I. GODVRUCHTIG LEVEN ÉN STERVEN ' eproefde christin. naar waarheid beschreven > ter gedachtenis 01tgegeven j J. ORANJE en P. STAAL, , | met een voorwoord | xds. xd. ide pree. Predikant te Goes. UTRECHT, — J. J. H. KIMME!), — 1878. Jjj^ HET GODVRUCHTIG LEVEN EN STERVEN / ■ BEPROEFDE CHRISTIN. HET GODVRUCHTIG LEVEN EN STERVEN EENER BEPROEFDE CHRISTIN. NAAR WAARHEID BESCHREVEN EN TER GEDACHTENIS UITGEGEVEN DOOR J. ORANJE en P. STAAL. MET EEN VOORWOORD VAN 33S. XD. DE 3P ZR. E E. Predikant te G o e s. UTRECHT, J. J. H. KEMMER. 1878, Voorzeker is het geene gemakkelijke taak de leidingen Gods met een geloovige zoo voor te stellen, dat de lezer m die geschiedenis, God en Christus verheerlijkt, kan aanschouwen, en den geloovige, zooals hij zich voor God en memchen geopenaard heeft in Christus te wandelen. Hoe zal toch zonder dit alles zulk een verhaal tot ontdekking en verootmoediging , tot bevestiging en bemoediging in het geloof kannen streken ? Het levensbeeld van ieder geloovige laat zich niet tot zulk een teekening leenen. Menig levensbeeld mist daartoe die fijne trekken, die juiste geloofsuitdrukking in belijdenis en wandel; is te weinig met het licht des hemels beschenen, dan dat het afspiegeling van het heilig, zalig, lichtend leven Gods en van Zijne leidingen, ten voorbeeld voor anderen zou kunnen zijn. Een geloovige, wiens leiding tot leering, wiens geloof tot voorbeeld, wiens wandel tot stichting en navolging kan wezen, moet te meer opgemerkt en diens juiste levensbeschrijving te liooger gewaardeerd worden. Met vrijmoedigheid wijzen wij dan ook op deze beminnelijke Christin, wiens leven en leiding in dit werkje verhaald worden, wijl haar leven een geloofsleven, haar leiding zeer leerzaam, haar wandel stichtend, haar uitkomst heerlijk is geweest. ■Zelden ontmoet men eene vrouw, wier zinnen zoo in Gods 'woord en in de schriften der ouden geoefend zijn, en die zoo juist en vaardig, gezegden uit beiden, op de verschillende omstandigheden des levens, weet toe te passen, als deze vrouw, waardoor zij als een zout en licht was voor allen, die haar leerden kermen. Haar blijmoedig geloofsleven was opwekkend, hare woorden bezielend, hare liefde vooi de Gemeente en ordinantiën Gods voorbeeldig en dienstvaardigheid voor Gods dienaren voorbetldig. Wie het voorrecht genoten deze waardige geloovige van nabj te hebben gekend, zullen zich voorzeker verblijden dat heerlijk voorbeeld van standvastig geloof, blijmoedige hoop en vurige liefde, door dit verhaal, bij vernieuwing, te mogen aanschouwen , en deze liefelijke en onuitsprekelijke in Psalmen en geestelijke liedekens, nog eens te hooren spreken, nadat zij gestorven er heengegaan is in vrede. De Heere vergezélle dit boeks/ce op Zijnen weg met Zijne genade en stelle het voor velen ten rijken zegen. Gof.s , September 1877. D. DE. PREE. Den Lezeii Heil! Nu ik mij nederzet, om, ingevolge het verlangen van velen, eenige mededeelingen te doen uit het leven mijner dierbare moeder, gevoel ik mij tot een zwaar werk geroepen. vDe werken des Heeren zijn groot", zegt de Dichter: Ps. 111 : 2. W at is er dan niet noodig oin van Gods werken te spreken ! Met wat heilig ontzag behoorde men niet aangedaan te zijn, oui den raad Gods niet te verduisteren met woorden zonder wetenschap, ol /jijn heilig werk met onze onreine handen te bevlekken P Doch al zijn wij onbekwaam tot het goede, al gevoel ook ik mij niet in staat om naar de reinheid van het Heiligdom de heilige dingen te behandelen , de Heere, die goed is, doe verzoening over het gebrekkige. Hij sterke mijn geheugen, en geve mij aan dit geslacht te verkondigen Zijnen arm , allen nakomelingen Zijne macht. O, Heere! Gij God, mijner ouders en voorouders, ; die barmhartigheid doet aan duizenden dergenen die |U liefhebben, en die Uwe geboden onderhouden; (betoon U ook de getrouwe, de onveranderlijke God jdes Verbonds tot in de late nageslachten en laat (Uwe hulp mij niet ontbreken, om iets te verhalen fvan het werk der genade aan mijne lieve moeder geopenbaard. Stel de vermelding Uwer groote en heilriike daden voor velen ten zegen; dat den over- rfonnonnioffi 11t-*. v r, iu~.uturn y» v^i. jiivwi-v ~ — treders Uwe wegen geleerd worden en de zondaars zich tot U bekeeren. I Doe wel bij Sion naar Uw welbehagen, bouv de] muren van Jerusalem op, laat Uw werk aan Uwe knechten gezien worden en Uwe heerlijkheid o*er hunne kinderen. En de lieflijkheid des Heeren onzes Gods zij ove: ons, en bevestig Gij het werk onzer handen over ons, ja het werk onzer handen bevestig dat, Amen ! In de tweede helft der vorige eeuw leefde er in de Gemeente Heinkenszand een Godvruchtig Echtpaar: Leendert van Noppen en Makia Meülblok , gezegend met een zevental kinderen. Aan mijne lieve * moeder de vijfde der zeven kinderen, werd al vroeg een bittere beker ingeschonken. Zoo moet het immers genoemd worden, als aan een kind reeds op vierjarigen leeftijd een Godvreezende vader wordt ontnomen ? In zijne betrekking als graanhandelaar begaf zich de vrome huisvader in het begin van November 1793 naar Dordrecht, doch om nimmer weder te keeren, want des avonds naar het logement willende gaan, vond hij, door het schijnsel der maan misleid, op droevige wijze in een van Dordrechts grachten zijn dood. Volgens eene gedrukte, nog voorhanden zijnde specificatie van onkosten, gevallen op het vervoer van zijn lijk, heeft de aangifte plaats gevonden te Dordrecht den 8 November 1793, en is zijn stoffelijk overschot te Heinkenszand begraven. Reeds in de dagen zijner jongelingschap had hij aan zijn Schepper leeren gedenken en, na een hangen weg van overtuiging, zalige rust gevonden. Treffend verlies voorzeker, doch tegelijk vertroostend de gedachte, dat zijn einde vrede was; en in vollen nadruk werd ook aan zijne weduwe en vader- looze kinderen vervuld: „Laat uwe weezen achter en Ik zal ze in het leven behouden, en laat uwe 1 1 r" r i n li cuuwcii uu iviij vtjriruuwcn. der. : ii, pi Eeeds in die teedere kindschheid had mijne dier- nirn mnorlov r ron r*r\r\rl «nu mw» mi, lkruulo hüfltt rw-li nrtn linnl.l , ^ , I .. .. I. ïen P.P.TIP. PPrrPfiP. nn hanr man rrp urp k-p 7.n crphnnrr O rl in flp IrorV fa IMiooq mooi" QnnnoTiTXTn ttttto ls hoor ik haar noer die Predikatie herhalen over latth. 10: 28. «Vrees u niet voor degenen die et lichaam dooden. en de ziel met kunnen dooden . nai* VTPPC \rop] moor TT om rlia Koir^o uiol on lifllinom f 4 wu » \j\ji 111 L/\J1 111/UI y Ullj CJLVjX Uil XlLIiaClUi tan verderven in de Hel." Zoo werd zij ook eens ernstig bepaald bij Matth. 24, A „ L^L. T 1 TT .1. OUUUWCU UCÖ icmucis ÜC LUUliCIl . CI1 21 UIL dii/.lS tonn nr> Hnn nn/- n>n>< ™ I ^ ... . J ~ — ,1 , ^ 1 * o — " ~ ~ ~ — Tl 1 1 1 1 1 zjoo spraK zij meermalen van leerredenen in nare 111 1 lil, 1 1 • • mnsene nacrpn crpnnnrn /\ r,nn« warpn naar nncrp. 1 J _ tv 11 1 • 1 i * , 1 TT t 111 rur. iii-t i > i i i i i,i i ï ri ■ i ï i k • i i i tJ .p v ri h rijn i vu h . _ 1 1 1 i 1 • -r-i TT n i < i . uvnr 11ti vt-*.riiu , i r. .«-u iiu- vhm rv/.K.A > - vJHUUiyUUlllUQ \JLX 11W U » W 1 C^Vjll V UU zegd heeft: „O God! Gij hebt mij geleerd van mijne jeugd aan , en tot nog toe verkondig ik Uwe wonderen." Als wij geen kennis hebben, van de diepte der ellende, waarin de "zonde ons gestort heeft; als wij onkundig zijn, van de kracht der verleiding, die de wereld op het jeugdig hart uitoefent; als wij niet voelen of erkennen willen den invloed van den booze in overeenstemming met ons onrein hart, waaruit, naar het getuigenis des Heeren voortkomen: booze bedenkingen, overspelen, hoererijen, dieverijen, valsche getuigenissen, lasteringen, Matth. 15: 19. Als wij niet gelooven de noodzakelijkheid der wedergeboorte, in den zin van geheele vernieuwing des harten, of uit het oog verliezen, hoe zelf de bij aanvang vernieuwde mensch afhankelijk blijft van gedurige invloeden des Geestes, om met vaste schreden op het pad ten leven te wandelen, dan zullen wij ons verwonderen, dat iemand, die zulke ervaringen heeft, als wij boven vermeld hebben, nog door de begeerlijkheden der jonkheid , en de lokstem der verleiding kan vervoerd worden om deel te nemen aan de zondige vermaken der wereld, en toch was dit zoo met mijne geliefde moeder, maar de goede Herder zocht zijn dwalend schaapje op, want ook voor haar stelde Hij eenmaal zijn leven en nu mocht en kon zij niet verloren gaan en zou niemand haar uit Zijne handen rukken. Eenmaal gebeurde het, dat zij ijlings de plaats en het gezelschap der zonde verliet, en met veel droefheid en benauwdheid op die zonde moest terugzien. Hierbij dient nog opgemerkt te worden het donkere en geestelooze van die dagen, waarin, met uitzondering van eenige weinige vromen , het verval in zeden vrij algemeen was, en zelf de voorgangers in kerk en staat soms de eerste waren in de overtreding. Vergun mij, lezer, dit met een enkel staaltje te bewijzen. De predikant van de plaats, die anders een rijk begaafd man was en ook wel een woord naar het genoegen der vromen kon spreken, bad zoo'n lage en onreine ziel, dat hij moeder een romantisch boek in handen gaf van zoo'n verderfelijken inhoud dat zij hetzelve met schrik en afgrijzen Z.Eerw. (?) terug gaf. /,Wee den Herderen, die de schapen mijner weide ombrengen en verstrooien, spreekt de Heere, want beiden, Profeten en Priesters zijn huichelaars: zelfs in mijnen huize vind ik hare boosheid, spreekt de Heere." Jeremia 23: 1, 11. Welgelukzalig de mensch, die bij zulke verzoekingen staande blijft, met het woord van den vromen Jozef: ,/Hoe zoude ik dan dit een zoo groot kwaad doen en zondigen tegen God?'' Gen.: 39, 9'1. //Waarmede zal de jongeling (laat ons hier zeggen) de jonge dochter haar pad zuiver houden ? Als zij dit houdt naar uw woord. Ik heb uwe reden in mijn harte verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zoude." Ps. 119: 9, 11. Is het wonder, dat zij zoo ingenomen was, en wij meermalen met haar zongen: 'k Heb Uw geboón mijn God dies meer dan goud, Ja 'tfijnste goud bemind, en Uw bevelen, In alles regt en vlekkeloos geschouwd, Op 't hoogst volmaakt tot in hun minste deelen. 'k Heb op geen pad der valschheid mij betrouwd. Maar dat gehaat, hoezeer 't mijn vleesch kon streelen. ë Ps. 119: 64. Zoo gingen die jeugdige dagen voorbij, die aan de eene zijde getuigenis geven van de ontferming des Heeren, van Zijne lankmoedigheid en trouw, en aan de andere zijde ons doen zien de ellende des menschen, zijne onmacht ten goede, en de noodzakelijkheid van Gods genade, om in de paden der gerechtigheid te wandelen. Den lsten Maart 1809 tradeu mijne geliefde ouders in het huwelijk. Ook daarin openbaarde zich eene wijze en genaderijke voorzienigheid Gods. Had moeder zoo vroeg een' Godvruchtigen vader verloren, door haar huwelijk kwam zij iu het bezit van een schoonvader, die blijkbaar de vreeze des Heeren toegedaan was, en straks zullen wij gelegenheid vinden oin optemerken tot hoeveel zegen deze beschikking des Heeren voor moeder geweest is. De eerste jaren des huwelijks werden verontrust door de woelingen in het staatkundige. De Eransche overheersching bracht teweeg, dat de vreedzame burgers werden gekweld met inlegering en gedrukt door uitmergeling. De openbare Godsdienst hield voor een groot gedeelte op. De kerken werden voor bergplaatsen van kruit, of ook wel voor paardenstallen gebruikt, en in plaats van de verkondiging des Woords, hetwelk bij een vuur en hamer vergeleken wordt, Jer. 23, 29. kon men (zelfs op den dag des Heeren) in het ontwijde bedehuis het vuur en den hamer van den smid opmerken, die gedwongen werd ook op den rustdag de paarden van het Eransche krijgsvolk te beslaan. ffUw werk, O Heere! behoud dat in het leven in het midden der jaren, maak het bekend in het midden der jaren; in den toorn gedenk des ontfermens." Hab. 3 : 2. Zoo bad Gods volk in oude dageu; en de Heere heeft gehoord. Hij beeft Zijn volk, ook toen zij aan Babels rivieren zaten ea weenden, toen de harpen aan de wilgen hingen, gedacht, en hunne gevangenis gewend, gelijk waterstroomen uit het zuiden. En ook in de dagen van wel&e wij spraken, heeft de Heere aan onze vaderen gedacht. Hij heeft ook Zijn volk niet begeven en Zijne erve niet verlaten. Die geen vreemdeling is in de geschiedenis van die dagen, zal overvloedige gelegenheid vinden om aan de eene zijde de getrouwheid des Heeren aan Zijne kerk, en ter andere zijde Zijne gerechtigheid in het straffen der zonde optemerken en zich moeten verwonderen over de Wijsheid en goedertierenheid, die zich openbaren in al de handelingen des Heeren. Deze kleine uitstap vinde bij den lezer verschooning, en zij hem eene aanleiding, om de geschiedenis van vaderland en kerk, ook van die veelbewogen tijden te onderzoeken, en wij houden ons overtuigd dat, als dat onderzoek in het geloof en in de vreeze des Heeren geschiedt, het tot de nederige betuiging zal leiden > „Bij U, o Heere! is de gerechtigheid, maar bij ons de beschaamdheid der aangezichten. Dan. 9:7. Gedurende eenige jaren schenen de indrukken in het hart van moeder verdoofd en door de zorgen des levens bijna "uitgewischt. Doch op vijfentwintig jarigen leeftijd werden de overtuigingen sterk in hare ziele. Toen waren het dagen van groote be- nauwdheid, toen ondervond zij: „De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen , ik vond benauwdheid en droefenis. Maar ik nep den Naam des Heeren aan, zeggende: Och Heere! bevrijd mijne ziel. Ps 116: 3, 4. Bittere tranen werden gestort over de' zonden, 'en zoo groot was de verandering in haar leven, dat het niet onopgemerkt bleef, zelfs bij zulken, die geheel onkundig waren in de wegen des Heeren. Want hoewel zij zooveel mogelijk hare aandoeningen verborgen hield en wel in acht nam: „Als gij vast, zalf uw hoofd, en wasch uw aangezicht, opdat het van de menschen niet gezien worde, als gij vast, maar van uwen Vader, die in het verborgen ziet, Matth. 6: 17, 18e, sprak echter de geheele levenswandel het uit wat daar binnen in de ziel om-ing; het trof zelfs eene zeer onwetende dienstmaagd, die toen in bet huis mijner ouders diende zoodanig, dat zij zeide: „Vrouwe! gij zijt ook goed van leven , seliik I. W. l) Lezer! wat zal uw dienstknecht of uwe dienstmaagd van u getuigen? Moeder had toen hare gezette afzonderingen, zij betrachtte wat er staat. Ps 55" 18 des avonds, en des morgens, en des middags zal ik klagen en getier maken en Hij zal mijne stem hooren. Zeer nauwgezet was haar leven en zorgvuldig wachtte zij zich van ongerechtigheid Eens ontviel haar eene ongepaste uitdrukking, maar boe ontsteld was zij hierover en wat baarde dit haar groote onrust! Die het werk der bekeering kennen zullen het " 1) Een man van erkende Godvrucht, bij ons ter plaatse wonende. wel verstaan, dat moeders angsten door dat voorbeeldig leven niet werden weggenomen, en ook het loffelijk getuigenis van hare dienstmaagd hare ziele niet kon troosten, zoo weinig als Christenreiziger bij den berg Horeb verkwikking vond voor zijn' benauwden geest. Zoo min kon ook hare ziel rust vinden in den weg van de wet der werken. Groot was hare droefheid en benauwdheid bij gelegenheid eener begrafenis. Toen de doode voorb*j onze woning werd gedragen , klonk het woord krachtig in hare ziel: „Een man, ■ die dikwijls bestraft zijnde den nek verhardt, zal schielijk verbroken worden, zoodat er geen genezen aan zij.'' Spr. 29 : 1. Met geweld viel haar de vreeze des doods aan; het was of die koning der verschrikking haar op de hielen volgde; menigmaal gebeurde het, dat zij het brood bereidende met hooggaanden angst vervuld werd, even als of eene inwendige stem haar zeide: „van dit brood zult gij niet eten want welhaast zal uw leven worden weggenomen, dan zult gij verloren gaan." Lieve Lezer! het is mij niet mogelijk al die nare angsten en bestrijdingen te verhalen, die moeder in dien benauwden weg heeft ondervonden. De tegenpartij, de duivel, die omgaat als een brieschende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden, 1 Petr. 5:8, oefende zijn boos geweld op verschrikkelijke wijze op hare ziele uit, en wel mogen wij (hoewel met eenige wijziging) Ps. 124 , hier lezen: „Ten ware de Heere, die bij ons geweest is, toen zouden ons de wateren overloopen hebben, een stroom zou over onze ziele gegaan zijn; toen zouden de stoute wateren over onze ziele gegaan zijn. De Heere zij geloofd, die ons in hunne tanden niet heeft overgegeven tot een roof, Onze ziele is ontkomen als een vogel, uit den strik des vogelvangers; de strik is gebroken, en wij zijn het ontkomen." Wij hopen, dat de Godvruchtige lezer het zal verstaan, dat die benauwde wegen, naar Gods onbegrensde wijsheid, tot .een heerlijk einde geleid hebben, want den oprechten gaat het licht op uit de duisternis, Ps. 112: 4a. En blijkt niet de genade-rijke bedoeling des Heeren in dit alles, als wij opmerken welke onderwijzingen hare ziele in die wegen ontving? Hoe dreven haar die angsten uit tot Gods troon om matiging der benauwdheid van den Heere te vragen, en dat de Heere haar toch mocht sterken om als huismoeder voor man en kinderen te* kunnen werkzaam zijn. En is ook niet, hoe bitterder haar de zonde werd, de genade haar des te zoeter gewordeii ? Hoe menigmaal hoorde ik haar zeggen: 'k Riep God niet vruchtloos aan, Hij wil mij niet versmaan In al mijn tegenhedeu. Hij zag van Sion neer, De woonplaats van Zijn eer, En hoorde mijn gebeden. Ps. 3. Meen echter niet, lieve lezer! dat wij aan het einde zijn van die benauwdheid; neen! vernieuwen wij onze aandacht om nog meer van de angsten der Wedergeboorte te hooren. Jen derden male had de Heere moeder beweldadigd, haar bijgestaan in hare smarte. Naar mijne beste herinneringen was het nu juist de derde da* na de bevalling en naar omstandigheden bevond moeder zich vrij wel, toen de vreeze des doods van welke wij boven gesproken hebben, met verdubbelde kracht op haar aanviel. Hij die een menschenmoorder is van den beginne, stelde den dood haar zoo nabij voor oogen en wilde haar doen gelooven, dat reeds de koude des doods hare voeten had aangedaan en zij binnen drie dagen sterven zou en dan verloren gaan! Doch ook in die aanvechting gaf de Heere bijstand. Hebben wij boven gesproken van eene genaderijke voorzienigheid in haar huwelijkskeuze gebleken waardoor zij m het bezit kwam, van een Godvruchtigen schoonvader; thans trad het zegenrijke van licht 1U d6Ze °Ver haai in het heerliJkst Een samenloop van droevige omstandigheden had grootvader er toe geleid om zijne laatste levensdagen bij mijne ouders doortebrengen, en dus was ook die oude Godvreezende man getuige van den zielsstrijd, die toen door moeder moest gestreden worden. En hoewel de satan er hard op aanhield, dat zij het toch met wagen zou, zij snoode zondares, om tegen zoo n Godvruchtig man als waarvoor zij grootvader kende, iets van haar toestand te zeggen drong haar de benauwdheid zoo, dat verbergen niet langer mogelijk was. Ach Vader! nu moet ik sterven, reeds zijn mijne voeten koud, de dood nadert en ik ben niet bereid ! Zoo schreeuwde zij haar jammerstaat uit. wMijn kind!" sprak de vrome vader, ,/gij zult niet sterven. Het is de vijand, die u benauwd. Lig stil neder, en wacht in bedaardheid Gods wijzen raad af. Het gebeurt ook mij wel, als ik mij voor den Heere afzonder, dat mij de satan aanzet om mij zeiven kwaad te doen. Bedenk ook welke gevolgen het voor uw lichaam in uwe tegenwoordige omstandigheden zou kunnen hebben. Gepaste taal voorwaar! Wij denken aan het woord van den wijzen Salomo: //Olie en reukwerk verblijden het hart; alzoo is de zoetigheid van iemands vriend van wege den raad der ziele. Spr. 27 : 9, en aan het woord van David : //Welgelukzalig is hij, die zich verstandig draagt jegens een ellendige." Ps. 41:1. Lezer! plaatst u met uwe gedachten eens bij die fel bestreden ziele; neem ook haar toestand in aanmerking als kraamvrouw; sla uw oog op haar zuigeling van drie dagen, en gij vreest; de moeder zal door angst overmeesterd worden, het kind, gezoogd uit de borsten van zoo eene benauwde moeder zal mede sterven, en de deelnemende schoonvader zal dreigen te bezwijken. Doch neen! Hier was heb //ik zal niet sterven, maar leven en de werken des Heeren vertellen. Ps. 113: 17. Moeders angsten weken voor een tijd; haar kina werd gespaard, wies op, werd bekeerd, heeft haar loop geëindigd en is met veel blijdschap in den Heere ontslapen. Mijne beminde zuster Jozina is overleden 19 Nov. 1875 in den ouderdom van 62 jaren, en grootvader heeft nog den dageraad van moeders bevrijding zien aanlichten. Moeders angsten weken voor een tijd, maar om met nog sterker geweld op nieuw haar aantevallen. Het was bij gelegenheid, van hare vijfde bevalling, dat zij op zekeren nacht zoo door de vreeze des doods werd aangedaan, dat zij niet anders dacht of zij hoorde den Koning der verschrikkingen , door de slaapkamer haar sponde naderen , en zulk een vreeselijk geweld stelde de satan tegen haar te werk, dat zij aan vader vroeg: „Is de duivel alwetend?" Mijn geliefde Yader ontkende dit op de sterkst mogelijke wijze, en deed wat hij vermocht om haar te troosten, maar: ,,Een verslagen geest, wie zal dien opheffen?" Spr. 18 : 14b. Door de smarte des harten wordt de Geest verslagen. Spr. 15: 13b. In den morgenstond van dien naren nacht was hare verwondering onuitdrukkelijk groot, dat zij nog niet in het verderf was, en zijde zij: //Mijn lichaam is nog op aarde en mijne ziel is in de hel; zoo gevoelde zij, het heilig ongenoegen Gods over de zonde! Als wij geen kennis hebben van de kracht der v&rzoeking; als bestrijding en aanvechting van den booze ons bekend zijn, als wij nooit de bitterheid der zonde leerden kennen, dan zal ook, wat wij boven mededeelden, ons een vreemde taal zijn. Sommigen zullen wellicht denken : Wist die vrouw dan niet, dat er een weg des Heils is? Ja, Lezer! O, zoo vroeg wist zij zulks, wij hebben het reeds vernomen. Maar laat ons eene wedervraag doen, wist Azaf het niet? toch zegt hij, Ps. 77: Mijne ziele weigerde getroost te worden; dacht ik aan God, zoo maakte ik misbaar, peinsde ik, zoo werd mijne ziel overstelpt. Ja hij vraagt: Heeft God vergeten genadig te zijn? Heeft Hij Zijne barmhartigheden door toorn toegesloten? En Mozes zegt Ps. 90: Want wij vergaan door uwen toorn en door uwe grimmigheid worden wij verschrikt. Gij stelt onze ongerechtigheden voor U, onze heimelijke zonden in het licht uws aanschijn. Laat ons uit het hier verhaalde leeren, welkeen kwaad de zonde is, en dat het niet zoo gemakkelijk is om zalig te worden als velen in onze dagen meenen, die welligt denken , dat zulke klaagtonen in de dagen des Nieuwen Testaments niet meer voegen, alsof er niet geschreven ware'. De poort is eng en de weg is nauw die tot het leven leidt Matth. 7 : 14. Alsof Petbus niet bitterlijk geweend had over zijne zonde; en wie zal ons zeggen wat in de ziel omging van dien man, die bevende en verbaasd zijnde, zeide: ,/Heere! wat wilt gij, dat ik doen zal? En hij was die dagen, dat hij niet zag, en at niet en dronk niet. Hand. 9. Meen echter niet, geliefde lezer, dat wij dezen bekeeringsweg tot een maatstaf stellen, evenals of allen, die ten leven zullen ingaan in alles hetzelfde zouden moeten ondervinden. Verre, zeer verre zij het van ons! wij mogen den Heilige Israels geen paal of perk stellen en wij wenschen niet trouweloos te worden aan het geslachte van Gods kinderen. Veel liever zeggen wij: O! Ellendig volk in eigen oogen, houd moed en zing: Nooddruftigen zal Hij versehooneu, Aan armen uit gena Zijn hulpe ter verlossing toonen. Hij slaat hun' zielen ga; Ais hen geweld en list bestrijden, Al gaat het nog zoo hoog, Hun bloed, hun tranen, en hun lijden Zijn dierbaar in Ziin oog. Ps. 72: 7. De Heere was opgestaan om zijn Israël te verlossen uit de dienstbaarheid van Egypte. Echter ging groote benauwdheid vooraf, zoo dat de kinderen Israëls niet naar Mozes hoorden van wege de benauwdheid des geestes. Exod. 6:8. Zeer zoet heeft eene Godvruchtige dichteres gezongen : Een overtuigde ziel gaat zoeken Met angst en ongestadigheid, Zij leert, zij bidt, zij hoort, zij schreit, Zij zoekt in winkelen en hoeken; Wat of haar dus omzwerven doet, Zij vindt geen ruste voor haar voet. Maar als gewetensangst gaat keeren In hartelijke droefenis, Omdat zij gansch ellendig is, En mist de gunst en 't beeld des Heeren, Dan richt de Geest haar oogen treên, Zij wendt zich tot Gods Zoon allée'n. Ook moeder vond geen ruste voor haar hart, maar bracht hare dagen door, weenende over hare zonden. Zij leerde ondervindelijk kennen en haalde 2 meermalen het woord aan uit Hos. 11: 11: Zij zullen bevende aankomen als een vogelken uit Egypte, en als een duive uit den lande van Assur. Wederom zou zij in groote benauwdheid komen, zooals ons uit het volgende moge blijken. Niet lang na dien zwaren strijd, dien wij laatst hebben gadegeslagen, gebeurde het dat moeder op een rustdag 's voormiddags ter kerke ging. Juist zou de Doop bediend worden aan een kind van eene ongehuwde moeder. De leeraar der plaats was een man van een onheilig leven, maar overigens niet ontbloot van gaven. Soms predikte hij ernstig en bestrafte met nadruk de zonden. De in zonden gevallen jonge dochter, staande met de vrucht harer onreine liefde voor den predikstoel , ontging het bestraffend woord des leeraars niet, doch toen hij zijne rede tot die ongelukkige moeder geëindigd had, richtte hij een zeer nadrukkelijk woord tot de gemeente, en sprak aldus: //Toehoorders! De zondares, die hier voor ons staat, is als het veulen eens woudezels geboren." Job 11 : 12b, (ziende op haar verwaarloosde opvoeding) maar zijn er hier geen in het midden, die als Timotheus van kinds af de H. Schriften geweten hebben en die in 's Heeren oog nog schuldiger zijn dan deze jonge dochter P Men heeft wel eens gezegd, dat de toehoorder zelf de toepassing van de Leerrede moet maken, en zoo was het thans met moeder. O! nu was niemand zoo schuldig als zij. Het woord dat de leeraar had gesproken, was op haar toepasselijk, en gelijk Bunyan in zijn bekeeringsweg verhaalt, dat hij eens zóó getroffen werd door het hooren ■ 3LS £ss.ïïJi m:Lezrrr ti * moeit, J. „ae' 200 '<"« Het ook dooi soa rö e "n h;°»«• ™»ing s^g,iarrv»f r° w »oo!d Tp TefwT.5 h"' me' k'"t' ™' "••S" ***"5, der ,i«ie.*!/„b nTC'™'"i,lg *• kot iin! ,,Ürte Z;°g "ï b°'"' de angst opnieuw Z\\ 7' ?•"' verheft zich zij zoo vloekwaardig ma/wgtilZ(50VSChuldig' Want liQor b' «j -»' ^ fl&ar kind met zoocren ^ H» verbreekt de Cf °P 5"' -■ D°ct het woord uit Ziin fVf ' ■' 1 aauval door ingaat ontreLigt Sï"Het°ene ten *°nde ,-d.lïïLfïsrï,r?f — h^« -™,'d2 ïdSn™fiel2ieleS!'ijd ™ ■>- dien Zon«W»,7,i..J-. ^ ^verwonderen, dat od mijn eii:;?z:::Luua™°™™ ^ ,/k Hebin ik in?,: o r^r Cü.miJn sewone m«m r eten" van vasten - ik ben 2^" ^ knieëV«truikelen ^rte is in het binnr>ndeii w Zoo opent zij dan den Bijbel en slaat het oog op Jer. 4, en leest dat ontzaglijk hoofdstuk onder onuitsprekelijke benauwdheid en zielsverschrikking; in zonderheid trof haar het tweede gedeelte van het 18de vers: ;/Dit is uwe boosheid'1 dat het zoo bitter is, dat het tot aan uw harte raakt. Wat zij toen ondervonden heeft is niet te beschrijven; zeker iets van dien bitteren beker, dien de lieve Heere Jezus voor al zijn arm en ellendig volk heeft gedronken, toen Hij in de dagen zijns vleesches, gebeden en smeekingen tot dengene, die Hem uit den dood kon verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd hebbende, en verhoord zijnde uit de vreeze voor allen die Hem gehoorzaam zijn eene oorzaak der eeuwige zaligheid is geworden. Hebr. 5 : 7, 9. Meermalen hoorde ik moeder zeggen: Gods volk weet er iets van, wat het zijn zal in de hel te zijn, maar ook iets van hetgeen in den hemel zal genoten worden. Bang, o! zoo bang was het haar. Maar God, die gezegd heeft: ffRoep mij aan in den dag der benauwdheid en ik zal er u uithelpen, en gij zult mij eeren;" stond op tot hare hulp. Ps. 50: 15. De Heere zegt bij den Profeet Jezaia, hoofdstuk 57: 16: Want ik zal niet eeuwiglijk twisten, en ik zal niet geduriglijk verbolgen zijn; want de geest zou van voor mijn aangezicht overstelpt worden , en de zielen, die ik gemaakt heb. Wel aan lieve lezer! vernieuw uwe aandacht, als wij u ook iets mededeelen van de verlossing, die onze geliefde moeder, na zooveel strijd en benauwdheid heeft mogen ondervinden. Hebben wij iets verhaald hoe zij door het Woord Gods verbrijzeld en vernederd werd, slaan wij ook het oog op haar zooals zij door datzelfde Godsgetuigenis vertroost en versterkt werd. Volgen wij haar dan in het eenzame bidvertrek, waar zij als eene gansch verlorene zich nederwerpt; waar zij zich dood en verderf waardig oordeelt; waar ook haar oog ontsloten wordt, om zooveel zaligheid, dienens- en beminnenswaardigheid in God te zien, dat zij betuigt: O! Heere, ik ben waardig voor eeuwig verloren te gaan; het is een wonder dat Gij mij nog draagt, maar al moest ik verstooten worden, mocht ik dan dien korten tijd dien ik nog op aarde zal zijn toch maar U leven; voor eeuwig neem ik afscheid van wereld en zonde en van al wat buiten God is. — Godvruchtige lezer! wie zal uitspreken hoe verkwikkelijk het was voor hare ziel toen de Heere die waarheid aan haar harte openbaarde: (Joh. 1: 29), Ziet het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt. Van hare knieën opgestaan, kwam haar met kracht in het harte: „Ps. 116: 12," Wat zal ik den Heere vergelden voor al Zijne weldaden aan mij bewezen? Ik zal den beker der verlossingen opnemen en den Naam des Heeren aanroepen. Zalige verandering! Het is mij niet mogelijk te verhalen welk een geheiligd inzien mijne dierbare moeder toen ontving in de H. Schriften. De Goddelijke genade leerde haar bidden: ,/Ontdek mijne oogen, dat ik aanschouwe de wonderen uwer wet," Ps. 119: 18. Ps. 30 was bijzonder gezegend voor hare ziel. Bij eigen zalige ondervinding kon zij zeggen: „Een oogenblik is er in Zijnen toorn, maar een leven in Zijne goedgunstigheid," vers 6. Door genade heeft zij het David nagezegd: „Tot U, Heer! riep ik, en ik smeekte tot den Heer." „Wat gewin is er in mijn bloed, in mijn nederdalen tot de groeve? Zal U het stof loven? Zal het uwe waarheid verkondigen? Hoor, Heer! en wees mij genadig; Heer wees mij een Helper, Gij hebt mij mijne weeklage veranderd in eenen rei; Gij hebt mijnen zak ontbonden en mij met blijdschap omgord; opdat mijne eere U Psalmzinge, en niet zwijge, Fleer mijn God! in eeuwigheid zal ik U loven, vs. 9—13. Geliefde lezer! terwijl wij dit ter nederschrijven worden wij nog indachtig aan eene onderwijzing, die de Heere haar in die benauwde dagen, van welke wij gesproken hebben, uit Zijn Heilig Woord gegeven heeft en die wij vergaten te melden, maar die wij toch onzen lezers niet mogen onthouden. Bij het weenen en klagen over hare zonden; bij hare vernedering en boetvaardigheid bepaalde haar de Heere nadrukkelijk bij die vraag uit 1 Kon. 21: 29, z/ITebt gij gezien dat Ackab zich vernedert voor mijn aangezicht? Daarom, dewijl hij zich vernedert voor mijn aangezicht, zoo zal Ik dat kwaad in zijne dagen niet brengen; in de dagen zijns zoons zal Ik dat kwaad over zijn huis brengen." Wie denkt hier niet aan het woord des Apostels: „Want al wat te voren geschreven is, dat is tot onze leering te voren geschreven; opdat wij door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften hope hebben zouden," Rom. 15: 4. Zal dat woord haar niet hebben doen volharden, om den Heere te zoeken; zal zij niet gezegd hebben : Wie weet? Hij mocht zich wenden! „Joel 2: 14." Als de vernedering van Achab, die blijkbaar slechts uitwendig was, toch noch eene tijdelijke verschooning ten gevolge had, wat mogen zij dan wel verwachten die zich in oprechtheid voor den Heere vernederen ? Dit zal ons ook uit het vervolg blijken, als wij ons verhaal, dat wij door eene tusschenrede een oogenblik afbraken, verder voortzetten. Na die zalige verruiming, van welke wij boven gesproken hebben, opende de Heere de schatkameren Zijner beloftenissen voor hare ziel, en hier, lezerI noodigen wij u om getuige te zijn van de vreugde, die zij smaakte uit het dierbare Woord Gods. Ja, datzelfde Woord van God, dat haar zoo verbrijzeld en verslagen maakte, dat haar geest zoo diep doorwondde, was haar ook als eene verkwikkelijke balsem. Wel mocht Hanna in haar lofzang zeggen: 1 Sam. 2:6, „De Heere doodt en Hij maakt levend, Hij doet ter helle nederdalen en Hij doet weder opkomen." Nu was het met moeder zooals J. Bunyan zegt in het verhaal van zijne bekeering: „Ik las den Bijbel als met nieuwe oogen." _ Dit mocht zij ondervinden bij het lezen van het vijfde Hoofdstuk uit het boek van Job. Was zij zoo dikwijls verschrikt geworden door de vreeze voor een haastigen en vroegtijdigen dood, tegenover die vreeze stond nu voor haar het woord der belofte : „Gij zult in goeden ouderdom ten grave komen, gelijk de korenhoop te zijner tijd opgevoerd wordt.5' vers 26. Tegenover de bedreiging van jammer en verwoesting over haar kroost van wege hdre zonden, werd zij getroost door de toezegging: „Ook zult gij bevinden, dat uw zaad menigvuldig wezen zal en uwe spruiten als het kruid der aarde," vers 25. Zou zij den dood vinden (o! verzwarende omstandigheid) in het kinderbed; juist in hare zevende zwangerschap troostte haar de Heere door die belofte : „In zes benauwdheden zal Hij u verlossen, en in de zevende zal u het kwaad niet aanroeren vers 19. Kondigde haar ten dage der benauwdheid, al wat haar omringde, dood en verderf aan; dan kon koud water op eene vermoeide ziele, of de verkoelende adem des winds voor den reiziger in heete zandwoestijnen nimmer zoo verkwikkelijk zijn als dat vertroostend woord: „Want met de steenen des velds zal uw verbond zijn, en het gedierte des velds zal met u bevredigd zijn. En gij zult bevinden, dat uwe tent in vrede is; en gij zult uwe woning verzorgen , en zult niet feilen ," vers 23 , 24. Ja dat geheele hoofdstuk heeft de Heere kennelijk aan hare ziel gezegend; het was alsof tot haar in het bijzonder gezegd werd: „Hoor het, en bemerk gij het voor u," vers 27b. Lezer! wordt nu niet bevestigd Ps. 97: 11, „Het licht is voor de rechtvaardigen gezaaid, en vroolijkheid voor de oprechten van harte?" En elders lezen wij: „Het pad der rechtvaardigen is als een schijnend licht, voortgaande en lichtende tot den vollen dag toe," Spr. 4: 18. De Heere belooft aan Zijne kerk, Hosea 2: 14, „En Ik zal haar geven hare wijngaarden van daar af, en het dal Achor, tot eene deur der hope; en aldaar zal zij zingen, als in de dagen harer jeugd, als ten dage toen zij optoog uit Egypteland." Gelijk Israël, genaderd aan den ingang van het beloofde land, daarin de vergewissing had van Kanaan te zullen beërven, zoo is ook voor al Gods volk de eerste lichtstraal om de heerlijkheid van Jezus te zien, het zekere voorteeken en de aanvang van die zaligheid, die de Heere beloofd heeft aan allen die Hem vreezen. Ook voor moeder zagen wij was de deur der hoop ontsloten. Zij had de toevlucht tot den Heere genomen en mocht dus ook welgelukzalig genoemd worden, Ps. 2 : 12 '). Eu nu zou de Heere Zijn Woord ook aan haar vervullen: De Allerhoogste zelf zal ze bevestigen, Ps. 87 : 5b. Vernieuwen wij onze aandacht en slaan wij met eerbied en diep ontzag verder des Heeren werken gade. Zoo als wij gezien hebben was moeder tot het voorrecht geleid, om eene geheiligde kennis van den weg des heils te ontvangen. Zij had door genade het oog harer ziele op den Heere Jezus geslagen, doch zij was zeer bekommerd, of die dierbare Heiland nog wel haar deel was. Toen dat nooit te vergeten woord, boven aangehaald, Joh. 1: 29, haar voorkwam, zeide zij: ,/0! Heere, nu zie ik wel dat er een Lam Gods is, maar is het ook voor mij ?" Godvruchtige lezer! wij mogen de zaken niet 1) Naar het Hebreeuwsch. anders verhalen, dan zoo als ze ons door onze dierbare moeder zijn medegedeeld, al moeten wij ook aannemen dat velen het niet zullen verstaan, omdat ze het nimmer hebben ondervonden, eu zij het niet beseffen, dat de mensch niet kan gelooven zonder de krachtdadige werking des H. Geestes, en de bij aanvang geloovig gewordene ziel ook diep afhankelijk blijft van de invloeden der genade, van vernieuwd licht, van vernieuwde sterkte, om dat groote heil, hetwelk haar onder het zielsgezicht gekomen is, met vreugde des harten zich toeteeigenen; vandaar de bede van den Dichter, Ps. 106: 4, 5, „Gedenk mijner, o Heere! naar het welbehagen tot uw volk, bezoek mij met uw heil, opdat ik aanschouwe het goede uwer uitverkorenen, opdat ik mij verblijde met de blijdschap uws volks; opdat ik mij beroeme met uw erfdeel." O! wie zal zeggen, hoe menigmaal het in haar binnenste geweest is, zoo als het versje zegt: „Heere Jezus! Kom toch nader, Maak mijn ziel eens onbevreesd, Leer mij zeggen: Abba Vader, Leidt en troost mij door uw Geest.'' Zij betuigde, dat zij bij ervaring de taal van den tweeënveertigsten Psalm kende: „Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstroomen, alzoo schreeuwt mijne ziele tot U, o God! Mijne ziele dorst naar God, naar den levenden God! wanneer zal ik ingaan en voor Gods aangezicht verschijnen?" En zal zij niet ten dage van het ernstig zoeken naar den Heere; in die tijden, als zij met veel gevoel van liefde, of met veel gebrokenheid des harten werkzaam was, wellicht gedacht hebben: nn zal de blijde ure aanbreken van meerdere verzekering, van bevestiging in den staat der genade ? Doch hoor wat de schrift zegt: Hooglied ö : 12. vEer ik het wist zette zich mijne ziele op de wagens vaii mijn vrijwillig volk," En Ps. 69: 14. Mijn gebed is tot U o Heere; daar is een tijd des welbehagens, o God, door de grootheid uwer goedertierenheid: Onze Godvruchtige vaderen hebben op laatstgemelde Bijbelplaats aangeteekend: ,/Besloten (namelijk: die tijd des Welbehagen) in uwen wijzen en zeer genadigen raad, waarin gij de tijden en minuten hebt geordineerd, wanneer Gij met der daad wilt en zult bewijzen , wat gunste Gij uwen kinderen toedraagt." En nu lichtte die dag aan! Nu was die ure geslagen ! In zeer bedaarde oogenblikken, terwijl moeder zich onledig hield met lezen van Lofzangen Israels het 9e de lied dat ten opschrift heeft: Zamenspraak tusschen eene bekommerde ziel, en den noodigenden Jezus, toen behaagde het Gode Zijnen Zoon in haar te openbaren: Galat. 1: 16. Joh. 14: 21. O! wie zal het uitspreken wat zij ondervond onder het lezen van dat onvergetelijk lied? Het was van het begin tot het einde geheel de uitdrukking van het leven harer ziel. Klaagde zij: »0 Jezus! o mijn zondenpak, Dat weegt mij niet genoeg Och dat mijn harte regt verbrak TV as ik laat en vroeg, In een vloed van getraan. Ook aan haar vroeg de liefste Heiland: Was 't gemoed dan voldaan ? En zij mogt antwoorden: O Neen! U! o Jezus anders geen! Hoe krachtig was voor haar het woord Drukt uw zonden smart, Niet genoeg uw hart; Treur dan niet om mij Leef dan vroolijk, vrij en blij. Hare ziele antwoordde hierop: O! Jezus! neen, o Licht en Heil! Nergens vind ik rust. Mijn ziele vind ik nergens veil J). De Heere Jezus sprak door Zijnen Geest tot hare ziele: Zoek bij mij uw lust, Geef uw hart, zoo onrein; En vol smart, maar aan mijn Geheel, Zoo word ik uw zalig deel. Lieve Lezer! als gij het aangezicht naar Sion gewend hebt, dan zullen die liederen u aangenaam zijn; en als gij dat lieve boekje hebt, lees dan het aangehaalde lied eens na; het zij ook u ten zegen! 1) Veilig. O! ouders! leer die gezangen aan uwe kinderen en geve de Heere ons allen te zeggen zoo als moeder: „Daartoe, Heere! wacht Ik op uw genaad' en kracht." In heilige aanbidding en verwondering wierp zij zich neder voor den troon der genade, en kreeg zulk een vrij moedigen toegang tot den \ader in Christus door den H. Geest, dat zij kon zeggen: Abba Yader! Krachtdadig heiligde de Heere zijn woord aan haar hart: „want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreeze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door welken wij roepen: Abba Vader. Eom. 8: 15. Ook 2 Petr. 1:4, 19: „Door welke ons de grootste en dierbare beloften geschonken zijn , opdat zij door dezelve der Goddelijke natuur zoudt deelachtig worden, nadat gij ontvloden zijt het verderf, dat in de wereld is door de begeerlijkheid. En wij hebben het Profetische woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt als op een licht, schijnende in eene duistere plaats, totdat de dag aanlichte en de morgensterre opga in uwe harten. Ook Joh. 7 : 38: „Die in mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt stroomen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeiën." Ook werd met kracht aan haar hart geheiligd het woord des Apostels: 1 Thess. 5: 23. „En de God des Yredes zelf heilige u geheel en al; en uw geheel oprechte geest, en ziel, en lichaam worde onberispelijk bewaard in de toekomst onzes Heeren Jeztjs Christus." Geliefde lezer! hier inzonderheid beseffen wij hoe gebrekkig ons verhaal is; hoe zou toch een menschentong bekwaam zijn, om zulke grootmachtige en genaderijke werken Gods naar waarde te roemen, of van dezelve eene volledige beschrijving te geven? //Wij kunnen niets ordentlijk voorstellen van wege de duisternis." Job 37: 19b. Toch hopen wij zooveel er van gezegd te hebben, dat de godvruchtige lezer er aanleiding in vinden zal om den Heere met verheffing des harten te loven! Laat ons dan nog een weinig stamelen, als wij het geen spreken mogen noemen. Eene nooit gekende vreugde vervulde hare ziele, ffzij zag toen God als zonder wolk." Wie zal die nederbuiging der ziele beschrijven, toen zij daar stond als voor des Heeren aangezicht, een drievoudig Amen in hare ziele mocht ondervinden j en zij zoo eene zalige en geheiligde kennis van den Drieëenigen God mocht deelachtig worden dat zij mocht uitspreken: < O, Vader! Amen! O, Zoon! Amen! O, H. G.! Amen! Het werd haar gegeven met Hiskia te mogen zeggen: //Gij hebt mijne ziele liefelijk omhelsd, dat ze in de groeve der vertering niet kwame: want Gij hebf al mijne zonden achter uwen rug geworpen." Jez. 38: 17. „Loof den Heer mijne ziel! en vergeet geene van zijne weldaden." Ps. 103: 1, 2. Had zij ten dage harer benauwdheid ondervon- den: slaap weerhieldt Gij van mijn oogen, nu ook gaf zij aan hare oogen geen slaap, aan hare oogleden geene sluimering om die hoogste Majesteit met eerbied en diep ontzag te prijzen. De Heere bepaalde haar bij Gen. 5: 22. „fienoch wandelde met God.'' In een van die nooit te vergeten dagen, was er in den morgenstond een onweder, en toen was het niet, gelijk wel eens ondervonden wordt: „Ook beeft hierover mijn hart, en springt op uit zijne plaats. Job 37 : 1. Neen! de volmaakte liefde dreef de vreeze buiten. 1 Joh. 4: 18. Krachtig bepaalde haar de Heere bij de woorden uit 2 Petri 3: 13, „Maar wij verwachten naar Zijne beloften nieuwe hemelen en eene nieuwe aarde, waarin gerechtigheid woont. "Voor den verstandigen en Godvruchtigen lezer is het niet noodig te zeggen, dat, als wij zoo even zeiden, dat zij onbevreesd de ontzachlijke teekenen van 'sHeeren hoogheid aanschouwde, wij daardoor alleen bedoelden, dat geen slaafsche schrik hare ziel met angst vervulde, want de ware vromen zullen het verstaan, welke zielsgesteldheid wij daardoor hebben willen aanduiden. Die zalige zielstoestand, van welke wij het duizendste gedeelte niet konden beschrijven, heeft drie dagen geduurd: den 2den Augustus en eenige volgende dagen 1820. Wat dunkt u, mijn lezer! is het wonder dat die dagen nooit vergeten werden? Is de landman in de oogstmaand zoo blijde als hij zijn schoven in de schuur brengt (en het is ook zeer betamelijk, blijde en dankbaar te wezen in de dagen des oogstes) moeder mocht ondervinden: ,/Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ter tijd als der goddeloozen koorn en most vermenigvuldigd worden." O, hoe lief had zij het Woord Gods! wat smaakte zij heerlijke vreugde uit den dierbaren Psalmbundel, ook uit de Lofzangen Israëls van Groenewegen en van andere Godvruchtige zangers! Hoe dikwijls galmde zij: „Waar vindt men ergens wederga Van 's Heeren barmhartigheden? Wie peilt de diepte van gena? Z'is peilloos voor de fijnste reden." of: „Wie sleet heugelijker dagen, Dan hij die den Hemel mint"? of: „Mijn ziel heeft licht gekregen , Van God, en van Zijn wegen." dan weder triomfeerende over den Satan: Nu ben ik uit uw handen, Verbroken zijn de banden, Nu is mijn ziele vrij I Ook werd zij bepaald bij Hooglied 2: 11, 12: ,/Want ziet, de winter is voorbij: de plasregen is over, hij is overgegaan. De bloemen worden gezien, in den lande, de zangtijd genaakt; en de stem der tortelduif wordt gehoord in onzen lande." .En het is niet noodig te verhalen, hoe hare ziele gezet was om geheel Gode te leven; want de geloovigen zullen onder het lezen, die zucht om heilig te leven uit het geheele verhaal opgemerkt hebben, doch laat ons bij hetgeen wij daaromtrent hebben aangestipt nog voegen, dat zij krachtig bepaald werd bij Kom. 6: 13: „Stel uwe leden Gode tot wapenen der gerechtigheid l" „Wat vrucht dan hadt gij toen van die dingen waarover gij u nu schaamt?" Ja het kan nuttig zijn hier ook melding te maken van haren ijver in het gebruik maken van de middelen der genade. Zeer was zij gezegend onder de lezing van het kostelijke boek van Smijtegeld: Eens christen heil en sieraad. O dat woord: „En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uwe harten en uwe zinnen bewaren in Cheistus Jezus !" Philin. 4:7. En Col- los. 1 : 22 : „Opdat hij zoude heilig en onberispelijk en onbeschuldigd voor Hem stellen!" welker verklaring en toepassing de inhoud zijn van het straks gemelde boek. Door deze en andere dierbare genademiddelen , heeft de Heere Zijn werk in hare ziele willen bevestigen en versterken. Nu was het voor haar gelijk de Apostel zegt: 2 Cor. 5:17: „Zoo dan indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbij gegaan, ziet, het is al nieuw geworden." Geliefde lezer! wij kunnen de begeerte van ons hart niet involgen, om u al dat aangename, stichtelijke en opwekkende, dat wij wel van hare lippen hoorden, medetedeelen. Zij die haar gekend hebben, zullen het zich nog wel herinneren hoe heerlijk zij van het werk Gods kori spreken; o! dien eerbied, dat diep ontzag, die heilige vreugde, die 3 opgemerkt konden worden als zij met de kinderen Gods mogt spreken over 's Heeren daden, kan ik niet volkomen beschrijven. Dan was het zoo als zeker dichter zegt: 't Is toch 't werk van al de vromen, Dat zij dikwijls samen komen Om te melden 's Heeren lof; O ! de ziel vindt altoos stof Om te bidden, om te smeeken, Om van 't hartenwerk te spreken; Om te melden van Gods raad, En hoe 't met de ziele staat. Om te zingen van Gods daden, Van Zijn woord, van Zijn genade, Van dat zuiver honigzoet Daar de ziel door wordt gevoed; Om te melden van den Vader, Van den Zoon en Geest te gader, Ja van al wat Jezus werkt, Als Hij onzen geest versterkt. Jezus roept meer dan te voren; Doe mij uwe stemme hooren, Want uw stem is mij zeer zoet, O, welzalig die dat doet! 't Is de zangtijd voor Gods Zonen; Zingt verheugd op hooger toonen, 't Nieuw verbond is toegebracht, Meerder Geest en meerder kracht! Zingt het lied van 't Lam te samen! Zingt van God en van Zijn namen! Doet Gods hallelujah's slaan! Zingt hosanna's af en aan. Zingt bij voor en tegenzangen, Blijft in 's Heeren galmen hangen; Juicht den Heere 't aller tijd, Blijft altoos in Hem verblijd! Mijn lezer! wij moeten voorwaarts gaan; de weg is nog niet ten einde; wij moeten van den berg afstijgen en de dalen gaan doorwandelen; ja wel een dal, gelijk aan de schaduwen des doods. Op die heerlijke dagen van vrolijkheid en licht, van blijdschap en gejuich volgden nachten van donkerheid en duisternis, van naarheid en verschrikking. Met Goddelijk licht bestraald heeft moeder den uitroep van den Apostel der Heidenen leeren verstaan en dikwijls nagezegd: „O! diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennisse Gods! Hoe 011doorzoekelijk zijn Zijne oordeelen, en onnaspeurlijk Zijne wegen!" Rom. 11 : 33. Vernieuwen wij ook nu onze aandacht en volgen wij haar in den diepen weg, waarin de Heere haar leidde. Eer haar het zware lijden, hetwelk wij nu gaan verhalen, overkwam, sterkte de Heere haar door het Woord Zijner getuigenis. Krachtig werd zij bepaald bij Mal. 3 : 6. „Want ik de Heere word niet veranderd: daarom zijt gij, o kinderen Jacobs niet verteerd." Ook werd zij ingeleid met veel vertroosting in den 918ten Psalm boven welken Psalm onze wijze en Godvruchtige vaderen geschreven hebben. De Psalmist stelt hier de gelegenheid, die het in deze wereld heeft, met alle Godzaligen verbalende de menigvuldige weldaden, die degenen ontvangen, die zich ganschelijk op den Heere verlaten." De uitkomst heeft doen zien hoe noodig die hartsterking voor moeder geweest is. Mijn geliefde broeder Daniël werd geboren 17 Januari 1824. Later hopen wij nog een woord van dat kind te spreken. 3* I In de eerste dagen na de bevalling van moeder, was alles gezegend en wel, doch ziet nu openbaarde zich eene zogverplaatsing en wel in de hersenen waardoor zij het verstandsgebruik geheel moest ontberen en zij zich wild en woest openbaarde. O! Lieve Lezer! mijn hart wordt aangedaan bij het herdenken van zoo veel leed; nog herinner ik mij , dat ik tengevolge van die droevige omstandigheden in de grootmoederlijke woning moest verblijven, en nimmer is mij uit het geheugen gewischt de vreugde van mijn kinderhart, toen ik tot mijn lieve moeder mocht wederkeeren. Welk eene beproeving ook voor ons huisgezin! Meermalen hoorde ik moeder zeggen als zij ons op die omstandigheden terugwees: ,/Die in de poorten zitten, klappen van mij; en ik ben een snarenspel dergenen, die sterkendrank drinken." Ps. 09 :13. Hier zouden wij ons bijkans geneigd vinden om te vragen met Asaf in Ps. 77. ,, Heeft God vergeten genadig te zijn? heeft Hij Zijne barmhartigheden door toorn toegesloten?" Doch neen! zeggen wij, ook Israëls vromen zanger na. „Ik zal de daden des Heeren gedenken. IJw weg was in de zee en uw pad in groote wateren, en uwe voetstappen werden, niet bekend." De Allerhoogste maakt het goed, Na het zure geeft Hij 't zoet. Het moest openbaar worden, dat de Heere alleen de Redder is. Wie zal de vreugde uitdrukken, die mijn lieve vader smaakte, toen hij eenige teekenen zag, die hoop gaven, dat moeder het gebruik van haar verstandelijke vermogens zou wederkrijgen. Nimmer kon zij het plekje in ons huis vergeten waar zij stond, toen zij haar verstandsvermogen weer ontving. Nu was het weder het Woord van God, hetwelk haar het eerst voorkwam, en wel: Dan. 4 : 34. „Mijn verstand kwam weder in mij." Altoos is de herinnering haar bijgebleven, hoe zij haar verstand verloor. Het was zeide zij, even als een uurwerk, hetwelk door een slag of„ stoot gebroken op eens afloopt en zoo allen regelmatigen gang verliest. Veel had haar lichaam onder dit alles geleden, maar in dat lijden hoe zwaar ook, had haar de Heere niet vergeten. Den 15den Mei, dus ongeveer vier maanden na de bevalling mogt zij opgaan om den Heere te danken met de Gemeente. O! konden wij nu eens van nabij haar geestelijk leven gadeslaan, wat zouden wij dan opmerken! Eene kleine bijzonderheid moge ons hier te stade komen. Toen moeder na haar herstelling mij aan haar hand nam en met mij eene wandeling deed, zeide zij den Dichter na : „De Heer wou mij wel hard kastijden, Maar stortte mij niet in den dood; Verzachtte vaderlijk mijn lijden, En redde mij uit allen nood. Ontsluit! ontsluit! voor mijne schreden, De poorten der gerechtigheid; Door deze zal ik binnentreden, En loven 's Heeren Majesteit." In mijn geheugen was het niet bewaard gebleven , maar meer dan eens verhaalde moeder mij, dat als ik haar dit vers hoorde uitspreken, haar verzocht, dit niet zoo hoorbaar te doen, uit vreeze dat de menschen zulks hoorende, zouden denken, dat haar hersenen weder gekrenkt waren. De Schrift zegt: ,/Uit den overvloed des harten spreekt de mond." Matth. 12 : 34^>. Zoo zien wij dan ook hier, dat het door genade haar lust, haar leven was, Gods geboden te betrachten. Immers heeft de Heere reeds in oude dagen, Zijn volk bevolen. „En deze woorden, die ik u heden gebiede, zullen in uw harte zijn, en gij zult ze uwen kinderen inscherpen, en daarvan spreken : als gij in uwen huize zit, en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt, en als gij opstaat." Deut. 6 : 6, 7. Dat die zware beproeving ook door den zielevijand werd aangegrepen om het geloof in moeder te bestrijden zal geen verwondering baren, als wij bedenken , dat de Satan hier den Bijbel tegen haar wist te keeren, haar wijzende op Deut. 28:28: ,/De Heere zal u slaan met onzinnigheid." Is het wonder, geliefde lezer! dat zij vreesde, dat die bezoeking haar als een vloek ware overgekomen, en zij wel eens vraagde met Gideon : „Zoo de Heere met ons is, waarom is ons dan dit alles wedervaren?" Richt. (5 : 13. Maar hier moet het ons treffen , dat de Barmhartige en getrouwe Hoogepriester, die in alle dingen gelijk als wij is verzocht, geweest, doch zonder zonde, Zijn volk nabij is in al hunne nooden en verdrukkingen. Immers de gezegende Middelaar werd ook verzocht in de woestijn; ook Hem werd de Schrift voorgesteld, en als wapen tegen Hem gekeerd; maar Zijn krachtig woord was: ,/Er is wederom geschreven," en zoo wordt het ook Zijn arm en ellendig volk wel gegeven, om met het zwaard des Geestes den vijand te bestrijden, ja te overwinnen. Wij mogen het ook in ons verhaal zien. — als wij u mededeelen, hoe de Heere haar bepaalde bij Joh. 9, waar de discipelen vroegen aan Jezus : Rabbi! wie heeft er gezondigd? deze of zijne ouders, dat hij blind zou geboren worden?" Jezus antwoordde: Noch deze heeft gezondigd; noch zijne ouders, maar dit is geschied, opdat de werken Gods in Hem zouden geopenbaard worden." En blijkt niet in zulke reddingen uit de grootste nooden, Gods omwankelbare trouw, Zijn ontfermend mededoogen, Zijne wijsheid, die nimmer faalt, en Zijn onbegrensd alvermogen? Wordt ook niet in zulke wegen en ervaringen de dierbaarheid en zoetheid van Gods Woord eerst recht verstaan? wat weten zij, die lieden die van de wereld zijn, wier deel in dit leven is, welke krachtige vertroostingen er gelegen zijn in den Bijbel ? Door genade betuigde moeder wel eens ondervonden te hebben. //Als uwe woorden gevonden zijn , zoo heb ik ze opgegeten, en uw woord is mij geweest tot vreugdeen tot blijdschap mijns harten." Jer. 15:16. In die dagen, gelijk wij reeds boven hebben aangemerkt, was het met den dienst van God treurig gesteld, bijna nergens vond men een leeraar, die naar het hart van Jeruzalem kon spreken, en daaruit zal het wel te verklaren zijn, hoe hoog die ware dienaren (die enkelen mogen wij wel zeggen) gewaardeerd werden. En daar de gedachtenis van den rechtvaardige in zegening blijft, zij het mij vergund met een enkel woord te spreken van Ds. van der Sloot , weleer predikant te Vlissingen, doch in die dagen reeds emeritus zijn rusttijd slijtende, op het Westhof toen eene fraaie buitenplaats, thans een gewone boerenhofstede, gelegen tusschen Heinkenszand en 's Heerarendskerke. Genoemde leeraren predikte nog meermalen ter eerstgemelde plaats; wijl de Predikant aldaar van wege zijne hooge jaren, al dikwijls buiten staat was het dienstwerk te verrichten, en hoe liefelijk was het dan wel eens voor de vromen, van de lippen diens godvruchtigen leeraars het woord der zaligheid te vernemen! Voor moeder was die prediking ook dikwijls zeer gezegend; met genoegen hoorde ik moeder en andere oude vromen wel van dien leeraar spreken. Meermalen had Z.Eerw gesproken over Ps. 32 : 8, en onvergetelijk bleven die woorden voor de harten der godvruchtigen. Ook het uitnemend minzaam karakter van dien waardigen dienstknecht des Heeren maakte een allergunstigsten indruk; en wie zou het gedacht hebben dat een man, die reeds zijn rust genomen had, nog de roeping naar de Gemeente Wemeldinge zou aannemen. Toch is het zoo geschied. Acht maanden heeft Z.Eerw. nog in die Gemeente het Evangelie verkondigd. De achttiende Zondagsafdeeling van den Heidelbergschen Catechismus is de laatste leerrede geweest, welke Z.Eerw. heeft uitgesproken. In dezelfde week, van eene kleine wandeling t'huis gekomen, zijgt de vrome man in zijne armstoel neer en geeft, onder den uitroep: ,/Dood! waar is uw prikkel? Hel! waar is uwe overwinning?" den geest. De lezer houde het mij ten goede, dat ik geen weerstand bieden kon, aan de begeerte van mijn hart, om een woord te wijden aan de nagedachtenis van een man, die een medewerker is geweest aan de blijdschap van Gods volk, en ook zoo menigmaal moeder ten zegen geweest is. Bij het ter nederschrijven van eenige trekken uit het leven eener zoo Godvruchtige ziel, als moeder geweest is, heb ik steeds het gemis betreurd van een dagboek uit haar leven. Het komt mij zeer wensehelijk voor dat de ondervinding van s Heeren liefde en genade, de leidingen Zijner aanbiddelijke voorzienigheid der vergetelheid ontrukt worden. Meermalen verhaalde moeder ons, dat zij vroeger veel aandrang gevoelde om den weg, dien de Heere met haar gehouden heeft, in geschrifte te stellen, en het woord haar gedurig voorkwam : ,/Schrijf dit ter gedachtenis in een boek." Exod. 17 : 14a. Bij gemis van zoodanige aanteekeningen, moeten er nu wel eens eenige jaren tusschenbeide blijven liggen waaromtrent wij geene bijzonderheden kunnen mededeelen, terwijl ook het jongere geslacht zich moeilijk kan voorstellen hoe dor en geesteloos het in die dagen met Gods kerk gesteld was, en om hier de leenspreuk van Jeeemia overtenemen, Klaagl. 4: 2, „Hoe was ook toen het fijne goud veranderd, en de kostelijke kinderen Sions den aarden flesschen gelijk geworden." Moge al de Profeet voornamelijk bedoelen den smaad en de vernedering den grooten en edelen van Juda wedervaren, ik denk dat wij, zonder den tekst geweld 'aan te doen, de verachtering in het gees- telijke leven er mede onder kunnen verstaan; immers werd de klacht vernomen: vO! wee nu onzer, dat wij zoo gezondigd hebben l" en de bede was: ,/Heere bekeer ons tot U, zoo zullen wij bekeerd zijn." Hoofdst. 16 : 21. Dat de Heere echter ook in die dagen niet geheel vau Zijne kerk geweken was, mag in meer dan een opzicht blijken. Zoo spraken onze vaderen , en een enkele oude van dagen, die God vreest, zal het zich nog herinneren, hoe in 1816 in den Haag de sloopende hand gelegd werd aan de belijdenisschriften onzer kerk, en de Heere, ten blijke van Zijn heilig ongenoegen, door aanhoudenden regen den oogst grootendeels aan de verrotting overgaf, het Hem evenwel behaagde, naar Zijne grondelooze barmhartigheid, in datzelfde jaar Zijnen Geest nedertezenden, inzonderheid in het westelijk gedeelte vau ons land, om velen te bekeeren en hen te stellen tot toonbeelden Zijner genade, en er, gelijk wij reeds boven zeiden, nog op enkele plaatsen een Leeraar werd gevonden, die den weg ten leven naar het hart der vromen voorstelde. Mogen wij hierin niet een heerlijk samentreffen zien van rechtvaardigheid en genade? Bleek zulks ook niet duidelijk ten jare 1825, zoo onvergetelijk door den watersnood, • waardoor de schuldige mensch en het onschuldig vee tegelijk omkwamen; zoomede in het volgende jaar, toen ons land met koorts en tering werd bezocht en zoo velen werden weggemaaid door de zeis des doods, vooral in de noordelijke deelen van ons vaderland F Maar ook toen bij de stem der wateren, de stem van 's Heeren knechten gehoord werd. Met genoegen herinneren wij hier aan de namen van Thelwal, Vijgeboom, Molenaar, Da Costa, Capadose en anderen: „Keert u tot Hem die slaat." — Adres aan mijne geloofsgenooten. — Het plechtanker van Nederlands behoudenis — en andere werkjes, klein van omvang, maar groot in beteekenis. Wat waren zij velen ten zegen! Hoe toonde de Heere, ook in het midden der gerichten, dat Zijn Naam Ontfermer is! En dat wij hier en meermalen een woord over den algemeenen toestand van land en kerk in die dagen spreken, is deels om onzen gedachtengang te volgen en niet het minst omdat hier het algemeene tot het bijzondere in nauwe betrekking staat. Het moge voor den mensch, wier deel in dit leven is, wiens vreugde en droefheid slechts over het aardsche gaat, vreemd schijnen, toch is het waar, dat moeder al dikwijls meer bedroefd was over het leed van Sion, dan over eigen ongeneugte, en daarentegen de bloei van Gods Gemeente haar wel met zoo'n innige vreugde vervulde, dat zij in heilige blijdschap zeide: „De Heere heeft groote dingen bij ons gedaan; dies zijn wij verblijd,' Ps. 126 : 3. Zoo zien wij dan ook in die levensuitingen de vernieuwing des harten zich openbaren. Hoe dikwerf toonde zij het gevoelen te hebben hetwelk ook in Christus Jezus was. Hoe gevoelig was zij voor het lijden der menschheid. Bij het vernemen of aanschouwen van het leed des naasten, zag ik haar dikwijls zeer aangedaan en sprak zij wel: „Weende ik niet over hem, die harde dagen had? was mijne ziel niet beangst over den nooddruftige?" Job 30: 25. Ja het was blijkbaar, dat zij de vermaning in beoefening bracht: „Zoo doet dan aan als uitverkorenen Gods, heiligen en beminden, de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid, Coll. 3 : 12. Geliefde Lezer! éene van de redenen waarom de Heere Zijne kinderen in wegen van verdrukking brengt is ook om hen te bekwamen om anderen te onderwijzen en te vertroosten.- Zoo zegt de Apostel 2 Cor. 1 : 4. „Die ons vertroost in al onze verdrukking, opdat wij zouden kunnen vertroosten degenen, die in allerlei verdrukking zijn door de vertroosting met welke wij zelf van God vertroost worden." Het jaar 1832 , voor Nederland zoo onvergetelijk , door de uit Azië ook tot onze_ landen overgekomen cholera, was ook voor ons huisgezin merkwaardig, door den dood van mijn geliefden broeder Daniël. Den lsteu September, zijnde rustdag, behaagde het Gode den engel des doods in onze woning te Het kind, welks geboorte voor moeder zulke droevige gevolgen had gehad, namelijk die verstandsverbijstering, van welke wij boven gesproken hebben, ontviel ons zeer onverwacht. Van een zeer teederen en zwakken lichaamsbouw zijnde, was het kind zelden gezond, vandaar dat de koorts die hem aandeed, nog geen dadelijke bezorgdheid inboezemde; maar hoe sloeg de schrik ons om het hart, toen zich al ras aan die koorts een bloedloop paarde, zoodat het dierbaar kina, dat 's morgens nog eenzaam nedergezeten, zoo liefelijk den zesden Psalm had gezongen, reeds ten 4 ure in den namiddag een lijk was! „Gij doet den mensch weaerkeeren tot verbrijzeling en zegt: Keert weder gij menschenkinderen. Gij overstroomt hen, zij zijn gelijk een slaap in den morgenstond zijn ze gelijk het gras, dat verandert. In den morgenstond bloeit het, en het verandert, des avonds wordt het afgesneden, en het verdort." Ps. 90: 3, 5, 6. Nog geen negen jaren mocht het kind op aarde verkeeren, en wie zal* ons zeggen, wat in het hart mijner vrome moeder al is omgegaan onder die bedroevende omstandigheden ? Zeer merkwaardig is het, dat des Zaterdagavonds, toen moeder, aangedaan door de kommervolle omstandigheden, waarin wij verkeerden naar het uitwendige, daar alles scheen tegen te loopen en wij zooveel kwijning in ons bestaan moesten ondervinden, zij de vraag in haar hart voelde oprijzen: wat weg zou toch de Heere nog met mij houden op aarde ? haar den volgenden dag het antwoord op zoo'n ontzettende wijze gegeven werd. Het was alsof de Heere haar door dien weg wilde toeroepen: vHet komt u niet toe te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in zijn eigene macht gesteld heeft." Ongetwijfeld zal zij wel met schaamte aan die vraag gedacht hebben, toen zij het zielloos overschot van het dierbaar kind aanschouwde. Altoos heugt het mij, hoe moeder ons verhaalde dat zij, toen zij bij de doodkist van mijn broertje stond, bepaald werd bij Ps. 146. Wie in 't stof lag neergebogen, Wordt door Hem weer opgericht. God die lust in waarheid heeft Mint hem, die rechtvaardig leeft. Troostrijke gedachten vervulden toen hare ziel omtrent den eeuwigen staat van het geliefde kind. Was het hem niet gegeven, gelijk zijn naamgenoot den Profeet Daniël een hoogen ouderdom te bereiken, hoe onbeschrijfelijk groot zal het zijn, als ook op hem van toepassing mag wezen: „Gij zult rusten ei) zult opstaan in uw lot, in het einde der dagen," Dan. 12 : 3. Zijn wij wellicht voor sommigen onzer lezers wat uitvoerig geweest, maar bedenke, dat de Heere zulke smartelijke wegen wel eens houdt met Zijne kinderen, om daardoor hunne heiligmaking te bevorderen , en hen vatbaar te maken voor de onderwijzingen en vertroostingen van Zijnen Geest. Wellicht wordt dit werkje ook gelezen door vaders of moeders die op gelijke wijze zijn bedroefd geworden door den dood van een of meer hunner dierbare kinderen. Moge het dan voor de zoodanigen tot vertroosting dienen, of wel een bestraffenden zegen ten gevolge hebben, al naarmate de kinderen opgevoed worden in de vreeze des Heeren, of wel het zielenheil van het kind verwaarloosd wordt. Onder alle merkwaardige omstandigheden bleek het altoos duidelijk dat de vreeze des Heeren moeders deel was. Hoe herinner ik mij nog die dagen van mijne teerste kindschheid, als zij ons kinderen bij zich riep en ons voorlas uit J. Koelman , Plichten der Ouders, en ons bekendmaakte met de voorbeelden van vroeg bekeerde en jonggestorven kinderen; en ons wel zoo nadrukkelijk bij het gewicht der eeuwige dingen kon bepalen, dat de tranen het gevoel des harten openbaarden. Daar de Heere naar Zijne vrijmachtige bedeeling, haar uitmuntende verstandsgaven had geschonken en eene meer dan gewone kennis der H. Schriften, waarbij men nog mag voegen een zeer sterk geheugen , en eene vaardige en heldere stem, tevens zacht en liefelijk, hoorde men haar gaarne spreken; het had zelfs veel aantrekkelijk, voor menschen, die nog onkundig waren van den weg der gerechtigheid , want dewijl zij het bevel van Jezus lief had, en 'sHeeren kracht, zoover het in dezen staat der onvolmaaktheid mogelijk is, ook wenschte te volbrengen, liet zij haar licht schijnen voor de menschen, opdat zij hare goede werken mochten zien, en den Vader, die in de hemelen is, verheerlijken. Matth. 5: 16. Aangenaam is nog de herdenking aan de gesprekken in ons huis in die bange dagen , toen onze zuidelijke naburen in 1830 een schandelijken opstand begonnen tegen het geliefde Oranje-Huis, als zij ook daarin gereede aanleiding vond om te spreken van de benauwde dagen onder de overheersching van Napoleon I en van de reddende hand des Heeren, waardoor het geliefde vorstenhuis weer was hersteld geworden, en onze 'vaderen na bangen tegenspoed weer mochten adem halen. Ook het stichtelijk werkje van A. van de Velde : Wonderen des Allerhoogsten werd ons al vroeg in handen gegeven en daar zij reeds in haar jeugdig leven het keurig geschreven werk van Bórnette Hollands en Zeelands Jubeljaar had gelezen, wist zij ons op zeer onderhoudende wijze de gruwelen van den Bartelomeusnacht te verhalen, om in ons hart afschuw te verwekken van de bloeddorstige handelingen van Karel IX en van zijne ontaarde moeder Katharina de Medicis, maar niet minder om ons liefde in te boezemen voor den vromen Admiraal de Coligny en zijne lotgenooten die het slachtoffer van Romes wreedheid moesten worden. Wat zal menige vader en moeder hier eene beschamende les ontvangen als zij bedenken, hoe achterlijk zij zijn, in de opvoeding en onderwijzing hunner kinderen! Men meene niet, dat het onnoodig is ook tot kinderen te spreken van Gods daden die wij gehoord , en onze vaders ons verteld hebben. //Wij zullen het niet verbergen, voor hunne kinderen, voor het navolgend geslachte, vertellende de loffelijkheden des Heeren en Zijne sterkheid, en Zijne wonderen, die Hij gedaan heeft." Ps. 78 : 3, 4. Heerlijke dagen braken voor haat geestelijk leven aan toen de Heere zijn volk uitleidde uit eene dwalende gemeenschap, in 1834 en volgende jaren; zoo dat wij ook ten haren opzichte mogen zeggen: O, gezegende afscheiding! Zalige opgewektheid des gemoeds, vreugde en blijdschap in den Heere, werden haar dikwijls geschonken als zij in de gemeenschap der vromen mocht verkeeren, en samenspreken van de werken des Heeren. Ja met dat volk voelde zij zich een; en met wat zielevreugde zij die schriften van den uitgang, of uitwerping onzer eerste Leeraren mocht lezen, is mij niet mogelijk te beschrijven. Als zij daarin mocht opmerken de getrouwmakende genade die de Heere zijn volk schonk, zoodat zij de berooving hunner goederen met blijdschap mochten aannemen, en onder veelvoudigen smaad en bitter leed, den Heere en zijne waarheid f belijden, dan werd door haar betracht: Gedenk der gevangenen als of gij mede gevangen I waart; en dergenen die in het lichaam kwalijk gehandeld worden, als of gij zelf in het lichaam I kwalijk gehandeld waart. Heb. 13: 3. Men moet die dagen zelf doorleefd hebben, om ! het zich te kunnen voorstellen wat liefde en gemeenschap er toen onder Gods volk gesmaakt werd; i niet die lafheid, waardoor men zich zoo gemakkelijk verdraagt met hen die dwalingen voeden , als ; of er niet geschreven ware; ,/En ik bid u broeders! j neemt acht op degenen die tweedracht en ergenissen i aanrichten tegen de leer die gij van ons geleerd hebt: en wijkt af van dezelve/' Bom. 16: 17. Hoogen prijs stelde men op de zuivere leer der i1 waarheid; en ook moeder mocht niet zien, dat men zich lauw betoonde waar het de waarheid gold, I; en de waarheid niet als een afgetrokken stelsel, j neen! „maar de waarheid betrachtende in liefde, alleszins opwassende in Hem, die het Hoofd is, r namelijk Christus." Ef. 4 : 15. Hoe herinner ik mij nog die rustdagen in ons huis! Hoe nauwgezet werden zij doorgebracht, als Gods kinderen daar in een kamer zich vereenigden; | om te bidden, om te lezen en te zingen; voor de i -dienst aanving, was het niet ongewoon, om daar | te hooren spreken van het werk der genade in de j ziel, en ook na afloop van den dienst, soms onI der veel aandoening, van den genoten zegen te ij spreken. Wij mogen van die dagen zeggen, gezegend tijdji perk! voor velen de aanvang van een nieuw leven, 4 . voor velen, ook voor moeder om zoo te spreken eene vernieuwde bekeering. Het jeugdig geslacht kan het zich moeilijk voorstellen , wat het was, daar in een schuur zamen te komen , en uit den mond eens Leeraars, zeer jeugdig van jaren, eene prediking te hooren, die zeer velen nog Tiimmer hoorden; ook daar een of meer dienaren van den staat te ontmoeten om den prediker in den naam des Konings aan te zeggen, dat hij zal ophouden met prediken; waar het schier komt tot daden van geweld; waar beweeglijk het bidden des Leeraars, het luide snikken der vrouwen, en het onbeschoft indringen van gerechtsdienaren zich bij elkander voegen; waar zij, die daar niet persoonlijk bij tegenwoordig kunnen zijn zich met elkander op de knieën werpen, en God om zijn genadigen bijstand smeeken, terwijl zij het gevaar vermoeden waaraan de broederen blootgesteld zijn. De Wijngaardstraat te Goes waar bijna ondragelijke koude van den winter, en brandende ijver om Gods woord te hooren in straks gemelde omstandigheden met elkander schenen te wedijveren, biedt nog steeds eene belangrijke herinnering aan , aan hen die er oogetuigen van waren. In de Wijngaardstraat l) was toen een gedeelte van dien wijngaard van welke Jezaja Hoofd. 27 : 3 zegt. vIk de Heere behoede dien, alle oogenblik zal ik hem bevochtigen; opdat de vijand hem niet bezoeke, zal ik hem bewaren nacht en dag." Lezers! als wij hier buiten ons bestek schenen te gaan, het is omdat wij hier moeder vinden die 1) Nomen et omen habebat. ' zoo gaarne, ook aan den strijd dier dagen een werkzaam aandeel nam; die de keuze van Mozes door genade ook de hare noemde, om liever met Gods volk kwalijk gehandeld te willen worden , dan voor een tijd de genieting der zonde te hebben, en de smaadheid van Christus meerderen rijkdom achtte, dan de schatten eener ij dele en ras voorbijgaande wereld. Hebr. 11:25, 26. Hoezeer is het te betreuren dat die schoone dagen werden afgewisseld door dagen van twist en verdeeldheid. Gaarne zouden wij die donkere bladzijden onopgeslagen laten, ware het niet, dat we ook hier veel stof tot onze onderwijzing vinden. Het willekeurig en geheel onkerkelijk wederinvoeren van de oude Psalmberijming, gepaard met het zich losrukken van de gemeenschap der Kerk, om niet te spreken van andere aanstootelijkheden, waartoe de gemeente ter harer plaats zich vervoeren liet, gaf aanleiding, dat moeder de eenzaamheid koos, en zich aan zoo'n ordeloosheid onttrok, wijl zij op geenerhande wijze mocht medewerken met datgene, wat zoo zichtbaar met de goede orde in strijd was. Veel droefheid heeft het moeder veroorzaakt en hoe dikwijls bad zij als zij ons in het huiselijk gebed voorging, dat de Heere den stok liefelijkheid en zamenbinden, die verbroken lag, door Zijne hand mocht heelen. Ja, als haar nederig gemoedsbestaan het niet verhinderd had, dan zou zij ook gezegd hebben als eens eene wijze vrouw van Abel , Beth-Maacha : ,/Ik ben eene van de vreedzameu van de getrouwen in Israël." 2 Sam. 20 : I9a. 4* Hoe smartelijk moest liet haar dan vallen, zelfs van vele vromen tegenstand te ontmoeten! * moeten zien, hoe haar vurige ijver werd misduid. Doch 1 x weerwil van dit alles bleef zij volstandig, en d uitkomst heeft bewezen dat zij recht gezien heelt want wat jammerlijke dwalingen zijn van tijd tot tiid uit die ordelooze vergaderingen ontstaan. In zooveel vertakkingen, die scherp tegenover elkander staan, en zich kenmerken door van eene zuivere opvatting der waarheid, ziet men nog heden ten dage de bittere naween van die ellendige kerktwisten waaronder moeder zoovee heett geleden; ja met nadruk zeggen wij zooveel geleden dat zij het zeer wel kon aannemen: (zoo als zij tl eens zeide,) dat de ongelukkige dood van Ds Momma (wien men dood in zijn bed vond) aan ferdriet en smart over de ellendige kerktwisten moet worden toegeschreven. Die de kerkgesc denis hebben gelezen, weten wel hoeveel kwaad die Coccejaansche en andere geschillen ten gevolge hebben gehad; en hoe dikwijls gelukte het den vijand om op die wijze ellende en jammer in de Gemeente aan te richten! i,Plnvpl 7Ü „Mijne schapen gingen van berg tot heuvel zij vergaten hunne legering." Jer. 5U . b. Om moeder ook in die wegen nog nader te leeren kennen willen wij onze lezers mededeelen dat zij het, o! zoo betreurde, dat in de plaats harer inwoning geen openbare bediening des woords was; Z S»o'„ medelijden had me. de „een der mensehen, die door onwetendheid vealoren gingen en zij wel wist wat de wijze spreuk-schrijver „Ak er geene Profetie is wordt het volk ontbloot." Spr. 29 : 18. Onze kantteekening zegt: „Als er geen verkondiging van Gods woord is WOrdt het volk ontbloot, van Gods genade, zegen en bescherming." . Het stichtelijk bijeenzijn uit die eerste da0 , was door die scheuringen en verwarringen; van welke wij spraken, te niet gegaan; doch de Heere heeft het gebed onzer moeder genadig willen hooren „De bedroefden om der bijeenkomst wil, zal ik verzamelen" belooft de Heere en zij heeft liet mogen ondervinden." Zef. 3 : 18. Als Nehemia bedroefd is over de stad die woest ligt, doet hij al het mogelijke tot herstel; hij bidt, hij treurt, hij belijdt de zonden maar J bouwt ook aan Jeruzalem de muren, hij biedt den vijanden tegenstand; zij ook spot en verachting wel eens zijn deel. Met onverflauwden ijver gaat hij voort en mag zijn pogen met een gewenschten uitslag bekroond zien. . , Ook moeder had Sion lief. Hoe ging haar de welstand van 's Heeren volk ter harte! Wij mogen tot roem van 's Heeren liefde en genade zeggen dat haar invloed, haar moederlijk gezag, haar geldelijke steun, voor het grootste gedeelte onder de oorzaken mogen gesteld worden van het als uit de assche verrijzen eener Christel. Geref. Gemeente te Heinkenszand. Hoe bloeide toen als opnieuw weer haar geestelijk leven, toen de lieve Leeraars ter harer plaats kwamen met de Bazuin des Evangelies, met dia reine leer der zaligheid! Al vond die prediking plaats in eene schuur, welke den stempel droeg van oudheid en verral, de zegen bleef er niet om uit, en al ras werd die armelijke plaats van samenzijn verwisseld met een lief kerkgebouw, en, — wie zou er aan gedacht hebben? — die Gemeente zoo jeugdig, arm en klein, zag zich spoedig in het bezit van een eigen Herder en Leeraar. De Candidaat, de WelEerw. Heer J. Verhave, thans Leeraar te Noordwijk a. c., liet zich de roeping naar die arme en kleine Gemeente welgevallen , en heeft met vreugde en zegen , bijna drie jaren onder haar het woord des levens mogen verkondigen, en ook zoo menig genotrijk uur in moeders gastvrije woning mogen doorbrengen. „Ziet hoe goed, en hoe liefelijk is het, dat broeders ook te samen wonen, want de Heere gebiedt aldaar den zegen en het leven tot in eeuwigheid." Ps. 133. Geliefde lezer! als gij nu de uitkomst ziet van moeders weg in dit alles, dan zult gij u niet verwonderen dat het haar zeer bevestigde in haren heilstaat; want wat zegt de Schrift? „die zijn weg wel aanstelt, dien zal ik Gods heil doen zienen een weg, dien zij voor zich zelf zóó veilig en zóó troostrijk bevond, kon zij ook met vertrouwen aan hare kinderen aanprijzen. Zeer was zij ingenomen met het leven van Srobbed Harris , en beval ook 's mans wijze lessen ons ter navolging aan. Die Godvruchtige Leeraar zegt onder veel meer ook dit: „Houd de orde voor een kostelijke zaak, zijt geen smeeders noch begunstigers van eenige scheuring of nieuwigheid. Het is waar, het is de weg niet om te stijgen , maar het is eene vrije schoone en troostrijke weg voor een mensch, zijn eigen oordeel te volgen, zonder aan de eene of andere j zijde verkeerd te handelen.." Deze en andere spreuken en bevelen van dien voortreffefijken Predikant en Doctor in de Godgeleerdheid in Engeland werden ons kinderen door onze Godzalige moeder aangeprezen. Hoe vele vertroostingen heeft zij mogen smaken, hoe veel stichting en leering heeft zij mogen ontvangen uit de oude schrijvers! wij kunnen die niet allen aanhalen; Iets zullen wij er van noemen: Smijtegelds predikatie over de woorden uit den lofzang van Maria: „Mijn ziele maakt groot den j Heere en mijn geest verheugt zich in God mijnen zaligmaker." Luc. 1 : 46 , 47. Hellenbroeks keurstoffen. In zonderheid dit woord: „En ik leef." (Gal. 2:20.) waren tot een grooten zegeu voor haar hart; ook de redelijke Godsdienst van W si Brakel zoomede Theodorus ! Brakel : samenspraak tusschen vader en zoon, en: stand eens geloovigen hier op aarde. Deze en veel meer andere schriften waren haar zoo nuttig, leerrijk , en vertroostend geweest, dat zij nog in haren hoogen ouderdom tot stichting en opwekking er van kon spreken. Oordeel nu zelf, mijn lezer! kon zij, mocht zij nu mede gaan met hen, die de oude paden ver| latende, ineenen een gemakkelijker weg ten hemel uitgevonden te hebben; die onzen dierbaren Catej chismus ter zijde hebben geschoven, en die, alsof liet iets gerings ware, met minachting spreken van den arbeid onzer vaderen, als waren zij niet lielder geweest in het voorstellen van den weg ten leven; maar die het leven doen voorkomen alsof het in 's menschen hand stond ter zaligheid in Jezus te gelooveri. Door genade gevoelde zij zich vereenigd met al Gods volk, wat het leven der genade aangaat, en had zij een rijke mate van die liefde, van welke de Apostel zegt: „De liefde is lankmoedig, zij denkt geen kwaad, zij wordt niet verbitterd, zij zoekt zich zelve niet, zij verblijd zich niet in de ongerechtigheid, maar zij verblijdt zich in de waarheid." 1 Cor. 13. Zij rekende het hare groote eer en haar zalig voorrecht tot de Christelijke Gereformeerde kerk te behooren, en hield zooveel van die prediking, waarbij de mensch van alles wordt afgebracht, en alleen op Chkistüs gewezen, die voor allen die Hem gehoorzaam zijD eene oorzaak der eeuwige zaligheid is geworden. God tot Vader te hebben en de Kerk tot Moeder, waren voor haar nauwverbondene zaken, en daarin meende zij overeenkomstig den Bijbel werkzaam te zijn. Vergelijk Gal. 3 : 26 , met Hoofdstuk 4: 26 ; en zien wij ook niet in Ruth dezelfde gezindheid openbaar worden, als zij betuigt: „Uw volk is mijn volk , en uw God mijn God? Eenmaal in de Gemeente Goes aan de tafel des Avondmaals neergezeten , genoot zij zoo'n zalige gemeenschap met de kinderen Gods, ook met zulken, die in het kerkelijke eenen anderen weg bewandelden , dat de herinnering aan die heugelijke Avondmaalsviering haar steeds is bijgebleven. Zoo mocht zij ook eene Avondmaalsviering altoos met vreugde herdenken, waar zij zoo'n zalige geloofsversterking mocht ondervinden , dat zij niet kon twijfelen of zij zou eens dien beker nieuw drinken in het Koninkrijk des Vaders; en ook met dien dierbaren dienstknecht Gods, 1) die toen de tafel bediende, eens in volmaaktheid God verheerlijken. Geliefde Lezer! is het u niet duidelijk, dat zij er wel reden toe had om zoo vast te kleven aan de waarheid, aan onze dierbare belijdenisschriften ? Is het wonder, dat zij zeggen kon: „Heere! ik heb lief de woning uwer huize, en de plaatse des tabernakels uwer eere?" Ps 26. Neen, geliefden! want de Heere verheugde haar in Zijn bedehuis, en zij kon zeggen: „Voorwaar ik heb u in het heiligdom aanschouwd, ziende uw sterkheid en uwe eer, want uwe goedertierenheid is beter dan het leven, mijne lippen zouden u prijzen. Mijne ziel zou als met smeer en vettigheid verzadigd worden, en mijne mond zoude roemen met vroolijk zingende lippen." Ps. 63. 't Is waar! haar ijver werd misduid; in sommiger oog was zij veel te kerkelijk, om dat zij niet kon instemmen met die halfheid en met dat onbestemde, maar het bij haar vaststond dat leer en leven in nauw verband staan, en zij, waar het de waarheid gold, niets van toegeven wilde weten; maar zoo kon instemmen met wat W. a Brakel zegt: Red. Godsd. 1. D. bladz. 1086 en 1087. „Met de waarheid is niet te spelen, 't is te dierbaren 1) Ds. S. O. Los, Leeraar te Baarland (thans Emeritus), te Heinkenszand predikende bij die gelegenheid. geschenk Gods, en God heeft er het oog op hoe men de waarheid behandelt; heeft men de waarheid, hartelijk, dadelijk lief, de Heere zal meer licht geven; maar is men nevens de waarheid koel, zorgeloos, lusteloos, onverschillig, de zoodanigen hebben Gods gramschap en oordeelen te verwachten, en eenige regelen verder: „God wil dat men geen gemeenschap moet hebben, niet alleen met \\a uigen ■ maar ook met dwalenden. De Kerk is een besloten hof, een omgemuurde wijngaard, is afgescheiden van alle andere menschen, van wat Religie zij oo zijn, en ontstaan uit het midden van haar dwaalgeesten, die moeten uitgeworpen worden, en &, met veel vrijmoedisheid raden wij de lezing en erlezing, mitsgaders de getrouwe naleving van die wijze lessen en getrouwe besturingen , onzen lezers ten Veel, zeer veel konden wij er nog bijvoegen om aan te toonen hoe zich het geestelijk leven van moeder gekenmerkt heeft in straks gemelde opzie 1 ten, en zij, die haar gekend hebben, zullen der waarheid getuigenis geven, inzonderheid de .Dienaren des . Woords zullen het zich met vreugde herinneren hoe aangenaam het wel eens was aar liefde en ijver, hare ongeveinsde achting, hare oprechte waardeering van 's Heeren dienst en oo van Ziine dienstknechten optemerken , , , Ik hoorde haar wel eens zeggen: „Paulusbestrafte immers de Galatiërs er niet over, dat zij, zoo het mogelijk ware ook hunne oogen uitgegraven en ze hem gegeven zouden hebben. Gal. 4 : 15. Ja, lezer! zonder overdrijving mogen wij zeggen: „Zij 'heeft goed gedaan beide aan God en aan Zijnen huize." 2 Chron. 24:16. Zij heeft gedaan wat zij konde. Mark. 14 : 9». Doch al is het ook niet zonder aandoening mijnerzijds, wij moeten moeders geschiedenis nog van eene andere zijde beschouwen, en in hare treilende levenservaring ook de kracht des geloofs opmerken. Mijn eerstgeboren zoon, haar troetelkind, de vreugde haars ouderdoms, wien zij, zoover haar invloed reikte, eene verstandige en Godvruchtige opvoeding gaf, dat kind van veel gebeden werd door den bitteren dood uit de armen onzer liefde gerukt Gedachtig dat ik iets uit het leven mijner moeder moet mededeelen, zal ik zwijgen van eigen aandoeningen, en ook niet stilstaan bij den jammer en het leed mijner onvergetelijke echtgenoote m dien smartelijken weg ondervonden; ook zij is heengegaan in den weg der gansche aarde; haar stof rust naas dat des dierbaren kinds, en nederig hopen wij, dat Jezaia 57 op haar mag toegepast worden : „zij zullen rusten op hunne slaapsteden, een iegelijk die m zijne oprechtheid gewandeld heeft. Laat ons slechts dit eene zeggen: wij ondervinden in die droevige omstandigheden de waarheiq der Schrift, die daar zegt: „En zij zullen bitterlijk kermen gelijk men bitterlijk kermt over een Eerstgeborene. Zach. 12: 10. Ap lcrankheid van het kind was net MVjUUlVJllVtK «^ - — . , gebed ook voor moeder de ademtocht der ziel. ° Reeds maanden te voren eer de slag des doods het kind trof, was zij bijzonder werkzaam, met de woorden uit Jez. 63 : 1: „Ik ben het die m gerechtigheid spreek, die machtig ben te verlossen, maar hoe dikwijls is het met de vromen: „Wat Ik doe weet gij nu niet, maar gij zult het na dezen verstaan." Joh. 13: 7. Een leven nabij den Heere zal uit den aard der zaak ook ijverig maken in de betrachting van goede werken, en voornamelijk ook in de opvoeding van kinderen getrouw en ijverig doen zijn. Met teedere bezorgdheid was dan ook moeder aangedaan voor de lichamelijke, allermeest voor de geestelijke belangen van haar teergeliefden kleinzoon. Nadrukkelijk werd het kind opgewekt, om God te zoeken in de dagen zijner jeugd; en de vruchten van opvoeding en onderwijs openbaarden zich ook in eene hooge mate van kennis; zoodat reeds in dien lentetijd des levens, een inzien in de waarheden der Schrift bij hem kon waargenomen worden, dat men zoo vaak te vergeefs bij lieden van rijperen leeftijd zoekt. In de laatste maanden zijns levens gaf hij aan zijne grootmoeder de begeerte te kennen, om opgeleid te worden tot de H. bediening, doch hij openbaarde tegelijk eene meer dan oppervlakkige beschouwing over die teedere zaak, als hij bij het uitspreken zijner begeerte, ook tegelijk de noodzakelijkheid der bekeering uitdrukte, om op de rechte wijze een dienaar van het Evangelie te kunnen zijn. Uit deze korte mededeeling zal het treffende van het verlies zich te meer laten verstaan, als een kind van zooveel verwachting als een bloem des velds afvalt, en als gras verdort. Zij, die ooit zulke smartelijke omstandigheden ondervonden, en in hun hart teedere liefde voeden voor hun kroost, zullen erkennen, dat genade alléén onderwerping schenkt aan den wil des Heeren , en stil doet zijn als zijn weg gaat door de diepte; ja zoo, dat die genade bijblijvend noodig is, om zich in zulke wegen Gode welbekagehjk te gedragen. , Den avond voor dat het kind stierf, was moeder zeer werkzaam, en genoot zij eene krachtige vertroosting uit den 1308ten Psalm vers 4 in rijm, inzonderheid dien regel: „Er zal verlossing komen. Zij meende het te moeten verstaan van de lichamelijke herstelling, maar de uitkomst leerde anders, want den volgenden dag, een rustdag, in den avond, werd zijne levenslamp uitgedoofd. Daar lag het eerste huwelijkspand, de veertienjarige jongeling, geveld door de zeis des doods; 12 Mei 1867. Noch veelbelovende aanleg, noch schoone geestesgaven, noch de gewichtige werkkring als*onderwijzer, welke hij tegemoet ging, mets was in staat den slag des doods aftewenden. „Alzoo verderft Gij de verwachting des menschen ; Gij overweldigt hem in eeuwigheid, en hij gaat heen, veranderende zijn gelaat, zoo zendt Gij hem weg." Job 14: 19, 20. Hoe ongelukkig is de mensch die geen anderen troost heeft dan in de dingen die vergaan! Maar welgelukzalig zijn zij, die door genade, al hunne bezwaren en nooden in geloovige gebeden den Heere mogen voordragen ! Die als Simon van Cyrene het kruis achter Jezus dragen; die in smartelijke verliezen zichzelven mogen verloochenen , en Gode niets ongerijmds toeschrijven! _ „De godzaligheid is een groot gewin, zegt de Apostel Paulus tot zijnen zoon Timotheus, 1 Tim. 6:6, en ook dit mocht moeder in dien bitteren weg on- dervinden. Was de Heere haar lang te voren voorgekomen met het woord (zooals wij boven verhaald hebben) ;/Ik ben het die in gerechtigheid spreek, die machtig ben te verlossen," en werd nu haar hart getroost met de. toezegging: „Er zal verlossing komendan bleek het van welken aard de beloofde verlossing was, de verlossing namelijk, die al Gods volk zal deelachtig worden als hun strijd en lijden op deze aarde zal eindigen, en zij zullen ingaan in de ruste, die er overblijft voor het volk Gods. Hebr. 4 : 9. Zoo zien wij dan, geliefde lezer! ook in deze mededeeling, hoe de Heere zijn volk nabij is als zij in benauwdheid tot Hem zuchten; zoodat moeder wel eens mocht zeggen met W. van der Meer: Leidt mij Zijn baad op 't smalle pad Van tegenheên naar Sions Stad, Heb ik veel ongemakken, Waardoor mijn oog van tranen vliet, — Ik weet, mijn God verandert niet, Hij zal die zware pakken, 't Zij dra, Of spa , Eens doen wijken, Dan zal blijken God is 't leven; Die mij heil en rust kan geven. Kwamen haar bergen van bezwaren onder het 0MM Ke,k. dooi een liooggeaelite broed • , a t me„ De voorstelling »»» ^ «1 i. £ »A oor'deef ~ bijstand mij op dat puui, *$?■M». .ü ^tir&Sn £g»«" aonde haar de dood he[wi,i» door geefs gepoogd lia rbond ^er werken; hoe gezicht gekomen was. uit J°^ ^ vau 18^"s^ rtoe^gin.,-^—r „Ziet God is mijn heil, " »> Wii zagen hoe onder het lezen van het 9 lied uit Groenewegen een heerlijk licht in 01)cing • wij hadden wellicht welgedaan dat gehele ïef naschrijven, doch het boekje is toch m veler binden of kan gemakkelijk bekomen worden Die regel: „Ik daal wel haast eens neer daarop moet vooral nadruk gelegd worden. , Al die zwarigheden, die de ziel zoo belemmeren, en die ook moeder ^oo in den weg stonden werden opgelost. Neen' nu was het met meer: „Mijne zonden zijn te groot," mijne overtredincren te langdurig: ik ben niet genoeg verbroken en verbrijzeld over de zonde of wat een komende ziel al meer ten hinderpaal kan strekken m zijn 0 'Veegde ope.to.ing bare ziel vond met zooveel licht des H. leesles plaats dat zij zich met al haar schuld en zonck op Christus mocht werpen en zich ter zalig o Hem mocht overgeven met wat zalige vreug e bliidschap deze zielsonderhandehng verzeld ging hebben ^vij (ja - veel getoet) i» ». ™,h.»l 6 Voorts bedenkenden: dat wij meenden vuldi- te moeten onthouden van ondervindingen mede tedeèfen die «ij niet *elf »n l»,e l.ppen geho. d hebben; alleen de voorstelling der gedachten hebben wij op bijbelsche wijze onzen lezers voorgedrag . Hierbij voegen wij nog, dat moeder wel eens bezwaard was, of rij in de dagen harer °JertU^ ging wel regt was ontdekt geworden aan hare erl schuld, doch hier kan ons te stade komen, ik wel eens uit den mond der vromen hoorde: „wat de eene ziel in het begin leert dat moet de andere wel eens in het vervolg leeren." Ja, lezer zij verstond het wel. Ik ben in ongerechtigheid geboren Mijn zonde maakt mij 't voorwerp van uw toren. Reeds van 't uur van mijn ontvangenis af. Zij was ook wel eens bevreesd of een mensch met zoo weinig kennis, als zij zich durfde toekennen wel kon zalig worden. Doch tot hare besturing en vertroosting las zij in een brief in een werkje van H. Binnïng „Dankt God dat gij zooveel kennis hebt ontvangen dat gij weet dat gij den Heere Jezus uoodig hebt, ja die geheiligde kennis was haar geschonken Jezus was voor haar, de Parel van groote waarde. Dit moge genoeg zijn en worde bij ons verhaal gevoegd, opdat onze lezers zich verblijden in de verlossing die hier wordt voorgesteld. Voorts zij nog aangemerkt dat moeder, toen zij mij hare laatste bevelen gaf, mij haar deed beloven, dat ik haar veeljarigen vriend en hoog geschatten i broeder C. Seeketee. Cz. Predikant teNieuwdorp, op hare begrafenis zou noodigen. Ook sprak zij op haar sterfbed nog met de hoogste achting van Ds. Middel, Predikant te Wolfaartsdijk. Ook Ds. A. de Bruijne die zoo lang haar herder en leeraar was geweest en wien zij zooveel achting en liefde toedroeg en onze zeer geliefde en volijverige herder en leeraar Ds. de Pree, wien moeder ook onder haar dierbaarste vrienden rekende en die ons werkje met eene welgeschrevene voorrede heeft willen verrijken. INeen die' lieve broederen meenden wij mochten S niet ontbreken, om bij haar graf te weenen en zich ■ tegelijk te verheugen over haren gelukkigen uitgang. R Aan die uitnoodiging werd door allen voldaan behalve door Ds. Middel die verhinderd werd. Hartelijk verblijden wij ons gelegenheid te vinden om de broederen Predikanten in het openbaar ■ onzen dank te betuigen voor al de goede en troostR rijke woorden _ bij die gelegenheid gesproken ; zoo E als wij reeds onze erkentenis betuigd hebben in Éjden familiekring op dien onvergetelijken begrafe©j nisdag. Het is ons reeds gebleken hoe zeer moeder inge■£ nomen was met de voorschriften van Sr. Harris. R Gelijk die leeraar zijnen kinderen beval, op gelijke pfwijze gebood moeder ons, nu en dan samen te ■komen tot versterking van den liefdeband, en om öelkander tot leering, stichting en vertroosting te zijn. Toen zij haar handpalm niet meer tot den ellenS|jdigen kon uitbreiden, noch hare handen uitsteken Kgtot den noodddruftigen , toen verzocht zij mij nog gj|aan eenige arme kinderen Gods en andere arme B'lieden eenige gaven uittereiken, en reeds lang te gSfvoren werd het mij opgedragen uit hare natelaten ffiigoederen eene beduidende som te geven ten bate Rvoor het huis des Heeren. Zoo zij, zoo blijve hare gedachtenis in zegening, Ren zij het de verzuchting van ons aller hart : p: Onze ziele sterve den dood van deze oprechte, pk en ons uitterste zij aan het hare gelijk. H P™ Goes 13 October 1877. J. ORANJE. mm Bjj den Uitgever dezes zjjn mede verschenen: BUNYAN, Eens Christens rèize naar rle eeuwigheid, m^t Aanteekeningen van Ds. L. dis Beveren en met 9 Plaatjes. Prijs ƒ 1,— ; in eartoo ƒ 1,25; gebonden ƒ 1,50. ESWYLER, Meditatiën over de voornaamste \vaarheden des Evangeliums. Prijs 90 Cents. FRUYTIER, Sions worstelingen of zamenspraken over de wederwaardigheden van: Christus kerk. Prijs ƒ1,—; in barton ƒ 1.25; gebonden ƒ 1,50. FRUYTIER, (ieriolitshandelingen van dén Allerhoogsten God. 2 deelen. Priis f 2.—; gebonden iu één-band /'2,50. GUTHRY, Des Christens groot Interest: met eene Voorrede van Ds. J. W. Felix. Prijs ƒ 1,—; in carton ƒ 1,25; gebonden ƒ 1,50.