NNMhee'fc - / ^ 4.» ? li. QutfsteUJk Onder*. „Zij zullen het niet hebben, Ons oude Nederland! Het bleef bij alle ellenden Gods en der vaadren pand! Zij zullen het niet hebben, De goden van den tijd ! Niet om hun erf te wezen, Heeft God het ons bevrijd!" Zoo zong nu juist vijf en twintig jaar geleden, //in de lente van 1844" onze nederlandsche dichter, Isaac da Costa. Er was toen grond voor den Davidischen harpklank van zijn danklied en triomfzang. — Nederland, als op nieuw ontwakend, had millioenen ten ofiffr gebracht om het land te redden uit geldelijken nood. En nog, nog is er grond voor 't geloof en de hope uitgesproken in dat lied des vertrouwens, doch altijd onder éene voorwaarde — dat Nederland ontwake op nieuw ! Want de doodslaap der zorgeloosheid en onverschillig- '? I heid is. ooreaak en aanvang van zedelijken en geestelijken j dood. Nog altijtl is de God der eemven machtiger dan de goden dezer eeuw; maar als het volk den Eenige, Waarachtige vergeet en verlaat, dan wordt het den valsclien goden: ongeloof en wereldgeest ten prooi. Dat leeren de laatste vijf en twintig jaren aan wie een oog heeft om te zien. »Als de mensclien sliepen, kwam de vijand en zaaide het onkruidonkruid overal op den vaderlandschen akker, in Staat en Kerk, in huisgezin en maatschappij. Medeburgers, het is tijd, hoog tijd dat het volksbewustzijn, het volksgeweten weer ontwake! ^ Welvaart en weelde zijn in ons vaderland toegenomen, maar tegelijker tijd is de natie armer geworden aan haar kostelijksten schat: godsvrucht en geloof. De godsdienst is verzwakt, en in dezelfde mate de macht toegenomen van de goden dezer eeuw. Om Nederland geheel te veroveren gn afvallig te maken van den God der vaderen, hebben deze nu de hand uitgestrekt naar wat u heiligst en dierbaarst wezen moet, de kinderen die God u gaf. Het volk der toekomst, het jong, het nog opgroeiend Nederland, zietdaar wat zij zich ten prooi zoeken. Dat opkomend geslacht willen zij ten buit maken. Dan — dit weten zij — zal het Christelijk Ne- derland in tien of twintig jaren van God en Evangelie zijn vervreemd. f Vaders en moeders, zult gij dat dulden? Zult gij langer nog verdragen dat lager, middelbaar, hooger onderwijs stelselmatig wordt ontchristend en dienstbaar gemaakt aan het heidendom van het moderne ongeloof, zult gij u uwe kinderen laten ontweldigen; zult gij niet alleen uw nationalen roem, uw volksgrootheid en vrijheid, zult gij ook uw kroost ten offer brengen aan den Moloch dezer eeuw? Zoo gij het niet wilt; dan u verzet, terwijl het nog tijd is; dan uw stem verheven tegen de tyrannie van het ongeloof; dan mannen naar 's Lands raadzaal gezonden, die zich het Evangelie niet schamen, die opkomen voor de heilige rechten van het geweten, die in Nederland en zijn koloniën het Christendom willen geëerd zien, die waarachtige vrijheid verlangen, gebouwd op Gods heilig Woord! Nog is Nederland geen verstorven volk, het vuur vaa het pinksterfeest ook hier niet geheel gebluscht. Nog heeft Nederland zijn zevenduizend die de knieën voor den Baal niet bogen, maar die duizenden moeten zich thans aaneensluiten eendrachtig en getrouw, voor Land en Koning, voor Kerk en School, voor vrijheid en geloof! De vrome //stillen in den lande," heeft de Heer lief. Ze zijn bij Hem geteld, maar waar Hij ze telt, is't ook op- dat zij zich gelden doen, waar het noodig is, en hun stem uitbrengen, daar waar zwijgen ontrouw en zonde zou zijn. Stille zijn; niet stille zitten, zij hun leus! Landgenooten, in 1853 ontwaakte de Protestantsche geest tegen de aanmatigingen van Kome's kerk. In 1869 is de strijd ernstiger dan toen. Het geloof van allen die het Christendom nog eeren, moet in verzet komen tegen het Heidendom onzer dagen, en nóg eens zal het blijken : die met ons is, is meer dan die met de wereld is! Ook in de staatkunde moet en zal het Evangelie zegevieren , als 't zijn belijders maar niet aan geloof en ijver ontbreekt. Snelpersdruk van Kemink en Zoon, Utrecht.