[ BIBLIOTHEEK Dr. ABRAHAM KUYPERSTICHTING Gunning.Dr.J.H.- Jhz. -■ De Chasidim .' V ƒ C ( O* 4» ;,w 1 ; tf » > i i 00543 I DE CHAS#0 'vV * "s - 6 ^ EENE BLADZIJDE UIT DE GESCHIEDENIS TAN HET IIEDENDAAGSCHE JODENDOM. EENE VOOELEZIWG DOOR DB. J. II. GUNNING JHz. PUK1I1KANT Tl'. GOUDA. MET VELE AANTEEKENINGEN. TE GRONINGEN BIJ J. B. WOLTERS, 1891. VOORREDE In de hoop dat deze lezing, met de bijgevoegde aanteekeningen, strekken moge tot vermeerdering van de belangstelling in Gods oude volk, geef ik haar in het licht. Opdat ook de eenvoudigste lezer dit boekske zou kunnen verstaan, heb ik alle aanhalingen uit vreemde talen vermeden, en zelfs min of meer ongewone uitdrukkingen, die aan theologen zeer bekend maar voor ongestudeerden misschien hier en daar wat vreemd zijn, in het bijgevoegde Register nog nader verklaard. Daardoor zal dit geschrift nu voor een ieder toegankelijk zijn, en naar ik hartelijk hoop, dezen en genen wat nader bekend maken met Israël, dat wij liefhebben om der vaderen en om Jezus' wil üouha, 12 Januari 1891. J. H. G. JHz. ') Voor de toezending van eene aankondiging of beoordeeling van dit werkje houd ik mij vriendelijk aanbevolen. Mijne hoorders! Daar is een volk op aarde dat zelfs hen die aan wonderen niet willen gelooven, menigmalen heeft doen uitroepen: »Zij zijn een wonder in onze oogen!" Verdrukt tot in het ongeloofelij ke x), erger mishandeld door de christelijke natiën dan de negers door de arabische slavenjagers, of onze voorvaderen door den spaanschen tyran; eeuwen lang beurtelings vogelvrij en tot het eigendom van hebzuchtige vorsten verklaard, die hen naakt uitschudden en tot den bedelstaf brachten — en nochthans talrijk, rijk en machtig, en hun vijanden altoos weer overwinnend — zietdaar Israël zooals het uit elke verdrukking te voorschijn komt! Hoevele volkeren bloeiden niet toen het Joodsche volk woonde in Kanaiin — geen enkel is er meer van overgebleven. Feniciërs, Egyptenaren , Koesjieten, Arameërs, Babyloniërs , Ninevieten — allen zijn zij van den aardbodem verdwenen. Alleen de stam van Israël bood weerstand aan alle stormen des tijds. En dat terwijl alle menschelijke krachten hebben samengespannen om hem te vellen. Reeds in het begin onzer jaartelling, bij de verovering van Jeruzalem, zijn meer dan een millioen menschen gedood. waaronder de krachtigsten en ondernemendsten des volks. Onder Trajanus, onder Hadrianus, ja bijkans onder eiken opvolgenden keizer, op nieuw bloedbad na bloedbad, soms van tienduizenden Joden tegelijk. Tot diep in de Middeleeuwen zijn de wreedste vervolgingen bijkans aan de orde van den dag. Te Keulen werpen zich in het jaar 1096 ruim 200 Israëlieten in den Rhijn, om aan de slachting te ontkomen — men vischt hen op, om ze daarna te wurgen 2). In het jaar 1348 werden alleen in de stad Straatsburg 600 brandstapels voor Israëlieten opgericht, ja in een vlek als Chinon, niet ver van Tours, voor 160 Joden tegelijk, mannen en vrouwen, die op ééneu dag verbrand zijn. Jan van Arragon beroemde zich er 50,000 te hebben omgebracht. Anderhalve eeuw later drijven Ferdinand en Isabella 600,000 3) nijvere en kunstvaardige 1 onderdanen uit hun land, wien men geen andere misdaad ten laste kon leggen dan dat zij zonen Abrahams waren, en waarvan duizenden en nogmaals duizenden van gebrek en ellende stierven 4), en Torquemada, de Groot-Inquisiteur, heeft er — hij alleen — bij de 100,000 doen vermoorden, alles ter eere Gods, »ad majorem Dei gloriam" h). En toch .... Israël groeide ondanks deze onmenschelijke verdrukking gestadig voort, een levende illustratie van de wapenspreuk onzer geliefde Regentes: »palma sub pondere crescit" (de palmboom wast onder den druk) 6). Eeuwen lang in hun ghetto's 7) opgesloten, waar nimmer zon en frissche lucht in de woningen binnenkwam, en nooit ook maar de meest primitieve zorg door de stadsregeermgen aan hen besteed werd, al moesten zij ook tienmaal meer opbrengen dan een andere klasse der burgerij, is evenwel hunne levenskracht onverwoestbaar gebleven. Zelden of nooit hebben zij van die vreeselijke epide' miën der Middeleeuwen te lijden gehad, die de christenen bij honderdduizenden wegrukten. De pest, de zwarte dood gingen Israels huizen voorbij 8). Bijna altoos overtroffen hunne geboorten verre die der christenen. In Frankrijk — waar trouwens het zedelijk leven lager staat dan in de meeste beschaafde landen der wereld — hebben zij zevenmaal meer kinderen dan de Roomschen. Maar ook in Pruisen staat hun vermeerdering tot die der Katholieken als drie tot een, en overtreffen zij ook die der Protestanten met het dubbele. De zelfmoord, in onze christelijke maatschappij altoos breeder verhoudingen aannemend, komt onder de Joden slechts bij hooge uitzondering voor. En als ik nog één cijfer mag noemen — het is er een dat ons ten diepste beschamen moet — in dat zelfde Pruisen komen op 100,000 zielen bij de Joden slechts 67, maar bij de christenen niet minder dan 280 onwettige geboorten voor 9). Is daar geen levenskrachtiger volk, er is ook geen rijker natie op aarde 10). Eeuwen achtereen heeft men hen stelselmatig leeg geroofd en leeg geplunderd. Vooral sedert de kruistochten begon hunne ellende op groote schaal "). De koningen decreteerden somwijlen op éénmaal alle schulden van christenen aan Israëlieten voor afgedaan en gekweten, en brachten hen daardoor vaak tot den bedelstaf 12). Eduard de Belijder13) van Engeland maakte alle Joden, en dus van zelf ook hun geld en hun goed, waarom het toch te doen was, tot het eigendom der kroon. Op de pijnbanken perste men hun, onder helsche martelingen, het geheim af waar ze hunne schatten voor het oog der christelijke speurhonden verborgen hadden, en met behulp van la hartige proselieten, die voor geld en macht hun verdrukte broederen verrieden, wist men ook de verborgenste schuilhoeken te ontdekken. In sommige staten zijn eerst in het begiu (lezer eeuw 14), ja in het allerchristelijkste van alle landen, in den Pauselijken Staat 15), pas met den val van den laatsten Pauskoning (God geve dat Pio Nono de laatste blijvel) de onwaardigste en onedelste belemmeringen en kwellingen voor hen opgeheven. En toch .... nauwelijks begon er iets van den adem der nieuwere tijden ook over Israël henen te gaan, nauwelijks waren de oude uitzonderingswetten, die hen tot den rang van paria's doemden, opgeheven, en konden zij als vrije burgers zich in een vrij land bewegen, of hun invloed wies bij den dag lfi). In Europa is het grootste gedeelte van de Pers en van de Bank, die twee machtigste factoren in het maatschappelijk leven van onzen tijd, in hunne hand 17), en beheerschen zij de publieke opinie 18). In vele streken van Oostenrijk en Hongarije, van Rumenië en van Rusland, zijn zij de onbetwiste bezitters van allen grond, en hebben zij allen winstgevenden handel in hun bezit. In Frankrijk zijn de familie Rothschild, in Turkije Baron Hirsch, in Rusland Samuël Salomonovitch als spoorwegkoningen oppermachtig. Nooit is, zelfs niet onder de Caesars van Rome, zóóveel kapitaal in de macht van enkelen gekomen, als thans bij de Joden. Alle groote staatsleeningen komen uit hunne kantoren voort. Eene betrouwbare berekening schat het fortuin der Rothschild's op twee duizend millioen franken, en, hoewel zij in Duitschland slechts 1/90 deel der bevolking uitmaken, is ongeveer 1j7 van al het grondbezit daar te lande hun eigendom 19). Zóó leeft daar, over heel de wereld verspreid 2n), het oude Godsvolk voort, in duizend stukken verdeeld, en nochthans één21). Vervolgd gedurende meer dan 25 eeuwen22), nochthans talrijker dan ooit te voren. Zonder koning en zonder priester, nochthans op weg om alle natiën te beheerschen. Zonder vaderland, nochthans in alle landen zich bezitting verwervend. Onder alle volken verspreid, in de meeste als medeburgers opgenomen, nochthans nooit er mede samengesmolten, en overal en boven alles Jood blijvend 23j. Sedert achttienhonderd jaren zonder tempel, nochthans de éénheid van zijn geloof behoudend. Alle talen der wereld sprekend, nochthans zijn eigen taal bewarend, die geen der andere volken verstaat. Zóó gaat daar Israël als een wandelend raadsel zijnen weg door de wereldgeschiedenis, en indien daar één bewijs is, zelfs voor het hardnekkigste ongeloof van kracht, om de onveranderlijkheid van Jehova's Raad te bevestigen, dan zien wij het in de Joden. Zij zijn het wonder der historie 24). Na dezen blik op hunne uitwendige verschijning , zij het mij vergund u een kijkje te geven op hun inwendig bestaan. Ik wensch u eene bladzijde uit hunne rijke geschiedenis te doen lezen. Niet die 1* waar gij (1e profeten en zangers hoort spreken in hunne onsterfelijke taal — zij is u bekend uit onze en hunne heilige schriften. Niet die ■waar gij ontgloeit van bewondering en medelijden voor die heldenschare der Makkabeën , als zij tegen het bedorven Hellenisme het zwaard des geloofs aangorden, of waar gij met ontroering hunne ach! zoo spoedig weer verkwijnende glorie in Spanje, Provence en Italië gadeslaat de geschiedenis zal u ook dat wel verhaald hebben, al zou het u gewis niet verdrieten ook bij dat zonnig verleden eens samen stil te staan, [k wensch u thans bij het Heden te bepalen, u op het hedendaagsche Israël te wijzen. Niet op het Joodsche leven, zooals wij dit in ons vaderland kunnen gadeslaan, over het algemeen rustig en gestadig zich ontwikkelend, onder de meest liberale en verdraagzame Regeering die zich denken laat 25) — op de gemoedsbezwaren van onze Israëlietische medeburgers wordt gewoonlijk vrij wat meer gelet dan op die der Protestanten 28)! — maar op een vreemde verschijning in het Jodendom, door de strenge orthodoxen onder hen even nadrukkelijk bestreden als door hun verliclitste liberalen, op een kranke openbaring van mysticisme, op den anders zoo nuchteren stam van Israëls godsdienst ingeënt, en tot verbazing van velen nog altoos bloeiende, ja zich uitbreidende van dag tot dag. Het zal voor de meesten uwer wel eene vreemde wereld zijn in welke ik u ga binnen leiden , maar ik hoop dat gij u niet zult beklagen ook daarvan u een weinig den sluier te zien opgelicht 2T). Hebt gij wel eens een Talmoed gezien? Velen uwer wellicht nog nooit. Het is de groote bron voor handel en wandel van den Israeliet, het »corpus juris" van het Judaïsme in zijn volsten omvang. Het' is geene gemakkelijke zaak te zeggen, wat die Talmoed eigenlijk is, en er zijn gewis maar weinig stervelingen die hem geheel gelezen hebben, en nog minder die hem geheel verstaan. De uitgave die ik bezit28) beslaat, over 13 deelen, elk grooter dan het grootste folioformaat onzer Statenbijbels, en soms29) tienduizenden van Hebreeuwsche letters op ééne pagina tellende, ongeveer 8900 bladzijden fijnen druk30), die als gij haar inhoud. met de noodige toelichting, in goed-ver'staanbaar Hollandsch zoudt willen weergeven, stellig vijfmaal zoo groot zou worden, dat is ongeveer 27 a 28 maal zooveel als een oude Statenvertaling, met de volledige kantteekenmgen er bij ). In dit reuzenwerk vindt gij nu letterlijk van alles: aardrijkskunde, geschiedenis, wetsverklaring, grammatica, geslachtslijsten, wijze regelen voor het leven, geheime tooverkunsten, astrologie, medicijnen, poëzie, botaniek, philosophie, socialisme, theologie niet het minst; alles, alles wat het Jodendom in meer dan vijfhonderd jaren heeft geleerd, gehoopt, geleden, geworsteld, gedroomd, gefabeld, gezondigd , vindt hier zijn uitdrukking of althans zijn reflex, zijn nawerking terug. En niet alleen voor Israël, maar ook voor de kennis van tal van andere volken der Oudheid zijn hier een menigte van de kostbaarste mededeelingen te vinden 32). De Talmoed is evenmin uitsluitend een godsdienstboek als een wetsboek, evenmin een bron voor geschiedenis en ethnologie, als voor oudheidkunde of Joodsche rechtsen zedeleer; hij geeft van dit alles wat. zelfs heel veel, maar zonder zich voor één dezer takken van wetenschap als uitsluitende of directe kenbron uit te geven 33). Hij wil slechts, gelijk zijn naam reeds aanduidt, «studie, onderricht" verschaffen, en dan voornamelijk onderricht over de toepassing der Joodsche beginselen op heel het godsdienstige en maatschappelijke leven van den Israëliet 34). Geen boek ter wereld dat zóó verschillend beoordeeld is als deze Talmoed. Beurtelings hemelhoog verheven en met de diepste verachting gesmaad, heeft hij al de stadiën die tusschen deze beide uitersten in liggen, moeten doorloopen, en zelfs onder de weinigen die hem werkelijk kennen, schatten zelden twee personen hem even hoog. Geen wonder ook! Het is even gemakkelijk een boekdeel te vullen 3;>) met de dwaasste 36) invallen, de onbekooktste voorstellen, de meest vieze en weerzinwekkende schilderingen, het kinderachtigste bijgeloof en de belachelijkste fabeltjes, als een even omvangrijk geschrift samen te stellen uit de schoonste en treffendste bladzijden, vol van de reinste poëzie, de diepzinnigste wijsheid, de zuiverste zedeleer 37) — en beiden uit denzelfden Talmoed geput! De anti-semieten — voor wier onzalig optreden Gods ontferming ons vaderland beware — wijzen u op bladzijden vol van gloeienden haat tegen alle niet-Israëlieten 38), waar de verbitterde Joden als met vlammend schrift een eeuwigdurenden krijg tegen heel de wereld op zich nemen; de vrienden van den Talmoed begraven u als onder citaten, die eene humaniteit en algemeene menschenliefde verkondigen, die gij niet genoeg bewonderen kunt, wanneer gij u indenkt in welke tijden zij zijn terneergeschreven, en onder welke omstandigheden die woorden gesproken zijn, ja willen u bewijzen dat al hetgeen de prediking van den Heere Jezus zoo treffend en .schoon maakt, nergens anders dan aan het Jodendom ontleend is 39). Het gaat met den Talmoed als met dien man die een granaatappel opat met schil en al. Een bittere smaak in den mond en hevige pijnen waren het gevolg er van. Toen een wijze rabbi dezen dwaas zag, plukte hij een granaatappel van den boom, ontdeed hem van de harde en bittere schil, en at de smakelijke vrucht met groot genot op. Wie zóó den Talmoed weet te gebruiken, en 't edele yan het onedele vermag te onderscheiden, zal voor het eene zoowel als voor het andere uiterste bewaard blijven 40). Maar hoeveel goeds men ook van dit reusachtige boek zeggen moge, dat al even grimmig vervolgd is geworden, als het volk welks glorie het uitmaakt41), zijn invloed op het groote geheel van dat volk is niet gezegend geweest. In hem kwam die geest van uitwendige wettelijkheid en wetsvervulling tot alleenheerschappij, waartegen de Heere Jezus reeds met zoo zieldoorborenden ernst heeft gewaarschuwd42), en waardoor Paulus zijn volk met zoo teedere , innige liefde, maar ook met zoo diepgaand medelijden, gekromd zag onder het zware juk zijner Farizeën 43), en die tot op den huidigen dag toe Israël gebogen houdt onder een last van bijkans ontelbare, onvervulbare geboden en verboden44), inzettingen van menschen, die allen gewillig, zij het dan ook vaak zuchtend45) als goddelijke voorschriften erkend worden 46), en die een gevoel van werkheiligheid en werkgerechtigheid aankweeken, waardoor diepe en zuivere zondenkennis bijkans onmogelijk wordt gemaakt47). Terwijl in bijkans alle beschaafde landen de Joden onder den schandelijken druk der christelijke vorsten moesten zuchten, en tegenover de vreeselijkste beschuldigingen machteloos waren , daar hunne aanklagers tevens als hunne rechters zaten, en hunne uitroeiing als een Gode welbehagelijk werk beschouwden; terwijl zij in Polen, waar het veelbelovend morgenrood eener vrijere levensbeschouwing maar al te spoedig door den nacht van het Kabbalistisch talmoedisme vervangen werd 48), en in geheel het Oosten van Europa, nog in de zeventiende en achttiende eeuw, overal zelfs beneden de lijfeigenen geplaatst, en van alle ambten en de meeste handelsbetrekkingen uitgesloten waren; terwijl zij eene afzonderlijke kleeding moesten dragen49), opdat een ieder hen als de van God en menschen vervloekten zou herkennen, en vrijelijk smaden en beschimpen mocht 50); terwijl, in één woord, alle machten daarbuiten zich tegen hen vereenigden, waren zij onder elkander niet minder tyrannisch en verdeeld. Het was reeds in de dagen van Jezus bij de Farizeën en Schriftgeleerden gebruikelijk te spreken van een »am haarets" , eene schare die de wet niet kent en vervloekt is 51), en in later tijd werd de klove tusschen geleerd en ongeleerd steeds grooter 52). Hoe meer de verklaring en uitbreiding der mondelinge wet aanwies, hoe onmogelijker het voor een gewoon arbeider en handwerksman werd, zich deze reusachtige massa der talmoedische bepalingen eigen te maken, die eindelijk in den algemeen als normatief erkenden «Sjoelclian aroech" 53) gecodificeerd werden. Zoo kwam hij dus, vaak tegen zijn wil en nog vaker buiten zijn weten, tot overtreding der honderden voorschriften zijner rabbijnen, die dan van hun kant met diepe minachting op deze onwaardige, onkundige volksgenooten neerzagen. De Joden werden feitelijk in twee kasten gescheiden: de morenoe's 54), de talmoedisch geleerden, uit wier midden de rabbi's55) voortkwamen, die met een bijkans goddelijk gezag over de anderen heerschten, die gewoonlijk Prostaken 56) of Idioten 57) genoemd werden, het domme, de W et niet kennende plebs, dat geen enkel gemeente-ambt bekleeden mocht, en zelfs in hun gewaad zich van de hoogere klasse moest onderscheiden. Een ieder die eenigszins met Israël en zijne geschriften bekend is, verstaat het woord des Heilands: »Zij binden lasten die zwaar zijn en kwalijk om te dragen, en leggen ze op de schouderen der menschen. Wat is niet — om slechts één enkel voorbeeld te noemen — het slachten van het vee, en alles wat er mede te samenhangt, tot in de fijnste bizonderheden uitgewerkt! Hoe minder de schriftelijke wet er over heeft, des te uitvoeriger de voorschriften der rabbijnen S8). En zóó is het bijkans met ieder stuk van het religieuze of burgerlijke leven 59). Geen stap kan de Israëliet doen, of hij loopt gevaar een of ander gebod te overtreden. Geheele foliobladzijden zijn volgeschreven over de vraag of men een ei mag eten dat op Sabbat gelegd is, of men op dien dag een splinter uit zijn hand mag halen 60), hoe groot het gat mag zijn in eene Nieuwjaarstrompet, om het instrument niet ongeschikt voor den dienst te maken, enz. enz. En nu meene toch niemand dat deze onderwerpen slechts door droge kamergeleerden ter wille van de theorie op papier zijn gebracht — °neen, zij beheerschen de geheele praktijk van het Israëlietische leven, en worden op alle talmoedscholen, vooral in orthodoxe gemeenten, met vlijt behandeld, en den kinderen ingeprent. Treden wij zulk eene school («cheder" genoemd) binnen, gelijk zij nog bij honderden, vooral in het Oosten van Europa bestaan, waarbij ik u in deze ure toch bij voorkeur bepalen wil61) Nog heden ten dage gaat meer dan de helft der Joodsche kinderen van Galicië en Polen daar ter leering. Met zijn vierde, op zijn laatst met het vijfde jaar, wordt het kind in deze folterkamer opgesloten, om daar tien uren daags 62). in eene atmosfeer die met elke beschrijving spot, bijna voortdurend met één en dezelfde zaak te worden bezig gehouden. In een kamer, waarin misschien een twintigtal leerlingen behoorlijk zou kunnen geplaatst worden, zijn soms zeventig, tachtig scholieren op de smalle, hooge, onzindelijke banken saamgedrongen, terwijl sommigen heel geen zitplaats verkrijgen kunnen. Kinderen van 8 a 9 jaren ontvangen reeds onderwijs uit de talmoedische tiactaten »Gittin" en »Ketoebot", over scheidsbrieven en huwelijksverdragen handelend 63). Leerlingen en onderwijzers zien er beiden even haveloos en armzalig uit, veelal in hemdsmouwen en barrevoets. Met een langen stok worden de onwillige of onkundige slachtoffers herhaaldelijk gekastijd, een slechte tabakspijp maakt de reeds bedorven lucht volkomen tastbaar, en zóó worden hier jaar in jaar uit de meest onnoodige, onpraktische, onbegrijpelijke stellingen en leeringen aan Jong-Israël ingeënt en ingestampt 64). Is het wonder dat zulke kinderen tot domme, fanatieke Joden opgroeien, voor wie al wat buiten hun beperkten horizont ligt, gruwelijke zonde en Gode mishagende werelddienst is? Is het wonder dat ook uit den boezem van Israël zeiven herhaaldelijk pogingen zijn aangewend om aan deze jammerlijke toestanden een einde te maken? Wij herinneren u slechts aan de grootsche gift van meer dan 50 millioen franken, door Baron Hirsch in onze dagen gegeven, en bestemd om in de zoo verwaarloosde gemeenten van Polen, Galicië en Rusland goede Joodsche scholen te bouwen, waar de jeugd niet enkel in de rabbinistische spitsvondigheden, maar in al de kundigheden van het moderne leven zal worden onderwezen. Men kan er echter zeker van zijn dat deze liberale denkbeelden op een geweldigen tegenstand bij de orthodoxe rabbijnen zullen stuiten 65), indien zij er al niet door verijdeld worden. Niets duchten zij, niets haten zij meer dan de wijsheid en leeringen der gevloekte Edomieten 66). Maar reeds veel vroeger heeft zich, bijkans gelijktijdig met Mendelssohn, den strijder voor kennis en verlichting 67), midden uit deze ultratalmoedische atmosfeer, eene reactie geopenbaard van de verst reikende strekking, maar helaas niet, gelijk die van Mendelssohn, met wijsheid en doorzicht verbonden: wij bedoelen het Chasidisme, dat wij in deze oogenblikken nog wat nader wenschen te leeren kennen. In het allerlaatste deel der i 7e eeuw — Graetz 68), de bekende Joodsche historicus, stelt zijn geboortejaar in 1698 — werd te Zadebrowa, een dorpje aan den grooten weg van Lemburg naar Krakau, in Russisch Polen, Israël Baalsjem geboren69). Deze laatste benaming werd hem weldra van wege zijne tooverkunsten gegeven; zij duidt aan dat hij door bezweringen in den naam des Heeren zijne wonderen verrichtte70). Zijn vader was paardenhandelaar en herbergier, een slecht mensch, die, toen zijn zoon geboren werd, in de gevangenis zat, en die zijn kind niet veel goeds heeft geleerd. Reeds in zijn prille jeugd krabde Baalsjem zijn leermeester een oog uit, en op zijn twaalfde jaar gaf hij zijn moeder een schop, aan welks gevolgen zij stierf. Om aan den arm der justitie te ontkomen, vluchtte hij onder een^rondreizenden kermistroep, waar hij overvloedige gelegenheid vond zich in allerlei kunsten te oefenen, vooral ook in het buikspreken, waardoor hij zich later, tot verbazing der onkundige toeschouwers, bovenaardsche mededeelingen wist te verschaffen. Langen tijd zwierf hij in de wouden en holen van het Karpathengebergte rond, waar hij de kracht van kruiden en bladeren kennen leerde, en met goede en booze geesten omgang had 71). Pas vijftien jaren oud, dus eerst twee jaren nadat hij bar-mitswa , »zoon der Wet" was geworden72), kwam hij als dorpsleeraar in het huisgezin van een ambtenaar, die hem tot onderwijzer van zijne dochter Esther aanstelde. Hier deed hij zich als een strenge »chasid het woord beteekent niets dan »vrome", iemand die streng godsdienstig leeft is een chasid. (meervoud ochasidim" r3) — voor, vastte veel, kastijdde zich menigmaal zóó hevig dat het bloed hem langs het lichaam afstroomde, nam, zelfs bij de hevigste koude, zijne wasschingen en baden in de open lucht, en wentelde het naakte lichaam menigmaal in de sneeuw 74), hetwelk voor een bizonder verdienstelijk en godzalig werk doorging. Wie zal zeggen in hoeverre spiritistische en magnetische invloeden op hem werkten? Zooals men weet is geen zaak ter wereld zóó gemakkelijk te vereenigen met bedrog', ook met zelfbedrog (de gevaarlijkste soort die er is!) als het spiritisme met zijn aanverwante verschijnselen. lederen nacht ten twaalf ure stond hij op om te bidden en boeteliederen te zingen, en hij deed dit op zulk een weemoedigen toon, dat alle toehoorders er diep door getroffen werden. Het is echter uitgekomen dat al deze vroomheid hem niet verhinderde aan het pas tienjarig meisje dat hij te onderwijzen had, zóóveel schandelijke voorstellen te doen, en dermate hare onschuld te belagen , dat zij hem slechts met de uiterste moeite van zich af wist te houden. Schaamte en vreeze weerhielden haar echter hem toen reeds terstond te ontmaskeren. Ook op andere plaatsen zette hij zich neder, te Flussti of Tlussti in Polen, en later te Medziboze (Miedziboz) in Podolië, en overal verwierf hij zich eene groote reputatie als heilige en wonderdokter. Hij was een van die artsen, gelijk de Middeleeuwen er zoo velen hadden gekend, die hunne wetenschap niet aan hoogescholen en uit de boeken , maar uit de hand van moeder Natuur ontvingen — en er vaak niet te minder succès mede hadden! Zijne kennis van kruiden, wellicht ook zijn magnetische en hypnotische krachten, deden hem inderdaad zeldzame genezingen verrichten. Zelfs Poolsche edellieden kwamen in hun bijgeloovigheid tot den diep verachtten Jood, om hulp en bijstand in ziekte en gevaren van hem te verkrijgen, en vooral onder zijne geloofsgenooten^was zijn roem naar alle zijden verbreid. Het is trouwens de les aller eeuwen dat de Joden tegenover verleiding die van buiten hun volk tot hen komt, steeds pal staan als een muur, maar om hun eigen bedriegers slechts te gewilliger te volgen. Hoe rijk is niet hunne geschiedenis aan valsche Messiassen, die er altoos weer in slaagden, al werd ook elke voorafgaande poging in stroomen van bloed onderdrukt, zich een vurigen en alles wagenden aanhang te verschaffen! 7n) Zóó ook Baalsjem. Zijne slanke, magere, bijkans uitgedroogde figuur, zijn lang, bleek gezicht met zijn rollende, diep liggende oogen, was juist geschikt op de menigte indruk te maken. Hij was een echte tooneelspeler, en wist zich bij een ieder bemind te maken. Aan den eenen kant vroolijk, ging hij met zijn pijpje in den mond de straat op, had voor ieder een woord, zelfs voor vrouwen (wat in die dagen voor hoogst onfatsoenlijk gold)7B), maar kon ook aan den anderen kant al de allures van een vrome bij uitnemendheid aannemen. Hij was een levende illustratie van het woord des Heilands over de geveinsden zijner dagen: »Zij plegen gaarne, in de synagogen en op de hoeken der straten te bidden, opdat zij van de menschen gezien mogen worden." Gij hebt wel eens aan de woningen der Joden de »mezoeza opgelet17)? Aan den rechter deurpost bevestigen zij achter glas of in een kokertje, een rolletje perkament, waarop eenige bijbelverzen, de eenheid Gods en Israëls plichten jegens Hem aanwijzende, zijn uitgeschreven. Zoo herinnert zich dus de Israëliet, telkens als hij zijne woning en zijne verschillende kamers binnentreedt — want ook daar wordt eene mezoeza aangebracht — aan zijn geloof en de verplichtingen die dat geloof hem oplegt. De meeste Joden gaan er eenvoudig aan voorbij , enkele vromen raken haar even met de vingers aan, die zij dan aan hunne lippen brengen, maar onze Baalsjem stond er telkens verbazend lang voor, tal van gebeden prevelend en het heilige kokertje met kussen overdekkend. Geen wonder dat de voorbijgangers den vromen man met diepe bewondering gadesloegen! Wanneer hij ergens te gast kwam, en men hem eene eereplaats naast de vrouw des huizes aanbood, ging hij steeds op een stoel verder zitten, en liet den anderen tusschen haar en zich ongebruikt, want hij waagde zich niet zoo dicht bij de verleidelijke dochteren van Eva — en de goegemeente verbaasde zich al wederom over deze teederheid van geweten , en deze vreeze ook voor de minste onkuischlieid. Voor ouden Poolschen wijn, en vooral ook »wodki", een soort jenever, was hij echter zeer toegankelijk, en herhaaldelijk was hij geheel beschonken. Doch zijne volgelingen hielden dit steeds voor een «hemelschen slaap, in welken God hem gewichtige openbaringen gaf. Het geweldig dronkemanssnurken dat hij dan hooren deed, werd door het geruiscli der engelenvleugelen veroorzaakt, die zich rondom dezen uitverkorene des Heeren heen en weer bewogen. Het spreekt van zelf dat eene positie gelijk Baalsjem gaandeweg innam, als was hij een voorlooper van den verwachten Messias , en een vertrouweling Gods, hem al spoedig in botsing bracht met de hoofden der Synagoge. Zich beroepende op de geheime leer der Kabbala (waarvan hij, evenals van den Talmoed, niet meer dan eene zeer oppervlakkige kennis had), verklaarde hij de gewone wetsstudie voor ij del en nietig. Deze Kabbala, die een zee van rampen over het Jodendom heeft uitgestort78), is een mengsel van heidensche en christelijke droomerijen, die zich aan een geheimzinnig boek, »Zohar" genaamd, vastknoopen, hetwelk ten onrechte aan een der oudste Joodsche leeraren, R. Simeon ben Jochaï uit de tweede eeuw na Christus , wordt toegeschreven 79). Baalsjem wierp zich nu met alle kracht in de wateren dezer mystiek, noemde de rabbijnen en allen die zich met de talmoedische scholastiek bezig hielden «leugenaars en bedriegers," en verklaarde dus aan »Koning Nomos", aan heel de Joodsche maatschappij zijner dagen , met al hare heilige overleveringen en conventioneele begrippen den oorlog 80). Geen wonder dat hare vertegenwoordigers hem spoedig in den ban deden 81), en op alle mogelijke wijzen tegenstonden. Maar — het is al wederom eene les die alle eeuwen ons leeren — daar is op godsdienstig gebied niets zóó zonderlings , zóó onredelijks , zóó Godonteerends, of het kan, wanneer een energiek en doorzettend man zich tot taak stelt het te verdedigen, zijne aanhangers bij duizenden vinden. Ook Baalsjem zag zijn aanhang gaandeweg toenemen. Zijn opvolger Dob Beer 82) uit Mizricz in Volhynië, die formeele apostelen uitzond om de nieuwe leer te verkondigen (hij stierf 1772), breidde de secte verbazend uit83), en zijne afstammelingen zijn nog heden ten dage de onbestreden opperhoofden der chasidische Joden, en genieten onder hen een vorstelijke eer en onbegrensd vertrouwen 84). De chasidim hebben geene eigenlijke synagogen. Toen het hun stichter Baalsjem onmogelijk werd in de wettige vergaderplaats der gemeente langer op te gaan, en wellicht eveneens omdat hem de koude, officieele gebedsopzeggingen en voorlezingen van den gewonen Israëlietischen cultus niet meer bevredigen konden, kozen ze zich een gewoon huis. en hadden daar hun bidkluis, »Klause" of Betstübel" 8o), en onder deze benaming worden gewoonlijk hunne vergaderplaatsen aan- geduid. Daaar heerscht de grootst mogelijke eenvoudigheid86). Vier kale muren. Een boekekast 8T), een lange tafel waarop een gebedenboek en een brandewijnglas, een Zohar en een tabakspijp en een tabakspot heel genoegelijk bij elkander liggen, eenige houten banken in de ronde — ziedaar het geheele ameublement van dit bidvertrek, vaak met een afzonderlijk kamertje voor den rabbi of »rebbe" er naast. Hier leeft de chasid zooveel maar eenigszins mogelijk. Hier wordt de jeugd onderwezen, hier drinken, hier slapen zij menigmaal, hier hebben ook hunne zonderlinge godsdienstoefeningen plaats. Gij hebt zeker wel eens een Joodschen dienst bijgewoond, en u dan, onder meer, gewis ook verbaasd over de oneerbiedigheid, of laat ik liever zeggen 88), over de voor ons, Westerlingen, zoo vreemde rumoerigheid die onze Oostersche landgenooten in hunne samenkomsten te aanschouwen geven 89). Zij zijn niet gewoon hun gevoel te bedwingen , of zich te schikken naar de strenge eischen onzer deftige, soms maar al te eentonige en slaapverwekkende samenkomsten, waar zich alles gewoonlijk om één persoon concentreert, en één persoon alles doet. In Israël bestaat geen leeken- en priesterstand 90j. Maar waarlijk zulk een luiddruchtige Joodsche dienst gelijkt op de stilte van een kerkhof bij hetgeen eene godsdienstoefening der cliasidim van dien aard vertoont, en reeds ten dage van Baalsjem vertoonde91)! Men galoppeerde in de Betstübel als in een rijschool, sprong in de hoogte als had men de voeten op een gloeiende plaat gezet, sloeg met handen en beenen als was men midden in het gevecht, en gilde alsof men de dooden uit hun slaap wilde opwekken. De een stampte met den voet en schreeuwde, een enkel Hebreeuwsch woord uit Wet of gebedenboek vasthoudende, en daaraan zijn verderen onzin vastknoopende 92): «pitoem, pitoem, lieve Vader, pitoem!" — een ander klapte in de banden, rolde wild met de oogen en kreet: »samim, lieve, kostelijke moeder, samim!" — een derde hield zijn hoofd met beide handen vast, en schudde het zóó vreeselijk heen en weder, dat men elk oogenblik vreezen moest het van den romp te zien afvliegen, altoos roepende: ze haïssje! ze haïssja! baby, baby, ze haïssja!' — kortom het geleek meer op een gekkenhuis dan op een huis des gebeds, en indien ooit dan was hier het »mah toboe,'' »hoe goed zijn uwe tenten, o Israël!" waarmede de Israëliet gewoon is zijn bedehuis te betreden, een bespotting van dit heerlijke schriftwoord93). Allen waren door dezen godsdienstwaanzin bevangen, allen eerden den aan drank en zinnelijkheid verslaafden Baalsjem als een godheid op aarde. Op zekeren dag had hij zóóveel drank, reeds vóór de godsdienstoefening genuttigd, dat hij haar onmogelijk ten einde brengen kon. De slaap overmande hem met onwederstaanbare kracht. Hij had nog juist besef genoeg 0111 aan zijne vromen — er waren eenige honderden tegenwoordig — te verbieden licht op te steken, en was daarop spoedig in diepe rust. Een geweldig snorken weerklonk van af het tafeltje waarop hij was neergezonken, en zijne volgelingen verdiepten zich met eerbied in de geheimenissen van dit «zinnebeeldig neusgeluid", zongen daarop eenige uren lang de semirot 94) (Sabbatsliederen) } totdat het meerendeel hunner eveneens van uitputting in slaap w as gevallen. Het morgenrood vertoonde zich reeds aan de kimmen , toen de heilige man eindelijk ontwaakte. »Maak licht! beval hij, en tot zijne onuitsprekelijke vreugde zag liij al spoedig dat geen der zijnen ontbrak. »Wat denkt gij wel dat ik gedaan heb?" was zijne eerste vraag. ««Geslapen, geslapen!"" klonk het van alle kanten. «Geenszins mijne kinderen! het was een harde strijd dien ik gestreden heb." ««Een strijd? riep men eerbiedig verwonderd, een strijd, en met wien?" " «Hoort! antwoordde Baalsjem met altoos draaiende oogen — zelfs deze domme aanbidders durfde hij niet meer in het aangezicht zien — mijne sympathieke engelen, wier aanverwant ik ben, hebben mij geopenbaard dat de Tartaren een inval in ons land zouden doen, en daarbij een vreeselijk bloedbad aanrichten. Ik verloor geen oogenblik tijd, liet mijn lichaam in een schijnbaren slaap vallen, en vloog naar den hemel om den Tsaar der Tartaren te bevechten." »»En heeft de rebbe, God zegene u, hem overwonnen?"" klonk het angstig van alle kanten. «Natuurlijk! hoe zou ik anders in het lichaam zijn wedergekeerd?" »«Ach, ach, in welk gevaar heeft de rebbe verkeerd, en wij hebben het niet geweten!"" zuchtten vele onnoozelen. «Nu, weest maar dankbaar en gerust, verzekerde Baalsjem. Ik heb de Tartaren overwonnen. Wij hebben ze niet meer te vreezen. Laat ons thans zingen en vroolijk zijn, want alle gevaar is geweken!" En dankbaar en gelukkig gingen de arme bedrogenen naar huis, na den heiligen rabbi een klinkend offer te hebben gebracht, waarvoor zij hun laatsten penning zouden geven. Hoewel zij in hoofdzaak tot de rabbanisten behooren, en de groote waarheden des Jodendoms met alle orthodoxen gemeenschappelijk belijden , hebben zij toch ook in hunne leerstellingen veel eigenaardigs 9A). God is overal, in de wereld en om de wereld. Niemand moet denken verre van Hem te zijn als hij zich met aardsclie dingen bezig houdt. Ook in de aardsclie hanteeringen, zelfs op de laagste treden yan het maatschappelijk leven, is God te kennen en te vinden. Alles wat God ons toezendt, geschiedt tot ons bestwil. Vreugd en smart komen alléén van Hem. De verdienste die in onze goede werken gelegen is, berust alleen op onvoorwaardelijk geloof; alle navorsching van Gods daden, alle philosopliie werkt maar storend, en moet vermeden worden. Men behoort te gelooven zonder bewijs; de kennis komt eerst later. Het gebed behoort met de diepste aandacht te geschieden, vandaar luidkeels uitspreken der woorden en krachtige gebaren , opdat alle storende gedachten verwijderd zouden blijven. De aandacht wordt vernietigd door het zuurdeeg van vreemde wetenschappen en zinnelijke driften. Het voornaamste streven van den menscli moet waarheid zijn. Alle kennis, alle onderwijs, alle volmaking daarin heeft de chasid bij den tsaddik (den wonderrabbi) te wachten, waarom hij dezen behoort op te zoeken, te zien en te spreken, ja dien hij zelfs vereeren moet, al ziet hij hem zondigen. Zoodoende komt de vrome van zonden bevrijd te worden, en wordt hij rein. Boete en bekeering zijn een krachtig middel tot zaligheid, en niemand mag ooit aan verbetering wanhopen. Blijdschap, onbaatzuchtigheid, weldadigheid, vreedzaamheid, mildheid in het beoordeelen van anderen, dapperheid zonder vermetelheid, acht geven op zich zeiven, matigheid, reinheid van lichaam en van kleeding — zietdaar de deugden die hem theoretisch worden ingescherpt, maar die hem in de praktijk maar al te vaak ontbreken! Alleen met de eerstgenoemde, de blijdschap neemt hij het ernstig op, maar — op zijne manier! De vroolijkheid in den godsdienst is een der kenmerkende eigenschappen van den chasid. De opvolger van Baalsjem liet bijv. om zijne getrouwen in de rechte gebedsstemming te brengen, soms plotseling en onverwacht iemand op den grond werpen, en als dan de omstanders, schaterend van het lachen, hem op de been hielpen, en allerlei dwaasheid verkochten. riep hij op eens uit: »nu laat ons den Heere dienen met blijdschap! en — dan toog men ten gebede. Sombere gedachten moeten met alle geweld worden verbannen, liet best gaat dit door den drank. Dan komt de ware geestdrift (hitlaliaboet 96), en is men der Godheid het dichtst nabij. Het bekende gezegde »ba Sjabbat, ba menoecha»als de Sabbat komt, komt ook de rust," is bij hen gewis niet in eere; hun altoos drukke leven, bereikt juist op Sabbat het toppunt van rumoerigheid. Vooral de derde maaltijd97) op Sabbatavond, die bij alle Israëlieten met opgewektheid genoten wordt, is in de huizen der chasidim een formeele slemppartij. Terwijl in de woningen der Rabbanieten, der talmoedische Joden, de zevenarmige Sabbatslamp wordt aangestoken98), en onder het schitteren der lichten de rustdag begroet wordt met de schoone woorden: »komt laat ons gaan! laat ons gaan, de bruid tegemoet! Laat ons de ure des Sabbats feestelijk begroeten!" is hun de rustdag bovenal een aanleiding tot drinken en tieren. Geen licht wordt er in hunne woningen aangestoken, en in het donker zitten zij dan weldra allen meer of minder beschonken bijeen. Daar heft iemand een psalm aan, donderend vallen de anderen er bij in, en het gegil, gestamp, geraas en geschreeuw houdt vaak tot diep in den nacht, ja tot zonsopgang aan "). Laat mij u nog een en ander van het leven dezer vromen mogen mededeelen! In het late avonduur, wanneer de dienaars der wereld uit societeit of schouwburg terug keeren, is de chasid reeds op, en vervult zijnen middernachtsdienst, bestaande uit het lezen van een stuk Zohar 10°), Psalmen en Gebeden 101). Daarna gaat hij weer ter ruste, om met het aanbreken van den dageraad, zijne eerste wassching te volbrengen 102). Een kan met water staat gereed, niet meer dan vier ellen van zijn bed verwijderd, want hij houdt het voor eene zonde ongewasschen verder dan vier ellen te loopen 103). Driemaal giet hij dan water op zijne beide handen, en wascht daarop oogen en aangezicht. Bij elke nieuwe beweging herhaalt hij 104) een regel uit Schrift of Gebedenboek — als hij bidt, kust zijne ziel den Eeuwige zeiven — en wanneer dit voorbereidingswerk voltooid, en hij gekleed is, spoedt hij zich naar de »mikwa," het groote, publieke bad om daar, onder tal van voorgeschreven gebeden 10ft), de noodige wasschingen te ondergaan. Winter en zomer zet hij dit voort, minstens op Maandag, Donderdag en Vrijdag, maar velen doen het eiken dag1"6). Als het water bevroren is, bidden en bibberen zij in bijten, daartoe in het ijs gehakt. Het behoeft geen betoog dat zij die dit uithouden kunnen, wel eene gehardde constitutie krijgen, iets wat hun, bij de vele kwellingen en uitgelatenheden die hun eigen zijn, goed te stade komt. Daarna begint hij zijne dagtaak, steeds gedachtig dat elke goede daad door hem verricht een nieuwen engel doet ontstaan, maar ook elke zonde aan een boozen geest het aanzijn geeft. De chasid kan dus, door zijne mystische vereeniging 107) met de Sjechina (het godde- lijk Wezen), onophoudelijk hemel en hel met levende wezens bevolken. Iloe gaarne verdiept hij zich in de geheimenissen der Kabbala, begeerig zijne ziel met ware blijdschap te vervullen, om haar dan over te geven aan den engel Metatron, die Jakob's geslacht voor het aangezicht Gods vertegenwoordigt. Zoo komt dus de ziel in de handen van Sar-lia-Olam, den «Vorst der wereld," het hoofd aller engelen, die haar dan weer overdraagt aan de tien Sefirot, goddelijke tussclienwezens welke zoo machtig zijn dat zij de geheele wereld geschapen hebben. Door deze tien Sefirot komt dan de ziel voor den grooten troon waarop En-Sof, het goddelijk Wezen, is gezeten, met wien zij zich dan door den kus der liefde vereenigt l,>8). Hoe zou een hart dat met zulke heilbespiegelingen vervuld is 109), niet verlangen naar de heilige plaats waar zijn rebbe met de ware vromen vergadert? Met haastigen tred110) begeeft hij zich naar zijn bidkluis, die hij in gebogen, ootmoedige houding binnentreedt, waarop hij zijne »tefillin", zijne gedenkcedels of gebedsriemen111) aandoet, soms wel, uit overmaat van vroomheid, twee tegelijk. In zijn »tallith", zijn bidmantel 112) gehuld begint hij dan, in navolging van zijnen tsaddik die hem hierin voorgaat, zijn gebed, zóó luidkeels en zoo innig, daarbij zijn lichaam fieen en weer schuddend, soms het hoofd tegen den muur aanbonsend 113), dat hij spoedig geheel en al met zweet overdekt is. Een Schriftwoord dat hem zeer na aan het hart ligt, is Psalm 35 : 10: »al mijne beenderen zullen zeggen: Heer! wie is u gelijk" 114)? Het is een geweld en geraas gelijk dat alleen nog bij de Mohammedaansche dervischen wordt aangetroffen. Een ieder zingt, bidt, gilt op zijn eigen manier, en toont dat hij er mede gereed is door drie stappen achterwaarts te gaan llft). Daarop zegt er een het zoogenaamde Kaddisj-gebed 116) op, een gebed ter eere en tot gedachtenis der dooden, en daarna — wij zijn nog altoos in de synagoge! — gaan allen een glaasje wodki drinken, om onder het genot daarvan het nieuwste wonder van hun tsaddik, zooals zij hun wonderrabbi noemen, met elkander te bepraten. In hun huis zijn de chasidim niet veel. Elk beschikbaar oogenblik brengen zij in hun betstübel door, waar wel altoos, dag en nacht, een »minjan", het vereischte tiental mannen om een wettige godsdienstoefening te hebben, tegenwoordig is 117j. Voor hun vrouwen hebben zij lang niet die teederheid en voorkomende zorg, die den Joden gewoonlijk eigen is 118). Zij zijn veel te heilig om zich druk met de dochteren van Eva in te laten, die haar hoofd geheel kaal moeten scheren, opdat haar vrome echtgenooten geen booze gedachten zouden krijgen (en daardoor weer aan nieuwe duivels het aanzijn geven) door het zien van haar weelderigen haardos 11!l). Menige chasiil spreekt nooit tegen een vreemde vrouw1'20), en tot zijn eigen echtgenoote niet dan het allernoodzakelijkste. Vaak wil hij uit hare handen niets aannemen, daar die onrein zijn 12t), zoodat zij het eerst moet neerzetten, en daarna neemt hij het op. Toch beklagen zij zich niet, verblijd met de eere zulk een vromen man te hebben 122), en het aanzijn te mogen geven aan kleine adspirant-chasidjes. Onvoorwaardelijk buigen zich deze arme dwazen voor de uitspraken hunner tsaddiks, wonderdoende rabbi's123), gewoonlijk «Rebbe" of »Gute Jud" genoemd, mannen die het voordeelige baantje van Baalsjem hebben overgenomen en voortgezet, en door aanhoudende, met de grootst mogelijke onbeschaamdheid voortgezette bedriegerijen, hun arme aanhangers en vereerders uitzuigen. Sommigen hunner zijn ook zeiven van harte overtuigd dat zij de wonderkracht hebben, en de vereering verdienen, die hun in den letterlijken zin des woords opgedrongen 124) worden, al kan men het er toch wel voor houden dat de meesten van dit gilde in hun vuistje lachen over de grenzenlooze verblindheid hunner bewonderaars 12S). Wanneer de heilige man op den Sabbat zich naar de bidkluis begeeft, vormen zijne getrouwen vaak een dubbele rij, waartusschen hij henen doorgaat, want het is een liooge verdienste dicht bij hem geweest te zijn. Soms ontstaat er, om toch maar in deze eerewacht vlak vooraan te staan, een hevige ruzie tussehen de geloovigen, en als niet zijne trawanten (»gabaïm") ruim baan voor hem maakten, zou de tsaddik soms gevaar loopen door zijn eigen aanbidders doodgedrongen te worden. Sommigen hollen, als ze hem gezien hebben, ijlings een eindweegs verder, om hem nogmaals en nogmaals te mogen zien defileeren. Eiken Sabbat houdt hij des avonds, ten tijde van den derden maaltijd, audiëntie waar men dan, soms voor grof geld, de eer kan genieten den heiligen man van aangezicht tot aangezicht te zien, en dan tevens zijne leeringen, veelal in kabbalistischen trant en met de onzinnigste schriftverklaringen doorspekt, aanhooren kan. Om de restjes van zijn diner 12fi), een afgekloven beentje of halfgebruikten schotel, wordt soms formeel gevochten. Vooral met Nieuwjaar of op andere feestdagen 127), wanneer de orthodoxe Israëlieten van heinde en ver huiswaarts keeren, om toch maar in den eigen familiekring de geheiligde traditiën hunner vaderen voort te zetten, stroomen de chasidim van alle kanten hunne woonplaatsen uit, vrouw en kind tehuis latende , om hunnen heerlijken Rebbe te bewonderen — want door gesprekken met den tsaddik wordt de mensch tot God opgeheven — pelgrimstochten die niet weinig bijdragen om den geest van onder- 2 linge broederschap l28) en samenbinding te versterken. Vooral in d maanden Eloel en Tisjri is de toevloed groot, en gelijkt bijv. Sadagora werkelijk op Mekka. Tienduizenden pelgrims uit Rusland, Galicië en Moldavië stroomen dan te samen, terwijl de wonderrabbi's, door allerlei kunstgrepen en geheime treken, hun aanzien bevestigen, en het geloof in hunne mirakelen levendig houden. Het is hun belang, en met ijzeren wil handhaven zij het, de Joden zoo dom en onwetend mogelijk te houden. Zij verbieden hen éénige vreemde taal te leeren, éénig vreemd boek, evenmin den Sjoelchan Aroech als Maimonides 129), zelfs den Talmoed niet130), te lezen, ja ook maar aan te zien, en verbreiden een eigen legendenliteratuur onder het volk, die de dwaasste bedriegerijen als goddelijke wonderdaden verheerlijkt 131). Hoe vaak ook ontmaskerd als lage, zinnelijke, aan den drank en het geld verslaafde gewinzoekers — de «heilige van Sadagora" bracht zelfs eenige maanden in de gevangenis door, beschuldigd valsche banknoten verbreid te hebben132) — hun autoriteit blijft ongeschokt voortbestaan, en kenners van land en volk verzekeren dat er in de eerste honderd jaren niet te denken valt aan den ondergang dezer even belachelijke als beklagenswaardige secte. Men zegt dat zij tegenwoordig meer dan een millioen aanhangers telt, zij het dan ook in verschillende, soms onderling elkaar zeer vijandige partijen weer verdeeld 133), en in die streken waar zij in het eerst geweldig vervolgd zijn 131), geven zij thans den toon aan. Geheel Zuid-Polen, een groot deel van alle Joden uit Galicië, Hongarije en de nog meer Oostelijk gelegen landstreken , behoort, evenals een aanzienlijk getal naar Palestina uitgewekenen, tot hunne secte. Vooral in het stadje Sadagora in de Bukowina, waar het opperhoofd dezer tsaddiks resideert, en er, versierd met den bijnaam »ha-malach", »de engel", en als het kort begrip van alle heiligheid en heerlijkheid 135), als een vorst, met koninklijken luister omgeven 136), van het bloedgeld der arme Joden leeft 137), is zijn macht onbeperkt, en zijn woord als dat van den levenden God geacht. Ja meer dan dat! »God besluit, en de tsaddik doet dat besluit weer te niet," is een spreekwoord dat volkomen het geloof dezer rampzalige verblinden uitdrukt. Arme moeders brengen, wanneer haar kind ziek is 138), liever langs een weg van dertig, veertig mijlen haar zilverstukken naar den wonderrabbi, om een of ander vies strookje papier met eenige Hebreeuwsche engelennamen als geneesmiddel te ontvangen139), dan naar een doctor te gaan, en de medicijnen te gebruiken die Gods goedheid tot genezing geschonken heeft. Een man die in den hemel tehuis is, en op wiens wenk de engelen dansen, kan haar kind wel beter maken. Voor alles weet hij raad: voor handelszaken die slecht gaan, voor kinderlooze huwelijken, voor ongehoorzame dochters, voor verliefde jongelingen — zijn woord is een gebod, zijn raad een goddelijk bevel. Hij gebiedt over leven en dood. De getrouwheid aan den tsaddik wordt met volmaaktheid der ziel beloond, maar die ziel moet dan ook altijd in vroolijke stemming zijn, en daarom wordt de brandewijn zoo dringend aanbevolen, daar die zoo bij uitstek geschikt is de mistroostigheid te verdrijven. Zelfs de kleederen 140) van den wonderrabbi hebben eene verzoenende kracht. Zijne muts bewaart voor hoogmoed, zijn gordel voor booze lusten 141), zijn handen aan te raken is een verzoening voor slechte daden, wie zijn tabakspijp stopt, en voor zijne deur als eerewacht zich posteert, verwerft de zaligheid, en zijn begrafenismaal te hebben bijgewoond blijft tot in alle eeuwigheid eene wonderdoende kracht uitoefenen. Ook na zijn sterven kost hij zijn geloovigen nog geld, want het grafmonument, dat voor eiken tsaddik wordt opgericht, is slechts tegen klinkende specie toegankelijk, en in grooten getale stroomen de geloovigen, vooral zwangere vrouwen, wien deze tocht zeer heilzaam is, er henen. Een reliquie van dat graf is bizonder gezegend. \\ aarlijk, het is een Katholicisme met al zijn bijgeloof te midden van het Jodendom! Een aflaat zóó volkomen als zelfs een Paus dien nauwelijks schenken kan u'2)! Ten slotte een staaltje van de eerlijkheid en de ontwikkeling dezer rabbi s. Toen eenige jaren geleden sommige chasidim met een paar zendelingen in aanraking gekomen waren, die hun verkondigd hadden dat de Messias reeds verschenen was, en dit met een beroep op Gen. 49 :10 en den Targoem143) bewezen — gij herinnert u dien tekst: »de schepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tusschen zijne voeten, totdat Silo (Hebr. Sjiloh) komt, en hem zullen de volken gehoorzaam zijn" — gingen zij tot hun Rebbe, en vroegen hem om licht. Zij waren blijkbaar onder den indruk der waarheid. De heilige man bleef eerst een poos zwijgen, begon toen geweldig met zijn oogen te rollen, alle soorten van bewegingen te maken, lievig te zuchten, en bleef toen gedurende minstens tien minuten onbewegelijk zitten. Daarop begon hij als een razende te gillen: »Zeg aan die goddelooze menschen dat ik aan een ieder verbied hun tot op een afstand van vier ellen te naderen." Toen een der vragers echter, met deze machtspreuk niet bevredigd, zeide: »Ja, maar wat zegt gij van die schriftuurplaats die deze mannen hebben aangehaald?" antwoordde de rabbi: »die tekst ziet op Rothschild. Want wanneer gij de laatste letter van Sjiloh in een d verandert, leest men schild. En dit is de beteekenis van deze woorden dat de Joden nooit hun 2* macht en aanzien zullen verliezen, want ze zullen altoos een liotlischild hebben, tot wien alle natiën zullen toestroomen om haar loon te ontvangen." -»»Ja maar, waagde het een der vragers nog in het midden te brengen, hoe maakt gij het dan met den largoem? Daar toch staat immers óók dat de Messias reeds gekomen is?" " »Ach, antwoordde de tsaddik, die Targoem werd geschreven door een zóó heilig man, dat als hij in de open lucht zijne lessen gaf, de vogels dood neervielen, verteerd door den gloed der heiligheid die uit zijnen mond voortkwam; hoe zouden dan die ellendige christenzendelingen zijn ware beteekenis kunnen verstaan?" En — hiermede was de gevaarlijke aanval dezer vijanden op het geloof der chasidim weer afgeslagen, en de wonderrabbi telde een overwinning te meer 144). Het is wel een droevig en somber tafereel, mijne hoorders! waarop ik uwe aandacht tot dusverre gevestigd hield. Het is alsof de historie altoos, en altoos weer al de schitterende theoriën van den reuzenvooruitgang der menschen, door de lofredenaars onzer verlichte eeuw op duizend manieren verkondigd, wil logenstraffen, en veeleer hun gelijk geeft die spreken van een eeuwigen cirkelgang der menschheid. Er is niets nieuws onder de zon, zoo sprak reeds voor duizende jaren de wijze koning van Israël, en de hoogste wijsheid dezer wereld is nog niet veel verder gekomen dan de bevestiging dezer uitspraak. Het doet zoo weemoedig aan in dezen hooggeloofden tijd van kennis en beschaving, nog zóóveel dwaze en Godonteerende domheid te aanschouwen, en dat in landen die sints eeuwen door het licht des Christendoms zijn beschenen. Veel is er tot verklaring van het optreden dezer chasidim te zeggen. In 't verleden schuilt het heden, en wij moeten niet denken dat Israël Baalsjem zijne secte zóó maar naar eigen willekeur gevormd heeft. Hij sprak slechts uit wat reeds lang sluimerde in vele harten. Wij wezen reeds op den invloed van den Zohar, dien grondslag der Kabbala, waarop reeds zoo menig luchtkasteel was gebouwd. Reeds de oude Esseërs, met hun wasschingen en baden, met hun wondervolle genezingen en profetische droomerijen kunnen als model hebben gediend waarnaar zich deze chasidim hebben gevormd 145). Maar vooral moeten wij denken aan Sabbataï Zewi (1626—1676) die duizenden en tienduizenden er toe gebracht had in hem den redder Israëls te zien, met wien de tijd der genade en verlossing was aangebroken 146). Zelfs christenen werden door dezen bedrieger aan het wankelen gebracht , en vraagden zich af of niet wellicht hij eerst de ware Messias zou wezen. En ongetwijfeld zijn ook in het chasidisme allerlei Sabbattaïsche elementen opgenomen. De ellende der Joden maakte hen altoos geneigd het oor te leenen aan eiken stamgenoot die hun de komende verlossing voorspelde. Toen hij reeds hoogbejaard was heeft Baalsjem aan zijne getrouwen geopenbaard dat hij van het koninklijk geslacht van David afstamde, en dat de Messias uit zijne familie zou geboren worden. Met gejubel werd deze tijding ontvangen, en een ieder haastte zich goud , juweelen en andere kostbaarheden voor den komenden Koning aan de handen des tsaddiks toe te vertrouwen. Nu, in afwachting dat die komt, kunnen deze schatten ook voor andere doeleinden nog goede diensten doen! In de tweede plaats is deze nieuwe secte als reactie tegen het koude, spitsvondige Pilpoelwezen 147) der Talmoedisten, en hunne dorre, poëzielooze werkheiligheid wel te verklaren 148). Terwijl men in de orthodoxe leerscholen met elkander redeneerde over de mug die in de hersenen van keizer Titus Vespasianus was binnengedrongen, over den dans dien de Heere God met Eva zal hebben gedanst, of over het gezag der Rabbijnen, die men gehoorzamen moest zelfs wanneer zij de linkerhand voor de rechter verklaarden 149), kwamen zij met alle energie tegen dergelijke nuttelooze bespiegelingen op, en al wie bij de starre, doode dogmatisten het niet vinden kon, kwam van zelf bij hen terecht; andere Joden dan talmoedisten of chasidim waren en zijn er in het Oosten van Europa niet te vinden. Van het eene uiterste tot het andere overslaande, wierpen zjj nu ook alles wat hun tegenstond over boord. De oude geheiligde gebedsorde werd veranderd 15°), en allerlei stukken uit den »siddoer" lieten zij weg lal), zij baden op andere uren dan heel het Jodendom gewoon was, en terwijl hunne medebroeders vastten 152) en treurden, zelfs op den treurdag bij uitnemendheid (den 9en Ab, waarop de verwoesting van Jeruzalem wordt herdacht ls3), hielden zij hunne slemppartijen , en leefden zij in de uitgelatenste brooddronkenheid voort. Zij ontzagen zich niet de beoefenaars der talmoedische geleerdheid »Sjedin jehoedaïn," door den Duivel bezeten Joden te noemen, terwijl het Poolsche Jodendom , vooral ten gevolge der politieke omstandigheden van hun ongelukkig vaderland 154), onmachtig was tegen deze gevaarlijke secte met energie en eendracht op te treden. Vergeten wij in de derde plaats niet dat de edelste gemoederen altoos bloot staan voor de bekoring der mystiek. Het zjjn de slechtste vruchten niet waaraan de wespen der dweperij komen knagen. Daar is altoos een stemme des harten die zich door de koele redeneeringen der dogmatisten niet laat tot zwijgen brengen, en maar wacht op den adem der winds om, gelijk de Aeolusharpen in de hoornen , hare klanken te doen hooren. En deze taak namen de chasidim op zich. Zij troffen het. hart des volks. Dat waren weer eens menschen van vleesch en bloed! Die zaten niet, gelijk zoo menige melammed of rabbi in een armzalig groflinnen kleed, als halve kluizenaars in een ellendige hut levende, met liun bengelende »peies (haarlokken) 15S) uren lang over een stoffigen foliant gebogen, om sedert eeuwen onbruikbare wetsvoorschriften met haarklovende scherpzinnigheid uit te pluizen; die hadden niet ook de feestvreugde, oorspronkelijk zoo zinrijk en warm het huiselijk leven adelend, met de uitvoerigste en doodendste nauwgezetheid omschreven en gereglementeerd 156) — zij geven zich van harte en ongedwongen aan hunne blijdschap over 157). Ziet hoe hun oogen rollen, handen en voeten in beweging zijn! Hun is de godsdienst eene zaak die hen warm maakt, die hen in vervoering kan brengen. Alle enthousiasme, óók het valsche, werkt aanstekelijk. Hun onbegrepen woorden werden met diepen eerbied aangehoord. Ach, als eene Pythia klare volzinnen sprak, kon zij van haren drievoet wel afstappen! Geen wonder dat de kabbalistische, voor velerlei uitlegging vatbare uitspraken dezer rabbi's, het groteske en voor deze onontwikkelde Oosterlingen aantrekkelijke van hetgeen zij hun uit de heilige boeken opdischten, gesteund door een spionage waardoor zij vaak allerlei bizonderheden te weten kwamen omtrent hunne bewonderaars, die zij dan door mededeeling daarvan in de diepste verbazing brachten, hun eene bijkans onbegrensde autoriteit verschaften. En dan — vergeten wij het niet — de natuurlijke mensch heeft altoos behoefte gehad, wanneer hij den levenden God uit het oog verloor, zich andere goden te maken die voor zijn aangezicht henen gaan. Gelijk de Israëlieten in de woestijn hun gouden kalf, de Grieken hun Apollo en Pythia, gelijk de Roomsehen hunnen paus, gelijk ook vele Protestanten helaas! hun pausje, zij het een hervormer van oud of nieuw model, zij het een feilloozen wetscodex, hoe dan ook geheeten, zich kiezen, zoo hebben de chasidim hun wonderrabbi's, en hechten zich, met die tragische behoefte aan aanbidding die den mensch is ingeschapen, aan deze bedriegers en uitzuigers vast. »Tragisch" noemde ik dien edelsten trek van Adam's nakroost, juist omdat de zonde het edelste in hem verdorven heeft. Aanbidden moet hij en zal hij, al was het ook een dronken rabbi van Sadagora! Want waarlijk, al hebben wij in deze ure veel meer op de schaduw- zijde clan op den lichtkant van het chasidisme gewezen, ook deze laatste ontbreekt niet. Daar is eene grenzenlooze offervaardigheid bij deze secte, waardoor zij elkander helpen, gelijk zelfs onder het hulpvaardige Israël zonder wedergade is. Daar is een gevoel van solidariteit, van bij elkander te behooren, dat zich op hunne gemeenschappelijke pelgrimages naar den wonderrabbi uitspreekt, en aan hunne daden eene warmte, een gloed geven die ons, Westerlingen, vaak onverklaarbaar is. Daar is een onbaatzuchtig communisme onder hen, waardoor zij den armen broeder steunen en dienen met hunne goederen, en dat hen als het ware tot één groot huisgezin vereenigt. Daar is een godsdienstige grondslag in geheel hun optreden, een ernstig besef van de noodzakelijkheid den Heer te moeten dienen met blijdschap en toewijding van alle krachten, waardoor het juist dubbel beklagenswaardig wordt dat zij op zulke banen gekomen zijn. Hoe laag staat toch niet eene godsdienstige vreugde die door jenever wordt opgewekt, en zich het liefst openbaart in een donker vertrek lf'8), of bij een overdadigen maaltijd! Indien zij elkander op den heiligen Sederavond naar Israëls sclioone gewoonte al toeroepen: «lesjana habaii" 159), »het volgende jaar in Jeruzalemzullen zij zich onder dat Jeruzalem wel een reusachtige smultafel en teugellooze hitlahaboetuitingen voorstellen! »Corruptio optimi pessima." »Het bederf van het goede is het allertreurigst." Deze toestanden nu brengen allereerst eene ernstige boetprediking tot alle belijders van Jezus' Naam. Zij hebben de Joden gemaakt tot wat zij heden nog zijn. De geschiedenis verhaalt ons dat, toen de Joden op het punt waren door de tyrannie der Vorsten bij honderdduizenden uit Spanje te worden verdreven, een hunner rabbi's tot de Christenen zeide: »Wij zijn een volk, tegelijkertijd gezegend en onder den vloek gesteld. Thans poogt gij, o Christenen! ons uit te roeien, maar het zal u niet gelukken, want wij zijn dragers van een zegen. Eenmaal zult gij beproeven ons weer op te heffen, maar ook dat zal u niet gelukken, want wij zijn dragers van een vloek." Daarin ligt een deel van waarheid. Israël is en blijft het volk der eeuwige beloften »want de genadegiften en de roeping Gods zijn onberouwelijk," Israël is en blijft onder den vloek, omdat en zoolang het zijn Messias verwerpt. Maar even gewis laadt de Christelijke Kerk een vloek op zich, en zal de Heer naar het oude Godswoord van Ezechiël het bloed der ziele die verloren gaat van de hand des wachters opeischen, die niet getrouwelijk gewaarschuwd heeft, en gewezen op den Verlosser die tot Sion gekomen is , en die de goddeloosheden heeft afgewend van Jakob. Gruwelijk is daar door de Christenheid gezondigd tegen Israël, niet alleen door de vervolgingen der Middeleeuwen 16°), die door het barbaarsche Rusland, dat meer en meer in Aziatische willekeur en dierlijkheid terugzinkt 161), nog tot op den huidigen dag worden voortgezet, maar ook door de wijze waarop hun dikwijls het Evangelie gebracht is. Ik heb nu meer bizonder het oog op Engeland, van welks werkzaamheid onder de Joden mij officieele mededeelingen ter hand zijn, niet door Israëlieten maar door geloovige Christenen gegeven 162). En dan is het bewezen dat menigmaal half verhongerde, in de diepste ellende versmachtende Joden, eenvoudig om een stuk brood te krijgen, dat de zendelingen hun gaarne gaven 163) en ook voor de toekomst beloofden, zich lieten doopen, zonder ook maar iets voor den Heere Jezus te gevoelen, ja dien zij in het geheim verwierpen en vervloekten, met een »jimmach sjemo", «zijn naam worde uitgewischt" op de lippen. Kranken werden tot eene gratis-behandeling door christendoctors, hongerigen tot eene thee-verzameling, waar ze op thee en brood getracteerd worden, uitgenoodigd, op conditie dat ze eerst eene Evangelisatie bijwonen, wier doel, ja wier taal velen niet eens verstaan, maar die zij ter wille van de artsenij of van het voedsel op den koop toe nemen, zij het ook vaak met de diepste verachting en verontwaardiging. Het Evangelie van Gods vrije genade in Christus moet den Joden een ergernis zijn 1S4), en de arbeid van de verbreiding van dat Evangelie moet dus een zware taak wezen. Maar dat deze taak honderdmaal zwaarder gemaakt is, door het gebruik maken van onevangelische middelen, die den haat van het natuurlijke hart tegen den Heiland nog door eene onnoodige en zeer verklaarbare verachting verscherpt hebben, dat is diep treurig 165). Waren allen die tot de Joden als zendelingen uitgaan beproefde geloovigen, met de noodige kennis toegerust, en van gloeiende, zelfverloochenende liefde voor Israël vervuld, dan waren alleen reeds de Londensche bekeerlingen voldoende om aan alle Joden op de gansclie aarde het Evangelie te prediken. Maar nu men eiken proseliet, als men hem niet tot een goeden handwerksman vervormen kon, maar zendeling gemaakt heeft, die tractaatjes schrijft »aan mijn volk", en voorts op de kas der rijke genootschappen een lui en nutteloos leven leidt 1S6), nu heeft menige Israëliet helaas! het verleerd den zendeling anders dan met spot en diepe minachting aan te zien, en nu moeten de goede, edele zielen het met de kwaden ontgelden. Want dit behoef ik u wel niet te zeggen, mijne hoorders! dat ik u in deze schildering niet het beeld van alle missionarissen onder Israël heb geteekend. Goddank, Goddank daar zijn er onder, óók in Engeland, mannen die hunne ziel aan den Heere Jezus hebben overgegeven, mannen die het den apostel Paulus in gerustheid mogen nazeggen: »het is mij een groote droefheid, en mijn hart een gedurige smart, want ik zou zelf wel wensehen verbannen te zijn van Christus, voor mijne broederen , die mijne maagschap zijn naar het vleesch, Israëlieten welker is de aanneming tot kinderen, en de heerlijkheid, en de verbonden, en de wetgeving, en de dienst van God, en de beloftenissen; welker zijn de vaders, en uit welken Christus is, zooveel het vleesch aangaat, dewelke is God boven alles te prijzen in der eeuwigheid." Maar over het algemeen moet de Jodenmissie geheel andere, geheel nieuwe banen betreden, wil zij waarlijk doel treffen, en het zuchtende, onvredige, onrustige hart 16T) van Israël doen vragen naar den Man van smarten, wiens juk zoo zacht en wiens last zoo licht is. Daar moet studie, grondige, veelomvattende studie gemaakt worden, gelijk de onvergetelijke Delitzsch, en vooral in vroegere eeuwen vele christengeleerden 168) er op mochten bogen, om den Israëliet te bewegen in den »Taloei", den «Gehangene" op Golgotha's heuveltop, oto ha-isj 169), den Messias van zijn volk en den Koning van zijn hart te erkennen 170). Allereerst moet hij tot Mozes en de profeten terug worden gebracht, want die zijn het, zegt de Heiland, die van Mij getuigen. De Talmoed, en de duizenderlei geboden en voorschriften der Rabbijnen, hebben den Jood zijne Wet ontroofd, verhinderen hem den gouden draad van Messiaansche behoeften en beloften op te merken, die ook door de boeken van Mozes, en in nog veel heerlijker volheid, door de geschriften der zangers en profeten henenloopt m). Het moet hem worden aangetoond, kalm, klaar overtuigend, dat het Christendom de rijpe vrucht, de zuivere ontwikkeling is van hetgeen in het Oude Testament als profetie, als aanvang, als bloesem gegeven is. Dat Christus eene nieuwe aera ingewijd, eene nieuwe schepping heeft doen ontstaan, dat de moraal van het Christendom hooger staat dan die des Talmoeds en der Thora, dat is toch wel aan te wijzen, en dat wordt door eenige foliobladzijden vol edele, mensclilievende citaten uit Wet of Gemara niet wederlegd. Hiermede beginne men, niet met twijfelachtige en gevaarlijke «bewijzen" uit de Joodsche literatuur ten gunste der triniteit of der godheid van Christus , die ten slotte de goede zaak meer schaden dan baten. Maar, nog eens, hiertoe is grondige studie en onkreukbare waarheidsliefde noodig, die alle succes, dat niet op den koninklijken breeden weg der waarheid gewonnen wordt, ten eenenmale versmaadt 172). Toch behoeft dat u. mijne hoorders! niet terug te schrikken aan Israëls bekeering te arbeiden, daar gij toch nooit u in deze zware en moeielijke studie verdiepen leunt. Als gij nu vernomen hebt hoe vaak dit werk door verkeerde evangelisatie bedorven en tegengewerkt is, hebt gij althans u voor te nemen nooit zelf een steen des aanstoots voor Israël te worden. Het is diep treurig, maar niet te ontkennen , dat menige zoogenaamde christen, nog wel rechtzinnig en voor »de waarheid" ijverend, vaak door den Jood in zachtheid, welwillendheid, vriendelijke hulpvaardigheid overtroffen wordt. Nu komt het niet in mij op te willen beweren dat alle Joden halve heiligen, of alle Christenen bedriegers zjjn — dat zou dwaasheid wezen, die 't weerleggen niet waard is — maar ik geloof toch dat onze «christelijke" toestanden (ik plaats hier in mijn handschrift dit woord christelijk tusschen aanhalingsteekens, om het van het ware, het echte christelijke te onderscheiden) niet altoos van dien aard zijn om onze Semietische landgenooten te winnen. Israël heeft een goed geheugen, en kan het nog maar niet vergeten dat het achttien eeuwen lang gekweld en vervolgd is door hen die zich noemen naar Jezus van Nazareth 173). Zij konden Ilem niet leeren kennen als een Messias, nederig en zachtmoedig van hart, wanneer zijne belijders hen in zijnen naam en tot zijne eer, tergden, verdrukten en doodden. "Wat zag Israël vroeger in de Christenheid dat hem tot haar aantrekken kon? En ziet het in onze dagen zooveel meer begeerlijks in het geloof der christenen, dan in de leeringen van zijn rabbijnen? Als men, zonder het oog te sluiten voor hunne onmiskenbare ondeugden, ook hunne deugden eens opmerkt: hunne zeldzame piëteit voor oude lieden , hun hartelijk familieleven 174), hunne matigheid (bijna nooit ziet ge een dronken Jood) 17S), hun huwelijkstrouw, hunne vaak onbegrensde milddadigheid176), en hun bedrijvige werkzaamheid 177) gadeslaat — dan kunnen wij niet anders dan de hand in eigen boezem steken, en erkennen dat wij in menig opzicht van hen, en niet zij van ons, te leeren hebben. Ach. wat zijn er weinig levende getuigen van den Heere Jezus onder ons 178)! Wij bouwen kerkjes, welzeker, en disputeeren met elkander over de vraag wat toch wel de allerzuiverste organisatie mag wezen; wij houden congressen, en deftige synoden; wij maken vaak heel wat drukte en misbaar, op en onder de kansels — maar wat kan er toch veel mee door! Wat een schijn, wat een naamcliristendom is er toch niet! Zoudt ge 't wel kunnen gelooven, en toch ik verzeker het u dat het zoo is, dat zelfs christenen tot deze wonderrabbi's gaan. en van hen amuletten en tooverkruiden in ontvangst nemen voor allerlei kwalen? Zóó groot is hun aanzien in het Oosten — en zóó diep is het Christendom van velen gezonken, dat, nu ze in geen levenden God en zijn heilig woord meer gelooven, zij als Saul tot de waarzeggers gaan, en hunne toevlucht nemen tot een ellendigen Joodschen bedrieger ! O broeders! de zaak van onzen Heiland lijdt er onder, als zijne dienaren zoo flauw en zoo ontrouw zijn. Ziet in eiken Jood dien gij ontmoet, een boetprediker die uzelven aanklaagt, en bidt den Heer dat gij in handel en wandel een leesbare brief moogt wezen, getuigende dat gij waarlijk van de zonde verlost zijt, en als burger leeft van een hemelsch vaderland! Dan zal ook die afgrijselijke Jezushaat waarvan de Joodsche pers zulke treurige proeven jaar in jaar uit blijft aanbieden 179), althans in ons geene wettiging of zelfs maar aanleiding vinden. Laat ons ook niet verflauwen in den gebede! Ach, als wij eerlijk zijn zullen wij het moeten erkennen: wij bidden niet veel voor Israël. Wij zijn zoo doordrongen van de bezwaren aan zijne evangelisatie verbonden, wij zien er zoo weinig vrucht van, en de bekeerden zeiven zijn vaak zoo weinig sympathiek 18°), dat wij er ons eigenlijk maar gaarne afmaken, ons penningske geven, nu ja, als het ons uit den zak wordt geklopt, ons wel willen vereenigen in den gebede, nu ja, wanneer een of andere leeraar er eens een keer voor bidt, maar toch eigenlijk is ons de zaak eene vreemde. Wij gevoelen honderd maal meer voor de heidensche Papoea's en de Mohammedaansche Javanen, dan voor de zonen van Gods oude volk, ook al zingen wij heel stichtelijk in onze kerken: »'t verbond met Abraham zijn vrind, bevestigt Hij van kind tot kind." En toch — het geloof in den Christus is het éénige geneesmiddel zoowel voor het zichzelf verheerlijkend Jodendom 181), als voor het zichzelf oplossend en in materialisme wegzinkend Christendom 182). Noch antisemitisme 183), noch altoos verhoogde en vermeerderde beschaving 184), maar gemeenschappelijke onderwerping van Joden en Christenen aan Christus den Heer kan en zal de nieuwe aera der menschheid naderbij brengen. En daarbij zal Israël eenmaal de grootsche roeping vervullen die God voor hem heeft weggelegd. Wij hebben ons aangewend al de beloften die aan Israël gegeven zijn, voor onze christelijke Kerk in te rekenen, maar de bedreigingen en de vervloekingen voor Israël te laten 185). Wij schrijven over het beeld van geheel het Jodendom, als wij het ons voor den geest roepen, dien tekst uit Jesaja 65 dien ik te Rome boven de kerk zag staan, waarin de arme Joden de bekeeringspreek van de Dominikaner monniken moesten aanhooren 18fi): »een wederstrevig volk, die wandelen op een weg die niet goed is, naar hunne eigene gedachten, een volk mij gedurig tergende in mijn aangezicht''; maar als wij in datzelfde boek van Jesaja voorspellingen lezen als deze: »Ik zal u doen rijden op de hoogten der aarde, en Ik zal u spijzigen met de erve van uwen vader Jakob", dan zeggen wij: »dat geldt voor ons, de gemeente des Nieuwen Testaments, en aan ons en onze kinderen zal dat alles vervuld worden.'" En dat geloof ik nu eenmaal eene ongeoorloofde schriftuitlegging te zijn. De Joden hebben nog eene heerlijke, grootsche toekomst 18T). Lees maar eens Openbaringen 7, en zie dan wat het vooruitzicht is dat de i 44,000 verzegelden uit alle twaalf de stammen Israëls wacht. Daar komt een tijd — en de Heere Jezus zelf getuigt: de tijd is nabij! — dat Jehovah zich wederom tot zijn oude volk zal wenden, en zal opbouwen de gevallene hutte van David. In het laatst der dagen — tot zóólang zal de verharding des volks duren, tot zóólang zal er ook geen algemeene, de geheele natie aangrijpende opwekking onder Israël komen , en zullen slechts afzonderlijke individuen bekeerd worden 188) — in het laatst der dagen zal de Kerk voltooid en bekroond worden door de toebrenging van Israël. Dan zal Israël weder de plaats aan het hoofd der volkeren innemen, die hom toekomt naar Gods souvereinen en onveranderlijken Raad. Dan zal Israël het ware volk der zending wezen, en door een koninklijken ijver voor zijn weergevonden Messias al de goedgemeende maar zwakke zendingspogingen der christenen beschamen. Dan zal eindelijk de vervulling aanbreken van het profetische woord, waarmede nog altoos elke godsdienstoefening der Joden besloten wordt, als de dag komt dat Jehovah koning zal zijn over de gansche aarde, wanneer de Eeuwige eenig en zijn naam eenig zal zijn 189). Reeds begint het te ruischen in de dorre doodsbeenderen 19°). In Kischinew 191) belijden reeds duizenden den Zoon van Maria als den gekomen Masjiach, en in geheel het Oosten wordt het Nieuwe Testament 192), als een vruchtbare voorjaarsregen op het dorstige aardrijk neervallend, met betraande oogen gelezen door Jakobs zuchtend kroost. Ook het Antisemitisme en de schandelijke vervolgingen der Joden in Rusland 193), behooren tot de teekenen der tijden die wij niet hebben te verwaarloozen. Altoos wanneer Israël op het punt stond een nieuwe periode zijner geschiedenis in te gaan, maakte de vijand zich op ten strijde 194). Ik geloof dat de dag meer en meer nadert, ja wellicht zeer nabij is 195), dat Israël wederom zijn oude taak zal aanvaarden, licht en leidsman der volkeren te worden, maar dan onder de schaduw van de banier des kruises. Wèl is de duisternis nog groot — de geschiedenis van het Chasidisme gaf er ons eene aandoenlijke proeve van —, wèl is ook de vijandschap nog hevig en zwaar, doch als een blinkende ster in donkeren nacht licht ons het woord des Apostels tegen, en geeft ons bij alle teleurstelling weer moed om te bidden en om te werken: sgansch Israël zal zalig worden." Zij hebben, zegge Isrel, van ouds mij gekweld, Benauwd van der jeugd aan, geploegd als een veld. Toch hebben zij tegen mij niet overmocht — Maar rouw blijft mijn deel en mijn leed onbezocht . . . Neen, antwoordt het Godswoord, dat nimmer vergaat: Niet altoos blijft Isrel der volkeren smaad. Voor hem bad zijn Koning aan 't smadelijk kruis — Haast komt de Verlosser tot Israëls huis! Heel de geschiedenis van Israël, van af de verwoesting des tempels tot op dezen oogenblik toe, is als ééne onafgebroken uitlegging van het woord van Jeremia: »Sion breidt hare handen uit, daar is geen trooster voor haar." Waarom niet? Omdat Sion den éénigen Trooster verworpen heeft, die tot haar kwam nog eer zij hare handen uitstak om hulp. Nu staat zij daar als eene arme, beroofde, natgekreten weduwe. »Er is niemand van al de kinderen die zij gebaard heeft, die haar zachtjes leidt; en niemand van al de kinderen die zij opgevoed heeft, die haar bij de hand grijpt ..." O, gemeente van Jezus Christus, o Kerk des Nieuwen Verbonds, heb medelijden met Sions breuke, en ontferm u over Sions puin. Reeds daagt het in het Oosten, de Zonne rijst aan de kimmen. En in het vertrouwen dat do Dag niet meer verre is, willen wij dan voortgaan te zaaien, te zaaien op hope tegen hope, als ware doehteren Sions uitgaande om te zien of de Koning nog niet komt, en elk onzer herhale het woord van den ouden profeet, maar leze het in het licht van het kruis: »Om Sions wil zal ik niet zwijgen, en om Jeruzalems wil zal ik niet stille zijn, totdat hare gerechtigheid voortkome als een glans, en haar heil als een fakkel die brandt." Ik heb gezegd. AANTEEKENINGEN. 1) Men zie hier, behalve de gewone historieboeken, ook een hoofdstuk als dat van Moubach blz. 82 verv. »Van de vervolgingen die de Jooden sedert de laatste verwoesting van Jeruzalem, onder den keizer Vespasiaan geleden hebben." Dit en het volgende hoofdstuk geeft veel meer dan de titel doet verwachten. (Over dit werk van Moubach zie onze 9e noot). Ook in Huidekoper's «Judaïsm at Rome" is een schat van wetenswaardigs te vinden. Zie het eerste deel van Works of Frederic Huidekoper, New-York, David G. Francis, 1887, Zevende druk, Twee deelen. In de volksliederen van Israël komt dan ook telkens de weemoedige klacht over al deze ellenden tot uiting. Nur weh dir, Schafele, sint du hast dein Pastach verloren, Jeder hat dein Milch getrunken, dein Woll' geschoren . . . (Pastach = Herder). Zie de Jiidisch-deutsche Volkslieder aus Galizien und Russland, uitgegeven door Dr. Dalman, 1888, blz. 8, 9. Zeer veel wetenswaardigs biedt het uitvoerige artikel van Pressel »Israël, nachbiblische Geschichte desselben" in Herzog's Real-Encyklopadie2 VII, blz. 224 — 250. Belangrijk is ook van denzelfden schrijver: Die Zerstreuung des Volkes Israël. Vijf stukken, in welke heel wat wetenswaardigs is bijeen gebracht. Berlin. 1 888, 89. 2) Gelukkiger waren die Joodsche gevangenen, die om aan de «christelijke" justitie te ontkomen, zich in hun kerker door een grijsaard , die hierbij door een jongeling geholpen werd, lieten slachten. Dr. Adolf Lewin, Juden in Freiburg i. B. 1890, blz. 29. Soms werden zij, na maanden , jaren lang gekerkerd en gepijnigd te zijn geworden , van de hun ten laste gelegde beschuldigingen vrijgesproken, maar tevens . . . veroordeeld om levend verbrand te worden, daar zij zich niet wilden laten doopen. Soms 5,000, ja 15,000 tegelijk. Zie Lewin passim. 3) Moubach, blz. 84 noemt er zelfs 800,000. In het jaar -1481 zijn alleen te Servilla 268 Joden verbrand, 2000 in de naaste omgeving, en 1 7000 gegeeseld of op andere wijze gekastijd. Het was waarlijk de schuld der christenen niet dat er in 1492 nog zoovele honderdduizenden in leven waren! 4) Deze orthodoxe vorsten waren het gewis met Tacitus den heiden eens, die, verhalende hoe de Romeinsche Senaat eens 4000 Joden naar Sardinië verbannende, er bij voegt dat men zich niet kwelde met de vraag of deze ongelukkigen wellicht het ruwe klimaat niet konden verdragen, daar toch hun dood een »zeer gering verlies zou wezen" (qui si ob coeli gravitatem interiissent, vile damnupi.") 5) Uit een der jongste werken slechts één staaltje van den arbeid dezer »heilige" Inquisitie, die God beter' het! nog wel in haar banier het opschrift «Misericordia et Justitia" droeg. In Henry Charles Lea, Chapters from the religious historv of Spain, connected with the Inquisition, Philadelphia, Lea Brothers & Co. 1890, vinden wij de beschrijving van het (reeds door Lope de Vega in drama gebrachte) Jodenproces van 1491. Eenige Joden werden op de pijnbank tot de bekentenis gebracht een christenkind gekruisigd te hebben. Het bleek echter dat er nóch daar ter plaatse noch in heel den omtrek, een kind vermist werd. Van zelf werd ook op de aangewezen begraafplaats geen kinderlijkje gevonden. Gelukkig kwam men op den inval dat de lieve God zelf dat gekruisigde kindje met lichaam en ziel naar den hemel had gehaald! — Voor zulke onzinnigheden (verg. hier ook Lewin, Die Juden in Freiburg, blz. 28 verv., en een opstel oJustizmorde des Pöbels, der Kirche und des Staates" in Saat auf Hoffnung 1882 blz. 252 verv., 1888 blz. 38 verv.) zijn tienduizenden Joden gemarteld met onbeschrijfelijke, volmaakt satanische bloeddorstigheid. Men weet het: »de Kerk dorst niet naar bloed.'' Eene heilzame lectuur voor allen die met Rome dwepen is Lea's boek, en niet minder de oude, in al haar naïveteit dubbel verschrikkelijke «Mémoires historiques pour servir a 1'histoire des Inquisitions," aan 't slot van Picard's eerste deel. Men moet echter sterke zenuwen hebben om deze (nooit officieel herroepen en afgekeurde, ja door vele liedendaagsche prelaten teruggewenschte) gruwelen ten einde toe te lezen. Misericordia et Justitia! — Wie aan Picard's weinige platen nog niet genoeg heeft, kan een afgrijselijke collectie heidensche martelingen afgebeeld vinden in W. Goeree's «Voor-Bereidselen tot de Bijbelsche wijsheid en gebruik der heilige en kerkelijke historiën," enz. 1690, Deel I blz. 8'27. Ook hieruit blijkt de heilige Inquisitie goede studie gemaakt te hebben van de grijze oudheid, want vele der barbaarsche strafoefeningen van het vertwijfelende heidendom, heeft zij later uit »barmhartigheid en rechtvaardigheid" weer eens op duizenden en tienduizenden rampzaligen herhaald. De meeste dier straffen vindt men in de beschrijvingen der kettergerichten terug, alleen met dit verschil dat men het nu doet ter eere van Jezus en van de allerzaligste Maagd, en er nu stereotiep bijvoegt: «ecclesia non sitit sanguinem," »de Kerk dorst niet naar bloed." Zie nog Jakob Basnage. Vervolg op Flavius Josephus of Algemeene Historie der Joodsche Natie, Hollandsche vertaling, 1727 in twee deelen. n, blz. 1801. 6) Of het waar is, gelijk men vaak ter verklaring van dit devies vertelt, dat men bij een jongen palmboom, om hem te sneller te doen groeien, gewichten (steenen of andere zware voorwerpen) aan den top bevestigt, weet ik niet. De verschillende lexica en archaeologiën die ik s. v. »Palm, palmboom" opsloeg, vermelden er niets van. Wellicht beteekent de spreuk niets meer dan dat al wat edel en krachtig is, door verdrukking en tegenstand slechts te fierder en zelfstandiger wordt. Wat den zin betreft dus ongeveer hetzelfde als het gezegde: »het gras dat vertrapt wordt, groeit straks des te beter." 7) «Getto" beteekende volgens sommigen oorspronkelijk het gesmolten metaal, dat in de smeltovens van Venetië, in een afgelegen deel dier stad gebouwd, veelvuldig voorkwam. In het jaar 1516 kregen de Joden, die in 1394 uit Venetië verbannen waren, verlof derwaarts terug te keeren, en zich in dat gedeelte waar de smeltovens waren neer te zetten. Nu kreeg het Jodenkwartier van Venetië den naam «Ghetto" (er werd dus een h ingelascht), en daarnaar werden ook de andere Jodenverblijven aldus genoemd. Uit «Sabbat-Stunden" 1884, blz. 211 , gecit. in Nathanael 1885, blz. 80. Niet alle steden echter, waar Joden woonden, hadden zulk een Ghetto. Zie bijv. ten opzichte van Freiburg, Dr. Ad. Lewin, Juden in Freiburg i. B. 1890, blz. 22. 8) Doch ook dat was hun geen oorzaak van vreugde. «Jammerlijk stond het den Jooden door de Pest geschapen. Men beschuldigde hen de wateren vergiftigt te hebben; maar toen men hun onschuldig vond, wierden ze echter gedoemt zich te bekeeren, of te worden verbrand. Duizenden van Jooden die weigerden Christenen te worden, doemde men ten vuure." Moubach blz. 85. Ziehier de verschrikkelijke beschrijvingen van Lewin, Juden in Freiburg, blz. 28 verv. 9) Wij moeten hier tot ons leedwezen tegenover stellen dat menige Israëliet (wij zullen ons wel wachten te generaliseeren, en van »de" Joden te spreken) er hoegenaamd geen bezwaar in ziet tegenover nietIsraëlietische meisjes een geheel anderen maatstaf van zedelijkheid aan te leggen. De herderlijke praktijk in onze groote steden, en ook reeds de nog zoo jeugdige middernachtszending, brachten hieromtrent droevige feiten aan het licht. Het moet dan ook wel de aandacht trekken, zelfs in een zoo gunstig edict als dat van Karei, koning deibeide Sioiliën, van t jaar 1740, hetwelk aan de Joden eene voor die dagen ongekende , en werkelijk bijkans onbeperkte vrijheid in 's konings Staten verleende, toch de bepaling aan te treffen dat de christendienstmaagden, door de Joden te houden, niet jonger mochten zijn dan 35 jaren (knechts mochten reeds op hun 25e jaar in dienst treden), en niet zonder uitdrukkelijk verlof des nachts in het huis van haar meester vertoeven mochten. Zie blz. 164 van deel VII, 2 van Bernard Picard, Ceremonies et coutumes religieuses de tous les peuples du monde, représentées par des Figures dessinées de la main de Bernard Picard. Avec une Explication historique, et quelques dissertations curieuses. Amsterdam J. F. Bernard, 1723 verv. Eene Hollandsche vertaling werd door Abraham Moubach in 1727 verv. bezorgd, onder den titel: Xaaukeurige beschrijving der uitwendige godsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Beide kostbare werken zijn in de Goudsche Librije voorhanden. Het eerste deel bespreekt de Joodsche ceremoniën. Als wij alleen «Picard" of «Moubach citeeren, bedoelen wij steeds dit eerste deel, in 't eerste geval de 1'ransche, in het tweede geval de Hollandsche uitgave. Blz. zlJn van de hand van Rabbi Leon de Modena, daarna wordt nog velerlei, dat door hem was overgeslagen, door Moubach uit andere bronnen medegedeeld. Deze Leon de Modena (1571— 1648) was Rabbijn te \ enetië, die op verzoek van eenige christenen hen omtrent de gew oonten van de Joden te willen inlichten, die in een Italiaansche verhandeling (Historia dei riti ebraici in 't jaar 1611 opgesteld) beschreef, welke verhandeling in 1635 te Parijs, en in 1637 verbeterd en omgewerkt gedrukt werd. (Zie het leven van dezen beroemden en ongelukkigen man beschreven in Leon da Modena van A. Geiger, Breslau 1856. Ook in Geiger's Nachgel. Schr. II, blz. 190 verv. is veel omtrent hem medegedeeld.) Van dezen arbeid maakt nu »le Sieur de Simonville" (de bekende Richard Simon) zijne Fransche vertaling, en daarnaar weer Abraham Moubach de zijne. Wat aan de platen van Picard zoo groote waarde geeft is dat zij — althans wat de beschrijving van de zeden en gewoonten van het Jodendom aangaat — bijkans allen «geteekend en gegraveerd zijn naar de natuur," gelijk liet onderschrift meestal uitdrukkelijk verklaart. -10) De Heer C. Wilmanns schreef' dan ook eene brochure getiteld : »Die goldene Internationale und die Nothwendigkeit einer socialen Reformpartei" 1876, waarin hij de Joden als gouden Internationale naast de zwarte der Ultramontanen en de roode der Sociaaldeniokraten plaatst. Daarin moge veel overdrevens zijn, maar de hoofdzaak is toch gewis veel dichter bij de waarheid dan hetgeen de Heer Is. Loeb in zijn »Le .Tuif de 1'histoire et le Juif de la légende" 1890 vertelt, dat er eigenlijk geen armer volk dan Israël bestaat. Men moet maar eens — °om van de altoos kneed- en plooibare cijfers der statistiek nu te zwijgen — de rijkelui'sbuurten van Amsterdam doorwandelen, en eenvoudig de naambordjes lezen, om zich te overtuigen hoeveel zonen van Abraham het tot rijkdom en welvaart brachten. Nu, wij misgunnen het hun in de verste verte niet, maar men dringe ons ook geen legende als waarheid op. Dat echter Israël een groot getal armen te verzorgen heeft, is gewis waar, wellicht — wij weten het njet naar verhouding veel meer dan de christenen, maar dat percentsgewijze de Joden het veel vaker en veel sneller tot welvaart brengen dan de christenen, dank zij hun aangeboren genialiteit, hun doorzettingskracht en hun onderlinge hulpvaardigheid, schijnt ons boven redelijken twijfel verheven. — Zie over Israëls armverzorging Buxtorf, Synagoga Judaica, 3e druk, 1712, blz. 601 ver\. 11) Tot zóólang konden zij nog in vele landen vrijelijk handel drijven, met eigen schepen en in eigen handelsinrichtingen. Toen zich echter na de kruistochten de handelaars verschillende corporatiën en gilden gingen vormen, waarin de Joden niet werden toegelaten, moesten zij zich tot den kleinhandel beperken, en toen hen ook die grootendeels onmogelijk gemaakt werd, tot den door de christelijke Kerk vervloekten geld- en woekerhandel. (Zie daarover Joh. Selden, De jure naturali et gentium juxta disciplinam Ebraeorum2, 1005 blz. 748 verv.) Dat echter ook de christenen, ondanks de synodale en pauselijke bestraffingen, dezen tak van handel niet versmaadden, blijkt voldoende uit Loeb, Le Juif de 1'histoire et le Juif de la légende, 1890. Zie ook Lewin, Juden in Freiburg, bl. 9, noot 2. Over andere kwellingen en vervolgingen, sedert de kruistochten over Israël losgebarsten, zie Lewin, blz. 25 verv. 12) Zie Lewin, t. a. p., blz. 48 verv. 13) Eduard III regeerde van 1042-1066. Sedert deze beschouwing der Joden ingang vond, leest men in de oude documenten steeds van «koninklijke" Joden, d. w. z. den Koning (landsvorst) als privaat eigendom ter bescherming of exploitatie toebehoorencl. Eerst twee eeuwen later verleenden de koningen aan sommige steden of aan hunne leenheeren, het recht «Joden te houdenwat met het geven eener liooge geldsom overeenkwam, en vooral voor de Joden geen verbetering was. De kleine despootjes schoren nog onbarmhartiger dan de i^roote, terwijl soms de laatsten dit handwerk bleven aanhouden, maar het nu met hun onderhoorigen gezamenljjk gingen uitoefenen , zoodat de rampzalige Joden soms aan de stad, aan den graaf en aan den koning te gelijk belasting konden opbrengen. Het oudste geval van verleening van dit recht dateert van 1227. Zie Dr. A. Lewin, Juden in Freiburg, i. B. 1890, blz. 6. 14) Zie behalve in Graetz' laatste deel, ook vele mededeelingen omtrent de »Judenfrage" in tal van landen om en na het jaar 1830, bij Geiger , Nachgel. Schr. II. Anhang. Jüdische Geschichte von 1830 bis zur Gegenwart, blz. 246 verv. 15) Zie omtrent deze verachtelijke daden van Christus' Stedehouders, het Ermelo'sch Zendingsblad van H. W. Witteveen, 1872 blz. 172 verv. 16) Toen na de Julirevolutie in Frankrijk de laatste beperking der Joden van Staatswege werd opgeheven, sprak de minister Mérilhou de volgende, natuurlijk gaarne en vaak door de Israëlieten geciteerde woorden (o. a. in Geiger, Nachgel. Schr. II, blz. 249 te vinden): »in de publieke ambtsbedieningen tot welke de Joden geroepen zijn onder de banieren onzer onsterfelijke phalangen , in letteren, kunsten, wetenschappen en industrie, hebben zij in één kwart eeuw onder ons de edelste logenstraffing gegeven van al de lasteringen hunner onderdrukkers." 17) Men zie hier Dr. A. Kuyper, Liberalisten en Joden, 1878. 18) Zie hier het aangrijpende artikel van Stöcker uit de »KreuzZeitung," in Christlich-Sozial'2, blz. 477 verv. Heel zijn boek is wel een wederlegging van de woorden waarmede Fred. Huidekoper zijn «Judaism at Rome" begint: «Tegenwoordig oefenen de Joden geen merkbaren godsdienstigen invloed uit op de christelijke gemeenten onder welke zij wonen." Zie Works of Frederic Huidekoper7 I, blz. 1. 19) Veel van de tot dusver genoemde bizonderheden kan men vinden in de voorrede van E. Archinard, Israël et ses voisins Asiatiques. Etude d'histoire et d'archéologie, 1890. Zie onze aankondiging van dit werk in de «Theologische Studiën," 1890, blz. 391—403. — Volgens de telling van 1871 waren er onder de Berlijnsche Joden 71.3 procent werkgevers, onder de Protestanten 38.7 procent; op de 10,000 Joden 1132 directeuren en 259 directrices, op de 10,000 Protestanten resp. 509 en 188. Met den handel hielden zich 55 procent der Joden, 3* van de Protestanten slechts 12 procent onledig. Zie Adolf Stöcker, Christlicli-Sozial'2 1890, blz. 381. 20) Gewoonlijk stelt men in onze dagen hun aantal globaal op 7 millioen, een enkele gissing klimt tot 12 millioen. Zie Pressel in llerzog2 VII, blz. 250. K. H. C. Plath, Was machen wir Christen mit unsern Juden? 1881, schat hen op 8 millioen, en dat zal wel ongeveer juist zijn, zoodat zij op eene bevolking van 1456 millioen, het één honderd twee en tachtigste deel der menscliheid uitmaken. Zie nog verschillende berekeningen in Saat auf Hoffnung 1888, no. 1 der »RundschauStatistik der Juden, blz. 1 verv. 21) Altoos betrekkelijk één. Het hangt er maar van af hoe men Israël beschouwt. Gewis, het bergt in zijn schoot de meest heterogene bestanddeelen. Een Rabbijn als Dr. S. Stern kan zeggen (Das Europaïsche Israël, 1889. Voorrede): »Wij Israëlieten zijn thans disjecta membra, uit elkaar gerukte en verspreide leden, zonder gemeenschappelijk streven, zonder gemeenschappelijk doel. ... De Reform ligt overhoop met de Orthodoxie, daar elk slechts de fouten van den ander ziet, en zijn eigene vergeet." En toch .... laat maar eens het Jodendom als zóódanig aangetast worden, en gij ziet ai zijne zonen als één man zich opmaken om den aanval af te weren. Over 't algemeen treft het ons telkens weer op nieuw hoe Israël altoos als volk vooruit streeft, als volk naar de geestelijke opperheerschappij en opperleiding dingt. Bij de andere natiën zjjn het toch altijd enkele personen die zulk een drang openbaren, of wanneer al eens een geheel volk met beslistheid naar den voorrang streeft, geschiedt dit door den invloed van een machtig vorst of geniaal staatsman. Maar in Israël is dit streven niet slechts bij enkele individuën aanwezig, neen het vervult, het beheerscht het gansche volk, elk lid er van neemt er aan deel uit eigen en toch weer gemeenschappelijken aandrang, als het ware op commando — hoewel alle politieke en geestelijke Overheid ontbreekt. Hoe ook verdeeld en in partijen verbrokkeld, hier zijn zij allen één, hier erkennen allen hun gemeenschappelijk belang, en waar het de glorie hunner natie geldt, worden alle onderlinge veeten ter zijde gesteld, en gaat men met hope en geestdrift op het voorgestelde doel los. 22) En dat vaak om de onzinnigste beschuldigingen, eeuw in eeuw uit met ongeloofelijke taaiheid terugkeerend. Wij denken bijv. aan het slachten van christenkinderen, en het gebruiken van hun bloed voor Paaschbrooden of als drank. Men leze het boekje van Is. Loeb »Le Juif de 1'histoire et le Juif de le légende," 1890, om te zien welke absoluut krankzinnige zaken men nog in onze dagen, in een beschaafd land als Frankrijk, omtrent de Joden durft vertellen en uitgeven. In kleuren en geuren wordt dit alles beschreven door Moubach, blz. 86 verv. 23) Zie Noorman, De Jodenquaestie -1881, blz. 4. Op dit punt is Israël altoos zeer «gevoelig" geweest, en telkens wanneer hunne liefde tot hun tweede vaderland ook maar eenigszins in verdenking wordt getrokken, hebben zij daartegen met gloed en ijver geprotesteerd. Slechts ten deele met recht. Gewis de Joden hebben het land waar zij opname vonden, vooral wanneer zij er billijk behandeld werden, vaak met groote toewijding gediend, en met liefde aangehangen; zelfs toen zij op barbaarsche wijze vervolgd werden, hing hun gansche hart aan het land hunner ballingschap. Zij waren er toch geboren, daar rustte toch het gebeente — vaak zwart geblakerd en in gevloekten grond — van hunne vaderen en kinderen. Zie Lewin, t. a. p. blz. 56. Maar toch — Israël is en blijft internationaal. Zijne «alliance israélite," (zie daarover Saat auf Hoffnung 1887, blz. 39 der «Rundschau, no. 3), zijne traditiën, zijn gansche geloof, zonderen het van alle andere volkeren af. Het blijft een volk in het volk, een staat in den staat, een afzonderljjke stam onder een vreemd ras. Alle kolonisten gaan ten slotte öp in het volk waaronder zij wonen, de Joden niet. Zij worden geen Nederlanders, Belgen , Franschen, maar blijven Nederlandsche, Belgische, Fransche Joden. Zij houden hun eigen tijdrekening, hebben hun eigen rustdag, zij willen niet met ons eten of begraven worden, en hunne bordjes met -)£0 («kosjer," kasjeer, ten teeken dat daar ritueel-geoorloofde spijze verkocht wordt) herinneren ons onafgebroken dat zij als gasten en vreemdelingen bij ons verkeeren. En — dat mag niet ontkend of weggeredeneerd worden. Om der wille van de waarheid niet, en uit liefde tot Israël zelf niet. 24) Een ieder kent het antwoord door een christelijk theoloog aan Frederik den Groote gegeven, toen deze hem een bewijs afvroeg voor de waarheid des Christendoms: «Sire, de Joden'." 25) Van oudsher was Holland als een Dorado voor Israël bekend en beroemd. Zie Basnage II, blz. 1901, 1926. 26) De Joodsche soldaat bezit ten onzent het groote voorrecht zijnen Sabbat altoos te kunnen vieren. Hij heeft dan geen diensten te verrichten. slechts de garnizoensdiensten als wachten, parades enz. uitgezonderd. Den christensoldaat echter is deze vrijheid op Zondag niet gegund. Hij moet door allerlei diensten als kamerwacht (schoon houden der kazerne), bijkok (hulp voor den kok in de keuken), enz. op zijne beurt ook den Zondag door in de kazerne bljjven. Met dank- baarheid mag echter vermeld worden dat deze dienstverrichtingen op Zondag in den laatsten tijd zeer beperkt zijn geworden. Op hunne groote feestdagen zijn de Joodsche soldaten eveneens vrij, en wordt hun , wanneer zij dit begeeren, bij jaarlijks terugkeerend ministerieel besluit + eene maand verlof verleend van begin September tot begin October. Hunne gewone feestdagen worden als Sabbatdagen beschouwd. Ook moet men er op letten de Joden des Vrijdagsavonds, wanneer er diensten zijn, vóór zonsondergang te laten inrukken. De Katholieken worden op hunne heiligendagen in de gelegenheid gesteld hunne godsdienstplichten waar te nemen, bijv. door tot 's middags 12 uur vrij van dienst te zijn. Op Allerheiligen zijn zij meestal den ganschen dag vrij, maar ik meen dat dit van de corpscommandanten afhangt. Bij 't eene corps zijn zij alsdan den gelieelen dag, bij 't andere slechts tot één uur vrij. Op Goeden Vrijdag wordt er geen vleesch maar visch gegeten, en wordt de soep 's morgens door boter en kaas vervangen. Overigens hebben de Katholieken dispensatie van het vasten. Tot dusver heeft de minister van oorlog, 0111 aan de gemoedsbezwaren der Israëlieten tegemoet te komen, nog geen kosjere spijzen, door Joden en naar 't Joodsche ritueel toebereid, ingevoerd. Het spek dat ook zij gelijk alle anderen in hun eten krijgen, wordt echter door de Joodsche soldaten veelal ter zijde gelegd, terwijl de strengeren onder hen zich, vóór zij in hun garnizoensplaats komen, met een of andere familie zoeken te verstaan, om daar hun middagmaal te nuttigen. Het spreekt wel van zelf dat dit laatste alleen tegen wetsovertreding behoedt. Want of ze nu al een stukje spek laten liggen, de spijze zelf is er toch mede verontreinigd, en al wat gekookt is door christenen is ritueel onrein. Dat het dienst nemen voor den Joodschen soldaat aan velerlei bezwaren onderhevig is, blijkt nog uit het feit, kort geleden voorgekomen , dat een opperrabbijn, die gaarne zijn zoon voor koning en vaderland de wapens wilde laten opnemen, vooraf verlof verzocht hem een pak te laten maken uit ééne stof vervaardigd. Zooals men weet is het den Israëliet verboden osjatnes" te dragen, kleederen uit linnen en wol, uit meer dan ééne stof vervaardigd. Lev. 19:19: Deut. 22:11. (Zie Buxtorf, Syn. Jud., blz. 587). Daar de militaire Overheid dit niet toe kon staan, daar voor alle soldaten hetzelfde pak van dezelfde stof vervaardigd wordt, getroostte zich de opperrabbijn het nemen van een remplarant. Hij althans, als een der hoofden en voorgangers van Israël, wilde niet medewerken tot overtreding van goddelijke geboden. Bij al de vervolgingen die zij gewoonlijk te lijden hadden, treffen wij af en toe ook in de Middeleeuwen van die »Judenfreuudliche" maatregelen aan, die ons, evenals de hedendaagsche gewoonte in het leger, wel wat onbillijk tegenover de christenen voorkomen. Zoo verlegde bijv. de streng-katholieke, met de Joden nochthans half dwepende keizer Lodewijk de Vrome (814—840), ten gerieve der Israëlieten, de gewone weekmarkten van den Sabbat op den Zondag, en verbood eveneens de geestelijken Joodsche slaven te doopen, opdat zij daardoor niet vrij, en hun meesters daardoor tot schade zouden komen. Mij dunkt hier is nu weer de welwillendheid tot beginselloosheid overgeslagen. '27) Vele der historische bizonderheden omtrent de Chasidim zijn ontleend aan Graetz, Gesch. der Juden, XI, 1870. Chajim Prostak. Historische Erzahlung aus der Entstehungszeit des Chassidismus, von A. S. Weissmann, 1881. J. M. Jost. Geschichte des Judenthums und seiner Sekten, 3 deelen 1857 —1859. Deel III, blz. 185 verv. Een belangrijke voordracht van Dr. J. Horwitz uit Crefeld is opgenomen in Wertheimer's en Kompert's Jahrbuch fiir Israeliten, Wien 1866, onder den titel: Chasidische Silhouetten. De noten van Graetz, t. a. p. bevatten de voornaamste literatuur, en al noemt Geiger hem (Nachgel. Schr. V, blz. 257) niet zeer broederlijk »ein Schwindler und Charlatan von der ersten Sorte" (zie ook t. a. p. blz. 293) , toch schijnt ons Graetz nog de meest vertrouwbare bron uit welke wij voor ons doel putten konden, al hebben wij ons ook elders door de nog al verstrooide, en betrekkelijk schaarsche berichten die wij omtrent de Chasidim konden opdelven, gaarne laten inlichten. Vooral ook sommige versjes uit Dalmans kostelijke verzameling Jiidischdeutsche Volkslieder aus Galizien und Russland, 1888, zijn leerrijker dan lange verhandelingen. Wij denken bijv. aan: Das Pintele Jüd, Ereb Jom Kippur, Der Chasid beim Schalischudes, Der Chasid kommt von Wien-— altemaal kleine schetsjes, evenals Picard's platen, «dessinés d'après nature." 28) Die van Gebr. Romm te Wilna, 1880 verv. 29) Ik berekende dat blz. 102 van deel I, ongeveer 15,700 Hebreeuwsche letters bevat. 30) Hier zijn trouwens de commentaren bij gerekend, die in deze uitgave vollediger dan in eenige andere talmoededitie zijn opgenomen. Maar het meerendeel daarvan is tot goed verstand van Misjna en Gemara bepaald onmisbaar, en kan er dus gevoegelijk mede in één adem genoemd worden. 31) Die van Jacob en Hendrik Keur van 't jaar 1741 die ik naast mij liggen heb, telt, O. en N. T. te samen genomen, 1292 bladzijden. Eene fijn bedrukte bladzijde van deze uitgave, zonder afbreking door hoofdstuk-opgave en met eene geheel doorloopende kantteekening, bevat, naar wij uitrekenden, + -12,000 letters. Datzelfde aantal vonden wij ook ongeveer op eene bladzijde van dezen Talmoed (ofschoon er enkelen zijn waar dit tot circa 20,000 klimt). Dat wij niet te veel zeiden met aan eene Hollandsche parafrase (een letterlijke vertaling is eenvoudig ondenkbaar, onleesbaar, onverstaanbaar) vijf maal de uitgebreidheid van den Hebreeuwsclien tekst te geven, zal ieder toestemmen die ook maar ééne bladzijde van deze lapidarische, vaak raadselachtige volzinnen in zijne moedertaal heeft trachten weer te geven. 32) Zoo wordt ons bijv. in den Talmoed een beeld van het kosmopolitisme en de weelde van het wegstervende Romeinsche keizerrijk geteekend, gelijk wij het maar bij zeer weinige klassieke schrijvers vinden. Ook van Arabische, Perzische en Indische producten komt zóóveel in de Gemara voor, dat archaeologie en linguistiek dit gebied niet spoedig zullen verlaten, wanneer zij het ééns ernstig en stelselmatig zijn gaan bestudeeren. Zie E. Deutsch, Der Talmud. Dritte Aufl. 1880 blz. 53. 33) Verg. hierbij de woorden van F. Delitzsch, Jüdisches Handwerkerleben zur Zeit Jesu. Dritte Aufl. 1879 blz. 35. «Niemand wien de bij uitstek moeielijke zelfstandige lezing van dit werk (den Talmoed) niet ten minste eenigszins mogelijk is geworden, kan zich een duidelijke voorstelling van dezen uitgebreiden Kolossus maken. Het is een verbazende spreekzaal, waarin duizend en nog eens duizend stemmen van minstens vijf eeuwen door elkander klinken. Eene wet kan, zooals wij allen bij ervaring weten, zeer zorgvuldig en nauwkeurig geformuleerd zijn; toch kan zij steeds op verschillende wijzen worden uitgelegd, en immer ontstaan, als zij op de eindeloos menigvuldige verhoudingen des levens wordt toegepast, vragen op vragen. Denk u nu een 10,000tal wetsbepalingen, die op het Joodsche leven betrekking hebben en naar de verschillende levenskringen zijn ingedeeld; daarbij een 500tal Schrift- en rechtsgeleerden, voor het meerendeel uit Palestina en Babylonië, die de eene dezer wetsbepalingen na de andere tot voorwerp van onderzoek en debat maken, en met haarklovende scherpzinnigheid alle bedoelingen van den letterlijken zin en van de mogelijkheden daarvan in het werkelijke leven opwerpen. Bedenk verder, dat de fijngesponnen - draad dezer wetsuitlegging dikwerf door afwijkingen verloren gaat en dat, als men lange streken van dit woestijnzand heeft doorgewaad, zich hier en daar een rustplaats verheft , die uit spreuken en geschiedenissen van algemeen belang be- staat: dan hebt gij ongeveer een beeld van dit reusachtig wetboek, dat eenig in zijn soort is, waarbij de wetboeken van alle volken Lilliputters zijn, en bij welks bontgekleurd en suisend marktrumoer zij stille studeerkamers gelijken." Zie hier vooral nog A. Geiger, Nachgelassene Schriften II blz. 127 verv. V blz. 13. 34) De ontwikkeling van het begrip «talmoed" is eigenlijk aldus: het leeren, de studie ; dan : de leer, doctrina; daarna: de ophelderende en uitbreidende uitleggingen der amoraïm van de Misjna, oorspronkelijk identisch met het chaldeeuwsche »Gemara" (bestudeering, afleiding), waardoor het later verdrongen werd; eindelijk: de Misjna met al de discussiën en uitleggingen der amoraïm er bij. In dien zin gebruikt men het gewoonlijk, tenzij het tegendeel uitdrukkelijk verzekerd wordt. Verg. het artikel »Talmud" in Hamburger's Real-Encyclopadie II 1883 blz. 1155 verv., en H. L. Strack, Einleitung in den Thalmud. 1887. 35) Zooals Eisenmenger in 1700 deed, en tal van copiisten of navolgers na hem. Zie Strack, Einl. blz. 62. Door Strack niet genoemd is het vlijtige, maar hatelijke geschrift van C. Radenhausen: Esther. Die Semitische Unmoral. 1887. 36) Zie bijv. Basnage I blz. 415 verv. 429. Dubbel dwaas wanneer men oneerlijk genoeg is de zinnen uit hun verband te rukken, te verzwijgen aan wie zij in den mond gelegd worden (soms wel daemonen of ketters), te vergeten in welken tijd, tot menschen van welken smaak en volksaard. in toestanden van welke verwarring, o " vervolging en verdrukking, de geciteerde beschouwingen ontstonden. Zie hierover een geschrift van den veelbesproken Rabbijn van TapioSzele, J. Lichtenstein, Der Talmud auf der Anklagebank. Budapest. Victor Hornyanszkv, 1887. Met tal van legenden doorweven is het beroemde boek van Izaiik Abuabh, Menorat hammaór, in 't Hollandsch vertaald door Eliazar Soesman, onder den titel van: De Kandelaar des lichts, met deszelfs zeven lampen, of het gewoon Huis-Boek der hedendaagsche Joden. 4 deelen. 1756. 37) Dr. M. Dessauer, Humanitat im Judenthum. 1884. T. Tal, Prof. Oort en de Talmoed, 1880. T. Tal, Een blik in Talmoed en Evangelie. Dr. H. Cohen, Die Nachstenliebe im Talmud, 1888. En vooral M. Ehrentheil, Der Geist des Talmud. Quellengemasse Darstellung der talm. Anschauung über Gott, Mensch, Staat, Justizwezen etc. etc., Budapest. 1887. Af en toe deelt het Missions-Blatt des Rheinisch\\estphalischen \ ereins fiir Israël, in zijn talrijke jaargangen vele schoone citaten nit Talmoed en Midrasj mede. Voorts bestaan er, ook in onze taal, tal van bloemlezingen, vooral uit de haggadische gedeelten van den Talmoed. Wij noemen slechts J. L. Voorzanger. Talmudische en Midrasinische Olijfbladen. 1852. 38) Reeds Tacitus (Hist. V, eap. 5) spreekt van een «adversus omnes alios hostile odium," een liaat der Joden tegen allen die niet tot hun volk behooren. Verg. ook Noorman, de Jodenquaestie 1881 blz. 9. Geiger (Nachgel. Schr. 1, blz. 377) zegt in een zijner preeken : »Wij werden gehaat, bitterlijk, en wij moesten haten, niet minder bitter." Nagenoeg alles wat de oude klassieken onvriendelijks en verachtelijks ten aanzien der Joden bevatten, is opgenoemd in de: Lettre a Monsieur * * * sur le mépris auquel les Juifs ont toujours été exposés avant et après la Naissance de N. S. Jésus-Christ, blz. 172 — -184 van Deel VII, 2 van het reeds genoemde werk van Picard. Ook in Huidekoper I vindt men velerlei uit de oude klassieken bijeen. 39) Dit wierp de opperrabbijn Tal aan Prof. Oort voor de voeten, en wordt onafgebroken door de Joden herhaald. Zie ook nog Stöcker, Christlich-Sozial2 blz. 383, 387 , en Dr. M. Giidemann , Nachstenliebe. Ein Beitrag zur Erklarung des Matthaus-Evangeliums, 1890. De Parizeen en Schriftgeleerden uit Jezus' dagen besloten veel logischer en juister, dat zij die Jezus den Nazarener volgden, eo ipso toonden de »Wet" niet te kennen. Zie Lücke, Comm. op Joh.3 1843. blz. 239. Men kan inderdaad voor de meeste uitspraken des Heeren een schijnbare parallelplaats bijbrengen , (zie bijv. nog Saat auf Hoffnung 1888 , blz. 28 verv.), maar zal men dan nooit leeren inzien dat ook wanneer twee personen hetzelfde zeggen, niet altoos hetzelfde bedoeld wordt ? Het Christendom is niets anders dan Christus. Aan zijn persoon hangt alles, óók de beteekenis zijner woorden. Zijne zondeloosheid, zjjne liefde voor zondaren tot in den dood, ja den dood des kruises, dat, dat is het hart van het Christendom! Men leze vooral Jesus und Hillel van Fr. Delitzsch, 1879, dat ons, n'en déplaise Dr. Geiger die het »albernes Geschwatz" noemt (Nachgel. Schr. V, blz. 307), een kostelijk boekje is. Ook het antwoord van Prof. Oort aan den Heer Tal, (Evangelie en Talmud, uit het oogpunt der zedelijkheid vergeleken. 1881), ofschoon het ons, juist omdat Prof. Oort van den Christus zoo geheel anders denkt dan wij, niet bevredigen kan, geeft menige treffende en ware opmerking. Dit komt ons trouwens bij het lezen van de geschriften bijv. van een Geiger, en alle min of meer retormgezinde Joden telkens in de gedachte: gij haalt uit den Talmoed wat er, ja wel in is, en er toch niet den eigenlijken geest van uitdrukt. Het is heel gemakkelijk den Sjoelchan Aroech uit te spelen tegenover sommige ruimhartige, echt liberale uitspraken van misjnaietische en latere geleerden, maar toch alleen de orthodoxe Sjoelchan-Aroechjood is de rechtmatige erfgenaam van het talmoedisch geloof. Jozef Karo stelt zijne normen altoos op naar de uitspraken der talmoedische autoriteiten; zijn die verschillend, dan beslist hij naar de meerderheid, blijft een dubieus punt over, dan kiest hij altoos het zwaardere. De Sjoelchan Aroech is niets dan de logische consequentie van den Talmoed. En .... plaats nu eens Jozef Karo naast Jezus of Paulus! Toch zijn er Reformjoden die zelfs deze vergelijking aandurven. De Weener Rabbijn Güdemann, wiens boekje wij zoo pas citeerden, noemt Jezus (blz. 22) zonder aarzelen een talmoedist. De Duitschers zjjn gewoon bij zulke beweringen te zeggen: »da hört ja alles auf!" 40) Dat echter vele orthodoxe Israëlieten den Talmoed volstrekt niet zoo «kritisch' bezien . en veeleer het groote geheel als één heilig, onaantastbaar, wèl samen stemmend wetsboek vereeren, weet ieder, die de Joden, vooral de Oostersche Joden kent, en wordt uit tal van oudere en jongere uitspraken van Wijzen en rabbijnen bewezen, /ie bijv. Buxtorf, Syn. Jud., blz. 68 verv. 41) Over de talmoed-autodafe's zie, behalve Graetz t. a. p., ook Dr. M. H. F riedliinder , Popular-wissenschaftliche Vortrage . 1889 , blz. 6 verv. en Basnage I, blz. 418 verv. 42) Matth. 23 : 1—33; Luk. 11 : 39 — 52. 43) Hom. 10 : 1 3, verg. lil. 3 : 9. Wij doen zeer verkeerd de I arizeën en de talmoedische rabbijnen als de mannen van het ultraconservatisme zwart te maken; veeleer waren zij de mannen van actie, en van hun tijd. Zij pasten de Schrift (maar helaas, op verkeerde wijze) toe op hunne dagen, of liever zij lieten die Schrift zeggen wat hun tijd zeide en begeerde, terwijl de Sadduceën zich bij de letter der Schiift neerlegden, aan den tijd overlatende wat die er mee doen kon en wilde. Indien daar één nieuw-testamentisch woord in den geest dor Rabbijnen zou geweest zijn, ware het gewis »de letter doodt, maar de geest maakt levend." Alles komt er nu echter op aan in welke richting zich die «geest' heenbeweegt, en die was in den Talmoed gewis niet eene geestelijke waardeering en toepassing van hetgeen de heilige Schrift bevat. Maar dat de Talmoed allerminst een onfeilbare wetscodex wezen wil, brengt zoowel zijn geheele wijze van samenstelling mede, als het uit tal van citaten te bewijzen is. Zie hier de klare uiteenzetting van Geiger in zijn Nachgel. Schr. I blz. 97 verv. 44) Niet alle geboden staan op ééne lijn met elkander. Het gewichtigst zijn de «mitswot hatthora," of «mitswot dëoraitha," de ge boden van den Pentateuch, 248 bevestigende en 365 ontkennende, te samen dus 613 in getal. (Zie ze allen opgevoerd en besproken door Jost, Gescli. des Jud. I, blz. 451—468). Aan deze nu weet' vastgeknoopt , er uit afgeleid, of tot betere vervulling daarvan er aan toegevoegd, zijn de »mitswots derabbanan," de geboden der rabbijnen, die men tot een bijkans oneindig getal in den Talmoed vindt, en daaruit in tal van ritualia op zijn genomen en gecodificeerd. De derde soort — men kan die eigenlijk geene «geboden" noemen, al verkregen zij ook door de traditie een groot gezag — noemt men »minhagim", gewoonten, en in onderscheiding van de beide voorgaande categoriën die voor geheel het orthodoxe Jodendom verbindend zijn, is hier groot verschil naar gelang van taal, land en zeden. Vooral tusschen de Spaansche Joden, hoofdzakelijk naar den Levant gevlucht na de barbaarsche uitdrijving uit Spanje, en de Hoogduitsche Joden bestaat in »minhagim" niet weinig verschil. Zie Moubach blz '25, 26, 75. 159, Buxtorf, Synagoga Judaica, blz. 5 verv., 38 verv., en Kandelaar des lichts II, blz. 1 verv. 45) Of ze het voelen, dat zware juk! Beluister maar eens het volk, als het ongedwongen en ganscli ongegêneerd bijeen is! Hoor hoe het dan antwoordt op de vraag: waarom heeft uw sTate", uw Vader (God) u toch zoo lief, o Jankele (Jakobje)? Wisst ihr, weil bei uns is da Sablanus. O ja, man soll eucli heissen in Rezuos einspannen, Oder um Jom Kippur das Herzei überclannen, Ihr wollt bald geschrien: Nein, nein! Lo lanu! — Schrei sche, Jankele, mit Cheschek: Atta bechartanu! Weet gij, zoo antwoordt de getrouwe Jood aan den Edomiet, waarom onze Tate zooveel van ons houdt? Zóó dat Hij vol liefde zegt: »Er is bei mir einer; Für mein Jankele will ich breclien die Beiner . (Mijn Israël is mij toch maar éénig; voor mijn Jakobje zal ik zijn vijanden de beenen breken) ? Ik zal het u zeggen : Jakob heeft alleen geduld, Israël alleen toont voor zijn godsdienst wat over te hebben. Ja men moest u, o christenen! eens »in riemen inspannen" (w de tefillin eens aandoen, en hoofd en arm met riemen eens omwinden, gij zoudt er wel voor bedanken!) of men moest u eens op den Grooten Verzoendag uw hart zoo bovenmate laten verzwakken (op Jom Kippoer moet elke Israëliet zich van alle eten en drinken onthouden, zelfs zijn speeksel mag hij niet inslikken) — wat zoudt gij spoedig schreeuwen: oneen , neen, ons niet, die kwellingen laten wij liefst voor een ander, houdt ons voor geëxcuseerd!" Maar Jankele heelt die «mitswot , die geboden met liefde op zich genomen, vindt er zijn trots en zijn blijdschap in, en daarom — »Sclirei sche, roep maar met vreugde uit: Atta bechartanu, Gij, o God, hebt ons verkoren, met ons hebt Gij een verbond van liefde en genade gesloten." God heeft ten dage deiwetgeving ook aan de heidenen de Thora aangeboden, maar zij weigerden , en vloden voor zijn aangezicht — alleen Israël nam haar gewillig aan, en daarom is dan ook God tot Israël voor alle eeuwigheid in eene geheel éénige betrekking getreden. Zie Kandelaar des lichts II, blz. 415 verv. «Over sommige onbekende bizonderheden, die bij de wetgeving plaats gehad hebben", en Dr. F. Weber, System der Altsyn. Palast. Theol., blz. 56 , 57, en geheel het 5e Hoofdstuk «Israël das Volk der Thora unter den Vólkern," blz 50 verv. Wij kunnen ons niet weerhouden hier nog de 9e bladzijde van Stern's Europ. Israël 1889, blz. 9 over te nemen. «Met gewichtigen ernst, met de eerlijkste nauwgezetheid onderzoeken de autoriteiten, of men op den Sabbat een stoel van zijne plaats mag verzetten, of men een nieuw geglaasd vaatwerk op het Paaschfeest gebruiken mag. Wordt gij 's morgens wakker, geen vijf pas moogt gij u van uw bed verwijderen zonder de handen gewasschen te hebben; nauwkeurig wordt u de maat van uw waschgerei voorgeschreven — en zoo gaat het voort tot ge u 's avonds weer ter ruste legt. Minstens honderd berachot (zegenbeden) moeten dagelijks worden uitgesproken, maar wee u wanneer ook maar ééne daarvan niet op de rechte plaats gezegd wordt, want dan zou de naam Gods te vergeefs zijn uitgesproken, en dus het derde gebod overtreden zjjn. De Sabbatsgeboden zijn letterlijk niet te overzien, en grenzeloos in hun eischen. Op Sabbat is het heelen eener wonde die niet levensgevaarlijk is verboden, al werd ge ook razend van de pijn; het dragen van een stok, van een regenscherm, van een lorgnet, ja van een zakdoek is verboden. Versch geplukt ooft, versch gekookte spijzen zijn verboden. Verboden, alles verboden! Het keukenritueel is , zoo mogelijk, nog ingewikkelder en uitgebreider dan het Sabbatsgebod. (Zie hier Buxtorf, Syn. Jud. blz. 593 verv.) De gestrenge, tot dwaasheid leidende afzondering van melk- en vleeschspijzen, (zie hier J. Spencer, De legibus Hebr. ritualibus 1686, blz. 270 verv.) bracht een genialen kop op het denkbeeld deze scheiding ook in de maag gedurende het verduwingsproces door te voeren. Hij decreteerde : men zou na genoten vleeschspijzen met het eten van melkspjjzen eenige uren wachten, — en het fraaist van alles is, dat deze meening een godsdienstig gebod werd! Het toppunt wordt bereikt in het Pascharitueel, want hier schrijft de Talmoed voor: wie ook maar het geringste, zelfs maar een stofje van «chamets' (het gezuurde) geniet, of ook maar bezit, die begaat eene zonde. Wie kan zich nu voor deze zware zonde wachten? Een stofje — de wind brengt het tot u, machteloos staat gij er tegenover, n toch wordt gij een overtreder. .Ta was dat nog maar alles! Gedurende liet toebereiden der ongezuurde brooden talmt gij enkele oogenblikken met het kneden van het deeg, of het inschuiven der vormen. Wee u ! Gjj verdient straf. Toevallig ontdekt gij een tarwekorrel in een of anderen pot — vernietig nu maar ijlings al het vaatwerk dat gij in uw huis hebt, anders is er voor u geene redding, gjj kunt uw zieleheil verliezen .... Zoo is alles voorgeschreven: hun opstaan. hun gaan liggen, hun spijze, hun drank , hun keuken , hun tafel, hun kleeding, hun bed, hunne vreugde, hunne smart. Zij wandelen hun gansohe leven door aan den leiband der wet." Zie nog blz. 11 verv. 46) Men denke hier aan de geheel naar het leven geteekende figuur van Samuel (Schmul) den kleermaker uit de achterbuurt van Szybów, in Meier Ezofowicz blz. 93 verv. 152 verv., of ook aan den eerbied, zelfs door een zoo aanzienlijk man als Saul Ezofowicz, aan den fanatieken rabbi Todros bewezen. De titel van dit boek, dat wij niet zonder tranen hebben gelezen, luidt: Meier Ezofowicz. Een verhaal uit het leven der Poolsche Joden door E. P. Orzeszko, vertaald door Dr. J. A. Bruins, 1886. Dr. S. Stern kan terecht spreken (Das Europ. Israël 1889 blz. 5) van eene «bijkans afgodische vereering" die de orthodoxie aan »Bijbel en Talmoed," toebrengt. Zie zijn geheele eerste hoofdstuk «Die Orthodoxie." Izaiik Abuabh zegt dan ook uit naam van al wat orthodox is (Kandelaar des lichts I blz. 208): »A1 wat door de Rabbijnen in hunne predikingen gezegd is, en al hunne vertellingen en verhalen, zijn wij verplicht zoo eerbiedig te gelooven. als men gelooft aan de Heilige Wet van Mozes, want schoon men in hunne gezegdens somtijds ongeloofelijke en togen de natuur strijdende dingen ontmoet, zoo heeft men die eer aan gebrek van ons verstand, en geringheid onzes oordeels en bevatting toe te schrijven , dan dat men hen met beuzeltaal of onwaarheden zou bekladden en beschuldigen." Zie nog Basnage I blz. 414 verv. 47) Wij weten zeer goed wat wij in den tekst zeggen , al zouden ook wij uit Talmoed en machzor een breede rij citaten kunnen geven, ten bewijze dat diepe vernedering en zelfbeschuldiging voor Gods aangezicht den Israëliet niet vreemd zijn. Wat wij bedoelen, en meenen te kunnen volhouden, is dit: wanneer Paulus Rom. 3 : 23 het ontzacheljjke woord uitspreekt »Zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods," spreekt hij het kort begrip van geheel het O. T. omtrent den verdorven toestand des mensehen uit. Neem welken van Gods kinderen gij wilt, Mozes (Ex. 6 : 11, 29), David (2 Sam. 12 : 13; Ps. 32 en 51), .lesaja (6 : 5), de dichters (Ps. 14 : 2, 3), wijzen (Spr. 20 : 9), profeten (passim), vooral Jeremia den diepsten psycholoog van al deze heerlijke Godsmannen — allen geven zij op de meest verschillende wijzen aan dat ééne zelfde gevoel uiting: ons leven, ons hart, ons verborgenste wezen, niets van of aan ons kan voor Gods oogen bestaan. Is het nu geen andere, aan de Bijbelsche voorstelling vreemde opvatting, wanneer de Talmoed leert (Sanh. 35) dat ook de slechtste Israëliet nog vol »mizwot" (gebodsvervullingen) is, en daarom niet profaan geljjk de heiden heeten mag, of dat God de booze daden van Israël vergeet, maar niet de goede? (Pesikta, ed. Buber, 1868 blz. 1336). Is het waarlijk Bijbelsch wanneer de rabbijnen telkens leeren dat de »Jezer ra", de «booze aandrift" die den mensch tot zondigen brengt, hem evenzeer door God is ingeschapen als de «Jezer tob" , de aandrift tot het goede? Gewis, daar zijn ook in het O. T. plaatsen die, buiten den samenhang met het geheel beschouwd, en vooral buiten de religieuze ervaring die haar deed onstaan, schijnbaar eene dergeljjke opvatting veronderstellen, als bijv. het «verstokken" van Farao, of wanneer de psalmdichter zich beroept op zijne «gerechtigheid" en de «reinheid zijner handen." Wij beweren ook volstrekt niet dat het Nieuw-Testamentische begrip der vrije genade, en der schuldvergeving alléén uit onverdiende barmhartigheid, reeds in volle klaarheid uit de O. T. profetiën en psalmen is te ontleenen. De Israëliet voelt zich en weet zich bondgenoot, en is zich zijne rechten en voorrechten, op grond van dat verbond, wèl bewust. Maar dat de algemeene, grondleggende beschouwing van het O. T. naar de Nieuw-Testamentische, en niet naar de rabbijnsche opvatting henenleidt, is ons boven allen twijfel verheven. Men leze de beide opstellen van 11. Kessler, Zur alttestamentlichen Lehre von der Siinde, in Nathanael 1887 no. 1 en 2. /ie ook nog een opstel van Geiger (Xachgel. Schr. I blz. 456 verv.) getiteld: Der Mangel an Glaubensinnigkeit in der jetzigen Judenheit, en de woorden van den ouden Delitzsch, die Israël evenzeer liefhad als kende, in Saat auf Hoft'nung 1883 blz. 158. Ook het opstel van C. Becker «Ein Wort über die Büsse", t. z. p. 1869 blz. 19 verv. verdient alle aandacht. Zeer merkwaardig is het de punten van overeenkomst op te merken tusschen de Joodsch-rabbijnsche en de Roomsch-katholieke opvattingen. Reeds in de vorige jaargangen van «Nathanael" was daar af en toe ter loops op gewezen, maar in dien van 1890 komt eene uitvoerige verhandeling over dit onderwerp voor, en wel van de hand van Dr. F. Weber, den welbekenden auteur van het System der Altsyn. Palast. Theol. 1880. De titel dier verhandeling luidt: Das System des jiidischen Pharisaismus und des römischen Katholicismus. Aldaar blz. 142 verv. Zie ook Moubach blz. 164 verv. 48) Zie hier de eerste bladzijden van Meier Ezofowicz. 49) »Damit sy — zoo luidt liet in een Juden Ordnung den l'ien Juli 1 526 uitgevaardigd — damit sy nit den Christen un ehrlichen personen zuglycht mochten geert un gehalten werden dürfen." (Lewin blz. 98 noot). Nu eens moesten ze hun baard scheeren, en neerhangende hoeden, dan een lap geel laken, dan een rad op de borst, dan een roode muts, dan een hoorn aan den hoed dragen. Soms werden zij aan de hand geteekend, een christelijk vorst liet huil met een gloeiend ijzer een klimopblad (de aan Bacchus gewijde plant) in het vleesch branden, een ander liet al zijn joodsche onderdanen de ooren afsnijden. Zie Moubach blz. 90, en Lewin t. a. p. blz. 62 verv. en Basnage II blz. 1684 verv. 't Is bijkans ongeloofelijk wat men al verzonnen heeft om de Joden te martelen en te vernederen. 50) Vooral de «heilige Vaders" van Rome waren onuitputtelijk in het uitdenken van kwellingen, zoodat de gissing van Moubach blz. 85, waarom zij wèl elders uit den Pauselijken Staat, maar niet uit Rome zelf gebannen werden, namelijk opdat »ze zich door den omgang met de christenen bekeeren zouden, en dat ze door het dikmaals zien van den Paus veel handelbaarder zouden worden — wel wat gewaagd is. Wie, gelijk wij , de afgoderij van het hedendaagselie Rome met eigen oogen gezien heeft, en zich dan indenkt dat het in de Middeleeuwen honderd maal erger gesteld was dan nu, verbaast zich niet dat zelfs de geraffineerde wreedheid der Pausen niet in staat was de Joden tot zulk een «Christendom" te dwingen. Zie nog Basnage II blz. 1829 verv. en Saat auf Hofïnung 1888 blz. 177. 51) Joh. 7 : 49. Verg. den commentaar van Meijer h. t. p. en de annotatie van Grotius. 52) Deze collectiefuitdrukking »am haarets," letterlijk »volk des lands," wordt in de rabbijnsche literatuur van elk mensch gebruikt die in de wet niet onderwezen, dus een onkundig , ongeletterd persoon is. Men kan dezulken kwalijk vertrouwen, mag hen niet als voogden over weezen aanstellen, ja volgens sommige rabbijnen behoeft men hun het door hen verlorene niet terug te geven. \ erg. Kandelaar des lichts III blz. 19. De kenners der iliora zijn Israêls aristocraten. Wanneer de »chacham" (wijze, wetskundige) een bastaard, de Hoogepriester daarentegen een »am haarets" is, heeft de bastaard den voorrang boven den opperpriester. Verg. hier, opdat men zie hoe deze beschouwingen nog geheel en al het Jodendom in Oostelijk Europa beheerschen, de Reiseerinnerungen van Dr. Weber (1873), geciteerd in Saat auf Hoffnung 1873 blz. 54 verv. Zie nog allerlei rabbijnsche verklaringen omtrent den »am haarets" bij W'eber, Syst. der altsyn. palast. Theol. 1880 blz. 42, en ook Ermelo'sch Zendingsblad, -1881 blz. 157 —159. »Wie is een Am-Hoarez?" 53) Dit werk, welks titel letterlijk «gedekte tafel" luidt, is door Josef Karo (gest. 1575) bij wijze van compendium getrokken uit zijn grooter werk »Betli Josef," hetwelk weer een commentaar was op de «Arbaa toerim" van Jacob Asjer (gest. 1340). Het geeft op grond van den Talmoed antwoord op alle religieuze en maatschappelijke kwestiën, die zich voor den Israëliet buiten Palestina kunnen voordoen , en is voor alle orthodoxe Rabbijnen het erkende richtsnoer, om alle moeielijke vragen te beslechten. Zie over den Sjoelchan Aroech: Theologus. Die Jüd. Speisegesetze, zonder jaartal, gedrukt bij Rich. Skrzeczek te Loebau, blz. 30 verv., Nathanael 1885 blz. 33 verv., G. Karpeles, Gesch. der Jüd. Literatur 1886 blz. 927 verv. en G. Marx, Der Schulchan Aruch und seine jüdischen Vertheidiger, in: Jüdisches Fremdenrecht, 1886 blz. 41 verv. De verhouding tusschen Talmoed en Sjoelchan Aroech karakteriseert Geiger eigenaardig als de «levendige en den geest opfrisschende discussie" naast den «gestorven Sj. Ar. die er het doode bezinksel van weergeeft." (Nachgel. Schr. II blz. 321) Doch .... is het waart 54) «Morenoe," letterlijk »onze leermeester," is de titel die sedert de veertiende eeuw in zwang kwam voor een geordend rabbijn. In 't poolsche dialect werd het tot »moreine" verbasterd, en als men iemand in Polen een hooge eer wil bewijzen, ook al is hij geen geordend rabbijn , spreekt men hem met dit smoreine" aan. 55) Zie over hun aanzien, macht, wijding enz. Buxtorf, Syn. Jud. blz. 666 verv. Niet veel nieuws, en veel onbewezens verschaft M. A. Jentink. Rabbi. De aanzienljjke betrekking tot de maatschappij, waarin Jezus verkeerde. 1859. Nog altoos bekleeden zij, vooral bij de Joden van Oostelijk Europa, de eereplaats , en staat reeds een talmoedisch geleerd rabbijn in hun oogen met den hoogsten adel op ééne lijn, vooral is dit het geval wanneer reeds zijne voorvaderen dezen zelfden heiligen weg der Studie bewandeld hebben. Bovenaan op dezen adelijken trap («jichoes") staan de rabbijnen, dan komen leeraars, daarna kooplieden die althans een gedeelte van den dag aan de thorastudie wijden, eindelijk de verachte klasse der handwerkslieden , onder dewelke schoen- en kleermakers, en vooral slagers , al heel laag staan aangeschreven. Maar geen adel is zóó oud en zóó gezien, of de overgang van één familielid tot het Christendom verdooft al zijnen glans. Zietdaar ook een der redenen waarom een proseliet in Polen zoo grimmig door zijne aanverwanten vervolgd wordt. 4 56) »Prostak" of «prostek" is een Poolsch woord, dat oorspronkelijk «eenvoudig, simpel" beteekent. De chasid noemt zoo elke niet-chasid, gelijk de Nederlandsehe student van 't eerste jaar eiken niet-student «ploert", en zijn Duitsche collega hem «philister" noemt. 57) Dit woord heeft in de ooren van den Israëliet niet dienzelfden droevigen klank als in de onze, waar het synoniem met «zinneloos , versuft" is. Een «hedjoot" (idioot) is eenvoudig een gewoon, onbeteekenend, ongeletterd persoon; het woord krijgt eerst door de tegenstelling zijn waren zin. Tegenover God is elk menschenkind idioot, tegenover den kunstenaar duidt het den gewonen handwerksman aan, tegenover den hoogepriester den gewonen priester, tegenover de heilige Schrift een of ander profaan boek, en zoo ook tegenover de geleerde rabbijnen en chachamim (wijzen) den gewonen aardbewoner, die zich met de diepe studie der Thora en des Talmoeds niet in kan laten. 58) Geen ander vleesch, dan hetwelk door een wettig aangestelden slachter (sjochet) geslacht is, mag door den Israëliet worden gegeten, en zoodra er ook maar één der vele in- of uitwendige gebreken aan het dier gevonden worden, die de «mannen der Synagoge" hebben aangegeven, is het «terefa," d. w. z. voor het gebruik verboden. Waren deze gebreken nu op grond van wetenschappelijk onderzoek opgesteld, het zou gewis prijzenswaardig wezen, maar zelfs een leek kan inzien dat meer dan ééne omstandigheid die het dier ritueel ongeschikt maakt, hoegenaamd geen gevaar voor ongezondheid of ongeschiktheid tot spijze van het vleesch medebrengt, terwijl bijv. een oude, onsmakelijke koe, die op 't punt is van haar natuurlijken dood te sterven, maar die nog rite (naar de wet) geslacht wordt «kosjer" is. Wanneer het niet precies naar den ritus geslacht is, is het beest «nefela," d. w. z. voor den Israëliet onbruikbaar, al mag een Goj , een niet-Jood, het dan ook wèl gebruiken. Ja zelfs wanneer een sjochet een stuk vleesch even uit het oog heeft verloren, en er maar een kleine mogeljjkheid bestaat dat het met ander, nog niet goedgekeurd vleesch is verwisseld geworden, is het genot er van verboden. De eigenschappen die een goed slachtmes hebben moet worden haarfijn uitgeplozen, en de behandeling van het vleesch, vooral ook ten opzichte van het bloed, zijn in ellenlange verhandelingen besproken. Men zie , behalve het reeds genoemde boekje van «Theologus," ook het met zaakkennis, ofschoon zonder eenige piëteit geschreven werk van Dr. W. Rubens «Der alte und der neue Glaube im Judenthum." 1878 blz. 8 — 22, Moubach blz. 42 verv. die hier zeer uitvoerig en nauwkeurig is, en Buxtorf, Svn. .Tud. blz. 610 verv. 59) Ongezuurd brood mag alleen niet water toebereid worden, dat in de schemering geschept is, en 's nachts heeft overgestaan; dan alleen is het koud genoeg om het deeg voor zuur-worden te bewaren. — Wie op Sabbat een hoed opzet die een rand heeft van de breedte van een vuist, overtreedt den Sabbat, daar hij een tent maakt. Wie op tien kussens zit, waarvan het onderste uit tweeërlei stoffen gemaakt is (hetwelk de wet verbiedt Lev. 19 : 19), overtreedt een rabbinaal gebod. — En, opdat men niet denke dat deze citaten uit de oude bronnen verouderd zijn, deelen wij hier de volgende vragen mede, die in het jaar 1862 op een examen aan het beroemde Franckelsche seminarie van Breslau, aan de adspirant-godsdienstleeraren werden voorgelegd (te vinden in A. Geiger , Jüd. Zeitschr. für Wiss. und Leben 1 blz. 169 verv., ook in Nath. 1886 blz. 132): «Wanneer een vogel geslacht wordt, en één vierdedeel van zijn vet met 20 vierdedeelen van een anderen vogel vermengd wordt, en evenzoo een stukje van zijn vleesch met 20 evengroote stukken van een anderen vogel vermengd wordt; wanneer dan deze 21 vierdedeelen onder 100 andere, en die 21 vleeschstukjes onder 100 andere vermengd werden, en men kwam dan aan de aderen des vogels een wond te ontdekken: Wat moet men dan met dat vet, en wat met het vleesch doen ? En als ook de maag van dien vogel onder 100 andere magen kwam, wat zou men daaromtrent dan moeten vaststellen? Wanneer een visch is ingezout, zoodat het bloed er reeds uit verwijderd is, en hij daarna bij een vogel gelegd wordt, die juist ingezout wordt, en hij blijft daar eenigen tijd bij liggen : Wat moet men dan omtrent hem vaststellen?" Nog een paar staaltjes van de «religieuze" quaestiën die een zeer verbreid blad, de »Sjomer Zion ha-Neeman (de getrouwe Zionswachter) voor het hedendaagsche Israël behandelt. (Zie Geiger, Xachgel. Schr. II blz. 280 verv.) Of men, in levensgevaar, de eer van iemand anders kwetsen mag ? Of men het kind eener vrouw, die tijdens hare zwangerschap proseliet (Jodin; werd, op Sabbat besnijden mag? Hoe een proseliet, die reeds besneden werd, maar het voorgeschreven bad nog niet onderging, den Sabbat moet doorbrengen? (Want dan is hij, volgens Sanhedrin 586 nog niet Jood, en wie dan een dag als Sabbat viert, begaat een groote zonde). 60) Zie tal van bepalingen omtrent hetgeen op Sabbat geoorloofd en verboden is, Buxtorf, Syn. Jud. blz. 350 verv., Kandelaar des lichts II blz. 511 verv. en Basnage II blz. 1172 verv. Geheel den Sabbat, en al wat er mede samenhangt, behandelt Joh. Seldenus, De jure naturali et gentium juxta disciplinam Ebraeorum, 2e druk 1665 blz. 331 verv. 4* 61) Zie Nathanael "1885 blz. 11-1 verv. 170 verv. en Meier Ezofowicz blz. 143 verv. 62) Soms nog wel langer. De bekende Jodenzendeling K. J. Gottlieb, te Sadagora geboren, bezocht van zijn 6e tot zijn 14e jaar geregeld de talmoedschool, waar het onderwijs van 's morgens zes tot's avonds acht uur duurde, slechts door korte pauzen afgebroken. De school was tevens woon- en slaapvertrek en keuken voor den meester, en het onderwijs werd dan ook vaak gestoord door het geschreeuw en gevloek van hem en de zijnen, 's Winters moest elk kind dagelijks een stuk hout meebrengen voor den haard, en om de beurt ieder een vetkaars, die het éénige licht in deze kamer vormde. En dat bij het fijne talmoed- en rasjischrift! Deze Gottlieb is in 't jaar 1856 geboren. Hier is dus sprake niet van middeleeuwsche, maar van hedendaagsche toestanden. Deze Sadagorasche meester gebruikte afwisselend drie middelen om zijnen leerlingen den slaap uit do oogen te houden: zijn tabakspijp, een riem en zijn vuist. Alle drie werkten probaat. 63) De bekende Jozef Rabbinowitsch leerde reeds op zijn zesde jaar het Hooglied van buiten. Techijat Jisjrael 1888, blz. 26. Ja — er is geen reden om 's mans waarheidsliefde in twijfel te trekken, hij verhaalt het ons zelf, Nachgel. Schr. V, blz. 4 — reeds als kind van drie jaren leerde Abraham Geiger Hebreeuwsch en Duitsch lezen, en was in zijn vierde reeds met de Misjna bezig, om op zijn zesde met den Talmoed te beginnen! Geen wonder dat zijn verstand aan »sophisterijen en spitsvondigheden gewoon raakte! (blz •>). Zie nog de mededeelingen uit Dr. Weber's »Reiseerinnerungen" (1873) in Saat auf Hoffnung 1873, blz. 52, 53, en t. z. p. 1888, blz. 16 verv. 156 verv. 1889 blz. 18 verv. 72 verv. 64) Zóó is de praktijk. Gelukkig niet overal, vooral niet ten onzent, maar toch op zeer, zeer vele plaatsen waar de Joodsche orthodoxie oppermachtig is. Wie nu eens eene idyllische schildering eener Joodsche school in theorie wil leeren kennen , leze I' riedlander s tweede voordracht »Die religiöse Erziehung der Jugend in der modernen Zeit. Zie zijne Populiir-wissenschaftliche Vortrage, 1889 blz. 22 verv. 65) Dr. Stern spreekt de bijkans ongeloofelijke woorden uit (Das Europ. Israël 1889 blz. 23): »wij en onze tijdgenooten hebben het beleefd, dat Hongaarsche en Poolsche Rabbijnen de emancipatie der Joden als een ongeluk beschouwden. Liever de smadelijke vernedering en vertrapping van Israël, in Ghetto's en uitzonderingswetten met de onbestreden autoriteit van Talmoed en Sjoelchan Aroech, dan de vrijheid en gelijkstelling met andere natiën, maar ook met het gif dat lieur wetenschap en beschaving medebrengen! Zie hier nog Saat auf Hoffnung 1875, Aus dem Leben der Juden in Polen und Kleinrussland, blz. 13 verv 66) Edom is oorspronkelijk de naam voor het Romeinsche wereldrijk , de personificatie van het tegen God en zijn volk vijandige menschdom. Later, toen het keizerlijk Rome van het wereldtooneel aftrad, bleef echter het pauselijk Rome niet minder aan Israël vijandig, en kon dus Edom zeer goed de benaming blijven voor de niet-Joodsche, christelijke maatschappij en al hare wetten en begrippen. Zie hier de woorden van Abarbanel aangehaald bij Mc. Caul, Nethivoth Olam ,1851 s. v. Edom. Dat het besef van zijn geheel éénige roeping en beteekenis , zich wel eens op eene wijze uitte die voor andere volkeren volstrekt onverdragelijk was, is onloochenbaar. Zie Buxtorf, Syn. Jud. blz. 6 der Voorrede. 67) Aan Mendelssohn (1729—1786) wijdt natuurlijk iedere Joodsche geschiedenis, ja ook elke nieuwere »Literaturgeschichte," een afzonderlijk hoofdstuk. Ook Geiger, Nachgel. Sclir. II, blz. 222 verv., staat uitvoerig bij hem stil. 68) Graetz, Gesch. der Juden, XI. 1870 blz. 103. 69) Later hebben twaalf boeren uit de Bukowina, om hem aan de macht van den russischen keizer te onttrekken die hem opeischte, een valschen eed gedaan dat hij te Sadagora geboren was. Zie daarover nader Saat auf Hoffnung 1879 blz. 250, en de vreeselijke geschiedenis van den armen ketter, die op zijn bevel levend verbrand is geworden, met deze opeisching door den Czaar in verband staande, t. z. p. 1870, blz. 249—251. 70) Baiilsjem . «bezitter van den Naam" , ook wel Baiil-sjemtob , «bezitter van den goeden Naam", gewoonlijk afgekort tot Besjt, iemand die door gebruikmaking van de goddelijke namen wonderen doet. Delitzsch (Saat auf Hoffnung 1869 blz. 72) schijnt deze betiteling niet met den Godsnaam in verband te brengen, en vertaalt haar »de beroemde wonderdoener." 71) Reeds de Tannaieten (zie over hen Basnage I blz. 400 verv.) hielden omgang met de engelen, t. a. p. blz. 405, en gedurende alle volgende eeuwen achtte men dit, evenals het in betrekking staan met Satan en zijne duivelen , alleszins geloofwaardig. Zie Basnage I, blz. 469 verv., 612 verv. 72) Men zie hier de schoone plaat, en de sympathieke beschrijving, in: Tafereelen uit het oud-Joodsche Familieleven, naar de oorspronkelijke schilderstukken van Prof. M. Oppenheim, met inleiding en bijschriften van J. Hoofiën, Amsterdam en Frankfurt a. M. 1882. Aldaar Plaat V «Barmitswa-voordracht." Op zijn dertiende jaar wordt de Joodsche knaap religieus mondig. Den Sabbat op dien verjaardag volgende wordt hij in de synagoge voor de Thora geroepen, om er een gedeelte uit voor te lezen, en tehuis houdt hij dan in presentie van ouders, leermeesters en, vrienden zijne aderasja", een speechje over een of ander talmoedisch onderwerp, natuurlijk vooraf goed met den »lamdan" (of »mclammed", den onderwijzer) bewerkt, maar toch èn voor den jongen darsjan (redenaar) èn voor zijne familie een hoogst belangrijke verrichting. Zie nog Buxtorf, Syn. Jud. blz. -143 verv. 73) Het woord «Chasid" heeft op zichzelf niets karakteristieks. Zie Buxtorf Syn. Jud. blz. 5. Een ieder die goed, edel, pieus is, kan zoo heeten. Ook de aanhangers van Frank-Lebjowitz (zie over hem Graetz) noemden zich chasidim. Maar thans heeft de door ons beschreven secte zich dien naam in het bizonder toegekend, en — moet men hun dien laten. Verba valent usu. Vergelijk de «evangelischen" , «gereformeerden" e tutti quanti. 74) De zoogenaamde «gilgoel sjeleg." Tal van vrijwillig op zich genomen, of als straffen voor begane zonden afgelegde kwellingen, kan men nalezen bij Buxtorf, Syn. Jud. blz. 674 verv. enBasnagel, blz. 313. 75) Men denke aan Thendus, die met 400 volgelingen de woestijn introk; aan de Zeloten, de Kanaim, ten dage der Romeinen; aan Bar-Kochba, en aan al die figuren uit de tranenrijke Joodsche historie, die zich óf zeiven als Messiassen uitgaven, öf anderen er voor erkenden, óf zich in de berekening en becijfering zijner data verdiepten en verloren. Zie hier het belangrijke artikel «Erlösungszeit", in Hamburgers Ileal-Encycl. I blz. 328 verv. en Moubach blz. 88, 89 «Van der Jooden verleiders en valsche Messiassen." Zie ook Basnage II blz. 1523, 1670 verv. 1882, 1901, en passim. Verg. nog Saat auf Hoffnung 1871 blz. 39. 76) Verg. Kandelaar des lichts I, blz. 111. 77) Zie Buxtorf, Syn. Jud. blz. 581 verv. 78) Graetz, a. w. blz. 369. Dit oordeel van Graetz is zeker niet malsch, maar zal toch door vele Joden, zelfs rechtzinnigen in massa, onderschreven worden. De verwoestingen door deze mystieke droomerijen teweeggebracht, zijn te duidelijk Geheel ongegrond is het met Pétavel (Dissertation sur la Kabbale, Neuchatel 1848 blz. 5) te spreken van Talmoed en Kabbala in éénen adem als »deux traditions parallèles, dont 1'autorité équivaut pour le moins a celle des Ecritures." Niemand dan die zelf Kabbalist is zal dat toestemmen! Zie het uitvoerige, leerrijke artikel «Kabbala" in J. Hamburger, RealEncyclopadie II blz. 557—603, en vooral Geiger's fijne psychologische opmerkingen in zijn Nachgel. Sehr. II blz. 314 verv. Ook Basnage I blz. 440 verv. behandelt de Kabbala zeer uitvoerig. Maar toch gaat het ook weer niet op haar zoo geheel buiten het Jodendom te plaatsen , gelijk velen hare vijanden gewoon zijn te doen. De grondige kenner der rabbijnsche literatuur, Dr. G. Dalman (zooals men weet dezelfde als Dr. Marx, later dezen naam met verlof des Duitschen keizers aannemende) noemt de Kabbala (Saat auf Hoffnung 1889, blz. 148) »een mysticisme van beslist Joudsche kleur, maar welks grondgedachten ten deele aan de Grieksche philosophie en de Oostersche godsdienststelsels ontleend zijn." Dalman wijst er op dat de Joden, uit reactie den Zohar, die door de Christenen vaak ten gunste van hun geloof werd uitgelegd, als onjoodsch brandmerken, »als ware de helft van het Joodsche volk, hetwelk den Zohar nog altoos lioogelijk vereert, in het geheel niet daar." 79) De werkelijke auteur is de Spanjaard Moses ben Sjemtob de Leon, uit de tweede helft der 13e eeuw. Zie over den Zohar, Hamburger, Real-Encycl. II Suppl. blz. 137. Verg. ook Chajim Prostak blz. 38. 80) Men leze de schoone opmerkingen van Prof. van Dijk over x Koning Nomos" in zijn studie: Het conflict tusschen Socrates en zijn Volk, 1890. 81) De aangrijpende beschrijving van het uitspreken van den »cherem" (ban) vindt men o.a. in Meier Ezofowicz blz. 268 verv. Zie voorts Moubach blz. 112 verv. Seldenus, De jure nat. blz. 529 verv. en Basnage II blz. 1214 verv. 82) Zie over hem uitvoeriger Graetz t. a. p. blz. 108 verv. Hij is een veel fijner geest dan Besjt, niet zonder geleerdheid, en met groote welsprekendheid. 83) De zendingslust die aan Israël eenmaal eigen was (men denke slechts aan Matth. 23 : 15), en ook uit de klassieke literatuur- ons als een karaktertrek van het oude Jodendom bekend is, wordt thans nog alleen bij deze secte aangetroffen. De Synagoge onzer dagen beroemt er zich juist op geen zendingswerk te verrichten. Zie Saat auf Hoffnung 1887 blz. 159 verv. 84) Zie den stamboom dezer afstammelingen van Dob Beer bij Graetz a. w. blz. 604, en omtrent de begrafenis van hun laatstgestorven opperhoofd: Nathanael, 1887 blz. 61. 193. Zie ook het interessante opstel: Der Heilige von Sadagóra, blz. 144 verv. van Saat auf Hoffnung, 1871. Vooral omdat wij hier met de mededeelingen van een ooggetuige te doen hebben, is dit stuk zeer belangrijk. 85) Verkleinwoord van »Stube." 86) Heel wat anders dan de orthodoxen die gaarne in hunne Synagogen, en vooral in de versieringen der Arke en der Thorarollen, eene kostbare pracht ten toon spreiden. In heel het Jodendom beroemd, en destijds zelfs door Gereformeerde predikanten bezongen en verheerlijkt, is de Groote Synagoge der Portugeesche Joden te Amsterdam, ingewijd 2 Aug. 1675. Zie de beschrijving en afbeelding daarvan bij Moubach blz. 104 verv. Over de Synagogen in het algemeen zie Basnage II blz. 1119 verv. 87) Die is trouwens voor elke Joodsche Synagoge typisch, de Arke waarin de heilige thora-rollen bewaard worden. Over de samenstelling, versiering, gebruik enz. van dezen »sefer thora" (wetsboek, wetsrol) zie Moubach blz. 31 , terwijl men zeer duideljjke afbeeldingen van een en ander vindt op blz. 126 en 138. Zie ook Buxtorf, Syn. Jud. blz. 284 verv. — De Hoogduitsche Jood spreekt nog altoos van zijne »kerk" als van de sSchule," gelijk hij dat reeds in de 14e eeuw deed. Zie Lewin , Juden in I* reiburg, blz. 20. Zij is hem evenzeer bedehuis als plaats van leering en onderricht. Menigeen blijft gaarne, wanneer hij zijne gebeden verricht heeft, nog uren achtereen in de »Schul" Talmoed studeeren of in andere wijsheidsbronnen »lernen." Zie hier de opmerking van Buxtorf, Syn. Jud. blz. 187. 88) Eerbied voor de Synagoge wordt hun waarlijk genoeg ingescherpt. Zie Buxtorf, Syn. Jud. blz. 189, en Kandelaar des lichts II blz. 248. 89) In menige anti-semietische brochure niet alleen, maar ook in vele producten der Reform-joodsche pers kan men beschrijvingen van de gewone Israëlietische godsdienstoefening vinden, die er geheel op berekend zijn haar bespottelijk en verwerpelijk te maken. Maar ook een Abraham Geiger die, bij al zijn radicale ideeën, toch zijn volk innig lief had, en gevoel voor de oude traditiën toonde, heeft omtrent dit teere onderwerp behartenswaardige wenken en wensclien ontboezemd. Zie zijne Nachgel. Schr. I blz. 203 verv. «Nothwendigkeit und Maas einer Reform des jüdischen Gottesdienstes. Ein Wort zur Verstandigung." (in 1861 uitgegeven). In dat zelfde eerste deel blz. 451 verv. geeft Geiger ook eene schoone, fijngevoelde verklaring van vele ons thans zonderling voorkomende gebruiken der Synagoge, hoewel hij toch eerlijk bekennen moet (Brief aan Sal. Geiger, d.d. 19 Apr. 1833, Nachgel. Schr. blz. 80) dat «uit alle Synagogen de aandacht verdwenen is, en dat het meer dan tijd is daaruit de «ingeslopen grove wanorde en de hoogste onbehoorlijkheid van gedrag" te verbannen. Hij heeft zelf de hand aan den ploeg geslagen — maar zich dan ook bij heel het orthodoxe Israël onmogelijk gemaakt. Zie Nachgel. Schr. I blz. 52—112; V blz. 111 verv. 90) In theorie natuurlijk bij ons, Protestanten, ook niet, al is ook feitelijk helaas! in onze gemeentelijke samenkomsten de leeraar het een en het al. Zie ten dezen opzichte onze opmerkingen en vurige wonschen in ons geschrift: «Onze Eeredienst", 1890. Bij Israël daarentegen is .het onderscheid tusschen leek en geestelijke feitelijk uitgewischt. Men vergete niet dat de Rabbijn geen «geestelijke" in den eigenlijken zin des woords is, maar slechts door zijn kennis en vroomheid een gids en raadsman der gemeente heeten mag. Tot het verrichten van godsdienstige handelingen, zelfs de »mitswa," het gebod dat, volgens de geleerden van Israël, zoo gewichtig is als alle andere geboden der leer te samen, namelijk de besnijdenis, is elke onbesproken Israëliet geroepen en gerechtigd. In Oppenheim's eerste tafereel zit de Rabbi onafgebroken in zijn Gemara te studeeren, terwijl een gewoon burger de functie van »mohel (besnijder) vervult. Zie de beschrijving dezer plechtigheid bij Moubach, blz. 62, en nog nader Buxtorf, Syn. Jud. blz. 91. 91) Zie Chajim Prostak blz. 52. •*2) Ei bestaat eene boraïta die de samenstelling van het reukwerk niet alleen in alle bizonderheden beschrijft, maar ook het lezen er van — immers het gebed is in de plaats van het offer gesteld — zóó verdienstelijk acht, als had men het offer zelf in den tempel gebracht. Nu is men hier bezig aan het lezen van Ex. 25 : 6 , of eenige andere plaats waar het reukoffer, en zijne ingrediënten, opgenoemd worden. Pitoem komt in den tenach (den Hebreeuwschen Bijbel) niet voor, maar in t Chaldeeuwsch is pittoema = de toebereiding van olie en specerijen, pittoem hakketoret = de toebereiding van het reukwerk. Nu hoort de cliasid dit woord, en verdiept zich aanstonds in zjjn mystieke beschouwingen. Samim wordt Ex. 25 : 6 genoemd, en beteekent specerij. Issje komt telkens voor in de Thora, en beteekent vuuroffer: ze haïssje is dan: »dit is het vuuroffer," gelijk vaak de beschrijving van dit offer wordt ingeleid of besloten. Ook dit woord hooren de chasidim, en knoopen er hun bespiegelingen aan vast, waarbij ze in hun ijver issje = vuuroffer verwisselen met issja — vrouw. Zoo nauw behoeven het trouwens zulke vromen met de grammatica niet te nemen! Het woord »babv" weet ik niet thuis te brengen , tenzij op den schoot eener Engelsche moeder, en daaraan zullen deze chasidim toch wel niet denken. 93) Xum 24 : 5. Mali toboe oholecha, Jakob ! misjkenotecha , Jisjrael! 94) »Semirot" zijn Sabbatsliederen die het gewicht en de heiligheid van den Sabbat bezingen. Zij zijn in de gewone gebedenboeken opgenomen, maar onvertaald, daar zij, gewoonlijk uit midrasjische verklaringen en overleveringen geput, vaak zeer moeielijk zijn weer te geven, dewijl zij zooveel als bekend veronderstellen, hetwelk als parafrase bij de vertaling onmisbaar wezen zou. 95) Wij ontleenen hier enkele regels aan Jost, Gesch. des Jud. III, blz. -189. 96) Hitlaliaboet, een nomen abstractum van het Hebreeuwsche lehaba, vlam, dus: ontvlamming, enthousiasme voor het ideaal. Zie hier l)r. Horwitz, Chas. Silhouetten blz. 183, 184. Van droefheid en tranen — aan welke de Rabbijnen zoo groote waarde, en bij God zulk een grooten invloed toeschrijven, zie Buxtorf, Syn. Jud. blz. 147 verv. — willen de chasidim niets weten. 97) Gewoonlijk »sjalesjoedes" (sjalesj seoedot, «drie maaltijden, hier: derde maaltijd) genoemd. Men zie de naïeve wijze om ook dan nog, zonder het Sabbatgebod te overtreden, warme spijzen te hebben, beschreven door Hoofiën, Tafereelen enz. bij plaat IX «Sabbathnamiddag." De eerste maaltijd wordt des Vrijdags na het avondgebed gehouden, de beide andere den volgenden dag. Zie Buxtorf Syn. Jud., blz. 295, 334. Allergeestigst wordt het zinnelijke, onzinnige drijven van den chasid geschilderd in Beirach Schafir's versje »Der Chasid beim Schalischudesmet het telkens terugkeerend refrein: «Trink mer alle Aquavita, Der Rebbe hat geheissen lustig sein!" Blz. 27 en 28 van Dr. Dalman, Jüdischdeutsche Volkslieder aus Galizien und Russland, 1888. 98) Zie de voorschriften der Sabbatsviering in Ludwig Stern, Amoede Haggola2, 1886 blz. 95—97 , en de liefelijke beschrijving van Hoofiën bij Oppenheim's zevende plaat. Ook Moubach, blz. 45 verv. en Buxtorf, Syn. Jud. blz. 294 verv. deelen zeer veel mede. Men moet zich de ellende der Joden in het Oosten van Europa goed voorstellen , om hun woorden op de rechte waarde te schatten, als ze in hun kunstelooze verzen de heiligheid van den Sabbat bezingen. (Dalman, Jüdischdeutsche Volksl., blz. 11) Hij is hun: A teiere Mattana *) von dem lieben Gott. Lomer 2) sehn a Jiiden, wie viel er hat, A Holzhacker, a Schmatnik 3), wie arm sie senuen, Geht arein zu sie Schabbes4), zy werdt ihr sie derkennen? ') Geschenk. *) Laat ons. 3) Lorrenzoeker. 4) Op den Sabbat. Wie sie l) hat sie versorgt mit Licht, Kiddusoh 2) un Challe 3) ! Zy 4) vermogen andere aso teiere Kalle? 99) Niemand hunner denkt dan ook vanzelf aan de »habdala,' de traditioneele ceremonie bij liet scheiden van den Sabbat verricht. Bij de orthodoxe Joden neemt dan de huisvader een beker met wijn, en onder het uitspreken van eene beracha, waarin God wordt geprezen die den Sabbat boven de werkdagen heeft onderscheiden (vandaar de benaming habdala; hibdiel = onderscheiden, afzonderen), neemt men met dezen dronk afscheid van den zonnigen, heerlijken rustdag om zich weer in het drukke, prozaïsche leven te storten. Een deel van den wijn wordt in eene schaal gestort, daarin wordt de habdala-kaars uitgedoofd — een oogenblik sist en knettert het — het is de laatste groet van bruid Sabbat. Zie Hoofiën in »Tafereelen" bij plaat XI, Moubach blz. 118, 119, Buxtorf, Syn. Jud. blz. 338 verv. en Kandelaar des lichts II blz. 221. 100) Ook wanneer hij er geen syllabe van verstaat, is het lezen van dit heilige boek een verdienstelijk werk, waaraan ex opere operato (door het doen alleen) een groote kracht wordt toegekend. 101) Het middernachtelijk uur, of de tijd vóór het aanbreken van den morgenstond, worden Israël zeer aanbevolen om met vrucht de heilige Schrift te bestudeeren. Zie Kandelaar des lichts III, blz. 372 verv. 102) De zeer minitieuze voorschriften bij het opstaan en het beginnen van den dag, kan men nalezen bij Buxtorf, Syn. Jud., blz. 145 verv. en Basnage II, blz. 1195 verv. Volgens de kabbalisten worden de gebeden bij het aanbreken van den dageraad opgezonden, zekerlijk verhoord. Wie met ernstig gebed den nacht aan den dag verbindt. kan er zeker van zjjn dat God hem in genade aanziet. — Het wasschen der handen speelt in het Israëlietische leven een zeer gewichtige rol, en moet den ganschen dag door onophoudelijk herhaald worden. Zie Buxtorf, Syn. Jud. blz. 156 verv., die hier ook naar eene afzonderlijke verhandeling over dit onderwerp van zijne hand verwijst. Over de groote beteekenis aan het wasschen der handen gehecht, kan men verscheiden talmoedische verhalen nalezen bij Buxtorf, Syn. Jud., blz. 235 verv. Zie ook Kandelaar des lichts II, blz. 256, IV, blz. 190, en Basnage II, blz. 1204 verv. 1252. 103) Dit gevoelen deelt de chasid met eiken vriend van den Zo- ') Zij, nl. de Sabbat, als Bruid gedacht. 2) Gezegende wijn, of liever wijn over welke men de beraclia (zegenbede) spreekt. 3) Broodkoeken. 4) Kunnen wel anderen op zulk eene lieve, dierbare Bruid wijzen? »Zy" is poolsch, en beteekent: »of? zouden wel?" har. Zie liier de allereerste bladzijde reeds van den Sjoelchan Aroeeh. Orach Chajim, waar dit gebod niet in den tekst van Jozef Karo is opgenomen, alleen — gelijk de commentator terstond opmerkt — omdat de meesten het toch niet kunnen volbrengen, en het dan maar beter is zulke geboden ook niet mee te deelen. 104) Gelijk van zelf spreekt hardop. »A1 wie in Gods woord met nut en vrucht tracht te werken, en er zich in geoefend en kundig te maken, die moet niet alleen met zijne gedachten de dingen die hij ziet en leest aandachtiglijk nagaan, maar zelf alles overluid en hard oplezen, ten einde hetgeen hij leest, des te beter moge in het geheugen ingedrukt blijven." Kandelaar des lichts III, blz. 385. 105) »Gebed ' is eigenlijk geen juiste vertaling van »beracha." 't Is meer een lofprijzing Gods, gewoonlijk beginnende met «baroech atta," geloofd zijt Gij, o God! voor .... Elke wending in zijn leven , elke daad of gebeurtenis van eenige beteekenis, moet de Israëliet vergezellen met eene beracha. Ziet hij een vorst, hoort hij een donderslag, heeft hij gestudeerd, is hij op zekere plaats geweest, heeft hij gegeten — altoos moet hij zijn handen wasschen en een beracha spreken. Wie zonder dankzegging geniet, zegt de Talmoed (Beracli. 35a) is als iemand die zich vergrijpt aan okodsje sjamajim", aan de heiligheden Gods. Eerst het gebed geeft recht te genieten. Zie over deze talrijke berachot Moubach blz. 29 verv. , Buxtorf, Syn. Jud. blz. 227, 256 verv., en Kandelaar des lichts II blz. 260 verv. 106) Nochthans noemt Jost (Gesch. des Jud. III, blz. 101) onder de meest in het oog loopende zonden der chasidim óók op: «verachting van alle edeler genietingen des levens, zelfs van de eenvoudigste reinheid." Het verdere, niet fraaie lijstje hunner gebreken luidt t. d. p. als volgt: »onontvankelijkheid voor gezellige vreugde, uitgenomen de verrukking (Verzückungen) bij hunne feestelijke samenkomsten , haat tegen allen die hun secte niet toebehooren, hoogmoed wegens deze hunne afzondering, en vandaar ook een verbazingwekkend gevoel va,n hunne beteekenis." 107) Op de meest stuitende en ergerlijke wijze vergelijken zjj hun gebed met een vruchtbaren bijslaap, waardoor zij de goddelijke Sjechina bevruchten. Wij kunnen het niet over ons verkrijgen de eigen woorden hier mee te deelen, in welke het «testament van Israël Baalsjem," gedrukt in 1797, deze voorstelling nader uitwerkt. Men kan ze o. a. vinden bij Geiger, Nachgel. Schr. II blz. 320. Zeer onpoëtisch, maar toch in den grond dezelfde voorstelling, als de dichterlijke Mose Chajim Luzzatto (1707—1747) omtrent den invloed van de daden, ja de gedachten der menschen op de hoogere wereld koesterde. Zie Graetz a. w. blz. 373. Maimonides. »de tweede Mozes" van het Jodendom, leerde dat ieder mensch ziehzelven onsterfelijk maken kan door zedelijke ontwikkeling en voortreffelijkheid, terwijl den booze _ liet »Niets" wacht als straf voor zijne zonden. 108) Deze kabbalistische frase, ontleend aan Meier Ezofowicz blz. 44, vereischt nog eenige toelichting. Metatron — het woord wordt op zeer verschillende wijze verklaard, zie Hamburgei , Real Encykl. II, blz. 781 — is een aartsengel die in den Talmoed vaak als een geschapen wezen voorkomt. In de Kabbala krijgt hij eene veel hoogere beteekenis, wordt zelfs «kleine God" genoemd, en tot een vorst van alle engelen, en bewaarder van alle hemelsche schatten gemaakt, en herinnert sterk aan den Logos (het \\ oord) van de Alexandrijnen en het Johannes-evangelie. De Sefirot zijn emanatiën uit het goddelijk Wezen, oerkrachten door welke de wereld geschapen is, en die te samen de goddelijke eigenschappen bezitten. Wij kunnen de vaak bizarre, maar vaak ook zeer diepzinnige en schoone beschrijvingen van het ontstaan, het wezen en den werkkring dezer sefirot hier niet nader uiteenzetten. En-Sof, de of het Oneindige, is een der vele kabbalistische benamingen voor God. Andere zijn keter, kroon: chokma, wijsheid; adam kadmon, de eerste mensch; Notarikon, Gematria, Ziroef enz. Zie nog Basnage, I, blz. 459 verv. 109) Over de voorbereiding ten gebede, den Israëliet aanbevolen, zie Kandelaar des lichts, II, blz. 152 verv. 110) Zie Buxtorf, Svn. Jud., blz. 190. 111) De tefillin zijn perkamenten banden, met vier teksten der Thora beschreven, (Ex. 13 : 1—10; 13 : 11—16; Deut. 6 : 4 9; ü ; 43 21) in een kokertje of «huisje' bewaard, en aan riemen bevestigd. Men bindt die dan aan het voorhoofd en den linkerarm, om op deze wijze te toonen hoe dierbaar de ware leer en de geschiedenis van Gods verlossende daden voor den waren Israëliet is en blijft. Want daarop hebben deze teksten betrekking, en die dragen zij dan op het hoofd en bij het hart, De chasid doet dit dan somtijds uit extra-vroomheid dubbel, twee op het hoofd en twee op den arm. Zie de uitvoerige beschrijving bij Buxtorf, Syn. Jud. blz. 170 verv., bij Moubacli blz. 32, en de afbeelding op blz. 107. Zie ook Kandelaar des lichts II blz. 291 verv. en Basnage II blz. 1199. 112) De »tallith," dien de Joden steeds in de Synagoge aantrekken, is een vierkant kleed met »zizith aan de vier hoeken, «snoeien gelijk onze Statenvertaling ze noemt, getweernde en gesponnen draden van wol, die hen aan de geboden Gods moeten herinneren, en die zjj dan ook bij liet uitspreken van sommige gebeden in de hand nemen. Zie Buxtorf, Syn Jud., blz. 100 verv. en Kandelaar des lichts, TI, blz. 277 verv. 1T3) De voorschriften der rabbijnen, ten opzichte van de houding bij het gebed in te nemen, zie bij Buxtorf, Syn. Jud. blz. 221 verv. 114) Ook den orthodoxen Israëliet wordt dit schriftuurwoord voorgehouden, om de beweging van zjjn geheele lichaam bij het gebed aan te bevelen. Zie Kandelaar des lichts TI blz. 150. Maar toch wordt de grootst mogelijke eerbied tevens op allo mogelijke wijzen ten plicht gesteld. Zie heel het dertiende hoofdstuk, t. a. p. blz. 158 verv. Tl5) Zie over dit gebruik Buxtorf, Syn. Jud. blz. 214, 289. Men verklaart het als een bewijs van opzettelijke vóórbereiding (want ook als nien bidden gaat doet men deze drie schreden), opdat men zou weten dat men een ernstig gebed gaat uitspreken. Zoo ook staat er uitdrukkelijk, wanneer Abraham gaat bidden voor Sodom en Gomorra: »En Abraham trad toe." (Gen. 18 : 23). 116) Het Kaddisj-gebed wordt bij verschillende gelegenheden gereciteerd , als aan 't einde van de godsdienstoefening, na een leervoordracht, door treurende beroofden die hunne gestorvenen beweenen , en het dan in het huis des gebeds uitspreken, en om nog andere oorzaken meer. Zie het artikel »Kaddisch" bij Hamburger, II, blz. 603 — 608. Wanneer de sterfdag van iemands ouders verjaart, gaat men — altoos wanneer het vereischte tiental manspersonen tegenwoordig is, de z.g. «minjan" zonder welken eene behoorlijke godsdienstoefening niet mogelijk is — op dien dag in het gebed voor, of spreekt althans het »kaddisj" uit. aldus genoemd naar de bede van Ezechiël 38:23 die er in voorkomt, dat Gods naam alom geprezen en geheiligd worde. De viering van den sterfdag der ouders geldt dan ook nog altoos bij alle Israëlieten als een der duurste verplichtingen. Terwijl de Sjoelchan Aroech zegt dat men den avond waarmede deze «jaartijd" begint geen feestelijke maaltijden bijwonen mag, schaffen de cliasidim ook deze eerwaardige gewoonte af, en houden juist dan een vrooliike smulpartij — Over de uitwerking die aan dit gebed wordt toegeschreven. zie Buxtorf, Syn Jud. blz. 30, 700 verv. en Kandelaar des lichts, I, blz. 65. Tsaddik beteekent evenals chasid: «vrome." Het komt ook inden Bijbel vaak voor, en wordt dan meestal door «rechtvaardige," tsedaka door «rechtvaardigheid" of «gerechtigheid" weergegeven. 117) Tien mannen vormen eene gemeente, hetwelk uit Num. 14 : 27 bewezen wordt. Jozua en Ivaleb, die niets kwaads gesproken hadden, kunnen bij die booze «vergadering" niet medegerekend worden, zoo- dat zij uit tien personen bestond. Zie nader Kandelaar des lichts II blz. 109 verv. en Basnage II blz. 1197. 118) De Talmoed prent hun die herhaaldelijk in. »Bemin uwe vrouw als u zeiven; eer haar meer dan u zeiven. — Wie zonder vrouw leeft, leeft zonder vreugde, zonder troost, zonder zegen. — Gods altaar weent om dengene die de liefde zijner jeugd verlaat. — Wie zijne vrouw ziet sterven, voor hem is het als ware hij persoonlijk tegenwoordig geweest bij de verwoesting des tempels. — Alleen door de vrouw, worden Gods zegeningen aan het huis gegeven." Zietdaar enkele van de vele schoone talmoedische uitspraken over de waarde en beteekenis der vrouw. Verg. nog Kandelaar des lichts, III, blz. 17 verv. 42 verv. Daartegenover zijn nu — wij weten het zeer goed — echter ook tal van minachtende en geringschattende oordeelvellingen, vooral van strenge Rabbijnen, bijeen te brengen. Zie A. M' Caul, Nethivoth Olam2, 1851, blz. 15, 290-292. Trouwens nergens wellicht toont zich het onderscheid tusschen christelijke en Joodsclie beschouwingen zóó sterk, als in de waardeering der vrouw. Zie hier het zeer belangrijke gesprek tusschen Dr. Weber en een Israëliet, medegedeeld in Saat auf Hoffnung 1873, blz. 57, 58, en nog blz. 11 en 15 van L. de Leeuw, Oud-Leeraar in Israël: De waarde der vrouw in Israël. Amsterdam, H. M. Bremer. (Zonder jaartal uitgegeven). In Bagdad is — wij deelen deze wellicht niet algemeen bekende Inzonderheid als curiosum mede — de bigamie geoorloofd , wanneer men na negenjarige echtvereeniging bij zijne vrouw geen mannelijk kroost gekregen heeft. Zie «Der Israelit" van 31 Dec. 1885, blz. 1737, 1738, medegedeeld door Nathanael, 1886, blz. 61. De Joodsche gemeente van Bagdad telt bij de 40,000 zielen. In de dagen van Leon de Modena, den Italiaanschen rabbijn wiens beschrjjving der Joodsche kerkzeden door Simon en Moubach gevolgd wordt, kwam de bigamie ook nog, ofschoon »zeer zelden in Italië voor, en alleen wanneer men na eenige jaren gehuwelijkt te zjjn geweest, geene kinderen bij zijne vrouw heeft." Moubach, blz. 57. Zie ook Basnage, II, blz. 1225, en Selden, De jure naturali, blz. 582 verv. Een samenvattend en leerrijk overzicht van de Bijbelseho en de talmoedische beschouwing der vrouw, geeft Dr. I. M. Rabbinowicz in het eerste deel zijner Législation civile du thalmud, 1880, blz. XXIII verv. der Inleiding. Het is hoogst belangrijk te zien hoe vaak de chachamim (de wijzen, de talmoedische geleerden) de harde bepalingen der Thora hebben verzacht, of zelfs wel eenvoudig voor niet meer geldend verklaard hebben , en met hoeveel teederheid en waardeering de vrouw vaak in den Talmoed besproken wordt. Veel belangrijks is ook te vinden in Selden's onuitsprekelijk uitvoerig en wijdloopig' geschrift (456 bladz. fijnen druk) »Uxor ebraica seu de nuptiis et divortiis," Frankf. 1673. 149) Ook hier weer overdrijving van bestaande gebruiken. De getrouwde vrouw heeft zich buitenshuis het hoofdhaar te bedekken, door een bandeau, toupet, of hoe de haarvirtuozen dat ook noemen willen. Op straat moet men haar als getrouwde vrouw kunnen herkennen. Doch in huis is haar dat niet bevolen. In Polen echter schijnt liet ook bij de orthodoxe Jodinnen gewoonte te zjjn vóór de bruiloft zich al hot haar te laten afscheren. Zie Saat auf Hoffnung •1875 blz. 21. 120) Bij den laatst gestorven «heilige van Sadagora" werd nooit eene vrouw toegelaten. Die moesten hare verzoeken en — pidjonim (geschenken) steeds aan de deurwachters overgeven. Slechts éénmaal verkreeg de echtgenoote van een rijken russischen Jood het onvergelijkeljjke voorrecht den heiligen man van aangezicht tot aangezicht te zien. Dat kostte haren man echter ook 30,000 francs! Saat auf Hoffnung 1871 blz. 157. 121) Dit is trouwens in zekere omstandigheden ook bij de andere Joden gebruikelijk. Zie Moubach, blz. 59, en Kandelaar des lichts, blz. 63 verv. Maar bij de chasidim bestaat de neiging deze voorschriften nog zooveel mogelijk te verscherpen, en zich zoo min doenlijk met hun vrouwen in te laten. 122) Zie over den eerbied die aan elke Joodsche vrouw tegenover haren man wordt ingeprent, Kandelaar des lichts III blz. 48 verv. In Polen stijgt die eerbied vaak tot vreeze, zoodat zij zelfs met hem niet aan ééne tafel eet. Zie Saat auf Hoffnung 1875 blz. 22. 123) Eigenlijk kan men den chasidischen tsaddik niet rabbi noemen. De laatste is een talmoedisch geleerde, door de gemeente die hem opneemt , bezoldigd ; een tsaddik behoeft zich met al de talmoedische casuïstiek niet te kwellen, wordt ook niet door de gemeente aangesteld, maar kiest zich zijn woonplaats waar luj wil en de meeste kans op voordeel heeft. Een rabbi moet een diploma van oudere rabbijnen kunnen aantoonen, de tsaddik is vklaar" wanneer hij zich den roep van heiligheid en wonderkracht verschaft heeft. Wanneer rabbi en tsaddik op ééne plaats te samen wonen, heeft de eerste voor den laatste te buigen, die zich niet zelden over de geleerdheid van den rabbi vroolijk maakt, ja menigmaal eene eer in zijne onkunde stelt. Zie Saat auf Hoffnung 1870 blz. 249. 124) Zie daarvan een merkwaardig voorbeeld in Saat auf Hoffnung 1869 blz. 75, 76. 125) Ds. Witteveen deelt in het Ermelo'sch Zendingsblad, jaarg. 1875, het volgende mede: Het drijven van een Joodsehen heilige. Een waarde vriend van ons werk te Lemberg in Galicië (Oostenrijk) deelt in een brief van 3 Augustus d. J. het volgende mede over het drijven van een Joodschen heiligen Rebbe van de zoogenaamde Chasiden in die streken, volgens een uittreksel uit het »Weener dagblad." Een zonderlinge heilige vertoeft sedert Zondag binnen de muren van BudaPest. Het is de door de orthodoxen als een heilige vereerde Reb Ilillel, van Kalomea in Galicië. Zooals een ooggetuige mededeelt, is Hillel voor 8 dagen uit Galicië te Mako aangekomen, naar aanleiding waarvan de Chasidische Joden uit de verst ver wij derde oorden naar Mako stroomden. Daar werd een triomfpoort opgericht, en toen Hillel voor de stad verscheen, werden de paarden van voor zijn wagen uitgespannen , en deze in triomf in de stad getrokken. Gedurende zijn verblijf te Mako, werden ter zijner eere dagelijks gastmalen aangericht , waaraan 3—400 Chasidim deelnamen. Het bord van 't welk de heilige at werd telkenmale aan tafel rondgereikt, en door elk der aanwezenden vol eerbied afgelikt. De vrouwen lieten hare kinderen door hem zegenen. De door Hillel gezegende wijn werd voor 120 gulden de emmer en daarboven verkocht. Poolsehe omboorde mutsen met zegen, verkocht de heilige in grooten getale voor 20 tot 30 gulden het stuk. Voor het geluk van den heilige eene audiëntie te bekomen , moest eene belasting van 20 kreutzer tot 1 gulden betaald worden. Het werk der inkasseering werd door den dienaar van den heilige waargenomen, daar Hillel zelf in zijne hoedanigheid als heilige geen geld in ontvangst neemt. Het doel zijner reis, namelijk de bekeering der niet-geloovige Israëlieten, heeft hij evenwel niet bereikt, daar zich niet een enkele bekeerén liet. Integendeel heeft de zoogenaamde liberale — d. i. reform-partij — zich de aanwezigheid van den heilige ten nutte gemaakt, om eene eere-demonstratie te brengen aan haren rabbijn Fischer met een glansrijken optocht bij fakkellicht. Hillel werd bij zijn vertrek naar Pesth door talrijke deputaties uit alle streken van Mako tot Szegedin begeleid, waar vandaan hij de reis per spoorweg maakte. Te Pest wil hij zijne bekeeringsproeven voortzetten." Zie ook Saat auf Hoffnung 1871 blz. 146, 147. 126) De zoogenaamde »sjeraïm", als «kodsje mizbeach", «heilige dingen des altaars" geacht en vereerd. 127) Zie de uitvoerige beschrijving der verschillende feesten bij Buxtorf, Syn. Jud. blz. 383—563, en hun eigenaardig karakter in den Kandelaar des lichts II blz. 476 verv. 128) Vroeger heette de secte ook de «heilige Broederschap." Maar tegenwoordig heeft men die benaming laten varen. Jost, Gesch. des Jud. III blz. 187. 129) Deze grooto geest (1435—1204), al spoedig door sommigen verketterd, maar door talloozen als het grootste licht van Israël, als zijn «tweede Mozes" geprezen, — zie over hem Geiger, Nachgel. Schr. III, blz. 34 verv., Karpeles, Gesch. der Jiid. Lit., blz. 544 verv. — heeft met zijn vrijen, edelen, ruimen geest helaas niet kunnen doordringen in het Jodendom. Herhaaldelijk in den ban gedaan, en, vooral in het Oosten, door de ultra-orthodoxen gevreesd en zooveel mogelijk op den achtergrond gedrongen, is hij voor al wat naar vrijheid van gedachte en levensopvatting uitgaat, een onuitputtelijke bron van leering en bemoediging. 130) Een deel dezer secte echter doet wel aan Talmoed en Misjna. Zie Graetz a. w. blz. 607. Ook de pasgestorven «heilige van Sadagora" las dagelijks een stukje Misjna en Gemara, maar toch veel meer in den Zohar. Zie Saat auf Hoffnung, 1871 , blz. 140. Het zijn de »mitnagdim", de «tegenstanders" der chasidim, die weer de Misjna en vooral de Thora wederom op den voorgrond plaatsen. Zie t. z. p. blz. 152—154. In de dagen dat de chasidim door het Rabbinisme zwaar vervolgd werden, zijn velen der hunnen naar Palestina heengetrokken, waar trouwens in alle eeuwen tal van Joodsche elementen zich hebben neergezet, die het in hun tijdelijk vaderland te benauwd kregen. 131) De ongeloofelijke onwetendheid dezer lieden hangt trouwens ook samen met de ongeloofelijke verwaarloozing van het onderwijs. In Sadagora, waar meer dan 3000 Joodsche en meer dan 10,000 christelijke familiën wonen, was in 't jaar 1870 geen enkele openbare school te vinden. De Joden worden door den tsaddik verhinderd er eene te bouwen, en om de Christenen bekommerde zich de Oostenrijksche Regeering (althans tot op dat jaar) in t geheel niet. Zie Saat auf Hoffnung, 1871, blz. 153. 132) Saat auf Hoffnung, 1871 , blz. 154. 155; 1879, blz. 252 verv. 133) Zie daarover Graetz, en Saat auf Hoffnung, 1871 , blz. 154. 134) Zie Graetz, en ook Jost, Gesch. des Jud. III, blz. 192. 135) Ook de andere tsaddiks dragen zulke bijnamen, als : de tsaddik der eeuw, de volmaakte tsaddik, de groote der eeuw, de ware wijze, de nasi (vorst), de Koning, enz. Zie Jost, Gesch. des Jud. III, blz. 186. 136) Zie daaromtrent allerlei bizonderheden in Saat auf Hoffnung, 1879, blz. 250. 137) Een ooggetuige beschrijft (Saat auf Hoftnung, 1871 , blz. 148) een audiëntie bij dezen «heilige van Sadagora aldus: nadat men .i a 4 roebels aan de »gabaïm" (deurwachters) als entréegeld betaald heeft, wordt men tot den wonderrabbi toegelaten, die in een fauteuil gezeten, uit een lange pijp rookend zijne geloovigen afwacht. Elke bezoeker reikt hem met de eene hand een stukje papier over, waarop zijne woorden of wenschen geschreven staan, met de andere het »pidjön", het »losgeld", zonder 't welk de heilige niets doet. Gewoonlijk ziet hij het geschrevene niet eens in, reikt den arme zijn wijsen middelvinger, zegt dat God hem helpen zal, en — laat hem weer vertrekken. Er staan immers tien, veertig, honderd anderen te wachten , elk met hun pidjón! Brengt men nu echter een groote som mede, dan gebeurt het wel dat de heilige zich omtrent enkele bizonderheden informeert, en hem ook meer bepaalde voorspellingen doet, hem troost, en de hand op zijn hoofd legt, en zich dan van 8 tot 10 minuten met hem inlaat. Dat is dan echter ook eene zeer bizondere eer, die wel een bizonder pidjón waard is! De armen kunnen natuurlijk op deze dure audiënties niet komen, en trachten hem hunne geschreven verzoeken te overhandigen wanneer hij naar de »mikwa". de openbare badplaats henengaat. De tsaddik heeft ook, evenals de Keizer van Kusland, een talrijke menigte die steeds aan het hof vertoeft. In het jaar 1870 bedroeg het aantal dezer schasidim josjebim", dezer »blijvende chasidim", die te Sadagora zich voor goed hadden gezeteld, ongeveer 500. Meerendeels uit pelgrims gevormd, die öf geen geld meer hadden voor de terugreize, öt de zalige nabijheid des heiligen niet meer wilden ontbeeren, maken zij thans een georganiseerden troep uit, onder een eigen opperhoofd, die zich telkens door toetreding van nieuwe leden aanvult. Zij hebben een gemeenschappelijke kas, waarin elk stort wat hij nog bezat, en bedelen verder in heel den omtrek het noodige levensonderhoud bij elkaar. Wee dengene die hun een aalmoes weigert ! Want als hij straks beproeven zal bij den wonderrabbi op audiëntie te gaan, zullen zij als honden op hem aanvallen, en op de smadelijkste wijze mishandelen. Arm is deze »eerewacht" als de armste lazarone van Napels. Doch meer als brood, brandewijn en hun tsaddik hebben ze ook niet noodig. En wat is begeerlijker dan aan de trappen zijner woning te liggen, om den eersten glans van zijn heilig aangezicht te zien, en achter hem aan te loopen, of in ellendige wagens, vaak in lange, lange rijen, hem te volgen, wanneer hij zijn dagelijksche rjjtoer maakt? 438; Bij de orthodoxe Joden van Oostelijk Europa is trouwens gewoonlijk de behandeling van een ziek kind niet heel veel verstandiger. Eerst stuurt men 't met een pak slaag naar school, want »het wil zeker maar spijbelen.'" Zendt dan de meester liet terug, met de tijding dat er toch heusch wat aan scheelt — want ook zijn strafstok bracht geen 5' beterschap — dan is het uitgemaakt dat het arme wicht door een »een-hara", een »boos oog" is aangezien, en moet eene oude vrouw komen om de betoovering weg te nemen. Die haalt dan haar hocuspocus uit, bijv. het bestrijken van 't kranke kind met den pantalon van een eerstgeborene, hetwelk een probaat geneesmiddel moet zijn. Helpt dat niet, dan gaat de bedroefde moeder met eenige vriendinnen naar de Synagoge, bestormt de heilige Arke, waarin de thora troont, met tranen en verzuchtingen, en smeekt den Heilige Israëls om genezing van haar lieveling. Helpt dat nog niet, dan gaat men natuurlijk vaak te laat — naar een doctor om hulp, en is als het kind sterft menigmaal radeloos en troosteloos. Zie Saat aut Hoff- nung, 1875, blz. 25. 139) Misjna en Gemara erkennen de kracht der amuletten aan. Zie verschillende bewijsplaatsen bij M' Caul, Nethivoth Olam, blz. 148 verv. Aan bijgeloovigen heeft het trouwens in Israël nooit ontbroken. Kandelaar des lichts IV, blz. 201 verv., 233 verv. Ook hier zijn «heiligen" met hunne mirakelen, die vaak voor die der Roomschen niet onderdoen. Zie bijv. Moubach blz. 92 verv. en Buxtorf, Syn. Jud. blz. 665. Maar ook aan waarschuwing tegen alle mogelijke tooverij ontbrak het nooit. Zie Kandelaar des lichts I, blz. 412 verv. 140) Sommigen kleeden zich gaarne in het wit. De bekende «heilige van Sadagora", tsaddik Abraham Jakob Friedmann droeg gewoonlijk een zwart kleed, maar vertoonde zich op den Grooten Verzoendag geheel in 'twit, witte zijden muts, witten kaftan, witte kousen en pantoffels. Zie Saat auf Hoffnung, 1871, blz. 145. 141) Zijn pantalon voor echtbreuk, een andere bron noemt: bloedschande. 142) Een zekere Rabbi Hillel heeft trouwens ook reeds getracht, niet zonder veel tegenspraak, maar ook niet zonder bijval te vinden, zich onfeilbaar te doen verklaren. Zie «Chasidaische InfallibilitatsGelüste" in Saat auf Hoffnung, 1870, blz. 331. 143) »Targoem" is een arameesch woord dat «vertaling en verklaring" beteekent, een vrije, niet aan het woord gebonden vertolking van het oorspronkelijke. Zoo heeft men een targoem der thora, zelfs wel drie, een targoem der profeten en der liagiographen, eveneens meer dan één. Reeds ten dage van Ezra, en voorts hoe langer hoe meer, was het noodig voor het volk, dat de oude heilige taal niet meer'verstond, den Bijbel in hunne spreektaal te doen verstaan. Natuurlijk was die naar de verschillende landen waar de Joden vertoefden verschillend, en had men bijv. een Griekschen targoem die een tijdlang algemeen in gebruik was , en waarnaar een arameesche vertaling gemaakt werd. Na de tweede eeuw na Chr. komt deze laatste meer en meer in eere. Haar eigenlijke auteur is onbekend, maar haar gezag wordt in het Jodendom onbepaald erkend. Voor verdere bizonderheden zie in de woordenboeken S. v. Targum , Targum Jonathan, Targum Onkelos, etc. Zie ook Moubach, blz. 37 (noot). 144) Toch zijn, naar men zegt, uit de rijen der Chasidim betrekkelijk velen tot het Christendom overgegaan, vooral in vroegere jaren. Maar zeker is het — een kenner van land en volk uit Czernowitz verhaalt het in Saat auf Hoffnung, -1880, blz. 30 — dat zoolang zij onder den invloed hunner tsaddik's staan, niemand hen zóó toornig kan maken dan door den naam «Jezus" te noemen. »Hun geloof aan dezen wonderrabbi en zijne wonderen staat hun zóó vast, dat elke geopperde twijfeling hen woedend maakt, en hun fanatisme kent geene grenzen. Des te grooter is hun haat tegen den eenigen waren Rabbi Jezus, wiens persoon hun een doorn in het oog, en wiens naam hun een dolkstoot in het hart is; elk papier dat dezen naam bevat is voor vernieling niet zeker. Men kan hun vertellen dat de Messias reeds gekomen is, men kan hun zeggen dat zij Hem verworpen , en daardoor hun eigen ellende veroorzaakt hebben — maar zoodra men zegt dat deze Verworpene »Jezus" is, do Gekruisigde, verraadt het bliksemen hunner oogen dat de grens overschreden is tot welke men ongestoord met hen wandelen kan." 145) Zie over hem Basnage II, blz. 1 800 verv., Graetz a. w. X, blz. 205 verv., Geiger, Nachgel. Schr. II, blz. 100 verv., en niet te vergeten Delitzsch' »Ein Grab in Dulcigno," Saat auf Hoffnung, 1881 , blz. 70 verv. 146) Zie over hem Basnage I, blz. 317 verv. 147) »Pilpoel" beteekent scherpzinnige disputatie. Het hangt samen met »pilpel, pilpèlet," peperkorrel, en duidt dien eigenaardigen vorm van thora- en talmoedstudie aan, die zich noch met strenge woorden zaakverklaring, nóch met de diepe gedachten van Schrift en Gemara bezig houdt, maar zich in een casuïstische disputeerkunst verloopt, waardoor men altoos nieuwe quaestiën opwerpt, om ze daarna met haarklovende scherpzinnigheid weer op te lossen. Vooral sedert de tweede helft der zestiende eeuw kwam deze pilpoel-methode op de meeste »jesjibot", hoogescholen van Polen , tot de suprematie, en van daar uit gingen hare kweekelingen naar Duitschland en Holland, waar men deze akelig scherpzinnige, armelijk gekleede, onrustige, onbeschaafde Poolsche geleerden, met diepen eerbied opnam, niet zonder groote schade voor het geestelijk en verstandelijk leven der eigen gemeenten. Zie hierover nader G. Kapeles, Gesch. der Jiid. Lit. 1886 »Das jiingere rabbinischo Scliriftthum", blz. 962 verv. Het Pilpoelisme was echter volstrekt niet uitsluitend, een Poolsch verschijnsel. De zoogenaamde Neuremberger en Regensburger Wets- en Talmoedstudiën waren geen haar beter. De heele Joodsche wereld was in die dagen met deze geestesziekte bezocht. Ook zijn het Poolsche Rabbijnen geweest die het eerst tegen het Pilpoelwezen geprotesteerd hebben. Zie Klilath Jofi van C. N. Dembitzer, Krakau 1888, de geschiedenis der Lemburgsche Rabbijnen behelzend. Dit boek is ons alleen bekend uit de Jewish Quarterly Review, 1890, blz. 514-517. 148) Deze tegenstelling behoudt hare (betrekkelijke) waarde, al moet men ook Geiger toegeven dat èn dit dorre pilpoelisme èn het kabbalistische chasidisme, beiden kinderen van ééne moeder zijn, nl. van geestelijke verslapping. Men zie hier zijn belangrijken brief over chasidisme en kabbala, van 't jaar 1853, in Nachgel. Schr. II, blz. 313 verv. 149) Zie Buxtorf, Syn. Jud., blz. 72 verv. »Al hoort men ook — zegt Abuabh, Kandelaar des lichts I, blz. 211 — van de Rabbijnen sommige klaarblijkelijke leugens verhalen, men moet daarom zulks niet lichtelijk beoordeelen, want bij nader onderzoek zal men meestal ondervinden dat zij gelijk hadden, en waarheid spraken." Eenige bladzijden verder wordt echter óók de vermaning gegeven, die verhalen en uitspraken niet al te letterlijk op te vatten, en niet al te gestreng te critiseeren. En op blz. 189 van deel II, wordt, nadat verhaald is hoe wonderdadig een jongetje door denzelfden wolf die het kind geroofd had, weer op Gods bevel aan zijn vader teruggebracht was, die, naar zijn plicht, zelfs bij dit dreigend gevaar zijn gebed niet had willen afbreken, om zijn zoon te redden, zeer naief opgemerkt: «ofschoon dusdanige wonderdadige gebeurtenissen wel den vromen voorvaderen bejegend zijn, zoo moet men nochtans ten dezen tijde geenszins daarop steunen," en veel liever wat met bidden ophouden. On a avec le ciel des accommodements! 150) Ook omdat sommigen eerst »rein" wilden wezen, door niet te bidden vóór zij ontlasting hebben gehad. Eerst moet hun lichaam «schoon" wezen! Over deze materie van de »gevoegdoening" is trouwens ook door de talmoedisten uitvoerig gehandeld. Zie Moubach, blz. 28, en Buxtorf, Syn. Jud., blz. 153 verv. Verg. ook blz. 223, 235. Basnage II, blz. 1195, en Kandelaar des lichts IV, blz 358 verv. 151) »Siddoer" is het gebedenboek voor de dagen der gewone week, «machzor" het gebedenboek voor de feestdagen bestemd. Voor de vaste, dagelijksche gebedsorde (morgen — middag — avondgebed, zie daarover Moubach, blz. 31 en Buxtorf, Syn. Jud., blz. 219) zijn ook vaste grenzen ten opzichte van den tijd gesteld, die geen Israëliet willekeurig overschrijden kan. De Chasidim echter storen zich daaraan niet het minst. Zelfs een A. Geiger — die toch waarlijk voor radicale hervormingen niet bevreesd is — zegt (Nachgel. Schr. I, blz. 218): »De gebedstijden zijn vaste punten, wier willekeurige verandering nutteloos en kwetsend wezen zou." Een ieder die weet hoe deze traditioneele gebedsuren met het leven van den Israëliet zijn saamgewassen, zal het hem toestemmen moeten. Trouwens — het is naar waarheid door J. Hoofiën gezegd, t. a. p. bij plaat XIV — »in de eeuwige herinnering aan het historisch verleden, in het altijddurend vastknoopen aan de dagen der oudheid, zocht het Jodendom steeds zijne kracht. Daardoor is het dan ook geworden een grijzaard met den eeuwigen blos der jeugd op de wangen, eene antiquiteit die zich steeds verjongt, een monument dat niet slechts van een overoud , grootsch verleden, maar ook van een pasgeboren bloeiend heden gewaagt." Wij laten de conclusiën die Hoofiën uit deze feiten opmaakt nu daar, doch die feiten zelve zijn onwedersprekelijk. Israël leeft uit zijn verleden. En daarvoor juist hebben de Chasidim geen oog. 152) Op den Grooten Verzoendag (zie daarover Buxtorf, Syn. Jud., blz. 525 verv.) vasten de chasidim ook, zoo mogelijk nóg strenger dan het orthodoxe Israël. Doch de andere, niet door de Thora maar door de rabbijnen voorgeschreven boetedagen (zie daarover Buxtorf, t. a. p., blz. 563 verv.) onderhouden zij niet. 153) Zie over dezen aan rampen zoo rijken dag, mijne aanteekening op blz. 48 van de »Theol. Studiën", 1890. Ook Sabbataï Zewi had het vasten op 9 Ab. afgeschaft. 154) Zie daarover Graetz, t. a. p., blz. 116 verv. 155) De »peot" of, gelijk zij in het Joodsche jargon gewoonlijk heeten, de »peies" zijn de ritueele, spiraalvormige haarlokken, die menigeen reeds in een badplaats als Karlsbad bij de Joodsche badgasten heeft kunnen opmerken. Zij worden in Rusland en Polen door alle orthodoxe Israëlieten, vóór aan 't hoofd langs de slapen afhangend, gedragen. Op alle platen van «Meier Ezofowi