MB 01812 m ■ jMelgsclriften prijs /R OUDERS EN OPVOEDERS Per serie van 10 nrs. ondrk redactie VAK ^eekening) f 3— JAN U6THART an R. CASIMIR SERIE II. — No. 7 .'X « V Geestelijke Gezondheid DOOR W. VAN DAM Instituteur BAARN HOLLANDIA-DRUKKERIJ 1911 W : . '• wv ! PAEDAG06ISCHE VLUGSCHRIFTEN onder redactie van: JAN LIGTHART en R. CASiMIR MET MEDEWERKING VAN: L. C. t. Bigot; A. H. Gerhard; Dr.J. H. Gunning Wzn.; Mei. C. Gunning; Ida Heyermans; W. H. Jansen; J. N. Pattist ; A. J. Schreuder ; J. M. Sterck-Proot ; Dr. C. G. N. de Vooys; Kl. de Vries en anderen. Prijs per nummer f 0.40. Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) t 3.—. In deze Vlugschriften zullen opvoedkundige vraagstukken worden behandeld door mannen en vrouwen van verschillende richting. Die vraagstukken zullen zoowel het onderwijs als de opvoeding, zoowel de school als het huisgezin, zoowel de ouderen als de jongeren, zoowel het lichamelijk leven als het zieleleven betreften. Alzijdigheid in de keuze van onderwerpen, alzijdigheid in de keuze van medewerkers zal dus door de Redactie worden betracht, die meer op ernst en degelijkheid dan op geestverwantschap zal letten by de uitnoodiging der schrijvers en schrijfsters. Hieruit vloeit voort, dat zq de verantwoordelijkheid voor bijzondere meeningen laat voor elk der schrijvers Afzonderlijk. Waar over bepaalde onderwerpen verschillende rs£herp tegenover elkaar staande meeningen bestaan, zal de Redactie trachten een voorstander voor elke richting aan 't woord te laten komen. De eerstvolgende nrs. zullen o. m. bevatten: p R.. CaöïMïS, Be toekomst der Paedagogiek. Dr. Leek mans, Het Kind en zijn ontwikkeling. Mej. C. Gunning, Het Fröbelonderwijs. JAN LIGTHART, Kinderjuffrouwen. Jacoba Mossel, Zondagschoolonderwijs. In de Ie (thans complete) serie verscheen: 1. Dr. J. H. Gunning Wzn., Navolging en Oorspronke¬ lijkheid, opvoedkundig beschouwd. 2. J. M. Sterck'—Proot, Wandelen en Opmerken. (Hoe kinderen Aardrijkskunde te leeren uit onze naaste omgeving). 3. Ida Heyermans, Meisjesopvoeding. 4. A. J. Schreuder, Bezwaren tegen Gemengde Scholen voor Voortgezet Onderwijs. 5. JanLigthart, Vrijheid en Discipline in de Opvoeding. 6. R. Casimir, Over Godsdienstige Opvoeding. 7. L, C. T. Bigot, Begrijpen en Onthouden. 8. Dr. M. C. van Mourik Broekman, Het streven naar onafhankelijk zedelijk onderwijs. 9. J. Stamperius, Over Kinderlectuur. 10. J. N. Pattist, Openbaar onderwijs of niet? Van een Vrijzinnig Christelijk standpunt. (Zie vervolg 3e pag. v. a. omslag) BROCHUREN-REEKSEN „Het doel dezer uitgaven: de verbreiding van degelijke kennis op allerlei gebied in een vorm die onder het bereik valt van alle beurzen".. . | i „GROOTE GODSDIENSTEN . Per nr. f 0.40 5 \ Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f3.— * ] „UIT ZENUW- EN ZIELELEVEN". Uitkomsten van ^ Psychologisch Onderzoek. Per nr. f 0.40 a I Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f 3.— S / „DE PROTEST ANTSCHE ZENDING". Een reeks K ( Monographieën. Redacteur: „ % Per nr. f 0.40 Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f3.— „PRO EN CONTRA" betreffende Vraagstukken van Algemeen Belang. per nr f 0.40. Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f3.— „LEVENSVRAGEN". Een brochurenreeks voor allen die in den Geestesstrijd onzer dagen belang stellen. Per nr. f 0.40 Per serié van 10 nrs. (bij inteek.) f 3.— „KERK EN SECTE", beschreven -door de eigen Vertegenwoordigers. Redacteur: Prof. Dr. s. D. van veen. Per nr. f 0.40; per serie van 10 nrs. (bij inteek.) f 3.— „PAEDAGOGISCHE VLUGSCHRIFTEN" voor.Ouders en Opvoeders. Redacteuren: Jan Ligthart en R. Casimir. Per nr. f 0.40; per serie van 10 nrs. (bij inteek.) 'f 3. „GROOTE DENKERS" door Dr. A. H. de Hartog en Dr Julius de Boer. per nr. f 0.40 Per serie van 6 nrs. (bij inteekening) f 2.—" „REDELIJKE GODSDIENST". Geschriften voor onzen tijd. Redactie : een Commissie van wege den Ned. Protestantenbond. ' Per nr. f 0.40 Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f 3.— „UIT ONZEN BLOEITIJD". Schetsen van het leven onzer Vaderen in de XVIIe Eeuw. Redacteur: Prof. Dr. S. D. van Veen. Per nr. f 0.40; per serie van 10 nrs. (bij inteek.) f 3. „LOTUS-SERIE". Theosophische Handboekjes. Per nr. f 0.40 Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f 3.— „ONZE POLITIEKE PARTIJEN", beschreven door hare eigen Vertegenwoordigers. Per nr. f 0.40 Compleet in 9 stukken f 3.—. Compleet gebonden f 3.50 jjj^. Van al deze reeksen uitvoerig prospectus op aanvraag bii de HOLLANDIA-DRUKKERIJ te Baarn. ' In onze verschillende brochurenreeksen verschenen (of verschynen dezer dagen) de volgende n i eu w e nnmmers: Dr. P. A. A. Boeser, De Godsdienst der Oude Egypte naren. (»Groote Godsdiensten» Serie I, No. 2). f 0.40 Dr. M. W. de Visser, Shinto in Japan (»Groote^Godsdiensten« Serie I, No. 1). f °-40 Mr. H. Verkouteren, D e Oorzaken van Degeneratie (sUit Zenuw- en Zieleleven» Serie I, No. 2). f 0.40 J. van Deventer Szn., Genie en \Vaanzin (»Uit Zenuw- en Zieleleven» Serie I, No. 1), f 0.40 Prof. Dr. J. J. P. Valeton Jr„ De Christelijke Zending. Een woord ter inleiding (>De Protestantsche Zending» Serie I, No. 1). f °-4° Stemplicht. Pro: J. G. v. d. Vijver; Contra: F. Domela Nieuwenhuis. (»Pro en Contra« Serie VI, No. 10). f 0.40 Dr. W. J. Aalders, Christendom en-Cultuur (.Levensvragen» Serie V, No. 4). f °-4Q J. M. Valeton, Het Methodisme. (»Kerk en Secte» Serie V, No. 1). 'f °-4° R. Casimir, Over Domheid. II. Werkelike Domheid (sPaedagogische Vlugschriften« Serie II, No. 6). f 0.40 Julius de Boer, Cartesius (Descartes) »Groote Denkers» Serie III, No. 2). • f °-4° Prof. Dr. B. D. Eerdmans, „Moderne" Orthodoxie of »Or/ thodox« Modernisme (^Redelijke Godsdienst» Serie I, No. 10). °-4° Mr. J. van Kuyk, Het Privaatrecht (»Uit onzen Bloeitijd», Serie III, No. 1). . f °-4° Men vrage Catalogus, waarin alle nrs. »Pro en Contra», >Levensvragen», sKerk en Secte», «Lotus-Serie» etc. KS f' V V GEESTELIJKE GEZONDHEID DOOR W. VAN DAM BAARN HOLLANDIA-DRUKKERIJ 1911 Elke opvoeder streeft er naar, de gezondheid van zijn kinderen te bewaren en te bevorderen. Het is niet te ontkennen, dat wij op dit gebied groote vorderingen gemaakt hebben. De kindersterfte, in ons land nog altijd te groot, daalt. De scholen zijn, sedert het koninklijk besluit van 4 Mei 1883, aanmerkelijk beter ingericht. Tal van gemeenten zijn overgegaan tot de aanstelling van gemeentelijke schoolartsen. Verschillende vereenigingen hebben zich het lot aangetrokken van zwakke en hulpbehoevende leerlingen. Vacantiekolonies hebben in ruimen kring zegen verspreid. Natuurlijk blijft op dit gebied nog veel te doen over. Van groot belang is het echter ook aandacht te wijden aan geesteshygiëne. De opvoeder heeft zich ook af te vragen: Hoe krijgt mijn kind een gezonden geest? Het antwoord daarop is, in een geschriftje van dezen geringen omvang, moeilijk te geven. Maar wij hopen toch in de volgende bladzijden enkele opmerkingen te maken, die tot nadenken en waarnemen mogen leiden. Een bepaling van geestelijke gezondheid plaatsen wij niet voorop. Zoo ze al te geven was, zou ze, door haar algemeenheid, niets zeggen. Er bestaan hier, zooals op elk gebied, overgangen. Men kan bijna geen pathologisch verschijnsel noemen, of vele normale menschen ontdekken er iets van bij zichzelf. De z.g. „folie de doute", kan 249 menigeen zich indenken, die ook wel eens onredelijk getwijfeld heeft. „Heb ik uu den juisten brief in deze enveloppe gedaan?" „Zit mijn spoorkaartje in mijn zak? Even voelen". Na een oogenblik: „toch nog eens weer voelen", enz. Dit is trouwens niet te verwonderen. Wij zien in pathologische gevallen de verschijnselen uit het normale zieleleven als onder een microscoop. Het zijn géén andere verschijnselen naar hun aard, die hier optreden, maar naar hun graad. Sommige functies kunnen versterkt optreden, andere wegvallen. Het is voor den leek uiterst moeilijk te onderkennen, of hij te doen heeft met een proces, dat wijst op een ernstige storing, of met een, dat geheel ligt in de normale breedte. De zgn. „petites absences", het als 't ware even buiten bewustzijn zijn, kunnen voorboden zijn van een ernstig lijden. Maar zij kunnen veel gelijken op de verstrooidheid, die zich kan vertoonen bij tot diep nadenken geneigde naturen, die in zichzelf verzonken zijn. Evenals bij lichamelijke afwijkingen heeft men zich bij vrees voor geestesziekte tot den arts te wenden, die er intusschen veel aan zal hebben, wanneer het kind nauwkeurig geobserveerd is. Wij spraken zooeven met opzet van de normale breedte. Immers moeten wij ons de gezondheid voorstellen als liggende op een 1 ij n, niet in een punt. Slechts bij overschrijding van een zeker punt in die lijn vangt ziekte aan. Maar dit grenspunt kan men verschillend leggen. Hoe nader bij dit punt, hoe meer gevaar voor afwijking. In de populaire taal gebruikt men het woord „gek dikwijls als aanduiding van iets raars. Het is misschien een uiting der neiging om de afwijking van het gemiddelde als abnormaal aan te zien. Toch kunnen, ook m de normale breedte, de individueele verschillen zeer groot zijn. Er kwam eens een moeder bij mij met een jongen van dertien jaar. Behalve dat hij in zijn jeugd rachitis had gehad, mankeerde den jongen niets. Hij zag er gezond 250 en welvarend uit. Hij hield van sport, speelde graag, was steeds vroolijk en opgewekt. Maar op school ging het niet te best. Hij was onoplettend, speelsch, leerde zijn lessen voor huiswerk niet, maakte veel taalfouten. Maar de jongen bleek toch niets abnormaals te hebben. „Goddank, dat mijn jongen dan ten minste normaal is", riep de moeder uit. De jongen heeft later niet zonder gevolg een hoogere burgerschool bezocht, al is hij daar eenmaal blijven zitten. Hij heeft langzamerhand zijn speelschheid leeren overwinnen. Hij was niet abnormaal. Evenmin behoeft het abnormaal te zijn, om een tegenovergesteld voorbeeld te nemen, als een kind niet van spelen houdt, graag zit te lezen, zich te veel verdiept. Het kan heel goed een uiting zijn van een goeden aanleg, die geschikt is voor latere wetenschappelijke studie. Een sterk uitgesproken individualiteit is niet een aanwijzing voor afwijking. Een andere dikwijls begane fout is deze, dat men geen storing aanneemt, als men op een bepaald gebied het geestelijk leven intact ziet. Zoo heeft menigeen niet kunnen begrijpen, dat een misdadiger als Frans Rosier, die zooveel overleg betoonde bij zijn ontvluchting en inbraken, een krankzinnige was. „Maar hij is toch anders zoo slim", hoort men zeggen. Niet zelden ook verzet de trotschheid van ouders er zich tegen, te erkennen, dat er iets hapert aan hun kind. Zij schijnen te vreezen, dat hun kind als voor eeuwig met een zwarte kool geteekend is, als zij een psychiater geraadpleegd hebben. Toch kan een tijdig ingewonnen advies heel wat onrust voorkomen, maar eveneens tot tijdige waakzaamheid aansporen. Natuurlijk is er een zeker nadeel aan verbonden over het kind een psychiater te raadplegen. Het kind vindt zichzelf interessant en bij oudere jongelui kan het leiden tot verzwakking van het verantwoordelijkheidsgevoel. „Nietwaar, mijnheer, als ik steel word ik toch niet gestraft. Ik 251 word wel ontoerekenbaar verklaard. Ik ben immers onder behandeling geweest", zei een jongen van 17 mij, die zeer zeker wel toerekenbaar verklaard zou moeten worden, al vertoonde hij afwijkingen, die in de richting lagen van „moral insanity". In de meeste gevallen zal men dan ook eerst overleg kunnen plegen met den huisarts. Het is niet overbodig, helaas, hier op te merken, dat het verslag over het kind niet gegeven moet worden in zijn tegenwoordigheid. Als eerste regel kunnen wij dus zeggen: Voor het bewaren der geestelijke gezondheid is tijdige raadpleging van een medicus wenschelijk, wanneer er afwijkingen bestaan. Hóe zal men nu waarnemen, dat zij bestaan? Wij geven hier enkele indicaties. Nooit komen deze dingen bij één kind voor: 't zijn dikwijls elkaar uitsluitende verschijnselen, maar zij mogen als leiddraad dienen r). De opmerkzaamheid kan soms in eens weg zijn, 't kind hoort of ziet niet, kijkt als „verwezen" voor zich uit. Ook kan er blijvend gebrekkige aandachtsconcentratie zijn: het gesprek springt van den hak op den tak, dan is het kind bezig met dit, dan met dat. Op school wordt er alleen bij vleugjes opgelet, 'n Sterke overdrijving van de kinderlijke speelschheid en onnadenkendheid. Bij kinderen veel minder dan bij ouderen komt piekeren, „grübeln", zooals de Duitschers zeggen, voor. Waar dit een sterke vorm aanneemt, is het zeker abnormaal. De opmerkzaamheid wordt dan vastgehouden door een zeer klein aantal voorstellingen, die telkens terugkeeren. Het kind „spint zich in" in zijn eigen gedachtenwereld, kan daardoor vervreemd worden van de buitenwereld. Zonder dat een organisch gebrek aan de zintuigen is aan te toonen, wordt soms niet gehoord, of gezien, treedt ') Ik zie hier af van een of andere systematische indeeling. maar vestig alleen de aandacht op voor ieder ouder waarneembare dingen. 252 verenging van het gezichtsveld op, worden pijnen niet duidelijk waargenomen. Dikwijls zijn dit de symptomen van hysterie. Eveneens kan het voorkomen, dat een pijntje dubbel erg gevoeld wordt. Hallucinaties en illusies zijn niet zelden. De illusie komt ook dikwijls in de normale breedte voor. Men krijgt een indruk dien men foutief interpreteert. Een bang mensch ziet s avonds in het donker in een paal een dreigende gedaante, enz. Bij gespannen verwachting meent men elk oogenblik het verwachte te hooren of te zien: bijv. den telegrambesteller. Veelvuldige illusies zijn abnorm. De hallucinatie is een voorstelling met zintuigelijke levendigheid, ontstaan zonder dat er eenige zintuigprikkel werkt. Bij een aantal groote mannen heeft men 't bestaan van hallucinaties kunnen aanwijzen. Zij zijn echter beslist pathologische verschijnselen. De patiënt hoort stemmen, ziet menschen, vlammen. De voorstellingen kunnen van allerlei aard zijn. Met huiveringwekkende levendigheid heeft Zola in 1'Assommoir de hallucinaties van den dronkenmanswaanzin beschreven. Soms dringen zich bepaalde voorstellingen aan het kind op: dwangvoorstellingen. Het kind moét vragen, 't zij allerlei verschillende vragen, dikwijls zonder beteekenis, 't zij een terugkeerende. Zoo kon een overigens goed ontwikkelde jongen van 16 jaar zich niet onthouden, om eenige malen per dag gedurende langen tijd te vragen: „Hoe oud is moeder?" De grond voor deze dwangvoorstelling was misschien te zoeken in angst zijn moeder te verliezen: er was vroeger veel gesproken over den dood der moeder en de jongen, die, zeer emotioneel, haar aanhing met bijna afgodische vereering, overwoog maar steeds, hoe lang hij zijn moeder nog zou kunnen bezitten. Veelvuldig komen ook angst-dwangvoorstellingen voor; zij zijn van de meest bonte verscheidenheid. De draden van de electrische tram zullen neervallen, de brug zal instorten, ik moest moeder eens met mijn mes in de oogen prikken, 253 nu moest ik eens net wat door de klas roepen, nu 't zoo stil is, enz. Het geheugen kan slecht zijn, zoodat gedurig ook eenvoudige dingen vergeten worden (waar bv. een stuk kleeren gelaten is). Heel vaak komt dit bij gewone kinderen voor, wegens de weinige belangstelling, die ze koesteren voor allerlei zaken. Maar een wegvallen van h e e 1 e groepen van voorstellingen (tenzij na duidelijk aanwijsbare oorzaken van voorbij gaanden aard: ziekten, groote uitputting) is bedenkelijker. Het kind is al zijn Fransch vergeten, kan niet meer lezen, e. d. Hierbij kan dus verstoring van associaties optreden, die vroeger bestonden. Gewoonlijk spreken deze verschijnselen duidelijk genoeg. Veel moeilijker zijn soms de afwijkingen in de fantasie te constateeren, n.1. dan, wanneer het kind zich niet uit. Dit geschiedt vaak bij het verlegen kind. Het bezighouden met zichzelf is vaak een oorzaak van timiditeit. Kort en juist drukt Dr. J. Moses van Mannheim dit uit: „Der Schüchterne bringt in seinen Vorstellungen seine Person in den Vordergrund, wo sie gar nicht oder kaum in Betracht kommt. Dem Schüchternen wohnt ein Stück selbstgefalligkeit inne, wenn er seine Person für wunder wie wichtig für die Beobachtenden halt. Und diese Selbstgefalligkeit wird bei aufmerksamer Beobachtung am wenigsten dort vermifst werden, wo die Schüchternheit am gröszten ïst". Zoo houdt de verlegene zich veel bezig met zichzelf, zoekt in zijn fantasieën een vergoeding, voor wat hem aan verkeer met de buitenwereld ontbreekt, en vaak neemt die fantasie een verkeerde richting. Soms gaat ze zich bezighouden met sexueele dingen. Ook meent de persoon, dat men hem mijdt of ook zoo bizonder aankijkt, omdat hij iets bijzonders is. Op ziekelijken bodem kunnen zich dan waanideeën (grootheidswaan, vervolgingswaan) ontwikkelen, 'n Typisch voorbeeld is Jean Jacques Rousseau, die altijd zeer verlegen was, en op het laatst van zijn leven aan 254 vervolgingswaan lijdend, zijn confessies uitgaf om zich tegen zijn vermeende vervolgers te verdedigen. Soms ook uit zich de fantasie. Zij is zoo levendig, dat het gefantaseerde voor waar wordt gehouden. Alweer zij opgemerkt, dat dit niet altijd abnormaal is. Bij kleine, geestelijk goed gezonde kinderen komt het herhaaldelijk voor, dat zij met groote stelligheid hun fantasieën als waarheid uitgeven. Maar sterk wordt het bij hysterische kinderen. Zij verzinnen de verschrikkelijkste verhalen, en weten daaraan, door de levendigheid en beslistheid, waarmee zij ze vertellen, een grooten schijn van waarheid te geven. Vele onberispelijke mannen zijn het slachtoffer geworden van door hystericae rondgestrooide praatjes. In de vakliteratuur vindt men vele krasse voorbeelden, zelfs van rechterlijke vonnissen, gewezen op het getuigenis van hystericae, die bijv. hun onderwijzer, voogd, predikant, aanklaagden van aanslagen op haar eerbaarheid. Gelukkig, dat bij een degelijker kennis thans zulke gevallen minder zullen kunnen voorkomen. Geen bezorgdheid behoeft de groote fantasie te wekken, die men soms bij jonge kinderen aantreft. Zij verzinnen personen, waarmee zij omgaan, als leefden deze. Zij zien in hun speelgoed van alles. Er zijn wel eens ouders, die zich hierover ongerust maken. Ten onrechte. De fantasie is een der mooiste dingen van den kinderlijken leeftijd, die maar al te vaak wordt onderdrukt door een onverstandige opvoeding, door het kind bijv. met een massa speelgoed te overstelpen, dat geen ruimte meer laat aan de vrije verbeelding. Gevaarlijk wordt een levendige fantasie, die, onder invloed van schrikaanjagende verhalen van moord en diefstal, avontuurlijke geschiedenissen, enz. het kind vervult met angstvoorstellingen, of het ook wel een beeld van de buitenwereld doet vormen, geheel verschillend van de werkelijkheid. De tegenstelling tusschen dit droombeeld en 255 de harde realiteit kan in het later leven aanleiding geven tot zeer pijnlijke conflicten. Bij abnormaliteit wordt licht het denken beïnvloed en spoedig ook worden afwijkingen op school bemerkt. Natuurlijk mag men foute oordeelen, voorkomend uit speelschheid, onnadenkendheid, onwetendheid, niet aan abnormaliteiten toeschrijven. Evenmin moet men zich al te ongerust maken over bizarre voorstellen, die kinderen, en vooral jongelui in den puberteitsleeftijd, soms doen. Brave ouders en opvoeders gaan er tegen redeneeren, maar gewoonlijk heeft dit ten gevolge, dat het kind nog meer verhardt in zijn opinie. Zoo vindt een jongen, dat men gerust menschenvleesch zou kunnen eten; „waarom niet. Ik zou het wel eens graag willen proeven", e. d. Bepaalde geestelijke afwijkingen gaan gepaard met ideeënvlucht. De gedachten blijven geen oogenblik bij hetzelfde punt, vliegen van 't een op 't andere over. In bonte volgorde rijgen melodieën, spreuken, gesprekken zich aan elkaar, 'n Begin hiervan vindt men bij Multatuli, bij wien ook de meest verscheidene, aan elkaar vreemde denkbeelden zich opvolgen. Elkeen kent ook in 't dagelijksch leven wel kinderen, die in eens „druk" kunnen gaan doen, door 't „dolle" heen raken, en wier woordenstroom en gedachtenvloed men dan ook zoekt te beperken. Ook in de flux de bouche van sommige geëxalteerde naturen, die bijv. pas tot een nieuw geloof of een nieuwe overtuiging zijn overgegaan, vindt men wel eens een licht begin van ideeënvlucht. Het tegenovergestelde is de r e m m i n g, de verlangzaming van het denken. „Het is alsof mijn hoofd stilstaat, mijn gedachten willen niet meer mee, ik kan heelemaal niet meer denken", hoort men dan klagen. Zwaar en moeilijk worden nieuwe dingen opgenomen en ze dringen bijna niet tot het bewustzijn door. Ook ontstaat piekeren over een bepaald, soms onbeduidend punt. Dikwijls schrijft de 256 patiënt zelf en ook de omgeving dezen toestand toe aan dit punt, terwijl het toch een algemeen psychische toestand is. — Teekenend drukt de volksmond dit uit door te zeggen, dat het zoo iemand „op één punt vastzit". Bij kinderen komt dit minder voor. Men vindt wel groote remmingen onder invloed van angst en vrees, of van buitengewone omstandigheden. Terwijl een examen bij enkelen het denkproces versnelt en de aandacht scherpt, wordt bij anderen, door dezelfde oorzaak, het heele psychisch leven geremd en gedrukt. Hetzelfde gevolg kan het barsche optreden van een onderwijzer hebben. Zoo een kind achterlijk is, zal zich dit al spoedig vertoonen. Vooral aan de begripsvorming zal veel ontbreken. Wel zal het kind een aantal concrete voorstellingen kunnen bezitten, bijv. van een stoel, een tafel, enz., maar betrekkingen (van plaats, tijd) zal het zich minder kunnen vormen, en die van oorzaken, gevolgen, geestelijke wezens bieden groote moeite. In de uitdrukking der gedachten geeft zich dan de storing die in dat denken zelve plaats greep, kond in t spreken en schrijven. Achterlijke kinderen vertoonen vaak spraakgebreken, maar ook bij een normaal kind, waar tijdelijke pathologische verschijnselen optreden, kan de spraak daar onder lijden. Het spreken gaat te snel of te langzaam, met hiaten; het kind maakt soms een heele pauze, staart voor zich uit; vindt het woord niet. Stotteren kan intreden. Versprekingen komen voor; twee, niet ver van elkaar liggende woorden, komen voor elkaar in de plaats, (stoel voor tafel b.v.), letterverspringingen, verplaatsing van lettergrepen, enz. Vooral in toestanden van moeheid en uitputting zullen deze verschijnselen zich voordoen. Het schrijven, bij oudere kinderen dan, is in zijn afwijkingen parallel aan het spreken. De inhoud van het geschrevene wordt minder goed: ook hier herhalingen, uitlatingen, verschrijvingen, naast ongeregelden zinsbouw. Ook 257 /m5\ ( B«L ) V V.1)^/ het technisch schrijven vertoont den invloed der geestelijke storingen. Al wordt er veel kwakzalverij op dit gebied gevonden van z.g.n. schriftkundigen, die iemands karakter uit een enkel stuk schrifts kunnen opmaken, zoo is toch de studie van het schrift uit een oogpunt van psychologie zeer belangrijk. Wanneer het schrift onregelmatiger wordt, de letters minder afgewerkt, wijst dit dikwijls op moeheid, overspanning. De ongunstige veranderingen, die de schrijfhand ondergaat, zijn van veel belang. Men lette ook op het verloop der regels (van de lijn af, uit- en inspringen, lijnen overslaan, enz.). Wij wenschen nu enkele woorden te wijden aan verschijnselen uit de sfeer van het gemoedsleven. Soms bestaat afwezigheid van gevoel: de patiënt is stomp, onverschillig, onaandoenlijk. Men treft dit bijv. veel bij grijsaards aan, die langzamerhand geheel apathisch worden. Over 't geheel merkt men dit niet zooveel bij kinderen op. Men moet wel bedenken, dat kinderen bij sommige dingen onaangedaan blijven, niet uit gebrek aan gevoel, maar uit onbekendheid met de beteekenis van het geval, dat bij volwassenen zoo diepen indruk maakt. Sterfgevallen in de familie b.v. interesseeren hen niet, een vreeselijke gebeurtenis, een spoorwegongeluk, een mijnramp, laat hen koud. Zij lachen om de komische situaties, die zij opmerken in voor ons zoo tragische gebeurtenissen. Zedelijke vermaningen dringen niet door, zij hooren t woord, maar verstaan de zaak niet. Wreedheid tegenover dieren b.v. is veel vaker dan uitvloeisel van ziekelijke lust tot martelen, gevolg van onbekendheid met het feit, dat de dieren ook levende, gevoelende wezens zijn, of onnadenkendheid, die dit feit niet i'n 't bewustzijn laat opkomen. Merkt rnen bij een kind een toestand van apathie op, van gevoelloosheid en onverschilligheid, dan is dit een 258 aanleiding tot raadpleging van den huisarts. Die toestand kan in allerlei physische omstandigheden zijn oorzaak vinden. (Bloedarmoede; gebrek aan slaap; voedingsstoornissen; gebruik of inademing van schadelijke stoffen; enz.). Het kind is over 't geheel een emotioneel wezen, het heeft tamelijk sterke, maar globaal weinig langdurige emoties. Kinderverdriet is wel echt, al wordt 't gauw vergeten. Zeer sterke gevoelens van verontwaardiging, beleediging, afkeer, maar ook van dankbaarheid, bewondering kunnen bij het kind bestaan en het geheele leven door hun invloed laten gelden. Een volwassen dame deelt mij mede, dat zij als kind van ongeveer acht jaar een pop kreeg, die gebroken aankwam uit den winkel. Zij had er veel verdriet van en haar ouders beloofden haar een nieuwe. Zij hielden die belofte niet en — hoewel zij groote genegenheid en achting voor haar ouders koestert — kan zij dit feit niet vergeten en bijna ook niet vergeven. Met angstvallige zorg waakt zij, dat zij elke belofte, haren kinderen gedaan, nakomt. Te sterke emoties zijn voor de geestelijke gezondheid uiterst gevaarlijk. Sterk emotioneele naturen zijn meer aan zenuwziekten blootgesteld dan meer kalm aangelegde naturen. De sterke emotie brengt bepaalde voorstellingen in het blikpunt der opmerkzaamheid, waar zij geheel 't bewustzijn innemen. Tegenwerkende factoren kunnen hun invloed niet doen gelden, allerlei dwaze daden zijn t gevolg. De werkelijkheid wordt niet meer zuiver waargenomen; groot gewicht wordt toegekend aan minderwaardige — te weinig beteekenis aan meer-waardige voorstellingen. Onjuiste oordeelvellingen, valsche verhoudingen tot de medemenschen zijn er het gevolg van. Verwachtingen, daardoor ten onrechte gekoesterd, kunnen bedrogen worden. Teleurstelling, ontgoocheling, desillusie kan volgen. Sterke emoties werken uitputtend. Zij kunnen wel tijdelijk (bij enkele naturen zéér lang) tot groote actie prikkelen, maar inzinking, verslapping volgt er op. 259 De fantasiewerkzaamheid wordt, in eenzijdige richting, door groote emotionaliteit begunstigd. De meeste artisten zijn zeer emotioneele naturen. De opvoeding moet er dus in het algemeen op gericht zijn, te sterke emotionaliteit tegen te gaan. De gevoelstoon is globaal positief bij het kind. Het heeft meest lustgevoelens. Leedgevoelens duren korter. De puberteit brengt hierin wijziging. Buien van melancholie wisselen af met overmoedig vroolijke stemmingen. Onbestemde angst, vage smart, drukt den zich ontwikkelenden mensch. De puberteitsleeftijd levert dan ook een tamelijk groot procent psychosen. De kinderzelfmoord, die op een groot leedgevoel wijst, komt bij ons uiterst zelden voor '). In Duitschland en Duitsch Oostenrijk daarentegen vrij veelvuldig: er is over dit punt een vrij belangrijke literatuur. De kinderzelfmoord is daarom zoo belangrijk, omdat hij een grensgeval is, aanduidend, dat er vele gevallen in diezelfde richting zijn, die echter nog niet zoover zijn voortgeschreden. Waarschijnlijk is de grootere vrijheid ten onzent een gunstige factor. 'n Somber getinte, neerslachtige stemming komt voor bij 'n bepaald type van kinderen, dat zich graag op de speelplaats afscheidt, verlegen is, zich terugtrekt, bang is in 't verkeer met zijn kameraden. Met zeldzame buien van dartelheid en overmoed wisselt dit af. Kinderen als deze eischen een zorgvuldige, geduldige opvoeding. Zij kunnen uitstekend terecht komen, maar er is hier een basis voor zelfoverschatting zoowel als voor neerslachtigheid, soms zelfs wel voor melancholie op later leeftijd. De normale stemming van het kind beneden 13, 14 jaar behoort vroolijk te zijn. Is zij blijvend gedrukt, Dreigen met zelfmoord, zeggen: „ik wou dat ik dood was", ziet men wel vaak. Maar in de meeste gevallen behoeft men er geen waarde aan te hechten. Het kind vindt 't vaak „echt" als er op gereageerd wordt. 260 dan wijst dit óf op een storing, of op een diskolischen aard. De richting der gevoelens is zeer verschillend. Beneden den puberteitsleeftijd komen de z.g. „hoogere gevoelens" niet in vollen bloei voor. Eerst na dien tijd ontwikkelen zich de aesthetische, godsdienstige en sociale gevoelens tot grooter kracht. Natuurlijk komen ze ook vóór dien tijd voor. Op twee punten, als van bijzonder belang, vestigen wij de aandacht. Soms bestaat er een absolute onverschilligheid voor zedelijke dingen. De patiënt is desnoods tot legaal, maar niet tot moreel handelen te brengen. Hij doet iets, omdat het moét, maar wil niet het goéde. Hij zal het kwade doen, als hij 't voordeelig acht, of er kans toe ziet. Hij rekent alleen met wat hij op dit oogenblik zijn belang acht, met zijn lust en luim. Hij kan snugger en scherpzinnig zijn, soms zelfs een „heldere kop" hebben, maar heeft geen „geweten". Waarheid, eerlijkheid, naastenliefde, zelfopoffering bestaan absoluut niet voor hem. Bij ongunstige omstandigheden is hij in staat tot allerlei misdaad : diefstal, geweldpleging, oplichting, desnoods moord. Een aan deze „moral insanity" leidend kind behoort een afzonderlijke verpleging en opvoeding te genieten. Veelvuldiger treedt op een vroegtijdige ontwikkeling van het sexueel gevoel. Betrouwbare berichten melden, dat men reeds bij driejarige kinderen opgemerkt heeft, dat dit gevoel zich begon te openbaren. Somtijds is het oorzaak van nadere afwijkingen, somtijds, meestentijds is het symptoom eener bestaande storing, en wordt dan weer op zijn beurt oorzaak van verdere afwijkingen. Belangrijk is verder het w i 1 s 1 e v e n. In den regel is het kind actief. Het handelt gauw, al is het niet altijd „lang bij één ding" en niet volhardend. Maar geringe activiteit komt heel weinig voor, 't meest bij de zooeven genoemde, tot melancholie neigende kinderen. Of men de activiteit zélf bevorderen kan, is twijfelachtig, maar 261 zeker is het, dat de gewenning een surrogaat kan zijn en tot handelen leiden. Ten slotte zij nog gewezen op bizondere toestanden. Lichamelijk zijn slaap, droom, spijsvertering, bedwateren belangrijk. Onrustige slaap, laat inslapen, staan tegenover de minder verontrustende slaperigheid, die bij oudere leerlingen, die veel schoolwerk hebben, gepaard gaat met moeheid, zich ook dikwijls uitend in wrevelige stemming. Bij nerveuse kinderen komt ook voor gestoorde spijsvertering. Braken, soms op geregelde tijden, hebben verschillende onderzoekers als uiting van nervositeit gevonden ; zoo bij vele eenige kinderen. Het boven gezegde zullen wij nu samenvatten in een aantal punten, waarop gelet kan worden. Nog eens zij er op gewezen, dat ziekte zich gewoonlijk openbaart door meerdere symptomen en dat een afwijking van het gemiddelde niet een abnormaliteit behoeft te beteekenen. En eveneens mag er zeker wel op worden gewezen, dat het schadelijk is, altijd op „een kind om te zien". Lichamelijke toestand. Slaap, droom. Bedwateren. Braken? Periodiek braken? Zintuigen: normaal van scherpte ? W aarnemen. Neemt het kind normaal waar? Verenging van het gezichtsveld? Woorddoofheid, woorden niet verstaan? Het gevoel van pijn te sterk of te zwak ? Voorstellingsleven. Bezit het kind duidelijke concrete voorstellingen in overeenstemming met zijn leeftijd ? Heeft het begrippen, overeenkomende met zijn leeftijd? 262 Dwang- of angstvoorstellingen? Illusies, hallucinaties ? Normaal geheugen? (nauwkeurig, geordend, duurzaam? of daaraan tegengesteld ?). Bizonder sterk geheugen voor sommige dingen (bv. getallen?) Wegvallen van geheele groepen van voorstellingen? Te levendige fantasie? Onderwerpen dei fantasie? Spreken (stotteren, stamelen, tempo ?). Zinsbouw (verwarringen, herhalingen, overslaan, ongeordendheid ?). Schrijven (veranderingen in het schrift?). Gevoelens, (heftig, snel af wisselend; overwegen van lust- of leedgevoelens; drift- of huilbuien ?). Stemming (kalm en gelijkmatig, gedrukt of vroolijk, ongelijkmatig ?). Aard der gevoelens, soort van interesse (sport, lectuur, muziek, studie; verzamelen?). Sexueele gevoelens aanwezig? abnormiteiten? Moreel gevoel (aanwezigheid van schuldbesef en berouw; plichtsgevoel; medegevoel ?). Actief of niet actief? Volhardend of veranderlijk? Zichzelf beheerschen of zich maar laten gaan ? Bestaat het vermoeden, dat de geestelijke gezondheid beschadigd is, dan roepe men den arts. Heeft men op bovenstaande dingen acht gegeven, dan zal men den arts op vele zijner vragen kunnen antwoorden en hem helpen aan materiaal voor het stellen zijner diagnose. Vragen wij thans, wat de ouders kunnen doen, om de geestelijke gezondheid te bevorderen en bewaren. II Ook voor ons gebied geldt, dat de opvoeding moet 263 beginnen voor de geboorte. Vele kinderen worden geboren met, als erfenis der ouders, een constitutie, die óf reeds ziek is, öf vatbaar maakt voor ziekte. Venerische ziekten en alcoholisme zijn de grootste bronnen van ellende. Elke maatregel, die kan dienen om hen te bestrijden, is welkom. Geneeskundige, opvoedkundige en socioloog moeten samenwerken met den politicus, om deze ziekten te bestrijden. Wie het opgroeiende jonge geslacht doordringt van het hooge belang, dat er in een kuisch en matig leven is gelegen voor het individu zelf en voor zijn nageslacht, stopt een der steeds vloeiende bronnen van ontaarding en ziekte. Het feit, dat er op dit gebied reeds veel bereikt is, geeft gegronde hoop, dat er nog veel meer te bereiken valt. Wanneer nu de toekomst ons nog brengt verplicht geneeskundig onderzoek voor het huwelijk, dan is ook daarmee weer een factor ingevoerd, die het aantal ongewenschte geboorten kleiner maakt. Wie twijfelt, of hij of zij in staat is gezonde nakomelingen te verwekken, zal zich voor zijn huwelijk door een geneeskundige laten onderzoeken '). Intusschen is het goed er op te wijzen, dat de leek zich soms een overdreven voorstelling maakt van de erfelijkheid. Er gaan buiten twijfel physische en psychische eigenschappen over van ouders op kinderen. Maar de overgeërfde aanleg alléén bepaalt niet het levenslot. Tal van andere invloeden werken daar op. Gunstige levensomstandigheden, waaronder ook een goede opvoeding is te rekenen, kunnen een zoodanig overwicht krijgen, dat zij de slechte, overgeërfde kiemen niet tot ontwikkeling laten komen. Wij kunnen gemakkelijk rondom ons zien, hoe bv. kinderen van een drankzuchtigen vader zelf geheelonthouder zijn. — Wie daarom meent, dat ongunstige overgeërfde *) Natuurlijk blijft ook in het huwelijk goed leven plicht. Een door anders matige ouders in dronkenschap verwekt kind kan later ernstige zenuwstoornissen vertoonen. 264 invloeden op zijn kind inwerken, mag daarin wel een aansporing zien om met veel ernst en zelfopoffering op te voeden, maar geen verontschuldiging om traag en werkeloos te blijven. Sommige literatuur, veel roman- en tooneelwerk, heeft kwaad gesticht. Daarin werd de erfelijkheid dikwijls voorgesteld als een onontkoombaar noodlot. Het aanschouwen — want de levendigheid der artistieke voorstelling maakt 't lezen tot een zien gebeuren — der voltrekking van dit fatum oefende op jonge, opgroeiende menschen van 1 6—20 een grooten invloed uit. De theorieën, door de helden (?) dezer werken verkondigd, werden nagepraat en als verontschuldiging aangevoerd voor toegeven aan eigen lust en luim. Slapheid, gebrek aan energie en wilskracht namen toe. „Ja, ziet u, ik ben nu eenmaal niet anders", was een klacht, die men herhaaldelijk kon hooren. „Mijn aard brengt dat nu eenmaal mee", de verontschuldiging. „Ik heb mij zelf niet in de wereld geschopt", de aanklacht der cynische brutaliteit. Het komt mij voor, dat er een frisscher geest en grooter kracht gaat heerschen in onze allerjongste letterkunde. Zoo is te hopen, dat langzamerhand in het natuurlijke denken der menschen zal opgenomen worden: erfelijkheid is een factor, die 't leven medebepaalt, ze is geen noodlot. * * * Van groot belang is de omgeving, waarin het kind wordt opgevoed. Rustig en opgewekt zijn wel de hoofdvoorwaarden voor een atmosfeer, waarin het geestelijk leven gedijen kan. Bij kinderen van artisten, die veel reizen (musici, tooneelisten), toch dikwijls door overerving emotioneel aangelegd, merkt men ten gevolge van het afwisselende leven soms een haastige onrust. „Ik ben 's avonds uit, soms geef ik lessen aan huis, maar 's avonds me met mijn kind bemoeien, kan ik niet. Het is onrustig, overge265 voelig. Soms komt het uit haar slaapkamer om naar de muziek te luisteren, en vind ik ze op de gang. Ze is heel muzikaal, maar kan op school bij 't werk haar aandacht niet houden. Ze is overgevoelig en schreit dadelijk. Ik gevoel, dat ze mijn gedurige zorg noodig zou hebben, maar kan die niet geven. Op een kostschool gaat ook niet, daar is ze vandaan geloopen". Zoo klaagde een moeder mij. In een vrij groote zaak, echter meest met eigen krachten gedreven, zag ik een jongentje: het was druk, op school balsturig, opgewonden. Het kind bleef tot twaalf uur 's nachts op, bezig de klanten te helpen. Rust, orde en regelmaat zijn des te noodzakelijker, naarmate het kind labieler van stemming is. Bij jonge kinderen doet het schoolleven, met zijn orde en regelmaat, die het ook in de tijden van opstaan en maaltijden brengt, heel veel goed, als het niet te veel vermoeit. Maar zelfs bij kinderen, die men eerst nauwelijks ter school durfde zenden, heb ik veel goede resultaten gezien. Vandaar, dat de vacanties lang niet altijd gunstige tijden zijn. Arme kinderen komen soms in ongunstiger conditie. Zij moeten nu heele dagen doorbrengen in hun slopje of hofje, aanschouwen tal van onverkwikkelijke tafereelen en velen moeten de ouders den heelen dag meehelpen aan allerlei huisarbeid. Kinderen uit gegoede kringen gaan naar buiten of op reis. Ze krijgen veel meer indrukken dan hun jonge hersentjes kunnen opnemen en verwerken : zij kunnen zich niet aanpassen bij al het nieuwe: er ontstaat gevoel van verveling, overlading, afmatting. Geestelijke stompheid treedt op enkele momenten in. Het leven wordt ongeregeld: men staat op verschillende tijden op, men doet te groote wandelingen, vermoeit zich te veel. Kinderen, die met moeite aan geregeld schoolleven gewend zijn, worden nu weer den arbeid ontwend. Bij een volkomen gezond kind herstelt zich dit alles weer spoedig. Een zwakker kind ondervindt er langer de nadeelen van. 266 Goede resultaten heb ik bereikt gezien met jongens van gymnasium of hoogere burgerschool in hun vacantie naar buiten te zenden bij boer, tuinier of boschwachter: zij werkten daar regelmatig mee en kwamen na dien tijd frisch thuis. Naast rust en regelmaat stelde ik opgewektheid. In vroolijkheid zit een gezondmakende kracht. Het is een bekend feit, dat bij dreigende epidemieën de vrees veel vatbaarder maakt voor de ziekte, wijl zij het weerstandsvermogen vermindert. Neerslachtigheid, vrees, angst om ons heen kunnen ook ons deprimeeren, en zij drukken het geheele psychische leven. Hoewel het kind van aard vroolijk is, ondergaat het toch den invloed zijner omgeving. Ouders doen dan ook gewoonlijk hun best, zich voor de kinderen vroolijk en opgewekt voor te doen. Ervaren schoolmannen kennen de waarde van een grap op tijd. Het is met de opgewektheid als ware het t klimaat. Op mistige dagen worden er in Londen een grooter aantal zelfmoorden gepleegd dan op zonnige. Het kind moet leven niet in een mistig, maar in een vroolijk klimaat. In vele Hollandsche huisgezinnen doet men niet genoeg zijn best, zich te beheerschen. Men klaagt over allerlei kleinigheden, men bromt en pruttelt. Men meent het wel niet zoo erg, maar doet het toch. En met de som van al die kleinigheden schept men een onaangenamen atmosfeer. Moeder gaat zoo 't een en ander bedisselen, vader moet het maar niet zien. „Och, ziet u, mijn man vindt dat zoo onaangenaam" — en zoo wordt er ten slotte een onaangename, onware verhouding geboren. „Ons heele leven den laatsten tijd is er op ingericht geweest, mijn man maar kalm te houden. Als er maar iets onaangenaams was, zeiden wij tegen elkaar: als pa 't maar niet merkt. En zoo is er een zekere onwaarheid en gespannen nervositeit ontstaan. Mijn man is een doodgoeie, beste man, maar wij kónden niet tegen dat eeuwige gemopper. En toen 267 zijn we zoo gaan doen. En nu geloof ik, dat mijn jongen daar onder geleden heeft. Hij heeft als onder een druk geleefd". Een zelfde verschijnsel ziet men in scholen. En zoo zijn er kinderen, behoefte hebbend aan opgewektheid, die van den ochtend tot den avond leven in een omgeving van snauwen, terechtwijzingen, van gepruttel en gebrom. Hierbij moet niet vergeten worden, dat ook alreeds het snauwen op andere kinderen sommige naturen kan treffen. Gevoelige kinderen blozen, huiveren, schreien, als een broertje of zusje of een medeleerling streng gestraft wordt. Een rustige, opgewekte omgeving met vermijding van herhaalde en scherpe conflicten, ziedaar de goede atmosfeer. In dit verband moet ik er op wijzen, dat er op onze scholen nog wel 't een en ander te verbeteren valt. De klassen, trouwens aanmerkelijker kleiner dan bijv. in Duitschland, kunnen kleiner. Het heeft me steeds onlogisch en onrechtvaardig toegeschenen, de klassen op scholen van de meer gegoede stander kleiner te maken. Van huis toch brengen de gegoede kinderen meer mee, leeren ook dikwijls beter gehoorzamen, zijn beter verzorgd. Het arme kind moet haast al zijn cultuur ontvangen van school. Het moet daarom met zorg behandeld worden en mag niet schuil gaan onder de menigte. Zeer terecht heeft men op de scholen voor achterlijke kinderen kleiner klassen ingericht. Eveneens is het een bekend feit, dat sommige jongens, die op een groote, druk bevolkte hoogere burgerschool nerveus werden, op een kleinere weer terecht kwamen. Bij eenige jongens heb ik de verandering, die optrad, toen ze in kleiner klassen kwamen, duidelijk kunnen constateeren. Habitueele hoofdpijnen verdwenen, de slaap werd geruster, trekkingen van het aangezicht kwamen minder voor. De geheele stemming werd opgewekter. Voor minder bedeelde kinderen schijnt mij daarom noodig een kleine, althans niet te groote klas. Voor een gezonde, normale 268 jongen, is overigens een klas met een behoorlijk aantal leerlingen, niet nadeelig. Sommige jongens vinden er zelfs behagen in. Een ander bezwaar, dat onze scholen aankleeft, schijnt mij gelegen te zijn in den jeugdigen leeftijd, waarop iemand onderwijzer kan worden, in het studeeren voor akten, in de practische onervarenheid van vele beginnende leeraren. Op achttienjarigen leeftijd is iemands ontwikkeling nog niet afgeloopen. Hij is dan nog niet volgroeid. En een mensch die zelf nog niet gevormd is, moet men niet de verantwoordelijke taak opdragen, jonge menschen te leiden. Ik zou geneigd zijn, als allerjongsten termijn één en twintig jaar te stellen, Meteen zou dan de studie voor examens, moeten eindigen. Evenmin als men er aan denkt medici, advocaten, rechters of predikanten gedurende den tijd, dat ze hun beroep uitoefenen, nog te laten studeeien voor een examen, evenmin moest men er aan denken, dit een onderwijzer te laten doen, wiens taak mij niet gemakkelijker schijnt dan die van een rechter bijv. De onderwijzer behoort, voldoende bezoldigd, zich aan zijn taak te kunnen geven. Hij kan daardoor een zekere rust en opgewektheid krijgen, die de sfeer schept, welke, hoe noodig, toch dikwijls ontbreekt. Onze leeraren komen op ouder leeftijd van de academie, behoeven in den regel ook niet meer voor examens te studeeren, maar beginnen hun werk zonder eenige practische ervaring. Daar zij nu kinderen in den puberteitsleeftijd hebben te onderwijzen, staan zij dikwijls voor zeer moeilijke gevallen. Zij zelf en hun klas zijn dan wel eens buiten evenwicht en dit werkt storend. V oor ons middelbaar en gymnasiaal onderwijs zou ik dus wenschen een betere practische opleiding van den leeraar. Van hoog belang acht ik het ook dat uit de omgeving 269 van het kind die personen verwijderd worden, welke met hun tegenwoordigheid de atmosfeer verpesten, of althans versombren. Zoo zou er in menig gezin grooter vreugde en welvaart komen, als de wet voorschreef de opneming van dronkaards in verplegingsinrichtingen. Ik zwijg nog van het feit, dat men den dronkaard steeds de helaas veel gebruikte kans laat om nog kinderen te verwekken — evenals van de omstandigheid, dat hij het gezin in armoede dompelt en dan daar ook indirect meewerkt aan de ontaarding van zijn gezin — maar ik wil hierop wijzen, dat hij zijn kinderen telkens de meest pijnlijke conflicten doet aanschouwen, wat of tot een afstomping van 't moreel gevoel leidt, of tot een toestand van angst en overspanning, van gebrek aan levensvreugde, die al even nadeelig is voor het geestelijk gedijen. — Men heeft reeds ervaringen opgedaan, dat de verpleging van den vader in een asyl — voor een drankzuchtige moeder is het dubbel noodig — den geheelen toestand in een gezin verbeterde, niet economisch alleen, maar ook psychisch. Het is eigenlijk al te dwaas, dat men krankzinnigen en lijders aan besmettelijke ziekte kan isoleeren en geen dronkaard, die toch ook zeer gevaarlijk is. Het verplegen in huis van een zenuwpatiënt heeft, als er jonge kinderen zijn, groote nadeelen. Te grooter worden die, wanneer het kind reeds zekere vatbaarheid heeft voor nerveuse aandoeningen. Wanneer ouders bijv. in overspannen toestand klagen over allerlei pijntjes en kwaaltjes, over hun angstvoorstellingen, wanneer zij toegeven aan driftbuien, dan zal menig gezond kind zich daar niets van aantrekken, maar sommigen worden er öf zeer door gedrukt, öf beelden zich ook in, dat zij aan dezelfde kwalen lijden. Afkeuring verdient het — helaas noodzaken maatschappelijke omstandigheden er maar al te dikwijls toe — om een broertje een slaapkamer te laten deelen met een ander 270 .dat aan toevallen lijdt, bijv. en aldus aan het gezonde kind de zorg voor het zieke op te dragen. Er zijn kinderen, die dit goed kunnen, maar voor de meeste kinderen is dit te hard. Slapeloosheid, angst, algemeen onwel bevinden treedt op: gedurig zitten ze in angstige spanning of er niet iets gebeuren zal. Ik heb een zeer interessant geval bijgewoond van een kind, dat daaronder zeer leed, maar toch ook te trotsch was, om de ouders te laten merken, dat het bang was, om bij broertje te slapen. Na het bovenstaande behoeft er zeker nauwelijks op gewezen te worden, dat men ook op het gesprek moet letten, dat er in tegenwoordigheid van kinderen wordt gevoerd. Het aloude „maxima reverentia puens debetur" mag nooit vergeten worden, 'n Sterk aan zelfbevlekking lijdende jongen vertelde mij eens, dat hij altijd zeer geprikkeld was geworden, wanneer volwassen menschen schertsend en toespelend over geslachtelijke dingen hadden gesproken. „Dat maakte mij razend". Ook mag wel gewezen worden op gesprekken over processen. Tijdens de beruchte Moltke-Harden processen in Berlijn, waren er hier in Nederland menschen, die zich de Duitsche bladen met uitvoerige verslagen lieten toezenden! Natuurlijk, dat die menschen er over spraken en een reeds ietwat pathologisch aangelegde jongen van dertien jaar wist er al heel wat van mee te praten! Is men in de meeste gezinnen met deze onderwerpen nog al voorzichtig, veel meer laat men zich gaan, waar het moord, diefstal, brandstichting betreft. Maar ook deze onderwerpen kunnen, bij kinderen met levendige fantasie, tot allerlei angst aanleiding geven. Kinderen stellen die dingen zich concreet voor: zij zien ze, zij maken ze mee! Ik kom tot de s c h o o 1 o m g e v i n g. Wij hebben een wet op de besmettelijke ziekten, die heel gunstig heeft gewerkt. Sommige gemeenten zijn vérder gegaan dan de wet en 271 hebben ook voor lijders aan niet in de wet genoemde ziekten de schooldeuren gesloten. Maar even belangrijk zal het in de toekomst zijn, andere lijders uit de school te houden. Dit gebied is nog weinig bestudeerd, maar het staat wel vast, dat het zieke individu inwerken kan op 't gezonde of minder zieke. Sighele, een Italiaansche psycholoog en le Bon, een Fransche, die beide de psyche der menigte hebben bestudeerd, komen op dit punt tot éven scherpe conclusies. De school, de klas, is óók een menigte, zij het, dat zij méér dan „la foule", aan directen invloed van één persoon en bepaalde regels onderworpen is. Psychiaters weten van bepaalde epidemieën te vertellen en wij zijn gerechtigd, het bestaan van „massale krankzinnigheid aan te nemen. De ervaringen van paedagogen stemmen hiermee overeen, 'n Oude paedagoog, Lange, vertelt in zijn ook in het Hollandsch verschenen werkje „Tien jaren uit mijn leven als paedagoog" dat de geest op zijn school in eens veel slechter werd, na de komst van een paar jongens, die, bij later onderzoek, het euvel der masturbatie op school verspreid hadden. Zonder aarzelen verwijderde Lange ze. Lang niet altijd treden deze gevaarlijke elementen op den voorgrond: zij bezitten dikwijls een zekere handigheid of sluwheid, om zich zelf buiten schot te houden en toch den boel aan den gang te brengen. Daaromtrent zegt Heller eenige woorden, die ik met instemming aanhaal: Wenn man durch rechtzeitige Entfernung eines jugendlichen Hysterikers erreicht, dasz seine Mitschüler von dem psychischen Kontagium verschont bleiben und in sittlicher Hinsicht keinen Schaden leiden, so ist das eine gewisz vollkommen berechtigte Maszregel . Natuurlijk, dat het aldus verwijderde kind ergens énders opvoeding noodig heeft. Zeer baldadige kinderen hooren evenmin op de gewone school. Zij verstoren het klasseleven en vragen dikwijls te veel van het geduld hunner onderwijzers en leeraren. Ik heb een jongen 272 van 16 kunnen gadeslaan, gedurende een half jaar, die zelfs in het sanatorium met veel moeite te regeeren was. Hij was anderhalf jaar op een Hoogere Burgerschool geweest, maar ik heb mij dikwijls met verwondering afgevraagd, hoe groot geduld men daar met den jongen gehad moet hebben. Ten slotte moest hij ook zoo vaak uit de les verwijderd worden, dat hij niet meer blijven kon. Stel u nu dien jongen voor in de klas bij een niet al te sterk staand docent. Welk een conflicten! Niet zonder reden en niet zonder recht is in den laatsten tijd de wensch in de onderwijzerswereld gekomen, om afzonderlijke scholen voor leerlingen, die strenge tucht noodig hebben. Ten slotte kom ik op de omgeving van het kind, zooals die wordt gevormd door vriendjes, en de geheele maatschappij. Het is overbodig, te wijzen op de beteekenis van den omgang. Hoe voorzichtig men echter overige zijn moet, moge uit een paar voorbeelden blijken, 'n Jongen, gymnasiast, komt in een boekwinkel. Hij bekijkt een paar platen, die daar lagen, antieke beelden voorstellend, zoo terloops. Er waren naaktfiguren bij. Nauwelijks heeft de boekhandelaar dit gezien of hij biedt, blijkbaar veronderstellend, dat niet het klassieke, maar het naakte den jongen heeft aangetrokken, iets schunnigs aan, dat deze oogenblikkelijk weigert, en waarvan hij zich met minachting afkeert. Eenigen tijd geleden is in Amsterdam een trambeambte ontslagen, omdat hij opgroeiende jongens, die met hem meereden, aan pornografische lectuur hielp. Natuurlijk kan de wet hier iets aan doen, en verordeningen als de Amsterdamsche, en de door Regout voorgestelde wetswijzigingen in het wetboek van Strafrecht zullen ook wel meehelpen aan de zuivering der omgeving, waarin het kind moet verkeeren. Maar van veel meer belang is een goede verstandhouding tusschen ouders en kinderen, gegrond op wederkeerig ver273 trouwen, zoodat er geen bizondere dingen met het kind kunnen gebeuren, zonder dat de ouders het weten. In het voorgaande heb ik gesproken over het wenschelijke van het scheppen eener gezonde omgeving. Deze oefent niet zoo direct, maar toch indirect een grooten invloed uit en het is gebleken, dat op dit gebied huisgezin, arts en school moeten samenwerken, terwijl een aantal organisatorische maatregelen op onderwijsgebied voor rekening van den wetgever komen. Er blijft dus nog ontzaglijk veel te doen, te meer, waar ook sommige sociaal-politieke bemoeiingen noodig zullen zijn. Vormt zich echter eerst maar een publieke opinie en worden de ouders, artsen en opvoeders zich goed bewust wat er noodig is voor geestelijke hygiëne, dan bestaat er alle hoop, dat de wetgever wel zal volgen. We komen nu tot meer opzettelijke maatregelen. Het spreekt vanzelf, dat de geheele opvoeding goed moet zijn om de geestelijke gezondheid te bewaren. Kortelijk roer ik hier eenige punten aan. Bij de lichamelijke verzorging dient op voldoenden slaap gelet te worden. Kinderpartijtjes, tot laat in den avond, soms zelfs in den nacht durend, komen niet te pas. Dikwijls werken kinderen te lang aan hun schooltaak, omdat zij te veel tijd zoek brengen voor zij aan het werk gaan. De gewoonte, hoe langer hoe later te eten, heeft zeer nadeelig gewerkt op den voor 't schoolwerk beschikbaren tijd. Bij de arbeidende standen wordt vaak de hand niet gehouden aan t naar bed gaan, of ligt het kind lang wakker, als het in de huiskamer slaapt. Nog treuriger zijn die kinderen er aan toe, die laat of vroeg al iets moeten meeverdienen. 'n Oud, ervaren schoolhoofd zei eens tegen mij: „Mijnheer, zal ik je 's zeggen, waar al die zenuwen vandaan komen: de menschen slapen niet meer, zij kunnen niet meer slapen". Er is waarheid, bij overdrijving, in die redeneering. 274 Verder moet er absoluut geen alcohol gebruikt worden door kinderen, noch mogen ze rooken. Men schatte ook dit laatste niet gering. In Amsterdam is onlangs een duidelijk uitgesproken psychose bij een 13-jarigen jongen voorgekomen, die op een tabaksfabriek werkte en ook nog veel rookte. Eindelijk hoede men het sexueele leven van het kind en beware het voor het aanstootelijke. Er bestaat een berg literatuur over het vraagstuk, of men de kinderen zal inlichten, ja dan neen. Met tact geschied, tegen den enkeling, ben ik er een beslist voorstander van. Misschien zou het beter zijn als het kind uit zichzelf, langs natuurlijken weg en door vergelijking met de dierenwereld, tot het begrip kwam, maar in onze groote steden staat men practisch voor de keus : laten inlichten door vriendjes of vriendinnetjes, (en op wat manier dan), of door de ouders. Men lette er op, dat het kind in de buurt der genitalia geen jeukende uitslag heeft, niet met zijn handen bij die deelen is. Opgroeiende jongens en meisjes moet men vooral 's morgens niet wakker en soezend in bed laten liggen. Ook zorge men voor geregelde defecatie — veel ouders letten te weinig op den stoelgang hunner kinderen! — wake voor overvulhng van de ingewanden voor 't slapen gaan, bevordere lichaamsbeweging, lette op de lectuur. Lijdt het kind eenmaal aan masturbatie, dan is het zeer afkeurenswaardig, het kind met allerlei schrikbeelden lastig te vallen. Men bereikt er niet mee, dat het kind zijn gewoonte nalaat, maar wel, dat het kind angstig wordt, vol zelfverwijt en zelfverachting. De gedruktheid, de psychische worstelingen en slingeringen tusschen willen en niet-willen, het verliezen in die worsteling, zijn een even groot kwaad — er zijn er, die het gróóter kwaad vinden — dan het zaadverlies en de zenuwspanning, ontstaan door de daad. Men zij dus wel zeer voorzichtig. Soms willen ouders niet gelooven, dat hun kind aan 275 masturbatie lijdt, ja, zij achten zich beleedigd, wanneer men er naar vraagt. Daarom mag hier wel eens worden gezegd, hoe treurig het ook is te constateeren, dat deze gewoonte zeer veelvuldig aangetroffen wordt, zoo veelvuldig, dat sommigen er toe neigen, haar niet meer als pathologisch, maar als bloot physiologisch te beschouwen. Bij lichamelijke kast ij ding — zoo men er gebruik van wil maken, wat ik in 't algemeen sterk afkeur — mag men er wel op verdacht zijn, dat zij, geschiedend op het zitvlak, bij sommige kinderen aanleiding geeft tot opwinding en de straf tot een wellustgevoel maakt. Met groote eerlijkheid heeft Jean Jeacques dit ook van zichzelf in zijn confessies getuigd. Eveneens komt het voor dat hij, die slaat, er een genot in vindt, een wellust dit te doen. Ten slotte zij nog gewezen op het gevaarlijke, dat gelegen is in overdreven liefkoozingen, vertroetelingen, kussen enz. Wat de geestelijke ontwikkeling betreft, hoort men veel klagen over de overlading met schoolwerk. Het is dit vraagstuk, dat de opvoedkunde vooral in nauwere aanraking heeft gebracht met psychologie en psychiatrie. Zonder twijfel moet men toejuichen, dat de schoolpauzen langer worden, het onderwijs aanschouwelijker, dat er op de lagere scholen meer aan gymnastiek en handenarbeid wordt gedaan, het huiswerk ingekort. Maar ik ben geneigd, bij oudere leerlingen aan het gehaaste van het werk, aan het gebrek aan belangstelling, een even grooten, zoo niet grooter, nadeeligen invloed toe te schrijven als aan 't werk zelf. Niet zoozeer het werken vermoeit als wel de gedurige concentratie van aandacht op voor het individu interesselooze bezigheid. Het juist kiezen van den aard der bezigheid, der school, der voor 't kind geschikte leerstof, het opwekken van belangstelling, dit alles is in den strijd tegen de overlading van evenveel belang als het verminderen van schooltijd en schoolwerk. Na wat ik gezegd heb bij den invloed der omgeving, 276 behoef ik niets meer te zeggen omtrent den nadeeligen invloed van lectuur. Laat de schoollectuur over 't algemeen niets meer te wenschen over, niet genoeg toezicht houden de ouders op boeken, die de kinderen uit leesbibliotheken halen, of leenen. Evenzeer is men in onze groote steden te lichtvaardig tegenover zijn kinderen, in het meenemen naar bioscopen, variétés als 't Rembrandttheater e. d. 't Behoeft absoluut niet obsceen te zijn, wat daar vertoond wordt, terwijl het toch uiterst nadeelig zijn kan, door 't spannende, 't avontuurlijke, door 't cynische. Maar ook kan de omgeving daar lang niet altijd goed zijn. n Verstandige moeder, die met haar heel mooien zeventienjarigen jongen eens in een dergelijke, overigens gunstig bekend staande inrichting was, moest met de pauze weggaan : zij kón niet gedoogen, dat haar jongen werd aangezien, zooals hij aangezien werd. Ook met onze portefeuilles uit de leesgezelschappen hebben wij voorzichtig te zijn. Een zoo met cynisme doortrokken blad als Simplicissimus kan men niet ongestraft elke week in handen laten van jongens en meisjes van een jaar of veertien, vijftien, zestien. Vermaak en ontspanning behooren zeker in het kinderleven. Het kind heeft er behoefte aan en heeft er recht op. Maar dit vermaak mag niet te kostbaar zijn, niet te vaak komen. Ook in dat opzicht zijn de kinderen uit een groote stad in 't nadeel 1). En als het kind al jong blasé is, dan stelt het later öf overdreven eischen aan 't leven, wier niet vervulling hem ontevreden en ongelukkig maakt, en het verliest alle levenslust, öf het zoekt naar steeds nieuwer, geweldiger, spoedig buiten het normale gaande, prikkels. Van veel belang acht ik het, dat het kind onder strenge tucht wordt opgevoed. Het is mijn bedoeling ) Men leide hieruit niet af, dat een dorp de plaats bij uitstek is voor geestelijke hygiëne. Het leege, doode, emotielooze leven daar is omgekeerd voor velen een ramp geworden. 277 niet, het kind te slaan, het de vrijheid te ontnemen, het alle genoegens te ontzeggen. Dit is een positief verkeerde opvatting van het begrip strenge tucht. Maar met onafwendbare noodzakelijkheid moet het kind leeren gehoorzamen, moet het de weinige bevelen opvolgen, die gegeven worden. Het moet zich houden aan de gewoonten, eenmaal ingesteld, het moet zich leeren schikken naar anderen, zich leeren voegen naar de omstandigheden. Waar die een handeling in 't belang van het kind noodig maken, moet worden doorgezet. Zoo moet onze tucht het kind ten slotte brengen tot zelftucht en zelfbeheersching. Er moet in de opvoeding een liefdevolle hardheid heerschen. Het heeft mij wel eens toegeschenen, dat op dit punt geneeskunst en ziekenverpleging de opvoeding vooruit zijn. Alles wordt daar gedaan, om het leven aan genaam te maken, het lijden te verzachten, den patiënt zooveel mogelijk in zijn gewone doen te laten, maar zonder aarzelen wordt ingegrepen, als voldoende indicatie's aanwezig zijn. De opvoeders grijpen dikwijls in op onvoldoende indicatie, uit luim en lust — maar tasten niet dóór, als 't moet. Menig leven ging te gronde door gebrek aan tucht. Kan de opvoeder het kind in 't leven een stel soliede z e d e 1 ij k e (of en) godsdienstige overtuigingen meegeven die stuur brengen in 't leven, dat in onze maatschappij met zijn vele stroomingen van allerlei kant wordt aangevallen, dan heeft hij veel gedaan voor 't kind. In vele gezinnen heerscht er tegenwoordig een zoekende geest, die zich dikwijls in eenigszins bizonderen vorm — bijv. spiritisme e.d. — uit. Ik acht het beslist onverantwoordelijk jonge kinderen aan z.g. spiritistische séances te laten meedoen. Zelfs zou ik gesprekken over ai deze onderwerpen buiten den kinderkring houden. Er zal een tijd komen, dat wij van al de hier behandelde dingen veel meer weten. Wij zullen dan een nauwer 278 samenwerking tusschen artsen en opvoeders hebben, een paedagogische en sociaal-psychische hygiene zal geboren zijn. Wij zullen beter weten hoe ziekten te voorkomen, en eenmaal aanwezige ziekten beter behandelen. Maar in afwachting van dien tijd is het goed, om belangstelling te wekken: iets is reeds te doen voor het nu komende geslacht en materiaal is te verzamelen door ouders en opvoeders, die hebben leeren waarnemen, om nog meer te doen voor volgende generaties. AANHANGSEL AANHANGSEL Het is begrijpelijk, dat verschillende lezers van dit geschriftje eenige nadere lectuur wenschen. Ik geef eenige titels. Op volledigheid, zelfs voor 't allerbelangrijkste maakt dit lijstje geen aanspraak. Voor de waarneming van kinderen zal men zich allereerst wenden tot werken over psychologie. Aantrekkelijk geschreven is Jodl: Lehrbuch der Psychologie met mooie hoofdstukken over taal en geheugen en uitgebreide lectuuropgaven. (2de druk 1903, 2 deelen Geb. M. 18). Eveneens wordt veel gebruikt het werk van den Deenschen Hoogleeraar Harald Höffding: Psychologie in Umrisse. (1901 3e druk. Geb. M. 10.20). Nog beknopter is het werk van den onlangs overleden Ebbinghaus: Abriss der Psychologie (1907 M. 4.) met beperkte, maar goedgekozen literatuuropgaven. Behalve een vertaling van Wundts Grundriss door Lem bestaat er in onze taal geen grooter werk over zielkunde. De firma Brusse kondigt echter een uitgave aan die voor practici van belang schijnt te worden. Bij zijn leven heeft Ebbinghaus nog het plan ontworpen van een reeks monographiëen over zielkunde, te schrijven door een aantal bevoegde medewerkers. Uitgever is Carl Winters Universitatsbuchhandlung, Heidelberg. Drie deelen zijn verschenen (Prijs geb. 5 M,) waarvan belangrijk: Die Psychologie der Frauen van G. Heymans. De vader der kinderpsychologie is Preyer met zijn : Die Seele des Kindes, bij ons vertaald onder den wat vreemden titel: Levenslente. Het oorspronkelijke werk ver- 280 scheen in 1908 in den zevenden druk (geb. M. 10) Een uitvoerige, maandelijksche lijst van vorderingen van het kind geeft een zekere aanwijzing, hoever het kind in elk stadium ongeveer is. Natuurlijk zijn dit gemiddelden. Naast Preyer zijn er een aantal andere werken van Compayré (Duitsche vertaling van Ufer) Perez (Les trois premières années de 1'enfant, Paris, Alcan fr. 5) Sully. Baldwin, e.t.q. In onze taal heeft v. d. Molen het Engelsche werk van du Tracy overgebracht, 'n Goed beknopt boek is ook: Die Seelische Entwicklung des Kindes van Dr. Sikorsky (2e druk 1908). Voor den ouderen leeftijd bezitten wij minder gegevens : toch is hier op een belangrijk werk te wijzen over den puberteitsleeftijd. Stanley Hall: Adolescence. (Het vrij kostbare, tweedeelige werk is opgenomen in eenige Nederlandsche bibliotheken o. a. in die te A'dam). Meer van medische zijde bekeken en door het gebruik van veel materiaal in zuidelijke landen verzameld, minder voor onze streken geschikt is Marro: la Puberté. (Er bestaat van 't oorspronkelijk Italiaansch een Fransche vertaling). Verder wijs ik op Malapert, Paulhan, Les éléments du caractère. Voor de psychologie der abnormalen noem ik eerst de leerboeken der psychiatrie. De meeste zijn voor leeken niet goed te gebruiken wegens den veronderstelden medischen grondslag. Ziehen, Psychiatrie (1907, 7de druk 13 M. 50). Kraepelins leerboek. In bijzondere gevallen, reeds aangeduid door den naam, zal men voorlichting kunnen vinden bij Krafft Ebing: Psychopatia Sexualis (13e druk 1907 Geb. 12 M. 40). Aan ieder durf ik de lectuur van dit boek niet aanbevelen. In onze taal is te wijzen op de voordrachten van Wijsman. Wat kindergebreken aangaat bevat het Paedagogisch Woordenboek van Zernike (Groningen, J. B. Wolters 1 905, f 7.50) enkele goede artikels: Achterlijke kinderen van Schreuder en Kindergebreken van Andriesse, Kinderstudie 281 van Schreuder. Bij deze artikels zijn ook zeer goede literatuuropgaven. Meer van paedagogische zijde bezien schrijft Scholz over kindergebreken. Fr. Scholz: Die Chaiakterfehler des Kindes: Fine Erziehungslehre für Haus und Schule. (5 M. 50). Er bestaat een goedkoopere Nederlandsche vertaling. 'n Overzicht der psychische afwijkingen bij kinderen geeft Ziehen in drie deeltjes der „Sammlung von Abhandlungen aus dem Gebiete der Paedagogischen Psychologie und Physiologie" (Band V—VII). Ook afzonderlijk verkrijgbaar: Die Geisteskrankheiten des Kindesalters. Mit besonderer berücksichtigung des schulpflichtigen Alters. Hier wordt in een helderen beknopten vorm een goed overzicht van het geheele terrein gegeven. Psychopathologie des Kindesalters für Mediziner und Paedagogen von Dr. Wilken Stromayer. (Tübingen — 1910 M. 6-00). Duidelijke behandeling, aardige voorbeelden uit de praktijk (een 83 tal) goede literatuurlijst. M.i. geeft het boek wat het belooft. Uit de rijke paedagogische literatuur noem ik uit Gunnings eerste bundel opstellen (A'dam v. Looy) Paedagogische stemmingen en Zelfregeenng, verantwoordelijkheidsgevoel, karaktervorming en tucht, als voor ons doel merkwaardig. Verder wijs ik op Lehmans Erziehung und Erzieher (1901, 7 Mark). Ligthart: vrijheid en discipline. (Paed. Vlugschriften No. 1). Voor huiselijke opvoeding zij genoemd ; Oppel, Het boek der ouders. Tegenwoordig neemt stichtelijke lectuur in den wijdsten omvang genomen een plaats in. Fijne wenken van levenskunst zal men vmden in de werken van Hilty, (vooral het aardige artikel over de kunst om tijd te hebben). Glück, 3 Bundels a M. 4 en in Matthias: Wie werden wir Kinder des Glücks. Uiteraard zal het van ieders persoonlijk standpunt afhangen wat hem sticht. Als de lectuur frisch is, zelfbedwang en energie bevordert bewijst ze goede diensten. 282 Bij de IIOLLANDIA-DRUKKEi>^té Baarn is verschenen Groote Denkers (Nieuwste Wijsbegeerte) door Dr. A. H. DE HART06 , I. Kant. — I). Schopenhauer. — III. von Kartmann — IV. Firhte. — V. Schelling. — VI. Hegel. Groote Denkers (Wijsbegeerte der oudheid) door j ulius d;e boer I. Heraclitus. — II. Socrates. — III. Plato. — IV. Aristoteles. — V. Philo van Alexandrië. — VI. Plotinus. Per deel compleet gebonden f 2.50. Per deel in 6 losse stukken f 2.—. Afzonderlijke stukken f 0.40 Tevens is de inteekening opengesteld op een derde reeks „Groote Denkers" (door Dr. Julius de Boer) waarin de nieuwere Wijsbegeerte behandeld zal yorden. I. Baco van Verulam. — II. Cartesius. — III. Spinoza. — IV. Locke. — V. Leibniz. — VI. Hume No. 1 is verschenen. Bij inteekening (6 nrs.) f 2.— 15 Jan. 1911 verscheen No. i van den tienden Jaargang van: DEN GULDEN WINCKEL Geïllustreerd Maandschrift voor Boekenvrienden onder leiding van GERARD VAN ECKEREN Prijs per jaargang f 1.20; franco per post-/ 1.50; Buitenland f 1.80 DEN GULDEN WINCKEL geeft een artikelen-reeks (interviews) over „Onze Schrijvers", hun wijze van werken en 't ontstaan hunner boeken, geïllustreerd met kiekjes uit schrijvers-interieurs^ handschriften etc. Tevens een rubriek „Lexicographische Mededeelingen", waarin zijn samengevat de voornaamste Biographische bizonderheden van nog levende auteurs. DEN GULDEN WINCKEL heeft vaste rubrieken voor Fransche Letteren, Duitsche Letteren, Engelsche Letteren en Russische Letteren. DEN GULDEN WINCKEL geeft hoofdartikelen over „Het Boek", door bevoegde personen. Zoo schrijft o. a. de Heer F. Bezemer zijn geestige causerieën over „Oude Boeken"; schreef J. D. C. van Dokkum over „Vliegkunst in Boeken"; Gust. van de Wall Perné over ex-libris, boekbanden etc. DEN GULDEN WINCKEL biedt korte en meer uitvoerige boekbesprekingen, benevens een rubriek met bespreking van den maandelijkschen inhoud der voornaamste tijdschriften. Men vrage proef7iiunmer bij de Holla?idia-Drukkerij te Baarn! Wilt gij bekend worden met de Vrijzinnig-Godsdienstige beginselen, abonneert U dan op: „Redelijke Godsdienst" Geschriften voor onzen lijd Per nr. f 0.40. Per serie van 10 nrs. (bij inteek.) f 3.— „R e d e 1 ij k e Godsdienst kan de verzamelnaam dezer geschriften wezen, wijl de schrijvers dezer boekjes de overtuiging gemeen hebben dat men allerminst zijn Rede geweld behoeft aan te doen, om zijn godsdienst te redden. Naast de vrome gemoedservaring aanvaarden zij de resultaten van wetenschappelijk onderzoek, en trachten beide, volgens de eischen der Rede te vereenigen. Vrij staan zij dus tegenover iedere confessie, vrij tegenover elk vooropgesteld dogma. Maar vroomheid stellen zij tegenover een wereldbeschouwing, die, geen rekening houdend met de ervaringen des gemoeds, om deze reden niet slechts troosteloos maar ook onwetenschappelijk, onredelijk is te achten". Zoo juist vérscheen hierin: Prof. Dr. B. D. EERDMANS „Moderne" Orthodoxie of „Orthodox" Modernisme In deze brochure, die reeds zeer de aandacht trekt, tracht Prof. Eerdmans aan le toonen, hoe de- „Orthodoxie" van onze dagen (zoowel de gereformeerde van een Dr. Kuyper en Dr. Bavinck als de ethische van Dr. Valeton en Dr. Is. van Dijk) op de voornaamste punten geheel verschilt van die onzer vaderen en feitelijk op den naam „orthodox" geen aanspraak meer kan maken. Voorts zijn in de Ie, thans complete serie, de volgende nrs. verschenen : No. r: S. K. BAKKER, Over de Zekerheid van Gods bestaan. No. 2: Prof. Dr. A. Bruining, Het Geloof aan God en het Zedelijk Leven (Gedachten over Onafhankelijke Moraal). No. 3: J. J. Meijer, Het Godsdienstig Gehalte in onze Nieuwe Letterkunde. No. 4: Prof. Dr. H. IJ. groenewegen, De Evolutieleer en het Godsdienstig Geloof. No. 5: Dr. A. Bruins Sr., De wonderverhalen der Evangeliën. No. 6: Dr. C. E. hooykaas, Wegwijzer door den Bijbel. No. 7: K. geertsma, Over Godsdienstige Opvoeding. No. 8: Dr. I. van den BerGH, O ver Gebedsverhooring. No. 9: Dr. J. van den Bergh van Eysinga—Elias, Een Historisch-Materialistische Bestrijding van het Christendom. (Bestrijding van „Der Ursprung des Christentums" door den socialist Karl Kavtsky). Uitgave der HOLLAND1A-DRUKKERIJ te Baarn In de He serie zag reeds het licht: 1. Dr. C. G. N. de Vooys, Over de beginselen en de praktijk van een nieuw Moedertaalonderwijs 2. R. Casirair, Over Domheid. I. Schijnbare Domheid. 3. A. H. Gerhard, Waar zijn en Waarheid spreken. 4. Dr. H. Cannegieter Tz., Afzonderlike Scholen voor Meerbegaafde Leerlingen. 5. W. Jansen, Intellectualisme en Opvoeding. 6. R. Casimir, Over Domheid. II. Werkelike Domheid. | NIEUW 1911 | De Bijbel aan Kinderen verteld door C. SPARNAAY (Godsdienstonderwijzeres) zal verschijnen compleet (Oud en Nieuw Testament) in 8 afleveringen van 4 vel druks voor f 3.25. Het OUDE TESTAMENT afzonderlijk (5 aflev.) i 2.25. ENKELE PERSSTEMMEN (over afl. 1/2): Dr. C. J. Niemeyer in het Weekblad v. d Vrijzinnig Hervormden: „Wij begroeten dezen kinderbijbel met ingenomenheid". De schrijfster zegt, dat reeds jaren de bestaande kinderbijbels haar niet recht voldeden, en dat zij daarom beproefd heeft zelf iets te schrijven. Wij verheugen ons over dit laatste, omdat ook wij de bestaande kinderbijbels niet het ware vinden. Te oordeelen naar de verschenen afleveringen achten wij deze uitgave stellig een aanwinst". Ds. c. Hoekstra in het Protestantenblad voor 1 iel: „Deze Bijbelvertellingen vinden wij een aanwinst; wij durven ze aan ouders die er over klagen geen geschikten Kinderbijbel te kunnen vinden met gerustheid aanbevelen. De verhalen zijn geschikt voor kinderen van 8—13 jaar". Stemmen uit de Afd. Schiedam N. P. B: „Wat wij er tot heden in lazen, komt ons bijzonder aantrekkelijk voor". Afl. 1/3 van het O. T. zijn thans verschenen Proefaflevering op aanvraag gratis verkrijgbaar. Uitgave der Hollandia-Drukkerty - Baarn Vraagt onzen nieuwen KEUZE-CATALOGUS, met 333 nummers, waarvan men naar keuze 10 nrs. a f 3.— sorteeren kan. Bevat o. a. een rubriek van sterk in prijs verminderde werken. Wordt op ontvangst van visitekaartje gratis en franco toegezonden door de Hollandia-Drukkerij te Baarn. Een geheel nieuwe en bestellen, daar elk nr. afzonderlijk NIEUW IX 1911 Zoo juist is verschenen No. 2 van: „Uit Zenuw- en Zieleleven" Uitkomsten van Psychologisch Onderzoek Met medewerking van: A. M. Eenders; Dr. P. Bierens de Haan; Prof. J. Boeke; Dr. C. J. C. Burkens; Dr. J. W. Deknatel; J. van Deventer Szn.; Prof. Dr. G. Jelgersma; Dr. L. J. J. Muskens; Dr. H. Posthumus; Dr. D. Schermers; Dr. F. J. Soesman; Mr. H. Verkouteren; Prof. E. D. Wiersma; S. Wiersma; Prof. C. Winkler. Prijs per nr. f 0.40; per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f3.— Reeds verscheen: No. 1. Genie en Waanzin, door J. van Deventer Szn., Inspecteur van het Staatstoezicht op Krankzinnigen. No. 2. De Oorzaken van Degeneratie, door Mr. H. Verkouteren, Advocaat te Amsterdam. No. 3: Over de mogelijkheid van Telepathie (Gedachtenoverdracht), door Is. Zeehandelaar Jbzn., Arts. Zoo juist is verschenen No. 2 der Ie Serie van Groote Godsdiensten Een reeks geschriften door: Dr. P. A. A. Boeser; Henri Borel; Prof. B. D. Eerdmans; Prof A. W. Nieuwenhuis; Prof. C. Snouck Hurgronje; Prof. J. S. Speyer; Dr. M. W. de Visser; Dr. J. Vürtheim e. a. Per nr. f 0.40. Per serie van 10 nrs. (bij inteekening) f 3.— No. 1. Shintó, de Godsdienst van Japan, door Dr. M. W. de Visser, tepnservator van 's Rijks Ethnographisch Museum te Leiden. v No. 2. De Godsdienst van het Oude Egypte, door Dr. P. A. A. Boeser, Lector voor de Egyptologie aan de Rijks Universiteit te Leiden. In de eerstvolgende nummers: De Religie der Grieken door Dr. J. Vürtheim; De Religie der Assyriërs en Babyloniërs, door Prol. Dr. B. D. Eerdmans; Het Hindoeisme, door Prof Dr. J. S. Speyer; Het Buddhisme in Japan, door Dr. M. W. de Visser, etc. Uitgaven der Hollandia-Drukkerij — Baarn