ONS KERKELIJK DIAKONAAT IETS OVER DEN OMVANG VAN DE ROEPING DER DIAKENEN, DOOR W. J. DE HAAS. Bedienaar des Woords. LEIDEN. - D. DONNER. 1889. ONS KERKELIJK DIAKONAAT OF IETS OVER DEN OMVANG VAN DE ROEPING DER DIAKENEN, DOOR W. J. DE HAAS. Bedienaar des Woords. LEIDEN. - D. DONNER. Niet voor de pers bestemd, edoch op veler verlangen welwillend voor dit doel afgestaan, worde bijgaand referaat — uitgesproken op de derde Diakonale Conferentie in de Christ. Geref. kerk te Rotterdam — door ons kerkelijk publiek welwillend ontvangen, terwijl schrijver dezes voor alle broederlijke kritiek zich ten zeerste aanbeveelt. Als de trouwe behartiging van ons kerkelijk Diakonaat in alle Gereformeerde Kerken er maar door bevorderd worde, zal hij zijn moeite reeds ruimschoots beloond achten. Gebiede de Heere der Gemeente, daartoe ook over dezen arbeid zijn genadigen zegen. W. J. DE H. Omvang van de Boeping der diakenen naar de H. Schrift en de geschiedenis der Kerk — inzonderheid met betrekking tot deze twee vragen: a. Hoeverre moet het verstrekken van hulp gaan tot bijstaan alleen, of ook tot geheel onderhouden (van de armen der Kerk)? en b. Mag een diakonie zich actief in verband stellen met niet Kerkelijke Yereenigingen tot armenzorg? Ziethier G. H. het onderwerp ten aanzien waarvan ons door het bestuur dezer diakonale conferentie verzocht werd een woord ter inleiding van een broederlijk debat tot u te spreken. Trekt gij de lijnen waar binnen het onderwerp ligt scherp door, dan komt allicht de vraag bij u op: zijn dit eigenlijk niet drie zaken, drie onderwerpen, die zeer wel ieder op zichzelven beschouwd en behandeld kunnen worden? En wie dus spreekt, is niet verre van de waarheid. Toch kon 't wel zijn dat ook deze in 't midden lag, — ons althans komt 't voor, dat wat hier gevraagd wordt, zeer goed na vervolg beantwoord kan worden. Laat ons nu trachten het alzoo te doen. „Onder alle bedieningen, wel te verstaan Kerkelijke, is er geene," — zegt Vader Brakel, — „die naar het lichaam lastiger en schadelijker is dan het diakenschap. Dies verwondere ik mij dikmaals en verblijde mij, dat de Heere den diakenen zulk een bereidwilligheid en hulpvaardigheid geeft. Immers doorgaans in Nederland? Zij zijn zoo blijde als zij rijke aalmoezen ontvangen, alsof zij het zelve kregen, zij laten het zich niet verdrieten tot laat in den nacht bezig te zijn. In geene collegiën is doorgaans meerdere orde, doorgaans meerdere eenigheid en meerdere getrouwheid als onder de diakenen, en de Heere beloont hun ook, hun gevende eer en aanzien, en makende, dat hun eigen gelegenheid niet vermindere, maar dikmaals vermeerderd worde." *) Tot zoover de man, die voor tweehonderd jaar de Geref. Kerk des Heeren hier te Rotterdam, met getrouwheid en uitnemenden ijver door Gods genade gediend heeft. Of het diakonaat, ik bedoel deszelfs stipte plichtsbetrachting, er sedert op vooruit- of achteruit gegaan is, roeren wij thans niet aan. Edoch, dat de heilige eisch aan deze roeping verbonden, Gode zij dank, in de laatste jaren veel meer dan vroeger, door de diakenen van de Gereformeerde Kerken dezer landen, erkend wordt en in hun schatting hoogst gewichtig is, me dunkt, dat is in 's Heeren gemeente thans tamelijk in confesso. Ook dit, mannen broeders, is een heerlijke vrucht van de vrijmaking der Kerke Gods uit allerlei slaafsche banden. Maar gaan wij voort. Wat is een diaken? Geen ouderling — zoomin als een simpel collectant. Een diaken is een dienaar der gemeente van Christus in Zijn armen en nooddruftigen. Dit althans is de doorgaande beteekenis van den naam diakonos in den loop van het bestaan der Christelijke Kerk. In zijn eigenaardige of oorspronkelijke beteekenis heeft het woord diakonos — afgeleid van het werkwoord diakonein den zin van: dienen van een ander uit het beginsel eener heilige liefde jegens den persoon wien men deze diensten biedt. Het woord diaken terstond in verband te brengen tot armen en nooddruftigen is niet geheel in overeenstemming met de H. Schrift. Het heeft een veel ruimeren zin. ') W. a Bkakel, Eed. Godsd. deel I, cap. 28, pag. 670 v. v. (uitgave 1749.) Een korte schets hiervan volge: In het woord diaken als zoodanig, schuilt niet de minst specifiek christelijke beteekenis. Die laatste heeft het eerst ontvangen, toen het in gebruik kwam ter aanduiding van een bepaald ambt of deel des ambts in de gemeente na de hemelvaart onzes Heeren. Yóór dit heilsfeit had het gebruik van het woord: diaken volstrekt niets gemeen, met de beteekenis, die er later in de apostolische Kerk aan gegeven werd. Het eerst vinden wij het woord in het N. T. gebruikt bij Matth. 4:11 en de engelen kwamen en dièekonoun au tooi d. w. z. dienden Hem. x) Zoo ook Mark. 1:13. Bij Matth. 8 : 15 heet het van Petrus' herstelde schoonmoeder: zij dièekonei autooi = diende hem.2) Matth. 20: 28 heet het: „Gelijk de Zoon des menschen is gekomen niet om diakonèethèenai d. i. gediend te worden, maar diakonèe sai d. i. om te dienen."3) In den zin van iemand met stoffelijke gaven te dienen; edoch volstrekt niet: als een bedeeld wordende, in de thans vigeerende beteekenis — maar uit pure hoogachtende liefde, vinden wij het woord „diakonein" in deszelfs verschillende werkwoordsvormen bij Luk. 8:3, vele anderen dienden Hem. Luk. 10:40; - 12 : 37; - 17 : 8; - 22 : 26; Joh. 12 : 2, benevens in al die parallelteksten, waar dezelfde feiten verhaald worden. Bij Joh. 12:26 heeft de gedachte: ean emoi tis diakon e e i d. w. z.: indien iemand Mij dient, een bepaald ethische beteekenis en doelt het op de innige gemeenschap, die door het dienen van Jezus, tusschen Hem en Zijnen diaken d. i. dienaar ontstaat, benevens op den lof, dien de Yader al zulken discipelen van den Heere Jezus geven zal. Uit dien hoofde laat Jezus er op volgen: en waar Ik ben 1) xa) ISov oiyysXoi irpotrvj'kSov xai ^ivjuóvovv xiirü. 2) xocl Siyxói/et aura. 3Ï ovk tj'hQi.v SiaxovySijvut, asAAa Sianoi/ijtrxi. daar zal ook mijn diakonos zijn, en zoo iemand Mij „diakonèei d. i. dient — de Yader zal hem eeren." J) In aansluiting met dezen laatsten zin van het woord: diakonein, door onzen Heiland zeiven eraan gehecht, werd dan ook later in den apostolischen tijd aan dit woord den zin van het bedienen des Evangelies gegeven. Zie bijv. 2 Cor. 3 : 3 „gij," zegt Paulus daar tot de Gemeente, „zijt een brief van Christus," door onzen diakonèetheisa d. i. dienst of bediening — bereid gemaakt zijnde. 2) Evenzoo bij 2 Cor. 8:19, alwaar Paulus spreekt van den broeder, dien lof heeft in 't Evangelie en die o. m. verkoren is door de G-em. om met hem te reizen, met de gave d. i. hier het Evangelie van Christus, die zegt hij: door ons „diakonoumeneei" bediend wordt, of in welke wij de gemeente dienen. ®> Sterker nog. In 1 Petr. 1:12 worden de profeten des O. V. in hunne kwaliteit van uitdeelers der genadeprediking diakenen genoemd; en in hoofdstuk 4:10 wordt dit geestelijk diakenschap opgedragen aan ieder ontwikkeld lid der gemeente, terwijl Paulus zelf bij Col. 1:23 en 25 als dienaar des Evangelies — zich diaken noemt. Mogelijk is het denkbeeld niet al te naief, dat juist uit dien hoofde in de apostolische Kerk later vele diakenen van stoffelijke gaven, tegelijk diakenen van de geestelijke gaven waren, met andere woorden het Evangelie bedienden. Denk maar aan den diaken Philippus, *) en met dezen aan de 6 andere ambtsdragers in de Jeruzalemsche gemeente, die deze zeven immers koos om in 't vervolg meer bepaald den dienst der tafelen, schoon dan nog alleen ten behoeve van armen, dus nog niet van krank en waar te nemen, Hand. 6. En daar nu t. w. bij Hand. 6 wordt het eerst in de H. *) èótv ijJLO'l TLs i/jLoi axohouSeiTU, y.ai OTOV slfJLÏ iyti, sxsï naï é diaxovo? ö êfiö? tvrxi êxv TiV êfJLO'l SlXKOVtf Tl/X'/jlTSl ÜUTOV 6 7TaTVjp. z) Siaxoj/ySeTcriz-ólp'' -//[jlüv. 3) ..... „