CB 11770 CB 11770 V oorstel-Bavinck en Voorstel-Bos, ' met elkander vergeleken, door T' BOS en M. Groningen. — Jan Haan. — 1902. Er heerscht sedert de Generale Synode te Arnhem, een zenuwachtige gejaagdheid onder de Broederen. Metterhaast werden de Professoren Dr. Bavinck en Biesterveld door de Directeuren en Curatoren der Vrije Universiteit gekozen, en nog vóór die offlciöele benoeming hadden deze Professoren aan en door hunne collega's het jawoord gegeven. Zoo spoedig mogelijk kwam de Kerkeraad van Rotterdam A, om de Classis te bewegen, maatregelen te nemen, om het werk der Synode van Arnhem nog eens over te doen door eene vervroegde Synode. Doch de Kerkeraad bedacht zich weldra. Op de eerste Classis de beste werd hier en daar snel een besluit uitgelokt, om sympathie uit te spreken voor het voorstel-Bavinck, en de minderheid op de Synode, die met dat voorstel niet meegegaan was , toch in staat van beschuldiging te stellen. Zoo werd in onze bladen meegedeeld, dat zulk een sympathie-betuiging op de Classis te Enumatil aangenomen werd met één stem meerderheid, zonder dat de Kerkeraden vooraf in de gelegenheid gesteld waren over die kwestie op hunne vergaderingen eerst eens te spreken. Personen, die geacht werden, bijzonder hun hand er in gehad te hebben, dat het voorstel-Bavinck niet met algeineene stemmen aangenomen was, werden zelfs Classikaal beschuldigd en veroordeeld wegens ontrouw. Alsof zij aan een mandaat gebonden en voor God niet verplicht waren naar geweten en beter weten te stemmen. Ja, voorgesteld werden zij als dezulken, die verdeeldheid hadden gezaaid en de Kerken in onrust hadden gebracht, alsof er geene zedelijke verplichting in geschil ware! De Theologische School was veroordeeld; zij moest ontkracht en straks verdwijnen. Opvolgers te benoemen in de plaats van wijlen Prof. Wielenga en de Professoren Dr. Bavinck en Biesterveld, was maar „takkebossen komen aandragen," om de ellende van den brand te vergrooten. Wat een gejaagdheid en voorbarigheid! De Synode had besloten, de stand der kwestie over de opleiding te laten in den toestand vóór de Synode, en de Theologische School te handhaven. Maar dat kon niet; dat mocht niet. Het treurige drama moest afgespeeld; tot allen prijs. Toch was er nog geen tijd geweest de beide voorstellen , waar tusschen op de Synode met meerderheid van stemmen beslist was, nader toe te lichten en kalm te bespreken. Alleen Prof. Dr. Bavinck had in zijn „Heengaan of Blijven" zoo het een en ander geschreven, om het voorstel-Bavinck als aannemelijk voor te stellen en dat van Bos te veroordeelen, doch van de andere zijde was nog niets vernomen. In de brochure: „De kwestie van den dag," liet Ds. Bos een kort woord hooren naast dat van Dr. Bavinck, om de toedracht der zaak ook eens op zijne manier te beschrijven, waardoor de lezers allicht een anderen kijk op de geschiedenis verkregen, dan bij het lezen van Dr. Bavinck's voorstelling. Maar met de bespreking der beide voorstellen liet hij zich minder in: alleen wees hij op het verschil van beginsel , ook op de Synode luide en duidelijk erkend. Nu intusschen enkele Kerkeraden en Classes reeds tusschen die beide voorstellen beslissen, haasten we ons, in deze brochure het verschil nader aan te toonen; daartoe van verschillende zijden aangemoedigd. Wij beginnen met een paar opmerkingen: le. Dat ook naar onze overtuiging het voorstelBavinck meer aannemelijk is dan het concept-contract van Van Andel c.a. te Utrecht samengesteld. Een wezenlijk verschil zien wij er echter niet in. 2e. Het voorstel-Bos kon uiteraard formeel niet geheel juist opgesteld worden, omdat het van een andere grondgedachte uitgaande, toch poogde het voorstel-Bavinck op den voet te volgen. Wijzigingen, het beginsel niet rakende, kunnen daarom verbeteringen zijn, die wij gaarne zagen aangebracht. Denkt bijv. aan dat noodeloos herhaald „Eigene Inrichting", waarvoor zonder schade meermalen gezegd kon worden: „School der Kerken." Intusschen bleek, volgens „De Heraut" van 23 Nov., dat bij art. 5 van 't voorstel-Bavinck meer op de bedoeling dan op de letter moet worden gelet. 3e. Reeds tijdens de Synode zijn er in het voorstelBavinck kleine veranderingen aangebracht, en in de laatste correspondentie tusschen de beide groepen van leden der Synode zijn er in het voorstel-Bos ook wijzigingen gekomen, die echter niet ter Synodale tafel konden gebracht worden, omdat toen reeds dat voorstel artikelsgewijze verworpen was, en bij de eindbeslissing niet meer ter sprake kwam. De redenen voor die wijzigingen zullen we nu opgeven, en over het gewicht ervan mogen de lezers flan oordeelen. 4e. De hoofdgedachte in het voorstel-Bos was neergelegd in het korte voorstel, naast dat van Dr. Bavinck, bij de Synode ingediend, en geheel naar den zin, op de onderlinge bijeenkomst, 20 Augustus, door Prof. Bavinck aangeduid. Het is in de voorgaande brochure van Ds. Bos afgedrukt. Abt. 1. Voorstel-Bavinck. Voorstel-Bos. De eenheid van opleiding is De eenheid van opleiding is in dien weg te verkrijgen, dat aldus vastgesteld, dat de Gerede beide inrichtingen, de Theo- formeerde Kerken hare Eigene logische School ker Kerken en Inrichting tot de wetenschapde Theologische Faculteit, ver- pehjke en praktische opleiding eenigd worden tot ééne inrich- van dienaren des Woords hebting, die tegelijk de School ben en behouden, en dat die der Kerken en de Theologische Inrichting der Kerken als TheFaculteit der Vrije Universi- ologische Faculteit in de Vrije teit ls- Universiteit wordt opgenomen naast de andere Faculteiten, met zulk een verband als voor de eenheid van het Universitair onderwijs volstrekt noodig is, en dat over die Inrichting der Kerken, tevens Theologische Faculteit der Vrije Universiteit geworden, de Kerken het zeggenschap hebben, wat de aanstelling, instructie, bestuur, schorsing, ontslag en salarieering der Hoogleeraren aangaat, gelijk dit in de volgende artikelen nader wordt omschreven. Maakt men er formeel aanmerking op, dat in het voorstel-Bos „Eigene Inrichting" met hoofdletters staat geschreven, dan mag men — wat ons aangaat — er kleine letters van maken. Doch daarentegen is formeel de uitdrukking: „is aldus vastgesteld" in 't voorstel-Bos weer juister, omdat men in een contract niet zegt wat „te verkrijgen is," maar wat „vastgesteld is." Doch wat de zaak aangaat, dient op dit artikel de aandacht bijzonder gevestigd. Niemand heeft het op de Synode ontkend, en wie zou het ook ontkennen, dat in dit artikel de hoofdgedachte, het uitgangspunt zit, waarin de beginselen tegenover elkander staan. Niet daarin, of eenheid van opleiding gewenscht is. Daarover waren wij het wel eens; doch hoe die eenheid van opleiding tot stand kan en moet komen, was de vraag. In het voorstel-Bavinck schijnt de ééne inrichting Theologische School èn Theologische Faculteit te zijn. Daar zit wel een tweeheid in, doch zij wordt in de volgende artikelen niet gehandhaafd; zoo zelfs, dat, nadat de vereeniging tot stand gekomen is, geen sprake meer is van de Theologische School, noch van Curatoren der Theologische School, maar van de Kerken, en de Curatoren der Kerken. Alleen in art. 16, waar weer sprake is van de vereeniging der beide inrichtingen, wordt de Theologische School genoemd. Hierin ligt dus duidelijk opgesloten, dat bepaald beoogd is: een verband leggen tusschen de Faculteit der Vereeniging en de Kerken. De Theologische Faculteit blijft na de vereeniging, en de Kerken blijven ook, doch de Theologische School der Kerken, als eigene inrichting der Kerken in 1891/92 aanvaard, verdwijnt. Deze bedoeling — om slechts iets te noemen — doet „De Heraut" nog duidelijk uitkomen (No. 1297) in een schrijven aan Mr. Schokking, door de vraag: „of een Theologische Faculteit haar universitair karakter verliest en een kerkelijke opleidingsschool wordt, wanneer zij met een groep van Gereformeerde Kerken in contractueel verband treedt en aan deze Kerken een zeker zeggenschap toekent?" Zöö * is het, naar Art. 1 van het voorstel Bavinck. Er is alleen maar een zeker verband gelegd tusschen de Faculteit der Vrije Universiteit en de Kerken. En in dat verband is aan de Kerken een zeker zeggenschap toegekend. Er is dus geen sprake meer van de School der Kerken. Die is na de Vereeniging verdwenen, en in ruil daarvoor ontvangen de Kerken eenige zeggenschap op de Faculteit der Vereeniging. Als er dus in 't vijfde artikel sprake is van een voordracht door de Hoogleeraren aan de Curatoren der Kei-ken, dan zijn dat geene Hoogleeraren der Theologische School meer; noch geheel, noch ten deele; neen, het zijn de Hoogleeraren der Theologische Faculteit, die een voordracht doen. En (let wel!) niet aan de Curatoren der Theologische School, maar aan de Curatoren der Kerken. Met de „eigene inrichting der Kerken" wordt niet meer gerekend; alleen met de Kerken, die een zeker zeggenschap hebben verkregen bij de benoeming. Juist zoo als de Broeders van Amsterdam het altijd gewild hebben! Twee inrichtingen : de eene van de Vereeniging, de Theologische Faculteit; de andere van de Kerken, de Theologische School, worden ééne inrichting. En is die ééne Inrichting nu een gemengd iets: opleidings inrichting, nu eens Theologische School en dan eens Theologische Faculteit, of kerkelijke opleidings-Faculteit genoemd? Neen, het waren twee inrichtingen, doch na de vereeniging is het schoolsche, het kerkelijke er af, en is het eenvoudig de Faculteit der Yereeniging; niets meer en niets anders. Het zeggenschap der Kerken verandert het karakter of het wezen der inrichting niet in 't minst! Vergelijkt nu daarbij art. 1 van het voorstel-Bos. Daarin staat voorop (naar afspraak in 1891-92) dat de Gereformeerde Kerken hare eigene inrichting hebben en behouden. Dat wordt contractueel vastgesteld. De vereeniging neemt haar bestaan niet weg, en verandert haar karakter evenmin. Het was en het blijft een inrichting tot opleiding van dienaren des Woords. Die opleiding is eene wetenschappelijke en practische tevens. Wat nu met die inrichting plaats heeft ? Zij wordt opgenomen in de Vrije Universiteit en werkt tevens als Theologische Faculteit naast de andere Faculteiten. De inrichting der Kerken krijgt dus den naam en de eer eener Theologische Faculteit. Het verband van die inrichting der Kerken, na opname, als Theologische Faculteit is een andere dan het verband der andere Faculteiten der Vereeniging. Die andere Faculteiten blijven aan de Vereeniging voor Hooger Onderwijs behooren. Zij had en behoudt daarop alleen alle zeggenschap. Maar deze inrichting der Kerken, ofschoon opgenomen als Theologische Faculteit in de Universiteit, heeft, wat benoeming etc. betreft, met de Vereeniging niets uitstaande. De Vereeniging heeft er niets op te zeggen. De Vereeniging is er buiten. Gelijk ook Dr. Bavinck op 20 Augustus zeide, dat het moest zijn. De Vereeniging, naar de meening van al de Hoogleeraren der Theologische School in 1901, zoo onvast, zoo „onbetrouwbaar," staat.er zóó buiten, dat de Kerken het zeggenschap hebben, wat „de aanstelling, instructie en bestuur, schorsing, ontslag en salarieering der Hoogleeraren aangaat/' Alle zeggenschap dus aan de Kerken, omdat het was en is en blijft de School der Kerken, als eigene inrichting der Kerken in 1891-92 aanvaard. Het verband van deze inrichting der Kerken met de Vereeniging bestaat alleen in het onderwijs. Er moet een zekere eenheid van onderwijs zijn aan de Vrije Universiteit, waarin de inrichting der Kerken als Faculteit opgenomen wordt. Welnu, zooveel als voor die eenheid van het Universitair onderwijs noodig is, bestaat er verband met de andere Faculteiten volgens 't voorstel-Bos. Er is verband tusschen de verschillende wetenschappen. Waar nu de Theologie wetenschappelijk behandeld wordt, gelijk behoort bij de opleiding (zelfs is de Theologie de Koningin der wetenschappen!) is het gewenscht dat èn de wetenschappen met elkander in verband staan, èn dat op wetenschappelijk terrein dezelfde beginselen worden voorgestaan. Het onderwijs in de ééne wetenschap mag het onderwijs in de andere wetenschappen niet ondermijnen; de eenheid der Universitaire wetenschap moet gehandhaafd. Samensprekingen etc. van al de Professoren in al de Faculteiten zijn dus noodig. Dat wordt hier verstaan door dat „verband in het universitair onderwijs." Te zeggen, te beslissen, krijgen daardoor de andere Faculteiten over de ééne wetenschappelijke opleiding tot den dienst des Woords niet. Die inrichting staat, wat benoeming etc. aangaat, niet onder het zeggenschap der Directeuren en Curatoren der Vereeniging voor Hooger Onderwijs, want zij staat alleen onder het zeggenschap der Kerken. Twee heeren tegelijk dienen, gaat niet! In welke van die beide artikelen wordt nu werkelijk vastgehouden aan het beding, waaronder in 1892 de vereeniging der twee Kerkengroepen tot stand kwam? In welk artikel wordt het recht en de vrijheid der Kerken waarlijk gehandhaafd? Men zegge niet: dat kan de Yereeniging voor Hooger Onderwijs nooit toegeven, omdat zulk een contract met de Kerken inbreuk zou maken op de „souvereiniteit der wetenschap" enz. Dit is echter evenmin het geval als bij de Duitsche Universiteiten, waar de Begeering Hoogleeraren benoemt, zonder aan de voordracht der Faculteit gebonden te zijn! Doch dit is zaak der Yereeniging! De Kerken moeten pleiten voor hare rechten en belangen. Zij moeten woord houden, eens bij de vereeniging in 1891-92 gegeven. Abt. 2. Voorstel-Bavinck. Voorstel-Bos De Hoogleeraren in de Theo- De Hoogleeraren van de Eigen logie dragen derhalve een dub- Inrichting der Kerken zijn dei bele qualiteit; n.1. die van Hoog- halve tevens Hoogleerai'en in leeraar aan de Theologische de Theologische Faculteit der School der Kerken en die van Vrije Universiteit. Hoogleeraar in de Theologische Faculteit der Vrije Universiteit. Het verschil in dit artikel is schijnbaar niet groot, doch het staat in verband met het eerste artikel. In het voorstel-Bavinck is sprake van een dubbele qualiteit. In de gedachtengang van dit voorstel schijnen dus de twee inrichtingen nog naast elkander te staan, ofschoon vereenigd tot ééne inrichting. De Theologische Faculteit blijft in verband met de andere Faculteiten, evenals tevoren. Yan dien kant, of in dat opzicht, zijn de Hoogleeraren dus in het organisme van geheel de Universiteit opgenomen, en staan zij gelijk met de Hoogleeraren van de andere Faculteiten, onderworpen aan dezelfde wetten, en afhankelijk van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs, die de Statuten en Eeglementen heeft gemaakt en elk oogenblik kan wijzigen. Bovendien. Het artikel moet in verband beschouwd worden met het voorgaand artikel, en dan volgt er uit, dat de Theologische Faculteit precies zoo blijft als zij was: één der Faculteiten van de Vrije Universiteit der Vereeniging. Als Hoogleeraren van die Faculteit zijn zij derhalve geheel gelijk aan de Hoogleeraren van de andere Faculteiten, en staat ook die Faculteit in dezelfde verhouding en betrekking tot de Directeuren en Curatoren der Universiteit — en in dezelfde verhouding en betrekking tot de Vereeniging voor Hooger Onderwijs - als de andere Faculteiten. Wel worden zij ook Hoogleeraren van de Theologische School der Kerken genoemd, doch dit moet weer in verband beschouwd worden met de volgende artikelen. En wat blijkt dan? Dat de Theologische School opgaat of verdwijnt in de Theologische Faculteit; want straks wordt die Theologische School niet meer genoemd, maar heet het: dé Theologische Faculteit en de Kerken of de Curatoren der Kerken. De qualiteit van Hoogleeraren aan de Theologische School gaat feitelijk weg en de qualiteit van Hoogleeraren aan de Theologische Faculteit komt op den voorgrond. En neemt men nu daarbij in aanmerking, dat de Theologische Faculteit precies dezelfde blijft als te voren, dan krijgt ge dus: Hoogleeraren aan de Theologische Faculteit der Véreeniging, die aan zekere zeggenschap der Kerken zijn onderworpen. Men bedenke dit wel. Want doet straks de Theologische Faculteit of doen hare Hoogleeraren iets, bijv. in art. 5 het indienen van een voordracht bij vacature — dan doet dat de Faculteit der Vrije Universiteit, en in haar de Vereeniging. Immers de qualiteit van Hoogleeraren van de Theologische School der Kerken is verdwenen. De Hoogleeraren der Vrije Universiteit dienen een voordracht in bij de Curatoren der Kerken! Er komt toch geen dubbele voordracht: eerst van de Hoogleeraren der Theologische School en dan van de Hoogleeraren in qualiteit van Hoogleeraren der Theologische Faculteit. (Hierover straks meer.) In het voorstel-Bos is met zonder reden die dubbele qualiteit weggelaten. De Hoogleeraren zijn Hoogleeraren aan de Eigene Inrichting der Kerken, of van de Theologische School der Kerken. Dat staat voorop, want die School der Kerken, zal blijven, naar art. 1. Omdat nu de Vereeniging — Daar dit contract — er toe besluiten moet, om de Theologische School der Kerken — die dat is en blijft — in de Universiteit als Theologische Faculteit op te nemen, met een zeker verband — in art. 1 genoemd — tot de andere Faculteiten, zijn daardoor die Hoogleeraren der School der Kerken tevens Hoogleeraren in de Theologische Faculteit der Yrije Universiteit. Maar daardoor krijgen de Directeuren en Curatoren der Vereeniging nog niets te zeggen op die Hoogleeraren. De Theologische School der Kerken verkrijgt de eer en den naam van Theologische Faculteit der Vrije Universiteit — gelijk Prof. Dr. Bavinck het ook wilde in zijn voorstel, op de Generale Synode te Groningen in 1899 ingediend. Wezenlijk wordt de Theologische School der Kerken daardoor niet anders. De Kerken behouden hetzelfde recht en zeggenschap, gelijk zij dat tevoren op de Theol. School te Kampen hadden. De Hoogleeraren aan de Theologische School drukten het op 19 Maart 1901 in hunne „Verklaring en Stellingen" aldus uit: De vereeniging is alleen te verkrijgen „wanneer de Theologische Faculteit aan de Vrije Universiteit in dezelfde verhouding tot de Gereformeerde Kerken kome te staan, als thans de Theologische School." Dit bedoelt ook het voorstel-Bos. Dus de Hoogleeraren hebben geen tweeërlei of dubbele qualiteit. Zij hebben één qualiteit: zij zijn Hoogleeraren voor de Theologische School der Kerken, die als Theologische Faculteit der Vrije Universiteit dienst doet, en deze, waarvan zij ook Hoogleeraren zijn, staat in dezelfde verhouding tot de Gereformeerde Kerken als de Theologische School. De Hoogleeraren hebben geen dubbele qualiteit met eene dubbele verhouding: èn tot de Vereeniging èn tot de Ge- reformeerde Kerken, maar de School der Kerken, die dat is, en ook blijft met het contract, krijgt ook de qualiteit van Theologische Faculteit in de Vrije Universiteit, zonder dat daardoor de verhouding tot de Gereformeerde Kerken veranderd wordt. Want door het contract komt die Theologische Faculteit in dezelfde verhouding te staan tot de Gereformeerde Kerken, als de Theologische School stond en nog staat tot de Gereformeerde Kerken. Zij die de conferenties te Utrecht bijgewoond hebben, weten dan ook heel wel, hoe o. a. Prof. Rutgers tegen die onmogelijke dubbele qualiteit geageerd heeft. Het konden, zóó heet het in 't jongste verslag der Vereeniging, wel qualificaties zijn, maar geen dubbele qualiteiten. Het is immers ééne Inrichting om tot ééne opleiding te komen. En dan zijn aan die ééne Inrichting werkzaam of verbonden als Hoogleeraren èn zij die vroeger aan de Faculteit der Universiteit verbonden waren, èn zij die vroeger aan de Theologische School te Kampen werkzaam waren. Die ééne Inrichting voor de wetenschappelijke opleiding tot dienaren des Woords is niet meer aan de Vereeniging onderworpen, gelijk vroeger de Theologische Faculteit. Zij staat ook niet meer naast de Universiteit, zonder eenig verband, gelijk vroeger met de Thelogische School te Kampen het geval was. Het wordt, naar het voorstel-Bos, ééne Inrichting, waarop de Kerken alleen alle zeggenschap hebben, en die in verband wordt gebracht met de Universiteit. De qualiteit van de Hoogleeraren is dus niet dubbel, maar één en eenvoudig: Zij zijn Hoogleeraren van die ééne Inrichting, waarover de Kerken het zegge'nschap hebben, en die in behoorlijk verband is gebracht met de Universiteit. Ook hier is 't verschil duidelijk, en vloeit logisch voort uit het eerste artikel, waarin de grondgedachte is neergelegd. Art. 3. Voorstel-Bavinck. Voorstel-Bos. Om deze vereeniging tot Door deze contraetueele verstand te doen komen, worden bintenis zijn de Hoogleeraren, de Hoogleeraren, die thans die verbonden zijn aan de verbonden zijn aan de Theo- Eigen Inrichting der Kerken' logische Faculteit der Vrije Hoogleeraren in de TheoloUniversiteit, vanwege de Ker- gische Faculteit der Vrije Uniken benoemd tot Hoogleeraren versiteit, en insgelijks de Hoogaan de Theologische School ; leeraren, thans aan de Theoen de Hoogleeraren, die thans logische Faculteit der Vrije verbonden zijn aan de Theo- Universiteit verbonden, Hooglogische School, vanwege de leeraren aan de Eigen InVereeniging voor Hooger On- richting der Kerken, derwijs benoemd tot Hoogleeraren in de Theologische Faculteit der Vrije Universiteit. Ook in dit artikel is weer verschil, logisch voortkomende uit het verschil in het eerste artikel. In het voorstel-Bavinck staat: „worden de Hoogleeraren benoemd," en in het voorstel-Bos: „zijn de Hoogleeraren." Men lette daar wèl op. Volgens het voorstel-Bavinck treden, om zoo te zeggen, met de vereeniging de Hoogleeraren af, zoodat zij geen Hoogleeraren meer zijn. Om deze vereeniging tot stand te doen komen, heeft er wederzijdsch eene benoeming plaats. De Kerken benoemen en de Vereeniging benoemt. De Kerken benoemen de Hoogleeraren der Faculteit tot Hoogleeraren der Theologische School, en de Vereeniging benoemt de Hoogleeraren der Theologische School tot Hoogleeraren der Faculteit. De Kerken en de Vereeniging krijgen dus bij de eerste benoeming geheel hetzelfde recht. Zij worden dus beschouwd als gelijk-berechtigden. Nu gaat het over de eenheid van opleiding tot dienaren des Woords. Er zal voor die eenheid van opleiding ééne Inrichting tot stand komen. En alsof de Kerken tot dien tijd toe niet een opleiding hadden, door al de Kerken in 1891/92 aanvaard als hare eigene opleiding, komen ineens twee corporaties naast elkander te staan: de Kerken en de Vereeniging, met gelijke zeggenschap in de benoeming. Maar, zóó stonden de Kerken en Vereeniging inzake de opleiding tot nu toe nooit naast elkaar. De Kerken hebben een eigen Theologische School, waarop de Vereeniging niets te zeggen heeft, en de Vereeniging heeft eene Vrije Universiteit, die slechts in eenig verband staat met de Kerken, zonder beslissende zeggenschap. Inzake de opleiding stonden zij dus volstrekt niet gelijk, en mogen ze ook niet in dit artikel als gelijken behandeld worden. Dat is iets binnensmokkelen, wat geen beding en geen feit was. Op de laatste Generale Synode te Groningen was dan ook wel anders gebleken! Maar op de lijn; in dit artikel-Bavinck getrokken, ging de Synode te Arnhem toch later voort, toen men met de meerderheid op dat oogenblik kon doen wat men wilde, en werd besloten om twee collecten te houden voor beide de Inrichtingen alsof zij in dezelfde betrekking stonden tot de Kerken. Dat was een afwijking van het besluit te Groningen; dat was in strijd met het beding van 1891-92! In het voorstel-Bos is geen sprake van benoemen. Natuurlijk niet. De Hoogleeraren treden niet af, en behoeven dus ook niet benoemd te worden. In dit voorstel staat weer de Theologische School, die voor de opleiding tot den dienst des Woorös als Eigen Inrichting door al de Kerken is aanvaard, voorop. Zij blijft, en hare Hoogleeraren ook. Wordt die Theologische School contractueel Theologische Faculteit, dan zijn, ipso facto, (door die daad van contractueele verbinding) de Hoogleeraren van die Theologische Faculteit, die — volgens datzelfde contract — niet meer staat onder het zeggenschap enz. van de Directeuren en Curatoren der Vereeniging, maar contractueel komt onder het zeggenschap der Kerken , in dezelfde verhouding gebracht tot de Kerken, als de Theologische School stond en blijft staan tot de Kerken. Maar natuurlijk, de Hoogleeraren aan die Theologische Faculteit zijn door die contractueele verbinding meteen Hoogleeraar der Theologische School geworden, waarop de Kerken alle zeggenschap hebben. Die Hoogleeraren deiTheologische Faculteit komen door dat contract in eene andere verhouding èn tot de Vereeniging èn tot de Kerken. Zij staan naar dat contract, ook als Hoogleeraren der Theologische School (die als Faculteit der Vrije Universiteit aangenomen is) nu niet meer als Hoogleeraren van die aangenomen Faculteit onder het zeggenschap van de Directeuren en Curatoren der Vereeniging, gelijk vroeger, maar onder het zeggenschap der Kerken. Zij staan nu — met die Faculteit — niet meer in gelijk verband tot de andere Faculteiten, maar alleen in dat verband, dat in het contract is aangenomen: zooveel als het universitair onderwijs noodzakelijk meebrengt. In geen ander verband. En waar zij vroeger slechts in een zeker verband stonden tot de Kerken — zooals vroeger dat verband gelegd was - staan zij nu tot de Kerken in een geheel ander verband, n.1. in dat verband, waarin te voren, en nu nog, de Theologische School stond en blijft staan tot de Kerken. De Vereeniging laat dus ook - naar dit contract de vroegere verbinding tot de Theologische Faculteit los, en aanvaardt het verband, zooals dit in het contract is omschreven. De lezers zullen langzamerhand wel gevoelen, dat die twee voorstellen door amendementen moeilijk tot één voorstel konden worden gemaakt. Er moet door de Kerken gekozen worden, langs welken weg zij tot eenheid van opleiding wenschen te komen: of langs den weg door het voorstel-Bavinck aangewezen, öf langs dien van het voorstel-Bos. Art. 4. Voorstel-Bavinck. Voorstel-Bos. Het normaal getal der Hoog- Het normaal getal der Hoogleeraren in de Theologie zal leeraren in de Theologie zal zes bedragen. Ingeval, hetzij zes bedragen. Ingeval eene de Kerken, hetzij de Vereeni- benoeming boven dit normaal ging voor Hooger Onderwijs, getal wenschelijk wordt gehet wenschelijk mochten ach- acht, beslist hierover de Geten, boven dit normale getal nerale Synode, of indien de eene benoeming te doen, zal Generale Synode niet vergahierover vooraf overleg worden dert, de Curatoren der Eigen gepleegd tusschen de weder- Inrichting (of een Synodus zijdsche Curatoren; en wan- contracta),*) in overleg met de neer dit overleg tot eenstem- Curatoren der Vrije Universimigheid geleid heeft, zal de teit. benoeming daarna geschieden met inachtneming van het bepaalde in artikel 5. Over het normaal getal van Hoogleeraren is dus geen verschil. In beide voorstellen wordt zes als voldoende gerekend. Overigens is ook in dit art. merkelijk verschil. In het voorstel Bavinck wordt de Yereeniging er weer ingehaald, met gelijke rechten als de Kerken. En „die Vereeniging moest er geheel buiten gelaten worden." (Bavinck.) Vooronderstelt eens, dat noodig geoordeeld wordt, aan die ééne Inrichting voor de opleiding tot den dienst des Woords een leerstoel te plaatsen, in verband met de Zending: een Hoogleeraar voor de Oostersche Volkenkunde, of voor de Indische godsdiensten, of voor de talen dei volken op Java. Moet dan die actie uitgaan van de Vereeniging, of alleen van de Kerken, die Zending drijven? Of zijn de Kerken alleen niet in staat, te oordeelen over het wenschelijke van een Hoogleeraar boven het normaal getal? Het voorstel-Bavinck gaat toch zeker niet van de vooronderstelling uit, dat de Kerken *) Dat wil zeggen: Curatoren met 10 Deputaten der Gen. Synode. 2 van het meer wetenschappelijke van het onderwijs geen verstand hebben? Indien dit zoo mocht zijn, dan keere men liever maar terug tot het oorspronkelijke plan van Amsterdam, n.1. om door de Kerken, naast de Theologische Faculteit, een Seminarium met de practische vakken te plaatsen, waarvan al de Professoren van Kampen in Maart 1901 zeiden: „De Kerken mogen het daarom ook niet dulden, dat die School tot een practisch Seminarium of tot een aanhangsel van de Theol. Faculteit der Vrije Universiteit worde afgetakeld!" Of hebben de Kerken daar wel verstand van, dan late men ook de uitbreiding gerust aan haar over! In het voorstel-Bos is dan ook geen sprake van de Vereeniging. Raar laat dit voorstel in dit opzicht buiten de gemeenschappelijke Inrichting, waarover de Kerken alle zeggenschap hebben. De Generale Synode beslist, naar dat voorstel, over het wenschelijke of niet wenschelijke om buiten het normaal getal nog een Hoogleeraar te benoemen. Is de Generale Synode niet vergaderd, en is er bepaald haast bij, dan beslist een „Synodus-contracta," waarin slechts een deel der gewone deputaten samenkomen. Mocht dit al niet geheel overeenkomen met de gewone beteekenis van een Synodus-contracta, öf dit woord minder aanbevelenswaardig zijn, dan zullen de voorstellers er niet op tegen hebben, te lezen: dan beslissen daarover deputaten ad hoe (voor die zaak door de Generale Synode benoemd). Als de Vereeniging ook hier maar buiten blijft. Kerkelijke belangen mogen niet opgeofferd worden aan eene Vereeniging, welke ook! Maar overigens, „overleg met de Curatoren der Vrije Universiteit" mag plaats hebben. Immers, volgens het eerste artikel van het voorstel-Bos, is verband gewenscht „wat het universitair onderwijs aangaat." Dit kan dienstbaar zijn tot bevordering der wetenschappen in het algemeen, en tevens tot bevordering van eenheid in de wetenschappen, wat de beginselen aangaat. Samenspreking tusschen de Hoogleeraren en tusschen de Curatoren der Theologische School en der Universiteit is dan ook noodig. Maar „overleg" is hier beperkt door het „besluit der Generale Synode." Een en ander verschilt ook hemelsbreed van eene benoeming „met inachtneming van het bepaalde in artikel 5 ' van het voorstel-Bavinck. Laat ons maar eens dat artikel 5 nader bezien. Het heeft echter onder de discussies eenige wijzigingen ondergaan, het voorstel-Bavinck namelijk. De zaak is ook eenigszins veranderd in het voorstel-Bos, op de onderlinge veigadering der voorstellers ; wat niet op de Synode meer kon ingediend worden. Wij plaatsen dus ook het voorstel-Bavinck, zooals het aangenomen is, en het voorstel-Bos, zooals het op de Synode ingediend is, maar ook zooals het later op de onderlinge vergadering gewijzigd is; van welke wijziging kennis gegeven is aan de voorstanders van het voorstelBavinck, doch welke wijziging zeker niet in de Acta Synodi zal voorkomen, omdat zij niet officieel is ingediend. Art 5. Voorstel-Bavinck. "Voorstel-Bos. De benoeming van een nieu- (Het ingediende.) wen Hoogleeraar in de Theo- De Hoogleeraren in de Theologie geschiedt aldus, dat deze logie worden benoemd door Hoogleeraar door de Kerken de Curatoren der Kerken (of en door de Vereeniging voor een Synodus Contracta) na Hooger Onderwijs beide wordt praeadvies van de Theologische aangesteld. Professoren. Deze benoeming \\ anneer in eene vacature moet geschieden met minstens moet voorzien worden, zullen twee derde van de stemmen de Hoogleeraren in de Theo- der Curatoren (of Synodus logie gezamenlijk een voor- Contracta), welke benoeming dracht van één of meer per- vanwege de Kerken door eene sonen indienen bij de Curatoren benoeming tot Hoogleeraren der Kerken. Indien minstens in de Theologische Faculteit acht van deze Curatoren tegen door de Directeuren der Verde voordracht geen bezwaar eeniging Voor Hooger Onderhebben , gaan zij tot de be- "wijs gevolgd wordt. noeming over, en wordt deze (Het later gewijzigde.) benoeming vanwege de Kerken De Hoogleeraren in de Theo- door eene benoeming tot Heog- logie worden benoemd, wanleeraren in de Theologische neer niet de Generale Synode Faculteit door de Directeuren vergadert, door de Curatoren der Vereeniging voor Hooger der Eigen Inrichting en de Onderwijs gevolgd. Indien drie Deputaten ad hoe (zie art. 4). of meer leden van het Cura- Deze benoeming gesehiedt na torium der Kerken zich ook praeadvies van de Theologische na correspondentie van Cura- Professoren en met minstens toren met het college van veertien van de stemmen, Hoogleeraren in de Theologie welke benoeming vanwege de met hunne voordracht niet Kerken door een benoeming kunnen vereenigen, zijn zij tot Hoogleeraar in de Theoverplicht eene Generale Synode logische Faculteit door de te laten samenroepen, die Directeuren der Vereeniging binnen den tijd van één jaar voor Hooger Onderwijs gevolgd vergadert, en de zaak der be- wordt. Mocht het vereisclite noeming tot beslissing brengt. getal stemmen niet worden verkregen, dan zullen de Curatoren der Eigen Inrichting en de tien Deputaten bovengenoemd binnen één jaar eene Generale Synode doen samenroepen , die de zaak der benoeming beëindigd. Het verschil tusschen de beide voorstellen-Bos zit dus hierin, dat die Synodus Contracta plaats heeft gemaakt voor 10 Deputaten Synodi met de Curatoren der School, en er, bij verschil, het samenroepen eener Gen. Synode bijgevoegd is. Het 2/3 is duidelijkheidshalve uitgedrukt door veertien. Op het wezen der zaak heeft dus die wijziging geen invloed. Reeds het eerste deel van het voorstel-Bavinck is zeker niet erg duidelijk. „De benoeming geschiedt aldus, dat., worden aangesteld." Wat is nu bedoeld: de benoeming of de aanstelling? Benoemen en aanstellen is toch niet hetzelfde. En als de benoeming heeft plaats gehad, zooals later wordt omschreven, en de Vereeniging weigert eens aan te stellen, waar blijft dan de benoeming, en wat dan te doen met de benoemden? Het is alles behalve contractueel duidelijk! En voorts. De aanstelling nu geschiedt door de Kerken en door de Vereeniging. Beide hebben dus ook in dit artikel weer evenveel recht. Of eigenlijk houdt de Vereeniging het einde in handen. Al het recht der Kerken in de benoeming beteekent niets, wanneer de Vereeniging weigert aan te stellen. Ook de samen te roepen Generale Synode kan daar niets tegen doen; want die brengt wel de zaak der benoeming tot beslissing, doch heeft op de aanstelling niets te zeggen. De Synode heeft beslist wie Hoogleeraren zullen zijn, doch of die benoemde Hoogleeraren in functie zullen treden, hangt alleen van de Vereeniging af. Of vergissen wij ons hier, wijl wij teveel naar de letter en niet naar de bedoeling oordeelen? Maar dit laatste mag immers niet! Vervolgens: De Hoogleeraren in de Theologie maken een voordracht van één of meer personen, en dienen die voordracht bij de Curatoren der Kerken in. Doch dezen zijn aan de voordracht gebonden; d. w. z.: de Kerken onderworpen aan de Universiteit. O, souvereiniteit der vrije wetenschap van Amsterdam! Bij de Staatsuniversiteit is de Begeering niet gebonden aan de voordracht en niemand denkt er aan te beweren, dat dit de wetenschap te na komt! .. . Zijn er echter minstens drie der Curatoren tegen, en baat correspondentie met de Hoogleeraren niet, dan beslist de Generale Synode. Waarover ? Eene benoeming is nog niet geschied. Slechts een voordracht. Zij beslist in de zaak der benoeming. Dus zij beslist of de benoeming zal plaats hebben uit de voordracht. Vindt de Synode die ééne op de voordracht der Hoogleeraren goed, of kan zij één benoemen uit de voordracht van meer personen, dan is de zaak der benoeming in orde. Doch als de Synode noch dien ééne, noch één van de personen uit de voordracht geschikt oordeelt, wat dan? Kan de Synode in dat geval ook buiten de voor- dracht der Hoogleeraren gaan? Natuurlijk niet; althans naar de letter van 't voorstel! De kwestie was over de voordracht. Een andere kwestie was niet aan de orde. De Synode moet over de kwestie die aanhangig is, beslissen. Welnu, de Synode beslist, uit de voordracht niet te benoemen. Zij is het in dat opzicht met de Curatoren der Kerken eens. Natuurlijk is het dan weer aan de Hoogleeraren toe, om een voordracht aan te bieden. Dragen de Hoogleeraren dan andere personen voor, dan is het mogelijk, dat de Curatoren benoemen of de Synode beslist. Doch wanneer de Hoogleeraren weer met denzelfden persoon of personen komen aandragen, wat dan? 'tls voor het minst weêr niet helder! De lezers gevoelen wel, dat naar dit voorstel öf de Yereeniging voor Hooger Onderwijs de macht in de handen krijgt door het recht van aanstellen of niet aanstellen, öf de Hoogleeraren krijgen het laatste woord, door hunne voordracht, waar de Kerken aan gebonden zijn. Maar, noch het eene, noch het andere moet, zoolang het met het zeggenschap der Kerken ernst is! Geheel anders is het geval in het voorstel-Bos. Daarin heet het kort en goed: „De Hoogleeraren in de Theologie worden benoemd door de Kerken"; hetzij dan in Generale Synode vergaderd, of hetzij door Curatoren deiSchool met Deputaten, door de Generale Synode benoemd. De bepaling is er bijgevoegd, dat 2/3 of 14 van de 20 stemmen (wanneer de benoeming niet plaats heeft dooide Generale Synode zelve), moeten vereenigd worden op den te benoemen Hoogleeraar. Doch de Kerken benoemen. En dan wordt niet aan de Vereeniging, noch aan de Hoogleeraren in de Theologie gevraagd, of zij dat goed vinden. Neen, de Kerken beslissen. Kunnen de Deputaten, die 20: 10 Curatoren en 10 Deputaten ad hoe, allen Deputaten der Kerken, het niet eens worden, omdat het vereischte getal stemmen niet wordt verkregen, dan roepen zij de Synode bij elkander, en die beëindigt. Maar dan is het uit. Dan is de Hoogleeraar, op de Generale Synode aangewezen, benoemd. De Vereeniging moet daarin berusten en de Hoogleeraren moeten daarin berusten, en de benoemde wordt aangesteld ook! Worden dan de Hoogleeraren geheel miskend? Dat niet. Zij geven prae-advies. Zij maken geen voordracht, waaraan de Kerken gebonden zijn, maar komen met hunne zeer gewaardeerde raadgeving. Meer niet. Die raadgeving beteekent veel, doch verbindt tot niets. Mij dunkt, het verschil in dit hoogst belangrijke artikel, vat ieder. De Kerken benoemen, en zijn in die benoeming geheel vrij; dat is de inhoud van het voorstelBos, in overeenstemming met art. 1 ervan. Zóó wordt de hoogheid en het recht der Kerk van Christus gehandhaafd zonder den Universitairen vorm te na te komen! > Aet. 6. Voorstel-Bavinck. Voorstel-Bos. De Hoogleeraren in de Theo- (Het ingediende.) logie onderteekenen de Formu- De Hoogleeraren in de The- lieren van Eenigheid volgens ologie onderteekenen, mede ter een door de Kerken daarvoor voldoening aan het bedoelde vast te stellen formulier, en in Art. 1 van het reglement ontvangen van de Kerken vrij- voor de Vrije Universiteit, de heid, om bij hunne benoeming Formulieren van Eenigheid, vol- tot lloogleeraar in de Theolo- gens een door de Kerken daar- gische Faculteit de verklaring voor vastgesteld formulier, te onderteekenen , dat zij liet (Het ge wij z igde.) in artikel 2 van de statuten De Hoogleeraren in de The- der Vereeniging voor Hooger ologie onderteekenen de For- Ondenvijs aangegeven stand- muiieren van Eenigheid volgens punt aanvaarden; met dien een door de Kerken daarvoor verstande, dat, naar het oor- vastgesteld formulier en zijn deel der Generale Synode, voor vrijgesteld van de ondei'tee- de Hoogleeraren in de Theo- kening van Art. 2 der statu- logie deze verklaring hetzelfde ten van de Vereeniging voor inhoudt als hetgeen in de on- Hooger Onderwijs. derteekening van de Formulieren van Eenheid van hen door de Kerken wordt geëischt, en dat bij eventueel verschil over de al of niet naleving van genoemd artikel 2 der statuten voor hen door de Generale Synode alleen wordt beslist. Ter verklaring diene, dat art. 2 van de statuten der Vereeniging voor Hooger Onderwijs luidt: „De Vereeniging staat voor alle onderwijs dat in hare scholen gegeven wordt geheel en uitsluitend op den grondslag der Gereformeerde beginselen, en erkent mitsdien als grondslag voor het onderwijs in de Godgeleerdheid de drie Formulieren van Eenigheid, gelijk die in den jare 1619 door de Nationale Synode van Dordrecht voor de Nederlandsche Gereformeerde Kerken zijn vastgesteld; een zoodanig gezag daaraan hechtende als genoemde Synode, blijkens hare eigene handelwijze en hare acteri, aan de belijdenisschriften der Nederlandsche Gereformeerde Kerken heeft toegekend." Art. 1 van de Instructie voor de Hoogleeraren luidt: „De hoofdregel, waarnaar alle Hoogleeraren zich bij hun onderwijs te richten hebben, is omschreven in art. 2 van de statuten." „Niemand kan als Hoogleeraar optreden, dan na onderteekening der verklaring, dat hij, voor zooveel zijn onderwijs daarbij betrokken is, het in genoemd artikel 2 aangegeven standpunt aanvaardt." Wat dat artikel der Statuten, waaraan de Hoogleeraren gebonden zijn, eigenlijk inhoudt, is moeielijk te zeggen, omdat niemand weet, wat „Gereformeerde beginselen" zijn. Zij moeten nog gevonden worden, zeggen de Hoogleeraren; en leden van een Jongelings-Vereeniging spelen reeds met die Gereformeerde beginselen, alsof ze opgetast lagen. Zij zijn wat anders dan de Formulieren van Eenigheid, want zij worden eerst genoemd, en daaraan, door een „mitsdien," de Formulieren verbonden. Nu is het bekend, hoe bevreesd al de Professoren van Kampen voor dat artikel 2 waren; o. a. heeft Dr. Bavinck daar het zijne meermalen van gezegd. Neen, dat artikel onderteekenden zij nooit! Volgens dat „standpunt der Vereeniging zijn confessioneel en wetenschappelijk met elkander in strijd," zeiden zij nog in 1901. Zich van te voren binden aan het onbekende, wie zou dat willen? En bovendien: verklaarde niet Dr. Bouwman, dat die formule „onvolledig, onduidelijk en onwetenschappelijk is?" Wanneer eens een paar Hoogleeraren iets voor Gereformeerd „beginsel" verklaarden, moesten dan de andere voor ongereformeerd verklaard worden? En zulk een artikel, dat juist zoo indertijd gesteld is, om ook een ethisch getinte Professor in zekere faculteit te kunnen benoemen, zal men indragen in 't leven der Gereformeerde Kerken; haar onderwijs ter opleiding van bedienaren des Woords daaraan onderworpen maken, en onbekende beginselen nevens en boven de Belijdenis aanvaarden? Dat is der Kerken Christi onwaardig! Immers, er staat in het voorstel-Bavinck, dat de Hoogleeraren zullen verklaren, het aangegeven standpunt in art. 2 van de statuten te aanvaarden. Maar, alsof zij zich-zelven daarin niet vertrouwen, en de verantwoordelijkheid zeiven niet op zich durven nemen, gaan zij schuilen achter de Kerken; want zij zullen van de Kerken daartoe de vrijheid ontvangen. Met willen en weten der Kerken dus dat standpunt aanvaarden! Zoo sleept dit artikel van het voorstel-Bavinck de Kerken ook in die lastige kwestie. Ja, de Kerken, die vrijheid moeten geven, aanvaarden mitsdien daardoor zelve ook dat ongelukkig standpunt! Een doekje voor 't bloeden wordt er verder op gelegd door de Generale Synode te laten zeggen, dat naar haar oordeel de onderteekening van Art. 2 der Statuten hetzelfde beteekent als de onderteekening der For- muiieren. Doch wat geeft dat oordeel van de Synode? Het is telkens toch weer te veranderen, omdat de ééne Synode niet kan oordeelen voor eene volgende Synode! En wat ligt ook de Vereeniging voor Hooger Onderwijs gelegen aan het oordeel der Synode! Zij handhaaft haar oordeel. Zij is alleen aan hare Statuten gebonden; daarnaar oordeelt zij, gelijk Ds. Klaarhamer pas nog herinnerde! Dit kwam op de Synode duidelijk uit, want toen door Ds. De Geus voorgesteld werd dat ook de Vereeniging die gelijkheid van beteekenis der onderteekening zou aanvaarden , werd dat amendement door de volgzame meerderheid verworpen\ Natuurlijk, dat wilden zij niet, die voor de Vereeniging pleitten, meer dan voor het recht en de vrijheid der Kerken. De Hoogleeraren zitten dus vast aan die onbekende „Gereformeerde beginselen," en wee hunner, als zij zich niet houden aan hetgeen de meerderheid der Hoogleeraren eens een Ger. beginsel noemen! De „Utr. Kerkbode" verzekerde het reeds vóór enkele weken. Doch „bij verschil" kan de Synode beslissen, staat er in dit voorstel. Intusschen zijn echter die tegensprekende Hoogleeraren reeds tot aan de Synode gebrandmerkt als ongereformeerd, — en dat, niettegenstaande zij de Formulieren hebben onderteekend, en ook niets tegen hen ingebracht kan worden, op grond van die Formulieren! . . . Prof. Rutgers beredeneerde bovendien, dat het amendement van Ds De Geus niets gaf. Immers, de Directeuren van heden konden verklaren, dat de onderteekening van Art. 2 der Statuten hetzelfde inhield als de onderteekening van de Formulieren van Eenheid; doch aan die verklaring waren latere Directeuren niet gebonden. Als maar onderteekend werd dat de Hoogleeraren het standpunt, in art. 2 aangegeven, aanvaarden; wat daarbij verklaard werd deed tot de zaak niet af. En niemand der meerderheid weersprak hem! Vooronderstelt ook, dat de nu benoemde Professoren Dr. Bavinck en Biesterveld, Art. 2 der Statuten onderteekenen met een gravamen (bezwaar), dat beteekent natuurlijk ook al weinig, omdat zij dan toch gebonden zijn totdat het artikel veranderd wordt. En meermalen is gezegd, dat verandering van dat artikel in het Statuut onmogelijk (?) is, omdat de Vereeniging op grond van dat Statuut rechtspersoonlijkheid heeft verkregen. De overige wijzigingen — ofschoon op de alg. vergadering ter sprake gebracht — zullen nog wel wat op zich laten wachten. Toch bindt men de Kerken in zulk een ernstige zaak alvast maar aan zulk een fatale formule! Het voorstel-Bos verlost van dien dwang. Dit voorstel is gewijzigd. Waarom? Wel er stond in: „mede ter voldoening aan het bedoelde in art. 1 van het reglement (art. 2 van de statuten). Daarmee was bedoeld, dat de Hoogleeraren, door de Formulieren te onderteekenen, verder niets te teekenen hadden. Daarmee vrij wajen van de verbinding, in art. 2 geëischt. Of wilt ge: de onderteekening van art. 2 der statuten zou niets anders inhouden dan de onderteekening van de Formulieren. Toen dit op de Synode besproken werd, verklaarde echter één der leden, dat de uitdrukking: „mede ter voldoening van het bedoelde in art. 1 van het reglement," hetzelfde zei als in het voorstel-Bavinck. Dat daardoor de Hoogleeraren zich toch aan die Gereformeerde beginselen verbonden, zwevende boven de Formulieren. Toen wij dat hoorden, en merkten dat de Synode dan toch weer „de strop om de keel legde" met die uitdrukking, kwam het ons beter voor, haar er maar uit te laten, en verbeterden wij, door eenvoudig en duidelijk te schrijven: „en zijn vrijgesteld van de onderteekening van artikel 2 der statuten." Dat is voor geen tweeërlei uitlegging vatbaar! Wij raden dan ook die lezing aan, en hopen niet, dat Hoogleeraren en Kerken zich zullen laten binden aan beginselen, die niet reeds liggen in de Formulieren. Willen de Hoogleeraren van de andere Faculteiten zich aan zoo iets binden, dat is hunne zaak. De treurige geschiedenis van „Seinpost" met Jhr. De Savornin Lohman, waarvan Dr. Bavinck later zoo'n spijt had, zij hun tot leering! Neen, Hoogleeraren, waarover de Kerken zeggenschap hebben, moeten tot zoo iets geen vrijheid ontvangen ! Opmerkelijk is, dat in het concept van 1893, art. 8 (onderteekend door Dr. Bavinck, Dr. van Goor, Dr. A. Kuyper Sr., Ds. van Schelven en Ds. Neijens) in het geheel geen sprake is van de onderteekening van art. 2 der statuten der Vereeniging. Daarin is alleen sprake van de onderteekening van de Formulieren van Eenheid. Met het voorstel-Bavinck zijn de broeders dus sedert 1893 nog achteruitgegaan. En zelfs van dat concept verklaarden toen bijna alle Provinciale Synodes, dat het in strijd was met het beding van 1891/1892. Of wij dus ook sedert achteruitgegaan zijn! Men leze eens, wat vele voorstanders van het voorstel-Bavinck toen zeiden van het recht, de vrijheid en het zeggenschap der Kerken, en men kan bijna niet begrijpen hoe broeders, die toen zoo kras en zoo beslist spraken, nu zoo meegaand zijn geworden. Maar, dacht men van den kant der leiders, „de aanhouder wint," en aldus verkregen legendes, voor wie niet doordacht, het stempel der waarheid! Abt. 7. Voorstel-Bavinck. Voorstel-Bos. De Hoogleeraren in de Theo- De Hoogleeraren in de Theologie ontvangen hun tracte- logie ontvangen hun tractement en pensioen van de Ker- ment en pensioen (en desken tot het thans door de gelijks hunne weduwen en Kerken vastgestelde bedrag (en weezen hunne toelagen) van desgelijks hunne weduwen en de Kerken, tot het thans door weezen hunne toelagen); ter- de Vereeniging van Hooger wijl hetgeen de Vereeniging Onderwijs aan hare Iloogleevoor Hooger Onderwijs aan raren uitgekeerde bedrag; ter- hare Hoogleeraren meer uit- -wijl alle collegegelden, collecten, keert, hetzij aan traktement, contributiën, giften en erfla- hetzij aan pensioen , hun door tingen voor die ééne vereenigde de Vereeniging van Hooger opleiding zullen gestort wor- Onderwijs wordt verstrekt. den in ééne kas, die aan de Telken jare wordt één der Kerken toebehoort, en die door door de Generale Synode voor hare Curatoren wordt beheerd de Theologische opleiding uitge- en bestuurd, schreven kerkcollecten gestort in de kas van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs. Het verschil tusschen de beide voorstellen komt in dit artikel weer duidelijk uit. In het voorstel-Bavinck is een gemengd stelsel. De Kerken zullen wat betalen, en de Vereeniging ook. Twee kassen ^ en twee collecten, wat reeds zoo lang aanleiding gaf tot allerlei moeielijkheden en onaangenaamheden. Door dit stelsel zijn èn de Kerken èn de Vereeniging gebonden; kunnen geen van beide zich vrij bewegen. Wie geld geeft, heeft rechten en zeggenschap. Hierdoor wordt dus weer het zeggenschap gedeeld. Wie ontvangt is altijd min of meer afhankelijk van den gever. En geld is toch altijd een lastige kwestie! Het voorstel-Bos wil, naar art. 1 van dat voorstel, dat ook de salariëering aan de Kerken zij, evenals de Hoogleeraren der Theologische School dat noodzakelijk achtten in hunne „Verklaring en Stellingen" (Maart 1901). Betalen de Kerken alles wat de opleiding aangaat, en ontvangen zij ook alles wat voor de opleiding gegeven wordt, dan kunnen zij zich vrij bewegen, en — houden ook het heft in de handen, wanneer er eens conflict kwam met de Vereeniging. Bovendien. Wanneer eens aan de Vereeniging subsidie aangeboden werd door de Regeering, bij eene nieuwe wetgeving op het Hooger Onderwijs, dan zou de Vereeniging zooveel subsidie kunnen aannemen als de wet haar toeliet tot uitbreiding en vermeerdering van de Faculteiten, waarover de Vereeniging alle zeggenschap heeft en behoudt. En, hoe dringend noodig is die uitbreiding niet! Dat geld kwam dan in hare kas, en zij kon er mee doen wat zij wilde. Doch de Kerken hadden daarmee niets van doen. Geen cent kwam ervan in de kas, bestemd voor de opleiding. Het gevaar dat anders dreigt, zou daardoor voor de Kerken afgewend zijn. Die kwestie moet men niet licht achten. Het Lager Onderwijs ontvangt reeds staats-subsidie. Het ligt dus voor de hand, dat ook voor het Hooger Onderwijs (Gymnasia en Universiteiten) aan de vrije inrichtingen steun zal aangeboden worden. Die stroom is niet te keeren, al verklaren ook enkelen er zich tegen. Zal de Vrije Universiteit tot behoorlijke ontwikkeling komen, is die steun niet te versmaden. Door gelden uit onze kringen alleen komen wij niet waar we wezen moeten. Denkt aan de Faculteit der Ld'. :ren en die der Rechten; zij hebben ieder slechts één Pi jfessor. Is 't helaas, haast geen bespotting! En voorts, nog niemand is er voor de Medicijnen en voor de Natuurkunde. Zijn nu de kassen, gelijk in het voorstel-Bos, geheel gescheiden, dan kan de Vereeniging hare Faculteiten er óp krijgen, zonder in moeielijkheden te komen met de Kerken, die geen subsidie van den Staat willen, inzake de opleiding, en in verband hiermee, inzake het onderhoud harer Hoogleeraren. Daar komt nog iets bij. Er zijn tal van leden in de Hervormde Kerk, die sympathiseeren met een Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden grondslag, doch die nu niet meewerken, om de Kerkelijke richting in de Vrije Universiteit. Zij geven geen geld aan een kas, waaruit betaald wordt voor de opleiding tot dienaren des Woords in de Gereformeerde Kerken. Krijgt die opleiding een afzonderlijke kas, geheel gescheiden van de kas der Vereeniging, dan kunnen deze broeders zonder bezwaar aan de kas der Vereeniging geven, wetende dat dat geld niet voor de opleiding, maar uitsluitend besteed wordt voor de andere Faculteiten. Bovendien: de Kerk moet niet gemengd worden in de finantiën der Vereeniging, en de bloei der andere Faculteiten mag niet beperkt en tegengehouden worden door den samenhang der Universiteit met de Kerken naar Bavinck's voorstel! Art. 8. Voorstel-Bavinck. Voorstel-Bos. Evenals de Vereeniging voor De Hoogleeraren der Eigen Ilooger Onderwijs harerzijds, Inrichting zijn onderworpen houden ook de Kerken door aan de regelingen en het toe- raiddel van hare Curatoren zicht ven hare Curatoren, en toezicht op het onderwijs der als Hoogleeraren in de Theo- Hoogleeraren in de Theologie. logische Faculteit aan de rege- Deze zijn als Hoogleeraren lingen en het toezicht der Vrije in de Theologische Faculteit Universiteit. Indien er cononderworpen aan de regelin- flict komt tusschen de vergen, die voor de Universiteit plichtingen die de IToogleeraren gelden. Indien er conflict komt hebben als Hoogleeraren van tusschen de verplichtingen die de Eigen Inrichting der Kerde Hoogleeraren hebben als ken en die welke op hen rusten Hoogleeraren vanwege de Ker- als Hoogleeraren in de Theoken aangesteld, en die welke logische Faculteit der Vrije op hun rusten als Hoogleeraren Universiteit, zal de Generale der Theologische Faculteit, zal uitspraak doen. de Generale Synode in laatste instantie uitspraak doen. In dit artikel is niet veel verschil, wanneer met gelijke woorden hetzelfde bedoeld wordt. Iets dat wel aan twijfel onderworpen is, als dit artikel in verband beschouwd wordt met de andere artikelen. Vooreerst het begin. In het voorstel-Bavinck is het, alsof wat de Vereeniging doet en zal doen, zoo al niet de grond, dan toch de maatstaf is voor wat nu ook de Kerken moeten doen. „Evenals de Vereeniging .... houden ook de Kerken." De Vereen, moet echter in dit geval niet het model zijn, want de opleidings-inrichting moet niet geschoeid worden op de leest der andere Faculteiten, die aan de Yereeniging onderworpen zijn, omdat die opleidings-inrichting aan de Kerken behoort, en alleen in eenig verband staat met de andere Faculteiten, n.1. zóó als het universitair onderwijs dat eischt. Dat onderwijs nu eischt gemeenschappelijke regeling en toezicht. Dat bedoelt ook het voorstel-Bos alleen, als er sprake is van „onderworpen aan." Komt er conflict inzake de regeling van het onderwijs of in het toezicht op de Hoogleeraren, dan beslist de Generale Synode. Wat het voorstel-Bavinck verstaat door dat „onderworpen zijn aan de regelingen en toezicht," kunnen wij niet uitmaken. Het begin of de aanhef van dat voorstel, in verband met het artikel (6), dat handelt over de onderteekening van art. 2 der Statuten van de Vereeniging, doet ons vermoeden, dat dit voorstel iets anders en wat meer bedoelt dan het voorstel-Bos. Art. 9. Voorstel-Bavinck. Vooestel-Bos. Wanneer de Kerken wegens De Kerken hebben het recht afwijking in de leer of erger- wegens afwijking in de leer lijken wandel een Hoogleeraar of ergerlijken wandel de Hoog- in de Theologie schorsen of leeraren in de Theologie te ontslaan, doen zij hiervan in schorsen en te ontslaan. Zij een gemotiveerd schrijven me- doen hiervan in een gemoti- dedeeling aan de Directeuren veerd schrijven mededeeling van de Vereeniging voor Hoo- aan de Directeuren van de ger Onderwijs, die zich ver- Vereeniging voor Hooger On- binden deze schorsing en dit derwijs, die zich verbinden ontslag voor dezen Hoogleeraar deze schorsing en dit ontslag ook hunnerzijds te doen gelden. voor deze Hoogleeraren ook De Kerken oefenen dit recht hunnerzijds te doen gelden, van schorsing uit door middel De Kerken oefenen dit recht van hare Curatoren, maar het van schorsing uit door middel ontslag kan alleen gegeven van hare Curatoren; maar het worden door de Generale Sy- definitief ontslag kan alleen no(*e- gegeven worden door de Ge- Indien de geschorste in appèl nerale Synode, komt, gaat de schorsing niet Indien de geschorste in appèl in totdat de Provinciale Sy- komt, gaat de schorsing niet node, onder welke hij ressor- in, totdat de Provinciale Sy- teei t, heeft beslist. node, onder welke hij ressorteert , heeft beslist. Deze voorstellen zijn bijna gelijkluidend. Het verschil bestaat alleen hierin, dat in het voorstel-Bos het recht der Kerken uitdrukkelijk wordt genoemd. Art. 10. Voobstel-Bavinck. Voorstel-Bos. De Curatoren der Kerken De Curatoren der Eigen en de Directeuren der Vrije Inrichting en de Directeuren Universiteit hebben het recht, der Vrije Universiteit hebben na overleg en in overeenstem- het recht, na overleg en in ming met elkander, eenen overeenstemming met elkanHoogleeraar, die ongeschikt der, eenen Hoogleeraar, die blijkt voor het onderwijs of ongeschikt blijkt voor de wede opleiding op non-activiteit tenschappelijke of practische te stellen, mits met toeken- opleiding, op non-activiteit te ning van het in artikel 7 stellen, mits met toekenning genoemde pensioen als wacht- van het in artikel 7 genoemde geld. Indien deze overeenstem- pensioen als wachtgeld. Inming niet verkregen wordt, dien deze overeenstemming beslist de Generale Synode. niet verkregen wordt, beslist de Generale Synode. In dit artikel spreekt weer het voorstel-Bos van „de Curatoren der Eigen Inrichting," in onderscheiding van het ander voorstel, dat „de Curatoren der Kerken" zegt. Dit is zóó in het voorstel-Bos uitgedrukt, om vast te houden aan het beginsel, in art. 1 neergelegd, dat geen conti act wordt gemaakt tusschen de Vereeniging en de Kerken, waarin er alleen een verband komt tusschen die 3 twee, maar een contract tusschen de Vereeniging en de Kerken in betrekking tot de Theologische School der Kerken, die moet blijven bestaan. Ook wil het voorstel-Bos geen onderscheid tusschen onderwijs en opleiding. Het is alleen opleiding, doch wetenschappelijk en practisch. Art. 11. Voorstel-Bavinck. Voorstel-Bos. De Hoogleeraren geven les De Hoogleeraren geven les in de vakken, door Curatoren in de vakken door de Curader Kerken en de Directeuren toren der Eigen Inrichting en de Curatoren der Vrije hun opgedragen. Indien de Universiteit, in overleg met Directeuren en de Curatoren elkander, hun bij hunne he- der Vrije Universiteit hun noeming opgedragen, behou- daarenboven het onderwijs in dens de wijzigingen, die daarin eenig ander vak willen opdralater met hun eigen goed- gen, geschiedt dit in overleg vinden worden aangebracht, met de Curatoren der Eigen terwijl zij daarbij voorts zicli Inrichting en zijn de Hooghouden aan de Series Lectio- leeraren ook daartoe verplicht, num, door de Curatoreu der behoudens het recht van CuraVrije Universiteit vastgesteld. toren der Eigen Inrichting, en van de Directeuren en de Curatoren der Vrije Universiteit , om daarin later wijziging aan te brengen. Ook voor deze wijziging zal bovenstaande bepaling gelden, mits met goedvinden van de betrokken Hoogleeraren , die voorts zich houden aan de Series Lectionum, door de Curatoren der Eigen Inrichting en de Curatoren der Vrije Universiteit vastgesteld. Hier loopen de voorstellen wat meer uit elkaar. 11. Voorstel-Bos. De Hoogleeraren geven les in de vakken door de Curatoren der Eigen Inrichting hun opgedragen. Indien de Directeuren en de Curatoren der Vrije Universiteit hun daarenboven het onderwijs in eenig ander vak willen opdragen , geschiedt dit in overleg met de Curatoren der Eigen Inrichting en zijn de Hoogleeraren ook daartoe verplicht, behoudens het recht van Curatoren der Eigen Inrichting, en van de Directeuren en de Curatoren der Vrije Universiteit , om daarin later wijziging aan te brengen. Ook voor deze wijziging zal bovenstaande bepaling gelden, mits met goedvinden van de betrokken Hoogleeraren , die voorts zich houden aan de Series Lectionum, door de Curatoren der Eigen Inrichting en de Curatoren der Vrije Universiteit vastgesteld. Hier loopen de voorstellen In het voorstel-Bavinck is volkomen gelijkstelling van rechten. In dat van Bos niet. In het voorstel-Bos dragen alleen de Kerken, door de Curatoren der Theologische School, de lessen op, om ook in deze zaak het zeggenschap der Kerken te handhaven. Het recht dat de Vereeniging toegekend wordt is, om door hare Directeuren en Curatoren eenig ander vak voor te stellen, maar weer in overleg met de Curatoren van de School der Kerken, opdat er nooit onbehoorlijke pressie kan uitgeoefend worden door de Yereeniging inzake de ééne opleiding, waarover de Kerken zeggenschap hebben. Art. 12. Voorstel-Bavinck. Voorstel-Bos. Tot de, Theologische colleges Tot de Theologische colleges ■worden na afgelegd propaedeu- worden, na afgelegd propae- tisch examen alleen zulke stu- deutisch examen, alleen zulke denten toegelaten, die een goed studenten toegelaten die een getuigenis aangaande belijde- goed getuigenis aangaande be- nis en leven overleggen. lijdenis en leven overleggen. In geval iemand aan laatst- Jongelieden, die geen getuigenoemde voorwaarde niet vol- genis als bedoeld in alinea 1 doet, wordt over zijne toela- kunnen overleggen , kunnen ting door de Hoogleeraren in ter beslissing van de Hoogde Theologie beslist. leeraren, als auditores of hos- pitanten worden toegelaten. De kwestie in dit artikel is, of desnoods tot de Theologische colleges ieder en een kan toegelaten worden als student. Het voorstel-Bavinck zegt ja, met toestemming van de Hoogleeraren. Het voorstel-Bos zegt, neen. Zij worden niet als student ingeschreven, maar zij kunnen alleen tot de lessen toegelaten worden als hospitanten, als toehoorders. Art. 13. Beide voorstellen zijn gelijk. De Hoogleeraren in de Theologie zijn verplicht toezicht te houden op leer en leven der Theologische studenten. Art. 14. Voorstel-Bavinck. Voorstel-Bos. De Vereeniging voor Hooger De Eigen Inrichting der KerOnderwijs verbindt zich, van ken mag als Theologische Fade Overheid in het geheel geen culteit in verband met de andere subsidie of voorwaarden te aan- Faculteiten in geenerlei opzicht vaarden voor de Theologische in haar recht en vrijheid worFaculteit of voor hare Hoog- den beperkt, wanneer te eenileeraren, en ook voor Univer- gertijde de Vereeniging voor siteit in het algemeen geene Hooger Onderwijs voor hare voorwaarden te aanvaarden, Vrije Universiteit den effectus die het bij dit contract aan civilis van de Overheid mocht de Geref. Kerken toegekende ontvangen, zeggenschap over de Theol. Faculteit ook maar eenigszins in gevaar zouden brengen. Het verschil zit alleen hierin, dat het voorstel-Bos, naar 't contract, de Vrije Universiteit geheel vrij wil laten, wat de Faculteiten aangaat, waarover de Vereeniging het zeggenschap heeft. De ééne opleidings-inrichting echter blijft daar geheel buiten. En dat kan in dit voorstel, omdat ook het flnantiëel beheer geheel aan de Kerken overgelaten is. Met het voorstel-Bavinck komt de Vereeniging in groote moeielijkheid. Zij mag naar dit voorstel niet profiteeren van een andere wet op Hooger Onderwijs, waarin aan vrije Hoogescholen voordeelen worden toegekend, want hierdoor zou het zeggenschap der Kerken altijd eenigszins in gevaar komen. In het voorstel-Bavinck moest dit echter zoo geformuleerd worden, om de nauwe vereeniging, eenmaal voorop- gesteld. Naar die samensmelting is er ook in dit art. van de School der Kerken geen sprake meer; alleen van de Theologische Faculteit. En het bindt die opleidingsinrichting zóó aan de andere Faculteiten en aan heel de Vereeniging, dat inzake subsidie van den Staat de Theologische opleiding staat en valt met de andere Faculteiten. In het voorstel-Bos is een zeer los verband gelegd, wat inzake al dan niet subsidie etc. van den Staat de vrijheid van beweging verzekert, zoowel van de Vereeniging als van de Kerken; zij 't in tegenovergestelde richting, aldus, dat de Universiteit subsidie etc. kan aanvaarden, maaide School der Kerken niettemin geheel vrij blijft. Toch verwierp de meerderheid der Synode ook hier maar weer het betere! Art. 15. VoOftSTEL-BAVINCK. VOORSTEL-BOS. Vanwege de Kerken worden Vanwege de Kerken worden tien Curatoren benoemd. Deze tien Curatoren (met hunne Sebenoeming geschiedt door de cundi) benoemd, door elke proGenerale Synode, in dier voege vincie één. Deze benoeming dat er rekening worde gehou- geschiedt door de Generale den met de tweeërlei opvatting, Synode, uit een voordracht die in de Kerken gevonden van dubbeltallen door de Prov. wordt omtrent de opleiding Synodes, tot den dienst des Woords, en de eene helft van deze Curatoren benoemd worde uit hen die gestudeerd hebben aan de Theologische School, en de andere helft uit hen die hunne opleiding verkregen aan een der Universiteiten hier te lande. In het voorstel-Bavinck wordt de gedeeldheid der Kerken officieel en contractueel bestendigd! Dit artikel kan natuurlijk niet blijven. Want als het contract doorgaat, hebben met eenige jaren allen die voor Curator in aan- merking zouden kunnen komen, gestudeerd aan de ééne opleidings-inrichting. En wat nog slechts enkele jaren kan bestaan, n.1. gestudeerd te hebben aan de Theologische School te Kampen (in ouden vorm), mag niet in een contract worden opgenomen, dat voor de verre toekomst is. In het voorstel-Bos hebt ge dan ook die fatale onderscheiding niet. Verder bestaat er verschil hierin , of de Provinciale Synodes in de benoeming van de Curatoren erkend zullen worden of niet. Het voorstel-Bavinck zegt, neen, en laat de gelegenheid open, dat de Generale Synode Curatoren benoemt uit een en dezelfde provincie, bijv. alle tien uit Holland (Noord- of Zuid-Holland, of uit beide). Dat mag niet. 't Is veel beter bij de gewoonte te blijven. Iedere Provinciale Synode weet het best, wie zij uit hare provincie het meest geschikt oordeelt. En dan wordt het Curatorium ook samengesteld uit leeraren van al de provinciën. Art. 16. Voorstellen beide gelijk, alleen in het voorstel-Bos aan gewezen door wat tusschen twee haakjes staat. (Als in concept-Bavinck met voorbehoud van eventuëele wijziging). De kosten verbonden aan de vereeniging van de Theologische School en de Theologische Faculteit, eventueel ook de kosten van eene daardoor noodige verplaatsing van de Vrije Universiteit, zullen voor de helft gedragen worden door de Kerken, met dien verstande, dat indien een nieuw gebouw moet worden ingericht, van de kosten hiervoor zal worden afgetrokken de som, die het thans in gebruik zijnde gebouw der Vrije Universiteit opbrengt. De Vereeniging geeft voor de ontvangst van het aldus door de Kerken betaalde aandeel in de kosten een hypothecaire schuldbekentenis aan de Kerken ; en verplicht zich , indien het contract met de Kerken verbroken wordt, deze som binnen een jaar te restitueeren. Bij deze te restitueeren som zullen echter niet in rekening gebracht worden de kosten, aan de verhuizing der Hoogleeraren verbonden. Voorts zal door de Generale Synode in overleg met de Vereeniging voor Hooger Onderwijs worden vastgesteld welk aandeel door de Kerken zal betaald worden in de kosten, aan onderhoud der gebouwen enz. verbonden. Art. 17. Beide in 't eerste gedeelte gelijk. Het contract van de Kerken met de Directeuren der Vereeniging voor Hooger Onderwijs wordt aangegaan voor onbepaalden tijd, met dien verstande, dat het van weerszijden opzegbaar zal zijn, mits hiervan één jaar van te voren kennis gegeven worde. Het voorstel-Bos heeft er echter dit bij: Eventueel verschil over de uitlegging van eenig artikel van dit contract wordt door de Generale Synode beslist. Dat achten wij om een mogelijk conflict niet ongewenscht; ja, noodzakelijk. Reeds nu toch bleek uit Heraut 1299, dat enkele bepalingen in 't voorstel-Bavinck niet naar de letter, maar naar de bedoeling er van moesten verklaard. Wat een bronnen voor nieuwe gedeeldheid en onrust! Toch verwierp ook hier de meerderheid der Synode maar 't betere, en nog wel in strijd met haar eigen systeem, om ook bij ander geschil de Synode te laten beslissen! Art. 18. Voorstel-Bavinck en Voorstel-Bos verschillen alleen hierin, dat het eerste alleen 's Gravenhage en het andere ook Leiden of Utrecht als plaats der vestiging aanwijst. De slotbepaling, bij beide gelijk, loopt over het Gymnasium. Meer dan eens is door ons beweerd, dat het voorstelBos wezenlijk (principieel) overeenkomt met het voorstelBavinck, ingediend op de Generale Synode te Groningen 1899. Di. Bavinck heeft dat ontkend. Maar, terecht? Laten we ten bewijze van onze bewering iets uit dat voorstel ter lezing en overweging aanbieden. Op de vraag, of de Theologische School moet blijven onder het zeggenschap der Kerken, en of de Yereeniging er geheel buiten moet blijven, schreef Dr. Bavinck aldus: „Besluiten: 1°. om te hebben en te houden eene eigene Hoogeschool tot wetenschappelijke beoefening der Theologie en tot opleiding voor den dienst des WoordsT' (pag. 72). Dit besluit is gegrond op de overwegingen, genoemd op bladzijde 71 en 72: „Oveiwegende, dat zij (de Kerken) bij de vereeniging in 1892 de Theologische School te Kampen als eigene inrichting tot opleiding voor den dienst des Woords hebben aanvaard, ovei wegende, dat zij in de wetenschappelijke beoefening der Theologie en in de opleiding tot den dienst des Woords zich niet mogen afhankelijk maken van, noch zich ook in het ongereede mogen laten brengen door eene particuliere Vereeniging, welke met de oprichting eener Theologische Faculteit eenzelfde zaak ter hand genomen heeft, ovei wegende, dat eene particuliere Yereeniging uit den aard der zaak noch genoegzame waarborgen bieden kan voor haar eigen voortbestaan of dat van hare school, noch ook dezelfde zekerheid als de Kerken schenken kan voor de trouwe behartiging van de zoowel wetenschappelijk als practisch voldoende opleiding tot den dienst des Woords, ovei wegende, dat zij, als Kerken van Christus, het haai toebetrouwde Woord Gods hebben te bewaren, uit te leggen, te verdedigen en aan alle creaturen te prediken, en mitsdien bij de wetenschappelijke beoefening der Theologie zoowel als bij de opleiding tot den dienst des Woords ien allen tijde rechtstreeks belang hebben . . ." Zóó schreef Dr. Bavinck in 1899. En wat het flnantiSel beheer aangaat, was het oordeel van Dr. Bavinck toen op bladz. 74 aldus: Besluiten: 9°. „om de zorg voor de finantiöele behoeften der School op te dragen aan vijf Directeuren, die leden der Geref. Kerken moeten zijn," enz. En op bladzijde 76 heet het: d. „dat de Gereformeerde Kerken en de Vereeniging voor Hooger Onderwijs, elk voor hare eigen inrichting van onderwijs, een eigen kas houden," enz. Met welk voorstel deze overwegingen en besluiten het meest overeenstemt, met het voorstel-Bavinck (1902), of met het voorstel-Bos, beide boven besproken, mogen de lezers beslissen. Zoo ook wat het verband tusschen beide aangaat. Dienaangaande lezen we in het voorstel-Bavinck van 1899, op bladz. 75: „besluiten, aan Directeuren der Vereeniging voor Hooger Onderwijs het verzoek te richten", 3°. „dat zij, tot tijd en wijle zijzelven wegens overvloed van bekwame mannen en geldelijke middelen tot de oprichting eener eigene Theologische Faculteit willen besluiten, de Hoogeschool, die door de Gereform. Kerken voor de Godgeleerdheid onderhouden wordt, beschouwen en erkennen als Theologische Faculteit der Vrije Universiteit, en haar als zoodanig gelijken rang en eere schenken als aan de andere faculteiten. 4°. dat zij, in overleg met Deputaten der Synode, deze Hoogeschool als Theologische Faculteit met de andere faculteiten zoo in verband zetten, dat a. deze samen naar buiten en officieel den naam dragen van Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag; b. dat Directeuren, Curatoren en Hoogleeraren beiderzijds telkens één College vormen, samen zorgen voor den bloei van Gereformeerd Hooger Onderwijs in ons vaderland in het algemeen, en met elkander die gemeenschappelijke belangen behartigen, die de gansche Universiteit raken en op alle faculteitsn betrekking hebben; c. dat benoeming, schorsing en ontslag van de Hoogleeraren in de Theologie geschiede als boven is bepaald, (namelijk: door Curatoren der Kerken) en die van de Hoogleeraren in de andere faculteiten plaats hebbe overeenkomstig de statuten der Vereeniging voor Hooger Onderwijs; met dien verstande, dat ter goede verstandhouding de Colleges van Directeuren, Curatoren en Hoogleeraren beiderzijds in al deze gevallen en voorzoover zij er bij betrokken zijn, onderling met elkander overleg plegen, zonder elkander over en weer te binden." Onpartijdige beoordeelaars zullen moeten erkennen, dat dit voorstel van Dr. Bavinck wezenlijk in hoofdzaken overeenkomt met het voorstel-Bos, te Arnhem aangeboden, en geheel verschilt van het voorstel-Bavinck van thans. Alleen in het no. 4 bepaalde lag eenig verband van de School der Kerken met de andere Faculteiten, en daardoor met de Universiteit, dat ofschoon weinig belijnd, zeer ver ging. Latea nu de Kerkeraden oordeelen, welk voorstel zij het meest wenschelijk achten. Zij behoeven daarom nog niet één van beide voorstellen onveranderd over te nemen; integendeel, men wijzige het gekozen voorstel, of vuile het aan, zooals zij goed zullen vinden. Doch men doe de moeite, beide voorstellen in ernstige overweging te nemen, en verloope zich niet in oppervlakkigheid, zooals velen tot hiertoe deden, slechts op klanken afgaande. NASCHRIFT. 1. Keeds hadden wij het vorenstaande geschreven, gereed om ter perse te gaan, toen een artikel in „De Heraut" (no. 1299) onze aandacht trof. Ds. Diemer had in „De Bazuin" geschreven over het artikel der benoeming in het voorstel-Bavinck. Zijne uitlegging van dat artikel kwam vrijwel overeen met onze voorstelling. En nu beweerde ,, De Heraut" dat de bedoeling van dat artikel, wat het slot er van betreft, niet zoo was. Neen, bedoeld was, dat de Generale Synode, ook buiten de voordracht van Hoogleeraren kon benoemen, en dat de aanstelling alsdan volgen moest ook. Daarbij echter aanstonds te spreken van gebrek aan waarheid en van een gebruik maken van elk wapen in dezen strijd, geeft minder pas, als de „Heraut" zich slechts redden kan door van de bedoeling van het artikel te spreken! Laten wij over de bedoeling van dit artikel verder niet twisten, maar een weg aanwijzen die beter is. In het voorstel-Bos is het duidelijk genoeg uitgedrukt, dat de Kerken het zeggenschap zullen hebben in de benoeming. Indien nu het voorstel-Bavinck dat ook bedoelt, laten dan de voorstanders van het voorstel-Bavinck dit artikel overnemen van het voorstel-Bos. Dan zijn we, wat de benoeming aangaat, alvast klaar. Anders blijft toch nog altijd de gebondenheid van de Curatoren der Schoolgaan de voordracht bestaan! Misschien zijn er meer artikels in het voorstel-Bavinck, die beter bedoeld zijn, dan de uitdrukkingen doen vermoeden. Laten de voorstanders van het voorstel-Bavinck ook die artikelen verruilen voor die in het voorstel-Bos. En als zij dan ook art. 1 uit dat voorstel in het voorstelBavinck kunnen overnemen, dan bestaat er goéde hoop, om tot één voorstel te komen. De titel van het voorstel doet hier niets af. Beweren de broeders, dat er principieel geen verschil bestaat tusschen de beide voorstellen, welnu, dan kieze men, om de minderheid (?) wat tegemoet te komen, het voorstel-Bos , met enkele wijzigingen van woorden en uitdrukkingen. Zeggen de broeders: neen, dat doen wij niet, omdat het voorstel-Bavinck principieel verschilt van het voorstel Bos, dan mogen de Kerkeraden tusschen beide kiezen. Wij houden nog vast aan de vooronderstelling', dat de meeste Kerkeraden, kiezende naar de begeerte dor meeste leden der Kerk, niet met het voorstel-Bavinck, maar met dat van Bos meegaan. En dat wel, omdat wij niet kannen gelooven, dat de Kerken in zóó korten tijd van inzicht veranderd zijn, en in elk geval niet willen medewerken om, in strijd met Gods Woord, maar een voor God in 1892 aangegane verbindtenis te schenden, door vernietiging van de School der Kerken. 2. Nog iets over 't gemakkelijk van inzicht veranderen. Het is der moeite waard, nog eens na te lezen, hoe sommigen der woordvoerders, die nu met het voorstelBavinck gulhartig meegaan, in het jaar 1893 hebben gesproken en geschreven. Toen was er ook een Concept-Contract aan de orde, dat slechts samenwerking van School en Universiteit beoogde. En toch werd het toen reeds door dezelfde broeders heftig bestreden, als zijnde in strijd met het beding van 1891-92, en schendende de rechten en vrijheden der Kerken, die nu vrij wat afgeven op de minderheid, welke ook ditmaal in 't geheel niet met het voorstel-Bavinck kon meegaan, öf ten slotte toch maar in alle stilte dat voorstel willen aanvaarden, gelijk sommigen in Zeeland doen. Was dat Concept van 1893 dan werkelijk zooveel minder dan het voorstel-Bavinck van 1902? Integendeel, juist andersom. Men oordeele! Art. 1. „De Gereformeerde Kerken in Nederland onderhouden ook voortaan hare Theologische School, ten dienste van hen, die voor den dienst des Woords wenschen te worden opgeleid." Dat artikel van 1893, dat het bestaan der School handhaafde, was dus veel beter dan artikel 1 in het voorstelBavinck, dat de School doet verdwijnen. Dat van '93 had dus veel overeenkomst met artikel 1 in het voorstel-Bos. Art. 3. „Deze Theol. School zal in verband worden gesteld met de Theologische Faculteit der Vrije Universiteit, voor zoover het mogelijk blijkt vanwege de Kerken, de daarvoor vereischte overeenkomst met de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Ger. grondslag aan te gaan." Ook dat artikel is beter dan in het voorstel-Bavinck, te Arnhem ingediend, want in het eerstgenoemde wordt ook weer de Theologische School opzettelijk genoemd, deze slechts in eenig verband gezet met de Universiteit, en verbinden de Kerken zich voorloopig tot niets en wordt eerst de Vereeniging voor Hooger Onderwijs tot uitspraak geroepen. De Kerken zouden dan eens zien, of zij in de eischen, door de Vereeniging gesteld, konden berusten! En wat het onderteekenen aangaat, staat in art. 8 van het Concept van 1893: „Contractanten stellen beiderzijds eene gelijkluidende formule op, volgens welke de Hoogleeraren van beide Inrichtingen zich binden aan de Formulieren van Eenigheid der Gereformeerde Kerken." Daarin is dus in het geheel geen sprake van de onderteekening van of instemming met art. 2 van de Statuten der Vereeniging voor Hooger Onderwijs. Ook in dit opzicht was dus het Contract van 1893 nog beter dan dat van het tegenwoordige voorstel-Bavinck. En desalniettemin wordt het voorstel-Bavinck nu hoog geroemd door velen van hen, die toen — in 1893 — van het Contract niets moesten hebben! Men leze eens hoe fier Ds. W. H. Oosten in de „Bazuin", no. 22, uitriep: „In deze zaak is 't alleen de ernstige en heilige vraag: is 't naar de bedingen ? Dat beginsel, dat de Kerken eene Eigene Inrichting zullen hebben ter opleiding van dienaren des Woords, zoo plechtig door beide Kerkengroepen aanvaard — is aangetast door 't Concept." Hoe uitnemend helder en scherp toonde Ds. A. Littooy in no. 23 aan, dat het verschil van beding en Concept zich toen concentreerde in „Inrichting van of voor de Kerken", en dat, „zoo de Synode 't laatste aannam, de inrichting van de Kerken principieel weg zou zijn." „De Heere beware ons er voor!" dus riep hij uit. Want, hoe streng logisch had hij in zijne brochure: „Is de Concept-regeling voor de opleiding etc., wel overeenkomstig de bedingen ?" betoogd, dat ze daarmede in flagranten strijd was. Hoe treffend vroeg hij daarin reeds op bladz. 27, als hadde hij 't jongste voorstel-Bavinck reeds gekend. „Van wie is na een zoodanige inrichting? Van de Kerk of van de Vereeniging? Wel, zegt een eenvoudig nuchter man, dat is duidelijk: Van elk de helft! Maar, zegt weer een ander: Was het te Leeuwarden om een halven of om een heele Inrichting te doen? Ik meen om een heele Krijgen de vereenigde Kerken dan „voorlopig" maar de helft van hetgeen zoo heilig en plechtig „geheel" is beloofd?" Hoe kloek verdedigde toen de vader van het beding, Ds. J. van Andel, het oordeel zijner provincie, Friesland, „dat die regeling in strijd is met het beding der Vereeni„ging inzake de Eigene Inrichting, waarin het recht der „Kerk overeenkomstig den eisch van Gods Woord wordt „gehandhaafd!" Thans schijnen velen der leiders niet meer te weten of te willen weten wat het beding inhield! Doch, wij vragen: Zouden in zoo weinige jaren de Kerken, de meeste leden der Kerken door heel het land, zóó veranderd zijn van inzicht? Toen riepen duizenden er tegen. Bijna al de Provinciale Synodes verwierpen dat Concept, als zijnde in strijd met het beding van 1891-92; als zijnde eene poging om ontrouw te worden aan de afspraak, gemaakt bij de vereeniging der beide Kerkengroepen; als zijnde schendend voor het recht en de vrijheid der Kerken! En nu zullen al die verontwaardigde of vreesachtige broeders en Kerken zoo maar het voorstel-Bavinck aannemen, alsof daarin het beding van 1891-92 niet werd geschonden, en de Kerken niet werden verkort in hare vrijheid en rechten? Wij kunnen het haast niet gelooven. Laat het in elk geval nu eens blijken, door de beide voorstellen, boven behandeld, op al de Kerkeraden in bespreking te brengen. Laten eens al de Kerkeraadsleden zich er over uitspreken, kalm en vrij. Dat is noodig met het oog op het ern- stige karakter, dat het beding heeft voor God en voor de Kerken. Dit mag immers volgens al de Hoogleeraren der School slechts opgegeven worden, „als de gezamenlijke Kerken zoo goed als eenparig besloten, om de School op te heffen" . . .? En bovendien: herinnerde Dr. Bavinck laatst in de „Bazuin" no. 25 niet terecht, dat „de opleidingskwestie „door het vrijwillig aangegaan akkoord eene zedelijke „kwestie geworden is, die niet met meerderheid van „stemmen mag uitgemaakt worden, maar wier oplossing „alleen in den weg van overtuiging en vertrouwen te „vinden is?" Zoo is 't. Welnu, men drijve dan niet onzinnig op eene vervroegde Generale Synode heen, zonder dat de Kerken weten wat zij willen. Dat zou onverantwoord voor God zijn en leiden tot nog grooter verwarring en onrust! Want men bedenke het wel, indien 't slechts te doen ware om een voorstel in den zin van dat van Dr. Bavinck door te drijven — dan zou dit zeer zeker bedenkelijke uitwerking in de Kerken kunnen hebben. Maar als dan de vraag werd gesteld: Aan wie de schuld ? Dan zouden wij nog met Ds. A. Littooy van '93 antwoorden: „Natuurlijk zetten zij de geschiedenis voort, „die op den bodem der bedingen staan blijven, terwijl ,.zij, die ze terzijde stellen, zich daardoor los maken „van hetgeen door de Gereformeerde Kerken bij de ver„eeniging is aanvaard." Daarom, wil men een Synode, men bereide haar kalm en zonder drijven voor. En vooral de jongere Broederen, die den strijd der vereeniging van 1888 tot 1892 niet mede hebben doorieefd, komen eens tot ernstige studie van hetgeen beloofd en overeengekomen is niet alleen, maar overpeinzen ook tevens met heiligen zin, het door de Broeders Bavinck, Kuyper Sr. en anderen gezegde: „Immers, alleen zulk eene inrichting kan tegelijk aan „de behoeften der geïnstitueerde Kerken èn aan den eisch „der Gereformeerde beginselen, ten opzichte van de weten„schap voldoen, die eenerzijds het karakter draagt van „eene Theologische School, waarover de Kerken de vrije „beschikking hebben en toch ter andere zijde tegelijkertijd „is eene Theologische Faculteit temidden der Universitaire wetenschappen." Men neme maar eens aan, dat de meerderheid van de Kerkeraadsleden ook is de meerderheid van de leden der Keik. Men brenge eens de beslissing, bij meerderheid van stemmen op den Kerkeraad genomen, ter kennis van de Generale Synode. Dan kannen wij eens zien, hoevele Kerkeraden van de ruim 700 Kerken zijn voor het voorstel-Bavinck en hoevele zijn voor het voorstel-Bos. Intusschen grijpe men van de zijde der Vereeniging niet, gelijk laatst, gewelddadig op een geleidelijke ontwikkeling in! Ook make men de School der Kerken niet alvast dood door niet in hare vacatures te voorzien, gelijk, helaas, sommigen, al is 't onder honig-zoete betuigingen, beoogen. Die voorziening staat niet een latere oplossing van de kwestie in den weg. Dat zoekt men slechts wijs te maken! Weet een Generale Synode de begeerte van al de Kerkeraden, dan weet zij ook wat te moeten doen in deze gewichtige aangelegenheid, zonder met meerderheid van stemmen uit te willen maken, wat slechts door overtuiging en vertrouwen is te vinden, gelijk Dr. Bavinck laatst nog zei. Te Arnhem wist zij dat niet. En zij wordt dat ook niet gewaar, wanneer de Classes of Provincies door toevallige afvaardiging een meerderheid van Kerkeraden kan omzetten in een minderheid. zonder van 't gevoelen der meerderheid van Keikeraden te doen blijken. Broeders, er staat een gewichtig idecaal, een ernstig belang voor de toekomst op 't spel! En geve dan de Heere onze God, dat een rustige bespreking en biddende overweging ons samen brengen moge tot eenheid van opleiding , en wel tot zulk eene eenheid van opleiding, als voor de Kerken en voor de zaak het beste is. Intusschen zorge een ieder het zijne er aan te doen, dat de Theologische School te Kampen kan blijven bestaan. Vooral zij, die zich aan die Theologische School bijzonder gebonden gevoelen, mogen wel hunne finantiëele bijdragen verhoogen. Woorden zijn niet genoeg. Daden moeten spreken. Of willen zij in de kaart spelen van hen, die de School der Kerken zoeken te dooden? Men houde het geld niet in den zak met te zeggen: die school gaat toch weg! Natuurlijk moet zij opgeheven worden, wanneer de inkomsten niet voldoende zijn. Blijkt echter uit de inkomsten , dat er liefde is voor de Theologische School, dan kafn zij en zal zij blijven. Wij bedoelen niet, dat zij afzonderlijk moet blijven bestaan; maar dat het kome tot zulk eene eenheid van opleiding, dat de Theologische School blijft de School der Kerken, waarop zij alle zeggenschap hebben, en waarover zij het bestuur en beheer behouden, zonder aan den Universitairen vorm tekort doen. Dan wordt de wetenschap geëerd, maar ook de souvereiniteit der Kerken gehandhaafd! Kerken van Christus, lost in dezen zin en in dezen vorm de kwestie, die ons nu beroert op en gij zult rust verkrijgen voor het heden, den zegen- des Heeren voor 't vervolg en de vereering van 't nageslacht, dat gij de kwestie, waarover onze vaderen struikelden, nu tot een goede oplossing hebt gebracht! Geve de Heere dat om Jezus wil! f Nog enkele expl. voorhanden van DE KWESTIE VAN DEN DAG. Een ivoord naast dat van Prof. Dr. H. BAVINGK, door T. BOS, v. d. m. te Dokkum. Prijs f 0.30. Verschenen bij Jan Haan te Groningen: T_ IDE G-EOOT, De Bijb. Geschiedenis en Verstandelijke vorming. Prijs ingen. f 0 70, geb. in linnen f 1—. Van, dit zeer keurige werkje schrijft Dr. Bavinck in „De Bazuin": Met groot genoegen hebben wij van dit werkje kennis genomen. De geachte schrijver stelt zich ten doel, om eens in een reeks van voorbeelden aan te toonen, wat het Christelijk onderwijs aan den Bijbel te danken heeft, en daarin boven de neutrale school een schat van groote opvoedkundige waarde bezit. Zeer terecht zegt hij op bl. 4: Het Christelijk onderwijs maakt de verstandelijke ontwikkeling van het kind meer volledig, meer harmonisch dan het neutraal onderwijs. En hij zegt dat niet alleen, maar hij bewijst het en laat het ons zien. Aan de hand van enkele gedeelten uit de H. Schrift, zooals de schepping, de geschiedenis van Abraham, Mozes, Israël in de woestijn enz., wijst hij in het kort den rijkdom der voorstellingen aan, die het kind ongemerkt daardoor opdoet. Voorstellingen, die op allerlei dingen betrekking hebben, op den oorsprong aller dingen, het huisgezin, het huwelijk, de volken, de landen, de voortbrengselen, enz., enz. Alles veel te veel om op te noemen. De Bijbel, als middelpunt van alle onderwijs, geeft aan het kind op eenvoudige wijze eene gansche wereld- en levensbeschouwing. De neutrale school, die deze leerstof mist, moet daarom op allerlei onbeholpen wijze naar eenige vergoeding zoeken, en grijpt naar wijsgeerige stelsels, opvoedkundige theorieën, zaakonderwijs, schoolwandelingen, vertellingen, sprookjes enz., en raakt met dat alles hoe langer hoe verder van de wijs. De heer De Groot stelt dat alles duidelijk in het licht Wij wensclien het boekje in veler handen. „Ons Tijdschrift'* zegt'. Dit boek, waarop we zeer de aandacht vestigen, toont aatï, hoe vormend de Bijbel werkt, ook voor liet verstand; hoe de Christelijke school daardoor veel voor heeft op de openbare, en eindelijk hoe ontzaglijk veel, wat kennis betreft, uit den Bijbel is te leeren en hoe waar hij blijkt te zijn. We zouden allen Christelijken en niet-Christelijken onderwijzers, en allen, die de jongens graag knap zien, raden dit boek eens goed te lezen. 't Is eenig in zijn soort en een hoopgevend teeken. In „De Keuvelaar" leest men o.m. het volgende: Wij bevelen deze uitgave ten zeerste aan. Het boek doet zien, welken invloed de Bijbel heeft op de vorming en ontwikkeling van den mensch. Ongetwijfeld zal de lezer na de lezing zeggen: „ik heb nooit geweten, dat ik ook voor mijn verstandelijke vor- ï. _i__. j.- ... i _ „ j-._ .n i . ... ï. ... i den öcnooi met aen liijoei. De onderwijzers onzer Christelijke scholen en de Jongelings- ereenigingen zullen ongetwijfeld den heer De (iroot dankbaar zijn voor deze uitgave, die getuigt van veel kennis en belezenheid , terwijl alle voorstanders van degelijke Christelijke kennis het werkje voor hun huisgezin zullen aanschaffen. De „Friesche Kerkbode" spreekt over dit werkje als volgt: Met zeer veel genoegen, bovenal met belangstelling namen we van dit boekske kennis. Oorspronkelijk was het een referaat, gehouden op een vergadering van Chr. Onderwijzers, later werd het een artikelen-reeks in een onzer Kerkbodes, uitgewerkt en uitgebreid. En nu verschijnt het „op veler verzoek" in druk. Doel van het werkje is aan te toonen hoe het Christelijk onderwijs, en met name dat in de Bijbelsche Geschiedenis, bevorderlijk is voor de verstandelijke ontwikkeling. In het algemeen weten we, dat Christelijke landen juist door het Christendom op een veel hooger peil kwamen te staan dan de Heidensche landen. Daar is oorzaak voor. En diezelfde oorzaak bewerkstelligt ook het wonderlijke verschijnsel dat de Christelijke school, hoe veel ze ook mist in allerlei opzicht, vergeleken bij de Openbare school, toch volkomen op peil blijft, ja zelfs menigmaal het openbaar onderwijs achter zich laat. Dit boek geeft nu eenproeve van verklaring door te wijzen op den invloed van de Bijbelsche Geschiedenis op de verstandelijke vorming. Voor alle onderwijzers een mooi boek. Ook anderen kunnen er veel voordeel mee doen. Het „Gereformeerd Jongelingsblad" liet zich aldus uit: De titel geeft het doel van den schrijver voldoende weer. Zulke boeken kunnen kostelijke diensten bewijzen om de Christelijke scholen paedagogisch vooruit te helpen. Wij bevelen het werk van den Iloogkerkschen onderwijzer van harte aan.