Ltheek !•' r << 17 V PI Voortgezet Onderwiis T;;Krv ü Christelijk Qndöi VOOR HET „VOLK", DOOR O. OTTER. A L' K M A AR, HERMs. ('OSTER & ZOON. 1 8 9 3. ^ Prijs f —,25. Voortgezet Onderwijs VOOR HET „V O L K", DOOR O. O T T ZB IR. Alkmaar, HERMs. COSTER & ZOON. 1 8 9 3. geachte Vriend, Volgens Uw schrijven van eergisteren, waart gij zeer verwonderd, dat gij in Uwe nieuwe woonplaats Uwe beide oudste kinderen niet naar de herhalingsschool kondet zenden. Gij vroegt mij , of er dan niet in elke gemeente behalve eene gewone^ dagschool ook 's winters eene school voor voortgezet onderwijs moest bestaan. Ge meendet, dat de wet dit zelfs voorschreef. Ja, mijn waarde vriend! de wet schrijft het inderdaad voor, althans volgens de meening van hen, die de wet met eenigen goeden wil lezen. Ik heb het artikel voor U opgezocht; het luidt aldus: „Voor zooveel doenlijk „wordt aan hen , che het gewoon schoolonderwijs genoten „hebben, gelegenheid gegeven tot het genieten van herhalino-s„onderwijs'ï. Ge zult wel weten, dat de meeste menschen erg bang voor hun geld zijn, flat zij er vooral op tegen hebben het in den vorm van belasting te moeten overgeven. Zij zijn daarom tegen alles, waardoor zij de kans beloopen eene verhoogde astmg te _moeten betalen. Die vrees voor hun lieve geldje maakt ze spitsvondig en dit zal eene der voornaamste redenen zijn , waarom tal van menschen in een wetsartikel naar een paar woordjes gaan zoeken, door welke zij het op zij kunnen schuiven, Gij zult U wel herinneren, dat vele gemeentebesturen onze onderwijswet altijd eene dure wet hebben gevonden en zij alles wat maar eemgszms mogelijk was, waar een paar guldens ti- bezuinigen viel, onuitgevoerd hebben gelaten. Moet ik u nu nog zeggen, dat het aangehaalde wetsartikel een paar heerlijke woordjes voor deze besturen bevat? Wij - want ik heb tot mijn genoegen bemerkt, dat gij ook veel met herhalmgsonderwijs ophebt - vinden die woordjes heel naar en ik maak mij sterk, dat gij , zoo goed als ik , zoudt geschreven hebben: „Aan hen, die gewoon schoolonderwijs „genoten hebben, moet de gelegenheid gegeven worden tot „het genieten van herhalingsonderwijs." Zoover ik weet, hebben wij geen van beiden veel kans ooit minister of zelfs maar lid van de Tweede Kamer onzer Staten-Generaal te worden en zullen wij dus wel nimmer in de gelegenheid komen er een wetsvoorstel van te maken, toch kunnen wij wel iets doen, want de handen in den schoot'te laten liggen, doen we present aan de dames boven de tachtig jaar. Wij kunnen tegen iedereen, die ons aanhooren wil, het goed recht van de herhalingsschool bepleiten; wij kunnen de noodzakelijkheid betoogen; wij kunnen meewerken , dat het publiek met de herhalingsschool meer opkrijgt en er om vraagt bij het gemeentebestuur of desnoods zelf de handen aan den ploeg slaat door voor gemeenschappelijke rekening eene bescheiden , maar degelijke proef te nemen. Een goed voorbeeld doet vaak goed volgen. Of hebben indertijd, toen ons gewoon schoolonderwijs riog in de luren lag, verschillende nutsdepartementen zich niet beijverd zelf eene goede school in te richten en heeft men als gevolg daarvan niet het geheele lager onderwijs vervormd? Een dergelijk plan bestaat nu met het oog op de herhalingsschool bij de „Gemengde commissie voor onderwijsbelangen", eene der telgen van „de Maatschappij tot nut van 't algemeen" en tevens verwant aan „de vereeniging Volksonderwijs". Ik zei dan, dat wij took iets kunnen en moeten doen. Ge weet wel, dat bij ons departement van het nut nog de oude gewoonte bestaat, dat wij op de beurt eene lezing houden. Ik moet er binnen kort weer aan gelooven en heb daarvoor het ingesloten opstel bij elkaar zien te krijgen. Wij hebben hier wel eene herhalingsschool, maar ik zag haar gaarne wat beter bezocht en oprecht gesproken , wat meer in overeenstemming met onze behoeften. Vandaar de keuze van mijn onderwerp. Ik twijfel niet, of ge zijt in Uwe nieuwe woonplaats ook lid van het „nut" geworden. Breng daar nu het herhalingsonderwijs eens ter sprake. Uwe bezigheden brengen U niet in aanraking met veel lektuur over dit onderwerp en zoo geloof ik U geen ondienst te bewijzen met U de inzage te verschaffen van mijne pennevrucht. Als Ge nog wat te vragen hebt, kent Ge mijn adres. Groetend, ook voor m'n vrouw aan de Uwe TJw toegen. Vriend, O. CMijne ^tleeren ! (lij weet reeds uit het oproepingsbriefje tot deze vergadering, dat ik ri iets wensch voor te lezen over het voortgezet onderwijs voor het „volk." Ik verzoek uwe welwillende aandacht en hoop, dat hetgeen ik zal meedeelen, die aandacht waard is. Wij leven in een beschaafd land en wenschen door te gaan voor beschaafde lieden. Beschaving zonder kennis is eene onmogelijkheid. Daar wij onze kinderen gaarne tot beschaafde burgers en burgeressen willen zien opgroeien, laten wij hen reeds in hunne jeugd als de beste leertijd, iets leeren. Waar de beschaving stijgt, neemt ook de dran'g tot leeren toe. Dit is steeds zoo geweest en zal wel altijd zoo blijven. Het laatste deel dezer stelling is eene geloofsuiting, die haren grond vindt in het volgende historische bewijs van het eerste lid. Om niet al te zeer in het doolhof der oudheid te verdwalen , zullen wij niet verder teruggaan dan tot de dagen der Friezen, Batavieren en andere Germaansche volksstammen. Hoe was hun maatschappij? Vol vrijheid, maar daardoor ook zonder veel samenwerking: ieder jaagt, vischt, zwemt, bebouwt het land, waar en wanneer het hem belieft. Alleen waar gemeenschappelijk gevaar naakt eenige samenwerking. Maar dat gevaar moet dringend zijn en duidelijk blijken : n.1. dan, als een vijand naderde, trok men tezamen ten oorlog; dan werd een aanvoerder of vorst aangesteld. Was de strijd geëindigd, dan behoefde de maatschappij ook niet langer te knellen , dan kon de vorst weer aftreden. Waar zoo weinig samenwerking was en zoo weinig van de individuën gevorderd werd, kan er van eigenlijk onderwijs geen sprake zijn, al werden de knapen geoefend , ernstig geoefend in alles, waarmee de mannen zich den tijd kortten of zich tegen aanvallen verdedigden. De Romeinen, zooveel beschaafder — sommigen beweren : en daardoor zooveel onzedelijker dan onze voorouders — bezaten reeds verscheidene maatschappelijke instellingen, m. a. w. hunne maatschappij had reeds heel wat belangen der individuën in wetten vastgelegd, opdat niet de eene individu ten koste van den anderen zich zou verrijken en zich genot zou verschaffen, dat den ondergang der samenleving of der maatschappij ten gevolge kon hebben. Waar meerdere beschaving gepaard gaat met meerdere macht, valt het niet moeilijk den ander zijne meerderheid of juister zijne overmacht op te leggen. Zoo ging het ook met de landzaten hier. Ons voorgeslacht nam beschaving over van de overheerschers, van de Romeinen. De Romeinen deden den inwoners dezer landen inzien , dat er niet alleen samenwerking noodig was, wanneer de oorlogsvuren waren ontstoken, maar ook als de vredepalmen werden gezwaaid; dan toch kon men zich den tijd benutten tot het aanleggen van dijken en wegen, tot het graven van kanalen en vaarten. De zich ontwikkelende maatschappij legde den leden meerderen arbeid en meerdere verplichtingen op, om daarvoor in ruil ieder lid ook meer veiligheid en meer gemak te verschaffen. De Friezen kregen zelfs eene gemeenschappelijke belasting te torsen. De gemeenschap toch nam op zich jaarlijks de noodige ossenhuiden te leveren en moest, om daaraan te kunnen voldoen , wel aanwijzen wie en bepalen hoeveel ieder lid daartoe moest bijdragen. Daardoor werd ook meer gevergd voor de opleiding der jongelieden en om ze tot bruikbaarder krijgslieden op te leiden, moesten de jonge Batavieren een tijdlang in de legers der Romeinen dienen. Die legers waren hunne school. Met de laarzen van den reus komen we tot de dagen der Frankische heerschappij. Voor den Romein was de godsdienst van ondergeschikt belang. Den godsdienst der Germanen minachtte hij om zijne ruwheid en den christelijken godsdienst vond hij al te naïef en te sober om er behagen in te scheppen. Eene geheel andere opvatting was die deiFrankische vorsten of hunner plaatsvervangers. Bovendien de geschiedenis en hun eigen verleden konden de noodige voorlichting geven. Zij zagen in, wisten of gevoelden ten minste, dat het juist de godsdienstige inzichten der Germanen geweest waren, die dezen kracht, moed en volharding hadden gegeven om het Romeinsche juk af te schudden of het hoogstens mokkend en weerstrevend te dragen. Zelf bekeerd tot het christendom, zooals de Franken heetten te zijn, wenschten zij den onderworpen volken eveneens de heerlijkheden en zegeningen van het Christendom deelachtig te doen worden. Zoo lieten zij althans hunne evangeliepredikers verkondigen, al werden zij door mannen als Radbout in de kaart gekeken, die zeer goed inzagen, dat de Frankische heerschers hunnen nieuwen onderdanen gaarne den vredelievenden aard, dien de godsdienst van Jezus ademt, oplegden om ze te gemakkelijker tot gedweeheid te dwingen en onderworpen te houden. Het was alzoo met hen : doe wel naar mijne woorden, maar let niet op mijne daden. Wat. wij maar wenschten te constateeren is, dat in de maatschappij der Franken de godsdienst een element was , waaruit natuurlijk volgt, dat ook de maatschappij der toenmalige Nederlanders den godsdienst als element moest opnemen. De geestelijkheid kreeg daarmee stem in het kapittel. Deze zag spoedig in, vooral voorgelicht en geleid door een helderziend man als keizer Karei den Grooten, dat, zouden hare leeringen invloed op de menschheid hebben , zij moest beginnen met eenige schoolsche ontwikkeling aan te brengen, m. a. w. de school moest de di enares der kerk worden; de school werd als onderdeel der kerk eene maatschappelijke instelling. Meenen wij in het voorgaande verklaard te hebben, hoe de school de maatschappij moest dienen, om haren leden de nuttige en opvoedende lessen der kerk te doen inprenten, stapje voor stapje eischte de gemeenschap meer van hare instelling : de school. Zoodra na de kruistochten de handelsbetrekkingen der volken zich uitbreidden, werd de behoefte aan onderwijs grooter , al werd ze nog in geene eeuwen eene levenskwestie voor het gemeen, d. i. voor allen. De RoomschKatholieke geestelijkheid was toch, wat het algemeen betreft , ten opzichte van ontwikkeling spoedig tevreden, en al was het getal neringdoenden en handeldrijvenden ten onzent betrekkelijk groot, toch kon nog voor menig bedrijf en ambacht kennis van lezen , schrijven en rekenen ontbeerd worden, al zou ze gemak aangebracht hebben. Wanneer eene instelling in uitgebreidheid toeneemt, verliest zij meestal aan innerlijke kracht en aan samenhang. Zoo verging het ook der kerk. Het aantal harer dienaars werd steeds grooter, omdat het aantal harer volgelingen toenam. Nu mochten sommigen in de rij harer dienaars treden om een lui en gemakkelijk leven te leiden, er waren er toch ook, die haar met alles, wat zij hadden, wenschten te dienen , d. i. met hunne denkkracht en hunne ontwikkeling. Nu mochten velen dezer laatsten hunne scherpzinnigheid de richting van den ontwikkelingsgang der kerk doen volgen, er waren er toch ook, die meenden, dat zou de christelijke godsdienst eene levenwekkende kracht blijven, hij zelf ook moest blijven leven: de kerk moest anders zijn en dus anders handelen, dan zij deed en reeds eeuwen gehandeld had. Ja, hunne scherpzinnigheid meende in plaats van vooruitgang achteruitgang te bespeuren. De christelijke kerk droeg, gelijk iedere menschelijke instelling , de zaden in zich om, waaruit verdeeldheid zou ontspruiten. De hervorming werd door enkele voorloopers aangekondigd als latere zonen van Zac.harias en Elizabeth. Het aantal denkende scheurmakers werd met de eeuwen grooter; het getal ontrouwe zonen en dochteren der kerk , slechts door eene onvoldaan- 1 heid van het gemoed daartoe verleid, of door de gedragingen der meeste geestelijken daartoe gebracht, was niet minder talrijk. Breng nu nog in rekening de meerdere ontwikkeling van den geest, die nergens en nimmer uitblijft en men kan zich voorstellen , hoe zelfs bij de beste organisatie en die eer moet der Katholieke kerk gegeven worden — eene scheuring niet kon uitblijven. De hervorming brak uit. Waar verschil van meening is, komt strijd, hetzij met het zwaard, hetzij met het woord. Dat de hervorming stroomen bloeds heeft gekost, ligt heden niet op mijn weg u te herinneren, wel, dat de mannen van het oude geloof met de belijders van het nieuwe den strijd aanbonden in woord en geschrift. De nieuwe vinding van Koster of Güttenberg was geld waard! Vooral de hervormden moesten "steeds met hun woord ter verwering gereed zijn. Zij moesten zelf den bijbel hebben gelezen om met de woorden van Jezus of zijner Apostelen te kunnen bewijzen, dat zij gronden bezaten voor hun geloof, voor hunne doling. De Protestanten telden geene kloosterlingen — bij hen was daarvoor geene plaats — die zich met het onderwijs konden afgeven. Hunne geestelijken hadden de handen vol genoeg, waar zij in het godsdienstige moesten voorlichten. Wie onderwijs begeerde voor zich zelf of zijne kinderen, moest elders gelegenheid zoeken. De school als bedrijf werd geboren. Doch daar zij een bedrijf bleef, waaibij de maatschappij meer belang had dan bij eenig ander bedrijf, bleef zij steeds onder de hoede, de bescherming , maar ook onder de tucht der geestelijkheid of wereldlijke overheid. De eerste keek evenwel steeds scherper toe dan de laatste. Om in het kort te herhalen : de hervorming deed de school in hooger mate eene noodzakelijke maatschappelijke instelling voor velen worden , dan zij vroeger was geweest. Zij deed de school meer eene eigene plaats innemen dan te voren , al bleef, vooral ten platte lande, de onderwijzer een dienaar van dominee of pastoor. De revolutie, die alles trachtte te veranderen en voor veel verbeteringen den grondslag heeft gelegd, bemoeide zich natuurlijk ook met het onderwijs. De banden tusschen kerk en school moesten nog losser worden gemaakt; de school moest eene lands-, minstens eene gemeentezaak worden. Doch die banden waren taai en eerst in de laatste veertig jaar — wellicht is het nog juister om te zeggen: in de laatste vijftien jaar — heeft men die koorden durven doorsnijden, maar niet dan om ze voor een paar jaar opnieuw voor een groot deel weer saam te knoopen. Wij weten het allen, hoe eerst de moderne richting in de protestantsche kerk haar sterksten bondgenoot in de lagere school zocht, hoe daarop de verbonden clericalen zijn gaan wedijveren in het oprichten van eigene scholen, waarvoor zij zoolang hebben gestreden, tot dat een groot deel der financiëele lasten op de schouders der gemeenschap is gelegd. Gerust mag gezegd worden , dat thans ieder belangstelt in het onderwijs, dat zijnen kinderen verstrekt Wordt, omdat hij er belang bij heeft zijne meening ook te zien heerschen in het onderwijsgesticht zijner telgen. Uit deze laatste bewering mag evenwel niet afgeleid worden , dat men nu het onderwijs algemeen koestert en liefheeft, nog minder, dat de onderwijzers een gulden tijd beleven. Hebben we tot dusver getracht in breede trekken de geschiedkundige ontwikkeling der school aan te duiden en daarmee aangetoond, hoe de maatschappij steeds meer belang had bij hare instelling: de school, er blijft ons nog over te bewijzen , dat de maatschappij ook buiten den invloed der kerk reden had te eischen, dat overal en voor ieder gelegenheid werd gegeven onderwijs te ontvangen. In het voorgaande is wel rgeds gezegd, dat ook handel en nijverheid zich bij den eisch der kerk aansloten , waar die aandrong op betere onderwijsgelegenheid , maar daaruit . is nog niet gebleken , dat ieder het noodig acht zijn kroost korter of langer naar de school te zenden. Toch mag dit voor den tegenwoordigen tijd wel worden aangenomen; de enkele uitzonderingen kunnen daarbij gelden als bevestiging van den algemeenen regel. De maatschappij heeft de inrichting der huisgezinnen gaandeweg geheel gewijzigd, en de strijd om het bestaan heeft niet alleen beslag gelegd op het grootste deel van den arbeidsdag van den man, maar zelfs van menige vrouw. Bovendien is het nationaal verkeer zoodanig toegenomen, dat uitwisseling van gedachten in woord en geschrift onophoudelijk plaats heeft. De concurrentie om een baantje te krijgen is zoo sterk geworden, dat er bij de begeving niet alleen gevraagd wordt naar technische kennis, maar ook naar algemeene ontwikkeling. Daar komt nog bij , dat om menige technische bekwaamheid te verwerven niet alleen handigheid en vaardigheid noodig is, maar ook eene zekere hoeveelheid kennis. Waar voor het bedrijf of de bezigheid jiog de meest gewone ontwikkeling gemist zou kunnen worden, eischt de tegenwoordige toestand der maatschappij, waarin nu eenmaal iedereen moet leven, meer kennis dan waarmee men geboren wordt, of die men spelend, zelfs begaafd met de beste zintuigen en vermogens, kan opdoen. Of staat hij, die deze alledaagsche kennis mist, niet 'aan meerder bedrog bloot; is hij niet afhankelijker; derft hij geene genoegens, zelfs voordeelen ? Kennis geeft tegenwoordig een voorsprong in het maatschappelijk leven; onwetendheid doet achterblijven en zoo is ontwikkeling van het verstand noodzakelijk voor iedereen, ook voor den laagst geplaatsten burger. Daaruit zou men mogen afleiden , dat die laag geplaatsten zelf om beter en langduriger onderwijs zouden vragen. Dat zien wij evenwel niet alleen niet gebeuren , maar zelfs zij , die eenige sporten hooger staai}, leggen nog vaak een afkeer voor degelijk en voortgezet onderwijs aan den dag, die verbaast en niet anders dan vertraging in den ontwikkelingsgang van het algemeen ten gevolge kan hebben. Die verbazing mag ons evenwel niet verbijsteren , maar moet ons liever de oorzaken van deze onverschilligheid doen opsporen en zoo wij die oorzaken me enen gevonden te hebben, onze beste krachten doen inspannen om ze weg te nemen. De groote Pransche staatsomwenteling, die nu reeds eene eeuw achter ons ligt, heeft een factor in het staatkundig leven gebracht, die eerst door de veelheid van veranderingen aan het oog ontsnapte, daarna een tijdlang, toen men na de woelingen een weinig rust behoefde, werd verwaarloosd, maar nu op het einde der negentiende eeuw, zich doet kennen als een der gewichtigste. Wij doelen op het sociale vraagstuk , door den een geminacht, door den ander vergood, maar waarmee door ieder gerekend dient te worden. De leer, dat het staatsbestuur zich het volk moet aantrekken , niet zooals vroeger de rijke patriciër zich wel eens het lot aantrok van zijn tuinman , doch gelijk de oudere broeder optreedt voor de rechten van zijn jongeren broeder, — die leer is thans eene der paragrafen in het handboek van iederen overheidspersoon. Een gevolg van die leer is, dat kosteloos onderwijs wordt geëischt voor de onvermogenden, dat leerplicht wordt gevraagd voor iedereen en dat men voortgezet onderwijs vraagt voor landbouwers en burgers, voor ambachtslieden en neringdoenden. Waar bij den strijd voor leerplicht nog bij herhaling op de noodzakelijkheid van gewoon lager onderwijs tot het twaalfde jaar moet worden gewezen, is dit meer een pleiten voor het recht van het kind, om minstens tot dien leeftijd vrijgesteld te worden van allen arbeid, dan dat men het nut van het onderwijs ontkent. Waren voor vele burgers gemakkelijker voldoende inkomsten te bekomen, ongedwongen leertijd zou reeds lang gewoonte zijn geworden en er zou alleen te strijden blijven tegen de onverschilligheid van sommige ouders, die nu eenmaal een karaktertrek is van de minontwikkelden. Het nut, neen de noodzakelijkheid van voortgezet onder- wijs, schijnt evenwel door een veel talrijker publiek ontkend te worden. In de hoop op bekeerlingen zullen wij nogeens opsommen, waaruit die wenschelijkheid en noodzakelijkheid si^reekt. Anders dit verlangen is niet nieuw, want reeds in 1878, nog vóór de wetswijziging van dat jaar, schreef het hoofdbestuur van de vereeniging „Volksonderwijs": „Het belang der maatschappij eischt intusschen, dat het „onderwijs harer toekomstige burgers niet een einde neme „op hun twaalfde jaar, dat voor de overgroote meerderheid „de uiterste termijn is en nog wel lang blijven zal, waarop „zij de banken der gewone dagschool voor goed verlaten. „Er moet gezorgd worden, dat niet vervloeie, wat zij daar „geleerd hebben , er moet bovendien, voor zoover de ontwikkeling der leerlingen zulks toelaat, op den gelegden „grondslag worden voortgebouwd. Dat dient te geschieden in „een cursus van herhalings- en voortgezetonderwijs, gedurende „een beperkt aantal uren 's weeks te geven aan hen , die de „gewone dagschool doorloopen hebben." Zooals uit het aangehaalde te hooren is, zijn het twee oorzaken, die tot voortgezet onderwijs aansporen, t. w. het vervloeien van het geleerde op de lagere school moet voorkomen en het daar ontvangen onderwijs aangevuld worden. De eerstgenoemde eisch heeft ons den naam „herhalings-, de tweede dien van „voortgezetonderwijs" bezorgd. Wat is er al niet geklaagd over het vervloeien van het geleerde! Prijsvragen zijn er over uitgeschreven, eervolle vermeldingen zijn met de beantwoording verdiend. En hoe vaak is het geen opgave geweest, waar men door een vergelijkend examen zou uitmaken, wie de waardigste onderwijzer der jeugd zou zijn. Voor wien het nog niet mocht weten , zij gezegd, dat men onder vervloeien verstaat het vergeten van wat eens is geleerd of heet te zijn geleerd. Ieder , die wel eens een schoolboek met opgaven heeft ingezien , zal altijd eenige bladzijden hebben aangetroffen, ingeleid met het opschrift: herhaling. ™ 61 ^weerd, ^at > is eenmaal iets goed geleerd s-J ^::r r¥£ «Wrw r kwijt waren ? Wat is er dan ook al ettelijke malen naar een stalen geheugen verlangd! Lr wordt ook beweerd, wanneer iets goed is begrenen dan 1S vergeten niet mogelijk. Daar goed begrijpen eeT"' he fenSirdg0eVTSCh0mVen' W°rden de-twfwerkzaamen in de school, waar zij met haar tijd is meegegaan Tiïvrhtr blijs,»» H,gei; over het „vervloeien" van het geleerde. Niet zonder reden' Vraag den onderwijzers eens naar hunne ervaringen? Wat hebben die al vele teleurstellingen ondervonden, wanneer zÏ bemerkten, wat al vergeten was door hunne leerlingen goede leerlingen nog wel, die één jaar slechts de school hadden vaarwel gezegd. En zoo men naar de oorzaak vraagt, zal het algemeene antwoord zijn : „we hebben niet genoeg kun" n herhalen; we moeten zooveel en zoovelerlei doen dat „we nog steeds al te veel er met den Franschen slag over „heen moeten. Want ziet u», is hun bewijs, „wat we vaak „genoeg repeteeren, blijft er wel in, of denkt u, dat er ooit verbeten wordt, dat 6 x 7 = 42 en 8 + 9 = 17 is ? Geef ons" iet eneeren zij \ erder, „meer tijd zonder ons nieuwe leervakken „voor te schrijven en zonder van ons te vergen, dat zij van „geschiedenis, aardrijkskunde en natuurkennis meer moeten „weten , dan zij nu heeten te leeren, en ge zult over ons tevreden zijn." Dit meerdere tijd is alleen,te bekomen, waar men op de gewone, lagere school in den winter eene inrichting van voortgezet lager onderwijs laat volgen, waarin onderwijs gegeven wordt, dat terwijl het voor vervloeien waakt, afwerkt datgene, wat slechts voorbereid is kunnen worden. Nog hebben we andere redenen, die ons doen verlangen naar voortgezet onderwijs. Tusschen de schooljaren en de jaren, waarin men als mondig lid der maatschappij wordt aangenomen, ligt een zeer gewichtig tijdperk des levens. Het vormt den overgang van knaap tot man, van meisje tot vrouw, van gelooven op gezag tot handelen met bewustzijn. Werkelijk het leeren van dit laatste mag niet zoo aan het toeval worden overgelaten. Wie zich een weg moet banen door een dicht woud en zeker wil zijn in den kortst mogelijken tijd de overzijde te bereiken , zal zich verheugen, zoo iemand, die dat al eens meer gedaan heeft, zich aanbiedt om hem bij te staan. Zoo ook in het leven. Het schoolleven en de maatschappij liggen zoover van elkaar. De strijd om het bestaan gunt zoo weinig pleisterplaatsen en zoo weinig tijd om in 's levens doolhof rond te slenteren en naar den uitgang te zoeken. Ik weet wel, dat men o zooveel dingen door routine kan leerea en ik heb vaak genoeg hooren zeggen : met het ambt komt de kennis, maar zoo er oprecht gebiecht werd, wat zou men ook vaak hooren: wat ben ik dikwijls met schade en schande wijs geworden. Reeds jaren lang is men er in de hoogere kringen van overtuigd, dat men voor zijn vak moet zijn opgeleid, of twijfelt men nog, waar de beroepskeuze valt op arts, predikant of rechter? In onze dagen gaat men reeds een stapje verder en spreekt men van speciale opleiding voor boschbazen en tuinlieden , timmerlieden en smeden, schilders en schrijnwerkers. Zou het dan zoo overbodig zijn de jeugd voor te bereiden tot haar lidmaatschap der samenleving ? Worden aan alle leden der maatschappij geene plichten opgelegd ? Bezit onze hedendaagsche maatschappij geene menigte instellingen, waarmee ieder lid bekend dient te zijn, wil hij er gebruik van maken, instellingen, die hem de korte spanne tijds, die hij heeft te leven , kunnen veraangenamen'? Maar daar is ook hier veel kaf onder het koren. Onze maatschappij heeft ook instellingen, die mooi en nuttig schijnen, maar inderdaad schaden aan de ziel of aan de beurs. Er heerschen in onze samenleving ook vele vaak voorkomende gewoonten , die moeten worden afgekeurd en bestreden. In één woord : de knaap moet met bewustzijn leeren kiezen , om als man verstandig te kunnen handelen. Daar zijn tal van nuttige begrippen , die in de samenleving te pas komen, maar die nog niet of met al te veel inspanning en dan nog ten halve aangebracht kunnen worden in de dagschool. De horizon moet eerst door een blik op en door inniger aanraking met het leven wat verruimd zijn. Waar wij hieronder zullen bespreken, hoe wij de herhalingsschool ingericht wenschen te zien , komen we in bijzonderheden op het aangevoerde terug. Eindelijk is er nog een vierde motief ten gunste van voortgezet onderwijs. De herhalingsschool is beter plaats van samenkomst dan straat en plein. Dat deze openbare vereenigingsplaatsen druk bezocht worden en dat daar heel wat samenzweringen gesmeed worden, wie het niet gelooft, moet maar eens informeeren bij politieagenten en veldwachters. Men komt steeds meer en meer tot de overtuiging, dat deze gewoonte der jeugd moet tegengegaan worden. Of leest men niet bij herhaling, dat men gelegenheden opent om de jeugd nuttig en aangenaam bezig te houden ? Men kan het betreuren, dat de oude huiselijkheid verdwijnt, dat de huisvaders en huismoeders zeldzamer worden, die hunne kinderen 's avonds , vooral 's winters , rondom de tafel verzamelen om de avonduren leerend en toch prettig door te brengen; men kan dit betreuren , maar met jammeren en weeklagen komen we niet verder. Men strijdt tegenwoordig gelukkig tegen de exploitatie der jeugd, maar men moet ook zorgen, dat die jeugd tot mannen en vrouwen opgegroeid, niet geëxploiteerd kunnen worden door geestdrijvers, van welke soort dan ook ! Hoe meer kennis en vaardigheid, want kennen en kunnen moeten en kunnen samengaan — verkregen wordt, destemeer aandrang en lust tot zichzelf bezighouden ontstaat: Praktische ontwikkeling van hoofd en hart, verkregen op de herhalings- school houden onze aanstaande burgers en burgeressen niet alleen deze uren van den publieken weg, maar drijven hen ook na afloop naar huis om toe te passen, af te werken en te herhalen in de eigen woning. Onze landzaten houden wel van het oude en ieder mensch is in zekere mate behoudend, maar toch kunnen de meeste moeders het wel verdragen, dat hunne dochters zich andere kousen breien, dan zij zelf steeds hebben gedaan, en de schoenmaker neemt het zijn zoontje volstrekt niet kwalijk, dat deze wat netter rekeningetje schrijft, dan vader! Waar zulke kennis en zulke kunde uit de herhalingsschool in het huis worden gebracht, gaat van de herhalingsschool eene levenwekkende kracht uit; in dat geval zullen de ouders gaan meewerken om hun kroost aan te sporen het straatleven te verwisselen tegen het schoolleven. Och, bedachten meer gemeentebesturen, dat het nuttiger is een onderwijzerstraktement uit te betalen dan dat van een politie-agent, al is de laatste zoo goed zijn loon waard als de eerste en al kan niemand zich de hedendaagsche maatschappij voorstellen zonder den laatste. Waar nu zooveel gezegd kan worden om voortgezet onderwijs aan te prijzen en reeds 14 jaar geleden het meer ontwikkelde deel onzer natie er om vroeg, getuige het verzoek der vereeniging „Volksonderwijs", destijds met 12000 leden, aan den minister Kappeijne: „dat aan de gemeenten „de verplichting worde opgelegd, vooral hun, die de gewone „dagschool doorloopen hebben, de gelegenheid te geven om „van overheidswege dat (herhalings- en voortgezet) onderwijs „te genieten", — waar zooveel aandrang is, moeten wel krachtige, tegenwerkende oorzaken bestaan, want het is tot op dezen dag bij een vromen wensch gebleven; in de wet kwam te staan : voor zooveel doenlijk , enz. Wij zijn alzoo nog even ver en den uitslag beschouwende, zouden wij tot het beshiit komen, dat het op weinig plaatsen doenlijk is gebleken eene herhalingsschool in te richten. Wat den vriend van dit onderwijs nog meer ontstemt, is het feit, dat, waar deze school werd opgericht, zij meestal een kwijnend leven leidt. De gemengde commissie voor onderwijsbelangen schrijft in haar tweede jaarverslag: „Het „blijkt, dat op zeer vele scholen geene lessen voor herhalings„onderwijs worden gegeven; dat waar dit onderwijs geregeld „wordt verstrekt, daarvan slechts gebruik gemaakt wordt „door een gemiddeld zeer laag percentage van het getal „leerlingen , dat met vrucht alle klassen der lagere school „heeft doorloopen, 't welk, wegens de schoolgeldheffing in „sommige gemeenten nog lager is dan in 1890; dat deze lessen „meestal worden bijgewoond, behalve door laatstgenoemde „leerlingen, door leerlingen van de gewone dagschool en door „hen, die de lagere school niet hebben doorloopen, door „schoolverzuim achteruit zijn geraakt en nu de avondschool „boven de dagschool verkiezen." Uit het voorgaande blijkt, dat het herhalingsonderwijs nog slechts spaarzaam is ingevoerd. Laat ons de oorzaken daarvan eens trachten op te sporen. De tegenwoordige minister van binnenlandsche zaken verklaarde kort en bondig in zijn antwoord op het voorloopig verslag der Tweede Kamer, dat de slechte toestand voor het herhalingsonderwijs in ons land alleen te vinden is in de geringe belangstelling, welke dit onderwijs geniet van de zijde van hen, voor wie het wordt gegeven. — Was dit oordeel juist, dan zou men moeten zoeken naar de oorzaken dier weinige belangstelling en naar niets anders. Wij gelooven met den minister, dat belanghebbenden bij het herhalingsonderwijs hun begeeren niet dikwijls, noch luid uitspreken, maar dit is nog niet altijd het gevolg van hunne weinige belangstelling. Laat ons u ten bewijze het volgende feit meedeelen : In zeker dorp, waar voor het gewone onderwijs goed wordt gezorgd, bestond geene herhalingsschool. In eene vergadering van eene daar bestaande vereeniging tot bevor- dering van getrouw schoolbezoek deed een ambachtsman, die er voor zich zelf geen belang bij had, het voorstel pogingen in het werk te stellen om eene herhalingsschool te verkrijgen. Het bestuur vroeg, of de vergadering zich met dezen wensch kon vereenigen , waarop een bijna algemeen toestemmend antwoord volgde. Daar de leden van deze vereeniging gewoonlijk maar eenmaal 'sjaars samenkomen en men het plan hoe eerder, hoe liever tot werkelijkheid zag komen, werd het bestuur gemachtigd, al die maatregelen te nemen, welke het slagen konden bevorderen. Het bestuur rekende, dat een deel der benoodigde gelden wel zou worden geschonken door particulieren, maar dat het overigens eigenlijk eene gemeentezaak gold en men dus bij het gemeentebestuur gerust kon aankloppen om hulp. Men kende evenwel zijn volkje en om nu het gemeentebestuur te overtuigen, dat het niet aan leerlingen zou ontbreken, liet men vooraf bij de bewoners-eene lijst rondgaan, om zoo de namen te Vernemen van hen, die gebruik wenschten te maken van het voorgestelde onderwijs. Niet minder dan 35 namen van leerlingen werden er op geplaatst. Wanneer men nu nog weet, dat de dagschool nooit meer dan 140 leerlingen telt en deze zoo goed als nimmer vóór hun 12e jaar de school verlaten, zal men toegeven, dat hier belangstelling genoeg bestond. Het gemeentebestuur verschool zich evenwel achter het zooveel doenlijk eu wilde hoogstens een schoollokaal met vuur, maar zonder licht, beschikbaar stellen. De belangstellenden waren zelf voor het meerendeel onvermogend de kosten te dragen en zoo kwam er niets van. Uit het meegedeelde blijkt duidelijk, dat een der factoren, waardoor nog zoo weinig herhalingsscholen bestaan, de kosten zijn. „Het onderwijs kost toch al zooveel en nu nog meer „daarmee zullen wij nog maar wat wachten, wij kunnen hier „immers niet gedwongen worden", zie daar de redeneertrant van menig gemeentebestuur, waarin, het moge hard zijn om het te zeggen, ten platte lande nog al te vaak slechts enkel mannen met geld zitten, die of hun eigen kinderen privaatonderwijs kunnen laten geven, of ze tot bijv. hun 14e jaar op de dagschool kunnen laten, of zoo verwaand zijn te meenen, dat het voldoende is, zijnen kinderen eene behoorlijke portie „aardsch slijk" te kunnen nalaten. Terecht is door de gemengde commissie voor onderwij sbelangen opgemerkt, dat het niet afzonderlijk bezoldigd zijn voor het geven van herhalingsonderwijs de onderwijzers terughoudt van het ijveren voor de herhalingsschool. Voor eene buurtschool in een Noordhollandsch dorp werden sollicitanten voor de betrekking van hoofd der school opgeroepen tegen zeker salaris — niet te hoog natuurlijk — met de verplichting in de wintermaanden herhalingsonderwijs te geven, wanneer minstens, ik meen , 5 leerlingen zich aanmeldden. Zooals te begrijpen is, bleven sollicitanten niet weg en werd er een benoemd. Tot dusver heeft hij zich weten te verschoonen van dit winterkarweitje door de ouders te belezen hunne kinderen, die voor de herhalingsschool bestemd waren, liever 's winters weer naar de dagschool te zenden, wat misschien wel in het belang is van hen, die toch komen, maar niet geschikt is om den lust van leerlingen, die de school reeds verlaten hebben, naar nog wat onderwijs op te wekken. Het denkbeeld van weer met de jongeren in dezelfde uren ter school te gaan, achten de meeste oud-leerlingen beneden hunne waardigheid. Een tweede bewijs voor de stelling van de commissie zij hier ook nog vermeld: In eene andere Noordhollandsche gemeente wilde men wel eens eene proef met eene herhalingsschool nemen, maar blijvend zou ze wel niet zijn. Het gemeentebestuur wenschte daarom per leerling, die kwam, te betalen. Ofschoon dit strijdig is met de wet, die bepaalt, dat een onderwijzer een vast traktement moet hebben, is de zaak zoo tot stand gekomen. De onderwijzer spoort hier wel tot het bezoeken der herhalingsschool aan en het gevolg is, dat zij dan ook steeds blijft bestaan. In het belang van het herhalingsonderwijs zou het dus zijn, wanneer iedere gemeente verplicht was voortgezet onderwijs te doen geven en men den onderwijzers daarvoor eene afzonderlijke belooning toezegde. Al zien wij de belangrijkheid van de opgesomde bezwaren tegen het herhalingsonderwijs niet over het hoofd, toch gelooven wij, dat de grootste hinderpaal nog niet is genoemd. Hij is deze: waar dit onderwijs is ingevoerd, voldoet het niet, omdat het gebrekkig is, rondweg gezegd, omdat het niet deugt. In het reeds meergenoemde verslag der gemengde commissie voor onderwijsbelangen, wordt dit aldus omschreven : „Terwijl meestal het peil van het (herhalings-) „onderwijs niet staat boven dat, hetwelk op de dagschool „wordt gegeven, zijn meestal in dezelfde uren en dezelfde „klassen bijeen: leerlingen, die met vrucht de gewone school „hebben doorloopen, leerlingen, die de gewone dagschool nog „bezoeken en leerlingen , wier ontwikkeling verre staat be„neden die der twee eerstgenoemde categoriën, zoodat her„halings-, inhalings- en gewoon lager onderwijs in de zoogenaamde „herhalingsschool gegeven wordt. En aangezien het aantal „leerlingen, die in te halen hebben, in vele gevallen grooter „is dan dat der anderen, is het zoogenaamde herhalingsonderwijs feitelijk inhalingsonderutijs." Dit euvel bestaat, maar kan met een enkel voorschrift worden verholpen. Er zij bepaald, dat niemand op de herhalingsschool worde toegelaten, dan na met vrucht de dagschool bezocht te hebben of anders bewijzen heeft af te leggen, dat hij dezeltde bekwaamheden en kundigheden bezit, als dergelijke leerlingen. Er zijn plaatsen, waar deze regeling bestaat. Minder gemakkelijk komt het ons voor een paar andere ondeugden van het tegenwoordige herhalingsonderwijs te bestrijden ; het beweegt zich namelijk nog te weinig op praktisch gebied en houdt geene rekening met de omgeving. Het is nog te veel geschoeid op dezelfde leest als ons onderwijs op de dagschool. De leerlingen, die reeds aan den arbeid zijn geweest en in het maatschappelijk leven hebben kunnen gluren, vinden dat onaangenaam. Het heeft in hun oog — wij mogen dit beneveld noemen, maar dat doet er niet toe — den schijn, alsof er geen onderscheid is tusschen beide soorten van onderwijs. Het heeft hunne sympathie niet, dit doet hen tegenstribbelen en menige zwakke vader — en dien hebben wij tegenwoordig in overvloed — laat zich bepraten en verleent vrijstelling. Andere ouders worden verblind door het vernisje, waarmee hunne kinderen op de dagschool bedekt worden. „Wel, wel, wat wordt daar tegenwoordig al niet „onderwezen, 'tls wel aardig, maar je hebt er eigenlijk toch „niet veel aan. Op die herhalingsschool moeten ze nog al „meer geleerdheid opdoen. De jongens worden veel te geleerd, „zij willen geen knecht, geen werkman, geen boer meer zijn. Neen, hoor! mijne jongens behoeven niet meer naar school." Zie daar ongeveer weergegeven, hoe men over ons onderwijs praat en oordeelt. Wij zullen de eersten zijn om toe te geven, dat dit oordeel onjuist is, maar geven ook terstond toe, dat ons onderwijs meer schittert, dan het door deugdelijkheid uitmunt. Het publiek ziet te weinig resultaten van ons onderwijs en toch schijnt het hem toe, dat er niet meer noodig is. Men gevoelt geene behoefte aan meer, maar wel aan ander onderwijs. Dit had de oude avondschool op voor, die vulde wel aan , die was wel anders dan de dagschool, al was het alleen maar hierdoor, dat de „meester" in de dagschool, overladen met bezigheden door het bedienen van vele en groote klassen, zijn toevlucht moest nemen tot stille bezigheden (ploeteren op de lei), maar 's avonds met eene kleine schaar op zijn praatstoel kwam en de jongens wist te boeien metmededeelingen, die nu reeds te pas of te onpas op de dagschool zijn vernomen. Wij wenschen dien ouden toestand niet terug, maar zijn toch jaloersch op de genegenheid, die men de vroegere avondschool toedroeg. Daarom roepen wij allen onderwijzers toe: de tijden zijn veranderd, verzet nu de bakens! Maakt de herhalingsschool populair, door dat zij, hetgeen op de dagschool is geleerd , leert toepassen op het praktische leven. Laat zien en hooren, laat het eene overtuiging worden, dat rekenen en lezen en schrijven , ja al onze leervakken te pas kunnen komen, neen komen, zelfs in het dagelijksch leven van den meest gewonen burger. Ziet daartoe rond in uwe omgeving , opdat gij bekend wordet met hetgeen de maatschappij, d. i. het praktische leven in het algemeen en de kring, waarin uw leerling verkeert, in het bijzonder van hem kan eischen. Zoo zijn wij gekomen tot de belangrijkste, maar ook de moeilijkste vraag, die wij ons gesteld hebben. Hoe moet het herhalingsonderwijs dan wel ingericht worden ? Vooraf zij nog eens gezegd, dat wij het wenschelijk achten het onderwijs op de dagschool in te krimpen, waardoor het in uitgebreidheid zal verliezen, doch in gehalte kan winnen. Daar moet aangeleerd zijn : nauwkeurig en behoorlijk vlug werken met geheele en gebroken getallen, het schrijven van eene duidelijke letter, het vlot en verstaanbaar lezen van voor kinderen verstaanbaren tekst, het schrijven zonder grove taalfouten en het eenvoudig, maar duidelijk uitdrukken, zoowel mondeling als schriftelijk , van gedachten , die binnen het bevattingsvermogen van kinderen liggen. Dat alles moet op de herhalingsschool worden onderhouden, terwijl de jeugd zich bezighoudt met de volgende werkzaamheden, die geheel berekend zijn op het praktische leven, om daarin nut, voordeel of genoegen te verschaffen. Wij kunnen ons in den tegenwoordigen tijd bijna geen huisgezin denken, waarin niet, zij het ook met lange tuSschenruimten eens een brief wordt ontvangen of moet worden verzonden en wat waarschijnlijk nog vaker voorkomt, zou worden verzonden, wanneer het samenstellen wat minder moeite kostte. De postverzending is zoo goedkoop geworden , dat dit geen bezwaar meer is. Op de herhalingsschool worde derhalve geleerd of voortgezet het schrijven van brieven, eene mede- deeling, een verzoek, eene bestelling of eene aanbieding behelzende. Hiermee samenhangende is eene oefening, die voor zoover wij weten, zelden wordt gehouden en toch nuttig en aangenaam is, n.1. het lezen van eikaars brieven. Wie wel eens tegenwoordig is geweest, wanneer een ontvangen brief werd voorgelezen, zal het opgevallen zijn, hoeveel moeite dit schijnt te baren. Nog sluit zich hier eene derde oefening bij aan: het beantwoorden door de leerlingen van eikaars brieven. Het zal dan uitkomen, wat ook zoo dikwijls in het leven geschiedt, dat er heel anders gelezen wordt, dan bedoeld is. Nu eens is dit een gebrek van den steller, dan weer van den lezer. Wij hebben op deze wijze eene combinatie van leervakken : lezen, stellen en schrijven van goede letters en zonder taalfouten, — geheel afgekeken uit de samenleving. Op eene natuurlijke wijze is hieraan nog te verbinden het schrijven van rekeningen en kwitantiën, men herinnere zich slechts , dat er ook brieven geschreven moeten worden, die eene bestelling inhouden. Zoo wordt het rekenonderwijs in een nieuwen vorm herhaald, met oefeningen, die uit het leven gegrepen moeten zijn, want wij hebben niet het oog op rekeningen met maten en prijzen, die denkbeeldig zijn, maar die volkomen met de waarheid en de gebruiken overeenkomen. Dat wie dadelijk betaalt, gewoonlijk goedkooper koopt, worde niet verzuimd hierbij aan te wijzen. De volgende opmerking zij hierbij nog even gemaakt: Er zijn meer menschen, die eene rekening ontvangen, dan er eene schrijven, waaruit volgt, dat er meer menschen zijn, die moeten controleeren of hunne nota wel juist is, dan ze zonder fouten moeten kunnen samenstellen. Daarom is het eene praktische en nuttige oefening den leerlingen tusschenbeide eene rekening met een paar vergissingen voor te leggen. De les : zie uwe rekeningen na, aleer gij ze betaalt, ligt hier voor de hand. Iedereen heeft betalingen te doen; zal hem dit mogelijk zijn, dan moet hij ook ontvangsten hebben en zal zijn bootje niet in het riet loopen, dan heeft hij te zorgen, dat hij steeds kan weten, hoe het met zijne kas staat, m. a. w. het begrip, dat eene eenvoudige boekhouding noodzakelijk is, worde meer en meer een volksbegrip. De vraag, of bruintje het wel trekken kan , moet vaker bij een aankoop of eene uitgave overwogen worden, dan nu geschiedt. Bovendien, wie aanteekening houdt van hetgeen hij uitbetaalt, staat minder aan het gevaar bloot tweemaal hetzelfde te betalen, blijft beter op de hoogte, wanneer en bij wien hij het goedkoopst heeft gekocht. Wie met overleg zijne inkomsten besteedt, komt tot de wetenschap, dat er nu eens een tijd is, waarin tal van uitgaven elkaar snel opvolgen , terwijl er andere tijden zijn, waarin kan worden opgelegd. Het zekerste middel om hiervan voordeel te behalen is het gebruik maken van eene spaarbank, wat door de invoering der rijkspostspaarbank bijna overal mogelijk is. Zuinigheid en spaarzaamheid zijn nog immer een paar maatschappelijke deugden, die niet genoeg kunnen worden aangeprezen en die uitstekend onderwezen kunnen worden, terwijl het rekenonderwijs wordt herhaald. Want de leerling moet niet alleen kunnen bepalen, hoeveel hij in hoofdsom heeft op te eischen, maar ook of de bijgeschreven rente wel in overeenstemming is met hetgeen, waarop hij recht heeft. En wat schieten er dan nog vele nuttige onderwerpen ter bespreking en bewerking over, als levensverzekering, ziekenen begrafenisfondsen, voordeelen van coöperatie, belastingwezen, assurantie, enz., onderwerpen, die oefeningen te over aanbieden voor het rekenonderwijs op de herhalingsschool. Ontwikkel de jeugd zoo, dat zij tot man of vrouw gerijpt de toekomstige uitgaven, geëischt als bijdragen voor dit en voor dat, kan controleeren en men ontneemt der burgerij de gelegenheid tot dat onbestemd gemopper, dat, ontwikkeld tot nijd en wantrouwen, in de samenleving steeds meer en meer doordringt en haar verbittert. Wij zeiden, hoewel nog onuitgewerkt, onze meening over de wijze, waarop het rekenonderwijs der herhalingsschool zijne leerstof moest ontleenen aan het maatschappelijk en huiselijk leven, hoe zelfs het rekenonderwijs kan leiden tot zedelijke verbetering onzer burgerij. Hoeveel onderwijs kan hieraan nog worden toegevoegd, wanneer wij bij dit deel der volksopvoeding nog gaan letten op de omgeving en den aanstaanden werkkring der leerlingen. De laatste staat gewoonlijk in nauw verband met de eerste of bepaalt de omgeving niet gewoonlijk den werkkring ? Waar in de omgeving toch veel nijverheid wordt aangetroffen, zullen vele leerlingen later en reeds zoodra zij de dagschool hebben verlaten , hun brood verdienen in fabriek of werkplaats. Niet anders is de gevolgtrekking, wanneer wij het oog vestigen op zeeplaatsen en landbouwstreken of de eldorado's der ambachtslieden. Een groot gebrek is het van vele onzer landlieden b. v., dat zij geene aanteekening houden van inkoopsprijzen, kosten van bewerking, onkosten en verkoopsprijzen hunner producten. Het geval moge eenig zijn , maar waar en bedroevend is het: Toen wij een landman eens op zijne fout wezen, kregen wij tot antwoord : ,,ja, daar doe ik niet aan; onze Lieve „Heer zal wel zorgen , dat er altijd boeren zullen blijven." Wij vragen, hoe wil zoo iemand nu op eene stellige wijze uitmaken, wat in zijn voordeel, wat in zijn nadeel is? Het gebrek aan boekhouding is hier nog veel ernstiger dan het gemis er van in de huishouding. Leerde de aanstaande boer en landman nu verschillende zaken opteekenen en verwerken, het Zou geen evangelie zijn, dat hij het ook later deed en vollediger deed, maar de kans er op zou toch vergrooten en daarmee zou voor een zeer belangrijk deel onzer natie reeds veel gewonnen zijn. Vooral nu onze landlieden steeds meer en meer in aanraking komen met het fabriekswezen , men denke aan zuivel-, beetwortelsuiker- en aardappelmeelfabrieken, nu zij coöperatieve vereenigingen oprichten voor vee- en veld- vruchtverzekeringen, voor aankoop van zaaizaden, veevoeder en kunstmeststoffen, is het veld voor stof tot praktische rekenoefeningen aanmerkelijk vergroot. De grootere en kleinere landbouwmaatschappijen spannen er zich voor om onze vee- en bouwboeren voor te lichten en met hun tijd te doen meegaan, laten de herhalingsscholen ten platte lande zorgen , dat de opvolgers van het huidige geslacht wel beslagen op het ijs komen. Zelfs dit deel onzer bevolking is meer vlottend dan vroeger, denk daarbij nog even aan de mogelijkheid der drooglegging van de Zuiderzee en nieuwe reeksen rekenoefeningen doemen voor u op, als gij er op wijzen wilt, hoe er rekening te houden is met verschillende wijzen van in- en verkoop, op verschillen tusschen arbeidsloonen en prijzen der levensbehoeften, tusschen land- en inhoudsmaten. Wij hebben wel voor het geheele land één stelsel van maten en gewichten , maar de oude, plaatselijke maten en gewichten zijn daarmee niet verdwenen. De eerste, de wettelijke, kunnen steeds als maatstaf worden aangelegd en zoo is vergelijking steeds mogelijk en kan de waardebepaling met gewisheid geschieden. De les: vergis u niet en wik en weeg, eer ge besluit, kan nog immer niet genoeg herhaald worden en die kan op de herhalingsschool met cijfers, die niet liegen, gedaan worden. 1) Wat wij hier ter verduidelijking onzer meening aanvoerden door een blik te werpen op het gebied van landbouw en veeteelt, brenge men over op dat van zeevaart, visscherij , nijverheid of der ambachten en men zal tot de overtuiging komen, dat omgeving en aanstaand arbeidsveld moeten meespreken, waar het herhalingsonderwijs wordt geregeld. 1) Eene proeve van rekenoefeningen van deze soort en deze strekking is geleverd in het «Praktisch Rekenboek" voor de hoogste klas der Volksschool en de Herhalingsschool door P. Benjaminse en C. Otter: A. Huisgezin en Maatschappij, B. Landbouw. Uitgave van Herms. Coster en Zn. te Alkmaar. Laat ons nu nog eens zien, zij het het ook in vogelvlucht, welke leerstof er nog rest. Onze tijd eischt meer dan vroeger een maatschappelijk meeleven. Daartoe is noodig, dat de burger kennis bezit van wat de samenleving van hem vraagt en hem aanbiedt. Dat kan worden gehoord , maar gewoonlijk rustiger en kalmer worden gelezen. Men denke ook hieraan bij de keuze deileerstof voor de leerlingen der herhalingsschool. Leiding is hier werkelijk niet overbodig: godsdienstige en socialistische dwepers, die meer voelen dan denken, zijn er helaas meer dan genoeg. Dat wij niet enkel aan verstandsontwikkeling denken, moge men afleiden, waar wij er op aandringen, dat op de herhalingsschool gelezen moeten worden goed geschreven verhalen, die aller aandacht spannen en den lust tot voorlezen in den huiselijken kring bevorderen. Waar ik eene keus moest doen voor een geschikt leesboek, zou ik het oog niet laten vallen op de meeste gewone schoolboeken, die mij al te veel op bloemlezingen gelijken, maar op werkjes, die één of slechts een paar verhalen bevatten en tot nog toe slechts een plaats hebben verworven in de schoolbibliotheken*). Ook hier hebben omgeving en aanstaand bedrijf stem in het kapittel. Geen bedrijf of ambacht, of de pers heeft gezorgd voor populaire of wetenschappelijke lektuur erover. Nog al te zeer bestaat de meening, dat men wel van vader en grootvader kan leeren, maar dat er geene leering valt te putten uit schriftelijke (gedrukte) mededeelingen. De school voor voortgezet onderwijs heeft dat verouderde begrip te verdrijven; met de stukken in de hand, is dit mogelijk. Men kan hier de proef op de som leveren door iets tot werkelijkheid te maken, wat is beschreven en werd gelezen. Er wordt b. v. in een boek meegedeeld, hoe eene zekere zaadsoort aan *) b. v. „Frans Naerebout" door J. Stamperius. den grond moet worden toevertrouwd, welke voorzorgen moeten worden genomen, wat men doen, wat men laten moet ten vóordeele van de plant, die zich er uit zal ontwikkelen. Men leze dit eerst tezamen en daarna worden alle voorgeschreven maatregelen in acht genomen en verricht. De handelwijze en de uitkomst, beide zijn eene heerlijke, aangename, en nuttige les.*) Dat hier voetangels en klemmen liggen , behoef ik u niet te verzekeren ; maar waar vindt een onderwijzer die niet ? Er wordt van 'ons geslacht gezegd, dat het snel en vluchtig leeft en een vandaag ontworpen plan morgen uitgevoerd wil zien, om er reeds uiterlijk overmorgen de vruchten van te plukken, vooral wanneer het maatschappelijke en staatkundige hervormingen betreft. Gelukkig bezitten wij als menschen ook nog een anderen karaktertrek nl. eene aangeboren nieuwsgierigheid, niet het minst naar het verleden van ons geslacht. Bevrediging van deze laatste neiging kan genezing brengen voor de eerstgenoemde kwaal, m. a. w. de geschiedenis leert ons, dat iedere omwenteling eene reeks van jaren is voorbereid en eene reeks van jaren behoeft, voor zij die vruchten afwerpt, welke haar doen zegenen. Op de herhalingsschool kan eenvoudig en toch duidelijk de geschiedkundige ontwikkeling van ons volk en onze staatsinstellingen behandeld worden. Eene vergelijking tusschen de inrichting van ons tegenwoordig en vroeger staatsbestuur blijve hier niet achterwege. De leerlingen der herhalingsschool van heden hebben toch meer kans dan ooit te voren geroepen te worden , zij het dan ook slechts door het uit- *) Wie hier de opmerking mocht maken, dat de winter toch geen geschikte zaaitijd is, zij gezegd, dat einde Februari wel degelijk sommige zaden aan den grond kannen worden toevertrouwd. Bovendien de meeste leerlingen zullen er niets tegen hebben, 's zomers een gedeelte van hun vrijen tijd op te offeren voor eene dergelijke proefneming. brengen van hunne stem, — den staat mee te helpen besturen. Het veld der geschiedenis is zeer uitgestrekt, daarom zal er van een geheel overzien zelfs in de herhalingsschool wel nimmer sprake kunnen zijn. Men bedenke, dat het verstandiger is een klein gedeelte van een heideveld goed te ontginnen, dan het geheel onvolkomen te bewerken of het slechts als jachtveld te gebruiken. Doe zoo ook, waar men geschiedenis zal onderwijzen, eene keuze, meer berekend om den ontwikkelingsgang van instellingen en van de beschaving te doen uitkomen, dan om ieder bloedig heldenfeit af te malen, tenzij men met eene goede bedoeling tegenover elkaar wil stellen den oorlogsheld en den man van genie, die ons eene gewichtige uitvinding bezorgde. Het zal ons misschien door den historicus kwalijk worden afgenomen, maar wij wenschen de geschiedenis niet te onderwijzen om de geschiedenis, maar als bron voor gesprek, leesstof, stijloejening en nuttige wenken voor ons leven in de maatschappij. Ook het onderwijs in de aardrijkskunde kan slechts hier en daar eenen greep doen. Aardrijkskundige namen staan niet op den voorgrond , al zal menige naam van stad, rivier of gebergte genoemd en onthouden kunnen worden, wanneer maar gezorgd wordt, dat hij genoemd worde in verband met een begrip, dat wij wenschen te ontwikkelen. Meer dan misschien bij eenig ander leervak, hange de keus hier uitsluitend af van de toekomst en de omgeving onzer leerlingen. Aan de bewoners onzer polderstreken zouden wij toch heel wat anders onderwijzen, dan aan die onzer zeekusten of rivieroevers. Wij leven in de eeuw , waarin onze kennis der natuur heel wat is verruimd , waarin verschillende natuurkrachten zijn benut om in het maatschappelijk en huiselijk leven van dienst te zijn. Niet te verwonderen is het, dat daarom wel eens gedweept wordt met het onderwijs in de kennis der natuur. Bij het streven naar eene zekere volledigheid is het terrein voor dit onderwijs zoo uitgestrekt geworden, dat men er op de lagere school verlegen mede is geraakt en de wetgever er zich afgemaakt heeft met het vage : men onderwijze de beginselen van de kennis der natuur. Het eenvoudigste meegedeeld uit de gezondheidsleer naar aanleiding van de behandeling van het menschelijk lichaam is waarschijnlijk het meest praktische voor iedereen , verder is het weer de plaats, waar de leerling woont, die het uitgangspunt van dit onderwijs bepaalt, evenals de wijze, waarop het moet worden voortgezet, om voor het leven , d. i. hier voornamelijk het bedrijf, het meeste nut af te werpen. Onze meeste plattelandsbewoners zijn bij den landbouw of de veeteelt betrokken en zoo is het niet te verwonderen, dat zij, die het wel meenen met deze medeburgers en die overtuigd zijn, dat theorie en praktijk zich moeten paren om het weerstandsvermogen tegen „slechte jaren" en de „concurrentie" te sterken, steeds aandringen op landbouwonderwijs. Op dergelijke plaatsen moet het onderwijs in de beginselen van de kennis der natuur dus beteekenen: onderwijs in landbouwkunde, eigenlijk zouden wij nog liever zeggen: de leerstof voor het vak „kennis der natuur" moet zoodanig gekozen zijn, dat het de natuurkundige wetenschap, die ten gerieve van den landbouw en de veeteelt kan dienen, verheldert en het de aanstaande boeren en landbouwers ontwikkeld genoeg maakt om eenen cursus over eenig onderdeel van hun bedrijf met gemak en dus met vrucht te kunnen volgen en het kunnen lezen, van wat voor hen op dit gebied wordt geschreven. De leerling moet gewend worden juist waar te nemen, het waargenomene op te teekenen, verband te brengen tusschen waargenomen verschijnselen en het trekken van besluiten, d. i. leeren kiezen met te weten waarom. Ieder gewoon onderwijzer is genoegzaam ontwikkeld om zijne leerlingen hier ten gids te kunnen zijn, wanneer hij het maar niet beneden zich acht een oog te slaan in het bedrijf van zijne dorpsgenooten en „zijne hoogheid" het toelaat ook — eens over koeien, mest, landbouwproducten, enz. te spreken, er wat over te lezen en er eens over na te denken. Nog komen aan de beurt om even te bespreken het onderwijs in de nuttige handwerken voor meisjes en slöydonderwijs voor jongens. Het eerstgenoemde onderwijs is reeds populair geworden, het laatste telt genoeg kampioenen om er bij voortduring eene lans voor te breken. Dat het onderwijs in de nuttige handwerken voor meisjes nog wat voortgezet dient te worden, na de gewone schooljaren, onze huismoeders zijn daarvan , geloof ik, genoeg overtuigd om hier onze bondgenooten te zijn. Op de lagere school kunnen dan de „handgrepen" worden geleerd, op de herhalingsschool komt het er toe, te laten zien, dat met het geweer moet worden „geschoten." Waar de herhalingsschool een vrij sterken aanvoer van leerlingen heeft, die de „bouwambachten" beoefenen, kan teekenen worden onderwezen in plaats van een ander, voor hen van minder beteekenis zijnd leervak. Deze laatste opmerking voert ons tot eene andere. Nergens zullen alle vakken, die wij de revue lieten passeeren, onderwezen kunnen worden, of de geheele herhalingsschool zou aan dezelfde kwaal gaan lijden, die ons gewoon lager onderwijs ondermijnt, d. i. aan overlading, aan te veelheid van vakken. Voor iedere herhalingsschool in het bijzonder moet worden gekozen, datgene, wat de algemeene ontwikkeling kan vergrooten en datgene, wat voor de bijzondere levensomstandigheden harer leerlingen past. Ten slotte vragen wij : wat kan er gedaan worden om het herhalingsonderwijs ingevoerd te krijgen? Wie ons tot dusver gevolgd heeft, zal niet geheel met zijn antwoord verlegen zijn. Wij zouden de verspreide opmerkingen nog eens kunnen herhalen, wij geven er echter de voorkeur aan het woord te geven aan de gemengde commissie voor onderwijsbelangen, waar zij in haar tweede jaarverslag op bl. 38 schrijft: „Op deze vraag luiden de antwoorden: voer leerplicht en „kosteloos onderwijs in en zoolang dit niet kan: 1°. wek „de ouders op en licht ze voor omtrent het hooge belang „van dit onderwijs voor de toekomst hunner kinderen; 2°. „zoek de medewerking te verkrijgen van de werkgevers, opdat „deze a. geene kinderen aannemen als werkkracht, tenzij zij „de lagere school met vrucht hebben doorloopen en b. zich „verbinden om hunne jeugdige werklieden van de herhalingsschool (of ambachtsschool) te doen genieten; 3°. vuur de „gemeentebesturen aan, opdat zij zich aan dit onderwijs, „meer dan tot heden veelal geschiedt, laten gelegen liggen; 1) „4°. prikkel de onderwijzers tot ijver om dit onderwijs, dat „door de wet bepaaldelijk verplichtend is gesteld, zooveel en „zoo goed mogelijk in te richten naar de wezenlijke behoeften „der leerlingen, door hen voor deze lessen afzonderlijk te „beloonen in verhouding tot het aantal leerlingen en den „aard van het te geven onderwijs; 5°. wek den lust bij de „leerlingen op door zorg te dragen voor goede leermiddelen, „geschikte uren, prijzen enz.; 6°. let op de verbetering van „de maatschappelijke toestanden, in verband met het relatiefschoolverzuim , op betere inrichting der lagere school in „kleinere klassen, opdat meer leerlingen de hoogere klassen „bereiken en dus ook straks meer leerlingen zich voor de „goed ingerichte herhalingsschool kunnen aanmelden; 7°. „zorg, dat het herhalingsonderwijs goedkoop zij en dat slechte „wegen en te groote afstanden voor zoo weinigen mogelijk „oorzaak zijn om dat onderwijs te verwaarloozen, enz." Werd ons gevraagd, die lijst is zoo lang, wat zijn in uw oog de voornaamste der voorgeschreven middelen ? Wij zouden antwoorden: „m aak uw gewoon lager onderlijs deg r lijk er, maak uw h erhalingsonderwij s „praktischer en help mee zorgen voor de noo- 1) De Commissaris der Koningin in de provincie Groningen is in deze reeds voorgegaan in zijne eircnlaire aan de Burgemeesters, naar aanleiding der oproerige tooneelen in zijue provincie. dige financiën, om voorbeelden te kunnen "stellen van goed herha 1 ingsonderwij s, want „leeringen wekken, voorbeelden trekken. Onze ijdelheid is groot genoeg om te hopen, dat hetgeen wij neerschreven, bevorderlijk moge zijn voor de invoering van doelmatig voortgezet lager onderwijs voor het „volk. Bij de Uitgevers dezes is mede verschenen] PRAKTISCH REKENBOEi VOOR DE Hoogste Klasse der .Volks J EN DE Herhalingsschool, DOOK I P. BEIJI1IINSE, hoofd der school te Warmenhuizl EN C. OTTER, hoofd dep school Ie Koedijk. { Stukje A: „Huisgezin en MaatschaJ Prijs /' O , 30. Stukje B: „Landbouw." Prijs f 0, 25.