TB Serie VI. No. 2. >2403 Per Serie (10 uw.) t 8— Alk, ar» f 0.40 „PRO en CONTRA" Betreffende Vraagstukken van Algemeen Belang - - EEN WERELDTAAL Pro; A. J. p. BOEKE v. d. m. te Noordwijkerhout Contra: Dr. D. C. HESSEUNQ Hoogleer aar aan de Rijks-Universiteit te Leiden BAARN HOLLANDIA-DRUKKERIJ 1910 De Ie Serie bevat: i. fleo-Maiihuitantsrr.e (Pro: Dr. J. M. van 'T HOFF; Contra: Dr. H. Pinkhof); 2. BesmtUti$ihe*d van Tuberculose (Pro: Dr. M. W. pijnappfl; Contra: Prof. Dr. A. P. Fokker); 3. Vegetarisme (Pro: E. Sybkandy; Centra: Dr. J. Schrijver); 4. Het Ministene-Kvyper (Pro: Prot. Mr. Anke anema; Contra: MR. J. limburg); 5. Vetetnrcmdigae Spelling (Pro: Dr. }. B. Schepers; Contra: Dr, T. D. Deimers); 6 .Hef Vrije Huwelijk (Pro: W. Hamburger; Contra: Mr.H. Verkocteren); 7. Vnmectie (Pro: Dr. H. J. L. strcycken ; Contra: felix Ortt); 8. Geheelonthouding (Pro:Ds. a. W. van wijk; Contra: g. Oosterbaan); 9. Hei Ondersoek naar het Vaderschap (Pro: Prol. Mx. W. L. P. A. m01.engraaff; Contra: Jhr. Mr. W. F. Rochusses); 10. Aansluitmg bij de Berver-Conventie (Pro: herman ROBBERS; Contra: J. H. Kok.) In de He Serie verscheen: I. 1 hecsefhu (Pro: W. G. Reedeker; Contra: Dr. H. M. van Nes); 2. Hcmoeopalhte (Pro: Dr. A. C. A. Hofiman; Contra: Dr. H. Pinkhcf); 3. Spiritisme (Pro: J. S. Göfcftl; Contra: Dr. A. J. C. Snijders); 4. Reglemevteering der Prostitutie (Pro: Dr. W. H. Mansholt; Contra: E. A. Keucheniuï); 5. Hd techi van Werkstaking (Pro: Jos. Loopuit; Contra: Jhr. M». H. Smissaert); 6. Vrouwenkiesrecht (Pro: W. Wijnaendts Franckec-Dyseinck; Contra: Mr. Arnold Levy); 7. Sidütspenstoneertng (Pro: G. L. Janssen; Contra: Mr. Dr. H. S. Veldman); 8. De Moaern-Godsdienstige nchtmg (Pro: Prof. Dr, H. Oort; Contra: Dr. Ph, j. Hoedemaker); 9. Vrijhandel (Pro: Dr. D. Bos; Contia: J. van Dusseldorp A.Mzn.); 10. Lijkverbranding (Pro: Dr. C. J. Wijnaendts Francken; Contra: Ds. H, J. E. Westermar» Holstijn). In de Ille Serie verscheen: 1. De 'Genezingen U Lourdes (Pro: Dr. A. C. A. Hofiman; Contra: Dr. J. Borst); 2. Staatsexploitatie van Spoorwegen (Pro: U. G. Schilthuis; Contre.; Jhr. Mr. H. Smissaert); 3. „Evotuiu (Pro:Dr. P. G. Buekers; Contra: Prof. Dr. H. Bavinck); 4. Militarisme (Pro: Jhr. F. A. G. Beelaerts van Blokland; Contra: Dr. Louis A. Bahler); 5* Het Recht aer Vrijzinnigen in N. H. Kerk (Pro: Prof. Dr. B. D. Eerdmans: Contra: Dr. J. Slotemaker de Bruine); 6. Chrislen-Soctaiisme (Pro: Ds. D. A. van Krevelen; Contra: Jos. Loopuit); 7. Neutraal Onaetwijs (Pro: Th. M. Ketelaar; Contra: J. B. du Buy); 8. Dccetstrcf (Pro: Prot. Mr. D. P.D. Fabius; Contra: Prof. Mr. D. Simous); 9. Vrijmetselarij (Pro: Dr. W. Zuidema; Contra: Jac. P. van Term); 10. Celstraf {Pro: Prof. Mr. J. Domela Nieuwenhuis; Contra: Dr. H. van der Hoeven Jr). In de IVe Serie verscheen: i. Het Zionisme (Pro. Mr. S. franzie berenstein ; Contra: A. b. Davids). 2. Het Rooker. (Pro: Firma A. Hillen; Contra: Dr. Ch. Bles). 3. Midden-Europeesche Tijd (Pro: Dr. A. A. w. hubrecht; Contra: A. G. bojsse/vaw). 4. Levensverzekering (Pro: Mr. J. van schevichaven; Contra: Ds. R. J, v. d. MEüLEK). 5. De Rcpubitkeinsche Schoot (Pro: A. Roukema Kzn.; Contra: w. 't Hooft.) 6. Verhooging van Accijns op Gedistilleerd (Pro: H. heetjans; Contra: J. w. v. d. willigen.) 7. Schoolartsen (Pro: G. Ocsterbaan ; Contra: P. Goedhart). 8. Het Marxisme (Pro: Dr. A. Paknekoek ; Contra: Prof. Mr. M. w. F. Treur). 9. Gedwongen Winkeistutimg (Pro: M. h. G. Th. Fiedeldy Dop; Contra: S. Deemk). 10. Co'operatic. (Pro: J. G. keesing; Contra: J. J. poortier). In de Ve Serie verscheen: I. Hypnotisme in ae Geneeskunde (Pro: Dr. A. W. van rtenterghem; Contra: Dr. A. C. A. hoffman). 2. Anarhisme (Pro: f. Domei.aNieuwenhuis; Contra: Dr. J. van Leeuwen). 3. Geslachtelijke Voorlichting (Pro: Mevr. M. wlbaut; Contra: Arts. L. nathans). 4. Recht van Oorlogsverklaring der Staten-Generaal (Pro: E. Kempe; Contra: Henri van der mandere). 5. Groepsvertegenwoordigmg (Pro: W. f. det1ger; Contra: H. spiekman). 6 .Kunst aan het Volk (Pro: Mr. franscoenen Jr.; Contra: Corn. Veth). 7. Vaccinatie (Pro: Dr. H. Sterneberg; Contra: joh. P. schouten). 8. Tweeërlei Moraal (Pro: E. kempe; Contra: felix Ortt). 9. Het Zingen van Gezangen in de Kerk (Pro: Dr. J. H. gunning J.HZN.; Contra: Dr. J. D. de llnd van wijngaarden). 10. Het Beroepsgeheim van den Arts (Pro: Dr. H. pinkhof; Contra: Dr. Ch. valentino). In de Vle Serie verscheen reeds: i. Eed en Eedsdwang (Pro: M. J.besselaar; Contra: K. Vos). MEDISCHE BRIEVEN door Dr. J. SCHRIJVER Arts te Amsterdam f 1.25 ingenaaid ; f 1.75 gebonden INHOUD: De kunst om oud te worden. — Erfelijkheid en pessimisme. Lawaai als gezondheidsvernieler. — Wat valt er tegen het lawaai te doen ? — Nerveusiteit en opvoeding. — De nerveusiteit bij het kind. — „Training". — Koud water. — Mülleren en de Müller-ziekte. — Baden en wasschen. — Een praatje over weten en doen. — De ongelijkheid tusschen man en vrouw. Bijdrage tot de kennis van het vrouwen-vraagstuk. — Eten en drinken. — Over de voedingswaarde van spijzen. — De voedingswaarde van eiwit. — De voedingswaarde van melk. — Overvoeding van kinderen. — Over de werking van alcohol op hersenen en ruggemerg. — Koffie en gezondheid. De lezers van „Het Nieuws van den Dag" weten reeds welk een aangenaam causeur Dr. Schrijver is. De belangrijkste zijner „Brieven" verdienen ongetwijfeld beter dan het één-dagsleven van courant-artikelen. Zeer zeker wordt dan ook met deze uitgave in boekformaat aan velen een dienst bewezen. Ghristusbeschouwingen onder Modernen door Dr. G. A. v. D. BERGH VAN EYSINGA; Prof. Dr. A. BRUIN ING; J. A. BRUINS Jr.; P. H. HUGENHOLTZ Jr; Dr. C. J. NIEMEYER; A. W. VAN WIJK f 1.90 ingenaaid; f 2.40 gebonden. Met het „Christusprobleem" heeft de menschheid steeds geworsteld. „Wie was Jezus? Wat kan hij zijn voor ons?" is een vraag die de uitnemendste denkers aller tijden — hoe ver ook staande van het officieele Christendom — nimmer beeft losgelaten. Het hier aangekondigde boek geeft, in zijn samenstelling, iets geheel nieuws en verdient als teeken des tijds ongetwijfeld de belangstelling van ieder die zich hij noeme zich geloovig of ongeloovig — nochtans in denken en voelen in meer of mindere mate „kind van zijn tijd" weet. — Een zestal bekende geleerden, allen op de basis eener onbevooroordeelde wetenschap staande, beantwoorden in dit boek de vraag: „Wie of wat is Christus voor U?" — waarbij het belangrijk is de verschillende, zij het dan indirect gegeven, antwoorden te vergelijken. Je merkwaardige geschiedenis Tan let Leger des Iels DOOR HULDA FRIEDERICHS (een belangstellende uit he'tpubliek) Uit het Engelsch vertaald door Ds. P. VAN Stein CALLENFELS. Met een naschrift van Generaal Booth en io illustr. naar fotografieën. Geautoriseerde uitgave. — f 1.25 ingenaaid ; f 1.75 gebonden. INHOUD: In den aanvang. — De Leiders. — De Staf en de Chef van den '*1' De lichte Brigade. — De Kweekschool. — De Zelfverloocheningsweek. — De zieken en gewonden. — De „Straathond". - Het Leger op Marsch. — Het gebed in het Leger. Juist verschenen: De Ontwikkelingsgeschiedenis van de mensclielpe samenleving meer in 't bijzonder van Matriarchaat en huweltyk, door Dr. J. RUTGERS f 0.40 Van denzelfden auteur: De Ontwikkelingsgeschiedenis van den Godsdienst f 0<40 Twee boekjes voor zelf-studie Uitgaven der HOLLANDIA-DRUKKERIJ te Baarn NIEUW: Welk weer hebben wij morgen ? door Joh. G. VAN BEUKENSLOT Jr. Meteorologisch Medewerker van het Algemeen Handelsblad Compleet in 6 deeltjes (bij inteekening) f 1.80 Losse deeltjes 4° cent. No. i: Gevoelsweêrkunde. (is verschenen) No. 2: Het Weêr zooals wij het waarnemen, (verschijnt) No. 3: De Grillen der Luchten. ( „ ) No. 4: Het Rijk der Wolken. ( „ ) No. 5: Het Weêr van Heden. ( ,, ) No. 6: Het Weêr van Morgen. ( „ ) Elk nr. wordt geïllustreerd. De wolkillustraties in No. 4 zullen op kunstdrukpapier gedrukt worden. Ieder die wat van het weêr en van weêrvoorspellihg weten wil vindt in de beknopte, duidelijke, nu en dan met een kwinkslag gekruide uiteenzettingen van van Beukenslot boeiende en tevens kennis vermeerderende lectuur. „Kerk en Sec te" In hoofdzaak beschreven door hare eigen vertegenwoordigers Per nummer f 0.40. Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f 3.— Als No. 1 van de IVe Serie is zoo juist verschenen : HET ROOMSCH-KATHOLICISME DOOR Mr. FRANS ERENS De vorige reeksen van „Kerk en Secte" bevatten de volgende beschrijvingen (elk een op zich zelf staand nr. vormende): Serie 1: 1. Dr. J. A. Beyerman, De Remonstrantsche Broederschap. 2. W. F. K. Klinkenberg, De Evangelische Richting. 3. G. Veldhuyzen Sr., D e Zevendedag» Baptisten. 4. M. A. Perk, De Waalsche Gemeenten, ft. Prof. Dr. S. D. van Veen. „De Index" en de Boekencensuur in de Roomse h-K atholieke Kerk. 6, Opperrabbijn L. Wagenaar, Het Jodendom. 7. Prof. Dr. E. F. Kruyf, Het A n g 1 o-K atholicisme. 8. Pater H. Ermann s.J., De J e z uï t e n o r d e. 9. H. H. Barger, De Neder 1. Hervormde Kerk in haar tegenwoordigen toestand. 10. M. Mooy, Bond van vrije Evangelische gemeenten. Serie II: 1. Charles W. Penrose, Het „Mormonisme". 2. Prol. Dr. S. D. van Veen, Het Stundisme. 3. N. van Beek, Het Baptisme in Nederland. 4. Prof. Dr. T. Cannegieter, De Moderne Richting. 5. Pastoor J. H. Berends, De Oud-Katholieken. 6. P. H. Hugenholtz Jr., Vr ij e Gemeenten. 7. Prof. Dr. J. W. Pont, De Luthersche Kerk in Nederland. 8. Opperrabbijn L. Wagenaar, De Talmud. 9. M. Lindenborn, Het Reform-Katholicisme. 10. Mevr. E. G. Nieuwburg—Wood, De Kwakers. Serie III: 1. Bicknell Young C. S. B„ „Christian Science". 2. Dr. P. J. Kromsigt, De Confessioneel e Richting. 3. Mr. Isidore Hen, Het Zionisme. 4. S. K. Bakker, Het C h riste 11-S o c i a 1 i s m e. 5. M. Beversluis, Spiritualisme en Spiritisme. 6. Prof. Dr. J. J. P. Valeton, De Ethische Richting. 7. Dr. J. P. de Bie, De orthodoxe Kerk in Rusland. 8. G. Barger, D e Swedenborgianen. 9. F. C. Fleischer, De Doopsgezinden. 10. E. A. Kleinschmidt, De Broedergemeente (Hernhutters). Uitgaven der Holland ia-Drukkerij, Baarn Nu het Wereldtaal-probleem, voorloopig teruggebracht tot het Vraagstuk betreffende de mogelijkheid der invoering van een Internationale Hulptaal,1) in den laatsten tijd ook in ons land aan de orde begint te komen, zal het niemand verwonderen, dat de Hollandia-drukkerij niet achterblijft ons volk daaromtrent in eene harer uitgaven in te lichten. En waar een belangstellend deskundige, zij het nog niet openlijk voorstander, niet lang geleden nadrukkelijk aanraadde: 2) toch vooral „geen brochures te schrijven met alleen pro zonder contra, „omdat daardoor in wetenschappelijke en ontwikkelde kringen „slechts twijfel en afkeer van de goede zaak wordt gewekt", daar was hiervoor zeker geen uitgave meer aangewezen, dan deze brochurenreeks, om ook dit „vraagstuk van algemeen belang" eens van twee zijden toe te lichten. Voor degenen, die meenen, dat het hier hoogstens eene zaak van uitsluitend praktisch belang geldt, zij er dadelijk op gewezen, hoe van den aanvang af, steeds personen van de meest uiteenloopende gedachten- en werk-kringen er zich mee hebben bezig gehouden, en wat meer zegt, er voor geijverd hun gansche leven lang. En het feit, dat onder deze, vooral ook vele geestelijken zich hebben onderscheiden, zal toch mede wel als een bewijs mogen gelden, dat er nog andere belangen mee gemoeid moeten zijn, dan die van „vergemakkelijking van den wereldhandel en 't vreemdelingenverkeer", zooals men op het oogenblik in de officieele geestelijk belangstellende kringen vooral ten onzent, nog vrijwel algemeen schijnt te denken. *) Kortheidshalve in 't vervolg te schrijven I. T. 2) Th. J. de Boer in zijn artikel „Wereldtaal" in De Beweging Juli 1909. Dat het daartegenover bevreemding wekt, dat juist bij de linguisten in 't algemeen en onze Nederlandsche taalkundigen in 't bijzonder „het Wereldtaal-vraagstuk" tot dusverre nog slechts luttele belangstelling mocht vinden, is alleszins begrijpelijk. Het aanvaarden van de opdracht tot het leveren van dit „Pro" geschiedde dan ook door schrijver dezes, als niet-deskundige, enkel onder den sterken indruk van de ingrijpende gevolgen, welke de eventueele invoering eener I. T. op allerlei gebied zou teweeg brengen; en in de hoop, dat door dit eenvoudig getuigenis misschien ook onder onze deskundigen wat meer belangstelling mocht worden gewekt voor deze zoo gewichtige I.beweging, die op het oogenblik hier hoofdzakelijk in leekenhanden, daaraan zoo dringend behoefte heeft. Wie overigens de periodieke pers der laatste maanden nagaatr zal niet kunnen ontkennen, dat de belangstelling eigenlijk overal toenemende is, J) als ook dat de officieele regeeringen van verschillende natiën, duidelijk van hunne belangstelling beginnen blijk te geven.2) Maar wat moge dan toch de reden zijn, dat de belangstelling bij de taalkundigen in 't algemeen en in ons land in 't bijzonder nog zoo gering moet heeten, terwijl de eventueele invoering eener I. T. juist voor een volk als 't onze van zoo groote beteekenis zou blijken te zijn? Wij kunnen niet nalaten, daarvoor het volgende ter verklaring in overweging te geven. Wordt niet met de openbare belangstelling voor eene zaak eerst *) Volgens het Bulletin van de Esperanta Gazetar-klubo verschenen in onze Nederlandsche pers in de maanden Oct. Nov. Dec. j.1. alleen over het Esperanto resp. 106, 117 en 159 artikelen en berichten. la Holanda Pioniro 2e Jrg. No. 2—4. ') Op het laatste Esperanto-Congres te Barcelona waren vertegenwoordigers van de regeeringen van België, Noorwegen en de Vereenigde Staten. In Rumenië, waar ook Koningin Elisabeth (Carmen Sylva) tot de belangstellenden voor de a.s. invoering eener I. T. behoort, werden den bezoekers van het Esperanto-Congres in Aug. j.1. namens de regeering allerlei faciliteiten toegestaan. In Brazilië werd het Statistiekboek van de Wereldtentoonstelling te Rio de Janeiro in 1908 van regeeringswege geheel in het Esperanto uitgegeven . 1. H. P. 2e Jrg. 1. gerekend, wanneer deze blijkt uit woord en geschrift van geletterden, die op een behoorlijke opleiding kunnen bogen ? Welnu, deze wordt gegeven door de officieele wetenschap, welke zich allereerst bezighoudt met het systematiseeren en critiseeren van wat van zijn levensvatbaarheid blijk gaf. Maar opdat nu de vorming en invoering en ontwikkeling van een internationale kunsttaal zal mogelijk zijn, is weer een krachtdadige meewerking van de taalmannen van alle natiën noodzakelijk. Zóó blijft men in een vicieuzen cirkel ronddraaien, of liever naar een zuiverder vergelijking: de vooruitgang zal slechts spiraalsgewijze geschieden. Immers: wat uit het gezond zich ontwikkelend organisme der samenleving voortgroeit, is wel te belemmeren, doch te stuiten niet. Gaat het zoo niet met alle dingen, zoowel op geestelijk als maatschappelijk gebied: het leekenwerk door de wetenschappen eerst bespot, later gecritiseerd en gelouterd overgenomen? Nu bevinden wij Nederlanders ons bovendien in het eigenaardige geval, dat wij door de altijd gevoelde behoefte aan 't leeren van vreemde talen naast de onze, langzamerhand zóó zijn gewend geraakt aan en ter dege ingericht op de bestudeering der drie tegenwoordig algemeen gangbare levende wereldtalen: Franseh, Duitsch en Engelseh, dat één eenvoudige kunsthulptaal den meeste ontwikkelden onder ons een achteruitgang en verarming toeschijnt. En in de maatschappelijke kringen, waar de behoefte juist daaraan het sterkste wordt gevoeld — te weten die van arbeiders en kantoorbedienden, waaruit dan ook de meeste beoefenaren der voorgestelde systemen worden gerecruteerd — bevinden zich nu juist niet de meest bevoegde woord- en pen-voerders, om bij de onvolmaaktheid van het op 't oogenblik meest gepropageerde „Esperanto", het geloof aan de mogelijkheid van een kunsttaal in 't algemeen voldoende te helpen bevorderen. En toch is het deze erkenning, die bezig is te ontwaken, ja die door de concurrentie der verschillende tot dusverre voorgestelde systemen niet onwaarschijnlijker doch steeds duidelijker wordt: dat de tijd nabij is, om door een kunstmatig taalsysteem, aan de op alle levensterreinen steeds sterker gevoelde behoefte aan een I. T. te voldoen. Reeds in 1860 schreef Grimm 1), dat de uiteenzetting i° van de buitengewone voordeelen, die uit de invoering van eene universeele taal zouden voortvloeien, en 2° van de redenen, waarom geen historische taal daarvoor kan dienen en 30 waarom de tot dasverre uitgedachte systemen nog faalden — voor het groote publiek nuttig mogen wezen, maar voor de denkers tijdverspilling en tijdverlies moeten worden geacht. Wanneer wij in de volgende bladzijden vooral over de laatste twee punten niettemin een en ander gaan in 't midden brengen, dan hopen wij, dat de overweging daarvan nochthans voor wien onzer Nederlandsche denkers ook, niet als verloren tijd zal zijn te beschouwen. Natuurlijk kan in het bestek van dit artikel van een eenigszins grondige behandeling daarvan geen sprake zijn. Wie dus meer ingaand wenscht te worden ingelicht, leze de helaas bijna uitsluitend nog in vreemde talen daarover geschreven monografieën 2); maar vooral de tijdschriften, in en over de onderscheiden kunstmatige Taalsystemen geregeld verschijnende 3). Terwijl wij dus volstaan hier slechts met een enkel woord te wijzen op de immer gevoelde, maar al sterker wordende behoefte aan een I. T. en op de pogingen om daarin door historische talen te voorzien, willen wij alle licht laten vallen op de bovengenoemde erkenning, dat die vervulling slechts afdoende blijkt te vinden in een kunstmatig taalsysteem ; waaraan zich dan vanzelf een en ander vastknoopt over de vereischten daarvoor en de voordeelen daarvan boven welke historische taal ook. Dat de behoefte aan één I. T. bestaat, dat die in alle takken van wereldhandel en vreemdelingenverkeer telkens aan 't licht komt, het is waarlijk onnoodig daar bepaalde argumenten voor aan te halen. Natuurlijk blijkt dit echter het duidelijkste op wetenschappelijk gebied, omdat men zich daar het gemakkelijkst uit. !) Zie Couturat en Leau. „Histoire de la Langue Universelle". (Paris 1909.) 2) Zie vooral: Dr. L. couturat, Prof. O. Jespersen, Prof. R. lorenz, Prof. W. Ostwald en Prof. L. Pfaundler: „Weltsprache und Wissenschaft" (Jena 1909). 3) Men vindt deze geregeld genoemd en besproken in het uitsluitend taalwetenschappelijk orgaan van la Deligataro por Adopto di Linguo helpanta internaciona: „Progreso" (Paris, Delagrave). Werd niet bij een inaugurale rede niet lang geleden, de noodzakelijkheid van het Spaansch bepleit, al was het vooral voor de technische wetenschappen, toch ook als bijv. de taal van 17 gedelegeerden ter laatste Vredesconferentie? Verschijnen niet hoe langer hoe meer wetenschappelijke standaardwerken, zelfs in allerlei andere dan de drie tot nu toe algemeen aangenomen beschaafde talen? Wordt niet bij elk nieuw I.congres of I.tijdschrift, en deze vermenigvuldigen zich immers met de jaren, steeds meer de last der veeltaligheid als ondragelijk erkend, — al werd het tot voor korten tijd hier te lande bijna als een smaad aan onze veeltaligheidsroem beschouwd, dit toe te stemmen? — Indien ook ergens, dan moest die behoefte bij schriftelijke en mondelinge gedachtenwisseling op wetenschappelijk gebied wel het sterkst worden gevoeld, aangezien men daar al de voordeelen van één I. T. gekend heeft. Een tijdlang is immers het Latijn over de geheele beschaafde wereld in kerk en wetenschap de algemeen erkende Internationale spreek- zoowel als schrijf-taal geweest. Al kon het door zijn groote moeilijkheden, begrijpelijkerwijze nooit ook voor de andere belangen van het geheele I.-levenscomplex worden ingevoerd, — waarvoor op den duur de drie levende talen Fransch, Duitsch en Engelsch te samen zelfs nog praktischer bleken, zoodat de wetenschap zelve ze overnam, — niettemin is, zeker mede door die herinnering, het Ideaal van één I. T. altijd gebleven. Treffend blijkt dit wel uit het feit, dat op besluit van le Congres International Botanique de Vienne in 1905 sedert Jan, 1908 door de Plantkundigen weer tot het Latijn als officiëele taal werd teruggekeerd, en dat nog onlangs hier te lande van zeer bevoegde zijde voor alle Roomsch Katholieken de oude kerktaal weer als I. T. werd aanbevolen. Zonder twijfel moeten dit besluit zoowel als dit voorstel echter als repristinatie worden beschouwd, d. w. z. gewelddadige terugkeer tot wat in den loop der tijden werd prijsgegeven, om tenminste maar uit de tegenwoordige impasse met de drie wereldtalen te geraken, vooral nu deze drie zelfs al meer en meer onvoldoende blijken. Het moge toch waar zijn, dat de studie van het Latijn eene cursus in de logica evenaart, met de uitbreiding der wetenschappen bleek het als, uitdrukkingsmiddel voor de vorderende begrippen al moeilijker te gebruiken, ja zonder eenigen twijfel minder geschikt dan de drie genoemde talen te zamen. Kon dit echter wel anders, gegeven het meegroeien van deze met de menschheid en haar gedachten, waardoor zij zonder bezwaar alle stammen uit het verleden kunnen opnemen; en gegeven hun steeds zich vereenvoudigende spraakkunst, waardoor het aanleeren zoowel als het gebruik al meer wordt vergemakkelijkt, zonder dat daardoor uitdrukking of overbrenging der gedachten de minste schade blijken te lijden. Het bovengenoemde besluit van een gezaghebbend lichaam als le Congrès International Botanique, moge dus de plantkundigen in bepaalde voorgeschreven gevallen zich doen onderwerpen, ieder gevoelt, dat het als argument voor een te verwachten herstel van 't Latijn als wereldtaal nooit kan worden aangevoerd. Want dat de Roomsch Katholieken ooit op een dergelijk voorstel voor hun I. verkeer zouden ingaan, is bij de groote toename van Esperantisten en Idisten, zoowel onder geestelijken als leeken beide, al evenmin denkbaar. Pogingen, om het klassieke Latijn in een kunsttaal te herscheppen, sedert zijn geleidelijke afschaffing als I. T. telkens weer beproefd, slaagden al evenmin als ze dit ooit zullen kunnen doen. Hoe zou dit mogelijk zijn, waar men zelfs op het oogenblik nog niet gelooft aan een kunsttaal in 't algemeen, en aan zulk een taal natuurlijk heel wat praktischer eischen worden gesteld, dan waaraan welk kunstlatijn ook, vermag te beantwoorden. Doch dit zal duidelijker worden door 't geen straks over de kunsttalen zal worden gezegd. Maar zou dan niet één der tegenwoordige levende nationale talen als I. T. kunnen worden aangenomen? zoo luidt de aan 't voorafgaande vanzelf zich aansluitende vraag, die ook van allerlei kanten tegenwoordig nog wordt vernomen. Boven de last van de tegenwoordige drie ware dit gewis als eene vooruitgang te beschouwen, alleen leert de geschiedenis onweerlegbaar, en de tegenwoordige tijdsomstandigheden misschien nog 't sterkst, dat daar al evenmin ooit sprake van zal wezen. Het is 't Fransch geweest, dat naast het Latijn het eerst ernaar heeft gedongen, en 't ook een tijdlang voor een uitgebreider kring dan dat heeft mogen zijn. Voor wetenschappelijke doeleinden toch, maar ook in 't dagelijksch verkeer zoowel als in de politiek, bewees het zich volkomen bruikbaar. Veelzeggend is echter, dat het eerst al sedert Napoleon's val en vervolgens na 1870 langzamerhand geregeld is teruggegaan. En moge het dan ook op het oogenblik nog ten onzent als de eerste vreemde taal op de meeste scholen worden onderwezen en als hoftaal gelden, voor zijn mogelijke verheffing tot toekomstige I. T. zullen waarschijnlijk voortaan alleen nog maar enthousiaste patriotten een lans breken. Dat daarnaast door een alleszins bevoegd Germaansch geleerde bij de behandeling van het wereldtaalvraagstuk de kansen van het D u i t s c h niet eens worden genoemd, J) kan ons hier daarover gevoegelijk doen zwijgen. Neen, indien in den tegenwoordigen tijd de mogelijkheid der invoering van ééu der nationale idiomen als I. T. nog moest worden overwogen, dan lijdt het geen twijfel, dat het Engelsch daarvoor in de eerste plaats in aanmerking zou komen: het Engelsch, gesproken door betrekkelijk 't grootst aantal volkeren en personen, met zijn meest vereenvoudigde spraakkunst en een aanpassingsvermogen met betrekking tot het in zich opnemen van alle mogelijke oude en nieuwe vreemde woorden, waarin het door geen andere mededinger onder de nationale talen wordt geëvenaard. Natuurlijk zou daarnaast de bij uitstek moeilijke spelling en uitspraak, die door de Engelschen zelf als de groote bezwaren hunner taal worden erkend, hare algemeene invoering als I. T. niet weinig in den weg staan, maar toch is 't om een gansch andere reden, dat deze in de toekomst ondenkbaar is. En dat is het merkwaardigerwijs met de overal baan brekende Internationale bewegingen, tegelijkertijd oplevend Nationalisme. Geen volk tegenwoordig of het heeft naast zijn bevordering van Internationale interessen, zijn opwekking tot verzorging en handhaving van de Moedertaal, waarvan dan ook o.m. de reeds genoemde verschijning van allerlei wetenschappelijke standaardwerken tot in het Japansch toe, zeker wel het duidelijkste bewijs zijn. m Prof. L. Pfaundler in „Weltsprache und Wissenschaft". Maar wie zou zich dan nu inbeelden, dat bij deze alom oplevende bewustwording onder de verschillende natiën van de groote beteekenis der eigen moedertaal, diezelfde natiën bereid zouden gevonden worden tot medewerking om één hunner, en dan nog wel het machtige Britsche rijk, door de officieële verheffing van het Engelsch tot I. T. zulk een ongemotiveerden voorsprong te verschaffen? Werd in de vorige bladzijden nog eens met enkele woorden aangegeven, waarom bij de meer en meer blijkende behoefte aan één I. T. nu noch in de toekomst ooit aan één der historische talen ter vervulling daarvan behoeft te worden gedacht, dan is hierdoor tevens aangewezen de onderzoekingen te verdubbelen naar wat dan wel aan dat steeds sterker wordende I. verlangen zou kunnen voldoen. En zoo zijn wij thans genaderd tot het overzien van de pogingen, die in den loop der tijden geleidelijk met de toenemende behoeften zich hebben vermenigvuldigd, om door een kunsttaal daarin te voorzien: ja het grootsche Ideaal te aanvaarden, om voor het al duidelijker gebleken verlangen de kunstmatige vervulling te scheppen. Niet genoeg kan hier worden gewezen op het essentieele verschil, dat er bestaat tusschen de historische of uit het leven der menschheid organisch voortgekomen talen aan de ééne zijde en de kunstmatige taalsystemen aan den anderen kant. Want te weinig wordt nog maar altijd ingezien, dat het wereldtaalprobleem niet thuis behoort op, en van den beginne gestaan heeft en staan moet, naast het gebied der tot dusverre beoefende taalwetenschap. Ware dit maar meer vooropgesteld, men zou zich ook minder verbaasd hebben over de onverschilligheid en de twijfelachtige houding der officiëele linguïsten, die zich immers altijd hebben bezig gehouden met de historische talen, als organismen, of organische functies, of welke definitie op het oogenblik als de zuiverste mogen gelden, om het object hunner wetenschap aan te geven ; waar, zooals bij alles waarbij 't leven gemoeid is, het ingrijpen der menschen slechts van bijkomstige beteekenis is. Wanneer dan ook Dr. KLUYVER aan de wereldtaalkundigen CouTURAT en LEAU verwijt, dat zij hun standaardwerk ten onrechte: „Histoire de la Langue Universelle" hebben genoemd, dan is dit in zooverre gegrond, omdat er van een geschiedenis eener I. T. als iets „organisch", zooals de gewone linguïsten dat tot object hunner wetenschap hebben, geen sprake kan wezen. Van den anderen kant echter is het juist aan de beoefening van dat Historisch deel van die nieuwe Wetenschap der Taalkunst te danken, dat de in geregelde opvolging voorgestelde I. T.-systemen al beter en beter zijn geworden, zoodat ze langzamerhand den weg hebben geëffend voor de algemeene erkenning van deze tot nu toe nog niet bewuste gave des menschen, om namelijk ook op het gebied van geestelijk levensverkeer zijn scheppingsmacht te mogen uitoefenen. Niet dat niet altijd tot op zekere hoogte die gave zou zijn erkend 1 Als het kind onbewust, de dichter in bezieling, ja wie niet in de praktijk des levens, nu en dan zijn eigen woorden maakte, — zoo als gebaren, teekens, seinen en cijfers trouwens reeds systematisch worden gebruikt, om voor allerlei doeleinden gedachten over te brengen, — voor de officiëele wetenschap, voor wie het „organische" als vereischte voor een taal gold, bleven dit altijd slechts bijzaken nevens het eigenlijk object hunner studie staande, grove hulpmiddelen, voor de fijnere levenseischen toch nooit te volmaken. De wetenschap der taalkunst daarentegen ziet deze allen in heel ander licht, als pionierswerk, waarin wel degelijk eene volmaking voor alle mogelijke levensdoeleinden is te voorzien. Daar het echter eerst de kennisname van de betrekkelijke bruikbaarheid der verschillende uitgedachte kunsttaalsystemen en hunne onderlinge vergelijking is, welke tot deze bovengenoemde erkenning leidt, is het niet te verwonderen, dat zij eerst thans met het meer openlijk optreden dier verschillende systemen begint door te breken. Is dit niet de gewone gang op vele levensterreinen? Hadden de gebroeders Wright niet reeds maanden gevlogen d. w. z. de principiëele oplossing van het vliegprobleem bewezen, aleer zich de wetenachap er mee ging bemoeien? Ja werd de aviatiek (de wetenschap der vliegkunst) niet eerst officiéél erkend en de gegevens daarvoor bijeenverzameld, zelfs nog nadat het groote publiek al door meerdere vluchten met verschillende systemen van hare beteekenis was overtuigd geworden ? Mocht zoo vooral door buitenstaanders het weer verdwijnen van verschillende in den loop der tijden uitgedachte systemen en het concurreeren van eenige veel verbeterde op het oogenblik, wel eens worden aangehaald als bewijs voor de onbereikbaarheid van het bedoelde Ideaal, wie dieper ziet en zich laat leeren door de geschiedenis, zal daar integendeel met evenveel recht de gevolgtrekking uit mogen maken, dat de invoering der ééne definitieve I. T. misschien al in de naaste toekomst mag worden tegemoet gezien. Zooals toch de mensch in den loop der historie eerst de voet van de schaats voorzag; zich vervolgens van wielen bediende, om zich beter en langer dan met de eigen daarvoor bestemde organen te kunnen voortbewegen; zooals hij nu in zijn schepen niet alleen meer in 't water zwemmen kan als de visschen, maar zelfs in 't luchtruim zweven en vliegen als de vogels en met zijn kunstmatige beweegkracht de snelste dieren voorbijstreeft, zoo staat nu bijna gelijktijdig met de eindelijk bereikte heerschappij in het laatste gebied der stoffelijke natuur, het oogenblik aan te breken, dat hij zich ook bij het inkleeden, huisvesten en vervoeren zijner gedachten van kunstmatige hulpmiddelen zal vermogen te bedienen, die bij een goed gebruik voor de natuurlijke niet zullen behoeven onder te doen, integendeel evenals op alle andere terreinen in menig opzicht zullen blijken deze misschien verre te overtreffen. En terwijl nu deze vergelijking met de geschiedenis op andere terreinen van menschelijke scheppingsmacht voorde mogelijkheid pleit, daar wordt dit door het eenparig getuigenis van bijna alle tot dusverre uitgedachte en toegepaste kunsttaalsystemen slechts toegelicht en bevestigd. Voor Volapük en Idiom Neutral, voor Universal zoowel als voor Esperanto en Ido zijn immers verschillende uitingen van onverdacht wetenschappelijke mannen aan te halen, die van de betrekkelijke bruikbaarheid van die alle als schrijftaal, bij oorspronkelijke zoowel als vertaalde stukken, van de beide laatste evenzeer als spreektaal, uit ervaring getuigen. Noemen wij hier slechts een vijftal systemen, men weet, dat ze bij tientallen zijn te tellen, de projecten, die in den loop der tijden al zijn voorgesteld geworden. Het is niet te verwonderen, dat dit bij den oppervlakkigen toe- schouwer nu juist geen vertrouwen in de gansche beweging heeft vermogen te verwekken. En toch kunnen al die voorgestelde systemen voor wie dieper ziet, vooreerst als evenzoovele bewijzen gelden, zoowel voor de altijd gevoelde behoefte, als voor de erkenning, dat daarin door één der historische talen niet voldoende kan worden voorzien. Maar wanneer daar bovendien aan mag worden toegevoegd, dat het prijsgeven van één systeem bijna altijd gepaard ging met het meer overtuigd aanhanger worden van een later verbeterd project, dan gevoelt men, dat uit de geschiedenis dezer mislukkingen met evenveel recht zelfs tot het nabijzijn van de officiëele invoering der definitieve I. T. mag worden besloten. Waarom daarvoor nog geen der tot dusverre aangeboden systemen geschikt bleek f Het behoeft geen betoog, dat er in een bestek als van deze bladzijden geen sprake kan zijn van een noemen zelfs maar van al die verschillende systemen met hunne onderscheiden methoden, waarmee zij getracht hebben aan de voorwaarden voor een I. T. te voldoen. Wanneer wij ons echter rekenschap geven van de eischen, waaraan zulk een Internationaal gedachtenverkeersmiddel zal hebben te beantwoorden, dan valt het niet moeilijk met ettelijke grepen uit de geschiedenis dier systemen de verklaring te geven, waarom wij nog altijd op de officiëele invoering der definitieve I. T. hebben te wachten. Bij die invoering der I. T. toch komt het er niet alleen op aan, of een project onder een kleinen kring van menschen voor bepaalde doeleinden kan worden toegepast, maar dan is de eisch te stellen, dat het zich praktisch bruikbaar heeft bewezen voor eigenlijk alle denkbare terreinen van het geheele I.-leven. Als men zich dat goed indenkt, is het waarlijk niet te verwonderen, dat er eerst heel wat pogingen moesten falen, aleer de gewoonlijk door enkelen uitgedachte systemen tot die volmaking werden gebracht, dat ze voor ernstige mededinging in aanmerking konden komen. Opnieuw kan hier een blik op het parallele gebied van het stoffelijke verkeer, merkwaardige aanwijzingen geven. Hoe hebben daar in den loop der tijden, de verschillende vervoermiddelen elkander niet verdrongen, om zoo een al grootere volmaking te bereiken. En is men op het oogenblik niet bezig op het nieuw geopend terrein van 't luchtverkeer uit te maken, welk van de nog dagelijks zich vermenigvuldigende systemen daar het meest praktische zal blijken, terwijl eerst lang daarna de vraag aan de orde zal komen, of zich één bepaald type als algemeen I.-verkeersmiddel zal handhaven? Door deze vergelijking zal in ieder geval begrijpelijk worden, waarom men van officiëele zijde nog veel voorzichtiger zich toont, nu het gaat om een verkeersmiddel op geestelijk gebied, waar het ongeschonden overbrengen der gedachten nog heel wat strenger eischen stelt; en dat men rustig afwacht tot eerst maar door deskundigen in kleinen kring zal zijn uitgemaakt, welk I. T. systeem zich het meest bruikbaar bewijst. Dit is het dan ook wat ons de reeds genoemde geschiedenis der voorgestelde I. T.-projecten leert: hoe langzamerhand als 't ware de limiet der meest praktische bruikbaarheid werd bereikt en de onderlinge wedstrijd tot zijn eindbeslissing nadert. Wij willen daarom thans nog met een enkelen blik op de voornaamste dier systemen en hunne geschiedenis het bovenstaande nader toelichten. Wat het alphabet betreft, waarvan verreweg de meeste letters in alle bestaande talen zijn te vinden, komen de meeste voorgestelde systemen zeer na overeen. Dat in schrijfwijze en phonetiek bijna overal de ééne regel geldt, dat dezelfde letter steeds op dezelfde wijze wordt uitgesproken, bewijst, dat men van den Deginne met den eisch der praktische bruikbaarheid rekening heeft gehouden, evenals dit blijkt uit het feit, dat overal zooveel mogelijk alle uitzonderingen zijn vermeden. Ook voor de spraakkunst, reeds in de oudste systemen tot zoo weinig mogelijk regels beperkt, werd naar voorbeelden uit de levende talen, immer op vereenvoudiging aangestuurd, zoodat thans mede daar wel de limiet der grootst mogelijke eenvoud en tegelijk van de meest praktische bruikbaarheid is bereikt geworden. , Het is in 't woordmateriaal, dat de verschillende systemen altijd het sterkst zijn uiteengegaan. Toch mag gerekend worden dat ook hier de geschiedenis, althans voor de eerste officieel in te voeren I. T. voor de meest praktische bruikbaarheid heeft beslist. Wanneer dan ook de wereldtaalkundigen couturat en Leau in hunne geschiedenis der I. T. de verschillende projecten indeelen als systèmes a priori, systèmes mixtes en systèmes a posteriori, dan is het duidelijk, dat alleen vertegenwoordigers der laatste categorie in eenigszins uitgebreiden kring toepassing hebben gevonden en als ernstige sollicitanten voor de officieele invoering als I. T. in aanmerking komen. Dat niettemin een hoewel gemengd, toch sterk a prioristisch taalsysteem als het V o 1 a p ü k van pastoor Schleyer, de eerste kunsttaal is geweest, die een zekere algemeene toepassing heeft mogen vinden, bewijst, hoe sterk de behoefte destijds reeds bij velen werd gevoeld, al zal de meerderheid van zijn ernstige beoefenaars wel uitsluitend tot den kring der geletterden hebben behoord. Intusschen mocht het zich daar reeds als een vrij bruikbaar gedachtenverkeersmiddel doen kennen. Zijn later verdwijnen was dan ook geenszins toe te schrijven aan absolute onbruikbaarheid als kunsttaal, doch voornamelijk aan het feit, dat het niet beantwoordde aan de voorwaarde der Internationale praktische bruikbaarheid, doordat het met veronachtzaming van het reeds bestaande algemeen gangbare I.-woordmateriaal, veel te hooge eischen stelde aan het eenvoudig geheugen. Dit bleek vooral, wanneer het als spreektaal moest dienst doen, zoodat na het tweede Congres te Munchen in 1887 nooit meer eene dergelijke groote I.-samenkomst is gehouden, waar het is gesproken. Toch was het nog door een ander gebrek, dat het Volapük sedert voor goed naar de geschiedenis is verwezen; en dat was de opvatting, die zijn uitvinder had over het gezag, dat bij de ontwikkeling zijner taalschepping als I. T. zou moeten gelden. Is het bij de historische talen het organisme der samenlevende volken, dat de geleidelijke veranderingen dier talen bepaalt, bij een kunsttaal zullen natuurlijk gansch andere beginselen gelden. Wijzigen zich eerst de gesproken en daarna de geschreven natuurlijke taal vanzelf met de evolutie van het nationale leven; bij een kunsttaal zullen die veranderingen slechts willekeurig mogen geschieden en alleen verbeteringen moeten zijn. Doch nu is natuurlijk de vraag: bij wien het zeggingschap daarover moet worden gevestigd. Indien men het overwegend belang van deze vraag erkent, zal men gemakkelijk inzien, dat het in ieder geval als eene groote misvatting was te beschouwen, toen de uitvinder van het Volapuk op het bedoelde congres dit gezag in laatster instantie voor zijn persoon meende te mogen opeischen. En feitelijk heeft hij daarmee dan ook zelve zijn taal ten doode gedoemd ). Inmiddels had echter ook het Esperanto zijn intrede gedaan in de wereld, als resultaat van een van der jeugd af gekoesterd levensideaal van den Russischen oogarts Dr. ZAMENHOF. Lagen aan de eerste geschiedenis zijner wording reeds ethische motieven ten grondslag, toen de schooljongen door zijn schooltaal wist te bewerken, dat zijne medeleerlingen elkander „beter gingen verstaan", nadat zij te voren steeds zich dialectsgewijze in vijandige groepen hadden aangesloten, daardoor is de schepper van het latere I. T. systeem zeker altijd aan den eisch der grootst mogelijken eenvoud herinnerd gebleven. Niettemin maakte het Esperanto in zijne evolutie alle phasen der verschillende reeds beproefde kunsttaalsystemen door. Datgene, wat het echter ten slotte boven alle andere projecten ingang heeft doen vinden, was vooral zijn nieuwe beginsel van de Internationaliteit der woordstammen, waardoor het zich dan ook weldra mede voor ongeletterden van alle nationaliteiten, zoowel voor spreek- als schrijftaal bruikbaar betoonde. Wordt die bruikbaarheid als schrijftaal onmiskenbaar bewezen, doordat men zich tegenwoordig door een Esperanto-brief met ingesloten „sleutel" in de taal van den geadresseerde, in alle beschaafde landen volkomen voldoende verstaanbaar kan i) Wij kunnen niet nalaten hier de aandacht te vestigen op het oude Bijbelverhaal van Babels torenbouw in Gen. n. Door sommigen is dit aangehaald geworden om er de onmogelijkheid van iedere wereldtaal uit te bewijzen. In ieder geval blijkt er uit, dat de last der veeltaligheid sedert menschenheugenis werd gevoeld; maar niet minder leerzaam is het op te merken, hoe daar het willen zoeken van 't onbereikbare en het daarbij zich zeiven een naam te maken als de redenen werden genoemd, waardoor de taaleenheid werd verstoord: zoodat de menschen elkander niet langer verstonden. maken, de praktische toepassing als spreektaal kwam onweerlegbaar aan 't licht door de I.-congressen, die nu reeds vanaf 1905 geregeld jaarlijks worden gehouden en waar door sprekers van de meest heterogene moedertalen over alle mogelijke onderwerpen zeer bevredigend van gedachten werd gewisseld. Of wij nu hiermee aan het einde van ons betoog zijn gekomen en aan dit „Pro" enkel nog maar eene opwekking hebben toe te voegen, dat zoovelen mogelijk Esperanto moeten gaan leeren? Waar wij de dringende wenschelijkheid vooropstelden, dat eerst maar eens mocht worden erkend, dat een kunsttaal in 't algemeen mogelijk is, daar is de kennisname van elk in grooter of kleiner kring toegepast kunsttaalproject aan te bevelen, en zal niemand ook de ettelijke uren, die het aanleeren van 't Esperanto vordert, betreuren, vooral door de praktische voordeden die er reeds aan zijn verbonden. Indien men hieruit echter zou willen afleiden, dat het Esperanto van Dr. ZAMENHOF daarmee nu ook aan alle voorwaarden beantwoordt, om als officieele I. T. te worden ingevoerd, dan zou men zich deerlijk vergissen. In den naam zelf, door zijn ijverige propagandisten angstvallig verdedigd, ligt zoo veelzeggend uitgedrukt, dat het bestemd is niet anders dan om de hoop te verlevendigen en te bevestigen van de invoering eener algemeene I. T. Mocht het namelijk door zijn beginsel der Internationaliteit aan de eerste voorwaarde voor een I. T. voldoen, wat de opvatting van het gezag betreft, heeft ook zijn geniale Maestro nog mis getast. Al was het niet voor zijn persoon, dat hij dit opeischte, hij heeft het, wat misschien nog veel bedenkelijker is, aan het werk van een afgesloten periode van zijn denken, aan een Boek, aan zijn „Fundamento" gebonden, en dit op het eerste congres te Bologna, door een deklaracio van de daar tegenwoordige Esperantisten laten sanctioneeren ]), waarbij ten overvloede ook nog geldelijke uitgevers-belangen gewicht in de schaal hebben geworpen. Wel werd daarnevens door de benoeming van een Lingua Komitato den schijn gewekt, alsof de toekomstige verbetering der taal daaraan werd overgegeven, in werkelijkheid is deze commissie van den beginne machteloos aan het Fundamento gebonden Zie noot blz. 14. geweest; zoodat dan ook tot dusverre geen enkele maatregel tot volmaking der taal daarvan is uitgegaan. Of het dan voor het behoud en de geleidelijke evolutie eener I. T. niet een instituut zijn moet, waarbij het gezag in laatster instantie moet berusten ? Gewis! Maar aan een Lingua Komitato met onfeilbaar Fundamento zal dit al evenmin zijn toe te vertrouwen als aan een enkele persoon, zooals schleyer wenschte. Het is de groote verdienste te beschouwen van L. Leau, den reeds genoemden Franschen wereldtaalkundige toen hij dit reeds in 1900 uitsprak in zijn eerste brochure waarmee hij de vertegenwoordigers van al de I. levens-terreinen, die toen op de Parijsche wereldtentoonstelling bijeen waren, opriep om gezamelijk de ,,Association Internationale des Académies te verzoeken deze taak te willen aanvaarden. Had dit lichaam, nog in de meening, dat iedere kunsttaal onmogelijk is, zich daartoe niet onbevoegd verklaard, misschien ware dan toen reeds de eindbeslissing gevallen en de grondslagen voor de I. T. gelegd. Al werd namelijk van toen af ter voortzetting van het voorstel van LEAU, door „la Délégation pour 1' Adoption d'une Langue Internationale" die taak op eigen initiatief aanvaard, dit lichaam miste van den beginne het algemeen Internationaal gezag, waarvan het zelve de noodzakelijkheid had vooropgesteld. En toen het daarop het resultaat van zijn werkzaamheid (waaraan wij in de eerste plaats de genoemde Histoire zijner secretarissen danken) als een eigen systeem Linguo Internaciona di la Deligataro (Sistemo Ido) publiceerde 3), is daarmee de verwarring slechts vermeerderd. Toch verdient het alle aandacht, dat de meeste wetenschappelijke mannen, door het Esperanto nog onbevredigd gelaten, al mochten zij zich misschien sedert voorloopig tot eene afwachtende houding bepalen, erkennen, dat in richting der verbeteringen door het Deligataro aangebracht de eindoplossing zal worden gevonden, wanneer vroeg of laat de officieele invoering der I. T. zal worden aan de orde gesteld. Zou dit bij het toekomstig Permanent Hof van Arbitrage in den Haag niet eens een van de eerste punten der agenda kunnen wezen ? i) ;jUne Langue Universelle est-elle possible?" (Paris 1900). ') Zie ook hier noot op blz. 14. Onder de kwesties die in „Pro en Contra" besproken worden zijn er vele die hartstochtelike tegenspraak of onbepaalde goedkeuring uitlokken. In het Neo-Malthusianisme, de Vivisektie, de Lijkverbranding en het Marxisme kan men zowel een weldaad als een ramp zien voor de mensheid. Met het vraagstuk dat in deze brochure behandeld wordt, is het anders gesteld. Men zou kunnen zeggen dat het streven naar een wereldtaal alleen voorstanders heeft; wie aan de uitvoerbaarheid van hun plannen twijfelt of die loochent, blijft onverschillig, maar ziet er geen beweging in die aan de staat, de maatschappij of de beschaving ernstig nadeel Van berokkenen. De onverschilligheid kan ophouden wanneer men een bepaalde, reeds bestaande taal tot wereldtaal tracht te maken : Fransen en Duitsers zullen zich verzetten tegen de propaganda die 't Engels tot universele taal wil verheffen, maar in dat geval pr&testeren zij tegen de voorgestelde oplossing van het vraagstuk, niet bij voorbaat tegen elke andere. Zelfs zij die alle pogingen om een wereldtaal vast te stellen of te scheppen voor vruchteloos houden, kunnen aannemen dat de verschillende proefnemingen zeker indirekt, door de ondernemers niet voorzien en niet bedoeld nut zullen opleveren. Zij zijn geneigd aan het rusteloos zoeken der alchimisten te denken, die geen goud vonden maar de ontwikkeling van de scheikunde hebben bevorderd; fosforus en porselein leerden wij kennen door hen. Het schrijven „contra" een wereldtaal moet dus een eigenaardig karakter dragen; het kan niet meer wezen dan een waarschuwing tegen een illusie, en dat zal misschien 't best gebeuren door de voornaamste stellingen waarvan de voorstanders plegen uit te gaan te bespreken. Op die wijze blijft de diskussie bepaald tot het algemene; een kritiek van de verschillende wereldtalen die zijn voorgesteld — een klein honderdtal — verbiedt reeds de plaatsruimte. „Een algemene wereldtaal wordt onder alle beschaafde volken gewenst; zulk een taal is noodzakelik voor het internationaal verkeer; die eis en die behoefte kunnen zeer goed bevredigd worden". Hiermee meen ik in hoofdzaak te hebben weergegeven wat ten grondslag ligt aan het streven der voorstanders. Het is ontegenzeggelik waar dat er in alle beschaafde landen tal van personen gevonden worden die het betreuren dat zij voor het aanknopen van handelsbetrekkingen, voor het lezen der werken van vakgenoten, voor het met vrucht bezoeken van vreemde landen gedwongen zijn verschillende talen aan te leren; is de kring van hun belangstelling ruim, dan wordt het aantal van die talen zo groot, dat tijd en krachten ontbreken om ze meester te worden. Hoe aangenaam zou 't zijn indien alle mensen naast de taal die zij van hun moeder geleerd hebben een zelfde taal machtig waren, waarin de handelskorrespondentie werd gevoerd, wetenschappelike werken werden geschreven en die over de gehele wereld als taal van het verkeer gold 1 Wie zulk een taal belooft, vindt spoedig vele gelovige aanhangers, die luid hun verlangen uitspreken. Maar intussen kan men, evenzeer in alle beschaafde landen, een streven waarnemen dat lijnrecht tegen de vervulling van die wensen ingaat. De minderheden verzetten zich meer dan ooit tegen het opgaan in een groot geheel. Volken die in 't midden van de 19de eeuw nog zo goed als geen eigen letterkunde bezaten, strijden tans, en met goede uitslag, voor een eigen litteratuur; men denke, om enkele voorbeelden te noemen, aan de Bulgaren, de Finnen, de Grieken en de Roemenen. Het tot ontwikkeling gekomen gevoel van zelfstandigheid wil de moedertaal niet alleen horen in de z.g. „fraaie letteren", maar vindt het verkeerd dat de geleerden die iets van betekenis hebben te zeggen zich niet van hun eigen taal bedienen; door hun werk zal de nationale taal en daardoor de natie zelf in aanzien winnen. En tevens wordt aan die geleerden beduid, zo zij 't zelf niet inzien, dat het hun plicht is om de resultaten van hun studie in eenvoudige vorm bekend te maken aan hun landgenoten die geen gelegenheid hebben tot zelfstandige onderzoekingen. Zij geven aan die aandrang gehoor, ook omdat zij hoe langer hoe beter beseffen dat wat hun geest het meest vervult en wat zij in de fijnste schakeringen kunnen weergeven door hen 't best in hun moedertaal kan worden geuit. Zo ontstaan er dan niet alleen romans en gedichten in het tans levende Bulgaars, Fins, Grieks enz., maar neemt ook het aantal wetenschappelike tijdschriften en handboeken in die talen toe. En dat geschiedt niet door mensen die alleen hun moedertaal kennen en van de nood een deugd maken, maar door mannen die in West-Europa hebben gestudeerd, te minste één West-Europese taal volkomen machtig zijn en zelf ondervinden hoe lastig veelheid van talen kan wezen. Ieder deskundige kan voorbeelden aanhalen, ontleend aan zijn eigen vak van studie. Hoe levendiger het gevoel voor de eigen nationaliteit wordt, des te meer wekt men elkander op om ook in 't verkeer, op adressen van brieven, in advertenties, opschriften en publieke mededelingen fier de taal van het eigen land te gebruiken. Een oordeel over dit streven en over de buitensporigheden waartoe het kan leiden, heb ik hier niet uit te spreken; ik vermeld het alleen ten bewijze dat zij die van een internationaal begeren naar een wereldtaal, naar eenheid, spreken zeer eenzijdig zijn en geen aandacht schenken aan de middelpuntvliedende kracht die een sterke reaktie teweeg brengt. Want men kan wel zeggen: het is ons niet om een algemene taal te doen die de moedertaal zal verdringen, maar om een hulptaal als we buiten de grenzen ons verstaanbaar willen maken, — doch het is zeker dat zoon hulptaal een pover instrument zal blijven zolang men er een eer in stelt om alleen in de uiterste nood er gebruik van te maken. Ook de noodzakelikheid van een wereldtaal pleegt men zeer overdreven voor te stellen. Rijke mensen kunnen in den regel de vindingrijkheid van ongefortuneerden niet begrijpen; evenmin weet een polyglot een antwoord te vinden op de vraag hoe iemand zonder uitgebreide kennis van talen zich onder vreemden verstaanbaar kan maken. Maar de mannen van de praktijk, zeelui, ontdekkingsreizigers en kooplieden weten dat wel; niet in de havensteden, maar in de studeerkamers van welmenende geleerden wordt het meest getobd over de verbijsterende verscheidenheid van taal op onze aarde. Voor het uitdrukken van zeer eenvoudige gedachten kan men zich in het internationaal verkeer met heel weinig redden; op kongressen, ook van werklieden, ontbreekt het nooit aan woordvoerders die in staat zijn de meningen van een bepaalde partij duidelik, zij 't dan ook met veel fouten tegen het taalgebruik, kenbaar te maken. Ongetwijfeld zou men elkander beter begrijpen als men zich kon bedienen van een taal waarin men alle biezonderheden van zijn gedachten wist uit te drukken, met de zekerheid dat de hoorders alles zouden opvatten gelijk de spreker het bedoelde, doch zo iets kan — gelijk ik straks hoop aan te tonen — nooit worden bereikt door een wereldtaal die niet van lieverlede is ontstaan, maar ingesteld is krachtens besluit van een kommissie of uitgevonden door een bepaald persoon. -— Optimisten geloven dat een wereldtaal bevorderlik zou zijn aan het tot stand komen van de vurig begeerde vrede op aarde; als zulk een universeel middel van verkeer het aanleren van vreemde talen overbodig zou maken — en dat stellen de voorstanders zich voor — dan verwacht ik juist het omgekeerde. Oorlog kan ontstaan waar verschil is van belangen en de invloed groot is van degenen die aanhitsen tot vechten als 't middel om de eigen belangen te doen zegevieren, 't Minst toegankelik voor zulk opstoken is hij die 't vreemde volk het best kent, en daartoe is het deugdelikste middel de studie van zijn taal en zijn letterkunde. Als men een Duitser en een Engelsman wil vrijwaren tegen de inblazingen van een chauvinistiese pers, dan moet men ze niet aanraden om te gaan debatteren in een neutrale taal — ieder van hen zal daarin zijn eigen vooroordelen herhalen —, maar men dient ze belangstelling in te boezemen voor elkanders taal en grote schrijvers, waardoor ze leren begrijpen wat een Duitser onder „gemütlich" en een Engelsman onder „gentlemanlike" verstaat. Vertalingen zijn voor 't bereiken van dit doel een gebrekkig surrogaat; zij kunnen de vreemde schrijver bij onze eigen letterkunde inlijven, maar ze verplaatsen ons heel weinig in het gevoelen van het vreemde volk. Een Franse vertaling van GOETHE of een Duitse van BEAUMARCHAIS geven de gedachten van 't oorspronkelike weer gelijk een fotografie de lijnen en de lichtverdeling van een schilderij; de kleur ontbreekt en daardoor de helft van het essentiële 1). Er zijn talen en schrijvers waarbij we met die ') In de bundel Weltsprache und Wissenschaft, Jena 1909, door de voormannen der Idoïsten of Neo-Esperantisten geschreven, zegt Pfaundler te recht: „dass man um die schone Literatur eines fremden Volkes, sein innerstes Denken und Fühlen kennen zu lernen, nicht mit Uebersetzungen sich begnü- helft tevreden moeten zijn; waar meer te bereiken is behoren we, ook in 't belang van de vrede, er naar te streven. Een volk dat geen vreemde talen leert pleegt andere volken te bespotten of te verachten. Indien ik meende de onmogelikheid van een wereldtaal met mathematiese zekerheid te kunnen bewijzen, zou ik natuurlik geen woord gerept hebben over 't al of niet noodzakelike van zulk een taal. Het is niet gemakkelik in enkele woorden te zeggen in hoever ik het doel dat de voorstanders van een wereldtaal zich stellen voor onbereikbaar houd, daar zij zelf dat doel op zeer verschillende wijzen aanduiden en volstrekt niet allen hetzelfde schijnen te beogen. Het best zal wel zijn dat ik alleen rekening houd met de gematigden en van dezen weer enkel de partij bespreek die tevens een grote aanhang heeft. Ter zijde laat ik dus de utopisten, die dromen van één enkele taal voor alle mensen en verdringing van de moedertaal mogelik achten; hun aantal is stellig al zeer gering. Ook van hen die het Latijn of een der bestaande moderne talen tot internationale hulptaal willen verheffen behoef ik niet veel te zeggen, al zie ik volstrekt niet in dat hun streven onpraktieser is dan dat van Esperantisten ofldoïsten. Maar de overweging dat het Latijn voor algemeen gebruik in een moderne maatschappij te lastig is, en dat de naijver der volken het kiezen van een reeds bestaande taal niet zal gedogen, heeft ook deze oplossing van het vraagstuk doen verwerpen. Zo blijven dan zij over die, met behoud van de moedertaal, voor 't internationaal verkeer een hulptaal begeren, opzettelik gevormd uit woorden, klanken en verbindingen die aan de meest gebruikelike beschaafde talen ontleend zijn. Hun aantal is groot en onder hun woordvoerders komen de namen van enkele bekende geleerden voor. Wat verwacht nu deze partij van de wereldtaal ? Heel veel, als ik mag aannemen dat de volgende uitspraken, aan statuten en geschriften van voorvechters ontleend, het gevoelen der meerderheid weergeeft. De „Délégation pour 1' adoption d'une langue auxiliaire internationale" verklaart in zijn „Déclaration" van 17 Januarie 1901 gen, sondem die Sprache desselben studieren, ja an Ort und Stelle mündlich horen müsse, ist ja ganz selbstverstandlich". *) Afgedrukt bij Couturat en Leau, Histoire de la langue universelle, Parijs, 1903, blz. XX. In een cirkulaire, van 1909, der Uniotio di l' amiki di la o.a. dat bedoelde taal bestemd is „a servir aux relations écrites et orales entre personnes de langues maternelles différentes", dat zij moet zijn „capable de servir aux relations habituelles de la vie sociale, aux échanges commerciaux et aux rapports scientifiques et philosophiques", dat zij behoort te wezen „d'une acquisition aisée pour toute personne d' instruction élémentaire moyenne, et spécialement pour les personnes de civilisation européenne". De hulptaal zal dus mondeling en schrifteHk voor 't maatschappelik verkeer, de handelsbetrekkingen en de wetenschappelike omgang van beschaafde mensen over de gehele aarde moeten dienen; Europeanen en wie hun beschaving hebben overgenomen zullen zich de taal gemakkeliker eigen kunnen maken, maar andere volken worden niet uitgesloten. Even groot wordt, naar 't schijnt, de kring gemaakt door Prof. JESPERSEN in de voorrede waarmede hij 't „International-deutsches Wörterbuch" heeft ingeleid. „Man kann, zegt hij, nicht alle Sprachen der zivilisierten (und der unzivilisierten) Welt gründlicb lernen, aber könnte man nicht eine Sprache haben, die allein genügte, um den Verkehr mit jedem behebigen andern Volk als dem jenigen, dem man duch die Geburt angehört zu vermittelnf" Dat is volgens hem geen utopie, en de vervulling van zijn wens verwacht hij van het verbeterd Esperanto, het Ido of Ilo, de taal die na grondige studie door bovengenoemde „Délégation" voor de beste is verklaard. In de brochure „Edilo" (München, 1909), waarvan de inhoud door 't bestuur der Délégation in overeenstemming is bevonden met de denkbeelden van het Genootschap, leest men op blz. 31: ,,Es ergibt sich daher die Nothwendigkeit, dass die Welt eine fürjede Art internationaler Beziehungen gemeinsame Hilfssprache besitze; dieses Problem findet seine vollstandige und beste Lösung in „Internaciona Linguo" [Ido of Ilo] „was theoretische und praktische Erfahrung bereits augenfallig beweist". Prof. OSTWALD (Grundriss der Naturphilosophie, Leipzig 1908, blz. 110, 193) verwacht van de hulptaal „ein gemeinsames Verstandigungsmittel für alle allgemein menschlichen Angelegenheiten, insbesondere für die Wissenschaft". Volgens COUTURAT (Welt sprache und Wissenschaft, Jena 1909, blz. 54) „verspricht sie ... allen Menschen linguo interjiaciona worden dezelfde bepalingen onder de voorlopige statuten opgenomen. ein Miltel sich untereinander und in allen Landern zu verstandigen". Ik zal 't aantal citaten uit officiële bescheiden en geschriften van gezaghebbende geleerden niet vermeerderen. Wat hier als bereikbaar wordt voorgesteld, houd ik voor onmogelik. Waarom ik dat doe, heb ik ten opzichte van het Ido aangetoond in een opstel geplaatst in de Nieuwe Taalgids van i Januarie 1909 (Groningen, firma Wolters). De voornaamste argumenten kan ik hier slechts herhalen, want zij zijn van algemene aard. Ik wil 't echter in een andere vorm doen door mij voor een groot deel aan te sluiten bij .. . een voorstander van het verbeterd Esperanto, de heer A. seidel, niet lang geleden, naar ik meen, gekozen tot vice-voorzitter der Berlijnse afdeling van 't genootschap tot beoefening der nieuwe wereldtaal. In 1908 kwam van zijn hand te Berlijn bij Hermann walther een brochure uit getiteld Weg frei für das Esperanto!; ik maakte er eerst kennis mee nadat mijn stuk in de Nieuwe Taalgids gedrukt was. De lektuur kan ik alle belangstellenden aanbevelen; twijfelaars zullen met vertrouwen willen luisteren naar een erkend voorstander van de beweging. De heer seidel is een kenner van vele talen; hij heeft spraakkunsten en woordenboeken uitgegeven van een dertigtal, en daaronder zijn er die zeer sterk afwijken van 't geen Europeanen plegen te bestuderen, o.a. 't Japans en verschillende negertalen. Wat verwacht nu deze veelzijdige man van de internationale hulptaal? Een minimum. Ik zal het een en ander aanhalen uit zijn pas genoemd geschrift. De hulptaal kan „nicht einmal die drei Hauptkulturkreise (den vorderasiatisch-indischen, den ostasiatischen und den europaisch-amerikanischen) umfassen, sondern muss sich auf die Nationen des europaisch-amerikanischen Kultur-Kreises beschrauken" (blz. 69); „eine internationale Hilfssprache der beschriebenen Art wird auch in Zukunft das Studium fremder Nationalsprachen, den Gebrach von Dolmetschern und Uebersetzungen, so wie die verschiedenen natürlichen Hilfssprachen [bedoeld worden verkeerstalen als Pidgin-English, 't z.g. LaagMaleis enz.] durchaus nicht etwa überflüssig machen„wir werden für unsere internationalen Bedürfnisse auch in Zukunft fremde Sprachen erlernen müssen, mindesten? (abgesehen von den alten Sprachen) Englisch und Franzöisch" (blz. 70); „am besten wird sie [de hulptaal] auf dem Gebiet des nüchternen, konkreten Lebens vollwertige Dienste leisten können; auf dem Gebiete der Wissenschaft und der Kunst wird sie dagegen die Kenntniss der Nationalsprachen nur sehr nothdürftig oder gar nicht ersetzen können" (blz. 71); „für die produzierende Kunst ist sie ihrem Wesen nach nicht bestimmt,... auch Uebersetzungen von nationalen Literaturwerken in eine Hilfssprache (halte ich) für keinen gliicklichen Gedanken" (blz. 71, 72). Dat klinkt heel anders dan 't geen wij daar straks hoorden I Toch verwacht de schrijver, gelijk wij later zullen zien, nog veel te veel van de hulptaal. De heer SEIDEL gelooft niet aan de mogelikheid om een hulptaal te maken voor volken van zeer verschillend taalgebruik, omdat hij levendig beseft dat er een reusachtig onderscheid bestaat in de vorm van denken en de wijze van voorstelling der verschillende naties, een onderscheid dat duidelik spreekt uit het verband waarin de woorden tot elkander staan en niet minder uit de z.g. idiomatiese uitdrukkingen, de eigenaardige zegswijzen en zinswendingen die men bij elk volk aantreft. Als voorbeeld geeft hij ons de volgende Japanse zin: neyo to omou tokoro ye hito slapen-willen om voornemen plaats tot mens ga kimashta lidw. in de Nom. kwam Dit betekent: „tot het voornemen dat ik slapen wilde, kwam iemand", of in onze manier van spreken: „toen ik wilde gaan slapen, kwam er bezoek". Als dezelfde gedachte door de Japannees en door een Duitser in de hulptaal wordt overgebracht, zal er uit dezelfde woorden iets zo verschillends worden opgebouwd dat de een niets van de ander zal begrijpen. Voorstanders van een wereldtaal voor alle beschaafde naties mogen niet zeggen: „maar dat is dan ook Japans, dat zo ver van ons afstaat 1" Intussen is 't gemakkelik uit talen die heel wat meer op de de onze gelijken voorbeelden aan te halen die wel niet zó sprekend zijn als dat van SEIDEL, maar toch afdoende aantonen dat kennis van woorden en vormen nog niet 't begrijpen van de bedoeling der sprekers insluit. Dat ziet men duidelik uit tal van zegswijzen. Een Italiaan b.v. schrijft: „non vedo 1'ora che venga Autonio". Moet hij die woorden vertalen in een kunsttaal, en een Nederlander daarna die zin in zijn moedertaal overzetten, dan krijgt deze onder de ogen: „ik zie niet het uur dat Antonio komt". Wat betekent dat voor onze landgenoot? Waarschijnlik: „ik weetniet het uur waarop Anton komt", ofwel: „ik zie Anton nog niet komen, hij zal nog wel wat wegblijven". Maar de Italiaan heeft bedoeld: ,,ik verlang zeer sterk naar de komst van Anton". Een Griek zou die gedachte op precies dezelfde manier in zijn taal uitdrukken. — Men behoeft niet lang te zoeken om soortgelijke eigenaardigheden in 't Frans, Duits of Engels aan te wijzen; die talen zijn ons gemeenzamer en daardoor treft ons 't biezondere minder. „Welnu", zal men tegenwerpen, „dan moet die hulptaal in 't bezit worden gesteld van een tot in biezonderheden geregelde syntaxis, er moeten voor tal van gevallen bepaalde wijzen van uitdrukking worden bepaald, men dient zo min mogelik, als 't kan in 't geheel niet, beelden te gebruiken". Hoe weinig vele wereldtaalmakers voor hun taak berekend waren, blijkt wel 't best hieruit dat verscheidene over de syntaxis heen glijden : die zou 't gebruik wel regelen 1 Van die dwaling geneest 't bovenstaande voorbeeld. Maar is nu 't scheppen van een taalgebruik dat zich uitstrekt tot zoveel biezonderheden denkbaar? Ik geloof het niet. Wat er reeds nodig is om de hulptaal te bewaren voor vervorming, tot onherkenbaar worden toe, bij volken die weinig van elkander afwijkende talen spreken, blijkt uit de eis die SEIDEL steit aan een goede spraakkunst van de wereldtaal. Hij verlangt dat zij, „alle, auch die feinsten grammatischen Eigentümlichkeiten der verschiedenen Nationalsprachen sammelt, ordnet und dafür die entsprechende Esperanto-Ausdrucksweise festsetzt. Eine solche Normalgrammatik würde mehrere dicke Bande umfassen. Sie ware die Grundlage für eine Reihe von einzelnen Normalgrammatiken für jede Nationalitat; auch diese Grammatiken müssten die Gesamtheit der grammatischen Erscheinungen einer Nationalsprache erörtern und auf die Esperanto-Norm zurückfiihren; auch sie würden sich zu ziemlich dickleibigen Banden auswachsen. Solche Grammatiken fehlen bisher vollstandig".. . (blz. 63). Zullen ze er ooit komen ? Wie gevoelt niet dat het stellen van zulk een eis, die de spraakkunst der „gemakkelik aan te leren taal" tot vele malen de dikte der grammatika van een moeilike natuurlike taal doet uitdijen, neerkomt op het betogen van de onuitvoerbaarheid van het plan ? Is dit niet een goed voorbeeld van wat de rethorica een reductio ad absurdum noemt? Zou 't instampen van enige boekdelen regels die niet uit de gesproken taal of uit een eigen literatuur zijn afgeleid, zoveel aangenamer zijn dan het aanleren van drie of vier talen? Men staart zich blind op de eenvoud van de vormen der hulptaal, en denkt dat daarmee de moeilikheid overwonnen is. Er komt nog iets bij, waarop seidel niet de aandacht heeft gevestigd. Wie geen andere taal dan zijn moedertaal kent vindt al zijn zinswendingen, al zijn woordvoegingen, alle beelden en alle overgangen van betekenis die in zijn taal voorkomen vanzelfsprekend; hij is er zich niet van bewust dat „het op een andere manier ook kan", en mocht hij dat al eens in 't algemeen vernomen hebben, dan kan hij die wetenschap niet toepassen. Een eigenaardigheid van zijn taal is hem in een bepaald geval haast nooit bewust. Geef nu zo iemand de volumineuse spraakkunst die seidel wenst in handen, en tevens tijd en lust om er zich van te bedienen, hoe zal dan bij voorkomende gelegenheden de gedachte bij hem worden opgewekt dat hij op 't punt staat een zinswending of een betekenis te gebruiken die mensen van andere nationaliteit niet kennen? „L'ignorance ne se doute de rien". Misschien zegt iemand dat die gedachte levendig zal worden als hij niet alleen de reusachtige spraakkunst maar ook en vooral heel veel boeken in de hulptaal heeft gelezen. Hier hebben we de geschiedenis van de kip en het ei, die, naar de primitieve voorstelling, ieder pas geboren konden worden als een van tweeën het eerst ter wereld kwam. Men moet wel zeer zonderlinge gedachten over litteraire kunst hebben om te kunnen geloven dat een letterkunde met normatief taalgebruik kan ontstaan in een taal die door geen mens ter wereld ooit als zijn moedertaal is gebruikt. Begint men met vertalingen, gelijk het verlangen is van Pfaundler (Weltsprache und Wissenschaft, Jena I9°9> blz. 73)1 dan staat men dadelik voor de moeilikheid dat idiomatiese uitdrukkingen moeten vervangen worden door,... ja, door wat? R. lorenz (Weltsprache und Wissenschaft, blz. 58) eist vrij naief dat de nieuwe taal „bezüglich der Wortbildungslehre möglichst oder ganz frei von Idiotismen" zal zijn, en de meer wijsgeerig ontwikkelde couturat dringt, in dezelfde bundel, er op aan dat de wetten der logika alles zullen regelen. Gesteld eens dat dit laatste mogelik was, welk percentage van de schrijvende mensheid is in staat die wetten van het zuivere denken te begrijpen, laat staan toe te passen? Het is niet nodig na het reeds gezegde uitvoerig aan te tonen dat bij 't samenstellen van een woordenboek alle bezwaren zich herhalen. De betekenis der schijnbaar 't zelfde aanduidende woorden is in twee talen zeer verschillend; 't Duitse manchmal is heel iets anders dan ons menigmaal. Gesteld dat een onhandelbaar groot lexikon alle verschillen kan aangeven, dan blijft nog altijd de vraag: hoe wordt een eentalige gewaar dat hij na moet slaan of een woord dat hij kent niet anders moet luiden als hij 't in een bepaalde betekenis gebruikt? Een eentalig Nederlander die weet dat lijst in 't Ido listo en glas glaso is, zal licht dezelfde woorden gebruiken als hij van de lijst en 't glas van een spiegel of een schilderij spreekt, al zou 't woordenboek hem kunnen leren dat men in die gevallen de woorden kadro en vitro moet kiezen. En zo gaat het elk ogenblik. Om deze bezwaren op te heffen zou men èn de uitvoerige spraakkunst èn het nog omvangrijkere woordenboek zo bestudeerd moeten hebben dat de inhoud elk ogenblik voor de geest stond, of wel. .. men zou gewaarschuwd moeten zijn door te minste de hoofdzaken te kennen van de moedertaal dergenen tot wie men zich in de hulptaal richt. Ik zie wel kans in 't Ido een briefje te schrijven dat een Fransman, een Duitser of een Engelsman begrijpt, maar niet een aan een Turk, Hongaar of Fin, tenzij ik wist dat hij een taal machtig was waarvan ik ook studie had gemaakt. Misschien bedoelt SEIDEL iets dergelijks wanneer hij verklaart dat kennis van Frans, Duits en Engels onmisbaar blijft, ook al gebruikt men in de „europaisch-amerikanischen Kulturkreis" de hulptaal. Maar komt men zo niet van lieverlede tot de slotsom dat het begeerde en onmisbaar genoemde hulpmiddel eigenlik zijn ware diensten alleen verlenen kan aan wie die 't minst nodig heeft ? Men neme toch eens proeven met mensen van verschillende nationaliteit die geen andere taal dan hun moedertaal kennen. In de bundel Weltsprache und Wissenschaft is, als bijlage, een bladzijde afgedrukt uit Gomperz' Griechische Denker, door CouTURAT in 't Ido overgebracht en door PFAUNDLER, zonder 't oorspronkelike te kennen, terugvertaald in 't Duits. Inderdaad geeft PFAUNDLER's werk de mening van GOMPERZ met voldoende nauwkeurigheid weer. Maar is dit nu een afdoend „bewijs", gelijk gezegd wordt? couturat kent goed Duits, en pfaundler nog beter; de een zowel als de ander was een „homme averti". Zou 't werk ook zo zijn uitgevallen als gomperz zijn boek in 't Ido had geschreven, couturat geen Duits had gekend en Pfaundler die overzetting in handen gekregen had? Naarmate de drie personen linguisties verder van elkaar hadden gestaan, zou de vertaling onbegrijpeliker zijn geworden. De heer seidel heeft lang niet alles opgenoemd wat aan een internationale hulptaal in de weg staat. Hij geeft niet aan hoe men voor 't mondeling gebruik zekere onmisbare eenheid van uitspraak wil handhaven; hij wijst er maar met een enkel woord op dat een als internationaal bedoelde taal die gevormd is uit aan de meeste Europeanen bekende grondwoorden uit den aard der zaak een partikulier, en wel een Romaans karakter draagt. Die „algemene" woorden zijn immers voor drie kwart aan 't Latijn, meest door bemiddeling van 't Frans ontleend. Ook zijn ze maar in schijn „algemeen" bekend. Wat helpt het een Rus als individu, dat de gezamelike Russen 52 °/o van de woorden kennen waaruit 't Ido is opgebouwd ? Doch deze biezonderheden en vele andere kunnen onbesproken blijven, daar Seidel de voornaamste moeilikheden die 't plan belemmeren, volgens mij onuitvoerbaar maken, duidelik in 't licht heeft gesteld. Men vraagt zich zelfs af hoe iemand die 't gebruik van de internationale hulptaal aan zoveel voorwaarden gebonden acht en tot binnen zo enge grenzen mogelik, een voorstander kan zijn. Hij is het omdat men bij het tot stand komen van de taal die hij begeert „künftig Sprachen wie Russisch, Polnisch, Italienisch, Spanisch, Portugiesisch, Ungarisch, Schwedisch usw." niet meer behoeft te leren. Ik schrap uit dit lijstje onvoorwaardelik het Hongaars, en ook het Fins, als dat onder het enz. begrepen is, daar de bouw van deze beide talen al te zeer van die der andere Europese talen afwijkt. Gesteld eens dat Seidel ten opzichte van de andere talen gelijk heeft, dat men b.v. door middel van het Ido met Slaven en Skandinaviërs over zeer eenvoudige onderwerpen kan korresponderen, is dan de gewenste toestand beter dan de tegenwoordige, nu men zich van Frans en Duits of Engels kan bedienen? Vat men de studie van de hulptaal zo op als Seidel dat wil, dan is !t aanleren van het Ico voor een eentalige alleen in de vormleer gemakkeliker. Nooit zal men ontkomen aan de gevolgen van deze waarheid: een middel van gedachtewisseling kan internationaal wezen in dezelfde graad waarin de gedachten die worden uitgedrukt eenvoudig en algemeen zijn. Voor de algemeenste en eenvoudigste, waarlik internationale gedachten heeft men reeds wereldtalen: de vlaggeseinen waarvan alle zeevarende naties zich bedienen. De terminologie van bepaalde vakken kan men internationaal regelen, gelijk b.v. scheikundigen en électriciens gedaan hebben, maar wetenschappelike diskussie verlangt heel wat meer dan het aanduiden met algemeen begrepen woorden van een aantal scherp omschreven begrippen. Wil men nu uit het voorhanden zijn van een stelsel van internationale symbolen voor mathematiese grootheden en bewerkingen, met Ostwald (Weltsprache und Wissenschaft, blz. 64) het besluit trekken, „dass das Problem einer internationalen Sprache in den Wissenschaften bereits teilweise verwirklicht ïst", dan heb ik, mits men 't woord teilweise goed begrijpt, daar niets tegen, omdat juist de toepassing van het internationale middel van gedachtenmededeling op de wiskunde duidelik aantoont wat in deze te bereiken is. De aanhangers van het Esperanto of Ido plegen er met voorliefde op te wijzen dat de geschiedenis leert hoe het vraagstuk van een universele taal geleidelik tot een bevredigende oplossing is geKomen. „Eerst, zeggen zij, beproefde men het met sistemen die in 't geheel geen rekening hielden met de bestaande talen en die reeds daardoor van het geheugen zeer veel vorderden, langzamerhand sloot men zich dichter aan bij hetgeen algemeen bekend is; voorlichting van deskundigen leidde tot 't wegnemen van alles wat onnodig de eenvoud belemmerde en bepaalde welke woorden 't meest de naam van internationaal verdienen. Zo werd t voorgestelde hulpmiddel hoe langer hoe doeltreffender. Men mag ons dus niet verwijten dat we 't ene sisteem verwerpen om spoedig weer een nieuw te aanvaarden; er is hier geen sprake van grilligheid of van teleurstelling zonder vrucht, maar van een duidelik zichtbare evolutie". De feiten in die redenering genoemd erken ik als juist weergegeven, maar de konklüsie aanvaard ik met. Ik geloof ook dat het Ido veel praktieser is dan het Esperanto en van meer wetenschappelik inzicht getuigt, dat het Esperanto ver staat in betrekkelike bruikbaarheid boven het Vola pük, en zo vervolgens. Veel in het Ido vind ik bewonderenswaardig als uiting van scherpzinnigheid en fijne logika. Maar ik heb, meen ik, het recht om uitgaande van dezelfde opmerkingen de gang van zaken aldus voor te stellen: ,,In het begin begreep men niet goed waarin de moeilikheid van 't vraagstuk gelegen is en daarom gevoelde men zich bij het ontwerpen van een wereldtaal geheel vrij van de bestaande talen; naarmate men door de ondervinding wijzer werd, ging men zich meer en meer beperken; gebruik makend van wat op een gedeelte van de aarde vrij algemeen bekend is en zich in hoofdzaak tot beschaafde mensen richtend, beproefde men een hulptaal te maken voor een gemeenschap die linguïstiek reeds een betrekkelike eenheid vormt; zo kwam men tot het zeer Europese, zeer Romaanse Ido; daarmee is het denkbeeld van een wereldtaal of een universele taal in eigenlike zin opgegeven; nog één teleurstelling, het niet slagen van het in zijn soort voortreffelike Ido, en de geschiedenis zal de onoplosbaarheid van het vraagstuk hebben aangetoond". Mislukken de pogingen der Idoïsten, dan zal men zeker nog lang voortgaan met 't voorstellen van andere oplossingen; aan de sistemen en aan gebrek aan belangstelling of aan tegenwerking zal men verwijten wat de schuld is van het streven zelf. Hoe weinig ik ook verwacht van alle plannen om kunstmatig een wereldtaal te maken, 't zou dwaze aanmatiging zijn indien ik ging profeteren dat er nooit op aarde zulk een taal zal komen. Dat kan op velerlei wijze geschieden. Men stelle zich voor dat één volk zo zeer de andere naties overtreft door 't aantal en het gehalte van zijn geleerden dat het als een vuurtoren zijn stralen uitzendt in een schemering van onwetendheid; dan zullen overal de beoefenaars der wetenschappen gedwongen worden het idioom van dat uitverkoren volk te gebruiken, en voor één onderdeel van 't menselik verkeer is, zij 't ook tijdelik, een wereldtaal geschapen. Wordt handeldrijven 't monopolie van een enkele natie, dan kan een soortgelijke universele taal tot stand komen. En wil men zijn dromerijen nog verder uitstrekken, dan neme men aan dat er middelen van verkeer worden uitgevonden waardoor de afstanden bijna verdwijnen ; reizen naar vreemde landen worden buurvisites, tochten naar andere werelddelen uitstapjes voor de Zaterdag en de Zondag. Het mensdom wordt één gemeenschap, niet ongelijksoortiger van samenstelling dan thans de bevolking is van een grote stad. De nationale talen versmelten tot een mengeltaal, een wereldkreools, waarvan 't Pidgin-English een hoogst bescheiden voorloper kan heten; het nooit onderbroken verkeer verhindert het opkomen van belangrijke plaatselike verschillen, huweliken tussen mensen van allerlei ras en kleur bevestigen de eenheid . .. Wie over de verbeeldingskracht van een wells beschikt, kan deze schets uitwerken, maar als hij aan zijn fantasiën niet alle theoretiese waarschijnlikheid wil ontnemen zal hij heel veel moeten toeschrijven aan de macht van het verkeer, en een ondergeschikte rol toedelen aan taalgeleerden en taalliefhebbers. Leiden, September 1909. BROCHUREN-REEKSEN jjL'ÏSf d°el dezer "itgaven: de verbreiding van d.f s„z™m """"da!? COIVTRA" Vraagstukken van Algemeen D . Per nr. f 0.40. Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f ? _ „LEVENSVRAGEN. Een brochurenreeks voor allen die in en Geestesstnjd onzer dagen belang stellen. Per nr. f o 40 Per serie van ro nrs. (bij inteek.) f 5'— "K^oKHE]V S®?TE"> beschreven door de eigen Vertegen woordigers. Redacteur: Prof. Dr. S. D. van Veen. g er nr. t 0.40; per serie van 10 nrs. (bij inteek.) f 3 __ e® ot™SGISCRHHE ^«SCHRIFTEN» voor Onder, Per »r f ofo Ctenre°: jAN UGTHAET «" •< Casimir. nr. f 0.40; per serie van 10 nrs. (bij inteek.) f , _ "eT,™ZKEBS"d°°r D"A-H-«Hroc -D'- r, ^ "er nr. f 0.40 er serie van 6 nrs. (bij inteekening) f2 „REDELIJKE GODSDIENST". Geschriften voor onzen tenbond 16 ' ^ C°mmissie van weg« den Ned. Protestanr, . Per nr. f 0.40 Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f "UVTH°SiZE?f^IjOEITIJI)"* Schetsen van het leven onzer Per nnf fT„n EeUW" Redacteur: Prof- Dr- S. D. van Veen. • ' °'40; Per serievan 10 nrs. (bij inteek.) f „LOTUS-SERIE". Theosophische Handboekjes. Per nr f040 Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f , _ "OXef^n V°^ITIKK? PARTIJE^"- beschreven door hare eigen Vertegenwoordigers. p„,. „ f Compleet in 9 stukken f 3._. Compleet gebonden f 3.% „MELK WEER HEBBEN WIJ MORGEN?" door Joh. BEUKENSLOT Jr. Geïllustreerd. per nr f o 40 Per complete serie (6 nrs.) f 1.80 op aanvraas bij Een „zakbijbeltje" voor iedereen: „BOUWSTEENEN" Keur van | ruim 170»j „«„ede Bedachten" tot opbonw van het Geestelijk leven BIJEENVERZAMELD DOOR P. VAN VLEDDER Met een aanbevelend woord vooraf van A. S.. Carpentier Altinz. in nJrarhth,a H'/l"6" f,*~~' in Prachtband fi.50; prachtband (kop verguld met leeslintje) f 1.90. Uitgave HOLLANDIA-DRUKKERIJ - Baarn In onze verschillende brochurenreeksen (zie vorige pagina) verschenen (et verswijnen de«er daSen) de volgende nieuwe nnmmers. p f Dr S D. van Veen, Het Godsdienstonderwijs he'leve" Xr rs gj Eeuw. Serie II No. i) nr W T Aalders Hoe staat de Christen tegenove r de Dr' U W.de, oplevende Wij abeg.erteï („Levensvragen" Serie IV No. 7). _ n T TJnto-ers De ontwikkeling der menschel ïjke D'- laSUe!Tév?»V (..Levensvragen" Sene IV. No. 6). f 040 Eed e n E e d s d w a n g. Pro: Ds. M. J. Besselaar; Contra: Ds K. Vos („Pro en Contra" Serie VI No. i). -4 Het Beroepsgeheim van den Arts. Pro: Dr. H. Pinkhof; Contra: Dr. Ch. Valentino. („Pro en Contra . Serie V No. 10). , Ds C I van Paassen, H o e tegemoet te komen aan onze kinderen, wanneer ze met vragen van twijfel tot ons k o m e n ? („Gemeenteleven en Huisg*- zin" No. 8). Ds. O. Schrieke, Zondagsheiliging („Gemeenteleven en Huisgezin" No. 9). , . . . , Mr. Frans Erens, H e t R o o m s c h-K a t h o 11 c 1 s m e. („Kerk en Secte" Serie IV No. I). 1 °"4° E A. Kleinschmidt, De Broedergemeente (Hernnhutters) („Kerk en Secte" Serie III No. 10). „ Q ^ Dr. Julius de Boer, A r i s t o t e 1 e s. („Groote Denkers Sefrl^o Dr. Bruins Sr., De Wonderverhalen der Evangelie». („Redelijke Godsdienst" Serie I No. 5). -4 Dr M C. van Mourik Broekman, Het streven naar o na hank el ijk zedelijk onder-,». („Paedagog.sche Vlugschriften" No. 8). ;4,. Engel door een Leerling, i deeltje». Serie II No 2/3). ^ ,,, ,, Joh. G. van Beukenslot Jr„ Gevoelsweerkunde. („We weêr hebben wij morgen?" No. 1) Men vrage Catalogus, waarin alle nrs;> „Pro en Contra , ,.Levensvragen", „Kerk en Secte", „Lotus-Serie etc. Een zeer actueel onderwerp wordt behandeld in PRO EN CONTRA van deze maand: Eed en Eedsdwang Pro: Ds. M. J. BESSELAAR; Contra: Ds. K. VOS Prijs f 0.40 Een uitgave waarop ieder Nederlander behoorde in te teekenen is: Uit onzen Bloeitijd Schetsen van het leven onzer Vaderen in de XVIIe Eeuw Onder Redactie van Prof. Dr. S. D. VAN TEEN De zeventiende eeuw was een eeuw van groote beteekenis. Zij heet „onze gouden eeuw» en is waard gekend te r het T.T0 rdere" cnc'erhoudenden, hier en daar ar.ecdotischen vorm beschreven. Iedernr. zaleen afgerond onderwerp behandelen, b.v : mAcademieleven, Geestelijkheid, Huwelijk, Kermissen, etc. etc. De 2e serie is juist begonnen met HET MUZIEKLEVEN, door WOUTER HUTSCHENRUYTER. De vorige nrs. bevatten: i. Het Kerkelijk Leven, door Prof. Dr. S. D. van Veen. — 2. Spel en Spelen, door Dr. G. J. Dozy. — 3. Van Sterven en Begraven, door Prof! Dr. L. Knappert. — 4. Strafproces en Strafrecht, door Prof. Mr. D. Simons. — 5. D e Post, door Prof. Dr. H. Brugmans. — 6. De Evangelieprediking, cioor Dr. A. W. Bronsveld. — 7. Kerk en Burgerlijke Overheid, door Dr. W. P. C. Knuttel. — 8. De Geestelijke Poëzie, door G. F. Haspels. — 9. Volksgeloof, door Dr. G. A. Wumkes. — 10. Trouwen en Bruiloftvi'eren, door Prof. Dr. L. Knappert. Oordeel van de Nieuwe Provinciale Groningsche Courant: „Van de Hollandia-Drukkerij komt veel goeds. Maar w}j gelooven aan niemand of niets te kort te doen als wy zeggen dat uit de serie „Uit onzen Bloeitijd" esn boekwerk groeit van groote waarde voor ieder die de geschiedenis van ons volk wenscht te verstaan". Uitgave Hollandia-Drukkerij te Baarn 9 I * Nu is het tijd SU te abonneeren op DEN GULDEN WINCKEL Geïllustreerd Maandschrift voor Boekenvrienden onder redactie van QERARD VAN ECKEREN Prijs per jaargang f I.20; fr. p. post f I.50; buitenland f 1,80 Dit tijdschrift, dat voor zijn geringen prijs méér geeft Hnn eenig ander op letterkundig gebied, bevat de volgende rubrieken: ONZE SCHRIJVERS (Interviews niet onze voornaamste letterkundigen in Noord- en Zuid-Nederland). SCHRIJVERS VAN OVER DE GRENZEN (Essays betreffende belangrijke figuren in de hedendaagsche buitenlandsche Literatuur). FRANSCHE LETTEREN ENGELSCHE LETTEREN RUSSISCHE LETTEREN KANTTEEKENINGEN BIJ DE LITERATUUR VAN DEN DAG "™"^^^Uttvöêrïg^ëïr^nnc^iëëT^nêoör3ëëÏÏngën^öö^^ër^Rëaacteur)^^ BOEKENSCHOUW (Beknopte, doch degelijke boekbesprekingen en karak- teristieken door verschillende medewerkers). LETTERKUNDIG LEVEN UIT DE TIJDSCHRIFTEN (een maandelijksch overzicht met uitvoerige citaten uit: De Uids, Onze Eeuw, Elsevier's Maandschrift, De Nieuwe Gids, De Beweging, Europa, De Tijdspiegel, Tijdschrift voor Wijsbegeerte, Van onzen Tijd, Ons Tijdschrift, etc.). OUDE BOEKEN (Causerieën van den „boekensnuffelaar" den heer F. Bezemer ^^™""ovërTü3een zeldzame boeken). BOEKBESCHRIJVING (een titelopgave van nieuwe, in 't buitenland verschenen werken, met uittreksels van recensies in buitenlandsche bladen). Geïllustreerd naar portretten, platen en handschriften In de laatste jaargangen verschenen o. m. de volgende bijdragen: Het Nederlandsch Proza in de 16e eeuw, door J. Huf van Buren. — Een Muzikaal Drama, door Dr. H. C. Muller. — De Bescherming van den Literairen Eigendom, door Henri van der Mandere. — Iets over mezelf, door Johan de Meester. — Jacob van Lennep, door I. Esser. — Johan Bojer, door D. Logeman van der Willigen. — Hedendaagsche Fransche Roman-Schrijvers, door William Davids. — Bernard Shaw, door Simon B. Stokvis. — Nieuwe Engelsche Dichters, door Dr. Edw. B. Koster. — De „dichter-zanger" Speenhofl, door Gerard van Eckeren. — Marie Metz-Koning, door Annie Salomons. — Arthur Schnitzler, door Frida von Rüden — Bij August Vermeylen, Bij Cynel Buysse, Bij Herman Teirlinck, Bij Stijn Streuvels, Bij Pastoor Vemest, door André de Ridder. — Nieuwe Tooneelstukken, door Simon B. Stokvis. — Roomsche Letteren, door F. Smit Kleine. — „Vondel's Bekeenng" door Dr. T. van den Bergh van Eysinga-Elias. — Een Dichter-Gouverneur-Generaal van Suriname, door F. Bezemer. — Willem Kloos, door Gerard van Eckeren. Schrijversloon (eenige historische Anecdoten), door J. D. C. van Dokkum. Otto Weininger, door Dr. H. W. Ph. E. v. d. Bergh van Eysinga, etc. etc. Vfaag proefnummer b|j de Hollandia-Drukker^J te Baarn