De Merkwaardigste Lotgevallen VAN HET LEVEN en STERVEN VAN DEN WELEERWAARDEN EN ZALIGEN HEER Petrus van der Velden, Leeraar in de Hervormde Gemeente te Lekkerland. GEBR. DEN HERTOG — UTRECHT. De Merkwaardigste Lotgevallen VAN HET LEVEN en STERVEN VAN DEN WELEERWAARDEN EN ZALIGEN HEER y Petrus van der Velden, Leeraar in de Hervormde Gemeente te Lekkerland. GEBR. DEN HERTOG — UTRECHT. Deze Petrus van der Velden, werd geboren r,a zijn Vaders dood. Het is zeer opmerkelijk dat zijn godvruchtige Vader zijn testament makende, disponerende over zijne tijdelijke goederen, makende dezelve aan zijn toen levende kinderen; doch de zegen Gods maakte hij biddende aan zijn zaad, hebbende of nog toekomende. Nu ïs dit ook nog opmerkelijk dat deze Patras van der Velden verstoken is geweest van alle tijdelijke goederen, maar verwaardigd is geworden al in zijne jeugd met de zegeningen Gods in Christus. Hij werd opgevoed! aan het huis van zijne getrouwde zuster, wonende te Haarlem, aldaar zoude hij de koren-negotie leeren, doch de Heere had wat anders voor hem te doen, en beliefde de Baker van het kind van zijne zuster die zeer godvreezend was, te gebruiken als liet middel tot zijne békeering. Hij was nieuwsgierig van aard, en hoorde dei de Baker gaarne vertellen van zijne voorouders; onder anderen verhaalde zij hem op welke wijze de Heerê haar veranderd en bekeerd had, hetwelk hij zeer aandachtig aanhoorde: vragende haar, of zoo alle mienschen die zalig werden van God moesten getrokken worden ? zij antwoorde, ja; hetwelk hem op het hart bleef liggen, en sedert dien tijd behaagde het God hem krachtdadig te bewerken tot bekeering. T)at werkte zoo door, dat hij binnen korten tijd blijken gaf van zijne war© verandering in en door eene teedere wandel en nauwe gemeenschap met God in Christus, en ontvilng ongemeen veel licht in den weg van verzoening, langs het evangelium. Daarna geraakte hdj in dien tijd bij een en heer van de regering te Utrecht in huis, die ongemeen veel achting voor hem had; zoodat hij daar was als eeneln anderen Eliëzar, niet tegenstaande zijne jongheid, stelde hij zulk een vertrouwen in hem, daar het eens gebeurde, dat hij eenige van zijne mede Regenten bij zich had, en over de toestand van ons'land sprekende, waarop een van die Heeren wenkte, dat men 'dien jongeling uit de kamer zoude doen gaan, dewijl zij' over geheimen zaken spraken ; waarop dien heer antwoorde : ik behoeve . ^ ..„rh^rp-en en ben ten voiie ovtenui^u vïTzifne bescheidenheid'; het is zelfs zeer nuttig dat liii bekend worde met ide ongelukkige toestand des \a derlaTds w^t de Heere verwaardigt hem veel met de geest der gebeden voor land en kerk, zoo laten wy hem iSenheid geven tot zulk een werk voor den Heere. Hn r aakte ook zeer bekend met de godvruchtigs Jodocus Lodensteyn, Predikant te Ut^ht ^veeljerk naamhm STgSacL^S'vanler Velden; wanten d^ meTT^li^'omtule11 fe^uwheÏÏ X Utrecht velbannen waren keade welke groote vermogens de He^rein dezen jongeling gelept had deedagbest hpm tot de studie op te leiden, en daar J. Loden SoTd da! de ze6 Van Wde? ,SbSde"deefhi er Vr dirStlS' oT ÏSrlS, SSffne studiën vliiti" voortgezet hebbende, werd hij spoedig Z! dtTïtakeraad van Letterland; doch door den Heer min groot genoegen van dk vanf;zflt-Bommel dit^bemerkende' zich haastende om , ■ ,ijpen van dem Godsdienst, Kerkeraad te bena het enigen van oen en verzochten hem van Leggen, om afkomende* zich aan Lekkerland met te ™rbPS?« TnmWdeE tooide de anderen 'de magt om hemte beroepen, dat hij ook met ruimte aannam, en dat van Zalt-Bommel afsloeg. Het dorp Lekkerland, was een zeer goddeloos Dorp, wiens inwoners berucht wanen door hunne meer dan ongemeene onkunde en ongodsdienstigheid; waartoe de leeraar in wiens plaats hij daar kwam, veel had toegeidaan, zijnde eene vijand van ware Godvrucht. Hij daar komende, nam zijne intrede met 2 Corinth. 5. vs. 20. Zoo zijn wij dan gezanten van Christus wege, enz. welke predikatie bij zijne gemeente hem aanstonds een gehaat voorwerp maakte, die hem vóór dien tijd voor een jgeheel ander man aangezien hadden; zulks ging zoo verre, dat, toen h!j uit de kerk kwami, en maar zijn huis wildiel gaan, hij aangesproken werd van sommige uit de Kerkenraad, die hem vraagden: „Wel, Dominé! wat preekt gij voor eene leen! het schijnt ons toe, of gij o,p zijn Paaps predikt?" hij antwoorde met veel bedaardheid„Lieve vrienden! zegt mij eens, wat heb ik toch op zijiy paaps gepredikt?" waarop zij antwoorde : „wel, gij spreekt gedurig van Jezus Christus, en daar hebben de Papen ook altijd de mond vol van : en daarenboven dat gij ons zou willen leeren om op onze knieën te bidden; kijk, dat is regt zoo als de Papen doen." Hierop antwoorde; de Dominé: „Lieve vrienden! dat heb ik u ook gezegt' en zal U lieden in het vervolg op dien zelfden voet! het evangelium trachten te verkondigen, zoo als ik er rekenschap van zal moeten geven aan mijn hoogen zender in dien grootein dag des oordeels, die mij tot ulieden gezonden heeft. Hij was hierover zeer aangedaan, en met groote ontferming omtrent die arme menschen, en zocht hun vajn tijd tot tijd van hunne dwalingen te overtuigen, d(Och zij vatten van dien tijd af eene doodelijke haat tegein] hem op, en het berouwde hun dat zij hem beroepen; hadden; waren zij beter met hem bekend geweest, zij1 zouden er zich wel voor gewacht hebben. , ; Van der Velden verdroeg dit leed zeer geduldig, en kreeg van den Heere veel vrijmoedigheid en genade om getrouw te blijven in zijn werk, hoe het ook met helm1 gaan mogt. Maar de haat en nijd werd hoe langer hoet heviger tegen hein, zoo, dat het voor hem zeer gevaarlijk werd; doch de Heerel bewaarde hem op eene zeer wonderlijke wijze. Toen de tijd naderde van zijn eerste Avondmaalsbediennig, konde hij geen Ouderling krijgen die met hem huisbezoek wilde doen: zoodat Dornmé genoodzaakt was om alleen te gaan. Inmiddels hadden eenige boeien en boerinnen zich verbonden, (waaronder een vrouwspersoon was, uitmuntende in boosheid,) om hem in een zeker huis staande aan den dijk optewachten, en "hem het leven te benemen; zij hadden zich tot dat emde %an vorken pieken en andere instrumenten voorzien. Op de, dag als Dominé aan (dien kant van het Dorp zijn huisoefoék wilde doen, en van geen kwam in dat huis en ontmoette daar al dat te zandi ge zworen gezelschap. - Met eene ongemeene vriendelijkheid hun de hand toereikende, en naar hun weistand vragende (waardoor God hun wederhield om aan hem het minste kwaad te doen,) deed hij hun kortelijk, doch eetrouw zijn 's Heer en boodschap, en ging ongemoeid naar huis Dommé naauwelijks weg zijnde kregen zij hooge woorden, zeggende den een tegen den anderen, waarom sloeg gij den hond niet op zijn kop ' J" e dere, waarom deed gij het niet ? doch ^ij wisten mat dat de onzichtbare hand Gods hun belet had, om iets kwaads te°en zijnen knecht te doen. Inmiddels namen ^ wrferom vJr, om hem op de ome of andere om het leven te brengen ; en dat "juwspersoo.ads de voornaamste, verbond zich onder eeden om bij de eer ste gelegenheid zulks te doen; ondertusschen had df goede Voorzienigheid hem een liuisvrouw toegevoejt, die hem veel tot nut, betmoediging en opwekking in z j werk was. Zij was eene Godzalige vrouw, begaap met een doordringend oordeel en mannenmoed. Zij had ve Kt om anderen te bestieren, doch was voor zich zeKs veeltijds duister. Zij gewonnen te zamen vier kinderen, welke zij hem"ook heeft nagelaten. Het gebeurde hem eens dat hg een van de eerste kin- deren aldaar doopende, werkzaam werd — leer kind hetwelk hij moest doopen met de naa CHRISTINA en haar opdragende aan den drieenig God kwam hem in de gedachten, dit kind zal u vrouw worden- welke gedachten hij aanstonds verfoeide SgtSte weg te werpen, doende belijdenis van de ijóelheid en zondigheid van dile gedachten, die hem toen verlieten voor ©en tijd; ondertusschen was de haat er, nijd van allen hoe langer hoie meer tegen hem aangegroeid, ja in zoo verre, 'dat de Schout van het Dorp, als' hij onder het gehoor was, zijne ontdekkende predikatie niet kunnende aanhooren, met zijne voeten in de bank trap;e en schopte, om Dominé maar niet te hooren. Het gebeurde op zekeren tijd dat de Heere aan zijn dienstknecht vrijmoedigheid schonk, om de Schout hierover van de predikstoel aantesprekein, en te Lidden in den naam van God-, dat hij mogt afstand doen van die ongerechtigheid, om zich zelfs zoo doende, den weg en de middelen der genade en zaligheid niet vruchteloos te maken; doch dit alles was zonder eenige vrucht De boeren, welke zijne bitterste vijanden waren, kwamen echter nog al veel bij hem ter kerk ; en daar waren er ondier Idie eindelijk overwonnen werden, door zijne aanhoudende zachtmoedigheid, en hun bittere 'haat verlieten; anderen bleven hem in zijne leer lasteren, zij, 'die nu nog al voor hem waren, waarschuwden hem, om op zijnfe hoede, te zijn, dewijl men het er op toelag, om hem om "het leven te brengen; en onder andere dat vrouwspersoon welker haat en boosheid zoo verre jjing, "dat zij de boeren o_pruide, dat zij zich zouden bijeenvergaderen, om de Dominé van het dorp te jagen. Tot dat einde nam di/ vrouwspersoon een ketel, en liep daarmede door hef Dorp heen, al slaande en schreeuwende om meerden hulp; anderen luidden de klokken, om alles op de beeip te krijgen, gelijk men op de dorpen gewoonlijk doet ten tijde van brand of ander ongeval; maar de Heere schiktf dit geval ook al weder ten goede voor zijn knecht, en keerde die booze lieden van zijn huis af; (als eertijds de Sodomiten van het huis Loth's,) want, op het kleppen van de klok, kwamen de boeren van Lekkterkerfa met de Schout daarna toe, meenende dat er ongemak aan de dijk was, om deze menschen te helpen; doch gevraagt hebbende naar de reden des tumults en vernemende dat het was om de Dominé van het dorp af te jagen, werden deze menschen zeer kwaad, en geraakten in een hevigte twist, zoodat de messen van weersfkanten uitraakten, en die twee parfijen dreven eikan- deren af van. het huis van den Dominé, (tot aan Streefkerk, waarop de zwakste retireerde naar het raadhui^ zoo als men nog vele jaren daarna de sneden in de dear van het huis beeft kunnen zien, eindelijk geraakten de inwoners van Lekkerkerk weder naar 'hun dorp, en "hetj rumoer werd gestild, zonder dat de Dominé eenig leedwezen wedervoer; en zoo weet de Heere de Zijner uit alle gevaren te verlossen. Inmiddels werd dien getrouwe knecht wel eens moedeloos, dat hij zoo lang het evangelium te vergeefs moest verkondigen; doch werd dan door zijne vrouw opgewekt door vele bijbelplaatsen, waardoor hij de moed weder opvatte, en bracht daar zoo omtrent zeven jaren door, zonder dat hij eenige vrucht op zijn werk zag. — Eindelijk werd zijne moedeloosheid grooter, zoodat hij tegen zijne vrouw wel eens zeide: „Kind, het schijnt mij toe dat de Heere geen Toehagen 'in mijn werk heeft, want daar is sedert dat ik hier gearbeid heb, ge ene'de minste blijk geweest, dat mijne prsecfiking eenige kracht gedaan heeft; daarom zoude het niet beter wezen, dat ik mijne bediening maar neder lag, en weder tot de Koren-negotie over ging?" Waarop zijne vrouw hem met veel bedaardheid antwoorde: „Wel, Man! zegt mij eens, in welke betrekking zijt gij hier ? immers als dienstknecht van iny Heere! wat is uw werk, anders als zülken hetevangelïupi 'te verkondigen ? doet dat maar naar de mate en gave zoo als de Heere u vjerleent1; is het ook uw werk als dienstknecht om zielen te bekeeren, of blijft dat nie* voor rekening van uw Meester?" Meer zulke woorden voerde zijne vrouw hem te gemoet in zijne moedeloosheid, waardoor hij- menigmaal beschaamd werd^ wederom de moed opvattende, en met nieuwe lust en ijver aan zijn werk ging; maar hij zeide wel eens tot zijne vrouw: „ik zoude hier nog wel dertig jaren willen staan, als er maar één éénige ziel tot God bekeerd werd." — Ondertusschen nam de vijandschap van zijne Gemeente al meer en meer toe, omdat.zij, die te voren «enigermate gewonnen schenen door zijne vriendelijkheid en onverdroten geduld, uit de Kerkenraad geraakten, en zijne bitterste vijanden daar in bleven. Eindelijk kwam hij eens zeer bedroefd en moedeloos thuis; zijne mantel ein bef afdoende, zeide hij tot zijne vrouw: „Nu kan ik het niet langer uithouden, late? wij van hier gaan." Zijne vrouw ziende, dat haar man bitterlijk bedroeft was, en denkende dat hare gewone opwekkingen nu van geen vrucht zouden z.ij,n, gebruikte zij deze list: zij hield zich of zij in zijn geval mede dfeie' nam, en zeide tegen hem: „Wij zullen zien wat de Heeré doen zal, bedankt dan voor u ambt, en wij zullen tot de Koren-negotie overgaan;" hetwelk hem naar *de zin was. Zij bleven nog eenige tijd daarover spreken, totdat zij eindelijk zeide : „Kom laat ons God om eenein zegen over ons voornemen spreken, en zeg dan aan dein Heere dat gij uwen dienst nederljegt, en dat gij niet langer zijn knecht wilt zijn, in het werk waartoe gij u verbonden hebt;" welk zeggen hem zeer trof: want hij kreeg te zien dat hij op zulk eene wijze niet voor den Heere dorst' te komen, omdat zïjne moedeloosheid ten eenemaal zondig was; hij geraakte daarover in vernedering voor dein Heere, en kwam daardoor weder tot zijn vorige lust en ijver. Kort daarop gebeurde het dat hij slapende des nachts tusschen Zaterdag en Zondag geweldig verschrikte door eenen droom, waardoor hij uit den slaap opsprong; hij maakte zijne vrouw wakker, en zeide tot haar, „wat heb ik daar een wonderlijke droom gehad, ik ben daar van ontsteld! want ik droomde dat ik stond te prediken, en dat onder het prediken een bliksemstraal kwam en dadelijk vergezeld was van een donderslag, welke sloeg in de plaats waar het vrouwspersoon zit dat zich verbonden had om mij 0111 het leven te brengen, en maaktf een diep gat onder haar stolel in den grond." — Hij wilde niet weder gaan slapen, maar stond op, en ging inaar zijne kamer; en toen raakte hij daar werkzaam en kreeg het zeer goed voor zijn gemoed, totdat hij des morgens naar de predikstoel ging; da'ar komende, was het eerste daar hij naar zag, het vrouwspersoon op haar plaats zitten; hij predikte zeer opgewekt; bemerkte onder het prediken, dat zij z|eer oplettend zat te luisteren, en van tijd tot tijd voor zich zag. Toen Dominé uit de kerk kwam, vroeg hij aan zijn vouw of zij dit wej' opgemerkt had van dat vrouwspersoon ? ja, zeide zij, wie weet wat de Heer© voor heeft om te doen. Des namiddags kwam zij weder in de kerk; Dominé bemerktedat zij onder zijn prediken zat te schreijen, hetwelk eindelijk zoo verre kwam, dat zij wegsmolt in tranen. De kerk uitgaande, wachte zij Domité op, en hem ziende, riep zij uit: „Ik ga verloren! ik ga verloren"! ik monstiereuse zondares! ik ga naar de bal! Dominé 1 Dominé! en meer dergelijke woorden, die zij daar luidkeels uitriep; waarover Dominé innerlijk verheugt zijnde, den Heere in zijn hart lovende en dankende; Hij vroeg aan haar, ,,hoe weet gij dat, mensch ?" waarop zij antwoorde: Och Dominé! waarom hebt gij altijd zoo niet; gepredikt dan zoude ik misschien zoo verre tot goddeloosheid niet gekomen zijn." „Och", zleide Dominé! „hadt gij altijd maar zoo gehoord." Om nu het gerucht niet te vermeerderen, zoo verzocht hij, dat zij moest bedaard zijn, zeggende: „komt straks aan mijn huis, ein dan zullen wij Inader met elkander ispreken." Waarop zij in de grootste verwondering uitriep: „zoudt gij zulk een goddeloos monster in uw huis willen dulden?" „Ja", zeide Dominé, „met alle liefde!' Waarop zij een uur daarna naar zijli huis ging, alwaar zij op nieuw hare zonden uitschreeuwde, beleed, hoe dikwijls zij voorgenomen had om Dominé van kant te helpen, zich daartoe met dure eeden had verbonden, dat zij totdat booze oogmerk hem menigmaal had opgewacht om hem van den dijk in het water te werpen; en hoe zy dat ganscihe gezelschap in het huis waar hij voor de eerstemaal huisbezoek kwam doen, had opgehitst, maar hoe dat zij allen weerhouden werden om de handen aaa hem te leggen. Zij beleed ook dat zij de voorgangster was geweest van het rumoer om hem van het Dorp te jagen; en dan zoo een goddeloos monster nog met vriendelijkheid te ontvangen, dat doorgriefde hare ziel. De Dominé zocht haar uit haar wanhoop te brengen, en bracht haar onder het oog, dat Jezus Christus in de wereld gekomen was om goddelozen en in zich zeiven verloren zondaars en zondaressen zalig te maken; en die zich zóó bevinden als gij u bevind, zijn de regte voorwerpen om door hem gezaligt te worden. De Heere wenseh ik dat die verzoeningsweg door zijnen Geest aan uwe ziel opene. Daarop geraakte zij eenigeirmate tot bedaren en ging diep getroffen naar haar huis, doende niets anders dan roepen tot God uit de diepte harer ellende. Mein begrijpt ligtelijk welke vreugde dit in hlet hart van Dominé en zijne vrouw verwekte; en sedert dien t'ijd geliefde de Heere zijn werk zoo te zegenen, dat er bijna geen rustdag voorbij ging, of daar werden twee drie, ja tot zes toe onder dje predikatie ontdekt, en tot het gezigt van schuld gebragt voor God, onder welke ook eenige waren van dat boozie complot, hier te voren gemeld. Het ging zelfs zoo verre, dat er bijna geen huis gevonden werd of er wanen aan zichzelf ontdekten; o|nder anderen ook eiöne Lena, zijnde de zuster van 'Christin a, die door Hem te Voren gemeld, gedoopt was; het bovengemelde ontdekte mensch en meer andere, braken ras door, en gaven Velie blijken van teedere Godvrucht, en zij in het bijzonder was Dominé tot z'ijn einde toe veel nut; zij behield wel haar ruw© taal en humeur, echter werd diie door genade zeer beschaaft en zij bleef zeer vrijmoedig, zoodat het wel gebeurde, als zij onder zijne predikatie gezegend werd, dat zij onder eew vloed van tranen uitriep : „Mijn Vader! mijln Vader! heb ik u zoeken te vermoorden, die mijn geestelijke Vader nog geworden zijl ? o wonderlijke weg vam vrije genade!" — In t kort kreeg dit dorp een ander© gedaante', doch God die zich zoo rijk in barmhartigheid betoond had, dieled hun ook zien dat hij rechtvaardig is, straffende ook sommige van dat complot op eene geduchte wijze; zij werden aangetast door vreemde en onbekende ziekten', welke geene doctoren w'isten ooit gezien te hebben ^ daar waren er onder welker ligchamen openbarsten, zoodat de ingewanden kondein gezien worden ; andere vielen de beenen af, en sommige gilngem verhard en slchreeuwiande naar de eeuwigheid; onder welke zich ook bevond de Schout zijjn zoon; de vader ging naar Dominé en verzocht hem of hij nog wel eens bij zijnen zoon wilde komen ? Dominé zeide: „O ja, zeer gaarne!" Domiiné kwam in de kamer, en daar lag hij als een beest te 'brullen. Die Schout zeide: ,,Zoon ! daar is de Dominé die komt u eens bezoeken." Waarop de Zoon geen antwoord gaf. De vader verzocht aan Dominé of hij wel 'eens een gebied voor zijn Zoon wilde doien; dit met ja beantwoord hebbende, sprak Dominé hem dus aan: „Wat zegt gij, Mijnheer! is dat uw begeerte ?" — Hierop antwoorde hij met een holle stem: „Ja; maar gij moet het wjait kort afdoen." Dominé begon te bidden, waarop- hij begon te roepen: „Hou maiar op! hou maar!" maar "Dominé bad voort, waarop hij zeer hard begon 'te fefcheeuwen r „Hou toch maar op! hou toch maar op! wamt gij steekt de spranken djer hel in mijn ziel al aain.'" — (Hij (maakte ziHk een gteweld, dat Dominé genoodzaakt wals om er uit te scheiden; waarop hij kort daarna in volle wanhoop de geest gaf. — Toen die beroering wat begon te bedaren, werd het op het dorp zoo aangenafam, dat Dominé zijne vorige droefheden vergeten kon ein zoo leefde zij nog eenige jaren te zamen; maar nu bezocht de Heere hem met het wegnemen van zijne huisvrouw, 'die hem menigmaal zoo nuttSg geweest was : en hij bleef met vier kinderen over, drie zonen en eene dochter. Onder de genen die hij van tijd tot tijd bezocht en die zeer aan hem verkleeft waren, was ook die Lena, de zuster van "dait gedoopte kind,die zeer tieeder wandelde vooir Idem Heere, zoodat zij geen wee't had valn hetgeen beneden was en gebeurde, maar ingenomen met hJet hemelsche. Het gebeurde dat hij op zekeren tijd daar was en met haar zuster speelde, zoo komt hem in de gedachte: dat is het kind, waarvan gij dacht, toen gij het dooptie't; dat zal mijn vrouw nog worden, hij had er [sedert niet Weder aangedacht, als toen ontstelde hij weder van deze gedachte; scheide uit van met haar te spelen, en ging weg. Deze gedachten verlieten hem otok voor eenlen 'tijd; «hij leide toen een aangenaam leven, en was toen veel meer bemind van zijne gemeente dan te voren gehaat. ■Hij werd onderwijl meer dan op eene plaats beroepen, onder anderen in Londen, doch sloeg alles af, want hij had zijn gemeente zeer lief, had veel zegen op zijn dienst, en kreeg dus hole langer hoe meer betrekking op hen; zijne kinderen groeiden ondertusschen op, zonder moeder, en waren menigmaal de voorwerpen zijner overdenking; wel ziende hoe noodzakelijk het voor de kinderen was eene goede moeder weder te hebben; daardoor werkte hij ook veel met het huwelijk Ivoor den Heere of hot Hem mocht behagen eene goede vrouw hem toe te voegen, tot verdere opkweeking en verzorging voor zijne nog jonge kinderen. Ondertusschen werd de zustier van Lena bekwaam om school te gaan, en totdat einde besteede haren Vader haar te IJsselmonde, bij haar Oom en Tante. Binnen korten tijd maakte zij veel vorderingen in handwerken, en in alles wat eene joinge dochter noodig heeft te leeren; zij nam look zeer toe in de kennis der Goddelijke waarheden; men zag in haar doorstralen een doordringend oordeel en mannen moed, en was daarbij zeer bevallig, — Daar zijnde, waren er twee jonge heeren die beiden naar "haar verkeering zochten; den eenefni ■was een Hollander e;n dan alndere een Engelschman, die daar ook op de 'school lagen, en beide op haar verliefd waren. Zij zeer schrander zijnde, begon zwarigheid te maken, denkende dat die jongelingen gevaar liepen door haar in verschil te geraken, daarom besloot zij om IJsselmonde te Verlaten, en omdat die jonge heeren haar niet zouden volgen, vertrok zij heimelijk naar Lekkerland, en gaf' door een brief aan haar Oom en Tante te kennen, dat zij fliaiar haar ouders huis vertrokken was opdat 'wajmteer naar haar gevraagt werd, zij zulks niet regt kondien zeggen. Zij nu weder bij hare ouders zijnde, en hare zuster Lena ziende, hoe verre zij gevordert was in verstand en kennis in de waarheen, maar dat zij geestelijk blind was, zocht haar zulks wel eens onder 'het oog te brengen; en dan gaf zij tiot antwoord: Ik ben zoo goed als gij, en of gij inu al wat naauwer en gezfetter leeft als ik, dait zal er ook zoo naauw niet op aankomen." — Hierop gebeurde hét eens dat Do miné daar aan huis kwam, (alzoo een "leder wat voor TDominé en zijne kinderen deed, zoo als 't maken van kleederen, enz.) zoo had ook Lena en hare zuster iets voor hem gedaan, hetwelk Dominé zoude mede nemen; doch Lena verzocht Aan haar zuster dat zij het Dominé aan huis zoude brengen, en die zulks ook deed; want zij hield veel van hem, zijnde ©en van zijne bies,te ka techi santen ; Lena verzocht aan Dominé hij zoude haar onderwegen eens aanspreken, hetwelk hij ook deed; hij vraagde aan haar : „hoe is toch uw naam?" zij antwoorde, „Christina" „Och!', zeide Dominé, „dat gij üat wierd, en eens Tdeel mogt krijgen aan Christus." Op deze wijze geraakte hij met haar aan 't spreken, en het behaagde God hetzelve zoo te zegenen, dat zij van dien tijd af werk met zich zelfs kreeg; en de Heere werkte zoo door in haar, dat zij niet alleen ruimte voor zich zelve kreeg in hare betrekking op een drie éénig verbonds God, maar de Heere bevestigde haar ook dn haar deel aan Christus, met zooveel geestelijk licht en kracht als 't maar aan wéinigen zijrter kinderen gebeurt; zjj was een voorbeeld voor alle vromen, die de Hieiere groot maaktie over haar voor zoo een© groote genade aan haar geschonken^ zij verkwikte zich in de liefde van Christus te ondervinden, zoo dat zij er onder vieirsmolt. — Het gebeurde eens dat zij buiten was, eereride gedachten; doch da}n werd 't haar weder gegeven; "doch aanstonds volgden haar die vragen weder; op het laatst was het: „Wel, zoude hij het niet inwilligen?" — Waarop zij zleide: „Heere! zou dat uw weg zijn? ik, zoo jong, en die man al zoo oud en op zijne dagen! daarbij, |hoe zoude jk, eene vrouw zijnde, dien weg kunnen ilnslaan?" — Daarop verwierp zij het weer alles, en zoo kwam zij eindelijk thuis en zeer bedroefd zijnde, te meer, omdat zij die dingen aan hare zuster, noch Jaam een ainder dorst openibaren. Ondertusschen gebeurden bij Dominé niet mindere wonderen; op dien zelfden dag, was hij in het verborgene werkzaam, en 'kreeg veel toegang tot 'God, en onder anderen geraakte hij ook bepaald bijl bet stuk des huwelijks, wel wetende dat eene vrouw hem hoe langer hoe noodzakelijker werd voor zijnie kinderen; hij bad gedurig tot den Heere, dat Hij hem een gepast voorwerp wilde doen ontmoeten, om zijne kinderen w.el op te voeden; daarop ernstig aanhoudende, werd hij als gewezen op Christina, dat voorwerp, hetwelk reeds tweemaal hem in de gedachten gekomen was : dit 'zal u vrouw nog worden; doch hij dacht die gedachten weder af te keeren als te voren, doch kon dezelve niet weder kwijt worden; waarop hij het den Heere voordroeg, hij dacht het was ongerijmd zulks te denken; en toen "het volgendief op zijn gemoed kreeg: „"Waarom bidt gij mij?" en 'hij1 zeide : „om eene vrouw, Heere!" en toen was het daarop : „Als ik u «nu ,uw begeerte geef, wilt gü het dam aan mij o(verlaten om het voorwerp te verkiezen ?" „Ja!" maar hij dacht, zulk een jong mensch, en ik een bejaard man : neen, ik kan het niet gelooven dat dit van den Heere zoude zijn! doch hij werd gedurig hierbij be- paald, totdat hij eindelijk uitriep: „Als het Uwe weg dan is, Heere ! zoo wensch ik er Amen op te zeggen, [wamt ik ben Uw knecht. O .Heerte! spreek dan zoo door Uw voorzienigheid dat ik overtuigd mag worden dat dit Uw weg is." — .'Daarop kreeg hij veiel vrede voor zijn gemoed. Voor dat 'hij nu uit de kamer ging, teekende hij den dag en het uur wanneer hem dit wedervaren was, op. Ondertusscben liep die week ten eindei,; des Zondags na de godsdienst, de vrome Christina aangezien hebbende, dat zij er zeer "bedroefd uitzag, waarover hare vriendinnen verwonderd waren, omdat zij alle wisten hoe zij nog kort te voren juichjende was geweest, vraagde men haar: „Wat scheelt u toch?" maar zij antwoordde niet; toen dachten zij, dat ze in de strikken des satans was; zij zeiden 'daarom tegen haar: „Kom, laat ons maar naar 'Dominé gan;" doch daar wilide zij in het geheiel niet aan, en zéide: „Ik wil liever in mijn eenzaamheid in huis zitten." Toen Machten hare vriendinnen dat zij het geraden hadden, en dwongen haar des te meer om naar Dominé's huis tje gaan. Terwijl zij nu op 'het kerkhof staande nog in gesprek waren, kwam de Dominé uit Ide kerk, en hen daar ziende staan, dwong Ihij hen om Inaar zijn huis te gaan, (als zijnde gewloon dat zij tiken Zondag na de godsdienst bij hem thee kwamen drinken, en spraken dan over de predikatie van dien dag, de zegen daar onder genoten, en de gemoedsgesteMheid dier week,) zeggende : „Kom, kinderen i wat gaauw, wan! het is hier koud en ik ben bezweetwaarop zij zeiden : „Ja, Dominé! maar Christina wil niet mede gaan, daarom staan wij hier: zij is zoo droefgeestig en wil olns niet zeggein wat haar scheelt." Zijn Eerw. dit wel opmerkende, dreef haar alzoo sprekende naar zijn huis dus koin Christina hem niet ontglippen. Onder het thee drink|én was Dominé al biddende, en daarna ging hij met hen laan het sprekjen, en een iegelijk sprak van zich zeiven, uitgenomen Christina sprak geen woord, en deed niets anders dan schreijen; (de vromen verwonderdeln zich dat Dominé haar niet eens aansprak ; eindelijk zeide er een uit hun: „Dominé spreekt gij Christina niet eeins aam: ziet gij niet hoe met 't haar is, tegen ons wil zij 't niet zeggen." Toen zeide Dorniné tegen haar: „Christina wat scheelt er aan?" toen stortte zij een vloed van tranten, maar sprak niet; Dominé merkte dit alles wiel op, dat de Heere spreken zoude, en begon haar op allerlei wijz|e te persen, om haar aan het spreken te krijgen; maar alles was te vergeefs, daar kwam niets uit; 'hij zeide eindelijk tot haar, is het ook ietls daar gij mede te doen hebt, dat gij zoo niet iin Üe tegenwoordigheid van menschen kuint zeggen, wilt gij het mij ook alleen zeggen?" maar zij sprak ook niet; zoodat hij als overtuigd werd dat het hetzelfde ptuk was, daar hij mede werkte voor den Heere. Christina was zeer benaauwd, hij zeide daarop tegen hun: „Ik geloof vriendinnen! dat ik wel weet wat het is." Doch eer hij verder ging, bragt hij hen allen onder een verband van toch niet te spreken, en bad met hen allen nog eens den He/ere aan; hetwelk gedaan zijnde, zeide zijn Eerw. tegen Christina: „Ik zal u mijn bevinding eens verhalen die ik in mijn binnenkamer gehad heb;" hij noemde de dag en het uur en de wijze die hij dacht door den Heere bewerkt te zijn, en hoe hij werkzaam was geweest omtrent het stuk des huwelijks; „en nu vrage ik u af ,in de tegenwoordigheid van God! of gij daar ook niet mede zijt werkzaam geweest?" Idoch zij antwoordde niet, en wilde al heen gaan; maar toen Dominé zag dat hij geen antwoord v.an haar kon krijgen, zeide hij: „Ik kan. wel denken dat (het u bekommerd maakt om te antwoorden op die zaak; ik zal helt het u ook niet vergen; maar "ik zal het u nog eens afvragen, en indien het zoo is, antwoord eenvoudig, neemi; maar — indien gij mij (niet antwoordt, zoo zal ik uw zwijgen voor ja, aannemen." Zij antwoordde daar ook niet op. Toen zeide hij :,„Nu vraag ik |u in de naam des Heeren en verge u dat gij uw liciht volgt; en ik zal eer wij van elkander gaan, hier nog eens des Heerein aangezicht zoeken." Dit gedaan zijnde, werd hij 'ten eenemaal bevestigd dat het Gods weg zoo zoude zijn, hetwelk ook beantwoord werd; want "hij trouwde na korten tijd me't haar, en de Heere gaf aanstonds blijken van zijne hooge goedkeuring over dit huwelijk; en zijne vijanden zelfs vonden niets te zeggen over de ongelijkheid der jaren, nog iets des aangaande. Toen zij nu getrouwd waren, kreeg zij eene dubbelde betrekking op hem; zij had hem teeder lief als haar man, "bleef ontzag voor hem behouden, en als een'dienstknecht van Jezus Christus, welke hem op te passen haar was opgelegd van 'den Heere; ook droeg zij teedere zorg voor zijne kinderen, met zoo veel liefde alfeof het haar eigen kinderen waren, zij leefden te zamen zeer aangenaam, en zij leerde 'haar man zoo kennen, dat zij hem in alles behulpzaam en van veel nut was; maar God die zijn verborgen einde in dit huwelijk had, voerde oo'k zijn raad uit op een zonderlinge wijze. Zij kregen zeven kinderen uit dit huwelijk, doch de Heere bezocht het eerste kind al vroefg met een breuk, zoodat zij daar onkundig in zijnde met het kind naar Rotterdam (ging, en daar door eene vrouw diei in die zaak ervaren was, liet zwachtelen; dat viel haar moeijelijk, moetende om de anderen dag met het kind naar Rotterdam; zij vraagde aan die vrouw Wiat moet i!k u geven, als gij mij de kunst leert om breuken te behandelen ? Deze vrouw daartoe |niet ongenegen zijnde, zeide : of ik u dit kind al leer behandelen, dat zoude u in een ander geval iniet helpen, want daar zijn velerlei soorten van breuken, die ieder bijzonder moeten behandeld worden; daartoe wordt ook vereischt eene bijzondere kennis van de deelein des ligchaams; zij begreep dit ook .wel, en leergierig en zeer schrander van oordeel zijnde, liet zich door deze moeijelijkheid niet afschrikken, en accordeerde met die vrouw en leerde de behandeling der breuken in een zeer kortém tijd; daarop hield zij zich onledig met het lezen van boeken die daarover schreven, waartoe haar man de beste Schrijvers daarover voor haar aanschafte; zij was daar in onvermoeid werkzaam, en vorderde zoo in de kennis van de onderscheidene soorten en plaatsen der breuken, dat zelfs de Professoren van Rotterdam zich daarover verwonderden. Nu gebeurde het dat zij geene kinderen kreeg, of zij kregen breuken, zoodat zij de praktijk oefende ; zij deed het ook aan alle de kinderen van "het dorp, die zulke ongemakken hadden; zij geraakte zoo ervaren in die kunst, dat zij iemand aanziende kon zeggen of hij gebroken was, en of men een goede of slechte band aan had, die zij dan zelfs het fatsoen gat, om hem zoo of zoo te maken; zij heeft in het vervolg van tijd meer dan honderd personen, zoo bejaarde als kinderen geholpen. Het gebeurde eens op een nacht dat zij droomde dat zij een van haar mans kinderen op haar schoot had om het kind aan te kleeden, en dat ;ze haar mans eerste vrouw naar zich toe zag komen; zij zulks ziende dacht, hoe zal dat gaan! zal ik mijn man moeten afstaan aan zijn eerste vrouw ? het welk haar dacht haar pligt te zijn, als hebbende de eerste vrouw het recht op haar man, en daarop zag zij zijn vrouw naderen, haar verzoekende dat zij het kind, haar wilde overgeven; zij dacht, heeft zij recht op haar man, dan heeft ze ook recht op het kind, en gaf het met ontroering over; waarop het kind zijn moeder nog eens aanzag, toen het in de larmein vain ~de vrouw was; dit kind dat bij haar sliep raak'te haar tegen de borst aan, waarop zij ontwaakte. Opgestaan zijnde, kleede zij de kinderen aan, en dit kind op haar fcchoot zittende met de rug naar haar toe en zeer vriendelijk lagchende en spelende, keert het hoofdje om, kijkt haar moeder aan, en blijft zoo zitten, zonder te spreken; het kind veranderde eenige oogenblikken daarna, valt haar tegen de borst en blijft zoo dood. — Men kan ligt begrijpen met welke aandoening zij hierover aangedaan was; maar zij gedroeg zich in dit smartelijk geval zeer bedaard en onderworpen aan Gods souvereine wil, gelijk ook haar man; het kind werd begraven en in het graf gezet bij zijne vrouw. Zij hadden anders niet veel kruis in hunnen weg, en Domiiné had ook nergens zoo mede te doen, als dat hij eene natuurlijke afschrik tegen den dood had, omdat dezelve een scheiding is van ziel en ligchaam. IIij zeide wel eens tegen z'ijne vrouw, 'dat dezelve een harde scheiding moest zijn, daar het twee zoo nauw aan eikanderen verbonden vrienden waren en dat het wel als het ware eene scheuring moest zijn; doch dan bemoedigde zij (hem, zeggende: de scheiding is maar voor een dogen blik, en daar zal voor de ziel onmiddelijk op volgen dat gansch zeer uitnemend gewigt van heerlijkheid. Hij had ook (wel eens te doen me't het stuk des Avondmaals len zeide wel eens tegen zijne vrouw: „De Heere geeft mij zoo niet dat hij wel aan andere van zijne kinderen aa(n zijn vierbods tafel geeft; ik moet altijd donker en "duister onvoldaan daar van heen gaan;" waarop zij ntwoordde: „Wel, mijn lieve man! wat handelt de Heere daar wijs in, want begrijp eens in welke betrekking gij daar aan des Heerein tafel komt! als een dienstknecht, of als een gast ? als de Heere nu'door u als dooir zijn dienaar zijne gasten wil verkwikken, is dat niet wel ? en wanneer gij zoo eens verkwikt werdt, zoo als gij v het wel zoudt willen hebben van uw Heer! zoudt gij dan wel zoo redelijk en bedaard kunnen werkzaam blijven tot den einde toe, dat gij uw pligt als dienaar zoudt kunnen volbrengen, zoo als het betamelijk is?" Hij liet zich van haar gezeggen; doch het was niet altijd zoo, dat hij daan van overtuigd was, bijzonder omtrent het Avondmaal. De kinderen, en wel van zijn eerste vrouw, waren menigmaal de voorwerpen van "hun gesprek, zelden bad hij met zijn vrouw, of bad zeer uitgebreid voor zijne kinderen, niet alleen om hunne bekeeriing, maar of de Heere> nog één uit hen beliefde te gebruiken in zijne kerk, en was daarover steeds werkzaam, zoo in het openbaar als in het verborgene. Dit duurde tot op een zekeien tijd: toen veranderde hij zijne uitdrukkingen : biddende: „Och Heere! gedenk aan het woord tot uwen knecht gesproken, waarop gij hem hebt dcjan hopen. Sedeit dien tijd bleef hij op idienzelfde wijze biddende. Zijne vrouw merkte dit wel op, doch durfde hem naai de reden niet vragen; want zij bleef altijd, hoezeer zij hem lief had, met een diep ontzag voor hem aangedaan; zoodat zij nooit iets vroeg, maar bleef wachten totdat hij haar het een en ander verhaalde; nu zeide hij haar van zijn bestaan niets, als dat hij wel verzekerd was van de zaak, doch onzeker van den persoon; zoodat hij wel eens tégen zijn vrouw ze'ide: „Welke van deze twee zoude het wel zijn: zoude het Benjamin de jongste, of Tofiannes de oudste zijn?" In die gesteldheid zijnde nam hij zijn oudste zoon wel eens bij de hand, |heni drukkende, en zeide : „Wel, Jantje!" als denkende meer omtrent hem dan hij tegen hem sprak. Ondertusschen vorderde zijne vrouw hoe langs hoe meer in de kenhis van 'de Anatomie, en was zeer begee- rig om een "(cadaver) dood ligchaam te zien, en wel dat van haar main's eerste vrouw; haar begeerte ddartoe was hevig, echter durfde zij het haar man niet vragen, uit vreeze dat hij het haar mogt weigeren; zij wachtte dan op een' tijd dat haar ma|n van het dorp ging, en toen maakte zij haar begeerte bekend aaln dat mensch, dat op zulk een bijzondere wijze bekeerd was geworden, dat zij oordeelde de bekwaamste te zijn tot zulk een stuk1; (want zij had na hare bekeering eene onbevreesde natuurgesteldheid behouden); zij nam het aan, en verzocht aan de Koster om den sleutel van vde kerk: zij gingenj daar in en sloten de deur achter zich toe; daarna wentelden zij den steen met veel moeite van het graf, en gingen daarin; de kist geopend hebbende, zagen zij de vrouw in haar geheel nog liggen; zij zagen ook het kindje iin het kistje, doordien het deksel vergaan was, in de armen van de vrouw liggen; zij zulks ziende, werd zij indachtig aan haren droom, en toen wilde zij haar Anatomie's werk verrigten; zij raakte bet ligchaam aan, en hetgeen haar toescheen vel en vleesch te zijn, viel als stof en asch in elkander, waardoor zij ontzet werden, voeden goed den steen weder op het graf te leggen en gingen' naar huis; beide angstvallig geworden lijnde van dit gezicht, hetwelk niet te verwonderen is, daar het vrouwen waren. . 1 Het gebeurde om treint zeven jaren vóór Van der Velden zijn 'dood, dat de Heere hem bezocht toet een' breuk ; toen zag men van achteren, waartoe de Heere haar die' wijsheid gegeven had om breuken te genezen: en dus werd zij ook gebruikt voor "haren man; zij behandelde; hem zoo behendig, dat hij met zoo veel gemak en kracht zijn werk verrigtte, als te voren; ja, tot zijn einde toe. Zij had echter de voorzichtigheid haar man die behandeling in zoo verre te leeren, dat, indien zij vóór haar man kwam te overlijden, hij in staat zoude zijn zich zeiven te kunnen helpen; doch het is elr niet toe gekomen. In den tijd van zeven jaren gelbeurden nog vele zaken, die hier niet vermeid staan; echter gebeurde het pp zekeren tijd dat hij 's Heeren Avondmaal zoude uitdeelen, en dat hij daar, zijn zoo lang begelerde wensich vervuld kreeg; want de Heere liet zich op zulk eene wijze' aan hem uit, dat hij als buiten zijn zinnen was; ja, hij was -zoo, dat hij vergat aan den eenden het brood, en aan den anderen den wijn te geven. — Toen hij te huis kwam was hij zeer vergenoegd, en zeide tegen zijne vrouw: „Kind! nu heb ik eerst recht Avondmaal gehouden! nu heb ik het recht vol op gehad! ja, tot dronken wordens toe." „Ja, kind!" zeide zij : „ik heb het wel gezien; maar hebt gij de tafel nu ook wél bediend?" „Wel jal heb ik niet?" vraagde hij. Daarop zeide zijne vrouw: „Gij hebt de tafel zóó bediend, dat verscheidene gas'ten geweest zijn, die, of gfeen brood, of geen wijn gehad hebben." Toen bekendle hij dat zijne vrouw gelijk had, en dat hij in zijne betrekking als dienstkr.jecht tevreden moest zijn, met datgene, wat zijn Heer en Meester hem geliefde te geven. Kort daarna gebeurde het dat zijnie vrouw met de wasch bezig was, zoo gebeurde het dat haar deze woorden in den zin kwamen: Staat op, laat ons van hier gaanZij gaf in het eerst daar niet veel acht op, doch het kwam haar gedurig voor; zij dacht, zou de Heere mij ook hier door bestraffen, dat ik mijn gansche hart zoo aan mijn werk geef ? bedenkende evenwel dat het haar post was, ontgaf zij het zich; doch het kwam al weder bij haar op, zoodat zij eindelijk hare bezigheid staakte, naar haar kamer ging en voor God op de knieën viel; zij kreeg het daar goed voor zich zeiven, en kreeg veel toegang tot den Heere, zoodat zij vlergenoegd opstond; doch was naauwlijks opgestaan, of het was al wederom: staat op, laat ons van hier gaan; en zoo ging zij wederom aan haar werk; doch die woorden bleven haar gedurig bij, zoodat zij eindelijk besloot, dat de Heere iets met haar voor had, doch zij had er geen doorzicht in wat het zijn zoude, maar bleef steeds wachten en zocht alles op te merken; ondertusschen bleven haar die woorden de gamsche week bij; de Zondag daaraan volgende bleef Dominé op zijn kamer tot 's morgens voor de godsdienst, totdat het tijd was om naar de predikstoel te gaan; zijn vrouw had de gewoonte om hem op zijn studeerkamer nooit aan te spreken, maar Is ragt hem 's morgens zijn ontbijt met een'kopje thee boven, en ging dan zonder tegen hem te spreken, naar beneden; wetende dat hem dit best behaagde. Dit was op Uien Zondag ook geschied, doch hij bleef nu langer dan naar gewoonte op zijn studeerkamer, zoodat de Koster al een en andeimaal had gevraagd of hij niet zoude beginnen de klok te luijen ? daarop kwam Dominé af om met zijne vrouw naar de kerk te gaan. "Onderweg zijnde, zeide hij tegen zijne vrouw: „Ik weet niet wat de Heere met mij voor heeft, ik heb in dm ganschen bijbel geen stof kunnen vinden om te bestudeerein; ik heb geen tekst, en ik weet niet wat ik zal prediken." Zij 'kwamen aan dè kerk; dit woord, Staat op, laat ons van hier gaan, bleef haar gedurig bij; onder het zingen zag zij wel dat Domme de bijbel gedurig doorbladerde. Het Psalm-gezang gedaan zijnde, begon hij naar gewoonte zijn aanspraak; vervolgens te bidden, maar zoo, als men het nog nooit van hetm gehoord had; bet was alsof hij naar den hemel ging. Zijn vrouw begon te gelooven, "dat het woord dat haar zoo gedurig bij bleef, een waarschuwing was, dat haren man zoude worden weggenomen. Toen het gebed gedaan was, sloeg Dominé den bijbel op, en las de Gemeente deze woorden voor uit Joh. 14, vs. 16 : Ik zal den V ader bidden, en hij zal u eenieln anderen 'Trooster geven. — Hij predikte op zulk eerue wijze, alsof hij van zijn Gemeente afscheid nam; waardoor velen van zijne lievelingen aan hem vraagSen, of Dominé op zijne ou'de dagen elders beroepen zoude wor|den ? doch zijne mouw bewaarde al deze woonden, overleggende die in haar hart. Des namiddags in plaats van 'den Katechismus te vlerklaren, nam zijn Eerwaarde het laatste gedeelte van het ifó vs. van Johs. 14 tot zijn tekst; Opdat hij bij u blijve in der eeuwigheid. — 'Hij predikte in het algemeen en vermaande zijne toehoorders op welke wijze ze zich moesten gedragen als hij er niet meer zoude zijn. ja, gaf zelfs raad aan zijne vrouw, hoe zij zich zou hebben te gedragen als hij er niet mleer zoude zijn. — De meeste van zijne toehoorders smolten wieg in tranen, en zijne vrouw kreeg de bevtes'igting van hetgeen zij 's morgens weder had beginnen tie "denken, betrekkelijk die woorIden, Staat op, laat ons van hier gaan; hetwelk haar bij bleef, namelijk .dat haar man zoude weggenomen worden. Toen zij uit de kerk kwamen liep zijn huis vol volk, al schreibende; men vraagde: „Domme! zijt gij elders beroepen in uw ouderdom, gaat gij ons vferlaten?" Zijn Eerw. verwonderde zich ovier zulke vragen, zeggende: „Wie haalt zich toch zulke dingen in 't hoofd! ik ben nergens beroepen, en "ik denk u ook niet te verlaten." Toen zeiden zij allen: „Och, dan zult gij weggenomen worden, dan is uw werk hier afgedaan!" Zijn'Eerw. nog al meer verwonderd zijnde zeide: ^,Hoe komt gijlieden toch aan zulke dingen ?"" Zij antwoordden : „Die leerredenen van van daag hebben ons zulks doen denken." Waarop Dominé antwoordde: mij dunkt ik in lang zoo gemoedigd niet gesproken, en mij dacht dat ik vele onder u ie en riem ondier het hart gestloklen heb, door middel van de troostvolle beloften die de mond der waarheid u zelfs kwam toeroepen; ik heb oo"k nog nooit met meer kracht en sterkte gepredikt als dezen da|g; hij gebruikte meer andere dergelijke redenen, om die bedroefde menschen in andere gedachten te brengen, doch alles was te vergeefs; zij bleven er maar bij dat Dominé niet lang meer leven zoude. Toen die lieden vertrokken waren, zeide Dominé tegen zijne vrouw: „Kind!! hoe komt u die dwaasheid van velen uit de Gemeente voor?" — ,,Mij dunkt," zeide zij, „dat God u van uw post zal aflossen, en gij hier spoedig afgddaan zult hebben." „Wel kind!" zeide hij, „dat verwondert mij nog meer, dat gij ook zulke gedachten hebt! ik weet wel dat ik alle oogenbliklken afhankelijk ben van den Heere, en dat "Hij mij kan wegnemgen als het Hem behaagt, maar wat dat aangaat, de Heere geeft mij zoo veel kracht en gezondheid, dat ik niet weet in jaren zoo gezond te zijn geweest; en daarom kan ik mij niet begrijpen hoe gijlieden aan zulke dingen komt. Ondertusschen werd zijn vrouw hoe langer hoe meer (laarin bevestigd. Des anderendaags ging zijn Eerw. naar de Classis van Dordecht op een wagen naar Streefkerk rijden; Dominé zat voor in den wagen-, ten het waaide een sterke Noord-Oosten-Wind, waardoor zijn Eerw. 's avonds te huis komende wat vermoeid en verkouden was, doch hij klaagde er niet over voor Dinsdag morgen: toen zeide hij tegen zijne vrouw, ik heb wat pijn in mijn hoofd, en zal nog wat blijven liggen, hetwelk hij nooit gewend was te doen; kort daarna stond hij op, dacht wat beter te zijn, doch zag ter zoo wel niet uit als naar gewoonte; toen zeide zijn vrouw tegen liem: „Kind! gelooft gij nu nog rfiet dat gij sterven gaat ? „Neen ik , zeide hij, „ik ben maar wat verkouden, stel u maar gerust." Tegen den avond kreeg hij vermeerdering van pijn m 't hoofd; sliep des nachts weinig, en des morgens koncte hij zich niet oprigten, zonder behulp van zijne vrouw; toen begreep zij dat zijn einde nabij was. Zijne vrouw hem nogmaals vragende, of hij nu nog in iet geiooide dat hij sterven zoude! waarop hij antwoordde: „Neen ik, ik ben verkouden en heb wat pijn in mijn hoofd, het zal wel weder overgaan; en toen stond hij met ■weel moeite op, en ging naar zijne kamer om te studeeren. Zijne vrouw zorgde intusschen zoo haar man des Zondags niet in staat mogt wezen om te kunnen prediken, dat zijne beurt kondie waargenomen worden; doch dit deed zij buitien zijn weten. Des Donderdags vermeerderde zijn pijn in het hoofd ein iin de lendenen hoe langs hoe meer; doch hij studeerde nog leen groot gedeelte van den dag door, maar hij moest des Vrijdags blijven liggen; toen zeide hij tegen zijne vrouw, „ik wenschte zoo g^aat'ne die stof te prediken die ik bestudeerd heb, doch ik vrees dat het niet gelukken zal; gelief zorg te dragen dat mijn dienstwerk waargenomen word; zij zeide, „daar beb ik al voor gezorgd; maar denkt gij dan nu nog met dat gij sterven zulf ?" ,„Xind!" zeide hij, „het zoude kunnen zijn, maar ik gevoel er niets van. Zaterdags verminderde hij nog meer, zoodat men zulks zien kon; des Zondags werd zijn dienstwerk vervuld; men kan wel denken met welk eene droefheid zijne vrouw aangedaan was want He liefdeband die de Heere gelegd had, kon zij onmogelijk breken en dus zat zij bij hem onder een vloed van tranen. 'Omtrent half tien ure riep hij haar van het bed toe : „Kind! ik heb door des Heeren goedheid nog nooit uit de kerk behoeven te blijven als ik prediken moest: maar ik heb nooit geweten dat men het zingen in de kerk hier zoo duidelijk Ikon hooren, als ik het&nu hoor." Zijine vrouw nieits hoorende;, en ook wel wetende dat 'het met de Godsdienst nog zoo verre niet konde zijn, omdat het nog geen tien uren was; dacht dat haar man ijlde, en zeide: „Kind! hebt gij ook gedroomd? daar wordt niet gezongen!" „Niet!" z«ide hij, „hoor dan maar eens, het duurt zelfs nog, en het is veel liefelijker dan in de kerk". Zij zeide: „zijt gij oojk bedwelmd?" Och neen!" zeide hij, „hebt gij daar niet zitten lezen? ik heb u de bladeren hooren omslaan." „Wel man;!" zeide zij: „dan geloof ik dat de Heere u verwaardigt met eenige voorsmaken van het hemelsche halleluja! dat gij eerlang voor den troon zult zingen!" Toen vroeg hij met groote verwondering, „zou dat sterven wezen 1 zou de scheiding van de ziel en ligchaam zoo gemakkelijk gaan ? ik moet nu haast gelooven dat de Heere mij zal wegnemen, laat mijne kinderen hier komen;" (dewelke daags te voren van Rotterdam en elders waren te huis gekomen;) toen zij voor zijn bed kwamjen, bad hij voor ieder eenen zegen, en in het bijzonder zegende hij zijn oudsten zoon Joh arme s die te Rotterdam woonachtig en getrouwd was, en ook kinderen had; en toen zochi hij zijne vrouw te trooslten, bevelende haar aan de zorgen van haren hemelschen Vader; dit gedaan zijnde, bleef hij stil liggen, en ontsliep des namiddags in zijn eeuwig! verbonds God. Toen zijn Eerw. gestorven was, bragten de kinderen hunne moeder de kamer uit; zij was door vasten en schreijen afgesloofd, dat zij bijna niet wist dat zij uit het vertrek gebragt was; toen zij eenige stilte genoten had, kwam zij weder tbit zich zeiven, en zeide tegen hare kinderen: „Nu moet ik mijn man nog eens zien, mij dunk God zal die liefde band tusschen mij en hem gelegd, weder los maken." De kinderen zochten haar dit afteraden, doch zij zeide: „Ik moet hem zien, vreest voor mij niet, ik zal tevreden zijn als ik hem nog maar eens gezien heb." Daarop bragten zij haar in bet vertrek van zijn Ele/w., hij lag met een vrolijk gelaat op het bedj zij bleef hem eenigen itijd beschouwen in diepe bvierdenknig, en toen was het alsof hij haar aansprak: Mijn liefste! nu rust mijn vleesch in hope, misgun mij toch niet mijn geluk dat mijn ziel gesmet voor den troon Gods en des Lams ;" ien tDen gevoelde zij ontbinding aan harten man, en het was alsof de Heere haar van haar man losmaakte; zij kreeg te bes«houwen het genadeloon dat hij nu ontving; en toen was het als of tegen haar gezegd werd, misgun hem dat niet; toen riep zij uit: „O neen, Heere ! ik heb hem van u ontvangen ik geef hem ook U weder, dewijl gij die banden hebt losgemaakt, en toen kreeg zij deze toezegging. w maker is uw man, Heere der heirscharen is zijn naam. waarop zij gevoelde, dat de betrekking op haar man ophield; en dat zij nu maar alleen betrekking had op God in Christus; waarop zij tot de kinderen zeide, brengt mij nu weder weg. . Zij was niet voorzien van tijdelijke middelen; echtei kreeg zij deze beloften: Uw brood zal u gegeven worden en uwen wateren zijn gewis. Eenigen tijd daarna vertrok zij Inaar Rotterdam, en kreeg daar veel te doen met breuken te genezen, w aai door zij miiddelen voor haar uitwendig bestaan kr(eeg, Haar éénige dochter is vóór haar gestorven in het jaar 1753, en zij woonde in het jaar 1758 in den ouderdom van 79 jaren te Schoonhoven \ en hare zuster Lena drie jaren ouder dan zij, leefde in het jaar 175^ ook nog, wonende te Lekkerland; en dus wachtende zij beide in het geloof aan hunne "H eer en'Zaligmaker Jezus Christus in een welgegronde hoop, dat het einde van hun zoude vrede zijn. Zie daar, eene schets van een Godvruchtig gezin, dat door lijden was beproefd; maar met het oog op Jezus in het vertrouwen op zijne liefde en barmhartigheid niet beschaamd is uitgekomen.