XS 02466 HET SCHÓÓL-STELSEL VAN P. HOFSTEDE DE GROOT EN DAT VAN J. DE LIEFDE, TEGENOVER DE PROTESTANTSCHE STAATSSCHOOL. DOOR D. BUDDINGH. OVERGEDRUKT UIT HET ZONDAGSBLAD VAN 30 MAART 6 EN 14 APRIL 1856. SGRAVENHAGE, H. J. GERRETSEN. 1856. HET SCÏÏOOL-STELSEL VAN P. HOFSTEDE DE GROOT M DAT VAN J, DE LIEFDE, TEGENOVER DE PKOTESTANTSCÏÏE STAATSSCHOOL. ♦ DOOR D. BUDDINGH. OVERGEDRUKT UIT HET ZONDAGSBLAD VAN 30 MAART, 6 EN 14 APRIL 1856. 'S GRAVENHAGE , H. J. GERRETSEN. 1856, VOORWOORD. Den lezer Heil! Deze brochure is, wat het eerste gedeelte betreft, aireede veroordeeld , alvorens zij in dezen vorm afzonderlijk in het licht verscheen. Be Kerk el. Courant (Zaturdag 5 April 1856J vestigde namelijk de aandacht zijner lezers op het eerste mijner drie hier volgende artikelen , o. a. met deze woorden: "Men heeft opgemerkt, dat, bij oproer in eene of andere stad, eene menigte menschen voor den dag komen, die men anders nooit ziet en die men niet dacht dat er waren. Iets dergelijks heeft hier plaats. "Een mensch zonder liefde en zonder kennis zal de Wet op 't onderwijs beoordeelen! uDat hij geen liefde heeft toonen zijne woorden over den hoogleeraar Hofstede de Groot. // Dat hij geen kennis heeft bewijst zijn zeggen: u de warme Zuidpool // (1) enz. // Ach, mogten wij bewaard worden, voor vele meesters! // Om tot zulke volzinnen te komen, zijn wel de navolgende syllogismen noodig: Een mensch, die geen liefde heeft, kan de wet op het onderwijs niet beoordeelen ; De schrijver toont geen liefde te hebben voor den Hoogleer aar Hofstede de Groot; Dus: kan hij de wet op het onderwijs niet beoordeelen! (1) Wij hadden nl. van eene negatief en 'positief geëlectriseerde "pool gesproken, die elkander afstieten. De Red. zag ze voor de polen der aarde aan ! en de tweede: Hen mensch zonder kennis, kan de wet op 't onderwijs niet beoordeelen; De schrijver heeft geen kennis van de Zuid-pool (der aarde); Dus: kan hij de wet op 't onderwijs niet beoordeelen ! Wij betwijfelen of de Heeren II. M. C.van Oosterzee en G. P. Kits van Hejningen, beide Redacteurs der Kerkel. Courant, wie wij ffeene liefde voor den Hoogleer aar Hofstede de Groot (misschien ook voor zijne leer en beginselen), even min als kennis van de koude Zuidpool, ontzeggen willen, zulke logica met hun naam zouden willen onderschrijven; — of elk hunner althans wel één dier syllogismen voor zijne rekening zou willen nemen. Wij behoeven dus wel geen appel tegen zulk een voorloopig vonnis hier aan te teekenen. Op het gebied van opvoeding en onderwijs, dat wij sedert 1824 betraden, hebben wij die beide Heeren, zoo verre wij ons herinneren, ook nog nimmer ontmoet, wel vele, zeer vele meesters (onderwijzers) , achtenswaardige mannen, mannen van het vak, van de praktijk, die allen bevoegd om te oordeelen, het met ons betreuren dat de Hoogleeraar, de Voorzitter van hun Genootschap,—en ook de Heeren Redacteuren van de Kerkel. Courant voor geen beter beginsel in de wetgeving op het onderwijs optreden. — Zouden deze laatsten van zulke meesters wenschen bewaard te worden? Dat de aandacht, die de Redactie aan ons eerste artikel schonk, mede het hare heeft toegebragt om onze toestemming tot de gevraagde afzonderlijke uitgave onzer artikelen te geven, willen wij niet ontkennen. Men beschoawe ze als vervolg op ons schrijven aan alle Onderwijzers, leden van het Ned. Ond. Genootschap in Nederland, naar aanleiding van mijn Protest tegen de Hoof dvereeniging, van den 15 Maart 1856 (1). De wensch waarmede wij die artikelen met liefde voor de onderwijzers besloten, herhalen wij ook hier in gelijken geest met opzigt tot de HH. van Oosterzee, Hofstede de Groot en Kits van Hejningen: »mogen zij zich éénpariglijlc scharen om Gods Woord, als de hoogste schoolwet en die tevens de beste opvoedingsregels bevat, als om een ander palladium, waaraan Nederland onder Oranje, ook zijne onafhankelijkheid en vrijheid te danken heeft.n God geve het / (1) Overgedrukt uit de 's Graveuhaagsche Nieuwsbode , 28 , 29 , 30 en 31 Maart, hij J. A: de la Vieter, te 's Rage. DE HH. P. HOFSTEDE DE GROOÏ EN J. DE LIEFDE, OVER DE Concept-wet op het Lager Onderwijs, f) i. Hoe meer men ook deze Concept-wet op liet lager onderwijs, even als de voorgaande, beschouwt, en daarbij acht geeft op de tien-duizenden adressanten die, wegens de beginselen, in art. 15 en vooral in art. 21 uitgedrukt, tegen de wet opkomen, hoe meer men ook tot de overtuiging komt, dat de tegenwoordige Minister van Reenen, even als zijn voorganger Tltorbecke , de waarachtige christelijke behoeften der natie daarin heeft voorbijgezien, dat althans de Wetgever , bij de zamenstelling dezer artikelen eene voldoende nationale Christelijke opvoeding , gelijk de natie die verlangt en regt heeft te vorderen, geheel uit het oog verloren heeft. Van daar die stroom van adressen aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, allen legen de wet; van daar, dat het geheele land zich andermaal in beweging zet, en van alle kanten en uit alle oorden hel verlangen doet hooren, dal de vertegenwoordigers deze Wet, zooals die artikelen tluns luiden, niet zal aannemen. Wij mogen hel aanmerken als een algemeene kreet van de Proleslantsche zijde: nationaal christelijk onderwijs voor onze kinderen ! ( ) Na de lezing van het Bijblad der Kerkel. Courant van 12 Maart jl. en het Vólks-magazijn voor burger en boer. Ve jaarg. 5e aflevering M. 146-151. l)e Staat, die zich, althans bij monde van den Minister van Ileenen, daartoe door Mr. Groen van Prinsterer geïnterpelleerd mei hel oog op Ullramontanen en Israëliten, niet christelijk duifi noemen, slicht scholen, niet voor haar als eene abstractie, maar voor eene christelijke natie, die aan den Slaat den last daartoe opdroeg en er ook de noodige penningen toe moet belalen. Maar nu is het ons onbegrijpelijk, dat die scholen andere dan christelijke staatsscholen zouden mogen zijn. Gelukkig, dat het volk door honderden adressen en door duizenden , ja tien-duizenden onderteekenaren , blijken geeft, zulks te begrijpen en uit den slaap van onverschilligheid, laauwheid en ilaaufvheid ie ontwaken. VVij zien er eene verblijdende reactie in legen de verderfelijke beginselen eener vroegere fransche revolutie, die ook ons land hadden overstroomd. Duizenden stemmen daarom legen die wet. Maar te midden dier algemeene volksstemmen slaan twee mannen , in beginselen lijnregt tegenover elkander geplaatst, die elkander als Uvee verschillend geëlectriseerde polen, eene negatieve en positieve , afsioolen, en zij vinden een vereenigiugspunt in deze zelfde wel: Hofstede de Groot en de Liefde. De één, naar onze meening, uiet belrekking lot het Christendom, de koude, negatieve noordpool: de ander, de warme, positieve zuidpool. Beiden , zoo geheel verschillend van beginselen, veieenigen zich met de Concept-wet, schenken er hunne adhaesie aan. Maar lusschen die heide uitersten slaat liet meerendeel der christelijke natie en verheft mei kracht hare stem tegen de wel. Wat mag de oorzaak zijn van dat vreemde verschijnsel, dat die beide uitersten elkander hier de hand toereiken',? Iels soortgelijks bemerkte men ook lusschen de Ullramoutanen en de Hoofdvereeniging van het Onderwijzers-genootschap. Dit verschijnsel schijnt ons belangrijk en merkwaardig genoeg, om er een oogenblik bij slil te staan. VooraT evenwel moeten wij b< proeven, of wij Hofstede de Grool kunnen begrijpen. In bel Adres der Hoofdvereeniging aan de Tweede Kauier, van 2 Febr. 1856, is hij met de zijnen voor de wet en schenkt er zijne goedkeuring aan; in zijne verklaring in het Bijblad der Kerkel. Courant, 12 Maart jl., toont hij er op nieuw tegen te zijn, en acht de wel onvoldoende. Zonderling, zoo was bij hij het vorige weis-onlwerp tegen dezelfde beginselen, waarvoor hij den 2 Febr. jl. voor toekende. VVij zijn ver. legen voor die veranderlijkheid , die wel iels heeft van liet draai- jen uiet alle winden, een gepaslen naam te vinden. Doch men noeme het inconsequentie of draaijen, de naam doet niets ter zake; liet verschijnsel, de feilen spreken, en bevreemden ons niet van de Groninger zijde, waar — het is reeds vroeger gezegd — het vero impendere vitam (het leven voor de waarheid) geen levens-motlo schijnt te zijn. Zoo schreef ook de Groninger School-commissie, waarvan Hofstede de Groot lid is, in 1835 het Bijbellezen aan de onderwijzers voor, maar trok dat voorschrift in 1842, in het heele van den strijd, in, of liet het althans achterwege; zoo bood men in Groningen ook goud of zilver voor eene gereconstruëerde of gefiltreerde volks-historie voor gemengde scholen. Het verschijnsel van onverwachte verandering en omkeering van dien kant is dus niet zeldzaam , maar blijft toch altijd vreemd, verrassend zelfs van eenen Hofstede de Groot, en teleurstellend misschien voor zijne vrienden, zoo niet ook voor vele leden in de Tweede Kamer, die zich anders op zijn Adres hadden kunnen beroepen, maar nu vermoedelijk vragen zullen, gelijk velen met ons, die dal raadsel niet weten op le lossen: «Wel, hoe hebben wij het nu met u?« Wij willen ons hieromtrent in geene gissingen verdiepen, maar zien in Hofsled?*de Groot, voorzitter van de Hoofdvereeniging, den man, die onder den invloed van de nog bestaande schoolwet van 1806 schreef: Hofstede de Groot, de voorzitter van het Genootschap, is voor de Concept-wet; maar Hofstede de Groot, onder den invloed van drie Genootschappen, voorzitter eener Nederl. Commissie van christelijk onderwijs , is tegen de Concept-wel! Nu is hel moeijelijk twee heeren , of liever twee beginselen, te dienen, vooral als zij zoo lijnregt legen elkander overslaan. Ook is de Voorzitter der Hoofdvereeniging van een geheel ander personeel omgeven , dan de Voorzitter der Nederl. Commissie voor Christelijk onderwijs: dat alles kan, bij gemis aan vaste beginselen, invloed op zijne uitingen hebben. Hoe dil ook zijn moge, om het vreemde verschijnsel te verklaren: onderscheiden wij den heer Hofstede de Groot kortheidshalve in zijne eerste betrekking als Voorzitter, in zijne tweede, in Commissie, hoezeer wij daardoor zijne waardigheid ook van Voorzitter in de Commissie, geenszins willen te kort doen. Hofstede de Groot, de Voorzitter dan , de Ultramonlanen en de Liefde, stemmen te zamen worde Concept-wet. Daarom zal men toch niet mogen aannemen, dat zij eene triple alliantie zouden hebben gesloten, al zijn zij liet oogenschijnlijk, en uit zeker 2 oogpunt, ook eens. Zeker heelt ieder hun nor mei die goedkeuring zijn bijzonder oogmerk, gesteld. dat van die goedkeuring der wet hare aanneming afhing, wat wij wel verre zijn van te gelooven. Dat de Ultramontanen een voorzigtig stilzwijgen bewaren omtrent hetgeen zij willen, is bekend; doch waarom zij voor de gemengde staats-school, en voor de Wet moeten stemmen, is voor Nederland, inzonderheid na de bisschops-hislorie, geen raadsel meer. Van hun standpunt uitgaande, moeten zij verlangen dat de Wet, zóó als zij daar ligt, zonder wijziging wordt aangenomen; dan zullen zij, met de wet in de hand, in staat zijn, zoo als zij wanen, den doodsteek aan hel Protestantisme te geven. De wetgever is hun ten dienste geweest, als hij art.21 alinea 2 zegt: -De onderwijzers onthouden zich van iets te onderwijzen , te doen of te laten, kwetsend voor de godsdienstige begrippen der gezindheid of gezindheden, waartoe de schoolgaande kinderen behooren•. Maar ziedaar ook den wezenlijken steen des aanstoots in de Wet zelve, waarlegen de Proteslantsche natie moet opkomen. Dezelfde reden , die de Ultramontanen bezitten om de Wet toe te juichen , kunnen evenwel Hofstede de Groot (de" Voorzitter) en de Liefde niet hebben om de Concept-wet, zoo als zij daar ligt, goed te keuren: bij beide moet aan eene andere reden gedacht worden , waarvoor de Groot (de Voorzitter) niet regt uitkomt en die hij laat gissen; terwijl de Liefde de zijne open en bloot legt. Beide schijnen evenwel kans te zien om met deze Wel in handen hun oogmerk te bereiken. Beschouwen zij dan de Wel, zoo als men zegt, als een wassen neus, waarvan men maken kan wat men wil? Waarlijk dan ware zij een meesterstuk, dat zoo verschillende partijen bevredigt. Beide, Hofstede de Groot (de Voorzitter) en de Liefde, kunnen het, om hunne stelsels, beamen en goedkeuren, dat de staats-school geneutraliseerd, en dal geen Christendom onderwezen worde: liever eene godsdiensllooze school voor den eerste, dan eene gesplitste, afzonderlijke school, waarop niet zijn stelsel, zijne Groninger leerbegrippen als godsdienst van staat, of algenieene school-godsdienst zegeviert; maar zoo geeft de Liefde op zijne beurt de voorkeur aan de godsdienstlooze school, boven een Christendom, dat van wege den staat als school- of staats-godsdienst, of wel van wege de Synode zou kunnen worden ingevoerd. In dit laatste geval, als de Synode handelt, kan de staat als neutraal toeschouwer biijven aanzien. De lieer Hofstede de Groot (als Voorzitter en in Commissie beide) rekent daarbij voor zijn stelsel vermoedelijk op twee kansen, om zijne leerbegrippen tot Staats-christendom voor de scholen te verheffen. De Ultramontanen noemden het reeds vroeger een .behendige greep. van hem, de staats-school tot verspreiding van dat stelsel te willen gebruiken. Blijft de gemengde school waarvoor Groningen ijvert, dan zegeviert de Voorzitter; wordt zij eene gesplitste school voor Protestanten, dan rekent hij in Commissie voor zijn stelsel op de Synode, die nu eenmaal zoo veel sympathie voor Groninger leerbegrippen heeft aan den dag gelegd, gelijk algemeen hekend is. •Het geven van godsdienstig onderwijs wordt overgelaten aan de kerkgenootschappen. Hiertoe zijn de schoollocalen builen de schooluren voor de leerlingen der school beschikbaar ■ zegt de Concept-wet. En hierop steunt, zoo wy ons niet vergissen, de latere verklaring van Hofstede de Groot, niet als Voorzitter, maar in Commissie. In die verklaring werpt luj de school, of liever tracht hij die te werpen in den schoot der Groninger gezinde Synode Van harentwege wenscht hij dan een kerkelijk schooltoezigt te organiseren, scliool-fondsen, catechiseermeesters en wat verder in zijn stelsel past. Het komt ons althans zóó voor, dat Hofstede de Groot, niet als Voorzitter, maar in Commissie, Ie Synode wd opgewekt hebben dadelijk een Reglement van kerkelijk toezigt op het godsdienstig onderwijs, benevens eene algemeene Commissie, provinciale Commissicn, en zeker ook plaatselijke Commissiën, met spoed in het leven te roepen, enz. Daar dit stelsel, zoo als ons bekend is, reeds sedert vijf jaren voorbereid, en, zoo als blijkt, reeds in alle provinciën, op ééne na, kant en klaar is, zoo kan bet als door een tooverslag in het leven (d. i. te voorschijn) worden geroepen. In hoeverre men reeds met de opleiding tot catechiseermeesters geslaagd is, blijkt niet; daartoe evenwel zullen vermoedelijk de reeds bestaande, misschien ook de Evangelisten der Evangelisatiemaatschappij kunnen dienen. En om de onderwijzers te noopen zich aan hel kerkelijk toezigt te onderwerpen, verlangt de Groot, dat van wege de kerk aan hen geene kerkelijke inkomsten zullen worden toegelegd, dan zoo zij als catechiseermeesters bij de kerk zijn toegelaten. Hij verlangt daartoe ook catecheten-scholen. Wij zouden wel gaarne weten, welke dogmatiek hier zal onderwezen worden, oin dan in de scholen over te planten. Doch bij veel wat Hofstede de Groot (in Commissie) er, wat de Commissie zelve, in een zeer geheimzinnig blaadje, mededeelde, moeten wij ons hier met eene gissing behelpen, die wij vertrouwen dat wel niet zoo geheel verre mis zal zijn. Wij ontleenen die aan de Ultramontanen, die ook, hoezeer bij eene andere gelegenheid, vroegen: Welke dogmatiek? En het antwoord was: «De Groninger leer ongetwijfeld, die alle christelijke waarheden verwerpende , de christelijke dogmatiek uitscheldt, om eene zekere natuurlijke godsdienst te leeraren, die, in christelijke bewoordingen ingekleed, inderdaad met het Christendom in strijd is, en een nieuwerwetsch, hedendaagsch heidendom predikt, waarvan Nederland, wij vertrouwen 't, niet zal lelieven te zijn gediend." Wat de Ultramontanen hier vroeger zeiden, dat mogen wij ook van de waarachtig nationaal en Christelijk gezinde bevolking van Nederland verwachter,. Deze zal van dat Groninger Christendom op scholen niet believen te zijn gediend I De Liefde althans komt er rond en open voor uit: -de Hemel zegt hij, beware onze jeugd voor een Christendom ,' dat de . Staal haar zou willen geven. Vraagt men mij wat ik liever .had: dal mijne kinderen in hel geheel geen Bijbel op scholen . lezen , of hem leeren lezen door een Groningschen of heidenschen . bril ? — dan kies ik, zonder bedenken, het eerste. Beter is een .school zonder Bijbel, dan een school, waar de Bijbel verdraaid . wordt. Beter is hel, dal de kinderen in het geheel niets van .de verheerlijking des Heeren op den berg hooren , dan dat zij . haar als eene zinsbegoocheling , bij sneeuw- en morgenwolken , . leeren verachten •, enz. Maar waarom nu Hofstede de Groot (de Voorzitter) de Conceptwet inzijn Adres kon goedkeuren, daarom keurt ook de Liefde haar goed. liet slaat beide vrij van de Staats-school al of niet gebruik te maken, en zoo denken heide, de laalsle althans, door den elastieken beugel der Schoolwet, die geene schoolpligtigheid oplegt, heen te springen, door elk voor zijn stelsel bijzondere scholen op te riglen. Zoo komen dan locli beiden lot hel stelsel van gesplitste scholen; maar de een wil er de Synode, de andere zijne gelijkgestemde vrienden, of vermogende christenen mede belasten. Evenwel zal men zich niet kunnen onttrekken, de Staatsscholen mede te betalen , want de Grondwet schrijft ze voor, en lot de uitvoering belioeft de Regering geld. De Liefde meent evenwel liet tegendeel: «Van iets dergelijks, zegt hij, wordt echter geen letter in het ontwerp gevonden. Wie van de ■ Staats-school geen gebruik maakt, behoeft er ook niet voor te • betalen, en kan zijn geld aan eene eigene school besleden.» Is dat niet hoogst billijk en prijzenswaardig? En dan wordt de oprigting van bijzondere scholen geheel en al vrij gelaten • Ook Hofstede de Groot (in Commissie) wil de Regering door kerkelijke fondsen tot zijn stelsel noopen. «De Hervormde kerk, zegt hij, moet de haar nu reeds toekomende fondsen zelve voor * kerkelijke einden (dus ook voor kerkelijke school-einden) beste«den ; • — hij wil voortaan geene kerkelijke fondsen aan onderwijzers geven, « tenzij deze als catechiseermeesters hij de Herv. «kerk zijn toegelaten.» De een, de Liefde, kleeft een geheel vrij stelsel, de laatste een kerkelijk stelsel aan ; doch wij twijfelen of beiden de geheele uitvoerbaarheid, elk van zijn stelsel, weloverwogen hebben. Wij stellen, wat onzes inziens uit de aanneming der Concept-wet noodwendig volgen moet, eene godsdienstloose school: dan zal de Liefde, uit vrije bijdragen, bijzondere scholen gaan stichten, zoo ook Hofstede de Groot (in Commissie) uil kerkelijke en genootschaps-fondsen, en die scholen dan, naast het slaatsloezigl, ook nog onder kerkelijk of synodaal toezigt plaatsen. Zullen met dit laatste dubbele toezigt de Onderwijzers zelf, zullen daarmede ook vele ouders ingenomen zijn, die de sympathie der Synode voor de Groninger leer kennen ? Voor den Groninger Hoogleeraar ware het vermoedelijk zeer wenschelijk. Maar daarenboven, en dit achlen wij de grootste zwarigheid, zal het vrije stelsel van den een', en het kerkelijk stelsel van den ander zich zóó verre uitstrekken, dat men naast de godsdienstloose Staatsschool ook nog Christelijke armscholen zullen slichten ? Of zullen die bijzondere scholen alleen voor dezulken zijn , die hel voorregt genieten te kunnen betalen; — terwijl men dan de armen aan het verderfelijk stelsel van den Staal prijs geeft? Waar toch zal de talrijke armenklasse onderwijs kunnen erlangen, dan op de Staats-soliolen ? Wat zijn die gebaat met het vrijheidslelsel van de Liefde , — en , wanneer de kerkelijke school den Groninger weg opwil, met hel kerkelijk stelsel van de Groot? Moeten de armen, moei de talrijke volksklasse, die geen bijzonder onderwijs betalen kan , zich dan met de Slaals-school , door beiden onvoldoende geacht, — of wel , mei de Groninger kerkelijke school zich tevreden stellen ? Een stelsel is dan alleen goed, als het algemeen in toepassing kan worden gebragt. Ons komt het evenwel zóó voor, dat in beider systema, zoo van de Liefde als van Hofstede de groot (in Commissie,) een uitweg gezocht worden , wanneer de Staat door de Ultramontaansche en liberale partij, er toe gedrongen wordt ,on-Christelijke Staatsscholen, die dan ook gemengde scholen zullen zijn, op te rigteu of te handhaven. Om dien weg te ontwijken, zalmen, zoo verre doenlijk, lot bijzondere scholen de loevlugt moeten nemen f en de Staats-scholen, zoo veel doenlijk, moeten laten ledig staan. In dien geest spraken ook reeds in 1842 eenige ijverige voorstanders van een Christelijk onderwijs en opvoeding in hun Adres aan de algemeene Synode der Hervormde kerk: «Zij (de adressanten) meenen , dat de Hervormde Kerk het niet lijdelijk mag aanzien , wanneer een groot deel der hinderen (de armen der gemeente) , voor wier opvoeding zij aan hooger dan aardsche Magt verantwoordelijk is, op scholen gebragt wordt, waar een christelijk gebed ecne aanstootelijkheid, de bijbel een verboden boek en het eerbiedig noemen van den Zaligmaker de meest ergerlijke uitdrukking is. Zij meenen dat, wanneer de zorg van den Staat zich tot daarstelling van dergelijke scholen bepaalt, de kerk, om aan hare verpligtingen te voldoen, eigen9 scholen moet hebben , waar , ook zonder verlof van Roomsche priesters verkregen te hebben, naar kinderlijke bevatting en met het oog op den gekruisten IJeiland, Gods zegen afgesmeekt, Gods lof gezongen , Gods Woord uitgelegd, Gods Wet ingescherpt, Gods leiding met het vaderland en met de vaderlandsche kerk aangetoond wordt. De ondergeteekenden weten , dat dergelijke instellingen , hoe nederig en eenvoudig, niet met een tooverslag in het leven worden geroepen, doch zij weten ook, dat aanvang en althans voorbereiding mogelijk is: dat tot die voorbereiding allereers de handhaving van een te lang miskend beginsel behoort: en dat, wanneer bij eene niet-christelijke organisatie van het openbaar onderwijs, nog bovendien de oprigting van bijzondere scholen, van de willekeur van plaatselijke en provinciale overheden afhankelijk is gemaakt, het allereerst aan het hoofdbestuur van het kerkgenootschap opgelegd wordt, zich hiertegen , ten behoeve niet slechts der gemeenten, maar van elk lid der kerk, te verklaren; met de bescheidenheid, welke den onderdaan, met de vrijmoedigheid, welke den christen , met den aandrang, welke aan de woordvoerders van erkende gezindheden voegt.» Die slichting van eigene scholen zal dan evenwel grootendeels zoo niet geheel noodeloos worden , wanneer de Regering toegeeft aan liet verlangen derzulken, die reeds sedert verscheidene jaren eene splitsing der openbare school in Protestantsche, Roomsche en Israëlietische, verlangd hebben; welke openbare Protestantsche, Roomsche en Israëlietische Staats-scholen men wel onderscheide van bijzondere gezindheids■ of Secte-scholen, voor eene bijzondere rigting, zoo als de Liefde met zijne vrije, en de Groot met zijne Synodale school schijnen te beoogen. »In tegenstelling na van zulke gezindheids-scholen (men kan het niet genoeg herinneren) wordt door deze leden de vestiging van afzonderlijke scholen (natuurlijk onder staats-toezigt , niet onder staats- of kerkelijk , beheer) voorgestaan , de scheiding der leerlingen alleen in zoo ver als het, zonder te kort doen aan het godsdienstig karakter van het onderwijs , niet mogelijk is hen onder de leiding van denzelfden onderwijzer te vereenigen. Het zijn dus geenszins zoo als de de Regering — zoo als ook sommigen huiten haar — het heeft doen voorkomen, afzonderliike scholen voor Gereformeerden, Lutherschen , Doopsgezinden , enz. die zij verlangen. Zij willen, dat, nevens de openbare school voor 11. Katholieke leerlingen , andere voor Protestantsche leerlingen bestaan, waar noch de Bijbel, noch het gebed behoeft te worden geweerd en bij het onderwijs in de geschiedenis des Vaderlands, over de Kerkhervorming, den opstand tegen Spanje en den vrede van Munster wordt gesproken, zoo als Protestantsche ouders dit voor hunne kinderen kunnen vorderen.» Wij opperden boven nog al eenige bedenkingen tegen de eigene stelsels van de Liefde en de Groot, doch welke redelijke bedenking zou men tegen dit stelsel van openbare Staatsscholen voor Protestanten, Roomschen en Israëlieten kunnen aanvoeren? Behalve, dal die afscheiding reeds op vele plaatsen door Roomschen is tot stand gebragt, achten wij deze splitsing van gouvernementswege het meest uitvoerbaar, en hel beste stelsel ter bevrediging der gemoederen. De Synodale school van P. HOFSTEDE DE GROOT, EN de Vrije school van J, DE LIEFDE. ii. In onze vorige beschouwing hebben wij gezien, boe elk der genoemde heeren, Hofstede de Grool en de Liefde, elk voor een bijzonder stelsel ijvert, zoo als dat het best met hunne oogmerken schijnt te slrooken. Zetten wij thans onze beschouwing voort. De gewigtigste vraag voorop: Wat zal er op elk hunner scholen onderwezen worden ? Welke zullen er, met opzigt tol zedelijkheid en godsdienst, of wel tot nationaliteit en christendom, de leervakken uitmaken ? Hooren wij eerst weder Hofstede de Grool, in commissie, d. i. als Voorzitter der Nederlandsche Commissie voor Christelijk onderwijs, de man, die als lasthebhende van drie Protestantsche genootschappen, Unitas , Christelijk Hulpbetoon in Welstand, wat de beginselen aangaat, een geheel ander man schijnt, dan Hofstede de Groot, de Voorzitter der Hoofdvereeniging van het N. 0. Genootschap. Die Commissie beschouwt zich als ■ centraal-punt van licht en kracht voor hel Christelijk onderwijs in Nederland; eene vereeniging van Evangelische inzigten en werkzaamheden, ten nutte van het schoolwezen in ons vaderland;' althans zij streeft er naar zulk een -centraal-punt van licht en kracht» te zijn of te worden, en van dat centraal-punt nu is Hofstede de Groot hel eigenlijke brand- en lichtpunt, dat zijn eigen licht en zijne kracht uitschiet over het negental, waaruit (de Groot medegerekend) de Commissie bestaat; terwijl deze dan vol glans, licht en kracht, op nieuw even zoo vele of nog meerdere andere Commissiën (in elke provincie ëéne) bestraalt, die haar licht wederom in de steden op soortgelijke brandpunten terugkaatsen. Tot hiertoe hebben dat centraal-hchl en al die lichten van den tweeden en derden rang, nog wel niet zeer helder geschenen inaar als de mist en nevelen zullen zijn opgetrokken , zal het geheele stelsel in vollen luister, als eene centraal-zon, met zijne planeten te voorschijn komen. Ter beantwoording van de bovengestelde vragen schrijven wij eene bladzijde af, waaruit tevens blijkt, welk Christelijk licht van gemolde centraal-zon te wachten is. »Christelijk beteekent a) Algemeen Christelijk, tegenover bijzondere Kerkgenootschappen , daar zij niet 't geen de Kerkgenootschappen leerstellig scheidt, moar 't geen ze Christelijk godsdienstig verbindt, wenscht te bevorderen, b) Stellig Christelijk,iegenover onbepaalde, afgetrokkene wijsgeerige beginselen van godsdienst en zedelijkheid. Onderwijs is ouderrigt en opleiding, vooral in de gewone lagere scholen , maar voorts ook in bewaar-, herhaling-, Zondag-, Bijbel- en zangscholen voor kinderen en onderrigt behoevende volwassenen. • Dit algemeen , maar tevens stellig Christelijk onderwijs wordt vooral gegeven door middel der geschiedenis, en wel bovenal der geschiedenis van Jezus Christus, met hare voorbereiding onder het Onde en gevolgen onder het Nieuwe Verbond. Dns in Bijbelsche Geschiedenis, welke noodig is voor kinderen van Christelijke ouders. • Doch ook aan toepassing van dit beginsel in andere vakken mag het niet falen. In de algemeene geschiedenis, bijzonder in die des vaderlands , moet het uitkomen , dat er een God is, die de wereld regeert, en dat het Christendom te bezitten, Nederlands grootste voorregt is. Ook moet het Christelijk beginsel blijken in het gezang, om in de kerk goed te kunnen zingen. Ja, de geheele geest der school moet, zonder 'eerstellig-godgeleerd onderwijs te willen, een Christelijk godsdienstige zijn. Ook dit geldt voor alle kinderen : alle gezindten verlangen dit. «Voor Protestanten moet bovendien gelegenheid zijn , zelve den Bijbel te leeren lezen en gebruiken ; zoo het niet mogelijk is in elke school, dan toch in elke stad en elk dorp , zal daar een voldoend Christelijk onderwijs zijn. Den Bijbel als volksboek te leeren hoogachten en aanwenden , en Gods openbaring daarin als eenigen toetssteen der waarheid te eerbiedigen , is eene noodwendigheid voor Protestanten.» Het komt ons voor, dat het na deze voorafgaande ophelderingen , aan het centraal-licht zelf ontleend, duidelijk zal zijn , wat de Groot (in commissie) bedoelt, als hij verlangt, dat er gelegenheid zij voor de kinderen: 1) //Om zich in 't zingen te oefenen, zoowel om 't belang hiervan voor hen zelve, terwijl zij in de school zijn, als om daardoor in de kerk deel te kunnen nemen aan 't gezang, 2) om wekelijks eenige Psalm- en Gezangverzen van buiten te leeren , na ze goed te hebben verstaan; 3) om Bijbelsche en Vaderlandsche geschiedenis onverminkt te leeren kennen ; 4) om den Bijbel te leeren gebruiken en aanvankelijk te verstaan * Regl duidelijk is het ons evenwel nog niet geworden, of Hof-lede de Groot (in commissie) dit alles op de scholen, in of builen de gewone schooluren, wil onderwezen hebben, dan of hij zich daarin naar de omstandigheden zal schikken en dat onderwijs buiten de schooluren wil gegeven hebben ; doch zoo veel blijkt er uit, dat bij hel school-onderwijs, volgens art. 21 der conceptwet, onvoldoende moet achten, en het is en blijft ons dus onverklaarbaar, hoe dezelfde Hofstede de Groot (de Voorzitter), met zijne adressanten heelt kunnen zeggen: «Art. 21 is ons voor de zedelijke en godsdienstige strekking der openbare school voldoende.» Doch deze dubbelheid daargelaten. Het is ons duidelijk geworden, wat hij van de Synode en de Synodale school, als men het met genootschappelijke en kerkelijke fondsen zoo verre brengen kan, vordert, en waartoe bij kerkelijke catechiseermeesters en onderwijzers wil bezoldigd hebben, gelijk de Commissie reeds aanvankelijk, zoo verre hare fondsen strekken, zoodanige bezoldigingen verleent. Ook de Liefde willen wij trachten in zijn eigen licht en vereeniging nader te leeren kennen, om na te gaan, welk christelijk licht hij op zijne scholen zal doen schijnen. Ook bij is Voorzitter, niet van eene Commissie, maar van eene Vereeniging tot heil des Volles, die hare afdeelingen ook in andere steden dan Amsterdam heeft. Op welken grondslag deze Vereeniging werkzaam is, blijkt best uit art. 2 van hare Statuten, waarin het heel : »De grondslag, waarop de Vereeniging rast, is het Evangelie van onzen Heer Jezns Christus. Zij beaamt mitsdien den zin en geest der belijdenisschriften van de Hervormde Kerk, overeenkomstig welke zij gelooft en belijdt: a) dat onze Heer Jezus Christus, naar Zijne hoogere natuur, niet is een schepsel, noch verheven hemelling, die een begin zou gehad hebben, maar Gods eigen Zoon , en alzoo met den Vader cn den Heiligen Geest uitmakende, een eeuwig, e'e'nig er. drieëenig God : b) Jat Zijn lijden en sterven aan het kruis niet louter is geschied om eeu voorbeeld te geven van lijdzaamheid, gehoorzaamheid en getrouwheid, maar ook, en vooral, opdat Ilij in onze plaats de straf dragen zou, die wij , naar de geregtigheid Gods, wegens onze zonden verdiend hebben ; c) dat de Heilige Geest niet is cene zekere kracht, of zin , of gemoedsstemming in den mensch , maar , gelijk reeds bij a gezegd is, met den Vader en den Zoon uitmakende een eeuwig, eenig en drieëenig God; en d) dat de Heilige Schrift, welke ons de genade en liefde Gods in Christus jegens ons, van nature verdorvene en verlorene zondaren , openbaart, niet is een boek , in hetwelk het Woord Gods slechts hier en daar verspreid, zou vervat zijn , maar dat die gansche Heilige Schrift, van de eerste tot de laatste bladzijde, is het volmaakte , onfeilbare , door den Heiligen Geest ingegevene Woord Gods.» Die Vereeniging nu, die niet slechts tot nut, tnaar ook tot heil des volks werkzaam is, zegt in haren rondgaanden brief van Januarij 1855 , o. a.: 2) «Wij wenschen door de Vereeniging van vele krachten, met het oog op de bestaande en toenemende behoefte van het Christelijk schoolonderwijs, er in te slagen een algemeen schoolfonds tot stand te brengen , uit hetwelk hulp vloeijen kan naar die plaatsen, wier omstandigheden niet veroorloven de schooluitgaven uit eigene middelen te bestrijden , terwijl de pogiugen der Vereeniging tot het uitgeven en verspreiden van goedkoops geschriften , tevens strekken kunnen om de scholen van doelmatige en goedkoope schoolboeken te voorzien.» De leervakken zijner christelijke school vinden wij bij de Liefde nergens bepaald opgegeven . gelijk bij Hofstede de Groot (in commissie), doch naar de bestaande christelijke scholen hier en daar'te oordeelen , is ook de Bijbel daar hel voorname leerboek, worden Bijbel- en Volkshistorie, Psalmgezang en Christelijk gebed aldaar onmisbaar geacht. Dal in deze scholen in een regtsinnigen geest zal onderwezen worden, zoo streng als de I'rotestantsche Staatsschool, als de verlangde splitsing doorgaat, wel niet zal opleveren, blijkt uit dezen en de volgende volzinnen: »Men verlangt eene splitsing der scholen , in Roomsche en Protestantsche. Maar wat meent men daarmede te znllen winnen ? Naar mijne overtuiging hel allerverderfelijkstc. Men bekomt zoogenaamde Protestantsche scholen , waarin de jeugd geleerd en geoefend wordt den Bybel te lezen , door den bril van Prof. Hofstede de Groot, Dr. Meijboom , Pr. Zaalberg en Prof. Scholten. Slechts hier en daar zal men een regt- zinnigen schoolmeester aantreffen , maar ook deze nog onder een Groningsch-Leidsche sehool-eommissie, die, als zij den hond slaan wil, wel eenen stok zal weten te vinden,» Eene Protestantsche S/aa*s-schooI in Groningsch-Leidschen geest kan de Liefde wel in geenen deele bevallen, liij wien de regtzinniglieid op den voorgrond staat; eene Synodale of Kerkelijke school van de Groot, evenmin. Hij wil noch van Staat, noch van Kerk iets welen: zijn ideaal is eene geheel vrije christelijke school, vrjj van alle Kerk- en Staats-hemoeijing; waarhij althans het toezigt geheel illusoir is. Deze geheele vrijheid om bijzondere scholen op te rigten , is wel eene voorname reden, waarom hij deze Concept-wet toejuicht : "Het ontwerp erkent het bestaan van bijzondere scholen. Zij mogen dus bestaan. Tevens wordt er met geen woord melding gemaakt van ecnige voorwaarden , waarop die bijzondere scholen vergund of moeten aangevraagd worden. Wat volgt hieruit ? Dat het aan een ieder vrij staat eene bijzondere school op te rigten. Het ontwerp verbiedt het aan niemand , en wat bij geene wet verboden is, dat is aan allen geoorloofd. Aliecn hierin is men gebonden, dat men geene onderwijzers aanstellen mag, dan die het bij de wet bepaalde examen afgelegd hebben. Is er met billijkheid iets anders of iets meer te verlangen van een Staat , die zich nu eenmaal met het onderwijs bemoeijen wil? «Het is mijn hartelijke wensch , dat het ontwerp in de Tweede Kamer aangenomen wordt. Met deze wet zal er een nieuw en gelukkig tijdperk over ons vaderlaudsch schoolwezen kunnen aanbreken. Het zal het tijdperk kunnen worden van de vrije ontwikkeling der krachten ; iets, dat de Christen immer en overal moet begeeren en voorstaan. Laat de Staat zich onzijdig houden en aan de verschillende partijen het terrein tot den strijd vrijlaten, en wij zullen zien wat het Christelijk beginsel in Nederland nog vermag. De waarheid verlangt niets dan vrijheid , en de Christen verlangt van den Staat niets anders dan wat Diogenes van Alexander verlangde : sta mij niet in de zon ■ " Wij zien het dus, de Liefde wil op zijn standpunt niels, liefst in het geheel niels met den Staat te doen hehben: maar voorzeker evenmin met de Synode, of Kerk, zoo als deze door de Synode vertegenwoordigd wordt. Zoo als bekend is, stond de Liefde reeds sedert vele jaren geïsoleerd buiten de Kerk,die liera heeft uitgeworpen, hij was dus los van elke kerk, heeft een geheel geïsoleerd standpunt. Nu bleef ook zijn bezoek in Schol- land, de indruk van hetgeen hij daar hoorde en zag, .niet zonder uitwerking op zijne ziel.. Bezwangerd met het denkbeeld eener vrije kerk, heeft hij dat ook in Nederland, door de vestiging eener vrije Hervormde gemeerde te Amsterdam. trachten te verwezenlijken ; eener gemeente , vrij: 1) . van alle inmen- • ging van den Slaat in hare finantiële en geestelijke belangen • en 2) «van alle ondersteuning uit vaste fondsen en vaste goe- • deren. • In zulk een stelsel van vrije lierk of gemeente is eene vrije school, die alleen door de vrije gemeente onderhouden wordt, wel een noodzakelijk vereischte. Dat de Lielde kans ziet om dit stelsel door zijne Vereeniging tot heil des volks , en met de wet in de hand, te bevorderen , is zeer mogelijk, maar of zulk eene afscheiding van kerk en school zulk > een nieuw en gelukkig tijdperk over ons vaderlandsch schoolwezen, zal doen aanbreken, gelijk de Liefde veronderstelt, betwijfelen wij evenzeer, als hij-zelfde goede uitkomsten van het Bijbellezen door een .Groninger bril,, dien ook wij niet zouden verkiezen. Beide rigtingen zullen elkander trachten te vernietigen ; daardoor de spanning en scheuring versterken en vergrooten ; hetgeen men met de splitsing beoogt: bevrediging van billijke eischen voor Protestanten, Roomschen en Israëlieten, en daardoor bevrediging der gemoederen, zal, — althans voor zeer vele Protestanten, zoowel door de Groninger rigting van Hofstede de Groot, als door de Schotsche rigting van de Liefde verloren gaan. Daarom betreuren wij het, dat deze kampvechters, elk voor zijn bijzonder stelsel, tegen elkander overstaan ; de een wel nog met zijne Commissie achter de schermen; de ander met zijne Vereeniging meer openlijk. Geen hunner zal ook met zijne rigting den strijd tot eene gelukkige oplossing kunnen brengen ; daartoe achten wij , dal beide te zeer eene eigene partij-zaak voorstaan ; te sterk naar sectescholen streven, die elk meer wantrouwen zullen opwekken, dan ieder hunner wel denkt. Of zal de Protestantsche, Christelijke bevolking tevreden zijn met eene school onder Synodaal opzigt in Groninger geest en rigting ? — Zeker evenmin als met de afgescheidene Schotsche rigting, die de Liefde nu eenmaal openlijk heeft ingeslagen, om zich uit zijnen geïsoleerden toestand te redden. Ook met de meer regtzinnigen in de Hervormde Kerk heeft hij door dien stap ligt voor altijd gebroken, gelijk zij zich ook nimmer met de Groninger rigting kunnen vereeniaen. Dal de Groninger rigtiog in liet schoolwezen evenmin als liet vrijheidstelsel of de eigenlijk Schotsche rigting de eischen des tijds kan bevredigen, is ons wel genoegzaam uit haar geest en bedoelingen gebleken. De eerste staat digter bij de eigenlijk Roomsche scholen en leidt, door zijn algemeen Christendom, maar vooral door de neutrale of godsdienstlooze school van Hofstede de Groot, (de Voorzitter) naar Rome! Of wel, wanneer de vlieger van Hofstede de Groot (in commissie) opgaat, tot anti-papistisch synodaal despotisme. De andere, de vrije of Schotsche rigting van de Liefde, die zijne vrije school naast die der Afgescheidenen plaatst, en dezo in regtzmnigheid niets toegeelt, leidt, gelijk zijne vrije kerk, lot afscheiding en scheuring. Wij zien dus deze rigtingen naast en tegenover elkander, als de ontwikkeling der beginselen consequent wordt doorgevoerd , in bestendigen strijd. • Roomsche en Groninger school tegenover vrije en afgescheidene school, elkander vijandig. Zoo laDg evenwel de Groninger school nog achter de schermen blijft, speelt zij nog eene dubbelzinnige rol: zij kan godsdienstlooze, neutrale school zijn, of kerkelijke school worden. In heide gevallen bevredigt ook zij niet de eischen des tijds. De strijdende partijen op kerkelijk gebied in slagorde en volle wapenrusting tegen elkander over geschaard, zullen elkander ook in de school vervolgen , hoofden en harten van Onderwijzers verwarmen , en wee! de natie, waar de jeugd aan de vorming en opleiding van heethoofden of partijmannen is toevertrouwd! Of kan men denken dat deze bij de ernstige worstelingen der uiterste tegenstellingen : Romanisme , Rationalisme , — Orthodoxisme en Separatisme koele aanschouwers , Christelijke zaaijers aan alle wateren , zullen blijven ? Om tot eene oplossing te geraken, schiet ons niets anders over dan de afzonderlijke Proleslantsche Staatsschool, door duizenden verlangd, en die wij in een afzonderlijk artikel, dat volgt, nader wenschen te beschouwen. Protestantsche Staatsscholen. in. Daarin zijn wel alle strijdende partijen liet eens, dat Christelijk godsdienstige opvoeding en ontwikkeling, vorming lot waarachtige Christenen, liet hoogste doel en de opvoedkundige taak der School is. Eene school, die andere bedoelingen aan den dag legt, die alleen iu dienst staat van het Romanisme, Rationalisme, van stijve Orthodoxie of Separatisme, kan evenmin aan hare bestemming, de volksopvoeding, beantwoorden, als zulk eene, die, door louter wetenschappelijk onderwijs, alleen voor liet stoffelijke, liet materialisme, werkt. Hoedanig daartoe te geraken? Wij hebben onze meening reeds te kennen gegeven, door de splitsing der gemengde, in eene afzonderlijke Protestantsche en Roomsche Staatsschool, benevens eene Israëlitiesche school onder Staalstoezigt. Het is deze Protestantsche Staatsschool, die wij hier nader willen beschouwen. Wij achten deze in de tegenwoordige tijdsomstandigheden de éénige uitweg en bet geschiktste middel, ooi tot een goed opvoedend Christelijk en nationaal onderwijs legeraken, nadat de Roomschen zich niet langer aan Protestantschen invloed willen onderwerpen (waarop zij naar de Grondwet volkomen regt hebben), en nadat Protestantsche Christenen een meer godsdienstig onderwijs en opvoeding voor hunne jeugd verlangen, dan lot hiertoe de wel van 1806 op gemengde scholen heeft kunnen geven; of het de Concept-wet van 1856, om den wille van Rome, op gemengde scholen zou kunnen veroorloven. Hoe ongaarne sommigen ook hel beginsel van 1806 loslaten , van eene Wel, die heden juist 50 jaren bestaan en dus nagenoeg twee mensclien-geslachten gevormd heeft, terwijl men zich daarbij, op eene 50jarige ondervinding beroept: de omstandigheden zijn veranderd, die eene scheiding of splitsing gebiedend noodzakelijk maken. Wij leven niet ineer in een tijd als 1806, toen zich de aartspriesters J. van Engelen te Maarsen en H. de Haan te Sneek, benevens anderen, in dienst van Rome, zich met de schoolwet konden vereenigen: dat is thans, hoezeer de R. Kathol. Ramon de la Sagra en de Ier O'Malley ons schoolwezen ook prezen, niet meer het geval; de afgescheidene Roomsche scholen in 's Gravenliage, Delft, Schiedam, Rotterdam, Nijmegen , enz., bewijzen ilit overvloedig: men leze ook den brief van den pastoor O. A. Spitzen te Groningen, aan den hoogleeraar Hofstede de Groot. Vroeger konden ook de Hervormden , onder den invloed der Fransche revolutie-beginselen, zich met het stelsel van neutraliteit der school vereenigen: ook dit is thans, in weêrwil van den lof van Cuvier en Noël in 1811, van de beide genoemden, Ramon de la Sagra en O'Malley, benevens Victor Cousin, niet meer het geval; men leze de brieven van Mr. Groen van Prinsterer aan graat Schimmelpenninck ; — maar ook uit een opvoedkundig oogpunt is dit afgesleten stelsel niet meer wenschelijk ; men verneme de stemmen van bevoegde, opvoedkundig praktische mannen: van Woelderen, Leuikes, Otterloo en verscheidene anderen. Tegenover het beroep op eene öOjurige ondervinding, zouden wij een beroep op de Dordsche voorschriften van opvoeding en onderwijs kunnen overstellen, die eene ondervinding van circa 180 jaren voor zich hebben, gedurende welke de opvoeding in huisgezin, school en kerk in het schoonste verband stonden. Doch, zoo als wij zeiden, wat vroeger goed en uitvoerbaar was, blijkt overvloedig, dal zulks in den legenwoordigen tijd niet meer in algemeene toepassing kan gebragt worden; de wet van 1806 heeft uitgebloeid , en dezelfde beginselen in eene nieuwe schoolwet te willen opnemen, ware hetzelfde als den kranke, in veranderden ziektetoestand, toch altijd dezelfde geneesmiddelen, hoezeer in veranderden vorm, te willen toedienen. Wat baat het mij, waar het om beginselen te doen is , dal gij mij dezelfde in eene wet van 1806, van 1840, 1854 of 1856, telkens in een ander kleed voordraagt? Het neutrale beginsel moet positief Christelijk worden ; ziedaar, wat de overgroote meerderheid der natie verlangt, en waarvan splitsing der school en zuivering der scliool-eommissiën een noodwendig gevolg is. Maar die splitsing in Proteslantsche en Roomsche Staatsscholen is voor velen een schrikbeeld I Daardoor plaatst gij de twee talrijkste gezindheden der natie in slagorde tegen elkander over! Bedrieg u niet, in eene eerlijke scheiding, met onderling goed- vinden , ligl veeleer de grond lol vrede: zie liel aan Nederland en Belgie, die met elkander, om dezelfde reden, niel duurzaam konden vereenigd Idijven. En daarenboven , duizenden van adressanten aan de Tweede Kamer verlangen die scheiding hoven eene gedwongene vereeniging, die de Roomschen onder Protes» tanlschen invloed stelt, of omgekeerd: een toestand , die onhoudbaar is geworden, en ten nadeele van Protestantisme en Christendom strekt. Dit stelsel van gedwongene vereeniging op dezelfde gemengde school is nu eenmaal een twistappel geworden, tussclien de verschillende gezindheden der Roomschen en Protestanten: verlangt gij vrede, neem dan dien twistappel weg, waardoor de spanning althans lusschen deze zal ophouden. Dat kan thans zonder schokken geschieden, nu die afscheiding op vele plaatsen reeds werkelijk in hel leven getreden, en vandeRoomsche en Afgescheidene zijde verwezenlijkt is. Maar velen zijn warsch van gezindheids• of secte-scholen. en blijven zich daarom aan de gemengde school, liet stelsel van 1806, vasthouden. Die secle-scholen zijn een ander schrikbeeld, waarvoor velen, die ook Christelijk onderwijs en opvoeding op de scholen verlangen, terug heven. Het is duidelijk, dat dezulken geen onderscheid maken lusschen gezindheids- of sec te-scholen, en scholen, bruikbaar voor de gezindheden; afzonderlijke scholen, ten behoeve van Protestanten en Roomschen. Het zijn toch geene gezindheids-scholen ter onderhouding van de leer of uitsluitende geloofsbelijdenis eener kerk , die naen verlangt, wanneer men afgescheidene Protestantsche Staatsscholen vraagt. Wij kunnen dit hier aantoonen met de eigene woorden van den man , die in zijn Rapport van de Com" missie, door Koning Willem II benoemd, het eerst . het beginsel eener splitsing» aan Z. M. aanraadde, nl., in eene splitsing der school ten behoeve der heide groote afdeelingen der Christenheid in ons land, voor Protestanten en Roomschen. In 1847 zeide Mr. Groen van Prinsterer reeds: (1) «Wanneer het ons, in de kerk, om hetgeen Christenen vereenigt, niet om hetgeen hen verdeelt, te doen is, dan zal voorzeker, in het onderwijs , geen gestadig en ongepast aandringen op Calvinistische eigenaardigheden wenschelyk worden gekeurd ; dan begeeren wij eene Hervormde school, om voor het Christelijk onderwijs een onwrikbaar (1) Het regt der Hervormde gezindheid. steunpunt te kunnen hebben, en dan zal deze Evangelische school, naar den eisch der Hervormde kerk, niet ingerigt z(jn op eene voor Christelijke mede-protestanten ergerlijke wijze, op eenen voor geloovige ouders uit Ijuthersche, of Afgescheidene, of Doopsgezinde gemeenten aanstootelijken voet.» Als zonen van dezelfde Hervorming achten wij dat deze gezindheden, die m zoo menig opzigtinons land, in Bijbel- en ïractaaten Zendelinggenootschappen, ja, ook in Unitas, Christelijk Hulpbetoon en Welstand, broederlijk zamenwerken , zonder daardoor de eigenaardigheden van hun geloof of kerkleer op ie offeren , zich best op zulk eene afzonderlijke Proteslantsche Staatsschool met elkander kunnen vereenigen. Daarom zeide dezelfde staatsman, elders: (1850) "Zooveel mogelijk gezindheidsscholen. Vrijheid ter oprigting van afzonderlijke (openbare) scholen voor Koomschen , Protestanten en Israëlieten wordt in de tegenwoordige omstandigheden mogelijk en wenschelijk geacht. Zooveel mogelijk. Doch nu legge men deze woorden niet uit als of, indien het mogelijk ware, voor elke Protestantsche rigting, Calvinisten , Lutherschen , Doopsgezinden enz., eigen scholen zouden worden gesticht. Nooit gaven wij aanleiding om te onderstellen, dat, bij volkomen vrijheid van inrigting, dergelijk specialiseren der gezindheidsschool meer dan noodig is, en tot in het ongerijmde plaats hebben zou. De Hervormde school behoeft alleen wat de Protestantsche Christenen, naar de algemeene grondslagen der Kerkhervorming, voor Christelijk houden. Met de belijdenis der Hervormde kerk brengen wij , ter handhaving van dit gemeenschappelijk-Protestantsch karakter, niet ter inprenting van Calvinistische eigenaardigheden, de school in verband.» Mij dunkt, deze beide aangehaalde plaatsen van den Christen Staatsman, die rusteloos, jaren achtereen, voor de verlorene vrijheid eener Christelijke schoulopvoeding streed, moeten alle vrees voor overdrevene en dorre regtzinnigheid iu de schoolopvoeding ontnemen. Maar voor zulken, die desniettegenstaande toch met vrees voor overdrevene regtzinnigheid {Orthodoxophobie) bezield zijn, geven wij hier nog eenen volzin van Dr. Beets in overweging: "Vreest men teregt (zoo vraagt hij), dat het oogenblik, waarin de splitsing der school wordt aangenomen en toegepast, het oogenblik zijn zal, waarin het geheele personeel onzer Protestantsche schoolonderwijzers en schoolopzieners, zonder bedcukcn cn zonder voorbehoud, tot de geheime, tot de eigenlijke bedoelingen der regtzinnigen zal overgaan. Ja, om geschapen zal worden in ééne afschuwelijke zwarte bende, van het hoofd tot aan de voeten gewapend met formulieren en het onheilspellend cijfer 1618 in haar dood- en verderfdreigende banier? Is deze vrees niet belagchelgk ? Is zij niet beleedigend voor diezelfde mannen (de Onderwijzers), voor wier verdiensten en karakter men gedurig meent te moeten in de bres springen ?// En inderdaad, men verwachte dat niet van zelfdenkende en geloovige onderwijzers: mannen als vroeger van Woelderen, aan het hoofd eener inrigting, van Lemkes, Otterloo, Gerretsen, — gelijk ook een de Jager en Görlilz — alle onderwijzers en voorstanders eener Christelijke schoolopvoeding, zij wettigen die vrees niet. Ouk de Christelijke Normaal-school op den Klokkenberg te Nijmegen, waarvan het zevende Verslag voor ons ligt, onder het bestuur van mannen als van der Brugghen en van Lijnden, geeft in geenerlei opzigi regt of aanleiding die belagchelijke vrees te koesleren. Men verneme wal zij zeggen, en in welken goeden Christelijken geest daar een aantal jongelieden tot onderwijzers worden opgeleid : "Het Christelijk beginsel (en dat is alléén het Evangelie) op de school, is niet alleen geroepen, om daar regisireeks, door bekendmaking met de groote feiten der verlossing van zonde, den grondslag te leggen eener waarlijk zedelijke opvoeding van den jeugdigen mensch ; maar , misschien uit hoofde van zijne tegenwoordigheid daar, in het schoolvertrek, bij het onderwijzen en leeren van menschelijke wetenschap, nog veel meer, om dat onderwijs zeiven te verlossen van leugen , den schijn , de waanwijsheid , het mechanisch wezen , die aan alle menschelijke werkzaamheid , niet geheiligd door de waarheid , kleven, en die alleen vlieden voor het hongeren en dorsten naar waarheid en geregtigheid in alles, waarvoor het Evangelie van Christus, die zelf de weg, de waarheid en het leven is, verzadiging belooft en schenkt. En desniettemin zoude thans het Nederlandsche volk dat zout des Christendoms aan het onderwijs , althans op de openbare volksschool, willen ontnemen en terugkeeren tot de eerste beginselen der wereld ! — Zij , die, gedreven door angst voor overdrijving, uit allen godsdienstigen ijver niets dan fanatismus en godsdiensthaat voorspellen, bedenken dit niet genoeg. Zij willen een verstandig, den mensch niet mêchaniserend, maar zedelijk en intellectueel (den geest) ontwikkelend volksonderwijs. Waarom dan verstooten , hetgeen eene ondervinding van achttien eenwen geleerd heeft alleen de bron van ware, edele, gezonde, vrijmakende volksbeschaving te zijn ? Waarom daartoe alleen het oog gevestigd op het misbruik, op verkeerde opvattingen , op gebreken in de toepassing, die ook hier storend moeten tusschen beiden treden, opdat het blijke, dat wat er goed en edel en liefelijk en welbehagelijk is, van den mensch niet komt, uit het vleesch niet geboren wordt, en aan God alleen de eere daarvan gegeven moet worden Doch het zal tijd worden, dat wij, na de opgave van wat men niet van het openbaar Christelijk onderwijs verlangt, noch te vreezen heeft, waar het naar het verlangen der voorstanders is ingerigt, — thans ook wete, wat men van eene openbare Pro• testantsche Staatsschool verlangt, waaraan wij uit gemoedelijke en Christelijke overtuiging geheel ons zegel hechten. Wij laten hier de Nederlander spreken: «Wij kunnen ons in gemoede niet vereenigen met het denkbeeld eener school, waar de godsdienst of uitdrukkelijk geweerd is, of zich in algemeenheden , welke den toets der H. S. niet kunnen doorstaan , verliest. Wij verlangen eene school, waar het gewone lager onderwijs, met waardering van al hetgeen in nieuwere leermethoden voortreffelijk is, aan Christelijke opvoeding dienstbaar worde gemaakt. Niemand kan meer dan wij afkeerig zijn van doode regtzinnigheid , van overdrijving, waarbij het wijs zijn tot matigheid voorbij gezien wordt, van overlading van het geheugen met onverklaarbare klanken, van eene godsdienst tot dorre stelselzucht beperkt, van het opwekken van eene laffe gevoeligheid, welke voor waarachtig godsdienstig gevoel verderfelijk is. Wij verlangen onderwijs en opvoeding naar Gods Woord en volgens kinderlijke bevatting. Dat de school geheiligd worde door Bijbellezing, stichtelijk gezang en gebed, dat de geschiedenis des Bijbels worde geleerd, met gedurige terugwijzing op de feiten , in wier zamenhang de raad Gods ter zaliging van zondaren zich openbaart en ontwikkelt: dat de Historie van Nederland , naar waarheid en in een geest van Christelijke verdraagzaamheid en liefde worde verhaald, gelijk zij ter bevestiging van het Evangelie en ter aankweeking van Christelijke en Vaderlandsche gezindheden strekt. Bovenal dat de geheele rigling der opvoeding zij , gelijk voor het kroost der Christenen betaamt, en dat het kind zooveel mogelijk tot pligtsbetrachting geleid worde, door een beginsel van liefde voor den Heer, welke ons eerst lief gehad en Zijn leven voor ons gesteld heeft." Eene Protestantsche openbare Staatsschool dus, naar hel heilig en onverjaarde regt van den Christen, t waar» — om dit met korte woorden van denzelfden voorstander zamen te trekken,— »waar ook, zonder daartoe verlof vanRoomschepriesters verkregen te hebben, ■»naar kinderlijke bevatting en met het oog op den gekruisten Heiland, » Gods zegen afgesmeekt, GWj lof gezongen, (ïorfs Woord uitgelegd, >> Gods wet ingescherpt, Gods leiding met hel vaderland en met de va"derlandsche kerk aangetoond wordt.' Wie erkent niet dat zulk eene school op gelijke lijn met liet Christelijke huisgezin en de Christelijke kerk en tussclien deze beide in geplaatst, liet sclioone verhand van weleer, tussclien huisgezin, school en kerk herstelt ? Zoo werkt de school ook voor liet Christelijke huisgezin en de kerk heide, of inet één woord voor het Christelijk lenen. Och! rnngt ze, ook in Nederland, weder verwezenlijkt worden, gelijk ik haar, van Nederlandschen oorsprong, in N. Amerika nog allerwege in werking zag! — Waarom werken Hofstede de Groot en de Liefde aan zulk eene Staatsschool niet mede ? Tot de verwezenlijking van zoodanig eene school moeten medewerken allen, die hunne knieën niet huigen voor de afgoden van liet Romanisme of Liberalisme, maar alleen voor den levenden God, die zien in Christus geopenbaard heeft, en den wensch koesteren, dat ook hunne kinderen eenmaal gelukkige Christenen en daardoor goede burgers worden. Maar daaraan moeten ook krachtig, en als vrije mannen, medewerken alle Onderwijzers, die de liooge waarde hunner roeping en de Christelijke taak der school beseffen, en vast slaan in de vrijheid, met welke Christus ons heeft vrij gemaakt. Dan zal ook hun leerling worden opgevoed in de waarheid, in Christelijke waarheid, licht en leven. Dat sclienke Hij, de Koning der Koningen! 3 April 1856. Bh, 50sten verjaardag van de Schoolwet van 1806.