WETENSCHAPPELIJKE SAMENKOMST OP 5 JULI 1916. Iets over bronnenscheiding in den Pentateuch. Door Dr. G. CH. AALDERS. Het Kapitalisme. Door Prof. Mr. P. A. DIEPENHORST. < > » W. KIRCHNER - AMSTERDAM. j 1916. ■ ; CF 02230 HET KAPITALISME. Het Kapitalisme. Het is gewoonte geworden, de huidige economische orde met den naam van „kapitalisme" aan te duiden. Veel is over dat kapitalisme gehandeld; aan de begripsbepaling werd menige studie gewijd; de verklaring van zijn ontstaan bracht verdeeldheid in het kamp der geschiedschrijvers; de ontwikkelingsgang werd gansch onderscheiden belicht en met verschillende, elkaar weersprekende, theorieën — pas nog met B e r g s o n's leer — in verband gebracht. Vooral de waardeering liep sterk uiteen; soms werd een loflied op de kapitalistische productiewijze gehoord, dan weer werd ze als een onvermijdelijk historisch product aanvaard; dikwijls viel scherpe klacht, werd haar ondergang vastelijk voorspeld en vurig begeerd. In eene verhandeling, die het driemaal tien bladzijden niet beduidend mag overschrijden, al deze vraagstukken te bespreken, is niet doenlijk en wordt door ons niet beoogd. Tot het ontwikkelen van enkele gedachten, die spoedig breeder uitwerking zullen vinden, beperkt zich deze studie, terwijl die gedachten zich groepeeren om één vraag: Is de belangstelling., aan het kapitalisme gewijd, wel verdiend; wordt niet ten onrechte de kapitalistische productiewijze als de karakteristieke trek van ons moderne leven voorgesteld en zijn de gevolgen, uit dat kapitalisme voortvloeiend, niet mateloos overschat? Over het kapitalisme gaat de rede en een scherp omlijnd begrip is dit niet. De juiste opvatting is vertroebeld, doordien het „weg met liet kapitalisme" eene partijleuze is geworden. Allerhande min-gewenschte hebbelijkheden zijn onder den verzamelnaam kapitalisme saamgebracht: verzet tegen de eischen der democratie, uitingen van boos egoïsme worden als „kapitalistisch" gebrandmerkt. Telkens treft het, hoe in de literatuur het kapitalisme wordt vereenzelvigd met verschijnselen, die eigenlijk geheel ander gebied bestrijken.1) Veel verbreid is de dwaling om kapitalisme en individualisme als identieke begrippen voor te stellen, terwijl toch in onze moderne maatschappij sterk zijn de openbaringen van individualistischen geest, die een scherp anti-kapitalistisch karakter dragen.5) Tot het leggen van een onverbrekelijken band tusschen kapitalisme en liberalisme liet zich zelfs een bezadigde geest als Knies verleiden. Aan de opheffing van het renteverbod hechten niet alleen verschillende roomsch-katholieke sociologen, maar ook Prof. R u h 1 a n d in zijn System der politischen Oekonomie eene dergelijke overheerschende beteekenis, dat het kapitalisme wordt betiteld als „een op woekervrijheid berustend maatschappelijk systeem".3) Aansluiting bij de beteekenis van het woord moet worden *) Eene saamvatting van verschillende definities van het kapitalisme is te vinden in de artikelen van Heiinrjch Pesch, Kapitalismus in Stimmen aus Maria-Laach, 68fe band, 1914, bldz. 161 en vlg. 2) Goed wordt hierop gewezen door Dr. Q. van E m b d e n, De oorlog en het kapitalisme, Amsterdam, 1914, een geschrift, dat door nauwkeurige begripsbepaling uitmunt, maar door de ietwat willekeurige opvatting van het socialisme aanleiding tot misverstand kan geven. 3) Band 3, Berlijn, 1908, bldz. 300 en vlg. Zijin antipathieke' houding tegen het kapitalisme blijkt voldoende uit deze woorden: „Also werden wir wohl jetzt zu dei< Vermutung berechtigt sein, dass alle oben für die Gegenwart ermittelten volkswirtschaftlichen Krankheitssymptome sich gleichmassig auf den herrschenden Kapitalismus als eigentliche Krankheitsursache zurückführen". gezocht, zal het rechte inzicht worden verkregen. De vaststelling van die beteekenis wordt bemoeilijkt door den verschillenden zin, waarin het begrip kapitaal wordt opgevat. Het in geld bestaand of althans in geld waardeerbaar vermogen, hetwelk een inkomen oplevert, — dat is de beschouwing in het maatschappelijk spraakgebruik, waarbij op het element der rentabiliteit alle nadruk wordt gelegd. Daarvan afwijkend is de wetenschappelijke terminologie, die onder kapitaal verstaat alle door productie, door menschelijke bearbeiding ontstaan goed, hetwelk tot verdere voortbrenging bestemd is. Met deze beperking zoekt men eene tegenstelling te scheppen met den grond, die niet door menschelijke voortbrenging in het leven is geroepen. Echter ligt in den term kapitalisme die antithese niet begrepen, en wordt vrij algemeen de bodem mee als kapitaal aangeduid. Afgezien van verschillende bijkomstige factoren, die somwijlen als essentieele momenten in de omschrijving worden opgenomen, wordt dan ook onder kapitalisme verstaan een voortbrengingsstelsel. dat zich kenmerkt door een overheerschende beteekenis van het bezit van productie-middelen in vergelijking met andere productie-factoren, van den arbeid in het bijzonder. Een staat van zaken alzoo, waarin de voortbrenging geschiedt onder leiding en heerschappij van de bezitters van kapitaal, die de productie, de verdeeling, het gansche economisch proces beheerschen. Naar veler oordeel treedt in onze huidige maatschappij dit verschijnsel met zoo groote kracht naar voren, dat de benaming „kapitalistisch" voor deze periode meer dan ooit gerechtvaardigd en karakteriseerend is, want zoo geweldig zijn de gevolgen, uit het praedomineerend kapitaalbezit voortvloeiend, dat liet op den gang van alle gebeuren zijn stempel zet. Tegen die zienswijze gaan wij een aantal bedenkingen ont- wikkelen, die ons vanzelf met enkele gewichtige vraagpunten in aanraking brengen. Onze eerste bedenking is deze, dat aan het veelvuldig opereeren met het begrip kapitalisme, als in onzen tijd valt waar te nemen, een vitium originis kleeft, waaraan het zich nimmer heeft ontworsteld. KarlMarxisde man, die aan de ontleding van de kapitalistische maatschappij een groot deel van zijn leven gewijd heeft. Voor zoo uitbundige loftuiting als een der jongste auteurs over The mystery of Capitalism, Herman Cahn1), doet hooren, wanneer hij aldus het optreden van M a r x inleidt: „But there arose a man of such power of analysis and consecutive thinking, as the human race had perhaps not produced in the thousands of years since Aristotle", moge voldoende grond ontbreken — zeker is, dat hij gaf eene analyse van zoo stoute en geniale opvatting, dat overweldigende indruk door haar moest worden gewekt. Voor hem was die kapitalistische voortbrengingswijze, de centrale figuur, de bron van alle ellende. Bestrijding van het alles revolutioneerend kapitalisme was zijn levenstaak en onder invloed van die beschouwing ontwikkelde zich de socialistische oorlogsverklaring tegen het kapitalisme, die in het Program van Erfurt deze formuleering vond: „De economische ontwikkeling der burgerlijke maatschappij voert noodzakelijk tot den ondergang van het kleinbedrijf, welks grondslag is, dat de arbeider zijn productiemiddelen in privaat-bezit heeft. Zij scheidt den arbeider van zijn productiemiddelen en maakt hem tot een bezitloozen proletariër, terwijl de productiemiddelen het monopolie van een betrekkelijk klein getal kapitalisten en groot-grondbezitters worden. -1) Capital t o-d ay. A study of recent economie die ve 10 p m e n t, New York en Londen, 1915, bldz. 208 en vlg. Met deze monopoliseering der productie-middelen gaat hand aan hand de verdringing van het verbrokkelde kleinbedrijf door het kolossale grootbedrijf, de ontwikkeling van werktuig tot machine, een reusachtige toename der productiviteit van den menschelijken arbeid. Maar alle voordeelen dezer verandering worden door de kapitalisten en groot-grondbezitters alleen genoten. Voor het proletariaat en den verdwijnenden middenstand — kleine burgers, boeren — beteekent zij voortdurende toeneming van de onzekerheid van hun bestaan, van de ellende, den druk, het knechtschap, de vernedering, de uitbuiting. Steeds grooter wordt het aantal proletariërs, steeds talrijker het leger der overtollige arbeiders, steeds scherper de tegenstelling tusschen uitbuiters en uitgebuiten, steeds bitterder de klassenstrijd tusschen bourgeoisie en proletariaat, welke de moderne maatschappij in twee vijandelijke legers scheidt eu het gemeenschappelijk merkteeken aller industrie-landen is. De klove tusschen bezitters en niet-bezitters wordt nog verbreed door de crisissen, die haar oorsprong vinden in de kapitalistische wijze van voortbrenging en die steeds omvangrijker en verwoestender worden, de algemeene onzekerheid met betrekking tot den normalen toestand der maatschappij doen toenemen, en het bewijs leveren, dat de productie-krachten de huidige maatschappij over het hoofd gewassen zijn, dat het privaat-bezit van productie-middelen onvereenigbaar geworden is met hun doelmatig gebruik en volle ontwikkeling. Het privaat-bezit van productie-middelen, dat vroeger het middel was om den producenten den eigendom van hun product te verzekeren, is thans het middel geworden om boeren, handwerkslieden en kleinhandelaars hun eigendom te ontnemen en de niet-arbeiders — kapitalisten, groot-grondbezitters — in het bezit te stellen van het product der arbeiders. Slechts de verandering van het kapitalistische privaat-bezit van pro- ductic-middelen — grond en bodem, groeven en mijnen, grondstoffen, werktuigen, machines, verkeersmiddelen — in gemeenschappelijk bezit en de verandering der warenproductie in eene socialistische, voor en door de gemeenschap gedreven productie, kan bewerken, dat het grootbedrijf en de steeds aangroeiende productiviteit van den maatschappelijken arbeid, voor de tot 1111 toe uitgebuite klassen, van een bron van ellende en onderdrukking wordt tot een bron, waaruit de hoogste welvaart en alzijdige, harmonische vooruitgang ontspringt. Deze maatschappelijke verandering beteekent de bevrijding niet alleen der arbeidersklasse, maar der geheele menschheid, welke onder de huidige toestanden gebukt gaat. Deze bevrijding echter kan slechts het werk der arbeidersklasse zijn, wijl andere klassen, niettegenstaande haar onderlingen belangenstrijd, op den bodem van het privaat-bezit der productie-middelen staan en het behoud der grondslagen der huidige maatschappij tot gemeenschappelijk doel hebben." Zoo wordt dus alles op één worp gezet: met het behoud en de ineenstorting van het kapitalisme blijft en verdwijnt alle wee. Tot dit optreden moest Marx komen, krachtens zijn historisch-materialisme, in klassieke verklaring aldus omschreven: „De productiewijze van het materieele leven bepaalt het geheele sociale, politieke en geestelijke levensproces. Het is niet het bewustzijn der menschen, dat hun zijn, maar juist omgekeerd hun maatschappelijk zijn, dat hun bewustzijn bepaalt." De inhoud van godsdienst, recht, zedelijkheid, in één woord de geheele „ideëele bovenbouw'', alle geestelijk verschijnsel wordt herleid tot eene weerspiegeling van de productie-verhoudingen. Zedenverbastering en religieuze verdwazing, politieke ontaarding en kunstbederf, misdaad en prostitutie, imperialisme en chauvinisme, ja zelfs het hygiënisch ongerief, door de vliegen teweeggebracht, — het vindt alles in het kapitalisme zijn oorzaak. Het kapitalisme is dan „niet slechts liet ekonomisch systeem, met winstbejag als doel, konkurrentie als middel en privaatbezit der productiemiddelen als grondslag", maar ook „het politiek systeem, daarop gebouwd, waarvan het wezen is, dat de bourgeoisie den staat beheerscht en de regeering voert op zoodanige wijze, als haar belang _ dat is metterdaad het belang harer drijvende groepen — medebrengt."') Wie het historisch-materialisme verwerpt, de normatieve kracht der ideeën handhaaft, zal niet slechts bij zuiver geestelijke problemen weigeren de productie-verhoudingen als de drijvende macht te erkennen, maar ook in de beschouwing van onderwerpen, die nauwer de economische sfeer raken, haar beslissenden invloed afwijzen. Economische overleggingen mogen ongetwijfeld in de oorzaken-reeks, die den oorlog doet ontbranden, als casus belli, niet worden verwaarloosd, maar de voorstelling, als ware de krijg van het kapitalisme een uitvloeisel, is eene historische ongerijmdheid.2) De veranderde positie van de vrouw in ons maatschappelijk leven gaat niet buiten de huidige inrichting van ons voortbrengingsstelsel om; maar de bewering, dat zonder kapitalisme dit verschijnsel zou wegvallen, mist redelijken grond. De tyrannieke macht der mode, die als een onrechtvaardige heerscher met ijzingwekkende kalmte de meest absolute onrust voorschrijft en gebiedt, dat hetgeen nu schoon gevonden wordt, over een half jaar wederom als onbruikbaar zal worden afgedankt, wekt weerzin en als een product van kapitalistische 1) Aldus Mr. P. J. Troelstra, De wereldoorlog en de sociaal-democratie, Amsterdam, 1915, bldz. 18. 2) Merkwaardig is, hoe Dr. Michael Tuga n-B aranowsky in zijn belangrijk boek Theoretische Grundlagen des Marxismus, Leipzig, 1905, juist het oorlogsverschijnsel aanvoert ter bestrijding van het marxistisch historisch-materialisme. winzucht wordt zij den volke voorgesteld. En zeker, de meesters der kleermaakkunst in Parijs, de „grands couturiers'', de „tapissiers des femmes" hebben groote macht; zij zenden hun mannequins met nieuw gewaad de wereld in en deze moeten de kinderen van den tijd volgen. Een enkele maal, als bij de jupe-culotte, overschatten zij de dwaasheid van ons geslacht, doch in den regel bukken de slaven. Rustelooze zucht naar verandering, sterke beweeglijkheid — dat is de typeerende trek der hedendaagsche mode; in wilde jacht naar het nieuwe wordt het oude verlaten, niet wijl het minder goed de behoeften bevredigt, maar alleen omdat het oud is, eenigen tijd heeft bestaan en nu weer voor iets nieuws behoort te worden ingeruild. Zou de zielsgesteldheid van het tegenwoordige menschdom, welke de ongestadigheid van het verbruik zoekt, zich in de niet-kapitalistische orde niet aldus openbaren ? Om deze reden verliest voor hen, die het marxistisch standpunt niet aanvaarden, de positie van het kapitalisme belangrijk in beteekenis. Ongelukkigerwijze echter staat de man, die door een boeienden geschriften-cyclus ongetwijfeld het levendigst de belangstelling voor het kapitalisme heeft opgewekt en ontwikkeld, onder den ban der marxistische beschouwing. Wij bedoelen Werner Sombart, den econoom-historicusartist, met vele kwade eigenschappen van den artist en niet alle goede kwaliteiten van den econoom en historicus. Toen in 1901 zijn standaardwerk Der moderne Kapitalismus 1) !) In het 1e deel van dit boek geeft hij D i Genesis des Kapitalismus, terwijl die 2e band Die Theorie der kap it a 1 i s t i s c h e n Entwicklung beschrijft. Nauw sluit zich bij dit hoofdwerk aan een boek, dat soms als het derde deel van Der moderne Kapitalismus wordt betiteld: Die deutsche Volk!swirt|Schaft im neunzehnten J a h rh u;n d e r t, 3e druk, Berlijn, 1913. De nieuwe bewerking van Der moderne Kapitalismus uitkwam, trachtte zijn leermeester S c h m o 11 e r door een persoonlijke karakterschets het inzicht in dit boek te verhelderen en hij betitelde den veertigjarigen auteur als „eine noch nicht völlig abgeklarte Kraftgenialitat".') „Völlig abgeklart" is hij sindsdien in der jaren loop nog niet, en de bange vrees is gewettigd, dat dit stadium nimmer zal worden bereikt. Hij is een vurige origineele geest, met een trotsch zelfbewustzijn, dat soms afstoot; hij is een schitterend schrijver, die bekoort door stoute zinswendingen en verrassenden beeldenrijkdom; hij is de man van de invallende gedachte, de lumineuze idee, die, eenmaal voor een denkbeeld gewonnen, alle maat vergeet bij zijn pogen om anderen daarvoor te winnen. Niet onjuist merkte Delbrückop: „Sombart sieht die Dinge alle in falschen Dimensionen — das Kleinste erscheint ihm gross, das Qrösste klein." 2) heeft Sombart geleid tot de uitgave van eene serie Studiën z u r E n t vv i c k 1 u in g is g e s c h i c h t e des modernen K a p italismus, Waarvan tot hiertoe twee deelen verschenen zijn: Luxus und Kapitalismus, Miinchen ein Leipzig, 1913; K r i e g und Kapitalismus, Miinchen en Leipzig, 1913. Buiten zijn geschriften, die in het vervolg van ons betoog vermelding vinden, dient hier nog te worden gewezen op zijn boek, dat een breed opgezette analyse van den kapitalistischen geest geeft: Der Bourgeois, Zur Geistesgeschichte des modernen Wirtschaftsmenschen, Miinchen en Leipzig, 1913. Van de talrijke artikelen van zijn hand in het door hem geredigeerde tijdschrift Archiv für Sozial wissenschaft und Sozial. politik verdient bijzondere opmerkzaamheid het opstel Der kapitalistische: Untiernehmer in band 29, bldz. 689 en vlg., belangrijk om de scherpere afbakening van het begrip kapitalisme, die hij poogt te geven. 1) Men leze deze interessante karakteriseering in Jahrbuch für Oesetzgebung, Verwaltung und Volk swirtsc haft im Deutschen Reicih, band 27, bldft. 291 en vlg. 2) Zie Preussische Jahrbücher, band 113, bldz. 333 en vlg. Evenals S c h m o 11 e r veroordeelt ook D e 1 b r ü c k de overdreven waardschatting, door Sombart aan het kapitalisme gege- Met buitengewone vrijmoedigheid weet hij aan de historische gebeurtenissen die voorstelling te geven, welke het meest zijn inzichten in het gevlei komt. De voorbeelden van dit willekeurig en impressionabel optreden zijn in zijn geschriften gemakkelijk te vinden. Als een wezenlijken karaktertrek van het kapitalisme beschouwt S o m b a r t de ongebondenheid van productie en afzet. Bij de kartel en trust wordt echter die vrijheid streng beperkt; zij weerspreekt de tendenz, welke S o m b a r t als een essentieel vereischte voorstelt. In stee van nu zijn begripsbepaling van het kapitalisme aan eene herziening te onderwerpen, schakelt hij de behandeling van een ingrijpend instituut als de ondernemersbonden geheel uit en verdedigt de wonderlijke stelling, dai daarin een anti-kapitalistisch streven moet worden gezien.') Dit jaar heer S o m b a r t in het Archiv für Sozialwissenschaft und Sozialpolitik eene nieuwe studie over Die Entstehung der kapitalistischen Unternehmung opgezet. -) Hij is getroffen door het feit, dat de periode, waarin het aanvangspunt van het kapitalisme valt, tevens het tijdvak is, waarin de dubbele boekhouding in practijk wordt gebracht, en aan haar, die in zijn vroegere studiën over de geboorte van het kapitalisme onvermeld blijft, wijdt hij eene verhandeling met deze dithyramben: „Man kann schlechthin Kapitalismus ohne doppelte Buchhaltung nicht ven; „Sombart übertreibt um der Antithese willen eine richtige Beobachtung bis zur Exklusivitat und damit bis zum Nonsens" (bldz. 337). Belangrijk is ook de studiie, diie Pohle aan Somibart's optreden wijdt, in Jahrbücher für Nationalökonomiie und S t a t i s't i k,; 3e Folge, 26e band, bldz. 356 en vlg. *) Eene verdediging van deze handelwijze geeft Sombart in Archiv für Sozialwissenschaft und Sozialpolitik, band 29, bldz. 696 en vlg. ?) Archiv für Sozialwissenschaft und Sozialpolit i k, band 41^ bld'zj.i 209 en vlg. De aangehaalde plaatsen vindt men op 'bldz. 317'en 318. denken: sie verhalten sich wie Porm und Inlialt zueinander. Und man kann in Zweifel sein, ob sicli der Kapitalismus in der doppelten Buchhaltung ein Werkzeug, um seine Krafte zu betatigen, geschaffen oder ob die doppelte Buchhaltung erst den Kapitalismus aus ihrem Geiste geboren habe." „Die doppelte Buchhaltung ist aus demselben Geiste geboren wie die Systeme ü a 1 i 1 e i s und N e w t o n s, wie die Lehren der modernen Physik und Chemie. Mit denselben Mitteln wie diese ordnet sie die Erschefnungen zu einem kunstvollen System, und man kann sie als den ersten, auf den Grundsatz des mechanischen Denkens aufgebauten Kosmos bezeichnen. Die doppelte Buchhaltung erschliesst uns den Kosmos der wirtschaftüchen, genauer der kapitalistischen Welt, nach derselben Methode, wie spater die grossen Naturforscher den Kosmos der Sternenwelt und der Blutkörperchen oder Infusorien aufbauen (oder uns erschliessen, was dasselbe bedeutet)." Het scherpst openbaart zich de zwakheid van dezen auteur wel in zijn geruchtmakend Jodenhoek. De studie van Max Web er over den nauwen saamhang tusschen het ontwaken van het kapitalisme en de ontwikkeling van het Calvinisme leidde S o m b a r t er toe, zijnerzijds het verband van confessie en kapitalistischen geest te onderzoeken. In de 16e eeuw worden de Joden uit Spanje en Portugal gebannen, naar het Noorden van Europa richten zij zich, en ziet, van dat tijdstip af wordt het hoogtepunt van economisch leven niet meer in het Zuiden gevonden, maar naar noordelijke regionen verplaatst. Het verschijnsel laat dezen snel bewogen geest niet los, hij gaat onderzoeken, peinzen, mediteeren. schrijven vooral, en fluks komt uit zijn breed werk Die Juden und das Wirtsclialtsleben ), gebouwd op de stelling, dat paralleliteit tusschen a) Leipzig, 1911. Sombart's afkeer van „Werturteile" brengt hem er toe, op bldz. XI van liet voorwoord met .nadruk te verzekeren: „Dieses Buch soll eine ganz eigenartige Note dadurch erhalten, dass Jodendom en kapitalisme niet valt te loochenen. Waren de Joden in het Oosten gebleven — „es ware niemals zn dem Knalleffekt der menschlichen Kultur: dem modernen Kapitalismus, gekommen." „Kein moderner Kapitalismus, keine moderne Kultur ohne die Versprengung der Juden über die nördlichen Lander des Erdballs." „Wie die Sonne geht Israël über Europa: wo es hinkommt, spriesst neues Leben empor, von wo es wegzieht, da modert alles, was bisher geblüht hatte." In het boek ontbreken de geniale vindingen niet, maar met het historisch bewijsmateriaal is omgesprongen op eene wijze, die de historicus R a c h f a h 1 meedoogenloos scherp heeft gegeeseld.J) Niet onverdiend, want ook speciale studiën, die zich met onderzoek naar Sombart's stellingen bezighouden, constateeren de verbijsterende lichtvaardigheid, waarmee zij worden verkondigd.2) es auf 500 Seiten vo,n juden spricht, ohne auch niuir an einer einzigen Stelle so etwas wie ein;e Bewertung der Judien, ihres Wesens und ihrer Leistungen, durchblicken zu lassen". Wiie het boek leest, zal bevinden, dat dit getuigenis niet overbodig en overtuigend is. x) Zie Das Judentum und die Genesis des mo^dernen Kapitalismus in Preussische J ah r b ii c h e r, band 147, bldz. 13 en vlg. -') Wij denken hier/bij niet aan het boek van R o d' e r i c h-S t o 11h e i m, Die Juden im Handel und das Geheim,nis ihres Erfolges. Zugleich eine Erganzung zu Sombarts Buc'h: „Die Judeln und das W(ir t s ch af t s 1 e b en", Steglitz, 1913. De onwaardige antisemitische geest spreekt in uitspraken als deze: „Das Judentum ist etwas, das sich ausserhalb der natürlichen Lebensgesetze bewegt, etwas Lebeinsfeindliches, IJnnatürliches — Damonisches." „Das Judentum ist aber eine Krankheitserscheinung innerlhal'b 'der Menschheit — Der Hebraer ist der in geistig-sittliche Faulnis übergegangene Umtermensch, der die Zersetzung überall hintragt wo man ihn dutólet" (bldizt 251 en' vlg.). Een voortreffelijk geschrift tot kenschetsing van Sombart's werkwijze is Dr. Herman n Watje n, Das Judentum und die Anfange der modernen Kolonisatiion, Kritische staving van zijn stelling ontbreken hem; evenwel heeft hij getuurd op de vignetten, die voorkomen in het boek van Du B o i s, Vie des Gouverneurs Généraux aux Indes orieniales, en uit de neusvorming van onderscheidene magistraten leidt hij af, dat ze van semitische origine zijn. Eenige kennis van de positie, den Joden tijdens onze Republiek gegund, had S o m b a r t kunnen weerhouden van deze verbluffende, voor sommige met abnormale nasale elementen begiftigde personen noodlottige conclusie. In den kring der historici heeft S o m b a r t's autoriteit door dit alles ernstig geleden, maar daarbuiten, ook in de sfeer der economen, is zijn invloed niet onbeteekenend, en door den aantrekkelijken vorm, waarin zijn veel-verbreide geschriften zijn opgesteld, heeft hij aan de overschatting van de beduidenis van het kapitalisme voedsel gegeven. De geest van M a r x heeft op hem beslag gelegd, en al poogt hij zich allengs van dezen los te maken, gebleven is de praedomineerende plaats, door zijn meester voor het kapitalisme opgeëischt. Alles wordt om het kapitalisme gegroepeerd, daartoe teruggebracht, daaruit afgeleid. Dit nu was begrijpelijk in M a r x, die slechts rekent met mechanisch-technische processen, voortvloeiend uit kapitaal-verspreiding en kapitaal-gebruik. Ongeoorloofd echter is die toespitsing van het kapitalisme voor hen, die de marxistische beschouwing verwerpen, gelooven aan de zelfstandige kracht van het geestelijk leven. Is de onrechtmatige verheffing van het begrip kapitalisme te wijten aan een aangeboren gebrek, dat diep doorwerkte, — eene tweede aanwijzing voor het gekunstelde der overschatting ligt in het veranderd optreden van hen, voor wie bestrijding van het kapitalisme levensbeginsel was. De tegenstelling tusschen socialisme en kapitalisme kan ver- jiwarrend werken1); immers het kapitalisme is een in de werkelijkheid wortelend economisch stelsel, terwijl het socialisme ' is een theorie, een geloof.2) Dat socialistisch geloof nu ge1 waagde van eene socialistische maatschappij, die diametraal staat tegenover de kapitalistische, door welke alles nieuw zou worden. Gelijk het kapitalisme oorzaak was van alle wee, zou bij het gloren van den socialistischen dageraad storelooze harmonie worden geboren. Door die bittere antithese van hetgeen komen zou en hetgeen bestond, werd uiteraard de beduidenis van het kapitalisme op forsche wijze geaccentueerd. Blijkt nu, dat die tegenstelling allengs wordt weggedoezeld en nauwere aansluiting bij het kapitalisme wordt gezocht, dan wordt daarmee een geringer aanslaan van de werking van het huidig economisch stelsel waarschijnlijk. Slechts enkele hoofdmomenten uit den ontwikkelingsgang van het socialisme behoeven te worden bijgebracht ten bewijze van de stelling, dat zich in dezen zin het verwordingsproces voltrekt. Rusteloos verzet tegen de kapitalistische orde was het wachtwoord van het Marxisme. De steeds scherper wordende klassenstrijd werd gepredikt, omdat de nieuwe maatschappelijke ordening slechts kon geboren worden uit de gewelddadige omverwerping van de bestaande. Aansluiting bij het kapitalisme was dus uit den booze en bekamping van al zijn openbaringen, van staat, kerk, wetten, moraal, van de gansche cultuur, dure plicht. De overheerschende trek nu in den groei van het socialisme is, dat dit revolutionaire element allengs wordt afgestompt, dat 1) Zie de verschillende beteekenissen bij O. D. S k e 11 o n, S o c i. alism. A. critical aualysis. Landen, 1912, bldz. 2 en vlg*.. 2) Goed wordt hierop gewezen bij W. H. M a 11 o c h, Kritisch onderz/oek van het socialisme, uit het Engelsch door Jhr. Mr. W. Ji. de Savorniji Lohman, 's-Gravenhage, 1911, bldz. 3. verdwijnt het geloof aan eene nieuwe socialistische maatschappij en steeds sterker toenadering betoond wordt tot de kapitalistische. In alle levensopenbaring treedt dit naar buiten. Sterk is het merkbaar in de veranderde waardeering van den parlementairen arbeid en de gewijzigde opvatting van den staat.') De staat is in de kapitalistische maatschappij een klassestaat. Bestrijding van de bourgeoisie, van de ééne reactionaire massa door het proletariaat is een onverbiddelijke eisch, door de leer van den klassenstrijd gesteld. Helder wijst het Communistisch Manifest hier den weg: „Het politiek gezag in den eigenlijken zin, is de georganiseerde heerschappij van eene klasse ter onderdrukking van eene andere. Wanneer het proletariaat in den strijd tegen de bourgeoisie zich noodzakelijk tot klasse vereenigt, door eene revolutie zich tot heerschende klasse maakt en als heerschende klasse met geweld de oude productieverhoudingen opheft, dan heft het met deze productie-verhoudingen de bestaansvoorwaarden van de klassentegenstelling, de klassen zelf en daarmede zijne eigene heerschappij als klasse op." De staat was naar deze opvatting slechts de organisatie van de bezittende klasse om de arbeiders te knechten, een oorlogswapen van het kapitaal tegen den arbeid, en worsteling van klasse tegen klasse was vanzelf geboden. Voor een daadwerkelijk deelnemen aan den parlementairen arbeid werd luttele sympathie gekoesterd en het in 1869 uitgekomen geschrift van Liebknecht, Ueber die politische Stellung der Sozialdemokruiïe insbesondere mit Bezug uuf den Reichstag, blijft het merkwaardig document van deze geestesstemming. Daar treffen de revolutionaire klanken: „De stembus kan nooit wezen 1) Vergelijk voor breedere uitwerking van dit punt Q. A. Diepenhorst, Socialistische ministers in een niet-soci. alistiiS'Ch m iin i s t er ie, Academisch Proefschrift, V.U., 1914. de wieg van den socialistischen staat." „Het socialisme toch is eene machtsvraag, die niet in het parlement, maar slechts op de straat, op het slagveld is op te lossen, als iedere andere machtsvraag." Leerzaam is liet bij de Duitsche sociaal-democratie, wier theorie en taktiek immer op de ontwikkeling van het socialisme een overwegenden invloed hebben geoefend, den gang van zaken te volgen. Het oude standpunt, volgens hetwelk aan verkiezingen slechts als agitatie-middel wordt meegewerkt, waardoor alleen„negirend und protestirend" mag worden opgetreden, wordt weldra verlaten en tot positieven parlementairen arbeid is men bereid. Geleidelijk wordt verder gegaan; de deelname aan de verkiezingen voor den Landdag, met het plutocratisch kiesstelsel, werd nog in 1893 door B e b e 1 „Demoralisation" geheeten; in 1897 echter gebiedt de socialistische partijdag de deelname met verbod van saamwerking met de burgerlijke partijen, terwijl in 1900 ook dit verbod vervalt en het bondgenootschap geoorloofd wordt verklaard. Stap voor stap wordt de weg verder betreden: ook aan de gemeenteraadsverkiezingen wordt deelgenomen, in de samenstelling van parlementaire commissies wordt zeggenschap begeerd, in het seniorenconvent ontbreken de socialistische representanten niet, naar het presidentschap van den Rijksdag wordt gedongen en hof-ceremoniën vormen geen beletsel voor de vervulling dezer functie. Het stemmen tegen begrootingen behoorde weleer tot het marxistisch credo, omdat alle verantwoordelijkheid voor het bestaan van den kapitalistischen staat werd afgewezen. Eerst schuchter, allengs vrijmoediger wordt in het budget bewilligd en de oude leer veroordeeld als eene declamatie, die vergeet, dat de staat niet overheerschings-instrument, maar bestuursorganisatie is. Saamwerking met burgerlijke partijen werd voorheen ondenk. baar geacht en als verraad aan de heilige zaak veroordeeld. Bondgenootschap na bondgenootschap werd echter gesloten; in de Zuid-Duitsche staten wordt van het groot-bloc bij de Landdags-verkiezingen triumfeerend uitgeroepen: „Es lebt und marchiert." In 1912 was het „Nieder mit dem schwarzblauen Block" de leuze, die Germaansche socialisten en vrijzinnigen tot zoo nauwe samenwerking drong, dat de beruchte „Dampfungstactik" werd toegepast en in een zestiental districten de socialistische candidaten zich ten gunste van de vrijzinnigen terugtrokken. België was in datzelfde jaar getuige van een liberaal-socialistisch kartel; wat belangrijk aandeel de socialistische partij had in de anti-clericale politiek, door burgerlijke kabinetten in Frankrijk geoefend, weet ieder; ook in Italië werd de bond gesloten, en in ons land werd niet langer alleen officieus, maar nu ook officieel de toenadering gezocht. Bij dezen stand van zaken moest de ministerkwestie rijzen en herhaaldelijk werd het socialisme geplaatst voor de vraag, of het de verantwoordelijkheid aanvaardde voor het zitting nemen van socialisten in een burgerlijk ministerie. Eerst schrikt men terug, dan wordt het huiverig als een noodstand, „un expédient forcé et transitoire" vergoelijkt, en straks als het normale begin van de verovering der politieke macht aangeprezen. Hier en daar worden stemmen gehoord, die verwijtend vragen: „Het socialisme streeft naar de opheffing van de kapitalistische maatschappij, hoe kunnen dan vertegenwoordigers van dit socialisme deelnemen aan de regeering van den staat, die zich ten doel stelt die orde te bestendigen?" De stemmen gaan verloren in het opportunistisch gedruisch dergenen, die het aanvaarden der portefeuilles betitelen als de noodzakelijke consequentie van taktiek, die in den arbeid binnen het raam der kapitalistische maatschappij volle bevrediging vindt. Ook op ander gebied trad gelijke „Mauserung" in. De orthodoxe leer beschouwde de vakvereenigingen als niet meer dan bloote agitatie- en opvoedingsmiddelen, die het proletariaat ontwikkelden en het tot handelen in staat stellen, wanneer de nieuwe orde haar intrede zou hebben gedaan. Prijsgegeven is de beschouwing, die de vakorganisaties aanmerkt als de bataljons van het groote leger proletariërs, dat tot onttrooning van de kapitalisten zich in slagorde stelde. Op den bodem van het kapitalisme wordt hervormingsarbeid verricht en in de gewijzigde houding tegenover het collectief arbeidscontract, tegenover de coöperatie, tegenover schier elk instituut, werkt die politiek van tegemoetkoming aan de bestaande orde van zaken terug. De verrassende houding, door het socialisme in den huidigen wereldkrijg aangenomen, is eene bevestiging van deze taktiek, eene bevestiging in grooten stijl, geheel in overeenstemming met den geweldigen indruk, door dit groot gebeuren alom gewekt. Toen in Duitschland, toen in Frankrijk, ja waar niet al, c'e vertegenwoordigers van het socialisme, op enkele uitzonderingen na, hun stem ten gunste van de oorlogscredieten uitbrachten, was dit niet een incidenteel gevolg, door de heftige emotie over het onverwacht werelddrama bewerkt. Het moest zoo loopen. Onverzoenlijke tonen hadden ook hier vroeger weerklonken, maar de nagalm stierf weg. Naar luid van de marxistische beschouwing vormt het kapitalisme eene permanente bedreiging voor den vrede, zijn oorlog en militarisme vruchten van de kapitalistische productiewijze. Tegenstrijdige kapitalistische belangen van verschillende groepen der bezittende klassen uit de onderscheidene landen moeten botsingen in het leven roepen. „Aan de communisten is verweten, dat zij het vaderland, de nationaliteit willen afschaffen. De arbeiders hebben geen vaderland; men kan hun niet ontnemen, wat zij niet hebben. De moderne onderdrukking van het kapitaal heeft den proletariër het nationale karakter ontroofd." Welnu, toen nog het revolutionaire standpunt overheerschte, toen onverbiddelijke strijd tegen het kapitalisme het wachtwoord was, toen de klassestaat met al zijn uitingen ten doode toe werd bestreden — ja, toen kon Lafargue het vaderland beschimpen als „eene metaphysische en ethische deerne, die zich veil geeft voor academische discussies". Nu evenwel al meer aansluiting werd gezocht bij de bestaande maatschappij, moest de kosmopolitische leer verschrompelen en kon aan hetgeen zich historisch en nationaal ontwikkeld had, oprechte achting niet worden onthouden. Het triomfgeroep, in de Sozialistische Monatshefte, der revisionisten orgaan, aangeheven, is niet ongegrond. De vierde Augustus 1914, de dag, waarop de Duitsche sociaal-democratie vóór het oorlogscrediet stemde — zoo roepen zij uit — is een keerpunt in de geschiedenis van het socialisme.1) Een doodelijke slag werd toegebracht aan het fabeltje van den kapitalistischen klassestaat. „Wie in den huidigen staat bloot ziet een juridisch en politiek orgaan van kapitalistische klassenheerschappij, waartegen een sociaal-democraat in onverzoenlijke oppositie moet komen, behoort dezen staat de middelen tot voortzetting van zijn bestaan principieel te weigeren." Maar nu het bloed van duizenden uit alle klassen van het rijk gevloeid heeft, kan van dergelijke vijandschap geen sprake meer zijn. Voor andere stukken ware dezelfde ontwikkelingstendenz !) In den breede wordt dit standpunt bepleit door Wilhelm Kolb, Die Sozial-democratie am Scheidewege, 1915. Daarnaast noemen wij het artikel van dienzelfden Kolb in S o z. Monatshefte, 1916, bldz. 22 en vlg; van August MüHer in S. M., 1915, bldz. t095 en vlg1.; e,n vooral ook H u g o Poetzsch Die Konsequenz des Reformismus, in S|. M., 1915, bldz. 1273 en vlg. aan te wijzen; zoo staat ongetwijfeld de mildere houding tegenover den godsdienst, liet pogen om ook aan religieuze elementen bevrediging te schenken, in verband met den geschetsten ommekeer. De tegenstelling tusschen kapitalisme en socialisme verflauwt. Het toekomstbeeld van de socialistische maatschappij heeft zelfs bij den orthodoxen K a u t s k y reeds aanmerkelijk veel van zijn vroegeren luister ingeboet, en invloedrijk is de schare, die alle „Zukunftsmalerei-' belacht. De afschaffing van het loonstelsel, de ineenstorting van de kapitalistische maatschappij, worden als vruchten van onrijpe fantasie verdacht gemaakt. Het socialisme moet zijn eene richting, die zich grondt op den bodem der werkelijkheid, van de kapitalistische maatschappij en haar instellingen uitgaat, zich daarbij aansluit, haar van gebreken tracht te zuiveren en tot verdere ontwikkeling poogt te brengen. „Paktieren mit dem Kapitalismus" — dat is de leus der revisionisten.*) Is de draagwijdte van het kapitalisme overschat door te scherp toegespitste tegenstelling met een nieuw toekomstig maatschappelijk systeem, evenzeer zijn de rechte verhoudingen verstoord, doordien het verschil met het verleden onnatuurlijk breed is uitgesponnen. Veelvuldig wordt het kapitalisme aangediend als een specifiek modern verschijnsel, dat eenigermate terugreikt tot het begin van den nieuwen tijd, dan aan het eind der 18e eeuw tot breedere ontwikkeling komt, om bij de ontplooiing van het industrieele systeem in de 19e eeuw vollen wasdom te bereiken. 0 Eienc openhartige verdediging van deze gedragslijn bij Edrnund Fischer, Kommu nismus und Sozialismus in S. M., 1910, band 1, bldz. 364 en vlg., en Heinrich Peus, Die Neuoriientierung der Sozial-demokratie in S. M., 1916, band 1, bldz. 249 en vlg. Oudheid en middeleeuwen worden bij de ontwikkelings-historie van het kapitalisme uitgeschakeld als factoren, die verwaarloosd mogen worden. Het wil ons voorkomen, dat tegen die voorstelling te recht door den toonaangevenden kring der historici ernstige bezwaren zijn ingebracht. Vooral de theorie, waarmee Sorab a r t dezen gedachtengang heeft ingang weten te geven, is door een trommelvuur van kritiek deerlijk gehavend. Eerst in den nieuwen tijd komt volgens zijn en veler voorstelling het kapitalisme op. Eene scherpe grenslijn wordt getrokken tusschen de vóór-kapitalistische huishouding, met het handwerk als productie-eenheid, en de periode van de kapitalistische onderneming. Gesteld voor de vraag, hoe zich dan in de middeleeuwen het kapitaal vormde, waarop straks de kapitalistische productie zich kon verheffen, is het voor hem een zaak van wetenschappelijk lijfsbehoud, eene theorie aannemelijk te maken, die aan de absolute tegenstelling van vóór-kapitalistische en kapitalistische productie recht laat wedervaren. S o m b a r t heeft die verklaring gevonden in zijne geruchtmakende theorie van de geaccumuleerde grondrente. *) De mogelijkheid tot eene vermogensvorming in grooten stijl, die aan het productie-proces eene nieuwe gestalte verleende, werd volgens hem niet geschapen door het handwerk-bedrijf en den handel in de vóór-kapitalistische periode. Die handel was van luttelen omvang en het bedrijf kon niet tot beteekenenden opbloei komen; uit die bronnen kon geen overschot toevloeien, dat aan de nieuwe productiewijze tot basis diende. Kleine omzet, hooge kosten, lage winst — dat was de vicieuze cirkelgang, waaraan handel en bedrijf in de voor-kapitalistische periode zich niet vermochten te ontworstelen. Dies moet een andere weg worden ingeslagen ter verklaring van den oorsprong der groote kapitalen, die aan het einde der *) Zie Der moderne K api t a 1 i sm us, t. a. p.; deel 1, bldz. 218 en vlg. i middeleeuwen in het voortbrengingsleven naar vruchtbaar emplooi zoeken. Niet in den handel, niet in het handwerk zoekt S o m b a r t het beslissende moment voor de vervulling van de voorwaarde, die de kapitalistische onderneming kan doen slagen: aanzienlijk kapitaalbezit bij de handelende subjecten. Die conditie trad in vervulling door de opeenhooping van de inkomsten uit het grondbezit; uit de geaccumuleerde grondrente ontstaan de vermogens. Door de uitbreiding der steden stijgt de vraag naar grond, de stedelijke grondrente gaat omhoog en levert den grondeigenaars aanzienlijke bate op. Eerst worden de gelden door aankoop van nieuwe landerijen vruchtdragend belegd, maar zóó snel wast het vermogen, dat hernieuwde rijkdom intreedt en dan worden handelszaken in het groot gedreven, dan vangt het kapitalisme aan. Van handel en bedrijf in vroegere periode wordt het ontstaan der groote kapitalen losgemaakt — de geboorte van het kapitalisme wortelt niet in de middeleeuwsche productie. Geschiedkundige onderzoekingen hebben aangetoond, dat in deze leer meer de stoute vinding dan de getrouwe belichting van de werkelijkheid valt te prijzen. Vrij algemeen is de theorie van de geaccumuleerde grondrente veroordeeld en vooral S t r i e d e r heeft door zijn Zur Genesis des modernen Kapitalistnus *) sterk bestrijdingsmateriaal geleverd. Eene uitvoerige bronnenstudie doet zien, hoe b. v. in Augsburg, de economisch meest beduidende stad van Duitschland bij het einde der middeleeuwen, geen sprake is van eene talrijke klasse rijke stedelijke grondbezitters, wier intrede in den kring van den industrieelen en commercieelen ondernemersstand eene omwento- x) De volledige titel van dit belangrijke werk is: Zur Genesis des modernen Kapitalismus. Forschunge zur Entstehung der grossen bürgerlichen Kapitalvermogen am Ausgange des M i 11 e 1 ai 11 e r s und zu Beginn der Neuzeit, zunachst in Augsburg, Leipzig, 1904. litig brengt in het gevolgde bedrijfssysteem. Voor zoover een uitbreiding der handelaars en bedrijfsleiders valt waar te nemen, is die niet te danken aan het feit, dat de grondeigenaren de kapitalen, die ze door opeenhooping van grondrente verzameld hadden, in nieuw bedrijf vruchtdragend zochten te beleggen. Veeleer wordt de overgang veroorzaakt door de verslechtering van de bestaansvoorwaarden dezer patriciërs, die door commercieele en industrieele werkzaamheden hunne maatschappelijke positie pogen te verbeteren. Nooit echter kan uit dien overgang een nieuwe opbloei van het bedrijfsleven door ongemeenen kapitaaltoevoer worden verklaard. Niet alleen in Augsburg, alom ontmoeten wij gansche reeksen handelsgrootheden, niet gerecruteerd uit den landadel, doch voortgekomen uit de kringen van handwerk en handel. In en door handwerk en handel worden de groote vermogens, gedurende een proces van eeuwen, vóór den nieuwen tijd, geschapen. Door den handel vooral: „lm Anfang war der Handel, heisst es für die Qeschichte des modernen Kapitalismus nach wie vor." Deze misvatting van S o m b a r t betreft niet een accidenteel punt. Immers zijn werk is gebouwd op de stelling, dat tusschen de oude handwerksproductie en het kapitalisme geenerlei gemeenschap bestaat; blijkt nu zijn afleiding van het „Urkapital" eene historische dwaling, blijkt dat kapitaal in en door de middeleeuwsche productie geboren, dan valt de basis weg, dan spreekt duidelijk het gekunstelde van de antithese, die hij tusschen nieuwen tijd en vroegere periode trekt.') Vergelijk vooral de belangrijke kritiek van Delbrück in Preussische J a h r "b ü c h e r, band 123, bldz. 333 en vlg., en van Von Below in Historische Zeitschrift, band 91, bldz. 432 en vlg. P o h 1 e is een der weinigen, die voor de theorie der geaccumuleerde grondrente sympathie koestert (Jahrbücher für Natio- Van het gekunstelde spreekt de gang der historie. Het derde deel van Pirenne's standaardwerk Histoire de Belgique1) leert in magistrale schets, hoe veel vroeger en gansch anders, dan Sombart verhaalt, het kapitalisme in Zuid-Nederlands handelssteden tot rijke ontwikkeling kwam. In Italië stelt een machtig kapitaalbezit in de 12e eeuw reeds tot een schitterend bedrijfsleven in staat, dat in niet mindere mate dan het tegenwoordige kapitalistisch mag heeten. Van de oudheid werd tot hiertoe gezwegen. Veel is over het economisch karakter der antieke wereld gestreden en in eend breede, interessante studie heeft S a 1 v i o 1 i2) de vraag naar haar kapitalistisch gehalte onderzocht, waarbij hij kwam tot deze conclusie: „Ce qui précisément différence 1'économie antique de 1 économie moderne, les sociétés anciennes des sociétés nouvelles, c'est Ie capitalisme, 1'épine dorsale des états modernes". Die conclusie wordt verre van algemeen aanvaard en de theorie, door Rodbertus en Bücher3) voorgestaan, als ware de oudheid de periode van de „Oikenwirtschaft", van de gesloten familie-huishouding, heeft zich ongetwijfeld tegen de scherpe kritiek niet weten te handhaven. Uit verschillenden hoek, met verrassend materiaal is de be- ji a 1 ö Ik o |n o lm 'i ,e und St.atistik, 3e Folge, band 26 bldz. 356 en vlg. ') Brussel, 1907, ibldz. 213 en vlg. Van veel belang is van denzelfen schrijver Les anciennes démocra|ties des Pays-Bas Parijs, 1910. ' i/? L! "P'tall6me dans le monde antique, uit het Ital. vertaald door A. Bonnet, Parijs, 1906. ») Het boek van Bücher, Die En'tstehung der Volks- w i r t s c h a f t is algemeen bekend; minder vermaard zijn de opstellen van Rodbertus, Un t e r s u c h u n gen auf dem Gebiete der Nationaloekonomie des klassischen Alter- thums m Jahrbücher für Nafionalökonomie und strijding gekomen. Ruhland1) getroostte zich veel arbeid voor de verdediging van het denkbeeld, dat de bakermat van het kapitalisme in het Oosten moet worden gezocht; in het ArabischIslamietisch rijk ligt de aanvang der kapitalistische huishouding — daar leidden veroveringen en rooftochten, verkeerspolitiek en handelsonderneming van vele kalifaten tot een hoogst ontwikkelde, door en door kapitalistische huishouding. Veel invloed ging van hem niet uit. Wel is die geoefend door den grooten kenner der oudheid E d u a r d M e y e r,2) en deze juist heeft, sterker dan eenig ander, het kapitalistischkarakter der oudheid op goede gronden staande gehouden, de leer van de „oikos autarkès" verworpen en het milieu van Rome, van af de laatste tijden der republiek, als eene bij uitstek kapitalistische sfeer geteekend. Voor economischen kring heeft Qer1 i c h in zijn Geschichte und Theorie des Kapitalismus8) deze en andere gegevens op zoodanige wijze verwerkt, dat hij komt tot het resultaat: „Die gegenwartige Wirtschaft, die wir die kapitalistische nennen, ist wesensgleich mit der Vergangenheit. Beider Ziel ist das Streben nach grösstmöglichem Gewinn. Beider Methode ist, die einzelnen Massnahmen so zu treffen, dass sie das Ziel in möglichst vollkommener Weise erreichen, das heisst so zweckmassig als möglich zu wirtschaften." In zijn zucht om de analogieën tusschen onze periode en de oudheid sterk sprekend te doen zijn, moge EduardMeyer hebben overdreven bij zijn voorstelling van het antieke tijdperk 1) Zie System der politischen Oekonomie, band 2, Berlijn, 1906. 2) Vergelijk Die wirtschaftliche Entwickelung dies Altertums in Jahrbücher f ü r Nationalökonomie und Statistik, 3e Folge, 9'e band, bldz. 696 en vlg. Zie ook Paul Ouiraud, Études économiques sur 1'anti quité, Pa¬ rijs, 1905, bldz. 77 en vlg. 3) München en Leipzig, 1913. De aangehaalde plaats vindt men op bldz. 387. als een kapitalistische periode „fin de siècle", en met name de veel gecritiseerde gelijkstelling van liet „ergasterion" en zijn werkers met onze fabriek en fabrieksarbeiders moge niet zijn te aanvaarden — vast staat, dat groote periodes der antieke geschiedenis een sterk „kapitalistisch" karakter dragen. Wie hieraan nog mocht twijfelen, bestudeere de meesterlijke verhandeling Agrargeschichte im Altertum, door MaxWeberin het Handwörterbuch der Staatswissenschaften') geplaatst. Daar is verschil in den vorm van het kapitaalbezit en dit bracht Liefmann2) er toe, de economische geschiedenis te verdeelen in de perioden van Natural- oder Sac/zkapitalismus, Ge/rfkapitalismus en E/feètenkapitalismus. Daar is verschil in de wijze, waarop het kapitaal zijn medewerking verleent, maar die kiachtige medewerking valt niet slechts in den nieuwen tijd, doch ook in oudheid en middeleeuwen te constateeren. Klachten over kapitalistische onderdrukking worden ook dan vernomen, ) het groot-grondbezit riep ver reikende gevolgen in het leven, de handel bereikte ongekende hoogte, de manipulaties der handelaren wekten sterken weerzin — denk aan L u t h e r. De woelingen der mijnwerkers veroorzaakten zorg, over monopolies en syndicaten wordt gehandeld, kartels en trusts zijn aireede in opkomst, keizer Z e n o reeds vaardigde zijn wet uit De monopoliis et de conventu negot'uitorum illicito vel artificum ergolaborumque nee non batneatorum prohibitis illi- Band 1, s. v. Agrargeschichte. ) Beteiligungs- und Finanzierungsgesellschaf. ten. E i n e Studie über den modernen Kapitalismus und das Effektenwesen in Qeutschland, den V e remig-ten Staaten, der Stchweiz, England, Frankreich und Belgien, 2e druk, Jena, 1913,. Voor ons onderwerp zijn de inleidende beschouwingen in het eerste hoofdstuk van veel belang. 3) Goed wordt hierop gewezen bij S t r i e d e r, Studiën z u r Qeschichte der kapitalistischen Organisationstormen, München en Leipzig, 1914, bldz. 156 en vlg. citisque pactionibus. „Zoodat er niets nieuws is onder de zon" — is ook hier de vrucht van alle overpeinzing. Van geheel anderen aard is eene vierde bedenking, die tegen het op den voorgrond schuiven van het begrip kapitalisme moet worden ingebracht. Onbetwistbaar toch wordt met het bezigen van dezen term bedoeld het kapitaalbezit als een praedomineerenden factor voor te stellen, die allen anderen invloed overschaduwt, die met name de ondernemersfunctie naar den achtergrond schuift. De overbodigheid van des ondernemers werkzaamheid w?s dan ook een leerstuk van Marx en het socialisme, hetwelk in het fiasco van de productieve coöperatie zijn vernietigende tegenspraak heeft gevonden. De wassende, beslissende macht van het kapitaal tegenover de verdwijnende beduidenis van den ondernemer-dat is de gedachte, die gemeenlijk in „kapitalisme-' wordt gelegd, en op dien grond mee wordt het epitheton „kapitalistisch" voor onze productiewijze eene bij uitstek passende benaming geacht. Eene verkeerde gedachte is het, want veelbeteekenend is des ondernemers werkzaamheid.1) Gewichtvolle functies worden door hem verricht: hij vorscht uit, waar met kans op welslagen een voortbrengingsproces kan worden aangevangen, tracht anderen voor zijn zaak te winnen, streeft naar de technische volmaking van het bedrijf, legt op goede arbeidskrachten beslag, zoekt in beleidvolle arbeidsverdeeling heil, deelt ieder de hem passende taak toe, gaat op verovering uit, speurt naar middelen om het afzetgebied te vergrooten. De meerdere of mindere opgewektheid van den ondernemingsgeest bepaalt den bloei der volkswelvaart. !) Zie mijn Voorlezingen over de economie, deel 2, Utrecht, 1914, bldz. 202 en vlg. Door die wakkere ondernemings-energie groeit liet kapitaal, zet de onderneming zich uit, en onder des leiders bestier wordt op nieuwe expansie gezonnen. De zaakrijke verhandelingen van Richard Ehrenberg1) toonen treffend aan, hoe in de persoonlijke eigenschappen van den ondernemer het zwaartepunt van de onderneming gelegen is. De hooge vlucht van K r u p p's werken strengelt zich onverbrekelijk vast aan de sterke leidende persoonlijkheden van de leden van het geslacht K r u p p, organisatoren in grooten stijl. De ontwikkelingsgang van Siemens en Halske groepeert zich om den vernuftigen Werner Siemens, den ontdekker en stoeren werker. Onwaar is het beweren, dat thans het kapitaal en niet de individueele persoonlijkheid den gang van het voortbrengingsproces bepaalt. Gewezen wordt op de sterke toename der naamlooze vennootschappen, waardoor de ondernemingspersoonlijkheid haar beteekenis heeft ingeboet en zich geheel in de massa der aandeelhouders heeft vervluchtigd. Het keurig geschrift van Kurt Wiedenfeld2) levert daartegen een overtuigend protest. Zeer wel kan de losmaking der onderneming van de kapitaalkracht van den enkelen kapitalist, de verbreeding der basis van werkzaamheden, de vermindering van het persoonlijk risico gepaard gaan met het wassen der persoonlijkheid. Eigen kapitaalbezit moet niet uitsluitend den grondslag vormen, waarop de ondernemer werkt. Het vijandelijk centenaarsgewicht van diep-ingrijpend risico, dat op den handelende alleen neerkomt en het initiatief drukt, wordt daardoor weggenomen. Bovendien, voor de richtige J) Sombart's werk leidde Ehrenberg tot eene reeks verhandelingen over Das Wesen der neuzeitlichen U mfernehmung, aangevangen in T h ii n e n-A rchiv, Organ für exakfe: W ii r t is !C h a f ts f o.rs c h u n g, band 1, 1906, bldz. 34 en vlg. 2) Das persönliche im modernen Unterne'hmert u m, Leipzig, 1911. > organisatie der onderneming is meer dan voorheen beperking van eigen bemoeienis met onderdeelen, juiste keuze van medearbeiders, alomvattende kijk op het geheel ver&ischt. De psychologische gesteldheid van den ondernemer is van overwegende beduidenis — en in het gebruik, thans van den term kapitalisme gemaakt, komt die beteekenis niet tot haar recht. En eindelijk betreft onze vijfde opmerking een waarschuwing tegen het leggen van een te nauw verband tusschen het kapitalisme en het Calvinisme. De voorstelling van hen, die het kapitalisme opvatten als een verschijnsel van den nieuwen tijd, vindt steun in de geschiedbeschouwing, die voor de verklaring van den „kapitalistischen geest" naar het Calvinisme teruggrijpt en van een onmiskenbaar parallelisme tusschen beide gewaagt. Max Weber heeft in zijne opzienbarende studiën over Die protestantische Ethik uncl der „Geist" des Kapitalismus J) dien samenhang verdedigd. Hij werd getroffen door het feit, dat de beroepsstatistieken in Duitschland aantoonen, hoe percentsgewijze weinig katholieken aan het moderne bedrijfsleven deelnemen. Een verschijnsel, te meer opvallend, daar godsdienstige minderheden, die zich overheerscht gevoelen, doordien slechts weinige politieke ambten voor haar aanhangers openstaan, zich gemeenlijk bijzonder krachtig aan de economische actie wijden. Het onderzoek naar de beginselen, welke uit de levensbeschouwing der onderschei- x) In Archiv f ü r Sozialwissenschaft und Sozialpolitik, bandl 20, bldz. 1 en vlg., en band 21, bldz. 1 en vlg. Naar aanleiding van de scherpe kritiek, door R a c h f a h 1 geoefend in de Internationale Woch.enschrift, verscheen in Archiv, band 30, bldz). 176 en vgtf., Antikritis'ches z u m „O e i s t" des Kapitalismus, terwijl het verweer wordt voortgezet in Antikritisches Schlusswort zum „Geist des Kapita1 i s m u s", in Archiv, band 31, bldz. 551 en vlg. dene godsdienstige stroomingen voor het economisch leven voortvloeien, leidde hem tot het proclameeren van het Calvinisme als den vruchtbaren bodem, waarin de kapitalistische geest wortel schoot en opbloeide. Niet in dien zin, alsof de kapitalistische orde uitsluitend uit religieuze motieven mag worden verklaard, maar wel aldus,' dat, zoo de objectieve factoren, voor het bestaan vereischt, niet ontbreken, de verspreiding der calvinistische beginselen den wasdom van het kapitalisme ongemeen bevordert. De geest van het kapitalisme trekt zijn levenssappen uit den calvinistischen wortel. Welke nu is de geest van het kapitalisme? Het geld verdienen om geld te verdienen, het plichtmatig zich wijden aan het als „Selbstzweck" gedachte belang om het vermogen te vergrooten. De gedachte aan een beroepsplicht — dat is het constitutieve element van de sociale ethiek van het kapitalisme. De „auri sacra fames" is niet nieuw, doch wel nieuw is de weerstand tegen het traditionalisme, tegen de neiging om de economische werkzaamheden niet verder uit te strekken dan voor dekking der traditioneele behoeften noodzakelijk is. De kracht tot dien weerstand werd gevonden in de beroeps-idee der calvinistische ascese, die inscherpte het gevoel van verantwoordelijkheid om tot Gods roem den rijkdom ongerept te bewaren en door rusteloozen arbeid te vermeerderen. In dat saamgaan van daad en ontzegging, van energieke arbeidzaamheid en verloochenende zelfbeheersching ligt het wezen van den kapitalistischen geest, ligt het wezen ook van de calvinistische beroeps-ethiek. Na W e b e r's verhandelingen werd door meerderen aan de enge relatie van Calvinisme en kapitalisme aandacht geschon^en- Gun n i n g h a m schreef naar aanleiding van diens studiën zijn Christianity and economie science,') waarin een hoofdstuk over Calvinism and Capital, gebouwd op deze cen- !) Londen, 1914, bldz. 58 en vlg trale gedachte: „Calvinism is a form of christianity which gave its sanction to the free exercise of the commercial spirit and to the capitalist organisation of industry." Warm vooral is de waardeering, die in dit opzicht het Calvinisme ten deel viel in het boek van Ernst T roeltsch, Die Soziallehren der christlichen Kirchen und Gruwen.') In breede schets ontwikkelt hij de vruchtdragende gedachten, die in het Calvinisme liggen voor de ontwikkeling van het economisch leven: „Der Qott Calvins kann sich nicht bloss in reiner Lehre offenbaren, sondern muss auch seine handelnde und schaffende Willensnatur kundgeben." „Aber wie ihm nicht die Seligkeit der Kreatur, sondern die Ehre Gottes im Zentrum steht, so ist auch die Verherrlichung Qottes im Handeln die eigentliche Probe der individuell-persönlichen Echtheit der Religion." „Nicht demütige Selbstaufgebung gegenüber Oott und liebevolle Selbstaufgebung gegenüber den Nachsten, sondern starkste Empfindutig persönlichen Wertes, das Hochgefühl einer göttlichen Mission in der Welt, einer gnadenvollen Bevorzügung von Tausenden und eine unermessliche Verantwortung erfüllen die Seele des Menschen, der völlig einsam und in sich selbst die ihn erwahlende Qnadenwirkung empfindet und betatigt. „Es ist die einzige Form ohristlicher Soziallehren, die die Qrundlagen der modernen Wirtschaft allgemein akzeptiert, und zwar nicht, weil hier „grössere Einsicht" in das Wesen der wirtschaftlichen Vorgange erreicht worden ware, sondern weil hier die hyperidealistischen und spiritualistischen Hemmungen im ethischen Qrundgedanken weggefallen sind, die sonst diese Entwicklung verhindert oder zurückgehalten haben, weil vielmehr statt dessen geradezu fördernde Krafte in der reformierten Ethik enthalten sind." In gelijken zin uit zich ArthurSalzin zijne fijne en diep- l) Tübingen, 1912, bldz. 605 en vlg. zinnige studie Zur Geschichte der Rerufsidee *): „Erst dem Calvinismus gelang es, dem neuen Lebensstil, den das kapitalistische Wirtschaftssystem forderte und hervorbracht, die religiöse Weihe zu geben, ihn mit dem Schimmer der Verklaruns,' zu umspinnen, so dass diese Lebensordnung nun nicht mehr als das Reich des Antichrist, als ein Herabziehen in teufliches Tun erschien (wie sie noch Dante z. B. gesehen oder mehr geahnt hatte), sondern als gottwohlgefallig, ja als höchste sittliche gottgewollte Pflicht. Damit aber wurde, wie ich glaube, zum ersten Male in der Weltgeschichte von einer, ja von der höchsten geistigen Potenz, der Religion und der in ihr fundierten Ethik, ja! gesagt zur Wirtschaft und ihrem Reich und die Menschheit, die bis dahin wie im Dunkel und sündig, beladen mit dem Erbfluch ihr irdisches Geschaft betrieben hatte, von einem tausendjahrigen Drucke, der auf ihr lastete, befreit." Gewezen zou wijders kunnen worden op de uitspraak van Go the in: „Wer den Spuren kapitalistischer Entwicklung nachgeht, in welchem Lande Europas es auch sei, immer wird sich dieselbe Tatsache aufdrangen: die calvinistische Diaspora ist zugleich die Pflanzschule der Kapitalwirtschaft. Die Spanier drückten sich mit bitterer Resignation dahii> aus: die Ketzerei befördert den Handelsgeist." 2) Merkwaardig vooral is de breede inleiding, die Von S c h u 1 z e—G a e v p r n i t z geeft in zijn Britischer Imperialismus und englischer Freihandel zu Beginn des zwanzigsten Jahrhunderts,3) waarin de factoren worden ontleed, die Engelands machtspositie verklaren. Onder die factoren wordt scherp be- 1) Opgenomen in Archiv für Sozialwissenschaft und Soz i al p o 1 i t ijk, band 37, bldz. 380 en vlg. De aangehaalde plaats vindt men op bldz 410. 2) Ontleend aan het interessante artikel Kapitalismus u n dl Prottestantismus van Ferdinand Jacob Schmidt in Preus sis che J a!hr"b ü ch e r, band 122, bldz. 189 en vlg. 3) 2e druk, München en Leipzig, 1915, bldz. 9 en vlg. licht de „geistige Pragung", die het Engelsche volk door de Reformatie ontving: , .Grundlage alles anderen war die Zertriimmerung des Traditionalismus im weitesten Sinne des Wortes. So lange Priester und Kirche den Menschen in religiöser Unmündigkeit hielten, so lange war er auch bereit, in wirtschaftlichen Dingen der Sitte und Autoritat wahllos zu folgen, so lange steckte der neuzeitige self made man in den Kinderschuhen. Es musste ein einschneidender Bruch mit der Vergangenheit, eine grosse geistige Erschütterung vollzogen sein, urn den Menschen zu wirtschaftlicher Selbsthilfe und Selbstverantwortlichkeit zu erwecken, um den Boden zu bereiten, auf dem der „kapitalistische Geist" erblühte. Dieser kapitalistische Qeist war dann ein wirtschaftliches und politisches Machtmittel ersten Ranges." „Altersgeheiligte Traditionen und Autoritaten liegen tief unter jenen einsamen Höhen, auf denen der Calvinist, losgelöst von allen menschlichen Banden, seinem Gott allein gegenübersteht. Wer weder vom Prediger, noch vom Sakrament Hilfe erwartet, wer die Bibel auf eigene Verantwortung auslegt, wer sich nicht auf Menschen verlasst und sélbst die Freundschaft als Kreaturvergötterung beargwöhnt, der steht.auf der Schwelle auch der wirtschaftlichen Selbstbestimmung." Het aangehaalde is voldoende om te overtuigen, dat W eb e r met zijne beschouwingen — al vonden ze ook ernstige critiek ') — in niet zoo kleinen kring school heeft gemaakt. Behalve op de reeds genoemde bestrijding van R ach fa lil, wijzen wij op de verhandeling van H. KarlFischer, Kritische Bei trage zu Prof. M. Webers Abhandlung: Die p.rotestantische Ethik und der Geist des Kapfitalismus in Archiv für Sozialwi s se n schaft ui-nd S o z i a 1 p o 1 it i k, band 25, bldz. 232 en vlg. Hij bestrijdt dcni parallellen samenhang tusschen calvinistische confessie en kapitalistische ontwikkeling met de verwijzing naar Genua, Florence, Venetië, het huis der Fugger, die doen zien, hoe in de middeleeuwen kapitalistische geest en katholi. Ongetwijfeld oefende dan ook C a 1 v ij u's optreden grooten invloed op de gestalte van het economisch leven en werd daardoor ruim baan gemaakt voor de gezonde ontplooiing van het welvaartsstreven. Twee punten vooral trekken de opmerkzaamheid, fn de eerste plaats moet hoog worden aangeslagen de principieele bestrijding van het renteverbod, door Calvijn geleverd,1) want in dat verbod lag een ernstige belemmering, waarmee kerk en staat het maatschappelijk bedrijfsleven drukten. Onwaar zijn de verschillende pogingen, met name uit het Roomsch-Katholieke kamp afkomstig, om dien tegenwerkenden invloed van het renteverbod als gering voor te stellen. Onwaar is de leer van hen, die het bestaan van een absoluut renteverbod loochenen, beweren, dat de kerk nimmer de rente heeft veroordeeld om redenen aan de rente zelve ontleend, maar dat het verbod slechts werd gehandhaafd in een tijd, toen liet geld nog niet productief was en de economische toestanden de gelijkstelling van rente en woeker billijkten. Onwaar is de stelling, onlangs door Franz Keiler verdedigd in Unternehmung und Mehrwert, dat het verbod alleen op cisme gepaard gaan; de katholieke streken van den Nederrijn zijn hoofdzetel van kapitalistisch ondernemingsleven; in het katholieke België is ihet kapitalisme sterker ontwikkeld dan in het protestantsche Holland; in Italië bestaan groote verschillen in de kapitalistische ontwikkeling, niettegenstaande alle deelen van dit land gelijkelijk katholiek zijn. Op bldz. 234 en vlg. antwoordt Weber op deze beschouwingen met Kritische Bemerk ungen zu den vorstehenden „Kr i t i s>c h en Be it ragen". Eene interessante weerlegging van Weber geeft ook Heinrich Pesch in Lefirbuch der Nationalökonomie, deel 2, Freiburg im Breisgau, 1909, bldz. 677 en vlg. ') Zie uitvoeriger behandeling in mijn Voorlezingen over de economie, deel 3, Utrecht, 1915, bldz. 281 en vlg" het verbruikscrediet zag en ongemoeid liet het leenen voor productieve doeleinden. Een absoluut renteverbod, dat op principieele gronden alle rente verwerpelijk achtte, misvormde het economisch leven en riep allerhande gedrochtelijke instituten in het leven. De opheffing van dat verbod beduidt een sterken vooruitgang. Merkwaardig is de verklaring van Strieder1) over de redenen, die dit verbod ten val brachten. Hij erkent, dat de woekerleer en de daarmee gepaard gaande theorie van het justum pretium de ontwikkeling van den kapitalistischen geest hebben tegengehouden. Die tegenstand nu werd gebroken, doordien kerk en staat, de beide machten, welke theoretisch alle rente veroordeelden, in de practijk den kapitalistischen koopman niet konden missen. Eene wonderlijke speling der historie noemt hij het, dat niets de verbreiding van de krediet-huishouding van het kapitalisme meer heeft bevorderd dan het Pausdom, het machtigste instituut, dat zich in dogmatische uitspraken onverzoenlijk tegen de rente keerde. Door haar toenemende administratie en wassende wereldmacht-politiek werd de Roomsche curie al meer gedwongen tot een nauwsluitend systeem van belastingen. Voor de verzending van deze belastingen, voor voorschotten op deze heffingen konden de Paus en de geestelijken den kapitalistischen koopman van de Italiaansche steden niet missen. Hiertoe treden zij met den handelsstand in contact, terwijl zij zich eveneens tot dezen wenden om het geld in deposito te geven en rentegevend te beleggen. Een gelijke ontwikkelingsgang valt, volgens Strieder, bij den staat te ontwaren. De uitbreiding van de staatstaak, de veelvuldige oorlogen wekten eene sterke behoefte aan geld. Zoo- !) In zijn verhandeling Kirche, Staat und Frühkapitali sinus, opgenomen in Studiën zur Geschichte kapitalistisch er Organisationsformen, München en Leipzig, 1914, bldz. 53 en vlg. lang de Joden en de buitenlandsche geldwisselaars, de Lombarden en Kawertschen, in den geldnood konden voorzien, bestond tusschen theorie en practijk nog geen schrille tegenspraak; maar toen uit deze bronnen niet langer genoeg toevloeide, moest naar andere hulp worden omgezien. De practische behoeften van staat en kerk botsten met het starre rentedogma en hierdoor werden allerhande organisatievormen geschapen, die practisch het renteverbod uitholden. Hoe gewichtig ook de verkeerseischen waren, toch moet niet in deze het hoofdmoment worden gezien, dat bevrijding van den knellenden band bewerkte. Niet mag worden toegegeven aan de valsche gedachte, alsof in geding is de vraag, of kerk en staat, wanneer zich op zeker tijdstip daaraan de behoefte openbaarde, vrijwillig hebben mogelijk gemaakt, dat het geld op de eene of andere wijze productief kon worden belegd. Dat juist was het onwaarachtige in de positie, dat bij te scherpe veroordeeling van de rente overeenkomsten werden gesanctionneer ', die, zoo al niet formeel, dan toch materieel, lijnrecht tegen het renteverbod indruischten. Het verlossende woord werd gesproken door C a 1 v ij n, die met zijn ruiterlijk opkomen voor volle bevrediging van het naar rente zoekend kapitaal waarheid en gerechtigheid wederom als onmisbare factoren voor het maatschappelijk leven in eere herstelde. Moest het opkomen voor het goed recht der rente den opbloei van het voortbrengingsleven bevorderen, niet minder krachtige prikkel tot economische werkzaamheid ging uit van de hooge opvatting omtrent het maatschappelijk beroep, door het Calvinisme verbreid. Bij L u t h e r komt de beroeps-idee nog niet tot volle ontwikkeling; voor hem is het beroep iets, dat de mensch, als middel om in zijn levensonderhoud te voorzien, als goddelijke beschikking moet aanvaarden. Voor C a 1 v ij n evenwel is het een instrument om in de wereld tot verheerlijking van Gods naam werkzaam te wezen. Tegen de tweeërlei moraal in de leer van consilia en praecepta richtte hij zich onvoorwaardelijk; de christelijke volmaaktheid moet niet worden gezocht buiten, maar binnen de grenzen van het menschelijk beroep.1) Het „bij de gratie Gods" werd aldus de machtspreuk, welke de uitoefening van alle menschelijk beroep sierde. Al wordt zoo grif toegegeven, dat met de kosmologische beschouwing van het Calvinisme een levenwekkend beginsel werd beleden, dat ook op de economische verschijnselen vervormend moest inwerken, toch is de wijze, waarop door W e b e r de !) Wonderlijk is de wijze, waarop dit geconstrueerd wordt door Fuchs, Der Geist der bürgerlic h-k apitalistischen Gesellschaft, München en Berlijn, 1914. Met W e b e r erkent hij de levendige bemoeiingen met het bedrijfsleven, door het Calvinisme gewdkt, maar de oorzaak van dit verschijnsel zoekt hij in het feit, dat de calvinistische geloovigen dit drukke doen begeerden als verdoovingsrniddel voor anders ondraaglijke zielepijn. „Die calvinistischen Seelsorger pflegten namlich ihren Schaflein, die ,sich um Hilfe in diesen Gewissensnöten an sie wandten, in der Hauptsache zwei Ratsehlage zu erteilen. Einmal empfahlen sie dem Betreffenden, sich einfach für erwahlt zu halten, da ja Zweifel daran schon unzulanglichen Glauben und mithin mangelnde Wirkung der Gnade verrate. Damlit derselbe nun aber dieses Glaubens wie der eigenen Erwahlung auch gewiss werde, scharften sie ihm des weiteren rastlose Berufsarbeit als ein vorzügliches Mittel ein, um den Zweifel zu verjagen un|d die Sicherheit des Gnadenstandes zu erlangen." „Diese in Werken sich aussernde Olaubensgnade und ebenso dieses Beweisen des Glaubens mittels trefflicher sozialer Leistungen war ein Fort von Qott und ebenso ein Fort von sich selbst." „Die Forderung rastloser Berufsarbeit zu Gottes Ehire ist eben, wie schon erwahnt, ein Ausweg, eine Ablenkung aus sdhweren Gewissensnöten gewesen, ein Ventil für den unter unertraglichem Drucke stehenden calvinistischen Glaubigen, art sich ein völlig irrationales, durchaus nicht in der Konsequenz des calvinistischen Gottesbegriffs und des aus ihm entspringenden Pradestinationsdögma liegendes Moment." Fuchs geeft in het voorwoord de niet-overbodige mededeeling, dat hij twaalf jaren lang over zijn onderwerp heeft gedacht er» zich even langen tijd heeft beziggehouden met het verzamelen van materiaal. band tussclien kapitalisme en Calvinisme wordt gelegd, niet zonder bedenking. Min juist achten wij de wijze, waarop hij, liet Calvinisme als een der hoofdvormen van het ascetisme beschouwend, op den ascetischen grondtrek, als de beslissende kracht, die aan het economisch leven stuur geeft, den nadruk legt. Veel sterker moet op den voorgrond worden gesteld de erkenning van Qods Onbeperkte souvereiniteit, die, met de eere Gods, de norm aller normen, als leidend motief, wondere krachtsontplooiing in het voortbrengingsproces moet bewerken. Onaannemelijk is ook de poging om den „kapitalistischen geest", door het Calvinisme verwekt, aan te dienen als eene gansch nieuwe zielsgesteldheid, welke geen wezenlijke gemeenschap vertoont met die uit vroegere periodes. De zucht om het kapitalisme aan te merken als een maatschappijvorm van den modernen tijd, verklaart de gekunstelde voorstelling, die hier èn van het kapitalisme èn van den kapitalistischen geest wordt gegeven. Bovenal oordeelen wij den nauwen band, door W e b e r gelegd, gevaarlijk, wijl aldus het misverstand moet worden gevoed, alsof uit het calvinistisch beginsel voortvloeit de ontwikkelingsgang van de moderne, kapitalistische productiewijze. Meer dan een misverstand is dit niet. Wel kan en moet worden staande gehouden, dat de calvinistische belijdenis aandrijft tot een krachtdadig ijveren voor de stoffelijke welvaart, tot verheffing van het economisch leven; doch de bewering, dat de reformatorische beginselen van C a 1 v ij n de ethische ruggegraat vormen voor de openbaringen van het huidig voortbrengingsstelsel, mist redelijken grond. Veeleer past de erkentenis, dat veel in het huidig gebeuren sterke afwijking vertoont van hetgeen fundamenteel beginsel van het Calvinisme is, dat tusschen „calvinistische" en „kapitalistische'' geest in menig stuk een scherpe tegenstelling zich openbaart. Van de doordringende kracht van hetgeen als het constitu- invloed van de marxistische leer is dit begrip onnatuurlijk toegespitst, terwijl toch het wezen der bestaande orde door de aanduiding „kapitalistisch" geenszins wordt gepeild. De kentering in de houding van het socialisme wijst op de onjuiste waardeschatting van het kapitalisme. Voorts is verwerpelijk de scherpe tegenstelling getrokken tusschen heden en verleden. Ongetwijfeld heeft de hooge vlucht der techniek, de veranderde ideeënrichting, de rijkere differentiatie aan het huidig economisch leven eene veel meer gecompliceerde gestalte gegeven, die afwijkt van wat vroeger bestond, maar niettemin is „kapitalistisch" het passend epitheton ook voor vroegere perioden. Voor zoover dan toch de tegenwoordige phase als bij uitstek kapitalistisch wordt betiteld, wijl kapitaalbezit ondernemerswerkzaamheid verdringt, moet tegen de geringschatting van de ondernemersfunctie worden gewaarschuwd. En eindelijk behoort tegenover het nauw verband, tusschen Calvinisme en kapitalisme gelegd, op het schril contra: t tusschen calvinistisch beginsel en menigen trek in onze maatschappelijke orde de opmerkzaamheid te worden gericht. Dit laatste niet in dien zin alsof de christelijke levensbeschouwing eischt principieel verzet tegen de kapitalistische productiewijze. Een opgewekt pogen om door hervormingen oneffenheden te verzachten, moet gepaard gaan met dankbaarheid voor menigen zegen, dien het huidig economisch systeem afwerpt. Onderscheidene feil ontsiert dan ook het optreden dergenen, die, in de kapitalistische productiewijze ziende de bron der ellende, het streven naar socialisatie der voortbrengingsmiddelen christenplicht achten en het „weg met het kapitalisme" als leuze aanheffen. Zoodanige leuze miskent de lessen der historie. Ons productiestelsel is de vrucht van eene eeuwenlange historische ontwikkeling, resultaat van diep gewortelde geestelijke en stoffelijke invloeden. Ontelbare aanvallen met afwisselend wapen- politischen Geistes') nog veel beslister dat overweldigende keerpunt in de economische geschiedenis voorspeld. Tegenspraak bleef niet achterwege en zij berust op soliederen grond dan de stellingen, waartegen zij zich richt. Naast de miskenning van de historie moet in de leuze, die wij wraakten, evenzeer worden afgekeurd het verkeerd beroep op de Heilige Schrift, want voor de stelling dat hier de particuliere eigendom der voortbrengingsmiddelen wordt veroordeeld, is geen afdoende grond aangevoerd. En eindelijk strijdt dergelijk anathema tegen het kapitalisme met den geest van Qods Woord. Dat leert hoe zondige belangentegenstelling in elk maatchappelijk systeem den vrede zullen verstoren, hoe het wereldgebeuren veel sterker dan door stoffelijke bezitsverhoudingen beheerscht wordt door geestelijke invloeden. Wie bestrijding van de kapitalistische productiewijze maakt tot grondslag van partijformatie, tot het centraal-dogma van zijn denken en werken, leeft in de materialistische sfeer, welke van het hedendaagsch socialisme het kenmerk is — en tegen dat materialisme staat onverbiddelijk Qods getuigenis. ') Berlijn, 1916, vooral bldz. 73 en -dg.