AFWERPING van HET JUK DER SYNODALE HIERARCHIE. I. BEKENDMAKING VAN DEN AMSTERDAMSCHEN KERKERAAD II. BERICHT VAN REFORMATIE. III. VERKLARING DER ONTZETTE KERKF.RAADSLEDEN. ten dienste van den kerk f. raad gestei.d door Dr. A. KUYPER. Ik hel) de disselboomen van uw juk verbroken. Lev. XXVI : 13. 1 jS' . — 2 I 3) \J J J. A. WORMSER. 1886. MerfliiitsÉ taforiwtfe Kerk (Doleerenfle). Aan de Gemeente wordt bekend gemaakt: t, uu C'C Kerkeraad, wederom opgetreden zijnde, na kennis genomen te hebben van de beslissing op i December j.1. in de Amsterdamsche Tuchtzaak gevallen, besloten heeft het juk der Synodale Hiërarchie af te werpen. 2°. dat de Kerkeraad daarop wederom in werking heeft laten treden de Kerkenorde die hier vóór de invoering der Synodale Hiërarchie, d. i tot ioio gegolden heeft. 3". dat de kerkeraad dientengevolge den vroegeren naam van: Nederuuitsche Gereformeerde Kerk weder heeft opgenomen. 4°undtu dj kei"keraad' na de opgedane ervaring van de houding der machthebbenden, het niet geoorloofd acht voorloopig zijn recht op de sebouwen, bezittingen en goederen der Gemeente te doen gelden, en uit dien hoofde, onder uitdrukkelijke reserveering van alle rechten, als doleerende Kerk optreedt. u-5°' dtt Va," dCZe Reformatie der Kerk door het afwerpen van deze tweede Hierarchie kennis aan de Gemeente wordt gegeven in onderstaand Bericht van Keformatie. 6°. dat de gronden waarop het blijven in hun ambt van de nu ontzette Kerkeraadsleden rust, ter kennisse van de Kerk worden gebracht in de hieronder staande Verklaring. 7°. dat op aanstaanden Zondag de Dienst des Woords weder zal worden opgevat, en den daarop volgenden Zondag de bediening der H. Sacramenten • alsmede dat aangifte voor den H. Doop in dit bijzonder geval vóór Woensdag ITf'pi-2 pC" rr^nmiïTQaVcnuS \ 6 UUr' schrifteIiJk wordt ingewacht bij den GOLDHUIJS, Subscriba van den Kerkeraad, Heerengracht in2. en 8". dat eerlang de Leden der Gemeente in de gelegenheid zullen besteld worden, om voor vrijwillige bijdragen ten behoeve der Kerk in te schrijven. De Kerkeraad der Ned. Geref. Kerk [Doleerende), Amsterdam, p. VAN SON, Voorzitter. 16 December 1S86. H. W. VAN LOON, Scriba. BERICHT VAN REFORMATIE aan de Leden van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Amsterdam. Geliefde Broeders en Zusters in onsen Heere Jezus Christus! Uwe Opzieners hebben een ernstig woord tot u op het hart. keeds sinds lange jaren is het hier te Amsterdam, gelijk, helaas, ook in vele andere plaatsen van ons vaderland, met de Kerk van onzen Heere Jezus Christus niet goed gegaan. Ze is in deze g'roote stad, „die veel volks heeft", geen licht geweest op den kandelaar, geen stad op een berg, geen zout, dat bederf kon weren ; maar in zondige achteloosheid en vleeschelijke zelfgenoegzaamheid is ze deiwereld te zeer gelijkvormig geworden. Haar voorgangers hebben niet genoeo- gewaakt en de leden der gemeente zijn te tragelijk in ijver voor 's Heeren Naam ontstoken. En zoo dreven we steeds verder af; tot we eindelijk in zoo jammerlijken Kerkstaat geraakten, dat de spotter zijn lust aan ons kreeg. Niet alsof de Heere onze God de Kerk zijner martelaren ganschelijk verlaten had. Ook hier ter stede heeft de ontrouw van zijn herders en van zijn volk Zijn trouw niet te niete gedaan, en niet diep genoeg kan de zelfbeschaming gaan, waarmeê geroemd mag in de lankmoedigheid van den (hitfermer, die nog altoos voortging krachten in ons midden te doen; menigen distel omzette in een mirteboom; en nog keer op keer ons Leeraren schonk, die in zijn Naam wisten te spreken naar het hart van Jeruzalem. Maar juist deze goedertierenheden des Heeren deden den jammer, waarin on/.e Kerk allengs dieper inzonk, slechts te schreiender uitkomen. Gij weet dan zeiven ook maar al te goed, hoe achtereenvolgens alle heiligheden des Heeren openlijk van onze kansels aangerand en geloochend zijn en nog worden en hoe er in den loop der eeuwen bijna geen ketterij in s Heeren Kerk is opgedoemd, die niet ook thans weer haar verdervenden invloed uitoefende. En waar op die wijze het fundament der Apostelen en Profeten wierd ondermiind en losgewoeld, hoe kon het daar anders, of ook de zedeloosheid en de ongerechtigheid moest naar alle kanten tuchteloos uitbreken en vaak een ban leggen op veel wat stille vroomheid nog in de kracht des Heeren deed. Zoo is de waarheid Gods in ons midden gelasterd, zoo zijn de Sacramenten ontheiligd, zoo is de goddeloosheid als een stroom over dit heilige akkerveld uitgegoten, en een Kerkregeering, die te midden van zulk een onduldbaten toestand toch nog den schijn van plechtigen ernst wilde behouden, moest zich wel in allerlei leugenachtige schijnvertooning verloopen, opdat nog zekere kerkelijke deftigheid na mocht blinken, in wat almeer zijn innerlijke waarheid verloor. , , , n Door deze innerlijke holheid wierd het ambt onder ons dan ook met zu een schrikkelijke machteloosheid geslagen, dat van de 175,000 personen, die als tot ons behoorende gerekend wierden, hoogstens één tiende deel nog met de cremeente opkwam ; aan het heilig Avondmaal (de pas „aangenomenen nu uitgezonderd) een nauwelijks noemenswaard deel toetrad ; de armverzoro-ino- door stedelijke, genootschappelijke en particuliere weldadigheid almeer aan& de Kerk uit handen wierd genomen ; de zaak der in- en uitwendige Zending buiten onze Kerk omging; de tucht geheel wegviel; de gootf: godshuizen der gemeente vaak booze geruchten deden hooren ; de Sabbat in toenemende mate ontheiligd wierd ; en alle herderlijke zorge niet ongelijk wierd . aan een uitscheppen van de zee met een hoosvat, daar het toch vanzelf sprak, dat een zoo uiterst klein getal van onderling verdeelde vaak zorcelooze en in valsche banden geklemde herders, bij geen mogelijkheid eene schare van straks tweemaal honderd duizend Kerkleden door persoonlijke zielzorge konden stichten. Er was dan ook geen saamleven meer. In onze steeds aanwassende gemeente liep ieder zijn eigen pad en ging ieder zijn eigen gang, en de beste kracht van uw Opzieners moest (o, het was God geklaagd, al overkwam het ons om onzer zonden wil) moest verspild en verkwist 111 een eindeloos en machtdoos gekibbel over allerlei kerkrechtelijke verwikkeling en vormelijke ongelegenheid. II. Zulk een toestand was niet goed voor God. Het Woord des Heeren veroordeelde dien onvoorwaardelijk. 11ij had ons bijna zedelijk vermoord. En waant nu niet, dat we de schuld, die hierin lag, op anderen pogen te werpen. Verre van dien bekennen we veeleer met schaamte en berouw, dat wij als uw Opzieners te zwaarder verantwoordelijkheid dragen, daar we nu van achteren eerst recht beseffen, hoe we veel te lang geaarzeld hebben, om de reformatie van :>nze zoo misvormde Kerk op meer doortastende wijze ter hand te nemen. In ons menschelijk overleg dachten velen nog altoos, dat er misschien nog een geleidelijke verbetering kon te wachten zijn, terwijl anderen in uitstellen en verschuiven van de crisis heil zochten; maar deze wijsheid heeft ons bedrogen, en in plaats van te roemen in de door ons betoonde trouw, bekennen we veeleer met ootmoedigheid voor God en menschen, dat we veel te lang in onze tgheid Want „Doleerende beteekent juist, dat ze wel de aanspraken op af haar goederen en rechten met prijs geeft, maar dat ze om de overmacht van den genstand voorshands afziet van de poging om die rechten te doen gelden o °P^eners >s daarom noodig niet alleen dat gij met ons het juk der da^s met onrarH afwerPt' maar ook dat we weten, of ge dezen last des daa s met ons dragen wilt, en uw goud en uw zilver bereid houdt om voortaan in de kosten van uw Kerkedienst te voorzien. , , e|\..Kerk, die van haar £eld niet scheiden kan, moet het juk op den W ïJVen a-?Cn', en wie vriJ is gemaakt van de banden van Mammon herwint zijn vrijheid in den Heer. ^muion, Helpt ons dan om den Dienst des Woords en der heilige Sacramenten weder in uw midden te laten bloeien; dan zullen we de Christelijke tucht weer tot een genezende kracht zien worden; en uw Armverzorgerfzuïen voorziening trachten te bieden in allen nood, die aan weduwen 'en weezen aan door krankheid bezochten of door gebrek achtervolgden overkomt Zoo spoedig mogelijk zullen een aantal hulpkerken gebouwd worden • zal er voorzien worden in de behoefte aan Christelijk onderwijs - en zoo' uw gaven mildelijk vloeien, het aantal uwer Leeraren worden uitgebreid ' We gevoelen wel dat het hard, hard vooral voor de minder bédeelden mogen "mX/ln h"^ Kerkd?k g0ed' waaroP wiJ meenen aanspraak te nogen maken in handen van anderen en dat meest beter gestelden te zien die het vrijelijk genieten, terwijl gij misschien van uw nooddruft geeft; maar We-l , het Penm'ngske der weduwe nog boven de gaven der rijkeren roemde; en Hij is immers de machtige God, die u dit aanïen van de berooving uwer goederen vergelden kan honderdvoud. VI. Zoo vragen we dan uw betoon van trouw aan Koning Jezus om te breken met de Synodale Hiërarehie, e„ „„ offerande om def dSst' ^ Keï mogelijk te maken, maar behalve die beide vragen we ten slotte ook dit nog, dat ge de reformeering zijner Kerk tot een zaak van geest en waarheid wilt stempelen door ook te komen tot een reformatie in uw huis en hart. Broeders en Zusters, er is zoo veel en zoo lang gezondigd, wel mag er dan in zoo ernstig oogenblik diepe verootmoediging onder ons voor den Heere onzen God zijn. Kome er toch een einde in ons midden aan die wereldgelijkvormigheid, die ook onder ons roept tegen ons geloof, en ons oordeelt in ons belijden. Werpe een iegelijk uwer zijn afgoden weg, en laat ook de verborgen Terafim in het licht van Gods aanschijn worden gehaald, opdat Hij ze vermalen moge tot assche. Het moet een weerkeeren in gebrokenheid des harten en met beschaamdheid des aangezichts tot den God onzer vaderen zijn. Alle hoogheid onder ons moet nedergeworpen; geslecht al wat verheven was; en de Heere alleen moet onder ons groot zijn. Dan eerst zijn we gereformeerd! Maar mocht het daartoe metterdaad in ons midden komen, o, dan zal ook de bedding voor het heil weer diep in de harten liggen uitgegraven; in die bedding zal genade voor genade met frisschen golfslag invloeien; en terwijl de liefde voor Hem, die zijn verlosten met zijn bloed gekocht heeft, weer wonderen in zijn gemeente gaat werken, zal ook in ons midden nog altoos vast blijken te staan dat fundament, waarop het dubbele zegel schittert: Dat de Heere de zijnen kent, maar ook: lJat wie den Naam des Heeren aanroept, afstaat van alle ongerechtigheid. Broeders en Zusters, laat er toch stille, heilige ernst door onze gelederen trekken! We zijn op aarde slechts pelgrims, en daarom deert het ons niet, zoo we weer in tabernakelen moeten wonen, indien uw ziele maar de vaste stad ter woning verwacht, het Jeruzalem dat boven is, in de woonstede onzes Gods. Daar zal de Kerke eens triomfeeren, gelijk ze nu op aarde nog strijden en, wil de Heere het, nog lijden moet. Maar voor u, als geloovigen, en voor uw kinderen, is er zoo alles aan gelegen, of die strijdende en lijdende Kerk u verderft in valschen schijn en slapheden, dan wel of die Kerke des Heeren u weer als een moedei troost, u met vaste hand houdt bij het Woord des Heeren, en u naar goddelijke ordinantiën met de genademiddelen weidt. Moge die teedere zegen van Gods Kerke dan ook hier te Amsterdam ons deel weer worden. En doe de Heere onze God, om Zijns lieven Zoons wille, een iegelijk onzer, nadien we den weg hier beneden voleind zullen hebben, geraken tot zijn Sion dat boven is, om daar met onze martelaren en met de gezaligden die ons zijn voorgegaan, Hem, den Drieëenigen Verbonds-God, recht te kennen, en van harte lief te hebben, om met Hem in de eeuwige zaligheid te leven! Dat zij zoo ! En hiermede u Gode en den Woorde zijner genade aanbevelende, binden we de Reformatie van uwe reeds eenmaal Gereformeerde Kerk u biddende op het hart. De Kerkeraad der Nederduitschc Gereformeerde Kerk te Amsterdam, thans doleerende, P. VAN SON, Voorzitter. Amsterdam, 16 Dec. 1886. H. W. VAN LOON, Scriba. Verklaring van de „ontzette" Kerkeraadsleden. De huurling en die geen herder is, wien de schapen niet eigen zijn, ziet den wolf komen, en verlaat de schapen en vliedt. j0II. X : 12. g i. Wij ondergeteekenden, Bedienaren des Woords, Opzieners en Armverzorgers bij de Nederduitsche Gereformeerde Gemeente van Amsterdam, zien ons, na een langgerekt kerkelijk tuchtgeding, door het hoogste Besturende College van het Nederlandsch Hervormd " Kerkgenootschap, naar het heet, ontzet uit onze ambten en bedieningen en ook voor de toekomst van het recht, om ambtelijk op te treden, beroofd. Wij staan hier alzoo voor een „binden en ontbinden van den Kerkelijken rechter op aarde", waarvan wij ons zeiven, als voor het oog van den Heere en zijn Gemeente, hebben afte vragen, of het alzoo ook in den hemel daarboven bij Jezus onzen Kotiing gebonden en ontbonden zij. Klaarlijk toch onderwijst ons Gods W oord, hoe de Kerkelijke rechter op aarde niet zelden een vonnis velt, dat, wel verre van uitspraak te zijn van het oordeel des Heeren, veeleer rechtstreeks tegen dat oordeel ingaat, verdoemende den onschuldige en stellende den schuldige in macht en eer. Deze droeve waarheid, reeds in de dagen des Ouden Verbonds aan meer dan één van s Heeren gezanten en profeten bewezen, kwam nooit sterker uit, dan toen het hoogste Kerkelijk College te Jeruzalem den Zoon van God als godslasteraar veroordeelde, en toen, op het geroep van de toongevende Leeraren, een Barabbas, die een moordenaar was, vrij uitging, terwijl de Man van smarten gedoemd wierd tot den dood aan het kruis. Geheel hetzelfde wierd aan zijn Apostelen bewaarheid, die, door den Heere zeiven in het ambt ingezet en gelast om zijn Woord te prediken, van de hooge Kerkelijke Colleges te Jeruzalem den daartegenover staanden last ontvingen, om, met onderlating van hun ambt, van Hem te zwijgen. Ook Stefanus, de Diaken in de Jeruzalemsche gemeente, was wettig in de gemeente en mitsdien van God zeiven verkoren, maar werd eveneens door den hoogsten Kerkelijken rechter uit zijn ambt ontzet door den dood. Ln wat op die wijs ons reeds door het heilig blad voor oogen wierd gehouden, is ook sinds in de geschiedenis der Kerk van Christus telkens opnieuw bevestigd. Zoodra de hiërarchische geest van het oude Rome in de Kerk des Heeren indrong, en de Bisschop van Rome zich met zijn Conciliën opwierp als hoogste rechterlijke macht in de organisatie der Kerken, zijn keer op keer juist de getrouwste getuigen der waarheid in hun ambt getroffen en, voor zooveel aan Rome hing, tot zwijgen gedoemd. Luther zelf is in officieelen vorm door den toenmaligen Kerkelijken rechter van alle ambten en bedieningen vervallen verklaard, en schier aan elk der Hervormers, en aan een iegelijk van hun medegenooten in het werk der Bediening, trof gelijk lot. Zelf, nog in onze dagen en in onze eigen Kerken zijn keer op keer juist zulke ambtdragers, die, zonder op tijdelijk voordeel te achten of zich door menschenvrees te laten terughouden, eeniglijk naar den wil des Heeren vroegen, op allerlei wijs door de hoogere Besturen bemoeilijkt, en, zoo ze het "hoofd niet buigen wilden, óf gelijk Dr. Kohlbriigge buiten het ambt gehouden, óf gelijk De Cock, Ledeboer, Witteveen en vele anderen gestoord in hun bediening en uit hun ambt ontzet. § 2. Gold het hier nu een burgerlijk ambt, zoo zou uit den aard der zaak, zulk een vonnis van ontzetting, hoe onrechtvaardig ook, niettemin als vonnis de conscientie binden en elk geoordeelde tot eerbiediging van zulk een vonnis gehouden zijn geweest. Wie in den burgerstaat door den wereldlijken rechter aan zijn goed, of aan zijn vrijheid, of zelfs aan den lijve gestraft wordt, heeft zich om der conscientie wil aan die straf te onderwerpen, ook al wraakt zijn onschuld de straf die hem trof. Het kruis van Golgotha, dat op last niet van den Kerkelijken rechter, maar van de Overheid wierd opgericht, blijft ook hierin altoos geldend richtsnoer. Maar geheel anders komt de zaak te staan nu er sprake is niet van ontzetting uit eenig burgerlijk ambt, maar van een tuchtgeding voor een Kerkelijke rechtbank. Het Koninkrijk der hemelen toch is een ander dan het kpninkrijk van aardsche macht. Een verschil, waaruit voortvloeit dat de geldigheid van de uitspraak van den Burgerlijken rechter nooit van haar overeenstemming met „de weegschaal in het heiligdom" afhangen kanv terwijl omgekeerd elke uitspraak van den Kerkelijken rechter steeds gewraakt en verworpen moet worden, zoo ze niet door de inspraak uit de hemelen gedekt is. Het woord van den Heere zeiven beslist hier. Het „binden en ontbinden op aarde" is naar zijne uitspraak óf van geenerlei waarde, óf het moet tevens een binden en ontbinden in de hemelen zijn. „ Wien gij de zonden houden zult, zegt de Heere tot zijne ambtsdragers, dien zijn se gehouden'. En de heilige apostel Paulus schroomt niet openlijk te betuigen, dat „den Satan overgegeven is," al wie hij, als Apostel, uitwerpt door de tucht. De Kerk van Christus is niet uit de aarde, maar uit de hemelen, en ook haar rechtspraak moet dus, om op 4en eerenaam van Kerkelijke rechtspraak te kunnen bogen en geldig voor de consciëntie te wezen, wortelen in en sluiten op het oordeel dat over den aangeklaagde in de hemelen door onzen Heer en Koning zeiven wordt geveld. En sluit het, gelijk bij zoo menig profeet en apostel, bij zoo menig martelaar en hervormer, en bovenal gelijk in de tuchtzaak, waarin het Sanhedrin Jezus wikkelde, hierop niet, dan spreekt het vanzelf en toont ons het voorbeeld van apostel en profeet, van martelaar en hervormer, en bovenal van onzen Heere en Meester zeiven, dat de aangeklaagde en veroordeelde alsdan zulk een vonnis voor van nul en geenerlei waardij behoort te houden, en zich te gedragen heeft, niet naar het schuldige vonnis van eene door den Heiligen Geest verlaten rechtbank, maar, bij ontstentenis van een beter Kerkelijk oordeel, naar het getuigenis van Gods Woord, gelijk hem dit door de getrouwe belijders en in zijn eigen conscientie vertolkt wordt. Zoo zijn dan ook de profeten en apostelen, in weerwil van zulke vonnissen, steeds met de bediening van hun ambt voortgegaan; en onze Heere Jezus Christus zelf, hoewel door de Joodsche Synode te Jeruzalem, die Sanhedrin heette, geheel gevloekt en uitgeworpen, is niettemin tot op den huidigen dag zijn profetisch en priesterlijk en koninklijk ambt blijven bedienen e?i bedient dit nog. Al wie door eenige Kerkelijke rechtbank op aarde uit zijn ambt en be- diening ontzet wordt, mag derhalve nimmer aan deze ontzetting vrijheid ontleenen, om zijne bediening te onderlaten, tenzij het hem op goede en deugdelijke gronden gebleken zij, dat de op aarde gewezen uitspraak tevens ook de mtspraak van zijn Koning daarboven in de hemelen zij. § 3. Evenzeer echter heeft een iegelijk wel toe te zien, dat hij door verblinding voor eigen schuld of partijdige vooringenomenheid tegen zijnen rechter, aan dezen plicht tot geestelijke onderzoeking geen vrijbrief ontleene, om een ambt, dat hij met slechts naar menschelijk feilbaar oordeel, maar ook naar den wil c es Heeren verloor, op aanmatiging van eigen onfeilbaarheid te willen behouden. De verzoeking hiertoe kan voor het vleesch somwijlen sterk en schoonschijnend zijn, en toch zou een iegelijk, die op zulk een wijs- eigen zvillekeur tegenover de ordinantiën des Heeren stelde, niet aan anderen een zegen, maar aan zichzelven een oordeel in zijn ambt bedienen. Ook wij die ons thans door de hoogste Kerkelijke rechtbank in het Hervormd Kerkgenootschap bij eindgewijsde uit ons ambt ontzet zien, hebben ons alzoo voor weeerier zonde te wachten. Eenerzijds voor de zonde, dat we een ambt onbediend zouden laten, dat wel een menschelijke rechtbank ons afnam, maar zvaarmt met onze Koning ons ontsloeg. En anderzijds voor de even bedenkelijke zonde om, bijaldien we niet slechts door menschen, maar ook door Koning Jezus ontzet waren, ons desniettemin een bediening te blijven aanmatigen, die rlij ons ontnam. ö Iets wat niet enkel voor de Predikanten onder ons geldt, als zijnde tiun bediening van duurzamen aard, maar evenzeer van de Ouderlingen en Diakenen, wier dienst na korter of langer tijd afloopt. Want immers de vraag waarop het hier aankomt is volstrekt niet, of wellicht uit anderen oorzake onze Bediening ten einde loopt of neergelegd moet worden, maar uitsluitend of wij uit ons ambt ons hebben terug te trekken op grond van Hetgeen ons in het tegen ons gevjezen vonnis wordt ten laste gelegd. hJ t/VS ,r£'fe' bJ d,it: onde!'zoek n-u dient te gelden, dat in goeden Kerkstaat het oordee der Kerken m haar wettige vergaderingen boven het oordeel van particuliere kringen van geloovigen of van den enkele staat. Maar dat evenzeer in tijden van Kerkelijke ontreddering de Geest des Heeren kan wijken uit de Kerkelijke vergaderingen of Colleges, zoodat de geestelijke ï'nP;nah Van "ui61? der §Ctrouwe beliJdcrs of ook van den enkele onder hen in haar recht komt te staan tegenover die der Kerken. En alzoo het nu openbaar en kennelijk is en door een iegelijk wordt toegegeven, dat de staat ónzer Kerken niet is gelijk hij zijn moet, maar zelfs n zeer liooge mate ontredderd is, dient allereerst onderzocht of onze Kerkelijke rechtbanken, die ten deze rechtspraken, geacht kunnen en ver- XST," binden! ™ —'*>** h« «"hel *r enkele Bij dit onderzoek nu blijkt al aanstonds: 10. dat onze Kerkelijke rechtbanken zich met binden aan de autoriteit van het Woord van onzen Koninons gegeven in de Heilige Schriftuur; 20. dat zij het gebed in den naam' inkrimpen" ' °f ^ a'thanS t0t ZuIk een onbeduidendheid nntvs 1 behoefte om de gemeenschap des Heiligen Geestes te ntvangen eei het tegendeel blijkt; 30. dat in deze rechtbanken mannen zitten die openbaarhjk en schaamteloos uitkomen voor hun loochening van de GodZt fSTTHeerfn Christ"s> van »jn wondere Vleeschwording, van zijn Opstan- g n lemelvaart en van het goddelijk vermogen van zijn Verlossingswerk, kortom van alle mysteriën des heils ; 4°- dat deze rechtbanken haar vonnis niet op uitspraken van 's Hceren Woord, maar alleen op artikelen van menschelijke reglementen gronden; 5°- dat in haar schrifturen niet de toon spreekt van mannen die vol des Heiligen Geestes zijn, maar veeleer de toon van dorre, laag gedaalde en geestelooze spitsvondigheid; en 60. dat de vijanden van den Heere en van zijn volk schier altoos door deze rechtbanken gekroond zijn, terwijl ze schier nooit anders dan belijders der waarheid, en dat om hun belijdenis der waarheid, veroordeelden. Onderdanen en ambtsdragers van Koning Jezus mogen uit dien hoofde niet anders oordeelen, dan dat deze rechtbanken zoozeer eiken waarborg voor een rechtspraak naar uitwijzen van Gods heilig Rvangelie missen, dat het eer te verwonderen zou zijn, zoo zij nog een enkele maal metterdaad het oordeel, dat in de Hemelen gebonden is, ook op aarde bonden door haar uitspraak; en dat er alzoo, op zijn zachtst uitgedrukt, voor elk dooi haar uitspraak veroordeelde alle recht en plicht aanwezig is, om krachtens de Perspicuiteït (d. i. Doorzichtigheid) der Heilige Schriftuur (die steeds ter afwering van alle clericalisme tegenover Rome door onze vaderen beleden is) zeiven voor 's Heeren aangezicht de geldigheid van zulk een uitspraak te onderzoeken. § 5. Dit onderzoek nu wordt ten deze geheel beheerscht door de vraag hoe zcij in' ons ambt gezet zijn en hoe het door ons is bediend. Ging het toch door, dat wij in ons ambt zijn ingezet uitsluitend door eene macht, die hare evoegdheid hiertoe aan de Synodale Reglementen ontleent, dan sprak het vanzelf dat wie aanstelt ook ontslaat en wie inzet ook ^zetten kan. Zoo over onze geschiktheid en bevoegdheid, als over ons recht en onzen p ie i om het ons toevertrouwde ambt te blijven bedienen, stond dan e es issinö uitsluitend en in volstrekten zin aan de Synodale organisatie en de namens haar optredende Besturen. . .. . Juist echter deze voorstelling van het Kerkelijk ambt is het die niet beslist genoeg kan gewraakt, en men behoeft slechts vluchtig de stelling van een Opziener met die van een Kerkvoogd te vergelijken, om dit met ontwijfelbare zekerheid in te zien. Het Kerkvoogdijschap immers wordt nergens in de Heilige Schrift opgesomd onder de van Christus wege ingestelde ambten; het heeft te doen niet met geestelijke, maar met stoffelijke bemoeiing, het kan nuttigheidshalve in de Kerk bestaan, maar ook zonder het karakter der Kerk te deren, wegblijven; men wordt ei toe verkozen naar regelen die, zonder geestelijken achtergrond, geheel van menschelijk goedvinden afhangen; men wordt er voor geïnstalleerd, maar nooit in het midden der gemeente er in bevestigd; en de rekening en verantwoording van het gevoerde beheer is voor den Kerkvoogd als zoodanig afgeloopen, zoodra ziin balans is goedgekeurd door menschelijke controle. Geheel anders daarentegen gaat het toe met de eigenlijke Ambten ,n de Kerk van Christus. Deze ontstaan niet pas door de regeling of keuze van menschen, maar zijn, eer menschelijke regeling er aan to%k^ff^en'^ onzen Koning zeiven ingezet. Ze hebben te doen niet met stoffelijke maar met geestelijke bemoeiing; en dat met dien verstande dat 00 - e ^ , de Armverzorgeren geïnd, een heilig offergeld der liefde wordt dat een o-egeven, niet langer aan menschen maar aan God toebehoort, en alzoo nie namens menschen/ maar namens den Koning der Kerk, als betoonjan Zijn barmhartigheden, wordt uitgereikt. Deze ambten kunnen dan ook in de Kerk niet ontbreken, of de Kerk zelve is verminkt in haar organen. En zoo wordt men er dan ook toe verkoren, niet naar regelen die menschen naar wilkeur uitdachten, maar die zij gehouden zijn naar den grondregel van Gods Woord vast te stellen. Men wordt er diensvolgens niet voor gLtel Fn Cr m beV£Sllgd door &elofte van trouw aan den Koning dfr Kerk En de rekening en verantwoording van deze heilige bediening is zelfs voor dat ^m™ZOrgïr? allermfnSt afgd0°Pen met het bewijzen aan mSschen dat de cijfers sluiten, maar staat voor een iegelijk te doen aan zijn Heer Zoo komt derhalve de benoeming tot en de inzetting in heTambt wel 01 een menschelijke daad tot openbaring, maar ligt toch haar wortel oorsprong vee dieper en verder, in het heilig bestel ,dat onze Ko^J[elf r'irjfdirf ^ trhet ambt- w>s,e,t ^2- ' wn ■ m' keden waarom bij de bevestiging dan ook aan maar ook °n%^vraaSd is' niet slechts of we wettelijk van de Kerk ook „of we mitsdien ons van God zeiven geroepen achtten" 7onrW 1,' »Pv'"„%™ iS). iS °P roeping* kra^oS in hïïr SóoL '"ebrekk'"''"'' T' Geeaett T„ ***• «** «* voor het ambt door des Heeren richtstoel" W ' bestaf h« ;J' orgaan van het Iiehaan, slechts vnnr ,echtstreeks door een wilsdaad van onzen Koning en wilsdaad van ZnscL W " *" Stant zi'ddi"Ss »P «» binden'11^nC '!5erkI!!taat normaal en goed, zoodat het oordeel der Kerk ons lino- Alle rl' l,an 61 H1 6 cnderscheiding geen zweem van tegenstel- de zonde hef °"tstaat ,ook ten deze uitsluitend door de zonde Zoolat daad der Kerk i rf tC ZCer aantast- valt de menschelijke wils- ' den rnet de Koninklijke wilsdaad van Jezus saam. Het heeft dan nntveï ™ , 'emand °P aarde in het a™bt in- of uit het ambt wege, is ondenkbaar. 'e tCVC"" mgezet ot ontzet ware van 's Heeren d "Se ISneTöot ï in de KerMjke ■'», ^n is dit wel allengs dt ^r^STS ZTS'S*f m°gelij|iheid "«t »ch voor, da. een iLThïambt voor geld wil koopen, en alzoo een vijand des Heeren in het ambt inp-aat terwijl men een door Jezus geroepene er uit weert. g ' * rtJlC71 tegenStnj'dighc;id moet voor den drager van het ambt leiden dat df Koir"h te£grlge Van dit ZOndi-e duaI'sme kan het gebeuren hllr K ? , ng der Kerk hem iets in zijn ambt oplegt, wat de Kerken in haar ambtelijk regeling hem verbieden ; en omgekeerd dat de Konino- de Ke 3 S?s¥= dan menschen h- v,;n nr <. geven . om alsdan Gode meer gehoorzaam mensSkeaansteL zal tot die aftreding en nederlegging niet eerder overgaan, dan na vooraf duidelijk te hebben uitgesproken, dat hij, als door zijn Koning dusver met ontzet, en juist daarom nog in zijn ambt staande, er eerst alsdan uitgaat. \\ ie zijn ontzetting aanvaardde, zou geen ambt meer bezitten, en kon het dus niet neerleggen, en juist tegen deze onwaarachtige onderstelling komen we allen gezamenlijk, als allen door eenzelfde ongerechtigheid vervolgd in den Naam des Heeren op. Als nóg Bedienaren des Woords zijnde, als nóg in het Opzienerschap staande, en als nóg van Christus' wege tot de Verzorging van zijn armen geroepen, vragen we daarom van onze niet Kerkelijk ontzette medebroederen in de Bediening, zoo hier als elders, dat ze deze onze heilige Bèdienin^ onverkort en onvoorwaardelijk om Jezus' wil erkennen willen; vragen we van de geloovigen der Kerk van Amsterdam dat ze door tegemoetkomende liefde ons deze Bediening duurzaam mogelijk willen maken; en bidden we van onzen Koning zeiven, dien we zoo dikwijls door onze ontrouw hoonden, maar in deze zake toch in aanvankelijke trouwe gehoot zamen mochten, ootmoedighjk en eerbiediglijk de genade af, dat Hij onze Bediening krachtig make door zijnen Geest en zoo heerlijk in de harten der geloovigen stelle dat er nog een vrucht door opbloeie tot grootmaking van zijn ondoor' grondelijke Barmhartigheden. Aldus gedaan en opgemaakt in de samenkomst van de ontzette Kerkeraadsleden van Amsterdam en door hen als voor het aangezicht van den Kenner der harten onderteekend. Amsterdam, 8 December 1886. Namens hen: P. VAN SON. J. BECHTHOLD. W: F. BURÉ.