ZIONS ROEM EN STERKTE. VERKLARING DER Nederlandsche Geloofsbelijdenis VAN Ds. A. ROTTERDAM. Op nieuw uitgegeven, en bij ons kerkelijk publiek ingeleid DOOK I)r. A. KUYPEIv. Eerste Deel. GEBROEDERS HUGE. Rotterdam. 1890. Inleidend woord op deze nieuwe uitgave. De verklaring Van onze Confessie, die Ds. Rotterdam in 1755 ter perse lei, en die thans door de goede zorge van de Gebroeders Huge op nieuw aan ons Gereformeerd kerkelijk publiek wordt aangeboden, is niet wat men in engeren zin noemt een theologisch werk. Godgeleerden van beroep zullen er weinig in vinden, dat hun niet reeds gemeenzaam was, en uiteraard kon het nog geen acht geven op de kerkelijke worsteling van onzen tijd. Neen deze verklaring van de Confessie is in den volsten zin des woords, een werk voor de gemeente; zóó ingericht dat de eenvoudigste in de gemeente er zijn winst meê kan doen, en ook de verstgevorderde er met vrucht en vreugde in bladeren zal. Daarop heeft Ds. Rotterdam het aangelegd. Hij heeft namelijk den inhoud van dit werk laten geboren worden in samenkomsten met belangstellende geloovigen in een plattelandsgemeente. Hij was predikant te Zuylen in Utrecht, en heeft daar, in het midden der voorgaande eeuw, de 37 artikelen van onze Geloofsbelijdenis breedvoerig in een soort oefening, die hij voor boeren en boerinnen hield, uitgelegd, ontleed en verklaard. Dit boeide. Hiervan ■HM ging een goed gerucht in den omtrek uit. En zoo ontving hij meer dan één vriendelijk verzoek, om het te Zuylen behandelde ook voor andere kerken door den druk gemeen te maken. Hoewel schoorvoetend, heeft hij toen aan dit verlangen voldaan, en op die wijs is dit geschrift in de wereld gekomen. In letterlijken zin is dit geschrift dus uit de gemeente voor de gemeente geboren, en juist aan dien practischen oorsprong dankt het zijn opgang. En dit te meer nu Ds. Rotterdam dezen practischen arbeid ook in een practischen vorm goot, en er een soort samenspraak in vragen en antwoorden van maakte. Natuurlijk niet om de Confessie in een Catechismus over te zetten, want een Confessie heeft, gelijk ons zoo straks blijken zal, een geheel ander doel, en het zou dan ook het toppunt van dwaasheid zijn, zoo men deze vragen en antwoorden van buiten ging leeren of liet leeren. Daartoe zijn ze noch berekend noch geschikt, en zullen ze, reeds om hun uitvoerigheid , geen dienst kunnen doen. Neen, de vorm van vragen en antwoorden is slechts een gekozen middel, om voor hen, die niet gewoon zijn aan lange, ineengeschakelde betoogen, de aandacht telkens te verlevendigen, en den zin beter te doen uitkomen. Deze vragen en antwoorden geven een ontleding van wat in de artikelen van onze Coufessie gedrongen is saamgevat. Ze maken voelbaar, waarom deze en die zinsnede er nog bij komt, en waarom deze en die tegenwerping moest beantwoord. Ze verduidelijken den soms wat gedrongen zinsbouw. Ze vertolken enkele verouderde zegswijzen. Ze werpen licht op wat in de Confessie meer ondersteld dan beleden werd, en geven den grond aan, waarop de enkele stukken van onze Confessie rusten. En om dit nu nóg practischer te maken, heeft Ds. Rotterdam dit zijn werk in drie deelen ingedeeld, die in de oorspronkelijke uitgave door haakjes onderscheiden zijn, maar die in onze uitgaaf door het verschil tusschen de grootere en kleinere letters uitkomen. Ds. Rotteudam stelt namelijk bij elk punt eerst de hoofdzaak op den voorgrond, en wil dat zelfs de eenvoudigste gemeenteleden met deze hoofdzaak des geloofs kennis zullen maken. Dit eerste deel nu vindt men in onze uitgave met een grootere letter; gedrukt. Maar daarop laat hij dan een nadere uiteenzetting volgen, die meer in de bijzaken indringt; maar ook deze weer zóó onderscheiden , dat hij eerst behandelt wat gewone gemeenteleden behooren te weten, en daarna wat slechts aan hen belang inboezemt, die er hun zinnen op zetten. Dit tweede deel nu biedt deze uitgave in een kleinere letter; en telkens als het meer bijzondere van dit tweede deel begint, plaatsen we een om aan te duiden, dat, wie niet verder in deze stoffe door wil dringen, hier kan rusten, om weer tot de eerstvolgende groote letter over te gaan. Deze indeeling nu maakt de lectuur van dit boeksken zeer aangenaam. Eerst leze men alles wat de groote letter biedt. Een volgend jaar leze men wat met kleinere letter boven de ,\ staat. En dan het daarop volgend jaar, zoo de lust niet verzwakt is, hetgeen tusschen en de eerst volgende groote letter voorkomt. Op die wijs zal men met zeer geringe inspanning zich in onze Confessie thuis zetten, en een bondig overzicht hebben, van wat de Belijdenis onzer kerken eigenlijk wil. We zijn ia uitleggingen van onze Confessie niet rijk. Eigenlijk zijn er behalve die van Ds. Rotterdam, maar twee, t. w. die van Prof. Samuel Maresius en Ds. Balthasar Becker. Immers de toelichting die Ds. Gispen in het licht zond is te klein van omvang, om in den volsten zin des woords eene volledige uitlegging te kunnen heeten ; hetgeen Prof. van Toori.nbergen bood, was deels iets anders, en bleef anderdeels onvoltooid; het boekske van Ds. Deetman beduidt weinig; de studie door Prof. Doedes aan dit ontwerp besteed, bedoelde meer door critiek den inhoud der Belijdenis te veranderen, dan den onveranderden inhoud dier belijdenis in het licht te stellen; en het bekende geschift van Ds. Ploos van Amstel geeft meer een ontleding dan verklaring. Nu zal de bekende Ds. Balthasar Becker wel bij geen enkel goed-gereformeerde crediet hebben, en feitelijk blijft ons dus alleen het werk van Prof. Maresius ; maar dit is in het latijn geschreven, en niet in het Nederduitsch vertaald. Het had ten titel: Foederatum Belgium Orthodo.vum, sive Confessionis Ecclesianim Belgicarum exegesis, en zag in IG52 het licht bij JoaNNES Nicolaus te Groningen. Van Maresius weet men, hoe hij bet te 's Hertogenbosch met Voetius aan den stok kreeg over de vraag of Gereformeerden zich in een van huis uit Roorasche broederschap mochten laten opnemen, ook al had men de Roomsche eigenaardigheden daaruit verwijderd; iets wat Voetius ontkende, maar Maresius staande hield. Langen tijd stond hij dan ook bij ons Gereformeerde volk in slechten reuk , en eerst na zijn verzoening met Voetius werd dit iets beter. Toch vond zijn uitlegging van de Confessie weinig ingang. Ze is daartoe te schoolsch, en verloopt zich te veel in allerlei bijzonderheden , in plaats van de Confessie zelve uit te leggen. Haast kan men zeggen, dat het meer een geschrift is naar aanleiding van een Confessie, dan een verklaring van de Confessie zelve. Doch ook op zichzelf was men destijds met zulk eene verklaring van de Confessie weinig ingenomen. Men oordeelde dat zulk een verklaring eigenlijk aan niemand toekwam, overmits een Confessie aller was, en niemand zich het recht mocht aanmatigen, om zijn bijzonder inzicht in de Confessie als een verklaring van de Confessie te laten uitgaan. Van daar dat ook de Staten zich in deze uitgave mengden en aan de Leidsche Theologische faculteit verzochten hun oordeel over deze uitgave van Maresius publiek te maken. Die faculteit was destijds saamgesteld uit de Professoren Jacobus Tiugland, Abraham Heydanus en Johannus Cocceius ; en deze drie geleerden hebben in een schrijven , gedagteekend 29 Augustus 1652, van hun gedachten doen blijken. (Zie Cocceius, Opera Omnia Tom. VI'1 p. 19.) Hun getuigenis nu komt hierop neer, dat zij in hoofdzaak dit geschrift niet in strijd met de waarheid hebben bevonden, en de lezing er van niet schadelijk achten; maar dat er bedenking te maken is tegen den schoolschen vorm, die bij de Belijdenis niet voegt; en veel meer nog tegen de te scherpe uitvallen, die zjjn geschrift ontsieren; terwijl zij niet minder duidelijk uitspreken, dat zij geheel zulk een uitgave minder gewenscht vinden, en er dan ook op wijzen, dat niemand dusver zulk een uitgave ondernomen had. Even natuurlijk als het recht tot uitlegging van den Catechismus hun is, zoo bedenkelijk schijnt het hun eene uitlegging van de Confessie te geven. Op dit oordeel der Leidsche Theologische faculteit dient o-ewezen te worden, om bet anders zoo raadselachtig feit o 7 te verklaren, dat, terwijl de uitleggingen van de Catechismus geheele planken in uw boekenkast kunnen vullen, de Confessie zoo schaars bedeeld is. Dit was geen verzuim, maar opzet. De Catechismus was een boek voor de uitlegging der waarheid, en lokte daardoor van zelf telkens tot nieuwe en nadere verklaring uit; maar de Confessie was om uiting te geven aan de belijdenis van het hart, en mocht daarom niet ontwijd worden. Geen twijfel dan ook, of dit oordeel der Theologische faculteit te Leiden is ook op latere theologen van invloed geweest, en behalve Ds. Balthasar Becker, die er reden voor had, heeft niemand zich meer aan een theologische verklaring van de Confessie gewaagd. Dit deed ook Ds. Rotterdam niet, en daarom juist wees ik er in den aanvang op, dat deze verklaring van onze Confessie geen theologisch karakter droeg, maar slechts een ontleding en toelichting van de Confessie voor de gemeente bedoelde. Hierdoor toch meed Ds. Rotterdam het gevaar, om zijn eigen denkbeelden aan de Confessie op te dringen, of ze enger te maken, dan ze was. Al wat hij bood, was een goed geordende ontleding, met korte toelichting, om het vruchtbaar lezen van de Confessie te bevorderen. Er zou daarom voor een kundig theoloog nog wel een werk van aanbelang over onze Confessie zijn te leveren; maar dan moest dit historisch-symbolisch van aard zijn. Zoo men weet noemt men zulke formulieren als wij in onze Confessie en Catechismus bezitten ook wel de symbolen der kerk; wat zeggen wil, de herkenningsteekens voor allen die behooren tot zekere kerk, die deze symbolen aannam. Nu hebben deze symbolen eene historie of geschiedenis gehad. En zoo is ook onze Confessie niet plotseling uit de lucht komen vallen, maar geboren uit een kerkelijken strijd, die samenhing met de min of meer volkomene wijze, waarop vroeger de waarheid des Evangelies geformuleerd was. Vandaar dat de uitdrukkingen en zegswijzen, die in onze Confessie voorkomen, niet door Guido de Bray, die haar opstelde zijn uitgedacht, maar hem meest in de pen zijn gegeven door de reeds van ouds geldende formuleeringen der waarheid, of ook door een protest tegen een verkeerde formuleering der waarheid, die vroeger in zwang was. Zoo is er telkens een reden, waarom deze uitdrukking wel en eene andere niet is gekozen. Een reden, waarom zeker stuk der belijdenis juist in dien vorm gegoten is. Een reden, waarom dit en niet een ander woord is gebezigd. Een reden ook, waarom tegen deze en die verkeerde voorstelling wordt gewaarschuwd. Zoo heeft niet alleen het geheele symbool, en elk artikel van dit symbool, eene geschiedenis, maar is er een geschiedenis ook van de onderdeelen en de enkele volzinnen. Als er b.v. in Art. 15 staat dat «de erfzonde door den Doop niet ganschelijk is te niet gedaan,» dan is dit niet maar een goedgeefsche verklaring, maar dan schuilt hierin een protest eenerzijds tegen de Roomsche en Luthersche leer, dat de Doop de erfzonde wel geheel te niet doet, en anderzijds tegen de Zwingliaansche voorstelling, alsof de Doop ganschelijk niets aan de erfzonde veranderen zou. Kon dus een kundig godgeleerde ons een geschrift leveren, waarin volzin voor volzin op die wijze historisch werd toegelicht, zoo zou metterdaad het recht verstand van de Confessie in ongemeene mate bevorderd worden. En dit nu zou een liistorisch-symbolische studie zijn, die nóg belangrijker kon worden, zoo bij elk artikel en elk onderdeel van een artikel, de door ons niet beleden, maar bestreden, voorstelling der waarheid, gelijk andere kerken of secten die kozen, er naast wierd gesteld. Doch ook zulk een werk zou in engeren zin eene toelichting blijven, en niet ontaarden in zulk een ampeler verklaring, waarbij de uitlegger zijn bepaalde opvatting van de waarheid aan de Belijdenis onderschoof. En metterdaad mag het als een blijk van geestelijken tact en inzicht gelden, dat onze godgeleerden dusverre, voor al zulke meer bijzondere uiteenzettingen, niet onze Confessie, maar den Catechismus, als leiddraad kozen. Immers de Confessie en de Catechismus verschillen principieel. Een Catechismus is een leerboek, dat in de kerken en op de scholen aan de jeugd in handen wordt gegeven, om hun, naar den leiddraad van dit handboek, de waarheid uiteen te zetten. En zoo wordt de Catechismus op onze kansels behandeld, om uit het woord Gods, dat er bij is aangehaald, naar den leiddraad van den Catechismus, de waarheid des Evangelie's te verklaren. Een Catechismus lokt alzoo tot verklaring uit. Daar roept de Catechismus ons toe. Daar is hij op aangelegd. En vandaar dat zoo talloos vele verklaringen van den Catechismus het licht zagen. Onze Catechismus is een practisch geschrift voor dagelijksch gebruik in het inwendig leven der kerk. Was van oudsher de kerk gewoon, om aan de jeugd in de eerste plaats de X II Geloofsartikelen, de X geboden en het Onze Vader te leeren, feitelijk bedoelt de Catechismus dan ook niets anders, dan om deze drie grondstukken van ons geloof naar den aard onzer kerken toe te lichten, met het oog op het leven. Want wel gaat in den Catechismus aan de XII Geloofsartikelen nog eene inleiding vooraf, en staan tusschen de XII Geloofsartikelen en de X Geboden de Sacramenten in; maar toch blijven deze drie grondstukken in den Catechismus de hoofdzaak , zoodat ze ruim tweederden van den inhoud in beslag nemen. In deze drie grondstukken weet onze kerk zich één en verbonden met alle kerken Cliristi op aarde, en daarom is het, dat ze als uitvloeisel van den Doop (die opneming in de algemeene Christelijke kerk bedoelt) na den Doop eene onderwijzing in deze drie grondstukken, die aan alle kerken gemeen zijn, volgen laat. En wat nu die inleiding betreft, zoo is ook die juist zoo als het voor zulk een praktisch handboek wezen moet. Ze gaat namelijk niet van eenig begrip van God, maar van de practische zielsbehoefte van den Gedoopte uit; vraagt hem naar zijn troost; en leidt hem uit zijn heerlijke gedachte op tot de XII Geloofsartikelen, waarin deze troost ligt uitgesproken. Alleen bij de Sacramenten, waarin onze kerken zichtbaar tegen andere kerken overstonden, is ze dan ook polemisch, vooral in de afdeeling over de Mis. Maar dat kon niet anders, overmits de Sacramenten juist de uitwendige , zichtbare teekenen der kerken zijn, en hierbij dus het verschil met andere kerken wel moest uitkomen. Zoo is dan de Catechismus uit practische behoefte geboren; hij is practisch aangelegd; en zóó ingedeeld, dat hij in den loop van één jaar behandeld kan worden. Maar zoo is onze Confessie niet. De Confessie is geen leerboek, maar een boek van belijdenis; een plechtig actestuk, waarin de kerk positie neemt tegenover de wereld, tegenover andere kerken en tegenover alle secten. Met de Confessie keert ze zich niet naar binnen, maar naar buiten; niet naar de kinderkens, maar naar wie buiten staan. De kerk ligt in geschil over de hoogste waarheid. In geschil met de wereld en haar wijsheid, en in geschil met de ketterijen; maar ook ten deele in geschil met de zusterkerken. En het is nu tegenover alle dezen , dat de kerk duidelijk en onomwonden, als voor Gods aangezichte, belijdt, wat voor haar als hoogste en zuiverste waarheid geldt. Vandaar dat de Belijdenis zich niet uitlaat over geschillen, die in den boezem onzer eigen kerken nog niet tot rijpheid zijn gekomen. Alleen wat uitgemaakt en met het bloed der martelaren bezegeld wierd , hebben ze in haar belijdenis geboekt; op grond dier belijdenis zich als kerken aaneengesloten; en deze belijdenis aan de Vorsten en Overheden toegezonden, opdat deze weten zouden, wat men beoogde. Voor het onderwijs is de Confessie dus niet bestemd, en eerst als het eigenlijke onderwijs aan de hand van den Catechismus is afgeloopen, kan men zijn leerlingen in de Confessie inleiden, om ze te doen zien, hoe nu onze kerken als kerken spreken. Prof. Maresiüs, die dit zeer goed inzag, gaf als doel deibelijdenis deswege deze vier punten aan: 1°. dat ze strekke om de zuivere kerken van wat daar buiten lag te onder- scheiden; '2°. om tegenover de onware voorstelling der waarheid de ware voorstelling te rechtvaardigen; 3o. om de eenheid onder de kerken te bewaren; en 4°. om de grenzen aan te wijzen, die voor de leer vrijheid in onze kerken gelaten waren. Vandaar dan ook het verschijnsel, dat de Groningers, de Modernen, en zij allen die het wezen der kerk trachten te ondermijnen, steeds gepoogd hebben, om eerst de Canones van Dordrecht, daarna de Confessie, en straks ook den Catechismus in vergetelheid te brengen. Ieder predikant had dan zoo zijn eigen meening, en de belijdenis der kerk telde niet meer meê Er gold absolute leervrijheid. Maar van daar dan ook, dat elke reformatie der kerken er altoos toe leidt, om juist de Confessie weer op den voorgrond te stellen, opdat ieder weer te weten kome, niet wat Ds. A. of Ds. B., maar wat onze kerken leeren. Opmerkelijk is het dan ook, hoe in de eerste jaren onzer eeuw bijna geen enkel exemplaar van de Confessie verkocht wierd, terwijl sinds 1834 stellig 50,000 exemplaren onder het kerkelijk publiek kwamen. Steeds wake men er tegen, dat dit nooit in misbruik oversla, en dat niemand ooit de Confessie ook maar naast, Gods Woord ga stellen. De belijdenis kan nooit naast de Bijbel liggen, maar moet er altoos op rusten. Ze is uit Gods Woord geput en steeds en voor een ieder aan Gods Woord appellabel. Alleen houde men wel in het oog, dat de Confessie het eigendom niet van A. of B. maar van de kerken is, en dat dus alleen de kerken het recht hebben , om over de Confessie in wettige generale synode te beslissen ; liefst zelfs in verband met de buitenlandsche Gereformeerde kerken. Het kan daarom zijn nut hebben, hier nogmaals te herinneren, wat onze Prof. Maresius over het verschil tusschen Gods Woord en de Confessie schreef. « Vooreerst, de H. Schrift is rechter over de Confessie, nooit de Confessie over de H. Schrift. Ten tweede, de H. Schrift is Gods woord, de Confessie, wat haar eigen uitdrukking aangaat, een woord van menschen. Ten derde, de H. Schrift is noodzakelijk ter zaligheid, de Confessie is alleen noodzakelijk voor de positie en het verband der kerken. Ten vierde, de H. Schrift blijft wat ze is, maar de Confessie kan verbeterd, uitgebreid en herzien worden. Ten vijfde, het gezag der H. Schrift bindt de conscientie zonder meer, maar de Confessie bindt de conscientie alleen krachtens het verband, waarin we met de kerken staan.» Maar onder dit voorbehoud kan nadere kennismaking met onze Confessie dan ook niet genoeg aanbevolen, en in zooverre dit boek van Ds. Rotterdam, tot.dit goede en schoone doel op uitstekende wijze kan medewerken, aarzelen we niet, het met warmte aan het kerkelijk publiek aau te bevelen. En zoo ga het dan opnieuw ter markte, in de blijde verwachting, dat God de Heere door zijn genade het tot opbouwing en tot bloei onzer kerken in zijnen loop zegenen moge. KUYPER. Amsterdam, 15 Juni 1890. ZIONS ROEM EN STERKTE, ofte VERKLAARING VAN DE ZEEYENENDERTIG ARTIKELEN der Nederlandsche Geloofsbelydenis. vooraf gaat een HISTORISCHBERIGT, nopens de BELYDENIS EN GELOOFSHERVORMING IN DE NEDERLANDEN door ARNOLDUS ROTTERDAM, Bedienaar des Goddelyken Woords te Zuylen. EERSTE DEEL. GEBROEDERS HÜGE. Rotterdam. 1890. Voorreeden aan den Waarheid en Godsvrugtlievenden Lezer! Zie hier, Waarheid en Godsvrugtlievende Lezer, het eerste Deel van onze verklaring over de XXXYII Artikelen van onze Nederlandsche Geloofsbelydenis. Ik zal u met geen bieede \ oorreeden belasten. Dit is myn gewoonte niet. Ook ontheft ons Hjstorisch-berigt my van dien last. Dit volgende staat ons alleen te melden. De Formulieren by ons heden in gebruik, zyn tweederlei, van de leer, en van den dienst der Kerken. Met d'eerste word verklaard in wat gevoelen wy staan, omtrent de zaaken des Geloofs en des Godsdienst. En de andere zyn die, na welke de openbare Godsdienstpleegingen en diensten in de Kerk geschikt zyn. De 1' ormulieren van de Leer noemen wy de Katechismus en de Belydenis: die elk in 't byzonder de Leere des Geloofs m 't kort voordragen, en dan nog de Regelen in 't Jaar 1619 1) te Dordrecht vastgestelt, aangaande de verschillen met de Remonstranten: Welke drie byzondere stukken de Predikanten, ook d'Ouderlingen en Diakonen van deeze Provintie bij 't aanvaarden hunner diensten, schuldig zyn, te onderteekenen. Egter vind men, dat deeze twee° laaste stukken namentlyk de Belydenis en Dortsche Regelen, aan veelen niet al te bekent zyn. De reedenen van dit gebrek, 1) Ens, Publ. Schrift, bl. 12. zyn niet moeilyk te vinden. Dog dit zal ik my voor teegenswoordig, niet onderwinden. Men ziet ook dat veele van onze Meedebroederen dit gebrek tragten te verhelpen en dagelyks beezig zyn, om de Belydenis voor de Gemeente te verklaren, ofte door byzondere onderwyzingen hunne leerlingen in te scherpen, 't Is ook my, en veelen die de Waarheid lief hebben, tot blydschap , dat de wydvermaarde Wilhelmus van Irhoven, Hoogleeraar op 's Lands hooge Schoole te Utrecht, werks maakt van openbaare leffen te geeven. over de Dortsche Zetregelen aan de Godgewyde Jeugd. Immers ('t zy met verlof gezegd) by aldien de Hoogleeraaren in de kweekschoolen van Waarheid, en Godsvrugt konden goedvinden die Kerkschriften, en banden van Eeniglieid, nu en dan de Nazireërs Gods, te verklaren, 't zou de hoogagting in hun, voor die kostelyke Schriften, vuurig ontsteeken; ja 't zou hen begeerig maken, om de gangen Gods met zyn Kerk in den stryd tegen de kinderen der verkeertheid, tot bevestiging van onze Belydenis, als een wet van Staat en Kerk in de Nederlanden gehouden, grondig te kennen. Alleenlyk staat ons te melden, dat het gebrek aan Verklaar-schriften over de Nederlandsche Belydenis, eene der redenen zy, waarom die Staf des Geloofs, minder dan de Katechismus by de Gemeente bekent is. Ik weet niet, dat meer dan twee Mannen , hunne verklaringen over dezelve hebben aan 't ligt gebragt. d'Eerste is Samuël Marezius, voormaals Hoogleeraar te Groningen, en bekent door zyn Schriften, zonderling, door die, welke Hy zedert het twisten den tyd van dertig Jaaren , tegens Gysbertus Voetius aan 't ligt gebragt heeft. Marezius heeft zyn Boek in t Latyn onder den Titel van Belgium Orthodoxum, dat is Regtzinnig Nederland, in den Jaare 1662, in druk gebragt: waar in die geleerde Man zig gantsch niet bind aan d'orde ofte woorden der Belydenis, maar vryelyk handelt, alleen over zulke waarheden als, hy vermeent aan den Artikel, die hj verklaart te grenzen; waarom wy ons zeldzaam van zyn Werk, bedient hebben. d'Andere is Balthazar Bekker, Predikant te Amsterdam, en bekent door de Rampen, hem door eigen schuld over de uitgaaf van zyn Boek de Betoverd/' Waereld genaamt, weinig Jaaren voor zyn dood, overgekomen. Deeze zyne Verklaringen over de Belydenis, zyn Oeffeningen of Predikatien die hy zedert dat hy in zyn Ampt geschorst is, ten dienste van zyne aankleevers, in zyn huis heeft uitgesproken. Dit Werk is niet zonder blyken van 's Mans ervarentheid; doch men vind zyne verworpen' gevoelens hier en daar bedekt of opentlyk gestrooit. Ook vergeet hy niet uit byzondere inzigten zyne leezeren te beduiden dat de Kerk, waar by zyn' stellingen zyn veroordeelt , bestaat uit Menschen, die feilen en misgreepen hebben. Dus moeten de Belydenis, en de Overzigters van dezelve, nu en dan een scherpen slag van hem gevoelen. Zomtyds vind men 'er goede, scherpzinnige, verstandige Opmerkingen, en Leeringen, daar wy, als 't ter sneede kwam, ons gebruik van hebben willen maken. Behalven deeze twee, zyn my geen andere Scliryvers over deeze Stof voorgekoomen. Dit heeft my aangespoort deeze Belydenis, voor myne Gemeinte te Verklaren, daar na in Vragen en Antwoorden te ontwerpen, en dus door den druk, ten dienste van alle die Waarheid en Godsvrugt lief hebben, aan 't ligt te geeven. Hoe ik dit Werk heb uitgevoert, staat u te beoordeelen. My dunkt de tyd roept ons, om uit de Formulieren van Eenigheid, de minervaren' te onderwyzen, de meerervaaren te bevestigen, en alle Godlievende Zielen te bestieren in den weg der Godzaligheid. 't Ontbreekt de Kerk niet aan wolven, die van buiten, nog aan kleine vosschen, die van binnen de wyngaarden tragtten te verderven. Zommige zoeken de Weezendlykste stukken van de Hervormde Leer, die de Vaderen ons overgeleevert hebben, los te maken en op schroeven te stellen, om in plaats van eene schriftuurlyke, een natuurlyke Godgeleertheid zo beschouwende, als beoefFende, in de Kerke Gods in te voeren, en de Pelagiaansche vermogens van de natuur te doen triumpheeren, boven de genade 1) Andere, schoon vreemdelingen zynde in de dingen van het Koningryke Gods, krygen den moed en smaak, om de ware Godzaligheid daar zy geleegentheid hebben , stoutelyk tegen te spreken, en des Heeren kinderen met hoornen te stooten, niet de zyde, en den schouder te verdringen 2). Eenige spreken uit der hoogte van zig zeiven, en vallen zeer laag op de üortsche vaderen, die met leeuwen harten de zaken Gods tegens de verdorventheid der Menschen verdeedisrt heb- J o ben; als of 't ons geoorloft ware, onder voorwenden van oeter ligt, de vorige verklaringen te laten varen, en de dorre nieuwigheden te omhelzen 3). Hier komt by, dat heevige twisten, strenge partyschappen, verdorve sprinkaders van allerlei rampen voor Gods Kerk, allengskens met wyde schreeden voortstappen. Men slaat slagordens met Vaandelen. De kinderen van eenen moeder zyn tegens malkanderen ontsteeken, die hart en handen moesten te zaamen strenglen, om manmoedig te keer te gaan , Menschen, die eene dorre wind over Gods Kerk brengen. De Philistynen verblyden zig hier over. Zy hooren met vermaak hoe dat de huisknegten malkanderen slaan, en zommige, zweevende in eene wolke van woorden, andere die de waakzaamheid is aanbevolen uit kryten, als of 't hun eenig oogwit waare, de vreede van Jeruzalem te stooren 4). Dit is 't nog niet al. Neen maar hoe is zelf het fynste goud verdonkert. Een Waerelds wezen legt 'er op het Kristendom, zo dat vele nauwlyks gekent worden uit de lieden van de Waereld. Brandende herten, en vuurige tongen voor d'eer van onzen Koning, zyn wat raars. Schynende ligten, die in het midden van een krom en verdraait geslagt, vrolyk en gemoedigt den weg des heils bewandelen, zyn hier of daar een en- 1) Holtius, Zaakel. Verdeed, bl. 1. 2) Lodestein, Besch. Zions, Voorber. 3) Ontwerp, van Toler. in de Voor reeden. 4) Lodestein, beschouw. Zions in het Voorberigt. kelde 1). De meeste zitten in de laagte, zonder het hoofd om hoog te heffen, 't zy dat hen wandel tegens hen getuigt, 't zy, dat het hen waarlyk aan vermogen ontbreekt, om tot luister van Gods Naam te leeven, 't zy uit verbeelding dat in gestadig klagen nedrigheid des herten bestaat. Hier by ontbreekt het de meesten aan genoegzame kennis van de Waarheden des Evangeliums, zo dat zy kinderen blyven, die met alle wind der leere gedreeven worden, zonder te konnen onderscheiden tusschen goed en kwaad. Hier door geeft men zig ligt over aan de leiding van Menschen , die op alle letterkennisse, een zeer lagen prijs stellen , en meest op het onderzoek na bevindingen aandringen, die elk na zyn eige bevatting, voordraagt, en tot kenteekenen van genade maakt, waar door zwakke geslingerd, en dikwils ter neer geworpen worden, zonder te weten, waar zy het hol van hunne voeten zullen neder zetten 2). Door gebrek aan kennis kunnen 's Hemels spruiten en de planten zyner verlustingen niet groeijen, maar slaan aan 't verdorren, kwynen en drygen te sterven. Dit is een graauwigheid op Ephraim verspreid, och dat men het bemerken mogt! Beschouwt, Godvrugtige Leezer, deeze ongestalte der Kerke, doch zo; dat gy met dankzegging erkent de luister, die nog, door Gods genade, op Neerlands Kerk legt 3). 's Konings bruid is zwart, dog lieffelyk. De Heere behoed zyn Wynstok dag en nagt, en bevogtigt die alle ogenblik. De Heere doet groote dingen onder ons, die wy nu zo niet opmerken: maar dan eerst zouden zien, als wy dezelve kwyt waren. Verblyd u dat de Leer der waarheid onder ons verkondigt en verdeedigt werdt tegen de kinderen der verkeerdheid. Hebt hoogachting voor de Formulieren van onze Kerk. 't Zyn Menschelyke schriften; doch de stof en sieraad is geleend uit de Propheten en Apostelen, 't Zyn bloeiende staven om aan te wyzen wie des Heeren zyn. 1) Lodest, in het Voorb. 2) By Eenhoorn, V. Deel, van 't Well, in de Veorr. bl. 43. 3) Weasel, in Obit. Mark. pag. 725. De beroerders in de Kerk werden 'er door beschaamt en aangeweezen. Bemoedigt u dan in God. Stryd voor de Waarheid in onze Formulieren bevat. Bid om de vrede van Jeruzalem, en blyft Gode bevolen van hem die zig noemt; Waarheid- en God-lievende Leezer, Uw heilzoeJcende Dienaar in Christus, ARNOLDUS ROTTERDAM. Uit myn Kamer den XXI1. van Slagtmaand des Jaars 1754. v- - v.-?. > , HISTORISCH-BERIGT NOPENS DE BELYDENIS DEll HERVORMDE KERK, EN Geloofsliervorming in de Nederlanden. Keizer Karei de V. deedt in den ouderdom van wfenvyftig Jaaren op den vyfentwintigsten van Wynmaand des Jaars loo5. afstand van de Regeering 1), na dat hy veertig Jaaren over de Nederlanden, en zesendertig over het Keizerryk geregeert hadfc 2). \an de oorzaken die hem daar toe bewogen, werdt verscheidenlyk geoordeelt 3). Zynen Zoone iilip droeg hy zyne Nederlanden, ende in Louwmaand des volgenden Jaars , fepanje , Indië , en al dat hem onderworpen was, over; alleenlyk een inkomen van honderdduizend kronen uit deeze heerschappyen voor zig zeiven behoudende 4). Doch van 't Keizerryk daar hém de Vader te vergeefs had getragt in te voeren, werdt hy uitgesloten door Ferdinand 1) P. Bor, Nederlandsehe Historie, I. Boek, bl. 3,4. [3], K. van Meteren, Nederlandsehe Historie, 1. Hoek, bl. 17. 2) Famian. Strada, de Bello Belgico, Lib. 1. pag. 13, 14. Meteren, I. Boek, bl. 24. 3) Strada, de Bello Belg. Lib 1. pag. 14. & feqq. P. C. Hooft, Nederlandsche Historie, I. Boek, Hoofdst. V, bl. 3, 17. Meteren, I. Boek, bl. 17. 4) Bor, I. Boek, bl. C. [5]. Meteren, I. Boek, bl. 17. Verf. zyn Oom 1). Karei was als eenen Nederlander te Gend geboren 2), zeer gelieft, en droeg ook zelf de Nederlanden een goed hert toe. Meer dan eens had hy getragt dezelve tot een Koningryk te verheffen 3). By de aflegging zyner heerschappy betuigde hy, dat zy hem, in alle zyne ongelegentheeden hadden bygestaan, en als de steunzelen van zyn Kroon geweest waren, door welke hy veele gevaren was te boven gekomen 4). Geweldige schatten, zelf tot veertig Millioenen gouds hadden zy, zonder gemor, goedwillig, aan den Keizer opgebragt 5). De Koophandel daarentegen was zo lang als Karei de Regeering over de Nederlanden voerde, tot eenen hogen top van aanzien en welvaren geklommen 6). Nooit zouden zy zig over zyn Regeering beklaagt hebben, by aldien de Keizer den Belyderen der Waarheid zo hart niet gedrukt en vervolgt hadt. Meer dan vyftigduizend Menschen waren onder zyn Regeering, alleen in de Nederlanden ten gevalle van zyne bloedige Plakaaten op een' erbarmelyke wyze om 't leven gebragt 7). Gelukkig zouden deeze Landen geweest zyn, zo zy van Heer veranderende, eene zagtere behandeling in 't stuk van Godsdienst ondervonden hadden: Doch de tyd leerde, dat de Geloofshervorming aan den nieuwen Heer grooter Vervolger vondt, dan zy aan zynen Vader verloor 8). Want Filip treedende in de voestappen zyner voorzaten, deedt in den ochtent van zyn Regeering duidelyk zien, dat hy een willekeurig en onafhangelyk gebied over de Nederlanden zogt, zonder zig te bekreunen aan de Vryheeden en Voor- 1) Hooft, I. Boek, bl. 3. 2) Pontius Ileuter, Her. Belgic. fub Princ. Austriac. Lib. V, pag. 245. 3) Bor, I. Boek, bl. 2. [2]. 4) Bor, I. Boek, bl. 4. [3]. 5) Verantwoording der Prinsen van Oranje by Bor, Authent. Btukk. I. Deel, bl. 3. Bor, I. Boek, bl. 2. [2], 6) Bor, I. Boek, bl. 2. [2]. 7) Hooft, I. Boek, bl. 4. Meteren, II. Boek. bl. 31. Verf. Bor, I. Bock, bl. 6. [5], 8) G. Brand, Historie der Reformatie, I. Deel, IV. Boek, bl. 190. ïegten deezes Volks 1). De voortplanting van de Leer der Roomsche Kerk, en de uitrooijng der Hervormde Leer, welk de Bisschop van Atrecht noemde een monster van oproer en godloosheid, was het middel tot dat oogmerk 2). Het stieng en bloedig Plakaat van den vyfentwintigsten \an Heifstmaand des Jaars 1550. werdt terstond vernieuwt, bevestigt, en tot een eeuwig gebod gemaakt 3). Alle die eenige bedieningen hadden, wierden genoodzaakt, alzo zy nu van Heer verandert waren, een nieuwe aanstelling te verzoeken, en by die gelegentheid verpligt aan 's Keizers Plakaaten tegen de Secten, de hand te houden 4). 't Was volgens den inhoud van deeze, niet geoorlooft de schriften van Luther, Kalvyn en andere treffelyken mannen te bezitten, te leenen, te kopen, te verkopen of eenige vergaderingen by te wonen, daar over de leerpunten van den Godsdienst regtfinnig gesproken werdt, noch Menschen van wien men vermoeden hadt dat ze Ketters waren, te herbergen, ofte eenig onderstand van geld en kleederen te verzorgen. De Mannen hier aan schuldig bevonden, zouden met den zwaarde, en de Vrouwen levendig onder de aarde gedolven worden; welverstaande, zo zy eerst schuld bekenden, doch by aldien ze hartnekkig hun gevoelen staande hielden, wierden zy ten vuure verwezen 5). Onaangezien deeze bloedige Plakaaten nam de Gelopfshervorming hand over hand toe, en 't getal van Belyderen der Waarheid vermeerderde zo wonderbaarlyk, dat de Jefuit Strada schuimbekkende van kwaatheid zegt, dat de Rhyn niet meer wateren uit Duitschland, nog de Maaze uit Frankryk in de Nederlanden bragten , als langs dezelve Rivieren van de Luthersche en Kalviniaansche besmettingen kwamen afzakken 6). Filip 1) J. Bargnnd, Lib. I. pag. 7. Hooft, V. Boek, bl. 208. 2) Hooft, I. Boek, bl. 24. Bentivoglio, Verh. Boek. II. Deel, II. Hoofdst. bl. 258. Brand, V. Boek, bl. 236. 3) Bor, I. Boek, bl. 12. [»]. Repert. der Plak. bl. 85, 86. 4) Repert. der Plak. bl. 79. 5) Bor, I. Boek, bl. 7. [6], 6) F. Strada, de Bello Belgic. Deel I. Lib. II. pag. 63. ondervond dat hy van tyd tot tyd door vuur en staal weinig voordeels bejaagde 1). Geenerlei verdrukking deedt den yver der Belyderen verslappen, 't Ging met de Kerk als Moses Braambosch, die door de vlam niet verteert, maar veel eer verligt, verheldert en geznivert werdt 2). Of als oudtyds de Kinderen Israëls in Egipten onder de dwingelandy van Pharaö, die, hoe zeer zy verdrukt wierden, hoe meer zy vermeenigvuldigden, zo dat de Egiptenaren verdrietig wierden van wegen de Kinderen Israëls 3). 't Was een duidelyk bewys van Gods groote goedertierentheid, dat hy den tederen Wynstok der Nederlandsche Kerke, dien hy planten zou op eenen vetten heuvel, voorzag van trouwe Akkerlieden, die van alle oorden kwamen toevloeijen om derzelver groei en wasdom na de kunst te bevorderen. Onder het eerste dat zy by der hand namen, was 't bewerpen van onze Nederlandsche Belydenisse. Want zo een ontwerp der leer, was in die hitte der verdrukking ten hoogsten noodig. Dus konden zy, voor God, voor den Koning, voor de Staten, ja voor de gantsche Waereld betuigen, en vertonen dat ze geenzints booze Ketters of weerspannige onderdanen van den Koning van Spanje waren: maar daar tegen getrouwe Voorstanders van Waarheid en Godsvrugt, die niet anders in 't stuk van Godsdienst voorstonden , dan 't geen ze met de Goddelyke Schriften konden bevestigen 4). Dus bestonden zij zig voor al de Waereld te zuiveren, dat zy, noch deel noch gemeenschap hadden aan de doolingen der Wederdooperen en andere Dwaalgeesten, die met de Hervorming voor den dag kwamen, even als 't onkruid dat in de Lente, zo wel te voorschyn komt als de aangename Bloemen en Kruiden 5). Dus werden de Belyderen der Waarheid des te nauwer aan malkanderen ver- 1) Veraudwoording des Prinsen van Oranje by Bor, II. Deel, bl. 83. 2) Exod. III. 2. 3) Exod. I. 12. 4) Trigland, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 438. 5) Trigland, Kerk. Hist. III Deel, bl. 154. bonden, en de Eenvoudige een korte weg aangeweezen, van 't geene zy geloven en belyden moesten tot Zaligheid. Vermoedelijk noemde men hierom onze Belydenis, eertijds, de Staf des Geloofs 1). Doch hier van, staat ons, onderscheidentlyk te spreeken Die onze Belydenis allereerst ontworpen en opgesteit heeft, draagd den naam van Gods getrouwe knegt en Martelaar Guido de Bres 2). Hy was van geboorte uit Bergen in Henegouwen, en van der jeugd af aan zeer genegen tot de Roomsche Bygeloovigheden, maar kwam door 't neerstig leezen van de Goddelyke Schrift tot erkentenis der Waarheid, Als nu de kenniste der Waarheid, in hem op zyn tyd vrugt tot Godzaligheid voortbragt, konden zyne vrinden hem niet langer verdragen, 's Mans huisgenoten, gelyk het gewoonlyk gaat, wierden zyne vyanden. De nood dwong hem uit Bergen te vertrekken. Hy reisde, de konst van glasschryven geleerd hebbende, naar Londen 3). Hier zag men ten tijde van Koning Eduard de VI, de Josia van Engeland 4), een groote meenigte der Hervormden die uit Duitschland en de Nederlanden na zyn Ryk vlooden, om aldaar, tegen de vervolging gedekt te zyn: want onder zyn regeering brak de Geloofshervorming in Engeland door 5). Toen Guido ondertusschen verstond dat zyn Persoon van nut kon zyn in de Nederlanden, kwam hy uit Engeland weder te rug, en stigtte met eenvoudige vermaningen daar hy gelegentheid vondt. Inzonderheid voegde hij zig te Ryssel, daar dagelyks een aanzienelyke meenigte te zaamen kwam, om de prediking des Evangeliums te verstaan. Hier nam hy den stryd op tegen de Wederdoopers. dewelke haar onder 1) Hist. der Mart, pag. 423. Vers. 2) ^ ide Hadriani Saraviae, Epistolam ad Utenbogardum, inter Praest. Vir. Epistolas, Epist 181. pag. 295. Jac. Trigland, Kerk. Ilist. III Deel, bl. 145. Job. Uitenbogaard, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 152. 4) Historie der Martelaren, bl. 433. Vers. 4) De Larrey, Geseh. van Engel. II. Deel, Lev. van Eduard de VI. bl. 176. 5) 't Zelfde Boek, bl. 47. &cc. het goede zaad vermengd hadden, en bleef volstandig by de Broeders tot aan de vervolging van Ougiers toe. Als hier nu de Iverk verstrooit werdt, vertrok hy na Gend, alwaar hy de Nederlandsche Belydenis onder den naam van Staf des Geloofs ontworpen heeft. Vandaar vertrok hy naar Geneve, tot beoeffening van zig zelve in de Latynsche Taal, en keerde, eenigen tyd aldaar vertoefd hebbende, na de Nederlanden te rug, en hervatte zvn dienst met lust en vlyt in de Gemeintens van Ryffel, Valenchyn en Doornik 1). Hoe hoog geagt en van hoe groten belang zyn Persoon voor de Kerk geoordeelt wierdt, bleek, wanneer zekeren Jacob van Loo die om het Geloof te Kyifel den vyftienden van Sprokkelmaand des Jaars 1561. verbrandt wierdt, weinig dagen voor zyn dood, hem vermaande te volharden in zyn pligt, niet te vertrekken nog om te zien, naar de gene die verzekerde plaatzen hadden, om op hun gemak te blyven 2). Dit heeft hy betragt. Geenerlei verdrukking nog gevaar van leven dat hem dagelyks over 't hooft hing, konde hem afschrikken van zyn iever in den dienst van God. Met een' onbezweeke heldenmoed stond hy op allerlei wyze de Kerk van Christus ten dienst. Getuigen daarvan zyn geweest de Kerken van Antwerpen, Esdan, Ryffel, Valenchyn, en Doornik, die hy behalven die van Diepen, Mondedier, en Amiens met zyne ondenvijzinge gestigt heeft 3). Te Valenchyn raakte hij in den Jaare 1566. in ongelegentheid. De Hertogin van Parma als Landvoogdesse der Nederlanden, omtrent dezen tyd bezig zynde de Plakaaten tegen de Ketters uitgegaan, ter uitvoering te brengen, en op de aanslagen der zogenaamde oproerigen scherp agt te nemen, eischte dat de Stad Valenchyn bezetting in nemen zou. Men had haar verzekert dat deeze Stad boven anderen de Geloofshervorming was toegedaan, en met de Franschen die van dezelve gevoelens waren, heimalyk verstand hield. Valenchyn wees 1) Hist. der Mart, bl. 433. Verf. 2) Zie de Brief in de Hist. der Mart, bl. 359. 3) Hist. der Mart, bl. 433. deezen eisch van de hand, voor reden gevende, dat bet inneemen van Bezetting met 's Volks Voorregtan, en Vryheden strydig was. Dit gaf aanleiding dat de Stad, na dat men de onderhandeling tot verdrag met haar listig afgebiooLen hadt, op den veertienden van Wintermaand voor wederspannig en vyandisch verklaard werdt 1). Deeze verklaring geschiedde met een Plakaat, 't welk den Gereformeerden te last leij: Dat ze zig in hun Nagtmaal onder eede vei bonden de Katholyken by alle mogelyke middelen te vervolgen en te beschadigen, ook zouden hunne Kerkdienaars in de Predikatiën hebben derven zeggen, dat hun Consistorie niet verbonden was den Koning of de Wethouderen der Stad gehoorzaam te zyn. Doch deeze en andere betigtingen wierden in hunne verantwoording, die zy kort daar na uitgaven, met hooge woorden en bondige redenen ontkent 2). De Stad ondertusschen op last van de Landvoogdesse, door den Heer van Noirkarmes belegert zynde, bevond, dat van de verbonde Edelen daar ze hulp van verzogt en verwagt had, niets ter hand genomen werdt 3). Uit Westvlaanderen kwam wel een hoop waaghalzen op de been; maar dit volk van geen bekwame hoofden voorzien, nog met geen vereischte ernst en orde te werk gaande, vergat zig met de Monniken en Paapen te plagen, Kerken en Kloosters te plunderen, tot dat hen de Heer van Raffingen met zyn Krygsvolk overviel, eenige om hals en de overige op de vlugt bragt 4). Die van Doornik hun ten getale van drieduizend Mannen te hulp getogen, onder t beleid van eenen Jan Soreau, wierden door Noirkarmes tot Lanou geslagen 5). Valenchyn werdt dan eindelyk dooiden Heei van Noirkarmes op den drieëntwintigsten van 1) Bor, III. Bock, bl. 134, 135. [95], Meteren, II. Boek, bl. 47 Vers. 2) Bor, III. Boek, bl. 136—141. ^96 99). 3) Bor, III. Boek, bl. 141, 142. [100 . 4) Hooft, III. Boek, bl. 127. Bor, III. Boek, bl. 142. [100]. Meteren, II. Boek, bl. 49. °) Hooft. III. Boek, bl. 127. Bor, III. Boek, bl. 142. Lentemaand des volgenden Jaars 1567. gedwongen bezetting in te nemen, op 's Konings genade en mondelyke belofte van redelyk gehandelt te zullen worden 1). Maar meester zynde, moesten 't Michiel Herlin, Overste der Stad., zyn Zoon en eenige ryke Burgers met den hoofde ontgelden. Ja eenige schryven, dat 'er in dit Jaar in deeze eene Stad , ter zake van de Religie en de beroerte daar over voorgevallen, meer dan tweehondert Menschen met de koorde zijn s;edood 2). De twee Predikanten Guido de Bres en Peregrin de la Grange, waren na het overgaan der Stad met eenige andere gevlugt. Dog vielen ongelukkig in handen van den Groot Major van Sint Amans. Alwaar zij omtrent twee dagen vertoefden. De Doornikers wiens gebied zig zo ver uitstrekt, eischte de gevangenen op. Men wierp hen aan handen en voeten geboeid op een wagen, en voedenze geleid van een sterk getal Soldaten, na 't Kasteel van Doornik, vier mylen van Sint Amand gelegen 3). Hier gebeurde 't dat Guido van de Gravinne van Reux die hem uit nieuwsgierigheid kwam bezoeken, gevraagd zynde, hoe hy met zulk een zware keeten geboeid zynde, slaapen, eeten, of drinken kon, dit treffelyk andwoord gaf: De goede zaak die ik handhave, en de goede Conscientie die God my geeft, doet mij gemakkelijker slapen, eeten, en drinkeu, dan al de gene die my kwaad willen: en aangaande myn keetens en banden, 't is 'er ver van daan, dat my die verschrikken of ontrusten zouden. Ik verheug 'er my in. Zy zyn my eerlyk. Ik agtze dierbaarder dan gulde keetenen, goude ringen, en andere diergelyke ju weel en; want ze zyn my veel nutter, ja als ik 't geluid myner keetenen hoore, dan dunkt my dat 'er eenig lieflyk snarenspel en maatgezang in myn ooren klinkt, niet dat zulks uit de eigenschap van zulke banden herkomt, maar uit d'oorzaak daar ik dus om 1) Strada, Lib. VI. pag. 254, 2) Meteren, II. Boek, bi. 49. Verf. Hist. der Mart. 435, 436. 3) Hist. der Mart. pag. 422. Verf. Bor, III. Boek, bl. 142. (100). gehandelt worde; te weeten, 't heilige woord Gods 1). Na etlyke dagen in deeze gevangenisse door te h ebben gebragt, werdt lij met zyn Amptgenoot, dog niet zonder gestrengheid, van Doornik na Valenchyn gevoerd. Men smeet ze, de voeten in yzere boeijens, en de handen met koorden gebonden, op eenen wagen, daar ze als schapen ter slagting met gevoerd werden. Zy gevoelden niet min de Goddelyke vertroosting, dat ze ais JPaulus en Silas den Heere grootheid gaven in hunne banden. Te Valenchyn gekomen, zette men hen in een gevangenis die donker en schrikkelyk was. Hier hield Gnido een mondgesprek met Francjois Uichardot, .Bisschop van Atrecht, over de dwalingen des I ausdoms, t welk der moeite waardig is om geleezen te worden 2). Eindelyk wierden ze na veel aanvegtincs en woordenstryds ter galge verweezen, om dat zy (zo hield hun vonnis) t gebod van 't Hof te Brussel te buiten gegaan, en t Avondmaal in weerwil van de Landvoogdesse gehouden hadden 3). Toen hun 't vonnis des doods wierd aangezeid , ontfingen zy die boodschap als een goede tyding, en schikten zig zo blymoedig tot sterven, als of ze ter bruiloft gingen. Myne Broeders riep Guido zyne mede gevangenen toe, ik ben heden ter dood veroordeelt om de Leere des Zoons Gods. Gelooft moet liy weezen, ik ben daarom zeer blyde, en hadde nimmer gedagt dat God ïny zulke eere aangedaan zoude hebben. Ik gevoele dat mvn aangezigt verandert, ende verheugt van de genade welke meer en meer in my toeneemt, en worde van ogenblik tot ogenblik versterkt. Ja myn herte springt op van vreugde in myn lyf. Voorts vermaande hy hen als Broeders. Ziet wel toe dat gy niets doet tegen u geweten: want ik zie 't al hoe de vyanden des Evangeliums alle geweld en list 1) Hist. der Mart. 423. En daar uit Brand, Hist. der Reform. I. Deel, IX. Boek, bl. 448. 2) Ziet dezelve gesprekken in de Hist. der Martelaren, bl. 424—431. 3) Hist. der Mart. bl 434. Verf. Bor, III. Boek, bl. 142. [100], Burgund, Lib. III. pag. 331. 2 zullen aanwenden om u te doen wankelen. Om u te verleiden, en tegen u beter weeten te doen handelen. Wagt u daar voor, daar na zoude gy dog een beul by u hebben, en in uw eigen gemoed voeden dat u een geduurige hel zou zyn. Ach myne Broeders, hoe lieflyk is 't eene goede Conscientie te hebben. Voor 't laatst zeide hy tot hen. De tyd myner scheidinge is naby. Ik ga henen in den Hemel maaijen, dat ik op der Aarde gezaaid hebbe. Ik hebbe eenen goeden stryd gestreeden, en mynen Kapitein getrouw geweest: my is de kroone der regtvaerdigheid bereid, dewelke de Regtvaerdige Rigter my geven zal. My dunkt dat myn Geest vleugels heeft om in den Hemel te vliegen, aangezien ik heden genoot ben ter Bruiloft mynes Heeren des Zoons Gods 1) Peregrin de la Grange, die niet minder de roem heeft van een zeer Vroome en Godzalige Ziele geweest te zijn 2), sprak desgelyks zyne medegevangen, vol moeds, overdeftig aan. Myne Broeders riep hy uit. Ik ben ter dood veroordeelt om de Leere des Zoons Gods, ende nu sa ik ' O na het eeuwige Leren; want myn naam staat in het boek des Levens geschreeven, en kan daar niet uitgewischt worden : de genadegiften Gods zyn onberouwelyk. Hy eischte een kleerbezem om zyn rok en mantel te veegen. Voor reden gaf hy: dat hy genoodt was tot de Bruiloft des Lams. Als hy op den ladder stont, riep hy uit met luider stemme, nergens anders om te sterven, als om dat by de zuivere waarheid Gods den Volke verkondigt en verdeedigt hadde. Des nam hy Hemel en Aarde tot getuigen 3). Guido meende voor 't opklimmen zyn gebed te doen, en knielde ten dien einde op 't Schavot, maar men rukte hem over end, en op den ladder, daar hy zyn voeten tusschen de sporten stuitende. het Volk toeriep, dat zy dog by de Leer die hy verkondigt hadt, volstandig zoude blyven, met hooge woor- 1) Hist. der Mart. bl 434. Brand, Hist. der Reform, I Deel. IX Boek, bl. 448, 449. 2) Brand, Hist der Reform. I Deel, VI. Boek, bl. 337. 3) Hist. der Mart. bl. 434. deu betuigende, dat hij niet dan Gods zuivere waarheid gepiedikt hadt, waarop hy stierf. Zoo haast men Guido van den ladder geworpen hadt, ontstont 'er een groote beroerte onder de Soldaten die de Markt bewaarden. Zy liepen zonder dat men wist wat hun dreef, met grote onstuimigheid; schietende zo wel op Roomschen als op Onroomschen: veele wierden gekwetst, eenigen doodgeschooten 1). De Predikatie en Godsdienst-oefFening der Gereformeerden, wierdt te Yalenchyn verboden. De vervolging met de Geloofsdwang raakte geweldig op de been. Den Gereformeerden ontzonk ook elders de moedt; zynde het gemene zeggen, dat de Landvoogdes in Valenchyn de sleutels van alle andere Steeden gevonden hadt 2). \ eele uit Vlaanderen en andere Provintien en Steeden in Nederland namen de vlugt, en weeken na Linbden, alwaar zy met blydschap en traanen wierden \eiwellekomt, vindende aldaar eene geruste schuilplaatze. zo ten aanzien van hun Laeven als Godsdienst 3). Voorzeeker, indien ooit eenes Schryvers naam de agtinir \oor zyn Werk vermeerderde, zoo is vermoedelyk dat de verdiensten van zo groot een Man en standvastig bloedgetuigen der \\ aarheid, alleen kragts genoeg hebben, om hoogagting voor de Nederlandsche Belydenis te doen hebben: ten minsten zulk een getrouw Dienstknegt, die voor de Waarheid nog pyn nog banden ontzien heeft, verdient volkomen geloof als hy getuigenis geeft, dat dit de Leer en Geloofsstukken waaren, van welke de Nederlandsche Hervormde Kerken toen ter tyd Belydenis deeden, en die zo \eel Maitelaars uit dezelve met hun Bloed verzegelden 4). Dit overheerlyk Schrift, de Staf van lieffelykheid en eendragt m onze Kerk, kwam allereerst in den Jaare 1562, J) Hist. lier Jlart. 434. Brand, Hist. der Reform. I. Deel, IX. Boek, bi. 449 2) Strada, de Bello Belgico, Dec. I. lib. VI. pag. 263 3) Pers, ontstelde Leeuw, bl. 118. 4) Joh. En9, Historisch-Berigt van de publik. Schriften, Hoofd III ï VIII. bl. 84, 85. ia de Fransche of Walsche Spraak in bet ligt 1). De uiigaave in de Fransche Taal, geschiedde geenzints om daar door aan te wyzen als of de Belydenis van en voor de Walsche Kerk alleen was ingestelt, maar om dat de Fransche Taal ter deezer tyd binnen en buiten de Nederlanden gemeenzamer en kennelyker was, dan wel de Nederlandsche Spraake, voornamentlyk den Koning van Spanje, en de Overheeden in de Nederlanden 2). Immers zy is terstont in 't volgende Jaar van 1563. uitgegeven in de Xederduitsche, als mede in de Hoogduitsche Taaie, hoedanig een afdrukzel, Trigland zelf getuigd gezien te hebben, en in zyn tyd genoegzaam voor handen geweest te zyn 3). Dus vervalt van zelf 't geen de Historieschryver der Remonstranten zynen Leezeren zoekt diets te maken: «dat de Gereformeerden in «den Jaare 1566. nog geen byzondere Belydenis hebbende, «haar behielpen met den titel van de Augsburgsche Con«fessie, tot dat zy eenen anderen zouden gesmeet hebben 4).» Guido de Bres heeft in 't bewerpen van deeze Belydenis zig meerendeels bedient van de Belydenis der Hervormden in Frankryk, die in den Jaare 1559. te Parys in de Voorstad van Sint Germain, in een Nationaal Sinode der Gereformeerde Kerke onder het kruis opgemaakt en aangenomen is 5). Na dat men in een Kerkvergadering 's Jaars te voren, was overeengekomen, eene Geloofsbelydenis te ontwerpen , «die ten getuige strekte van de overeenstemming «der Kerke in de Leer, op dat niet eenige vreemde gevoelens «inkroopen 6)." Men pryze Guido's beleid, dat hy zig voorzigtig van de Fransche Confessie heeft bedient. Want ten eersten: De 1) Trigland, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 144.. Brand, Hist. der Reform. I. Deel, V. Boek, bl. 253. 2) Trigland, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 144. 3) Kerk. Hist, bl. 144, 145. 4) Uitenbogaard, Kerk. Hist. IÏT. Deel, bl. 150. 5) Benoit, Hist. der Gereform. Kerken in Frankryk, I. Stuk, bl. 12. 6) Commentarii de Statu Religionis & Reipublicx in regno Callix, Part, Prim. pag. 14. by Eus, pubtik. Schrift. Hoofdst. III. §. IX. bl. 86. Paltze Catechismus was daar nog niet, zynde eerst in 't volgende Jaar van 1563. uitgegeven 1). En voorts dreef' in Duitschland de Augsburgsche Confessie boven, van welke de Belyderen der waare Leer in de Nederlanden in eenige punten verschilden. Zelf staat wel op te merken, dat veele van onze Godsgeleerden als Kalvyn, Zanchius, Petrus. Martyr, en Andreas Hyperus, van wien men verhaalt, dat zy de Augsburgsche Confessie ondertekent hebben, zulks nimmer gedaan hebben , dan met hooge woorden betuigende, dat dezelve Belydenis en wel byzonder den tienden Artikel, na de meening van Melanchton, en voor al na den inhoud van den Bybel, en de meening des Geests regtzinnig verstaan en opgevat moest worden 2). Ten tweeden: Behalven de Augsburgsche Confessie was de Fransche de vermaardste, en de Leer der Nederlandsche Kerk kwam met dezelve overeen. Men had ze in die godvrugtige vergadering van Frankryk onder 't kruis, terwyl de houtmyten en galgen door de Stad gerist stonden, met een onbezweeken heldenmoed, in de Voorstad van Sint Germain ontworpen. Ten derden, De gelykformigheid van taal heeft toe buiten twyffel veel geholpen. Guido de Bres was een Waal, en een Predikant in de Walsche Gemeente. Ook zyn de Nederduitsche uit de Walen voortgekomen; althans de Walen waren in dezelve de meesten. Men vind om deeze reden, in de oudste Kerkvergaderingen doorgaans meldinge van de Nederlandsche, Duitsche, en Walsche Kerken 3). Voorts stelt men vast, dat de gemeenschap van taaien en het overnemen van Belydenis, de benaming van Reformes of Hervormden op de Nederlandsche Gemeente, heeft doen overgaan. De overneming van onze Belydenis uit de Fransche taal , gaat nogtans zoo ver niet, als den Historiescbrvver deiRemonstranten opgeeft, dat zy ten eenemaal volgt de Con- 1) H. Altingii, Hiat Eccl. Palat. pag. 91. & seqq. §. L.-LIII. 2) J. Hoornbeek, Summa controverfiarum, Lab. IX pag. 633—635. 3) Acta Synodi tot Wezel 1568. Cap. III. §. 2. by Eas, publilc, Schrift bl. 267. Kerkelyk Handboekje, bl. 27. fessie der Gereformeerde Fransche Kerken; en blotelyk voor een translaat of overzettinge te houden zy, alleen in weinig Artikelen, eenige andere manieren van spreken houdende 1) Want, zeer wel, zegt de Hoogleeraar Ens op dit stuk: «die «de moeite neemt de Fransche by de onze te vergelyken, «zal bevinden dat de eene niet minder is dan een overzet«ting van de andere: Van de Fransche hebbe ik twee oude «drukken: De ene in 't Frans, uitgegeven door Framjois «Perrin, de andere in 't Latyn, gedrukt 1577, welke beide «ik hebbe vergeleken met de Nederlandsche, zo tegen de «oudste die wat breder zyn, als tegen het bekorte exem«plaar, dat in gemeen gebruik is: In welke vergelyking «my is gebleken, dat niet alleen in weinige Artikelen, «maar menigmaalen de spreekmanieren met malkanderen «geen de minste overeenkomst hebben; dat de onze dik«wils kort is, daar de Fransche breet is: en dat de eene «zomwylen wel twee of drie Artikelen heeft over eene zaak, «daar de andere maar een van heeft. Eu hier van komt het «onderscheid in het getal der Artikelen, hebbende de Fran«schen veertig, en Nederlanden zevenendertig 2).» Schoon Guido de Bres het eerste bewerp van onze Belydenis aan 't ligt bragt, zoo moet dit ontwerp geenzints gehouden worden voor het werk van eenen man, neen maar verscheide mannen van aanzien hebben hier aan met lof gearbeid. Dus houd het verhaal van Hadrianus Sara via, wiens eige woorden wy hier invoeren: Ik bekenne eene geweest te zyn van de eerste opstellers dier Belydenisse, gelyk ook Herman Modet; ik weet niet of daar nog meer overig zyn. Dezelve is geschreven in de Fransche taal, van Christus getrouwe knegt en martelaar Guido de Bres. Maar eer zy uitgegeven wierd, heeft hy deselve aan de dienaren des Goddelyken Woords, die hy heeft konnen bekomen, mede gedeelt, en stelde het aan hun, zo hun lieden iets mishaagde te verbeteren. Ook daar toe en af te doen. Zo 1) Uitenbogaard, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 151. 2) Ens, Publik. Schrift. Hoofdst. III. §. XI. bl. 87, 88. dat zy niet moet gehouden worden voor eenes mans werk \). De eerste dan die de hand geslagen heeft aan dit goude kleinood, is geweest Hadrianus Saravia, een geleerd godvrugtig man, en een zeer groot voorstander van de Hervormde Godsdienst 2). Toen hy de Belydenis hielp opstellen, was hy Predikant in de Kruiskerken van Antwerpen, Brussel en elders, na dat de gelegentheid voorkwam. Naderhand is hy geweest Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Leiden. Hier in de bediening zynde, werd hy van andere misleid in eene zwaare muitery, die in den Jaare 1587. voorviel, ongelukkig ingewikkelt 3). Eenige uit eenen goeden dog onvoorzigtigen yver, daar hen andere listig ondermengden, maakten malkanderen wys, dat de Staaten van Holland, en byzonder de Leidsche Heeren, ongelyk hadden, in den twist die tusschen hen en den Graaf van Lycester dagelyks meer en meer toenam. Men hitste eikanderen op tegen de Leidsche llegeering. «Zy was 't, dus hield hun klagte, die om zig «tegens de algemeene Sinode door Lycester in den Haag «beschreven, te kanten, den Leidschen Kerkenraad verbo«den hadt iemand op de byzondere Synode te zenden, die «te Rotterdam beroepen was, zeggende dat dezelve niet dan «door de Staten kon beroepen worden, daar wylen de Prins «van Oranje zulks tweemaal gedaan hadt. Zy hield de «onzuivere Leeraars de hand boven 't hoofd , onder welken «Hakkius had durven uitslaan, dat de Heeren van Leiden «na t wederstaan van den Spanjaart en Franschman, wel «weg met den Engelschman zouden weten. Zy had den «vermaarden Donellus om zyn vroomheid, yver tot de ware «Religie en tot den welstand deezer Landen van zyn ampt «gestelt. Saravia ging men ook met lode schoenen na. «Zeker Jesuit, genaamt Assendelft, liet men openlyk school 1) Saravia;, Epist. ad TJtenbog. inter prast. Virorum Epist. Epist. 181, pag. 295. 2) Brand, Hist. der Reform. I. Deel, XIV. Hoek, bl. 744. 3) Bor, XXIII. Boek, bl. 93 [64], Hooft, XXVII. Boek, bl. 1241. E. van Reid, Nederl. Hist. bl, 133, 134. «houden, en den Jesuitischen Catechismus leeren. Daar «zond de Burgermeester van der Werfï zynen Zoon ter schole. «Xu stont het zo geschapen, dat alle de vereenigde Pro«vincien door haare twist, eerlange d'eene voor, d'andere «na, zouden vallen onder 'tjok van Spanje. Alle de elende «sproot uit haat tegen de ware Religie, tegens de Predi«kanten, Kerkenraad, en uit kleinagting voor de Koningin «van Engeland, voor Lycester, en voor de Engelschen. «Sier tegen moest men Lycester herstellen in zijn eerste «gezag, 't welk hem by de Algemeene Staaten, t' zyner «aankomste was opgedragen 1).» De toeleg was, om door middel van den Kapitein Nikolaas de Maulde, die met zyn Volk binnen Leiden lag, zig meester te maken van de Stad. Dan eenige van de Wethouders en anderen in de weeg zynde, in hegtenis te nemen, en den Grave van Lychester in zyn eerste gezag te herstellen. Deeze aanslag, hoewel niet zonder voorweten van Lychester gesmeed, werdt by tyds gelukkig ontdekt. Cosirio de Pescarengys, Overste van een Regiment Soldaten. De Kapitein de Maulde, en den Ouderling Jacob Volkmaar, wierden door Schepenen, der Stad Leiden, ten overstaan van eenige gemagtigden van de Staten van Holland, ter dood verwezen, en den zesentwintigsten van Wynmaand met den zwaarde geregt. Ten zeiven dage werdt op naam van Prins Maurits een gemeene vergiffenis afgekondigt voor zulkeu, die zig uit onnozelheid in dit stuk hadden laten inwikkelen, dog Saravia en eenige andere werden van deeze vergiffenis uitgesloten '2j. Saravia zogt wel eenigen tyd daar 11a zig voor den Hove van Holland te zuiveren, voorgevende dat hy onschuldig was; dog te vergeefs. Ook schreef hy verscheide brieven aan de Klasses van Walcheren, Dordrecht, Rotterdam, Delft, en 's Hage, klagende op 't allerscherpst over 't ongelijk hem aangedaan, 1) Hooft, XXVII. Boek, bl. 1241. Ontschnldiging van Jac Volkmaar, gedrukt te Utrecht by Jan Corn. 1587. by Bor, XXIII. Boek, bl. 98—103. [67—71]. 2) Bor, XXIII. Boek, bl. 97. [67]. Reid, VII. Bosk, bl. 134. met verzoek dat de Kerk hem de hand zoa bieden, om in zyn eer en bediening herstelt te worden ; hoewel mede zonder gewenschten uitslag. Saravia bleef om zjn geleerdheid en deugdzaamheid onder de Gereformeerden in groot aanzien, en werdt tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid op de Academie te Cantelberg in Engeland beroepen , daar hy drieëntwintig Jaaren na dit voorval, in den ouderdom van tweëntagtig Jaaren van een ieder geagt en gepreezen, op den vyftienden van Louwmaand, des Jaars 1612. ontslapen is. Zyn Huisvrouw regte hem een graftombe met een loffelyk grafschrift, ter zyner eere op. Zy getuigd daar in «dat hy «is geweest een man in allerhande konsten, zeer geleert, «in godvrugtigheid, deugdelykheid, deftigheid, en beleeft«heid, zeer uitnemend, vermaart door zyri Schriften, vol «van geloof en ryk van goede werken 1).» By Saravia voegt men te regt Hermannus Modet, anders de Stryker, als de tweede, die zyn hand aan de Belydenis geslagen heeft. Hy was geboren te Zwolle, in 't bsgin een Monnik, dog het Pausdom verlaten hebbende, predikte hy met groot gevaar het Evangelie in de Nederlanden in 't Jaar 1545 en vervolgens 2). Hy was de eerste die in Vlaanderen in 't openbaar predikte, in 't Jaar 15(56 wanneer eenen Jan van Wingen door de verbonde Edelen aangespoort, een groote menigte volks van Oudenaarden en Rotnaken op den weg naar Gendt by een bragt. Zeevenduizend Menschen zegt men lieten zig in de eerste Predikatie vinden; dog 't is niet gelooffelyk, dat men 't regte getal door de groote menigte heeft konnen weten 3). Hy is tot eenen hoogen ouderdom geklommen, en onthield zig in 't Jaar 1603. te Middelburg in Zeeland, geljk uit de Opdragt van zyn Boek tegen de Wederdopers blykt. Hy was een groot yveraar ]) Bor, XXIII. Boek, bl. 105. [72]. 2) Brand, Hist. der Ref. I. Deel, IV. Boek, bl. 149. E. Meiners, Ooslfr. Kerkgesch. t. Deel, VIII. Hoofdst. bl. 289. 3) Burgund, Lib. III. paï. 158. Hooft, III. Boek, bl. 83. Brand, Hist. der Ref I Deel, VI. Bo k, bl. 304. voor de Geloofshervorming, dryvende dat men de Beelden zo wel uit het oog als uit het hart behoorde te werpen 1). Doch als men hem te last leide, dat door zyn predikingen de Beeldstorming te Antwerpen in den Jaare 1566. ontstaan was, betuigt hy in zekere brief van verandwoording, korts daar na uitgegeven, dat hy, nog de geheele Consistorie van Antwerpen van deeze Beeldstorming, toen die een aanvang nam, zo weinig wetenschap heeft gehadt, als van de uure zynes doods. Wyders hem te last leggen, dat hy deeze beroerte met zyn Preeken verwekt hadt: was zo veel te zeggen, als Elias heeft Israël met zyne Leere beroert. Men wist wat de Propheet den Koning op die belasting hadt geandwoord. Ook trooste hy zig met het gene alle de Propheeten in 't wederoprigten van den vervallen Godsdienst, ook Christus en Paulus wegens het prediken der Waarheid was wedervaren 2). Hy is een aanzienlyk medelit van de Nationaale Sinode geweest, dewelke in den Jaare 1568. binnen Wezel onder 't kruis gehouden werdt 3). Te Zierikzee heeft hy den dienst des Goddelijken Woords met lof bedient, en werdt van daar tot Hofprediker van Prins Willem den I. en eindelyk in den Jaare 1580. tot Predikant te Utrecht beroepen. Hier staande, werdt hy in den Jaare '1587. met schriftelyke last van de Kerk in den Lande van Utrecht naar Engeland gezonden, medebrengende, dat hy haar Majesteit de Koningin Elisabeth zoude bidden om nadere omhelzinge der gedreigde en benauwde Kerk, vermeerdering van hulpe, en spoedige herzendinge van Lycester, wiens getrouwheid, (zo sprak men in deezen tyd) voorzigtigheid, en heilige yver alle beminnaren van Gods eer, en 't welvaren hunnes Vaderlands airede gebleken was. Zyn brief was by de Predikanten Nicolaas Sopingius, Wernerus 1) Bor, II. Hoek, bl. 83. [59], 2) Uit zyn Apologie, gedrukt 1567, bl. 62. by Brand, Hist. der Kef. I. Deel, VIL Boek, bl. 347, 348. 3) Trigland, Kerk. Hist. III Deel, bl. 161. Helmichius, en Johannes Uitenbogaart ondertekent 1). In de beroerte van deezen tyd, daar hy zig te ver hadt ingewikkelt, vertrok hy in 't heimelyk over Amsterdam na Embden 2). 't Berouwde hem, dat zyn yver hem te ver buiten 't spoor gedreven hadt. Hier over verzoende hy zig voor den Embder Kerkenraad, met de Kerk van Utrecht, op den zestienden van Oogstmaand, des Jaars 1591. op deezen voet: belydende dat hy «hoewel uit eenen goeden «yver en uit eene goede meeninge, zig zommige zaken on«derwonden had, meer dan zyn ampt ende stigting van de «Kerk mede bragten en hem betaamde: dat hy mede uit «menschelyke zwakheid en onbedagtzaamheid zig in zommige «dingen anders gedragen hadt, als de Christelyke liefde en «het welvaren van de Kerke vereischte: waar uit tot zyne «grote droefheid, hoewel buiten zyne meeninge, eene grote «ergernisse en zwarigheid voor de Kerk van Utrecht ont«staan is: En dat hy daar over eene grote droefheid en «hartelyk leedwezen hadde: Biddende dat de gene die hier «door van wegen zyn Persoon bedroeft, ontstigt of bena«deelt mogten zyn, hem zulks ten goeden te houden, en « t zelve de algemeene Menschelyke zwakheid toeschryvende. «door 't vier der liefde te willen verteeren. Gelyk hy God «den Heere uit grond zyns harten badt, en altoos bidden «zou, dat hy de bedroefde Kerke te Utrecht genadig wilde «oprigten 3).» Zedert dien tyd schynt hy gebruikt geweest te zyn in Duitschland, te Keulen, te Munster, en elders ot geheime diensten van den Staat. Tot dien einde schreeft hy aan den Heer van Oldenbarneveld, en den Burgemeester Iteinier van Kant te Amsterdam, veranderende in de onderteekening der Brieven, om de zaken bedekt te houden, zynen naam in Hendrik van Bentheim 4). Altoos beeft hy 1) Bor, XXII. Boek, bl. 861—863. [78]. 2) Trigland, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 344. Uitenbogaard, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 268. 3) Meiners, Oostfr. Kerk. Hist. I. Deel, VIII. Hoofdst. bl. 291. 4) Bor, XXII. Boek, bl. 839. [113.] Uitenb. bl. 268. veel benyders en lasteraars gehad, die hem zelfs 11a zyn dood niet ontbroken hebben. Doch by alle weimenenden staat zyn gedagtenis op hogen prys, als een man wiens menigvuldige travalien, lankduurige diensten aan Kerk en Vaderland, met allerlei levensgevaar en groot verlies van zyne Goederen, aan al de Waereld kennelyk zyn 1). Huiten zig zelve en deeze Modet noemt Saravia geenen anderen in zyn Brief, doch geeft niet duister te kennen , dat verschelde anderen de handen aan dit werk geslagen hebben, zeggende niet te weten of daar meer overig zyn, want vyftig Jaaren waren reets verlopen zedert het maken van deeze Belydenis, en den tyd in welke hy aan Uitenbogaard schreef. Dus kan het niemand vreemd dunken, dat hy na zo veel Jaaren in Engeland geweest te zyn, getuigde niet te weten of zy alle dood of levendig waren. Dies wij onder deeze, vrymoedig mogen tellen Godefridus van Wingen, die van de Embder Kerk tot opbonwing van de eerstgestigte, Vlaamsche Gemeentens, afgezonden werdt 2). De Embder Kerk is doch al vroeg eene moeder van veele andere Kerken geweest, welke zy met raad en daad heeft bygestaan. Hadde men Leeraren van noden, men begeerde dezelve van de Oostvriesche Kerke, en die verschaften ze. Wilde men in de gevallen bestiering hebben, men haalde en ontfing ze van daar. Reezen 'er twisten op, die van Embden en Oostfriesland leiden dezelve neer. Was 'er geen gelegeutheid tot een Kerkelyke byeenkomst in de Nederlanden, te Embden geschiede zulks veilig. Werden de Geloofsgenooten om den Godsdienst verdreeven, Embden was een toevlugt der verdrukten. Tot een staal hier van vorstrekt de gedagtenis van groote vrindelijkheid, waar mede Joliannes a Lasco, en de overige vlugtelinoren die na den ' O O O dood van Koning Eduard de VI. uit Engeland moesten vertrekken, en na veel omzwervings te Embden op den 1) Bor, XXII. Boek, bi. 840. [118], 2) Brand, Hist. der Reform. I. Deel, V. Boek, bl. 253. Trigland, Kerk. Hist III. Deel, bl. 145. vierden van Wintermaand des Jaars 1553. ontvangen wierden 1). En niet min de prys waardige liefde waar mede zy, de Religie-ballingen, die zederfc het Jaar 1565. als de verdrukking om de Geloofsliervortning in de Nederlanden toenam , tot haar den wijk namen, dagelyks bejeegenden 2). Men leest dan niet te onregt boven de Boltenpoort: Heere bewaar de Herberg usver Gemeinte. En boven de Oostdeur van de groote Kerk een Schip in een Zerksteen afgebeeld, met dit bovenschrift: 't Scheepken Christi. En rontsom 't zelve te leezen. Gods Kerk vervolgt en verdreven , IJeeft God hier troost gegeven 3). Wie meer aan deeze Belydenis gearbeid hebben, is door verloop van tyden en gebrek van aanteekening, voor ons verduistert gebleeven. Dog 't verbaal van Uitenbogaard, dat Franciscus Junius nog jong zynde, meest tot het schryven van deeze Belydenis in 't Fransch of VValsch gebruikt zy, kan geen steek houden 4), om dat de Belydenis is opgestelt in den Jaare 1562. toen Junius een jongeling zynde van omtrent zeeventien Jaaren, te Geneve op de Hooge bchoole was, van waar hy na Antwerpen geroepen zynde, daar eerst gekomen is, toen de Vloot uitliep om de Prinses van Portugal, Bruid van Alexander Farnese, herwaarts over te halen 5). Uitenbogaard zal buiten twyfel in 't hoofd gelegen hebben, een verhaal van Junius aan hem gedaan, wegens het bekorten van deeze Belydenis, dat in de Kerkvergadering van Antwerpen in den Jaare 1566. eerst geschied is. t Schynt ook dat de man geen geheugen heeft 1) Biblioth. Brem. Cl. VI. Fase. I. pag. 124, 125. Meioers, Oostf. Hist. II. Deel, XVI. Hoofd. bl. 327. 2) Pers, ontstelde Leeuw, bl. 118. 3) Meiners, Oostf. Kerkh II. Deel, XXI. Hoofd. bl. 411, 412. 4) Uitenbogaart, Kerk. Hist, III. Deel, bl. 152. 5) Vita Francisci Junii, ab ipso conseripta, Operibus prccfixa, pag. 10, 10. Meteren, II. Boek, bl. 40. gehad of heeft willen hebben, van de tyd der opstelling der Belydenis, alzo hy anders niet zou hebben bestaan te zeggen, dat de Gereformeerden voor den Jaare 1566. geen byzondere Confessie hadden, maar zig behielpen met don titel van Augsburgsche Confessie, tot dat zy eenen anderen gesmeet zouden hebben 1). Voorts staat ons aan te merken , dat deeze Belydenis niet te voorschyn kwam, dan met voorweeten en goedkeuring van veele andere vermaarde en godzalige mannen, die in deezen tyd zo binnen als buiten ^ Lands, de Waarheid des Evangeliums verkondigt, en tot bevestiging van anderen in het Geloove met hun bloed verzeegelt hebben. Van deeze was geenzints de minste Christofi'el Fabricius, een Karmeliter Monnik van Brutere, die, o o ' " na dat hy de verbeeterde Leer met veel getrouwheid alomme gepredikt hadt, binnen Antwerpen den vierden van Wynmaand des Jaars 1564. levendig verbrand werdt, draagende het kruis van zyn verdrukking met een onbegrypelyke kloekmoedigheid, zagtmoedigheid, gelatenheid en gerustheid 2). xNaast hem plaatst men te regt Kornelis Kooltuin 1 riester van Alkmaar, die, na dat hem God de oogen geopent hadde, het eeuwig Evangelie eerst te Alkmaar, daar na te Enkhuizen en elders in Noordholland, met vruo-t verkondigde. tot dat hy genoodzaakt werdt ter behoudenisse van zyn leven, de wyk na Embden te neemen 3), alwaar hy op den negenden van Hooimaand des Jaars 1559. tot Predikant bevestigt zynde, zedert dien tyd, de Kerk met veel vlyt en getrouwheid heeft bedient, zynde op den veertienden van Wynmaand des Jaars 1567. gerustelyk in den Heere ontslapen 4). Buiten welke beide, andere vermaarde mannen in Gods Kerk bekent staan te weten: Petrus Da- 1) Uitenbogaart, Kerk. Hist.' III. Deel, bl. 150. 2) Hist. der Mart. bl. 399. Brand, Hist. dei' Reform. I. Deel, V. Boek, bl, 262. 3) Brand, Hist. der Reform. I. Deel, IV. Boek, bl. 219—224. 4) Meiners, Oostfr. Kerkgesch. I. Deel, XIX. Hoofdst. bl. 539, 360. Brand, I. Deel, IV. Boek, bl. 220. 226. 334. tiienus, eu ivasper van der Heiden, toen Bedienaars des Goddelyken Woords te Frankendaal, Vallerandus Pollanus te Frankfort, Johannes Talfin en Petrus Colonius te Metz, Nicolaus Gallasius en Petrus Alexander, eertyts Biegtvader en Hofprediker van Maria van Oostenryk, Koninginne Weduwe van Hongaryen , en Landvoogdesse in de Nederlanden, Predikanten te Londen; Georgius Witbotins, Nicolaus Caranoeus, en andere meer 1) Dus mag onze Belydenis, als zijnde een werk van zo veel beroemde mannen, getoetst en goetgekeurt, dan wel gehouden worden voor een Schrift van dezelve kragt, als of het na de gelegentheid van dien tijd in een algemeene Kerkvergadering overgegeven en bevestigt ware. Immers zo dra deeze Belydenis aan 't ligt kwam , heeft de Kruiskerk in de Nederlanden, dezelve met een Brief den Koning van Spanje aangeboden 2). Dus volgden zy in deezen 't voorbeeld deiKerkdienaren in Frankryk, die, wanneer haare Belydenis in de Fransche taal allereerst aan 't ligt kwam ■, den moed hadden, dezelve in den Jaare 4560. aan Franciscus de II. en wegens deszelfs dood, den veertienden van Wintermaand voorvallende, op nieuws aan Karei de IX. den agsten van Herfstmaand des volgenden Jaars, door Theodorus Beza, over te leeveren: by gelegentheid van eenen zaamenspraak tusschen de Onroomschen en Roomschen, in tegenwoordigheid des Konings, de Koninginne Moeder, de Koning van Navaiie, en de grooten des Ryks, te Poissu gehouden 3), wanneer Beza zyn rede met zo veel beleids en deftigheids voerde, dat de Kardinaal van Lotharingen, na het ein- 1) Trigland, Kerk. Hist. XII. Deel, bl. 145. 2) Acta Syn. Nat. te' Dordrecht 1578. Art. 53. by Bor, I. Deel, XII. Boek, bl. 984. Zornmige stellen, dat de uitgave mitsgaders de aanbieding van de Belydenis aan den Koning van Spaanje, eerst geschied is in of omtrent den Jaare 1566. Men leeze Bor, I. Boek, bl. 43. [31] Hooft, II. Boek, bl. 71. Weesenb. bl. 54. 3) Act. Syn. te Wezel 1568. gehouden, Cap. II. Art. 8. Zie Kerk. Handboekje, bl. 14. Benoit, Hist. der Geref. in Fraukf. I. Deel, bl. 12. digen van dit gesprek, tot zyn vertrouwelingen in deezer voegen losberste: Ik voor myn Persoon wenschte wel dat deeze stom, of dat wy allen doof geweest waaren 1), De Brief van de Nederlandsche Kerk, aan den Koning van Spanje. behelsd voornamentlyk: Een betuiging voor God en zyne Engelen, dat zy geen oproer in den zin hadden, en niet anders begeerden, dan onder de gehoorzaamheid van de Overheeden in zuiverheid der Conscientie te leeven,God te dienen, en zig naar zyn Woord en heilige Gebooden te reformeeren. Dat niemand onder hen nooit had geweigert de schatting te geeven of tol hem opgeleit; dat ze nooit op wapendragt, of raadslag tegen hunne Overheeden waaren bevonden De banningen, gevangenissen, pynbanken, ballingschappen , pyningen en andere ontelbaare verdrukkingen bevvyzen wel, zeiden ze, dat onze begeerte en gezintheid niet vleeschelyk is, dewyl wy zonder deeze Leere voor te staan, en te beweeren veel gemakkelyker konden leeven in deeze waereld. Maar hebbende de vreeze Gods voor oogen, verschrikt van het dreigement Christi die elders zegt, dat hy ons zal verloochenen voor God zynen Vader, zo wy hem voor de Menschen verloochenen, bieden wy de rugge den slagen, de tonge den messen, de mond den breidelstokken, ende het gantsche lyf ten vuure: weetende, dat wie Christus volgen wil, zyn kruis opneemen en hem zeiven verloochenen moet. Zy verzeekeren den Koning, dat in de Nederlanden meer dan honderd duizend Mannen waaren behalven de Vrouwen, houdende en volgende de Religie, van welke zy hem nu de Belydenis overleeverden. Ook verzogten zy zyn Majesteit, dat hy hen wilde oordeelen, naar de Geloofsbelydenis die zy hem aanboden. Daar door hoopten zy, zou hy bekennen, dat men hen te onregt scheurmakers en Ketters noemden, dewyl zy beleeden niet alleen de voornaamste punten des Christelyken Geloofs, begreepen in het Symbolum, en gemeen Geloove, maar de gantsche Leeringe 1) J. L. Gottefried, Hist. Kron. II. Deel, I. Boek, bl. 1777. dooi- Jesus Christus geopenbaart, tot onzen leeven, Regtvaerdigheid en Zaligheid; verkondigt door de Euangelisten en Apostelen; verzegelt door het bloed van zo veel Martelaren , zuiverlyk en geheel bewaart in de eerste Kerken, tot dat ze door de onwetenheid , geld en eergierigheid der Predikanten, door menschelyke vonden en instellingen bedorven waare. Eindelyk besluiten zy met deeze woorden, het behoort u toe, genadigste Heere, kennisse deezer zaaken te hebben, om u tegens de dwalingen te stellen, hoe verwortelt dat zy door lankheid des tyds ook zyn: Ende te beschermen de onnoozelheid der geene, die tot nog toe in het regt meer verdrukt dan verhoort zyn geweest 1). Agter de Belydenis was ge voegt een vertoog aan de Overheeden van de Nederlanden, daar de vertooners onder anderen in zeiden, dat zy den Koning hadden gebeeden, van huune zaaken te oordeeleu, niet naar 't overbrengen der aanklao-ten hunner tegenpartyen, maar na hunne Belydenissen. Dit begeerden zy ook van hun, als zyne Stadhouders, hen biddende een weinig op te houden van hunnen verstandeloozen wreeden yver, en niet langer te willen zyn Executeurs en bedienaars van de censuren, agting en meining der Monniken, Papen, Beneficianten, Scholastyken en Doctooren, dien het voornaamste onderscheid aangaat in dezelve zaaken, en der dwalingen daar geschil om is. Voorders betuigden zy: Wy danken God, dat onze vyanden zelfs gedwongen worden, eenige getuigenisse onzer manierlykheid, vromigheid , en lydzaamheid te geven , alzo dat hun gemeen zeggen is: Hy zweert niet, nog drinkt niet dronken: Hy is van de nieuwe Secte. En niettegenstaande deeze getuigenisse der eerbaarheid, wordt nogtans geen maniere van straffinge vergeeten, om ons te pynigen. Ten laatsten eindigden zy met deeze woorden: Begint dan, ö Heeren, begint dan onze zaaken in handen te neemen, en te onderzoeken, van onzer onnozelheid, die door het bedrog, las- 1) Zie de Brief, gedeeltelyk by Bor, I. Boek, bl. 43. [31], en geheel by Trigland, III. Deel, bl. 146—148. 3 teringen, en 't geweld onzer tegenpartye is onderdrukt geweest: op dat de Heere, die 't leven zyner dienaren dierbaar en waardig agt, zyn gramschap over u niet uitstrekke. En veragt het weenen en zugten zo veeier onnozelen niet, op dat God u in uwe gebeeden verhoore, u in uwe ampten en heerschappyen Zeegene, ende u in al dat gy doen zult, voorspoedig maake 1). Gezegent zy dit treffelyk werk, met welk onze Vaderen derfden komen onder het oog van Koningen en Vorsten! Gezegend zy de Leer, daar zo veel stryds om gestreeden, zo veel bloeds om vergooten is. Onze Kerk ontbreeken nogtans geen vyanden , die de Belydenis, en die ze houden als een staf van lieffelykheid en eendragt, met grammen zin bestryden. Men wryft onze Leeraaren aan, dat ze van het zuurdeessem des Pausdoms nog niet gezuivert zyn, om dat ze de Belydenis als een Formulier van eendragt in de Kerk en op den Preekstoel brengen 2). Voorts zegt men, dat 'er veelerlei woorden, spreekwijzen en zaaken in de Belydenis voorkomen, die niet Schriftuurlyk zyn, nog met den zin en meening des Geests, in de Schrift vervat, overeenkomen, en daarom aanstootelyk ende ergerlyk zyn 3). Ook derft men uitslaan, dat deeze Belydenis geenzints met voorweeten of overzigt van een Sinode of algemeene Kerkvergadering der Nederlandsche Kerken is aan 't licht gekomen; veel min met last en goedkeuring om te dienen als een formulier van eendragt in onze Kerk 4). 't Komt met ons oogmerk niet overeen, op de tegenwerpingen deigenen die onze Belydenis gram zyn, breedvoerig te antwoorden. Andere van Gods knegten, hebben dit met lof voor ons gedaan, na welkers Schriften wy den leezer verzenden 5). Alleenlyk staat ons op te merken dat het ver- 1) Bor, I. Boek, bl. 50. [36]. ■2) Uiteubogaard, Kerk. Hist. 111. Deel, bl. 216. 3) Uitenbogaard, III. Deel, bl. 367- & seqq. 4) Uitenbogaard, III. Deel, bl. 151. 5) Trigland, Kerk. Hist. III, Deel, bl. 115, 146, 192, 373, enz. volg van de Historie, onze Leezeren zal doen zien, dat de Belydenis en de Leer der Waarheid daar in vervat, van de vroegste tyden af in Staat en Kerkvergaderingen van ons Vaderland aangenomen en bekragtigt is. Wanneer de Geloofsdwang, waar van wy te vooren gesproken hebben, zo geweldig in de Nederlanden toenam, dat de klagten algemeen werden, zonder door al het klagen tot eenige verligting of verzagting van 's Konings strenge Plakaaten te geraaken, sloegen de voo rnaamste Edelen, bewogen met den erbarmelyken staat des Volks, de handen in een, om een middel te vinden, waar door zy den overlast en 't geweld van de Geloofsdwang meenden te zullen stuiten. Zy kwamen twintig in getal, op den tweeden van Slagtmaand, des Jaars 1565. daags voor de Bruiloft des Prinsen van Parma, Trouwende met Maria van Portugal, ten huize van Floris van Pal land Grave van Kuilenburg, staande binnen Brussel op de Paardenmarkt, by een. Hier voerde Franciscus Junius toen Leeraar in de Kruisgemeente te Antwerpen, uit wien wy dit verhaalen, voor hen, een heilige Reede. De Preek geëindigt zynde, begon men in zyn tegenwoordigheid raad te slaan over 's Konings Plakaat op t stuk der Inquisitie, en werdt eenparig goetgevonden de Protestantschen Vorsten van Duitschland tot eenig verbond te nodigen, om de Nederlanden van de Geloofsdwang te verlossen. Na twee dagen vond men geraden met geene anderen dan met Duitsche Vorsten, dit verbond te slaan: En den sesden stelde men vast ook een Inlandsch verbond aan te gaan in de Nederlandsche Landschappen, en dat men aan een of twee Personen in elk Landschap beval, dat zy andere Edelen tot het gemeen Verbond zouden nodigen 1). Dit verbond, by de Gemeinte onder den naam van compromis bekent, behelsde: «Dat een hoop vreemdelingen. «vermaalende hun staatzugt en gierigheid, met de verwe «van iever voor 't Roomsch geloof, en zoekende zig te vei- 1) Vita Junii ab ipfo conser. pag. 15. & Manuscript Junii by Brand, Hist der Reform. I. Deel, bl. 289. en in de Byvoegs. bl. 53. «gulden met het bloed der landzaten, den Koning door «geblankette redenen tegen zyn eet misleid hadden, tot het «verzwaren der gestrenge Plakaaten, en het geweldig in«voeren der Inquisitie, zo strydig tegen alle Geestelyke en «Waereldlyke Regten en loffelyke Yoorregten deezer Landen, «als niet min schadelik voor 't gezag des Konings, den «bloei des Koophandels, en de bewaring van de rust en «vrede in deeze Landen. Dat zy van dit alles goed berigt «ontfangen hebbende, niet hadden mogen nalaten te waken «tegen deeze zwarigheeden, en ten dien einde een heilig «verbond te sluiten, waarby zy zig met eede aan malkan«deren verbonden, het invoeren der Inquisitie, uit al hun «vermogen te zullen beletten ; betuigende met hooge woorden, «in dit alles niets voor te hebben, dan de eere Gods, en «den dienst des Konings, of het welvaren des Lands. «Verders beloofden zy eikanderen als Broeders en Bond«genooten by te staan, indien iemand hunner uit hoofde «van de Inquisitie of Plakaaten, eenig leed overkwam, en «baden God, dat hy hun vel-bond en voornemen tot eere «zyner Naam, tot dienst des Konings, tot vrede en welvaard «deezer Landen, en tot hunner Zielen Zaligheid wilde doen «gedyen 1).» Dit verbond der Edelen nu ontworpen, werdt door gemagtigde alom vertoont en door veele getekent, welks getal ellengskens tot omtrent vierhondert aanwies. Ook besloten zy, na veele byeenkomsten van tyd tot tyd gehouden te hebben, een verzoekschrift in te leeveren, welk zedert veel gerugt gemaakt heeft. Omtrent den aanvang van Grasmaand des volgende Jaars 1566. vervoegden zig de verbonden Edelen d'een na den anderen, te Brussel. Hendrik Heer van Brederoode, de voornaamste aanleider der verbonden' Edelen , deed op den derden zyne intreede te Brussel, vergezelschapt met wel tweehondert Mannen te Paarde. Korts na hem kwam Graaf 1) Zie Hooft, II. Boek, bl. 71, 72. Bor, II. Boek, bl. 53. [38]. Lodewyk van Nassauw, de broeder des Prinsen van Oranje, insgelyks met een groot getal Edelmannen; de Graave van den Berg en Kuilenberg kwamen wat later 1). Hier was't dat Brederoode hen al te zamen byeen geroepen hebbende, nogmaals de schrikkelykheid der Inquisitie met haar Landverderffelyk gevolg, op 't levendigst voor oogen stelde, hen met een vermanende 't verbond dat zy uit nood hadden aangegaan, getrouwelyk te handhaven, daar elk om 't zeerst op uitriep. Hy zal voor een verrader gehouden worden, die in gebreken blyft 2). Op den vyfden gehoor verzogt en verkregen hebbende, trad deeze sleep van Edelen die in getale tusschen de drie en vierhondert sterk vvaaren, in gelederen van vieren met eene statelyke deftigheid ten Hove, voorgegaan door den Heer van Brederoode, en de Graave Lodewyk van Nassauw. Tot de Landvoogdesse, die van de aanzienlykste Heeren verzelt was, genadert zynde, voegde zig Brederoode met eene eerbiedige buiging voorwaarts, en reikte na een sierlyke Aanspraak tot de Landvoogdesse, uit aller naam 't verzoekschrift over, waar in ze hunne trouwe voor den Koning betuigden, biddende by zyne Majesteit te weeg te brengen, de schorzinge der Inquisitie, en verzagting der Plakaaten tegen den Godsdienst 8). 't Bescheid, welk de Landvoogdesse op dit verzoekschift gaf, behelsde dat zy zeer geneegen was een bezending aan den Koning tot verzagting der Plakaaten te doen, en ondertusschen de Inquisiteur en Amptluiden van 't Geregt wilde aanschryven, dat zy zig in 't oeffenen van hun gezag met alle bescheidentheid zouden hebben te gedragen. d'Edelen met dit bescheid maar matelijk te vreeden zynde, hielden sterk aan om eene klaarder toezegging. Dus 1) Strada, de Bello Belg Dec. I. Lib. V. pag. IS2. mieteren. II Boek bl. 41. Bor, II. Boek, bl. 58. [41]. 2) Strada, Dec. I. Lib. \. pag. 183. Brand, Hist. der Ref. I. Deel, VI. Boek, bl. 294. 3) Bor, II. Boek, bl. 58. [41]. Strada, de Bello Be^g. Lib. V. p&g. 184. & seqq wierd hun, want men vreesde deeze Edelen onvergenoegt te laaten scheiden, van eenige Heeren door last of ten minsten door toelating, van de Landvoogde belooft, dat men voortaan tegens niemand in 't stuk van Godsdienst zou aangaan, tot dat zyn Majesteit ten overstaan van 's Lands Staaten andere orde zou hebben gestelt 1). Daar op schikten zig de Bondgenooten tot scheiden, dog eer zy vertrokken, wierd hun de naam van Geux aangehangen; welk Fransch woord, gesmeed zynde naar het Nederlandsche Guits, zo veel beteekent als Fielen , Landloopers, of Bedelaars. Men wil dat de Heer van Barlaimont hen allereerst deezen scheldnaam aangewreeven heeft, zeggende tegen de Landvoogdesse, als zy hen ten Hove zag komen, om deeze flauwmoedige Vrouw te verkwikken; Mevrouw wat meugt gy voor die Geuzen vreezen, of gelyk andere verhaalen: ziet daar een hoop fraaije Geuzen 2). Zommige verhaalen dat 'er onder de verbonden Edelen veelen waaren die hun meeste goederen verkwist of verloren hebbende, een bedroefd leven leiden. En die men na gaf, dat zy na verandering jookten , om by dezelve haar fortuin te maken 3). Wat 'er van zy, deeze naam wierd van de Bondgenoten niet verworpen, maar verstrekte zedert den genen, die de vryheid des Vaderlands en des Gelooft zogten de hand te bieden, tot een gemeen kenteken. Men groette malkander op plaatzen en tyden van blydschap, met het roepen van vive le Geux; dat is, lang leven de Geuzen. Men hing Medalien eerst van wasch of houd, daar na van goudt of zilver om den hals, daar ter eene zijde opstond 's Konings Beeltenis, en ter andere zyde een Bedelaars zak , gevat van twee zaamgevoegde Handen: met deeze woorden: Den Koning getrouw tot den Bedelzak toe. Zommige hegten op de zyde des borst of aan den hoedt, een houten Bedelnapken 1) Hooft, II. Boek, bl. 78. Weesenb. bl. 84. Bor, II. Boek, bl. 60. [43]. 2) Strada, Dez. I. de Bello Belg. Lib. V, pag. 186. & seqq. Bor, II. Boek. bl. 61 [43]. 3) Ileid, I. Boek, bl. 1, 2. aan zilvere banden, en vive le Geux daarop gesneeden: en kleeden zig, op dat het een na 't ander waare, in ascligraauw Laaken 1). Kort daar na liet de Hertog van Aerschot, aan 't beeld van sint Maria van Hal, in Henegouwen een Bedevaart doende, eenige Lieve Vrouwe beeldekens naar dat beeld van Hal gemaakt, en op zilvere penningen uitgedrukt, aan den hoetbant hegten: Insgelyks deeden ook zyn Dienaars , die hen tegens de Geuzen kanten wilden, ten blyk dat 2y aan de Roomsche Kerk verbonden waren. Zig met dit eieraad te Brussel vertonende, kreegen zy strak veele navolgers, 't Welk de Landvoogdesse in die gesteltheid der zaken zo aangenaam was, dat zy 'er den Paus Pius, de Y. over schreef, en te weeg bragt, dat hy deeze penningen naar de wyze der Roomsche, Kerke heeft gewyd, en den genen die ze droegen, zonder onderscheid, aflaten vergunt. Hier van nam het gebruik der gewyde Medalien, zyn oorsprong onder de Roomschgezinden 2). Om nu den Koning 't verzoek der Edelen, en een ontwerp van verzagting der Plakaaten, door last der Landvoogdesse op papier gebragt, voor te dragen , en voorts van alles bescheidentlyk te verwittigen, vond men geraden Joan van Glimes Markgraaf van Bergen, en Floris van Mommoranci Heer van Montigni, naar Spanje te zenden, die daar een ongelukkige boodschap deeden, en nooit weder keerden 3). 'tVoorzeide ontwerp van matiging, werdt ook aan de Staten en Geregtshoven der byzondere Landschappen toe gezonden, om hun inzigt en goeddunken daar op te hooren. Maar in 't vorderen hunner stemmen en bedenkingen , werdt met loosheid gehandelt. Men schreef van de Gerigtshoven der byzondere Landschappen , om de vergade- 1) Meteren, II. Boek, bl. 41. Vers. Bor, II. Boek, bl. 6 '. [43]. Strada de Bello Belgic. Lib. V. pag. 189. Hooft, bl. 78. 2) Strada, de Bello Belg. Lib. V. pag. 189, 190. Hooft, III. Boek, bl# 106, 107. 3) Meteren, II. Boek, bl. 42. Hooft, III. Boek, bl 79, 80. Vergeleken bl. 158, 185. ring der algemeene Staten te myden. Eerst waren de geringste en tot het juk der vervolging gewende Landschappen gevraagd, op dat men de treffelykste gemakkelyker inleiden mogt. Zoinmige der genen die in zulke aanzienlyke Staatsvergaderingen gewoon waaren te verschynen, wierden agter gelaten of uitgesloten, ook uitgestoten, en andere die ruen dagt den Koning niet te zullen tegen stemmen, in hunne plaatzen gezet. De Staaten van Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland, Overyssel, Limburg en anderen, werdt hun verstaat niet afgevraagt 1). Het ontwerp van matiging, dat van 't Hof Moderatie geheeten werdt, kreeg, zo dra t gemeen 'er de lugt vau hadt, de naam van Moorderatie, en behelsde hoofdzakelyk, dat men het branden zou veranderen in de galgstraf'; aanzienlyke die kaar bekeerden, zouden onthooft, maar geringe gebannen worden 2). Ondertusschen nam de Geloofshervorming in de Nederlanden toe. De gelegentheid daar van staat ons een weinig omstandiger te melden. Omtrent Pinxster deezes Jaars 1566. hield men eene Kerkelyke t'zamenkomst te Antwerpen, in welke Philip van Marnix, Heer vau Aldegonde, tweemaal tegenswoordig was. Hier werd by gemeen overleg nodig geoordeelt, dat 'er te Antwerpen en overal daar gelegentheid was , om Kerken te vergaderen, openbaare byeenkomsten en Predikatien zouden gehouden worden, gelyk men voor lang in Vlaanderen hadt gedaan. Ook werdt in deeze byeenkomst onze Belydenis in handen genomen, wederom overgezien , hier en daar wat bekort en goedgekeurt, zo dat ze met regt voor een bewerp en werk van die Sinode gehouden wordt. Dit opstel is op goedvinden van gemelde Vergadering, door Franciscus Junius, de Broederen van Geneve toegezonden, op dat zy deeze onze Belydenis van hen goed- 1) Hooft, III. Boek, bl. 81. Bor, II. Boek, bl. 62. [44], Wesenb. pag. 102, 103. i) Hooft, III. Bock, bl. 81. gekeurt zynde, zouden laten in druk komen , gelyk dezelve ook dit Jaar uitgegeven werdt 1). Madrianus Sara via, toen bedienaar des Goddelijken Woords iu de Walsche gemeinte, en Medelit van deeze Kerkvergadering te Antwerpen, heeft bezorgt dat de afdrukzels van onze Belydenis, volgens het Nieuwe Walsche Exemplaar, aan den Prins van Oranje, en den Graave van Eginond, aangebooden wierden. De gelegentheid was deeze. Saravia's Broeder was Kamerheer van Graaf Lodewyk, Broeder van Willem den I. Prins van Oranje. Deze bragt zyn Broeder by Graaf Lodewyk om by denzelven bekent te worden, en eenige afdrukzels der nieuwlings uitgekomen Belydenis eerbiedig aantebieden , met verzoek om ze voorder aan de voornaamste Edelen en Leeden van den Staat, om te deelen: By welk geval 't hem ook gelukte, dat hy te Brussel uit eenige Hovelingen en ettelyke Burgers, die de Fransche taaie spraken, allereerst een Kerk verzamelde 2). Dus kreeg onze Belydenis agting en gezag. Want die Heeren hebben deeze Belydenis aangenomen, en vervolgens door hunn' onderteekening voor al de Waereld goedgekeurt 3) Niet dat we bestaan te zeggen, dat zy allen zulks gedaan hebben. Want het staat vast, dat zommige volstandig by de Leer der Roomsche Kerk gebleeven zyn, gelyk van den Graave van Eginond en andere bekent is. Voorts is vermoedelyk, dat 'er onder de Edelen die de Belydenis goedgekeurt hebben, ook wel geweest zyn; die uit Staatkundige oorzaken in deezen tyd, daar voor niet hebben te boek willen staan, en zig dus de onderteekening onttrokken hebben. De eerste egter, die bestonden dezelven te onderteekenen , waren de geringste van den Adel niet: want onder hen worden getelt Lodewyk, Grave van Nassau, 1) Vita Junii ab ipso conscript. pag. 16. Trigland, Kerk. Hist, III. Deu], bl. 145. 2) Vide Saravise. Epist. ad Utemb inter praest. Vir. Epist. Epist. 181. pag. 294. & Jsegeri Hist. Sec. XVII. pag. 196. Torn. I. 3; G. Voetius, Pol. Ecel. Part. III, Lib. I. Tract. I. Cap. V. pag. 32. Broeder van Willem den I. Prins van Oranje, Grondlegger van onze Vryheid, zo in den Godsdienst als in den Burgerstaat , Hendrik Heer van Brederoode, eerste Edelman, en in den mannelyken lyn uit den Graaffelyken stam van Holland gesproten. Graaf Willem van den Berg, die Oranjes zuster ten Houwelyk had; Floris van Palland Graaf van Kuilenburg, en andere Persoonen van aanzien en agtbaarheid 1). En hoe hertelyk gemelde Heeren Edelen, deeze Belydenis, als behelzende de Leer van hunne Landgenooten, toegedaan zyn geweest, zig die aangetrokken en voor dezelve geievert hebben, is Waereldkundig uit het gene in deezen zeiven Jaare in de Ryksvergaadering te Augsburg is voorgevallen. Deeze Ryksdag was belegt om raad te houden, hoe best den Turk met gelyke hand te keer te gaan, en tot dat einde verscheide zweevende geschillen in het Ryk te vereffenen, en de zaken van Godsdienst waar het mogelyk, te beslissen, of ten minsten verdere verwydering over dezelve , onder de Ryksstanden voor te komen. Hier verscheen de Paltsgraaf Fredrik de III. met zynen Heidelbergschen < 'atechismus, en gaf door denzelven Rekenschap van zyn Geloof en Leere, die in zyn Landen beleden werdt 2). Ook zag men op deezen Ryksdag de afgezondene van de verbonden' Edelen, die anders tot deeze Ryksvergadering geen betrekking hadden, met een ootmoedige beede en smeekschrift, tot verwerving van Vryheid van Geloof, welke in de volle Vergadering des Ryks geleezen, en met een bygevoegd Vertoog, betreffende de Kerkhervorming, den Keizer Maximiliaan den II. overgeleevert werdt. In welke beide Schriften zy zig niet alleen beroepen op de Belydenis des Geloofs, als de hunne, en der Gereformeerde Kerken in Nederland, maar ook dezelve daar by voegende, of zy mogt dienen tot berigt, en in overweeging genoomen wor- 1) Trigland, Kerk. Hist. III Deel, bl. 146. 2) H. Altingii, Hist. Eccl. Palat. pag. 91. VI. seqq. $. L.-LIII. 1. Wilhelmius, Hist. der Reform, van de Paltz, bl. 177—181. den 1). In deeze Smeekbrief stelden zy den Keizer voor ogen: De erbarmelyke staat van Christus Kerk, zugtende onder het juk des Antichrists in de Nederlanden, daar de Geloofsdwang op eene wreede en ontmenschelyke wyze, door branden , hangen, worgen, verdrinken , pynigen, gevangenissen , beroving van goederen, en bannissementen Gods kinderen poogde te verdelgen en gansch uit te rooijen. Zo dat de Landen met het bloed der onschuldigen, dat tot den Hemel om wraak schreeuwde, als geverft en doorvogtigt waren. Voorts baden zy den Keizer een Gezandschap aan den Koning van Spanje te laten doen , en op dit stuk te dringen, dat zy gehoor by den Koning mogten verwerven om zig te verdeedigen, dat ze geen Ketters, Godverloochenaars, en Yerraaders der Overlieeden waaren, gelyk men hun nagaf, maar willige Onderdanen die bereid waaren hun leeven tot behoudenis des Konings, ten allen tyde te wagen, en niets in 't stuk van Godsdienst voorstonden. dan 't geen zy uit de Goddelyke Schriften konden bewyzen. Ook hielden zy by den Keizer aan, tot het zaamen roepen van een algemeene Kerkvergadering, bestaande uit geleerde en vreedzame Mannen, uit andere Landschappen en Koninkryken, om over de zaaken van den Godsdienst te handelen, ten einde de dwalingen en betoveringen der Roomsche Kerk verdreeven, en de eeuwige waarheeden Gods voor 't oog der geheele Waereld in 't ligt gesteld wierden. Dit alles drongen zy met klem van Reedenen aan, waarby zy onder anderen vertoonden, dat het den Keizer niet baten kon in vriendschap te staan, ofte verbonden aan te gaan met Menschen die opentlyk tegen God kryg voeren; maar dat het hem vry nutter zyn zou een vast en onverbreekbaar verbond aan te gaan met God en onzen gezalfden Heer en Zaligmaker Jesus Christus 2). Voorwaar een deftig gedrag! Hier uit blykt ons hoe de 1) Trigland, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 146. 2) Zie de Versameling van authent. stukk. voor de Belydenis, tot Delft gedrukt. verbonden Edelen de zaken van den Godsdienst ter herten namen; egter was dit Edelmoedig bestaan van weinig gevolg, naardien den Keizer door noodwendige Krygsbeweegin gen tegen den Turk zeer belemmert werdt, en de Afgezant van den Roomschen Stoel niet afliet, alle de handelingen over den Godsdienst tegen te slaan 1). Men vind nogtans onder de gedenkstukken van Keizer Maximiliaan den II. eenen eigenhandigen Brief aan zekeren Edelman Lazarus Schwend, nopens bet bloedbad te Parys, en de Spaansche vervolgingen om de Godsdienst in de Nederlanden, geschreven, waar in de Keizer onder anderen zegt: «De «Nederlandsche zaaken kan ik zo min goedkeuren, als de «handelingen in Frankryk: want men heeft met ben te streng «gehandelt: daarentegen weet ik zeer wel, hoe dikwerf, «en wat ik aan den Koning van Spanje geschreeven hebbe. «Maar kortom, de Spaansche raad is veel aangenaamer ge«vveest, als wel myn trouwhertige raadgevingen. Nu moeten «zy zelf belyden, dat ze gedwaalt en deeze onrust het meest «veroorzaakt hebben. Ik hadde het graag anders gezien, «en dat dit Edele Land niet zo jammerlyk verwoest wierdt. «En of schoon men my niet heeft willen opvolgen, en ik «daarom met regt schuwen zoude hun verder te raden, zo «houde ik egter niet op zulks te doen, my dus getrouwelyk «van mynen pligt kwytende. Gave God dat het kragtig was en «van een goede uitwerking, op dat men eens ophielde, en aan «bet voorgaande zyn genoegen nam. Hier over, en vau meer «andere zaken, was veel te schry ven. Met een woord, Spanje «en Frankryk mogen doen wat ze willen, ze zullen het voor «God, den Oppersten Rigter, verantwoorden moeten 2).» 1) Trigland, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 146. 2) Deeze Brief is op den Praagschen Landdag voor de Staten van beide zyden op den 26. van Sprokkelmaand des Jaars 1609. als men over de Geloofspunten raadpleegde in de groote Landszale van het gestoelte door Martin Frühwein als Gemagtigde voorgeleezen, en met groote verwondering aangehoort geworden. Men vindt ze by Coldast. Constit. Imper Part. 3. n. 30. pag. 208. Ook by Brand, Hist. der Ref. XI, Boek, bl. 584. En by Ulrich over 't Geloof. In de Voorr. van den Aucteur. De Hervormden, steunende op de gunst en hulp van de verbonden' Edelen, werden dagelyks stouter. Men had tot hiertoe heimelj'k in byzondere huizen gepredikt, dog nu in Zomermaand deezes Jaars 1566. begon men opentlyk eerst in Walsch-Vlaanderen en Artois, daar na in Braband, en eindelyk ook in Holland, en 't Stigt van Utrecht, en in de overige Nederlanden. d'Eerste Vergaderingen hield men zonder wapenen. Maar toen men ze dreigde of stoorde, ging men gewapent met zinkroers en zydgeweer, en eerlang zelf met Bussen en Hellebaarden, ter preeke 1). De tyd en plaats der Preek werdt zomtyds door aangeplakte briefjes bekent gemaakt 2). De Predikant leerde zomtyds op een wagen, waarop men een zoort van Predikstoel zeer ras wist toe te stellen 3). Zomtyds werdt hem de Stoel onder een zeyl gespannen, om voor de Zon en Regen beschut te zyn 4). En 't volk beneden de wind van hen gestelt, om beter te hooren, de Vrouwen zaten digst by, de Mannen stonden daar agter, zulks dat 'er goede orde en goed gehoor was 5). De Predikers waaren gedeeltelyk uit Frankryk herwaarts gekomen, en Predikten in de Wal sche taaie. Zommige wierden van Embden alwaar de Hervorming stand greep, herwaarts gezonden; andere verwekten God, dat zy het Pausdom verlatende, tot de hoop der ellendigen overkwamen 6). Herman Módet, waar van wy te voren gesproken hebben, deedt de eerste openbaare Preek in Vlaanderen, alwaar zig zevenduizend Menschen lieten vinden 7). In die zelve dagen Preekte Petrus Dathenus te Poperingen en daar omtrent in West-Vlaanderen, en trok, 1) Strada, de Bello Belgico, Lib. V. pag. 199. Hooft, III. Boek, bi. 88. 2) Sentent. van Alva, bl. 49, 295. 3) Burgund. Lib. III. pag. 159. 4) Sentent. van Alva, bl. 272, 350. 5) Brand, Hist. der Reform. VI. Boek, bl. 325. 6) Reaels Memor. "by Brand, I. Deel, VI Boek, bl. 334. Meiners, Oostfr. Kerk. Hist. I Deel, bl. 365, 394, 397, 457. 7) Burgund. Hist. Belg. Lib. III. pag. 157, 158. voorzien met groote welspreekentheid, door lange oeffening verkregen, meer aanhang agter zig als andere Leeraars, zo dat wel vyftieu duizent Menschen tot het gehoor van zyn Predikatien kwamen l). Omtrent Doornik. Valenchyn, en elders, wierden de kinderen in 't openveld van de nieuwe Predikanten gedoopt, en de Luiden getrouw b 2). Op den tweeden van Hooimaand wierd buiten 's Hertogenboseh in 't boschveld, op den hoogenkamp by de Bosschersloot, onder zommige boomen door eenen Cornelis van Diest gepredikt 3). De Graaf van Kuilenburg liet zelf' in de Kerk van zyn Stad toe, dat zekere Leeraar Gerardus, aldaar de verbeeterde Leer predikte 4). Jan Arends Zoon, Mandemaker van zyn handwerk, die de Hervormde Gemeente in Holland bedient hadde, bestond na voorgaande raadslag met zes Burgers van Amsterdam, Reinier Kant, Frank de Waal, Kornelis Janszoon Koster, Albert Heyes , Willem Floriszoon, en Laurens Jacobszoon, in den gouden ' ' o reaal op 't Water, de Predikatien in Holland te beginnen. De eerste Preek deed hy by Hoorn den veertienden van Hooimaand 5). Daar na buiten Haarlem en Alkmaar, en eindelyk, zelf buiten Amsterdam, ter plaatze de Rietvink genaamt, regt over 't Kathuizer Klooster, op 't Buitendyks Voorland in de derde Kamp 6). Wat later Predikte Pieter Gabriël aan de Hoornbrugge tusschen Delft en 's Hage, op eenen plaats de Ruiterkamp genaamt, welke vergadering men vind dat door Diderik Sonoi, Jan en Gilaen Zegers van Wassenhoven en andere verbonden' Edelen is byge- 1) Burgand. Lib. III. pag. 160, 161. Brand Hist. der Ref. VI. Boek, bl. 305, 306. 2) Strada, Deo I. de Bello Belgico, Lib. V. pag. 199. 3) J. van Oudenhoven, Beschr. van 'sHertogenbosch, bl. 99, 100. 4) Voet, Hist. van Kuilenburg, I. Deel, bl. 225. Brand. Hist. der Ref. I. Deel, VI. Beek, bl. 315. 5) Velius. Kron. van Hoorn, bl. 295. 6) Meraor. van Reaal by Brand, Hist. der Ref. I. Deel, VI. Boek, bl. 322—325. woont 1). Eerlang Predikte men buiten Utrecht en op verscheide plaatzen in 't Stigt 2). Eindelyk in Zeeland, Gelderland, Friesland en de overige INederlanden. Dus zag men de goede hand Gods, om 't Ligt des Evangeliums in de Nederlanden te doen opgaan, zo dat de groote aanwasch der geenen, die de Waarheid des Evangeliums aannamen, aller Menschen verstand te booven ging 3), niet zo veel iever en standvastigheid, dat men liever )y f en goed wilde verliezen, als in 't minste van de Waarheid afgaan 4). Hoe wenschelyk dat zulk een hert der Vaderen keerde tot de Kinderen, dewyl men tyden beleeft, in welke de meeste Menschen doorstaande blyken geeven, dat ze geen lust hebben tot de kennisse van Gods weegen, of om de Waarheid te handhaven tegen de kinderen der verkeertheid. 't Is te dugten, dat onze Vaderen in den dag des Oordeels, tegen zulke veraarde Nakomelingen zullen opstaan, die de Waarheid versmaden, en met voeten vertreden , daar zy lieden goed en bloet voor opgezet hebben, om die hunne kinderen te doen erven 5). Met de invoering van de openbare Preeke, hief de berugte Kerkplondering, of 't geweldig onweer der Beeldstorminge, op den veertienden van Oogstmaand, daags voor den dag, welke het Pausdom ter gedagtenis van Maria's Hemelvaart toewijd, in West Vlaanderen tusschen de Ley en de Zee op 't onverwagst aan, en doorliep in weinig weeken byna alle de Oorden van Nederland, en maakte zulk eenen bystere verwoesting aan beelden, schilderyen, boeken, kruissen, altaaren, sacraments-huizen, en allerlei gewyde kerksieraaden ten platte Lande ende in de Steeden, dat men niet dan met de uiterste verwondering, zig deeze zeldzaame Gebeur- 1) Senttent. van Alva, bl. 37, 52. 2) lleaels Memor, by Brand, VI. Boek, bl. 329. 3) Request der Geref. by Bor, III. Boek, bl. 122. [86]. 4) Pers, ontstelde Leeuw, bl, 291. 5) Van de Velde, Wonder, des Allerh. bl. 374, 377. tenis vertegenswoordigen kan 1). 't Komt met ons tegenwoordig oogwit niet overeen, van de byzonderheden omstandig te spreeken. Alleenlyk staat ons aan te merken; schierlyk als een blixem , of als een haastig onweder, is deeze woede tegen de beelden voortgevlogen door alle de Nederlanden, zulks dat 'er in drie dagen meer als vierhondert Kerken geplondert waaren 2). Alle de beelden en Altaaren van de groote Kerk te Antwerpen, een der pragtigste gebouwen van Europa, werden binnen weinig uuren afgebroken en te schande gemaakt, onaangezien daar niet boven de honderd raauwe gasten, geholpen van een deel hoeren en jongens, aan beezig waaren, en meer dan zeeventig Altaren in deeze Kerk geteld wierden 3). Nimmer heeft men konnen nagaan , wie de eerste en voornaamste handleiders tot dit werk geweest zijn, Zommige 'hebben Prins Willem den I. of Graaf Lodewyk deszelfs Broeder, of zommige uit. de Hervormden, ja uit de verbonden' Edelen zeiven, aan deeze schennis schuldig gehouden 4). Dog te onregt 5). Eenige weinige van 't geringste graauw, daar zig ettelyke rovers, dieven, hoeren en jongens, onder vermengt hadden, wierden, men weet niet hoe, gaande gemaakt, deeze schending te bestaan, zonder dat de Regeering orde stelden om de woede te beletten 6). Zelf vind men aangeteekent, dat veele Leeden van de Regeering in verscheide Steeden hunne dienaars en O O werklieden gezonden hebben om de beeldstormers de hand te leenen, of alvorens de Kerken van haare beelden, en gewyde sieraaden te berooven 7). Geene van deeze Iverkplonderaars is daar over by de kop gevat en gestraft. De Wethouderschap en Burgery zag die schennis met verbaastheid 1) Strada, Dec. I. de Bello Belgico, Lib. V. pag. 207. 2) Hooft, III. Boek, bl, 99. Strada, Lib. V. pag. 216, 217 3) Meteren, II Boek, bl. 44. Verj. Bor, II. Boek, bl. 84. [59], 4) Strada, Dec. 1. Lib V. pag. 207. — 218. 5) Zie Apolog. van Willem by Bor Authent. Stukk. II. Deel, blz. 79. Leven van Willem den I. I. Deel, bl. 496. 6) Strade , Lib. V. pag. 209. Meieren, II. Boek, bl. 44. Vers. 7) Meteren, II. Boek, bl. 45. aan. De Roomschen vreezende dat zy 't zouden moeten ontgelden, de Onroomschen bedugt dat men 't hen zou ten laste leggen, en dan zo op 't lyf vallen. En wanneer men te Antwerpen voor de tweedemaal bestond de beelden af te werpen, wierden onder zes Personen ten galge verweezen, vier Roomschen, en daar onder eenen Edelman bevonden, dewelke de andere daar toe had aangehist 1). Niemand uit den geheelen hoop, terwyl ze om stryd de ladders opsteegen, terwyl ze de grootste marmersteenen en zwaare stukken metaals van boven needer wierpen, terwyl ze al het beste gratiglyk pionderden, werd met vallen beschadigt, nog door den val nederstortende, en overenweer vliegende stukken geplettert, nog door 't tegens een lopen en stoten der genen, die met het breektuig in de handen voortvlogen, om alles te schenden, in 't allerminst gekwetst: 't welk zommige, als ziende het graauw voor te geringe werktuigen aan, om zo veel ysselyks in zoo weinig tyds gelukkig uit te voeren, deedt zeggen, dat 'er booze geesten onder gewerkt hadden 2). Dog anderen, hoewel geen deel hebbende aan de ongeregeltheid en dartelheid der beeldstorming, zagen in deezen den Vinger Gods, die, ten blyke van zyn Regtvaerdig ongenoegen, een verborgen Oordeel de schrikkelyke afgodery der beelden heeft willen straffen 3); op dat de wensch der Kerk bevestigt wierdt. Beschaamt moeten weezen alle die de beelden dienen, die zig op Afgoden beroemen: Buigt u neder voor hem alle gy Goden; Zion heeft gehoort, en heeft zig verblydt, ende de Dogteren Juda hebben zig verheugt van wegen uwe Oordeelen, ó Heere 4). De tyding van deeze zeldzaamheeden vergramde den Koning ten hoogsten. De vervolging met de Geloofsdwang raakte geweldig op de been. De Predikatie en Godsdienst- 1) Apolog. der Gereform. by Hor, III. Boek. bl. 175. 2) Strada, Dec. I. Lib. V. pag. 209, Meteren, II. Boek, bl. 44. Vers. 3) Apolog. der Geref. by Bor, III. Boek, blz. 175. 4) Psalm XCVII. 7 : 8. 4 oeffening der Onroomschen werden alomrne verboden. De Landvoogdes kwam in de Wapenen, 't Bontgenootschap raakte verdeelt en verstrooit. En na veel raadslagens kwam Hertog van Alba met een Leger, sterk tusschen de agt en negenduizend te voet, en ruim twaalf hondert te paard, op den agtentwintigsten van Oogstmaand des volgenden Jaars 1567. in de Nederlanden 1). Hem was 't Opperbewind over 't Leger, met den aankleeven van dien, toebetrouwt. Ook stont tot zyn beoordeeling, 't geen in zaaken den Godsdienst betreffende, misdreven was, met volle magt tot straf en vergiffenis. Maar 't bestier van Burgerlyke zaaken bleef de Landvoogdesse aanbevolen 2). Al va was een doorsleepen en ervaren Krygsoversten, dog een hoogmoedig en wraakgierig Mansch, van wien de Nederlanden weinig goeds te wagten hadden. Men wist, dat Alva tot den Koning over de Nederlandsche zaaken had derven zeggen : «Uwe Majesteit neemt «verdriet in deeze ontsteltenissen. Maar hoe meenig Vorst «zoud' 'er in zyn boessern om lachen, en de geleegentheid «by de lokken grypen, om met een zo fraai en glimp die zegels «die merken van onmondigheid uwer Voorzaten te verpletten; «om die handvesten, die knevelbrieven, die smadeljke Vor•sstenboeijens en kweektuinen van morren en muiten aan «flarssen te scheuren: om dat Francyn, dat wasch als pop«pen geleid om brand van oproer te stigten, eens voor al «in 't vuur te werpen. Dan nieuwe wetten, nieuwe orde ge«stelt, en den veroverden Gemeinte een scherpe breidel in «den bek gewrongen, zo waar 't eens uitgepleit tusschen «Landsheer en Gemeente 3).» Dit eerste blyk van zyn bloedig voornemen, gaf hy in't gevangen nemen van de Graven van Egmond en Hoorn, en andere Heeren van aanzien en vermogen 4). 't Vangen van zo veel aanzienlyke lieden, maakte zulken nieuwen schrik, 1) Strada, Dec. 1. Lib. VI. pag. 297. 2) Zie de Lastbrief by Bor IV. Boek, bl. 182. enz. [130]. 3) Hooft, IV. Boek, bl. 154. 4) Bor, IV, Boek, bl, 184, 185. [131]. dat, behalveu de hondert duizend Menschen, die, volgens 't schryven van de Landvoogdesse, in 't voorgaande Jaar gevlugt waaren 1), meer dan twintig duizend Menschen uit den Lande weeken 2). De Graaf van Hoogstraten hield zig schuil 3). De prins van Oranje was wys en vroegtydig dit onweer ontvlugt. Dit speet de Kardinaal van Granvelle zo zeer, dat hy, te Romen verstaande dat Willem den Zwyger, (dus noemde hy den Prins van Oranje) 't gevaar ontweeken was, zig in deezer voegen hooren liet: Deeze eene Viscli Alva's net ontsnapt zynde , heeft hy niet veel gevangen 4). Thomas van Thielt verliet zyn Abdy van Sint Bernard by Antwerpen met omtrent zestig duizend guldens inkomen, en begaf zig, niet meer dan vier hondert guldens aan geld met zig neemende, naar Kleef. Hier trouwde hy een Vrouw, en werdt zedert Predikant te Haarlem, en daar na te Delft, alwaar hy gestorven is 5). Duitschland, Frankryk, Engeland, en Oost-Friesland, liepen vol van vluchtelingen. Binnen Embden was 't getal der vluchtelingen zo groot, dat men handen vol werks hadt om de behoeftigen onder hen, van lighaams onderhoud te verzorgen 6). Ook bleek, dat zy zulks met welberaden zin gedaan hadden, alzo Alva nog voor 't einde van Herfstmaand, een nieuw Geregtshof. onder de naam van Raad der Troub'len of Beroerten, aanstelde. Dit Geregtshof bestond uit twaalf Leeden: en tot Voorzitter onder hen, was den Spanjaart Jan de Vargas, die by zyn Landslieden geagt werdt, in toorn, ongenade, en wreedheid, alle Menschen te boven gaande 7). Jacob Hessels, een Raadsheer van Gend, was de naaste aan de hand van Vargas. Van hem verhaalt men, dat hy gewoon 1) Strada, Dec. I. Lib. VI. pag. 298, Hoofd, IV, Boek, bl. 163. 2) Hooft, IV. Boek, bl. 164. 3) Meteren, III. Boek, bl. 54. Vers. 4) Strada, Dec. I. Lib. VI, 300. 5) Bor, IV. Boek, bl. 185. [131]. 6) Meinera, Oostf. Kerk. Hist. I. Deel, Hoofd. XXI. bl. 414. 7) Meteren, III. Boek, bl. 53. Vers Hooft, IV. Boek, bl. 164. zynde te slapen in den Raad, wanneer hem zyn stem gevraagd werd, halfwakker alleen plag te zeggen, ad patibulum, ad patibulum, dat is, naar de galg, naar de galg 1). En is zelf zonder Regtspleeging buiten Gend aan eenen boom opgehangen 2). De Raad der beroerte, die wel haast de naam van Bloedraad verkreeg, naauwlyks gezeten zynde, werd alles tot haar getrokken. Men ging, tegen 's Lands Vryheeden, de gewoonlyke Geregtshoven en Regters, daar de zaken onder gevallen waaren , in de Regtspleeging voorby, zonder uitvlugt van beroep tot hooger Vierschaar, of nader overzigt toe te laten. Die niet verscheen, gelyk byna niemand deedt, werdt gebannen, en zyn goederen verbeurt verklaart, en die men in handen kreeg, werden allen ter dood gebragt 3). Willem den I. Prins van Oranje, Hendrik Heer van Brederoode, en de Graven van Nassau, van den Berge , van Hoogstraten en van Kuilenburg, werden op den vierentwintigsten van Louwmaand des volgenden Jaars 1568. opentlyk ingedaagd , om zig, over voorgewende wanbedryven, binnen zes weeken voor den Hertog van Alva te komen verantwoorden 4). Filip Willem Graaf van Buuren, oudsten Zoon des Prinsen van Oranje, werdt met geweld uit de Hooge Schoole van Leuven geligt, en naar Spanje gevoerd, daar hy agtentwintig Jaaren gevangen bleef 5). Als de Schoolverzorgers Vargas voorhielden, dat zulk een handeling met hunne Voorregten streedt, gaf hy in kwaad Latyn, tot antwoord: non curamus vestros Previlegios: dat is, wy kreunen ons aan uwe Voorregten niet 6). 't Vangen, en vervolgen; van allerlei stant, allerlei zoort, allerlei ouderdom, hield hier te Lande sterk aan, zonderling 1) Meteren, VIII. Boek, bl. 156. Vers. 2) Meteren, VIII. Boek, bl, 156. 3) Meteren, III. Boek, bl. 48. Bor, IV. Boek, bl. 248, 249. [178]. 4) Strada, Dec. I. Lib. VII. pag. 310, 311. 5) Meteren, XVIII. Boek, bl. 360. Vers. Strada, Dec. I. Lib. VII. pag 311. 6) Apol. van Willem den I. by Bor, II. Deel, Aiith' Stukk. bl. 79. zedert de Spaansche Inquisitie, van den Koning gevraagt zynde, op den zestienden van Sprokkelmaand, alle de Nederlanden verklaarde schuldig te zyn aan Majesteitschennis: Welk vonnis Koning Filip op den zesentwintigsten bekragtigt hadt 1). De galgen hingen gerist, de raaden, de staaken, de boomen aan de weegen stonden overladen met lyken, gewurgt, onthalst, gebrand: zo dat de Menschen nu, in de lugt, tot ademschepping geschapen, als in een gemeen graf en wooning der overleedenen verkeerden. Elk dag had zyn deerlykheid, en 't baffen der bloedklokke dat met de dood van namaag den eenen, van zwager of vriend den anderen, in 't hert klonk. Aan 't bannen, aan 't verbeurtmaken der goederen was geen einde. Tilbaar, en ontilbaar wierdt aangeslagen tot onwaardeerlyke schade van ryken, van armen, van kloosteren, van gasthuizen, van weduwen en weezen; die na lopende Jaaren lang van hun regt en renten door looze uitvlugten versteken bleven 2). Ja zo hoog ging de vervolging, dat veele berooit van zinnen, huis en hof, wyf en kinderen verlaten hebbende, de bosschen van West-Vlaanderen tot hun onderhoud verkoren. Van waar zy, verwildert door de wanhoop, woestheid der plaatze, en allerlei toeloop van booswigten, de Papen en Monniken op 't lyf vielen , uitkiezende de naarste nagten tot wraak en roof, wanneer men hen niet aan have en goederen, maar ook met afsnyding van neus en ooren, doldriftig straften. Men noemde deeze driftige nieenigte, wilde Geuzen, die wel haast door Alva's Krygsvolk verdreeven wierden 3). Tot nog toe had Prins Willem niet durven denken, om de verlossing van de verdrukte Nederlanden, dewyl hy voor zyn vertrek opentlyk verklaart hadde, nooit tegen den Koning iets by der hand te zullen vatten, ten waare deeze 1) Bor, IV. Boek, bl. 226. [161]. 2) Hooft, IV. Boek, bl. 165. 3) Bor, IV. Boek, bl. 224. [158], hem in zyn eer of goederen aantaste 1). Dog, nu ziende hoe schandelyk hy gehandelt werdt, en dagelyks van de gevlugten' Edelen en andere aangezogt werdende, koomt tot besluit, om iets tot redding van de Nederlanden, in 't werk te stellen. Hy vervoegde zig dan by verscheide duitsche Vorsten, en wist zommige van hen tot het schieten van Penningen, andere tot het verleenen van vrye werving van Volk te beweegen. Hy zelf verkogt zyn Zilverwerk, Kleinodiën , Tapyten en ander Vorstelyk Huiscieraad. En zyn oudste Broeder Graaf Jan van Nassau, beswaarde om de goede zaak, alle zyne Heerlykheeden 2). 's Prinsen oogwit was, om Al va van drie Oorden te overvallen, doch dit voornemen viel gantsch ongelukkig uit. Coqueville, een Edelman uit Normandye, zou met zeven of agthondert man in Vrankryk geworven, eenen inval in Artois en Henegouwen doen. De Graaf van Hoogstraten langs de Rhyn en Maaze, naar Gelderland trekken. Graaf Lodewyk Friesland en Groningen aandoen. En de Prins zelf zou in Braband rukken; zo dra hy vernam, dat Alva zyn volk na deeze drie Oorden verdeelt zou hebben 3). Coqueville wierdt, na dat hy de vyandelykheeden in Artois aangevangen hadt, op last des Konings van Frankryk, ten gevalle van Alva, op den Franschen bodem gegreepen, en daar na als een Rover onthalst 4). Aan de Maaskant scheen d' onderneeming van gevolg te zullen zyn, dog 's Prinsen Leeger by Daalhem geslagen zynde, was de oorzaak dat 'er aan deeze kant niets van belang tegen Alva kon ondernomen worden 5). Met Lodewyk ging het in 't begin tegen Friesland en Groningen vlak voor de wind. De titel zyner Wapenen was: De Vrykeid des Vaderlands en der Conscientie: Op zyn Vaandelen stont geschreeven: Of weder winnen, of 1) Reid, I. Boek, bl. 3. 2) Hooft, V. Boek, bl. 175. 3) Meteren, III. Boek, bl. 56. 4) Bor, IV. Boek, bl. 238. [170]. 5) Metereii, II. Boek, bl. 56. Vers. sterven. Hy veroverde 't Huis te Wedde, dat de Graaf van Aremberg toebehoorde, ook Appingendam, en won op den drieëntwintigsten van Louwmaand de Slag by Heiligerlee, daar hy grooten buit behaalde, en onder andere zes metale Veldstukken, na de zes Noten in de Zang-konst: ut, re, rai, fa, sol, la, geheeten , die de Stad Groningen den Graave van Aremberg had bygezet. Hier sneuvelde zynen Broeder Graaf Adolf, en van de Spaansche zyde, de Graaf van Aremberg 1). Alva was op de tyding van deeze nederlaag, vol spyts en verbolgentheids; dog koelde zyn moed aan de gedaagden en gevangenen. De Prins van Oranje, zvn Broeder Lodewyk, de Graave van den Berge, van Hoogstraten , van Kuilenburg wierden op den hals gebannen, en hunne goederen ten behoeve des Konings verbeurt verklaard 2). Zelf werdt het huis van den Graaf van Kuilenburg, daar d'Edelen zig aan malkanderen verbonden hadden, ten gronde toe gesloopt, en een pilaar in deszelfs plaats gesteld ; waarop, in vier talen het bedryf der Edelen als iet grouwzaams uitgekreten werdt 3). De Graven van Egmond en Hoorn, benevens veel andere Heeren van aanzien en vermogen, wierden gevonnist om onthalst te worden 4). Daar na trok Alva tegens Graaf Lodewyk, die Groningen bezet hield, op. By Jemmingen, een Dorp aan de Eems, onder 't gebied van Oostfriesland, kwam 't tot een treffen. Lodewyks Volk, door mangel van geld, aan 't muiten slaande, weigerde te vegten, dog von- 1) Hooft, V. Boek, bl. 178. 2)' Hooft, V. Boek, bl. 179. 3) Meteren, III. Boek, bl. 55. Als merkwaardig 9taat ons ter deezer gelegentheid te melden, 's Jaarlyks trok de Graaf uit kragt van dit hof te Brussel een inkomen van vyfduizend guldeus. De Staten van Braband hebben weinig jaaren geleeden, te weeten in den Jaare 1732. deeze Rente afgeloscht met honderd duizend guldens. Pieter Walbeek Raad der Stad Kuilenburg, en meester Balthazar Godard Nedermeyer Ontvanger van 't Graafschap Kuilenburg, hebben als Gemagtigden van de Heeren Staten des Kwartiers van Nymegen, deeze Sorame binnen Brussel ontvangen. Zie Voet, Hist. van Kuilenb I. Deel, bl. 380. 4) Bor, IV. Boek, bl. 238. er,z f170]. den hun muitzugt duur betaalt. Alva kreeg de overhand , en een groot deel van dit muitend Leger, 't welk op zevenduizend man begroot werdt, sneuvelde aldaar 1). Al 't Geschut, Pakkaadje en voorraat, bleef in den loop. Lodewvk zelf bergde zig ter nauwernood, in een Schuitje over den Eems, of zo Alva schryft, met zig ontkleed hebbende, die Riviere over te zwemmen 2). Hoe hoog de vervolging ook ging , onze Vaderen bleeven standvastig om de zaken van den Godsdienst te handhaven. Op den derden van Slagtmaand des Jaars 1568. werdt die aanzienlyke Kerkvergadering der Kerken, zittende onder het kruis, en zo in, als buiten de Nederlanden verstrooit, te Wezel gehouden 3). Hier werdt met gemeen goedvinden een Kerkordening ontworpen , waar by men onder anderen besloot, «De dienaren des Goddelyken Woords, alvorens zy in den «dienst bevestigt werden, wel deugdelyk af te vragen, of zy «in alles overeenstemden met de Leer die opentlyk in onze «Kerke werdt beleeden, en vervat is in onze Belydenis, eerst «van de Kerkdienaren in Frankrijk, den Koning van Frank«rijk, en daar na in 't Nederduitsch overgezet zijnde; den «Koning van Spanje en de Overheden in de Nederlanden «aangeboden. Aangaande het Prediken, was die Vergadering van oordeel, «dat men hier omtrent geen byzondere regels voor «kon schrijven, als alleen dat een ieder na de gave hem van «God verleent, de Schrift op 't klaarst moest tragten uit «te leggen, en na de vatbaarheid der Hoorderen toepassen: «Dog in de Predikingen moest men zig wagten van alle «hatelyke gemaaktheid, en stinkende hoogdraaventheid, «waarin zodanige dik wils vallen, die om hun zei ven te «behagen , met nodelooze speculatien buiten het wit van den «text afdwalen; of vlytiger als 't betaamt, zig beezig hou- 1) Meteren, III, Boek, bl. 60. Vers. 2) Brief vaii Alva by Bor, V, Boek, bl. 246. [176]. Strada, Lec. I. Lib. VII. pag. 335. 3) Trigland, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 16L. «den met opzoeken en aanpryzeu van Heidensche, ja dik«wils fabelachtige en heillooze getuigenissen, of met voor«dagt in woorden en spreuken tragten duister te zyn, en «alzo de Predikingen meer tot ydele vertooning, als tot «stigting aanstellen. Ook moesten de Predikanten zorg «draagen, van door lankwylige Predikatien, 't geheugen «der Toehoorderen niet te belasten, of dien iever te breeken, «en alzo een walging te verwekken. ISemaar de Predikin«gen, byzondev op werkdagen, moesten met een uur ten «einde loopen 1).» Vader Willem was alvorens met zyn Leger, dat hy in 't Land van Trier verzameld had, opgebroken, om Alva op te zoeken, dog 't reegenachtig getyde bedorf de weegen dermate, dat hy weinig spoeden kon. Eer hy zig te velde begaf, liet hy een bondige verdeediging van zyn doen in openbaren druk uitgaan, waar in hy onder anderen verklaarde: «Dat hy eindelyk uit medelyden, met een ver* drukt Volk de wapenen opgevat hadt, tot geen ander «einde, dan ter eere Gods, ter bescherming van Gods «Woord, en van Gods dienaars, tot dienst van zyn Majes«teit, en tot handhaving van 's Lands Vryheeden enVoorcregten, tegen 't geweld der Spanjaarden. Als mede, dat «hy goed en bloed veil hadt, om zulk een einde te be«reiken; waar toe hy reets op eige kosten, een treffelyk «Leeger had op de been gebragt 2).» In zommige Vendels las men: Pro lege, grege & lege : Voor wet, voor 't volk, en den Koning. In andere zag men een Pellikaan uitgebeeld , voedende zyn jongen met zyn eigen bloed 3). Na een gewaarlyke tweedragt in 's Prinsen Leger, waarby zelf een schot op den Prins gelost werdt, die gelukkig op den appel van zyn deegen afschampte, trekt Oranje op den zeevenden van Wynmaand, des avonds in 't gezicht 1) Zie Sinod. Handel, te Wezel, Cap. VIII. Art. 8, 22, 24. by Ens^ publik. Schriften, bl. 260. Kerkelyk Handboekje, bl. 14, 21, 22. 2) Bor, IV. Boek, bl. 253. [181]. 3) Bor, IV. Boek, bl. 255. [182]. van Alva, tusschen Maastricht en Roerraonde over de Maas. De stoutste onderneeming, van welke men ooit hoorde, en waar over Alva zo verbaast stont, dat hy Barlaimond, die 't hem eerst verhaalde, ten andwoord gaf, of hy meende dat zy vogelen waaren 1). De Prins hadt om de kragt der afloopende Riviere te breeken, naar 't voorbeeld van Julius Caesar, eenige geleederen Ruiters midden in dezelven geplaast, beneden welken het gantsche Leger gelukkig overtrok 2). Des anderen daags bied de Prins den slag aan Alva aan, dog de Hertog ontweek 't gevegt, alzo hy wel voorzag, dat de Prins genoodzaakt zyn zou, by gebrek aan voorraad, het veld te ruimen 3). Dus liep een onderneeming, van zo veel belang in 't riet. De Prins niet magtig zynde door mangel aan geld, zo veel Krygsvolk op de been te houden, werdt genoodzaakt, na dat hy veel verdriets en tegenspoeds geleeden hadt, zyn Leger af te danken, en 't verdrukte Vaderland Gods ontferming aan te betrouwen 4). Alva, moedig op zyn overwinning, liet zig zedert van 't geschut by Jemmingen verovert, een metalen standbeeld gieten, 't welk in 't Jaar 1571. in 't Kasteel van Antwerpen geplaatst werdt, hebbende onder de voeten den Adeldom en de Staten des Lands, met dit Latynsch opschrift, waar by hy derfde roemen, dat hy de Beroerten gestilt, de Muitelingen verdreeven, de Godsdienst verzorgt, de Geregtigheid gehandhaaft, en de Landschappen bevreedigt hadt 5). Voorts bedagt hy weinig anders, dan 't geen tot krenking van 's Lands Vrvheeden strekken kon. Zedert het Jaar 1569. en vervolgens, hield hy zig beezig om een nieuwe en zwaare belasting op alle de Nederlanden te leggen. Met geweld vorderde hy een' hondertste penning, van alle goederen zonder onderscheid , eens ; een' tienden penning der roerende, 1) Strada, de Bello Belgico, Dec. I. Lib. VII. pag. 340. 2) Meteren, III. Boek, bl 61. Vers. Strada, Dec. I. Lib. VII. pag. 340. 3) Strada, Dec. I. Lib. VII. pag. 340 4) Meteren, III Boek, bl. 62. 5) Bor, IV. Boek, 257. [184]. Strada, Dec. I. Lib. VII. pag. 348. en een' twintigsten der onroerende goederen, zo dikwils als dezelve verkogt werden 1). Utrecht had te vergeefs hondert en tagtigduizend gulden aangeboden, om den tienden penning af te kopen, en moest den tyd van twintig Maanden, de baldadigheid van Alba's Krygsvolk dulden 2). 't Gantsche Land schreeuwde tegens die nieuwe belasting, ja 't Volk, zegt iemand, dat te voren genoegzaam onbeweeglyk zyn' Medeburgers had zien verbranden, zijn' Overheeden dooden, Wetten, Godsdienst en Vryheid onder de voet werpen, heeft als doen besloten wraak te neemen, van 't geen te voren geschied was, en 't gevaar manmoedig af te keeren. Ja heeft in 't vervolg liever alles willen geeven, om tot den tienden penning niets te geeven 3). Edog ons bestek laat niet toe, hier breed te zyn. De Kerke Gods zat ondertusschen niet stil. Men zaamelde by een. Men stelde alles in 't werk tot bevordering van rust en welstand. Op den vyfden van Wynmaand, des Jaars 157 1. hielden de verstrooide Nederlandsche Kruiskerken een Kerkvergadering te Embden 4). Yan de wyze en omstandigheeden, op en met welke dezelve gehouden is, vindt men in de Kerkschriften van Embden geen de minste aanteekening. Alleenlyk word in 't Kerkenboek ter loops van deeze Vergadering gewag gemaakt. Vermoedelyk is de reden, dewyl deeze Kerkvergadering in alle stilte, en als 't waare, bedekt gehouden zy, om de Spaansche Regeering niet te zeer in 't oog te lopen, of te verbitteren 5). De Kerkenraad van Embden in vroegere tyden gevraagt zynde, om in een Vergadering van Predikanten uit Vlaanderen, Zeeland en Zandwyk, te Antwerpen gehouden, over voorkomende zwaariglieeden te helpen raadpleegen, had geandwoord, dat ze vooraf redenen van zulken gevaarlyken bijeenkomst diende te weeten, 1) Hoofd, V. Boek, bl. 205, 206. 2) Bor, Y. Boek, bl. 287. [207]. 3) By Blomhert, Nederl. Hist. I. Boek, VIII. Hoofdst. bl. 75. 4) Meiners, Oostfr. Kerk Hist I. Deel, Hoofdst. XXII. bl. 425. 5) Meiners, I. Deel, XXII. Hoofdst. bl. 426. alvorens zy dezelve kon inwilligen of pryzen; dog oordeelde raadzamer te zyn, twee of drie Broeders derwaarts te zenden, om aldaar, en zonder gevaar, over de zaaken van Gods Kerk te handelen. Dit is waarschynlyk de oorzaak, dat men in deeze benautheid van tyden te Embden, en niet elders te samen kwam 1). Men besloot in deeze Kerk-vergadering onder andere zaaken van belang: «Om de eendragt in de «Leer te houden, de Belydenis des Geloofs der Nederland«scke Kerken te onderschryven . als mede de Belydenis der «Kerken van Frankryk te onderteekenen, om daar door de «onderlinge Eendragt en Verbintenis met de Fransche Kerk «te belyden, in vertrouwen, dat ook de Fransche Kerkdie«naaren de belydenis des Geloofs, der Nederlandsche Kerken, «zoude onderteekenen.» Aangaande de Kerkhistorie, was men van oordeel «Filip van Marnix, Heer van Alde«gonde, uit naam van deeze Vergadering ootmoedig te «verzoeken een Historie te beschryven, raakende de op«rigting der Kerke, de Geloofs-vervolging, de afwer«ping en wederopregting der beelden, de volstandigheid der «Martelaaren, en 't geen verder den Nakomeling van nut «kon zyn. Alle de Ker kdienaren, en die met haar hulp dit «werk konden voordeelig zyn, werden verzogt en gelast den «Heere van Aldegonde goedwillig de hand te bieden 2).» Ware dat Sinodaal besluit van den Heere van Aldegonde ter uitvoering gebragt, van hoe veele wetenswaardige zaaken zou men dan naukeurig bescheid hebben, die nu door verloop van tyden, en gebrek van aanteekeningen, verduisstert zyn 3). Nogtans weet men zeeker, dat de Nationale Sinode, der Kerken, in Frankryk, in 't Jaar 1583teVitry gehouden, de Nederlandsche Belydenis overgenomen en goedgekeurd heeft 4). 1) Meiners, L Deel, XXI. Hoofdst. bl. 410. 2) Acta Synodi te Embden. Art. 2, 48. by Meiners, I. Deel, XXII. Hoofdst. bl. 427, 444. Kerkelyk Handboekje, bl. 62, 85. 3) Ed8 , Publik. Schrift, in de Voorr. 4) Sinod. Hand. te Dordrecht, Sess. CXLIV, bl. 346, 347. Oranje was ondertusschen bezig 't geluk, dat hem, hier te Lande tegen liep, ter Zee te beproeven, en aan eenige gevlugte Edelen, Kooplieden en andere, die als Ballingen op Zee zworven, lastbrieven te geeven , om ter vrybuit te varen. Dit was de raad , die de Admiraal de Coligni den Prins in Frankryk gegeeven hadt 1). Deeze Zee-ballingen, onder den naam van Watergeuzen bekent, hielden zig gemeenlyk op, in de Zeehavens van Engeland, daar men hen wegens 't ongenoegen tusschen de koningin Elizabeth, en en den Hertog van Alva, liet in en uitvaaren , of te Roehelle in Frankryk, daar de Hugenooten het bewind hadden , of op de Rivieren de Elve en de Eenis. Ook bestonden zy 't Vlie in te loopen , en op en langs de Zuider Zee te stroopen, en bragten de Spanjaarden veel nadeels toe 2). De zaken in Engeland eenen keer neemende, beval Elizabeth, Willem van Lumei, Graave van der Mark, en de zynen, het Ryk te ruimen: Lumei, die gezwooren had haair en baard te zullen laten groeijen, tot dat hy de dood van de Graven van Egmond en Hoorn gewrooken hadt* 3) , zig geperst vindende , loopt aan 't Hoofd van vierentwintig Scheepen, met een gunstige Wind in Zee, voorneemens zynde in Texel te landen. Onderweeg keerde Gods Voorzienigheid de Wind, en doet hem besluiten de mond der Maaze in te loopen, en Brielle, daar nu geen bezetting lag , te bemagtigen. De Hemel zeegende zyn doen, en Brielé werdt op den eersten van Grasmaand, deezes Jaars 1572. onverwagt besprongen en bemagtigt 4). Na de verovering van den Briel, de geboortendag van de Vryheid in de Nederlanden, koozen Vlissingen en Veere des Prinsen zyde 5). Hierop volgde in Noordholland, de 1) Meteren, III. Boek, bl. 65. 2) Meteren, III. Boek, bl. 65. Vers. 3) Strada, Dec. I. Lib. VII. pag. 338. Bor, IV. Boek, bl. 256. [184]. 4) Hoofd, VI. Boek, bl. 228. Bor, VI. Boek, bl. 365. enz. [265], Meteren, III. Boek, bl. 70. enz. 5) Bor, VI. Boek, bl. 369. enz. [269]. Steeden Enkhuizen 1), Meedenblik 2), Hoorn 3), Alkmaar, Edam , en Monnikkendam, enPnrmerende 4). In Zuid-Holland, Gouda, Leiden , Dordrecht, Gorinchem 5), en ook verscheide andere Steeden in Gelderland, en Overyssel, die wy voorby gaan te noemen. In alle Plaatsen die overgingen, werdt de Hervormde Godsdienst ingevoert. Te Dordrecht geschiede de eerste Predikatie der Gereformeerden, onder een Lindeboom van de Kleveniers Doelen, en niet lang daar na werdt de openbaaren Godsdienst opentlyk ter Kerke ingevoerd 6). Te Hoorn werd van de Vroedschap de groote Kerk ter Preeke toegestaan, en de eerste Predikatie in dezelve gedaan, door den Predikant Leonardus, anders de Roogans, genaamd. Daarna werdt Clement Maartenszoon, die zig eerst te Embden onthield, weer ingeroepen, en op Sint Jacobsdag tot Leeraar aangenomen, op een wedde van tweehondert vyftig gulden 's Jaarlyks 7). Op den vyftienden van Hooimaand, kwamen de Edelen en afgezonden' van de meeste en voornaamste Hollandsche Steeden te Dordrecht by een. Dit is de eerste Vergadering der Staten van Holland, die 'sPrinsen zyde hielden, geweest. Hier werd het eerste ontwerp gemaakt, van 't Gemeenebest de Vereenigde Nederlanden, en hoe men 't zelve tegen den overlast der Spanjaarden zouden bevryden. Aangaande den Godsdienst, verklaarde de Heer van Aldegonde 'sPrinsen meening te zyn: «Dat 'er Vryheid van Re«ligie zou gehouden worden, zo wel de Gereformeerden als «der Roomschen: dat een iegelyk in 't zyne, in 't openbaar «in Kerken of Kapellen, zo 't gevoeglykst by de Overheid «zou geschikt worden, vrye Oefening derzelve zou hebben, «zonder dat iemand belet of moejenis aangedaan werdt. 1) Brand, Hist. van Enkhuizen, bl. 161. enz. Meteren, IV. Boek, bl. 73* Vers. enz. 2) Bor, VI. Boek, bl. 377. [274]. 3) Velius, Besch. van Hoorn, bl. 331. enz. 4) Bor, VI. Boek, bl. 377. [274]. 5) Meteren, IV. Boek, bl. 73 Vers. Bor, VI. Boek, bl. 378. enz. [275]. 6) Beverwyk, by Brand, Hist. der Ref. I. Deel, X. Boek, bl. 529. 7) J. Velius, Hoorn, bl. 342. «Ook zouden de Geestelyke Personen in hunne Staaten «vry en onbekornmert blyven. by aldien zy zig in geen «ongehoorzaamheid of vyandschap, te buiten gingen. En «dit alles tot dien tyd, dat 'er met goedvinden van «de Algemeene Staaten, andere orde zou worden be«raamt. De Staaten stemden met 's Prinsen voorstel «in alles overeen 1)» Dus blykt hier uit, dat de vrye en openbaare Oeffening van den Gereformeerden Godsdienst , in onze Belydenis vervat, daar zo veele in de Nederlanden, nu zo veele Jaaren om geleeden hadden, werdt vastgestelt 't Strekt geenzins ten nadeele, dat de Roomsche Godsdienst ter zeiver tijd nog geschorst nog belemmert werdt Men had den Koning van Spanje alleen de vrye Oeffening van den Godsdienst afgebeeden. Ook konden de Staaten van Holland wegens de gesteltheid der tyden, niet verder gaan. 't Getal der Roomsche Inwoonders was nog zeer groot, en hield verscheide openbaare Kerken in bezit. Ook dreef de Roomsche Godsdienst in andere Landschappen booven, met welke Holland in een nauw verbond moest treeden, zouden zy de vryheid tegen den algemeenen vyand verdeedigen 2). Alva stelde zedert al zyn kragt in 't werk, om d'afgevallen' Steeden, 't zy met list, 't zy met geweld, tot zig te brengen; dog te vergeefs. Zyn trotze regeering, en matelooze gestrengheid liep de Landzaten te zeer in 't oog. Men bleef gezind de Godsdienst en Vryheid ten koste van lyf en goed, voor te staan. Zulks gaf men dagelyks in gedrukte papieren, waar in Alva's geweldenaryen met levendige Verwen werden afgemaalt, duidelyk te kennen 3). 't Verdriet dat Alva over deeze en dergelyke teegenheeden gevoelde, was zo groot, dat hy eindelyk de Regeering moede werdt, en onder den glimp van zwakheid en hoogen ouderdom , zijn ontslag by den Koning verzogt en bekwam. Dus 1) Bor, VI. Boek, bi. 389 enz. [289], 2) Ens, Publ. Schrift. Hoofdst. III. §. XXIV. bl. 104. 3) Bor, Vil. Boek, bl. 464. [344], als mede bl. 459, 339. eöz. droeg hij den eersten van Wintermaand des Jaars 1573. al 't bewind van Wet en Wapenen, dat by zes Jaaren en drie maanden over de Nederlanden gevoert hadt, aan Don Louis de Requesens over 1). Men verhaalt van hem, dat hy zig op zyn reize uit de Nederlanden bij Grave Lodewyk van Koningstem, Moeders Broeder van Willem den T. zoude beroemt hebben, dat hy gedurende zyn bewind in deeze Landen, agttienduizend en zeshondert Menschen hadt laaten ombrengen, 't zy om geloof, 't zy om oproer 2). Doch gedenkwaardig onzes bedunkens te deezer gelegentheid te melden, 't welk zo veel wy weeten, by geen Historieschryvers te vinden is, dat Alva beschuldigt werdt, dathy zedert zyn zesjaarige Regeering in de Nederlanden, met overleg van Barlaimond meer dan veertigduizend Menschen, door Beulshanden heeft doen sterven. Dit heb ik gelezen in zeeker andwoord van de Heeren Staaten, geschreven uit Mondmedy den neegenden van Slagtmaand des Jaars 1577. aan de Heeren Gemagtigden in de Vergadering der drie Staaten, met deeze woorden: Aangaande tgene, dat ghi op 't stuk valt van de Heeren van Barlemont, ghi en cont niet ontkennen, dat hi beschuldigt is indedood van meer dan veertich duizend mannen, die de Hertoge van Alve deur de handen van den Beul heeft doen sterven, ende namentlyk van de dood van die twee Seer vroome Heeren, de Graaven van Egmond ende van Hoorne, in de welke die Coninck ende wy alle zo seer gehouden waaren 3). 't Eerste dat Louis de Requesens deedt, was 't verbreeken van Alva's Standbeeld in 't Kasteel van Antwerpen r 1) Hooft, VIII. Boek, bl. 341. Bor, bl. 473, [349]. 2) Bor, VI. Boek, bl. 474. [350]. Hooft, bl. 341. Reyd, I. Boek, bl. 10. 3) Zie het audwoord op den XVI. Brief en de Brieven van Advertissem. of Waarschouwing aan den Edeldom en andere Gedeputeerden van de Gener. Staten by eenen Dienaar van Don Jan van Oostenryk, met de andwoorde daarop dienende. Uit Exemplaar gedrukt te Frankfort 1578. berust onder andere oude gedenkschriften by den Heere Wilhelmus van Irhoven, Hoogleeraar der H. God. geleerdheid te Utrecht. daar wy te vooren van gesproken hebben 1), dog vond de zaaken des Lands in de grootste verwerring. Om Middelburg te ontzetten, had hy twee Vlooten toegerust, en wel zeeven millioenen gelds verspild; maar Louïs van Boisot, Admiraal van Zeeland, versloeg d'eenen in zyn aanzien, en dreef d'anderen op de vlugt. Tot roem van den Prins vind men aangeteekent, dat hy geduurende het gevegt, tot God om d'overwinning gebeeden hadt 2). 't Ontzet van Middelburg, den Spanjaard mislukt zyn de, viel die Stad, en Arnemuiden in handen van den Prins van Oranje. Staande dit Beleg, zag men den Vinger Gods. De Prins by mangel van geld, genoodzaakt zynde het Beleg op te breeken, valt hem een brief van Mondragon, die Middelburg bezet hield, in handen. Zy behelsde een klagte aan den Landvoogd, «dat men de Stad by gebrek aan voorraad, niet «langer dan agt dagen zou konnen verdeedigen.» Die brief werdt de Burgereu van Ylissingen vertoont, met gevolg, dat den Prins terstond met veertienduizend gulden ondersteunt , en de Beleegering gelukkig voortgezet werdt 3). De slag op de Mokerheide viel zo gelukkig niet uit. De Spanjaarden behaalden hier de overwinning. Omtrent drieduizend Voetknegten, en vyfhondert Ruiters lieten 'er 't leeven; zelf de Personen van de Graven Lodewyk en Hendrik van Nassau, en Hertog Ivristoffel, Zoon van den Keurvorst van de Palts, schoon hunne doode lyken nimmer onder de gesneuvelden gevonden zyn. Men gist dat zy, geweeken na Moowyk in een huis met het zelve verbrand zyn, ofte gesmoort in de poelen, ofte met hoefyzeren der Paarden te plettre getreeden, voorts van de Boeren geplondert, en alzo geheel onkenbaar geworden zijn 4). Van den zestienden tot den agtentwintigsten van Zomermaand deezes Jaars 1574. werdt de eerste Provintiale Sinode 1) Meteren, III. Boek, bl. 61. Strada, Dec. I. Lib. VIII. pag. 380. 2) Hooft, IX. Boek, bl. 347, 348. Blomhert, bl. 96, 97. 3) Reid , I. Boek, bl. 10. 4) Ilooft, IX. Boek, bl. 360. 5 der Hervormde Kerken van Holland en Zeeland te Dordrecht gehouden 1). Dog veel heeft men ten laste van die aanzienlvke Vergadering: Men zegt «die Sinode is niet door de «Staten des Lands, maar door Predikanten beschreeven: de «Staten van Holland , hebben de Kerkordening hier beraamt, «zig weinig aangetrokken, en gaven de Predikanten, die hen «deeze Kerkordening aanboden, tot antwoord; als haare «Edelen Vermogenden die begeerden te zien, dan zoudenze «die wel eisschen 2): Hier werdt eene Kerkenordening vast«gesteld, uit eenennegentig punten bestaande: onder welken «'er verscheiden' waren, welke men naderhand, niet nage«komen is: gelyk onder anderen zyn het afschaffen der «Feestdagen, uitgenomen den Zondag, en het weeren van «'t Orgelspel uit de Kerken 3).» Edog hier tegen werdt van anderen aangemerkt, dat die Sinode niet dan met voorweeten en believen van den Prins, en de Staten van Holland is beschreven, om een reegel te beramen, waar na men de Kerk hadt te bestieren 4). 't Is ook vermoedelyk, dat een Vorst als Willem den I, die 's Jaars te vooren tot Litmaat des Hervormde Kerk te Dordrecht aangenomen was, wel zal toegestaan hebben, dat de Kerkelyken te zamen kwamen tot bevordering van de welstand en goede orde in Gods Kerk 5). 1) Bor, VII. Boek, bl. 544. [51]. 2) Zie Brand, Hist. der Ref. XI. Boek, bl. 554, 555. Kort Verhaal, bl. 64. Uitenbog, III. Deel, bl. 176, 177. 3) Vaderlandsche Historie by Tirion, XXIV. Boek, bl. 481. 4) Kort Verhaal wegens de Predikanten, tegens Koolhaas uitgegeven, bl. 3. by Brand aangehaalt, Xï. Boek, bl. 545. 5) Wegens het Litmaat worden van Prins Willem den 1, zie Lydius, Verheerlykt Nederl. 4 7, 48. De Brief van Bartholdus Wilhelmus aan d'uitgeweeken' Gereformeerde Kerken te Londen, waar in hy onder anderen zegt: »Ten laatsten «Broeders, hebbe ik u lieden niet konnen verbergen, die genade, die ons God «beweezen heeft. Voor eerst, dat die Prinse van Oranjen onze Godsalige Stadhouder, hem tot der Gemeinte begeeven, het Brood des lleeren metter Ge «meente gebroken , ende hem de Discipline onderworpen heeft, het welke niet "klein te agten ia » Het andwoord aan Bartholdus was met deze woorden : »Wy hebben verstaan, dat den Doorlugtigeu Prinse hem zelve tot de G&neinte "Christi met openbare Professie ende gebruik des Nagtmaals begeeven, en der 't Dunke ook niemand vreemd, dat geene Gemagtigden van weegen de Staten in die Sinode verscheenen. Meermaals zyn de Kerkelyke byeenkomsten met voorweeten en believen van de Staten gehouden, niet tegenstaande daar geen Gemagtigden tegenswoordig waren, om toezigt te houden 1). De Sinode te Haarlem met Staten goedvinden, in 't Jaar 1582. gehouden, beroept zig in de zaak van Kasper Koolhaas uitdrukkelyk op de Kerkordening, te Dordrecht ontworpen 2). Dit zou niet geschied zyn, by aldien de handelingen, van die Sinode onwettig en afgekeurd waren. Voorts betoonde de Staten, dat ze de Predikanten niet ongenegen waren. Immers den zesentwintigsten van Slagtmaand des zeiven Jaars, werdt ter Vergadering van de Staten van Holland, vastgestelt, de Predikanten s Jaarlyks, voor anderen; uit de gereedste middelen te voldoen: De Magistraten zouden op de beste wyze met hen overeenkomen; dog in de Steeden zou men hen niet boven de driehondert; en op de Dorpen niet boven de tweehondert guldens toestaan 3). De Kerkordening in ' Ö die Sinode beraamt, behelsde onder anderen: Dat de Heidelbergsche Catechismus in alle Kerken zou werden geleerd. Dat men de Predikanten de Nederlandsche Belydenis zou doen Onderschry ven, ende in gehoorzaamheid der Classen verbinden. Dat de Schoolmeesters de gemelde Belydenis zouden onderschry ven. Zig de Discipline onderwerpen, en den Catechismus den jongheid leeren. d'Ouderlingen en Diakonen zouden benevens de Belydenis, ook d'Artikelen der " Discipline onderworpen heeft. Waar af wy oorzaak hebben ons te verbivden, «den Heere te danken, en te verhopen, dat hy zyne Excellentie met zynsgenade «meer en meer begenadigen ende voorspoedig maaken zal, om de aangenome "zaake tot goeden einde te volvoeren, op dat het Eyke Christi toenemen en "verbreid mag worden.. By D. Gerdes, Scrin. Antiq. five Miscell. Groning. T. I. P. II. pag. 288, 289. Men vind in dit Werk onder andere gedenkwaardige brieven, eenige eigenhandige brieven van Willem den I. waardig om geleezen te worden; waar van wy ons gebruik zouden gemaakt hebben, by aldien dit Werk ons vroeger was in handen gekomen. 1) Trigland, III Deel, bl. 2C0. 2) Trigland, III. Deel, bl. 163, 164. enz. 3) Resol. Holl. 26. Notb. 1572. bl, 211. Zie de Vaderl. Kist. bl. 481. Discipline onderteekenen. Tot uitrooijng der valsche leeringen , zouden de Kerkdienaaren het volk van den Preekstoel vermaanen, de Bybelsche Schriften neerstig te leezen, d'ongezonde Kettersche boeken te myden; dog de namen dier boeken, zouden ze in hunne afmaaning, spaarzaam noemen. De Boekverkopers van hare Gezindheid, zouden ze vermanen zulke boeken niet te drukken nog te verkopen; In de huisbezoeking der Ledematen zouden de Predikanten toezien, of' er in hunne huizen ook schadelyke boeken waren, om hun te vermanen die weg te doen. De Psalmen door Petrus Dathenus in digt gestelt, met d'andere Gezangen , zou men alleen in de Kerken gebruiken, tot dat in d'Algemeene Sinode anders zou besloten worden 1). Door bemiddeling van Keizer Maximiliaan d. II. handelde men met den aanvang der Lente des Jaars 1575. over de Vreede te Breda. Requesens bood aan, 't vertrek der Spaansche Soldaten, en dat al wat in de beroerte bedreeven was , zou vergeeten en te niete gedaan zyn ; maar in 't stuk van Godsdienst, wilde de Koning niet toelaten als de Roomsche Catholieke Religie, die hy by zyn inhuldiging bezwooren had te handhaven; de Gereformeerden mogten zes maanden binnen 's Lands blijven: Om hunne goederen te verkopen zouden ze agt of tien Jaaren tyd hebben; ja die mogen behouden, mits die van Roomschen bestiert wierden. De Prins en de Staten konden tot deeze harde voorslagen niet verstaan. Zij vonden 't eene onreedelyke zaak te zijn, de Landzaten te vergen, of den Hervormden Godsdienst te verlaaten. of het Land te ruimen. Ook voerde men de Spaanschen te gemoet, dat de Koning de heilige Kerke, niet de Roomsche Kerk geswooren hadt te handhaven. Dus werdt die onderhandeling na veel raadslagens, vrugteloos afgebroken 2), Toen stelden de Staten den Prins van Oranje 1) Bor, VII. Boek, bl. 544. enz. [51]. Kerk. Hand. Boek, bl. 88. enz. Ziet de Aanmerkingen van Uitenbogaard op deeze Kerkenordening zeer deftig wederleid, by Trigland, bl. 167, 168. enz. 2) Hooft, X. Boek, bl. 414. Bor, VII. Boek, bl. 606. [95]. als Hoofd tin hoogste Overheid tot de Regeering deezer Landen, geduurende den Oorlog: ten einde, dat hy alle vrydommen, regten, en loffelyke gewoontens der Landen en Steeden zou voorstaan; met byzondere last op het stuk der Religie, dat hy geene andere dan de oefferiing van den Hervormden Godsdienst, zoude handhaven, zonder egtertoe te laten, dat men op iemands Geloof en Conscientie onderzoek zou doen 1). Dog den vyfentwintigsten des volgenden Jaars 1576. wei-dt eene nadere Unie tusschen Holland en Zeeland gesloten, daar in gezeid word, dat de Prins zoude toelaten en handhaven de oeffening van de Gereformeerde Evangelische Religie, doende ophouden de oeffening van alle andere Religien, den Evangelie contrarieerende 2). Edog, omtrent deezen tyd scheen het manhaftig hart des Prinsen te bezwijken, en dat spitsvinnig vernuft ten einde van raad, nauwlyks weetende waar zig heen te wenden. Het dagt hein zo na gekomen, dat hy deezen wanhoopigen voorslag deedt, van na t verbranden der molens, en 't doorsteeken der dyken van ons Vaderland, om 't voor den vyand te onbiuik te maaken, met vrouwen, kinderen, en beste tilbaare haven scheep te gaan, en ergens eenen anderen hoek des Waerelds te gaan zoeken, daar men buiten slaverny van lighaain en gemoed zou leeven 3). Maar deeze nood werdt onvoorziens en gelyk als in een ogenblik, te boven gekomen. De Landvoogd Requesens stierf op 't onverwagst aan een 1 estkoorts. Zyn onverwagte dood gaf den Prins van Oranje, en de liollanderen en Zeeuwen wederom eemgen moed 4). Dog 't geene de zaaken der Bondgenoten uit het voetzand heeft opgebeurt, en gezweept met binten die hen tot nog toe staande houden, is geweest het muiten van 's Konings Soldaten, en 't aanspannen van geheel Nederland tegens hunnen overlast. d'Eerste beweeging ving aan op het Eiland 1) Bor, VIII. Hoek, bl. 643. [120]. 2) Bor, IX. Boek, bl. 671. Vergel. Aulh. Stakk. II. Deel, bl. 21, 23, 37. 3) Hoofd, XI. Boek, bl. 452 4) Bor, VIII. Boek, bl 663. [135], van Schouwen, daar de Spanjaarden, den twaalfden van Hooimaand aan 't muiten sloegen, eisschende tweeentwintig maanden Soldy. Hier 't platte land kaal gestroopt hebbende, begeeven zy zig na Braband; van daar rukken zy naar Vlaanderen en overvallen Aalst, stellende al 't onderhoorig land, welk wel hondertzeeventig Dorpen begreep, onder brandschatting 1). Ondertusschen de muitzugt der Spaansche Knegten geweldig voortzweepte, zo verzuimde de Prins niet, zyn voordeel te doen, met de ongeleegentheid waar in zig de Spaanscken bevonden. Hy schreef aan de Staten van Braband, Gelderland, Vlaanderen, Utrecht en andere Gewesten, met vermaning, «om zig te verbinden tegen de Spaanschen, en «de vryheid te zoeken, die hun door de verdeeltheid der «onderdrukkers aangeboden werdt, hen verzeekerende geenen «anderen toeleg te hebben, dan de Nederlanden in hunne «Voorregten en Vryheeden te herstellen en te handhaven 2).» De Heere zeegende zyn bedryf. De gemagtigden des Prinsen en der Staten kwamen te Gend, alwaar de onderhandeling den neegentienden van Wynmaand aangevangen, en den agtsten van Slagtmaand beslooten werd 3). Bij dit Verdrag verbonden zig «de Staten ven Braband, Vlaanderen. Artois, «Henegouwen, Valenchyn, Ryssel, Douai, Orchiers, Namen, «Doornik, Utrecht en Mechelen ter eener; en de Prins van «Oranje met de Staten van Holland, en Zeeland en derzelver «Bondgenooten, ter andere zyde malkanderen met goed en «bloed te zullen bystaan, om de vreemde Krijgsknegten met «naame de Spanjaards, die de Heeren Edelen het leven hadden «benomen, en de Gemeente in eeuwige slaverny zogten te «brengen, uit den Lande te dryven en te houden. Na het cvertrek der Spanjaarden zoude men eene algemeene verga«dering beleggen, om orde op 's Lands zaaken te stellen, «met name, op den Godsdienst in Holland en Zeeland, enz. «Niemand zou men geweld doen, of in zyn Godsdienst ver- 1) Hoofd, XI. Boek, bl. 452—454. 2) Bor, IX. Boek, bl. 694. enz. [156]. 3) Hoofd, XI. Boek, bL 475. «hinderen. De zuilen en zegenteekens door Alva tot schande «van de Prins van Oranje, en andere Edelen, opgeregt, «zouden vernietigt worden enz. 1). De Opvolger van Requesens was Don Jan van Oostenryk , een wakker Krygsman, waar van hy in den Jaare 1571. reets blyken gegeeven hadt, toen hy in 't Opperbevel voerende , over eene magtige Vloot by Lepanto, een' merkwaardige zeegen bevogt op de Turk 2). Don Jan zogt eerst met list, daar na met geweld, de afgeweken' Gewesten tot zig te brengen Uit naam van den Koning nam hy de Pacificatie van Gend aan, en bevestigde die neegentien punten, 'welke men de naam gaf van een eeuwig Ediijt of Gebod. De aanneeming van dit verdrag behelsde onder anderen: «Het ver«trek der Uitheemsche Soldaten binnen eenen bepaalden tyd «zonder wederom in 't Land te mogen komen, ten zy met «bewilliging van d'Algemeene Staten 3).» De Prins en de Staten van Holland en Zeeland weigerden in dit verdrag met Don Jan te treeden, voor reden geevenden, dat de punten waar op 't verdrag gesloten was, tegen 's Lands Vryheden strydig waaren 4). De nieuwe Landvoogd deedt wel spoedig zien, wat hy in zyn schild voerde: want in stee van zyn woord te houden, handelde hy heimelyk met de Uitheemsche Soldaten, om hun in 't Land te doen blyven 5). Ook maakte hy zig den vierentwintigsten van Hooimaand deezes Jaars 1577 van 't Kasteel van Namen meester 6). Dus raakte het Land op nieuws in beweeging. De Prins was genoodzaakt Breda te belegeren, dat hem als zyn eigen goed; volgens 't verdrag van Gend, moest weder gegeeven worden. Doch werdt wel haast door een schandere Krygs- 1) Utrechts groot Plakaat Boek, I. Deel, bl. 42. euz, Bor, IX. Boek, bl, 739. enz, [191], 2) Bor, V. Boek, bl. 354. [256]. 3) Bor, X. Boek, bl. 786. [222], enz. 4) Bor, X. Boek. bl. 790. [225], 5) Bor, X. Boek, bl, 812, 820, 821. enz. [243, 247, 248], 6) Hoofd. XII. Boek, bl, 515. list meester van die Stad 1). Verscheidene steeden kwamen aan 's Prinsen zyde, zelf kwam de Provintie van Utrecht, onder 't Stadhouderschap van den prins 2). De Algemeene Staten de oogen geopent zynde, kwamen eindelyk tot dit besluit, van Don Jan en de zynen, voor Vyand te verklaaren. Dit deeden zy openbaar by een Plakaat, inhoudende «dat zy hem zedert dat hy Namen bemagtigt hadt, voor « 's Lands Vyand hadden gehouden, hoedanig zy hem ook «voortaan van elk wilden gehouden hebben, en met al zyn «aanhangeren als wederspannelingen , die strafbaar waren aan «lijf en goed 3).» De Aartshertog Matthias, Broeder van Keizer Maximiliaan, heimelijk in ons Land ontboden zynde 4) werdt na veel raadslagens, tot algemeen Landvoogd aangenomen, en den Prins van Oranje op nieuws als Stadhouder van Braband, en algemeen 'Steedehouder des Aartshertogs beëdigt, met wien hy steeds in vrede leefde 5). Don Jan stierf eindelyk aan een Pestkoorts, den eersten van Wynmaand des jaars 1578, ten tyde dat het Spaansche Leeger veel van de Pest en Bloedloop leedt 6). De Geloofsvervolging die ten tyde van Requesens nog sterk in zwang ging, hield onder de Regeering van Don Jan byna geheel op. Ook maakte de Geloofshervorming veel voortgang in de Nederlanden. De gelegentheid hier van staat ons kortelyk melden. De algemeene Staten gaven verscheide Plakaaten aan 't ligt, om de rust in de Nederlanden te bevorderen. Ten dien einde wilden zy dat alle Amptenaars, Wethouders en Geestelyken de Pacificatie van Gend, en de vyandschap tegen Don Jan, zouden bezweeren 7). De Jesuiten en een deel Minnebroeders te Antwerpen, scheenen zwarigheid te maaken in deezen eed, en werden 1) Bor, xr. Boek, bl. 856. [275], 2) Hooft, XII. Boek, bl. 538. enz. 3) Bor, XI. Boek, blz. 917. [818]. 4) Strada, Dec Lib. IX. bl. 444. 445. 5) Bor, XII. Boek, bl. 929' [9]. fi) Bor, XII. Boek, bl. 1004. [64]. 7) Bor, XII. Boek, bl. 95. [250], hierom ter Stad uitgezet. Te Brugge en te Gend werden eenige Minnebroeders van vuile zonde overtuigt zynde, ten vuure verweezen. En de vier Bedelorden ter Stad uitgedreeven. Te Utrecht weigerden de Minnebroeders mede den eed te doen , en werden om dezelve oorzaak ter Stad uitgeleid 1). De Hervormden zulks merkende werden allengskens stouter en bestonden, de gelegentheid daar ze hen voorkwam, by de lokken te grypen. Te Amsterdam werdt de Regeering afgezet, en nevens verscheide Papen , en alle de Minnebroeders, in verscheiden' vaartuigen, uit de Stad gezet. De Wethouderschap verandert zynde, begonden de Hervormden in de Oude KerK te Prediken, en weinig dagen daar na ook in de Nieuwe Kerk 2); tot welker gedagtenis de volgende reegels, gemaakt door de Heer Kornelis Schel linger, voor 't Koor van de Oude Kerk, nog te leezen zyn. 't Misbruik in Godes Kerk, allengskens ingebragt, Is hier weer afgedaan, 't Jaar t'zeeventig, en acht 3). !^iet minder heftig was de beweeging te Haarlem. Hier vlogen de Soldaten op Sakramentsdag met geveld geweer ter Groote Kerk in, die vol van Menschen was. Verscheide Burgers en Priesters werden gekwetst, en de Priester Pieter Balling, van agteren doorstooten. De Bisschop Goodefroi van Mierloo, hebbende dien morgen aldaar gepreekt, zalfde met omtrent vyftig gulden, de handen daar hy in viel. Dus liet men de Man glippen, en ontkwam 't gevaar in een hoek. Voorts werden de Papen uitgeschud, de mantels gegreepen, de huiken en ringen afgestreeken. Daar na de kisten opengeslagen , en met de Kerkdienaaren, van haare Schatten berooft. Na 't stillen van dit onweder, werdt dit tugteloos Krygsvolk, elders heen gezonden, met scherp gebod by trom en steeklok, dat zy 't gestolen goed eerst hadden 1) Bor, XII. Boek, bl. 953. [27]. 2) Hooft, XII. Boek, bl. 579. enz. Bor, XII. Boek, bl. 953, [27]. 3) Commelin, Beschry van Amsterd. II. Deel, VI. Boek, bl. 1073. weder te geeven. De moorder van Priester Balling, werdt door de bevel van de Staten van Holland met de dood gestraft. Het einde van deeze beweeging was, dat de Regeeriner zedert de Groote Kerk van de Gereformeerden ge- O O O bruiken liet 1). Onderwyl dit in Holland gebeurde, begon men omtrent Antwerpen en Gend, wederom genoegzaam in 't openbaar te prediken, en het Avondmaal des Heeren te houden 2). Ook werdt van den tweeden tot den agttienden van Zomermaand, de tweede Kerkvergadering of Nationale Sinode te Dordrecht gehouden. De Voorzitter van die aanzienlyke Vergadering was Petrus Dathenus. Hier werdt een Kerkordening beraamt van over de hondert punten, waarin men onder anderen besloot, 't geen hier ter snede komt, te melden, «de Nederlandsche Geloof belydenis te onder«schryven. En werd die onderteekening bepaalt tot de Die«naaren des Woords, Professoren der Theologie, en Ouder«lingen der Kerk.» Voorts kwam men overeen, den Aartshertog en den Rade van State een smeekschrift aan te bieden, «behelzende een vertoog hoe veel zy van de Spanjaarden , om den Godsdienst in de Nederlanden geleeden «hadden, met verzoek van vrye oeffening van den Hervormden Godsdienst 3).» De Aartshertog en de Raad van State dit smeekschrift gezien hebbende, maakte een ontwerp eener Religions Vrede, waar in zy dagten dat alle de Gewesten zig zouden te vrede houden 4). Dog Roomschen en Onroomschen, scheenen daar over weinig voldaan. De meeste Gewesten, als onder anderen de Staten van Utrecht, weezen dit ontwerp van de hand 5). De Groninger Ommelanden scheenen daar wonder mede in hun schik, als mede de Stad Leeuwaarden, alwaar men de Jakobynen Kerk den Hervorm- 1) Hoofd, XII. Boek, bl. 579, 580. 2) Hoofd, XII. Boek, bl. 380, 3) Bor, XII. Boek, bl. 968. [37], enz. 4) Zie de Attik. by Meteren, VIII. Boek, bl. 154. enz. 5) Bor, XII. Boek, bl. 991. [55], den toestond 1) Ondertusschen beurde de Geloofshervorming in Gelderland, het hoofd om hoog. Graaf Jan van Nassau, tot hunnen Stadhouder verzogt en aangenoomen zynde, hadt het eeuwig Edift mede bezwooren, en kon dus geen verandering in de Godsdienst maken. Hierom sloeg hij eenen anderen weg in. Hy voegde by ieder Vaandel Krygsvolk een Predikant, tot welker gehoor ook de Burgers werden toegelaten, waar door een groote meenigte tot kennis des Evangeliums kwam 2). Ook drong hy sterk by de Staten, tot het aanneemen van de Geloofsvreede, houdende onder anderen, «dat de Wethouders aan de wederzeidsche gezindheden , bekwame plaatsen zouden aanwijzen, om den Gods«dienst opentlijk te oeffenen 3).» Doch als de Staten van Gelderland plat uit weigerden, hier in te bewilligen, wierden de Hervormden , welkers smeekschriften men agter den bank wierp zo heet, dat zy ondersteunt van een goed deèl Krygskiiegten, zig meester maakten van alle de voornaamste Kerken des Lands 4). Te Goes in Zeeland, kregen de Hervormden niet minder hun genoegen, en werdt hen van de de Wethouderschap de Groote Kerk toegestaan 5) Na den dood van Don Jan van Oostenryk, werdt Alexander Farneze, Prinse van Parma, de Landvoogdy over de Nederlanden aanbetrouwt 6). Met den aanvang van zyn Regeering zogt hy de Spaansche zaaken, die ten tyde van Don Jan merkelyk verlopen waaren, wederom te herstellen. Dit gelukte hem spoediger dan men gedagt hadt. Hy was een kloek en voorzigtig Krygs-Overste, door wiens beleid de Nederlanden veel afbreuks leeden, en stierf den dertiendenden van Wintermaand des Jaars 1592, dragende allen roem van dapperheid, en krygskunde, die 1) Bor, XII. Boek, hl. 996. [68]. 2) Bor, XII. Boek, bl. 995. [57]. 3) Meteren, VIII. Boek, bl. 154. Verf. 4) Reid, bl. 17, 18. Bor, XII. Boek, bl. 995. [57]. 5) Hooft, XIV. Boek, bl. 588, 589. 6) Hooft, XIV. Boek, bl. 604. ooit eenig Veldheer kon behalen, met zig in 't graf. Dit blyft hem egter tot schande aanhangen, dat hy de roem zyner dapperheid niet weinig bevlekt heeft, door 't schandelyk aanhitzen van Balthazar Gerarts, die Vader Willem den I. te Delft moordadig om 't leeven bragt 1). 't Is ons niet mogelyk in dit klein bestek te melden, wat 'er al in de Nederlanden onder zyn' Regeering, voorgevallen is. 't Zy ons genoeg te zien, hoe God de pogingen van den Prins van Oranje zeegende, om ons de vryheid van Lighaam en Conscientie te verzorgen. De verschillen in 't stuk van Godsdienst, maakte steeds groote oneenigheid. Hier by kwam, dat de byzondere belangens en draaiende besluiten, der byzondere Landschappen de beste zaaken den kreeftengang deden gaan. Dit merkte Oranje. Des wilde hy, geholpen door zyn Broeder Jan van Nassau , Stadhouder van Gelderland , de zaak over eenen anderen boeg wenden. Hy spande zyn kragt in, om die Landschappen , daar de verbeeterde Godsdienst de heerschende party uitmaakte, met hunne nabuuren op het kragtigst te vereenigen. 't Geluk lachte hem in deezen gunstig toe. Op den negenentwintigsten van Louwmaand des -Jaars 1579, werd de Unie van Utrecht, of het eeuwig Verbond tusschen Gelderland, Zutphen, Holland, Utrecht, en Friesland gesloten, daar Overyssel, Groningen en andere byzondere Steeden, vervolgens bykwamen 2). 't Verdrag behelsde onder anderen: «Dat de genoemde Landen zig met malkanderen «verbonden, om ten eeuwigen daage vereenigt te blijven, «als of zy maar een Provintie waren, zonder zig door eeni«gerlei verbond of handeling , van wat natuur ook, van een te «laten scheiden: dat zy malkanderen met goed en bloed tegen «de Vyanden van de gemeene Vryheid, zouden bystaan. Dat 'er «een algemeene vergadering zoude zyn, tot welke de afge- 1) Bor, XXIX. Boek, bl, 661. [45_,. Vergeleken XVIII. Boek, bl. 428 , 429. [52, 53]. 2) Bor, XIII. Boek, bl. 26. [85]. «zonden' van de Landschappen, zouden t'zaraen komen tot «onderhouding van dit Verbond, om met malkanderen raad te slaan. Dat in 't stuk van Godsdienst Holland en Zee«land, zig zouden gedragen na goeddunken, en de andere «Provintien zig schikken na de Religions Vreede te voren «gemaakt, ende magt hebben daar op zulken orde te stellen, «als zy oordeelden tot rust van den Lande, te behooren, «enz. 1). Op den grondslag van dit verbond, staat het gemeenebest der Yereenigde Nederlanden, onwrikbaar ge vestigt. Waarom men zedert veeltyds op Neerlands Munt zag, een Leeuw, in zyn eene klaauw de zeeven Pylen, en met zyn andere een Zwaert houdende: Ook deeze spreuk op de Unie toegepast : Concordia res parvce crefcunt: dat is, Eendragt maakt magt, of eigentlyker, door Eendragt komt uit een kleine zaak wat groots voort 2). Voorts zag men niet lang daar na, dat de Vereenigde Landschappen des gewelds moede geworden, den Koning van Spanje den zesentwintigsten van Hooimaand des Jaars 1581, opentlyk by Plakaat verklaarden vervallen te zyn van zyn regt op de Nederlanden, met verbod om voortaan desselfs naam en zegels niet meer te gebruiken 3). Ter Inleiding van dit Plakaat werdt gezeid: «'t Volk was van God «en niet ten gevalle der Vorsten, geschapen, doch de Vorst «ten goede des volks, om gelyk een Herder, zijne schapen, «t zelve te kweken, te behoeden, en te bestieren na regt «en billykheid. Die zig hier in te buiten ging, om de on«derdanen voor halseigene te beezigen, was als een dwin«geland te houden, en mogt daar over vryelyk verstooten, «en een ander tot zyn ampt beroepen worden.» Hier op «volgde «een naakte uitbeelding van 'sKonings wangedrag, «en de bloeddorstige wreetheid van de Spanjaarden, tot ver- 1) Zie deeze punten in t Groot Utrechts Plakaatboek, I. Deel bl. 58. Hooft, XIV Boek, bl. 618 enz. 2) Blomhert, Nederl. Gesch bl. 116. 3) Bor, XVI Boek, bl. 276. [36], «kragting van 's volks Vryheden en Voorregten in de Nederlanden gehouden:» waar na den Koning eindelyk verklaart werdt «van Regtswegen vervallen te zyn van alle regt en «aanspraak op deeze Landen. En alle Leenmannen, Regters, «Amptlieden, ja alle Ingezetenen deezer Landen, van den eed «aan hem gedaan, ontslagen 1).» De vreugd en blydschap over deezen afstand was by alle welmeenenden even groot. Egter vond men te Woerden een Luthersch Predikant, Michiel Rudze, die, op Stoel, tegen het doen der Staten zoo heevig uitvoer, zonder te willen zwygen, dat men hem de Stad ontzeggen moest. Ook verhaalt men van Fokko Ralda, Raadsheer van 't Hof in Friesland, dat hy, terwyl men hem den nieuwen eed voorhield, een beroerte op 't lyf kreeg, waar aan hy terstond overleedt 2). De Staaten lieten by die gelegentheid, eenige glaze drink klokjes maken: zy hadden de gedaante van een schelle, en van binnen een glaze klepel. Men dronk uit deeze glazen, op den gelukkigen en voorspoedigen voortgang van hun doen, en het welweezen van het Gemeenebest. Daar na maakte men, deeze beekers als een schelle of klok, nu omgekeerd zynde , met dezelven een bly geklank; 't welk men noemde den Koning van Spanje uitluiden. Ook kreeg dit glaze klokje de naam van Duk d'Alfa's uitluiding, 't geen andere, navolgende, deedt zingen: Duk d'Alf, die heeft het te zwaar verbruid, Wy luiden den Koning van Spanje uit 3). Als nu de Allerhoogste wonderen deedt, om Nederland uit de slaverny van Spanje te verlossen, begonnen zommige Leeraars, van 't Pausdom uitgaande, en by mangel van 1) Zie Groot. Utrechs Plakaatboek, I. Deel, bl. 75. enz. Meteren , X Boek, X. Boek, bl. 201. enz. 2) Hooft, XVIII, Boek, bl. 789. Bor, XVI. Boek, bl. 292. [47]. J>) Alkemade, Nederl. Displegtigh Kap. XLI. bl. 515, 516. Blomhert, bl. 124. goede Predikanten, tot den Kerkdienst aangenoomen zynde, de Kerk van tyd tot tyd te ontrusten, en onze Geloofsbelydenis te versmaden 1). Doch dit staat ons, omstandiger, te beschryven. In de Sint Jacobs Kerk te Utrecht stont een Priester, genaamt Meester Huibert Duifhuis. Deeze begon tegen de Paapsche dwalingen te Prediken, eerst met oogluiking, en daar na in 't Jaar 1578. met goedvinden van de Regeering, doch op een' andere wyze als de Gereformeerde. Hy preekte met zyn Koorkleed aan, en de vierkante muts op, in 't midden der Beelden en verdere Paperyen , onder voorwendzel dat God niet zag op 't kleed, of het wit of zwart was, maar op 't hert, en dat het den Overheid toekwam, de beelden uit de Kerk te weeren. Doch hy begeerde geen Katechismus, geen Kerkenraad, geen Kerktugt: Hy doopte zonder Ouderen of Getuigen ergens toe te verbinden: Ten Avondmaal liet hy een ieder toe op zyn eige beproeving. De Schrift noemde hy zyn Katechismus, en leerde geen andere. Het stuk van de Predestinatie werdt van hem zo diep niet verstaan als by de Gereformeerden. Luttel sprak hy van de Erfzonde, de Regtvaardigmaking, en hoe die door toereekening geschied; maar zeide, dat die verloren gingen, alleen door eigen schuld verloren gingen. Zyn Predikatie deedt hy met zo veel welspreekentheid, dat hy veel gunst en aanhang vond by de Regeering, en luiden van vermogen. De Gereformeerden hadden in deeze tyd geen openbare Kerken te Utrecht, maar predikten door Predikanten van buiten geleent, in een schuur, met zulk een toeloop , dat de Predikplaats te klein viel, en eindelyk in de Minnebroeders Kerk door Petrus Datheen. Duifhuis wilde zig met die van de Consistorie, (zo noemde men de Kerkenraad) niet vereenigen, en stierf den derden van Grasmaand des Jaars 1581. Hermanus Elkonius van Harlinffen O werdt van de Regeering tot zyn opvolger benoemd. 1) Acta Synod. Dordrac. in de Voorr. bl. 2. Baudartius Memorien, I. Deel, bl. 1. Na zyn dood vermeerderde zyn aanhang, en de scheuring duurde tot den tyd van Lycester, wanneer in 't Jaar 1586 , door zyn bemiddeling de Kerk van Sint Jacob onder de Consistorie gebragt werdt. Tako Sybrandsoon, de derde Predikant van Sint Jacob, weigerde de punten van bemiddeling te teekenen, alzo zy de onderschryving der Nederlandsche Belydenis mede bragten, en hy veel zwaarigheid maakte over 't punt der Prsedestinatie 1). Men denkt dat Uitenbogaard, van wien ons in 't vervolg staat te spreken, uit de borsten van Duifhuis gezogen hadt, maar meest te voren uit Akontius den Italiaan van Trenten, die in zyn boek genaamd Krygslisten des Satans wel eenige goede, maar ook veele ongeoorloofde dingen gestelt heeft 2). Omtrent deezen tyd begon Kaspar Koolhaas, Predikant te Leiden, Neerlands Kerk te ontrusten 3). Hy was een vyand van de Kerkenordening, en wilde zig aan dezelven in genen deele onderwerpen. Voorts dreef «hy de algemeene «genade; dat de kinderen van Joden, Heidenen en Turken in haare jonkheid stervende, even tot het Verbond behooren «als de kinderen der Bondgenoten. Alle die in den naam «van Kristus gedoopt waren, moest men toelaten tot de «Tafel des Heeren, zonder aanteekening hunnes naams, of «zonder ander verbond en beloften op eige beproeving. «Over de Leer der Prsedestinatie met den aankleven van «dien, maakte hy groote zwarigheid, en hield staande, «dat na 't gevoelen van Kalvyn, God tot een oorzaak «van zonde gestelt wordt. Voor een Broeder wilde hy «erkennen, die niet verstaan kon, dat den Doop de «kinderen toekwame, daarentegen veragtte nog verdoemde «hy niet die hunne kinderen lieten Doopen. Ook was de «Belydenis. der Hervormde Kerk, hem wakker tegens de 1) Bor, XXI. Boek, bl. 832. [107]. enz. XIV. Boek, bl. 166. [186]. 2) Triglaud, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 322 , 323, 338. 3) Acta Syn. Nat. Dordr. in de Voorr. Baudartius, I. Deel, bl. 1. Trig. land, III. Deel, bl. 172. «borst 1).» Staats en Kerkvergaderingen zyn zedert de onlusten die hy te Leiden verwekte, met hem gemoeid geweest. De Sinode of algeiueene Kerkvergadering, in den Jaare 15/8. te Dordrecht gehouden, hadt onder anderen besloten, dat 'er alle drie Jaaren een algemeen Sinode zoude gehouden worden. Dit besluit vond men geraden in den Jaare 1581. in 't werk te stellen. De Kerken van Antwerpen en Delft, zonden de brieven, als daar toe gemagtigt, op haar tyd, af. Ook vertoondenze door eenige hunner Predikanten aan d'Algemeene Staten der Vereenigde Nederlanden t'Amsterdam vergadert, «hoe zy om gewichtige oor«zaken een Nationaale Sinode tot Middelburg in Zeeland «beschreeven hadden, met verzoek, dat hun geliefde, eenige suit het midden van hunne Vergadering daar by te zenden, «om met hunne Authoriteit alle handelingen te bestieren.» De Staten gaven de Predikanten ten and woord, «dat zy «met zo een Kristelyk en Goddelyk werk konden voortvaren , «en geen Gemachtigden te verbeiden hadden, gemerkt de «Staten zonder eenig omzien na hunnen handel zig genoeg verzeekert hielden, dat die niet dan tot stigting strekte 2).» In deeze Sinode. die in Bloei- en Zomermaand des Jaars 1581. gehouden werdt, maakten de Predikanten een'nadere Kerkordening, beandwoordende zeekere vraagen, zo nopens het gebruik der ordening, als op zommige andere zaaken, en verdeelden de Kerken in elk Gewest onder Klassen , de Klassen onder byzondere Sinoden 3). De Kerken in 't Stigt van Utrecht werden in drie Klassen onderscheiden. Ook besloot men, dat de Predikanten, Ouderlingen, Diakenen, Professoren der Theologie, en Schoolmeesters, de Belydenis der Nederlandsche Kerken zouden onderteekenen: De 11 istorieschryver der Remonstranten, verhaalt ons, dat de Be- 1) Brand, Hist. der Ref. 1, Deel, XII. Boek, Bl. 653. Triglaad, III, Deel, bl. 184, 185. 2) Hooft, XVIII. Boek, bl. 777. Trigland, III. Deel, bl. 200. 3) Bor, XVI. Boek, bl. 261— 270. [24 31J. Kerkelyk Handboekje, bl. 183 enz. 6 lydenis ter deezer tyd, nog zo weinig bekent was, aar, eenige Predikanten op deeze Sinode tegenswoordig, als men van het onderteekenen sprak, vraagden, wat is dat voor een Confessie van zevenendertig Artikelen ? als of zy die nooit gezien hadden 1). Doch Trigland zegt wel ter snede, «wie weet of 't waaragtig is, Uiten«bogaard wil, dat op zyn zeggen alleen gelooft hebben, «daar wy hem zomtyds hebben hooren verhaalen dat niet «zeer vast gaat, of vry wat ongelukkig is in 't waarzeggen, «en gelukkig in waaragtige dingen ze misduiden en te ver«draaijen 2).» Daar na doorzagen de Predikanten de Schriften van Kaspar Koolhaas, en verweezen die, als ergelvk en strydig tegens de reine Leer, en tegens zig zeiven: doch beloofden hem vergiffenis en aanhouding in dienst, by aldien hy schuld bekende. Maar hy weigerde dit, en zig te onderwerpen aan hun oordeel. Waar door de zaak voor de Staten van Holland raakte, die 't vonnis der gemelde vergadering voor wettig kenden, neemende inzonderheid zeer hoog, dat hy. die verklaarde, met de Hervormde Kerk niet eensgezind te zyn, zig nogtans als een Leeraar derzelve gedragen hadt, 't welk by de Magistraaat van Leiden te straffen stondt. Dus werdt hy in 't volgende Jaar 1582 t' eener Vergadering van Hollandsche Kerken tot Haarlem eindelyk afgezet, Ö en uit de Gemeente gebannen 3). De afsnyding geschiede op den vyfentwintigsten van Lentemaand van den Predikstoel in de Groote Kerk, na dat men alvorens een Reede over de woorden van Paulus. Rom. XVI. vers 17. tot de Gemeinte gevoert hadt 4). Nietteminl iet hem dé Magistraat van Leiden zyn' volle wedde van tweehondert gulden 's Jaarlyks, en dertig gulden voor huishuur volgen, tot dat hy twee Jaaren daar na een an- 1) Uitenbogaard, Kerk, Hist. III. Deel, bl. 475. 2) Trigland, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 439. 3) Hooft, XVII. Boek, bl. 777. Bor, XVI. Boek, bl. 271. [31]. 4) Zie 't Formulier van afsnyding by Trigland, Kerk. Hi^t. 111. Deel, bl. 187. dere gelegentheid krygende , om voor zijn ziekelyke Vrouwe en zes kleine kinderen de kost te winneu, den Wethouderen bedankte, en zig zedert met disteleeren geneerde 1). Op Koolhaas volgde Herman Herberts van Grol 2), eerst Monnik in 't Pausdom geweest, daarna Predikant onder de Lutherschen, en eindelyk in 't begin der Hervorming tot den Predikdienst in deeze Landen, in de Kerk te Nederwezel, als Gereformeert Predikant beroepen. In 't Jaar 1579. kwam hy te Dordrecht, daar hy wel ras te kennen gaf, dat hy nog niet geheel van 't Pausdom gezuiveit was, en daarenboven andere vreemde gevoelens smeedde. Eerst liet hy na, het verklaren van de Katecliismus, en wilde geen Belydenis-preek voor het Avondmaal doen, maar preekte een vrye text, met hooge woorden betuigende, dat hy zulks duizendmaal beeter agtte. Gevraagt zynde in den Jaare 1582. wat hem in de Katechismus tegen stondt, verklaarde hy zig opentlyk voor de volmaaktheid der Heiligen in dit leeven, als hy zyn Reden voerde over Phil. IV. 13. met byvoeging, dat 'er wel waren die zulke Leer niet geern hoorden, maar dat het gezeid moe^t worden, al zou daar twist en stryd om vallen 3). Vermoedelyk had hy deeze gevoelens geschept uit de Schriften van Dirk Volkaarts Koornhert, die omtrent deezen tyd een boek schreef tegen den Nederlandschen Katechismus, met den titel van Proeve, 't geen hy aan de Staten van Hollar.d, die 'tals ontydig, mishaagde, opdroeg. In den opdragt van dit boek wierden de Staten onder anderen te gemoet gevoert, «lat de Kerkdienaren hunnen Katechismus niet konden verschoonen van veele leelyke vlekken en vuile onzuiverheeden ; inzonderheid wreef hy den Katechismus aan, dat 'er te onregt in geleerd werdt; eerst, dat het onmogelyk is't gebod der liefde tot God en den naasten volkomentlyk te houden: Ten tweeden, dat wy van natuure geneigt zyn, om God 1) Verhaal van K. Koolhaes by Brand, XIII. Boek, bl. 675. 2) Act. Syn. Nat. Dordt. in de Voorr. Baadartins Mem. I. Deel, bl. I. 3) Trigland, Kerk. Hist. III. Deel, bl. 213. en den naasten te haaten 1). Voorts maakte Herberts geen onderscheid tusschen het Wezentlyke Woord, daar Johannes van spreekt, en het geschreeve Woord van God. Dreef de weezentlyke inwoning van Christus in de gelovige, en dat de Mensch geregtvaerdigt werdt om de werken des Geloofs en des Geests; ook liet hy herdrukken, het gruwelyk wonderboek van David Joris, en stemde in met de Leer vau Joris en Hendrik Niklaas, Vader van het zogenoemde Huis der liefde, die hy boven Aiozes en Kristus verhief. Zyn handelingen liepen zo grof, dat de Magistraat van Dordrecht, na raadvraaging aan den Kerkenraad, dit vonnis velde, «dat hy bevonden zynde in eenige punten des Geloofs van «een ander gevoelen, als de Leer der Gereformeerde Kerken «medebragt, die by den Prins en de Staten van den Lande •taangenomen was; en waar in geene verandering, zonder «voorweeten der Kerke mogte gemaakt worden, daarom van «zyn Kerkdienst te Dort wierd afgezet en ontslagen, en hem «toegestaan uit de Stad te vertrekken, op andere plaatsen «laar hy zulks zou te raden vinden.» Toen is hy in 't valhn van den Zomer, in den dienst der Kerke te Gouda getreden, doch de Klassis bleef weigerende hem voor een medelit te erkennen , zo lang hy geen behoorlyk getuigschrift van zyn laatste Klassis en Kerk. mede bragt 2). I oen gedrongen zynde, erkende hy, na veel moeite tegen de Hervormde Kerk, misdaan te hebben, dog weigerde plat uit, de Leer van David Joris en Hendrik Niklaas te verwerpen. De Reden , die Predikanten aandreef zulks te vorderen, was, dat hy spreekwijzen gebruikte, waar uit zy met reden mogten besluiten, dat hy met deeze vuile gevoelens besmet was. De Kerkenraad van Dordrecht, weigerde hem 't gebruik van des Heeren Avondmaal, tot dat zyn zaak by de Sinode afgedaan zou zyn. Als nu de Sinode in Zomermaand des Jaars 1583, in den Hage gehouden werdt, weigerdde Herberts , schoon gedaagt en gebeden zynde, aldaar te verschij- 1) Bor, XVIII. Boek, bl. 404. [35]. Brand, XIII. Boek, bl. 693. enz. 2) Trigland, III. Deel, bi. 214. nen, voor reden gevende, dat de Wethouderschap, hemde toestemming, die hy behoefde, niet beliefde te geeven. Voorts gaf hy in 't volgende Jaar zyn korte verklaaring over Rom. II. vers 28. aan 't ligt. Ten klaarsten bleek hiei uit, dat hy van de Leere der Kerke, byzonder in 't punt der regtvaerdigmakinge des zondaars, afweek. Men daagde hem hier over in de Sinode, in den Jaare 1586 te Rotterdam, gehouden; doch Herberts verscheen wederom niet. De JNationale Sinode in Zomermaand des zeiven Jaars, in den flage gezeeten zvnde , wendde alles aan, om Herberts te ïegt te brengen. Hier werdt de onderteekening van de Nederlandsche Belydenis veel strenger afgevordert, dan voorheen, te weeten: «van op straffe van weigering, metter «daad, in den dienst geschorst, en by volharding in het «weigeren ten eenenmaal afgezet te worden. Insgelyks werdt «het uitleggen van de Katechismus op den nademiddag van «des Heeren dag, sterk aangedrongen l).s Toen betuigde fieiberts, «de Belydenis des Geloofs in de zeevenendertig «Artikelen begreepen, Schriftmatig te zyn, met belofte om dezelve in de naaste Klassis te zullen onderteekenen.» Egter is hy zyn belofte niet nagekomen. Dit was een' der redenen , waarom de Sinode in den Jaare 1588 te Schiedam vergadert, Herberts weigerde zitting te geeven. Eindelyk streek men een vonnis van afsnyding over hem. Herberts daar door geklemt zynde, verzoende met de Kerk, na dat hij de zelve veertien Jaaren beroert hadde 2). 'Na hem volgde Kornelis Wiggertszoon, predikant te Hoorn 3). Deeze dreef «een algemeene genade. Dat Gods ooizienigheid alleen bestaat in eene bloote voorweeten«schap, welke hangt in 's Menschen doen, en wille.» De Erf-zonde zeide hy, «bestont in een onvolkoine kenisse Gods, 1) Zie de Kerkord. Art. 47, 61. by Bol-, XXI. Boek, bl. 792. r811. Kerk. Ilandb. bl. 274, 279. 2) Trigland, III. Deel, bl. 215—233. 3) Acta Syn. Nat. in de Voorr. Baudart bl. 1. «en lust tot het kwade. Ook werd niemand, om de Erf «zonde verdoemt. Hy wedersprak de verkiezing Gods van «een zeeker getal van persoonen,-en leerde dat God in de «Verkiezing zag niet op persoonen, maar op hoedanigheeden.» «Voorts sprak hy «van een algemeene roeping eerst, in iAdam, daar na in Kristus. En trok daar uit het gevoelen «van de onverschilligheid der Wil, waar door elk staan of «vallen kon 1).» Wiggerts openbaarde zig in den Jaare 1592, met eenige verandering te maaken in de vermaning en 't gebed voor den doop, en in de wyze van bidden voor de Predikatien; doch verdroeg hy zig hier over met de Sinode, van Noordholland, in den zeiven Jaare te Edam, gehouden. In 't volgende Jaar bragt de Klassis uit naam van d'Ouderlingen van Hoorn, nieuwe bezwaren uit zyn Predikingen in de Sinode van Alkmaar, te voorschyn. Toen daagde men Wiggerts voor de Sinode doch hy weigerde met de Sinode anders dan, Schriftelyk, te handelen , voor reeden geevende, dat de Sinode zyn Party was. En dat niemand tegelyk Party en Regter zyn kan. Eene reeden, die de Remonstranten van hem schynen ontleent te hebben, en daar na geestig wisten te gebruiken tegen de Dortsche Sinode ; doch- die niet anders strekken kan, als tot wanorde ia de Kerk; want als iemand nieuwe gevoelens smeed, en die ter Kerke wil invoeren, zal hy een iegelyk, die hem niet terstont instemt; maar amptshalven tegen staat, voor party uitmaaken 2). De Sinode zou hem in zyn ampt geschorst hebben; doch de Wethouderschap van Hoorn trat tusschen hen beiden in. 't Volgende Jaar, stond hem de Sinode te Haarlem gehouden, een' Schriftelyke onderhandeling toe, die vrugteloos afliep. Toen maakte de vergadering zyne dwalingen, met eenige aanmerkingen, de Staten van van Holland bekent. De Heeren Staten geboden Bastingius, en Uitenbogaard, met hem in onderhandeling te treden. 1) Trigland, III. Deel, bl. 241, 242. 2) Trigland, III. Deel, bl. 235. Zy werden een en andermaal gezonden met last, dat hy zyne gevoelens Schriftelyk zoude ontwerpen, om door hen ter Staten Vergadering ingeleevert te werden. Dit geschied zynde, stelde de Staten van Holland zyne Schriften in handen van de Professoren te Leiden, gelastende dezelven, nevens Bastingius en Uitenbogaard nader met VViggertszoon te spreken, en ingevalle deeze onderhandeling vrngteloos afliep, gemelde Staten, met hun oordeel te dienen. De Gemagtigden vertoonden daar na, aan de Staten van Holland, «dat zyn gevoelen noch met de Waarheid des God «delyken Woords, noch met de Belydenis der kerke overeen «stemde, en niet dan tot gronte droefheid en ergernis der «Kerke kon geleert worden.» Toen lieten de Staten Wiggertszoon aanzeggen, «dat hv geen Predikant kon blyven, ten «zy hy zig met de Kerk vereenigde.» Doch deeze en alle andere middelen waren niet sterk genoeg, om hem te beweegen. Dus verklaarde de Staten, hem den zeevenentwintigsten van Hooimaand des Jaars 1596, van zyn Kerkdienst verlaten en ontzet te zyn, «met vermaning, dat hy na «Friesland, daar hy gebooren was, zig met de woon zouden «begeeven. Zy zouden hem als dan twee of drie Jaaren van «behoorlyk onderhoud voorzien, vertrouwende dat hy zig «ondertusschen, nader bedagt hebbende, met de Kerk wel «zou willen verzoenen.» Wiggertszoon zaaide, in stee van te gehoorzamen, zyne schadelyke gevoelens onder de Gemeinte, houdende afgezonderde vergaderingen, om zyne aanhangers te believen. De Sinode in 't volgende Jaar te Edam gezeeten, zulks verstaande, besloot eenpaarig hem uit de Kerk te zetten, ten zy «hy zyne Konventikulen of afgezonderde ver«gaderingen wilden nalaten, en belooven zyne schadelyke «gevoelens, niet te zullen leeren, 't zy by monde, 't zy by «geschrifte, ofte iets uit te geeven tegens de Leer en orde «der Kerke strydig zynde.» Ook gaf hem de Sinode ast weeken tyds, om zig, over gemelde punten, te beraden. Doch als men bevond, deeze weeken verstreeken zynde, dat hy alle heilzame vermaningen van de hand wees, is men tot de afsnyding overgegaan, na dat hy de Kerk den tyd van zes Jaaren, ontrust had 1). Deeze waren de eerste, die de Nederlandsclie Kerk in de dagen karer jeugd, in roere gesteld hebben. Na hem kwamen Jacob Harmenszoon, anders Jacob Arminius, en deszelfs Aanhangeren te voorschyn. Arminius was in den Jaare 1560 binnen Oudewater, een bekent Steedeken in Holland, uit eerlyke Ouders, doch gering van middelen, gebooren. Nog zeer jong zynde, ley men hem te Marpurch, by Rudolplius Snellius, zynen Landsman van Oudewater, ter Schoole. Hier zynde, namen de Spanjaarden in den Jaare 1575, Oudewater stormenderhand, in, en pleegden, aldaar, dien grouwelyken moord. Toen lieten onder anderen het leevan, de moeder, de zuster, twee broeders, en verscheide bloedverwanten van Arminius 2). Zedert het Jaar 1582 reisde hy, ten koste van Amsterdam, naar Gelieve , Bazel en Italië, hoorende de lessen van den grooten Beza, en andere vermaarde Mannen van dien tyd. Ook sprak en verkeerde hy te Romen, zeer gemeenzaam met de Kardinaal Bellarmyn, en bragt zig zeiven door zyn verkeeren, buiten 's Lands, onder een kwaad gerugte 3). Amsterdam ontbood hun Voedsterling, te rug, en stelde hem, zedert, onder de Predikanten van die Stad, daar hy den tyd van vyftien Jaaren, 't zelve ampt bekleede. Zyn minzaam gedrag en maatige vroolykheid by goede vrinden, maakten hem in de gezelschappen, zeer aangenaam. Doch de Kerk droeg leed, uit zyn Predikingen te verstaan, dat hy in 't stuk der Prsedestinatie, en andere punten van gewigt, van 't gevoelen der Hervormde Kerken, afweek 4). Men zag ook met ongenoegen, zyn gemeenzame verkeering met Andreas Valdomius, en Kristophorus Osterodius, twee Socinianen, die 'tvan d'Algemeene Staaten geboden was, binnen 1) Triglaml, III. Deel, bl. 240—265. 2) Brand, I. Deel, bl. 560 Vergel. Hooft, bl. 434. 3) Trigland, III. Deel, bl. 282. 4) Bat)dart, Memor. I. Hoek, bl. 4. veertien daagen, uit de vereenigde Gewesten te vertrekken. Voorts roemde lij deeze mannen, als zonderling ervaren in Gods Woord, en dat de bewyzen, die zy voor hun gevoelen hadden; nimmer, by eenige van onze Godsgeleerden, wederlegt waaren 1). De vermaarde Franciscus Junius, van wien, wij meermalen gesproken hebben Stierf', tusschen den vyf en zesentwintigsten van Wynmaand des Jaars 1602, aan de pest, tot groote schade der Hooge Schoole, en Gereformeerde Kerken. Toen bewerkte Uitenbogaard, die in den Hage Predikant was, en den Prinse Maurits steeds in het Leger verzelde, dat de Kurateuren van 's Lands Schoole, te Leiden, Arminius in deszelfs plaats beriepen 2). De Kerkenraad van Amsterdam, vreesde, dat zo zorgelyken Man Professor geworden zynde, zeer schadelyk voor Gods Kerk zou zyn , dies weigerdde zy, hem, in 't eersten zyn ontslag te geeven ; doch bewilligdde ten laatsten, onder voorwaarde, dat Arminius moest met de Professor Gomarus, over de voornaamste Leerpunten in onderhandeling treeden, en zig zuiveren. Dit geschiedde in de tegenwoordigheid der hooge Schoolverzorgers, en Gemagtigden van de Sinode, den zeevenden van Rloeiuiaand des Jaars 1603, betuigende by, «de «Pelagiaansche gevoelens te verwerpen, die van Augustinns «daarentegen goed te keuren, met belofte van niets te zul«len leeren, strydig tegen de aangenome Leer der Kerke.» Hier op, werdt hy tot Leeraar der Godgeleertheid verklaart, en tot de Waardigheid van Professor, in stee van Junius, toegelaten 3). Arminius, eenigan tijd in bediening geweest zynde, strooide zyne byzondere gevoelens onder zyn Leerlingen, aanpryzende de Schriften van Kastellio, Koornhert, Suares, en anderen, met veragting van Kalvyn, Zanchius, Martyr, en andere treffelijke Mannen in Gods Kerk. Zyn Leerlingen, verrukt en ingenomen, met 's Meesters byzondere gedagten , verspreidden wel ras, 't geen zy, van hem, 1) Trigland, Ilf. Deel, bl. 285. 2) Baudart, Meraor. I. Boek, bl. 4, 5. 3) Baudart. Memor. I. Deel, bl. 5. ingezogen hadden, zo binnen als buiten 's Lands. Zo dat de Noord en Zuid-Hollandsclie Sinoden , zig op de wagt stelden, om de dorre nieuwigheeden by tyds te keeren. Men belaste alle Leeraaren de Belydenis en Katechismus te onderzoeken, 't welk by zommige geweigerd werd. Ook verzogt men, in den Jaare 1604 d'Algemeene Staaten, om een Nationale Sinode te beschryven. De Staaten stonden dit verzoek der Kerke toe, by een roepende verscheide Godsgeleerden, uit de byzondere gewesten, om over de Voorbereidselen , van die Sinode te handelen. Arminius en Uitenbogaard, benevens twee Utrechtsche Predikanten, van de anderen verschillende, veroorzaakten, dat het houden van die Sinode op de lange baan verschoven werdt 1). Als nu Arminius en Uitenbogaard het oordeel der Kerkelyken begonnen te vreezen, zogten zy heul by de Politiken, en wisten, by die de klem van llegeering, ter deezer tyd in handen hadden, de zaaken zo ver te brengen ; dat Gomarus, neevens eenige Godsgeleerden, gelast werdt met Arminius en de zynen voor den Hoogen Raad in onderhandeling te treeden. De Konferentie werdt gehouden in den Hage, den dertigsten van Grasmand des Jaars 1608. Daar na deeden de Heeren van den Hoogen Raad in 't by zyn van de twee Professoren en der vier bygevoegde Predikanten, hun verslag aan de Staten, met verklaring, zo veel zy konden verneemen , de verschillen van klein belang waaren, en meerendeels bestonden in spitsvinnige twisten over de Praedestinatie en den aankleven van dien. Toen verzogt Gomarus, verlof om te spreeken, en zeide; «'t gevoelen «van zyn Medeprofessor, aangaande, de punten in ver«schil zynde, zodanig te zyn, dat hy met het zeiven «voor Gods Oordeel niet zou durven verscliynen.» Welke woorden eenige te heevig, en andere een bewys dagtten te zyn van een vrymoedige Konscientie, te meer, om dat hy ettelyke dagen, en allermeest te dier tyd, zeer bedaart was 1) Baudart. Memor. bl. 9. enz. van gelaat en woorden 1). Teil bleef daar niet by. Gomarus voegde by zyn vorig zeggen, «dat uit dat geschil, zo zulks «by tyds niet werdt verhindert, zoude ontstaan, dat Pro«viutie tegens Provintie, Stad tegens Stad, Kerk tegens «Kerk, en Burger tegens Burger zou opstaan 2) » Arminius gat in deezen tjrd niet anders tot andwoord, dan «dat hy , Egter niet geheel volkomen, zo dat wy in alles God, volmaakt zoude begrvpen, inhoudende te weeten, zoo veele als ons van noden is in deezen leven, tot zynei' eeren, ende Zaligheid der zynen. Vrag. Hoe weeten wy dat 'er een GOD is, door middel van de NATUUR? Antw. Door de Ingeschape en verkreege Kennis. Vrag. Wat verstaat gy door de INGESCHAPEN KENNIS? Antw. Die aangeboore overtuiging van een Godheid, die in alle menschen gevonden word. Rom. 1 : 19. Overmits het geene van God kennelyk is, in haar openbaar is: want God heeft het haar geopenbaart. Vrag. Bewyst eens, dat 'er zulk een aangeboore overtuiging van een Godheid in alle menschen gevonden word? Antw. 1. Alle menschen hebben meer of min in zio-een kennisse van 't geen goed of kwaad, eerlyk of oneerh4c is, namentlijk, dat men God moet eeren, een ieder het zyne geeven, een ander niet doen 't geen men niet wil dat aan zig zeiven geschiede, enz. Deeze kennis nu van goed en kwaad, eerlyk ofte oneerlyk, zoude niet gevonden worden in den menseh, zo 'er niet was een Opperste Wetgeever, die regt en magt heeft om de conscientien der menschen aan zijne Wetten te verbinden, waarom Pauluszegt, Rom. 2 : 14, 15. Wanneer de Heidenen die der Wet niet hebben, van natunre doen dingen die der Wet zyn, deeze de Wet niet hebbende zyn haar zei ven een Wet , als die betoonen het werk der Wet geschreeven te hebben in haare herten, haare conscientie medengetuigende, en de gedagten onder malkanderen haar beschuldigende, ofte ook onschuldigende. 2. De toestemming van deze waarheid is algemeen; daar is geen volk op Aarde, by wien geen openbaare erkentenisse is van een zeeker Opperweezen. Hoe zeer de menschen in zeeden, gewoontens en eenige andere dingen van malkanderen verschillen, zy zijn egter altoos te zamen daar in overeengekomen, dat 'er een God moet zijn die de eerste en opperste oorzaak van alle dingen is. Hier op steunt het getuigenis van zo veele W vzen onder de Heidenen, als dat van Plato, die uitdrukkelijk zeide, alle menschen hebben by haar zeiven eene inbeelding der Gooden en dat van Cicero, wiens woorden nadrukkelijk zijn, daar is geen Volk zo Barbaarsch, welk niet erkent dat 'er is een Eenig God , iü zo verre dat de menschen liever een valschen God willen hebben dan ganschelyk geen God vervolgende zo diep zit het gevoelen der Goddelykheid in onze herten. Vrag. Hoe bewyst gy zulks nader? Antw. 3. Uit de algemeene bewyzen van Godsdienstigheid, die zelfs by de allerwoeste en ongeschikste Heidenen van alle tyden af gevonden zijn. Hebben nu de woeste Volkeren altoos een zoort van Godsdienst gehad, waar mede zy hunne Weldoenders Godsdienstige eere beweezen , zulks kan niet ontstaan van uit zeekere ltennisse vaneen zeeker Opperweezen, welke zy oordeelen dat noodzakelijk moest gedient en gevreest worden; dewijl de mensch van natuure zo trots en hoogmoedig is, dat hy zonder drang en overtuiging van zijn gewissen, de heerlykheid des onverderfelyken Gods niet verandert zoude hebben in de gelykenisse eenes beelds van een verderflyk mensche, ende van gevogelte, ende van viervoetige en kruipende gedierten, om dat te aanbidden en daar voor neder te knielen, Rom. 1 : 23. Weshalven het getuigenis van Plutarchus hier te pas komt, indien gy de Aerde omwandeld, gy zoudt konnen vinden Steeden geen muuren, Letteren, Koningen en Rykdommen hebbende, en die van geen schooien weeten ; dog niemand heeft ooit gezien een btad die niet hadde tempelen en Gooden, die geen Gebeeden, Eed of Godspraak gebruikte, die niet offerde om goede dingen te verkrygen. nog poogde de kwaade door Godsdienstigheid af te weeren. 4. Uit de werkingen der conscientie in ons. Alle menschen hebben eene bewustheid (conscientie) in zig, dewelke haar beschuldigt van het kwade, ende onschuldigt door bedryf van het goede: welke mede bewustheid ovei het bedreeven kïvaad in alle menschen, veelminder m Komn0en en Vorsten (die voor geen waereldsche straffe te dugten hebben) zoude gevonden worden, indien 'er niet een God en Opperste Rigter was, aan wien alle menschen van haar daaden Reekenschap zullen moeten moeten geeven; waarom Paulus van de Heidenen zegt, alhoewel zy de Wet Gods; dat is de beschreeven Wet Gods door Mozes niet hebben, zy betoonen het werk der Wet, geschreeven in haare herten, haare conscientie medegetuigenis gevende, ende gedagten onder malkanderen haar beschuldigende, ofte ook onschuldigende, Rom. 2 : 14, 15. Vrag. Wat verstaat gy door de VERKREEGENE KENNISSE GODS? Antw. Die klaardere kennisse van God, dewelke wy verkrygen uit de beschouwing der werken Gods, dewelke wy in ons zeiven en buiten ons in de geheele waereld ontdekken, ofte gelijk onze belydenis zegt, door de scheppinge, onderhoudinge, en regeeringe der geheele wereld: overmits dezelve voor onze oogen is als een schoon boek, in welke alle Schepselen, groote ende kleine, gelyk als letteren zyn, die ons de onzienlyke dingen Gods, geeven te aanschouwen, namelyk, zyn eeuwige kragt en Goddelykheid, Rom. 1 : 20. Vrag. Waar leert ons de Schrift de scheppinge, onderhoudinge, ende regeering der geheele Waereld een schoon boek te zyn, om 'er Gods eeuwige kragt en Goddelykheid uit te ontdekken? Antw. Nadrukkelyk, Psalm. 19 : 2—7. De Hemelen vertellen Gods eere, ende het uitspansel verkondigt zyner handen werk. De dag aan den dag stort overvloediglyk spraake uit; ende nagt aan de nagt toont weetenschap, geen spraake nogte geene woorden zyn daar haare stemme niet gehoort word. Haar Rigtsnoer gaat uit over de gantsche Aarden, ende haare reedenen aan het einde der waereld, Hy heeft een tente gesteld voor de Zonne en die is als een Bruidegom, uitgaande uit zyne slaapkamer, zy is vrolyk als een held om haar pad te loopen Haaren uitgang is van het einde des Hemels, ende haaren omloop tot aan het einde derzelven: ende niets is verborgen voor haare hitte. Vrag. Wat hebt gy omtrent deeze woorden op te merken? Antw. Dat het aanmerkelijke woorden zijn , die ons als een schoon boek de zaak voor oogen stellen; 1. Hier zien wy welke de deelen van dit boek zijn, namentlijk de Hemelen ende het Uitspanzei: Verstaat'er door niet den Hemel der Hemelen met haare Inwoonders de Heilige Engelen, waar van wy alleen kennisse bekomen door de gunstige openbaai'inge Gods in de Schrift; maar de zigbaare Hemelen die zig aan ons oog na buiten vertoonen. 2. De letteren, die in dezelve geschreeven staan, ende als voorwerpen onzer beschouwing gemeld worden, de Zonne die des daags als een Held uitgaat vrolyk om zyn Pad te loopen, mitsgaders de Maan en de Sterren daar David van zingt, Psalm 8 : 4. als ik uwen Hemel aanzie, het werk uwer vingeren, de Mane en de Sterren die gy bere.d hebt. 3. De zaaken die door deeze letteren duidelijk uitgedrukt worden; namentlyk dat de zigbaare en redenlooze Schepselen , op eene verheeve wyze ons de eere Gods vertellen, verkondigende het werk zyner handen: de Hemelen zwygen, maar hunne stilzwygentheid is als een bazuine, om de heerlijkheid van den grooten Werkmeester te verkondigen. 4. De tyd in dewelke deeze boeken kunnen geleezen worden; 't is niet nu en dan, nogte op deezen en geenen dag of nagt; maar altoos, dag aan dag, nagt aan nagt: want de dag aan de dag stort overvloedelyk spraake uit: en de nagt aan de nagt toont wetenschap. 5. De plaatzen alwaar deeze boeken te bekomen zijn of geleezen konnen worden 't Is niet te Jerusalem, ofte alleen daar het ligt des Euangeliums op den kandelaar schijnt, maar over de geheele Waereld, waar dat de mensch is, gaat of staat: want geen spraake nogte woorden zynder daar haar geluid niet gehoort wordt, haar rigtsnoer gaat uit over de geheele Waereld; geen Natie hoe woest en barbaarsch, die niet gedwongen word te zeggen, God laat zig zeiven niet onbetuigd goeddoende van den Hemel, reegen en vrugtbaare tyden geevende, vervullende onze herten met spyze ende vrolykheid, Handel. 14 : 17. 6. De wjze en manier op welke daarin te leezen is: 't geen wy door de Natuur kennen moeten, 't zelve is niet donker nog schaars of spaarzaam; maar overvloedig, klaar en duidelyk daar in voorgestelt, want de dag aan de dag stort overvloedig spraake uit voor wyzen ende onwyzen, ryken ende armen die begeerig zijn wetenschap te verstaan. 7. Het einde waartoe dit boek der Waereld is opgestelt, ofte deeze heerlyke Schepsels van God geschaapen zyn: te weeten, tot zijn eer en heerlykheid, want de Hemelen vertellen zyn eer, en zyne onzienlyke dingen worden van de Scheppinge der Waereld aan uit de Schepselen verstaan ende doorzien, beiden zyn eeuwige kragt ende Goddelykheid, op dat zy niet te verontschuldigen zouden zyn. Vrag. Toont eens aan, hoe dit alles duidelijk geschied? Antw. 1. Merken wy de Schepselen aan in haar zyn, voor zo verre zy een aanweezen hebben, dan moeten wy besluiten dat een volmaakt Opperweezen haar dit aanweezen gegeeven heeft; nademaal alle zodanige Schepselen, als daar is dat doorlugtig gebouw van Hemel en Aarde, en daarin allerhande Schepselen, als Zon , Maan en Sterren , Menschen, Beesten, Boomen, Kruiden en Planten, enz. niet konnen zyn, ot daar moet een oneindige kragt en moogentheid zijn, die dezelve Geschapen en Voortgegebragt heeft, Jes. 40 : 26. Heft uwe oogen op om hooge, ende siet, wie deeze dingen geschapen heeft, die in getaale haar heir voortbrengt: die ze alle by name roept, van weegen de grootheid [zyner] krachten, ende [om dat] hy sterk van vermoogen is, daar en wort 'er geen een gemist. 2. Letten wy op de welgeschape beweeging, die zig in de zigbaare dingen opdoet, dan worden onze gedagten terstont opgeleid tot een beweegende Oorzaak; dewijl de beweeging niet natuurlyk is aan een ligliaam; maar zo lang in ruste blijft tot dat het door een sterker magt uit zijn plaatze gestooten word: wie nu wekt en werkt deeze standvastige beweeging der geschapene dingen dan God alleen, die de Aarde gegrond heeftop haare grondvesten, en daarom nimmermeer noch eeuwiglyk niet zal wankelen, die de Fonteinen door de daalen uit zend: dat ze tusschen de gebergten heenen wandelen, Psalm 104 : 5, 10. Die der Zee het zand tot eenen paal gestelt heeft, met een eeuwige inzetting datze daar over niet gaan zal, of schoon haare golven zig beweegen, dat zy dog niet vermoogen, ofze schoon bruischen datze dog daar over niet gaan zullen, Jerem. 5 : 22. 3. Beschouwen wy de cierlyke order en geschikte zaamenvoeging der dingen die in den Hemel ende op der Aarde zijn; hoe zeer zy van malkanderen verschillen, en egter tot een einde meden werken, dan moesten wy besluiten dat er een Opperste Konstenaar is, die alles door zijn Almagt in deeze heerlijke orde gebragt, en door zijne Voorzienigheid zo veele Euwen bewaart heeft. Die den Hemel uitrekt als een gordyne, ende zyne Opperzaalen zoldert iü de wateren, die van de Wolken zyn wagen maakt, en op de Vleugelen des Winds wandelt, Psalm 104 : 2, 3. Die de lieflykheeden van het zeven gesternte bind, ende de strengen Orions losmaakt, die de Massaroth voortbrengt in haaren tydt, en den wagen met zyne kinderen leid, die de ordinantiën des Hemels weet, en kan de heerschappye der zelve op Aarde bestellen, Job 38 : 31, 32, 33. 4. Slaan wy ons oog op de vogelen des Hemels, die uit de hoogten in de laagten vliegen; de beesten die in de velden zijn, de gediertens die op der aarde kruipen, ofte in de diepten, in meeren en poelen verhooien zijn; derzelver gedaantens, beweegingen ende neigingen; waarin ze van malkanderen verschillen, hoe en waarin ze met malkanderen overeenstemmen; de manier op welke zy werken, hunne spyze bereiden ofte hunnen weg bevorderen: alle hebben ze iets waarmee zy zig beschermen ;alle vertoonenze een zoort van wetenschap daar wy over verbaasd staan. De Kraan, de Ojevaar en de Swaluwe neemen den tyd hunner aankomst waar: een Osse kent zijnen bezitter, een Ezel zyne kribbe: de Mier bereid zijn kost des Zomers; het Konynken zoekt de steenrots, en de weerlooze Duive de klooven der steenrotzen, enz. Zal men zeggen dat zy dit van hunzelven hebben, ofte dat de blinde natuur haar zulks heeft mede gedeelt? Dit was ongerymt! Zy allen zijn het werk van Gods handen, Job 12 : 7—10. ende waarlyk vraagd doch de beesten, ende elk een van die sal 't u leeren: ende t gevogeltje des Hemels dat zal 't u te kennen geven, Ofte spreekt tot de Aarde, ende zy zal 't u leeren, ook zullen t u de visschen der Zee vertellen. Wie en weet niet uit allen deze, dat de hand des HEEREN dit doet, in wiens hand de Ziele is van al wat leeft, ende de Geest van alle vleesch des mensehen. • Vrag. Hebt gy nog een nader bewijs? Antw. Ja, uit de beschouwing van ons zeiven; waarin de tastbaare bewijzen voor het aanweezen van een Volmaakt Opperweezen te Ieezen zijn. a. 't Lighaam verstrekt tot een verheeven Pronkstuk der Goddelyke wysheid. 't Zelve is eindig, afhanglyk en onbestand door zig zeiven ; 't is uit veele deelen te zaamen gesteld, die haar onderlinge betrekking op, en dienst tot tualkauderen hebben. De ooge kan niet zeggen tot de hand ik hebbe u niet van nooden, ofte wederom het hoofd tot de voet ik hebbe u niet van nooden ; ja veel eer de leeden die ons dunken de zwakste te zyn die zyn noodig, 1 Oor. 12 : 21, 22. Alle deeze deelen zijn vervolgens zo konstrijk op zich zeiven, als wonderlijk te zaamen gevoegt; dat de schranderste Natuurkundige daar over verbaast staat, en dagelijks door naarstigheid meerdere ontdekkingen vind, die andere voor hem niet bemerkt hebben. Het grondbeginzex waar uit dit verheeven Lighaam haaren oorsprong neemt, is zeer gering, de wyze op welke het zelve opwascht en bestaat eene aaneenschakeling van Wonderen die den Oppersten Wezenaar met vollen monde toeroepen. Ik love u om dat ik op eene heel vreezelyke wyze wonderlyk gemaakt ben. Wonderlyk zyn uwe werken, ook weet het myne Ziele zeer wel. Myn gebeenten en was voor u niet verhooien als ik in 't verborgene gemaakt ben, ende als een borduurzel gewrogt ben in de nederste deelen der Aarde: uwe oogen hebben mynen ongeformeerden klomp gezien, ende alle deeze dingen waaren in uw boek geschreeven, de dagen als zy geformeert zoude worden, doe nog geen dag en was, Psalm. 139 : 14—16. Job 30 : 10, 11. b. De Ziel, die als een groot Heer van dat vleeschelijk gebouw het zelve regeert en bestiert, is een verheeven Weezen, waar door den mensch uitmunt boven alle de zigbaare Schepselen; nogtans eindig en gebrekkig in alle haare vermoogens van verstand, wil en oordeel; waar door onze gedagten opgeleid worden dat 'er een God moet zijn, een Vader der Geesten, die des menschen Geest in zyn binnenste formeert, Zach. 12 : 1. En de Ziele zelve een inblaazinge des Almagtigen, die den mensch verstandig maakt, Job 32:8. Te regt beschuldigde Elihu de zodanige, die niet zeiden: Waar is God myn Maker, die de Psalmen geeft in der nacht, die ons geleerder maakt dan de beesten der Aarde , ende ons wyzer maakt dan het gevogelte des Hemels, Job 35 : 10 : 11. c. De vereeniging van deeze twee Weezens, namentlijk Lighaam en Ziel, is zo verheeven en wonderbaar dat wy dezelve gelooven ende belyden, egter hoe hoog ons verstand klimt, niet begrypen konnen; deeze vereeniging is zo naauw ende innerlijk, dat het lighaam door de kragt der Ziele gedurig leeft, zig in haare leeden geduurig beneemt, en voorts alles verrigt waar toe de geneigtheeden van de Ziel zig hebben uitgestrekt, voor zo verre het haar mogelijk is. Dit doet ons aan de eerste uitwerkende oorzaak denken, die ons dit Weezen, derzelver vereeniginge, beweegingen en werkingen geschonken heeft. Die uit eenen bloede het gansche geslachtte der menschen gemaakt heeft, om op den gelieelen aardbodem te wonen, bescheiden hebbende de tyden te voren verordineert, ende bepaalingen van haare woningen, op dat zy den Heere zoeken zouden of zy hem immers tasten en vinden mogten, hoewel hy niet verre is van een ygelyk van ons, want in hem leeven wy, ende beweegen wy ons, ende zyn wy, Hand. 17 : 26—29. Vrag. Wat moeten wy uit dit verhandelde leeren? Antw. Indien deeze groote boeken van de Schepping en onderhouding der Waereld, meer gebruikt en geleezen wierden, dan zoude 'er 1. Zo veele domme en onweetende menschen in de Kerk niet gevonden worden, van dewelke men zeggen moet: Want zommige en hebben de kenisse Gods niet, ik zegge 't u tot schaamte, 1 Cor. 15 : 34. 2. Dog zo veele misbruikers van de Schepselen Gods, die met haaren wandel uitroepen: Daar is geen God! Psalm 14 : 1. leevende vervreemd van het burgerschap IsraëJs, ende als vreemdelingen van de Verbonden der beloften, geen hoop hebbende en zonder God in de Waereld, Eph. 2 : 12. 3. Mitsgaders meer verheffing onder Gods volk zijn meer lust en bekwaamheid om den Heere grootheid te geeven over zijn heerlijkheid, die door de schepselen uitblinkt, Psalm III : 2, 3. Want de werken d js Heeren zyn groot, zy worden gezogt van die 'er lust in hebben, zyn doen is Majesteit en Heerlykheid. \rag. Wat is het einde en de nuttigheid van deeze natuurlyke kennisse Gods? Antw. Om den menschen te overtuigen, en vervolgens haar alle onschuld, ofte verontschuldiging te beneemen, Rom. 1 : 20. Want zyne onzienelyke dingen worden van de Scheppinge der Waereld aan uit de Schepselen verstaan, ende doorzien beide zyn eeuwige kragt ende Goddelykheid, op dat zy niet te verontschuldigen en zoude zyn. V rag. Is deeze kennisse Gods uit de natuur genoegzaam om de weg van Zaligheid te vinden? Antw Gantschelijk niet! 1. Dewyl zy ons niet leert van de verborgentheid der H. Drieëenheid, nogte iets van de Christus, dewelke is de eenigste weg om met God verzoent te worden. Handel. 4 : 12. Ende de Zaligheid is in geenen anderen. Want daar en is ook onder den Hemel geenen anderen naam, die onder de menschen gegeven is, door welken wy moeten Zalig worden, Joh. 14:6. Vrag. Hoe blijkt zulks meer? Antw. 2. De natuur is in geestelijke zaaken blind, en niet vatbaar voor Hemelsche verborgentheeden, die eeniglijk ende alleen van de Goddelijke openbaringe afhange, 1 Cor. 2 : 14. Maar de natuurlyke mensche en begrypt niet de dingen die des Geestes Gods zyn. Want zy zijn hem dwaasheid ende hy kan ze niet verstaan om dat ze Geeetelyk onderscheiden worden. 3. De blinde Heidenen, deeze Goddelijke openbaring van den weg der Zaligheid ontbeerende, worden daarom aangemerkt, als in dien tyd geweest te zijn zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, ende vreemdelingen van de Verbonden der beloften, geen hoope hebbende ende zonder God in de Waereld, Epb. 2 : 12. Vrag. Waarin heeft God den weg der Zaaligheid geoopenbaart? Antw. Alleen in de H. Schriftuur, waarin God aantoont, wie hy is, en wat hy is, en hoe hy op een wijze hem betaaraelijk kan worden de God van een dood en doemwaardig zondaar. Vrag. Hoe staat dit stuk in onze Geloofsbelydenis uitgedrukt ? Antw. Een tweeden, geeft by hem zeiven nog klaarder en volkomentlyker te kennen door zyn heilig en Goddelyk woord , te weeten, zo veel als ons van nooden is in deezen leeven tot zyner eeren ende Zaligheid der zyner, Vrag. Bewijs, eens dat God hem klaarder en volkomender geeft te kennen in zijn woord ? Antw. Nadrukkelijk uit 1 Cor. 1 : 21. Want nademaal in de wysheid Gods 'de Waereld God niet heeft gekent door de wysheid, zoo heeft het Gode behaagt door de dwaasheid der predikinge Zalig te maken, die gelooven. Vrag. Wat hebt gy omtrent deeze woorden onzer belydenis op te merken? Antw. Dat 'er niet gezegd word geheel klaar en volkomen, maar alleen in vergelijking klaarder en volkomender. 1. Deels om dat God niet volkoomen kan bevat, of begreepen worden, als te vooren beweezen is, Exod. 33 : 20. Hy zeide voorder gy en zoud myn aangezigte niet kunnen zien: want my en zal geen mensche zien ende leven. 2. Deels oin dat de geloovigen nog een klaarder en volmaakter kennis van God na dit leeven te wagten hebben , 1 Cor. 13 : 12. Want wy zien nu door eenen spiegel in duistere reden, maar als dan [zullen wy zien] aaugezigt tot aangezigt, nu keniie ik ten deele , maar als dan zal ik kennen gelyk ik ook gekent ben. Vrag. Hoe verre strekt zig deze openbaaringe Gods uit in zijn woord ? Antw. Zo veel als ons van nooden is in deezen leeven tot zyner eeren ende Zaligheid der zyner, overeenkomstig, Joh. 5 : 39. Onderzoekt de Schriften, want gy meint in dezelve het eeuwige leeven te hebben, ende die zyn die van niy getuigen. Joh. 20 : 31. Maar deeze zyn geschreeven op dat gy. geloovet dat Jesus is de Cristus, de Zoone Gods: £nde op dat gy geloovende het leven hebt in zynen name. Vrag. Is een Christen verpligt daagelijks zijn gebruik te maaken van deeze boeken der natuurr, om 'er de heerlykheid Gods in te ontdekken? Antw. 1. De Heere wyst zijn volk dikmaals tot deeze dingen, om ziju grootheid eere te geeven, Jerem. 5 : 22. En zult gy lieden my niet vreezen, spreekt de Heere, zult gy voor myn aangezigt niet beven ? die ik de Zee het zant tot eenen paal gestelt hebbe met eene eeuwige inzettinge, datze daar over niet zal gaan: of schoon hare golven zig beweegen, zo en zullenze doch niet vermogen, ofze schoon bruischen zoo en zullenze ze doch daar over niet gaan. 2. De practyk der heiligen is dit oudtyds geweest. Nehemia zegt: Men love den naam uwer heerlykheid, die verhoogt is boven allen lof ende prys. Gy zyt die Heere alleen, gy hebt gemaakt den Hemel der Hemelen ende haar heir , de Aarde en al wat daar op is, ende gy maakt die alle leevendig, Gap. 9:5,6. David zegt: Als ik den Hemel aanzie, het werk uwer vingeren, de Mane ende Sterren die gy bereid hebt , wat is de mensch dat gy zyner gedenkt? en de Zoone des Menschen dat gy hem bezoekt, Psalm 8:4,5. Vrag. Waar en wanneer zal dit best geschieden? Antw. 1. Eenzaam in stille wandelinge door optrekking van zijn gemoed tot de Schepselen, gaande in de open lugt daar hy alle de zienlijke dingen voor, boven, beneden en rontsom zig heeft, vertellende Gods eer en heerlijkheid, op dat hy 'er zijn oor en oog toe wenden zal. Dit was de praktyk van Isaak, Gen. 24. 63. Ende Isaak was uitgegaan om te bidden in 't veld, tegen 't naaken van den Avond. In de grondtext staat eigentlijk om te gedenken ofte overdenken. 2. Op zijn kamer in het leezen en onderhoeken van zodanige boeken, die met en uit den woorde Gods met leevendige trekken de heerlijkheid van Gods werken uitbeelden, Psalm 119 : 98, 99. Gy maakt my door uwe gebooden wyzer dan myne vyanden zyn: ik ben verstandiger dan alle myne leeraars, om dat uwe gebooden myne betragtinge zyn. 3. Met zijn huisgezin als hy aan den tafel zit om te eeten en te drinken, daar de tastbaare bewijzen zijn, dat het gebouw van Hemel en Aarde is dienstbaar geweest om die te dekken. Wat een ontelbaare meenigte van inenschen zyn de woorden van Brakel, hebben u daar in gedient ? die aan de tafel, aan het lynwaad, aan de messen, aan de schotels, lepels, glazen, brood, vleesch, aardvrugten, wyn, bier gearbeid hebben? door hoe veel handen is 't gegaan aleer 't op u tafel kwam? Maar ziet.... wie stelt deeze alle te werk en doedze u dienen in 't zweet van haar aangezigt ? Ziet daar, ziet daar! de goede hand van uwen Vader, die gaf het vogeltje of dier of visch het leeven, die beschikte haar voetzei om het voor u op te kweeken; die zond menschen uit die het vangen, u t'huis "brengen en bereiden, die laat het boompje voor u planten, en verbied alle Schepselen dien appel, dien trots druiven, enz. voor u niet af te plukken: maar gebied het voor u te laaten hangen , en als 't ryp is 't huis te brengen, al is 't duizent mylen van uwe woonplaats afgeleegen. Dit is den Heere grootheid geeven, ende uit zijne Schepselen hem verheerlijken; dit is gelijk 'er staat, Predik. 9 : 7. Gaat dan henen, eet u broot met vreugde, ende drinkt uwen wyn met goeder herte; want God heeft al reets een behagen aan uwe werken, Vrag. Legt daar ook eenige zoetigheid, troost en verkwikking in voor een Christen. Antw. Een Hemel op Aarde! my aangaande zegt Asaph, 't is my goed naby God te weezen: ik zette myn betrouwen op den Heere , HEERE om uwe werken te vertellen, Psalm 73 : 28. Deeze betragting 1. Brengt ootmoet in de Ziel, de beste gestalte daar de Heere lust in heeft, Psalm 8:4, 5. Als ik uwen Hemel aanzie, het werk uwer vingeren, de Mane ende de Sterren die gy bereid hebt, wat is de mensch dat gy zyner gedenkt, ende de Zone des menscken dat gy hem bezoekt. 2. Leid den mensch van de werken der natuur tot de wei ken der genade, daar de heerlijkheid des Drieëenigen Gods op eene verbaazende wijze in te zien is, 2 Cor. 3 :°18. Ende wy alle met ongedekten aangezigte de heerlykheid des Heeren [als] in een spiegel aanschouwende, worden [na] het zelve beeld in gedaante verandert van heerlykheid tot heerlykheid, als van des Heeren Geest. 3. Maakt hem begeerig na den Hemel, daar alles wat nu voor 't ooge bezwijkt of door 't zwakke gezigt niet kan beschouwt worden; volmaakter gekent en God in Christus voor de zijnen eeuwig zal genooten worden, 1 Joh. 3 : 2. Geliefde nu zyn wy kinderen Gods, ende 't is nog niet geopenbaard wat wy zyn zullen, maar wy weten dat als [hy] zal geopenbaart zyn, wy hem zullen gelyk weezen, want wy zullen hem zien, gelyk hy is. 11 III. ARTIKEL, Van de H. Schriftuur, en deszelfs Oorsprong. Wy belyden, dat dit woort Gods niet en is gesonden noch voortghebracht door menschelicke wille; maer de heylighe Mannen Gods hebben ghesproken, ghedreven zijnde door den Heylighen Geest, ghelijck den II. Petrus seght. Daer naer heeft God, door een sonderlinghe sorghe, die hy voor ons, ende onse salicheyt draecht, sijnen knechten den Propheten ende Apostelen gheboden, sijn geopenbaerde Woort by gheschrift te stellen: ende hy selve heeft met sijn Vingher de twee Tafelen der Wet geschreven. Hierom noemen wy sulcke schriften, Heylighe ende Godlicke Schrifturen. V R A G E. Wat noemt gy de H. Schriftuur? Antw. Het beschreeven woord Gods, inhoudende den weg der Zaligheid, 2 Tim. 3 : 15. Ende dat gy van kinds af de Heilige Schriften geweeten hebt die u wys konnen maaken tot Zaligheid, door het geloove het welk in Christus Jesus is. Vrag. Wat hebt gy 't allereerst betreffende dit beschreeven woord Gods, te gelooven en te belijden? Antw. Agtervolgens den inhoud van deezen Artikel, dat bet zelve van GOD is INGEGEEVEN, wiens ontfermende goedheid wy schuldig zyn te danken, dat by blinde zondaren den weg der Zaligheid in geschrift heeft willen bekent raaaken, Psalm. 147 : 1. Looft den Heere! want onzen God Psalm te zingen is goet, Vers 19, 20. Hy maakt Jacob zyne woorden bekend: Israël zyne inzettingen ende zyne regten, alzo heeft hy geene volke gedaan: ende zynen Regten die kennen zy niet. Vrag. Wat order hebben de opstellers onzer belydenis in deezen Artikel gehouden? Antw. 4. Ten eersten hebben zy ons aangeweezen wat wy te belijden hebben ten opzigte van de Oorsprong der H. Schriftuur. A. In t gemeen: dat dezelve niet is voortgebragt door menschelyke wille, maar door heilige mannen Gods van den H. Geest gedreeven, zeggende: Wy belyden, dat dit woord Gods niet is gezonden nog voortgebragt door menschelyke wille, maar de Heilige Mannen Gods hebben gesprooken, gedreeven zynde door den Heiligen Geest, gelyk de H. Petrus zegt. 2 Petri 1 : 21. B. In t byzonder, wat God ten bewijze van zijne zonderlinge zorge voor ons en onze Zaligheid gedaan heeft. a. Zo middelyk door tussenkoomende dienst van zijne knegten, de Propheeten en Apostelen, zeggende: Daar na heeft God, door een zonderlinge zorge, die hy voor ons, ende onze Zaligheid daagt, zynen knegten de Propheeten en Apostelen gebooden, zyn geoopenbaarde Woord by geschrift te stellen: b. Als onmiddelyk door zig zelve, ende hy zelve heeft met zyn Vinger de twee Tafelen der Wet beschreeven. 2. Ten tweeden, geeven zy ons te kennen van wat gezag en waardigheid deeze schriften zijn, en geschat moeten zijn; besluitende den Artikel: Hierom noemen wy zulke schriften, Heilige ende Goddelyke Schrifturen. V rag. Hoe zoud gy bewijzen, dat de H. Schriftuur van God in ingegeeven ? Antw. Dit blijkt I. Uit het getuigenis der H. Schryvers in het woord vervat, dewelke hunne openbaaringen doorgaans in deezer voegen beginnen. De Heere spreekt, alzo zeid de Heere der Heirschaaren, de Geest des Heeren heeft door my gesprooken: ende zyne reeden is op myne tonge geweest, zie 2 Sam. 28 : 2. Num. 24 : 4. Jerem. 21 : 1. &c. overeenstemming met het zeggen van Panlus, 2 Tim. 3 : 16. Alle de schrift is van God ingegeeven. 2. Uit den inboud der H. Schrift: want zy draagt ons voor hooge en verheeve zaaken, Hemelsche verborgentheeden die niet konnen geweeten veel minder gesprooken worden, zonder voorgaande openbaaringe van Gods Geest, 1 Coi. 2 : 10. Zy verkondigt ons meenigmaal zulke verheevene dingen, die de Schrijvers op dien tijd zelfs niet vatten konden, gelyk Daniël betreffende de openbaaring aan hem gedaan, getuigd, Cap. 12 : 8, 9. Dit hoorde ik, dog ik verstondt het niet: ende zeide myn Heere wat zal het einde zyn van deeze dingen? ende hy zeide gaat heenen Daniël, want deeze woorden zyn toegeslooten ende verzeegeld tot den tyd des eindens. Vergeleken met Openb. 5 : 4, 5. 3. Uit het bewijs van Petrus in onze belydenis aangevoert, 2 Petr. 1 : 21. Want de Prophetie is voortyds niet voortgebragt door den wille eenes menschen; maar de Heilige menschen Gods van den Heiligen Geest gedieeven zynde, hebben zy gesprooken , gebruikende de Apostel alhier het woord ferómenoi in de toespeeling van een &ckip op Zee, dat zig van zelf niet beweegt nog beweegen kan, maar door de wind en stroom voortgedreeven wordt, willende daar mede zeggen, dat de Heilige Mannen Gods alzo dreeven op de wind ofte aanblaazinge des Heiligen Geestes, dat zy niet anders gesprooken hebben, als hun de H. Geest gaf uit te spreeken , Handel. 2:4. Vrag. Sprak of openbaarde God voormaals zijne Goddelijke wille op eenerlei wyze aan de Vaderen? Antw. Neen! op veelerlei wijze, Hebr. 1 : 1- God voortyds veelmaal ende op veelerlei wyze tot de Vadei en gesprooken hebbende door de Propheeten, heeft in deeze laatste daagen tot ons gesprooken door den Zone. Vrag. Zegt dan eens op wat wijze heeft God voortyds tot de Vaderen gesprooken? .. Antw. 1. Zomtyds door gezigten, waar m God zijn wil openbaarde. t a i a. Aan wakende door verrukking van zinnen, Jes. o : l. In den jaare doe de Koning Ufia stierf, zo zag ik den Ileere zittende op eenen koogen ende verheevenen throon, Openb. 1 : 10. Ik was in den Geest op den dag des Heeren, ende ik hoorde agter my een groote stemme als eener Bazuine. b. Aan slaapende door droomen, hoedanig het gezigte van Vader Jacob was, Gen. 28 : 12. Ende hy droomde: eude ziet eene leeder was gestelt op der aarden, welkers Opperste aan den Hemel raakte: ende ziet de Engelen Gods klommen daar by op ende needer. 2. Zomtijds, door Goddelyke aanspraaken, waar in God zijn wil te kennen gaf. a. Of door een uiterlyke stemme, die van buiten met de oore gehoord wierd, hoedanig de Roeping van Samuël, en Gods openbaaring aan hem geschiede, ziet 1 Sam. 3 : ïo', 11. Doe kwam de Heere ende stelde zig daar, ende riep gelyk de andermalen Samuël, Samuël! ende Samuël zeide spreekt, want uwe knegt hoort, en de Heere zeide tot Samuël , ziet ik doe een ding in Israël, dat al wie het hooren zal, dien zullen zyne beiden ooren klinken. b. Of door een innerlyke stemme, die van binnen in het gemoed ingeboezemd wierd, hoedanig Gods weg met Habekuk was, ik stont zegt deeze Propheet, op myne wagt, ende ik stelde my op de sterkte; ende ik hield wagt, om te zien wat hy in my spreeken zoude, Hab. 2:1.2 Sam 23 : 2. Vrag. Hoe al meer? Antw. 3. Zomtijds door tussenkoomende dienst der Engelen , dus leest men dat Elias vlugtende voor Achab. en Jezabel, moedeloos nederzat onder een Jeneverboom, biddende dat zyne Ziele van hem ruogte weggenoomen worden ; dog de Heere zond eenen Engel die hem spys en drank toebragt tot versterkinge, en tegelyk aanmoedigde om zijnen weg te vervplgen, 1 Kon. 19 : 1—8. 4. Zomtijds door raadselen, waar in iets anders gezien ende iets anders beduid wierd, ofte een zaak van belang onder donkere verbeeldingen voorgesteld, dus spreide de Heere voor het aangezigte van Ezechiël een rolle des boeks, voor en agter beschreeven met klaagliederen, zugtiugen ende weê, ende hy gaf hem die rolle te eeten, daar door afbeeldende de meenigvuldige Oordeelen, welke hy Israël zoude verkondigen, Ezech. 2 : 8—10. Cap. 3 : 1 4. 5. Zomtyds door lotwerping, hoedanig de wille Gods in de wonderbare verheffing van Saul tot Koning over Israël bespeurd wierd. Samuël deed op Goddelijk bevel alle de Stammen Israël tot hem naderen, en de Stamme Benjamins wierd door het lot geraakt, en doe hy de Stamme Benjamins deed naderen na haare geslagten, zo wierd het geslagte van Matri geraakt, ende eindelijk in 't byzonder Saul de zoone Kiz, en hy werd verheeven tot koning over gantsch Israël, lees 1 Sam. 10 : 18—24. 6. Zomtyds door den Urim en Thummim, waar mede de Hoogepriester voor God verschynende in het Heilige der Heiligen, de mond des Heeren raadvraagde, en dus van de Goddelijke wille onderweezen wierd , Exod. 28 : 30. Gy zult ook in den borstlap des gerigts de Urim ende Thummim zetten, dat zy op het herte Aarons zyn, als hy voor het aangezigte des Heeren ingaan zal: alzo zal Aiiron dat gerigte der kinderen Israëls geduurig op zyn herte draagen voor 't aangezigte des Heeren, vergeleken met Num. 27 : 21. Hy zal voor 't aangezigte Eleazars des Priesters staan, die voor hem raad zal vraagen na de wyze van URIM voor het aangezigte des Heeren, enz. Vrag. Hoe komen wy aan dit Goddelijk woord 't welk God voormaals ende op veelerlei wyze, tot de Vaderen gesprooken heeft? Antw. Gelijk onze belydenis opgeeft, God heeft door eene byzondere zorge, die hy voor ons, ende onze Zaligheid draagt, zyne knegten de Propheeten en Apostelen gebooden, zyn geoopenbaarde Woord by geschrift te stellen: Vrag. Hoe lang is de kerke Gods zonder beschreeven woord geweest? Antw. Van Adams tijd af tot Mozes toe. Vrag. Hoe konde Gods woord in deeze reeks van Eeuwen zonder geschrift bewaard worden ? Antw. Door mondelinge overleevering der Vaderen aan hunne kinderen, Gen. 18 : 19. Ik hebbe hem gekent op dat hy zyne kinderen ende zynen huize na hem zoude beveelen, ende zy den weg des Heeren houden. Welke over- leevering van hand tot hand bekwaamlijk konde geschieden , om dat de Aartsvaderen, die deeze openbaaringen hadden ontfangen, honderden van jaaren leefden; waarom het van zommige zeer wel is aangemerkt, hoewel 'er tussen Adam en Mozes meer als vyfentwintig Eeuwen verloopen zijn, men egter het verhaal der Scheppinge heeft konnen weeten , door agt Perzonen narnentlijk, Methuzalem, Sem, Abraham, Isaiik, Jacob, Levi, Amram en Mozes. Vrag. Waarom heeft God zijn woord in vervolg van tyd by geschrift aan zijn kerk willen bekent maaken? Antw. 1. Op dat de Goddelyke openbaaringen onder de menschen niet in vergeetelheid zouden raaken, terwijl hun geheugen swak en bedriegelijk is. 2. Op dat Gods woord des te beeter tegens alle vervalsing konde bewaart blyven ; dewyl overleeveringen van een lang verloop van jaaren die niet ondersteunt en opgeheldert worden door onmiddelyke openbaaringen door de verdorventheid der menschelijke natuur ende veelvuldige listen des Satans veelerlei verandering en verderf onderworpen zijn. 3. Op dat Gods woord des te bekwamer door de geheele Waereld zoude worden verspreid en onder de volgende geslagten van kind tot kind voortgeplant worden: volgens Jes, 59 : 21. My aangaande dit is myn Verbond met kaar zeit de HEERE, myn geeft die op u is ende myne Woorden die ik in uwen mond geleid hebbe, die zullen van uwen monde niet wyken noch van den monde uwea Zaads nog van den monde des Zaads uwes Zaads zeid de HEERE, van nu aan tot in eeuwigheid toe. .•. Vrag. Tot wat einde in 't byzonder? Antw. Tot een duidelijk bewys zegt onze Belydenis, van Gods zonderlinge zorge, die hy voor ons, ende onze Zaligheit draagt, 1 Cor. 1 : 21. Want nademaal in de wyslieid Gods de Waereld God niet heeft gekent door de wysheid, zo heeft het Gode behaagt door de dwaasheid der predikinge Zalig te maaken, die gelooven. Vrag. Blinkt Gods zonderlinge zorge voor ons ende onze Zaligheid in dit stuk uit? Antw. Gewisselijk Ja! want door de overbrenging van het onbeschreeven woord Gods in geschrift 1. Word ons geleegentheid verschaft om den weg deiZaligheid klaar en duidelijk te leeren kennen, 't geen anders onmoogelijk was: want hoe zullen zy God aanroepen in welke zy niet gelooft hebben; ende hoe zullen zy in hem gelooven van dewelke zy niet gehoort hebben, ende hoe zullen zy hooren zonder die haar preediken? Rom. 10 : 14 2. Leeven wy in de gelegentheid om daar door bewerkt te worden tot Zaligheid ende Godzaligheid, want de Wet des Heeren is volmaakt: bekeerende de Ziele: de getuigenissen des Heeren zyn gewis, den slegten wysheid geevende; de beveelen des Heeren zyn regt, verblydende het herte: het gebod des Heeren is zuiver, verligtende de oogen, Psalm 19 : 8, 9. 3. En genieten Gods kinderen een kragtig middel tot vertroosting tegen allerlei verdrukkingen en wederwaardigheeden dezes levens: Want al wat te vooren geschreeven is, dat is tot onzer leeringe te vooren gesehreeven, op dat wy door lydzaamheid ende vertroostingen der schriften hoope hebben zouden, Rom. 15 : 4. Vrag. Wie heeft God tot het schryven van dit zijn woord gebruikt? Antw. Zijne knegten, zegt onze belijdenis, de Propheeten ende Apostelen, Eph. 2 : 20. Gebouwd op het fondament der Apostelen ende Propheeten; waar van Jesus Christus is den uitersten Hoeksteen. Vrag. Wat heeft de Heere al meer ten bewyze zijner goedheid gedaan? Antw. Gelykerwijs onze belijdenis zegt, ende hy zelve heeft met zynen vinger de twee Tafelen der wet gesehreeven. Vrag. Welke is deeze Wet? Antw. De Wet der tien woorden, behelzende de liefde Gods ende des Naasten, Math. '22 : 37—40. Gy zult liefhebbeu den Heere uwen God met geheel uwe herte ende met geheel uw Ziele ende met geheel uw verstand. Dit is het eerste ende het groot gebodt, ende het tweeden dezen gelyk |isj, Gy zult uwen naasten liefhebben als u zeiven: aau deeze twee geboden hangt de gantssche Wet ende de Propheeten. Vrag. Waar gaf God deeze Wet? Antw. In de woestyne op den berg Sinaï, Handel. 7 : 38. Deeze is 't die in de vergaderinge [des volks] in de woestyne was met den Engel, die tot hem sprak op den berg Sina, ende met [onze] Vaderen: welke de levendige woorden ontfing om ons die te geven. Vrag. Van wien bediende zig de Opperste Wetgeever? Antw. 1. Van de Engelen, die de luister van deezen Wetgeever vermeerderden; en de Wet aan Mozes overhandigden, Handel. 7 : 53. Gy die de Wet ontfangen hebt door de bestellinge der Engelen. 2. Van zyn getrouwen knegt Mozes, die deezen Wet aan het volk bekent maakte, Deut. 33 : 4. Mozes heeft ons de Wet geboden: eene erffenisse van Jacobs gemeinte. Vrag. Op wat wyze gaf God deeze Wet? Antw. 1. Door mondelijke afkondiging van dezelve, voor de ooren van gantsch Israël, Exod. 20 : 1. Doe sprak God alle deeze woorden. '2. Door inschryving van dezelve in steene tafelen, Exod. 31 : 18. Ende hy gaf aan Moze, als hy met hem op den berg Sinaï te spreken geëyndigt hadde, de twee tafelen der getuygenisse, tafelen van steen beschreven met den vinger Gods. Vrag. Hoe was deeze Wet op tafelen van steen beschreeven? Antw. 1. Niet by wijze van trekking ofte afmaaiing van Letteren op de vlakte; maar als een geschrift dat gegraveerd was door insnyding ofte uitholling, Exod. 32 : 16. Ende die zelve tafelen waren Gods werk: het geschrifte was ook Gods geschrifte zelve in de tafelen gegraveert. 2. Datze ieder op beide haare deelen vol van geschrifte zijn geweest, Exod. 32 : 15. Deeze tafelen waaren op haar beiden zyden beschreeven, zy waaren op d'eene ende op d'andere zyde beschreeven. Vrag. Wat gaf de graveering van deeze Wet in steene tafelen te kennen? Antw. De geduurzaamheid en onveranderlijkheid van deze Wet, Math. 5 : 18, 19. Want voorwaar zegge ik u tot dat de Hemel ende de Aarde voorby gaan, ende sal daar niet een jota nog een tittel van de Wet voorby gaan tot dat het alles zal zyn geschiet. Vrag. Waarom heeft God deeze Wet zelve met zijnen Vinger in steene tafelen beschreven? Antw. Om alzo te leeren 1. De voortreffelijkheid van deeze Wet boven alle menschelijke wetten, zelfs ook boven andere Wetten die hy Moze gebooden had, Hos. 8 : 12. Ik schryve Hem, (te weeten Israël) de voortreffelykheden van mynen Wet voor! 2. Dat het alleen Gods werk is Wetten te geeven, die des menschen geweeten tot altoosduurende gehoorzaamheid verpligten, Jac. 4 : 12. Daar is een eenig Wetgeever die behouden kan ende verderven. Doch wie zyt gy die eenen anderen oordeelt? 3. Dat het Gods werk is om deeze wet in het binnennenste van de herten der uitverkoornen in te planten, zo dat de Satan dezelve met al zyn kragt en konsten nog uitschrabben nog vernietigen kan, Jerem. 31 : 33. Maar dit is het Verbond, dat ik na die dagen met den huize Israëls maken zal spreekt de HEERE. Ik zal myne Wet in haar binnenste geven, ende zal die in haar herte schryven, ende ik zal hen tot eenen God zyn, ende zy zullen my tot een volk zyn. Vrag. Waarom heeft God deeze Wet aan beiden zyden beschreeven ? Antw. 1. Alzo verhoede God, dat 'er tot deeze Wet niet konde afgedaan nog toegedaan worden, Deut. 4 : 2. Gy zult tot dit woord dat ik u gebiede, niet toedoen, ook daar van niet afdoen: op dat gy bewaart de geboden des Heeren uwes Gods, die ik u gebiede. 2. Alzo beelde de Heere af de heiligmaking van den geheelen mensch: want gelijk 'er in die tafelen niets was , of 't was geteekent met Goddelijk geschrift; alzo is 'er geen deel van den uitverkooren mensch, 't welk de Geest met zijn heiligmakinge voorby gaat, 1 Thess. 5 : 23. Ende de God des vreedes zelve, heilige u geheel ende al: ende uwe geheel opregte Geest, ende Ziele, ende Ligliaam worde onberispelyk bewaart in de toekomste onzes Heeren Jesu Christi. Vrag. Maar wat volgt nu uit alle deeze gezegde dingen ? Antw. Dat wy schuldig zijn dit woord te schatten, als van God uit den Hemel gezonden, om ons den weg deiZaligheid bekent te maaken, 2 Pet. 1 : 19. Wy hebben het Prophetische woord dat zeer vast is: ende gy doet wel dat gy daar op agt hebt, als op een ligt schynende in een duistere plaatze tot dat de dag aanligte en de morgensterre opgaa in uwe herten. Vrag. Yan wat gezag of waardigheid moet dit beschreeven Woord by ons gehouden worden? Antw. Agtervolgens onze belijdenis, als heilig en Goddelyk, want dus zeggen deszelfs Opstellers, hierom noemen wy zulke schriften, Heilige ende Goddelyke Schriften. Dat is, Schriften. 1. Die haaren oorsprong hebben van een heilig God, want de Prophetie is voortyds niet voortgebragt door den wille eenes menschen, maar de heilige menschen Gods van den Heiligen Geest gedreeven zynde, hebbenze gesprooken , 2 Pet. 1 : 21. 2. Die heilige en Goddelyke zaaken in zig behelzen, Psalm 12 : 7. De reedenen des Heeren zyn reine reedenen, Zilver geloutert in eenen aarden smeltkroes, gezuivert sevenmaal. 3. Mitsgaders op heiligheid en Godzaaligheid kragtig aandringen, 2 Tim. 3 : 16, 17. Alle de Schrift is van God ingegeeven, ende is nuttig tot leerlinge, tot wederlegginge, tot verbeeteringe, tot onderwyzinge die in de Regtveerdigheid is, op dat de mensche Gods volmaakt zy tot alle goed werk, volmaaktelyk toegerust. Vrag. Voor wien heeft God dit woord tot Zaligheid laten bekent maaken? Antw. Voor den geenen die daar door bekeerd en geheiligd worden. Vrag. Wie zijn de zodanige? Antw. 1. Die eerbied hebben voor hetzelve, Jes. 66 : 2. Maar op deezen zal ik zien, op den armen ende verslagenen van geeste, ende die voor myn woord beeft. 2. Veel werks maaken om dat geloovig te overdenken, Psalm 1 : 2. Maar zyn lust is in des Heeren Wet, ende hy overdenkt zyne Wet dag en nagt. 3. Door derzelver vermaning en bestraffing ootmoedig en verbeetert worden, 2 Chron. 34 : 27. Om dat uw herte week geworden is, ende gy u voor het aangezigte Gods vernedert hebt, als gy zyne woorden hoorde, tegen deeze plaatse, ende tegen hare inwoonders, ende hebt u vernedert voor myn aangezigte, ende uwe kleederen gescheurt, ende geweent voor myn aangezigte, zo hebbe ik [u] ook verhoort spreekt de Heere. 4. Al hear troost en verkwikking eeniglijk daar in zoeken, Psalm 119 : 92, 93. Indien uwe Wet niet ware geweest al myn vermakingen, ik ware in myn druk al lange vergaan. Ik zal uwe beveelen in der eeuwigheit niet vergeeten, want door dezelve hebt gy my levendig gemaakt, 5. Mitsgaders al haar gedrag en wandel daar na schikken, Gal. 6 : 16. Ende zo veele als 'er na dezen regel wandelen, over dezelve [zal zyn] vrede ende barmhertigheid, ende over het Israêls Gods. Vrag. Voor wien zal de bekentmaaking van dit woord ten geenen dage tot verswaaring strekken? Antw. Voor alle die door het zelve niet verligt ofte wedergebooren zijn, 2 Cor. 4 : 3, 4. Dog indien ook ons Evangelium bedekt is, zo is het bedekt in de gene die verboren gaan, in dewelke de Godt dezer eeuw de zinnen verblind heeft, [namelyk] der ongeloovige, op dat haar niet bestraale de verligtinge des Evangeliums der heerlykheid Christi, die het beeld Gods is. Vrag. Wie zijn de zodanige? Antw. Die de kennisse van het woord des Leevendigen Gods versmaden, en geheel anders wandelen, als God ons in zijn Woord gebied, tot welkers waarschouwinge de Apostel zegt, dat God met vlammende vuur zal wraake doen over de geenen die God niet kennen, en het Evangelium onzes Heeren Jesus Christus niet gehoorzaam zyn, 2 Thess. 1 : 8. .*. Vrag. Wat heeft een Godvrugtig belyder tot betragting uit deezen Artikel, op te merken? Antw. 1. Dat hy schuldig is Gode dankbaarheid te bewyzen, die ons zijn Woord in geschrift heeft laten bekent maaken, 't welk door den Druk-konst in aller handen gebragt, door de openbaare Predikinge alomme verkondigt, en door de inwendige verligtinge des H. Geestes aan het gemoed der Godzaligen verzeegeld word; Immers bemind hy de volken, alle zyne heiligen zyn in uwe hand; zy zullen in het midden tussen uwe voeten gezet worden, een ieder zal ontfangen van uwe woorden. Mozes heeft ons de Wet gebooden, eene Erfïenisse van Jacobs Gemeinte, Deut. 33 : 3, 4. 2. Dat hy zig gewennen dit Goddelyk woord veel te leezen en te overdenken, om daar uit wijs te worden tot Zaligheid, gelijk 'er van eenen der Ouden getuigd word, dat hy door veel leezen en overdenken zyn hert gemaakt hadde tot een Bibliotheek van Christus, agtervolgens Christus lesse, Joh. 5: 39. Onderzoekt de Schriften ; want gy meind in dezelve het eeuwige leeven te hebben, ende die zyn die van my getuigen. 3. Dat hy zorgvuldig agtgeeven, om daar na zijn doen en laaten te schikken, lankmoedig wagtende het einde des geloofs, namentlijk de Zaligheid der Zielen, van welke Zaligheid ondervraagt ende onderzogt hebben de Propheeten, die gepropheteert hebben van de genade, die aan hun geschied is, 1 Petri 1:9, 10. IY. ARTIKEL, Van de Regelmatige boeken der B. Schriftuur. Wij vervaten de Heylighe Schrifture in twee boecken des Ouden ende des Nieuwen Testaments, welckc zijn Canonijcke boecken, daer niet teghen valt te segghen: Dese werden aldus ghetelt in de Iiercke Gods. De boecken des Ouden Testaments; De vijf boecken Mosis, te weten, Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium; het boec Josue, der Rechter en, Ruth, twee boecken Samuels, ende twee boecken der Coningen, twee boecken der Chronijcken, ghenaemt Paralypomenon, het eerste Esdrce, Nehemias, Esther, Job, de Psalmen Davids, dry boecken Salomons, namelijc de Spreucken, den Predicker, ende het Hooge liedt: de vier groote Propheten, Esaias, Jeremias, Ezechiel ende Daniël, ende voorts de andre twaelf cleyne Propheten, namelijck, Hoseas, Joel, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habukulc, Zephanja, Haggai, Zacharia, Maleachi. Het Nieuwe Testament; de vier Euangelisten, Mattheus, Marcus, Lucas, Johannes: de handelingen der Apostelen, de veerthien brieven des Apostels Pauli, te weten tot den Romeynen, iwee den Corintheren, tot den Galatheren, tot den Epliesien, tot den Philippensen, tot den Colossmsen, twee tot den Thessalonicensen, /wee tot Timotheum, tot Titum, tot Philemon, den Hebreen, rfe sewen brieven der ander Apostelen, te weten, de» fcn'ef Jacobi, twee trieven Petri, dry Johannis, den brief Jude, ende de Openbaringhe des Apostels Joannis. V R A G E. Wat noemt gy Heilige en Goddelyke Schriften? Antw. De Regelmatige boeken des Ouden en Nieuwen Testaments. Vrag. Is die uitdrukking van het Oude en Nieuwe Testament Schriftuurlijk? Antw. Ja, dus leezen wy, 2 Cor. 3 : 6. Die ons bekwaam gemaakt heeft om te zyn Dienaars des Nieuwen Testaments. Vers 14. Want tot op den dag van heeden blyft het zelve dekzel in het leezen des Ouden Testaments zonder ontdekt te worden. Vrag. Wat noemt gy de boeken des Ouden Testaments ? Antw. Die van de Propheeten en door Gods Geest gedreevene Mannen onder het Oude Testament beschreeven zijn , beginnende met Genesis en eindigen met Maleachi. Vrag. Wat noemt gy de boeken des Nieuwen Testaments? Antw. Die van de Apostelen en Apostolische Mannen, door ingeevinge des H. Geestes onder het Nieuwe Testament beschreeven zijn, beginnende met het Euangelium van Matheus, en eindigen met de Openbaringe van Johannes. Vrag. Waarom noemt gy deeze boeken Testamenten ? Antw. Dewyl zy behelzen eene Verklaaring van Gods wil, betreffende de Zaligheid die Gods kinderen beërven zullen na dit leeven. Ziet Hebr. 9 : 15. Daarom is hy de Middelaar des Nieuwen Testaments, op dat de dood daar tussen gekoomen zynde tot verzoeninge der overtreedingen , die onder het eerste Testament waaren, den geenen die geroepen zyn de beloftenisse der Eeuwiger erve ontfangen zouden. Vrag. Waarom worden deeze boeken onderscheiden , als boeken des Ouden en des Nieuwen Testaments? Antw. Ten opzigte 1. Van de tya, waar in zy Beschreeven zyn. 2. Van de H. Schryvers, die God daartoe heeft willen gebruiken. 3. Van de zaken, die daar in vervat zyn. 4. Van de manier en wyze op welke de beloften aan de Erfgenaamen der Zaligheid voorgesteld worden. Vrag. Wat beleid hebben de Opstellers onzer belydenis in deezen Artikel gehouden? Antw. Dat zy de Regelmatige boeken des Ouden en Nieuwen Testaments, in de voorgaande Artikel, Heilige en Goddelyke Schriften genaamt, 1. Onderscheiden van alle andere boeken met deeze woorden: Wy vervatten de H. Schriftuur in twee boeken, des Ouden en Nieuwen Testaments: dewelke zyn Kanonyke boeken daar niet tegen valt te zeggen. 2. Daar na, dat zy der zeiver getal en naamen in een goede order voordraagen: deeze werden aldus geteld in de Kerke Gods, de boeken des Ouden Testaments, enz. Vrag. Op wat wyze worden deeze boeken in de Kerke Gods geteld en voorgesteld? Antw. Op deeze wyze. 1. De boeken des Ouden Testaments in A. Wetboeken; deeze zijn vyf: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium. B. Geschiedboeken, van allerlei zoort, welke zyn twaalf in getal, namentlijk het boek Josua, der Rigteren, Ruth, de twee boeken Samuëls, en de twee boeken der Koningen; twee boeken der Chronyken, mitsgaders Esra, Nehemia en Esther. C. Leerboeken; welke zijn vyf, te weeten, Job, de Psalmen Davids, drie boeken Salomons, de Spreuken, de Preediker en het Hooglied. D. Voorzegboeken der Propheeten, zeventien in getal, namentlijk a. Vier groote Propheeten , als Jesaia, Jeremia, Ezechiël, Daniël, mitsgaders de Klaagliederen van Jeremia, die onze Belydenis begrypt onder Jeremia. b. Twaalf kleine Propheten, als Hozea, Joel, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Zephanja, Haggai, Zacharia en Maleachi. 2. De boeken des Nieuwen Testaments, in deezer voegen, in A. Geschiedboeken, zijnde vyf in getal, namentlijk de vier Euangelisten Mattheus, Marcus, Lucas, Johannes en de Handelingen der Apostelen. B. Leerboeken, zijn eenentwintig brieven der Apostelen, namentlijk: a. Veertien van Paulus, die hy geschreeven heeft. 1. Neegen aan byzondere Gemeentens, te weeten tot de Romeinen, twee aan de Corintheren, een aan de Galatiers; aan de Epheziers , aan de Pkilippensers , aan de Colossensers, en twee aan de Thessalonicensers. 2. Drie aan byzondere Opzienders, namentlijk twee aan Timotheus, ende een aan Titus. 3. Een aan een byzonder vriend, Philemon. 4. Een aan de Joden, alomme verstrooid, de brief aan de Hebreen genaamt. b. Zeeven van de andere Apostelen, te weeten de brief van Jacobus, twee van Petrus, drie van Johannes, ende eene van Judas. C. Een Prophetiseh boek, bekent als de Openbaring des Apostels Johannes. Vrag. Waarom geschied de byzondere optelling van alle deeze boeken in onze Belydenis? Antw. 1. Op dat alle leeden der Kerke zouden weeten wat Heilige ende Goddelyke Schriften zijn. 2. Om te bewyzen dat 'er geen Goddelyke Boeken zijn verlooren zijn gegaan; maar datze alle door Gods byzondere voorzienigheid nog in weezen zijn. 3. Om te onderwyzen dat men, behalven de opgetelde boeken, geene andere voor Goddelyk mag houden, van wat naam. natuur en inhoud die ook zijn moogen. Vrag. Hoe worden deeze boeken vervolgens in onze Belydenis aangemerkt? Antw. Als ( anonyke ofte Regelmatige Boeken, tegen welke niet valt te zeggen. Vrag. Hoe verstaat gy dit zeggen? Antw. Niet dat alle deeze boeken ten eenemaal van allen teegenspraak vry zijn; maar dat 'er niets met regt of fondament kan teegen ingebragt worden , dat der zeiver gezag of gebruik eenigzints zouden mogen belemmeren: Want deeze zyn geschreeven, op dat gy gelooft dat Jesus is de Ciistus, de Zoone Gods, ende op dat gy geloovende het leven hebt in zynen Naame, Joh. 20 : 31. Zo veele 12 als 'er na deezen Regel zullen wandelen, over dezelve zal zyn vreede en barmhertigheid, ende over het Iraël Gods, Gal. 6. 16. Vrag. Is 't genoeg dat men weet de naamen deezer Boeken in order op te noemen? Antw. Neen! 't is nut en noodig dat men den voornamen zin, oogwit en kosten inhoud deezer boeken bevat. Vrag. Wat is den voornaamen inhoud vyf boeken Moses ? Antw. Een genoegzaame omschrjving van den grondslag bouw en voortgang des Joodschen Staat, als Gods Eigendom en uitverkooren volk. Vrag. Hoe worden wy verzeekert dat Moses de getrouwe knegt in Gods huis, is de Maker en Schry ver van deeze vyf boeken? Antw. In deezer voegen, 1. In 't gemeen, uit Deut. 31 : 24, 25, 26. Ende het geschiede als Moses voleindigt hadde de woorden deezer Wet te schry ven in een boek; tot dat ze voltrokken waaren, zo gebood Moses den Leviten die de Arke des Verbonts des Heeren droegen zeggende, neemt dit Wetboek ende legt het aan de zyde der Arke des Verbonds des Heeren uwes Gods: dat het aldaaar zy, ten getuige tegens u. Dit boek der Wet is niet alleen deuteronomium, maar zijn de geheele vyf boeken Moses, waar in alle de Wetten, betreffende Israëls Kerk en Burgerstaat, be- schreeven staan. a. Waar na de Heere Josua belast heeft te wandelen, Jos. 1:7,8. Alleenlyk weest sterk ende hebt zeer goeden moet, dat gy waarneemt te doen na de gantsche Wet, welke Mose myn knegt u gebooden heeft, en wykt daar van niet ter regter nog ter slinker hand, op dat gy veistandelyk handelt alomme daar gy zult gaan: dat het boek deezer Wet niet en wyke van uwen monde, maar overlegt het dag en nagt, op dat gy waarneemt te doen na alles dat daar in geschreeven is. b. Waar na Josua den Altaar des Heeren gebouwd heeft, Jos. 8 : 30, 31. Doe bouwde Josua eenen Altaar den Heere, den God Israëls, op den berg Ebal; gelvk als Mose de knegt des Heeren, de kinderen Israëls gebooden hadde, agtervolgens het geene dat geschreeven is in 't Wetboek Mose, eenen Altaar van geheele steenen, over dewelke men geen yzer bewoogen kadde, vergeleken Exod. 20 : 25. Deut. 27 : 4, 5. c. Waar na David Salomon zijnen Zoone belast heeft te wandelen, 1 Kon. 2 : 3. Neemt waar de wagt des Heeren uws Gods, om te wandelen in zyne weegen, om te onderhouden zyne inzettingen, ende zyne gebooden, ende zyne regten, ende zyne getuigenissen, gelyk geschreeven is in de wet Mose, op dat gy verstandelyk handelt in al wat gy doen zult, ende al waar heenen gy u wenden zult, vergeleeken met Deut. 17 : 18. Cap. 29, 9. d. Waar na de Leviten gantsch Juda onderwyzen moesten gelijk in de regeering van Josaphat geschied is, 2 Chron. 17 : 9. Ende zy leerden in Juda, ende het Wetboek des Heeren was by haar: ende zy gingen rontom in alle Steeden van Juda, ende leerden onder het volk. e. Mitsgaders de brandofferen in volgende tijden, den Heere opgedraagen wierden, 2 Chron. 23 : 18. Jojada nu bestelde de Ampten in den huize des Heeren onder de hand der Levitische Priesteren, die David in het huis des Heeren afgedeelt hadde, om de brandofferen des Heelen te offeren, gelyk in de Wet Moze geschreeven is, met blydschap ende met gezang na de instellinge Davids. Vrag. Waar uit meer? Antw. In deezer voegen. 2. In 't byzonder uit die plaatsen, dewelke ieder boek aan Mozes, als Maker en Schryver toeëigenen, dus vinden wy, a. Dat Genesis hem word toegekent, Joh. 5:45,46. Meint niet dat ik u verklaage zal by den Vader: die u verklaagt is Mozes, op welke gy gehoopt hebt; want indien gy Moses geloofden, zo zoudt gy ook my gelooveii: want hy heeft van my geschreeven. Dat Moses van hem geschreeven heeft blijkt als hy hem noemt het zaad der vrouwe, ^ dat het zaad der slange den kop zoude verniorselen, Gen. 3 : 15. Het zaad waar in alle de volkeren der Aarde zouden gezegent worden, Gen. 22 : 18 vergeleeken met Hand. 3 : 25. Gal. 3 : 8. Een Propheet na wien zy alle hooren zouden, Deut. 18 : 18. vergeleeken met Joh. 4 : 25. h. Exodus volgens Mare. 12 •. 26. Dog aangaande de dooden dat zy opgewekt zullen worden, hebt gy niet geleezen in het boek Moses, hoe God in den dooren- bosch tot hem gesprooken heeft zeggende, ik ben de God Abrahams, ende God Isaiiks, ende God Jacobs? vergeleeken met Exod. 3 : 6. c. Leviticus volgens Rom. 10 : 5. Want Moses beschryft de Regtveerdigheid die uit de Wet is zeggende, de mensche die deeze dingen doet zal door dezelve leeven: waar beschryft zulks Mozes? Ziet Levit. 18 : 5. d. Numeri volgens Moses eigen verhaal, Num. 33 : 2. Ende Moses schreef haare uittogten na haare reizen na den mond des Heeren: ende dit zyn haare reizen na haaren uittogten. e. Deuteronomium volgens de belydenisse der Sadduceen, Mar. 12 : 19. Meester, Moses heeft ons geschreven indien iemands broeder sterft, en een wyf agter laat, ende geen kinderen nalaat, dat zyn broeder deszelfs wyf neemen zal, ende zynen broeder zaad verwekken. Waar staat zulks? dan Deut. 25 : 5, 6. Vrag. Wat is den inhoud van het eerste boek Moses? Antw. Dat draagt de naam van Genesis, dat is geboorte, oorsprong, ook wel het boek der Schepping, en vervat de opkomst, en geboorte der Waereld, mitsgaders de oorsprong, en voortgang der kinderen Israëls, tot dat het een volk geworden is. Vrag. Wat is den inhoud van het tweede boek Moses? Antw. Dit word Exodus, dat is uigang, uittogt genaamt, en behelst voornamentlijk den uittogt der kinderen Israëls uit Egyten, en der zei ver plegtige overgang in Gods Verbond. Vrag. Wat is den inhoud van het derde boek Moses? Antw. Dat wordt Leviticus genaamt, om dat het den Levitische dienst, het priesterdom en de offerhanden der Leviten, het allermeest betreft. Vrag. Wat is den inhoud van het vierde boek Moses? Antw. Dat draagt de naam van Numeri, dat is getallen ofte tellingen, en vervat voornaamentlijk de optellingen des Volks, bekwaam tot den Oorlog en Kerkdienst. Vrag. Wat is den inhoud van het vyfde boek Moses? Antw. Dit wordt doorgaans Deuteronomium, dat is tweede of herhaalde Wet genoemt, om dat het zelve voornamentlijk behelst verscheide Wetten en Geschiedenissen der drie voorgaande boeken, en is vermeerdert met een groet getal van nieuwe wetten, eindigende met vermaningen, bedreigingen en zeegeningen aan het Joodsche Volk, mitsgaders eene beschryving van Moses dood. Vrag. Wat zijn de Historische of Geschied boeken? Antw. Die de Geschiedenissen van Israël beschrvven, van de dood haares eersten Opperhoofds en Grondvester van der zeiver Staat en Kerkbestuur Moses tot op de overheersing door de Koningryken van Assyriën en Babylonien omtrent den tyd van neegenhondert Jaaren. Vrag. Wat behelst het boek van Jozua? Antw. De loflelyke Krygsdaden van dezen Oorlogsheld, by het inneemen van het beloofde land Canaan, mitsgaders de verbanninge der onreine volkeren, en verdeelinge des lands onder de twaalf Stammen Israëls. Vrag. Wat behelst het boek der Rigteren? Antw. Dat verhaalt ons den driehondertjaarigen staat van Israël, onder de Regeering der Rigteren, geduurende den tyd dat zy Canaan bewoond hebben zonder Koning. Vrag. Wat vervat het boek Ruth? Antw. Een geschiedenis ten tyde der Rigteren, belangende een vrouwe alzo genaamt: Vrag. Met wat oogwit is dit boek geschreeven? Antw. Om ons aan te wyzen, de wonderbaare bewaaring en voortplanting der stam, en geslagte, waar uit den Messias, de waare Losser zijnes volks zouden gebooren worden. Vrag. Wat behelzen de twee boeken Samuëls? Antw. 1. Het eersten beschryft ons de staat van Israël, na de dood van haaren laasten Rigter Eli, tot onder de Regeering van haaren eersten koning Saul. 2. liet tweeden, 't leeven en daaden van Israëls tweede Koning David , op wiens nazaaten God de Kroon bevestigt hadde. Vrag. Wat vervatten de twee boeken der Koningen? Antw. Zy behelzen eene beschryving van Israëls kerk en burgerstaat, onder verseheide Koningen, beginnende met den derden Koning Salomo, en eindigende met den laatsten Zedekia. Yrag. Wat is de inhoud van de twee boeken Paralypomenon, ofte Chronyken genaamt? Antw. De naam leert ons dat dezelve zijn Cronyken ofte geschied-verhaalen van merkwaardige gebeurtenissen, onder de Regeeringe der Koningen van Juda en Israël, van verscheide Propheeten te zamen gestelt, en van Esra na de Babylonische gevangenisse, door aanblazinge des Heiligen Geestes, ten dienst der kerke in order gebragt. Vrag. Wat behelzen de boeken van Esra en Nehemia? Antw. Een aanhangzel van de boeken der Chronyken, ofte een beschryvinge van Israëls staat in de gevangenisse van Babel den tyd van 70. Jaaren, en dezelver wonderbaare uitvoeringe van dezelve. Vrag. Wat bevat het boek Ester? Antw. Dat beschryft ons het groot gevaar waar in Gods volk gestaan heeft onder Ahasneros de Koning van Persien, en de verlossing die God voor haar op een wonderbaare wyze heeft te weege gebragt. Vrag. Wat volgt op de Historische boeken? Antw. Allerkostelijkste leerboeken, beginnende met Job en eindigende met het Hooglied Salomons. Vrag. Wat behelst het boek Jobs? Antw. Nattige leeringen van Gods Magt en Moogentheid , en 's Menschen schuldige eerbied tegens God, mitsgaders een onderwyzing in de lydzaamheid der Heiligen. Vrag. Is dit boek niet maar een Parabel of vercierde gebeurtenisse ? Antw. Weg met zulk een taal! 't is een ware gebeurtenisse waarom ons des Heeren woord, en de Persoon, en de geschiedenisse die zijn Persoon betreft, ter leeringe voordraagt. Ziet Ezech. 14 : 14. Of schoon deeze drie Mannen Noach Daniël en Job in 't midden des zeiven waren: zy zouden door haare geregtigheid [alleen] haare Ziele bevryden. Jac. 5 : 11. Ziet wy houdenze welgelukzalig die verdraagen, gy hebt de verdraagzaamheid Jobs gehoort, ende gy hebt het einde des Heeren gezien, dat de Heere zeer barmhertigis ende een ontfermer. Vrag. Wat zyn de Psalmen? Antw. Geestelyke liederen, heilige gezangen tot verheerlyking van God, en vertroosting zijner kerke door aanblaazinge des H. Geestes van David, ende andere Heilige Mannen opgestelt. Vrag. Wat zijn de Spreuken Salomons? Antw. Geestelyke en verheve sententien, vol wysheid en reeden, betrekkelijk tot ieders staat en gelegenheid, om heilig en voorzigtig voor God en menschen te leeren wandelen. Vrag. Wat behelst de Ecclesiastes ofte Prediker? Antw. Nuttelyke overdenkingen , genomen uit het beloop des menschelyken levens, en gemengd met spreuken van gelyken inhoud als de eerste. Vrag. Wat is 't Hoogelied? Antw. Een lied der liederen, zo ook 'tLatyn na der Hebreeuwschen styl Canticum Canticorum genaamt, dat is te zeggen een Uitneemend Lied, en het swaarst om uit te leggen in den gantschen Bybel, waarom na de overleevering der Jooden, niemand tot het leezen der zeiven, voor hy dartig Jaaren oud was, toegelaaten wierd. Vrag. Wat behelst het Hooglied Salomons na het gemeen gevoelen? Antw. Dat beschryft ons de uitneemende, geestelyke en verborge gemeenschap van de Heere Christus, met zijn Kerke, onder de gelykenisse van 'thuwelijk van Koning Salomo met de Egyptische prinsesse voorgestelt. Dit is immers waar, de verborgentheid van 't huwelyk is groot, ziende op Christus en zijne gemeente, Eph. 5 : 32. Vrag. Wat volgt op deeze Leerboeken? Antw. De Voorzeg of Prophetische boeken, welke zijn 17. in getal, te weeten 4. groote en 12. kleine Propheeten met de Klaagliederen van Jeremias. Vrag. Hoe zoude men, om kortelijk een klaar begrip van deeze Propheeten te bekomen, dezelve gevoeglijk onderscheiden konnen? Antw. Zodanig, dat men dezelve onderscheiden in Propheeten. 1. Welkers tyd wanneer zy geleeft hebben aangeteekenfc staat, te weeten, a. Die voor de Babylonische gevangenis geleeft en gepropheteert hebben, zijnde zes in getal, Jesaia, Micha, Zephanja, Jona, Hozeas, Amos. En wel aa. In 't Koningrijk van Juda. Jesaia, en nevens hem Micha, en na hem Zephanja. bb. In 't Koningrijk van Israël. Eerst Jona, daar na Hofea ende Amos. b. Die in de Babylonische gevangenisse geleeft hebben, Als aa. Jeremia, tot dat deel des volks, dat de Chaldèërs in hun land gelaten hadden, en tegen zijn raad na Egypten om hulp trok. bb. Ezechiël tot dat ander deel des volks, dat 't buiten 's lands vervoert was. cc. Daniël, die den geheelen tyd der ballingschap aan 't hof van Babel gepropheteert heeft van de komste des Messias, en de eeuwige vernielinge der Stad en Tempel van het wederspannige Israël. c. Die na de Babylonische gevangenisse geleeft en gepropheteert hebben, Als aa. Haggai en Zacharia, tot aanmoediging der Joden in de herbouwing van Stad en Tempel. bb. Maleachi, na de herbouwing des Tempels. L2. Ten tweeden, welkers tyd niet aangetekent staat, als daar is Joël, Obadja, Nahum, Habakuk. Vrag. Waar toe dient zodanig eene onderscheiding ? Antw. Om ons te leeren 1. Regt begrip te hebben van de bedreigingen en beloften welke ons by deeze Propheeten voorkomen. 2. Nader verklaringe te geeven van de staat en ge steltlieid des Joodschen volks, die in de boeken der Koningen, of der Kronyken korter vervat zijn. Vrag. Wat behelzen de Historische boeken des Nieuwen Testaments? Antw. 1. De vier Evangelisten, verkondigen ons de geboorte, leven, dood en opstanding van den langverwagten Messias. 2. De Handelingen, behelzen het leven en daaden der Apostelen en Apostolische Mannen, byzonder hoe zy de kerke Gods geplant hebben onder Jooden en Heidenen. . . Vrag. Waar in verschillen de Evangelisten van eikanderen ? Antw. Mattheus word van Marcas meest gevolgd, zomtyds met dezelve woorden; dog bekort in 't eerste, en zo hier en daar vermeerdert met zaaken die Mattheus niet heeft. Lucas heeft veele dingen met die twee gemeen ; maar ook veele in 't byzonder, die zy beiden niet hebben. Johannes schryft zeer weinig van 't geen d'anderen geschreeven hebben, en legt zig meer toe op de leeringen die Jesus gesprooken heeft, als op de geschiedenissen. Vrag. Wat volgt 'er op de Historische boeken? Antw. De Leerboeken, ofte de brieven der Apostelen, zo van Paulus als van de Andere. Vrag. Wat behelst de brief aan de Romeinen ? j Antw. Het lighaam der Christelyke leere, zonderling in 't stuk der Regtveerdigmaakinge des zondaars, voor God°uit genade om Christus wille. Vrag. Wat de brieven aan de Corintheren ? Antw. Vermaningen tot verbeetering van zeeden, tot ïegeling van den Godsdienst, en wegneeming der verdeeltheid, welke in die gemeinte was ontstaan. Vrag. Wat de brief tot Galatiers? Antw. Een betoog dat de mensch zonder de werken der Wet alleen om Christus wille geregtvaardigt word, ingerigt tegen zommige valsche broederen, die de Geloovigen met liet jok der Wet, om daar uit geregtvaardigt te worden, wilden belasten. Viag. Wat behelzen die tot de Philippensers en Collossensers ? Antw. Getiouwe waarschouwingen en raadgeevincen tegen 't misverstand en misbruik , daar de Valsche Leeraars hen toe vervoerden. Vrag. Wat die aan de Thessalonicensers? Antw. Verscheide nuttige lessen tot vertroosting en onderrigting in 't geloof ende hope van Zaligheid. Vrag. Wat behelzen de brieven aan Timotheus en Titus? Antw. Onderrigtingen, vermaaningen en opwekkingen aan deeze twee Voornaame Leeraars, d'een tot Ephezen, d'ander in het eiland Kandien, om als zodanig in Gods huis te verkeeren. Vrag. Wat zegt de brief aan Filemon? Antw. Een kristelijk verzoek , om Onesimus deszeis weggeloopene dog nu bekeerden dienstknegt, wederom aan te neemen. Vrag. Wat vervat de brief aan de Hebreen? Antw. Een grondig en omstandig berigt, aangaande 't Oud en Nieuw Verbond; betoonende hoe veel den dienst des laatsten het eersten overtreft, en hoe d'eerste zijn betrekking heeft op het laatsten. Vrag. Wat behelzen de zeeven andere brieven der overige Apostelen? Antw. Die loopen bykans over een en dezelve schy ven, en bestaan allermeest in vermaaningen, bestraffingen en onderrigtingen tot een Godzalig leeven. Vrag. Wat betreft het Prophetisch boek de Openbaringe van Johannes? Antw. Verscheide heerlyke gezigten of voorzeggingen betreffende de Lotgevallen der kerke, die haast geschieden moeten; wat zaken en welke tyden vroeg of laat daar in beteekent worden is tot heden toe door een onnoemelijk getal uitleggers onderzogt, waar van ons de ondervinding geleert heeft, en de tyd verder leeren zal van wat kragt en en gewigt die verklaaringen zijn. Vrag. Wat leert gy uit dezen Artikel tot uwer betragting? Antw. Dat wy schuldig zijn 1. Gods goedsheid te danken, die zo veel menschen, namentlijk zijne knegten, de Propheeten en Apostelen heeft laten arbeiden om ons te leeren, te onderwyzen, te vermanen, en te vertroosten in den weg der geregtigheid, 2 Tim. 3 : 16. 2. Dagelyk en op gezette tyden van de H. Schriftuur ons gebruik te maaken, om langs deezen weg op te was- -•chen, in de genade ende kennisse onzes Heeren Jesus Christus. Men vind in de Historiën tot lof van Alphonsus Koning van Arragon aangetekent, dat hy den Bybel met de kantteekeningen van Lyra veertien malen had doorgeleezen, en van den Prins Gregorius Ragotski, dat hy zulks zevenentwintig malen gedaan hadde; gelijk ook die van Bereen geroemt worden, dat zy edelder waaren dan die van Ihessalonica, als die het woord Gods ontgingen met alle toegeneegentheid, onderzoekende dagelyks de Schriften of deeze dingen alzo waaren, Handel. 17 : 11. .". Vrag. Zegt eens op wat wyze deeze Goddelijke Schriften met de meeste vrugt konnen geleezen worden ? Antw. Dat men leezende 1. Agt geeve «. Op het oogwit des Schryvers, b. Op de zamenhang van Woorden en Zaaken, c. Op de kracht der Woorden en Spreekwyzen, d. Op de overeenkomst des Geloofs, namentlijk of onze gedagten over deeze en geene plaatzen overeenstemmen met de leerstukken des Geloofs, e. Op de omstandigheeden waar in iets gezegd en sterk aangedrongen word. /. Dit alles zal ons omzigtig maaken, om geen Zin na onzen zin in den Text in te brengen; maar eerbiedig en naukeurig doen onderzoeken na de meening des H. Geestes; volgens Matth. 24 : 15. Die het leeze die merke daar op! 2 Tim. 2 : 7. Merkt het geene ik zegge: dog de Heere geeve u verstand in alle dingen. 2. Dat men die boeken te zamen voege, die de meeste betrekkinge hebben op malkanderen; by voorbeeld de 1 salmen Davids, met de boeken Samuëls, die deszelfs lotgevallen behelzen; de Propheeten met de boeken der Ivoningen ende Chronyken, die ons voordraagen in wat tyd en omstandigheid de Propheten geleeft en gepropheteert hebben. De Brieven der Apostelen met de Handelingen der Apostelen; waar in de oprigting der Gemeintens aan welke zy geschreeven hebben, gemeld staat. De O pen bar in ge van Johannes , met de Prophetien van Jesaias, Cizechiël, Daniël en Zacharia, welkers gezigten en raadzelen veeltyds eenerlei oogwit hebben. De Brief aan de Hebreen met de W etboeken Mozes, waar in veele Schaduw etten des Ouden Testaments aangehaalt, verklaart, en ia haar geestelijke beteekenis overgebracht worden. Dus zal men bevinden dat de Schrift door de Schrift moet uitgelegt worde, en veele dingen anders rooeielyk om te verstaan, ons klaar en duidelijk zijn om te bevatten. 3. Dat men de voornaamste gevallen, en spreekwijzen der H. Schrift, die ons geloof en wandel betreffen, zig eigen maken en in 't geheugen inprenten, om daar van by voorkoomende geleegentheid goed gebruik te konnen maken, Spreuk. 3 : 6—7. Kent den Heere in alle uwe weegen: ende hy zal uwe paden regt maaken, ende zyt niet wys in uwe oogen, vreest den Heere, ende wykt van het kwade. Vrag. Hebt gy iets nader? Antw. Ja. 4. 't Is ook zeer goed, dat men zig gewenne in zijn eenzaamheid elk dag een Capittel uit de Spreuken Salomons ende Evangelien te leezen. a. Uit de Spreuken, als behelzende verheeve leeringen , om in ons beroep en wandel heilig en voorzigtig voor God en menschen te leeven. b. De Evangelien om daar door opgeleid te worden tot gelovige overdenking wat de Heere Christus voor ons gedaan heeft, en waarin wy hem moeten gelijkvormig zijn, 2 Tim. 2 : 8. Houd in gedagtenisse dat Jesus Christus uit den dooden is opgewekt. 5. 't Is ten hoogsten nodig, dat men zig het einde Gods in zijn woord voorstelle, namentlijk om daar uitte leeren hoe op de beste% wyze God te verheerlyken , ende onze Naasten te stigten, want Zalig zynze die zyne gebooden doen, op dat haar magt zy aan den boom des levens, ende zy door de poorten mogen ingaan in de Stad, Openb. 22 : 14. .•. Vrag. Wat hebt gy tot besluit van dit alles te zeggen ? Antw. Zeer gepast met de woorden van Petrus. Zo deeze dingen by u zyn, ende in u overvloedig zyn, zy zullen u niet leedig en onvrugtbaar laaten in de kennisse onzes Heeren Jesu Christi; maar by welke deeze dingen niet zyn, die is blind van verre niet ziende hebbende vergeeten de Reiniging zyner voorige zonden, 2 Petr. 1:8,9. V. ARTIKEL, Van het Goddelyk gezag der H. Schriftuur. Alle dese boecken alleen ontfanghen wy voor heylighe ende Canonijc, om ons gheloove na de selve te veguleren, daer op te gronden, ende daer mede te bevestighen. Ende ghelooven sonder eenighe twijffelinge al wat in de selve begrepen is: ende dat niet so seere om datse de Kercke aen neemt ende voor sodanighe houdt/ maer in sonderheydt om dat ons de H. Geest getuigenisse geeft in onse herten, datse van God zijn, dewijl-se ooc het bewijs van dien by haer-selven hebben: gemerckt de blinde selve tasten connen, dat de öAnghen die daar in voorseydt zijn, gheschieden. V R A G E. Wat is de hoofdsomme der zaaken in deezen Artikel vervat? Antw. Een vertoog van het Goddelyk gezag der Regelmatige boeken des Ouden en Nieuwen Testaments. A rag. Op wat wyze geschied dit? Antw. Op deeze wyze. 1. Eerst vinden wy een aanpryzing van de Schriften des Ouden en Nieuwen Testaments, A. Als kanonyk of Regelmatig, alle deeze boeken alleen ontfangen wy voor heilig ende Kanonyk, om ons geloof na de zelve te reguleren , daar op te gronden , daar mede te bevestigen. B. Als onfeilbaar en Goddelijk, ende gelooven zonder eenige twyfel al wat in dezelve begreepen is. 2. Een tweeden: de bewyzen bevestigende bet Goddelyk gezag der H. Schriftuur. A. Ten deele met liet getuigenis der kerk, en dat niet zo zeer, om datze de kerk aanneemt en daar voor houdt. B. Voornamentlyk a. Uit het getuigenis des H. Geests in ons, insonderheid om dat ons de Heilige Geest getuigenis geeft, in onze herten datze van God zyn. b. Uit de zigbaare kenmerken van Goddelijkheid, dewyl ze ook een bewys van dien by haar zeiven hebben, gemerkt de blinden zeiven tasten konnen, dat do dingen, die daar in voorzeid zyn, geschieden. Vrag. Hoe noemt gy de Schriften des Ouden en Nieuwen Testaments? Antw. Agtervolgens onze belydenis KANONYKE OF REGELMATIGE BOEKEN, die den regel van geloof en wandel in zig behelzen; anders genaamt de twee getuigen Gods, die getuigenis geeven van de Zaligmaakende waarheid, Openb. 11 : 4. De twee Olyfboomen, die de olie des Heilgen Geestes op de Kerk doen nederdruipen, Zach. 4 : 14. De twee kandeldaaren, die het ligt van waare kennisse door den Geest onder Gods volk brengen, Openb. 11 : 4. De beveelen des Heeren, die regt zyn ende het hert verblyderi, Psalm 19 : 9. Vrag. Zijn deeze Schriften des Ouden en Nieuwen Testaments in der daad Regelmatige en Goddelyke Schriften ? Antw. Ja, als zodanig zijn dezelve van de Kerk ten allen tyde aangenoomen, en behelzen in zig al wat tot een rigtsnoer in de loopbane der Godzaligheid verstrekken kan. Want zo veele als 'er na deezen regel zullen wandelen, over dezelve zal zyn vreede en barmhartigheid, ende over het Israël Gods, Gal. 6 : 16. Vrag. Hoe? zegt gy een rigtsnoer in de loopbane der Godzaligheid ? Antw. Ja; want (Kanoon) zegt niet alleen een meetsnoer een rigtsnoer daar de bouwkundige de muuren , balken en het gantsche gebouw na rigten en meeten; maar ook gebruiken de Grieken dit woord voor dat afgepaalde perk in de loopbanen, langs welke loopen moesten die den prys begeerden, 2 Kor. 10 : 13. Philippens. 3 : 16. 't Lee ven der Godzaligen is een loopbane, het woord Gods, agtervolgens onze belydenis, de Kegel en het Rigtsnoer. 4. Om ons geloof na te reguleren, Joh. 20 : 31. Deze z\ n geschreeven op dat gy gelooft dat Jesus is de Christus de Zoone Gods: ende op dat gy geloovende het leeven hebt in zynen Naame. 2. Daar op te gronden, als op een vast en onbeweeglijk fondament, hph. 2 : 20. Gebouwt op het fondament deiApostelen en Propheeten, waarvan Jesus Christus is den uitersten Hoeksteen. 3. Daar mede te bevestigen tegens allerlei dwalingen want alle de Schrift is van Godt ingegeven, ende is nuttig' tot leeringe, tot wederlegginge, tot verbeteringe, tot onderwijzmge die in de regtveerdigheid is, 2 Tim. 3 : 16. Vrag. Wat hebt gij meer omtrent deeze Schriften des Ouden en Nieuwen Testaments te gelooven en te belyden? Antw. Dat dezelve onfeilbaar en Goddelyk zijn in teegenstelling van alle menschelijke schriften, agtervolgens deezen Artikel, ende gelooven zonder eenige twyffelinge al wat in dezelve begreepen is. Juist gelijk Paulus zegt, Rom. 3 : 3, 4. \fyant wat is 't? al zyn zommige ongeloovig geweest, zal haare ongeloovigheid het geloove Gods te niete doen ? Dat zy verre: Doch Godt zy waaragtig, maar alle menschen leugenagtig. Vrag. Tot hoe verre strekt deeze onfeilbaarheid van Gods woord zig uit? Antw. Tot alles wat in dezelve begreepen is, 1. t Zy natuurlvke dingen: want de H. Schrift leert in natuurlyke niet minder de waarheid dan in geestelyke zaaken, zonder zig te schikken na den uiterlijken schvn of dwaalende meining des volks, Psalm 12 : 7. De re- denen des Heeren zyn reine redenen, Zilver geloutert in eenen aarden smeltkroes, gezuivert zevenmaal. 2. 't Zy schynstrydige dingen, want hoewel ons veele dingen in de Schriftuur voorkomen, die met malkanderen schynen te stryden; egter is 'er geen de minste waare strydigheid in de gantsche H. Schrift. Dunkt ons zomtyds dingen te ontmoeten , zwaar om te verstaan, of eenige strydigheid met den anderen te behelzen, men erkenne als dan zijn diepe onweetendheid in de Goddelijke Schriften , en arbeide om door hulpe van den Geest tot regt verstand van zijn woord te komen: Want de Wet des Heeren is volmaakt, Psalm 19 : 8. Ende de Geest is het, die getuigd dat de Geest waarheid is, 1 Joh. 5 : 6. 3. 't Zy geestelyke dingen, hooge verborgentheeden des geloofs, die wy in eenvoudigheid des herten, als onfeilbaar en Goddelijk aanneemen, met beteugeling van de opgeblazentheid van het verstand des vleesches, Psalm 131 : 1 , 2. o Heere myn herte is niet verheeven: nog myne oogen zyn niet hooge: ook en hebbe ik niet gewandelt in [dingen] my te groot ende te wonderlyk. Zoo ik mvne Ziele niet en hebbe gezet ende stille gehouden, gelyk een gespeent kint by zyne moeder 1 myne Ziele is als een gespeent kind in my. Vrag. Is 't dan genoeg te geloven dat de boeken des Ouden en Nieuwen Testaments regelmatig en Goddelyk zijn? Antw. Neen: wy moeten in ons gemoed van der zeiver Goddelykheid ten vollen verzeekert zijn, 1 Tess. 1 : 5. Want ons Evangelium is onder u niet alleen in woorden geweest, maar ook in kragt, ende in den Heiligen Geest, ende in vele verzekertheid: gelyk gy weet hoedanig wy onder u geweest zyn om uwent wille. Vrag. Hoe worden wy verzekert van de Goddelykheid der H. Schriftuur? Antw. Agtervolgens onze Belydenis, 4. Ten deele door het getuigenis der Kerk, 2. Voornamentlyk a. Uit het getuigenis van Gods Geest in ons. b. Uit de kenmerken van Goddelykheid, die in de H. Schriftuur te vinden zijn. Vrag. Hoe steunt dan het gezag der H. Schriftuur op het zwak getuigenis der Kerke? Antw. Gantschelijk niet, dit leeren de woorden onzer belijdenis geheel anders, wy gelooven zonder eenige twylTelinge al wat in dezelve begrepen is, en dat niet zo ZEERE, om datze de Kerk aanneemt ende daar voorhoudt. Vrag. Bewyst eens dat het geloof van de Goddelykheid der H. Schriftuur niet afhangt van het getuigenis der Kerk ? Antw. Dit blijkt 1. Het getuigenis der Kerk is menschelyk en kan dwaalen, zulks dat die niet gevoeglijk eeu Godlyk geloof kan stigten, of door zig zeiven bevestigen. Want God is waaragtig; maar alle menschen leugenagtig, Rom. 3 : 4. 2. De Kerk is gebouwd op de Heilige Schriftuur, en niet de Schrift op de Kerk, t geen Paulus toont., Ephes. 2 : 20. Gebouwt op het fondament der Apostelen en de Propheeten , waar van Jesus Christus is den uitersten Hoeksteen. 3. Veele dingen zijn de Joodsche Kerk toebetrouwd, die niet wel bewaart zijn geweest; het eigenhandig Wetboek des Heeren is voor een langen tyd zoeks geweest, volgens 2 Chion. 34 . 14, 15. Wat zoude dan het getuigenis van menschen? waarom de Heere Christus uitdrukkelijk zegt. ik neeme geen getuigenis van een mensche, Joh. 5 : 34. Vrag. Hebt gy nog eenig nader bewys? Antw. Ja. Dat leeren ook de byzondere naamen van Gods woord, welke meermaals genaamd word 4. Een A\et, Psalm 19 : 8. De Wet des Heeren is volmaakt. Nu weeten wy dat het in een welgestelde 0 *tie 20 geleegen is, dat geen Wet haar auctoriteit ontfangt van de onderdanen, aan welke zy gegeeven wordt, of den geenen die ze bekent maaken door ateezen en aanplakken, maar alleen van den Koning of Gezaghebber die dezelve gegeeven heeft; hoeveel te meer dan cle Schriftuur waar toe wy geduurig gezonden worden, es. 8 . 20. lot de Wet, ende tot het getuigenisse; zo zy niet en spreeken na dezen woorde, het zal zyn dat zy genen Daageraat en zullen hebben. 13 5. Een Testament van onzen Hemelsclien Vader. Gelijk nu geen Testament kaar gezag of kragt ontfangt van den Notaris die het opmaakt, maar alleen van de wille des Testamentmakers, zo ontfangt de H. Schriftuur al haar gezag alleen van God, van wien het oorspronkelijk is, daarom Jes. 1 : 2. Hoort gy Hemelen, en neemt ter ooren gy Aarde; want de Heere SPREEKT? Vrag. Wat voor een magt heeft de Kerk dan omtrent de H. Schriftuur? Antw. Alleen een bedienende magt, waar door zy getuigenis geeft, dat de H. Schriftuur van God, en den Rigtsnoer van ons Geloof en wandel is, daarom genaamt 1 Tim. 3 : 15. Een Pilaar en Vastigheid der waarheid. Vrag. Wat behelst de bedienende magt der Kerke al meer? Antw. Dat de Kerk 1. Ons de H. Schriftuur aanwyst byna als Johannes de Dooper den Heere Jesus aan de Jooden toonde zeggende: Ziet het Lam Gods! Joh. 1 : 29. 2. Datze dezelve als aan haar toevertrouwt, bewaart datze egt en ouvervalscht blyve, Rom. 3 : 2. 3. Zorge draagt datze aan de Gemeinte verklaart en uitgelegd worde, Mal. 2:7. De lippen der Priesteren zullen de wetenschap bewaaren, ende men zal uit zynen mond de Wet zoeken. 4. Mitsgaders dat der zei ver Leer tegen den inspraak der Ongeloovigen, verdeedigt en beschermt wordt, 2 Tim. 4 : 2. Predikt het woord: houd aan tydelyk en ontydelyk: weederlegt, bestraft, vermaant in alle laugmoedigheid en leer. Vrag. Wat besluit gy uit dit alles? Antw. Dat wy de Goddelykheid der H. Schriftuur gelooven en belyden door tussckenkomende dienst der Kerke, gelykerwys veele der Samaritanen geloofden in Jesus, om het woord der Vrouwe die getuigde, hy heeft my gezegd alles wat ik gedaan hebbe, Joh. 4 : 39. Vrag. Wat al meer? Antw. Dat dit getuigenis niet genoegzaam is; maar bevestigt moet worden door het getuigenis des H. Geestes in onze herten, agtervolgens onze Belydenis, inzonderheid om dat de Heilige Geest getuigenisse geeft in onze herten, datze vau God zyn. Vrag. Geeft de Heilige Geest getuigenis in onze herten van de Goddelykheid van zijn woord ? Antw. Ja, dit blykt. 1. De H. Schrift spreekt van zulk een getuigenis, 1 Cor. 2:12. Dog wy en hebben niet ontfangen den Geest der Waereld, maar den Geest die uit God is: op dat wy zouden weeten de dingen die ons van Godt geschonken zyn. 2 Cor. 4 : 6. Want God die gezegd heeft, dat het ligt uit de duisternisse zoude schynen, is de gene die in onze herten gescheenen heeft, om te geeven verligtinge der kennisse der heerlykheid Gods in 't aangezigte Jezu Crhisti. 2. De Heiligen hebben meenigmaal om deeze verligting, en bewerkinge van den H. Geest gebeeden, Psalm 43 : 3. Zend uw Licht ende uwe Waarheid, dat die my leiden: datze my brengen tot den berg uwer heiligheid, en tot uwe wooningen. Psalm 119 : 18. Ontdekt myne oogen, op dat ik aanschouwe de wonderen uwer Wet. 3. Gods kinderen hebben de belofte, Joh. 16 : 13. Maar wanneer die zal gekomen zyn, namelyk de Geest der waarheid, hy zal u in alle waarheid leiden. Joh. 6 : 45. Daar is geschreeven in de Propheeten, ende zy zullen allen van God geleert zyn. 4. De Apostelen beroepen zig in hunne Preediking op dit getuigenis, 1 Ihess. 1 : 5. Want ons Bvangelium en is onder u niet alleen in woorden geweest, maar ook in kragt ende in den Heiligen Geest, ende in veele verzekertheid: gelyk gv weet hoedanige wy onder u geweest zyn om uwent wille. Vrag. Is dit getuigenis van den Heiligen Geest in onze herten noodig, om de Goddelykheid der H. Schriftuur te gelooven en te belijden? Antw. Ja gewis. 1. Dewijl ons verstand door de zonde verduistert is, en onbekwaam de heerlijkheid Gods in zijn woord te aanschouwen. Hoe groot-en glansrijk het heerlijk Zonneligt zy, zo kan een blind mensch het zelve evenwel niet zien; al zo min een blind zondaar de glants en schoonheid van het Goddelijk woord buiten de verligtinge des H. Geestes, 1 Cor. 2 : 14. Maar de natuurlyke mensche begrypt niet de dingen die des Geestes Gods zyn: want zy zyn hem dwaasheid, ende hy en kanze niet verstaan om datze Geestelyk onderscheiden worden. 2. Indien 'er zo veele waren ten tyde van Christus omwandelinge op Aarde, toen de straalen van de Zonne der Geregtigheid zig van alle kanten verspreiden, die hem als een Verleider verwierpen, met zijn Wonderwerken den spot dreeven, en haare duisternissen stelden boven zijn ligt; hoe zou het mogelijk zijn, dat menschen van de Waereld zonder genade des H. Geestes de boeken der Schrift voor Goddelijk aanneemen, in welke zoo veel dingen tegens hunne vooroordeelen en hartstogten aanloopende zijn, en daar door al haar daaden veroordeelt worden , ten zy dat hun gegeeven worde den Geest der Wysheid en der Openbaaringe in zyne kennisse, namentlyk verligte oogen des verstands, Eph. 1 : 17, 18. 3. Wat reeden zal men geeven , waarom zo veele, aan wien men alle de bewyzen van Goddelykheid vertoont ongeloovig bly ven, hoewel zy anderzints veel Geest en doordringentheid in Wetenschappen hebben; terwyl andere die geen meer Geest en doorzigt hebben, daar van zo overtuigt zyn K dat zy liever duizend dooden zouden willen sterven, als de leer in deeze boeken vervat, verzaaken. Vrag. Wat hebt gy omtrent dit getuigenis van den H. Geest op te merken V Antw. Dat de Geest niet werkt met ons stemmen te doen hooren die zeggen, deeze boeken zyn Goddelijk: want daar is geen Christen die roemen kan, zodanige stemmen gehoort te hebben, en als iemand die al hoorde, hy zoude reden hebben om te twyfelen, of deeze stemme van God of van den Satan, die zig als een Engel des ligts veranderen kan, of van eenige andere oorzaak voortkwamen. .•. Vrag. Maar leest men niet meenigmaal van toespraaken Gods tot zijn volk, in den Bybel? Antw. Ja. Bekent is boven veele andere plaatsen, Psalm 85 : 9. Ik zal hooren wat Godt de Heere spreeken zal, want hy zal tot zyn volk, ende tot zyne gunstgenoten van vrede spreken: maar datze niet weder tot dwaasheid en lceeren. Psalm 35 : 3. Zegt tot myne Ziele ik ben uw heil ? Edog deeze en dergelijke spreekwyzen zien niet op Goddelijke aanspraaken met een hoorbaare stemme; maar op Gods genadewerking door Woord en Geest, dewelke zo klaar en kragtig het gemoed van Gods volk overreeden, datze de beloften Gods met zo veel zekerheid aannemen, als ofze haar met een Hoorbaare stemme van den Hemel toegeroepen waren na de belofte, Hos. 2: 13. Daarom ziet ik zalze lokken, ende zalze voeren in de Woestyne: ende ik zal na haar herte spreeken. Vrag. Op wat wyze dan geeft ons de H. Geest getuigenis in onze herten, dat de H. Schriftuur van God en Goddelyk is? Antw. Op deeze wyze. 1. Hy verligt ons verduistert verstand, en doet ons zien de straalen van Goddelijkheid in dat woord gelegt, 1 Cor. 2 : 9, 10. Maar, gelyk geschreeven is, het gene de ooge niet en heeft gezien, ende de ooren niet en heeft gehoort, en de in 't herte des menschen niet en is opgeklommen, het gene Godt bereidt heeft, dien die hem lief hebben; doch Godt heeft [het] ons geopenbaart door zynen Geest, want de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Godts. 2. Hy buigt onze wil kragtdadig over, om de waarheid des Goddelyken woords te gelooven en te belyden, Jerem. 20:7. Heere, gy hebt my overreedt, ende ik ben overreedt geworden, gy zyt my te sterk geweest, ende hebt overmogt. 3. Hy doet ons bevindelyk kennen de waarheeden in de H. Schriftuur, zo dat de Ziel dit woord met graagte aanneemt, als van den Hemel gezonden om ons te bemoedigen zeggende, Heere by deeze dingen leeft men, ende in allen deezen is het leeven mijnes Geestes, Jes. 38 : 16. Hoe lief hebbe ik uwe Wet? zy is myne betragtinge den gantschen dag, Psalm 119 : 97. 4. Hy werkt in ons eene eerbiedige verslagendheid des gemoeds, om te hooren en te betragten wat God in zijn woord spreekt, want het woord Gods is levendig ende kragtig ende scherpsnydender dan eenig twee-snydende sweerd, ende gaat door tot de verdeelinge der Ziele ende des Geestes, ende der samenvoegzelen, ende des mergs, ende is een oordeeler der gedagten ende der overlegginge des herten, Hebr. 4 : 12. Is myn woord niet alzo, als een vuur spreekt de Heere? ende als een hamer die een steenrotze te morsel slaat ? Jerem. 23 : 29. 5. Hy bevestigt ons gemoed van de gewisse beloften Gods in zijn woord, met een onuitspreekelijk ligt en klaarheid, dat wy zonder twyfelinge konnen zeggen, want zo veele beloften Gods als 'er zyn, die 'zyn in hem ja, ende zyn in hem Amen, Gode tot heerlykheid door ons. Maar die ons met u bevestigt in Christo, ende die ons gezalft heeft, is Godt. Die ons ook heeft verzegelt, ende het onderpandt des Geestes in onze herten gegeven, 2 Cor. 1 : 20—22. vergeleken met Eph. 1 : 13, 14. Vrag. Word dit getuigenis des H. Geestes dan in alle menschen gevonden, die de Goddelijkheid van de H. Schriftuur erkennen en belijden? Antw. Gantschelijk niet. Natuurlyke menschen konnen een klaare bevattinge hebben van de Goddelykheid der H. Schrift door de Reden; maar het getuigenis van den Heiligen Geest is een byzonder voorregt der Geloovigen, die door den zeiven Geest verligt en wedergebooren zyn: want niemand kan zeggen Jesum den Heere te zyn, dan dooiden Heiligen Geest, 1 Cor. 12 : 3. En die den Geest ('hristi niet heeft, komt hem niet toe, Rom. 8 : 9. Vrag. Waar in is deeze bevatting door de Reden onderscheiden van de inwendige verligting door den Heiligen Geest? Antw. In deezer voegen. 1. De Reden bevat alleen de letter der waarheid, en dringt niet door tot het eigen en inwendig weezen der zaaken, maar de Geest verligt een Geloovige, dat hy de waarheid der letter kent, en in haar eigen en inwendig weezen beschouwt: volgens Paulus afteekening, 1 Cor. 2 : 14, 15. Maar de natuurlyke mensche begrypt niet de dingen die des Geestes Gods zyn, want zy zyn hem dwaasheid, ende hy kanze niet verstaan, om datze Geestelyk onderscheiden worden. Docb de Geestelyke mensche onderscheid wel alle dinge, maar hy zelve word van niemand onderscheiden. 2. De bevatting door de Reden heeft haar zitplaats in 't verstand, zonder gepaart te gaan met de werkzaamheden van de wil, gelijk Paulus zegt van zommige Jooden, datze God onteerende door de overtreedinge der Wet, egter een gedaante der kennisse en der waarheid in de Wet hadden Rom. 2 : 20, 23. Maar de verligting van den Heiligen Geest brengt kennis in 't verstand en yver in de geneegentheden, om te willen en te werken ter verkryging der dingen in het woord der genade voorgestelt: Psalm 38 : 10. Heere voor u is alle myne begeerte: ende myn zugten is voor u niet verborgen. Psalm 42 : 2, 3. Gelyk een Hert schreeuwt na de waterstroomen , alzo schreeuwt myne Ziele tot u ö God, myne Ziele dorst na Godt, na den Levendigen Godt, wanneer zal ik ingaan ende voor Gods aangezigte verschynen ? 3. De reden is alleen bespiegelende, en houd zig voldaan met de bewyzen van Goddelykheid te beredeneeren en te verdedigen; maar de verligting des Heiligen Geests dringt diep in het hert, en leert ons by bevinding kennen de verborgentheeden van Gods Koningryk, zo dat het hart een schatkamer werd van de Zaligmakende Genade, en de mond een leevendige sprinkader, om de goedertierentheeden des Heeren te vermelden, Jerem. 15 : 16. Als uwe woorden gevonden zyn zoo heb ikze opgegeeten, ende u woort is my geweest tot vreugde ende tot blydschap mynes herten: want ik ben na uwen name genoemt 6 Heere Godt der Heirscharen. Psalm 119 : 129, 130. Uwe getuigenisse zyn wonderbaar, daarom bewaartze myne Ziele. De opening uwer woorden geeft ligt, de slegte verstandig makende. 4. t Begrip der reden is doorgaans trots en opgeblazen, zig verheöende op de kennis van het Goddelyk woord, zonder verbreeking des herten door het woord, volgens Rom. 2 : 17. Ziet gy word een Jode genaamt, ende rust op de Wet, ende roemt op God; maar de Geest verligting geevende in zijn woord, maakt de Ziel klein en ootmoedig voor God en menschen, om datze haar van naby doet zien Gods verbazende Hoogheid en haare geringheid en zondigheid, Job 42 : 5, 6. Met het gehoor der oore hebbe ik u gehoort: maar nu ziet u myne ooge. Daarom verfoeye ik my, ende ik hebbe berouw in stof ende assche. Psalm 131 : 1. ö Heere, my herte is niet verheven, noch myne oogen zyn niet hooge, ook hebbe ik niet gewandelt in dingen my te groot en te wonderlyk. Vrag. Wat hebt gy betrelfende het getuigenis, dat den Heiligen Geest in onze herten geeft, verder op te merken? Antw. 1. Dat dit getuigenis in alle begenadigde niet eeven leevendig en sterk is, hoewel het zelve in allen genoegzaam is, om de waarheid van Gods woord te belijden, volgens 1 Oor. 12 : 6 , 7. En daar is verscheidentheid der werkingen, dog het is dezelve God die alle in allen werkt: maar een iegelyk word de openbaringe des Geestes gegeven tot het geene dat oorbaar is. 2. Dat dit getuigenis in de zelve Geestelyke mensch op d'eene tijd leevendiger en krachtiger is als op eene andere tijd; zo dat hy nu in Goddelijke zaaken gemakkelyk en diep kan indringen, daar hy op een ander tijd maar kleine en uitwendige of een stuksken der dingen, met aandoening van zijn hert regt zal konnen bevatten, ja wel eens klagende moeten zeggen: Word ook het onsmakelyke gegeten zonder zout? is 'er smaak in 't witte des doiers? Myne Ziele weigert uwe woorden aan te roeren, die zjn al myne laffe spyze. Och of myne begeerte quame; ende dat Godt myne verwagtinge gave, Job. 6 : 6—8. 3. Dat de begenadigden, in welkers herten het getuigenisse des Heiligen Geestes is, wel eens bestreeden worden over de waarheid van Gods woord, 't Is den Satan van den beginne eigen geweest, de mensch tot twyfelinge te verzoeken omtrent het Goddelyk woord, dit bleek in zyn aanspraak tot Moeder Eva, is 't ook dat God gezegd heeft, gy lieden zult niet eeten van allen boom dezes hofs? Gen. 3 : 1. 'tls nog zijn werk, Gods volk te schudden in haar vertrouwen op de Goddelijke beloften, waarom Pauluszegt, 2 Cor. 11 : 3. Dog ik vreeze dat niet eenigzints, gelyk de slange Eva door haare argelistigheid bedroogen heeft, alzo uwe zinnen bedorven worden, om af te wyken van de eenvoudigheid die in Christo is. Vrag. Waar toe deeze opmerkingen? Antw. Tot leering en opwekking. 1. Dat een ieders pligt is te staan na dit getuigenis van Gods Geest, om van de Goddelykheid der H. Schrift in zijn gemoed bevestigt te worden, zonder trap of wyze te bepalen: Want wy hebben een Prophetisch woord dat zeer vast is; ende gy doet wel, dat gy daar op acht hebt als op een licht schynende in duistere plaatze, tot dat de dag aanlichte, ende de morgensterre opga in uwe herten, 2 Petr. 1 : 19. 2. Geraakt iemand door bestrydingen des Satans in in het duistere, men keere zig tot des Heeren woord, en zie wat in het zeiven van Gods weegen betuigd word, zonder eenigzints te willen twisten, veel min te luisteren na de inwerpingen des Satans, zeggende God is geen man dat hy liegen zoude, nogte eenes mensehen kint dat hem iets berouwen zoude: zoude hy 't zeggen, ende niet doen, spreeken ende niet bestendig maaken, Nurn. 23 : 19. Bergen zullen wyken , ende heuvelen wankelen, maar myne goedertierenheid en zal van u niet wyken ; ende het Verbond mynes vredes zal niet wankelen zeit de Heere uwe Ontfermer, Jes. 54 : 10. Vrag. Hoe worden wy nog meer bevestigt van de Goddelykheid der H. Schriftuur? Antw. Door de ingedrukte ken- en merkteekens in het woord, die als heldere straalen ons de Goddelijke schoonheid van zijn woord bevestigen. Vrag. Hoe bewyst gy de Goddelijkheid der H. Schriftuur, uit de merkteekenen en bewijzen daarin te vinden? Antw. Op deeze wijze. Eerst uit de waarheid der H. Schriftuur: want indien alles wat de H. Schriftuur in zig behelst, waar en zeeker is, volgt dat dezelve van God en Goddelijk is, nademaal alle de Schry vers uit eenen mond belyden, alle de Schrift is van God ingegeven, 2 Tim. 3 : 16. De Geest des Heeren heeft door my gesprooken: ende zyne reeden is op myne tonge geweest. De God Israëls heeft gezeid, de Rotssteen Israëls heeft tot my gesprooken, 2 Sam. 23 : 2, 3. De Prophetie is niet voortgebragt door de wille eens menschen, maar de Heilige menschen Gods, van den Heiligen Geest gedreeven zynde, hebben zy gesprooken, 2 Petr. 1 : 21. V rag. Zijn dan deeze Heilige Schryvers genoegzaam onderrigt geweest van de dingen, die zy beschreeven hebben ? Antw. Dit blykt. 1. Dewijl zy ons getuigenisse geeven van dingen, die zy niet alleen gehoort, maar die zy ook gezien hebben, 1 Joh. 1:1. Het gene van den beginne was, het gene wy gehoort hebben, ende het gene wy gezien hebben met onze oogen, het gene wy aanschouwt hebben, ende onze handen getast hebben van het Woord des levens. 2. Dewyl zy zaaken getuigen, die zy niet ligtveerdig hebben aangenomen; maar na alvorens op het allerkragtigst daar van verzekering bekomen te hebben; gelijk bleek in Thomas, die niet konde gebragt worden tot het geloof van Christus Opstanding, na dat hy alvorens zyn vingers in Jesus wonden gestoken hadde, Joh. 20 : 27. Daar na zeide hy tot Thomas , brengt uwen vinger hier, ende ziet myne handen, ende brengt uwe hand ende steektze in myne zyde, ende en zyt niet ongeloovig, maar geloovig. 3. Dewyl zy zaken getuigen, als de Opstandinge Christi, het fondament daar het gantsche woord van God op rust, waar van geen een, maar zy allen getuigen zijn geweest. Ziet 1 Cor. 15 : 5—8. Ende dat hy is van Cephas gezien, daar na van de twaalve, daar na is hy gezien van meer dan vyfhondert broederen op eenmaal, van welke het meederdeel nog overig is, ende sommige ook zyn ontslapen. Daar na is hy gezien van J acobus, daar na van alle de Apostelen. Ende ten laatsten van allen is hy ook van my als een ontydig geboren gezien. Vrag. Hoe zoud gy bewyzen, dat de geloofweerdigheid der H. Schryvers niet kan verdagt gehouden worden ; maar datze Alle met een onberispelyke eenvoudigheid en getrouwheid Gods woord beschreeven hebben? Antw. 1. De H. Schryvers hebben een goeden naam, zelfs by de vyanden van het Christendom, die met lof en agting van hun getuigd hebben, dat zy kloeke mannen van een verheeven Geest en onbesprooken leeven geweest zijn, aan welkers trouwe geenzints te twyfelen zy; weshalven Petrus te regt zegt, dat de Heilige Mannen , door den Heiligen Geest gedreeven zynde, gesprooken hebben, 2 Petri 1 : 21. 2. De meeste van deeze waren ongeleerde en eenvoudige menschen, niet bekwaam een saamenstel van zoo een verheeven Leer als de Bybel behelst, uit te vinden; nog argelistig en gesleepen om andere door leugentaal te bedriegen; dus beleed Amos van hem zelve, Cap. 7 : 14. Ik was geen Propheet, nog ik was geen Propheeten Zone: maar ik was een ossen herder, en las de wilde vygen af. Dat beleed ook den Joodschen Raad van de Apostelen, Hand. 4 ; 13. Zy nu ziende de vrymoedigheid Petri ende Johannis, ende verneemende dat zy onge- leerde en slegte menschen waaren, verwonderden zich ende kende haar dat zy met Jesus geweest waaren. 3. Zy pryzen de mensch geen aangenaame dingen aan, die met de zin van vleesch en bloed overeenstemmen, gelijk de bedriegers gewoon zijn te doen; maar verkondigen een Leer, waar van des menschen natuur een Vyandis, die rëgtdraats aanloopt tegen de bedorve geneegentheeden en zeden der geheele Waereld, ten bêwyze datze alleen de leiding van Gods Geest in hun spreeken en schryven gevolgt zijn, waarom Petrus en Johannes voor den Joodschen Raad beleden, Hand. 4 : 20. Wy KONNEN niet nalaten te spreeken het geen wy gezien ende gehoort hebben, mitsgaders Jesaias, Cap. 21 : 10. ö Myne dorsschinge ende tarwe mynes dorschvloers! wat ik GEHOORT hebbe van den Heere der Heirschaaren den God Israëls dat hebbe ik u lieden AANGEZEGT. 4. Zy verhaalden ons meerendeels hemelsche verborgentheden, hoedanig is de Leere der H. Drieëenheid. der Mensch wording Christi, der Verzoeninge der Zondaars met God, etz. die geen sterveling konde bekent maken zonder de Openbaring van Gods Geest, waarom Paulus zegt, 1 Cor. 2 : 7,8. Wy spreeken de Wysheid Gods, bestaande in verborgenheid die bedekt was, welke God te voren verordineert heeft tot onzer heerlykheid eer de Waereld was : welke niemand van de Overste dezer Waereld gekent heeft. Vrag. Hoe bewyst gy verder de Goddelykheid der H. Schriftuur? Antw. 2. Uit de heiligheid der geboden. De Leer der H. Schrift is volkomen heilig, alles stemt in deeze boeken te samen, om de zonden te bestryden en ons gelijkvormig aan de Engelen en aan God zelve te maken: zy doen ons de geheimste gebreeken, die in ons zyn kennen; als de ydelheid, de wraakzugt, de zaden van ongeloovigheid en ongodsdienstigheid. Zy veroordeelen de ligste gebreeken die aan de strenge navolgers der Wysgeeren onbekent zijn geweest. Zy gedogen zelfs de minste onbetamelyke lust niet. Zy vergenoegen zig niet met ons een uitwendige heiligheid voor te schryven; maar zy willen dat Ziel en Lighaam rein zy, Zy berusten niet in ons te gebieden, ons zeiven niet te veel te beminnen ; maar zy gebieden ons , ons zeiven te verzaken , en ons leeven niet-te spaaren, als Gods heerlijkheid zulks eischt, etz. Kan men na dit alles nalaten te erkennen, dat God de Ingever van deeze boeken is? daar zy aan alle zyden Gods beeld vertoonen 't welk in heiligheid bestaat. Indien zy enkel uit de menschen waaren voortgekomen, zouden zy de menschelijke hartstogten niet gevleid hebben zouden zy de bloote begeerlijkheid verbooden hebben daar Paulus van zeide, Rom. 7:7. Dat hy nooit zoude geweeten hebben de begeerlykheid zonde te zyn, indien de Wet niet zeide gy zult niet begeeren. Vrag. hoe al meer? Antw. 3. Uit de kragtdadigheid der Leere in de H. Schriftuur vervat. a. Heeft dit woord niet de wysheid der Waereld verdwaast, de welspreekentheid der schranderste Redenaars verward; de Afgodery van het Heidendom ter neder geworpen, het Ryke des Satans omgekeert, en in weerwil van Joden en Heidenen door de geheele Waereld over Overheeden en Magten getriompheert. Was dit mogelyk voor de zwakke reden, gevormt in de hersenen van menschen van gelijke beweegingen als wy zijn? Immers neen! dit moest een woord van Hemelschen oorspronk zijn, bezielt met Goddelyke kragt, om alle hoogtens die zich daar teegen verheffen, neder te werpen, volgens Psalm 110 : 2. De Heere zal den Scepter uwer sterkte zenden uit Zion zeggende, heerscht in 't midden uwer vyanden. Psalm 45 : 6. Uwe pylen zyn scherp, volken zullen onder u vallen; zy treffen in het herte van Konings vyanden. b. Dit woord is levendig en kragtig tot vertroosting van ons gemoed, want alle de boeken zyn wegwyzers om de onrustigheeden der Ziele te stillen, en troost te geeven tegen de elende van dit leeven. Wat menschen nu zouden zulke Hemelsche vertroostingen door zig zeiven hebben konnen uitdenken die ons tot God opbeuren? zo veel smaaks en zoetigheid verschaffen, dat de Ziel met edelmoedige versmading van de Waereld hoe langer hoe meer na God uitgaat. Wien hebbe ik neffens u in den Hemel? nefifens u lust my ook niets op Aarde, beswykt my vleesch ende myn hert, zo is God de Rotsteen myns herten, ende myn deel in Eeuwigheid, Psalm 73 : 25, 26. Vrag. Wat zijn de verdere bewijzen van Goddelyk- heid der Schrift? Antw. 4. De hoedanigheeden der H. Schriftuur: als daar is a. De verheeventheid van styl, die zo verre boven den swier van alle rnenschelijke schriften als de Hemel boven de Aarde is. De grootste welsprekentheid is daar in gepaart met neederige eenvoudigheid. De deftigheid van den gebiedenden God, en de slegtigheid van den hoorenden mensch, ontmoeten malkanderen met vrindelijke omhelzingen. Alle de heerlijke schriften van Plato, Cicero, Aristoteles, Demosthenes en andere Waereldwyzen, konnen ten aanzien van haar styl, niet ophalen tegen een blad uit den Bybel. Dit deed Hieronimus zeggen, zo dikwils als ik Paulus leeze, dunkt my dat het geen woorden ; maar donderen zyn die ik hooren. Dit doet ons zeggen, nooit heeft een mensch alzoo gesproken, Joh 7 : 46. Hoort gy Hemelen, en neemt ter ooren gy Aarde, want de HEERE SPREEKT! Jes. 1 : 2. b. De zoetigheid van de overeenstemming der H. Schrift, niettegenstaande de Schryvers verscheide waaren van imborst en opvoeding, van styl en stoffe, van leeftyd en woonplaats, zo dat de zelve na het zeggen van den Jesuit Bellarmin, schynen geweest te zyn, niet zo zeer verscheidene Schryvers, als wel verscheidene pennen van een eenigen Schryver; weshalven wy besluiten, dat ze alle door een en dezelve ingeeving van God zijn woord hebben ter neer gestelt; want de Phrofetie is voortyds niet voortgebragt door de wille eenes menschen, maar de heilige menschen Gods, van den Heilige Geest gedreeven zynde, hebben ze gesprooken, 2 Petri 1 : 21. c. De Outheid der H. Schriftuur boven alle andere rnenschelijke schriften; die in Outheid tegen de schriften van Moses niet konnen ophalen, weshalven de H. Schryvers niet bekwaam zijnde een samenstel van zo een verheven Leer uit te denken, ook geen geleegentheid hebbende om die zoete wateren uit andere bronnen te scheppen , hunne Openbaringen onmiddellijk van God uit den Hemel moesten ontvangen, schryft het gezigte en stelt het duidelyk op tafelen, op dat daar in leeze die voorby loopt, Hab. 2 : 2. Het geen gy ziet schryft dat in een boek, en zend het de seeven Gemeinten die in Asien zyn, Openb. 1 : 11. d. De zonderlinge bewaring van dit woord, niettegenstaande de booze raadslagen en poogingen van de vyanden, die getragt hebben den Bybel te verdelgen. Immers was dit niet een Goddelijk woord, hoe zou het de woedende aanvallen van zo veel Eeuwen; bjzonder onder de swaare vervolgingen door Antiochus Epiphanes en Deocletianus hebben konnen verduuren, zonder een jota of tittel te verliezen? Dit was de grond van Jesaias Preedikinge, Cap. 40 : 6—8. Een stemme zeid; roept! ende hy zeid wat zal ik roepen ? alle vleesch is gras: ende alle zyne goedertierentheid als een bloeme des velds — het gras verdort de bloeme valt af: maar het WOORD onzes GODS bestaat in der EEUWIGHEID. e. De kragt der wonderwerken, waar mede de Leer van Christus der Propheeten en Apostelen is bevestigt. De Prediking van de Propheten en Apostelen was gesterkt met een meenigte van wonder werken, die tot gewisse geloofsbrieven verstrekten om de menschen te overtuigen, datze gezonden waaren om de Goddelijke wil bekent te maaken. Waarom Paulus zegt, Hebr. 2 : 4. God boven dien mede getuigende door teekenen ende wonderen, ende meeriigerlei kragten, ende bedeelingen des Heiligen Geestes na zynen wille. Vrag. Is 'er nog een byzonder bewijs om de Goddelykheid der H. Schriftuur te bevestigen? Antw. Ja, de voorzeggingen der Propheeten die een blinde tasten kan dat geschied zijn. Vrag. Hoe bewyst gy dat de voorzeggingen der Propheeten kenmerken zijn van de Goddelijkheid der H> Schriftuur ? Antw. Dewyl het Gode alleen eigen is, toekomende dingen te voorspellen, en niemand zonder zijn Openbaring zulks doen kan, Jes. 46 : 9, 10. Gedenkt der vooriger dingen van ouden tijd af: dat ik God ben en daar is geen God meer, ende daar is niet gelijk ik: die van den beginne aan verkondigde het einde, ende van outs af die dingen die niet geschied zijn, die zegge myn raad zal bestaan, ende ik zal al myn welbehagen doen. Vrag. Zyn 'er nu in de H. Schriftuur zodanige voorzeggingen van toekomende Gebeurtenissen? Antw. 4. Ja, men vind'er in voorzeggingen van dingen, die niet lang daar na geschied zijn. Dus was de voorzegging van Ahia over de verheffing van Jerobeam, i Kon. 44 : 40. vergeleken met 4 Kon. 15 : 29. VanElia, behelzende Gods oordeel over Achab en Jezabel, 4. Kon. 21 : 21—23 vergeleken met 2. Kon. 9 : 33—37. Van Jeremia, betreffende de dood van Jojachim, Jerem. 22 : 48. vergeleken met 2 Chron. 36 : 6—8. behalven andere van dit slag, te veel om te melden. Vrag. Wat meer? Antw. 2. Men vind 'er in voorzeggingen, die langen tyd daarna vervult zijn. Als de voorzegging van het gebeurde by de herbouwing van Jericho, Jos. 6 : 26. vergeleken met 1 Kon. 46 : 34. Van de geboorte van Koning Josia, driehondert Jaaren te vooren voorspelt, 1 Kon. 13 : 2—5. vergeleken met 2 Kon. 23 : 15—47. mitsgauers die van de verlossing der Joden uit de Babylonische gevangenisse door Cyrus de Koning van Persiën, Jes. 45 : 13. Ik hebbe hem verwekt in geregtigheid, ende alle zyne weegen zal ik regt maken: hy zal myne Stad bouwen, ende hy zal myne gevangene los laaten, niet voor prys nog voor geschenk zeid de Heere der Heirschaaren, vergeleken met Esra 4 : 1. Jerem. 25 : 12. en 29 : 40. .*. Vrag. Wat al meer? Antw. 3. Men vind 'er in voorzeggingen, die zig uitbreiden tot de tyden des Nieuwen Testaments, als daar zyn de allerheerlijkste beloften van Christus komste in den Vleesch, van deszelfs dood , Opstanding en Hemelvaart, vaii de roeping der Heidenen, van de uitstorting van den Heiligen Geest, van de omkeering van den Joodschen Kerk en Burgerstaat; en veele andere, die Een blinde tasten kan dat aireede geschied zyn, overeenkomstig met Luc, 4 : 21. Ende hy begon tot haar te zeggen, HEDEN is deeze SCHRIFT in uwe ooren VERVULT. 2 Cor. 4 : 20. Want zo veele beloften Gods als 'er zyn, die zyn in hem ja, ende zy zyn in hem Amen Gode tot lieerlykheid door ons. Vrag. Wat staat ons ter betragting hier uit op te merken ? Antw. Dat wy hoogagting schuldig zyn voor het Prophetisch woord: want 1. Hier uit ziet men de getrouwheid Gods, in het vervullen van zyn beloften, Jes 34 : 16. Zoekt in het boek des Heeren ende leest: niet een van deeze zal der feilen, het eene nog het ander zal men missen: want myn mond zelve heeft het geboden, en zyn Geest zelve zalze te samen brengen. 2. Hier uit leert men Gods wonderbare weegen die hy met zijne Kerke houd, gelovig beschouwen, Psalm 68 : 25. ö God! zy hebben uwe gangen gezien, de gangen myns Gods, myns Konings in het heiligdom. 3. Hier door word ons geloof wonderlijk gesterkt: om op de beloften Gods in alle gevallen te vertrouwen, Jes. 38 : 15. Wat zal ik spreeken? gelyk hy het my heeft toegezeid, alzo heeft hy het gedaan: ik zal nu al zoetkens voorttreeden alle myne jaaren van wegen de bitterheid myner Ziele. Rom. 15 : 4. Al wat te voren geschreeven is, dat is tot onzer leering te voren geschreeven: op dat wy door lydsaamheid ende vertroostinge der Schriften hope zoude hebben. .-. Vrag. Hoe leeft een Christen door het geloof op de Goddelyke beloften in zijn woord gedaan? Antw. 1. Hy grypt dezelve aan met toepassing tot zig zeiven, als het woord van den onveranderlijken God die niet liegen zal; maar zyn Verbond bevestigen in der Eeuwigheid, Hebr. 11 : 13. Deze alle zyn in het geloove gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien, ende gelooft, ende omhelst , ende hebben beleeden dat zy gasten ende vreemdelingen op der Aarde waren. 2. Hy beschouwt dezelve dikwils als zijn eigen goed in haar Goddelijke schoonheid, met een verwydert hert uitgalmende : Ik zal de goedertierentheden des Heeren eeuwiglyk zingen: ik zal uwe waarheid met mynen monde bekent maken van geslagte tot geslagte. Want ik hebbe gezeit, uwe goedertieren heit zal eeuwiglyk gebouwt worden: in de Hemelen zelve hebt gy uwe waarheid bevestigt, Psalm 89:2,3. 3. Hy draagt dezelve aan den Heere in den gebede voor, na de omstandigheid waar in hy zig bevind, om derzelver vervulling deelagtig te worden, Psalm 119 : 38. Bevestigt uwe toezegginge aan uwen knegt, die uwe vreeze toegedaan is, vers 41, 42. Ende dat my uwe goedertie- renheeden overkomen ö Heere! u keyl na uwe toezegginge , op dat ik mynen smader wat hebbe te antwoorden, want ik vertrouwe op uw woord. 4. Hy beurt zyn gemoed door dezelve op als hy duistere tyden ontmoet, welkers angsten men niet ontworstelt dan door het geloof op de Goddelijke beloften, Psalm 42 : 6, 7. Wat buigt gy u neder o myne Ziele, ende zyt onrustig in my ? hoopt op God want ik zal hem nog looven, voor de verlossingen zyns aangezigts, 6 myn God ! myne Ziele buigt haar neder in my, Daarom gedenke ik uwer uyt het lant der Jordane ende Hermonim uyt het klein gebergte. 5. Hy myd en wagt zig zorgvuldig van zonden en afwvkingen, waarom God zijn aangezigt verbergt, en vertoeft in de toebrenging van zyne beloften , Psalm 66 : 17 , '18. Ik riep tot hem met mynen monde, ende hy werd verhoogt onder myne tonge, hadde ik na ongeregtigheid met myn herte gezien, de Heere en zoude niet gehoort hebben. 6. Hy wagt en vertrouwt in alle lydzaamheid op de volle genieting van het beloofde, volgens Psalm 62 : 6, 7, 8. Doch gy ö myne Ziele swygt Gode: want van hem is myne verwagtinge. Hy is immers myn rotsteen ende myn heil myn hoog vertrek, ook en zal ik niet wankelen. In God is myn heil, ende myne eere: de rotsteen myner sterkte, myne toevlugt is in God. Vrag. Wat leven zal 'er na dit leven op de beloften volgen ? Antw. Een leven der Heerlijkheid en eeuwige vertroosting; waar in alle de begeertens van Gods kinderen onmiddelijk zullen vervult worden, en zy eeuwig by den Heere weezen, Psalm 73:23, 24. Ik zal dan geduuriglyk by u zyn. Gy hebt myne regterhand gevat: gy zult my leiden door uwen raat: ende daar na zult gy my in heerlykheid opnemen, i Joh. 3 : 2. Geliefde, nu zyn wy kinderen Gods, ende en het is nog niet geopenbaart wat zya zullen; maar wy weten, dat als hy zal geopenbsait zyn, wy hem zullen gelyk weezen: want wy zullen hem zien gelyk hy is. 14 YL ARTIKEL, Van de Apokryphe Boeken en derzelver Onderscheiding van de Kanouyke Boeken des Onden en Nieuwen Testaments. Wy onderscheijden dese heylige boeclcen van den Apocryphen, als daer zijn, het derde ende vierde boec Esre, t' boec Tobie, Judith, t' boeclc der Wijsheyt, Jesus Syrach, Baruch, t' gene by-gevoegt is tot de historie Esthers, t' gebet der dry mannen in den vyere, de historie van Susanna, van het beeldt Bel ende van den Drake, t' ghebet Manasse, ende de twee boecken der Machabeen. De welcke de Kercke wel lesen mach, ende daer uyt oock onderwijsinghen nemen, voor soo uele als sy over-een-comen met de Canonijcke boecken; maer sy en hebben sulck een cracht ende vermoghen niet, dat men door eenighe getuygenisse van dien eenich stuck des gheloofs, oft der Christelickc Religie moghe bevestighen: soo verre ist van daer, datse de authoriteyt van d' andere heylighe boecken souden moghen verminderen. V R A G E. Wat Boeken zyn van oudts in den BYBEL by een gevoegd geweest? Antw. Deeze zyn tweederlei: 1. Zommige zyn van God ingegeven en geschreven van heilige mannen Gods, gedreven zynde door den Heiligen Geest, 2 Petr. 1 : 21. Deze worden gemêen- lijk met een Grieksch woord KANONYKE of REGELMATIGE BOEKEN genaamd, ei. Om dat ze vervatten eene leere die de Canon, dat is, de Regel is van al 't gene wy geloven en doen moeten ter Zaligheid, Gal. 6 : 16. b. Ofte om dat ze staan in de Canon, dat is, in het Register der Goddelijke Boeken, het welke, zo de Joodsche als de eerste Christelijke Kerke altydt gehadt heeft, en welkers Goddelijk gezag wy in de naastvoorgaande Artikel heweezen hebben. 2. Zommige zyn door eige ingeeven van swakke menschen, die in haar leere dwalen konden: ende die derhelven geen regel konnen zyn van ons geloof en wandel. Deze werden genoemt APOKRYPHE BOEKEN, van welkers inhoud en verdorve leeringen in dezen Artikel zal gesproken worden. Vrag. Wat beteekent het woord APOKRYPHE? Antw. 't Woord Apokryph is gebrooken Grieksch. Apokryphos beduid iets dat als bedekt en verborgen is: Dus zegt Christus van wat anders, als van Boeken sprekende, dat geen -ding (Apokryphon) verborgen is dat niet zal geopenbaart worden, Mare. 4 : 22. Als mede Paulus daar hy van den Heere Christus getuigd, dat in hem alle de schatten van wysheid ende kennisse (Apokryphoi) verborgen zyn > Ooi. 2 : 3. Hier uit blykt, dat deeze benaming oorspionkelijk niet is tot nadeel: maar tot lof, hoewel van oudts at deeze naam tot verkleining der zeiven is gebruik geweest. Vrag. Waarom worden deeze Boeken genaamt Apokryphe Boeken ? Antw. 1. Niet om dat de Aucteurs of Schryvers van dezelve onbekent en verborgen zyn: Want zulks kan ook van zommige Kanonyke Boeken, als van het Boek der Rigteren, der Koningen , de Cronyken en verscheide Psalmen gezegd worden. 2. Ook niet, als of dezelve nimmer in het openbaar zyn geleezen, nademaal de schriften van zommige Oudvaders het tegendeel beweeren. 3. Maar na alle waarschynlijkheid, om datze in de kasse waarin de Regelmatige Boeken des O. T. opgeslooten waaren, niet gevonden wierden, ofte om datze als menschelijke schriften vol dwalingen en ongerymtheden niet in 't openbaar behoorden geleezen, maar veel eer verborgen te worden, gelijk der Joden gewoonte was, van kwade of kwalykgeschrevene Boeken onder de aarde te verbergen. Vrag. Op wat wyze word in dezen Artikelen van de Apokrypbe Boeken gesproken ? Antw. Op deeze wyze. 1. Berst zien wy A. Een hooftstellinge, behelzende een onderscheiding der Apokryphe Boeken, van de Regelmatige Schriften des O. en N. Testaments. Wy onderscheiden deeze Boeken van de Apokryphen. B. Mitsgaders een optelling van derzelver namen. Als daar zyn het derde en vierde Boek Esre, 't Boek Tobie, Judith, 't Boek der Wysheid, Jesus Sirach, Baruch; 't gene bygevoegd is tot de historie Esthers; 't gebed der drie mannen in den viere; de historie van Susanna, van het beeld Bel, ende van den Drake; 't gebed Manasse, en de Boeken der Machabeen. II. Daar na vinden wy een verklaring, A. Hoe verre deeze Boeken by de Kerk geagt zyn: Dewelke de Kerke wel leezen mag, ende daar uit ook onderwyzingen neemen, voor zo verre zy overeenstemmen met de Kanonyke Boeken. B. Hoe verre zy zonder gezag by de Kerk zyn; na- mentlyk: a. Om eenig stuk van den Godsdienst te bevestigen. Maar zy hebben zulk een kragt en vermogen niet, dat men door eenig getuigenis van dien eenig stuk des geloofs, ofte der Christelyke Religie mogen bevestigen. b. Of het gezag der heilige Boeken te verminderen. Zo verre is 't van daar, datze de Auctoriteit van andere heilige Boeken zouden mogen verminderen. .-. Vrag. Wat is de hoofdstelling in deezen Artikel? Antw. Wy onderscheiden deeze Boeken van de Apokryphen. Merkt wel, de Belydenis zegt ONDERSCHEIDEN, om dat hier geen verdeeling vallen kan: Want de Boeken daar te voren van gesproken is, zyn Heilige en Goddelyke Schriften; maar deeze worden uitgemonstert als Apokryphe Boeken, welkers inhoud en leeringen verdagt en verdorven zyn. Vrag. Zijn deeze Boeken inderdaad ende in waarheid onderscheiden van de Regelmatige Boeken des O. en N. Testaments ? Antw. Ja. 1. In Beginsel. De H. Schrift heeft haar oorsprong uit God, 2 Tim. 3 : 16. Alle de Schrift is van God ingegeven. De Apokryphe Boeken zyn een verdorve werk van 's menschen handen. Spinnewebben die niet deugen tot klederen, Jes. 59 : 6. 2. In Aucteurs. De Kanonyke Boeken zijn beschreven van heilige mannen Gods, gedreeven zynde van den H. Geest, 2 Petri 1 : 21. De Apokryphe Boeken van zwakke menschen, die haar eige zwakheid en feilen in hun schryven erkent en beleden hebben, 2Mach. 15 : 39. 3. In Inhoud. De H. Schrift behelst de zuivere leer van Zaligheid en Godzaligheid. Zy is nuttig tot leeringe, tot wederlegginge, tot verbeeteringe, tot onderwyzinge die in de Regtvaerdigheid Gods is, op dat de mensche Gods volmaakt zy, tot alle goed werk volmaaktelyk toegerust, 2 Tim. 3 j 16. De Apokryphe Schrift is een zamenstel van menschelijke vonden, vol van veelerleie verdigtzelen, dwalingen en bygeloovigheden, als in 't vervolg blyken zal. 4. In Noodzaakelykheid. De Kanonyke Boeken mag en moet menieezen, Joh. 5 : 39. Onderzoekt de Schriften : want gy meint in dezelve het eeuwige leven te hebben, ende die zyn het die van my getuigen. De Apokryphe Boeken kan de Kerk wel leezen, maar niemand is 'er toe verpligt en verbonden. 5. In gezag en waardigheid. De H. Schrift verbind ons gemoed tot geloof en gehoorzaamheid, Jes. 8 : 20. Tot de wet ende tot het getuigenisse: zo zy nietspreeken na deezen woorde; het zal zyn dat ze geen dageraad zullen hebben. De Apokryphe Boeken hebben geen de minste kragt om ons gewissen te verpligten. 't Zyn leeringen van menschen, waar van de Christus zegt, Matth. 15 : 9. Doch te vergeefs eeren zy my, leerende leeringen die geboden van menschen zyn. Vrag. Waarom werden deeze Boeken by name in onze Belydenis opgetelt? Antw. 1. Zo word ons klaar geleert wat Boeken buiten den lyst der Regelmatige Boeken zyn. 2. Geen menschelijk schrift gelykmatig van gezag te stellen met de H. Schrift, Deut. 4 : 2. Gy zult tot het woord dat ik u gebiede niet toedoen, ook daar van niet afdoen, Spreuk. 30 : 6. en doet niet toe tot zyne woorden op dat hy u, niet bestraffe; ende gy leugenachtig bevonden wordt. Vrag. Hoe worden deeze Apokryphe Boeken gevoegelijk onderscheiden en verdeelt? Antw. In driederlei zoort. In Leerboeken, geschiedboeken en Prophetische, of die daar voor opgegeven worden. 1. In Leerboeken, behelzende enkele leeringen vol wysheid, als daar is het Boek der Wysheid, dat Salomo word toegekent: De Ecclesiastes of Prediker, die in latere tyden een zeer geagt man by de Joden was. •2. In Geschiedboeken van meer of minder zekerheid, die aangemerkt konnen worden, of A. Als Invoegzels, om tusschen de Kanonyke Boeken ingelascht te worden ; zynde a. Het Gebed van Manasse , die Koning was van Juda: behorende tot zyn Historie, en staande op 't gene daar van in zyn Gebed vermeld wordt, 2 Chron. 33 : 18, 19. b. Het Gebed van Azarias en 't gezang der drie mannen in het vuur, behorende tot het geene Dan. 3 : 23, 24. verhaald wordt. B. Of als Aanhangzels, die agter de Kanonyke Boeken, daar zy op staan konnen, gehegt worden: Als a. Aan Daniël: d'Historie van Susanna ende die van Bel en de Drake te Babel, als het 13. en 14. Kapittel van zyn Boek. b. Aan Esther: Een vervolg van tien, en dan nog zes gantsche Kapittelen; dog die de Historie in 't Boek , van Esther beschreeven, niet vervolgen; maar eenige andere dingen, daar van verschillende, of ook daar mee strydende, verhalen, als voorgevallen met dezelfde Perzonen en in denzelfden tyd. C. Of als volstrekte Boeken van geschiedenissen. Deze zyn zes, te weeten , a. Het derde Boek van Esra verhalende de Historie der Babylonische gevangenisse en verlossinge, zo verre als op de tyden van 2 Chron. 35 : 36. en het geheele eerste Boek van Esra en Nehemia betrekkelijk is. b. Het Boek van Tobia, slaande op de geschiedenissen die den ondergang des Ryks van Israël verhalen, 2 Kon. 17. c. Het Boek van Judith, welk een Historie behelst, na de Babylonische gevangenisse voorgevallen; hoewel tyd en Historie beiden twyfelachtig zyn. d. De Boeken der Machabeen, die gebeurtenissen van latere tyden bevatten, inzonderheid de gebeurtenisse der Joodsche zaaken, onder zommige nazaaten van Alexander de Groote. 3. Eindelyk in Gezigten en Prophetien, ofte die daar voor opgegeven worden: Als daar zyn het Boek van Baruch en het vierde Boek van Esra. A. Het Boek van Baruch slaat op het Boek van Jeremia , en byzonder op het gene Kapittel 36. verhaald wordt. B. Het Boek van Esra is een zamenstel van zeldzame Openbaringen en onderscheidene Gezigten; waarom het wel met i-ede een Prophetisch Boek genaamt mag zyn , indien de leeringen en Prophetien daarin verhaalt, met de Schriften der Propheeten overeen te brengen zyn. Vrag. Wat agting heeft de Kerk voor de Apokryphe Boeken ? Antw. Zy schat dezelve als leesbaare Boeken, agtervolgens onze Belydenis, dewelke de Kerk wel leezen mag, ende daar uit ook onderwyzingen neemen, zo verre zy overeen stemmen met de Kanonyke Boeken, 4 Cor. 40 : '23. Alle dingen zyn my geoorlooft: maar alle dingen zyn niet oorbaar: alle dingen zyn my geoorlooft; maar alle dingen stigten niet, 1 Tess. 5 : 21. Beproeft alle dingen: behoud het goede. Yrag. Wat hebt gy omtrent deeze woorden op te merken? Antw. 1. De Kerk mag dezelve leezen, zegt ons de Belydenis, derhalven zyn het ten deele goede Boeken, daar zomtyds goede en stigtelijke dingen in te vinden zyn; want geen ander mag de Kerke leezen. Het Christendom verband en verbrand kwade Boeken liever dan die te leezen, Handel. 19 : 19. Veele ook der gene die ydele konsten gepleegt hadden, bragten de Boeken by een , ende verbrandenze in aller tegenwoordigheid. ende bereekenden de waarde derzelver, ende bevonden vyftig duizend zilvere penningen. 2. De Kerk mag dezelve leezen. Dit schyDt te zeggen, zy mogen geleezen worden, niet alleen van ieder lit voor zich zeiven; maar ook in 't openbaar voor de gantsche Gemeinte, hoewel dit gebruik by de Nederlandsche Kerke niet is. 3. De Kerk mag 'er onderwyzingen uit nemen; doch zegt onze Belydenis, in zo verre als zy overeenstemmen met de Kanonyke Boeken: anders niet. Derhalven zyn het ten deele kwade Boeken, die merkelijk in leeringen en grondstellingen met de Regelmatige Boeken verschillen. Waarom Augustinus zeer wel zeide; nu in deeze Apokryphe Boeken, al is 't dat 'er eenige waarheid in gevonden werdt, egter hebben zy geen Kanonyke Auctoriteit of waerdigheid, overmits zy ook veele valsheeden en verdigtselen behelzen. Vrag. Waarin dan is 't gezag deezer Apokryphe Boeken te zwak? Antw. 1. Zy konnen geenzints zaken van geloof en Godsdienst bevestigen: Want zy hebben zulk een vermogen niet, dat men door eenig getuigenisse van dien, eenig stuk des geloofs ofte der Christelyke Religie zoude mogen bevestigen. Dit is alleen het eigendom der H. Schriftuur. Geen menschelijk getuigenis kan door zig zelve de ware Godsdienst bevestigen; ofte ons gemoed tot geloof en gehoorzaamheid verbinden, Psalm 19 : 8, 9. De wet des Heeren is volmaakt, bekeerende de Ziele: de GETUIGENISSE des Heeren is gewis, den slegten wysheid geevende. De beveelen des Heeren zyn regt, verblydende het herte: het gebod des Heeren is zuiver, verligtende de oogen, Jes. 8 : 20, tot de WET ende tot bet GETUIGENISSE: Zo zy niet spreeken na deezen woorde, het zal zyn datze geen dageraad zullen hebben. 2. Zy konnen de Majesteit der Goddelijke Schriften niet verzwakken: Zo verre is 't van daar, staat 'er in 't slot van den Artikel, datze de Auctoriteit van andere heilige Boeken zouden mogen verminderen! De H. Schriftuur heeft een zelfmatig gezag: zij is een ligt en lampe, die door geen menschelijke vonden kan bezwalkt worden, Psalm 119 : 105. Een getuigenis dat getrouw is en niet liegen kan, Psalm 93 : 5. Een eeuwig Evangelium, buiten welk geen ander mag verkondigd worden, Gal. 1 : 8. Doch alwaar 't ook dat wy, ofte een Engel uit den Hemel, u een ander Evangelium verkondigde, buiten het geen wy u verkondigd hebben, die zy VERVLOEKT! Vrag. Hoe zoud gy nader doen blyken, dat deze Apokryphe Boeken slegts menschelijke schriften, en geenzints een regel van ons geloof en wandel zyn? Antw. Door betoog, dat de kenteekenen van Goddelijkheid, van een Kanonyk Boek des O. Testaments, in genoemde Apokryphe Boeken niet te vinden zyn. Vrag. Wat kenteekenen van Goddelijkheid heeft een Kanonyk Boek uit de Schriften des O. Testaments? Antw. 1. Eerstelijk: Dat het geschreven zy van een Propheet: waarom de Kanonyke Boeken des O. Testaments genoemt worden Prophetische Schriften, Rom. 16 : 26. 2. Ten tweden: Dat het geschreven zy in de Hebreeuwsche taaie: Want de schriften des O. Testaments zyn geschreven voor de Israëlitische Kerke, die de Hebreeuwsche taaie alleen gebruikte. 1. Zyn niet beschreven van Propheten of Prophetische Mannen; maar van zwakke menschen, a. Die hunne zwakheden en gebreeken in hun schryven beleeden hebben, 2 Machab. 15 : 39. Indien ik dit wel, en gelyk het in een Historie behoort, byeen gestelt hebben, dat is raynen wille geweest: maar indien ik het slegtelyk ende matiglyk hebbe gedaan, dat is het gene dat ik hebbe konnen doen. b. Die zig duidelyk onderscheiden van de heilige mannen Gods. Ziet Jezus Sirach de Voorr. vers 1—3. Nademaal door de Wet ende Propheten, en andere die na haar zyn gevolgd, ons veele en groote dingen gegeven zyn, voor welke bet betamelyk is dat men Israël pryze, ter oorzaake van de onderwyzinge en wysheid. Ende alzo het betamelyk is, dat niet alleen de leezers zelve verstandig worden, maar dat ook de geene, die lust hebben om te leeren, den geenen die buiten zyn mogen vorderlyk weezen met spreeken ende schryven: Zo is myn grootvader Jezus, na dat hy hem zeer veel begeven hadde tot leezen, zo van de Wet ende Propheten, als van andere Boeken onzer Voorvaderen, ende in dezelve nu een genoegzaame ervaringe verkreegen hadde, beweegt geworden, ook zelf wat te beschryven van het gene tot onderwyzing en wysheid behoore. c. Die geleeft hebben na de leeftyd van Maleachi, de laatste van de Propheten des O. Testaments; na wien geen Propheet van dien tyd onder de Joden is opgestaan. Dit belyden zy, i Machab. 9 : 27. Daar was in Israël een zo groote verdrukkinge, als daar gene geweest was van den dag af, dat 'er geen Propheet onder haar is gezien. Vrag. Hebt gy nog een bewvs. Antw. Ja. 2. De Apokryphe Boeken zyn niet beschreven in de Hebreeuwsche taal, waarin alle de Kanonyke Boeken des O. Testaments beschreven zyn; maar in de Grieksche, terwyl het vierde Boek van Esra zelf niet dan in 't Latyn gevonden word. Vrag. Hoe al verder? Antw. 3. Zy zyn nooit by de Kerk voor Goddelijk aangenomen , a. Nog bv de Joodsche Kerk onder het O. Testament, die de woorden Gods waren toebetrouwt, Deut. 31 : 26. Rorn. 3 : '2. Zulks blykt uit het treffelijk getuigenis van Josephus in zyn eerste Boek tegen Apion, op het tweede Hoofdstuk, zeggende: Men zal dan onder ons geen groote menigte van Boeken vinden die tegen malkanderen aanlopen, want wy hebben 'er maar tweentwintig, die alles wat 'er den ganschen tyd onder ons is voorgevallen behelzen , en aan welke men verpligt is geloof te geven. Vyf zyn 'er van Mozes, die alles wat 'er gedurende bykans drie duizend Jaren, tot aan zyn dood toe is voorgevallen, nevens de geslagten van Adams nakomelingen beschryft. De Propheten die na Mozes gekomen zyn, hebben in dertien Boeken alles beschreeven wat 'er zedert zynen dood tot aan de regeeringe van Artaxerxes, zoon van Xerx.es, Koning der Persen, geschied is: De vier andere Boeken behelzen lofzangen ter eere Gods, en voorschriften om onze zeden na te regelen. Alles wat 'er zedert Artaxerxes tot onzen tyd is voorgevallen, heeft men insgelyks beschreven; maar om dat 'er toen geen agtervolging van Propheten is geweest gelyk te voore, geeft men er 't zelfde geloof niet aan als aan de voorige, welken wy zulk een eerbiedigheid toedragen, dat nog nooit iemand de stoutheid heeft gehad om 'er iets af of toe te doen, of het allerminst daarin te veranderen. b. Nog van Christus en zyne Apostelen in het N. Testament , die alleen den Canon des O. T. aanpryzen, Luc. 24 : 44. Dit zyn de woorden die ik tot u sprak als ik nog met u was, namentlyk, dat het alles moest vervult worden, wat van my geschreven is in de wet Mozes, ende Propheten, ende Psalmen, onder welke drie namen de Boeken des O. T. by de Grieken voormaals in drie delen onderscheiden waren. c. Nog van de oudste en geagste Kerkvergaderingen na de tyden der Apostelen, by wien alleen de Schriften des O. en N. Testaments als Kanonyk zyn aangenomen. Vrag. Maar leest men egter niet, dat 'er in het derde Concilie van Carthago, gehouden in den Jare 397. veele Boeken, die wy voor Apokryphen houden, onder de Regelmatige zyn gestelt ? Antw. Ja, en dit is het eige Concilie dat Canon 24. stelt, dat brood en wyn in 't Avondmaal Sacramenten zyn, van het lighaam en bloed Christi, en Canon 26. dat de Bisschop van den eersten stoel geen Paus der b. Tegenstrydigheden, 1. Die met bet verhaal van dezelfde Schryvers strydig zyn: by voorbeeld, de Schryver van het Boek der Machabeen zegt eerst, dat Antiochus Epiphanes te Babel op zyn bedde gestorven is, 1 Machab. 6 : 16. daar na, dat hy van de Priesters des tempels van Diana Nanea* in den zeiven gesteenigt ende aan stukken gehouwen is, 2 Machab. 1 : 16. Eindelijk, dat hy in 't gebergte, komende uit Persien, van de wagen is gevallen, en dat hy aldaar door een ongeneeslijke pyne in de Ingewanden, op eene smertelijke wyze gestorven is, 2 Machab. 9:5, 28. 2. Die strvdig zyn met de Regelmaate des geloofs, in de H. Schriftuur vervat: by voorbeeld: in het vierde Boek van Esra, Cap. 4 : 41. word gezegd, dat de Zielen der verstorvenen in eenige vertrekken ofte cellen, onder^ de aarde bewaart worden: dat klaarlijk stryt tegen 2 Kon. 2 : 11. Pred. 12 : 7. Math. 5 : 3, 12. 2 Cor. 5 : 6. In 't Boek Tobie, Cap. 12 : 12, 13. dat de Engel Raphaël de gebeden der heiligen voor God brengt: welke taal ten hoogsten benadeelt de eere Christi, die onze eenige Voorspraak by God is, 1 Joh. 2 : 1, 2. In t Boek van Judith, Cap. 9:2,3. wordt het moordadig gedrag van Simeon, begaan tegen de Burgeren van Sichem, gepreezen: welke nogtans stryd tegen Exod. 20 : 13. en van Jacob zelf als een booze en goddelooze daad verfoeit word, Gen. 49 : 5, 6. In 't Boek der Wysheid spreekt de Aucteur, Cap. 8:19, 20. als of hy zonder erfzonde geboren ware, ;t geen strvdig is tegen Psalm 51 : 7 Joh. 3 : 6. Jesus Sirach leert, Cap. 3 : 3. dat de zonden verzoent worden door het eere der Ouders, en Cap. 29 : 15. door het doen van Aalmoessen, en Cap. 15 : 15. dat men de geboden Gods kan houden als men wil: wederspreekende 't geen ons de Bybel leert, Rom. 3 : 24, 25. 1 Kon. 8 : 46. Psalm 19 : lb, Spreuk. 20 : 9. In de Zendbrief van Jeremia Cap. 6 : 2. wordt gezegd, dat de tyd der Babylonische gevangenisse duuren zoude ^zeeven geslagten, strydende tegen 't geene wy leezen, Jerem. 25 : 12. en 29 : 10. datze zeeventig Jaaren zoude duuren, 2 Mach. 14 : 37—46. word gepreezen de daad van eenen Rasis, die hem zeiven heeft omgebragt. En Cap. 12 : 43. de daad van Judas Machabeus, om dat hy offerhande liet doen voor de doode: 't geen alles aanloopt tegen Exod. 20 : 13. Psalm 49 : 8. om van geen andere strydigheden te melden. c. Ongerymde en vercierde dingen. By voorbeeld: In het vierde Boek van Esra Cap. 14 : 21. &c. dat de wet van God, ten tyde van Esra, geheel verloren was, en dat dezelve in de tyd van veertig dagen hem wederom is gedicteert geweest. In 't Boek van Tobia Cap 3 : 8. dat een booze geest zeven bruidegoms agter den anderen gedood heeft. By Jesus Sirach Cap. 48 : 10. dat de Propheet Elia, na der Joden dwalinge, in eigener Persoon wederom in de waereld komen zal, Cap. 46 : 22. dat den Propheet Samuël, door de waarzeggende vrouwe , waarlijk is opgewekt geweest. In de Boeken der Machabeen leest men, dat de Priesters het vuur des Reukaltaars verborgen hadden in de holte van een put, die eenen droogen grond hadden, 2 Machab. I : 19. dat Jeremias den Tabernakel, Arke ende Reukaltaar verborgen hadde in een spelonke des bergs, op welke Mozes geklommen was, ende het erfdeel Gods zag, 2 Machab. 2 : 5. behalven veele andere ongerymtheden; die wy met stilzwygen voorby gaan. Vrag. Maar gestelt zynde, de Apokryphe Boeken zyn menscbelijke schriften, welkers inhoud en leeringen verdagt en verdorven zyn, als by de stukken gebleken is, waare het dan niet beter, dat deeze niet agter den Bybel of Regelmatige Boeken des O. en N. T. gevonden wierden? Antw. De geoogde Vaderen van het Dortsche Synode, hadden zulks gaarne gezien, daarom gaf men in deeze Vergaderinge, Anno '1618 en 1619. gehouden, in bedenking , of deeze Boeken niet behoorden uit de nieuwe overzettinge des Bybels uitgelaten te worden: Edog, alzo geen Gereformeerde Kerken van andere natiën, zulks voor deezen gedaan hadden, en men meende dat zulks in dien tyd niet zonder veel opspraak geschieden kon, vond men goed, dezelve op nieuws overgezet zynde, in den Bybel te laten, met deeze bepaling, te weeten: datze niet tusschen de kanonyke Boeken des O. en N. Testaments zouden ingevoegd worden, gelijk de orde der geschiedenissen wel vereischte; maar agter de Schriften des N. T. op dat de Gemeinte daar door vermaant wierde, DEEZE SCHRIFTEN tot de HEILIGE BOEKEN niet te behooren. Men leeze. ACT. SYNOD. DORDR. sest. IX. & X. De WAARSCHOUWING aan den lezer van de Apokryphe Boeken. Vrag. Wat hebt gy tot besluit van deezen Artikel op te merken ? Antw. 1. De Roomsche Kerk bezondigt zig zwaarlijk met deeze Boeken tot den Canon der Heilige Boeken toe te doen, daar de blinkende Morgensterre zelf zegt, Openb. 22 : 18. Want ik betuige aan een iegelyk die de woorden der Prophetie deezes Boeks hoort, indien iemand tot deeze dingen TOEDOET: God zal over hem toedoen de plagen die in dit Boek geschreven zyn. Spreuk. 30:5,6. Alle reden Gods is doorloutert. En doet niet toe tot zyne woorden, op dat hy u niet bestraffe, ende gy leugenagtig bevonden wordt. .-. Vrag. Wat nog meer? Antw. 2. Dat men vryheid heeft in deéze Boeken te leezen, dog met verstand, in 't oog houdende wat onze Kerk op goede gronden van deeze Schriften getuigt, 1 Thessal. 5 : 21. Beproeft alle dingen; behoudt het goede. 1 Cor. 10 : 23. Alle dingen zyn my geoorlooft; maar alle dingen zyn niet oorbaar: alle dingen zyn my geoorlooft; maar alle dingen stigten niet. 3. Vinden wy iets goeds daarin, wy mogen het zelve overdenken en bewaren. Niemand veragt den diamant, om dat hy ze in den drek vind. Salomo ontbood zyn hout uit Hieram, en zyn goud uit Ophir, tot bouwinge van Jehova's Heiligdom, Phil. 4 : 8. Voorts Broeders, al wat waaragtig is, al wat regtvaerdig is, al wat liefelyk is, al wat wel luidt, en zo daar eenige lof in is, dat zelve bedenkt. 4. Is de H. Schrift een volmaakt Rigtsnoer van geloof en zeeden, dat wy 'er ook eeniglijk en alleen ons doen en laten na rigten: Want Zalig zyn ze die zyne Geboden doen, op dat haare magt zy aan de boom des Levens, ende zy door de Poorten mogen ingaan in de Stad, Openb. 22 : 14. YII. ARTIKEL, Van de Volmaaktheid der H. Schriftuur, tot een Regel van Geloof en Wandel. Wy gelooven dat dese heylighe Schriftuere den wille Gods volcomelick vervaet, ende dat al t'gene de mensche schuldich is te gelooven om salich te werden, daer in ghenoechsaem gheleert wert. Want overmidts de gheheele wijse des dienst die God van ons eyscht, aldaer int lange beschreven is; so ist den menschen, al warent selfs Apostelen, niet geoorloft anders te leer en, als ons nu geleert is door de heylige Schrifueren: Iae al ware het oock eenen Enghel uyt den Hemel, gelijck de Apostel Paulus segt. Want dewyle het verboden is, den Woorde Gods yet toe, aj yet af te doen: soo blijckt daer uyt wel, dat de leere desselve seer volmaeckt ende in aller manieren volkomen is. Men en mach oock gheener menschen schriften, hoe heylich sy gheweest zijn, ghelijcken by de Goddelicke Schriftueren, noch de gewoonte by de waerheyt Gods (want de waerheyt is boven al) noch de groote menichte, noch de outheyt, noch de successie van tijden of persoonen, noch de Conciliën, Decreten ofte besluyten. Want alle menschen zijn uyt haer selven leughenaers, ende ydelder als de ydelheyt selve. Daerorn verwerpen wy van ganscher herten al wat met desen onfeylbaren reghel niet over-een-comt: gelijck ons d' Apostelen geleert hebben, segghende: Beproeft de geesten of sy uyt God zijn, Item: So yemant tot u comt, ende dese leere niet mede brenght, ontfanght hem in u huys niet. 15 V R A G E. Is de H. Schriftuur Volmaakt? Antw. Ja. Psalm 19 : 8. De wet des Heeren is VOLMAAKT, bekeerende de Ziele, gelijk in dit Artikel betoogt zal worden. Vrag. Hoe behoord men de Volmaaktheid der H. Schriftuur te beschouwen ? Antw. 1. Met dankzegging, dat God ons zyn woord volkomen in geschrift heeft willen bekent maken, Psalm 119 : 164. Ik love u zeevenmaal daags over de Regten uwer gerechtigheid. 2. Smeekende om Gods genade, om de voortreffelijkheid van Gods inzettingen te kennen en te betragten, Psalm 119 : 18. ontdekt myne oogen dat ik aanschouwe de WONDEREN van uwe Wet. Vers 27. Geeft my den weg uwer beveelen te verstaan, op dat ik uwe WONDEREN betragte. Vrag. Wat beleid hebben de Opstellers van de Belydenis in deezen Artikel gehouden? Antw. Zy stellen ons voor; Eerst. De genoegzaamheid der H. Schriftuur, tot een Regel van geloof en zeeden, A. Zo als wy daar Belydenisse van doen. Wy gelooven dat deeze Heilige Schriftuure den wille Gods volkomentlyk bevat, en al 't gene de mensch schuldig is te geloven om Zalig te worden, daar in genoegsaam geleert word. B. Zo als wy die verdeedigen, met bewyzen tegens partyen: want overmits de geheele wyze des dienst die God van ons eischt, aldaar in 't lange beschreeven is; zo is 't den mensch niet geoorlooft anders te leeren als ons nu geleert is door de heilige Schriftuure: Ja al waare het ook eenen Engel uit den Hemel, gelyk den Apostel Paulus zegt. Want dewyle het verboden is, den woorde Gods iets toe, ofte iet af te doen; zo blykt daar uit wel, dat de leere des zei ven Volmaakt ende in aller manieren volkomen is. 2. Daar na leeren zy ons, wat wy niet gelijkmatig van gezag mogen stellen met de H. Schrift. A. Op zig zeiven. Men mag ook geener menschen schriften, hoe heilig zy geweest zyn, gelyken by de Goddelyke Schriftuure, nog de gewoonte by de waarheid Gods (want de waarheid is boven al) nog de groote meenigte, nog de oudheid, nog de Successie van tyden en Personen, nog de Conciliën, Decreten of besluiten. B. Bevestigt met bewyzen, die zeeker zyn: Want alle menschen zyn uit haar zeiven leugenaars , ende ydelder dan de ydelheid zelve. 3. Eindelyk geeven zy ons aan de hand, wat wy, uit aanmerkinge van het boven gestelde, op goede gronden verwerpen moeten: Daarom verwerpe wy van gantscher herte al wat met deezen onfeilbaaren Regel niet overeen komt: gelyk ons de Apostelen geleert hebben. zeggende: Beproeft de Geesten of zy uit God zyn, Item: Zo iemand tot u komt, ende deeze leere niet mede brengt, ontfangt hem in uw huis niet. Vrag. Wat noemt gy de Volmaaktheid der H, Schriftuur? Antw. Die kan aangemerkt worden, of in haar weezen, of in haar deelen. Vrag. Wat verstaat gy door de Volmaaktheid der H. Schriftuur in haar weezen? Antw. Die wezentlijke eigenschap, waar door ze ons volkomen onderwyst van de wille Gods, aangaande onze Zaligheid. De Belydenis zegt. Wy gelooven dat deeze Heilige Schriftuure den wille Gods volkomentlyk bevat, en al 't gene de mensch schuldig is te geloven orn Zalig te worden, daar in genoegzaam geleert wordt. Vrag. Wat hebt gy tot opheldering van deeze waarheid aan te merken? Antw. 1. Daar zyn eenige dingen die wy belyden, nodig ter Zaligheid ; maar van natuure bekent, als Gods bestaan , de onsterffelykheid der Ziele, enz. die de Schrift veronderstelt, zonder zig op te houden met de bewijzen, hoewel zy dezelve bevestigt, om alle reden van twyfel te beneemen. ongelovige, op dat haar niet en bestraale de verlichtinge des Evangeliums der heerlykheid Christi, die het beeld Gods is. 2. TJit de gelykenissen, waar onder Gods woord ons werdt voorgedragen als van een ligt en een lampe, Spreuk. 6 : 23. Het gebod is een lampe, en de Wet is een ligt. Psalm 119 : 105. Uw woord is een lampe voor mynen voet, ende een Ligt voor mynen pad. 2 Petr. 1 : 19. Ende wy hebben het Prophetische woord dat zeer vast is: Ende gy doet wel dat gy daar op agt hebt, als op een ligt schynende in een duistere plaatze, tot dat de dag aanligtte en de morgensterre opga in uwe herten. 3. Uit het einde Gods in 't beschryven van zyn woord; namentlijk, om den mensch door de Schrift als een ligtende fakkel tot Zaligheid te leiden; dies heeft zyn wysheid en goedheid, zyn woord, het welke tot Zaligheid van onweetende menschen geschikt was, duidelijk genoeg willen maken, Rom. 15 : 4. Want al wat te voren geschreven is, dat is tot onzer leeringe te voren geschreven: op dat wy door lydzaamheid ende vertroostinge, der Schriften hope hebben zouden. Joh. 20 : 31. Maar deeze zyn geschreeven, op dat gy gelooft dat Jesus is de Christus, de Zoone Gods: Ende op dat gy geloovende, het leven hebt in zynen name. Vrag. Wat hebt gy, tot opheldering van dit leerstuk , tegens de Papisten aan te merken ? Antw. 1. Dat, hoewel wy zeggen, dat de H. Schriftuur klaar is, wy niet ontkennen, dat 'er ook veel duistere en zware dingen in zyn. Petrus zegt uitdrukkelijk, dat 'er in de brieven van Paulus zommige dingen zwaar zyn om te verstaan, 2 Petri 3 : 15, 16. Doch hier in aanbidden wy de wysheid Gods, die zulks gewild heeft, om onzen hoogmoed te verneederen; om den afkeer te beletten, die te gemakkelijke dingen zomtyds geven, en ons te doen verlangen na de toekomende eeuwe, daar wy alles volmaaktelijk zullen kennen. Waarom Augustinus van de Schrift zeer wel zeide: Zy bespot de hoovaerdigen door haar hoogte die zy niet konnen bereiken. Zy verschrikt door haar diepte dieze tragten te doorgronden. Zy voed en versterkt met de waarheden daar zy mede vervult is, de grootste Zielen, en geeft aan kinderen dat lien evenreedig is, door de gemeenzaamheid met welke zy tot hen spreekt. 2. Wy ontkennen niet, hoewel het nodige ter Zaligheid duidelijk en klaar in de Schrift gevonden word, dat 'er ook hooge verborgen theeden in zyn, boven ons bereik; maar wy beweeren, dat wy klaarlijk vinden , 't geen wy van deeze verborgentheeden moeten weeten en belijden. Daar zyn in de Schriftuur, gelijk in de natuur, drie soorten van dingen. In de natuur zyn dingen die een ieder ziet, als de uitgebreidheid en schoonheid der Hemelen. Daar zyn andere die men in de scholen moet gaan leeren. Andere die de allervernuftigsfce nooit ontdekt heeft; ende nimmer ontdekken zal. Zo ook in de Schrift, daar zyn waarheeden zo klaar datze ieder ziet, daar zyn 'er die men niet kan weeten zonder oefening en moeite. Eindelijk zyn 'er die zo verheeven zyn , dat zy onnaakbaar zyn en 't bereik der menschen te boven gaan. Zy heeft uitwendig melk om de eenvoudigste te voeden, en in haar verborgenste geheimen vervat zy dingen die de verheevenste verstanden in verwondering wegrukken; gelyk een Rivier wier wateren op eenige plaatzen zo laag is, dat 'er een Lam zoude konnen door gaan, en op andere plaatzen zo diep, dat 'er een Olyphant in zoude zwemmen. 3. Dat wy agtervo'gens stellen, hoe klaar de H. Schrift spreekt, wy egter de Hemelsche waarheden klaarder zullen kennen in den Hemel als nu; 1 Cor. 13 : 12. Want wy zien nu door eenen spiegel in een duistere reden, maar alsdan zullen wy zien aangezigte tot aangezigte ; nu kenne ik ten deele, maar alsdan zal ik kennen, gelyk ik ook van God gekent ben. 4. Dat de klaarheid der H. Schriftuur niet belet dat wy de verklaring der Schrift, zo als die van Leeraaren geschied, van nooden hebben. Nadien men het duidelijke heeft op te helderen en toe te passen, en het donkere te verklaaren, op dat het een en het ander tot Zaligheid mag worden verstaan en onderhouden, Jes. 30 : 20:21. De Heer zal u lieden wel brood der benautheid, en de wateren der verdrukkingen geeven; maar uwe Leeraars en zullen niet meer als met vleugelen weg vliegen ; maar uwe oogen zullen uwe Leeraars zien, ende uwe ooren zullen horen het woord des genen die agter u is, zeggede: allerlei taaien, als zy gezonden wierden om aan allerlei volkeren het Evangelium te verkondigen , Handel. 2. 3. De belofte Gods kon buiten dien aan zyn Kerke niet bevestigt worden, Zeph. 3 : 9. Gewisselyk dan zal ik tot de volkeren een reine spraake wenden: Op dat zy allen den naame des Heeren aanroepen, op dat zy hem dienen met eene eenpaarige schouder. Vrag. Maar hoe zal iemand, die den grondtext niet verstaat, zig verzeekert houden van de waarheid van Gods woord ? Antw. 1. Uit de overeenstemming des geloofs, en de zamenhang van Goddelyke waarheeden die daar in te vinden zyn. 2. Uit de overeenstemming van alle Geleerde en Godzalige, die beiden de talen verstaan en ons getuigenis geeven, dat de Schriftuur wel en getrouw is overgezet. 3. Uit het getuigenis van Gods Geest, aan ons gemoed bevestigende 't geen God in zyn woord tot ons spreekt, 4 Joh. 5 : 6. Deeze is 't die gekomen is door water en bloed, namentlyk: Jesus de Christus, niet door bet water alleen, maar door het water en bloed: En de Geest is 't die getuigd, dat de Geest de waarheid is. Vrag. Gezien hebbende uit de boven verklaarde stelling, de genoegzaamheid der H. Schriftuur, wat staat ons nu vervolgens op te merken? Antw. Dat wy geen ander Rigtsnoer van noden hebben , maar van gantscher harten verwerpen 't geen met deezen Regel niet overeenstemt. Gelijk ons de Belijdenis zegt: Men mag ook geener menschelyke schriften, hoe heilig die ook geweest zyn, gelyken met de Goddelyke Schriften; nog de gewoonte by de waarheid Gods, (want de waarheid is boven al:) nog de groote meenigte, nog de oudheid, nog de Successie van tyden en persoonen, nog de conciliën, decreeten of besluiten: Want alle menschen zyn in haar zelve leugenaars en ydelder dan de ydelheid zeiven. Vrag. Wat mogen wy agtervolgens dit deel van den Aitikel, niet gelijkmatig stellen met de Regelmatige Boeken? Antw. 1. Geen menschelyke schriften, hoe heilig en eerwaardig die ook zyn mogen: zy hebben haar feilen en gebreeken, want wy struikelen allen in veelen, Jac. 3 • 2 Zelf de schriften der Oudvaders, die hier byzonder' bedoelt worden. \ind men 'er iets goeds in. Dit hebben zy niet uit zig zeiven, maar uit en door de Schrift. Goede Boeken zyn slegts vrugtbaare beeken der Riviere van Gods woord om te verblyden de stad Gods, het heiligdom der wooningen' des Allerhoogsten, Psalm 46 : 5. dies wy zeggen met de woorden van een geleert man. De Schrift is de grond en oorsprong der openbaring, de onmiddelyke en oorspronkelyke stem van den Hemel, daar de Oudvaders de weerklank of Echo maar van konnen zyn: Wy zyn nu in den staat der Israeliten met, die tot Mozes zeiden, Dat God niet tot ons spreeke, maar spreekt gy tot ons. Zyn stem is zoet en zuiver, gemeen, en geschikt na onze bevatting; men behoeft dan zyn ooren niet af te wenden, om zyn Godspraaken in een Echo te gaan zoeken. Vrag. Wat al meer. Antw. 2. Nog de gewoonte van leeren en doen: Want de gewoonte van liegen maakt ook geen leugen tot waarheid. De gewoonte kan oud, maar teffens zondig zyn hoedanig de meeste Kerk-gebruiken in het Pausdom zyn. gewoonte moet ztvigten voor de waarheid, want'de waarheid is boven al, en wij vermogen niet tegen de waarheid, maar voor de waarheid, 2 Cor. 13 : 8. 3. iSog de groote meenigte; want de menigte van leugenaars maakt ook de leugen geen waarheid. De booze meenigte der Joden beschuldigen Jesus voor den Rigterstoel, egter moest Pilatus de waarheid gestand doen. Ik nnde geen schuld in deezen mensche, Luc 23 • 4 De groote meenigte kan den slegten hoop zyn, waarom de lleere zegt: Gj zult de menigte tot booze zaaken met volgen. Exod. 23 : 2. 4. Nog ook de Oudheid: Want het oudste is niet altoos het beste. De duivel zelf is ouder dan de zalige bekentmaking van het verbond der genade. En zo men op oudheid van leere stoft in de Roomsche Kerk, dan is er geen ouder schrift of lesse, als den Bybel zelve. 5. Nog Succesie of opvolging van tyden en Persoonen Want Aarons Priesterdom kan by opvolging een' Annas en Kajaphas te beurt vallen, die 't Ligt der waarheid zelf veroordeelt hebben. Vrag. Wat nog al meer? Antw. 6. Nog Conciliën, dat zyn te zamenkomsten van Leeraars en Opzienders der Kerken, nog Decreeten, dat zyn derzelver besluiten, die tot welstand van de leer, en bewaring van de goede orde in de Kerk genomen worden: Want Conciliën bestaan uit menschen die feilen konnen. Meenigmaal hebben zy in in groote zaaken gefeilt, zie 1 Kon. 22 : 11, 12. Joh. 11 : 53. Eindelijk, daar is ook nooit een Synodus of Kerkvergadering na de byeenkomst der Apostelen geweest, dewelke zeggen kon, als zy van hunne besluiten zeiden, het heeft den Heiligen Geest ende ONS goed gedocht, Handel. 15 : 28. Vrag. Wat bewijs of reden geeft de Belydenis tot betoog van dit alles? Antw. Een Schriftuurlijk bewijs. Want alle menschen zyn uit haar zeiven leugenaars, ende ydelder dan de ydelheid zelve. Gelijk David zegt: Psalm 116 : 11. Ik zeide in myn haasten alle menschen zyn leugenaars, Psalm 6'2 : 10. Immers zyn de gemeene lieden ydelheid, de groote lieden zyn leugen: In de weegschaale opgewogen, zouden zy zamen ligter zyn dan d'YDELHEID. Kan 't nu niet ontkent worden, dat God waaragtig is; maar alle menschen leugenaars zyn; dan volgt van zelve, dat geen menschelijk schrift, geen Conciliën, of derzelver besluiten, gelijkmatig van gezag zijn met de Goddelijke Schriften. Vrag. Hoe besluit gy dit alles? Antw. Met het derde of laatste lit van deezen Artikel: Daarom verwerpen wv alles, wat met deezen onfeilbaren regel niet overeenkomt: Als daar is den Talmud der Joden, de Alkoran der Mahummedanen, de Overleveringen der Papisten, de byzondere openbaringen der Enthusiasten; en allerlei leeringen, die inzettingen ofte uitvindingen van menschen zijn, 1 Tim 6 • 20 91 6 Timothee! bewaart be, pand „ toebetroo«t afkeer hebbende van het ongoddelyk ydel roepen, ende van de tegenstellingen der valschelyk genaamde wetenschap: dewelcke zommige voorgeevende, zyn van het geloove afgeweeken. ri„Viag-', er dan £een overleeveringen der ouden die t irteU V°™deü dienstig te zyn, tot vervulling van fZ r'eS„ beduük<^ de H. Schrift ontbreekt ? ffehik T' i Schnftuur is volmaakt en genoegzaam, fj ,VOrT peWeefen is' dies «■« overleevenngen oe veel er de 1 apisten mede ophebben, benoodigt zyn j—j, * n,flmmer W°rdeQ geweezen tot de overleeveringen; Het Jh T 611 fGU de 11 Schriftuur' Spreuk. 6 : 23. Het gebod is een-lampe, en de wet is een ligt, en de bestraffinge der tugt zyn de weg des levens, Luc. 16-29 Zy hebben Mozes en de Propheten dat zy die horen. ' " ' teJln ^ P;lpiste" ^eelzmts strydig als de uitW '''r11 «TÏ' GU Weinig beetei' ™ inhoud s de uitleggingeu der Schriftgeleerden ende Pharizeeuwen Matth ' KV qT! van Christus daarop toepasselijk zv, Matth. 15 : 6, 9. Gy hebt Gods gebod kragteloos gemaakt door uwe inzettingen: doch te vergeefs eeren zyS ende leenngen die geboden van menschen zyn. ' j , i ?' Tat Z' ^ van de byzondere openbaringen ro men" I' ^ W°°rd ^ d* ^nthufiasten^ Tn?w' 1 r f ?m/yn gel0üf en dadeü ua te rigten'? woord t™ 1' a ÏÏ duidellJk verboden iets tot zyn dere On h H 'r^i °nder voorwentzel van een byzondere Openbarmg Gah 1 : 8. Doch alwaar 't ook dat vprtn A A T- EN?EL uit den Hemel u een Evangelium <1» zy VERVLOEKT Bee"e " "er'"""l,?l hebW". ydel', en°ÏÏSijrrge''mde 0penWri,'K'i» »»*«. a. Wegens de bedriegelgkheid van des menschen hart Vrag Is de reden niet van eenig gebruik, in zaaken van Geloof en Godsdienst? Antw. Ja van groot gebruik. D« H Schrift onderstelt de reden, en yerma.nl ons d.e te gebro.ken 1 Tessnl. 5 : 21. Beproeft ,11, dingen. gy het gene ik zegge. Spr"ek 2. Zy diend om de waarheid te verdedigen tegen die geen openbaringen willen erkennen; of tegen die dié de openbaringen der Schrift wel toestaan; maar door'verkeerde uitleggingen tragten te vervalschen. • Zy diend om Hemelsche waarheden op te helderen genomen van natuurlijke dingen, waereldlijke geschiedenissen wetenschappen, talen en oude gewoontens. 4 7 , len(7 om g^oigen te trekken uit de redenen hn!raeeï u e°' dl8 de verborgentheeden onder malkanderen hebben: nevens haar zamenhang en andere o-e- Sn 5 die gebiuik dei reden, en door toepassing van de alo-emeene grondwetten te onderzoekeu. <»0emeene 5 Zy diend eindelijk, om de overeenstemming tusschen "»'« Stukke,, des G.loofs te bevestigen e„ na ïn ™re°; T"° bb,™ d' «» Kerke,lieeraars Pl • (- r-, getuigenis der Wysgeeren bedient, om de dat^zv £ TaarITdeD t8 °ndersteunen' en ^ tonen hoe dat zy met de reden overeenkomen. yiiwW' n^Sï ^ 8r,ieder Vry °m te 00r(leelen over den ffesteï p Chnft' of t gene hem uit de Schrift word voorgestelt en aangepreezen ? Antw. Niet alleen vry; maar die zulks doen worden eepreezen: Hand 17 : 11. Deeze [te weten van Bereen] wafen edelder dan die te Thessalonica waren, als die 't woord fe°t,d^S°^7tern^ae^edlt |bt niet ™ nÏdirranÏÏS: li'jg&Z ende is ° ™ ""4 M is 'J' »»k "Mragtig, i heeft ?J] 3. Daarom werden zy geduurig vermaand de Geesten te beproeven, en zig af te scheiden van die haar zoeken te verleiden. Ziet de plaatzen in onze Belydenis gebragt, 1 Joh. 4:1. Geliefde, gelooft niet een iegelyk Geest: maar beproeft de Geesten of zy uit God zyn. 2 Joh. 10 . 11. Indien iemand tot u lieden komt, en deeze leer niet mede en brengt, ontfangt hem niet in huis, ende zegt niet tot hem weest gegroet; want die tot hem zegt weest gegroet, heeft gemeenschap aan zyne booze werken. Vrag. Wat staat ons tot regt verstand van deeze woorden op te merken? Antw. De gewoonte waarop den Apostel zinspeelt; en hoe hy daar op zyne vermaninge bond. De Joden waren oudtyds gewoon, vreemdelingen met allerlei blyken van agting in hun huis te ontfangen en te groeten. Deze herbergzaamheid wierd by hun onschendbaar, ja voor heilig gehouden. Men ontfing een Reisiger, zonderling een Propheet, met allerlei blyken van liefde en agting. Ziet een Exempel in de Sunarnitische, zy zeide tot haaren man van Eliza de Propheet. Ziet nu ik hebbe gemerkt, dat deeze man Gods heilig is, die by ons altoos doortrekt. Laat ons dog een kleine opkamei van eenen wand maken, ende laat ons daar voor hem zetten een bedde, ende tafel, ende stoel, ende kandelaar, zo zal 't geschiede wanneer hy tot ons komt, dat hy daar in wyke, 2 Kon. 4 : 9, 10. vergel. Rigt. 19 . _0, 21. Dit gebruik greep zelf nog ten tyde der Apostelen stand. Men ontfing de zendelingen der gemeintens met liefde en toegenegentheid. Men vind als Exempelen van herbergzaamheid aangeteekent, het huis van Simon den Lederbereider, Handel. 9 : 43. Lydia de Purpenverkoopster, Handel. 16 : 15, 40. Priscilla met haaren man Aqui'la, Handel. 18 : 2, 3. en andere. Edog, gelijk de Joden onder het O. T. deeze begroetingen niet deeden aan Verspieders, Jos. 2 : 2, 3. aan Melaatsche, Lev. 13 : 46. nog aan de geene die hen zogten te verleiden tot afgodery; volgens des Heeren bevel. Deut. 13:6,8. Dus leerde de Christelijke voorzigtigheid de gelovige onder het ft. T. geen Verspieders der Christelijke Vryheid, geen verleiders of kettersche menschen als vrienden en broeders in hun huis te ontfangen. 't Was hun pligt zig voor de zodanige te vvagten. Matth. 7 : 15,16. Maar wagt u van de valsche Propheten, dewelke in schaapskleederen tot u komen, maar van binnen zyn ze grypende wolven. Hierom: indien iemand tot u lieden komt en deeze leer niet mede brengt, ontfangt hem niet in huis en zegt niet tot hem weest gegroet: want die tot hem zegt weest gegroet, heeft gemeinschap aan zyne booze werken. \rag. Was deeze lesse aan de uitverkoorne Vrouw, tot wien de Apostel schrijft, in deezen opzigte nodigen nut? Antw. Ja. Het huis van deeze uitverkoorne Vrouwe, \erstrekte tot een gemeenzaarne verblijfplaats van heiligen en afgezondene der Gemeintens. Zy wierden al daat \an haar, en haare kinderen, rnet alle minnelijkheid ontfangen, en van het nodige verzorgt. Mogelijk strekte haar huis tot een Kerk, daar de heiligen van lie tyd en plaats te zaamen vergaderden, om den naam des Heeren opentlijk aan te roepen. Hoe noodig nu, dat de Apostel deeze Vrouw beveelt scherp toe te zien, wie tot haar in kwam, en tot geen valsch Propheet ( die in schyn van een dienaar der geregtigheid, tot haai kwam te zeggen, kom in en zyt gegroet. Vrag. Wat nutte leeringen zyn 'er in deeze woorden opgewonden? Antw. 1. Deeze vermaninge stryd niet met alle die lessen , welke ons de vreedzame ommegang en bescheidenheid jegens onzen evenmensch aanpryzen. 't Is wat anders, vreedzaam en vriendelijk te zyn tegen allen, 't Is iets anders, ons huis en hart voor verleiders der waarheid open te zetten. Het eene word ons aangepreezen; maar het ander scherp verboden, Eph. 5 : 11. Hebt geen geraeinschap met de onvrugtbaare werken der duisternisse, maar bestraft ze ook veel eer. 2 Thessal. 3 : 14. Maar indien iemand onze woorde door deezen brief geschreven, niet gehoorzaam is, TEKENT dien: Ende VERMENGT u niet met hem , op dat hy beschaamt worde. 2. Ieder godzalige heeft wel toe te zien, wie hy in zyn huis ontfangt en als een broeder groet; die uit een ander gewest, vergelegen stadt op dorp tot hem komt. 't Is al geen goud dat 'er blinkt, 't Is geen godvrucht dat 'er na zweemt. Menig opregte heeft zulks by schadelijke ervarenheid geleert, 1 Joli. 4 : 1. Geliefde, en gelooft niet een iegelyk geeste , maar beproeft de geesten of zy uit God zyn; want veele valsche Propheten zyn uitgegaan in de waereld. 3. Een ieder Christen heeft te staan na een geheiligde kennisse van de leere der Zaligheid, gegrond op Gods woord. Hoe zal men de geesten beproeven , zo niet onzen geest geoeffende zinnen in 't woord der geregtigheid heeft ? Immers wiens huizen zullen de verleiders insluipen? Ja wiens Zielen zullen zy gevangen nemen, dan van Vrouwkens die met zonden geladen zyn, en door menigerlei begeerlykheden gedreven worden, die altoos leeren en nimmer tot kennisse der waarheid komen? 2 Tim. 3 : 6, 7. daarom oeffent u zelve tot godzaligheid. 1 Tim. 4:7. Wascht op in de genade ende kennisse onzes Heeren Jesu Ohristi, 2 Petr. 3 : 18. Vrag. Wat hebt gy tot opwekkinge voor een godvruchtige ? Antw. 1. Een ieder zie met schaamte, waar in, en hoe meenigmaal hy de gewoonte boven de waarheid; het gezag van menschen boven den Regel van Gods woord blindelings gevolgt zy. Jerem. 2 : 23. Hoe zegt gy; ik ben niet verontreinigt, ik hebbe de Baals niet nagewandelt: Ziet uwen weg in het dal, bekent wat gy gedaan hebt, gy ligte snelle kemelinne die haare weegen verdraait. 2. Een ieder stelle Gods woord alleen tot zyn regel van geloof en zeeden. a. Geen eige leiding om te volgen de booze lusten van het verdorven vleesch, Deut. 12 : 8. Gy en zult niet doen na alles dat wy hier heden doen: een yder, al wat in zyne oogen regt is. b. Geen blinde gewoonte der groote menigte die quaad is, Exod. 2S : 2. Gy zult de menigte tot booze zaken niet volgen. Matth. 7 : 13, '14. Gaat in door de enge poorte: want wyt is de poorte, ende breet is de weg, die tot het verderf leit, ende veele zynder, die door dezelve ingaan. Want de poorte is enge, endede weg is nauwe, die tot het leven leit, ende weinige zynder die den zeiven vinden. c. Geen quaade voorbeelden van groote en aanzienlijke, die dikwijls het eerste Gods gebod overtreden. Zie Esra 9 : 2. Want zy hebben van hare dochteren genomen voor haar zeiven, ende voor hare zonen, zo dat sich vermengt hebben het heilig zaad met de volken dezer Landen: Ja de hand der Vorsten ende Overheden is de eerste geweest in deeze overtredinge. d. Geen raad of bestieringe van Leeraars en vroomen, ten zy gegrond op het woord, 1 Cor. 7 : 23. Gy zyt diere gekocht, zo wordt geen dienstknechten der menschen. De beste Leeraren konnen dwalen in leer en leven. Wij moeten beproeven het geen zy ons zeggen, 1 Cor. 10 : 11. Als tot verstandige spreeke ik, oordeelt gy lieden het geen ik zegge. 3. Een ieder houde zyn hart gedurig open voor de bewerkinge van Gods Geest, om ons te leeren door zyn woord, wetende dat zo veele als 'er door den Geest Gods geleid worden, Kinderen Gods zyn, Rom. 8 : 14. Ja zo vele als 'er na deezen Regel zullen wandelen, over dezelve zal vreede ende barmhertigbeid zyn; ende over het Israël Gods, Gal. 6 : 16. VIII. ARTIKEL, Dat God is eenig in Weezen, en nogtans in drie Personen onderscheiden. Achtervolgende dese waerheyt, ende dit woort Gods; soo ghelooven wy in een eenighen God: die een eenich wesen is, in het welcke zijn dry persoonen, inder daedt ende waerheyt ende van eeuwicheyt onderscheyden, nae hare on-mede-deylbare eyghenschappen; namelijck de Vader, ende de Sone ende de heylighe Geest. De Vader is de oorsaecke, oorspronck, ende begin aller dinghen, soo wel sienlicker als onsienlicker: De Sone is het Woort de Wysheit ende het Beclt des Vaders: De H. Geest, de eeuwighe Cracht ende Moghentheyt, uytgaende vanden Vader ende den Sone. Alsoo nochtans, dat dit onderscheidt niet en maeckt dat God in dryen ghedeylt zy; aengesien dat de II. Schriftuere ons leert, dat de Vader, ende de Sone, ende de H. Geest, elck sijn selfstandicheyt heeft, onderscheyden door hare eyghenschappen: doch alsoo, dat dese dry persoonen maer een eenich God zijn. Soo ist dan openbaer, dat de Vader niet en is de Sone, ende dat de Sone niet en is de Vader, dat oock insghelijcks, de heylige Geest niet en is, noch de Vader, noch de Sone. Hier-en-tusschen dese persoonen soo onderscheyden. zijn niet gedeelt, noch oock onder een vermenght. Want de Vader en .heeft het vleesch niet aenghenomen, noch oock de heylighe Geest, maer alleen de Sone: De Vader en is noyt sonder sijnen Sone, noch sonder sijnen II. Geest gheweest: want sy alle dry van ghelijcker eeuwicheyt zijn, in een selvighe wesen. Daar en is noch eerste, noch laetste; want sy zijn alle dry een in waerheydt, in moghentheydt, in goetheydt ende barmherticheydt. V R A G E. Wat getuigenis geeft Paulus aan de leere des Evangeliums? Antw. Dat ze is een wysheid Gods, bestaande in verborgenheit, 1 Cor. 2 : 7. Vrag. Wat verstaat gy door een Verborgentheid? Antw. Zodanig een zaak of waarheid die niet gekent ot ontdekt kan worden uit de natuurlijke reden; maar alleen uit en door eene bovennatuurlijke Goddelyke openbaringe. En die al geopenbaart zynde door het geschapen vernuft in dit leeven niet ten vollen kan begreepen worden ; maar uit kragt van Gods getuigenis moet crelooft worden. Vrag. Zyn 'er dan zo veel verborgentheden in de leere des Evangeliums? Antw. Ja doch. De gantsche leere der verlossinge des zondaars is eene verborgentheid, die het natuurlijk verstand der menschen nooit zoude hebben konneii uitvinden. En ovei al doen zig in het woord verheevene waarheeden op, daar men van zeggen moet: de kennisse is my te wonderbaar; zy is my te hooge, ik kan daar niet by, Psalm 139 : 6. Ziet een aaneenschakeling van verborgentheeden, 1 Tim. 3 : 16. Huiten allen twyfel is de verborgentheid der Godzaligheid groot: God is geopenbaart in den vleesche, is geregtvaerdigt in den Geest, is gezien van de Engelen, is gepreedikt onder de Heidenen, is gelooft in de waereld', is opgenomen in heerlykheid. Vrag. Wat is de voornaamste Hoofd-verborgentheid in het gantsche woord Gods? Antw. De leere van de aanbiddelijke DRIEEENHEID, waai' van ons in dit en de volgende Artikel staat te spreeken. ' Vrag. Wat betekent het woord Drie-Eenheid ? Antw. Drie-Eenheid zegt niet anders als een Eenheid van Drie, en is gegrond op de woorden van Johannes, deeze DRIE zyn EEN, 1 Joh. 5:7. Vrag. Mag men het woord Drie-Eenheid wel gebruiken ? Antw. De H. Schrift spreekt alzo. 't Is ook beter zeggen veele Godsgeleerden, als 't woord Drievuldigheid of Drievoudigheid, 't geen de oude gewoon waaren te gebruiken; hoewel dit woord zelf by 't Dortse Synode in onze Belydenis behouden is. Die tegen liet gebruik van 't woord Drievuldigheid zyn, geeven voor reeden dat Drievuldigheid of Drievoudigheid, onze gedagten meer tot eene zamenvoegiuge, als tot eene Eenheid van drie Personen bepaald. Vrag. Is de kennisse van dit Leerstuk van de Heilige Drie-Eenheid, tot Zaligheid van den Zondaar nodig? Antw. Ja. 1. De belofte van Zaligheid word hieraan vast gemaakt, Joh. 17 : 3. Dit is het eeuwige leeven, dat zy u kennen den eenigen Waaragtigen God ende Jesus Christus dien gy gezonden hebt. 2. De Heidenen wien deeze kennisse ontbrak, worden gezegd zonder God geleefd te hebben, Epli. 2 . 11, l-*Daarom gedenkt dat gy eertyds Heidenen waait in t vleesch, en dat gy in dien tyd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls; ende vreemdelingen van de verbonden der belofte: geen hope hebbende, en zonder GOD in de waereld. Vrag. Hebt gy nog een bewys? Antw. 3. De genade tot Zaligheid word van den DrieEenigen God gebeeden, Openb. 1:4, 5. Genade zy u, ende vreede van hem die is, ende die was, ende die komen zal: ende van de zeeven Geesten die voor zyn Throon zyn, ende van Jesus Christus die de getrouwe getuige is, de Eerstgebooien uit den dooden, ende overste der/ Koningen der aarde. 2 Cor. 13 : 13. De genade des Heeren Jesus Christus, ende liefde Gods, ende gemeinschap des Heiligen Geests zy met u allen! 4. Het gantsche verbond der genade steunt op de leere dei IJ. Diie-Eenheid, als behelzende: dat de Vader m zynen Zoon wil zyn de God van een dood en doemwaerdig zondaar, door de bewerking van zynen H. Geest, Iiag. 2:5,6. Ik ben met u, spreekt de HEERE der HEIRSCHAREN; met het WOORD in het welke ik met u lieden een VERBOND gemaakt hebbe als gy uit Egypten trok, ende mynen GEEST staande in 't midden van u: en vreest niet. 5. De toestemming der Kerk komt hier by! Dus zegt de Geloofsbelijdenis van Athanasius: Zo wie wil Zalig zyn, dien is voor alle ding nodig, dat hy het algemeen gelovè houde. Het welke, zo wie niet geheel en ongeschend bewaard, die zal zonder twyfel eeuwiglyk verderven. Het algemeen gelove is dit, dat wy den eenigen God in de Drieheid, en de Drieheid in de Eenheid eeren, zonder de Personen te vermengen, of het Weezen en de Substantie te deelen. Vrag. Wat is den Inhoud van deezen Artikel? Antw. Een vertoog van de leere der H. Drie-Eenheid, zo als die in de Schriften des O. en N. Testaments wordt voorgestelt. .-. Vrag. Hoe behoord' men dit Leerstuk te beschouwen ? Antw. 1. Als een Leerstuk van belang, dat van alle tyden van Partyen der Waarheid heftig is bestreden; maar 't welk de Kerk als een Pilaar en vastigheid, altyd ïeeft verdeedigfc: van oudts tegen de Sabellianen, Arrianen, en Valentianen, en heden ten dage tegen de Socinianen, •Sociniaansche Remonstranten en andere Dwaalgeesten. en opzigtelijk zyn op malkanderen. Gelijk dit alles in de verklaring van deezen Artikel nader blyken zal. Vrag. Hoe begint den artikel? Antw. Met deeze hoofstelling, dat God is een eenig Weezen, nogtans in drie Personen onderscheiden. Agtervolgens deeze Waarheid, en dit Woord Gods, zo geloven wy in een Eenigen God, die een Eenig Weezen is, in het welke zyn drie Personen, in der daad ende waarheid, ende van eeuwigheid onderscheiden , na haare onmededeelbaare Eigenschappen; namentlyk de Vader, Zoon ende Heiligen Geest. Vrag. Is God een EENIG en EENVOUDIG WEEZEN? Antw. 1. Dit blijkt uit Deut. 6 : 4. Hoort, Israël de Keere onze God, is een EENIG HEER! 1 Cor. 8 : 6. nogtans hebben wy maar EENEN GOD, den Vader, uit welke alle dingen zyn, ende wy tot hem. 1 Tim. 2 : 5. Want daar is een God. Deut. 32 : 39. Ziet nu, dat ik, ik, DIE ben, ende geen God met my! Vrag. Hebt gy nog een bewys? Antw. Ja. 2. Dit blijkt uit Gods standvastige Regeeringe en Bestieringe van alles tot een en het zelfde einde, welk vooronderstelt de Eenheid van het Goddelijk Weezen. Zie Paulus bewys, Rom. 3 : 29, 30. Is God [een God] der Joden alleen? ende is hy 't niet ook der Heidenen? Ja ook der Heidenen. Nademaal hy een EENIG GOD is, die de Besnydenisse regtvaerdigen zal uit het geloove , ende de voorhuid door 't geloove. Vrag. Hoe veel Personen zyn 'er in dit eenig Goddelijk Weezen? Antw. Drie; zulks dat drie Goddelijke Persoonen bestaan in een Weezen, of anders, dat een en het zelfde Goddelijk Weezen gemeen is aan drie Personen, 1 Joh. Vrag. Waar leert de II. Schriftuure duidelijk, dat deeze drie Personen een in Weezen zyn. Antw. Deut. 6 : 4. Hoort Israël, de Heere onzen God, is een eenig Heer. 't Is klaar, dat deeze woorden haar betrekking hebben op meer dan een Persoon; dewyl het in geen taal gebruikelijk is, dat men, spreekende van een eenig Persoon, gewoon is te zeggen, dat hy maar een of eenig is. Zulks is klaar door zig zelve zonder dat men aandagt nodig heeft om zulks te begrypen. Mozes nu roept voor de ooien van gantsch Israël, HOORT Israël! ten bewyze dat hy haar een geheim hadde te openbaren, daar zy oor en hart aan leenen moesten: en waar in bestond dat geheim? De woorden zeggen 't ons, dat God wel een in Weezen , maar ook drie in Personen was, die met den anderen een waren; namentlijk, Jehovah Elihim, Jehovah Echad: de Heere uwe God, de Heere is Een. Bekent is 't, dat zelf zommige •Toodsche Meesters den text op Vader, Zoon, en H. Geest toegepast hebben: Ja dat de Jood Abarbanel dit altoos tegens andere staande heeft gehouden. Vrag. Waar al meer? Antw. I Joh. 5:7. Want DRIE zynder die getuigen in den Hemel, de Vader, het Woord, ende de Heilige Geest ende deeze DRIE zyn EEN. ^ .". Vrag. Zien deeze woorden niet maar op eene Eenheid van overeenstemminge en getuigenisse, gelijk de Socinianen zegcren ? Antw. Neen. Maar op eene volkome Eenheid van Weezen. Dit blijkt 1. Uit de onderseheide maniere van spreeken, die Johannes gebruikt van de Eenheid der Hemelsche en Aardsche getuigen: Want van de getuigen in den Hemel zegt hy; z«i yroi ot zgeïg 'tv titsi. Ende deeze drie zyn een; maar handelende van de Aardsche getuigen zegt hy: ^ ers. 8. Kui oi rong tig ró tv t!aiv. Ende deeze drie zyn tot een. Zo nu in beiden de bloote Eenheid van overeenstemmmge en getuigenisse bedoelt wierdt; wat reden zou er zyn, dat Johannes in een zaak van zo veel belano-, in eeneu adem in maniere van spreeken veranderde? •2. Uit het oogwit van Johannes. Zyn oogmerk is te betogen de vastigheid van de leere des geloofs uit de Eenheid der getuigen, die van dezelve getuigenis geeven. Dit kan hy niet sterker bevestigen , dan uit de Eenheid der getuigen in Weezen: Want daar een volmaakte Eenheid van Raadspleeginge is , daar is een volmaakte Eenheid van Weezen. Dewyl 'er tusschen Gods Wille en Weezen geen zakelijk onderscheid is, anders zou 'er in God een Samenstelling van Weezen en Eigenschappen zyn, welk stryd tegen de Eenvoudigheid van Gods natuur. Waarom de School-geleerden niet te onregt zeggen. Quicquid est in Deo est ipse Deus. Al wat in God is, dat is God zelve. 3. Johannes spreekende van de drie Getuigen in den Hemel, zegt met ronde woorden. Deeze drie zyn Een. Niet in bloote Eenheid van overeenstemminge en wille, gelijk twee of meer Koningen die het zelfde gebieden; maar in volkome Eenheid van Weezen: Want dit getuigenisse noemt hy vervolgens vers 9. het getuigenisse Gods, die Een in Weezen, hoewel onderscheiden is in drie Personen ; ja het getuigenis, welk God van zyn Zoon geeft, die elders uitdrukkelijk getuigd. Ik ende de \ ader zyn EEN. Joh. 10 : 30.' 4. 't Helpt niet dat Partyen zeggen, Calvin en Beza hebben zelf deeze plaats gebragt tot de Eenheid van overeenstemminge en getuigenisse: Want a. Wy worden niet gedwongen in haare woorden te zweeren; dewyl ons geloof niet op de verklaring van menschen; maar op God en zyn Woord steunt, b. Calvin en Beza hebben nooit ontkent, dat God een is in Weezen, nochtans onderscheiden in drie Personen, gelijk de godlasterende Socinianen doen; maar zy hebben de Eenheid in de Drieheid, en de Drieheid in de Eenheid eerbiedig omhelst en beleden. Dit zelf is de wensch van Calvin. Och! of deeze namen begraven waren, en dat onder alle menschen vastelyk gelooft wierde, dat de Vader, de Zoon, ende de Heilige Geest een eenig God zy. Nochtans dat de Zoon de Vader niet is, of de Heilige Geest de Zoon; maar dat zy door eenige Eigenschap van malkander onderscheiden zyn. Calvin Inst. Boek I, Cap. XIII. c. Behalven dat de woorden van Calvin en Beza over deezen text wel ingezien, niet volstrekt zeggen 't geen Partyen daaruit besluiten. Vrag. Stryd het niet dat 'er in God een en drie is? Antw. Het zoude stryden, indien wy zeiden een en drie in dezelfde opzigt. Een God en drie Goden, een Weezen en drie Weezens? drie Personen, drie byzondere natuuren, en ondertusschen maar een God. Maar wy zeggen, daar is een eenig God, een eenig Weezen; de drie Personen zyn geen drie Weezens, maar een en het zelfde Weezen. Vrag. Hoe zyn deeze drie Personen in dit Weezen onderscheiden ? Antw. Dit is boven gezegd; hoort verder de woorden onzer Belydenis. Hierentusschen deeze Personen zo onderscheiden, zyn niet gedeelt, noch ook onder een vermengt. Want de "Vader heeft het vleesch niet aangenomen, noch ook de H. Geest, maar alleen de Zoone: De Vader is nooit zonder zynen Zoone, noch zonder zynen Heiligen Geest geweest: Want zy alle drie van gelyker Eeuwigheid zyn, in een zelvige Weezen. Vrag. Hoe blykt ons dat niet de Vader, nog de H. Geest; maar alleen de Zoon het vleesch heeft aangenomen '? Antw. Uit Gal. 4 : 4. Maar wanneer de volheid des tyds gekomen is, heeft God zynen Zoon uitgezonden, geworden uit een Vrouwe, geworden onder de wet Phil. 2 : 6, 7. Joh. 1 : 14. enz. Vrag, Is de Vader nooit zonder zynen Zoon nog zonder zynen H. Geest geweest? Antw. Neen: Want zy beiden zyn van gelijke Eeuwigheid met den Vader, Joh. 1 : 1. In den beginne was het Woord, ende het Woord was by God, ende het Woord was God. Gen. 1 : 2. De Geest Gods zweefde op de wateren. Job 26 : 13. Door zynen Geest heeft hy de Hemelen vercierd. Dat nu voor het begin der Scheppinge geweest is, moet eeuwig zyn met den Vader, Palm90: '2. Eer de Bergen gebooren waaren, ende gy de Aarde ende de Waereld voortgebragt haddet. Ja van Eeuwigbeid tot Eeuwigheid zyt gy God. Vrag. Waarin komen deeze Personen verder met malkanderen overeen? Antw. Dit zien wy op 't slot van den Artikel. Daar is nog eerste nog laatste; want zy zyn alle drie een in waarheid, in mogentheid, in goedheid ende barmhertigheid. Overeenkomstig de Geloofsform van Athanasius. Ende in deeze Drieheid is niet eerst nog laast. niet meest nog minst; maai' de gantsche drie Personen hebben gelyke Eeuwigheid, ende zyn hen zeiven allesints gelyk. Gelijk dit alles verseheide texten des O. en N. Testaments bevestigen, Psalm 115 : B. 1 Petri 1 : 3. vergel. Joh. 5 : 21. 1 Cor. 12 : 11. Psalm 104 : 30. Joh. 10 : 11. Hebr. 2 : 17, 18, Psalm 143 : 10. dies wy met Clemens Alexandrinus besluiten mogen: Laat ons loven eenen Vader ende Zone te samen met den H. Geest, die Een alles is, die allesints goed is, allesints schoon, allesints wys, allesints regtvaardig, wiens heerlykheid nu is, ende in der Eeuwigheid! Vrag. Gezien hebbende wat onze Kerk vast stelt en beleid van de verborgentheid der Heilige Drieëenheid, is de kennisse deezer leere nuttig tot vertroosting en Godzaligheid ? Antw. Gelijk in de verklaring van den volgenden Artikel breedvoerig blijken zal. Vrag. Kan men egter deezen Artikel niet met nuttige en betragtende opwekkingen besluiten? Antw. Ja. 1. Tot bestraffing van zodanige, a. Die deeze kennisse ontbreekt, en onder 't ligt des Evangeliums, onweetende van God en Christus leeven. Want indien ons Evangelium bedekt is, zo is het bedekt in de gene die verloren gaan: In welke de God deezer eeuwe de zinnen verblind heeft (namentlyk) der ongelovigen, op dat haar niet bestraale de verligtinge des Evangeliums der heerlykheid Christi die het beeld Gods is. 2 Cor. 4 : 3, 4. b. Die geen algenoegzaam en Drie-Eenig God tot het voorwerp van haare verkwikkinge stellen, maar den Driehoofdigen Afgod deezer Waereld; de begeerlijkheid der oogen, de wellust des vleesches, de grootsheid deezes levens. Wandelende na de Eeuwe deezer Waereld, na den Oversten der magt des lugts des Geestes, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid, doende den wille des vleesches ende der gedagten, Eph. 2:2,3. c. Die alle gedagten van Gods hoogheid, heiligheid, en dienstwaerdigheid uit haar herte zoeken te bannen; en tegen de waarschouwingen Gods aan haar gemoed met geweld indruisschen, dat de Heere roept: Voor wien hebt gy geschroomt of gevreest! want gv hebt gelogen ende zyt myner niet gedagtig geweest, gy hebt my op u harte niet gelegd: ende is 't niet om dat ik zwyge, ende dat van outs af, ende gy vreest my niet! Jes. 57 : 11. Vrag. Wat nog meer? Antw. 2. Tot waarschouwing; a. Hoe zwaar zy zondigen, die den dienst en gemeenschap van den Drie-Eenigen God versmaden, Spreuk. 8 : 36. Maar die tegen my zondigt, doet zyne Ziele geweld aan: alle die my haten hebben de dood lief. b. Hoe zwaar haar straffe zyn zal, indien zy weigerende blyven zig te bekeeren tot den Heere. Ieder Persoon zal zyn magt en wysheid aanleggen tot hun verderf. Hoort des Heeren betuiging, Jes. 47 : 3. Uwe schaamte zal ontdekt worden, ook zal uwe schande gezien worden: Ik zal wraake neemen, ende ik zal op u niet aanvallen als een mensche. Ezech. 22 : 14. Zal dan uw herte bestaan? zullen uwe handen sterk zyn in de dagenals ik met u handelen zal? Ik de Heere hebbe het gesprooken ende zal het doen! Vrag. Wat verder? Antw. 3. Tot vermaning aan de zodanige, dat zy tragten deel te krygen aan deezen Volzaligen God, in wiens gemeenschap vergevinge van zonden , en een eeuwige Zaligheid te vinden is, Jes. 55 : 6, 7. Zoekt den Heere terwyl hy te vinden is: Roept hem aan terwyl hy naby is. De goddeloze verlate zynen weg, en de ongeregtige man zyne gedagten: ende hy bekeere zig tot den Heere, zo zal hy zig zyner ontfermen: ende tot onzen God, want hy vergeeft meenigvuldiglyk. .-. Vrag. Waar toe moet een Godzalige de kennisse van deze hoge verborgentheid aansporen ? Antw. 1. Tot nieuwe gehoorzaamheid aan Vader, Zoon, en Heiligen Geest, in wiens dienst en gemeenschap hy overgezet is , als hy in deszelfs naam gedoopt werdt, Psalm 119 : 106. Ik hebbe gezwooren, ende zal het bevestigen , dat ik onderhouden zal de Regten uwer Geregtigheid. Psalm 116 : 16. Och Heere! zeekerlyk ik ben uw knegt, ik ben uw knegt, een Zoone uwer dienstmaagd: gy hebt myne banden los gemaakt. 2. Tot voorzigtigheid van wandel, om zig nog tegen deeze, nog tegen geene Persoon in dit eenig Goddelijk "Weezen te bezondigen. a. Nog tegen den Vader die ons het leven, den adem, en alle dingen geeft, Deut. 32 : 6. Zult gy dit den Heere vergelden, gy dwaas en onwys volk? is hy niet uwe VADER die u verkreegen, die u gemaakt; ende u bevestigt heeft? b. Nog tegen den Zoon, die hun met zynen bloede gekogt en tot een Eigendom gemaakt heeft, Exod. 23 : 20, 21. Ziet, ik zende eenen Engel voor u aangezigte, om u te behoeden op deezen weg: ende om u te brengen tot de plaatze die ik bereid hebbe. Hoed u voor zyn aangezigte , ende weest zyner stemme gehoorzaam, ende verbittert hem niet: want hy zal u lieden overtredingen niet vergeeven: want mynen naam is in 't binnenste van hem. c. Nog tegen den Heiligen Geest, die hun verzegeld van de liefde Gods in Christus, Eph. 4 : 30. Bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door welken gy verzegelt zyt tot den dag der verlossinge. 3. Tot eensgezintheid onder malkanderen, gelijk deeze drie Zelfstandigheeden een zyn. Christus stelde daarom zyne en des Vaders Eenheid tot een voorbeeld van navolginge voor, Joh. 17 : 21. Op dat zy alle Een zyn, gelykerwys gy Vader in my, ende ik in u, dat ook zy in ons een zyn: op dat de Waereld geloove dat gy my gezonden hebt. Vrag. Wat vertroosting heeft een Godzalige, die in den Drie-Eenigen God gelooft? Antw. Hy kan zig verzeekert houden, dat de Drie Getuigen in den Hemel alle haare beloften aan hem zullen bevestigen tot in Eeuwigheid. Want zo veele beloften Gods als 'er zyn, die zyn in hem. Ja, ende zyn in hem Amen! Gode tot heerlykheid door ons, maar die ons met u bevestigt in Christo, ende die ons gezalft heeft, is God: die ons ook heeft verzeegelt, ende het onderpand des Geestes in onze herten heeft gegeeven. 2 Corinth 1 : 20, 21, 22. IX. ARTIKEL, Bewys des voorgaanden Artikels, van de Drieheid der Personen in eenen God. Dit alles weten wy, soo uyt de getuygenissen der H. Schrifture, als oock uyt hare werckinghen, ende voornementlick uyt de gene die wy in ons ghevoelen. De getuygenissen der H. Schrifturen, die ons leeren dese H. Dry-vuldicheyt te gelooven, zijn in vele plaetsen des ouden Testaments beschreven: welcke niet van noode is te tellen, maer alleen met onderscheydt oft oordeel uyt te kiesen. In Genest cap. 1. 26. 27. seght God,. Laci ons den mensche maken na onsen heelde ende na onse gelijckenisse, enz. Soo schiep dan God den mensche na sijnen heelde, man ende wijf schiep hyse. Item Genes. 3. 22. Siet Adam is geworden gelijck een van ons. Daer uyt hlijckt datter meer dan een persoon inde Godheyt is, als hy seght, laet ons den mensche maken, na onsen heelde: ende wijst daer na de eenicheyt aen, als hy seght, God schiep. Tis wel waer dat hy niet en seght, hoe veel persoonen datter zijn; maer Vgene voor ons wat duyster is inden ouden Testamente; dat is seer claet inden Nieuwen. Want als onse Heere ghedoopt wiert inde Iordan, so is de stemme des Vaders ghehoort gheweest, segghende: Dese is myn wel beminde Sone: de Sone wert gesien int water; ende de heylige Geest openbaerde hem inde gedaente van een Duyve. Oock mede is inden doop aller geloovigen dese forme inghestelt van Christo: Doopt alle volcken inden name des 1 aders, ende des Soons, ende des heyligen Geests. Inden Evangelio Lucce spreeckt de Engel Gabriel tot Maria de moeder des Heeren aldus: De heylige Geest saI over u comen, ende de cracht des Alderhoochsten sal u overschaduwen, ende daer om ooc dat Heylighe dat uyt u sal geboren werden, sal Gods sone genaemt werden. Item, de genade onses Heeren lesu Christi, ende de liefde Gods, ende de gemeynschap des H. Geests sy met u. Daer zijn dry die getuyghenisse geven inden Hemel, de Vader, het Woordt, ende de Heylige Geest, ende dese dry zijn een. In alle dese plaetsen werdt ons ten vollen geleert, datter dry persoonen zijn in een eenich Godlijc wesen. Ende hoewel dese leere de mensche' hcke verstanden verre te boven gaet; nochtans gelooven wy die nu door het woordt, verwachtende tot dat wy de volcommen kennisse ende vrucht van dien genieten sullen inden Hemel. Voorts staen oock aen te mercken de besondere ampten ende werckinglien deser dry persoonen t'ons-waerts; De Vader is ghenaemt onse Schepper door sijne cracht: De Sone is onse Saliclimaker ende Verlosser door sijn bloet: De H. Geest is onse Heylichmaker door sijn woninghe in onse herten. Dese leere van de heylighe dryvuldicheyt, is altijt beweert ende onderhouden gheweest by de ware Kercke, vanden tijden der Apostelen af tot nu toe, teghen de loden, Malxumetisten ende eeniglie valsclie Christenen ende ketteren, als Mardon, Manes, Praxeas, Sabellius, Samofatenus, Arrius, ende andere dierghelijcke, die met goet recht vande H. 1 aders zijn veroordeelt gheweest. Over sulks nemen wij in dit stuck geern aen de dry gheloofs-sommen, namélick der Apostelen, van Nicea, ende Athanasij: lnsghelijcks t ghene daer van byden ouden in gelijcformicheyt vandien besloten is. Zaligmaker ende Verlosser door zyn bloed : de Heilige Geest is onze Heiligmaker door zyn Wooninge in onze herten. III. Het derde berigt ons, A. Deels tegen wie deeze leer in onze Kerk altoos verdeedigt is. Deeze leere van de H. Drie-Eenheid, is altyd beweert°ende onderhouden geweest by de waare Kerke: van de tyden der Apostelen af tot nu toe, tegen de Joden, Mahumetisten ende eenige valsche Christenen ende Ketteren , als Marcion , Manes, Praxeas, Sabellius, Samofatenus, Arrius, ende andere diergelyke, die met goed ïegt van de Heilige Vaders zyn veroordeelt geweest. B, Deels wat wy in deezen als overeenstemmende met onze leer, gaarne overneemen. Overzulks neemen wy in dit stuk geern aan de drie geloofssommen, namentlyk der Apostelen, van Nicea, ende Athanasii: Insgelyks 't gene daer van by de ouden in gelykformigheid van dien besloten is. Vrag. Wat behelst het eerste Lit van deezen Artikel ¥ Antw. Een voorstel van de maniere, op welke wy kennen en belyden dat God een in Weezen, en drie in Personen is. Dit alles weeten wy, zoo uit de getuigenissen der Heilige Schriftuure , als ook uit haare werkingen; ende voornamentlyk uit de gene die wy in ons gevoelen. Vrag. Waar getuigt de H. Schriftuur, dat God een in Weezen en drie in Personen is? Antw. 1. In het Oude Testament, Psalm 33 : 6. Door het Woord des Heeren zyn de Hemelen gemaakt, ende door den Geest zyns monds al haar heii. Hag. 2:5,6. Doch nu, weest sterk gy Zerubbabel spreekt de Heere, ende weest sterk gy Josua Soone Josadaks, Hoogepriester; ende weest sterk a.1 gy volk des Lands, spreekt de Heere: ende werkt, want ik ben met u spreekt de Heere der Heirscharen, met het Woord in 't welke ik met u lieden een Verbond gemaakt hebbe, als gy uit Egypten uittrok: ende mynen Geest staande in 't midden van u: en vreest niet. 2. In het Nieuwe Testament: Joh. 14 : lt>, 17. Ende ik zal den Vader bidden, ende hy zal u eenen anderen Trooster geven, op dat hy by u blyve in der eeuwigheid; namentlyk den Geest der waarheid, welken de Waereld niet kan ontfangen, want zy ziet hem niet, nog kent hem niet. Openb. 1 : 4, 5. Genade zy u, ende vreede van hem, die is, ende die was, ende die komen zal: ende van de zeeven Geesten die voor zynen tioon zyn. ende van Jesu Christo die de getrouwe getuigen is, de Eerstgeboren uit den doden, en de Overste der Koningen der Aarde. Vrag. Hoe worden de gelovige nog meer van deeze waarheid bevestigt? Antw. De Belydenis zegt. Uit de werkingen der H. Drie-Eenheid, en voornamentlyk uit de gene die wy in ons gevoelen, 1 Cor. 2 : 12. Doch wy hebben niet ontfangen den Geest der Waereld, maar den GEEST die uit God is: op dat wy zouden weeten wat dingen ons van God geschonken zyn. Vrag. Is dit een Bewys dat sterk bevestigt? Antw Dit Bewys is kragtig, en betreft de bevinding der Godzaligen, 't Is egter niet genoeg om een ander te overreeden. Een natuurlijk mensch weet daar weinig van. jU Godzalige ondervind 'er meer van, als hy uitdrukken kan. Fly gevoelt er meer van, als de allergeleertste kan tegenspreeken, Psalm 25 : 14. De Verborgentheid des Heerenis voor de gene die hem vreezen: Ende zyn Verbond om hem dien bekent te maaken. Joh. 14 : 23. Jesus antwoorde ende zeide tot hem, zoo iemand jmy lief heeft, die zal myn Woord bewaaren: ende myn Vader zal hem lief hebben, ende wy zullen tot hem komen, ende zullen wooningen by hem maaken. Vrag. Maar hoe verstaan wy dit van een eigenlyk en tastelyk gevoel? Antw. Gansehelijk niet. Gevoelen zegt hier ondervinden ; God is een Geest, en zyne Werkingen in ons zyn enkel geestelijk. De verheeve spreekmanieren welke Gods Woord gebruikt, van Lighamelijke dingen ontleent, moeten ineen geestelijken zin verstaan worden. Dus leest men van den Heere te tasten en te vinden, Hand. 17 : 27. zijn goedheid te proeven en te smaken. Psalm. 34 : 9. Jesus vleesch te eeten en zyn bloed te drinken, Joh. 6 : 56. Een gelovige geniet de ondervinding van Gods werkinge in hem met zo veel kragt en klaarheid, dat 'er zyn gemoed onder verkwikt en versterkt word. Een Christen moet zig wagten voor Lighamelijke bevattinge van God en zyn werkinge, Joh. 6 : 63. De zigbaare Jesus zelf word van de Hemelen omvangen, eu voor onze oogen verborgen tot de tyden der wederopregtinge aller dingen, Hand. 3 : 21. Vrag. Wat kent een godzalige van deeze Verborgentheid door de werkinge van Gods Geest in hem? Antw. I. Dat 'er zo een God, zo een Zalig en DrieEenig Weezen is. Dat staat by hem vast, daar is hy in zyn gemoed van overreed, 't Schild des geloofs bluscht alle de vuurige pylen des Satans uit. Alle gedagten, en verdorve redeneeringen die zig tegen deeze verborgentheid verheffen, zyn by hem gevallen. Drie zyn 'er zegt hy, die getuigen in den Hemel! dat weeten de goede Engelen, dat kunnen de Duivelen niet loochenen, dat belyden alle de Godzaligen, daar is geen twyfel aan: HEERE gy hebt my overreed, ende ik ben overreed geworden; gyzytmy te sterk geweest ende hebt overmogt. Jeretn. 20 : 7. Want daar is EEN GOD, daar is ook EEN MIDDELAAR Gods ende der menschen, de mensche Jesus Christus, 1 Tim. 2:5. 2, Hy ziet dat hy zo een God, zo een Zalig en DrieEenig Weezen, tot Zaligheid van zyn Ziel van noden heeft. De fonteine van Gods genade ware in eeuwigheid gestopt gebleeven, indien hy niet was een Drie-Eenig God. Daar is een Goddelijk Persoon, wiens geregtigheid moet voldaan zyn. Niemand anders dan een Goddelijk Persoon, kan een eeuwige geregtigheid voor den Zondaar te weeg brengen. Een Goddelijk Persoon moet door zyn kragt de verworvene Zaligheid aan den Zondaar toe passen. De Vader is onze Schepper door zyn kragt, de Zoon is onze Verlosser door zyn bloed; de Heilige Geest is onze Heiligmaker door zyn inwooning in onze harten. Dit leert ons Gods Woord overal. De Godzalige stemt aanbidden; niet nieuwsgieriglyk doorsnuffelen, hoe de Veelheid in Eenheid, en Eenheid in de Veelheid is. Dit na te speuren is roekeloosheid; te geloven godvrugtigheid; maar te weeten het eeuwige leeven. 2. Dat de laaste te geringe gedagten maken van deeze groote verborgentheid , de gelijkenissen die zy by brengen, zeer ongelijk zyn, te verre gezogt en aanleiding geeven aan andere, om met deeze gewigtige verborgentheid den spot te dryven. Dies wj met Augustinus besluiten. Wilt gy met my disputeeren. Verwondert u en roept uit, o diepte! laat ons beiden overeenstemmen in vreeze, opdat wy niet verloren gaan door dwaliage. . . Viag. Hebben evenwel zommige Wysgeeren die Heidenen waaren, deeze leer der H. Drie-Eenheid niet eenigzints gekent en beleeden? Antw. 1. Indien zulks waar is; hier uit volgt niet, dat zy zulks gedaan hebben door het ligt der natuur; maar door een onderrigt, dat zy by voorkomende geleegentheden uit de Goddelijke Schriften daar van gekreegen hebben. Immers bewysbaar by de Geleerden is, dat Pythagoras, Plato, Thales, Milesius en andere, verscheide dingen die de Godheid en den Godsdienst betreffen, in hunne schriften hebben aangeroert, die zy uit de H. Schriftuur gehaalt hebben. Dit gaf Tertullianus grond om hun vraagende te gemoet te voeren; Wie is 'er onder de Digters; wie onder de Redenaars, die uit de fonteinen der Propheten niet gedronken heeft? hier van daan hebben ook de Wysgeeren den dorst hunnes verstands gelest. 2. Is t datze iets van de verborgentheeden van den Godsdienst in hunne schriften melden, de ondervinding heeft geleert, hoe luttel zy van de waarheid gekent hebben. En men heeft reden met den geleerden Casaubonus te zeggen; Dat, hoe zy hier in duidelyker spraaken, hoe zy hier in te meer verdagt moeten gehouden worden, dewyl het strydig is tegen den woorde Gods, te meenen dat zulk een hooge verborgentheid aan de Heidenen klaarder als aan het Joodsche volk, zoude ontdekt zyn geworden; daar God in dien tyd aan Jacob alleen zyn Woord bekent maakte, aan Israël zyne inzettingen, ende alzo aan geen ander volk deed, Psalm 147 : 19, 20. . . Vrag. Heeft Adam in den staat der regtheid kennisse gehad van God, als een in Weezen, en drie in Personen? Antw. Ja. Dit blijkt. 1. Dewyl hy andersints den Waaren God niet zoude gekent hebben; veel min in staat geweest zyn, om God op de regte wyze te kunnen verheerlyken. 2. Dan zoude onze kennisse veel volmaakter zyn, als de kennisse van Adam voor den val, 't welk met geen fondament kan gestelt worden. 3. Yeele dingen heeft hy gekent uit de Goddelijke openbaaringe, dewelke hy niet wist door zig zelve, als van de boom des levens, de wonderbaare scheppinge van zyn Egtgenoot uit een Ribbe van hem, etc. waar onder te regt de kennisse van God, als een in Weezen, en drie in Personen, gestelt moet worden: dies wy met de woorden van Epiphanius vrymoedig zeggen: Adam was geen Afgodendienaar, want hy kende God den Vader, de Zoon, en den H. Geest: Want hy was een Propheet, en wiste dat den Vader tot den Zoon gezegd hadde, laat ons menschen maaken. 4. Zegt iemand, de kennisse van den Drie-Eenigen God sluit in de huishouding der drie Goddelijke Personen, zo als ze voornamentlijk is werkzaam geweest, in de beschikkinge der Zaligheid des menschelijken geslagts, dat door de zonde van God vervallen was; hoedanig een kennis niet heeft konnen behooren tot den staat der Regtheid voor den val? wy zeggen, 't geschil is niet of Adam den Drie-Eenigen God gekent heeft, op dezelve wyze als wy God nu kennen door het Evangelium na den val; maar of hy waarlijk een God in Weezen, en drie in Personen gekent en gediend heeft. Dit laatste kan niet ontkent worden; dewyl den Drie-Eenigen God, Adams Schepper, Onderhouder en Wetgever was, die hy in deezer voegen moest kennen; zoude hy hem op de regte wyze lieven en gehoorzaamen. Vrag. Wat vrugt zullen de gelovigen van deeze kennisse na dit leven genieten in den Hemel? Antw. 1. Een volkomene kennisse van deeze verborgenheid, zonder onderwys, zonder middelen, zonder nevelen van donkerheid, Psalm 17 : 15. maar ik zal u aangezigte in geregtigheid aanschouwen. Ik zal verzadigt worden met u beeld, als ik zal opwaken. Psalm 31 : 20. o Hoe groot is uw goet, dat gy weggelegt hebt voor de gene die u vree- zen! dat gy gewrogt hebt voor de gene die op u betrouwen in de tegenwoordigheid der menschen kinderen. 2. Een algenoegzaame genietinge van de Zalige nabyheid Gods in 't gezelschap van alle de Engelen en Heiligen, Psalm 73 : 23, 24. Ik zal dan geduriglyk by u zyn: gy hebt myne regterhand gevat, gy zult my leiden door uwen raad: ende daar na zult gy my in heerlykheid opneemen. 1 Thessal. 4 : 17. Daar na wy die levendig overgebleven zyn, zullen te zamen met haar opgenoomen worden in de Wolke, den Heere te gemoete, in de Lugt: ende alzo zullen wy altyt met den Heere weezen. 3. Een ontslag van alle gebrek na Lichaam en Ziel, daar zy hier onder zugten moeten, Openb. 7 : 15, 16, 17. Daarom zyn zy voor den Throon Gods, ende dienen hem dag en nagt in zynen Tempel; ende die op den Throon zit zal haar overschaduwen. Zy zullen niet meer hongeren: nog zy zullen niet meer dorsten, noch de Zonne zal op haar niet vallen, noch eenige hitte, want het Lam dat in het midden des Throons is, zal ze weiden, ende zal haar een leitsman zyn tot levende fonteinen der wateren; ende God zal alle tranen van haare oogen afwisschen. \rag. Hebben deeze Personen door hare ampten en werkingen een byzondere opzigt tot de gelovigen? Antw. Dit is te voren bewezen, en bevestigen deeze woorden in onze Belydenis. Voorts staan aan te merken de byzondere ampten en werkingen deezer drie Persone t' onswaarts. 1. De Vader is genaamd onze Schepper door zyn kragt, Mal. 2 : 10. Ende hebben wy niet allen eenen Vader ? ende heeft niet eenen God ons geschapen. 1 Cor. 8 ; 6. Nogtans hebben wy maar eenen God den Vader uit welken alle dingen zyn, ende wy tot hem. 2. De Zoon is onze Zaligmaker ende Verlosser door zyn bloed, 1 Joh. 1 : 7. Ende het bloed Jesu Christi zyns Zoons reinigt ons van alle zonde. 1 Petr. 1 : 18, 19. Wetende dat gy niet door vergankelyke dingen, zilver ofte gout, verlost en zyt uit uwe ydele wandelinge, die [u] van de Vaderen overgelevert is: maar door het dierbaar bloet Christi, als eens onbestraffelyken ende onbevlekten Lams. 3. De H. Geest is onze heiligmaker door zyne inwooninge in onze harten, Joh. 14 : 17. Maar gy kent hem, want hy blyft by u lieden, ende zal in u zyn. 1 Cor. 6:11. Ende dit waart gy zommige, maar gy zyt afgewasschen, maar gy zyt geheiligt, maar gy zyt geregtvaerdigt in den name des Ileeren Jesu, en door de Geest onzes Gods. Vrag. Hoe werd de Heilige Geest gezegd te wonen in de harten der Geloovigen? Antw. Niet op een gemeene wyze, zo als hy overal ende by allen is, door zyne Goddelyke tegenwoordigheid, nog alleen door zijn genade en werkinge; maar in zyn Persoon, als een Inwoonder in zyn huis: Hy is in en by de Gelovigen op een verborge wyze, die niet te net kan uitgedrukt worden: oneindig buiten haar, en egter op een byzondere wyze in haar; even als God zig onder het O. Testament in den Tabernakel en Tempel openbaarde, en zyn volk vertrooste. Hier op ziet 1 Cor. 3 : 16. Ende weet gy niet dat gy Gods tempel zyt, en de Geest Gods in u woond. Eph. 2 : 22. Op welke gy mede gebouwd wordt tot een woonsteede Gods in den Geest. Vrag. Wat wordt ons in het derde deel van deezen Artikel berigt? Antw. Tegen wie deeze leer by onze Kerk altoos is beweert en staande gehouden. Deeze Iéere van de H. Drie-Eenheid, is altyd beweert ende onderhouden geweest by de ware Kerke, van den tyden der Apostelen af tot nu toe, tegen de Joden, Mahumitisten, ende eenige valsche Christenen ende ketteren, als Mardon xVIanes, Praxeas, Sabellius, Samosatenus, Arrius, ende andere diergelyke, die met goet regt van de heilige Vaders zyn veroordeelt geweest. Vrag. Wat Ketters worden hier by naamen genoemd? Antw. 1. Mardon of Markion, wiens leeringen in den Jare 140. eerst een aanvang namen. Hy hield met zyn Meester Cerdon, staande, dat 'er twee Goden waaren; een goede ende een kwade, eene van barmhertigheid, ende eene van gestrengheid: de eerste goed, de "Vader van Christus, de Autheur des Evangeliums; de laaste boos en wreet, een Schepper der Waereld, een geever van de wet des O. Testaments. Zamen ontkenden zy Christus ware menschheid uit Maria, zeggende dat zyn Lichaam uit den Hemel was. Tertullianus die hem het naaste geleeft heeft, getuigd dat hy op 't einde van zyn leven deeze en andere dwalingen herroepen heeft. 2. Manes, van wien het gebroedzel der Manicheen afkomstig is, was van geboorte een Perziaan, de knegt van eenen Buddas de Tovenaar, wiens erfgenaam zo van booze gevoelens als goederen hy geworden is. Zamen dreven zy dat 'er twee eeuwige Goden waaren, de eene goet, de andere kwaat, in navolging der aloude Priesteren en Wysgeeren van het blinde heidendom, die al de rampen van de ondermaansche schepzelen, van eenen kwaden God afleiden. Zyn uiteinde was rampspoedig. Hy hadde belooft door zyne gebeeden den zieken Zoon van Sapor Koning der Persen, te genezen. Men schafte de Medicyns af, en hy wierd overgelaten aan de zorge van Manes, dat kwalijk uitviel; want hy stierf des anderen daags. Sapor de Koning, droeg zorg dat Manes gegrepen • en als een bedrieger levendig de huid afgestroopt zynde, de beesten voorgeworpen werdt, en het afgevilde vel voor 's Konings Paleis ten toon gehangen. 3. Praxeas, die in de tweede Eeuw geleeft heeft, en van wien de Patripassianen of Vaderleiders afkomstig zyn, leerde dat God niet alleen een in Weezen; maar ook een in Persoon was. Het schynt nochtans dat hy in dit zyn gevoelen niet hartnekkig was, alzo hy twee of driemaal het zelve heeft afgestaan, en telkens wederom daar toe vervallen is. regtvaerdig, wiens heerlykheid nu is ende in der Eeuwigheid. Om van geen andere getuigenissen, der oude Kerkleeraars die genoegzaam bekent zyn, te spreeken. Vrag. Hoe blykt dit meer? Antw. Uit de Historie van de vierde Eeuw. Wanneer de Ketterijen die dit leerstuk bestreeden hebben, door twee algemeene Synoden zyn verdoemt geworden. Het eerste generale Synode van Niceen, gehouden onder Gonstantyn de Groote, bestaande uit driehondert agtien Bisschoppen , heeft eenparig de Ketterij van Arrius veroordeelt; die de eensweezige Godheid des Zoons met den Vader loochende. De tweede generale Synode van Constantinopelen, gehouden onder Keiser 1 heodosius de Oude, bestaande uit hondert vyftig Bisschoppen , heeft veroordeelt de Ketterye van Macedonius, die de W aaragtige Godheid des H. Geestes ontkende. Zedert die tyd is het geloot van de H. Drie-Eenheid zo algemeen geweest, dat alleenlijk de geene die dat zelfde omhelsden, voor algemeene Christenen erkent wierden. Vrag. Wat word ons eindelijk op 't einde van deezen Artikel berigt? Antw. Wat wy in deezen, als overeenstemmende met de leer onzer Kerk, geerne overneemen. Overzulks neemen wy in dit stuk geern aan de drie Geloofs-sommen , namentlyk der Apostelen, van Nicea, ende Athanasii, insgelyks 't geene daar van by de ouden in gelykvormigheid van dien besloten is. Men vind de Geloofs-vorm der Apostelen in onze Catechismus; die van Nicea en Athanasius agter de meeste Psalmboeken en Testamenten. Van welken by deeze gelegentheid iets nader berigt kan worden. Vrag. Waar spreekt de Belydenis allereerst van? Antw. Van het Symbolum Apostolicum, of de Geloofs-forme der Apostelen, gemeenlijk genoemt de twaalt Artikelen van het algemeene ongetwyfelde Christelyke Geloove. borgen in Gode. Philipp. 3 : 20. Maar onze wandel is in de Hemelen, waar uit wy ook den Zaligmaker verwagten, namelyk, den Heere Jesum Christum. 3. Uit de klagten der vromen, wanneer zy deeze gemeenzame verkesringe met Godt missen. Ziet de Bruid, Hoogl. 5:6. Ik deede mynen Liefste open, maar myn Liefste was geweeken, hy was doorgegaan: myne Ziele ging uit van weegen zyn spreeken, ik zogt hem, maar ik vond hem niet: ik riep hem, doch hy antwoorde my niet. Heman, Psalm 88 : 15, 16. Heere waarom verstoot gy myne Ziele? ende verbergt u aanschyn voor my? van der jeugd aan ben ik verdrukt ende doodbrakende: ik drage uwe vervaarenissen: ik ben twyfelmoedig. Job, Cap. 29 : 2, 3,4. Och of ik ware gelyk in de vorige maanden; gelyk in de dagen doe God my bewaarde. Doe hy zyn lampe deede schynen over myn hooft: Ende ik by zyn Ligt de Duisternisse doorwandelde : gelyk als ik was in de dagen myner jonkheid, doe Gods verborgenheid over myne tente was. 4. Uit plaatsen die nadrukkelyk deeze verkeeringe tusschen God en zyn volk bevestigen , 1 Joh. 1 : 3. Het gene wy dan gezien ende gehoord hebben, dat verkondigen wy u, op dat gy met ons gemeinschap zoud hebben. ende deeze onze gemeinschap ook zy met den Vader, ende met zynen Zoone Jesus Christus. Joh. 17 : 21. Op dat zy alle een zyn, gelykerwys gy Vader in my, ende ik in u, dat ook zy in ons een zyn: Op dat de Waereld gelooven dat gy my gezonden hebt. Psalm 65 : 5. Welgelukzalig is hy dien gy verkiest, ende doet naderen, dat hy woone in uwe voorhoven: Wy zullen verzadigt worden met het goede van uw huis, met het heilige van uw Paleis. Vrag. Wat geniet een Godvrugtig belyder, die in deeze gemeenschap met God is opgenomen? Antw. Dit is in eenen adem niet te zeggen. Ethan de Esrahiter roept uit. Welgelukzalig is het volk, 't welk het geklank kent: ö HEERE , zy zullen in het ligt uwes aanschyns wandelen: Zy zullen haar den gantschen dag vei heugen in uwen naame: ende door uwe geregtigheid verhoogt worden, Psalm 89 : 16, 17. Immers zulk een is een deelgenoot. 1. \ an Gods oneindige Liefde, met al haar zeegenryke vrugten, Jerem. 31 : 3. De Heere is my verscheenen van verre tjden: Ja ik hebbe u liei gehad met eene eeuwige liefde: daarom hebbe ik u getrokken met goedertierentheid. 2. Heeft vergeevinge van zonden en gebreeken, Jes. 43 : 25. Ik, Ik ben 't die uwe overtreedingen uitdelgt om mynent wille, ende Ik gedenke uwer zonden niet. Hos. 14 : 5. Ik zal haar lieder afkeeringen geneezen, Ik zal ze vry williglyk lief hebben: want myn toorn is van hem gekeert. 3. Ontfarigt een gunstige verhooring van alle zyne gebeeden, Jes. 58:9. Dan zult gy roepen , ende de HEERE zal antwoorden, gy zult schreeuwen, ende hy zal zeggen: Ziet hier ben ik! Cap 65 : 24, Ende het zal geschieden, eer zy roepen zo zal lk antwoorden: terwyl dat zy nog spreeken, zo zal Ik hooren! 4. Geniet een vrede der Ziele, die allen verstand te boven gaat, Jes. 32 : 17, 18. Ende het werk der geregtigheid zal vrede zyn: ende de werkinge der geregtigheid zal zyn gerustigheid ende zekerheid tot in Eeuwigheid, ende myn volk zal in een woonplaatze des vredes wonen, eude in wel verzekerde woningen, ende in stille geruste plaatsen. 5. Bevind een kragtige vertroostinge onder kruis en tegenheeden, Psalm 94 : 19. Als myne gedagten binnen in my vermeenigvuldigd wierden, hebben uwe vertroostingen myne Ziele verkwikt. Rom. 5 : 3—5. Ende niet alleenlyk dit; maar wy roemen ook in de verdrukkingen : wetende dat de verdrukkiuge lydzaamheid werkt. Ende de lydzaamheid bevindinge , ende de bevindinge hope, ende de hope beschaamt niet, om dat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, die ons is gegeven. 6. Oefent gemeenschap met alle de geenen die den Heere vreezen, Psalm 119 : 63. Ik ben een gezelle aller die u vreezen, ende dier, die uwe beveelen onderhouden. 1 Joh. 1 : 7. Maar indien wy in het Ligt wandelen, gelvk hy in het Ligt is; zo hebben wy gemeenschap met malkanderen, ende het bloed Jesu Christi zyns Zoons reinigt ons van alle zonde. 7. En leeft in de zoete verwagting van eene Eeuwige heerlijkheid na dit leeven, Rom. 8 : 23. Ende niet alleen dit; maar ook wyzelve, die de eerstelingen des Geests Jerem. 2 : 32. 't Was Augustinus Belydenisse, Heere ik heb myn leeven myne Ziele geen meerder kwaad gedaan, als toen ik geene omgang met u hadde. Myn liefste trok zyn hand van het gat der deure ende myn ingewand werd ontroert om zynent wille, Hoogl. 5 : 4. .\ Vrag. Waar uit verneemt een Godzalige, dat zyn liefde en zoet gevoel van deeze gemeinscliap met den DrieEenigen God afneemt en verflauwt? Antw. 1. Dit merkt hy als hy bevind, hoe weinig inwendig en verkwikkelijk vermaak dat hy heeft in 't denken aan God, in 't bidden tot God, in 't spreeken van God. Daar is de voorige lust niet, om tot God te gaan. Men verrigt de pligt, zonder dat het harte warm word in liefde Gods. Men kan het stellen, zonder troost en genadige ontdekkinge Gods aan de Ziel, Openb. 3 : 15. ik weet uwe werken, dat gy nog koud zyt nog heet: och of gy koud waart of heet! 2. Dit is te zien, als het hart met iets anders dan met God voldaan is, en de liefde tot ydelheid ofte iets dat zyn Ziel niet verzadigen kan, allengskens toeneemt, Jerem. 2 : 12, 13. Ontzettet u hier over gy Hemelen: ende zyt verschrikt: wordet zeer woeste spreekt de Heere. Want myn volk heeft twee boosheeden gedaan: My den springader des levendigen waters hebben zy verlaten, om haar zeiven bakken uit te houwen, gebrokene bakken die geen water houden. 3. Dit is te zien uit de wispeltuurigheid en ydelheid van gedagten, die in ons zyn en telkens vermeenigvuldigen. Want is het hart niet gevestigt en bepaalt omtrent den Heere, in alles dat men doet, dan j aagt het duizend ydelheeden na: Men gaat van de eene gebroke bak tot den andere, zig vermoeiende in 't zoeken van eenige verkwikkinge by en in de ydele schepselen, die alle met luider stemme uitroepen, het is by my niet! Jerem. 2 : 24. Zy is een woud-ezel gewend in de woestyne, na de lust haarer Ziele schept zy den wind, wie zoude haare ontmoetingen afkeeren ? alle die ze zoeken zullen niet moede worden, in haare maand zullen zy ze vinden. 4. Dit bevind men uit de onvrugtbaarheid van de Ziel, onder de middelen der genade. Leeft de mensch in een zoete drift tot Gods nabyheid, daar zal geen middel zyn , of hy zal 'er meer of minder zeegen onder vinden; maar leeft de Ziel in een vermindering van liefde tot God, de beste middelen doen hem geen nat, de Heere blaast 'er in voor hem. Immers gelijk het een teeken is, dat de meusch niet wel gesteld is, als hy uit zyn voedzel geen kragt heeft; zo is 't een onfeilbaar teeken, dat de Ziel van God vervreemt is, als de goede middelen aan hem geen vrugt doen. Zie Mich. 2 : 7. ö Gy die Jacobs huis geheeten zyt, is dan de Geest des Heeren verkort? zyn dat zyne Werken? en doen niyne Woorden geen GOED, den geenen die REGT wandelt. 5. Voeg 'er by, dit is te zien uit onze vrymoedigheid tot God. Heeft de Ziel vreede by God, ö zy heeft vrymoedigheid om in den gebeede tot den Vader te gaan, gelijk een Vriend tot zyn Vriend spreekt; maar is 'er vreeze en schroom, daar is ook schuld en scheiding. Want de schuld werkt vreeze, en de vreeze onvrymoedigbeid tot God. Ziet dit in Adam, doe zyne verkeering met God door de zonde gebroken was. Hy hoorde de stemme des Heeren Gods, wandelende in den Hof, aan de wind des daags: Hy verbergde zig en zyn wyf, voor 't aangezigte des Heeren Gods in 't midden van 't geboomte des Hofs, Gen. 3 : 8. Vrag. Wat staat een Godvruchtige die in Gods gemeenschap leeft, te betragten? Antw. 1. Hy verwondere zig veel over Gods goedheid en vrymagtige liefde, dat hy op zulk een onwaardige heeft willen neder zien, om hem op te neemen tot in zyn Zaalige gemeenschap. Hoort wat Hagar zegt, Genes. 16 : 13. Ende zy noemde den name des Heeren, die tot haar sprak, gy God des aanziens: want zy zeide; hebbe ik ook hier gezien na dien, die my aanziet. Jesaias, Cap. 6 : 5. Wee my! want ik verga, dewyle ik een man van onreine lippen ben, ende ik woone in 't midden eens volks, dat onrein van lippen is: want myne oogen hebben den Koning, den Heere der Heirschaaien gezien. Judas niet de Iscarioth, Joh. 14 : 22. Heere wat is 't, dat gy u zei ven aan ons zult openbaaren, ende niet aan de Werelt? 2. Hy vertoone in al zyn doen voor Engelen en Menschen, dat hy een gunsteling des Allerhoogsten is, die in de gemeinscbap van het Zalig en Drie-Eenig Weezen leeft, Hebr. 11:5. Door het geloove is Enoch weggenomen geweest, op dat hy den doot niet en zoude zien: ende hy en wiert niet gevonden, daarom dat hem God weggenomen hadde: want voor zyne wegneminge heeft hy getuigenisse gehad, dat hy Gode behaagde. Vers 24 : 25, 26. Door het geloove heeft Mozes, nu groot geworden zynde, geweigert eene Zoone van Pharaos Dochter genaamt te worden. Verkiezende liever met het volk Gods kwalyk gehandeld te worden: dan voor eenen tydt de genietinge der zonde te hebben. Achtende de Versmaadheidt Christi meerderen rykdom te zyn, dan de schatten in Egipten: want hy zag op de vergeldinge des loons. 3. Hy verlange hartelijk na de onmiddelijke nabyheid des Volzaaligen Gods in den Hemel, Psalm 42 : 2, 3. Gelyk een hert schreeuwt na de waterstroomen, alzo schreeuwt myne Ziele, tot u ö God. Myne Ziele dorstet na God, na den Levendigen God: wanneer zal ik ingaan, ende voor Gods aangezicht verschynen? Daer dog zal zyn ligt zyn vreugde, zyne vertroostinge eeuwig en volkomen zyn, Openb. 22 : 4, 5. ende zy zullen zyn aangezigte zien, ende zynen naam zal op haare voorhoofden zyn. Ende aldaar zal geen nagt zyn, ende zy en zullen geen keersse, noch licht der Zonne van nooden hebben; want de Heere God verlichtze: ende zy zullen als Koningen heerscben in alle Eeuwigheid. X. ARTIKEL, Van de Persoon des Zoons, zyn Eeuwige Geboorte van den Vader en Waare Godheid. Wij gelooven dat Jesus Christus na sijne godlicke nature de eenich-geboren Sone Godts is, van eeuivicheyt gheboren: niet ghemaeckt noch gheschapen (want alsoo soude hy een schepsel zijnj maer eens-wesens met den Vader, mede eeuiuich, het uytghedruclcte beelt der selfstandicheyt des Vaders, ende den glantz sijner lieerlicheyt, hem in alles ghelijck zijnde. De welclce is Gods Sone, niet alleen van die tijt af dat hy onse nature heeft aenghenomen, maer van alle eeuwicheyt, gelijc ons dese glietuyghenissen leeren, wanneerse met malcanderen uergheleken werden, Moses seght dat God de iverelt heeft gheschapen: ende de H. Johannes seght, dat alle dinghen zijn gheschapen door dat Woort, het welck hy God noemt: d'Apostel seght dat God de eeuwen door sijnen Sone ghemaeckt heeft; Item, dat God alle dinghen door Jesum Christum gheschapen heeft; so moet dan de gene die ghenaemt werdt God, het Woort, de Sone, ende Jesus Christus, doe al glieweest zijn, als alle dinghen door hem gheschapen wierden. Ende daerom seght den Prophete Micheas; Sijn uytganc is van aen-beginne ende van eeuivicheyt. Ende den Apostel: hy is sonder begin der dagen, ende sonder eynde des levens. Soo is hy dan de ware eeuwighe God, die almachtighe, den welcken wy aenroepen, aenbidden ende dienen. V R A G E. Wat is den Inhoud van deezen Artikel? Antw. Een duidelijk vertoog, dat Jesus Christus is de EEUWIGE NATUURLIJKE ZOONE Gods, eensweezig met den VADER, den welken wy aanroepen ende dienen. Vrag. Is dit een leerstuk van gewigt en nodig ter Zaligheid, te geloven? Antw. 1. De gantsche Kerk wordt op deeze Belydenisse gebouwd: Want als Petrus beleeden hadden, dat Jesus Christus is de Zoone des levendigen Gods, antwoorde Christus zelf: Ende ik zegge u ook dat gy zyt Petrus: Ende op DEEZEN PETRA, dat is op deeze Belydenisse, zal ik myn gemeinte bouwen: ende de Poorten der Helle zulle dezelve niet overweldigen, Matth. 16 :16, 18. Vrag. Hebt gy nog een bewys? Antw. 2. Den H. Doop der Gelovigen wordt op deeze Belydenis bedient, Handel. 8:37, 38. Ende Philippus zeide, indien gy van gantscher herten gelooft, zo is 't geoorlooft, ende hy antwoordende zeide: Ik geloove dat Jesus Christus de ZONE Gods is , ende by gebood den wagen stil te houden , ende zy daalden beiden af iu 't water, zo Philippus als den Kamerling, ende hy doopte hem. 3. De Belydenis van deeze leer, is het Zegel van onze gemeinscbap met God, 1 Joh. 4 : 15. Zo wie beleeden zal hebben , dat Jesus de ZONE Gods is; God blyft in Hem , ende hy in God. Joh 3 : 18. Die in Hem gelooft, word niet veroordeelt, maar die niet gelooft, is aireede veroordeelt, dewyl hy niet gelooft heeft in den name des Eeniggebooren Zone Gods. 4. De geenen die deeze waarheid geloven, wordt het eeuwige leeveu belooft, Joh. 3 : 16. Want alzo lief heeft God de waereld gehad, dat hy zynen Eeniggebooren Zone gegeven heeft, op dat een iegelyk die in hem gelooft, niet en verderve; maar het eeuwige leven hebben. Cap. 20:34. Maar deeze zyn geschreeven, op dat gy gelooft dat Jezus is de Christus, de ZONE Gods; en de op dat gy geloovende , het leeven hebt in zynen Naame. 20 Vrag. Hoe zal men dit leerstuk behoorlijk beschouwen ? Antw. 1. Met geen minder eerbied en geloof dan de voorgaande. Men moet, zegt Nazianzenus, Gods geboorte door stilzwygen eeren. 't Is groots genoeg voor ons te weeten, dat hy gebooren is; maar te weeten de wyze hoe, is zelf den Engelen, veel meer ons, ongeoorlooft. Wilt gy dat ik u zegge hoe? zo als het de Vader weet die hem heeft gegenereert, ende de Zoon die gegenereert is. Al wat hier boven is, is met eene wolke bedekt, en reikt buiten ons gezigte. Spreuk. 30 : 4. Hoe is zynen naam? ende hoe is de NAAM zyns ZOONS, zoo gy het WEET? 2. Met smeekinge, dat God ons verstand verligte, om de heerlijkheid des Eeniggebooren van den Vader te beschouwen. 't Is Christus toezegging aan de zynen, Joh. 14 : 20, 21. In dien dag zult gy bekennen, dat IK'in myn VADER ben, ende GY in MY, ende IK in U. Die myne geboden heeft ende dezelve bewaart, die is 't die my lief heeft: Ende die my lief heeft, zal van mynen Vader gelieft worden: Ende ik zal hem liefhebben, ende ik zal my zelve aan hem OPENBAAREN. Vrag. Hoe word deezen Artikel verdeelt? Antw. In drie deelen , I. Het eerste behelst een voorstel, dat Jesus Christus is de eeuwige natuurlijke Zone Gods; eensweezig met den Vader. Wy geloven dat Jesus Christus na zyne Goddelyke natuure de Eeniggeboren Zone Gods is, van eeuwigheid geboren: niet gemaakt nog geschapen (want dan zoude hy een schepsel zyn) maar Eensweezig met den Vader; mede-eeuwig, het uitgedrukte beeld der selfstandigheid des Vaders, ende den glants zyner heerlykheid, hem in alles gelyk zynde. II. Het tweede een nadere Verklaring van dit voorstel, aangedrongen met verscheide bewyzen uit Gods woord. Dewelke is Gods Zone, niet alleen van die tyd af dat hy onze natuure heeft aangenomen ; maar van alle eeuwigheid ; gelyk ons deeze getuigenissen leeren , wanneer ze met malkanderen vergeleeken worden. Moses zegt dat God de waereld heeft geschapen: ende de H. Johannes zegt, dat alle dingen zyn geschapen door dat Woord, het welke hy God noemt: d'Apostel zegt dat God de Eeuwen door Deeze is myn ZOONE myn Geliefde, in den welken ik myn welbehagen hebbe, Matth. 3 : 17. Vrag. Na wat natuur is hy de Zoone Gods? Antw. Na zyne Goddelyke natuure: want na zyn Menschelijke natuure is hy uit den maagd Maria; dit zal in den XVIII. Artikel betoogt worden. Vrag. Wie worden in de H. Schriftuur Zonen Gods, ofte Kinderen Gods genaamt? Antw. 1. Alle rnenschen, voor zo verre zy uit God zyn door kragt van scheppinge, Mal. 2 : 10. En hebben wy niet alle eenen Vader? ende heeft niet een God ons geschapen? 2. Uiterlyke Verbondelingen, die in de uitwendige gemeinschap van Gods Kerke leeven, Exod. 4 : 22. Dan zult gy tot Pharaö zeggen: Alzo zeit de Heere myn Zoone, myn Eerstgebooren is Israël. Deut. 32 : 6. Zult gy dit den Heere vergelden, gy dwaas ende onwys volk, is hy niet uwe Vader, die u verkreegen, die u gemaakt, ende u bevestigt heeft. Math. 8 : 12. Ende de kinderen des Koningryks zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternisse. 3. Uitverkoorne en gelovige, die den beelde van Gods Zoon gelykvormig zyn, Joh. 1 : 12. Maar zo veele hem aangenomen hebben, dien heeft hy magt gegeeven kinderen Gods te worden; namentlyk, die in zynen name geloven. Gal. 3 : 26. Want gy alle zyt kinderen Gods, door het geloove. 4. Heilige Engelen, die na den beelde Gods geschapen, als Zoonen des Huisgezins gemeenzaam met God in den Hemel omgaan, Job 38 : 4, 7. Waar waart gy doe ik de aarde gronde? Doe de morgensterren t' zamen vrolyk zongen, ende alle de Kinderen Gods juigden? Matth. 18 : 10. Want ik zegge u lieden, dat haare Engelen in de Hemelen altyd zien het aangezigte myns Vaders, die in de Hemelen is. 5. Overheeden en Magten, die in haare heerschappye een straal van Gods beeld boven andere, vertoonen, Psalm 82 : 6. Ik hebbe wel gezeid: gy zyt Goden: ende gy zyt alle Kinderen des Allerhoogsten! Vrag. Is 'er ook eenige gelykheid of overeenkomste, tusschen Christus de Zoone Gods, ende alle geloovigen, als Kinderen Gods? Antw. 1. Christus de Zoone Gods, is van den Vader geboren, Psalm 2:7. De gelovige hebben hunne geboorte mede uit God, 1 Joh. 5 : 1. Een iegelyk die gelooft dat Jesus is de Christus, die is uit God gebooren. 2. Christus heeft als Zoone Gods, de Goddelijke natuure met den Vader; de geloovige zyn ook op hunne wyze, der Goddelyke natuure deelagtig geworden, 2 Petr. 1 : 4. 3. Christus is uit kragt van zyne geboorte, het beeld des Vaders, die des Vaders deugden vertoont, en zyne werken doet, Joh. 5 : 19. De wedergeboorne hebben ook Gods beeld in zig: zy vertoonen de deugden hunnes Vaders, en volgen zyne werken na, Matth. 5 . 48. Weest dan gy lieden Volmaakt, gelyk uw Vader, die in de Hemelen is, Volmaakt is. 4. Christus is als Zoone Gods, de Erfgenaam van alles. Hebr. 1 : 1, 2. De geloovigen zyn als kinderen Gods, Erfgenamen Gods, en mede-Erfgenamen met Christus, Rom. 8 : 17. Die overwint, zal alles beërven; Ende ik zal hem een God zyn, ende hy zal my een Zoone zyn, Openb. 21 : 7. Vrag. Waarin bestaat de voortreffelykheid van Christus Zoonschap, boven het Kinderschap der geloovigen? Antw. 1. Christus is de eige en natuurlijke Zoone Gods, uit het Weezen van den Vader gebooren, God uit God, ende ligt uit ligt, waaragtig God, uit waaragtig God, Rom. 8 : 32. De geloovige zyn buiten het Weezen Gods, door de werkinge zynes Geests wedergebooren, Jac. 1 : 18. Na zynen WILLE heeft hy ons gebaart door het woord der waarheid, op dat wy zouden zyn (als) eerstelingen zyner schepselen. 2. Christus is het weezendlyke, volmaakte, en eevengelijke beeld Gods, in wien de Vader al wat hy zelf weezentlyk bezit, heeft uitgedrukt, Hebr. 1 : 3. Dewelke, alzo hy is het afschynzel zyner heerlykheid, ende het uitgedrukte beeld zyner Selfstandigheid. De wedergeboorne ontfangen dat beeld, ten aanzien van eenige gelijkenis en afschaduwing, die op haar Allervolmaakst, maar eindig is. 3. Christus is alleen de Eeuwige Zoone Gods, gebooren van Eeuwigheid eer de bergen waaren, Spreuk. 8 : 25. De geloovigen zyn eerst kinderen Gods in der tyd. Gal. 3 . 26. \\ ant gy zyt alle kinderen Gods door het geloove in Christo Jesu. 4. Jesus Christus is de Eeniggeboorne Zoone Gods, 0111 dat geen ander op deeze wyze gebooren is, hoewel God veele kinderen heeft, Joh. 1 : 18. Niemand heeft ooit God gezien: De Eeniggebooren Zoone die in den schoot des Vaders is, die heeft hem ons verklaart. 5. De Heere Christus is de beminde Zoone Gods, tot wien de liefde des Vaders is uit de natuur, Matth. 3: 17. De geloovige werden om zynent wille uit genade tot kinderen Gods aangenomen, Joh. 1 : 12. Maar zo veele hem aangenoomen hebben, die heeft hy magt gegeeven kinderen Gods te worden; namentlyk, die in zynen name gelooven. Vrag. Welke is de waare reeden der benaminge van Vader en Zoon? Antw. Die word daar in gestelt, dat God zyn Zoon gegenereert heeft, Psalm 2 : 7. Vrag. Wat is een eigentlyk gezeide generatie? Antw. Die bestaat daar in, dat een mensch zyns gelijken uit zyn eige weezen of substantie, naar zyn beeld en gelykenisse voortbrengt. Dit word in opzigt van den Vader, genoemd genereeren of voortteelen, ende ten opzigte van een Moeder, word het genaamd baaren. Vrag. Moet dat genereeren of baaren, eigent lijk opgevat worden ? Antw. Neen : want een eigentlyke generatie of gegenereert te worden, sluit verschelde onvolmaaktheeden in zig, die in geen Goddelijk Persoon konnen vallen. Hier in is geen meerder nog minder, geen eerder nog later, geen eigentlyk zaad waar uit een gebooren word, of iets diergelijks; egter is het een Waaragtig Zoonschap en een WAARE generatie. Daarom moet 'er zo iets in gevonden worden, dat het woord genereeren, hoe oneigentlyk men het ook neemt, noodzaakelijk ende in alle taaien meden brengt. Vrag. Hoe kond gy dit ophelderen? Antw. De H. Schrift schryft eenige hertstogten of eigenschappen, aan God onteigentlijk toe. Neem eens toorn, droefheid, berouw, yver, jeloersheid, enz. Dewyl deeze hertstogten in ons niet zonder ontroeringe , ende alzo niet zonder onvolmaaktheid zyn: zo zyn wy gewoon te zeggen, als 'er zodanige spreekwyzen voorkoomen. üeeze dingen moeten oneigentlyk, ende Gode betamelyk verstaan worden; maar wy stellen altoos, dat zy waarlijk iets in God te kennen geeven, dat met regt door zulke woorden word uitgedrukt. Vrag. Wat moet 'er egter in dit Zoonschap en generatie opgesloten leggen? Antw. Indien men aan het algemeen denkbeeld van de woorden ZOON en GENERATIE eenigzints zal voldoen, moeten dezelve noodzakelijk mede brengen, dat de eerste Persoon den tweeden op zeekere onbegrypelijke wyze uit zyn eige W eezen heeft voortgebragt ofte voortbrengt, zo dat hy niet alleen MET maar ook VAN den eersten Persoon in het zelfde Goddelijke weezen, op eene onafhangelijke wyze bestaat. Vrag. Bewyst eens, dat de H. Schriftuur van zulk een geboorte des Zoons van den Vader spreekt? Antw. Dit blykt 1. Uit Psalm 2:7. Ik zal van het besluit verhalen: De Heere heeft tot my gezeid: gy zyt MYN ZOONE, heden hebbe ik u GEGENEREERT. Duidelijk word hier geleert, dat de Zoon is van den Vader door eene Eeuwige geboorte. De Zoon verhaalt dat de Vader van hem getuigt: Beni atta, Gy zyt MY N ZOON myne eigene en welbeminde Zoone, hoedanig de Christus is, Jes. 42 : 1. vergel. Matth. 3 : 17. Dit blykt nader, want de Vader vervolgt Ani Jelidticha, ik hebbe u GEGENEREERT! hier is in de grondtaal een woord, welk eigentlijk gebruikt word van Moeders, wanneerze een vrugt voor den dag brengen, en zegt derhalven de aller onmiddellykste voortbrenginge des Zoons van den Vader, op eene wyze, welke met Gods Eeuwige natuure overeenkomt. De Eeuwigheid van deeze geboorte word nader aangeweezen met het woord Hajóm, HEEDEN; dewyl Gods zyn is een Eeuwig heeden, maar in geen gisteren, of morgen, of vervolg van tyden stand grypt. Hy doch is de Eeuwige God, Gen. 21 : 33. in de Eeuwigheid woonende, Jes. 57 : 15. wiens Eeuwige natuur geene veranderinge ofte schaduwe van omkeeringe onderworpen is, Jac. 1 : 17. Zegt men, hier is een Prophetie van 't geen onder het N. Testament geschieden moest; maer hoedanig is deeze Prophetie? niet van de zaak, dat Christus eerst onder het N. T. zoude gebooren ofte Zoone Gods worden; maar een verklaaringe van de zaak: namentlijk, dat hy als Zoone Gods van den Vader opentlijk erkent ende verklaart zouden worden. Dit heeft ook de Vader gedaan door zyn geboorte, door den Engel tot Maria, Luc. 1 : 35. plegtig, doe hy van Johannes gedoopt werdt inde Jordaan, Matth. 3 : 17. glansrijk by zyne verheerlijkinge op den berg, Matth. 17 : 3. kragtig by zyne opstandinge uit den dooden, Rom. 1 : 4. 2. Uit Spreuk. 8 : 22, 24 , 30. De Heere bezat my in 't beginsel zynes wegs, voor zyne werken, van doe aan. Ik was gebooren als de afgronden nog niet waren: als nog geen fonteinen waaren, zwaar van water: ja eer de bergen ingevestigt waren: voor de heuvelen was ik gebooren. Doe was ik een Voesterling by hem, ende ik was dagelyks zyne vermakingen: t' aller tyd voor zyn aangezigt speelende. De spreeker is hier niet de deugd der wysheid, als een Persoon verbeeld. Dit is de misvatting van Socinianen, Arriauen, en andere, maar Jesus Christus de kragt Gods en de Wysheid Gods, 1 Cor. 1 : 24. de Selfstandige Wysheid, door wiens bestellinge de Koningen regeeren, en de Vorsten der Aarde geregtigheid stellen, 't Geen hy nu van hem zeiven getuigd . sluit dadelijk zyne Eeuwige geboorte van den Vader in. Hier toe leid ons de spreekwyze. De Heere BEZAT my, enz. Want slaan wy het oog op het woord in den Grondtext dat beduid iets door zyn eigen moeite en arbeid verkrygen, als het zyne, en verkreegen hebbende, met vollen regt bezitten, en word dieshalven cierlijk gebruikt dan iets verkrygen door geboorte. Zo zeide Eva met dit woord by het baaren van Kain, haaren eersten Zoone, Gen. 4 : 1. Ik hebbe eenen man van den Heere verkreegen. Dit bevestigen de woorden, ik was GEBOOREN als de afgronden nog niet waaren, enz. Want waarlijk heeft dit woord de betee- kenisse van gebooren te worden, en is in deezen zo kragtig en nadrukkelijk, als de Hebreeuwsche taal geen nadrukkelijker opgeeft. Doch wy zeggen hier minder van om de eerbied voor de Persoon, die 't word toegepast. Hier toe dringt ons de spreekwyze, doe was ik een VOESTERLING by hem, enz. Nademaal pon Amon door Voesterling vertolkt, zoodanig een teedere Zuigeling en Voester-Zoone beduid , die noch in den schoot gedraagen werdt, Num. 11 : 12. Hebbe ik dan al dit volk ontfangen ? heb ik het gebaart? dat gy zoudt tot my zeggen, draagt het in uwen schoot, gelyk als een Voester-Vader den Zoogeling draagt. Alles om ons te doen zien, dat Jesus Christus is het Selfstandige woord, in den beginne by God, ende God zelve, Joh. 1 : 1. Ja de Eeniggebooren Zoon, die in den schoot des Vaders is, Joh. 1 : 18. Deeze Textwoorden tot iets anders te draaien is een stoute onderneeminge, die in onze Kerk niet wel voeglijk is. Vrag. Hebt gy nog een bewys? Antw. 3. Kragtig word deeze verborgentheid beweezen en verklaard uit Christi getuigenisse van hem zeiven, Joh. 5 : 26. Want gelyk de Vader het leeven heeft in hem zeiven, alzo heeft hy ook den Zoone gegeeven het leeven te hebben in hem zei ven. Om te komen tot een bescheiden verstand van deeze woorden, staat ons aan te merken wat het zy, het leeven te hebben in zig zeiven. Dit is nu een zeer kragtige en opmerkenswaardige spreekwyze, waar door uitgedrukt word het algenoegzaame, gelukzalige en Volmaakte leeven, 't welk in God is. God leeft, ende wy leeven. Doch het leeven Gods is zeer verscheiden van het leeven der menschen. De werkzaamheid va,n Verstand en Willen, waar in Gods leeven bestaat, is t eenemaal volmaakt, en gaat verzelt met een volle verzadiginge van een gedunrzaame blydschap en zeer bestendig genoegen, 't geene nooit vermindert of gestoort word. In tegendeel, de werkzaamheid van verstand en willen; waar in het leeven van 't edelste gedeelte der menschen bestaat, is onvolmaakt, en in de meeste menschen afgescheiden van alle waare blydschap. Doch daar t nu op aankomt, is, de Vader wordt gezegd, dat hy dit volmaakte en allergenoegzaam leeven in ZIG ZELVEN' heeft; dat is, dat hy niet alleen het leeven aan niemand schuldig is; maar ook dat hy by zig heeft zulk een begmzel van volmaaktheid, en zulk een kragt van alcenoegzaamheid, dat hy in zig zeiven en uit zig zei ven, op de allergelukzaligste wyze leeft, Psalm 36 : 10. Want by u is de fonteine des levens: In uw ligt zien wy het ligt. Voorder word 'er gezegd, dat de Vader GEGEEVEN heeft aan den Zoone het leeven te hebben in zig zeiven, GELIK hy het leeven heeft in zig zeiven. Door welke woorden klaar en zonder de minste bewimpelinge beduid word, dat de tweede Persoon mede deel heeft aan het zelve volmaakte, algenoegzaame en gelukzalige leeven, Zondaar, Jerem. 30 : 21. Ende zyn Heerlyke zal uit hem zyn, ende zyn Heerscher zal uit het midden van hem voortkomen, ende ik zal hem doen naderen, ende hy zal tot my genaken: want wie is hy, die met zyn harte borge worde om tot my te genaken, spreekt de Ileere? 2. Als Zoone Gods geeft hy ons het regt, om kinderen Gods genaamt te worden, Joh. 1 : 12. Maar zo veel hem aangenomen hebben, dien heeft hy magt gegeeven kinderen Gods te worden: namentlyk, die in zynen name geloven. Gal. 3 : 26. Want gy zyt alle kinderen Gods door het geloof in Christo Jesu. 3. Als Eenig en Eerstgebooren Zoone Gods munt hy uit in rang, gezag en waardigheid boven alle de geloovigen, Hoogl. 2 : 3. Als een appelboom onder de bomen des wouds, zo is myn liefsten onder de Zoonen. Ik hebbe grooten lust in zyne schaduwe, ende zit 'er onder, en zyn vrugt is myn gehemelte zoet. 4. Als Zoone Gods is hy waardig, dat wy hem in den geloove aankleeven; met hem te vreden zyn; aan hem vasthouden, en om lief nog leet niet laten vaaren, Joh. 6 : 68 , 69. Heere tot wien zullen wy heenen gaan? gy hebt de woorden des eeuwigen levens: Ende wy hebben gelooft ende bekent, dat gy zyt de Christus de Zoone des leevendigen Gods, 1 Petr. 2 : 7. U dan, die gelooft is hy dierbaar I Vrag. Wat behelst het tweede lit van deezen Artikel? Antw. Een nadere verklaaring dat Christus is de eeuwige Zoone Gods, bevestigt met verscheide Texten uit Gods woord. Dewelke is Zoone Gods, niet alleen van die tijd af, dat hij onze nature heeft aangenomen; maar van alle eeuwigheid, gelyk ons deze getuigenissen leeren; wanneerze met malkanderen vergeleeken worden. Mozes zegt, dat God de Waereld heeft geschapen: En de H. Johannes zegt, dat alle dingen zyn geschapen door het Woord, het welke hy God noemt: d'Apostel zegt, dat God de eeuwen door zynen Zoone gemaakt heeft. Item, dat God alle dingen door Jesum Christum geschapen heeft. Vrag. Wat staat ons nopens dit deel van den Artikel te verhandelen ? Antw. Hoofdzakelijk staat ons nu te bezien, of deeze getuigenissen wel uitbrengen 't geen te bewyzen stont. Vrag. Wat dunkt u van dit bewys? Mozes zegt, dat God de Waereld heeft geschapen, Geu. 1:1. En de H. •Johannes, dat alle dingen zyn geschapen door dat woord, het welk by Joh. 1:1. God noemt? Antw. Een ieder ziet dat Johannes zyn Evangelium beginnende, spreekt van het zelfstandige Woord de Zoone Gods, die volgens Vers 14. in de volheid des tyds is vleesch geworden. Van dat Woord veronderstelt hy niet alleen dat het was by God; maar zelf dat het God was in den beginne doe God de Waereld schiep. Verder, dat alle dingen door het zelve Woord gemaakt zyn. Hoe nu was dit Woord by God? niet als een sehepzel, want het Woord was God: niet als een geschapen God; maar de Schepper zelve, door wien alle dingen gemaakt zyn: want dat scheppen en maaken van alle dingen, gaat de kragt van het sehepzel te boven. Zegt men dat God de stolfe uit niet geschapen heeft, en ook het Woord , maar dat hy alles heeft opgemaakt en versierd door het woord. Dit laatste werk bewyst ook die oneindige en ongeschapene kragt des Scheppers, die de Aarde heeft gemaakt door zyne kragt, ende de Waereld heeft bereid door zyne Wysheid, ende de Hemelen heeft uitgebreid door zyn Verstand, Jerem. 10 : 12. Derhalven blykt, dat het Woord zelf is de Weezendlijke God, door welke alles in 't begin geschapen is, en egter in Persoon verscheiden van den Vader, die het alles door hem heeft gemaakt. Vrag. Wat dunkt u van het bewys, dat de Apostel zegt dat God de eeuwen door zynen Zoone gemaakt heeft, Hebr. 1 : 2. Welken hy gestelt heeft tot een Erfgenaam van alles, door welken hy ook de Waereld gemaakt heeft? Antw. Hier ziet men dat de Belydenis het woord niüra^ ajonas, zo als de oude overzettinge heeft door Eeuwen 21 lijk een wind of geblaas, ofte een dun lighaam dat onzigtbaar is en onzigtbaar werkt, Joh. 3 : 8. Vrag. Wat beteekent het al verder? Antw. Oneigentlijk word het overgebragt tot liet beteekenen van zodanige Weezens, die t' eenemaal onlighamelijk zyn, en door verstand en wille werkzaam zyn. Gelijk daar zyn Engelen, die gedienstige Geesten genaamd worden, Hebr. 1 : 14- en de menschelyke Ziele die ook een Geest is, Pred. 12 : 7. Vrag. Doch wie word boven al in de hoogste nadruk, met de benaminge van GEEST benoemd ? Antw. God zelfs, die niets gemeen heeft met iets lighamelijks; maar een zuivere Geest is altoos onaihangelijk werkzaam door een Allervolmaakst verstand, ende eenen Almagtigen en Heiligen Wille, Joh. 4 : 24. God is een GEEST. Vrag. Hoe kan dit woord gevoeglijk van God en zyn Weezen gebruikt worden ? Antw. Om dat onder alle lighamelijke dingen daar men zinnebeelden van ontleent, om Goddelijke dingen uit te drukken geene is, dat ons beeter het geestelijk weezen van God, gevoegd by zyn oneindig vermogen en kragtdadige werkinge verbeeld. Immers gelijk de Wind in de natuur de minst bekende zaak is, en nogtans t meeste gevoeld word, zo is het van gelijken met de Godheid, wiens invloeijngen alle verstandige Weezens gewaar wor-» den, en wiens weezen wy niet kennen. Vrag. Wie van de Goddelijke Personen draagt op eene byzondere wyze den naam van Geest, en Heilige Geest ? Antw. De derde Persoon in de H. Drie-Eenheid, Matth. 28 : 19. Joh. 14 : 26. 1 Joh. 5 : 7. en elders. Vrag. Hoe bewyst gy, dat de H. Geest een Persoon is? Antw. 1. Uit zyn Personeele namen die hy draagt in de H. Schriftuur: Hy werdt genaamd de Heere, 2 Oor. 3:17. De Heere nu is de Geest. De Trooster, Joh. 14 : 16. Hy zal u eenen anderen Trooster geeven. De Geest der Heerlijkheid, 1 Petr. 4 : 14. Indien gy gesmadigt word om de naame Christi, zo zyt gy Zalig: want de Geest der Heerlykheid, en de Geest Gods rust op u. Een Getuige in den Hemel, 1 Joh. 5 : 7. Drie zyn 'er die getuigen in den Hemel, de Vader, het Woord, en de Heilige Geest: Welke alle zyn Persoonschap te kennen geeven. Vrag. Hoe bewyst gy dit verder? Antw. 2. Uit zyn Personeele Eigenschappen: Hem word toegeschreeven a. Een Verstand, om de diepten Gods te kennen, 1 Corinth. 2 : 10. De Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. b. Een Wille, om zyn gaven meden te deelen, 1 Corinth. 12 : 11. Doch deeze dingen alle werkt een en dezelve Geest, deelende een iegelyk in 't byzonder, gelyk hy wil. 3. Hy is verscheenen als een Persoon by den Doop van Christus, Matth. 3 : 16. Daar Jesus den Geest Gods zag nederdalen gelyk een duive, ende op hem komen. Ende op het Pinxter-feest, daar hy nederdaalde onder de gedaante van vuurige tongen, Handel. 2:3,4. 4. Hem worden Personeele Werkingen toegekent: als a. De gelovigen te leeren: Joh. 14 : 26. Maar de Trooster de Heilige Geest, welken de Vader zenden zal in mynen name, die zal u alles leeren, ende zal u indagtig maaken, alles wat ik u gezegt hebbe. b. Leeraars uit te zenden. Handel. 13 : 2. Ende als zy den Heere dienden, ende vasteden, zeide de Heilige Geest, zondert my af Barnabam ende Saulum, tot het werk daar toe ik ze geroepen hebbe. c. Den maagd Maria vrugtbaar te maaken, Luc. 1 : 35. Ende de Engel antwoordende zeide tot haar, de Heilige Geest zal over u komen, ende de kragt des Allerhoogsten zal u overschaduwen. d. De gelovige te leiden, Joh. 16 : 13. Te troosten, Joh. 14 : 26. Te verzegelen van de liefde Gods, Eph. Vrag. Is de H. Geest een onderscheiden Persoon van Vader en Zoon? Antw. Ja doch. Deeze drie zyn wel een; maar egter is de Heilige Geest niet de Vader, nog de Zoon. Gelijk ook de Vader niet is de Zoon, nog de H. Geest; en de Zoon niet is de Vader, nog de Heilige Geest, maar zy zyn Persoonlyk van den anderen onderscheiden. Vrag. Hoe bewyst gy dat? Antw 1. Om datze elk in 't byzonder onderscheidenlijk werden opgetelt, Hag. 2:5, 6. Ik ben met u lieden spreekt de HEERE, met het WOORD door het welke ik inet u lieden een verbond gemaakt hebbe, als gy uit Egypten uittrok: ende mynen GEEST staande in het midden van u lieden. Vergeleken Matth. 28 : 19. Dooptze in den naame des Vaders, ENDE des Zoons, ENDE des Heiligen Geestes. 1 Joh. 5 : 7. Drie zyn 'er die getuigen in den Hemel: De Vader, het Woord, ende de Heilige Geest. 2. Om dat de Heilige Geest uitdrukkelijk een ander genaamd werd, dan de Vader en de Zoon, Joh. 14 : 16, 17. Ik zal den VADER bidden, ende hy zal u eenen ANDEREN TROOSTER geeven, namentlyk den GEEST der waarheid. Maar op sommige passen Maggid MischneZach. 9 : 12. Eenen anderen of tweeden aanwyzer en verkondiger. 3 Om dat hy ook onderscheidenlijk geopenbaart is, als by den Doop van Christus, Luc. 3 : 22. Ende dat de Heilige Geest op hem nederdaalde in lighamelyke gedaante gelyk een duive : ende dat 'er een stemme geschiede uit den Hemel; seggende: Gy zyt myn geliefde Zoone, in u hebbe ik myn welbehagen. Vrag. Word dan de derde Persoon met den naam van Geest benoemd, om dat hy behoort tot het Goddelijke Weezen dat Geestelyk is? nu ' Antw. Geenzints. Dat word wel veronderstelt. Doch is de eigentlijke reden van die benoeminge niet. Want de Vader en Zoon behoren ook tot dat zelve Geestelyk Weezen; maar daar is een byzondere reden, waarom de derde Persoon Geest genaamd werdt, gelijk 'er een byzondere reden is, waarom de eerste Persoon genaamd werdt Vader, en de tweede den naam draagt van Zoon. Vrag. Waarom dan al? Antw. Om dat hy by maniere van een oneigentlijke en onbegrypelijke blaazinge of ademinge, uitgaat van den Vader en den Zoon. Gelijk onze Belydenis zegt. Wy geloven en belyden ook dat de H. Geest van eeuwigheid van den Vader ende den Zoone uitgaat. Volgens Joh. '15 : 2(5. Maar wanneer de Trooster zal gekomen zyn, dien ik u zenden zal van den Vader, [namentlyk] de Geest der Waarheid, die van den Vader UITGAAT, die zal van my getuigen. Vrag. Waar in bestaat dat uitgaan of geblazen te worden des H. Geests, van den Vader en den Zoon? Antw. Dit is eene onbegrypelijke Verborgentheid. Doch dus spreekt de regtzinnige Kerk en wy met haar, uit en volgens Gods Woord. .". Vrag. Hoe zoud gy dan dit betamelyk en Schriftuurlyk voorstellen, en zo veel doenlijk is klaar maken ? Antw. Men begrypt de zaak betamelijk aldus. Gelijk het bestaan van den tweeden Persoon van den Eersten, word oneigentlijk genaamt of vergeleeken by eene generatie,' dat alzo het bestaan van den derden Persoon, met en van den eersten en tweeden oneigentlijk word genaamd en v ergeleeken by den uitgang van den Adem uit een leevendig mensche. Weshalven hy genaamd word de Geest van Gods mond, Psalm 33 : 6. De Adem des Almagtigen, Job 33 : 4. Dit is dan de reden van zyne benaminge van Geest. .'. Vrag. Wat blyft hier nog over, dat wy niet begrypen konnen? Antw. 1. W aar in dat uitgaan des Heiligen Geest van den Vader en Zoon eigentlijk bestaat. 2. Waar in den uitgang van den H. Geest onderscheiden is van de geboorte des Zoons: Want hoewel daar zeker onderscheid is, zo is dog geen geschapen verstand magtig, dat geheim uit te leggen. Hier moet men den vinger op de mond leggen, en met Augustinus zeggen: Daar is onderscheid tusschen de generatie des Zoons, en den uitgang des H. Geestes; maar ik weet ze niet te onderscheiden, om datze beiden onuitspreekelyk zyn. 3. Hoe dat uitgaan des H. Geests van den Vader en Zoon evenwel niet wegneemt zyn eeuwige en onafhangelijke Godheid, die wy terstond bewyzen zullen, 't Moet ons genoeg weezen het een en ander te geloven, schoon wy de wyze en maniere hoe niet begrypen. Vrag. Kan men evenwel by nadere verklaaringe niet eenig onderscheid maken tusschen de generatie des Zoons, en den uitgang des H. Geests? Antw. Voornaame Godsgeleerden zeggen ons, en stellen dit onderscheid in deeze drie dingen. 1. In het beginzel; alzo dat daar de Zoon van den Vader alleen uitgaat, zynde alleen van den zeiven gegenereert; de Heilige Geest van beiden uitgaat; zynde de blazinge te gelijk aan den Vader en den Zoon eigen. 2. In de wyze, waar door den Zoon van den Vader uitgaat door de weg van Generatie, die niet alleen bepaald wordt tot de Personaliteit; maar ook tot de gelykenisse, om welke de Zoon wordt genoemd het beeld des onzienlyken Gods, Collos. 1 : 15. of het uitgedrukte beeld van des Vaders Selfstandigheid, Hebr. 1 : 3. en volgens het welke de Zoon verkrygt of aanneemt de Eigenschap van de mededeelinge des zelfden Weezens aan de andere Persoon; daar de Heilige Geest door de weg van blazinge, die alleen tot de Personaliteit wordt bepaalt, en waai door de Persoon die uitgaat, niet aanneemt de eigenschap van medendeelinge van dat Weezen aan een ander Persoon. 3. In de order, alzo dat daar de Zoon is de tweede Persoon, de Heilige Geest de derde is, en dus na ons begrip de Generatie de blazinge voorgaat, schoon ze in de zaak zelf evenweezig zijn. Vrag. Maar gaat de H. Geest uit van den Vader alleen, ofte ook van den Zoon? Antw. Daar over is van oudts een groot geschil ge- zeiven aan hem als een Tempel, 1 Cor. 3 : 16, 17. Ende weet gy niet dat gy Gods Tempel zyt, ende de Geest Gods m u heden woont ? Zo iemand den Tempel Gods sehendet, dien zal God schenden: want de Tempel Gods is Heilig, welken gy zyt. Welke gezegde dingen de Godheid des H. Geests overtuigende bevestigen. Vrag. Maai' zeggen de Remonstranten daar is geen gebod , geen voorbeeld, of duidelijke blyk dat de H. Geest moet aangebeden worden? Antw. Het tegendeel is waar. Men vind een Goddelijk bevel om den Heiligen Geest te aanbidden, Matth. 9:33. Biddet dan den Heere des oogstes, dat hy arbeiders in zyn oogst uitstoote. Welke Heere des oogst de Heilige Geest is die zeide, Handel. 13 : 2. Zondert my af beide Bainabas ende Paulus tot het werk daar toe ik ze geroepen hebbe. De Heiligen hebben daar ook haar werk van gemaakt, als Paulus, 2 Cor. 13 : 13. De genade onzes Heeren Jesu Christi, ende de liefde Gods, ende de gemeenschap des Heiligen Geestes, zy met u allen Amen. En Johannes, Openb. 1 : 4, 5. Genade zy u ende vreede van hem die is, ende die was, ende die komen zal: ende van de zeven Geesten die voor zynen Throon zyn: ende van Jesu Christo. \ rag. Wat reden geeft gy, dat men zo veel niet leest van de aanbiddinge des Heiligen Geestes in de H. Schriftuur ? ^ Antw. Om dat in de Goddelijke huishoudinge der drie leisoonen, de Geest ons voortkomt, als een oorzaak van onze gebeeden, Zach. 12 : 10. Doch over het huis Davids, ende over de inwoonders van Jeruzalem, zal ik uitstorten den Geest der genade, ende der gebeeden. Vergeleken Rom. 8 : 26. Ende desgelyks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulpe: want wy en weeten niet wat wy bidden zullen gelyk het behoort, maar de Geest zelve bid voor ons met onuitsprekelyke zugtingen. Vrag. Is 'er aan de gemeenschap ofte kennisse van den Persoon des H. Geestes zo veel gelegen? Antw. ó Ja. 1. De Oude Heiligen hebben dat in hare gebeeden tot God duidelijk uitgedrukt, Psalm 51 : 13. Verwerpt my niet van uw aangezigt, ende neemt uwen Heiligen Geest niet van my, Psalm 143 : 10. Leert my uw wel behagen doen: want gy zyt myn God: uwe goede Geest geleide my in een effen land. 2. Niemand heeft regt om zig de verwerving der Zaligheid aan te matigen, dan die deeze Zaligheid door den H. Geest werd toegeëigent. Alle vertroosting die niet den H. Geest tot haar oorspronk heeft, is bedrog, Rom. 8 : 9. Indien iemand de Geest Christi niet heeft, die komt hem niet toe. 1 Cor. 12 : 3. Ende niemand en kan zeggen Jesum den Heere te zyn, dan door den Heiligen Geest. 1 Joh. 3 : 24. Ende hier aan kennen wy dat hy in ons blyft, [namelyk] uit den Geest dien hy ons gegeven heeft. Vrag. Wat gelooft gy verder van den Heiligen Geest? Antw. Dat hy ook aan de geloovigen gegeven word; dat hy haar door een opregt geloove Christus en aller zyner weldaden deelagtig maakt, haar troost, ende Eeuwiglij k by haar blyft. Vrag. Werdt de Heilige Geest aan de gelovigen medegedeelt? Antw. Ja. Volgens de menigvuldige Verbonds-beloften, Ezech. 36 : 27. Ende ik zal mynen Geest geven in het binnenste van u. Jes. 44 : 3. Want ik zal water gieten op den dorstigen, en de stroomen op het drooge: ik zal mynen Geest gieten op uw Zaad, ende mynen Zegen op uwe Nakomelingen. Cap. 59 : 21. My aangaande, dit is myn Verbond met haar, zegt de HEERE. Myn Geest, die op u is, ende myne woorden die ik in uwen mont geleit hebbe, die en zullen van uwen monde niet wyken, nog van den monde uwes Zaats, nog van den monde des Zaats uwes Zaats: zeit de HEERL, van nu aan tot in Eeuwigheid toe. Vrag. Hoe wordt den H. Geest aan de gelovigen geschonken, of alleen ten opzigte van de gave des°H. Geests, dan ten aanzien van de Persoon zelve? Antw. De inwooninge des H. Geests in de gelovige, is niet door een bloote tegenwoordigheid, gelijk hv als God overal is. Ook niet door eene uiterlyke betrekkinge, haar aanmerkende als kinderen Gods , en voorwerpen van zyne werkinge; ook niet door een enkele medendeelinge van zyne gaven; als geloove, hoope ende liefde, enz maar de Persoon zelve word aan de gelovige gegeeven, en die woont in haar op eene wyze, die voor ons onuitspreekelijk is; oneindig buiten haar, en egter op een byzondere wyze in haar. Dit bevestigen ons° zo veele plaatsen uit Gods woord, als Joh. 14 : 1G, 17. Hy zal u eenen anderen Trooster geeven, op dat hy by u blvve in der eeuwigheid. Namelyk den Geest der waarheid, welken de Waereld niet kan ontvangen : want zy ziet hem niet, nog kent hem niet, maar hy BLYFT by ulieden, ende zal IN u ZYN. 1 Cor. 3 : 16. Ende weet gy met dat gy Gods Tempel zyt, ende de Geest Gods in u lieden WOONT? Rom. 8 : 9. 1 Petr. 1 : 11. enz. Vrag. W at doet de H. Geest in de geloovige ? Antw. 1. De II. Geest werkt het geloove in haar. Waarom hy den Geest des geloofs werdt genaamt, 2 Cor. 4 : 13. Dewyle wy nu den zei ven Geest des Geloofs hebben. 1 Cor. 12 : 9. Eenen anderen wordt gegeeven het gelove door den zeiven Geest. Hij geeft 'er genade van ontdekkinge aan haar zeiven, van haar zondig hart en daaden, overtuiging by haar zeiven, datze de dood en verdoemenisse verdient hebben, bekommering over zig zelt, en den staat waarin zy zyn, begeerte na Christus en Gods dierbaare gemeenschap, vuurige lust en liefde tot de middelen der genade om' er Christus onder te vinden, met vaarwelzegginge van 't geene haar belemmert, ophoudt en verleiden kan in deeze Waereld, tot dat ze dadelijk in Christus overgaan, en door 't geloove met hem vereenigt zijn, Joh. 16 : 8. Ende die gekomen zynde , zal de Waereld overtuigen van zonde, ende van geregtio-heid, ende van oordeel. 2. De H. Geest maakt haar dadelijk Christus ende alle zyne weldaden deelagtig. Zy waaren wel uitverkoren, het randsoen was voor haar al betaalt, de Zaligheid voor God van hem, 1 Kon. 15 : 5 Dat David gedaan hadde dat regt was in de oogen des Heeren, ende niet geweeken was van alles: dat hem God geboden hadde alle de dagen zyns leevens, dan alleen in de zaake van Uria den Hethiter. Hier onder behooren de zonde van dronkenschap en ontugtigheid, Eph. 5 : 18. 1 Cor. 6 : 15—19. Matelooze Waereld-liefde. 1 Joh. 2 : 15. Oploopentheid en toorn. Jac. 1 : 19, 20 en andere. 2. Door hem in zyn beveelen, werkingen, overtuigingen en opwekkingen niet te gehoorzamen ; maar tegen te staan , gelijk 'er van de Israëliten gezegd word, Jes. 63 : 10. Maar zy zyn weaerspannig geworden, ende zy hebben zynen Heiligen Geest smerten aangedaan; daarom is hy haar in een vyand verkeert, hy zelf heeft tegen haar gestreeden. Zach. 7 : 12. Zy maakten haar herte als een Diamant, op dat zy niet hoorden de wet en de woorden, die de Heere dei Heirschaaren zond in zynen Geest, door den dienst der vooriger Propheeten. 3. Door ongeloovige verdenking en geemelijke onvergenoegtheid, over de leiding van den Heiligen Geest. Hier over vraagde Eliphas aan Job, Cap. 15 : 11 13. Zyn de vertroostingen Gods u te klein ? ende schuilt er eenige zaake by u? waarom rukt uw herte u weg? ende waarom wenken uwe oogen? dat gy uwen Geest keert tegen God, ende zulke reedenen uit uwen mond laat uitgaan ? 4. Door den Geest uit te blusschen in anderen, 't geen geschied door andere in hunne genade en gaven te verdenken en tegen te lopen, ofte te veel vryheid te gebruiken tot ergernisse der zwakken; want zo zondigt men tegen de broeders, ende hunne zwakke conscientie kwetzende , zondigt men tegen Christus, 1 Kor. 8 : 12. 5. Door een anders genade en gaven te benyden, waar door dan ongenoegen ontstaat, en de Geest dus bedroeft werdende van ons wykt; daarom vraagt Jacobus, of meint gy dat de Schrift te vergeefs zegt, de Geest die in ons woont, heeft die lust tot nydigheid? Cap. 4:5. 6. Door zyn lust en troost te zoeken buiten den H. Geest, by nietige schepzels die ons niet geeven konnen, waar ovei God klaagt, Jerem. 2 : 12, 13. Ontzettet u hier over gy Hemelen: ende zyt verschrikt, wordet zeer woeste spreekt de Heere: want myn volk heeft twee boosheeden gedaan. my den springader des levendigen waters hebben zy verlaten, Hemel en Aarde een begin nam van zyn bestaan, zonder te voren zo in opzigte van haar stoffe of gedaante, geweest te zyn. Vrag. Hoe bewyst gy dit verder? Antw. 1. Uit Hebr. 11 : 3. Door het geloove verstaan wy dat de Waereld door het woord Gods is toebereid, alzo dat de dingen die men ziet, niet geworden zyn uit dingen die gezien worden. Voeg 'er by, Spreuk. 8 : 24 : 25. Daar gezegd word, dat de Vader en Zoon geweest zyn, eer de afgronden nog niet waaren, Kom 4:17. God roept de dingen die niet zyn, als of zy waaren. 2. De reden leert, dat 'er voor de Scheppinge der dingen geen onbegonne stoffe kan geweest zyn, dewyl die ongeschikte stoffe lighamelijk moet geweest zyn, en derhalven ook onvolmaakt, 't welk niet eeuwig en onafhangelijk zyn kan. Vrag. Maar stryd hier niet tegen die bekende stokregel, dat uit niet, ook niet kan voortkomen? Antw. Die grondregel staat vast, alleen in deeze opzigten. 1. Dat niets van zig zelve kan voortkomen uit niet, zonder een oorzaak die het voortbrenge. 2. Dat niets uit niet kan voortgebragt worden, zonder een oorzaak die Almagtig is. 3. Dat niets van 't geene voortgebragt is, iets kan voortbrengen uit zig zelve, ten zy uit een voorhanden zynde stoffe. Vrag. Waar was God voor de Scheppinge der Waereld? Antw. Op eene Allervolmaakte wyze in zig zeiven. Vrag. Wat deed God voor de Scheppinge der Waereld ? Antw. Hy vergenoegde zig in 't beminnen van zig zeiven, in het beschouwen van zyn eige gelukzaligheid, in het besluit 't geen hy voorgenomen had, uit te voeren, tot zyner heerlykheid. Vrag. Hoe moet men de Schepping der Waereld aan de zyde Gods begrypen ? Antw. Niet by manier van eene teelinge van zyn's gelyke , hotwel de Scheppinge Gods by overdragt de naam van een geboorte draagt, Gen. 2 : 4. Psalm 90 : 2. Nog by wyze van eenige overstortinge der Goddelijke volmaaktheeden, hoewel alle dingen uit God zyn, nog by wege van een vermoeiende arbeid, wyl de Schepper van Hemel en Aarde niet moede of mat werd, Jes. 40 : 28. Maar by manier van een allerkragtigst bevel, waar door alle dingen zyn. Hier toe leiden ons Openb. 4 : 11. Door uwen wille zyn zy, en zyn zy geschapen Gen. 1 : 3. God 'zeide daar zy ligt. Psalm 33 : 9. Hy spreekt en het is 'er, hy gebied en het staat 'er. Rom. 4 : 17. God roept de dingen die niet zyn als of zy waaren. Vrag. Hoe heeft God de Waereld geschapen? Antw. 1. Vrywillig; zo dat 'er in Gods Weezen en volmaaktheeden geen noodzaake was om te scheppen; Psalm 115 . 3. Onze God is dog in den Hemel. Hy doet al wat hem behaagt. Anderzints zoude de schepselen eeuwig en onafhanglijk zyn, en alzo God zelve. 2. Na zyn eeuwig raadsbesluit; Zo als het hem heeft goedgedagt, Eph. 4:11. Die alle dingen werkt na den raad zyns willens. 3. Volmaakt goed en zonder gebrek, overeenkomstig zyne goede en onberispelijke wille, Gen. 1 : 31. God zag al wat hy gemaakt hadde, ende ziet het was zeer goet. 4. Wyslijk. Een iegelyk schepsel zyn weezen, gestalte en gedaante, en verscheide ampten geevende, om zynen Schepper te dienen. Zo dat een godvrugtig bespiegelaar met verwondering uitroept, Psalm 104 : 24. Hoe groot zyn uwe werken ö Heere! gy hebt ze alle met wysheid gemaakt. Vrag. Door wien heeft God alle dingen geschapen ? Antw. Door het woord, dat is door zynen Zoone, Psalm 33 : 6. Door het woord des Heeren zyn de Hemelen gemaakt. Joh. '1 : 3. Alle dingen zyn door het zelve gemaakt. Vrag. Hoe is de Zoone Gods in de schepping aller dingen, te begrypen? Antw. Niet als een werktuig of middel, maar als een werkende en voorname oorzaak, die onafhangelijk werkt van den Vader, 1 Cor. 8 : 6. Nogtans hebben wy maar eenen God, den Vader, uit welken alle dingen zyn, ende wy tot hem, ende maar eenen Heere Jesum Christum, door welke alle dingen zyn, ende wy door hem. Vrag. Wanneer heeft God de Waereld geschapen? Antw. In den beginne, Gen. 1 : 1. In het begin van de uitvoeringe van Gods besluiten. In het begin van den tyd, ende van alles dat in de tyd is ende bestaat. Want alles wat buiten God is, heeft eens begonnen te zyn, op en door zyn kragtige wille. Vrag. Hoe lang is het begin der Waereld nu al verleeden ? Antw. Dit kan op jaar en dag niet bepaalt worden, om dat ons de nette tydreekeningen ontbreeken. Volgens de gemeene tydreekening is het Jaar 1700. na Christus geboorte geweest het 5649. na de Scheppinge der Waereld. Vrag. Met wat voor-saizoen des Jaars heeft de Waereld een aanvang genomen? Antw. Dit kan niet algemeen nog met zekerheid, be• paalt worden. Niet algemeen; want wanneer het op de eene zyde deS Aardbodems Somer is, is liet op de andere zyde Winter. Dog neemt men het ten opzigte van het Oosten, daar het Paradys gestaan heeft, dan is 't waarschynlijkst de Herfst-tyd , waar mede de Waereld begonnen heeft. De reden is, om dat men in de aloude Fatnilien der Aartsvaderen gewoon is geweest, de Maanden der •Jaaren te tellen van de Herfst-tyd; namentlijk van den Maand Tisri, die ten deele met onzen September overeenstemt. Gelijk daar van daan ook de Sabbath-Jaaren en Jubel-Jaaren onder de Jooden begonnen, gestelt te worden, Lev. 25 : 9. Exod. 23 : 16. .-. Vrag. Wat denken anderen van deeze zaak? Antw. Zy meenen dat het gevoeglijker zy, het begin der Waereld in den tyd van het Voor-jaar te stellen. 24 Dewyl het Voorjaar aan en voor zig zeiven het aangenaamste Jaar-getyde is, in welke de Aarde met alleen met frissche planten en bloemen verciert is, maar ook by de Oostersche Volkeren de vrugten reets begonnen geoogst te worden. 2. Dewyl het Jubel-jaar in het Voorjaar begon. 3. Dewyl alle huishoudingen Gods en zyne Kerke van de Paasch-tyd af haar begin genomen hebben. Vrag. In hoe veel dagen heeft God de Waereld geschapen ? Antvv. In ses dagen, Exod. 20 : 11. In ses dagen heeft God den Hemel ende de Aarde gemaakt. Vrag. Heeft God de Waereld niet geschapen in ses ondeelbaare ogenblikken, gelijk zommige School-leeraaren ge- dreeven hebben? Antw. Neen: God heeft alle dingen geschapen in ses dagen. Want , . , 1. Moses noemt telkens ses geheele dagen, en getuigd dat God op den seevenden dag gerust heeft, Gen. 2 : 2. 2. Men kan ook geene beweeginge hoedanig in de verschikking en opciering der lighamen plaats heeft gehad, stellen in een of meer ondeelbaare ogenblikken geschied te 'V;j. ]Je Schriftuur gaat ons nergens in zulk een gevoelen voor. Diensvolgens wy gedrongen zyn te stellen, dat de eerste Scheppinge van het lighamelijke al uit niet, en dat van de geestelijke weezens wel is geschied m zulk een ondeelbaar oogenblik, maar dat de byzondere schepselen uit de gemeene stoffe, zyn opgemaakt by tyd-vervolg, in de genoemde ses dagen. V rag. Wat schiep God op den eersten dag ? Antw. Hemel en Aarde, Gen. 1:1, 2. In den beginne schiep God den Hemel ende de Aarde, en de Aarde was woest en ledig, en de duisternisse was op den afgrond. Vrag. Wat verstaat gy door Hemel en Aarde ? Antw. Door den Hemel den derden Hemel, de eige woonstede Gods, nevens derzelver inwoonders de Engelendoor de Aarde de geheele beneede-kloot, uit welke daarna het Ligt, liet Uitspanzei en het Drooge zyn voortgekomen. Vrag. Wat schiep God al meer op den eersten dag? Antw. Het Ligt, Gen. 1 : 3. Ende God zeide: daar zy Ligt, ende daar werd Ligt. Vrag. Wat is dit Ligt? Antw. Door dit Ligt worden geen Engelen beteekent, nogte eenig byval zonder onderwerp, als de Papisten wel zoude willen, om het gedrogte der weezens veranderinge m de Misse daar door eenige glimp te geeven; maar een helder dag verschynzel, uitgaande van de ligtende lighamen die boven het halfrond verspreid waaren. Welke dan tegen de duisternisse overstaande, de dag uitmaakte, in tegenstellinge van de nagt. Vrag. Maar hoe kan 'er al op den eersten dag Ligt geweest zijn, daar de Zonne eerst op den vierden dag geschapen is ? Antw. Op den eersten dag zal het een min volmaakt ïgt geweest zyn, en meer verspreid door 's Hemels zwerk Maar op den vierden dag heeft God alle de dunste stoffe in een groote en onnoemelijke meenigte doen zamenv oeien, in het middelpunt des Hemels als 't waare, tot een overgrooten Oceaan van vuur. Welk groot Ligt dan de Zonne uitmaakt, hehalven alle de vaste Sterren, die van dezelve natuur zyn als de Zonne. ■ Vrag. Was de H. Geest ook niet werkzaam by de Scheppinge ? Antw. Ja gewisselijk, Gen. 1 : 2. Ende de Geest Gods zweefde op de wateren. Vrag. Hoe is dit te verstaan ? Antw. Dit is niet te verstaan van de Wind, dewyl de Wind doe nog niet was. Maar van den H. Geest, die nevens den Vader en Zoon, de Schepper van Hemel en Aarde is, Psalm 33 : 6. Het woord Merackeplied is ontleend van het broeien der vogelen, en zegt dat de Geest in de wateren met lugt en Aard-deelen vermengt, een roering, schudding en schifting van deelen veroorzaakte, om alzo uit de onbehouwe en woeste stoffe alle byzondere Schepselen te doen voortkomen. Vrag. Wat schiep God op den tweeden dag ? Antw. Het Uitspanzei, Gen. 1 : 6. Ende God zeide daar zy een Uitspanzei in 't midden der wateren: ende dat make scheiding tusschen wateren ende wateren. Vrag. Wat verstaat gy door het Uitspanzei? Antw. Het Uitspanzei is die ruimte tusschen de Aarde en den hoogsten Hemel, 't welk God noemde Hemel, Vers 8. God noemde het üitspanzel Hemel, 't Welk verdeelt word in twee Hemelen, een Hemel des Lugts, daar de Wolken in ophangen, en een Hemel des Firmaments, waar in de Hemelsche Ligten na de onaf breekelijke order Gods, geplaatst zyn. Door welk Uitspanzei de bovenste wateren van de onderste zyn afgescheiden. Vrag. Wat schiep God op den derden dag? Antw. 1. De afscheid inge der benedenste wateren van het drooge gedeelte des Aardkloots; zo dat de Aarde zig droog vertoonde, en op de wateren onbe- vveeglijk bevestigt wierde, volgens Psalm 24 : 2. Hy heeft ze gegrond op de Zeën. En 2 Petr. 3:5. De aarde uit het water en in het water bestaande. 2. De opciering van het drooge met allerlei gewassen van kruiden en bomen, Gen. t : 11. Ende God zeide: dat de aarde uitschiete grasscheutkens, kruidzaad zaaiende, vrugtbaar geboomte draagende vrugten na zynen aart, welkers zaad daarin zy op der aarde, ende het was alzo. Vrag. Hoe word de verheffing van de aarde boven de Wateren beschreeven? Antw. Zeer duidelijk door Mozes, Gen. 1 : 9. Ende God zeide: dat de wateren van onder den Hemel in eene plaats vergadert worden ; ende dat het drooge gezien worden : ende het was alzo. En zeer verheeven, Psalm 104 : 6—9. Gy hadze (de Aarde) met den afgrond als een kleed overdekt : de wateren stonden boven de bergen. Van uw schelden vloden zy, zy haasteden haar weg voor de stemme uwes donders: De bergen reezen op , de dalen daalden, ter plaatze die gy voor hun gegrondet badde. Gy hebt hun een paale gestelt die zy niet overgaan zullen: Zy zullen de aarde niet weder bedekken. Vrag. Wat maakte God op den vierden dag? Antw. God maakte de groote ligten, de Zon, de Maan en de Sterren. Zie Gen. 1 : 14—19. Vrag. Tot hoe veelerlei gebruik heeft God deeze Ligten geschapen ? Antw. Tot vierderlei gebruik : 1. Om scheidinge te maken door haar op en ondergang, tusschen da^ en nagt, Gen. 1 : 14. Ende God zeide datter ligten zyn in het Uitspansel des Hemels, om scheidinge te maken tusschen den dag ende tusschen den nagt. 2. Om verdeelinge te maken van Weeken, Maanden en Jaare, Winter en Zomer, Herfst en Lente, Gen. 1 : 14. Ende dat ze zyn tot teekenen, ende tot gezette tyden ende tot dagen, ende tot Jaaren. 3. Om te zyn tot teekenen der tyden voor Schippers, Bouw-lieden, Genees-meesters, enz. 4. Om door haar invloed de Aarde te verwarmen ende vrugtbaar te maken, Hos. 2 : 20. Ik zal den Hemel verhooren, ende die zal de Aarde verhooren. Vrag. Wat schiep God op den vyfden dag? Antw. De vogelen des Hemels en de visschen der Zee, Gen. 1 : 20. Ende God zeide; dat de wateren overvloediglyk voortbrengen een gewemel van leevendige zielen: ende het gevogelte vliegen boven de Aarde onder het Uitspansel des Hemels. .*. Vrag. Wat merkt gy hier op? Antw. Veele Godsgeleerden merken aan, dat onder de vogelen des Hemels misschien ook de Phcenix is, als een vogel die weinig voortkomt, en boven mate lange leeft, en dan in zyn nest stervende, zyns gelijke weder voortbrengt. De waarschynlijkkeid word niet te onregt beweert uit Job 29 : 18. Ik zeide, ik zal in myn nest den geest geeven, ende ik zal de dagen vermeenigvuldigen als het zand. Voor het welke men leeft door een andere vertalinge, als de Phcenix, dat niet min voegelijk is. Vrag. Wat schiep God op den sesden dag? Antw. 1. De levende en redelooze dieren die haar op der Aarde onthouden, te weeten het Vee, het Wild, en kruipende gedierte, Gen. 1 : 24. Ende God zeide: de Aarde brenge leevendige zielen voort na haaren aart, vee, ende kruipende ende wild gedierte der aarde na zynen aart: ende het was alzo. 2. Mitsgaders de mensch als een Pronk-juweel van alle zyne Schepselen, hier beneden, Gen. 1 : 27. Ende God schiep deri mensche na zynen beelde. na den beelde Gods schiep hy hem: man ende wyt' schiep hy ze. Vrag. Waarom schiep God den mensch het allerlaaste ? Antw. Om dat God de Aarde met haare volheid, om des menschen wil had geschapen; en daarom ook eerst op de Aarde moest gebragt worden, als dit heerlijk gebouw geheel voltrokken was. Vrag. Wat deed God op tien zeevenden dag? Antw. Hy ruste, Gen. 2 : 2. Als nu God op den zevenden dag volbragt hadde zyn werk dat hy gemaakt hadde, heeft hy gerust op den zevenden dag van al zyn werk, dat hy gemaakt hadde. Vrag. Wat zegt die ruste in God? Antw. Niet dat hy moede was geworden, want God kan niet moede worden, Jes. 40 : 28. maar dat hy ophield van nieuwe zoort van Schepselen te maken, en zig ten vollen verkwikte in zyn werk dat hy gemaakt hadde, Exod. 31 : 17. Vrag. Laat God de geschapene Waereld op haar zelve dryven ? Antw, Gantschelijk niet, Psalm 138 : 8. Hy laat niet varen de werken zyner handen. Dus zegt onze Belydenis, dat hy ze, te weten God, nu ook alle onderhoud en regeert na zyne eeuwige voorsienigheid , en door zyne oneindelyke kracht om den mensch te dienen, ten einde dat de mensche zynen God diene. Waar van ons in de volgende Artikel staat te spreken. ende zyne uitverkoornen te dienen, Hebr. 1 : 14. Zyn ze niet alle gedienstige Geesten, die tot dienst uitgezonden worden om der geener wille, die de Zaligheid beërven zullen. Vrag. Heeft dan een ieder Mensch, Huis, Stad of Land, zyn byzondere Schut- en Bescherm-Engel, gelijk de Roomsgezinde zeggen ? Antw. Gods woord zwygt hier van , en zegt in tegendeel, 1. Dat zomtyds een Engel is by een Godzalige, Hand. 12 : 7. Ende ziet, een Engel des Heeren stontdaar; ende een ligt scheen in de wooninge, ende staande de zyde Petri, wekte hy hem op: zeggende, staat haastelyk op. Ende zyne keetenen vielen af van de handen. 2. L)at zomtyds meer Engelen by een Godzalige zyn, Gen. '28 : 12. Hy droomde: ende ziet een ladder was gestelt op de Aarde, welker opperste aan den Hemel raakte: ende ziet de Engelen Gods klommen daar by op ende needer. 2 Kon. 6 : 17. Ende Eliza bad ende zeide , Heere opent dog zyne ogen dat hy zie; ende de Heere opende de ogen des jongens dat hy zag; ende ziet de berg was vol vierige paarden ende wagenen rontsom Eliza. 3. Dat zomtyds een Engel by veele Godzalige is, Psalm 34 : 8. De Engel des Heeren leegert zig rondsom de geene die hem vreezen, ende rukt ze uit. Dan. 3 : 25. Ziet ik zie vier mannen los wandelende in 't midden des viers: ende daar is geen verderf aan haar: Ende de gedaante des vierden is gelyk eenes Zoons der Goden. Vrag. Wat dienst doen de Engelen aan de Uitverkoornen? Antw De Engelen doen de uitverkoornen grooten dienst. 1. Zy neemen deel in de beginzelen van haare heiligmakinge. Zo ras word 'er niet een mensch tot God bekeert , of zy pryzen en verheerlijken God daar over in den Hemel. Dit vind men uitgebeeld Luc. 15 : 8—10. Ofte wat vrouwe hebben de tien penningen, indien zy eenen pennink verliest en ontsteekt niet een keersse, ende keert het huis met [bezeemen] ende zoekt neerstelyk tot dat zy (dien) vindt? ende als zy dien gevonden heeft, roept zy de vrindinnen , ende de gebuurinnen te zamen , zeggende: Vrag. Hoe bewyst gy dat i is . in Antw. 1. Uit het getuigemsse Christi, Matth. lo , iu. Ziet toe dat gy niet een van deeze kleinen en veracht: want ik zeo-ge u lieden, dat hare Engelen in de Hemelen altyt zien het aangezicht myns Vaders, die in de Hemelen is. 2. Uit de vergelijkinge die Christus maakt van onze toekomende Zaligheid, met de gelukzalige staat der Engelen , welke in het toekomende gelijk de hare, onveranderlijk zyn zal Matth. 22 : 30. Want in de opstandinge en nemen zy niet ten houwelyke, noch en worden niet ten houwelyk uitgegeven: maar zy zyn als Engelen Gods in den Hemel. Vrag. Waar van moet men deeze bevestiginge der goede Engelen in hunne gelukzalige staat afleiden? Antw. 1. Niet van de genade des Middelaars, want a. De Engelen hebben geen Middelaar nodig, dewyl ze door geen overtredinge van God zyn afgescheiden ge- Christus is een Middelaar tussen God en den Zondaar. Ziet 1 Tim. 2 : 5. Want daar is een God, daar is ook een Middelaar Gods ende der menschen de mensche Jesus Christus. Hebr. 2 : 16. Want waarlyk hy en neemt de Engelen niet aan, maar hy neemt het zaad Abrahams aan. Vrag. Hoe dan? . Antw. 2. Dat die bevestiging vloeit uit het eeuwig raadsbesluit der verkiezinge. En daar by moet aangemerkt worden als een loon van haare gehoorzaamheid uit kragt van een Goddelijk verbond met haar gemaakt, als met Adam. Dat wy veylig met groote Godsgeleerden, moogen vooronderstellen. Schoon de Schrift hier met uitdrukkelijk van spreekt. Vrag. Wat staat ons verder te bezien? Antw. De groote verdorventheid der kwade Engelen, met deeze woorden voorgestelt: De Duivelen en booze Geesten, zyn alzo verdorven, dat zy vyanden Gods ende alles goeds zyn: na alle haare vermogen, als moordenaars loerende op de Kerke, ende een ieder litmaat van dien, om alles te verderven en te verwoesten door haare bedriegeryen. \rag. Hebben de kwade Engelen door hunnen afval alle verstand en kragt verlooren, om ten kwade te konnen werken? Antw. Zy hebben geen verstand ten goede, nog kragt van heiligheid om de wille Gods te doen. Zy zyn berooft van Gods beeld en Zalige nabyheid, egter zyn ze niet ontzet. 1. Van alle kennisse: De Schrift eigent hun een kennisse toe van God, Jac. 2 : 19. Van Christus als de Zoone Gods, Matth. 8 : 29. Eene groote argelistigheid om menschen te verleiden, 2 Cor. 11 : 3. Doch ik vreeze dat niet eenigzints, gelyk de slange Eva door haare argelistigheid bedrogen heeft, alzo uwe zinnen bedorven worden om af te wyken van de eenvoudigheid die in Christo is. 2. Nog van alle schyn van goed, dewelke zy wel konnen maken om den mensch te bedriegen. Want de Satan zelve verandert hem in een Engel des ligts 2 Cor 11 : 14. ' 3. Nog van alle kragt, om ten kwade te werken, welke zo groot is, dat Christus daar op ziende gezegd heeft, Matth. 12 : 29. Ofte hoe kan iemand in 't huis eens sterken inkomen, ende zyne vaten ontrooven, ten zy dat hy eerst den sterken gebonden hebben, ende als dan zal hy zyn huis berooven. Vrag. Hoe bewyst gy, dat de Duivelen op lighamen, ja in de menschen, ten kwaden konnen werken? Antw. Dit blykt 1. Uit de eerste verleidinge van onze Voorouders; welkers gebeurtenisse Mozes beschryft, Gen. 3. Hier vinden wy een slange die tot Lva sprak, en haar aansporde om van den boom te eeten. Dit was geen bloote slange, want die kan niet spreeken, veel minder verstandig redeneeren. Ook was die verleidinge geen ydele verbeeldinge van Moeder Eva, die volmaakt goed en na den beelde Gods geschapen zynde, haar in geen kwade verbeeldinge van God konde toegeven tegen het bevel Gods, daar tegen twisten, en daar door haar ten laasten laten overwinnen. Dies is het den Duivel geweest, die door de slange tot haar sprak, die daarom de naam draagt van Oude Slange, Openb. 12:9. En aan wien de Schrift de verleidinge van den eersten mensch toeschryft, Joh. 8 : 44. 2 Cor. 41 : 3. Voeg hier by de kwellinge die de Satan Job aandeedde, Cap. 1 : 12. en Cap. 2 : 7. De verzoekinge van Christus in de Woestyne, Matth. 4 : 1 12. Welke verzoekinge geenzins een ydele phanthazie of verbeeldinge in Christus was; maar een dadelijke kwellinge des Satans, wyl zig zulk een verzoekinge te verbeelden stryd met de Volmaakte Heiligheid van Christus, waar door hy onzondig zynde, zig zulke zondige gedagten niet konde in werpen, even als God de Heiligheid zelve, niemand tot zonde kan verzoeken, Jac. 1 : 13. 2. De Schrift spreekt ook duidelijk van zulke verzoekingen des Satans, Eph. 6 : 11, 12. Doet aan de geheele wapenrustinge Gods, op dat gy kondt staan tegen de listige omleidingen des Duivels. Want wy en hebben den stryd niet tegen vleesch ende bloed, maar tegen de overheden, tegen de magten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternisse dezer eeuwe, tegen de geestelyke boosheden in de Lucht. 1 Petr. 5 : 8. Zyt nugteren, ende waakt: want uwe tegenpartye de Duivel gaat om als een briesschende Leeuw , zoekende wien hy zoude mogen verslinden. De Heere Christus leert ons ook in het allervolmaakste gebed dezelve afbidden, Matth. 6 : 13. Ende leid ons niet in verzoekinge, maar verlost ons van den boozen. Yrag. Hebt gy nog een bewys? Antw. 3. Uit de Exempelen der bezetenen van den Duivel, die ons in het Evangelium worden voorgestelt, welke geen ziektens, Dolligheid, phantazyen of kwade humeuren waaren, maar duivelen of booze geestelyke Selfstandigheeden. Terwyl aan hun duidelijk word toegeschreven Jesum te kennen, te vreezen, te schrikken, dat zy zouden gepynigt worden voor den tyd, en gebeeden te hebben dat zy in de zwynen mogten vaaren, Luc. 8 :31, 32. Vrag. Hoe bewyst gy, dat 'er zulk een Voorzienigheid is? Antvv. 1. Uit de getuigenis der H. Schriftuur, Psalm 36 : 7. Uwe geregtigheid is als de bergen Gods, uwe oordeelen zyn een grooten afgront: HEERE, gy behoud menschen ende beesten. Psalm 104 : 24, 25. Hoe groot zyne uwe werken, ö Heere? gy hebt ze alle met wysheid gemaakt, het Aardryk is vol van uwe goederen. Deeze Zee, die groot ende wyt van ruimte is: daar in is het wriemelende gedierte, ende dat zonder getal, kleine gedierte met groote. Hand. 17 : 25—27. Ende en word ook van menschen banden niet gedient, als iets behoevende, alzo hy zelve allen het leven ende den adem, ende alle dingen geeft. Ende heeft uit eenen bloede het gantsche geslachte der menschen gemaakt, om op den geheelen Aardbodem te woonen, en bescheiden hebbende de tyden te voren geordineert, ende de bepalinge van haare wooninge. Op dat zy den Heere zouden zoeken, of zy hem immers tasten ende vinden mochten: hoewel hy niet verre en is van een iegelyk van ons. Hebr. 1:3. Hy draagt alle dingen door het woord zyner kragt. Vrag. Hoe al verder? Antw. 2. Uit het aanweezen Gods; want een God te stellen zonder Voorzienigheid over alles, is God onvolmaakt te stellen, en diensvolgens te lochenen. Het is zo veel te zeggen, als een Zonne zonder Ligt, een Ligt zonder Straalen^een Hoofd zonder Oogen , een Lighaam zonder Handen of Voeten. Geen wonder dat Lactantius zeide: Indien 'er een God is, zo is 'er ook een Voorzienigheid. 3. Uit Gods onaf hangelykheid, die in hem niet zoude zyn, indien niet alles afhing van hem: want dan zoude hy zig na die of die zaken moeten schikken, en derhal ven niet onafhangelijk zyn. 4. Uit de Goddelijke Wysheid, Goedheid en Almagt: Want by aldien de Waereld niet van de Goddelijke Voor- vallen zonder uwen Vader. Ende ook uwe hairen des hoofds zyn alle getelt. . . Viag. Maar is het niet te geringe voor den hoogen God, om zig met kleine dingen te bemoeyen? Antw. Geenzints. 1. Wie veragt den dag der kleine dingen? Het geen in onze oogen laag en gering is, is zodanig niet by God, wiens gedagten anders zyn als onze gedagten. 2. Zyn de kleine dingen niet te gering geweest, dat God dezelve geschapen heeft, 't is hem niet te gering dezelve te onderhouden. 3. De kleine dingen zyn dikwyls van veel gevolg, en groote teekenen van Gods magt en mogendheid, boven al het schepzel. Doe God het stof der Aarde sloeg, dat 'er Luizen van voortkwamen, wierden de Egiptische Tovenaars gedwongen tot Pharao te zeggen: Dit is de vinger Gods! Exod. 8 : 18, 19. Vrag. Gaat Gods Voorzienigheid over noodzakelijke dingen, die bloeyen uit de vastgestelde wet der natuur? Antw. Dit leert Gods Woord, ten aanzien L Van de ordeninge des Hemels, Jer. 31 : 35, 36. , zei? de Heere i die de Zonne ten Lichte geeft, des daags, de ordeningen der Mane ende der Sterren ten Lichte,'des ü .c ie Zee klooft, dat hare golven bruisschen, Heere üer Heirschaaren is zyn naam. Indien deeze ordeningen van voor myn aangezichte zullen wyken, spreekt de Heere; zo zal ook het zaad Israëls ophouden, dat het geen volk en zy voor myn aangezigte, alle de dagen. 2. Van loof en gras, Psalm 104 : 14. Hy doet het gras uitspruiten voor de beesten, ende het kruit tot dienst des menschen, doende het brood uit de aarde voortkomen. 3. Van regen en droogte, Amos 4 : 7. Daar toe heb 00f den re»en vaQ u lieden geweert, als 'er noch drie maanden waren tot den oogst, ende hebbe doen regenen over d eene Stadt, maar over d'andere Stadt niet doen regenen: het een stuk Lands wert beregent, maar het ander s uk Lands daar het niet op en regende, verdorrede. on4'oi r ,vrugtbaare en onvruchtbaare Jaaren, Hoz. 2 : , . Ende het zal te dien dage geschieden, dat ik vernooren zal, spreekt de Heere; ik zal den Hemel verhooren: ende die zal de Aarde verhooren. Ende de Aarde zal het koorn verhooren, mitsgaders den most, ende de olie: ende die zullen Jisreël verhooren. 5. Van spys en drank, Psalm 145:15,16. Aller oogen wagten op u: ende gy geeft hen hare spyze t'zyner tyd. Gy doet uwe hand open, ende verzadigt al wat daar leeft na u welbehagen. 6. Van gezontheit en krankte, Job 5 : 18. Want hy doet smerte aan, ende hy verbint: hy doorwont, ende zyne handen heelen. 7. Van rykdom en armoede, 1 Sam. 2 : 7. De lieere maakt arm ende maakt ryk, hy vernedert, ook verhoogt hy. Vrag. Gaat Gods Voorzienigheid over gebeurlyke en toevallige dingen? Antw. Ja. Gelyk het lot en hoe het valt, Sprek. 16 : 33. Het lot word in den schoot geworpen: maar 't.geheel beleid daar van is van den Heere. Vrag. Wat noemt gy gebeurelijke dingen? Antw. Dingen die ten opzigt van den mensch, bv geval gebeuren, als 'er geen vaste zamenhang is tusschen de oorzaken en uitwerkingen van dien. Vrag. Hoe bewyst gy dit nader ? Antw. 1. Dit leert Gods Woord, Spreuk, 16 : 1, 2. De mensche heeft schikkingen des herten, maar de antwoorde der tonge is van den Heere. Alle wegen des mans zyn zuiver in zyne oogen: maar de Heere weegt de geesten. 2. Dit bevestigen de vrywillige daden, als van Josephs broederen, Gen. 45 : 7. Doch God heeft my voor u lieder aangezigte henen gezonden, om u een overblyfzel te stellen op de Aarde; ende om u by het leeven te behouden, door eene groote verlossinge En het bevel van Cores, tot den opbouw van den Tempel, Jes. 46 : 11. Die eenen Roofvogel roepe van 't Oosten, eenen man mynes raads uit verre lande : ja ik hebbe het gesprooken, ik zal 't ook doen komen , ik hebbe het geformeert, ik zal 't ook doen. Vrag. Hoe veel deelen heeft de Goddelijke Voorzienigheid ? Antw. Drie deelen, volgens een driederlei afhangelykheid, die de geschapene dingen van God hebben. Ten opzigte 1. van de volhardinge in haar zyn. 2. Van haare werkzaamheid. 3. Ende van haar einde, en dus bestaat Gods Voorzienigheid in deeze drie deelen. 1. De Onderhouding. 2. De Meedewerking. 3. De Regeering. Vrag. Wat verstaat gy door de Onderhouding? Antw. Die oeffening van God, waar door hy alles in zyn weezen behoud; zo dat het niet vernietigt worde, Coloss. 1 : 17. Alle dingen bestaan te zaamen door hem. Hebr. 1 : 3. Hy draagt alle dingen door het woord zyner kragt. Job 6 : 9. Ende dattet God beliefde, dat hy my verbryzelde. Liete hy zyne hand los, ende een einde met my maakte. Vrag. Onderhoud God alle dingen op een en dezelve wyze ? Antw. Zommige dingen onderhoud God onmiddelyk, als de Engelen, de Zielen der menschen, en de bovenste Hemelen, andere middelyk, door tussenkomen van de tweede oorzaken, hoedanig hy de menschen en beesten behoed. Waarop David ziet: Psalm 36 : 7. Heere gy behoud menschen en beesten. Zommige in haar weezen en getal, zo als die eerst geschapen waren, zonder te verminderen. Als de Hemelen, de Zon , de Maan , en alle de vaste Sterren , andere m haar aart en zoort, door kragt van voortteelinge. Als Menschen, Beesten, Bomen, Kruiden en Planten. Zommige onderhoud God op een gewoone, andere op een ongewoone w\ ze, dus onderhield God Moses en Elias zonder spys en drank, veertig dagen, Exod. 34 : 28. 1 Kon. 19 : 8. De kleederen van Israël in de Woestyne, Deut. 8 : 4. Het meel en de olie in de vlessche van de Weduwe te Zarphat, 1 Kon. n ' 'eeven ^er Jongelingen in de vuurige oven, Dan. 3 : 17. Om van geen andere te melden. Vrag. Wat leert gy hier uit? Antw. Hoe veilig zig een gelovige op God in allen gevallen verlaten mag, die overvloedig kan doen boven het geen wy bidden of denken mogen, Jes. 50 : 10. Wie is 'er onder u lieden, die den Heere vreest, die na de stemme zynes knegts hoort ? als hy in de duisternissen wandelt, ende geen licht en heeft; dat hy betrouvve op den name des Heeren, ende steune op zynen God. Phil. 4 : 6. Weest in geen ding bezorgt; maar laat uwe begeerten in alles door bidden ende smeeken, met dankzegginge bekent worden by Godt. Vrag. Wat is de tweede daad van Gods Voorzienigheid ? Antw. De mede-werking. Vrag. Hoe zo ? Antw. Om dat Gods Voorzienigheid niet alleen word aangemerkt, als alles in weezen houdende; maar ook als alles in alles werkende. Want niet alleen het weezen, maar ook de werkzaamheid van het schepsel hangt van God af, zo wel in haar eerste beginsel, als in haar voortgang en vervolg; ende in haare bepalingen ofte wyzinge. Vrag Waarom noemt men die daad van God een concursus ofte mede-werkinge ? Antw. Om dat beide God en het schepsel, om zo te spreken, concurreeren in en tot alle werkzaamheid. God als de Opperste oorzaake, ende het schepsel als de tweede oorzaak; men noemt het anders een Prsecursus, dat is, de voorwerkinge Gods, of liever ivtQvuu de inwerking; dat is, de werking Gods in en door het schepsel, met deszelfs weezen overeenkomende. .-. Vrag. Hoe is deeze mede-werking nader te verstaan? Antw. °Deeze mede-werking moet men niet begrypen , als eene bloote bewaring van de kragt der schepselen, om te konnen werken. Noch als het indrukken van een gemeene wet, volgens welke alle schepselen; 't zy natuurlijk , 't zy geestelijker wyze door haar eige beweginge werkzaam zyn. Nog als een gepaarde daad, die zyn in- vloed heeft niet op het schepselmaar alleen op deszelfs daad; gelijk twee Paarden eenen wagen voorttrekkende, ma kanderen behulpzaam zyn. Nog als een gemeene beweeging en invloed, die het schepsel wel in 't gemeen, maar geenzints in 't byzonder bestiert; om dit of dat' om dus en zo te werken, gelijk de Wind door zyn invloed, het Schip in Zee beweegt; maar dat het Oost of Westwaarts dry ft, van den zin des Stuurmans afhangt, dewyl alsdan 't Schepsel in zyn werken onafhangelijk van God zou zyn. Het een en ander dry ven de Pelagianen; Socinianen en Remonstranten, die de menschelijke wille begrypen in diervoegen vry te zyn , dat zy zelf onafhangelijk van God is, en aan zyne bewerking en bestiering geenzints onderworpen. Viag. Waarin is dan eigentlijk die medewerking Gods gelegen ? ° Antw. In eene onmiddelijke voorafgaande en voor-bepaaiende werkmge, niet ten opzigte van tyd, maar ten opzigte van order; waar door God als de eerste oorzaak, de schepselen tot die werking beweegt en bepaalt. Vrag. Hoe bewyst gy zulk een medewerkinge Gods in en met bet Schepsel? Antw 1. Dat leert de Schrift overvloedig in 't natuurlvke, Hand. 17 : '28. Want in hem leven wy, ende beweegen ons, ende zyn wy: gelyk ook eenige van uwe Poeëten gezegt hebben, want wy zyn ook zyn geslachte. Spreuk, lb : 1. De mensche heeft schikkingen des herten: maar de antwoorde der tonge is van den Heere. En in 't geestelijke Philipp. 1 ; 6. Vertrouwende dit zelve, dat hy die in u een goet werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op den dag Jesu Cbristi. Cap. 2 : 13. Want het is God die in u werkt, beide het willen ende het werken na zyn welbehagen. De natuur leert zulks ook. 't Is een onweerspreekelrjke regel De maniere van werkinge volgt de manier van zyn. Dewyl nu zeker is, dat ieder Schepsel van God afhangt in haar zyn, zo moet het ook van hem afhangen in de manier van werking, of anders in 't geheel in opzigte van beiden onafhangelijk zyn. 't Welk ten uitersten ongerymt is te zeggen, en op zig zelve geheel onmogelijk, dewyl een Schepsel te zyn, en van zyn Schepper niet af te hangen, onmoogelyk kan zamen gaan. 3. Zo God niet invloeide in ieder Schepsel, zo had men niet te bidden, Psalm 51 : 12. Schept in my een rein herte. Psalm 143 : 10. Uw goede Geest geleide my. Psalm 141 : 3. Behoed de deure myner lippen. Men hadde niet te bidden, om de overwinningen in den Oorlog, ofte om eenige andere zaaken; maar nu men bidden moet om alles, zo is 't klaar dat God met zyne mede-werkinge invloet. Dan hadde men God ook niet te danken, als men een zeegen verkreeg; maar men moest met zyn dankzegginge gaan of tot zig zelve, of tot een ander Schepsel, die zulks gedaan hadde. Dan was God geen Heer, maar een Dienaar van het Schepsel, gelijk de Zonne, die de Mensch gebruikt als hy wil, en zo hy wil, 't welk alles ten uitersten ongerymt is te denken ofte stellen. Yrag. Maar stryd de vryheid van de Menschelijke wille niet tegens Gods werkinge van dezelve? Antw. Neen, om dat God elk Schepsel bewerkt, overeenkomstig zyn natuur. Hy bewerkt de Ziele des Menschen niet als een lighaam of stolfelijkheid , als een blok of steen, die enkel lydelijk is, en niet werkt met bewustheid ; maar hy bewerkt de Ziel als een redelijk weezen , en brengt alle wilsneigingen daar in voort, als vrywillige werkingen. Daarom Paulus zegt, Philipp. 2 : 13. Want het is God die in u werkt, beiden liet. willen ende het werken na zyn welbehagen. Yrag. Geeft eens een Exempel van dingen die vrywillig geschieden, en God evenwel bestiert r' Antw. Wat is 'er by voorbeeld, vry williger dan de Houwelijken, die de Menschen met malkanderen aangaan. Daar de Man zyne vry willige verkiezing heeft uit zeer veele. En de Vrouw haar vryheid heeft, om het jawoord te geven of niet. Alle de vreemde weegen en wonderlijke voorvallen omtrent het Houwelijk, zyn onnaspeurlijk; nogtans stiert God dat alles na zyn voornemen, en aan zommige Houwelijken hangen Gods Voorzienigheeden, zo lange de Waereld staen zal, Spreuk 19 : 14. Huis ende goet is eene erve van de Vaderen, maar eene verstandige Vrouwe is van den Heere. .-. Vrag. Hebt gy nog eenige Exempelen in de Schrift ? Antw. Ja, zeer veele. Als by voorbeeld: Vrywillig gaven de Egiptenaren hunne Goude en Zilvere vaten en Klemnodien aan de Israëliten, maar God bewoog 'er hun egter toe, Exod. 11 : 3. Cap. 12: 36. Vry willig o-ingen veele agter het heir van Saul, dog welker "herte God geroert hadde, 1 Sam. 10 : 26. Vrywillig hebben de Joden Jesus Christus ter kruis-straffe gedoemt, dog daar hebben z\ niet anders in gedaan, dan Gods raad te vooren bepaalt hadde, Hand. 2 : 23. Cap. 4 : 28. • . Viag. Maar schynt uit zulk een medewerkinge niet te volgen , dat 'er maar een oorzaak van alle beweegino-en en w erkingen is. Dat alle Schepselen lydelijk zyn, en maar )ewogen worden, gelijk de snaaren in een Muzyk-instrument, in welke de bewegingen alleen door den Speelder veroorzaakt worde ? Antw. Gantschelijk niet. Want of wel de Schepselen, middelen zyn, ten opzigte van andere Schepselen, welke God gebruikt tot uitvoeringe van zyn werk ende voornemen. Zo zyn ze nochtans principale werkende oorzaken van hare beweginge en effecten; niet ten opzigte van God, als of zy onalhangelijk waren; maar ten opzigte van andere haar ondergestelde oorzaken , en van de effecten harer werkingen. Daar is ook geen ongerymtheid in, dat 'er twee oorzaken van verscheidene ordere zyn tot dat zelfde einde, temeer, dewyle het een ende dezelfde werkinge is, die van beiden op verscheidene wyze voortkomt. . . \ rag. Bewys eens, dat de Schepselen werkende oorzaken zyn van haare daden, en zig niet enkel lvdelvk houden? J J Antw. 1. De Schrift zegt duidelijk, dat de Mensch gaat, ziet, hoort, spreekt: dat de Mensch gelooft, bidt: dat de Mensch de zonde doet, en daar over regtvaardigi]k strafbaar is: Alle die plaatsen op te haaien is onnodig. Paulus leert dit duidelijk, I Cor. 3 : 9. Wy zyn Gods mede arbeiders. Phill. 2 : 12, 13. Werkt uwes zelfs Zaligheid uit met vreeze ende beven. Want het is God die in u werkt, beiden het willen ende het werken, na zyn welbehagen. 2. Dat leert de wet van God aan den Mensch ter onderhoudinge voorgeschreven, welke vooronderstelt, dat de Mensch een oorzaak van zyn daden is, dewyl God zig zelve geen wet kan voorschryven. 3. Zo de mensch alleen lydelijk was in zyn beweeginge, zo kon hy niet gestraft worden, want strafoefening0 is 27 4. Hy buigt de wil kragtdadig over ter gehoorzaamheid aan hem, Jer 0 : 7. Heere, gy hebt my overredet, ende ik ben overredet geworden, gy zyt my te sterk geweest ende hebt o vermocht. \rag. Gaat Gods Voorzienigheid over het kwaade? Antw. Ja. Zo wel over het kwaad der straffe, als over het kwaad der zonde. Zie van het eerste, Jes 45 : 7. Ik formeere het Licht, ende scheppe de Duister msse, ik make den vrede, ende scheppe het kwaad, ik de Heere doe alle deeze dingen. Klaag]. 3 : 38. Gaat niet uit den mond des Allerhoogsten het goede ende het kwade. Amos 3 : 6. Zal 'er een kwaad in de Stad ,1at ,d® Heere-niet e" doet. En van het laatste, .00 12 : 16, 17. Zyne is de dwalende, ende die doet dwalen. Ily voerd de Raadsheeren berooft weg: ende de Richters maakt hy uitzinnig. 2 Sam. 16 : 10. De Heere heeft tot hem gezeid, vloekt David. Viag. Maakt zulk een mede-werking niet, dat God een oorzaak van zonde is ? Antw. Neen, zegt onze Belydenis. God is de Aucteur met, nog heeft ook de schuld niet van de zonde die'er geschied. Verre zy God van Godloosheid, en de Almagtige van onregt, Job. 34 : 10. 1 Joh. 1 : 5. God is een Ligt, ende gantsch geen Duisternisse is in hem. Vrag. Verklaart eens hoe God geen oorzaak is van de zonde, hoewel hy de zonde bestiert? Antw. i. Wy moeten onderscheid maken tusschen de beweeging in zig zelf van verstaan, willen, zien, hooren, spreeken, werken. En tusschen de omstandiginge van die beweeging, als moetende geschieden na Gods wet De beweeging in zig zelf is natuurlyk, en als zodanig no. b. Haare maate , hoe verre dat zy gaan zal: De Duivel mogt Job verzoeken, maar zyn leeven moest hy verschoonerT, Job 2 : 6. Jacobs Zoonen konden Joseph hunnen Broeder wel in den kuil werpen, maar God belette hen Joseph te dooden, Gen. 37: 18—28. God liet den Jooden toe Jesus te kruicigen, maar zyn Voorzienigheid belette hen, dat 'er geen een been van hem gebrooken werdt, Joh.' 19 : 33. c. Haare geduurzaamheid, hoe lang het duuren zal, Jes. 10 : 25. Nog een klein weinig, zo zal volbragt worden de gramschap ende myn toorn, tot haarer vernieling. Openb. : 10. Ende vreest geene der dingen, die gy lyden zult. Ziet de Duivel zal eenige van u lieden in de gevangenisse werpen, op dat gy verzogt wordt: Ende gy zult een verdrukkinge hebben van tien daagen. Vrag. Hoe gaat Gods Voorzienigheid omtrent het einde der zonde? Antw. 3. Gods Regeering is ook over het einde deizonde, die bestierende tot betooning van zyne Regtvaerdigheid, Jes. 10:5. Wee den Assyrier, die de roede mynes toorns is, ende myne grimmigheid is een stok in haare hand. Of van zyn Lankmoedigheid, 1 Tim. 1 : 16. Daarom is my barmhertigheid geschied, op dat Jesus Christus in my, die de voornaamste ben, alle zyne Lankmoedigheid zoude betoonen, tot een voorbeeld der geene die in hem gelooven zullen ten eeuwigen leven. Of tot welstand der gelovigen , Gen. 50 : 20. Gy lieden wel, gy hebt kwaad tegen my gedacht, dog God heeft dat ten goede gedagt, op dat hy deede gelyk het ten deeze dage is, om een groot volk in 't leven te behouden. Vrag. Dit is voorwaar een verheeven leerstuk en moeilijk om te verstaan, wat staat ons hier voorzigtig te myden ? Antw. Ydele nieuwsgierigheid. Wy mogen 't geene God boven het bereik van ons Mensehelyk verstand in deezen doet, niet curieuselyk onderzoeken: Want hy doet groote dingen, die men niet onderzoeken kan: Wonderen, die men niet tellen kan, Job 5:9. Het geen dat verre af is ende zeer diep; wie zal dat vinden? Pred. 7 : 24. Alle vromen roepen uit eenen mond: De kennisse is my te wonderbaar: zy is hooge, ik kan daar niet by, Psalm 139 : 6. Vrag. Hoe hebben wy ons dan in deezen te gedraagen? Antw. De Belydenis zegt, 1. Eerbiedig en bedagtzaam. Dat wy aanbidden met alle ootmoedigheid ende eerbiedinge, de regtvaerdige oordeelen Gods, die voor ons verborgen zyn: Dit is de praktyk der Heiligen, Psalm 86 : 7. Uwe geregtigheid is als de bergen Gods, uwe oordeelen zyn een grooten afgrond. Psalm 119 : 137. Iieere, gy zyt regtvaardig , ende elk een uwer oordeelen is regt. 2. Vergenoegt en wel te vreede dat wy leerjongers Christi zyn, om alleen te leeren 't geene by ons aanwvst in zyn woord, zonder deeze paaien te overtreeden, Deut. 29 : 29. De verborgene dingen zyn voor den Heere onzen God : maar de geopenbaarde zyn voor ons, ende voor onze kinderen tot in eeuwigheid, om te doen alle de woorden deezer wet. Hiei op slaat Paulus lesse, Rom 12 : 3. Want door de genade die my gegeeven is, zegge ik, een iegelyk die onder u is, dat hy niet wys zy boven het geene men behoort wys te zyn: maar dat hy wys zy tot matigheid, gelyk als God een iegelyk de mate des geloofs gedeelt heeft. L Oor. 4:6. Ende deeze dingen Broeders, hebbe ik op my zelve ende Apollo by gelykenisse gepast, om uwent wille : op dat gy aan ons "zoud leeren, niet te gevoelen boven het geene geschreeven is. Vrag. Wat is de derde daad van Gods Voorzienigheid ? Antw. Zyn Regeeringe, waar door hy alles stiert tot een goed einde, Psalm 93 : 1. De Heere regeert, hy is met hoogheid bekleet, de Ileere is bekleet met sterkte, hy heeft zich omgordet: ook is de wereld bevestigt, zy en zal niet wankelen. Daniël 4 : di. len einde deezei dagen nu, hief ik Nebucadnezar myne oogen op ten Hemel, want myn verstand kwam weder in my: ende ik loofde den Allerhoogsten, ende ik prees ende verheerlykte den Eeuwiglevenden, om dat zyne heerschappye is eene eeuwige heerschappye, ende zyn Koninkryke is van geslachte tot geslachte. Vrag. Hoe onderscheid gy Gods Regeeringe V Antw. 1. In een gewoone Regeeringe, waar door God alles werkt na de vastgestelde wetten der natuur. Hoz. 2 : 20, 21. Ende het zal te dien dage geschieden, dat ik verhooren zal, spreekt de Heere; ik zal den Hemel verhooren; ende die zal de Aarde verhooren. Ende de Aarde zal het Koorn verhooren, mitsgaders den Most ende de Olie: ende die zullen Isreël verhooren. Daarom werd God gezegt een Verbond aangegaan te hebben. Jer. 33 : 25. Zo zeit de Heere: Indien myn verbond niet en is van de dag ende nagt: Indien ik de ordeningen des Hemels en der Aarde niet gestelt en hebbe. 2. In een buitengewoone, waar door hy afwykt van de vastgestelde order der natuur, door het doen van groote wonderwerken, Joël 2 : 30, 31. Ende ik zal wonderteekenen geven in den Hemel ende op der Aarden, bloet ende vier, ende rookpielaren. De Zonne zal verandert worden in duisternisse, ende de Mane in bloet: eer dat die groote ende vreesselyke dag des Heeren komt. Psalm 72 : 18, 19. Gelooft zy de Heere God, de God Israëls die alleen wonderen doet, ende gelooft zy de naam zyner heerlykheid tot in der eeuwigheid! Vrag. Waar toe dient het, dat wy weten dat God alle dingen geschapen heeft, en nog door zyne Voorzienigheid onderhoud ? Antw. 1. Dat wy in allen tegenspoed geduldig zyn mogen, zonder murmureering tegen den Heere, Mich. 7 : 9. Ik zal des Heeren gramschap dragen; want ik hebbe tegen hem gezondigt. Job 1 : 2'1. De Heere heeft gegeven, ende de Heere heeft genomen: de naam des Heeren zy gelooft. 2. Dat wy in alle voorspoed dankbaar zyn, en al het goede dat wy van den Heere ontfangen, met blydschap roemen en pryzen, Psalm 103 : 1, 2. Looft den Heere myne Ziele: ende al wat binnen in my is zynen heiligen naame. Looft den Heere myne Ziele: ende vergeet gene van zyne weldaden. Jes. 63 : 7. Ik zal de goedertierentheden des Heeren vermelden, den veelvoudigen lof des Heeren na alles dat de Heere ons bewezen heeft. En de groote goedigheid aan den Huize Israëls, die hy haar beweezen heeft na zyne barmhertigheeden, ende na de veelheid zyner goedertierentheden. 3. Dat wy in alles dat ons nog overkomen kan, een goed toeverzigt hebben op onzen getrouwen God en ader, aangezien dat alle Creaturen alzo in zyner hand zyn, dat ze tegen zynen wille hen nog roeren nog bewegen konnen, Psalm 37 : 5. Wentelt uwen weg op Of terstond verkeerde wegen inslaan, om zig van kruis en tegenheid te ontdoen, loopende met Ahazia tot Baalzebub den God van Ekron , 2 Kon. 1 : 2. Met Saul tot den Duivel, 1 Sam. 28 : '15. Met Israël tot de afgoderije, zo dat de Heere, klaagt Jerem. '2 : 12, 13. Ontzettet u hier over, gy Hemelen: ende zyt verschrikt, wordet zeer woest, spreekt de Heere. Want myn volk heeft twee boosheden gedaan, my, den sprinkader des leveudigen waters hebben zy verlaten, om haar zeiven bakken uit te houwen, gebrokene bakken, die geen water en houden. .-. Vrag. Wat zyn de Spring-bronnen van s Menschen ongeduld en murmureeringe onder kruis en tegenspoed ? Antw. 1. Gebrek aan geest en genade. De H. Geest sterkt het herte der gelovige onder kruis, dat zy roemen in de verdrukkingen, Rom. 5 : 5. Ontbreekt nu de invloed van den geest; en bezwyken de aardsche voordeelen en genoegen, dan is de Menseh leedig van alle verkwikkinge, en niet magtig om hem zeiven op te beuren, maar schreeuwt zeer haastig uit, Jerem. 10:19. 6 Wee my over myne breuke, myne plaage is smertelyk: Ende ik hadde gezeid, dit is immers eene krankheid, die ik wel draagen kan! 2. De Mensch ziet niet hoe nut het is, dat God hem brengt onder kruis. Hy is blind van natuur en kiest doorgaans, dat hem nog nut nog heilzaam is. Lot verkoor Sodom, dat niet lang daar na met vuur uit den Hemel verbrand werd; Rachel door kinderzugt gedreeven, zeide: Geeft my kinderen of ik sterf! en zy schoot 'er het leeven by in. Zag de Mensch het wyze van Gods bestellinge over hem; dat God hem langs die weg zoekt te heiligen en te vernieuwen; ö hy zou niet twisten met den Almagtigeu, maar needrig uitroepen. Welgelukzalig is de man ö Heere, dien gy tugtigt: en dien gy leert uit uwe wet, Psalm 94 : 12. 3. Een ongeregelde begeerte na weelde en voorspoed in deeze Waereld. De Mensch kan niet zien, dat zyn evenmensch steigert in voorspoed en agting, terwyl hy kwynt van armoe en verdrukkingen. Dit bezef is als een blaasbalk, die 't vuur van misnoegen in onzen boezem aanblaast. In dit zwak is de vrome Asaph voor een tyd gevallen, Psalm 73 : 12—14. Ziet deeze zyn godtloos: nogtans hebben zy ruste in de Waereld, zy vermenigvuldigen het vermogen. Immers heb ik te vergeefs myn herte gezuivert, ende myne handen in onschuld gewasschen. Dewyle ik den ganschen dag geplaagt ben: ende myne straffinge is 'er alle morgens. 4. Eindelijk, de Mensch overweegt niet hoe zwaar een zonde de murmureering onder Gods roede is. ö Zag hy hoe schandelijk het is met den Heere te twisten, hy zou schrikken zig aan zulk een gruwel schuldig te maken. Toen Israël murmureerden in de Woestyne, ontbrande de toorn des Heeren, en een vuur verteerden ze aldaar, Num. 11 : 1. Voeg er by: wat Enoch gepropheteert heeft, Jud vers 14—16. De Heere is gekomen om gerigte te houden tegen allen: ende te straffen alle goddelooze. van wegen alle haare goddelooze werken, die zy goddelooslyk gedaan hebben: ende van wegen alle de harde woorden, die de goddelooze Zondaars tegen God gesprooken hebben. .•. Vrag. Hoe leeft een Christen, als hy de leere van Gods Voorzienigheid op de regte wyze gebruikt? Antw. 1. Hy gewend zig om Gods hand in alles te zien, Gods onderhouding, medewerking en regeering, zo in de Schepselen als in der zeiver beweeging. Hij let zo veel in hem is, op alles wat 'er in de Waereld omgaat, byzonder in wat weegen de Heere hem geleid heeft; Hoe in de natuur? Hoe in de genade ? Hoe in voorspoed? Hoe in tegenspoed? Hoe in zyn jeugd? Hoe in zyn verdere levenstydt? Hoe met zyn vrinden? Hoe met zyn vyanden? Hy blij ft by de daden van Gods Voorzienigheid niet stil staan, maar zoekt 'er Gods Magt, Wysheid, Goedheid, Regtvaerdigheid en Trouwe in te zien. Die te pryzen en te verheerlijken. Dit was de praktijk van David , Psalm 77 : 12—14. Ik zal der daden des Heeren gedenken : Ja ik zal gedenken uwer wonderen van ouds her. Ende zal alle uwe werken betrachten, ende van uwe daden spreken, ö God, uwen weg is in het heiligdom : Wie is een groot God, gelyk God? 2. Hij leeft niet in afhangen van de tweede oorzaken , maar van God die alles regeert, en met Hoogheid bekleet is. Hy ziet de Schepselen, zy konnen zig nog roeren nog beweegen, dan door zyn kragt, zy kunnen hem nog geeven nog beneeinen; nog bewaren nog beschuldigen. Hij gelooft met indruk, vervloekt is de man, die op eenen mensclie vertrouwt, ende vleescli tot zynen arm stelt, ende wiens herte van den Heere afwykt. Gezegent daar en tegen is de man, die op den Heere vertrouwt: en wiexls vertrouwen de Heere is, Jerem. 17 : 5, 7. 3. Hy is neederig en dankbaar onder al het goede dat hy geniet. Hy zeit de Heere heeft hem dit en dat gegeeven. en "dat zomtyts zo opmerkelijk, onverwagt, en op zulk een ver w onderin gswaardïge wyze, dat hij met David verlegen word, Psalm 116 : 12. Wat zal ik den Heere vergelden, voor alle zyne weldaden aan my beweezen. Met Jacob betuigd, Gen. 32 : 10. Ik ben geringer dan alle deze weldadigheden ende dan alle deze trouwe, die gy aan uwen knegt gedaan hebt: want ik ben met mynen staf over deeze Jordane gegaan, ende nu ben ik tot twee heiren geworden. 4. Komt hy in kruis, hy houd zig stille onder de wille Gods. Hij twist nog murmureert niet met den Heere, en buigd zyn hals onder het juk der kastydinge. 't Is goet voor een man, dat hy het juk in zyner jeugd draagt, Klaagl. 3 : 27. De Heere is vrymagtig. Ily verdedigt zyn vrymagt, tegen alle die God na de Kroon steken. Dies wil hy ook geerne in zyn bestellinge berusten, Psalm 39 : 10. Ik ben verstomt, ik zal mynen mond niet opdoen, want gy hebt het gedaan. 5. Ziet hy voor uit, wat hem nog overkomen kan. Hy wenteld zyn weg op den Heere, weetende a. Dat God zyn Vader is, die hem teeder bemind en in eeuwigheid niet vergeeten zal, Jes. 49 : 15, 16. Kan ook een Vrouwe hares Zuigelings vergeten, dat z> zig niet en ontferme over den Zoone hares buiks, of schoon deeze vergaaten, zo en zal ik doch uwer niet vergeeten. Ziet ik hebbe u in de beide handpalmen gegraveert: uwe muuren zyn steets voor my. b. Alle Schepselen zyn de zyne, en worden bedwongen door zyn hand. Zy konnen zig tegen Gods kinderen niet verzetten. Willen zy vloeken, zy moeten zegenen. Willen zy lasteren, zy moeten pryzen. Willen zy dooden, zy moeten kussen, als God wil dat zy het doen. Want daar is geen tooverye tegen Jacob, noch waarzeggerye tegen Israël, Num. 23 : 23. Wat zullen wy tot deeze dingen zeggen, zo God voor ons is, wie zal tegen ons zyn, Rom. 8 : 31. XIY. ARTIKEL, Van de Sclieppinge en Val des lenschen, en zvn Onvermogen tot het waare Goed. Wy geloouen dat God den mensche geschapen heeft van het stof der aerde, ende heeft hem gemaeckt ende geformeert na sijn beelt ende gelijckenisse, goet, rechtveerdich ende heylich: connende met sijnen wille in alles overeen comen met de wille Gods. Maer als hy in eeren was; so en heeft hyt niet verstaen, noch sijn wtnementheyt erkent: maer heeft hem-selven willens der sonde onderworpen, ende oversulckx den doodt ende vervloeckinghe; de oore biedende den woorde des Duyvels. Want het ghebodt des levens dat hy ontfanghen hadde, heeft hy overtreden, ende heeft hem van God, die sijn ware leven was, door de sonde afgescheyden: hebbende sijne geheele natuere verdorven: waer door hy hem schuldich gemaeckt heeft des lichamelijcken ende geestelicken doots. Ende in allen sijnen weghen godloos, verkeert, ende verdorven geworden zijnde, heeft hy verloren alle sijne wtnemende gaven, die hy van God ontfanghen hadde, ende en heeft niet anders ovei ich behouden dan cleene overblijfselen der selven; de welke ghenoechsaem zijn, om den mensche alle onschult te benemen: overmits al het licht dat in ons is, is in duysternisse verandert, ghelijck de Schrift ons leert seggende. Het licht schijnt inde duysternisse, ende de duysternisse heeft het niet begrepen: alwaer de H. Johannes demenschen duysternisse noemt. Daerom verwerpen wy al datmen hierteghen leert vanden Vryenwille des menschen, aenghesien de mensche niet dan een slave der sonden is; ende niet hebben can, ten sy dat het hem gheg even zy uyt den Hemel. Want wie isser die hem beroemen sal yet goets te connen doen als uyt hernselven, daer doch Christus seght: Niemandt can tot my comen, ten zij dat hem de Vader trecke die my ghesonden heeft? Wie sal met sijnen wille voortcomen, die daer verstaet, dat de ghesintheyt des vleesches is vyantschap teglien God? Wie sal van sijn wetenschap spreken, siende dat de natuerlicke mensche niet begrijpt dat des gheest Gods is? Gortelick, wie sal eenighe ghedachte voorstellen, dewijle hy verstaet, dat wy niet bequaem zijn van ons-selven yet te dencken, als uyt ons-selven, maer dat onse bequaemheyt van Gode is? Ende daerom t'gene de Apostel seght, behoort met recht vast ende seker ghehouden te werden: dat God in ons werckt het willen ende het volbringhen, na sijn wei-behagen. Want daer en is noch verstandt noch wille, den verstande ende wille Gods ghelijck-formicli, of Christus heeft-se inden mensche gliewrocht: Vwelcke by ons leert segghende: Sonder my en cont ghy niet doen. V R A G E. Welk is het voortreffelijkste Schepsel op Aarde? Antw. De Mensch, die weinig minder in heerlijkheid dan de Engelen is, Psalm 8 : 6. Ende hebt hem een weinig minder gemaakt dan de Engelen. Vrag. In hoe veelerlei staten konnen wy den Mensch aanmerken ? Antw. In vierderlei: In een staat der Regtheid, waar de Ouders door een zadelyke voortteelinge, of door ontsteekinge , even als de eene kaars de andere ontsteekt? Antw. 1. Dit hebben veele uit de Lutersche en andere gestelt, dog te onregt. De Ziel is een geestelijke Selfstandigheid, en by gevolge ondeelbaar. De Schrift schryft ook uitdrukkelijk de voortbrenginge der Ziele onmiddelijk aan God toe, Pred. 12 : 7. En de Geest wederom tot God keere. die hem gegeeven heeft. Jes 57 : 16. De Zielen die ik gemaakt hebbe. Zach. 12 : 1. Die des Mensehen Geest in zyn binnensten formeert. Daarom werd God genaamt de Vader der Geesten, Hebr. 12 : 9. De God der Geesten alles vleesches, Num. 16 : 22. Vrag. Hebt gy nog een bewys? Antw. Ja. 2. Indien de Ziel van den Alensch van de Ouders was, zo zoude zy zyn van de Vader alleen, of van de Moeder alleen, of van beiden. Niet van de Vader alleen, want dus zoude de Moeder die niet van gelijke genereeren. Niet van de Moeder alleen, want dan zoude Vader daar uit geslooten zyn. Niet van beiden, want dan zoude de Ziel gemengd zyn uit de Substantie van de Vader en Moeder. Het een en ander is ongerymt te stellen. 3. Indien de Ziel van de Ouders was, dan moest zy gegenereerd worden, of van het Lighaam der Ouders, of van derzelver Ziel. Niet van het Lighaam: om dat uit een Lighaam geen Geest kan worden: alzo een Lighaam en Geest in haar geheele natuur verschillen; en al wat genereerd, zyns gelijke genereerd. Niet van de Ziel, om dat die ondeelbaar is, daar nogtans al wat genereerd, deelbaar zy. Vrag. Waar toe schept God de Ziel? Antw. Om die te vereenigen met het Lighaam, welke beiden op het allernauwst met malkanderen vereenigt zynde, een Mensch uitmaken, Gen. 2 : 7. Ende de Ileere God hadde den Mensch geformeert uit het stof derAaiden , ende in zyne neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werdt de Mensche tot eene leevende Ziele. Vrag. Hoe heeft God den Mensch geschapen? Antw. Goed, Gen. 1 : 31. God zag al wat hy gemaakt hadde, ende ziet het was zeer goet. Regt, Pred. 7 : 29. Alleenlyk ziet, dit hebbe ik gevonden, dat God den Mensche regt gemaakt heeft. Na zyn beeld, Gen. 1 : 26. Laat ons Menschen maaken na onzen beelde, na onze gelykenisse. Vrag. Wat onderscheid is 'er tusschen de woorden beeld en gelykenisse? Antw. Die geeven zo veel te kennen als een gelijkend beeld, een beeld dat God zeer gelykformig zyn zoude. Vraar. Om wat reden worden hier dan beide deeze woor- o den gebruikt, was het het niet genoeg, dat een der zelve gebruikt waare? Antw. Neen. Want dewyl alle beeld geen gelykenis is, en alle gelykenis geen beeld: zo heeft God beide deeze woorden willen gebruiken oru uit te drukken, dat de Mensch in dier voegen na Gods beeld geschapen is, dat hy Gode gelyk was. Ende zo naar Gods gelijkenisse, dat die gelijkheid een afbeeldzel en afdrukzel als het ware, van God was. Vrag. Wat is eigentlijk een beeld of gelijkenis? Antw. Een afbeeldzel of uitdrukzel van een Persoon of zaak, de welke deszelfs natuur en gedaante na het leeven vertoont. Vrag. Hoe veel dingen worden 'er in een beeld vereischt ? Antw. Vier dingen. 1. Een voorbeeld, waar na iets afgebeeld word. 2. Een onderwerp, waar in de afbeelding vertoont word. 3. Een afdrukzel, welke het voorbeeld vertoont. 4. Een gelykenisse tusschen het voorbeeld en het afdrükzel. Vrag. Hoe is de zaak hier geleegen ? Antw. I. 't Voorbeeld zyn Gods eigenschappen van kennisse en heiligheid, waar na de Ziele des Menschen geschapen is. 2. 't Onderwerp is de Ziel des Menschen, waar in God deeze volinaaktheeden heeft ingedrukt. 3. Het afdrukzel zyn de begaaf'theeden van 's Menschen Ziel, namentlijk kennisse en heiligheid. 4. De gelykenis is die overeenkomste tusschen de begaaftheeden van des Menschen Ziel, en Gods volmaaktheeden volgens het oogmerk Gods in de Scheppinge des Menschen na zyn beeld bedoelt. .-. Vrag. Hoe begrypt men de zaak duidelijk enklaar? Antw. Zommige begrypen de Ziel als een kostelijk tafereel, waar op het beeld van God geschildert wierd; de begaaftheeden in de Ziel van kennisse en heiligheid, als liet beeld en de gelykenisse van de Goddelyklieid zelf: De onsterfelykheid en heerschappye over de Schepselen, als de glans van die blinkende schilderye, en gelijk als de stralen, die niet alleen de Ziele, maar den gantschen Mensch, en het Ligchaam zelfs, verhelderen, en hem tot een Heer en Vorst, en gelijk als tot een onsterfifelijken vrind en metgezelle van den Eeuwigen God maakten. Andere daarentegen stellen, dat men de Ziel beeter kan vergelyken by een gehouwen of gegooten beeld, en de hebbelykheeden of begaaftheeden by de verwe die daarop geleid word, tot meerdere gelijkheid van de vertoonde zaak of Persoon. Dit laatste voldoet ruim zo wel aan de beteekenisse van de woorden beeld en gelykenisse. ••• Vrag. Wat misvattingen zyn 'er omtrent het weezendlyke van Gods beeld, daar men zig voor hebbe te wagten ? Antw. \. Dat dit beeld niet bestaat in een mededeeling of overstorting des Goddelijken Wezens in den Mensch , schoon een gelovige op eeniger wyze gezegd word, de Goddelyke natuur deelagtig te zyn, '2 Petr. i : 4. Christus Jesus is alleen ten aanzien van zyne Goddelijke natuur, het uitgedrukte beeld van Gods Selfstandigheid, Hebr. 1 : 3. 2. Dog in de Lighamelijke trekken of uitwendige gedaante van den Mensch, hoedanig eertyds de oude Antropomorphiten spraken; dewyl de Lighamelijke stoffe niet bekwaam is om een beeld te zyn van iets geestelijk, veel min van God die een oneindige Geest is, by wien men niets Lighamelijk vergelijken kan, Jes. 40 : 25. By wien dan zult gy lieden my vergelyken, dien ik gelyk zy ? zeit de Heilige. 3. Dog in de gelijkenisse , na de gedaante van Christus menschelijke natuur , gelijk Origines en sommige andere onder de Oudvaders, verkeert geoordeelt hebben: Want behalven dat zulk een gevoelen steunt op eene valsche grond , als of Christus het eerste Schepsel waare, zo leert ons ook Gods woord overvloedig, niet dat wy na de gelykenisse Christi geworden zyn; maar dat hy ons in alles is gelyk geworden, uitgenomen de zonde, Phil. 2 : 7, 8. Rom. 8 : 7. Hebr. 2 : 14. 4. Dog alleen en geheel, in de magt en heerschappy over de Schepselen, gelijk de Socinianen willen, dewyl dat God niet alleen door heerschappye God is, maar door zyn Weezen. 'tls wel zo, dat de heerschappy over de Schepselen mede behoort tot Gods beeld; egter doen de Socinianen zeer kwalijk, dat ze daar in alleen of voornamentlyk Gods beeld stellen, terwyl andere hier in niet te volgen zyn, die de heerschappy geheel van het beeld Gods tragten uit te sluiten. Vrag. Waar in bestond dat beeld van God? Antw. Indien wy den geheelen omtrek van Gods beeM willen begrypen, zo moeten wy zeggen dat dit beeld van God bestond 1. Voor eerst in het ontlichamelijk en onsterttelyke weezen der Ziele, voorzien met de kragten van verstaan en willen. 2. Ten tweeden, meer voornamelijk in de begaaftheden van de Ziele, als van kennisse en heiligheid. a. Kennisse, waar door de Mensch den Drie-Eenigen God kende, en in de beschouwinge van zyn algenoegzaamheid zig konde verlustigen. b. Heiligheid, waar door zyn wil vervult was met de liefde tot God en zyn heiligheid; en waar door hy een hebbelijkheid en magt had, om alle deugden tot verheerlijkinge van God, te oefenen. 3. Ten derden, in de onsterffelykheid van den geheelen Mensch, ten aanzien van Lighaam en Ziel, zo lang hy niet zondigde, want de dood is op de Zonde bedreigt, Gen. 2 : 17. Ten dage als gy daar van eet zult gy den dood sterven. 4. Ten laasten, in de heerschappye over al de Schepselen, 't welk blijkt, om dat God by zyn Scheppinge aanstonts zeide Gen. 1 : 26. Ende dat zy heerschappy hebben over de visschen der Zee, ende over het gevogelte des Hemels. Ende over het vee, ende over de geheele Aarde, ende over al het kruipende gedierte dat op der Aarde kruipt. .-. Vrag. Hoe bewyst gy, dat het beeld van God bestont in het weezen der Ziel? Antw. Om dat de Mensch hier in eenige overeenkomst heeft met God, die een zuivere Geest is. Hierom word den Mensch ook na den Val gezegd, na Gods beeld gemaakt te zyn, Gen. 9 : 6. Wie des menschen bloet vergiet , zyn bloet zal door den mensche vergoten worden; want God heeft den mensche na zyn beeld gemaakt. Jac. 3 : 9. Door haar loven wy God ende den Vader, ende door haar vervloeken wy de menschen, die na de gelykenisse Gods gemaakt zyn. Hand. 17 : 29. Wy dan zynde Gods geslagte, en moeten niet meinen dat de Godheid goud, ofte zilver, ofte steen gelyk zy, welke door menschen konste ende bedenkinge gesneden zyn. .". Vrag. Maar is de Ziel niet blootelijk aan te merken als een Tafereel op welke Gods beeld geschildert word ? Antw. Zo komt de Ziel wel voor ten aanzien van de hebbelykheden, als kennisse en heiligheid; maar niet ten aanzien van het geheele beeld van God, waarom 't ons beter dunkt, als men spreekt van Gods beeld in den Mensch, de Ziel te vergelijken by een gehouwen of gegoten beeld, en de hebbelykheid van kennisse en heiligheid by de verwe die daar op geleid wordt, tot meerder gelijkheid na God. Vrag. Hoe bewyst gy, dat Gods beeld bestont in waare kennisse en heiligheid? Antw. 4. Uit de goedheid en regtheid, waar in den eersten Mensch is geschapen; 't welk moet geweest zyn een zedelijke goedheid, bestaande in kennisse en heiligheid, dewijl hy tot een hoger einde dan alle lighamelijke en redenlooze Schepselen geschapen was. 2. Het beeld Gods, 't welk in den vernieuwden Mensch herstelt word, bestaat in kennisse en heiligheid, die wy in Adam verloren hebben, Collos. 3 : 10. Ende aangedaan hebt 29 den nieuwen mensche die vernieuwt wort tot kennisse, na het evenbeeld des genen die hem geschapen heelt. Eph 4 : 24. Ende den nieuwen mensche aandoen die na God weschapen is, in ware regtvaerdigheid ende heiligheid. & 3. In de hebbelykheden van kennisse en heiligheid, word doorgaans des Menschen gelijkformigheid gestelt met God, Matth. 5 : 48. Weest dan gy lieden volmaakt, gelvk uw Vader, die in de Hemelen is, volmaakt is. 1 Petr. 1 : 15. Maar gelyk hy die u geroepen heeft heilig is, zo wordt ook gy° zelve heilig in al uwen wandel. Yrag. Behoord de onsterfelijkheid van den Mensch mede tot Gods beeld ? Antw. Tot bewys daar van zyn benevens Gods eige onsterfelijkheid die plaatzen, welke de dood aanmerken als een bezolding der zonde, Rom. 6 : 23. De bezoldinge der zonde is de dood, Rom. 5 : 12. Daarom gelyk door een mensche de zonde in de Waereld ingekomen is, ende door de zonde de dood: ende alzo de dood tot alle menschen doorgegaan is, in welken alle gezondigt hebben. Vers 21. Op dat gelyk de zonde geheerscht heeft tot de dood, alzo ook de genade zoude heerschen door regtvaerdigheid tot het eeuwige leven door Jesum Chnstum onzen Heere. .-. Vrag. Wat zegt gy van de Heerschappy over de Schepselen? , . , Antw. De Heerschappy over de Schepselen is mede een voornaam deel van Gods beeld. Want hier in heeft den mensch eenige gelijkheid met God, Psalm 8 . 7. Gy doet hem heerschen over de werken uwer handen . Ende hebt alles onder zyne voeten gezet. Hierom worden de Overheeden die Gods heerschappy op Aarde vertoonen Goden, genoemt, Psalm 82 : 6. En de Man wegens zyn gezag over de Vrouw, het beeld en de heerlvkheid Gods, 1 Cor. 41 : 7. Vrag. Wat gevolg heeft dit, als gy stelt dat Godt den Mensch na zyn beeld geschaapen heeft ? Antw. Hier door vervalt 1. De leer der Jesuiten in het Pausdom , willende dat den Mensch geschapen is in puris naturalibus, gelijk zy spreeken in eene eenvoudige natuure , nog goed nog kwaad, hef vJdfrU°,g 0Dregtvaer<%: dewyle de natuur van »U Z t }ep "ÏSJ dult' een eenvoudige natuur as staande onder een Wet, tot welkers onderhoudingeeen reedelyke goedheid vereiseht word. God den6 Z^T l8r der, Remonstraaten, willende dat dat i, geschapen heeft in inordinatis affectibus , dat is gelijk zy spreeken, met dierlyke hartstogten, die on- hnt 7aT, dat het beeId yan God iü den Mensche de WeTrliZ 1 ^ ^ 6611 g0ude toom om daar mede de begeerlijkheid van zyn natuur te beteugelen. Vrag. Tot wat einde heeft God den Mensch met zyn beeld geschapen ? Antw. De Catechismus zegt zeer wel, op dat hy God zynen Schepper regt kennen, ende hem van herten lief hebben ende met hem in de eeuwige Zaligheid leven zoude, hem te loven en te pryzen, Spr. 16 : 4. De Heere heeft alles gewrocht om zyns zelfs wille. Jes. : 21.. Dit volk hebbe ik my geformeert, zy zullen mynen lof vertellen. Openb. 4 : 11. Gy Heere zyt weerdig te ontfangen de heerlykheid, ende de eere, ende de kracht: want gy hebt alle dingen geschapen, ende door uwen wille zyn zy, ende zynze geschapen. rag. Waar in blonk Gods goedheid over den Mensch op een uitnemende wyze uit? Antw. Daar in, dat de groote Schepper van Hemel en Aarde met zyn maakzel in een Verbond heeft willen tieeden, 't welk op de allerdierbaarste belofte gevestigt was. s Vrag. Hoe beschryft gy zulk een Verbond? Antw Als een gunstige onderhandeling van God met da? r^ ri ' alS h°°fd Van het ruenschelijk geslapt, dat natuurlijker wyze uit hem zoude voortkomen, folgens bedinl v°an 7 de,,Hemfche gelukzaligheid beloofde, onder Van volmaakte gehoorzaamheid, met bedreiginge des tegen beter weten. Hy misbruikte de bekwaamheid, die God hem gegeven hadde. Niemand dwong hem tot zonde. De Zatan die hem verleide, kon hem de zonde wel aanraaden, maar had geen vermogen van hem te dwingen tot zonde. Dies wy met de Belydenis zeggen. De mensch heeft zig zeiven WILLENS der zonde onderworpen, en overzulks de dood ende vervloekinge: de oore biedende den woorden des Duivels, Pred. 7 : 29. alleenlyk ziet, dit hebbe ik gevonden, dat God den mensche regt gemaakt heeft, maar zy hebben veele vonden gezogt. Vrag. Welke waren de inwendige oorzaaken vau des Menschen Val? Antw. Ongeloovigheid aan God en zyn bedreiging, Gen. 2 : 17, Ten dage als gy daar van eet, zult gy den dood sterven. Hovaerdigheid en ongeregelde begeerte na meerdere gelijkheid met God volgens de bedriegelijke beloften des Satans, Gen. 3 : 5. Maar God weet, dat ten dage als gy daar van etet, zo zullen uwe oogen geopent worden: ende gy zult als God wezen, kennende bet goed ende bet kwaad Onmatige keel-lust, opgewekt door een scboone gedaante van den boom, welke de zonde volmaakte, zo dat de Vrouwe toetaste, ende daar van at, ende zy gaf ook haaren Man, ende by at met haar, Gen. 3 : 6. Ende de Vrouwe zag, dat die boom goet was tot spyze, ende dat by een lust was voor de oogen, ja een boom die begeerlyk was om verstandig te maken, ende zy nam van zyne vrugt, ende at: ende zy gaf ook baren Man met baar, ende by at. Vrag. Wie was de uitwendige oorzaak van des Menschen val? Antw. De Satan was de aanradende oorzaak van 'sMenschen Zonden-val, aan wiens listige aanradinge den Mensch het oor leende, Gen. 3:1. De slange nu was listiger dan al 't gedierte des velts, 't welk de Heere God gemaakt hadde: ende zy zeide tot de Vrouwe: Is Vader den Duivel, ende wilt de begeerten uwes Vaders doen, Die was een menschen moorder van den beginne, ende en is in de waarheid niet staande gebleven: want geen waarheid is in hem. Wanneer hy de leugen spreekt, zo spreekt hy uit zyn eigen: want by is een leugenaar, ende de Vader derzelve leugen. 3. Uit de naamen, welken den Duivel ten aanzien van deeze verzoeking, worden toegëeigent; dus word by genaamt den Leviathan, de kromme stomme slange, Jes. 27 : 1. De listige slange, 2 Cor. 11 : 3. Den grooten draak, de oude slange, welke genaamt word den Duivel, die de geheele Waereld verleid, Openb. 12 : 9. 4. Uit de toestemming der Joden, die zeggen, dat Sammael de slange bezeeten heeft, en de slang alles gesproken heeft door ingeven van Sammael. Vrag. Hoedanig was deeze verleidinge van den Duivel door een slang? Antw. Een listige verleidinge, 2 Cor. 44 : 3. Dog ik vreeze dat niet eenigzints, gelyk de slange Eva door haare argelistigheid bedrogen heeft, alzo uwe zinnen bedorven worden, om aftewyken van de eenvoudigheid die in Christo is. Vrag. Hoe heeft de Duivel in die verleiding zyn listin 't werk gestelt ? Antw. 1. Dat hy daar toe een slange gebruikte, die doe niet onaangenaam voor den Mensch was, met zulk een bevalligheid , dat ze de oogen van Eva tot zig getrokken heeft. 2. Dat by het werk der verleidinge heeft aangelegt niet by Adam, maar by Eva zyn Vrouw, die bet verbod niet onmiddelijk van God, maar van haar Man ontfangen had, Gen. 2 : 16 , 17. 3. Dat hy zig van de tyd heeft bedient, wanneer de Mensch eerst versch uit de handen van zyn Maker genomen was, en daarom door een gewenning in zyn goede staat nog niet bevestigt was. 4. Dat hy de Mensch heeft aangezet tot een kwaad, dat in den eersten opslag niet alleen zeer klein van belang scheen te zyn; maar ook willekeurig, en op bet aanzien zelf goed. Vrag. Waar uit blijkt de listigheid van de verleiding des Duivels meer? Antw. 5. Uit zyn redeneeringe met Eva gehouden, waar in hy a. Haar vraagswyze voorkomt, als of hy begeerig was het gebod van God te verstaan, dog met een oogwit, om 'er te brengen tot tvvyffeling aan dat gebod, Gen. 3:1. De slange nu was listiger dan al 't gedierte des velts, 't welk de Heere God gemaakt hadde: ende zy zeide tot de Vrouwe: is 't ook dat God gezeid heeft, gy lieden en zult niet eten van allen boom deezes hofs? b. Loochenende de Goddelijke bedreiginge, of verdragende dezelve, Vers 4. Doe zeide de slange tot de Vrouwe: gy lieden en zult den dood niet sterven. c. De bedreiginge veranderende in een groote en schoone belofte van iets, dat aangenaam en beminnelijk scheen, Vers 5. Maar God weet, dat ten dage als gy daar van etet, zo zullen uwe ogen geopent worden: ende gy zult als God wezen, kennende het goet ende het kwaat. 6. Zig beroepende op de Goddelijke Alweetenheid, Vers 5. Maar God weet enz. Een manier van spreeken, die wy gevoegelijk konnen opvatten als een Formulier van Eetzweering, waar door hy zyn zeggen op het allerkragtigst heeft willen bevestigen, gelijk Paulus doet, 2 Cor. 11 : 11. God Weet het. Vers 31. De God en de Vader onzes Heeren Jesu Christi, die geprezen is in der eeuwigheid, weet dat ik niet en liege. Vrag. Is de Vrouw op dat listig gesprek gevallen ? Antw. Och ja! Dit gesprek en redeneering des Duivels heeft in haar doen opkomen zondige gedagten, zynde het zaad van ongeregelde begeerlijkheid, dat de Satan in haar herte geworpen heeft; op de begeerte volgde het oog op de verboden vrugt; op het aanschouwen van de vrugt wierd de begeerlijkheid in haar op- gewekt, en de zonde klom daar door als door een venster , in de Ziel, dat ze gulzig wierd ende at, Gen. 3 : 6. Ende zy nam van zyne vrugt, ende at. Vrag. Wat deed de vrouw, na dat zy gezondigt had? Antw. Zy verleide ook haar Man, Gen. 3 : 6. Ende zy gaf ook haren Man met haar, ende hy at. Vrag. Hoe kan Paulus dan zeggen, 1 Tim. 2 : 14. Ende Adam en is niet verleid geworden: maar de Vrouwe verleid zynde, is in overtredinge geweest? Antw. Paulus loochent daar maar in eenige opzigte, dat de Man is verleid geworden, gelijk de Schrift meermaals schynt te loochenen , 't geen maar in eenige opzigte ontkent word: Dus zegt Christus, Joh. 6 : 27. Werkt niet om de spyze die vergaat. Dat leert Paulus oogmerk in den text, 't geen eigentlijk is te bewyzen, dat de Vrouw geen heerschappy voere over den Man, om twee redenen. De eerste was, om dat Adam eerst geschapen was, als het hoofd. De tweede was, dat de Vrouw ligter kon bedrogen worden, en eerst is bedrogen geweest, en kaar Man tot verleiding heeft gesterkt, Gen. 3 : 12. Doe zeide Adam: De Vrouwe, die gy by my gegeven hebt, die heeft my van dien boom gegeven, ende ik hebbe gegeten. Vrag. Wat is 'er op de verleiding gevolgd? Antw. De Val van Adam en Eva, Gen. 3 : 7. Doe werden haar beider oogen geopent, ende zy werden gewaar, dat zy naakt waren, ende zy hegten vygeboombladeren te zamen, ende maakten zig schorten. Vrag. Waar in bestond deszelfs Val en ongehoorzaamheid? Antw. In een trouwlooze verbreeking van Gods Verbond Hoz. 6 : 7. Zy hebbe alle het Verbond overtreden als Adam daar hebben zy trouwlooslyk tegen my gehandelt. Waarom de Belydenis zegt. Het gebod des levens, dat hy ontfangen liadde, heeft hy overtreden, ende heeft hem van God, die zyn ware leven was, door de zonde afgescheiden: hebbende zyn geheele natuure verdorven, waar door hy hem schuldig gemaakt heeft des lighamelyken ende geestelyken doots. Vrag. Was de overtredinge van Gods gebod, ofte het eeten van den boom der kennisse des goeds ende des kwaads, zulk een groote zonde? Antw. Ja. Dit blykt als wy letten 1. Op den Mensch, die dezelve bedreef, 't was een gunsteling des Allerhoogsten Gods , na zyn beeld gevormt, staande in Gods Verbond, en bekwaam om staande te konnen blyven indien hy wilde. 2. Op de tyd, wanneer dit wanbedryf voorviel, als hy nog versch kwam uit de handen van zyn Maker, en Gods onverdiende gunst in de Scheppinge na zyn beeld en oprigting van zyn Verbond betoont, nog levendig in zyn geheugen lag. 3. Op de daad der zonde zelf, waar in was een opstapeling van veele misdaden, als verwaarloozing van Gods gebod, zorgeloosheid, verwerpinge van zyn vriendschap, betrouwen op zig zelve, afschudding van Gods heerschappy, ondankbaarheid, verslaving aan den Satan, matelooze Schepsels-liefde, liefdeloosheid omtrent alle zyne nakomelingen, die daar door in 't verderf gezonken zyn, Rom. 5 : 12. Vrag. Wat zyn de vrugten van Adams Zonden-val? Antw. Bittere vrugten en gevolgen, Deut. 32 : 32,33. Hare wyndruiven zyn vergiftige wyndruiven, zy hebben bittere beziën. Haar wyn is vierig draken-fenyn: ende een wreed adderen vergift. Vrag. Welke waren die? Antw. 1. De verliezinge van Gods beeld, 't welk zy met schaamte gewaar wierden, Gen. 3 : 7. Doe werden haar beider oogen geopent, ende zy werden gewaar, dat zy naakt waren, ende zy hegten vygeboom-bladeren te zamen, ende maakten zig schorten. 2. Schrik in de Conscientie op het hooren van Gods stemme, Gen. 3 : 8—10. Ende zy hoorden de stemme des Heeren Gods , wandelende in den hof aan den wint des daags: doe verbergde zig Adam ende zyn wyf, voor 't aangezigte des Heeren Gods in 't midden van 't geboomte des hofs. Ende de Heere God riep Adam ende zeide tot hem. Waar zyt gy? Ende hy zeide; ?k hoorde uwe stemme in den hof; ende ik vreesde, want ik ben naakt, daarom verbergde ik my. 3. Zondige Eige-liefde, waar door zy hunne zonden zogten te verontschuldigen, Gen. 3 : 12:13. Doe zeide Adam: De Vrouwe die gy by my gegeven hebt, die heeft my van dien boom gegeven, ende ik heb gegeten. Ende de Heere God zeide tot de Vrouwe, wat is dit dat gy gedaan hebt? ende de Vrouwe zeide: die slange heeft my bedrogen, ende ik hebbe gegeten. 4. De regtvaerdige uitspraak van het vonnis. a. Eerst over de slange zo over het Dier als over den Duivel, die daar door zeer vernedert werd, Gen. 3: 14, 15. Doe zeide de Heere God tot die slange ? Dewyle gy dit gedaan hebt, zo zyt gy vervloekt boven al 't vee, ende boven al het gedierte des velts: op uwen buik zult gy gaan, ende stof zult gy eten alle de dagen uwes levens. Ende ik zal vyandschap zetten tusschen u, ende tusschen deeze Vrouwe, ende tusschen uwen zade, ende tusschen haren zade: Dat zelve zal u den kop vermorselen, ende gy zult het de verssenen vermorsselen. b. Daar na over de Vrouw, dewelke aan veele smerten van het kinder-baren, en aan de moeielijke heerschappy des Mans onderworpen wierd, Gen. 3 : 16. Tot de Vrouwe zeide hy: Ik zal zeer vermenigvuldigen uwe smerte , namelyk uwer dragt; met smerte zult gy kinderen baren: ende tot uwen Man zal uwe begeerte zyn. Ende hy zal over u heerschappye hebben. c. Eindelijk over de Man, die een lastig en moeielijk leven word toegeleit, met de dood daar op volgende, niet als een einde, maar een voornaam deel van de straffe, Vers 17—19. Ende tot Adam zeide hy: dewyle gy geluistert hebt na de stemme uwes wyfs, ende van dien boom gegeten daar ik a van gebood zeggende; gy en zult daar van niet eten. Zo zy het Aardryk om uwent wille vervloekt, ende met smerte zult gy daar van eten alle de dagen uwes levens. Ook zal 't u doornen en distelen voortbrengen: ende gy zult het kruid des velts eten. In het zweet uwes aanschyns zult gy brood eeten, tot dat gy tot de Aarde. wederkeert, dewyle gy daar uit genomen zyt: want gy zyt stof, ende gy zult tot stof wederkeeren. 5. De uitvoering van dit vonnis, waar toe behooren, a. Het beschimpend en bespottend verwyt van de groote ongelijkheid des Menschen met God, die na den raad des Duivels geluistert hadde, Gen. 3 : 22. Doe zeide de Heere God: Ziet de menscbe is geworden als onzer een, kennende het goed ende het kwaad. Nu dan, dat hy zyne hand niet uit en steeke; ende neeme ook van den boom des levens ende eete, ende leve in eeuwigheid. b. De verdryving uit het Paradys en van den boom des levens, tot bebouwing van den overigen Aardbodem, Gen. 3 : 23. Zoo verzond hem de Heere God uit den hof van Eden, om den Aardbodem te bouwen daar hy uit genomen was. c. De plaatsing van Cherubim, om den Mensch te weeren van den boom des levens, Gen. 3 : 24. Ende hy dreef den mensche uit: ende stelde Cherubim tegen't Oosten des hofs Eden, ende een vlamtnig lemmer eenes zweerts, dat zig omkeerde; om te bewaren den weg van den boom des levens. Vrag. Wat ziet gy hier uit? Antw. De verbreeking van het Verbond der werken moet ons opleiden tot beschouwing van den uitersten afgrond van elende, waarin den Mensch door die Bonds-breuke is ingestort. Zo dat wy mogen klagen: De krone onzes hoofds is afgevallen, ö wee nu onzer dat wy zo gezondigt hebben, Klaagl. 5 : 16. Als de stam valt, dan blyven de takken niet staan: Als de fontein vervuilt word, dan zyn de stralen niet rein. Adam wilde niet zyn 't geen hy konde blyven. ö Ontrouwe Vader! Eva vergaapt haar en ons geluk! ö Trouwelooze Moeder! die niets ontbrak, hebben ons gebrekkelijk gemaakt: die het niet genoeg was heilig te zyn, doen ons onheilig geboren worden: die met gemak konden gehoorzamen, zyn ongehoorzaam geworden: die rontsom met weldaden omcingelt waren, wierden ondankbaar: die geen reden hadden om God niet te geloven, geven geloof aan den Duivel: Die heerschappy hadde over alle Schepselen, wilden God zelf gelijk zyn: die alle vrugten eigen hadden, misgunden den Schepper een eigen boom. Die kennis genoeg hadden om gelukkig te blvven, wilden ook kennen 't geen haar ongelukkig zoude maken : Die vrolijk in het Paradys konden leven, en daar na in den Hemel, zoeken voor haar en hare nazaten de plaatze der rampzalige duisternisse: Die onbedorven waren geschapen, bederven haar zeiven en ons geheel-al: Zo dat onze natuur door haar bedorven is, dat wy onbekwaam tot eenig goed, en geneigd tot allen kwaade zyn, Jer. 2 : 21. Ik hadde u dog geplant eenen edelen wynstok, een geheel getrouw zaat: hoe zyt gy my dan verandert in verbasterde ranken eens vreemden wynstoks. .-. Vrag. Maar is 't regtvaerdigheid in God, dat hy om de overtreding van den Mensch, het gantsche Menschdom straft? Antw. 1. Dit is een inwerping van het verdorven verstand, 't welk vyandschap tegen God voert. Hy kent zegt de vermaarde Witzius, de Opperste Majesteit niet ter deeg, nog deszelfs allerzuiverste en met zig in alles overeenkomende heiligheid, die Gods handelingen, zyn oordeel ên redekavelingen onderwerpt en God in t regt betrekt als of hy misdeed, en teegens billijkheid met den mensch handelde. Zulks zoude geen Aardsvader in zyn zoon, geen Koning in zyn Onderdaan, geen Heer in zyn knegt verdraagen. En zouden wy wormpjes ons zo veel vermeten, omtrent de Regter der gantsche Waereld I Adam was onze Vader en wy zyne kinderen, die in dit Verbond begreepen waren : Adam stont als hooft van 't gantsche Menschelijke Geslacht, in wiens volstandigheid of \ al het gantsche Menschdom of staan of valllen zoude. Zo dikwijls dan het verdorven vleesch durft tegensnateren de wegen des Heeren zyn niet regt. Even zo dikwyls moeten wy het zelve toeduwen. Ja, maar uwe weegen zyn niet regt, Ezech. 18. 25. 2. Indien Adam zynent en onzent weege, in de voorwaarde van het Verbond was blyven staan; indien hy het loop-perk zyner beproevinge ten einde geloopen hebbende, in het goede was bevestigt geweest, en wy zyne nakomelingen met hem: Indien wy verzadigd zynde van de lekkernyen des lieven leevens, in het Paradys, te gelijk met hem tot de vreugde des Hemels waren opgenomen, niemand zoude geklaagd hebben, dat hy in het hoofd van het Menschelijk geslagt ware gereekent geweest: Een iegelijk zoude de wysheid en goedheid Gods gepreezen hebben, ende in niemand zoude zelf de allerminste nadenking uit dien hoofde opgekomen zyn, dat God nalatende de beproevinge van alle Menschen, hoofd voor hoofd in eenen Mensch de proef van allen heeft willen nemen, 't Geene nu in zodanigen uitkomst regtvaerdig zoude geweest zyn, hoe kan dat door eenen strydigen uitkomst onregtvaerdig worden ? Dies past het ons met onderwerping te zeggen, Job. 2 : 10. Ja zouden wy het goede van God ontfangen, ende het kwade niet ontfangen? Neh. 9 : 33. Dog gy zyt regtveerdig in alles dat ons overgekomen is, want gy hebt trouwelyk gehandelt, maar wy hebben godlooslyk gehandelt. Vrag. Maar zoude wel iemand van alle Mensehen, in dezelve omstandigheid met Adam gestelt geweest zynde, zyne zaaken beeter beschikt hebben ? Antw. Och neen! Adam ontbrak het niet aan wysheid, nog aan heiligheid, nog aan trek tot de gelukzaligheid, nog aan kragt om de wille Gods volmaakt te doen. Wat zou dan eenen onbescheiden knibbelaar van den weg des Heeren, zyn vrye wille beter gebruikt hebben, die in al zyn handel doet zien , dat hy het slegt bedryf van den eersten Vader daar hy onregtvaerdig over klaagt, met genoegen navolgt. Die de Wille van den hoogsten God agter zyne begeerlijkheeden stelt. De Aardsche dingen boven de Hemelsche; de tegenwoordige boven de toekomende verheft. Die na zyn eigen hoofd een weg zoekt, maar die geheel van den weg tot de gelukzaligheid afwykt en het nog erger maakt, dan zynen eersten Vader? Het is ook geschied na alle uwe boosheid. Wee, Weeu! spreekt de Heere HEERE, Ezech. 16 : 23. Vras. Wat was deezen onbescheiden knibbelaar nut en nodiger dan met God te twisten. Antw. Hêt waare hem beeter zyn Verbondsbreuke voor God te belyden, en met de woorden van den geestryken Ridderus te betuigen. Nu wil ik myn God ontschuldigen, dewyl de schuld leid in onze Ouderen: Ja ik wil en moet my zeiven beschuldigen, 't Geen Adam in haastige overval misdeedt, dat doet myn natuur voorbedagtelijk. Ik ben ongehoorzaam, en vreeze niet: Ik ben vol begeerlijkheid, ende ik wagte my niet: Ik ben ongeloovig, ende ik schrikke niet: Ik ben bedorven, ende ik treure niet: Ik zoek zelve de zonde menigmaal, en wagte niet tot dat dezelve my aangeraaden wordt. Adam at van den verbooden boom, daar ik niet by was, ende ik in en door hem als myn natuurlijke Vader, maar nu eete ik nog dagelijks van zo veel verbode boomen , daar ik my om Gods wil van onthouden moest. Wee my elendige ! En och waare ik zo elendig niet, dat ik myn elende niet wilde zien. Ik roeme op myn ligt daar myn verstand enkele duisternisse is. Ik steune op myne wille, daar ik een stave der zonde ben. Ik booge op myne kragt en vryheid, daar myn kragt en vryheid verbeurd en verlooren is. Myn boosheid kastyd my, myn ongeregtigheid straft my, om dat ik den spring-ader des levendigen waters verlaten hebbe. Genade ö God! genade 6 God om uwes Zoons wille, die elk potscherf die met u twisten wil, toeroept, Jer. 2 : 29. Waarom twist gy tegen my, gy hebt alle tegen my o/ertreden. Vers 22. Want al wiescht gy u met zalpeter en naamt u veele zeepe, zo is dog uwe ongeregtigheid voor myn aangezigte aangeteekent. Vrag. Met wien hebben wy over dit gewigtig leerstuk van 'sMenschen verdorventheid, verschil? Antw. Met de voorstanders van de Vrye wille, Pelagianen, Socinianen, Remonstranten en andere. Dus zegt onze Belydenis. Daarom verwerpen wy al dat men hier tegen leert van den Vryen wille des Menschen, aangezien de Menschen niet dan een slave der zonden is, enz. Vrag. Hoe komt dit woord van Vrye wille tot ons? Antw. Vrye wille word in 'tGrieksch genaamt-^'^ihlscïia Autexousia, welk in zyn kragt beduid zelfmagt, zelfwaardigheid, zyn eigen meester te zyn. 't Word in de Schrift niet gevonden, maar is door de Platonische Wysgeeren tot het Christendom bekeert zynde, in de Kerk overgebragt. In 't Latyn gebruikt men de woorden liberum arbitrium, dat in onze Taaie zo veel zegt als Vrye wille. Yrag. Wat is de wil? Antw. Die kragt in de Ziel, waardoor men een zaak verkiest of verwerpt, Deut. 30 : 19. Kiest dan het leven op dat gy leevet! Vrag. Is deeze wille vry? Antw. Ja dog. Dat volgt uit de natuur der wille, en de Schrift bevestigt dat. Dus leest men, Exod. 35 : 5. Een ieder wiens herte vrywillig is. Vers 29. Alle Man en Vrouw, welker herte haar vry willig beweegde. Psalm 110 : 3. Uw volk zal zeer gewillig zyn. Philem. Vers 14. Op dat uwe goeddadigheid niet zoude zyn als na bedwang, maar na vrywilligheid. Vrag. In wat opzigte is des Menschen wil niet vry? Antw. Des Menschen wil is niet vry van afhangelykheid van God, nademaal den geheelen Mensch zo ten aanzien van zyn weezen, als ten opzigte van zyne werkingen, en het regt Gods, om hem aan zyn Wil en wetten te verbinden, volstrekt van God afhangt. 2. Des Menschen wil is niet vry van het praktikaal oordeel des verstands te volgen, want de wil kan onmogelijk zonder het verstand in dien opzigte opvolgen, om dat de Mensch redelyk is en op een redelyke wyze werkt. 3. Ook is de wil niet vry van de hebbelijkheden die in deu Mensch zyn, dewyl hy werkt na dat zyn natuur is, waarom de Mensch in zyn natuur volmaakt heilig zynde, •de geregtigheid of geheel verdorven en zondig zynde, niet anders als ongeregtigheid werkt. Vrag. Maar stryd de vryheid van de wil niet tegen Gods bewerkinge van dezelve? Antw. Gantschelijk niet, om dat God elk Schepsel bewerkt , overeenkomstig zyn natuur. Hy bewerkt de wil des Menschen niet als een stoffelijkheid, als een blok of steen die enkel lydelijk is, en niet werkt met bewustheid of vrywilligheid; maar hy bewerkt de Ziel als een reedelijk weezen, en brengt alle wilsneigingen daar in voort als vrywillige werkingen. Daarom zegt Paulus, dat God in ons werkt het wille, dat is, het vrywillig werken, Phil. 2 : 13. Vrag. Hebt gy wel Exempelen van zaakeij, die van den Mensch vrywillig gedaan worden, en egter van Gods besluit en bestieringe afhangen? Antw. Ja zeer veele, als by voorbeeld: Vrywillig gaven de Egiptenaars hunne goude en zilvere vaten en kleinodien aan de Israëliten, maar God bewoog 'er hun egter toe, Exod. 11 : 3, Cap. 12 : 36. Vrywillig gingen agter Saul van het heir, dog welker harte God geroert had, 1 Sam. 10 : 26. Vrywillig deed Keizer Augustus een gebod uitgaan, om de geheele Waereld te doen beschryven; dog dit is niet geschied zonder Gods bestiering, dewyl het noodzakelyk was, dat de Messias te Bethlehem geboren wierd, Mich. 5:1. Luc. 2 : 1—7. Vrywillig hebben de Joden Jesus ter kruisdood veroordeelt, dog daar door hebben ze niet anders gedaan, dan Gods raad te vooren bepaalt had dat geschieden moest, Hand. 2 : 23. Cap. 4 : 28. Vrag. Maar kan de noodzakelykheid bestaan met de vryheid van de wil? Antw. Ja. Zynde dezelve vry 1. Van dwang, die van buiten aankome, alle Menschen op Aarde zyn niet magtig om iemands wille te dwingen, ofte om den Mensch iets te doen doen, dat hy niet wil doen. Maar zullen zy een Mensch brengen tot haren wille, zo moeten ze de zaken zo veromstandigen, dat de Mensch zelf kiest en wil, en zo na zyn eigen wille doet. 2. De wille des Menschen is vry van de natuurlijke indruk, waar door de beesten gedreeven worden tot haar einde, zonder dat ze daar af een reedelijk begrip hebben, dewyl de wil het verstand volgt, en alzo op een redelijke wyze handelt. Vrag. Waar in bestaat dan de vryheid van de wil? Antw. In dat vermoogen der Ziel, waardoor men een zaak verkiest of verwerpt uit eigen geneigtheid, zonder eenige nootdwang, 1 Cor. 7 : 36. Philem. Vers 14. 31 Vrag. Bestaat de wysheid van de Mensckelijke wille niet in een onverschilligheid, dat men dezelve zaak op dezelve tyd kan willen en niet willen? Antw. Geenzints. Dit blykt 1. Uit de natuure Gods, der Engelen, en der Menschen; a. De liefde Gods omtrent zig zeiven, is wel vrywillig; maar evenwel niet onverschillig. God kan niet af zyn van zig zelve te beminnen, 2 Tim. 2 : 13. b. De liefde die de Engelen God toedragen, is vry willig, egter niet onverschillig, dewyl zy niet anders konnen dan God beminnen en dienen, Psalm 103 : 20, 21. c. De liefde van den Mensch omtrent zig zelve, is vrywillig, maar niet onverschillig, wyl de Mensch zig zelve noodzakelyk bemind, Eph. 5 : 29. .-. Vrag. Hebt gy nog een bewys? Antw. Indien men stelt, dat de wille des Menschen bestaat in onverschilligheid, daar uit moeten verscheide ongerymtheeden volgen. a. Dat God geen magt heeft over des Menschen wille, maar dat deeze altoos onaf hangeljjk blyft, en zo wel als God haar eigen Heer en Meester is. b. Dat de Mensch niet behoeft te bidden om bekeeringe, dewyl God volgens dit gevoelen, geen magt heeft, de °wil onweerstaadelijk te buigen tot gehoorzaamheid des Evangeliums. c. Dat de mensch kan willen verdoemd, en zo wel voor eeuwig ongelukkig zyn, als Zalig worden, dewyl de wil door onverschilligheid tot beiden kan werden overgehaalt. d. Dan kan God geen belofte doen van heiligmakinge dewyl al wat hy omtrent de wil zou verrigten, den Mensch altyd in' die onverschilligheid zoude blyven. En alzo zou God niet konnen gezegt worden te geeven het willen en het werken, of het maken van een nieuw hait, 't welk alles ten uitersten ongerymt is. Vrag. Maar zyn wv alzo verdorven, dat wy gantsclielijk onbekwaam zyn tot eenig goed, en geneigt tot allen kwade ? Antw. De Papisten en Remonstranten zeggen Neen. Wy zeggen Ja. Tot regt begrip van de zaak dient men te weeten, dat 'er een vierderlei zoort van goed is. 4. Een Natuurlyk goed, als eeten, drinken, gaan, staan, slapen, spreeken. 2. Een Burgerlyk goed, als beleeft, vrindelijk, behulpzaam, opregt en regtveerdig in den wandel te zyn. 3. Een uitwendig Godsdienstig goed, als het hooren en leezen van Gods Woord, een gebed te doen uit zyn verstand, het geeven van aalmoessen, en dienstbaar te zyn aan Gods Kerk. 4. Een Geestelyk goed, als zig zelf te bekeeren, waarlijk in Christus te geloven, waaragtig, heilig en geestelijk voor God en Menschen te leeven. 't Geschil is niet over de drie eerste, maar over de laaste zoorte. Vrag. Hoe bewyst gy, dat de verdorventheid den Mensch zo natuurlijk is, dat hy door zyn eige kragten dezelve geenzints kan te boven komen, of iets doen of willen, dat waarlijk goed en Gode aangenaam is? Antw. 4. Gods Woord zegt duidelijk, de Mensch is kragteloos geworden door de zonde, Rom. 5 : 6. Gevangen in de strikken des Satans tot zyn verderf na desselfs wille, 2 Tim. 2 : 26. Dood in zonden ende in misdaden, Eph. 2 : 1—5. En vergelijkt hern verder by een Moorman die zyn huit, en een Luipaart die zyn vlekken niet veranderen kan, Jerem. 13 : 23. By een nieuw-gebooren kind, welk vertreeden zynde in zynen bloede, zig zelve niet reinigen kan, Ezech. 16 : 6. By een kwade boom, die geen goede vrugten voortbrengen kan, Matth. 7 : 18. By een ongeboorne en ongeschapene, die hem zeiven niet teelen nog voortbrengen kan, Joh. 3 : 3. 2 Cor. 5 : 17. Gelijkenissen en sjoreekmanieren, kragtig genoeg om 's Menschen volstrekten onmagt tot eenig Geestelijk goed te beteekenen. Vrag. Hoe bewyst gy dit meer? Antw. 2. Dit blykt uit de redenen in onze Belydenis bygebragt. a. De Mensch heeft geen kragt, om te doen dat waarlijk goed en Gode aangenaam is. Hy is een slave der zonde, die als een andere Simson maaien moet in dit gevangenhuis der zonde, Rigt. 16 : 21. Want een iegelyk die de zonde doet, is een dienstknegt der zonde, Joh. 8 : 34. Hy is van natuure elendig, jammerlyk, arm, blind en naakt, Openb. 3 : 17. Die niets heeft nog hebben kan, ten zy dat het hem gegeeven zy uit den Hemel. Wie isser dan zo stout die hem beroemen zal iet goeds te konnen doen als uit hem zeiven, daar dog Christus zegt: Niemand kan tot my komen, ten zy dat de Vader die my gezonden heeft, hem trekke. Joh. è. 44. b. Zyn wil is ondeugdzaam. Hy is van natuure in zulken kwaden gestalte, dat hy hem niet bekeeren wil, nog kan willen 't geen waarlijk goed is. Zyn Ziel heeft een afkeer van al wat goed is, en haat het ligt. Ja heeft de duisternisse liever dan het ligt, Joh. 3 : 19, 20. Wie zal dan met zynen wille voortkomen, ende zig daar op verstouten, die verstaat, dat de gezindheid des vleesches vyandschap tegen God is 1 Rom. 8 : 7. Het bedenken des vleesches is vyandschap tegen God: want het onderwerpt zig de wet Gods niet: want het KAN ook niet. c. Zyn verstand is met naare duisternisse en on weeten heid van Goddelijke zaken overtogen. Hy is bot en blind in geestelijke dingen, en begrypt niet wat hy doen moet om Zalig te worden, Eph. 4 : 18. Verduistert in het verstand , vervreemd zynde van het leeven Gods door de onweetenheid die in hem is, door de verhardinge des herten. Wie zal dan zig beroemen, en van zyne weetenschap spreeken, ziende dat de natuurlyke mensch niet begrypt de dingen die des geestes Gods zyn, 1 Cor. 2 : 14. Kostelijk, wie zal eenige gedagten voorstellen, dewyl hy verstaat dat wy niet bekwaan zyn van ons zeiven iets te denken als uit ons zeiven, maar dat onze bekwaamheid van God is, 2 Cor. 3 : 5. Vrag. Hebt gy nog een bewys? Antw. 3. Alle geestelijk goed is geen vrugt van ons, maar heeft zyn oorsprong uit God, Jac. 1 : 17. Zo dat wy met onze Belydenis voor vast en zeeker houden, 't geene ons de Apostel zegt, dat God in ons werkt liet willen ende het volbrengen na zyn welbehagen: Want daar is nog verstand nog wille, den verstande en wille Gods gelykformig, of Christus heeft ze in den Mensch gewrogt, 't welk hy ons leert: Zeggende, ZONDER MY KOND G\ NIET DOEN, Joh. 15 : 5. Christus is de Wynstok, en de gelovige zyn de ranken: Al het geen nu de ranke heeft om te groeyen en vrugt te dragen, dat ontfangt hy van den wortel en de stamme. Dus moeten wy bekennen, dat wy het goede dat wy doen, niet buiten Christus doen, want zonder hem konnen wy niets doen, maar door hem vermogen wy alles, Phil. 4 : 13. En zyne genade is ons genoeg, 2 Cor. 12 : 9. Vrag. Maar zeggen partyen, Mare. 1 : 15. staat Bekeert u ende gelooft den Evangelio. Zo nu God den Mensch hier en elders gebied zig te bekeeren en te geloven, dan heeft den Mensch kragt om dat te doen, wyl God den Mensch niet verpligten kan tot het volstrekt onmogelyke, dat is onregtvaardig en te vergeefs. Antw. 1. Des Menschen gehoorzaamheid is niet eerstelijk en voornamentlijk gegrond in het Verbond dat de Mensch verbrak; maar op Gods zeer uitsteekende Eerstheid, Majesteit , en Heiligheid, onder welke te staan, welke te ontzien, na welkers voorschrift zig te schikken , het reedelijk Schepsel zelf daarom dat hy een reedelijk Schepsel is, gansch schuldig is. 2. God heeft den Mensch geschapen dat hy Gods wil kon doen, en of de Mensch door zyn eigen schuld zig in een staat van onmagt gebragt heeft, dat beneemt Gods regt niet, om van den Mensch te eisschen en te gebieden 't geene hem welbehagelijk is. De onmagt van den schuldenaar om te betalen, beneemt den schuldeisscher zyn regt iiiet om betaling te vorderen. Een Heer word niet vermindert in zyn regt om zyn knegt te gebieden, al is 't dat de knegt zig door dronkenschap onbekwaam maakt om te dienen. Dus zeggen de vermaningen van geloof en bekeering niet, wat de Mensch doen kan, maar waar toe hy verpligt is. 3. Die vermaningen zyn niet te vergeefs, al kan de°Mensch om dat hy boos is, het niet doen, nadien de Mensch zo zyne pligt en by nalatigheid van dien zyn schuld vertoont word, het zy tot enkele overtuiginge om hem onverandwoordelijk te stellen, het zy tot heilzame bekeeringe, wanneer de Geest door en met dat woord werkt, gelijk Christus kragt met zyn opwekkend woord Lazare kom uit! den dooden Lazarus leevendig maakte, Joh. 11 : 43. Vrag. De Mensch (zegt gy) kan in den natuurlijken stand geen geestelijk goed doen, volgt uit deeze leer niet, dathy niets behoeft te doen en maar stil en werkeloos moet zyn tot dat God hem bekeere? Antw. Onze partyen willen dit gevolg trekken uit onze leer, en den Mensch alzo styven in zyne nalatigheid, dog gansch verkeert. 'sMenschen onmagt als betoogt is, neemt zyn schuld niet weg. Daar word uitdrukkelijk van den Mensch geeischt, dat hy zig bekeere ende leeve. Stelt u voor oogen een Mensch op een eiland gebannen, die niet zwemmen kan, en niet verre van den oever een Schip in Zee zag daar hy zyne verlossinge door hoopt, zal hy niet tot den uitersten boort van het eiland naderen, en zo veel mogelijk is, met roepen een teeken geeven van zyn begeerte om verlost te zyn. Wat zal dan niet een zondaar, leevende onder het aanbod van genade die geduurig vermaant en gebeeden word zig met God te laten verzoenen. Naaman de Melaatsche begaf zig tot Elisa, 2 Kon. 5. De agtendertig-jarige kranke lag hem neder by het badwater te Jeruzalem, Joh. 5. De blinde riepen op den weg van Jericho, Heere gy Zone Davids ontfermt u onzer! Matth. 20 : 30. Vrag. Maar de natuurlijke Mensch is geheel onmagtig, wat zal, wat kan hy doen, 't geen tot zyn vreede dient? Antw. De natuurlijke Mensch hoewel de dood in zonden, heeft zyn natuurlijke vermogens, waar door hy dadelijk meer kan doen als hy doet. 1. Hy kan duizenden van zonde nalaten, die hy niet nalaat. Zeekerlijk zullen ten jongsten dage millioenen Menschen veroordeelt worden, om zonde die zy hadden konnen vermyden. De Mensch heeft geen verschooning over de verleiding van kwade gezelschappen, over zyn dronkenschappen en menigerlei andere buitenspoorigheeden. De Ziele heeft magt over het Lighaam; waarom * zoude dan den Mensch zyn oogen, handen, voeten , tonge, ooren, en verdere ledematen niet beter konnen in order houden als hy doet? waarom zoude hy zyn uitwendige pragt en hovaardige kleedinge niet konnen afleggen ? waarom zoude hy niet konnen nalaten die trotze, ongeschikte , en ongemanierde redenen ? waarom zoude men niet duizendmaal meer konnen ontvlieden de listigheeden, bedriegeryen en verleidingen des Waerelds en des Duivels? Elk zie maar op zig zelve! En wat de straffe van dien boozen en onnutten dienstknegt is, die zyn talent en kragt verwaarloost hadde, Matth. 25 : 30. Ende den onnutten dienstknegt werpt uit in de buitenste duisternisse, daar zal weeninge zyn en knersinge der tanden. 2. Hy kan in den staat der natuur nog veel natuurlijke deugden betragten die hy niet doet. Ziet men niet dat zelf verblinde Heidenen in veelerlei deugden duizenden verligte Christenen overtreffen. Wat een blydschap en vergenoeging is by veele Heidenen gevonden? wat een getrouwheid om haar woord te houden, tot de dood zelf toe? Wat een liefde van de Einders tot de Ouders? wat een eerbied en uitsteekende liefde tot haar Vaderland, voor welke zy gewillig geweest zyn haar Goed, Kinderen, en Bloed te kosten te geeven? Wat een onderwerping aan de Regeering, van de geene die de Waereld overheerscht en alle dingen der Menschen bestiert. Waarom zoude een Kristen door het ligt der natuur zo ver niet konrien komen als de Heidenen, o Zagen de Menschen meer op het ligt der natuur, gebruikten zy meer hun natuurlijke kragten, hoe zouden zy de geregtigheid, den vreede, de eenigheid in het Gemeenebest niet beeter konnen verzorgen; hoe zouden de huisgezinnen niet tot een beetere en lieffelijker orde konnen gebragt worden, daar men nu ziet dat de meenigte huisgezinnen zelf onder de Christenen, zo reedenloos worden geregeert, als of 'er geen natuurlijke bewustheid , ligt, nog deugd meer overig waaren, Matth. 12 : 41. De mannen van Ninive zullen opstaan in het oordeel met dit geslagte, en zy zullen 't zelve veroordeelen. 3. De natuurlijke Mensch kan omtrent de middelen van Zaligheid meer doen, als hy verrigt. Hy heeft oogen om Gods Woord te leezen. Hy heeft oordeel en verstand om het zelve te onderzoeken. Hy heeft voeten om den dorpel van Gods Heiligdom te betreeden. Hy heeft een tonge om zyn Leeraars te vragen wat moet ik doen om Zalig te worden? Hy heeft gelegentheid om de gezelschappen van Godzalige by te wonen. Hy heeft een geheugen in welke hy de dingen die het Koningrijke Gods aangaan, kan opsluiten. Waarom is hy dan zo nalatig om zig beeter te laten onderwyzen, welke den goeden en welbehagelijken wille Gods is, hoe veel uuren die hy over heeft aan de ydelheid, zoude hy konnen besteeden tot het onderzoek van Gods Woord? Waarom verzuimt hy zo meenigmaal het gehoor van Gods Woord en de onderlinge byeenkomsten der Godzaligen, terwyl hy zig beezig houd met de onvrugtbaare werken der duisternisse onder de lieden die van deeze Waereld zyn, zo dat men billijk van hem zegt. Hy weidt zig met wind en jaagt den Oosten Wind na, den gantschen dag vermeenigvuldigt hy leugen ende verwoestinge, Hoz. 12 : 2. 4. Voeg 'er by, een natuurlijk Mensch kan door de overgebleve kragten zelf komen op den dorpel der regte Godzaligheid. Hy kan zig velf veroordeelen, als blijkt in Pharao en Saul, Exod. 10 : 16. 1 Sam. 24 : 18. Hy kan tranen storten over zyn zonden als Esauw, Hebr. 12 : 17. en de besmettingen der Waereld ontvlieden , 2 Petr. 2 : 20. Hy kan byna bewogen zyn om een Christen te worden als Agrippa, Hand. 26 : 28. Hy kan zig voegen by de Godzalige, met haar spreeken van Christus, van de Zaligheid, en begeerte tonen na den Hemel, Matth. 25 : 1—13. Hy kan Christi leden aantrekken, een steunzel zyn voor zwakke, de zieken bystaan en vertroosten, ja een gedaante van Godzaligheid vertonen, 2 Tim. 3:5. en den naam krygen dat hy leeft, daar hy dood is in zonden en misdaden, Openb. 3 : 1. Och! dat een natuurlijke Mensch met indruk hoore wat Christus zegt, Joh. 5 : 40. Gy wilt tot my niet komen, op dat gy't leven moogt hebben! Vrag. Ja maar wat helpt het den mensch in den staat der natuur, dat hy al zyn kragt aanwend, hy blyft dood in zonden en misdaden, en zo God hem niet kragtdadig vernieuwt, hy wordt evenwel niet Zalig? Antw. 1. Moet die groote en waardige God niet gedient worden uit liefde ? moet het dan al en alleen om de Zaligheid zyn ? Zal de Mensch God alleen maar dienen om wat van hem te hebben? öl dan is zyn liefde ook maar een Honds liefde, die zyn meester volgt om de brokken, en derhalven waardig dat hy met de Honden buitengesloten word, Openb. 22 : 15. 2. Geen natuurlijk Mensch kan klagen, dat God hem niet wil aanneemen, als hy gedaan heeft 't geene hy konde doen. Want nooit heeft iemand gedaan 't geen hy konde doen, ja daar heeft niemand van de on weder geboorne willen doen 't geen hy konde doen. Immers 't geene een natuurlijk Mensch kan doen, kan hy ook willen doen; als hy nu niet doet, dat hy schuldig is; wil hy zulks niet. Daarom zet Jesus op reekening van de Jooden, Matth. 23 : 37. Gy hebt niet gewild. 3. Een natuurlijk Mensch kan door de natuurlijke kragten, onder de gemeene verligtinge des Evangeliums zig zo naby den Hemel gevordert krygen, dat hy MISSCHIEN zal ingelaten worden door de ontfermende genade Gods in Christus. Zo word den godloozen Simon den Toveraar geandwoord, Hand. 8 : 22. Bekeert u dan van deeze uwe boosheid, ende bid God of MISSCHIEN u deeze overlegginge uwes herten vergeeven wierde! V rag. Ja maar gy stelt geen vaste zamenvoeginge tusschen het natuurlijk pogen om Christus deelagtig te worden, en tusschen het verkrygen van de Zaligheid, en zo vordert de Mensch niet meer, dan dat hy MISSCHIEN zal Zalig worden? Antw. 1. Een natuurlijk Mensch moet voldaan zyn met een MISSCHIEN, en het overige afwagten van Gods loutere ontferminge. God is een vrymagtig Heer, die zig over den zondaar ontfermt als 't hem belieft. Dunkt ons zomtyds vryheid te hebben, wanneer veele stoute bedelaren aan onze deur bidden, deezen te geeven en geeneu te weigeren. En zouden wy God geen vryheid geeven, om zyne genade uit te deelen aan dien hy wil, of zal men daarom nalaten na genade te staan, zo veel men kan ? Ganschelijk niet! Die dorst heeft die kome: ende die wil neeme het water des levens om niet, Openb. 22 : 17. 2. Men bedenke wat iemand doet om tydelijke verlossinge, wanneer 'er maar eenige mogelijkheid schynt, al is 'er geen zeekerheid van uitkomst. Benhadad "had geen zekerheid dat Achab hem in 't leeven zou behouden ; hy hoort maar dat de Koningen Israëls goedertieme Koningen waren, en daar op bemoedigt hy zig om gunst by Achab te verwerven, die hy ook bekomt, 1 Kon. 20:31,32. De vier Melaatsche door hongersnood geperst, vallen met deeze resolutie in het leeger der Syriers, indien zy ons laten leven, wy zullen leven, ende indien zy ons dooden, wy zullen maar sterven, 2 Kon. 7 : 4. Wat zal dan niet een arm zondaar doen, die weet dat God hem wenden wil tot het gebed des genen die gantsch ontbloot is, Psalm 102 : 18. Men zie 't exempel in den verlooren Zoon, Luc. 15 : 20. Als hy nog verre van hem was zag hem zyn Vader, ende wierd met innerlyke ontfermingen beweegt: ende toelopende viel hem om zynen hals ende kuste hem. Vrag. Wat staat een Godzalige, die airede tot Christus gekomen en leevendig gemaakt is, te betragten? Antw. 1. Een Godzalige moet zien hoe duur hy verpligt is Gods magt en ontferminge te danken, waar door hy hem heeft leevendig gemaakt, doe hy dood was in zonden en misdaden, 1 Petr. 1 : 3. Gelooft zy de God en de Vader onzes Heeren Jesu Christi, die na zyne groote barmhertigheid ons heeft wedergeboren , tot een levende hoope, door de opstandinge Jesu Christi uit den doden. 2. Hy moet zig schuldig agten tot betragting van alle Gods geboden, en om een lof op Aarde te zyn, Jes. 43 : 21. Dit volk hebbe ik my geformeert, zy zullen mynen lof vertellen. Is 'er met andere verdorventheden nog een groote onmagt by hem overgebleven, dit ontslaat hem niet van zyn pligt, maar leert hem zyn pligt niet dan met opzien na Gods ligt en sterkte te doen, tiekt my zegt de Bruid, wy zullen u nalopen, Hoogl. 1 : 4. Die in het huis des Heeren geplant zyn, dien zal gegeven worden te groeijen in de voorhoven onzes Gods, Psalm 92 : 14. . 3. Een Godzalige moet wel toezien, dat hy in de pligt dien hy aanvaart, niet werke in eige kragt, of boven zyn kragt en gestalte. a. Niet in zyn eigen kragt: want al wat een Mensch uit zig zelve doet, kan God niet aangenaam zyn, Zach. 4 : 6. Niet door kragt nog door geweld, maar door mynen Geest (zal het geschieden) spreekt de Heere der Heirscharen. Alles wat men doen wil, moet uit God en door God zyn, gelijk David zyne en zynes volks gulhartigheid in 't overvloedig geeven tot des Tempels opbouw, aanmerkt, als van den Heere in hun gewrogt, 1 Chron. 29 : 14. Wie ben ik, en wat is myn volk, dat wy de magt zouden verkregen hebben om vrywillg te geeven als dit is ? want het is alles van u, ende wy geeven 't u uit uwe hand. b. Niet boven zyn kragt en gestalte, op dat hy door eenen te hooge werkinge niet moede nog beschaamt gemaakt worde. Na de man is, zo is zyne magt, Rigt. 8 : 21. Een kind in de genade moet niet als een jongeling willen, nog een jongeling als een man, nog een man als een vader of oud discipel van Christus, maar een elk na zyn stand en kragt, en in dit zelve zal hy aangenaam by God zyn, daarom zegtPaulus, Phil. 3 : 16. Dog daar wy toegekomen zyn, laat ons daar in na den zeiven regel wandelen. 4. Eindelijk, een Godzalige moet niet te zeer bedroeft zyn, dat hy geen meer kragt in zig bevind om Gode be- ' hagelijk te wandelen. Hy bemoedige zig in de overdenkinge, dat hy met een ontfermende God te doen heeft, wien de opregte pogingen van zyn volk welbehagelijk zyn, want indien te voren de volveerdigheid des gemoeds daar is, zo is iemand aangenaam na 't geene dat hy heeft, niet na 't geene dat hy niet en heeft; 2 Cor. 8 : 12. XY. ARTIKEL, Van de Erf'-zoiide, op alle Menschen overgegaan, die daar door ook verdorven zyn geworden. Wy ghelooven dat door de onghehoorsaemheydt Adams, de erf-sonde wtgebreyt is gheworden over het gantsche menschelicke gheslachte. Welcke is een verdorventheydt der geheeler nature, ende een erffelick gebreclc, waer mede de cleyne kinderen selfs besmettet zijn in hares moeders lichaem; ende die indien mensche allerley sonden voortbrenght, zijnde in hem als een ivortel der selve. Is daerom soo leelic ende grouwelick voor God, datse ghenoechsaam is om het menschelicke gheslacht te verdoemen. Sy is oock selfs door den Doop niet ganschelick te niette ghedaen, noch gheheel wt-geroyt: aengesien de sonde daer uyt altijt als opwellende water uytspringht, gelijck uyt een onsalighe fonteyne: hoewel-se nochtans den kinderen Gods tot verdoemenisse niet toegherekent, maer door sijn ghenade ende barmherticheyt vergheven werdt: niet om inde sonde gherust te slapen; maer om dat t'gevoelen deser verdorventheydt de geloovighe dicwils soude doen suchten, verlanghende om van dit lichaem des doots verlost te werden. Ende hier over verwerpen wy de dwalinghe der Pelagianen, die segghen, dat dese sonde niet anders is, dan uyt navolginghe. V R A G E. Wat is zonde? Antw. Ongeregtigheid, ofte afwyking van de Goddelijke Wet, 1 Joh. 3 : 4. Een iegelyk die de zonde doet, die doet ook de ongeregtigheid: want de zonde is ongeregtigheid. Vrag. Hoe word de zonde in de H. Schrift al genaamt? Antw. De benamingen der zonde zyn nadrukkelijk en veele. In 't Hebreeuwsch zyn deeze vier opmerkelijk. HNton Chataah zonde, beduid de afwyking van eenen regten weg, of doel dat men zig heeft voorgestelt. De gelijkenisse is ontleent van Schutters, die zig een wit daar zy op schieten zullen, voorstellen, en daar op mikken om den prys te bekomen, Rigt. 20 : 16. Job 5 : 24. pj? Gnavon ongeregtigheid, zegt in zyn eerste betekenisse krom zyn, Psalm 38 : 7. Pred. 1 : 15. en maakt dus by overdragt de zonde af, voor zo verre den Mensch daar door van de geregtigheid, die hy aan God enzynNasten schuldig is, afwykt, 2 Sam. 24 : 17. Peschang overtredinge, betekent eigentlijk een afval, ofte afwerpinge van het jok van zynen wettigen Heere, Dan. 8 : 12,13. Immers 't stamt af van afvallen, 1 Kon. 12 : 19. En geeft de zonde te kennen, voor zo verre die is eene afwerpinge van het jok des Heeren, eene weigering van onze schuldige gehoorzaamheid aan God en zyne beveelen, Job 31 : 33. Hier mede stemt in ~no Mered, dat Esr. 4 : 12. door Rebellie, en Jos. 22 : 22. door wederspannigheid vertolkt werdt. J>sn Reschang goddeloosheid, zegt een grovere misdaad, waar door hy, die ze bedreeven heeft, hem zeiven heeft schuldig en strafwaardig verklaert in 't gerigte, zulks dat hy in een geduurige onrust is, wegens de straffe die hy zig zelf om zyn bedreeve misdaad, zeekerlijk te gemoet ziet, Spreuk. 28 : 15. Jes. 57 : 20. In 't Grieksch vind men verscheide woorden, die met de gemelde ten vollen overeenstemmen; als A'fiuQria Amartia zonde, Joh. 9 : 41. A'dixia ongeregtigheid, Luc. 13 : 27. A'vopiu Anomia onwettelyk- heid, 4 Joh. 3 : 4. IJaou/.oij Parakoë ongehoorzaamheid, Rom. 5 : 19. nagafiaoig Parahasis overtreedinge, Rom. 5 : 14. Jlananüoua Paraptoma val of afval, waar door men nederstort van de vastigheid die men bezat, Rom. 5 : 15. O'fpHlruia Opheilema schuld, waar door men verpligt is de straffe te dragen, die onze zonde verdient heeft, Matth. 6 : 12. Yrag. Hoe kond gy de zonde onderscheiden ? Antw. In de eerste zonde, welke was de val en ongehoorzaamheid van Adam en Eva, ende in de zonde die uit de eerste voortgesprooten is. Vrag. Hoe noemt gy de zonde, die uit de eerste zonde gesprooten is? Antw. De ERF- of OORSPRONKELYKE ZONDE, waar van in deezen Artikel opzettelijk gehandelt woidt. Vrag. Is de kennisse van onze Erf-zonde nodig en nuttig. Antw. Zo schadelijk als ons den val Adams geweest is, zo nodig is haare kennisse, om te komen tot kennisse van de genade. De mensch kan de genade niet kennen, of hy moet eerst zyne zonde kennen, Jerem. 3 : 13. Hy kent de genade niet die van de Erf-zonde onwetende is; Joh. 9 : 41. Hy begeert de Christus niet, die niet weet hoe diep elendig hy door de zonde geworden is, Matth. 9 : 12. .-. Vrag. In hoe veel deelen word deezen Artikel verdeelt ? Antw. In drie deelen. I. Het eerste behelst een vaststellinge van de Erfzonde, die overgegaan is tot alle Menschen. Wy gelooven dat door de ongehoorzaamheid Adams, de Erf-zonde uitgebreit is geworden over het gantsche Menschelyke geslagte. II. Het tweede vervat een verklaringe van deeze stellinge, waar in ons voorgedragen word; A. Eerst wat de Erf-zonde is, zo op zig zelve als in haar uitwerkinge. a. Op zig zelve. Welke is een verdorvenheit der geheeler natuure, ende een erffelyk gebrek, waar mede de kleine kinderen zelfs besmettet zyn in haares moeders Lichaam. b. In haar uitwerkinge. Ende die in den Mensche allerlei zonden voortbrengt, zynde in hem als een wortel der zelve. B. Daar na, hoe afschouwelijk en strafwaardig de Erf-zonde voor God is. Is daarom zoo leelyk ende grouwelyk voor God, dat ze genoegzaam is om het Menschelyk geslagt te verdoemen. C. Eindelyk, hoe dit Erf-gebrek a. Niet te niet gedaan, of geheelijk werdt weg genomen door den Doop. Zy is ook zelfs door den Doop niet gantschelyk te niete gedaan, nog geheel uitgerooit, aangezien de zonde daar uit altyt als opwellende water uitspringt: gelvk uit een onzalige Fonteine. b. Maar in Gods kinderen zelve nog overblyft; 1. Niet als een schuld tot haarer verdoemenisse. Hoewel ze nogtans den kinderen Gods ter verdoemenisse niet toegerekent; maar door zyn genaade en barmhertigheid vergeeven word. 2. Maar als een zwaare krankte, welkers gevoel haar doet uitzien en verlangen na de ontbindinge. Niet om in de zonde gerust te slapen; maar omdat het gevoelen deezer verdorvenheid de geloovige dikwils zoude doen zugten, verlangende om van dit Lighaam des doods verlost te werden. III. Het derde lit vertoont de dwaling, die wy als strydig met deeze Leer, verwerpen. Ende hierom verwerpen wy de dwalinge der Pelagianen, die zeggen, dat deeze zonde niet anders is, dan uit navolginge. Vrag. Wat dunkt u van het woord Erf-zonde? Antw. Dit woord stont in den eersten druk van de Belydenis, maar in den tweeden druk van 't Jaar 1583. leest men originale, ofte oorspronkelyke zonde. Doch 't Dortsche Synode 1619. heeft het oude woord Erf-zonde in de plaats herstelt. Wat reden de eerste of de laaste tot zodanige verandering haddeu, is gereeder om te gissen dan te weten. 't Woord Erf-zonde is klaar en krao-tiff o O * en zeit meer dan oorspronkelyke zonde, alzo iet wel oorspronkelyks zy, dat daarom niet erffelyk is. Vrag. Hoe veelerlei is de Erf-zonde? Antw. Tweederlei. De toegerekende en inkleevende Erf-zonde. Vrag. Wat verstaat gy door de toegerekende Erf-zonde ? Antw. De toereekening van Adams schuld aan alle zyn nakomelingen, uit kragt van zyn eersteBond-breuk. Vrag. Hoe bewyst gy dat Adams Bond-breuk alle Menschen tot een regtvaerdige straffe werd toegereekent ? Antw. 1. Uit Paulus redeneeringe, Rom. 5 : 12. Daarom, gelyk door eenen Mensche de zonde in de Wereld ingekomen is, ende door de zonde de dood: ende alzo de dood tot alle Menschen door gegaan is, in welken alle gezondigt hebben. Duidelijk stelt de Apostel, dat door Adams zonde de dood tot alle Menschen is door gegaan. Sterven zy nu door Adams zonde, zo moet 'er ook gemeenschap zyn aan Adams zonde, zo wel als aan zyn straffe, en dat ze gemeenschap hebben aan zyn zonde, stelt hy in deeze woorden, in welke alle gezondigt hebben. Vrag. Hebt gy nog een bewijs? Antw. 2. De toerekening van Adams schuld blykt ook uit 1 Cor. 15 : 22. Want gelyk ze alle in Adam sterven, alzo zullen ze ook in Christo alle levendig gemaakt worden. Hier staat niet blootelijk, dat alle Menschen sterven. Ook niet dat ze sterven in haare vaders en grootvaders, maar dat ze alle in Adam sterven. Sterven in iemand is de schuld des doods; en de verdoemenisse in iemand hebben, en uit een ander trekken. Indien nu alle menschen sterven, zo hebben ze ook alle gezondigt. Want de dood is een bezoldinge der zonde, Rom. 6 : 23. Verder, indien dan alle Menschen in Adam sterven, zo hebben ze ook alle in Adam gezondigt. Hoe nu, hebben ze in Adam gezondigt? niet persoonelyk hebben ze die zonde in Adam bedreeven. En door navolginge of door verdorventheid te zondigen," kan niet gezegt worden in iemand te zondigen; en in iemand te sterven. Zo blyft het dan vast, dat alle mensehen in Adam stervende, in hem door toerekening gezondigt hebben. 3. Dit bevestigt de algemeene verdorventheid, waar in alle Menschen geboren worden: want indien alle Menschen niet schuldig waren aan Adams Bond-breuke, zo moesteen iegelijk Mensch zo volmaakt ter Waereld komen als Adam was, dewyl de Ziel onmiddelyk van God geschapen word, en God het redelijk Schepsel dat onschuldig is schept, overeenkomstig zyn heilige natuur. Leert nu de ervarentheid, dat alle Menschen in een zondige gestalte geboren worden; wat redenen zal men geeven, 1. waarom God gewilt heeft,' dat de inkleevende verdorventheid van de ouders tot hunne nakomelingen zouden worden overgebragt, dewyl hy magtig was dit te beletten, 't zy door elk Mensch op zig zeiven te scheppen , of door een andere weg, die hy daar toe bekwaam oordeelde. 2. Waarom dat ze alle uit een verdorven Mensch verdorven geboren, en vervolgens door de zonde van God afgescheiden, tot de allerzwaarste straffe overgebragt worden. 3. Waar het van daan komt, dat God de Zielen der Menschen , die niet door de generatie voortgeteelt, maar onmiddelyk van hem geschapen worden, niet worden geschapen met de oorspronkelyk geregtigheid, gelijk dievan onze eerste Voor-ouders, maar verstoken zyn van dat kostelijk Cieraad ? 6 Hier moeten de tongen stom worden, die anders zo ze°-agtig zyn, ten zy men stelle dat Adams Bond-breuke alle Menschen tot een regtvaerdige straffe toegerekent word. .". Vrag. Maar hoe kan deeze toerekening van Adams zonde met Gods Regtvaerdigheid bestaan , daar staat Ezech. 18 : 4, 20 De Ziele die zondigt zal sterven, en de Zoone zal niet dragen de ongeregtigheid des Vaders? Antw. 1. God is Regtvaerdig in alles dat over ons komt, Neh. 9 : 33. Hy heeft een volmagtig gezag om de zonden der Ouderen te straffen in hunne kinderen, volgens Exod. 20 : 5. Die de misdaat der Vaderen bezoekt aan de Kinderen, aan het derde en aan het vierde Lid. Matth. --3 . 35. Op dat op u kome alle het regtvaerdige bloed, dat vergoten is op der Aarden, van het bloed des resjt- 32 vaerdigen Abels af tot liet bloed Zacharie des zoons I3arachie" welke gy gedood hebt tusschen den Tempel en den Altaar. Men zie de Exempelen van Achan, Jos. 7 : 24, 25. Jerobeam, 1 Kon. 14 : 9, 10. Achab, 1 Kon. 21 : 21. Manasse, 2 Kon. 24 : 3. Indien nu God volgens zyn vrymagt, de ongeregtiglieid der Vaderen bezoeken kan aan liunne Kinderen, boe veel te meer die van Adam onzer aller Vader, in wiens lendenen wy waren doe God hem in zyn Verbond opnam. 2. Zegt men, by Ezechiel staat, de Ziele die zondigt zal sterven, enz. De zamenhang leert ons dat hier gezien word op eene byzondere toegeventheid Gods, door welke zyn vrymagtig gezag nog beuoomen nog eenigzints vermindert word. Vrag. Hoe blykt dit nog meer? Antw. 4. Uit het voorbeeld van Levi, die de tiende gegeeven heeft, nog zynde in de lendenen van Abraham, volgens Paulus redeneering, Hebr. 7:9, 10. Ende om zo te spreeken, Levi, die tiende neemt, heeft door Abraham tiende gegeeven: want hy was nog in de lendenen des Vaders als hem Melchizedek te geoioete ging- By aldien nu zulks in het geval van Levi geschieden kon , wat reden zou 'er zyn, om niet te mogen oordeelen, dat het veel meer in dit geval plaats hebbe, vermits alle Menschen in Adams lendenen waaren, doe God zyn Verbond met hem heeft opgerigt. 5. Indien men de toereekening van Adams zondenschuld ontkent, dan word ook de toereekening van Christus geregtigheid tot regtvaerdigmaking niet weinig verzwakt; dewyl Paulus uitdrukkelijk zegt. Gelyk ze alle in Adam sterven, alzo zullen ze ook in Christus alle levendig gemaakt worden, 1 Cor. 15 : 22. Waarom 'er ook geen ketter is, die de toerekening van Adams zonde gelogent heeft, of hy heeft zig op die eige grond tegen de toereekening van Christi geregtigheid aangekant. Vrag. Wie is 'er van deeze toegereekende Erf-zonde uitgeslooten. Antw. Niemand als de Heere Jesus, dewyl deeze niet begreepen was in het Verbond met Adam opgerigt, maar als Hoofd en Borge van een veel beeter Verbond voorkomt, 1 Cor. 15 : 45, 47. En ook niet gebooren is na de gemeene loop der natuur, maar op eene bovennatuurlijke wyze door de kragtige werkinge des Heilige Geestes, Luc. 1 : 35. Vrag. Wat is de inkleevende Erf-zonde? Antw. Een verdorventheid der geheele natuur, ende een erflyk gebrek waar mede de kleine kinderen zelf besmet zyn in haares moeders Lighaam, Rom. 3 : 23. Zy hebben alle gezondigt, en derven de heerlykheid Gods. Vrag. Hoe is die spreekwyze nader te verstaan? Antw. 1. Dat de Erf-zonde geenzints iets zelfstandig of weezentlyks is in den Mensch, devvyl alle zelfstandigheid weezentlijk goed is en van God afkomt, die geen oorzaak van het kwade zyn kan, Hab. 1 : 13. Gy zyt te rein van ogen, dan dat gy het kwade zoud zien, ende de kwellinge kondt gy niet aanschouwen. Dus wy deeze oude dwaling der Manicheen als ongerymt en godlasterlijk verwerpen. 2. Dat de Erf-zonde ook niet alleen bestaat in een gemis of berooving van de oorspronkelijke geregtigheid, maar teflens in eene zondige hebbelijkheid of wangestalte, waar mede de kleine kinderen zelf besmet zyn in haars moeders Lighaam. Dewyl dezelve beschreeven word als iets 't welk stelliger wyze in den Mensche is, te weten als een Wet der zonde in de leeden, Rom. 7 : 23. Een Lighaam der zonde, Rom. 6 : 6. De zonde die in ons woond, Rom. 7 : 17. Vleesch, Gal. 5 : 13. Besmettingen des Vleesch ende des Geests, 2 Cor. 7 : 1. 't Welk alles op een bloote ontbeering niet wel passen kan. Vrag. Waar in bestaat die verdorventheid dan? Antw. 1. In een berooving van Gods heerlijk beeld, bestaande in waare kennisse en heiligheid, met welke de Mensch moest geschapen worden, indien hy een Godebehaorelijk Schepsel konde geagt zyn, dog die door een rigterlijk oordeel Gods daar van nu berooft is, Rom. 3 : 23. Zy hebben alle gezondigt, en derven de heerlykheid Gods. Eph. 4 : 18. Verduistert in 't verstand, vervreemt zynde van het leeven Gods. 2. In een neiging tot allerleie boosheid en leugen, even gelijk de ziekte niet slegts bestaat in het gemis van een goed temperament, en vrye omloop des bloeds, maar te gelijk in een kwade gesteltheid der humeuren en beweegingen, zodat een iegelijk Mensch gebooren wordt, ontbloot van alle geestelijk ligt', liefde, waarheid en leeven, en daarenboven zo besmet, dat hy niet anders als kwaad doen kan. len deezen opzigte word dit erf-gebrek in de Schrift genaamt den ouden Mensche, Rom. 6 : 6. \leesch, Joh. 3 . 6. Zonde, Rom. 7 : 11. De Wet der zonde, vers 23. Begeerlykheid, vers 7. Onreinigheid. Gal. 5 : 13. Vuiligheid, Jac. 1 : 21. Besmetting, 2 Cor. 7 : 1 Vrag. Bewyst eens, dat deeze verdorventheid zo algemeen is, dat alle menschen, zelf de kleine kinderen in haares moeders Lighaam, daar mede besmet zyn ! Antw. 1. Dit blykt uit verscheide plaatzen der H. Schriftuur, Psalm 51 : 7. Ziet ik ben in ongeregtigheid gebooren, ende in zonde heeft my myne moeder ontfangen. Job 14 : 4: Wie zal een reinen uit een onreinen geeven, niet een? Joh. 3 : 6. Het geene uit het vleesch gebooren is, dat is vleesch. Jes. 48 : 8. Ende dat gy van den buik af een overtreeder genaamt werdt. Eph. 2 : 3. Ende wy waren van natuure kinderen des toorns, gelyk ook de andere. Vrag. Hoe al meer? Antw. 2. De ervarentheid leert, dat de Mensch van natuure verdorven is. Men bespeurt in de jonge kinderen voor het gebruik van haar verstand, korzeligheid en toornigheid, om dat ze haar zin en wil niet hebben; zy vertoonen de beginzelen van haat en wraakzugt, eer men haai leeren kan hoe kwaad en schandelijk die zyn. 't Welk niet anders dan uit een verdorve gestalte ontspruit. Daarom zegt de Schrift, dat de dwaasheid is gebonden aan liet herte van den jongen, Spreuk. 22 : 15. En dat al t gedigtzei der gedagten zynes herten ten allen dage alleenlyk boos is, Genes. 6:5. 8:21. 3. De jonge kinderen sterven zo wel als de oudeu, dies is 't dan zeker dat ze zondig en verdorven zyn, dewyl de dood een bezoldinge der zonde is, Rom. 6 : 23. 4. 't Blykt ook uit de noodzakelijkheid der veranderinge, die alle menschen van noden hebben om Zalig te worden , Joh. 3 : 5. Jesus antwoorde, voorwaar voorwaar zegge ik u, zo iemand niet geboren is uit water ende geest, hy en kan in het Ivoninkryke Gods niet ingaan. Nu alle die bekeering en wedergeboorte van noden hebben, zyn zondig, zo dan ook de kinderen, nademaal niemand zonder heiligmaking God zien zal, Hebr. 12 : 14. Vrag. Hoe word deeze natuurlijke verdorventheid van Adam op zvne nakomelingen overgebragt? Antw. Door de natuurlyke geboorte, volgens de aangehaalde plaatzen uit Job 14 : 4. Joh. 3:6. en Psalm 51 : 7. Ziet ik ben in ongeregtiglieid geboren, ende in zonde heeft my mynen moeder ontfangen. .'. Vrag. Spreekt David daar niet van zyns moeders zonde ? Antw. David is hier niet bezig, om de schuld van zig op zyn moeder te wentelen, maar om zyn eige zonde voor God te belyden in haar verzwaarende omstandigheeden, en in haare wortel-oorzaak. Ook is David de jongste onder zyne broederen, uit een eerbaare moeder in een wettelijk Huwelijk geboren, tot wiens laste de Bybel niets meld, en die te regt voor een godvrugtige Vrouwe mag geschat worden. Terwyl David uitdrukkelijk zegt, Psalm 116 : 16. Och Ileere zekerlyk ik ben uw knegt, ik ben uw knegt, een Zoone uwer DIENSTMAAGD. Vrag. Maar hoe word deeze verdorventheid door de natuurlyke geboorte overgebragt op alle Menschen ? Antw. Wy behoeven niet te weeten de wyze hoe, dewyl wy klaar uit de Schrift en de ondervinding zien, dat ze over-erft. 't Is ongeryint een zaak van zo veel belang te ontkennen, om dat men het hoe niet begrypen kan. Wil men egter deeze zaak wat nader bezien, dan moet men niet droomen van een voortplantinge der Ziele door de ouders, waartoe Augustinus eertyds overhelde; dewyl de zonde geen toevallig gebrek van het Lighaam is, maar uit de Ziel voortkomt; nog met verscheide School-leeraren de schuld van de verdorventheid alleen op het Lighaam leggen, als of daar door de Ziel besmet wierd, terwyl zulk een besmetting door het Lighaain niet bestaan kan met de geestelijkheid der Ziel. Maar men moet God in de scheppinge der Ziel aanmerken als een Regtvaerdig Rigter, die wegens Adams zonde dezelve met de eerste gaven der regtheid niet voorziet; welke Ziel nu vereenigt met een Lighaam , dat allerlei ongeregelde beweegingen van bloed en dierlijke geesten onderworpen is, noodwendig geheel en al tot de begeerlijkheden overslaat, waarom de zeeden des gemoeds doorgaans met de byzondere Lighaams-schikkingen overeenkomen. Vrag. Waarover gaat deeze aangeboorne verdorventheid. Antw. Over den geheelen Mensch , over Ziel en Lighaam. 1. De Ziel is ten aanzien a. Van het verstand met naare duisternisse en onweetenlieid van Goddelijke zaaken overtoogen, Eph. 4 : 18. Verduistert in het verstand, vervreemt zvnde van het leven Gods door de onweetenheid die in haar is, door de veihardinge des Herten. Zo dat zy niet begrypt de dingen die des geestes Gods zyn, ja die niet verstaan kan, om dat ze geestelyk onderscheiden worden, 1 Cor. 2 : 14. b. De wil is van God en al het goede afgekeert, en weederstreevende de wille Gods, Job. 21 : 14. Nogtans zeggen zv tot God, wykt van ons: vant aan de kenmsse uwer weegen hebben wy geenen lust. Hos. 8 : 12. Ik schryve hem de voortreffelykheden myner wet voor: maar die zyn geagt als wat vreemds! c De Conscientie is ongevoelig geworden en bevlekt in al haar daden, Tit. 1 : 15. Den bevlekten en ongelovigen is o-een ding rein; maar beide haar verstand en Conscientie zyn bevlekt. Daarom leest men van een argelistig Herte, Jerem. 17 : 9. Van een ongevoelig Herte, Eph. 4:19. En van een kwade Conscientie, Hebr. 10 : 22. d De hertstogten zyn ongehoorzaam aan het beleid der rede, en ongeregelt als hollende Paarden tot genietmge van aardsche, ydele en verderfelijke dingen, Jes. 57 : 20, 21. Doo- de godlooze zyn als een voortgedrevene Zee, want die kan niet rusten, ende haare wateren werpen slyk eu modder op. De godlooze zeit myn God, en hebben geenen vreede. 2. 't Lighaam is door de zonde gantsch verdorven ge- worden; een werktuig van alle ongeregtigheid, geheel onbekwaam om tot het goede bewogen te worden, maar tot uitvoering van het kwade gereet en vaerdig, Rom. 3 : 13—15. Haare keele is een geopent graf: met haare tongen pleegen zy bedrog: Slangen fenyn is onder haare lippen. Welker mond is vol van vervloekinge ende bitterheid: haar voeten zyn snel om bloed te vergieten. Kom. 6:19. Gelyk gy uwe leden gestelt hebt om dienstbaar te zyn der onreinigheid, en der ongeregtigheid tot ongeregtigheid. .•. Vrag. Is deeze verdorventheid ia alle Menschen even groot? Antw. Alle Menschen zyn ten opzigte van de wortel der verdorvenheid, van natuure malkander gelyk , Psalm 14 : I. Zy verderven het, zy maken het grouwelyk met haar werk, daar is niemand die goed doet. Dog voor zo verre dit kwaad zig in zommige verder uitstrekt en meer na buiten openbaart als in andere, word 'er een groote verscheidenheid zelf onder de onbekeerde gevonden. Dus vind men Onweetende die den weg der Zaligheid versmaden, Hoz. 8 : 12. Zorgelooze op den droessem harer ongeregtigheid, Amos 6 : 3. Hartnekkige die den rykdom van Gods lankmoedigheid veragten, Rom. 2:4,5. Geslagen vyanden van waarheid en godvrugt, die Gods knegten bespotten, 2 Cron. 36:16. De waarheid lasteren, 2 Petr. 2 : 12. De godvrugtige haten en vervolgen, Jes. 59 : 14, 15. Joh. 15 : 20, 21. Terwyl andere zelf in den stand der natuurlijke verdorventheid hier in uitmunten, dat ze kennisse hebben of zoeken te krygen van God en Goddelijke zaaken: eerbaar en burgerlijk leeven, met ontvlieding van de besmettinge der Waereld, 2 Petr. 2 : 20, 22. De middelen der genade waarneemen, Gods woord leezen , de Bondzegelen gebruiken, zig by de vromen voegen, en lust tonen om te vragen na de regten van Gods geregtigheid, Jes. 58 : 2. Yrag. Wat vloeit 'er uit deeze aangeboore verdorventheid ? Antw. Dit erffelijk gebrek brengt in den Mensche allerlei dadelijke zonden voort, zynde in hem als een WORTEL der zelve, Jerem. t> : 7. Gelyk een bornput zyn water opgeeft, alzo geeft zy haare boosheid op. Matth. 7 : 17. Een kwade boom brengt kwade vrugten voort. Vrag. Wat zyn dadelyke zonden? Antw. Dadelijke afwykingen van God, metgedagten, woorden en werken. Vrag. Waar in werd de dadelyke zonde onderscheiden van de Erf-zonde? Antw. 4. In liaar onderwerp. De Erf-zonde valt in alle Menschen, maar de dadelyke zonde werd gevonden alleen in Menschen die 't gebruik der rede hebben. 2. In haar oorsprong. De Erf-zonde komt voort uit de toereekening van Adarns zonde, maar de dadelyke zonden vloeijen voort uit de aangeboore verdorventheid, als uit een onzalige fonteine, Matth. 15 : 19. Uit het herte komen voort booze bedenkingen, doodslagen, overspeelen, hoereryen, dieveryen, valsclie getuigenissen, lasteringen. 3. In haar uitwerkinge. De Erf-zonde brengt den Mensch onder de schuld van de eeuwige verdoemenisse; maar de dadelyke zonde verzwaart de schuld, die door de Erf-zonde behaalt is. .-. Vrag. Hoe worden de dadelyke zonden gevoeglijk onderscheiden ? Antw. Die kan men best onderscheiden op deeze wyze, 4. Ten aanzien van het onderwerp, waar in die geschied. a. Inwendig de Ziel, Psalm 44 : 1. De dwaas zeit in zyn Herte; daar is geen God. b. Uitwendig het Lighaara, Rom. 6 : 13. Stelt uwe leden niet der zonden tot wapenen der ongeregtigheid. 2. Ten aanzien van het voorwerp, waar omtrent dezelve geschied, en zo word ze begaan, a. Of tegens God, zonder benadeeling van andere, Psalm 51 : 6. Tegen u alleen hebbe ik gezondigt. h. Of tegen onze naasten, 1 Sam. 2 : 25. Wanneer een Mensche tegen een Mensche zondigt, zo zullen de Gooden hem oordeelen. c. Of tegen ons zelve, 1 Cor. 6 : 18. Die hoererye bedryft, die zondigt tegen zyn eigen Ligliaam. 3. Ten aanzien van de forrue en wyze, op welke die geschied. En zo is dezelve a. Of een zonde van bedryf, als men doet 't geen God den mensch in zyn Wet verboden heeft, 1 Joh. 3 : 8. Die de zonde doet is uit den Duivel. b. Of een zonde van nalatigheid, als men verzuimt te doen 't geen God ons geboden heeft, Jac. 4 : 17. Wie weet goed te doen en niet en doet, dien is het zonde. 4. Ten aanzien van het middel, waar door ze geschied a. Met gedagten, Spreuk. 24 : 9. De gedagte der dwaasheid is zonde. b. Met ydele en kwaade woorden, Matth. 12 : 36. Maar ik zegge u, dat van elk ydel woord het welke de Menschen zullen gesproken hebben, zy van het zelve zullen rekenschap geven in de dagen des Oordeels. c. Met werken, Gal. 5 : 19. De werken des vleesches zyn openbaar, welke zyn overspel, hoererye; enz. 5. Ten aanzien van het beginzel waar uit zy geschied, en zo kan men zondigen a. Of uit onweetenheid, Handel. 3 : 7. Broeders ik weet dat gy 't uit onweetenheid gedaan hebt, gelyk als ook uwe Overste. b. Of uit Swakheid wegens de overdwarssinge der zonde, Gal. 6:1. Broeders, indien ook een Mensche overvallen waare door eenige misdaad, gy die geestelyk zyt, brengt den zodanige te regte met den geest der zagtmoedigheid. c. Of uit hardnekkigheid en opzettelijke boosheid, geschiedende voorbedagtelyk en met kennisse, 't geene men weet dat kwaad is; welk anders genoemt word te zondigen met een op.eheeve hand, Num. 15 : 30. De Ziele die iets zal gedaan hebben met opgeheevener hand, het zy van inboorlingen, ofte van vreemdelingen. die smaadet den Heere: ende die Ziele zal uitgeroeid worden uit het midden van haar volk. 6. Ten aanzien van haare trappen , alzo dat schoon alle zonden op zig zeiven zeer groot en zwaar zyn, egter de eene by de andere vergeleeken zynde, in zekere opzigte de eene zwaarder dan de andere is. Ten dien opzigte zeide Jesus tot Pilatus, Joh. 19 : 11. Die my aan u heeft overgegeeven, heeft groter zonde. Dus leest uien van a. Openbaare zonden , die onder het oog van Menschen of van verborgene, die buiten het gezigte van Menschen geschieden, 2 Sam. 12 : 12. Gy hebt het in't verborgene gedaan. b. Van roepende zonden, die van de heiligheid Gods een schielijke wrake afvorderen, Gen. 4 : 10. Daar is een stemme des bloeds uwes broeders, dat tot my roept van den Aardbodem, of van niet roepende, waar omtrent God gewoon is zyne verdraagzaamheid te oeffenen. c. Van heerschende zonden, die ia alle onwedergeboorne vallen, waar tegen David bidt, Psalm 19 : 14. Houd uwen knegt te rug van trotsheeden, laat ze niet over my heerschen, of van niet heerschende, die uit byliggende zwakheid begaan worden, Rom. 7 : 15. Want het geene ik wil, dat doe ik niet, maar het geene ik haate, dat doe ik. cl. Van vergeeffelyke zonden die door tussenkomende genade Gods in Christus vergeeven worden; of van onvergeeffelyke zonde, die door geen bloed van den borge en tussenkomende vergeeviugo konnen uitgedelgt worden. Hier van leezen wy, Matth. 12 : 31, 32. Alle zonde en lasteringe zal den Mensche vergeeven worden: maar de lasteringe tegen den Geest zal den Menschen niet vergeeven worden. Ende zo wie eenig woord gesproken zal hebben tegen de Zoone des Menschen, het zal hem vergeeven worden: maar zo wie tegen den Heiligen Geest zal gesproken hebben, 't zal hem niet vergeeven worden, nog in deeze Eeuwe, nog in de toekomende. Vrag. Hoe merkt gy de natuurlijke verdorventheid in den Mensch verder aan? Antw. Als leelyk en grouwelyk voor God, en genoegzaam om het Menschelyk geslagte te verdoemen, Psalm 143 : 2. Ende gaat niet in 't gerigte met uwen knegt: want niemand die leeft zal voor uw aangezigte regtvaardig zyn. Vrag. Hoe zo ? Antw. 't Gantsche Menschdom is 'er door besmet en verontreinigt, Jes. 64 : G. Dog wy alle zyn als een onreine, ende alle onze geregtigheeden zyn als een wegwerpelyk kleed. De wateren van de Zond-vloed spaarde nog zeeven Zielen; maar deeze onreine vloed overstroomt ze alle die uit Adam onder Adam geboren worden, Joh. 3 : 6. Het geene uit het vleesch geboren is, dat is vleesch. De Erf-zonde heerscht van Adams tyd af over alle Menschen tot verdoemenisse, zo lang de Waereld duuren zal, Rom. 3 : 19. Op dat alle mond gestopt worde, en de geheele Waereld voor God verdoemelyk zy. Vrag. Maar hoe gaat het, wanneer de kinderen gedoopt worden, word de Erf-zonde door den Doop niet weggenomen? Antw. Zo willen de Papisten, die zeggen, dat het water des Dopps de zonde afwassche, maar hoe het water de zonde afwassche, word niet op dezelve wyze van de Paapze Leeraars verklaart. De Dominikanen willen, dat 'er in het Doop-water zy eene werktuige uitwerkende kragt om de Ziel een goede schikkinge toe te brengen, dat ze de genade ontfangt. De Franciskanen zeggen , dat God voor zijn belofte de genade aan het Doop-water zo gehegt hebbe, dat alle gedoopte, de genade met het Doop-water verkrygen, ende alle die niet gedoopt worden, van de genade versteeken blyven. Het gevoelen der Dominikanen dryft meer in de Roomsche Kerk boven als dat der Franciskanen, alzo dat der Franciskanen te veel na de Leer der Lutheranen sweemt, die het Doop-water aanmerken als een Goddelvke hand, en als een wagen die de genade aan de Ziel brengt. Vrag. Wat dunkt u van dit gevoelen ? Antw. 1. Het Doop-water is lighamelijk, leven en redenloos , en daarom kan het de genade die geestelijk, leevendig en redelijk is, in de redelijke Ziele des Menschen niet werken , Jerem. 2 : 22. Al wiescht gy u met Salpeeter, en naamt u veele Seepe, zo is dog uwe ongeregtigheid voor myn aangezigte aangeteekent spreekt de Heere Heere, Job 9 : 30, 31. 2. De genade is ook niet gehegt aan het Doop-water: want anders moesten alle de gedoopte Zalig worden, ende alle de ongedoopte noodwendig verlooren gaan: Nu leert ons Gods woord, dat er gedoopt zyn zonder de genade te te ontfaugen, als te zien is in Simon de Toveraar, Handel. 8:13, 23. Andere hebben de genade verkreegen zonder den Doop. Men zie de Moordenaar, stervende aan liet Kruis , Luc. 23 : 42, 43. 3. Gods woord schrijft ook duidelijk de afwassinge deizonde alleen aan Jesus Bloed en Geest toe, 1 Joh. 1 : 7. Het Bloed Jesu Christi des Zoons Gods reinigt ons van alle zonde. 1 Cor. 6 : 11. Ende dit waart gy zommige, maar gy zyt afgewassehen, maar gy zyt geheiligt, maar gy zyt geregtvaerdigt in den name des Heeren Jesu Christi, en door den Geest onzes Gods. Dies wy met onze Belydenisse besluiten. De Erf-zonde word ook zelf door den Doop niet gantsclielyk te niette gedaan, nog geheel uitgerooyt, aangezien de zonde daar uit altyd als opwellend water uitspruit, gelyk uit een onzalige fonteine. W ant uit liet herte komen voort booze bedenkingen, doodslaagen , overspeelen, lioereryen , dieverveu, valsche getuigenissen , lasteringen , Mattk. 15 : 19. Vrag. Hoe lang blyft deeze verdorventheid den Mensch by? Antw. De Erf-zonde hangt Gods kinderen door al haar leeven aan. Niet eer verlaat de zonde een geloovige Ziel, voor dat de Ziel het Lighaam verlaat. Zy zugten onder den last der verdorventheid, zoo lange zy in dit leeven zyn, Rom. 7 : 24. Ik elendig Menschel wie zal mv verlossen uit het Lighaam deezes doods. 2 Cor. 5 : 4. Want ook wy, die in deezen Tabernakel zyn, zugten, bezwaart zynde, nademaal wy niet en willen ontkleet. maar overkleet worden, op dat het sterffelyke van 't leeven verslonden worde. Vrag. Hoe blvft deeze verdorventheid een kind van God by ? Antw. Niet in haar heerschende kragt, maar als een slange die den kop doorwond is: als een vergift, maar dat door tegengift getempert is. De schuld der straffe is geheel vergeeren, Rom 8 : 1. Dit drukt onze Belydenis in deezer voegen uit. Zy word Gods kinderen tot verdoemenisse niet toegerekent, maar door zvne genade en barmhertigheid vergeeven, Nutn. 23 : 21. Hy schouwt niet aan de ongeregtigheid in Jacob, ook ziet hy niet aan de boosheid in Israël. Psalm 85 : 3. De misdaad uwes volks hebt gy weggenomen; gy hebt alle hare zonden bedekt. Sela! Vrag. Zegt eens wat onderscheid 'er is ten opzigte van de Erf-zonde, tussehen de wedergeboorene kinderen Gods en tussehen de onwederafebooreue ? Antw. 4. De Erf-zonde in een kind van God, legt daar maar in zyn overblyfzelen, maar in een goddeloozen in haar volle stand. De onbekeerde Mensch is een slaave der zonde, Rom. 6 : 20. die niet anders doet nog doen kan, dan de wille des vleeschs en der gedagten, Eph. 2 : 3. Een bekeerd mensch is vry gemaakt van de dienstbaarheid der zonde, Joh. 8 : 36. Hy word niet weg gesleept tot het volle bedryf der zonde, 1 Joh. 3 : 9. Een iegelyk die uit God geboren is, die en doet de zonde niet; want zyn zaad blyft in hem, ende hy en kan niet zondigen, want hy is uit God geboren. 2. Een kind van God haat de zonde als zonde, al was 'er geen Hemel ter belooning van de deugd, nog Helle ter straffe van de goddeloosheid. Hy ziet zo veel kwaad in de zonde, als strydende tegen Gods allerheiligste natuur en wille, dat hy niet kan nalaaten even uit dien hoofde de zonde te haten en te vloeken, Gen. 39 : 9. Hoe zoude ik dan dit zo een groot quaad doen, ende zondigen tegen God. Geheel anders is 't met de onwedergeboorene, by aldien hy de zonde laat, 't is uit vreeze voor de straffe, en ten schoonste genomen, uit liefde tot ruste van zyn Conscientie, tegen welke de zonde door haar onwettelijkheid aandruischt, Exod. 40:46,17. Doe haastede Pharao, om Mozes ende Aaron te roepen: ende zeide. Ik hebbe gezondigt tegen den Heere uwen God, ende tegen u lieden. Ende nu vergeeft my dog myne zonde alleen ditmaal, ende bid vieriglyk tot den Heere uwen God, dat hy slegts deeze dood van my wegneme. 3. Een wedergeboorene heeft een algemeenen haat tegen alle zonde, 't Gaat hem niet gelijk de onwedergeboorene , die hoe veel zonden hy ontwykt, egter altoos een Herodias lief heeft, en niet wil varen laten wat 'er Johannes tegen preekt. Neen, hy agt de zonde als een Tyran, die hem onverhoeds gevangen neemt, Rom. / : Zyn haat is algemeen tegen alle zonde, zyn lust en leven is in heiligheid en godzaligheid, Psalm 119 : 128. Daarom hebbe ik alle uwe beveelen, van alles, voor regt gehouden , maar allen valschen pad hebbe ik gehaat. 4. Een kind van God, door de inkleevende veïdorventheid weggerukt zynde tot eenige zonde, is daar met smarte en leeweezen over aangedaan. De Ziel betreurt haare verdorvenheid, zugt en bid om genade, en is niet voldaan, ten zy de vreede der Ziele in God herstelt is, Psalm 51 : 10, 11. Doed my vreugd ende blydschap hooren: dat de beenderen zig verheugen die gy verbryzelt hebt. Verbergt uw aangezigt van myne zonden , ende delgt uit alle myne ongeregtigheeden. Geheel anders gedraagd zig de onwedergeboorene onder zyn verdorventheid. Want gelijk hy de zonde indrinkt als water, zo spuigt hy die wederom uit over den loop van zyn leeven als een geduurige stroom, zonder zig daar over te bekommeren: zeggende, Deut. 29 : 19. Ik zal vreede hebben, wanneer ik schoon na mynes herten goeddunken zal wandelen. Vrag. Maar waarom laat God toe, dat deeze verdorventheid zyne kinderen door al haar leeven aankleeft ? Antw. 1. Niet om in de zonde gerust te slapen, maar om dat het gevoelen deezer verdorventheid de geloovige dikwyls zoude doen zugten, verlangende om van het Lighaam des doods verlost te worden, Rom. 7 : 24. Ik elendig Mensche, wie zal my verlossen van het Lighaam deezes doods. De Aarde is Gods kinderen een worstelplaats, boven word de Ziel in overwinning omgevoert. Hier beneeden, laat God zyn kinderen tegens de zonde kampen, op dat haar verlangen na den Hemel daar de ruste is, des te sterker zyn zal, Psalm 42 : 2, 3. Gelyk een Hert schreeuwt na de water stroomen; alzo schreeuwt myne Ziele tot u ó God: Myne Ziele dorstet na God, na den levendige God, wanneer zal ik ingaan ende voor Gods aangezigte verschynen. 2. De overblyfzelen dei- verdorventheid doen de heiligen Christus en zyne genade des te hoger agten: die de zonde gevoelt gelyk de Zieke zyn krankheid, och hoe wellekom is Christus de Medicynmeester by hem, Hoogl. 2 . 3. Als een appelboom onder de boomen des Wouts., zo is myn liefste onder de Zoonen: lk hebbe grooten lust in zyne schaduwe, ende zit 'er onder: ende zyne vrugt is myn gehemelte zoet. 3. t Gevoel der Erf-zonde brengt Gods kinderen tot zelfsvernederinge. 't Is een scherpe doorn tegens de de verheffinge des harten, 2 Cor. 12 : 7. Een leermeestei esse^van lydzaamheid en geduld als 'er slagen komen, Mich. 7 : 9. Een F onteine van innig medelyden over den staat der onwedergeboorene, op dat zy ook om derzei ver bekeering zoude bidden, en daar toe voorzigtelijk arbeiden, Gal. 6 : 1. Broeders, indien ook een Mensche overvallen ware door eenige misdaad, gy die geestelyk zyt, brengt den zodanigen te regte met den geest der zagtmoedigheid: ziende op u zelve, op dat ook gy niet verzogt word. Vrag. Met wien hebben wy over dit Leerstuk verschil ? Antu. Met de Pelagianen, welkers dwalinge wy verwerpen; zeggende dat de zonde niet anders is dan uit navolginge. Vrag. Wie is Pelagius geweest ? Antw. PELAGIUS zegt men, is op dezelve dag geboren met zynen voornaamsten tegenstander Augustinus. Hv was een Brit of Brittenslag, volgens Prosper de Leerling van Augustinus. Een Schot, en met Schotze pap overladen volgens Hieronimus. Zyn eige naam was Morgan, zo veel als Mangena, uit Zee geboren; hier van Pelagius. Hy is geweest een Monnik, zeer nauw van leven", en bemind van treffelijke mannen. Chrysostomus Bisschop van lvonstantinopolen, beklaagde met tranen zyn afval als hy die vernam, kort voor zyn dood. Hy begon zyn kettery omtrent het Jaar 405, na Christi geboorte. Hy ontdekte zig eerst te Romen, daar wederspreekende de woorden van Augustinus. Heere gy hebt geboden dat ik u lief kebbe: geef my 't geen gy gebied , en gebied mv het ceen gy wilt! Zyn Landsman Coelestius, en Julianus, Bisschop in Campanien, waaren zyne medestanders. Hy ontdekte zyn venyn heimelijk aan zyn leerlingen, 't Spits liet hy hun afbyten, kreegenze ingang, 't was tot lof van hunnen Meester; wilde het niet door, 't was zy wisten niet beeter. Zyn meeste stellingen komen daar op uit, daar was geen toereekeninge van Adams Zonde, nog Erfzonde; maar wel van navolging van een anders kwaad voorbeeld. De dood was een gevolg van de natuur, maar geenzints een bezoldmg der zonde. De kragten van den vryen wille waren genoegzaam om de goede werken te beginnen, voort te zetten en te voltoijen. Van God was 't, dat wy Menschen zyn, en van ons dat wy regtvaerdi'^e zyn. Daar waren driederlei wegen van Zaligheid: de wet der Natuur. De wet van Moses. Het Evangelium van Christus. De werken der Heidenen stelde hy te zyn Gode aangenaam en waarlijk goed, al kwam daar het behulp der genade niet by. In dit leven konden de godzaligen zo ver komen, dat zy niet zondigden of zondigen konden. Daar was geen inwendige of boven-natuurlijke genade, maar een redelijke wille en mogelijkheid der natuure. Hy begreep de Regtvaerdigmakinge uit eigene verdiensten, kragten en goede wille, en niet uit enkele genade dooi het°geloof in Christus, en de Predestinatie tot genade en heerlijkheid uit een voorgezien geloove en goede werken. Dit 'tot een staaltje van Pelagius verkeerde Leer, van wien de Kerk-historie breeder spreekt. Vrag. Hoe bewyst gy, dat de zonde in ons haaren eersten oorsprong niet heeft door navolginge? Antw. 1. Gods woord stelt duidelijk, dat de verdor* ventheid ons van der geboorte at aanhangt, Gen. 0 . o. Ende de Heere zag, dat de boosheid des Menschen menigvuldig was op der Aarde, ende alle het gedigtzel dei gedagten zynes herten, t'allen dage alleenlyk boos was. Psalm 51 : 7. Ziet ik ben in ongeregtigheid geboren ; ende in zonde heeft my myne moeder ontfangen. Jes. 48 : 8. Ende dat gy van den buik af een overtreder geriaamt word. Eph. 2 : 3. Ende wy waaren van natuure kinderen des toorns, gelyk ook de andere. Dat nu Gods woord zo duidelijk leert, mag de verdorve reede niet tegenspreeken. Vrag. Hoe meer? Antw. 2. De ondervinding leert, dat in godzalige Huisgezinnen, daar de kinders eenen zeer vromen wandel bespeuren in haare ouders, de kinderen dikmaals zeer goddeloos en ondeugende zyn. Indien nu de zonde oorspronkelijk tot ons overkwam, door navolginge van kwade voorbeelden, en de Ziel van zelfs niet verdorven was, moesten de kinderen van godzalige ouders niet altyt vroom en deugdzaam zyn, daar men nu zomtyds het tegendeel in kinderen van godzalige ouderen bespeurt. 3. Wy zondigen zonder voorgaande bedryf van andere, en konnen die slegte konst zonder leermeester van buiten. ^ ie kan ooit bedenken, dat iemand die onverschillende gestelt is tusschen goed en kwaad, die tot het goede niet ongenegender is dan het kwaad, en niet verdorven is van binnen, dadelijk op een sprong zo listig en konstryk is, om de zonde te bedry ven, als men dagelijks in de kinderen ziet. t Geen iemand niet natuurlyk is , zal hy niet ligt aan leeren , nog in zyn zwakkere Jaaren zo konstrijk niet weeten uit te werken. Zeldzaam is de Historie van Sebastiaan Castellio, Grieks Professor te Bazel, die van gevoelen was, dat de zonde alleen in ons door navolging veroorzaakt werd. De geleerde man was zeer zorgvuldig om zyne kinderen van straat en alle gezelschap af te zonderen, haar vertoonende alle goede voorbeelden , en haar zo veel doenlijk was , in deugd oeffenende, evenwel gebeurde het op een tyd , dat hy met zyn familie over tafel zittende , grooten twist tusschen zyne kinderen oprees, en zelf uitbrak tot vloeken, vegten en smyten toe, om dat zy oordeelden, dat de spyze ongelijk verdeelt was. Castellio gevraagd zynde van een die daar tegenwoordig was, van wien zy zulk een Exempel gezien hadden, stont beschaamt en bekende met stilzwygen de waarheid van Spreuk. 22 : 15. De dwaasheid is in 't hert 33 des jongen gebonden. En van Gen. 8 : 21. Het gedigtzel van 's Menschen herte is boos van zyne jeugd aan. Vrag. Terwyl dan vast staat, dat wy alle in zonden ontfangen en geboorenzyn ; wat staat ons hier uit te leeren V Antw. 1. Dat wy onze jauimerstant leeren betreuren. Door de Erf zonde heeft de dood haare intreede in de W ereld gedaan, en heerscht van Adams tyd af over ons allen. De Erf zonde heeft ons berooft van 't gezigte van onzen God, en Gods aangezigte verborgen, zo dat wy van natuure als zonder God in de Waereld zyn. De Erf-zonde werpt ons in duizenderlei dwalingen, en bind ons onder de heerschappy der zonde. Door de Erf-zonde is den Mensch geworpen onder de blakenden tooi-n Gods , en voelt desselfs vlammen door allerlei elenden in dit leven, Kom. 2 : y. Verdrukkinge en benauwtheid over alle Ziele des Menschen, die kwaad werkt. 2. Dat wy ons zeiven niet verwonderen, dat de natuurlijke Mensch zo kwalijk tot het goede kan gebragt worden. Van natuure is hy zondig, de verdorventlieid zit in 't gebeente , men kan een Tyger, een Leeuw . een Beer, een Wolf binden; maar zyn verslindende natuur zal evenwel by hem blyven. Dus is 't gestelt met den zondigen Mensch. Jer. 13 : 23. Zal ook een Vloorman zyne huit veranderen? ofte een Luipaart zyne vlekken, zoo zult gy lieden ook konnen goet doen, die geleert zyt kwaad te doen. 3. Dat wy ons niet verheffen boven andere. De gantsche Waereld ligt verdoemelijk voor God, en in elk van ons is het zaad van verdorventheid. 't Is enkele genade Gods over ons indien wy niet zyn gelijk alle andere Menschen, die uitloopen tot de uitgieting van alle boosheid. Daarom is deeze lesse nut, 1 Petr. 5 : 5. Zyt met ootmoedigheid bekleed. Phil. 2 : 3. En doet geen ding door twistinge, ofte ydele eere, maar door ootmoedigheid, agte de een den anderen uitnemender dan hem zeiven. 4. Dat wy nooit vertrouwen op onze eige natuure, op ons eigen herte. Dit is een groot kwaad onder de Zonne, dat de Menschen zo steunen en vertrouwen op haar zeiven, zonder inzien, dat zy van natuure tot alle goet werk ondeugend zvn . Spreuk. 28 : 26. Maar die op zyn hert vertrouwt, die is een zot; maar die in wysheid wandelt, die zal ontkomen. Spreuk. 4 ; 23. Behoed uw herte boven al dat te bewaren is, want daar uit zyn de uitgangen des levens. Vra<*. Wat in 't byzonder? Antw. 1. De godzalige zyn verpligt, dankbaarlijk te erkennen de genade der wedergeboorte, waar door zy van zulk een verdorventheid in aanvang verlost zyn, 1 Petr. 1 : 3. Gelooft zy de God ende Vader onzes Heeren Jesu Christi, die na zyne groote barmhertigheid ons heeft wedergeboren , tot een levende hope, door de opstandinge Jesu Christi uit den dooden. '2. Te staan na meerdere doodinge van onze verdorventheid, Coll. 3 : 5. Doodet dan uwe leeden die op de Aarde zyn, namelyk hoerery, onreinigheid, schandelyke bevveegiugen , kwade begeerlykheid ende gierigheid , welke is afgodendienst. Rom, 7:4. Zo dan myne broeders, gy zyt ook der wet gedoodet door het Lighaam Christi, op dat gy zoudet worden eenes anderen , namelyk des geenen die van den dooden opgewekt is, op dat wy Gode vrugten dragen zoude. 3. Christus en zyn geregtigheid vroolijk te roemen en te pryzen. Hy is onze Middelaar, die met zyn onschuld en volkome heiligheid de zonde waarin wy ontfangen en geboren zyn, voor Gods aangezigte bedekt, Jes. 25 : 9. Ende men zal ten dien dage zeggen, ziet, deeze is onze God, wy hebben hem verwagt, ende hy zal ons Zalig maken; deeze is de Heere, wy hebben hem verwagt, wy zullen ons verheugen ende verblyden in zyne Zaligheid. 4. Veel verlangen te hebben na een volkomen ontslag van het Lighaam deezes doods, en het zyn met Christus in den Hemel, Phil. 1 : 23. Want ik worde van deeze twee gedrongen, hebbende begeerte om ontbonden te worden, ende met Christo te zyn: want dat is zeer verre het beste. EINDE VAN HET EERSTE DEEL. 3. Ten derden: Dat het van de Joodsche Kerk voor een Kanonyk Boek erkent en gehouden zy geweest; want de Joden waren de woorden Gods toebetrouwt, Rom. 3 : 2. Geen ander volk heeft God in dien tyd, zyn Instellingen en Regten bekent gemaakt, Psalm 147 : 19. 4. Ten vierden: dat in het zelve niet gevonden word, dan dat heilig en waarachtig is, zonder inmengzel van menschelijke vonden, dwalingen en bygeloovigheden, strydig met het goede woord Gods: want alle reden Gods is doorloutert, Spreuk. 30 : 5. Vrag. Zyn deze kenmerken in de Kanonyke Boeken des O. Testaments te vinden? Antw. Ja. 1. Deeze zyn beschreven van Propheten en Prophetische mannen in de Hebreeuwsche taaie. Daarom zegt Petrus, wy hebben het PROPHETISCH woord dat zeer vast is; ende gy doet wel dat gy daar op agt hebt, als op een ligt schynende in een duistere plaatze, tot dat de dag aanligte en de morgensterre opga in uwe herten, 2 Petr. 1 : 19. mitsgaders Paulus, gebouwd op het fondament der APOSTELEN en PROPHETEN waarvan Jezus Christus is den uitersten hoeksteen, Eph. 2 : 20. 2. Deze zyn van de Joodsche Kerk voor Goddelijk aangenomen ; waarom Christus de menschen geweezen heeft tot die Schriften, welke zy tot een Canon hadden, Joh. 5 : 39. Onderzoekt de Schriften, want gy meint in dezelve het eeuwige leven te hebben: ende die zyn 't die van my getuigen, Luc. 16 : 29. Zy hebben Mozes en de Propheten: datze die horen! 3. Hier in vind men geen aaneenschakeling van menschelijke vonden, dwalingen en ongeloovigheden; maar een zamenstel van heilige waarheden , hemelsclie verborgentheden die den mensch konnen wysmaken tot Zaligheid, Joh. 17 : 17 Heiligtze in uwe waarheid: uw woord is waarheid. Psalm 12 : 7. De redenen des Heeren zyn reine redenen, zilver geloutert in eenen aarden smeltkroes; gezuivert zevenmaal. Vrag. Zoud gy nu konnen bewyzen, dat deze kenteekenen in voornoemde Apokryphe Boeken niet te vinden zyn i Antw. Ja. De Apokryphe Boeken Priesters genoemt mogt worden. Doch wy merken aan ; 1. Dat het Concilie van Carthago maar een Provintiaal Synode was, wier gezag by gevolge van geen groot gewigt is, en zelf by de Papisten verdagt gehouden wordt. 2. Dat de Oudvaders het woord Regelmatig dikwils in een verscheiden zin nemen; zomtyds geven zy dien naam aan de Boeken, die, hoewel zy geenzins tot een Regel van geloof en zeden zyn , nogtans de eer hadden by de andere gevoegt te worden, niet om daar uit de leerstukken der Kerke te bewyzen; maar tot gemeene stigting te leezen , gelijk Hieronymus aanteekent, en men hieldze waardiger als andere menschelijke schriften. 3. Door 't overige blijkt, dat de Kerk altoos van oordeel is geweest, met het Concilie van Laodicea, gehouden in de vierde eeuwe, niet betamelyk te zyn, dat 'er in de Kerk andere Boeken zouden geleezen worden, als alleen de Kanonyke Boeken des O. en N. Testaments. Vrag. Hebt gy nog een bewys? Antw. Ja. 4. In de Apokryphe Boeken worden gevonden veele onwaaragtige dingen, tegenstrydigheeden, ongerymde en vercierde dingen, die niet gepaart konnen gaan met eene Goddelijke openbaringe. a. Onwaaragtige dingen, die aanlopen tegen het eenparig getuigenis van alle andere geloofwaardige Geschied-schryvers ; by voorbeeld, 1 Machab. 1:7. word gezegd, dat Alexander de Groote by zyn leven zyn Ryk heeft uitgedeelt onder zyne Overste. 't Welke alle andere Historie-schryvers verklaren onwaaragtig te zyn. Ziet Curt. lib. 10. Arian. lib. 7. Diodor. Sic. lib. 17. Plutarch. in vita Alexand. 1 Machab. 8. 16. word gezegd, dat de Romeinen het oppergebied 's Jaarlijks vertrouwden aan een man: daar het kennelijk is, datze 's Jaarlijks twee mannen tot Consuls ot Burgermeesters aanstelden. 1 Mach. 8:7,8. word gezegd, dat de Romeinen Koning Antiochus levendig hebben gevangen gekregen, en het Landschap Indien aan den Koning Eumenes gegeven' hebben: daar alle geloofwaardige Schryvers getuigen dat de Romeinen Koning Antiochus in verscheiden Veldslagen wel geslagen hebben; maar nimmer dat zy hem gevangen gekregen ofte de Indien bemagt hebben. Ziet Appian. Zozim. Justin. Hieronym. in Dan. 2. 'tls niet nodig door de Schrift te weeten wat dwalingen 'er ooit geweest zyn, ofte konnen zyn, dewyl ons genoeg is in de Schrift te vinden een volmaakte Wapenrustinge Gods , om allerleie dwalingen te bestryden , Epli. 6 : 11. 3. Onder de noodzaakelijke dingen moet men niet stellen al 't gene de mensch geern zoude begeeren te weeten. Want Gods oogmerk, in 't geven der H. Schrift, is niet geweest ons Wysgeeren, of Wiskonstenaars, of Artzeny-geleerden te maken; maar om daar door te leeren wat ons nodig is tot zaligheid. 4. 't Is ook niet nodig te weten, al wat men zoude willen weten van de Verborgentheden van den Godsdienst, ofte alles wat Christus en zyne Apostelen ooit gezegd en gedaan hebben. Want daar zyn nog veele andere dingen, zegt Jokannes, die Jesus gedaan heeft; welke, zo elk in 't byzonder geschreeven wierde, ik agte, datookdeWaereld dezelve geschreeven' Boeken niet zoude vatten, Cap. 21 : 25. 5. De genoegzaamheid der H. Schriftuur belet niet, dat wy de bedieninge des woords en de genade des H. Geestes nodig hebben. Niemand zal zeggen, dat een Testament onvolkomen is, om dat men het leezen moet, of een Rigtsnoer, om dat de bouwmeester daar mede past. De Schrift sluit door haare Volmaaktheid alle andere Rigtsnoeren uit; maar geenzints de middelen, waar door dit Rigtsnoer werdt toegepast. Christus waare Dienaars verkondigen niet anders , dan 't gene Mozes en de Propheten gesproken hebben. De Geest drukt de waarheeden , in deeze Boeken vervat, in de herten der gelovigen, Ezech. 36 : 27. Ik zal myn geest in u geeven, zegt de Heere, ende ik zal maken dat gy in myne inzettingen zult wandelen, ende die doen. Vrag. Hoe bewyst gy de Volmaaktheid der H. Schriftuur? Antw. Met de bewijzen in onze Belydenis gemeld. 1. Overmits de geheele wyze des dienst, die God van ons eischt, aldaar in 't lange beschreeven is, Psalm 119 : 96. In alle Volmaaktheid hebbe ik een einde gezien; maar uw GEBOD is zeer WYD. Daar is niets te begrypen tot Zaligheid , of men vind het in de Schrift, en bewyst het door de Schrift. Zy leert de eenvoudigste op een allervol- maakte wyze God kennen, die wy allen dienen moeten. Zy ontdekt ons wat wy zyn, onze eige elende, natuurlijke verdorventheid, onze zonden en wat wy verdienen. W at Jesus Christus voor ons gedaan heeft, om ons uit dien staat te trekken, en wat wy doen moeten, om door het gelove deel te krygen aan hem. Zy boezemt ons de godsvrugt in, de heiligheid, de matigheid, weldadigheid en allerlei Christelijke deugden. Zy geeft ons nodige beweegredenen , om God en onze naasten te beminnen. Zy vertroost ons tegens allerleie elenden en wederwaardigheeden deezes Levens. Zy bevredigt ons ontroerd gewisse, leert ons wat wy na dit leven worden zullen, en geeft ons hope van een aanstaande heerlijkheid. Wat kan de mensch meer begeeren, wat zal men van dit alles zeggen? De wet des Heeren is VOLMAAKT, bekeerende de Ziele. De getuigeïiisse des Heeren is gewis, den slegten wysheid geevende. De beveelen des Heeren zyn regt, VERBLYDENDE het herte: het gebod des Heeren is zuiver, verligtende de oogen. De vreeze des Heeren is rein, bestaande tot in Eeuwigheid. De Regten des Heeren zyn waarheid; te samen zynze Regtvaerdig. Zy zyn begeerlyker dan goud, ja dan veel fjn goud; ende zoeter dan honig of honigzeem. Ook wordt uw knegt door dezelve klaarlyk VERMAANT: In 't houden van dien is GROOTEN LOON, Psalm 19 : 8—12. Alle de Schrift is van God ingegeeven, ende is nuttig tot leeringe, tot wederlegginge, tot verbeeteringe, tot onderwyzinge die in de Regtvaerdigheid Gods is: Op dat de mensche Gods VOLMAAKT zy, tot alle goed werk VOLMAAKTELYK toegerust, 2 Tim. 3 : 16, 17. 2. 't Is de mensch niet geoorlooft iets anders te leeren, als ons nu geleert is door de Heilige Schriftuur: alwaar het ook eenen Engel uit den Hemel, gelyk den Apostel zegt, Gal. 1 : 8, 9. Doch alware 't ook dat wy, ofte een ENGEL uit den HEMEL, u een Evangelium verkondigde, buiten het geene wy u verkondigt hebben, die zy VERVLOEKT. Gelyk wy te voren gezegd hebben, zo zegge ik ook nu wederom, indien u iemand een Evangelium verkondigt, buiten dat geen gy ontfangen hebt, die zy VERVLOEKT. 3. Eindelijk, 't Is uitdrukkelijk verboden den woorde Gods iets toe of iet af te doen. Deut. 4:2. Gy zult tot dit woord, dat ik u heden gebiede, niet TOEDOEN, ook daar van niet AFDOEN: op dat gy bewaart de geboden des Heeren uwes Godts die ik u gebiede, Spreuk. 30 : 5, 6. Alle reden Gods is doorloutert. Hy is een Schild den genen die op hem betrouwen: en DOET niet TOE tot zyne woorden , op dat hy u niet bestraffe, ende gy leugenagtig bevonden wordt. Openb. 22 : 18, 19. Want ik betuige aan een iegelyk die de woorden der Prophetie dezes boeks boort, indien iemand tot deeze dingen toedoet, Godt zal over hem toedoen de plagen die in dit boek geschreeven zyn. Endé indien iemand afdoet van de woorden des boeks deezer Prophetie , God zal zyn deel afdoen uit het boek des Levens, ende uit de heilige stadt, ende uit het gene in dit boek geschreeven is. Zoo dan blijkt uit alle de gemelde plaatzen, dat de Leere der H. Schriftuur Volmaakt, ende in allen manieren zeer volkomen is. Vrag. Op wat wyze worden de zaaken van den Godsdienst in de H. Schriftuur voorgestelt? Antw. Duidelyk en klaar, dat de allereenvoudigste dezelve, door de verligtinge des Heiligen Geestes, zo verre zy hem tot Zaligheid noodig zyn, te weeten, verstaan kan, Psalm 119 : 105. Uw woord is een Lampe voor mynen voet, ende een Licht op mynen padt. Vrag. Hoe bewyst gy de klaarheid der H. Schriftuur? Antw. 1. Uit het getuigenisse Gods, Deut. 30:11 —14. Want dit zelve gebodt het welke ik u heden gebiede» dat en is van u niet verborgen, ende dat en is niet verre. Het en is niet in den Hemel: om te zeggen; wie zal voor ons ten Hemel varen, dat hy 't voor ons hale, ende ons het zelve hooren late, dat wy het doen? Het en is ook niet op gene zyde der Zee: om te zeggen wie zal voor ons overvaren aan gene zyde der Zee, dat hy het voor ons hale, ende ons het zelve hooren late, dat wy het doen; want dit woort is zeer naby u: in uwen monde, ende in u herte, om dat te doen. 2 Cor. 4 : 3, 4. Doch indien ook ons Evangelium bedekt is, zo is het bedekt in de gene die verloren gaan. In dewelke de Godt deezer eeuwe de zinnen verblindt heeft, [namelyk] der dit is de weg, wandelt in den zeiven, als gy zondt afwyken ter regter of slinker hand. 5. Eindelijk ontkennen wy niet, hoewel de H. Schriftuur duidelijk en klaar is, dat wy eenig bovennatuurlijk ligt tot regt verstand van de weg der Zaligheid nodig hebben. Nemaar, wy zeggen de H. Schrift is een ligt ende larnpe. De mensch een blinde van natuure die niet zien kan, ten zy hem de Heere de ogen opene, 1 Cor. 2 : 14. Maar de natuurlyke mensche begrypt niet de dingen die des Geests Gods zyn. Want zy zyn hem dwaasheid, ende hy kanze niet verstaan, om datze geestelyk onderscheiden worden. Spreuk. 30 : 2,3. Voorwaar ik ben onvernuftiger dan iemant: ende ik hebbe geen menschen verstand: Ende ik hebbe geene wijsheid geleert; noch de wetenschep der heiligen gekent. Vrag. Wat is 'er van noden, om de H. schriftuur tot Zaligheid te verstaan? Antw. De verligtende onderwyzinge des H. Geests die ons duistere verstand verligt, ons ongeloof in de Ziele overwint, onze vooroordeelen beneemt, onze wille heiligt om verstandig agt te geven op de waarheid in Gods woord vervat, Psalm 119 : 18. Ontdekt myne oogen, op dat ik aanschouwe de wonderen uwer wet. Vrag. Hoe bewyst gy, dat wy zulk een onderwijzinge des Geestes, tot verstand van den regten zin der H. Schrift, van noden hebben? Antw. 1. Uit het getuigenisse Christi, Joh. 6:45. Daar is geschreven in de Propheten, ende zy zullen alle van Godt geleert zyn. Een iegelyk dan die [het] van den Vader gehoort, ende geleert heeft, die komt tot my. 2. Uit de gebeden der heiligen, Psalm 25 : 4, 5. HEERE maakt my uwe wegen bekent; leert my uwe paden. Leidt my in uwe waarheit, ende leert my, want gy zyt de Godt myns heils, u verwagt ik den ganschen dag. Psalm 43 : 3. Zend uw licht, ende uwe waarheid dat die my lei- den, datze my brengen tot den berg uwer heiligheid, ende tot uwe wooningen. 3. Uit de beloften van dien Geest, aan de gelovige gedaan , Joh. 16 : 13. Maar wanneer die zal gekomen zyn, [namelyk] de Geest der waarheid, hy zal u in alle waarheid leiden; want hy zal van hem zeiven niet spreken, maar zo wat hy zal gehoort hebben, zal hy spreken, ende de toekomende dingen zal hy u verkondigen. Vrag. Is het dan niet te vergeefs, dat een natuurlijk mensch de II. Schrift leest en onderzoekt? Antw. Neen. 1. De Heere heeft aan het gebruik deimiddelen zyn Geest en genade belooft. Dit hangt te zamen. Biddet en u zal gegeeven worden: zoeket ende gy zult vinden : kloppet ende u zal opengedaan worden: want een ygelyk die bid, die ontfangt, ende die zoekt die vind: ende die klopt dien zal opengedaan worden, Matth. 7 : 7, .8. 2. Het leezen der H. Schrift is het regte middel om hem zyn blindheid te doen verstaan, en begeerig te maken na de verligting des H. Geests. Men ziet het in David, Psalm 119 : 18. Ontdekt myne oogen, op dat ik aanschouwe de wonderen uwer wet. In den Kamerling, Hand. 8 : 14, tot Philippus , zeggende: Tk bidde u. van wien ze,t de Propheet dit? van hem zeiven ofte van iemand anders? 3. Wy zeggen ook niet, dat een natuurlijk mensch niets verstaat van 't geen hy leest; maar eeniglyk dat hy de waarheid, zo als dezelve den mensch vrymaakt en zaligt, niet verstaat zonder verligting des H. Geests. Want de natuurlyke mensche begrypt niet de dingen die des Geestes Gods zyn, want zy zyn hem dwaasheid, ende hy kanze niet verstaan, om datze geestelyk onderscheiden worden: doch de geestelyke mensche onderscheid wel alle dingen; maar hy zelve word van niemand onderscheiden, 1 Cor. 2 : 14, 15. Vrag. Wat verstaat gy door de Volmaaktheid der H. schriftuur in haar deelen? Antw. Die ongeschondenheid der H. Schriftuur, waar doorze alle haar Boeken en deelen heeft behouden, die Godt ooit aan zyn Kerk heeft mede gedeelt en niet is vervalscht. Vrag. Zyn 'er dan geen Regelmatige Boeken, met de gevankelijke Wegvoering der Jooden na Babel, toen de Stad Jeruzalem en den Tempel verbrand wierd, verlooren gegaan ? Antw. 1. Alzo min als de vaten van het huis des Heeren, die wel na Babel gevoert, maar niet verbrand zyn geweest, volgens 2 Kron. 36 : 18. Ende alle vaten van 't huis Gods, de grote en de kleine, en de schatten des Konings, ende zyner Vorsten, dit alles voerde hy na Babel. Waarschynlyk dat hier onder ook de heilige Boeken zyn begreepen geweest. 2. Men leest ook, dat de heiligen in de gevangenisse van Babel in dezelve geleezen hebben, als Daniël, Cap. 9:2. In 't eerste Jaar zyner regeering merkte ik Daniël in de boeken, dat het getal der Jaaren, van dewelke het woord des Heeren tot den Propheet Jeremias geschied was, in 't vervullen der verwoestinge Jerusalems, zeventig Jaar was. En Esra niet lang daar na, Neh, b : 3, 4. Ende Esra de Priester bragt de wet voor de Gemeinte, beiden mans ende vrouwen, ende alle die verstandig waren om te hooren op den eersten dag der zeevende maand, ende hy las daar in voor de straate die voor de waterpoorte is, van het morgenligt tot op den middag, &c. Vrag. Zyn 'er dan in vroegere of latere tyden geen Regelmatige Boeken des Ouden en Nieuwen Testaments geheel verlooren gegaan of vermist? Antw. Neen. Vrag. Hoe bewyst gy zulks? Antw. '1. Uit de trouwe zorge Gods, ten goede zyner Kerke, die niet blyken zou indien 'er eenige Regelmatige Schrifen waren verloren gegaan: Want als 'er geen Prophetie is, word het volk ontbloot, Spreuk. 29 : 18. 2. Uit de getrouwheid der Kerke in 't bewaren der Schriftuur, welke men niet ligtvaerdig verdagt mag houden. 3. Uit de belofte Gods aan zyn Kerke gedaan. Jes. 59 : 21. My aangaande, dit is myn verbond met haar, zeit de HEERE, myn Geest, die op u is, ende myne woorden die ik in uwen monde geleit hebbe, die en zullen van uwen monde niet wyken, noch van den monde uwes zaads, noch van den monde des zaads uwes zaads, zeit de HEERE, van nu aan tot in eeuwigheit toe. .•. Vrag. Leest men niet van veele en verscheide Boeken in de H. Schriftuur, die thans niet meer gevonden worden ? Antw. Tot oplossing dient, 1. Van zommige is dit geheel anders te verstaan , als doorgaans gemeent wordt. Dus is 't geleegen met Paulus Brief, die men voorwend aan Laodicea gescbreeven te zyn. Terwyl Colloff. 4 : 16 alleen gemeld word van een Brief uit Laodicea , welke waarschynlijk de eerste Brief van Paulus aan Timotheus is. 2. Zommige zyn te voren nooit beschreeven geweest; hoewel zy daar na door Gods byzondere bestiering aangehaalt en beschreeven zyn. Dus mag men zeggen van Henochs Prophetie, betreffende het laaste oordeel, Jud. 14 : 15. Van de woorden Christi, het is Zaliger te geeven dan te ontfangen, die van Paulus, Hand. 20 : 35. bygebragt worden. 3. Zommige zyn geen Regelmatige Schriften geweest, hoewel derzelver Aucteurs Heilige mannen Gods waaren. Dit kan men zeggen van zommige Geschied-boeken, en eenige Schriften Salomons, die 1 Kon. 4 : 32, 33. gemeld worden. 4. Eindelijk, dat alles niet verloren is , dat wel verloren schijnt; alzo nog veele Boeken door Gods byzondere voorzienigheid , hoewel onder andere namen, in de H. Schriftuur te vinden zyn. Dus is t geleegen met het Boek van de Oorlogen des Heeren, Num. 21 : 14. De drie duizend Spreuken Salomons. 1 Kon. 4 : 32. De geschiedenissen des Propheten Gads ende Nathans, 1 Chron. 29:29. en meer anderen. .-. Vrasr. Is de H. Schriftuur, ten aanzien van den O ' grondtext, niet zeer bedorven of vervalscht; zo dat wy daar aan niet gebonden zyn, maar mogen afwyken zo dikwils het ons toeschynt een beteren zin gevonden te hebben ? Antw. Geenzints. 1. Zulk een verderf der H. Schriftuur is onmogelijk van wegen de beloften Christi in zyn woord gedaan, Matth. 5 : 18. Want. voorwaar zegge ik u, tot dat de Hemel en de Aarde voorby gaan, zal daar niet een jota nog een tittel van de wet voorby gaan, tot dat het alles zal zyn geschied. Luc. 16 : 17. Het is ligter dat de Hemel en de Aarde voorby gaan , dan dat een tittel der wet valle. 2. Deeze vervalsing der H. Schriftuur moest voorgevallen zyn, of voor of omtrent, of na de komste Christi. a. Voor de komste Christi kan men niet zeggen; nadien Christus of zyne Apostelen de Joden, aan wien de woorden Gods waren toebetrouwt, nimmer van zulk een vervalsing beschuldigt hebben, maar in tegendeel de menscheu geweezen tot de Schriften, die onvervalscht by de Joodsche Kerk bewaart wierden, Joh. 5 : 39. b. Omtrent de komste Christi was het onmogelijk, nadien de Joden in dien tyd in drie hoofdsecten verdeelt waren, yverzugtig tegens malkanderen, waarom geen van drieën zoude hebben durven bestaan de Schrift te vervalschen, of dit bedrog zou ras ontdekt zyn geworden. c. Na de komste Christi kon zulks niet zyn, alzo de afschriften der Schriftuur toen onder de Heidenen zyn verspreid geworden, die zulk'een euvel met stilzwygen niet zouden aangezien hebben. 3. Blijkt het egter, dat 'er 't zy door agteloosheid der Uitschryveren, 'fczy door kwaade toeleg der Ketteren eenige feile in de meeste, zo niet in alle afschriften van den grondtext ingeslopen zyn; de ervarentheid heeft den verstandigen genoegzaam geleert, dat de feilen, die de Papisten opnoemen, te weinig van belang zyn, om den waren zin der H. Schrift te verzwakken, of eene weezentlijke vervalsinge in den grondtext te stellen, Vrag. Nadien de gemeene man den grondtext niet verstaat , is 't dan ook geoorlooft de H. Schrift in andere taaien die de menschen verstaan, over te zetten? Antw. Ja. Dit blijkt; 1. Elk Christen is verpligt de Schrift te leezen en te onderzoeken, Job. 5 : 39. Onderzoekt de Schriften, want gy meent in dezelve het eeuwige leeven te hebben: ende die zyn Jt die van my getuigen. Hoe zal zulks geschiede, ten zv de H. Schrift in de bekende moedertaal overgezet worde ? 2. De Apostelen waren begenadigt met de gave van Jerem. 17 : 9. Argelistig is het herte meer dan eenig ding, ja dodelyk is het: wie zal het kennen? b. Wegens de listen des Satans, die zig wonderlijk met onzen Geest weet te vermengen, zig veranderende in een Engel des ligts, 2 Cor. 11. 14. 3. De Geest waarschouwt ons duidelijk tegen zodanige, die voorwenden een openbaringe van den Geest te hebben. In de woorden op het slot van den Artikel bygebragt, -1 Joh. 4:1. Geliefde, gelooft niet een iegelyk Geest: maar beproeft de Geesten of zy uit God zyn. Want daar zyn veele valsche Propheten uitgegaan in de Waereld. 2 Joh. 10 : 11. Indien iemand tot u lieden komt, ende deeze leer niet mede brengt, ontfangt hem niet in huis , ende zegt niet tot hem weest gegroet: Want die tot hem zegt weest gegroet, heeft gemeenschap aan zyne booze werken. Vrag. Maar wat zegt gy van de menschelijke reden, kan deeze het rigtsnoer niet zyn van 't geen wy moeten gelooven en doen? Antw. Neen. • 1. De mensch is zo bedorven door de zonde, dat hy zyn reden kwalijk gebruikt, hy oordeelt van de dingen eer hy die onderzogt heeft; hy heeft honderden van vooroordeelen; en is door zyn hartstogten verblind, en aan veele dwalingen onderworpen, de natuurlyke mensche begrypt niet de dingen die des Geestes Gods zyn: want zy zyn hem dwaasheid; hy kan ze niet verstaan, om dat ze geestelyk onderscheiden worden, 1 Cor. 2 : 14. 2. Veele waarheden van ons Geloof gaan boven de ï eden , men kan ze door de reden, noch het natuurlijk licht niet ontdekken, nog bewyzen. De Godheid is het voorwerp van ons Geloof, by gevolg een oneindig Wezen, dat een eindige reden te boven gaat, zult gy de onderzoekinge Gods vinden, zult gy tot de Volmaaktheid toe, den Almagtigen vinden, Job 11:7. , 3. 't Is met onze reden als met ons oog: want de reden is 't oog der Ziele , maar schoon men zonder het oog niet kan meeten, zoo is egter ons oog onze regel met; zo ook , hoewel het waar is, dat men zonder de reden mets kan begrypen in den Godsdienst; nogtans is de reden de 1 egt van onzen Godsdienst niet. 2. Dat God onbegrypelijk is in zyn Weezen en bestaan, en wy arme menschen, 't geen God ons van liem zei ven heeft gelieven te openbaaren, maar ten deele kennen. De gelovigen moeten en willen ook niet verder doordringen met haar verstand, als deszelfs omkring en bereik haar bepaalt, en de Heere haar belieft te verligten. Waarom wy met den Oudvader Bernardus zeggen. Deeze groote verborgentheid moet men eerbiediglyk aanbidden; niet nieuwsgieriglyk doorsnuffelen hoe de Veelheid in de Eenheid, en de Eenheid in de Veelheid zy. Dit na te speuren is roekeloosheid; te geloven godvrugtigheid; maar te weeten het eeuwige leven. 3. Dat de H. Schrift deeze hooge verborgenheid voordraagt in een menschelyke taal, met woorden die van lighamelijke dingen ontleent zyn, die.egter niet dan op een Godebetamelyke wyze verstaan en uitgelegt moeten worden. Vrag. Op wat maniere zullen wy dit Leerstuk best verklaaren ? Antw. Dat wy inzien 1. Wat onze Kerk van deeze leere belyd en vast stelt. II. Daar na, boe deeze leer in deezen Artikel verklaart en opgeheldert wordt. Vrag. Wat belyd en stelt onze Kerk, aangaande de leer der H. Drie-Eenheid, vast? Antw. 1. Dat 'er maar is een eenig volkomen eenvoudig Goddelijk VVeezen, en geenzints drie Goden: Want daar is een God, 1 Tim. 2 : 5. een Heere, Eph. 4 : 5. 2. Dat 'er in dit eene Weezen drie Personen zyn. Geen bloote benamingen: Maar drie Goddelyke Personen in der daad ende waarheid, en van eeuwigheid onderscheiden na haare onmededeelbaare eigenschappen. 3. Dat deeze drie Goddelijke Personen met malkanderen overeen komen , niet slegts in leere , in wille, in werkinge en gebied, gelyk twee of meer Koningen die dezelve dingen gebieden; maar a. In O'uoair/a; haare Eensweezigheid, waardoor zy alle Drie, ende elk byzonderlijk, volgens de maniere van bestaan, een en het zelve ondeelbaar Weezen volkomentliik bezitten, Joh. 10 : 30. Ik en de Vader zyn EEN. 1 Joh. 5 : 7. Deeze DRIE zyn EEN. b. In Vaó^ijTi; haare Eevengelykheid van waardigheid en eere: waar door zy alle drie gelijkwaardige medegenooten zyn van dezelve heerlijkheid en eere, Joh. 5:23. Op dat zy allen den Zooue eeren, gelyk zy den Vader eeren. Die den Zoone niet eert, eert den Vader niet die hem gezonden heeft. c. In E'{A.TTiTci%ojTi7]Gii; haare onderlinge vereeniging en allernaust zyn in malkanderen, waar door d'eene Persoon is in den anderen, ende geen Persoon buiten den anderen, Joh. 14 : 10, 11. Gelooft gy niet dat ik in den Vader ben, en de Vader in my is, De woorden die ik tot u lieden spreeke, ende spreeke ik van my zei ven niet, maar de Vader die in my blyft, dezelve doet de Werken. Geloof my, dat ik in den Vader ben, en de Vader in my is. .'. Vrag. Wat nog al meer? Antw. 4. Dat deeze drie Personen ook Waarlijk van malkander onderscheiden zyn. o. In namen; namentlijk van Vader, Zoon en H. Geest. Dit blijkt by de instelling des Doops, Mattb. '28 : 19. Gaat heenen onderwyst alle volkeren, ende dooptze in den naam des Vaders, ende des Zoons, ende des Heiligen Geests. b. In schikkinge, waar door de Vader is de eerste, de Zoon de tweede, de Heilige Geest de derde Persoon, 1 Joh. 5 ; 7. Drie zynder die getuigen in den Hemel, de Vader, het Woord, en de Heilige Geest. c. In maniere van werkinge: Want de Vader werkt van hem zeiven, de Zoon van den Vader, en de H. Geest van den Vader ende den Zoon, Joh. 5 : 19. Voorwaar voorwaar zegge ik u, de Zoone kan niets van hem zeiven doen, ten zy hy dat den Vader ziet doen: Want zo wat die doet, het zelve doet ook de Zoone desgelyks. d. In werken na buiten, die na de byzondere huishouding der Goddelyke Personen, aan ieder Persoon onderscheiden , worden toegekent: Dus word het werk der Scheppinge toegeëigent aan den Vader, 1 Cor. 8 : 6. Het werk der verlossinge aan den Zoone, Eph. 1 ; 7. Het werk der Heiligmakinge aan den Heiligen Geest 1 Cor, 6 : 11. e. In Personeele of onderscheidene Eigenschappen dewelke eigentlyk nog aan 't Weezen alleen; nog aan de bloote maniere van bestaan, maar aan elk Persoon toekomen, 5 : 7. Drie zynder die getuigen in den Hemel. De Vader, het Woord, en de Heilige Geest, ende deeze drie zyn een. Vrag. Wat beteekent het woord PERSOON? Antw. Omtrent dit woord vallen veelerlei gissingen. Zommige leiden het af van een Chaldeeuwsch woord t welk een deksel beduid. Andere van een Grieksch woord nooaiüJioy dat een Momaanzigt na de gelijkenis van iemands gedaante geschikt, te kennen geeft. De meeste zeggen Persona van Personando doorklinken, een groot geluid maken. By de Romeinen was dit woord zeer gemeen; 't zy om daar door de hoedanigheid, welke den eenen mensch van den anderen onderscheid, 't zy om iemands staat en waardigheid, of iets anders te beduiden. Zonderling wierd dit woord op de Schouwtoneelen in Treur of Blyspeelen gebruikt, daar men allerlei slag van Personen vertoonden, die een afbeelding van anderen waaren. Tertullianus heeft dit woord allereerst tot de Godgeleertheid overgebragt. en is zedert dien tyd by de Kerk in gebruik gebleeven. 't Stemt allermeest overeen met het woord vnógxaig Hupostasis Selfstandigheid welk Paulus iu deeze hooge verborgentheid gebruikt, Hebr. 11:3. .'. Vrag. Is het geoorlooft dit woord te gebruiken? Antw. Ja, om de waarheid des te beter van de dwalinge der Ketters te onderscheiden. Beklaagelïjk zelf is 't, dat veele door een al te groote afkeer van de schoolwoorden, de woorden van Persoon Drie-Eenheid, enz. varen laten, en alleen in dit stuk de woorden van Vader, Zoon en H. Geest noemen. Dit is onze partyen te veel toegeven, dewyl de grootste Ketters onder verdraaide spreekmanieren der H. Schrift, wonderwel hun voordeel weten te doen. Immers de Sociniaanen zullen niet weigeren de woorden van Vader, Zoon en H. Geest te gebruiken ; daar zy egter op geene godlasterende wyze loochenen, dat er is een eenig Weezen, in het welke zyn drie Personen; Vader, Zoon en Heiligen Geest. Vrag. Wat noemt gy een Goddelyk Persoon? Antw. Een verstandige selfstandigheid, die op eene bvzondere wyze bestaat in 't eene Goddelijke Wezen, Hebr.'l : 3. Vrag. Hoe noemt gy deeze drie Personen? Antw. De Vader, de Zoon, en de H. Geest, 1 Joh. 5 : 7. Want drie zynder die getuigen in den Hemel, de VADER, het WOORD, ende de HEILIGE GEEST: en deeze drie zyn een. Vrag. Zyn dit geen drie bloote benamingen aan een Wezen eigen? Antw. Neen: Daar zyn drie Personen in bet eene Goddelijk Wezen, inderdaad ende in waarheid, ende van eeuwigheid onderscheiden na hare onmededeelbare eigenschappen. Waarom wy met Atbanazius zeggen: Het is een ander Persoon des vaders, een ander des Zoons, een ander des Heiligen Geestes. Ziet Joh. 14 : 16. Ende ik zal den Vader bidden, ende hy zal u eenen anderen Trooster geven, op dat hy by u blyve in der eeuwigheid. Vrag. Waar in zyn deeze drie Personen van malkanderen onderscheiden? Antw. In namen, in order, in maniere van werkingen, in personeele eigenschappen. De Vader is de oorzake, oorsprong, ende begin aller dingen, zo wel sienelyker als onsienelyker, de Zoone is 't Woord, de Wysheid ende het Beeld des Vaders: De Heilige Geest, de eeuwige Kracht ende Mogentheid, uitgaande van den Vader ende den Zone. Vrag. Wat is de personeele eigenschap van den Vader? Antw. 1. De Personeele eigenschap van den Vader is Ongeteeltheid, zo dat hy ten aanzien van zyne zelfstandigheid, niet is van een ander. Dit verklaard de Heere Jesus als hy zegt: dat de Vader het Leeven heeft in hem zei ven, Joh. 5 : 26. 2. Dat hy op eene wyze voor ons onbegrypelijk den Zoone heeft gegenereert, Psalm 2 : 7. Gy zyt myn Zoone, heden heb ik u gegenereert. 3. Dat den Heiligen Geest van hem uitgaat, Joh. 15 : 26. Vrag. Wat zeggen de woorden in onze Belydenis De Vader is de oorzake, oorsprong, ende begin aller dingen, zo wel sienelyker als onsienelyker. Antw. Niet dat de Vader is het Beginzel of de Fonteine der Godheid. Zodanig üebben de oude Leeraars in de Oostersche Kerk in vroegere tyden gesproken; maar deeze spreekwys is vry hart en kan niet wel in eenen goeden zin, dan met een weinig zouts besprengd, genomen worden. Alleenlyk zeggen deeze woorden, dat de Vader is en bestaat van hem zelve; de eenige oorsprong en begin van alle zigbaare en onzigbaare dingen is, als van hem geschapen door den Zoon, Eph. 4 : 6. Een GOD ende VADER van alle, die daar is boven alle, ende door alle, ende in u alle. Collos. 1 : 16. Want door hem zyn alle dingen geschapen, die in de Hemelen ende die op der Aarde zyn, die ZIENELIJK ende die ONZIENLIJK zyn, het zy Throonen, het zv HeerschapPyen, het zy Overheeden , het zy Magten. Vrag. Is dan de Zoone en den Geest minder dan de \ader, terwyl hy hier word aangemerkt als de oorsprong en het beginsel aller dingen? Antw. Gantschelijk niet. 1. Want de Vader is wel de eerste in orde, maar niet meerder in magt; zy alle drie zyn een in waarheid in mogentheid; in goedheid ende barmhertigheid, Joh. 5 : 23. op dat zy alle den Zoone eeren, gelyk zy den Vader eeren. Die den Zoone niet eert, eert ook den Vader niet die hem gezonden heeft, 2. De werken Gods na buiten zyn aan alle drie Personen gemeen. Zo dat de Vader niet werkt zonder den Zoon en den H. Geest; hoewel het werk der Schepping na de byzondere huishouding der Goddelyke Personen, aan den Vader werdt toegekent. Vrag. Wat is de Personeele Eigenschap des Zoons? Antw. Dat hy van eeuwigheid op eene wyze voor ons onbegrypelijk, van den Vader gegenereert is. Want de Zoone is 't Woord, de Wysheid ende het Beeld des Vaders. Ziet Joh. 1 : 14. Ende het WOORD is vleesch geworden, ende heeft onder ons ge woont: ende wy hebben zvne heerlykheid aanschouwt; de HEERLYKHE1D als des EENIGGEBORE3N van den V ader vol van genade en waarheid. 17 1 Cor. 1 : 24. Maar haar die geroepen zyn, beide Joden en Grieken [Prediken wy] Christum de kracht Gods en de WYSHEID Gods. Colloss. 1 : 15. Dewelke is het BEELD des ONZIENLYKEN Gods: DE EERSTGEBOOREN aller CREATUREN. Vergel. Hebr. 1 : 3. Spreuk. 8 : 24. Vrag. Wat is de personeele eigenschap van den H. Geest? Antw. Uit te gaan van den Vader en van den Zoon. De Heilige Geest is de eeuwige kracht ende mogentheid, uitgaande van den Vader ende den Zone, Joh. 15 : Maar wanneer de TROOSTER zal gekomen zyn, die IK u zenden zal van den VADER, namentlyk den GEEST der WAARHEID, die van den Vader UITGAAT, die zal van my getuigen. Vrag. Wat geeven deeze woorden verder te kennen? Antw. Dat de H. Geest niet is een bloote kragt en mogentheid, waar door de Vader werkt; maar een Persoon met kragt en mogentheid voorzien, die eene byzondere maniere van bestaan heeft in het zelve Goddelijke Weezen, Rom. 15 : 13. De God nu der hope vervulle u lieden met alle blydschap en vreede in het geloove, op dat gy overvloedig meugt zyn in de hope, door de KRAGT des HEILIGEN GEESTS. .-. Vrag. Is dan de Godheid niet in driën gedeelt, of in drie Weezens onderscheiden, dewyl de Weezens na het getal der Personen altyd vermeenigvuldigen ? Antw. Wy scheuren zegt Calvin, de Personen niet af van het Weezen, anderzints zoude het weezen eene Drievuldigheid der Goden en niet der Personen zyn. Nemaar deeze drie Personen bestaan te zamen in een Weezen, zonder dat de Godheid in drieën gedeelt zy. Dus houd onze Belydenis. Alzo nogtans, dat dit onderscheid niet maakt dat God in drieën gedeelt zy; aangezien dat de Heilige Schriftuur ons leert, dat de Vader, ende de Zone ende de Heilige Geest, elk zyn Zelfstandigheid heeft, onderscheiden door haare Eigenschappen: doch alzo dat deeze drie Personen maar een EENIG GOD zyn. Dies wy met de woorden van Nazianzenus, van deeze verborgentheid besluiten; EEN kan ik niet kennen, of worde van DRIE bescheenen; DRIE kan ik niet onderscheiden, of worde tot EEN getrokken. V R A G E. Hoe bewyst gy de leer der H. DRIE-EENHEID? Antw. Niet uit de reden, noch door het Ligt der natuur; dewyl dit een Verborgentheid is, welk een Goddelijke openbaringe veronderstelt, Matth. 11 : 27. Niemand kent de Zone dan den Vader, nogte niemand kent de Vader dan de Zone, ende dien het de Zone wil openbaaren. Cap. lö : 17, 18. Simon Petrus antwoorde ende zeide, gy zyt de Christus, de Zone des leevendigen Gods. Ende Jesus antwoordende zeide tot hem; Zalig zyt gy Simon Bar Jona: Want vleesch en bloed heeft u dat niet geopenbaard; maar mynen Vader die in de Hemelen is. Vrag. Waar uit dan? Antw. Uit het geopenbaarde woord van God; welk ons leert 't geen voor de reden en het vleesch onmogelijk is, als in de verklaring van deezen Artikel nader blvken zal. .-. Vrag. In hoe veel deelen word deezen Artikel gevoeglijk verdeelt ? Antw. Hoofdzakelijk in drie deelen. I. Het eerste behelst een voorstel van de maniere, op welke wy deeze verborgentheid kennen, en bewyzen. Dit alles weeten wy, soo uit de getuigenissen der Heilige Schriftuure, als ook uit hare werkingen, voornamentlyk uit de gene die wy in ons gevoelen. II. Het tweede vervat een verklaring van dit voorstel: waar in zig opdoen, A. Deels een Register van bewyzen, die nader verklaart en aangedrongen worden; zo a. Uit het Oude Testament. De getuigenissen der Heilige Schriftuuren, die ons leeren deeze H. DRIE-VULD1GHEID te geloven, zyn in veele plaatsen des O. Testaments beschreeven: welke niet van noden zyn te tellen , maar alleen met onderscheid of oordeel uit te kiezen. In Gen. 1 : 26, 27. zegt God: laat ons den mensche maken na onzen heelde ende na onze gelykenisse, enz. enz. Soo schiep dan God den mensche na zynen heelde. Man en Wyf schiep hyze. Item Gen. 3 : 22. Siet Adam is geworden gelyk een van ons. Daar uit blykt datter meer dan een Persoon in de Godheid is, als hy zegt, laat ons den mensche maaken, na onzen heelde: ende wyst daar na de eenigheid aan, als hy zegt Godt schiep. b. Als uit het Nieuwen Testament, 't Is wel waar dat hy met en zegt, hoe veel Personen datter zyn; maar 't geene voor ons wat duister is in den Ouden Testamente; dat is zeer klaar in den Nieuwen Want als onze Heere gedoopt wierd in de Jordaan, zo is de stemme des Vaders gehoort geweest, seggende: Deeze is myn welbeminde bone: De Sone werdt gezien in het water; ende de Heilige Geest openbaarde hem in de gedaante van een Duive. Ook mede is in den Doop aller gelovigen deeze foruie ingestelt van Christo: Doopt alle volken in den naame des Vaders, ende des Zoons, ende des H. Geests. Inden Evangelio Lucas spreekt de Engel Gabriël tot Mark de Moeder des Heeren aldus: De Heilige Geest zal over u komen, ende de kragt des Allerhoogsten zal u overschaduwen , ende daarom ook dat Heilige dat uit u zal geboïen worden, zal Gods Zone genaamd worden. Item, de genade onzes Heeren Jesu Christi, ende de liefde Gods, ende de gemeinschap des Heiligen Geestes zy met u. Daar zyn drie die getuigenisse geeven in den Hemel; de Vader het Woord, ende de Heilige Geest, ende deeze drie zyn een.' B. Deels een besluit uit dit alles. a. Zo tot staaving van deeze leere met de woorden : In alle deeze plaatsen word ons ten vollen geleerd, datter drie Personen zyn in een Eenig Goddelyk Weezen. b. Als tot troost tegen de gebrekkelijkheid onzer kenmsse in deezen: Ende hoewel deeze leere de menschelyke verstanden verre te boven gaat; Nochtans geloven wy die nu door het woord, verwagtende tot dat wy de volkomen kennisse ende vrugt van dien genieten zullen in den Hemel. C. Deels een verklaring van de Ampten en byzondere werkingen der drie Personen t'onswaarts: Voorts staan ons ook aan te merken de byzondere Ampten ende werkingen deezer drie Personen t'onswaarts; De Vader is genaamt onze Schepper door zyn kragt: De Zone is onze het met voller herte toe, en roept uit. Gy zyt MYN GOD, daarom zal ik u loven: ö MYN GOD ik zal u verhogen! Looft den Heere, want hy is goed: Want zyne goedertierentheid is in der eeuwigheid, Psalm i f' -7 vy ^chouwt zomtyds de oneindige grootheid van dat Zalig VVeezen, zo ver hem de Heere belieft te verJigten en zyn hart kan heiligen, om God in de ontdekking van het werk der Verlossinge groot te maaken ; zo dat zyn gemoed onder 't bezef van al die heerlijkheid in ln verwondennge opgevoert, dankende uitroept. Voorwaar ik hebbe u in het heiligdom aanschouwt, ziende uwe sterkte ende uwe eere, Psalm 63 : 3. Wy allen met ODgedekten aangezigte de heerlykheid des Heeren als m eenen spiegel aanschouwende, worden na het zelve beeld in gedaante verandert van heerlykheid tot heerlykheid, als van des Heeren Geest, 2 Corinth. 3 : 18. 4. Hy heeft geen rust in God, ten zy dat zyne Ziele zeit, de Heere is myn deel; daarom zal ik op hem hopen ? Klaagl. 6 : 24. Is 'er een scheiding tusschen hem en den Heere om der zonden wille; dan worden alle de beweegingen der Ziele met bidden, overdenken, schreien en verlangen gaande gemaakt, tot datze wederom in zyn nabyneid proeft en smaakt, dat de Heere goedertieren is, oogl. 3 : 1 2. Ik zogt des nagts op myn leger hem, dien myne Ziele lief heeft: Ik zogt hem, maar ik vond hem niet, ik zeide: Ik zal nu opstaan ende in de stad om gaan, in de wyken ende in de straten. Ik zal hem zoeken, dien myne Ziele lief heeft. Hos. 6:1. Komt ende laat ons wederkeeren tot den Heere, want h'y heeft ons verscheurt, ende hy zal ons geneezen: Hy heeft geslagen , ende hy zal ons verbinden. 5. Hy kent by bevinding zyn overgifte aan-God; hoe hy van den Geest bewerkt wierd, om zig geheel en al tot den dienst van een Drie-Eenig God te verbinden. Heere! Zeekerlyk ik ben uwknegt, ik ben uw kneo-t een Zone uwer dienstmaagd: Gy hebt myne banden los gemaakt, Psalm 116 : 16. a. Aan God den Vader, door wiens groote barmhartigheid hy is wedergeboren tot een leevendige hoope, \rvvrJ'r. Zult g}' niet yan nu af tot mJ roepen. ^ VADER: gy zyt de leidsman mynerjeugd? 1 Petri 18 1 : 17. Ende indien gy tot eenen VADElt aanroept den geenen, die zonder aanneeminge des Persoons oordeelt na een iegelvk werk, zo wandelt in vreeze den tyd uwer inwooninge. b. Aan God den Zoon, door wiens bloed hy gekogt, ende uit alle geweld des Duivels verlost is, Psalm 4o . 11, 12. Hoort ó dogter ende ziet, ende neigt uwe oore, ende vergeet uw volk ende uwes Vaders huis. Zo zal de Koning lust hebben in uwe schoonheid: dewyl hy uwe HEER is, zo buigd u voor hem neder! Psalm 2 : 12. Kusset den ZOONE op dat hy niet toorne, ende gy op den weg vergaat, wanneer zyn toorn maar een weinig zoude ontbranden : Welgelukzalig zyn alle , die op hem vertrouwen ! c. Aan God den Heiligen Geest, door wien hy bevestigt is van de liefde Gods, en op den weg des levens geleid ende geheiligt word , Eph. 4 : 30. Ende bedroett den HEILIGEN GEEST Gods niet, door welken gy verzegelt zyt tot den dag der Yerlossinge. Psalm 143 : 10. Leert my u welbehagen doen want gy zyt myn God, uw GOEDE GEEST geleide my in een effen landl 6. Hy gevoelt in zig zomtyds Hemelsche gedagten, geestelijke optogten en verlangens na den Hemel, daar volkomener kennisse van deeze verborgentheid zyn zal, en-de vrugt van dien genooten worden eeuwiglijk ende altoos, Psalm 42 : 2, 3. Gelyk een hert schreeuwt na de waterstroomen: Alzo schreeuwt myne Ziele tot u ö God, myne Ziele dorst na God , na den Leevendigen God; wanneer zal ik ingaan en voor Gods aangezigte verschynen? Psalm 17 : 15. Maar ik zal uw aangezigte in geregtigheid aanschouwen. Ik zal verzadigt worden met uw BEELD, als ik zal opwaken! Vrag. Wat staat ons verder omtrent deeze kennisse op te merken V Antw. 1. De kennisse van deeze verborgentheid is in alle Godzalige. Daar is niemand die God vreest, ot hy belyd de verborgentheid van Vader, Zoon, en H. Geest, 't Werk van genade in den mensch, is een werk van een Zalig en DrieEenig God, 1 Cor. 6 : 11. Ende dit waart gy zommige, maar gy zyt afgewasschen, maar gy zyt geheiligt, maar gj zyt geregtvaerdigt in den naam des Heeren Jesus, ende dooi den Geest onzes Gods. 2. De kennisse van deeze verborgentheid is troostryk in de Godzalige: want die den Drie-Eenigen God tot zijn' God en beschermer geniet, heeft geen kwaad te vreezen, Psalm 91:1. Die in de schuilplaatze des Allerhoogsten is gezeeten, die zal vernagten in de schaduwe des Almagtigen. Psalm 125 • 2 Rondom Jerusalem zyn bergen: alzo is de Heere rondom zyn volk, van nu aan tot in der Eeuwigheid. 3. De troostryke genietinge van deeze kennisse, is egter m de Godzalige altoos niet eeven leevendig en krao-tig. Zomtyds wandelen zy in 't ligt, en verblyden zig in de beschouwing van dit Zalig en Drie-Eenig Weezen, Hoogl. 1 : 3. De Koning heeft my gebragt in zyne binnekameren, wv zullen ons verheugen, ende in u verblyden; wy zullen uwe uitneemende liefde vermelden meer dan den wyn. Zomtyds wandelen zy in t duister, en klagen onder de verberginge van Gods ligt en liefde, Job 23 : 8, 9. Ziet, ga ik voorwaart, zo is hy daar niet; ofte agterwaart, zo verneem ik hem niet. Als hy ter slinkerhand werkt, zo aanschouwe ik hem met; bedekt hy zig ter regterhand, zo zie ik hem niet. Dit alles doet hun verlangen na den Hemel, daar hunne genieting van God algenoegzaam en volkomen zyn zal, 1 Cor. \ rag. Wat behelst het tweede Lit van deezen Artikel ? Antw. Een verklaaring en optelling van een seevental van bewyzen, om dit leerstuk nader te bevestigen: waar van twee uit de Schriften des O. Testaments, en vyf uit het Nieuwen Testament genomen zyn, als terstont blyken zal. . . Vrag. Wat stelt onze Belydens, betreffende de bewyzen uit het O. Testament vooraf? Antw. De getuigenissen der Heilige Schriftuur, die ons leeien deeze H. DRIE-EENHEID te geloven, zyn in veele plaatsen des O. Testaments beschreeven: welke niet van noden is te tellen; maar alleen met onderscheid of oordeel uit te kiezen. In de tweede druk stont agter een vertellen. Het woord oordeel is 'er door de Synode van Dordrecht by gedaan; en dat, als men ligtelijk denken kan, om best wil; nademaal naarstigheid zonder nauwkeurig oordeel, dikmaals overtollig, ja wel eens schadelijk is, alzo men in het optellen der bewyzen, zonder oordeel of onderscheid, zig ligt vertellen, en dus een allergewigtigst stuk verdagt maaken kan. Een geleert man heeft zeer wel gezegd: Testimonia hic non tam numeranda sunt quam ponderanda; Hier moet men in agtinge neemen, niet zo zeer het getal als wel het gewigt des getuigenissen. Vermits zwakheid van bewys tot verkleining van de waarheid strekt. Vracr. Wat dunkt u van het bewys, genomen van de Verschyninge van de Drie mannen aan Abraham, Gen. 18 : 1, 2, 't welk van outs is by gebragt? Antw. 't Is beter dit bewys te laten vaaren, dan er dit leerstuk mede te willen bevestigen: want 1 Het schynt veel eer, dat Een van Drie de Ileeie geweest is, of de Zone Gods, die van twee geschapene Engelen was verzelt; dewelke zo door zyn eigen naam Jehovah, als door zyne Alweetenheid, van de Engden onderscheiden wordt. Zie vers 13 : 14. Ende de HEERE zeide tot Abraham, waarom heeft Sara gelachen, zeggen e, zoude ik ook waarlyk baren, nu ik oud geworden ben? zoude iets voor den HEERE te wonderlyk zyn ? ter gezetter tyd zal ik tot u weder komen, omtrent deezen tyd des levens, ende Sara zal eenen zoone hebben? 2 Deze twee worden genoegzaam met haare namen van Mannen ende Engelen, en door haar gedienstig werk, van den Jehovah die zy verzelden, onderscheiden. Zie vers 11. Doe keerden die mannen het aangezigte van daar, ende gingen na Sodom: maar Abraham die bleef nog staande voor het aangezigte des HEEREN. Cap. 19 : 1 Ende die twee Engelen kwamen tot Sodom in den Avond. 3. Paulus zinspelende op deeze gebeurtenisse, spreekt uitdrukkelijk van Engelen, geschapene Geesten, tot dienst der geenen die de Zaligheid beërven zullen, Hebr. ld : <5. Vergeet de herbergzaamheid niet: want hier door hebben zommige onweetende Engelen geherbergd. Vrag. Wat zegt gy van 't bewys dat anderen bybrengen, genomen uit de veelvoudige gedaante van de naame God of Elohim, en andere diergelijke in de Hebreeuwsclie taal Antw. 't Is onzes bedunkens te zwak, ter bevestiging in een zaak van zo veel belang: a. Dewyl het meervoudig getal by de Hebreen in deeze en andere woorden, tot beduidenis van eenige uitsteeken theid verstrekt. Zie Gen. 1 : 1. Cap. 40 : 1. Job 40 : 10. Sprenk. 1 : 20. &c. b. Zelf wordt deeze naam in 't meervoudig getal van de eene Goddelijke Persoon gebruikt, in tegenstellinge van de andere. Zie Psalm 45 : 8. Daarom heelt ö God! Elohim uwe God Elohecha gezalft met vreugden olie, boven uwe meedegenooten. c. Bekent is 't, hoe zelf dit woord in 't meervoud word toegeëigent aan een Eenig mensche: als aan Moze, Exod. 4 : 16. Ende gy zult hem Le-Elohim tot eenen God zyn. Aan een Eenig Afgodisch beeld: namentlijk, het gouden kalf, Exod. 32 : 4. Doe zeiden zy dit zyn uwe Goden, Israël die u uit Egyptenland opge voert hebben. Yrag. Wat plaatzen worden in onze Belydenis met onderscheid en oordeel, ter bevestiging van dit leerstuk bygebragt ? Antw. Gen. 1 : 26, 27. Ende God zeide, laat ons menschen maaken na onzen beelde, na onze gelykenisse, &c. ende God schiep den mensche na zynen beelde, na den beelde Gods schiep hy hem: man ende wyf schiep hyze: Item Gen. 3 : 22. Doe zeide de Heere God, ziet de mensch is geworden als onzer een, kennende het goed ende het kwaad. Vrag. Wat hebt gy omtrent deeze woorden op te merken ? Antw. 1. God spreekt hier niet tot zyneEngelen.dewyl deeze niet Een met God in magt en weezen zyn; maar bloote dienstknegten, die God tot zyn dienst'en heerlykheid gebruikt, gelijk zy juigten by de grondlegginge der Waereld, Job 38 : 4, 6. Vrag. Wat meer? Antw. 2. God spreekt hier niet na de wyze der Konin- gen en Vorsten, die gewoon zyn te zeggen. Wy, ons, enz. Want a. De Hebreen, gelijk ook de Oostersche volkeren, waren niet gewoon van zig zeiven in het veelvoudig getal te spreeken. Men zie de Exempelen in Abimelech, Gen. 20 : 9. Pharao, Gen. 41 : 15. Nebucadnezar. Dan. 2 : 3. Belzazar. Dan. 5 : 7. Darius. Dan. 6 : 26. Cyrus. 2 Cron. 36 : 23. en andere. b. Aardsche Koningen spreeken wel zo als zy iets beveelen; maar nooit zegt een Koning tot zig zeiven, laat ons dit of dat doen. c. Is 't dat Koningen en Vorsten alzo spreeken; in deeze wyze van doen hebben zy de opperste Godheid na geboost, wiens beelden zy op der aarde zyn. Vrag. Tot wien rigt God zyn Aanspraak dan? Antw. De Drie-Eenige God spreekt zig zeizen aanr en wekt zig op tot overleg om iets groots te scheppen, dies wy met onze Belydenis zeggen, dat 'er meer dan een Persoon in de Godheid is blykt, als de Heere zegt: Laat ons den mensche maken na onzen beelde; verder dat deeze Personen een in Weezen zyn uit de woorden, ende God schiep hem. Vrag. Zyn deeze plaatzen genoeg, om de verborgentheid der H. Drie-Eenheid te bevestigen? Antw. Zy zyn ons genoeg tot bewys van de meerderheid der Goddelijke Personen; hoewel ze ons niet uitdrukkelijk bepalen, hoe veel Personen in het Goddelijk Weezen zyn, waarom wy met onze Belydenis zeggen. 't Is wel waar, dat hy niet zegt hoe veel Personen dat ■'er zyn; maar 't gene voor ons wat duister is in den Ouden Testaments, dat is zeer klaar in den Nieuwen. Vrag. Zyn 'er evenwel in het O. Testament geen plaatzen, die klaar bevestigen dat 'er drie Personen in het Goddelyk Weezen zyn? Antw. Ja. Dit bevestigen onze Godsgeleerden doorgaans met die plaatzen, 1. In welke de naamen of eigenschappen van God driemaal worden genoemd , als Num. 6 : 24, 25 , 26. De Heere zegene en behoede u. De Heere doe zyn aangezichte over u lichten, en zy u genadig. De Heere verheffe zyn aangezichte over u, en geeve u vreede. Welke zegenwensch Paulus verklaard van Vader, Zoon, en H. Geest, 2 Cor. 13: 18. De genade des Heeren Jesus Christus, en de liefde Gods, en de gemeenschap des Heiligen Geestes zy met u allen , Amen ! als meede, Jes. 6:3. Heilig, heilig, heilig is de Heere der Heirschaaren. Vergeleken met vers 8. Daar na hoorde ik de stemme des Heeren, dewelke zeide, wien zal ik zenden, ende wie zal ons henen gaan? welke woorden benevens den Vader, in het Nieuwe Testament ook worden toegepast op den Zone, Joh. 12 : 41. Dit zeide Ezaias, doe hy zyne heerlykheid zag, ende van hem sprak, mitsgaders op den Heiligen Geest, Hand. 28 : 25. Wel heeft de Heilige Geest gesproken, door Ezaias den Propheet, enz. 2. In welke drie Personen onderscheiden voorkomen , als Psalm 33 : 6. Door het Woord des Heeren zyn de Hemelen gemaakt, en door de Geest zynes monds al haar heir. Jes. 61 : 1. De Geest des Heeren HEEREN is op my, omdat de Heere my gezalft heeft. Jes. 63 : 9, 10. In alle haare benautheid was hy benaauwt, ende de Engel zynes aangezigts heeft ze behouden; door zyne liefde, ende door zyne genade heeft hyze verlost, ende hy nam ze op, ende" hy droeg ze alle de dagen van outs. Maar zy zyn wederspan nig geworden, ende zy hebben zynen Heiligen Geest smerten aangedaan: daarom is hy haar in eenen vyand verkeert, hy zelf heeft tegen haar gestreeden. Hag. 2:5, 6. Dog nu, weest sterk gy Zerubbabel, spreekt de Heere, ende weest sterk gy Jozua, Zone Jozadaks Hoogepriester, ende weest sterk, al gy volk des lands, spreekt de Heere; ende werkt, want ik ben met u, spreekt de Heere der Heirscharen met het Woord, in 't welke ik met u lieden een Verbond gemaakt hebbe, als gy uit Egypten uittrok: ende mynen Geest staande in 't midden van u: en vreest niet. Vrag. Hoe bewyst gy dit leerstuk uit de Schriften des N. Testaments? Antw. Uit vyf voortreffelijke getuigenissen, bygebragt in onze Belydenis, als: 1. Uit het geschied-verhaal van den Doop van den Heere Christus in de Jordaan, Matth. 3 : 16, 17. Ende Jesus gedoopt zynde, is terstont opgeklommen uit het water, ende ziet de Hemelen werden Hem geopent, ende hy zag den Geest Gods nederdalen gelyk een duive, ende op hem komen. Ende ziet, een stemme uit de Hemelen zeggende, deze is myn Zone, myn geliefde in den welken ik myn welbehagen hebbe. De stemme des Vaders is gehoort geweest uit den Hemel: De Zoon werd gezien in het water, daar hy van Johannes gedoopt werdt: De Heilige Geest openbaarde hem in de gedaante van een duive. Wat kragt van bewys in deeze plaats gevonden wordt, hebben Athanafius en andere oude Kerkleeraars erkent, wanneer zy zo tegen de Arrianen, als tegen andere bestryders van de H. Drie-Eenheid plagten te zeggen: Gaat Arriaan na de Jordaan, En zie de Drie-Eenheid aan! 2. Uit de instellinge des doops aller gelovigen, Matth. 28 : 19. Gaat henen onderwyst alle volkeren, ende dooptze in den name des Vaders, ende des Zoons, ende des Heiligen Geestes; leerende haar onderhouden, alles wat ik u geboden hebbe. Op dit bewys wierd mede by de ouden Tertullianus, Basilius, Ambrosius, Theophilaftus vry wat staat gemaakt, en niet zonder rede: Want staat dit vast, dat niemand mag gedoopt worden, dan in den name Gods, in wien men geloven moet; dewyl den doop geschied tot vergeevinge der zonden, Hand. 22 : 16. Hier uit volgt, dat de drie alhier genoemt, geen Eigenschappen maar Personen zyn. Ja Goddelijke Personen die een in magt, in majesteit ende eere zyn. 3. Uit de Groetenisse van den Engel Gabriël tot Maria, de moeder des Heeren, Luc. 1 : 35. De Heilige Geest zal over u komen, ende de kragt des Allerhoogsten zal u overschaduwen , daarom ook dat Heilige dat uit u zal geboren worden, zal Gods Zoone genaamt werden. Wy zien dat hier eerst genoemt werd de Vader als de Allerhoogste, daar na Gods Zoon, die van de maagd gebooren werd; eindelijk de Heilige Geest, die de maagd overschaduwde; dies wy niet zonder grond, deeze woorden tot bewys van de Heilige DrieEenheid zien by gebragt. 4 Uit den zegenwensch van Paulus over alle gelovigen l S°r'r ? '"i13\rDe g6nade des Heereü Jesu Christi'de ie de Gods des Vaders, en de gemeenschap des Heiligen (reestes zy met u allen, Amen. De Apostel noemt hier drie ersonen, Vader, Zoon, en H. Geest, van wien hy wenscht en bid allerlei heil en genade over de gelovigen/ Dit leert ons, dat 'er waarlijk drie Personen in een Weezen zyn hebben1611 ^ allerlei zegeningen te wagten en te bidden 5. Eindelijk uit dat treffelijk en heerlijk getuigenis van Johannes, 1 Joh. 5 : 7. Want drie zyn 'er die getuigen in den Hemel, de Vader, het Woord, en de Heilige Geest, ende deeze drie zyn een. Vrag. Waar nademaal Socinus en andere vyanden van de legere der H. Drie-Eenheid, al over lang geroepen hebben, dat de woorden van 1 Joh. 5 : 7. niet e»t zyn; maar van zommige oude Kerkvaders, die deeze leere tegen de Arriaanen beweerden, in den Bybel ingelast zyn. Hoe zon gy de Egtheid van deeze plaats konnen bewyzen ? Antw. 1. Deeze plaats werd gevonden in handschriften , die zo oud zyn als die, in welke zy niet is. En zy is altyd in de Vulgata van Hieronimus geweest, dies ze in de oude Italiaanscbe vertaling gevonden had. j-, ^ Johannes eigen taal, in zyn Evangelium en neven te spreeken van de gemeinschap van Vader, Zoon tn on T,est' Dus zeSfc de Heere Christus zelf, Joh. JU : yo. Ik en de Vader zyn Een. 3. Zonder dit Vers is in den text van Johannes het een van het ander zeer verwydert, en daar kan geen 5e "warne t zamenhang van het voorgaande en volgende in zyn Keedenvoeringe uitgevonden worden: Want Johannes oogwit is te bewyzen dat Jesus is de Christus, de Zoone Gods, die ook in de volheid des tyds mensch geworden is, om Zondaars Zalig te maken. Hoe zou 't nu voegen, dat Johannes Vers 8. alleenlijk zoude spreeken van drie Aardsche getuigen, om zyn waare menschheid te bewyzen eer dat hy gesproken hadde Vers 7 van de drie Hemelsche Getuigen tot bevestiging van zyne waare Godheid, voor de welke hy tegen Cerinthus en zyn aanhanomet zo veel y ver gestreeden heeft. Ja mét wat schyn van reeden kon de Apostel Vers. 9. gewagen van het getui- genisse Gods, dat meerder is als het getuigenisse des menschen; by aldien het Goddelijk getuigenis der Hemelsche getuigen, niet was voorgegaan het menschelijk getuigenisse der getuigen, die op der Aarde zyn. 4. Daar is ook geen rede om de godvrugtige Oudvaders te verdenken, dat zy deeze woorden op eigen gezag zouden ingelascht hebben, wyl de leer van de H. DrieEenheid , in zo veele plaatsen die buiten dit geschil zyn, geleert en bevestigt wordt. 5. Hebben de Oudvaders deeze woorden zelden of spaarzaam tot bewys van deeze verborgentheid by gebragt ? De reden is klaar, nademaal zy te doen hadden met Ketters, die dit leerstuk loochenden, na dat deeze plaats in zommige afschriften niet gevonden en betwist wierd. 6. Zegt men, deeze text wordt in de Syrische, ja zelf in andere vertalingen niet gevonden: De geleerden zeggen ons, dat 'er veel aan deeze vertaling ontbreekt. Men vind 'er niet in 't verhaal van de Overspeelderesse, Joh. 8. het 15. Capittel van de Handelingen der Apostelen, de tweede Brief van Petrus, de tweede en derde van Johannes. De Brief van Jude, en de Openbaringe 't Is ons genoeg, dat deeze plaats in de egtste en beste afschriften, die van Erasmus en andere braave Mannen goedgekeurt zyn, gevonden wordt. Een ieder zie toe, dat hy dit overheerlijk getuigenis der drie getuigen in den Hemel, niet als onschriftmatig verdagt houde, op dat er geen klagte in onze Kerk zy. Zekerlyk de fondamenten worden onige- stooten! Psalm 11 : 3. .-. Vrag. Zo dan deeze leere alle menschelyke verstanden verre te boven gaat; wat dunkt u van die, die deeze verborgentheid willen bewyzen uit de Reden, genomen van de driederlei kragten in de Ziel, Verstand, Wil en Oordeel, ofte vermeenen te konnen ophelderen met gelijkenissen, genomen van een Driehoek. een Regenboog met haare drie verwen, van een boom met haare stamme, kroon en wortel, en wat dies meer zy ? Antw. 1. Dat de eerste het Christelijk geloof m gevaar brengen, 't welk behelst verborgentheeden, die wy met een neederig gemoed moeten aannemen, zondei dezelve te schoeien na den leest van het verdorven verstand. De woorden van Bernardus zyn in deezen nadrukkelijk. Deeze groote verborgentheid moet men eerbiediglyk 4. Sabellius heeft wel niet een nieuwe Kettery opgerigt, maar de oude, die byna vervallen was, weder vernieuwt. Praxeas was de Autheur; Noëtus die hem navolgde, de Meester van Sabellius, Zyn hoofdstelling was, dat 'er maar een Persoon in 't Goddelijke Weezen is, welke met drie namen onderscheiden werdt. Men noemde deeze Kettery, dewyl Sabellius van Cireenen, eene van de vyf Steeden der Afrikaansche Landstreeken Pentapolis van geboorte was, de vervloekte leer der Pentapolitanen. 5. Paulus Samosatenus Bisschop van Antiochien, erkende Christus te zyn maar een bloot menscb , die niet was voor dat hy uit Maria geboren werdt. Hy is over dit gevoelen in de Sinode van Antiochien, in den Jaare 265. eenparig veroordeelt en afgezet. 6. Arius of Arrius, eerst Ouderling tot Alexandrien in Egypten, wierd in 't Sinode van Nicea onder de Regeering van Keizer Constantyn de Groote, in den Jaare 325. door een gezelschap van ruim drie hondert Bisschoppen veroordeelt. Zyn gevoelen hield voornamentlijk, dat Christus maar een schepsel was, en een maaksel uit de dingen die niet waaren voor de scheppinge der Waereld: geen Zoon van natuure, maar door aanneminge, enz. Zyn uiteinde was droevig: Want als men hem naderhand uit zyn ballingschap wilde herstellen, en te Constantinopelen zo door bedrog als met geweld, de Gemeinte wederom tot een Litmaat, en dan voorts tot een Leeraar zogt op te dringen, overviel hem de nood op 's Constantyns markt om zyn gevoeg te doen, waar in hem zyn ingewanden zyn uitgelopen, dat hy 't bestierf. Vrag. Tegen wie al meer? Antw. De Belydenis zegt, en andere diergelyke, die met goed regt van de Heilige Vaders zyn veroordeelt geweest ; dewelke alle hier te noemen , al te moeilijk, onzeeker en van kleinen nutte weezen zoude. Ik zegge moeilyk, om hunne veelheid en verscheidenheid. Onzeeker, om 't verschil der Schryvers. Onnut, dewyl 't ons weinig helpen kan, om deeze verouderde gevoelens op te krabben ende na te speuren. Yrag. Maar waarom worden de voorschrevene in onze Belydenis genoemd? Antw. Dit heeft zyn reden. Hier mede heeft de Kerk zig willen ontlasten van de argwaan en beschuldioinw u-e,.imeo, ar na gaf' als of ZJ' 'tmet die oude Ketters hield. Want zedert het begin der Reformatie, wierden de oude dolingen der genoemde Ketters door Servetus, V aientinus , feocinus en zyn aanhang, wederom op de baan gebragt. Deeze vuile hoop verschuilde zich onder de onze. s Opstellers van onze Belydenis openbaar verklaaren, tegen wie de Kerk van oudts tot verdeediging van de waarheid, in 't Strydperk getreeden is. Vrag. Is dit leerstuk by da oude Kerk altoos beweert en onderhouden geweest? i i^ntWÏT Dl<1 blykt Uit de getuigenissen van zo veel treffelijke Mannen, in de drie eerste Kerk-Eeuwen van het Christendom. Dus sprak Ignatius Bisschop van Antiochien en Discipel van den Apostel Johannes, die in de vervolgingen van Irajanus de beesten voorgeworpen is. Daar is een ongeboorne God en Vader; ende een eenig geboorne Zoone bod, het Woord ende mensche, ende een Trooster e jeest der waarheid. Zeer treffelijk waaren de laaste woorden van Polycarpus, een Condiscipel van Ignatius, gereed staande om leevendig verbrand te worden ö God de Vader van uwe geliefde Zone Jesus Christus, door den welken wy uw kennisse ontfaugen hebben; Maker van alle Schepselen ik roepe u aan. Ik belyde u te zyn den Waaragtigen God.' Ik verheerlyke u door Jesus Christus uwen beminde Zoone den eemgen Hogenpriester, door welken u te zamen met het zeiven en den Geest zy de lieerlykheid, nu en in de toekomende Eeuwen , Amen ! Kragtig spreekt Justinus Martyr, die van een Platonisch Wysgeer, een yverig Christen, ja een kloekmoedig getuige der waarheid geworden is. In der waarheid daar is een God, dewelke gekent wordt in den Vader, en den Zoon, en den H. Geest: want nadien de Vader uit zyne Selfstandigheid den Zone gegenereert, ende uit den zei ven den H. Geest voortgebragt heeft; zo is t dat de gene, welke eens ende deszei ven Goddelyken /V eezens deelagtig zyn, met het grootste regt een en dezelve Godheid waardig geagt worden. Niet min verheven de Belydenis van Clemens Alexandrinus; zeggende, laat ons loven eenen Vader ende Zoone te zamen met den H. Geest die een alles is, die alzints goedt is, alzints wys, alzints 19 Vrag.^ Wat is het woord Symbolum te zeggen? Antw. Zommige hebben gewilt, dat het een zinspeeling is op de gewoonte van verscheide Personen, die te zaraen pleegen te komen, om met malkanderen een maaltyd te houden: tot welke maaltyd elk iets voor zyn deel toebragt om dezelve goed te maaken: Het geene by de Grieken genoemd wierd wtfpfroXo» ofte av/ipohi als of men zeide, een Collation of Collatie. Hier by staan de meeste stil, die van oudts geoordeelt hebben, dat de Apostelen waarlijk Aucteuren zyn geweest van dit Geloofs-formulier, en dat zy onderling te zamen kwamen, om het zelve te ontwerpen. .-. Vrag. Hoe verre zyn zommige in dit Stuk gegaan ? Antw. Dat zy zelf bepaalt hebben, dat elk Apostel een byzonder Artikel heeft ter neder gestelt, en welke die geweest zoude zyn: namentlijk, 1. Van Petrus: Ik geloove in God den Almagtigen Vader. 2. Van Johannes: Schepper des Hemels ende der Aarden. ó. \ an Jacobus: Ende in Jesus Christus zynen eenig gebooren Zoon onzen Heere. 4. \ an Andreas: Die ontfangen is van den Heiligen Geest, gebooren uit de maagd Maria. 5. Van Philippus: Die geleeden heeft onder Pontius Pilatus, die gekruist is gestorven ende begraven. 6. Van Thomas: Die nedergedaalt is ter hellen; ten derden dage wederom opgestaan van den doden. 7. A an Bartholomeus: Opgevaren ten Hemel, zittende ter regterhand Gods des Almagtigen Vaders. 8. Van Mattheus: Van waar hy komeu zal om te oordeelen de levenden en doden. 9. Aan Jacobus, de Zoon van Alpheus: Ik geloove in den Heiligen Geest, een heiligealgemeineChristelykeKerke. 10. A an Simon Zelotes : De gemeinschap der Heiligen, de vergeeving der zonden. 11. \ an Judas, de Broeder van Jacobus: De opstandinge des vleesches. 12. \ an \Iatthias: Ende het Eeuwige Leeven. .'. Vrag. Wat zyn de gedagten van andere, dat het woord Symbolum beteekent? Antw. Andere meenen dat dit woord ontleent is van den Krygsdienst: Men noemde Symbolum een leuze, of wagt-woord; een merkteeken of vaandel, waar door de Soldaten van een Leeger, malkanderen onderkennen en onderscheiden van het Leeger der Vyanden. Dus zyn de Geloofs-f'ormen tot een baniere der Waarheid, een levren der Geloovigen; waar door zy malkanderen kennen en onderscheiden van de ongeloovigen en Ketters. Ook vind men Geleerden, die dit woord afleiden van de Godsdienst der Heidenen. De Heidenen hadden in liaare Godsdiensten zekere teekenen of kenspreuken , Symbola genaamd , welke zy niet mededeelden, dan die tot derzelver Godsdienstgeheimenissen gewyd en toegelaten waaren. Dusdanig een geheim was onder de Christenen de Belydenis der H. DrieEenheid, volgens Matth. 28 : 19. Gaat dan heenen onderwyst alle de volkeren, dezelve doopende in den naame des Vaders, ende des Zoons, ende des Heiligen Geestes: Leerende haar onderhouden alles wat ik u geboden hebbe. Welker Belydenis in de Geloofs-forme namentlijk der Apostelen, van Nicea ende van Athanasius begreepen en breeder uitgebreid werdt. Vrag. Maar waarom worden de twaalf Artikelen van het algemeene Christelijke Geloof, het Symbolum Apostolicum of de Geloofs-leere, en de Geheimenis-leere der Apostelen genaamt? Antw. Niet om dat de Apostelen 'er Aucteurs of Opstellers van zyn; maar om datze behelst de leere der Apostelen, die in hunne Schriften begreepen is: Gelijk dus de besluitregelen van Niceên ook wel Apostolische genaamt zyn geworden: Terwyl wy het voor een bloot verdigtzel houden, dat elk Apostel eenen Artikel, ofte een gedeelte van eenen Artikel hebbe toegebragt; in dier voege als boven gemeld is. Vrag. Hoe zoud gy bewyzen, dat de Apostelen geen Aucteuren of Opstellers van deeze Belydenis, vervat in de XII. Artikelen, zijn? Antw. 1. Om dat nog Lucas in zyne Handelingen deiApostelen: nog eenig Kerkelyk Schryver van dusdanigen zamenkomst der Apostelen, tot het samenstellen van een Geloofs-formulier iets vermeld heeft. Het geene egter zeer noodzaakelijk was om aangeteekent te worden, zo wel als 't geen besloten is, Hand. 15. 2. De Oudvaders van de drie eerste Eeuwen, hebben zig nooit bedient van de Agtbaarheid der Apostelen, als Opstellers van zodanig een Formulier; het geen hen anders zeer wel te stade zou gekomen zyn, om de Ketters de mond te stoppen met een Formulier, daar de Apostelen Aucteurs van waaren. 3. Indien dit Geloofs-formulier van de eigene hand der Apostelen was, zo zoude het in alle Gemeentens het zelve geweest zyn. Maar nu zyn in de drie en vier eerste Eeuwen , iu verscheide Kerken verscheide Formulieren geweest. Vrag. Wat neemt gy verder omtrent deeze Geloofsforme, in agt? Antw. 1. Waarschynlijk heeft dit zyn oorsprong uit de gemelde plaats, Matth. 28 : 19. doch dat het tot die uitbreiding en forme van XII. Artikelen allengskens is aangegroeit, naar deeze of gene dwalingen opkwamen. Zedert de derde of vierde Eeuwe is het in die forme geweest, als wy het heeden ten dage nog bezitten. 2. Dat het niet zy een gebed, 't welk men bidden moet. Dit is een groove misslag onder de Roomsgezinde. Nemaar, 't is een Belydenisse die men doet voor mensehen , van dingen die men gelooft. 3. Dat het is een treflijk Formulier der leere, geboud op het fondament der Propheten en Apostelen. Een kort begrip van t gene in deeze XXXVII. Artikelen begreepen is. Die dit gelooft en belyd zal Zalig worden, Mare. 16 : 16. \ rag. Wat zegt gy van de Geloofs-formen van Athanazius en Niceên? Antw. Dat dezelve van gelijken inhoud en waarde zyn: Zy behelzen de verborgenheid der H. Drie-Eenheid, zo als die in onze Belydenis bevestigt werd. Dies wy deeze Formulieren, met al wat verder by onze Kerk in overeenstemming van dien besloten is, volvaardig aannemen, goetwillig belyden, en standvastig verdedigen. Wy hebben een sterke Stadt, God stelt heil tot muuren ende voorschanzen, Jes. 26 : 1. Vrag. Gezien hebbende de waarheid en verhevenheid van deeze verborgentheid; waar na heeft nu elk belydei der waarheid te staan? Antw. Na de vriendschap en gemeinschap met den Zaligen en Drie-Eenigen God, Jes. 76 : 9. Met myne Ziele heb ik u begeert in der nacht, ook zal ik met mynen Geest die in 't binnenste van my is, u vroeg zoeken. Jacob. 4 : 8. Naakt tot God en hy zal tot u naaken. Psalm 33 : 12. Welgelukzalig is het volk, diens God de Heere is, het volk dat hy zig ten erve heeft verkooren. Vrag. Is 'er zulk een nauwe gemeinschap en verkeeringe tusschen den Drie-Eenigen God en zyn volk? Antw. Dit blykt: 1 Uit de belofte die God van deeze verkeeringe aan zyne kinderen doet, Lev. 26 : 12. Ende ik zal in het midden van n wandelen, ende ik zal u tot een God zyn: Joh. li ■ 23. Zo iemand my lief heeft, die zal myn Woord bewaaren: Ende myn Vader zal hem lief hebben, ende wy zullen tot hem komen, ende zullen wooningen by hem maken. , . . 2. Uit de voorbeelden der Heiligen, die in deze gemeinschap met God geleeft hebben, als Henoch Gen 5 : -i. Ende Henoch wandelde met God, na dat hy Methuzalach gewonnen hadde, driehondert Jaar. Abraham, Gen. 17:1. Als nu Abraham negen en negentig Jaaren oud was, zo verscheen de Heere aan Abram, ende zeide tot hem: ik ben God de Almagtige, wandelt voor myn aangezichte endezyt oprecht. Mozes. Deut. 34 : 10. Ende daar stond geen Propheet meer op in Israël gelyk Moze: dien de Heere geken hadde van aangezigte tot aangezigte. Asaph, Psalm <4:2». Maar my aangaande; het is my goed naby God te wezen: ik zette myn vertrouwen op den Heere Heere, om alle uwe werken te vertellen. Paulus en alle de Heiligen, Cohos. 3 . 3. Want gy zyt gestorven ende uw leven is met Lhristo ver- hebben: wy ook zelve (zegge ik) zugten in ons zeiven, verwagtende de aanneeminge tot kinderen, namentlyk de verlossinge onzes Lighaams. Psalm 16 : 11. Gy zult my het pad des levens bekent maken : verzadinge der vreugden is by u aangezigte: Liefelykheeden zyn in uwe regterhand eeuwiglyk. Vrag. Is 'er mogelijkheid voor een arm zondaar, om tot deeze gemeinschap met den Drie-Eenigen God te geraken V Antw. Ja. Dit blykt 1. Uit de voorbeelden van groote zondaren, die tot deeze gemeinschap gekomen zyn. Zie een Manasse onder het O. T. 2 Chron. 33 : 19. Een overspeelige Vrouwe, Luc. 7 : 38. Een verdwaalde Zoon, Luc. 15 : 18. Een vyandige Paulus Hand. 9 : 6. Een boos Moordenaar, weinig ogenblikken voor zyn dood, Lue. 23 : 43. Ziet hier by 1 Tim. 1 : 15. Dit is een getrouw woord, ende aller aanneeminge waardig, dat Christus Jesus in de Waereld gekomen is, om de ZONDAREN Zalig te maken; van welke ik de voornaamste ben. 2. God staat 'er op: Hy gebied in zyn woord, ja smeekt ons, dat wy zyn gemeinschap zullen zoeken, Spreuk. 9 : 4, 5. Wie is slegt; hy keere zig herwaarts: tot den verstandeloozen zeid zy: kornet eetet van myn brood, ende drinket van den wyn dien ik gemengd hebbe. Job 22 : 21. Gewent u doch aan hem, ende hebt vreede: daar door zal u het goede overkomen. 3. De Heere belooft zyn genade en gemeinschap den geenen die hem zoeken, Jes. 55 : 6. Zoekt den Heere terwyl hy te vinden is, roept hem aan terwyl hy naby is Spreuk. 1 : 23. Keert u tot myne bestraffinge: Ziet ik zal mynen Geest u lieden overvloediglyk uitstorten: Ik zal myne woorden u bekent maken. \ rag. Wat weg slaat een God-begeerende Ziel best in, om tot deeze gemeinschap te koomen? Antw. 1. Hy stelle zyne begeerte daar toe dikwils aan God in den gebeede voor. 't Is hem nut en geoorlooft in zyn eenzaamheid te roepen: ö God gv zyt myn God! ik zoeke u in den dageraad , myne Ziele dorstet na u, myn vleesch verlangt na u! Psalm 63 : 2. Tot uwen naam, ende tot uwer gedagtenisse is de begeerte onzer Ziele, Jes. 26 : 8. 2. Hy legge in zyn gebed voor den Heere open, dat hy deeze begeerte niet van hem zeiven heeft. Nemaar hy zegge, deeze begeerte tot u 6 God! is alleen van u en door u; myn herte zeid tot u; (gy zegt) zoekt myn aangezigte; ik zoeke u aangezigte ö Heere! verbergt uw aangezigte niet voor ruy , ende keert uwen knegt niet af in toorne: gy zyt myne hulpe geweest, ende begeeft my niet, ende verlaat my niet ö God myns heils! Psalm 27 : 8,9. 3. Hy dringe sterk aan op de Goddelijke beloften. De Heere heeft belooft: Ik zal in haar wonen, ende ik zal onder haar wandelen: ende ik zal haar God zyn, ende zy zullen my een volk zyn, 2 Cor. 6 : 16. Op deeze belofte mag en moet hy den Heere manen in zyn gebed: Zegt tot myn Ziele ik ben uw heil, Psalm 35 : 3. Gedenkt des woords tot uwen knegt gesproken: op het welke gy my hebt doen hopen? Psalm 149 : 49. 4. Hy houde zig aan de kragtige bedieninge des Woords, en het heilig gebruik der bondzegelen: De oogen der Emmaüsgangers wierden geopent onder de breekinge des broods, dat zy den Heere zagen, Luc. 24 : 30, 31. De Heere is naby zyn volk in het heiligdom, en geeft aldaar zyn uitnemende liefde te kennen, Psalm 65 : 5. Welgelukzalig is hy dien gy verkiest ende doet naderen, dat hy wone in uwe voorhoven: Wy zullen verzadigt worden met het goed van uw huis, met het heilige van uw Paleis. 5. Hy zoeke verkeering met des Heeren volk. Deeze gemeenschap houd ons harte brandende in liefde tot God, en leert ons door Godvrugtige zaamenspreekingen wat God aan zyn volk doet. Doe Eliza by Elias verkeerde, zyn hart kreeg zin in den Geest die op Elias rustte, 2 Kon. 2 : 9. Doe Saul zig in 't gezelschap der Propheten bevond, de Geest des Heeren werdt veerdig over hem, ende hy Propheteerde in 't midden van hen, 1 Sam. 10 : '10. 6. Dus doende mag hy vertrouwen, de Heere zal zig op zyn tyd in liefde aan hem openbaren, 't Is niemand gemist, die Gods gemeenschap zogt, Spreuk. 8 : 17. Ik hebbe lief, die my lief hebben: ende die my vroeg zoeken, zullen my vinden. Jes. 64 : 5. Gy ontmoet den vrolyken, ende die geregtigheid doet, den geenen die uwer gedenken op uwe weegen. Vrag. Waar uit kan een bekommerde met reden besluiten, dat hy een klein beginsel van dit leven in de gemeinschap met God bezit, en dat liet nog verder in hem groeien zal? Antw. Zoo een, die het begin heeft, \. Is zyn hart niet voldaan met al wat hy buiten God geniet; nog voordeel, nog aanzien, nog vermaak, nog iets in de Waereld kan zyn begeerte voldoen, dan God alleen. Word hy voor een tyd door de Wareld wegge voert; zyn begeerte is en blyft dog altoos tot God, Psalm 38 : 10. Heere voor u is alle mijne begeerte: ende myn zugten is voor u niet verborgen. Psalm 73 : 25, 26. Wien hebbe ik neffens u in den Hemel? neffens u lust my ook niets op der Aarden. Bezwykt myn vleesch ende myn herte, zo is God de rotsteen myns herten, ende mijn deel in Eeuwigheid. 2. Zo een is 't allerliefst in 't gezelschap van die met den Heere verkeeren. De Kerk is zyn Paradys, de Predikinge van Gods Woord zijn Manna, de stigtelyke byeenkomsten met Godvrugtige zyn leeven, Psalm 27 : 4. Een ding heb ik van den Heere begeert, dat zal ik zoeken: dat ik alle de dagen myns levens mogten woonen in 't huis des Heeren, om de liefelykheid des Heeren te aanschouwen , ende te onderzoeken in zynen tempel. 3. Zo een leeft in een geduurige Oorlog tegen de zonde, geen grooter vyand heeft hy dan de zonde. De minste zonde is zyn Ziel tot last, zyn zugten en bidden is om genade en heilig te zyn, zyn klagen en schreien over de zonde die in hem woont. Ik elendig mensche! wie zal my verlossen uit het Lighaam deezes doods? Rom. 7 : 24. 4. Zo een vliegt wel eens opwaarts met zyn hart tot God. Hy heeft zyn tyd en plaats, waarin hy zig afzondert voor God. Is 't dat zyn Ziel eens moedeloos worde, evenwel geeft hy de zaak niet op; maar bemoedigt zig zelve. Wat buigt gy u neder ö myne Ziele ? ende wat zyt gy onrustig in my ? Hoopt op God, want ik zal hem nog looven; Hy is de meenigvuldige verlossinge myns aangezigts, ende myn God! Psalm 42 : 12. 5. Zo een geniet ook nu en dan iets van den Heere dat zyn harte sterkt, om God in zynen Zoon te pryzen en te verheerlyken, Psalm 73 : 28. Maar my aangaande, het is my goet naby God te weezen: Ik zette myn betrouwen op den Heere. Heere, om alle uwe werken te vertellen. Psalm 145 : 18. de Heere is naby allen die hem aanroepen: alle die hem aanroepen in der waarheid. Hy doet het welbehagen der genen die hem vreezen: Ende hy hoort haar geroep, ende verlostze. 6. Zo een heeft een vast voornemen des hai-ten, om by den Heere te blyven. De liefde Gods regeert zyn doen. Zyn keuze blyft het, het ga hem zo de Heere blieft, tot God en zyn Gemeinschap, Hoogl. 8 : 6, 7. Zet my als een Zegel op uw harte, als een Zegel op uwen avm: waut de liefde is sterk als de dood: de y ver is hart als het graf: hare kolen zyn vuurige kolen, vlammen des Heeren. Yeele wateren zoude deeze liefde niet konnen uitblusschen: Ja de Rivieren zoudenze niet verdrinken. Al gave iemand al het goedt van zyn huis voor deeze liefde , men zoude hem ten eenenmaal veragten. Vrag. Waar voor heeft zulk een die in de gemeinschap met God leeft, zig te wagten ? Antw. 1. Dat hy door stoute zonde, deeze zoete verkeering met God niet breeke? De zonde maakt een scheiding tusschen God en de Ziel, Jes. 59 : 1, 2. Ziet de hand des Heeren is niet verkort, dat zy niet zoude konnen verlossen, ende zyn oore is niet zwaar geworden, dat zy niet zoude konnen hooren ; maar uwe ongeregtigheeden maaken een scheidinge tusschen u lieden, ende tusschen uwen God. Ende uwe zonden verbergen het aangezigte van u lieden, dat hy niet hoore. 2. Dat hy God niet verdenke in zyn liefde onder kruis en tegenspoed, of zyne gemeinschap met den Zaligen God in twyfel trekke. Een Goudsmit heeft zyn goud zo lief in den smeltkroes als in zyn kasse. De Heere brengt zyn volk in een weg van smert en kruis uit enkele liefde, Psalm 94 : 12. Welgelukzalig is de man ö Heere, dien gy tugtigt: ende dien gy leert uit uwe Wet. Job 5 : 17, 18. Ziet, gelukzalig is de mensche den welken God straft: daarom verwerpt de kastydinge des Almagtigen niet: want hy doet smerte aan, ende hy verbind: hy doorwond, ende zyne handen 'neelen. 3. Dat hy geen dag leeve zonder gemeinschap te oefenen met God. Immers een treurig gedrag van Gods Kinderen, als de Heere klaagt. Vergeet ook een Jonkvrouwe haares verciersels? ofte een bruid haare bindzelen? nogtans heeft myn volk myner vergeeten dagen zonder getal. zynen Zone gemaakt heeft; Item, dat God alle dingen door Jesum Christum geschapen heeft. III. Het derde vervat een besluit, getrokken uit dit alles; tot bewys A. Dat Jesus Christus is de Eeuwige Zone Gods: Zo moet dan de geenen die genaamd word God, het Woord, de Zoon, ende Jesus Christus, doe al geweest zyn, als alle dingen door hem geschapen wierden. Ende daarom zegt den Propheet Micha; zyn Uitgang is van den aanbeginne ende van Eeuwigheid. Ende den Apostel: Hy is zonder begin der dagen, ende zonder einde des Levens. B. Dat Jesus Christus is Waaragtig en Eeuwig God, Eensweezig met den Vader. Zoo is hy de \V;i;ire Eeuwige God, die Almagtige, den welken wy aanroepen, aanbidden , ende dienen. Viag. Wat staat ons nopens het eerste te verhandelen? Antw. Te onderzoeken in wat zin Christus genoemd word Gods Eeniggebooren Zoon, van Eeuwigheid gebooren. Vrag. Word aan God een ZOON, in het eenvouwd, en bij uitnemendheid, toegeschreeven? Antvv. Ja doch, in verscheide Plaatsen: als Psalm 2 : 7. daar God zegt: Gy zyt myn ZOON, en Vers 12. Kusset den ZOON. Psalm 89 : 28. Ook zal ik hem ten Eerstgeboorenen Zoone stellen, ten hoogsten over de Koningen der aarde. Spreuk. 30 : 4. Hoe is zynen naam, ende hoe is de naam zyns Zoons, zo gy het weet? Joh. 1 : 18. De Eeniggebooren ZOONE die in den schoot des Vaders is. rag. Wie is nu de Zoon van God by uitneemendheid? Antw. Onze Heere Jesus Christus: Want hy is de gezalfde van den Vader, die Psalm 2 : 7. deeze taal voert. De Heere heeft tot my gezeid: Gy zyt myn ZOON. En van wien de Vader uit den Hemel getuigd; 't welk de eerste Persoon bezit en geniet, doch dat evenwel de eerste Persoon het beginsel is van dit leeven in de tweede; dat is, dat de eerste Persoon dit algenoegzaam Goddelijk leeven aan de tweede Persoon heeft mede gedeelt, op eene wyze, welke met Gods eeuwige natuure overeenkomt, en in de Schrift als de grondslag der benaminge van Vader en Zoon word aangemerkt. Dit nu is de waare zin der woorden. De uitvlugt die men maakt, om zo een kragtig bewys te ontwyken is, dat in deeze plaats gezien wordt op Christus Middelaarampt, waar in en waar door hy de magt ontfangen heeft, om het leeven aan de uitverkoornen te geeven, en leevendig te maken, die hy wil. Doch zulk een verklaaring komt met den zin der woorden geenzints overeen. Immers de bywoorden die in 't Grieksch zyn wantQ en arw,- en door GELYK, ALZO en OOK vertaalt, leeren niet alleen de zamenhang van de eene waarheid met den andere; en hoe de eene vloeit uit den andere; maar een allenthalvige gelykheid, die daar is tussen de bezittinge van het leeven, dat de Vader heeft in hem zeiven, ende dat ook de Zoone heeft in hem zei ven. Hoe heeft nu de Vader het Leeven in zig zeiven? Is de Vader Middelaar geworden, om zondaars in hem geloovende, het eeuwige leeven te geeven ? Is de Vader door lyden en genoegdoeninge de oorzaak des eeuwigen leevens voor de zynen geworden? Geenzints 1 Derhalven blykt, dat 'er in den text van een ander leeven gesprooken werdt, op hoedanig een wyze de Vader het zelve bezit. Hoe heeft dan nu de Vader het leeven in zig zeiven? Op die wyze, gelijk boven gezegd is, dat de Vader eene volmaakte werkzaamheid en algenoegzaamheid in en uit zig zeiven heeft, en dat hy diensvolgende zulk een volheid van algenoegzaame gelukzaligheid bezittende, een oorzaak van een gelukzalig leeven zyn kan, aan alle die geene, die hem zoeken. Zo heeft na de Vader het leeven in zig zei ven. De Zoone nu heeft hy gegeeven het leeven te hebben in hem zei ven; wat zegt dit anders, als dat hy dit Goddelijk, Algenoegzaam, en Volmaakt leeven aan den Zoone van Eeuwigheid heeft medengedeelt, en uit dien hoofde heeft de Zoone ook door zyn dood een oorzaak van Zaligheid konnen zyn, voor den uitverkooren mensch. Gelijk deezen uitleg eeniglijk voldoet aan de beteekenisse en kragt der woorden, zo komtze ook zeer wel overeen met den zamenhang der zaaken. Onzen Heere Jesus Christus is beezig te bewyzen tegen de Jooden , dat hy het zelve werkte met den Vader. Onder deeze gioote werken stelt hy Vers 25. de leevendigmaakinge van doode zondaaren, door de verkondiginge des Evangeliums. Voorwaar! voorwaar! de uurekomt, ende is nu , wanneer de doden zullen hooren de stemme des Zoons Gods; ende dieze gehoort hebben zullen leeven. Hier deed zig terstond een zwaarigheid op, hoe het mogelijk was , dat Jesus aan een geloovend Zondaar het leven konde geeven ? Deeze zwaarigheid neemt Jesus weg met te zeggen, dat hem de Vader gegeeven heeft dit leeven te heben in zig zeiven. Hy hadde deel aan die algenoegzaamlieid en gelukzaligheid, die in God is. Dit was de grondslag, waarom hy van den Vader heeft konnen geheiligt en gezalft worden, tot het Middelaars-ampt. Want die in zig zeiven het leeven ende gelukzaligheid niet bezit, hoe zal die de oorzaak van leeven en Zaligheid konnen zyn vooi andere. Om dat nu de Vader hem dit leeven rnedegedeelt hadde, zo kon hy de oorzaak des leevens zyn in de kin dei en Gods. Dit is de kragt van Jesus Redeneeringe , in dit gesprek tegen de Joden. \ ïag. Bewyst eens nader, dat deeze generatie of geboorte des Zoons, de waare en eenige grondslag der benaminge van Vader en Zoon zy ? Antw. 1. Dit bevestigen de betrekkelijke naamen van Vader en Zoon, die de eerste en tweeden Persoon in 't Goddelijk W eezen toegeëigent worden. Deeze woorden moeten in deeze verborgentheid beteekenen, 't geen haar kragt en beteekenisse toelaat. De kragt nu deezer namen is, dat men een Vader noemt, zo eene die een ander voortbrengt met zyn jeeld, wederom een Zoon, zo eene die voortgebragt word uit het weezen van een ander met deszelfs beeld. Deeze beteekenisse draagt eigentlyk de naam van Vader en Zoon in alle talen by allerleie menschen; dierhalven konnen de namen van Vader en Zoon aan de eerste en tweede Persoon V1, * Goddelijk Weezen eigen, niet anders beteekenen, dan dat de eerste Persoon het beginzel is van de tweede, of dat e eerste Persoon zyn weezen, dat is, zyn voltnaaktheeden en eigenschappen, en alles dat tot het Goddelijke Weezen behoort, heeft medegedeelt aan de tweede, en dat de tweede Persoon op een zeekere het Goddelijk Weezen betamelijk en eige wyze zy en besta van den eersten, met het beeld van den eersten. Dit is het geloof der Kerk. Dit is de Belydenisse der Vaderen. Dit is den inhoud van deezen Artikel. 2. Men merke vervolgens aan, dat de tweede Persoon niet alleen de Zoone Gods, maar ook de EIGENE ZOONE Gods geheeten werdt, en dat de eerste Persoon niet alleen de Vader, maar ook de EIGENE VADER genaamd werdt. Het eerste heeft men Rom. 8 : 32. Die ook zvnen EIGEN ZOONE niet gespaart heeft; maar heeft hem voor ons allen overgegeeven. Het tweede Joh. 5 : 18. De Jooden daarom zogten dan te meer hem te dooden, om dat li\ niet alleen den Sabbath brak, maar ook zeide dat God zyn EIGEN VADER was, hem zeiven Gode even gelyk makende. Wat zegt dit nu, dat onzen Heeren Jesus Christus geheeten word de EIGENE ZOONE Gods? Dit zegt, dat hy op eene byzondere en uitsteekende wyze Gods Zoone is, zodanig als niemand in Hemel of op Aarde gevonden wordt. De reden is. Om dat niemand van alle die geene, die Gods Zoonen weheeten worden, van God ontvangen het geheele beek van God. Het geheele weezen van God, ende alle zyne volmaaktheid, alle zyne algenoegzaamheid, al zyne wysheid, alle zyne heerlijkheid, alle zyne gelukzaligheid is haar niet meden gedeelt. Daar is maar EEN Zoon van God van wien wy spreeken, in dewelke het geheele beeld van zyn \ adei word uitgedrukt; dewelke als Gods EIGENE Zoone uit het Weezen ende Substantie des Vaders, deel heeft aan alle de volmaaktheid en heerlijkheid zyns Vaders. Deeze voert de naam van Zoon in die kragt en beteekenisse, die op geen Engel of Mensch passen kan. Dus zal Paulus zeggen, Hebr. 1:4,5. Zo veel treffelyker geworden dan de Engelen, als hy uitneemender naam boven haar geërfd heeft. W ant tot wien van de Engelen heeft hy ooit gezegd gy ^7 MYNE ZOONE HEEDEN hebbe ik u GEGENEREER1 ? Vrag. Hebt gy nog een bewys? Antw. ° 3. Dit blykt uit de benamingen, welke de Christus draagt uit kragt van zyne eeuwige geboorte van den Vader; die, hoewel 't oneigentlyke benamingen zyn, evenwel de eigentlyke geboorte des Zoons van den Vader beduiden. Dus word hy genaamd. a. Het AFSCHYNSEL van zyn's Vaders heerlykheid, Hebr. 1 : 3. Door liet woord Heerlykheid, worden verstaan alle de volmaaktheeden Gods t' zamen genomen. Deeze worden verder vergeleken by een schynend ligt om datze in de Ziel zo een klaare bevattinge verwekken van de grootheid der Majesteit Gods, dat wy genoodzaakt werden dezelve te erkennen en te pryzen. Dit schynend igt nu der heerlijkheid Gods, word ten aanzien van deszelfs eerste beginzel aangemerkt te zyn IN den eersten rersoon, en daar van AF te schynen op den tweeden Persoon des Goddelijken Weezens. Alle de heerlijkheid Gods word vertoont IN den Zoone; maar zo, datze oorspronkelijk is IN den Vader; ende van den Vader AF schynt op den Zoone, Joh. 14 : 9. Die MY gezien heeft, die heeft den VADER gezien. Dit nu is de waare zin der woorden, als de volgende spreek wyze van de Text bevestigt Het UITGEDRUKTE BEELD van Gods Zelfstandigheid. Het woord Selfstandigheid zegt alhier de geheele naam, alle de eigenschappen en volmaaktheeden van God ■ en met een woordalle het geene dat in God is. De gely nisse 1S gea°men van een Zeegel-ring, welke gemaakt word van een vaste en gedronge stoffe, als die alleen bekwaam is om een gesneeden beeld of merkteeken te draagen. De volmaaktheeden nu en eigenschappen, zoals die afgebeeld zyn in den Vader, zyn volmaaktelijk AF en gedrukt in den Zoone. De Zoone draagt het geheele weezen en beeld des Vaders, als het welke hem van den Vader door eene bovennatuurlyke geboorte is mede gedeelt zo dat hy in nadruk den Engel werd genaamt, in wiens binnensten de NAAM Jehovah is, Exod. 23 : 21. b. Hy word genaamd het BEELD Gods, 2 Cor. 4 : 4. En wel het BEËLD des onzienlyken Gods, Collos. 1 : 15. Het beeld eens Persoons noemt men een ander Persoon of zaak, daarin de eigenschappen of trekken, daar door die Persoon van andere onderscheiden is, klaarlijk worden vertoont Zo is en draagt een Zoon het beeld des Vaders. Als, nu de Middelaar Christus het Beeld Gods, of wel het tfeeld des Onzienlyken Gods genaamd werdt, is dit niet te verstaan van zyn menschelyke natuure; maar alleen van zyne Goddelijke natuure, na de welke de Zoone het geheele weezen en beeld des Vaders heeft, als het welke hem door geboorte van den Vader is medegedeelt. c. Hy werd genaamd de SPRUITE des Heeren, Jes. 4 : 2. Zach. 6 : 12. Deeze naam wederom moet de Persoon des Middelaars toe komen, of ten aanzien van zyne Goddelyke, of ten aanzien van zyne menschelyke natuure. De nadruk van deeze spreekwyze is te groot, datze gepast kan worden op de menschelyke natuure van Christas. Ook moet men aanmerken, dat de Middelaar ten aanzien van zyne menschelyke natuure, genoemd werd een Spruite van David, Jerem. 23 : 5. Deeze dingen staan tegen malkanderen over, een SPRUITE van JEHOVAH ende een SPRUITE van DAVID te zyn, gelijk de benaminge van Zoone Gods, ende Zoone des menschen, beide aan den Middelaar toegepast. Dies verwekt de spreekwyze een Spruite des Heeren in ons een gedagte, dat hy van alle eeuwigheid van den Vader is voortgekomen als zyn Spruite. Waar toe zommige nog brengen zyn benaminge van den OPGANG uit der hoogte, Luc. 1 '• 78. Door de innerlyke beweegingen der barmhartigheid onzes Gods, met welke ons bezogt heeft de OPGANG uit der Hoogte. Men merkt dan aan, dat het woord n/23 Spruite van de LXX Overzetters, vertaalt word met het woord dvurolri anatoleê opgang; en dat Zacharias buiten allen twyfel in zyn lofzang het woord n?3H SPRUITE zal gebruikt hebben, 't welk van Lucas volgens de LXX Overzetters door nvuvo'kri anatoleê overgezet werd. Dan zoude de zin zyn, een SPRUITE uit der HOOGTE; dat is een Spruite, die uit de hoogte, te weeten, uit den Hemel is. Vrag. Wat besluit gy uit dit alles? Antw. 1. Dat Jesus Christus is alleen de EEUWIGE NATUURLYKE Zoone Gods, niet gemaakt nog geschapen; maar uit het weezen van den Vader gebooren. Dit stelt onze Belydenisse met ronde woorden tegen de dwalingen der Arrianen. Wy gelooven dat Jesus Ghristus na zyne Goddelyke natuure de EENIGGEBOOREN ZOONE Gods is: niet GEMAAKT nog GESCHAPEN; want alzo zoude hy een Schepsel zyn. 2. Dat hy niet heeft een gelyk weezen, maar een en het zelfde Goddelyk Weezen met den Vader. Dit drukt onze Belydenis uit in de woorden: EENSWEEZIG met den Vader, overeendragtig Joh. 10 : 30. IK en de VADER zyn EEN. 3. Dat hy geenzints de Zoone Gods geworden is in der tyd, maar gelijk de Belydenisse van Niceen zegt: Gebooren uit den Vader voor alle Eeuwen. Hierom is onze Belydenisse MEDE EEUWIG het uitgedrukte beeld der Selfstandigheid des Vaders, ende Glants zyner heerlykheid: want in den beginne was het WOORD, ende het WOORD was by GOD, ende het WOORD was GOD. Joh. 1:1. 4. Dat hy niet minder is dan den Vader, nog in weezen, nog in magt, nog in heerlykheid, maar hem in alles GELYK zynde, Joh. 5 : 23. Opdat zy alle den Zoone eeren, gelijk zy den Vader eeren. Die den Zoone niet en eert, en eert den Vader niet die hem gezonden heeft. Vrag. Waarom spreekt de Belydenis zo klaar en verheven van deeze geboorte des Zoons? Antw. Die omtrent dit leerstuk dwaalt, ondermynd de fondamenten van waarheid en godsvrugt, waarop Christus zyn Kerke gebouwt heeft, Matth. 16 : 16—18. Een ieder die begeert regtzinnig en godvrugtig te zyn, mag geen stroobreed van deeze Belydenisse afgaan. De generatie Gods zegt Nazianzenus, moet met stilzwygen geëert worden; 't is wat groots voor ons geleert te hebben, dat hy gegenereert is. En niet min zoet Ambrozius. Wy mogen weeten dat de Zoone Gods gebooren is; maar wy konnen niet ontlosschen hoe dat hy gebooren is. Hier zwygt de stemme. Hier bezwvkt het verstand, niet alleen het myne, maar ook der Engelen. Vrag. Wat troost heeft een geloovige in de beschouwinge van Christus, als ZOONE Gods? Antw. 1. Als Zoone Gods is hij in staat om onze Middelaar te zyn, en in te staan tusschen God en den vertolkt. En dit is van geen minder kragt als het woord Waerelt. Alzo het wegneemt deezen uitvlugt, dat de Zoon of 't Woord maar een geschapen Schepsel zy. Want al wat ooit geschapen is, dat is op tyd geschapen, en niet voor den tyd. Ten minsten is de tyd geschapen met het Sehepzel, alzo het zonder tyd niet weezen kan. Dat nu voor alle Eeuwen is, dat is voor allen tyd, en moet derhalven zonder tyd of eeuwen geweest zyn, indien de Eeuwen door het zelve gemaakt zyn. Dit dan nadrukkelijk van Christus hier gezeid: dat de Eeuwen door hem gemaakt zyn, bewyst dat hy voor den tyd, dat is, van alle Eeuwigheid geweest is, en ook zelf de Eeuwige en Almagtige God, die de Eeuwen en de Waereld geschapen heeft. Overeenkomstig het andere getuigenisse in onze Belydenis gemeld, Collos. 1 : 16, 17. Want door hem zyn alle dingen geschapen, die in de Hemelen, ende die op de Aarde zyn, die zienlyk ende die onzienlyk zyn, het zy thronen, het zy heerschappyen , het zy overheeden, het zy magten; alle dingen zyn door hem, ende tot hem geschapen: Ende hy is voor alle dingen, ende alle dingen bestaan te zamen door hem. Vrag. Wat besluit trekt gy hier uit? Antw. Dat onze Belydenis te regt besluit. Zo moet dan de gene, die genaamt werdt God, het Woord, de Zoon, ende Jesus Christus doe al geweest zyn, als alle dingen door hem geschapen wierden. Daarom zegt de Propheet Micha, Cap. 5 : 1. Zyn uitgang is van aanbeginne, ende van eeuwigheid. Ende den Apostel, Hebr. 7 : 3. Hy is zonder begin der dagen, ende zonder einde des leevens. In de woorden van Micha word zyn menschelyke geboorte uit Bethlehem gestelt tegen zyn eeuwige uitgang door geboorte van den Vader. Van welke eeuwige uitgang in 't veelvoudig getal, na den styl der Hebieen gesproken word; om de uitnemendheid van deeze gebooite te beteekenen. Vrag. Wat dunkt u van 't geene partyen zeggen, dat zo eene eigentlyke geboorte stelt, dat de Zoon minder en later is dan de Vader, en hy zo niet onafhangelijk eeuwig en onlydelijk is? Antw. Deeze tegenwerpinge is oud; maar hadt men zich van de ydele Philozophie niet laten overheerschen, zo hadde men gedacht, de kennisse is my te wonderbaar: Zv is hooge, ik kan daar niet by, Psalm 139 : 6. 't Is wel zo, dat een \ ader die een Zoon buiten zyn weezen voortbrengt , eerder en meerder is dan zyn Zoon; gelijk ook God dooi het scheppen , zyne schepzels buiten zyn weezen voortbrengende, dezelve niet onafhangelijk noch eeuwig zyn: Maar dus is 't niet gelegen met den Zoone Gods, dewyl hy niet buiten het weezen van God geschapen , maar van hem in z\n weezen gebooren is, door eene inblyvende daad van den \ ader na binnen: en daarom zeggen wy met den Ouden dat deeze geboorte van den Zoone uit den Vader is geschied. Ae.nonoos zonder tydsverloop, zonder begin, zonder voortgang, zonder einde, Mich. 5:1. Achroristoos onafscheidelyk, zonder verdeeling of vermeenigvuldiginge van weezens, oi. 14 : 10. Apathoos onlydelyk, en zonder veranderinge van den Vader of van den Zoone, Jac. 1 : 17. Akataleep008 oabegrypelyk, en een verborgentheid die alle menschelijke verstande te boven gaat, Spreuk. 30 : 4. \rag. Met wien hebben wy over dit fondament der leere verschil? Antw. Die zyn zeer veele: 't Is niet noodig alle te noemen, die van tyd tot tyd deeze verborgenheid bestreeden hebben. De voornaamste zyn Arrianen, Socinianen, Remanstranten en zommige uit ons. De Arrianen hebben eertyds deeze geboorte des Zoons verkeerdelijk verklaard, door eene scheppinge voor het beginsel by Mozes gemeld. Zy brengen gewoonlijk ter bevestiging by, dat Christus genaamt werd de Eerstgebooien aller Creature, Collos. 1 : 15. Zonder inzien dat hy geenzints eene Eerstgeschapene, ofte het Eerste Sehepzel word genoemd, maar de Eerstgebooren als een Hoofd verre boven alle schepzelen verheeven, Openb. 1 : 6. De Socinianen zeggen: Dit Zoonschap bestaat na Gods eeuwige voorschikkinge in zyne menschelyke geboorte uit eene Maagd. In zyne heiliginge tot het Middelaarsampt. In zyne Opwekkinge uit den doden, ende in zyne Verbooginge aan des Vaders Regterhand. De Remonstranten stellen te onregt deeze vier zaaken met de eeuwige geboorte te zamen, als de oorzaaken van Christus Zoonschap, door welke hy de Zoone Gods zou zyn geworden. Een geleert man uit ons heeft voor eenigen tyd gedreeven, dat men deeze geboorte van Gods Zoone, die hy eerst in het gemeen zeide eene oneigentlyke te zyn, stellen moest; ten deele in een eeuwig meedezyn, ofte eensweezig zyn met den Vader, ten deele in de Sociniaansche zaaken, die op de Menschwordinge en het Middelaarsampt haar opzigte hebben; terwyl hy van de Socinianen, door de Belydenisse van het eeuwig medezyn des Zoons zig onderscheidende, te gelijk evenwel met haar zyn Eeuwig Zoonschap heeft tegengesproken. Dies staat het nog tot onzen last, koitelijk deeze tegenpartyders den rnond te stoppen. Vrao-, Bewyst eens dat Christus de Zoone Gods niet kan genaamt worden, om zyne gemeinschap in dezelfde natuur, ofte een Eeuwig medezyn met den Vader? Anfcw. 1. Om dat de naaraen van Vader en Zoon in alle taaien niet zeggen , eene gemeenschap aan dezelve natuure; maar in kragt te kennen geven zulk een betrekkinge, dat de Zoon van den Vader is. Een Vader noemt men , die een ander voortbrengt met zyn beeld; een Zoon die voortgebracht is van een ander met zyn beeld: Deslialven geeft Gods Geest door deeze woorden te kennen, dat de tweede Persoon is van den eersten, op eene wyze welke met Gods eeuwige natuure overeenkomt. 2. Indien de H. Geest in ons alleen die gedagte hadde willen verwekken, dat Vader en Zoon met malkanderen een zyn in de gemeinschap van een natuur, zonder datze op malkander een nader betrekking hebben; zo zoude de Geest haar *een Vader en Zoon, maar BROEDERS genoemt hebben- want die met malkanderen zyn in gemeinschap van natuur, worden in alle taaien Broeders genaamt. 3. De Schrift spreekende van deze verborgentheid, ge- bruikt altoos woorden en spreekwyzen, die niet alleen te kennen geven, dat de Zoone Eensweezig is met den Vader, maar teffens het onuitspreekelyk zyn van den Vader door geboorte, Joh. 5 : 26. Want gelyk de Vader het leeven heeft in hem zeiven, alzo heeft hy ook den Zoone gegeeven het leven te hebben in hem zei ven. vergel. Psalm 2 : 7. Spreuk. 8 : 24, 25. Micha 5 : i. Hebr. 1 : 3. Collos. 1 : 15. enz. Vrag. Hoe bewvst gy dat Christus geen Zoone Gods genaamt werd, wegens zyns Vaders voorverordineering en zending van hem tot het Middelaarsampt? Antw. 1. Om dat de naam van Vader en Zoon eene geheele andere gedagte in ons verwekken, dan gezonden te worden tot de uitvoering van eenig anipt of werk, gelijk zo aanstonts beweezen is. De Geest geeft Christus in betrekkinge van zyn Middelaarsampt. de naam van Knegt, Engel of Gezante, maar nimmer die van Zoone. 2. De Zoone Gods word uitdrukkelijk, en in tegenstelling van zyn zending, tot uitvoering van zyn Middelaarsampt, Zoon genoemt, Hebr. 5 : 8. Hoewel hy de Zoone was, nochtans gehoorzaamheid geleerd heeft, uit het gene hy heeft geleeden. Welke redeneeringe van Paulus geen stand grypen zou, indien het Zoonschap Christi bestond in zyn zending, tot uitvoeringe van het Middelaarsampt, dewyl een knegt of gezant, altyd gehouden is zyn Heer te gehoorzamen. 3. De voorverordineering en zendinge van Jesus als Middelaar, is de reden waarom hy de naam van Christus en niet van Zoone Gods draagt: Want Christus beteekent een gezalfde, eene die tot eenig ampt verordineert is. Van welke voorverordineering Christus zelve spreekt, Jes. 61 : 1. De Geest des Heeren Heeren is op my, om dat de Heere my gezalft heeft, om een blyde boodschap te brengen den zagtmoedigen. \rag. Bewyst eens, dat ook Christus de Zoone Gods niet genaamd werdt, wegens zyn wonderlyke ontfangenisse uit den H. Geest, en geboorte uit den Maagd Maria? Antw. Dit blijkt, 1. Dewyl Christus al Zoone Gods geweest is, eer hy uit Maria gebooren werd, Spreuk. 8 : 24, 25. Ik was gebooren als de afgronden nog niet waaren: als nog geene fonteinen waaren zwaar van water: Al eer de bergen ingevestigt waaren: voor de heuvelen ben ik gebooren, Mich. 5:1. 2. Dan zoude Christus de Zoone Gods genaamt werden, na zyne menschelyke natuur; daar de Schrift ons overvloedig leert, dat hy de Zoone Gods is na zyne Goddelijke natuure, Collos. 1 : 15. Dewelke is het beeld des Onzienlyken Gods, de Eerstgebooren aller Creatuure. 3. Dan zoude Christus geen voortreffelijker Zoon zyn, dan de Engelen: want die ook zyn na den beelde Gods geschapen, ende op eene uitmuntende wyze kinderen Gods; daar nogtans Paulus zegt, Hebr. 1 : 5. Tot wien van de Engelen heeft hy ooit gezeid: Gy zyt myn Zoon; heden hebbe ik u gegenereert. Vrag. Hoe bewyst gy, dat Christus geen Zoone Gods kan genaamd worden, van wegens zyne opstandinge uit den dooden? Antw. 1. De opwekkinge van Christus uit den dooden, voldoet niet aan de beteekenisse van het woord Zoon, en eigene Zoone Gods, dewelke hy op eene uitneemende wyze draagt. 2. Christus is al voor zyn opstandinge uit den dooden, geduurende den gantschen tyd van zyne openbaare bedieninge op Aarde, in vollen nadruk de Zoone Gods genaamt. Dit was de Belydenisse van Nathanaël, Joh. 1 : 50. Gy zyt de ZOONE Gods, Gy zyt de Koning Israëls. Van Petrus, Matth. 16 : 16. Gy zyt de Christus, de ZOONE des leevendigen Gods. Dit hebben de Duivelen en booze Geesten zelf beleeden en erkent. De mensch van den onreinen Geest befangen, riep uit: Wat hebbe ik met u te doen, Jesu gy ZOONE des Allerhoogsten ? Ik bezweere u by God, dat gy my niet en pynigt, Mare. 5 : 7. Vergel. Matth. 4 : 6. 3. De opstandinge van Christus was geen reeden, maar een bewys van zyn Zoonschap. Hier uit bleek, dat hy waarlijk de Zoone Gods was. Dit bewyst Paulus duidelijk, Rom. 1:4. Die kragtelyk beweezen is te zyn de Zoone Gods, na den Geest der heiligmakinge uit de opstandinge der dooden: namentlyk, Christus Jesus onzen Heere. .-. Vrag. Die nu ontkent, dat Christus de Zoone Gods is van weegen zyn eeuwige geboorte uit den Vader, en stelt dat hy Zoon genaamt werd, om zyn Eeuwig meedezyn met den Vader; wat gevolgen sleept zulk een gevoelen met zig? Antw. Zo iemand lochent de Eeuwige geboorte des Zoons van den Vader, die neemt weg de grondslag van de onderscheiding der Goddelijke Persoonen, in 't Aanbiddelijk Drie-Eenig weezen. Want de geboorte des Zoons, en de uitgang des H. Geest van den Vader, is de eenigste grond waar door de drie Personen in der daad, ende in waarheid, ende van alle eeuwigheid van malkanderen onderscheiden zyn. Die nu dit onderscheid der Goddelijke Persoonen wegneemt, stelt een Weezen, dat alleen drie naamen voert, hoedanig het gevoelen der Sabellianen is; of hy stelt drie byzondere Weezens, 't welk zyn drie onderscheide Geesten, die weezentlijk van malkanderen onderscheiden, en dus drie Goden zyn: Want wat onderscheid zal men stellen tusschen deeze drie Persoonen, zo datze geen drie Goden, ook geen drie bloote benamingen uitmaken, dan dat de Vader, bestaat van zig zei ven, de Zoon van den Vader, en de H. Geest uitgaat van Vader en Zoon. Vrag. Wat dunkt u van de Christus, is hy de Zoon om dat hy God is, ofte God om dat hy de Zoone des Vaders is? Antw. De Heere Christus is God, om dat hy de Zoon van God is. Zyn Zoonschap stelt zyn eeuwige Godheid met den Vader vast. Dit zegt ook onze Belydenisse. ZO is hy dan de waare eeuwige God, die Almagtige, den welken wy aanroepen, aanbidden ende dienen, 1 Joh. 5 : 20. Doch wy weeten dat de Zoone Gods gekomen is, ende heeft ons het verstand gegeeven, dat wy den Waaragtigen kennen: ende wy zyn in den Waaragtigen; namentlyk, in zynen Zoone Jesu Christo. Deeze is de WAARAGTIGE GOD, ende het EEUWIGE LEEVEN. Vrag. Hoe bewyst gy, dat Christus is de Waare eeuwige God, die Almagtige den welken wy aanroepen, aanbidden ende dienen? Antw. Dat bevestigen wy met vierderlei bewyzen, uit zyn Goddelyke namen, eigenschappen, werken en eere. Dewelke aan den tweeden Persoon in de Godheid niet toegeëigent zoude worden, zo hy niet de Waarag- tige God, ende het eeuwige Leven was, Jes. 42 : 8. Ik ben de HEERE, dat is myn naam: ende myne EERE, zal ik geenen anderen geeven, nogte mynen LOF den gesnedenen beelden. Vrag. Hoe bewyst gy de Godheidt des Zoons? Antw. 1. Uit zyn Goddelyke namen. Dus werd hy genaamt God, Joh. 1:1. In den beginne was het Woord: ende het Woord was God. En niet min nadrukkelijk, Groote God, Tit. 2 : 13. Sterke God, Jes. 9:5. De Waaragtige God, 1 Joh. 5 : 20. God boven al te pryzen in der eeuwigheid, Rom. 9 : 5. Zelf draagt hy de onmededeelbaare naam Jehovah, Jerem. 23 : 6. Dit zal zyn naam zyn, waar mede men hem noemen zal, de Heere onze geregtigheid, Jes. 40 : 3. Vrag. Waar uit meer? Antw. 2. Uit de Goddelyke Eigenschappen, die, van Gods Weezen onafscheidelijk zynde, hem in volle nadruk worden toegeschreeven. Als daar is de Eeuwigheid , Spreuk. 8 : 23. Ik ben van Eeuwigheid af gezalfd geweest, van den aanvang van de oudheeden der aarde aan. Mich. 5:1. Wiens uitgangen zyn van ouds, van de dagen der eeuwigheid. Joh. 1:1. In den beginne was het Woord. Joh. 8 : 58. Voorwaar voorwaar zegge ik u: eer Abraham was, ben ik. De onafhankelijkheid, Joh. 5 : 26. Gelyk de Vader het leeven heeft in hem zeiven, alzo heeft hy ook den Zoone gegeeven het leeven te hebben in hem zeiven. De onveranderlijkheid, Psalm 102 : 27, 28. Gy zult staande blyven, gy zvt dezelve, ende uwe Jaaren zullen niet geëindigt worden. Vergel. Hebr. 1 : 11, 12. De Almagt, Openb. 1:8. Ik ben de Almagtige. Joh. 5 : 21. Gelyk de Vader de Dooden opwekt en Levendig maakt, alzo maakt ook de Zoone Levendig die hy wil. Alwetenheid, Joh. 2 : 25. Ende dat hy niet van nooden en hadde, dat iemand getuigen zoude van den mensche, want hy zelve wist wat in den mensche was, Cap. 21 : 17. Heere gy weet alle dingen, gy weet dat ik u lief hebbe. Vrag. Hebt gy nog een bewys? Antw. Ja. 3. Uit zyn Goddelyke werken, dewelke van niemand als van God konnen voortkomen, zo worden hem toegeschreeven. a. De werken der natuur: als 1. Het werk der Schepginge , Psalm 33 : 6. Door het Woord des Heeren zyn de Hemelen gemaakt, ende door den Geest zynes monds al haar heir. Joh. 1 : 3. Alle dingen zyn door het zelve gemaakt; ende zonder het zelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is. Vergel. Collos. 1 : 16. 2. De onderhoudinge van alles, Joh. 5 : 17. Ende Jesus antwoorde haar, myn Vader werkt tot nu toe, ende ik werke ook: Collos. 1 : 17. Alle dingën bestaan te zamen door hem. Hebr. 1 : 3. Dewelke alle dingen draagt door het Woord zyner kragt. b. De werken boven de natuur, als het doen van Wonderwerken , die boven het bereik van alle eindige kragt zyn, Joh. 5 : 21 : 36. De werken die my de Vader gegeeven heeft om te volbrengen, dezelve werken die ik doe getuigen van my, dat de Vader my gezonden heeft. Matth. 11 : 5. De blinde werden ziende, de kreupele wandelen , de melaatsche werden gereinigt, en de doove hooren, de doode werden opgewekt, ende den armen word het Evangelium verkondigt. c. De werken der genade, als de verlossinge des Zondaars door zyn bloed, Hand. 20 : 28. Om de gemeinte Gods te weiden , welke hy verkreegen heeft door zyn bloed. Matth. 1 : 21. Ende zy zal eenen Zoone baaren, ende gy zult zynen naame heeten JEZUS. Want hy zal zyn volk Zalig maken van haare zonden. Waar toe behoort a. De kragtige roepinge tot de gemeinschap Gods, Joh. 5 : 25. Voorwaar voorwaar zegge ik u, de uure komt ende is nu, wanneer de dooden zullen hooren de stemme des Zoons Gods, ende die ze gehoort hebben zullen leeven. Joh. 10 : 16. Ik hebbe nog andere schaapen die van deeze stal niet zyn: Deeze moet ik ook toebrengen. b. De genadige vergeevinge der zonde, Matth. 9 : 6. Dog op dat gy moogt weeten, dat de Zoone des Menschen magt heeft op der Aarde de zonden te vergeeven, doe zeide hy tot den geraakten staat op, neemt uw bedde op, ende gaat heenen na uw huis. c. De heiligmakinge, Bph. 5 : 26. Op dat hy ze heiligen zoude, haar gereinigt hebbende met het bad des waters r door het Woord. d. Eindelijk, de opwekkinge uit den dooden, Joh. 5:28, 29. De zendinge van den Heiligen Geest, Joh. 15 : 26. De bewaringe van zyne Kerke, Joh. 10 : 28. Het houden van het laatste Oordeel, Joh. 5 : 22, 23. Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft alle het oordeel den Zoone gegeeveri. Op dat zy allen den Zoone eeren, gelyk zy den Vader eeren. Vrag. Hebt gy nog een bewys? Antw. 4. Uit zyn Goddelyke Eere en Dienst, welke wy aan hem schuldig zyn. Dus worden wy gelast in hem te gel ooven, Joh. 14 : 1. Gy lieden gelooft in God ook in my. Hem te aanbidden, Philipp. 2 : 10. Op dat in den naame Jesus zig zoude buigen alle knïen der geener die in den Hemel, ende die op der Aarde, ende die onder de Aarde zyn. Hem lief te hebben, 1 Cor. 16 : 22. Indien iemand den Heere Jesum Christum niet lief heeft; die zy een vervloekinge, Maranatha. In zyn naam gedoopt te worden, Matth. 28 : 19. Doopende in den naame des Vaders, ende des Zoons. Hem te dienen, Psalm 2 : 12. Kusset den Zoone, op dat hy niet en toorne. Welke gezegde dingen aan den Zoon niet konde toegeschreeven worden, zo hy geen waaragtig God was. Vrag. Wat leert gy ter betragting uit de beschouwing van Christus Zoonschap ? Antw. Dat wy schuldig zyn hem als den Eeniggebooren van den Vader, te gelooven en te belyden, Joh. 5 : 23. Op dat zy alle den Zoone eeren, gelyk zy den Vader eeren. Die den Zoone niet eert, eert ook den Vader niet, die hem gezonden heeft. Vrag. Hoe gelooft en belyrl men hem als den Eeniggeboren Zoone Gods? Antw. 1. Als men hem waarlijk erkent voor den Waaragtigen God en Zoone Gods, Eensweezens met den Vader, en zyn Eeuwige generatie, enkel op het getui- genisse van God, met gevangenleidiuge van ons verstand, al begrypen wy niet hoe het daarmede geleegen is, Joh. 1 : 50. Nathanaël antwoorde, ende zeide tot hem Rabbi, gy zyt de Zoone Gods, gy zyt de Koning Israëls. 2. Als men met een innig Zielsgenoegen zyn heerlijkheid beschouwt door den geloove. Mag 't ons niet gebeuren, met Stephanus de Hemelen open te zien, ende Jesus staande aan de regterhand Gods, Hand. 7 : 55. 't Betaamt ons zyn heerlijkheid te beschouwen, die hy als de Eeniggeborenen van den Vader bezit, Jes. 33 : 17. Uwe oogen zullen den Koning zien in zyn schoonheid; Zy zullen een verre geleegen Land zien. Hoogl. 3 : 11. Gaat uit, ende aanschouwt, gy dochter Zions, den Koning Salomo, met de Kroone daar mede hem zyn Moeder kroonde op den dag zyner Bruiloft, ende op den dag der vreugde zynes herten. 3. Als men hem door den geloove onafscheidelijk aankleeft, men hem alleen te vreeden is, aan hem vast houd, en hem om lief of leet niet vaaren laat, Joh. 6 : 68, 69. Simon Petrus dan antwoorde hem, Heere, tot wien zullen wy henen gaan? gy hebt de woorden des eeuwigen Leevens. Ende wy hebben gelooft ende bekent, dat gy zyt de Christus, de Zoone des Levendigen Godts. Hoogl. 5 : 8. Ik besweere u, gy Dogters van Jerusalem, indien gy mynen liefsten vind, wat zult gy hem aanzeggen? dat ik krank ben van liefde. i. Als men deezen Eenigen en Eerstgebooren Zoone in die rang en waardigheid erkent, welke hy heeft boven en over alle geloovigen. Namentlijk, als Godmensch, Borg en Middelaar, Propheet, Priester en Koning, voor wien zig buigen moeten alle de knien der gene die in den Hemel, ende die op der Aarde, ende onder de Aarde zyn, Hoogl. 5 : 10. Myn Liefste is blank ende root, hy draagd de baniere boven tien dui- zent. Jes. 45 : 24, 25. Men zal van my zeggen, gewisselyk in den Heere zyn geregtigheden ende sterkte: tot hem zal men komen; maar zy zullen beschaamt worden, alle die tegen hem ontsteeken zyn. Maar in den Heere zullen geregtveerdigt worden, ende zich beroemen, het gantsche zaad Israëls. 5. Als men zig in zyne gemeenschap hertelijk verheugd en verblyd, Psalm 149 : 2—4. Dat Israël zich verblyde in den genen die hem gemaakt heeft: dat de Kinderen Sions, haar verheugen over haren Koning, datze zynen name loven, op de fluite: dat zy hem Psalmzingen op de trommel ende de harpe. Want de Heere heeft een welgevallen aan zyn volk: hy zal de zagtmoedige verderen met heil. 6. Als men zyn heerlijkheid tot verlieving van andere, aanpryst. Een opregte is niet voldaan, dat hy van Jesus is begunstigt en verheerlijkt geworden; maar zoekt ook andere tot dit gezigt te brengen, gelijk Andreas zynen broeder Petrus, ende Philippus zynen vrind Nathanael tot Jesus bragten, die hem dan voor Gods Zoon en Koning Israëls erkenden, Joh. 1 : 41, 50. Hoort de Bruid, Hoogl. 5 : 16. Zyne gehemelte is enkele zoetigheid, ende al wat aan hem is, is gantsch begeerlyk: Zulk een is myn Liefste, ja zulk een is myn Vriend, gy Dogters van Jerusalem! Yrag. Wat kan de Godzalige hier toe aanspooren? Aritw. De zoete vriendschap en genieinschap met Christus, als de Zoone Gods, Hoogl. 2 : 16. Myn liefste is myn , ende ik ben zyn, die weidet onder de Lelien. Gal. 2 : 20. Ik leeve, dog niet meer ik, maar Christus leeft in my: Ende het geene ik nu in het vleesch leeve, dat leeve ik door het geloove des Zoons Gods, die my lief gehad heeft, ende hem zeiven voor my overgegeeven heeft. Yrag. Wat al meer? Antw. 1. De Overdenking, dat zy van Eeuwigheid in hem gekent zyn voor de grondlegginge der Waereld, Eph. 1 : 4. Gelyk hy ons uitverkooren heeft in HEM voor de grondlegging der Waereld, op dat wy zouden heilig ende onberispelyk zyn voor hem in de Liefde. 2. Dat hy haar Heer is, die ze gekogt en verlost heeft uit het geweld des Duivels, in wiens strikken zy van natuure gevangen waaren, Hos. 1 : 7. Maar over het huis Juda zal ik my ontfermen, ende zal ze verlossen door den Heere haaren God: ende ik zal ze niet verlossen door hoge, nog door zwaart, nog door kryg, nog door peerden, nog door ruiteren. Hand. 20 : 28. Om de Gemeinta Gods te weiden , welke hy verkreegen heeft door zyn eigen bloed. 3. Dat hy haar Middelaar is, om wiens wille zy tot Kinderen Gods, ja tot Erfgenamen Gods aangenomen worden, Joh. 1 : 12. Maar zo veele hem aangenomen hebben, dien heeft hy magt gegeeven kinderen Gods te worden: namentlyk, die in zynen naame gelooven. Rom, 8 ; 17. Indien wy kinderen zyn, zo zyn wy ook Erfgenamen: Erfgenamen Gods, ende mede Erfgenamen Christi: Zo wy anders met hem lyden, op dat wy ook met hem verheerlykt worden. 4. Dat zy na zyn beeld vernieuwt en verandert zyn, Rom. 8 : 29. Want die hy te vooren gekent heeft, dien heeft hy ook te voren verordineert, den BEELDE zyns Zoons gelykvormig te zyn, op dat hy de Eerstgebooren zy onder veele broederen. 5. Dat zy zig meer dan eens, vrywillig aangeboden hebben, om hem als haaren God en Koning te lieven en te dienen, Jes. 44 : 5. Deeze zal zeggen: Ik ben des Heeren. Ende die zal zig noemen met den naame Jacobs: ende geene zal met zyne hand schryven ik ben des HEEREN ende zig toenoemen met den name Israëls. 6. Dat zy dagelyks nog zo veel goed van hem genieten, zo in Hemel als op Aarde : In den Hemel zyn altoos duurende voorbiddinge. Christus is 't die gestorven is. ja dat meer is, die ook opgewekt is, die ook ter regterhand Gods is: die ook voor ons bid, Rom. 8 : 34. Op der Aarde zyn ajgenoegzaame bewaaringe, onfeilbaare leiding en kragtdadige vertroosting door zyn Woord en Geest, Jes. 40 : 11. Hy zal zyne kudde weiden, gelyk een Herder. Hy zal de lammerkens in zyne armen vergaderen, ende in zynen schoot draagen, den zoogende zal hy zagtkens leiden. .\ Vrag. Wat blyken zyn'er in een begenadigde tot zyn vertroosting, dat liy gemeenschap met Christus heeft, als de Zoone Gods? Antw. 1. Zo een erkent Jesus zonder bewimpelinge, met voller herten, als Zoone Gods : Hy is niet voldaan , of Christus is aan zyn gemoed beweezen te zyn de Zoone Gods, Joh. 1 : 50. Nathanaël antwoorde ende zeide tot hem, Rabbi gy zyt de ZOONE Gods, gy zyt de Koning Israëls. Hand. 8 : 37. Ende hy antwoordende zeide : Ik geloove dat Jesus Christus de Zoone Gods is. 2. Zo een spreekt geern van hem. Zyn hart is vol van liefde en agting voor den Zoone Gods , en uit de overvloed van zyn herte spreekt de mond, Zach. 9 : 17. Want hoe groot zal zyn goet weezen, ende hoe groot zal zyne schoonheid weezen! het koorn zal de jongelingen, en de most zal de jonkvrouwen spreekende maken. 3. Zo een hoort geern van hem: Hy is nooit wel ter kerk geweest, als er iets anders gepreedikt werd als Christus en die gekruist. Hy is altoos wel ter kerk geweest, als 'er van de heerlijkheid des Eeniggeboren van den Vader, met kragt en geest gepredikt word. Dan gaat het de Godzaligen, gelijk 'er staat, Luc. 4 : 20. Ende de oogen van allen in de Synagoge waren op HEM geslagen. 4. Zo een denkt geern aan hem. Hy belyd met schaamte , dat den dag niet wel doorgebragt is, als hy aan den Zoone Gods niet ernstig gedagt heeft, maar is de Ziele werkzaam geweest in de overdenkinge van Jesus Heerlijkheid, dan zegt hy met dankzegginge, my aangaande; 't is my goed naby God te weezen: ik zette myn betrouwen op den Heere Heere, om alle uwe werken te vertellen, Psalm 73 : 28. 5. Zo een heeft alles over voor de Zoone Gods. Hy kan niet dulden, dat de eer van Jesus Zoonschap benadeelt word; 't is zyn zugt, dat Engelen en Menschen de stemme des Vaders zullen hooren, Matth. 17 : 5. Deze is myne Geliefde Zoone in den welken ik myn welbehagen liebbe, hoort hem. Jes. 42 : 1. Ziet myn knegt dien ik ondersteune, myne uitverkooren in den welken myne Ziele een welbehagen heeft. Ik hebbe mynen GEE&l op hem gegeeven, hy zal het regt den Heidenen voortbrengen. 6. Eindelijk, zo een verlangt herteljk na zyn nabyheid. 't Opperste van zyn begeerte zal eerst voldaan zyn, in de onmiddelijke genietinge van Jezus, in den Hemel, Job 19 : 25, 26, 27. Want ik weet myn Verlosser leeft; ende hy zal de laatste over het stof opstaan: ende als zy na mynen huit dit doorknaagt zullen hebben; zal ik uit myn vleesch God aanschouwen: den welken ik voor my aanschouwen zal, ende myne oogen zien zullen, ende nieteen vreemden: Myne nieren verlangen zeer in mynen schoot. Vrag. Wat hebben de Godvrugtige Belyders van Jesus Zoonschap, na dit leeven te wagten ? Antw. De Zoone Gods zal haar opentlijk als de zynen erkennen voor God en zyne Engelen, Matth. 10 : 32."Een iegelyk dan, die my belyden zal voor de menschen, dien zal ik ook belyden voor mynen Vader, die in de Hemelen is. Opetib. 3 : 5. Die overwint, die zal bekleed worden met witte kleederen: ende ik zal zynen naam geenzints uitdoen uit het boek des leevens, ende ik zal zynen naame BELYDE N voor mynen Vader, ende voor zyne Engelen. Openb. 22 : 20. Die deeze dingen getuigt, zegt, ja ik kome haastelyk, Amen. De opregte zegge. Ja komt Heere Jesu! XI. ARTIKEL, Van de Persoon des H. Geests, en zyne Eeuwige uitgang van den Vader ende den Zoon. Wy gelooven ende belijden oock, dat de H. Gheest van eeuwicheyt vanden Vader ende den Sone wtgaet; niet zijnde ghemaeckt noch gheschapen; noch oock gheboren, maer alleen uan beyden uytgaende; welcke in orden is de derde Persoon der Dry-vuldicheyt: eenesselvighen wesens, Majesteyt ende Eerlicheyt met den Vader ende den Sone; zijnde waerachtich ende eeuwich God, gelijck ons de H. Schriften leeren. Y R A G E. Door wien gelooft men in den Zoone Gods? Antw. Door den Heiligen Geest, die een Geest des Geloofs is, 2 Corinth. 4 : 13. Want niemand kan zeggen Jesum den Heere te zyn, dan door den Heiligen Geest, 1 Corinth. 12 : 3. Vrag. Wat is den Inhoud van deezen Artikel? Antw. Een duidelyk vertoog, dat de HEILIGE GEEST Waaragtig ende Eeuwig God is van alle Eeuwigheid, uitgaande van den Vader en den Zoon. Vrag. Hoe kan men zyn gemoed, tot beschouwing van deezen Artikel, godvrugtig bereiden? Antw. Nu koome myne bedenkingen over den H. Geest, dewelke derhalven geestelijk beliooreu te zyn. Zal ik wel begrypen wie de Geest is, ende welke zyne werkingen zyn zo moet ik zelve geestelyk zyn. Indien ik maar natuurlijk ben , zo kan ik met begrypen de dingen die des Geestes Gods zyn Ik weet dat de Vader en Zoon heilig zyn; maar ook dat de Geest myn Heiligmaker is. Vraagt my niet na t begrypen, my is genoeg te geloven. Het is my met Maria beeter, dat de H. Geest over my koome , dan zal ik blyven vraagen hoe kan dat zyn? scheemeren onze oo^en over deeze onbegrypelijke Drie-Eenheid; het is my genoeg te geloven de zeegeningen van de Drie-Eenheid. Weet ik met hoe zy een zyn , ik zoeke maar met haar een te zyn. Kan ik niet bevatten hoe deeze drie werken, het zal my genoeg zyn te gevoelen, dat de H. Geest in my werkt Ontwaakt Noordenwind, ende komt gy Zuidenwind, doorwaaid mynen hof dat zyne speceryen uitvloeien! Hoogl. 4 : 16. Leert my uw welbehagen doen: want gy zyt myn God : 143 g7oe GeeSt gdeide my in een effen land> Psalm . . Vrag. Wat staat ons ter verklaaringe van deezen Artikel, te beschouwen ? Antw. 4 Eerst zullen wy zien, dat de H. Geest is een waar Persoon, die op eene byzondere wyze bestaat m het eene Goddelyke Weezen voorgestelt. A. By maniere van stellinge: Wy geloven ende belyden ook, dat de H. Geest van eeuwigheid van den Vader ende den Zoone uitgaat. B. By wyze van tegenstellinge: Niet zynde gemaakt nog gebooren; maar alleen van beiden uitgaande. 2. Daar na, hoewel hy in orde is de derde Persoon , ' Dne"Eenheid, egter een in weezen, in magt en heerlijkheid met den Vader: Welken in orden is de derde Persoon der Drie-Eenheid: eenes zelvigen Weezens, Majesteit en Heerlykheid met den Vader ende den Zoone; zynde waaragtig ende eeuwig God, gelyk ons de H. Schriften leeren. \rag. Wat is het woord Geest te zeggen? Antw. liet woord Geest beteekent in alle talen eigent- 22 Vrag. Waarom draagt de derde Persoon in de Godheid den naam van Geest ? Antw. 1. Om dat hy van den Vader en den Zoone uitgaat, by maniere van eene Ademinge of Blazinge, die buiten twyfel op eene door ons onbegrypelyke en op zio■ zelve Aldervolmaakste en Geestelyke wyze geschied. Daarom word hy den Adem des Almagtigen, Job 33 : 4. en de Geest (of het Geblaas) zynes monds Psalm 33 : 6. genoemd. 2. Wegens zyn maniere van werkinge, die niet alleen Geestelyk en onzigtbaar is; maar ook by wyze van Blazinge ofte Aanblazinge geschied, Dat bleek omtrent de Apostelen , aan wien Jesus zyn Geest geevende, blies op haar, Joh. -0 : 22. byzonder op den dag des Pinxterfeest te Jerusalem, alwaar zy onder het teeken van een geweldigen wind met den H. Geest wierden vervuld, Handel. 2 : 2. Hier van daan word den Geest by een wind vergeleeken, Joh. 3:8. De wind blaast waar heenen hy wil, alzo is een iegelyk die uit den Geest geboren is. Vrag. Waarom draagt hy den naam van Heiligen Geest ? Antvv. Niet om dat hy Heiliger is, dan den Vader en den Zoon: Jesaia roept driemaal Heilig uit, van de drie Persoonen der Goddelijken Weezens, Jes. 6 : 3. Maar hv wordt zo genoemt, om dat het werk der waare heiligmakinge m de bedeelinge of genadige huishoudinge der°drie rersoonen, hem by uitneementheid toegekent word, als y 5 niet alleen uit het zeggen van Paulus , daar hy spreekt van geheiligt te worden door den Heiligen Geest, Rom. lo : 16. en van geheiligt te zyn door den Geest onzes Gods, - or. 6 : 11. maar ook daar hy de daad van heiligmaking na hem benoemt, de heiligmakinge des Geestes, 2 Thessal. " : 13. in gelijkformigheid met Petrus, 1 Petri 1 : 2. Vrag. Wat gelooft gy van den Heiligen Geest? Antw. Dat hy is een waar Persoon, of bestaanlijkheid in het Goddelijke Weezen, en niet een bloote kragt of eigenschap van God, ofte iets anders gelijk de Socinianen willen. 4 : 30. In haar te woonen als in een Tempel, i Cor. 3 : 16. En weet gy niet dat gy Gods tempel zyt, ende de Geest Gods in u lieden woont. Welke gezegde dingen ons gemoed verzekeren, dat hy een waar Persoon in het Goddelijke Weezen is. Vrag. Maar de H. Geest word genoemd een kragt Gods, Luc. 24 : 49. Handel. 1 : 8. Luc. 1 : 35. enz.? Antw. Die spreekwyze geeft klaar te kennen, dat hy een Persoon is, en geenzints dat hy geen Persoon is: Want ook Christus zelf word genoemt de kragt Gods en de wysheid Gods, 1 Corinth. 1 : 24. Die nu kragt heeft, en door zig zeiven kragtdadig werkt, die is een Persoon. Ende als de Vader en de Zoon werken door den Heiligen Geest, dan werkt een Persoon door een Persoon, die van haar uitgaat. Vrag. Leest men ook niet, dat de H. Geest een gave genoemd wordt, die aan de gelovige geschonken werdt? Antw. Ja: maar dat ontkent niet, dat hy een waar Persoon is; want ook Christus is een gaave, van den Vader aan zyn volk geschonken, Jes. 9 : 5. Een Kind in ons geboren, een Zoone is ons gegeeven. Joh. 3 : 16. Alzo lief heeft God de YVaereld gehad, dat hy zynen Eeniggebooren Zoone gegeeven heeft. Vrag. Is de H. Geest maar Een Persoon, en geenzints eene menigte van goede Engelen. Antw. Dat leert Paulus nadrukkelijk, 1 Cor. 12 : 4. Ende daar is verscheidentheid der gaven; dog het is dezelve Geest. Eph. 4 : 4. een Lighaam is het, ende eenen Geest Zegt men nu dat 'er gebeden word, Openb. 1 : 4. Genade zy u en vrede van hem die is, die was, ende die komen zal. ende van de zeeven Geesten die voor zynen Throon zyn, ende van Jesus Christus die de getrouwe getuige is, enz. Dan ziet een ieder die niet willens blind is, dat de zeeven Geesten geen schare van goede Engelen zyn, dewyl zy met den Vader en den Zöon, als 't eenig voorwerp van Godsdienstige aanbidding en Aucteurs van Zegeningen aangemerkt worden. Nemaar het is den Heiligen Geest, die zyne menigerlei genadegaven over de zeven gemeintens van Asien zoude uitstorten. Hy doch is de Geest des Heeren; de Geest der Wysheid, ende des Verstands, de Geest des ïaads, ende der sterkte, de Geest der Kennisse ende der Vreeze des Heeren, Jes, 11:2. weest tusschen de Oostersche of Grieksche Kerken, en tussehen de Latynsche of Westersche Kerken. De eerste dreeven dat hy alleen van den Vader uitgaat, de laatste dat de H. Geest van alle eeuwigheid van den Vader en den Zoon uitgaat. Met de laatste spreekt onze Nederlandsche Geloofs-Belydenisse, zeggende. Wy belyden dat de H. Geest van eeuwigheid van den Vader ende den Zoon uitgaat, niet zynde gemaakt nog geschapen: Want dan was hy een Schepsel, en geenzints God. Noch ook gebooren. Want dan was hy de Zoone; Maaralleen van beiden uitgaande. Vrag. Hoe bewyst gy dat de H. Geest uitgaat, beide van den Vader en den Zoon? Antw. Dit blijkt. 1. In zulke Plaatsen, in welke de H. Geest genaamd wordt de Geest des Zoons, de Geest van Christus, Gal. 4 : 6. God heeft den Geest zyns Zoons uitgezonden in uwe herten. Rom. 8 : 9. Maar zo iemand den Geest Christi niet heeft, die en komt hem niet toe. 1 Petr. 1 : 11. Onderzoekende op welken of hoedanigen tyd de Geest Christi, die in haar was, beduide. 2. In zulke Plaatsen, in welke den H. Geest gezegd woid, zo wel van den Zoon als van den Vader gezonden te worden, Joh. 14 ! 26. Maar de Trooster de Heilige Geest, welken de Vader zenden zal in mynen Naame. Vergeleken Joh. 16 : 7. Doch ik zegge u de waarheid, het-is u nut dat ik wegga: want indien ik niet weg en ga, zo en zal de trooster tot u niet komen: maar indien ik heenen ga, zo zal ik hem tot u zenden. 3. In zulke Plaatsen, in welke gezegd word dat de H. Geest het van den Zoon ontfangt, al het geene hij aan de Uitverkoomen medendeelt, Joh. 16 : 13—15. Wat hy zal gehoort hebben, dat zal hy spreeken. Hy zal 't uit het myne neemen, ende u verkondigen. .-. Vrag. Wat merkt gy hier uit op? Antw. Hier uit blijkt, dat de werkinge des Vaders en des Zoons, ten opzigte van den uitgang des H. Geests: niet zijn aan te merken als twee verscheidene beginselen: want het is een eenige werkinge, 't is dezelfde kragt, Verder is hier uit te zien, dat de Vader en de Zoon beiden zijn de principale werkende oorzaken, en niet de Zoon een minder principale oorzaak, zo dat de Vader de H. Geest zouden doen uitgaan , door middel van den Zoone. Dog ten opzichte van de maniere en ordere van bestaan en werkinge, zo gaat de H. Geest uit van den Vader ende van den Zoone, ende van den Vader door den Zoone. Vrag. Wat gelooft gy verder van de Persoon des H. Geests? Antw, Dat, hoewel hy is in orde de derde Persoon der H. Drie-Eenheid, egter een is in Weezen, in Magt en Majesteit met de Vader en den Zoon: Dus zegt de Belydenis: Welke in orden is de derde Persoon der H. Drie-Eenheid: eeneszelvigen Weezens, Majesteit en Heerlykheid met den Vader en den Zoone; zynde Waaragtig ende Eeuwig God, gelyk ons de H. Schriften leeren. Vrag. Hoe bewyst gy de Godheid des Heiligen Geestes? Antw. 1. Uit zyn Goddelijke namen, zo van Jehovah als van God en Heere. Hy werd genaamd de Jehovah, Num. '14 : 22. aldaar staat dat de Israëliten wel tienmaal den Jehovah verzogt hebben, 't welk op den Geest werdt toegepast, Jes. 63 : 10. Maar zy zyn wederspannig geworden, ende zy hebben zynen HEILIGEN GEEST smerte aangedaan: daarom is hy haar in een vyand verkeert, hy zelfs heeft tegen haar gestreeden. Zie ook Jes. 6 : 3, 9. Heilig, heilig, heilig is de HEERE der Heirscharen, enz. Vergeleeken Handel. 28 : 25, 26. Ende zy tegen malkanderen oneens zynde, scheiden zy als Paulus dit een woord gezegd hadde: namentlyk, wel heeft de Heilige Geest gesprooken door Esaiam den Propheet tot onze Vaderen: zeggende, gaat heenen tot dit volk, ende zegt met het gehoor zult gy hooren, ende geenzints verstaan, ende ziende zult gy zien, ende geensints bemerken. Hy werdt genaamd God, Hand. 5:3,4. Ende Petras zeide tot Ananiam, waarom heeft de Satan uw herte vervult dat gy den Heiligen Geest liegen zoudet, ende ontrekken van den prys des lands? Zo het gebleeven waare, en bleef het niet uwe? ende verkogt zynde, was 't niet in uwe magt? Wat is't dat gy deeze daad in uw herte hebt voorgenomen: Gy hebt den mensche niet geloogen, maar GODE. Hy werdt genaamt Heere, 2 Corinth. 3 : 17. De Heere nu is de Geest: ende waar de Geest des Heeren is, aldaar is vryheid. Alle deeze namen zouden aan de derde Persoon in de Godheid niet toegeëigent werden, zo hy niet was Waaragtig ende Eeuwig God, gelijk ons de Schriften leeren. Want de Heere geeft zyn eer aan geenen anderen, nogte zynen lof aan den gesneden beelden, Jes. 42 : 8. Vrag. Hoe al meer? Antw. 2._ Uit de Goddelyke Eigenschappen, die van Gods Weezen onafscheidentlijk zynde, hem in een vollen zin worden toegeschreeven: Als daar is de Eeuwigheid, Gen. 1 : 2. De beest Gods sweefde op de Wateren. O veralomtegenwoordigheid, Psalm 139 : 7—10. Waar zoude ik heenen gaan voo] uwen Geest, ende waar zoude ik heenen vlieden voor u aangezigte? zo ik opvoer ten Hemel gy zyt daar;ofbeddede ik my in de Helle, ziet gy zyt daar. Name ik vleugelen des dageraads; woonde ik aan het uiterste der Zee, ook daar zoude uwe hand my geleiden ; ende uwe regterhand zoude my houden. Onafhangelijkheid, 4 Cor. 12: 11. Dog deeze dingen alle werkt een en dezelve Geest, deelende een iegelyk in 't byzonder, gelykerwys hy wil. Alwetenheid, 1 Cor. 2 : 11. Alzo weet ook niemand het gene God is, dan de Geest Gods. 1 Petr. 1 : 11. Daarom getuigde de Geest Gods te vooren al in de Propheten, en betuigde het lyden , dat op Jesus komen zoude, en de heerlykheid daar na volgende. Almacht, daarom genaamd de Geest der sterkte, Jes. 11 : 2. Goedheid, Psalm 143 : 10. Uwe goede Geest geleide my in een effen land. Matth. 19 : 17. Niemand is goed dan een, namelyk God, 3. Uit de Goddelijke werkingen, dewelke van niemand anders als van God konnen voortkomen: Deeze zyn a. De werken der natuur; als de Scbeppinge, welke den Heiligen Geest werd toegeschreeven; Psalm 33 : 6. Door bet Woord des Heeren zyn de Hemelen gemaakt, ende door den Geest zyns monds al baar heir. Job 26 : 13. Door zynen Geest beeft by de Hemelen versiert. Job 33 : 4. De Geest Gods beeft my gemaakt: en de adem des Almagtigen heeft my levendig gemaakt. De onderboudinge van alles, Psalm 104 : 30. Zend gy uwen Geest uit zo worden ze geschapen, ende gy vernieuwt het gelaat des Aardtryks. b. De werken boven de Natuur, als het doen van groote wonderdaden, Matth. 12 : 28 Maar indien ik door den Geest Gods de Duivelen uitwerpe , zo is dan het Koninkryk Gods tot u gekomen. Vergeleken 1 Cor. 12 : 4, 11. Alle deeze dingen werkt een ende dezelve Geest: deelende een iegelyk in 't byzonder gelykerwys hy wil, enz. c. De werken der genade, als daar zyn de verligtinge onzes verstands; Eph. 1 : 17 , 18. Op dat de God onzes Heeren Jesu Cbristi, de Vader der Heerlykheid, u geve den Geest der wysheid en der openbaringe in zyne kennisse: namelyk verlichtede oogen uwes verstands. De vernieuwinge des Zondaars door Wedergeboorte, Joh. 3 : 5. Jesus antwoorde, voorwaar, voorwaar, zegge ik u, zo iemand niet gebooren en word uit water ende geest, hy en kan in 't Koninkryke Gods niet ingaan. De bewaring in de genade, Eph. 4 : 30. Ende en bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door welken gy verzegelt zyt tot den dag der verlossinge. En andere daar wy terstont van spreken zullen. Vrag. Hebt gy nog een bewys? Antw. Ja. 4. Uit de Goddelijke eer en dienst, welken den Heiligen Geest toekomt; als de Bedieninge des Doops in den naam van hem, Matth. 28 : 19. Gaat dan henen, onderwyst alle de volkeren, dezelve Doopende in den naame des Vaders, ende des Zoons, ende des Heiligen Geestes. De Eerbied voor hem, Eph. 4 : 30. Ende en bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door welke gy verzegelt zyt tot den dag der verlossinge. De toewyinge van ons haar verworven; dog zy zyn voor haare bekeering nog niet in de bezittinge van de goederen; maar als de H. Geest in haar komt woonen, dan brengt hy haar tot Christus, en schenkt haar kragt, om Christus door 't geloove aan te neemen, en hem aanhangende, eenen Geest met hem te worden, 1 Cor. 6. 17. Zy worden met hem vereenigt als leeden met het hoofd, als een ente met de stamme, als een Bruid met den Bruidegom, Hoogl. 2 : 16. /y krygen deel aan alle zyne schatten en gaven, 1 Cor. 1 : 30. Maar uit hem zyt gy iu Christo Jesu, die ons geworden is wysheid van Gode, ende regtveerdigheid, ende heiligmakinge, ende verlossinge. Rom. 8:17. Ende indien wy kinderen zyn zo zyn wy ook erfgenamen: Erfgenamen Gods ende mede erfgenamen Christi: Zo wy anders met hem lyden, op dat wy ook met hem veiheeilykt worden. 3. De H. Geest leert haar bidden, daarom werd hy genaamd den Geest der genade, ende der gebeeden, Zach. 12 : 10. Hy overreed hen van haar gebrek, en maakt 'er hen gevoelig onder. Hy toont haar de geestelijke zaaken in haar beminnelijkheid, dat zy daar op geheel verlieven. Hy spoort haar aan om die door bidden by den Heere te verkrygen. Hy verzeekert haar van de Goddelijke verhooringe. Hy brengt haar in een biddende gestalte. Hy versterkt er door zyne genade, om aan te houden tot datze van den Heere ontfangen hebben, 't geene zy in den geloove begeeren, Rom. 8 : '26. Ende desgelyks komt ook de Geest onze swakheeden mede te hulpe: want wy weeten niet wat wy bidden zullen gelyk hetbehooit, maar de Geest zelve bid voor ons met onuitspreekelyke zugtingen. 4. De H. Geest geleid haar op den weg der geregtigheid, Psalm 143 : 10. De weg ten Hemel is eng en smal, men mag niet een tree bezyden doen, of men valt. Zy is styl en gaat na boven, daar is klimmen aan vast. Zy is van rondsom met vyanden bezet, die haar niet door willen laaten, waar door men heen moet slaan, en al strydende doordringen. De gelovige daar en tegen zyn duister, zy weeten den weg niet door zig zeiven, zy worden ras moede en moedeloos, zy zyn zwak en tot hinken geneegen, zy moeten in alles van den Geest geholpen worden. Dus wil 'er de Geest by de hand neemen , om 'er op en over den weg te helpen, Jes. 42 : 16. Ende ik zal de blinden leiden door den weg die zy niet geweeten hebben. Ik zalze doen treeden door paden die zy niet geweeten hebben. Hy wil 'er bewaren tegens den vyand op den weg, Oa,p. 59 ; 19 Als de vyand zal komen gelyk een stroom, zal de Geest des Heeren de baniere tegen hem opregten. hy wil er genade en ondersteuninge geeven, om door den geloove daar op te wandelen, Jes. 40 : 31. Maar die den Heere verwagten zullen de kragt vernieuwen zy zullen opvaren met vleugelen gelyk de Arenden: Zy zullen loopen ende niet moede worden, zy zullen wandelen ende niet mat worden. 5. De H. Geest troost haar, daarom draagt hy den naam van Trooster, Joh. 14 : 16. Cap. 16 : 7. Veele zyn de tegenspoeden der regtvaerdigen, dan komt een naare duisternisse op hen vallen , dan worden ze overweldigt van het verdorven vleesch, dan komt de Satan haar met vuurige pylen bestryden, dan komt het ongelove boven dan verbergt God zyn aangezigte voor haar, en schynt haar weg te stooten en op haar te toornen, dan komt de eene tegenspoed op den anderen, zo dat 'er geen voorkomen aan en schynt, dan leven ze in de vreeze des doods, en de Koning der verschrikkinge overvalt hen. Onder dit a les bevinden zy de bemoedigende en versterkende genade C 6S+ t>' 'e ln haar- Zo dat ze juichende in den druk met j^ulus mogen zeggen, Rom. 5 : 3—5. Ende niet alleenlyk dit , maar wy roemen ook in de verdrukking: weetende dat de verdrukkinge lydzaamheid werkt, ende lydzaamheid bevindinge, ende bevindinge hoope: ende hoope beschaamt met, om dat de liefde Gods in onze Herten is uitgestort door den Heiligen Geest, die ons is gegeeven. 5" °,e H' G®est verzegelt haar van hunne gemeinschap met God, in de hoope des Eeuwigen leevens; daarom werd hy genaamt den Geest der belofte, die het onderpand is van onze erfenisse, Eph. 1 : 13, 14. Een ieder Begenadigde staat na verzeekering van zyn staat, en blyft onvoldaan , indien deeze zyne begeerte onbeantwoord blyft. Dus komt de Geest haar te hulpe, en drukt het zegel van Gods liefde m haar herte; waar door ze zien wat dingen hun van God geschonken zyn, 2 Cor 1-21 22 Maar die ons met u bevestigt inChristo, ende'die' ons 23 gezalft heeft is God: Die ons ook heeft verzegelt, ende het onderpand des Geestes in onze herten gegeeven. 7. Eindelijk de H. Geest blyffc by haar tot in dei eeuwigheid. Schoon nu een godzalige zomtyds bevind, dat de H. Geest zig voor hem verbergt, en zyne werkingen inhoud, zo dat hy met Job moet klagen, ziet ga ik voorwaarts, zo is hy daar niet, ofte agterwaarts, zo verneem ik hem niet. A.ls hy ter slinkerhand werkt, zoo aanschouwe ik hem niet: Bedekt hy zig ter regterhand, zo zie ik hem niet, Job 23 : 8, 9. Nogtans is hy in haar, ende blyft by haar tot in Eeuwigheid. Dit is de belofte, Joh. 14 : lb. Op dat hy by u blyve in der Eeuwigheid. Vers 17. Hy blyft by u lieden. 1 Joh. 2 : 27. De zalvinge die gy lieden van hem ontfangen hebt, blyft in u. Vrag. Tot wat betragtinge moet de beschouwinge van den H. Geest, de derde Persoon in de H. Drie- Eenheid u aanspooren? Antw. Deels tot erkentenisse van de nuttigheid des geloofs in de Heilige Drie-Eenheid, als de eenige grond van een waar godzalig leeven, en overvloeiende fonteine van alle vertroostinge. Deels tot een naukeurig onderzoek van ons zeiven, of wy den Heiligen Geest deelag- tig zyn. Vrag. Waar uit kan een mensch weeten, dat hy den H. Geest ontfangen heeft? Antw. 1. Die den Geest van Christus heeft, daar heeft die Geest eene ongemeene en geheele veranderinge in gemaakt: daar is gekomen een geheel ander ligt in 't verstand: een geheel andere overhelling in den wil: een geheele andere gesteltheid in de hertstogten: een geheel andere betragting in den wandel: want daar is de Geest een Geest der vernieuwinge en wedergeboorte, 2 Corinth. 5 : 17. Zo dan iemand in Christo is, die is een nieuw schepsel: het oude is voorby gegaan. Ziet, het is al nieuw geworden. 2. Die den Geest van Christus heeft, daar is hy in kragt een Geest des geloofs, en der heiligmakinge, daar werkt hy. a. Een gekantheid tegen de zonden: want die uit God gebooren is, die doet de zonden niet: want zyn Zaad blyft in hem, ende hy kan niet zondigen: want hy is uit God gebooren, 1 Joh. 3 : 9. b. Eene verkleeftheid aan God en zyn dienst, Psalm • 2. Maar zyn lust is in des Heeren wet, ende hy overdenkt zynen wet dag ende nagt. Rom 7 : 22. Want ik hebbe een vermaak in de wet Gods, na den inwendigen mensche. c. Eene verborgen ommegang met God, Gen. 5 • 24 Henoch wandelde met God: ende hy was niet meerwant God nam hem weg. Psalm 73 : 28. My aangaande, het is my goed na by God te zyn : ik zette myn betrouwen op den Heere Heere, om alle uwe werken te vertellen. 3. Die de Geest van Christus heeft, daar is hy een Geest, die zyn volk vrugtbaar maakt in allerlei deugden en genade-gaven, tot verheerlijkinge van God, en stigtmge van hunnen evenmensch, Gal. 5. : 22. Maar de vrugt des Geests is liefde, blydschap, vreede, lankmoedigheid, goedertierentheid goedheid, geloove, zagtmoedigheid, matigheid. mist?^' ^ de m8nsel1 niet ongelukkig, die deezen Geest Antw. Och ja ! 1. Zoo is een natuurlijk mensch, die niet weet wat hem behouden moet 1 Cor. 2 : 14. Maar de natuurlyke mensche begrypt met de dingen die des Geests Gods zyn: want zv zyn hem dwaasheid; hy kan ze niet verstaan om dat zy geestelyk onderscheiden worden. 2 Zo een is een eigendom van den Duivel en van de zonde ; wandelende naar den Oversten der macht des lugts, des Geests, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid doende de wille des vleeschs ende der gedagten, Eph. 2:2,3. 3. Zo een kan in den Hemel niet komen zonder de vernieuwinge des gemoeds, door den H. Geest, Joh. 3 : 5, Jesus antwoorde. Voorwaar zegge ik u, zo iemand niet geboren word uit water en geest, hy kan in 't Koninkryke Gods niet ingaan. Vrag. Wat weg slaat een zondaar in, om den Heiligen Geest te ontfangen? Antw. 1. Zo een moet zig wagten voor stoute en moetwillige zonden, die Ziel en Lighaam voor de inwoonmge des Geests onbekwaam maaken: naamentlijk dronkenschap, Eph. 5 : 18. Word niet dronken in den wyn, waarin overdaad is; maar werd vervult met den Heiligen Geest. Hardigheid des herten, Psalm 95 : 7, 8. Heden zo gy zyne stemme hoort, en verhard uwe herten niet! Waereld-liefde 1 Joh. 2 : 15. En hebt de Waereld niet lief, nog het geene in de Waereld is: Zo iemand de Waereld lief heeft, de liefde des Vaders is niet in hem. . 2. Zo een moet zig zetten onder de kragtige bedienmge des Woords, daar de Heere belooft heeft zyn Geest en genade te schenken, Handel. 10 : 44. Als Petrus nog deeze woorden sprak, viel de Heilige Geest op alle die het Woord hoorden. 3. Zo een moet tot zyn gezelschap zoeken, zodanige die geestelyk zyn, Psalm 119 : 63. Ik ben een gezelle aller die u vreezen, ende die uwe beveelen onderhouden. Vers 74. Die u vreezen. zullen my aanzien, ende haar verblyden, om dat ik op uw woord gehoopt hebbe. 4. Zo een moet de minste beweeging van den Geest aan zyn gemoed, opvolgen en ernstig bidden, dat God hem zynen Geest geeve. De Heere zal hem op zyn tyd genadig zyn. Ziet de beloften, Spreuk. 1 : 22, 23. Gy slegten, hoe lange zult gy de slegtigheid beminnen ? En de spotters, voor zig de spotterye begeeren, en de zotten wetenschap haaten, keeret u tot myne bestraffinge. Ik zal mynen Geest u lieden overvloedig uitstorten; ik zal myne woorden u bekent maaken. Luc. 11 : 13. Indien dan gy die boos zyt, weet uwe kinderen goede gaven te geeven, hoe veel te meer zal de Hemelsche Vader den Heiligen Geest geeven den geenen, die hem bidden. Vrag. Wat heeft een godzalige ter betragtinge te leeren ? Antw. 1. Dankbaar te zyn voor dat uitneemend geluk, dat hem den Heiligen Geest gegeeven is. ö! Wat eeD weergaloos geschenk met den Geest begenadigt te zyn, die eenen Geest der wysheid ende des verstands, eenen Geest des raads ende der sterkte, eenen Geest des geloofs ende der liefde, eenen Geest der waarheid ende der heiligmakinge is. Hier moet mond en hert te zamen stemmen. Gezeegend zy de God en de Vader onzes Heeren Jesu Christi. die ons gezeegend heeft met alle geestelyke zeegeningen in den Hemel in Christo, Eph. 1 : 3. 2. De leidinge des Geestes in zyn wandel opvolgen, en in twyfelagtige zaaken hem als zynen leermeester, raadvragen, Gal. 5 : 25. Indien wy door den Geest leeven , zo laat ons ook door den Geest wandelen. Spreuk. 3:6, 7. Kent hem in alle uwe weegen: Ende hy zal uwe paden regt maken, en zyt niet wys in uwe oogen. 3. Vrymoedig te zyn in 't belyden van zyn naam en waarheid , tegen alle lasteringen van de vyanden der waarheid, 2 Tim. 4:6,7. Om welke oorzaake ik u indagtig make dat gy opwekt de gave Gods, die in u is door de oplegginge myner handen. Want God heeft ons niet gegeeven eenen Geest der vreesagtigheid, maar der kragt, ende der liefde, ende der gematigtheid. \ Pet. 4 : 14. Indien gy gesmaad word om den naame Christi, zo zyt gy zalig: want de Geest der heerlykheid, ende de Geest Gods rust op u : wat haar aangaat, hy word wel gelastert, maar wat u aangaat, hy word verheerlykt. Vrag. Wat drangreden klemt in deezen? Antw. Dat anderzints den Heiligen Geest bedroeft werd van de zynen, 't welk een zware misdaad is, Eph. 4 : 30. Bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door welken gy verzeegelt zyt tot den dag der verlossinge. 1 Thess. 5 : 19. En bluscht den Geest niet uit. Vrag. Hoe bedroeft men den H. Geest? Antw. Dit geschied 1. Door ergerlyke zonden, waar door den naam des Heeren gelastert werde, als 'er zyn volk zig in verloopt. Dus bedroefde David den Heiligen Geest, als hy met beraadslaaging toeleide op de dood van Uria; daarom getuigde om haar zeiven bakken uit te houwen, gebrokene bakken die geen water houden. Vrag. Wat heeft een geioovige, die door den Geest geleid word, te wagten ? Antw. Een Zalige opstandinge na dit leeven, Rom. 8:11. Ende indien de Geest des geenen die Jesum uit den dooden opgewekt heeft in u woont, zo zal hy die Christum uit den dooden opgewekt heeft, ook uwe sterfelyke lighamen leevendig maaken door zynen Geest, die in uw woont. XII. ARTIKEL, Van de Scheppinge aller dingen, en voornamentlyk der Engelen. Wy ghelooven dat de Vader, door sijn woordt, dat is door sijnen sone, den Hemel, aerde ende alle schepselen wt niet heeft geschapen als het hem heeft goet ghedocht, een ijegelijck schepsel sijn wesen, ghestalte, ende ghedaente, ende verscheyden ampten ghevende, om sijnen Schepper te dienen. Dat hyse oock nu alle onderhout ende regeert na sijn eeuwighe voorsienicheyt, ende door sijnen oneyndelicke cracht, om den mensche te dienen; ten eynde dat de mensche sijnen God diene. Hy heeft oock de Engelen goet gheschapen, om sijne sendtboden te zyn, ende sijne uytvercorenen te dienen: van welcken sommighe van die uytnementheyt, inde welclce haer God gheschapen hadde; int eeuwich verderf vervallen; ende de andere zijn door de ghenade Godts, in haren eersten staet volherdich ende staende ghebleven. De Buy velen ende boose geesten zijn also verdorven, dat sy vijanden Gods ende alles goets zijn: na alle haer vermogen als moordenaers loerende op de Kercke, ende een yeder lidtmaet van dien, om alles te verderven ende te verwoesten door hare bedriegerien: ende zyn daerom door haer eyghen boosheydt veroordeelt tot de eeuwighe verdoemenisse, daghelicks verwachtende hare schrickelicke pijningen. Soo verwerpen ende verfoyen wy dan hier over de dwalinghe der Sadduceen, welcke loochenen datter geesten ende Engelen zijn: ende ooc de dwalinge der Manicheen, die seggen , dat de Duyvelen haren oorspronc uyt haer selven hebben, zijnde uyt haer eyghen nature quaet, sonder dat sy verdorven zijn gheworden. V R A G E. Wat volgt 'er na de beschouwinge van God? Antw. De kennisse van zyne werken. Vrag. Hoe onderscheid gy de werken Gods? Antw. In Inwendige en Uitwendige, of in werken Gods na binnen en na buiten. De werken na binnen hebben haare bepaalinge in het Weezen Gods. De werken na buiten strekken zig uit buiten het Weezen Gods, ende hebben haare bepalinge tot de schepselen. Vrag. Hoe veelerlei zyn de werken Gods na binnen? Antw. Die zyn tweederlei: 1. 01 W eezentlyke die de drie Personen gemeen zyn, gelijk alle de daden Gods, waar door hy zig zelve kent, bemind en in zyn gelukzaligheid zig vergenoegt. 2. Of Personeele werken die ieder Persoon in 't byzonder eigen zyn, als daar is de geboorte des Zoons van den Vader, en de uitgang des H. Geests van Vader en Zoon. Vrag. Hoe veelerlei zyn de werken Gods na buiten? Antw. Die zyn ook tweederlei, of tydelyke of Eeuwige. 1. De Eeuwige zyn Gods besluiten, waar door hy van Eeuwigheid heeft vastgestelt wat hy in der tyd doen zal. 2. De tydelyke zyn de uitvoering van Gods besluiten in der tyd: Deeze zyn of de werken der natuur, als de Scheppinge en Onderhoudinge van alle dingen, of de werken der genade en verlossinge des Zondaars. Van de Scheppinge staat in deezen; van de Voorzienigheid in den volgenden Artikel te spreeken. Vrag. Wat is Gods eerste werk na buiten in der tyd? Antw. De SCHEPPINGE aller dingen. .-. Vrag. Wat beteekent het woord Scheppen? Antw. De Hebreen gebruiken verscheide woorden, waar van zomniige eigentlyk andere oneigentlyk zyn. 1. Onder de oneigentlvke telt men de woorden Choel, -61 Jalad, en rnp Kanab, die eigentlijk beduiden een zaak voortbrengen, of verkrygen met arbeid en moeite, gelijk een moeder haar vrugt met angst en smerte ter Waereld brengt. Dus leest men Gen. 2 : 4. Dit zyn jynbin de geboorten des Hemels ende der Aarde, als zy geschapen wierden. Job. 15 : 7. Zyt gy de eerste een mensche ibin gebooren, ofte zyt gy voor de heuvelen voortgebragt ? Gen. 14 : 19. Ende hy zeegende hem ende zeide : Gezeegent zy Abraham Gode den Alleihoogsten die Hemel en Aarde ~3p bezit. 2. Onder de eigentlyke zyn de woorden N"Q Baraa, ~ï?ï Gnasah, Jat7,ar die, hoewel ze ten opzigte van de eerste voortbrenging ter waereld, voor en door eikanderen gebruikt worden, egter in beteekenisse verschillen. N~Q Baraa dat wel het meest gebruikt wordt, beteekent wordt beteekent de voortbrenginge van iets uit niet; 't zy uit een volstrekt niet, gelijk zo, Gen. 1 : 1- In den beginne schiep God Hemel en Aarde; t zij uit een voorhanden zijnde stofFe, die niet bekwaam is door zig zeiven tot een Weezen als er uit voortgebragt wordt, gelijk 'er dus van den mensch gezegd word, Gen. 1 : 26, dat God hem schiep. ~VV Gnasab zegt een meerdere volmakinge van een Weezen dat nu geworden is, en daai door zyn regte fatzoen en gestalte ontfangt, die het in zijn eerste zyn niet hadde. "IS1 Jatzar beduid de toebrenginge van eenige luister, aanzien en heerlykheid der dingen , die haar zyn en gedaante ontfangen hebben. Alle deeze woorden vinden wy in eenen plaats met betrekkinge op den mensch, gebruikt, Jes. 43 : 7. Een ieder die na mynen naame genoemt is, ende dien ik geschapen hebbe tot myner eere, dien ik "pmS" geformeert hebbe, dien ik ook VD^V gemaakt hebbe. Hier mede stemmen de Grieksche woorden overeen; als y-riQnv scheppen , ttoihv maaken, een fraaie gestalte of gedaante geeven , die daarom hier geen nadere uitbreidinge vereisschen. Vrag. Hoe word het woord N"D Baraa scheppen, dat wel meest in de Schrift voorkomt, zomtyds gebruikt? Antw. 1. Zomtyds word het overgebragt tot de Voorzienigheid Gods; die eene aanhoudende scheppinge is , Jes. 45 : 7. Ik formeere het ligt ende scheppe de duisternisse: Ik make den vreede ende scheppe het kwaad : Ik de Heere doe alle deeze dingen. 2. Zomtyds tot de byzondere vertooninge van Gods Voorzienigheid, in het doen van ongewoone werken, Jerem. 31 : 22. Hoe lange zult gy u onttrekken gy afkeerige dogter? Want de Heere heeft wat nieuws op der Aarden geschapen ,* de Vrouwe zal den Man omvangen, Jes. 4 : 5. Num. 16 : 30. 3. Zomtyds tot de gantsche vernieuwinge der Kerke, Jes. 65 : 17. Want ziet ik scheppe nieuwe Hemelen ende een nieuwe Aarde, vergel. 2 Petr. 3 : 13. Ofte tot de vernieuwinge van een byzonder lit der Kerke, door bekeeringe en wedergeboorte, Psalm 51 : 12. Schept my een rein hert ó God . ende vernieuwt in t binnesten van my eenen vasten geest. Vergeleken 2 Cor. 5 : 17. Indien dan iemand in Christus is, die is een nieuw schepel. Vrag. Hoe beschryft gy de scheppinge van alles? Antw. Als eene uiterlyke daad van God, waar door hy de geheele Waereld in den beginne des tyds binnen ses dagen uit niet, door een enkel bevel van zynen wille heeft gemaakt tot lof van zynen naam, en tot zaligheid van zyne uitverkoornen. Dit alles staat ons in deezen Artikel nader te zien. Vrag. Hoe zal men deeze verheeve waarheid betamelijk beschouwen ? Antw. Met een biddend harte om 'er Gods eeuwige kragt en moogentheid in te zien, tot verheerlykinge zyns naams, I salm 111 : 2, 3. De werken des Heeren zyn groot: Zy worden gezegt van alle die der lust in hebben: Zyn doen is majesteit en heerlykheid. Jes. 40 : 26. Heft uwe hoofden om hoog ende ziet wie deeze dingen geschapen heeft, die in getale haar heir voortbrengt: die ze alle by name roept van wege de grootheid zyner kragten, ende omdat hy sterk van vermogen is , daar en word 'er niet een gemist. • Vrao\ In hoe veel deelen wordt deezen Artikel o verdeelt ? Antw. In twee deelen : I. Het eerste stelt de Scheppinge aller dingen in deezer voegen voor, A. Dat 'er eerst gesproken word van de Scheppinge zelf met deeze woorden. Wy geloven dat de Vader, door zyn woord, dat is door zynen Zoone, den Hemel, aarde ende alle schepselen uit niet heeft geschapen als het hem heeft goed gedogt, een iegelyk schepsel zyn Weezen,gestalte, ende gedaante, ende verscheide ampten geevende, om zynen Schepper te dienen. B. Daar na van de onderhoudinge van al dat geschapen is tot Gods eer, Dat hy ze ook nu alle onderhoudt ende regeert na zyne eeuwige Voorsienigheid, ende door zyne oneindelyke kragt, om den mensche te dienen; ten einde dat de mensche zynen God diene. II. Het tweede lit behelst de Scheppinge der Engelen ; waarin ons voorgehouden word A. Eerstelyk wat wy van de Engelen leeren en belijden ; als a. De Scheppinge der Engelen, ter eere Gods en dienst der uitverkoornen. Hy heeft ook de Engelen goed geschapen, om zyne zendboden te zyn, ende zyne uitverkoornen te dienen. b. De afval der kwade, en de bevesting der goede Engelen: 1. De afval der kwaden met deeze woorden. Van welke zommige van die uitneementheid, in de welke God haar geschapen hadde; in 't eeuwig verderf vervallen zyn. 2. De bevestiging der goeden in deezer voegen. Ende de andere zyn door de genade Gods, in haaren eersten staat volherdig ende staande gebleeven. c. De verdorventheid der afgevalle Engelen, en de straffe die zy nog te wagten hebben. 1. De verdorventheid met deeze woorden. De duivelen ende booze geesten zyn alzo verdorven, dat zy vyanden Gods ende alles goeds zyn: na alle haar vermogen als moordenaars loerende op de Kerke, ende een ieder litmaat van dien, om alles te verderven ende te verwoesten door haare be driegeryen. 2. De straffe in deezer voegen : Ende zyn daarom door haar eigen boosheid veroordeelt tot de eeuwige verdoemenisse, dagelyks verwagtende haare schrikkelyke pyniagen. B. Daar na, wat wy als strydig met deeze leer, verwerpen en verfoeien. a. Ten opzichte der Engelen in 't gemeen: Zo verwerpen en verfoeien wy dan hier over de dwalinge der Sadduceen, welke lochenen, datter geesten ende Engelen zyn. b. len opzigte der kwade Engelen in 't byzonder: Ende ook de dwalingen der Manicheen, die zeggen, dat de Duivelen haaren oorsprong uit haar zeiven hebben, zynde uit haar eigen natuure kwaad, zonder dat zy verdorven zyn geworden. Vrag. Is van deeze zigbaare Waereld van God geschapen ; zo dat ze niet altoos geweest is ? Antw. Dit leert het woord Gods, Gen. 1 : 1. In den beginne schiep God Hemel en Aarde. Die dit lochenen, vervallen noodwendig tot een van deeze twee tastbaare ongeJymtheeden, of dat de Waereld van eeuwigheid geweest is in dezelve gedaante, waar in ze nu is, zonder dat ze een Jeginzel gehad heeft, gelijk het gevoelen van Aristoteles was. Of da,t de tegenswoordige gedaante des Waerelds, gesprooten is uit een toevallige t'zaamenvloeyinge van ondeel baare deelkens, die herwaarts en derwaarts bewogen, dit geheel-al zouden hebben te zamen gestelt, gelijk het gevoelen van Epicurus was. Vrag. Wie is de Schepper van Hemel en Aarde? Antw. God, en wel den Drie-Eenigen God, want alle de werken Gods na buiten zyn aan de drie Personen gemeen, Psalm 33 : 6. Door het Woord des Heeren zyn de Hemelen gemaakt, en door de Geest zynsmonds al haar heir. Vrag. Wie in 't byzonder? Antw. De eeuwige Vader onzes Heeren Jesus Christus, die als de eerste Persoon in 't aanbiddelijk Goddelyk Weezen, na de byzondere huishoudinge der Personen het werk der scheppinge wordt toegeschreeven, Mal. 2 : 10. Ende hebben wy niet alle eenen Vader? en heeft niet een God ons niet geschapen? 1 Cor. 8 : 6. Nogtans hebben wy maar eenen God den Vader uit welke alle dingen zyn. Vrag. Kan het werk der scheppinge wel aan eenig schepsel toegeygent worden ? Antw. 1. Neen, het werk der scheppinge word alleen aan God met uitsluiting van alle schepselen toegeschreven, Jes. 44 : 24. Ik ben de Heere die alles doet, die den Hemel uitbreid, ik alleen, en die de Aarde uitspant door my zeiven. Job 9 : 8. Die alleen de Hemelen uitbreid; ende treet op de hoogten der Zee. Vrag. Hebt gy nog een bewys? Antw. 2. De Scheppinge vereischt een oneindige kragt, dewelke niemand bezit dan de oneindige God zelf, Rom. 1 : 20. Zyne onzienlyke dingen werden van de scheppinge der Waereld aan uit de schepselen verstaan ende doorzien beiden zyn eeuwige kragt ende Goddelykheid. 3. Hier door word God van de afgoden der Heidenen onderscheiden die geen Weezen hebben, Psalm 96 : 5. Alle de Goden der volkeren zyn afgoden: maar de Heere heeft de Hemelen gemaakt. Jerem. 10 : 11. De Goden, die den Hemel en de Aarde niet gemaakt hebben, zullen vergaan van der Aarden, ende van onder deezen Hemel. Vrag. Wat heeft God geschapen? Antw. Alle dingen, of gelijk de Artikel zegt, den Hemel, de Aarde, ende alle Schepselen. Joh. 1 : 3. Alle dingen zyn door het zelve gemaakt, en zonder het zelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is. Vrag. Waar uit heeft God alle dingen geschapen? Antw. Uit niet, zonder een begonnen of voorhanden zynde stoffe. Dit blijkt uit Gen. 1:1. In den beginne schiep God Hemel ende Aarde. Hier ziet men, dat Vrag. Tot wat einde heeft God alles geschapen? Antw. 1. Ten goede van den menseh, om den mensch te dienen. Psalm 115 : 16. Aangaande den Hemel. De Hemel is des Heeren; maar de Aarde heeft hy der menschen kinderen gegeven. Hos. 2 : 20, 21. Ende het zal te dien dage geschieden, dat ik verhooren zal, spreekt de Heere: Ik zal den Hemel verhooren: ende die zal de Aarde verhooren, ende de Aarde zal het koorn verhooren, mistgaders den most, ende de olie ; ende die zullen Israël verhooren. 2. Tot heerlijkheid van zynen naam, ten einde den mensche ook zynen Schepper diene, Spreuk. 16 : 4. De Heere heeft alles gewrocht, om zyns zelfs wille. Ja ook den goddeloozen tot den dag des kwaads. Jes. 43 : 21. Dit volk hebbe ik my geformeert, zy zullen mynen lof vertellen. Vrag. Wat legt in de beschouwinge van dit alles, tot leeringe voor een geloovige? Antw. 1. Dar men schuldig is in de beschouwinge van Gods schepselen zich te verlustigen, Job 37 : 14. Neemt dit, ó Job, ter oore; Staat ende aanmerkt de wonderen Gods. Psalm 104 : 24. Hoe groot zyn uwe werken ö Heere ? gy hebt ze alle met wysheid gemaakt, het aardryk is vol van uwe goederen. 2. Dat men alle de schepselen aanmerke als leermeesters, om van haar onzen regten plicht te leeren. Daar is geen schepsel hoe geringe, of men kan 'er iets van leeren De roepende Rave leert ons hoe wy bidden moeten tot God, Psalm 147 : 9. De kermende Duive, hoe wy treuren moeten over onze zonde, Ezech. 7 : 16. De Osse en Ezel, hoe wy dank baar zullen zyn aan God, Jes. 1:3. De Kraan, de Swaluwe en de Ojevaar, hoe wy den gezetten tyd van Godsdienst in agt zullen neemen, Jerem. 8 : 7. Het magteloos Konynken, hoe wy toevlugt neemen tot den Rotsteen deiEeuwigheid, Spr. 30 : 26. 3. Dat men de geschapene dingen aanmerke als zinnebeelden van het genade-werk, en ons alzo van de wonderwerken der eerste scheppinge verheffen, tot de overdenking van de genade-wonderen in de tweede schepping, 2 Cor. 5 : 17. Indien dau iemand in Christus is, die is een nieuw Schepsel: Het oude is voorby gegaan , ziet het is al nieuw geworden. Vrag. Wat volgt 'er na de beschouwing van de Scheppinge aller dingen ? Antw. De beschouwing van de Scheppinge der Engelen. Dus zegt het tweede lit van den Artikel. Hy heeft ook de Engelen goed geschapen om zyne boden te zyn, ende zyne Uitverkoornen te dienen. Vrag. Wat zyn Engelen? Antw. Volkome geestelijke Schepselen , die tot Godsdienst byzonderlijk geschikt zyn, Psalm 104 : 4. Uy maakt zyne Engelen Geesten. Vrag. Hoe bewyst gy dat 'er Engelen zyn? Antw. 1. Dat besluit men waarschynlijk uit de volmaaktheid van het geheel-al. Daar zyn in de Waereld bloote schepselen zonder geest, redelyke schepselen bestaande uit Lighaam en Ziel; welvoegelijk dat 'er ook geesten zyn niet vereenigt met een lighaam. 2. De ondervinding heeft doen zien verscheide ongewone uitwerkingen, als in de gewaande Heidensche godspraaken , spokeryen en toveryen , en wonderlijke woorden en werken der bezeetene menschen; welke gewrogten moeten toegeschreeven worden aan zulke geestelijke zelfstandigheeden, dewyl ze niet gevoeglijk tot andere oorzaken gebragt konnen worden. Vrag. Zyn de Engelen eeuwig, of zyn zy in der tyd geschapen ? Antw. Zy zyn geschapen in den beginne. De Eeuwigheid is een eigenschap die God alleen toekomt. De Schrift spreekt ook duidelijk van de Scheppinge dei' Engelen, Collos. 1 : 16. Alle dingen zyn door hem geschapen, die in de Hemelen, ende die op der Aarde zyn, die zienlyk, ende die onzienlyk zyn. Psalm 104 : 4. Hy maakt zyne Engelen Geesten. \rag. Wat vloeit daar uit, dat de Engelen van God geschapen zyn ? Antw. Dat zy ook eindig zyn, niet alleen in haar weezen , vermogens, gaven, geduurzaamheid en getal; maar ook ten aanzien van haare tegenwoordigheid, in zekere bepaalde plaatzen. Dit blykt: want 1. Dat nergens is, dat is niet in weezen, en dat overal is zonder uitbreidinge, dat is God. 2. Zy worden duidelijk in eene plaatze, bepaalt. De goede Engelen in den Hemel, Matth. 18 : 10. De kwade Engelen in de Helle, 2 Petr. 2 : 4. 3. Zy worden gezegd van plaats te veranderen, dat haar bepaling in eene vaste plaats veronderstelt, Matth. 13:41. De Zone des menschen zal zyne Engelen uitzenden. Luc. 2 : 15. Het geschiede als de Engelen van haar weggevaren waren na den Hemel, zeiden de Herders tot malkanderen, laat ons henen gaan na Bethlehem. Vrag. Wanneer zyn de Engelen van God geschapen ? Antw. Waarschynlijk op den eersten dag, te gelijk met haaren Hemel, voor de grondlegginge der Waereld, Job 38 : 4. Waar waart gy doe ik de Aarde grondede? Vers 7. Doe de Morgensterren t' zamen vrolyk 'zongen, ende alle de Kinderen Gods juichen. Vrag. Hoe zyn de Engelen van God geschapen ? Antw. Heilig en goed, Gen. 1 : 31. Ende God zag a! wat hy gemaakt hadde, ende ziet het was zeer goet. Daarom dragen zy de naam van Heiligen, Jud. vers 14. Kragtige helden die zyn woord doen, gehoorzaamende de stemme zynes woords, Psalm 103 : 20. Vrag. Waar mede zyn zy begaaft? Antw. 1. Met wysheid en verstand, 2 Sam. 14 : 20. Myn Heere is wys na de wysheid van eenen Engel Gods, om te merken alles wat op de Aarde is. 2. Met eene vrye wille, waardoor de kwade hebben gezondigt, Jud. vers 6. En de goede veerdig zyn om God te gehoorzamen, Psalm 103 : 20. 3. Met kragt en vermogen, om te konnen werken na buiten. Daarom worden zy genaamt kragtige Helden, Psalm 103 : 20. Engelen van Jesus kragt, 2 Tess. 1 : 7. Vrag. Wat merkt gy op, ten aanzien van het verstand der Engelen? Antw. 1. De wysheid der Engelen is niet alleen natuurlyk ; welke zy ontfangen hebben by hunne Scheppinge met Gods beeld, maar ook eene verkregene. a. Ten deele door ondervinding van de grondlegginge der Waereld aan, Eph. 3 : 10, 11. Op dat nu door de gemeinte bekent gemaakt worde, den overheeden en Magten in den Hemel, de veelvuldige wysheid Gods na het eeuwig voorneemen, dat hy gemaakt heeft in Christo Jesu onzen Heere. Vergel. 1 Tim. 3 ; 16. Cap. 5 : 21. b. Ten deele door een vrymagtige openbaringe Gods aan haar. Dus leezen wy, Openb. 1:1. De Openbaringe Jesu Christi, die hy door zynen Engel gezonden, ende zynen dienstknegt Johannes te kennen gegeeven heeft. Versel. Dan. 9 : 21, 22. 1 Kon. 22 : 22. 2. De kennisse der Engelen gaat de onze zeer verre te boven. Egter is haar kennisse bepaalt, en verre beneden de kennisse (*ods. Zy dragen geen onmiddelijke kennisse van des menschen gedagten. Dit is alleen het eigendom des Alleihoogsten, 1 Kon. 8 : 39. Gy alleen kent het herte van alle menschen kinderen. Daar zyn veele dingen , die voor haar nog onbekent en verborgen zyn, als de dag en uur van Christus toekomste ten oordeel, Mare. 13 : 32. Maar van dien dag en die uure weet niemand, nog de Engelen die in den Hemel zyn, nog de Zoone, dan de Vader. 3. Zy hebben een vermogen, waar door zy hunne gedagten aan malkanderen bekent maaken. Daarom spreekt Paulus van een tale der Engelen, 1 Corinthen 13:1. En Christus van de blydschap der Engelen, over eenen zondaar die hein bekeert, Luc. 15 : 10. Hoewel de wy ze, op welke zy hunne gedagten aan malkanderen bekent maken; zo wel als de wyze hoe zy werken, buiten zig, voor ons verborgen is. Vrag. Tot wat einde zyn de goede Engelen geschapen ? Antw. De Belydenis zegt, om Gods zendboden te zyn, Weest blyde met my, want ik hebbe dien penning gevonden, dien ik verloren hadde. Alzo zegge ik u lieden, is daar blydschap voor de Engelen Gods over eenen zondaar die zig bekeert. 2. De Engelen wekken ons op tot bevordering van onze heiiigmakinge zelve. Dit ziet men zinnebeeldig vertoont in het gedrag der Engelen, by de regtvaardigmakinge en heiiigmakinge van Josua den Hoogenpriester, Zach. 3:4, 5. Doe antwoorde hy, ende sprak tot de geene die voor zyn aangezigte stonden: zeggende, doet deeze vuile kleederen van hem weg; daar na sprak hy tot hem, Ziet ik hebbe uwe ongeregtigheid van u weggenomen , ende ik zal u wisselkleederen aandoen. Dies zegge ik, laat ze een reinen hoet op zyn hoofd zetten: Ende zy zetteden dien reinen hoet op zyn hoofd : Ende zy togen hem kleederen aan, ende de Engel des Heeren stont daar by. Daarom leert 's Waerelds Heiland zyne kinderen bidden. Uwen wille geschiede, gelyk in den Hemel, (alzo) ook op der Aarden, Matth. 6 : 10. 3. De Engelen dienen meenigmaal tot raadgeeving, bewaring en vertroosting van üods kinderen, waar van wy de wyze niet begrypen , schoon de zaak zeeker is , Psalm 91 : 10—-12. U zal geen quaad wedervaaren, nog geen plage zal uwe tente naderen: want hy zal zyne Engelen van u beveelen, dat ze u bewaaren in alle uwe weegen: zy zullen u op de handen dragen, op dat gy uwen voet aan geenen steen stoot. 4. De Engelen worden gebruikt, om de boosheeden en ongelijken die de vromen van hare vyanden worden aangedaan, op Gods bevel te wreeken. Dit ziet men in dat ontzaggelijk geval, als de Engel des Heeren uitvoer en sloeg in het leger van Assyrien hondert vyfentagtig duizend man, 2 Kon. 19 : 35. In de verlossinge van Petrus uit zyn gevangenis. Zo dat hy tot hem zeiven gekomen zynde zeide, nu weet ik waaragtelyk dat de Heere zynen Engel uitgezonden heeft, ende my verlost heeft uit de hand van Herodes, ende uit alle de verwagtinge van t volk der Joden, Hand. 12 : 11. In de straffe Gods aan Herodes, vers 23. Want de Engel des Heeren sloeg Herodes op den Rigterstoel, daarom dat hy God de eere niet gaf: ende hy wierd van de wormen eesjeeten , ende gaf den Geest. 5. De Engelen dienen tot vermeerdering van de eerbied en blydschap der gelovigen in Gods huis, onder de Prediking van zyn Woord en 't gebruik der bondzegelen. Daar zijn ze tegenwoordig, en verblyden zig in de troostryke bewerkingen des II. Geests aan zyn volk. Zy zien de zoete beweegingen der gelovigen na God en zyne genade, met wonder vermaak aan, en verheerlijken God van weegen zyne genade en goedheid over zyn volk , Psalm 103 : 20, 21. Looft den Heere zyne Engelen, gy kragtige helden die zyn woord doet, gehoorzaamende de stemme zyn woords: Looft den Heere gy alle zyne Heirschaaren, gy zyne dienaars die zyn welbehagen doet. 6. De Engelen zyn de getuigen van de opregtheid der Godzaligen in haar weg en werk, tot opwekking van haar iever en vrymoedigheid in de zaake Gods. Dus zegt Paulus, 1 Timoth. 5 : 21. Ik betuige voor God ende den Heere Jesu Christo, ende de uitverkoorne Engelen, dat gy deeze dingen onderhoudt zonder veroordeel niets doende na toegeneegentheid. 7. Eindelyk strekken zy ook tot volmakinge der Heiligen in de uure des doods, en brengen de Ziel over in de eeuwige gelukzaligheid. Dus leeft men in de Parabel van den Rykeman en Lazarus. Ende het geschiede dat de bedelaar stierf, ende van de Engelen gedraagen werdt in den schoot Abrahams, Luc. 16 : 22. 8. Laastelyk zullen zy ook in den groten dag des Oordeels gebruikt worden, om de lighamen der uitverkoorne te vergaderen, en te brengen voor den Rigterstoel Christi, volgens Matth. 24 : 31. Ende liy zal zyne Engelen uitzenden met een bazuine van groot geluid: Ende zy zullen de uitverkoorne by een vergaderen uit de vier winden, van het eene uiterste der Hemelen tot het ander uiterste derzelve. Vrag. Wat merkt gy hier uit op? Antw. Hoe groot het geluk is van Gods volk. Zy zyn gunstelingen van den Allerhoogsten God, en Medeburgers der Heiligen in de Stad Gods, die twaalf poorten heeft ende in haaie poorten TWAALF ENGELEN, Openb. 21 : 12. Vrag. Wat staat ons verder ten aanzien der Engelen, te beschouwen ? Antvv. De afval der kwade, en de bevestiging der goede Engelen. Vrag. Hoe word de afval der kwade Engelen in den Artikel voorgestelt? Antw. Met deeze woorden. Zommige zyn van die uitnemendheid, in dewelke God haar geschapen hadde, in 't eeuwig verderf vervallen. Vrag. Wat benamingen dragen de kwade Engelen? Antw. Zy worden in de H. Schrift genaamt Duivelen, Engelen, onreine Geesten, Overheeden, Magten. En in 't eenvoudig getal. l)e God deezer Eewe, de Slange, de Verzoeker, de Satan, Belial, den Draak, terwyl de naam van Lucifer, na de gedagten van voorname Godsgeleerden, hier toe niet behoort, als beduidende eigentlijk de Morgensterre, en by overbrenginge de Koning van Dabei, die als dezelve Sterre was in heerlijkheid, Jes. 14 : 12. Hoe zyt gy uit den Hemel gevallen, 6 Morgensterre! gy Zone des Dageraads? hoe zyt gy ter Aarde nedergehouwen, gy die de Heidenen krenket? Vrag. Worden door die benamingen in Gods Woord, niet verstaan ziektens, quaade humeuren, inbeeldingen van booze raenschen, ofte iets anders? Antw. Neen, want die benamingen geven by alle Taalkundigen te kennen booze geestelijke Selfstandigheeden, terwyl zulke ziektens van de Duivelen duidelijk onderscheiden worden. Zie Mare. 3 : 14, 15. alwaar wy leezen, dat Christus twaalt Apostelen aanstelde, om te prediken. En om macht te hebben, de ziekten te genezen, en de Duivelen uit te werpen. -—— Vrag. Zyn de kwade Engelen kwaad geschapen? Antw. Neen. Zy zyn goed geschapen, Gen. 1 : 31. Ende God zag al wat hy gemaakt hadde: Ende ziet het was zeer goet. Hoewel deeze hare goedheid veranderlyk was, en zy daarom niet lang na hare scheppinge gezondigt hebben. Volgens 1 Joh. 3 : 8. Die de zonde doet, is uit den Duivel: want de Duivel zondigt van den beginne. Vrag. Wat is de bron-ader van haar kwaad geweest? Antw. Een vrywillige afval van God en zyn gemeinschap; van welke gehandelt word, 2 Petr. 2 : 4. Indien God de Engelen die gezondigt hebben, niet gespaart heeft, maar die in de Helle geworpen hebbende, overgegeven heeft den ketenen der duisternisse, om tot het Oordeel bewaart te worden. Joh. 8 : 44. Gy zyt uit den Vader den Duivel, ende wilt de begeerten uwes Vaders doen. Die was een menschen moorder van den beginne, ende en is in de waarheid niet staande gebleven: want geen waarheid is in hem. Wanneer hy de leugen spreekt, zoo spreekt hy uit zyn eigen: Want hy is een leugenaar, ende de Vader derzelve leugen. Jud. vers 6. Engelen die haar beginzel niet bewaart hebben, maar baar eigen woonstede verlaten bebben. Vrag. Waar in heeft de zonde van deeze booze geesten eigentlijk bestaan ? Antw. Dit zegt de Schrift niet duidelijk. Egter stelt men waarschynlyk, dat haar zonde geweest zy of hovaardye, tragtende God gelijk te zyn, om dat Paulus de opgeblazenheid een oordeel des Duivels noemt, 1 Tim. 3 : <3. En de hovaardye tot de Helle bepaalt word, Jes. 14 : 11 Uwe hovaardye is in de Helle nedergestort. Of dat ze haar verloopen hebben in de nydigheid tegen den mensche, die hem in gelukzaligheid te na kwam, waarop de Duivel genoemt werd een menschen moorder, Joh. 8 : 44. Onze tegenpartyde, 1 Petr. 5 : 8. .*. Vrag. Wanneer zyn deeae Engelen kwaad geworden ? Antw. De bepaalde tyd van den val der Engelen is niet bekent. Dit kan men zeggen; de kwade Engelen zyn niet gevallen voor het beginzel by Mozes gemeld, want doe waren 'er nog geen Engelen van God geschapen ; ook niet voor het einde der zes dagen, in welke God de Waereld schiep, wyl alles doe voor God nog goed bevondeu wierd, Gen. 1 : 81. De schrift zegt in den beginne, 1 Joh. 3 : 8. Die de zonde doet, is uit den Duivel; want de Duivel zondigt van den beginne, vergel. Joh .8 : 44. Hier mede moeten wy voldaan zyn. Vrag. Tot wat einde heeft God den val der kwade Engelen toegelaten? Antw. De wille Gods moet ons genoeg wezen, egter kunnen wy zeggen ; hier uit blykt 1. Gods onafhankelijke magt en regt over alle zyne Schepselen. 2. De groote gelukzaligheid der goede Engelen, die hun beginzel bewaart hebben. 3. Dat God de kwade Engelen na zyn vrymagt kan los laaten tot uitvoeringe van zyne straffe, over de verworpene, en tot werktuigen van quellingen en verzoekingen voor zyn volk, om haar in nedrigheid en lydzaamheid te oeffenen. Vrag. Wat straffe is deeze gevalle Engelen overgekomen ? Antw. 1. Een berooving van Gods beeld. Zy missen, die zalige kennisse Gods en volmaakte heiligheid, waar mee zy by hun scheppinge begaaft waaren; mitsgaders die zalige vreugde, welke daar uit voortvloeide, waarom zy o-ezeo-t worden te tzitteren, Jac. 2 : 19. Gy gelooft dat God een eenig God is: gy doet wel: de Duivelen gelooven het ook ende zy tzitteren. 2. Een uitwerpinge of vertroostinge van haar uit den derden Hemel, de eige woonsteede Gods, Luc. 10 : 18. Ende hy zeide tot haar: Ik zag den Satan als een Blixem uit den Hemel vallen. 3. Een inwerpinge in de Helle voor eeuwig, 2 Petr. 2 : 4. Indien God de Engelen , die gezondigt hebben, niet gespaart en heeft, maar die in de Helle geworpen hebbende, overgegeven heeft de ketenen der duisternisse, om tot het oordeel bewaart te worden. Vrag. Wat is het geluk der goede Engelen? Antw. Dat God hen in hunne gelukzalige staat bevestigt heeft. Dus zegt onze Belydenis: Ende andere zyn door de genade Gods in haaren eersten staat volhert en staande gebleven. 25 4. Dit blykt uit de Toveryen. Tovery noemen wy niet alles wat 'er wel voor gehouden word, of door een vlugge handgreep tot verbazing van andere geschied; maar waar door de mensch door hulp des Duivels dingen doet, die 's menschen kragten te boven gaan. Dat 'er zodanige Toveryen en Duivels Konstenaryen zyn, leert de Schrift in het Exempel van de Toveresse te Endor, 1 Sam. 28 : 6, 7. Van Elymas de Toveraar, Handel. 13 : 6—8. Mitsgaders uit het Goddelijk verbod, en bedreiging tegen dit soort van menschen, Lev. 20 : 6. Wanneer eene ziele is, die haar tot de Waarzeggers, ende tot de Duivels Konstenaren zal gekeert hebben, om die na te hoereren, zoo zal ik myn aangezigte tegen die ziele zetten, ende zal ze uit het midden haares volks uitroeien. Vers 27. Als een man ofte vrouwe in zig een waarzeggende Geest zal hebben, ofte een Duivels Konstenaar zal zyn, zy zullen zekerlyk gedood werden. 5. Dit bevestigen zo veele kragtige spreekwyzen in deezen gebruikt, om uit te drukken de vverkinge van den batan op den mensch, om hem te verzoeken en te bewerken tot zonde. Hy word gezegd in den mensch te komen, Luc. 22: 3. Ende de Satan voer in Judas. Joh. 13 : 2. De Duivel had in het herte van Judas gegeven, dat hy Jesus verraden zoude. Zyn harte te vervullen om kwaad te doen, Hand. 5 : 3. Waarom heeft de Satan uw hei te vervuld, dat gy den Heiligen Geest liegen zoude. De Ziel te verblinden, 2 Cor. 4 : 4. Den welken de God deezer eeuwe de zinnen verblind. Te werken met veel argelistigheid, 2 Oor. 11 : 14. Hy verandert zig wel in een Engel des lichts. Ja den mensch gevangen te houden naar zynen wille, 2 Tim. 2 : 26. Of zy wederom ontwaken mogten uit den strik des Duivels, onder welke zy gevangen waren tot zynen wille. Vrag. Is 'er maar een, of zyn 'er meer Duivelen? Antw. Neen. Daar zyn veele Duivelen, Luc. 8 : 30. zegt de bezetene dat zyn naam Legio was. Want veele Duivelen waren in hem gevaaren. Zy komen daarom voor onder het zinnebeeld van een Koninkryk, Matth, 42 : 26. Ende indien de Satan den Satan uitwerpt, zo is hy tegen hem zeiven verdeelt: hoe zal dan zyn Ryk bestaan ? .-. Vrag. Is deeze gelykenis gepast ? Antw. Ja. 1. Hier is een Overste of Konink in dit Ryk, by uitnemendheid genaamt de Duivel en Satanas, die de geheele Waereld verleid, Openb. 12 : 9. De Overste deimacht des Luchts, des Geestes, Eph. 2 : 2. Zyn eigen naam is Beêlzebul, den Oversten der Duivelen, Matth. 12 : 24. 2. De dienstknegten in dit Ryk, zyn de menigte der booze Geesten, die zyn Engelen genoemd worden, Matth. 25 : 41. Geweldhebbers der Waereld, der duisternisse deezer eeuwe, en geestelyke boosheden in de Lucht, met wien wy te stryden hebhen, Eph. 6 : 12. 3. De onderdanen van dit Ryk zyn de Koningen der Aarde, die kryg voeren tegen Christus en zyn Kerke, Openb. 19 : 19. Zyn eerstgeboorene Zoone is de Antichrist, 2 Tessal. 2 : 9. De groote menigte der onwedergeboorene en goddelooze, die 't zy openbaar, t zy bedekt, Christus en zyn Kerke tragten te verderven, doende den wille des vleesches en der gedagten, Eph. 2 : 3. Bekend in de Schrift onder de naam van ongeloovige, die niet bestraalt worden door het Licht des Evangeliums. 2 Cor. 4 : 4. Kinderen der ongehoorzaamheid ende des toorns, Eph. 2 : 2. Het Zaad der slange, Gen. 3 : 15. Adderen gebroedzel, Matth. 3 : 7. Gevangene in zyne strikken tot haar verderf naar zynen wille, 2 Tim. 2 26. 4. De wetten waar na dit Ryk bestierd word; zyn de begeerlykheid der oogen, de wellusten des vleeschs, en de grootsheid dezes levens, 1 Joh. 2 : 16. De wet der zonde, Rom. 7 : 26. De wille des vleesches en de gedagten, Eph. 2 : 3. De wille des Duivels, allerlei liegen ende bedriegen, Joh. 8 : 44. 5. De goederen die in dit Ryk genooten werden, zyn vyandschap tegen God, Rom. 8:7. Blindheid in het verstand, en hardigheid in de wil, Eph. 4 : 18. [Ioogmoed en zorgeloosheid, Ezech. 16 : 49. Allerlei weelde en wellust tot een eeuwig ziels-bederf, Luc. 12 : 20, 21. 6. De wapenen van dit Ryk der duisternisse, zyn wapenen des vleesches, 2 Cor. 10 : 4. Vuurige pylen van allerlei bestrydingen, Eph. 6 : 16. Strikken van aardsche zorgvuldigheid, waar in de menschen verzinken in haar verderf en ondergang, 1 Tim. 6 : 9. Vervalschinge van Gods Woord in alle argelistigheid , 2 Cor. 4:2. Schoone beloften van rykdom en aanzien, voor die hem geloof geeven, Matth. 4 : 9. Verschrikkingen en vuistslagen, 2 Cor. 12 : 7. Trotze gedagten in te boezemen tegen de kennis van den gekruisten Ghristus, 2 Cor. 10 : 5. Vrag. Hoe werkt de Duivel ten nadeele van Gods Kerk in 't gemeen? Antw. 1. Dit doet hy door twist en tweedracht te stooken in Gods Kerk tusschen Leeraars en Leeraars; tusschen Leden en Ledematen; want daar dit Zaad in den Akker valt is allerlei vewarring en boozen handel, Jac. 3 : 16. De een zegt ik ben Pauli: ende een ander ik ben Apollos. En den zegen des Evangeliums word gestremt, Gal. 5 : 14, 15. Want de geheele wet word in een woord vervult. Namelyk in dit. Gy zult uwen naasten lief hebben gelyk u zeiven: maar indien gy malkanderen byt ende vereet, ziet toe dat gy van malkanderen niet verteert en word. 2. Dit doet hy door het smeeden van allerlei booze gevoelens en ketteryen in de Kerk, die de fondamenten omverstooten, 1 Tim. 4 : 1,2,3. Doch de Geest zegt duidelyk, dat in de laatste tyden zommige zullen afvallen van het geloove, zig begeevende tot verleidende Geesten, ende leeringen der Duivelen, door geveinstheid der leugensprekers, hebbende hare eigene Conscientie als met een brandyzer toegeschroeit, Verbiedende te houwelyken, gebiedende van spyzen te onthouden, die God geschapen heeft tot nuttinge met dankzegginge, voor de geloovige, ende die de waarheid hebben bekent. 3. Dit doet hy door verzoeking tot allerlei ydelheid en zonde, waar door veele belyders der waarheid zoetvoerig weggesleept worden , Gal. 5 : 19—21. De werken des vleeschs nu zyn openbaar: welke zyn overspel, hoerery, onreinigheid , ontuchtigheid. Afgoderye, fenyngevinge, vyantschappen, twisten, afgunstigheden, toorne, gekyf, tweedracht, kette- ryen, Nydt, moort, dronkenschappen, brasseryen, ende diergelyke: van de welke ik u te voren zegge, gelyk ik ook te voren gezegt hebbe, dat die zulke dingen doen, het Koninkryke Gods niet en zullen be-erven. 4. Dit doet hy uitwendig door verdrukkinge en vervolginge van de Kerk, Openb. 12 : 12, 13. Wee den genen die de Aarden ende de Zee bewoonen; want de Duivel is tot u afgekomen ende heeft grooten toorn, wetende dat hy een kleinen tyd heeft. Ende doe de Draak zag dat hy op de Aarde geworpen was, zoo heeft hy de vrouwe vervolgt die het manneken gebaard hadde. Inwendig door allerlei aanvegtingen en kwellingen, 1 Petr. 5 : 8. Zyt nuchteren ende waakt: want uwe tegenpartye de Duivel gaat om als een briesschende Leeuw, zoekende wien hy zoude mogen verslinden. Vrag. Hoe bewyst gy, dat de Duivel loert tot verderf van ieder Lidmaat in de Kerk in 't byzonder? Antw. 1. Is de mensch noch onbekeert, a. Hy zoekt hem gerust en zorgeloos te houden in de zonde. Daarom werd hy genaamt een sterk gewapende , die zo lang hy zyn hof bewaart, alles in vreede houd, Lue. 11 : 21. Is 't dat de mensch onder het gehoor van Gods Woord komt, daar zyn elende en de noodzakelijkheid van geloof en bekeering kragtig betuigd word. Zyn hart word 'er niet onder verbryzelt, maar vast gehouden in de ydele waan dat alles wel is, Deut. 29 : 19. Ende het geschiede, als hy de woorden deezes vloeks hoort, dat hy zich zeiven zegene in zyn herte, zeggende; ik zal vreede hebben, wanneer ik schoon na mynes herten goeddunken zal wandelen: om de dronkene te doen tot de dorstige. b. Hy houd hem zo yverig beezig in de dingen van de tyd, dat 'er geen ogenblik voor God en zyn dient af kan, 1 Tim. 6 : 9. Doch die ryk willen worden, vallen in verzoekinge, ende in den strik ende in veele dwaze ende schadelyke begeerlykheden, welke de mensche doen verzinken in verderf ende ondergang. Hy stopt hem , om zyn Conscientie te voldoen, allerlei argumenten in de hand, die een schyn van verontschuldiging hebben, Luc. 14 : 18—20. Ende zy begonden alle zig eendragtiglyk te ontschuldigen, de eerste zeide tot hem. Ik hebbe eenen akker gekogt, ende het is nodig dat ik uitga, ende hem bezie; ik bidde u, houd ïny voor verontschuldigt. Ende een ander zeide : ik hebbe vyf jok ossen gekogt: ende ik ga henen om die te beproeven: ik bidde u, houd my voor verontschuldigt. Eude een ander zeide : ik hebbe een wyf getrouwt, ende daarom en kan ik niet komen. c. Hy verstyft zyn hart tegen God en zyn dienst: De zoete lust en het lieffelijk jok van Christus, stelt hy hem voor als een ondragelijk jok, dat te vergeefs en zonder verkwikkinge gedragen werdt, Maleachi 3: 14, 15. Gy zegt, het is te vergeefs God te dienen: want wat nuttigheid is het, dat wy zyne wagt waarnemen? ende dat wy in't zwart gaan voor het aangezichte des Heeren der Heirschaaren. Ende nu wy agten de hoogmoedige gelukzalig: ook die goddeloosheid doen, worden gebouwt; ook verzoeken zy den Heere ende ontkomen. d. Hy vervult zyn hart met wrevel en vooroordeel tegen Leeiaien en Godzaligen, zo dat men den schouder te rugge trekt, de ooren verzwaart en het harte harder maakt dan een Diamant, om niet te hooren de woorden der wet, Zach. 7 : 11, 12. Den yver der Leeraren houd hy verdagt; de Godvrugt der vroomen kryt hy uit voor geveinsdheid; de bevindinge der heiligen voor loutere inbeeldingen en herssenschimmen. De getrouwe prediking van Christus, tot geloof en bekeering voor oproer en vreemde leer. Dus zegt Tertullus, dien Advocaat van den Duivel, Hand. 24 : 5, 6. Want wy hebben deezen man bevonden te zyn een peste, ende eenen die oproer verwekt onder alle de Joden, door de gantsche Waereld : ende eenen oppersten voorstander van de Secte der Nazarenen. Die ook gepoogd heeft den Tempel te ontheiligen; welke wy ook gegrepen hebben, ende na onzen wet hebben willen oordeelen. e. Hy verstrikt hem in allerlei ydel en Waereids gezelschap , waar door zyn verdorvenheid gekoestert en aangekweekt werd, en somtyds in openbaare vyandschap tegen God en zyn zaak losbreekt, 1 Cor. 15 : 33. En dwaalt niet. Kwade 't zamenspreekingen verderven goede zeden. Jac. 4 : 4. Zo wie dan een vriend der Waerelt wil zyn, die wordt een vyand Godts gestelt. f. Is hy uiterlyk godsdienstig en vry van groote overtredingen, zyn hart word door hoogmoed verstyft, hy verblyd zig over zyn yver, en zeegent hem zelve duizentmaal, dat hy niet is gelijk als andere menschen, Luc. 18 : 11. Terwyl hy een vreemdeling is van zyn hart en gedrag, zonder gedachtenisse aan dat groote woord, Mattli. 5 : 20. Want ik zegge u, 'ten zy uwe geregtigheid overvloediger zy als der Schriftgeleerden ende der Pharizeen , dat gy in 't Koninkryk der Hemelen geenzins en zult ingaan. g. Word hy bekommert over zyn zonde, de Satan stelt al zyn list in 'twerk, om hem als zyn vang, te behouden; 't zy dat hy hem wanhopig maakt, en alle gedagten van Gods genade en ontferminge verdryft, Gen. 4 : 13 Ende Kain zeide tot den Heere: Myne misdaat is grooter, dan dat zy vergeven worde, 't Zy dat hy hem aanport, om rust en troost te zoeken in dingen , die tot een eeuwig Zielsverderf zyn, Matth. 27 : 3, 5. 't Zy dat hy hem erger van gedrag en wandel maakt, dan te voren, Luc. 11 : 26. Immers geen zondaren zoude zyn strik ontkomen, zo niet een magtiger hand den onreinen geest bestrafte, en hein uitvoerde in overvloeiende ververssinge, Amos 3 : 12. Alzo zeit de Ileere: gelyk als een Herder twee, schenkelen, ofte een stuksken van een oore uit des Leeuwen muil reddet: alzo zullen de kinderen Israëls gereddet worden, die daar zitten te Samaria, in den hoek van 't bedde en op de sponde van de koetze. Zach. 3 : 2. Doch de Heere zeide tot den Satan, ja de Heere schelde u, die Jeruzalem verkiest: en is deeze niet een vierbrand uit den viere gerukt. Vrag. Hoe al meer? Antw. 2. Is de mensch tot God bekeert, de Duivel byt hem als de Oude Slange, in de verssenen, hy laat niet af de Godzalige te verzoeken; zomtyts bestryt hy hun geloof, en tragt 'er te brengen tot twyffeling aan de waarheid des Evangeliums, of aangaande de zekerheid van hun genade staat, dat ze met Heman klagen , Psalm 88 : IC. Ik drage uwe vervaarenissen, ik ben twyffelmoedig: zomtyts kwelt hy hen in de oeffeninge des gebeds, dat ze in hunne toenaderinge tot God door dengebeede, met allerlei aanvegtingen benauwt en belemmert worden; doe Josua bad stont de Satan aan zyn regterhand, om hem te wederstaan, Zach. 3:1. Zomtyds speelt hy den Propheet, en blaast hen in, dat en dat zal u nog overkomen ; zo en zo zult gy nog worden. David was niet vry van deeze vuurige pylen , als hy in zyn harte zeide: Nu zal ik der dagen eene door Sauls hand omkomen, 1 Sam. 27 : 1. Zomtyts stelt hy het ligliamelijk kruis veel zwaar- der voor als het is, en dringt het aan als een roede in Gods toorn, en een beginzel van de Eeuwige verdoemenisse. Indien 'er de mensch na luistert, zyne inwerpinge krygt kragt, het geloof bezwykt, en de Ziel neder gezonken onder haar kruis, roept moedeloos uit, Jes. 49 : 14. De Heere heeft my verlaten en de Heere heeft myner vergeeten. /omtyts port hy de Godzalige aan tot ergernissen en zonden, en wel tot die, daar de natuur het meest toe overhelt. Dus ziet men David in hoogmoed, balomon in afgodery; Petrus in drift en veinzerye. Matth. "16 : 22. Gal. 2 : 11—13. Zomtyts kweld hy Gods volk met allerlei aanvegtingen en helsche verschrikkingen; dat zy uit moeten roepen; my is bange, zie 2 Cor. 12 : 7. Zomtyts zet hy hen aan tot dingen die goed en deugdzaam zyn > zelf tot een nauwkeurig agtgeven op alle woorden en daden. Maar 't is den Duivel te doen, om hen te vervoeren tot dingen die buiten hun staat en beroep zyn. Ja wel onder een schoone schyn tot dingen die tegen Gods gebod zyn, of uit lopen op loutere geestdry very en meening, dat het al van God is, wat maar in t herte komt. Dit word doorgaans te minder gemerkt, om dat dan de Satan in een andere gedaante werkt, en zig verandert in een Engel des ligts, 2 Cor. 11 : 14. De Schrift noemt deeze verzoekingen listige omleidingen des Duivels, Eph. 6 : 11. Vuurige pylen van den boozen veis 16. Dieptens des Satans, die veele niet kennen, Openb. 2 : 24. Vrag. Wat staat een Godzalige hier uit te leeren ? Antw. 1. Dat hy zig niet vreemd houde over de hitte der verzoekinge, dewyl zyn leeven een geduurige stryd op Aaide is, Job 7 : 1. heeft niet de menschen eenen stryd op der Aarden ? ende zyn zyne dagen niet als de dagen des daglooners. 2. Dat hy zig dagelijks hebbe te oefenen , om in deezen geestelijken stryd den Duivel en zyne instrumenten manmoedig te wederstaan, Jac. 4:7. Zo onderwerpt u dan Gode: wederstaat den Duivel, ende hy zal van u vlieden. .-.Vrag. Hoedaniger wyze zal men best den Duivel en zyne verzoekingen wederstaan? Antw. 1. Door met alle oplettentheid daar op uit te zyn, dat men zyne vyandelijke listen en lagen leere kennen, op dat hy daar door onverhoeds geen voordeel kryge over ons. Dus was Paulus roem, 2 Cor. 2 : 11. Zyne gedagten ayn ons niet onbekent. 2. De poorten des herten voor hem, als voor een briesschende Leeuw, Leugenaar en Menschemoorder toegesloten te houden; want raakt hy daar listig binnen, men dryft hem 'er zonder schade niet buiten, Spreuk. 4 : 23. Behoed uw herte, boven al dat te bewaren is; want daar uit zyn de uitgangen des levens. 3. Zig wagtende van groote verbeeldingen en verheffingen des harten : want staat een gelovige in verbeeldinge dat hy iets is , hy staat op eene gevaarlijke steilte, die hem hoe hooger geklommen, dieper zal doen vallen. en bedriegt hem zeiven in zyn gemoed, Gal. 6 : 3. Zie dit in Hiskia. 2 Kron. 32 : 24, 25. In die dagen wert Hiskia krank, tot stervens toe: ende hy bad tot den Heere; die sprak tot hem, ende hy gaf hem een wonderteeken. Maar Hiskia en deede geen vergeldinge. na de weldaad aan hem geschiet, dewyle zyn herte verheven werdt. Daarom werdt over hem, ende over Juda, ende over Jeruzalem, eene groote toornigheid. 4. Zyn hert ontdoende van een matelooze schrik en vreeze voor de Waereld, haar schynkwaden bitterheeden en vervolgingen, 't Geloof van een Godzalige moet als een schild zyn , 't welk over alle deeze ontmoetingen heen ziet, dezelve belachen en veragten kan , Hebr. 11 : 24—27. Door het geloove heeft Mozes, nu groot geworden zynde, geweigerd een Zoone van Pharaos Dochter genaamt te worden. Verkiezende liever met het volk Gods kwalyk gehandelt te worden: dan voor een tydt de genietinge deizonde te hebben. Achtende de versmaatheid Christi meerderen rykdom te zyn, dan de schatten in Egipten: want hy zag op de vergeldinge des loons. Door het geloove heeft hy Egipten verlaten , niet vreezende den toorn des Konings. Want hy hielt zich vast, als ziende den onzienlyken. 5. Zig op de minste tegenstand tot Jesum begeevende, om zig zyn Hooge-priesterlyke voorbiddinge en hulpe geloovig aan te beveelen. Deeze bewaard de zyne in de uure der verzoekinge, Luc. 22 : 31, 32. Ende de Heere zeide, Simon, Simon, ziet de Satan heeft u lieden zeer begeert om te siften als de tarwe: Maar ik hebbe voor u gebeeden dat uw geloove niet op en boude. Deeze is, die al des vyands magt verydelt, 1 Joh. 3 : 8. Hier toe is de Zoone Gods geopenbaart, op dat hy de werken des Duivels verbreeken zoude. 6. Aandoende, en gebruik makende van de gantsche wapenrustinge Gods, die Paulus voorstelt, Eph. 6 : 14—17. Staat dan , uwe lendenen omgort hebbende met de waarheid, ende aangedaan hebbende de borstwapen der geregtigheid: Ende de voeten geschoeid hebbende met bereidheid des Evangeliums des vredes. Boven al aangenomen hebbende den schilt des geloofs, met welke gy alle de vierige pylen des boozen zult konnen uitblusschen: Ende neemt den helm der Zaligheid , ende het zweerd des geest, het welk is Gods Woord. Vrag. Wat dient tot bemoediging der Godzaligen in deezen stryd. Antw. Een Godzalige kan zig verzeekert houden. 1. Gods verbond staat vast, en in het zelve is hy opgenomen ten eeuwigen leven, Jes. 54 : 40. Want bergen zullen wyken, ende heuvelen wankelen, maar myne goedertierenheid en zal van u niet wyken , ende het Verbond mynes vredes en zal niet wankelen zeid de Heere uwe Ontfermer. 2. De tyd van stryd is kort, 2 Cor. 4 : 17. Want onze ligte verdrukkinge die zeer haast voorby gaat, werkt ons een gantsch zeer uitneement eeuwig gewichte der Heerlykheid. 3. De Duivel is een bepaalde vyand, gebonden aan de keetenen van Gods Voorzienigheid, die niet meer doen kan als de Heere blieft, Job. 2 : 6. Ende de Heere zeide tot den Satan. Ziet, hy zy in uw bant: Doch verschoont zyn leven. 4. De Duivel is een overwonne vyand. Christus heeft de Duivel den kop vermorsselt, Genes. 3: 15. en door zyn dood de magt der helle te niet gedaan, Hebr. 2 : 14. Op dat hy door zyn dood te niete zoude doen den genen die het geweld des doods hadde, dat is den Duivel. 5. De zegepraal der geloovige is vast en zeker, 1 Cor. '15 : 55 57. Dood waar is uwen prikkel, helle waar is uwe overwinninge? De prikkel nu des doods is de zonde: ende de kracht der zonde is de wet. Maar Gode zy dank, die ons de overwinninge- geeft door onzen Heere Jesum Christum. Yrag. Wat stralfe heeft de Duivel en zyne Engelen te wagten? Antw. Eeuwige straffe in de Helle. Dus zegt onze Belydenis, de Duivelen en booze geesten zyn door haar eige boosheid veroordeelt tot de eeuwige verdoemenisse, dagelyks verwa»tende hunne schrikkelyke pyningen, Jud. vers 6. Ende de Engelen die haar beginzel niet bewaart hebben; maar haar eige woonsteede verlaten hebben, heeft hy tot het oordeel des grooten daags met eeuwige banden onder de duisternisse bewaart. Vergel. 2 Petr. 2 : 4. .•. Vrag. Is de Duivel dan niet terstont gestraft, zo als hy gezondigt hadde? Antw. De Duivel en zyne Engelen zyn terstont by hun val berooft geworden van Gods beeld, en uit hunne gelukzaligheid nedergestort in de Helle. De Hel is hen van dien tyd af een naare gevangenisse geweest, daar zy als zwaare misdadigers bewaart worden tot het Oordeel ten jongsten dage, wanneer hun stralfe eerst volkomen zyn zal. Dit doet Jacobus zeggen, Cap. 2 : 19. De Duivelen geloven dat 'er een God is, ende zy tzitteren, terwyl zy weeten, dat den tyd der straffe naby en zeeker is, waar aan zy zonder schrik en tzittering niet denken konnen. Vrag. Zal de straffe over den Duivel en zyne Engelen zwaar en verschrikkelyk zyn. Antw. Dit is af te leiden van de plaats daar zy eeuwig zyn zullen, die genoemd word de Helle, Mare. 9 : 45. Een grooten wynpersbak van Gods toorn, Openb. 14 : 19. Een poel des viers, Cap. 20 : 15. Een helschen kuil, Jes. 14 : 15. Een put des afgronds, Openb. 9:1,2. Een vierigen oven, Matth. 13 : 40, 41. De buitenste duisternisse, daar weeninge is en knersinge der tanden, Matth. 25 : 30. vrag. Waar in zal deeze jammerstaat bestaan? Antw. De Schrift zegt, zy zullen eeuwig gepynigt worden, Openb. 14 : 10. uitgesloten buiten de heerlijke gemeenschap Gods; kragt en vrugteloos blakende in haat van God en heilige Zielen: berooft van alle verwagting eenes heugelijken uitkomst, worstelende met eeuwige angsten en verschrikkingen; verzugtende onder de ondragelijke last van Gods toorn, tot een verbazend voorbeeld van Gods geregtigheid, aan allen die hy verleid heeft, Openb. 20:10. Ende de Duivel die haar verleide , wierd geworpen in den poel des viers eu des sulphers, alwaar het Beest en den valsche Propheet is: ende zy zullen gepynigt worden dag ende nagt in alle eeuwigheid. .-. Vrag. Is deeze jammerstaat der booze geesten onherstelbaar ? Antw. Och ja! het welk niet vloeit uit de onbuigzaamheid van liaare vermoogens voor God, dewyl alle schepselen het leem zyner handen zyn, noch uit den aart of grootheid hunner overtreedinge, dewyl daar tegen, de oneindige goedheid Gods magtig zoude weezen, maar uit Gods enkel welbehagen, door welke hy in alle booze Engelen zyne geregtigheid heeft willen vertoonen, terwyl hy zig over een groote menigte van menschen heeft willen ontfermen, tot roem van zyne genade en eindelooze barmhertigheid. Hier moet een heilige over uitbarsten, ö Diepte des Rykdoms, beide der wysheid ende der kennisse Gods! hoe ondoorzoekelyk zyn zyne oordeelen, ende onnaspeurelyk, zyne wegen. Kom. 11 : 33. v Vrag. Wat dwalingen hebben wy , als strydig tegen de leer der Kerk, betreffende de Engelen te verwerpen ? Antw. Wy verwerpen en verfoeyen zegt de Belydenis, de dwaalinge der Sadduceen, welke loochenen, dat 'er Geesten en Engelen zijn: De Sadduceen worden na het eenstemmig gevoelen der Joden, alzo genoemt na eenen Sadok, welke Sadok met zyn metgezel Baithos, leerlingen geweest zyn van Antigonus Socheus, die in plaats van Simon Justus; voorzitter was in het Sanhedrin, en magt had om openbaar de wet te leeren en uit te leggen. Deeze Antigonus Socheus gaf hem, en andere, deeze Lesse. Dat zij niet moesten zyn als knegten, die hunnen Heer om loon dienen, maar als knegten, die hunnen Heer dienen op die voorwaarde, ooi geen loon te ontfangen. En dat de vreeze Gods op hen moest zyn. Dit stond deeze twee niet aan. Zy spraken 'er over met Antigonus, en als die hen te gemoed voerden, dat zy op de beloninge deezer eeuwe geen vertrouwen zoude stellen, maar op die der toekomende eeuwe! ontkenden zy dit; en zeiden, dat zy nooit gehoort hadden van een toekomende Eeuwe: daar op verlieten zy hem ; en begaven zig naar den berg Garizim, alwaar zy deeze en andere dwaal-leere voortzetteden. De voornaamste dwalingen der Sadduceen stelt ons Lucas Hand. 23 : 8, met korte woorden voor. De Sadduceen zeggen, dat 'er geen opstandinge is, nog -Engel nog Geest: maar de Pharizeen belyden het beide. Door Engelen verstonden zy niet anders als lighamelyke, en dikwils onzigbaare oorzaken , die onder Gods bevel verscheide gewrogten, goede en kwade voortbragten; of wel Gods kragt eD werkinge zelve, welke van zyn weezen als uitgegaan zynde, aanstonts tot hem wederkeerde. En door de Zielen of Geesten der menschen niet anders als lighamelyk geschiktheeden en getempertheeden, welke verscheidentlijk geformeert, nu deeze dan geene werkingen voortbragten, en met den dood der lighamen ophielden. Dit wangevoelen der Sadduceen bejammeren , verfoeyen en verwerpen wy van gantscher harte. Voeg hier by de dwalingen der Manicheen , die zeggen, dat de Duivelen haaren oorsprong uit haar zeiven hebben, zynde uit haar eigen natuure kwaad, zonder dat zy verdorven zyn geworden. Van welkers Autheur Manes, zyn booze gevoelens, leven en rampspoedig uiteinde Art. IX, gesproken is. Vrag. Gezien hebbende, dat God alle dingen uit niet geschapen heeft, en nog door zyn eeuwigen raad en voorzienigheid onderhoud, wat staat ons ter betragting op te merken ? Antw. 1. Hoe menigmaal men God den grooten Schepper in vergeetenis stelt, en de geschapene dingen aanziet, zonder daar in God als zyn Schepper, aan te merken en te verheerlijken, Job 35 : 10. Maar niemand en zeit, waar is God myn maker: die de Psalmen geeft in der nacht. 2. Hoe meenigmaal men de heerlyke Schepselen Gods tegen zynen wil misbruikt, 't zy tot instrumenten om te zondigen, zo dat het Schepsel zugt om onzent wille; Kom. 8 : 22. t Zy door kranke troost te zoeken in liet Schepsel buiten God, Jerem, 2 : 13. 't Zy door de Schepselen na zig te neemen zonder dankzegginge, gelijk er van Israël staat Hoz. 2:7. Zy en bekent doch niet, dat ik haar het koorn ende den most, ende de olie gegeven hebbe, ende haar het zilver ende gout vermenigvuldigt hebbe, dat zy tot den Baal gebruikt hebben. , ^oe vaa'£ men door ongeduld en murmureeringe, den Schepper in zyn magt en goedheid verloochent, met Israël zeggende, Psalm 78 : 19. Zoude Godt een Tafel konnen toenchten in de Woestyne? En met den Hoofdman, - Kon. 7 : 2. Ziet, zo de Heere vensteren in den Hemel maakte, zoude de zaken konnen geschieden. Vrag. Hoe behoorde men dit wangedrag te bezeflen? Antw. Als een ellendige onzinnigheid; zal het Schepsel zyn Schepper vergeeten ? zal het leem tegen zyn potte)akker opstaan? ö Wee! dien die met zyn formeerder twist De Digter zingt 'er van, Psalm 28 : 5. Omdat ze niet ietten op de daden des Heeren, nog op het werk zyner anden zo zal hy ze af breeken, ende zal ze niet bouwen. dat dan een iegelijk, die zig zei ven schuldig kent, verzoening zoeke in Christus; met David zeggende, schept my een rein herte 5 God: ende vernieuwt in 't binnenste van my eenen vasten Geest! Psalm 51 : 12. Bekeert my, zo zal ik lekeert zyn ; want gy zyt de Heere myn God, Jerem. 31 : 18. . . Vrag. Wat eischt de Heere van zyn volk? Antw. 't Is niet genoeg, dat een godzaligen God den öchepper , in zyne werken beschouwe. Nemaar hy moet f 0 ï6 ( cu^en' W^lke (jod in dit doorlugtig werk betoont heeft, geloovig roemen en pryzen, Openb. 4:11 ,'y Heere ZJ\ weerdig te ontfangen de heerlykheid, ende de eere, ende de kracht, want gy hebt alle dingen geschapen, ende door uwen wille zyn zy, ende zynze geschapen. Voeg hierby, dat hy zyn vertrouwen moet stellen op God zyn Vader, niet twyffelende, of hy zal hem van alle noodruft na Lyf ende Ziel verzorgen, en ook alle kwaad dat hem in dit jammerdal toekomt, ten besten keeren Jer. 14 : 22. Gy zyt ö Heere onze Godt! Daarom zullen wy op u wagten. 1 Petr. 4 : 19. Zo dan ook die iyden na den wille Gods, dat zy hare Ziele hem als den getrouwen Schepper, beveelen met weldoen. 26 .-. Yrag. Wat kan een godzalige in deeze vertroosten en bemoedigen? Antw. 1. De Almagtige Schepper is hun God en Vader om Christus wille, die ze nimmer begeven noch verlaten zal, Jes. 49 : 15. Kan ook een vrouwe hares zuigelings vergeten, dat zy haar niet en ontferme over den Zone hares buiks ? of schoon deeze vergaten, zo en zal ik doch uwer niet vergeeten. 2. Geen Schepselen hebben zy te vreezen : zy alle hangen van hem af, en konnen tegen hem met doen, Jes.° 51 : 12. Ik, ik ben 't die u trooste. Wie zyt gy, dat gy u vreezet voor den mensche, die sterven zalV ende °voor eenes menschen kint, dat hoy worden zal. 3. BevindeD zy zig in gevaar, zo dat hen raad en daad ontbreekt, geen nood! God heeft alles uit niet geschapen, en uit de duisternisse het ligt voortgebragt, alleen door zyn bevel. Zo kan en wil hy 't nog in de grootste benauwdheid doen, Job 5 : 49 21. in zes enauwdheeden zal hy u verlossen: ende in de zevende en zal u het kwaat niet aanroeren. In den honger zal hy u verlossen van de dood: ende in de oorloge van het geweld des zweerts. Tegen den geeffel der tonge zult gy verborgen weezen: Ende gy en zult niet vreezen van de verwoestinge, als zy komt. 4. Eindelijk mogen zy zig verzekert houden, daar zy nu de Schepselen genieten in zyn gunst, dat ze den Schepper zelf genieten zullen na dit leeven. Want Jacobs deel is de formeerder van alles, Jer. 10 : 16. Hierom besluiten wy uit 2 Petr. 3 : 13, 14. Maar wy verwagten, na zyne beloften, nieuwe Hemelen, ende een nieuwe Aarde , in dewelke geregtigheid woont. Daarom geliefde verwagtende deeze dingen , beneerstigt u, dat gy onbevlekt ende onbestraffelyk van hem moogt bevonden worden in vreede. XIII. ARTIKEL, Van de Voorzienigheid Gods, en de Kegeering aller dingen. Wy glielooven dat dien goeden God, nadat hy alle dingen geschapen hadde, de selve niet en heeft laten varen noch den gevalle ofte fortune overgegeven, maer sliert ende regeertse also na sijnen Heylige wille, dat m dese werelt niet en geschiet, sonder sijne ordonnantie: hoewel nochtans God noch autheur is, noch schuit heeft van de sonde die daer geschiet. Want sijne macht ende goetheyt is so groot ende onbegrijpelick, dat hij seerwel ende rechtveerdelick sijn werck beschiet ende doet, wanneer oock de Duyvelen ende Godloose onrechtveerdichlicl; handelen. Ende aengaende 't ghene hy doet boven het begrijp des menschelicken verstants; het selve en willen wy met curieuselick ondersoecken, meer dan ons begrijp verdraghen can : maer wy aenbidden met alle ootmoedieheyt ende eerbiedinge de rechtveerdighe oordeelen Godts die ons verborgen zijn: ons te vreden houdende, datwy leerjonghers Christi zijn, om alleen te leeren Vghene hy ons aenwijst. in sijn woordt, sonder dese palen te overtreden. Dese leeringhe geeft ons eenen on uyt-sprekelicken t.oost als wy door de selve gheleert werden, dat ons met by ghevalle over comen can, maer door de beschickinge orises goedertieren Hemelschen Vaders; die voor ons luaeckt met een vaderlicke sorghe, houdende alle schepselen onder sijn gewelt, also dat niet een hair van onsen hoofde (want die alle getelt zijn) oock niet een voghelken op der aerden vallen can: sonder de wille onses Vaders. Waer op wy ons verlaten, wetende dat hy de Duyvelen in den toom houdt ende alle onse vyanden, die ons, sonder sijne toelatinghe ende wille, niet beschadighen en connen. Ende hier over verwerpen wy de verdoemelicke dwalinghe der Epicureen, de welcke segghen, dat hem God nerghens mede bemoeijt, ende laet alle dinghen by gevalle geschieden. V R A 6 E. Is 't dan niet genoeg, dat de geschapene dingen eens in weezen gestelt zyn? Antw. Neen. Zy hebben ook nodig in haar weezen en werkinge onderhouden en tot een einde bestiert te worden. Yrag. Hebben ze daar toe geen kragt van haar zeiven? Antw. Neen. Want gelijk zy niet van baar zeiven zyn, zo konnen ze ook niet in haar weezen en werkingen volharden, dan door eene Goddelijke kragt. De oude Egiptenaaren hebben daarom de kragt deezer Voorzienigheid uitgebeeld door een gouden keeten, die God in den Hemel vasthield; waar aan den Aardkloot met al wat 'er op en aan is, was vast gemaakt, en daar van afhing in diervoegen, dat indien by zyne hand losliet, zo zoude alles plotzelijk ter neder storten, en verbryzelt worden tot haar eerste niet. Vrag. Hoe noemt gy deeze werkzaamheid Gods omtrent zyne Schepselen ? Antw. Zyne VOORZIENIGHEID, Genes. 22 : 14. Zyn weg,"Psalm 77 : 14. Zyn Regeeringe, Psalm 93:1. Zyne zorg'e voor ons, 1 Petr. 5 : 7. En het dragen van alle dingen, Hebr. 1 : 3. * • Vrag. Wat beteekent het woord Voorzienigheid? Antw. Voorzienigheid in 't Grieksch uoóvolu , in t Latyn Providentia, zegt eigentlijk, iets van te vooren zien of weeten eer het gebeurt. Dewyl nu iemand die voorziende is, in staat is zorg te dragen over Personen en zaaken, wordt het overgebragt om te beteekenen verzorgen en beschikken, 1 Tim. 5 : 8. Rom 13 : 14. Hier mede stemt het Hebreeuwsche nxi overeen: 't welk Abraham tot zynen Zoon gebruikt, Genes. 22 : 8. God zal hem zeiven een Lam ten brand-offer verzien. Vrag Wat is den Inhoud van deezen Artikel? Antw. De leere der Goddelijke Voorzienigheid en Regeeringe van alle dingen, tot vertroostinge zyner Kinderen op alle haare weegen. Vrag. Hoe word deezen Artikel verdeelt? Antw. I. Het eerste behelst de leere van Gods Voorzienigheid. A. Voorgestelt op zig zelf, a. By wyze van ontkenning. Wy geloven dat dien goeden God, na dat hy alle dingen geschapen hadde. dezelve niet heeft laaten vaaren, nog den gevalle ofte fortune overgegeeven. b. By manier van bevestiging, maar stiert ende legeert ze alzo na zynen heiligen wille, dat in deeze wereld niet geschied, zonder zyne ordonnantie: B. Nader verklaart, a. Zo tot verdeediging van Gods heilige Regtvaerdigheid, hoewel nogtans God nog Aucteur is, nog schuld heeft, van de zonde die daar geschiedt. Want zyne magt ende goedheid is zo groot ende onbegrypelyk, dat hy zeer wel ende regtveerdiglyk zyn werk beschikt ende doet, wanneer ook de Duivelen ende Godlooze onregtveerdiglyk handelen. b. Als tot vermyding van alle zondige nieuwsgierigheid. Ende aangaande 't gene hy doet boven het be- grip des menschelyken verstands: het zelve en willen wy niet curieuzelyk onderzoeken, meer dan ons begrip verdragen kan: maar wy aanbidden met alle ootmoedigheid , ende eerbiedinge de regtveerdige oordeelen Gods, die ons verborgen zyn: ons te vreden houdende, dat wy leerjongers Christi zyn, om alleen te leeren 't gene hy ons aanwyst in zyn woort, zonder deeze palen te overtreden. II. Het tweede lit draagt voor het gebruik van deeze leer, zo tot vertroosting in als tot vertrouwen op God. A. De vertroosting in God tegen allerlei moeite en verdriet. In deezer voegen. Deeze leeringe geeft ons eenen onuitsprekelyken troost, als wy door dezelve geleert werden, dat ons niet by gevalle overkomen kan, maar door de beschikkinge onzes goedertieren Hemelschen Vaders; die voor ons waakt met een Vaderlyke zorge, houdende alle schepselen onder zyn gewelt, alzo dat niet een hair van onzen hoofde (want die alle getelt zyn) ook niet een vogelken op der aerden vallen kan: zonder de wille onzes Vaders. B. Het vertrouwen op God met deeze woorden. Waarop wy ons verlaten, wetende dat hy de Duivelen in den toom houdt ende alle onze vyanden, die ons, zonder zyne toelatinge ende wille, niet beschadigen en konnen. III. Het derde is een verwerping van de verfoeilijke dwalinge der Epicureen. Ende hier over verwerpen wy de verdoemelyke dwalinge der Epicureen, dewelke zeggen, dat hem God nergens mede bemoeit, ende laat alle dingen by gevalle geschieden. Vrag. Wat is het eerste, dat gy met onze Belydenis gelooft en belyd? Antw. Dat 'er een Goddelijke Voorzienigheid is, werkzaam over en omtrent alle dingen, die God geschapen heeft. zienigheid afhing, dat zonde zyn, of om dat hy niet wille, of konde of wilde alles na zyn zin bestieren, 't een of ander is ten uitersten ongerymt te zeggen, dewyl God door zyn Goedheid alles wil, door zyn Wysheid alles weet, en door zyn Almagt alles kan regeeren, tot zyner lof en eer. Vrag. Hebt gy nog een bewys? Antw. 5. De waarheid van zulk een Voorzienigheid, blijkt uit het standvastig verblyf van alle geschapene dingen in haar getal, als Zon, Maan en Sterren, in haar beweeginge en geduurige beurtwisselingen, als van Dag en Nagt, Zomer en Winter, Herfst en Lente, in haar zoorten, als Menschen, Beesten. Boomen, Kruiden en Planten, zonder dat 'er een eenige word gemist: waar van die wonderlijke order der vaste Sterren; dat het nooit Winter werd, zonder dat 'er de Herfst geweest zy, nimmer een Zomer gezien werdt, zonder dat de Lente voorat gaat. Waar van die zeldzame overeenkomst en gelijkheid tusschen het Mannelijke en Vrouwelijke Geslagt, dat 'er 's Jaarlijks als 't ware, een effen-tal van Knegtkens en Menskens gebooren worden, tot onderhouding van het Menschdom. Ziet in dit alles is de Vinger Gods. Dies Aristoteles niet te vergeefs zeide: Al wat een Stierman is op een Schip, een Voerman op de Wagen, een Voorzanger in de vergaderinge der Zangers, de Wet in een Stad, en een Bevelhebber in het Leger, dat zelfde is God in de Waereld. .•. Vrag. Maar indien 'er eene Goddelijke Voorzienigheid is, hoe kan 't dan zyn, dat het de goddelooze in dit leeven wel, en de vroomen dikwyls zeer kwalyk gaat i Antw. 1. Dit gaat niet vast. Gods volk geniet zomtyds het goede op Aarde, daar de goddelooze de beginzelen smaken der eeuwrige smerte, Psalm 32 : 10 De godlooze heeft veele smerten; maar die op den Heere vertrouwt, dien zal de goedertierentheid omringen. 2. 't Zyn alle geen goede, die wy meenigtnaal voor goede; ook alle geen kwade, die wy voor kwade aanzien. Nathanael scheen van buiten niet 't geen hy van binnen was, Joh. 1 : 47. Nicodemus was een Joodsch Schriftgeleerde, maar in zyn hart een liefhebber van Jesus, Joh. 3 . 2. Daar Judas een Apostel, maar teffens een verrader van Christus was, Joh. 13 : '2. 3. t Is ook al geen goet, dat wy daar door aanzien; t is ook niet alles kwaads 't geen wy menigmaal daar voor houden. De tegenspoeden der vroomen strekken doorgaans tot hun nut, Rom. 8:28. Ende wy weten, dat den genen die God lief hebben, alle dingen medewerken ten goede, namelvk den genen die na zyn voornemen geroepen zyn. Terwyl God de voorspoed der goddeloozen meermaal gebruikt tot een roede zyner verbolgentheid , Spreuk. 1 : 32. Want de afkeeringen der slegten zal ze dooden, ende de voorspoet der zotten zal ze verderven. 4. Eindelijk, hier op Aarde is de regte tyd van vergeldinge niet. God zal eerst na dit leven, vergeldinge doen in den laasten oordeel-dag, 2 Cor. 5 : 10. Want wy alle moeten geopenbaart worden voor den regterstoel Christi, op dat een iegelyk wegdrage 't geene door het Lichaam geschiet na dat hy gedaan heeft, het zy goet, het zy kwaat. Vrag. Aan wien word dit groote werk der Voorzienigheid toegeschreven ? Antw. Aan God alleen, Neh. 9 : 6. Gy zyt die Heere alleen, gy hebt gemaakt den Hemel, den Hemel der Hemelen, ende al haar heir, de Aarde ende al wat daar op is, de Zeën ende al wat daar in is, ende gy maakt die alle levendig: ende het heir der Hemelen aanbid u. Jes. 45 : 7. Ik formeere het Licht, ende scheppe de Duisternisse, ik make den vrede, ende scheppe het kwaat. Ik de Heere doe alle deeze dingen. Vrag. Is dit een werk van den Drie-eenigen God in 't gemeen? Antw. Ja. Dus word dit werk aan den Zone toegekent, Coll. i : 17. Aan den H. Geest, Psalm 104 : 30. Hoewel het na de huishoudinge der Goddelijke Personen, byzonder aan den Vader eigen is, Deut. 32 : 6. Vrag. Hoe oeffent Godt zyne Voorzienigheid? Antw. Niet als een werk van arbeid, daar hy moede van wert. De Schepper van Hemel en Aarde word niet moede, Jes. 40 : 28. 't Geschied alles door enkel bevel van zyn wil, Psalm 147 : 15, 16, 17. Hy zend zyn bevel op Aarden , zyn woord loopt zeer snel, hy geeft sneeuw als wolle: Hy strooit den regen als assche. Hy werpt zyn ys henen als stukken: wie zoude bestaan voor zyne koude? Vrag. Waar over gaat Gods Voorzienigheid? Antw. Over alle dingen. Zoo dat in deeze Waereld niet geschied zonder zyn ordonnantie, Psalm 103 : 19. De Heere heeft zyn troon in de Hemelen bevestigt, ende zyn Koninkryke heerscht over alles. Psalm 119: 91. Na uwe ordonnantiën bly ven zy noch heden staan, want zy alle zyn uwe knegten. Vrag. Gaat Gods Voorzienigheid over groote en kleine dingen? Antw. 1. Gods bestiering gaat over groote dingen, tly regeert in den Hemel, de Zon, de Maan, en de Sterren, Job 38 : 32, 33. Kondt gy de Mazzaroth voortbrengen in haren tyd, ende den wagen met zyne kinderen leiden, weet gv de ordonnantiën des Hemels, ofte kond gy de heerschappye des zeiven op de Aarde bestellen? Op der Aarde Koningrijken en heerschappyen, Dan. 2 : 21. \Vant hy verandert de tyden ende de stonden, hy zet de Koningen at, ende hy bevestigt de Koningen: hy geeft den wyzen wysheid, ende wetenschap den genen die verstand hebben. Ja de herten der Koningen, Spreuk. 21 : 1. Des Konings herte is in de hand des Heeren als waterbeeken: hy neigt het tot al dat hy wil. 2. Gods bestiering gaat over de allerkleinste dingen, gelijk over de muskens in de Lugt, en de hairen onzes hoofts, Matth. 6 : 26. Aanziet de vogelen des Hemels, dat zy niet en zaayen, noch maayen, noch verzamelen in de schuuren, ende uwe Hemelsche Vader voedt nogtans dezelve . ende gaat gy dezelve niet zeer veel te boven? Oap. 10 : 29, 30. Ende worden niet twee muskens om een penningsken verkocht? Ende niet een van deezen en zal op de Aarde een werk van geregtigheid wegens de overtreding van de "''4. Was de Menscli alleen lydelijk, en God alleen de werker van zyn beweeginge, dan zoude God een oorzaak der zonde zyn. 't Welk ten uitersten ongerymt is. Vrag. Hoe verre gaat die werkinge Gods? Anttv. Omtrent alle daden der raenschen, 'tzy goede 't zy kwade. Vrag. Gaat Gods Voorzienigheid over het goede ! Antw. Ja, Jac. 1 : 17. Alle goede gave, ende volmaakte gifte is van boven, van den Vader der lichten afkomende, by welken geen verandering en is otte schaduwe van omkeeringe. 1 Cor. 4 : 7. Want wie onderscheid u? Ende wat hebt gy, dat met en hebt ontfangen? ende zo gy het ook ontfangen hebt, wat roemt gy als of gy het niet ontfangen en hadt Vrag. Hoe werkt Gods Voorzienigheid omtrent het goede ? Antw. 4. God gebied het goede op 't allerkragtigste, Pb. 34 • 15 Wykt af van 't kwade ende doet het goede, ^oek de 'vred; ende jaagt ze na. Jes. 1 : 17. Leert goet doen zoekt het regt, helpt den verdrukten: doet den weezen ïeg , handelt de twistzaken der weduwen Ploften 2. God dringt zyn gebod met bedreigingen en beloften aan Amos 5 : 6. Zoekt den Heere, ende levet: op dat hj niet'door en breke, in den huize Josephs als eeii vier dat ^erteere, zo dat 'er niemand en zy die het blussche m Rethel Jes 55 • 7. De goddeloze verlate zynen weg. en Je ongeregtige man ,JM ged.glen: Ende hy bekeer, z,g tot den Heere zo zal hy hem zyner ontfermen ende tot onzen God, want hy vergeeft meenigvuldig. 3 Hy verligt den menscli, en overreed hem. van de betamelijkheid van 't gebod, Rom 7 : 22. Want Ahebbe een vermaaken in de wet Gods na den mwendigen Mensche. 9 Chron 17 • 16. Ende naast hem was Amazia de Zone van Zichri die zich vrywillig den Heere overgegeven hadden, enz. den Heere; ende vertrouwt op hem, hy zal 't maken. 1 Petr. 5 : 7. Werpt alle uwe bekommernissen op hem, want hy zorgt voor u. .-. Vrag. Hoe is dit te verstaan ? Kan een Godvrugtige vergenoegt zyn onder liet kruis als hy geslagen, ofte van goederen berooft, ofte gesmaad, vervolgt en gelastert word? Antw. Och ja! Want in deeze en dergelyke ongeleegentheden, die bekwaam zyn de Ziel te doen smelten van treurigheden , komt de H. Geest Gods kinderen ondersteunen met zyne vertroostinge , en dat op verscheide wijze. 1. Hy toont haar de kleinheid van haar kruis, en kan het de gelovigen zo gering doen agten, dat het niet waardig is daar zo zwaar over te tillen, byzonder als hy daarby een toekomende heerlijkheid doet zien, dan kunnen zy instemmen met Paulus, Rom. 8 : 18. Want ik houde het daarvoor, dat het lyden deezes tegenwoordigen tyds, niet en is te waardeeren tegen de heerlykheid, die aan ons zal geopenbaart worden Jac. 1 : 12. Zalig is de man, die verzoekinge verdraagt: Want als hy beproeft zal geweest zyn, zo zal hy de kroone des levens ontf'angen, welke de Heere belooft heeft, den genen die hen» lief hebben. 2. Hy toont haar dat het Gods weg is, dat hy al zyn kinderen door de weg van moeite en verdriet ten Hemel leid, Psalm 34 : 20. Veele zyn de tegenspoeden der regtveerdigen. Joh. 16 : 33. In de Waereld zult gy verdrukkingen hebben. Dit doet haar lydzaam onder de bestellinge van Gods Voorzienigheid berusten, en met David zeggen, 2 Sam. 15 : 2(5. Ziet hier ben ik, hy doe my, zo als 't in zyne oogen goet is. En met de Kerk, Mich. 7 : 9. Ik zal des Heeren gramschap dragen; want ik hebbe tegen hem gezondigt. 3. Hy toont haar de kortheid van het kruis, en dat het voorbygaande is, dat van gisteren is al weg, wat morgen zyn zal, weten wy niet, en daar wy tegenwoordig mede geklemt werde, vliegt ras voorby, 2 Oor. 4:1/. VVant onze lichte verdrukkinge, die zeer haast voorby gaat, werkt ons een gantseh zeer uitnemend eeuwig gewigte der heerlykheid. 4. Hy verzeekert haar van de Goddelijke liefde onder kruis, en geeft haar genade, om staande te blyven in de uure der verzoekingen, 2 Cor. 12 : 9. Ende hy heeft tot ray gezegt, myne genade is u genoeg: want myne kracht word in zwakheid volbracht. Zo zal ik dan veel liever roemen in myne zwakheden. 5. Hy toont haar het nut en voordeel, dat 'er in de verdrukkinge steekt. Hoe klein dat het haar maakt, hoe lydzaam zy worden, hoe ze van de Waereld afgewent worden, hoe dat ze van God leeren afhangen, hoe dat ze daar door heiliger worden, Hebr. 12 : 10, 11. Maar deeze kastydt ons tot onzen nutte, op dat wy zyner heiligheid zoude deelagtig worden. Ende alle kastydinge, als die tegenwoordig is , en schynt geen zake van vreugde, maar van droef heid te zyn; doch daar na geeft zy van zig een vreedzame vrucht der geregtigheid, den gene die door dezelve geoefFent zyn. 6. Hv toont haar de uitkomst van kruis en tegenspoeden, gelijk ze menigmaal ondervonden hebben, Psalm 34 : 20. Hy doet haar zien, dat het kruis niet te hoog zal gaan, en niet lang zal duuren, dat het haar niet zal overstelpen; dat hy by haar zyn zal. als zy door water en vuur zullen gaan, zoo dat de stroomen haar niet verdrukken zullen. En de vlammen haar niet zal verbranden , dat zy beproeft zullen uitkomen, als goud uit den smelt-kroes. Ja dat ze den Heere nog zullen danken, dat hy met haar zo gehandeld, en haar niet dan uit getrouwigheid verdrukt heeft, 1 Cor. 10:13. U lieden en heeft geen verzoekinge bevangen dan menschelyke: Dog God is getrouw, welke u niet en zal laten verzocht worden boven het gene gy vermoogt, maar hy zal met de verzoekinge ook de uitkomste geven , op dat gy ze konnet verdaagen. Vrag. Wat troost trekt een Godvrugtige nog meer uit de leer van Gods Voorzienigheid over alle dingen? Antw. Deeze leeringe zegt de Belydertis, geeft ons eene onuitsprekelyken troost, als wy door dezelve geleert worden, 1. Dat God alles werkt na den raad zynes willens; zo dat ons niet by gevalle overkomt, maar alles door de beschikkinge onzes Goedertieren Hemelschen Vaders. Dit was Jobs troost in zyne elende. De Chaldeen hadden zyne ke- melen gerooft, de Sabeërs zyne knegten dood geslagen, het vuur van den Hemel liadde zyn schapen verteert, een felle wind het huis zyner kinderen neergeworpen en verplettert, terwijl zyn eigen Vrouw en beste Vrienden, zyne vroomheid verdagt hielden, en de Satan hem met allerlei booze zweeren sloeg, enz. Maar ziet, hoe handelt de Man? Schryft hy dit alles toe aan het blinde geval, of knort hy tegen de instrumenten? Gantschelijk niet! hy bezit zyne Ziele in lydzaamheid, hy ziet op na den Heere, hy looft de bestellinge Gods die hem dit kruis toezond, Job 1:21. De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen. De naam des Heeren zy O ö 7 C gelooft. 2. Dat Gods ooge en Vaderlijke zorge over ons is in kruis en tegenspoet. Zo dat 'er niet een hair van ons hoofd kan vallen zonder zyneri wil, Matth. 10 : 29—31. Ende worden niet twee muschkens om een penningsken verkocht? Ende niet een van deezen en zal op de Aarde vallen zonder uwen Vader: Ende ook uwe hairen des hoofds zyn alle getelt. En vreest dan niet, gy gaat vele muschkens te boven. 3. Dat wy onder 't zwaarste kruis ons veilig op God mogen verlaten, wetende dat hy de Duivelen en alle onze vyanden in den toom houd, zo dat ze zonder zyn toedoen, ons niet beschadigen konnen, Jes. 54:17. Alle instrument dat tegen u bereid word , en zal niet gelukken, ende alle tonge die in 't gerigte tegen u opstaat zult gy verdoemen: dit is de erve der knechten des Heeren, ende hare gerechtigheid is uit my spreekt de Heere. .•. Vrag. Tegen wien houden wy staande , dat 'er een troostryke Voorzienigheid Gods en een wyze bestiering aller dingen is? Antw. Tegen de gene die openlijk zeggen, de Heere doet geen goet en hy doet geen kwaad, Zeph. 1 : 12. Hierom verwerpen wy de verdoemelyke dwalinge der Epicureen, dewelke zeggen , dat hem God nergens mede bemoeit, ende alle dingen by geval geschieden laat. Voeg 'er by het Stoische noodlot, waar door volgens het gevoelen van die Wysgeeren, alles geschiet uit een zamenschakelinge der tweede oorzaken aan malkanderen , aan welk noodzakelijk verband God zelve onderworpen zoude zyn; welk gevoelen mede niet kan zamen gebragt werden met Gods onafhankelijkheid , welke in zyne werkingen van niets afhangt. Vrag. Wie zyn 'er in onze Kerk over misbruik van deeze leere, te bestraffen ? Antw. 1. Ondankbaare Menschen die God en zyn weldaden in vergeetenisse stellen, zonder het goede dat zy van den Heere ontvangen, met dankzeggingen te erkennen, dat de Heere over haar uitroept, Jes. 1 : 2, 3. Hoort gy Hemelen , ende neemt ter ooren gy Aarde, want de Heere spreekt: Ik hebbe kinderen groot gemaakt: ende verhoogt, maar zy hebben tegen my overtreden. Een osse kent zynen bezitter , ende een ezel de kribbe zynes Heeren; maar Israël heeft geen kennisse, myn volk en verstaat niet. Deut. 32 : 6. Zult gy dit den Heere vergelden , gy dwaas ende onwys volk ? is hy niet uwe Vader die u verkreegen, die u gemaakt, ende u bevestigt heeft. 2. \dele en Waerelds-gezinde Menschen, die op allerlei wyze Gods Zegeningen misbruiken, doende den wille des vleesches en der gedagten. De Heere bedreigt ze, Amos ö : 1, 4, 5. Wee den gerusten te Zion, ende den zeekeren op den berg van Samaria; die daar leggen op elpenbeene bedsteeden , ende weeldrig zyn op haare koetzen ende eten de lammeren van der kudde. Ende de kalveren uit het midden van den mest-stal. Die op het geklank der luite kwinkeleeren, ende bedenken zig zeiven instrumenten der muzyke, gelyk David. 3. Verdwaasde en hoogmoedige Menschen, die in stee van <^od eere te geven, alle haare zegeningen aan hun eigen vermogen, yver, kragt en wysheid toeygenen. Zeggende in hun herte met Israël, Deut. 8:17. Myne kragt, en de sterkte myner hand heeft my dit vermogen verkregen. 4. Versteende en verharde menschen die onder de tegenspoeden van Gods hand haar herte verzwaaren, zonder daar door geleert of verbetert te worden, Jer. 5 : 3. o Heere, en zien uwe oogen niet na waarheid gy hebt ze geslagen, maar zy en hebben geen pyne gevoelt; gy hebt ze verteert, maar zy hebben geweigert de tucht aan te nemen: zy hebben hare aangezigte harder gemaakt dan een steenrotze. zy hebben geweigert zich te bekeeren. 5. Booze en onverduldige mensshen die in plaats van buigzaam te zyn, onder de keurige gevallen van Gods Voorzienigheid, toornig worden op den Heere, Spreuk. 19 : 3. De dwaasheid des Menschen zal zynen weg verkeeren: ende zyn herte zal zich tegen den Heere vergrammen. c. De Heere is naby zyn volk, waar zy gaau of staan zo worden zy bewaard, verkwikt en versterkt in de uure der verzoekinge, Job 5 : 19—23. In zes benauwtheden zal hy u verlossen: Ende in de zevende en zal u het kwaad niet aanroeren. In den honger zal hy u verlossen van de dood: ende in den oorlooge van het geweld des zweerts. Tegen den geessel der tonge zult gy verborgen wezen : ende gy zult niet vreezen van de verwoestinge, als zy komt. Tegen de verwoestinge, ende tegen den honger zult gy lachen : ende van het gedierte der Aarde en zult gy niet vreezen. Want met de steenen des velts, zal u Verbont zyn: ende het gedierte des velts, zal met u bevredigt zyn. d. De tyd van volkomene verlossinge is naby. 't Is om een korten tyd te doen, dan stapt de Ziel over uit alle haar verdriet in de zaalige eeuwigheid, Hoz. 6:2,3. Hy zal ons na twee dagen levendig maken: op den derden dag zal hy ons doen verryzen, ende wy zullen voor zyn aangezigte leven. Dan zullen wy kennen, wy zullen vervolgen, om den Heere te kennen; zyn uitgang is bereid als de dageraad: ende hy zal tot ons komen als een regen : als de spade regen en de vroege regen des lands. Jac. 1 : 12. Zalig is de man die verzoekinge verdraagd: Want als hy beproeft zal geweest zyn, zo zal hy de kroone des levens ontfangen, welke de Heere belooft heeft, den genen die hem lief hebben. 28 in Adam en Eva was; in een staat der Verkeertheid, waar in alle Menschen geboren worden; in een staat der Herstellinge of der genade, waar in de gelovige zyn; in een staat der Heerlykheid, waar in de gelovige zyn zullen na dit leeven. Vrage. Wat is den Inhoud van deezen Artikel? Antw. Een vertoog van de Scheppinge des Mensche na Gods beeld, deszelfs Val en Verdorventheid, en Onvermogen tot eenig goed. Yrag. Waartoe dient ons de kennisse van de Scheppinge en Val des Menschen, en zyn Verdorventheid door den Val? Antw. 1. Dus worden wy geleert, dat het verderf niet uit God, maar uit den Mensche is. God schiep hem goed, opregt, en na zyn beeld, maar de Mensch heeft hem zelve en alle zyne nakomelingen, door 't ingeeven des Duivels en eige moedwillige ongehoorzaamheid, van de Goddelijke gaaven berooft, Hos. 13 : 9. Het heeft u bedorven o Israël! want in my is uwe hulpe. Deut. 32 : 5. Hy heeft het tegen hem verdorven: Het zvn zyne kinderen niet, de schandvlekke is liaare: 't Is een verkeert en verdraait geslagte. 2. Die kennisse doet ons zien, hoe diep en elendig alle Menschen door de zonde geworden zyn, Rom. 3 : 23. Want zy hebben alle gezondigt, ende derven de heerlykheid Gods. Klaagl. 5 : 16. De Kroone onzes hoofds is afgevallen, ö wee nu onzer, dat wy zoo gezondigt hebben! 3. Die dringt den zondigen Mensch na een middel van verlossinge om te zien, Hand. 2 : 37. Ende als zy dit hoorden, wierden zy verslagen in 't herte, ende zeiden tot Petrus ende de andere Apostelen, wat zullen wy doen mannen broeders? 4. Die verpligt de verloste met dankzegging te roemen de grootheid van Gods ontferming, haar in Christus beweezen, Psalm 116 : 12, 13. Wat zal ik den lleere vergelden voor alle zyne weldaden aan my beweezen? Ik zal den beeker der verlossinge opneemen, ende den naame des Heeren aanroepen.]; Collos. 1 : 12, 13. Dankende den Yader, die ons bekwaam gemaakt heeft om deel te hebben in de erve der Heiligen, in het Ligt: Die ons getrokken heeft uit den magt der duisternisse, ende overgezet heett in het Koningryke des Zoons zyner liefde. Vrag. In hoe veel deelen word deezen Artikel verdeelt ? Antw. In drie deelen. I. Het eerste behelst de Scheppinge des Menschen, A. Een aanzien van het beginsel daar God hem uit Schiep. Wy geloven dat God den Mensche geschape heeft van het stof der Aarde, B. Een aanzien van de luister daar mede hy begaaft werd, ende heeft hem gemaakt ende geformeert na zyn beeld ende gelykenisse, goed, regtvaerdig ende heilig', konnende met zynen wille in alles overeenkomen met de wille Gods. II. Het Tweede vertoont de Val des Menschen in deezer voegen, A. Dat ons eerst berigt word dat niet God, maar de Mensch zelf een oorzaak van zyn val is. Maar als hy in eeren was; zo en heeft hy 't niet verstaan, nog zyn uitneementheid erkent: maar heeft hem zeiven willens der zonde onderworpen, ende over zulks den dood ende vervloekinge; de oore biedende den woorde des Duivels. B. Daar 11a, waar in desselfs Val en Ongehoorzaamheid bestont. Want het gebod des leevens dat hy ontfangen hadde, heeft hij overtreeden, ende heeft hem van God, die zyn ware leeven was, door de zonde afgescheiden ; hebbende zyne geheele natuure verdorven: waar door hy hem schuldig gemaakt heeft des lighaamelyken ende geestelyken doods. III. Het Derde wyst aan de grootheid van 's Menschen verdorventheid door den Val, zo als die in onze Kerk beleeden en tegens de dwalinge daar mee strydende, verdeedigt wordt. A. De diepte van 's Menschen verdorventheid door den Val, word op deeze wyze beleeden: Ende in allen zynen weegen godloos, verkeert, ende verdorven geworden zynde, heeft hy verloren alle zyne uitneemende gaven, die hy van God ontfangen hadde, ende en heeft niet anders overig behouden dan kleene overblyfzelen der zeiven; de welke genoegzaam zyn om den mensche alle onschuld te beneemen: overmits al het ligt dat in ons is, is in duisternisse verandert, gelyk de Schrift ons leert zeggende: Het ligt schynt in de duisternisse, ende de duisternisse, heeft het niet begreepen : alwaar de H. Johannes de Menschen duisternisse noemt. B. De verdeediging van deeze leere, tegen de dwalinge daar mee-strydende, geschied in deezer voegen : a. Eerst met bewyzen, die 's Menschen volstrekte onmagt ten goede bevestigen. Daarom verwerpen wy al dat men hier tegen leert van den Vryen-wille des Menschen, aangezien de Mensche niet dan een slaave der zonde is; ende niet hebben kan, ten zy dat het hem gegeven zy uit den Hemel. Want wie isser die hem beroemen zal iet goeds te konnen doen als uit hem zeiven, daar dog Christus zegt: Niemand kan tot my komen, ten zy dat hem de Vader trekke die my gezonden heeft? Wie zal met zynen wille voortkomen, die daar verstaat, dat de gezintbeid des vleeschs is vyandschap tegen God? Wie zal van zyn weetenschap spreeken, ziende dat de natuurlyke Mensche niet begrypt dat des Geests Gods is? Kortelyk,wie zal eenige gedagten voorstellen, dewyle hy verstaat, dat wy niet bekwaam zyn van ons zeiven, maar dat onze bekwaamheid van Gode is? b. Daar na met bewyzen die duidelijk vertonen, dat al het goede in den Mensch eeniglijk van God afkomt. Ende daarom 't gene de Apostel zegt, behoort met regt vast en zeeker gehouden te werden: dat God in ons werkt het willen ende het volbrengen, na zyn welbehagen. Want daar en is nog verstand nog wille, den verstande ende wille Gods gelykformig, of Christus heeft ze in den mensche gewrogt: 't welke hy ons leert zeggende: Zonder my en kont gy niet doen. Vrag. Wat behelst het eerste lit van deezen Artikel? Antw. De Scheppinge des Menschen na Gods beeld. Vrag. Wat is de Mensch? Antw. Een reedelijk Schepsel, bestaande uit Lichaam en Ziel. Vrag. Wie waaren de eerste Menschen? Antw. De naam van de Man is Adam, en die van de Vrouwe Eva. Vrag. Zyn 'er dan geen Preadaniiten, dat is Menschen, voor Adam geweest? Antw. Dit is een oude dwalinge van zommige, die ten uitersten ongervmt is. Want Mozes beschryft de Sclieppinge van de Waereld, en doet daar aanstonts by de Sclieppinge van Adam, geen gewag maakende van een eenig Mensch voor Adam. Paulus getuigenisse stemt hier meede overeen, als hy zegt, Hand. 17 : 26. Dat God uit eenen bloede het gantsche geslagte der Menschen gemaakt heeft, om op den geheelen aardbodem te wonen. 1 Cor. 15 : 45. De eerste Mensche Adam, is geworden tot eene leevende Ziele. Vers 47. De eerste Mensche is uit de aarde aardsch. Vrag. Wie is eerst geschapen, de Man of de Vrouw? Antw. De Man, die daar door in heerlijkheid boven de Vrouw uitmunt, 1 Cor. 11 : 8, 9. Want de Man is uit de Vrouwe niet, maar de Vrouwe uit de Man, want ook is de Man niet geschapen om de Vrouwe, maar de Vrouwe om de Man. Vrag. Hoe heeft God de Man geschapen? Antw. De Man heeft God geschapen uit het stof der aarde, Gen. 2 : 7. Ende de Heere God hadde den Mensche geformeert uit het stof der aarde, ende in zyne neusgaten geblazen den adem des leevens, alzo werdt de Mensche tot een leevendige Ziele. Vrag. Hoe is de Vrouw geschapen? Antw. De Vrouw heeft God gebouwd uit de ribbe des Mans, Gen. 2 : 21—23. Doe deede de Heere God eenen diepen slaap op Adam vallen, ende hy sliep: ende hy nam een van zyne ribben, ende sloot derzelver plaatze toe met vleesch, en de Heere God bouwde de ribbe die hy van Adam genomen hadde, tot eene Vrouwe: ende hy bragt ze tot Adam. Doe zeide Adam, deeze is ditmaal been van myne beenen, ende vleesch van mynen vleesche: Men zal ze Manninne heeten, om dat ze uit den Man genomen is. Vrag. Op wat dag heeft God den Mensch geschapen ? Antw. Op den zesden dag, als God alles geschapen en op het cierlijkst tot dienst des Menschen, toebereid hadde, Gen. 1 : 26, 27. Ende God zeide, laat ons Menschen maken na onzen beelde, na onzen gelykenisse; en dat zy heerschappye hebben over de visschen der Zee, ende over het gevogelte des Hemels, ende over het kruipende gedierte, dat op der Aarde kruipt: ende God schiep den mensche na zynen beelde, na den beelde Gods schiep hy hem. Man ende Wyf schiep hy ze. Vrag. Waar heeft God den Mensch geschapen ï Antw. Veele Geleerde stellen de Scheppinge des Menschen in het Paradys. Zanchius, Musculus, en met hen Witzius en andere, stellen vast, dat God den eersten Mensch geschapen hebbe buiten het Paradys, en daarna in het paradijs, als in eenen beeter plaats heeft overgevoert. Dit schynen de woorden te kennen te geeven, Gen. 2 : 8. Ook hadde de Heere God eenen hof geplant in Eden tegen het Oosten: Ende hy stelde aldaar den Mensche dien hy geformeert hadde. Vergeleken Gen. 3 : 23. daar van gezegd word, na dat hv gezondigt hadde. Zo verzond hem de Heere uit den hof van Eden, om den Aardbodem te bouwen daar hy uit genomen was. Vrag. Uit hoe veel deelen bestaat de Mensch? Antwr. Uit twee deelen, Lighaam en Ziel, Math. 10 : 28. Vreest niet voor de gene, die het lighaam doden, en de Ziel niet konnen doden: maar vreest veel meer hem, die beiden Ziel en Lighaam kan verderven in de Helle. Vrag. Wat is het Lighaam ? Antw. Een verheeve konststuk van de Goddelijke magt en wysheid, uit vleesch en beenen, aderen en zenuwen, op een wonderlijke wyze te zamen gevoegt, dat de Godzalige daar van in verrukking uitroepen, Psalm 139 : 14, 15. Ik love u, om dat ik op een lieel vreesselyke wyze wonderbaarlyk gemaakt ben, wonderlyk zyn uwe werken! ook weet het myne Ziele zeer wel. Myn gebeente was voor u niet verholen, als ik in 't verborgen gemaakt ben, ende als een borduurzel gewrogt ben in de neder ste deel en deiAarde. Job 10 : 9, 11. Gedenkt doch dat gy my als leem bereid hebt, ende my tot stof zult doen wederkeeren. Hebt gy my niet als melk gegoten, ende my als kaas doen runnen'? met vel en vleesch hebt gy my bekleed: met beenen ook, ende zenuwen hebt gy my te zamen gevlogten. Vrag. Wat is de Ziel? Antw. Een geestelijke Zelfstandigheid, welk met het Lighaam vereenigt zynde, een Mensch uitmaakt. Vrag. Bestaat het weezen van de Ziel niet ia een enkele gedagte ofte denking? Antw. Geenzints. want 1. Alle denking is een byzondere daad of werking, die veronderstelt een werkzaam weezen, gelyk Gods Woord spreekt van een gedigtzel der gedagten des herten, Gen. 6 : 5. Van booze gedagten die uit het harte voortkomen, Matth. 15 : 19. Dan ydele gedagten die in 't binnenste van den Mensch vernagten, Jerem. 4 : 14. 2. De denking of gedagten zyn voorbygaande daden der Ziel, die alle ogenblikken nieuw, veelerliaude, en zeer verschillig zyn, daar de Ziel des Menschen eenig is en altyd dezelve blyft. 3. De denkingen of gedagten konnen door een tyd afgescheiden zyn van de Ziel, gelijk dat duidelijk blijkt in Menschen, die in een diepe bezwyming vallen en als dan niet denken: want tot haar zei ven komende, weeten ze niet dat ze ter tyd der bezwyning een weezen gehad hebben, veel min dat zy weeten zouden, wat zy gedagt hebben. Vrag. Zoude men dan niet mogen stellen, dat de Ziel) iets Lighamelijks is, het allerfynste van het bloed of een damp die daar uit ontstaat? Antw. Gantschelijk niet. De Ziel is een geestelijk weezen, werkzaam door verstand, wil en oordeel, maar uit reedelijke daaden vloeien, die de natuur van een Lighaam verre té boven gaan. De Schrift stelt ook de Ziel uitdrukkelijk als een geestelyk weezen , tegen het Lighamelijke over, Pred. 12 : 7. Dat het stof wederom tot de Aarde keere, als het geweest is: En de Geest wederom tot God keere, die hem O gegeeven heeft. Vrag. Wat zyn de vermogens of kragten van de Ziel ? Antw. De vermogens van de Ziel konnen wy bekwaamlijk tot deeze vier brengen, Verstand, Oordeel, Wille en Conscientie. Vrag. Wat is het verstand? Antw. 't Verstand is die kragt van de Ziel, waar door men een zaak begrypt, Hand. 8 : 30. Ende Philippus liep toe, en hoorde hem den Propheet Esaiam leezen ende zeide: Verstaat gy ook het geene gy leest. Vrag. Wat is het Oordeel? Antw. 't Oordeel is dat vermogen in de Ziel, waar door wy vonnis vellen of een zaak goed of kwaad, waar of valsch is 1 Cor. 11 : 13. Oordeelt gy onder u zeiven: Is het betamelvk dat de Vrouwe ongedekt God bidde. 1 Cor. 10 : 15. Als tot verstandige spreeke ik: oordeelt gy het gene ik zegge : Vrag. Wat is de Wille? Antw. De Wille is die kragt van de Ziel, waar door men een zaak verkiest of verwerpt, Jos. 24 : 15. Kiest u heeden wien gy dienen zult. Hebr. 11 : 25. Verkiezende liever met het volk Gods kwalyk gehandelt te worden, dan voor eenen tyd de genietinge der zonden te hebben. Vrag. Wat is de Conscientie? Antw. De Conscientie is die kragt van de Ziel, welke als Gods onderrigter agtneemt op des Menschen daden , en hem over goede daden vertroost, en over kwade daden beschuldigt, Rom. 9:1. Ik zegge de waarheid in Christo, ik liege niet, myne Conscientie my mede getuigenisse geevende door den Heiligen Geest. Vrag. Werd de Ziel van den Mensch voortgebragt van Vrag. Waar in bestaat deeze vereeniging van de Ziel met het Lighaam? Antw. De manier van deeze vereeniging is voor ons onbekent en verborgen. Dit kan men 'er van zeggen. 1. Die vereeniging is plaatzelyk, zo dat de Ziel is en blijft in het Lighaam tot haar ontbinding, egter zonder eenige uitbreiding; of verdeelinge, terwyl zy zelve in het Lighaam werkt. Gelijk 'er daarom van den opgewekten Eutyches staat, Hand. 20 : 10. Zyne Ziele is in hem. 2. Deeze vereeniging is nataurljjk of weezentlijk; zo dat uit de vereeniginge van deeze twee weezens een derde ontstaat, dewelke wy een Mensch noemen. 3. Uit deeze vereeniging volgt een zamenwerking of onderlinge mededeelinge van hunne werkingen; zo dat in een welgestelt Lighaam, de tong en andere leeden op de wil van de Ziel bewogen worden, en de Ziel wederom aangedaan word door de Lighamelijke beweegingen van de uiterlijke zinnen des Lighaams. Vrag. Hoe lang blyft deeze vereeniging na Ziel en Lighaam bestand? Antw. Tot dat het Lighaam door de dood word neergeveld, en daar door onbekwaam werdt, om met de Ziel t' zamen te werken. Vrag. Hoe gaat het dan rnet het Lighaam? Antw. Het Lighaam keert tot stof, waar uit het genomen is, Psalm 90 : 3. Gy doet den Mensche wederkeeren tot verbryselinge: ende zegt, keert weder gy Menschen kinderen. Pred. 12 : 7. Dat het stof wederom tot Aarde keere als het geweest is. Vrag. Hoe gaat het dan met de Ziel? Antw. De Ziel sterft niet, maar gaat terstont in den Hemel ofte in de Helle, Luc. lü : 22, 23. Ende het geschiede dat de Bedelaar stierf, ende van de Engelen gedragen wierd in den schoot Abrahams, en de Ryke stierf ook ende wierd begraven. Ende als hy in de Van de Sckeppinge en Val des Menschen. Helle zyne oogen ophief zynde in de pyne, zag hy Abraham van verre, ende Lazarum in zynen schoot. Vrag. Is dan de Ziel onsterffelijk? Antw. 1. Dit leert de natuur der Ziel, welke geestelijk is en onsterffelijk, en daarom eenvoudig; waarom de Ziel als het Lighaam niet kan gedeelt en van malkanderen gescheiden worden, Matth. 10 : 28. Vreest niet voor de gene die het Lighaam doden en de Ziel niet konnen doden. Vrag. Hoe bewyst gy dit verder? Antw. 2. Uit de werkingen der Ziel, welke sterker worden na mate dat het Lighaam verzwakt. Immers dat de Ziel het klaarste begrip heeft van geestelijke zaaken in de uure des doods, als de kragten van het Lighaam aan 't vervallen zyn is een bewys, dat de Ziel des menschen met het vervallen van het Lighaam niet verzwakt of sterft maar klaarder een zaak begrypt, hoe ze minder verbintenisse heeft met het Lighaam. 3. Uit de begeerte der Ziel, die zig tot de onsterffelijkheid en het oneindige uitstrekt: welke God niet te vergeefs in den Mensch gelegt heeft, en zelf in de Heidenen te vinden is. 4. Uit de deugden van goedheid en regtvaerdigheid in God, die de onsterffelijkheid der Ziele bevestigen. Zvn goedheid voor de vromen, die in dit leeven veeltyds het kwade genieten, 1 Cor. 15 : 19. Indien wy alleenlyk in dit leeven op Christum zyn hopende, zo zyn wy de elendigste van alle Menschen. Zyn regtvaerdigheid tot straffe der godlozen, die tot straffe zullen lyden het eeuwig verderf, van den aangezigte des Heeren, ende van de heerlykheid zyner sterkte: 2 Thess. 1 : 9. Dies moet de Ziel overblyven. Vrag. Tot wat einde heeft God den Mensch geschapen ? Antw. Tot zyn eer en heerlijkheid, Spreuk. 16 : 4. De Heere heeft alles gewrocht om zyn zelfs wille: Ja ook den godloozen tot den dag des kwaads. doods, indien hy deezen eisch niet volbragt, maar daar tegen zondigde. Vrag. Hoe word dit verbond doorgaans genaamt? Antw. De Godgeleerden noemen dit Verbond, een Verbond der natuur, dewyl het met den Mensch in zyn eerste beginzel is opgerigt, als zyn natuur goed en bekwaam was, om de bedingen des Verbonds te konnen volbrengen. Een Verbond des Wets, voor zo verre het in zig zelve een Wet behelsde, waar na den Mensche tot verkryging van de Hemelsche gelukzaligheid, zig stiptelijk gedragen moest. Een Sinaitisch Verbond, dewyl het zelve op Sinai wel niet weder is opgerigt, maar in zyn ouden eisch op nieuws is voorgestelt. Een oud Verbond, om dat het voorgegaan is voor de zonde, en door de opregting van het Verbond der genade is veroudert en verdweenen. Een VERBOND DER WERKEN vermits de voorwaarden van dit Verbond geboden en werken zyn, op welkers volbrenging de beloften des Verbonds toegebragt wierden. Vrag. Hoe bewyst gy, dat God met Adam een Verbond der werken in het Paradys heeft opgeregt? Antw. 1. Dit blijkt uit Hoz. 6 : 7. Maar zy hebben het Verbond overgetreden, als Adam: daar hebben zy trouwlooslyk tegen my gehandelt. Job 31 : 33. zo ik gelyk Adam myne overtredingen bedekt hebbe: door eige liefde myne misdaat verbergende. Alwaar wy duidelijk zien, dat Israël in haren Verbondsbreuke vergeleeken word met die van Adam, welkers overtreding even bekent en zwaar was? Vrag. Hebt gy nog een bewys? Antw. 2. Uit het verhaal van Mozes, Gen. 2 : 17. Maar van den boom der kennisse des goets ende des kwaads, daar van en zult gy niet eten; want ten dage, als gy daar van eet, zult gy den dood sterven. Waar in wy uitdrukkelijk vinden een willekeurig gebod van God, met een bedreiging, terwyl wy de belofte van het goede gemakkelijk konnen afleiden van Gods natuurlijke goedheid, Hebr. H : 6. Die tot Godt komt moet gelooven dat hy is, ende een belooner is der gene die hem zoeken. En de toestemminge Adams op Gods voorstel, konnen wy besluiten uit zyn afhangelijkheid van God, als Schepper en Wetgever. 3. Uit de tegenstelling van de Wet der Werken tegen de Wet des Geloofs, Rom. 3 : 27, 28. Waar is dan de roem? Zy is uitgeslooten. Door wat Wet? der Werken? neen, maar door de Wet des Geloofs. Wy besluiten dan dat de Mensche door het Geloove geregtveerdigt wort, zonder de Werken der Wet. Gal. 2 : 16. Wetende dat de Mensche niet geregtveerdigt en wort uit de Werken der Wet, maar door het Geloove Jesu Christi. Daar nu zulk een tegenstelling van de Wet des Geloofs tegen de Wet der werken, is, blijkt van zelve klaar, dat die Wet der Werken niet anders als het Verbond der Werken is. .-. Vrag. Hebt gy nog iets naders? 4. De bekende belofte, Levit. 18: 5. Ja myne inzettingen , ende myne regten zult gy houden, welke mensche dezelve zal doen, die zal door dezelve leven: Ik ben de Heere. Die spreuk moet eens haar waarheid gehad hebben, en by gevolge de Wet vermogen gehad hebben, om den' Mensch op zyne gehoorzaamheid het eeuwige leven te schenken. De tyd is zekerlijk geweest in den staat der regtheid voor den Val, dewyl de Mensch na zyn Zondenval volstrekt magteloos is, om door werken de Zaligheid te verkrygen, Rom. 8 : 3, Want het gene de Wet onmogelyk was, dewyle zy door het vleesch krachteloos was, heeft God, zynen Zone zendende in gelykheid des zondigen vleesches, ende dat voor de zonde, de zonde veroordeelt in het vleesch. Vrag. Waartoe dient het, dat wy weeten dat God zulk een Verbond met den eersten Mensch heeft opgeregt? Antw. 1. Om klaar te begrypen de toereekening van Adams zonden aan alle zyn nakomelingen. 2. Om wel te verstaan, de genoegdoeninge Jesu Christi, die als den tweeden Adam, onder de Wet is geweest, oin te verlossen die onder de Wet waren, Gal.'3 : 13. Christus heeft ons verlost van den vloek der Wet, een vloek geworden zyn de voor ons. Want daar is geschreeven, ver- vloekt is een ygelyk die aan het hout hangt. Rom. 8 : 3, 4. Want het gene de Wet onmogelyk was, dewyle zy door het vleesch kragteloos was, heeft God zynen Zone, zendende in gelykheid des zondigen vleesches ende dat voor de zonde, de zonde veroordeelt in het vleesch. Op dat het regt der Wet vervuld zoude worden in ons, die niet na den vleesche en wandelen, maar na den Geest. 8. Om beter begrip te vormen van 't Verbond dei- genade, in tegenstellinge van zulk een Verbond der werken, Rom. 3 : 27. Waar is dan de roem? Zy is uitgeslooten. Door wat Wet? der werken? Neen, maar door de Wet de» geloofs. Vrag. Hoe veel zaaken staan ons ter beschouwing van dit Verbond, aan te merken? Antw. Vier zaaken. 1. De onderhandelende partyen. 2. 't Wederzydsch beding. 3. De verzeegeling. 4. De geduurzaamheid. Vrag. Hoe kwam God den Mensch in dit Verbond voor ? Antw. 1. Als Schepper en Wetgever, die volkomen regt hadde om den Mensch te gebieden. 2. Als goed en getrouw, om den Mensch indien hy volstandig bleef, zyn goedheid meede te deelen. 3. Als heilig en regtvaerdig, om de ongehoorzaamheid van den Mensch indien hy zondigde , te konnen straffen. Vrag. Hoe kwam de Mensch in dit Verbond voor? Antw. 1. Als vercierd met Gods beeld, en volkomen in staat om de bedingen des Verbon ds te konnen volbrengen. 2. Als het hoofd van het Menschelijk geslagt, in wiens volstandigheid het Menschdom staan of vallen zoude. Vrag. Was dan Christus onder deeze nakomelingen in dit Verbond niet begreepen? Antw. Gan schel ijk niet, nademaal die als een hoofd van een ander Verbond tegen Adam overstaat, en daar en boven op een bovennatuurlyke wyze, uit Maria rein en zonder smette geboren is. Vrag. Hoe bewyst gy, dat in dit verbond alle de nakomelingen van Adam zyn begreepen geweest? Antw. 1. Uit de toereekening van Adams zonde aan alle zyne nakomelingen, Rom. 5 : 12. Daarom gelyk door eenen mensche de zonde in de Waereld ingekomen is, ende door de zonde de dood: ende alzo de dood tot alle menschen doorgegaan is, in welken alle gezondigt hebben. Zelf tot de kinderen die niet gezondigt hebben, in de gelijkheid der overtreedinge Adams, Vers 14. Maar de dood heeft geheerscht van Adam tot Mozes toe, ook over de gene die niet gezondigt en hadden, in de gelykheid der overtredinge Adams, welke een voorbeeld is des geenen die komen zoude. '2. Uit de vergelijking die de Schrift maakt tusschen Adam en Christus, Rom. 5 : 15. Doch niet, gelyk de misdaat, alzo is ook de genadegifte. Want indien door de misdaat van eenen veele gestorven zyn, zo is veel meer de genade Gods ende de gave door de genade, die daar is eenes menschen Jesu Christi, overvloedig geweest over veele. 1 Cor. 15 : 22. Want gelyk ze alle in Adam sterven, alzo zullen ze ook in Christo alle levendig gemaakt worden. Vers 47. De eerste mensche is uit de aarde, aardsch: maar de tweede mensche is de Heere, uit den Heemel. Vrag. Wat eischte God in dit Verbond? Antw. Gehoorzaamheid aan zyn Wet. Vrag. Bewyst eens, dat God Adam voor den Val een Wet heelt gegeven ? Antw. 1. Uit de overblyfzelen van de Wet in de Heidenen, Rom. 2 : 14, 15. Want wanneer de Heidenen die de Wet niet en hebben, van nature de dingen doen die der Wet zyn. deeze de Wet niet hebbende, zyn haar zei ven een Wet. Als die betoon en het werk der Wet, geschreeven in haare herten, haare conscientie meede getuigende. Ende de gedachten onder malkanderen haar beschuldigende ofte ook onschuldigende. Indien de Mensclien na den Val zelfs een Wet in haare herten ingeschreeven hebben, ende alzo haar zeiven een Wet zyn, hoewel onvolmaakt en duister, hoe veel te meer heeft Adam in den staat der regtheid een Wet gehad. De rede van gevolg is, om dat de Wet der natuur vloeit uit de kennisse van God. v Vrag. Hebt gy nog een bewys? Antw. 2. Rom. 8 : 3. Want het gene de Wet onmogelyk was, dewyle zy door het vleesch kragteloos was, heeft God, zynen Zone zendende in gelykheid des zondigen vleesches, ende dat voor de zonde, de zonde veroordeelt in het vleesch. De Apostel stelt vast, dat 'er een Wet is, die alle menschen raakt, en dat die Wet in zig zelfs de kragt heeft, om den Mensch die ze volmaakt vind, te regtvaerdigen, hy verklaart dat die Wet kragteloos is geworden, derhalven is ze eens in kragt geweest: Nu dit is nooit geweest na den Val, en daarom dan voor den Val doe 'er geen zonde was. 3. Dit leert de natuure Gods en der Menschen. God is door zyn natuur de eerste en opperste, ende alle eere en dienst waardige Heere. Zo ras 'er een Schepsel is, zo is hy boven dat Schepsel, en dat Schepsel is onder hem, 't welk in kragt van afhangelijkheid zyn Wil en Wet gehoorzaamen en eerbiedigen moet, Jer. 10 : 7. Wie zoude u niet vreezen, gy Konink der Heidenen ? Want het komt u toe: om dat dog onder alle wyzen der Heidenen, ende in haar gansche Koninkryk, niemand u gelyk en is. Vrag. Wat voor een Wet had de Heere aan Adam gegeeven ? Antw. 1. Een Wet der natuur, welke voor zo veel den inhoud aangaat, dezelve was met de tien geboden van Paulus genoemt, het gebod ten leven, Rom. 7:10. Liefde, Cap. 13 : 10. Welkers overblyfzelen nog in de Heidenen bespeurt worden. 2. Een Wet der beproevinge die Mozes uitdrukt, Gen. 2 : 16, 17. Ende de Heere God gebood den mensche, zeggende: Van allen boom deezes hofs zult gy vryelyk eeten. Maar van den boom der kennisse des goeds ende des kwaads, daarvan en zult gy niet eeten: Want ten dage als gy daar van eet, zult gy den dood sterven. Vrag. Om wat reede werd die boom genaamd een boom der kennisse des goeds ende des kwaads? Antw. Niet om aan te wyzen, dat dien boom in haar eigen zelf redelyk was, ofte een innerlijke kracht hadde, dat ze aan den Mensch door het eeten van dien zodanig een kennisse gaf, gelijk zommige onder de Joden, en daar na de Socinianen hebben gestelt, maar de rede van die benaming schvnt tweevoudig geweest te zyn. 1. Ten opzigte Gods, die door den boom heeft willen beproeven, ende alzo weten of de Mensch goed zoude blijven , volhardende in de gehoorzaamheid, dan of hy kwaad zoude worden. In hoedanig een zin hy gezegd word Hiskia verzogt te hebben, om te weeten al wat in zyn harte was, 2 Cron. 32 : 31, 32. 2. Ten opzigte der Menschen, om dat hy in liefde Gods deeze Proef-wet gehoorzamende, komen zoude tot genieting van dat geluk en Zaligmakende goed, 't welk nooit volkomentlijk als door het genieten, gekent werd: daar en tegen, indien hy ongehoorzaam was door ondervindinge, zoude kennen in wat afgrond van kwaden hy zig neder geworpen hadt. .'. Vrag. Waar toe strekte zodanig een Proef-gebod aan den Mensch, niet te mogen eeten van den boom der kennisse des goeds en des kwaads. Ja dezelve niet aan te roeren ? Antw. Daar door is de Mensch onderweezen , 1. Dat God een Heer van alle dingen is, en dat den Mensch niet geoorloft is, zelf een boom-vrugt te begeeren, als met Gods goedvinden, 1 Cron. 29 : 11. Uwe, ö Heere, is de grootheid, ende de macht, ende de heerlykheid, ende de overwinninge, ende de Majesteit: want alles wat in den Hemel ende op der Aarde is, is uwe; uwe ö Heere, is 't Koninkryke, ende gy hebt u verhoogd tot een hooft boven alles. 2. Dat ons hoogste goed in het genot van aardsche Schepselen, niet is te vinden, maar alleen in God, Psalm 73 : 25, 26. Wien heb ik neffens u in den Hemel ? neffens u en lust my ook niets op der Aarden. Bezwykt myn vleesch ende myn herte, zo is God de rotssteen myns herten, ende myn deel in eeuwigheid. 3. Dat wy geern de allergenoegelijkste en begeerlijkste Schepselen varen laaten, indien 't God zo gebied, Psalm 115 : 1. Niet ons ö Heere, niet ons: maar uwen name geeft eere, om uwer goedertierenheid, om uwer waarheid wille. 4. Dat 'er vry meer goed is in de gehoorzaamheid van het Goddelijk bevel, als in de genieting van een genoegelijke zaak, Joh. 4 : 34. Jesus zeide tot haar, myn spyze is, dat ik doe den wille des genen die my gezonden heeft, ende zyn werk volbrenge. 5. Dat de Mensch nog niet gekomen was tot de hoogste toppunt der gelukzaligheid, maar dat hy nog grooter goed te wagten hadde, na dat hy den loop der gehoorzaamheid zoude voltrokken hebben: Gen. 15 : 1. En vreest niet Abram, ik ben u een schilt, u loon zeer groot. Psalm 19 : 12. In 't houden van dien is grooten loon. Vrag. Wat voor een gehoorzaamheid eischte God van den Mensch, volgens deeze tweederleie Wet? Antw. Ben volmaakte gehoorzaamheid die drieleedig is. 1. Een volmaaktheid der deelen, dewylhy alle de geboden Gods, na Lighaam en Ziel moet onderhouden, Gal. 3 : 10. Want zo veele als 'er uit de werken der Wet zyn, die zyn onder den Vloek. Want daar is geschreven, vervloekt is een ygelyk die niet en blyft in al 't gene geschreeven is in het boek der Wet, om dat te doen, Jac. 2 : 10. Want wie de geheele Wet zal houden, ende in een zal struikelen, die is schuldig geworden aan allen. 2. Een volmaaktheid der trappen, die in het oordeel over de gehoorzaamheid, alle verzagting en oogluiking uitsluit, maar strenggelijk afeischt gehoorzaamheid van gantscher herten, met inspanning van alle kragt, Deut. 6 : 5. Zo zult gy den Heere uwen God lief hebben: met u gantsche herte , ende met uwe gantsche Ziele, ende met al u vermogen. Psalm 119 : 4, 5. Heere gy hebt geboden, dat men uwe bevelen zeer bewaren zal. Och dat myne wegen gerichtet werden, om uwe inzettingen te bewaaren. 3. Een volmaaktheid van volhardinge, dewyl die gehoorzaamheid duuren moest tot het schenken van het beloofde loon, Deut. 27 : 26. Vervloekt zy, die de woorden deezer Wet niet en zal bevestigen, doende dezelve: ende al 't volk zal zeggen, Amen. Matth. 24 : 13. Maar wie volharden zal tot den einde, die zal Zalig worden. Vrag. Heeft Adam de voorwaarden of bedingen van dit Verbond aangenomen? Antw. Dit blijkt uit de redeneering van Eva tegen de slange, Gen. 3 : 2, 3. Ende de Vrouwe zeide tot de slange; van de vrugt der boomen deezes hofs zullen wy eeten: Maar van de vrugt des booms, die in het midden des hofs is, heeft God gezeid: gy en zult van die niet eeten, nog die aanroeren, op dat gy niet en stervet. En die van Adam tegen den Heere na dat hy gevallen was, Gen. 3 : 10. Ende hy zeide; Ik hoorde uwe stemme in den hof: ende ik vreesde, want ik ben naakt, daarom verbergde ik my. Welke vooronderstelt, dat zy de bedingen des Verbonds gekent, en met voller harten toegestemt hebben. Vrag. Waar meede staafde Godt dit Verbond? Antw. Met beloften en bedreigingen. Vrag. Wat was de belofte? Antw. De eeuwige gelukzaligheid na dit leven in den Hemel. Vrag. Hoe bewyst gy, dat Adam de beloften van de eeuwige gelukzaligheid gehad heeft? Antw. 1. Dit blijkt uit de natuur der Wet, welke haare onderhouders het leeven belooft, Lev. 18 : 5. Ja myne inzettingen, ende myne regten zult gy houden, welke mensche dezelve zal doen, die zal door dezelve leeven, Ik ben de Heere. Matth. 19 : 17. Ende hy zeide tot hem, wat noemt gy my goed? niemand en is goed dan een, namelyk God. Dog wilt gy in ' t levên ingaan, •onderhoud de geboden. Vrag. Hebt gy nog een bewys? Antw. 2. Dat zelfde leeven, dat op het geloove, Christus aannemende, geschonken word, dat zelfde leven beloofde de volmaakte gehoorzaamheid der Wet, Rom, 10 : 5, 6, 9. Want Mozes beschryft de regtveerdigheid die uit de Wet is, zeggende: De mensche die deeze dingen doet, zal door dezelve leven. Maar de regtveerdigheid die uit den geloove is, spreekt aldus. Namentlyk: Indien gy met uwen monde zult belyden den Heere Jesum, ende met uw herte gelooven, dat God hem uit den dooden opgewekt heeft, zo zult gy zalig worden. Gal. 3 : 11, 12. Ende dat niemant door de Wet geregtveerdigt en word voor God, is openbaar: want de regtveerdige zal uit den geloove leven. Doch de Wet en is niet uit den geloove: maar de mensche die deeze dingen doet, zal door dezelve leven. 3. De bedreiging zelf brengt een belofte met zig. De Heere zegt. Gen. 2 : 17. Ten dage als gy daar van eet, zult gy den dood sterven. Gelijk nu onder de naam van dood niet alleen de tydelijke, maar ook de eeuwige dood en verdoemenisse bedreigd word, hoedanig een dood de bezolding der zonde is, Rom. 6 : 23. Zo moet ook door de beloften van leven, die hier ingewikkelt als hy gehoorzaamde, bedoelt word, de eeuwige gelukzaligheid na dit leven verstaan worden. 4. Hiertoe strekte de boom des levens, die buiten tegenspraak een Sacrament van het eeuwig leven was, Gen. 3 : 22. Op dat hy zyne hand niet uit en steeke, ende neeme ook van den boom des levens en eete, ende leven in eeuwigheid. Dog dat waarteken aan Adam voorgestelt, zoude van geen nuttigheid geweest zyn, indien het van hem niet was verstaan , nog aangemerkt als een Sacrament van de belofte, die God aan hem gedaan hadde. Het zoude zelf maar een ydel bedryf geweest zyn, dat de Mensch na den Val, van den toegang en eeting van dien boom geweerd wierde, ten zy God daar mede had willen beteekenen, dat hy van de beloofde zaak was afgevallen. En by gevolg onwaardig geworden het Sacrament te genieten. Vrag. Zou Adam, indien hy standvastig waare gebleeven, deeze gelukzaligheid genooten hebben in het Paradys of in den Hemel? Antw. De ^geleerde verschillen in dit stuk. Egter dunkt ons het laatste, 1. Dewyl het Paradys in de Schriftuur word voorgestelt als een voorbeeld van den Hemel, en zelf de Hemel genoemt word het Paradys, Luc. 23 : 43. Ende Jesus zeide tot hem, voorwaar zegge ik u, heden zult gy met my in het Paradys zvn. 2. 't Is wel voegelijk, dat de Mensch tot de hoogste gelukzaligheid overgebragt zynde, ook aldaar zyn verblyf hadde, daar God de stralen van zyn ontzaggelijke Majesteit op het allerdoorlugtigste vertoont, 't welk hy buiten twyfïel in den Hemel doet, Jes. 66 : 1. Alzo zeid de Heere, de Hemel is myn troon, ende de Aarde is de voetbank myner voeten. 3. 't Aardsche Paradys was voorzien met alle lekkernyen en vermaakelijkheden, die tot dit dierelijke leven behooren, welkers gebruik in die volmaakste en onmiddelyke genietinge Gods geen plaats heeft. .•. Yrag. Vloeide deeze belofte van gelukzaligheid uit de loutere vryheid van de Goddelyke wille, zo dat God niet onbetamelijk zoude gedaan hebben , indien hy den Mensch niets zodanig belooft hadde, of uit de bestanelijkheid der Goddelijke natuur, dat hy op die wyze met den Mensche een verdrag maakte ? Antw. 1. God is aan zyn Schepsel niets schuldig. Door geen regt, door geen Wet is hy gehouden het zelve te belonen, want het geheele Schepsel is zig zeiven , en al wat in en aan het zelve is, aan Gode schuldig; al wat God derhalven aan het Schepsel belooft, vloeit uit de ingewanden van zyn goedheid en ontferming, Ezech. 36 : 32. Ik en doe het niet om uwent wille, spreekt de Heere HEERE , 't zy u bekent, schamet u ende wordet schaamroot van uwe wegen, gy huis Israëls. 2 Dewyl nu deeze goedheid Gode natuurlijk is, niet minder als zyn heiligheid en regtvaardigheid, ja het Gode even zo zeer betaamt, volgens zyn goedheid te handelen met dat regtschapen en heilig Schepsel, als volgens zyn regtveerdigheid met het zondig Schepsel. Zo blijkt het van agteren, dat God niet wel gehoorzaamheid van den Mensch kon vorderen, zonder belofte van leven en gelukzaligheid, indien den Mensch volstandig bleef, Hebr. 11 : 6. Die tot God komt, moet gelooven dat hy is, ende een een belooner is den gene die hem zoeken. Jes. 45 : 19. Ik en hebbe tot den zade Jacobs niet gezeit, zoekt my te vergeefs. Yrag. Wat bedreigde God aan Adam? Antw. De dood, Gen. 2 : 12. Ten dage als gy daar van eet zult gy den dood sterven. Waaronder begreepen word allerlei zoort van elende, welke God den Mensch in en na dit leven toebrengt, Exod. 10 : 17. Ende nu vergeeft myne zonde dog alleen ditmaal, ende bidt vieriglyk tot den lleere uwen God, dat hy slegts deeze dood van my wegneme. Rom. 6 : 23. De bezoldinge der zonde is de dood. Openb. 20 : 6. Over deeze heeft de tweede dood geen macht. Vrag. Waar toe bevestigde God dit verbond der werken met waartekenen? Antw. Deeze waartekenen dienden, 1. Om de Mensch des te aandagtiger aan dat Verbond te doen gedenken. 2. Om hem te verzekeren van de getrouwheid en standvastigheid zyner belofte, indien hy volstandig bleef, Hebr. 6 : 18. Op dat wy door twee onveranderlyke dingen, in welke het onmogelyk is dat God liege, een sterke vertroostinge zouden hebben, wy namentlvk die den toevlugt genomen hebben, om de voorgestelde hope vast te houden. 3. Om hem de voorsmaak van den Hemel te geven. Vrag. Hoe veel Sacramenten heeft God gegeven, tot bevestiging van dit Verbond? Antw. Zommige Godsgeleerden zeggen twee, andere drie, anderen wederom vier, namentlijk: Het Paradys. De Sabbath. Den Boom des Levens. De Boom der kennisse des goeds ende des kwaads. Vrag. Wat was het Paradys? Antw. Een zeer vermakelijke en vrugtbare boomgaart, van God zelf tegen het Oosten geplant in Eden. Een zeer vrugtbaare landstreek, en vol van allerhande lekkernyen, en gelegen zo het schynt, omtrent Haran, een Koopstad van Arabiën, nevens de plaats daar de Euphrates en de Tygris zig onder malkanderen vermengen, niet verre van Mesopotamien, welke bewatert wierd van vier Rivieren, die met veel bogten en draajingen die vermaakelijke boomgaart bespoelden. In welke niets ontbrak, dat tot een gansch eerlijk vermaak deezes levens behoorde. Daar God zig dikwils aan den Mensch openbaarde, en hem gemeenzame toegang gaf tot zyn overzoet gezelschap. Mozes spreekt 'er nadrukkelijk van, Gen. 2 : 8—14. Vrag. Wat beteekende het Paradys? Antw. De vrugtbaarheid van het Paradys, beteekende de gelukzalige genoeglijkheid van den Hemel. Immers de Schrift noemd den Hemel de woonplaats der gelukzalige een Paradys, Luc. 23 : 43. Ende Jesus zeide tot hem, voorwaar zegge ik u, heden zult gy met my in 't Paradys zyn. 2 Cor. 12 : 4. Dat hy opgetrokken is geweest in't Paradys, ende gehoort heeft onuitspreekelyke woorden, die een mensche niet en is geoorlooft uit te spreeken. Vrag. Is 'er een gepaste overeenkomste tusschen het Paradys en den derden Hemel? Antw 1. Het Paradys was een hof van God zelve geplant, om te zyn een woonplaats van den Mensch, die na zyn beeld geformeert is. Den Hemel is van God gebouwt tot een eeuwige woonsteede der geene, die na den beelde Gods vernieuwt zyn , Hebr. 11 : 10. Want hy verwagtede de Stadt die fondamenten heeft, welker kon stenaar ende bouwmeester God is. 2. Het Paradys overtrof met zyn vermakelykheid, «eer verre alle andere gedeelten der Aarde. De hemel is de plaats daar eeuwige vreugde en verkwikking voor Gods volk is, Psalm 16 : 11. Verzadinge der vreugden is by u aangezigte : Lieffelykheden zyn in uwe regterband eeuwiglyk. Daarom die heerlijke belofte, Jes. 51 : 3. Want de Heere zal Zion troosten, by zal troosten alle bare woeste plaatzen, ende hy zal hare woestyne maken als Eden, Ende hare wildernisse als den hof des Heeren: Vreugde ende blydschap zal daar in gevonden worden, dankzegginge ende een stemme des gezangs. 3. In het Pardys waaren zeer zuivere stroomen, die den hof over al daar het nodig was, besproeiden en vrugtbaar maakten. In den Hemel is een zuivere Riviere van algenoegzame verkwikkinge, Openb. 7 : 17. Want het Lam dat in het midden des troons is, zal ze weiden, ende zal haar een Leidsman zyn tot levende fonteinen der wateren; ende God zal alle tranen van haare oogen afwisschen. 4. In het Paradys waren aangename boomen, zo voor 't gezigt als 't gebruik. In den Hemel zullen de genadegiften vermakelijk zyn om te zien, en verkwikkelijk om te genieten, Psalm 17 : 15. Maar ik zal u aangezigt in geregtigheid aanschouwen, ik zal verzadigt worden met u beeld, als ik zal opwaken. 5. In het Paradys was geen plaats voor een mensch , die met zonde besmet is. Dit zelfde heeft zyn betrekking op den Hemel, Openb. 21 : 27. Ende in haar zal niet inkomen iet dat ontreinigt, ende grouwelykheid doet, ende leugen spreekt: maar die geschreven zyn in 't boek des levens des Lams. 6. In het Paradys genoot de Mensch Gods gemeenschap voor zoo veel God daar woonde, zig vermakende in het werk zyner handen. In den Hemel is de woonplaatze zyner Majesteit, daar God altyd by den Mensch zyn zal, en zig zeiven aan hem te zien en te smaaken geven op een gemeenzaame wijze, 1 Joh. 3 : 2. Geliefde nu zyn wy kinderen Gods, ende het is nog niet geopenbaard wat wy zyn zullen: maar wy weten, dat als hy zal geopenbaart zyn, wy hem zullen gelyk weezen: want wy zullen hem zien gelyk hy is. Vrag. Waar mede bevestigde God byzonder zyn Verbond? Antw. Door den boom des levens, en door den boom der kennisse des goeds ende des kwaads, als twee kragtige waarteekenen voor zyne bondgenooten. v Vrag. Waarom word die boom genaamt een boom des levens? Antw. Niet om dat den Mensch eetende van dien boom, door de kragt derzelve een onsterffelijk leven zoude verkregen hebben, gelijk veele onder de oude, en heden de Sociniaanen en andere leeren: Maar dezelve draagt die naam, om dat ze den Mensch zeer kragtig verzeegelde en verzeekerde een beeter en gelukzalig leven, dat hy op zyn volstandigheid by God te wagten had, en de genieting van den Hemel. Daarom word de Zaligheid uitgebeeld by het eeten van den boom des leevens, Openb. 2:7. Die overwint ik zal hem geven te eten van den boom des levens, die in 't midden van het Paradys Gods is. En Christus, die de Zaligheid heeft aangebragt, werd genaamt een boom des levens, Openb. 22 : 2. In 't midden van hare strate, en op d'een en d'ander zyde der riviere was de boom des levens voortbrengende twaalf vrugten, van maand tot maand gevende zyne vrugt: ende de bladeren des booms waren tot genezinge der Heidenen. Vrag. Op wat wyze verzegelde dien boom den Mensch het Zalig leven? Antw. Door 't eeten van deszelfs vrugt? Vrag. Hoe blijkt, dat Adam van dien boom mogt eeten? Antw. 1. Uit het gebod van God tot Adam, Gen. 2 : 16, 17. Ende de Heere God gebood den menschen: van allen boom deezes hofs zult gy vryelyk eten. Maar van den boom der kennisse des goeds ende des kwaads, daar van en zult gy niet eten: want ten dage, als gy daarvan 30 eet, zult gy den dood sterven, 't Geen Eva belyd geweeten te hebben, als zy tot de slange zegt, Gen. 3 : 2, 3. Ende de Vrouwe zeide tot de slange, van de vrugt der boomen deezes liofs zullen wv eten. Maar van de vrugt des booms, die in het midden des hofs is, heeft God gezeid : gy en zult van die niet eten, nog die aanroeren, op dat gy niet en stervet. 2. Uit bet verbod 't geen eerst op de zonde gevolgt is, Gen. 3 : 22. Doe zeide de Heere God: Ziet, de menscbe is geworden als onzer een: kennende t goet ende t quaat, nu dan, dat by zyne bant niet uit en steeke, ende neme ook van den boom des levens, ende eete, ende leve in eeuwigheid. Vrag. Wat word by veele Godsgeleerden mede tot een waarteken van dit verbond gestelt ? Antw. De Sabbatb, van God aan Adam gegeven voor den Val, als een afbeeldinge van de eeuwige en Zalige ruste in den Hemel, waar van onder die benaming in Gods Woord gesprooken word, Hebr. 4:9. Daar blyft dan een ruste over voor bet volk Gods. Dit hebben de Joodsche Rabbinen gelooft, als zy haare leerlingen vraagende, wat is den Sabbatb? deeden antwoorden. Een voorbeeld van het land der leevenden, welk is de eeuwe der Ziele, de eeuwe der vertroostinge! De geleerde Buxtorf tekend elders aan, dat de Joden een spreekwoord hadde, de Sabbath is niet gegeeven , dan op dat by zoude zyn een voorbeeld van de toekoomende eeuwe. Vrag. Heeft den Mensch dit Verbond onderhouden? Antw. Neen: Hy heeft het verbrooken door de zonde, Hoz. 6 : 7. Maar zy hebben het verbond overgetreden als Adam: daar hebben zy trouwlooslyk tegen my gehandelt. Rom. 3 : 23. Want zy hebben alle gezondigt, ende derven de heerlykheid Gods. Vrag. Hoe wordt deeze verbreeking van Gods Verbond in de Belydenis voorgestelt? Antw. In 't gemeen, op deeze wyze. Maar als hy in eeren was; zoo en heeft hy 't niet verstaan, nog zyn uitneementheid erkend. In beide de eerste Drukken stonden deeze woorden met eene onderscheide letter. En in de tweeden Druk was 'er by gedaan; Ende is het vee gelyk geworden. Hier uit blijkt, dat de Belydenis doelt op 't geen David zegt, Psalm 49 : 13, 21. De mensche die in weerde is, ende geen verstand en heeft, word gelyk als de beesten die vergaan. De zin der woorden is: Een Mensch die hoog geagt en geschat word, en egter geen verstand of opmerking heeft, die op zyn einde niet let, nog zyn pad weegt; maar wandelt zonder agterdogt, word gelyk de beesten die vergaan; door zyn onvernuftigen en beestagtigen handel. Hy word haar gelijk, zo in zyn beoginge, als in zyn maniere van doen. Hy gebruikt zyn verstand niet, als tot dingen die beestagtig zyn. Hy is voldaan met de genieting der Waereld. Hy vestigt zyne gedagten niet op God en Goddelijke zaaken ; maar leeft en sterft gelijk een beest, die nog hoope, nog verwagtinge heeft na dit leven. Vrag. Is Gods Voorzienigheid van eeuwigheid werkzaam geweest omtrent des Menschen Val? Antw. Dit blijkt 1. Uit zyn Alweetendheid, waar door God alle dingen te vooren kent, Hand. 15 : 18. Gode zyn alle zyne werken van eeuwigheid bekent. 2. Uit het besluit der verkiezinge, waar in de Zaligheid van zommige uit het gevallen Menschdom , vastgestelt is, Rom. 9 : 23. Ende op dat hy zoude bekent maken den rvkdom zyner heerlykheid, over de vaten der barmhertigheid die hy te voren bereid heeft tot heerlykheid. 3. Uit de voorverordineeringe van Christus tot Middelaar, om zondaars Zalig te maken, welke de rampzaligheid van zondaren veronderstelt. Hierom werd Christus genaamt een Lam, dat voorgekent is geweest, voor de grondlegginge der Waereld, 1 Petr. 1 : 20. Vrag. Wat is het gevolg van dit? Antw. Dat de Val des Menschen noodzakelijk was, ten aanzien van Gods besluit, Jes. 4b : 10. Die van den beginne aan verkondigt het einde, ende van ouds af die dingen, die nog niet geschiet en zyn: die zegge, rnyn raad zal bestaan, ende ik zal al myn welbehagen doen. Cap. 25 ; 1. Heere gy zyt myn God, u zal ik verhoogen, uwen naame zal ik loven, want gy hebt wonder gedaan; uwe raadslaagen van verre zyn waarheid, ende vastigheid. Vrag. Is God dan geen oorzaak geweest van des. Menschen Zonden-val ? ^ Antw. Neen. Gods natuur is heilig, en laat niet toe dat hy een Mensch tot kwaad verzoeke, Jac. 1 : 13~ Niemand als hy verzogt word, en zegge, ik worde van God verzogt: want God en kan niet verzogt worden met het kwaade, ende hy zelve en verzoekt niemant. Daar en boven heeft God in de toelating van den Val niets gedaan, 't geen met zyn heiligheid strydig was. Vrag. God heeft den Val immers toegelaaten, die hy door zyn magt hadt konnen verhinderen? Antw. Ja. Dog wyslijk en tot een heilig einde, zonder iets te doen, dat tegens zyn volmaakte heiligheid aanloopt. God was niet verpligt zyn magt te verleenen, om de zonde te beletten, waarom hy na zyn onafhangelijke magt, over den Mensch die zonde heeft willen toelaten; te meer, dewyl den Mensch verzuimde in de uure der verzoekinge, de hulp en bystand van zyn Verbonds-God af te bidden, om die verzoeking te boven te komen, gelijk God voormaals de Heidenen gedaan heeft, Hand. 14 : 16. Welke in de voorledene tydeu, alle de Heidenen heeft laten wandelen in haare wegen. Is iemand met dit bewys niet voldaan, hy zie wat de Heere zegt, Jes. 45 : 9. Wee dien, die met zyn formeerder twist: gelyk een potscherf met aardene potscherven: Zal ook het leem tot zyn formeerder zeggen, wat maakt gy ? of zal u werk zeggen, hy en heeft geen handen? Vrag. Hoe bewyst gy, dat de Mensch een oorzaak is geweest van zyn eigen Val? Antw. Dit bevestigt de rede. De Mensch zondigde 't ook dat God gezeid heeft, gy lieden en zult niet eten van allen boom deezes hofs? Vrag. Was dit een eigentlijke slange, die tot Eva sprak? Antw. Het was een eigentlijke slange, waar onder de Duivel zig verbergde. Dit blijkt ten klaarsten, 1. Uit het eenvoudig verhaal van Mozes, die duidelijk van een slange spreekt, 't welk niet ydel in een verbloemde geschiedenis mag verwisselt worden. Vrag. Hebt gy nog een bewys ? Antw. 2. Om dat dit dier met al het gedierte des velts vergeleken word, als listiger, gelijk de slang, wegens zyn buigzaamheid, verberging, hoofd-bedekking en andere, by de natuurkenners aangeweezene stukken van ouds een bekent zinnebeeld van list en voorzigtigheid is, Matth. 10 : 16. Zyt dan voorzigtig gelyk de slange. 3. Uit de straffe, die God duidelijk over de slang heeft uitgesproken, Gen. 3 : 14. Doe zeide de Heere God tot die slange: Dewyle gy dit gedaan hebt, zo zyt gy vervloekt boven al 't vee, ende boven al bet gedierte des velts: op uwen buik zult gy gaan, ende stof zult gy eten alle de dagen uwes levens. 4. Voeg bier by de toestemming der Heidenen, die van dit werk der slange niet ten eenemaal onbewust zyn geweest, gelijk bekent is, dat de Egiptenaars en Babyloniers, den Duivel gedient hebben onder de gedaante van een Slange. Vrag. Was dit meer als een bloote slange? Antw. 1. 't Was een slange dien den Duivel bezat, die tot Eva sprak: want een slange kan niet spreeken door zig zelve, veel minder verstandig redeneeren. Vrag. Hebt gy nog een bewys ? Antw. Ja. Dit blykt 2. Uit der Menschen woord en leugen, den Duivel van den beginne toegeschreeven, Job. 8 : 44. Gy zyt uit den