KERK EN bECTE onder Redactie van Dr. S. D. VAN VEEN cTCoogteeraar in de cKerkgeschiedenis en Dogmengeschieden is aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. No. LIX. Het Christen-Socialisme DOOR S. K. BAKKER Ned. Herv. Pred. te Zwolle Per nummer 40 cents Per serie (10 n re.) f3.-- BAARN HOLLANDIA-DRUKKERIJ 1909 — ook de bundeltjes van Speenhoff weren uit hunne woningen. „Dichter-zanger" nu ja, zoo betitelen hem de snorkende reclame-biljetten — deze deels zoutelooze, deels schuine mopjes in ernst poëzie, de scheppingen eens dichters te noemen zou eenvoudig belachelijk zijn en een slag in 't aangezicht van alle waarachtige kunstenaars. , , , , Laat ik mogen voorop stellen, dat ik hen, die zoo spreken, voor een goed deel gelijk geef. Ook deze nieuwe bundel bevat veel dat geen ernstige ... (Dit artikel is geïllustreerd met een vijftal penteekeningen uit Speenhoffs jongsten Bundel). BOEKENSCHOUW VERZEN. Dr. J. P. Heye, Bloemlezing uit de Volksdichten. Heye! Alle couranten hebben ons artikelen over hem gebracht dezer dagen — de „Wereld-Bibliotheek" doet etc. (met portret van Dr. Heye) ROMANS. smeder en zoon, dooi Henri van Wermes- ke rken. Zouden wij ons tóch in dezen jongen schrijver vergist hebben? Niet alleen d^t ons ... Grauds Artistes des Pays Bas. Reeds vroeger mocht ik de aandacht der lezers van D. G. W. vestigen op de zoo belangrijke etc. LETTERKUNDIG LEVEN UIT DE TIJDSCHRIFTEN De Gids. Behalve Tien Liedjes van Boutens vinden wij aan litteraire bijdragen in deze afleve- fTl0nieg aa^VefvTrzo k^n H;^Ribbek in * Elsevien.»: dat de uitstekende m. i. met aan het verzo ^ ^ voortaan weer de volle maat van zijn talent schenke. Integendeel schijnen mij deze „Dialogen" vrij onbeteekenend. Scharten vervolgt z,jn Overzicht der.... rubriek Dasseeren de volgende tijdschriften geregeld de revue: £ s» SS gedeelten aangehaald). BV Een proefnr. van Den Gulden Winckel wordt op aan vraag toegezonden door de Hollandia-Drukkerij te Baaru HET CHRISTEN-SOCIALISME DOOR S. K. BAKKER Ned. Herv. Pred. te Zwolle Als onze kleingeestige, burgerlijke, middelmatige maatschappij, als onze wereld van pygmeeën voortgezweept is door de heroïeke en ideëele krachten der menschheid, dan zal het gemeenschappelijk leven weder tot zijn recht komen. Het lichtend ideaal, geschetst door den schrijver der Handelingen zal als een profetische openbaring geschreven worden boven den ingang van het paradijs der menschheid. Renan: de Apostelen. Het moge waar zijn, dat wij misschien van geen enkel woord, in de evangeliën aan Jezus toegeschreven, met zekerheid kunnen zeggen, dat hij het gesproken heeft, wij hebben in ieder geval in die geschriften de voorstelling van zijn persoonlijkheid en zijn prediking, zooals die in de verbeelding der zijnen leefde. Al kunnen wij dus niet met volkomen zekerheid zeggen: zoo heeft hij gesproken, dat heeft hij gedaan, we kunnen wel weten, wat er gedacht en gevoeld werd in den kring van wie hem in dankbare vereering den Christus noemden, en wat zij 'beleden als hun hoogste levensbezit van hem te hebben ontvangen. Het spreekt vanzelf, dat hier geen uiteenzetting kan gegeven worden van wat er aan religieuse en theologische voorstellingen gevonden werd in den kring der eerste Christenen, maar op twee sterk naar voren komende eigenaardigheden moet de aandacht gevestigd worden. In de eerste plaats treft ons in wat ons gegeven wordt als zijn prediking een zeer duidelijk uitgesproken communistische trek en daarnaast een levendige verwachting van de komst van Gods koninkrijk. Ook in wat ons overgeleverd is omtrent het leven der eerste Christenen komen beide eigenaardigheden helder aan den dag. Hiermee is natuurlijk allerminst beweerd, dat het oorspronkelijk Christendom niets anders zou zijn dan een maatschappelijke beweging, geboren uit maatschappelijken nood met maatschappelijke idealen, gehuld in religieuse vormen, of dat er in het nieuwe testament zoo iets zou gevonden worden als een maatschappijleer en dat, wie eenig maatschappelijk stelsel als het beste voorstaat, zich daarvoor op evangelische uitspraken zou kunnen beroepen, maar dat er communistische gedachten in worden uitgesproken, staat wel buiten twijfel. Gewezen kan worden op de telkens weer nadrukkelijk naar voren gebrachte uitspraak, dat God aller Vader en de menschen elkanders broeders zijn, op het zalig prijzen der armen, op de vervloeking van allen Mammondienst, op het „wee u" tegen de rijken, op het verhaal van den rijken jongeling, op het brengen van het evangelie aan de armen. En al mag de werkelijkheid heel wat verschild hebben van het ideale beeld, dat de Handelingen der Apostelen ons teekenen van de eerste Christelijke gemeente, het feit, dat ze met blijkbare ingenomenheid zóó werd voorgesteld, leert duidelijk, wat in die kringen als hoog en zuiver, als Christelijk werd gevoeld. „En de menigte van degenen, die geloofden, was één hart en ééne ziel, en niemand zeide, dat iets van hetgeen hij had, zijn eigen was, maar alle dingen waren hun gemeen" *). *) Hand. 4 : 32. „Want daar was ook niemand onder hen, die gebrek had; want zoovelen als er bezitters waren van landen of huizen, die verkochten zij en brachten den prijs der verkochte goederen en leiden dien aan de voeten der apostelen; en aan een iegelijk werd uitgedeeld naar dat elk van noode had" J). Dit was voor hun bewustzijn zuiver christelijk. Daarnaast trad, gelijk gezegd werd, op den voorgrond een sterk verlangen naar de komst van Gods koninkrijk, dat in hunne verbeelding naast geestelijke oögetwijfeld ook stoffelijke volmaaktheden zou bezitten. Die verwachtingen zijn als 't ware gekristalliseerd in het Boek der Openbaring, waar de schrijver in de laatste hoofdstukken vorm en gestalte geeft aan het hopen van zijn hart. Een nieuwe aarde en een nieuwe hemel zouden er zijn. Geen rampen zouden meer kwellen. Geen rouw, geen smart, geen ellende zouden meer tranen brengen in de oogen. Al leed was dan geleden. Wie de geschiedenis van het Christendom nagaat, zal opmerken, dat die beide eigenaardigheden telkens weer voor den dag komen. Daar is geen eeuw geweest of Christenen hebben als Christenen communistische idealen verkondigd en getracht ze te verwerkelijken, hebben geprofeteerd de komst van het Godsrijk. De omvang, die dit geschriftje mag hebben, zou verre overschreden worden, wanneer een overzicht gegeven werd van wat Christenen in den loop der negentien eeuwen, die God ons gaf, sedert de Zoon des Menschen onder ons gezien werd, aan communistische idealen hebben gepredikts). Want het is een lange, bonte rij van zeer verschillende gestalten, die ons voorbijtrekken. Sommige rustig gaand met vasten, zekeren tred, het licht van stillen deemoed in de oogen — ') Hand. 4 : 34, 35. *) Zie Quack: de socialisten. zoo gingen de oude monniken, die, waar zij het in de wereld niet konden doen, binnen hechte kloostermuren ten minste iets van de oude communistische idealen trachtten te verwerkelijken, zóó ging de heilige Franciscus „die de verweeuwde armoe huwde", zóó gingen de vrienden van Petrus Waldus „nederig, matig, rechtschapen, ingetogen", zóó ging von Zinsendorf met zijn Hernhutters, zóó Anna Maria Schurman met de Labadisten, anderen met geweldige kracht voorwaarts dringend, met het wilde licht der revolutie in hun oogen, menschen, die „droomen droomen" en „gezichten zien" — zoo stormden Joachim van Fiore en de Fratricelli, het „Eeuwig evangelie" in hun handen, zoo vlamde de wilde Münzer met zijn „geest van vuur", zoo schreed in den bloedigen schijn van heldenmoed en fanatisme die wonderlijke Jan van Leyden, zoo volgen hen vele anderen, wier idealen en strevingen, zoo ze beschreven werden, vele boekdeelen zouden vullen. Het is daarom noodzakelijk, dat wij ons beperken tot een beschrijving van het verschijnsel, zooals het zich in ónze dagen en voornamelijk in ons land vertoont. Om dat in zijn ontstaan en ontwikkeling te begrijpen, moet allereerst een blik geslagen worden op den toestand der huidige samenleving. Want het is niet zoo maar uit de lucht komen vallen, het heeft zijn wortels in het leven van dezen tijd. Er is wellicht in de laatste eeuwen nooit een oogenblik geweest, dat van zoo geweldige beteekenis was voor de ontwikkeling der maatschappij als dat, waarin het plan voor de eerste stoommachine rijpte in het brein van den uitvinder. Want dat heeft geleid tot een volkomen wijziging van de grondslagen, waarop het gebouw der samenleving rust. Het heeft een omkeering gebracht in de onderlinge verhoudingen van hen, die bij het bedrijfsleven betrokken zijn, het heeft een reeks van nieuwe zeer belangrijke wetten doen ontstaan, het heeft geleid tot een algeheele verandering in de politieke, ook in de internationale verhoudingen. Het heeft ook een niet te onderschatten invloed uitgeoefend op het geestelijk leven der menschheid. Het heeft meegewerkt tot het vormen van nieuwe, tot de vervorming van oude denkbeelden, het heeft aan het willen en begeeren van duizenden een nieuwe richting gegeven, het heeft voor den blik van velen nieuwe idealen doen rijzen, die de harten hebben veroverd door hun felle pracht. Wie daarom de geestelijke bewegingen van dezen tijd wil verstaan, zal wèl doen, met zich duidelijk voor oogen te stellen, in hoeverre ze samenhangen met de revolutionaire werking der machine. Toen zij onder rook en damp en schel gefluit haar intocht deed, was het laatste uur voor het kleinbedrijf gekomen. Hoe sterken tegenweer het bieden mocht, het was ten doode opgeschreven. Het moest wijken voor de groot-industrie: steeds meer mijnen werden ontgonnen, al reusachtiger fabrieken verrezen, al drukker werd het verkeer. Het gevolg hiervan was een groote verandering in den toestand der arbeiders, als altijd voortbrengers van rijkdommen, maar nu geheel gescheiden van het arbeidsmiddel met nooit de kans om zelfstandig te worden, nu ten volle afhankelijk van de bezittende klasse, nu enkel uitbuitingsobjecten voor wie in het bedrijf geen ander doel kenden dan het maken van een zoo groot mogelijke winst, nu werkende dag en nacht om den winsthonger der bezitters te stillen met als loon niet meer dan wat even voldoende was om hen niet te doen sterven. Zoo groeiden de tegenstellingen in de wereld. De maatschappelijke rijkdom vermeerderde en een belangrijk deel der menschheid werd neergeworpen in de ellende der harde ontbering. Werkdagen van twaalf, dertien, veertien uren waren geen uitzonderingen. Kinderen waren de goedkoopste arbeidskrachten, die niet gespaard behoefden te worden: het vruchtbare proletariaat zorgde voor telkens nieuwen aanvoer. Vrouwen waren niet zoo duur als mannen. Dus riep men de vrouwen en de kinderen in de fabriek. En zij gingen, moesten gaan, om door de weinige guldens die zij daar konden verdienen, het ontoereikend loon der mannen aan te vullen. De woning mocht niet duur zijn: 't grootste deel der arbeidende klasse vond onderdak in huizen, waar licht en lucht en ruimte, waar alles ontbrak. Als gevolg van dit alles dreigde een ontzettende degeneratie, lichamelijk, zedelijk, geestelijk: de kindersterfte in de arbeidende klasse was abnormaal hoog, de tuberculose werd de „armelui's ziekte". Het drankmisbruik nam toe. Het aantal misdrijven vermeerderde. Maar ook de bezitters ondervonden de schadelijke gevolgen. Of dwong de hevige concurrentie velen niet tot een haast bovenmenschelijke inspanning? Warende verdiende schatten niet aanleiding tot vaak uitzinnige weelde? Nam, nu op de geldmarkt de kans ontstond om enkel door speculaties rijk te worden, de speelzucht niet diabolische afmetingen aan? Raakte daardoor niet bij velen het besef van wat geoorloofd is, zoek? Heeft dat eeuwig dobberen tusschen hopen en vreezen velen niet geestelijk totaal geknakt? Zijn niet de in steeds grooter aantal verrijzende gestichten voor krankzinnigen en zenuwlijders even zoovele teekenen van veler geestelijk en zedelijk verval? Deze dingen hadden echter nog andere gevolgen. Op twee daarvan moet in het bizonder de aandacht gevestigd worden. Allereerst op het ontstaan der sociaal-democratie. De werking die de door de machine veroorzaakte ontwikking van het bedrijfsleven oefende op het bestaan der arbeiders, had ten gevolge, dat zij in verzet kwamen. In den beginne ongeorganiseerd, zonder overleg, wild en woest, zooals een man, die zich plotseling door roovers overvallen ziet en nu om zich heen slaat met de begeerte, het eigen leven te redden. Zoo kwamen de wevers in Engeland, in Silezie x) in oproer, toen de machine hun handwerk overbodig maakte en hen uit hun rustige welvaart in de ellende wierp. Zoo zijn er meer plotselinge ondoordachte uitingen van verzet geweest tegen de nieuwe orde van zaken, die men wel niet begreep, maar waarvan men de verderfelijke werking eiken dag aan den lijve ervoer. Doch 't hielp alles niets. Enkele fabrieken mochten worden neergebrand en eenige fabrikanten mochten worden doodgeslagen, en de rustige „weldenkende" burger mocht zich afvragen wat toch van die vroeger zoo vreedzame lieden ware duivels had gemaakt — de staat kon natuurlijk zulk gewelddadig optreden niet gedoogen en herstelde met de noodige machtsmiddelen op niet altijd even zachtzinnige wijze de „orde". Daardoor begrepen de arbeiders, dat een dergelijke wijze van verweer hen eerder achteruit bracht dan vooruit. Dus gingen zij omzien naar beter verdedigingsmiddelen. Het was in Engeland, het land, waar de machine het eerst hare triumfen vierde, dat de arbeiders het eerst planmatig leerden handelen. Zij begrepen, dat zij de hen bedreigende machten alleen met vrucht konden bekampen, wanneer zij er een nog sterkere macht tegenover stelden. Die sterkere macht vonden zij in de veeleenheid der organisatie. Wanneer de duizenden als één man samenstonden, dan konden zij zich verweren tegen wat hen in de laagte hield, dan konden zij in de hevige worsteling zich beter arbeidsvoorwaarden veroveren. Deze inzichten werden omgezet in daden, en in alle takken van bedrijf werden vakvereenigingen opgericht, die in hevigen strijd met l) Zie het bekende drama van Hauptmann: Die Weber. de patroons er langzamerhand werkelijk in slaagden, de loonen omhoog te drijven en den werkdag te verkorten. Niet alleen in Engeland, in alle landen waar de nieuwe voortbrengingswijze haar intocht deed, is datzelfde gebeurd met meer of minder succes: het moderne proletariaat is bezig zich tot een internationale wereldmacht te organiseeren. Maar het heeft verder leeren zien dan het heden, het heeft zijn oog leeren richten op grootscher doeleinden dan op enkele stuivers meer en enkele uren minder. Het heeft leeren begeeren als een hoog goed, als het ééne waarachtige oeconomische goed, zijn algeheele ontvoogding, die niet mogelijk is dan door het socialisme. Het is Karl Marx geweest, die op de arbeidersbeweging den stempel van het socialisme heeft gedrukt. In zijn hoofdwerk „das Kapital" heeft hij het ontstaan, de ontwikkeling en de strekking der kapitalistische voortbrengingswijze blootgelegd. Hij toonde aan, hoe zij noodzakelijk was, tot op zekere hoogte zegenrijk werkte, en hoe zij bestemd was, eenmaal te verdwijnen, en hoe zij in haar schoot een nieuwe maatschappij droeg. Het wordt eiken dag duidelijker, zoo betoogde hij, dat in den onderlingen strijd tusschen de bezitters de groote bedrijven het winnen van de kleine, hoe dus het aantal bedrijven afneemt en de omvang grooter wordt. Dit proces zal met onvermijdelijke noodwendigheid steeds doorgaan, totdat er zullen komen enkele reuzenmaatschappijen, die het geheele bedrijf beheerschen. Wanneer het zoover gekomen is, zal het belang der gemeenschap eischen, dat zij die bedrijven, die er rijp voor zijn, die reeds wereldbedrijven zijn geworden, tot zich trekt, de bezitters onteigent en het bedrijf socialiseert. Het belang der gemeenschap zal dat eischen en daarom zal het ook geschieden. Het socialisme — het gemeenschappelijk bezit van grond en productiemiddelen zal komen, zoo zeker als de dag den nacht volgt. Het is de arbeidende klasse, die bij deze komende productiewijze het allergrootste belang heeft. Immers zij wordt onder het kapitalisme uitgebuit: een deel van het door haar voortgebrachte wordt haar ontnomen en vloeit als winst in de beurzen der bezitters. Dat kon onder het kapitalisme niet anders: het rust op de exploitatie van het proletariaat door de bezittende klasse. Door reusachtige inspanning der arbeiders kan het hun ontnomen deel wel kleiner worden gemaakt, doch zoolang er particulier bezit van grond en arbeidsmiddelen is, zal er worden uitgebuit. Dat zal niet het geval kunnen zijn bij een socialistische regeling van het bedrijf, daar de gemeenschap zelve als geheel dan beide, bezitster en voortbrengster is. Het is dus allereerst en allermeest in het belang der arbeiders dat het socialisme komt. En al is het ook noodzakelijk, al zal het komen, zijn komst kan zeer zeker vertraagd worden. Zij, die belang hebben bij den tegenwoordigen staat van zaken, zullen natuurlijk hun uiterste best doen, dien zoo lang mogelijk te handhaven, zij zullen zich met hand en tand verzetten tegen elke maatregel, die het socialisme bevordert en zoo kunnen zij de komst van het socialisme ongetwijfeld vertragen. Tegen dat streven moeten de arbeiders zich in hun eigen belang zoo sterk mogelijk verzetten. Daarom zullen ze wèl doen, de macht hunner veeleenheid niet alleen te gebruiken voor dadelijke verbeteringen hunner positie, maar zij moeten die zeer bepaald ook aanwenden om de komst van het socialisme te bespoedigen door den tegenstand der bezittende klasse te breken. Deze denkbeelden van Marx werden, zoodra de arbeiders ze begrepen, met gejuich begroet en in practijk gebracht. Zoo is Marx geworden de vader der moderne socialistische arbeidersbeweging, van de sociaaldemocratie, die zich internationaal vast heeft georganiseert en ontegenzeggelijk een macht van groote beteekenis is geworden. De invloed, die de machine op heel het maatschappelijk leven uitoefende had nog een ander gevolg, waarop de aandacht gevestigd worden moet. Werden de arbeiders, die eiken dag de verderfelijke werking van het kapitalisme ondergingen, daardoor als vanzelf gedreven tot strijd en organisatie, zij waren het niet alleen, die wenschten dat de bittere nood verdween. Allerwege werd gevoeld, dat er wat gedaan moest worden, dat het anders worden moest. Men ging spreken van een „sociale kwestie", die om een oplossing vroeg. Wie moesten zich ernstiger zetten tot het zoeken van middelen, die redding konden brengen, dan zij, die aan de voeten van Jezus hadden gezeten en uit zijn mond de profetie van Gods koninkrijk en de geboden van broederliefde en rechtvaardigheid hadden vernomen? Zoo zien wij dan ook, dat in de negentiende eeuw tal van Christenen zich verplicht achtten, krachtens hun christelijke overtuiging mede te werken aan de opheffing van sociale nooden. Twee stroomingen zijn te onderscheiden: die der christelijk-socialen en der christen-socialisten. Waar de eerste nog al eens Christen-socialisten genoemd worden en velen door de bijna gelijkluidende namen soms die twee verwarren, schijnt het niet ondienstig, in enkele woorden iets over hen mee te deelen. Als typisch voorbeeld kan de beweging in Duitschland genoemd worden, waar zij sedert jaren nog al van zich spreken doet. In zijn boek over de evangelisch-sociale beweging waarvan de christelijk-sociale een onderdeel vormt, beschrijft Paul Göhre het algemeene doel als volgt: „zij wil de zedelijke en religieuse kracht van het evangelische Christendom geheel gebruiken tot hulp van die volksmassa's, die niet in de eerste plaats door eigen, doch vooral door de schuld onzer sociale verhoudingen en oorzaken bestaan, ongezonde woningen, onvoldoend voedsel, te weinig werk, te gering loon, te langen arbeidsduur, ontoereikende werkplaatsen hebben en daardoor schade lijden wat hunne geestelijke en zedelijke ontwikkeling betreft". Het is vooral wijlen de hofprediker Adolf StöCKER geweest, die zich aan hare verbreiding heeft gewijd. Op 3 Januari 1878 heeft hij de christelijk-sociale arbeiderspartij gesticht. In hare Statuten werd onder meer verklaard, dat zij „de tegenwoordige sociaal-democratie als onpractisch, onchristelijk en onvaderlandslievend verwerpt" en tot doel heeft ,,de klove tusschen arm en rijk te verkleinen en een grootere oeconomische zekerheid tot stand te brengen". Verder worden enkele wenschen ten opzichte van vakbeweging, leerlingwezen, arbeidswetgeving, belastingstelsel uitgesproken en wordt een beroep gedaan op de geestelijkheid, waarvan een „liefdevolle en dajdenrijke deelname in alle strevingen die zoowel op een verhooging van het stoffelijk en geestelijk welzijn als op de zedelijk-godsdienstige ontwikkeling van het geheele volk gericht zijn" en op de bezittende klassen, van welke een „bereidwillig tegemoetkomen aan de rechtvaardige eischen der niet-bezitters" verwacht wordt. De partij was dus een arbeiderspartij. Dat is ze niet gebleven. Na een korten bloei kwam al spoedig, mee door de werking van de Socialistenwet, waardoor een groote moedeloosheid alle deelen der arbeidersklasse in Duitschland een tijdlang aangreep, een inzinking. Vele arbeiders verlieten de partij, waarvan ze een verbetering in hun lot gehoopt hadden. Hun plaats werd ingenomen door menschen uit andere kringen, door kleine kooplieden en kleine beambten. Zoo werd het een partij van kleine burgers. Met de verandering van leden voltrok zich ook langzamerhand een verandering in haar wezen en ging zij andere doeleinden nastreven. Niet de bevrijding der arbeidende klasse uit den nood, maar de opheffing van den druk van het groot-kapitaal, waaronder de kleine burgerij zuchtte, werd begeerd. Wat ziet de kleine koopman in een stad als Berlijn als zijn vijand? De groote bazaars. Wie dreven deze? De Joden. Zoo werd de Jood voor hem de vijand. Zoo hadden de christelijk-socialen als vanzelf reeds meer of minder duidelijk uitgesproken anti-semitische neigingen. Dit trof samen met het volgende: StöCKER zelf, het blijkt uit het door hem en den Berlijnschen hoogleeraar WAGNER opgestelde program, was een verklaard tegenstander van de Manchesterleer, die aller oeconomisch heil verwacht van aller oeconomische. vrijheid, de leer der ongebreidelde concurrentie van allen tegen allen. Zoo schreef hij eens : „ik bestrijd het moderne valsche liberalisme, dat slechts de waarde der vrijheid, niet die der orde kent, dat in de religie, waar vrijheid heerschen moet, dwang en ketenen eischt en daar, waar de strengste orde noodig is, in 't bedrijfsleven, de volle ongebondenheid laat heerschen. De menschen zijn van nature goed, sterk, wijs, dat is de onderstelling van deze onjuiste wereldbeschouwing; laat ze maar gaan en alles komt vanzelf terecht. Dit is echter een kinderachtige onderstelling. De menschen zijn elkander niet gelijk, doch aan kracht, scherpzinnigheid en rijkdom zeer van elkaar verschillend. Daarom is het de heilige plicht van den staat, de zwakheid, den eenvoud, de armoede te beschermen, opdat niet de arme een slachtoffer worde van het overmachtige kapitaal en de eenvoudige een buit van den slimmen, gewetenloozen zakenman". Het spreekt vanzelf, dat de organen van het liberalisme dit niet maar zoo lieten passeeren. Hij werd dadelijk en hevig aangegrepen door de Liberale pers, die zich niet ontzag, StöCKER's partij mede verantwoordelijk te stellen voor de bekende aanslagen van HöDEL en NOBILING op keizer Wilhelm I. De Berlijnsche liberale pers was toen voornamelijk in handen van Joden. Joden waren hare eigenaren, Joden hare redacteuren. Het is niet vreemd, dat StöCKER zelf, waar hij zoo hevig en zoo persoonlijk aangevallen werd, niet onpersoonlijk bleef. Hij ging in de door Joden geleide liberale pers zijn groote vijandin zien, het liberalisme werd hem hetzelfde als Jodendom. Daarbij kwam dat de liberale pers, wier leiders in die dagen bijna zonder uitzondering aanhangers der materialistische wereldbeschouwing waren, telkens weer schimpten op StöCKER's orthodox-Christelijke overtuiging. De tegenweer bleef niet uit. StöCKER ging ook het Jodendom aanvallen. En zoo voer hij als vanzelf, gedragen door de zooeven genoemde anti-Joodsche neigingen van vele leden zijner partij, met volle zeilen de troebele wateren van het anti-Semitisme binnen. Zijn partij verloor hiermee totaal het karakter van een strijdende arbeiderspartij en ging zich christelijksociale partij noemen. Haar anti-semitisme was de brug, waarover ze in 't conservatieve kamp terecht kwam. Mochten er in 't begin van haar optreden enkele frissche klanken uit hare rijen gehoord zijn, zij is nu een partij van kleine burgers, reactionair en antisemitisch van de voetzool tot de kruin. Zoo mogelijk nog meer conservatief en anti-semitisch zijn de christelijk-socialen in Oostenrijk, die geleid worden door den bekenden Weener burgemeester Lueger. Christelijk-sociaal heeft zich in ons land ook genoemd Dr. kuyper. Zijn optreden is te bekend, dan dat er hier uitvoerig over gesproken behoeft te worden. In den beginne scheen er nog iets in hem wakker te worden van oude christelijk-communistische idealen, getuige zijn hartstochtelijk pleiten voor de rechten en belangen der „kleine luijden". In de laatste jaren echter, vooral sedert hij minister werd, zijn die klanken van hem niet meer gehoord en heeft hij zich vooral gewijd aan de bestrijding der sociaal-democratie, waarin hij den grootsten vijand van het Christendom, dat hem in zijn calvinistischen vorm boven alles lief is, meent te zien, en gaat hij hand in hand met de vroeger door hem zoo fel bestreden conservatieve „mannen met twee namen". Het blijkt uit de namen van Stöcker, Lueger, Kuyper, drie groote mannen uit de christelijk-sociale beweging, dat deze zeker dien naam mag dragen, daar zij op grond van christelijke beginselen sociale doeleinden nastreeft, maar dat zij met christen-socialisme absoluut niets gemeen heeft. Deze christelijk-socialen waren echter niet de eenige Christenen der negentiende eeuw, die door den barren nood, waarin de arbeiders verkeerden, getroffen werden. Daar waren ook anderen, waarin de oude communistische idealen weer opkwamen, in wier harten de hoop op betere tijden weer wakker werd. Maar — en dit was wat hen vooral onderscheidde van de christelijksocialen den jammer van honger en ontbering zagen ze niet vooral als ongelukkig en betreurenswaardig, doch voelden ze zeer hevig als slecht, als vloekend tegen de eenvoudigste beginselen van broederschap en gerechtigheid. In het loonstelsel vonden ze, ja natuurlijk ook verkeerd dat het leidde tot zoo sterke tegenstellingen, maar wat hen vooral zoo hevig trof was de slavernij daarin en de verdrukking. En zoo keurden ze niet alleen af, dat er onder het kapitalisme gruwelijk leed was, maar ze vonden het stelsel zelf door en door verkeerd. Zoo maakte hun christelijk bewustzijn hen zeer sterk anti-kapitalistisch. Zij wilden wat anders. Zij wilden niet de vijandschap enden te^en weinigen, maar de broederschap van allen. Niet de ketenen waarmee de duizenden gebonden werden, maar de vrijheid. Maar waar in den eersten tijd een sterke socialistische beweging onder de arbeiders zelve ontbrak en de groote socialistische lijnen nog niet waren getrokken, bleef hun socialisme, hoewel zeer ernstig gemeend en met vuur verkondigd, vaag en nevelachtig. Dit zeer. innig gemeende, maar in zijn omlijning vage christen-socialisme vond wel zijn schitterendste vertegenwoordiger in den abt Felicité de Lamennais (1782—1854) J). Aan zijn socialistische gevoelens heeft hij uiting gegeven in het in 1833 verschenen boekje: Paroles d'un croyant3). Hij geeft hierin geen stelsel, hij getuigt, hij profeteert, hij vloekt, hij zegent. Aan het lijden der armen geeft hij uiting in de volgende klacht: „Heer, wij roepen tot U uit het diepst van onze ellende; als de dieren die geen voedsel hebben om hunne jongen te verzorgen, als het schaap, waaraan men het lam ontneemt, als de duif die door de gier wordt gegrepen, als de stier, neerploffend onder het zware werk en bloedend door het steken van den prikkel, als de zwaluw, die bij het vliegen over de zee afgemat ter neder valt en met de golven om het leven worstelt, als reizigers, die in een brandende woestijn zonder water zijn verdoold, zoo roepen wij, Heer, tot U". Maar het zal anders worden, want nieuwe gedachten worden wakker, nieuwe moed staat op in de harten, nieuwe begeerten dringen tot nieuwe daden. De „jonge krijgsman" zal op de vraag, waar hij heen gaat, antwoorden : „ik ga strijden voor de rechtvaardigheid, voor de zaak der volkeren, voor de rechten van het menschelijk geslacht. Ik ga strijden, opdat velen niet ten prooi worden van eenige weinigen, om de gebogen hoofden op te heffen, om de wankelen te schoren. Ik ga strijden, opdat de vaders niet meer den dag vervloeken, waarop hun gezegd was: een zoon is u geboren, noch de moeders dien, waarop ze voor het eerst het kind aan de borst drukten. Ik ga strijden, opdat de broeder zich niet meer bedroeve, wanneer hij zijn zuster ziet wegkwijnen als het gras, dat de aarde weigert te voeden, *) Zie over hem vooral Quack: de Socialisten, dl. III. ') Verhollandscht door A. B., uitgegeven door de drukkerij „Vrede". opdat de zuster niet meer onder tranen den broeder behoeft aan te zien, die weggaat en niet weer zal keeren. Ik ga strijden, opdat ieder in vrede de vrucht van zijn eigen arbeid zal kunnen eten. Ik ga strijden, opdat allen in den hemel een God en op aarde een vaderland hebben". Het boekje maakte een ontzaggelijken indruk. De kerk, waarmee LAMENNAIS reeds vroeger in conflict was geraakt, en die gehoopt had dat hij voortaan zwijgen zou, werd als gewoonlijk hevig vertoornd over wie zoo klanken gaf aan het zuchten, het hopen en verwachten der verdrukten en haastte zich, om zich voor de zooveelste maal te blameeren in de oogen van wie de waarheid en het recht en de vrijheid lief hadden, door het boekje als „klein van omvang, maar reusachtig van slechtheid" tot in alle eeuwigheid te verdoemen. Maar zijn invloed kon niet gebroken worden, en ongetwijfeld heeft het er veel toe bijgedragen, veler harten begeerig te maken naar schooner toekomst, veler oogen over den jammer van dezen tijd te doen heenzien naar lichte landen vol blijdschap en vrede. Dat hij niet alleen sterk het leed en den nood van de duizenden meevoelde, doch ook zag, waar de oorzaak school, blijkt uit een latere uitlating: „Wie zou durven beweren, dat God, om de genietingen van enkelen te vermeerderen, het volk zou hebben veroordeeld tot den straf van den hongerdood? En indien, desalniettemin, enkelen van honger sterven, indien het volk in den regel honger lijdt, vanwaar komt dan toch die onnatuurlijke wanorde, die schrikwekkende bestemming van een deel der menschen? Is er materieel gebrek aan voedsel? Neen. De arbeid zelf van het volk vermeerdert de bestaansmiddelen op zulk een wijze, dat zij aan aller behoeften kunnen voldoen; en wanneer die arbeid beter was ingericht, zouden die bestaansmiddelen nog menigvuldiger en sneller tot in het oneindige kunnen vermeerderen. Indien de honger op den drempel van zooveler woningen neergehurkt gaat zitten, dan is de oorzaak te zoeken in de uiterst gebrekkige organisatie van den arbeid en in de schromelijk slechte verdeeling van het resultaat der productie"- Uit deze aanhalingen blijkt de juistheid van de bovengenoemde karakteristiek: sterk van sentiment, zwak in zijn omlijning was dat eerste christen-socialisme. Naast Lamennais, dien sterken diepen geest met een hart vol liefde en rechtvaardigheid en daarom vol leven — „want de rechtvaardigheid, dat is het leven, en de naastenliefde, dat is wederom het leven, en wel het zoetste en rijkste leven" — treden in het midden van de negentiende eeuw nog twee figuren naar voren, die van de Engelsche geestelijken klngsley en maurice j), twee hooge en zuivere karakters, als de eerste van een prachtig en zuiver gevoel, als hij ook nevelig in hun oeconomie. In de tijden van de Chartistenbeweging begonnen zij met de uitgave van een weekblad: Politics for the people. Het eerste nummer verscheen 6 Mei 1848. Voor de stemming, waarmee zij dit werk ondernamen, is teekenend de volgende uitlating uit het voorwoord. Na gezegd te hebben, welke vraagstukken zij zich voorstellen te behandelen, kiesrecht, verhouding van kapitalist en arbeider en dergelijke, vervolgen zij: „Het is plicht kalm over deze kwesties te spreken; het is zonde ze koud te behandelen. Want men kan ze niet scheiden van de levensomstandigheden van hen die hevig lijden. Als wij niet meevoelen met hun ellenden, zijn wij niet in staat te beoordeelen de geneesmiddelen, die zij zelf voorstellen of die anderen voor hen hebben voorgesteld. Dit meevoelen willen wij in onszelf en in onze landgenooten aankweeken. Hoe nuchterder het is, hoe sterker het zal zijn". *) Zie over hen Quack. Dat hunne nuchterheid geen schade deed aan de warmte van hun hart en de kracht van hun taal, blijkt wel uit de brieven, die klngsley onder het pseudoniem Parson Lot aan de Chartisten schreef. In zijn tweede brief schrijft hij over de bijbel en over de dominees. „Als Gij een heel anderen „gids voor hervormers" gevolgd hebt dan ik, dan is dat de schuld van ons predikanten. Wij hebben U nooit verteld dat de waarachtige gids, het ware boek voor den arme, de ware „Godsstem tegen tyrannen, leegloopers en kwakzalvers" de bijbel is. O, gij moogt smalend glimlachen, maar het is zoo. Het is onze fout, dat gij moet lachen, lachen over wat Uw kracht en Uw heil moest zijn. Onze fout. Wij hebben den bijbel gebruikt als was het een leiddraad voor dienders, een bedwelmend middel, om lastdieren, die te zwaar beladen waren, rustig te houden, een boek om de armen rustig te houden. Wij vertelden U, dat de bijbel berusting leerde en we vertelden niet, dat hij vrijheid belooft. Ik ben zelf niet beter dan een der anderen geweest. Maar nu walg ik er van. Nu vertel ik U, dat de bijbel in plaats van een boek te zijn, waarmee de armen in toom gehouden moeten worden, een boek is, dat geschreven werd om de rijken te bedwingen". Van dit weekblad verschenen maar elf nummers. Later hebben zij dezen hunnen arbeid voortgezet door de uitgave van „the Christian Socialist" dat zij indenzelfden hoogen en nobelen toon hielden, maar waarin zij met al de scherpheid van hun kritiek op wat was en hun groote begeerte naar wat komen moest en komen zou, naar zij geloofden, toch geen vaste oeconomische lijnen wisten te trekken. Sedert zij dachten en droomden en profeteerden, heeft de machtige stem van Karl Marx over de wereld geklonken. Gelijk boven werd uiteengezet, heeft hij leiding en richting gegeven aan het hopen en ver- langen van het strijdend proletariaat. Deze nieuwere socialistische beweging ging natuurlijk ook niet voorbij aan wie na Lamennais en kingsley uit hun Christendom socialistische gevoelens geput hadden. Daar zagen zij een in hoofdlijnen wei-omschreven doel, een wel gebakenden weg. En waar zij gevoelden, dat het sentiment alleen op den duur niet genoeg was, dat aan den wil een richting moest gegeven worden, namen zij het hopen en verwachten der moderne arbeidersbeweging over en plaatsten dat in 't licht van hun geloof. Zij gingen die beweging en haar einddoel zien als een door God gewild middel tot verheffing der maatschappij. Het eerst werd dit duidelijk uitgesproken door de Labour Church in Engeland, te Manchester in 1892 gesticht door john trevor. De socialistische beweging is volgens hem het zelfbewust werken aan de komst van een nieuwe, schooner, rechtvaardiger maatschappij, en zoo „het dienen van het Verstand en den Wil, die in de schepping zijn, van God". In zijn blad de „Labour Prophet" heeft hij gedurende een vijftal jaren deze gedachten met profetische kracht ontwikkeld. Toen moest hij door ziekte gedwongen de leiding aan anderen overdragen. Sinds dien heeft de Labour Church, de organisatie van hen die de door trevor uitgesproken denkbeelden deelden, aan kracht verloren, maar het door haar uitgestrooide zaad schiet in Engeland welig op: in den laatsten tijd vinden de socialistische idealen steeds meer aanhang onder de Christenen van verschillende kerken, niet het minst onder de geestelijken. Steeds meerderen van hen ontpoppen zich als overtuigde socialisten. In den laatsten tijd heeft de „bekeering" van R. J. Campbell, den bekenden predikant van de City Temple te Londen, den man van de „new theology", zeer de aandacht getrokken. Van zijn inzichten gaf hij in Maart 1907 op een vergadering der Independant Labour Party te Liverpool een uiteenzetting. Hij zeide daar o. a.: „ik ben een socialist, omdat ik een Christen ben. Ik ben er toe gedreven door de logica van het evangelie. Wat de kerk van Jezus wilde in de eerste eeuw, dat wil nu de socialistische partij: een poging wagen, om het koninkrijk Gods te verwerkelijken. Negentien eeuwen zijn voorbijgegaan en nog is het niet gekomen. Maar Gij socialisten draagt de oude waarheid opnieuw uit en laat zien, waar de ware kerk te vinden is". Deze uitspraken — en daarom werden ze meegedeeld — zijn typeerend door den blik dien de socialistische geestelijken in Engeland op het socialisme hebben. Zij zijn niet socialisten en daarbij nog Christenen, maar socialisten omdat zij Christenen zijn. En hun socialisme bepaalt zich niet tot het propageeren van ideeën over ■menschelijkheid en broederschap, het aanvaardt volledig en onomwonden het doel en streven der moderne arbeidersbeweging. Zoo publiceerden in Januari 1908 meer dan honderd geestelijken van allerlei kerken het volgende manifest: „Wij ondergeteekenden, bedienaars van Christelijke kerken van verschillende belijdenis, wenschen deze verklaring af te leggen met het oog op de veel verspreide meening, in de pers en elders uitgesproken, als zou het socialisme, waarin wij gelooven, in grondslag verschillen van het socialisme, bepleit door de erkende socialistische vereenigingen. Wij verklaren, dat het socialisme, waarin wij gelooven (soms Christen-socialisme geheeten) insluit het gemeenschappelijk (staats-) bezit en beheer van de middelen van voortbrenging, verdeeling en ruil, en dat in [wezen hetzelfde socialisme is dat de socialisten in de heele wereld aanhangen. Ons socialisme is niet minder ernstig noch minder volledig, omdat het door ons Christendom bezield wordt. De leer van het socialisme is in haar kern eene economische zaak en kan dus bepleit worden door alle menschen, Christenen of ongeloovigen. Maar als bedienaars van het Christelijke geloof gevoelen wij, dat die economische leer in volmaakte overeenstemming is met ons geloof, en wij zijn overtuigd, dat die leer te bepleiten goedgekeurd, ja zelfs van ons geëischt wordt door de voorschriften van onzen godsdienst". — En een vereeniging van socialistische leden van de Staatskerk, het „gilde van den Heiligen Mattheus" schreef in October 1906 in een adres aan de vertegenwoordigers der arbeiderspartij in het Engelsche parlement: „wij dringen er ernstig op aan, dat men met alle kracht ons zeer onvolmaakt maatschappelijk systeem in betere vormen zal brengen, de anarchistische wanorde in de industrieele wereld gaan beheerschen, de politieke omwenteling in de 19e eeuw in een oeconomische revolutie der 20e eeuw zal voortzetten en de regeering door het volk en voor het volk bekronen door den eigendom voor het volk en door het volk' . Deze uitingen bewijzen, dat in Engeland steeds meerdere christenen het socialisme aanvaarden en in hun Christendom een krachtigen impuls vinden, om de overwinning van het socialisme te bevorderen. Dat zelfde verschijnsel doet zich voor in Amerika. Daar is in 1907 een christen-socialistische broederschap gesticht, die „alle godsdienstige vereenigingen doordringen wil van de maatschappelijke boodschap van Jezus, wil aantoonen, dat het socialisme de noodzakelijke oeconomische eisch is van het christelijk leven, den klassenstrijd wil beëindigen door de industrieele democratie te vestigen en het rijk van Jezus, de broederschap op aarde, te stichten". In Chicago wordt uitgegeven „the Christian Socialist" met het motto: „the golden rule against the rule of gold", waarvan de meeste medewerkers predikanten zijn. Een der redacteuren gaf zijn ambt op en trekt als reizend prediker het land door om in vergaderzalen en kerken van verschillende gezindheden in naam van het Christendom de blijde boodschap van het socialisme te brengen. Overal komt het. Ook in Frankrijk. De leiders der beweging zijn daar de Parijsche predikant MONOD, de hoogleeraar Paul Passy en de advocaat Biville. Zij geven twee tijdschriften uit, de Cloche d'Alarme en 1'Espoir du monde. In Italië worden sedert eenigen tijd de christensocialistische beginselen verdedigd door het blad „Avantguardia". In Zwitserland worden ze reeds geruimen tijd verkondigd. Een van de eerste, die ze daar uitsprak, was de Züricher predikant Paul Pflüger, die in preek en brochure zijn denkbeelden heeft verdedigd. Een preekbundel „Moderne Predigten", een brochure over „Kirche und Proletariat", een over „Freiheit und Gleichheit" verschenen onder anderen van zijn hand. Zijn ambtgenoot herman kutter schreef in 1906 zijn opzienbarend boek „Sie müssen" J), waarin hij met groote welsprekendheid en profetischen gloed betoogt, dat de sociaal-democratie is de van God gewilde beweging tot verheffing der menschheid. Vele vooral van de jongere predikanten staan aan hunne zijde. Zij hebben een eigen orgaan „Neue Wege". In Duitschland waar de kerk nog altijd onder den vloek van het landsvaderlijk toezicht gebukt gaat en de overheid zeer fel gebeten is op alles wat naar socialisme zweemt, is van een openlijke christen-socialistische beweging geen sprake. Toch dringen hare beginselen ook daar door. De predikant Dr. cordes uit Wilhelmsburg heeft in zijn boekje „Zum Kampf um die Weltanschauung" van socialistische gevoelens blijk gegeven, doch hij staat in dezen zijnen moed vrijwel ]) In 't Ho'llandsch vertaald door F. Reitsma, verschenen in de internalionale bibliotheek van van Looy. Later verschenen van Kutter nog „Gerechtigkeit" en „Wir Pfarrer". alleen. Er zijn wel meerdere jongere predikanten die met hem mee willen, doch zij zitten zoo onder den druk der overheid en worden zoo nauwlettend bespied, dat zij zich nog niet openlijk hebben durven uitspreken. Een hunner, die in het vorige jaar een uiteenzetting gaf van de beginselen der verschillende politieke partijen, en daarbij de sociaal-democraten niet veroordeelde, doch zich sympathiek over hen uitliet, werd een tijdlang geschorst. Een teekenend bewijs voor de moeilijkheid hunner positie is het volgende: toen aan paul GöHRE eenige jaren geleden gevraagd werd, enkele namen van socialistische predikanten aan een Hollandsch geestverwant mee te deelen, antwoordde hij dit niet te kunnen daar hij „helaas tot stilzwijgen verplicht was". Maar ondanks felle tegenwerking van „hoher, höchster en allerhöchster Stelle" dringen toch ook in dat nog half-absolutistische Duitschland de christensocialistische denkbeelden langzaam aan door. Vlugger gaat het in Nederland, waar de christenen ook niet onberoerd bleven door dezen geest: sedert een tiental jaren kan men ook in ons land van een christen-socialistische beweging spreken. Over haar ontstaan en ontwikkeling kan het volgende meegedeeld worden: Tijdens de zoogenaamde „oude" socialistische beweging in ons land, in de jaren na 1880, was er in ons land nog heel weinig van christen-socialisme te bespeuren. Dat was niet vreemd. Immers die „oude" beweging leefde voor een goed deel van anti-godsdienstige propaganda. Tegen kerken en geestelijken werd even sterk te velde getrokken als tegen het kapitaal. De schijn werd in die dagen wel buitengewoon sterk gewekt, dat socialisme en ongeloof broertje en zusje waren, wat nog versterkt werd door het feit dat de leider, de ex-predikant Domela NieuwenHUIS, een volslagen renegaat was. Het lag voor de hand, dat de godsdienstigen, die niet dan oppervlakkig met de beweging in aanraking kwamen, zich stootten aan haar ruw en anti-christelijk uiterlijk en er zich niet mee wilden inlaten, en dat de predikanten, ook menschen en daarom wel eens wat weinig denkend aan de plicht om zich niet te vergrijpen „aan den schijn, noch aan den klank der ijdle namen", zich bijna eenparig tegen het socialisme verklaarden en rechtzinnigen en vrijzinnigen al te gader, hun stem verhieven tegen deze beweging, waarvan ze de diepere beteekenis zoo weinig begrepen, dat ze verklaarden dat zij moest „uitzieken". Van vele kansels heeft het toen gedaverd van vervloekingen tegen dezen „Geest uit den afgrond". Slechts enkelen zagen verder dan den onsympathieken schijn en erkenden het diepere wezen dezer dingen. Zoo J. van löenen Martinet, toen predikant te Santpoort, die zich wel niet met al hun strevingen homogeen verklaarde, maar toch met kracht durfde opkomen voor enkele hunner in de ooren van „weldenkende" landgenooten als hoogst gevaarlijk en revolutionair klinkende eischen, en zijn stem op het Meifeest liet hooren voor den achturendag, en landnationalisatie verdedigde. Zoo Ds. W. Bax van Zaandam, die toen reeds de oeconomische eischen der sociaal-democraten verdedigde en op tal van vergaderingen een dankbaar gehoor had. Maar dezen bleven met nog enkelen uitzonderingen die den regel bevestigden. Gelijk bekend is, geraakte de sociaal-democratische bond in de wateren van het anarchisme verzeild. Het gevolg was, dat enkelen zich afscheidden en in 1894 de Sociaal Democratische Arbeiders-Partij oprichtten, die al spoedig een geweldige energie ontwikkelde en tot eigen en der vijanden verbazing zeer sterk groeide. Omstreeks dat jaar waren er in Leiden eenige moderne Theologische studenten, die zeer sterk gevoelden dat het Christendom ook eischen van sociale gerechtigheid stelt. Zij zagen, dat in onze wereld die eischen niet vervuld worden en meenden, dat het op den weg der christenen lag, dit anders te doen worden. Sommigen van hen kwamen uit Friesland, waar in die dagen de golven der arbeidersbeweging hoog gingen. Uit hun gymnasiastentijd hadden ze de herinnering meegenomen aan reuzen meetings en toen nog door hen niet-begrepen strijdzangen. In Leiden zagen ze den jammer der fabrieksbevolking. Zij werden vooral sterk getroffen door de diepe kloof die er gaapte tusschen de beide klassen die daar naast elkander leefden. Daar was de kring der geleerden, sedert eeuwen uitmuntende door reusachtige kennis en fijne geestelijke beschaving, en daarnaast een fabrieksbevolking, die tot de meest gedemoraliseerde, tot de sufste en lamlendigste van Nederland gerekend mocht worden, die toen nog bijna geen ander punt van aanraking had met al die geleerdheid, dan dat de aanstaande artsen zich op de proletariërsvrouwen mochten oefenen in de kunst van het accouchement. Zij betreurden dit, en deden dan ook ijverig mee aan het Toynbee-werk, dat vooral op aansporen en in 't eerst onder leiding van Prof. V. D. VLUGT, in Leiden werd ondernomen. Maar bevredigen deed dit hen niet. Dit werk was goed, was noodig, maar er moest wat meer, wat anders gebeuren. De grondslagen zelve der wereld waren verkeerd. Het was een kamp van allen tegen allen, waarin de sterkste dat is de oeconomisch sterkste moest overwinnen. De wereld bestond bij de gratie der concurrentie en kende oeconomisch geen ander doel, dan een zoo vlug mogelijke winstmaking. Dit voelden ze als slecht, als in strijd met de eenvoudigste beginselen van het Christendom. Zoo werden ze door hun visie op het Christendom anti-kapitalistisch. In die stemming kwamen enkelen in aanraking met de ideeën van TOLSTOY, die op hen een buitengewone aantrekkingskracht uitoefenden. Zoodat in enkele gemeenten, die door hen bezet werden, een Tolstoy- aansch gekleurd Christendom werd gepredikt ') tot niet geringe verbazing der schare, die ascese en weerloosheid heel „mal" vond. Sommigen hunner hebben zich na enkele jaren van deze meeningen bekeerd. Een enkele is gaan varen op de diepe, niet altijd ongevaarlijke wateren der Hegelarij, een ander heeft zijn ambt neergelegd en is door de „kolonies" van Blaricum en Bussum heen terecht gekomen bij de sociaal-democratie, anderen weer achten zich te behooren bij de Christen-socialisten, terwijl zij die Tolstoyanen bleven, zich tegenwoordig bij voorkeur christen-anarchisten noemen en zich scharen om het door hen in 't leven geroepen blad „Vrede'"' dat na vele redactie-wisselingen nu wordt geredigeerd door Lodewijk van Mierop en Truus Mulder. Onder die sociaal-voelende theologen waren er echter ook, die bij al hun eerbied voor den grooten Christen uit Jasnaja Poljana toch meenden, dat zijn oplossing van het sociale vraagstuk alles anders dan een oplossing was. Zij kwamen in de pastorale practijk juist in de dagen toen de S. D. A. P. een groote kracht ging ontwikkelen. Zoo kwamen zij in hunne gemeenten als vanzelf in aanraking met de sociaal-democratische denkbeelden, die nu gepropageerd werden, niet meer vereenigd met Dageraadsideeën. Het enthousiasme, het geloof, de frischheid, waarmee de sociaal-democraten optraden, won al gauw hun sympathie en daardoor kwamen zij er toe, hunne oeconomische en politieke beginselen nauwkeuriger te gaan bestudeeren. En nadere bestudeering leidde tot waardeering, waardeering eindelijk tot het aanvaarden van de waarheid, die zij in deze beginselen vonden. Een enkele, A. v. d. Heide, toen predikant te Scherpenzeel in Friesland sloot zich al dadelijk bij de S. D. A. P. aan en werd een vurig l) Een voortreffelijke proeve van Tolstoyaansch gekleurde prediking uit die dagen vindt men in „Leven" en „Jezus volgen van A. de Koe bij H. A. Wakker en Co., Rotterdam. en welsprekend pleitbezorger dier partij. De meesten, altijd nog iet of wat huiverig voor het materialisme, waarvan verreweg de meeste leden dier partij aanhangers waren, bleven nog buiten. Waar zij het Christendom liefhadden en de wenschelijkheid en de mogelijkheid van het socialisme erkenden stootten zij er zich telkens weer aan, dat er onder christenen zoowel afkeer van het socialisme bestond en onder socialisten zoo bitter weinig sympathie voor het Christendom. Zij ervoeren bij zichzelf, dat die twee voortreffelijk konden samengaan, dat daardoor hun socialisme verdiept, hun Christendom verrijkt werd. Zij zouden het daarom een zeer verblijdend verschijnsel achten, wanneer die twee groote stroomingen elkander vonden, niet zóó, dat ze in elkaar zouden opgaan — immers Christendom en socialisme zijn niet hetzelfde — maar zóó, dat de christenen ook het socialistisch ideaal aanvaardden en de socialisten het Christendom als de hoogste en zuiverste levensbeschouwing erkenden en aannamen. Waar echter van beide zijden de antipathie en het misverstand zoo groot waren, begrepen ze, dat het niet dan uiterst moeilijk zou zijn, zulk een samengaan te bewerken. Toch meenden zij daartoe een poging te moeten aanwenden. F. W. N. Hugenholtz Jr. voorganger van den Protestantenbond te Schiedam had in zijn blad „Onze kring" op datzelfde aanbeeld gehamerd, doch met het neerleggen van zijn betrekking had hij ook zijn blad opgeheven. Er was dus niets, waarop ze zouden kunnen voortbouwen. Na veel aarzelen — gedurende welke aarzeling ze hoopten dat een der ouderen, de Zwolsche predikant A. W. van WIJK hun leiding zou geven, hetgeen echter niet het geval bleek te kunnen zijn daar hij ten eenenmale van hen verschilde wat de waardeering van den klassenstrijd betrof — besloten zij eindelijk, zelf iets te beproeven en te beginnen met een blad uit te geven. Den 31 en Oktober 1902 verscheen het eerste nummer van „de Blijde Wereld, christen-socialistisch weekblad". Als redacteuren traden op S. K. Bakker, S. Winkel en J. A. Bruins, aan wie later nog werd toegevoegd A. H. v. d. Hoeve. De uitgave werd in het eerste nummer gemotiveerd als volgt: „en met de mogelijkheid, er toe bij te dragen, dat de twee groote machten van onzen tijd, christendom en socialisme, niet meer vijandig tegenover elkander staan, doch samen als broeders opmarcheeren naar den nieuwen tijd, is tevens de wenschelijkheid van deze uitgave aangetoond". Van sociaal-democratische zijde werd het blad met belangstellende welwillendheid begroet, van vrijzinnigchristelijken kant werd, op een enkele uitzondering na, een vriendelijke houding aangenomen, de rechtzinnigchristelijke bladen spuwden natuurlijk dadelijk vuur en vlam. Onder de niet-„christelijke" arbeiders heeft het blad, in aanmerking genomen de anti-religieuze propaganda, die jaren lang onder hen gevoerd was, betrekkelijk veel sympathie gevonden, vooral in Friesland, waar ook het persoonlijk optreden der redacteuren in hun gemeenten en in vergaderingen voor geheelonthouding en socialisme aan hunne denkbeelden meerdere bekendheid verschafte, dan in andere provincies. Het blad heeft zich tot nog toe met eenigen steun van warme vrienden, eenige subsidie van Protestantenbond en Blaadjesvereeniging — verstrekt ondanks zijn socialisme wegens zijn verdediging van de vrijzinnig-christelijke beginselen — kunnen staande houden en wint gestadig aan lezers. Ongetwijfeld heeft het er toe meegewerkt, om onder Christenen sympathie voor het socialisme te wekken en velen tegen den godsdienst ingenomen socialisten een anderen kijk op het christendom te geven. Enkele brochures van de redacteuren werden door het blad uitgegeven en vonden goeden aftrek. Een bijeenkomst van geestverwanten werd in 1906 in Heerenveen georganiseerd en zal door meerdere worden gevolgd 1). Na de verkiezingen van 1905 sloten de redacteuren zich met nog enkele geestverwante predikanten bij de S. D. A. P. aan. Het aantal der predikanten die zich homogeen achten met de door het blad voorgestane richting, bedraagt ruim dertig, waarvan het overgroot deel in Friesland woont, in welke provincie hun invloed ongetwijfeld niet geheel zonder beteekenis is. In den loop van 1907 richtten zij een sociaal-democratische predikantenvereeniging op, die voorloopig enkel studieclub wil zijn. Deze beweging ging uit van vrijzinnige christenen en vond haar aanhang voornamelijk in niet-rechtzinnige kringen. De leiders hadden wel een oogenblik gehoopt dat ook uit het kamp der rechtzinnigen tot hen zouden komen, doch dat bleek slechts bij uitzondering het geval te zijn. Toch begon ook daar — in hoeverre dat zijdelings aan den invloed der „Blijde Wereld" is toe te schrijven, zal wel niet uit te maken zijn — sympathie voor het socialisme wakker te worden. Het is de schrijfster Enka (A. v. d. Vlies), een Rotterdamsche onderwijzeres, geweest, die het eerst den hoogen moed gehad heeft, het geweldige vooroordeel dat er in de kringen van hare geloofsgenooten heerscht tegen alles wat ook maar in de verte eenig verband met socialisme houdt, te trotseeren en openlijk hare socialistische overtuigingen te belijden. Eerst nog vaag in een roman: „Het komt", later scherper, klaar en krachtig in een brochure: „Kan een rechtzinnig christen socialist zijn, bevestigend beantwoord door Enka", uitgegeven bij de Hollandia-Drukkerij. Deze knappe uiteenzetting heeft heel wat pennen in beweging gebracht. De schrijfster heeft heel wat aanvallen moeten verduren, maar ze flink en kordaat afgeslagen. Zij vond echter onder hare geestverwanten ook sympathie. Zooveel *) In Augustus 1908 is een tweede „Blijde-Wereld-dag" in Leeuwarden gehouden, waar van der Heide, de Haas en van der Hoeve spraken. (April 1909). zelfs, dat, in den zomer van 1907, onder hare leiding de ,,bond van Christen-socialisten" kon worden opgericht, die de volgende beginselverklaring publiceerde: „De Bond van Christen-socialisten aanvaardt de Apostolische geloofsbelijdenis. Zijn leden erkennen, dat deze belijdenis verplichtingen oplegt, niet alleen voor het religieuse, maar ook voor het maatschappelijke leven. Daarom ziende, hoe de tegenwoordige maatschappelijke toestand een schande is voor de christenheid, en in strijd met Gods geboden; ziende, hoe deze toestand het onafwijsbaar gevolg is van het kapitalistisch stelsel, dat den grond en de productiemiddelen in het privaat bezit van enkelen stelt en de overgroote massa afhankelijk houdt van deze enkelen, terwijl het concurrentiestelsel tot zedelijke en stoffelijke ellende voert; verbinden de leden van den Bond zich, het kapitalistisch stelsel te bestrijden en de overwinning te bevorderen van het socialisme, dat zich de organisatie van arbeid en productie en een betere verdeeling der arbeidsproducten ten doel stelt, en dit doel bereiken wil door gemeenschappelijk bezit van grond en productie-middelen". Bij de S. D. A. P. hebben de leden zich niet aangesloten. Daarover aangevallen door „de Blijde Wereld" zette ENKA de redenen uiteen: de S. D. A. P. houdt geen rekening met het kerkelijk leven en houdt hare vergaderingen en meetings meestal op Zondag. Een christen wil dien dag heiligen. Daarom kan hij zich nooit geheel en al thuis voelen bij menschen, die dezen dag niet beschouwen als den dag des Heeren. Verder zegt ze, dat in Christelijke arbeiderskringen de kwestie van Christen-socialisme aan de orde is. Waren zij (Enka c.s.) nu in de S. D. A. P. gegaan, dan zouden ze hun invloed in die kringen verbeurd hebben. Daarom bleven zij buiten. In het voorjaar van 1908 is de bond begonnen met de uitgave van een weekblad „Opwaarts" waarin Enka, D. V. D. ZEE en J. JANZE zich volkomen kunnen uitspreken en de „Christelijke" arbeiders, die tot nu toe steeds zijn opgevoed in haat tegen het socialisme, tot zuiverder inzichten kunnen brengen. Ook onder de katholieken zijn teekenen van ontwakende sympathie te bespeuren. De toetreding tot de S. D. A. P. van den kapelaan Dr. J. v. d. Brink en van pater Coelestinus (H. J. v. Vorst) bewijst, dat zelfs in die kringen de christen-socialistische denkbeelden doordringen, want beide geestelijken 'zijn naar eigen verklaring door de consequenties van het evangelie in de richting van het socialisme gedreven. — Uit het voorgaande blijkt, dat er sedert een tiental jaren een christen-socialistische beweging aan het groeien is. Gelijk dat met geestelijke bewegingen altijd het geval was, wordt nu langzamerhand gemeen goed, wat vroeger slechts door enkele diepe en zuivere geesten als waarheid werd erkend. Kleineren en zwakkeren nemen nu het woord op, dat eenmaal de grooten in profetische bezieling spraken. Maar wijl de tijden andere zijn en het eiken dag duidelijker wordt, dat de maatschappij groeiende is in de richting, welke zij die op hooge hoogten stonden, zagen, vinden hunne epigonen meer gehoor. De geesten zijn nu meer bereid om het woord te ontvangen. En daarom vindt het zwakkere geluid van nu meer weerklank dan het sterke van toen. De beweging als algemeen verschijnsel is pas in gang. Men kan dus over hare toekomst weinig zeggen, maar op grond van wat zij in haar kort leven deed mag de verwachting uitgesproken worden, dat zij steeds meerderen zal bereiken en in zich opnemen. Na dit door den omvang en den aard van dit geschrift geboden kort en zoo zakelijk mogelijk overzicht van de christen-socialistische beweging, zooals zij zich in onze dagen en voornamelijk in ons land vertoont, mag een uiteenzetting van de door haar verkondigde denkbeelden niet ontbreken. Natuurlijk is ook daarin kortheid geboden. Dan worde er allereerst op gewezen, dat de christensocialisten lang niet homogeen zijn, wat hunne dogmatische opvatting van het Christendom betreft. De geestverwanten van de Blijde Wereld zijn allen vrijzinnig, terwijl Enka en de haren de Apostolische geloofsbelijdenis onderschrijven. KUTTER is rechtzinnig, zijn ambtgenoot PflüGER behoort tot de uiterste linkerzijde der modernen. In Amerika vindt men onder hen naast menschen die gelooven in de drieëenheid, anderen die dat leerstuk zoo volstrekt mogelijk verwerpen, in Engeland den vrijzinnigen Campbell naast streng-orthodoxe leden van de staatskerk. Maar bij alle verschil in theologie stellen zij allen zonder uitzondering prijs op den christennaam, omdat die hun vertolkt het hoogste en het beste, wat zij in hun leven hebben. Zij willen niet zijn socialisten, die toevallig ook nog een christelijke levensbeschouwing hebben aanvaard, neen het Christendom is hun het een en het al. Dat stellen zij voorop. Al het andere heeft voor hen slechts waarde, voor zoover het in verband staat met, voortvloeit uit hun christelijke levensovertuiging. Zij willen niet zijn socialist en christen, zij willen ook als socialisten christenen zijn. Zij weten het leven als een eenheid en erkennen, dat het slechts dan hoog en zuiver kan zijn, wanneer het in al zijn uitingen bezield wordt door één zuiver beginsel. Hun begeeren is — al zal bij niemand hunner het besef ontbreken, dat de zonde hen vele malen doet falen in 't volbrengen — om ook door hun maatschappelijk streven Gods naam groot te maken onder de menschen en mede te werken aan de komst van Zijn prachtig Rijk. Zij trachten ook het socialisme te zien onder het schijnsel der eeuwigheid en zijn overtuigd, door hun arbeid voor het socialisme met God mede te arbeiden voor de verwerkelijking van de bedoelingen, die Hij, naar zij gelooven, met de menschheid heeft. Want het is hun iets hoogers dan een productiewijze naast of liever tegenover een andere, verstandiger en daarom wenschelijker dan deze, het is naar hun geloof een der middelen, waardoor God in dezen onzen tijd de maatschappij wil voeren op een hooger plan. Zoo is hun propaganda voor het socialisme hun maar niet „een middel, om hun ledigen tijd te vullen", maar ze voelen dit als onafwijsbare, wijl hun door God geboden, levenplicht. En daarom stellen zij er prijs op, ter onderscheiding van andere socialisten, die oeconomisch en politiek precies hetzelfde willen, doch in dezen hunnen arbeid, gelijk in hun gansche leven door andere motieven zeggen gedreven te worden, c h r i s t e n-socialisten te heeten. Christen-socialisten. Maar ook christen-Socialisten. Hoe zien zij het verband tusschen socialisme en Christendom ? Natuurlijk denken zij er niet aan, de naïeve bewering voor hunne rekening te nemen, als zou Jezus een socialist geweest zijn, en zijn volgelingen dus verplicht, het socialisme te aanvaarden. Maar wel voelen zij sterk, dat het Christendom — onder welke dogmatische vormen zij het ook mogen aanvaarden — met zijn prediking van Gods vaderschap en de broederschap aller menschen, met zijn aandringen op gerechtigheid, met zijn vervloeking van allen Mammondienst — zeer sterke communistische elementen in zich bevat. En zonder daarom te beweren, dat elk Christen perse socialist moet zijn en dat zich geen Christendom zonder socialisme denken laat, plaatsen zij wel zeer bepaald op den voorgrond, dat het Christendom de huidige maatschappij veroordeelt, niet alleen om enkele zeer sterk aan den dag tredende gebreken en verkeerdheden, maar om den grondslag, waarop zij rust, de tegenwoordige, kapitalistische, voortbrengingswijze. Want het kapitalisme is de 'strijd van allen tegen allen, brengt noodzakelijk met zich mee de uitbuiting van de oeconomisch zwakken door de sterken. Het verdeelt de menschheid in klassen, die ter wille van hun zelfbehoud een onderlingen strijd moeten voeren. Zoo drijft het eiken dag den spot met de broederschap der menschen. Liefde en gerechtigheid kent het niet. Daarom kan een Christen, die de menschen ziet als broeders en de wereld als een schoon huis, waarin allen in liefde een sterke eenheid moeten vormen, geen vrede hebben met dit stelsel. Hij moet als Christen anti-kapitalistisch zijn. Wie dat niet is, kan — de ervaring bewijst het eiken dag — zeer bizondere kwaliteiten bezitten — zijn Christendom is gehalveerd of verdraaid. Maar dit te constateeren, is hun natuurlijk niet genoeg. Zij weten, dat God van hen eischt, dat zij, waar zij het tegenwoordige als slecht veroordeelen, zullen zoeken naar het betere, om dat tot de overwinning te helpen. Eén ding, meenen zij, moet een Christen in zijn sociaal streven voorop stellen: ook de maatschappij moet rusten op christelijken grondslag. En nu kunnen zij dit niet anders verstaan dan zóó, dat het door hen als Christenen aanvaarde feit der broederschap zichtbaar moet worden ook in het maatschappelijk leven. In zijn algemeenheid zegt dit natuurlijk nog weinig. Het geeft een beginsel, maar trekt geen scherpe lijnen. Het duidt een richting, wijst echter geen weg. Op welke wijze zal dit beginsel moeten worden verwerkelijkt? Hier geeft het christelijk besef geen ant- woord — nu is het woord aan den denkenden geest. De „intuïtie" moet hier zwijgen — de „reflexie" moet nu haar werk beginnen. En nu hooren zij, die aan de voeten van Christus hebben gezeten en begeerd hebben, hunnen geest te laten wijden door Zijnen geest, de stem van Karl Marx. Het is een machtige stem, maar hun gansch niet sympathiek in 't eerst. Hij spreekt bittere woorden tegen het Christendom en zijn officieele vertegenwoordigers, hij zegt den dood van alle religie aan. Hard en cynisch klinken zijn verwijten. Maar zij wenden toch hunne ooren niet af. Want zij hooren door alle bitterheid heen het zachte woord van ontferming over wie daar in deze barre tijden moeten lijden. Hij geeselt, hij striemt, hij scheldt, hij spot, maar dat doet hij, zij voelen het, wijl hij barmhartig is. Het leed van het vertrapte, uitgezogen proletariaat is zijn leed, de tranen van weduwen en weezen, aan wie geen recht is gedaan, zijn tranen. Hij vloekt — maar vloekte ook Amos niet? Hij toornt geweldig — was ook Jesaja soms niet fel in zijn heeten toorn? En hoort, hij profeteert ook. Als in jubel van verrukking bazuint zijn stem: de dag zal staan op de wereld, dat geen heerschers en geen knechten meer zullen zijn, het zal wezen een volk van vrijen, van gelijkberechtigden. De eenheid aller menschen komt. En hoorden zij die klanken ook niet in 't oude Israël, sprak van deze dingen, maar dan op goddelijker wijze, ook niet de Zoon des Menschen, zongen hiervan ook niet de heilige Franciscus en vele grooten meer? En nu buigen zij zich over zijn boeken, en die van zijn leerlingen. Het zijn dorre cijfers, het zijn stramme betoogen. Vreemde dingen zijn het, waarvan ze lezen. Meerwaarde, kapitaalsconcentratie, grootbedrijf, manufactuur, expansie, koloniale politiek, klassestaat, trusts, rings, kartellen, petroleumkoningen, vakvereenigingen, solidariteit, normale arbeidsdag. Veel inspanning eischt dit alles van hun denken. En wat ze lezen, lijkt eerst duister en verward. Maar ze willen wéten, want ze gevoelen, hier in aanraking te zijn met de machtige concepties van een machtigen geest. Zoo gaan ze de moeilijke denk-wegen, waarlangs Marx hen leidt. En zie, nu wordt het licht. Het is niet eeuwig, dit ook door hen verafschuwde kapitalisme. Het was eenmaal niet. Het zal eenmaal niet meer zijn. Het groeide op uit een vorige productiewijze, het draagt in zich de kiem van een nieuwe maatschappij. Het socialisme komt. Dat zeggen die cijfers, dat is de zang, die gaat door de dorre betóogen. Het socialisme, dat is de maatschappelijke organisatie van den arbeid, dat is het gemeenschappelijk bezit der voortbrengingsmiddelen, dat is het samen-bezitten, het samen-arbeiden niet voor enkelen maar voor allen, dat is de duurzame regeling van aller belangen op den grondslag der „gelijkberechtigdheid". Het socialisme, dat is de eenheid aller menschen. En dit is geen utopie meer, geen liefelijke droom van beminnelijke dwepers, dit zal zijn het resultaat van een eeuwen-lange ontwikkeling. Als een machtigen bouw zagen zij dat betoog voor zich oprijzen. Diep werden de palen in den grond geheid, vast werden de fundamenten gelegd, de muren gingen • recht en sterk omhoog, toen rees de top, de blinkende top in Lotus-series etc. j Uitgaven der Hollandia-Drukkery te Baarn. n "cr vatj KoFTSVELD DE CHRISTELIJK HISTO UNIE -' Mv P J. TROELSTRa', DE SOCIAAL DEMOCRA Yfpi'inF.RSPARTIJ A. Brummelkamp (Lid Tweede PARTIJ zijn verschenen i, 2 en 3 van Out PolitieHt partijm EEN SEKIE VAN NEGEN «ESCHRIFT1 lede, nr. behandelt een bepaalde Partij en is gesehr, J, bekend vertegenwoordiger van die Part,,. D. oom, (9 nrs.) f 3-— Afzonderlijke nrs. f 0.40 De overige nrs. volgen spoedig! ^ Men haaste zich vóór de a.s. Verkiezir, goed op de hoogte te stellen !!! Uitgave HOLLANDIA-DRUKKERIJ - BAA Zoojuist verschenen: Snuifjes ïï"gebodÓenA"n in ruil «o? zij. Dogmatiek. Prijs 15 cent Géén schotschrift, maar een waardig gestel.;; dafSïlijkheidshalve door alle lezers van een „Bouqu tiek" dient ter hand genomen. (iROOTE DENKERS door Dr. A. H. DE HARTOG T Kant- — II. Schopenhauer; — III. Voniï. —IV Fichte; — V. Schelling; VI.I Elk nr. behandelt een wijsgeer. - No. I/V thans Prijs per nr. f 0.40. Per complete serie (6 nrs.) bij i* 4n o. Hieronder laten wij een voorloopig schema volgen van de e jm n Kerken, Richtingen en Secten, welke zullen worden beschreven: f. I Het Christendom en de Christelijke Kerk ; on let Roomsch-Katholicisme. Het Protestantisme. || q De aflaten. De Ned. Herv. Kerk in haar tegen- li De zeven Sacramenten. woordigen toestand. I' < De Pauselijke Onfeilbaarheid. De Nederd. Gereform. Kerken, De wereldlijke macht van den Paus. Waalsche Kerken. He De bisschoppelijke hierarchie in Nederland. Lutherschen. scb Geestelijke Orden en Congregaties. Remonstranten. De Jezuïten. Doopsgezinden. M. * Vereering van Heiligen en reliquiën. Hernhutters. o-q. Boekencensuur. Baptisten. ? ! De Cu^regatio de propaganda fide. Zevendagsbaptisten. Q De Christelijke Caritas. Het Methodisme. U Het Neo-Katholicisme. Vrije Evangelische gemeenten. Het Anglo-Katholicisme. Vrij-godsdienstige gemeenten. 1 pbjr Het Oud-Katholicisme. Het „Irvingisme". De Los van Rome-beweging. Het „Darbisme". \> De Kwakers. Het Leger des Heils. 11 De Grieksche Kerk De Confessioneele richting, v? ue urieKScne «verte. De Evangelische nchting _ De Ethische richting. De orthodoxe Kerk m Rusland De Moderne richting, de S£. grieksche Kerk buiten Rusland. Uitwendige Zendingf , Het Stundisme. Inwendige Zending. Het Jodendom en de Synagoge, •ei", ——————— 3 c Het Talmudisme. Het Zionisme. 1 P'T Het Reform-Jodendom. Joodsche Ceremoniën 1 y Verschillende Qeestesstroomingen. r T> i-i-.i—i >■■ :j*" 3e Mormonen. Christian Science. (,,Rt De „Swedenborgianen". Het Spiritisme. li BEr Communistische Secten. De Vrijmetselarij. 1 Jf* J-j Het Positivisme. De Theosophie. , .en 5.-iet Boeddhisme in Europa. etc. ^ ,si< In de Ie 'f^0THEE"KvmjiuNivERSiTÊiT ' verschenen: N°. i. 1 jj!jj|j| UI jjjjjjjJjJJ|jjJJjjjjj|jjjjjjj|j|jj|jj| | ! ®emonstI,antsche No. 2. A " "3 0000 01238 4099 J'De Evangelische Richting. No. 3. G. Veldhuysen Sr., De Zevendedags flapje1 tisten. Zie omzijae. F No. 4. M. A. Perk, De Waalsche Gemeenten. No. 5. Dr. S. D. van Veen, „De Index" en de Boekencensuur in de RoomsehKatholieke Kerk. No. 6. Opperrabbijn L. Wagenaar, Het Jodendom. P^No. 7. Dr. E. F. K r u ij f, Het Anglo-Katholicisme. 8. Pater H. Er man n s.J., De Jezuïetenorde. 9. H. H. Barger, De Nederl. Hervormde Kerk in haar tegenwoordigen toestand. 10. M. Mooij, Bond van Vrye Evangelische Gemeenten. 4 In de He serie verscheen : No. 1. Charles W. Penrose, Het „Mormonisme". No. 2. Dr. S. D. van Veen, Het Stundisme. No. 3. N. van Beek, Het Baptisme in Nederland No. 4. Dr. T. Cannegieter, De Moderne richting. No. 5. Pastoor J. H. Berends, De Oud-Katholieken No. 6. P. H. Hugenholtz Jr., Vrije Gemeenten. No. 7. Dr. J. W. Pont, De IiUthersche Kerk in Nederland. No 8. Opperrabbijn L. Wagenair, De Talmud. No. 9. M. L i n d e n b o r n, Het Beform-Katholicisme. No. 10. Mevr. E. G. N i e u w b u r g—-W o o d, De Kwakers. In de Ille serie verscheen reeds: No. 1. Bicknell Young C. S. B., „Christian Science". No. 2. Dr. P. J. Kromsigt, De Confessioneele Richting. No. 3- Mr. Isidore Hen, Het Zionisme. In de bekende uitgave „PRO EN CONTRA" is verschenen: CHRISTEN-SOCIALISMiS Pro: Ds. D. A. van Krevelen; Contra: Jos. Loopuit. — Prijs f 0.40 — Ieder, die behalve het vóór ook het tégen van het Christen-Socialismp -vPj overwegen, koope deze brochure. — Men vrage prospectus der „Pro en' Contra"-reeks! Dr. KUYPER EN DE JODEN! Verschenen bij de HOLLANDIA-DRUKKERIJ te Baarn: Een Middeneeuwer in onze Dagen (Dr. A. KUYPER) door A. B. DAVIDS — Prfls 40 cents Een felle critiek op Dr. Kuypers standpunt tegenover „het Joodsch Probleem".