het geval van art. 342 al. 2 het onderzoek naar het vaderschap toe te laten. »Waar nu de strafwet het plegen van ontucht in meerdere gevallen strafbaar stelt en dus in meer gevallen een rechterlijk onderzoek omtrent gepleegde ontucht zal doen plaats hebben, zou het naar de meening van den ondergeteekende onlogisch en niet consequent zijn niet in al die gevallen gelijke bevoegdheid aan den rechter toe te kennen, om den schuldige tevens tot vader van het door het misdrijf verwekte kind te verklaren" (1). Door de Tweede Kamer werd genoemd artikel den 14den Maart 1884 zonder discussie aangenomen. Later eveneens door den anderen tak, niet der Wetgevende macht, maar deiVolksvertegenwoordiging, zonder dat het tot nadere opmerkingen aanleiding gaf. De inlichtingen, door den graaf van Hogendorp aan den commissaris-generaal Elout bij zijn terugkeer uit Indië in het laatst van 1819 verstrekt, deden dezen uitroepen: »dan blijven we Fransch!" (2) Zijn wij dit ook ten aanzien van het onderhavige punt gebleven, toch geldt dit niet van Nederland alleen. De heer Bérenger, die met drie zijner mede-leden den 16den Februari 1878 een wetsontwerp bij den Franschen Senaat indiende, strekkende om nog in meerdere gevallen onderzoek naar het vaderschap toe te laten, zeide, bij de behandeling van dat voorstel, den 8sten December 1883, voor zooverre Europa betrof: »A. 1'exception de la Belgique et de trois cantons de la Suisse, toutes les nations, grandes et petites, admettent soit la recherche, soit des exceptions si nombreuses a (1) Bijlagen, 1883—1884, no. 54 bl. 15. (2) Zie H a n (1 d. v. d. Eerste Kamer, 1885—1886, bl. 176. 1'interdiction de la recherche, qu'on pourrait les presenter comme favorables a notre proposition". (1) Deze uitspraak is niet geheel juist. Reeds gaat het zeker niet aan ons land te noemen onder die, waar tal van uitzonderingen op het verbod van onderzoek bestaan. Bovendien zijn van de landen waar de Fransche Code is ingevoerd, de volgende daaraan nog onderworpen: België. Luxemburg, Rijn-Pruisen, de Paltz en het kanton Génève (2). Eveneens bleef de Code van kracht in Russisch Polen en werd het onderzoek naar het vaderschap in het Groothertogdom Hessen verboden in het jaar 1821. \ oorts komt het Burgerlijk Wetboek van de Jonische eilanden van het jaar 1841 in de artt. 241 en 247 geheel met de artt. 334 en 340 C. N. overeen. Eveneens het Wetboek van Haïti van het jaar 1825 in de artt. 305 en 311. Het Wetboek van Rumenië van het jaar 1864 is in art. 307 en 308 gelijk aan art. 340 en 341 C N. De bepalingen omtrent de erkenning in art. 334-339 en 342 van laatstgemeld wetboek zijn echter weggevallen. Desniettemin is de inhoud van art. 62 C. N. overgenomen in art. 48. Het is dan ook betwist, of erkenning toegelaten is (3). Ook het Wetboek van Bolivia van het jaar 1843 laat onderzoek naar het vaderschap slechts bij schaking toe (art. 234 en 235). Erkenning is o. a. bij testament mogelijk. (1) Zie Go mp te rendu analvtique des séances du Sé nat. Session extraordinaire 1883, bl. 189. (2) In dit kanton is wel bij eene wet van 5 September 1874 de elfopvolging zeer ten gunste der natuurlijke kinderen gewijzigd. Zie Amiable, t. a. p., bl. 226. (3) Dit wetboek maakt geen onderscheid tusschen de natuurlijke kinderen, naar gelang zij al dan niet ook in overspel of bloedschande verwekt zijn. Ten opzichte der moeder erven natuurlijke kinderen geheel als wettige. Het Wetboek van hetZwitsersche kanton Tessino, dat aanvankelijk alle onderzoek naar het vaderschap verbood, vergunt dit sinds de herziening van 1882 in geval van schaking of verkrachting. In het kanton Vaud, waar vroeger het onderzoek naar het vaderschap geheel vrij was, is sedert de wet van 1 December 1855 de toestand deze. De erkenning kan geschieden in de geboorte-akte; in elk authentiek stuk, en voor den vrederechter. Voorts bepaalt art. 189 van het Burg. Wetboek: »I1 n'y a d'action en paternité que de la part de 1'enfant ou de ses descendants, et pour autant qu'elle est fondée sur une reconnaissance volontaire faite dans 1'une des formes p révues a 1'art iele 185." Uitzondering is daarop bij art. 190 gemaakt voor het geval van schaking en verkrachting (1). Het Wetboek van Servië staat sedert 1868 in dezelfde gevallen onderzoek naar het vaderschap toe. Insgelijks het Italiaansche Wetboek van 1865 (art. 189). Voorts bepaalt art. 181: »La reconnaissance d'un enfant natu- (1) Omtrent de gevolgen dier verandering voert Amiable, aan wien we deze opgaven ontleenen, t. a. p., bl. 233, een weinig gunstig getuigenis aan: „L'application de la nouvelle loi n'a pas été heureuse : les reconnaissances par le père sont devenues tres rares, tandis qu'auparavant pres de la moitié des enfants adjugés 1'étaient au père. Et comme ce sont ordinairement de pauvres ouvrières, des servantes, qui deviennent mères, el qu'elles n'ont pas de ressources, presque tous les enfants naturels sont désormais a la charge des communes et vivent misérablement. „Le nombre des naissances des enfants naturels a, en même temps, augmenté. „Avant 1855, on comptait annuellement un avortement ou infanticide sur 467 naissances; après 1855, il y en a un sur 424 naissances. Le nombre des enfants naturels morts-ne's s'est, du reste, accru". Volgens art. 181 van dit burgerlijk wetboek worden onder de wettige kinderen ook gerangschikt die, welke buiten huwelijk zijn geboren, indien er eene trouwbelofte is in bepaalden vorm, en het huwelijk niet gesloten is tengevolge van omstandigheden, onafhankeljjk van den wil van partijen. rel se fera dans son acte de naissance ou par un acte authentique antérieur ou postérieur a la naissance". (1) Daarnaast staat echter art. 193: sl'enfant naturel aura toujours action pour obtenir les aliments: 1°. Si la paternité ou la maternité résulte indirectement d'un jugement civil ou pénal; 2°. Si la paternité ou la maternité dérive d'un mariage déclaré nul; 3°. Si la paternité ou la maternité résulte d'une déclaration explicite faite par écrit par le père ou la mère." Het Wetboek van het Koninkrijk Sardinië van het jaar 1837 was ten opzichte van de gerechtelijke verklaring van het vaderschap ruimer dan het hedendaagsche Wetboek van Italië. Het liet die ook toe, zoo men een geschrift van iemand toonen kon, waarin deze erkent de vader te zijn, of waaruit blijkt, dat hij als vader het kind heeft verzorgd. Eene door den Koning van Italië den 2den April 1865 ingestelde rechtsgeleerde commissie, met opdracht om over de voorgestelde veranderingen advies uit te brengen, was eenparig vóór de oude regeling, gelijk zij in het Wetboek van Sardinië voorkwam. Eene commissie uit den Senaat stond echter daartegenover, aan wier zijde de Regeering zich schaarde, die daarop bij Koninklijk Besluit van 25 Juni 1865 het Wetboek afkondigde, gelijk dit thans bestaat. Het Wetboek van Monaco, schier geheel op Fransche leest geschoeid, laat ook alleen bij schaking en verkrachting onderzoek naar het vaderschap toe. Insgelijks het Wetboek van Uruguay van het jaar 1868 (art. 217), en dat van Venezuela van het jaar 1880 (art. 214). (1) Volgens de vertaling door den hoogleeraar Gandolfi van liet jaar 1868. De erkenning kan volgens beide wetgevingen ook bij testament geschieden. Eindelijk verwijzen wij nog naar het Wetboek van CostaRica van het jaar 1841, en naar dat van het kanton Neufchatel van het jaar 1854, die beiden zelfs de uitzondering van art. 340 C. N. missen, alsmede naar den toestand in Rusland en in Griekenland. In Rusland is, nu aan de Keizerlijke opdracht van 26 Mei 1882 tot het samenstellen van een Burgerlijk Wetboek nog niet is voldaan, de toestand deze. De natuurlijke kinderen van adel en burgerij kunnen noch erkend noch gewettigd worden. Die der burgerij kunnen echter worden geadopteerd, en daardoor aan wettige kinderen gelijkgesteld. Onder de plattelandsbevolking komt onwettigheid van geboorte minder voor, en heeft zij bovendien door het communaal systeem minder beteek enis in maatschappelijke gevolgen (1). In Griekenland is evenmin onderzoek naar het vaderschap mogelijk. Echter stemt het in 1874 laatstelijk herziene ontwerp van een Burg. Wetboek in dit punt met den C. N. overeen. Tegenover de tot dusver vermelde regelingen staan echter in grooter aantal andere wetgevingen, die onderzoek naar het vaderschap op ruimer schaal gedoogen. (1) Zie Ernest Lehr, Éléments de droit eivil russe, a°. 1877, bl. 79 en 431; Amiable, t. a. p., bl. '227. Deze neemt aldaar een getuigenis over, voorkomende in de Temps van 14 Nov. 1879, en aan dit blad uit Rusland gezonden. Daarin leest men: „Dans aucun cas, les enfants naturels ne peuvent prétendre il une portion quelconque dans la suecession de leurs parents. Ils sont sans familie, sans droit a 1'assistanoe alimentaire, a l'instruction; ce sont de véritables paiias qui semblent marqués pour la mort ou le crime. La mortalité des enfants trouvés est effrayante ; et les prisons sont souvent le seul asile oü ils peuvent atteindre; car ils s'y préparent par le vagabondage et ia mendicité. On demande que la loi garantisse a ces malheureux êtres un secours contre Tabandon et la barbarie. La recherche do la paternité est au bout, et prendra sans douto place dans le programme de nos réformateurs du code et de la morale . In Baden, waar de C. N. gewijzigd is overgenomen, bleef als algemeene regel het verbod van onderzoek naar het vaderschap bestaan (1). Intusschen kan volgens de wet van 21 Febr. 1851 door den rechter het vaderschap worden uitgesproken van wie de moeder van het kind onderhouden heeft, van wie met de moeder gemeenschap heeft gehad, of vrijwillig de afstamming erkend heeft, en van wie zich aan verkrachting heeft schuldig gemaakt op een tijdstip overeenkomende met dat van het vermoedelijk ontstaan der zwangerschap (2). Het Wetboek van het kanton Wallis van het jaar 1853 bepaalt in art. 142: »La paternité de 1'enfant naturel qui n'a point étë reconnu par le père ne peut ètre recherchée, et 1'enfant adjugé que dans les cas suivants: 1°. Lorsqu'il serait prouvé que 1'individu désigné comme le père de 1'enfant a donné a celui-ci une suite de soinsd'oü 1'on puisse inférer la paternité; 2°. Lorsqu'on représente un écrit émané de 1'individu désigné comme père de 1'enfant, par lequel eet individu déclare sa paternité; 3°. Dans le cas d'enlèvement ou de viol; 4°. Lorsque la mère établit que, dans le temps qui a couru (1) In het Hauptbericht van de protestantsche algemeene Synode van Baden van het jaar 1S3-4 werd op wijziging van deze bepaling aangedrongen. Zie ZachariS, t. a. p , bl. 27, die aan de vermelding daarvan dit toevoegt: „Klagen, die von solchen Mannern kommen, verdienen gewiss alle Beachtung. Bei gar manchen Aufgaben der Gesetzgebung wiirde es gut seyn, ehe man sie durch ein Gesetz entschiede, den Rath der Pfarrherren einzuholen. Diese Miinner stehen dem Folke am nachsten." (2) Amiable meent, t. a. p., bl. 245, dat, wijl iedere erkenning grond oplevert voor eene rechterlijke verklaring van vaderschap, dit ook het geval is bij erkenning door het toekennen van den staat. Baret spreekt, t. a. p., bl. 132, op minder beslisten toon. depuis le 300e jusqu'au 180e jour avant la naissance de 1'enfant, le prétendu père a cohabité avec elle". ('1) Het Portugeesche wetboek van het jaar 1867 vergunt onderzoek naar het vaderschap: »1°. S'il existe un écrit du père. dans lequel il déclare expressément sa paternité; »2°. Si 1'enfant est en possession d'état, dans les termes de 1'article 115; »3°. Dans le cas de viol ou de rapt, si 1'époque de la conception se rapporte, selon la disposition de 1'article 101, a celle du fait criminel." Het Wetboek van Louisiana van het jaar 1824 vergunt rechterlijke uitspraak der afstamming in deze gevallen: »1°. Lorsqu'il résulte d'écrits privés, émanés du défendeur, que celui-ci a reconnu 1'enfant pour sien; »2°. Lorsque le père prétendu 1'a reconnu pour sien verbalement, soit en public, soit en particulier, ou qu'il 1'a fait élever comme son enfant; »3°. Lorsqu'il est établi que la mère de 1'enfant vivait en concubinage avec le père pretendu, dans la maison de celui-ci, a lVpoque de la conception." Amiable voegt hieraan nog toe: «L'article 228 admet aussi la déclaration judiciaire, lorsqu'il y a preuve d'un commerce charnel hors de la maison du père prétendu, pourvu qu'a cette preuve se joigne le serment affirmatif de la mère; a moins, toutefois, que celle-ci ne soit connue pour être de moeurs dissolues, ou qu'il ne soit établi qu'elle a eu commerce avec un ou plusieurs autres hommes avant ou depuis la naissance de 1'enfant". (2) (1) De vordering moet worden afgewezen, indien de aangesprokene de exceptio congressus cum alio bewijst. (,2) T. a. p., bi. 251. pijnlijke uitkomsten leidt, is voor veler weekhartigheid te zwaar. Ook wordt het zelfs als onbarmhartigheid voorgesteld, dat vrouw en kinderen benadeeld worden door de gevangenisstraf, die de vader des gezins ondergaat. Het dunkt ons niet onjuist, zoo men, om het verband tusschen de kinderen met degenen, uit wie zij zijn voortgekomen, den rechtstoestand van onechte kinderen minder gunstig maakt dan die van anderen. Zoo zegt ook .1 ACQUiEii. die met kracht aandringt op de bevoegdheid om naar het vaderschap onderzoek te doen: »Mais tout en reconnaissant le droit de 1'enfant, nous ne saurions isoler celui-ci de son origine. »I1 en est innocent sans doute; mais c'est la loi de lasolidarité que les fils expient dans quelque mesure la faule de leurs auteurs, comme ils profitent de leurs vertus et de leur fortune." (1) Amiaule is door deze woorden een weinig ontstemd geworden, en roept daarbij uit: »Le pêché originel décrété par la loi humaine sous le nom de solidarité!" (2) Ook elders brengt hij bij het verschil in rechten tusschen echte en onechte kinderen de erfschuld ter sprake, als hij. blijkbaar ietwat kregelig, zegt: »Etant donné le dogme du pêché originel, il est tout simple de sévir contre eet enfant a raison de la faute qui lui a donné naissance." (3) (1) T. a. p., bl. 82. Hij gaat dan ook niet mee met Acollas, wiens wetsontwerp, t. a. p., bl. 111, in art. 1 luidt: „Tous les enfants sont égaux entre eux devant la loi." Art. 7 bevat deze bepaling: „Tous les enfants, pour établir leur filiation, ont droit de présenter au jury tous les moyens de preuve dont ils disposent". Naai' aanleiding daarvan merkt Jacquier op . „est-il bien sage de confier a un jury, si scrupuleusement choisi qu'on peut le supposer, la mission do juger ces questions oü il n'est pas trop de toute la sagacité et de toute l'expérience du juge pour discerner la vérité?" In gelijken trant Amiable, t. a. p., bl. 139. (2) T. a, p., bl. 63. (3) ï. a. p., bl. 21. Het niet ongewone verschijnsel dat zij, die godsdienstige dogmata verwerpen, eene nauwkeurige voorstelling van dezelve missen, doet zich ook hier voor. Van erfschuld is hier geen quaestie. Deze toch bepaalt zich tot de overtreding van het eene gebod, dat als proefgebod aan den eersten mensch, als verbondshoofd. gesteld was. Men kan dan ook zeker zonder eenige contradictie dat dogma belijden, ja, eene gelijkstelling in rechten tusschen echte en onechte kinderen, zooals o. a. reeds Keizer Jozef II bedoelde (1). niet willen, en toch vrijheid van onderzoek naar het vaderschap voorstaan. Terecht is dan ook opgemerkt geworden, dat de aandrang om het onderzoek naar het vaderschap te vergemakkelijken zich van de meest verschillende zijden geopenbaard heeft ('2). »Der C. c. ist in der Lehre von den natürlichen Kindern auch durch spatere Gesetze nicht abgeandert worden. Eben so wenig haben sich, meines Wissens, in Frankreich nainhafte Stimmen gegen die Grundsatze erhoben, von welchen der C. c. in dieser Lehre ausgeht." Alzoo schreef /.ACHArtia in het jaar 1838 (3). Was het de stilte, die aan den storm voorafgaat? Immers is thans in Frankrijk de aandrang tot wijziging van de aldaar bestaande regeling zeer sterk (4). In '1868 schreef de faculteit van rechtsgeleerdheid te Parijs eene prijsvraag uit, waarvan het onderwerp was het bewijs van de afstamming van onechte (1) Zie Stobbe, t. a. p., dl. IV, bl. 403, noot 3. (2) Zie Coulet en Vaünois, t. a. p., bl. 213. (3, T. a. p., bl. 10. Toch had DelvincoüRT in zijn Cours de Code e i v i 1, ed. v. 1824, dl. I, bl. 230 en volgg., zich reeds «iet beslistheid tegen de beginselen van den Code uitgesproken. (4) Ook Le Play in zijn werk: U reform e sociale en France, a". 1864, dl. I, bl. 195, drong reeds op afschaffing van art. 340 aan. kinderen, en bij de beantwoording van welke vraag men zou hebben aan te geven »les ainéliorations dont le droit actuel est susceptible." De eerste prijs werd bij die gelegenheid, 10 Augustus 1869, aan den heer Paul Baret toegekend, die zijn geschrift, reeds meermalen door ons aangehaald, in 1872 het licht heeft doen zien. De schrijver stelt daarin o. a deze bepalingen voor: »La possession d'état prouve la filiation naturelle." »La recherche de la paternité est interdite. Dans le cas d'enlèvement, et dans le cas de viol, lorsque 1'époque del'enlèvenient on du viol se rapportera a celle de la conception, le ravisseur ou 1'auteur du viol pourra ètre, sur la demande des parties intéressées, déclaré père de 1'enfant. »La recherche de la paternité est également admise en faveur de 1'enfant, dans le cas de séduction par promesse de mariage, lorsqu'il y a un commencement de preuve par écrit de la séduction et de la pi'omesse de mariage. »La femme ne peut obtenir de dommages et intéréts que dans les cas oü la recherche de la paternité est permise". (1) Tal van schrijvers hebben sedert zich met het aanbevelen van wijzigingen bezig gehouden. Achtereenvolgens hebben vier leerlingen van genoemde faculteit in denzelfden geest wijzigingen verdedigd: de Pitti Ferrandi in 1869 (2); Blanciion in 1874; de Jonquières in 1878; Jonnesco in 1881. En in December 1884 heeft de faculteit op nieuw eene prijsvraag uitgeschreven, thans over het vraagstuk »des Enfanls naturels' in zijn geheel. Zij, die wenschen mede te dingen, zijn uitgenoodigd »a rechercher, a la lumière de la morale, (1) Aldaar bl. 171. Hetgeen thans in art. 335 en 342 C. N. voorkomt, is door den schrijver weggelaten. (2) Deze werd later hoogleeraar bij de rechtsgeleerde faculteit te Aix. de 1'histoire et des législations étrangères conteinporaines, si les lois francaises sont susceptibles d'amélioration." En dit zoowel wat betreft »la constatation de la filiation naturelle simple, adultérine, incestueuse," als wat de rechtsgevolgen der afstamming betreft. Over de ingekomen antwoorden zal na den lsten Maart van dit jaar beslist worden. Ook de wetgevende macht werd in de laatstverloopen jaren bij deze zaak bepaald. Gelijk we hierboven reeds aanstipten, werd den 16den Februari 1878 door een viertal leden, de HH. Bérenger, de Belcastel, Foucher de Careil en Schoelcher, een wetsontwerp omtrent dit punt bij den Senaat ingediend, dat evenwel nog een weinig gunstig resultaat gehad heeft. Nadat 5 April 1879 tot de prise en considération besloten was, werd eerst den 16den November 1883 rapport uitge bracht. De openbare beraadslagingen werden 6, 8 en 10 Dec. d. a. v. gehouden. Ten slotte werd een voorstel om het ontwerp naar de commissie van rapporteurs terug te zenden, onder opdracht om een ander ontwerp in gereedheid te brengen, inet 174 tegen 60 stemmen verworpen, nadat de heer Biórenger verklaard had zijn voorstel terug te nemen. Intusschen was door den heer Rivet bij de Kamer van Afgevaardigden den 26sten Mei 1883 eveneens een voorstel ingediend. Over dit voorstèl is den 24sten Januari d. a. v. rapport uitgebracht, waarbij de prise en considération aanbevolen werd. Eerstgenoemd ontwerp bedoelde verkrachting en verleiding als uitzondering in art. 340 op te nemen, en voorts het bewijs van afstamming ook door het bezit van staat toe te laten (1). Het voorstel-rivet luidt in art. 1 aldus: »La recherche de (l i Nader vindt men den inhoud aangegeven bij Amiablb, t. a. p., bl. 74. Ook was voorgesteld, dat de vordering, die alleen door of la paternité est admise, pourvu qu'il y ait preuves écrites, ou faits constants, ou témoignages suffisants." Art. 7 bedreigt straf tegen het instellen van ongegronde vorderingen (1). Tweeërlei type vertoont zich volgens A.miable in de voorstellen tot wijziging. »Le premier procédé par spécification en étendant, d'une manière plus ou moins large, la preuve par 1 aveu formel qui résulte d'une reconnaissance expresse, et en admettant 1 aveu iniplicite qui résulte de la possession d'état, ainsi que la preuve inductive basée sur les relations ayant existé entre la mère et 1 honime désigné comme père: il renferme le pouvoir du juge dans certains cas déterminés. Le second type s'en remet a la conscience et aux lumières des juges ou des jurés, soit d une manière absolue, ce qui est le svstème de M. Acollas, soit seulement pour la déclaration ten name van het kind kon worden ingesteld, zes maanden na deszelfs meerderjarigheid vervallen zou; „ce qui est contraire," zegt A.miable, „au principe de 1'imprescriptibilité en inatière d'état civil." Maar, antwoord Heller : „Sie mussen doch zuerkennen, dasz auch der prasumtive Vater wissen musz, wann er demi einmal von deiAngst befreit ist, mit der Klage belangt zu werden." Ook aan het voorstel, gelijk het aanvankelijk door Unger werd ingediend op den derden Duitschen Juristendag, was de beperking toegevoegd, dat de vordering („auf Anerkennung der uneheliclien 'V aterschatt") „aut eine ganz kurze Anstellungsfrist zu beschranken sei; (zie de Vorlagen in de Verhandlungen. dl. I en dl. II, bl. 220). De advokaat Kohlschütter verklaarde zich tegen dio beperking, wijl hij daarvoor geen anderen grond zag „als den, dasz eine spiitere Anstellung der Klage unbequem fiir die Manner sein w üi de. Da würde es sich also urn Ertheilung eines Privilegiums für die Manner handeln." (T. a. p., dl. II, bl. 234) Von Stdbenrauch aarzelde omtrent dit punt iT a. p., dl. II, bl. 237). Büsch, t. a. p., bl. 230, is vóór een korten termijn, ten einde te voorkomen, dat straks, als de man reeds gehuwd is, nog groot nadeel door de vordering zal veroorzaakt worden. Hiertegen is weer opgemerkt geworden, dat dit argument bij alle strafactie is te bezigen. Zie Zachariü t. a. p., bl. 30. (1) Ook dit ontwerp wil de vordering zes maanden nadat het kind meerderjarig is geworden, laten vervallen. Zie A.miable, t. a. p., bl. 76. judiciaire de la paternité non avouée, ce qui est le système de M. Jacquier." (1) Het voorstel van de heeren Bkrenger c. s. rangschikt Amiable onder eerstbedoelde categorie, en dat van den heer IIivet onder de laatste. Bij de behandeling van het onderhavige vraagstuk is, gelijk zeker niet vreemd is, herhaaldelijk de vraag gesteld: bestaat er een rechtsgrond, waarop hij, die het kind verwekt heeft, tot het onderhouden van dat kind kan worden aangesproken (2)? Dr. Drechsler sprak op den derden Duitschen Juristendag als zijn gevoelen uit, dat zoodanige actie niet bestaat: »Ware sie aus irgend einer obligatio zu konstruiren, so würde das feine Bömische Obligationenrecht gewisz dafür gesorgt haben' . (3) Dr. Weil was van eene tegenovergestelde meening. Hij achtte den vader op dezen rechtsgrond verplicht, »dasz jeder für die Folgen seiner That einzustehen habe". »lst das richtig," dus ging hij voort, »so sehe ich nicht ein, warum der Mann, der ein Madchen zum 1* alle bringt, (1) T. a. p., bl. 73. (2) In vroeger tijd heeft men verdedigd, dat een delict tegen moedor of kind de c a u 8 a van de obligatie was. Busch schreef echter reeds in 1863, t. a. p., bl. 218, dat „v. Schröder in der Gieszener Zeitschrift V. Nr. 21 und Herwart in diesem Archive XIV. Nr. 18 die Ansicht: die Alimentationspflicht des Stuprators berulie auf einem Delikte, gründlioh wiederlegt haben,'" u. s. w. In de voorstelling, door den heer Tavenraat gegeven, wordt voor het ontstaan van dien plicht gevorderd, dat er is een delict togen de maatschappij, en dit doet zich voor bij Btuprnm — buiten huwelijk en bordeelen. (3) Y e r h a n d 1 u li g e n, dl. II, bl. 259. Dit argument wordt beantwoord door Dr. Büngner, Zur Theorie und Praxis der Alimentationspflicht, a". 1879, bl. 162, daarbij opmerkende, dat zelfs aan wettige kinderen eerst later door eene extraordinarii cognitio recht op onderhoud is toegekend. Zie ook bl. 78. nicht aueh die Verpflichtung für das Kind zu erfüllen hat, welches aus dieser Beiwohnung entsteht" (1). Het beginsel, waarvan de spreker uitging, omvat, gelijk hij het formuleert, niet weinig. Daaruit waren zelfs in deze zaak nog meer actiën af te leiden. Zoo wellicht ook de actie van de moeder tot schadevergoeding. Althans laat zich niet begrijpen, waarom de spreker zijne conclusie beperkte tot denman, »der ein Miidchen zum Falie bringt." Maar heeft men inderdaad van noode tot dergelijke dieper liggende gronden zijn toevlucht te nemen? Is niet het vaderschap alleen voldoende om daarop de aansprakelijkheid te doen steunen ? Gemeenlijk wordt dit toegestemd (2). Wel komt dan de tweede vraag aan de orde, of de afstamming te bewijzen is, gelijk ook of, al is dit niet volstrekt onmogelijk te achten er toch niet zoo groote nadeelen aan het toelaten van dat bewijs verbonden zijn, dat het maar beter is het geheel te verbieden. Maar dat de vader verplicht is zijn kind, ook dat, hetwelk buiten echt geboren is, te onderhouden, — dit lijdt weinig twijfel. »Qui fait 1'enfant doit le nourrir," is de oude rechtsspreuk. die Loysel in zijne Institutes coutumières vermeldt. De vraag naar het aandeel, dat man en vrouw afzonderlijk in de voortbrenging hebben, o. a. door I. H. Fichte in zijne Anthropologie behandeld, kan hier buiten bespreking blijven. Rechtsgeleerdheid is niet een vorm van physiologie. (1) Verhandlungen, dl. II, bl. 253. (2) Zoo ook Stobbe, t. a. p., dl. IV, bl. 413. Eveneens Bünoner, t. a. p., bl. 7? en de daar vermelde schrijvers. Sommigen leggen meer den nadruk, niet op de betrekking tusschen den vader en het kind, maar op de daad der verwekO. a., althans vroeger, Busch. Ook Dr. Weii, sprak blijkens do zoo even aangehaalde woorden in dien toon. Dan wordt het echter moeielijk het kind als de gerechtigde in dezen aan te merken. Geen kind komt ter wereld, tenzij de twee stroomen, waarin de menschheid uiteengaat, weer hereenigd zijn. Elk kind is de vrucht van den vollen mensch, en van die twee-eenheid heeft allereerst de man voor het onderhoud te zorgen (1). Door genoemden Dr. Drechsler wordt echter onderscheiden, naargelang er al of niet een huwelijk bestaat, »Die Verpflichtung des Vaters, des ehelichen Vaters, die Kinder zu ernahren, ist eine Verpflichtung, die aus dem ehelichen, aus dem Familienverhiiltnisse erwachst". Indien dit zoo is, dan is natuurlijk ook bij erkenning de vader niet tot het geven van onderhoud verplicht. Want daardoor houdt het kind toch niet op onwettig te zijn. De spreker begreep zulks. Hij noemde dit dan ook eene uitzondering, doch verzuimde aan te geven, op welken grond zij steunt. Overigens moet volgens hem door inrichtingen van staat en gemeente, zoo mogelijk door de moeder bijgestaan, voor de opvoeding worden gezorgd. Zoo heeft Frankrijk dan ook zijn vondelinghuizen! (2) Indien mogelijk met hulp van de moeder. Waarom? Is dit consequent ? Alleen in het huwelijk is de vader verplicht voor zijn kind (1) Zoo ook Louis Bridel, La femme et le (1 r o i t, a°. 1884, bl. 122: „c'est le père, en tout premier lieu, qui doit être déclaré responsable des enfants qui proviennent de lui". (2) „Das Eranzüsische Recht, welches den richtigen Grundsatz wiederherstellte, hat diesen Nothstand (dat deze kinderen onverzorgd waren) beseitigt, indem es theils die lvommunen zur Ermihrung der unelielichen Kinder verpflichtete, theils duich Findelhauser für dieselben sorgte. In jedem wohlgeordneten Staate wird besser gesorgt für die Kinder—welche doch allein immer nur als Klager erscheinen können und niemals die Mutter—wenn durch Einrichtungen derGemeinden und des Staates mit Hilfe der Mutter, falls sie es im Stande ist, die Alimentation und die Erziehung der Kinder besorgt wird, und die Mutter entzieht sich in der Kegel aus Mutterliebe nicht", (t. a. p., dl. II, bl. 260) te zorgen. Daarbuiten niet. Welaan, maar waarom dan de moeder daarbuiten wèl? En dit, terwijl dan toch naar de gestelde orde in het algemeen die plicht allereerst op den vader rust. Men weet gemeenlijk wie de moeder is. Laat het wezen, maar dit raakt het beginsel niet. Hoe het te verdedigen, dat men de zorg voor het kind allereerst op de moeder zou laten rusten ? Dat men zelfs buiten de zorg, die zij reeds uitteraard als moeder aan het kind bewijst, haar nog buitendien bezwaart met het eigenaardig deel des vaders? Maai de vader is onbekend. Daarmee komt eene andere quaestie te berde. Achter die tegenwerping blijft de vraag liggen: is in beginsel de vader tot onderhoud verplicht? Zoo niet, dan behoeft men zich zelfs niet op de onbekendheid te beroepen. Dr. Drechsler wil in de eerste plaats de zorg voor deze kinderen op de overheid leggen. Eilieve, op welken grond? Dan wordt beter voor hen gezorgd. Dit is een gevaarlijk beginsel. Dan zullen ouders voorzichtig handelen, wanneer zij toezien, dat er een niet te gunstig getuigenis uitga omtrent de wijze, waarop zij hunne kinderen verplegen. Anders worden hun stiaks nog eenige kinderen door de politie toegezonden voor wie zoo beter wordt gezorgd! De ovei heid heeft niet voor levensonderhoud te zorgen dan als maatregel van politie. Dit is, volgens Dr. Drechsler, vooruitgang, dat het openbaar gezag zich die kinderen geheel aantiekt. Inderdaad.' Of zou het veeleer vooruitgang zijn te noemen, wanneer die werkkring van de overheid inkrimpt, ook doordien de natuurlijke verplichtingen, die in dezen bestaan, meer worden erkend (1)? (1) Mr. Tavenraat zegt, t. a. p., bl. 86, dat de Maatschappij bordeelen opent en daarvan „do kinderen ten haren laste neemt." Zijn de ouders alleen geroepen voor hun kind te waken, zoo zij door echtelijken band met elkaar vereenigd zijn? Laat ons niet vergeten, dat er normaal geen andere verwekking bestaat. Achter de conceptie ligt de huwelijksband. Alle andere gemeenschap is zonde. In den bestaanden, dubbel gezonken, toestand den man, die met eene vrouw buiten echt gemeenschap heeft gehad, naar het beginsel: »Wer schwangert, der heirathet," te dwingen haai', zoo zij ongehuwd is, te trouwen, zoude misschien hier of daar bezwaar ontmoeten (1). Maar kan er ook moraliter van dien dwang geen sprake zijn? Het huwelijk alleen mag de grondslag der gemeenschap wezen. En zal men 1111 hem, welke den plicht verzuimt, om die basis nog zoo spoedig mogelijk onder te schuiven, daarom bovendien ontheffen van den plicht om het kind te onderhouden, en inmiddels dien last op andere schouders laden? Onze wet huldigt dan ook het beginsel, dat de vader, die in rechten bekend is, voor het onderhoud moet zorgen, onafhankelijk van de omstandigheid, of hij al dan niet met de moeder is getrouwd. Op eenigszins heftige wijze werd de Paternitatsklage op den vierden Duitschen Juristendag door den heer Lingmann uit Koblenz bestreden, als hij 0. a. zeide: »üiese Klage beruht nicht auf rechtlichen Gründen, wenn wir das Recht so auffassen wie es gewöhnlich aufgefaszt wird, sondern sie Welke maatschappij ? Vóór eenigen tijd vernam men, dal er in een der grootste steden, ja, waarlijk! eene maatschappij was opgericht, wier doel was het openen van bordeelen. Wordt zoo iets bedoeld ? En is liet dergelijke maatschappij, die ook de kinderen der bordeelen ten haren laste neemt? Intusschen verdiende zoodanige vereeniging, volgens de voorstelling des heeren Tavenraat, wel den naam van Maatschappij tot nut van 't algemeen. (1) Zie echter Exodus XXII : 16 en vanZurck, Codex Datav u s, 4de druk, bl. 564. beruht gerade auf ( tilitatsgründen; man hat der I Jtilitat wegen von den gewöhnlichen Beweisregeln abstrahirt; aus sentimentalen Gründen hat man von demjenigen, was sonst überall er.tscheidet, Abstand genominen, um ein Resultat zu erreichen, was einer gewissen Gefühlsrichtung mehr zusagt. Ich bin vollstandig damit einverstanden, dasz man dem Uefallenen sein Mitleid bezeigen musz, dasz man milde sein musz in der Beurtheilung von irgendwem, der ein sittliches Princip verletzt hat, wo es auf Bestrafung ankommt. Tritt er aber heran, will er Rechte geltend machen auf Grund seines I' alles, da, meine ich, mussen wir bei dem bleiben, was sonst überall strikte Regel ist; da dürfen wir durch Humanitats-Grundsatze, durch eine falsche Gefühlsrichtung uns durchaus nicht bewogen finden, davon abzugehen und von der strikten Regel des Rechtes, welches wir sonst vertreten, abzuweichen". (1) Inderdaad, kalmte is bij het behandelen van rechtsgeleerde vraagstukken zeer gewenscht, Misschien was het bij meerdere kalmte ook den heer Ling.uann niet ontgaan, dat de Paternitatsklage niet bloot uit sentimenteele meewarigheid met het lot der vrouw verdedigd wordt. Ja, we durven zelfs vragen, of het vaak niet juist utiliteitsgronden zijn, waarmee men den plicht des vaders in dezen gemeenlijk wegredeneert, of zich in dezen met dikwerf sentimentaliteit openbaart ten gunste van het «canaille en gants jaunes." Kalmer ook dan de heer Lingmann sprak, was von Jhering's toon, toen hij, het jaar te voren, na verschillende bedenkingen te hebben ontleed, opmerkte: »AlIes dies erwogen, komme ich dann immer wieder auf den einfachen Gesichtspunkt zurück: ist es billiger, dasz die Mutter für die Ernahrung des Kindes sorge, oder, da sie dazu haufig gar nicht im Stande (O Verhundlungen, dl. II, bl. 141. ist, dasz das Kind verkomme und verderbe oder der Armenanstalt zufalle, oder aber, dasz der Mann, welcher mit der Mutter den Beischlat vollzogen, mogen Sie ihn nun Vater nennen oder nicht, und welcher in der Regel ungleich mehr in der Lage sein wird, die Unterhaltungskosten zu bestreiten, als die Mutter, dasz also er die Alimente zahle? Und darauf sollte, wie ich meine, die Antwort nicht zweifelhaft sein können". (1) Maar is het niet willekeurig oiri dan met de betrekking, die er tusschen den vader en het onechte kind bestaat, alleen te rekenen voor zooveel de verplichting tot onderhoud aangaat? Eene abnormale verhouding kan eene zuiver juridisch loopende constructie zeer belemmeren. Doch bovendien, hoe gewichtiger de gevolgen zouden wezen, die men uit deze betrekking wist af te leiden, hoe meer wellicht de noodzakelijkheid in het oog zou springen om althans in beginsel onderzoek naar het vaderschap niet langer te verbieden. Men kan intusschen toestemmen, dat ook de ouders van natuurlijke kinderen de verplichting hebben om hun kroost te onderhouden; dat ook in dit geval die plicht allereerst op den vader rust, en nochtans tegen een onderzoek naai' het vaderschap bezwaren hebben. Het eene punt dient van het andere gescheiden te worden. /oo zegt Zachariü (2): »an sich, — d. i abgesehen einstweilen von der Erweislichkeit der Klage, — (ist es) keinem Zweifel nnterworfen, dass ein uneheliches Kind ganz so, wie ein eheliches, von seinem Vater den Unterhalt zu fordern und mithin gegen den Vater die Vaterschaftsklage zu erheben berechtiget ist (3) (1) V e r h a n d 1 u n g e n, dl. II, bl. 267. (2J T. a. p., bl. 18. (3) Zelfs gaat hij dus voort: „Ja ich glauhe noch weitor gehon zu können. An sich oder von Rechts wegen sollten die unehelichen DAber nun kommt die weitere Frage: Kann ein uneheliches Kind die Rechte, die ihm an sich gegen seinen Vater zustehen (man mag übrigens den Umfang dieser Rechte bestimmen, wie man will). auch im Staate, auch durch den Richter geltend machen? oder, — wie diese Frage sofort naher bestimmt werden kann und zu bestimmen ist, — vermag ein uneheliches Kind den Be wei s zu führen, dass es das und das bestimnite Individuum zum Vater habe? ».Tene Frage aber dürfte slechthin zu verneinen seyn!" L)e onzekerheid van het vaderschap, — ziedaar het gewichtige argument, waarmee men in dit stadium der quaestie telkens optreedt. Zegt men echter eenvoudig, dat de vader in rechten onbekend is, zoo kan natuurlijk de vraag worden gedaan, of men dan niet trachten zal dien sluier weg te nemen; den onbekenden vader bekend te maken ? Iets anders is het natuurlijk, indien men beweert, dat de vader niet bekend kan zijn; dat uitteraard het vaderschap niet is te constateeren. Gelijk het heet: Pater semper i ncertus. Ook IInger heeft dit standpunt ingenomen. Wilde hij aan «len eenen kant de 1'aternitiltsk 1 age nog niet hebben afgeschaft, wijl dit in weerspraak was met het zedelijk bewustzijn van het volk, daarnaast stelde hij telkens, dat van wege die onzekerheid, zuiver juridisch, de actie niet was te verdedigen. «Blos juristisch genommen, blos juristisch gedacht, wird Niemand, glaube ich, die Paternitatsklage zu retten Kinder in rechtlicher Ilinsicht den eheliehen in Beziehung auf iliren Vater slechthin gleichstehen, z. B. dieselben Erbrechte haben, dieselbe 1'Hege und Erziehung zu fordern haben. Denu die Pflichten der Eltern (sie sind der Massstab für die Rechte der Kinder!) sind ganz dienelben, das Kind inag in oder ausser der Ehe erzeugt worden seyn." vermogen". (1) ».Turistisch giebt es keine Paternitatsklage". (2) Reeds het bewijs van den bijslaap is vaak moeielijk te leveren, welke verlegenheid er toe heeft geleid om in dezen een ruim gebruik van den eed als bewijsmiddel te maken (3). Doch ziet, de aard der zaak deed de verleiding tot meineed zeer groot zijn (4). En al is de bijslaap op onloochenbare wijze geconstateerd, hoe zal men dan nog kunnen zeggen, dat toen het kind verwekt is? Dit zal alleen mogelijk wezen, indien vaststaat, dat de vrouw met geen ander gemeenschap heeft gehad. Maar dit is immers een negatief bewijs, en zal het ooit mogelijk zijn dat te leveren (5)? (1) V erhandlungen des dritten deutschen J u risten tages, dl. II, bi. 223. (2) T. a. p., dl. II, bl. 240. Eveneens Prof. Heydemann, t. a. p., dl. II, bl. 243 en 245. Het volgend jaar zeide Unger : „Aus dem alten Grundsatz „pater semper ineertus" machen die Gegner „i n c e rt u s est pater." (Y erhandlungen, dl. II, bl. 144) (3j Zoowel komt de eed voor met betrekking tot den bijslaap alsook meer bepaald omtrent de afstamming; dit laatste als aan iemand de eed wordt opgedragen, dat hij niet gelooft het bij de zaak betrokken kind verwekt te hebben. (4) Hierop wees ook Unger, V erhandlungen des dritten deutschen Juristentages, dl. II, bl. 240. Zie hierover ook Busch, t. a. p., bl. 230 en 236. Op laatstvermelde plaats leest men: „laszt man, unter Wegfall des Beweismittels der Eidesdelation, nur richterliche Eide zu, so wird die Klage über die vielen Meineide bald wegfallen; denn dann werden sehr viele Falie so geeigenschaftet sein, dasz auf einen Erfüllungseid der unelielichen Mutter erkannt werden kann, w'ahrend der Reinigungseid immer seltener werden musz." (5) Zoo ook Unger, t. a. p., dl. II, bl. 224: „Ein solehes Negativum wird im groszen Ganzen nie bewiesen werden können. Wenn wir Uns den singularen Fall wegdenken, dasz die Person unter Schlosz und Riegel gehalten wird, dasz man sie in der Gefangenschaft wiihrend der kritischen Periode halt, so wird ein solcher negativer Beweis gar nie beigebracht werden kunnen. Kann er nun niemals beigebracht werden, so ist auf diese Art die Vaterschalt niemals nachzuweisen, und das ist der einfache und reine Standpunkt des Römischen Rechtes.'1 Zie ook bl. 240. In gelijken trant Air. Ta venraat, t. a. p., bl. 2 en bl. 78. Tot op zekere hoogte heeft men met het hier gezegde recht. Het ontstaan der zwangerschap is langs on middellij ken ^eg moeielijk ooit aan te toonen. Maar is nu hiermede de zaak beslist? Ook in het huwelijk blijft op die wijze de afstamming onzeker. Pater is est quem nuptiae demonstrant(1). In den huwelijksband acht men een voldoende praesumtie gegeven voor de Ausschlieszlichkeit. Maar valt het daarom geheel te loochenen, wat ZachariS, zegt, dat ook dan de afstamming een geloofsartikel is ('2) ? Zeker gaat het niet aan om het vermoeden, dat ten gunste van de getrouwde vrouw bestaat, over te brengen ook op de ongehuwde moeder. Zelfs niet waar eene meer duurzame betrekking tusschen een man en eene vrouw bestaat, zoodat men op dezelfde wijze, als eene praesumtio iuris, zou (1) Omtrent de beteekenis van dezen regel leest men in de ten vorigen jare verschenen tweede uitgave van Paul Gide's belangrijk werk h tude sur la condition privée de la femme, bl. 571: „Kn empruntant eet adage a la loi romaine, les jurisconsultes modernes en ont, sans s'en douter peut-étre, profondément altéré le sens. Le sens actuel de cette règle, c'est que tout enfant conQU dans le mariage est censé le fils du mari, et que cette vérité légale ne peut être révoquée en doute que dans des cas rares et étroitement limités par la loi. Or tel ne pouvait pas être le sens de ce vieil adage dans la législation romaine. A Rome, la paternité du mari n'était point érigée en présomption légale: cY'tait une simple présomption de fait, qu il était permis de combattre dans tous les cas et par toutes les preuves possibles. Quand les jurisconsultes romains formulaient cette règle fameu8e: Pater is est quem nuptiae demonstrant, ils ne voulaient pas imposer forcément au mari le titre de père, ils voulaient dénier ce titre a tout autre qu'au mari. La paternité du mari, la paternité légitime, est la seule que connaisse la loi romaine: tout enfant né hors mariage est, au point de vue légal, un enfant sans père." (2) T. a. p., bl. 19: „Mit einem Glaubensartikel kommen die meisten ilenschen auf die Welt. Und doch giebt es so viele Ungl'aubige!' Bepaaldelijk hierbij wordt het licht verstaan, hoe reeds twijfel zonde is, en ongeloof slechts voortgezette twijfel. Men moet niet door den twijfel heen, maar uit den twijfel terug. mogen zeggen: pater is est quem concubinatus demonstrat (1). Maar, — hier maakt men een sprong, die o. i. niet gerechtvaardigd is, — kan daarom buiten huwelijk de Ausschlieszlichkeit alleen door een negatief bewijs worden aangetoond ? Op welken grond zal men dat verdedigen ? Kan de rechter niet in verschillende gevallen op meer positieve wijze een voldoenden graad van zekerheid omtrent de Ausschlieszlichkeit, en alzoo omtrent de afstamming, bekomen? Gewis de gemeenschap mag niet alleen op onbelijnde liefde rusten, maar moet den objectieven huwelijksband tot basis hebben. Alle gemeenschap daarbuiten is zonde voor God (2). Maar valt daarom alle praesumtie der Ausschlieszlichkeit in zoodanig geval aanstonds geheel weg? Zoodat de rechter nu volstrekt niet meer durft beslissen, tenzij de moeder sedert den bijslaap gevangen heeft gezeten ! De gewone bewijsmethode is dit althans niet. Hoe luide Unger het ook klinken late, dat het door hem geteekende spoor het echt-juridische is, — gelukkig dat men dan maar vaak wat minder juridisch is. Doch we mogen Unger zelfs den schoonen naam van echt-juridisch te werk te gaan, niet laten. Of wordt dan een beschuldigde nimmer veroordeeld, tenzij de onmogelijkheid van niet-toerekeningsvatbaarheid op gelijke wijze is aangetoond? Von Jhering is zelfs van oordeel, dat in gewone oinstan^ digheden alleen het bewijs van den bijslaap recht geeft tol het vaderschap te concludeeren. »Unger had bemerkt." dus (1) Zie Coulet en Vaunois, t. a. p., bl. 69; Amiablë, t. a. p., bl. 151. (2) In het aan de Leidaehe lloogesehool verdedigd proefschrift van den heer Tavenraat heet alleen ongeoorloofd elk stuprum buiten „de grenzen van hot huwelijk en der bordeelen," enz. zeide von Jhering op den derden Juristendag, «juristisch sei die Paternitatsklage nicht zu rechlfertigen, weil der erforderliche Beweis sich nicht erbringen lasse. Ich kann mich Dem nicht anschlieszen. Fragen wir, was gehort zum Beweise in der Paternitatsklage? Freilich, wenn dazu der Nachweis gehort, dasz dieses Kind von diesem bestimmten Vater abstamrnt, also der Nachweis, dasz die Beiwohnung diese bestimmte Folge gehabt habe, dann allerdings gebe ich die ünger'sche Behauptung zu. »Aber, m. H.. es widerspricht das unsern gewöhnlichen Beweisgrundsatzen. Ich behaupte vielinehr, diesen zu Folge ist, wenn ein eininaliger Beischlaf nachgewiesen werden kann, eine vollkommene causa sufliciens für die zu beweisende Tliatsache erbracht. »Ein Weiteres können wir überhaupt bei einem Beweise nicht verlangen, als den Nachweis eines Umstandes, der an sich im Stande ist, die Thatsache, um deren Beweis es sich handelt, hervorzubringen. Es ist nich erforderlich, darzuthun, dasz er sie hervorgebracht habe, sondern nur, dasz er sie hervorgebracht haben kann. Wollte man das Gegentheil verlangen, so würde in vielen Fallen ein Beweis gar nicht möglich sein, denn derselbe miiszte auf die Negative gerichtet werden, dasz kein Anderer, als der in Bezug genommene Umstand, zur Hervorbringung der zu beweisenden Thatsache mitgewirkt habe. Es rnusz vielmehr meiner Ansicht nach genügen, einen Umstand zu beweisen, der nach den Naturoder Denkgesetzen die zu beweisende Thatsache regelmaszig zur Folge hat. Wenden wir dies auf die vorliegende Krage an, so müssen wir sagen: So wie die einmalige Beiwohnung nachgewiesen oder zugegeben ist, ist für die Person dieses bestimmten Beklagten der Umstand dargethan, der nöthia ist und ausreicht, um ihn zum Erzeuger zu steinpeln. Aller- dings ist dadurch die Möglichkeit, dasz das Kind von einem Andern abstamme, nicht ausgeschlossen, allein möge er dieselbe als rein abstrakte, oder in konkreterer Gestalt als exceptio plurium concumbentium in Bezug nehmen, die Zulassigkeit eines Schlusses vom Beischlaf auf die Erzeugung wird dadurch um nichts abgeschwiicht". (1) Dit laatste herhaalde hij straks nog, als hij zeide: »Ich hin demgemasz der Ansicht, dasz der Beweis der eininaligen Beiwohnung für die Paternitiitsklage in dern Masze genügt, dasz er selbst durch die exceptio plurium concumbentium nicht entkraftet wird." Met dit betoog kunnen we ons echter niet in allen deele vereenigen, gelijk trouwens von Jhering zelf het later eenigermate scheen los te laten (2). Von Jhering stelt dat men ten allen tijde het vaderschap mag aannemen, zoo de bijslaap is geconstateerd, waaruit het kind kan zijn voortgekomen. Nochtans, zegt hij, is daarmee niet het bewijs geleverd, dat het kind van dien vader afstamt; dat de bijslaap inderdaad tot de verwekking heeft geleid. En al wordt bewezen, dat voor anderen juist dezelfde grond pleit orn hen als vader te beschouwen, dit ontneemt mij in geenen deele de bevoegdheid om van den eerstaangesprokene liet vaderschap aan te nemen. Het komt ons voor, dat \on Jhering hier eenerzijds te huiverig is en daardoor aan den anderen kant te ver ging. Wat moet bij de Paternitatsklage bewezen worden? Onbetwistbaar dunkt het ons, — dit geven we Unger toe (3), — dat het daarbij metterdaad om de afstamming te doen is. (1) Verhandlungen des dritten deutschen Ju riston tages, dl. II, bl. 227. (2) T. a. p., dl. II, bl. 268. (3) Zie Verhandlungen des dritten deutschen Juristentages, dl. II, bl. 239. Maar aan den anderen kant achten wij de We kunnen het ons begrijpen, dat men voorshands het bewijs van den bijslaap alleen voldoende acht (1). Maar dan toch om op dien grond ook het vaderschap bewezen te achten; bewezen te achten, dat inderdaad het kind toen is vei wekt. Maar daar slechts één de vader kan wezen, zoo moet die conclusie vervallen, wanneer men van verschillende personen juist gelijke waarschijnlijkheid heeft om hen als vader aan te merken. Met de constructie van von Jhering komt het toch metterdaad neder op de mogelijkheid van het kind verwekt te hebben, gelijk het zich dan ook daarmee vereenigen laat, dat hij aan de exceptio plurium concumbentium geen kracht wil toekennen. De mogelijkheid, dat A. de vader is, wordt niet omvergeworpen door de mogelijkheid, dat B. het is. Maar behoeft men met von Jhering te zeggen: het bewijs der afstamming is wel niet geleverd, maar wie het kind verwekt kan hebben, mag veroordeeld worden als hadde hij het metterdaad gedaan? conclusie van Unger onjuist, als hij zeide: „Wenn sie (das Frauenzimmer) nur den Beischlaf,' und nicht auch die Ausschlies-zlichkeit beweist, 80 ist die Vaterschaft noch immer nicht erwiesen." Of lievor: wij kunnen zelfs dit beamen, edoch hoe moet die Aussch lieszlichkeit bewezen worden? De gehuwde vrouw bewijst die dooiden huwelijksband. Kunnen er buiten huwelijk geen ' omstandigheden zijn, waarop zij eveneens is aan te nemen? (1) Naar het schijnt, was dit de bedoeling van Dr. W'eil op den derden Juristendag, als hij zeide: „wahrend doch, wenn von einem Manne der coitus vollzogen worden ist, und nicht der Beweis geliefert wird, dasz die betreffende Person mit einem Andern zu thun geliabt hat, nicht nur die Prüsumtion, sondern meines Erachtens der rechtliche Beweis hergestellt ist, dasz er schuldig ist, für das Kind die Vaterpflichten zu erfüllen." fYerhandlungen, dl. II, bl. 253) I och zijn de laatste woorden eenigszins onduidelijk. In stêe van het beginsel stelde de spreker de consequentie. De vaderplichten moet vervullen wie vader is. Kan men niet aannemen, dat ook buiten huwelijk zelts tle afstamming, zij het ook niet altijd, toch in menig geval voov bewijs wèl vatbaar is? »Prétendre que ce fait" (la filiation paternelle de 1'enfant), zegt A.miable, »peut toujours être établi, c'est commettre une erreur inverse, mais aussi grande, que de dire qu'il ne peut 1'être jamais". (1) In de zitting van den Raad van State van 26 Brumaire an X werd door Napoleon gezegd: »Si la paternité pouvait être prouvée, il faudrait même le forcer a épouser la mère, ruais cette preuve est impossible". (2) Doch reeds toen werd daartegenover door den Staatsraad Emmery opgemerkt, »que la certitude de la paternité peut être aussi grande hors du mariage qu'elle 1'est dans le mariage." Wanneer eene vrouw, op wier eerbaarheid tot dusver niets te zeggen viel, in den tijd der verloving blijkt gemeenschap met haren verloofde te hebben gehad, en zij straks, op een tijd met dat feit overeenkomende, een kind ter wereld brengt, zal men dan nog moeten aarzelen te verklaren wie de vader van dat kind is? Inderdaad wilde men altijd zoo scrupuleus te werk gaan, men zou moeielijk ooit tot eene veroordeeling kunnen komen (3). Reeds hierboven wezen wij er op, dat de absolute onmo- (1) ï. a. p., bl. 139. Die absolute onmogelijkheid weid ook beweerd door Duveyrier, toen hij later als verdediger van art. 340 optrad: „La nature ayanfc dérobé ce mystère a la connaissance de l'homnie, a ses facultés morales et physiques, aux perceptions les plus subtiles de ses sens comme aux recherches les plus pénétrantes desaraison: et le mariage étant établi pour donner a la société, non pas la preuve matérielle, mais, a défaut de cette preuve, la présomption légale de la paternité, il est évident, lorsque le mariage n'existe pas, qu'il n'y a plus ni signe matériel, ni signe légal. II n'y a plus rien qui puisse faire supposer, même la fiction conventionelle et sociale." (2) Zie Amiable, t. a. p., bl. 119. (3) Zie Amiable, t. a. p., bl. 86. gelijkheid van ontoerekeningsvatbaarheid bezwaarlijk ooit kan worden aangetoond. En met het vaderschap op ander gebied handelt men dan ook in het algemeen minder angstvallig. Of zal men eerst dan durven aannemen, dat iemand eenig stuk geschreven heeft, wanneer het gebleken is dat niemand anders het geschreven hebben kan ? Het schijnt alsof alleen hier aan het oordeel van den rechter _alle waarde moet worden ontzegd. 1 och begaat men bovendien straks deze inconsequentie van wel uitzonderingen op het verbod van onderzoek naar het vaderschap toe te laten. Indien men nooit, hoe vele onderling samenstemmende omstandigheden ook aanwezig zijn. tot het vaderschap besluiten mag, — waarom zal men dit dan mogen doen ingeval van verkrachting of schaking? Eene geheel objectieve zekerheid zal men ook in die gevallen moeielijk ooit hebben. Men heeft dan echter eenige gegevens, die tot uitgangspunt dienen, en zal dan straks uit die gegevens, met andere wellicht vermeerderd, eene conclusie omtrent de afstamming trekken, ofschoon ook dan het onmiddellijk bewijs ontbreekt. Het toelaten van uitzonderingen veroordeelt den regel, voorzooverre die op de onbewijsbaarheid der afstamming rust, fn zooverre ware het dus geenszins zoo vreemd, — en hiermede komen wij terug tot hetgeen wij in den aanhef zeiden, — om den regel zonder eenige uitzondering te behouden, gelijk dit o. a. nog in het Wetboek van het Kanton Xeufchatel van het jaar 1854 het geval is. Ook in Rusland is het onderzoek geheel verboden. Zeer barbaarsch, nietwaar Indien de afstamming onbewijsbaar is, kan het verbod van onderzoek daarnaar niet als bewijs van barbaarschheid gelden. Misschien ligt zoodanig bewijs eer in eene wetgeving, die uitzonderingen toelaat, daarmee de bewijsbaarheid der afstamming erkent, en desniettemin liet bewijs der afstamming in den regel verbiedt. Men versta ons wèl. Wie zich, bijna zeiden we: niet laat vangen, door de argumenten van hen, die de onbewijsbaarheid der afstamming staande houden, behoeft daarom nog niet in elk geval, zonder eenige beperking, dat bewijs toe te laten. Alleen dit wordt door ons gesteld, dat liet handhaven van den regel, voorzooverre dit op de onbewijsbaarheid der afstamming heet te rusten, inconsequent is, wanneer men daarnaast uitzonderingen opneemt, welke die onbewijsbaarheid loochenen. ZACHARia, die, zij het ook op andere gronden, de onbewijsbaarheid van de afstamming poogt aan te toonen en alzoo art. 340 C. N. te verdedigen, — schijnt de juistheid van het voorafgaande niet te betwisten. Toch wil hij de uitzondering handhaven. Men leze de constructie: »Der Art. 340. nimmt von der Regel, dass gegen den Vater eines unehelichen Kindes die Vaterschaftsklage nicht zulassig seyn soll, den Fall einer Entführung u. s. w. aus. Die Ausnahme beruht nicht darauf, dass in diesem Falie die Vaterschaft erweislich oder erweislicher, als in andern Fiillen, sei. Sie ist eine dem Entführer (rnit gutem Grunde) angedrohte Strafe. Sie hatte daher auch gebietend gefasst werden können und ware vielleicht besser gebietend gefasst worden". (1) Wie zich aan schaking heeft schuldig gemaakt, wordt gestraft met de verklaring, — dat hij de vader is van een natuurlijk kind. Zoo ver ging de heer Taveniiaat niet. Deze verplicht tot onderhoud van een kind ingeval van stuprum op onge- (1) T. a. p., bl. 26. oorloofde wijze. d. i. buiten huwelijk of bordeel (1). ZacharïR legt het vaderschap als straf op. Dit beginsel zou misschien breeder kunnen worden toegepast. Men maakt een lijst van onechte kinderen, die geen »vader" hebben. En als straf in sommige gevallen veroordeelt men iemand om »vader" van dergelijk een kind te wezen. Intusschen is het onjuist, dat dit stelsel door den Code zou zijn aangenomen. Zoo schrijft dan ook Demolombe: »c'est paree que même dans le cas d'enlèvement, tel que 1'entend 1'article 340, il ne serait pas impossible que la femme enlevée eüt eu des relations avec un homme autre que le ravisseur, que la declaration de paternite n'est pas nécessaire, mais seulement facultative pour le juge." »Comment! voila un homme qui, par fraude, a enlevé une fille mineure, ou qui, même par séduction, a décidé une fdle mineure au-dessus de seize ans a le suivre; leducation de cette jeune fille, ses moeurs jusque-la toujours pures, les circonstances du fait enfin, qui témoignent qu'elle a été sous la puissance exclusive de son ravisseur, tout démontre aux magistrats que le ravisseur est certainement le pere de 1 enfant.... et la paternite ne pourrait pas ètre recherchée contre lui! cela ne serait-il pas inique et immoral? (1) Dan „benadeelt hij de maatschappij," zegt de schrijver, bi. 86, want hij doet iets „wat nadeelig kan zijn". Daarom moet hij bijdragen om „de schade die hij der maatschappij berokkend heeft zoo gering mogelijk te maken," en wel „den staat" helpen om „het kind, dat daaruit ontstaan kan zijn, in staat te stellen, voor zich zelf te zor£en- -Men benadeelt de maatschappij door iets te doen wat nadeelig k a n zijn. Maar nu wordt men toch niet veroordeeld, als en omdat men benadeeld heeft, door iets te doen, wat nadeelig kan zijn. Niet als men benadeeld heeft zonder dat het mogelijk is, dat men benadeeld heeft. Maar alleen als men zóó benadeeld heeft, dat het mogelijk is waarlijk benadeeld te hebben; dan moet men het nadeel, dat men werkelijk berokkend heeft, zoo gering mogelijk maken! »Peu importe que eet enlèvement soit ou ne soit pas réprimé par une loi pénale; la déclaration de paternité n'est pas une peine; elle n'est que laconstiquence juridiqued'un fait auquel la loi civile permet d'attacher une présomption de paternité" etc. (1) We kunnen echter nog verder gaan. Niet alleen dat het toelaten van uitzonderingen op het verbod van onderzoek naar het vaderschap moeielijk te verdedigen is, wanneer de afstamming zoo gansch onbewijsbaar is, maar ook de bevoegdheid aan den vader toegekend om zijn kind te erkennen laat zich dan weinig rechtvaardigen. Wat toch is het karakter der erkenning, die, gelijk wij ze thans hebben, in ons voormalig recht evenals in het Romeinsche en het oud-Fransche recht onbekend' was? Men vindt daarvan, naar het schijnt, voor het eerst gesproken, in het verslag door Cambacérès uitgebracht in de hiervoren genoemde zitting der Nationale Conventie van 4 ,luni 1793, bij welke gelegenheid de erkenning genoemd werd »le rnoyen de constater", »le moyen pour établir la filiation." In gelijken trant beschouwt haar de meervermelde wet van 12 Frimaire an II (art. 11). En ook waar verder dit punt ter sprake kwam, werd aan de erkenning steeds dit karakter gegeven. Zoowel in Frankrijk als ten onzent; weshalve men alleszins recht heeft om de (1) T. a. p., bl. 520. Zie ook Marcadé, E x p 1 i e a t i o n t h é o r ique et pratique du Code Napoléon, 5de ed., dl. II, bl. 74: „Cest qu'en effet, dès que la conception d'un enfant coïncide avec l.'enlèvement de sa mère, 11 y a lk un fait ostensible, patent, qui a le doublé effet de rendre 1'individu poursuivi peu digne d'égards et de ménagements, et de faire naitre contre lui une gr ave pr obabilité de paternite. Ce fait doit do n c p e rniettre de prouver cette paternit é." Deze opvatting wordt ook door de geschiedenis der bepaling gestaafd, gelijk men haar vindt vermeld bjj Adbry en Rau, Cours de droit ei vil francais, 4de ed., dl. VI, bl. 191, noot 10. erkenning op te vatten als een bewijs 'van de afstamming (1). Maar hoe nu? Eenerzijds herhaalt men voortdurend dat buiten huwelijk de afstamming niet bewijsbaar is, en aan den anderen kant dringt men met veel nadruk er op aan, dat zij, die een kind verwekt hebben, het ook zullen erkennen (2). (1) Zie omtrent dit punt een opstel van Mr. J. Pols in de Nieuwe B ij dragen voor rechtsgeleerdheid en wetgeving, 1855, bl. 318 en volgg., waarin ook meer bepaald de vrua"" behandeld wordt, of de erkenning attributief is dan wel d e c 1 aratief. — Een en ander uit dat opstel vindt men ook in het akad. proefschrift van S. J. van Limburg Stirum, Over erkenning en wettiging van natuurlijke kinderen. Utrecht a°. 1862. (2) In het ten vorigen jare verschenen en door de Académie des sciences morales et politiques bekroonde werk van LÉON Lallemand, Histoire des enfants abandonnés et delaissés wordt ochter juist tegen de bevoegdheid tot erkenning gestreden. Zoo leest men, t. a. p., bl. 651 : ,,loin de vouloir étendre la recherche de la paternité, il nous semblerait préférable de la restreindre. Ainsi Tenfant naturel est d'après nos lois, k la merci du premier individu (homine ou femme) qui veut le reconnaitre. Cet individu peut être le dernier des misérables, il lui sufflt de se rendre a une mairie, de déclarer, en faisant certifier son dire par deux témoins raccolés au hasard, qu'il reconnait tel enfant, pour qu'il s'établisse entre eux une filiation, des devoii s réciproques, des droits successoraux et autres (art. 371-765—766, etc.). Si cette déclaration est le fruit d'une odieuse manoeuvre, 1'enfant reconnu aura les plus grandes difflcultés è, en prouver le mal-fondé." ^ „Nous pensons donc qu'il ne devrait pas y avoir de paternité véritable, c'est-a-dire de relations de p è r e a f i 1 s en dehors, du manage! ' e qu il taudiait établir, c est 1'indemnité pour dommage causé en vertu de 1'art. 1382. II n'v aurait plus alors recherche de la paternité, c'est-a-dire que 1'on n'établirait pas qu'un t e 1 a pour fils tel enfant et que celui-ci doit considérer t e 1 1 e personne comme son père, mais Ie tribunal déciderait qu'il est constant, soit par les propres aveux du séducteur, soit par la possession d'état prolongée, publique, qu il est 1 auteur responsable de la grossesse et tenu a réparation pécuniaire pour la perte de 1'honneur de la mère et la charge de 1 enfant né ou k naitre." In dien zin redigeert de schrijver ook (bl. 657) een nieuw artikel 340. — Of echter het gevaar, waarvoor do schrijver beducht is, metterdaad in zoo ernstige mate bestaat, mag wellicht betwijfeld worden. En juist tegen de actie, die hij wil geven Alzoo verklaart mén ook hiermee, dat de afstamming wel voor bewijs vatbaar is. Immers kan het verschil niet hierin liggen, dat alleen de rechter de afstamming niet zou kunnen weten, maar de vader wèl. De argumenten, waarmede men de onzekerheid der afstamming zoekt aan te toonen, gelden geenszins alleen derden, maar zeer degelijk ook den vader (1). Stemt men toe, dat in beginsel ook bij buiten-echtelijke afstamming de vader of verwekker plichten tegenover zijn kind heeft te vervullen (2); en eveneens dat lang niet altijd voldoende zekerheid omtrent de afstamming ontbreekt (3), zoo moeten, naar ons dunkt, de argumenten, die toch het („réparation pécuniaire pour la per te de 1'honneur de la m è r e"1, bestaan uit het oogpunt èn van zedelijkheid èn van recht vi ij ernstige bezwaren. — Die actie wil Bluntschli juist doen vervallen, terwijl hij overigens voorstander van de Paternitatsklage is ; wordt „die eigentliche Deflorationsklage (Ansprache „u ni den B 1 u m e n" in den sehweizerischen Rechtsquellen genannt) — die ohnehin unpassend persönlichen Schaden mit Geld ersetzen will — verweigert, so werden die Bedenken gegen die Paternitatsklagen groszentheils beseitigt." (Deutsches Privat recht, 3de ed., bl. 669) (1) En zoo werd dan ook door Portaus in de zitting van den Raad van State van 26 Brumaire an X, met consequentie, opgemerkt, „qu'il est contre les principes d'admettre comme une preuve de 1'état la reconnaissance d'un père qui jamais ne peut être sür de sa paternité." Zie Amiable, t. a. p., bl. 121. (2) Bij de beraadslagingen op den derden en vierden Juristendag in Duitscliland werd de quaestie te zeer met het'.oog op de moeder bezien. Dit deed Dr. Gad opmerken: „Aber es handelt sich doch wesentlich um Rechte des Kindes!" (Verhandlungen des vier ten J u r i s t e n t a g e s, dl. II, bl. 142) (1; Amiable wijst, t. a. p., bl. 122, ook nog op het geding, dat over de waardij der erkenning toegelaten wordt. „Quelque soit lo système de la défense, si le juge admet la contestation comme fondée, c'est que la certitude s'est faite dans son esprit en sens contraire a la reconnaissance. Mais, si la certitude négative est possible, légitinie, la certitude affirmative ne 1'est pas moins; cas 1'une dépend, comme 1'autre, des faits de la cause et de 1'intelligence du juge." verbod van onderzoek naar het vaderschap zouden kunnen rechtvaardigen, wel van bijzonder gewicht zijn (1). Een drietal argumenten wordt daartoe bijgebracht. Laat men het onderzoek in rechten toe, hoe wordt daarmee niet de toegang geopend voor gedingen van weinig delicaten aard. Inderdaad dit argument heeft kracht. Dergelijke gedingen oefenen toch, helaas! in bijzondere mate aantrekkenden invloed. Hoe kon men dit nog onlangs zien, toen bij zulk een geding voor het Hof te 's-Gravenhage zelfs de hoogere kringen zich schenen te verdringen om toch niet ééne bijzonderheid van deze procedure te missen. Of vergissen we ons? Is het niet alzoo gemeend? Heeft men veeleer juist het omgekeerde bedoeld? Die gedingen zijn zoo weerzinwekkend. Althans voor de rechters. En deze doen den lande al zooveel goeds, dat men hun nu die zaken wel besparen mag. Art. 13 Wet A. B. bepaalt, dat de rechter, die onder voorwendsel van het stilzwijgen der wet weigert recht te spreken, vervolgd kan worden. Straks zou dan iets soortgelijks wellicht moeten worden opgenomen ten aanzien van den rechter, die weigert recht te doen omdat de zaak hem te veel afschuw wekt. Is dit argument ernstig gemeend? Men heeft er op gewezen van hoeveel uitdrukkelijk toegelaten vorderingen hetzelfde gezegd kan worden. Aldus de advocaat-generaal Fochier in zijne den 3den November 1880 \ooi het Hof van appèl te Lyon gehouden redevoering: »Le scandale! c'est 1'objection. Elle ferait supposer, Messieurs, que (2) \ oor die argumenten verklaart Z ACHARia, t. a. p., bl. 30 niet uit den weg te gaau. y vous n'avez jamais a subir, au grand jour de la publicité de vos audiences, des enquêtes aussi scabreuses, des revélations aussi indiscrètes, des démonstrations aussi perilleuses que peuvent 1'être les plus délicates des recherches de paternité. Ne condamnez-vous pas les femmes adultères et leurs complices, les proxénètes, les libertins qui souillent 1 enfance? N e découvrez-vous par les plaies les plus secretes et les plus douloureuses, quand vous statuez sur les procés en séparation de corps, en désaveu de paternité, ou encore sur la demande d'un enfant qui réclame sa mère? Ne jugez-vous pas les procés de séduction? Dans toutes ces causes, civiles ou criminelles, calomnie et chantage trouvent un aliment; chantage et calomnie peuvent être et seront punis, avec un redoublement de sévérité, s'il le faut. Le vrai scandale, celui contre lequel s'insurge la conscience publique aujourd'hui, c'est celui de ces abandons, de ces misères imméritées, de la sécurité garantie au coupable!" (1) Maar, zegt het Senaatslid Cazot, bij zijne bestrijding van het voorstel des lieeren Bérenger c. s., er is verschil: »I1 y a d'autres procés scandaleux: les actions en desaveu, en adultère, les contestations d'état. Mais entre ces actions et la recherche de la paternité il y a une différence. La, il y a des faits qu'on peut constater. II faut et on peut découvrir la vérité. Mais lorsqu'il s'agit de pénétrer un fait impénétrable comme la paternité, on se trouve en présence d'un scandale en pure perte, sans profit pour la justice et la vérité." (2) Geldt het hier metterdaad een »fait impénétrable", dan behoeft men zich natuurlijk niet op het ergerlijke van het geding te beroepen. Maar blijft er in dien zin bij andeie gevallen ^1) Aangehaald bij Amiable, bl. 117. (2) Zie het Compte reiidu a n a 1 y t i q u e, zitting van 6 Deo. 1883, bl. 178. nooit eenige onzekerheid, die het oordeel van den rechter aanvult? Immers ook hier kan men bepalen, dat de vordering alleen toegelaten wordt, zoo men eenige gegevens heeft, waarop is voort te bouwen. Vooral van de zijde der rechtsgeleerden heeft men zich te hoeden om niet te zeer met het ergerlijke der procedure te schermen. Gewis, het is voor den rechter niet eenerlei, welke zaak aan zijn oordeel onderworpen wordt. Maar is dit niet het hooge karakter van het rechterlijk ambt, dat het een dienen is? Een dienen, door trots moeite en bezwaar van velerlei aard aan het recht de heerschappij te helpen verzekeren. •Ia, naarmate men de waardij van het recht hooger stelt, kan er minder sprake van wezen om er zich maar bij neder te leggen, dat het zal bedolven blijven onder bedekselen, omdat men bij het wegnemen daarvan zijne handen aan' bezoedeling bloot zou stellen. Een ander argument om het onderzoek naar het vaderschap te verbieden, — en hieraan is veel gewicht gehecht, — heeft men ontleend aan het misbruik, dat van de vordering gemaakt zou kunnen worden. Tallooze malen is herhaald wat Bigot-Préameneu reeds in vaak aangehaalde woorden uitsprak, als hij den vroegeren toestand poogde te schetsen: »que 1'homme dont Ia conduite etait la plus pure, celui mème dont les cheveux avaient blanchi dans 1 exercice de toutes les vertus, n'étaient point a 1'abri de 1'attaque d'une femme impudente, ou d'enfants qui lui etaient étrangers; que ce genre de calomnie laissait toujouis des traces affligeantes; en un mot, que les recherches de paternité étaient regardées comme le fléau de Ia société". (1) (1; Aangehaald o. a. bij Delvincoürt, t. a. p., dl. I Noti et exnlinatinno hi ooq t e s und zur Rechtfertigung sagen wir, damit der weibliche Theil urn so vorsichtiger, um so sittlicher werde". (1) Reeds kwam Andrieux, den 6den Nivóse an X, op uitnemende wijze tegen deze redeneering in verzet. »Quoi! vous voulez des moeurs", zoo sprak hij, set vous laisseriez au sexe le plus fort, le plus hardi, a celui a qui la nature même a donné 1'attaque, vous lui laisseriez liberté entière! Que dis-je? vous enflammeriez ses désirs, vous exciteriez son impétuosité en le délivrant de toute crainte, de tout souci, de la plus légère inquiétude sur la suite de ses entreprises! Les hommes pourraient faire a leur gré des victimes, pourvu seulement qu'ils eussent ensuite 1'ame assez dure pour les oublier!.... II est vrai qu'en renforpant 1'attaque on veut aussi renforcer la défense, et pour cela on dit aux femmes: Vous ne devez jamais céder; les hommes n'ont rien qui les arrête, eux; ils sont libres de vous perdre; mais vous, ne vous oubliez pas un instant, car eet instant seul serait celui de votre ruine totale; vous vous mettriez a la merci d'un pervers qui aurait le droit de vous mépriser, de vous abandonner, de se féliciter de votre misère Est-ce la de la justice? Quoi! d'un seul cöté toutes les peines, toutes les inquiétudes, toutes les douleurs!.. . Quoi! le sexe le plus faible serait encore accablé par la loi! la législation livrerait au désespoir la fille séduite, et la jetterait en larmes et mourante aux pieds de son séducteur qui ne daignera pas de lui tendre la main pour la relever! Est-ce la le moyen de protéger les moeurs? Vous laisseriez chez les hommes les passions sans frein, sans obstacle, sans le moindre danger! Les femmes ont déja le frein de la pudeur, celui des périls de toute espèce auxquels elles s'exposent Ne songez donc pas tant a renforcer la défense, et occupez(1) T. a. p., bl. 159. vous beaucoup plus d'affaiblir et d'arrêter 1'attaque". (1) En ten slotte zij nog het woord aan von Jhering verleend, gelijk hij op den vierden Juristentag sprak: »M. H.! Es kommt nun etwas Anderes noch hinzu. Sowie Sie die Paternitatsklage aufgeben, so liegt meiner Ansicht nach darin ein Freibrief für das mannliche Geschlecht, die Keuschheit des weiblichen Geschlechts jeder Zeit auf die Probe zu stellen. Sie walzen die Verantwortung dein weiblichen Geschlechte allein zu, den Mann trifït weder in finanzieller Beziehung noch sonst in socialer Beziehung irgend ein Nachtheil, der im Recht besonders hervortritt; er geht heraus, er zuckt die Achseln und zieht sich zurück; und Alles, .Vlies fallt auf das weibliche Geschlecht. Wenn das weibliche Geschlecht die doppélte Kraft hatte, wenn es die Kraft hatte, die angeblich das mannliche Geslecht, das starke Geschlecht haben soll,— nun gut, dan thun Sie es immerhin. Aber, m. H., ich glaube, es ist ein seltsamer Widerspruch, wenn wir uns das starke Geschlecht nennen und uns nicht einmal zutrauen, den Versuchungen zu widerstehen, sondern die Widerstandspflicht dem armen Weibe zuweisen, das auf solche kiinstliche Weise getrieben werden soll, unserem Andringen Widerstand zu leisten". (2) Maar bestaat er noodzaak tot verandering? Laat het zijn, dat de plicht van den vader om ook bij onwettige afstamming voor zijn kind te zorgen, niet ontkend kan worden; dat de onzekerheid der betrekking geenszins zoo volstrekt is, als men dit wel heeft doen voorkomen; dat het ergerlijke van gedingen tot onderzoek naar het vaderschap geen voldoende grond is om de vordering te ontzeggen; noch ook het gevaar, (1) Aangehaald bij Amiable, t. a. p., bl. 113. (2) V e r h a n d 1 u n g e n, dl. II, bl. 139. dat mannen worden aangesproken, wier haren in het betrachten van alle deugden zijn vergrijsd; noch ook de overweging, dat, zoo men alle nadeelige gevolgen, met ontheffing van den man, op de vrouw overbrengt, dit voor de zedelijkheid zoo heilzaam wezen zal, — ook dan zou men misschien nog kunnen vragen, is er eenige bijzondere behoefte om het onderzoek naar het vaderschap in rechten te gedoogen? Is een bijzonder belang daarbij betrokken? Dr. Weil zeide op den derden Juristentag: »Man liat gesagt, in den Rlieinlanden befinde man sich recht gut bei dem dortigen System. Wer befindet sich recht gut dabei? Die Gerichte, die nicht mit diesen allerdings sehr unangenehmen Prozessen behelligt werden, gewisz; die Mannspersonen, die Verführer sic her; auch die Advokaten, welc.he auf einem höheren Standpunkte, als dem des burgerliches Erwerbes stehen, da diese immerhin sehr widerliche Rechtsfrage ein für allemal beseitigt ist". (1) En zoo ook von Jhering, toen nog hoogleeraar te Gieszen: »Wenn gesagt ist: die Hessen fühlen sich wohl bei dermangelnden Paternitatsklage, so erwiedere ich: das mannliche Geschlecht, nicht aber das weibliche. Man könnte mit demselben Recht sagen, sie würden sich wohl fühlen bei der Versagung der Darlehnsklage; die eine Halfte der dabei inteïessirten Personen, die Schuldner, würden sehr wohl damit zufrieden sein; aber ich meine, man soll doch auch die Interessen der Glaubiger berücksichtigen". (2) (1) Verhandlungen, dl. II, bl. '253. (2) Verhandlungen, dl. II, bl. 267. Metterdaad was de toestand, gelijk die sedert 1821 in Hessen bestaat, door Dr. Vogel uit üarmstadt geprezen geworden, ook met liet oog op de vrouwen Lchter zie men niet voorbjj, dat de P a t e r n i t it t s k 1 a g e daar ontzegd is, wanneer men zich op niets anders dan het stuprum kan beroepen. Dr. Vogel billijkte nochtans de mogelijkheid van die 10 Maar is dat belang groot? Men heeft er op gewezen, dat het geringe bedrag, tot het uitkeeren waarvan straks de vader, als eenig gevolg van het bewijs der betrekking, veroordeeld worden zal, niet opweegt tegen de bezwaren, die aan het toelaten van het onderzoek verbonden zijn. En voorzeker, die bijdrage kan zoo luttel worden, dat het geldelijk belang nauwelijks meetelt. Zoo is dan ook opgemerkt, dat men in Engeland door de uitkeering zeer laag te stellen, eenerzijds alle nadeelen van het onderzoek heeft en aan den anderen kant luttel voordeel. Doch dit behoeft ook niet alzoo te zijn. Maar hoe dan, als de vader tot het geven van eene ruimere som niet bij machte is? Zou de openbare kas met dien onderstand wel te zeer worden bezwaard (1)? Op gevaar af van door Dr. Lingmann als sentimenteel te worden aangemerkt, nemen wij hier het antwoord over, dat von Jhering op deze vraag gaf: »Kann das einen Ausschlag geben, wenn es heiszt: wenn der Vater kein Geld bezahlt, bezahlt es die Kommune? Nun gut, dann kann ich auch meinem alten Vater sagen: wenn ich ihm die Alimente verweigere: gehe hin, lasz Dich ins Armenhaus aufnehmen, die Kommune zahlt es. Es ist das ganz dasselbe. M. H., es ïst nicht gleichgültig, woher das Kind und die Mutter ihre Alimente bekommen, es ist nicht gleichgültig aus welchen vorderingen, „in welchen (wegens trouwbelofte) eben mitt auf Ehevollzug, oder gestützt auf Anerkennung der Vaterschaft geklagt wird". (T. a. p., dl. II, bl. 252) (1) Dr Drechsler had ook (Verhandlungen des dritten Juristen tages, dl. II, bl. 260) de opmerking gemaakt hierboven reeds vermeld, dat bovendien beter voor de kinderen wordt gezorgd, als het openbaar gezag zich hunner aantrekt. Hiertegenover staat de vraag van Léon GiRAUD, t. a. p.,bl.627: " A-t'0n 0ub l^ Ce que disait le docteur Villermé, que pendant les années 1817 h 1821, nar exemple les 2/3 des enfants naturels receuillis dans les hospices mouraient dans la première année et que sur 1.000 individus il ny en eut que 22 qui atteignirent leur douzième année i Gründen und unter welchem Gesichtspunkt sie dieselben bekommen ; da einmal eine Verschuldung beider Theile vorliegt, so verlange ich auch den juristischen Ausdruck dieser Verschuldung, und der Ausdruck dieser Verschuldung liegt eben in dieser Klage". (1) W aar echter het onderzoek naar het vaderschap geoorloofd is, wordt van de bevoegdheid daartoe toch slechts weinig gebiuik gemaakt. Alzoo schijnt daaruit wel te blijken, dat toch de behoefte aan dit middel luttel wordt gevoeld (2). Daartegen is echter opgemerkt geworden, dat men oppervlakkig handelt, door de beteekenis van de vrijheid tot onderzoek af te meten naar het aantal der ingestelde vorderingen. Ook hierbij zou dienen gelet te worden, niet slechts op ce qu on voit, maar ook op ce qu'on ne voit pas. Zoo merkte von Jhering op: »warum kommt es nicht zurKlage? Antwort: Weil Jeder weisz, dasz er zahlen musz, wenn er es dazu kommen laszt. Wie aber wenn der Mann weisz, zu zahlen brauche ich nicht; die Klage ist ja aufgehoben? Glau- (1) Verhandlungen des vier ten Juristentages, dl. II, bl. 139. Wat overigens het punt der kosten betreft, zoo vermeldt Amiable, t. a. p., bl. 97, dat in 1881 uit de openbare kas in rank rijk ten behoeve van onvoldoend verzorgde kinderen, waarvan verreweg de meerderheid onecht waren, eone som van 14,087,261 francs is betaald. (2) De heer \\ edekind verdedigde zijne bestrijding van de Paternitatsklage op den derden Juristentag aldus: Vrouwen van losbandig leven verdienen haar niet. Bij hen, die in „wilden Ehe" leven, ia dit tevens eene „Gewissens-Ehe" (in Frankrijk schijnt dit anders te wezen; zie Amiable, t. a. p., bl. 97), en daarom onnoodig. Eindelijk de dienstbare klasse, uit welke 80 pCt. van de vorderingen waren voortgekomen, in welke de Hanoversche rechter had moeten beslissen. Heeft ook deze dan geen behoefte aan de vordering.'' in dieser Beziehung kann ich nicht behaupten, dasz die Madchen leiehtfertig waren; aber das glaube ich hier behaupten zu künnen, dasz die Madchen sich besser hatten in Acht nehmen sollen. Hier wird unser Prinzip als praventive Macht gelten" (Verhandlungen, dl. II, bl. 258) ben Sie, dasz dann auch ein .Teder willig zahlen würde? So lange die Klage besteht, zahlen Alle, wenigstens jeder ordentliche Mann, niir die Tnsolventen zahlen nicht. Nun wird aber argumentirt nnd gesagt: Die Klage ist, überflüssig; denn es sind nur einzelne nichtswürdige Leute, die sich widersetzen und nicht zahlen wollen, aber die ordentlichen zahlen. M. H.! Auch von diesen vielleicht zahlt die Mehrzahl nur, weil die Klage existirt; würde die Klage nicht existiren, nun dann wiirden auch diese nicht zahlen". (1) Het onderzoek naar het vaderschap werd verboden, ook — in het belang der zedelijkheid. De vrouw zou zich daardoor te meer voor ontucht wachten. Intusschen neemt het aantal onechte geboorten in het algemeen, en ook in Frankrijk (2), toe. In 1784 bedroeg het aantal der senfants trouvés" in Frankrijk 40.000 en in 1833 niet minder dan 127.500, terwijl er geen reden is om niet aan te nemen, dat de verhouding tusschen dit totaalcijfer en het aantal natuurlijke kinderen, die daaronder schuilen, dezelfde was gebleven (3). Het aantal niet (1) Yerhandlungen des dritten deutaohen Juristen ta ge 8, dl. II, bl. 266. Zie ook Büngner, t. a. p., bl. 161. ('2) Door den heer van Swixderen wordt, t. a. p., die vermeerdering toegeschreven aan de reglemonteering der prostitutie en de wettiging der bordeelen. Het Senaatslid Cazot zocht de oorzaak dier vermeerdering in de uitbreiding der stedelijke bevolking en in het fabriekswezen. Daartegenover wijst Amiable, t. a. p., bl. 114, er op, dat den laatsten tijd de percentage der natuurlijke kinderen daalt, hoezeer in die vermeende oorzaken geen wijziging kwam. Büngner betwijfelt, t. a. p., bl. 151, of de wetgeving van grooten invloed op het aantal der onwettig geborenen is. (3) Zie Acollas, t. a. p., 4de ed., bl. 52. Naar het schijnt heeft Büngner, t. a. p., bl. 163, eene minder juiste opvatting van wat men onder enfants trouvés verstaat. Dr. Brociiard in zijn werk : La vérité sur les enfants trouvés, a°. 1876, bl. 22, zegt: „Afin d'être plus facilement compris de mes lecteurs, je continuerai donc a appeler, comme autrefois, enfants trouvés tous les erkende natuurlijke kinderen, dat Frankrijks bodem heden ten dage draagt, wordt op meer dan anderhalf millioen geschat (1). Jaarlijks worden van de millioen kinderen, die daar geboren worden, gemiddeld 70.000 onechte kinderen als levend aangegeven, waarvan ongeveer 66 pet. niet wordt erkend (2). In het jaar 1801 bedroeg in Frankrijk de percentage van de onechte kinderen op het geheel 4.82; 5.43 in 1806; 0.41 in 1811; 6.89 in 1816; 7.54 in 1821; 8.20 in 1854. Dit laatste cijfei was het maximum. Sedert kwam er eenige teruggang. Van 1861—'70 was het gemiddeld 7.57, Van 1871—'80 gemiddeld 7.19. In 1881 was de percentage 7.48. (3) enfants que 1'on appelle aujourd'hui enfants assistés et que Pon diviso en quatre catégories: 1°. les enfants trouvés; 2°. les enfants abandonnes; S . les enfants orphelins; 4°. les enfants secourus temporairement". Onder „enfants trouvés" in laatstgemelden zin verstaat de schrijver „ceux qui, nes de père et de mère inconnus, ont été trouvés exposés dans un lieu quelconque, ou portés dans les hospices dostinés a les recevoir. ' In zijne dedicatie: „A la presse", spreekt Dr. Brociiard van „ces petits êtres, qui s'appellent des enfants trouvés, qui devraient s'appeler des enfants perdu s". (1) Zie Acollas, t. a. p., bl. 56; Büngner, t. a. p., bl. 149. (2) Zie Amiable, t. a. p., bl. 6. Alleen te Parijs worden jaarlijks meer dan 16,000 onechte kinderen geboren. Zie Acollas, t. a. p., bl. 53 noot 2. In Lobatto's Jaarboekje over 1829 vindt men omtrent de geboorten in Frankrijks hoofdstad, bl. 122, de volgende opgave: in 1822 wettige kinderen 17,129; onwettige 9,751; » 1823 » r 17,264; „ 9,806; » 1824 » » 18,591; „ 10,221; » 1825 » * 19,214; „ 10,039; » 1826 » „ 19,468; „ 10,502. Volgens het Jaarboekje over 1841, bl. 161, waren in 1838 deze cijfers respectievelijk 20,454 en 9,289. Gemiddeld was tusschen 1816 en 1835 te Parijs van 3.2 kinderen één onecht. (Büngner, t. a. p., bl. 151) Deze schrijver geeft voor andere steden de volgende cijfers: te Berlijn één onecht kind op 6; te Königsberg één op 5.2; te Breslau één op 4.8; te Linz één op 3; te Praag één op 2.8 en te Weenen één op 2.6. (3) Zie Amiable, t. a. p., bl. 114. Ook Büngner, t. a. p., bl. 150 noot 12. Omtrent eenige Duitsche Staten geeft Dr. Büngner de volgende cijfers. In Pruisen had men tusschen 1817 en 1837 op de 1000 geboorten 72 onwettige. In Wurtemberg was van 1815—1833 de percentage 12.8; in Baden van 1833—1837 15.1; in Saksen van '1827—1836 147; in Beijeren in het jaar 1835 21. (1) Voor het gansche Duitsche Rijk stelt hij het aantal onwettige geboorten op 10 pet. In aanmerking voorts nemende, dat de sterfte onder de onechte kinderen grooter is dan onder wettige (in Frankrijk is deze verhouding'4 : 3), zou in Duitschland op eene bevolking van 40 millioen zielen het aantal personen van onechte geboorte 3 millioen bedragen (2). Voor ons vaderland heeft men in de laatstverstreken jaren de navolgende cijfers. Buiten de als levenloos aangegevenen werden er geboren: in 1873 129.0b8 wettige kinderen en 4.728 onwettige; » 1874 131.524 » » » 4.548 » » 1875 134.063 » » » 4.476 » » 1876 137.610 » » » 4.594 » » 1877 138.030 » » » 4.588 » » 1878 138.050 » » » 4.696 » » 1879 142.456 » » » 4.552 » » 1880 139.702 » » » 4.153 » » 1881 138.954 » » » 4.015 » (1) Volgens Ungek is in Oostenrijk het cijfer 10 pot. „Nun sind allerdings in Oesterreich selbst die Verschiedenheiten sehr grosz, und innerhalb der Lander, wo die Paternitatsklage gilt, giebt es Theile, wo das Verhultnisz der unehelichen Geburten ein höchst geringes ist, im Lombardo-venezianisolien Königreiche z. B. nur drei Prozent, in Böhmen dagegen vierzehn Prozent." (Verhandlungen des d ritten Juristentages, (11. II, bl. 242) (2) Iets hooger cijfers werden genoemd, maar ook tegengesproken, op den derden Duitschen Juristendag. Zie Verhandlungen, dl. II, bl. 247. in 1882 142.149 wettige kinderen en 4 305 onwettige; » 1883 139.814 » » » 4.288 » » 1884 143.749 » » » 4.731 » » 1885 143.379 » » » 4.649 » (1). Door den vader werden, behalve bij het huwelijk, hetzij door hem alleen, hetzij nevens de moeder, erkend: in 1882 124 kinderen; » 1883 113 » » 1884 115 » De verhouding tusschen de wettige en de onwettige geboorten vertoont zich echter gemeenlijk gunstiger, wanneer men de als levenloos aangegevenen aan beide zijden weglaat, dan wanneer men die mede telt. Immers heeft men kunnen opmerken, dat juist bij de onechte geboorten het getal dergenen, die als levenloos worden aangegeven, bijzonder groot is. • »D'après la derrière statistique de la France", zoo schrijft Amiable, »ces enfants ont été, en 1881, au nombre de 43.841, dont 37.519 légitimes et 6.322 naturels. Or, si 1'on rapproche ces chiffres de ceux fournis par le mème document ofiiciel pour les naissances vivantes des deux catégories, on trouve que la proportion des mortinatalités est de 4.16 pour cent conceptions légitimes, de 8.28 pour cent conceptions illégitimes. En d'autres termes, les enfants hors mariage sont frappés ainsi par la mort presque deux fois aussi souvent que les autres. (1) In Lobatto's J aarboe k j e over 1841, bl. 146, vindt men voor het jaar 1839 wettige geboorten 93.779, en onwettige 5.051. Hieronder zijn echter ook doodgeborenen begrepen. Voor Amsterdam alleen waren de cijfers respectievelijk 6.905 en 766. Zie bl. 154. In 1838 was het cijfer der onechte geboorten 5.227; in 1837 4.715; in 1836 4.773; in 1835 5.163. Cette moi'tinatalité est donc excessive par rapport a celle des enfants issus du mariage". (1) Volgens Amiable telt men in Frankrijk onder de als levenloos aangegevenen, tegenover 100 wettige kinderen, 190 onwettige. In Zweden naar dezelfde verhouding 147; in België ook 147; in Denemarken 126; in Baden 120; in Beijeren 112 (2). Hier te lande had men in het jaar 1884 tegenover 100 wettige niet minder dan 177 onechte kinderen als levenloos aangegeven. En in 1883 zelfs 200 (3). ZACHARia heeft opgemerkt, dat de misdaad van kindermoord niet menigvuldiger zou worden alleen door het ontbreken van de bevoegdheid om onderzoek naar het vaderschap te doen (4). De schrijver van de Proeve van onderzoek naai' den echten zin en bedoeling van Art. 342 neigt tot een ander besluit (5). Buscn merkt op, dat toch in elk geval het verbod van onderzoek naar het vaderschap een motief tot kindermoord kan wezen; dat echter de bevoegdheid tot dat onderzoek dit rnoeielijk kan zijn (6). Amiable verwijst naar een rapport, in het jaar 1882 opgemaakt omtrent de strafrechtspleging in Frankrijk van 1826 tot 1880. Volgens dat stuk behooren slechts 6 pet. van de slachtoffers van (1) T. a. p., bl. 101. LéON Giraud merkt nog op, t. a. p., bl. 629, dat het aantal onechte kinderen, die als levenloos werden aangegeven, in 1851 bedroeg 4.500, en 6.600 in 1872. (2) Ook 'Léon Giraud wijst er op, t. a. p., bl. 631 noot 2, dat in dit opzicht de toestand in Beijeron betrekkelijk zoo gunstig is. 3.25 pet. doodgeborenen onder de onwettige kinderen, tegenover 2.85 pet. onder de wettige. „II est e'vident que cela provient de 1'état bien meilleur de la fillemère en Bavière; état moral et physique qui permet de Tassimiler déja presqu'en tout point a 1'épouse, par 1'espoir qu'elle a de le devenir et les soins anticipés dont elle est robjet". C3) Volgens de cijfers in de Statistiek van den loop der bevolking in Nederland. (4) T. a. p., bl. 4!. (5, Aldaar bl. 21. (6) T. a. p., bl. 231. kindermoord tot de wettige kinderen, niettegenstaande er van de kinderen, die ter wereld komen, slechts ruim 7 pet. onecht zijn. Alzoo heeft het onechte kind 224 maal meer kans dan het wettige om op gewelddadige wijze het leven te verliezen (1). En al ontkomt het onechte kind aan wat in engeren zin kindermoord geheeten wordt, toch blijven zijne levenskansen weinig gunstig. Reeds hierboven herinnerden wij er aan, dat in het algemeen de sterfte onder onechte kinderen grooter is dan onder die van wettige geboorte. Deze verhouding wordt ongunstiger, naarmate de leeftijd daalt. Amiable deelt mede, dat gemiddeld bijna 1j3 der onechte kinderen reeds beneden het jaar overlijdt. Van dezen 29.8 ten honderd en van de wettige kinderen 15.(5 ten honderd (2). Hetzelfde verschijnsel doet zich ook elders voor. Reeds ZACHARia erkende dit (3). Ook M. Bérenger wees hierop in de Senaatszitting van 6 December 1883. Ons vaderland geeft te dezen opzichte insgelijks weinig gunstige cijfers. In het jaar 1885 werden er als levend geboren aangegeven 143.379 wettige en 4.649 onwettige kinderen. In datzelfde jaar overleden in den ouderdom van minder dan één jaar 23.844 wettige kinderen. En terwijl men naar die verhouding het aantal onechte kinderen, die beneden het jaar stierven, op 773 zou moeten stellen, bedroeg hun aantal niet minder dan 1.235 (4). (1) T. a. p., bl. 91. Léon Giraud zegt, t. a. p., bl. 628, dat de kindermoorden in het tijdvak van 1826-1875 meer dan verdubbeld zijn, en de misdracht in 25 jaar, van 1826—1851, verviervoudigd is. Zie over dit laatste ook Amiable, t. a. p., bl. 103. (2) T. a p., bl. 102. (3) T. a. p., bl. 42. (4) Van deze 23.844 wettige kinderen waren er 5.274 beneden den leeftijd van ééne maand. Naar die verhouding zou men voor de 1.235 onwettige kinderen een cijfer krijgen van 273. Doch ook hier was do verhouding weer het ongunstigst voor de onwettige kinderen. Van deze jeugdige schepsels overleden er 295. Blijven de kinderen in het leven, zoo is er toch voor de toekomst, naar het schijnt, slechts betrekkelijk weinig van hen te wachten. Léon Giraud herinnert aan de opgaven, volgens welke er te Parijs onder de 3 hoeren er telkens een was zelve van onechte geboorte; dat de helft der recidivisten onwettige kinderen zijn; dat onder de onwettige kinderen het aantal lotelingen, die wegens lichamelijke ongesteldheid worden afgekeurd, 351/2 pet. bedraagt, terwijl het middencijfer 287/50 pet. is (1). Zou men zich wel aan geheel ongegronde verwachtingen overgeven, zoo men zich met verbetering, in wellicht meer dan één opzicht, vleide, wanneer de plicht van den vader om ook voor het natuurlijk kind te zorgen, stelliger dan thans het geval is door de wet verzekerd was (2)? Nochtans, — men vergete het niet, — deze overweging is slechts van bijkomstige, van geheel ondergeschikte beteekenis, in zoover men waarlijk aan haar geen behoefte heeft om met voldoenden grond verandering voor te stellen. Wanneer men eenmaal met onze wet erkent, dat ook de natuurlijke vader tegenover zijn kroost rechtsplichten heeft te vervullen, en men bovendien, gelijk zij mede heeft gedaan, toestemt, dat de afstamming geenszins altijd onzeker is, — waarom zal men dan vrijheid van onderzoek niet tot u i tgangspunt nemen? Daaruit behoeft nog niet te volgen, dat men alle beperking (1) T. a. p., bl. 630 noot 1. Zie ook Amiable, t. a. p., bl. 91 en 99. Léon Giraud wijst, t. a p., bl. 681, op (1e omstandigheid, dat ten slotte de toestand der natuurlijke kinderen heden ten dage ongunstiger is dan in de vorige eeuwen, die men niet ongaarne als weinig barmhartig teekent. (2) We laten hier nog buiten rekening de verzoeking voor de vrouw om, door de zorgen voor haar kind bezwaard, geheel een prooi der ontucht te worden. laat wegvallen. Zelfs eene regeling, als hier te lande bestaat, kan in den vorm van vrijheid tot onderzoek als regel worden gegoten. Het zou toch immers in de praktijk geen onderscheid maken, zoo men van art. 342 de eerste alinea schrapte, en alinea 2 aldus luiden deed: In geval van verkrachting of schaking, wanneer het tijdstip, waarop het misdrijf begaan is, met dat der zwangerschap overeenstemt, kan de schuldige, op de daartoe gedane vordering der belanghebbende partijen, verklaard worden vader van het kind te zijn. En omgekeerd maakte het Senaatslid Cazot den 6den December 1883 bij de behandeling van het voorstel des heeren Berenger c. s. de opmerking, dat het opnemen van de in dat voorstel genoemde uitzonderingen (le cas de viol, la séduction, la possession d'état) gelijk stond met het schrappen van den regel van art. 340 C. N. (1) Wellicht zou men ten onzent op gunstiger onthaal mogen rekenen, zoo men het verbod van onderzoek naar het vaderschap op den voorgrond bleef stellen, en dan de gevallen, waarin het onderzoek geoorloofd is, ook al zijn die van veel meer beteekenis dan de thans genoemde, als uitzonderingen op dien regel liet voorkomen. In dien trant ontwierp Laurent eene regeling. Aan het hoofd van art. 319 van zijn Avant-projet wordt het Napoleontisch verbod gehandhaafd. Daarop doet hij dan echter volgen, dat het onderzoek is toegelaten »par exception, en faveur des parties intéressées: »1°. En cas d'enlèvement ou de viol; " »2°. En cas de promesse de inariage ou de séduction, loisquil y a un commencement de preuve par écrit" etc. En dit, terwijl volgens art. 309 de afstamming ook door bezit (1) Zie Compte r e n (J u analytique, bl. 179. van staat bewezen wordt; de erkenning volgens art. 310 ook geschieden kan door »un acte ou écrit sous seing privé émané du père", en, naar luid van art. 311, de erkenning zelfs wordt aangenomen op grond van een saven tacite prouvé par écrit". Waarom Laurent nochtans het verbod van onderzoek als regel handhaaft, is niet zeer duidelijk. Hij stemt toe, dat de afstamming geenszins zoo onzeker is als men dit heeft voorgesteld (1). Hij acht ook de schildering van de misbruiken, die vroeger voorkwamen, blijkbaar overdreven, en meent, dat voor misbruiken niet te vreezen is, »si 1'on n'admet la recherche qu'a titre d'exception, en cas de séduction ou de promesse de mariage". (2) Zou echter de zin een andere worden, wanneer de woorden a titre d'exception waren weggelaten ? Onder zekere voorwaarden, onder zekere omstandigheden, wordt de actie toegelaten. Zoo vereenigden zich de eerste en de tweede afdeeling van den Juristendag in 1862 met het voorstel door den hoogleeraar yon Stubenrauch gedaan: »Der Juristentag wolle als seine Ueberzeugung aussprechen, dasz die Klage auf Anerkennung der unehelichen Vaterschaft im Prinzipe für zuliissig zu erachten, dasz sie jedoch in angemessener Weise zu beschriinken sei, und insbesondere durch die exceptio plurium concumbentium entkraftet werden könne"'. (3) (1) A vant-proje t, dl. II, bl. 122. C2) ï. a. p., dl. II, bl. 124. (3) Verhandlungen des d ritten Juristentages, dl. II, bl. 277. Verworpen was eene resolutie van dezen inhoud: „Die Klage auf Paternitat ist zuliissig nur unter zwei Yoraussetzungen, entweder wenn ein Eheversprechen voiliegt, oder wenn eine Anerkennung des Vaters vorliegt". (ï. a. p., dl. II, bl. 275) In de volle vergadering van het jaar 1863 werd, na veel korter gedachtenwisseling dan het vorige jaar, de volgende conclusie aangenomen: „Die Paternitatsklage ist in den Gegenden Deutschlands, wo sie zur Zeit noch im Principe besteht, in die engsten Grenzen ein- Ongetwijfeld is het mogelijk om, nadat men in beginsel het onderzoek naai' het vaderschap geoorloofd heeft verklaard, deze bevoegdheid nog dermate te beperken, dat zij van slechts luttele beteekenis wordt. Doch men beginne althans met het beginsel te erkennen. Men behoeft daarom niet in de wet eene bepaling op te nemen, die onmiddellijk tegen art. 342 al. 1 overstaat; slechte worde uitgesproken, dat de daar opgenomen regel niet mag gehandhaafd worden (1). Zoo luidt ook de aanhef van art. 8 in het door Amiable ontworpen voorstel eenvoudig aldus: »A défaut de titre et de possession d état, la paternité hors mariage peut ètre déclarée judiciairement dans les cas suivants" etc. Van eene regeling, die het onderzoek toeliet, doch zonder voldoende zekerheid voor eene uitspraak overeenkomstig de waarheid, of, wil meu? — van eene regeling, die onderzoek maar al te weinig noodig maakte, — sloeg men naar den anderen kant over, kortweg, bijna zouden we zeggen ruwweg, alle onderzoek, het bewijs der afstamming tegen den wil des vaders, verbiedende (2). Hier was niet vooruitgang. \ eeleer werd de weg tot vooruitgang afgesneden. In zooverre is zuschranken; in einem gemeinsamen Deutschen Gesetzbuche ist sie jedoch nur in Ausnahmefallen zuzulassen". (Terhandlunfen dl. II, bl. 147) (1) Baret merkt op, t. a. p., bl. 166, dat het hoogste belang in dezen is „la conservation des bonnes moeurs dans la personne de la femme, par la proscription sévère de tout système qui pourrait amener sa vénalité. Is dit eene voldoende reden, waarom het verbod van onderzoek de regel moet blijven, en de gevallen, waarin het onderzoek wel geoorloofd wezen zal, als uitzonderingen moeten gelden? (2) I xger achtte Duitschland in 1862 voor dergelijken sprong nog met rijp: „Unser Zustand ist aber, wie ieh glaube, der, dasz wir iliesen Sprung aus der in maszloser Weise zulassigen Paternitatsklage hinüber in die prinzipielle Unzulassigkeit der Paternitatsklage nicht vertragen würden". (Verhandlungen, dl. II, bl. 243) de ontwikkeling, de historische lijn, een tachtig jaar opgehouden. Von Jiïering wijst op de moeielijkheid om den Geist des Hechts te vinden (1). En wie zal ontkennen wat hij te dien aanzien zegt? Toch is het in casu wellicht niet zoo bezwaarlijk den dieperen grond van het rechtsvoorschrift te ontdekken. Alfred Gautier besluit zijn Précis de 1'histoire du droit francais o. a. met deze opmerking: »la loi doit être concue de telle sorte que personne ne puisse en aucun cas échapper a la responsabilité de ses actes". (2) Daarom wraakt hij dan ook uitdrukkelijk het verbod van onderzoek naar het vaderschap. De onverantwoordelijkheid van den man indezen behoort echter, zegt Léon Giraitd, tot sla théorie des deux morales, 1'une pour un sexe, Pautre pour 1'autre — nous ne le savons que trop nous autres Francais! — et aussi toutes ces indulgences pour la conduite des hommes, jeunes ou vieux, qui ne sont que la sensualité et 1'égoïsme masculin codifiés, indulgences que nous réclamons comme notre droit tout en demandant a la femme beaucoup de vertu de son cóté, comme si un sexe corrompu n'arrivait pas forcément a corrompre 1'autre!" (3) En toch heeft men aanvankelijk nog het bezwaar gevoeld (1) G e i s t d e s R <"> m i s c h e n R e o h t s, dl. I, 4de ed., bl. 45. (2) Aldaar de lste ed., bl. 484. Vóór eenigen tjjd ging men in Frankrijk over tot het oprichten van afzonderlijke leerstoelen voor de geschiedenis van het recht. Aan die verandering dankt men het genoemde werk van den hoogleeraar Gautier, dat in 1882 verscheen, gelijk evenzeer het twee jaar later verschenen werk van E. Gdélat, Histoire élémentaire du droit francais depuis ses origines gauloisesjusqu'a la rédaction de nos codes m ode r nes. Van eerstgenoemd werk verscheen reeds in 1884 eene tweede, vermeerderde uitgave. Zie de aankondiginn daarvan door den hoogleeraar König in het Centralblatt für Rechtswissenschaft (Nov. 1884). (3) T. a. p., bl. 675. In dien trant ook de Pressensé in de Senaatszitting van 10 Dec. 1883: „Y a-t-il donc deux morales, 1'une pour la femme, 1'autre pour rhomme ? Pouvez-vous accepter une telle theorie ?" Zie C o m p t e r e n d u analytique, bl. 198. om dit stelsel der ongelijkheid zoo stellig door te voeren, als het thans bestaat. «Les hommes d'alors, Napoléon en tête, a cóté de Pinterdiction de la recherche, posaient immédiatement quelque chose comme correctif et comme recours pour la mère dont ils reconnaissaient tout ce que la situation avait d'étrange. TIs mettaient les tours, c'est-a-dire des refuges oii la fillemère incapable de nourrir son enfant venait le déposer, sans avoir aucune formalité a remplir, aucun délai a subir, aucune inquisition_ a supporter (décret du 19 janvier 1811). Les tours, c'était dans 1'intention de ceux — faut-il dire de celui qui avait inscrit 1'art. 340 au Code? — la contre-partie de la disposition mère, son corollaire obligé". (1) De tours zijn verdwenen, maar art. 340 van den Code is onveranderd blijven bestaan. De beraadslagingen van den derden Juristentag liepen ook over de beperkingen, waaraan de Paternitatsklage moest onderworpen wezen, en uitdrukkelijk werd toen besloten, dat de vordering sin angemessener Weise zu beschranken sei", enz. Meer bijzonder stond men bij de exceptio plurium concumbentium stil, en ook werd aangenomen, dat deze exceptie geoorloofd wezen zou (2). Gelijk we reeds hierboven opmerkten, staat het oordeel over de kracht van deze exceptie in verband met hetgeen te bewijzen is. Moet alleen de gemeenschap bewezen worden, en zonder dat die bewezen gemeenschap behoeft dienst te doen om van daar te kunnen overstappen op de zekerheid der verwekking, —dan kan men zonder bezwaar aan de exceptio plurium concumbentium allen invloed ontzeggen. Anders evenwel komt de zaak te staan, zoo mén in de (1) Léon Giraüd, t. a. p., bl. 626. (2) Verhandlungen, dl. II, bl. 272. gemeenschap het bewijs, of een der elementen van het bewijs, voor de verwekking ziet. Von .Ihering nam echter eenerzijds de gemeenschap als grond aan om van daar tot de verwekking te concludeeren, maar wilde aan den anderen kant genoemde exceptie zonder invloed laten, daarbij zich beroepende op de mogelijkheid, dat iemand wegens het beschadigen van eene zaak veroordeeld wordt, ofschoon wordt aangetoond, dat andere personen hetzelfde hebben gedaan (1). Terecht antwoordde Unger, dat wel verschillende personen allen dezelfde zaak kunnen beschadigen, doch dat nooit meer dan één persoon de vader van hetzelfde kind kan zijn (2). In dezen vereenigde zich dan ook de meerderheid niet met von Jhf.ring. Zelfs was voor von Stubenraucii de exceptio congressus cum pluribus de eenige beperking, waartoe hij gezind was (3). Evenwel werd ook ten aanzien van dit punt gewezen op het misbruik, waartoe deze exceptie leiden kon. Prof. Heyhemann wees er op, »dasz ein gemeiner Mensch einen andern bittet, mit seinem Madchen zuzuhalten, und es dann vor Gericht zu bezeugen, oder umgekehrt, indem um den Rückzug der wirklichen Zu halter gebeten wird, welche dann (1) Ver handlungen des d vitten Jur istentages, dl. II, bl. 228. (2) T. a. p., dl. II, bl. 239. (3) T. a. p., dl. II, bl. 237. Misschien zou hij ook nog in een korten termijn voor de aetie kunnen toestemmen. Wat de exceptio congressus cum pluribus betreft, wilde de advocaat Kohlschütter een onderscheid maken: „Hat dieser congressus nach der auszerehelichen Beiwohnung, wegen welcher geklagt wurde, stattgefunden, so bat er keinen Werth. Denn nach den Gesetzen der Natur, nach den gewühnlichen Regeln musz man annehmen, dasz bereits Schwangerschaft vorhanden gewesen war. Wird aber im Gegenbeweise bewiesen, dasz der congressus vor der Beiwohnung stattgefunden hat, dann musz man allerdings einen genügenden Gogenboweis darin erblicken". ^Ver h an d 1 un gen, dl. II, bl. 234) sagen, darttber keine Ausluinft geben zu diirfen. und die ihr Rechtszeugnisz verweigern"; enz. (1). De exceptio congressus cum alio is in verschillende wetgevingen uitdrukkelijk gesanctioneerd. In art. 144 van het Burgerlijk Wetboek van het Kanton Wallis van het jaar 185.3. (De rechter moet de vordering ontzeggen, als de gedaagde aantoont, dat de moeder met een ander gemeenschap heeft gehad tusschen den 300sten en den 180sten dag vóór de geboorte.) (2) Insgelijks in het Wetboek van he°t Kanton Graubunderland van het jaar 1861. (Daar is het begin deizwangerschap gesteld tusschen den 300sten en den 220sten dag vóór de geboorte.) (3) Ook in § 13 van de Pruisische wet van 24 April 1854 en in het Baltische Wetboek van het jaar 1864 (4). In Hongarije wordt hetzelfde aangenomen (5). Insgelijks vindt men de exceptie in het Wetboek van Louisiana van het jaar 1824 (6). Met deze bepaling staat in nauw verband eene andere, die men op verschillende plaatsen aantreft, te weten dat de vordering ontzegd wordt, als de moeder in het algemeen een ontuchtig leven leidt. Dit vindt men in art. 183 van het Wetboek van Bern van het jaar 1825 (7); in het Wetboek van Graubunderland (8); dat van het kanton Glarus; dat van het kanton Zürich (9). I. a. p., dl. II, bl. 245. Zie ook bl. 249. (2) Amiable, t a. p., bl. 247. (3) Amiable, t. a. p., bl. 205. (4) Amiable, t. a. p„ bl. 192. (5) Amiable, t. a. p., bl. 193. (6) Amiable, t. a. p., bl. 251. (7) Amiable, t. a. p., bl. 200. (8) Amiable, t. a. p., bl. 205. Kidt ^ Zwitsersche wetgeving de afstamming met anll beW6Zen gemeenschap, tenzij de moeder ook met andere mannen gemeenschap blijkt gehad te hebben De vor dering ,s echter aan een korten termijn gebonden, en " sommige 11 Ook op den derden Juristentag kwam dit punt ter sprake. Aanvankelijk stelde Unger voor in dit geval de actie te ontzeggen, evenals wanneer hij, die beweerd wordt de vader te zijn, tot ontucht is verleid geworden, of tijdens die daad gehuwd was (1). Von Stubenrauch achtte zoodanige bepaling minder gewenscht, en, als men de exceptioplurium concumbentium opneemt; ook onnoodig (2). De advocaat Kohlschütter wees er op, dat, wanneer de grond der actie in de afstamming is te zoeken, het dan weinig ter zake doet, of de moeder al dan niet van eerbaar gedrag is (3). Eene opmerking, die in zich zelve juist is. Toch ware de bepaling wellicht te rechtvaardigen, in zooverre men in het feit, dat de moeder zoodanig leven leidt, een bewijs mag zien van den congressus cum pluribus ook in het tijdvak, waarbinnen de zwangerschap moet gerekend worden te zijn ontstaan (4). Aan bepalingen van dergelijken aard is echter minder behoefte. zoo men de actie slechts toelaat, wanneer bijzondere omstandigheden aanwezig zijn. Zoo meent Laurent, dat in zijn stelsel vrouwen, die zich geheel aan ontucht hebben gevallen, vooral indien de moeder de gewone achtbaarheid mist, wordt de vordering ontzegd. Echter wordt, naast deze waarborgen, veel gewicht gehecht aan de aanwijzing door de moeder gedaan. Zie Amiable, t. a. p., bl. 208. (1) V e r h a n d 1 u n g e n, dl. II, bl. 220. (2) Y e r h a n d 1 u n g e n, dl. II, bl. 238. (3) Y er h a n d 1 u n g e n, dl. II, bl. 234. (4) Ook in de vorige eeuw kwam het roeds voor, dat men zich op het algemeen wangedrag der vrouw beriep. Zoo leest men bij CoüLET en Yaunois, t. a. p., bl. 9: „On trouve dans les considérunts d'un arrêt du Chatelet, 10 Octobre 1760 (dans cette affaire, 1'homme poursuivi comme séducteur accusait la demanderesse d'mconduite)'• .. Considérant, que 1'inconduite de la fille n'est pas une raison pour dispenser Taccusé de se charger de 1'enfant du moment qu'il est avéré quMls ont eu des rapports ensemble . overgegeven, de vordering moeielijk ooit zullen kunnen instellen, »car on ne séduit pas des femmes publiques, et on ne leur fait pas une promesse de mariage. Et hors de la, la recherche de la paternité demeure interdite" (1). Op den Duitschen Juristendag liep het debat schier uitsluitend over twee stelsels. Aan den eenen kant het Fransche, dat in beginsel onderzoek naar het vaderschap verboden acht, en door het weinig beteekenende der uitzonderingen ook in de praktijk schier op een absoluut verbod nederkomt. Daartegenover had men het z.g. Duitsche stelsel, dat niet alleen in beginsel het onderzoek vergunt, maar ook de beperkingen, voor zoover het die opneemt, alleen bestaan laat in middelen voor den gedaagde om de actie af te weren of te ontkrachten. I'e volstrekte onbewijsbaarheid der afstamming buiten huwelijk achten wij slechts het, gemeenlijk als eene gelukkige vondst begeerde, resultaat eener schijnbaar zeer zuivere, doch inderdaad hoogst eenzijdige bewijsmethode. Aan den anderen kant verheelen wij echter allerminst, dat eene bijzondere mate van voorzichtigheid in deze materie niet overbodig is te achten, en er voor den rechter een bijzonder gevaar bestaat om, hetzij in te groote angstvalligheid zich nauwelijks ooit van honk te wagen, en schier nimmer een vaderschap te durven (1) A v an t - p r oj e t, dl. ii, bl. 125. Acollas verdedigde in de eerste editie van zijn geschrift, dat het kind eener hoer geene vordering tot onderzoek naar het vaderschap kon instellen. Later is hij hiervan teruggekomen. Zie t. a. p„ 4de uitg., bl. 95. — Rivet, die eigenlijk eveneens onbelemmerde vrijheid tot onderzoek wil, heeft echter voor dit geval eene uitzondering gemaakt. Hij schreef daaromtrent in de Rappel van 18 Dec. 1883: „Si une femme est convaincue de mener une vie déréglée, si elle fait de la prostitution son existence, si la multiplicité des unions de passage rend de fait impossible la recherche de la paternité, il est clair que jamais en cas de grossesse, une femme de cette categorie ne peut être admise a une revendication". AmiaBle ziet hierin tegenstrijdigheid- t a p uitspreken, of aan de andere zijde, door onvastheid van gang, nu eens hier neer te vallen en straks elders. Het meest aanbevelenswaardig dunkt ons dan ook, dat men, in beginsel onderzoek naar het vaderschap geoorloofd verklarende, de bevoegdheid om eene vordering in dezen in te stellen bindt aan de aanwezigheid van eenige omstandigheid, die als begin van bewijs kan gelden. Het stelsel van den Code zeiven wijst ons hier in zekeren zin den weg. De volstrekte onzekerheid der afstamming, die de voornaamste grond van het verbod van onderzoek heet, wordt aanstonds door de uitzondering weersproken. In het o-eval van e n 1 è v e m e n t is er een vermoeden, op grond waarvan het bewijs mag worden aangevuld. »N'y a-t-il pas d'autres présomptions?" vraagt Laurent (1). De uitzondering op den regel is eene inconsequentie. De regel laat de uitzondering niet toe. Maar stelt men zich op den bodem der uitzondering, dan is het weder eene inconsequentie, dat er niet meer uitzonderingen zijn gemaakt. De Fransche jurisprudentie begrijpt onder enlèvement ook viol; als een »enlèvement momentané, par violence". Dat men eenigermate geneigd is art. 340 alzoo op te vatten, behoeft zeker niet te bevreemden. Terecht zegt Laurent : »l'enlèvement fait seulement présumer la cohabitation; le viol la prouve". En het vermoeden der Ausschlieszlichkeit is in het eerste geval zeker niet grooter dan in het tweede (2). Door den Belgischen hoogleeraar wordt wijders voorge- (1) T. a. p., dl. II, bl. 122. (2) Baret, t. a. p., bl. 166, is bereid het geval van enlèv ement en dat van viol als uitzondering toe te laten, omdat daaruit, dit is voor hem het beslissende punt, — geen kwade praktijken van de zijde der vrouw zijn te duchten. „Dans le cas d'enlèvement et dans le cas de viol, il n'y a point de calcul possible; donc ilfaut autori8er la recherche". steld het onderzoek ook te vergunnen in geval van verleiding, zoo er althans een begin van schriftelijk bewijs is, sou lorsque les présomptions, résultant de faits dés lors constants, sont assez graves pour déterminer 1'admission de la preuve testimoniale. Daarnaast stelt hij, onder gelijke voorwaarden, het geval van zwangerschap na gedane trouwbelofte (1). Baret, aan wien Laurent zijn voorstel heeft ontleend, had het geval van verleiding slechts dan als uitzondering aangenomen, wanneer het is »séduction par promesse de mariage", en voorts »a la condition qu'il existe un commencement de preuve par écrit de la séduction et de la promesse de mariage". Schoon Baret eiken maatregel in dezen allereerst hieraan toetst, of daarvan ook een minder gunstige invloed op de zedelijkheid der vrouwen is te duchten, en zoo ja, dan aanstonds den voorslag verwerpt, zoo heeft hij toch geen bezwaar om naast enlèvement en viol het laatstelijk genoemde geval als derde uitzondering aan te nemen. Amiable vergunt in art. 8, sub 3°., onderzoek naar het vaderschap: »S il y a eu séduction, de la part du père prétendu, par promesse de mariage, abus d'autorité ou manoeuvres dolosives. a une époque contemporaine de la conception"; enz. Waarom Laurent op deze wijze onderscheidt, blijkt niet duidelijk. Hij schrijft zelf: „La jurisprudence admet une action en dommages et intéréts, dans le cas de séduction, laquelle se fait d' o r d ï n a i r e par promesse de mariag e". ' Bedoelt Laurent dat er ook kan wezen „promesse de mariage suivie de cohabitation et de grossesse", zonder dat zij het karakter van „séduction" draagt ? Gelijk M. Cazot in de zitting van den Senaat van 6 December 1883 voor séduction eischte „des promesses fallacieuses de mariage", enz. Toch schijnt dit de meening van Laurent niet te wezen. Immers noemt hij, t. a. p., bl. 123, eene \ rouw „séduite', schoon daar de trouwbeloften elk bedriegelijk element schijnen te missen. Uitdrukkelijk wil hij dus aangeven, waardoor de vrouw verleid werd, en hierin verschilt hij van Laurent. »La séduction non déterminée", zoo merkt hij op, »est une expression un peu vague et très-compréhensive, a laquelle on pourrait rattacher les faits les plus divers et les moins susceptibles d'être prouvés avec précision''. (1) Dit bezwaar acht hij weggenomen door zijn voorstel, waarin bepaaldelijk is gezegd, hoede verleiding moet zijn geschied. »Non seulement ce sont des faits précis ne laissant pas le champ libre a 1'arbitraire, snais ce sont aussi des conditions légitimant 1'induction. D'une part, ces faits rendent assez vraisemblable le rapprochement sexuel entre le séducteur et la femme séduite pour qu'il soit superflu d'exiger la preuve directe de eet autre fait, quand la séduction se rapporte a 1'époque de la conception." En aan den anderen kant heeft men, waar deze feiten zich voordoen, voldoende reden om de A usschlie szlichk eit aan te nemen (2). Laurent eischt echter, dat er zij een »commencement de preuve par écrit de la promesse ou de la séduction", of dat »les présomptions, résultant de faits dès lors constants, sont assez graves pour déterminer 1'admission de la preuve testimoniale . (1) T. a. p., bl. 152. ïen aanzien van dit punt had Laurent geschreven, t. a. p., dl. II, bl. 126: „On dira que 1'action fondée sur la séduction seule, sans promesse de mariage, sera très-dangereuse. Quand peut-on dire qu'il y ait séduction ? La femme qui se prétend séduite n'a-t-elle pas été elle même séductrice ? Et sous le nom de séduction ne peut-on pas cacher les honteux calculs de la femme entretenue? Sans doute, il y a des difficultés, mais elles sont de fait et non de droit; elles existent aussi sous 1'empire de la législation actuelle et elles n'ont pas empêché les tribunaux de faire droit 'a des actions en dommages et intéréts. On n'y voit pas figurer des femmes entretenues, qui spéculent sur leur honte". (2) lu het voorstel van den heer Bérenoer c. s. was het karakter, dat de verleiding hebben moet, niet nader aangegeven. Alleen omtrent dit punt is het voorstel bestreden door StÉphane Berge in de Revue générale du droit, delale'gislationetdela jurisprudence, a°. 1878, bl. 417—432. Hij ontleent deze eischen aan hetgeen omtrent de afstamming van wettige kinderen is bepaald, evenals ten onzent art. 319 B. W. zegt, dat de afstamming soms door getuigen kan bewezen worden, zoo er althans »een begin is van bewijs door geschrifte; of wanneer de vermoedens of aanwijzingen, voortvloeijende uit daadzaken die reeds onbetwistbaar zijn, als genoegzaam zwaarwigtig kunnen worden beschouwd om zoodanig middel van bewijs toe te laten." — De omstandigheden zijn, dus merkt Laurent op, in beide gevallen gelijk. »On dira que la légitimité est favorable, et que la batardise est défavorable. Qu'importe? II ne s'agit ici ni de faveur, ni de défaveur: il s'agit du droit de 1'enfant, et sous ce rapport, il n'y a absolument aucune dififérence entre 1'enfant nat ui-el et 1'enfant légitime". (1) Volgens de wijziging, die art. 342 B. W. onlangs heeft ondeigaan, zal, met het in werking treden dier verandering, nader onderzoek omtrent het vaderschap o. a. geoorloofd wezen in het geval van art. '245 van het strafwetboek (gemeenschap met een meisje tusschen 12- en 16-jarigen leeftijd), en in dat van art. '249 sub 2 (ontucht gepleegd door bestuurders of opzichters in werkinrichtingen, werkplaatsen of fabrieken met hunne minderjarige bedienden of ondergeschikten). Zou men minder vasten grond onder den voet hebben, in het geval door Baret gesteld: séduction par promesse de mar ia ge, zoo er althans is commencement de preuve par ecrit de la séduction et de la promesse de mar ia ge? (2) (1; T. a. p., dl. II, bl. 124. (2y Lalrent acht, t. a. p., dl. II, bl. 124, onnoodig begin van schriftelijk bewijs ten opzichte zoo van het een als van het ander: „s'il y a un commencement de preuve par écrit de la séduction, il en resultera certainemeut une présomption assez forte pour admettre la recherche de la paternité". Amiable schrijft: »une jeune fille, n'ayant pas eu de fréquentations suspectes, s'est livrée a un homme qui lui a promis le mariage; si 1'origine de la grossesse coïncide manifestement avec la séduction, la paternité du séducteur ne rencontre pas d'incrédule. En présence de tels faits, la conviction se produit dans les esprits avec non moins de force que lorsqu'il s'agit de la paternité d'un mari dont la femme est a 1'abri du soupeon". (1) Onder de gevallen, waarin onderzoek naar het vaderschap van meer dan éénen kant gewenscht wordt, behoort ook dat van een feitelijk samenwonen van de moeder met dengenen, die beweerd wordt de vader te zijn, gedurende den tijd, waarin de aanvang der zwangerschap gesteld moet worden, gelijk zulks ook in Baden en het Zwitsersche kanton Wallis rechtens is. Hierboven, bl. 116, wezen wij er op, dat men geen recht heeft het vermoeden, dat ten gunste van de getrouwde vrouw bestaat, op gelijke wijze ten aanzien der ongehuwde moeder over te brengen; zelfs niet, wanneer er eene meer duurzame betrekking tusschen haar en een bepaald manspersoon bestaan heeft. Niet alleen dat de ongehuwde vrouw geene vervolging van overspel te duchten heeft, maar bovendien kan het concubinaat moeielijk den zedelijken eisch van trouw stellen, en verdient ook eene vrouw, die in zoodanige verhouding leeft, reeds daardoor minder vertrouwen. Vandaar dan ook, dat men het kind in dergelijken toestand geboren, niet op ééne lijn mag stellen met het kind eener gehuwde moeder. Maar zal men aan den anderen kant kunnen ontkennen, dat er toch in zoodanige betrekking eenig gegrond vermoeden is om aan te nemen, dat degene, met wien de moeder leefde, ook metterdaad het kind verwekt heeft? Het zij zoo, dus wordt misschien geantwoord, echter (1) T. a. p., bl. 86. en Rau, Massé en Vergé, Marcadé, Demante e. a. Ook is zij door de jurisprudentie gehuldigd geworden. Doch hoe in jure constituendo? Demolombe schrijft: »La possession d'état est une véritable reconnaissance; lorsqu'un homme a constamment et publiquement traité un enfant comme le sien; lorsqu'il 1'a présenté comme tel, dans sa familie, dans la société; lorsqu'il lui a donné son nom; lorsqu'il a, en qualité de père, toujours pourvu a ses besoins, a son entretien, a son éducation, il est impossible de ne pas dire qu'il 1'a reconnu. 11 est vrai que cette reconnaissance n'est pas consignée dans un acte; tout ce qu'il faut en conclure, c'est qu'elle est plus compléte et plus décisive encore. »Que d'avantages, en eftét, la possession d'état n'a-t-elle pas sur le titre! »Le titre ne prouve pas 1'identité; la possession d'état la prouve nécessairement. »Le titre est 1'ouvrage d'un moment, d'un aveu instantané, qui peut ètre le fruit de la surprise ou des obsessions; la possession d'état est une reconnaissance continue, persévérante, de tous les jours, de tous les instants, et ofïrant ainsi, au plus haut point, toutes les garanties possibles de liberté et de sincérité. »Le titre est le plus souvent ignoré, secret; la possession d'état est une reconnaissance publique, notoire, qui a pour temoins la familie, la'société tout entière". Kan hetgeen hier wordt gezegd, in hoofdzaak bestreden worden ? Men heeft echter tegengeworpen, en dit is gedaan door het benaatslid Cazot in zijne bestrijding van het voorstel-bérenger c. s., dat, werd ook de onwettige afstamming door bezit van staat bewezen, deze gunstiger behandeld werd dan de wettige geboorte. Immers wordt in het laatste geval vereischt, »que cette possession d'état existe non seulement vis-a-vis saus père: a Pépoque de la Kévolution on les appelait les „entants Het voorstel, gelijk het op den derden Juristentag in Duitschland aan de orde kwam, luidde dan ook dus: »Der Deutsche Juristentag wolle als seine Ueberzeugung aussprechen, dasz die Klage auf die Anerkennung der unehelichen \ aterschaft iin Prinzipe für zulassig zu halten (sei)", u. s. w. (1) Diezelfde beperking vindt men ook in den titel van verschillende geschriften, aan dit punt gewijd (2). \an natuurlijke kinderen mag, naar luid van art. 342, het vaderschap niet worden onderzocht. Maar ook zoo is de zin nog ruimer dan het artikel bedoelt te zijn. Het verbod betreft immers alleen een onderzoek in rechten, welke toevoeging uitdrukkelijk is opgenomen in art. 241 van liet in de Fransche taal gestelde wetboek van Beneden-Canada van het jaar 1865, dat dit onderzoek echter juist wel vergunt. Men leest daar: »La recherche judici- tle la patrie". — In art. 207 en 2t>8 van het wetboek van de Republiek San-Salvador van het jaar 1880 worden hij os naturales genoemd de kinderen, die vrijwillig door hun vader zijn erkend. De anderen heeten espurios (art. 277). Zie Amiable, t. a. p., bl. 220. Daarentegen zegt art. 313 van het wetboek van Honduras van hetzelfde jaar: „Son hijos naturales los ijue no nacen de matrimonio ni estan lejitimados." (1) Verhandlungen, dl. II, bl. 128. (2) Dit is, behalve bij het werk van' Amiable ook bij de volgende het geval: De Pitti Ferrandi, Recherche sur la filiation des enfants nés hors mariage. Paris. 1869. Paul Baret, Histoire etcritique des régies sur la preuve de la filiation naturelle en droit francais et ét rang er. Paris. 1872. Kaste, l>e la recherche de la paternité hors mariage en droit romain et en droit francais. Toulouse. 1873. Charles Jacquiek, Des preuves et de la recherche de la paternité naturelle. Paris. 1874. Blakchon, De la preuve et de la f i 1 i a t i o n des e nfants naturels en droit francais. Paris. 1874. a i i' e de la paternité et de la maternité est permise a 1'enfant naturel,'' etc. (1). Wie buiten rechten een onderzoek naar de afstamming van een onwettig kind instelt, heeft niet te duchten, dat hij tot het geven van schadevergoeding kan worden aangesproken op grond, dat alle onderzoek naai- het vaderschap ongeoorloofd is. Zoo wierd ten leste zelfs de reeds eng begrensde bevoegdheid tot erkenning schier ganschelijk illusoir. Maar op nieuw, ook na deze toevoeging, blijkt de regel nog te ruim, en als van zelf worden we aan von .1 herings voortreffelijke opmerkingen herinnerd over de «Dilferenz des formulirten und wirklichen Rechts" (2). Immers in ontkennenden zin is een onderzoek naar het vaderschap ook ten onzent wel geoorloofd. De wettigheid van een kind kan door den vader worden betwist. Bij rechterlijke uitspraak kan worden verklaard, dat een kind onwettig is, wijl de man der vrouw, die anders als vader zou gegolden hebben, het kind niet verwekt kan hebben, en dus de vader van dit natuurlijk kind niet is. Ja, de erkenning van een natuurlijk kind, gedaan door hem, die beweert de vader te zijn, kan door allen, die belang daarbij hebben, worden betwist (art. 341). «Zulk een betwisting der erkenning kan plaats hebben niet alleen op grond, dat zij in strijd met de wettelijke voorschriften gedaan is. maar ook op dien grond, dat zij niet overeenkomt met de 1'aüly, La preuve de la filiation naturelle. Dijon. 1876. Johnesco. Recherche sur la filiation naturelle. 1881. Soms luidt echter de titel algemeen. Zoo is de titel van een in 1880 te Parijs verschenen werkje van Paul ( 'oület en Albert \ aünois : Etude sur la recherche de la paternité. (1) Zie Amiable, t. a. p., bl. 223. (2) i. 319. (2) Zie Amiable, t. a. p., bi. 223. (3; T. a. p., dl. V, bi. 104. (4) (Jok Mr. Opzoomek spreekt van vrijwillige en gerechtelijke erkenning. T. a. p.. dl. 11, bl. 171. Maar is deze tegenstelling zuivert (5) Omtrent dit opschrift geldt, evenals van het opschrift boven den 13deii titel van ons Wetboek, de hiervoren aangehaalde opmerking ran Opzoomek. Kn heeft men ten onzent, wanneer de wet spreekt van erkende natuurlijke kinderen, ook aan die kinderen te denken, wier afstamming door den rechter uitgesproken is, — Laurent spreekt, als hij beide categorieën wil omvatten, van kinderen, wier «filiation est constatée." Intusschen wat ook van deze rangschikking gelde, in elk geval is het zeker niet vreemd te achten, dat het «onderzoek naar het vaderschap ' en de «erkenning" gewoonlijk in on middellijken samenhang behandeld worden. Immers wordt reeds de beteekenis, die het verbod van «onderzoek naar het vaderschap", waar dit geldt, heeft, voor een goed deel bepaald door de wijze, waarop de «erkenning" is geregeld. Het vergemakkelijken van de erkenning vermindert den druk van het verbod om het vaderschap te onderzoeken. Het Burgerlijk Wetboek ten onzent, hetwelk dat onderzoek, behoudens de in al. 2 gemaakte uitzonderingen, verbiedt, eischt daarnaast voor de erkenning steeds eene authentieke akte. Met eene erkenning, op andere wijze gedaan, wordt in rechten geen rekening gehouden. Toch drong reeds Zachari8, die art. 340 van den Code verdedigde, aan den anderen kant op wijziging aan in de regelen opzichtens de erkenning. «Nicht eben so", dus schrijft hij, smöchte 'las I' ranzösische lïecht in so fern zu billigen seyn, als es nur dem in einer öffentlichen Urkunde geschehenen Anerkenntnisse eines unehelichen Kindes Kraft und (rültigkeit beilegt. Vielmehr kann man getrost behaupten, dasz auch in dieser Beziehung (vergl. den C. c. Art. 1322) einer von dem Vater ausgestellten Privaturkunde dieselbe Beweiskraft, wie einer öffentlichen Urkunde, zukommen sollte" (4). (1) 1. a. p., bi. 25. Toch is het Italiaan»ehe Wetboek van 1865 nog even beperkt (art. IHl). In vele wetboeken komt zoo ook heden ten dage de bepaling voor, dat eene erkenning bij testament geschieden kan. zonder dat dit steeds eene authentieke akte behoeft te zijn. O. a. in art. 229 van het Burgerlijk Wetboek van Bolivia van 4843; in art. 123 van den Codigo Civil portuguez van het jaar 1867: in art. 208 van het Wetboek van Uruguay van het jaar •1868; in art. 208 van het Wetboek van Venezuela van het jaar 1880: in art. 333 van het Wetboek van de Ai-gen tij nsche Republiek van het jaar 1860, herzien in het jaar 1883. Ook het pro jet de loi door Amiable opgesteld, is te dezen opzichte ruimer dan de Code en ons Wetboek. Zoo leest men daar: »La filiation paternelle hors mariage est établie par la reconnaissance ou déclaration du père, consignée dans un acte authentique. i>l,a reconnaissance ou déclaration du père naturel est également valable si elle est consignée dans un acte privé, pourqu'il soit écrit en entier, daté et signé de la main du père" (2). Het Avant-projet van ï.aurent bevat omtrent dit punt de volgende bepalingen: Art. 310: «L'enfant naturel peut ètre reconnu: l. Dans 1'acte de naissance, ou par une déclaration postérieure faite devant 1'officier de 1'état civil: »2°. Par tout acte authentique; »3°. Par un acte ou écrit sous seing privé émané du père ou de la mère.'' (1) Bij de erkenning door testament (loet de vraag zich voor, of herroeping van het testament ook de gedane erkenning laat vervallen. Art. "215 van het Wetboek van Uruguay beslist deze vraag in ontkennenden zin. (2) T. a. p., bl. 262. Art. 311. »La reconnaissance peut se faire en termes énonciatifs, et résulter d'un aveu tacite prouvé par écrit." Art. 317. »La reconnaissance est déclarative de filiation. Elle ne peut ètre révoquée; néanmoins la révocation du testament entraine celle de la reconnaissance qu'il contient" (1). Naast zoodanige regeling van de erkenning drukt het verbod van onderzoek naar het vaderschap minder zwaar, dan wanneer die erkenning geregeld is, gelijk thans nog ten onzent. En wederom wordt die druk verlicht, wanneer bovendien eene bepaling wordt opgenomen, als Laurent voorstelt: »La possession d'état prouve la filiation naturelle a 1'égard du père et de la mère, s'il v a une réunion suffisante de faits qui indiquent un rapport certain de filiation entre 1'enfant et les personnes dont il se prétend issu" (2). (1) Aldaar dl. II, bl. 80. Toegelicht op bl. 111 en volgg. - Ook Amiable doet de erkenning' met de herroeping van het testament te niet gaan. Zie t. a. p., bl. 262. (2) Soortgelijke bepaling komt ook in het ontwerp van Amiable voor. In gelijken zin spreekt ook Baret, t. a. p., bl. 156: „Si 1'on écrivait dans le Code que la possession d'état prouvera la filiation naturelle, je ne sais si personne y verrait rien a redire, et certaineraentla pratique y trouverait une extension du système des preuves, qu'elle demande aujourd'hui a des expédients bizarres et dangereux. Une disposition de la loi est d'autant plus nécessaire que la jurisprudence, après avoir essaye' do soutenir que la possession d'état prouve la maternité, s'est vue forcée, en 1'état des textes, d'abandonner ce système intermédiaire et de rejeter absolument lapreuve par la possession d'état." Trouwens noemde Portalis reeds in de zitting van den C o nseil d'E t a t van 17 Nov. 1801 het bezit van staat „la plus naturelle et la plus compléte de toutes les preuves". Zie Baret, t. a. p., bl. 109 en volgg. In art. 227 2°. van het Wetboek van Louisiana van het jaar 1825 wordt onder de gevalllen, waarin iemands vaderschap ten opzichte Laurent onderscheidt uitdrukkelijk tusschen de erkenning en de bewijzen van afstamming, tot welke laatste categorie hij de geboorte-akte en het bezit van staat brengt. Hij verdedigt deze onderscheiding aldus: »La reconnaissance diffère des preuves de la filiation; elle implique un aveu direct de la paternité ou de la maternité, aveu qui a pour but de constater 1'état de 1'enfant et de lui donner les droits qui sont attachés a la filiation naturelle. Voila pourquoi elle est, en principe, volontaire. Les preuves de la filiation n'impliquent pas nécessairement un aveu. II y en a une, 1'acte de naissance, qui n'émane pas même de la mère. Quant a la possession d'état, elle suppose un aveu tacite; mais il se peut que eet aveu n'ait pas pour objet de donner un état a 1'enfant; celui contre leque) la possession est invoquée conteste, au contraire, 1'état dudemandeur; la filiation est établie, malgré lui, par le juge, d'après les circonstances de la cause: et il n'est pas nécessaire que les faits impliquent la volonté de reconnaitre 1'enfant; il suffit qu'ils prouvent d'une manière certaine la filiation." (1) De «preuves de filiation" behelzen, zegt Laurent, niet immer een »aveu", en zijn mitsdien van de erkenning te scheiden. Maar, omgekeerd, is een »aveu" toch immers wel van een natuurlijk kind kan worden uitgesproken, ook dit geval •genoemd, dat hij het kind deed opvoeden als het zijne, en het alzoo den staat gai' van zijn kind te zijn. Zie Amiaule, t. a. p., bl. '250. Laurent wraakt het, dat op die wijze het bezit van staat, gelijk hij zegt, behandelt wordt als „uiie recherche de la filiation", te weten, dat nog ruimte wordt gelaten aan het arbitrium i u d icis. „On peut rejeter", dus schrijft hij, t. a. p., dl. II, bl. 110, „la recherche de la paternité et admettre néanmoins la preuve de la paternité par la possession d'état, paree qu'elle n'ort're aucun (langer: c'est, en réalité, une reconnaissance tacite, <| ui ne laisse aucuu doute sur 1'état de 1'enfant." (1) T. a. p., dl. II, bl. 111. een »preuve". Niet minder toch dan het bezit van staat. Trouwens merkt Laurent zelve op: »Quand il existe un écrit, par lequel le séducteur reconnait sa paternité, il y a plus qu'une présomption autorisant une recherche; il y a preuve de paternité, dans le système de 1'avantprojet, puisqu'il ad met la reconnaissance dès qu'il v a un aveu constaté par écrit" (1). De indeeling zou daarom, naar het ons voorkomt, zuiverder geweest zijn, indien Laurent de erkenning als een derde »preuve de filiation" vermeld had. Gelijk wij zeiden is het niet vreemd, dat het onderzoek naar het vaderschap in onmiddellijken samenhang met de erkenning wordt behandeld en met hetgeen buitendien als bewijs van afstamming wordt aangemerkt. Reeds omdat de druk van het verbod van dat onderzoek ten deele afhangt van de wijze, waarop dit andere punt geregeld is. Maar bovendien 0111 redenen van formeel en aard. Volgens Diephius ziet «onderzoek naar het vaderschap" op »de vordering, procedure en uitspraak", — ook op de uitspraak. — ter zake der afstamming. En nader zegt hij, dat men bij die uitdrukking te denken heeft »aan het uitlokken en voorbereiden en het geven eener uitspraak omtrent iemands afstamming van een bepaald persoon, van wien hij beweerd wordt af te stammen, doch tot wien hij bij gebreke van vrijwillige erkenning regtens nog niet als zoodanig in betrekking staat" ('2). Zoo betreft dat «onderzoek naar het vaderschap" alleen den kring van natuurlijke kinderen, die nog niet tot hunnen vader in rechtsbetrekking staan, en wordt die kring derhalve bepaald door de wijze, waarop deze betrekking kan gevestigd worden. (1) T. a. p„ dl. II, bl. 122. (2) T. a. p., (11. V, bl. 138. Alleen met die toevoeging wordt verklaarbaar wat o. a. Coulet en Vaunois schrijven. Zij wraken het, en zeker te recht, dat iemand tot het geven van schadevergoeding aan eene ongehuwde vrouw veroordeeld werd, op grond, dat hij zelf bij particulier schrijven verklaard had de zwangerschap te hebben doen ontstaan. Zij merken op: »les juges n'auraient pas du admettre cette preuve ; car la recherche de la paternité est interdite" (1). »Admettre 1'aveu sous seing privé fait par 1'auteur d'une grossesse, c'est admettre la preuve, la recherche de la paternité" etc. (2). Het toelaten van een erkenning in een particulier schrijven als bewijs der afstamming, is onderzoek naar het vaderschap. Maar het toelaten van eene erkenning bij authentieke akte als bewijs is geen onderzoek naar het vaderschap. Zonder de zooeven vermelde toevoeging, die beperking van het begrip, ware deze uitspraak zeker moeielijk te verstaan. Onderzoek van het vaderschap heeft er plaats alleen voor zoover het natuurlijk kind nog niet in rechtsbetrekking tot zijnen vader staat. In het Avant-projet van Laurent wordt die betrekking geboren door bezit van staat en dooi- erkenning, welke erkenning kan geschieden in de geboorte-akte; bij eene latere verklaring voor den ambtenaar van den burg. stand, bij iedere authentieke akte, en eindelijk »par un acte ou écrit gous seing privé émané du père." Zoo wordt de kring reeds aanmerkelijk kleiner. Buitendien wordt onderzoek naar het vaderschap toegelaten in de gevallen, die art. 342, al. 2 B. W. vermeldt, en bovendien »en cas de promesse de mariage ou de séduction, lorsqu'il y a un coin- (1) T. a. p., bl. 51. (2) T. a. p., bl. 61. mencementdepreuveparécrit de la promesse ou de la séduction, ou lorsque les présomptions, résultant de faits dès lors constants, sont assez graves pour déterminei* 1'admission de la preuve testimoniale." Wanneer naast dit alles toch, gelijk het geval is, gezegd wordt, dat het onderzoek naar het vaderschap verboden is, dan verschilt de beteekenis van den regel in die omgeving toch niet weinig van de beteekenis, welke diezelfde regel thans ten onzent heeft. We kunnen intusschen van het onderzoek naar de beteekenis van dien regel niet afstappen zonder nog een ander punt te hebben aangeroerd. Immers is het onder heerschappij van den Code tal van malen voorgekomen, dat een bepaald persoon bij rechterlijke uitspraak als oorzaak van de buiten-echtelijke zwangerschap eener vrouw is aangewezen, zonder dat hij het kind op de bij art. 334 C. N. voorgeschreven wijze had erkend, of de uitzondering te pas kwam van art. 340 (1). Reeds spoedig nadat de Code in werking was getreden, deed de vraag zich voor, in hoever de vrouw, bij buiten-echtelijke zwangerschap, een beroep kon doen op art. 1382 C. N. Bij arrest van 26 Maart 1806 heeft het Hof van Cassatie toen evenwel beslist, dat die zwangerschap geen grond kan geven voor het vragen van schadevergoeding. Dit ware in strijd met art. 340 C. N. (2). (1) Zie Coulet en Vaunois, t. a. p., bl. 47—77. Met verwijzing naar deze schrijvers, die art. 340 C. X. verdedigen, zegt Lkon Gikaud van het vermelden dier rechterlijke uitspraken: „il a e'té fait, cliose singuliere! par des partisans mêmes do 1'article 340 qui arrivent a peu prés forcément par la k prouver le contraire de ce qu'ils ont en vue" (llevue critique de législation et dejurisprud e n c e, a». 1884, bl. 594). (2) Zie Amiable, t. a. p., bl. 55. In gelijken zin beslipte het Hof in de jaren 1808. 1810 en 1814. In 1845 kwam ditzelfde punt op nieuw bij het Hof ter beslissing, doch in het toen gewezen arrest is eene andere opvatting gehuldigd. In dat arrest, dd. 24 Maart van laatstgenoemd jaar, leest men onder meer dit: »L'inexécution d'une promesse de mariage peut donner lieu a des dommages-intérêts, s'il en est résulté un préjudice réel (art. 1142). »Et ce préjudice peut résulter de la grossesse de la fille, lorsqu'il est établi soit par les circonstances, soit par 1'aveu de celui qui avait fait la promesse, que cette grossesse est son ouvrage. — Ce n'ost pas la admettre la recherche de la paternité." En voorts: »Attendu qu'il ne s'agissait pas devant la Cour de rechercher quel était le père de 1'enfant dont la demoiselle B ... est accouchée; que 1'enfant, étranger au débat, ne peut, en aucun cas, ni souffrir ni profiter de la décision intervenue, que 1'unique question est celle du préjudice causé a la demoiselle B ... par le sieur L .. .: »Attendu qu'il est constaté par 1'arrèt que le sieur L . . . a abandonné la fille B . . . après 1 avoir séduite; qu il est la seule et unique cause du dommage qu'elle éprouve; que c est avec raison que 1'arrèt attaqué a fait application de 1 article 1382 du Code civil" ; etc. (1). Van gelijken zin waren de arresten van het Hof van Cassatie van 29 Mei 1862; 26 Juli 1864; 15 Jan. 1873; en ook de meerderheid van de Hoven van appèl besliste volgens Amiable in denzelfden geest (2). (1) Coulet en Vaunois, t. a. p., bl. 48. (2) ln de motieven van het arrest van het Hoi' van Cassatie van Zoo sprak het Hof van Montpellier bij arrest van 10 Mei 1851 uit: »Considérant qu il ne s'agit nullement de rechercher si le sieur S. . . est le père de 1'enfant dont la demoiselle M . . . est accouchée le 12 février 1849; »Que la demoiselle M . .. demande uniquement a prouver, par voie d'induction, que sa grossesse était 1'oeuvre du sieur S. . »Que cette demande a pour but, non de constater Pétat civil de 1 enfant, mais d'obtenir condamnation du sieui' S... a la réparation d'un préjudice qui lui était imputable; sPar ces motifs, »Condamne S... a payer, etc." (1). Het hof van Toulouse wees dd. 28 Nov. 1861 een arrest, waai in men leest. »Attendu que la fille S.. . peut être admise a prouver qu'elle serait devenue mère par suite de ses relations avec G " (2). Volgens Léon Giraud werd in dit arrest zelfs deze tegenstelling gemaakt, dat de vrouw bevoegd was »a prouver, au 26 Juli 1864 komt o.a. dit voor: „Attendu que 1'arrêt attaqué, loin d'autoriser la recherche d'une paternité adultériiie, a déclaré forinellement, au contraire, que cette recherche serait positivement prohibée par la loi"; etc. Zie Codlet en Vaunois, t. a. p., bl. 65. Een klein verschil van woorden geeft de tekst, gelijk Léon Giraüd dien. t. a. p., bl. 595, geeft. — Zelfs eerstgenoemde schrijvers teekenen bij de aangehaalde motiveering op: „On nous permettra de trouver ces motifs étranges. Ainsi voilé un arret d'une Cour d'appel qui n'a pas violé la loi, non point paree qu'il pas fait telle ou telle chose; mais paree qu'il a simplement déclaré qu'il'ne la faisaitpas. II1 a déclaré. Je le crois bien ! V a-t-il un tribunal qui oserait dire: Je décide de cette fajon et je viole la loi? Mais tous les arrêts seront bons si la Cour de cassation apprécie les mots et non les choses, 8 arrête aux paroles sans examiner les actes, et se repose sur les juges du fait du soin de voir et de dire s'ils ont appliqué la loi!" 4 (1) Zie Coulbt en Vaunois, t. a. p., bl. 57. (2) T. a. p., bl. 71. besoin par la notoriété publique, non pas queleséducteur fut 1b père de 1'enfant dont elle etait accou-^ chée, mais qu'elle était devenue mère par suite de ses relations avec lui. (1) Al zouden de artt. 1141 en 1382 C. N., waarop men zich in dit verband telkens beriep, de uitlegging gedoogen, welke men daaraan in die gevallen gaf, toch dunkt het ons niet twijfelachtig, dat men met deze uitspraken in de stelligste botsing kwam met art. 340 van den ( ode. Het is volkomen onverschillig tot welk einde het vaderschap wordt onderzocht; of het doel is »de constater 1'état civil de 1'enfant", dan wel »d'obtenir condamnation du sieur S. ." Is er geen onderzoek naar het vaderschap, omdat het in eene andere vordering verscholen ligt? Is er geen onderzoek naar het vaderschap, wanneer daarnaar als grondslag voor een naderen eisch wordt onderzocht? Ook Coulet en Vaunois erkennen: »l'interdiction de la recherche de la paternité s'applique a tous les cas oü la cause de la demande dérive de la paternité." (2) „La loi, en 1'introduisant, n'a fait aucune distinction relativement au but' dans lequel cette recherche serait faite; sa disposition est générale et elle doit 1'ètre, car il est évident qu'il v aurait autant d'inconvénients et de scandale a permettre la recherche de la paternité dans 1 intérêt de la mèie qui prétendrait a des dommages-intérêts, qu'a la permettre dans 1'intérèt de 1'enfant qui prétendrait a un état que lui refuse son acte de naissance." (.3) En ook komt het immers niet uitsluitend aan op de woorden, die men bezigt. Men zou niet mogen zeggen, dat A. de (1) Revue Critique, t. a. p., bl. 594. (2) T. a. p., bl. 54. (3) T. a. p., bl. 53. Zie ook bl. 58. vader van een kind is, maar wel, dat hij de zwangerschap heeft doen ontstaan, waaruit dat kind is voortgekomen. »S'il y a un tort dont six enfants sont résultés et dont on a recherché et trouvé 1'auteur, il est évident que 1'auteur du tort est aussi 1'auteur des enfants; en déclarant sa culpabilité, on a déclaré sa paternité;" etc. (1) Zoo ook Baret: «Prouver que tel homme a rendu telle femme enceinte, c'est prouver qu'il est le père de 1'enfant dont elle est enceinte. On aura beau jouer sur les mots, 011 ne changera pas les choses: 1'auteur de la grossesge est le père de 1 enfant, et si je recherche 1'auteur de la grossesse. je recherche la paternité; ce qui est défendu". (2) Verdedigd kan bedoelde jurisprudentie niet. Hoogstens verklaard. Als een bewijs van de sterke tegenkanting, die de regeling van dit punt juist in Frankrijk zelf ontmoet. Gelijk we opmerkten, is de regel van art. 342 B. W. algemeen; zonder onderscheid van het doel, waartoe men het vaderschap wenscht te onderzoeken. ()p het algemeene der bepaling heeft men zich eveneens in eene andere quaestie beroepen, die met betrekking tot genoemd artikel is gerezen. Te weten of het onderzoek naar het vaderschap, gelijk onze wet zegt, aan iedereen verboden is, dus zelfs aan het Openbaar Ministerie, of alleen aan het kind. Het is deze vraag, die onder het opschrift: Quaeritur. an inquisitio paternitatis interdicta sit, non tantum liberis, sed etiarn adversus liberos, door den heer Goll van l'ranckenstein behandeld is in zijn ten jare (1) 1. a. p., bl. 66. — 13ij het hierboven genoemde arrest werd de aangesproken man veroordeeld tot het betalen van eene schadevergoeding, die berekend was naar de zes kinderen, die de verleide vrouw in hare buiten-echtelijke betrekking tot hem achtereenvolgens ter wereld had gebracht. Maar men had niet verklaard, dat die man de vader was van dat kroost! Zie Léon Giraud, t a p bl 594 (2) T. a. p., bl. 101. 1842 aan de Leidsche Hoogeschool verdedigd proefschrift, getiteld: Specimen iuridicum inaugurale, continens quaestiones quasdarn e iure neerlandico etc. De beperkte opvatting, door dezen schrijver verdedigd, werd bestreden in de, het d. a. v. jaar verschenen, Proeve van onderzoek naar den echten zin en bedoeling van art342 van het Nederlandsche Burgerlijk Wetboek met eenige aanmerkingen over hetzelve. Met laatstgenoemd gevoelen stemmen overeen Asser, t. a. p., dl. I, bl. 327; Diephuis, t. a. p., dl. V, bl. 148; Laurent, Principes de droit civil francais, 3de ed., dl. IV, bl. 130. In tegenovergestelden zin spreekt zich de Pinto uit (ij, die zegt, dat men zich niet op de algemeenheid van art. 342 al. 1 B.W. beroepen kan, wijl op dien grond dan ook beweerd zou kunnen worden, dat zelfs wettige kinderen niet bewijzen mogen wie hun vader is. Ten onrechte. Behalve dat de uitdrukkelijke inhoud der artt. 316—320 B. W. aan die uitlegging zou obsteeren, wordt zij tevens gewraakt door de plaats, waar art. 342 voorkomt. Blijkens het opschrift der afdeeling wordt hier alleen over de »natuurlijke afstamming gehandeld. Eindelijk merken wij hier ter plaatse nog op. dat debeteekenis, die de vraag omtrent het al dan niet toelaten van het vaderschap heeft, thans nog in anderen zin dan hierboven, goeddeels bepaald wordt door hetgeen buiten die vraag ligt. Reeds ZACHARia wees er op: » Vori der Paternitats-odei Vaterschaftsklage unehelicher Kinder kann überhaupt nui (1) Handleiding tot het Burgerlijk Wetboek, 6e drnk, § 194. unter der Bedingung die Rede sein, dass dem unehelichen Kinde gewisse Rechte gegen seinen Vater zustehen." (1) l nger, die op den derden Juristentag voorgesteld had te verklaren: »dasz die Klage auf Anerkennung der unehelichen Vaterschaft im Prinzipe für zulassig zu halten (sei)", werd zelfs aanstonds door zijn medelid Kohlschütter opgeroepen om zich nader uit te spreken: «Hier entsteht nun zuerst die Frage. welche Folgerung der Herr Antragsteller aus sein Prinzip zu ziehen beabsichtigt. ob er narnlich unter der Klage auf Anerkennung der unehelichen Vaterschaft die gewöhnliche Alimentationsklage versteht, oder ob er den unehelichen Kindern durch diese Klage noch andere Rechte einraumen will"? (2i Naar het ons voorkomt mogen de Paternitatsklage en de Alimentationsklage niet met elkaar verwisseld worden. De eerste vordering kan dienen om daarna een grondslag te erlangen voor de tweede; maai' ook om straks nog eene andere vordering in te stellen. Dit hangt af van de rechten, welke aan het natuurlijk kind tegenover zijn vader zijn toegekend. En aan den anderen kant doen sommigen de verplichting tot onderhoud op eene gansch andere basis rusten dan het vaderschap. Dit is b.v. het geval in een academisch proefschrift, door den heer J. J. Ta venraat ten jare 1872 aan de Leidsche Hoogeschool verdedigd, en getiteld: »Over de verplichting tot alimentatie van onechte kinderen. Deze schrijver grondt de verplichting tot onderhoud op het stuprum, als eene onrechtmatige daad tegenover de maatschappij. Een deel van zijn betoog moge hier worden overgenomen : »Het Stuprum is de causa. het Stuprum (1) T. a. p., bl. 1. '2) V e r h a n d 1 u n g e n, dl. II, bl. 220. met een ongehuwde, niet als publiek geregistreerde vrouw. Buiten de grenzen van het huwelijk en der bordeelen" — welk een samenvoeging! — sis elk stuprum een ongeoorloofde daad, waaruit voor de maatschappij nadeelige gevolgen kunnen voortvloeien : een kind zonder vader, een kind waarvan de opleiding gebrekkig zal zijn, dat waarschijnlijk ten laste der maatschappij, eerst als behoeftige, later wellicht als boef of weder onwettige moeder zal komen, een individu meer in het proletariaat en het pauperisme. »Men werpe mij niet tegen, nu kunt gij een onschuldigen treffen: het stuprum is geen noodzakelijke daad, waartoe iemand ongelukkig kan komen. Het geschiedt volkomen vrijwillig en niets belet daaraan eenige nadeelige gevolgen te hechten.;Bovendien opent de maatschappij voor hen die deze daad verrichten, als noodzakelijk zedelijk kwaad de bordeelen, die ze in het belang der gezondheid controleert en waarvan zij de kinderen ten haren laste neemt. — Wordt iemand's stuprum daarbuiten bewezen, dan is hij niet onschuldig, dan benadeelt hij de maatschappij, hij doet iets wat hij niet behoeft te doen en wat nadeelig kan zijn. (1) Daarvoor kan hij juridisch verplicht worden, schadevergoeding te geven, doordat hij bijdrage, de schade die hij der maatschappij berokkend heeft zoo gering mogelijk te maken, doordat hij den staat helpe het kind, dat daaruit ontstaan kan zijn, in staat te stellen, voor zich zelf te zorgen. «Vaderschap heeft hier niets mede te maken. Be daad beslist. Drie, vier, vijf personen steken op ongeoorloofde wijze vuurwerk af en er ontstaat brand. Heeft nu de benadeelde eigenaar geen regres, omdat er niet kan bewezen worden (1) Wij spatieerden. wiens vuurpijl den brand gesticht heeft? Of zij zaaien moedwillig onkruid, waterpest in vijvers, die daardoor onbruikbaar worden, maar wiens zaad opkomt, kan niet worden bewezen; zijn nu alle straffeloos en moet de eigenaar den last dragen? Xeen de daad gedaan, het nadeel ontstaan zijnde, is er niets onbillijks in dat elkeen aansprakelijk, niets onjuridisch, dat correi delictorum in solidum verbonden zijn, behoudens onderling regres, als zij verkiezen. En het is niet noodzakelijk te bewijzen causaliteit van de daad van één bepaald persoon, als slechts één het gedaan kan hebben, en het nadeel dat gevolgd is. ^Gevolgen van dit beginsel zouden zijn: »1. dat de exceptio complurium constupratorum niet is niet is toetelaten ; elkeen is in solidum aansprakelijk; »2. de verplichting tot alimentatie gaat niet over op de adscendenten van den stuprator; maar als gewone schuld op de erfgenamen ; »3. dat de man niet de minste rechten of betrekkingen op het kind heeft; dat hier van geen vaderschap kan gesproken worden, alleen van den stuprator der moeder; »4. dat de actie niet aan de moeder of aan het kind toekomt, maar alleen aan den staat door een door hem aan te wijzen orgaan" ; enz. (1) We wenschen dit betoog geheel voor rekening van den schrijver te laten. Slechts gelde het als proeve hoe de verplichting tot onderhoud verdedigd wordt, zonder dat zij uit het vaderschap wordt afgeleid. (2) Slechts schijnbaar sprak ook von .1 herin*; op den vierden (1) T. a. p., bl. 86 en volg. (2) Overigens kan het ook gelden als proeve hoe bordeelen verdedigd worden als heilzame, straks wellicht van staatswege te subsidieeren instellingen. Juristentag eenigermate in denzelfden geest, als hij zeide: »Ich stut ze aber eben die Klage (om onderhoud) nicht auf die Vatersehaft; das ist einer jener Punkte, die so oft in die Frage eingemischt werden Dass ist gar nicht das Fundament der Klage, und für Juristen branche ich weiter nichts zu sagen, als: Das Fundament der Klage ist einfach das stuprum, jenes stuprum, welches dein Kinde das Leben gegeben hat" (i). De laatste woorden wijzen aan dat von Jhering niet, gelijk Mr. Ta venraat, den plicht tot onderhoud aan het stuprum als zoodanig verbindt. De heer Tavenraat teekent bij zijne beschouwing, dat het stuprum de eau sa is, in eene noot dit aan: »Op de spottende vraag aan Jhering gedaan, toen hij te Maintz dezelfde phrase gebruikte: welk stuprum? antwoord ik: Elk, waaruit het kind kan zijn geconcipiëerd" (2). Von Jhering had echter gesproken van het »stuprum, welches dem Kinde das Leben gegeben hat." Mr. Tavenraat verplicht tot onderhoud, omdat men stuprum heeft gepleegd buiten huwelijk of bordeel. »Het bewijs der inschrijving" als hoer of als echtgenoote — »is een waarborg tegen alle verdere onaangenaamheden"; aldus deze schrijver, wiens stelsel geen bezwaar oplevert, om ook hier de echtgenoote en de hoer in éénen adem te noemen. Von Jhering stelt aansprakelijk voor het kind wie het heeft verwekt, dien hij echter bij buiten-echtelijke betrekking niet vader wil noemen. (1) Verhandlungen, dl. II, bl. 145. (2) In zoover is misschien niet geheel juist de conclusie, door Léon Giraud, t. a. p., getrokken: „Condamner quelqu'un a re'parer la préjudice résultant d'une naissance, o'est déclarer qu'il n'est pa* étranger a cette naissance, c'est le déclarer auteur du nouveau-né; ou bien les mots n'ont plus de sens," Hoezeer dus de Paternitatsklage en de Alimentationsklage niet eenvoudig met elkaar verwisseld mogen worden, toch heeft, gelijk we reeds opmerkten, eerstgenoemde vordering alleen beteekenis, voorzoover aan het door den rechter uitgesproken vaderschap verplichtingen verbonden zijn, tot welke op die wijze de toegang ontsloten wordt. Over den omvang dier plichten kan verschil bestaan (lj, en te recht achtte Unger het onrioodig dien omvang geheel te bepalen, alvorens tot eene bespreking van de door hetn gestelde vraag over te gaan. Al wordt slechts het minimum erkend: het recht op onderhoud, dan is er reeds voldoende grond voor het behandelen van de vraag (2). Het Romeinsche recht kent geen verplichting van den vader om voor liberi spurii et vulgo quaesiti zorg te dragen (3). Dezen hebben geen vader. Patrem non ha bent (4). (1) Bepaaldeljjk kan er van drieërlei recht sprake zijn: 1. recht op onderhoud; 2. aanspraak op de nalatenschap; 3. recht op het voeren van den naam des vaders. Alle deze rechten worden toegekend in het Burg. Wetboek van Portugal van het jaar 1867. (Zie Amiable, t. a. p., bl. 249) Ook in het Mexicaansche wetboek van 1870. (Idem, bl. 254) Het wetboek van Beneden-Canada van 1865 en dat van St. Lucia van 1879 kennen alleen recht op onderhoud toe. (Idem, bl. 223 en 224) Het wetboek van het Zwitsersche kanton Wallis van het jaar 1853 geeft de genoemde drie rechten bij vrijwillige erkenning, doch wanneer de afstamming alleen bij rechterlijk vonnis is uitgesproken geen aanspraak op de nalatenschap. (Idem, bl. 248) Iets soortgelijks treft men aan in het wetboek van Peru van het jaar 1851. (Jdem, bl. 214) Ook in dat van Chili van het jaar 1855. (Idem, bl. 216) (2) Zie Verhandlungen des dritten deutschen Juristentages, dl. II, bl. 220 en 236. (3) De wettige kinderen hadden in lateren tijd eene extraordinaria cognitio, om onderhoud te vorderen. Zie Verhandlungen des dritten deutschen Juristentages dl. II, bl. 268. ' (4) G a i i Com m., I. 64. Eene vordering om het vaderschap te doen uitspreken komt in het Romeinsche recht niet voor. Aan de kinderen uit eene concubina geboren, de z. g. liberi naturales, werd later recht op onderhoud en erfrecht toegekend. Toch was de vordering om een of ander te bekomen geen actio de partu agnoscendo. ZACHARia houdt het zelfs meer dan twijfelachtig, of zij wel ooit deze actie hadden, die in het nauwste verband met de patria potestas stond (1). In het kanonieke recht wordt daarentegen de actie om het vaderschap te doen uitspreken nadrukkelijk toegekend (2). De heer König herinnerde daaraan op den vierden Juristentag, als hij zeide: »diese Klage ist auch nicht auf deutschem Boden entstanden, und ich musz daher die Paternitat fi'ir dieses Kind Namens der Deutschen desavouiien. Sie ist eingeschwarzt aus dem kanonischen Rechte, aus dem Kanon so und soviel X. »de adulteriis"" (3). Von Jhering, die na dezen spreker het woord voerde, merkte daarentegen op: «Das kanonische Recht hatte weit iiber die Paternitatsklage hinaus sich der Interessen und Rechte des weiblichen Geschlechts angenommen, und ich glaube, aus dem richtigen sittlichen Instinkt; und ob er nicht in Deutschland gewachsen ist, der Satz, der aus einem sittlichen Bedürfnisz hervorgegangen ist, — ich rneine, darauf, m. H., können wir nicht zuriickweisen" (4). Zelfs spreekt Zachartü het vermoeden uit, dat (1) T. a. p., bl. 4. (2) Zelfs hun, die exnefario coitu geboren waren, werd het recht gegeven onderhoud te vorderen. A.miable, t. a. p., bl. 20. (3) V e r h a n d 1 u n g e n, dl. II, bl. 137. (4) In het academisch proefschrift van den heer Hellegeus, Het kanonieke recht en het over spel, A°. 1882, wordt er op gewezen, bl. 47 en volgg., dat dit recht man en vrouw gelijkelijk strafte. in dit opzicht het kanonieke recht juist den invloed van het oud-Germaansche recht heeft ondergaan (1). Op deze actio de agnoscendo partu illegitimo weiden in de praktijk goeddeels de voorschriften overgebracht, die het Romeinsche recht omtrent de actio de agnoscendo partu legitimo inhield. Intusschen bleven vele vragen, die bij dit punt zich voordoen, onbeantwoord. Daaronder die over de kracht van de exceptio congressus cum pluribus. Het gaat zeker rnoeielijk aan om een bepaald persoon als vader aan te wijzen, wanneer bewezen wordt, dat de vrouw, binnen de grenzen van den tijd waarin de zwangerschap moet zijn ontstaan, met meer dan één persoon gemeenschap heeft gehad. Die moeielijkheid vervalt natuurlijk, wanneer de plicht tot het geven van onderhoud alleen op de ontucht wordt gegrond, [s dat de eau sa, dan ligt natuurlijk geen ongerijmdheid zelfs in de veroordeeling van verschillende personen in so 1 idum (2). [n den Codex Maximilianeus Bavaricus is dit punt zoo geregeld, dat, wordt de exceptie bewezen, dan niet het vaderschap van een bepaald persoon uitgesproken wordt, maar alleen op grond van de gemeenschap tot het verstrekken van onderhoud aan het kind kan veroordeeld worden. Vóór de Fransche revolutie was over het algemeen onder- (1) T. a. p., bl. 5. (2.) Toch vindt men melding gemaakt van een arrest van 25 Febr. 1661, waarbij verschillende personen, die op éénen dag met dezelfde vrouw gemeenschap hadden gehad, allen als vader van hetzelfde kind tot het geven van onderhoud veroordeeld werden. Zie A.uiable, t. a. p., bl. 31; Baret, t. a. p., bl. 177. Bij Coulet en Vaunois' vindt men, t. a. p., bl. 7, vermeld een arrest van 4 Oetober 1661, waarbjj werd uitgesproken: „Si une fille a eu commerce avec plusieurs hommes, ils doivent tous contribuer solidairement aux aliments de 1'enfant, attendu qu'on ignore lequel d'entre eux est le père." zoek naar het vaderschap toegelaten. Ook in ons vaderland. Niet alleen waren op vele plaatsen verordeningen, krachtens welke hij die zich aan «ontmaagding" eener jonge dochter schuldig had gemaakt, kon genoodzaakt worden, deze te trouwen, of »voor de ontmaagding betering" te doen in geld, maar ook kon de vader van een onecht kind verplicht worden voor deszelfs onderhoud te zorgen, en was onderzoek naar het vaderschap daartoe geoorloofd (1). Ten opzichte van Friesland is dooi- den heer Goll van Franckenstein beweei'd, dat daar zoodanig onderzoek oudtijds verboden was (2). Het is echter twijfelachtig, of deze uitspraak wel juist is. Terecht is opgemerkt geworden: »wel lezen wij bij Sande, lib. 2. tit. 1, dat bij het hof van Friesland geoordeeld is, dat hij die eene weduwe beslaapt, nergens toe gehouden is; maar daaruit volgt nog niet, dat hij die eene jonge dochter onteerde. ongestraft bleef," enz. (3). Evenmin is afdoende eene andere bepaling, die men vindt aangehaald: »Indien bevonden word, dat een Maagd oorzaak heeft gegeven, om den Manspersoon te verleiden, ofte haar met een getrouwd Manspersoon kwame te vermengen, zal dezelve manspersoon, de vrouwspersoon in alzulken gevallen te doteren ongehouden zijn" (4). Noch ligt een algemeen verbod van onderzoek opgesloten in wat ook de hoogleeraar van Assen mededeelde: «Reeds in de oude Friesche Wetten had eene dienstbode, zwanger (1) S. van Leeuwen, Het Rooms-Hollands r egt, I. 13. 1. (2) T. a. p., bl. 2. — De Pinto schrijft, t. a. p., § 194: „ln onze voormalige regten kwam dat verbod niet voor; alleen in friesland waB iets soortgelijks bekend." (3) Proeve van onderzoek naar den echten zin en bedoeling van art. 842 enz., bl. 8. (4) Zie de B r i e f w i s 8 e 1 i n g van e e n i g e regtigeleerdan, 1819, bl. 63. geworden bij haar broodheer, of den zoon, enz. of bij een in huis inwonende en onder opzigt staande, geen actie van dotatie, kraamkosten, of alimentatie-penningen," enz. (1). De schrijver van de Proeve neigt er dan ook toe om. in strijd met het door den heer Goll van Franckenstein beweerde, aan te nemen, dat ook in Friesland onderzoek naar het vaderschap wel geoorloofd was. Om evenwel den overgang te begrijpen, die later, allereerst in frankrijk, plaats greep, is het wellicht raadzaam nog het oog te vestigen op hetgeen ten opzichte van het b e w ij s van het vaderschap gold. Eene regeling, met het oog waarop Unger zeide: »Men hat gesagt, und das war die Gesetzgebung des vorigen Jahrhunderts, das Kind müsse um jeden Preis einen Vater haben" (2). Voor wat ons recht betreft, leest men bij van Leeuwen, dat het vaderschap bewezen werd geacht, «indien die geen die de Vader genoemt werd, onder Ede niet derft ontkennen, dat hij teniger tijd des Kinds-moeder vleesschelijk bekend heeft, en het Vrouw-mensch hem het Kind, als de Vader, opsweert. Maar konde hij met Ede verklaren dat hij het Vrouwmensch noyt bekend had, soude sij in het opsweren geen geloof hebben al waar het in barens-nood geschied." Omtrent den toestand in Frankrijk schrijft Amiable: »A défaut d'une reconnaissance expresse et de la reconnaissance tacite résultant de la possession d'état, il était admis de temps immémorial, que la paternité hors mariage pouvait être librement recherchée en justice, et que les juges avaient un plein pouvoir d'appréciation pour la déclarer, aussi bien relative- (1; Ned. Jaarboeken voor r e g t g ge 1 e e r d h e i d en wetg., dl. III, bl. 648. Zie ook vak Hall, Handl. tot de beoefening van het burg. regt in Nederland, bl. 317. (2) Verhandlungen des dritten deutschen Juriste n t a g e s, dl. II, bl. 241. ment aux faits desquels ils croyaient pouvoir 1'induire que relativement a la justification de ces faits" (1). Ingevolge eene ordonnantie van Hendrik II, gegeven in Februari 1556: »s'établit 1'usage, pour les femmes non mariées, de déclarer leur grossesse devant un magistrat ou un officier public; et eet usage ne tarda pas a ètre rendu obligatoire par les décisions des tribunaux. A la déclaration de la grossesse se joignit bientöt la désignation de 1 auteur de cette grossesse, faite par la déclarante; et il fut recu qu une pareille indication ferait preuve, pourvu qu'elle reposat, d'ailleurs, sur quelque vraisemblance." In het Zuid-Oosten kwam echter de leer op, dat de enkele verklaring der moeder voldoende was. »Ce système fut consigne dans un ouvrage d'Antoine 1'avre, plus connu sous le nom de président Faber, qui fut, de 1610 a 1624, premier président de la haute cour savoisienne. Dans son Codex defin i t i o n u m, publié après sa mort, d'abord a Genève puis a Lyon, il formula la célèbre maxime: Creditur virgini dicenti se ab aliqua agnitam et ex eo praegnan- tem es se" (2J. Naar het schijnt, bedoelde Faber zelf, dat aan de vei klaring der moeder geen waarde gehecht zou worden, als zij werd gedaan door een m e r e t r i x; door eene getrouwde vrouw tegen iemand, die haar echtgenoot niet was; en in het algemeen wanneer de aangewezen man gehuwd was. Daarentegen heeft men herhaaldelijk de voorstelling gegeven, fl) T. a. p., bl. 25. (1) Amiable, t. a. p., bl. 26. Bij Coulet en Vaunois, t. a. p., bl. 10, leest men, in plaats van „agnitam", „cognitam." Eveneens bij JacQUIEK, t. a. p., bl. 4, die den regel aldus vermeldt: „Creditur virgini dicenti se ab aliqua cognitam et ex eo praegnantam esse: etc. (!) Deze schrijver zegt ook, dat Faber dien regel aldus reeds in de 15e eeuw geformuleerd heeft! dat genoemde regel schier overal tot onbeperkte heerschappijgekomen is. Léon Giraud zegt echter: »I1 est maintenant connu de tous les juristes que la règle du président Fabre itui viigini paiturienti, qui tenait ce témoignage pour la vérité absolue, n'était appliquée a la lettre a peu prés nulle part" (1). D'Aguesseau eischte in lateren tijd behalve de verklaring der moeder »preuve de la fréquentation". V olgens Pothier moest, bij ontkentenis van den man, dooide vrouw met getuigen bewezen worden, »que eet homme a eu quelques familiarités ou privautés avec elle," etc. (2) [ntusschen liet de toestand in het algemeen veel te wenschen over. Zelfs verklaarde de advocaat-generaal Servan in het laatst der vorige eeuw: »Nous avons surtout plusieurs de nos grandes villes oü 1'effronterie des Ülles du bas ordre a fait de ces déclarations un fléau public. On les a vues se former de leur fécondité un commerce d'un nouveau genre, promener de maison en maison, et d'homme en homme, la ménace d'une accusation, pour lever un tribut et une sorte de capitation sur la faculté d'être père. On en a vu même qui se supposaient un déshonneur dont elles étaient exemptes, (1) ï. a p., bl 603 noot 1. Demolombe zegt in zijn Traité d e 8 p a t 0 r n 11 é 6 t «i e i a f i 1 i a t i o n, bl. 374, van genoemden legel. „Maxime feconde en abus et en scandales, qui est encore observee aujourd liui en Suisse (Codes des cantona de Vaud, art 188 et suilde Berne, art. 185 et suiv., etc.), mais que Ure ancien droit n avait pourtant pas admise sans quelques réserves " > aucun cas, d'ailleurs, la seule déclaration de la fille ne Bufflsait pour faire condamner 1'homme qu'elle désignait comme père, a payer les frais de gésine; il fallait qu'elle fut appuyée de quelques presomptions, comme, par exemple, de la preuve plus ou laTLPrrInftnt."elati°nS aVai6nt 60116 °6t (2) T r a i t é du c o n t r a t de raariaje.no. 394. et qui savaient créer plusieurs pères a un enfant qui n'existait pas" (1). Misschien is deze voorstelling, hoezeer zij later ook door Lahary en Bigot-Préameneu herhaald werd, wel wat overdreven. A.lthans door Léon Giraup is de opmerking gemaakt, dat toch zelfs in de cahiers, waarmee de afgevaardigden naar de vergadering der Staten-Generaal in 1789 opgingen, van dit punt geen melding wordt gemaakt (2). Wellicht moet men dan ook de regeling van dit onderwerp in latere jaren niet uitsluitend als eene reactie tegen den vroegeren toestand beschouwen, en dient ter verklaring ook rekening te worden gehouden met de gunstiger positie, waarin de erkende natuurlijke kinderen werden gebracht. Van de wijsbegeerte der Fransche revolutie was reeds om haar oppervlakkigheid eene voldoende waardeering van het ons in Gods Woord geleerde en voor de maatschappij zoo heilzame verband der solidariteit niet te verwachten. Zoo wipte dan ook Cambacérès, als hij in de zitting van de Conventie van den 4den Juni 1793 namens het Comité de législation omtrent den rechtstoestand der onechte kinderen rap- 1) Aangehaald bij Amiable, t. a. p., bl. 28. Komen echter dergelijke gevallen alleen voor waar onderzoek naar het vaderschap in rechten - vrij staat? Men hoore tot antwoord hetgeen vox JheRI™ zeide op den derden J u r i s t e n t a g, „Ich will Ihnen e.nen Fall vorführen aus einem Lande, wo die Patermtatsklage mangelt Em Madchen machte ein Geschaft daraus, vorzugsweise verheirathete Leute in ihre Netze zu locken. Wehe dem Ehemanne, bei dem es ihr gelungen! Sie fühlte sich in andern Umslanden und wuszte sich dabei durch künstliche Vorrichtungen den ars-,.» n Schein zu geben Die Zunahme der Schwangerschaft worde in hochst getreuer Weise auszerlich dargestellt, jede Woche wuchs der Schein und mit jeder Woche wuchs die Angst der Manner, dasz die Sache bekannt wutde, und wer nicht willig war, die Verschwiegenheit zu erkaufen, dem wurde mit einen Gang zu seiner Frau gedroht." (Yerhandlungen, dl. II, bl. 267) (2) T. a. p., bl. 604. port uitbracht, met luchtigen tred over de moeielijkheden heen, aldus, naar den gewonen stijl dier dagen, declameerende : »La différence qui existe entre les enfants légitimes et les illégitimes est-elle juste? Peut-il y avoir deux sortes de paternité?. .. Présenter ces questions a des législateurs philanthropes, c'est préjuger la solution." (1) Voorloopig werd deze zaak, mede op rapport van Cambacerès, geregeld bij de wet van 12 Brumaire an II (2 November 1/93). (2) Deze wet kende aan de natuurlijke kinderen, met uitzondering van die in overspel geboren waren, dezelfde ï echten in de nalatenschap hunner ouders toe als de wettige kinderen hadden, waarmee de Conventie, volgens Coulet en Vaunois, »encourageait les railleries contre ce qu'on appela la faction des pères de familie." (3) Persoonlijk ware Cambacérès niet ongaarne nog verder gegaan, gelijk blijkt uit de in de zitting van 9 Brumaire door hem gesproken woorden: »Mais assimilera-t-on les enfants adultérins aux enfants nés de personnes libres? Si je n'avais a vous présenter que mon opinion personnelle, je vousdirais: tous les enfants indistinctement ont le droit de succéder a ceux qui leur ont donné 1'existence. Les difïérences établies ai Als algemeen beginsel werd op dien dag door de Conventie leeds uitgesproken „que les enfants nés hors le mariage succéderont a leurs peres et meres dans la forme qui sera déterminée. Drie weken later, den 25 Juni, werd aan het C o m i t é de législation opgedragen een ontwerp van Burgerlijk Wetboek gereed te maken. van'lTQq 661,0 rT"1 l?d' Vü01' h6t ontwerPen van de constitutie van 1 <93 waren slechts enkele dagen gegeven. „Hébault-Séchklles e rapporteur na-t-il pas écrit, le 7 Juin, „pour qu'on lui procurat Bur-lechamp les lois de Minos, dont il avait un besoin urgent" besoin tres urgent puisqu'il devait livrer la Constitution dans ia semaine ^TAiNB. Les origines delaFrance contem- p o 1 a ï n e. LaRevolution, dl. III, bl. 8) (2) Amiable stelt verkeerdelijk dit decreet op den 11 den Brumaire (3) T. a. p., bl. 22. entre eux sont 1'effet de 1'orgueil et de la supersütion. Elles sont ignominieuses et contraires a la justice. »Dans un gouvernement basé sur la liberté, les individus ne peuvent ètre les victimes des fautes de leur père; 1 exhérédation est la peine des grands crimes. L'enfant qui nait, en a-t-il commis?" (1) Het decreet van den 12den Brumaire bepaalde in art. 1 : »Les enfants actuellement existants, nés hors mariage, seront ad mis aux successions de leurs père et mère, ou vertes depuis le 14 juillet 1789. slis le seront également a celles qui s'ouvriront a 1'avenir, sous la réserve portée par 1'art. 10 ci-apres . (2) Tegenover deze voor de natuurlijke kinderen gunstige bepaling stond nu echter art. 8, hetwelk luidde: sPour êtie admis a 1'exercice des droits ci-dessus, dans la succession de leur père décédé, les enfants nés hors mariage seront tenus de prouver leur possession d'état. Cette preuve ne pourra résulter que de la représentation d'écrits publics ou privés du père, ou de la suite des soins donnés, k titre de patermté, et sans interruption, tant a leur entretien qu'a leur éducation. »La mème disposition aura lieu pour la succession de la mère." Wat was het gevolg, de beteekenis van deze bepalingen? Léon Giraud antwoordt: »La situation de quelques enfants avait été améliorée au prix du droit a la vie de milliers d'autres" (3). (11 Zie de Moniteur van 11 Brumaire. (2) Dit art. 10 hield in: „A. 1'égard dea enfants nes hors du mariage, dont le père et la mère seront encore existants lors de la promulgation du Code eivil, leur état et leurs droits seront en tout point régies par les dispositions du Code." Zie Baret, t. a. p., bl. 57. (3; T. a. p., bl. 609 Aan hen, die hunne afstamming niet met de aangegeven middelen bewijzen konden, werd alles ontnomen. En wie waren de anderen, die thans schier op gelijke lijn met wettige kinderen werden gesteld? Voor een goed deel dezulken, wier ouders feitelijk als man en vrouw leefden en daardoor de kinderen in de gelegenheid stelden om van hunnen staat straks op geldige wijze te doen blijken. In den grond was dit niet anders, zegt Giraud, »que la création d'une sorte de concubinat légal" etc. Zoo sloot dan het decreet van 2 November 1793 het onderzoek naar het vaderschap, zij het ook slechts stilzwijgend, uit (1), hierin overeenkomende met het eerste, in de zittino- ö van 9 Augustus te voren aangeboden ontwerp van een Burgerlijk Wetboek, dat eveneens, dit echter uitdrukkelijk, »les recherches de la paternité non avouée" verbood (2). Het tweede ontwerp bepaalde in den titel, die over de afstamming handelde, insgelijks: sla loi n'admet pas la recherche de la paternité non avouée", welke titel door de Conventie in hare zittingen van 16 en 19 Frimaire an III (6 en 9 December 1794) aangenomen werd (3). Camuacérès, die evenals bij het vorige ontwerp ook hierbij rapporteur was, drong het genoemde beginsel aan, er op wijzende dat men moest sbannir de la législation franpaise 1 odieuse recherche de la paternité"; immers was ook het feit der verwekking scouvert d'une voile impénétrable". Intusschen lazen, naar het schijnt, niet alle rechters een verbod om naar het vaderschap te onderzoeken reeds in de wet van den 2den Nov. 1793. Léon Giraud schrijft: »on ne (1) En ook kon Léon GiraüD, t. a. p., bl. 618, schrijven, dat het toch nog was „une prohibition trés restreinte et laissant encore assez large champ a la recherche": etc. (2) Zie Amiable, t. a. p., bl. 35. (3) Zie Amiable, t. a. p., bl. 36. peut se résigner a laisser completement sans ressouice les enfants qui autrefois pouvaient intenter une action a fin d'aliments; et des tribunaux décident dans ce sens que la loi de brumaire n'a pas supprimé cette action" (1). Vermoedelijk gaf dat verschijnsel aanleiding tot de door het Comité de lógislation uitgevaardigde circulaire van den 6den Floréal an III (25 April 1795), waarin echter niet naar de wet van den 2den Nov. 1793 verwezen werd, maar naar de zooeven genoemde, 9 December des volgenden jaars, aangenomene bepalingen, hoezeer die nog niet in werking waren getreden. Deze circulaire, aan de rechterlijke macht gericht, luidt dus: »Depuis longtemps 1'intérèt des bonnes rnoeurs et la tranquillité des families exigeaient qu'on n'admit plus ces demandes scandaleuses en déclaration de paternité qui, a la honte de 1'ancienne jurisprudence, retentissaient tous les jours dans les tribunaux. Aucune loi n'avait autorisé ces sortes de demandes ; elles n'étaient accueillies que par une jurisprudence dont 1'usage avait prévalu. L'article 10 du Code civil, décrété dans la séance du 19 frimaire dernier, a comblé, a eet égard, les voeux de tous les amis de 1'ordre social et de la vertu. Ie tribunal ne peut se conformer avec trop de zèle a la disposition de eet article, par lequel la loi déclare qu'elle n'admet pas la recherche de la paternité non avouée. Les bureaux de paix doivent étouffer dans leur principe ces demandes scandaleuses, et les juges ont droit d'y refuser leur ministère" (2). Tweeërlei verandering werd dus te dien tijde ingevoerd. »L'innovation", dus schrijft Léon Giraud, sallait de deux facons a 1'encontre des usages regus: lo. en sacrifiant des (1) T. a. p., bl. 610. (2) Zie Amiable, t. a. p., bl. 37. enfants naturels qui avaient autrefois une ressource, puisqu'elle avait supprimé pour eux toute conséquence de leur filiation — d'un cöté du moins — en défendant de 1'établir, et par crainte des suites exorbitantes que cette constatation aurait eues; 2o. par 1'exagération même des droits accordés aux enfants se trouvant dans les conditions voulues pour se faire reconnaitre'' (1). En ook was er tusschen deze twee bepalingen, naar het niet wel schijnt te loochenen, een innerlijk verband; was de eerste meer of min het gevolg van de tweede (2). Zeer beslist wordt dit later in het Tribunaat door Andrieux uitgesproken, als hij bij voorbaat opkomt tegen het nu in art. 340 C. N. gehuldigde beginsel: »Par cette loi du 12 Brumaire on avait trop fait pour les enfants naturels, et a cöté d'une faveur excessive on placa bientót une excessive rigueur. »La maxime que j'ai citée (que la paternité non avouée ne peut être recherchée) fut adoptée peut-être comme une compensation des trop grands avantages faits aux enfants naturels par la loi du 12 Brumaire" (3). Op gelijke wijze sprak Cambacérès in den Raad van State bij de behandeling van art. 340: »Le Consul rappelle qu'il a lui-mème proposé une disposition semblable a celle de 1'article 6 (l'article en question), que les circonstances étaient (1) T. a. p., bl. 610. (2) Dit wat den vader betreft. Men heeft er op gewezen, dat het billijk corollarium van verbod van onderzoek naar het vaderschap ligt in — de tours, waardoor aan de moeders eene zeer gemakkelijke gelegenheid wordt verschaft om hun kind in het vondelingengesticht te doen opnemen. Naast de vrijstelling van den vader om zijn kind te onderhouden mag wel, ja, a fortiori, die van de moeder staan. '3) 7/ia Frnf.t. Reoueil complet des tra v aux p r é p aratoires du Code civil, A°. 1827, dl. VIII, bl. 193. différentes. Alors le législateur donnait aux enfants naturels les mêmes avantages qu'aux enfants légitimes. II fallait donc umltiplier les précautions contre les abus de la rr.axime creditur virgini II était nécessaire surtout d'empêcher qu'une fille ne vint par une fausse déclaration, assurer a un enfant la succession de celui qui n'en était pas le père. Le même inconvénient n'existe plus aujourd'hui, puisque probablement on n'accordera pas aux enfants naturels les avantages que leur donnait la législation précédente". (1) Wat overigens de beraadslagingen over den Code Napoléon in het Tribunaat betreft, zoo dient er op te worden gewezen, dat de belangrijkste discussie, die ons over het beginsel van art. 340 is bewaard gebleven, plaats had, niet bij dat artikel, maar naar aanleiding van art. 60 van den titel over de akten van den burgerlijken stand, welk artikel aan de moeder van een natuurlijk kind vergunde Om bij de geboorte-akte tevens den vader aan te wijzen. De beraadslagingen over laatstgenoemden titel waren in den Raad van State den 2den Frimaire an X (23 November 1801) geëindigd. Regnaud (de Saint Jean d'Angely) had daarbij opgemerkt, dat als de moeder ongehuwd was, zij niet bevoegd behoorde te zijn om in de geboorte-akte den naam des vaders te doen vermelden. Cambacérès hield zoodanig verbod onbillijk. Alleen stemde hij toe, dat zoodanige opgave niet als bewijs der afstamming mocht gelden. Napoleon was het hiermede eens. Aanstonds werd daarop door Thibaudeau deze bepaling voorgesteld, die onmiddellijk werd aangenomen: »Si 1'on déclare que 1'enfant est né hors mariage, et si la mère en désigne le père, le norn du père ne sera inséré dans (1) Fenet, t. a. p., dl. X, bl. 73. 1'acte de naissance qu'avec la rnention formelle qu'il a éW désigné par la mère". (1) Nadat het ontwerp door den Raad van State goedgekeurd was, werd het den 21sten Frimaire an X (12 December 1801) aan het Wetgevend Lichaam aangeboden en onmiddellijk meegedeeld aan het Tribunaat, dat hierover beraadslaagde 2, 4. 5, 6 en 7 Nivöse an X (23, 25, 26, 27 en 28 December 1801). Op eerstgenoemden datum bracht de tribuun Duchesne namens eene commissie van 7 leden rapport over het ontwerp uit, waarbij werd voorgesteld het goed te keuren, nadat reeds in de commissie de discussiën schier uitsluitend geloopen hadden over de bevoegdheid van de moeder, om den naam des vaders in de geboorte-akte te vermelden. De meerderheid van de commissie had zich met die bepaling vereenigd, doch zonder dat men daarmee bedoelde inbreuk te maken op het verbod van onderzoek naar het vaderschap. Die aanwijzing zou echter tweeëilei beteekenis hebben. Ten eerste als herinnering voor den vader aan den door hem ten opzichte van zijn kind te \ei vullen plicht, en ten andere om de erkenning, als zij door den vader geschiedde, te steunen. De discussiën, die daarna in het tribunaat zelf werden gevoerd, bewogen zich goeddeels om hetzelfde punt. De heer Perreau zeide bij die gelegenheid: »Que craignezvous donc, de cette déclaration recue dans 1'acte de naissance ? mais une injure faite a la réputation, mais le trouble que cette licence peut jeter dans les families, mais la désunion d époux jusque-la confiants et heureux. Daignez observer que ces considérations peuvent ne pas avoir, dans la verité, autant dimportance qu'on leur en prête; qu'une femme assez vile pour faire une déclaration fausse trouverait dans 1'opinion (1) Zie Amiablb, t. a. p., bl. 46. beaucoup moins d'appui qu'on parait le croire; que si elle ne 1'était déja, elle serait bientót assez connue pour que 1'infamie n'en retombat que sur elle, que 1'homme honnête aussi injustement attaqué serait peut-être vengé dans cette opinion si redoutable, avant même de savoir qu'il a été 1'objet de 1'outrage.... ))Pensez-vous de bonne foi, que pour une déclaration fausse, il n'y en aura pas cent vraies? Et vous hésiteriez d'après ce calcul?. . . »N'abandonnez pas sans appui, sans espoir, la faiblesse séduite et trompée, dans la vaine crainte de tel ou lel abus que la corruption peut faire d'une disposition bienveillante. »I1 est temps de mettre fin a ce reproche, qui serait ici, comme dans tant d'autres circonstances, trop justement mérité, que les lois faites par les hommes semblent n'avoir été faites que pour eux. Soyons plus justes envers les femmes, et ne nous prévalons pas toujours contre elles de la crainte des vices dont la première cause ne peut si souvent être imputée qu'a nous." (1) Zijn mede-lid Roujoux verklaarde zich in denzelfden geest: »L'art. 60 tend-il a troubler les families? —Je le nie encore et par les inotifs que je viens de deduire et par ceux que je vais y ajouter. Des époux s'estiment bien peu, des maris inspirent a leurs femmes bien peu de confiance et de sécurité, si la déclaration d'une prostituée, que 1'on dit même devoir être sollicitée par des méchants, a le pouvoir étrange d'effacer tont a coup les sentiments d'union, de confiance et d'abandon qui les ont unis longtemps." »Si je raisonnais d'après la méthode des censeurs du projet, je dirais avec des moyens tout aussi spécieux, que ses dispositions rendent a corriger, a améliorer les moeurs; que la faculté accordée a la mère, de déclarer le père de son enfant, (1) Aangehaald door Léon Uiraud, bl. 619. retiendra les jeunes séducteurs, mettra un frein aux passions brutales de quelques vieillards débauchés; je dirais que les maris jaloux de conserver la paix et 1'union de leur ménage, veilJeront plus attentivement sur leur conduite, sur leursconnaissances, sur leurs liaisons, je ferais un volume sur les effets d'un article que j'envisagerais toujours au profit des moeurs " »Sur cent malheureuses victimes de 1'amour, si Partiele donne un père a un seul infortuné, n'aura-t-il pas fait rnilie fois plus de bien pour 1'liumanite qu'une prétendue calomnie n'aurait fait de mal a un homme de bien?" (1) Niet minder beslist sprak Duveyrif.r: »Si toute recherche de la paternité est interdite hors le mariage; si la mère naturelle n a pas même le droit de solliciter par un signe public, je ne dis plus, la tendresse et la bienveillance, je dis la pudeur de 1 homme qui 1 a rendue mère, quel frein laissez-vous donc aux passions humaines, aux dérèglements, a la débauche? Estce 1 impunité dn désordre social que vous décrétez, que vous érigez en système social, en loi civile? Eh! que n'ordonnezvous que les corrupteurs soient aussi affranchis du remords?" Voorts ook de tribuun Siméon : sL'argument le plus fort contre la disposition attaquée, c'est qu'elle peut fréquemment produire de graves inconvénients; et les faits et 1'expérience démontrant que cette possibilité ne se réalise pas, le projet de loi est défendu et justifié." Andrieux wees op hetzelfde punt als zijn mede-lid Perreau, toen hij zeide: »J'ai beaucoup entendu parler contre les femmes par ceux qui ont attaqué cette mesure; on me permettra de parler un peu pour elles dans une assemblée d'hommes justes et sensibles, de magistrats éclairés qui savent que les Cl) Zie Léon Giraud, t. a. p., bl. 620. lois ne sont pas faites pour une moitié seulement du genre humain." (1) En voorts: »On est épouvanté du danger des fausses déclarations.... Croyez-vous donc qu'il y en aura tant de fausses?... Et d'ailleurs ne pourra-t-on pas s'en défendre? Et tous tant que nous sommes vivons-nous a 1'abri de toutes les accusations fausses et calomnieuses? Suppi'imera-t-on les aceusations afin qu'un innocent n'y puisse jamais être exposé? Cette jurisprudence serait tout a fait commode por les coupables. »On nous parle de femmes sans pudeur et sans honte, de femmes perdues, de débauchées! Heureusement il s'en faut de beaucoup qu'elles forment le grand nombre. Mais 1'homme sans coeur et sans entrailles qui abandonne celle qu'il a rendue mère, qui n'est pas touché de 1'idée que son enfant naitra pour lui sourire, ce libertin endurci est-il donc si recommandable? Vaut-il mieux que la femme debauchee? Et la femme débauchée a été aussi une jeune fille innocente!... Rlle n'aurait pas perdu ses moeurs si son premier séducteur eut été retenu par une crainte salutaire." Na eene uitvoerige discussie, die voor een goed deel over het beginsel van art. 340 had geloopen, werden de vooi gestelde bepalingen omtrent de akten van den burgerlijken stand den 28sten December 1801 met 64 tegen 26 stemmen aangenomen. Napoleon was echter een beslist tegenstander van ondei - (1) Ook von Jhering vestigde daarop de aandacht, als liij met gloed tegen de voorstelling opkwam, als ware deze vraag alleen door overwegingen van dusgenaamde utiliteit te beslissen. „Es mag sein, dasz die Ansicht der Gegner ungleich zweckmüsziger ist, als die meinige, zweckmasziger für das mannliche Geschlecht, das, wie es scheint, bei derartigen legislatorischen Fragen vorzugsweise sich selbst ins Auge zu fassen pflegt." (Verhandlungen des V i e r t e n deutschen J u r i s t e n t a g e s, dl. II, bl. 138) zoek naar liet vaderschap, gelijk hij zich ook weinige dagen te voren alzoo in den Raad van State uitgesproken had. Zelfs uitzonderingen wilde hij niet toelaten. Was het mogelijk in eenig geval het vaderschap te bewijzen, dan moest de schuldige ook genoodzaakt worden om de vrouw te trouwen. Maar bovendien: »la societé n'a pas d'intérêt a ce que les bètards soient reconnus". (1) Deze gezindheid van Napoleon heeft men, naar het schijnt, in het oog te houden, wanneer men naar eene verklaring o zoekt van hetgeen plaats had, nadat het Tribunaat den 28sten December 1801 den titel over de akten van den burgerlijken stand had aangenomen. Vijf dagen later, den 12den Nivóse an X (2 .lan. 1802), werd het goedgekeurde ontwerp met nog drie andere door de Regeering teruggenomen, vermits, dus luidde de boodschap aan liet Wetgevend lichaam: »le temps n'était pas venu oii 1 on portat dans ces grandes discussions le calme et 1'unité d'intention qu'elles réclament." De wetgevende arbeid wordt gedurende zes maanden gestaakt; het Tribunaat wordt gezuiverd en voortaan zullen de beraadslagingen niet meer in het openbaar gehouden worden (2). (1) Zio Léon Giraud, t. a. p., bl. 616 en Amiable, t. a. p., bl. 44- Omtrent de zienswijze van Napoleon vindt men bij Léon giraud, t. a. p., bl. 625, noot 1, deze woorden aangehaald van Lanfrey (Histoire de Napoléon Ierj t. II, p. 414); „II professait au sujet des femmes des opinions a la Turque, d'un positivisme brutal et soldatesque dont on ne trouve que trop de place dans la theorie du Code, et cho9e caractéristique, il prétendait les moraliser en abaissant leur condition." (2) Bedoelde coup d'État wordt door Amiable, t. a. p., bl. 52, aldus beschreven: „Deux mois plus tard, une autre mesure, encore plus grave (dan het terugnemen van de vier ontwerpen), tut prise par Bonaparte a 1'égard du Corps législatif et du Tribunat: ce fut ce que Ton a appelé Tépuration. Le gouvernement fit choisir par le Sénat les membres de ces deux corps qu'il voulut faire com- Napoleon's wil, zoo schrijft Léon Giraud , squ'il vouiait faire triompher dans le titre de La Filiation était connue quand on discuta au Tribunat le titre sur les Actes de l'État civil contenant inciderament une allusion a cette questiou Un grand nornbre de tribuns saisissent cette occasion de manifester leur opinion et même protestent contre 1'éventualité menacante d'un article 340. .. Et subitement le projet qui contenait la disposition assez malencontreuse pour avoir donné 1'éveil (art. 60), ce projet quoique voté est retiré, le Tribunat est épuré et la discussion publique lui est retirée. 11 y a la, dans ces coïncidences, une conclusion que nous laissons a tirer au lecteur, mais qui n'est certes pas en faveur de 1'article 340, denué, dès & pn'sent pour nous, dans son origine, de tout caractère de délibération réfléchie et libre"(l). Eenigen tijd later werd het ontwerp, regelende de acten van den burgerlijken stand op nieuw ingediend. En ongewijzigd. De zorg om het ontwerp in den zin van Napoleon te veranderen, kon immers thans wel aan het Tribunaat overgelaten worden. De tribuun Sim kom verklaarde als rapporteur van de afdeeling voor zaken van wetgevenden aard, in eene vergadering van het geheele collegie, den 17den Ventöse an XI (8 Maart 1803), dat sla recherche de la paternité non avouée devant être interdite hors du mariage, il faut convenir prendre dans le renouvellement partiel ordonné par la constitution aloi'8 en vigueur, et qui aurait dü se faire au moyen du tirage au sort (27 ventöse—18 mai-s>. On élimina ainsi les législateurs et les tribuns ccnnus pour leur indépendance, parnii lesquels étaient les plus distingués par le talent, tels que Bknjamin Constant et Andrikdx. La procédure lógislative fut ensuite modifiée, de manière a rabaisser le röle du Tribunat, qui désoiraais ne discuta plus en séance publique. Les deux corps délibérants ayant été réduits a fétat de comparses, Bonaparte put reprendre avec assurance 1'oeuvre legislative dont il vouiait se faire un titre de gloire." (1) T. a. p., bl. 625. que la désignation du père serait sans but" (1). Drie dagen daarna, den llden Maart 1803. werd de titel, handelende over de akten van den burgerlijken stand, door het Wetgevend Lichaam goedgekeurd, nadat vooraf meergenoemde bepaling, die aan de moeder vergunde den naam des vaders in de geboorte-akte te doen opnemen, uit het ontwerp verwijderd was. Dienzelfden dag, den llden Maart 1803, werd tevens de titel, handelende over het Vaderschap en de Afstamming ingediend. En twaalf dagen daarna, den 2den Germinal (23 Maart) werd de titel, daarin het verbod van onderzoek naar het vaderschap voorkwam, namens het Tribunaat door Duveyrier in het Wetgevend Lichaam verdedigd; door een dergenen alzoo, die vijftien maanden te voren, gelijk wij hierboven zagen, zoodanig verbod met kracht bestreden hadden (2). In den Raad van State was over art, 340 reeds den 26sten Brumaire an X (17 Nov. 1801) gehandeld, nadat in de zitting van den 14den Brumaire de eerste redactie van dezen titel, handelende over het Vaderschap en de Afstamming, ingekomen was (3). Bij die gelegenheid bepleitte Cambacérès het maken van eene uitzondering op het verbod van onderzoek naar het vaderschap. Men moest dit doen, zoo oordeelde hij, als bij de zwangerschap nog kwamen sfaits graves", zooals schakingen verkrachting. Ook Tronchet en Maleyii.le schijnen voor het opnemen van uitzonderingen gestemd te zijn geweest. Bonaparte was ei echter tegen, en uitte toen de hierboven reeds aangehaalde woorden, dat de maatschappij bij de erkenning van natuurlijke kinderen geen belang heeft. Aanvankelijk werd nu de ver- (1) Zie A m ia mi. f, t. a. p., bl. 53. (2) Idem, t. a. p., bl. 54. 3) Idem, t. a. p., bl. 45. bodsbepaling goedgekeurd zonder de uitzondering voor het geval van schaking, welke uitzondering eerst later, op verlangen van het Tribunaat, in den tekst is ingevoegd (1). Zoo had dan de consul Cambacérès het onderspit gedolven tegenover zijn mede-consul Bonaparte. Zelfs meent Amiable het als een kleine krijgslist van eerstgenoemde te moeten voorstellen, dat deze zes dagen later, bij de behandeling van den titel over de akten van den burgerlijken stand, er op aandrong, zooals dan ook eerst bepaald werd, dat de moeder in de geboorte akte den naam^des vaders mocht vermelden. Zoo was immers reeds een scheur in de verbodsbepaling van art. 340 getrokken. En Bonaparte zou dien strik niet hebben gezien. Intusschen, gelijk wij zagen, straks verdween toch die bepaling weer. Eindelijk dient op één punt nog de aandacht te worden gevestigd. Thans luidt de aanhef van art. 340: »La recherche de la paternité est interdite." En in overeenstemming daarmee verklaart art. 342 van ons Burgerlijk Wetboek: »Het onderzoek naar het vaderschap is verboden." Echter was de tekst, gelijk die den 14den Brumaire an X (12 Nov. 1801) inkwam, en 26 Brumaire d. a. v. behandeld werd, eenigszins anders. Gelijkluidend aan vroegere redactiën was de tekst toen deze: »La loi n'admet point la recherche de la paternité non avouée." Welke was de beteekenis der laatste twee woorden? Uitdrukkelijk is daarover gesproken, gelijk uit het verslag blijkt: »Le ministre de la justice pense qu'il est nécessaire d'expliquer ces mots de l'article: la paternité non avouée; ils semblent ne faire résulter 1'aveu que d'une reconnaissance inscrite sur le régistre public, et cependant est aveu (1) Over de beteekenis van „enlèvement" in art. 340 C. N. bestaat verechil van gevoelen. Amiabi.e vermeldt, t. a. p., bl. 153, drieërlei meen i ng. peut résulter encore d'écrits privés du père et d'autres circonstances." Op deze wijze, zegt Léon Giraud, aan wien wij het voorafgaande ontleenen, nam men wat de erkenning betreft, de wet van 12 Brumaire an II aan, verklarende dat van de afstamming ook kan blijken zelfs door de opvoeding aan het kind gegeven. Evenwel, die woorden komen in den definitieven tekst niet voor. »Mais par suite de quoi? D'un revirement dans 1'opinion du législateur? II n'en est pas tracé dans les procés-verbaux; la séance dont nous avons parlé est la dernière qui ait eu lieu a ce sujet. C'est donc simplement par un caprice ou une inattention du copiste ou du dernier rapporteur — a moins que par hasard il n'y ait eu une inlluence plus puissante qui soit venue s'interposer d'une fapon abusive; car cette hypothèse est en elle-mème très-admissible, quand on connait 1'homme qui a donné son nom au Code.... En tout cas 1'étrange modification de 1'article (qui est avouée par les commentateurs), sans aucune raison ni prétexte, ne peut être rapportée qu' a 1'une ou 1'autre des deux alternatives." Zoo was dan art, 340 van den Code Napoléon tot stand gekomen, dat straks ook ten onzent van kracht worden zou. Het \\ etboek Napoleon, ingerigt voor het Koningrijk Holland, liet het onderzoek naar het vaderschap nog toe. Art. 26(5 bepaalde: «Wanneer merkelijke indiciën of presumtiën voor den staat van een onecht kind, ten aanzien zoo van vader als moeder, aanwezig zijn, kan, behalve in het geval van kinderen in bloedschande of overspel geteeld, door den regter, naar aanleiding der omstandigheden, een eed van zuivering worden opgelegd; en wordt het weigeren, of in gebreke blijven, om denzelven eed af te leggen, met eene eikentenis van den vader of de moeder gelijk gesteld." Wijders schreven omtrent de erkenning de artt. 201 en 202 het volgende voor: »De erkentenis van onechte kinderen geschiedt bij eene authentieke acte, indien dezelve niet reeds bij de acte van geboorte gedaan is." »Eene erkentenis, in een verzoekschrift, bij eenige autoriteit ingediend, gedaan, staat met eene erkentenis bij authentieke akte gelijk". ^1) Het ontwerp van 1820 heeft in Boek I, titel 13, eene afdee- ling, waarvan het opschrift luidt: "Van de betrekking tusschen onwettige kinderen en derzelver vader, en die onder meer deze bepalingen bevat: Art. 531: »Er bestaat geene burgerlijke betrekking tusschen een onwettig kind met zijnen vader, dan uit kracht eenei vrijwillige erkentenis van dezen laatsten, schoon ook deze minderjarig mogt zijn. »Deze erkentenis kan alleen ten behoeve der natuurlijke of speelkinderen plaats hebben, en moet blijken: of 1°. Door eene verklaring van den vader bij de inschrijving van de geboorte van het kind, in de openbare registers van den burgerlijken stand; of 2°. Door eene afzonderlijke en naderhand gevolgde verklaring van den vader in bovengemeld register, of eindelijk; 3. Door eene andere authentieke of onderhandsche acte waarbij de vader zijne betrekking tot het kind, met ronde woorden, en op eene ontwijfelbare wijze uitdrukt, en welke tot dat einde opzettelijk is ingerigt. (1) Omtrent de rechten der natuurlijke kinderen bepaalde art. 2G3: Een onecht kind kan tegen zijn vader geen ander regt dan alleen tot levensonderhoud, volgens art. 273, inroepen; deszelft. regt ten aanzien van zijne moeder wordt, behalve bij art. 260 en 2,3, bj, den titel van erfvolging vastgesteld". Zie ook art. 877 en vo gg. »De mondelinge oj stilzwijgende erkentenis daarentegen, mitsgaders elk ander bewijs hoe ook genaamd is ongenoegzaam." Art. 532: »De betrekking tusschen een onwettig kind en deszelfs vader, mag nogtans door andere bewijzen worden gestaafd: 1°. Wanneer met eene getrouwde of ongetrouwde vrouw, door geweld en dwang, vleeschelijke gemeenschap is gepleegd, waarvan hare verlossing kan vermoed worden het gevolg te zijn; . W anneei het bewijs van de betrekking tusschen een onwettig kind en deszelfs vader noodig is, tot het sluiten of doen nietig verklaren van een huwelijk, ter zake van de verbodene graden; (1) 3°. Wanneer het voorzeide bewijs noodig is, tot het vervolgen van misdaden, welke met de betrekking tusschen den vader en het kind in verband staan, en waartegen bij het strafwetboek is voorzien". (2) lit den lateren arbeid, die tot de samenstelling van ons burgerlijk wetboek geleid heeft, valt te dezer zake niet veel mede te deelen. In de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van den 22sten Mei -1822 werden eenige door de Regeering omtrent dit onderwerp gestelde vraagpunten behandeld. het'kind61" ^ ^ onderzoek naar het vaderschap tegen (2) Het ontwerp van 1820 kende den natuurlijken kinderen in art. 534 recht op onderhoud tegenover hunne ouders toe „in alle de gevallen waarin de betrekking tussehen een onwettig kind en deszelfs vader is bewezen", terwijl voorts art. 1980 bepaalde, dat onwett'ge kinderen, geboren uit de vereeniging van tweepersonen. elke met elkander hadden kunnen trouwen erkend zijnde" van hunnen vader erven „bij het ontbreken van deszelfs wettige descendenten, vader or moeder, broeders of zusters, van heelen of halven bedde, en derzelver nakomelingen". Het Verslag dier zitting bevat het volgende: »16de vraagpunt: »»Zal het onderzoek, wie de vader van het kind is, in alle gevallen worden toegelaten!1 »I)eze vraag is, zonder tegenspraak, op ontkennende wijze beantwoord. »Bij dit vraagpunt was eene bij vraag gesteld, luidende. »»Zal, ingeval van schaking, het onderzoek van vaderschap tegen den schaker kunnen worden vervolgd?" »Volgens het Centraal Verslag had êéne Afdeeling, bij de toestemmende beantwoording, gevoegd: «wanneer de schaking op het tijdstip der vermoedelijke bezwangering heeft plaats gehad." «Terwijl bij eene andere Afdeeling nog was gedaan de vraag: »»Zal, in geval van verkrachting, het onderzoek wie de vader van het kind is, tegen den verkrachter worden toegelaten?" »Deze bij vragen worden zonder tegenspraak, toestemmend beantwoord". (1) Omtrent de erkenning werd beslist, dat zij »bij de geboorte-acte, zijnde eene authentieke acte, of naderhand bij eene authentieke acte moet geschieden. Het ontwerp van den dertienden titel, gelijk het in de zitting van 2 Dec. d. a. v. bij de Kamer inkwam (2), behelsde onder meer de volgende bepalingen: (1) Zie Verslag der Handelingen, 1821-1822, uitgegeven door J. J. F. Noordziek, dl. I, bi. 216. (2) Zie Geschiedenis der beraadslagingen gevoerd in de Tweede Kamer der 8 t a t en-G e n e r a a 1 over het ontwerp van burgerlijk w e t b o e k, uitgegeven door J. J. F. Noordziek. Zittingjaar 1822—1823, dl. II, bl. 65 en volgg. Art. 28: »Het erkennen van een natuurlijk kind geschiedt bij eene authentieke acte, wanneer zulks niet reeds bij de acte van geboorte gedaan is". (1) En art. 34: »Het onderzoek naar het vaderschap is" verboden. «Ingeval echter van verkrachting of schaking, en wanneer het tijdstip waarop die misdaad begaan is, met dat der zwangerschap overeenstemt, kan de schuldige, op de daartoe gedane vordering der belanghebbende partijen, verklaard worden vader van het kind te zijn." In de vijfde afdeeling der Kamer, van welke afdeeling alleen de processen-verbaal gevonden zijn, werden omtrent deze artikelen geene voor ons onderwerp meer belangrijke opmerkingen gemaakt. Bij de openbare beraadslagingen werd door den heer Nicolaï te dezer zake het volgende gezegd: (1) Dit artikel gaf aanleiding tot de vraag, „of de erkenning bij eene opzettelijk daartoe ingerigte acte moet geschieden?" Het antwoord der Regeering luidde: „Zeker niet; men heeft getracht de redactie duidelijker te maken", (t. a. p., dl. II, bl. 118) De verduidelijkte redactie was aldus: „Het erkennen van een natuurlijk kind kan door alle authentieke acten geschieden, wanneer zulks niet reeds bij de acten van geboorte gedaan is", (t. a. p., dl. II, bl. 126) Bij de beraadslagingen in de zitting van de Tweede Kamer van 10 Maart 1S23 zeide de heer Xicolaï omtrent dit punt: „Après la légitimation, vient la reconnaissance des enfants naturels. Elle est volontaire, ou f o r c é e. „Lorsquelle est volontaire, elle doit être écrite dans 1'acte de naissance, ou dans un acte autbentique. „La loi n exige point un acte spécial; mais elle exige une ïeconnaissance explicite et positive. Des termes sacramentels ne sont point requis; mais il faut que la volonté de reconnaitre un enfant, et la reconnaissance effective de eet enfant, résultent de la contexturè et des expressions de 1'acte". (t. a. p., dl. I, bl. 178) Ook 22 Hei te voren had de Kamer reeds met 42 tegen 17 stemmen uitgesproken, dat de authentieke acte geen acte ad hoe behoeft te zjjn, en zonder hoofdelijke stemming, „dat de erkenning op eene uitdrukkelijke wijze moet plaats hebben". (Verslag der Handelingen, 1821—1822, dl. I, bl. 217) sLa reconnaissance est forcée, lorsqu'elle est la suite dun jugement prononcé en justice. «Mais la recherche de la paternité, et non celle de la maternité, étant interdite, pour des motifs qu'il est inutile de répéter ici, il y a une grande différence entre le père et la mère. »Le père ne peut être soumis a une reconnaissance forcée, que dans le cas de rapt ou de viol. Alors le coupable est obligo de reconnaitre 1'enfant, si le crime a étó commis aune époque qui se rapporte a celle de la conception. »I1 ne s'agit point, dans cette circonstance grave, de répandre, comme au hasard, une présomption vague de paternité; maïs le délit du ravisseur, mais la supposition d'une cohabitation forcée, mais 1'oppression de la victime, et la violence du coupable, tout cela concourt pour changer en présomption légale des indices, et les conjectures qui se rassemblent sui la tête d'un seul homme" (1). Eerst heet het: »le coupable est obligé de reconnaitre 1'enfant, si le crime a été" etc. Twee onjuistheden. De schuldige wordt nooit tot iets gedwongen. De rechter alleen handelt. En ten andere is de uitspraak te absoluut. Straks wordt zij echter beperkt. Er is een wettelijk vermoeden. Eene «présomption, que nous appelons légale, paree qu'elle fait cesser la défense de la loi," etc. Tot deze enkele opmerkingen bepaalde de openbare behandeling zich. De door de Regeering als art. 34 voorgestelde bepaling werd onveranderd, als art. 394, in het Wetboek van 1830 opgenomen. Bij art. 11 van de wet van 16 Juni 1832, Staatsbl. nn. 36, werd het woord misdrijf in de plaats gesteld van het woord (1; Geschiedenis der beraadslagingen, zittingjaar 1822—1823, dl. I, bl. 179. misdaad, gelijk dit in art. 394 van het Wetboek van 1830 voorkwam (1). Eindelijk worde hier nog vermeld de wijziging, die art. 342 B. W. onlangs heeft ondergaan. Bij art. 4 van het bij Kon. boodschap van 12 Febr. 1883 bij de Tweede Kamer der StatenGeneraal aanhangig gemaakte ontwerp is voorgesteld de uitzonderingen van art. 342 al. 2 uittebreiden tot de gevallen, voorzien bij de artt, 242—245, 249 en 281 van het Wetboek van Strafrecht van 3 Maart 1881. De Memorie van toelichting verklaarde die bijvoeging noodig, omdat bij de artt. 243—245 en 249 de ratio dezelfde als bij verkrachting is. De uitbreiding van art. 342 al. 2 was een logisch gevolg te achten van de veranderingen, die de bepalingen omtrent het plegen van ontucht in het Wetboek van Strafrecht hebben ondergaan. «Onzekerheid van afstamming is de grond van het verbod van onderzoek naar het vaderschap. Waar die onzekerheid door toepassing der bepalingen van de Strafwet wegvalt, vervalt naar het bestaande recht het verbod, en nu is het door de bepalingen van het nieuwe Strafwetboek in meer gevallen dan tot dusver mogelijk, om te dien aanzien tot voldoende zekerheid te komen" (2). Op eene in het Voorloopig Verslag van de Tweede Kamer gedane vraag werd door den tegenwoordigen Minister van Justitie geantwoord, dat niet het geweld, waarmee het misdrijf gepleegd is, maar de meerdere waarschijnlijkheid, die uit eene veroordeeling ter zake van ontucht omtrent de afstamming voortvloeit, voor den wetgever de aanleiding was, om in (1) Voorduin, Geschiedenis en beginselen der Nederlandsche wetboeken, dl. II, bl. 564. (2) Bijlagen, 1882—1883, no. 152 bl. 8. Het Mexicaansche Wetboek van 1870 bevat in art. 370 een absoluut verbod van onderzoek naar het vaderschap in rechten: »Se prohibe absolutamente la investigacion de la paternidad de los hijos nacidos fuera del matrimonio. La prohibicion es absoluta, tanto en favor come en contra del hijo." Echter zijn de volgende uitzonderingen toegelaten: 1. bij bezit van staat; 2. als men zich verbonden heeft om voor het onderhoud van het kind te zullen zorgen; 3. bij schaking en verkrachting. De laatstelijk genoemde wetgevingen, hoe ruim zij ook in het opnemen van uitzonderingen mogen wezen, behooren nochtans formeel tot die, welke liet onderzoek naar het vaderschap verbieden. Toch zijn er ook vele landen, waar men zelfs niet dat beginsel als regel heeft gesteld. Tot die landen behoort ook Engeland, alwaar dit punt geregeld is bij parlements-akten van 1844, 1872 en 1873. Want hoezeer het kind, ook al is zijne afstamming ten opzichte van den vader bewezen, rechtens filius nullius blijft, zoo is toch onderzoek naar die afstamming geoorloofd, om langs dien weg eene veroordeeling tot het geven van onderhoud te bekomen. De plicht om het natuurlijk kind te onderhouden rust allereerst op de moeder. Is zij niet gehuwd en buiten staat voor het onderhoud te zorgen, zoo heeft zij zich vóór of binnen 12 maanden na de bevalling tot den vrederechter te wenden met opgave van den persoon, dien zij beweert het kind verwekt te hebben. Zelfs kan zij dit na verloop van dien termijn nog doen, indien de vader aanvankelijk vrijwillig in het onderhoud heeft bijgedragen. Op de petty session wordt dan in eerste instantie recht gesproken, behoudens hooger beroep. De aangesprokene heeft de gewone middelen van verweer. Acht de rechter het vader- schap bewezen, zoo wordt de aangesprokene veroordeeld tot het betalen van 5 shillings per week, onverschillig de hoegrootheid van zijn inkomen. Deze verplichting duurt voort tot het kind 13 of 16 jaar oud is. Sterft de moeder en wordt het kind armlastig, zoo kan het armbestuur tegen den putative fat her optreden. En eveneens als bij het leven der moeder de openbare hulp ten behoeve van het kind ingeroepen wordt (1). In Schotland geldt de bastard niet als filius nullius. Slechts zegt men: he has no father recognised inlaw. Het recht op onderhoud is daar niet tot een zekeren leeftijd beperkt. Alzoo kan ook het kind zelf, na zijne meerderjarigheid, eene vordering tegen den vader instellen. En de verplichting tot onderhoud rust op beide ouders gelijkelijk. Om het vaderschap te bewijzen, moet de moeder aanvangen met het leveren eener semiplena probatio, d. i. zij moet (1) Zie hierover Amiable, t. a. p., bl. 172—180. Ernest Leiiiï, Eléments de d r o i t eivil anglais, 1885, bl. 120 en volgg. Ernest Glasson, Histoire du d r o i t et des institutions politiques, civiles etjudiciaires de 1'An g le t erve, dl. VI, bl. 289 en volgg. Aschrott, Das e n g 1 i s c h e Armenwesen in seiner histor ischen Entwieklung und in seiner heutigen Gestal t, 1886, bl. 159. Pavitt, Le droit anglais c o d i f i é, 1885, bl. 22. — Omtrent den feitelijken toestand zegt Lehr, t. a. p., bl. 124: „Dans la mesure qui vient d'être indiquée, la recherche de la paternité ne parait pas avoir eu, en Angleterre, les inconvénients et les dangers qui Tont fait interdire en France, et 1'on s'est assez disposé a 1'y considérer comme susceptible de concourir au bien public. En fait, il est trés rare, paratt-il, que 1'on en vienne jusqu' & une instance judiciaire. Les femmes redoutent le scandale de semblables procés, d'autant que le benefice qu'elles en peuvent retirer est des plus minimes. D'autre part, le père présuiné aime mieux, le plus souvent, lorsqu'il en est sollicité, payer la modique redevance fixée par la loi, que de se voir citer en justice. II en résulte que presque toutes les affaires se résolvent a 1'amiable, les parties ayant un égal intérêt a s'entendre". Het natuurlijk kind heeft geen recht op de nalatenschap zijner ouders, maar kan overigens door hen geheel naar goedvinden bij testament worden bedacht. door getuigen of op andere wijze aantoonen, dat er tusschen haar en den aangesprokene intercourse heeft plaats gehad, of althans gross farniliarity and indecency, waaruit gemeenschap is af te leiden. De semiplena probatio wordt niet ontzenuwd door liet bewijs, dat de moeder terzelfder tijd gelijksoortige betrekking met anderen had. Ook in de Vereenigde Staten van Noord-Atnerika is over het algemeen de vader gehouden voor zijn natuurlijk kind te zorgen, doch vroeger kon hij daartoe niet door de moeder, maar alleen door de town officers worden aangesproken. Iri Illinois kan ingevolge de wet van 3 April 1872 de moeder de vordering daartoe instellen, mits binnen twee jaar na de geboorte van het kind. Acht de rechter bij een voorloopig onderzoek de vordering gegrond, zoo wordt de zaak verder behandeld. Over het feit der afstamming beslist de jury, die niet aan bepaalde middelen van bewijs gebonden is. De vader kan veroordeeld worden tot het betalen van honderd dollars voor het eerste levensjaar van het kind, en van vijftig voor elk volgend jaar. In Nevada is volgens eene wet van den lsten Maart 1883 het bewijs van het vaderschap geoorloofd met alle middelen, die het rechterlijk college zal goedkeuren. De actie is onbeperkt zoowel wat den persoon betreft, aan wien, als wat aangaat den tijd, gedurende welken zij gegeven wordt. Het door den vader te verstrekken onderhoud is door geen maximum bepaald. Denemarken, IJsland, Zweden, Noorwegen en Finland hebben eveneens in dezen geheele vrijheid van onderzoek, bij gebreke van eenige wet, die het uitsluit of beperkt. Voorts staan aldaar de kinderen van verloofden op gelijke lijn met wettige. In Zweden en Finland (1) ook het kind, waarvan de moeder zwanger is geworden onder trouwbelofte. En in de andeie der genoemde landen, wanneer hij die het kind verwekt heeft, zijn voornemen geopenbaard had om de moeder te tl ouwen en hij zekere formaliteiten heeft vervuld, doch gestorven is na door eene oorzaak, onafhankelijk van zijnen wil, in de uitvoering van dat voornemen te zijn verhinderd geworden (2). In Duitschland is, buiten de hiervcren reeds genoemde deelen, het onderzoek naar het vaderschap eveneens vrij, met meer of minder beperking voor den rechter (3). Zoo in Beijeren krachtens den Codex Maximilianeus Bavaricus van het jaar 1756 (4); in Pruisen volgens het Landrecht van 1794, gewijzigd bij de wet van 24 April 1854; in Saksen volgens het Wetboek van 1863 (5). (1) Finland is niet aan liet Russische recht onderworpen, maar is blijven voortleven onder het Zweedsche Wetboek van het jaar 1 "34, zij het ook dooi' verschillende wetten van lateren datum gewijzigd. Zie Amiaud, Apergu de 1'état actuel des législations c i v i 1 e s, a°. 1884, bl. 133. (2) Zie over de Brautkinder Stobbe, Handbuch des Deutsche n Privatrechts, dl. IV, bl. 407 en vulgg. (3) Busch merkt echter op, Archiv f ü r die civilistische Praxis, 46er Bd., bl. 221: „Bei Weitem die meisten deutschen Gesetzgebungen befinden sich insofern in einem \\ iderspruche mit sich selbst, als sie die Alimentationspflicht des Erzeugers auf dio Prasumtion der Vaterschaft (oder Erzeugung) gründen, und gleichwohl die diese Prasumtion offenbar zerstörende Einrede, dasz die Geschwaclite in der kritischen Zeit mit mehreren Mannspersonen zu thun gehabt habe, für unzultissig erklaren". (4) De Codex Maximilianeus verklaart uitdrukkelijk alle bewijsmiddelen geoorloofd om van de afstamming te doen blijken. (5) In het Groothertogdom Saksen-W eimar-Eisenach was liet gemeone Duitache beginsel bekrachtigd bij wetten van 13 April 1829 en 0 Juni 1853. In het jaar 1862 werd echter een voorstel op den Landdag gedaan om het onderzoek naar het vaderschap te verbieden. — Aan het einde van zijn hierboven bedoeld opstel schrijft Busch : „Mit Zuversicht erwartete ich in dein unter dem 2. Januar d. J. publicirten bürgerlichen Gesetzbuche für das Königreich Sachsen eine Bestatigung der neuern Richtung der Wissenschaft und Gesetz- Zelfs worden vaak twee stelsels als het Fransche en het Duitsche tegenover elkander gesteld, gelijk ook (Jnger op den derden Juristentag deed: »das eine istdas rein Französische, mit Ausschlusz der Vaterschaftsklage; das andere ist das Deutsche mit der Zulassung derselben, jedoch, wie es bisher bei uns (in Oosteni'ijk) besteht, in solch' maszloser Ausdehnung, dasz daraus die gröszten Uebelstande hervorgehen". (1) (let Oostenrijksche burgerlijk Wetboek van het jaar 18H bepaalt in § 163, dat gerekend wordt de vader van het kind te zijn, wie binnen zekeren tijd vóór de geboorte gemeenschap met de moeder heeft gehad, en wie, zij het ook buiten rechten, de afstamming heeft erkend. Dus ook, zoo wordt geconcludeerd, wie dit doet door den feitelijken staat van het kind. In Hongarije moet de vader het natuurlijk kind onderhouden, totdat het den leeftijd van 14 jaar bereikt heeft. Te dien einde is het onderzoek naar de afstamming geoorloofd, waarbij de moeder zal moeten aantoonen, dat zij met den aangewezen man gemeenschap heeft gehad. De vordering wordt evenwel gebungen zu finden, allein ich bin ganzlich getauscht worden, denn dasselbe enthalt nicht als eine Sanction der bisherigen Praxis in betreft des Rechts geschwachter Weibspersonen, auf Ehe oder Dotation zu klagen, und eine Bestiitigung der solidarischen Ifaftpflicht mehrerer onstupratoren für die Alimentation des unehel. lvindes. „Vollstandig begreife ich nun den Antrag der Weimarischen Landstande, denn besser ist es jedenfalls, die Paternitatsklage ganz über B°rd zu werfen, als mit der — wie man sagt — in Aussicht stehenden Kinfuhrung des Kömgl. Sachs. Gesetzbuches in dem Groszherzogthume ^achsen-Weimar-Hisenach, das alte zum Theil beseitigte Recht wieder auferstehen zu sehen". Plet recht op schadevergoeding voor de vrouw ter zake ook van vrijwillige buiten-echtelijke gemeenschap en daarop gevolgde zwangerschap was in Saksen-Weimar bij Wet van 6 .Tuni 18o3 opgeheven, evenals in Schwarzburg-Sondershausen bij Wet van 12 Aug. 1844, in Schwarzburg-Rudolstadt bij Wet van 31 Mei 1850 en in Pruisen bij Wet van 24 April 1854 § 8. (1) Zie V e r h a n d 1 u n g e n, dl. II, bl. 225. Bia'Ntschli, D e u tsches Privatrecht, 3de ed., bl. 668. afgewezen, als de aangesprokene daarna de exceptio congres sus cu m alio bewijst. Behalve in de hiervoren genoemde kantons gaat men ook in Zwitserland uit van vrijheid tot onderzoek. Op verschillende plaatsen is daar bij het onderzoek de kerkelijke ambtsdrager betrokken. B.v. in het kanton Bern en in Zurich. Dit ten einde den vader te overreden om het kind te erkennen. De aangesprokene kan in eerstgenoemd kanton den eischer dooiden rechter doen afwijzen, o. a. op grond dat de eischeres een losbandig leven leidt; dat zij reeds twee onechte kinderen beeft; dat op grond van overspel echtscheiding tegen haar is uitgesproken (1). In Spanje, waar het burgerlijk recht nog niet gecodificeerd is, schijnt de jurisprudentie het onderzoek naar het vaderschap geheel vrij te stellen (2). Echter werd in een vroeger ontwerp van een burgerlijk wetboek alle onderzoek, zoo ten opzichte van den vader als van de moeder, volstrektelijk veiboden. In een ander ontwerp, waarvan twee boeken 24 April -1882 bij de Cortes aanhangig zijn gemaakt, wordt het onderzoek naar het vaderschap eenigermate beperkt. Het is geoorloofd, wanneer er een geschrift bestaat, waarin de vader de afstamming erkent. Eveneens als het kind zich op het bezit van staat beroepen kan door handelingen van den vader of diens familie. Eindelijk in die gevallen van ontucht, waartegen bij het strafwetboek van 1870 straf is bedreigd. Dit ontwerp bepaalt tevens, dat de erkenning bij geschrift moet geschieden, wat tot dusver niet vereischt werd. (1) Soortgelijke bepalingen vindt men ook in het kanton Zurich. Tevens wordt aldaar de vordering afgewezen, indien de eischeres bij het ontstaan der zwangerschap gehuwd was, of ook indien de gedaagde dit was en de eischeres zulks wist. ('2) Zie ook Lehr, Éléments de droit civil espagnol, a". 1880, bl. 131 en volgg. Amiaud, t. a. p., bl. 58 en volgg. Voorts is het onderzoek naar het vaderschap ook geoorloofd in Brazilië en in Peru. In laatstgenoemd rijk geeft echter volgens het Wetboek van 1852 de rechterlijke uitspraak omtrent de afstamming slechts in twee gevallen aan het betrokken kind dezelfde rechten als bij erkenning door den vader. Het Wetboek van Chili van het jaar 1855 veroorlooft steeds eene vordering in te stellen om de afstamming te bewijzen, en zoo aanspraak op onderhoud te erlangen. Echter is, buiten het geval van schaking, de beteekenis dier vordering uitsluitend deze, dat de aangesprokene onder eede voor den rechter verklare, of hij zelve meent het kind verwekt te hebben (1). Het W etboek van San-Salvador van het jaar 1880 komt in hoofdzaak met dat van Chili, wat dit punt betreft, overeen. Onbeperkt is het onderzoek naar het vaderschap nog toegelaten volgens art. 325 van het Wetboek van de Argentijnsche republiek van het jaar 1869, herzien in het jaar 1883. Eveneens in het \\ etboek van Guatemala van het jaar 1877, doch slechts niet ten nadeele van het kind. \ olgens het \\ etboek van Honduras van het jaar 1880 kan degene, die beweerd wordt het kind verwekt te hebben, opgeroepen worden om zich onder eede te verklaren, en kan door den rechter het vaderschap worden uitgesproken in geval van schaking, en wanneer de moeder met hem, die als vader aangesproken wordt, feitelijk samenwoont. Eindelijk kan volgens het Wetboek van Beneden-Canada van het jaar 1865 en dat van St.-Lucia van het jaar 1879 vrijelijk naar het vaderschap worden onderzocht, terwijl in iederen vorm bewijs daarvan geleverd, gelijk ook de erken- (1) In 1883 heeft eene wet het z. g. burgerlijk huwelijk in Chili ingevoerd, doch met bevoegdheid voor de echtgenooten om godsdienstige plechtigheden te doen voorafgaan. uing gedaan kan worden. Alleen is het getuigenbewijs slechts toegelaten, wanneer er hetzij begin van schriftelijk bewijs is, hetzij bijzondere vermoedens of aanwijzingen bestaan. In den aanvang zeiden we, dat de behandeling der aan de orde gestelde vragen te minder vreemd geacht zal worden, wanneer men let op het spoor, waarin de wetgevingen zich de tweede helft dezer eeuw ten aanzien van dit punt bewegen. Niet alleen toch zoekt men den rechtstoestand der natuurlijke kinderen te verbeteren voor zoover er eene burgerlijke betrekking tusschen hen en hunne ouders bestaat, maar tevens, gelijk het vorenstaande overzicht aantoont, tracht men het ontstaan van zoodanige betrekking te bevorderen (I) De stelling van Napoleon, dat de maatschappij bij de erkenning van natuurlijke kinderen geen belang heeft, schijnt nog niet algemeen beaamd te worden. Intusschen kan men het tegenovergestelde van dit beweren staande houden, zonder daarom voor eene gelijkstelling van natuurlijke en wettige kinderen te zijn gezind, gelijk, in omgekeerde verhouding, dit bij de Wet van 12 Brumaire an II bepaald werd, die, de rechtspositie der natuurlijke kinderen zeer verbeterende, daartegenover het verkrijgen dier positie bemoeielijkte. Een der punten, die eene oppervlakkige levensbeschouwing inoeielijk toegeven zal, is het laten lijden van het kind om de schuld zijner ouders. Schier overal doet men het verband van ouders tot hun kroost doorwerken. Aan alle zijde ziet men van de eere, waarop iemand aanspraak heeft, afdruipen op zijne omgeving. Het laten gelden van dit verband echter, waar het tot (1) Reeds in 1863 schreef Busch, t. a. p., bl. 228, dat de nieuwe wetgevingen, „die Klage auf Anerkennung der unehel. Yatersehaft im Principe für zulassig erklart haben". Het misbruik, dat van eene vordering gemaakt kan worden, is zeker een punt, dat overweging verdient Intusschen wane men niet in dezen bet pleit te hebben gewonnen, zoodra men slechts heeft aangetoond, dat zoodanig misbruik een niet denkbeeldig gevaar is. Ook Dr. Weil uit Weenen roerde op den derden Juristendag dit punt aan, en merkte toen op: »Man hat vielfach die Miszbrauche hervorgehoben. M. H.! wir, wir hier gehören doch nicht zu den en, welche, weil ein Recht vielfach miszbraucht werden kann und miszbraucht wird, desshalb die Uebung des Rechtes als solchen überhaupt verbieten wollen. Das sind Argumente für die Censur, das sind Argumente für alle Beschrankungen der bürgerlichen Freiheit." (1) Kan van deze vordering misbruik worden gemaakt, dan heeft zij dit toch met andere gemeen, zonder dat het nadeel in laatstbedoelde gevallen zooveel geringer is te schatten. Het onderzoek naar het vaderschap moet verboden worden, wijl mannen van gansch ongerepte reputatie dan voortdurend aan het gevaar zouden zijn blootgesteld van hun' naam door zulk eene vordering te zien beklad. Maar eilieve, het onderzoek naar het moederschap is dan toch toegelaten. En zoo staan dus ook de meest achtbare vrouwen aan eene vordering bloot, die eene onuitwischbare smet op haren naam werpt. Of is de woede naam der vrouw misschien van minder belang? Zou inderdaad het gevaar voor mannen van waarlijk gansch kuischen levenswandel zoo groot zijn, als dit vaak wordt voorgesteld'? Men zie toch niet voorbij, dat feitelijk dit gevaar thans evenzeer bestaat. Ja, wellicht in nog grooter mate. Von Jhering deelde het geval van voorgewende zwangerschap mee; hoe eene vrouw, die bij voorkeur gehuwde mannen (1) Verhandlungen, dl. II, bl. 253. in haar strikken zocht te vangen, daarna zich den schijn gevende van zwanger te wezen, deze mannen dreigde niet het ruchtbaar maken hunner zonde; het kenbaar maken van hun ontrouw aan hunne vrouw. Er bestaan nog wel andere middelen om iemands naam verdacht te maken, dan alleen eene rechtsvordering. Inderdaad het gevaar voor hen, wier haren »dans 1'exercice de toutes les vertus" vergrijsd zijn, en van alle ontucht zich onthouden hebben, dunkt ons, tenzij alle redelijke waarborgen voor een ernstig onderzoek ontbreken, niet zeer groot. Edoch, al ware dit gevaar minder gering te achten, deze medaille heeft bovendien hare keerzijde. Door Mr. O. Q. van Swinderen is het verbod van art. 342 B. W. verdedigd geworden in het Bulletin Continental van 15 Augustus 1879, welke verdediging is overgenomen in het Maandblad van Ds. H. Pierson van 1 Oct. d. a. v. De heer van Swinderen schrijft: »Men beweert, en dit is het hoofdai gument, dat de wet, door dit onderzoek te verbieden, onzedelijke en laaghartige mannen beschermt en hen helpt in het verleiden van ongelukkige meisjes, die zij aan hunne lusten opofferen Het zij verre van mij om zulke mannen, die slechts onze verachting verdienen, te willen verdedigen. Maar men doet verkeerd met de zaak van die zijde te bezien (1). Men behoort van een geheel andere beschouwing uit te gaan. Het verbod van onderzoek naar het vaderschap moet worden gehandhaafd, omdat eerbare en kuische mannen veilig moeten zijn tegen lasterlijke aantijgingen van zedelooze vrouwen, wien het zoodoende maar al te gemakkelijk zou vallen hun goeden naam te schandvlekken." "Het is dus niet op utiliteitsgronden, maar op grond van (1) Wij spatiëeren. recht en billijkheid, dat ik in deze bij uitnemendheid praktische kwestie mijn zwakke stem doe hooren, want het is duidelijk dat het lijnrecht strijdt met alle begrip van recht een bepaling af te schaffen, welke mannen, die de steunpilaren der maatschappij zijn, beschermt tegen de aanvallen van verleiders, ontuchtigen en gevallen vrouwen. Wanneer een minder recht in botsing komt met een hooger recht, is het billijk het eerste aan het tweede op te offeren. Dit is een zuivere opvatting van het recht. Van utiliteit kan hierbij geen sprake zijn, want recht gaat boven nut en het zijn juist mijn tegenstanders, die zich hier door utiliteits-argumenten laten beheerschen. Hun afschuw van zedelooze vrouwen (mannen?), hoe rechtmatig op zichzelf, doet hen de rechten van streng zedelijke mannen voorbijzien." (1) De gewone beveiliging tegen het worden aangesproken met eene ongegronde vordering wordt allereerst gevonden in de regeling van het bewijs en de schade, die het niet-slagen met de vordering voor den eischer heeft. Dat de vordering, ook al wordt zij ontzegd, nadeelige, niet door geld te vergoeden gevolgen voor den gedaagde hebben zal, is niet aan deze vordering alleen eigen. Wanneer dat op zichzelf reeds moet leiden tot het verbieden van de vordering, zoo dienen niet weinig actiën te worden ontzegd. Mr. van Swinderen acht het verkeerd er op te wijzen, hoe deze wet ten nadeele der vrouwen hare bescherming verleent aan mannen, schuldiger wellicht dan de eersten. (1) Mr. van Swinderen schrijft de vermeerdering der onechte geboorten in Frankrijk toe, niet aan art. 340 C. N., maar „aan de ongeveer te gelijk met die verbodsbepaling daar te lande ingevoerde reglementering der prostitutie en wettiging der bordeelen." Vlak omgekeerd wijt LÉOi," GriRAUU aan de police des moeurs, dat in den lateren tijd de onechte geboorten weer verminderd zijn: ,Or qui ne sait qu'il n'y a rien de moins fécond que la prostitutioni'" (T. a. p., bl. 682) \ on Jhering beveelt het daarentegen juist aan zich telkens de verschillende casuspositiën voor den geest te stellen. »Es kommt bei vielen Fragen des Rechts nur darauf an", zoo zeide hij op den derden Juristentag, »wie man sich die Situation denkt. Ich habe an mir selbst die Bemerkung und Erfahrung gemacht, dasz meine Ansicht über gewisse Rechtsfragen wechselnd ist, je nachdem ich mir im Geiste die Persönlichkeit dessen zurecht lege, den ich mir als Trager des Rechtsverhaltnisses denke. Das kann verschieden sein. Einmal stelle ich mir in einem Rechtsverhaltnisse einen Wucherer als Klager vor und als Beklagte eine arme Wittwe. Da nimmt das Rechtsverhaltnisz vor meinem Geiste eine ganz bestimmte Gestalt an. Denken Sie sich nur, um eine Probe zu machen, auf der einen Seite als Klager einen ordentlichen Menschen und als Beklagten einen Nichtswürdigen. Da gewinnt sofort das ganze Verhaltnisz ein andres Aussehen. Darf ich lhnen sagen, was die meisten Herren hier in dieser Versammlung vor Augen haben? Sie stellen sich einen ordentlichen Menschen vor, niimlich sich selbst. Diesen ordentlichen Menschen, m. H., stellen Sie auf die eine beite und auf die andere Seite die liederliche Dirne. Ja, wenn Sie die F rage so stellen, dann neigt sich meine Sympathie sofort auf Ihre Seite. sErlauben Sie mir jetzt, den Fall einmal etwas zu verschieben. Yuf der einen Seite steht ein armes, ehrliches, verführtes Madchen, auf der andern ein in den Künsten der Verführung geübter, nichtswürdiger Mensch, der in der Lage ist, zahlen zu können, sich aber weigert, die Alimente für das Kind zu zahlen und einwendet: es giebt keine Paternitatsklage, ich gebe nichts her." (1) (1) Verhandlungon, dl. II, bl. 266. Léon Giraud heeft den moed voor de stipte naleving van art. 340, zoolang het bestaat, op te komen, en hij wil niets weten van een verzachten van de wet door haar te verbuigen. Maar toch acht hij de jurisprudentie, die hij wraakt, te begrijpen, lettende op de gevallen, waarin de tusschenkomst des rechters ingeroepen werd. »Ici c'est une fille mariée a 1'église et croyant être bien mariée qui est abandonnée avec un enfant. (Cour de Bastia, 3 fév. 1834). »La c'est une enfant de 13 ans qui devient enceinte des oeuvres d'un homme de 25. (Cour de Dijon, 16 avril 1861). Une autre fois les ages étaient 15 ans et 35 ans. (Cour de cassation, 26 juillet 1864.) »iVilleurs c'est une cohabitation qui a duré des années entières et qui a produit 6 enfants, qui est rompue toutd'un coup. (Cour de Caen, 10 juin 1862). »Ou bien des promesses de mariage formelles, verbales ou écrités ayant été suivies de relations (Cour de cassation, 21 mars 1845). Elles étaient par acte notarié, dans 1'espèce de la Cour de Montpellier du 10 mai 1851. »Ou bien même c'est un écrit, par lequel 1'homme reconnait sa paternité, mais il n'est pas rédigé en la forme authentique. (Cour de Bordeaux, 5 janvier 1848)." (1) Bovendien schijnt men soms voorbij te zien, dat ook verschillende bijzondere maatregelen zijn aanbevolen en toegepast om het misbruik te voorkomen. Het maakt den indruk van eene eenigszins ruwe behandeling der zaak, zoo men om de gevaren, die in dit opzicht aan de vordering kleven, haar kortweg verbiedt. Ook zou men wellicht den heelmeester eenigszins verbaasd aanzien, die telken reize, wanneer de patiënt over pijn in eenig lichaamsdeel hem klaagde, dezen (1) T. a. p., bl. 596. voorstelde dat deel af te zetten. Zou er geen wegnemen van de pijn met behoud van alle ledematen mogelijk zijn? Art. 7 van het den 26sten Mei 1883 bij de Kamer van Afgevaardigden ingediende voorstel Rivet wil, dat de als ongegrond afgewezen vorderingen met laster zullen worden gelijk gesteld. Art. 228 van het Wetboek van Louisiana van het jaar 1824 verklaart den rechter bevoegd het vaderschap uittespreken van hem, met wien de moeder buiten diens woning verkeer heeft gehad, indien het daaruit afgeleid vermoeden door den eed der vrouw bevestigd wordt, tenzij deze van bekend losbandig gedrag zij, of bewezen worde vóór of sedert de geboorte van het kind ook met anderen gemeenschap te hebben gehad. Volgens art. 183 van het Wetboek van het Kanton Bern is ook de vordering te ontzeggen, zoo bewezen wordt, dat de vrouw een ontuchtig leven leidt, gelijk mede als zij reeds twee onechte kinderen heeft gehad. Hetzelfde geldt volgens art. 110 van het Wetboek van het Kanton Glarus en art. 291 van het Wetboek van het Kanton Zürich. Het eerste komt nog voor in § 73 van het Wetboek van Graubunderland van het jaar 1861 (1). éindelijk heeft men nog het weren van de vordering tot onderzoek naar het vaderschap verboden, — in naam der (1) De hoogleeraar vox Stubenrauoh verklaarde zich vóór de exceptio plurium concumbentium: „die Einführung derselben in die Gesetzgebung würde gerade für den Oesterreichisohen Juristen ein höchst wichtigos Moment sein, weil dadurch eben eine Menge chikanöser Prozesse ausgesehlossen würde." (Verliandlung en des d r i 11 e n Juristentages, dl. II, bl. 238) Hij achtte dan tevens de exceptie, „dasz die Frauensperson eine notorisch liederliche ist," te kunnen missen. zedelijkheid. Intusschen niet alzoo, dat de zedelijkheid direct bij het verbod der vordering betrokken ware, dat de vordering zelve een immoreel karakter droeg. Wie zou dan de conclusie kunnen wraken? Het redebeleid was echter dus: afgescheiden van de vraag, of de vordering in zich zelve al dan niet oirbaar zij, is het toch wenschelijk haar te ontzeggen, want dan zullen de vrouwen minder spoedig zich verleiden laten, en alzoo de zedelijkheid gebaat worden. De onzedelijkheid ligt niet in de actie zelve. Doch indirect kan het verbod er van zedelijkheid kweeken. Reeds Cambaoérès had dit argument doen gelden, als hij de uitsluiting van het onderzoek aldus verdedigde: »Les moeurs auront des ennemis de moins, et les passions un frein de plus. Les femmes deviendront plus réservées lorsqu'elles sauront qu'en cédant, sans prendre des précautions pour assurer 1'état de leur postérité, elles en sont seules chargées." (1) Deze redeneering is tallooze malen herhaald. O. a. door het Senaatslid Cazot in zijn rappoi't over het voorstel-bérenger c. s. Ook de heer Wedekind uit Lüneburg deed dit argument op den derden Juristentag gelden (2), en de heer Lingmann uit Coblenz het volgende jaar (3). Aldus de quaestie voorgesteld, wordt men aan de opmerking herinnerd, reeds door Andrieux gemaakt, en door von Jhering later beaamd, dat de wetten vaak den stempel dragen, dat zij van het mannelijk geslacht afkomstig zijn. Men wil bij besmettelijke geslachtsziekten niet op dezelfde wijze te werk gaan als bij andere krankheden van besmettelijken aard, wanneer men iederen lijder, van wiens krankheid blijkt, zooveel doenlijk tracht te isoleeren, althans tegen onge- (1; Aangehaald bij Amiablë, t. a. p., bi. 110. (2) Verhandlungen, dl. II, bi. 258. (3) Verhandlungen, dl. II, bl. 140. wilde aanraking met hem zoekt te beveiligen. Hier daarentegen wacht men niet tot van de krankheid blijkt, maar stelt een onderzoek aan den lijve in, om te zien of wellicht de gevreesde ziekte aanwezig is. Bij ieder, die gerekend worden kan gemeenschap te oefenen? Neen, alleen binnen de kringen der ontucht. Ontucht stelt, ook in wat daarmee niet samenhangt, buiten de wet (1). Maar dan toch binnen de grenzen daarvan gansch algemeen? Neen; dit onderzoek loopt wel over de vrouwen, die zich aan ontucht overgeven, maar niet over de mannen, die dit doen. Eene vrouw wordt heden verklaard gezond te wezen. Straks heeft zij gemeenschap met iemand, welke de besmettelijke geslachtsziekte heeft en op haar overbrengt, — nu gaat men maatregelen beramen om de vrouw uit den kring der ontucht verwijderd te houden tot zij weer genezen is. — En zoo achtereenvolgens alle vrouwen, op wie deze man zijne krankheid overbrengt, welken men inmiddels hierin vrijelijk laat begaan (2). In gelijken trant handelt men hier. Leg alle nadeelige gevolgen van de ontucht op de vrouw, — dat zal haar voorzichtiger maken. En inmiddels ontheft men den man van alles. Dit geschiedt — in het belang der zedelijkheid. (3) (1) De heer Lingmann verdedigde, t. a. p., het verbod van de P a t e r n i t a t g k 1 a g e ook op dezen grond, „dasz eine Gefallene nicht die üelegenheit hat, vor den Rechter zu treten und ein Recht in Anspruch zu nehmen." (2) JjOUis Bridel herinnert, t. a. p., bl. 131, aan eene bepaling, in het jaar 1876 in Massachusetts tot stand gekomen: „Touthomme qui, de nuit, circule dans les rues, sur les grands cherains ou les places publiques, ou qui erre dans 1'intention de provoquer ou d'inviter qui que ce soit a des rapports sexuels illicites, sera réputé coureur de nuit (common night walker), et sera passible des mêraes peines que celles portées par la loi contre les coureuses de nuit." (3) Men heeft er wel op gewezen, dat het stelsel der z. g. keuring, door althans een schijn van zekerheid tegen besmetting te Het omgekeerde, allen last op den man te doen rusten, is uiteraard onmogelijk. Maar ware daarvoor overigens niet wellicht evenveel te zeggen? Thans wijkt men, door den man van allen onderhoudsplicht te ontslaan, van de natuurlijke orde af; brengt ook dien plicht op de vrouw. Zoo versterkt men haar eerbaarheid. Doch is deze handelwijze, afgescheiden van het onrechtvaardige, ook wel practicaal? Voor de vrouw maakt men de gevaren grooter, maar immers maakt men ze in diezelfde mate voor den man geringer. De vrouw zal zoo meer weerstand bieden, doch door het langs dezen weg te doen, door ook het nadeel van den man op de vrouw te brengen, zal men in gelijken graad den aandrang van de zijde des mans versterken. De bij Koninklijk Besluit van 2 April 1865 in Italië benoemde commissie van rechtsgeleerden vreesde dan ook juist omgekeerd door het verbod van onderzoek de onzedelijkheid te zullen bevorderen, (si viene in sostanza a favorire la immoralita) (1) Ook ZACHARia roerde dit punt aan, als hij de vraag stelde, wat beter was, »den Angrilf auf die weibliche Keuschheit zu geven (.„Het bewijs der inschrijving is een waarborg tegen alle verdere onaangenaamheden," zegt Mr. Tavenraat), de verleiding tot ontucht vermeerdert, waarom dat stelsel nog te meer is af te keuren. De tegenstanders schijnen deze redeneering niet ongaarne dus voor te stellen: Schaf de keuring af teneinde de mannen af te schrikken. En zoo de zaak voorgesteld, is immers hare onhoudbaarheid tastbaar? Het zij zoo. Maar dan is nog strenger deze argumentatie te maken: bedreig de vrouw met een dubbel zwaren last, met den last ook van den man, teneinde zoo de ontucht tegen te gaan. (1) Aangehaald bij Amiable, t. a. p., bl. 240 noot 1. Een tweedo argument was dit, dat men niet zonder noodzaak het onschuldige kind moet laten lijden om anderer verkeerdheid, (non dovendosi senza necessita far sopportare a colpa altrui alla prole innocente) schwachen oder aber die Vertheidigung der weiblichen Keuschheit zu verstarken?" (1) Reeds ware misschien bedenking te inaken tegen het aldus stellen van de vraag. Het toelaten van het onderzoek naar het vaderschap behoeft o. i. niet verdedigd te worden als een afschrikkend raiddel voor den man, maar volgt reeds op den gewonen rechten weg. Zachariü beantwoordt voorts de door hem gestelde vraag aldus: »Man kann, in Beziehung auf die vorliegende Frage, ein jedes unverheirathete und mannbare Madehen als eine Festung betrachten und denjenigen, welcher das Madchen zu verführen zu beabsichtiget oder am Ende verführt, oder auch eine jede unverheirathete und mannbare Mannsperson als das Heer, von welchem diese Festung belagert wird. (Zuweilen bildet selbst ein verheiratheter Mann das Belagerungsheer!) Wie die wirklichen Festungen fallen. wenn sie entwedergut angegrifïen oder schlecht vertheidigt werden, so auch jene hypothetische oder ideelle Festungen. Ist nun anzunehmen, dass, nach einer Durchschnittsrechnung, jene Festungen hiiufiger wegen der Heftigheit des Angrifïs oder hauQger wegen der Schwache der Vertheidigung fallen? »Man hat alle Ursache, das Letztere anzunehmen und sich daher für diejenigen Gesetzgebungen zu erklaren, welche, uui in jenem Kampfe den Muth des Weibes durch die Furcht vor den Folgen der Feigheit zu starken, die Mutter allein oder zuvörderst mit der Unterhaltung ihrer unehelichen Leibesfrucht belasten". (2) (1) T. a. p., bl. 32. (2) Tevens echter zegt Zach ARïa, dat de overwinning voor den man te gemakkelijker is, wijl „in dem Weibe der Goschlechtstrieb starker ist als in dem Manne". (bl. 32) En ook, dat zelfs de vrees De berekening is onjuist, zegt ook Amiablf, : »on n'aura rien fait pour rendre les capitulations plus rares si, tout en renforcant la défensive des places assiégées, on augmente dans la même proportion, ou même dans une proportion plus grande, la force de 1'attaque". (1) Door Dr. Büngner wordt ten aanzien van het hier besproken argument deze opmerking aangehaald, die in het Archiv für civilistische Praxis voorkomt: »Es ist zwar wahr, wenn der Hirt und die Heerde weisz, dasz der Wolf sie umschleicht, dann ist die Heerde scheuer und der Hirt vorsichtiger. Ich habe aber noch nicht gehort, dasz die Besitzer groszer Heerden Schaaren von Wölfen in die Nahe der Heerden gebracht haben, um die Aufmerksamkeit der Hirten dadurch zu erhöhen; und wenn das Eigenthum sorgfaltiger bewahrt wird, wenn man es rauberischen Angriffen ausgesetzt weisz, so wird doch Niemand den Vorschlag machen, die Diebe frei und ungestraft zu lassen, damit das Eigenthum gesicherter sei und sorgfaltiger bewacht werde. Wir befreien (wenn wir die Paternitatsklagen aufheben) von allen Fesseln und steigern die Angriffslust des mannlichen Geschlechtes, om alleen in het onderhoud te moeten voorzien, de vrouw weinig terug zal houden. Reeds de Montesquieu merkte op, dat de invloed van de wet inzonderheid door de zekerheid harer toepassing bepaald wordt. En zoo zoude ook de vrouw lichtelijk zich vleien, dat de ontucht niet door zwangerschap gevolgd zal worden, (bl. 35) Deze opmerking is herhaald door Bertji.lon in zijn werk: La statistique humaine de la Trance, a°. 1882, bl. 101: „La vérité c'est que, quand une femme s'expose a avoir un enfant illégitime, elle n"a pas cette longue prévoyance que suppose un législateur rentier, bourgeois et de plus quinquagénaire. Si elle réfléchissait si longuement, si elle prévoyait les choBes de si loin, quelque douce que la loi puisse être pour elle, elle ne s'y exposerait pas. . Sans doute, si elle y réfléchissait.... mais elle n'y réfléchit pas. Les réflexions viennent plus tard. Quant k Thomme, la loi le dispense ge'néreusement de toute réflexion désagréable". (1) T. a. p., bl. 112. zal men het toch niet direct kunnen bewijzen. Dit stemmen we toe, — edoch, waar een huwelijksband bestaat, handelt men niet anders; stelt men zich eveneens zonder dat direct bewijs tevreden. Ja, daar kan in den regel de man de wettigheid van het kind zelfs niet betwisten. Als een man wellicht jaren lang met eene vrouw geleefd heeft, is het dan toch niet zeer waarschijnlijk, dat hij ook de vader is van het in dien tijd verwekte kroost ? Men behoeft niet aanstonds, gelijk voorheen geschiedde, zulk een kind aan dien man, als vader, toe te wijzen; veelmin hem de bevoegdheid te ontzeggen om het vaderschap te betwisten. Doch zal men ook verbieden om tegen dien man het bewijs der afstamming te leveren ? en zal de rechter, wanneer nog andere omstandigheden dat vermoeden ondersteunen, en b. v. niets aanleiding geeft om te veronderstellen, dat de vrouw in dien tijd ook met anderen gemeenschap heeft gehad, — niet vaak in dezen eene overtuiging kunnen bekomen, zoo stellig als hij niet heeft m vele gevallen, waarin hij zich nochtans mede door zijne overtuiging leiden laat? D'Aguesseau (4) en Delvincourt wilden zelfs nog verder gaan en door de samenwoning ook de afstamming bewezen achten. Laatstgenoemde haalt daarbij den regel aan: danti opeiatn 1 ei illicitae, imputantur oninia quae sequuntur praeter voluntatem eius (2). Wij zouden dit niet willen aannemen, maar wel onderschrijven wij hetgeen Amiable zegt: »S'il se trouve que cette cohabitation a commencé a une époque ayant vraisemblablement précédé la (1) Aangehaald bij Amiable, t. a. p., bl. 150. (2) I a. p., dl. I, Sotes et e x p 1 i c a t i o n s, bl. 232. Met dat beginsel zou ook het enkele feit van ontucht met een hoer eventueel kunnen leiden tot eene toewijzing van het kind aan den man ais vader. IVeen, zegt Mr. Ta venraat, dat is geen res illieita maar geoorloofde ontucht. conception, et qu'elle a dure jusqu'a une époque voisine de 1'accouchement ou au dela, si d'ailleurs rien ne donne a croire que la femme ait commis des infidélités qui n'eussent pas été tolérées sciemment, la vérification de ces éléments de fait fournit une base très-légitime a 1'induction, permettant d'affirmer que eet homme est le père de 1'enfant né de cette femme". (1) Men heeft de vraag gesteld, of zoodanige maatregel niet eenigermate in strijd is met den eerbied, aan de instelling van het huwelijk verschuldigd. Of dit niet zou nederkomen op eene regeling van het concubinaat, als een soort huwelijk van lageren rang. Het komt ons voor, dat deze vrees metterdaad zonder voldoenden grond is. Amiable wijst er op, dat toch in het kanonieke recht, hetwelk in het huwelijk zelfs een sacrement zag, hetzelfde gegolden heeft (2). Ook geeft men op deze wijze aan de uit zoodanige betrekking voortgekomen kinderen niet een zekeren voorrang boven andere kinderen van onwettige geboorte. Wat hunnen staat betreft zijn zij aan die geheel gelijk. Alleen doet zich hier, evenals bij schaking en verkrachting, eene omstandigheid voor, die een krachtig vermoeden oplevert voor het vaderschap van een bepaald persoon. Onderzoek naar het vaderschap in geval van schaking is toch ook niet in strijd met de waardij, die aan het huwelijk moet worden toegekend. Trouwens is ook in den Franschen Senaat door M. de Gavardie gewezen op hetgeen door den Dix-Neuvième Siècle ten aanzien van dit punt was opgemerkt, te weten, dat deze regeling, wel verre van het concubinaat te begun- (1) T. a. p., bl. 151. Deze schrijver merkt nog op, t. a. p., bl. 97: „sur 100 femmes implorant des secours pour elles et leurs enfants, il y en a 90 en moyenne qui ont été abandonnées, pendant leur grossesse ou peu après leur accouchement, par les hommes <)ui vivaient maritalement avec elles." (2) T. a. p., bl. 152. stigen, veeleer hen, die in dezen staat leven, tot een huwelijk zal leiden, als zij zich toch aan hunne verplichtingen tegenover de door hen verwekte kinderen niet meer zullen kunnen onttrekken (1). Als een bewijs van de afstamming buiten huwelijk geldt de erkenning, door den vader gedaan. Onze wet rekent echter met geene erkenning, dan welke is geschied overeenkomstig hetgeen in art. 336 B. YV. is bepaald. Hoe duidelijk en hoe herhaaldelijk ook de vader, hetzij uitdrukkelijk, hetzij stilzwijgend, de afstamming bekent, — nochtans heet de vader onbekend, tenzij hij die afstamming hebbe uitgesproken op eene der wijzen in art. 336 genoemd. Gelijk wij hierboven herinnerden, drong Zachariü reeds vóór eene halve eeuw op een gemakkelijker maken van de erkenning aan. Niet minder, maar veeleer nog meer waarboigen dan eene authentieke akte biedt volgens hem een door den vader eigenhandig geschreven testament, en voldoende zekerheid acht Zachariü zelfs te bestaan bij eene onderhandsche akte, zoo de vader zelf' haar schreef. Door Laurent wordt opgemerkt: »Le système de la loi frangaise n'est admis que dans les pays oü 1'on a adopté ou imité le Code Napoléon: dans les Pays-Bas, la Louisiane et quelques cantons suisses; partout ailleurs on se contente d'un écrit sous seing privé, et mème d'un aveu verbal. On trouve ce principe dans les pays catholiques: 1'Autriche, la Bavière, 1 Espagne, le Portugal, la Bolivie, et dans les pays protestants: 1 Angleterre, les Ktats-Unis, la Prusse, et la plupart des cantons suisses." ('i) De regeling, door hem voorgesteld, luidt dus: (1) Zitting van 10 December 1883. Zie Compterendu ana1 y 11 q u e, bi. 200. (2) r. a. p., dl. II, bl. 113. Zie ook Baret, t. a. p., bl. 128 en volgg. »L'enfant naturel peut être reconnu: »1°. Dans 1'acte de naissance, ou par une déclaration postérieure faite devant l'officier de 1'état civil; »2°. Par tout acte authentique; »3°. Par un acte ou écrit sous seing privé émané du père ou de la mère." Zelfs wil hij, dat de erkenning geschieden kan »en termes énonciatifs et résulter d'un aveu tacite prouvé par écrit." Ook Amiable wil de erkenning als bewijs doen gelden. »si elle est consignée dans un acte privé, pourvu qu'il soit écrit en entier, daté et signé de la main du père." Men kan echter, gelijk blijkt uit wat wij zooeven aanhaalden van Laurent, nog verder gaan. Amiable wil dan evenwel geene erkenning in den engeren zin des woords aannemen, zoodat daarmee alleen de afstamming zou bewezen zijn. Toch acht hij eene schriftelijke verklaring, door den vader gedaan, in elk geval van gewicht, en stelt daarom voor, dat sla paternité hors manage peut être déclarée judiciairement", o. a. in het geval, dat »le père prétendu a avoué sa paternité, explicitement ou implicitement, dans des lettres missives ou dans quelque autre écrit privé''; enz. (1) De uitdrukking: recherche de la paternité wordt door dezen schrijver geheel ter zijde gesteld; hij volgt het spraakgebruik van Fournel, die reeds in zijn Traité de la Séduction van het jaar'1781 sprak van de action en déclaration de paternité. Ook al heeft iemand verklaard een bepaald kind (1) „Ce serait aller trop loin", dus merkt Amiable op, t. a. p., bl. 147, „que d'admettre 1'aveu purement verbal comme pouvant servir de base k 1'action en déclaration de paternité. II suffit que les juges aient la latitude d'en tenir compte comme d'un complément de preuve abandonné a leur appréciation, dans les cas spécifiés d'après d'autres éléments de fait." verwekt te hebben, kan men toch een onderzoek naar het \ aderschap instellen, juist om te zien of die verklaring met de werkelijkheid strookt. Toch zou, naar het ons dunkt, voor de vordering de door Amiable gebezigde uitdrukking de voorkeur verdienen, juist wanneer men de actie alleen toelaat tegen een bepaald persoon, die door het een of ander een bijzonder vermoeden voor het vaderschap te zijnen opzichte heeft doen ontstaan. lot toelichting van zijn voorstel, wijst Laurent op deze casuspositiën : »Un individu fait une déclaration de naissance en désignant la mère comme sa femme légitime; on suppose qu'il n'y a pas de mariage, cela n'empêche pas que la déclaration implique un aveu de paternité. »Un individu constitue une rente au profit d'une femme, en ajoutant qu'elle a eu deux enfants de lui, et qu'elle est enceinte du troisième. C'est un aveu écrit et trés clair de paternité, partant il y a reconnaissance." Wil rnen in dergelijke gevallen niet eene gewone erkenning, in den engeren zin des woords. zien, zoo bestaat er dan toch waarlijk wel voldoende grond om in dat geval althans te vergunnen zoo noodig het bewijs der afstamming aan te vullen. En zal men ditzelfde niet moeten aannemen, waar bezit van staat is? In het ontwerp, waarover door den Raad van State in 1' rank rijk in de maand Brumaire an X beraadslaagd werd, was, met betrekking tot de afstamming van de moeder, de «possession constante de 1'état de fils naturel" met een begin van schriftelijk bewijs gelijk gesteld, en alzoo vergund daarop met getuigenbewijs voort te bouwen. Door Portalis werd den 26sten Brumaire deze gelijkstelling bestreden, edoch in dezen trant: »M. Portalis dit que la possession constante est une preuve compléte de 1'état. — Kn général, toutes les fois qu'on jouit de son état constainment, publiquement et sans trouble, on a le plas puissant de tous les titres. II serait donc absurde de présenter la possession constante comrae un simple commencement de preuve, puisque cette sorte de possession est la plus naturelle et la plus compléte de toutes les preuves. — Des faits de possession isolés, passagers et purement indicatifs, peuvent n'ètre qu'un commencement de preuve; mais il y a preuve entière lorsqu'il y a possession constante" (1). Deze uitspraak werd niet bestreden. Echter was in de nadere redactie, die den 12den Primaire an X (8 Dec. 1801) aangeboden werd, de aanvankelijk voorgestelde bepaling weggelaten, en zoo is het ook gebleven. Proudhon heeft daaruit afgeleid, dat de Raad van State op die wijze bedoelde het gevoelen, door Portalis ontwikkeld, te sanctioneeren. Deze interpretatie is door verschillende schrijvers gevolgd; 0. a. door Delvincourt en Duranton. Demolombe heeft i.n 1835 de stelling verdedigd (2), dat ook thans reeds het bezit van staat zelfs ten opzichte van den vader een volledig bewijs van de afstamming is, welke meening hij nog staande houdt (3). Het meerendeel der commentatoren is echter van oordeel, dat men zich ingevolge de gewijzigde redactie bij onwettige geboorte tegenover geen der ouders op het bezit van staat beroepen kan. Deze opvatting vindt men bij Toullter, Aubry (1) Aangehaald o. a. bij Amiable, t. a. p., bi. 141. (2) Revue de le'gialation et dejuriaprudenee, dl. 1, bl. 427. (3) Zie zijn Traité de la paternité et de la filiation, bl. 486 en volgg. Hij wordt bestreden door Laurent, den „Demolombe beige", gelijk M. Bérenger zeide, in zijn Principes de d r o i t c i v i 1 francais, dl. IV, bl. 33 en volgg. Baret reeds geantwoord: »Cette objection nest pas fondée; pour qu'un enfant naturel élevé par ses parents puisse leur être attribué, il faut qu'ils 1'aieni présenté comrae leur enfant, par exemple: qu'ils aient pourvu a son éducation, Ji son entretien, en cette qualité, qu'ils lui aient donné leur norn, etc." (1). Naar het schijnt, is in het buitenland nog nergens uitdrukkelijk het bezit van staat als bewijs van afstamming ook bij onwettige, geboorte aangenomen. Art. 130 van het Wetboek van Portugal brengt het bezit van staat onder de gevallen, waarin onderzoek naar het vaderschap vrijstaat. Insgelijks art. 227 2°. van het Wetboek van Louisiana (voor zoover de vader het kind als het zijne heeft doen opvoeden); art, 142 van het Wetboek van het kanton Wallis; art. 371 van het Mexicaansche Wetboek. Wil men ook in dezen het bezit van staat niet eenvoudig als bewijs van de afstamming doen gelden, — men zal dan toch wel zoover moeten gaan, als in de aangehaalde wetgevingen geschied is. Eene wetgeving, die ook, wanneer iemand op de meest stellige wijze een onecht kind rebus ipsis et factis als het zijne heeft erkend, toch, zoodra deze zich van dat kind terugtrekt, verklaart ganschelijk niet te weten wie de vader van dat kind is; zelfs niet vei gunt het bewijs te leveren, dat deze man de vader is, — zoodanige wet sluit zich niet aan bij het leven, maar druischt er tegen in; zoodanige wet is veroordeeld door het algemeen zedelijk bewustzijn. Ja, zelfs de Code scheen, gelijk wij hierboven herinnerden, alleen te zullen verbieden sla recherche de la paternité non a v o u é e". (1) T. a. p-, bl. 156. ( itgaande van het beginsel, dat onderzoek naar het vaderschap geoorloofd is, bepale de wet in welke omstandigheden eene vordering om het vaderschap te doen uitspreken mogelijk zal wezen. Misschien zal men aanvankelijk nog weinig vei' kunnen gaan. Het zij zoo, mits maar althans tot het betere principe, te kwader ure prijs gegeven, worde teruggekeerd, om dan van tred tot tred voorwaarts te gaan, gedreven dooide overtuiging, dat ieder kind, welks vader in rechten onbekend heet, aan den wetgever de vraag voorlegt, of hem geen hulpe kan geboden, of hem geen recht verschaft kan worden. Wees onlangs Mr. Hingst op de omstandigheid, dat nog tot vóór korten tijd omtrent zoo weinig punten de iure constituendo zich eene communis opinio onder de lechtsgeleerden van ons Vaderland gevormd had(l), — moge omtrent het in deze bladzijden behandelde vraagstuk zoodanig oordeel, en in den hier bepleiten zin, eerlang blijken te bestaan. b/a\ R 6 0 h t 8 S 6 1 0 6 '^ 6 BlJdraSen 6 " B ij b I a d, late jaarg.,