hn a 02952 &tjetwwtctt l I T MET % BEGELEIDEND WOORD VAN A. BRUMMELKAMP, ' Bedienaar des Goddel ijk en Woords. te AMSTERDAM, bij HOOGKAMER & COMP1. 18 4 7. Prijs 50 Cents. 1/ I T NOOED-AIEEIKA, MET «i: a E ij jeib E TS V U O O K O A. BRUMMELKAMP, Ëeiitnaar des (laddelijken Woordi. Te AMSTERDAM, HOOGKAMER & COMP". 1 84 7. Ja, de Heer zal uitkomst geven, Hij, die 's daags zijn gunst gebiedt 'k Zal in dit vertrouwen leven, En dat melden in mijn lied. 'k Zal zijn lof, zelfs in den nacht Zingen, daar ik Hem verwacht, En mijn hart, wat mij moog' treffen, Tot den God mijns levens heffen. Ps. XLII: 5. INHOUD. Blad/.. 1. Begeleidend woord 1. 2. Aanwijzing 24. 3. Brief van eeu huisgezin , door de Vereeniging voor de Hellaudsche Volksverhuizing naar N.-Amerika ten vorigen jare overgeholpen 26. 4. Brief van R. Sleijster 55. 5. Brief van den Amerikaanschen Predikant W., na de ontfangst onzer letteren aan de geloovigen in in N.-Amerika 60. 6. Brief van D®. van Raalte, in den nazomer van 4846 derwaarts vertrokken 65. 7. Tweede brief van bovengenoemd huisgezin . . 93. 8. Slotvers 97. Onze vrienden, die wij met een dankbaar hart het laatst vaarwel naar Amerika hadden toegeroepen, hebben er behouden voet aan land mogen zetten. Wij hadden hen der genadige leiding van onzen getrouwep Verbonds-God aanbevolen. Op eene langdurige en dikwerf bange reis gingen de wateren wel eens over hun hoofd. Menigeen bezweek het hart van vrees; — zij vonden sterkte in hunnen God. Meer dan immer te voren, ondervonden zij wat de Heere is voor degenen, die Hem vreezen, en richtten zij in hun hart een gedenkteeken op aan de hulp en trouw van hunnen Verlosser. Hij bewaarde hen, hen en hunne kinderen, terwijl medereizigers werden gedompeld in diepen rouw! — Baltimore was bunne bestemming; — God bracht hen in Boston. De nood der wateren deed den Kapitein zich gelukkig rekenen, dat hij die haven bereiken kon. Ook daar was God. — Als gewoonlijk dronken zij er eenige dagen uit een bitteren beker. Wat hun van menschenhulp nog ten steun kon zijn, moesten zij verliezen, om met meer kracht uit diepten van ellende tot hunnen God te kunnen roepen, en des te nadrukkelijker te ondervinden, hoe goed de Heer 1 het maakt, en hoe vaderlijk Hij zorgt. Het eerste bericht, dat wij van hen ontfangen mochten, gewerd ons den 13 September 11. Hun tweede schrijven was uitvoeriger en vervrolijkte ons hart. Bij vernieuwing werd de blijdschap er door levendig in onze ziel, die een David zich gelukkig deed rekenen, toen hij huppelde voor de arke des Heeren, al kon ook een' Michal hem verachten. Wij ontfingen dit den 19 October. Een ander onzer broederen, eenige dagen na hen vertrokken, wiens bestemming was naar Boston, had voorspoediger reis, en zette nog vóór hen voet aan wal. Ook hij ging in de vreeze zijns Gods. — Hij ging niet uit tijdelijke behoefte, maar als diaken zijner gemeente. Hij wilde haar dienen in die betrekking, al kostte het hem ook veel de studie te staken, waaraan hij zich nu een jaar lang had toegewijd, en dierbare betrekkingen te verlaten. De liefde van Christus , de gemeenschap der heiligen maakt alles goed. Had hij eene gelukkige zeereis, — ook die van honderde uren landwaarts in was zeer voorspoedig. Na in den morgen van den 4 Junij het laatst met ons te hebben gebeden in de plaats der zamenkomst, bevond hij zich den 26 Julij in de stad Milwaukee, in het landschap van dien naam, staat Wisconsin. Daar, in het verre Westen, vond hij het land, dat menigeen in zijn hart reeds zegent, terwijl een ander het met de donkerste kleuren teekent; het land, dat velen zich voorstellen als de plaats, waar zij maar behoeven te wezen , om gered en gelukkig zich te gevoelen, maar dat anderen ons afschilderen als het land van vreemdelingschap, dat den vcrlaler van zijn' geboortegrond reeds daarom alle medelijden weigert, en waar een zieldoorgrievend heimwee zijne dagen zal moeten verbitteren, al doorsnijdt dan ook niet bet zwaard des hongers zijne ziel! Menigen brief schreef deze broeder ons reeds van daar zoowel als uit Boston en andere plaatsen, die hij op zijne reis aandeed. Thans vrij geregeld om de drie weken een; en wij kannen niet bemerken dat nog een zijner brieven is verloren gegaan. Menig belangrijk bericht deelde hij ons reeds mede. Smartte hel ons, dat bij zijne studie niet kon voortzetten, daar wij hem zoo gaarne als Evangelieprediker voor ons Vaderland zouden hebben behouden, — jn het belang dergenen, die naar Amerika moeten verhuizen, zal zijn vooruitreizen en verblijf en onderzoeking en werkzaamheid aldaar waarde hebben. De Heere zij met hem en zegene hem verder in dat gewichtvol werk, ook ten goede van vele zuchtende, door bange zorgen benepene harten! Is het Gods wil, ook daar zal hij Evangelieprediker kunnen worden. In het land onzer inwoning is intusschen veel gebeurd. Hetgeen wij voorzagen, is geschied: de schok, die ons vroeger ontroerde, heeft de grondvesten van heel ons vaderland reeds geschud; het land is versmolten; deszelfs inwoners zijn beroerd. Men beeft het gezien; men heeft het gevoeld: hetgeen wij ter neder schreven, waren geene ijdele klanken. Vriend en vijand, voor-en tegenstander, ieder stemt ons toe dat eene verhuizing naar Noord-Amerika — men geve haar dan eenen naarn zoo als men liefst wil allernoodlottigst moet worden voor Nederland! 1* God weet hoe velen reeds met ons instemmen in de verzuchting tot Hem, dat zij nog dienstbaar worde tot redding van het Vaderland! Het woord, dat wij spraken, vond weerklank in veler hart; het vond ook felle bestrijding! Ons moest dit, zoo als van zeiven spreekt, ter een er zijde verblijden, ter andere bedroeven. Verblijden, omdat het ons ten waarborg strekt, dat er velen gevonden worden, die liever ontwaken willen uit een' slaap, die ten verderve leidt, dan nog langer de oogen sluiten voor het nakend gevaar. Bedroeven, omdat wij ontwaren dat velen ook nu nog licht duisternis, ellende en jammer heerlijkheid en vreugde heeten willen, en tegen beter weten aan — de zwakheid der aangevoerde redenen ter wederlegging van hetgeen wij spraken, getuigt het luide! — de waarheid verbloemen. Maar het bedroeft ons des te meer, omdat wij duidelijk zien dat deze dwaasheid den nijveren en wakkeren huisvader niet zal weerhouden om Nederland te verlaten; dat het echter ons Gouvernement, gelijk vele aanzienlijken in het land, lichtelijk het hoofd weêr doet nederleggen , en alzoo den geschikten oogenblik, waarin men door vereenigde krachten zoo veel zou kunnen doen, —ja, zoo God het zegende, nog wonderen zou kunnen doen tot redding van ons zinkend Vaderland, en den gevreesden slag misschien nog afwenden — ongebruikt laat voorbijgaan. Verwonderen kan ons dit echter niet, daar wij de arglistigheid en zelfzucht van ons hart eenigermate hebben leeren kennen. Maar zegt ons, Landgenooten! daar heel ons geschrift uit de inwendige gewaarwordingen onzer ziel gevloeid, niet dan liefde ademt voor Koning en Vaderland; daar wij in oprechtheid kunnen betuigen dat wel niemand Neèrlands ondergang meer smarten kan dan ons; daar nood en nood slechts ons deed denken aan Noord-Amerika; daar wij met zoo vele woorden het hebben gezegd, dat de verhuizing naar Noord-Amerika ons eene uitkomst is van den Heere, met betrekking tot de uitwendige omstandigheden van velen onzer behoeftige vrienden, maar dat eene kolonisatie naar Java, naar onze eigene bezittingen, ons als Nederlanders reeds, maar vooral als Christenen boven alles dierbaar zou zijn: van waar dit, dat men onze woorden beeft uitgelegd, alsof zij eenen aqn Nederland vijandigen geest ademden, en met verachting moesten worden ter zijde gesteld? Van waar dit, dat vroom en onvroom er tegen te velde trekt? — En dit te velde trekken er tegen, waarom geschiedt het op zulk eene wijze, als waarop wij het zien gebeuren (») ? In plaats toch van de zaak (') Men is in zijn ijver zoo ver gegaan, dat men het den Hoeren scheepsreeders als eene schandelijkheid heeft aangeduid, dat zij te Winterswijk een Agent hadden! Gevoelt men niet dat men alzoo den scheepsreeders met een pennestreek schandvlekt mdat zij behooren tot het getal dier vlijtigen, die men zoo gaarne alle mogelijke middelen ziet aanwenden om hunne zaken te bevorderen? IVTaar een goed doel, zal men zeggen, heiligt geen kwaad middel. Maar zou dit middel kwaad zijn tot bereiking van dat doel? Wat is eigenlijk zulk een Agent; wat is zijn werk? Wanneer deze vragen beantwoord zijn, zal men bloozen over de aanmerkingen, te dier zake tegen de Reeders in het midden gebracht. Verstaat dan wel: toen de verhuizing in ons land begon door te breken, kenden de eenvoudige landlieden, die weg wilden, geen ander middel om naar scheepsgelegenheid te informeeren, dan zeiven naar Botterdam te gaan. Dit deden zij. Zulks was hun echter hoogst moeijelijk en kostbaar, gelijk ieder begrijpt. In hun belang was het noodig dat aan te vatten, werpt men er bedenkingen tegen op. Doch, neen, dit ook nog minder tegen de zaak dan wel tegen ons, alsof metterdaad onze personen hier iets ter zake deden; en men heeft niet geschroomd op onderscheidene punten juist het tegendeel ons toe te dichten van hetgeen wij nadrukkelijk hadden verklaard. Men heeft gezegd dat wij onberaden te werk gegaan zijn, hoewel wij verklaard hadden niet dan met het oog op God en na lange en bange worsteling er toe te zijn gekomen. Men heeft gezegd dat wij niet onbekend schenen te zijn met vleitaal, omeene uitdrukking, die ons hart ontvloeide, en die noemt wat wij gevoelen voor onzen Koning, al moeten wij op iedereen der bladzijden onzer toespraak eene taal doen hooren, die Vorst en volk op het vreesselijkst aanklaagt bij God, zoodat zij, in plaats van vleitaal te bevatten, geene uitdrukkingen mist, die zouden kunnen doen denken aan gerechtelijke vervolging. — Men heeft gesproken alsof wij de partij hadden opgevat voor die ongelukkige me¬ dio Reeders hier en daar Agenten aanstelden, dat is menschen, bij wie de verhuizers zich kunnen aangeven in de plaats of in den omtrek hunner woning; van wie zij de noodige inlichtingen voor de reis bekomen, en die in den naam der Reeders met hen spreken; hen aannemen voor de reis, en bekend maken met do scheepsgelegenheid en met het benoodigde voor de reis. Is het ook (gelijk men het heeft doen voorkomen) laag en misdadig, dat deze Agenten voor hunne moeite eenige belooning erlangen? De verhuizers betalen hiervoor immers geen meer vracht naar Amerika dan of zij zich zeiven te Rotterdam aangeven ? Men moest toch den onschuldige niet veroordeelen! — Wij stemmen toe dat en Agenten en Reeders zich zouden kunnen bezondigen in de wijs, waarop zij de zaak behandelen: maar geldt dit bezwaar niet evenzeer tegen ieder mensch, in iedere andere zaak? nigte, die wel beklagenswaardig is, ja, maar dit slechts is door het toegeven aan weelde en zingenot, door het verkwistend opdrijven harer uitgaven boven hare inkomsten; hoewel wij duidelijk genoeg gesproken hadden als uit het hart dier nijvere arbeiders, die aan geen weelde of zingenot denken, maar wier daghuur of verdienste, volgens eens ieders erkentenis, verre beneden hunne wezenlijke behoefte staat. Ja, wat meer is, men heeft zich niet ontzien, zonder eenig bewijs, onze bedoelingen in verdenking te brengen! Wij laten dit alles voor rekening van hen, die het durfden ondernemen; wij verklaren, is het noodig, dat wij geene andere bedoelingen (2) hadden dan die wij hebben opgegeven, en die onze handelingen (wij durven het gerust betuigen) niet weerspreken ; wij hebben zoo min willen vleijen als noodeloos kwetsen, en zijn niet dan na rijp beraad te werk gegaan. Wij hebben gesproken als in de tegenwoordigheid Gods, en hebben niet noodig op onbewezen verdenking ons te rechtvaardigen, 't Is de Heer, die ons oordeelt: dit is ons genoeg. Maar wij vragen : van waar toch dit alles? En wij raden een ieder, (4) Geene cmdere bedoelingen zeggen wij. Menschen te helpen uit tijdelijken nood is onze bedoeling; mede te werken kan het zyn om ons Gouvernement de oogen te openen voor den gapenden afgrond, die het te gemoet ijlt, niet minder; hoofdbedoeling echter menschen te redden van het eeuwig verderf. En het een en het ander zal duidelijk bespeurd hebben al wie onze woorden gelezen heeft zonder vooroordeel en met belangstelling in het tijdelijk en eeuwig heil zijner medemenschen. Voor anderen baat het niet ook duizendmaal hetzelfde te zeggen; want deze willen niet verstaan. die deze onze bladen leest, ernstig aan , de vraag te herhalen van waar het komt, dat men ons alzoo tegenstaat. — Dat hier opzettelijke kwade trouw plaats zou vinden, laat zich niet vermoeden; dat men onze personen in een verachtelijk licht zou willen stellen , evenmin. Maar van waar dan toch, dat rnen ons aanziet nu eens als vijandig aan ons volk en land; dan weder als menschen, die minder belang stellen in het lot hunner medemenschen dan anderen , en wie zucht tot zelfsbehoud, laag eigenbelang slechts drijft naar Amerika: van waar dit? Ik zal u zeggen, waar ik het aan toeschrijf, en wek u op om onbevooroordeeld na te denken of de zaak niet alzoo^is. Wij hebben onzen toestand blootgelegd; de volkswonden gepeild, niet overdreven; slechts aangestipt, genoemd hetgeen ieder ziet en voelt. Wij hebben eenvoudig gezegd hetgeen niet te wederleggen is met de schoonste redeneringen. Wij hebben laten hooren een paar eenvoudige stemmen uit Amerika, uit velen nog niet de gunstigsten, die wij voor ons hadden. Die stemmen hebben ons gezegd hoe het daar is; en men heeft, in zijn geweten gedrongen , vergelijkingen moeten maken; men heeft moeten doen, hetgeen ook wij niet konden nalaten: — men heeft ongunstig, men heeft allerongunstigst moeten oordeelen betrekkelijk Nederland. Men heeft, hoe ongaarne ook wij er toe gekomen waren, met ons moeten erkennen, dat de toestand dergenen, die zich al de ontbeeringen der onbewoonde aarde moeten getroosten, verre verkieselijk is boven dien der Nederlanders. Verschrikkelijke gedachte voorwaar! en die ons reeds meermalen de hairen ten berge deed rijzen; maar gedachte, die zich aan ons geweten opdringt, al druischt ook al ons wenschen en streven er tegen aan! Maar, gevoelt gij het niet? zoolang wij nu niet zóó verootmoedigd zijn onder Gods hand, dat wij in dezen toestand een gevolg onzer zonden erkennen ; zoolang onze Nederlandsche trots als beschaafde en Christelijk genoemde Natie ons niet toelaat te erkennen dat de redding onzerzijds buiten hope is, en dat ons, als personen zoomin als Natie, iets overblijft, als op de barmhartigheid Gods in Christus ons onvoorwaardelijk over te geven, ontstaat daaruit een strijd in onze ziel: wij voelen de waarheid, maar willen haar niet erkennen. Verschrikkelijke toestand! Nu zoeken wij uitvluchten, om onze schande te bedekken. Wij openbaren ons als kinderen van hen, die zich wilden verbergen voor hunnen God ! — Maar daar niemand , en in geen geval, iets vermag tegen de waarheid, openbaart hij , die zich tegen haar stelt, zich in hare bestrijding op zulk eene onhandige en zondige wijze als wij hebben aangewezen. Dat men onzen toestand daardoor evenmin verbetert als de verhuizing naar Amerika stremt, behoeft wel geen betoog. Een kind voelt het en zegt: «indien er niet meer tegen Amerika of voor Holland te zeggen is, dan moet het wel een onnoozel mensch zijn, dat zich door zulke woorden Iaat verschalken.» Wanneer men het voorbeeld van dezen of genen, die rijk naar Amerika trok en arm terugkeerde, aanhaalt om te bewijzen dat het daar niet deugt; of dat van een luijaard of drinker, die zich er ook heen begeeft, en men daardoor den in- druk wil geven, dat wij niet verliezen aan zulk volk, terwijl men tevens al het mogelijke doet, om de verhuizing derwaarts te voorkomen : wie gevoelt dan niet, dat zulk redeneren eigenlijk der beantwoording niet waardig is; terwijl ieder, ik zeg nog niet Godvreezend, maar verstandig mensch zich schaamt voor het bezigen van zulke argumenten voor eenezaak, die hem dierbaar is! Ook hier onderneemt menigeen iets, die zijn geld verspilt; ook hier zijn nog luijaards en drinkers: maar wat bewijst dit tegen den nij veren man of het welslagen zijner poging, om te Hoenderloo of elders brood te eten, verdiend in het zweet zijns aangezichts? Laat ons dan elkander geen zand in de oogen werpen. Loochenen Avij onzen toestand niet langer: dit toch zoude slechts te zekerder den afgrond te gemoet voeren. — Staat op uit den slaap, waakt en bidt! Alleen kent uwe overtredingen, dat gij tegen den Heere gezondigd hebt, heet het bij den Propheet. En bij den Apostel der liefde (die ook gezegd heeft: die de zonde doet, is uit den duivel): indien wij onze zonden belijden, God is getrouw en rechtvaardig , dat Hij ons de zonden vergeve en ons reinige van alle ongerechtigheid. Bang is onze toestand, — donkerde toekomst. En de verhuizing naar Amerika ? Zij is eene aderlating, maar ten onzen nadeele! Naar onze Oost zou zij het zijn ten onzen voordeele. Gelijk zij bijna niets zou behoeven te kosten, zou zij al spoedig onberekenbaar voordeel voor het moederland kunnen opleveren; maar — de weg derwaarts is nog gesloten. Men spreke dan niet langer alsof j men onder de gunstigste omstandigheden zich daar maar vestigeu kon; want dit is onwaar. Zoo lang er geen wettelijke en billijke bepalingen gemaakt worden betrekkelijk den afstand van grond aan partikulieren; zoo lang er geene vrijheid van Godsdienst en Onderwijs verleend wordt; zoo lang wij er verbannen kunnen worden, zoodra de Gouverneur-Generaal meent dat wij gevaarlijk zijn voor de Kolonie, is de Kolonisatie derwaarts een hersenschim. En met welke schoone woorden men die ook aanprijst, en tegen ons het ongerief van het vreemde Amerika stelt, gaat er niemand heen: Waarom niet? Eenvoudig, omdat men niet kan. Er is geen Aveg heen. Er is geen plek vrij, waar men zijn voet kan zetten; terwijl het vreemde Amerika reeds eigen geworden is door de gedachte: ik vind daar mijne landgenooten, mijne vrienden, mijne broeders in den Heere. Van daar dan ook, dat de schepen, waarop zich Hollanders bevonden , te Rotterdam en onder het verlaten van den vaderlandschen bodem weergalmden van Godverheerlijkende toonen. Men heffe dan de beperkende maatregelen op, en late Java en geheel onze Oost voor den Nederlander, gelijk men nu, wel met leede oogen, maar toch metterdaad, Borneo Proper voor den Heer Brooke zal moeten laten. Men doe zijn eigen volk daarenboven gevoelen al het beminnelijke van een vaderlijk bestuur, van vaderlijke zorg en liefde. Bovenal zoeke men de gunst des Heeren. Hij is ons gram om onze zonden, maar plaagt ons niet van harte. Integendeel: Keert weder, gij afkeerige kinderen, en ik zal uwe afkeeringen genezen: dit is Zijn Woord ook tot ons. In Christus ziet Hij ons nog aan in ontferming. Hij legde nog mest om den Nederlandschen boom. Hij hoorde het gebed zijner kinderen: Heer, laat hem ook dit jaar! — O, wat is toch zijne genade, wat is Zijne liefde groot, oneindig groot! Op Golgotha wordt ons dit duidelijk, Landgenooten! Wenden wij het dan daar heen; zien wij dan op het kruis, als de Israëliten op de slang, door Mozes opgericht! Amerika worde ons hetgeen het wezen moet: een krachtige drang reden, om al het mogelijke te doen tot redding, tot verbetering van onzen toestand , van dien van ons arme volk. Er liggen nog vele hulpmiddelen voor de hand; vele bronnen van welvaart zal men kunnen doen vloeijen. D\ Heldring heeft ons dit uitnemend aangewezen in zijne: Kolonisatie. De Heer wil dat wij alles doen, wat onze hand vindt om te doen met alle macht; Hij wil zegenen alles, wat in af hankelijkheid van Hem ondernomen wordt; Zijne oordeelen zelfs wil Hij in zegeningen veranderen op het ootmoedig gebed! De verhuizing naar Amerika gaat intusschen voort. Mijn vriend, mijn medearbeider, mijn broeder D\ van Raalte heeft zelf ook reeds de reis derwaarts aangenomen. Dat dit zoowel als het voorgenomen vertrek van D'. Scholte gewicht in de schaal legt voor velen, die nog geen beslissend voornemen hadden om te vertrekken, ontveins ik niet; maar daarom mocht hij het niet nalaten. Voor de vertrekkende broeders was er dringende behoefte aan raad en hulp, vooral ook aan een vereeniginspunt in de prediking van eenen geachten en verlrouw- den Leeraar. Zonder dit zagen wij de verstrooijing van het volk te gemoet; met die verstrooijing verstoken van de genademiddelen, die het behoeft, en daarmede deszelfs teedere zielsbelangen verwaarloosd en gekrenkt. Ons klonk dan ook reeds de stem tegemoet: anderen waagt gij er aan, en blijft zelf te huis! — Spaart God hem leven en gezondheid; geeft de Heer hem wijsheid en noodige ondersteuning, dan is hierdoor aanvankelijk en op de geleidelijkste wijze in vele behoeften voorzien. Ginds in Milwaukee in Wisconsin zal hij waarschijnlijk zich vestigen (!). Dit wete nu ieder, die vertrekken wil. Die vereeniging zoekt in de dienst des Heeren met zijn eigen volk, kan derwaarts gaan, en zich rondom hem vergaderen. Eene streek lands aan te koopen en in besprek te nemen, in welks midden een tamelijk groote omtrek bestemd blijft voor de kom der gemeente, waarin kerk en school en alles, wat verder tot gemeenschappelijk middenpunt zal moeten dienen: ziedaar het plan, waarmede hij vertrokken is. God zal het daar wel maken voor een ieder, die er heen (5) Ds. Scholte zal zich ivaarschijnlijJc in Jowa vestigen. Waarom niet ook in Wisconsin, waarom houdt men het volk niet bij elkander ? Zoo vraagt gij misschien. — Wij hadden dit gewenscht, ook D*. Scholte had het gewenscht. Waarom gebeurt het dan niet? Ik kan hier op niet meer antwoordden dan: de Heere regeert. Wij zouden ook daar al het Ilollandsche volk gaarne vereenigd gehouden hebben: eendracht maakt macht. Wy mogen hierop echter niet aandringen, indien wij zien, dat God in den weg zijner aanbiddelijke voorzienigheid scheidt. Misschien ontmoet men malkander daar, en sluit men er zich aan elkander aan. Lichtelijk ook blijkt het in de gevolgen duidelijk dat twee Koloniën beter voldoen aan de behoeften des volks dan een. trekt in de vrees van Zijnen Naam: Hij is goed der ziele, die Hem zoekt. Velen vloeijen reeds derwaarts. Eene menigte, ook nog behalve die, welke met D\ Scholte denkt te vertrekken, maakt zich gereed in het voorjaar te volgen: God leide en zegene hen! Maar een ieder wete dat het hem daar niet wel gaan kan, indien hij Nederland verlaat, omdat hij den Heere niet wil gehoorzamen; indien hij slechts den strijd van het geloof, eenmaal den heiligen overgeleverd, wil ontwijken, of indien hij te lui is om te werken. Dat gij verwacht dat ik u mededeel hetgeen onze vertrokken vrienden ons schrijven, spreekt wel van zelf. Gelijk zij ons getrouw wenschen mede te deelen het voor en tegen, dat zij ontwaren, zoo wij aan u. Dat hunne eigene woorden u aangenamer zijn, dan dat Avij met de onze u zeggen, wat zy schrijven, gevoelen wij. Het is ook heter v.oor u, dat gij die zelve lezen kunt, tegenover de gedachten welke men u misschien zoude kunnen inblazen, dat wij de zaken niet eerlijk mededeelden gelijk zij zijn; alsof wij er belang bij konden hebben, en er op uit waren om u te bedriegen. Ook die gedachte heeft men toch reeds opgeworpen! Het behoeft echter geen betoog dat wij niet alles kunnen laten drukken. Wij zullen dus moeten kiezen. Een paar brieven in zijn geheel en voorts eenige uittreksels, die daarbij het belangrijkst kunnen gerekend worden, ontvangt gij dan ook bij dezen. Leest en bidt. Gij zult zien dat deze berichten overeenstemmen met die, welke wij u vroeger reeds mededeelden. Dit vinden wij bij de grootste verscheidenheid in allen , uit welk oord van dit uitgestrekt en gezegend land ook geschreven. Nog eens, lezers! leest en bidt. Wij herhalen dit, omdat gij, bij de lezing dezer brieven op uw verheven standpunt, de schouders misschien ophaalt voor de betrekking, waarin wij, gelijk gij er uit zien kunt, met onze gemeente leden staan. Leest en bidt. Misschien denkt gij er dan bij aan Ps. CXXXIII en zegt: «ziet hoe lief zij elkander hebben! « De Heidenen getuigden dit ook van hen, wier navolgers gij heet. En, ja, wij ontveinzen niet dat het broederlijk verkeer met dat godvreezend en eenvoudig volk onze ziel verkwikt. Gij kurtt het slechts verachten, indien gij het niet kent; gij zult er jaloersch op worden, indien gij den Heer kent, en het mist. 't Verstrekt ons tot innige vreugde, dat wij u ook een brief kunnen mededeelen van den Amerikaanschen Predikant Wijckoff, aan wien wij onzen brief, aan de geloovigen in Amerika, hadden doen ter hand stellen. Dient hij met ons eenen Heer, Zijn schrijven toont de bereidvaardigheid zijns gemoeds om dien Heer in Zijne leden te dienen. Wij ontfmgen bet juist ter goeder ure, toen wij bezig waren dit begeleidend woord te schrijven. Ja, de Heere hoort het geroep Zijns volks. Daar een onrechtvaardige Rentmeester de weduwe recht doet, zal God dan geen recht doen Zijnen uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen? Weest dan ijverig van geest en dient den Heere. Bij hem is het niet te wonderlijk te helpen door velen of door weinigen. Nooddruftigen ! Waarom klaagt gij Hem niet uwen nood; waarom stort gij voor Hem niet het hart uit, o gij volk! voor Hem, die in zes benaauwdheden redde, en in de zevende niet beschaamd zal laten worden? Leert toch verstaan dat Hij een toevlucht is ten tijde der benaauwdheid; een toevlucht, zoowel wanneer uitwendige, als wanneer inwendige nooden u bekommeren. Hetgeen de Apostel zegt, heeft immers zijne volle kracht: die Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar Hem voor ons allen heeft overgegeven: hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? Waarom leunt gij dan niet met al uw bezwaar op de gerechtigheid van Christus; en, zoo gij dit doet, waarom vraagt gij dan bekommerd: wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleeden ? Heeft de Heer niet gezegd: al deze dingen zoeken de Heidenen; maar uw Vader weet dat gij ze behoeft? Heeft Hij niet gezegd: de morgen zal voor het zijne zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad? Waarom zoudt gij dan zeggen: mijn weg is voor den Heere verborgen, en mijn recht gaat van mijnen God voorbij? Hij geeft den moeden kracht, en vermenigvuldigt de sterkte dien, die geene heeft. Hij, die gezegd heeft: in het zweet uws aanschijns zult gij uw brood eten, zal er den weg toe banen, voor u, die zulks waarlijk verlangt, al lijdt gij thans ook gebrek. Onzettend woord: Al lijdt gij thans gebrek. — Terwijl wij bet ter neder schrijven , herinneren wij ons dat men gezegd heeft, dat, hoe men ook het godsdienstige er onder gemengd heeft, het uitwendige bij dit spreken over Amerika op den voorgrond staat. Men heeft dit gezegd met een zekeren triumph, alsof men daarmede bewezen had dat wij in ons schrijven openbaar werden van eene ongunstige zijde. — Dat het schandelijk zijn zou zijne ware bedoeling te bedekken , en de Godsdienst te gebruiken als het voertuig van hetgeen, waarmede men niet voor den dag durft komen, stemmen wij toe: maar de beschuldiging is onbillijk, ja, gansch onrechtvaardig. Waarom? Omdat wij openbaar het uitwendige op den voorgrond gezet hebben. Zegt het Woord Gods, dat wij op de keerzijde van ons titelblad geplaatst hebben, dit niet met zoovele woorden? Slaat het op; herleest slechts wat wij geschreven hebben, en gij herroept uwe beschuldiging. Gij zult dan zien dat wij het uitwendige hebben genoemd als de zaak, waarom velen verhuizen moeten; dat wij er slechts op aangedrongen hebben dat dit op eene godsdienstige, op eene God verheerlijkende wijze worde betracht; dat wij hebben aangewezen dat het moet zijn een gehoorzamen, een dienen van den Heere in de behartiging zijner uitwendige aangelegenheden, en dat, in plaats van er bij te verliezen met betrekking tot de genademiddelen, dat land godsdienst- en schoolvrijheid aanbiedt, waarnaar een Christen hier te vergeefs verlangt. Men heeft verder gezegd dat de Afgescheidenen hunne gemeenten er door verwoesten, en dat het onbegrijpelijk is dat hun' eigen Leeraren die zaak bevorderen. Het verwondert ons niet dat men zoo spreekt; men kan het echter slechts door haar in een verkeerd licht te beschouwen. Wij bcvor- 2 deren de verhuizing: dit is waar. Maar waarom? Om aan den eisch Gods te voldoen, om Hem te gehoorzamen, gelijk wij zulks hebben ontwikkeld. Wij ontkennen niet dat ten gevolge hiervan op onderscheidene plaatsen onzes Vaderlands de Afgescheidene gemeenten verminderen en ook ophouden kunnen te bestaan; maar men lette er wel op: dit vloeit hieruit slechts voort; dit is er een gevolg van; dit is niet onze verrichting, maar een oordeel Gods over Nederland. Dit gevolg zien velen, Gode zij dank! nog ongaarne, en smart hun, daar zij zien dat Nederland zijn zout verliest! En wij vragen in gemoede: wien zou dit meer kuunen smarten dan ons, door wier hulp en zorg de Heer die gemeenten wilde vergaderen; die hare kleinheid en soberheid wel betreuren, maar toch in de volle overtuiging nog dagelijks worden bevestigd, dat die weg van scheiding ons door God aangewezen is, en dat in Nederland, zoo min als in Schotland, buiten denzelve heil zal kunnen worden gezien (4). Men versta ons goed. Wij erkennen wel dat er ook buiten de scheiding verlevendiging en opwekking is; wij zien wel met blijdschap dat men iets wil doen voor de eer van God en danken Zijnen Naam voor hetgeen thans b. v. te Leyden gebeurt: maar, (en moet men het ons niet toestemmen?) de vereeniging, waarin men zich voelt met eene Kerkgemeenschap, die niet op het Bijbelsch standpunt staat, verlamt, en maakt het onmogelijk zich ook maar eenigermate volgens 's Heeren (*) Het bewijs hiervoor ontbreekt zegt gij misschien, — Wij verzoeken u biddend te overdenken: Rom. XVI: 17, 18, en Iland. II: 42. Woord in beweging te stellen. Zoo zijn er thans Christenen, die broeders in hun midden zien, in wie gaven openbaar worden tot de prediking en verspreiding van het Woord Gods; die geld in de beurzen hebben, dat zij den Heer willen wijden, 't welk er toe gebruikt zou kunnen worden; Leeraren, die men gelooft van God gezonden te zijn, die hen tot dat werk zouden kunnen opleiden, ordenen en zenden met oplegging der handen des Ouderlingschaps; broeders, wie men zou kunnen zeilden naar Oost en West zoowel als naar zulke streken in ons Vaderland, waar het bijgeloof alles in heeft, of waar ongeloof en zedeloosheid de Hollandsche Natie als eene verheidenschte openbaar maken. Men gevoelt welke uitnemende vruchten men hiervan zou kunnen verwachten; men ziet wat in België en Frankrijk gebeurt met verheuging: — men waagt het echter niet! Waarom niet? Meent men dat het niet zal zijn naar den wil van God, die altijd langs zulke wegen Zijn Koningrijk heeft doen komen; dat men Hem mishagen zal, die geene Heeren, maar eenvoudige visschers tot visschers van menschen maakte? Integendeel, men bidt dat men het mag kunnen doen; men verlangt naar dien tijd; men ziet op Schotland en België, op Zwitserland en Amerika; men denkt aan hetgeen daar geschiedt, en neemt er zelfs deel aan. Maar waarom doet men het dan niet in zijn eigen land? Daar is eene macht niet waar? eene macht, die men vreest, een metalen muur, die het ondoenlijk maakt, en die macht is: de gemeenschap, waarin men zich gevoelt met de kerk! — Met de kerk? 2* immers neen! want die zoo spreken en denken, zijn zeiven de kerk, de bruid van Christus, en zuchten slechts onder de overheersching van hetgeen men beschouwt als het kaf onder het koorn, waardoor men zich in alles, wat God wil, belemmerd, waardoor men zich overheerd gevoelt; maar dat nog met den naam van kerk bestempeld wordt. Men weet echter dat, om de woorden van den Heere Jezus te bezigen, die kerk de wereld is, die door hare werken getuigt dat zij in het booze ligt. Wij weten het dat men die wereldsche gemeenschap de Historische Kerk kan noemen; maar vragen : kan men — en moet men zulks dan ook niet met evenveel recht de Roomsche en de Joodsche? Laat ons toch oprecht zijn ! — Als een nachthutje in den wijngaard en als eene belegerde stad staat daar tegenover die kleine, die verachte, die aangevochtene, maar naar Gods Woord bestaande Gemeente, waarmede de niet gesclieidene geloovigen zooveel mogelijk ook de minste gemeenschap ontduiken, al geven zij den gescheidenen ook de broederhand. Wij schrijven dit ter neder niet dan met een bloedend hart; want wij zagen zoo gaarne Nederland een Christenland, deszelfs volk een volk van God! Maar wij mogen daarom niet nalaten te zeggen hetgeen waar is, niet nalaten te doen hetgeen God ons te doen geeft. En zoo dit dan medewerken moet tot Nederlands ondergang; zoo de nijvere handwerksman Nederland verlaten moet, om te voorzien in zijne dagelijksche, dringende behoeften; zoo meest en voor allen de, over 't algemeen verstotene kinderen Gods Nederland moeten verlaten om het brood dat vergaat: smarten moet het ons om Nederland , maar wij hopen er toe verwaardigd te worden hen ook in dezen te helpen. Bevreemdt het u dat wij, die niets anders wenschen te zijn als dienaars Gods, ons met deze zaak bemoeijen? Die bevreemding houdt zeker op, zoodra gij u herinnert wat Paulus was en deed voor de armen in Judea, en hoe voor ons ook, als voor hem, juist daardoor eene groote deure geopend wordt tot verkondiging van het Woord des levens. Hierdoor krijgen wij gelegenheid om te zien hoe diep het volk des lands is gezonken. Roomschen en Protestanten bieden zich aan om hun geloof te verlaten of af te zweren, gelijk zij het uitdrukken, indien wij hen maar willen helpen naar het uitwendige ! En wanneer wij hen dan vragen naar hun geloof, openbaren zij toch dikwerf zoodanig eene onkunde, dat het ons duidelijk wordt dat zij volstrekt gelijk staan met blinde Heidenen. Ook op dien akker mogen wij dan zaaijen. .Daarom dan, Broeders! redeneert niet; brengt geen woorden in het midden, waarvan uw eigen geweten u zeggen moet dat zij niet houdbaar zijn. Zegt niet dat onze Oost-Indische bezittingen meer ons Vaderland zijn dan Amerika, en dat men wel daarheen, maar niet naar Amerika vertrekken mag, omdat men dan nog Nederlanders blijft. Zegt niet langer in eenen adem dat overbevolking onze kwaal, en zucht tot landverhuizing eene ziekte is; dat de verhuizing naar de Oost goed, die naar Amerika zondig is. Die valsche redeneringen, waarvoor men niet een bewijs kan bijbrengen, en die eigenlijk tot de wereld behooren, moest geen Christen te berde brengen: de wereld lacht er mede; de Godvreezende verhuizer laat zich er niet door tegenhouden, en, wat nog het ergste is —GodsWoord wordt er door tegensproken. De landengte van Sinear is ons Vaderland. Daarom — een toren. Wat zegt de Heere op zulk eene voornemen ? — Daarom komen wij terug op hetgeen wij begonnen te zeggen: die hier geen werk kan vinden, om naar den wil van God te kunnen leven, zoeke het elders, zoeke het daar. Die God vreest, en zijn naasten lief heeft, helpe hem daar heen. Die Nederland lief heeft, — en wie, die God vreest, zou dit niet ? — doe al het mogelijke tot deszelfs herstel in door God aangewezene wegen, en stelle daartoe voor den nijveren handwerksman middelen van bestaan daar. Bovenal aanbidde men den Heere, en smeeke Hem om Zijnen zegen. Zijn arm is niet verkort, zoodat zij niet zou kunnen verlossen; Zijn oor is niet zwaar geworden, zoodat het niet zou kunnen hooren. Onze zonden maken slechts scheiding, en onze ongerechtigheden verbergen van ons Gods aangezicht, zoodat hij niet hoort: die ze belijdt en laat zal echter barmhartigheid vinden. Leest dan hetgeen wij u hier mededeelen. Hoe de handwerksman in de havensteden het vindt, en hoe het gesteld is in de binnenlanden kan men er uit zien. De schrijvers dezer brieven kennen wij als godvreezende menschen; aan hunne geloofwaardigheid valt niet te twijfelen. Hun schrijven is van dien aard, dat wij vertrouwen dat het zal kunnen medewerken tot een juist begrip vau den toestand, waarin de verhuizer zich aldaar ge- plaatst vindt. Hieraan nu is veel behoefte, opdat men door geene verkeerde inbeelding of ongegronde vrees zich late misleiden. De verhuizer die aan landbouw denkt, lette vooral op hetgeen Sleyster geschreven heeft. En nu: Is het nog noodig dat wij u toeroepen: veroordeelt niet, wat gij niet kent; veracht Amerika niet om Holland of deszelfs Koloniën te verheffen ? Is het nog noodig dat wij u toeroepen: denkt ook in uw spreken en schrijven ten deze, dat gij Gode er eenmaal rekenschap van zult moeten geven? Oordeelt een rechtvaardig oordeel, en leert oog en hart in waarheid opheffen tot God in Christus, dan zult gij , het ga hoe het ga, in Hem een veilige toevlucht hebben''. De Heer zal u zijn tot eene verberging tegen den vloed, en , zoo gij tot Hem komt als een arme, behoeftige en schuldige, zult gij ondervinden dat bij God veel vergeving is, opdat Hij gevreesd worde; en dat die God, die Zijnen eeniggeboren Zoon niet spaarde, maar Hem overgaf voor zondaren, hun ook met Hem alle dingen schenken zal. Die gelooft zal Zijne heerlijkheid aanschouwen. En daar God het is, die hem rechtvaardigt; Christus het is, die voor hem gestorven is, ja, dat meer is, die ook is opgewekt, en nu altijd leeft om voor hem te bidden, verlustige hij zich in den Heere, zoo zal Hij hem geven de begeerte van zijn hart! De eerste der brieven die liier volgen geeft een krachtig getuigenis aangaande de gemoedsgesteldheid met welke zij die God vreezen dit land verlaten, de gevaren der zee trotseeren en op den vreemde voet aan land zetten. Al het volk vertrekke zóó! Dezelve zal een blijvend getuigenis zijn tegen lien die met mond of pen de zaak lasteren, alsof men er door in de zorgen van het aardsche zich begraven en de groote reis naar de eeuwigheid vergeten moet. Wij gelooven niet dat deze brief zonder vrucht voor het hart zal worden gelezen. Ook worden wij er door verplaatst in de omstandigheden des verhuizers, die als een gansch hulpbehoevende op den vreemde aanlandt. De tweede verplaatst ons in het verre Westen en geeft ons eene eenvoudige, maar juiste opgaaf van den toestand waarin men zich daar bevindt, en hoe men zich het verblijf daar ter plaats moet voorstellen. De derde slrekke tot een getuigenis tegen onze Hollandsche Broeders in den Heer, die ook nu weder geen poging zelfs aanwenden om uit Gods Woord te bewijzen dat de onderneming naar Amerika tegen Gods wil is, maar ook evenmin om in dit gewichtig werk ons te ondersteunen. Het schijnt dat God ons daar Broeders doet vinden die onze hand zullen sterken, gelijk wij door hen , die hier zijn , steeds worden bemoeijelijkt door een onbewezen: ja maar; — is het ook , is het ook? — enz. De vierde gewerd ons na het ter perse leggen dezer blad«n; twee dagen, nadat wij den brief ontfangen hadden, waarin Ds. van Raalte ons zijn behouden aankomst te NevvYork gemeld had. Deze was vier weken vroeger verzonden. Wij zouden u dien ook gaarne hebben medegedeeld, maar de vrees, dat wij den prijs van dit stukje te veel zouden verzwaren, wederhield ons. Nog zal die u wat hoog kunnen zijn, indien gij denzelve vergelijkt met dien van het vroegere. Is dit het geval, bedenk dan dat het geheele stukje waarin gij 4 Amerikaanselie brieven ontvangt, u nog niet de helft kost van hetgeen wij voor een' gewonen brief betalen en dat de opbrengst er van bestemd is voor kerk en school in de Kolonie; ook daarom hopen wij op een ruim debiet. Wij laten dezen nu de plaats vervangen van de uittreksels die wij bladz. 14 bedoelden. De laatste, dien wij u mededeelen, is van dezelfde hand als de eerste. Hoe een arbeidzaam mensch onder den zegen zijns Gods, daar voort kan komen, zien wij er uit tot onze verbazing! Het bewijs wordt er in geleverd, dat Amerika zijn' arbeiders wacht. Zoo gij vroeger twijfeling geopperd hebt of de brieven, die wij u mededeelden , wel geloofwaardig waren: het inwendige bewijs er van voor deze zal wel niet nalaten zich ook aan uw gemoed te openbaren. Wij zouden u ook nog hebben kunnen mededeelen een brief van een godvreezend Geneesheer, die reeds 14 jaren in Amerika woont en die als Hollander lust heeft zich ook aan de Kolonie aan te sluiten. ZEd. schreef ons den 5 Nov. onder anderen woordelijk: «De Heere geve u Zijn licht en waarheid, opdat gij uw « volk met vrede moogt uitleiden uit Egypte, en het bren' gen in dat gezegende Amerika, dat land van melk en ho«nig; gij kunt er u niet te veel van voorstellen van al den «overvloed, vrijheid van Godsdienst enz. die hier is. » BOSTON, den 11 September 1846. Hartelijk geliefde Leeraren ! Greloofd zij God, die zijne goedertierenheid aan ons heeft groot gemaakt, en ons tot hiertoe heeft geholpen, die het stamelende gebed van zijne nooddruftigen niet versmaad heeft, maar heeft gehoord, toen wij tot Hem riepen. O lieve Dominé! ik ben op dit oogenblik zoo getroffen door de liefde van mijnen Hemelschen Vader, en zie mij en de mijnen zoo omringd van zijne liefde en zorgen , dat ik moet uitroepen met Jakob : «ik ben geringer dan alle deze weldaden , dan alle deze trouw , die Gij, Heere! aan Uwen dienstknecht en aan Uwe dienstmaagd en aan hare kinderen bewezen hebt!» Mijn gemoed is vol! — o! wat is het een geluk een kind van God te zijn, en niet meer een kind des duivels; zalig is het voor een arm zondaar zich verzoend te gevoelen, en God niet meer als zijn Rechter, maar als zijn Vader in Christus te aanschouwen ! Welk een vermogen heeft een kind niet op het hart van zijn' aardschen vader, wien het zoo dikwijls faalt aan wijsheid en macht, om zijn kind gelukkig te maken! Maar mijn' Hemelschen Vader ontbreekt het aan niets; de hemel , de aarde, de zee moeten Hem op zijn wenk gehoorzamen , en zijne peillooze liefde tot zijne kinderen weet alles tot hun nut te schikken! Nu moet ik weder met den Apostel zeggen: God, «die de wereld zoo liefheeft gehad, dat Hij zijnen eeniggeborenen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons overgegeven : hoe zou Hij met dien Zoon ons niet alle dingen schenken ?» Ook dit heb ik ondervonden waarheid te zijn hetgeen de Apostel op eene andere plaats zegt: «dat noch hoogte , noch diepte, noch al 't geen hij daarbij noemt, noch eenig schepsel ons kan scheiden van de liefde Gods in Christus ;» ook deze zee met al haar bruisschen en stormen kon mij niet scheiden van zijne liefde ! Ik dacht, te Arnhem zijnde, dat ik nu de Bethcls, en Pniels, en Ebenhaëzers vaarwel moest zeggen, en dat mij niets anders dan Mara-wateren wachtten , doch dit was zoo niet. Op zee mocht ik ook dikwijls ondervinden , hetgeen Jakob te Bethel en Puiël ondervond , ook mocht ik een en andermaal een Ebenhaëzer in mijn hart oprichten en uitroepen : «tot hiertoe heeft de Heere geholpen,» en ik zou hiervan wel aan het schrijven kunnen blijven , doch de tijd laat mij niet toe zoo ver uit te weiden. Lieve Dominé! gij hebt zeker den brief wel ontvangen, dien Zientje en ik van Hellcvoelsluis gezonden hebben. De heereu van het kantoor van Rotterdam hebben hem voor ons medegenomen. Des avonds om zeven uren zijn wij te Hellevoetsluis aangekomen; wij zijn voorspoedig door het kanaal gekomen, en hebben des nachts ten anker gelegen ; des anderen daags 'smorgeus om 9 uren, zijnde den 5L'a Junij, zijn wij onder zeil gegaan , en hadden eencn zeer goeden wind; het ging er zoo hard door, dat de stuurman zeide, dat het zoo hard ging als de stoomboot ; en hoewel het schip zoo hard voer, voelden wij het niet, dat wij voortvoeren, maar na 5 dagen werd de wind stil, en toen begon het schip te waggelen heen en weder. Toen werd ik ziek, en meest alle de vrouwen; door ile beweging van het schip geraakten wij ieder oogenblik aan het braken; en de vreeselijke hoofdpijn, die ik gehad heb, had ik nooit zoo gevoeld. Hadden wij weder goeden wind, dan waren wij weer wat beter, maar geheel beter ben ik niet geweest, voor dat ik land zag. Mijn man kreeg in de eerste dagen 2 maal de koorts, toen werd het mij bang : — ik riep tot mijn Vader, en ook ditmaal sloeg Hij mijne bede niet af, maar verhoorde mij, en genas mijn man, en hij is na dien tijd altijd gezond geweest. Wij zien er heel goed uit, en hebbeu naar het uitwendige niet verloren, maar veel gewonnen. Den 7en Junij kregen wij weer storm ; den 16eu stierf er een kind van 6 maanden; ik heb dit niet gezien, toen lag ik te bed; maar mijn man en Willem hebben het denzelfden avond zien begraven; Jan niet, die lag ook te bed, de Kapitein liet het in een zakje doen, aan welks einde er zand en lood in gedaan was voor het zinken; toen moesten het 2 matrozen op een plank op den rand van het schip houden , lot dat de Kapitein Psalm XXIV gelezen had, waarna hij, nog ecnige woorden gesproken hebbende (naar men giste, bad hij), beval het kind af te laten in zee : weg was het; de ouders waren bitter bedroefd ! Door dien eersten storm dreven wij in een' verkeerden koers en kregen het zoo koud , dat wij ons zóó zwaar niet konden dekken, dat wij warm werden; nu lag het schip nagenoeg stil, en dan waren de meesten ziek. Nu gingen er een paar dagen heen met hun moeite en verdriet ; elke dag had hier ook genoeg aan zijns zelfs kwaad ; en wij ondervonden ook, dat onze harten nog dezelfde waren als in Nederland. Den I9en des avonds kregen wij weerstorm, zeer hard, die duurde totden21cn. Den 20en ontmoetten wij een schip , hetwelk naar Oost-Indië voer: het zeilde dwars achter ons; de Kapiteins spraken met elkander door een hoorn, en wenschten elkander goede reis; hier schenen geen passagiers op, maar enkel matrozen. De nacht van den 20en op deu 21cn was een angstige nacht voor de meeste menschen die op het schip waren, zij zagen ieder oogenblik den dood voor oogen: de dartelen en brooddronkenen, die zich den gelieelen dag martelden met zondigen, waren nu bang; de voor het uitwendige, nog meer Godsdienstigen , hoorden wij den geheelen tijd door bidden, en ik mocht voor hen bidden, dat de Heere hun gebed verhooren mocht, en dezen storm aan hunne ziel heiligen, dat zij geleerd mochten worden door Gods Geest in geest en waarheid te bidden ; voor mij was het echter cene zalige nacht, ik was bijna in den hemel, en ondervond dat waar is, hetgeen in een der Gezaugeji staat: «waar al de vreugd van 't leven, den zondaar gaat begeven, daar vangt de vreugd des Christens aan». Al de beloften Gods , die er zijn voor zijne kinderen, koude ik ten volle gelooveu; en waren voor mij en de mijnen ja en Amen in Christus; en met Hem en door Hem waren bergen voor mij vlak, en zeeën droog. Nu ondervond ik ook nog, hetgeen de student de Waal zeide. toen ik hem het eerst eene preek hoorde voorlezen uit Jez. XLVl, waar ook die w oorden in voorkomen: «gij zijt mijne;» welke hij vergeleek bij eene tent, die geschikt werd voor een reiziger naar den hemel, welke hem diende tot een schuilplaats voor alle onheilen, welke hem op reis ontmoeten, en dan was mij onophoudelijk dit versje in de gedachten: «ik zal mijn' Engelen gebièn, dat ze u op weg bevrijden; gij zult hen in gevaren zien, voor uw behoud'nis strijden;» ik zong gedurig met mijn hart: «u zullen als op Mozes beê, ofschoon uw pad loopt door de zee, geen golven overstroomen,» en dacht: «ik zal gerust nederliggen en slapen, want gij alleen, mijn schild en wapen , schoon 't onheil schijnt voor mij geschapen, zult mij doen zeker wonen , Heer!» mijn man was even gerust als ik. Den 24en weer storm, die was niet hard; nu lag het schip geheel stil, wij konden niet voelen dat wij op zee waren; den 8 Julij stierf er weer een kind, dit heb ik gezien, toen liet lag te sterven. Dit kind stond veel uit, eer het stierf; het lag 2 dagen te sterven, en te worstelen met den dood; acht maanden was het oud, maar het geleek meer naar 5 maanden. Toen het dood was, kleedde de Kapitein, die tot het laatste er bij was, het uit, en deed het wat anders aan, en legde het toen heen op het bed tot den anderen dag, de moeder ging boven op hetzelve liggen: het was haar eenigste! Ik had er veel mee te doen, en dacht ieder oogenblik: wat heeft de zonde toch te weeg gebracht. Den 9 werd het begraven; ik heb het gezien. Deze menschen waren Roomsch, maar hun werd toch een Duitsche Bijbel gegeven, waarin zij den XXIV Psalm lezen moesten; en toen een hunner dit gedaan had, bad hij, die gelezen had, het Onze Vader op zijn Roomsch; en toen werd het in zee geworpen. Op dien zelfden dag kregen wij weder storm, tot den 10tn, waarbij zij groote lekkaadje aan het schip gewaar werden; toen moesten zij pompen wat zij konden , en de ledige vaten vullen met het water uit den kelder. Den 12cn, zijnde Zondag, werd de kok , die een zwarte was, gestraft, omdat hij het eten den matrozen ontstal, en gaf het den Duitschers; hij werd voor de mast gebonden, en daar hij zoo sterk was, dat hein niemand temmen kon, werd hem een slot om de armen gedaan, en toen werd hij met een piklouw door den onderstuurman geslagen! Dit was een ander gezicht voor mij, als op Zondag onder het gehoor van de dierbare predikatiën onzer Leeraren. Als ik hier aan denk, dan is alles, wat ik hier ook geniet, niet in staat mij Ic vertroosten; dan roept mijne ziel dagelijks uit: «Heere ik heb lief de woningen van Uw huis, en de plaats des tabernakels Uwer ecre, en nu ben ik van Uw volk gescheiden!» Het eerste vers van Psalm XLII zing ik nog wel eens biddend, en het eerste vers van Psalm LXXX1V; wanneer ik dat zing, smelt ik weg in tranen , o! ik hoop dat de Heere mijn gebed eens zal verhooren , om ous weder zamen te vereenigen; want hoewel ik hier ben : met mijne gedachten ben ik altijd bij uüeden. Den 15 Julij stierf er weer een kind; daar heb ik met den Kapitein op de knieën bij de wieg gezeten , totdat het dood was, en de moeder van hetzelve zat aan het voeteinde van de wieg te schreijen. Ik dacht aan hetgeen in het Evangelie van Johannes staat: hoe mijn dierbare Verlosser bij het graf van Lazarus, toen Hij hen en de Joden die met hen kwamen, zag weenen, bewogen werd in den geest, en van Hem staat aangeteekcnd : «Jezus weende!» Ik dacht: «zou ik niet weenen met de weenende ? Ook de Kapitein weende , en ik werd zoo biddend voor dit kind, hetwelk zoovéél uitstond , en scheen niet te kunnen sterven. Zij stonden er allen omheen te bidden, totdat de moeder een van hare kinderen riep, om nog eens het Onze Vader te bidden; het was een jongen van 6 of 7 jaren oud die dit deed ; ik gaf naauw acht op het kind , en , hetgeen mij wonder was, toen de jongen Amen zeide, gaf het kind den laatsten snik. De kapitein stiet mij aan, beduidende mij daarmede dat het gedaan was; hij ging eens met zijn mond op het kind liggen, om te zien of het wel gestorven was, en het was zoo; en ik dacht, dat ik dit kind in den hemel weer zou vinden, al werd het ook in zee begraven; de zee zal toch ook eenmaal hare dooden terug gegeven. Den anderen dag heb ik het zien begraven. De tante van het kind las ook den XXlVslen Psalm voor, en toen bad zij, daarna lieten de matrozen het in zee ; de Kapitein was er toen niet bij, want het was storm; de ouders van het kind waren Gereformeerd, maar Hoogduitschers; ik kon niet met hen spreken, zij kwamen uit Frankfort aan den Main, hadden 9 kinderen, waarvan het jongste stierf, hetwelk 4 maanden oud was; ook hadden zij nog eene zuster bij hen die weduwe was, met 5 kinderen en eene meid : of dit ook een huisgezin was , om zulk een reis te doen! Den 3 Julij hadden wij weder storm, verzeld van onweder, doch liij was nog al tamelijk ; dien zelfden avond was ik boven op het schip met mijn man, die mij vasthield : ik wilde de onstuimigheid der zee eens zien. Welk een heerlijk gezicht was dit voor mij! Hoe hooger de golven stegen, hoe minder ik bang was; ik , die nooit de zee gezien, veel minder in een schip er op geweest was; ik was hier even zoo veilig als ooit op het land. O ! dacht ik: «dit is ook het goed van mijnen verzoenden Vader in Christus, en het gedierte des velds is met mij bevredigd ; dus ook die golven ! Dien zeiven nacht is er de ergste storm geweest, dien wij gehad hebben; wij hadden twee slaapplaatsen voor ons, boven elkander; nu sliep mijn man met ons Derkje boven, en ik met de twee kleinen onder: het schip was zeer slecht, zoo dat het niet alleen van onder, maar ook van boven lekte ; dus lekte het ook bij ons in het bed; en ook bij velen, die in dien nacht het bed uit moesten, mijn man bleef op en ging voor het bed op een koffer liggen. Ter midernacht kwam er zulk een verschrikkelijk onweêr op, dat de golven over het dek heen sloegen, en door de luiken; het voorschip stond gelijk vol water; allen waren aan het werk om de zeilen af te nemen. Het was zoo donker dat zij niet konden zien; ieder stond op; ook een man die van dicht bij Zutphen kwam, die de trap opging, en toen een volle laag water kreeg op zijn hoofd, klom naar boven, en zag niets als water; hij begon te schrijen , en riep : «Kameraden wij vergaan ! Ik had medelijden met hem, want ik geloof dat hij bang voor zijne ziel was; want ik heb wel eens met hem gesproken. Daar was wel overtuiging bij hem; hij had den Dominé wel eens booren prediken. Nu het schip van onderen lekte, dacht ieder: wij zouden zinken, en naar den mensch gesproken, leek het er wel naar. Ik vroeg aan mijn man wat bij er van dacht; die antwoordde dat hij niet wist wat er van te denken; hij zeide mij een versje op, dat ik niet recht heb onthouden; maar dit weet ik er nog van: «ofschoon wij op de groote zee moeten dobberen op de baren , — geen nood, onze Jezus gaat meè; die zal ons scheepje wel bewaren.» Dit was mij tot troost dat hij zoo wel gemoed er onder was, en bij al het geschreeuw en rumoer des volks was het mij goed. Ik dacht aan de schipbreuk van Paulus; en van alles, wat daar plaats had, hoe een ieder zijn leven zocht te redden, was hier nog niets gebeurd; ik nam mijne toevlucht tot Hem, die weleer de zee bestrafte, toen zijne discipelen in levensgevaar zich op dezelve bevonden; ik mocht pleiten op zijne toezegging: «al wat gij begeeren zult in mijnen Naam, dat zal ik doen». Verder mocht ik rusten en stil zijn: zoo als de Heere deed, zou het goed zijn. De laatste preek van D'. van Leeuwen was mij veel tot sterkte over de woorden: «Hierin zoude immers uwe sterkte en vertrouwen zijn, gij zoudt stille zijn» het ging dan ook zoo als het wilde, ik had niets te verliezen dan een lichaam der zonde, en daarvau ontbonden en met Christus te zijn is verre het beste. Ik kon op dat oogenblik gelooven dat mijn man en mijne kinderen mede naar den hemel gingen; maar de Heere wilde 3 dit nog niet; maar dit is zeker dat de uurtjes minderen, cn elke dag is een nader aan den laatsten. Eensklaps hield de schrikkelijke regen op, de storm begon te bedaren, en het begon dag te worden; alles was druk om de zeilen weder bij te zetten; maar het schip had veel geleden met dezen storm, dat wij nu van achteren begrijpen. Toen heeft de Kapitein een anderen koers genomen. De pomp was gebroken; er werd een andere zuiger in gemaakt; ieder pompte nu, die maar kon; mijn man maakte zelfs de lekken boven ons bed. Nu kregen wij het van dag tot dag warmer: Er wierd gezegd door de matrozen dat wij nu haast te Baltimore zouden zijn; de Onderstuurman, die ons nog een weinig kon verstaan, zeide: nu hebben wij goeden wind, en zijn met acht dagen aan land. De opperstuurman kon niets dan Engelsch, en was stil; ik mocht hem gaarne lijden, beter dan den ander, die dikwijls vloekte op zijn Duitsch. De Kapitein was ook stil; ik mocht hem ook gaarne lijden; hij werd door de meesten veracht om zijne stuurschheid, maar zij hebben ons allen zeer vriendelijk behandeld ; daar hij anderen wegjoeg, liet hij mij en mijne kinderen stil zittten; als ik boven op het schip wat zat te lezen of wat anders deed, en mij op een plaats afzonderde , daar niemand zitten mocht, handelde hij mij heel vriendelijk. Ik mocht ondervinden, als Josef in Egypte, dat God hem gaf; dat hij genade vond in de oogen der Egyptenaren ; want hoe woest het Duitsche volk ook anders was, het had alles voor ons over ; eenigen beschermden zelfs mijn bed, toen er een vechtpartij was, opdat zij niet op mij zouden aandringen; zij brachten mij eten cn koflij, toen ik ziek was. Den 19, zijnde Zondag, kwam er mist; wij konden niets van ons afzien; des maandags morgens tien uren was er een geroep: land! ! Alles liep uit; toen zij allen naar boven waren, ging ik ook op en — het was zoo ! Dien dag heb ik meer heerlijke gezigten gezien dan immer; en schepen, ontallijk! Des middags kregen wij de loods aan boord, en kwamen met den avond ten anker voor Boston, maar men meende voor Baltimore. Maar ik dacht: het xij dan waar het is, «tot hiertoe heeft ons de Heere geholpen» : hier was het een Ebenhaëzer. Hoe ik voor mijzelven gesteld was, laat zich beter gevoelen dan beschrijven; want altijd was het mij een pijnlijk gevoel gebleven, dat de Heere ons tegen kwam, dat de optrekking niet in zijne gunste was; maar dit was mij eene gerustheid, dat ik er niet om gevraagd had; dat de Heere dit wist, en ik mij als vrouw onderwerpen moest. Nu werd t de laaste nacht door de meesten zonder slapen doorgebracht; en dat de een meende dat wij te Baltimore waren, de andere te Boston, dit belette het uitbreken van vele goddeloosheden, die anders zouden plaats gehad hebben, waarvoor ik vreesde; dus: «alle dingen moeten medewerken ten goede dengenen, die God liefhebben. » Des morgens kwam de Doctor aan boord; maar nu was er niet één ziek. Des middags werden wij door den Onderstuurman vriendelijk uit het schip geholpen; hij gaf ons een adres aan een logement. Dit was dingsdags den 21st" Julij. Wij bleven in dit logement tot zaturdagavond, namelijk Zientje en wij. Jan kreeg donderdag een kamer met een Geesterschen man en vrouw, ook jonge lieden zamen; wij hadden vrijdag al wat gehuurd; maar, toen wij met ons goed kwamen, en zij zagen dat wij zoo veel kinderen hadden, moesten wij weg. Toen wij op straat zaten met ons goed en onze kinderen, hadden andere menschen , die daar bij woonden, een groot medelijden met ons: de een bracht een kop thee, de ander een stuk 3° brood; een ander een taart op een bord en een mes er bij, dat zij niet. weer wilden bebben; andere boden eene kanier aan, maar het was te vochtig. Ik ging de straat over met mijne kindereu aan de deur; Zientje bleef bij het goed. Daar zag mij eene Duitsche juffrouw, die vroeg mij waar ik van daan kwam; ik zeide het haar alles, ook van die woning; haar man was ook schrijnwerker; zij liet mij haar huis zien, en beloofde den anderen dag een kamer voor mij op te zoeken. In dien tijd, waarin ik bij haar in huis was, had deze juffrouw mijne kinderen brood gegeven ; hoe ik te moede was, kunt gij denken, lieve Dominé! Ik had wel eens gedacht: toen ik te Arnhem was, en gebrek had, was ik bij mijn eigen volk, en hier was ik vreemd; maar de Heere toonde mij dat bij Hem niets vreemd is, dat Hij aan geen gewest verbonden is, om zijne kinderen te voeden, daar wij nu nog geen gebrek hadden. Nu kwamen wij weer in het logement tol zaturdag , toen mijn man en Willem ieder eene woning huurden , niet in één huis, maar op ééne plaats, dat wel mijn wensch en bede was. Onze woning deed één en een kwart Dollar in huur; de hunne anderhalven Dollar. Dien vrijdagavond bracht het mij tot een roepen tot den Heere om hulp; ik drong aan op zijne belofte; ik vroeg hem om eene woning en om werk voor mijn man. Mijn ziel was overstelpt: ik kwam terug ten negen uren; daar zag ik den man zitten bij den kastelein , waarom ik den Heere gevraagd had; deze was een man, die Hollandsch kon spreken en Duitsch en Engelsch, die ons ook naar den Hollandschen Consul gewezen had. Ik riep mijn man ien Willem, die aan de deur waren; wij gingen binnen, en vertelden dien man hoe het met ons gelegen was; dat ons geld op was, en mijn man nog geen werk had , en geen kamer, en dat wij niet konden spreken met de rrienschen. Hij toonde medelijden met ons te hebben; hij stond op, nam mijn en Willem mede naar een kofïijhuis; daar zaten drie heeren, met welke bij sprak. De cene beer zeide dat mijn man 's morgens ten tien ure bij hem komen moest, dan zou hij bem een briefje geven naar een' baas; dit deed mijn man des anderen daags. Hij zond hem naar een piano-maker ; maar mijn man wilde liever bij een meubelmaker zijn; toen zond die baas een' Duitscben knecht mede, om te vertolken, en een Engelschen om den weg te wijzen. Hier kreeg hij voort werk; bier was ook een Duitsche knecht; de anderen waren Engelschen. Hij kreeg een adreskaartje mede, en zou 's maandags maar komen. Nu kwam bij te huis, had werk en woning: gebedsverbooring, Doniiné! Koude ik toch meer danken! Mijn geheel leven moest één danken zijn; maar dit is zoo gebrekkig! met Paulus moet ik uitroepen : «het goede, dat ik wil, dat doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik: ik ellendig mensch! — wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods» ! maar ik mag toch ook met hem uitroepen : «ik dauk God door onzen Heere Jezus Chbistus. „ Nu verhuisden wij naar onze woning; die beviel mij goed. Nu waren wij weder op ons zelven, waarnaar ik zoo verlangd had. Nu kwam hier de eerste Sabbath aan, die wij in Amerika hadden; doch nu schreide onze ziel. De kinderen vroegen : «gaan wij nu naar de kerk?» Ik dacht : O! boe zitten zij nu te Arnhem onder het gehoor van die dierbare waarheden, en ik en de mijne zijn afgezonderd , bier in een land, welks taal wij niet kennen! Des middags dacht ik aan de Catechisatie van mijne kinderen; ik werd weder bang dat wij ons bezondigden met ons en onze kinderen van dit alles af te trekken, en dat om het brood! daar toch de tegenspoed van ons en al het volk in Nederland enkel en alleen een gevolg is van de zonde; en dan de genademiddelen er aan te geven, om de straf, die de Heere rechtvaardig om de zonde op ons legt, te ontgaan! Ik dacht dikwijls aan de preek van UEd. over Eli , toen de Heere zich aan SAMüël bekend maakte, en de straf over het huis van Eli uitsprak, hetwelk samuël aan Eli zeide ; waarop Eli antwoordde: de Heere doe wat goed is in zijne oogen. Toen merkte UEd. aan in de toepassing dat de kinderen Gods dikwijls doornen en distelen zagen groeijen op hun pad, die zij zeiven gezaaid hadden, en dat zij zich dan aan het steken van dezelve dikwijls onttrekken wilde ; maar nu hadden zij hier een voorbeeld in Eli , die zich onderwiep aan den Heere en zijn' wil. Het is zoo bedroevend , dat het volk des Heeren in Nederland, ook in de gemeente te Arnhem, denkt dat de tegenspoed, die hen drukt, komt van het land en de Regering, die zoo zondig is; maar ik heb altijd van kinds af levendig ingezien dat het de zonden van het volk des Heeren zijn, die het land verderven, en dat de Heere zulk eene Regering geeft, om hunne zonden met zonden te straffen; en, daar zij eertijds, ook nadat zij kennis der waarheid ontfangen hadden, vrijwillig den Sabbath schonden, nu gestraft worden met een zamenleviug, die gepaard gaat met Sabbathschenden, welk juk hen nu begint te drukken. Die zoo veel ondervonden van Gods liefde en wondere uitredding, dat men zou moeten zeggen: «dien veel vergeven is, heeft ook veel lief,» en zoo dikwerf gesmaakt en geproefd hebben, dat de Heere goed is, en ondervonden hebben, dat in het houden van Gods geboden grooten loon is, en wel eikenboomen moesten zijn van wegc den tijd en ondervin- diug, hebben nu geen kracht meer, om dit juk af tc werpen, en te staan in de vrijheid der kinderen Gods; maar vinden nu goed dat land, dat zij door hunne zonden verdorven hebben, te verlaten, in plaats van vroeger in de bres te hebben gestaan! Och dat de Heere ons de zonde niet toerekene, en de straffen van ons afwende, die wij ons op den hals gehaald hebben, — en, schenkt Hij ons verademing, het is genade! — Ik vrees dat het Nederland nog gaan zal als Israël, dat het land ook zoo ontheiligd had, en er gevankelijk uit weggevoerd werd , tot hetwelk de Profeet zeide: «dat alsdan «het land een welgevallen zou hebben aan zijne Sabbat«then, daar het nu zijn inwoonders uitspuwde. van wege «al de gruwelen, daarmede zij het verontreinigd hadden.» Nu weer terug! Nu ging mijn man des maandags naar het werk, zijnde 27 Julij; ik bad den Heer, dat Hij het werk onzer handen zegenen mocht, en mijn' man genade doen vinden in de oogen zijns meesters. Hij kwam weer terug; de Duitsche knecht was niet in den winkel: nu beduidde hem zijn meester, dat hij den anderen dag maar zou komen en gaf hem weer een adreskaart. Dit was slim; wij hadden ons meeste geld verteerd in het logement; toen ging mijn man naar den Consul; liet hem het kaartje zien dat hij werk had, maar nu van daag niet werken kon; hij bezorgde hem een Dollar. Wij hadden dus geen schade: wat is de Heer goed! Dingsdag ging mijn man naar het werk; zijne handen waren het werken afgewend; hij kreeg in eene hand elf blaren van het werken ; doch zij waren spoedig genezen. Het bevalt hem zeer goed op de winkel; hij vond hier een geheel andere schrijnwerkerswinkel dan in Arnhem. Hier wordt geen drank gedronken , niet gezongen, niet ge- tierd; ieder doet hier stil zijn werk. De baas komt niet op den winkel; een meesterknecht, die zeer bedaard en vriendelijk is, die de knechts niet kommandeert; daar dat ook hier niet noodig is; ieder doet zijn werk. Als een vreemde knecht 14 dagen gewerkt heeft, laten zij zich liooren of zij hem houden willen of niet. — Zij beginnen ten 7 uur, en eindigen ten 8 uur, en gaan van 12 tot 1 uur eten. Die hard werken gewoon is valt het hier gemakkelijk; mijn man zegt: «het is hier spelen gaan bij Arnhem. » — Dit alles is gebedsverhooring! wat is de Heere goed! Nu zagen wij met verlangen den zaturdagavond te gemoet, wat het loon zou zijn. Nu gingen de knechts bij den boekhouder het geld halen; mijn man ontfing drie Dollars. Nu kenden wij hier de gewoonten niet, dat meestijds de bazen geld inhouden voor de knechts; de Duitsche knecht zeide hem dit, en dat hij wel een Dollar daags zou verdienen. Nu weer een benaaiuvde Sabbath voorbij zijnde, werd het eindelijk zaturdag. Toen ontfing mijn man G Dollars; wij hadden meer verwacht; ik zeide tegen mijn man : «mij dunkt het is weinig geld , gij moest daar eens over spreken;» hij zeide: «dat wij de Heere maar laten zorgen, die heeft ook des meesters hart in de hand; ik kan geen Engelsch, ik mag danken dat ik werk heb.» Het werd weer Sabbath, ik dacht: «dat zal weer een bange dag voor mij zijn» ; dan nu werd ik weer bepaald bij de laatste preek, die ik D'. de Waal heb hooren doen, toen hij zijne zuster trouwde, over de woorden : « verlustigt u in den Heer, en Hij zal u geven de begeerte uws harten»; ik werd hier werkzaam mede, en het was mij goed. Het werd maandag; het werd mij een biddende zaak de verdiensten mijns mans; ik dacht om de schuld, die wij hadden; toen smeekte ik den Heer dat Hij mocht werken in des meesiers hart; ik ondervond weer de liefde mijns hemelschen Vaders; ook mijn man had dien morgen onder het ontbijt dat de Heere het hart des meesters mocht bewerken ten onzen nutte. — Des voormiddags kwamen de beide meesters te zamen op den winkel; zij handelen te zamen, en hebben ook een grooten winkel van manufacturen, en behangers waren. Zij vroegen door dien Duitschen knecht aan mijn man, wat hij verdienen moest in de week; hij antwoordde dat zij hem zouden geven, hetgeen billijk en recht was. Toen zeiden zij dat zij hem 8 Dollars in de week zouden geven, en vroegen of dat goed was. Mijn man zeide ja; de andere knecht zeide tegen hem, dat het goed loon was, onldat hij geen Engelsch kon; dat hij nu eerst wat in daghuur moest blijven werken , tot hij wat gewoon was, en dan op het stuk werken, dan kon hij meer verdienen; want mijn man gelooft, dat een schrijnwerker, als hij Engelsch kan, wel lo a 14 Dollars verdienen kan. Toen hij mij des namiddags dit zeide, hadden wij wat te danken, dat kunt u wel denken. Mijn man zeide: «ziet gij wel, dat de Heere zorgt?» Nu werd het weer zaturdag, en wij ontvingen 8 Dollars. Toen dacht ik dat het nu eerst een begin was, en wij weer de achterstand der vorige weken niet wouden krijgen; maar na acht dagen beurden wij weer 13 Dollars en 2G Centen; dit was den lGJen Augustus; dit was de eerste dag dat Jan werkte; Willem was 8 dagen na Derk aan het werk gekomen ; zij verdienen elk een Dollar daags, dat mij meê viel van Willem : ik dacht niet dat een verwer zooveel zou verdienen. Nu had onze huisjuffrouw gezegd, dat zij zelve de kamer moest hebben voor haar dochter, die pas gehuwd was, en haar kraam daarop uitliggen moest; nu zouden wij met 8 of 14 dagen een andere kamer huren : dit speet mij; wij hadden hier goeden schik; maar ook dit mochten wij overgeven aan den Heere, die ook voor de woonplaats zorgt van zijn volk. Zij is een weduwe , die met haar dochter huishoudt, en wascht voor andere menschen. Het is op eene opene plaats, daar het mij stil is, en minder gevaarlijk voor de kinderen dan aan een' straat met de rijtuigen, welker gerij niet stil staat. Wij zagen dan eens naar een' andere woning; maar zij wilde ons niet gaarne missen. Zij bood ons aan het bovenste deel des huizes ; dat zijn 2 kamertjes en een overloop, met eene haardstee. Als mijn man dan zelf een haard maken, en planken en gereedschap geven wilde, dan zonden wij kunnen wonen voor 5 kwart Dollar ; dat was een hal ven Dollar minder en maar elf trappen hooger. Dit deden wij gaarne, en dankten den Heer, die zoo vaderlijk voor ons zorgde. Er staat toch niet te vergeefs: «kent den Heer in al uw wegen, en Hij zal uwe paden regt maken.» — Nu verdienen wij in plaats van zes, acht Dollars; verwonen, in plaats van een Dollar en een kwart, een Dollar min een kwart: wat. is de Heere goed! De levensmiddelen zijn hier duurder dan verder in het land: de aardappelen hebben wij eerst voor 25 Cent betaald en nu 12; de boter het pond eerst 20 nu 16 Gent; groenten zijn duur; de maat en het gewicht zijn grooter dan bij ons; het brood is hier goed; roggenbrood ziet men niet. Ik heb een Duitschen bakker, die mij brood brengt; dan heb ik ieder brood één cent minder dan in den winkel; een Engelsche melkboer brengt mij room, die veel beter is dan te Arnhem, maar even duur. Hier is alle dagen markt van des morgens dat het licht wordt tot des avonds 7 uur, en des zaturdags tot 9 uur. Deze markt is een groot hardsteenen gebouw, wel een straat lang; in het midden is er een ruime gang. Hier kan men alles koopen: vleesch, visch, lammen. heele varkens, schapen, kalveren, eenden en kippen; alles wordt geslacht en schoongemaakt op wagens de stad ingebracht; er kan niet bedacht worden, dat tot de eetbare waren behoort, of het wordt hier gevonden; en voor en om het gebouw staat het vol wagens met vleesch en groenten, aardappelen en allerlei vruchten. Het vleesch koopt men van 6 tot 2 cent het pond; van 6 is rund-, van 2 tot 5 schapenvleesch. De schapen zijn hier zoo vet, dat het een lust is om te zien. Wij eten haast alle dagen vleesch; wij kunnen niets beterkoops eten, als wij een 4d° spint aardappefen kooken voor 5 cent, dan houden wij nog over; zoo doorvoed zijn wij. — Meest alle mcnscben eten driemaal daags vleesch; men zou haast zeggen: «het moest eenmaal ophouden»; maar met honderden, zegt mijn man, brengen zij 's morgens de schapen en varkens ter markt; en, als het zoo heet is, ligt er van binnen in het geslachte vee een stuk ijs voor het bederf. En allen zijn vriendelijk, en staan ons overal mede ten dienste; wat wij niet hebben, leenen zij ons; stoelen om op te zitten brachten zij ons op de kamer totdat wij koopen konden, en wij er zes andere gekocht hadden voor 3 Dollars, en een bedstee voor 2 Dollars min '/4; want hier zijn geen bedsteden en ledikanten, als bij ons, maar opene rustbanken; ik denk dit is om de warmte; en zij slapen met een ve~ renbed onder, en een stroobed boven; maar alles deftig en netjes; daar is Arnhem niets bij. Men ziet hier geen armen, geen bedelaars, ook geen collecte of armbus, zelfs niet in de kerken, die mijn man bezocht heeft. Hij zag het Avondmaal uitdeelen, maar niemand iets geven voor den armen. Scholen zijn hier voor niet; als de kinderen § jaar zijn, kan men ze naar school zenden; jongens en meisjes ieder op een bijzondere school. Als men hier i'k jaar betaalt, heeft men vrij school. Als de man komt te sterven, gaan vrouw en kinderen naar een gasthuis; daar worden zij verzorgd, de kinderen opgevoed, totdat zij meerderjarig zijn; dan wordt voor hen gezorgd. Belasting is hier niet; patenten worden hier niet betaald. Het vertrouwen is groot, dat men in elkander stelt, ja in vreemden; ik geloof dat wij wel voor honderd gulden kunnen krijgen. Een lombard is hier niet; kroegen voor dronkaards, zoo als in Arnhem, vindt men hier ook niet. Als een man loopt waggelen van den drank, en hem een knecht der Politie ziet, gaat hij voor 5 maanden in de gevangenis; en zoo hij op de straat ligt of zich verzet, voor G maaudeu; en zoo de herberg openbaar wordt, daar hij geweest is, die moeten zware boeten betalen. Openbare speelhuizen zijn hier niet; zoo de Regering gewaar wordt dat er een is, wordt het terstond uitgeroeid; niemand zal hier een vrouw of een meisje op straat aandoen. Men hoort geen zingen of schreeuwen langs de straat, veel min vloeken. Men ziet hier veel pracht, schitterende gebouwen, de deuren met zilveren knoppen of handvatsels, huizen van vijf verdiepingen hoog, prachtige kerken. Men zegt dat hier 82 kerken zijn, één Joodsche , één Lutersche, één Hoogduitsch-Gereformeerde kerk; de anderen zijn alle Engelsch. Roomschen zijn hier veel; ook is er kort een bisschop begraven. Men ziet ze met honderden naar de kerken gaan ; maar alles is vrij; ieder gaat zijn eigen weg. Zij zijn bezig nog drie nieuwen kerken te bouwen; zoo Dominé Budding hier was, zou bij niet bidden : «hier worden veel huizen gebouwd , maar weinig kerken.» Maar hier is geen Predikant, dien wij verstaan kunnen; dus moeten wij wachten tot Dominé Buummelkajip en Dominé van Raalte komen. De Heere geve het! Nu het aangenaamste, dat hier is voor mij, is dat 's Zondags het land stil is; zalur- . dag om 9 ure gaat alles dicht, spoorwagens, postwagens , alle winkels, werkhuizen zijn alle gesloten; alleen de melk wordt 's morgens in de stad gebracht, het schijnt in stilte ; dit is zeker omdat zij met de warmte niet goed kan blijven ; doch wij hebben in 7 weken op het schip geen melk in de kofiij kunnen krijgen; nu kan ik gemakkelijk het een keer in de week missen, zoo zij niet goed blijft. Verder kan men des zondags den geheelen dag niels krijgen , en' het is zeer stil in de anders zoo drukke stad; velen gaan wandelen buiten de stad; maar niemand kan eenige ververschingen krijgen voor zijn geld. Overal vindt men steenen , ook al ijzeren banken, en het schoonste gezicht is voor mij het heerlijke kerkhof, die stille rustplaals van Gods dooden. Mijn man is al 's morgens vroeg wel anderhalf uur buiten de stad geweest; hij zegt dat het een lust is te zien die heerlijke bergen en dalen, de heerlijkste vruchten en het heerlijkste vee, de vruchtbare weilanden doorsneden met water, met fonteinen, die uit den grond ontspringen , om het land te bevochtigen . hier kan men wel zien dat het land een welgevallen heeft aan zijne Sabballhen. Hier gaat geen week om, of de Heere bezoekt ons met een malschen regen; wij hebben hier veel onweer, maar zacht; ik heb uog geen hagel of stortregen gezien , die in Nederland zoo dikwijls het gewas des velds verwoesten; al de vruchten zijn hier goed: de vloek des Ileercn rust hier niet op het land zoo als bij u. Lieve Dominé! spoed u toch hierheen; maar zeg aan de gemeente dat de Heere het land hier zegent, dewijl zij den Sabbath heiligen. Of er veel volk is, dat den Heer in waarheid vreest, weet ik niet; ik zou het wel denken; want in het goddelooze Sodom waren nog vromen : en zouden zij dan hier niet zijn? Alhoewel ik ze niet ken, ik hoop dat de Heere den weg nog eens mag openen hiertoe. Wat de luchtsgesteldbeid betreft, het is hier gezond; des winters, hooren wij zeggen, hard koud , nu warm; alle morgens ziet men wagens met ijs in de stad brengen, dat een ieder koopen kan, om het eten goed te houden. Het is hier ook niet zoo als te Arnhem, waar de arme moet schrikken, dat hij iets koopt of eet, dat de rijke ook heeft; dit is hier zoo: «hier eet en koopt een iewat hem dunkt goed te zijn; een edelman en melkboer benijden elkander niet». Nu genoeg van de stad. Doch zeg dit toch vooral tegen M. L. en B. dat vrije gezellen hier rijk kunnen worden; hier wordt zoo veel gebouwd en de steenhouwers hebben hier veel te doen, doordien de kerken en huizen meest met hardsteen en marmer gebouwd worden, en zoo kostbaar en sterk zijn. Nu moet ik eindigen en u allen hartelijk groeten. Bij vrouw D. .. . heb ik menig aangenaam uur doorgebracht ; groet haar allen van mij en de mijnen, en de vrouw van W.. .. ; ik meen de oude vrouw W.. .. Ik hoop dat de Heere haar weer opgericht heeft van hare ziekte; dat zij in mijn plaats weer naar het bedehuis mag opgaan. Ik denk dikwijls zaturdagsavonds: nu zit Dominé B. . . . bij vrouw W. ... en vrouw D. . . . : zouden zij nu wel aan ons denken? was ik nu een oogenblik bij hen! hoe zalig hebben zij het misschien met elkander! en zien nu weer een blijden dag te gemoet, daar ik mij voormaals ook zoozeer in verlustigde; maar nu zit ik als een eenzame mnsch op het dak. Hier ben ik blij om, dat ik nooit de openbare Godsdienst verzuimd heb, ook dan niet, als er een student preekte, daar ik dikwijls zegen onder gehad heb: hadden wij nu maar een' halven student! Mijn Deukje zegt: «de Heere zal wel uitkomst geven»; ik hoop het! ik verlang er hard naar. Als gij dan bij elkander zijt, bidt vurig voor ons: een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel! Groet al de studenten van ons; de Heere zegene hen allen, en doe Zijn vriendelijk aanschijn over hen lichten! Mogelijk zijn sommigen in dien tijd al leeraar geworden; dat zij dan als getrouwe arbeiders mogen werken in den wijngaard ; vele zielen mogen winnen voor Kouing Jezüs , opdat zij eenmaal mogen blinken met veel parels aan hun kroon, in het koningrijk der hemelen; dat zij zeiven zaligheid aan hun hart mogen smaken: want wie plant eenen wijngaard, en eet niet van deszelfs vrucht ? Ik had gaarne bun een brief geschreven, maar hoop het op een ander' tijd te doen; maar ik verwacht toch een van hen; ik ben door innige liefde aan hen gehecht. Hier is van M.. .., D. .. . , en van dek \V. . . . ook onder begrepen. Groet verder al de Catechisanten van ons en onze kinderen, die er van verstoken zijn. Dat dit toch diene lot aansporing voor de ouders, om hunne kinderen niet te huis te houden, daar zij dit voorrecht genieten. Groet de gemeente van ons allen; bedank hen allen voor hunne zorg en liefde, en dien kring, waarmeê ik zoo op en neer ging, kent u wel. Groet Dominé de W. . .. van ons en zijn vrouw, die ik hartelijk lief heb, en waaraan ik innig verbonden ben in den Heere; zeg hem dat mij dat versje, dat hij bij ons liet zingen uit den CXXI Psalm zoo tot troost is geweest, en dat ik wcnscii dat de Heere ook hetzelve aan hem en zijne echtgenootc vervullen zal. Ik hoop, dat hij mij eens schrijven zal, en met een, wanneer hij hoopt op reis te gaan hier na toe : was dit eens waar! de Heere geve het! Groet Dominé vam L. . . . en zijn vrouw; ook die wilde ik gaauw hier hchben, ja, allen. Ik heb ook nog een man gesproken op de boot uit Winterswijk , die ik bij u aangestuurd had, zoo hij bij u aan huis is geweest, en gij hem weer ziet. groet hem van mij, en zeg hem dat het beter met mij is dan toen. Nu geliefde Leeraren! moet ik beginnen te eindigen. Ik denk hier aan uwe verjaardagen ; die van Dominé B. . . . is, meen ik, den 17 October, en van Dominé van R. . . . een paar dagen later; zij zullen beide wel voorbij zijn als deze brieven aankomen. Ik wensch dat de Heere ze u beide heeft doen beleven, en een jaar tot uwe jaren toegedaan zal hebben; ik hoop dat Hij er veel bijvoegen mag, en u beide een hoogen ouderdom zal doen bereiken, en u schragen en ondersteunen mag in de moeijelijke posten , die gij beide bekleedt; Hij schenke u lust en kracht, om te werken zoo lang het dag is; Hij beware u voor lusteloosheid of afdwalingen, en storte zijn Geest rijkelijk over u uit, dat gij moogt winst doen met het u toebetrouwde talent; ik wensch en bid dat de Heere u geven mag boven bidden en denken uit zijne volheid in Ciiristüs ook genade voor genade, en doe u een volgenden verjaardag in Amerika vieren. Ik heb den mijnen hier daags na onze aankomst den 22 Julij ook gevierd. Verder moet ik uog melden dat hier de kleederdragt even is als in Arnhem, uitgenomen de jakken en nipmutsen; ik schrijf dit om de vrouwen , die hier aankomen, omdat zij hier geen karkas kunnen koopen; de opschik is groot; inen kan gecu onderscheid zien lusschen een schoenlappersvrouw en de vrouw van een voornaam heer; de meesten loopen bloothoofds; ik hoop vreemd te blijven van hunne gewoonten in dezen, schoon ik aller aandacht tot inij trek. Die komt, laat die toch veel kleeren en schoenen medebrengen: dit is hier zoo duur. Ik geloof dat hier meer winkels zijn dan in Arnhem, huizen zoo prachtig en vol, waar Baalman niets bij is; ik kan deze stad nergens beter bij vergelijken, dan bij hetgene geschreven staat in Openb. XVIII: 12, 15, uitgenomen de zielen der menschen. De kunsten en wetenschappen zijn groot; mijn man z.egt dat hij veel ondervonden heeft, maar nooit zoo heeft zien werken als hier: geheele huizen, zelfs van' 4 verdiepingen hoog, worden hier heele strateii ver met eene machine, daar soms wel 16 paarden voor zijn, verzet; de fondamenten losgemaakt, en dan in zijn geheel overgebracht, niet alleen planken huizen, maar ook steenen ; mijn man heeft dat zelf gezien. De eerste huizen , die hier gebouwd zijn, schijnen meest houten te zijn; de verdere van steenen, zoo als bij ons; en die later gebouwd hebben, en nu bouwen, meest hardsteen, ook de fondamenten. Men ziet meer steenen bij een gebouw liggen als in Arnhem in een magazijn, en des nachts blijft alles openliggen : magazijnen met hout. De wasschen blijven buiten hangen, niemand steelt hier; dit hebben zij ook niet noodig; schildwachten ook niet voor de deur; geen klepperlieden; poortklok hoeft niet te luiden: hier zijn geen poorten; want geen komiezen ziet men hier, geen dienders; enkele knechts der Politie , die meer naar lieeren gelijken, maar voor hun hoed hebben zij staan het woord : Politie. Soldaten zijn hier ook, doch niet veel; prachtig gekleed; vrijwilligers, ook getrouwden; zij zijn drie da- 4 gen in de week in dienst, om de wapens schoon te houden , en inuzijk te maken door de stad, dat ik nooit zoo heerlijk gehoord hel), zelfs in den nacht maken zij muzijk op de hoeken der straten; maar dan is er geen oploop 7.00 als bij ons; ieder blijft in buis, daar hij het hooren kan; de andere drie dagen kunnen die soldaten voor zich zelven werken in burgerkleeding. Des avonds is alles stil; om 9 uur worden alle winkels gesloten , maar des morgens, als het weer licht wordt, zijn zij weer los. Alsmi weet ik niet beter of ik zoo veel mogelijk van alles geschreven heb , wat noodig is, om u uit te lokken naar ons loe, maar het is de waarheid hetgeen geschreven is. Nu hopen wij dat de Heere deze letteren u allen in goeden welstand ter hand mag doen komen; wij verlangen naar antwoord. Ik hoop dat gij ook alles zult schrijven, wat er voorgevallen is in dien tijd, en hoe het met vaders zaken is, of zijn paarden 's zondags rusten; wij hopen een volgende reis wat geld te sturen; ik wilde maar dat vader en moeder hier waren, dan konden zij niet meer achteruitteeren; ik hoop, lieve Dominé! dat gij hiertoe uw best zult doen. Geliefde leeraren en echtgenooten ! aan u beide is deze mijne rede gericht: nooit kan ik uwlieder liefde eu zorg vergelden; de Heere zal het hoop ik doen. Mijne weldoeners! hiertoe verpligt ik u nogmaals, indien de Heere mij verlostte van het lichaam der zonde , en gijlieden nog leefdet: «weldadigheid te doen aan mijn zaad;» vergeet toch niet, dat ik u dit geschreven heb. — Één die met mij te Ellekom opgevoed is en in den Haag woont, is te Rotterdam nog bij ons geweest; hij bracht mij een zilveren doosje, een knipje , en een deel schrijf- en postpapier, een lak, pennen ouwels, en potloden en 3 nieuwe rijksdaalders, en nam toen afscheid van ons: wat zorgt de Ileere toch voor ons! Dus mag ik wel uitroepen: loof den Heere, mijne ziele, en vergeet geene van Zijne weldaden, waar de grootste van is: schuldvergeving! Deze briefis mede uit naam van mijn man en kinderen, die u ook geluk wenschen op uwe verjaardagen , en alle dagen zeggen: ware de Dominé maar hier! Line heeft mij gevraagd, of ik wel geschreven had , dat u allen hier moest komen, ook de oude Heer! Verschoon mijn slecht schrift, daar ik het niet beter kan; ik hoop dat gij het lezen kunt. Dat groote boek (*) bevalt mij niet; wij lezen er nooit in, ik kan beter in den Bijbel een regel vinden voor mijn leven als in dat boek. Het boek, dat Mientje mij gegeven heeft, bevalt mij beter, dat de woorden tot onderwerp heeft: waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? het antwoord is: als hij dal houdt naar uw Woord! — Mijn man heeft altijd in den Bijbel voorgelezen op het schip. Nu moet ik eindigen ; zijt alle hartelijk van ons gegroet, en groet de geheele Gemeente van ons; groet de vrienden met naam ; groet Vader en Moeder van ons, en wees zoo goed hun den brief te bezorgen , dien mijn man hun geschreven heeft. Vergeet de Oosterbeeksche en de Velpsche gemeenten niet! Vergeet den ouden Büying, vrouw Willemsen en Hanneken Zegers niet, en verder allen; — waar zal ik eindigen? Bidt toch veel voor ons! In de kerk, in de catechisatie, in de huis-godsdienst: ik hoop het ook voor ulieden te doen! De Heere zegene u, Hij behoede u, Hij doe zijn vriendelijk (l) Dat groote boek hier genoemd is: Het huisgezin van James. Omdat ik geen geschikter had en toch een soortgelijk wilde medegeven , gaf ik dit. Het blijkt thans voor lezers uit dezen kring te hoog te zijn. — Hun zal voldoen het niet minder uitnemend, later uitgekomen werk van Mevrouw Agenob de Gaspabin: Een boek voor gehmode vrouwen. 2 deelen. Arnhem f 1.80. B. 4* aanschijn over u lichten, en schcnke u vrede: de genade van onzen Heere Jezus Christus , de liefde Gods des Vaders en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij en blijve met u allen, Amen ! Zie ik u hier niet weer, dan toch in den hemel; de Heere zij met u en ons; het eindigen valt mij moeijelijk! Ik teeken mij uwe U hartelijk liefhebbende zuster en broeder in den Heere. Lieve volk kom toch spoedig ! Groet Diene en haar man. (Was get.) DERK en LOUISE ARNAUD Boston, en kinderen. Groet de kinderen 11 September 1846. voor Derkje : vaartwel! Lieve Dominé! ik verwacht niet een brief voor allen, maar een grooten brief voor mij alleen, zoo als ik gedaan heb. Zijn er al scholen opgerigt? Ik hoop dat de jonge Liesveld en zijne vrouw blijde en dankende vader en moeder zijn; ik denk veel aan hen, laat ze maar spoedig hier komen; groet hen van ons Hebt gij ook al iets gehoord van de broeders uit Waadland? Ik zou zoo gaarne alles weten. Ach lieve Dominé, haast u toch om hier na toe te komen ; denk toch om mijne kinderen : zij smachten naar uw onderwijs. Schrijf ons veel; de Heere besliere u in dit uw doen! Groet allen van mij en de mijnen; Breukelaar , Everts, en Donner, zijn misschien al leeraren. De Heere geve hun getrouw te zijn in hunne roeping; ik dank u nogmaals voor alles ; de Heere zij met u, dankt en bidt veel voor ons, overal waar gij zamenkomt! WAUPOUNT, ook Waupun, in Wisconsin, geschreven den 25 Augustus 1846. Waarde Broeder in onzen Heer en Zaligmaker J. C.: Dat het u en de uwe welga, is de bede mijner ziel! Waarde Heer ! Uit mijn' brief van den 13 dezer, welken ik aan mijne ouders geschreven heb, zult gij vernomen hebben, dat ik behouden, en in eene goede gezondheid (door des Ileeren goedheid) in Wisconsin ben aangekomen, en tot mijn standpunt of woonplaats heb gekozen Waupun , hetwelk 86 mijlen boven of ten Noordwesten van Milwaukee ligt, (3 mijlen is hier één uur) waar Hallerdijk woont met nog 9 Hollandsche huisgezinnen. Het is hier vruchtbaar; zware kleigrond , weinig hout, in tegenoverstelling van andereplaatsen, doch hout genoeg voor bouwen en branden; dus de gronden zijn hier veel gemakkelijker te bebouwen dan op andere plaatsen ; goed water, een goede gezonde luchtstreek; geene belasting, geene wetten. Alle belasting, die hier moet betaald worden, is 1 Dollar op de 80 akkers, voor het onderhoud van scholen voor de kinderen ; 2 dagen werken in het jaar op de wegen, of 2 Dollars betalen van ieder 80 akkers , die men in eigendom heeft. Verkoopt men land, men neemt 2 vrienden tot getuigen, en men is zelf Notaris; geen kosten, hoegenaamd. Trouwt er een , hij gaat naar zijn priester, cn die is gereed zulks voort te doen, zonder geld te vragen. Gaat iemand van zijn vrouw afloopen, dat zelden hier voorvalt, op Staatskosten wordt hij opgehaald, waar hij ook zijn moge, eu weer bij zijne vrouw gebracht. Tollen op wegen zijn hier niet: iedere sectie boeren moet zijne wegen in orde houden.— Is hier of daar in een dorp of stad een slechte burgemeester, hij wordt afgezet, en voort wordt er onder elkander een ander gekozen; hij trekt ook geen traktement. Koopt men land van 80 of meer akkers, het kost 2 Dollars; gaat men zelf naar de landoffers, dan kost het niets als l'A de akker in koop, maar geene beschrijvingskosten. Predikanten trekken hier ook geen traktement. Daarom behoeft het niemand te verwonderen dat hij des Zondags een timmerman, molenaar of veneer het heerlijk Evangelie hoort verkondigen. Geen Predikant kan hier aan de kleeding gekend worden des Zondags; de meesten zijn zeer vriendelijk, veel minzamer als bij ons te lande de Afgescheidenen. Methodisten zijn hier velen, 's Zondags van te voren eer ik in Milwaukee was aangekomen , had er nog een Prediker op straat gepreekt. — Zegt men dat men Christen is, en wandelt men als Christen, men is in aanzien; de Roomsche belijders zijn niet in achting. De meeste achting kan men zich verwerven door eenvoudig te preeken, zonder vormen; kerkvergaderingen houden is niet goed bij hen, maar preeken, geen partij trachten bijeen te rapen , en geen traktement nemen , maar werken voor het brood. Broeder! ik hoop gijlieden zult mijner allen gedachtig zijn in uwlieder gebeden. Vele zijn mijne behoeften, dit zult gij wel met mij toestemmen; want ik hoop dezen winter, als de Heer mij gezondheid verleent, veel op te sporen voor ulieden. Raadt allen af, die in een anderen Staat willen gaan wonen; want die er gewoond hebben. trekken hier op aan, want het is er veel te heet: hier is het nog warmer dan in Holland. Gereedschappen zijn hier heler, behalve de spaden of schoppen. Huismiddels moet ieder medenemen , vooral Haarlemmer olie, kamille, flier en lijmmeel. Gij hehoeft niemand te waarschuwen voor de avondlucht, die is hier gezond en waar ik ook geweest ben. Ik heb 80 akkers gekocht, 1 GO gekleemd; kleemcn is er regt aan nemen voor een jaar; met het jaar moet men betalen, geen ander kan het koopen; dit kost ook 2 Dollars; men kan niet meer kleemen dan 1G0 akkers en moet eerst burger worden, hetwelk 3A Dollar kost. Dus, Broeder! ik ben een Amerikaansch burger, en geniet het volle stemrecht in alle zaken, hetwelk hier voor een Christen van hoog gewicht is, als hij Christelijk wil handelen , en om Christelijken raad le geven, zoo op scholen als met andere zaken. In den zomer worden hier de scholen door vrouwen waargenomen , iii den winter door de meesters; die niet goed leert wordt afgezet, en er wordt direct een ander gehuurd. De schoolmeesters op de dorpen hebben van 14 tot 18 Dollars per maand; in een stad 20 a 28. In de Meimaand komen de kinderen bijéén, en die meester, die het best geleerd heeft, krijgt een premie. Vele Christenen worden bier gevonden • een groot aantal ook, die aan geen God gelooven; toch wordt hier bij dezulken geen buitensporigheid bespeurd dan de naam Gods te misbruiken. Zondags wordt hier en waar ik ben geweest, niets verkocht, dan bij die, die hier binnen kort zijn binnengekomen. Sterke drank wordt hier in de herbergen weinig verkocht; in sommige Staten wordt zij al geheel verboden; die verlappen wil, moet aanvraag doen en de toestemming van zijne buren hebben, of hij mag zulks niet doen. Temperend-houzcn zijn er veel in Amerika. Die grond gekleemd heeft, moet binnen de 50 dagen een huis op hetzelve gebouwd heb- ben, en in hetzelve wonen, of zijn kleemrecht is over. Zoo de Heere mij gezondheid verleent, hoop ik mijn huis over 8 dagen klaar te hebben; 5 dagen heb ik mijn kost verdiend met timmeren, 1 met verwen en nu weer 8 met stukadoren; in het vervolg hoop ik op mij zeiven te blijven, en mijn grond en huis in orde te brengen. Zoo ■veel ik kan, en de Heere mij verleent te doen, hoop ik uit werken te gaan, om eenig geld te verdienen, dat hier slecht gaat in de binnenlanden, want geld is hier schaarsch voor werk: werk terug krijgen of eetbare waar; nochtans hoop ik iets te verdienen , want ik heb nu en dan onkosten om blieven op de post te krijgen. Ik kan geen brieven op de post krijgen of ik moet die frankeeren tot New-York , en deze moet ik te Fon-du-Lak op de post doen, hetwelk 24 mijlen van hier is; gaarne zou ik zien , broeder B. . . .! dat, als er bekenden tot mij overkomen, er in mijne onkosten eenigzins voorzien werd, ook, dewijl ik meer onkosten met reizen heb gehad dan anderen. — Broeder B. .. met vrouw en 5 kinderen hebben wij te Bochester achter moeten laten, omdat hij ongemak onder een brug had gekregen, welken ik 2 Gulden geleend heb, want de Afgescheidenen die wij daar aantroffen, wilden hem voor geld niet onder nemen, Kan er niet in de onkosten voorzien worden, ook goed, ik zal er geen brieven te minder om schrijven of moeite doen, om alles op te sporen. Het land wordt hier ook niet gemest, doch men zou meer vruchten hebben, als het om de 7 jaar gezomervoord werd. Die geen geld heeft, weet ik niet te raden; die geld heeft en 1500 Gulden in de binnenlanden kan brengen, kan in kort een groote boer zijn, en helpen er dan velen over; voort mede overhelpen is glad mis, want men moet hier een jaar leven, eer men wat trekt, en alles is hier duur. Wel is het waar, dat een pond spek in de binnenlanden 9 Centen kost, maar het zijn Amerikaansche Centen. Ik kan voor geld nu niets koopen als: meel, spek, zout en azijn. Alles is hier nieuw; over een jaar is hier weer genoeg en goedkooper, maar als dan weer anderen komen, die moeten 5 mijlen verder, daar is dan weder dezelfde duurte. Zijn er een jaar goede bemiddelde menschen, die kunnen dar, denzulken, die overkomen, eten geven, en aan het werk stellen, dat vind ik de beste weg. Die alleen wil beginnen, moet rekenen dat hij voor viermaal 80 akkers grond 1000 Gulden moet hebben; 5 jok ossen, welken 575 Gulden kosten; een wagtjn van 125 Gulden; een ploeg van 40 Gulden, en 4 koeijen 155 Gulden; een jaar leven met vier manschappen 400 Gulden, en aan klein gereedschap 200 Gulden. Komen zij met meer, dan is het meer dan de helft minder, want 5 jok ossen, een wagen, een ploeg, is ook genoeg voor vier huisgezinnen; maar men kan niet minder dan met 6 ossen ploegen, zegt een ieder. Het gras kost hier niets! Ik wilde wel dat ik van mijn' grond zesmaal honderd duizend ponden verkoopen kon voor 50 Cent de duizend; het is beter dan het in uw land is. Gaat men hier door de prairies, welke grasgronden zijn, men moet verdwalen , daar het gras langer is dan de menschen. Ik heb een stuk grond, waar een klein welwater door loopt; het is 8 a 10 voet breed, en stroomt geweldig, maar ik kan het maar op twee plaatsen bezien, van wege de lengte van het gras; als het met het najaar verdord is, kan ik eerst goed zien hoe het welwater door mijn grond loopt. Toen ik de plaats uitzocht waar ik mijn huis zou bouwen (hetwelk opeen heuvel zal staan, 5 voet boven het water) was ik genoodzaakt hel gras voor mij af te maaijen, want er was waarlijk geen doorkomen aan dan met moeite. Nu doe ik nog een verzoek, broeder B ! daar waar ik kom, wordt ik verzocht te preeken; tot nog toe heb ik het niet gedaan, wel een preek voorgelezen. Waaromniet gedaan ? Omdat ik mij niet wil indringen zonder uw goedvinden ; als het verzocht wordt is het geen indringen, zult gij zeggen. Dit is ook zoo; maar sommigen zouden dit naderhand zeggen of bij u te land meenen, dat ik daarom hier bleef; geld is er hier niet mede te verdienen, zoo als ik u geschreven heb , maar mijn lust is er toe, dit weet gij wel. In de week werken en des Zondags driemaal en s' woensdags preeken is hier de gewoonte; ik kan zulks wel niet, maar een woord spreken kan ik, en de Heere kan zulks toch zegenen. Lang kan ik wel niet, maar hier duurt de kerk maar een uur, en dat is goed voor iemand, die pas moet beginnen. Hier is het de gewoonte dat er twee Predikers op de stoel slaan, en het nagebed met de toepassing verricht een ander veeltijds, niet altijd. Schrijf of gij mij de toestemming geeft, zoo lang hoop ik een preek voor te lezen, hetwelk ik ook gezegd heb , hierbij degenen, die mij verzochten. Groet al de studenten van mij, en zeg hun dat ik mij gelukkig reken , hoewel ik om den anderen dag mijn eigen pot moet koken, en zelf mijn goed uiUvasscheu. Het is aangenaam te preeken waar de leden niet in de besmetting leven, en de leeraar niet befit wordt over kleederdragt en over de partij, bij welke hij behoort; ook kan hier een leeraar zeggen met Paulus : Deze handen hebben tot mijnen nooddruft gediend, en met Samucl : Van wiens hand heb ik een geschenk aangenomen? Zeg aan de studenten, broeder! dal hel geen vreemd gezicht is wanneer een prediker 4 mijlen ver gepreekt heeft, zijn eigen eten moet klaar maken, en den anderen dag weder hard werken; wel niet zoo hard als in Holland, maar toch vlijtig, want de Amerikanen zijn getrouwe werkgaslen; dus voor studenten die op zijn elfen dertigst zijn opgebracht, is het hier mis: werken voor de kost, is het spreekwoord. Mijne brieven moeten gefrankeerd zijn ; dit moet ik ook doen totNewYork, en ieder brief van u zag ik gaarne voorzien met een briefje van J. L.. . . Zijt alle gegroet van mij, inzonderheid uwe vrouw en de heer Veenhuizen ; en ik betuig nogmaals mijnen hartelijken en welmcenenden dank voor het onderwijs van UE. en den heer Veemiiuizen te hebben onlfangen. Schrijf duidelijk, anders heb ik er niet aan, broeder! Ontvangt ook gij mijne hartelijke en welmeenende groete en toewenscbing van des Heeren zegen. Uw liefhebbende en heilafsmeekende broeder in Christus , R. SLEIJSTER. Laat dezen vooral mijnen Vader lezen, broeder Brümmelkajip. en bezorg den inleggenden brief aan J. L.. ., hiermede zult gij mij genoegen doen; ik hoop ik verg niet te veel van u. Mijn adres is: Mr. R. Sleijster, te Waupun Fond du Lak Con/y Wisconsin in N.-Amerika. Als gij weet waar de Arnouds zijn als gij schrijft, laat mij dit weten. Van die dezen winter of in het laatst van 1843 zijn afgevaren , weten wij niet, als een die in Snekede boven Albany gestorven is. Alle man moet iich wachten voor William 1'. Paff Deutsches Gaslhaus N. ö, Hamillonstrasse Albany. In Milwaukee is een goed logement, waar wij ook zijn geweest; het adres is: Gasthaus y,um Adler, von IIeinrich Lieber, Milwaukee. M. L. De Duitschers zijn niet te vertrouwen. In Buffalo moet men zich wachten voor Napoleonliaus, Deutsches Gasthaus. IIus-Hótel is daar goed. Hier wonen te Beest, Boland , Rensinck en nog enkelen uit Dinxperloo en uit Winterswijk. Ik heb opgemerkt dat vele Hollanders bij vergrooting geschreven hebben, ik wil en zal altijd al de bezwaren en het goede schrijven. A. ... 18 Oct. 1846. Den WelEerw. A. C. van RAALTE. Geëerde en zeer Geliefde Broeder in den Heer en Zaligmaker Jezus Christus ! Ik ontfing uwe letteren, en de gedrukte copie van het beroep op de geloovigen in Noord-Amerika, door de handen van den bejaarden broeder Hengelveld. Het speet mij, van hem te hooren dat uwe gezondheid verminderd en geheel verzwakt was, ten tijde van uw schrijven, maar ik dankte onzen God, dat gij dag aan dag beterdet. Ik moet melden dat broeder Hengelveld zeer ziek is geweest op zijne reis, en dat hij bij zijne komst in A. ... zelfs zoo erg was, dat ik mij genoodzaakt zag hem voor cenige dagen in een hospitaal te plaalsen. Hij schijnt nu spoedig genezen te zullen zijn. Ik heb ook het genoegen gehad W. Hartman en zijne familie te zien. Hij schijnt een zeer verstandig en godvruchtig Christen te zijn. Het is mij aangenaam u te informeren, dat de slaat van de Christelijke broeders der nieuwe of Evangelische afgescheidene gemeente veel belangstelling verwekt onder dc broeders in deze streken. In de gemeenten te A. ... is eene vereeniging gevormd, om informatien te verzamelen aangaande de punten, van welke gij spreekt in uwe letteren, en om gereed te zijn den besten raad te geven aan de uit Holland verhuizenden. Ons dunkt dat uw ontwerp van eene groote temederzetling van verscheidene dorpen en pachthoeven geheel uitvoerbaar is tegen een zeer goedkoopen prijs, mits uw volk daartoe het benoodigde geld liebbe. Onze vereeniging is getiteld: «De Protestantsche , Evangelische, Ilollandsche Verhuizings-Verceniging.» Wij hebben geen voornemen ook de Roomsch-Katholieken te^ bevorderen , al zijn die ook Hollanders. Ons oogmerk is den weg te openen voor de verdrukte leden van de Gescheidene kerk, welke gehecht is aan het oude geloof van de Hervorming. Ons oordeel is dal de broeders niet meer uit Holland gaan moeten, voor zij weten wat te willen doen, wanneer zij in onze streken komen. Al onze verstandigste broederen oordeelen , dat gij twee of drie bekwame menschen naar deze streken moest zenden , met welke een of meer van onze broederen zich vereenigen ; — welke dan gezamenlijk de westelijke staten onderzoeken, de plaatsen en de prijzen van het land examineren en dan eene streek koopen in de begeerlijkste plaats, en voorbereidselen maken, om de verhuizers te ontfangen , welke mochten aankomen , zoodat zij dadelijk in slaat kunnen zijn zich neder te zetten, en aan het werk te gaan. Wij vertrouwen dat de hand des Heeren in deze beweging is, en dat onze dierbare verdrukte broeders, hier niet alleen een gezegend te huis zullen hebben, maar met ons geloovig zullen strijden, tegen den «mensch der zonde » om onze Westelijke Staten te overschaduwen. Ik zend deze door Kapt. P..., die van Amsterdam op New-York zeilt, en schijnt een uitnemend en godvruchtig mensch te zijn. Ik zal u eene copij zenden van de Clirislian Inlelligencer, welke in zich bevat eene aanteekcning van onze vereeniging en van ons werk , door Dr. de Wit van New-York. Ik ben uw broeder in Christds Jezus onzen geliefden Meester: I. N. W. Aan boord van de Stoomboot Great Western , te Buffalo, 27 Nov. 1846. Den WelEenv. Heer D\ BRUMMELKAMP zijne gade en huisgenooten te Arnhem. Dierbare Vrienden! TV ij'hopen, dat gijl. onze letteren uit New-York zult hebben ontvangen, waarin wij u het een en auder van onze zeereis, alsmede van onze eerste ontmoetingen hebben medegedeeld , en dat gij met ons den Hecre van ganscher harte zult hebben gedankt voor onze behoudenc overkomst. Ik vvensch nu andermaal het een en ander mede te deelen; — ik weet echter niet juist, wat ik al in den vorigen heb medegedeeld, vergeef daarom de hierin lichtelijk voorkomende herhalingen. — Na afloop van onze vrij gunstige zeevaart hadden wij ook in vele opzichten eene aangename aankomst in New-York; echter tot mijn groot leedwezen werd ons schip niet slechts door Duitsche , maar zelfs door Hollandsche bedriegers bestormd, die hun rol stout speelden; zij waren, naar hun voorgeven, bedienden van het huis, waarmede wij handelden, en waren tot mijne verbazing van alles ingelicht, zelfs van onze Hollandsche betrekkingen. God heeft ons echter behoed; en, nu die gevaren kennende, moet ik smeeken om bewaring voor die volgen. Mijne opmerking is echter deze, welke, wanneer zij behartigd wordt, veel gevaar kan voorkomen: men moet door den kapitein of door een burger, niet door een logementhouder of een vriendelijken opzoeker, zich den weg laten wijzen naar het Office-kantoor van de stoomboot of stoomwagen zelf; en nergens betalen dan aan zulk een kantoor tegen overhandiging van het kaartje — (ieder persoon, hoofd van een gezin, wanneer men accoord heeft gemaakt, moet voor eigen persoon tegen betaling een eigen kaartje vragen, anders raakt men in ellende) al ontmoet men de heeren van het kantoor builen het Office , dan zijn zij onderwijlen nog niet te vertrouwen; het wordt groote behoefte, dat er Agenten (kundige inwoneren in die hoofdsteden, langs welke de reize gedaan wordt) aangesteld worden. In massa zich op het kantoor aan te geven , verschaft een voordeelig accoord: dikwerf bedingt men de goederen vrij; onze goederen hebben nog zeer weinig gekost; ik denk tot Detroit S V2 Dollar, daaronder begrepen al het overladen; de eischen waren echter ongehoord. Het opgegeven adres : Harden en G°. teNew-\ork, is het beste , zegt men algemeen; en nochtans, ofschoon wij zeer wel door hen bezorgd zijn , heeft dit huis ook weer geknoeid: ten minste deszelfs onderhoorigen; zoodat niet de passagiers, maar de kantoren voor veler personen passagegelden bedrogen zijn; want wij hadden overal moeite over het getal der personen, doch men liet ons door. — Dat men toch vooral aanga bij de opgegevene adressen der predikanten. — Ds. W heeft met mij de stad doorgeloo- pen, en zich veel moeite getroost; ook heeft hij mijne vrouw nog op het schip bezocht. In New-York heb ik nog Hol- landsch-sprekende vromen door D5. W ontmoet; die mij zeer behulpig waren. Van New-York heb ik den indruk ontfangeu, dat het een ontzachlijk ontwikkelende wereld- stad is, waar zeer veel drukte, zeer veelgeld, veel vroomheid, veel goddeloosheid is. Alles ontwikkelt zich per sloom, maar men heeft het te druk om er netjes te zijn; die Hollandsche fijnheid en netheid is er niet, maar alles snel, stout. Kortaf: Amerika is jong, doch in deszelfs eerste ontwikkeling openbaart het alreê buitengemeene kracht; voor weinige jaren was het bosch, waar men nu steden en dorpen van duizende inwoneren vindt. De aanleg is in alles groot en onbekrompen; doch niet gepolijst, behalven zoo hier en daar uitstekende exceptiën, hetwelk singulier is; groote vlakten in de nieuw aangelegde plaatsen; kleine gebouwen , houten hutten, groote paleizen: alles vindt men hier door elkander staan. De ontwikkeling is hier vrij, en ieder >man heeft eigene substantie, naar dat hij geld en geestvermogens heeft; of hij dan laag of hoog heet, zulks maakt geen onderscheid: hij weegt naar dat hij ponden heeft. Deze toestand geeft hier eene stoutheid en koenheid, welke in het voor den dag treden zeer begunstigd wordt door de volslagenste vrijheid: niets is beperkt; een ieder doet wat hij wil, en men weet hier niet van belemmerende staatsbeperkingen, van concessiën; alleen mag men geen kwaad aan andere personen of anderer goed doen. Die wil is doctor, schoolmeester of wat hij wil; bederft hij echter iets door onkunde, zulks wordt door de wet gestraft. Op scholen en hoogescholen, waaraan het niet ontbreekt, kan men echter ook geordend worden. Die wil, spreekt of geeft onderricht, waar en hoe hij wil. Het onderwijs wordt goed betaald. Zetten zich eenige huisgezinnen neêr in de wouden, (niet onder het ressort van een ander dorp, waar men al eene regering vindt) dan moet men zelf zijn eigen vrederechter verkiezen, die de plaats van burgemeester en rechter bekleedt, die alles 5 moet regelen, ca alle geschillen beslissen; in grootere plaatsen kiest men eindelijk ook een burgemeester, die niets zonder zijne raden kan : een post van eer, voor één jaar. — Schat men zich verongelijkt door den vrederechter, dan beroept men zich op eene hoogere vergadering van rechters. Op de kleine plaatsen maakt zulk een vrederechter alles af; tot uiloefening van het recht heeft deze eenige boden (dienders), welke uit het midden der burgers verkoren worden; men heeft hier dus geen nood van lastige officianten, welke van hooger hand gezonden worden. Alles verdient veel geld en verleert veel. Alles is hier: Sir! Men vindt hier onder de gezetene burgers in de steden en nog meer op het land veel gastvrijheid en hulpvaardigheid, vooral bij de oude Amerikanen. Alomme vernam ik dat de oude Hollanders hier (New-York, Bufialo, Albany) rijke grondbezitllers waren; die oude familiën hebben echter allen bijkans de Hollandsche spraak verloren; doch het zijn meestal aanzienlijke geslachten. De nu afkomende Hollanders worden hier wèl ontvangen, en genieten veel hulp, ja beschamende hulp voor de Nederlandsche Natie. Vreemdeling zijnde, en niemand noch ook Duitsch of Engelsch kennende , leiding en voorspraak missende , is het in de steden moeijelijk aan den gang le komen; die echter aan den gang is, verdient veel. Zoo er maar één van een huisgezin werkl, kan hij wel zoo veel verdienen, als er noodig is: de mondkost is hier goedkoop. Wanneer opgezameld kon worden hetgeen door Amerika heen verloren gaat, zouden de Hollandsche armen wel gevoed kunnen worden; de mildheid der natuur en de grootheid des handels, doet hier ten eenenmale de Hollandsche zuinigheid vreemd zijn; hier geeft men de Dollars uit gelijk bij ons de Guldens. Boeken zijn hier goedkoop. Ik heb de besliste overtui- I ging dat hij, die hier de moeielijkheden der reize, de moeielijkheden der eerste nederzetting wil doorworstelen, in den gewonen loop der omstandigheden onder des Heeren zegen, wanneer hij zich niet moedwillig verderft, eenen goeden stand voor zich, vooral voor zijne kinderen, bereidt. Ik ben ook overtuigd dat alhier eene juiste vrijheid van werking voor het rijk Gods is, en tegenover de wereld kan gevonden worden. De duivel werkt echter ook zoo veel hij kan. Het is mij reeds tot groote blijdschap dat ik met mijn geslacht deze jeugdige wereld mag betreden ; en gevoel mij niet in het minste afgeschrikt, zoo ik moeijelijkheden moet doorworstelen: tot hiertoe, mag ik met blijdschap zeggen, heeft mij de Heere geholpen; en, ofschoon mijne zeer licht bevreesde vrouw wel eens, alle moeijelijkheden en dikwerf vermeende gevaren voor oogen hebbende, vlagen van vreeze heeft en bedruktheid, zoo is zij door Gods goedheid ook dikwerf goeds moeds. Zij is welvarende, ook de kinderkens en ons geheele gezelschap. Mijne vrouw zal hoop ik u wel eens schrijven, wanneer wij een winterverblijf gekozen hebben, dat misschien Detroit zal worden; op de reize is voor haar daaraan niet te denken; heeft zij al eens lust dan is er minder gelegenheid toe, en bij gelegenheid is somwijlen het weerglas harer ziele te laag. In den vorigen brief zoude zij iets hebben geschreven, ware niet de drukte aldaar in de laatste oogenblikken te overkropt geweest. Bij die overpakking in de plaatsen hebben wij het dikwerf te druk; ik moet de adressen opzoeken , de contracten van verder te reizen sluiten, zoodat ik dikwerf boven vermogen soms loopen moet. Alles moet snel gaan; want een dag vertoevens in een logement kost zooveel; en dan orde te stellen op de verpakking, dat alles is waarlijk moeijelijk; Ss en, tot mijn groot verdriet, heb ik maar één fiksch man onder den troep, die mij helpen kan en wil; de anderen deugen \oor niets op reis. Die gedurige verpakking is zorgvol. Bij deze gelegenheid roep ik allen toe, toch zeer sterke, van buiten en van binnen met ijzeren banden omslagene, kisten te maken, of met ijzeren banden omlegde tonnen of vaten; fiksche sloten, want van de mijne zijn er al velen gebroken; dat men alles in kisten of vaten pakke, en niet in linnen zatken of papieren doozen; zij moeten een bui regen kunnen verduren; trommels deugen ook niet, want zij raken licht in duigen; de onze zijn allen bedorven; bedden moeten in kisten , niet in zakken. New-York verlatende, voeren wij in een stoomboot naar Albanij, zoo groot en schoon, dat men het naauwelijks zoude gelooven , wanneer ik dezelve juist kon beschrijven : drie verdiepingen op elkander alle prachtig; deze zalen waren allen aan de zijden met slaapkamers voorzien; ik geloof dat daar wel 800 of 1000 man op kan slapen; en nog waren er grooler booten; maar o, wat harde en dun gedekte bedden 1 Te Albany heb ik met mijn geheel gezin ontbijt en middagmaal genooten bij den zeer vriendelijken en voor onze zaak zich zeer inleresserenden D'. W. . . Die gulle, huisselijke, gemakkelijke, Amerikaansche vrijheid is al zeer aangenaam. Deze Amerikaansche Dominé's hebben eene goede tafel; doch bier, wijn of sterken drank schijnt men niet in gewonen gang te gebruiken. Men vindt echter in alles meer slordigheid dan in Holland; want, deuk eens, de varkens loopen op de straat, en de Dominé's gaan in de vleeschhal, om vleesch te bestellen ; zelfs de groote, rijke man Ds. N. deed zulks ter loops, terwijl hij met mij langs de straten ging ! Ik ontmoette te Albanij eene godzalige, llollandsche juf- frouw, dc weduwe S , van aanzienlijke Ilolland- sche familie; haar man was in betrekking op Java geweest , en had haar naar Amerika gebragt; had daar de uitstekendste hulp genoten; was van plan geweest om een Hollandsche Kolonie tot redding van vele familiën aan te leggen, doch was voor zijne reis juist gestorven. Deze dame schreide van blijdschap over onze overkomst. Ik ontmoette nog een paar Hollandsche familiën onafge- scheidenen, pas aangekomen, die door W aan het werk geholpen waren. Die man van Varseveld, Hengelveld, is hier gestorven, en in het Hospitaal verpleegd. Alleszins openbaart D*. W met woord en daad-, dat hij helpen wil. — Met blijdschap heb ik vernomen, dat onze Amerikaanschen brief hier diepen indruk beeft gemaakt, zoodat men bereid is handen aan het werk te slaan, waar men kan; men heeft dien brief vertaald en gedrukt. Men heeft den grondslag gelegd van eene vereeniging om ons te ondersteunen, door in de landing-, en hoofdreisplaatsen Agenten ter leidmg, wegwijzing en hulp aan te stellen; door eenige gelden bijeen te zamelen , en ze te besteden op eene wijze, zooals de ontwikkeling der zake zelve zal aantoonen. Bij de gronding echter is er nog niet veel vermogen. De eerste lezing van den brief in eene door Ds. W verzamelde vergadering maakte een' zeer diepen indruk, en verwekte een bijzonderen geest des gebeds en veel bereidvaardigheid om te helpen. D5. W arbeidt lot vereeniging en grootere uitbreiding dezer grondslagen. — Hij had ook al eens willen schrijven naar het Gouvernement in Washington, om te onderzoeken welke landen er nog te koop lagen; want steeds wordt tot dat einde maar een deel lands uitgemeten, welk opgemeten land alleen te koop is; doch tot nog toe was zulks verbleven; bij is cchler bereid al te doen wat hij kan. Ik hoop hem voor te slaan, dat, zoo zij iets kunnen, zij in de eerste plaats ons helpen in een groote landstreek te bekomen. Ik wenschte wel dat zij zulks aankochten, en het uitsluitend aan ons voor Gouvernements prijs overdeden met de interesten van dien, dan lag er eene goede grondslag, en eenmaal dezen stap gedaan hebbende, twijfel ik er niet aan of zij doen meer. Ik twijfel er niet aan of van Amerikaansche zijde zal men ondersteuning vinden, eerder echter in Amerika zijnde, dan wel om de reis uit Holland te doen; dus voor de zeevaart moest Holland zorgen! Zeer verlangend ben ik er naar om te weten of de Hollandsche broederen, op de October vergadering, ook gerijpt zijn om te handelen in het belang der verarmde broederen , en voorts wat daar besloten is; alsmede om te weten den loop der kerkelijke zaken. Van Albany zijn wij per stoomwagen naar Buffalo vertrokken. Met verwondering heb ik gezien dat de treinen daar voortrennen over de ijzers zonder door cenig hek of beschutting te zijn afgesloten. Al de ijzers liggen daar onbeschut; menschen, varkens en allerlei gedierte loopt er ongehinderd over; ruw en slordig is alles gemaakt; deze ondernemingen worden ook niet gedrukt door kostbare gebouwen; de wagens zijn goed; ons echter duwde men in een ellendige lekke kast. De reis daarin was van wegen de nattigheid en het willekeurig oponthoud zeer onaangenaam ; de landen echter, welke wij doorreden , verzoeteden mij het zure; zij gaven mij overtuiging van de vruchtbaarheid; de lengte van het ten deele verstorven gras; de zware klaver op de ongeroerde grond; de weinige arbeid, welke men besteedde aan bet hooiland gaven mij overtuiging van de bijzondere groeikracht der natuur: liet zoude jammer zijn al deze landen ongebruikt te laten liggen. Het is eene nieuwe wereld, maar eene beweldadigde. Ik ben verheugd dat mijne kinderen er zijn, al moeten wij in de eerste jaren ook vele moeiten doorworstelen ; allen , die mij dierbaar zijn , wenschte ik er ook te zien, en de rijken zoude ik wel willen smeken dat zij de handen voor hunne verarmde medemenschen aan het werk sloegen. Eene Kolonie mag in den beginne zijne eigendommelijke moeijelijkheden hebben, de goede uitkomst echter voor het geslacht is niet twijfelachtig ; ja, dierbare vrienden! dikwerf heb ik mij zeer mogen verheugen over dezen weg, alhoewel ik veel donkers zie J vloeijende uit de kromheid van menschen. Ik vertrouw dat de Heere helpen zal, en ik zeg het met groote vrijmoedigheid: wij moeten op aarde een' vrije kerk, vrije opvoeding en ruimte van plaats zoeken. God geeft dit hier: mogen wij dat gewichtig belang, hetwelk God in Amerika schenkt, dit gewichtvol belang voor geweten, geslacht en onderhoud verzuimen om verwijderde roepingen ? — Ik ben blijde dat ik de zee over ben; ik ben vrij wat rustiger in mijne ziele; het is alsof ik, eene iware roeping volbracht hebbende, vrede des gemoeds mag smaken. — In Rochester heb ik een Duitsch Predikant leeren kennen; ik vroeg naar Predikanten; men bracht mij bij hem (Ds. M.) Hij vertelde mij al wat hij wist, en wat mij dienen kan; in hem vond ik een Amerikaansch Predikant in nadruk; hij moest zich behelpen, doch niet op ?.ijn tafel. Wij konden elkander goed verslaan ; doch ik moest lachen, zoowel om hem als om mij zeiven; want wij spraken half Duitsch en Engelsch. Nu ik eenmaal, door nood gedrongen, de stoute schoenen aangetrokken heb om maar te praten, nu gaat het veel beter, dan ik dacht, zoodat ik het noodige vragen en zeggen kan; ik vrees meer dat wij zullen moeten arbeiden om het Hollandsch te behouden, dan om het Engelsch te leeren. In Rochester vond ik ook den in vorige tijden in Zeeland geëxamineerden Vissciier ; bij was aldaar aangesteld als missionair (nu heet bij prediker), om Duitsche Gemeenten te verzamelen ; maar naardien er in Rochester een paar honderd Hollanders wonen, vertoeft bij daar veel, en heeft verlof bekomen, om des Zondags en donderdagsavonds voor dezelve in één van de Engelsche kerken te prediken: vroeger had hij in vollen zin predikant willen zijn, doch men scheen toen geen zin in hem gehad te hebben. Voor de vele verstrooide Hollanders ben ik verheugd dat in Amerika eene Hollandsche Kolonie komt; want deze menschen leven verstrooid; komen in allerlei handen en kunnen in langen tijd geen Predikatie of Catechisatie genieten , van wege verschil van spraak. Hier is een groot veld, 'twelk wij niet met geweld moeten innemen, maar dat voor ons geheel open ligt. Te Rochester ontmoette ik Geestersche arme huisgezinnen, die veel tot lof spraken van de buitengewone hulpvaardigheid der Amerikanen ; ook vond ik er, dien door Sleijster achtergelatenen bezeerden doch nu herstelden man van Aalten en nog meer andere wereldsche Hollanders; jammer dat zij niet allen voor het Nederlandsche karakter eene kroone zijn. Al deze ontmoetingen doordringen mij steeds meer en meer van de nuttigheid eener Hollandsche Kolonie; daartoe hoop ik, dat er ook aanzienlijken , welke wat kapitaal hebben, mogen bereid worden om over te komen. Wanneer zij hun geslacht willen beweldadigen en ten zegen zijn op aarde, zien zij zich hiertoe een heerlijk pad geopend. Voor alle man reken ik het den veiligsten weg zich in de Kolonie neer te zetten , en zich op landbouw toe te leggen, opdat daaruit de behoefte aan handwerkslieden geboren worde. Die in de steden aan den gang komt eu er bekend wordt, kan er veel meer vinden dan nooddruft; doch men waagt zich in zedelijke en stoffelijke belangen te veel. In allen gevalle raad ik sterk af van te blijven in de steden of op de reisroute ; men moet gaan naar landen , die geheel nieuw zijn; en bij braafheid en volharding behoeft men niet bevreesd te zijn van geen werk en brood te vinden, en vooruit te komen ten nutte van zijn geslacht. In Buffalo hebben wij eenigen tijd vertoefd; ook daar hebben wij weer schurken, ook Hollandschen ontmoet. Ik vond het daar kluchtig: wel met vijfderlei menschen hield ik mij op; zij allen ..wilden helpen, en bewaren voor misleiding, en noemden elkander al te gaar schurken! Een heer, welke behoorde tot de stoomboot, wilde met mij contracteren , en wilde van niets minder weten dan van 5'/a Dollar de persoon voor de vracht naar Detroit, en één Dollar de 100 pond. Ik begaf mij eindelijk met hem naar het Office, en zonder moeite werd daar de vracht der goederen vrij en o Dollars de persoon. — Te Buffalo zijn eenige huisgezinnen gebleven , en hopen daar eenig geld te verdienen. D3. W. heeft mij een recommandatie-brief gegeven aan een' Predikant buiten Buffalo wonende, aan welke ik deze terugblijvende Hollanders aanbeval. Hij beloofde mij te zullen doen wat hij kon. Hij is een man van vermogen en invloed, en heeft mij tevens eenen aanbevelingsbrief gegeven aan Predikanten in Detroit, Milwaukee, Scheboyagas, Chieup, St. Louis; waar ik die Heeren vind, laat ik een boekje liggen. Ik vond in Buffalo Roomsche Hollanders, ook een Groninger Heer, R., die naar zijn zeggen met weinig les te geven op de piano, f 25.— in de week had; hij was nog maar een paar maanden in Buffalo, sprak goed Engelsch, ging met mij naar Doctor L., en kreeg daar een post om dadelijk voor de achterblijvende Hollanders werk te gaan zoeken. Ook hier ontving ik alom de verzekering dat armoede hier vreemd was: nog geen enkele bedelaar heb ik ontmoet, ofschoon ik vele steden nu reeds doorkruist heb. Die aan den gang komt, kan hier veel verdienen met wat het ook zij; doch Engelsch moet men kennen, en daarom is het voor ons volk dierbaar en noodzakelijk Hollandsch-Amerikaansclie dorpen te kunnen vinden. Ik heb veel vreugde in dezen grooten, nieuwen werkkring; ik zie wel dat ik er maar enkele eerste sleenen aan toebreng; doch mijn geslacht laat ik er in achter, en het wordt een reddingsweg voor vele bedrukte kinderen Gods. Wij hebben ter oorzake van stormweder te Buffalo een paar dagen in de haven gelegen, doch nu varen wij af, 27 November. Hadden wij hier op de stoomboot maar zachte bedden. zij zijn als een plank, dun gedekt, allegaar éénpersoonige bedden ; — en at men hier maar zoo snel niet! driemaal eet men hier op een dag, en dan ongeloofelijk snel; het is altijd biefstuk, brood, koffij, thee met ongeschilde aardappelen; allerlei vleesch in overvloed, en van groenten kleine beetjes, en voorts vreemdigheden; wat op zijn Hollandsch, dan konden wij hier wel wezen, want de booten zijn inooi, doch wij vreezen ook voor de rekening in het einde. De medereizende lieden leven beneden (in de slirrits), doch daar ging mijn vrouw dood. Op deze boot trokken wij (dat vreemde huisgezin) weldra aller aandacht, en zulks nog te meer, nadat ik mij had bekend gemaakt in half gebroken Engelsch; allen bejegenden mij vriendelijk. Toen wij gisferen hier stil lagen, was er een dankdag uitgeschreven door de regering; 's morgens werd hier godsdienst gehouden, en een Predikant (3 waren er op de boot) predikte over de ons passende dankbaarheid voor de zegeningen Gods, en inzonderheid voor die, welke over de Yereenigde Staten waren uitgestort. Het gezang is hier allerschoonst, welluidend en roerend ; des avonds hield een ander Predikant een redevoering over de opvoeding. Wanneer ik de behandelde zaak vatte, dan konde ik vrij goed volgen, doch anders ontging het mij; het gebed versta ik bijkans geheel; mij dunkt dat de gebeden hier zeer kort zijn. Men wilde hebben, nadat ik beneden ook een' bedestond gehouden had, dal ik in hunne tegenwoordigheid ook bad en sprak, maar ik zag daartoe geen kans, echter hoop ik ook eenmaal in het Engelsch te kunnen preeken. De Heeje begunstigt ons op heden met schoon weder. Deze Erie-Zee is op andere tijden zeer boos van wege hare ondiepte. — Heden nacht werden wij zeer ontrust, doordien Dibk eene bezetting, groep, op de borst kreeg. Ik diende hem een braakmiddel toe; legde hem een spaansche vlieg, en God zegende zulks, zoodat hij nu weer loopt te spelen. Zulke oogenblikken zijn vooral voor mijne vrouw bange oogenblikken. — Zeer vele menschen zijn zeeziek; wij mogen door Gods goedheid vrij zijn behalven Mina , die een weinigje ziek is. Nu hebben wij hier drie dagen op de boot geleefd; doch wij hebben hier nog geen druppel wijn of sterken drank of bier zien drinken; zelfs zag ik sommigen in eene afzonderlijk kamer kaart spelen, doch sterken drank werd er niet gedronken ; ook werd er niet gespeeld om geld; koflij en thee te drinken buiten de maaltijden is hier een vreemde zaak. Een afzonderlijk vertrek is er op de boot voor dames; deze kunnen echter ook gaan bij hunne mannen, zulks verkiezende, en bijkans op alle publieke plaatsen is zulks het geval; ia een spoorwagen plaatste men ons eenmaal geheel van elkander gescheiden. Het is hier geen vreemde zaak een slordig gekleed man tusschen heeren en dames te zien plaats nemen; dit trekt niemands aandacht. Gulle gastvrijheid ontmoet ik veel; doch van complimenten is men hier geheel vreemd, en alle zijn gelijk, zoo zij maar betalen. Slaafschen eerbied , waar ons land vol van is, heb ik hier nog niet gezien; oogendienst geloof ik dat weinig gevonden wordt; alle man leest hier overal. Op de hoeken van de straten, in de logementen, op stoombooten biedt men hier de schriften van den dag en Godsdienstige en staatkundige papieren aan, gelijk de Joden te Amsterdam de loterijbriefjes: alles leest hier. De Republiekijnsche zin wordt op allerlei wijze diep ingescherpt, en alle man begint te denken: al die landen en zaken zijn onze, en wij regeren ons zeiven door onze eigene knapste burgers. Van alle overheersching zijn zij warsch. Wanneer wij in Detroit aankomen, zullen wij ons eerst een paar dagen bedenken, en de omstandigheden gadeslaan , om als dan te besluiten of wij daar winterkwartieren willen betrekken, dan of wij verder doorreizen tot Milwaukee. Liever deed ik het laatste, dan kon ik langer in mijne familie leven, want in Milwaukee heb ik goede adressen, en aldaar heb ik veel te onderzoeken; doch misschien blijft mijne vrouw liever te Detroit. Voor mijn gezelschap zal de reis over land te duur zijn, want de spoorweg van Detroit tot St. Jozeph is nog niet geheel (tot op 6 of 8 nur) voleind, misschien doen zij beter daar te vertoeven tot de plaats van woning zal verkozen zijn. Ik hoop u lieden in allen gevalle daarvan spoedig te berichten. Wanneer er eenigen vertrekken, vergeet dan niet hun exemplaren mede te geven van onze Statuten en onze Landverhuizing. Laten zij zich allen goed voorzien van Bijbels en Psalmboeken, alsmede van de werken van Jajies en Zaiin. Allen vooral den Studenten raad ik aan zich op het Duitsch en Engelsch toe te leggen. Ik hoop dat hier een fiksche Kolonie tot brandpunt van werking in het Rijk Gods mag geboren worden; aller bekoorlijkst ligt dit veld voor onze oogen! — Mijn schrijven geschiedt bij stukjes en brokjes; want ik moet de gelegenheid om te spreken en te onderzoeken niet voorbij laten gaan; er is steeds veel voor mij te doen; daarom is het dan dat ik tot nog toe aan niemand dan aan ulieden heb kunnen schrijven, vertrouwende dat gij ons lot en onze ontmoeting wel aan onze belangstellende vrienden zult mededeelen. — Ravenshorst kan ik nog niet schrijven, ofschoon ik het zoo stellig beloofd had; gij echter zult wel met hem in correspondentie getreden zijn. In Wisconsin en Jowa hoop ik te denken aan het oversturen van Staatswetten , hetwelk ik aan broeder Dnos beloofd had. Groet hartelijk van ons die Leydsche Familie. Detroit, 16 December 184G. Wij hebben ouze reis over de Eiie-Zce door Gods goedheid spoedig met veel genoegen volbragt: G Dollars de persoon was voor ons de kajuitvracht, daaronder was ook begrepen de voeding. De stoomboot verlatende, ging ik met mijn gezin in een logement, waar ik voor iederen dag voor mijn gezin 2'A Dollar moest betalen. De medereizende gezinnen kregen van een goeden Schotsman eene woning en een pakhuis, om voorloopig zich eenige dagen op te houden. De stoombooten voeren niet meer de meeren op, om reden de engten op het Noordelijk deel te spoedig toevriezen. Weldra vernam ik dat de reis over land met zoo vele goederen te duur liep, waarom wij besloten hier de winterkwartieren te betrekken. Ofschoon er ook te Chicago aan het kanaalgraven werk was te vinden, oordeelden wij, dat de reis te duur was. Nu heb ik hier een bovenhuis gehuurd voor 4 Dollars in de maand, waaraan twee kamers en een keukentje zijn. Hierboven was nog een kamertje, doch dat hebben wij aan Grootenuuis afgestaan, die nu ook gebruik maakt van het kamertje; wij hebben zulks gedaan, opdat mijne vrouw gezelschap zou hebben, terwijl ik op reis ben. De huizen zijn hier anders duur; de menschen behelpen zich in onnoozel kleine huisjes, welke al licht 7 of 8 Dollars in de maand kosten. Meestal zijn de huizen van planken er zijn echter ook vele groote steenen gebouwen. Deze hoofdstad van Michigan is jeugdig; een klein deel is slechts van ouder datum; hel plan der stad is mooi ; doch niets is er bijna tot de Hollandsche volmaaktheid gebracht. — De straten zijn hier nog geheel verbleven ; alleen breede houten paden langs de huizen en dwarsche voetpaden om aan de overzijde der straat te komen: dus modder geen gebrek. Onze kamers zijn midden in de stad gelegen; wij hebben dezelve zeer goedkoop gehuurd van bovengenoemden goeden schotsman W. S. De onöogelijkheid, onhebbelijkheid, maar vooral de onkunde onzer lieden in het Engelsch maakt het hier moeielijk voor ons volk. om aan het werk te komen. — De populatie in deze stad neemt ontzettend toe, kort voor ons waren hier nog drie a vierhonderd arme Ieren aangekomen; er is hier echter nog wel werk: kon ons volk maar wat Engelsch, of zoo het er maar op uitliep ; doch zij laten alles op mij aankomen, en dan zijn zij bovendien nog ondankbaar. Ik denk wel eens: «Wee mij, als eenmaal dat volkje mijne behoeften zal moeien vervullen,» doch de Heer regeert! Nu heb ik de toezegging gekregen van iemand , die te St. Clair eene stoomboot wil bouwen, dat zij daar dezen winter alle geplaatst zullen worden. Ik heb nu eerst hier eenigen lijd willen vertoeven om voor mijne vrouw alles op orde te maken. Wij hebben een tafel voor 4 Dollars, 6 stoelen voor 37a, een kagchel, waar men alles in bakken kan, waarbij pannen en ketels zijn, voor 18 Dollars gekocht, met inbegrip der pijpen; een kinderstoel voor 1 Dollar: dit is ons huisraad ! Ledikanten hebben wij zeiven getimmerd; want bedsteden kent men hier niet; alles is hier duur, waar menschenhanden aan te pas komen. Aardappelen slecht en duur; groenten weinigen duur; goedvleesch goedkoop : nog geen Hollandschen stuiver het pond, wanneer men een vierde deel van een koe te gelijk koopt. Meel goedkoop ; brood goedkoop; geen roggenbrood. Het hout, dat anders in de bosschen ligt te verrotten, kost gekloofd op de markt l'/2 Dollar een goede wagen vol, niettegenstaande wel onderscheidene Europesche koningrijken van bet vermorst wordende en verrottende hout konden gevoed worden. De milde natuur ligt hier met hare schatten open; doch men moet niet in handen van menschen vallen, — dan is alles duur. De prijs der manufacturen echler valt mij zeer mede; deze kosten niet veel meer dan bij ons, ten minste sommige artikelen. Een Gent Amerikaansch is bij ons vier Duiten; doch men geeft die vier Duiten gemakkelijker uit dan bij ons een Cent. Hij, die 100 Dollars heeft, moet rekenen, wanneer hij zich wil laten bedienen, maar 100 Gulden rijk te zijn. Men moet hier nimmer voor een Cent koopen; want zulks schijnt voor den Amerikaan te min te zijn, en men krijgt onnoozcl weinig voor zijn geld. In handelszaken zijn zij zeer kortaf; zij schijnen onverschillig tc zijn. Zij zijn in hunne werkzaamheden snel en stout; de Europeanen moeten les ontvangen, in plaats van geven. Geene onderneming is te groot; zij verhuizen honderde mijlen om een beuzeling, of het niets is; men treft bijkans geen huisgezin aan, dat op zijne woonplaats is opgevoed geworden. Van het meublement maken zij geen werk, van de kleeding veel. Hunne huizen verhuizen zij gedurig en ongelooflijk snel. Ja , uren ver, zelfs zóó, dat er de familie in blijft woonen ; zelfs steenen huizen brengt men over rivieren! Kanalisatie en spoorwegen worden zeer uitgebreid; doch zij besteden het derde deel moeite er niet aan, als in Holland het geval is. Geene affaire is hier verklad; men laat zich goed betalen; men behoeft niet verlegen te zijn om een werkkring; de geheele natuur ligt open. Er moge met den handel en in alle affaires veel te verdienen zijn, steeds echter zou ik den landbouw aanraden. Want de natuur is hier mild, en de landen stijgen niet slechts in prijs door den arbeid, maar vooral door de toenemende populatie. Wil men echter zich hier builen eene Hollandsche kolonie roeren, dan moet men Engelsch kennen ; Engelsch te kennen is noodzakelijk. Deze stad krijgt eene groote ontwikkeling ; de aanleg is gelijk overal regelmatig; van hier gaan twee spoorwegen uit. Armoede is hier niet; nienschen, die werken kunnen, is men hier ongewoon te bedeelen; bédelen heb ik nog niet gezien. Ook van deze stad geloof ik te moeten getuigen dat er veel goeds en veel vroom volk in is, ook volslagen ongeloovigen en groote goddeloosheid. De hier neer zakkende Roomschen zijn meest dóór-slecht volk; onder de deftigen is hier veel godsdienstzin. Ds. D. is leeraar bij de Presbyteriaansche kerk, een vroom man ge- leerd en zeer gemakkelijk in voordracht; eenige malen heb ik hem met groot genoegen gehoord tot zegen voor mijn hart. In de vorige week vrijdag hield men eenen openbaren bid-, vast- en dankdag; 's morgens deed hij eene boetpredikatie, 's middags en 's avonds hield men bidvergadering, waarin de leden bij afwisseling baden en spraken en zongen. In de middag-vergadering werd het een ieder opgelegd om nog voor de avondvergadering zich met zijnen broeder te verzoenen, en alle banden van ongerechtigheid los te maken. Ook werden er vrijwilligers, goo uit de vrouwen als uit de mannen, opgeroepen, om de broeders en zusters der Gemeente te bezoeken, om zoodoende eene meerdere gemeenschap met elkander te oefenen. — Des zondags-middags heeft men tot 5 uur middag school, waarin ten minste een 26 of 50 zusters en even zooveel broeders de kinderen bij klassen bearbeiden. Zondag avond, gelijk vrijdag avond, ten 7 uur heeft men bidvergaderingen; die vinden hier veel plaats, en alle tegenwoordig zijnde mannelijke leden nemen er deel aan. 's Woensdags heeft men bijbeloefening, en daarenboven op andere dagen Catechizatiën voor de volwassenen. Men heeft hier de kerken zoo mooi en gemakkelijk en warm gestookt, dat de Hollanders wel eens een lesje mogen halen, om niet langer de kerken te maken tot spelonken, waar men de koude koorts kan oploopen. Men heeft in het onderste deel der kerk, of in een kleiner kerkje naast de groote, de bidvergaderingen. D5. D was zoo vriendelijk, mij dadelijk zijne kleine kerk aan te bieden, om er met mijn volk in te vergaderen; ik denk dat er een 400 man in kan. Ter tijd, toen het volk gezamentlijk naar St. Clair vertrok, eene plaats, 50 mijlen langs de rivier, hooger op, waar zij allen bij één man 6 werk krijgen konden, was de Gongregalionalistische Predikant Thomson zoo vriendelijk om aan het volk eene plaats, geschikt voor hunne bijeenkomst, aan te bieden. Ik ontmoette hem juist, toen ik mijn volk naar de stoomboot bracht; hij sprak mij aan, en had aireede van mij gehoord; hij schijnt een recht man te zijn. De Congregationalisten hebben eene zuivere belijdenis, echter eene meer republikeinsche regeringsvorm dan de Presbyterianen ; zij houden gemeenschap met elkander onder anderen ook, door wederkeerig hunne afgevaardigden bij elkander aan 's Heeren tafel te zenden. Hier is ook eene Congregationalistische gemeente, die echter niet schijnt te bloeijen; de prediker, anders een goed man, heeft niet veel bij te zetten. Ook heb ik bezocht de zeer toenemende Methodisten kerk; den Predikant heb ik niet gesproken, ik was alleenlijk in eene van hunne bidvergaderingen tegenwoordig; daar bad men op de knieën, en anderen gaven dikwerf onder het gebed luide door: Amen , of andere uitdrukkingen hunne instemming te kennen : daar is alles zeer vrij: men spreekt, zingt en bidt bij afwisseling; zeer vurig werd daar gebeden ; ik vrees dat er wat Enthusiasterij onder loopt. Zij hadden daar een levendig, krachtvol man aan het hoofd; ik verneem dat daar onder veel godvreezend volk is. Ik hoorde ook eenmaal den Episcopalen prediker: — het was waarheid, maar zoo koud! Intusschen is hier mijn hart verkwikt geworden, niet alleen onder de prediking vau Ds. Duffield, maar vooral onder de gebeden van sommige broeders, en wel op dien vastendag. Ik gevoelde dit volk was mijn volk; ik had het lief, en tevens gevoelde ik de zoetste banden op de mij zoo dierbare, oprechte, in Nederland achlergelatene, godvreezende vrienden; mijne ziel smeekte voor hen tot onzen hemelschen Vader; mijne keus om den Heer te dienen verlevendigde; ik vond mij rijk en veilig in God, en een mijner hartelijkste begeerten was, dat de plaats, welke wij ter woning zoeken, een huis des Heeren mocht kunnen genaamd worden : God geve dat om Zijns Zoons verdiensten! D\ Duffield beoefent veel de Schriften der Profeten; op grond van deze verwacht hij, dat er een ontzachelijke storm van oordeelen Gods over Europa wil losbarsten, en gelooft dat de stem ook nu geldt: «gaat uit mijn volk, opdat gij geen deel hebt aan hunne plagen.» Deze overtuiging vindt hier bij velen plaats; wij worden dien tengevolge met opene armen ontfangen, en over het algemeen stellen de kerken, welke in de zuivere belijdenis slaan, zeer veel belang in de overkomst van het godsdienstig volk. De oude Hollandsche Hervormde Kerk toont ook zeer veel belangstelling, en ik twijfel niet aan hare krachtige medewerking in Amerika. Twee Hollandsche huisgezinnen heb ik alhier gevonden, die hier vier maanden waren, geringe, onkundige , wereldsche menschen: waarlijk geen kroon voor ons! Ik geloof dat zij hier gekomen zijn met geen ander beginsel dan om luilekkerland te vinden, of om in éénen dag rijk te zijn. Die droom is nu gelukkig uit; doch de ontwaking baarde, zoo ik merkte, ten minste in één dier huisgezinnen, eene vrij onaangename gewaarwording : ach! mochten zij den parel van groote waarde zoeken, dan zouden zij gelukkig kunnen zijn. Zij hebben, ofschoon zij alles behalve zich aanprijzende menschen of vlugge Amerikanen zijn, met weinig werken goed hun brood ; echter die Amerikaansche bouworde van huizen bevalt hun niet. Collecteren in de Kerken doet men niet, uitgezonderd des zondags-morgens voor onderhoud van kerkgebouwen; bij het nachtmaal geeft men handreiking voor 6° weduwen en hulpbehoeftigen. Iedere soort van volk, dat hier neerzakt, blijft op zich zelve staan, en bouwt eene kerk. Kerken zijn er in menigte . waaraan men schatten besteedt; echter is hier ook een geslacht, dat geene kerk hebben wil, en doorbreekt in goddeloosheid; de goddeloosheid is echter niet in eere. Hier in de stad heb ik ook een Presbyteri- aansch leeraar leeren kennen, genaamd W Hij bedient twee nabij liggende gemeenten, een Schotsman. Die man is bijzonder deelnemend. Gisteren bragt hij ons een Heer R , wiens vader Predikant in de Hollandsche gemeente in New-York (doch al deze gemeenten hebben het Hollandsch reeds lang verloren) geweest was. Hij kon nog een weinig Hollandsch verstaan, hetwelk zeer aangenaam voor ons was, vooral voor mijne vrouw. Uit betrekking op de Hollanders bood hij aan ons te helpen, waarin wij hem mochten noodig hebben ; ook beloofde hij met onzen bollen, gullen W... mijn gezin tijdens mijne reis te bezoeken. Deze R.... had eenen brief ontfangen van zijn broeder, Predikant nabij New-York, welke het van de predikanten der Hollandsche Gemeente te New-York ontvangene nieuws mededeelde, dat er eenige duizende echt oud Hollandsche Gereformeerden, die zich van de Staatskerk hadden afgescheiden, overkwamen; dat er al een gedeelte was gearriveerd, en dat zij naar het Westen vertrokken waren, om eene plaats te zoeken; dat hij en de New-Yorksche predikanten hem verzochten, alles wat hij, daar hij in het Westen, te Detroit woonde, mocht te weten komen van deze lieden , hem wilde mededeelen. Na dezen brief ontfangen te hebben, vond hij ons door D\ W... tot zijne blijdschap als ook tot de onze. Deze brief, in verband gebracht tot het gedrag van Ds. W.... te New-York, bevestigt mij in de hoop dat de Hollandsche gemeente te New-York bereid is, ons te ondersteunen. Omtrent mijne geheele reis tot dusver moet ik getuigen dat de Heere ons krachtig helpt in onze vreemdelingsreis, en het biltere daarin tastbaar verzoet; want van plaats tot plaats, waar ik mij openbaar maak, vind ik hartelijke deelneming en hulpvaardigheid. Ook zie ik mij steeds op de innemendste wijze door brieven van aanbeveling geïntroduceerd. Nu heb ik alweer, voor mijne reis naar het Westen, onderscheidene brieven aan Godzalige en in aanzien levende predikanten en andere Heeren , zoodat ik beschaamd word onder al die vriendelijkheden en onderscheidingen, welke ik in dit vreemdelingsland, door 's Heeren goedheid genieten mag. Men plaatst hier de Hollandsche afscheiding op dezelfde lijn als die van Schotland ('); zoo dat 'zij hier onder de Godvreezeude kringen veeleer eene kroon dan smaadheid is. In deze stad heb ik onderscheidene scholen bezocht. Die algemeene publieke scholen bevallen mij niet; wanneer de godvrucht der schoolmeesters er geen goede richting aangeeft, zijn het wereldsche scholen. Hier echter is geen gebrek aan privaat-scholen , waar Christelijke schoolmeesters aan het hoofd slaan; doch dat privaat-onderwijs is duur; zulks is Amerikaansche gewoonte: men laat zich ferm betalen. Voor een weinigje iets te doen, wil men niet; maar aan de andere zijde geloof ik dat er geen land is, waar men elkander in alle kringen meer helpt, en waar men voor Gods koningrijk meer over heeft dan hier. Gebrek wordt nergens geleden; die echter hier komt om rijk te worden, om een lui leven te hebben of om een hemel te vinden, die blijve maar weg om de smartelijkste teleurstelling te ontgaan! De milde schepping ligt hier open, en beloont allen arbeid ruim ; (') [En waarom denkt men er in Nederland anders over? — B.J doch men vindt hier geen straatwegen, en de steden moet men zelf bouwen, hetwelk mij aangenaam is; doch het beteekent wat anders dan op tapijten te zitten, en de vrucht te genieten van de vorige geslachten. Ik voor mij zie vele moeiten en ontberingen, doch desniettegenstaande is mij deze jeudige, pas ontluikende wereld veel dierbaarder dan de volgroeide, verouderde en nabij de verdwijning gekomene vorm van Europa, waar men naar beweging moet zoeken, en nog bovendien in de beweging, die men neemt en moet nemen, door wet en gewoonte, eeuwen oud, zich ziet belemmerd, belemmerd niet slechts in stoffelijke maar zelfs in gewetensrechten! Ja, vrienden! ik ben verheugd, dat mijn geslacht verplaatst is in deze jeugdige wereld, zoodat ik mij in het minst niet door een blokhuis en andere moeiten afgeschrikt gevoel. Aanstaande week hoop ik, zoo het den Heer behaagt, op reis te gaan, om verder uit te zien naar eene geschikte plaats; mijne reis ligt per spoor: op Jallaman; vandaar per postwagen op St. Joseph ; vandaar per stoomboot of postwagen op Chicago, en een niet ver vandaar liggend dorpje Locbport, om daar eenen ouderling dezer Presbyteriaansche kerk, een vroom man, een aannemer of opzichter over het kanaal, hetwelk gegraven wordt van Chigaco in de Illinois-rivier, te bezoeken. Aan dezen heb ik een aanbevelingsbrief van D'. Duffield , welke bereid is mij in alle deelen behulpzaam te zijn, een man zeer bekend met alle landstreken in het Westen , en tevens een man van invloed. Vandaar hoop ik naar Milwaukee te reizen, alwaar ik broeder Sleijsteu verzocht heb bij mij te komen, om ons te beraden. Na alle inlichting in en om Milwaukee ontvangen te hebben , (voor Milwaukee heb ik vele en goede brieven van aanbeveling ontvangen, alsmede voor vele hoofdplaatsen in het Westen), hoop ik dwars door Wis-Consin te reizen, en vandaar langs de Mississippi of door Jowa naar St. Louis te trekken, om de broeders Barendrecht te ontmoeten: langs dezen weg hopen wij eeuigermate rijp te worden omtrent de plaats der woning. Ik gevoel mij dikwerf ouder deze zorgen bedrukt ; van deze keus hangt veel af: bidt te zamen ernstelijk tot God, dat Hij mij in dezen leide, ja, bidt vuriglijk daarom. Reeds veel heb ik gehoord en opgemerkt, hetwelk mij ernstig aan Michigan doet denken; doch ik zal mijne beschouwingen daaromtrent nog wat opschorten ; ik hoop rijper te worden, alsmede dat de Heer mij kennelijk leiding mag schenken, opdat ik in deze moge ontdaan zijn van alle bedenkingen. Bij de vetheid van den grond dient vooral gezondheid, ruimte en afwisseling van prairies en bosch in «anmerking genomen te worden, en vooral de geschiktheid van vervoer door middel van eene bevaarbare rivier of spoortrein. Bidt God ernstelijk dat Hij mij leere; ja, dat alle broeders en zusters ons in den gebede gedenken. — Mijne vrouw en kinderen, alsmede al het volk (nu echter is het te St. Glair) zijn welvarend. Na de zeereis schijnt men dik en vet te worden, ten minste zoo gaat het ons allen; wij zijn echter nu eenige dagen (te weten mijn gezin) allen zwaar verkouden. Benjamin en Ciiristina zijn er ziek van ; docli zijn, dunkt mij, door Gods goedheid, beter. Mina en Albertos gaan nu ter school bij een schoolmeester, die mij nog al wel aanstond. Wanneer gijlieden mij hier ter plaats schrijft, dan is mijn adres aan V. R. to the care of Mr. William Witiier Spoon te Detroit, Michigan, Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Wij verlangen naar letteren van ulieden. liet is mij ondoenlijk naar den wensch van mijn hart mijne bloedbanden en dierbare vrienden te schrijven, want ongelooflijk veel heb ik te doen; de snipper-oogenblikjes bezig ik om deze letteren te vullen en het een en ander op te zamelen. Ik verzoek u dringend de noodige inlichtingen hier en daar te geven. Nu ben ik niet van plan u in de eerste weken te schrijven. Ravenhorst had ik zoo vast beloofd dadelijk te schrijven; doch ik kan niet. Zeer gaarne had ik dat hij deze letteren las, opdat hij namens mij mijne andere Zuster en vrienden mocht groeten , hetwelk gij wel zult doen aan de Oosterbeeker, Velpcr en Arnhemmer vrienden, ja , groet allen hartelijk van ganscher hart. Ik heb nog zeer veel groeten te doen, doch waar zoude ik beginnen en eindigen ? vergeel Karei, niet; dat hij door Ravenhorst den brief leze. Broeder Sciiolte zal ik schrijven, wannneer ik eenigermate rijper ben voor zijne vragen; deel hem mijne groele en het meldenswaardige mede. Broeder van der Meulen in Zeeland, D4. Vos in Vriesland, s.v.p. ook een letterlje en mijne groete. Groet Vader, broeder Veeniiüizen , zijne gade en de Studiosi: laten deze allen Engelsch leeren. Ik las die preekjes van Ds. de Hoest over Ps. 125 ; doch ik hoop dat zij nimmer dat bijbel-versnipperen volgen mogen. Ik wensch hier een heirleger jonge arbeiders naar dit land te zien overkomen. Groet de broeders van Leyden; zeg hun dat de grondwetten van Wis-Gonsin en Jovva nog in de maak zijn, en dus nog niet gedrukt. Ik hoop u de grondwet der Vereenigde Staten alsmede nog andere versche boekjes over te zenden; doch ik wil nog wat wachten: misschien leer ik nog iets doelmatigers kennen. Zeer gaarne had ik een exemplaar van het Nymeegsche schoolblad, en ook van vader Cats. Naar liet zeggen van Smitt heeft mijnheer I vele vreemde tuinzaden: zoudt gij er niet wat van weten te krijgen ? Wanneer gij schrijft, deel mij dan ook mede het gewichtige van de Staatkundige wereld. Groet D'. Heldring eu de broeders Tan die bewuste vergadering, zoo gij hen ontmoet. Laat Ravensiiorst boomzaden, vooral ook doornzaad medegeven. Ik heb in een Amerikaansch bosch omgedoold, waar zware boomen lagen te verrotten, terwijl er weer andere zware boomen over heen waren gegroeid. De druiven groeiden in het wild, en slingerden zich tegen de groote boomen op. Eene menigte soorten van vogels zagen wij; de zomervogels waren echter al vertrokken naar warmer landstreken in Amerika. De hoeren bemesten hier het land niet, bearbeiden alles slecht, passen het vee slecht op, 't welk in den wintertijd buiten loopt, en maar een weinig wordt toegevoerd; het geeft weinig doch ongcloofelijk vette inelk. De boeren schijnen vroeger allen stedelingen uit Europa geweest te zijn; in kleeding zijn zij al te gaar heeren, en leven liever geldeloos, dan dat zij als hoeren zouden gekleed gaan en zuinig leven. Zij kunnen allen den bijl gebruiken, want het woud is aller vijand: het heeft veel in om de eerste wegen en doortogten te krijgen. Ja, het geboomte is een geduchte vijand! Dezen morgen kwam D\ W . . . den trap oploopen, en bracht mij een present-exemplaar van een pas uitgekomen werk, getiteld: Dowlings History of Romans, kostende 5 Dollars, een present-exemplaar van eene rijke, doch ziekelijke dame C. . . Haar man zit tegenwoordig in den Senaat, en was in vorige tijden Gouverneur van dezen Staat Michigan, als mede Ambassadeur in Frankrijk geweest. Ik hoop deze dame te gaan bezoeken. De Advocaat R. . ., de bovengenoemde afstammeling van een der Hollandsche Predikanten in New-York, bracht dezen middag door zijnen knecht een grooten reiszak met appelen op onze kamer; alsmede voor de kinderen leer- en leesboekjes en eenen vetten kalkoen; tevens bracht hij bericht, in de stad eene dame gevonden te hebben, die wat Hollansch verslond, die nu tot tolk tusschen zijne en mijne vrouw zoude dienen. Ik ben beschaamd onder al die zegeningen en goedertierenheden des Heeren! Alom ontmoet ik onder de deftige klasse menschen, die zich onze zaak aantrekken. Dezen dag bezocht mij weder een achtingwaardig man van New-York; ik had met hem op de stoomboot gereisd; hij ging naar Kallaman. Zoo verzocht hij mij ten zijnent (te weten) waar hij logeerde, en was gereed mij te Kallaman te introduceren bij de braafste en kundigste burgers , om meerder kennis van Michigan te verkrijgen. Misschien vraagt gij, waarom ik over Michigan denk. Welnu, enkele wenken wil ik mededeelen. In New-York zijnde, vroeg mij reeds een Zeeuw, die het Westen had doorgereisd, doch nu beste zaken maakte digt bij New-York, waarom ik juist in het zoo geheel woeste wilde dringen; waarom ik niet het aireede ontluikende Michigan, dat al spoorwegen had, en nader bij de marktplaats lag, verkoos. Sedert dat tijdstip is mij onder het oog gebracht, dal N.-Orleans van wege de hitte geene goede marktplaats was, werwaarls al ons goed toch heen moest, zoo wij Jowa verkozen of de Mississippi zijde van Wis-Consin. Men bracht mij onder het oog dat ik niet moest gaan wonen daar, waar de wegen nog niet aangelegd zijn; dal ik eene streek moet kiezen , waar de ruwe schaaf al over gegaan is, waar hier en daar al een enkel huisgezin woont, ja, al moeten wij dan twee of drie Dollars meer geven voor het land, opdat tijd en krachten niet verspild worden in het werken tegen de ruwe naluur. Men toont aan , dat wij, langs de zijden van het meer Michigan en daarin vloeijende rivieren, geen iand kunnen krijgen dau voor te boogen prijs, óf men moet te noordelijk gaan, óf men vindt zich door ondoordringbare bosschen belemmerd; dat wij ons land moeten zoeken bij de door Michigan loopende spoortrein , ten minste zoo, dat wij er ons door een planken weg mede in verband kunnen brengen, en dat wij moeten werken op de markt van New-York; men brengt onder het oog de beproefde gezondheid van Michigan, hetwelk in de onbewoonde streken nog steeds een vraagstuk is. In één woord , ik heb zooveel van Jowa gehoord, ven de Mississippi, New-Orleans marktprijzen en van de eerste nederzettingen, dat ik Michigan nu ook in aanmerking neem. Doch ik hoop naderhand alles meer te ontwikkelen. Zooveel versta ik wel dat het land wel één of twee Dollars meer waatd is, zoo er wegen door aangelegd zijn, en hier en daar al sommige inwoneren gevonden worden; deze verhuizen lichtelijk uit het midden van eene vreemde natie; en bovendien geloof ik dat men terecht beweert, dat het te verkiezen is, dat er sommige oudere inwoneren tusschen ons blijven wonen om verscheidene redenen; ook zie ik dat de nabij zijnde ontwikkeling van groot belang is om de waren der kolonie te gelde te maken. De Mississippi boven St. Louis wordt 's winters niet bevaren , en de meeren Huron en Michigan, waardoor men gemeenschap heeft met New-York en Boston, zijn vele maanden onbevaarbaar. Verder zal de spoorweg, door Michigan loopende, zijne richting nemen óm het meer Michigan, om zoo de Erie-zee in verbinding te brengen met het kanaal, dat van Chicago loopt in de Illinois-rivier, en alzoo ook met de Mississippi. — Deze verbindingslijn wordt gewichtig, daar zij de beste gelegenheid geeft, om zich naar alle kanten van de markten te bedienen, en de Ko- lonisten dadelijk geld kunnen maken zonder lijd en krachten aan wegen , enz. te besleden. Het vall moeijelijk alle wenschelijke omstandigheden vereenigd te vinden; doch God ontbreekt het zoo min aan goedheid als aan macht. Hij zegt: «wentel den weg op Mij: Ik zal het maken. >. — Ik moet eindigen ; want de brief raakt vol. Dankl te zamen den Heere voor al Zijne goedertierenheden aan ons bewezen, ja , dankt met de geheele Gemeente. Nog een verzoek: deel mijne bloedbanden in Amsterdam mijne groete en het een en ander mede. IVn, dierbare vrienden! na u in mijne gedachten hartelijk omhelsd te hebben, draag ik u, dierbare panden ! op aan den Heer; kust voor mij al de kinderen, en groet harlelijk v. M. en al de dienstbaren. God vervrolijke nlieden. Onlfangt allen de hartelijke groete van Jennigje , en ook de geheclc Gemeente; onlfangt tevens de groete der kinderen. God zij uwlieder blijdschap ! Uwe, u zeer hartelijk liefhebbende Broeder, (Was (jet:) VAN RAALTE. BOSTON, den 50 Dec., 1846. Hartelijk Geliefde Leeraar en Echtgenoote! Geliefde broeder en zuster in den Heere Jezüs Christos! Genade en vrede zij u geschonken en worde u vermenigvuldigd van God onzen Vader en van Zijn' Zoon Jezds Christus door den Heiligen Geest, die ons heeft wedergeboren tot eeno levende hope! Ja lieve Dominé! bleef mij dat niet over, wat zou het dan zijn voor ons, in ons zeiven ellendig volk, die het ieder oogenblik verzondigen, en van dag tot dag het niet beter, maar slechter maken. Als ik tot mijzelven inkeer, moet ik met Paulus uilroepen: «ik ellendig mensch! wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods?» maar ik roep ook nog op ditzelfde oogenblik uit met dien zelfden Apostel: «Ik dank U, o God! door onzen Heer Jezus Christus , in wien wij de verlossing hebben door zijn bloed, namelijk de vergeving onzer misdaden.» — Ik hoop, dat UEd. deze letteren in goeden welstand mogen ter band komen; wat ons betreft, wij zijn allen wel; de Heere zegent ons tot hiertoe bijzonder voor het uitwendige; mijn man is nog bij denzelfden baas, die een Godsdienstig man schijnt te zijn; hij gaat, zoo mijn man meent, bij de Orthodoxen ter kerk, die hier veel zijn. Mijn man werkt al verscheidene weken op het stuk, waarbij wij veel voordeel hebben. Wij hadden wel al geld gezonden, doch wachten op antwoord van UEd.; omdat D\ van Raalte in Amerika is, weten wij niet of hij soms het geld ook ontfangt, zoodat wij het dan niet over zee behoeven (e sturen. Het is ons een geheele andere winter dan verleden jaar, toen onze oogen op de Diakenen geslagen waren. Zoo de Ds. het goedvindt, sturen wij het aan Ds. van Raalte. Wij hebben een groote honderd Gulden overgewonnen; zoo wij het nu naar New-York moeten zenden, willen wij maar wachten tot wij tweehonderd Gulden hebben. Nu hopen wij spoedig antwoord te krijgen. Wij hebben het noodige tot ons huisraad ook al gekocht. De Heer is goed over ons; maar och ! bij al die uitwendige zegeningen, zit ik dikwijls zeer bedroefd, als ik denk aan de genademiddelen , die wij verlaten hebben, en waarvan wij onze kinderen beroofd zien; want ook, als Salomo alles opgenoemd had, wat de mensch vergenoegen kan op de aarde, zegt hij: ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid! en dat zie ik er ook in. Als ik deuk wat ik genoten heb, en wat ik nu geniet, wat dat aangaat, dan hangt de harp aan de Arnhemsche wilgen, en ik moet dikwijls weenen met de Joden te Babel, en uitroepen: «O Jeruzalem! eer ik u vergete , vergete mijne regterhand zich zelve!» Dan, dikwijls schenkt de Heere gebedsverhooring door onze zielen te verkwikken ; eerst dal wij mochten hooren, dat Ds. van Raalte in Albany was geweest bij D\ W.... Den5eDec. werd ik door onzen bakker gewaar, dat er een schip met Hollanders aangekomen was; toen mijn man te huis kwam, ging hij er voort heen, en bevond het zoo; wij konden dien middag niets eten van blijdschap; des avonds kregen wij van Doornik bij ons, mijn man had hem gehaald. Wat ik gevoelde, toen ik dien man voor het eerst sprak, kan ik niet schrijven; wat is de Heere goed! Dien volgenden dag heb ik mijn hart eens opgehaald in het Logement, daar velen van dat volk waren ; en met menschen, die ik nooit gekend bad, kon ik uit het hart lot het hart spreken ! Gisteren zijn wij verblijd door een brief van broeder Mensing uit Albany ; van morgen werden wij verblijd, door dat Jan brieven had van Jelis van der Wal , die hij ons voorlas, zoo van Vader als van anderen, waaruit wij boorden, hoe de Heere Nederland bezoekt. Dit verwondert mij niet; want die God verlaat, zal God ook verlaten; het zal nog wel erger worden. Lieve Dominé en Juffrouw ! haast u toch om met Lotii uit Sodom te gaan naar Amerika, dat ik als een Zoar ter behoudenis beschouw voor Zijn volk, die het wel hebben helpen ontheiligen; maar o! dat wij toch danken mochten voor de ontkoming, gelijk het ten dezen dage is. Als Gij ons anwoordt, zendt dan den brief op dit Adres: M. Hcbackman, seat street N°. Go; verder aan Derk Arnaud , schrijnwerker te Boston. Vergeeft ons , Lieve De. en Juffrouw! dat wij u zulk een grooten brief gezonden hebben om de port, maar gij moet ons met gelijke munt betalen, dan ben ik dubbel te vrede. Van dezen brief heeft van Doornik gezegd , zoudt gij de onkosten laten betalen doorD®. Wildenbeest in Varsseveld. Van Doornik woont hier bij ons in, is druk aan het werk met zijne kinderen; zijne oudste dochter dient bij een Haagsch heer; hij verzoekt vriendelijk of gij den brief wilt zenden naar Varsseveld. Och lieve De.! antwoord ons toch spoedig terug; ik hoop dat de Juffrouw ons niet vergeten zal te schrijven, en Juffrouw Mientje en de oude grootvader Brümmelkamp. — Van Doornik heeft ons gezegd dat de Juffrouw verlost was, maar verder weet ik er niets meer van. Groet vader en moeder hartelijk van ons allen; filicilcer vader voor ons op den 51 Januarij, zijn verjaardag, zoo gijlieden het beleeft. Groet nogmaals de geheele gemeente van ons allen; zijt gegroet van mijn man en mijne kinderen. Bidt voor ons, dankt voor ons zonder ophouden! Zientje moet bitter sukkelen, zoo als zij u geschreven heeft: nog danken wij u hartelijk voor genoten trouw en liefde; ik kan ulieden niet vergeten noch loslaten. — De Heere zegene u allen. Uwe u liefhebbende Broeder en zuster in Christus , {fVas get:) DERK en LOUISE ARNAUD. In haast. Vergeet ons niet. Deze brief, in verband met den eersten, doet ons zien hoe weinig tijd er toe noodig is om nijvere handwerkslieden, onder den zegen Gods, door verhuizing naar Amerika uit de armoede , waarin zij hier door gebrek aan werk verzonken lagen, op te beuren. — In Julij komt dit huisgezin in Boston, in December heeft het reeds huisraad, enz. aangekocht en meer dan f 100, ja , weldra/200 gereed liggen om het, hun voor de reis voorgeschoten' kapitaal terug te geven! Zal men nu nog zijne vrienden en broeders naar het vleesch hier gebrek laten lijden? — Christenen! zult ook gij nog uwe hulp weigeren; weigeren misschien, omdat gij het volk voor Nederland en deszelfs Koloniën wilt behouden; het volk, dat gij hier toch niet helpen kunt en voor hetwelk onze Koloniën nog gesloten zijn, dan zal men men dit toch wel geenen anderen naam geven kunnen, dan: uit baatzucht of willekeur in armoede te doen wegkwijnen den broeder, dien God uwe zorg had aanbevolen! Men denke aan Jac. XI: 15, 16; Matth. V: 42 en Spr. XIX: 17. Nog doen wij opmerken, dat alle berichten, die wij ontfangen, ten ernstigste afraden de reis naar Amerika in het najaar te ondernemen. — Ook schrijft ons boven reeds genoemde Geneesheer dat alles wat tusschen Junij en half September vertrekt, over NewYork moet gaan, en vooral niet over New-Orleans, omdat van Augustus tot November aldaar de Geele-koorts heerscht, die zeer Gevaarlijk is, de overige maanden, zegt bij, zijn er zeer gezond. ° Verwacht, o Neerland geen herstelling, Maar dreiging, schrik en oordeelvelling, Zoo lang ge u zelf en heel uw lot Niet opgeeft in de hand van God! Van God, den God van uwe Vad'ren, Die mooglijk zich van ons liet nad'ren (Na zoo veel afval nog!) op grond Van 't met hen opgericht Verbond! Ja, om Uws zelfs wil, Heer der Heeren! Bekeer ons dat we ons tot U keeren! Ach! is er voor dat Israël Nog redding mooglijk en herstel, 'tZal zijn door kracht noch machtberoeming, En (weg onzaalge schuldverbloeming!) Door werken noch gerechtigheên, Maar door Uw Heilgen Geest alleen. da Costa , Kerst- en Nieuwjaarszangen ERRATA. Bladz. 5 in do noot: staat: mdat lees: omdat » 22 b. a. staat: eene voornemen lees : een » 37 » » » man mijn en Willem » mijn man en Willem » 46 » > » ie- » ieder » 47 » • » mnsch > musch » 56 ■ • » schaarsch voor werk » schaars: voorwerk werk • — o. a. » welken ik 2 Gulden » 20 Gulden • 57 b. a. » 3 mijlen » 30 mijlen " 65 » » » stout. Kortaf. > stout, kortaf. » 67 » » » die hier » die » 70 » . » eene goede grondslag » een