DE GEREFORMEERDE KWEEKSCHOOL TOESPRAAK » GEHOUDEN BIJ DE Opening der kweekschool pMt door let Bestuur der D. I. A. Scholen der M Herv. &em. te AMSTERDAM, ( Lcn 31 JhupistiLS. DOOR Dr *T. ~W OLT JE R. AMSTERDAM, B. VAN DEE LAND, 1 8 8 S. VOORWOORD.- Deze, toespraak, oorspronkelijk niet voor clen druk bestemd, ziet liet licht op verzoek van eenige hoorders, die meenden dat dit woord, in ruimeren kring bekend geworden, zou kunnen medewerken om de bedoeling, die bij de stichting der kweekschool voor oogen stond, en, dus de school zelve, te doen kennen en, mocht het zijn, waardeering en ondersteuning te doen vinden. J. W. Zeer geachte toehoorders. De geschiedenis van het Christelijk onderwijs in ons land toont in zeer vele voorbeelden de krachtige werking van beginselen. Zij zijn als levende kiemen, die door allerlei belemmeringen van tijdelijken of plaatselijken aard in hare ontwikkeling en ontplooiing kunnen worden vertraagd, maar toch altijd, zoolang er levenskracht in is, streven en dringen om het geheele organisme , dat zij bevatten, in vollen omvang te vertoonen. Niet ieder echter, die de kiem in hare eerste ontwikkeling gadeslaat, heeft voldoende kennis en ziet scherp genoeg om te kunnen voorspellen of dat plantje een boom zal worden, en hoe breed deze boom zijne takken zal uitbreiden, en hoedanige zijne vruchten zullen zijn. Hoe gering was voor weinige jaren het getal van hen, die met Groen het inzagen niet alleen, maar openlijk uitspraken ook, dat het beginsel zelf van het Christelijk onderwijs niet alleen de oprichting van Christelijke volksscholen, maar ook van Christelijke gymnasiën, ook van Christelijke universiteiten zeer bepaaldelijk eischt? Thans eerst, nu de logische ontwikkeling van het beginsel tot eene daad heeft geleid, nu als het ware de idee in eenen zinlijken vorm is geopenbaard, thans eerst wordt de erkentenis meer algemeen en belijdt ieder, //die waarlijk Christen is en doordenkt", wat vroeger slechts enkelen inzagen. En hoe lang zal het nog duren vóór ook deze erkentenis voor ieder, die Christen is en doordenkt, eene noodzakelijkheid wordt, dat in dit land waarachtig Christelijk zijn en tevens nationaal zijn hetzelfde moet wezen als gereformeerd zijn, en dat dus hier Christelijk-nationale scholen niets anders kunnen zijn, dan gereformeerde scholen? Laat ons het beste hopen. We hebben reeds gereformeerde lagere scholen, we hebben een gymnasium en eene universiteit op gereformeerden grondslag en heden schenkt God ons het voorrecht, dat we eene kweekschool ter opleiding van onderwijzers en onderwijzeressen hebben mogen openen, die van dezelfde beginselen uitgaat. Yergunt mij, dat ik U in korte trekken de geschiedenis van het ontstaan en daarna het doel dezer inrichting mededeel. Het getal onzer diaconiescholen vermeerderde in de laatste jaren in verblijdende mate en klom tot acht; we mogen zelfs hopen, dat een negende niet lang zal uitblijven. Een zestigtal bekwame onderwijzers te vinden, die met lust en liefde werkten en van ganscher harte instemden met de belijdenis onzer kerk, die de scholen stichtte en onderhoudt, was verre van gemakkelijk bij het tot voor korten tijd heerschende gebrek aan onderwijskrachten. De tractementen moesten aanzienlijk worden verhoogd en dan gebeurde liet nog menigmaal, dat men in de verwachting teleurgesteld werd. 't Beste middel om in dien nood te voorzien was natuurlijk, dat men zelf leerlingen der diaconiescholen als kweekelingen aannam en tot onderwijzers opleidde. Er waren er dan ook een dertigtal kweekelingen, die door de hoofden onzer diaconiescholen werden onderwezen. Maar het resultaat beantwoordde niet aan het doel. En hoe kon het anders? Wanneer de hoofdonderwijzers met ijver en lust hunne zware taak volvoerende tot des middags 4 ure in hunne scholen bezig zijn, en daarna nog zooveel arbeid van allerlei aard voor hunne scholen te verrichten hebben; wanneer de kweekelingen zelf van hunne jongste jaren af reeds het beste en grootste deel van den dag aan de practische werkzaamheden in de school moeten besteden en daarna hier en daar nog lessen moeten bijwonen eer ze eenigen tijd aan eigen studie kunnen wijden; wanneer de enkele lessen, aldus met een vermoeid hoofd ontvangen en gegeven, niet een gesloten geheel vormen, niet uit gezette studie voortgevloeid, niet door éénheid van methode vruchtbaar gemaakt en naar een vast plan geregeld zijn, hoe, vraag ik U, kan men dan met recht en reden meer dan zeer spaarzame, ja hoe kan men eenige goede vrucht verwachten? Waarlijk onze hoofdonderwijzers zijn in dezen niet te beschuldigen, maar veeleer te prijzen, dat ze onder zulke omstandigheden nog zóó hebben gewerkt, dat er menig kweekeling met goed gevolg het examen aflegde. Het bleek echter der commissie tot Bestuur der diaconiescholen dat de toestand zoo niet langer blijven kon, dat er eene betere gelegenheid tot opleiding van kweekelingen verschaft moest worden. Maar welke? Verschillende plannen werden ontworpen en besproken, maar de slotsom was, dat alleen een eigen kweekschool voldoende geoordeeld werd. Immers ook zoogenaamde normaallessen, hoezeer ook verreweg te verkiezen boven opleiding door iederen hoofdonderwijzer afzonderlijk, lijden toch voor een groot deel aan dezelfde gebreken, die zoo even genoemd werden; waar dus niet beter te verkrijgen is dienen ze gesteund te worden, maar aan de norma, den regel, het richtsnoer, het voorbeeld, dat bij de opleiding van onderwijzers in het oog dient gehouden te worden, beantwoorden zij niet. En onze commissie kon, daar zij zoovele scholen onder haar bestuur had en voor zoovele kweekelingen moest zorgen, naar het meerdere en betere althans streven: en waar zij het kon, daar moest ze het ook. Zij benoemde uit haar midden eene subcommissie, aan welke het indienen van een ontwerp met berekening der kosten werd opgedragen en dit ontwerp werd, na wel overwogen te zijn, met algemeene stemmen goedgekeurd en aangenomen, waarna de uit- voering van het plan aan gemelde subcommissie met nog twee leden uit de groote commissie vermeerderd, werd opgedragen. Volgens het aangenomen ontwerp zou de kweekschool wel in de eerste plaats, doch niet uitsluitend, dienen om onderwijzers voor de diaconiescholen der gereformeerde kerk te Amsterdam te vormen; men wilde ook de andere Christelijke scholen in de hoofdstad, ja in het geheele land dienen, voor zoover zulks mogelijk zou zijn. Mogelijk, want het ontwerp was bescheiden: het rekende, wanneer het volledig zou zijn uitgevoerd, op 3 klassen ieder van .30 leerlingen als maximum; mogelijk ook om eene andere reden. Uit den aard toch en den oorsprong der inrichting, gesticht en onderhouden door het "Bestuur der diaconiescholen in Amsterdam, met het oog in de eerste plaats op zijne eigene kweekelingen en scholen, volgde als van zelf, dat zij het grootste deel harer kweekelingen uit de stad zelf zou trekken en dus externaat zou zijn. Want hoe men ook denke over de betrekkelijke voordeelen van externaat en internaat, het lag hier voor de hand om, de quaestie der onkosten nog daargelaten, de kweekelingen te laten in het ouderlijke huis. Ouders of voogden van kweekelingen buiten Amsterdam moesten dus zelf een kosthuis zoeken voor hunne kinderen of pupillen, die zij op deze kweekschool wilden zien opgeleid. Ofschoon nu aan ouders, die dit verlangen, alle mogelijke hulp zal worden verleend, valt tocli niet te ontkennen, dat deze omstandigheid velen zal terughouden, die anders gaarne voor hunne kinderen eene opleiding in gereformeerden geest zouden willen. Mocht het getal der zulken zeer groot blijken te zijn, dan zou later nog kunnen worden overwogen of eene verandering in dit opzicht uitvoerbaar zou wezen. Volgens het aangenomen ontwerp moet de kweekschool drie klassen omvatten; de eerste vormen de leerlingen van 12--14, de tweede die van 14—16 en de derde die van 16—18 jaar. De leerlingen der eerste en der tweede klasse ontvangen alleen onderwijs en wel dagelijks des morgens van 9—12 en des middags van 2—4, doch des Zaterdags alleen van 9—12 uur; de leerlingen der derde klasse zijn des daags tot 4 uur geregeld in de verschillende scholen onder toezicht der onderwijzers practisch werkzaam en ontvangen theoretisch onderwijs dagelijks van 6—8, alleen des Zaterdags van 2—4 uur. Zeker zou een indeeling in 6 klassen, ieder een jaarcursus omvattende, wel eenig voordeel aanbieden boven deze regeling, doch voor eene kweekschool is dat voordeel door den aard van het onderwijs zeer gering en bovendien was deze regeling bij dit ontwerp onmogelijk voor ons, daar het aantal leeraren, het aantal localen en dus de kosten verdubbeld zouden zijn. Dat geeft nu geen bezwaar, naar 't schijnt, waar men meent zich zelf te mogen verlichten door anderen te belasten, wij echter achten zulk een systeem ongeoorloofd en gaan van een geheel ander beginsel uit. De commissie is namelijk, volgens het ontwerp, van oordeel geweest, dat men van de stelregel moet uitgaan dat zij, die van het onderwijs gebruik maken voor hunne kinderen, ook de kosten moeten dragen. Geheel echter kon deze regel niet worden gevolgd, daar men rekening moest houden met de financiëele draagkracht der standen, uit wier midden gewoonlijk de onderwijzers voortkomen. Het schoolgeld werd bepaald op / 80 per jaar voor allen; zij echter, die zich verbinden om als kweekeling en als hulponderwijzer de diaconiescholen te dienen, betalen tot aan de derde klasse, slechts f 25 per jaar en daarna, wanneer ze beginnen ook zelf iets te verdienen, het overige in vier jaren. Het jaarlijksch tekort, dat op deze wijze ontstaat, ook wanneer de school het aantal leerlingen heeft, dat als maximum werd aangenomen, moet worden gedekt uit liefdegaven der gemeente en door subsidiën van vereenigingen; beide zullen ons, naar we vertrouwen mogen, niet ontbreken. De hoofdcommissie voor Christelijk Nationaal schoolonderwijs toonde zich terstond toen hare hulp door ons werd ingeroepen, bereidvaardig en besloot om deze kweekschool een gelijk jaarlijksch subsidie te geven als aan die te Nijmegen en te Doetinchem. Haar zij daarvoor ook bij deze gelegenheid onze hartelijke dank betuigd; onze dank ook aan de afdeeling der Unie, die besloten heeft een deel der Augustus-eolleete te schenken ten behoeve dezer inrichting. Doch wat beteekent deze doode strijdkracht, het geld, wanneer de levende ontbreken of onvoldoende zijn? Maar ook in dit opzicht was de Commissie in haar pogen gezegend. Zij vond in den Heer H. Bijleveld uit Rotterdam als directeur, een strijdbaar man, die waarlijk in geen enkel opzicht tot de kleinen behoeft gerekend te worden. Bereidwillig verliet hij het bloeiende instituut en den aanzienlijken werkkring door hem zeiven met energie en talent gevormd, om voortaan al zijne krachten en gaven te wijden aan de opleiding van Christelijke ouderwijzers. De Heer P. J. Meijer die reeds aan de normaalschool te Nijmegen gewerkt had aan de vorming van kweekelingen voor de levenstaak, die zij hebben gekozen, en de Heer P. Bijleveld, de broeder van onzen directeur en zijn helper en steun te Rotterdam, werden door de Commissie benoemd tot leeraren, terwijl voor enkele vakken, zooals zang en handwerken, nog in overeenstemming met de behoeften, die zich zullen openbaren, het personeel moet worden benoemd. Het godsdienstonderwijs in de hoogste klasse zal worden opgedragen aan een predikant onzer kerk, door het Bestuur daartoe uit te noodigen. En nu de leerlingen! Daar de kweekschool in de eerste plaats is opgericht om onderwijzers te vormen voor onze diaconiescholen, besloot het Bestuur dan ook geene kweekelingen meer aan te nemen, tenzij als leerlingen van de kweekschool, en hen, die reeds als kweekelingen aan onze scholen werkzaam waren, over te plaatsen naar de kweekschool, voor zoover het in te stellen onderzoek hunne geschiktheid zou toonen. De oproeping van leerlingen had ten gevolge dat er zich 45 aanmeldden; op de examens, die 12, 13 en 14 Aug. werden afgenomen, waren er 37 opgekomen; en de uitslag van het ingestelde onderzoek was, dat er op de eerste of laagste klasse 13, op de tweede 18 en op de derde 2, in 't geheel dus 28, konden geplaatst worden. Yan dit getal zijn 25 kweekelingen der diaconiescholen. Zoo zijn we dan tot op het tegenwoordige tijdstip genaderd en is de eerste gereformeerde kweekschool ter opleiding van onderwijzers en onderwijzeressen in dit gunstig gelegen gebouw , dat, als woning voor den directeur en schoolgebouw tegelijk, aan de bescheidene eischen, die der jeugdige stichting passen, ruimschoots voldoet, geopend. De gunst des Heeren heeft tot dusver ook deze poging tot trouwe plichtsbetrachting overeenkomstig Zijn Woord met onmiskenbaren zegen bekroond; Hem alleen zij de eer, van Hem alleen ook verder onze verwachting. Hij make den arbeid vruchtbaar, die van heden af hier begonnen wordt. Over dien arbeid en het doel, dat we najagen, spreek ik U in de tweede plaats. De geschiedenis dezer inrichting heeft haar doel reeds uitgesproken : de vorming, de kweeking van gereformeerde onderwijzers; ik behoef U slechts den inhoud van dit doel wat nader uiteen te zetten. Onderwijzen is eene kunst, de onderwijzer een kunstenaar, die als zoodanig gevormd moet worden. Deze kunst heeft als alle andere haar ontstaan te danken aan de verdeeling van den arbeid als gevolg van maatschappelijk leven en heeft tot onderstelling een zekeren natuurlijken aanleg en eene bepaalde neiging en lust. De Transvaalsche boer, die door den nood gedrongen, zelf zijne kinderen onderwijst, is evenmin onderwijzer als hij bakker is, omdat hij zelf zijn brood bakt. Gij glimlacht misschien om deze onnoozele opmerking: maar mag ik U herinneren, dat het nog zoo heel lang niet geleden is, dat men deze stelling, in de praktijk althans, niet beaamde, maar van de onderstelling uitging, dat ieder die lezen en schrijven kon, ook i geschikt was om een ander in deze kunsten te onderwijzen? Ja zelfs durf ik beweren, dat voor een groot deel onze onderwijzersexamens ook nu nog op dezelfde valsche onderstelling berusten, overal daar namelijk, waar men slechts naar kennis vraagt, alsof kennis voor den onderwijzer hoofdzaak ware, in plaats van een postulaat slechts, eene noodzakelijke vooronderstelling. Hoevele eeuwen kende men niet rlietorenscholen, tlieologenscholen, docterscholen, vóór men er aan dacht, dat ook onderwijzers voor hun beroep eene bepaalde opleiding en vorming noodig hebben! Het waren niet alleen de oude Grieken en Romeinen, het waren ook niet de zoogenaamde duistere middeleeuwen alleen, die meenden, dat wie in de maatschappij geen middel van bestaan meer had, wie niet meer wist wat hij beginnen zou, goed genoeg was om schoolmeester te worden. Eerst Johann Amos Comenius, die de laatste 14 jaren zijns levens hier in Amsterdam doorbracht en er in 1670 overleed, was de man, die er op wees, dat inrichtingen voor de vorming van onderwijzers eene behoefte waren. Het duurde echter nog zeer lang voor die behoefte zóó werd gevoeld, dat men tot daden overging, zooals ïrancke in zijn weeshuis te Halle deed en na hem de piëtisten. Is nu onderwijzen eene kunst en heeft eene school als deze, die wij hier heden openen, ten doel jonge mannen en vrouwen te kweeken, die deze kunst zullen uitoefenen, dan volgt daaruit een bepaald karakter, eene eigenaardigheid van het onderwijs, dat hier gegeven zal worden en waardoor het zich onderscheidt van het onderwijs der middelbare scholen bijvoorbeeld. Immers het is hier niet voldoende, dat de leerlingen eene zekere hoeveelheid kennis in verschillende vakken verzamelen, maar zij moeten deze kennis zóó in zich opnemen, dat ze haar gemakkelijk weder aan anderen kunnen mededeelen; niet alleen op den inhoud dient hier acht gegeven, maar ook op den vorm; niet alleen op de stof, maar ook op de methode. Men kan niet zeggen dat het voldoende zou zijn, wanneer iemand zijne kennis van de Nederlandsche taal, van de Geschiedenis, van de Aardrijkskunde enz. heeft ver- worven op eene school voor middelbaar onderwijs, hem nu nog als toevoegsel les te geven in de paedagogiek enz , om van hem een goed onderwijzer te maken. Integendeel. Het onderwijs aan aanstaande onderwijzers gegeven moet dieper gaan, al is het niet zooveel omvattend als liet middelbaar onderwijs; iedere les in ieder vak aan de kweekschool gegeven, moet, ook uit methodisch oogpunt, een voorbeeld zijn voor den leerling. De vorming van den onderwijzer kan in dit opzicht vergeleken worden met de vorming van den redenaar, zooals Cicero die beschrijft: het is voor den redenaar niet genoeg, dat hij wete, wat hij te zeggen heeft, hij moet ook vragen hoe hij het zeggen zal om zijn doel bij zijne hoorders te bereiken; hij moet weten wat hij het eerst, wat hij het laatst zal behandelen, welk punt hij breed heeft uit te werken en wat hij slechts in 't voorbijgaan heeft te vermelden. En om dit goed te kunnen doen, moet hij geheel meester zijn van de stof, die hij behandelen zal, en zich helder bewust wezen van het doel, dat hij wil bereiken. Zoo ook de onderwijzer. Kennis op zichzelf is voor hem niet genoeg, zij is slechts de eerste trap van 't geen hij weten moet; zij moet als 't ware omgezet worden in bekwaamheid en vaardigheid in zijn eigenlijk werk. Wie nu deze beschouwing deelt, zal ook toestemmen, dat de opleiding tot onderwijzer niet te laat mag beginnen, niet wanneer al eene zekere mate van kennis verkregen is, onafhankelijk van het doel om onderwijzer te worden; immers men zal dan dubbel werk te verrichten hebben; de reeds verworven kennis zal nog eens weer moeten doorgewerkt en omgezet worden, met het oog op het bepaalde doel, dat men zich nu voorstelt. Onverstandig is daarom de eisch van sommige paedagogen en directeuren van kweekscholen in Duitschland die verlangen, dat alleen zulke leerlingen tot hunne scholen zullen worden toegelaten, die de bepaalde mate van kennis, welke een onderwijzer hebben moet; reeds bezitten, en het dan als de taak der kweekschool beschouwen deze kennis nu nog eens zoo te laten verwerken, als noodig is voor den onderwijzer. Waarlijk wanneer men dien weg op wil, is het geen wonder dat andere paedagogen, zooals inderdaad het geval is, alle kweekscholen wenschen op te heffen en den onderwijzers, ook der volksschool, eenvoudig eene academische opleiding willen geven. Men werpe mij niet tegen, dat immers knapen of meisjes van 13 of 14, ja zelfs van 15 of 16 jaren, nog niet in staat zijn om bij elke les, die zij ontvangen, te letten op de methode van den onderwijzer en zich die in te prenten. Dit wordt immers niet door mij verlangd: ik beweer niet, dat de leerling zich bij elke les bewust moet worden van de gevolgde en te volgen methode; ik verlang alleen, dat de leeraar er zich van bewust zij, dat hij wete hoe en waarom hij aan de bepaalde leerlingen, die hij vóór zich heeft, zóó les geeft en niet anders; tegelijk met de stof zal dan de methode den leerling doordringen en later ook voor zijn bewustzijn duidelijk en helder worden. Ik wees daar op een kenmerkend onderscheid van het onderwijs gegeven aan de kweekschool, vergeleken met dat, hetwelk op andere scholen gegeven wordt; het onderscheid mag ons echter de overeenkomst niet doen voorbijzien. Ook op de kweekschool moet het onderwijs tot resultaat hebben, dat de leerling weet en denkt: eerst weten, dan denken, en door denken weer tot dieper inzicht, tot hooger weten. Ook op de kweekschool moet men door studeeren leeren studeeren; lust en liefde krijgen voor kennis en wetenschap en den weg leeren kennen, die men bij hare beoefening te volgen heeft. Het is daarom, dat de commissie, ofschoon zij bedoelde onderwijzers op te leiden voor hare diaconiescholen in de eerste plaats, en verder voor gewone lagere scholen, waar geen onderwijs in de moderne talen gegeven wordt, toch besloot ook onderwijs in het Duitsch, het Fransch en het Engelsch te laten geven aan de leerlingen der kweekschool; niet met het oog op examens dus, maar om de aanvankelijke kennis dezer talen te doen strekken tot bescha- ving der aanstaande onderwijzers en tot een middel om meerder kennis te verwerven naar de mate hunner krachten. Eindelijk op de kweekschool vooral ook dient men door ernstige studie te komen tot die ware wijsheid, die ons leert niet wijs te willen zijn boven hetgeen geschreven staat, tot die kennis, die inziet, dat alle menschelijk weten stukwerk is, voorzeker, maar dat het weten van den onderwijzer nog maar een klein stukje is van dat stukwerk. Doch de kweekschool heeft niet alleen te zorgen voor de theorethische vorming harer kweekelingen, maar ook voor de praktische; vandaar dat zij altijd verbonden is met eene leerschool. Yoor ons was het stichten eener afzonderlijke leerschool echter geheel overbodig, daar we immers in onze diaconiescholen zelf eene uitstekende gelegenheid hebben tot practische vorming onzer kweekelingen. Deze begint in den regel, wanneer zij op 16jarigen leeftijd gekomen zijn; zal zij inderdaad eene vorming mogen heeten en niet maar eene toevallige ontwikkeling zijn, dan moet er aan twee voorwaarden worden voldaan. Aangezien het doel is om onderwijzers te vormen, aan wie veilig eene klasse mag worden toevertrouwd, moet de tijd van practische voorbereiding niet te kort worden genomen en mag hij niet telkens worden afgebroken; van daar de bepaling, dat onze kweekelingen 2 jaren lang van des morgens 9—12 en des middags van 2-—4 practisch werkzaam moeten zijn. Zóó alleen is er tijd om verschillende vakken in verschillende klassen te leeren onderwijzen, om de noodige kennis van kinderen, hunne behoeften, hunnen aanleg, hun karakter te verkrijgen, om eigen zwakheid en gebreken te leeren kennen en te streven naar verbetering. Groote kweekscholen met een honderdtal leerlingen en slechts ééne oefenschool kunnen in dezen niet genoeg doen en loopen buitendien gevaar de kinderen als vilia corpora op te offeren aan de dikwijls ijdele proefnemingen van onbedreven kweekelingen. In de tweede plaats echter dient er samenwerking te zijn tus- schen de hoofdonderwijzers der scholen, waar de kweekelingen werkzaam zijn en den directeur der kweekschool, aan wien ook het onderwijs in de paedagogiek en wat met haar samenhangt is opgedragen. De commissie twijfelt niet of deze samenwerking zal verkregen worden tusschen hen, die, met één doel voor oogen, in éénen geest werkzaam zijn, wier belangen in dezen overeen stemmen, omdat ze bezield zijn door de eene begeerte om het hun toevertrouwde opkomende geslacht op te voeden overeenkomstig Gods Woord, den eisch onzer geschiedenis en de behoeften des tijds, of om het in één woord te zeggen op te voeden naar gereformeerde beginselen. De nu geopende kweekschool is eene gereformeerde: dat zal haar karakter, haar stempel zijn. Derhalve zullen hare leerlingen naar de belijdenis der gereformeerde kerk uit Gods Woord worden onderwezen. Dat Woord geheel en ongerept, als de eenige bron en het eenige richtsnoer voor leer en leven, zal ook hier de grondslag zijn van alle onderwijs en opvoeding. Het onderwijs m de leer van dat Woord, naar de belijdenis onzer gereformeerde ker zal gegeven worden uit onzen Heidelberger catechismus. Immers welk boek zou beter daarvoor geschikt zijn, dan dit heerlijke werk, zoo we ook in dezen willen vasthouden aan den boven gestelden re-el, dat inhoud en methode beide het eigendom der kweekelingen moeten worden. Yan onzen Heidelberger toch wordt zelfs door hen, die niet gereformeerd zijn, noch het willen zijn, openliik getuigd dat hij voortreffelijk is om het heldere overzicht, dat bi] geeft van de leer der waarheid, om zijn eenvoud en zijne warmte Kon dat slechts van al onze handboeken gezegd worden. We hopen van harte dat de groote waarde van dit kostelijke boekske ook onzen kweekelingen openbaar worde en dat het door hen, wat Luther van zijn catechismus wilde, meer nog moo-e nagebeden, dan nagesproken worden. Ir-t zij mij vergund hier nog te wijzen op een uit het oogpun van paedagogiek belangrijke zaak bij de behandeling van bijbel en catechismus. De laatste is bepaald geschreven om van buiten geleerd te worden, en de eerbied, dien vooral de gereformeerde kerk eischt voor Gods Woord, leidt er noodwendig toe, dat de waarlijk gereformeerde onderwijzer eene groote vrees heeft voor het navertellen van den inhoud des bijbels in eigen gekozen, of liever gevonden woorden, dat is: zoo ongeveer, in groote trekken, half juist, half onjuist. Hij zal er op aandringen, dat de leerling zooveel mogelijk den inhoud in de eigen woorden des bijbels weergeeft, hem dus van buiten leere, waar het wenschelijk is. Daarin ligt, dunkt mij, eene winst voor karaktervorming onder anderen ook, aangezien vastheid en beslistheid, juistheid en nauwkeurigheid, in 't spreken en denken aldus bevorderd worden en het meehelpt om uit het zwevende en onbepaalde te komen, dat onzen tijd zoo veelszins kenmerkt. Het van buiten leeren wordt tegenwoordig tot schade van ons onderwijs maar al te zeer geminacht , ofschoon het een uitstekend paedagogisch hulpmiddel is; mits men slechts zorge, dat hetgeen van buiten geleerd wordt, voor zoover noodig en mogelijk, begrepen zij en duurzame waarde hebbe voor het leven. Overigens is het zeker niet noodig hier nog te wijzen op de opvoedende en karaktervormende waarde der Heilige Schrift: //het Woord Gods is levend en krachtig en scherpsnijdender dan eenig tweesnijdend zwaard en gaat door tot de verdeeling der ziel en des geestes en der samenvoegselen en des mergs en is een oordeeler der gedachten en der overleggingen des harten." (Hebr. 4 : 12). Moge het ook op deze school de getuigenis van allen zijn of worden, wat David zegt: //Hoe lief heb ik uwe wet! Zij is mijne betrachting den ganschen dag. Zij maakt mij door Uwe geboden wijzer, dan mijne vijanden zijn." (Ps. 119 : 97.) //Wijzer dan onze vijanden": zoo het ook maar in eenig opzicht van ons gezegd mag worden, het is immers alleen door het licht van dat Woord, dat slechten wijsheid le'ert. Maar daarom dat Woord dan ook ongeschonden en onverzwakt, zonder toevoeging van eigen wijsheid gehandhaafd. Immers dat ons land zoo diep gezonken is in menig opzicht, //het is omdat men, in Kerk en School en elders, hoog ingenomen geweest is met een Evangelie dat zich, naar den eisch der omstandigheden en der staatsvormen en der zich opvolgende wanbegrippen in godsdienst en politiek, liet plooien en rekken en verzachten; het is omdat de Christenen zich gevoegd hebben naar hetgeen zij hadden behooren te weerstaan; omdat zij den opgedrongen vrede met allen en met alles hebben geëerbiedigd; omdat zij zich niet hebben herinnerd dat het Evangelie, alleen wanneer het in de harten der belijders van leven beroofd is, met de dwaling vrede houdt. Geen gedaante van godzaligheid, geen half-Evangelie, geen Evangelie dat welbehagelijk is aan allen, geen Evangelie bij welks verkondiging allen wel van U spreken, geen Evangelie door hetwelk gij vrede met allen houdt, geen Evangelie, tegelijk verloochening en karikatuur van de leer der zaligheid, kan schenken wat men voor wezenlijke en duurzame redding der Natiën behoeft. Geen weifelend belijden heeft de Kerk dezer landen gesticht. Geen weifelend belijden heeft ze, met den Nederlandschen Staat, onder de grootste gevaren behoed, bevestigd, en tot onberekenbaren zegen gesteld.1' Aldus Groen reeds in 1848. En zou dat woord nu minder noodig zijn? Gereformeerd zij daarom deze school ook en vooral in de handhaving van het karakter onzer geschiedenis, wier licht, helaas, zoo veelszins verduisterd is in onze dagen. Moge zij hier de leerlingen niet leeren napraten, maar leeren inzien, wat de kern onzer natie geweest is en nog is, hoe zij zich heeft gevormd, wat hare kracht en de wortel van haar grootheid is geweest, opdat ze ook met volle bewustheid en helder en klaar mogen weten, wat ook heden nog ons te doen staat, waar herstelling en versterking is te vinden. Met dit korte woord wil ik eindigen, ofschoon er nog velerlei, vooral ook met betrekking tot de wet, wier belemmerenden band ook deze school nog knelt, te bespreken zou zijn; doch we hopen en verwachten, dat haar einde nabij is. Gij directeur en leeraren, die deze jeugdige planten zult kweeken, aanvaardt op den dag van heden een heerlijk, maar moeilijk werk. Ik behoef niet eene ijdele symboliek na te jagen, maar U slechts te wijzen op de volksaanschouwing, die aan de beeldspraak van het kweeken ten grondslag ligt. Maakt ze, door 's Heeren zegen, kwik, levendig, welig, tierig, deze planten aan uwe zorgen toevertrouwd. Laat ze wortelen in den vruchtbaren grond van Gods woord, doet ze ademen de lucht van kennis en wetenschap, snoeit ze door uwe tucht; haar regen en zonneschijn zij uwe vermaning en bemoediging, uw streng of blij gelaat, uw leer en voorbeeld. Kweeken eischt zorg, toewijding, liefde: plichtsbetrachting alleen is niet genoeg. Mogen uwe leerlingen ook dit van u leeren, door uw handelen en uw spreken, dat het een aangenaam en schoon werk is onderwijs te geven. Ge zult weten eenvoudig te zijn in alles, maar ook door diepe kennis en veel wetenschap te toonen, hen op een afstand te houden, voor wie dat noodig is, opdat geen dwaze ijdelheid, zelfverheffing en pedanterie deze aanstaande onderwijzers ontsiere. Veel wijsheid hebt gij noodig bij dat alles: Ge weet waar de bron van alle wijsheid te vinden is. En Gij, kweekelingen dezer school, waardeert het voorrecht dat gij geniet; woekert met den tijd en de gaven U geschonken. Het is een heerlijk werk, waartoe Gij wenscht opgeleid te worden. Weet Ge wat Luther er van zegt? //En ik, wanneer ik het predikambt zou kunnen of moeten neerleggen, zoo zou ik geen ambt liever hebben, dan schoolmeester of onderwijzer der jeugd te zijn. Want ik weet, dat dit werk naast het predikambt het allernuttigste, grootste en beste is, ja ik weet nog niet eens, welk van die twee het beste is." //Er is evenveel in een stad aan een schoolmeester gelegen, als aan een predikant..... Men moet er echter niet op zien, hoe de wereld het loont, maar lioe God het acht en op dien dag eens prijzen zal." — Mij dunkt de prijs van zulk een werkkring is wel moeite en inspanning waard; en zonder moeite en inspanning, zonder volharding en energie komt Ge er niet, althans niet goed. Maar, bovenal, Gij eerste kweekelingen dezer gereformeerde kweekschool, ik bid van God, dat hij U geve door Zijnen Geest waarlijk gereformeerd, hervormd te zijn in uw hart en gemoed, opdat de grondtoon van uw gansche leven zij: ik niets, God alles, Hem alleen de eer!