:||| W Uy-- ^ 6 Redelijke Godsdienst 14834 ifSfel GESCHRIFTEN VOOR ONZEN TIJD Per n f0.40. Per serie (10 nrs.) f3.— I % Nieuw-Eereformeerde en Hoderne Theologie Beschouwingen naar aanleiding van de rectorale oratie van Prof. Bavinck, ter moderne theologenvergadering voorgedragen en aangevuld met een Naschrift 1 IDOOR A. BINNERTS Sz. Doopsgez. pred. te Haarlem. BAARN HOLLANDIA-DRUKKERIJ 1912 Bij de HOLLANDIA-DRUKKERIJ te Baarn is zoo juist verschenen de 4e, goedkoope druk (Volksuitgave) van: MAX O'RELL Hare Koninklijke Hoogheid de Vroaw Vertaling van Mevr. B. de Graaff—van Cappelle f 0.75 ingenaaid; f 1.15 keurig gebonden INHOUD: Het eeuwig vrouwelijke; De invloed der vrouw op goed en kwaad; Stelregels voor een man die verliefd is: Raad aan den man die huwen wil; Over de keuze van levensgezellen; Aardige wijze om een echtgenoot te en in frankrijk en Engeland; De vrouweniw het meest in den man; Is het huwelijk Komt jaloerschheid voort uit ware liefde; man te behagen; De Fransche vrouw; De vlatrone; De Amerikaansche vrouw; De echtman onder den pantoft^l; De vrouw die ik nooiste vrouw; Blondines en brunettes; Flirts ■ady; Moeders en Grootmoeders; Over SchoonJongejuflrouwen; Moet men hertrouwen; etc. Hare Koninkiyke Hoogheid gelezen ? Zoo oot genot!" . K. SONIES «r „ethisch»" onhoudbaar ? PRIJS f o.4o r-eerlegging van de geruchtmakende brochure ivorden ingelicht omtrent de Gerefor= aande „Openbaring", „Heilsfeit" etc., ide geschriften: natuurlijke wyze geïnspireerd? Prof. Dr. A. G. HONIG (Hoogleeraar aan de School te Kampen) >e beteekenis van liet „Heilse Christelijke Religie ISSCHER (Hoogleeraar te Utrecht) Prijs van beide geschriften f 0.40 per nr. . mam—m w 1 Uitgegeven vanwege den Nederlat{dïchen Protestantenbond Op de laatste vergadering van Moderne Theologen (die jaarlijks te Amsterdam bijeenkomt) besprak de heer A. Binnerts Sz. de belangwekkende oratie van Prof. Bavinck. De vergadering sprak den wensch uit deze rede afzonderlijk te doen drukken. De Commissie voor de Geschriften van den Nederlandschen Protestantenbond vroeg en verkreeg van den spreker de beschikking over zijn rede, overtuigd dat de lezers van Redelijke Godsdienst gaarne de woorden van den heer Binnerts zouden willen vernemen. De Vereeniging van vrijzinnige hervormden in Noördi> „l „nt en Limburg zal Maandag 10 dezer te Eindhoven een algemeene vergadering houden O.m. zal l rlr G A v. d. Btfeh van Eijsinga uit Helmond een I lezing' houden over De ware vrijzinnigheid. I Welk verband bestaat er tusschen de door prof. Bavinck in zijne jongste, rectorale, oratie aanvaarde moderne wereldbeschouwing en het daar door hem verdedigde geloof aan bijzondere openbaring? Stellingen: 1. Prof. Bavinck aanvaardt in zijne jongste, rectorale, oratie onomwonden de moderne wereldbeschouwing. 2. Het door hem in diezelfde oratie verdedigde geloof aan bijzondere openbaring hangt onverbrekelijk samen met eene bijbelbeschouwing, die bestemd is voorbij te gaan. 3. Het verband tusschen wereld en bijzondere openbaring, zooals prof. Bavinck het voorstelt, is niet historisch of organisch, maar worde gezocht in de psyche van den redenaar, wiens kerkelijke en godsdienstige traditiën hem in dezen modernen tijd een verband hebben doen leggen, dat inderdaad niet bestaat. Ter toelichting van deze stellingen werd Woensdag 17 April 1912 in de vergadering van moderne theologen te Amsterdam, het volgende gezegd: De Leidsche hoogleeraar de la Saussaye, wiens bazuin 195 I „Prof. B. aanvaardt in zijne jongste, rectorale, oratie onomwonden de moderne wereldbeschouwing '. Wie de 7 eerste bladzijden der oratie leest, waant een modern theoloog te hooren, die op fraaie wijze uiteenzet: hoe anders wij de wereld aanzien dan de voorgeslachten. Voorbij is de Ptolemaeische geocentrische wereldbeschouwing, die plaats heeft gemaakt voor de Copernicaansche, heliocentrische. Even grenzenloos als het heelal, is de wereld in de richting van het kleine doorzocht. Geschiedwetenschap, geologie, palaeontologie, hebben onzen gezichtskring wonderbaar verruimd. Opgravingen en ontdekkingsreizen deden het hunne. Wetenschap en techniek zijn gemeengoed geworden, zoodat wij ons mogen verheugen in eene hooge cultuur. Wij weten bij lange na niet alles. Het nieuwe bracht ook niet louter zegen. Maar: „wij hebben het voorrecht „te leven in een allermerkwaardigsten tijd" (blz. 5), „wij „leven in eene gansch andere wereld dan onze voorouders, „God is bezig, groote dingen in deze tijden te doen" (blz. 1 1). „Wij aanvaarden dankbaar en hoopvol de wereld, „die Hij door de wetenschap ons kennen doet en in wier „midden Hij ons eene plaats heeft gegeven" (bl. 1 1). „Wij zijn kinderen van dezen tijd — wij nemen met beide „voeten in dezen tijd positie" (bl. 13). Zeg ik in mijne eerste stelling te veel, wanneer ik beweer dat prof. Bavinck „onomwonden" de moderne wereldbeschouwing aanvaardt? *) De moderne — d. i. de organische wereldbeschouwing, l) Prof. B. zeide ter vergadering, dat hij niet de moderne wereldbeschouwing, maar het wereldbeeld aanvaardt dat de moderne wetenschap geeft. Wie onze uiteenzetting leest, zal echter moeten toegeven dat „wereldbeeld" alleen een andere naam is voor wat wij „wereldbeschouwing" noemden. 199 die den kosmos ziet als organisme, niet van buiten af maar van binnen uit bewogen — en die dus eene scherpe tegenstelling vormt met het mechanische supranaturalisme, dat wij gewoon zijn, kortheidshalve, „supranaturalisme" te noemen en dat door de voorgeslachten is aangehangen; waarin Calvijn heeft geademd; dat in ons vaderland is verdedigd door al wat „orthodox" heette, tot op de komst van Dr. Kuyper. Dat supranaturalisme heeft prof. B. vaarwel gezegd voor de moderne wereldbeschouwing. Maar hij zelf zou terstond in het geweer komen, wanneer ik dezen laatsten volzin aldus omzette: „Prof. B. aanvaardt de wereldbeschouwing der modernen . — Want over „de modernen" giet hij de fiolen van zijne geringschatting uit. Niet, dat hij tot eiken prijs „orthodox" wil heeten. Hij vergeestelijkt niet, als Dr. de Hartog, het begrip „orthodoxie", zoodat „orthodox" en „Christelijk" synoniemen worden. „Hoe hoog, zegt hij (bl. 15) de belijdenis der kerk ook geschat worde, zij is norma normata, ondergeschikt aan de H. Schrift en blijft dus steeds voor herziening en uitbreiding vatbaar". Maar zweert hij niet bij „orthodoxie", hij minacht „het modernisme". Wel blijft hij in gebreke dit begrip te definieeren. Hij is „niet tegen al het moderne gekant" (blz. 15). Dat zal wel waar zijn, denkt wie zich herinnert, dat hij de moderne wereldbeschouwing aanvaardt. Ook erkent hij „dat alle richtingen en partijen in meerdere of mindere mate aan een Neubau bezig zijn en pogingen in het werk stellen om het aloude Christendom te verzoenen met de moderne cultuur . Maar het woord en het begrip „modern" is hem „innerlich verhaszt". Ik zeide reeds, dat hij in gebreke blijft het te definieeren. Het schijnt dat hij graden aanneemt in modernisme, 200 zoodat men zou kunnen spreken van „modern" (denkende aan de mod. theologie), „moderner" (Hackel en de Duitsche monisten), „modernst" (de meest platte naturalisten en atheïsten). Maar met den comparatief en den superlatief hebben wij hier niet van doen. Wij zijn hier samen als moderne theologen, en moeten betuigen: dat prof. Bavinck die Christenen, die met hem de organische wereldbeschouwing aanvaarden, maar die zich verder moderne of vrijzinnige Christenen noemen, onverdiend geringschattend, ja hoogst onbillijk bejegent. 1. „De moderne theologie, heet het bl. 19, werd niet uit eene religieus-ethische behoefte geboren, maar had een inte 11 ectuee 1 en oorsprong". Wat ik ontken. — Zeker, ook het verstand was er een factor van beteekenis, evenals bij de neo-calvinisten. Hylkema verhaalt van een kerk-A-er, die tot een broeder van kerk-B. zeide: „gijlieden hebt ons gered". D. w. z. wij kunnen nu weer iets denken bij ons geloof; de groote tweespalt tusschen gelooven en weten is opgeheven. Zoo hebben ook velen, geleerden en ongeleerden, de moderne theologie gedankt, dat zij — niet hun geloof bewees, want geloof is niet te bewijzen als eene wiskundige stelling, maar: hun geloof rechtvaardigde voor hun denken. 2. Goed, zal prof. Bavinck antwoorden, maar de Moderne Theologie verkocht zich aan eene wereldbeschouwing die nu reeds lang weer verouderd is. „Toen meende men de gansche wereld met behulp van stof en kracht en wet te kunnen verklaren en koesterde men ten aanzien van deze weinige gegevens zeer naïeve voorstellingen. Maar heel dit wereldbeeld is verouderd of althans belangrijk gewijzigd" (bl. 23). Wi] antwoorden: de oudere moderne theologen hebben wel eens moeilijke tijden doorleefd, maar als geheel genomen heeft de moderne theologie bij geene enkele be~ 201 paalde theorie over de wereld gezworen, en van harte toegestemd wat prof. Bavinck zegt (op bl. 25): „dat onze godsdienst ons het recht geeft en ons den plicht oplegt, om elke wereldbeschouwing te weerstaan, die voor hem geene plaats laat . 3. Maar, herneemt prof. Bavinck (bl. 18): „Toen de moderne theologie hier te lande omstreeks het midden der vorige eeuw opkwam, kenmerkte zij zich inderdaad door haar anti-supranaturalisme, door de besliste loochening van openbaring en wonder". Inderdaad, antwoorden wij. Maar wanneer gij deze begrippen definieert als de oudste moderne theologen deden en wij nog doen — wanneer gij „supranaturalisme" noemt het geloof aan een mechanisch ingrijpen in de natuur; een „wonder" eene anti-natuurlijke gebeurtenis; „openbaring eene mechanische mededeeling van leer — dan zijt gij even weinig supranaturalist als zij; dan verwerpt gij, met hen, het wonder en ook de openbaring. Gij houdt nu alleen die woorden over en vult ze met anderen inhoud. Een wonder is u geen mirakel — over de openbaring zal ik straks spreken — en wat gij „supranaturalisme^ noemt, het aanvaarden van eene orde „supra hanc naturam , dat deden en doen schier alle moderne theologen. — W ant God is ten slotte het Mysterie en in Hem te gelooven en in Zijn werk op aarde en in de menschenzielen, verschilt zelfs in beginsel niet zoo bijzonder veel van het oude wondergeloof, hoewel wij dit laatste met u bij de tegenwoordige organische wereldbeschouwing onhoudbaar noemen *)• 4. Behoef ik, na het gezegde, nu nog te antwoorden op de beschuldiging: dat de belangen van de nieuwere wetenschap der M. Theol. veel meer ter harte gingen dan die van den godsdienst? (bl. 19). 1) De opmerking van prof. B. ter vergadering, dat ik in mijne 2e stelling als „supranaturalist" spreek, snijdt dus volstrekt geen hout. 202 5. Of op het verwijt (bl. 20) dat zij uitmuntte door oppervlakkigheid — waarbij verwezen wordt naar de neutrale school, hoewel het al den volke bekend is, dat de moderne theologen allerminst een godsdienstlooze school begeerden of begeeren. 6. Of op dit andere, dat de Moderne Theologie alle Chr. leerstukken in eens prijs gaf op den eisch van de door haar, zonder eenige critiek, aanvaarde wereldbeschouwing, die toen voor de ware werd uitgegeven?" (blz. 20) Ik meen te mogen volstaan met te zeggen: zeker zijn er wel oppervlakkige moderne theologen geweest, zooals er tegenwoordig ook oppervlakkige en verwarde nieuwgereformeerden zijn. Dat de Moderne Theologie fouten heeft gemaakt en eerst struikelende het spoor heeft gevonden, geef ik gaarne toe. Dat zij in de schaduw heeft gelaten, wat straks weer naar voren moest komen, spreekt vanzelf. Ook spreekt het vanzelf, dat zij niet allen heeft aangetrokken en bevredigd, die met haar de organische wereldbeschouwing hebben aanvaard. Dat hangt immers van gansch andere oorzaken af. Maar het schijnt mij geene onschuldige geringschatting van den godsdienstigen ernst onzer moderne vaderen, wanneer prof. Bavinck van hen spreekt zooals hij in deze oratie doet. Hij mag zeggen (bl. 19): „Over de persoonlijke vroomheid van hare vaders en woordvoerders worde in het minst geen oordeel geveld". Maar indien groote geleerden als Scholten en Hoekstra (om alleen deze namen te noemen) daarbij godsdienstige persoonlijkheden zijn geweest, en dat waren zij, dan kunnen zij immers niet hebben gedaan wat de oud-rector der Vrije Universiteit hun verwijt: zoo ongeveer den ganschen Christelijken godsdienst wegwerpen op den eisch van een, zonder critiek nog wel, aanvaarde wereldbeschouwing van den dag. 203 Neen, de zaak is: dat de Moderne Theologie eerder en cons'ekwenter met den „Neubau", waarvan prof. Bavinck spreekt, is begonnen dan de N. Gereformeerden, die thans' ook de moderne, organische wereldbeschouwing hebben aanvaard en aan het ombouwen zijn gegaan. Of zij daarin beter zijn geslaagd dan hunne moderne voorgangers ? Laat ons zien. II Wanneer prof. Bavinck heeft gesproken over de Christentheologen en -philosophen die wel degelijk besef hadden van de natuur en hare ordinantiën, van de absolute verhevenheid Gods en van zijne tegenwoordigheid en werking in al het geschapene — en in weerwil daarvan hebben geloofd aan de wondere kracht van Gods genade, dan laat hij eene hoogst belangrijke bladzijde volgen, die ik u voorlees (bl. 32 vv.). Den grond voor dat geloof ontleenden zij en kunnen ook wij heden ten' dage niet anders ontleenen dan aan zulk eene openbaring, die van de algemeene onderscheiden is en een bijzonder karakter draagt. Dat onderscheid ligt ook wel, doch niet allereerst en allermeest in de wijze, waarop de eene en de andere tot ons kwam, in den natuurlijken of den bovennatuurlijken weg, waarlangs God ze tot ons bracht, maar het .s voor alle dingen gelegen in den inhoud, welke bij de eene en andere in wezen verschilt. De algemeene openbaring, die in de natuur, in de geschiedenis, in ons eigen hart en geweten tot ons komt, geeft ons wel eenig besef van de goedheid Gods, doch evenzeer en in nog sterker mate van zijn gerechtigheid en toorn, van zijne onvergelijkelijke grootheid en majesteit of naar het woord van Paulus van zijne eeuwige kracht en goddelijkheid. De dichters en wijsgeeren prediken het heden ten dage zoo luide mogelijk: het leven is voor enkelen misschien iets aangenaams, voor verreweg de meesten is het moeite en verdriet, ellende en leed. De wetenschap van natuur en geschiedenis verandert hier weinig aan; zij moge de kennis vermeerderen en de omstandigheden des levens verbeteren, maar zij kan ons geene verzekering geven van de liefde Gods; de schepping predikt geen liefdenjk God. Evenmin worden wij daarvan door het getuigenis onzer consc.entie of de ervaringen van ons hart overtuigd; want zoolang beide uit de algemeene openbaring leven, staan zij veel meer beschuldigend dan ontschuldigend tegenover ons en hebben zelve verzoening van noode. De noodzakelijkheid eener bijzondere openbaring wordt negatief nergens sterker door bewezen dan door het sprekende feit, dat allen, d.e haar ontkennen en met den inhoud der openbaring in natuur en geschiedenis zich moeten tevreden stellen, het recht en de vrijmoedigheid verliezen, om ondanks de strengheid en de grootheid Gods aan zijne vaderlijke liefde te blijven gelooven. De historie getuigt daarvan in alle eeuwen, maar spreekt dit r.og wel klaarder en krachtiger in deze tijden uit, waarin de wetenschap van de onmetelijkheid van het heelal en van de onverbiddelijkheid der natuurkrachten ons zulk een diepen indruk geeft, dat voor God geene andere namen schijnen over te blijven dan die van het Absolute, de oergrond aller dingen, het leven van alle leven en de kracht in alle kracht. Het geloof, dat daar alleen op steunt, durft niet meer met vrijmoedigheid en nadruk van Gods liefde gewagen, het is tot geen belijden en getuigen meer in staat, het verliest met den inhoud ook de taal des geloofs; het verarmt in woorden, niet theologisch alleen, maar ook in de prediking en het gebed, aan krank- en sterfbed; het moet zich behelpen met eenige algemeene, vage begrippen en gaat voortdurend onder de vreeze voor de wetenschap gebukt. Daarentegen krijgt het geloof terstond vasten grond onder de voeten, als het steunt op eene bijzondere openbaring Gods, welke objectief in den persoon van Christus en subjectief in het getuigenis des H. Geestes tot het hart des menschen komt. Dan wordt de liefde Gods in onze harten uitgestort door den Heiligen Geest, die ons gegeven is, en wij zijn verzekerd, dat geen wetenschap of cultuur, geen onmetelijk heelal en geen geweldige, meedoogenlooze natuurkrachten ons kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus onzen Heer". Wat verstaat prof. Bavinck onder „bijzondere openbaring?" Het bestek der oratie bracht mede, dat zij meer werd aangeduid dan omschreven, maar in het 1 e deel van Bavincks Dogmatiek en in de Stonelezingen, in 1908 door hem te Princeton gehouden, vinden wij het antwoord op deze vraag. Ik lees u uit beide eenige volzinnen voor: *) „Openbaring in den ruimsten zin genomen, is alle actie, welke van God uitgaat om den mensch te brengen en te houden in die eigenaardige relatie tot Hem, welke met den naam van religie wordt aangeduid . . . Openbaring is elke werking die er van de onzienlijke wereld in deze zienlijke uitgaat, om den mensch te doen bedenken de dingen die boven zijn ... De openbaring valt samen met alle werken Gods in natuur en genade. Zij omvat de gansche schepping en herschepping ... De openbaring heeft tot einddoel, om de menschheid zelve, als één geheel, te maken tot een Koninkrijk, tot een volk Gods. De openbaring is geen ') De bladz. der Dogmatiek vindt men gemakkelijk zelf. 205 geïsoleerd feit, dat in de geschiedenis op zichzelf staat. Zij is een systeem van daden Gods, beginnend met de Schepping en eindigend in den nieuwen hemel en de nieuwe aarde. Zij is onderwijzing, opvoeding, leiding, regeering, vernieuwing, vergeving enz. Zij is dat alles te zamen. Openbaring is al wat God doet, om de menschheid te herscheppen tot zijn beeld en gelijkenis". „De algemeene openbaring, hoe groote waarde zij ook mag hebben, is echter voor den mensch onvoldoende als zondaar. Zij weet van geene genade en vergeving ... Zij brengt geene feiten, geene geschiedenis, en verandert dus niets in het zijn". „De Christelijke religie beroept zich op eene bijzondere openbaring. De Schrift is het boek der revelatio specialis ... „In de Schrift is het altijd God die den mensch zoekt. Hij schept hem naar zijn beeld. Hij roept hem na den val. Hij behoudt Noach, Hij verkiest Abraham. Hij geeft aan Israël zijne wetten. Hij roept en bekwaamt de profeten. Hij zendt zijn zoon. Hij zondert de apostelen af. Hij oordeelt eens levenden en dooden" . . . „De openbaring, welke de Schrift ons kennen doet, bestaat niet in enkele onsamenhangende woorden en feiten maar in één historisch en organisch geheel, een machtig wereldbeheerschend en wereldvernieuwend systeem van daden Gods. Zij treedt, gelijk wij zagen, in drie vormen op, theophanie, profetie en wonder. Maar deze drie staan niet los naast elkaar; zij vormen één geheel en beöogen samen één doel". . . . „Door de zonde wordt eene andere dan de algemeene openbaring van noode, die wel in velerlei verband staat met de revelatio generalis, maar die er toch wezenlijk, in vorm en inhoud, van onderscheiden is. Zij richt zich tot den gevallen mensch en moet dus zijn eene openbaring van genade. De revelatio specialis is het zoeken Gods van — en het komen Gods tot den mensch. Hij moet zich nu zoo openbaren, en zoo spreken en zoo werken, 206 dat de mensch weer vernieuwd wordt naar zijn beeld. Daarom komt God tot den mensch op menschelijke wijze. De menschwording is het centrale feit in de revelatio specialis hetwelk licht verspreidt over heel haar gebied. „Reeds in de Schepping maakt God zich den menschen gelijk. Maar in de herschepping wordt Hij mensch en gaat in onzen toestand in. En deze menschwording, die de eigenlijke inhoud is van de revelatio specialis, neemt reeds in zekeren zin terstond na den val haar aanvang. De bijzondere openbaring Gods gaat in in de historie en vormt eene geschiedenis die de eeuwen doorloopt Zij leidt haar leven mede, volgt haar op hare gangen, doorwandelt met haar de tijden tot den einde toe. Zij grijpt diep in het leven der Schepping terug, sluit aan de voorzienigheid zich aan en doet haar licht stralen door het prisma van menschelijke personen, toestanden en gebeurtenissen heen. Zij bedient zich van alle karakter en individualiteit, van alle aanleg en gave, die in de Schepping gegeven zijn. Zij hult zich in de vormen van type en schaduw, van beeld en symbool, van kunst en poëzie, van briefvorm en kroniek. Zij neemt in de religie de gebruiken over, die in andere godsdiensten gevonden worden, zooals besnijdenis en offerande, tempel en priesterschap. Zij acht zelfs lot en droom en visioen niet te gering om ze te bezigen als instrument. Zoo diep daalt het goddelijke in het menschelijke neer, dat de grenzen tusschen de openbaring en de pseudo-religie schijnen te worden uitgewischt. Godspraak en orakel, profetie en mandek, wonder en magie schijnen elkander te naderen . . . „De openbaring naar de Schrift is dus een historisch proces, een organisch systeem, eene voortdurende goddelijke actie tot breking van de macht der zonde, tot stichting van zijn rijk, tot herstel van den kosmos . . . „Soteriologisch is dus heel de openbaring . . . Maar soteriologisch in schriftuurlijken zin, zóó n.1. dat de inhoud 207 der openbaring niet is leer of leven of aandoening des gemoeds, maar dat ze is dat alles te zaam, een goddelijk werk, eene wereld van gedachten en daden, een ordo gratiae, die de ordo peccati op alle terrein bestrijdt en verwint .... „De zonde heeft alles bedorven en verwoest, verstand en wil, ethische en physische wereld. En daarom is het ook de gansche mensch en heel de kosmos, om wiens redding en herstel het God met zijne openbaring te doen is . . . „De al of niet erkenning der openbaring wordt beslist door onze geheele levens- en wereldbeschouwing. Niet de historische critiek, maar de zelfcritiek, niet de wetenschap maar het geloof, niet het hoofd maar het hart geeft hierbij den doorslag ... „Was für eine Philosophie man wahle, hangt davon ab was für ein Mensch man ist. Unser Denksystem ist oft nur die Geschichte unseres Herzens" . . . „Zooals zij in het paradijs begint en in de parusie eindigt, vormt zij eene grootsche historie die licht verspreidt over heel de natuur en geschiedenis en daarin het buitengewone door het gewone voor mateloosheid behoedt en het gewone door het buitengewone adelt. Zonder haar wandelen wij in het duister, — met haar bevinden wij ons in eene wereld, die trots alle zondige macht der herstelling en der volmaking tegemoet wordt gevoerd. Israël de voorbereiding, Christus het centrum, de kerk de uitwerking, de parusie de kroon — dat is het snoer, dat de openbaringsfeiten met elkander verbindt". . . En nu nog deze zinnen uit de Stonelezingen (159). „Bij de oorspronkelijke openbaring sluit die openbaring zich aan, welke naar het O. T. aan Israël te beurt is gevallen. Zij is er op gebouwd en rust er op en zij is er tevens de voortzetting, de ontwikkeling, en de voltooiing van. De scheiding tusschen de later zoogenoemde algemeene en bijzondere openbaring treedt eerst bij de afzondering van Abraham in; vóór dien tijd zijn ze onder- 208 eengemengd en in zoover het eigendom geworden van alle volken en natiën. Daarom staat de bijzondere openbaring wel antithetisch tegenover alle bederf, dat bij de volken langzamerhand ingetreden is, maar zij neemt op, bevestigt en voltooit al wat er van den beginne aan door openbaring in de menschelijke natuur is gelegd en er later in de menschheid is bewaard en vermeerderd". Ik heb mij deze lange citaten veroorloofd omdat ze duidelijker dan ik het vermag in het licht stellen, wat prof. Bavinck en den zijnen „de bijzondere openbaring" is. Men ziet, dit is geheel iets anders dan de gereformeerde vaderen daaronder hebben verstaan. In de Institutie van Calvijn, in Hylkema's boek mag men nalezen: hoe anders Gods openbaring vroeger werd gezien. Maar dat erkennen onze Nieuw-Gereformeerden volmondig. Het is juist het eigenaardige van hun „Neubau", dat zij op deze wijze meenen de oude heilsgeschiedenis in overeenstemming te hebben gebracht met de moderne wereldbeschouwing. „Wij weerstaan — heet het in de oratie bl. 36 — de taktiek van Julianus den Afvallige, die aan de Christenen de wetenschap en het leerambt ontnemen en hen in naam der orthodoxie op een verouderd standpunt terugdringen wilde, en wij handhaven het recht, om met al de hulpmiddelen, welke wetenschap en cultuur ons ten dienste stellen, te beter de waarheid Gods in zijne algemeene en bijzondere openbaring te leeren verstaan en nog inniger dan te voren tot ons geestelijk eigendom te maken. Zoo zijn wij dankbaar, dat wij in het organische karakter van openbaring en inspiratie een dieper inzicht verkregen". En in de Dogmatiek heet het (I 263): „Eerst in den nieuweren tijd is het begrip en het wezen der openbaring voorwerp van dieper onderzoek 209 geworden" . . . „De vroegere theologie liet de openbaring bijna geheel opgaan in de gave der Schrift. De machtige conceptie van de openbaring als eene geschiedenis, die bij den val begint en eerst in de parusie eindigt, was haar schier geheel vreemd" (300). Nu zal ik over het wezen der openbaring niet lang spreken. Dat de groote leidslieden van ons geslacht hebben gegrepen — of, wilt gij, dat hun is geschonken in de verborgenheid des harten wat als aspiratie woont in alle menschenzielen; dat met name aan Jezus God als de Heilige Liefde is geopenbaard en dat door hem en na hem de Christenen God aldus hebben ervaren — dat belijd ik gaarne als mijne overtuiging. En dat is de wezenlijke inhoud van den Christelijken godsdienst: de onuitsprekelijke, almachtige God is een God van liefde. Hij heeft zich niet onbetuigd gelaten aan de kinderen der menschen. Hij heeft ons tot zich geschapen, en ons hart is onrustig totdat het rust vindt in Hem. Langs den weg: Israël — Jezus — (niet: de kerk, maar:) de Christelijke gemeente is deze hoogste godsopenbaring ten deel gevallen aan allen die een leven met God leiden in dezen tijd. Toen ik dit mijn openbaringsbegrip meedeelde aan een collega, zeide deze glimlachend: „Dat leeren zoo ongeveer de N. Gereformeerden ook, ,,nur mit ein Bisschen andren Worten". — Maar dat heb ik met kracht en klem weersproken. Dan ware immers hun gansche spreken over openbaring ééne doorloopende mystificatie. Zie ik wel, dan hangt hunne voorstelling van de bijzondere openbaring onverbrekelijk samen met hunne bijbelbeschouwing, waarvan mijne 2de stelling zegt dat zij bestemd is om voorbij te gaan. Wat is hun de Bijbel? 210 Niet de oorkonde van het heldentijdvak van onzen godsdienst — dat zeggen de modernen. Ook niet de oorkonde van de bijzondere openbaring, welke oorkonde critisch mag worden gelezen en waarin vrijmoedig mythische en onhistorische stukken mogen worden aangenomen — dat zegt de ethische orthodoxie. Ook niet wat Dr. de Hartog in zijne jongste brochure (De historische critiek en het geloof der gemeente blz. 12) niet formeel, maar wel materieel met instemming overneemt van „bevindelijken", die de Schrift „bij-bel" noemden en daarmee bedoelden, dat deze Schrift tot opwekking, om te luiden, heel uitnemend was, maar dat het leven waartoe ze opwekt, dieper ligt en samengevlochten is met ons innigst wezen. Voor Prof. Bavinck en de zijnen is de Schrift gansch iets anders, oneindig meer. In de Oratie wordt over de verhouding van bijzondere openbaring en H. Schrift gezwegen. Maar in de Dogmatiek wordt er uitvoerig over gehandeld. Ik mag dat hier niet ophalen. Maar uit wat ik straks citeerde blijkt wel, dat zondeval en Noach en Abraham — en waarom dan niet de sprekende ezel van Bileam en het water dat Mozes uit de rots slaat en de zichtbare hemelvaart van Jezus en de genezing door de schaduw van Petrus, en wat dies meer zij — daar voor historie geldt en moet gelden. Wel lees ik in de Oratie (blz. 36) dat psychologisch en historisch onderzoek naar de feiten die de Bijbel verhaalt, vrij staat. Wel lees ik: „De exegese en dogmatiek, welke in de Christelijke Kerk beoefend werden, rekenen voortdurend met het feit, dat de profeten, bv. in de teekening der toekomst, zich van Israëlitische voorstellingen en beelden hebben bediend" — waarop ik, als verstóktvrijzinnige vraag: dus is het mogelijk, dat de voorspelling van de geboorte van den Messias uit eene maagd ook maar een Israëlietische voorstelling is, zoodat misschien 211 „Was für eine Philosophie man wahle, hangt davon ab, was für ein Mensch man ist. Unser Denksystcm ist oft nur die Geschichte unseres Herzens Geldt dat niet ook van prof. Bavinck en brengt de orthodox-gereformeerde-praedispositie van zijn geest niet mede, dat hij zich in dezen modernen tijd aangetrokken moest gevoelen tot wat als de nieuw-gereforineerde theologie is verschenen en waaraan hij thans hoofd en hart verpandt? Orthodox-gereformeerd — dat heeft eene kerkelijke en eene individueele zijde. De belangrijkste is de individueele. Daar is eene heilsleer: Gods souvereiniteit staat in het centrum en dan de menschelijke zonde, de verlorenheid, maar ook Gods genade voor de uitverkorenen, die Hij wederbaart en bekeert, welke genade in Christus' lijden en sterven het middel schiep zich te laten gelden — dat leeft als verstands- en gemoedsbezit beide in de orthodox gereformeerden. De Schrift is hun het boek van Gods openbaring, heilig, onfeilbaar. M aar nu komt de moderne wereldbeschouwing en dringt zich onweerstaanbaar als waarachtig op aan den orthodox gereformeerde. Hij wil niet, maar hij moet. — Wat nu? Bavinck citeert een woord van Coquerel: „Om mij van gevoelen te doen veranderen, hebt gij slechts eene overtuigende bewijsvoering noodig, maar om mij mijne godsdienstige overtuiging te ontnemen „il faut me déchirer de haut en bas". Daar leeft de gereformeerde orthodoxie in vreeze en beven in dezen modernen tijd — totdat de man komt die haar, schijnbaar althans, in Einklang zet met de moderne wereldbeschouwing! Is het wonder, dat een godsdienstige geest van gereformeerden huize in den man die dat brengt, den van God gegeven Leider ziet; hem volgt; straks zelfstandig naast hem gaat, maar in zijne banen? 216 Nu is immers blijkbaar al het wezenlijke van het oude geloof bewaard! Nu kan men weer iets denken bij zijn geloof! . . . Nu wordt Prof. Bavinck een geestdriftig aanhanger van de theologie van Dr. Kuyper. Gaarne verlaat hij Kampen voor Amsterdam en arbeidt nu op zijn beurt aan het reddende stelsel, het stuttende met al de gaven van zijn geest. Men leze de Stonelezingen. Men vindt er wat ook onze oratie geeft: een levendig besef, het in theologicis te hebben gegrepen; het besef dat met zijne opvattingen van wereld en bijzondere openbaring en beider verband de Christelijke godsdienst zelf staat en valt. Ik sprak ook van de kerkelijke zijde der gereformeerde orthodoxie. Daar zijn de mannen-broeders, „de kleine luyden , die wel niet staan op de hoogte van de hedendaagsche cultuur, maar tot wie men van oudsher behoort: ons gereformeerde volk, door de modernen niet bereikt, maar hunne broeders. Zij moeten mee. Zij kunnen ook mede. De oude termen blijven. Ja, zij worden bij voorkeur gebruikt. De inhoud is wel een andere geworden, maar dat bemerkt men niet. En zoo men het bemerkt gaat men mede, zooals immers ook de geleerde voorgangers zijn meegegaan. Het zelfbesef der schare rijst met haar invloed onder zoo bekwame leiding. Men wordt eene macht in den lande : een eigen kerk, een eigen school, een eigen universiteit; het gestoelte der eere! . . . En als de geleerde rector magnificus der Vrije Universiteit zijn rectoraat overdraagt, dan besluit hij het materieele gedeelte van zijne rede met de zegevierende woorden: „De wereld is niet ééne m monistischen zin; integendeel zij is eindeloos verscheiden, verscheiden in schepselen, in gaven, in krachten, in wetten, in werkingen. In die rijke, veelvormige wereld neemt de bijzondere openbaring eene plaats der eere in, want zij draagt een eigen karakter, heeft een zelfstandigen inhoud, 217 wordt door eene eigene wet beheerscht, en zij vormt grondslag en inhoud van den Christelijken godsdienst, die beheerscht wordt door de wet des Geestes des levens in Christus, welke vrijmaakt van de wet der zonde en des doods. En alles wordt saamgehouden door den almachtigen, wijzen en heiligen, barmhartigen en genadigen wil van Hem, die onze vader in de hemelen is. In de hemelen, opdat wij van Zijne hemelsche majesteit niet aardschelijk denken zouden, en nochtans onze Vader, opdat wij te allen tijde met kinderlijke vreeze en toevoorzicht op Hem vertrouwen zouden". En toch! Na lectuur en overweging van deze Rede hebben wij, moderne theologen, zeker niet te juichen. Hier spreekt een geleerde, met kracht en zelfvertrouwen, uit een kring die in onze dagen machtig is in ons vaderland. Wij doen wijs te luisteren en te leeren en ons te verdiepen in vragen als deze: waarom ons kamp niet sterker en vooral geestdriftiger is dan het hunne? Maar wij hebben even weinig reden ons te verontrusten. Hoeveel ons moge ontbreken, hoeveel klachten ook in eigen kring rijzen, hoe ook velen onzer uitzien naar den wijsgeer-profeet, die, al is het slechts voor één, twee menschenleeftijden, het theologische huis optrekt waarin wij kunnen samenwonen — hierin stemmen wij allen overeen, dat onze moderne vaderen met grooten ernst, met blanke oprechtheid, zonder eenige nevenbedoeling, de grondslagen hebben aangewezen waarop dat huis moet verrijzen. Naar de mate onzer krachten hebben wij allen aan dat huis te bouwen. — En, als eenmaal Nehemja, hebben wij niet slechts de troffel maar ook het zwaard te hanteeren. Wij hebben te strijden; óók tegen de N. Gereformeerden. 218 Wij wijzen elkander en den anderen de scheuren in de fundamenten van hun bouwwerk. Wij doen dat ter wille van de waarheid, die ten slotte machtig is. Wij doen het uit zelfverdediging tegen wie altijd weer een caricatuur maken van onze richting. Wij doen het ook uit innerlijken weerzin tegen — en ontrusting over een stelsel, dat met zijne leer, dat de genade particulier is, een geestelijken hoogmoed kweekt en een minachting van andersdenkenden, die in het N. Calvinisme evenzoo treft als in het oude. Het denkt gering van de liefde Gods en deze zijne zonde wreekt zich allermeest aan zijne aanhangers. De moderne theologie, die consekwent de organische wereldbeschouwing en den eeuwigen godsdienst heeft te verzoenen, heeft vóór zich de toekomst! Gesmaad door N. Gereformeerden en ethisch orthodoxen te gader, verlaten door wie ons reeds veel eerder hadden moeten verlaten, zeggen wij: wij zijn de mannen van straks! Wij zeggen het rustig, verzekerd. En dan gaan wij weer aan den arbeid : in onze gemeenten ; in onze studeerkamers; naar de ziel gevoed in de binnenkamer, waar „Gods verborgen omgang vinden zielen daar zijn vrees in woont" en waar dat heil wordt gesmaakt, in den dienst waarvan in laatster instantie de moderne theologie wil staan. NASCHRIFT Hetgeen ik ter moderne theologenvergadering heb voorgelezen, pretendeert natuurlijk allerminst eene volledige en afdoende weerlegging te zijn van de nieuw-gereformeerde theologie. Maar wel stelt het, meen ik, althans tweeërlei in helder licht: 219 1 o. dat het oordeel van prof. Bavinck over de moderne theologie hoogst onbillijk is, en 2o. dat zijne eigene theologie in hare bijbelbeschouwing een zeer zwak punt heeft. 1 o. Prof. Bavinck zeide ter vergadering, dat hij bij prof. Hoekstra, in tegenstelling met de Leidsche hoogleeraren Scholten en Kuenen, veel had gevonden dat hem aantrok. Waarom heeft hij in zijne oratie dan den naam van Hoekstra zelfs niet genoemd? Is het zedelijk geoorloofd van onze richting te spreken zooals prof. Bavinck doet, wanneer tot die richting een man heeft behoord, wiens boeken prof. Bavinck, naar zijn eigen zeggen, iets hebben gebracht? — Trouwens, het kan nog wel erger. In „Stemmen des Tijds" heeft Dr. P. J. Krcmsigt Hylkema's boek beoordeeld en daar lees ik (bl. 541,42): „Het was de tijd van de opkomst der bourgeoisie. Men deed goede zaken. De geldaristocratie kwam al meer in de plaats van den vroegeren adel. De typisch-burgerlijke, optimistisch-rationalistische geest deed zich overal gelden. Het was de tijd van de opkomst der bourgeoisie ook op geestelijk gebied. Men sprak alom van „het denkend deel der natie". Er heerschte allerwege een intellectualistisch en ethisch optimisme. Toen was het, dat ook heel ons land met eene intellectualistische lagere school werd overdekt, terwijl Opzoomer de voorspelling waagde, dat men zou bezuinigen op de gevangenissen, wat men meer uitgaf aan de scholen. „In die dagen nu is het modernisme ontstaan. Geen wonder dat in een- tijd van zulk een optimistisch leven aan de oppervlakte de religie te kort kwam en de wetenschap het leeuwendeel verkreeg. Het modernisme is dan ook inderdaad, zuoals Ds. G. H. Wagenaar het onlangs terecht uitdrukte, „een goedkoop compromis tusschen religie en wetenschap, waarbij de religie wordt gepaganiseerd . „Het modernisme is eigenlijk de religie van den gezeten, 220 Ter verklaring van onderstaand schema leze men blz. i van dit paarse blaadje C. Natuurwetenschap. a. Biologie. b. Physiologie. c. Psychologie. d. Geneeskunde. I. Algemeene Vraagstukken; 2. Hygiene. e. Meteorologie. C. Staatkundig- exi Kerkelijk Leven (in Nederland). a. Oeconomische en Politieke Richtingen. I. Politieke Partijen. II. Socialisme en Anarchisme. b. Wetgeving en Rechtspleging. c. Staatsrecht, Staatsinrichting, internat, politiek. d. Kerkelijk en Godsdienstig leven. I. Kerkgenootschappen, hun geschiedenis en eigenaardigheden. II. Kerkrecht, Kerkel. instellingen, liturgie etc. III. Godsdienstige Secten en Stroomingen (beschrijvend) IV. De Christelijke Zending. I. Uitwendige Zending; 2. Inwendige Zending. V. Christelijk Gezins- en Gemeenteleven. 1. Geschriften van algem. aard. 2. Stichtelijke Lectuur. a. rechtzinnig; b. vrijzinnig. e. Opvoeding en Onderwijs. 1. Vraagstukken van maatsch.-zedelijken aard. \ T>. Taal, X^etteren en Xiiwist. a. Taalkunde. b. Schoone Letteren en Kunst. I. Letterk. Studiën, critieken etc.; 2. Romans en novellen ; 3. Christ. Ontspanningslectuur ; 4. Lectuur voor de Jeugd. IVoor de in dit schema passende titels zie men omzijde. II Mr. F. Erens, Het Roomsch-Katholicisme f 0.40 Inhoud: Uiterlijke inrichting der R. K. Kerk (De Paus; Het Sacrum Collegium; de Patriarchen, Primaten; Aartsbisschoppen en Bisschoppen; de Pastoors en hunne helpers: de Missies; de Geestelijke Orden; Kloostervrouwen; de Roomsche Centraalbeambten; de pauselijke diplomatie: de Algemeene Concilies). Innerlijke inrichting der R. K. Kerk (de Kerk; het Wonder; het Gebed; de Boete; de Sacramenten; het Toekomstig Leven; de Voorspraak der Heiligen; de Opstanding; het laatste Oordeel; de Geestenwereld; de Zonde; de Geboden der R. K. Kerk; de Aflaten; de Kerkel. Ban; de Index; het Modernisme). || De Wereldlijke Macht van den Paus, door een Katholiek. f 0.40 Inleiding; I. Het historisch recht v. d. Paus op Rome en den Kerkel. Staat; II. Heeft de Paus de wereldlijke Macht noodig?; III. De ware toestand van den Heiligen Vader in het Vaticaan. b. Kerkelijke Instellingen, Sacramenten, Liturgie. (Beschrijvend) 3) || Pater H. Erman, S. J., De Jezuïtenorde. f 0.40 || Prof. S. D. van Veen, De Bisschoppelijke Hierarchie in Nederland. f 0.40 || Prof. S. D. van Veen, De „Index" en de Boekencensuur in de R.-Kath. Kerk. f 0.40 || Prof. S. D. van Veen, De Zeven Sacramenten der R.-Kath. Kerk. f 0.40 || Kardinaal Nicholas Wiseman, De Aflaten, f 0.40 || Mr. F. Erens, De Heiligen en hunne Vereering in de R.-K a t h. K e r k. f 0.40 || Het Mysterie van de Mis aan Protestanten verklaard, door een Priester. f 0.40 Bestrijdend: || Dr. A. W. Bronsveld, Is de Roomsch-K a t h olieke Eeredienst Christel ij k of Heidensch van oorsprong. Naar het Fransch van Prof. Ed. Rabaud. f 0.40 Inhoud: De eeredienst der oude Kerk; De plaatsen der Godsvereering; Vereering der Heiligen; De Relieken; De Beelden; De Jonkvrouw Maria; De Mis; Stille Missen; de Zielmissen; de onttrekking van de Kelk aan deleeken; de aanbieding van de Hostie; de processies; Bedevaarten; Wijwater; Waskaarsen; de Rozenkrans; Wijrook etc. c. Het Neo-Katholicisme. M. Lindenborn, Het Reform-Katholicisme. f0.40 Pastor J. H. Berends, De Oud-Katholieken, f0.40 Prof. Dr. E. F. Kruyff, Het A n g 1 o-K a t h o 1 ic i s m e. f 0.40 O. Schrieke. De Los-van-Rome-Be vv ec i n Dit schematisch Overzicl Systematisch Overzicht van de „Hollandia-üitgaven" Wat willen de uitgaven van de HollandiaDrukkerij te Baarn? Het antwoord op deze vraag, zoo algemeen mogelijk gegeven, luidt met een voord van deze dagen: „U niversity Extensio n", overtuigd als wij ijn van de waarheid van Carlyle's uitspraak, dat het Boek is de Uni'ersiteit van onze dagen! Er komt voor ieder volk een tijd waarin de schatten van wetenschap en :ennis, door de beste mannen der natie en daarbuiten in een reeks van jaren, 'aak eeuwen, moeizaam vergaard, zich niet binnen de wanden van studeercel in collegekamer laten terug dringen. Van alle kanten breekt het verlangen >aan: mede deel te krijgen aan dien rijkdom van geestelijke goederen. Op lit stadium voldoen de nieuwsbladen niet meer, die 6f louter quaesties beoeren van "terstond voorbijgaanden aard, öf, in de beste gevallen (d. i. daar vaar meer bepaald vraagstukken van algemeen-wetenschappelijke of zedelijke trekking behandeld worden), toch te weinig verband kunnen brengen tusschen Ie verschillende onderwerpen onderling, te weinig systematisch de stof kunnen angschikken, daar couranten meestal aanknoopen aan bepaalde gebeurtenissen 'an den dag, om even onverwacht den draad weer af te breken. Wat men — verlangend naar een breeder kennis, een ruimer blik — in de erste plaats noodig heeft, zijn niet de dagbladen met hun uit den aard der aak beperkten horizont, óók niet de dikke boeken der geleerden, die men in le practijk maar al te dikwijls nauwelijks tijd heeft open te snijden — het zijn: leknopte, oriënteerende geschriften, waarin de stof (niettegenstaande le beknoptheid van behandeling) toch zoo veel mogelijk methodisch en sysematisch is gerangschikt en verwerkt, hetgeen alléén geschieden kan door chrijvers die hun onderwerp volkomen meester zijn. Zulke geschriften (die natuurlijk altijd slechts min of meer aan 't gestelde loef zullen blijken te beantwoorden) zullen in vele gevallen den stoot geven ol grondiger studie. Wij stellen ons voor, op deze paarse bladzijden in de eerstvolgende maanden geleidelijk uit te werken wat wij zouden willen noemen een Proeve tot een schematisch Overzicht van de tot dusver verschenen „Hollandia-uitgaven". Wij volgen daarbij achterstaande HOOFDINDEELING, die een overzicht rergemakkelijktl). ') Wij behoeven niet te zeggen dat het hier volgend schema nog overal jaten en gaatjes zal blijken te vertoonen, m. a. w. dat er nog tal van onderverpen op behandeling wachten. Dat onze persen weinig rust genieten mag 'chter als bekend worden verondersteld. Wie op de hoogte wil blijven van le maandelijksche nieuwe toevoegingen aan dit schema, vrage geregelde francooezending van ons „Boekennieuws". Nog enkele aanw ij zingen: Alle 40-cents-geschriften (uitgenomen lie in 1912 verschenen zijn en door een * zijn te'onderscheiden) worden bij :en keuze van minstens 10 nummers slechts a f 0.30 (dus tegen f 3.— >er io stuks) berekend. Bij de duurder werken, voor zoover in prijs verminderd, staat vermeld tegen hoeveel nrs. ze berekend worden, indien men ze n zijn keuzè-combinatie wenscht op te nemen. Voorbeeld: Achter een )oek van f 1.20 staat vermeld 3 nrs. Dit wil dan zeggen dat het, met minstens ' andere nrs. (b.v. 7 brochures van f 0.40) gecombineerd, nu a f 0.90 (3 maal ' 0.30) berekend wordt (10 nrs. voor f 3.—). Voor eventueele banden \vordv ;o cents extra gerekend. m Ter verklaring van onderstaand schema leze men blz. i van dit paarse blaadje A. Land en Volkenkunde. A. De Godsdiensten der Wereld. a. Ontwikkelingsgeschiedenis van den Godsdienst b. De Groote Godsdiensten I Het Christendom. 1. Algemeene Beschrijving. 2. Het Protestantisme. a. Algemeene Beschrijving, b. Kerken, Kerkgenootschappen, c. Secten en Stroomingen. 3. Het Roomsch-Katholicisme. a. Algemeene Beschrijving, b. Kerkel. Instellingen, Sacramenten, Liturgie, c. Het Neo-Katholicisme. 4. De Grieksche Kerk. II. De Godsdienst van Israël. 1. Algemeene Beschrijving. 2. Het Jodendom. a. Algemeene Beschrijving, b. Geschritten, Ceremoniën etc. 3. Het Joden-vraagstuk. III. Het Boeddhisme. 1. Algemeene Beschrijving. 2. Boeddhisme in Japan. 3. Boeddhisme in Europa. IV. V, VI etc. De overige Godsdiensten. B. Geschiedenis van Zeden en Gebruiken. "Ft. Oesoliiedenis van liet menselielijk denken. Zijne toepassing-. A. Wijsbegeerte. a. Inleiding tot de Wijsbegeerte. b. Wijsgeerige Stelsels. c. Wijsgeerige Hoofdproblemen. 1. Zedekunde; 2. Wereld- en levensleer. B. Godsdienstwetenschap. a. Christelijke Theologie. 1. Dogmatiek; 2. Critiek en exegese. Bijbelsche Geschiedenis; 3. Polemiek. b. Theosophie. (vervolg op blz. 3). Nieuw-Gereformeerde en Moderne Theologie Beschouwingen naar aanleiding van de rectorale oratie van Prof. Bavinck, ter moderne theologenvergadering voorgedragen en aangevuld met een Naschrift DOOR A. BINNERTS Sz. Doopsgez. pred. te Haarlem. BAARN HOLLANDIA-DRUKKERIJ 1912 geen onzeker geluid pleegt te geven wanneer hi) schrijft over modernen of gereformeerden, heeft onlangs, in eene aankondiging van Hylkema's boek ) in „Onze Eeuw , het nieuw-calvinisme „eene onderneming genoemd — meer eene onderneming dan een stelsel. Ik denk dat wij met den genoemden hoogieeraar niet accoord gaan. Ik voor mij kwalificeer het neo-calvimsme liever als eene groote, indrukwekkende beweging Zij is in onze moderne kringen bekend door de grootere en kleinere werken harer leiders, inzonderheid zeker wel door Kuyper's Stonelezingen. Maar uit ons midden hebben twee geleerden opzettelijk de aandacht der onzen bepaald bij de beweging, waarvan wij spreken: prof. Lerdmans en Dr. Hylkema. Ik acht het oorbaar, hun hier een eeresaluut te brengen voor hun arbeid: Eerdmans voor wat hij in tijdschriftartikel, in voorlezing en brochure hierover ten Deste gat; Hylkema voor zijn boek, dat men hooger gaat schatten naarmate men het aandachtiger bestudeert. Beide mannen hebben prof. Bavinck uit zijne tent gelokt, die de gelegenheid van de overdracht van het rectoraat der Vrije Universiteit op 20 Oct. j.1. heeft, aangegrepen, om in eene redevoering van antwoord te dienen. Deze rede, die onder den titel „Modernisme en orthodoxie" het licht heeft gezien, heeft in vele kringen de aandacht getrokken. Niet alleen de gereformeerde „Stemmen des Tijds" hebben haar een evenement genoemd, maar ook ons moderamen was van oordeel dat zij als „teeken des tijds", als document van beteekenis, een onderwerp van onze besprekingen behoorde te worden - zoowel wegens het gehalte van den man die haar heeft uitgesproken, als ook vooral door het feit dat wij, moderne theologen, „pars magna" zijn in Bavincks uiteenzettingen. ') Oud- en nieuw Calvinisme Haarlem 1911 196 Het moderamen verzochtfonij de inleiding op mij te nemen. Toen ik de Rede nog eens had gelezen, aarzelde ik: hoe deze inleiding in te richten. Zou ik gaan handelen over het onderscheid tusschen modern en orthodox en dus het aantal brochures daarover rnet nog eene vermeerderen? Of zou ik mij tot afweer alleen beperken tot de vraag: oordeelt prof. Bavinck in deze Rede billijk over de moderne theologie ? Maar ik kon ook vragen: welke beteekenis behoort te worden gehecht aan het woord „supra-naturalisme" ? — of, algemeener: Is het goed te keuren, dat in een betoog over aangelegen punten wordt geopereerd met begrippen die niet scherp worden gedefinieerd? Ik koos ten slotte het onderwerp, dat gij op onzen beschrijvingsbrief vindt. Dit scheen mij het meest principieel. Het biedt de gelegenheid onze bezwaren tegen het door prof. Bavinck in het midden gebrachte uit te spreken. Maar het beperkt niet tot afweer alleen. Het zoekt den theologischen tegenstander in zijn eigen kamp op. Het schenkt gelegenheid de dingen waar het om gaat, in hun geheel te overzien. Nog enkele opmerkingen, vóór ik de U bekende stellingen kortelijk ga toelichten. Bavinck's oratie is fraai geschreven en, rijk gedocumenteerd, royaal uitgegeven 1). Zij legt, als alles wat ik van dien hooggeleerden redenaar heb gelezen, getuigenis af van groote geleerdheid, eene vaste overtuiging en — last not least — van een godsdienstig gemoed. Den inhoud der Rede acht ik bekend. Pro memorie vat ik dien samen in een 8-tal stellingen: l) Te Kampen bij J. H. Kok. 197 1. Wij, gereformeerden, aanvaarden de moderne wereldbeschouwing. 2. Wij zijn niet boven alles „orthodox". 3. Wij zijn, in etymologischen zin, supranaturalisten, want met het supranaturalisme staat en valt alle godsdienst. 4. De moderne theologie zwoer bij eene, nu reeds lang weer verouderde wereldbeschouwing en heeft te kwader ure het supranaturalisme verworpen. 5. Buiten den kring der bijzondere openbaring vindt men niet het besef van de eenheid van den God dien de wetenschap leert en dien de godsdienst behoeft. 6. In de bijzondere openbaring, die het sine qua non is van levende religie, positie nemend, heeft de theologie volle vrijheid zich in aansluiting aan onzen tijd te ontwikkelen. 7. Ook nu gaat het om de realiteit van Gods openbaring, en de taak der theologie is: de waarheid Gods in zijne algemeene en bijzondere openbaring te verstaan en zich toe te eigenen. 8. Niet in een abstract monisme, maar in een wereldbeeld dat in Gods hand het Al plaatst, heeft ook de bijzondere openbaring eene plaats der eere. Wilde ik de Rede nog korter samenvatten, in aansluiting aan haar titel, dan zou ik willen zeggen: „wij, gereformeerden, kinderen van dezen tijd en op de hoogte van „wetenschap en cultuur van dezen tijd, wij zijn niet tot „eiken prijs orthodox, maar lot geen prijs modern . Maar dit alles zij slechts pro memorie gezegd en pretendeert allerminst den inhoud der Rede recht te doen wedervaren. Ik meen dien inhoud bekend te mogen onderstellen. En ik kom nu terstond tot de vraag: „welk verband „bestaat er tusschen de door prof. Bavinck in zijne jongste, „rectorale, oratie aanvaarde moderne wereldbeschouwing „en het daar door hem verdedigde geloof aan bijzondere openbaring ?" 198 het verhaal van de geboorte van Jezus uit eene maagd.... Maar de Dogmatiek spreekt met klare woorden (I 375): „Er is inderdaad maar één grond, waarop het gezag der Schrift rusten kan en dat is hare inspiratie. Valt deze dan is het ook met de autoriteit der Schrift gedaan. Zij bevat dan slechts menschelijke geschriften, die als zoodanig geen enkelen titel kunnen laten gelden, om norma te zijn voor ons geloof en leven. En met de Schrift valt voor den Protestant alle gezag in de religie". De bijzondere openbaring is voor Bavinck een systeem van woorden en daden Gods, beginnende na den val en eerst eindigende in de parusie. Dat is modern gedacht. Maar al wat hij verder van die openbaring weet, weet hij door de Schrift. Men mag openbaring en Schrift onderscheiden, men kan ze nimmer scheiden, en houdt de Schrift op historisch onfeilbaar en geïnspireerd te zijn, dan stort immers het gansche gebouw ineen. Of het aanvaarden van de Schrift als historisch onfeilbaar, geïnspireerd boek van heelerharte gaat ? Dat betwijfel ik. De befaamde sprekende ezel van Bileam staat op gespannen voet met de organische wereldbeschouwing. En aan te nemen dat het laatste vers van Ps. 137 „wel hem, die uwe kinderkens aangrijpt en te pletter slaat tegen de rots", geïnspireerd is door den H. Geest, moet niet gemakkelijk vallen aan iemand, die het ruischen van den levenden Gods-geest heeft gespeurd in de eigene ziel. Maar, om ons tot de historie van den bijbel te beperken, — men kan wel zeggen, dat de wedergeborene de Schrift centraal bijvalt en dan van het centrum naar de periferie gaat en ook daar alles als waarachtig ziet. Maar wat heeft de wedergeboorte van doen met ons oordeel over het al of niet-historische van het verhaal dat Mozes het water van den Nijl in bloed veranderde ? 212 Niet vergeefs heeft de Moderne Theologie hare krachten gegeven aan de bestudeering van O. en N. T. en de organische wereldbeschouwing zal op den langen duur ook in de N. gereformeerde kringen de moeilijkheden te voorschijn roepen, waarin thans de ethisch-orthodoxen verward zitten. Men moet maar eens nalezen hoe Prof. Bavinck de theopneustie als een afzonderlijke daad Gods bij de vervaardiging der H. Schrift, eene inwerking van Gods geest in het bewustzijn, met het doel den inhoud der Schiift te garandeeren, tracht te handhaven — om zich er van te overtuigen: hoe gewrongen en gekunsteld deze redeneeringen zijn. De palingenesie maakt de waarheid niet tot onwaarheid, dat het bij het schrijven en verzamelen der bijbelboeken menschelijk is toegegaan. En met die waarheid valt het geloof aan bijzondere openbaring, naar de voorstelling daarvan door Prof. Bavinck. Wordt dat in die kringen voorgevoeld, dan wordt de heftigheid van Dr. Kuyper begrijpelijk, die den ethischorthodoxen „bewuste oneerlijkheid" verwijt ), Prof. de la Saussaye antwoordt daarop door het neo-calvinisme „eene onderneming" te noemen. Zie ik juist, dan vreezen de N. Gereformeerden het standpunt der ethische orthodoxie met betrekking tot den bijbel en benijden dezen in hun hart het standpunt der N. Gereformeerden, dat zij nochtans, veritatis causa, niet kunnen overnemen. Een station verder staat Hulsman en staan wij — en de eth. orthodoxie antwoordt Hulsman uit de hoogte, maar niet met argumenten. — Het gaat tred voor trede naar de moderne bijbelbeschouwing en in het gevolg daarvan naar eene wijsgeerige constructie van Gods werken in de wereld en de menschheid, die daar consekwent mede rekent... Maar ik werk dit niet verder uit. -) Encycl. III. 54. 213 III Mij rest nu nog iets te zeggen ter toelichting van mijne 3e stelling. Na het sub II gezegde mag ik mij ontslagen rekenen van de taak, nog eens aan te wijzen, waarom het verband tusschen wereld en bijzondere openbaring, zooals prof. Bavinck het voorstelt, niet historisch of organisch verdient te heeten. Het organische wonder (contradictio in adjecto) der palingenesie, die de historische betrouwbaarheid der Schrift vindiceert, welke Schrift dan eene organische bijzondere openbaring doet aanschouwen, die zich wederom organisch aansluit aan de algemeene openbaring en die beide organisch worden gewerkt door den supranatureelen God die vleesch werd in Christus — dat schijnt ons, met prof. Bavinck, wel een machtige conceptie, maar ook een vondst, waarvan wij den oorsprong zoeken niet in de feiten, maar in de psyche der groote leiders der N. Gereformeerden. In de psyche van den oud-rector der Vrije Universiteit ligt het verband dat hij ook in onze oratie legt tusschen wereld en bijzondere openbaring, naar zijne voorstelling. Wat in zijne psyche heeft dat bewerkt? 1. Verre zij en blijve de verdenking van minder nobele beweegredenen. Wel vraag ik, in het voorbijgaan: hoe zou het komen, dat die verdenking in vrijzinnige kringen niet ongewoon is ? — Spreekt zich daarin alleen de geestelijke hoogmoed uit van „het denkend deel der natie"? Of ook het besef, dat in de N. Gereformeerde theologie oude termen worden gevuld met nieuwen inhoud, zoodat men is gaan spreken van eene theologie die haar aangezicht toekeert aan de ouderlingen en eene andere, die verkeert in de voorhoven der vrije wetenschap ? Of ook de afkeer van de politiek der anti-revolutionairen, die met behulp van de Roomsche 214 broeders, naar het woord van prof. Visscher bij de huldiging van Dr. Kuyper onlangs gesproken, „het regeerkasteel hebben veroverd ?" — Er was te allen tijde veel aarde in de zaken van den hemel. Maar wanneer eene godsdienstige partij als zoodanig staatkundig gaat ageeren, wordt het gemeenlijk zóó, dat het hemelsche nog slechts aan godsdienstige frasen wordt gespeurd. Maar afgezien van de vrijzinnigen, hoe komt het dat renegaten uit de kringen der N. Gereformeerden zeiven, niet zelden met feilen haat zijn vervuld tegen alle godsdienst en kerk? Een aanzienlijk procent onzer actieve atheïsten komt van scholen met den bijbel. Doch dit zeg ik slechts in het voorbijgaan. Tegenover een niet-politieken geleerde als prof. Bavinck rijst geen wolkje zelfs van achterdocht in mijn bewustzijn op. Wat in zijne psyche heeft hem dan het verband doen leggen, waarvan ik de feitelijkheid heb ontkend ? 2. Prof. Bavinck is zonder twijfel een godsdienstig man. Het komt ons wel nimmer toe dat te betwijfelen van iemand die het belijdt, maar soms ontvangt men sterke indrukken. Ik voor mij lees liever prof. Bavinck dan Dr. Kuyper. De laatste schrijft glanzender, schitterender — de eerste rustiger, bezadigder. En wanneer ik mij afvraag: wat mij bij de lectuur bekoort, dan antwoord ik ook: de hartelijk godsdienstige toon. Ook in deze oratie. Maar ja, dan zou prof. Bavinck ook een vrijzinnig Christen kunnen zijn. Een hartelijk godsdienstige toon bekoort ons immers ook vele malen in geschriften van onze zijde. Om dan ook te verklaren, wat in zijne psyche hem het verband heeft doen leggen waarvan wij spreken, voeg ik bij wat ik zeide : 3. Zijne psyche is orthodox-gereformeerdgepraedisponeerd in dezen modernen tijd. Straks citeerde ik reeds het bekende woord van Fichte: 215 gegoeden burgerstand. Het was niet al te wijsgeerig en niet al te religieus, het bewandelde in alles „den gulden middelweg" en zag de wereld aan met een zekere welgedane goedmoedigheid. Vandaar dan ook, dat, toen die burgerstand deels meer op den achtergrond trad, deels voor andere idealen, de idealen der „nieuwe cultuur", werd gewonnen, het modernisme ging kwijnen in ons kerkelijk leven en alleen of zoo goed als alleen in wetenschappelijke kringen zich voortzette. Zooals het van de studeerkamer gekomen was, zoo ging het toen naar de studeerkamer terug. Het kon slechts tijdelijk een weinig diep levende groep van menschen bevredigen, die geen „nooden , geestelijke, noch tijdelijke nooden, kende, het kon niet leven onder het volk, omdat het de religie miskende . Nu is reeds in 1864 door Prof. Hoekstra uitgegeven „Bronnen en grondslagen van het godsdienstig geloof , een geschrift dat in de moderne christelijke wereld veel instemming vond en waarin juist „de nooden , eerst de zinnelijke, dan de wettelijke, dan de geestelijke nooden de groote drijfkrachten worden genoemd in de godsdienstige ontwikkeling. Wie dit bedenkt en dan Dr. Kromsigt leest, vraagt, wanneer hij niet aan kwade trouw wil denken: wat beweegt toch iemand te schrijven over wat hij blijkbaar alleen van hooren zeggen kent! 2o. Prof. Bavinck zeide ter vergadering dat zijn geloof aan de bijzondere openbaring niet alleen afhangt van zijne bijbelbeschouwing. Dat hebben wij ook niet beweerd. Maar wij stelden in het licht, dat dit geloof onverbrekelijk samenhangt met eene bijbelbeschouwing, die bestemd is voorbij te gaan. Formeel juister ware het geweest, wanneer wij hadden gezegd : die op den duur onhoudbaar zal blijken. Met deze laatste opmerking komen wij tegemoet aan wat Prof. Bavinck ter vergadering zeide : dat nl. ook de dwaling blijft bestaan. Maar deze wijziging verandert niets wezenlijks aan ons betoog. Het systeem van daden Gods dat 221 Prof. Bavinck „de bijzondere openbaring" noemt, kent hij uit den Bijbel. Houdt de Bijbel op historisch onfeilbaar te zijn en geïnspireerd, — houdt Prof. Bavinck op voor waar te houden dat de ezel van Bileam heeft gesproken en dat het laatste vers van Ps. 1 37 door Gods H. Geest is geïnspireerd, dan weet hij op zijn standpunt van het systeem van Gods daden niets zekers meer te zeggen en stort het gansche kunstig ineengezette gebouw in. Dat dit vroeger of later zal gebeuren lijdt geen twijfel, want „magna est veritas et praevalebit", ook wanneer de dwaling op den achtergrond voortwoekert. Wij hebben in de toelichting van onze 3de stelling uitdrukkelijk verzekerd, dat wij geloof hebben in het geloof van Prof. Bavinck en van velen zijner geestverwanten. Maar tegen „het reddende stelsel", „den N. gereformeerden Neubau" hebben wij onze bezwaren ingebracht. Het theologische huis waarin de „mannen van rechts" wonen in dezen modernen tijd, is een onsolied huis. Het zal voor steeds meerderen onbewoonbaar blijken te zijn ')• Of dan de moderne theologie gereed is met hddr huis? Wie aandachtig leest wat wij schreven sub III, dicht ons dien waan niet toe. Prof. Bavinck zelf wees ter vergadering heen naar de „malcontenten", maar hij vergat dat de malcontenten „modern" zijn gebleven. Met wat hen beweegt zal de moderne theologie ernstig rekening moeten houden. Eene groote taak heeft zij nog te vervullen bijTfrejÈ vele groote dat zij wrocht. Maar aan haar is de toekomst! rnT*}. Wat Prof. Bavinck ter vergadering zeide, heeft dns in die overtuiging allerminst geschokt. !) Men leze ook Dr. C. E. Hooykaas: „Wij modernen en de openbaring , Baarn, 1911; en het artikel van denzelfden auteur, naar aanleiding van Hylkema's boek, in het Mei-nummer van de Gids. 222 m j-and- en Volkenkunde ■ O» A Oe Godsdiensten der Wereld. ■ > a'||^ntw,kkelingrsg-eschiedenis van den CnA a- ■ g 'IDr- J. Rutgers, Dc On t wikken „ enSt" I ro h nerS Va" dCn Godsdienst ngSgeSrhi I o * Groote Godsdiensten. f °" I -jg door °Prof. ^S^SpeyTpr'oPc^f* beSchriJvin?< I S, Pr°f. A. W. Nieuweihuis,' Dr p ASA°U'k HurRronj Vurtheim e. a. rwi i Boeser, Dr. ■ Ued 1 comPleet gebonden f 3 e ■ £ Serie II (die in ioI2 verschifnt^J^ StUkken f 3- I E I. Het Christendom. U lnteekening f 3- I '' AlS^neene Beschrijving (door Prof R R • , ■ C verschenen. 1 °'' "• Bavinck) nog nie I o (Ontstaan en ontwikkeling). ■ £ 'is«h -MdatB|"rgihan°Hsc,K~BliaS' His'» ■ | h«> Christendom! B"'rijdi„g v a „ *— " ^r- G. A. V. d Rercrh n- ^ °-4° ■ O vatting van het oudst^?' Kfautsky's opc de bronnen getoetst rlstendomaan I 2' Hel Protestantisme. ^ °-4° I b. KLgrk?n,enKeÏSChnjVin! (verschiJnt «*). ■ kundig'en Kerkdijk' ieveï' bmneÏ' 1210 °nder Staat" li hi^^sr & I CJ Barger, DeSw^ri^ u . f 0.40 Oj II Charles W. Penrose Hd" ' ° r £ 1 a 11 e n. f 0.40 I .S> || Bicknel Young, C h'r i s t' f?°Zm°°isme"' f °-4° I % 3.1c'""c '• f 0 40 I o —_ ^'t?emeene Beschrijving2) 0> . 2) Aange1ertrtCi;nftf^VnKKerkeI- Leve" « Nederland j= voof drjbehdaendei artijdigheid dus ™Ttrf^VnTi °m j"isthei'd * doen ° veel mogeliïk de -E dt' verschillende Ke£ slcrT'^',mchtcn *ij mochten vinden detg zoon van de R. K. Kerk' als Mr F c ^tterkun- Juist verschenen (Mei 1912): Dr. GEORG LOMER Liefde en Psycl Vrij vertaald en met een critische voorrede v CASPARIE, Zenuwarts te 's-Hertogt PRIJS f 0.40 INHOUD: I. Ontstaan, wezen en doel van de Liefde® Kiemstof). — II. De Symptomen (a. Voorwaarden; b. middelen en wegen; d. Hoogtepunt en crisis). BEen belangrijke studie over het wezen van de zinnel welke door ieder volwassene dient gelezen te worder» H. MAKKINK Godsdienstig lm» buiten de H«H De schrijver (Vrijzinnig predikant) verplaatst den lel de volgende kringen en toont aan welke verschijnselen ontwakend godsdienstig bewustzijn spreken. I. In de wereld der Letterkundigen. — II. In de wer|j III. In de wereld der School. — IV. In de wereld der ; Sociaal-religieuze kringen als die van theosophen, spn|J VI. In de wereld der studenten en der journalistiek. |s NIEUW MEI 1912 ALETTA HOOG Eerste Lichtste Godsdienstig Onderricht aan Jonj| Vrij naar het Engelsch; niet een aanbevelen! H. Gunning J.Hzn. en 4 illustraties i| f 1.25 ingenaaid II Ofschoon in gematigd orthodoxen geest geschrei menig vrijzinnig-godsdienstige moeder onschatbare dl om den heelen kleintjes de eerste godsdienstige incff De Kinderbijbel van Mej. Sparnaay (waarvan het | ' dezen zomer compleet komt) is voor wat oudere kii t| NIEUW APRIL 1912 Uren met het Oude T De Opvoeding door den B Naar het Fransch van paul vallotton gehe toezicht van, en met een inleiding vo Prof. Dr. J. J. P. VALETON Jr., in leven f f 1.50 ingenaaid; f 1.90 gebor INHOUD: Inleiding, door Prof. Dr. J. J. P. Valetoïs De Schepping. — De Aanvang en de Val. — De A1 de Decaloog. — De Profeten. — Het Judaïsme. — De Ps — De Wonderen. — De Steenen des Aanstoots. Testaments. — De Opvoedkundige waarde van het Oiï Ij Men kent liet critische en toch geloovig standpunt I boek, voor „leeken" bestemd, bedoelt in de godsdier I 't O. T. wat dieper in te leiden.