Y/& Bibliotheek Vrye Universiteit Amsterdam Rutgers archief Bibliotheek Vrye Universiteil Amsterdam Rutgers archief RG IL$A STELLINGEN Bibliotheek Vrye Universiteit Amsterdam Rutgers archief STELLINGEN TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN Poctor in de Rechtswetenschap AAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS Dr. I. M. J. VALETON, Hoogleeraar in de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte, VOOR DE FACULTEIT TE VERDEDIGEN OP DINSDAG 28 OCTOBER 1902, DES NAMIDDAGS TE 3I/2 URE, DOOR VICTOR HENRI RUTGERS, geboren te 's-Hertogenbosch. AMSTERDAM, SCHELTEMA & HOLKEMA'S BOEKHANDEL, 1902. I. Geen der echtgenooten kan bij testament beschikken over zijn aandeel in eene zaak uit de gemeenschap. n. Art:- 955 B. W. kan niet op wettige kinderen van vooroverleden natuurlijke kinderen worden toegepast. III. De beneficiaire erfgenaam die de actie tot inkorting instelde is tegenover de schuldeischers van den boedel ook verbonden ten beloope van het teruggevorderde bedrag. IV. Ten onrechte meent Land (Verklaring van het B. W. II 2, p. 81) dat „staat" en „waarde" in art. 968 B. W. synoniemen zijn. V. Wie na veroordeeling tot betaling van eene reeds vroeger betaalde schuld ten tweeden male betaalt, verkrijgt niet eene condictio indebiti. VI. Ten onrechte wordt aan afstand van eene verkregene verjaring stuitende kracht toegekend. VII. Ten onrechte meent van Boneval Faure (Ned. Burgerl. Procesr. I3., pag. 380) dat in art. 270 van de Wet van 1 Juni 1861, no. 53 de woorden „op roerende zaken betrekkelijk" gemist hadden kunnen worden. VIII. De kooper van onroerend goed dat door den eersten hypotheekhouder krachtens zijn beding van onherroepelijke volmacht wordt verkocht kan van zijn recht om zuivering te vragen gebruik maken ook als de uitgewonnen schuldenaar in staat van faillissement verkeert. IX. Bij insolventie van een faillieten boedel blijft het recht van terughouding bestaan voor het volle bedrag der oorspronkelijke vordering. X. In 1. 50 D. XIX, 1 worde de lezing: ,,ut rem venditor aeque amitteret" behouden. XI. Iure Iustinianeo kon niet door verjaring pro re iudicata eigendom verkregen worden. XII. De actio de tigno iuncto had betrekking op tigna furtiva. XIII. De lex Calpurnia die de legis actio per condictionem de omni certa re invoerde is niet identisch met de lex Calpurnia de repetundis. XIV. Onjuist is de meening dat de invloed van den praetor op het Romeinsche rechtsleven berustte op misbruik door den praetor gemaakt van den hem toegekenden invloed op den gang van het proces. XV. Art. 5 van de Wet houdende bepalingen tot uitvoering van art. 187 der Grondwet is ongrondwettig. XVI. De kosten van het Kabinet der Koningin behoorden te zijn begrepen in de civiele lijst. XVII. Noch formeel, noch materieel verdienen goedkeuring de „voorwaarden' waaronder bijzondere gymnasia zijn opgenomen in het K. B. van 7 Juni 1901 No. 143. XVIII De aanwezigheid van niet-kiezers in een stemlokaal is in strijd met de Kieswet. XIX. Het met goed gevolg afgelegd hebben van een der examens bedoeld in artt. 11, 12 en 85^ van de Wet op het Hooger Onderwijs geeft aanspraak op het kiesrecht voor de Tweede Kamer. XX. Het is af te keuren, dat art 66 al. 2 van de Gemeentewet voorschrijft gelijke behandeling van verslaggevers en andere toehoorders. XXI. In art. 6 al. 2 van de Wet op het recht van Vereeniging en Vergadering behooren de woorden „en de overige regelen" te worden vervangen door meer duidelijke, opdat niet langer het verkrijgen van rechtspersoonlijkheid door vereenigingen en daarmede de uitoefening van het recht van vereeniging belemmerd worden kunne door bureaucratische willekeur. XXII. Geheel bezijden de waarheid wordt in eene van de voorredenen bij de Studiën over Staatkunde en Staatsrecht van Mr. J. T. Buys (uitgegeven onder toezicht van Mr. W. H. de Beaufort en Mr. A. R. Arntzenius) medegedeeld, dat Mr. Koorders „als liberaal naar Indië was gegaan en als antirevolutionair vandaar was teruggekomen" (I p. 260). XXIII. Groen van Prinsterer behoorde niet tot de historische school. XXIV. Verbod van verkoop aan niet-leden is een doeltreffend middel van bestrijding van coöperatieve verbruiksvereenigingen. AA V. Invoering van een octrooi van uitvinding in Nederland verdient aanbeveling mits de kracht van het octrooi aan een termijn gebonden zij. XXVI. Het zoogenaamde Haringspeetstersontwerp wettigt niet den tegenstand daartegen geboden. XXVII. Onjuist is het concurrentie door misleiding als oneerlijke concurrentie te stellen tegenover andere onrechtmatige concurrentie. XXVIII. Boven het Duitsche stelsel van bestrijding van oneerlijke concurrentie verdient het voorgestelde en ingetrokken art. 326bis W. v. S. de voorkeur. XXIX. In het algemeen bestaat geen recht tot noodweer tegen de aanranding door een dier, immers als zoodanig niet wederrechtelijk. XXX. De bijzondere persoon die aanhoudt handelt „ter uitvoering van" (art. 42 W. v. S.) art 41 al. 1 W. v. Sv. öl tJLIU I HbbK VHIJt UNIVbHSI I bl I 3 0000 00731 3954