BIBLIOTHEEK Dr. ABRAHAM KUYPERSTICHTING HB 12578 Per Serie (10 nra.) i 9— Ai/., nrg t 0.49 „PRO en CONTRA" Betreffende Vraagstukken van Algemeen Belang - - VADERLANDSLIEFDE Pro: CHARLES BOISSEVAIN Oud Hoofdredacteur „Alg. Handelsblad" Contra: J. F. ANKERSMIT Redacteur van „Het Volk" BAARN HOLLANDIA-DRUKKERIj 1912 BERICHT Het abonnementsgeld over de loopende series onzer uitgaven is verschuldigd na verschijning van No. 5. 15 Januari verscheen No. i van den elfden jaargang van DEN GULDEN WINCKEL Geïllustreerd Maandschrift voor Boekenvrienden ONDER REDACTIE VAN OERARD VAN ECKEREN Prijs per jaargang f I.20; fr. p. post f 1.50; buitenland f 1,80 Dit tijdschrift, dat voor zijn geringen prijs méér geeft dan eenig ander op letterkundig gebied, bevat de volgende rubrieken: ONZE SCHRIJVERS SCHRIJVERS VAN OVER DE GRENZEN (Essays betreffende belang- Tjjk£"figurëïr"m,"dë""hëdêndaagsche buitenlandsche Literatuur) FRANSCHE LETTEREN ENGELSCHE LETTEREN RUSSISCHE LETTEREN TOONEEL (bespreking van de nieuwe oorspronkelijke speelstukken). KANTTEEKENINGEN BIJ DE LITERATUUR VAN DEN DAG BOEKENSCHOUW (Beknopte, doch degelijke boekbesprekingen en karakteristieken door verschillende medewerkers). LETTERKUNDIG LEVEN UIT DE TIJDSCHRIFTEN (een maandehjksch overzicht met uitvoerige citaten uit: De Gids, Onze Eeuw, Elsevier's Maandschrift, De Nieuwe Gids, De Beweging, Europa, De Tijdspiegel, Tijdschrift voor Wijsbegeerte, Van onzen Tijd, Ons Tijdschrift, etc.). LEXICOGRAPHISCHE MEDEDEELINGEN (biographische bizonder"~hëdên™bêtrëffendë™!ëvëndë™aütëürs)T—"""""" Geïllustreerd naar portretten, platen en handschriften „PhD en CONTRA" In de IVe Serie verscheen: 1. Het Zionisme (Pro. Mr, s.FranzieBerenste1n ; Contra: A. B. Dav;ds). 2. He:Kooien (Pro: Firma A. hlllen; Contra: Dr. Clï. Bles). 3. Midden-Earopcesche lijd (Pro: Dr. A. A. W. hubrecht; Contra: A. G. Boisseyain). 4. Levensverzekering (Pro: Mr. J. van schevichaven; Coolra: Ds, r. j. v. d meulen). 5. De Repub&keinsche Sehoci (Pro: A. roukema Hzn.; Contra: W. 't HcoïT.) 6. Verhoogtxg van Accijns of GtduttUeera (Pro: E. Keetjans; Centra: J. W. v. d. Willigen.) 7. Schoolartsen (Pro: G. Ocstekbaan; Contra: P. Goedhart). 8. HetMarxtsnu(Pro : Dr. A. Pannekcek ; Contra: Prof. Mr. M. W. F. Treed). 9. Gedwongen Wtnkeuititiing (Pro: M. H. G. Th. Fiedeldy Dof: Contra: S. Deenik). 10. Co'of eratic. (Pre: J. G. keesixg; Centra: J. J. poortier). In de Ve Serie verscheen: 1. Hyfnetutne tn ae Geneeskunde (Pro: Dr. A. \V. VAN RENTERGHEM; Contra: Dr. A. C. A. Hoffman). 2. Anarchisme (Fro: F.DomelaNieuwenhuis; Contra: Dr. J. van leeuwen). 3. Geslachtelijke Voorlichting (Pro: Mevr. M. Wip. a ut; Contra: Arts. L. nathans). 4. Recht van Oorlogsverklaring der Sla:en-Gener aal (Pro: E. kempe; Contra: hen ki VAN der Mandere). 5. Grcepsvertegewivocrtiigtng (Pro: W. F. detiger; Contra: h. Spiekman). 6 .Kunst aan het Volk (Pro: Mr. FransCoenen Jr.; (Vervolg op pagina 3 van den omslag). In onze verschillende brochnrenreeksen verschenen (of verschijnen dezer dagen) de volgende nieuwe nummers: ————————— , Joh. Oostveen, Het Zangonderwijs (»Schoolhervormiug« No. 9). f 0.40 L. C. T. Bigot, Lezen («Schoolhervorming» No. 8). f 0.40 Prof. Edw. Anwyl, De Keltische Godsdienst («Groote Godsdiensten®, Serie I No. 10). f 0.40 Henri Borel, De Godsdiensten van het Oude China (»Groote Godsdienstens, Serie I No. 9). f 0.40 E. J. Swaep, Zwakzinnigheid («Uit Zenuw- en Zieleleven, Serie I No. 10). f 0.40 Joh. H. van Breukelen, Alco h o 1 i s'me, Tuberculose, S yphilis*(»Uit Zenuw- en Zieleleven«, Serie I No. 9). f 0.40 Vaderlandsliefde. Pro: Charles Boissevain ; Contra : J. F. Ankersmit («Pro en Contra«, Serie VII No. 8). f 0.40 Droogmaking der Zuiderzee. Pro: A. A. Beekman; Contra: B. J. Gelder («Pro en Contra«, Serie VII No. 7). f040 Dierlijk Magnetisme Pro: H. N. de Fremery; Contra: Arts Is. Zeehandelaar Jbzn. («Pro en Contra«, Serie VII No. 6). f 0.40 Dr. J. Rutgers, De Ontwikkeling van de Z e d e 1 ij kh'eid («Levensvragen*, Serie V No. 10). f 0.40 Kardinaal-Aartsbisschop N. Wiseman, De Aflaten («Kerk en Secte«, Serie V No. 5). f 0.40 Julius de Boer, L e i b n i z («Groote Denkers«, Serie III No.5). f 0.40 J. J. Meijer, Kunst en Zedelijkheid («Redelijke Godsdienst*, Serie II No 5). f 0.40 Prof. Dr. J. P. Kuenen, N atuurwetenschap en godsdienstig geloof («Redelijke Godsdienst» Serie II No. 4). H. J. Westerling, Het Lager Onderwijs in de XVIIe eeuw («Uit onzen Bloeitijd*, Serie III No 5). f 0.40 Een Leerling, Leeraren en hunne discipelen («LotusSerie* Theosophische Handboekjes, Serie I No. 7). f 0.40 Men vrage geregelde toezending van ons „Maandelijksch Boekennieuws" en den Catalogus, waarin alle nrs. »Groote Godsdiensten*, »Pro en Contra*. >Levensvragen*, »Kerk en Secte*, »Lotus-Serie* etc. jVionistisctie Geestesstromingen c» (kristel. Theïsme door Dr. W. J. AALDERS PRIJS f 0.40 BROCHUREN-REEKSEN „Het doel dezer uitgaven: de verbreiding van degelijke kennis op allerlei gebied in een vorm die onder het bereik valt van alle beurzen"... „SCHOOLHERVORMING". Per nr. f 0.40 Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f3.— „GROOTE GODSDIENSTEN". Per nr. f 0.40 Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f 3.— § I „GROOTE GODSDIENSTEN". Per nr. f 0.40 m 1 Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f 3.— £ „UIT ZENUW- EN ZIELELEVEN". Uitkomsten van j Psychologisch Onderzoek. Per nr. f 0.40 S j Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f 3.— * f „DE PROTESTANTSCHE ZENDING Een reeks Monographieën. Per nr. f 0.40 Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f 3.— „PRO EN CONTRA" betreffende Vraagstukken van Algemeen Belang. Per nr. f 0.40. Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f 3.— „LEVENSVRAGEN". Een brochurenreeks voor allen die in den Geestesstrijd onzer dagen belang stellen. Per nr. f 0.40 Per serie van 10 nrs. (bij inteek.) f 3.— „KERK EN SECTE", beschreven door de eigen Vertegenwoordigers. Redacteur: Prof. S. D. van veen. Per nr. f 0.40; per serie van 10 nrs. (bij inteek.) f 3.— „PAEDAGOGISCHE VLUGSCHRIFTEN" voor Ouders en Opvoeders. Redacteuren: Jan LiGTHART en R. casimir. Per nr. f 0.40; per serie van 10 nrs. (bij inteek.) f 3.— „GROOTE DENKERS" door Dr. A. H. de Hartog en Dr. Julius de Boer. Per nr. f 0.40 Per serie van 6 nrs. (bij inteekening) f 2.— „REDELIJKE GODSDIENST". Geschriften voor onzen tijd. Redactie: een Commissie van wege den Ned. Protestantenbond. Per nr. f 0.40 Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f 3.— „UIT ONZEN BLOEITIJD". Schetsen van het leven onzer Vaderen in de XVIIe Eeuw. Redacteur: Prof. S. D. van veen. Per nr. f 0.40; per serie van 10 nrs. (bij inteek.) f 3.— „ONZE POLITIEKE PARTIJEN", beschreven door hare eigen Vertegenwoordigers. Per nr. f 0.40 Compleet in 9 stukken f 3.—. Compleet gebonden f 3.50 §ji§^ Van al deze reeksen uitvoerig prospectus op aanvraag bii de HOLLANDIA-DRUKKERIJ te Baarn. BIJGELOOF UIT ALLE TIJDEN door F. S. KNIPSCHEER — Geïllustreerd naar oude platen en spotprenten Compleet gebonden f2.40 — In 5 losse stukken f2.—. Afz. deeltjes- f 0.40 INHOUD: De Duivel. — Hekserij. — Demonen. — Satansdienst. —Verhalen uit de Betooverde Wereld. „Vous me ferez plaisir me mander ung mot de réponse par ce porteur, et vouloir préférér toujours Ie bien publique de notre patrie aulx passions particuliers". Votre bon amy. Guillaume de Nassau. Toen ik in de Vrijdagsche Vereemging te Amsterdam — een debating-club, waarvan o.a. mannen als alberdingk Thijm, de twee Hugenholtzen, mr. Aug. Philips en N. G. Pierson lid waren — voor de eerste keer een thesis verdedigde, was professor Martinus van der Hoeven mijn eerste opponent. Hij had ons, jongeren, opgewekt om op onze beurt als verdediger op te treden en door het lot was aangewezen wie spreken zou. Daarom gevoelde hij zich voor den nieuweling aansprakelijk en moedigde dezen aan door te opponeeren, opbouwend en versterkend. Zijn critiek kwam hierop neder, dat ik mijn stelling niet had toegelicht als een thesis, welke bewezen moest worden, maar als een thema, dat overdenking en bespreking waard was. „Trouwens, er zijn onderwerpen", zeide hij, „als moederliefde, vaderlandsliefde, poëzie, die dus het best behandeld worden, namelijk als een thema, als een hoofdgedachte, welke met wijzigingen van verschillende zijde beschouwd en uitgewerkt kan worden". Gedachtig aan dit woord bespreek ik dan ook nu mijn geloof in vaderlandsliefde niet als een thesis, maar als een thema. Hadden de uitgevers, die mij verzochten dit onderwerp te behandelen, een scherp en klemmend betoog, als tot verdediging van een beschuldigde, verlangd, dan hadden ze zich zeker tot een ander moeten wenden. PRO Want ik zou het een deerniswaardig blijk van decadentie achten ernstig te gaan wederleggen de bewering, dat moederliefde ot vaderlandsliefde niet meer tehuis behoort in onzen tijd. Er over in debat te treden ware mij een te groote en bedenkelijke concessie 1 Er zijn nu eenmaal dingen, waarover men profeteert, die men bezingt, verheerlijkt in woorden, kleuren of marmer, maar die men niet weegt en tegen het licht houdt als een koopwaar, waarvoor de vraag vermindert, als ze uit de mode geraakt. Doch in deze tribune ben ik vrij, want voor en tegen geeft geen gelegenheid tot debat. Twee schrijvers, die van elkanders woorden geen kennis verkregen, en dus niet argument met argument kunnen beantwoorden, spreken elk hun overtuiging uit. Dit is alles! De degens kruisen zich niet, staal raakt geen staal. Dit is vooral goed wanneer een onderwerp als vaderlandsliefde besproken wordt. Wie heeft ooit gehoord van liefde door argumenten gewekt? Wie deze liefde niet gevoelt is te beklagen als iemand, die geen muzikaal gehoor heeft en geen symphonie kan onderscheiden van een partijdeuntje. Geen tien professors in ie logica kunnen hem door hun betoog het fijne gevoel, dat hem ontbreekt, verleenen. Die liefde voor het vaderland wordt bespot door de internationalen. Laat ze hun gang gaan 1 Liefde kan men moeilijk wegredeneeren; een moeder heeft haar kind lief, ook al vertelt men haar, dat dit onnoodig is en dat een staatsinstelling voor de opvoeding van het kind kan zorgen. Wij zijn overtuigd dat de moederliefde onuitroeibaar is en onontbeerlijk voor het kind en dat de moeder door geen socialisten ter wereld ooit te dwingen zal zijn die liefde te verloochenen door hare kleinen te laten leven als weezen, te laten verzorgen door den Staat. Die liefde is „duizend mannen te erg!" Zoo is het ook met vaderlandsliefde 1 Ze is door niets te ver vangen en heeft geen verdediging noodig. Bovendien een verdediging heeft uit den aard steeds iets van een apologie. Nu stelle men zich voor: een apologie voor vaderlandsliefde! En men zou die hier moeten ondernemen, gebonden aan een ketting, welke slechts zestien schakels lang is, terwijl men toch geheel zijn erf beschermen moetl Geen verdediging van vaderlandsliefde dus, maar enkel een aanduiding van wat ze voor een volk doet als beweegkracht, door het een hoog ideaal voor te houden. En om dit te beseften is het belangwekkend na te gaan, hoe die liefde ontstaat en wat haar wettigt. • * * Geen treffender aanduiding van wat vaderlandsliefde is ken ik dan de woorden, welke de Vader des Vaderlands, nadat Leiden verlost was, schreef aan „de Amsterdamsche vrienden": „Wilt ten allen tijde het algemeen welzijn van ons vaderland den voorrang geven boven wat eigen hartstocht wenscht!" Vaderlandsliefde is dus een diep en innig gevoel, dat ons zelfzucht doet overwinnen. Wij gevoelen dat wat ons met het vaderland één maakt een zedelijk-natuurlijke band is, door bloedverwantschap, volksgemeenschap en liefde voor het gemeenschappelijk ideaal gelegd. Ze heeft sinds zulk een tal van eeuwen macht geoefend op hart en verbeelding, dat alle menschen, die minstens een kleine mate van ontwikkeling bereikt hebben, van structuur vaderlandslievend werden, zoodat die liefde nu een deel van ons wezen werd en men evenmin de roepstem van den nationalen geest weerstaan kan als die van vrouw en kinderen. Als wij aan ons vaderland denken, gaan ieders gedachten het eerst naar eigen tehuis, naar dat kleine vaderland van onze liefde, ons verleden, onzen arbeid en onze toekomst. Dus beseffen wij meer en meer dat het groote vaderland slechts ons eigen dierbaar tehuis is door een vergrootglas bekeken, en dat strenge plichtsbetrachting in het kleine alleen plichtsbetrachting in het groote mogelijk maakt. Het gezin, zoo hartelijk petite patrie genoemd door de Franscben is de kern van grande patrie. Vaderlandsliefde wordt geboren in het ouderlijk tehuis. Ze wordt versterkt door onze eerste ervaringen en emoties. De herinnering aan de omgeving van dat huis heeft een pathos, welke onweerstaanbaar is voor den vaderlander in den vreemde.' Daar d-nkt hij aan Heinrich Heine's woord in de Reisebilder .' „Als ich das Vaterland aus den Augen verloren hatte fand ich es im Herzen wieder". Menigeen leert pas beseffen hoe lief zijn land hem is, als hij na lange afwezigheid er terugkeert en hij opnieuw aanschouwt: „Het wuivend wilgengroen, de geel gebloemde weide En 't zeil, dat in 't verschiet zijn breede banen spreidde", Dan komt hem in gedachten Schubert's meesleepend lied „der Wanderer": Wo bist du, mein geliebtes Land? gesucht — geahnt, — und nie gekannt! Das Land, das Land so hoffnungsgrün, das Land wo meine Rosen blühn, wo meine Freunde wandeln gehn, wo meine Todten auferstehn, das Land, das meine Sprache spricht, O Land, wo bist du? En als vrouwen zich mochten beklagen, dat het weer de alles naar zich toetrekkende mannen zijn, die het gemeenschappelijk land een vaderland noemden, dan mogen ze wel even dankbaar aan haar jongens, haar broeders in de tropen denken, die aan het verre geboorteland — dat ze daar ginds dubbel zoo lief kregen den zoeten moedernaam gaven ... het werd hun moederland 1 Het is de invloed van de moeder, van de koningin van „petite patrie", die het moederland zoo dierbaar maakt. Sainte Beuve schreef eens: , J'ai déja remarqué cela pour Volney, ceux k qui manque cette solicitude d'une mère, ce premier duvet et cette fleur d'une affection tendre, ce charme contus et pénétrant des impressions naissantes, sont plus aisément que d'autres dénués du sentiment de la religion". Deze schoone gedachte durf ik te voltooien door te zeggen, dat vele der beklagenswaardigen, aan wie vaderlandsliefde vreemd is, waarschijnlijk gemist hebben den kern van het vaderland, een liefdevol en liefdekweekend tehuis. Juist, hier hebben wij het, antwoorden hierop de socialisten. Dat vaderlandsliefde geboren wordt in het ouderlijk tehuis klinkt alleen mooi in de ooren van hen, die een gelukkig tehuis der kinderjaren kunnen herdenken. Hun valt vaderlandsliefde licht. Maar denkt eens aan de onterfden, die van de jeugd af alles ontberen. Doch deze overweging moet een volk niet leiden om het vaderland afvallig te worden, maar om als een eendrachtig volk van broederen alle krachten in te spannen — gelijk nu zoovele duizenden doen — om de maatschappelijke verhoudingen te verbeteren, het onrecht te verminderen, om kleinen en misdeelden te sterken, om ons te wijden aan de verheffing niet slechts van één stand, maar van geheel het volk. Laat ieder onzer helpen om het tehuis van alle 's lands arme kinderen gelukkiger, beter te maken en dus pogen het vaderland te doen beminnen door het beminnelijker te maken. Laat niemand ooit vergeten, dat het — gelijk Lloyd George onlangs opmerkte — geen minder diepe vernedering voor de vlag is als ze haar banen ontplooit boven hongerlijdende kinderen in vuile krotten geboren en opgegroeid, dan als ze wuift boven verslagen troepen, wier aanvoerders hun plicht verzuimden. Die smet moet uitgewischt. En voor geen doel kan samenwerking van man en vrouw in het maatschappelijk leven zoo veel goed doen als voor ditl De collectieve bedrijvigheid van alle mannen en vrouwen, die een volk vormen, beslist ovei zijne toekomst. Niet slechts handhaving van het grondgebied is het ideaal der vaderlandslievenden, maar vooral handhaving van een hoogen zedelijken standaard, het voeren van onvermoeiden -strijd voor gerechtigheid als grondslag der idealen van en voor het volk, en dus het opheffen tot hooger peil van het openbare leven. Meer en meer moeders doen hun kinderen dit beseffen. Deze leeren van haar dat wie zijn land, zijn volk liefheeft niet mag dulden al de maatschappelijke ellende, al het volksleed, welke voorkomen en genezen kunnen worden. Dat doet de moeder... zij is de kweekster van vaderlandsliefde en is dit niet alleen bij ons volk. Dit besefte ik door wat twee groote mannen eens tot mij zeiden. Wij boden weleer Generaal Grant, den oud-president der Vereenigde Staten, een feestmaal aan te Amsterdam. Ik had een toast ingesteld op mevrouw Grant en de vrouwen van Amerika. In zijn antwoord zeide de Generaal: „Gij hebt te recht bewondering geuit voor den moed en de volharding door onze vrouwen getoond in den verschrikkelijken burgeroorlog. Wat onze soldaten tot helden maakte was wat hun moeders hun verteld hadden, toen ze jongens waren, van de gruwelen der slavernij, en haar vermaning dat ze, als ze opgroeiden, aan hun vaderland verschuldigd waren het van die vloek te bevrijden". En niemand die met ons aanzat zal vergeten hebben het intense gevoel waarmede die strenge man toen even van zijn moeder sprak. En President steyn, de edelste, onzelfzuchtigste der helden van Zuid-Afrika, zeide tot mij bij het afscheid nemen : „Kom mij toch eens opzoeken. Voor dat gij onze moeders en vrouwen hebt leeren kennen, kent ge niet goed de macht, de beweegkracht onzer vaderlandsliefde". Geheel hiermede in overeenstemming is wat Nic. Beets opmerkte toen wij in Utrecht zijn zeventigsten verjaardag vierden. Aan den disch sprak hij ons toe en zeide: „Er moet een invloed zijn in den huiselijken kring, waarin men leeft, die opwekt en ons veel leert, ook zonder dat het opzettelijk werd ingeprent. Ik houd niet van het opzettelijke, het a bout portant in de opvoeding. Zoo heb ik dan ook liefde voor het vaderland mijn kinderen nooit met voorbedachten rade ingeprent. Weet ge wat men doen moet? Men dient de zwakheden en gebreken van zijn vaderland niet zoo breed uit te meten. Door krediet te geven voor alle deugden zal men deugden wekken". Deze woorden vol beminnelijke levenswijsheid heb ik altijd onthouden. En nu ik ongeveer even oud ben als NlC. Beets was toen hij ze sprak, herhaal ik ze en zeg: ,,er moet een invloed zijn in den huiselijken kring". Wie in zijn jeugd met vaderlandsliefde bezield werd door de herinnering aan het verleden in Delft, en in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, beseft wat jeanne d'arc vernam, luisterend naar haar geheimzinnige „stemmen", naar die mysterieuse invloeden van het verleden, die geestesstemmen, welke de kronieken van steen doen getuigen van machtige daden in vroeger eeuwen en van groeiend leven; steeds blijft men onder den invloed en dus gehoorzaamt men op zijn ouden dag de stem, die men in zijn jeugd gehoorzaamde. Tot allen die de jeugd opvoeden zoude ik willen zeggen: leert alle kinderen die gij liefhebt toch in de eerste plaats de geschiedenis van hun vaderland kennen en begrijpen. Leert hen te gevoelen met hun voorouders en met hen te strijden en te lijden. Mag ik pogen dit duidelijk te maken door een herinnering uit mijn jeugd? Toen ik op kostschool was mocht ik een vriendin van mijn ouders, die zeer zwak van gezondheid was, soms een bezoek brengen. Dan vertelde ze mij uit de vaderlandsche geschiedenis. Steeds denk ik aan haar als ik dankbaar opmerk hoe knappe paedagogen als Dr. Gunning ons leeren, dat men bij de opvoeding toch vooral niet de cultuur der emoties verwaarloozen moet. Men moet op gevoel en verbeelding bij kinderen een beroep doen. Als de oude juffrouw Gildemeester vertellen ging van 's volks lijden en strijden in bange jaren, dan leefde ik in dien tijdl Want zij gevoelde alles wat zij zeide, Neen, het verleden is niet dood. Ziet het herleven. Hoort het spreken. Met hartstocht sprak de tengere, zwakke vrouw. Niet met neutrale stem en onzijdig gelaat zeide ze het: „Mon Dieu, mon Dieu ayez pitié de moi et de mon pauvre peuplel" maar de tranen biggelden haar uit de zielvolle oogen langs de bleeke wangen. Het waren die geestdrift en die emotie welke op mij een indruk maakten, die mij het leven lang bijbleef. Want kinderen, die argumenten vaak nog niet begrijpen, worden door warmte van overtuiging en gevoel aangedaan. Zij zijn als Helene Keiler, die hooren, spreken noch zien kon, maar die tijdingen van het onzienlijke en onhoorbare wist te verstaan uit den druk van een hand. O, vrouwen van Nederland, durft steeds emotie, geestdrift voor uw vaderland toonen. Komt moedig uit voor de nationale idealen en houdt dus het vuur uit den hooge vlammend in ons oude land! Want hoe wordt het heden versterkt door het verleden, als men zich verdiept in de geschiedenis van zijn volk, zijn rasl Het is dan als of tienduizende dooden met hun groote denkbeelden, hun ihachtige hartstochten ons voorwaarts drijven, onze bewegingen beheerschen, onze woorden voor ons vormen. Volgens het woord van Melchior de VoguÉ: „ce sont les morts qui parient . Wij dragen niet voor niets den naam onzer voorvaderen. In Athene noemde men evenals bij ons den kleinzoon naar den overleden grootvader, want „een naam is iets meer dan een woord" zegt Farnell, „een naam is een machtige talisman die een geest oproept . Om het graf van hun voorvaderen heen spreidde het grondgebied van den stam zich uit. „C'est la cendre des morts qui créa la patrie", gelijk de lamartine zoo heerlijk zeide. En wie weten wil hoe die herdenking van de voorvaders en van wat ze deden, een zoo bij uitnemendheid vaderlandslievend volk als het Japansche met kracht, volharding en doodsverachting kan zegenen, leze Dr. Frazer's of Lafcadio Hearn's beschrijving van het Japansche Feest der Lantaarnen, wanneer het volk met teedere gracie hulde brengt aan de geesten der voorouders. Er schuilt zulk een doordringende waarheid in Carlyle's woord, „dat de ware Bijbel van elk volk zijn eigen geschiedenis is". Wie met behulp ook van dien Bijbel kinderen opvoedt en versterkt, handhaaft de krachten, welke Holland maakten tot het kleine wonderland, dat het mij steeds toeschijnt. Dus leert men beseffen hoe Holland's grond het tooneel was van menig machtig en weldoend bedrijf in het groote drama van ons bestaan op aarde. Met eerbied, eerbied, en nog eens eerbied worden wij doordrongen voor het verleden, voor de voorouders, de voorvechters, die ons land kracht en karakter gaven. Wij leeren in ons land een van de factoren waardeeren van dat groote vraagstuk : de toekomst der aarde. Een kleine, zeer oorspronkelijke, zeer krachtige factor, maar slechts één van velen. Dus allerminst om andere factoren te ignoreeren of te miskennen, maar om in vruchtbare mededinging met hen onzen eigen factor te ontwikkelen tot zijn hoogste macht. Men kan geen goed burger van zijn eigen land zijn als men vergeet dat men ook wereldburger is. Zeker 1 Maar een Nederlandsch wereldburger, die verzuimde eigen nationaal bewustzijn te ontwikkelen bij de kinderen, zou op ellendige wijze zijn plicht verzuimen en een heerlijke beweegkracht tot edel leven verwaarloozen. Want wat is een volk? Wie dit begrijpen wil leze de schoone bladzijde, welke ernest renan schreef in zijn opstel Qu'est-ce qu'une Nation ? „Een volk is een ziel, een geestelijk beginsel, zeide hij. Twee krachten, die feitelijk één zijn, vormen dit beginsel. De eene leeft in het verledene, de andere in het tegenwoordige. De eene is het gemeenschappelijk bezit van herinneringen; de andere is de drang in het heden tot samenleving, de wensch om bijeen te blijven, de begeerte om de erfenis, welke wij onverdeeld verkregen hebben, krachtig te beheeren en te ontwikkelen. Een volk is het resultaat van een lang verleden van onvermoeid streven, van opofferingen en toewijding. De voorvaderen hebben ons gemaakt tot wat wij zijn. Een heldhaftig verleden en de gemeenschappelijke glorie (de ware!) vormen den grondslag voor het nationaal denkbeeld". Gemeenschappelijke glorie in het verleden, een vaste volkswil in het heden, het bewustzijn tesamen groote dingen te hebben tot stand gebracht en de wil daarmede voort te gaan, deze zijn de levensvoorwaarden voor een volksbestaan. Men heeft lief naarmate men meer geleden heeft, want het lijden, waarin allen deelden, bindt nog meer dan gemeenschappelijke vreugde. Hierop doelde Ibsen toen hij een der Russische schrijvers er mede geluk wenschte, dat hij onder een bloedige dwingelandij leefde 1 •Vervolging maakt kameraden. Welke kracht geeft die kameraadschap in tijden van gevaar, hoe bezielt de toewijding aan het gemeenschappelijk vaderland tot eendracht 1 Strijdend te midden der broeders durft men alles aan en duldt men met een glimlach wat anders onverdragelijk schijnt. De groote geschiedschrijver Gibbon betreurde het op later leeftijd, dat hij zich in zijn jeugd niet aangesloten had als militair, rechtsgeleerde of geneesheer aan een der groote beroepen, omdat hij daardoor gewonnen zou hebben dien eervollen prikkel tot krachtig werken, welke het deel wordt van hem, die lid is van een verzameling mannen met de onwankelbare traditie van het gemeenschapsgevoel, dat public spirit of esprit de corps genoemd kan worden. Welnu, die discipline, die traditie, dat ideaal geeft aan burgers vooral van een klein land het besef, dat allen die voor dat land denken, werken, lijden onze makkers zijn. Enge grenzen dwingen tot broederschap en eenheid. Als men denkt aan al wat de beschaving en schoonheid der wereld danken aan kleine volken, dan rijst de vraag of die gedwongen aaneensluiting juist van een klein volk niet versterkt de innigheid, de oorspronkelijkheid en de scheppende geestkracht der inwoners. Ik geloof dat de saamgedrongen kracht van hun gevoelen, hopen, verbeelden, denken, waartoe ze genoopt werden door de hen omringende, verdringende volken, aan die vaderlanden van de geestelijke krachten der wereld hun adel en bezieling gaf. ,,De zege van Marathon was de overwinnig van een volk dat zich zelf wil zijn" zeide Allard Pierson in zijn Hellas. * * * Maar nu is het juist dit alleenlijk of voornamelijk zich zelf willen zijn van individuen en naties, dat tegenwoordig wordt afgekeurd door velen, die in zich zeiven boven alles wereldburgers zien. De innigheid van den band die het vaderland legt noemen ze engheid. Ze willen niet dat men aan één volk geeft wat der geheele wereld toekomt. In plaats van ons kleine land, zoo warm van kleur, bieden ze een paradijs van gesmolten sneeuw en Novemberwind op een onafzienbare uitgestrektheid ons aan. Ze willen ons laten omzwerven in het kleurlooze onbegrensde tusschen de bouwvallen der hooge torens, der tempels, paleizen en stadhuizen, welke de oude vaderlanden adelden. De sociaal-democraten, voor wie vaderlandsliefde afgedaan heeft, willen de alleen-heerschappij van het proletariaat op aarde door de concentratie daarvan verkrijgen. Het klassebewustzijn der handarbeiders moet beweegkrachten als godsdienst en vaderlandsliefde vervangen. , Hebben ze gelijk en moet men met Nietzsche zeggen dat een man unzeitgemass is, als hij in vaderlandsliefde een machtige aangeboren beweegkracht ten goede voor een volk blijft zien? Roeit hij op tegen den stroom der eeuw als hij werkt en ijvert om die liefde voor het geboorteland te versterken, waarin hij de synthese vindt van tegenstrijdige gevoelens, meeningen en belangen, de weldoende macht, die niet ontbindt maar samensnoert? Neen, ze hebben ongelijk 1 Het bestaan der afzonderlijke volken is de waarborg der vrijheid, die verloren zou gaan, zoo de wereld slechts één wet en één meester kende. Nationaliteiten hebben hetzelfde recht van bestaan als afzonderlijke personen. Ons land is ons lichaam, we groeiden er mede op, het is in overeenstemming met 's volks genie en zijn streven. Het klimaat van het land heeft op individu en volk denzelfden invloed. Elke nationaliteit ontwikkelt haar eigen gaven, haar eigen richting, haar eigen bestemming. Men denke aan de schilders door Holland's atmospheer wellicht niet geschapen, maar toch zeker gekweekt. Voorwaar, CORNEILLE had gelijk, toen hij in Cinna zegt: „Du ciel la prudence infinie Départ a chaque peuple un différent génie". En niet alleen een verschillend genie, maar ook een verschillend ideaal als levensbeginsel. Hebben Holland's zee en Holland's horizon ons niet met godsdienstzin en liefde voor vrijheid bezield ? Organisatie is de grondslag der beschaving. Geïsoleerde personen en groepjes moeten zich organiseeren en aaneensluiten of ze vergaan en zinken weg. Onze idealen zijn telkens wenken, welke de scheppende kracht ons geeft van het doel waarnaar zij streeft. Wie in de eerste plaats zijn vaderland organiseert en tot meerdere volmaking brengt, vormt tevens een opvoedende kracht voor de wereld. Ieder ras, mits het zich ontwikkelt volgens zijn aard, zijn aanleg, vermeerdert de wereldkracht met onmiskenbare hoedanigheden. ö Terecht schreef in de Sozialistische Mona.tsh.ejte engelbert Pernstorffr daarom: „Nationaliteit in zijn hoogsten vorm is een der krachten van het idealisme. Elke vorm van beschaving is nationaal. De beschaving toont zich het eerst onder een bijzonder volk en heeft een beslist nationaal karakter in zijn hoogsten vorm. Elke poging om het nationaal bewustzijn te verzwakken zou, indien ze gelukte, de erfenis van het menschelijk ras verminderen. In de groote organisatie der menschheid zijn niet personen, maar volken de cellen, en die cellen moeten gezond zijn, wil men een levenskrachtige organisatie hebben" !). Dit is een goed antwoord op de bewering van andere socialisten, dat liefde voor een afzonderlijk vaderland ons zou afscheiden van de groote gemeenschap der volken! Wat zeide de edele maurice: „Het rechtvaardigst jegens elke andere natie is in den regel de man, die het krachtigst gevoel van verknochtheid aan zijn eigen volk heeft". Reeds thans hebben wij, naast liefde voor het vaderland, liefde voor onze meer intieme omgeving, liefde voor de stad onzer inwoning. Zelfs is in een klein land als Nederland zijn stedelijk en provinciaal bewustzijn niet onbekend. Maar ziet, de warme liefde van een Amsterdammer voor zijn Amsterdam, van een Rotterdammer voor zijn Rotterdam, komt hetgeheele land ten goede. „Het vaderland van eiken mensch heeft zich uitgebreid", zegt men. Zeker! Eerst moesten de menschen van verschillende volksstammen in steden vereenigd, of in graafschappen, hertog- en vorstendommen, zich voortdurend verdedigen tegen anderen. Zelfs een klein vaderland als Nederland telde vroeger vele gewesten, die kleine afzonderlijke vaderlandjes waren. Vaderlandsliefde kan zich dus verbreeden, door een grooter, talrijker Professor f. Laurent, die dit denkbeeld in zijn boek les Nationalités uitwerkt, zegt: „Ainsi les nations sont a 1'égard de 1'humanité, ce que les individus sont a egard des nations; la vie nationale doit se relier a la vie générale, demême que la vie individuelle doit se relier a la vie nationale. Les nations ont une mission qui s'identifie avec celle des individus; 1'humanité a une destinée qui est au fond celle des nations et des individus. II faut donc que le genre umam soit organisé de manière que la vie nationale favorise la vie individuelle. en machtiger volk te gaan omvatten. Maar dan toch alleen op voorwaarde, dat de burgers van het vergroote land geen te verschillende belangen, tradities, afkomst, taal en karakters zullen hebben. Steden en gewesten, die elkander beoorloogden en nu deel uitmaken van ons rijk, werden bewoond door gelijksoortigen, mannen van denzelfden aard, dezelfde omgeving, dezelfde taal. Maar een republiek der Vereenigde Staten van Europa of een socialistische wereldbond zou een onnatuurlijk innigen band pogen te slaan om volken van geheel verschillende geestesrichting, verleden en idealen. Hoe bezwaarlijk dit gaat toonden de Engelschen, die te vergeefs de Ieren poogden te assimileeren. Hoe gevaarlijk dit kan worden bewijst Amerika's wanhoopskreet: wat moet ik met mijn negers beginnen? Er zijn volken voor samensmelting ongeschikt. Wie b.v. Russische romans leest of met Russen intiem spreekt, verkeert in een sprookjeswereld. Die mannen en vrouwen uit de romans en uit het werkelijk leven denken, oordeelen, handelen zoo volstrekt anders dan wij, dat men beseft hoe wij in verschillende werelddeelen tehuis behooren. Kameraadschap in een gemeenschappelijk wereldrijk met zoo iets ongelijksoortigs ware onmogelijk. * Wanneer wij, na dus in gedachte in Rusland te zijn geweest, met opgelucht hart ons eensklaps gelukkig gevoelen weder in Nederland te zijn, beseffen wij eerst goed, hoe men zelfs in verbeelding niet overdrijven kan al wat wij verschuldigd zijn aan de rijke cultuur en maatschappelijke orde, die onze wieg heeft beschermd en onzen geest heeft ontwikkeld. Ons vaderland en zijn taal vormen het erfdeel waarmede wij bij onze geboorte begiftigd werden. Hoe gelukkig is ons volk te noemen, omdat het als extra bindende kracht voor de nationale eenheid een taal bezit, die onze roem en bezieling is. Denkt slechts even aan dit wonder: onze taal I Zij is het onvergankelijk monument van ons volk, zij behoort ons uitsluitend toe. Zij is opgegroeid met ons voorgeslacht Zij is ons bloed, ons leven. Leest gij wel eens in van Dale s woordenboek? Ik doe het vaak. Het bevat betere poëzie dan die van tal van dichters te samen. ,,In onze taal blijkt een geest van vriendelijke samenleving, een geest van huisgezin, maatschappij en staat" zegt prof. Bolland. Daarom stemt het mij zoo dankbaar, dat ons kleine volk den hoogen drang bleef gevoelen zichzelf te blijven, en trouw aan de traditie, eigen aard en taal en kunst te versterken en dus te toonen een fier en stoer ras te zijn. Tegen het internationalisme van dezen tijd is vaderlandsliefde ten volle opgewassen. Waar zelfs de Christelijke godsdienst, die liefde predikt, niet alle volken tot één kon maken, zal een leer, die tot haat tusschen landgenooten opwekt, dit nog minder vermogen. En trouwens, ik geloof niet dat de meeste socialistische Nederlandsche handarbeiders hun internationalisme zeer ernstig opnemen. Wel heeft men vaak van de leiders der partij kunnen vernemen dat de arbeiders geen vaderland hebben. In hun melodramatische rhetoriek verklaarden de eerste Duitsche socialisten, dat het eenige Vaderland van de proletariërs zes voet onder het kerkhofgras gevonden werd. En bakunin riep uit: „Vaderlandsliefde is een slechte, nare, noodlottige gewoonte — de ontkenning van menschelijke gelijkheid en broederschap". Is er ooit een woord zoo misbruikt als „gelijkheid?" Maar hebben die manifesten en verklaringen de overtuiging der werklieden uitgedrukt? Ik betwijfel hetl De psyche van den werkman is moeilijk juist te kennen, maar toch gevoel ik de overtuiging, door wat ik in mijn leven opmerkte, dat de werkman, de boerenarbeider, de visscher zich zouden wapenen met wat hun het eerst onder de handen kwam om te vechten als een vijand de grens overtrok! Ik herinner mij hoe in Groningen de boeren in het jaar 1870 met hun sijzen uitliepen om de Pruisen te lijf te gaan, toen het gerucht liep dat Uhlanen de provincie waren binnen gerukt. En eens in een zeedorp sprekend met enkele visschers, die den dienstplicht drukkend noemden kreeg ik tot antwoord, toen ik hun gevraagd had: „maar wat zoudt ge doen als de Engelschen landden ?" „wij zouden met hooivorken en messen er op los gaan". Dit schijnt mij een bewijs te meer van wat ik omtrent vaderlandsliefde opmerkte, dat het een aangeboren aandrift is, een primary instinct. Bakhuyzen van den Brink verklaarde in zijne beroemde redevoering over vaderlandsliefde, dat zoo hem iemand genoemd werd, die het vaderland niet meer lief had dan den vreemde, hij hem zoeken zou „onder uwe overbeschaafden, onder uwe overwijsgeerigen". Maar zulke overrijpe overbeschaving vindt men gelukkig niet onder frissche, flinke, voor hun vrouw en kinderen werkende en ijverende huisvaders. Daarom geloof ik, dat men de „Vaterlandslose Gesellen" van onzen tijd minder vinden zal onder de handwerkslieden dan onder de overwijsgeerige heeren, die hen aanvoeren en prikkelen! Uit het hart van het volk jubelt nog omhoog de weerklank van het Bijbelwoord: „Hoe schoon zijn uwe tenten, o Israëli" Gelijk de godsdienst der ongodsdienstigen onder het meerendeel van hen de zedelijke wet in eere houdt, zou ook de vaderlandsliefde der vaderlandsloozen hen dwingen om, werd het vaderland aangevallen, daarvoor te strijden en te sneuvelen. De natuur is sterker dan de leer 1 Telkens kwam uit op het internationale socialisten-congres te Amsterdam, dat er onder de internationalen meer zijn, die het vaderland liefhebben, dan ze weten of willen erkennen. Men moest glimlachen als men dat opmerkte. Maar de glimlach was er geen van spot, maar een van hoop en sympathie. En hoe geheel stemt die houding overeen met Bebel'S beroemde verklaring in 1905 in den Reichstag afgelegd. ,,In een oorlog voor het bestaan van Duitschland zullen wij tot den laatsten man optrekken: de oudste man zal zijn geweer opnemen ... Ik en mijn vrienden, wij zullen den vreemdeling geen duimbreedte Duitschen grond afstaan". Dit is een voortreffelijke belofte, maar het opnemen van het geweer helpt niet, als men er niet mee weet te schieten en te raken. Onze strandbewoners zouden evenmin met messen en hooivorken iets vermogen. Dit predikt het onontbeerlijke van voorbereiding en oefening, van tucht en dienen in het leger. De Duitsche weerkracht wordt niet door de Socialisten bedreigd, die is in ordel Maar voor ons vaderland is hun houding een gevaar, ook al wijst alles er op dat zij, zoo een buitenlandschen vijand ons land binnendrong, zich zouden pogen te weren. Juist dezer dagen zag men hoe geheel het volk in Italië het vaderland helpt, zelfs bij een onrechtvaardigen veroveringsoorlog. Ook de socialisten aanvaarden aldaar de Britsche leuze: „My country, right or wrong". Zij waarschuwden openlijk zoolang waarschuwingen nog baten konden . . . maar in het uur van gevaar hielpen zij hun land voor ondergang behoeden, gelijk een vader doet, die zijn ongehoorzaam kind, dat met '-uur gespeeld heeft, toch moedig uit de vlammen redt. „De publieke opinie in Italië" schreef Het Volk, „wasvoorden oorlog, de arbeiders gaven geen gevolg aan den oproep van partij en vakbeweging, de massa van het Italiaansche volk, in plaats van te strijden tegen den oorlog, loopt te hoop om de vertrekkende troepen toe te juichen, is blijkbaar dronken van chauvinisme. En die geest is zelfs over eenige sociaal-democraten vaardig geworden." „Het feit ligt er toe; de partij is blijkbaar machteloos geweest tegen de voor den oorlog gewonnen publieke opinie; van eenige daad tegen den oorlog kon geen sprake zijn." Het Volk noemt dit een groote les, die door de socialistische partijen in de verschillende landen, in alle landen, ernstig overwogen moet worden. Die woorden herhaal ik ... maar in anderen zin! Want Italië's en Frankrijk's voorbeeld schijnt mij vooral een geduchte les te zijn voor onze socialisten, die van voorbereiding der landsverdediging niets willen weten. Hoe zouden ze zich rechtvaardigen als de vijand het land was binnengevallen en ten gevolge van hun weigering om het leger in orde te hebben, al de ongeoefende vaderlanders, die met sijzen naar de grenzen zouden snellen om hun haardsteden te verdedigen, weerloos zouden worden neergeschoten? Welke onduldbare minachting voor zich zelf en voor zijn geestgenooten zou het ondergaan van het vaderland wekken bij ieder, die dat vaderland weerloos gelaten had uit gehoorzaamheid aan socialistische theorieën. Ze zouden — want ik geloof in het menschelijk geweten — beseffen dat ze als onteerden bij de schandpaal stonden! Het denkbeeld dat het tehuis, waar de moeder zegenend voorging, waar vrouw en kinderen de poëzie van het leven zijn, door vreemde indringers zou ontwijd worden, vervult ieder huisvader met witblakenden toorn, met sprakeloozen hartstocht. De liefde voor zijn land en de begeerte het te verdedigen tegen vreemde indringers zijn zedelijke beweegredenen en ze geven hare zedelijke waarde aan de krachten en bedrijvigheid tot die verdediging en haar voorbereiding noodig. En meent men dat mijn denkbeelden hierover verouderd of ouderwetsch zijn, laat mij dan om het tegendeel te bewijzen steun voor mijn overtuiging vinden bij een diepzinnig geleerde, een wijsgeer, zoo modern als professor Bolland. Van zijn Spreuken uit de Leerzaal van Zuivere Rede, haal ik de volgende aan: 274. Geene samenleving zonder gemeenschapszin. En het hoogste gemeenschapsgevoel, dat als zuiver menschelijk medegevoel naam mag hebben, zonder dat het zich in het onbepaalde verliest, heet vaderlandsliefde. 275. Het anti-militarisme, dat de vaderlandsliefde verzwakt en het gevoel van nationale eigenwaarde verwoest, is verkeerd gemeenschapsgevoel en aan te merken als misdadig. Maar wie redenen zoekt om vaderlandsliefde te veroordeelen . . . om voorbereiding tot landsverdediging te dwarsboomen, schijnt vaak de onedele verleiding niet te kunnen weerstaan om vaderlandsliefde te vereenzelvigen met chauvinisme of jingoïsme, of hoe men die ontaarding van een edelen hartstocht, een heilige beweegkracht ook noemen wil. Niets onrechtvaardiger en onbillijker dan dit! Voorwaar, RUSKIN heeft een treffende uitdrukking gebezigd, toen hij zijn lezers waarschuwde tegen die „gemaskerde woorden", welke n«en in zoovele discussies laat dienst doen. Door hun vermomming pogen ze de hoorders zich zeiven zoetelijk te doen misleiden. Wie chauvinisme of jingoïsme noemt wat vaderlandsliefde is, gebruikt een gemaskerd woord. Vaderlandsliefde is iets zeer dieps en innigs, maar jingoïsme, maar chauvinisme is oppervlakkig als elke opwinding. De Franschen vonden in hun bekoorlijke taal het juiste woord er voor. Ze noemen haar „patriotisme d'épiderme" J). * * * Zijn redevoering over vaderlandsliefde (in De Gids van 1840 opgenomen) besloot Bakhuizen van den Brink met deze regelen : ') Est-ce cette politique chauvine, échauffée, belliqueuse, a laquelle mène fatalement ce que j'appellerais volontiers le patriotisme d'épiderme?" Lettres de Province. Le Temps. „Het vertrouwen, waarvan deze rede uitging, is dat de zaak aan allen gemeen, voor allen belangrijk, in ieders boezem weerklank mag verwachten". Ik heb de redenen aangetoond van mijn overtuiging dat dit nog het geval is, en dat dit zou blijken in tijd van gevaar. Want tot versterking van onze vaderlandsliefde strekt het bewustzijn, dat ons land groote zelfopofferende liefde waard is. De macht van den grond waarop wij zijn geboren en waarin onze voorvaderen rusten van den arbeid, blijft ons beheerschen ! Laat ons, de ouderen, die ons herinneren al de mannen van actie en gedachte, die wij aan het werk gezien hebben, getuigen van al de groote oorspronkelijke krachten, nog steeds werkzaam in ons midden!... van al de hoopvolle werkzaamheid, getrouwe plichtsbetrachting der handelaars, geleerden, kunstenaars, nijveren, handarbeiders, van leger en van vloot. Het epos onzer geschiedenis wordt ons verhaald door terpen, dijken, masten en kerktorens. Daar zien wij voor ons het kleine kleurrijke vaderland met zijn roodbruinen steden rijzend uit groene weiden aan den oever van breede wateren... zijn steeds groeiende vloot van groote stoomers naar Oost en West met den banier van vrijen handel hoog in top... zijn bloeiende nijverheid langs Zaan en Maas, in Twente Groningen en Holland... zijn handelaars, zijn geleerden en zijn altijd jonge kunst. Wij denken hoopvol aan de groote taak welke ons volk te vervullen heeft binnen eigen grenzen en in Tropisch Nederland. Wij merken op hoe kettingploegen ontginnend diepe vorens trekken door de dorre heide en voorzien hoe ten' westen daarvan het Zuiderzeegewest omhoog zal rijzen. Dus aanschouwen wij het kostbaar vaderland, dat, gelijk Allard plerson zeide: ,,de voorwaarde is van gelukkige krachtsontwikkeling, en de waarborg dier vastheid van overlevering, die godsdienst, zeden, denkbeelden en taal tegen verwildering moet beveiligen". Wie dat vaderland liefheeft spant zich in opdat kracht en zegen er weldoend van mogen uitgaan, hij streeft om het te maken tot een lichtbaak onder de volken. Ieder, die dit zedelijk ideaal allen vaderlanders wil voorhouden, vindt heerlijken steun in het machtig woord van Jesaja (LXII : i): „Om Zion's wil zal ik niet zwijgen en om Jerusalem's wil zal ik niet stil zijn, tot dat hare gerechtig- heid voortkome als een glans en haar heil als een fakkel die brandt". Laat ons dus werken en strijden, opdat gerechtigheid uitstrale van ons kleine land. Toonen wij door voorbeeld en woord, dat wij doordrongen zijn van de waarheid, dat men de zeden verbeteren moet eer eenige verbetering der maatschappij mogelijk is, que toute question sociale est une question de morale. Jong Holland, op u doe ik een beroep! Sterkt u door het bewustzijn dat een klein volk, machtig door eenheid van taal, traditie en vrijheidsliefde... een kleine natie, die reeds in de middeleeuwen de voorwacht was van de staatkundige vrijheid der landen van Europa, omdat ze de gemeenten, de vrije steden handhaafde ... dat zulk een volk nog wat groots kan verrichten! Wellicht zullen bij de naderende stormen op sociaal gebied, de lage landen aan zee nog eens helpen door moed, gezond verstand, samenwerking en voorbeeld de vrijheid in Europa te redden! Dwingt allen, die onder uw invloed komen, tot broederschap, tot aaneensluiting en onderling hulpbetoon in ons groote tehuis, het Vaderland. Leert allen hoe wij, Nederlanders, een aantal hulpbehoevende wezens zijn, op een kleinen hoek der aarde te zamen gebracht en opgevoed, om daar te leven en iets duurzaams te vestigen, en dat wij enkel vermogen dit te doen door naast elkander schouder aan schouder te staan en altijd gereed te zijn tot verweer tegen wie begeert en aanrandt wat door ons en onze vaderen gewonnen en gemaakt is. En ziet ge soms bezorgd de toekomst van ons land tegemoet, dan het hart naar boven, dan u versterkt met de overweging, dat het een socialist is, die op de treffendste wijze de omschrijving van vaderlandsliefde gegeven heeft. Het was JAUKÈS die zeide: „Vous êtes attachés a ce sol par tout ce qui vous précède et par tout ce qui vous suit. .. par ce qui vous créa et par ce que vous créez. .. par le passé et par 1'avenir, par 1'immobilité des tombes et le tremblement des berceaux". Dit is wat ik heb willen zeggen. Wij hebben allen onze taak. Onze idealen, „nos espérances ultérieures" wenken ons toe! Het vaderland leve! CHARLES BOISSEVAIN. Eigenlijk ben ik volstrekt niet van plan om contra vaderlandsliefde te schrijven, maar alleen contra datgene, wat officieel als vaderlandsliefde gestempeld is, maar dat van mijne gevoelens — ik zal maar aanstonds bekennen sociaal-demokraat te zijn; dan is men tenminste vooraf gewaarschuwd — evenveel verschilt, als een orgeldeun van een Schubert-lied. Laat mij als tekst kiezen eenige zinsneden uit een artikel van den dagelijkschen lierzanger aller gemeenplaats-gevoelens, den heer CHARLES BoiSSEVAIN, hoofd-redacteur van het Algemeen Handelsblad. Naar aanleiding van een socialistische Kamer-rede bij de behandeling der Militiewet schreef hij in zijn blad van 25 Oct. 1911 o.m. : „Wie redenen zoekt om vaderlandsliefde te veroordeelen, om geestdrift voor eigen nationaliteit belachelijk te maken, om voorbereiding tot landsverdediging te dwarsboomen, schijnt vaak de onedele verleiding niet te kunnen weerstaan om vaderlandsliefde te vereenzelvigen met chauvinisme of j i n g oïs m e, of hoe men de ontaarding van een edelen hartstocht, een heilige beweegkracht ook noemen wil". En verder: „Niet chauvinisme, maar vaderlandsliefde heet onze aangeboren hartstocht voor onzen geboortegrond, voor 's volks verleden, zijn toekomst, zijn taal en zijn aard". Wij hebben hier in kort bestek vrij volledig alle voornaamste elementen van het gebruikelijk begrip: vaderlandsliefde bijeen. Alleen één belangrijk punt ontbreekt nog, de „nationale eer". Daarover zal ik ook nog het een en ander op te merken hebben. Maar laat mij beginnen de aanhaling uit het opstel van den heer BoiSSEVAIN wat nader te beschouwen. CONTRA Allereerst zien wij dat hij vaderlandsliefde gelijk stelt met den plicht der „voorbereiding tot landsverdediging". Het is geen toeval, dat hij niet kortweg van „landsverdediging" spreekt, maar van de „voorbereiding" ertoe. Die „voorbereiding" toch bestaat in de huidige maatschappij in bijna alle landen, en ook in het onze, uitsluitend in de bevordering van het militairisme. Inderdaad dient dan ook het aankweeken van wat men vaderlandsliefde noemt, in de praktijk vooral tot het leggen in den volksgeest van de grondslagen, waarop het militairisme is opgebouwd. Over vaderlandsliefde wordt hoogst zelden gesproken en geschreven, zonder het directe doel om het militairisme te versterken. Dit moet ons al aanstonds zeer argwanend stemmen. Wanneer een op het oog edel gevoel, als de vaderlandsliefde, tot haast niets anders ge&ëxploiteerd wordt, dan tot een zoo leelijk oogmerk als het militairisme, is er alle kans dat wat onder de oppervlakte van dat naar den schijn edele gevoel steekt, ook niet veel moois is. Is vaderlandsliefde inderdaad hetzelfde als verplichting tot bevordering van het militairisme? De heer BoiSSEVAIN schreef zijn artikel naar aanleiding van een door Troelstra op 20 Oct. 1911 in de Tweede Kamer gehouden rede. Mijn partijgenoot wees in die rede te eenen male het verwijt af, als zouden de sociaaldemocraten geen vaderlandsliefde hebben. Hij handhaafde echter tegelijkertijd de leuze: voor de „voorbereiding tot landsverdediging", zooals de burgerlijke regeeringen die tot stand willen brengen! geen man, geen cent en geen spijker! Hoe dit te rijmen? Laat mij het met Troelstra s eigen woorden zeggen. Wij zien in het militairisme „een instrument van klasse-heerschappij", wij beseffen dat, „waar het tot de groote onwaarschijnlijkheden, althans tot de groote zeldzaamheden zal moeten behooren, dat leger en vloot tegen het buitenland gebruikt worden, zij allereerst en in hoofdzaak zijn aangewezen op, zooals men dat noemt, handhaving van de orde en de rust binnenslands", d. w. z. tot verdediging van de heerschappij der bezittende klasse over de ontevreden arbeiders. Laat men, alvorens van socialisten te verlangen dat zij vaderlandsliefde met „voorbereiding tot landsverdediging" gelijkstellen, eerst eens in de wet opnemen een artikel als de Fransche sociaaldemocraat jaurès in zijn ontwerp-legerwet schreef, luidende als volgt : "Het leger heeft tot uitsluitend doel de onafhankelijkheid en den bodem des lands tegen eiken aanval te beschermen. Elke oorlog is misdadig, die niet klaarblijkelijk een verdedigingsoorlog is en zij is slechts klaarblijkelijk en stelliglijk een verdedigingsoorlog, als de landsregeering aan de vreemde regeering waarmee zij in geschil is, voorstelt het geschil door scheidsrechterlijke uitspraak te beslissen". De laatste zinsnede van dit socialistisch wetsartikel voert ons tot een anderen kant van het valsche begrip: vaderlandsliefde. Men pleegt dit te vereenzelvigen met het gevoel voor „nationale eer". Het scherpst is dit uitgedrukt in de bekende Engelsche spreuk: right or wrong, my country, — of het gelijk dan ongelijk heeft, het is mijn vaderland en dus verdedig ik het, kom ik er voor op. Beestachtiger leuze, het zij met bescheidenheid gezegd, kan ik mij moeilijk denken. Toch behoort zij tot den alom-aanvaarden inventaris van de vaderlandsliefde in den overgeleverden vorm. Hier heeft men nu juist een goed kriterium, waaraan men de socialistische opvatting van vaderlandsliefde met de burgerlijke kan meten. Wij zijn sinds eenige jaren in de periode der arbitragetraktaten tusschen verschillende natiën. Sedert de stichting van het Haagsche Vredeshof is dat een diplomatieke mode geworden, die voor de diplomaten dit goede heeft, dat zij die heeren, wier arbeid nog al eens als voor den vrede niet ongevaarlijk wordt beschouwd, met een goedkoope aureool van vredelievendheid omgeeft. Inderdaad is het niet veel anders dan schijn, want, tenzij het gaat tusschen mogendheden als bijvoorbeeld Servië en Denemarken, die moeilijk oorlog met elkaar kunnen voeren, wordt in die traktaten steevast de bepaling gevonden, dat de verplichting tot onderwerping van geschillen aan scheidsrechterlijke uitspraak, niet geldt voor geschillen die de „nationale eer" raken. Dat heet dan een eisch van vaderlandsliefde om in kwesties van „nationale eer" geen „inmenging van derden" te dulden. De sociaal-demokraten echter hebben in alle parlementen ter wereld, waarin zij vertegenwoordigd zijn, eenstemmig aanstonds den eisch doen hooren, dat die klausule tot uitschakeling der geschillen van „nationale eer" uit de scheidsrechterlijke uitspraak, vervallen zou. Zij kennen geen „nationale eer die gediend zou zijn met handhaving van onrecht. Zij kennen geen vaderlandsliefde die zou noodzaken eer boven recht te stellen. Zij meenen de liefde tot hun land het best in toepassing te brengen, wanneer zij dat land nimmer den bodem van het recht doen verlaten. Zou dit niet een ietwat hooger begrip van vaderlandsliefde zijn, als dat wat geschillen omtrent „nationale eer" van rechtspraak uitsluit? In dit verband kunnen wij weer tot den heer BoiSSEVAlN terugkeeren. Hij komt er tegen op, dat men vaderlandsliefde zou willen vereenzelvigen met chauvinisme of jingoïsme. Het staat daarmee precies als met de „nationale eer". De stelling, dat van arbitrageverdragen geschillen, waarbij de „nationale eer" betrokken is, uitgezonderd zouden moeten zijn, berust op de fiktie, dat het land welks „nationale eer" aangerand zou worden, subjektief altijd ondersteld zou moeten worden in zijn „recht" te staan. Zoo berust ook het onderscheid dat men gemaakt wenscht te zien tusschen vaderlandsliefde en chauvinisme, op niets dan een fiktie; op deze fiktie nl., dat er ooit een volk zou gevonden kunnen worden, dat zijn eigen chauvinisme als zoodanig zou erkennen en niet voor vaderlandsliefde zou houden. Inderdaad is dat een onhoudbare onderstelling. Het is eigenlijk verwonderlijk, dat men in den tijd van den Tripolitaanschen oorlog nog te betoogen heeft, dat wat de een in den ander chauvinisme scheldt, door dien ander nimmer anders dan als vaderlandsliefde gevoeld wordt. Heeft men niet in alle niet-Italiaansche bladen ter wereld in de meest verontwaardigde termen kunnen lezen van den chauvinistischen roes, waarin het Italiaansche volk bevangen was? En wordt datzelfde gevoel in de Italiaansche pers niet als de heiligste vaderlandsliefde gevierd ? Is het soms anders geweest ten tijde van den Boerenoorlog? Dropen toen de niet-Engelsche kranten niet van walging over het jingoïsme van het perfide Albion? En was toen niet evenwel elk rechtgeaard Britsch vaderlander overtuigd, aan zijn nationaliteitsgevoel verplicht te zijn vol geestdrift in te stemmen met den strijd tot onderwerping van het achterlijke Boerenvolk, dat aan de uitlanders hun politieke rechten weigerde? Maar hier kunnen wij nu ook nog eenig licht laten vallen op de socialistische opvattingen omtrent vaderlandsliefde. Er is een deel van het Italiaansche volk, dat zich niet door de chauvinistische roes heeft laten meesleepen. Het zijn de sociaal-demokraten. Men heeft wel getracht het in de pers voor te stellen, alsof het tegendeel het geval was, maar kon zich voor die valsche voorstelling slechts beroepen op den eenen De Felice, die inderdaad de malste chauvinistentaai heeft uitgeslagen, maar die dan ook geen deel uitmaakt van het sociaal-demokratisch partijverband. De partij zelve echter heeft de protest-staking tegen den oorlog, door het onder sociaal-demokratische leiding staande vakverbond georganiseerd, ondersteund. De partij zelve heeft op haar kongres van Modena met algemeene stemmen een resolutie met betuiging van broederlijke gevoelens jegens het Turksche proletariaat aangenomen. Dat ziet er zeker niet erg chauvinistisch uit. En dat het verzet der Italiaansche sociaal-demokraten tegen den Tripolitaanschen oorlog de beste uiting van ware en juiste vaderlandsliefde is, het zal door heel de burgerlijke pers toegestemd worden, behalve ... in Italië zelf. Een verstandige opvatting van vaderlandsliefde immers bezit die pers alleen waar het andere landen geldt. De vaderlandsliefde echter, die het voor het eigen land in toepassing brengt, heet in andere landen steevast chauvinisme. Het Italiaansche geval staat niet alleen, maar is regel. In Engeland waren het tijdens den Boerenoorlog haast uitsluitend de socialisten die daartegen protesteerden. Zij oogstten er de toejuiching en bewondering mede van heel de niet-Engelsche burgerpers, die, toen 't het andere land betrof, weer zoo goed de echte van de valsche vaderlandsliefde wist te onderscheiden. De Italiaansche kranten zullen toen stellig vol hulde aan de Engelsche socialisten gestaan hebben. Maar in hun eigen land heetten die toen „landverraders", evenals thans de Italiaansche socialisten in hun burgerpers. Wil men nog meer voorbeelden? In een tijd toen er nog geen roem, doch enkel smaad mede te behalen was, heeft de sociaaldemocraat JaurÈS in de Fransche Kamer onvermoeid gepleit voor een betere verstandhouding met Duitschland. Jaurès daar en Bebel in den Duitschen Rijksdag zijn het geweest, die, sedert het gevaarlijke Marokko-konflikt opkwam, rusteloos geijverd hebben voor een vredelievende beslechting daarvan. Ieder in hun eigen land heetten zij dan, op zijn vriendelijkst: „hersenschimmige pacifisten , op zijn giftigst: „vaderlandslooze gezellen". En Fransche minister-presidenten prezen Bebel, zooals de Duitsche Rijkskanselier Jaurès aan zijn Duitsche socialisten ten voorbeeld stelde. Thans eerst vinden zij ook in het eigen land erkenning voor hun beter inzicht, hun echte vaderlandsliefde, die een even gruwelijken als misdadigen oorlog voorkomen heeft. Waren het niet de Zweedsche en Noorsche sociaal-demokraten, die, toen de onvermijdelijke scheiding der te voren onder één koning en één diplomatie vereenigde landen tot een bloedige botsing dreigde te leiden, dit door hun forsche en in onderling overleg overeengekomen optreden aan weerszijden van de grens voorkomen hebben? Hoe zijn zij toen elk in eigen land om afwezigheid van vaderlandsliefde gehoond ! Thans twijfelt er niemand meer aan dat zij welgedaan hebben. Het sterkste voorbeeld van alle levert misschien nog het optreden der Russische socialisten tijdens den Japansch-Russischen oorlog. Zij hebben het toen openlijk uitgesproken, dat het heil van Rusland lag in een nederlaag tegen Japan. Zij hebben het bij die uitspraak niet gelaten, maar met werkstakingen en met ondermijning van het leger hebben zij het hunne gedaan om het eigen land de nederlaag te bezorgen. Zij zijn er bitter voor vervolgd; de beulen kwamen tijd te kort; om al de socialistische landverraders aan de galgen op te knoopen. Maar twijfelt er één niet-Rus aan, dat zonder een einde te stellen aan de onafgebroken expansiepolitiek van het reeds zoo onmetelijke en arme Rijk, de innerlijke ekonomische toestand er nimmer in beter banen kan komen f Men ziet: de socialistische vaderlandsliefde is een eigenaardig ding, zij krijgt altijd achteraf gelijk, nadat zij te voren haren belijders de grootst denkbare verachting van alle officiëele patriotten op den hals gehaald heeft. Laat ons de elementen van die officiëele vaderlandsliefde nog eens wat nader bezien, aan de hand van de formuleering, die de heer BoiSSEVAIN in den door mij gekozen Handelsblad-tekst eraan geeft. Het zal dan blijken, dat zij tegen een critisch onderzoek weinig weerstandsvermogen heeft. Het is de heer BoiSSEVAiN die ons de „aangeboren hartstocht voor 's volks verleden" als een der bestanddeelen van de ware vaderlandsliefde wil aanpraten. Merkwaardig, dat het juist de heer BoiSSEVAIN is, die dit argument in het geding brengt. Hij is van Fransche Hugenoten-afkomst en met een Schotsche van Iersche afstamming gehuwd. De in zijn gezin „aangeboren hartstocht" voor eenig „volksverleden" zal toch eer die voor het Fransche of het Britsche zijn. Men meene niet, dat het mij met deze opmerking om een argumentum ad hominem te doen is. Maar de gemakkelijkheid, waarmee het historisch element in de vaderlandsliefde, dat niets dan een kon- ventioneel aangekweekt begrip is, tot een aangeboren menschelijke eigenschap omgeredeneerd wordt, valt door dit voorbeeld op eigenaardige wijze te illustreeren. Het zijn twee begrippen, die elkaar volstrekt niet dekken. Voor den Lotharinger is zijn volksverleden het Fransche, maar hij is tot Duitsche vaderlandsliefde verplicht. Hoe kan de hartstocht voor het volksverleden zich in vaderlandsliefde uiten bij de Polen, die in drie vaderlanden verdeeld zijn, een Pruisisch, een Oostenrijksch en een Russisch ? Het volksverleden der Tsjechen, Ruthenen, Serbo-Kroaten, Magyaren enz., die te zamen de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie vormen, uit zich veeleer in vaderland-vliedende kracht dan in vaderlandsliefde. Heel hun volksverleden trekt de Italianen van Triëst naar het jonge Rijk dat Rome tot hoofdstad heeft, maar in Weenen hebben zij het middelpunt te zien, waarheen hun vaderlandsliefde, indien aanwezig, zich in medewerking aan „voorbereiding tot landsverdediging" te uiten heeft. De Sleeswijker, die tot 1864 zijn volksverleden met Deensche vaderlandsliefde in overeenstemming te brengen had en voor een landsverrader doorging als hij Pruisische sympathieën deed gelden, bezat nadien een obligatoir Pruisisch patriotisme — ook uit aangeboren hartstocht voor zijn volksverleden? De nieuwbakken Britsche vaderlandsliefde, die de Afrikaanders in Transvaal en den Vrijstaat zoo gevoelvol verkondigen, kan zeker moeilijk anders dan met een uitermate jong verleden samenhangen. En de millioenen landverhuizers uit aller heeren landen, die naar de Vereenigde Staten trekken om er zich voor goed te vestigen, kunnen hun liefde tot het nieuwe vaderland slechts verwerven, door hun volksverleden tot den laatsten wortelvezel uit te roeien. Neen, waarlijk, wie „vaderlandsliefde heet onze aangeboren „hartstocht voor 's volks verleden", zou tot de konklusie komen dat ware vaderlandsliefde een der meest zeldzaam voorkomende verschijnselen moet zijn. Maar, nu ja, zal men mij toevoegen, dit alles moge nu voor de buitenlandsche gevallen die gij noemt, waar zijn; maar voor ons Nederland, sinds zooveel eeuwen één, met zijn roemrijk verleden, zijn oude stamhuis, daarvoor geldt het toch zeker niet. Komaan, en hoeveel Nederlanders zijn van jongen vreemden oorsprong ? Ziet er de geslachtsnamen maar eens op aan 1 En onze Joodsche landgenooten dan, wier volksverleden met het Neder- landsche nog maar kortstondig samenvalt? En spreekt men van ons vorstenhuis, dan raakt men heelemaal op %'alsch spoor. Er zullen weinig nederlandsche families zijn, waarin zoo weinig nederlandsch bloed aanwezig is, als juist in het Oranjehuis, dat steeds weer opnieuw Duitsche en Russische aderen in zich opgenomen heeft. Zooals men zich trouwens geen „vaderlandsloozer" gezelschap kan voorstellen, dan de Europeesche vorstengeslachten, die op het punt van bloedsmenging de internationaliteit zelve zijn. Waar ook hun „hartstocht voor 's volks verleden" haar herkomst heeft, zeker is zij niet „aangeboren". En toch vormen zij alom officieel het verhevenst symbool der vurigste vaderlandsliefde. Maar de liefde voor den „geboortegrond" dan, hoe staat het daarmee ? Dat is dan toch zeker wel een onuitroeibare kern van echte vaderlandsliefde. Wel, wij hebben reeds op de tallooze landverhuizers gewezen, die een nieuw vaderland gingen zoeken, omdat het oude hen te stiefvaderlijk behandelde, dan dat zij er liefde voor konden gevoelen. Het is met die aldus opgevatte vaderlandsliefde eigenaardig gesteld. Wij herinneren ons van Karel alberdingk Thijm, gezegd Van Deyssel, jaren geleden eens een uiting gelezen te hebben in dezen geest: zooals ik van mijn eigen huis meer houd dan van elk ander huis en van mijn eigen stad meer dan van elke andere stad, zoo houd ik ook van mijn eigen land meer dan van elk ander land. Dit woord vormt in zijn nuchterheid zeker wel een vrij zuivere wedergave van wat men bedoelt, wanneer men de vaderlandsliefde uit gehechtheid aan den geboortegrond verklaart. Maar, afgezien nu van het bekrompene dat er in ligt, om het bezit van een meer beperkten gezichtskring, van een begrensde liefdesfeer tot iets bizonder prijzenswaardigs te maken, — heeft, op den keper beschouwd, die speciale liefde voor den geboortegrond wel zoo extra veel te beduiden? Een zekere aanhankelijkheid aan een geboorte//