v . , 'is C( >'' 3 ' lil - f ij UIT GROEN'S JEUGD. 1801 — 1827. door Jhr. Mr. W. H. DE SAVORNIN LOHMAN. Het is zoo; een mensch is een persoon; tot zijne historie behoort dus ook, wat hij gedaan heeft. Maar zijne geschiedenis mag dezen naam niet dragen, zoo zijne handelingen niet worden afgeleid uit hetgeen hij was ; en wat hij was, was gewrocht — voor een zeer groot deel althans — van zijne geboorte, zijne opvoeding, van hetgeen om hem heeft bestaan; voor een ander deel van de vermogens die hij van God heeft gekregen. Sla zoo gij tot den grond van den eigen aard des menschen wilt doordringen, de geschiedenis hunner jeugd na en kunt gij van die jeugd niets vernemen, staak dan uw onderzoek, want een oorzaak heeft een oorzaak en deze weder een oorzaak en zoo voorts. (G. J. MULDER. Levenschets I pag. 4 en 16.) Groen — het mag als bekend worden verondersteld — placht bij 1828 een grenslijn te trekken in zijn leven. ') Van het eerste tijdperk weten wij nog niet veel; hij zelf sprak daarvan zelden; in zijne schriftelijke nalatenschap, die op het Rijksarchief wordt bewaard, komt, uit die jaren, zeer weinig voor, en ik zou dan ook niet in staat zijn daarvan iets mede te deelen, ware mij geen toegang verleend tot het familiearchief van den Fraeylemaborch, dat niet alleen veel van zijne eigene hand uit dien tijd, maar ook talrijke brieven van zijne ouders en zusters2) bevat3). ) Ned. Ged. V pag. 255. 2) Groen had twee zusters: Cornelia Adriana(Keetje), geb. te 's Hage 1 3 Sept. 1799 en aldaar overleden 17 November 1858, gehuwd met haren neef van moeders zijde Mari Aart, Frederik Hendrik Hoffman (geb. te Rotterdam 19 April 1795 overl. te 's Hage 3 Febr. 1874) en Maria flasina, (Mimi) geb. te Voorburg 19 Juni 1806 overl. te "s Hage 9 Juni 1868 gehuwd met Mr. Jan Anthome Philipse (geb. te Middelburg 19 Maart 1800 overl. te 's Hage 10 Mei 1884). Mevrouw Groen was 9 Sept. 1 798 van een dooden zoon bevallen. Een meisje, 2 Dec. 1802, geboren, overleed 6 Maart I804 eneenander.dat 16 Augustus van dat jaar het levenslicht zag, leefde slechts vier dagen. ") Als niet anders wordt aangegeven zijn de door mij aan den voet der bladzijden vermelde bronnen daar te vinden; anders in het Rijks-Archief. (R.A.) 56 t' Die van den vader') zijn, jammer genoeg, niet zeer talrijk. Want of hij inderdaad was, wat de overlevering van hem heeft gemaakt, een huisdespoot, die, door zijn heerschzucht en strengheid, de schrik was van zijne huisgenooten, betwijfel ik, op grond van hetgeen wij nu van hem weten, reeds zeer. In de brieven der kinderen heb ik niets dat voor die meening grond geeft gevonden en hetgeen zijn zoon — ik doe slechts een enkelen greep — op lateren leeftijd schreef stemt met die voorstelling niet overeen. Met warme woorden, overvloeiende van dankbaarheid en van liefde, droeg hij den vader zijn rechtgeleerd proefschrift op 2); hoe hij er tegen op zag om het ouderlijk huis te verlaten, bleek toen er van zijne vestiging te Leiden sprake was,3) en, nog in hoogen ouderdom, herdacht hij dankbaar hetgeen zijn vader voor hem was geweest. 4) Dat deze hem nimmer een blijk zijner goedkeuring schonk is, zeer stellig, onjuist.5) Den 5 Mei 1816 bijv. — en het was, zooals wij zullen zien, niet de eenigste maal — schreef hij hem: Het genoegen hetwelk wij aan onze kinderen mogen beleven is een zegen waarvoor wij onzen Hemelschen Vader den vurigsten dank schuldig zijn en die wij te meer waardeeren als wij zien op anderen die zelf ongelukkig zijn en hetzij dan met of zonder hunne schuld, het ongeluk van hunne ouders uitmaken. Zoo is Fritz 6) en zijne ouders zijn niet minder te beklagen, dat gebrek aan verstandelijke vermogens en aan geschiktheid om goeden raad op te volgen hem te veel en zonder oordeel hebben doen werken en gepaard met de plagerijen van de studenten hem in dien staat gebracht hebben, dat hij met *) Dr. Petrus Jacobus, Groen van Prinsterer, geb. te Heeze bij Liende 5 Mei 1764, overl. te 's Hage 27 Maart 1837. s) De jure Jastinianei praestantia ex ejus rationibus manifesta. Lugd: Bat: 1823. s) 20 Juny 1825 R. A. Als student was Groen veel, en aan het eind der week bijna steeds, thuis. Dr. Groen 3 Dec. 1818, 15 Mei 1820, Groen 10 Nov. 1819, Mimi 13 Nov. 1823. 4) Brieven van Mr. Izaac da Costa I pag. 31. ') Gelijk beweerd wordt in den Geïllustreerdev Volkskalender voor het jaar 1877. pag. 20. 6) Vermoedelijk een zoon van een der bekenden der Groen s. het eindigen der Paaschvacantie te huis is moeten blijven en waarschijnlijk wel in het geheel niet weder naar de Academie zal kunnen gaan. Hoe duur lieve Willem! zou die plezierwandeling naar Zeist U hebben te staan kunnen gekomen zijn. Dat Gij in het water gesprongen zijt om een meisje dat gevaar liep om te verdrinken te redden, doet eer aan aan uw hart en wanneer Gij zwemmen geleerd hadt zou ik niet alleen het beginsel van menschhevendheid maar de daad zelve alleszins goed keuren, maar niet kunnende zwemmen zoudt gij groot gevaar loopen om zelf te verdrinken zonder een ander te kunnen helpen en daarom willen wij in 't vervolg van tijd naar eene goede gelegenheid omzien om U in deze zoo nuttige kunst op eene veilige wijze te oefenen. Het is waar; veel schreef dr. Groen niet, doch zijn tijd was bezet '). Hij stond aan het hoofd van het geneeskundig staatstoezicht; in naam, voor zoover dat de Noordelijke provinciën betrof, maar inderdaad voor het geheele rijk 2) wat hem dikwijls van huis riep;3) hij was lid van den stedelijken raad4) en van de Provinciale Staten5) en consulteerend geneesheer der Hofhouding, en gaf, ofschoon hij niet meer practiseerde, nog wel aan vrienden en familieleden advies6). Maar toch las hij, zooveel mogelijk, de themata en de opstellen van zijn zoon7) en trachtte hij het zoo in te richten, dat hij hem, tegen het begin eener vacantie, kon komen halen s) of bij eene prijsuitdeeling tegenwoordig te zijn. 9) J) Dr. Groen 20 Oct. en 7 Dec. 1815. Mevr. Groen 30 Nov. 1815, 20 Jan. 10 Febr. 1816, 18 Nov. 1819. ) Minister van Binnen). Zaken aan den Koning 14 Sept. 1816. s) Dr. Groen 20 Oct. 1816, 2 Dec. 1818. 4) Sedert 5 Augustus 1809. ) Sedert 2 Juli 1816. *') Mevr. Groen, ongedateerd. ') Dr. Groen 13 Febr., 22 Maart en 10 April 1316 8) Dr. Groen 7 Dec. 1815. *) Mevr. Groen 31 Aug. 1816 Door „goede vrienden" werd gaarne verteld dat hij zijn aanzien, zooal niet geheel, dan toch voor een groot deel, aan zijn huwelijk te danken had '). Maar dat was evenmin juist. Academische studies waren in zijne familie niet ongewoon. Zijn overgrootvader, Johannes Groen2) had eerst de rechten 3) en daarna de godgeleerdheid beoefend 4) ; diens zoon 5) en kleinzonen 6) waren predikanten geworden en, terwijl de docter, te Leiden, studeerde, had een zijner neven 7) zich daar voor het leeraarsambt voorbereid. Met studenten van goeden huize had hij er verkeerdb) en nadat hij, kort na zijne promotie ), door het Haagsche collegium medicum tot de practijk was toegelaten10), was hij spoedig niet slechts een gezocht maar ook een geliefd geneesheer geworden, J) W. de Clerq naar zijn Dagboek I pag. 299. 2) Geb. te Delft en aldaar gedoopt in de Oude Kerk 25 Oct. 1663 overleden te Oud'Beijerland 3 Oct. 1 720. Hij was gehuwd met Catharina ]ohanna Le Roy. 3) U voornemen en 't voornemen van de Uwe is geweest U in een ander beroep op te trecken, maar dat en is het voornemen Gods niet geweest over U. Hij en heeft van U niet willen maken een Procurator en Verzorger van wereldsche dingen maar van hemelsche Saken (pag. 58 der Zielewacht verhandelt in Predicatie over Hebreen 13 Vs. 17 in de kercke Van Heerjansdam den 19 April 1693. Bij gelegenheid van de bevestiging in de Dienst des Heeren. Ds. Johannes Groen, predikant aldaar, door Ds. Johannes le Roy, predikant te Rijsoord). 4) Hij was 1 1 Sept. 1687 als jurist te Leiden ingeschreven. 6) Petrus Jacobus Groen van Prinsterer, geboren te Heerjansdam 31 Jan. 1702, overl. te Geertruidenberg 21 Januari 1782, gehuwd met Jacoba van der Heijden, die begonnen zou zijn om zich Groen van Prinsterer te noemen. Zie Navorscher 1892, pag. 149. 6) Cornelis Groen van Prinsterer, des docters vader, geb. te Waspik, 21 Nov. 1733, overl. te Heusden 13 luni 1797, gehuwd met Johanna Clasina Hoevenaar, eerst predikant te Heeze bij Linde in de Meijerij van den Bosch ; later te Uitwijk, en Johannes Groen van Prinsterer, geb. te Waspik 8 April 1736 overl. te Stolwijk 7 Februari 1812, gehuwd met Catharina de Meester. 7) Petrus Jacobus Groen van Prinsterer geb. te Oostgrafdijk 14 Nov 1766, overl. 23 Juli 1794. 8) Blijkens zijn Album amicorum. 9) 25 April 1788. 10) 29 Augustus 1788. zooals — wisten wij het niet van meer dan een zijde ') — treffend uit den volgenden brief van den bekenden Matthias Jorissen 2) blijkt. „Lieber Theuer Arzt — schreef deze — Heute ist es ein Jahr „dasz meine liebe Sophie 3) die Schwere Operation unterging. „Eine wigtiger Gedenktag des Gütes Unseres Gottes welche „Güte uns auch anlauchtet durch Ihre Liebe. Nun wollen wir „alle uns nicht nur über Sie sondern auch mit Ihnen freuen „Diesen Abend kommt Dr. Mirandolle4) und Herr Cappel5) „bei uns zum Abendessen und nun wünschen wir unsere Freude „dadurch volkommen zu sehen dasz Sie mit uns speisen. Gott „ist grosz und wir arme Menschen begreifen Ihn nicht. Er sei „Ihnen und den lieben Ihrigen genadig." Zeer talrijk zijn echter de brieven van zijn vrouw. 6) Schrijven vond deze „une occupation aussi utile qu' agréable"7) en daar zij veel menschen zag en veel uitging8) had zij altijd iets te vertellen. Liefst deed zij dat in het Fransch. Hoewel goed onderlegd, 9) had zij, naar de gewoonte dier dagen, van hare *) {Brieven Van Mr. Izaac Da Costa t. a. p. Handl. Maatsch. van Letterkunde 1831 pag. 32. Annal- Academ. Lugd. {Qatav. 1819 — 20. Van zijn gezegende en gelukkige practijk spreekt hij in zijn Dagboek 27 Aug. en 13 Dec. 1795, 24 April en 20 Aug. 1796. 2) Geb. te Wezel 16 Oct. 1739, overl. te 's Hage 13 Jan 1823 waar hij predikant bij de Hoogduitsche Luthersche Gemeente was. 3) Johanna Sophia Helena Bird. 4) H. van Ghert Mirandolle, geneesheer te 's Gravenhage, later lijfarts van Prinses Frederik. 6) Vermoedelijk een ander geneesheer. 6) Adriana Hendrika Caan, geb te Rotterdam 12 Juni 1772, overl. te 's Hage 28 Dec 1832. 7) Ongedateerd. 8) Next week we will have a dancing party at Mrs. van Hoogstraten's and the following week one at Mrs. van Hogendorp To day Papa, Mama and Kitty go to dine at cousin van Doeveren, to morrow at cousin's van den Sleyden, and Friday they go to the casino. You see that they are very busy. (Mimi ongedateerd). Mercredi Papa, Mama et Cornelie vont diner chez la cousine Caan, a Cromvliet, Vendredi la tante Bodel arrivé, mais cependant Papa et Mama vont diner chez le cousin Stratenus. Voila mon chèr Guillaume une semaine bien occupée. (Mimi ongedateerd). 9) Dagboek van dr. Groen 8 Mei 1795. moedertaal zoo weinig geleerd, dat het haar moeilijk viel zich daarin juist uit te drukken, zelfs in den gebonden stijl waarvan zij zich somtijds bediende. ') In het album van haren zoon scheef zij op diens 20ste geboortedag: Tu desires mon fils un mot de souvenir Tracé dans ton album par la main de ta mère Pourrais je me priver d'un aussi doux plaisir Le refus n'est pas fait pour le coeur d'une mère Mais que dire ce jour si beaux et si fortune Qui rappelle a celui ou tu vis la lumière. Mille voeux dans mon coeur semblent s'accumuler Tous les voeux sont compris dans 1'ame d une mère II me reste donc qu'un conseil a donner Et ma plume voudroit tacher de 1 exprimer Sachez jouir mon fils les douceurs de la vie. Avec resignation supporter les rigeurs Et dans aucun moment que ta jeunesse oublie Que le venin est caché sous les fleurs Qu'il faut par la vertu embellir la jeunesse Pour espérer un jour une heureuse viellesse. Haar man was — geloof ik wel eens wat stijf en wat plechtig. Hij sprak in zijne brieven van „vaderlijke affectie 2); van „een hoest die geheel gecesseerd wezen mocht, 3)" ; „appyeerde ten sterkste" het geen zijne vrouw schreef4); voelde zich „getenteerd om een uitstapje te maken" 5) en verviel soms zelfs wel in den stijl dien hij in zijne ambtsstukken gebruikte. Hij verlangde dan „meer gedetailleerde berichten en „vleide zich , dat men er aan zoude hebben gedacht om „de noodige directie te geven" omtrent hetgeen, in zijn afwezen, had moeten worden gedaan. ) !) Mimi 23 Nov. 1821. ) Dr. Groen 3 Nov. 1815. 3) Dr. Groen 13 Febr. 1816. *) Dr. Groen ongedateerd. 6) Dr. Groen Augustus 1816 6) Dr. Groen 26 Juny 1816. Maar zij was eene opgeruimde levenslustige vrouw die veel hield van uitgaan, vooral van dansen ') en later deze uitgangen dan uitvoerig en met genoegen beschreef. Van de receptie ter gelegenheid van de verloving van Koning Willem II, toen nog Prins van Oranje bijv. lezen wij: „Hier et avant hier il y a une présentation chez le Roi, la Reine et les Princesses. Douairières pour les féliciter au sujet du mariage du Prince d'Orange. Papa et moi nous y avons aussi été. Nous sommes allés avec le cousin et la cousine van der Sleyden. II y avait beaucoup de monde, les files de voitures étaient trés grandes. Nous fumes bien une demie heure a peu prés en chemin. Les dames étaient pour la plupart nchement habillées. La Reine et les Princesses surtout; la Princesse mère avait un grand nombre de diamans; dommage qu'on ne pouvait les examiner a son aise. En eenige maanden later, toen Anna Paulowna in Den Haag was aangekomen: „Hier soir la cousine Hoffman est venue justement assez a temps pour s'habiller et aller avec moi a la maison du Bois ou nous nous sommes bien amusées. II y avait une grande quantité des Dames. La jeune Princesse a fait le tour et a dit un petit mot d'agréable a toutes les Dames. Elle a rempli cette tache avec autant d'aisance que d'affabilité; sa toilette était magnifique. 2) Maar daarom vergat zij haren zoon niet. Nooit *) Demain il y a une partie de danse chez Madame van der Kemp. Mimi y va et nous sommes aussi invités ceque me fait plaisir. J aime beaucoup ces sortes de réunions. (Mevrouw Groen ongedateerd.) 2) Mevr. Groen 25 Oct. en 3 Nov, 1815. Over de feestelijkheden, die het kroon-prinselijk echtpaar gaf, toen het het paleis op den Kneuterdijk betrok, schreef Mimi: Vous paroisiez, tellement vous interesser aux fêtes de la cour que je crois vous faire plaisir en vous racontant ce que j en sais par les témoins occulaires, Maman s'y est trés bien amusée. Chez le Prince on a inauguré la nouvelle Salie de danse qui, & ce qu on dit, est magnifique. Le bal au palais a été de même. Au superbe on porte le nombre des invités jusqu'a six cents, la fête a été conclue par un souper. Sept ou huite tables, chacun de soixante ou quatre vingt couverts ont été placées dans autajnt de salles. Pour les éclairer il a fallu d'après les temoignage de van Deventer qui les a fournis plus de quatre mille bougies. Maman n'en est retournée qu a deux heures. verzuimde zij om hem te schrijven, hoe druk zij het hebben mocht ')• Van alles wat hem betrof moest zij voortdurend op de hoogte worden gehouden. „Comme je vous ai souvent ditje le repête a present. „Tout m'interesse" — schreef zij hem eens, ietwat ongeduldig, toen haar vragen wat lang onbeantwoord bleven 2) — en in haren ijver vergat zij wel eens, dat een vijftienjarige knaap, zijn vrijen Zondag liever niet met briefschrijven doorbrengt. J) 1801-1817. Aan de verstandige en liefderijke zorg van godvreezende en tederminnende ouders, heb ik het onwaardeerbaar voorregt eener Christelijke opvoeding te danken gehad. Voorts zijn mij door onderrigt en welwillendheid bovenal onvergetelijk; Eer ik tot het hooger onderwijs werd toegelaten; in het cathechetisch onderwijs Dermout; in de aanvankelijke studie der oude letteren Kappeijne van de Copello. Ned. Ged. 1873 pag. 249. Groen werd, den 21 Augustus 1801, op Rust en Vreugd, het zomerverblijf zijner ouders, bij Voorburg geboren. 4) Des winters woonden die in Den Haag, aan den Korten Vijverberg, *) A present nous sommes tous fort occupé d'arranger nos affaires mais comme je sens qu'une lettre de ma part te fait grand plaisir je ne veux pas tarder k te donner de nos nouvelles. Je tacherai mon cher Guillaume de 1'expédier aujourdhui cette lettre mais je crains beaucoup que non, vu que j'ai différentes occupations ce matin Adieu mon cher Guillaume je suis bien aise que j'ai encore pu finir ma lettre car je pense que cela vous sera bien agréable. Mevr. Groen 20 October 1815. 2) Ongedateerd. Een dergelijke vermaning vond ik ook in hare brieven van 20 en 25 October, en 7 December 1815. 20 Januari, 1, 10 en 22 Febr., 10 April, 5 Mei en 5 October 1816. 3) Si tu n as pas le temps dans la semaine comme il est probable par tes occupations pour 1'école et tes maitres il faut ecrire étant k Vrijheids lust. (Ongedateerd). „Vrijheidslust" was het buiten der familie Hoffman bij de Bildt, waar de knaap veel vertoefde. Zie pag. 907. 4) Zie daarover in bijzonderheden: A■ H. de Vink, Voorburgsche buitenplaatsen. (Die Haghe 1903 pag. 419). in de prachtige woning die zij, in 1805, van Adolf Carel Bentinck van Nyenhuis gekocht, maar reeds sedert hun huwelijk bewoond hadden. ') Zijn eerste onderricht, schrijven, lezen, cijferen, geographie, taal en later ook zielkunde ontving hij op de school van het Haagsche Departement van het Nut van den bekenden Hendrik Jan Beekman,2) en „een uitnemend en orthodox onderrigt, verdediging van de Evangelische leer, op schriftuurlijken grond„slag 3), van ds. J. J. Dermout4) huisvriend zijner ouders 5) in Den Haag, in sommige kringen althans 6) zeer gevierd. Pijnlijk schreef hij later — is het mij geweest als tegenstander van een kerkinrigting te moeten optreden waartoe ook hij mede gewerkt had. 7) Nooit heb ik de verplichting aan hem vergeten, l) Over de vroegere eigenaren van dit huis zie men Rapport aan Z. E. den Minister üan Waterstaat, Handel en Nijverheid door C. H. Peters, Rijksbouwmeester 's-Gravenhage Gebr. J. en H. Langenhuuzen 1891) pag. 133. ~) Geb. te Veur 2 Sept. 1768, overleden te 's Hage 13 Maart 1843. s) Autobiografie R. A. 4) Geb. te Hoorn 31 Jan. 1777, overl. te 's Hage 22 Oct. 1867. ) Papa vient de 1'apprendre de M. Dermout chez qui il a fait visite et qui était trés content de ton ouvrage. Jeudi prochain il vient diner chez nous avec son Epouse. Mevr. Groen 7 Dec. 1815. Hier ] ai fait visite a madame qui se porte trés bien. Elle m*a promis de venir passer toute une journée èi Vreugd en Rust (dezelfde 5 Mei 1816.) Les petites Dermout sont arrivées; leur papa a un peu de fièvre de sorte qu il ne peut precher demain. Cela me fache beaucoup mais je suis bien aisé de le savoir. Sans cela je serai allee après diner & la grande église et j'aurais vu monter un autre en chair. (dezelfde ongedateerd). Men zie voorts hare brieven van 20 Jan., 1 Februari, 1 Maart en en 26 Juny 1516 en 10 Nov. 1519 en den brief van den jongen Dermout aan Groen van 31 Aug. 1527 (R. A.) b) Gheel Gildemeester Die Haghe 1904 pag. 75 7) Groen heeft hier op het oog, zijn, in 1837, verschenen, nog in den loop van dal jaar, twee malen herdrukt geruchtmakend geschrift : De maatregelen tegen de afgescheidenen aan het Staatsrecht getoetst. Dermout had, gelijk bekend is, groot aandeel gehad in de tot stand koming van het beruchte K. B. van 7 January 1816 regelende het Bestuur der Hervormde Kerk in het Koningrijk der Nederlanden. nooit is de band verbroken, waarmee ik, sedert mijn kinderjaren, aan den veelzins voortreffelijken man gehecht was. ) Ook Beekman's onderricht was gezocht. 2) Diens school lag aan de andere zijde van den Hofvijver juist tegenover dr. Groen s huis3) en de grijze staatsman verhaalde, in later dagen, nog gaarne, hoe menigmaal hij in de huiskamer zijner ouders op het aansteken der lichtjes had zitten wachten om derwaarts te gaan.4) Tot bevordering van ijver en goed gedrag kregen de leerlingen eiken Maandag een kaart, waarvan, bij wangedrag, bijv. als men te laat kwam of onwaarheid gesproken had, twee of meer hoeken werden afgesneden en die, bij het openbaar examen, dat elk half jaar, meestal in de Luthersche Kerk, in tegenwoordigheid van het Schoolbestuur en de stedelijke overheid gehouden werd, geen honderd zestig hoeken vertoonen kon, verloor het recht op een prijs. Na de inlijving moesten die examens in het bijzijn van de Stassart in het Fransch geschieden en van de plechtigheid, op 9 Mei 1812, toen de knaap ook een prijs kreeg, lezen wij in het Dagblad van het Departement der monden van de Maas5) het volgende verslag. Op den 9en dezer heeft het openbaar examen en de prijsuitdeeling plaats gehad welke alle half jaar in de departementale school der maatschappij Tot Nut van t Algemeen geschiedt. De plechtigheid werd voorgezeten door den heer van de Kasteele, *) Autobiografie (R. A.) 2) Zie o a Fruin en van der Mei grieven van Lobert pag: AIU. Groen zelf schreef 25 Mei 1829 aan van Assen. De aankondiging eener Association Catholique in de Noordelijke Provinciën waardoor men het Nut van 't Algemeen waaruit bij ons het voortreffelijk lager onderwijs is ontstaan, wil tegen werken, heeft mij getroffen (R. A.) 3) Het school gaan is zeer pleizierig. De school is verplaatst naar het Binnenhof vlak tegenover ons huis, waar anders de Besogne kamer geweest is. (Groen 4 Dec. 1809.) 4) Geillustreede Volkskalender t. a p- pag: 20. 6) Journal des Departements des Bouches de la Meuse, Vendredi 15 Mai 1812 no. 136. Ook is door mij het een en ander ontleend aan het Algemeen Verslag der Maatsch. tot Nut van het Algemeen over de jaren 1804—1811 mij door den algemeenen Secretaris welwillend verstrekt. advocaat-generaal en president der commissie. Mijnheer de Prefect heeft dezelve wel willen bijwonen. Bij dezelfs komst in de zaal heeft de Heer Van Royen, ') redenaar van de commissie hem de volgende aanspraak gedaan. Mijnheer de prefekt. Gij wilt ons dus wel de eer aan doen het examen onzer leerlingen bij te wonen. — Hiervoor betuigen wij u onze erkentenis. — Doch hetgeen ons smart, is, dat wij u slechts eerstelingen aan te bieden hebben, terwijl gij mogelijk rijpe vruchten hebt verwacht. — Eerst nauwelijks een jaar onderwijzen wij de Fransche taal en in dit jaar hebben twee onderwijzers elkander opgevolgd; zelfs zijn wij er eenigen tijd geheel van verstoken geweest. Het zal u derhalve niet verwonderen, dat wij u geen volleerde kweekelingen kunnen voorstellen, alzoo hun onderwijs zich niet alleen tot deze zaak bepaald en zij hetzelve, alles mede gerekend, slechts twee of drie maanden genoten hebben. — En wat de geschiedenis, de aardrijkskunde, de rekenkunst en de nederduitsche taal betreft, dit onderzoek zal thans wel niet anders dan in het hollandsch kunnen geschieden, en dus kunnen wij u hetzelve slechts gedeeltelijk onderwerpen en u alleen de kaarten, die onze leerlingen geteekend hebben, of hunne rekenkundige opgaven uit hunne schriften aanbieden. Evenwel hebben wij begeerd, dat gij, wat het Fransch aanbelangt, over ons instituut en ook over niet meer dan ons instituut zoudt kunnen oordeelen. Wij hebben ons niet willen opsieren met hetgeen anderen behoord; en het is om deze reden dat wij van dit openbaar onderzoek alle onze leerlingen hebben verwijderd die ergens elders eenig onderricht in uwe taal hadden genoten.2) x) Hendrik van Royen, geb. in 1760 te Noordwijk aan Zee, vriend en tijdgenoot van v. d. Palm, was eerst rector aan het gymnasium te Vlissingen, daarna administrateur der posterijen en onder Willem I staatsraad. Hij stierf 16 July 1844. 3) Of de jonge Groen nam geen deel aan het examen, of de Heer van Roijen maakte de Stassart wat wijs. Groen toch schreef reeds in 1809 Fransche brieven en opstellen. Wij bevelen mijnheer de Prefekt deze kinderen aan uwe toegevendheid. — Wij vertrouwen dat zij u genoeg zullen voldoen om ook een andermaal deze plechtigheid met uw bijzijn te vereeren. Inmiddels nemen wij deze gelegenheid waar om u van onzen diepen eerbied te verzekeren. De kweekelingen werden vervolgens onderzocht in de fransche taal, die eerst omtrent zes maanden in deze school met goed gevolg geleerd wordt, in de geschied-, aardrijks- en rekenkunde en in de andere vakken van onderwijs. Zij hebben alle de vragen welke hen gedaan werden, beantwoord, met eene juistheid, die de verwondering der toehoorders tot zich trok. Onder de kweekelingen die meest uitgemunt hebben, bemerkt men de namen der jonge heeren: J. A. van Deventer, W, Groen van Prinsterer, J. A. van Manen, W. H. van Panhuis, A. S. van Rooyen, J. Dermout, J. A. Philipse, C. A- van Limburg Brouwer en A. D. Cornet de Groot, en van de jonge jufvrouwen A. M. van Son, G. C. C Flock, M, J. van Manen, M. Roering, N. C. Dermout, E. M. T. Bijleveld, J. Schoon, C. W. Cornet de Groot en I. C. A. van Rooyen. Vervolgens werden de prijzen uitgedeeld en mijnheer de Prefekt besloot de vergadering met de volgende aanspraak. Mijne Heeren, Wie verdienen meer de voorwerpen van onze bestendige dankbaarheid en van onze heilwenschen te zijn, dan die achtenswaardige mannen, welke aan de primaire scholen van Holland dien trap van nuttigheid en volkomenheid hebben weten te geven, die zelve naar het oordeel der luisterrijke afgevaardigden van de keizerlijke universiteit van deze scholen modellen voor het overige des rijks heeft gemaakt. Dat dus ook den naam van Nieuwenhuyzen, den deugdzamen stichter der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, op de lijst der weldoeners van het menschdom ingeschreven worde en dat hij, met Franqois de Sales en Vincent de Paul, in de hulde van onze laatste naneven deele! Het genootschap waarvan hij de eerste grondlegger is, verkrijgt eenen nieuwen luister door de roemvolle goedkeuring van een vorst, wiens naam niet minder bij de nakomelingschap herdacht zal worden om de treffende blijken van deszelfs welwillendheid en bezorgdheid voor zijne volken, als om die van zijne souvereine grootheid, magt en majesteit. Jeugdige kweekelingen betuigt uwe dankbaarheid aan het gouvernement dat u als de zijne aanneemt. Reeds is deszelfs taal u gemeenzaam geworden; en gij zult weldra ook de billijkheid van deszelfs wetten en de wijsheid van deszelfs instellingen kennen en zegenen. In deze school in nuttige handigheden en goede zeden opgeleid, zult gij eenmaal goede burgers worden. Gij die in voorspoed geboren zijt, gij zult door uwe opvoeding leeren meer genot van uw gelukstaat te hebben en een edeler gebruik te maken van de gaven die u geschonken zijn. Gij integendeel die tot huisgezinnen van eenen minderen rang behoort, gij zult met de lessen van uwe verstandige onderwijzers voordeel weten te doen en indien de Voorzienigheid u in min schitterende klasse der maatschappij plaatse, zult gij er haar niet van beschuldigen en u ligtelijk troosten met de gedachte, dat het geluk van ons afhankelijk is, dat het afhangt van de zachte rust en tevredenheid der ziel en dat hetzelve vaak meer te vinden is in eene schamele hut dan in fraai versierde paleizen. De zoodanigen onder u die de natuur met schitterende hoedanigheden begaafd heeft, welke onbestaanbaar schijnen met den middelstand, kunnen de roepstem der glorie opvolgen. Dat zij aan de edele prikkel van een lofwaardige ijverzucht voldoen! In de eeuw van Napoleon den Groote is de verdienste genoegzaam om alle zwarigheden te overwinnen en deze geleidster, het geheiligd indruksel van de eer geworden, is tegenwoordig geen voorregt der geboorte, maar de belooning der verdiensten en de prijs der deugd. Wij zullen deze belangrijke plechtigheid eindigen, mijne Heeren, door de betuiging van onze geestdrift en van onze liefde voor onzen doorluchtigen keizer door het gejuich van „leve Napoleon de Groote en de Welbeminde. De achttien kweekelingen die zich meest hebben onderscheiden, hebben de eer gehad, den volgenden dag toegelaten te worden tot eenen maaltijd welke men ten dien einde op de prefekture in gereedheid had gebragt. Dat Groen niet Franschgezind is geworden1) lag overigens niet aan hetgeen hij, in zijne knapenjaren, van de vreemde overheersching had ondervonden. Van de rampen in zijne naaste omgeving ") was hij, voor een goed deel, geen ooggetuige, en in zijn ouderlijk huis bleven die onbekend. Men leefde daar toen, gelijk later, op grooten voet.3) In het voorjaar van 1810 bezochten de ouders zelfs met hunne kinderen Parijs 4) en Groen kon later verhalen hoe hij Napoleon en Maria Louise, betrekkelijk nabij, dikwijls, gezien had.5) Als, wat destijds dikwijls geschiedde, op de gastvrijheid der aanzienlijke familiën een beroep werd gedaan, ging men de Groen s met voorbij. Toen, in 1811, het keizerlijk echtpaar den Haag bezocht, werd bij hen baron d Yvan, Keizer's heelmeester onder dak gebracht6), en, na den opstand woonden daar eerst, eenige dagen7). de opperbevelhebber !) Ned. Ged. 8 Oct. 1870. 2) Toen de zoon van den tuinman op Rust en Vreugd bijv. in de conscriptie gevallen was, was hij op de kostschool bij Haarlem. Voila que le Jardinier me vient dire que Manus a tire no. 14 Ainsi si sa maladie ne 1'exempt pas du service il devra marcher; pauvres parents ils sont désolés. (Mevr. Groen 28 Aug. 1815). 8) In den stand waarin gij zijt opgevoed. (Limburg Brouwer aan Groen 13 Mei 1828 R. A.) Ook in de schitterende voor uwen stand en aanleg zoo gepaste diplomatieke carrière (Nauta aan Groen 6 Jan 1826 R. A.) Wij zullen denkelijk dezen zomer weer gaan reizen. Groen aan een ongenoemden 12 Febr. 1810. 4) Journal d un voyage k Paris. De reis duurde van 10 Mei tot 1 Augustus 1810. Wat zulk een reis in die dagen dagen beteekende, kan men eenigzins afleiden uit de volgende woorden van Nagtglas (14 at het was en Wat het werd pag: 32). „Een vriend mijner ouders die Parijs had bezocht en enkele jaren later in England den eersten spoortrein had zien rijden werd als een grand voyageur aangemerkt en geeerd . 6) 3, 7, 10 en 17 Juny en 1 en 23 July. 6) Haagsch Jaarboekje 1893 pag: 76. 7) Jorissen. 1813 II pag: 329. van het Pruisische leger Von Bulow') en vervolgens de commandant der in de Kloosterkerk gelegerde kozakken Von Marclay. 2) Minder voortreffelijk dan aan het Nut schijnt, in Den Haag, destijds, het onderwijs op de Latijnsche school — men sprak toen nog niet van Gymnasia — te zijn geweest. 3) Ik vermoed tenminste, dat de ouders daarom den knaap, in het voorjaar van 1813, 4) ter voorbereiding voor de Hoogeschool, naar „Stad en Vaart", een kostschool bij Haarlem, zonden, die een uit Clermont afkomstig Franschman, Henri Louis de Grave, daar, kort te voren, geopend had.5) Toen, althans door diens plotselingen dood, ü) dat plan moest worden opgegeven en, door Kappeijne's optreden, 7) het onderwijs aan de Haagsche School geheel was veranderd lieten ook zij hunnen zoon die bezoeken en zeker niet, uit ontevredenheid, daar slechts een jaar vertoeven. De later zoo beroemd geworden man kwam x) Frederik Wilhelm von Bülow geb: 13 Febr: overl: 1755. 25 Febr: 1816. 3) De brieven die hij later uit Rusland aan dr. Groen schreef deelde ik mede in Die Haghe 1909. 3) In een brief aan Groen van 18 Febr. 1816 zegt de schrijver, wiens naam uitgescheurd is. „Wat de Heer de Booy aangaat het gerugt van dezelfs pensioneering wordt nergens door bevestigd wat ons allen zeer spijt. (R.A ) 4) 8 Mei 1813 gaven Bestuurderen der school hem „met veel genoegen het „loffelijk getuigenis" dat hij „gedurende den tijd van 31/* jaar door hem op voornoemde school doorgebracht, zich zoo in leerlust, als in goede zeden op eene uitstekende en alleszins prijzenswaardige wijze gedragen en daardoor aanmerkelijke vorderingen gemaakt had, dat zij vertrouwden dat deze tot grondslagen zoude verstrekken van steeds toenemende beschaving en dus ook wezenlijk geluk." 5) Mededeeling van den Heer C. J. Gommet archivaris der Gemeente Haarlem. Stad en Vaart was gelegen aan de westzijde der stad over de Raampoort aan de trekvaart naar Leiden. Het is veertig jaren geleden gesloopt. 6) 20 September 1813. Johannes Kappeyne van de Copello geb. te Middelburg 7 Maart 1770 overl. te 's Hage 27 April 1833. veel bij hen aan huis ') en zijne benoeming tot rector te 's-Hage, in 1816, was mede aan des docters bemoeiing te danken.2) Groen heeft zijn onderricht altijd dankbaar herdacht. ) De Dicta quaedam moralia constructa et in Belgicum sermonum conVersa, die hij hem liet gebruiken, stonden hem later nog menigmaal voor den geest, en zijne vroege bedrevenheid in het Grieksch had hij waarschijnlijk ook aan hem te danken. Kappeyne ten minste beoefende die taal vooral; 4) toen hij, in het najaar van 1816, het rectoraat van het Haagsche gymnasium aanvaardde zette hij zijne gedachte over de wijze waarop deze het beste zou zijn te onderwijzen uiteen, 5) en, zes jaren later, gaf hij bij de wed. Allart te Delft een Grieksche grammatica uit, die zeer werd geprezen. 6) Doch in bijzonderheden is ons diens onderwijs verder niet bekend, slechts uit diens denkbeelden over het gymnasiaal onderwijs in het algemeen, en de eischen die hij zijnen leerlingen stelde, weet ik iets mede te deelen. 7) „Er zijn drie soorten van onderwijs — zeide hij — het „eene bestaat in het mededeelen dier kundigheden, welke voor „ieder onontbeerlijk zijn, om eenmaal als mensch en burger voor „het vaderland geschikt, nuttig en aangenaam voor zich zeiven *) Dr. Groen 20 Oct. en 3. Nov. 1815. 3) Mevr. Groen 20 Juny en dr. Groen 26 Juny en 20 Oct. 1816 Kappeyne aan dr. Groen 20 July 1816. 3) Vobis (Kappeyne Bake) schreef Groen — quidquid in Literis profeci sive Graeci sive Latinis refero acceptum vobis inquam et Borgero vestro, ceci utinam eet tertius fuit studiorum adjutor, sic tertio gratias agere possum (Praefatio pag. VII Prosopografia Platonica). Zie ook Ned. Ged. 1873 pag. 249 en Cobet's brieven bovengenoemd. Adviezen II pag.5 49. 5) Dr. Groen 20 Oct. 1816. 6) Behalve deze „Rudimenta der Grieksche Taal" waarvoor men zie Ekker in het Tijdschrift voor de Nederlandsche Gymnasia 1860 pag. 166, gaf K. in 1819 uit oratio de quibusdam causio excellentiae Graecorum in Iiteres die beoordeeld werd in Konsi a Zetrenboch n daijou pag. 172. 7) Dank zij de welwillendheid van zijn kleinzoon Mr. M. P. G. Kappeyne van de Copello te s Hage. „en anderen te leven en als een redelijk wezen te kunnen handelen. „Alles wat tot de behoefte van ieder mensch behoort, valt dus „daarbuiten en binnen deze perken behoort het lager onderwijs „ook te blijven. Maar naar mate de standen hooger worden, naar „die mate hebben zij ook ander onderwijs noodig en, terwijl het „lager onderwijs meer de ontwikkeling van het verstand en de „vorming van het hart beoogt, treedt bij het middelbaar onderwijs „de stellige mededeeling van bepaalde kundigheden juist op den „voorgrond. Haar bezit is of algemeene behoefte voor allen of „afzonderlijke voor afzonderlijke levensstandaarden en betrekkingen. „Tot dat algemeen noodige behooren: wiskunde, geschiedenis, „aardrijkskunde, nieuwe talen en in het bijzonder de kennis der „ Vaderlandsche Geschiedenis, de teekenkunst, de muziek, de „eerste beginselen der sterrekunde wellicht, de natuurlijke historie „en de physische wetenschappen; tot de slechts voor enkelen „noodzakelijke: de bouwkunde, het boekhouden en dergelijke meer. „In deze behoefte wordt voorzien of kan voorzien worden op „goede welingengte middelbare scholen, op teeken- en muziekscholen, op Academies voor de Bouwkunde, op Industriescholen „en welke inrigtingen verder daarvoor bestaan of nog zouden „kunnen worden tot stand gebragt. Zulke algemeene scholen zijn „geschikt voor allen die tot een hoogeren stand behooren. Voor „sommigen kan het onderwijs zich tot dezelve bepalen en geheel „met het verblijf op dezelve geëindigd zijn, zoodat zij niet anders „behoeven te doen, dan zich het genot der vruchten van het „zelve door eigen oefening en herhaling te verzekeren. Dit onderwijs „draagt teregt den naam van middelbaar onderwijs. W^ant gelijk „het lager genoeg is voor de lagere standen, zoo is dit genoegzaam „voor de middelbare. Te wenschen ware het, dat hetzelve, evenals „het lagere binnen verstandig bepaalde grenzen werd besloten en „deszelfs vrucht niet dikwijls in oppervlakkige veelweterij ontaardde. „ Het hooger onderwijs is iets anders. Het is bestemd en "Wel uitsluitend bestemd voor hen, die later tot den eigentlijk .geleerden stand willen behooren, althans een betrekking beklee>den, die wetenschappelijke kennis vereischt. Om het te kunnen .volgen is eenige voorbereiding noodzakelijk die de lagere, zoo ,mm als de middelbare school biedt, maar op het gymnasium 57 „verkregen wordt en het onderricht daar moet zich dus nauw „aansluiten zoowel aan het lager en middelbaar onderwijs dat de „leerling genoten heeft, als aan de academische lessen, die hij „nog genieten zal. Op het gymnasium moet daarom de smaak „van den leerling worden gevormd, zijn gevoel voor het edele en „eenvoudige opgewekt en zijn oordeel gescherpt worden, door „hem te gewennen aan de strenge en nauwkeurige redeneertrant „der ouden en bovenal zin voor wetenschappelijke oefening „gegeven worden, zoodat hij naderhand, op de Hooge scholen gekomen, zich met aanhoudenden lust en ijver op het vak zijn er keuze „of bestemming toelegge. De Gymnasia moesten — naar het „hem voorkwam — uit dat oogpunt blijven beschouwd worden „en in den rang geplaatst blijven, waaruit zij beschouwd en „waarin zij geplaatst waren door het Koninklijk Besluit van 2 „Augustus 1815 n°. 15. In hun eigentlijke strekking en inrigting „zouden zij dan moeten bestemd zijn voor hen, die zich tot de „academische studie voorbereiden en met de academiën zijn voor „den geleerden stand, wat militaire scholen of academiën zijn „voor hen, die zich een militaire loopbaan hebben gekozen. „Het is eene deugd van elke inrigting, wanneer zij hare eigenaardige strekking en karakter heeft. De Gymnasia in die betrekking staande tot de Hogescholen welke wij genoemd hebben „— vervolgde hij — verkrijgen daardoor het hunne, tot groot voor„deel voor dezelve. Zou niet de voortreffelijkheid der lagere „scholen voor een gedeelte ook hieraan zijn toe te schrijven, dat „elk onderwijzer weet waarin en waartoe hij zich moet oefenen, „weet wat hij moet leeren, wat men van hem vorderen kan, namelijk, „dat alle zijne leerlingen binnen een behoorlijk tijdsverloop moeten „kunnen lezen, schrijven, rekenen, de beginselen der aardrijkskunde „en de geschiedenis, immers die des Vaderlands, kennen? Zijn „de Gymnasia voorbereidende scholen tot het Academisch onder„wijs, dan weten ook de onderwijzers aan dezelve wat haar werkkring, wat haar pligt is. Dan weet het Gouvernement, wat hetzelve „van hen kan vorderen, dan kan er geen verschil van opinie be„staan wat en hoeveel men doen kan of doen moet, dan moet „de Rector steeds zijn oog hebben gericht op de Academie. „Nu „heeft hij niet genoeg gedaan, wanneer hij zijne leerlingen op „die hoogte gebracht heeft, die hemzelve en misschien ook anderen „nevens hem kan voldoen, want den maatstaf waarmede de „deugdelijkheid van zijn werk zal worden afgemeten, is geheel „gelegen buiten zijne en anderer particuliere denkwijze. Zijne „leerlingen moeten, zonder moeite, op de hoogste wetenschappelijke inrichtingen kunnen voortzetten hetgeen zij bij hem en „bij zijne ambtgenooten, zoo hij die heeft, hebben geleerd. Niet „genoegzaam is het dan, dat hij hun gevoel voor het schoone „heeft ontwikkeld en beschaafd, hun oordeel heeft opgescherpd, „hij moet hen ook stellige kundigheden hebben medegedeeld, „welke zij naderhand tot hun dadelijk nut kunnen aanwenden. „Deze strekking der Gymnasia aangenomen zijnde, wijzigt niet „alleen de werkzaamheid der leeraars. Zij wordt ook middel om „die op te wekken. Zij behooren mede en staan in betrekking „tot dat achtbaar ligchaam van Geleerden en leeraren wier achting en „eerbiediging diep in het gevoel onzer natie is ingeprent. Met deze, „al is het dan in een tweeden rang, in betrekking te staan, moet „bij hen, zoo zij hunne eere liefhebben, teweegbrengen, dat zij „werken, waardig die betrekking. En wanneer zij dit doen en „hunne leerlingen gemakkelijk, zonder dat zij schijnen in een „geheel nieuwe en hun gansch vreemde wereld te zijn overgebracht, in de scholen der Hoogleeraren overgaan, dan mogen zij „op de duurzame genegenheid en erkentenis hunner kweekelingen „hopen en zullen dezelve zeker ondervinden. „Het onderwijs op de Gymnasia alzoo ingericht, werkt ook „gunstig op het toekomend zedelijk gedrag der studenten. Zijn „zij het niet meestal wier studies mislukten, die niet genoegzaam, „ik zeg niet, beschaafd of voorbereid, maar voor de Academie „voorbereid op dezelve verschijnen? Dit heeft de ondervinding „van jaren geleerd. Die op een Gymnasium gevoed is geworden „onder een strenger toezicht over zijn werk, dan een Academische „Senaat of Hoogleeraar nimmer over hem kan houden, mannelijk „werk, zooveel mogelijk, op eene mannelijke wijze te verrigten, „verkrijgt daardoor gewoonlijk zulk een gevoel van zijne eigene „waarde, dat hij het beneden zich zou achten op de Academie „zich als een kind te gedragen. Getuige zijn de kweekelingen „van bekende wel ingerichte Gymnasia, wier verdere studie de „Annalen van meer dan eene Hoogeschool met voortreffelijke „verhandelingen heeft verrijkt en wier zedelijk gedrag zich steeds „gunstig heeft onderscheiden. „De bepaling dezer strekking van de Gymnasia, speciaal als „voorbereidende scholen voor het Academisch onderwijs, bewerkt „ook niet alleen de eenparigheid van derzelver inrichting in betrekking der verschillende Gymnasia tot elkander, maar ook „eenheid in de inrichting van ieder Gymnasium op zichzelve. „Gelijk de Rector steeds het oog gevestigd heeft op de Academiën, zoo zal de Conrector het oog vestigen op den Rector, „de Praeceptor of Praeceptoren op den Conrector. En dit is een „volstrekt vereischte. Aldus eerst kan het onderwijs van den „beginne af tot aan het einde geregeld, zonder gaping, volgens „dezelfde beginselen afloopen.' Eén doel behoort dat van allen „te zijn. Eén zugt moet allen bezielen, die in onderscheidene „rangen en betrekkingen aan een Gymnasium doceeren. „Eerst dan wordt het eene billijke stof van klagte, dat de jongelingen niet genoegzaam voorbereid in de scholen der Hoogleeraren „komen, wanneer de voorbereiding voor dezelve de speciale strek„king der Gymnasia moet zijn en zij en derzelve inrigting niet „beschouwd worden als kweekplaatsen eener hoogere beschaving." Deze voorsteden der Academie wilde hij daarom ook openstellen voor hen, die, zonder de Hoogescholen te willen betreden, eene andere opleiding wenschten, dan de middelbare school hun kon geven. In hoeverre dit mogelijk was, meende hij, hing van de waarde af, die men hechtte aan de kennis die aan het Gymnasium werd onderwezen en in het bijzonder van de wijze waarop men het belang der oude letteren beoordeelde. Wordt — zeide hij — de kennis van deze in een maatschappij beschouwd als „een noodzakelijk vereischte tot een hoogere beschaving, gelijk „dezelve in ons land altijd beschouwd is en nog beschouwd „wordt, dan spreekt het van zelf, dat zij daartoe dienen kunnen „en moeten en dus te meer daartoe dienen zullen, naarmate zij „in een nauwer verband staan met de Hoogescholen en het onder„rigt op dezelve meer nadert tot het Academisch onderwijs. Eerder „zouden zij, die zeiven bezoeken, meer dan men zelfs verlangt „dan te weinig ontvangen kunnen en in alle gevallen eenen tint „wegdragen van het hoogste onderwijs." Hun ten gevalle den aard en de strekking van het gymnasiaal onderwijs eenigszins wijzigen, wilde hij evenwel niet. De meening dat zulke leerlingen, wijl zij de oude talen niet noodig hadden, ook het onderricht daarin niet behoefden te volgen, vond hij onjuist. Zij berustte op een verwarring van denkbeelden en op een zucht om te vereenigen wat gescheiden moest blijven, $/ie enkel geschiedenis of aardrijkskunde begeerde te leeren, behoorde op een gymnasium niet thuis. Rekent men — meende hl] het middelbaar ontvangen te hebben, genoegzaam voor eene beschaafde opvoeding, dan hebben zulke jongelingen geene behoefte aan het onderwijs op de Gymnasia. Rekent men daarentegen dat ook het hooger onderwijs gedeeld te hebben daartoe behoort, dan zie ik geen reden waarom dezulken ook niet den gewonen weg zouden volgen, te meer daar het altijd aan hunne keuze behoorde overgelaten te blijven om daarvan „slechts zoolang gebruik te maken als zij zelf het zouden „noodig oordeelen. Verre is het er van af dat zij bij het „leeren dier beide talen geen belang zouden hebben. Het zijn „immers doode talen, welke niet meer gelijk de hedendaagsche, „door het gebruik onderhevig zijn aan verandering, maar wier „uitdrukking en regelen onveranderlijk gevestigd zijn, met wier „beoefening geleerden van den eersten rang zich sedert eeuwen „hebben bezig gehouden, die de beginselen, de geaardheid en „de wetten in de zelve hebben aangetoond. Door een streng „Grammaticaal onderrigt nu, in den wijdsten zin van het woord „Grammatica genomen, leert men niet alleen die talen zelve „verstaan, maar hare beoefening is tevens beoefening eener „algemeene taalkunde, wier kennis men door het lezen van geen „anderen beter verkrijgt, en welke van de uitgebreidste toepassing is op de nauwkeurige kennis onzer eigene mondspraak „en van alle overige moderne spraken, gelijk allen ondervonden „hebben, die met eene genoegzame Grammaticale kennis in het „Latijn toegerust, zich tot het aanleeren of nauwkeurige beoefenen van een of meer derzelve begeven hebben." Om diezelfde reden wilde hij ook op het gymnasium van geen onderwijs weten in vakken die daar niet behoorden. „Niet zelden brengt het verrigten van zulk veelvoudig werk „bij de jongelingen een minachting teweeg voor hetgeen hun „hoogstnoodig is te weten en rekenen zij het beneden zich, „zoodra zij in eenig vak iets verder gevorderd zijn, de beginselen van een ander te leeren, vooral wanneer daartoe veel „moeite vereischt wordt. Dat dit nu het geval is bij het leeren „der oude talen, weet ieder, die zich derzelver kennis heeft ",eigen gemaakt. Het leeren toch van dezelve is geheel iets „anders dan het leeren eener hedendaagsche. Bij al het verschil, „hetwelk er bestaat tusschen de moderne spraken, is er echter Itusschen deze eene grootere gelijkheid onderling dan tusschen „haar en de oude. De hedendaagsche zijn talen, die tot den zelfden tijd behooren, die gesproken worden door volken welke „hoe onderscheiden van elkander, nogthans in hunne denkbeelden „en uitdrukking van dezelve veel overeenkomst met elkander hebben en hoe langer hoe meer overeenkomst verkrijgen moeten. ÜDe oude behooren daarentegen tot een gansch andere wereld, „in welke geheel andere zeden, gewoonten, denkwijze en een „geheel andere gewijzigde beschaving, ook een gansch andere „uitdrukking en vorming, denkbeelden, eene geheel andere aaneenschakeling in dezelve veroorzaakte. Van hier de onmogelijkheid om even gemakkelijk uit het Grieksch en Latijn als uit „eenige moderne taal letterlijk om te zetten. Van hier dat niet „slechts navolging der vaderen, maar de uitspraken en de geIzonde reden en het gezag der bekendste, wijsgeeren, ook in "dezen tijd, het leeren der oude talen als het meest gepaste „middel moeten doen beschouwen om tot alle hoogere kennis „te worden voorbereid. En die oude talen moeten worden ge„leerd uit Schriften niet voor kinderen of jongelingen bestemd. iHet leeren van dezelve vereischt dus eene andere stemming "der zielen en eene andere wijze van werken, dan die men bij ".jongelingen gewoonlijk aantreft. En in deze stemming zouden Izij moeilijk kunnen geraken, aan deze wijze van werken zich „moeilijk kunnen gewennen, indien zij tegelijk in andere vakken, „dan die met de oude letteren in verband staan, evenzeer en „opzettelijk onderwezen wierden. Maar de toestand der be- „schaving vordert de kennis van meerdere zaken, dan die binnen „den kring der oude letteren of der Geschiedenis zijn gelegen. „Ik bedoel ook geenzins dat de jongelieden zich gedurende den „ganschen tijd van vijf jaren met niets anders zouden moeten bezig „houden, dan met hetgene omtrent de oude letteren wordt geleerd. „De eerste anderhalf jaar van dien tijd, kunnen ook met vrucht „gebruikt worden tot het aanleeren van andere kundigheden. „Vele jongelingen in deze stad zijn gewoon, gedurende den gezegden tijd de Fransche avondschool op de bloeiende Departe„mentschool alhier bij te wonen. Maar ik wil alleen dat het werk „voor het gymnasium, zooals wij dit wenschen ingerigt te hebben, „hoofdwerk voor hen zij en al het andere bijwerk worde gerekend. Naderhand zelfs zou ik meenen dat zij uitsluitend met „het werk van het Gymnasium moesten bezig zijn en het overige „wat zij geleerd hebben, door eigen liefhebberij en oefening „zouden moeten aanvullen en onderhouden. Nimmer, hiervan ben „ik overtuigd, kan de toestand eener echte beschaving vorderen, „dat alle kennis tegelijk worde verkregen, dat verschillende inlichtingen onder elkaar worden verward en dat men eene wijze „en mededeeling moet volgen geheel strijdig met de voorschriften „des gezonds verstand en der ondervinding." Zonden de ouders slechts, opdat hij niet ijdel zou worden'). den zoon naar Utrecht naar de kostschool van den heer Byrde 2) of waren daarvoor nog andere redenen, zeker heeft dat besluit hun niet berouwd. Want ofschoon diens Instituut, dat in de daarvan nog bestaande prospectus, als „tres commode et en tous „égards parfaitement approprié pour une établissement de cette „nature" werd aangegeven, nog al wat te wenschen overliet3) en 1) Geïllustreerde Volkskalender t. a. p. 2) Het instituut van den Heer James Byrde lag op het Janskerkhof, waar nu de tuin is behoorende bij het huis van Jr. Mr. Martens van Sevenhoven. Het was een zeer aanzienlijk gebouw. Zie Tijdschrift voor Geschiedenis Oudheden en Statistiek van Utrecht 3e Jaargang pag. 131. 3) II parait que le bruit dans la maison t'incommode beaucoup pour faire ton ouvrage. Une fois k 1'école Latine eet inconvenient sera de plus des consequences. Ecris moi donc en attendant de quelle manier vu la situation de la maison, tu crois qu'on pourrait y remedier. het onderwijs „les langues Francais et Hollandais d'après les „principes raisonés de la grammaire, 1'histoire, la mythologie, la „géographie, la sphere et 1'écriture, 1'arithmétique et les ma„thematiques" met privaatlessen moest worden aangevuld, ') ging, toen de knaap eenmaal op dreef was, alles naar wensch en schreef de vader bij het naderen der Kerstvacantie: „Gij weet „lieve Willem, dat wij een brief ontvangen hebben van den „Heer Byrde en het doet mij veel genoegen u te kunnen zeggen, „dat daarin een zeer vereerend getuigenis van u gegeven wordt „en de Heer en Mevrouw Byrde ons van hunne tevredenheid ' „en belangstelling op de hartelijkste wijze verzekeren. Ik heb „daarop reeds geantwoord en het zal u zeker niet onaangenaam „zijn te vernemen, dat ik bij die gelegenheid ook over het nemen „van lessen in de manege geschreven heb en wanneer de propositie daartoe nu wederom moge gedaan worden, dan moogt „gij dezelve met dankbaarheid aannemen en de permissie daartoe „als een bewijs aanmerken van ons vertrouwen dat Gij daarom „niet minder uw uiterste best zult doen om aan de conditie te „voldoen, die wij gemeend hadden daaraan te moeten verbinden „en voorzichtig genoeg zijn zult, zoodat wij niet ongerust behoeven te wezen voor het gevaar waarmede anders deze exercitie „vergezeld zouden gaan." „Ik verlang om te vernemen hoe het nu gaan zal met de „instructie in de mathesis die prof Moll2) beloofd had te zullen (Mevr. Groen 30 Nov. 1815). Kort na zijnen aankomst werd een der secondanten verwijderd. (Mevr. Groen 20 Oct. 1815.) *) Mes compliments & Mr. Madame Byrde Comment v' a-t-il avec le piano. ? N'oubliez pas de me parler de vos dessins. Avez vous une jolie modèle? Mevr. Groen 20 Oct. 1815. Hoe gaat het met de lessen van Kerhof. Dr. 20 Oct. 1815. 2) Gerardus Moll, hoogleeraar te Utrecht, geb. 18 January 1785, overl. 17 January 1838. „Zijn geheel uiterlijk voorkomen verkondigde reeds dadelijk den man van buitengewone geestesgaven, die overal waar hij optrad, zonder het te willen een imponeerenden invloed uitoefende. Begaafd met een zeldzaam geheugen, was hij niet alleen volkomen thuis in de geschiedenis der hem toevertrouwde leervakken physica en astronomie, maar ook in de oude en nieuwe talen. Dikwijls verbaasde hij zijne bezoekers, door, wanneer het gesprek op de een of andere dichter „geven, want dat hij tot hiertoe daaraan nog niets gedaan heeft „is niet vreemd omdat hij uit de stad geweest is of door bijzondere omstandigheden zooals het inkomen der vrijwilligers „onder de studenten was, verhinderd is geworden. Intusschen „zie ik dat Gij een meester hebt in de Algebra en een ander „in de Mathesis, ik zou ook denken, dat het verkiezelijk was, „daartoe maar een meester te hebben en zoo gij vindt dat zulks „u of te veel werk zoude geven of in verwarring zou brengen, „dan is er geen reden waarom Gij niet de vrijheid nemen zoudt „om daarover met den Heer Byrde te spreken en uwe belangen „daarin op eene beleefde wijze voor te dragen. Maar wat betreft „de lessen bij den Heer Thompson ') zou ik het niet goedvinden „om daarmede uit te scheiden, althans niet voor dat Gij op de „Latijnsche school komt en gij zult er zoo veel meer nut en „plezier van hebben als ook die man over U tevreden is, daar „hij algemeen geacht is, ongetwijfeld als geboren Engelschman „de beste pronunciatie heeft en eene goede en aangename wijze „van instructie met U schijnt te houden, door U behalve in het „gewone werk in het opstellen van brieven te oefenen." 2) Wel voorbereid, vooral door den praeceptor Dornseiffen3) kwam, lange passages daaruit woordelijk te recteeren". (Voorheen en Thans 1828—1878. Herinnering en door een oud-student pag. 9.) Hij was de leermeester van G. J. Mulder, die met de grootste dankbaarheid telkens van hem sprak. (Levenschets I pag. 80, 84, 86, 93, 94, 99, 110, 132, 144, 154 en 155). Men had den jongen Groen echter blijkbaar tegen hem ingenomen. De doctor althans schreef (20 October 1815): Schoon ik den Heer Prof. Moll niet genoeg ken om te kunnen beoordeelen of vooruitzien wat gij van zijne instructies te wagten hebt, moet gij evenwel u niet laten voorinnemen door hetgeen u desaangaande min gunstigs verhaald is en begrijpen dat het altijd een bijzondere vriendelijkheid blijft dat hij zich wel wil leenen om aan een jongeling van uwe jaren onderwijs te geven. *) Charles Thompson privaat docent aan de Hoogeschool in de Engelsche taal en letterkunde. s) 3 November 1815- :i) Gerhardus Dornseiffen, geb. te s Gravenhage 24 April 1774overl. te Utrecht 16 Nov. 1858, behoorde tot meest bekende docenten van zijn tijd. Men zie over hem Ekker: *De Hyronymusschool te Utrecht II pag. 43 en in het Tijdschrift voor de Nederl. Gymnasia 1860 pag. 166. die hem, in de oude talen les had gegeven en zich tot hem zeer aangetrokken gevoeld had ') betrad hij, den 23 Januari 1816, de Hieronymusschool zooals het Utrechtsch gymnasium op de Nieuwe Gracht bij de Nonnensteeg toen nog genoemd werd. 2) De rector dr. Samuel Nijhoff 3) bezat als geleerde en onderwijzer eenigen naam 4) en den bloei waarin de school op dat oogenblik verkeerde, was, meende men, hem en Dornseiffen vooral te danken. Maar bij Groen's komst was hij ziek 5) en schijnt op diens vorming daardoor van weinig invloed te zijn geweest. 6) De beoefening der oude talen, van het Latijn vooral, was de hoofdzaak. Den ganschen schooltijd door werden die 's morgens twee uren en in de wintermaanden bovendien den geheelen namiddag onderwezen. De overige tijd werd besteed aan wiskunde, oude en nieuwe geschiedenis, aardrijkskunde en de Latijnsche en Grieksche mythologie, 's Ochtends om negenen begon en, naar gelang van het jaargetijde, zomer of winter, eindigde men om vier of vijf uren, doch Woensdags en Zaterdags, waren de leerlingen vrij. Groote vreugde bracht, in het ouderlijk huis de tijding, dat hij, bij het openbaar examen, dat, in Augustus, stond te worden gehouden, een buitengewonen prijs zou erlangen, ) Tu sais — schreef zijne moeder — quel plaisir cela nous fait sans ceque je le te dise. Nous faisons une fête bien grande d être avec toi au moment qu'on te le donne et partager ton contentement, en niet minder hartelijk antwoordde de docter een paar dagen later: „Thans vooral lieve Willem zijn wij met onze „gedachten en wenschen bij U, daar het morgen uw geboorte- Mevrouw Groen 20 en 25 Oct. 1815 ds. Groen 20 Oct. 1815. 2) Matricula continens nomina discipulorum Scholae Hieronymianae etc. pag. 77. s) Geb. te Arnhem 6 July 1769 overl. te Utrecht 3 Nov. 1847. Hij werd bijgestaan door een conrector (H. Karsten) en drie praeceptoren G. Dornseiffen, J. H. Koch en J. C. Schröder. 4) Limburg Brouwer aan Groen 18 Febr. 1816. R. A. 5) Groen aan Kappeyne. R. A. 6) Nyhoff aan Groen 13 Jan. 1824 R. A. 7) Boekzaal 1816 II pag. 351. „dag is, die U reeds den ouderdom van vijftien jaren zal doen „bereiken. „Wij verblijden ons met dankbaarheid aan God over uw leven „en uwe gezondheid; met genoegen en deelneming denken wij „aan de eer en onderscheiding die U als belooning van vlijt en „goed gedrag zijn toegewezen gelijk ook aan zoovele beleefdheden die Gij bij de vrienden Hoffman en andereen geniet') „en wij houden ons verzekerd, dat Gij op dezelfde wijze, zult „voortgaan alles wat in uw vermogen is, aan te wenden om de „achting en genegenheid van een ieder tot wien gij betrekking „hebt te verdienen. Maar wij denken ook dikwijls en nu in het „bijzonder aan de gevaren en verleiding die met uwe jaren toenemen en te meermalen hebben wij den schadelijken invloed „van slechte voorbeelden en vooral van verkeering met dezelve „op jongelingen met het beste hart en den besten aanleg tot hun „ongeluk waargenomen, dan dat het ouderlijk hart ten deze „opzigte zonder zorg zou kunnen wezen en wij bidden God, dat „deze plechtige dag ook U bij dat gevaar bepale en U niet „alleen versterke in het heilige voornemen om altijd en in allen „gevalle, God voor oogen te houden, maar ook het belang doe „gevoelen om te dien einde altijd op uwe hoede te wezen en „het lezen van goede boeken maar vooral het dagelijksch gebed „niet te verzuimen. Hierdoor lieve Willem zult gij veilig kunnen „voortgaan op den weg die U is aangewezen; aan de bevordering „van uw waar geluk met vrucht werkzaam wezen en wij zullen „ons bij voortduring met U verblijden. „Wij hopen dat Gij morgen uw verjaardag op Vrijheidslust „zult mogen passeeren. Tegen 5 uren zullen wij uwer met een „glaasje calabrischen wijn gedenken." De rede waarmede de jonge Groen zes maanden later in de Pieterskerk van de school afscheid zou nemen om naar de Academische lessen te worden bevorderd en waarin hij zou aantoonen dal Cicero in diens raadslagen en handelingen steeds overeenkomstig 1) Johan Frederik Hoffman, geb. te Rotterdam 16 Febr. 1717 er aldaar overleden 27 Febr. 1777, was gehuwd geweest met Sophic Caan, een tante van Mevrouw Groen. Zijne nakomelingen woonden op „Vrijheidslust" onder de Bildt bij Utrecht. zijne natuurlijke geaardheid gehandeld had') moest dan ook, zoowel naar Kappeyne's oordeel, als naar dat van den doctor zich boven den gewonen maatstaf verheffen. „Eam tam inginii eruditionisque famam adeptus es — schreef eerstgenoemde') — ut omnia summa pro ea quidem aetate qua nunc es merito a te expectentur en de vader meende: Intusschen is het in allen „geval tot de goede reussite van dat werk van veel belang en „noodzakelijk om al den tijd dien gij vinden en besparen kunt „aan Cicero en in 't bijzonder aan zijne oraties te besteden; „niet om dezelve te lezen, maar te bestudeeren; niet alleen de „zaken daarin vervat, maar de schoonheden van taal en stijl op „te merken en als het ware in saccam et sanguinem redigere; „van den een of ander een uittreksel te maken en hetzelve verbolgens uit te werken, zou ook eene zeer nuttige voorbereiding „wezen en ik ben verzekerd dat wanneer Gij aan den H. Nijhoff „proponeert hij zulks goed zal keuren en U daarin op de beste „wijze teregt zal helpen: het kan niet anders of over Cicero „schrijvende zal uw verlangen en oogmerk wezen in uw werk „proeven te geven, dat Gij in taal en stijl reeds veel van zijne „adressen geprofiteerd hebt en ik vlije mij met het beste succes. Intusschen meene men niet, dat hem slechts liefhebberij voor boeken werd ingeprent en de ouders er uitsluitend op aandrongen dat hij „goed leeren" zou. Integendeel, zij lieten hem paardrijden2) en dansen3) en het was hun een bijzonder genoegen als hij veel uit werd gevraagd4). Niet alleen de familie5) en de kennissen zijner ouders, zooals de professoren v. Heusde en v. Geuns6) J) 28 October 1816 (R. A.) 2) Mevr. Groen 12 Maart 1816. s) Mevr. Groen ongedateerd. é) II parait que ses sorties sont assez frequentes. Ces dont nous sommes bien aisé. Mevr. Groen 25 Oct. 1815. II me semble que tes sorties continuent d'être assez frequentes. Je sens que cela doit te faire grand plaisir. (Mevr. Groen 10 Nov. 1815). 5) Mevr. Groen 20 Oct., 3 en 10 Nov. 1815, 22 Febr: 4 Maart 2 en 22 April 1816. 6) Dr. Groen 20 Aug. 1816. J'ai beaucoup ri de la promenade que tu as fait avec Ie Proffesseur lieten zich daarin niet onbetuigd; ook bij de huisgenooten zijner schoolmakkers was hij dikwijls te gast'). Le cousin van Hoogstraten a eu la complaisance de nous demander de tes nouvelles en y ajoutant que comme tu avais eu le bonheur de te faire aimer par tes petits amis a la Haye, il ne doutait pas que tu en ferais autant par ceux a Harlem — had zijne moeder hem vroeger toen hij nog bij den Heer de Grave was geschreven.2) — en wat daar niet mogelijk geweest was, gebeurde in Utrecht3). Slechts met het godsdienstonderwijs dat te Utrecht destijds beschikbaar was, had dr. Groen zich niet kunnen vereenigen. Op zijnen wensch was Dermout daarin blijven voorzien4) „Gij ont„vangt — schreef de vader hem bij een der vele gelegenheden „— hierneven met een vriendelijk briefje uwe antwoorden verbeterd terug en daarbij de taak om daaruit een opstel te maken „en de bijgevoegde vragen te beantwoorden. Ik ben overtuigd, „dat er veel oplettendheid en nadenken noodig zal zijn om daarin „wel te slagen en raadde U dus om U niet te overhaasten en „het maar zoo aan te leggen dat wij het een en ander a.s. „Maandag over acht dagen ontvangen en aan Keetje medegeven van Geuns. Je sens que vous n'ètes pas allés bien vite. Je lui sais cependant bon gré de sa complaisance car il a certainement fait ce tour pour te faire plaisir. (Mevr. Groen ongedateerd.) Zie ook 25 Oct. 1815. Phillip Willem van Heusde hoogleeraar m de wijsbegeerte te Utrecht geb. te Rotterdam 17 Juny 1778 overl. te Genève 28 July 1839 en Mathias van Geuns hoogleeraar in de geneeskunde te Utrecht, geb. te Groningen 2 Sept. 1735, overl. te Utrecht 9 Dec. 1817. Hij was met dr. Groen, Rauwenhoff, Capadose en Thomassen cl Thuessink, consuleerend geneesheer van Koning Lodewijk geweest. 1) Comme tu t'amuse nous trouvons aussi que Mr et Mdme Pareau ainsi que leur fils ont été extraordinairement polis et amicales cnvers toi & la fête qu ils ont donné le jour de Ia promotion. (Mevr. Groen 30 Maart 1816.) 2) 19 Aug. 1813. 3) Uwe bekentenis, lieve Willem, is zeer gegrond, want waarlijk, ik dacht dat uwe veelvuldige Utrechtsche vrienden mij uit de rei uwer vrienden gebonsd hadden. Limburg, Brouwer, 13 Oct. 1816, R. A. 4) Dr. Groen 20 Oct. 1815, Mevrouw Groen 10 Nov. en 7 Dec. 1815. „kunnen, maar zonder dat ik U het behoeve te herinneren zult „Gij, vertrouw ik, gevoelen dat het volstrekt noodig is er een „brief bij te voegen onder anderen om dank te betuigen voor „zijne goedheid om ten uwen nutte die moeite te nemen, dat Gij „uw best doen zult om daaraan te beantwoorden, maar begrijpt „veel toegevendheid noodig te zullen hebben en daarop vertrouwt, „dat Gij verlangt naar de vacantie ook om uwe vrienden in het „bijzonder Jacob') weer te zien. „Het hoofd van den brief moet zijn: WelEerwaarde Heer en „in uw geval is het natuurlijk en dus het best met de meeste „hoogachting te blijven uwe verplichte leerling2)." ') Jacob Dermout, de eenige zoon geb. te Amersfoort 22Febr. 1802 overl. te Leiden 26 Nov. 1845. s) Met Paschen 1818 werd hij door hem aangenomen. (Mededeeling van den Heer P. C. de Mondt te 's Hage). i/t/] t *y r 6 VL r «1 i [ UIT GROEN'S JEUGD. II. 1817-1823. DOOR Jhr. Mr. W. H. DE SAVORNIN LOHMAN. Leiden, dat, door mij, aan vaderlandschen roem en wetenschappelijken luister en aan de jaren mijner jeugdige vorming gedachtig, niet zonder eerbied en aandoening, genoemd wordt. (Open brief aan de kiesvereeniging „Vaderland en Oranje" te Leiden, pag. 9. 's-Gravenhage, Gebr. v. Cleef 1857). Voor en tegenstanders van het ontgroenen stonden, in de Leidsche studentenwereld, scherp .tegenover elkander, toen Groen, die, den 29sten ]yjei ] 81 7, reeds bij den rector magnificus, Simon Speyert van der Eyk 1), was ingeschreven, in het begin van het volgende jaar, bij de weduwe Olifant, op het Rapenburg, kamers betrok. 2) Laatstgenoemden hadden eene vereeniging „Concordia" opgericht, zoo al niet tot afschaffing dan toch tot beperking van het oude gebruik, terwijl de anderen er aan bleven vasthouden, dat niemand voor vol student zoude worden erkend, zoo hij niet door „Intro Ubique," „Duce Minerva," „Amicitia" of „Minerva Sacrum", een der vier Senaten, die, onder het oppertoezicht van het „Collegium Supremum" bestonden, „uit de duisternis verlicht of verlost," d. w. z. ontgroend was. 3) En dat duurde somtijds zeer lang. Van de plagerijen die zij den groenen aandeden, liepen zeer slechte geruchten en bij de ontgroeningspartijen, zeide men, ging het soms meer dan ruw toe. Het was niet ongewoon, dat iemand, reeds vele jaren aan de l) Geb. te Brielle 26 Maart 1771, overl. te Leiden 20 Sept. 1837. Hoogleeraar in de Wis- en Natuurkunde. a) Leidsche Studenten Almanak 1819. In 1820 verhuisde hij naar den Stadsbode v. d. Walle op de Breedstraat bij wien hij zijn ganschen studententijd wonen bleef. 3) Minder juist zegt Dr. Joh. Dyserinck [Bijdrage tot de Geschiedenis der Nederl. Letterkunde van 1830—1835 Ned. Spectator 3 November 1906]: „Voor 1839 bestonden een groot aantal Senaten die even zoovele partijschappen vertegenwoordigden." 11 Hoogeschool had verkeerd, eer hij er toe besloot om zich te laten ontgroenen, wijl men, in het ouderlijk huis, daarin met vroeger had willen toestemmen, en menigeen was student geworden, onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat hij daartoe nooit zoude overgaan. ') Ook Groen kwam er door in onaangenaamheden. Hoewel hij zich den 1 7den Juni 1817 onder de bescherming van den Senaat „Duce Minerva ' gesteld had en, twaalf dagen later, op de gebruikelijke wijze „verlost 2) was, had de jonge man niet met zijne vrienden van „Concordia willen breken of zijn lidmaatschap der Societeit, die bij den kastelein van den Heuvel in „De Gouden Leeuw" op de Breestraat gehouden werd,3) neder leggen, en hij schreef aan zijn tafelgenoot Willem van Hogendorp: ) „Dezen brief, dien ik U verzoek ter kennisse van de Heeren „leden uwer tafel te brengen, dient om u te bengten, dat ïkmij „voor het lidmaatschap in dezelve te bedanken, verplicht reken „en wel uit hoofde van de wijze waarop aldaar, sedert eenigen „tijd en gisteren in 't bijzonder, over die genen gesproken is, „die in de twisten, welke de Leidsche Studenten verdeelen, „Neutraal verklaren te zijn. Ik vleije mij, dat het niemand der „leden onbekend is, dat ook ik daartoe behoore. Ik heb het Igetoond, niet alleen, door nooit de verkeering met iemand, om„dat hij een voorstander, hetzij van Concordia, hetzij van de „Senaten was, te laten verminderen veel min te laten varen, maar 1) De hier vermelde bijzonderheden zijn door mij hoofdzakelijk ontleend aan de notulenboeken der Senaten, die, nog in het archief van het Leidsche studentencorps aanwezig, mij welwillend ter inzage werden verstrekt. Men zie ook het Feestnummer van het studenten weekblad „Minerva" van 1 Maart 1889 pag. XXII. l) De door hem toen afgelegde verklaring luidde: lk ondergeteekende beloove plechtiglijk als man van eer de rechten van den Senaat Duce Minerva de welke mij den rang van student heeft verleend in alle voorvallen, "zelfs met geweld, te zullen handhaven, het Collegium en voornoemden Senaat steeds ' onbepaald te gehoorzamen en te eerbiedigen, nimmer met eenige groenen te verkeeren, "maar dezelve altijd met verachting te behandelen en niets van het geen in de Senaats "vergadering is voorgevallen, uit te brengen. (Groot Notulenboek van dien Senaat.) 3) Het gebouw werd later ingericht tot pastone voor den aartsdeken van Kynland. <) Geb. te Rotterdam 17 Maart 1795, overleden te s-Hage 10 Juli 1838. Al wat geboorte en opvoeding aan een jongmensch geven kan, van aangenaamheid, van gemakkelijkheid, van elegantie in de vormen en ook wederom, zonder den uitnemendsten personeelen aanleg, ten aanzien van edelaardigheid van aard en karacter, van geestigheid en scherpzinnigheid, van fijnheid en juistheid in spreken en schrijven niet geven kon, vereenigden zich in dien veelbelove.den aanstaanden staatsman. (Da Costa Bilderdijk, De Mensch. en Dichter pag. 329). Men vergelijke ook Groen s brief aan van Assen 25 Mei 1829. R. A. „ook, door, noch op de Societeit Minerva, noch op die van „Concordia te teekenen, naar dien ik, volgens mijn eens aangenomen stelregel, wel in eene societeit van de gezamentlijke „studenten, maar niet in die van deze of gene partij wilde zijn. „Ik toon het dan nu op nieuw door een dagelijksch genoegen „op te offeren dat ik niet langer kan genieten zonder van mijne „Neutraliteit afstand te doen, dat is, zonder in mijn oog verachtelijk te handelen en in het uwe en in dat van allen, die „het, als een blijk beschouwen van een laag karakter, om zich, „hetzij door het voorbeeld van den grooten hoop, hetzij door „iets anders van een voornemen te laten afbrengen, dat men „eens, op goede gronden, meent genomen te hebben. „Bijna onnoodig is het U te melden, dat ik, om dezelfde „redenen, voor het vriendelijk aanbod van het lidmaatschap in „het Dispuut Collegie de Zeshoek, waarvan ik anders zoo „gaarne gebruik had gemaakt, moet bedanken. Mijn besluit te „dien aanzien, ware geen oogenblik twijfelachtig geweest, indien „ik geweten had, dat daartoe dezelfde verklaring gevorderd werd „als op de Societeit Minerva en ik verwonder mij dus, dat U „gedacht hebt, dat ik dezelfde verklaring in het eene gezelschap „zoude weigeren te onderteekenen en in het andere zulks aannemen." Gebelgd antwoordde de jonge aristocraat: „De ondergeteekende heeft den brief van den Heer Groen „ontvangen, waarin deze hem van zijn voornemen omtrent het „lidmaatschap onzer tafel kennis geeft en zal hem, voor zoover „dit punt betreft, aan de medeleden dier tafel mede deelen. Aangaande het tweede punt acht ik het onnoodig den Heer Groen „te informeeren, dat ons dispuutcollege geen lidmaatschap „aanbiedt en dat hij den voorslag, hem dienaangaande door mij „gedaan en de verzekering mijner bereidwilligheid hem daartoe „behulpzaam te wezen, nooit als een aanbod van lidmaatschap „behoeft aan te merken. „Het gedrag, dat de Heer Groen vermeent te moeten houden, „is mij onverschillig en zoo hij deswege aan onze tafel aan,,merkingen heeft moeten hooren, die hem niet aangenaam waren, „zijn zij zeker niet van mij gekomen. „Ook zijne verwondering omtrent mij en het gedrag dat ik in „onze laatste ontmoeting jegens hem gehouden heb, is een punt, „waaromtrent ik hem alle vrijheid van beoordeeling overlaat." ') Maar bij dit ongenoegen, naar het schijnt, bleef het. Den 3den December althans schreef de vader: „Ik haast mij lieve Willem „om u te melden, dat ik gisteravond, na eene voorspoedige reis, in .welstand van Brussel ben te huis gekomen ; met veel plezier heb ik „uw brief van Dinsdag gelezen en in het bijzonder uwe intrede in „het Dispuut-College vernomen; ik feliciteer u wel om geslaagd „te zijn om als lid daarvan geadmitteerd te worden, want uit „hetgeen gij mij, zoo ten aanzien van de leden, als van de „werkzaamheden hebt medegedeeld, twijfel ik niet of hetzelve „zal u veel genoegen geven en in alle opzigten nuttig wezen; „het zou mij derhalve spijten, dat gij, genoodigd om het feest „van Zaterdag bij te wonen, daarvan niet zoudt profiteeren en, „hoezeer verlangend om u te zien, raadde ik u zeer aan, om „deze week niet over te komen en een bewijs te geven van „uwe belangstelling in dat gezelschap door, om die reden, te „blijven. De gelegenheid om den Hr. Dermout te Leijden te „te hooren en de korte tijd voor het begin van de vacantie, „begrijp ik volkomen, dat het voor u verkieselijk maken om „niet voor de vacantie over te komen: zoo dus het mooie weer „u niet mogt engageeren om met den een of ander uwer vrien„den ons te paard een bezoek te geven, dan zijn wij er wel „mede tevreden, dat uwe overkomst tot morgen over 14 dagen „wordt uitgesteld. Wees intusschen van ons allen hartelijk gegroet. Daar destijds, als voorbereidende graad tot de studie der rechtsgeleerdheid, een examen gevorderd werd, over de Latijnsche en Grieksche taalkennis, de Romeinsche oudheden en de algemeene geschiedenis, benevens het bewijs, dat men de lessen over de wis- en redeneerkunde met vrucht had gehoord, ) begon hij om het onderricht der litterarische professoren te volgen. Evenals hun ambtgenoot Tollius 3) nam, in naam, daaraan x) R. A. zonder datum. Art. 99 van het Besluit van 2 Aug: 1815 Stbl. no. 14. 3) Mr. Herman Tollius geb. te Breda 28 Febr. 1742 oyerl. te Leiden 29 April 1822, leermeester der zonen van Willem V, dien hij in de ballingschap volgde. ook nog Wijttenbach ') deel. Doch de vermaarde geleerde, in wiens gelaat en houding, woorden en handelingen, volgens zijne bewonderaars, eens, een zekere antieke kleur zichtbaar geweest was, 2) was een kindsche 3), halfblinde 4) grijsaard geworden, die, op een buitentje onder Oegstgeest, in afzondering leefde, en, toen Groen hem bezocht, zat te dommelen5), terwijl het woord werd gedaan door Mevrouw, de bekende Jeane Gallien. Zij had hem kort te voren gehuwd, nadat zij twintig jaren lang zijne nuishouding bestuurd had, en was in de letterkundige wereld bijna even beroemd als haar man,6) maar een „allerverschrikkelijkst karikatuur,' als wij Willem de Clercq mogen gelooven.7) Beter verging het hem bij diens opvolgers Bake 8) en Borger g) van wien de een de colleges over de oude talen, zoowel als de Grieksche en de Romeinsche oudheden, de andere het onderricht in de geschiedenis en de wijsbegeerte had op zich genomen. Wat hij in de letteren geworden was — schreef hij later, toen hij, met roem gekroond, Leiden verliet — had hij hun en Kappeyne van de Coppello te danken. I0) Bake heeft zoo grooten naam onder de beoefenaars der klassieke literatuur achtergelaten, en zijne voortreffelijkste leerlingen zijn hem steeds zoo dankbaar gebleven, n) dat wij ons Groen s woorden gemakkelijk kunnen begrijpen. I2) Doch wat Borger tot zijne letterkundige vorming heeft bijgedragen is minder licht te verstaan, omdat wij over diens letterkundigen arbeid geen enkele getuigenis bezitten. Bij al zijne liefde voor wijsbe- ') Daniël Wijttenbach geb. te Bern 7 Aug. 1746. overl. te Leiden 17 Jan. 1820. a) Korte Geschiedenis der Leidsche Hoogeschool (Leidsche Studenten Almanak 1821). 3) Kemper Staatkundige Geschriften 111 pag. 8. 4) Bake Oratio de Princip: Tragic: meritis praesertim Euripides pag. 5) Groen aan Kappeyne zonder datum. R. A. fl) Zij ontving in 1827 te Marburg het doctoraat in de wijsbegeerte honoris causa. 7) Dagboek I. 47. 8) Mr. John Bake geb. te Leiden 1 Sept. 1787 en aldaar overl. 26 Mei 1864. 8) Elias Anne Borger geb. te Joure 26 Febr. 1784 overl. te Leiden 12 Nov. 1820. 1(ï) Groen in de Praefatio van zijne literarische dissertatie de bekende Prosopografia Platonica. 11) Fruin en v. d. Meij Brieven van Cobét pag. XXI. en vooral Bakhuizen van den Brink. Ter nagedachtenis van Mr. John. Bake. Anders echter Dr. H. J. Polak in de Gids Dec. 1889 pag. 418. la) Groen s liefde voor dezen leermeester bleef tot zijnen dood onverzwakt. Ned. Ged. 1873 pag. 249. Hoezeer hij hem op prijs stelde blijkt uit de Nederl. Ged. van 30 Oct. 1829 en uit zijne toespraak bij Bake's afscheid als hoogleeraar op 25 Nov. 1855 (achter Bakhuijzen v. d. Brink. Ter nagedachtenis van Mr. John. Bake). geerte, historie en letteren') trouwens, in de eerste plaats, godgeleerde2) zou hij, ware er een geschikte opvolger voor Wijttenbach te vinden geweest, de theologische faculteit niet voor de litterarische hebben verwisseld.3) „De Voorzienigheid heeft mij in eenen stand geplaatst — antwoordde hij curatoren, toen deze hem aanzochtten om Wijttenbach's plaats in te nemen — waarin ik „volkomen tevreden ben en ook schijnt de academische jeugd, zoowel als het geletterd publiek, niet ontevreden." 4) Meer weten wij van hem als philosooph. Zijne verhandeling over het Mysticysme, 5) die, in die dagen, een bijna onvoorwaardelijk gezag had,6) wordt ook, in onzen tijd, zij het dan in minder geestdriftige taal dan destijds,7) nog geprezen. 8) Maar of zijne leerling — Groen hoorde, geloof ik, van hem slechts colleges over de Apologie 9) en aanteekeningen heb ik daarover niet kunnen vinden, 10) — in zijne denkbeelden veel heeft gedeeld, zou ik toch betwijfelen. Menigmaal heeft hij die, en reeds zeer spoedig, bestreden. ") Evenmin bleef hij aan Borger's opvatting over de taak des geschiedschrijvers trouw. Zooals bijna een ieder, destijds, nam deze aan, dat dezelfde oorzaken steeds dezelfde gevolgen hebben, en beide dus zoo moeten worden te boek gesteld, dat het verledene als navolgingswaar- !) aan den anderen kant zou het vruchteloos zijn het te willen ontveinzen, dat ik een hoogen prijs stel op de beoefening der Historie en der oude Letterkunde en steeds zooveel als in mijn vermogen was met mijn tijd gewoekerd heb om deze studie te kunnen voortzetten (Borger aan Curat. der Leidsche Hoogeschool 25 Sept. 1816). a) De gronden van onzen godsdienst te onderzoeken en dagelijks aan mijne overtuiging van deszelfs hemelschen oorsprong nieuwe kracht bij te zetten is de aangenaamste bezigheid mijns levens, (Leerredenen. Voorrede pag. X.) 3) Ik deelde die geschiedenis mede in den Navorscher Dl. LV1II pag. 509. 4) Borger aan Curatoren der Leidsche Hoogeschool 25 Sept. 1816. V Disputatio de Mysticismo Delft. 1818. #) Groen ▼, Prinsterer : Beschouwingen van Staat en Volkenregt pag. 72. 7) v. d. Palm: Redevoeringen, Verhandelingen en losse Geschriften. Dl III. pag. 39. 8) G. von Antal: Die Hollandische Philosophie im neunzehnten Jahrhundert pag. 48. Land. (De wijsbegeerte in Nederland (pag. 153) daarentegen, laat er zich vrij minachtend over uit). 9) Series Lectionum CMDCCCXIX. 10) Ik vond ik onder zijne papieren slechts Excerpta Borgeriana de Historia Philosophiae 1818—1819. Excerpta Borgeriana Historiae Universalis 1818—1819. n) Beschouwingen over Staat en Volkenregt pag. 56, 72, 101. dig of waarschuwend voorbeeld kan dienen. ') Uitvoerig had hij dit, in 1815, in een, door de Hollandsche maatschappij van Kunsten en Wetenschappen bekroonde verhandeling betoogd 2) en, zich van de juistheid dezer opvatting zoo zeer overtuigd, dat hij, het volgende jaar, toen er van zijnen overgang naar de letterkundige faculteit sprake was, curatoren verzekerde, zoo hij niet aan het door hem ontworpen ideaal kon beantwoorden, liever geen hoogleeraar in de geschiedenis te willen zijn. 3). Maar Groen schreef in 1826: „De opzettelijke beoordeeling is geen „wezentlijk vereischte eener geschiedenis. Ze daarvoor te houden, „is een denkbeeld, hetwelk eerst in de nieuwere tijden ingang „heeft gevonden vooral door eene overdrevene bewondering en „navolging van den diepzinnigen en echt wijsgeerigen Polibius, „welke in de Historie even als Aristoteles in de Wijsbegeerte „een buiten twijfel regtmatig, maar al te uitsluitend gezag had „verkregen. De meeste geschiedschrijvers der oudheid meenden „genoeg te hebben gedaan, als zij door hun verhaal den toe„gang hadden geopend tot de schatten, die in de geschiedenis „opgesloten liggen. Zij schroomden wel niet door een meesterlijke uitdrukking van het opwellende gevoel nu en dan lucht „ te geven aan het getroffene gemoed; maar zij deden het spaar„zaam, in het voorbijgaan, zonder den gang van het verhaal „op te houden, altijd toonende eigenlijk daartoe niet geroepen „te zijn. Deze is de trant van Herodotus, Thucydides, Livius, „Tacitus en zoovele anderen, ook onder de nieuwen geweest, en l) Dc zoogenaamde pragmatische methode. 3) De vraag luidde: Is het eene volmaaktheid der Historie en dus een pligt van een geschiedschrijver zich alleen te bepalen tot het mededeelen van daden en gebeurtenissen: of mag hij zich veroorloven zijne gedachten en oordeelvellingen tevens mede te deelen, zoowel omtrent de bronnen en oorzaken dier gebeurtenissen alsook omtrent de lessen van wijsheid en menschenkennis, welke daaruit zijn af te leiden ? Borger beantwoordde de vraag in het Latijn. Zijne verhandeling vindt men in deel 1 pag. 167 van de Letterk. en Oudheidkundige Verhandel, der Holl. Maatsch. v. Wetensch. In 1818 gaf hij haar afzonderlijk uit onder den titel: Disputatio de Historica Pragmatica. Eenzelfde opvatting verdedigde hij in 1818 in zijne Disputatio qua respondetur utrum probanda an improbanda sit consuetudo multorum historicorum, cum veterum, tum recentiorum orationes fictitias belli ducibus aliisque illustribus ac principibus in Republica viris tribuentium, (ibidem Dl. III, pag. 191) en in de rede waarmede hij zijn ambt aanvaardde „De Historico Doctore interprete Providentiae divinae". 3) Borger aan Curatoren 25 September 1816. „het blijkt overvloedig uit het noemen van zulke namen, dat het .weglaten van doorgaande oordeelvelling en redeneering den Historieschrijver geenszins tot opsteller van Kronijken verlaagt. „Gelijk het niet noodig is, zoo is het zelfs niet raadzaam de „uitdrukkelijke en opzettelijke beoordeeling met de bewerking van de „geschiedenis te vereenigen, omdat zij öf overtollig is, of gewaagd. „Veel tijds zijn de handelingen, die beschreven worden, van „zoodanigen aard, dat de toetsing, althans van hare zedelijke „waarde, geen aanleiding geven kan tot verschil van gevoelens. „De indruk wordt dan gewoonlijk door aanmerkingen meer verzwakt dan versterkt; het stilzwijgen is alsdan hartdoordringender „dan het spreken. Meestal evenwel is het geheel anders met „de zaak gesteld; en is het uit de verscheidenheid der meedingen blijkbaar, hoe moeielijk het is, met juistheid te beslissen. „Het is eene bron van gedurige dwaling, wanneer de Historieschrijver verlangt over alles, welk gedeelte der wetenschap „het ook betreffe, krijgs- of rechts- of staatskunde, zijn eigen „gevoelen in het midden te brengen. „De menschelijke kennis en het menschelijk vermogen zijn „niet onbegrensd; en daarom zou het vermetel zijn als iemand, „wie dan ook, steeds de gepastheid of ongepastheid wilde be„ palen van 't geen de schranderste en kundigste mannen, elk „in zijn eigen vak, hebben gedaan. — Het is alsmede ge„vaarlijk, zich telkens omtrent de zedelijkheid der daden stellig „te verklaren. Niemand toch kan zich vleien eene zoo volledige „ kennis te bezitten van hetgeen vooral in lang verloopene tijden „is gebeurd, dat aan zijne wetenschap niet ontbreken zou de „bekendheid met menige kleinigheden, noodzakelijk echter om „het zedelijke gehalte der dingen met juistheid te toetsen. — „Bovenal is het gewaagd door te willen dringen tot de schuilhoeken van den menschelijken boezem. Van hier dat het „karakter-schilderen zoo vele verkeerde voorstellingen te weeg „heeft gebracht en te weeg brengen moest, zoodra men om „zich daarin toe te geven, van den historischen bodem op het „veld der gissingen is overgegaan. „De schrijver schetse merkwaardige personen, door alles in „een overzicht en tafereel bijeen te voegen, hetwelk bij hen „in woorden of daden eigenaardig, karakteristiek en individueel „is, en teekene alzoo, waarvan ook de ouden het voorbeeld „hebben gegeven, hunne alsdan, zooveel doenlijk is, gelijkende „portretten. Doch die afbeeldsels zullen slechts bij toeval wel „gelijken en nooit genoegzame geloofwaardigheid hebben, zoo „men uit gedragingen, die zulke onderscheidene drijfveren kun„nen hebben, tot de bestanddeelen van hel gemoed besluit en „zich verbeeldt den sluier opgelicht te hebben, die de diepst „verborgene geheimen der harten bedekt. ') Doch ongetwijfeld heeft Groen zijnen invloed gevoeld. 2) Zonder dat kwamen trouwens met Borger, niet velen in aanraking. Alles wat Bake hinderde, diens schroomvalligheid „infantia", zooals de nederige man dat zelf gewoon was te noemen, woordkarigheid en oogenschijnlijke stroefheid, was Borger vreemd. Hij bewoog zich gemakkelijk, kon aardig praten en was in elk gezelschap gezien. De bloemrijke taal, die van der Palm, den 20sten December 1820, in de Leijdsche afdeeling der Hollandsche maatschappij aan zijne nagedachtenis wijdde, drukte uit wat men dacht want andere, meer kalm aangelegde naturen laten zich even zoo uit. Wonderbaar was, ondanks zijn niet innemend uiterlijk en zijne onwelluidende stem, die uit een grafkuil scheen voort te komen, de macht van zijn woord. Veegens,3) die hem, in de Groote Kerk, te Haarlem, eens hoorde, was, jaren daarna, daarvan nog onder den indruk. Het was iets dat men nimmer vergat — zeide hij — zoo geheel week het af van den gewonen toon; alleen een genie kon zoo iets voortbrengen. 4) Reeds in zijne kinderjaren had die gave zich, bij hem geopenbaard. „Met „vochtige oogen heb ik dikwijls aan de deur geluisterd en den „knaap bewonderd — verhaalde een oudere tijdgenoot, die er 1) Proeve over de samenstelling eener Algemeene Nederlandsche Geschiedenis naar aanleiding van 's Koning's besluit van 23 Dec. 1826, pag. 27—31. 3) Zie Ned. Ged. 1869 pag. 24 en 1873 pag 249; Beschouwingen over Staat en Volkenregt pag. 70, 72, 81 en 85. 3) Mr. Daniël Veegens geb. te Haarlem 21 Mei 1800. Overl. te VHage 18 April 1884. 4) Historische Studiën Dl. 11 pag. 248. ,,bij was geweest als de tienjarige zich in het mondeling behandelen van Bijbelsche geschiedenissen oefende en die aan zijne , Jhuisgenooten in de werkplaats verhaalde." ') Het ontzag voor zijn persoon werd niet weinig verhoogd door de omstandigheid, dat hij zich zijne plaats in de wetenschappelijke wereld, letterlijk, voet voor voet, had moeten verwerven. Geboren uit ouders, die, bij beperkte middelen, een talrijk gezin hadden moeten groot brengen, was er in den beginne nauwlijks van behoorlijk schoolonderricht sprake geweest. Later, toen dit was verbeterd, had vader Borger zich tegen verder schoolgaan verzet. „Studeeren", zeide hij „was goed voor groote heeren, maar niet voor den zoon van een handwerksman." Met bittere tranen had de knaap zich bij zijnen onderwijzer beklaagd en deze, zelf kinderloos, had hem toen tot zich genomen en beloofd voor diens opleiding verder te zullen zorgen. Doch toen Borger zijn dertiende jaar had bereikt, had Meester Hornstra hem ook niet meer kunnen steunen, en was de knaap bij een goudsmid besteed. Maar voor dat beroep deugde hij zoo weinig, dat hij, na een paar weken, in het ouderlijk huis was teruggehaald, en, toen in de verlegenheid, zich de Heer van den Acker, een geneesheer die bij de Borger's op kamers woonde, had aangeboden om hem Latijn te leeren, was reeds, bij de eerste lessen het gebleken, dat diens onderricht niet veel zou baten wijl de onderwijzer zelf die taal te weinig verstond. De predikant van het nabijgelegene Langweer liet zich toen overhalen, om den knaap voor de Hoogeschool te bekwamen en Borger's ooms, om de kosten op zich te nemen, doch, na een vierjarig verblijf, was ook die hulp verbruikt. Met behulp eener beurs, die hij, te Leiden, na een vergelijkend examen, in het welk hij bijzonder had uitgeblonken, was machtig geworden, en door den steun van prof. van Voorst2) en den predikant Broes, 3) die beide, zeer spoedig, zijne bui- J) Ds. Hylker de Doopsgezinde predikant te Joure. *) Johannes van Voorst geb. te Delft 17 Maart 1757, overl. te Leiden 29 July 1833. *) Wilhelm Broes geb. te Amsterdam 19 October 1766, en aldaar overl. 7 Januari 1858, ook als schrijver bekend. tengewone gaven bemerkt hadden, had hij vervolgens ondanks allerlei moeilijkheden — hij bezat niet eens genoeg om zich voldoende boeken te koopen — in den zomer van 1807 zijne studie voltooid. Maar zelfs toen warende zwarigheden niet overwonnen geweest, daar hij de middelen niet had om op een beroep te wachten, dat in de toenmalige tijdsomstandigheden waarschijnlijk lang zou zijn uitgebleven. Om hem voor gebrek te behoeden hadden Curatoren bewerkt, dat hij als lector der gewijde uitlegkunde was aangesteld waarop, in 1813, zijne benoeming tot buitengewoon en, twee jaren later, tot gewoon hoogleeraar gevolgd was.') De dood van den beroemden man, in het najaar van 1820, bracht curatoren in groote verlegenheid. Ernstig, beweerde men, werd over Ten Brink, die, te Groningen, de oude talen doceerde, gedacht2), maar algemeen werd, te Leiden, gehoopt, dat van Heusde, de beste van Wyttenbach's leerlingen, voor wien de nukkige man altijd bijzondere belangstelling had getoond3), zich zou laten vinden om de opengevallen plaats te bezetten. Groen, die met hem de vriendschapsbetrekkingen was blijven aanhouden, schreef reeds den 20 October:4) WelEd. Hooggeleerde Heer. Niet langer kan ik uitstellen UEd. te bedanken voor de „Diatribe in Civitates Antiquas" die UEd. de goedheid heeft gehad mij te zenden. Aangenaam was het mij een werk te ontvangen van iemand, wiens schriften mij, bij iedere lezing, een vernieuwd genoegen verschaffen. Doch l) Men zie voor verdere bijzonderheden het voorbericht door S. J. v. d. Berg voor de uitgave van B's dichterlijke Nalatenschap. Hofhaan Peerlkamp's. Rede op 26 Maart 1821 in het Instituut (Comment: Zat: III Cl: Inst: Reg: Belg: III. 1.), de Clercq: naar zijn Dagboek I pag: 129, Van der Palm Redevoeringen enz. III pag: 29. Veegens Historische Studiën II pag: 248 en vgl. B's werken worden opgenoemd bij v. d. Aa in Voce. *) H. W. Engelen, Herinneringen enz. pag. 21. ') Bakhuizen van den Brink t. a. p. pag. 5. 4) R. A. veel aangenamer nog te mogen zien, dat UEd., van wiens vriendelijkheid voor mij ik zoo kort gebruik heb kunnen maken, aan mij nog denken wilt. Doch het spijt mij te meer, dat de gelegenheid om uw onderwijs te genieten mij ontbroken heeft, een teleurstelling, die ik thans meer dan ooit gevoel bij het verlies, dat onze Hoogeschool in Professor Borger geleden heeft. Mogten wij dit verlies vergoed zien. Wat alhier de wensch zij van een ieder, is niet moeilijk te bespeuren. Mag ik mijne complimenten aan Mevrouw verzoeken, alsmede aan Mevrouw Rovers') en haren zoon,2) waarna ik mij in uwe toegenegenheid aanbevelende met onbepaalde hoogachting blijf Uw WelEd. Geb. Dw. dn. G. Groen van Prinsterer. Toen in het voorjaar van 1821 van Heusde's benoeming bekend werd, was de vreugde dan ook zeer groot. De studenten — zij waren toen echter niet, zooals nu georganiseerd, maar kozen, als zij iets aan de buitenwereld hadden mede te deelen, uit iedere faculteit, daartoe een vertegenwoordiger — haasten zich om dat te doen blijken. Ds. Moll3), de bekende Haagsche predikant verhaalde daarvan later aan Mr. Star Numan: Het was in Februari 1822. 's Middags komt een vriend bij mij oploopen en zegt: Ge moet naar Utrecht". „Ik dank je wel, ik zit voor mijn proponnents, dat ik in Mei moet doen. Je moet toch. Je bent benoemd in eene commissie uit leden van elke faculteit samengesteld, om van Heusde te bewegen, naar Leiden te gaan. De vier kwamen voor. Ik gaf toe, verlokt door het eervolle der commissie en door het aangename van het gezelschap. We reden naar Utrecht. Onder *) Van Heusde's schoonzuster Anna Maria Pompeira wed. van Dr. Nicolaas Rovers. a) Charles Adolphe Rovers geb. te Dordrecht 22 July 1803, overl. te Utrecht 5 July 1874, met wien hij op de Hieronymusschool was geweest; later hoogleeraar te Franefeer, Groningen en Utrecht. 3) Jan Moll Jacobz: geb. te Enkhuijzen 9 Febr. 1798, was achtereenvolgens predikant te Oosthuijzen, Hazerswouden, Deventer en 's Gravenhage, waar hij overleed ; schrijver van vele stichtelijke werken. weg bedachten wij, dat het toch wel voegzaam zou zijn van Heusde een adres in het Latijn gesteld aan te bieden. Hiertoe werd besloten. Wij kwamen vroeg te Utrecht om 's avonds het stuk op te stellen. Maar wie zou de steller zijn? Wij meenden Groen. Doch deze achtte Nauta ') aangewezen. Op hem vereenigde zich onze keuze. Van Heusde had er slechts lof over. Hij bleef te Utrecht. Doch ons bezoek liet bij hem aangename herinneringen achter. Hij zond ons op zijne beurt, een, in keurig Latijn, gestelden brief, en ieder onzer een compleet exemplaar zijner werken. Wij hadden veel op ons reisje genoten en besloten, om de veertien dagen, 's avonds beurtelings, bij een onzer samen te komen, op een broodje en een glaasje bisschop. Er was tusschen ons een gezellige band ontstaan, die wij, gedurende onzen academischen leeftijd, wilden aanhouden. Ik heb er nog menigmaal met Groen over gesproken.2) Deze zelf schreef na zijne terugkomst: Leide le 4 Mars 1821. Mes chèrs Parents. Revenu de mon ambassade je prends la plume pour vous en communiquer quelques détails. Lundi Mr. Bake ayant été informé de Bruxelles que le Roi avait nommé Mr. van Heusde, pour remplacer le professeur Borger, concerta avec Nauta Fremery3) et moi les moyens de lui communiquer le vif désir des étudiants de jouir de ses legons. II nous proposa de nommer un nombre de chacque faculté pour lui faire part de bouche du voeu général et lui remettre une lettre contenant quintessence de nos sentiments. Le lendemam cette proposition fut agrée dans une convocation Académique et Mercredi je fus nommé ainsi que mes collègues Nauta, Hoogvliet,4) ') Bavius Antonius Nauta geb. te Leeuwarden 24 April 1800 overl. te Leiden 2 July 1835 een in zijn tijd bekend litterator. ') Aanteekeningen van wijlen Mr. O. W. M. Star Numan. 3) Jacobus Petrus de Fremery geb. te Leiden 25 Febr. 1800, burgemeester en later notaris te 's Gravezande, waar hij 12 Aug. 1874 overleed. 4) Jan Marcus Hoogvliet geb. te Schiedam 6 Mei 1799 overl. 25 July 1835 rector te Bommel en te Delft. Uylenbroek,') de Vos 2) et Mol. Comme la chose ne comportait point de delai nous partimes jeudi a 10 heures, dans une bonne voiture a quatre chevaux bien empaqueté comme vous sentez vu que nous étions a six dans un équipage destiné a n' en recevoir que quatre. Arriveé a notre destination nous voyames au Professeur une carte pour savoir si et a quelle heure il pourrait nous recevoir le jour suivant et ïl nous fit prier de venir a onze heures. Nous ne manquames point, au rendez-vous, ni a nos instructions et passames avec lui une heure et demie. 11 nous dit beaucoup de 1'affection qu'il avait pour notre académie, des nombreuses relations qu il rétenait a Utrecht, de la position difficile a une nomination qu'il avait si soigneusement taché d évitér, 1 avait mis et eut 1 adresse de ne pas nous faire, apercevoir de quel coté penchait la balance, soit qu'il ne fait pas veritablement pas décidé, ce qui me parait de la plus vraisemblable, soit qu'il ne jugea, a propos de se déclarer encore. Quoiqu il en soit il a ete sensibie a notre procédé. Ce que je conjecture non seulement des protestations qu il nous a faites, maïs aussi de la maniere dont il en a parlé aux personnes qui sont venues ensuite chez lui. Tout le monde etait dans de grandes inquiétudes; le soir même les Gedeputeerde Staten lui ont envoyé une commission et Samedi les étudiants ont nommé quelques uns d'entre eux pour suivre notre exemple. Quoique mon espoir soit plus grand qu a mon départ, je croix cependant bien plus encore que je n'espère. Ce nest néamoins pas un mauvais signe que nos antagonistes ne sont pas dutout tranquilles sur le résultat de la pénible alternative oü M. van Heusde se trouve. Aussi sous d'autre rapports, je suis content de ma tournee. J'ai fait connaissance avec M. Goudoever3) et Mr. Simons; ) j ai vu le local de la bibliothèque et autres curiosités ; j'ai renouvelé *) Petrus Johannes Uylenbroek. *) Gerardus de Vos. .... , , i 1 . *) Mr. Antonie van Goudoever geb. te Utrecht 1 Mei 1785 en aldaar overl. 6 bept. 1857, hoogleeraar in de letteren. Hij werd, na het bedanken van Van Heusde, voorde opengevallen plaats aangezocht, maar weigerde eveneens. ... . *) Adam Simons, geb. te Amsterdam 25 Febr. 1770 en aldaar overl. 5 Jan. 1834, hoogleeraar in de Nederl. letteren en de welsprekendheid en in, die dagen, als dichter vermaard. connaissance avec plusieurs d'étudiants. Nous avons logé au „Chateau d'Anvers" et sommes revenus cette nuit.') Den jongen man namen de letteren geheel in beslag. Bij Bake hield hij een privatissimum 2); met eenige vrienden kwam hij samen in „Graecis Litteris" 3); met anderen4) in een gezelschap waarin Plat'o gelezen werd ; reeds, den 4 Mei 1819, deed hij, in plaats van het bij de wet gevorderde, in de letteren, zijn candidaats-examen; twee malen, in 1820 en 1821, beantwoordde hij eene prijsvraag; herhaaldelijk sprak hij op „Suum Cuique en „Fit tandem surculus arbor", studenten-gezelschappen, waar de klassieke letteren beoefend werden, 5) en, onder het voorzitterschap van een zijner leermeesters, trad hij, zooals dat destijds de gewoonte was, in het openbaar, met stellingen op. Den 18den Mei 1819 verdedigde hij onder Borger's presidium. I. Aegyptii in artibus et doctrinis haud ita magnum fecerunt progressus. II. Male nonnulli Herodotum reprehendunt quod historiam suam innumerabilibus fabulis refuserit. III Recte Herodotus primus Graecorum historicus vocatur. IV Sophistae cum philosophiae tum rei publicae Atheniensium nocuerunt. 6) *) R. A. ') Groen aan Kappeyne 28 Sept. 1814 R. A. 3) Dagboek 14 Juni 1820 R. A 4) Dagboek 25 April 1822 R. A. ') Zie de opgaven bij: Mr. T. de Vries: Mr. G. Groen van Prinsterer. Eene bibliografie. De meening van den schijver dat deze verhandelingen verloren zouden zijn gegaan, i* onjuist. Zij bevinden zich alle nog op den Fraeylimaborch. ®) Men vergelijke bij deze stelling hetgeen Groen vijftig jaar later schreef in „Ongeloof en Revolutie" pag. 23 (2e druk). F.n den 21 November 1820 onder van Bake: I Probaliter suspican licet Theseum, quum jure legibusque arctius copularet Atticos, Cretici regni formam in multis imitatum fuisse. II Platonis in Dialogis exemplum ad conversionem veteris comoediae valuit: ut ejus festivitate labibus purgata, ad mediae ac novae Comoediae elegantiam ex coleretur. III Aristophanes Byzantius et Aristarchus, quum classes constituerunt eorum, qui tamquam scribendi cogitandique normae et exempla auctoritatem haberent ; plus incommodi quam commodi literis attulerunt. IV. Ciceronem quippe Academicum, ut de aliis rebus, ita de immortalitate animi nullam tenuisse sententiam, error est ab ïgnorantia cum rationis Academiae, tum philosophiae et consuetudini Ciceronianae profectus.') „Suum cuique" is ons slechts bij name bekend. Van Tandem, zooals het andere gezelschap, bij verkorting, in de wande- >) Bovendien verdedigde hij 8 November 1819, ik heb echter niet kunnen uitvinden onder wien, de volgende «tellingen: . . ., ■ I Causa cur Despotismus in maxima Asiae parte et anhquis temponbus et r.cenhonbus regnaverit, in primis ex Asiaticorum Polygamia repetenda est. II Tiberius Gracchus immerito interfectus est. III. Ex animi nostri natura explicari pote.t cur qui sale facetnsque caeteros superare solent, idem saepe judicio non excellant. j Voorts vond ik de volgende stellingen met toelichtingen maar zonder opgave ot, wanneer en waar zij verdedigd werden : I. Antiqui Aegyptii in artibus et doctnnis haud ita magnos progressus tecerunt. II. Hannibal, quod post pugnam Cannensam Romam non sit adortus, mimme tepre- heil|U8Henricu8 4o quod Protestantium doctrinam reliquerit reprehendus est. IV. Recte Cic Acad: Qu IV. 3. 19. „Statuere qui sit sapiens vel maxime videtur esse sapicntis . ling genoemd werd, dat den 6den December 181 2 opgericht was, zijn ons de wetten bewaard. De tien leden, waaruit het bestond, kwamen, eiken Donderdagavond, om de veertien dagen, tegen zeven uur 's avonds, ten huize van een hunner bijeen, behalve in de kermisweek, ter beoefening van de fraaie letteren, de wijsbegeerte of de geschiedenis; bovendien hielden zij, eiken Zondag, ten twaalf ure, nog eene vriendschappelijke samenkomst. Om lid te worden moest men bij den Rector-Magnificus en bij het Collegium Omnium in Belgia Senatuum zijn ingeschreven d.w.z. ontgroend zijn en, eerst als candidaat-lid, eenmaal geopponeerd en, ten minste, drie vergaderingen bijgewoond hebben, zoo men althans, nog geen jaar en zes weken, te Leiden, vertoefd had. Men verdedigde stellingen, opponeerde en beantwoordde vragen in het Latijn, gaf ieder op zijn beurt over het gehoorde zijn oordeel, hield voordrachten of redevoeringen voor de vuist over een onderwerp dat men vrij was te kiezen, en was verplicht, althans eens in het jaar, in het Latijn, over een letterkundig en historisch of wijsgeerig onderwerp, iets ten beste te geven. Ieder, die twee jaren lid was geweest of de Academie verliet, kon tot eerelid worden benoemd, en mocht de vergaderingen bijwonen. Hij zat dan tusschen den President en den Vice-president, had een adviseerenden stem en ontving een diploma met het zegel van het genootschap. ') Groen was er, den 28 Maart 1819, lid geworden. Hij vond er Bodel 2), Blauwbeen 3), Tydeman4), Phillipse5) en Jacob Rau6), van welke sommigen bevriend met hem werden; onder 1) Het hem uitgereikte diploma en eene uitnoodiging om den 7den December 1837 het vijf en twintig jarig bestaan van het gezelschap mede te vieren vond ik onder zijne papieren. 2) Mr. Johannes Tiberius Bodel Nyenhuis geb. te Amsterdam 23 Nov. 1797. overl. 8 J an. 1872. de bekende letterkundige en historicus. 3) Mr. Martinus Pieter Blaaubeen geb. te Nieuwvliet, den 20 Januari 1798, overl. te Goes den / Juni 1879, Burgemeester aldaar. 4) Hermanus Tydeman geb. te Leiden 23 Mei 1798, overl. te Tiel 28 Februari 1868, Conrector, Rector en later Schoolopziener aldaar. 5) Johan Antonie Phillipse geb. te Middelburg 19 Maart 1800, overl. te 's Hage 10 Mei 1884, later president van het Gerechtshof van Zuid-Holland en van de Eerste kamer der Staten-Generaal. a) Jacob Rau van Gameren geb. 3 September 1799, overl. te Arnhem 8 Maart 1876, President van het Hof van Gelderlanden, Curator der Utrechtsche Hoogeschool. 12 degenen die na hem kwamen, was dit het geval met van Hasselt '). Mounier 2), Brugmans 3), Tieboel Siegenbeek 4), Sebald Rau 5) en Elout van Soeterwoude 6). Over Groen's eerste prijsvraag over de verhouding van de Atheners tot hunne bondgenooten na den slag bij Plateaa, tot aan het begin van den Peloponischen oorlog7), had de faculteit niet lang beraadslaagd. De schrijver had, naar haar oordeel, het onderwerp, in elk opzicht, zoo nauwkeurig en volledig, uit de bronnen belicht, dat er niets meer te wenschen overbleef en zich bovendien zoo vaardig in het Latijn weten uit te drukken, dat zij niet aarzelde om te verklaren, dat zijne verhandeling behoorde te worden bekroond. Nog denzelfden dag schreef hem Borger: Amice. Hartelijk gefeliciteerd met de eenstemmige bekrooning van uwe verhandeling. Maandag moet Gij in tijds hier zijn ten einde U als auteur te doen kennen Vale. T.T. Leiden 24 Dec. Borger. Wilt Gij Maandag morgen vóór het examen even bij mij aankomen! Uw collega is Thorbecke. In duizend haasten daar de post vertrekt.8) Willem Jan Carel Cornelis van Hasselt, geb. te Amsterdam 9 Januari 1795, overl. aldaar 2 Maart 1844; de bekende schrijver over handels- en zeerecht en verklaard tegenstander van de vervolging der afgesch«idenen. 2) Pierre jean Jacques Mounier geb. 8 Augustus 1801, overl. te Amsterdam 6 Maart 1889. Waalsch Predikant te Rotterdam, Antwerpen en Amsterdam. 3) Antonie Brugmans geb. te Amsterdam 22 December 1799 en aldaar overleden 14 Januari 1877, de beroemde advocaat. 4) Mr. Daniël Tieboel Siegenbeek geb. te Leiden 25 Februari 1806 en aldaar overl. 11 Januari 1866, later Burgemeester van Leiden. 5) Sebald, Jean, Everhard Rau geb. te Leiden 19 Nov. 1801, overl. te Lent 29 Nov. 1887, de dichter. ®) Pieter Jacob Elout van Soeterwoude geb. te 'sHage 11 Augustus 1805 en aldaar overl. 4 October 1893, de bekende Staatsman. f , 7) Quum in historia Graeciae praecipui»n monumentum habuerit principatu ViySfAOVlOl Atheniensium, quaeritur, quae fuerit ratio necessitudinis, quae jnc^e a pugua Plataeensi usque ad initium Belli Peloponaesiaci Atheniensibus cum civitatibus sociis sive liberis sive subditis intercessit judiciorum, tributorum militiae omnisque administrationis. . Groen's antwoord is gedrukt in de Annal. Accadem. Lugd. Batav. 1819 18ZU. 8) R. A. Maar het volgende ]aar viel het tiaar mei zoo gemaK.K.eiijs. om tot eene beslissing te komen. Zij had eene verhandeling begeerd over den invloed dien Lucius Coelius Antipater, de historiograaf van den tweeden Punischen oorlog op andere geschiedschrijvers had uitgeoefend') en vier antwoorden ontvangen die, eigentlijk alle voor eene bekroning in aanmerking kwamen. Twee schrijvers onderscheidden zich echter zoozeer, door hunne behandeling van het onderwerp en hunnen zuiveren en smaakvollen stijl dat, naar hare meening, althans een hunner de medaille behoorde te krijgen. „Ambarum disputationum in dispari „virtutum genere — zeide zij in haar verslag plane par „visa fuit praestantia . — Zij kon dus niet uitmaken wie het zou zijn. Eindelijk besloot zij om beide schrijvers haar waardig te keuren, doch, daar zij slechts eene medaille uitreiken kon, wie haar erlangen zou, door het lot te doen uitmaken en aan den anderen schrijver een diploma ter hand te stellen. Toen de briefjes geopend waren, bleken Groen en Nauta de schrijvers te zijn en, vijf dagen later, viel dezen de medaille en hem het getuigschrift te beurt. „Juvenes ornatissimi teekende Mathijs Siegenbeek 2), de Snba, toen in de acta der faculteit aan — „G- Groen van Prinsterer et B. A. Nauta, in „conventu proxime praecedente certaminis literarii victores decla„rati, datis ad proscriptas quaestiones responsis egregie, se „de nummo ac diplomate sortiti sunt. Primo ornatissimo B.^ A. „Nauta, posteriore ornatissimo Groen van Prinsterer obtigit ). Groen had zich van te voren, als het zoo loopen mocht, over dien uitslag getroost. Twee dagen vroeger reeds schreef hij naar huis: „Comme les deux dissertations seront imprimées je me con„solerai plus facilement si Samedi prochain le sort ma trait „avec le defaveur ordinaire.4) ') Disputatio de L. Coelio Antipatio Historico Punici secundi in qua colligante» loca scriptorum qui ejus vel sententias vel ipsa verba referunt, praeterea eorum qui eandem historiae partem explicantes, tacite ejus anctoritatem sequi videantur singulaquc ilhistrentur, adhibita interpretatiatione cum historica, tum grammatica. ») Geb. te Amsterdam 23 Juni 1774, overl. te Leiden 26 November 1854. *) Volgens mij, door prof. Mr. E. J. Heeres, welwillend verstrekt afschrift. 4) Den 15 den Januari 1821 (R. A.) De brief is bij vergissing 1820 gedateerd. Even te voren den 20,tcn December van het vorige jaar had van der Palm., op verzoek der Leidsche afdeeling van de Hollandsche Maatschappij, Borger's nagedachtenis in de Stads gehoorzaal, gevierd. Voor een groot en aanzienlijk publiek, had hij in wegslepende taal, hem herdacht; als godgeleerde, als letterkundige, als wijsgeer, als kanselredenaar en als geschiedschrijver. Hij had van hem gewaagd als van een zeldzaam vernuft dat elke stof die het aanraakte met nieuw leven bezield had; als van een man die op elk gebied, waarop hij zich had bewogen, door zijn geest en oorspronkelijkheid, zijn kennis en werkkracht had kunnen uitblinken. Van waar zou de Hoogeschool dat verlies worden vergoed ? — had hij gevraagd en daarop een tijdlang gezwegen. Maar toen zich tot de studenten wendend, antwoordde hij: dat een nevel zich voor zijn oog optrok. „Van een uit uw midden is eenmaal de „vergoeding van ons gemis te hopen", had hij gezegd en, naar aller meening, daarbij gedoeld op den jeugdigen Groen. ') Deze zelf schreef, vele jaren daarna, in zijne Autobiografie: „Altijd is de Historie mijn geliefkoosde studie geweest. Op „de Academie was daaraan al het overige ondergeschikt. Het „waren historische onderwerpen waarover ik prijsverhandelingen en „doctorale dissertatien schreef. De aard en gevolgen van den „voorrang dien Athene onder de Staten van Griekenland gehad „heeft; de verzameling van levensberigten en fragmenten van „den romeinschen geschiedschrijver Coelius Antipater; de voortreffelijkheid van het Justiniaansche Regt uit de historische „beginselen en ontwikkeling blijkbaar; het eigen oordeel van „Plato en de personen die hij in zijne dialogen sprekende „invoert of op merkwaardige wijze vermeldt2) Het kwam mij „voor dat men in Plato te uitsluitend den wijsgeer en den dichterlijken „proza-schrijver geroemd, te weinig op het historische element „gelet had. „Deze mijne voorkeur was aan Kemper,3) die zich meermalen J) Dr. L. R. Beijnen in Eigen Haard 1876 pag. 15. J) Zie ook: Brieven van Mr. Isaac Da Costa Dl. I. pag. 59. 3) Johan Melchior Kemper, geb. te Amsterdam 26 April 1776, overl. te Leiden 20 Juni 1824. „een vaderlijken vriend voor mij betoond heeft, niet ontgaan. „Zijn wensch was mij aan de Academie te verbinden. De „historie zou niet langer met het onderwijs in de taal worden verenigd. Aan èèn hoogleeraar zou het doceeren in de geschiedenis, „zoo de vaderlandsche als de algemeene, worden opgedragen. „Het voorstel terwijl ik nog midden in mijn Academische „studiën was, strekte om mij, op dien voet, nadat ik ook eerst „aan de Duitsche hoogescholen een jaar zou hebben door„gebragt, als buitengewoon hoogleeraar te doen benoemen." Van de Ouden placht Bake te zeggen, moest evenzeer geleerd worden, hoe wij, in het Hollandsch eene redevoering, als een vertrouwelijken brief opstellen moeten. ]) En zijn leerling dacht eveneens. Aan een verhandeling, door hem, kort nadat hij de Academie verlaten had, opgesteld 2) — het schijnt mij de moeite waard met het oog op zijne uitlatingen van lateren leeftijd daaraan hier, ietwat uitgebreid, te herrinneren3) — met tot motto de woorden: „N'oublions jamais que ce n'est pas „seulement pour leur langue que 1'on doit étudier les anciens „auteurs, mais que leurs admirables ouvrages récèlent tous „les principes de la raison, du gout, et de la vertu; que „ce sont eux qui ont ramené la civilisation en Europe et „quils la lui rendraient encore s'il était possible, qu'il le la „laissait jamais echapper .4) — schreef hij: „Groote veranderingen in den toestand van de maatschappij „hebben invloed ook op zoodanige zaken, waarop men anders ••IllC€n€n ZOU. dclt Zfi 7PPr WPinirr kpfrAL'l'inrr mnAn»/s« 1— l 1 ' " illUCölCIl Iicuucn. „Merkwaardige omkeeringen in staat en kerk, in betrekking der „onderscheidene volken, ontstaan uit de gesteldheid der tijden, l) Bakhuizen van den Brink. I. a. p. pae. 118 3\ r\ lil ti r o ) L/en uaen juiy löZö. 19? V00p^P1?t0c ,i"vloed "P Groen zie men Pierson : Oudere Tijdgenoten le druk pag. en r. J. hokkema: De godsdienstige, wijsgeerige beginselen van Mr. G. Groen van rnnsterer. jn,y°lkenre8' 1Pag-.74. 101 en 199. Ongeloof en Revolutie 2e druk pag. 22 Ned. Ged. V. pag, 250. Brieven van Mr. J. da Costa I. pag. 59. ) Van Cuvier en Noell uit hun .Rapport sur 1'Instruction publique en Hollande." „welke alles omvat en zich meer of min in alles doet gevoelen. „Dezelfde strekking van denkbeelden en theoriën, welke in het „laatst der vorige eeuw, zulke ontzettende gevolgen te weeg „heeft gebragt, heeft ook nadeelig op de beoefening der Oude „Talen en de bestudering van de Schriften der Ouden gewerkt. „Men meende een tijd te beleven die, in wijsheid, de vroegere „geslachten ver overtrof, en de meerderheid van Grieken en „Romeinen was een vooroordeel, 't welk bij de uitnemende verdichting der Nieuwen niet langer behoorde gekoesterd te worden. „Men wilde de gelijkheid der menschen bevorderen; ook de „wetenschappen moesten niet langer het uitsluitend eigendom „eener bevoorregte klasse worden gerekend, maar ze moesten „voorgedragen, op eene bevattelijke en aangename wijze, ter „kennisse worden gebragt van het algemeen. „Uit de hooge vooringenomenheid met zijne eigene tijden „werd minachting van het oude geboren en met de zucht om „allen van alles te onderrigten, moest eene verregaande oppervlakkigheid ontstaan. „Daardoor is het toen bij velen eene diep gewortelde mee„ning geworden, dat het genoeg was de voornaamste zaken te „kennen, die in de Schriften der Ouden besloten liggen en, dat „deze, in vertalingen overgebragt, mede tot die algemeene en „ligt verkrijgbare kennis behoorden, welke men voor iedereen „wenschelijk achtte. „Alzoo zag men al spoedig de meeste wetenschappen bij „verscheiden volken behandelen in iedere bijzondere taal; eene „behandeling die, schoon door vele verdienstelijke Geleerden „uit noodzakelijkheid en niet zonder weerzin gevolgd, voor de „echte studie verderfelijk is. „In alle tijden en in alle landen zijn de wetenschappen, niet „door het algemeen maar door diegenen beoefend, welke zich „daaraan meer bepaald toegevoegd hebben, dat is door deGe„ leerden. Door deze, in alle eeuwen en op alle plaatsen, wordt „ook een Natie gevormd voor welke, ook als band, als middel „van omgang en mededeeling, een Nationale taal wordt vereischt. „Slechts ééne taal, het Latijn, behoefde men te voren te kennen „om in de gansche geleerde wereld als t ware heer en burger „te zijn: daarentegen, zoo de beoefende wetenschappen in ieder „land hunne bijzondere landtaal gebruiken, zullen zij of hunnen „arbeid zonder noodzaak op eene onberekenbare wijze ver„ zwaren, of zich in de onmogelijkheid brengen om de vruchten „van elkanders nasporing te genieten. „Het spreekt van zelf, dat eene uitzondering moet worden „gemaakt omtrent die wetenschappen, welke of bijna uitsluitend „door de Nieuwen zijn gekend en beoefend of die van een „meer bijzonder en onmiddelijk belang zijn, voor ieder volk en „allen die tot hetzelve behooren. Veranderde omstandigheden „kunnen het raadzaam maken eenige wijziging aan den alge„meenen regel te geven. Op de Hooge scholen werden eenige „lessen, vatbaar misschien om in onze eigene taal gegeven te „worden, evenwel, om der vreemdelingen wil, voorgedragen in „het Latijn en ook de Historie van ons Vaderland, die als „een afdeeling der wereldgeschiedenis werd behandeld, was aan „het zelfde lot onderworpen. Nu nagenoeg ieder land in ons „werelddeel zijne eigene, door de inboorlingen bijna alleen bekochte Academie bezit, behoeft men zich niet langer door „studeerenden uit andere landen overigens onnoodige moeilijk„heden te getroosten; en sedert Nederland s Geschiedenis in „de openbare meening te regt den rang en de waardigheid eener „afzonderlijke en boven alle andere Nationale Wetenschap „heeft verkregen, behoort zij Nederland's roem in Nederland's „heerlijke taal te vermelden. „Gelijk het bijna onmogelijk is moderne gebeurtenissen en zaken „anders dan hoogst gebrekkig in doode talen op eene voldoende „wijs uit te drukken, en het volstrekt ondoenlijk wezen zou daarvan „aan iemand, die uit de oude wereld teruggeroepen werd, in Latijn „of Grieksch eenig, duidelijk denkbeeld te geven; zoo zou men ook „van den anderen kant vruchteloos beproeven om aan hen, die „met de Oudheid onbekend zijn, ook door de best mogelijke „vertaling eenige juiste kennis daarvan te verschaffen. Zelfs in „vertalingen van de eene in de andere moderne taal gaat niet „slechts veel van de kleur, den geest en het leven der werken „verloren, maar ook de zaken, (en echter vertrouwt men ten „minste deze uit overzettingen te kunnen leeren) worden daaruit niet, „dan op een zeer onvolkome wijze bekend. Ieder volk heeft „zijneeigene instellingen, gewoonten, voortbrengselen, gewrochten, „waarvan het in zijne eigene taal eigene en eigenaardige, maar „daarom onvertaalbare woorden bezit. Die woorden moeten „dus in overzettingen worden vervangen door uitdrukkingen, „waarmede niet dezelfde, maar de meest daaraan gelijkende, de „bij dat andere Volk meest daarmede overeenkomende zaken te „kennen worden gegeven. Intusschen hij die de vertaling leest, „zonder met de oorspronkelijke taal bekend te wezen, hecht „aan hetzelfde woord dezelfde kracht en brengt alle de denkbeelden, die daarmede verbonden zijn, over op eene zaak, welke „alleen daarom er door uitgedrukt wordt, omdat het woord er „in sommige opzigten op toepasselijk is. Doch dit geldt nog „oneindig meer ten aanzien van overzettingen uit de talen der Oude „Volken. De nieuwe beschaafde Natiën komenin duizend opzigten „overeen, waarin zij hemelsbreed van de Ouden verschillen, bij „wie men zich in eene geheel andere wereld bevindt en,zoo „het, zonder bekendheid met de oorspronkelijke spraak, bijna „onmogelijk is zich juiste voorstellingen te maken van 't geen bij „eene moderne Natie bestaat, valt het ligt hier uit af te leiden, „hoe volstrekt ondoenlijk zulks ten aanzien van Grieken en „Romeinen moet wezen. „Grondige kennis van het Latijn is het eenige middel om „zich den inhoud der, in het Latijn geschrevene werken, eigen „te maken en met het Grieksch is het even zoo gelegen. „In die talen zijn de beginsels, somtijds ook de meest mogelijke ontwikkeling, der Wetenschappen vervat, en van „daar dat ze voor den geleerden stand in de Maatschappij, „dat is voor hen, die geroepen worden, om hunne medeburgers te besturen en voor te lichten, om raad en onderrigt te „geven, als inderdaad onmisbaar moeten worden beschouwd. „Wie kan zonder kennis van het Romeinsche regt aanspraak „op den naam van Regtsgeleerde maken? In de overblijfsels „van de werken der Romeinsche Juristen vindt hij de eenige „bron, waaruit alle nieuwere Wetboeken zijn ontleend, het „eenige middel om ze uit te leggen, aan te vullen, te wijzigen en „langzamerhand tot meerdere volkomenheid te doen geraken, vooral „ook het voorbeeld van een nauwkeurige juiste en scherpzinnige „beoordeelingder meest ingewikkelde zaken. Eeuwen was het Natio„nale leven te Rome aan de regtsbeoefening gewijd en vandaar dal „die wetenschap in de schriften hunner voornaamste Regtsge„ leerden zoo voorgedragen, ontwikkeld en toegepast wordt, dat „de bekendheid daarmee voor pleitbezorger, regter, wetgevei „en voor ieder, die er prijs op stelt, ook in den doolhof van „allerlei betrekkingen en omstandigheden, den leiddraad van regt „en billijkheid te kunnen volgen, inderdaad onontbeerlijk is „geworden. „Voor de staatkunde is eene heerlijke leerschool geopend „in de Geschiedschrijvers der Oudheid. Griekenland, intallooze „kleine staten verdeeld, biedt eene menigte van regeeringsvormen „aan in haar oorsprong, bloei en verval. Rome heeft den ganschen „kring der staatswisseling doorgeloopen en het nut der Historie „wordt verhoogd en kan gemakkelijk worden genoten door de „wijze, waarop de schrijvers, zelve veelal in staatkunde volleerd, „de gebeurtenissen verhalen. „De beoefenaar der wijsbegeerte ontdekt bij de Ouden de „schrandere navorschingen van het menschelijk verstand omtrent „de Godheid, de Natuur, de eigenschappen en de bestemming „van den mensch. Vooral in Griekenland ontwikkelde zich zoo„danigen wijsgeerigen zin en schoon ook toen, gelijk naderhand, „de stelsels elkander verdrongen, bragten zij een schat van „waarheden aan den dag en leverden de gewigtigste bijdragen „voor menschelijke kennis, hoewel zij het eigenlijke doel, doorgronding van het samenstel der wereld en van het wezen der „Godheid, niet in staat waren te bereiken. „Doch ook de oorkonden van den geopenbaarden Godsdienst zijn „in doode talen geschreven. De verkondiger, leeraar en uitlegger „der Christelijke leer vindt daarin de allereerste en uitsluitende „bron, waaruit de leerstukken die hij voordraagt, de lessen die „hij geeft, de uitzigten die hij opent, ontleent behooren te zijn. „Regtsgeleerdheid, Wetgeving, Staatkunde, Wijsbegeerte en „Godgeleerdheid zijn bij de Ouden tot eene hoogte geklommen, „welke hen voor de Nieuwen tot voorgangers en onderwijzers „heeft gemaakt, zoodat deze dezelfde beginselen en dezelfde „kennis slechts met eenige wijziging, door de omstandigheden „gevorderd, overgenomen hebben. Zonder de kennis der Ouden „gaat de ware kennis der wetenschappen verloren. Ook in die „wetenschappen, waarin de later gekomene steeds voortbouwt „op zijner voorgangers werk en waarin dus de Nieuwen nood„wendig verder zijn gekomen in Natuurkunde, Geneeskunst, „Wis-, Meetkunde en soortgelijken, is, hetgeen door de Ouden „werd geleverd, voor de geschiedenis der wetenschappen hoogst „belangrijk. „Het bijgebragte is voldoende om te doen zien, dat de „voortdurende studie van het Latijn tot de voordurende beoefening van de meeste en belangrijkste vakken van menschelijke „kennis niet kan worden ontbeerd. „Men zegge niet, dat er toch voorbeelden zijn van regters, „van Godsdienstleeraars en wijsgeeren, die zonder noemenswaar„dige bekendheid met de schriften der Ouden uitstekende verdienste hebben gehad. Vernuft, scherpzinnigheid, ook wel de „ontzagwekkende toon der aanmatiging kunnen t geen aan de „zoodanigen ontbrak, vooral in het oog der minkundigen hebben „vergoed of verborgen gehouden. „Hunne dwalingen, schoon in de bijzondere gevallen noodlottig, „zullen voor het belang van het algemeen minder schadelijke „gevolgen hebben, zoolang de grondige wetenschap bij velen „in achting en beoefening blijft, zoo dat de wanbegrippen uit „eene oppervlakkige kennis gesproten, telkens aan de gezonde „leer getoetst en door haar verbeterd kunnen worden. Doch „naarmate die gezonde leer, in de bronnen vervat, zelve in on„bruik geraakt, brengt de eene dwaling gemakkelijker wederom „andere dwalingen te weeg, de leiddraad gaat verloren; de „beginselen der echte kennis worden vergeten en daar, waar ze „toegepast behoorden te worden, heerscht willekeur, roekelooze „gissing, wanorde en verwarring. ,,De waarheid hiervan blijkt nog te duidelijker, als men op,,merkt, dat, daar het Latijn, tot op onze tijden de algemeene „taal der geleerden is geweest, de meeste werken, welke tot „eene degelijke beoefening der wetenschappen betrekking hebben, „ook bij de Nieuwen in het Latijn zijn geschreven. „Van niet veel gewigt dus is de bedenking dergenen die „het beklagelijk achtten en als een vooroordeel onzer Noordelijke „Provincie beschouwen, dat men zich jaren lang voornamelijk „bezig houdt met het aanleeren van doode talen: De arbeid „daaraan besteed is volstrekt noodig om tot het doel te geraken, „is reeds op zich zelve nuttig en wordt rijkelijk beloond. De „nieuwere talen zijn aan elkander in vele eigenschappen van „woordvoeging en spraakgebruik zeer gelijk; terwijl de doode „talen grootendeels op zich zelve staan en als 't ware tot een „afzonderlijke wereld behooren. Kennis der woorden is tevens „kennis der talen en om slechts een ouden schrijver behoorlijk „te verstaan, moet men zich in tijden plaatsen en omstandig„heden overbrengen, die met de ons omringende voorwerpen „weinig of geen overeenkomst bezitten. Door het aanleeren der ,,OudeTalen wordt men nietmet taalkennis alleen, maar metallerhande „nuttige kundigheden toegerust en welke ook de toekomstige loop„baan van den jongeling uit beschaafde standen moge zijn, daar „vindt hij de beste voorbereiding om zich in zijn volgend leven „boven den gewonen hoop te verheffen en staande te houden. „Te regt beschouwden onze voorouders de kennis van het Latijn „en Grieksch als een, bij eene beschaafde opvoeding, onmisbaar „vereischte. Het is gemakkelijk de instellingen die daaruit voortgevloeid zijn, als uitwerksel van het vooroordeel uit de hoogte „te berispen. Maar men behoorde toch, als men van vooroor„deelen der Noordelijke Gewesten, spreekt, te bedenken dat er „gesproken wordt over die Gewesten welke in alle wetenschappen een, naar evenredigheid, verbazend getal van verdienstelijke beroemde mannen voortgebragt hebben, welke zich „steeds als het vaderland en middenpunt van echte wetenschappelijke beschaving hebben onderscheiden en in menigerlei „opzigten de geheele beschaafde wereld voorgelicht hebben. „Doch het zijn niet slechts de Wetenschappen, het zijn ook „de Fraaije letteren, de welsprekenheid en de Dichtkunst, wier „beoefenaars zich moeten vormen door de Schriften der Ouden. „In allen soorten van Poëzy hebben zij modellen geleverd; in „Heldendicht, Treurspel en Blijspel, Lierzang en Herdersdicht: „en de welsprekendheid moest op eene uitnemende wijze „bloeijen bij volken, waar zij door veelbelovende uitzigten op „eer en gezag aangemoedigd werd, „Hier evenwel moet eene dikwerf gemaakte bedenking uit „den weg worden geruimd. Het komt namelijk aan velen voor, „dat men zich de schriften der Ouden, hoe voortreffelijk ook, „niet al te eigen moet maken, dat zulks voor de ontwikkeling „der nieuwe en Nationale letterkunde nadeelig is, en haar alle „oorspronkelijkheid moet benemen. Doch men late zich door „geene schoonklinkende woorden bedriegen. Voorzeker moeten „wij trachten die oorspronkelijkheid te behouden, welke al het „vreemde in eigene Nationale of individueele vormen weet over „te brengen; doch indien wij die oorspronkelijkheid wenschen, „waardoor al het vreemde buitengesloten en ons volk als 't ware „van andere volken en van het voorgeslacht afgescheiden wordt, „dan strekken wij onze pogingen naar een hersenschim uit. „In plaats van te laten liggen 't geen vroegere geslachten „voortgebragt hebben, moeten wij het best mogelijke gebruik „daarvan weten te maken. Het gevoel voor het schoone had „bij de Ouden, inzonderheid bij de Grieken, een trap van „zuiverheid en fijnheid bereikt, waardoor zij de moderne Natieën „op een onmetelijken afstand hebben achtergelaten. Dat gevoel „is vooral uitgedrukt in hunne werken, niet slechts in standbeelden of in de statige eenvoudigheid hunner Tempels, maar ,,ook in den aanleg en de bewerking, in de onnavolgbare vor,,men hunner heerlijke Geschriften. „Zoo duidelijk als de meerderheid der Ouden in dit opzigt voor „diegenen is, welken hunne voortbrengselen hebben bestudeerd, „zoo moeilijk moet het vallen anderen, die met den aard en „geest der oudheid onbekend zijn, van die meerderheid te „overtuigen. Eenige aanmerkingen omtrent de geestgesteldheid „en levenswijs, vooral voor de Grieken, zullen welligt doen „zien dat er krachtig werkende oorzaken tot buitengewone „ontwikkeling van dat schoonheidsgevoel bestonden. „Het eigenlijk gezegde Volk was weinig of niet met ambachten of handwerken bezig, waarvan de uitoefening grooten„deels aan de slaven werd overgelaten. Zelfs koopmanschap „werd door weinigen gedreven- Krijg voeren; de Volks- „vergaderingen bijwonen; lichaamsoefeningen, deelneming aan de „gesprekken over onderwerpen van allerhanden ook van ernstigen „wetenschappelijken en wijsgeerigen aard, waren de bezigheden „van iederen vrijgeboren burger. „Die levenswijs was geschikt om alle de vermogens van „lichaam en geest in eene gelukkige evenredigheid te brengen ,,en te behouden. Niet op het eenzame studeervertrek, maar in „de vrije lucht, midden m de heerlijke Natuur, in den ge„zelligen omgang werden de wetenschappen beoefend en de „meest afgetrokken onderwerpen er van daardoor behandeld in „een bevalhgen toon en op eene onderhoudende manier. De „geestvermogens, die, bij lezen of schrijven, menigmaal aan het „sluimeren geraken, worden door onderlinge aanmerkingen en „tegenspraak opgewekt, gescherpt en levendig gekweekt. „De geldzucht welke, door het eigen belang alle uit haren „aard belanglooze geestdrift weet te verdooven, was bij de „Grieken, op verre na zoo sterk en algemeen niet als bij de „Romeinen en de nieuwere Volken. Koophandel en Nijverheid, ge„ven in de moderne tijden den toon aan. Het geld is de maatstaf geworden, naar welke de waarde der dingen wordt beoordeeld, „en de studiën welke geen zoogenaamde practische nuttigheid „hebben, worden door velen als nutteloos of ten minste niet „anders dan als geoorloofde tijdsverdrijving beschouwd. ') „Het bestaan van ieder geschrift der Oudheid brengt het „bewijs van deszelfs volkomenheid mee. De Boekdrukkunst „brengt met slechts goede maar ook, en veel meer, middelmatige, „ook slechte, ook niets beduidende werken aan het licht. Te „voren was dit geheel anders bij de moeilijkheid en de kosten „der opschriften. Die levenswijs veroorzaakt reeds, gelijk wij „zagen, dat er meer gesproken en minder dan tegenwoordig werd „geschreven, doch daar kwam een tweede en voorname beweegrede bij; namelijk de onmogelijkheid om 't geen niet zeer „uitstekend was in omloop te brengen. Schrijven om er levensonderhoud door te vinden zou een geheel verkeerde berekening zijn ) Men Je'gelljke Hierbij hetgeen Groen later schreef in zijne Beschouwingen over otaats en Volkenrecht pag. 20. „geweest. Alleen het uitgelezenste onder de voortbrengselen „van ieder geslacht kon worden bewaard; het overige zou niet „alleen spoedig vergeten zijn geworden, maar zelfs kon het uit ,,den aard van de zaak niet blijven bestaan. Voor de ook „slechte moderne boeken, bij honderden en duizenden verme„nigvuldigd, is het gemakkelijk den toets, niet van smaak of „gezond verstand, maar toch der eeuwen te verdragen. Maar bij ,de Ouden, zoo er al iets minder voortreffelijks onder hunne „werken was binnengeslopen, het zuiveringsvonnis van den ge,,strengen tijd zou er over uitgesproken worden en eenmaa „zouden alleen de heerlijke gedenkstukken der oudheid van „het vernuft en genie der voorgeslachten getuigenis dragen. „Wanneer men deze opmerkingen, welke inzonderheid op de ,.Grieken toepasselijk zijn, samenvoegt, dan moeten ook zij, die „de Ouden niet kennen, toch inzien dat derzelver meerderheid „niet op losse gronden en enkel uit moderne en dwaze partijdigheid wordt beweerd, maar dat men inderdaad zich bij „hen in eene andere wereld en als 't ware in een fijnere „luchtstreek, bevindt, in een luchtstreek wier invloed op „smaak en gevoel inderdaad hoogst weldadig moet zijn; en „waarin het dus voor iedereen belangrijk is te leven, die prijs „op de ontwikkeling van alle zijne zielsvermogens stelt. „De omgang met de Ouden, wel verre dat zij schadelijk voor „de Nationale Letterkunde zou zijn, is wenschelijk en noodzakelijk voor hen die zich in het vak der Fraaye Letteren ook „in nieuwe talen willen onderscheiden. De menschen die ons „omringen; de betrekkingen waarin zij geplaatst zijn, de manier „waarop wij een groot gedeelte van onzen tijd doorbrengen „moeten, is niet geschikt om dat schoonheidsgevoel, 't geen bij „de Grieken in alles heerschende was, levendig te houden. „Daartoe moeten wij trachten ons in het midden van dat, ten „dien opzigt, eenige volk te verplaatsen; en dit kan alleen „worden gedaan door een onvermoeide en nauwkeurige bestu„deering van dezelfs nagelatene gewoonten. Van daar dat al „het voortreffelijkst in de Nieuwe Letterkunde deszelfs grondslag en oorsprong in die bestudering heeft gevonden. Slaat men „op gansche tijdperken het oog, men zal de vereenigmg van „de bloei dier studie van die der Nationale letteren aanschouwen. De herleving van de studie der Oudheid ging in „Italië met de ontluiking en glansrijke ontwikkeling van eigene „Letterkunde gepaard en de Muze van Petrarca, Tasso en Dante „was zeer na aan Grieksche en Romeinsche Muzen verwant. „Het schitterend tijdperk van Lodewijk XIV kenmerkt zich door ,,hooge bewondering der Ouden; ons Vaderland, terwijl het zich „door eigene taal en letterkunde onderscheidde, was tevens de „hoofdzetel van de beoefening der doode talen en de moderne „Volken bij wie deze beoefening ontbreekt, hebben in de „fraaije letteren ook in hunne eigen spraak geene aanmerkelijke „hoogte beklommen. Doch ook als men op de enkele personen „let, die als letterhelden onder de Nieuwen worden geroemd, „zal men bevinden, dat zij nagenoeg allen bij de Ouden waren „ter schole gegaan. Velen hunner werken zijn vertalingen of „navolgingen van de Geschriften der Grieken en Romeinen; en „ook daar waar zij schitteren door eigen glans, blijkt het voor „den kenner der oudheid dat zij met derzei ver geest en smaak „geheel zijn doordrongen. In Racine vinden wij Euripides, „Horatius in Boileau, Theophrastus in La Bruyère en Plautus ,,of Terentius in Molière terug. Vondel en Hooft waren met „de lezing der ouden doorvoed. Die zelfde lezing heeft den „grootsten redenaar in Engeland's Staatsvergaderingen gevormd: en „ook de meeste van hen, door wie Nederland's letterkunde „in de laatste tijden eene zoo ongemeene hoogte heeft bereikt, „hebben de waarde van die onschatbare studie niet miskend. „De Ouden zijn de modellen der Nieuwen geweest; dat dit „gebeurde lag in den aard van de zaak, omdat er geene klove „tusschen de voorgeslachten en de naneven kon worden gemaakt. „Doch zulks zou ook dan alleen te bejammeren zijn, wanneer men „verwachten kon, dat de modernen overgelaten aan hunne eigene „krachten, verder dan nu zouden zijn gekomen. Het tegendeel mag „voor waarschijnlijk worden gehouden. Hun gansche toestand was „niet voordeelig voor de ontwikkeling van het schoonheidsgevoel en „bij sommigen onder hen kon het daarom alleen zooveel fijnheid en „zuiverheid verkrijgen, omdat zij zich buiten den kring van land„en tijdgenooten op klassieken bodem hadden overgebragt. „Doch niet slechts voor beoefenaars der Fraaye letteren is „de ontwikkeling der menschen aanleg te dien opzigte van „belang. De schoone, bewonderingswaardige vormen, waardoor „wij in alle voortbrengselen der Ouden den afdruk erkennen van „hun geest, smaak en gevoel, moeten zich ook bij de Nieuwen „niet enkel in werken van Dichtkunst en Welsprekendheid ver„toonen, maar in allerhande geschriften over de meest dorre „en drooge wetenschap, zoowel als in die, waardoor smaak „en gevoel het meeste worden bevredigd. En niet in geschriften „alleen: zij moeten het kenmerk worden van daden en woorden, „zij behooren vereenzelvigd te zijn met ieder wezen en alzoo „de innerlijke waarde der dingen door een behagelijk uitwendige „aanduiden, in het licht stellen en verhoogen. „Voor iedereen is het van belang dat de betrekking op de „Oudheid in waarde worde gehouden. De kennis daaraan is „niet enkel voor geleerden en letteroefenaars voordeelig, zij „heeft ook eene voor het algemeen heilzame strekking. De „verwaarloozing van die kennis zou overal worden gevoeld; „gelijk de uitwerksels van hare ijverige beoefening zich tot alle „standen der maatschappij uitgestrekt hebben. Niet alsof die kennis „zelve overal ook tot den gezelligen omgang in de maatschappelijke samenleving doorgedrongen ware; maar op soortgelijke „wijs als waarop het algemeen de vruchten ook der meest afgetrokken en minst algemeen beoefende wetenschappen geniet. ,,Hoe worden om een voorbeeld te hebben, schei-, wiskunde ,,en werktuigkunde niet door velen beoefend en echter de vorderingen daarin gemaakt veraangenamen het leven van allen op „menigerlei wijs. Het kan niet worden berekend hoe veel invloed „de studie der Ouden heeft gehad op de letterkunde, deleden, „de instellingen, de denkwijze en den ganschen toestand der „Nieuwere Volken; en zonder dit krachtige middel ter beschaming, zouden wij meer van de ruwheid onzer Noordsche voorraderen overgehouden hebben. „Zoo moge ook bij den Nederlander de beoefening van die „talen in achting en eere blijven, welke, daar zij de grondslag zijn „van echte kennis en fijne beschaving, ongetwijfeld tot nut en „veredeling ook der gansche natie moeten verstrekken. ') Toch veronachtzaamde hij de nieuwe literatuur niet. Was zijn leermeester Bake in dit opzicht een „homo unius libri" 2) en zag Borger, die er zich zelfs op liet voorstaan beter Latijn dan Hollandsch te schrijven, 3) op Schiller „en dergelijk goedje" met zekere minachting neer4), de jonge Groen beoefende haar, met bijna evenveel ijver, als de klassieke. Een groot bewonderaar was hij van van der Palm. Eiken ochtend las hij in diens preken. J) Comme il est urgent pour moi de cultiver mon style Hollandais qui me viendra, dans la suite, apparement, plus a propos que le style Latin — schreef hij den 15 Januari 1821 — „et que les ouvrages de „Mr. van der Palm que je lis avec tant de plaisir, me parais„sent un moyen bien recommandable, pour attendre ce but je „desirai beaucoup acheter quelque une de ses ouvrages et surtou „son Salome qu'il estime lui même un des meilleurs et dont je „vous ai lu quelques morceau".6) Haar waarde en de noodzakelijkheid harer beoefening maakte hij tot onderwerp eener redevoering, toen hij den 9den October 1821, den voorzitterstoel van „Suum Cuique" innam. „Bien „souvent — zeide hij toen — on a proposé la question sur la „superiorité des anciens et des modernes ; des deux cotés se „sont rangés d'ardens defenseurs: les impartiaux ont prononcé „leur jugement ordinaire, que la verité se trouvoit entre les deux 1) Hij heeft blijkens zijne nagelaten aanteekening ook nog willen schrijven van: Over de noodzakelijkheid der studie van de oude talen om het gevoel voor het schoone te onderhouden en te versterken ,,en" Over de noodzakelijkheid om de grondige studie der oude talen in stand te houden. *) Bakhuizen v. d. Brink t. a. p. pag: 19. ®) Borger: Leerredenen I, voorrede pag: XIV. 4) Zie de Gids 1893. pag: 133. 5) Om zes uur opgestaan zijnde las ik de helft van een preek van v. d. Palm volgens mijn gewoonte. Dagboek 27 April 1821 [R.-A.] zie ook 3 Mei en 14 Mei. ®) 15 Jan: 1821 de brief is bij vergissing 1820 gedateerd. R. A. Hoezeer Groen's stijl een tijd lang op die van v. d. Palm leek, kan men zien uit Rau's brief aan Groen van 14 Febr. 1829 R. A. Nog den 23sten December 1826 schreef hij zelf aan van Assen: UEd. zult mogelijk verwonderd zijn, dat ik geen exemplaar aan prof. van der Palm zond. Maar ik zou het inderdaad bijna vermeten van mij achter hem een stukje ter hand te stellen 't geen in het Hollandsch geschreven is. [R. A.] 13 „extrêmes et que, ni les uns, ni les autres avoient entière„ment tort ou tout a fait raison. II se peut, en effect, que „la difference du climat, du gouvernement, des relations sodales „et tant d autres circonstances, qui influencent si essentiellement „le genie, aient empeché les ecrivains de 1'Europe Moderne de „monter a la hauteur, qui ont atteint Homère, Sophocle, De„mosthenes; il se peut, qu'il y avait beaucoup de vrai dans ce qui „affirme Rousseau quand il dit: Le temps qu'on emploie a „savoir ceque d'autres ont pensé, étant perdu pour apprendre a „penser soi même; nous avons plus de lumières acquises et „moins de vigueur d'esprit. Nos esprits sont, comme nos bras, „excercés a tout faire avec des outils et rien par eux mêmes: „il se peut que les anciens ayent imitès la Nature, les mo„dernes, qui pour la plupart, ne faisoient qu'imiter les anciens, „n'ayent en grande partie que le merite d'avoir copié la copie: „il se peut que dans 1'enfance du genre humaine 1'imagination „plus ardente, ait enfanté des chefs d'oeuvres, dont la tiède raison „des generations suivantes n'a pu égaler la chaleur. Mais aussi „est il vrai, que bien des sciences, dont 1'antiquité n'avait qu'une „faible idee, ont été après elle, considerablement perfectionées; „il est vrai que, si nous omettons 1'histoire Naturelle, la Phy„sique, 1'Astronomie, qu'on me reprochérait peut être de men„tioner ici, quoique la Literature leur soit d'un grand secours; „il est vrai, dis je, que du moins la philosophie éclairée par la „lumière des philosophes, mais bien plus encore pas la Ré„velation Divine a acquis la certitude sur des matières, a 1'égard „desquelles regnoient autrefois le doute et Terreur: il est vrai „que le flambeau de cette même philosophie a porté un nouveau „jour dans les régions les plus obscurs de 1'histoire; il est „vrai que même parmi nos orateurs et nos poêtes on pourroit „citer des hommes illustres, dont les ouvrages seront transmis, „non moins que ceux de Platon et de Demosthènes a la pos„terité la plus reculée; il est vrai, que si les siècles antiques „furent plus particulièrement la règne de 1'imagination, les temps „modernes offrent celui de la raison. D'importans avantages se „present donc des deux cotés, dont la connaissance nous em„peche d'imiter ceux, qui, après avoir parcouru une demie „douzaine d'auteurs, se hatent de répéter les decisions anoyantes „de quelques pedants scolastiques, ou de quelques fats ignorans. „Le laboureur va-t-il donc passer la journée a examiner les „champs fertiles de ses voisins paree que son propre terrain est „avide et sablonneux? S'il est demontré que le caractère uni„forme des nations modernes et leur organisation politiques ótent „a leur 1'histoire ce charme de la variété et cette male vigueur, „qu'on trouve dans celle des peuples dominateurs de 1'antiquité ; „faut-il-en conclure que les républiques anciennes et leurs hommes „illustres reclament plus mon attention que le Systême Euro„péen de nos jours et que les héros de mon pays? Non ce „n'est pas seulement la beauté absolue, c'est surtout 1'utilité „relative, qui doit diriger nos études: commentsans cela, ne pas ,,louer 1'astronome, qui, en observant leciel.se laissa choir dans ,,un puit car enfin ,,ces soleils, eut il pu dire autour des quels „tournent des mondes inombrables, sont bien plus dignes d'être „contemplés, que notre miserable planête." Et pourquoi ridiculiser „ces savans, qui étudiant la topografie de la Grèce, ne „sauroient arriver sans guide au prochain village et qui, tout en „repassant dans leur memoire les rues de Sparte et d'Athène, ,,ou bien en meditant quel ait eté le plus court chemin de la ,,maison de Ciceron au Capitole, se trouvent égarés dans leur „propre ville? „Reportez-vous avec moi a 1'époque de la renaissance des „Lettres. Les nations Européennes a peine echappées prem„ièrement a la barbarie, ensuite a un système, qui, pour être „bon peut être dans son principe, n*en fut que d autant plus „funeste dans ses résultats; les nations Européennes, dis je, „n'avoient de quoi contenter ceux, chez qui le desir de „perfectionner et leur esprit commens<3assssms UIT GROEN'S JEUGD. DOOR Jhr. Mr. W. H. DE SAVORNIN LOHMAN. IV. MEI. Ik^ beantwoordde de vraag mij in Tandem opgegeven: Is liefde ijdelheid ?, volgens mijne gewoonte, om het antwoord eerst op papier te zetten. Daarna kwam Dijckmeester bij mij; toen de Vos, Fremery en Wopke Brouwer. Om één uur ging ik met de Vos eene voorlezing hooren van den heer Humbert de Superville ), bevattende het begin van een Essay sur Ia theorie des Arts du Dessin 0'Architecture, la Statuaire et Ia Graphique) basée sur les signes qu ils employent. Mij beviel zulks bij uitnemendheid en ik nam mij voor om zooveel zulks mogelijk zou zijn, dit college waar te nemen. Na den eten kolfden Burgerhoudt2), Jordens,3) Brouwer en ik in de Paauw; ik deed vervolgens eene kleine wandeling, dronk thee bij Brouwer en begaf mij naar de vergadering van „Per Angusta" waar ik niets te doen had dan ordine te opponeeren. De werkzaamheden duurden tot half een.4) 2. Na in de Pandekten een weinig gewerkt te hebben reed f ,lerr® (Grottin) Humbert de Superville geb. te s'Hage 15 July 1770 overl. te Leiden 9 Jan. 1849. Lector in de Fransche en Italiaansche talen en in de unstgeschiedems. Het college waarvan hier sprake is wordt op den seriesjaldus aangekondigd: „Idem in "'«"urn gratiam, qui ar{em graphiam colunt, ejus theoriam linqua Gallica exponet, die Mercurn Hora I. 4 2) Er waren twee studenten van dien naam. Adrianus Gerhardus en Jacobus Johannes beide uit Schiedam, van welke de een 16 September 1816 als student in de de letteren en de rechten; de ander 16 September 1817 student in de letteren en de godgeleerdheid geworden was. 3) Er waren twee studenten J. Coenraad Alexander en Gerrit David, afkomstig uit den Haag en Deventer, die respectievelijk den 14den September 1815 en den 19den September 1Ö20 studenten m de letteren en de rechten waren geworden. ) Per Angusta ad Augusta was een rechtsgeleerd dispuut gezelschap, welks leges ik onder zijne papieren bewaard vond. ik om half elf op den schimmel het Haagsche Schouw !)> Endegeest2) en door een aantal kleine, eenzame en allerliefste paadjes de plaats van Mevrouw van Rheenen3) om. Om half twaalf adsisteerde ik bij de promotie van Fockema 4) en ging daarna feliciteeren. De Heer v. d. Palm vervolgde zijn college over Horatius. De verzen: Ingenium misera quia fortunatius arte Credit, et excludit sanos Helicone poetas Democritus, bona pars non ungues ponere curat. Non barbam 5) werden op de Duitsche Kraftgenien toegepast; op de Duitsche studenten die, als zi] loshangende haren, naakte halsen, en dikke stokken hebben „refuese Teutones quisque putat sessimomque esse Arominium et Romanos legimes profliglasse. Bij het gezegde „Verba que provisam rem non invita sequentur , merkte Z.Ed. op, dat wanneer iemand zegt, ik begrijp de zaak zeer goed, maar ik kan ze maar niet uitdrukken, men zulks niet gelooven moet, maar dat het wel degelijk aan duidelijkheid of gebrek aan denkbeelden bij hem hapert. Dat men, als in de fabel van Florian, de aap die den tooverlantaarn vertoonen zou, het lantaarntje binnen dezelve vergeten had op te steken waardoor de aanschouwers volstrekt niets van de vertooning zagen, dat die duistere schrijvers eveneens het lantaarntje van binnen niet aan gestoken hadden 't geen allen verlichten moet. Om 372 uur ging ik bij prof. Kemper dmeeren;6) daar waren de Heeren O. de Haan, met zijne zuster, Schimmelpenninck en van Reede. Toen wij gegeten hadden proponeerde mevrouw Kemper ) mij eene schaakpartij, wij wonnen beide een spel. Om half twaalf ging ik zeer voldaan naar huis. 3. Mijn gewone werk gedaan dat is een halve preek van 1) Veel bezochte uitspanning ongeveer drie kwartier ten westen van Leiden aan den Rhijn. 2) Kasteel aan den grooten weg van 's Gravenhage naar Amsterdam. 3) Oud Poelgeest ook genaamd Alkemade zie Montagne De stad Leiden 2e serie pag. LL. 4) 5) Epistola ad Pisones vs. 295—298. _T7 , , 6) Kemper woonde op de Breestraat. vlak tegenover het stadshuis, W. de Ulerclc Dagboek Dl. I pag. 64. . 7) Christina de Vries geb. te Amsterdam die haren vermaarden man den 15 Maart 1798 gehuwd had. v. d. Palm en een weinig in de Pandekten gelezen hebbende kwam Sebald Rau mij bezoeken en wij wandelden samen Boerhavn om. Na den eten adsisteerde ik bij de defensie van Wopke Brouwer met wien ik aan het Haagsche Schouw thee dronk. Hij vond dat het eene mooie dissertatiestof zoude wezen het onderscheid der delicta publica et privata te behandelen. Om 1 /2 uur kwam ik te huis en las onder anderen met ongemeen genoegen in het werk van Savigny over de bevoegdheid onzer tijden tot het maken van wetboeken. 4. Ik las in de Pandekten en in Savigny. Om 1 1 '/2 uur kwam Fremery bij mij; om twaalf ging ik naar het Leesmuseum ; om /2 een met de schuit naar den Leidschen dam, van waar ik naar s Hage wandelde. Mijne zuster en mijn zwager waren van Rotterdam gekomen om eenige dagen te blijven. Ook dineerde bij ons jufvr. Sandberg. Na den eten wandelden wij in het Bosch, deden bij nicht Caan een visite en voor het souper schaakte ik nog eenige partijen met Marie. ') 5. Mijn eerste werk was Papa met zijn verjaardag te feliciteren. Ik ging bij den Heer Delprat2) ter kerke, die, naar aanleiding van Prediker 7 vers 14.: Geniet het goede ten dage des voorspoeds, maar ten dage des tegenspoeds ziet toe: want God maakt ook den een tegenover den ander, te oorzake, dat de mensch niet zou vinden iets dat na hem zal zijn", ons eene preek deed waarvan het mij zeer speet, dat 's man's zachte uitspraak mij slechts eenige fragmenten liet aanhooren. Na de kerk kregen wij bezoek van freule Betje Rengers, Neef van Doeveren, Nicht van Poelien, 3) en Nicht Engelman. Toen dat I) Zijn zwager Hoffman, 4 ? Cu,iB7lime Her Marie Delprat geb- te s'Ha?e 2 Nov. 1791 overl. te Rotterdam 4 Jan. '871 waar hij tot aan zijn emeritaat in 1850, sedert 13 Maart 1826 predikant was bekend door zijn historische geschriften en belangstelling in het L. O. De familie Groen was met dit aanzienlijk Dortsch koopmans geslacht zeer bevriend. Jb ï2 1 II7^" . ;nen, P°eIien' heet van Nuiand en Rijsoord geb. i2 July 1769 overl. 10 Jan. 1829) schreef dr. Groen 1 Febr. 1830 - „Hoe weinig wij rekenen kunnen op de duurzaamheid onzer genoegens in dit leven „dïarvan hebben wij wederom een treffend bewijs ondervonden in den zoo onverwagten „dood van een mijner oudste en beste vrienden van Poelien van Dordt. In Dec. bii „geletenheid eener buitengewone vergadering der Prov. Staten was hij met zijn vrouw „L7L - °gC Cn Wafen W:j g,eZOnd en ver8caoegd bij elkander en juist zes weken „nadat hij was teruggegaan is hij begraven." afgeloopen was, deden wij een visite bij nicht Hartman in het Voorhout en bij nicht Stratenus, waar wij de jongetrouwden spraken, die zich op hun reisje (quod non est quod miremur) zeer goed hadden geamuseerd. Met Papa deed ik toen nog eene kleine wandeling in het Bosch, en door de vrees voor onweder teruggekeerd, speelden wij een partij schaken. Om 8 uur dineerden wij; ten vijf uur kwam Brugmans mij afhalen om te voet naar Leiden te vertrekken. Zijn gezelschap verkortte mij den weg zeer. Aan den Deijl ') vonden wij veel gezelschap en dronken aldaar een glaasje Rhijnschen wijn, kwamen om 9 uur te Leijden alwaar mijn medegezel bij mij het overige van den avond bleef. 6. Mijn gewone werk al smachtende en hijgende door de buitengewone warmte hebbende gedaan, werd ik om een uur door Fremery afgehaald, wiens voornemen om naar D. van de Wijnperse2) buiten een visite met mij te gaan maken, mislukte dewijl deze zich in de stad bevond. Wij namen onze toevlucht tot de societeit. Na den eten begaf ik mij naar het Dispuut College van prof. Kemper alwaar Gosliga 3) defendeerde. Te vijf uur wandelde ik met Fremery naar den tuin van prof. v. d. Palm alwaar wij zeer plezierig theedronken. Het plaatsje4) is allerliefst aangelegd en ook het kenteekent alles den bewoner. Te zeven ure thuis gekomen kwamen eerst Brugmans, en v. d. Boon, Jr. 5), daarna Mounier mij opzoeken; ik werkte nog een weinig en ging om 1 1 Va naar bed. 7. Ik werkte in de Pandekten tot dat om 1 1 Va v. d. Kemp mij kwam verzoeken om zijne voorrede na te zien, ik deed zulks gaarne en, nadat ik er eenige correcties in had gemaakt bezocht 1) Het huis ten Deil tusschen 'sGravenhage en Wassenaar aan den straatweg naar Amsterdam ; destijds de gewone pleisterplaats in het verkeer tusschen Haarlem en Leiden met den Haag. 2) Dyonisius v. d. Wynperse Amstelaedaraensis was 7 Sept. 1815 als student 1* de letteren en de rechten ingeschreven. 3) Klaa3 Gosliga Leovardia. Frisius was 24 Mei 1820 student geworden. 4) „Oosterhof * vijf minuten zuidwaarts van Leiden. Het werd later tot een verniskokerij ingericht. 5) Adrianus Leonardus v. d. Boon Mersch Delphis Batavus was 14 November 1815 student in de godgeleerdheid geworden. ik ') met wien en Groemnx2) ik een Rapen- burgje omging. Na den eten kolfde ik met Burgerhoudt, Jordens, Brouwer en de Graaf3) aan de Kwaak. Om 8V2 praesideerde ik de vergadering van „Suum Cuique" waar ik „Le Meunier de Sans Souci" reciteerde. Wij bleven zeer plezierig tot een uur bij elkander. 8. Na in de Pandekten gewerkt te hebben ging ik om 12 uur eene Extra Ordinaire vergadering van Tandem bij Brugmans presideeren. Om één uur begaf ik mij naar het college van den Heer Humbert. Z.Ed. toonde ons hoe volgens zijne vernuftige theorie de horizontale lijn evenals in het menschelijk gelaat, zoo ook in de bouwkunde rust en hoogst mogelijke volkomenheid aanduidt en gaf er ons in de Jonische orde een voorbeeld van. De Chineesche wijze van bouwen werd tot voorbeeld van de lijn, die naar boven gaat (ligne axonifuge) gebruikt: deze drukt in ons gezicht les passions vives uit, en men mag derhalve vermoeden, dat de volken waar deze lijn, tot grondslag hunner bouworde ligt een dusdanig karakter hebben. De bouworde der Chineezen evenwel meende de Heer Humbert dat haren oorsprong in godsdienstige begrippen had. Eindelijk drukt de lijn dienaar beneden gaat (ligne axonipède) zwaarmoedigheid en treurigheid uit. Zulks blijkt uit de Gothische (ten onregt aldus genoemde) bouworde. Deze laatste zou men derhalve voor kerken, graven, voor alle die gebouwen moeten gebruiken waarin of waarbij de mensch zich aan overpeinzing moet overgeven. De Dorische daar waar de mensch aan zijn grootheid gedachtig is moet gemaakt worden, bijv. indien eens de wensch van een altijddurende vrede van den abé de St. Pièrre verwezenlijkt mogt worden, dan wilde Z.Ed. dat men een groot gebouw van de Dorische orde zou vervaardigen, waarin de afgevaardigden der volken samen kwamen om staande over de algemeene belangen te be- 1) Onleesbaar gemaakt. 2) Reinier Frederik Groeninx van Soelen Roterodamensis was 21 Juni 1815 als student in de letteren en de rechten ingeschreven. 3) Er waren twee studenten v. d. G.. Abraham en W^eijer Antonie, beide uit Deventer, die respectievelijk 20 September 1819 en 14 November 1820 studenten in de letteren en de rechten geworden waren, 52 raadslagen, dan meende hij dat de indruk van eene zoo overheerlijke en zoo geestverheffende vergaderplaats hen gemakkelijker over de nietigheden, voor welke tegenwoordig de oorlogen, maar al te veel gevoerd zijn, doen henen stappen. Met vuur sprak Z.Ed. hier over, als mede over den invloed die de gebouwen van Rome, maar vooral van Griekenland op redenaar en hoorders moeten gehad hebben. Zeer voldaan vertrok ik om twee uur naar den Haag. In een fourgon met Jochems aldaar aangekomen en mij schielijk aangekleed hebbende ging ik met Papa, Mama, Keetje en Marie, bij nicht Caan eten, waar de familie Elout, de Heer Molerus, en neef Henri en Jan Caan met de Nichten ook dineerde. Ik werd tusschen Henriette Patijn, en de freule de Kempenaer geplaatst met welke ik des avond s op de kermis wandelde. Om 9Va gingen wij huiswaarts. 9. Den volgenden morgen ging ik met Marie eerst naar zijne paarden, toen naar de parade der schutterij, daarna naar de kermis zien. Wij deden vervolgens eene wandeling door het Bosch en drentelden daarna een paar uren op de kermis. Na den eten gingen Papa, Mama, en Mimi naar het kinderbal 't geen bij gelegenheid der verjaring van Prinses Marianne ') ten Hove gegeven werd; mijn zwager en ik over het Paleis geposteerd zagen den geheelen trein der genoodigden defileeren en reden naderhand met mijne zuster naar Marlot, 2) alwaar wij eene visite deden en van waar wij wandelende terugkeerden. 10. Ik schreef een langen brief aan Henri Hoffman, deed daarna een visite aan Arend Elout3) doch werd in mijn negligé bij de gansche familie binnengelaten waar ik nog de freule van Aschbeck en twee heeren d'Ecury aantrof. Vervolgens liepen wij met de dames de kermis wederom af en om vier uur voldeden wij aan de invitatie van nicht Clotterbooke om aldaar, volgens jaarlijksche gewoonte, met de familie Caan en Patijn en neef 1) H. K. H. Wilhelmina, Frederika, Louisa, Charlotte, Marianne, prinses der Nederlanden, de eenige dochter van koning Willem I. geb. 1810. 2) Buitengoed dicht bij den Haag onder Wassenaar. 3) Arend Jan Elout Harlemensis was 26 April 1819 student in de rechten geworden. Hoogstraten') te dineeren. Ook was er de Heer van Suchtelen. 's Avonds wandelde ik met nicht Margo Caan op de kermis. 1 I. Om elf uur ging ik eene wandeling in het Bosch doen; om twaalf werd het huis als het ware door visites bestormd, Neef en nicht van Poelien met juffrouw Sandra en juffrouw van der Kaai, mevrouw de Jong van Rodenburg,2) met hare dochter en juffrouw van Braam maakten het gezelschap uit, *t geen de Freule van Hogendorp en haar vader bij hun arrivement van Amsterdam bij ons aantroffen. Toen hetzelve vertrokken was, wandelde men volgens gewoonte, naar de kermis. Ik met de freule van Hogendorp, gekomen om tot Maandag bij Mama te logeeren en dan met mijne zuster naar Amsterdam te vertrekken. De avond werd ter bezichtiging van de spelen bestemd. Onder anderen amuseerden wij ons zeer bij twee dwergjes, een heer en eene juffrouw, die met ons eene geanimeerde en 7ppr verstandige conversatie hielden. Het beestenspel was vooral door drie schoone leeuwen en een cangouroux merkwaardig. 12. Ik ging ter kerke in de Kloosterkerk bij ds. v. d. Broek, die over Joh. V, „Ik zal u geene wezen laten," preekte. Juffr. Hubart deed bij ons visite met de juffrouwen Sandberg en Hubrecht en de freule van Lynden. Ook kwam Piet Laregnère ons bezoeken. Daarna wandelde ik met Marie in het Bosch alwaar de heeren Ryckevorsel en Sandberg zich bij ons voegden. Vervolgens schaakten wij drie partijen. Om 6Va aan de schuit gekomen liet ik mij door Jaap Elout 3) overhalen om met hem, Berkhout. van rJpr FCpmn P)/~vmir»iViio — ' . J UV.U vvagtll ic UC111C11. Wij dronken thee aan het Huis te Deyl, kwamen om 91/» uur 1) Samuel van Hoogstraten (1756—1840) de bekende staatsman, was in tweeden echt gehuwd met Anna Elisabeth Hoffman. Voor de familiebetrekking tusschen haar en Mevrouw Groen zie men de December aflevering. 2) Maria Magdalena Le Sueur de jongste dochter van mr. Jacob Johannes Le Sueur, den laatsten president van het Hof van Justitie aan de Kaap, Zij had haren man den bekenden schrijver 2 Jan. 1795 gehuwd en overleed 4 Juny 1836. 3) Jacobus Nicolaas Janus Elout Harlemensis was 23 April 1819 bij den rector magnificus ingeschreven 4) Pieter Teding van Berkhout Risvico Batavus was 3 Juny 1818 student geworden in de rechten en de letteren. 5) Nicolaas La Grappe Dominicus Goesa Zeelandicus L et J 23 Sept. 1817. te Leyden en voor dat ik mij ter ruste begaf las ik met veel genoegen de verhandeling van prof. v. d. Palm over de Arabische poezy. ') 13. In de Salome van v. d. Palm en in de Pandekten gelezen. Alsmede Theses, voor Per Angusta ad Augusta opgezocht hebbende, ging ik Brugmans, Rau en 2) bezoeken. Na den eten hoorde ik Dominicus onder prof. Kemper defendeeren. Om vijf uur begaf ik mij naar prof. Tydeman alwaar ik onder anderen met mr. Boxman3) thee dronk. Van daar naar mpvrnuw Brusmans waar Ds. v. Hoorn, Brugmans en Rau zich bevonden. Met deze laatsten wandelde ik een Cingeltje om, ontving 's avonds de visite van Fremery en Jan Wijnaendts ), eindigde de lectuur der 12 tafelen en begaf mij om 12V2 uui naar bed. 14. Ik las volgens gewoonte een halve preek van v. d. Palm en in de Pandekten maakte vervolgens de expositie van vierheses voor Per. Angusta en begaf mij om één uur met Fremery, Rau en v. d. Heim naar het Weeshuis alwaar de kruisiging van Jezus door Louis Moritz ten toon hing (Zie v. d. Palm, Redev: II pag. 155.) Wij gebruikten den tijd dien wij nog voor uur overig hadden om een Cingeltje te wandelen. Na den eten liet ik mij overhalen om ia een ( )5) met Berkhout, Blaauwbeen, Dominicus, Slicher c) naar Voorhout te gaan thee drinken. Wij deden zulks en vonden 1) Redevoeringen, Verhandelingen enz. Dl. II pag. 28 (nieuwe uitgave). 2) Onleesbaar gemaakt. 3) Mr. Abraham Boxman geb. te Gorinchem 17 Oct. 1796 en aldaar overl. 26 Maart 1856, was achtereenvolgens wethouder en burgemeester zijner geboortestad en lid der 2e Kamer. 4) Dr. Groen's jongste zuster Catharina Johanna geb. te Heeze 30 Juny 1772 overl. te Waspik 9 July 1838, was gehuwd met Willem Wijnaendts geb. te 's-Hertogenbosch 8 Febr. 1757 overl. te Delft 30 Mei 1839. 5) 6) Lodewijk Cornelis Slicher Medio Burgo-Zelandicus was den 19de September 1820 ala student in de rechten en letteren ingeschreven. daar Siingeland, ') van Lennep, 2) van der Houven, 3) Groeninx, Boreel, Bosscha en Crommelin,4) deze vertrokken al lang voor ons, wij reden de plaats van den Graaf van Byland om 't geen een zeer mooie tuin is, kwamen door Sassenheim, hielden aan de Postbrug 5) stil en waren voor 91/* uur thuis. Zonder verder veel uit te voeren en na eene korte visite van Brugmans, ging ik om 11 naar bed. 15. Na in v. d. Palm gelezen te hebben, maakte ik twee excerpten voor per Angusta, en werkte vervolgens in de Pandekten. Om 12 uur ontving ik eene vriendelijke visite van Dirking den Deenschen baron, met wien wil den 26~'e Annl nn7P T^ilnarhJ gehad hadden, vervolgens bestelde ik met Jan v. d. Hoeven 6) een Carricle voor onze reis naar Alphen en begaf mij met hem naar het College van den Heer Humbert. Om verscheidene Heeren die aldaar voor het eerst waren, tegemoet te komen herhaalde Z.Ed. kortelijk, het in de twee vorige lessen verhandelde. Daarenboven toonde hij ons hoe in de geheele natuur de^ invloed der drie lijnen geldt. Bij de dieren echter zouden wij^ een zeer verkeerd oordeel vellen indien wij naar derzelver rigting tot hun karakter wilden besluiten; hoewel dat besluit bij sommigen zeer goed uitkomt. In de boomen is het wederom duidelijk, dat de statige eik, ons meer het denkbeeld van kalmte, de opgaande boom dat van onrust, de nederhangende takken, dat van somberheid, treurigheid, nadenken geeft. Tot de planten, bloemen enz. zou men zulks ook kunnen uittrekken. De indruk Gie de zee en alle ontzaggelijke vergezichten op ons maken, I ) Pieter Adriaan van Slingelandt Wageningen-Gelrus was 26 Aug. 1819 als student in de letteren ingeschreven. 2) Er waren twee studenten van dien naam Hendrik Aarnoud en Jacob de bekende dichter, beide geb. te Amsterdam en respectievelijk den 15den Mei en den 27sten September 1820 studenten m de letteren en de rechten geworden. d) Jan v. d. Houven v. Ankeren. Roterodamensis was den 25sten Augustus 1820 student in de letteren en de rechten geworden. 4) Jacob Pieter Crommelin Harlemensis was 14 Sept. 1818 student in de letteren en de rechten geworden. 5) Brug onder Warmond, waar de groote weg van Haarlem naar Leyden en s-Haïe over de trekvaart, tusschen de beide eerstgenoemde steden heengaat, en destijds een station van de paardenpost was gevestigd. medicijnen ^ H°eïen Roterodamensis was 17 Sept. 1819 student geworden in de moet aan andere oorzaken worden toegeschreven. De circel is de figuur welke, volgens Z. E. de minste aesthetische waarde heeft, maar de circel der verbeelding waarvan ieder mensch het middelpunt en zijne gedachte de radice is en t welk dus paal noch perk heeft, voert ons tot het verhevene. In de bergen vindt men de drie lijnen weder ofschoon de assonipede zeer zeldzaam is. Dit alles maakte ons Z.Ed. door keurige teekeningen, door hem zeiven vervaardigd, duidelijk. Om 3'A uur ging ik bij mevr. Gevers eten met mr. Swart, Reede van Outshoorn, Mathiezen, Massé en Florimond. Juffrouw Pauline was uit de stad en mevrouw had 's ochtends de koorts gehad, daarom bleven wij slechts tot zeven uur, 't geen mij zeer goed schikte als hebbende Per. Angusta ten mijnen huize. Ik defendeerde Theses, uit het Romeinsche regt. De vergadering eindigde om lOVauur en wij bleven tot middernacht bij elkander. 16. Na een weinig in de Pandekten gelezen te hebben ging ik om 9V» uur Ds. Egeling') hooren, die ons bij gelegenheid van den Hemelvaartsdag een zeer hartelijke preek deed. Om 1 2 uur reed ik met v. d. Hoeven in een Cankel af en 7 U uur over een waren wij op Rijnoord. Neef en nicht van Poelien ontving eene korte visite van den heer Kluit en zijne vrouw en den heer ( )2). Naderhand kwam het gezelschap bijeen ; de oude nicht van Poelien, mevrouw Onderwater, juffrouw van der Kaai, de predikanten van Alphen en Oudtshoorn ) enz. Geplaatst tusschen juffrouw Sandra en juffrouw v. d. Kaai, amuseerde ik mi] zeer goed en ook na den eten; wij wandelden veel op de plaats waartoe het overheerlijke weder ons niet weinig uitlokte. Hetzelve maakte onze terugreis dubbel aangenaam: om 9l/t uur kwamen wij te Leiden terug. Ik bleef bij van der Hoeven een boterham eten en ging om elf uur naar huis en naar bed. 17. Na mijn gewone werk te hebben gedaan begon ik de |) Lucas Egeling geb. te Utrecht 22 Aug. 1764 overl 21 December de be¬ kende schrijver van „De weg der Zaligheid naar het beloop der Bijbels" een toen zeer algemeen gelezen werk. 2) Onleesbaar. 3) J. W. Sievert» en M. v. d. Burch. lezing Cicero de Legibus. Ik was genoodzaakt om hiermede dra te eindigen, dewijl ik eerst mijn haar laten snijden en dan vernemen moest of de vergadering van Tandem voortgang zou nebben. Daar de dissertatie van de defendens Blaauwbeen nog niet was afgedrukt ging ik met hem en van der Heim naar Rau, om dien tot opneming der defensie beurt te verzoeken, waartoe wij hem, niet zonder veel moeite, overhaalden. Ik ging daarom naar huis, ten einde mij voor de vergadering te prepareren, waar ik de vraag moest beantwoorden; ik werd daarin eerst door den jongen v. d. Boon Mesch opgehouden en toen ik aan het werk was, ontving ik een briefje van Rau waarin de vergadering werd afgezegd. Dadelijk naar Brugmans geloopen vond ik daar eene missieve, waarin Z.Ed. voor het lidmaatschap bedankte uit hoofde van alleronaangenaamste en grievendste redenen. Ten uiterste hierover verwonderd begaf ik mij naar zijn huis en vond hem niet. Om 47* ging ik weder, vond hem bij Brugmans en vernam toen aldra, dat de aandrang door ons des ochtends gebruikt de oorzaak van dit plotseling besluit was, voornamelijk omdat wij het argument hadden gebruikt dat Mounier voor de vergadering terugkwam en deze nog niet gearriveerd zijnde, meende Rau, dat wij deze en dergelijke redenen alleen gebruikt hadden om hem het netje over het hoofd te werpen en was hierover natuurlijk misnoegd en langzamerhand tot eene zoo sterke resolutie gebracht geworden. Hier zag ik nu hoe voorzichtig men in de vriendschap wezen moet, daar een misverstand, eene verkeerde opvatting verbindtenissen van jaren lang kan verscheuren en hoe eene menigte kleine oorzaken onder Gods bestuur kan medewerken om het kwaad dat wij vrezen, af te weren. Daar wij voor iedereen de zaak verborgen hadden, was alles in zijn geheel gebleven; daar ik een briefje van v. d. Heim toevallig bij mij had, waarin deze mij de komst van Mounier meldde, kon ik metzelve mij omtrent de voorname zaak geheel en al rechtvaardigen en daar hij het zich van mij als zijn besten vriend het meest had aangetrokken, was spoedig alles weder in orde en ik kon ook hierin de Goddelijke leiding niet genoeg danken, die mij zulk een groot deel mijner genoegens heeft willen sparen. 18. Na in v. d. Palm gelezen te hebben beantwoordde ik de vraag in Suum cuique opgegeven schriftelijk. Quelles sont les justes bonnes de 1'imitation? Van 1 1V» tot één hield van Hasselt mij gezelschap. Na zijn vertrek ging ik den nieuwen Doctor La Lau') gelukwenschen 't geen ik evenwel kort maakte om nog even bij Sebald, en daarna naar de Societeit te gaan, waar ik met Burgerhoudt en Jordens domineerde. Toen wij gegeten en een weinig gewandeld hadden, ging ik naar huis en had moeite om mij eenigzins tegen de buitengewone warmte te beschermen. 2) dronk bij mij thee. Om 77a reed ik op Hirondelle het Schouw, Endegeest, de plaats van nicht Lelyveld3) etc. om, bezocht Dykmeester, die eene ongesteldheid noodzaakte zijne kamer te houden, en passeerde het einde van den dag zeer pleizierig te mijne huize met 4) en Sebald Rau. 19. Deze dag was voor mij alleraangenaamst. Ik ging ter Kerke bij prof. v. d. Palm, waar wij naar aanleiding van Jes. 19 v. 19—21 eene heerlijke preek over het karacter der oude Godsgezanten hoorden, welke de tegenwoordige nietsbeduidendheid tot staatkundige veinsaards, zoekt te verlagen, terwijl zij, door hunne hoogere stemming, niet alleen boven het gros der menschen, maar boven de braafsten, zelfs onder hen, verheven waren en schenen de perken der stoffelijkheid reeds te hebben overschreden. Om half twaalf reed ik met 5) naar den Haag in de hoop van 6) te zullen zien; daar deze reeds vertrokken was, reden wij, na bij ons wafelen met madeira gebruikt te hebben, wederom af en kwamen om 37s uur op Blankenburg, 1) Johannes Gerardus La Lau Lugdunus Batavus die den 17den September 1816 student was geworden, promoveerde dien dag op eene dissertatie „De re pecuniaria .Imperii Romani inde ab Augusto usque ad Constantinum Magnum." 2) Onleesbaar gemaakt. 3) De Hofstede „Duinzigt" die het eigendom was geweest van Mr. Pieter van Lelyveld Pieterz, behorende tot een der aanzienlijkste Leidsche geslachten. In verschillende gewichtige betrekkingen, zooals Hoogheemraad, van Rijnland, Wethouder van Leiden en Curator der Hoogeschool had hij zich door geleerdheid, schranderheid en ijver een roemvollen naam verworven, maar werd in de kracht des mannelijken leeftijds aan zijn belangrijken werkkring door den dood ontrukt. (Montagne t. a. p. pag. 23.) 4) Onleesbaar gemaakt. 5) Onleesbaar gemaakt. 6) Onleesbaar gemaakt. de plaats van den heer Elout, aan. Wij vonden aldaar de heeren Smisaert ; met Henriette Elout en de freule Aschbeck twee allerliefste meisjes, deden wij voor het diner eene mooie wandeling Na den eten wandelden de heeren naar de boerderij waar alles nauwkeurig opgenomen werd. De heer Cambien met zijne vrouw en de heer van Lennep als mede de heer Rengers kwamen eene visite doen. Met den laatste en de dames, drie juftrouwen Elout, want Santje logeerde te Haarlem, de freule Aschbeck en de freule Kempenaer, wier broeder ook met ons gemeerd had, deden wij weder een zeer aangenaam toertje. Om U uur reden wij af en toen ik, te Leiden, op de Sociteit kwam, vond ik tot mijne groote verwondering Henri Hoffman die mij een paar dagen te voren geschreven had, dat de koorts het hem onmogelijk maakte, mij te komen opzoeken. Met dezen onverwachten logeergast soupeerde ik bij mevr. Fremery, 't geen dezen dag op eene plezierige wijze besloot en om 12 uur gingen wij naar huis. Het overheerlijke weder had tot de genoegens door mij gesmaakt, niet weinig bijgebragt. 20 Mijn logeergast en ik kregen al vroeg de visite van Fremery, ook kwam Dedel ) een uurtje met ons praten. Om 1 1 uur reeg ik eene invitatie om Donderdag bij nicht van Poelien op Buitenlust te komen eten met van der Hoeven. Ik comuniceerde zulks aan dezen, bezocht Sebald Rau, bestelde paarden in de manege en wandelde vervolgens op de kermis om de familie van Kijnoord op te zoeken, doch vruchteloos. Ik begaf mij wederom naar huis, meldde schriftelijk de onmogelijkheid waarin ik mij bevond, om Donderdag uit de stad te gaan en was, bij eene tweede poging op de kermis gelukkiger, zoodat ik van één uur tot 2 met neef en nicht van Poelien, mevrouw Onderwater en juffrouw Sandra wandelde. Na den eten, om 4 uur reden Hoffman op den schimmel, Fremery op 't vosje en ik op Achmet, eerst naar Wassenaar, waar wij slechts een oogenblik ophielden, toen naar Catwijk binnen, vervolgens naar de Gar- 1) Er waren twee studenten van dien naam, Jacobus en Gerrit. beide uit Amsterdam ssrsiur1,17 "s™ deermachine, en dronken aldaar thee. Om 7 7» uur naar de Postbrug gereden gebruikten wij aldaar een glaasje Rhijnschen wijn. Wij waren om 10 uur weder te Leiden en soupeerden bij Mevrouw Fremery. 21. Ik praatte eerst natuurlijk eenigen tijd met mijn logeergast, bestudeerde de vraag die ik in Suum cuique beantwoorden moest, ging naar den wijnkooper Kampersteijn, maakte toilet, bezocht Karei van der Kemp en was om 12 ure op het dejeuner dinatoire 't geen Kemper gaf aan de familie Elout, bij wie zijne zusters en de freule Aschbeck gelogeerd waren. Wij wandelden met de Dames op de kermis, passeerden eenige oogenblikken in het Beestenspel en bij den Heer Simon Jan Raap; ik amuseerde mij op deze Kermispartij zeer goed. Toen onze gasten om 3Vj uur vertrokken, spoedde ik mij naar Mevrouw Fremery, waar ik met Hoffman tegen 3 uur genoodigd was en het gezelschap reeds aan tafel vond. Mevrouw v. d. Eyk dronk met ons thee. Om 8V2 uur vergaderde „Suum Cuique ten mijnen huizen en deszelfs leden bleven tot een uur bij mij. Hun aangenaam gezelschap kon mij de vermoeienis niet doen overwinnen, waarin ik door alle de drukten en de buitengewone hitte van dien dag geraakt was, zoodat ik mij zeer verheugde toen ik mij ter ruste begeven kon. 22. Mijn logeergast vertrok om 10 uur naar den Haag, ik werkte derhalve dien ochtend een weinig, bezocht Dijckmeester, die zeer aan oogziekte laboureerde en bij wie ik Herding vond. Om één uur begaf ik mij naar Humbert die eene interessante voorlezing over den oorsprong en het oogmerk der schilderkunst hield. Hij berispte zeer het misbruik dat in de schoone kunsten was ingeslopen waardoor de eene hun gebied al gedurig tot op het gebied der andere had willen uitstrekken waarvan het gevolg was geweest, dat zij veel moeite besteed hadden om iets na te maken 't geen op eene andere manier veel beter had kunnen nagemaakt worden. De schilderkunst behoorde zich ook niet op dagelijksche zaken toe te leggen maar bijv.: op schoone landgezichten, omdat dezelve zoo niet ieder oogenblik kunnen gezien worden en zij derhalve meer treffen, op buitengewone natuurverschijnselen enz. enz. Na den eten wandelde ik met mijn tafelgenoot op de kermis, dronk bij Gosliga thee met Burgerhoudt, Brouwer en van den Broeke, ') adsisteerde bij de vergadering van Tandem alwaar Blauwbeen 3 V» uur zijner dissertatie defendeerde, Siegenbeek las en ik defendeerde. De Kanter2) kwam ons, na het afloopen der werkzaamheid, gezelschap houden. 23. Om 9 A uur stond de fraaie koets waarin wij de Dissertatie van Blaauwbeen zouden rondrijden voor de deur. Ik haalde Blaauwbeen en de Kanter af en het werk nam een aanvang, t geen tot 5 uur duurde. Wii Sfanfpn af kit r~vrr\f s-^-1 . T T 1» 1 1 J A JUCIIICUI, Uansse, Herdmgh, Gemt Dedel, Jaap Elout, Bilderdijk, biberg, Bucaille, C. Susan, en te Oegstgeest bij Versluys en L>s. van den Berg. Ook reden wij naar Endegeest waar wij den Heer Leonard spraken. Na het gedane werk kwamen wij en , n ,er Y- Kemp met zijne Paranympfen van Baren en J. edel als mede Sebald Rau 3) en van der Heim bij Mounier dineeren. Men dronk aldaar een goed glaasje wijn • wij kregen muziek etc. etc. Om 7 uur ging ik met Brugmans,' die zich bij ons gevoegd had, een kermistoertje doen. Om 10 uur ging ik naar Dedel die ons uitgenoodigd had, doch begreep wel te doen door om elf uur mij huiswaarts te begeven. 24. Ik las in de Dissertatie van Van der Kemp,4) maakte eene opositie tegen pag. 92 waar hij de ongelukkige toestand bejammert van het Romeinsche regt, 't welk wij bezitten. Om IL uur reed ik met Fremerv naar 'f Haancrk,» „1.., .. . - «lil —aiwaai wij in de middeltent eenige oogenblikken uitrusteden en vervolgens ,n^ar " reugd en Rust ons begaven, komende daaromtrent gelijktijdig met Henri Hoffman aan. Neef en nicht van Doeveren, ment Engelman en mevrouw Slingelandt aten met ons. Om 8 uur vertrokken wij en ik soupeerde, na Blaauwbeen te hebben opgezocht, met Henri bij mevrouw Fremery. 1) J52SeptUb^8l8.hiliPPUS dC Kan'er C Pag° St' Anna S'Udent 'D godgeleerdheid sedert 3) Onleesbaar gemaakt. 4) De Juns Romam principiis circa jura personarum et successionum ex XII tabulis. 25. Om 97j uur haalde ik de Kanter en met hem Blaauwbeen en prof. Hageman ') af. Blaauwbeen defendeerde vrijwel en beide doctoren waren bij uitstek bedaard. Het was voor mij door de menigte van doctoren die reeds vroeg begonnen waren te opponeeren, onmogelijk mijne oppositie tegen v. d. Kemp uit te brengen 't geen mij zeer speet daar ik met zijne wonderlijke gevoelens over het Romeinsche regt in 't geheel niet instemde. Na gedurende twee uren in de „Plaats Royaal" de felicitatie te hebben afgewacht, reden de beide Doctoren met hunne Paranymphen, in een char a banc naar de Wijkerbrug alwaar 60 genoodigden in de Kolfbaan om 5 uur dineerden. Het eten was redelijk, de partij zeer vrolijk. Na de pauze, gedurende welke de Heer Hoog2) in het water viel, waaruit hij spoedig gered werd, werd dezelve, langzamerhand, luidruchtiger en bijna geen der aanwezigen of hij ondervond de gevolgen van een meer dan gewoon gebruik van een glaasje wijn, van welken regel ik geen uitzondering maakte. 26. Om half acht was ik evenwel weder bij de hand en na aan de Wyckerbrug alwaar ik geslapen had, ontbeten en tot elf uur gebleven te zijn, wandelde ik naar „Vreugd en Rust," alwaar ik al spoedig de familie uit de kerk zag terugkomen. Keetje, Marie, en de freule Hogendorp waren er gelogeerd. Met deze laatste had ik het plezier van in het terugkomen van 't Haagsche bosch in de fourgon te rijden; ik had eerst Marie die gepresseerd was, naar den Haag gebracht en toen met de overige familie in de sociteitstent gezeten. Wij ontvingen dien middag eerst de visite van neef en nicht Patijn, die voor hun vertrek naar Hoorn afscheid kwamen nemen, toen van de geheele familie van der Sleijden3) en Phillipse met welke wij in den koepel thee dronken, wandelden en ons zeer goed amuseerden. Henry Hoffman, die op Kraijenburg logeerde, had de vriendelijkheid van ons afscheid te komen nemen. 1) Eduard Hageman (geb. te Amsterdam 20 Nov. 1749 overl. te Leiden 30 Nov. 1819) hoog leeraar in de rechten maar sedert 1819 emeritus. 2) Johannes Hoog Dordracenus student in de godgeleerdheid sedert 21 Mei 1817— 3) Ds. P. J. Groen van Prinsterer (31 July 1705—21 Jan. 1 752) predikant te Waspik was 27 Sept. 1728 te Delft gehuwd met Jacoba van der Sleyden (29 Aug. 1704— 4 Jan. 1738.) 27. Wij gingen, te Voorburg, ter kerke bij ds. Metelerkamp die over Jesaja 44. 3 preekte. Neef en Nicht Caan van Hoekenburg ') en Nicht Caan van Lromvhet ) met Hennette Patijn deden ons visite. Wij aten om 5 uur en reden naderhand met twee rijtuigen naar jufvrouw Koets alwaar wij koffij dronken: aldaar spraken wij de familie van bommel, de Jong van Rodenburg, van der Sleijden etc. etc.; het was er ontzachelijk druk en wij waren zeer blijde de gewone viering van den Tweeden Pinksterdag te hebben bijgewoond. Door het Bosch kwamen wij weder te „Vreugd en Kust , wandelden op den weg waar het nog zeer levendig was. .azen in 1 ollens, soupeerden en gingen naar bed. 28. Des ochtends werd er met een niet zeer gelukkigen uitslag gevischt. Ik vertrok met de schuit van 9 uur uit 's-Hage wederom naar Leijden en trof in dezelve de Heeren Wijnbeek en 1 enbergen aan 29. Daar ik s avond's in Per Angusta eene oratie lezen moest en daartoe eene reeds in Tandem gelezene, had gekozen, maar ik met zeker wist, waar ik dezelve vinden kon, zoo schreef voorzichtigheid eene lezing: „De feminis ad imperandum non idoneis . Om een uur ging ik naar Humbert. Wij hoorden hem aldaar zeer interessant spreken over „les differents styles (genres) de la peinture" 30- Jk las een halve preek van v. d. Palm, toen vrij lang in Weber, daarna een weinig in de Pandekten. Om een uur hield ik bij prof. v. d. Palm het collegie over de .Ars Poëtica". Alleraardigst reciteerde hij de daarin voorkomende Dialoog tusschen den zoon van Albinus en zijn onderwijzer. Om 27i gins ik aan tafel; daarna bezocht ik v. d. Kemp, ontving toen de commentatie van Per Angusta ten mijnen huize, wandelde toen 1) Het lag aan de vliet van Delft naar Leiden waar deze met de Haagsche vliet een geheel vormt en ontleende daaraan zijn naam. Haagsche vliet A) Buitengoed onder Rijswijk. met Brugmans, Gosliga en Delprat,1), presideerde de vergadering van Tandem, bij v. d. Heim, die las en defendeerde, terwijl Rau over te groote of te vergedrevene gevoeligheid sprak en om 12 uur begaf ik mij huiswaarts. 31. Ik las in v. d. Palm, in de Pandekten en Weber, waarna ik eerst Fremery, toen van Blaauwbeen en Sebald Rau en eindelijk van v. d. Kemp bezoek ontving. Na den eten wandelde ik met Burgerhoudt, Jordens, Gosliga etc., Vos en Brouwer en schaakte vervolgens twee partijen met den laatste. Wij dronken bij Janus Burgerhoudt thee, gingen een straatje rond en ik toen naar huis, waar ik nog in Plato de Republica, in Cicero de Legibus en in Weber las. JUNY. Mijne ochtendwerkzaamheden waren dezelfde als van den vorigen dag. Om 1 1 uur kwam 2) bij mij en om half een Dijckmeester met wien ik naar Bilderdijk zou gegaan zijn, indien wij hem niet wandelende waren tegengekomen. Wij vertroosten ons over het mislukken van dit voornemen met een kolfpartijtje aan de Kwaak. Aan tafel werd een enkel glaasje wijn gedronken, 't geen tot zeer vrolijke scenes met de Leidenaars aanleiding gaf.3) Faure4) schonk thee; van hem naar huis gegaan zijnde, werkte ik nog een weinig en ging toen naar 5) bij wien ik met de Kanter en Gunning ) 1) Guilielmus Delprat Haganus was 11 July 1820 als student in de letteren en rechten ingeschreven. 2) Onleesbaar gemaakt. 3) Over het algemeen was de verhouding, tusschen de studenten en de burgerij, niet zeer hartelijk. Zie Navorscher LV11I pag. 579. Dr. Groen schreef 10 Nov. 1819. De brief, lieve Willem, welke wij gisteren van u ontvingen, heeft ons bijzonder pleizier gedaan; daar wij vernemen mochten dat gij geen deel gehad hebt, aan hetgeen aan eenige studenten van uw gezelschap bij den heer Bodel, zoo ongelukkig en, naar het schijnt, zoo geheel onverdiend, is overkomen. Wij hopen, dat er maatregelen zullen worden geprovoceerd en genomen kunnen worden om, voor het vervolg, zulke verregaande ongeregeldheden voor te kunnen komen, terwijl wij, ten uwen opzichte, alleen in zooverre gerust moge zijn, dat gij wel alle gelegenheid zult vermijden, om met dat soort van Leydenaren in eenig contact te komen. 4) Arnoldus Constantinus Mom Faure Africanus was 20 Sept. 1819 als student in de rechten en letteren ingeschreven. 5) Onleesbaar gemaakt. 6) Johannes Hermanus Gunning Haganus was 5 Sept. 1818 student in de godgeleerdheid geworden. soupeerde en onze bijeenkomst, door een hevige disputatie aangaande het gebruik der grammatische interpretatie als fundementum tot 1 /2 gerekt werd. 2. Ik las een weinig in de Pandekten en ging toen naar Coquerel ) wien ik over Hand.: 3 v. 1 2 Hommes Israëlites pourquoi vous etonnez vous? een preek hoorde doen, waarin, naar mij voorkwam, vele fraaie denkbeelden voorkwamen, maar die anders geen stichtelijken indruk bij mij achterliet. Tandem commenteerde bij mij en onder de commentatie kwam P. Stratenus 2) mij bezoeken. Wij wandelden eenigen tijd en toen won ik op de societeit v. d. Broeke een spel schaken af. Na den eten wandelde ,k met <) naar het Schouw, wij zaten aldaar zeer pleizierig tot Ö'/a uur en retourneerden over. Endegeest. Vosmaer ), R. Hogendorp, v. Heukelom 6) en de Bie waren er ook. Frum bleef bij mij wafelen eten en disputeerde vehement met mij over de waardij des gevoels als basis van den geopenbaarden Godsdienst. De twee volgende weken waren meer voor uitspanning als voor geregelde werkzaamheden geschikt. De dubbelde promotie van D. van de Wijnperse op den 4den 7) gaf mij gelegenheid om tweemaal te opponeeren, en werd door eene zeer aangename partij op den Burg gevolgd waar verscheidene professoren °. a. prof. v. d. Palm bij adsisteerden. Den 9den, 10de, 1 Ide en 12de bracht ik op Vreugd en Rust door. Donderdag den 13den opponeerde ,k tegen die zeer goed zijne dissertatie ) verdedigde en kwam op zijne partij in de Gouden Leeuw. .795^o"aT 18™ CharIeS COqUerel Waalsch predikant in d- Haag. (27 Aug. 4) Onleesbaar gemaakt. 5) Foft y°smae'HrrS ,Student in de rechten 24 Oct. 1814. 71. d.Lr.ïSr'r tstrdt"s;tTi"d*'"b'",'d"'l4No'',815, «L S iLUa°"-Ji- Den 14den defendeerde Uijlenbroek zijn specimen ') en promoveerde Cost Jordens 2) welke laatste plechtigheid ons het verder gedeelte van den dag in luidruchtige vrolijkheid deed doorbrengen. 's Zaterdags gingen wij met prof. Bake, Bergman, Nauta, Fremery, Tydeman en van der Chys 3) de gelden van Graecis Litteris samen te Lisse verteren waar wij den halven dag zeer genoeglijk doorbragten. 's Morgens had ik Faccari, die, bij gelegenheid van Uylenbroek's defensie, over was gekomen, den Hortus laten zien om vervolgens mij onder het auditorium van de Heeren Nieuwenhuis 4) en Peerlkamp °) te begeven. 17. Per schuit van 9 uur keerde ik naar Leiden terug, opponneerde tegen Piepers6) op het dispuut van prof. fCemper, dronk bij den jongsten v. d. Boon thee en vervolgens bij prof. Kemper. Na deze visite ging ik om 7 uur met Fremery en Brugmans naar Bilderdijk, bij wien wij D. van de Wijnperse vonden. De conversatie viel op Uylenbroek s specimen. Hij zeide ons plan gehad te hebben om tegen de 13e Theses te opponneeren; die oppositie zou vrij scherp zijn geweest. Voor het overige had dit stuk vele verdiensten. Aan de Arabieren was men ook ontzaggelijk veel verschuldigd. Ook in de Chemie hadden zij veel uitgerigt, welke behendigheid veel tot verbetering der tegenwoordige leer daarvan zou kunnen bijbrengen. Zij hadden ook veel moeite gedaan om goud te leeren maken; het goud maken is geen hersenschim- Ik geloof, zeide Bilderdijk, aan de mogelijkheid daarvan, ofschoon wijze redeneeringen beletten, dat de mensch de manier daartoe vinde. Ik legde de Physica uit een geestelijk beginsel af; het licht bevat hetzelve, het ); die het licht fixeeren kan, is op den weg. Goud is zeker het t) Specimen Geographico-Historicum exhibens disertationem de Ibn Haukalio Geographo nee non descriptionem iracae Persicae cum ex eo sciptore tum ex altis mss Arabicis Bibl. L. B petitam. 2) Willem Herman Cost Jordens geb. te Deventer 5 Maar 1799 en aldaar overl li Nov. 1875, was, in 1840, lid der dubbele en in 1842 lid der 2e kamer, welke hij in 1849 met de le verwisselde. 3) Pieter Otto v. d. Chijs Delphi Batavus, sedert 1 1 Aug. 1820 student in de letteren. 4) Jacob Nieuwenhuis geb. te Alkmaar 26 October 1 777 hoogleeraar in de wijsbegeerte. 5) Petrus Hofman Peerlkamp geb. te Groningen 2 February 1756 hoogleeraar in de 6) Pieter Eliza Pipers Haganus student in de rechten sedert 22 Mei 1819. 7) Onleesbaar. uitmuntendste metaal en heeft met den mensch zekere affiniteit grooter dan die van elk ander t geen in het sonnambulisme blijkt. 'W eldra zal het er niet meer toe doen of het geheim uitgevonden wordt ja dan neen. Het kwaad dat daaruit voortkomen zal is dan slechts eene kleine vermeerdering der rampen. Alle menschelijke instellingen, alle gouvernementen, alle kunsten, alle wetenschappen vernietigen zich zelf. De geheele wereld is op het punt van een algemeen bankroet te maken; financie kan er niet meer bestaan; met het krijgswezen is het eveneens; de menschen worden hoe langer hoe zwakker. Alles getuigt ook van de naderende ontbinding onzer aarde. Zij wordt reeds innerlijk beroerd; van daar de menigvuldige minerale wateren, van daar de gedurige verandering der zandbanken, de aardbevingen; van daar ook de zachte winters en warme zomers, dewijl die innerlijke warmte op de atmosfeer werkt. Wij wonen in eene ruïne van de aarde, zooals zij voor den zondvloed bestond. De omkeering was zoo groot dat het land lager zakte dan de oppervlakte der zee, zoodat in dien kolk de wateren zich uitstorten en wij op den bodem dier vorige zee leven. Voor den zondvloed waren er geene seizoenen, voor dien tijd heeft het nimmer geregend, vandaar het gepaste van den regenboog als teeken van ontferming aan Noach gegeven. De vroegste beschaving heeft in het Noorden plaats gehad, vandaar dat de ') door de Grieken zoo genoemd worden die wel genie, wel gevoel voor het schoone en smaak bezaten maar geen grondige kennis. De tijd wordt korter, dat is de aarde volbrengt haar loop in minderen tijd; van daar het half rijp worden van vele vruchten, de langdurige droogte; het aantal van stokoude menschen die niet zoozeer tot een buitengemeenen ouderdom opklimmen, als wel vele jaren beleven. Daar kan, bij alle die voorteekens van een schielijken ondergang, herstel komen en daar hoop ik op. Hoewel ik in het overige vrij actief ben is er niemand passiever dan ik, wat aangaat de evenementen van het leven. Om iets te verkrijgen of af te weren zal ik weinig moeite doen, dewijl ik steeds heb opgemerkt, dat door zulke sterke pogingen de menschen zich het meeste ongeluk be- 1) Onleesbaar. 53 rokkenden. Pligt moet onze eenige leidsvrouw wezen, en het overige moeten wij overgeven. Onder dit belangrijk gesprek bragten wij een paar uren door. Vervolgens werkte ik nog een weinig en ging daarop naar v. d. Hoeven alwaar ik Brouwer, de Kanter, Mounier en Koopmans den schrijver van Sardonapolis aantrof, met welke het mij aangenaam was kennis te maken; hij is zeer levendig en heeft eene onderhoudende en leerzame conversatie. Wij bleven tot half een bij elkander. De rechtsgeleerde faculteit behoefde, in die dagen voor die der Letteren niet onder te doen. Doch al zat naast Kemper, tot wien elk Nederlander, zijne leerlingen niet het minst, ') met eerbied opzag, en die, uit oude betrekking tot dr. Groen, 2) reeds dadelijk, zijn gastvrij huis, voor den jongen student had opengezet, 3) de vermaarde Nicolaas Smallenburg4) een der beste civilisten zijner eeuw, 5), met den veelzijdigen, scherpzinnigen Tydeman 6) en den geestigen en smaakvollen van Assen ') voor wien de studie der letteren zoo nauw met die van de rechtswetenschap samen hing, dat het moeilijk te zeggen viel op welk terrein hij zich het liefste bewoog, 8) toch kon geen hunner, ondanks de aantrekkelijkheid van hun onderwijs, en hunnen persoonlijken omgang,9) den jongen man voor de rechtswetenschap winnen. 1) Leidsche studenten Almanak 1825 pag. 72. Men zie ook het levensbericht van mr. T. Siegenbeek in de Handel. Maatsch. van Letterkunde 1866 pag. 198. 2) Zij waren academie vrienden geweest, blijkens des doctor's dagboek dd. 21 Aug. 1 796. 3) Dr. Groen 29 Sept. 1819. 4) Nicolaas Smallenburg geb. te Nootdorp den Isten Dec. 1761 overl. te Leiden den 2()ste July 1836. 5) Briefwisseling van Mr. W. Bilderdijk met de hoogleeraren H. en H. W. Tijdemao Dl. II pag. 64. 6) Had dit zoo begaafde talent eene gestadige beweging, men zou er veel van mogen verwachten ; terwijl het nu, door net als een eekhorentje op de takken en uiteinden rond te klauteren en te springen, zijne kracht verspilt. Thorbecke Brieven pag- 44. 7) Cornelis Jacobus van Assen, geb. te Harlingen 25 Augustus 1788 overl. te Velp 13 Sept. 1859. 8) Zie Mr Levysohn Norman in N. Bijdragen voor R. en Wetgev. Dl. VIII pag. 699. 9) Den 278ten Maart 1826 schreef Groen aan van Assen .... uw vriendelijk briefje beantwoord ten einde UEd. te betuigen dat, zoo ik al de Leidsche studie vergeten mocht, ik althans diegenen aan wie ik te Leiden verplichtingen heb en voor wie ik uit dien hoofde dankbaarheid gevoel, al moge het mij slechts zelden gebeuren, het genoegen van hun omgang te genieten evenwel nu, noch immer vergeten kan. Ook met Kemper stond Groen op zeer hartelijken voet. Zoo schreef van Assen: Hij had die, in den beginne reeds bij „doornstruiken" vergeleken en zich in hun plaats in de wespen van Aristophanes, verpoozmg gezocht. ') Onder Smallenburg verdedigde hij wel eenige stellingen over het hedendaagsche en het Romeinsche recht, van zuiver juridieschen inhoud, ) maar we ke ontwerpen hem eigentlijk bezig hielden toonde hij in de stoffen die hij een jaar te voren onder Kemper behandeld had en ruim een jaar later, onder Tydeman's voorzitterschap het voorwerp zijner stellingen maakte. Onder eerstgenoemde had hij, den 12 November 1821 verdedigd : ' I. Quamvis religio phantasia carere non possit, phantasia tamen esse nequit fundamentum religionis (Vide Clarr. Borger de Mvsticismo pag. 2I0-s<7). II. Systema feudale altiores in Gallia et Anglia radices egit, quam 2IO^r)mama Ct (VidC MeyCr InSdt: JudiC'' T°m 1 pag: III. Ordmationes Phillipicae de lege Criminali (A° 1570) leges , ^r""° 18,3 .'iet .of'ieY«r on" Kemper, want hij Heeft u gekend gelijk Philo Isocrates en u innig liefgehad. door het Utrechtsch Genootschap uitge- p I' wa.s l"el volgende motto gevoegd: ne reposaient que sur "eTthéorie! 'cre^ses Test UméT SC'enCeS m0rales et Piqués fait du point de droit avec Ie point de fait O,." ™ ange Pres9«e continuel qu'on a guement diseutée dans les écrits de» Fm • I,mp ?' ,par exemple, la, question lonn est pas copropriétaire de tous les bien fond^rl" ^ 81 •> Pmsaance souveraine est ou elle prend, ou qu'on est oblie' de 1 do P* ? *5 M "U'en tout Pay» revenus des bien-fonds. Voitó un fa t „n f ,' S°US n0m d imp6t' une Pa» dans le» tains faits auxquels on pèu, remonler eauT?",' de cer- rencherissement des denrées), auxauels' n„ nL T. T?® d 3Utres faits (comme le droit reste toujours plus au moin du domafn/d I— Le P°int de tible de certitude et de p^uves L o'e'T.r Pmi°n = ^ P°int de fait est SUS«P" sort de 1'homme ; le second est tout pour lui r ?reSqUe aucune 'nAuence sur le et. comme il est important pour nous qué el' 2„1 " fa"S T?* ^ U"S de3-tres; est essentiel de savoir quels sont les moyens de WatT* , q,U o aUlre' n0US presque tout son contrat social sur des noint* d ^ ■? arrlver. J. J. Rousseau a fondé Pas de le dire, un ouvrage très^Iu urile^lt au m^ns"'^ 3 " OTi" 2) 21 en 22 Jan. 1823. J' B' ^ P"nC' d'Écon. Polit. Introd p. XLIV. Si les temps avait eté passable ie ser»i vous communiqué de bouche, dat ik rniin venu cette semame a la Hage pour Jeudi j'ai de ce plaisir de deux a trois hiurel rT", T den",rUg heb Mercred. et zoo n medelijden met mij dat wij zeer gezellig rond^k h 1 8e° de Professoren zijne ouders 25 January 1823. RA kachel gingen zitten. Groen aan 3) Den 15den en lóden April. 5) 20 tT b,«lVan LKaPPeyne 31 Jan. 1823. R. A. "M'T1 dissertaCtiriebBikedotr™elez^!InRPAler °m a'° U te O) Aan Kappeyne t. a. p. dissertatie van U? Mrot^Luhier ^""de ^f'db VlT" f™' "°8 'e"" doctorale van U te verhalen, meende van „neen." R A ' 330 D°g een' Wat schreven prijsvraag gebracht, maar hij had zich aan het geen toen verlangd was niet strikt gehouden. ')• Liever schreef hij Kappeyne, had hij de leiding van Wijtenbach in den brief aan prof. van Heusde gevolgd en in stede van eene levensbeschrijving van de, bij Plato, voorkomende of genoemde personen te geven nagegaan hoe deze, in het bijzonder, door dien wijsgeer, werden beoordeeld, met eene beschouwing over de wijze waarop en de voorzichtigheid waarmede men Plato voor de geschiedenis van Griekenland moest gebruiken.2) Met zijn juridiesch proefschrift was hij echter niet zoo voorspoedig geweest. Smallenburg, vermoedelijk wel overtuigd dat hij voor een litterator, geen zeer geschikte gids was, had de taak om den jongen man behulpzaam te zijn, aan van Assen overgedragen ) wat echter niet had belet, dat hij steeds tusschen allerlei onderwerpen heen en weer werd geslingerd. Daar ik verhinderd word - schreef hij den 7den Augustus 1822 — om mij vooreerst naar Leiden te begeven, neem ik de vrijheid UEd. schriftelijk over de stof mijner Dissertatie te consuleeren. Sedert ik het genoegen heb gehad daarover met ULd. te spreken ben ik door vele onderwerpen, die mij meer of minder bevielen, heen en weder geslingerd en daar ik den tijd, dien ik voor mijne studie bestemd had, waarschijnlijk, eenigzins za moeten bekorten verlang ik zeer om aan deze bovendien hoogst onaangename onzekerheid een einde te maken; Uwe vriendelijkheid voor mij geeft mij hoop dat UEd. mij daarin wel behulpzaam zult willen wezen. Hoe moeilijk ook het plan omtrent Papinianus mij toescheen, misschien had de belangrijkheid van hetzelve mij daaraan mijne krachten hebben doen beproeven, maar nadat ik de oratie van Voorda over den grootsten I) Verlangd was eene. Prosopografia Platonica. quae criticam contineat diqui.itionem de vita et rebus illorum, qui in Platonis dialogis collo quentes in ducuntur (Programma Bedoeld'is5 hier pag. XXVIII et 199: van den bekenden vol lof voor van Heusde ovetvloeienden brief, dd. 7 July 1803, dien Wyttenbach voor de dissertatie van zijn geliefden leerling, het beroemde „Specimen cnticum in Platonem plaatste. 3) Smallenburg aan Groen 9 Oct. 1823. R. A. der Romeinsche juristen als mensch,1) alsmede den Papinianus van h. Otto heb in handen gekregen,2) ben ik zoowel door de namen der beide schrijvers als door de nauwkeurigheid hunner uitmuntende behandeling geheel afgeschrikt zulks eer ik van [-——-' ,arbeid lets 8ezien had. Nagenoeg dezelfde reden zou mij huiverig maken om te vervolgen hetgeen door een man als de Rhoer4) is begonnen, om van de uitgebreidheid der stof en hetgeen tot derzelrve grondige behandeling vereischt wordt te zwijgen. Daarenboven heb ik in Bachius eene dissirtatie daarover van Sattler vermeld gezien. ) Wat de onderwerpen mij door U afgeraden betreft, ik heb naderhand duidelijk gemerkt dat zij of reeds uitgeput waren of met geen genoegzame historische zekerheid behandeld konden worden en nogmaals bedank ik U voor een raad zonder welke ik een nuttelooze taak zou op mij genomen hebben. Eindelijk van al hetgeen mij nu en dan in de gedachte gekomen is heeft slechts een stof den toets van een of meer dan twee dagen nadenken kunnen verduwen en ik beken dat mij dezelve ook nu nog bevalt. Daar n.1. Justimanus door sommigen als wetgever zeer hoog geacht wordt, terwijl hij daarentegen de verachting van anderen niet heeft kunnen ontgaan, zou ik niet ongenegen zijn om te onderzoeken welke verdienste hij als wetgever heeft. Ik zou b.v. in het eerste gedeelte kunnen nagaan op welke wijze hij het werk zijner voorgangers, van de schriften der Regtsgeleerden, van den Codex Theodosius van de Constitutiones der Keizers na 1 heodosius gebruik heeft gemaakt, dit zou het eerste en naar mij voorkomt, het korte deel kunnen uitmaken. In het tweede deel wilde ik de veranderingen, door hem in 1) Bavius Voord. geb. te Franeker I July 1729 over], te Leiden 9July 1799 hooglire oDtimf61 'f- ° te .Fra°^« en te Leiden. De hier bedoelde rede luidt : Papin,anus, proposita. L. B 1770." "* PaP"»a°° "P«tata et concioni ad speetandum et mnrtrArd' l^'pniS Ani'eC' Du'Sb; PaP'nianu8 sive de vita, studiis, scriptis, moribus 3) Onleesbaar 'am •J""8 C0n8ult0runi coryphaci Diatrebe. Lugd. Bat. MDCCXV1II. 4) Cornelis Willem de Rhoer geb. te Deventer den 26sten Sept. 1751 overl te Utrecht, den ISden january 1821. '«hten Harderwijk en A-,B^ch,iu8 HlsLtoria luris Prudentja Romanae Lips. MDBCCVI. De genoemde dissertatie heb ik er echter niet in gevonden. de Romeinsche wetgeving gemaakt, opgeven en onderzoeken in hoeverre de lof, die hij gewoon is zich daarbij toe te zwaaien, en de berisping, die hij somstijde rijkelijk aan anderen toedeelt, gegrond zijn. Het spreekt vanzelf, dat ik mij, geen foliant willende of kunnende schrijven, tot de hoofdtrekken zou bepalen en de voorname gronden nagaan welke hem tot verandering hebben aangespoord, als bijv. eerbied voor den Christelijken Godsdienst zvcht tot vereenvoudiging, inschrikkelheid voor de sexe. In het eerste deel of in de voorrede zou ik gelegenheid hebben om over de betrekking van het Jus Justinianeum tot de gulden eeuw der Romeinsche rechtsgeleerdheid te handelen. De stof staat mij zeer aan, hoewel ik begrijp dat zij hare onaangename en drooge zijde heeft, bijv. in de noodzakelijkheid van eerst een groot deel der, naar ik verwacht, niet zeer onderhoudende novellen te lezen. Evenwel ik inclineer er zeer toe en ontveins mij niet, dat het mij ontzaggelijk spijten zou indien er redenen waren gewichtig genoeg om ook dit plan te doen opgeven, dewijl ik geloof, dat ik het met lust zou kunnen bewerken. Een dergelijke stof verbeeld ik mij dat ook Papa mij gaarne zou zien nemen. Ik neem dus de vrijheid hierover Uw raad in te nemen en zoo ik eenige regelen ten antwoord verwachten mogt, begrijpt U ligt hoe aangenaam mij dezelve zouden zijn. Mogelijk is dit verzoek vrijpostig, maar ik vlei mij dat Uwe gewone vriendelijkheid het rechtvaardigt en de lastige situatie die kiezen moet en tot geen keus zich durft bepalen, zal hoop ik, mij ter verontschuldiging verstrekken. Maar van Assen, die, indertijd bij de aanvaarding van zijn professoraat, over hetzelde onderwerp had willen spreken, doch uit vrees van er geen genoegzame karakterstieke kleur aan te kunnen geven en te veel bekende zaken te moeten ophalen, daarvan had afgezien, voelde voor het plan niet bijster veel. Doch vang aan — schreef hij terug — met de voornaamste schriften te lezen en gij zult spoedig zien of gij iets nieuws en beters zult kunnen leveren. Ik zend U alvast het hierbij gevoegde. ) 1) Vermoedelijk de aanteekeningen die hij destijds had gemaakt. z G,ij Haas?cï bibii°- abeeds gelezen heb, heef, justin: zijn „„de,schrille P«f,den v T'sTo " tV" P'a° lee'e" H<*= de volmacht van V aan Tnbomaan gegeven mei gezonden begrippen i i / ' en Junsprudentie zijn overeen te brenaen Nie, ,en o„,ech,e béwee,, Co, oM ™ zt EvenwelTs L, V'" ^ The°d°8: —,aanbj zij- Evenwel is het uw plan niet om een Elogium te schriiven nt *• op he, kwade en goede beide opLdJaammZ.' JZhlU"T aa° de °'"f.'?ndl8ll'den maar d« omstandigheden Ci ook mooiTrj1, bl"f n0g "" 'aa' hi« «» <"''<= «of wLdtw3 andelM Z" ^ UW= d"bbek 2) ïïr. Hot::; ™ r — 1590). " Cen der meest geleerde juristen zijner eeuw (1524 4) Onleesbaar"'6 eD"Cleand°- * * Prade^um. qui in digestis referuntur. 5) Jacobus Gothofredus 1587 IrfW? J. L j Theodosianus waaraan hij dertig jaren arbeidde"06"1 6 COmment!ltor Tan deI> Codex I Mr. G. GROEN VAN PRINSTERER. AUTOBIOGRAPH1E 1817—1827. UITGEGEVEN DOOR G. GERRETSON. „Ook ik heb langen tijd tot de vrijzinnigen behoord. Opgevoed in een liberalen dampkring. Vooral op de Academie. De geschriften van Rousseau heb ik verslonden. Mme. de Staël heeft behoord onder mijne meest gewaardeerde auteurs. De pogingen der liberale oppositie in Frankrijk kwamen mij lofwaardig voor. Elk verwijt tegen de Bourbons, elke smaadrede tegen de Noordsche Mogendheden kwam met mijne denkwijs overeen. Hoog ingenomen was ik met de gesteldheid van het Vaderland. Hier hadden wij de gulden middenmaat, het veilige pad. Onze leeftijd de meest verlichte; ons Land het meest bevoorregte. Mijne leermeesters Borger, Kemper. Het is zoo, ook de lessen van Bilderdijk heb ik gehoord. Veel heb ik daaraan te danken gehad. Door hem vooral ben ik tot een onbevangen onderzoek van de Volkshistorie en aan het twijfelen omtrent de uitnemendheid van het liberalisme gebragt. Eerst later heb ik de juistheid leeren inzien van veel dat mij toen overdreven en de vrucht enkel van wrevel en zonderlingheid toescheen. Ik was overtuigd dat aan de openbare meening niet veel moet worden gehecht; ik begreep reeds dat er in paradoxen veel waarheid zijn kan. Ik was in het vormen, vooral in het weten van een stellig oordeel over personen en zaken zeer schroomvallig. Mijne verbazing, mijne verontwaarding over snelheid en stoutheid van oordeelvelling werd uitgedrukt in stellingen achter mijne dissertatie. Dit liberalisme in Staat en Kerk werd evenwel veelzins getemperd. Eerbied had ik voor de christelijke waarheid. Up de catechisatie bij Ds. Dermout was mij een uitnemend en orhodox onderrigt te beurt gevallen; verdediging van de evangelische leer op schriftuurlijken grondslag. Pijnlijk is het mij geweest als tegen- stander van een kerkinrigting, waartoe ook hij medegewerkt had te moeten optreden; nooit heb ik de verpligting aan hem vergeten; nooit is de band verbroken, waarmee ik sedert mijne kinderjaren aan den veelzins voortreffelijken man gehecht was. P de Acaaemie behoorden de geschriften van Van Alphen onder mijne geloofkoosde lectuur. Hoog ingenomen was ik met v. d. Palm. Ingenomenheid met de schriften der Oudheid. Daarin had ik tot leidslieden K. v. de J., B. en Bake. Ook in mijne schatting onnavolgbare modellen; onwaardeerbaar voor de vorming van stijl en goeden smaak. De klassieke studiën behooren, als in tengel and, de grondslag van het hooger onderwijs te blijven. Ook waarschuwingen tegen twijfelarij en vrijzinnigen overmoed. — De verderfelijkheid en ongerijmdheid van het subjectivisme der sofisten; de dwaasheid van plotselinge hervorming en van constitutiën waarbij naar willekeur en op één dag een volk in een nieuw staatskleed gehuld wordt. Vooral de Geschiedenis. Altijd is de Historie mijne geliefkoosde studie geweest. Op de Academie was daaraan al het overige ondergeschikt. Het waren historische onderwerpen waarover ik prijsverhandelingen en doctorale dissertatiën schreef. De aard en gevolgen van den voorrang dien Athene onder de blaten van Griekenland gehad heeft; de verzameling van levensbengten en fragmenten van den Romeinschen geschiedschrijver Coelius Antipater; de voortreffelijkheid van het Justiniaansche regt uit de historische beginselen en ontwikkeling blijkbaar; het eigen oordee van Plato over de personen die hij in zijne dialogen sprekende invoert of op merkwaardige wijze vermeldt. Het kwam mij voor dat men in Plato te uitsluitend den wijsgeer en den dichterlijken prozaschrijver geroemd, te weinig op het historische element gelet had. Deze mijne voorkeur was aan Kemper die zich meermalen een vaderlijken vriend voor mij betoond heeft, niet ontgaan. Zijn wensch was mij aan de Academie te verbinden. De historie zou niet langer met het onderwijs in de taal worden vereenigd. Aan een hoogleeraar zou het doceeren in de geschiedenis, zoo de vaderlandsche als de algemeene worden opgedragen. Het voorstel, terwijl ik nog midden in mijne Academische studie was, strekte om mij op dien voet, nadat ik eerst ook aan de Duitsche Hoogescholen een jaar zou hebben doorgebragt, als buitengewoon hoogleeraar te doen benoemen. Ook uit aanmerking mijner toen zwakke gezondheid, werd mij [ ] zaak ontraden, van den kant waar tegenspraak onvoegzaam ware geweest. Doch ook dit betoon van welwillendheid heeft mij aan den voortreffelijken man gehecht; en toen, juist nadat ik onder zijn gastvrij dak en in zijn leerrijken omgang eenige dagen geweest was, 1884 de mare van zijn plotseling overlijden werd vernomen, heb ik het verlies van den braven en edelen man, een verlies voor het geheele vaderland, opregt en levendig betreurd. Twee jaren ongeveer ben ik bij de Haagsche balie, waar het mij gegund werd, gaarne pleiter en voorts, als of ik mij geheel aan de Advocatie zou wijden, belangstellend toehoorder geweest. Maar naturam expella furca, tarnen usque recurret. Geschiedenis en Staatsregt kon ik niet vergeten. Politieke bladen en geschriften te lezen was mijne geliefkoosde uitspanning. Weldra werd de begeerte om zelf over de politiek te schrijven bij mij opgewekt. In het najaar van 1826 leverde ik mijne eerste bijdrage voor de periodieke drukpers; afkeuring van het Ministerie Villèle, een woord ten behoeve van de Grieken, uitvallen tegen het jesuitisme, lofspraak van de Montlosier en wat dies meer zij. In December van het zelfde jaar, toen Spanje een inval op Portugeesch grondgebied gedaan had, de Engelsche hulptroepen onder zeil waren, en het woord van Canning dat alle misnoegden in Europa, zoo zijne Regeering het sein gaf, gereed zijn zouden zich om de vaan van Engeland te scharen, de hagchelijkheid van den toestand had doen uitkomen, kon ik mij niet weerhouden in het Over den oorlog in Portugal de waarschijnlijke gevolgen, nu of later, van den onvermijdelijken strijd der beginsels te schetsen. — Vooral ook op de geschiedenis van het Vaderland was, sedert eenigen tijd, mijn aandacht gerigt. Ook in Dec. 1 826 deed ik eene voorlezing over de redenen om de geschiedenis der Natie bekend te maken. Om de voortreffelijkheid van haar inhoud, om de geringe en gebrekkige kennis van het algemeen aan zijne eigen historie. Om de gesteldheid der dagen die wij leven Ook thans nog beaêm ik in de hoofdtrekken wat omtrent deze laatste reden gezegd werd. De historie van het gemeenebest een gesloten tijdperk zijnde, behoeft thans niet tot een bron van wist en partijschap te worden gemaakt. De bestudering ook van die Historie is een krachtig middel om de beginsels der Fransche of Luropesche Revolutie te bestrijden. Zij is het ook om den te grooten invloed tegen te gaan dien, ter uitwissching van het nationale de steeds nauwer geworden gemeenschap der Europesche Naüen heeft. Eindelijk de bevestiging van den constitutionelen Xr de aanwakkenng van den hist-h- doo^Ief^T? "f dVVOOrlezing Van dit opstel werd ik verrast door het Beslui des Konings v. 23 December, waarbij het hfEfrir , 7erd eener geschiedenis der Nederlanden betrekkehjk tot alle de gewesten van het Rijk. Tot bevordering houdina86' U aankwe^ln8 ^van vaderlandschliefde en instandhouding van het nationaal karakter. Maatregelen zouden worden genomen om de nog onbekende bronnen op te sporen en in t licht te geven. Alle Vaderlandsche Geschied- en Letterkundigen werden uitgenoodigd om vóór Paschen in te zenden eene uitgewerkte schets der bewerking en eene opgaaf der middelen ter verwezenlijking Van het plan. Hij aan wiens ontwerp de voor schriiveT T ^ fkwaam en genegen zijnde, tot geschied¬ schrijver des Rijks worden benoemd. Onverwijld zette ik mii aan het werk Eerst de algemeene regels; daaria eco ^ der Historie ten proeve van de verdeeling en den gang der kortnA T 3anWI]Zlng h°edanig eene geschiedenis thans kon worden verkregen; twee hoofdmiddelen; aanmoediging van ™ ??lgF ÏÏ a,anStf lng Van den historieschrijver. Op welken Onafhankelijk ^ T' 3 m°et T ^ gCwigtlge bezigheid leven" SroofSde»1 b" d™ aa"le8' de" -k - adht °°dTei< de' 'al,ri'ke werd aan eene commissie ai hoe opgedragen. Veel was er dat in eene benoeming op den we°kkZaÏT,n ' t' Jk00^'k ,0eScheen' Erae P°i&l« werktrmg. als l,d der Tweede Kamer, zon daarmêe zeer wel vereen,gbaa, zi,n. Zoowel de advocatie als elke administratieve betrekking, zou mij de beoefening der wetenschap bijkans onmogelijk maken. In 1825 was ik ter gedeeltelijke vervulling van den leerstoel van Kemper tweemaal, eerst terstond, andermaal na de weigering van den Tex, op de voordragt geweest. Misschien zou ik mij aan deze taak, met het oog op Staats- en Volkenregt, niet hebben onttrokken. Evenwel zij zou minder dan regtstreeksche beoefening der Historie met mijn aanleg en wenschen hebben gestrookt. Aan de Ned. Volksgeschiedenis mij te kunnen wijden scheen mij benijdenswaard. Een geruime tijd ging met het vergelijkend onderzoek voorbij. De beslissing was dat er aan vijf der toezenders, daaronder ook aan mij, eene medaille verleend, maar niemand tot historieschrijver benoemd werd. Doch inmiddels had mijn lot eene verandering, even onverwacht als gewigtig, ondergaan; eene verandering minder door mij zeiven dan voor mij door anderen waardiglijk gekeurd. Mij was de eer te beurt gevallen eene aanstelling tot Referendaris bij s Koning Kabinet. 1827-1829. De taak van den Referendaris bestond voornamelijk in de voorbereiding der stukken voor de inzage des Konings. Het maken van uittreksels, waardoor Z- M. in een oogopslag den voornamen inhoud, de hoofddenkbeelden, de strekking en slotsom van de dikwerf zeer uitvoerige rapporten der Ministerieele Departementen kon overzien. Aldus had men, in het middenpunt van 's Rijks beheer, het groote voorregt van den geheelen gang der administratie te leeren kennen en omtrent personen en zaken in veel dat voor het algemeen verborgen bleef, ingewijd te zijn. Somwijlen was er overvloed van werk. Doorgaans kon menig tusschenuur aan studie worden besteed. Vooral in deze jaren heeft zich mijne Christelijk-historische geloofsovertuiging, door de wetenschap en in het praktische leven gevormd en ontwikkeld. Grooten indruk had, reeds eenigen tijd te voren, het vermaarde werk v. Halier die Rest. de Stwiss op mi] gemaaktHetgeen mij daarin voornamelijk had getroffen was de historische aanwijzing van den oorsprong der Europeesche Staten, van de vorming der Monarchiën en gemeenebesten en de wederzijdsche pligten, in eiken Staatsvorm, van de onderdanen die, naar gelang der verschillende instellingen en wetten, tot gehoorzaamheid zijn gehouden, van de overheid die voor de uitoefening van haar gezag, overeenkomstig de voorschriften van regtvaardigheid en liefde, aan God verantwoordelijk is. Vooral ook van het ontstaan der theorie van Staatsregt die op de onderstelling berust van een primitieven natuurtoestand, van een maatschappelijk verdrag en van een overgedragen gezag; alle betrekkingen omkeert, het volk tot souverein maakt en de overheid tot zaakgelastigde en dienares. Van de geschiedenis der laatste halve eeuw als reeks van vruchtelooze pogingen ter verwezenlijking van een staatsleer die met de natuur en het wezen der dingen in strijd is. Ook mij kwam het voor dat, wat er ook van zijne eigene begrippen omtrent het herstel der Staten zijn mogt, hij de algemeene dwaling onzer tijden omtrent contrat social en volkssouvereiniteit met juistheid aangewezen en, door de historie van leer en praktijk wederlegd had. Ik wist dat v. H. Roomsch-catholyk was. Menigeen heeft later om mijne ingenomenheid met zijne kritiek der wijsbegeerte van de 16e eeuw, ook in mij overhelling naar Rome vermoed. ? 'k was sP0edig overtuigd dat er hier geen verschil tus- Su ,^,r0tlSta,nt Cn R°omsch> maar tusschen christelijk en onchristelijk, Godsdienst en Godverloochening was. Evenzoo meende men m v. H. eene strekking naar despotisme, eene miskenning van volksvrijheden te ontdekken. Maar tegen dergelijke bedenkingen werd ik door de lezing van de Engelsche Publicisten, van Pitt en Burke gesterkt. Dat waren de uitnemendste staatsheden van het Protestantsch en vrijheidslievend Engeland die in naam der vrijheid, zich tegen de revolutionaire leerstellingen verzetten. Daar leerde ik dat de nieuwerwetsche wijsheid, die Z1Cl j ,• f^ename, der grootsche herinneringen van vroegere vrijheidsliefde voordeed, met ware vrijheid onvereenigbaar was; dat zij, door het stooken van rebellie, de onmisbaarheid van bedwang deed ontstaan; dat zij met atheisme in verband was • ? « tusschen 1688 en 1789 contrast is; dat zoowel het schrikbewind van 1783 als het despotisme en de overheersching van Napoleon, door de zegepraal van die leer onvermijdelijk geweest was; dat de zwakheid der geallieerden tegen Frankrijk in het heulen met de Revolutie had bestaan. Het werd mij duidelijk dat het liberalisme niet anders dan de revolutionaire theorie is. Onder de geschriften die mij veel licht hieromtrent gaven, tel ik het werk van Lamennais des Progrès de la R. et de la guerre contre 1'Eglise. Verbazenden invloed heeft dit Opstel, ook in België, gehad. De R. Kerk moest van de denkbeelden van vrijheid en gelijkheid, in plaats van ze te bestrijden, ter vestiging van haar opperheerschappij gebruik maken. In deze hoofdgedachte lag de kiem der Unie tusschen liberalen en R. C., waardoor weldra geheel België, als één man, tegenover het wettig gezag stond. Eene groote waarheid wordt er telkens in het licht gesteld. Het liberalisme is de vrucht der verloochening van het Droit Divin. De mensch is te groot om zich te onderwerpen aan een bloot menschelijk gezag. Aldus getuigt het lib. van de verhevenheid onzer natuur en het is enkel door terugkeering tot hooger beginsel bedwingbaar. Ik bragt deze beschouwingen in verband met de historie van ons vaderland en van onzen tijd. Het werd mij duidelijk dat de vrijheid der liberalen voor onze geloofshelden een gruwel zou geweest zijn. Veel werd mij duidelijk en onbetwistbaar dat mij, in de lessen en werken van B. vroeger overdreven, onwaar en bijkans belagchelijk scheen. Ik begreep nu dat het voortwoelen derzelfde leer die de Fr. Rev. gebaard had, het kenmerk ook onzer dagen was en bleef; dat zij in den grond der zaak, met de publieke meening vereenzelvigd, door onderdanen en Gouvernementen vastgehouden en nageleefd werd; dat men alzoo nieuwe omwentelingen kon tegemoet zien. Mijne plaatsing bij het Kabinet gaf mij velerlei gelegenheid ter bestudeering, in verband met die beginsels, van de gebeurtenissen van den dag. Ik was belast met het lezen der talrijke dagbladen, ook Fransche, Engelsche, Duitsche, met aanschrapping van hetgeen voor Z. M. opmerkenswaard was. Dit dagelijks leven te midden der veelzijdige beschouwingen van de politieke partijen hier en elders, is mij ter eigen oefening, zeer nuttig geweest. Onder anderen had ik veel te danken aan de Gazette de France. die vooral sedert den val van het Ministerie Villele tot aan de July-dagen meesterlijk geredigeerd werd. Voorts was mij opgedragen het geregeld bijwonen der beraadslagingen in de Tweede Kamer; toen de zitting te Brussel, ,n October 1829, door de heftigheid der oppositie, buitengewone belangrijkheid verkreeg. De Koning wenschte spoeig van den loop en afloop der discussie, in de hoofdpunten, bengt te ontvangen. Ik was aldus van naK.'i het drama dat in die gewigtige maanden gespeeld werd. Hierbij kwamen sedert ik, in April 1829, bevorderd was tot het Secretari(s) van het Kabinet, de gesprekken met den Konmg. 1 elkens bragt ik de gereedgemaakte stukken en dikwerf onder en na het teekenen, maakte Z. M. aanmerkingen over dé gebeurtenissen in en buiten 'slands; vooral des avonds, wanneer J' ,d!e ,vyinter en zomer reeds om 4 uur aan het werk was, eer hij zich ter ruste begaf, somtijds behoefte scheen te hebben om zich nog tot dezen of gene over hetgeen hem ter harte ging, te uiten. Ik waag mij niet aan eene karakterschets. Elders heb ik reeds mijne beschouwing, voor zoover ik mij hiertoe berekend achtte, medegedeeld. Men heeft hem kleingeestigheid, bekrompenheid van inzigten toegeschreven. Vooral in de herin- 1 neringen van v. der Duyn van Maasdam, een geschrift dat belangrijke bijzonderheden bevat, fijne en juiste wenken omtrent 1 zaken en personen, ook omtrent den persoon des Konings; doch waarin men telkens betreurt dat aan de nagedachtenis van een man die, om 1813, bij ieder Nederlander geëerd was zich nu de^ verontwaardiging paart over het sarcastisch welgevallen waarmee elke zwakke zijde van den vorstelijken vriend en weldoener in het volle licht gesteld wordt. Het is intusschen, ter waardeering van het verwijt, in het oog te houden welke soort van onbekrompenheid de edele Graaf wenschelijk zou hebben gekeurd; de Koning had, zonder zich aan de vroegere geschiedenis van Land en Huis gelegen te laten liggen, om ware Kijkseenheid te verkrijgen, het zwakker door het sterker deel moeten bedwingen; zich, met verloochening ook van de godsdienst zijner vaderen, aan het hoofd van het R. C België tegenover het Protestantsche Holland behooren te stellen. Geu ig at voor eene zoo laaghartige verhevenheid van inzigten Willem I te edelmoedig geweest is. Hij behoorde niet onder de dagelijksche menschen of middelmatige Vorsten. Stalen geheugen, schranderheid, werkzaamheid, behoefte aan werk- Nooit meer te vrede dan wanneer de stapel stukken groot was. Voorbeeldeloos kalm. Slechts eenmaal uitzondering, toen na het berigt van de stoutmoedigheid van den Prins v. Oranje om het oproerig Brussel binnen te gaan, er gedurende meer dan 24 uur geen nader berigt kwam. Milddadig, niet slechts in het ondersteunen van ondernemingen van handel en nijverheid, maar in allerlei hulpbetoon. Belangstelling in de openbare Godsdienst. Bijbellezing. — Liberaal. De Staten Gl. eene lastige noodzakelijkheid. Geen staatsman, maar financier en administrateur van het staatshuishouden. Autocratie. Tot in 1827 geprezen. Model van een vrijzinnig vorst. Tegen Adel en R. C. Geestelijkheid. Vergelijkenderwijs met Frankrijk. Bedriegelijke lof. De val van het Ministerie Villèle had hierin verandering gebragt. Nu toetste men zijn eigen toestand aan de voorschriften van het liberalisme. Nu bevond men, in België, dat er overvloedig reden van beklag was. De liberaal had veel oogluiking gebruikt, omdat hij voor de tenonder houding van bijgeloof en jesuitisme aan de Regering verplichtingen had. De R. C. durfde zich niet te zeer laten gelden, omdat hij tegen de ultra-liberalen door het Gouvernement beschermd werd. Doch onder de leus „Vrijheid in alles en voor allen kon er voortaan gemeen overleg en zamenwerking plaats hebben. Maar dan ook stond de Koning in België met de industriëlen, de voorstanders van stoffelijke belangen tegen de hartstogtelijke voorstanders van vrijheid en R. C. Godsdienst bijkans alleen. De zitting van 1828—29 was voor de toekomst van België beslissend. De voortvarendheid en heftigheid der oppositie in en buiten de Kamers scheen bijkans geen tegenstand te ontmoeten. Petitiën en Journalen werden het middel om de bevolking in het harnas te jagen. Noordelijke en Zuidelijke leden tegenover elkander. Maar het was blijkbaar dat door de oppositie de overhand zou worden behaald. Er was geenerlei stelsel van weêrstand noch in de Kamer, noch bij den Koning; of liever het regeenngsbeleid was enkel een, zoo langzaam mogelijk toegeven aan den eisch namens beginselen wier deugdelijkheid erkend werd. De Noordelijke leden schaarden zich om den Koning, doch zonder eigen rigtsnoer of standpunt. Eigenlijk was er in België geen Gouvernement meer. Alles zwichtte. De zegevierende houding en stoutmoedige voortgang van het liberalisme in Frankrijk had grooten invloed. Het stond geschapen dat onder den ijver schijnbaar alleen voor politieke instellingen, de overmagt van België op Holland zou worden gevestigd, en Holland met België onder den invloed, later de heerschappij, van Frankrijk zou worden gebracht. Ik had die zitting bijgewoond. Ik had mij dag aan dag geërgerd en over de stoutmoedige, dikwerf welsprekende taal der opposanten; over de schroomvalligheid, weifeling, toegeeflijkheid der verdedigers van het Gouvernement; over hun eigen ingenomenheid met de dwaalbegrippen die men enkel om de buitensporigheid der toepassing bestreed; over de wijs waar(op) de Regeering meer en meer onder de overmagt van haar stelselmatige bes(trij)ders geraakt was. Vooral ook vond ik reden van bezorgdheid in het alle(s)zins verklaarbare, maar hoogstgevaarlijk gebrek aan belangstelling en ken(nis)neming in Holland, waar bijkans niemand scheen te begrijpen of te verm(oe)den dat de rust en het aanzijn van het Rijk, de onafhankelijkheid althans van Holland, al het vaderlandsche en nationale, op het spel was. Het zwijgen was mij niet mogelijk. Het openlijk optreden zou, in mijne betrekking, niet voegzaam zijn geweest. Naamloos gaf ik het vlugschrift Volksgeest en burgerzin uit; de kracht van het Rijk der Nederlanden berust op den grondslag der Nederlandsche Nationaliteit aan een groot deel van België met Holland gemeen. Eerbiedig de eigenaardigheid der Waalsche (Pro)vinciën ; wacht u ook elders vooral wat naar opdringen zweemt; vooral vergeet niet dat verwaarloozing van hetgeen in de overige Gewesten nationaal is, op Franschgezindheid uitloopt en aan Franschen overmoed prijs geeft. In den zomer van 1829 viel mij ten deel de Koning in eene reis in Henegouwen, Namen, Luik, Limburg en N. Brabant te vergezellen. Op verscheidene plaatsen, inzonderheid te Bergen in H. en te Luik gaf de koele, somtijds ter nauwernood betame- lijke ontvangst het bewijs van het misnoegen en de opgewondenheid der bevolking. Elders, waar de dagbladen minder doorgedrongen waren, in stedekens of onder de landlieden, werd de smartelijke gewaarwording somtijds ook door een aandoenlijk betoon van hartelijkheid getemperd. Overal trof mij de heuschheid, gevatheid, gemeenzaamheid, vooral ook vorstelijke waardigheid waarin zich de Koning, ook bij min aangename ontmoetingen en bejegeningen gelijk bleef. Geen beginsels, geen stelsel, geen regels, geen plan. Bij den dag leven. Doch één punt was er waarop aller aandacht werd gevestigd; het tienjarig budget. Onder alle tegenheden der vorige zitting had niets zoo zeer hem getroffen als de verwerping. Het was juist toen dat ik voor de eerste maal in zijn werkkamer toegelaten werd. Hij was in opgewonden gemoedsstemming. Vooral aan de Hollanders werd het tegenstemmen zeer ten kwade geduid. Niet ten onregte werd in hooge mate zijne bezorgdheid gaande gemaakt. Het was te voorzien dat deze begrooting een schier onwêerstaanbaar wapen van de oppositie zijn zou. Met de spreuk point de redressement de griefs point de subsides kon de Koning tot volslagen magteloosheid worden gebragt. Met October zou de veldtogt beginnen. Het was te voorzien dat, zoo er bij de Regeering geen meerdere veerkracht openbaar werd, zoo de bevolking in het Noorden even onverschillig en lijdelijk bleef, zoo er geen grondslag voor weêrstand in beproefde beginsels wierd gelegd, er binnen weinige weken geen alternatief zou blijven dan volslagen onderwerping of een coup d'Etat. Al het mogelijke moest, dacht mij, ter afweering van dergelijk onheil worden beproefd. Reeds had ik gewezen op de wenschelijkheid om ook het middel der periodieke drukpers te gebruiken. Met enkele vrienden kwam ik overeen de uitgaaf van politieke beschouwingen, onder den naam van Nederlandsche Gedachten te beproeven. Het programma was, onder betuiging van welwillendheid voor de, naar ons inzien, welgezinde overgroote meerderheid van Belgen en R. C., oorlogsverklaring, met opwekking van den echt-Nederlandschen geest, tegen eene het Rijk overheerschende factie, door welke te gelijk de Constitu- beT'igdTw«°d.het - d= Nederl. eigenaardigheid 1829-1830. werfe" mii ZH d'leid'^ de' N ,G' opgedragen. Opstellen werden tm, toegezonden met verzoek om, door wijziging, een- I Ja"l,1 j e m de verzameling te brengen. Spoe(dig) evenll ' l ""^eliitheid „m, zonde, een'e g g verkregenfe) gemeenschappelijkheid van inzigten en zonde, dagehjksche bespreking de, eisehen e„ behoeften va„ he" oogenbhk een zoodanige, eollectieven a,beid ,e ve„t,en De »v ,rtd ' rdeWe,ke7 ,erflaa"wde ™d *"et' doch de dXdL en bT°tl'g 'nZ'm ^ °0k °m de" aard de' omstanfgheden en betrekkingen waarin wij geplaatst waren of staking of ind.v,dnele voortzetting vereischt werd. 8 W,e deze c„s,s niet beleefd heeft of niet in de gelegenheid te T l'S ?" nabl, e" ,erband "et hetgeen voorafging voorstelt UWen' ' 2icl' beZWaarii'k de tó™0-»de "p™ nf verke I Me7" T°' """ ^ °°g °P ^ W >830 verkeerde. Men moet weten welken trap van overmagt en overmoed de oppositie bereikt had; hoe zij in België, door de zamen«panning van partijen in wier verdeeldheid en naijver de kracht h^Hd rGReV:rnemeni bCrUSt Had' — ^ hed der Rege„ng, door eigen ingenomenheid met milde en Zr dT meeegsntPPen U ^ de d'"kP«* wat van h , r 8eWe'dlge e" sehaamtelooze aanranding van al li ,?h l Gouvernement nitging doo, de prediking van anal .wistvuur' tuKchen R C t «-bl-zing van het fjni| j li ! .' Protestanten, tusschen Belgen en in de Tweede6 l W onmogelijk maakte, hoe de toestand Ir bL U mCt dken dag bedenkelijker werd; hoe er bijna geen kans meer overig scheen om de weigering der gelden onmisbaar voor het leven van den Staat, te belftten Hiertegen was de taktiek der N. G. ooreerst op den voorgrond te stellen den historischen en grondwettigen aard van de(n) Staatsvorm. Niet eene getemperde Republiek me, een „aam-Koning aan het hoofd, '^réene democratie waarin het Souvereine Volk door de vertegenwoordigers aan (den) gekroonden ambtenaar de wet geeft; maar eene getemperde Monarchie, een Staat waarin de Oppermagt berust bij den Koning, maar aan het Volk een met geringe mate van invloed op de Staatsaangelegenheden verleend is. C.eene volkssouvereiniteit, geen regeren met de meerderheid, geen ministerieele verantwoordelijkheid die als voorwaarde ter onschendbaarheid van den vorst voorgesteld wordt. 2. Geen uitkomst te zoeken in de toegeeflijkheid, p. I/- 1 Op dien grondslag strijd te voeren tegen de Jactie. Len strijd op leven en dood; eene Ned. regering bezwijkt zoo eene anti-N. faktie niet valt. Aldus alleen scheiding mogelijk tusschen welgezinden en onruststokers. Aldus de faktie isoleren; niet meer hoofd- en leid-motief der bevolking. Regeren overeenkomstig den waren geest der Constitutie. Regeren, niet administreren. Reg; hoofd zijn van het Gouvernement. Onmisbaarheid van een ministerie. Beginsels p. bZ • Nu vooral (2 Dec.): werkeloos te zijn is het zekare middel om maeteloos te worden. Een plan en veerkracht. - De wet op de drukpers verbeteren en eene verklaring van beginselen. De wenschen en de pogingen van de Ned. G. ondersteunde ik door spreken en schrijven in 's Komngs Kabinet. Vertrouwelijke gesprekken, vertrouwelijke mededeeling van gewigtige stukken, waarbij ik of uitgenoodigd werd of althans gelegenheid had mijne denkbeelden onder het oog van Z. M. te brengen. Ook aldus trachtte ik de revolutionnaire strekking der beginsels van de oppositie te doen uitkomen; de noodzakelijkheid m haar te bestrijden; door beter beginsels, door de oppermagt des Koning te handhaven; door de Nederlandsche eigenaardigheid te begunstigen; door 'zich aan onbetwistbare waarheden te hechten, als steunpunt om van lieverlede het verloren en wettig gezag te herwinnen; door eenheid van Ministerie, als middel om een vast plan ten uitvoer te leggen. Door betoon van zelfvertrouwen, vertrouwen op het goed regt der Regering en op de goede gezindheid van het Ned. Volk. Geldweigering alleen te vreezen wanneer zich bij de Regeering vreesachtigheid openbaart, p. 78. Eene zeer gematigde wet op de drukpers was geschikt tot net openen van de veldtogt. p. 76. Men heeft ondersteld en beweerd dat ik de steller der Boodschap van I 1 Dec. geweest ben. Dit is onjuist. Ook voor mij in de TwC KrrtaSSing • geWeeSV. Tofvallig was ik tegenwoordig pele7en A n6niZIJi tG m n ^er a'§emeene verbazing voor- D ze of 5 ^ W3S mi> — aan§ename verrLsing. Deze of gene uitdrukking zou ik misschien liever weggelaten hebben gezien; m de hoofdgedachten evenwel kwam zif mlt dê denkbeelden die ik telkens herhaald had, overeen. Ook de circulaire van den Minister van Justitie strookte met mijn eisch van homogeniteit der landsambtenaren in hetgeen voor den Staat fundamenteel is Maar de roem was, nadaf men zootg ^n euge gevierd had, al te forsch en imperatief. Het oogmerk zou zonder dit middel, waarschijnlijk beter bereikt zijn. De boodschap blijf ik beschouwen als een zeer geoorloofden en prijzenswaardigen maatregel die doeltreffend geweest is en het Land uit een dringend gevaar gered heeft. De gelden weren verleend; met 100 stemmen tegen één nam de Tweede Kamer het besluit waarbij het denkbeeld om de Regeering in verlegenheid te brengen, prijs gegeven werd. De oppositie was geskgen en verslagen. De Reg. had in haar pligtmatige zdf verdediging volkomen getriumfeerd. g datDhS d? T de.triu,mf van een ogenblik. Straks bleek het r de schijn, niet het wezen van veerkracht geweest was • moed die uit een wanhopigen toestand geboren, ophoudt eer verademing déér is; een uitwerksel, enz. H. . . 1052 t T T j I °§p0Slt.ie stoutmoediger, naarmate zij van de maeteloosheid der Regering, door de ijdelheid van haar scharen wederstand, overtuigd werd. In eene reeks van maatregeSen w" dezelfde weifeI,ng> zwakheid, toegeeflijkheid, zucht om zich tot iterICL7 c mee;d;rheRd,in de Tweede Kamer-2 beralen en K G, met de Belgen te verstaan. Inmiddels werden de omstandigheden in Frankrijk dagelijks van bedenkeliiker aard, zooda. he, ,e vreezen stond da, e, 'aldaa, een. Re»oÈ zou ontstaan en dat zij door de Zuidelijke Gewesten met de meest gevaarlijke sympathie zou worden begroet." VLAK NAAST ELKANDER. DOOR D. J. VAN DOVEREN. Achteloos, de armen slap langs het lijf, stond Marie tegen den deurpost geleund en staarde den tuin in. Lou en Lau sprongen om kisten en koffers, die de veranda rommelig maakten. In huis gmg het voetschuifelen van mannen, die zware dingen droegen naar de wijd-opene voordeur. Al tweemaal hadden de buurmeisjes hun jubelend spel gestaakt, waren zachtjes Marie genaderd en hadden gevraagd of ze „juffrouw Marie" dan nou "hooit weer zouden zien. Maar Marie hoorde het niqt. Haar oogen droomden ver weg over de tot haar geheven kinderkopjes. De kleine meiden hadden verlegen, vragend, elkanders oogen gezocht. Dit begrepen zij niet. Toch voelden zij wel, dat ze niet weer spreken moesten en keerden zachtjes terug. Opeens drukte ze iets. En pruilend zetten zij zich op een kist, de armen om elkander geslagen en fluisterden zacht en schommelden dan weer met de beenen, die af en toe bonsden op 't hout Maar straks zagen zij weer wat nieuws, hier of ginds en dan riepen zij: „Kijk es ; en aleer zij t zelf wisten waren zij bézig opnieuw met hun luidruchtig klauterspel in enkel onbewuste vreugd over 't döl-leuke van zoo n nooit geziene verhuisboel. En „Kijk es" klonk het telkens weer. Maar als dan het beiaardspel eensklaps zijn vlug-vroolijken slag over het stedeke joeg, verroerde Marie even en zag om of de dragers haast gingeff. Ginds, ver op het land, schokte een graver de kluiten af van zijn schop, die zilveren blonk m ce avondzon, legde dien over zijn schoer en begon traag over het veld te loopen. Maar de dragers in huis gingen voort met hun schuifelwerk en Marie stond weer achteloos geleund en staarde den tuin in. . . Weer waren" de kleinen haar naderbij. Zij meenden, dat juffrouw Marie nü had gekeken. Marie bewoog niet een spier. mi ^ 11| j jj | ^ IIIIII ll I iiiv E R s 1T E1T 3 0000 00237 2401