CN li ' P 06171 HET BEGINSEL DER WETENSCHAP. REDE, NAAR AANLEIDING VAN SPREUKEN I : 7a. UITGESPROKEN IN DE URE DES GEBEDS, BIJ GELEGENHEID VAN DE NEGENDE JAARLIJKSCHE SAMENKOMST DER VEREENIGING VOOR HOOGER ONDERWIJS OP GEREFORMEERDEN GRONDSLAG, gehouden te Dordrecht, 26 Juni 1889, DOOR J. C. SIKKEL, DIEKAAR DES WOORDS TE 's-GRAVENHAGE. AMSTERDAM, J. A. WORMSER. 1889. HET BEGINSEL DER WETENSCHAP. HET BEGINSEL DER WETENSCHAP. REDE, NAAR AANLEIDING VAN SPREUKEN I : 7a. UITGESPROKEN IN DE URE DES GEBEDS, BIJ GELEGENHEID VAN DE NEGENDE JAARLTJKSCHE SAMENKOMST DER VEREENIGING VOOR HOOGER ONDERWIJS OP GEREFORMEERDEN GRONDSLAG, gehouden te Dordrecht, 26 Juni 1889, DOOR J. C. SIKKEL, DIENAAR DES WOORDS TE 's-GRAVENHAGE. AMSTERDAM, J. A. WORMSER. 1889. Geachte Hoorders en Hoorderessen! Het is niet dan met grooten schroom, dat ik in deze ure aan deze plaats voor U optreed. Waar wij toch bij gelegenheid van de negende jaarlijksche samenkomst der Yereeniging voor Hooger onderwijs op Gereformeerden grondslag ons heden schikken tot het gebed voor die Vereeniging en voor de Hoogeschool, door haar opgericht, daar gevoelt gij met mij behoefte, bij vernieuwing en bij toeneming de waarde van die Hoogeschool in te zien; hare behoeften en nooden te kennen en op uwe ziele te voelen drukken; een blik te slaan in den weg, waarin zij moet worden geleid en gezegend; en den grond te bekennen, waarop die zegen mag worden gevraagd en verwacht. Dit toch is de middellijke weg, in welken het den Heere onzen God belieft, het gebed waarlijk te wekken en te leiden door zijn Heiligen Geest, en te vervullen het woord des geloofs: »Dit is de vrijmoedigheid, die wij tot Hem hebben, dat, zoo wij iets bidden naar zijnen wil, Hij ons verhoort." Welnu, ik moet voor U bekennen, dat de taak, die op mij rust, om heden in uwe overdenkingen en in uwe verzuchtingen U ten voorganger te zijn, mij niet licht valt. Mag ik door de genade des Heeren niet vreemd zijn van het licht van Gods VYoord, waarbij alle dingen moeten wor- den gezien en gekend, — de Hoogeschool, de Rijks-Universiteit te Utrecht, aan welke ik met de wetenschappen moest bekend worden, bood mij dat Woord van God wel aan als een voorwerp van wetenschap, stelde mij wel voor dat licht, om er in te staren en het te ontleden, -— maar gelijk die Hoogeschool zelve niet meer van de belijdenis van dat Woord Gods uitgaat, — zoo werd mij daar ook niet geleerd, alle dingen, ook de wetenschappen zeiven, bij het eenige licht van Gods getuigenis te zien en te beoordeelen. Het dwaallicht der menschelijke wijsheid moest mij daar licht schenken over Gods Woord, inplaats dat men mij bij den lichtglans van den fakkel des Woords het pad der wetenschap en der wijsheid leerde zoeken en vinden. Het menschelijke verstand is daar de lamp; Gods Woord is daar het voorwerp, dat gezocht en uitgezocht, verlicht en toegelicht moet worden. Dus leerde ik aan de Hoogeschool niet, wat ik daar had behooren ,te leeren: de wetenschappen zien en beoordeelen bij het licht van Gods Woord en mis ik daarom veel van wat mij in deze ure noodig is, om uw voorganger te zijn. Doch God is genadig en getrouw. Hij heeft het licht van zijn Woord, dat ik aan de Utrechtsche Universiteit moest leeren beoordeelen, mij te sterk gemaakt. En Hij heeft dat licht op mijzelven en op die Rijks-Universiteit doen terugvallen ; niet om mij te doen vergeten of verachten, wat Hij mij in en door mijne leermeesters geschonken heeft, maar om mij te doen zien, hoe die Universiteit zich als Universiteit vergrijpt aan Gods Woord, door het gezag van dat Woord op het gebied der wetenschap los te laten; hoe zij zóó den zegen van de Zonne der gerechtigheid, dien zij weleer inriep, derven moet, en zelve, inplaats van een zegen, een gevaar wordt voor hoogleeraren en leerlingen, voor Kerk en Vaderland. Sedert heb ik de Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag leeren waardeeren en liefhebben, omdat deze niet aan de menschelijke wetenschap vraagt: »Zeg mij, wat oordeelt gij over Gods Woord?" maar bij dat Woord buigt, om van dat Woord licht te ontvangen over de menschelijke wetenschap en de paden, die zij te bewandelen heeft; om uit dat Woord het licht op te vangen, hetwelk alle dingen verlicht. Voor die Universiteit is er dan ook eene bede in mijn hart, en daarom kon ik niet weigeren gehoor te geven aan het verzoek van hare Bestuurders, om in deze ure des gebeds onder U voor te gaan; U vooraf van do oorzaak mijner gebrekkigheid rekenschap gevende. Doe de Heere, de almachtige, de algenoegzame, de getrouwe Verbondsgod door den Heiligen Geest het gebed uit ons opgaan en bestrale Hij ons ook daartoe vooraf door het licht van zijn Woord. Slaat met mij open het boek » D e Spreuken van Salom o", Hoofdstuk I, en mocht de Heere ons in onze overdenkingen verlichten en leiden door wat wij daar lezen in het eerste gedeelte van het 7de vers: „De vreeze des Heeren is het beginsel der wetenschap." Hoe hoog, mijne hoorders! worden in de Heilige Schrift de wijsheid en de wetenschap gewaardeerd! »De wijsheid," zoo klinkt het uit het boek der Spreuken, »de wijsheid is het voornaamste; zij is beter dan robijnen, en al wat men begeeren mag is met haar niet te vergelijken; de wetenschap is meerder dan het uitgelezen, uitgegraven goud; door wijsheid wordt een huis gebouwd en door wetenschap worden de binnenkameren vervuld met alle kostelijk en liefelijk goed; rijkdom en eer is bij de wijsheid, duurzaam goed en gerechtigheid, want wie haar vindt, die vindt het leven en trekt een welgevallen van den Heere" (4:7; 8 : 10, 11; 24 : 8, 4 ; 8 : 18, 35). De man, die door Gods Geest zoo sprak, was zelf een levend toonbeeld van de waarheid dezer woorden. Salomo heeft de wijsheid en de wetenschap boven de robijnen gekozen , als de Heere te Gibeon aan hem verscheen met het woord: * Begeer wat Ik u geven zal!" Gij kent zijn antwoord: »Geef mij nu wijsheid en wetenschap." En gij zaagt hem in dien weg het welgevallen des Heeren trekken, waardoor zijne binnenkameren met alle kostelijk en liefelijk goed vervuld werden, als de Heere tot hem sprak: »De wijsheid en de wetenschap is u geschonken; daartoe zal Ik u rijkdom en goederen en eere geven, dergelijke geene koningen, die vóór u geweest zijn, gehad hebben, en na u zal dergelijke niet zijn" (II Kron. 1 : 7, 10, 12). Zoo verkondigt de Schrift in woord en voorbeeld de waardij der wjjsheid en der wetenschap. Salomo is als tolk des Heiligen Geestes in haar lof niet uitgeput en op zijn hoofd bloeit de kroon, schooner dan op den schedel van eenig ander vorst. Onder den schepter van dezen wijze verrijst in Jeruzalem de tempel Gods; woont in de landpalen vrede; heeft Israël het land der belofte tot zijn uiterste grenzen in bezit, de vijanden lekken het stof; Tharsis en de eilanden brengen geschenken aan, Scheba en Seba voeren vereeringen toe; en de psalm gaat op: «Geloofd zij de Heere God, de God Israels, die alleen wonderen doet; en geloofd zij de naam zijner heerlijkheid tot in eeuwigheid; en de gansche aarde worde met zijne heerlijkheid vervuld" (Psalm 72). Ja, de diepste, de schoonste, de teederste snaar in de ziele der Kerke Gods onder de schaduwen wordt bewogen en het Hooglied wordt gezongen door Salomo, het lied der liefde van des Heeren Bruid, die door de geheimzinnige en zalige liefde van haar Bruidegom overstort en bewogen wordt, en smacht naar de vereeniging met Hem: »Kom haastelijk, mijn liefste!" (Hooglied 8 : 14.) Niet grauw, niet dor, niet afschrikwekkend is het beeld, dat de Schrift ons teekent van de wijsheid en de wetenschap. Zij zijn als de opgaande zon, die 't rozenrood over alles uitgiet; zij openen de wegen van blijdschap, welvaart, vrede, liefde en zaligheid. Zij doen een hemelsch licht op de aarde vallen en voeren een geopenden hemel tegemoet. Wat is dan toch de wijsheid, over welke de Schrift zoo aantrekkelijk spreekt, en wat is de wetenschap? Wijsheid en wetenschap, mijne hoorders! worden door de Heilige Schrift onderscheiden. W ij s h e i d is een deugd, een eigenschap, een vermogen. Door de wijsheid is de mensch met bewustheid, wat hij zijn moet; beantwoordt hij aan zijn doel en doet hij daarom ook de dingen, die hem zijn toevertrouwd, aan hun doel beantwoorden. Wetenschap is het middel, hetwelk den mensch ten dienste staat, om alzoo wijs te zijn; het middel, om het vermogen der wijsheid uit te oefenen; het middel, om aan het doel des levens te beantwoorden. Wetenschap is kennis, d. i. het zien, het verstaan der dingen, het lezen in de dingen, het doorgronden. Slechts hij, die het beginsel der w ij sh e i d bezit, is in staat om te verstaan, om te kennen, om wetenschap te vergaderen. En wederom slechts hij die kent, die weet, die wetenschap heeft, kan den zegen der wijsheid genieten. Vanwaar bekomen wij nu de wijsheid, die wetenschap leert; en de wetenschap, die wijs maakt? De wijsheid is allereerst een deugd Gods. Het is die volmaaktheid in het Goddelijke Wezen, waardoor Hij zichzelven op het hoogst weet te verheerlijken. Hij is dan ook dealleen wijze God (1 Tim. 1:17). Zijns is de wijsheid; persoonlijk in den Zoon, die de wijsheid Gods is. Hij is de God der wetenschappen (1 Sam. 2:3); niet als moest Hij tot de kennis der dingen komen, maar zóo, dat alle dingen uit en door zijne wijsheid zijn ; en ook in hunne schuldige afwijking van Hem, die de Fontein is, nochtans naar den raad zijner wijsheid bestaan. Hij kent ze van eeuwigheid ; Hij ziet ze in zijn raad; Hij doorgrondde ze, eer dat ze waren; Hij doorgrondt ze, terwijl zij zijn. Alle dingen zijn voor zijne oogen naakt en geopend. Hij weet alle dingen, omdat zij zonder Hem en buiten zijne wijsheid niet éen oogenblik bestaan. Hij kent het wezen aller dingen. Hij doet en werkt en stiert alle dingen naar den raad zijns willens; het geheel der dingen en aller dingen bijzonderheid; wat door zijn welbehagen of naar zijne toelating bestaat; en zoo ziet Hij en doet Hij alles, wat is en wordt, uitloopen op zijne verheerlijking en is in zijne wijsheid volzalig. Met den mensch is het niet alzoo. Die is niet de fontein des levens, de oorsprong aller dingen. Die is zelfs niet de fontein van zijn eigen bestaan. De mensch bestaat niet door zjjn eigen wijsheid, ja, heeft, als schepsel, geene wijsheid van zichzelven. Wijsheid is een eigenschap, in bijzondere gunst door den Heere aan zijn hoogste schepsel op aarde, aan den mensch, meêgedeeld, toen Hij hem schiep naar het beeld Gods. Het is de gave, om in de gemeenschap Gods te kunnen leven en zalig te zijn, door den Heere in liefde te verheerlijken, zooals Hij verheerlijkt moet worden. Die gave der wijsheid zou den mensch door het pad der kennis, der wetenschap, naar het doel voeren ; kennende zijnen God, kennende zichzelven, kennende alle ding door te aanschouwen, te ervaren, te leven in het licht, zou hij altijd meer zijn leven, en het leven van alle schepsel, in God als de Fontein door de liefde uitgieten en uit Hem het eeuwige leven in steeds klimmende aanbidding indrinken; de eeuwige liefde smakende in den weg der verheerlijking van Gods eeuwige wijsheid, zouden wij menschen zalig zijn. De kroon is ons echter van het hoofd gevallen; wee onzer, dat wij zoo gezondigd hebben! Bij God is de fontein des levens: in zijn licht zien wij het licht. Maar in de eerste zonde stonden wij tegen de wijsheid Gods op, en waar nu het licht alzoo verworpen werd, daar ging niet slechts de kennisse Gods verloren, maar zonk ook onze wijsheid in. N u dan ook geen deugdelijk vermogen meer, om tot zuivere kennis te komen. Geen zelfkennis, geen kennis van het levensdoel, geen kennis van het wezen der dingen. Nog slechts door de gemeene genade een zien in den nevel, een bemerken van uitwendige oorzaken en gevolgen, een aanschouwen van een drom van verschijnselen, — maar geen vermogen om in de diepte te blikken en de eeuwige oorzaak te zien; geen mogelijkheid om in de hoogte het einddoel te ontdekken; geen licht om in het wezen der dingen te lezen. Een wjjsheid, die niet verder dan tot de oppervlakte brengt; een wetenschap, die geen hoogeren weg kan wijzen dan de alledaagsche. Hier is de dorre, de nevelachtige, de hopelooze en vreugdelooze wetenschap. De wetenschap, die smart brengt; die de laatste vonk uitdooft; die levensmoede maakt; die zelfs de overgebleven zucht naar wijsheid niet bevredigt; die op de vraag naar oorsprong, wezen en doel geen antwoord heeft dan een phantasie, een hypothese, een veronderstelling, waaraan zijzelve geen wezenlijke waarde toekent; die niets heeft te voorspellen dan het stomme graf; die in den dienst van het bedorven hart als bedenken des vleesches vijandschap tegen God is; die zich aan de bestrijding van Gods wil en wijsheid dienstbaar maakt; zelf als het licht optreedt tegenover Hem, die het Licht is; in het schepsel alleen oorzaak en doel zoekt en alzoo door haren arbeid den hoogmoed voedt; de deugd tegenstaat; het recht doet ondergaan in eigen belang; alle ding van 't goede pad stoot; den mensch leert zijn God te verachten en zichzelven te verderven; en die in het einde slechts éen groot woord weet te spreken, om een oplossing te geven, die haar eigen gewaande waarde redden en het bedorven hart bevredigen moet, het woord der dwaasheid, de wijsheid, die uit den booze is: »Daar is geen God!" Dit is de valschelijk dusgenaamde wetenschap. »Zich uitgevende voor wijzen zijn zij dwaas geworden." (1 Tim. 6 : 20; Col. 2:8; Rom. 1 : 18-32). Dit is de dwaasheid der zotten, waartegen het boek der Spreuken getuigt. Het is de dwaasheid, die, gelijk alle zonde, haar belichaming onder de menschen vinden zal in den anti- christ, den mensch der zonde, den zoon des verderfs, die zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd is, of als God geëerd wordt, alzoo dat hij in den tempel Gods als een God zal zitten, zichzelven vertoonende, dat hij God is; denwelken de Heere verdoen zal door den Geest zijns monds en teniet maken door de verschijning zijner toekomst! (2 Thess. 2 : 3-12.) Een geheel andere wijsheid, een gansch andere wetenschap is het, van welke de Heilige Schrift, en bijzonder het Spreukenboek, gewaagt: de wijsheid en de wetenschap van Salomo. Salomo begon met van den Heere God wijsheid en wetenschap te begeeren. Dat is: hij begon met de erkenning van den val, van het gemis, van de onmogelijkheid, om uit eigen vermogen of door de macht van eenig schepsel den rechten weg voor zich en zijn volk te vinden en het einddoel te bereiken. Dit is de ware wijsbegeerte: »Indien iemand wijsheid ontbreekt, dat Hij ze van God begeere." Deze wijsbegeerte begint ook met de erkenning van de bijzondere genade, van de bijzondere openbaring, door welke de Heere weer wijsheid kan en wil geven en geeft, en de paden der wetenschap weer ontsluit, door zichzelven, zijn raad, zijn doel, zijne wegen, zijne werken te doen kennen. Gods wijsheid zoekt niet de schepping; Gods doel ligt hooger dan de schepping: Hij bedoelt de verheerlijking van zijn eigen Wezen, hetwelk alleen waarachtig is ; en daarin en daarmeê en daartoe de eeuwige zaligheid van zijn volk, hetwelk Hij van eeuwigheid gekend heeft. Dat volk in te dragen voor zijn aangezicht is het b ij z o n d e r e werk van zijne wijsheid ; en al wat daarop betrekking heeft, is het b ij z o n d e r e voorwerp van zijne wetenschap. Het andere kent Hij in zekeren zin niet en heeft Hij nooit gekend. (Ps< 1:6; Matth. 7: 23; Eom. 8 : 29.) Daarom is de mededeeling en de openbaring der wijsheid Gods in de schepping ook niet de hoogste mededeeling en openbaring. Niet in het verbond der schepping, in het verbond der werken, maar in het verbond der genade ligt van eeuwigheid de uitgang van zijne wetenschap. In dat genadeverbond is dan ook de persoonlijke wijsheid Gods, de Zoon, tot een Middelaar gegeven en heeft deze zichzelven overgegeven, Hij, die de »Baad" is, om den raad Gods uit te voeren. In Hem zijn al de schatten der wijsheid en der kennis verborgen. Hij is de wijsheid Gods. Daarom moest na den val aanstonds de openbaring van de hoogere wijsheid Gods volgen, de openbaring van het verbond der genade, de openbaring van den Middelaar. Daarom kon deze wereld niet te gronde gaan, maar dit gewrocht van Gods wijsheid, dit voorwerp zijner wetenschap moest blijven bestaan, omdat de wijsheid van het genadeverbond daarin haar pad zou loopen. Daarom begon aanstonds na den val niet slechts de openbaring, maar tegelijk de mededeeling der bijzondere genade. Daarom kwam straks, eerst in schaduwen gehuld, en eindelijk in het licht van den dageraad, het beginsel van het hoogere gewrocht der Goddelijke wijsheid, van het hoogere voorwerp zijner wetenschap, het gewrocht van de wijsheid en de wetenschap van het genadeverbond in deze wereld tevoorschijn in offer en altaar; in Noachs ark; in den tabernakel, de arke des verbonds en het volk Israël; in Salomo, in den tempel en in de heerlijkheid van dezen koning en van zijn volk; in den opgewekten Christus, den nieuwen mensch, en de Gemeente des levenden Gods; en werd voor die Kerk Gods op aarde het vergezicht geopend op het nieuwe Jeruzalem, dat uit den hemel nederdaalt, op den nieuwen hemel en de nieuwe aarde. Om dien nieuwen hemel en die nieuwe aarde alleen bestaan de tegenwoordige hemel en de tegenwoordige aarde. Ooi de bijzondere genade alleen is de gemeene genade er. Om het genadeverbond alleen bestaat de schepping. En alleen het licht, dat in het genadeverbond opgaat, is dan ook genoegzaam, om alle dingen te verlichten. Het oog, door bijzondere genade geopend en beschenen, is alleen bekwaam om recht te zien; te zien bij het licht, dat de genade niet slechts persoonlijk meêdeelde, maar dat zij schonk in de openbaring Gods aan zijne Kerk, schonk in het Woord Gods. Hier is de wijsheid en de wetenschap van Salomo, naar welke de einden der aarde luisterden. Zij is eene gave uit het verbond der genade; eene vrucht van Hem, die meer dan Salomo is, den Christus Gods, van wiens wijsheid en heerlijkheid Salomo slechts het schaduwbeeld en tegelijk een bloesem was. Hier is de wijsheid en" de wetenschap, van welke de apostelen getuigden en van welke Gods Kerk roemen blijft: »Dit is het waarachtige licht, hetwelk verlicht een iegelijk mensch, komende in de wereld; de wijsheid Gods is geopenbaard; wij weten, dat de Zoon van God gekomen is en heeft ons het verstand gegeven, dat wij den Waarachtige kennen; en wij zijn in den Waarachtige, namelijk in zijnen Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige God en het eeuwige leven." In het genadeverbond, in den Christus, in het Woord Gods, in de vreeze des^Heeren is voor den mensch de grond der wijsheid, de deur der wetenschap. Van dat genadeverbond is haar uitgang. Voor dat genadeverbond daarom ook haar vrucht. Job wist het reeds: «Vanwaar komt de wijsheid en waar is de plaats des verstands? Want zij is verholen voor de oogen aller levenden. God verstaat haar weg en Hij weet hare plaats; maar tot den mensch heeft Hij gezegd: Zie, de vreeze des Heeren is de wijsheid." Israels psalmen roemen er van: »Uw Woord is een lamp voor mijnen voet en een licht op mijn pad." En als de genade in Israël aan Salomo wijsheid en wetenschap schenkt, dan wordt des Heeren tempel gebouwd, het gebed daarin uitgestort, het hooglied des verlangens naar de vereeniging van den tweeden Adam met zijne Eva, naar de voltooiing van de nieuwe schepping gezongen en de wijsheid getuigt: »De vreeze des Heeren is het beginsel der wijsheid; de wetenschap der heiligen is verstand; de vreeze des Heeren is het beginsel der wetenschap." (Col. 2:3; 1 Cor. 1 : 24 , 30 ; 2 : 6; 1 Joh. 5:19, 20; Rom. 16 : 27; Ef. 3:10; Matth. 11:19; Job 28 : 20-28; Spr. 8; 9 : 10; 1 : 7.) De wijsheid van Salomo, de wijsheid, die tot ware wetenschap bekwaam maakt, is de vreeze des Heeren; het erkennen en aanvaarden van het verbond der genade; het buigen voor de bijzondere openbaring Gods; het bukken onder zijn Woord. Deze wijsheid is de ware, omdat zijzelve eene vrucht van de bijzondere genade is ; omdat zij den Heere God erkent en Hem daardoor verheerlijkt; omdat zij zich stelt op den grondslag, waaruit zij opschoot: de vrije genade Gods; een bodem, waarin zij niet sterven kan, maar leeft tot in eeuwigheid, en waaruit zij ontvangt genade voor genade. Zij is de loslating van het gebroken werkverbond. Zij wil niet meer als overblijfsel van het leven Adams, maar als vrucht van het leven van Christus bestaan. Door haar begint de mensch met de erkenning van eigen duisternis en dwaasheid. Hij is onvernuftig en weet niets. Hij waant niet langer den Almachtige te kunnen uitvinden, zijne wegen te kunnen keuren. Hij werpt zich in 't stof onder den Heere, onder zijn raad, onder zijne bedoeling, onder zijn wil en Woord. Dit is het begin der wijsheid, de overleggingen terneder te werpen en alle hoogte, die zich verheft tegen de kennis van God, en alle gedachte gevangen te leiden tot de gehoorzaamheid van Christus; niets te weten dan Jezus Christus en dien gekruisigd. Deze wijsheid, de vreeze des Heeren, die het beginsel der wetenschap is, openbaart zich in het aannemen van de tucht. Gij weet, mijne hoorders! hoe de wijze in de Spreuken de de tucht aanprijst. Door de tucht wijkt de dwaasheid; door de tucht worden de paden dor wetenschap geopend; door de tucht wordt het bederf geweerd; in de tucht is het behoud. Deze tucht is de onderwerping aan God, aan zijn gezag en wijsheid, aan zjjn wil, aan zijn Woord, aan zijne genade. Zij is de roede, de bestraffing, het slot op den mond, het einde van alle tegenspraak. De wijsheid is de aanneming der tucht; zij is daardoor geloof, beantwoording aan den eisch: » Vertrouw op den Heere met uw gansche hart en steun op uw verstand niet." Zoo wordt dan door deze wijsheid, door dit geloof, de mensch weer onder de wijsheid Gods gebracht, aan de wijsheid Gods gebonden, door de wijsheid Gods in het verbond der genade uitwendig en inwendig verlicht, om nu, zelf uit die wijsheid Gods geboren, door en uit die wijsheid te leven, met haar in bewustheid mede te leven en te wandelen in hare paden. De mensch zoekt nu en vindt den weg naar zijn eigen taak, nu hij het doel aller dingen en daarmeê hun beginsel gevonden heeft. Hij gaat uit, om Gods wegen en werken t e kennen en te dienen. Al Gods wegen en werken. Niet slechts in het rijk der genade, maar ook in het rijk der natuur. Maar alleen naar de eenige zuivere waardij en den regel, dien God in den Christus voor Adams zaad, in de nieuwe schepping voor de eerste schepping, in de toekomende dingen voor de tegenwoordige gesteld heeft en in zijn Woord heeft bekend gemaakt. Daarom is deze wijsheid, deze aanneming der tucht, deze vreeze des Heeren, dit geloof, het ware beginsel der wetenschap. »In uw licht, Heere! zien wij het licht." De God der genade, de God des verbonds, de God des Woords, is de Schepper van hemel en aarde. De wijsheid, die den nieuwen hemel en de nieuwe aarde brengt, heeft daartoe ook den tegen woordigen hemel en de tegenwoordige aarde toebereid en kan alleen dezen hemel en deze aarde doen kennen, doorgronden, verstaan. De vreeze des Heeren moet daarom het pad ontsluiten en de wortel, het beginsel, zijn voor alle wetenschap. Zij moet niet slechts in den weg van volkomen onderwerping, in den weg der tucht, de Schrift openen, om door de bijzondere openbaring God te doen kennen en zijn volmaakten wil; om het licht over Gods Kerk te doen opgaan; om des Heeren volk te troosten, te sturen en op te bouwen; maar zij moet ook door het licht van dat boek der Schriftuur het boek der natuur bestralen en aan haar leiband den mensch door de paden van alle Gods werken doen loopen. Zij moet het wezen en de waarde, den oorsprong en het doel, het heden en de toekomst van heel de schepping verklaren, en daarin de beteekenis van alle schepselen en van de bijzondere oorzaken en verschijnselen in de natuur en in het leven der menschen doen verstaan. Zij moet de wijsheid en de wetenschap Gods in de tegenwoordige schepping onthullen. De vreeze des Heeren is het beginsel der wetenschap, der ware wetenschap. De wetenschap, in den weg dezer vreeze Gods vergaderd, biedt hare stoffe weer der wijsheid aan, legt hare inkomsten aan de voeten des Heeren en zijns Gezalfden neer; en gunt den mensch, die Hem vreest, nu ook voedsel voor zijne wijsheid. Alle ding, nu wèl gekend en begrepen, wordt door den godvreezenden mensch, die wetenschap vond, behandeld met wijsheid, naar Gods geopenbaarde bedoeling, naar den eigen aard en de behoefte, en alzoo gezegend uit het genadeverbond met de vruchten der bijzondere en der gemeene genade. En daarin wordt God door de wijsheid verheerlijkt. Hij wordt verheerlijkt, zoo de wijsheid reeds hier op aarde Hem dient en zijne schepselen zegent naar zijn wil; door menschen, die zij wijs maakte en die zij daardoor met de liefde Gods vervulde, hun wil met zijn wil, hunne overlegging met zijn raad, hunne wetenschap met zijne wijsheid vereenigde, en medearbeiders Gods op aarde doet zijn. Bovenal zoo in dien weg alles dienstbaar gemaakt wordt aan de heerlijkheid van Gods bijzondere genade, aan de toebereiding der Bruid van Christus, die versierd moet worden voor haar Bruidegom. Salomo's rijk was van dien arbeid der wijsheid met de vruchten der wetenschap het schaduwbeeld naar de mate van de gave der genade onder het Oude Verbond. De wijsheid, die wetenschap gewon, zegent in dat koninkrijk van Salomo alle dingen. Zij voedt de kinderen op, beginnende met de tucht; zij deelt in dien weg zichzelve mede en laat in het Spreukenboek haar schat uit de genade als ouden , duurzamen wijn aan Godes Kerk en aan allen, die ware wijsheid en wetenschap zoeken, achter. Gij kent hare taal. Zij leert ons door hare Spreuken, in den weg der tucht den zoon wijs te maken, en daardoor voert zij hem niet slechts naar de gunst en den zegen des Heeren, maar maakt hem ook tot een vreugde voor zijn vader en moeder en tot een zegen voor anderen; zij bewaart hem voor de paden der ontucht, voor de strikken der verleiding; zij voert hem de ware liefde en een gelukkig huweljjk tegemoet. Zij vormt ook de deugdzame huisvrouw, die de kroon haars heeren is. Het huisgezin bloeit; de vruchten van de werken der handen gedijen, de welvaart stijgt en de goede naam maakt de olie overbodig. Deze wijsheid doet door hare wetenschap alle ordeningen des Heeren kennen en in alle kringen opvolgen. Nu regeeren door haar de heerschers en de prinsen der aarde, de vorsten stellen gerechtigheid; alle kwade weg en alle tong der verkeerdheid wordt gehaat; slechts éen efa en éen weegschaal geldt; en alom en aan ieder wordt recht gedaan, hun recht van den Heere; de gerechtigheid verhoogt de volken; aan armen en ellendigen wordt weldadigheid bewezen, en de dwazen worden veracht. Alle ding leeft en draagt vrucht naar zijn aard; de profetie maakt het volk welgelukzalig; en weer wordt het liefdelied der Bruid gehoord: sKom haastelijk!" Zij hijgt er naar, om zelve als de vrucht der wijsheid voor den Heere te worden ingedragen; om als het eeuwig eigendom der wijsheid te dienen tot verheerlijking van God, en Hem kennende, gelijk ook zij gekend is, de vrucht zijner wijsheid te genieten in de zaligheid zijner liefde tot in eeuwigheid. (Zie het boek der Spreuken.) Gode zij dank, die aan ons dierbaar vaderland de V r ij e Universiteit op Gereformeerden grondslag en de eerste Gereformeerde gymnasia geschonken heeft. Niet de wijsheid van menschen, maar de wijsheid Gods hebben wij voor deze plantingen te eeren en te aanbidden. In deze zelfde stad, in welke wij heden samengekomen zijn, heeft de Heere nu 270 jaren geleden zijne wijsheid gehandhaafd tegenover de wijsheid der menschen; het verbond der genade tegenover het gebroken werkverbond; het Woord Gods tegenover de verduisterde menschelijke rede. En Hij heeft daarmeê ook aan de Nationale Synode van Gereformeerde kerken in Nederland, te Dordrecht in 1619 vergaderd, wijsheid en genade gegeven, om de waarde en de zelfstandigheid van de scholen der wetenschap te erkennen; maar tevens beslistheid, om van die scholen vóór alle dingen den waarborg harer wetenschap te eischen in de erkenning van de waarheid Gods, gelijk die in zijn Woord geopenbaard en door zijne Kerk beleden is. Zij eischte waarborg omtrent het beginsel der wetenschap; niet slechts om de deugdelijkheid van het onderwijs voor degenen, die de Heere straks in zijne Kerk als dienaren des Woords zou kunnen doen roepen, maar ook omdat de Kerk als Gods getuige op aarde in den Naam des Heeren en ter wille van zijne eere erkenning van zijne wijsheid van de wetenschap als zoodanig voor al haar arbeid eischen moet. De Kerk heeft niet over de wetenschap te heerscnen, maar zij heeft aan de wetenschap Gods Woord voor te houden en daarmeê haar het beginsel te prediken, waaruit de wetenschap leven moet, de wijsheid Gods, waaraan ook de wetenschap zich dienstbaar behoort te stellen. De Kerk heeft het Woord Gods te bedienen ook aan de wetenschap, opdat deze naar haar aard den Heere dienen zou, gelijk alles Hem eeren moet. En de wetenschap, buigende voor Gods Woord, heeft in ons Nederland den Heere gediend, zijne Kerk gevoed, en volk en vaderland gezegend. Maar ach! waar de Kerk zelve hare steunsels in menschen ging zoeken, en, bij belijdenis van het genadeverbond, om wereldsche voorrechten voor menschen boog, daar volgden de vruchten harer zonde op ieder gebied haar na en keerden zich straks overheid en wetenschap tegen het beginsel van het leven der Kerk. Inplaats dat Kerk en overheid en wetenschap ieder naar eigen roeping voor den Heere en zijn Woord bogen en elkander zegenden, voerden zij den vleeschelijken strijd, om elkaêr den voet op den nek te zetten. Toen volgde dan ook, nu een eeuw geleden , de wrange vrucht in de revolutie des ongeloofs, den openlijken aanval van de natuurlijke machten op de ordeningen Gods, die naar het genadeverbond zijn. Nederland ging onder in Frankrijk, de Kerk kwam in wereldsche boeien, en de wetenschap ontaardde. De scholen der wetenschap hielden zich niet langer aan het ware beginsel; zij erkenden het Woord Gods niet meer als uitgangspunt; ja, zij verwierpen dat beginsel weldra openlijk. Voorwerp van wetenschap mocht de Heilige Schrift in de scholen der wetenschap blijven, evengoed als het ^ lijk op de snijkamer, maar het beginsel der wetenschap is voortaan de menschelijke rede. Niet meer in Israël, maar onder de heidenen wordt de ware wijsheid gezocht. Niet in Jeruzalem onder Salomo, maar in Athene onder Pericles, in Eome onder Augustus worden de grondlijnen voor het ideaal des levens bewonderd. Hier ligt de kanker der Rijks-Universiteiten en der RijksGymnasia, de kanker, die al het leven verwoest. Zegt niet: Er is toch nog wel een geloovig hoogleeraar of een geloovige leerling aan die Universiteiten; — het beginsel, waaruit de wetenschap leven moet, ligt niet in een persoon; daar is geene verwachting van een persoon, die voor een valsch beginsel buigt; die eene Universiteit aanvaardt op den valschen grondslag der menschelijke rede, inplaats van op den eenigen grondslag van Gods Woord. Zoo iemand verwerpt het beginsel der wetenschap. Hij verwerpt de tucht, en wie de tucht verwerpt is een dwaas. Neen, niet eigen vroomheid, niet eigen goed voornemen, maar de vreeze des Heeren is het beginsel der wetenschap. En nu, »zij hebben des Heeren Woord als het eenige beginsel der wetenschap verworpen, wat wijsheid zouden zij dan hebben?" (Jer. 8 : 9.) Machtig zijn dan ook de Rijks-Universiteiten en Gymnasia in Nederland, maar niet tot opbouwing. Zij staan in dienst van haar eigen beginsel: de menschelijke rede, die met de Goddelijke wijsheid twist. Zij dienen aldus de bestrijding des geloofs. De vreeze des Heeren helpen zij, zoo God het niet verhoedde, uitroeien; de Kerk vertreden; de tucht uitwerpen op alle levensgebied; en zoo voeren zij land en volk, lijf en ziel naar den afgrond des verderfs. Gode zij dank voor de oprichting der Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag! Neen! het gebroken werkverbond zal niet zegepralen over het verbond der genade. De menschelijke zonde zal de genade des Heeren niet teniet doen. De^ Heere is in zijn eigen Woord en door zijn Geest doorgebroken ten spot en ten spijt van al onze Rijks-Universiteiten. Hij heeft zijne wijsheid weer doen uitgaan, en zijne wetenschap doen schitteren voor het oog van hen, die, in dat licht des Heeren het licht ziende, tegen alle menschelijke macht en wijsheid de banier weer ophieven: Gods Woord het licht der wijsheid! De vreeze des Heeren het beginsel der wetenschap! En daar werd dat Woord Gods, gelijk het door zijne Kerk beleden wordt, in des Heeren Naam neergelegd in al zijne zwakheid: in al zijne kracht! als de grondslag, het beginsel eener Universiteit. Gode zij dank! die ons niet naar onze zonde deed. Dank voor zijne trouw; dank voor de mannen, die Hij gaf; dank voor de genade des geloofs, om dat Woord Gods als het beginsel eener Universiteit te planten. Wie ook van een > vermetel pogen" moge spreken, voor een Christen is het pogen der rede, om zelfstandig de wetenschap te dragen, V p vermetel en dwaas; maar in het geloof op Gods Woord een Universiteit te bouwen, het is niet vermetel, maar nuchter en wijs. De Heere zal voleinden, wat zijne hand begon ; wij staan in het verbond der genade. Hij zal uit het beginsel wetenschap doen groeien, en door die wetenschap zegen brengen, zij het ook in den weg van bangen strijd! zegen voor kerk en vaderland. Wij zullen niet sterven, maar leven en de werken des Heeren vertellen! Maar dan zullen wij ook bij voortgang en toeneming genade moeten ontvangen om de tucht aan te nemen, en te bukken onder de hand des Heeren en den eisch van zijn Woord. Geen Christen in Nederland heeft het recht, om zich aan den arbeid voor het Hooger onderwijs op Gereformeerden grondslag te onttrekken; kerkelijke gedeeldheid wettigt in geen en deele een vijandige of onverschillige houding tegenover de Vrije Universiteit. Het gaat om de eere Gods! Om het recht van zjjn Woord! Om het beginsel der wetenschap! Om het heil van land en volk! Om de Bruid van Christus! Het is roeping van a 1 het volk des Heeren, mede te bouwen aan deze eenige Universiteit, die op Gods Woord als het beginsel der wetenschap rust. Och, of allen, alle eigenwilligheid afleggende, om Gods wille, om des Woords wille, samenwerkten voor den bloei dezer Universiteit! Of zal men zich onthouden, zich onttrekken, en wetenschap en Kerk en volk prijsgeven aan den machtigen stroom, die van de bergen der Rijks-Universiteiten en Gymnasia zich over ons vaderland uitstort? D i t is vermetel! God zal het zoeken! Och, dat men de tucht aannam! De Heere ontferme zich over ons arme volk! Dat men de tucht aannam! Neen, niet om kerkelijk inzicht onttrekke men zich, maar ook niet alleen om kerkelijk belang steune men de Vrije Universiteit. God zij ons genadig, opdat onze Universiteit eene Universiteit blijven en meer en meer worden moge; een school voor alle wetenschappen. Niet een kerkelijke kweekschool! Zij zon dan haar levensdoel prijsgeven. Heeft de Universiteit gewis belang bij verband met het leven der Kerk, gelijk de Kerk belang heeft bij de zuiverhouding van het beginsel der Universiteit, toch worde beiderzijds de eigenaardige roeping en daartoe de zelfstandigheid geëerbiedigd, ook bij vervulling der wederzijdsche verplichtingen. Dit is niet gemakkelijk; daartoe moet de tucht worden aangenomen. Niet slechts om eigen kerkelijken kring gaat het, maar om de wetenschap Gods, om de menschheid! Al plukten wij voor onzen bijzonderen kerkelijken kring voor dit oogenblik n i e t é e n bepaalde vrucht van deze Universiteit, dan nog zullen wij haar zegenen en door haar gezegend worden ! De Heere wil het! De tucht worde aangenomen, opdat wij, bij erkenning van de goede hand des Heeren, die tot hiertoe over onze Hoogeschool bleef uitgestrekt, al ons gebrek mogen zien in onzen ijver, in onzen arbeid, in onze liefde, in ons gebed voor de Vrije Universiteit. Wij lieten haar tekort komen. Wij hielden haren groei tegen in zoovele opzichten. Tekort kwam zij in de zonen van zoovelen, die den Heere belijden, maar uit ongeloof, of ijdelheid, of kerkelijken weerzin, hunne kinderen den Moloch der rede aan de Rijks-Universiteiten afstonden. Tekort kwam zij door veler gierigheid, die akkers hebben, maar ze niet verkoopen of van den prijs onttrekken. Tekort kwam zij door veler ijver, die door hun eigen personen haar geschaad hebben in de oogen en de harten van anderen. Hare waarde ligt niet allereerst in personen, maar in haar beginsel. En dat beginsel is niet het mijne of het uwe of van eenigen kerkelijken kring in het bijzonder, maar het is van G o d en van a 1 zijn volk. Tekort kwam de Universiteit in ons gebed, in ons pleiten op het genadeverbond. Och, kome zij maar niet tekort in de genade des Heeren. Maar dat zal zij niet. Hij zal haar door de tucht behouden. Ook ons allen heeft de Heere niet noodig. Slechts wie het uit genade van Hem begeeren mag, die zal tot de driehonderd van Gideons leger toegelaten worden. Des Heeren wegen zijn hooger dan de onze. Door die hoog e r e wegen leide Hij onze Hoogeschool, opdat het volk, de Bestuurders, de Hoogleeraren, de studenten der Vrije Universiteit in de laagte mogen worden gebracht tot de gedurige en geheele onderwerping aan het Woord Gods; tot het persoonlijke zinken in het verbond der genade; tot de bede van Salomo: »Geef mij nu wijsheid en wetenschap! Dan zal het antwoord volgen om den wille van den gezalfden Middelaar: »Omdat gij nu dit voor u begeerd hebt, — de wijsheid en de wetenschap is u gegeven; daartoe zal Ik u ook geven rijkdom en goederen en eere 1" Dan zal de Universiteit gezegend en ten zegen zijn; het vaderland zal gered worden; de Bruid des Heeren zal met éene stemme het lied der liefde zingen: »Kom haastelijk, Heere!" En God zal worden verheerlijkt! Ik heb gezegd.