VERANTWOORDELIJKHEID DER REGERIN Gr TEN AANZIEN VAN I)E JONGSTE KAMERONTBINDING DOOR Mr. A.F. DE SAVOMINLOHMAN", Licl van de Regtbank te 's Hertogenbosch. Wij \renschen de constitutionele monarchie, nie18 minder, maar ook niets meer. JONCKBLOET REDEV. 's HERTOGENBOSCH, W. C. VAN HEUSDEN. 1868. gehandeld. Zij bezaten daarbij de wetenschap dat men hen zonder kennis van de zaak had veroordeeld en dat slechts eene toevallige kleine meerderheid de begrooting had verworpen. Zij aarzelden evenwel niet. Zij deden wat in mijn oog is eene regt constitutionele daad. Zij traden gezamenlijk af. De Eegering kon met de toenmalige Tweede Kamer niet zamenwerken. Regering of Kamer moest worden veranderd. De keuze, welke van die twee veranderd moest worden, is eene daad , die aan onze beoordeeling niet is onderworpen. Die keuze, een prcerogatief des Konings, is eene daad waaromtrent de Koning de beweegredenen ons niet behoeft bloot te leggen ; zij zijn ons niet bekend en zullen ons niet bekend worden. Door gezamenlijk ontslag te nemen stellen de Ministers zich op een neutraal standpunt. Zij maken het doen eener keuze gemakkelijk, maar oefenen daarop geenerlei invloed uit. \oor die keuze is het Ministerie niet verantwoordelijk. De Koning is niet verpligt iemand te raadplegen, maar motu propio kiest hij, en wij onderwerpen ons daaraan. Ik verlang aan de waarde en bcteekenis dier keuze niets af te dingen. Ik hecht aan het grondwettig Koningschap en de Koning staat volgens de Grondwet niet zoo hoog boven de partijen, dat zijne stem nimmer tot het volk en de stem des volks nimmer tot hem zou komen. De Koning heeft eene daad verrigt, waarvoor IIij geenerlei verantwoording schuldig is; die daad beheerscht dc ontbinding. Werd de Kamer gehandhaafd, dan werd het ontslag van het Ministerie aangenomen, doch bleef de Koning zijn vertrouwen schenken aan het Kabinet, dan was daarvan het onvermijdelijk gevolg dat, 0111 overeenstemming te verkrijgen , eene ontbinding volstrekt noodzakelijk was. Ik betreur die noodzakelijkheid, niemand die dat niet doet, maar de noodzakelijkheid bestond ; deze was ontstaan door de afstemming; zoo ducht ik vóór, zoo denk ik ook na de ontbinding. I)e keuze des Konings maakte de ontbinding noodig, en daarom moet die daad met stilzwijgen worden voorbij gegaan, en behoort zij geen onderwerp van beraadslaging uit te maken. Maar, zegt men, de Ministers zijn gebleven en daarvoor zijn zij verantwoordelijk. Toegegeven in zekere mate; verantwoordelijk als zij zonder eenige verandering tegenover de vorige Kamer waren teruggekeerd. Die Kamer kon de vraag van vertrouwen of wantrouwen stellen nadat eenmaal gemis van overeenstemming gebleken was. Doch thans is de zaak anders; men miskent het geheele karakter der ontbinding door dit debat; men verliest uit het oog dat ccne der voornaamste redenen waarom het regt tot ontbinding is gegeven , daarin ligt dat de mogelijkheid moet bestaan van te komen tot een nieuwen, zuiveren, ongeprfejudicieerden toestand, waarin men met gemeen overleg zal onderzoeken de voorstellen die de Kroon middelijk door de Ministers aan ons overbrengt." Deze beschouwing van den Heer Insinger is niet wedersproken , vermoedelijk omdat daartoe geen tijd meer was; het is cr echter ver van af . zoo als ik zelf meermalen ondervond, dat elkeen die zienswijze deelt. Wij willen daarom ze nader uit een zetten en de tegenwerpingen die gewoonlijk gemaakt worden beantwoorden. De Minister, zegt men, ontbindt; ontbinding is een regeringsdaad ; voor elke regeringsdaad is de Regering verantwoordelijk; dus ook voor de ontbinding. Toegegeven : maar is ook de aanneming eener portefeuille een regeringsdaad ? Ons dunkt neen! Zoolang iemand de portefeuille nog niet aangenomen lieeft is hij nog niet Minister, kan dus geen regeringsdaad plegen; eerst na het afleggen van den eed wordt hij daartoe bevoegd. Is deze redenering eene spitsvondigheid of overeenkomende met den aard der zaak ? Laat ons zien. De Koning, wanneer Hij iemand zoekt om Hem te dienen, is in zijne keuze geheel vrij, d. i., Hij is, even zoo goed als elk kiezer voor zijne keuze, daarvoor alleen aan God en Zijn geweten verantwoording schuldig. Ook hij die de benoeming aanneemt, behoeft zich over die daad aan niemand dan aan zich zeiven te verantwoorden. //De vraag van vertrouwen komt te pas niet tusschen de Vertegenwoordiging en 's Konings Ministers , maar tusschen den Koning en zijne Ministers!) //niets is ook meer geschikt om de ministeriële verantwoordelijkheid werkeloos te maken , dan wanneer de vertegenwoordiging op de keus van bet personeel des Minis- 1) Thorbecke Parlementaire Redey. Dl I. pag. 213. ters invloed heeft." 2) J)e Koning acht den nieuwbenoemde en deze zich zelven tot regeren in staat. Zoo weinig is de laatste daarvoor verantwoording schuldig aan de Vertegenwoordiging, dat zelfs in Engeland het onnoodig geacht wordt de Leden van het Kabinet officieel aan de Natie bekend te maken. De waarheid van het bovenstaande blijkt overtuigend uit de onderteekening van het Besluit waarbij een nieuwe Minister benoemd wordt. Wie contrasigneert ? Niet de nieuwbenoemde maar de aftredende Minister. Moet dus iemand zich aan de Vertegenwoordiging verantwoorden, dan moet de afgetreden Minister worden opgeroepen. Of heeft men, toen men de benoeming van Meijer afkeurde, dezen en niet het Ministerie dat hem benoemd had ter verantwoording geroepen P Bewijs ik te veel, en dus niets, door te zeggen dat uit de mede-onderteekening blijkt dat niet de nieuwe Minister aansprakelijk is, omdat dan ook volgens die redenering de oud-minister aansprakelijk zou zijn ? Zou zijn ? neen ! de oud-minister is aansprakelijk , doch alleen strafregtelijk, b. v. indien hij in strijd met art 6 der Grondwet medewerkte tot de benoeming van een vreemdeling. Doch verder gaat die verantwoordelijkheid niet. Vooreerst niet, omdat de parlementaire verantwoordelijkheid ophoudt zoodra men ophoudt met het parlement in aanraking te komen; ten anderen niet, omdat, indien de afge2) Thorbecke Aant. op de Grondwet Dl I. pag. 202. staat volstrekt niet gelijk met een afkeuring van het aannemen eener portefeuille. Wij achten het zeer constitutioneel dat thans de Minister van Buitenlandsclie Zaken zoo spoedig mogelijk verzocht is 0111 zijn regeringsbeleid bloot te leggen. Maar , welke ook de verwondering van velen moge geweest zijn over de benoeming van den Heer Pické tot Minister, wij zouden het niet alleen onheusch, maar zeer inconstitutioneel hebben gevonden , indien men hem gevraagd had : hoe durft gij u met de portefeuille belasten , en indien men een votum van wantrouwen had voorgesteld, op grond b. v. dat de nieuwbenoemde geen waarborgen voor genoegzame bekwaamheid bezat. Zoo ook zouden wij in de tegenwoordige omstandigheden het zeer inconstitutioneel achten , niet alleen dat de Kamer wegens de ontbinding, hare medewerking ontzeide aan de Kegering of door eene motie haar aanzien trachtte te ondermijnen , om haar tot aftreden te dwingen; maar eveneens : dat de Regerin^ om zoodanigen inconstitutionelen dwang haar ontslag nam. Zeer zelden doet de gelegenheid zich voor om zich over de benoeming van een persoon uit te laten ; thans echter heeft zij zich voorgedaan. Althans wanneer men toegeeft, hetgeen wel niet betwistbaar schijnt, dat aanblijven, nadat de Koning een aangeboden ontslag heeft gevieigerd, met aanneming eener benoeming geheel gelijk staat. Weigering van een aangeboden ontslag staat gelijk met benoeming; maar , zegt men, in casu was eigenlijk het ontslag niet aangeboden. //De houding van het. Kabinetzeide de Heer Godefroi , !) //was alsof men tengevolge der verwerping van de begrooting wilde aftreden ; maar wat was de bedoeling ? Van den aanvang af was het duidelijk dat het om het ontslag niet te doen was. Ware toch het primitief besluit ernstig gemeend , had men dan niet moeten volharden ?" En later zeide dezelfde Afgevaardigde : //de Minister moest- zich regtvaardigen , zijne eer en waardigheid duldden niet dat hij onder den indruk bleef eener afkeuring. Maar daartoe was een nieuwe Kamer noodig; om die te verkrijgen moest ontbinding plaats hebben." 2) Is zoodanige redenering in overeenstemming met de feiten? De Ministers bieden hun ontslag aan. Na rijpe beraadslaging — misschien of waarschijnlijk grootendeels buiten de Ministers om , — weigert de Koning dat ontslag aan te nemen; en nu veranderen de Ministers van besluit. Waarom ? vraagt de lieer Godefroi. Omdat de Koning hen op nieuw met z'jn vertrouwen vereerd had. Zoo staat het in de officiele bescheiden te lezen. Wat de Ministers xerwaclit, welligt bedoeld hebben , staat er niet in ; en de Heer Godefroi moge van den aanvang af verwacht hebben wat geschied is, dit bewijst alleen dat hij een gelukkige gave van divinatie bezit. Wij eenvoudige burgers evenwel waren er niet zoo zeker van dat het ontslag geweigerd zou worden , en de couranten 1) Bijblad bladz. 37. 2) Bijblad bladz. 90. evenmin. Is er ernstig over beraadslaagd P Wij weten het niet, en verlangen ook niet het te weten daar wij de ontbinding èn als fait accompli èn als beslissing des Konings wenschen te eerbiedigen. Doch nu zegt men : de beslissing des Konings eerbiedigen ook wij; doch niet het besluit van de Regering om te blijven. 1) Dat besluit is afkeuringswaardig, vermits van dat besluit de ontbinding een noodzakelijk gevolg moest zijn. Om dat noodzakelijk gevolg te vermijden , had men een ander besluit moeten nemen. Inderdaad: de ontbinding is eeu regeringsdaad, en wanneer de Minister uit vrije beweging die daad pleegt, zooals tijdens de motie Keuchenius, dan is zij daarvoor parlementair verantwoordelijk. Of ook, indien in de Grondwet stond : de Koning heeft het regt van ontbinding wanneer 's Lands belang dat vordert, dan zou, geloof ik , de Minister parlementair verantwoordelijk zijn voor zijn oordeel omtrent 's Lands belang. Maar nu de ontbinding is geweest een noodzakelijk gevolg van een persoonlijke daad des Konings (de weigering van het ontslag) in verband met de daad van hen die hun ontslag hadden aangeboden (het aanblijven als Minister) welke handelingen, zooals betoogd , buiten de controle der Kamer vallen , en nu de Grondwet aan den Koning een onbeperkt regt van ontbinding geeft, zoodat de Regering gehandeld heeft binnen de grenzen harer wettelijke bevoegd1) Redev. v. d. Heer v. d. Linden Bijbl. bladz. 58. heid, — nu moet met de weigering van het ontslag ook het noodzakelijk gevolg daarvan worden geëerbiedigd. Het persoonlijk regt van den Koning bestaat hierin : te beslissen of het beste middel om overeenstemming te brengen tusschen zijne Regering en de Vertegenwoordiging is : ontslag der Ministers of weigering van ontslag. De beoordeeling dier beslissing ligt buiten de competentie der Volksvertegenwoordiging : derhalve ook datgene wat van die beslissing een volstrekt noodzakelijk gevolg was. Of wil men die ontbinding als regeringsdaad, wat zij naar den vorm zekerlijk is, beoordeelen, dan willen wij het regt om zulks te doen toegeven, maar dan zal men ons, althans indien onze voorgaande beschouwing juist is, ook moeten toegeven dat de Regering verantwoord is door de noodzakelijkheid zelve, door de onmogelijkheid om zonder budget aan het bestuur te blijven. Men zal zich dan plaatsen op het standpunt waarop de Ministers stonden , na de weigering van het ontslag en hunne bereidverklaring om aan te blijven, en willen aantoonen hoe, op dat standpunt, ontbinding kon worden vermeden. Maar wanneer op de vraag: //of de ontbinding een gevolg moest zijn van de Koninklijke beslissing," door den Heer Godefroi ]) betoogd wordt dat, met het oog op het ontstaan van het conflict, de ontbinding niet geregtvaardigd wordt, en dat het niet waar is dat de Kamer de vrede heeft afgekeurd , dan dunkt ons dat dit betoog niet kan leiden 1) Bijblad pag. 37. Gesteld dat tot hiertoe mijn betoog opgaat, dan zal men mij toch nog wei ligt tegenwerpen : uw redenering strijdt met den geest der Grondwet. Daarom nog een kort woord. De geest der Grondwet: ik heb eerbied voor dien geest; mits zijn bestaan bewezen worde door de geschiedenis vóór het ontstaan der Grondwet; wat na dien tijd geschied is leert mij den geest der Vertegenwoordigers en der Begering na 1848 kennen, niet dien van de zamenstellers der Grondwet. En wat leert nu die geschiedenis? Dat het de bedoeling der Grondwet niet geweest is om alle magt in den staat over te brengen op de Vertegenwoordiging. Wanneer dus een stelling tot die parlementaire almagt noodzakelijk heenvoert, dan blijkt uit de consequentie dat de praemisse niet deugt. Eveneens blijkt uit die geschiedenis: dat men aan de Vertegenwoordiging eene groote bevoegdheid tot controle heeft gelaten; dat zij moet zijn //liet waakzame geweten der Grondwet" !) Een stelling waardoor het regt tot controle verdwijnt moet on^ juist zijn. Thans vraag ik, leidt mijne stelling tot opheffing van dat regt, wanneer ik niet de bevoegdheid betwist aan de Kamer om elke regeringsdaad, ook de geringste , te veroordeelen, doch alleen die daden, welke uit den aard der zaak alleen persoonlijke daden des Konings kunnen zijn (benoeming der Ministers, wei- 1) Thorbccke Aant, Dl. I, Blad, 202, gering om een wet te onderteekenen,) aan bare controle onttrek. En ontbreekt er nog iets aan parlementaire almagt, wanneer de Kamer bevoegd wordt geacht om hare medewerking aan de Regering te ontzeggen alleen op grond dat de keuze van den persoon des Ministers haar niet bevalt, of omdat zij een Yorst dient die de onderteekening weigert van eene wet, of omdat zij op 's Konings verzoek blijft regeren , na aan de natie gevraagd te hebben : is de vertegenwoordiging de uitdrukking van uwe wenschen P Maar er is meer; ook in ju re constituendo achten wij het hoogst wenschelijk dat de Kroon enkele handelingen kan verrigten, zonder daarvoor verantwoordelijk te zijn aan de Vertegenwoordiging, althans vrij van haren dwang. Het is waar: de Koning is er om het volk; en het is dus billijk dat in de eerste plaats op de wenschen, ook de oogenblikkelijke wenschen der natie gelet worde; maar het volk kan dwalen ; en hoewel die dwaling tijdelijk zal zijn, hare gevolgen kunnen doodelijk wezen- In alle landen vindt men instellingen om de gevolgen van zoodanige dwaling te voorkomen. Zelfs in Engeland, met hare magtige aristocratie, heeft men het noodig geacht den Koning het regt te geven verandering in de wetten te beletten; daar is //the people a check upon the nobility, and the nobility a check upon the people; while the sovereign is a check upon both." !) 1) Stephens. 1. 1. In Amerika zelfs kan de wil der meerderheid eenigen tijd worden tegengegaan. Welke waarborg bestaat bij ons tegen tijdelijke dwaling der natie? Deze: dat de Regering is opgedragen aan een Stamhuis, welks persoonlijk belang met dat van het Land zamenvalt, en dat gedurende eeuwen blijk heeft gegeven boven eigen belang, boven eigen magt en eer, het belang te stellen van Nederland. Aan dat Stamhuis heeft men gezegd: in het algemeen regeert de meerderheid van het volk, dus die van hare Vertegenwoordiging ; maar waar de meerderheid, uit blindheid of uit factiezucht, onregt mogt begaan , daar staan wij u toe haren wil te weerstaan. Gij zult zonder ons de wetten niet veranderen, maar ook wij niet zonder u. En wanneer botsing ontstaat tusschen uw regering en de meerderheid, daar moet niet de eene voor de andere wijken, maar daar moet overeenstemming worden gebragt. Hoe die overeenstemming te bereiken , daarover moet gij beslissen , naar eigen oordeel. Maar gelijk wij de keuze van dat middel eerbiedigen, en om die keuze onze zamenwerking met uwe Regering niet ontzeggen, zoo moogt ook gij niet vorderen dat wij, omdat gij van inzigt met ons verschilt, onze overtuiging opolleren. Ook wij hebben een eigen oordeel en een eigen geweten. En wanneer dan niet wegens, doch niettegenstaande het middel door u aangegrepen, wederom botsing ontstaat, dan is die botsing welligt een gevolg van een verkeerd inzigt in de zaak van uwe zijde: maar gij hebt geen regt ons wegens die botsing verwijtingen te doen, evenmin als wij regt liebben u om uwe keuze te veroordeelen. Dat deze voorstelling der zaak overeenkomt met de bedoelingen der ontwerpers van de Grondwet, zou gemakkelijk vallen te betoogen. Wij kunnen verwijzen naar alles wat omtrent liet regt van Kamerontbinding is gezegd, èn in de memorie van toelichting, èn in het voorloopig verslag èn in de memorie van beantwoording. Doch wij willen ons kortheidshalve bepalen bij de mededeeling van de merkwaardige woorden die de Heer Luzac sprak, even voor de aanneming van het ontwerp inhoudende het regt van Kamerontbinding, welk ontwerp werd aangenomen met 91 tegen 13 stemmen. //Wanneer nu het laatste plaatsheeft, wanneer, te regt of ten onregte — dit levert geen verschil ij deze beschouwing op, — de Vertegenwoordiging zich tegen de maatregelen en voorstellen der Regering blijft verzetten, wat moet dan bij ons gebeuren? op hoedanige wijze moet het pleit beslist worden ? Moet dan de Regering zwichten ? moet de Koning voor de Kamer onderdoen, en de Regering hare intime overtuiging omtrent het heilzame der voorgestelde maatregelen laten varen, om de, in hare oogen zeker, verkeerde inzigten der Representatie op te volgen ? of moet de Kamer, uit inschikkelijk- heid, uit vrees voor stilstand of botsing, flaauwhartig haar gevoelen opofferen, en voor den wil der Regering buigen ? Geen dezer beide resultaten kan immers goed of wenschelijk zijn ? Bij het eerste moet de Regering van haar liooge steunpunt afdalen en ondergaat eene gevoelige vernedering; terwijl bij het tweede, de Vertegenwoordiging tot een niets beduidend ügchaam wordt verlaagd, tot eene Vergadering zonder zelfstandigheid of overtuiging; alleen geschikt tot het slaafsch beamen der Regeringsvoorstellen. Indien wij het nu met elkander niet oneens kunnen zijn, dat geen dier uitkomsten goed is: dan vraag ik of er niet eene gebiedende noodzakelijkheid bestaat, eenig juist werkend middel te bedenken, ten einde bij die voorkomende gelegenheden uit zoodanige moeijelijke gesteldheid te geraken ? Het antwoord zal voorzeker bevestigend zijn. En waarin zal dit anders kunnen bestaan, dan in het aangeduide, in het erkennen en aannemen der gevolgen van het onderzoek, door de Regering, op eene regelmatige en onpartijdige wijze in te stellen, nopens deze vraag: //of de Vertegenwoor//digers wezenlijk in den geest en naar den wil vder Natie handelen, met zich tegen de voorstelden der Regering te verzetten, — dan of deze //integendeel bij het verstandige deel der Natie , bij //de kiezers, goedkeuring en ondersteuning vindt //door eene afkeuring van het gedrag liarer Vertegen woordigers." Maar hoe zal de Regering dit hier kunnen onderzoeken ; hoe anders dan door de ontbindbaarheid der Kamer in onze Grondwet op te nemen ? Aan andere middelen is immers niet te denken ? Door het regt van ontbinding aan den Koning te geven, maakt men de oplossing der gestelde vraag, mijns inziens, mogelijk en geeft men aan de Natie de beste gelegenheid, om zich over de handelingen harer Yertegenwoordigers en over die der Regering met eenig effect te kunnen verklaren." Blijkt uit die rede niet zonneklaar dat het regt van ontbinding aan den Koning gegeven is niet om de kiezers te dwingen zich naar de Regering te schikken, maar alleen om zich te vergewissen of de Vertegenwoordiging de ware uitdrukking is van den wil der natie ? Zoolang nu de Grondwet bestaat moet zij worden geëerbiedigd, alware het ook dat na hare vaststelling andere inzigten in de Vertegenwoordiging wortel hadden geschoten, 't geen wij echter betwijfelen. En indien de Heer Godefroi hen die aan de Kamer de bevoegdheid betwisten om wegens de jongste Kamerontbinding aan de Regering hare medewerking te ontzeggen, of door motiën het aanzien der Regering te verzwakken, verwijt dat hunne leer ons 50 jaren achteruit brengt, l) dan 1) Bijbl. bladz. 88. schijnt het ons toe dat die afgevaardigde zich in het cijfer vergist, en dat die leer ons slechts 20 jaren terugvoert, naar den tijd n. 1. toen dc Grondwet van 1818 tot stand werd gebragt. 's Bosch , 20 Maart 1868. VERANTWOORDELIJKHEID DER REGERING TEN AANZIEN VAN HE JONGSTE KAMERONTBINDING DOOR Mr. A. F. DE SAVOMIN LOÏÏMAN, Lid van de Regtbank te 's Hertogenbosch. Wjj wensclien de [constitutionele monarchie , niets minder, maar ook niets meer. JONCKBLOET REDEV. v VERANTWOORDELIJKHEID DER REGERING TEN AANZIEN VAN DE JONGSTE KAMERONTBINDING. Wij wenschen de constitutionele monarchie, niets minder], maar ook niets meer. JoNCKBLOKT Redev. Bijblad 1868, pa* 87. Nadat bij gelegenheid der interpellatie van den Heer Thorbecke gedurende eenige dagen de Kamer zich had bezig gehouden met de bespreking van de doelmatigheid van eene der laatste regeringsdaden van het Ministerie Heemskerk — de jongste Kamerontbinding , — werd door den Heer Blussé de volgende motie voorgesteld : //de Kamer, gehoord de inlichtingen des Ministers , //is van oordeel dat geen landsbelang de jongste ontbinding der Kamer vorderde, en sluit de beraadslaging." Volgens het oordeel van zeer vele Kamerleden, ook van den voorsteller zeiven , lag in die motie de verklaring opgesloten dat de Kamer, op grond der ontbinding, hare verdere medewerking aan het Ministerie ontzeide. Tegen de bevoegdheid der Kamer om op dien grond zoodanig doodvonnis uit te spreken, hebben vele leden zich verzet, terwijl andere dat verzet zóó on- gerijmd vonden dat zij niet aarzelden hunne tegenstanders te rangschikken onder de reactionairen , zooals de Heer van Eek , 1) of onder de //parti des introuvables zooals de Heer Godefroi 2) zulks deed. Over en weder is die bevoegdheid besproken, en, wat merkwaardig is, zóó weinig waren de leden het onderling eens, dat, terwijl een deel van hen die tegenwoordig in ons land de conservatieven genaamd worden die bevoegdheid betwistten , de Minister van Zuijlen zelf niet alleen herhaaldelijk gezegd heeft dat de Regering verantwoordelijk was voor de ontbinding, maar zelfs dat, wanneer bleek dat het oordeel der Kamer over het verworpen Hoofdstuk III der Staatsbegrooting (Buitenl. zaken) regtmatig was geweest, voor de ontbinding geen geldige reden kon worden aangevoerd. 3) Teregt heeft men dus aan die Leden der Kamer welke de bevoegdheid tot veroordeeling van den ontbindingsmaatregel betwistten de woorden toegevoegd dat zij waren //plus ministériels que le Ministre." Al weder hebben de beraadslagingen de moeijelijkheid doen uitkomen om het eigenlijk onderscheid tusschen liberalen en conservatieven te vinden. Terwijl sommige conservatieven meenden dat de oppositie het bestuur niet mogt verdrijven zonder te kunnen aanwijzen welk bestuur daarvoor in de plaats zou treden, zich daarbij beroepende op de vrijzinnige Engelsche 1) Bijblad 1868, pag. 81. 2) Bijblad pag. 88. 3) Bijblad pag. 110, instellingen, antwoordde de Heer Jonckbloet: //den Koning zooal niet voor te schrijven, althans aan te wijzen den weg door Hem te bewandelen, dat gaat mij te ver; daartoe heb ik, hebben wij, liberalen te veel eerbied voor de Grondwet." l) Terwijl daarentegen sommige conservatieven de ministerieële verantwoordelijkheid zóó opvatten dat zij de bevoegdheid der Kamer betwistten om eenige daad welke ook , die een uitvloeisel is van het prgerogatief der Kroon, te beoordeelen , wanneer de uitvoerende magt geene wet had overschreden, gingen anderen zóó ver van te erkennen , niet slechts dat alleen 's Lands belang de ontbinding regtvaardigde, maar ook dat het oordeel over die ontbinding in het hoogste ressort bij de Kamer was. (Zóó b. v. Heemskerk, van Zuijlen , Rochussen). Een ander kamerlid, de Heer Fransen van de Putte, vroeg, met beroep op den Heer Groen van Prinsterer : zijt Gij Ministers niet voor het aanblijven zoowel als voor het aannemen eener portefeuille aansprakelijk? 2) De meesten evenwel, zoowel liberalen als conservatieven, antwoordden daarop: neen! Zoo zeide b. v. de Heer Heemskerk : de beslissing over het al of niet aannemen van ontslag kan niet anders zijn dan een persoonlijke daad des Konings. 3) En de Heer van der Linden : Het regt van den Koning om te benoemen, wie betwist dat ? Het regt om ontslag aan te nemen of te weigeren, wie 1) Bijblad pag. 87. 2) Bijblad pag. 43. 3) Bijblad pag. 111, betwist dat? De Heer Insinger maakte een onderscheiding : de weigering van het ontslag beoordeelen wij niet, wel de ontbinding ; maar deze was een noodzakelijk gevolg der weigering. Er beslaat dus tusschen de leden der Kamer een groot verschil van gevoelen , dat niet zamen valt met de indeeling in conservatieven en liberalen. En dit is zeer natuurlijk. De fraetiën der liberale partij kunnen niet tegenover elkander slaan , waar het de opvatting van een constitutioneel beginsel betreft. Immers wij leven allen onder dezelfde Grondwet; in den lande bestaan geene, althans uiterst weinige tegenstanders dier Wet meer; in de Kamer kan er niet een tegenstander zijn, want alle Leden hebben de handhaving dier Wet bezworen. Allen moeten dus geacht worden die Wet getrouw te willen uitvoeren , eerlijk te willen uitleggen. Men moge nu omtrent sommige punten verschillen, en daarbij mogen persoonlijke neigingen , zelfs het persoonlijk karakter op de uitlegging van invloed zijn (want dat het karakter , de ,'natuurlijke neiging met staatkundige even als met godsdienstige opvattingen in het naauwste verband staan , schijnt buiten twijfel): — allen willen wij toch hetzelfde : uitlegging en naleving der Grondwet, niets meer, en niets minder. En juist omdat eene vraag omtrent de bevoegdheid der Vertegenwoordiging geen partijkwestie is, althans mag zijn, omdat hare oplossing alleenlijk mag steunen op de geschreven Wet, kwam het ons belangrijk ]) Bijblad pag. 58. voor te onderzoeken wie naar onze bescheiden meening de Grondwet het zuiverst opvatte. Waar zóóvele mannen grijs geworden in de praktijk zoowel als in de studie van liet Staatsregt gesproken hebben, zouden wij welligt hebben moeten zwijgen, ware liet niet dat ook nu nog niettegenstaande de discussien het grootste verschil van gevoelen, zoowel in- als buiten de Kamer, aangaande die vraag bestond. Onbescheiden zou het zijn te meenen dat juist ons gevoelen ingang zou vinden, al zijn we van de gegrondheid er van ook nog zoo zeer overtuigd; maar ongeoorloofd in elk geval achten wij het om, zonder klaarblijkelijk bewijs, te gelooven dat de Kamer niet als onpartijdig Regter, Regter ook over haar eigen bevoegdheid , zou willen oordeelen, doch alleen, 11a een eenmaal vastgesteld besluit, met verwerping van alle onderzoek , en met het wote toi de la" in haar banier geschreven, alle middelen, ook de ongeoorloofde, zou willen in het werk stellen ter omverwerping van het Kabinet. Nog gelooven wij dat het waar is wat in 1848 door Luzac gezegd werd : vindien wij onze regeringszaken bestierd zagen door een Ministerie uit handige, eerlijke, regtzinnige en ijverige mannen zamengesteld, 't welk met opregtheid en kordaatheid de belangen des vaderlands behartigde, en het sistema der Regering met klem van redenen in deze zaal kon verdedigen, niemand onzer zou liet beproeven door allerhande middelen, waaronder wij elders zeer onkiesche zien gebruiken , zoodanig Ministerie te bemoeijelijken, veelminder den voet te ligten;" al gelooven wij ook dat die spreker te optimistisch was toen hij, anderen naar zich zelveti beoordeelende, daarop de woorden liet volgen : //Een kreet van verontwaardiging zou algemeen in Nederland tegen de poging zelve oprijzen." En thans ter zake. W ij beginnen met de stelling die wij wenschen te verdedigen voorop te zetten, om daarna het betoog er van te leveren." Zie hier onze stelling : De Kamer is onbevoegd om liare medewerking aan de Regering ie ontzeggen, op grond dat 's Landsbelang niet de Kamerontbinding vorderde, maar wel de aftreding van één of meer Ministers. Wij zeggen : medewerking ontzeggen , — niet critiseren, wanneer dit althans nuttig is. Dit achtte ook de Heer de Bosch Kemper geoorloofd;!) en o. i. zeer teregt. Want wij zijn van oordeel dat aan de Volksvertegenwoordiging zooveel rcgt moet worden toegekend, als haar niet door geest of letter der Grondwet wordt ontzegd. Daar nu kritiek of bespreking de vrijheid van handelen niet geheel opheft, achten wij die bespreking (dus ook de interpellatie van den Heer Thorbecke) geoorloofd. Wij zeggen verder : de Kamer is onbevoegd hare medewerking te ontzeggen op grond dat 's Landsbelang de aftreding vordert van één of meer Ministers, in plaats van de Kamerontbinding. Ligt toch het 1) Bijblad pag. 43. eerste niet opgesloteu in de beoordeeling van den ontbindingsmaatregel, dan kunnen er gevallen zijn dat de Kamer wel bevoegd is. Dit weinige ter precisering van de bovenuitgesproken stelling. Thans liet betoog. En ten einde niet den schijn te hebben van ons eenigzins te willen plaatsen boven hen die in kennis ver boven ons uitmunten, of wel van uit liefde voor persoonlijke denkbeelden te schrijven , nemen wij de woorden over van een lid der Kamer, die zijne gedachten eerst op het laatst der discussie geopenbaard heeft, toen tot tegenspraak geen gelegenheid meer bestond, maar die op uitstekende wijze heeft uitgedrukt wat ook ons de ware opvatting van de Grondwet toeschijnt. De Heer Insinger nl. zeide: l) //Het Kabinet trad af en nu geschiedde de daad , waarvoor naar mijne opvatting de Ministers niet verantwoordelijk zijn, de daad die behoort tot de prerogatieven der kroon ; de daad waarvan de ontbinding onafscheidelijk was en over welke daad wij daarom ons oordeel niet mogen uitspreken. Die daad beheerscht de ontbinding en om die reden geloof ik dat het debat dat hier gevoerd wordt niet behoorde gevoerd te worden. De Ministers hebben hun ontslag niet gevraagd omdat zij meenen gedwaald of verkeerd gehandeld te hebben, maar omdat zij hadden de intime convictie van als vaderlandslievende mannen in het belang van het vaderland te hebben 1) Bijblad pag. 115. treden Minister parlementair verantwoordelijk was, voorde benoeming, ds regerhisgdaad, indien hij dus moest beoordeelen of de benoeming was in 's Lands belang, hij ook de vrijheid moet hebben de medeonderteekenins: te weigeren. Men verbeelde zich O O den toestand van een Land, waar een Minister verpligt is te weigeren de benoeming van zijn opvolger te onderteekenen, omdat die hem voor het Land niet raadzaam voorkomt! Een kostelijk middel om te blijven zitten , voor Ministers die niet heen willen gaan ! En toch : tot dit resultaat voert de absolute stelling: dat een Minister voor ellce regeringsdaad ook politiek verantwoordelijk is aan de Vertegenwoordiging. Is het niet juister te zeggen: de nieuwbenoemde doet, door aanneming der portefeuille geen regeringsdaad; hij is dus: niet verantwoordelijk, de aftredende Minister doet een regeringsdaad; maar is daarvoor alleen strafregtelijk verantwoordelijk: voor de benoeming als zoodanig bestaat dus, tegen over de Kamer, geen parlementaire verantwoordelijkheid. De beoordeeling van de daad des Konings valt buiten de competentie van het Parlement. Nu zal men zeggen: stel eens dat Groen van Prinsterer op dit oogenblik aan het bestuur kwam; zou men hem niet met regt mogen vragen : wat doet Gij daar P En zou hij niet verantwoordelijk zijn voor de aanneming der benoeming P Groen zelf zal u antwoorden : ongetwijfeld." Mij dunkt dat het constitutioneler is te antwoorden : niet voor de aanneming der portefeuille ben ik aan de Kamer verantwoording schuldig, maar ik betwist niet het regt der Kamer om reeds dadelijk over de beginselen clie ik voorsla uitspraak te doen. Zie hier waarom. Volgens ons staatsregt is de Koning, althans in den regel, verpligt een Minister te benoemen naar den zin der meerderheid, om de eenvoudige reden dat hij zonder dat niet regeren kan. Eene Grondwet die aan de natie telken jare de magt geeft om geld te weigeren, gaat noodzakelijk uit van de veronderstelling dat alleen naar den zin eener meerderheid een Minister mag, althans kan regeren. //An attempt," zegt Lord Brougham, *) //to carry on the Government without a decided majority in both Houses of Parliament led to so great public inconvenience, and was attended with so much discomfort and discredit to those who made it, that we may sgfely conclude] the first experiment of this kind will also be the last." Komt nu de Koning die verpligting niet na, dan is hij daarvoor verantwoordelijk; maar niet aan de Vertegenwoordiging; deze mag om die benoeming nimmer hare medewerking ontzeggen; maar //het schijnt allesints constitutioneel dat de Staten-Generaal, des noods, hun bezwaar tegen de handelingen van den Minister bij ernstig vertoog onder het oog des 1) The Britisch conatitution 1861. pag. 279, Konings brengen." ]) Op die handelingen, op de daden der regering moet dus gewacht worden. Dit belet de Kamer evenwel volstrekt niet om , zooals gewoonlijk geschiedt, reeds terstond uit te maken of de Regering regt heeft om aan de groene tafel plaats te nemen ; mits men hieronder dit versta : of hare beginselen door eene meerderheid worden ondersteund. Mogt dit niet het geval zijn, dan zal de Kamer dit zoo spoedig mogelijk mededeelen aan den Koning, omdat deze geacht moet worden niet dan met de meerderheid te willen regeren. Zij zegt dan niet: Uwe Majesteit mogt Groen niet benoemd hebben, of de Heer Groen had de portefeuille moeten weigeren , maar eenvoudig : wij, meerderheid, zijn van een andere rigting dan de Minister. En dit zou zij ïeeds dadelijk, zonder daden af te wachten, kunnen doen, indien iemand Minister werd, wiens politieke gevoelens zóó bekend zijn als die van den Heer Groen. Doch zefs in het geval dat een zóó bekend Staatsman benoemd werd, zou ik gelooven dat de Kamer, alvorens hare medewerking te weigeren, op eene regeringsdaad zou behooren te wachten, indien de Koning bij de benoeming bleef volharden, b. v. omdat Hij in de meening verkeerde dat de handelingen van den Minister in het gevoelen deimeerderheid wijziging zou te weeg brengen. Een regeringsbeginsel van den nieuwbenoemde reeds terstond bij diens optreden te beoordeelen, 1) Thovbccke Aant 1. I. pag. 203. tot liet bewijs dat de spreker zich voorgesteld had te leveren , het bewijs nl. dat na de weigering ontbinding onnoodig was, — maar wel tot het bewijs dat de Ministers niet hadden behooren aan te blijven. En nu mogen wij liet betreuren dat de Heer Godefroi welligt geen gelegenheid gehad heeft om zijne redenen vroeger bij Z. M. ingang te doen vinden; in de Kamer kunnen die argumenten naar onze bescheiden meening niet te pas komen. Toegegeven, antwoordt men: doch zelfs na de weigering van het ontslag en het besluit tot aanblijven was ontbinding niet noodig; men had dezelfde begrooting op nieuw kunnen brengen voor dezelfde Kamer. Ook dit heeft de Heer Godefroi beweerd, l) Wij veroorloven ons de vraag: zou dit constitutioneel geweest zijn ? Stond dat niet gelijk met aan de Kamer te zeggen : gij keurt mijn beleid af; maar Z. M. blijft in mij Zijn vertrouwen stellen; komt dus op uwe beslissing terug. Zou dan het Ministerie niet gehandeld hebben in den geest van het, in deze zaak niet ten onregte gegispte Dagblad, toen het zeide : de Koning kiest partij voor de Ministers ; ondersteunt dus den Koning! Neen ! zulke inconstitutionele middelen zijn niet gebezigd; dat aan weerszijden vele Heeren Dagbladschrijvers de kiezers verkeerd hebben voorgelicht, ontkennen wij niet; maar de Regering heeft, voor zoo ver ons bekend is, het wezen eener ontbinding nimmer miskend. Door den maatregel van ontbin1) Bijblad pag. 90. ding lieeft de Koning niet partij gekozen voor de Ministers tegen de oppositie; maar Hij heeft gezegd : //daar ik niet gelooven kan dat de natie reeds wederom naar verandering van Ministerie verlangt , vooral niet nu in de Kamer slechts met een meerderheid van 2 stemmen van de begeerte naar verandering is gebleken, acht ik het noodig daarover het oordeel der kiezers te vernemen." De nuttigheid van dat middel kan bestreden worden in theorie, zooals Thorbecke deed in 1841. D Doch nu, niettegenstaande die bestrijding, het middel in de Grondwet gegeven is, behoort het gebruik er van geëerbiedigd te worden. En dat de beteekenis der ontbinding geene andere geweest is dan die welke ik zoo even heb aangeduid , is zoo dikwijls ook door de Regering verklaard, dat het onnoodig schijnt dit nader aan te toonen. De resultaten onzer beschouwing zijn dus deze : dat de Vertegenwoordiging niet eene Kamerontbinding mag veroordeelen, indien zij daardoor tevens, hoewel implicite, de weigering van het ontslag en het besluit om aan te blijven veroordeelt; omdat, voor zoover de praerogativen der Kroon uit den aard der zaak persoonlijke daden des Konings zijn, ze buiten de controle der Vertegenwoordiging vallen. Men heeft wel eens gezegd : indien gij een enkel praerogatief der Kroon aan de controle der Vertegenwoordiging onttrekt, waar blijft gij ? welke is do grens der controle ? 1) Aant. op de Grondw. pag. 273. Mij maakt dat gezegde niet bevreesd, want praerogatieven die uit den aard der zaak persoonlijke daden des lvonings zijn, zijn er maar weinige. Behalve de keuze zijner Ministers ken ik er maar één , nl. het regt van veto; of het regt van den Koning in persoon om eeue wet niet te onderteekenen, een regt dat alleen in strijd met den wil der meerderheid kan worden uitgeoefend, en voor het gebruikmaken waarvan geen Ministerie aansprakelijk kan worden geacht, zonder dat het regt zelf opgeheven wordt. Het betoog dezer stelling te; leveren zou ons echter thans te ver voeren. Alleen dit: zelfs in Engeland, waar zooveel waarborgen tegen overijling bestaan, beschouwt men de magt des Konings om eigenmagtig het maken eener verandering in den bestaanden toestand te beletten , tegen den zin van het Parlement, als een kleinood van de Engelsche Staatsinstellingen : the true excellence of het English government" ]) Wij stipte" dit slechts aan om aan te toonen dat de stelling : //de Regering is voor elke regeringsdaad, welke ook , verantwoordelijk aan de Vertegenwoordiging", te algemeen is. Dat zij niet verantwoordelijk is voor iets dat geen regeringsdaad is, ten minste geen regeringsdaad van den nieuwbenoemden Minister , voor de opdragt en aanneming eener portefeuille, — dit hebben wij getracht in het bovenstaande te bewijzen. ]) Stephens. New comment. on the laws of Englaud, vol. II. pag. 341.