DE POST-ACTA OF (MANDELINGEN VAN DE NATIONALE SYNODE VAN DORDRECf IN 1618 EN 1619 GEHOUDEN, NAAR DEN AUTHENTIEKE* TEKST IN HET LATIJN EN NEDERLANDSCH UITGEGEVEN EN MET TOELICHTINGEN VOORZIEN, VOORAFGEGAAN DOOR DE GESCHIEDENIS VAN DE AC'I A, DE AUTGGRAPHA EN DE POST-ACTA DIER SYNOD , EN GEVOLGD DOOR D GESCHIEDENIS \ ,iN DE REVISIE DER UKLIJDENISSCHRIFTEN EN DER LITURGIE, BENEVENS DE VOLLEDIGE LIJST DER GRAVAMINA OP DE DORDTSCHE SYNODE INGEDIEND. EEN HISTORISCHE STUDIE DOOR Dr. H. H. KUYPER, Bedienaar des Woords te Leeuwarden. boekhandel A MS XE K DAM. voorhffn voorheen PRETORIA, HÖVEKER & WORAfSFii DE POST-ACTA. DE POST-ACTA OF NAHANDELINGEN VAN DE NATIONALE SYNODE VAN DORDRECHT IN 1618 EN 1619 GEHOUDEN, NAAR DEN AUTHENTIEKEN TEKST IN HET LATIJN EN NEDERLANDSCH UITGEGEVEN EN MET TOELICHTINGEN VOORZIEN, voorafgegaan door DE GESCHIEDENIS VAN DE ACTA, DE AUTOGRAPHA EN DE POST-ACTA DIER SYNODE EN GEVOLGD DOOR DE GESCHIEDENIS VAN DE REVISIE DER BELIJDENISSCHRIFTEN EN DER LITURGIE, benevens DE VOLLEDIGE LIJST DER GRAVAMINA OP DE DORDTSCHE SYNODE INGEDIEND. EEN HISTORISCHE STUDIE DOOR Dr. H. H. KUYPER, Bedienaar des Woords te Leeuwarden. BOEKHANDEL AMSTERDAM. voorheen PRETORIA. H Ö V E K E R & WORMSER. Aan den Hooggeleerden Heer Prof. Dr. F. L. RUTGERS, den uitnemenden kenner van de historie onzer gereformeerde kerken, WORDT DEZE STUDIE OVER DE DORDTSCHE SYNODE MET DANKBARE HULDE OPGEDRAGEN DOOR DEN SCHRIJVER. VOORREDE. De Synode van Dordrecht is zonder eenigen twijfel het belangrijkste feit uit de historie onzer Gereformeerde kerken. Met deze Synode, die haast den eerenaam van het Gereformeerde oecumenische concilie mag dragen, werd een hoogtepunt in het leven der Gereformeerde kerken bereikt, dat later niet is overtroffen. Merle d'Aubigné heeft het even juist als bezield uitgedrukt: Quand est-ce que 1'Église de Hollande a été triomphante, glorieuse? quand a-t-elle marché a la tête de toutes les Églises de la Chrétienté? C'est lorsqu'il lui fut donné de porter dans les murs de Dordrecht le plus complet, le plus magnifique témoignage, qu'il est jamais été permis aux hommes de rendre a la grace de Jésus-Christ 1). Het is dan ook geen wonder, dat aan de beschrijving van hare geschiedenis, zoowel in Nederland als daarbuiten, meer arbeid is besteed dan aan eenig ander feit uit onze kerkelijke historie. Een volledige bibliographie van al datgene wat over, voor en tegen de Dordtsche Synode geschreven is, zou een boekdeel vullen. En toch zal ieder, die eenigermate met de literatuur over de Dordtsche Synode op de hoogte is, het oordeel van den bekenden historiograaf Chr. Sepp moeten onderschrijven, dat „de geschiedenis der Dordsche Synode zich tot heden te beklagen heeft over de oppervlakkigheid, waarmede al het door haar beslotene, wat niet met de Remonstrantsche kwestie in verband staat, behandeld is" 2). Inzonderheid geldt deze klacht van dat gedeelte der Synode, ') Zie dit citaat bij Mr. G. Groen van Prinsterer, Le Parti Anti-révolutionnaire et Confessionnel dans 1'Église Réformée des Pays-Bas, 1860, pag. 18. 1) Chr. Sepp, Bibliotheek van Nederlandsche Kerkgeschiedenis, 1886, p. 313. dat gehouden is na het vertrek der uitheemsche Godgeleerden. In de officieele uitgave der Acta Synodi wordt over deze nazittingen zelfs geheel gezwegen. Geschiedschrijvers uit vroeger tijd maken van deze Nahandelingen öf nauwelijks gewag, öf bepalen zich, na de uitgave der Post-acta in 1668, tot een letterlijke herhaling van wat daar te lezen staat. En met de geschiedschrijvers uit onzen tijd is het niet veel beter. Om slechts één voorbeeld te noemen: Glasius wijdt in zijn Geschiedenis der Nationale Synode, bestaande uit twee deelen, elk driehonderd pagina's groot, aan de nazittingen slechts tien bladzijden. Onverklaarbaar is dit verschijnsel zeker niet. Wat aan de Synode van Dordt haar luister gaf, was de tegenwoordigheid der uitnemende Godgeleerden, die uit alle deelen der Gereformeerde Kerk waren saamgekomen, om de leer van Gods Souvereine genade, het cor ecclesiae, tegenover het nakroost van Pelagius te handhaven. In de schaduw van den onovertroffen dogmatischen arbeid, dien onze Vaderen aan de vaststelling hunner Canones hebben besteed, is de beteekenis der nazittingen, toen het Gereformeerd concilie in een nationale Synode werd omgezet, en men zich meest bezig hield met onderwerpen van kerkrechtelijken aard, bijna verdwijnend klein. Vergeleek Bogerman in zijn slotrede de kerk bij de maan, die beurtelings wast en afneemt J), men zou. om in dezelfde beeldspraak te blijven, kunnen zeggen, dat de Synode bij hare Nahandelingen stond in het laatste kwartier. Maar wat vergeleken bij dien reuzenarbeid op dogmatisch gebied van gering belang schijnt, wint aan beteekenis, wanneer men het op zich zelf gaat beschouwen. Gedurende deze „nazittingen" is menige beslissing genomen, die diep heeft ingegrepen in het volgend tijdperk der Gereformeerde Kerken; en ook al waren aan de Post-acta geen acta voorafgegaan, dan nog zou de Synode van Dordt geenszins als de minste in de rij harer zusteren staan. Men vergete toch niet, om slechts op enkele voorbeelden te wijzen, dat gedurende deze nazittingen de Gereformeerde ') Acta Synodi Dordracenae, 1620, ed. Elzevier, t. I, p. 328. kerkenordening opnieuw is nagezien, gewijzigd en in dien vorm gebracht, waarin zij twee eeuwen lang voor de meeste kerken geldend gezag heeft gehad; dat toen de tekst onzer Belijdenisschriften en liturgische formulieren is gerevideerd en voor het eerst met officieel gezag is vastgesteld; de onderteekeningsformulieren zijn ontworpen voor Professoren, predikanten en schoolmeesters; de artikelen over de reformatie der Hoogescholen zijn vastgesteld en het belangrijk advies over den Sabbath is gegeven, dat sinds schier als dogma in kerkelijke vergaderingen heeft gegolden. Ja men kan zonder overdrijving zeggen, dat, terwijl de eigenlijke Acta het besluit zijn van het voorafgaande tijdperk (dat der Remonstrantsche twisten), de Post-acta het begin vormen van eene nieuwe periode 1), waarin de worsteling tusschen Kerk en Staat om een geauthentiseerde kerkenordening, tusschen Ecclesiastieken en Academici om het toezicht op de Hoogeschool, en in de kerk zelf tusschen de voorstanders eener ruimer en precieser Sabbaths-opvatting op den voorgrond staat. Het scheen mij daarom toe, dat een afzonderlijke studie over de Post-acta voor onze Kerkelijke Historie niet van belang ontbloot was. Hierbij kwam, dat ik bij mijne studiën over de liturgie verschillende, tot dusver onbekende, stukken gevonden had, die op de Post-acta betrekking hadden, en zoo gelukkig was in Januari van het vorige jaar te Leeuwarden de authentieke copie te ontdekken van de zoo lang verloren gewaande Hollandsche Post-acta, die in Friesland onder Hommius' nalatenschap waren gevonden, en waarnaar men dusver vruchteloos had gezocht. Van toen af rijpte het plan om de Post-acta opnieuw uit te geven en een verder voortgezet onderzoek in de Archieven van Kerk en Staat leverde nog menig welkome vondst en toonde, dat ook op het schijnbaar zoo afgejaagde veld der Dordtsche Synode nog wel eenig verscholen wild voor den nakomer viel te bemachtigen. Mijn hoofddoel is, den authentieken tekst der Post-acta in het J) Gelijk reeds lerecht werd opgemerkt door J. Reitsma, Gescktedems van de Hervormde Kerk en de Hervorming, 1893, p. 226. Latijn en Xederlandsch in het licht te geven. Nadat Dr. F. L. Rutgers den authentieken tekst van de acta der nationale Synodes van de i6e eeuw *), Reitsma en Van Veen dien der provinciale Synodes tot 1620 2) en de Commission des Eglises Wallonnes het Livre Synodal der Waalsche Kerken 3) hadden uitgegeven, ontbrak nog een uitgave van de acta der Generale Synode van Dordrecht. Tot op zekere hoogte is deze echter minder noodig, omdat de Latijnsche en Hollandsche uitgaven van de Acta dier Synode antiquarisch gemakkelijk te verkrijgen zijn 4i. Geheel anders daarentegen staat het met de Post-acta. De Latijnsche uitgave van 1668 is zeer zeldzaam geworden; en de Hollandsche vertaling in 1669 naar deze editie gemaakt, en later in allerlei kerkelijke handboekjes overgenomen, draagt geen authentiek karakter. Aan een uitgave van den authentieken Latijnschen en Nederduitschen tekst der Post-acta bestond dus metterdaad behoefte. Dat ik daarbij van de tot dusver gevolgde gewoonte bij het uitgeven der Synodale acta ben afgeweken en bij den tekst aanteekeningen heb gevoegd, waarin ik meedeelde, wat mij uit andere bronnen, vooral uit Heyngius' Journaal, voor de kennis der nahandelingen van belang scheen, zal mij zeker niet euvel worden geduid 5). Aan den tekst der Post-acta laat ik voorafgaan een hoofdstuk, waarin ik de geschiedenis van de Acta der Synode mededeel. Dit was noodzakelijk, omdat nog altoos allerlei legendarische 1i Werken der Marnixvereeniging, Serie II, Deel III : F. L. Rutgers, Acta van de Nederlandsche Synoden der Zestiende eeuw. Ik citeer dit werk voortaan als Rutgers, Acta der Nat. Syn. ') Dr. J. Reitsma en Dr. S. D. van Veen, Acta der Provinciale en Particuliere Synoden, gehouden in de Noordelijke Nederlanden gedurende de jaren 1572—1620. Ik citeer dit werk voortaan als Reitsma, Acta der Prov. Syn. *) Livre Synodal contenant les Articles Résolus dans les Synodes des Eglises Wallonnes des Pays Bas, 1896, T. I. 1563—1 ^85* *) Toch zou het de moeite loonen de authentieke acta der Synode uit te geven, omdat deze niet onbelangrijk afwijken van de uitgegeven acta. B) De opmerking zij mij vergund, eens voor al, dat ik bij het weergeven van oude handschriften de verkortingsteekens heb weggelaten en vervangen door het voluit geschreven woord, evenals dit thans algemeen gebruik is. Ook in de interpunctie bracht ik hier en daar wijziging. Overigens is de reproductie letterlijk. voorstellingen bij onze kerkelijke historieschrijvers de rondte doen over het te loor gaan der authentieke Post-acta,- en bij een uitgave van den authentieken tekst de vraag dus eerst dient behandeld te worden, hoe deze tekst in het Latijn en Hollandscli tot ons kwam. Het spreekt wel van zelf, dat de historie der Post-acta zoo nauw verbonden is met die der Acta en der autographa der Synode in het algemeen, dat beide te scheiden niet doenlijk was, waarom ik de geschiedenis , van de geheele Dordtsche nalatenschap gezamenlijk heb behandeld. Trouwens het recht daartoe ligt in de Post-acta zelf, want al wat met betrekking tot de uitgave van de Acta der Synode, de verzameling van haar autographa enz. door de Revisores is geschied, was niet anders dan uitvoering van den last door de Synode tijdens de nazittingen gegeven, en raakte dus rechtstreeks mijn onderwerp. Na de Post-acta laat ik twee hoofdstukken volgen over onderwerpen, die evenzeer ten nauwste met de Post-acta saamhangen, maar te belangrijk waren, om in een aanteekening op de Post-acta te worden afgedaan. Het eerste onderwerp is de revisie van den tekst der Confessie en dien der Liturgische geschriften. Vooral met het oog op de nieuwe, en nu voor het eerst accurate, uitgave van de Belijdenisschriften en Liturgische formulieren, door Dr. F. L. Rutgers bezorgd, waaraan ik mede heb mogen arbeiden, was het van belang dit punt uitvoeriger te behandelen. Daardoor werd dan tegelijk aan het meer ontwikkeld publiek een rechtvaardiging van deze uitgave geboden. Het tweede onderwerp raakt de gravamina, door de verschillende Provinciale Synodes te Dordrecht ingediend, en wier kennis, tot recht verstand van hetgeen op de Synode behandeld werd, onmisbaar is. Ten slotte breng ik mijn hartelijken dank aan den Archivaris van het Rijksarchief te 's-Gravenhage, van het Provinciaal archief te Leeuwarden en van het Gemeentearchief te Dordrecht; aan den Secretaris van de Synodale Commissie der Xed. Hervormde Kerk, aan het Provinciaal Kerkbestuur van Utrecht en het Classicaal Bestuur van Franeker voor de welwillendheid, waarmede de verschillende Rijks- en kerkelijke Archieven voor mij werden opengesteld; aan de Universiteitsbibliotheken te Utrecht, Leiden en Amsterdam voor handschriften en kostbare werken mij in bruikleen afgestaan en niet het minst aan Prof. Dr. F. L. Rutgers, uit wiens bibliotheek menig zeldzaam werk over de Dordtsche Synode mij ten dienste stond. Voorts, hoe kostbaar en tijdroovend het doorzoeken van de Archieven ook geweest is, ik zal mijne moeite ruimschoots beloond achten, wanneer dit werk iets mag bijdragen tot betere kennis en juistere beoordeeling van hetgeen door onze vaderen tijdens het bloei-tijdperk der Gereformeerde beginselen is geschied. Dr. H. H. KUYPER. P.S. Op verzoek van Dr. P. J. Wijminga druk ik onder mijne voorrede dit korte schrijven af: Amice, Gij waart zoo vriendelijk, mij reeds voor eenige maanden inzage te geven van de proefbladen van uwe studie over de Post-acta. Dit heeft mij in staat gesteld, het VlIIste Hoofdstuk mijner studie over Festus Hommius met allerlei belangrijke bijzonderheden, die gij ontdekt hadt, en die ik bij controleering geheel juist bevond, te verrijken. Ware, gelijk ik gehoopt had, uwe studie eerder uitgekomen dan mijne dissertatie, dan zou ik die uiteraard telkens met verwijzing naar uw werk hebben aangegeven. Nu kon ik dit niet doen. Doch thans kon de schijn ontstaan, als had ik willen pronken met eens andermans veeren, en dat wil ik niet. Mag ik u daarom vriendelijk en dringend verzoeken, dit kort epistel als een postscriptum onder uwe Voorrede te plaatsen. Het zal mij een genot zijn, daar mijn epistel te lezen, omdat alsdan onze Kerken in het bezit zullen zijn van een wetenschappelijken arbeid, als over de Post-acta nog steeds ontbrak. Vale, t. t. Voorburg, 27 Maart 1899. Dr. P. J. Wijminga. HOOFDSTUK I. De Geschiedenis van de Acta, de Autographa en de Post-Ac i a der Dordtsche Synode. § i. Overzicht der bronnen. Bibliographie. Een behoorlijke bibliographie van de gedrukte en ongedrukte stukken, die op de Dordtsche Synode betrekking hebben, bestaat nog altoos niet. A\ at de bekende bibliographische werken van H. C. Rogge (Beschrijvende Catalogus der Pamfletten-verzameling van de boeken)' der Remonstrantse/ie Kerk te Amsterdam, '863), Chr. Sepp (Bibliotheek van Nederl. Kerkgeschiedschrijvers, 1886) en W. P. C. Knuttel (Nederlandsche Bibliographie van Kerkgeschiedenis, 1889) leverden, is deels niet volledig, deels niet systematisch met het oog op dit doel geordend. Het laatste is wel het geval met het overzicht der bronnen, dat B. Glasius geeft in zijn Geschiedenis der Nationale Synode van 1618 en 1619, Deel II, p. 1 11 noot1) en met de literatuur door J. Reitsma, Geschiedenis van de Hervorming en de Herv. Kerk, p. 201-203 1 'Pgege\ en, maar van volledigheid is ook daar geen sprake. Het scheen mij daarom van belang, de bronnen, die ik zelf gebruikte, en die ik elders vermeld vond, hier in een systematisch overzicht bijeen te voegen. W ant ook al durf ik mij niet vleien met de ) Glasius heeft voor een goed deel zijn bibliographie ontleend aan Heringa, De twistzaak van Maccovius (Kist en Royaards, Arch. voor K. Gesch. III, p. 500 enz.) hoop, dat de nu volgende lijst compleet is, vergelijking met hetgeen mijne voorgangers leverden, zal toonen, dat er toch winst is. Ik volg daarbij in hoofdzaak de systematische indeeling van Glasius, omdat deze logisch is, en bovendien de vergelijking daardoor gemakkelijker wordt. I. Officieele bescheiden. i. De autographa der Synode, bewaard in 17, in perkament gebonden, folianten in het Archief der Ned. Herv. Synode te 's Gravenhage, benevens nog een deel, behelzende een register. De inhoud van deze autographa wordt kort opgegeven door H. Q. Janssen in den Catalogus van het Oud Synodaal Archief, 's Gravenhage, 1878, p. 31, 32. Deze inhoudsopgave is echter zeer onvolledig, waarom ik het authentieke register, ontleend aan het Rijksarchief, als Bijlage achter dit werk heb laten afdrukken (Bijlage III, No. 3). Onder deze autographa is wel het belangrijkste stuk de Acta door Festus Hommius geschreven, die de officieele notulen der Synode bevatten (Cat. I, 17, O). Het is naar deze acta authentica dat de officieele uitgave der Acta in 1620 bewerkt is De Acta Contracta of Historica Narratio van Damman (I, 17, P) zijn evenzeer een omwerking van de authentieke acta, oorspronkelijk voor den druk bestemd, maar nooit uitgegeven. De overige folianten bevatten de origineele stukken, die op de Synode gediend hebben als de judicia der verschillende colleges over de voorgestelde punten (A--C); de verweerschriften der Remonstranten (D—G); verschillende oraties tijdens de Synode gehouden (K) ; de gravamina (N); en de handelingen van de Politieke Gecommitteerden (Q). Voor een deel zijn van deze originalia ook nog afschriften aanwezig, die bewaard worden in de apographa (H, I en L). De geschiedschrijvers der Dordtsche Synode hebben tot dusverre van al deze origineele stukken zoo goed als geen gebruik gemaakt. 2. Actestukken der Synode, bewaard in verschillende archie\en. x) Zie over de geschiedenis van de uitgave dezer Acta § 2. Vooral komt hier in aanmerking het Oud Synodaal Archief der Xed. Herv. Kerk te s Gravenhage. Behalve de reeds genoemde autographa vindt men hier nog twee bundels met stukken, die blijkbaar van de Dordtsche Synode afkomstig zijn, en wel N°. I, 5 met den titel „Resolutiën van Hun Ed. Groot Mog. etc. van 1608—1617 over kerkelijke zaken;" deze titel is zeer onvolledig, gelijk inden Catalogus te recht wordt opgemerkt (Cat. p. 12). En X°. I, 6, drie folianten, met den titel: „Stukken rakende de Confessie en Catechismus enz." Zie hierover pag. 64 noot 4. oorts vindt men ook in andere archieven en particuliere verzamelingen nog verscheidene officieele actestukken der Synode verspreid. Inzonderheid vestig ik daarbij de aandacht op een collectie handschriften, uit de nalatenschap van S. Damman, den scriba der Synode, afkomstig, thans in bezit van den heer F. Muller, antiquaar, te Amsterdam. Hier vindt men o. a. alle origineele credentiebrieven van de inlandsche afgevaardigden en de professoren (zie Bijlage III, 3, liber XI, noot 1), Evenzoo bevinden zich in het Huisarchief der Koningin nog verscheidene actestukken der Dordtsche Synode uit de nalatenschap van Bogerman, waarop C. P. Hofstede de Groot de aandacht vestigde in den Tijdspiegel van 1881, Dl. III '). 3. Stukken van de Synode uitgegaan. Hieronder behoortn: a. het rapport telkens namens de Synode aan de StatenGeneraal uitgebracht en waarvan de inhoud kort in de Resolutiën der St.-Gen. is opgeteekend. Alleen het laatste rapport, 30 Mei ingediend, is nog in zijn geheel onder de „Secrete stukken" der Staten bewaard gebleven. De gewone voorstelling, alsof dit laatste rapport liep over de geheele werkzaamheid der Synode, is onjuist, het is, zooals uit den inhoud blijkt een vervolg op de voorgaande rapporten. Daar dit rapport nog nooit in zijn ) Men kan bij het onderzoek van deze Archieven niet altijd op den titel in den Catalogus afgaan. Zoo komt bijv. in het Gemeentearchief van Deventer (Inventaris van 1870, p. 226, No. 1193) een foliant voor met het opschrift: Stukken betreffende de Synode van Dordrecht 1618 en 1619. De inhoud bestaat echter uitsluitend uit stukken handelende over de voorbereiding der Synode. geheel gedrukt is ') en enkele belangrijke bijzonderheden omtrent de nahandelingen bevat, wordt het als Bijlage afgedrukt (Bijlage I. i). b. het verzoekschrift met bijlagen uit naam der Synode aan de Generale Staten aangeboden, dat 30 Mei werd overhandigd. (Zie Bijlage I, 3 en 4 en de Post-acta, zitting 177, pag. 261—270). c. verschillende brieven, uit naam van de Synode geschreven, zooals de citatiebrie ven gezonden aan de Remonstranten 2), de brieven naar Kampen over de tuchtquaestie der predikanten aldaar8); de brieven aan de buitenlandsche vorsten en magistraten om hen te bedanken voor de verleende hulp 4) enz. 4. De resolutiën van de Generale Staten, Provinciale Staten enz. De resolutiën der Staten bevatten veel, wat betrekking heeft niet alleen op de Synode zelf, maar ook op hare voorbereiding en op de nalatenschap der Synode (approbatie der Canones; der Kerkenorde; uitgave der Acta; bewaring van het Archief enz.). Ook van deze bron is tot dusverre nog weinig gebruik gemaakt. 5. De acta der provinciale Synodes. Ook deze acta, thans door de goede zorg van de heeren Reitsma en van Veen in het licht gegeven, verspreiden op menig punt licht. Niet alleen doen ze ons de instructies en gravamina der kerken kennen, maar ook vindt men in de acta dezer Synodes, zoo vóór als na de Dordtsche Synode gehouden, veel wat van belang is voor de juiste kennis van hetgeen op de Dordtsche Synode behandeld werd. Inzonderheid moeten daartoe gerekend worden de rapporten door de Gedepu- ') Gedeelten ervan vindt men bij B. Glasius, Geschiedenis der Nationale Synode, Deel II, p. 206 noot en elders. 8) Copieën hiervan vindt men in het Oud Syn. Arch. I, 17, L. Ook vindt men ze afgedrukt in de Acta der Synode en bij verschillende geschiedschrijvers. 3) Zoo worden o.a. verschillende stukken, van de Synode uitgegaan, nog in het Stedelijk Archief te Kampen bewaard; zie het belangrijke werk van Mr. J. Nanninga ultterdijk, Register van Charters in het Oude Archief van Kampen, Dl. \ 1, No. 4667, 4689, 4709, 4722, 4742. 4) Cat. van het Oud Syn. Arch. I, 5,35. De daar opgegeven titel is foutief. No. 35 bevat niet de uitnoodigingsbrieven der Generale Staten aan de uitheemsche kerken (trouwens de kerken zijn niet uitgenoodigd) maar de bedankbrieven door de Synode 12 Mei 1619 opgesteld. teerden ter Synode op de Provinciale Synodes uitgebracht l), ook al is het te betreuren, dat slechts een dezer rapporten, n.1. dat van Drente's afgevaardigden, in zijn geheel is bewaard gebleven 2). II. Berichten van leden der Synode en ooggetuigen. i. Aanteekeningen der Nederlandsche afgevaardigden. Voetius deelt ons mede, dat de meeste leden der Synode geregeld aanteekeningen hielden van hetgeen op de Synode verhandeld werd 8). En door Leydekker weten wij dat nog in zijn dagen (17 °5) verscheidene van deze aanteekeningen moeten aanwezig geweest zijn. Vermoedelijk zijn thans de meeste verloren gegaan. Althans het Journaal door Voetius gehouden4), en waarover Glasius en Reitsma spreken, alsof het nog bestond, is, volgens het getuigenis van Voetius ijverigen biograaf, spoorloos verdwenen 3). Evenzoo schijnt verloren geraakt te zijn het journaal van Caspar Sibelius, dat nog in het begin dezer eeuw op het Stedelijk Archief van Deventer berustte 6). Het eenige thans nog bekende ') Het rapport van Noord Holland (Reitsma, Acta der Prov. Syn. II, p. 66 en v.v.) verspreidt licht over enkele gravamina op de Dordtsche Synode behandeld; dat van Gelderland (1. c. IV, p. 326, 7) is zeer onvolledig; dat van Zeeland moet schriftelijk door Faukehus zijn ingediend, maar is in de Acta niet opgenomen (1. c. V, p. 171); dat van Friesland (1. c. \ I, 277) vermeldt niets bijzonders; dat van Utrecht (1. c. VI, p. 408 en 421 v.v.) geeft licht over enkele zaken op de Dordtsche Synode behandeld; dat van Groningen (1. c. VII, p. 393 en vv.) is een der uitvoerigste, maar geeft weinig meer dan copieën uit de Acta authentica. ') Kist en Rooyaards, Arch. voor Kerkel. Gesch. VI, p. 189 en vv. ') Voetius, Pol. Eccl. t. IV, p. 239. /) Voetius sPreekt °ver dit Journaal, Pol. Eccl. t. IV, p. 60 (de eenige plaats, waar hij er een stuk uit meedeelt), p. 239 en Disp. Sel. t. V, p. 605. 5) A C. Dukek, G. Voetius, I, p. 284 noot. Een deel van dit Journaal is bewaard in de praefatio door Matthias Nethenus, geschreven voor de Opera omnia van Amesius, 1668, nl. hetgeen handelde over de twistzaak van Maccovius. 6) Catalogus der Handschriften berustende op de Athenaeum-Bibliotheek te Deventer, 1892, p. 53 (het is het daar aangegeven ontbrekende 3e deel). Onder het afdrukken van dit werk bleek mij, dat Prof. Tydeman, die dit handschrift het laatst gebruikte bij zijn levensschets van Sibelius (zie Godgel. Bijdragen, Dl. XXIII, 2e Stuk, 1849), het in zijn bezit hield ; uit diens nalatenschap ging het over in de boekerij Journaal zijn de Acta Synodi Nationalis breviter conscripta van Theod. Heyngius, ouderling van Amsterdam, bewaard inde Un. bibl. van Utrecht l). Hoewel dit Journaal niet veel nieuws bevat, loont het toch steeds de moeite het na te zien. 2. Aanteekeningcn der buitenlandschc leden. Veel getrouwer zijn de aanteekeningen van de buitenlandsche leden bewaard, waarvan de voornaamste in het licht zijn gegeven. Zij zijn de volgende: a. de brieven door Hales, den kapelaan van den Engelschen gezant D. Carleton, en (na diens vertrek) door Balcanqual, den Schotschen godgeleerde, aan Carleton geschreven en waarin geregeld verslag wordt gegeven van de werkzaamheden der Synode. Deze brieven zijn het eerst uitgegeven door I. Pearson in zijn : Golden remains of the ever Memorable Mr. John Hales, te Londen, 1659 2). Van deze brieven bezorgde van Limborch een Hollandsche vertaling te 's Gravenhage (1671) onder den titel: Korte Historie van het Synode van Dordrecht, Vervattende eenige aanmerkelijke en noyt voor-henen ontdekte bysonderheden, begrepen in de brieven van I. Hales en IV. Balcanqual (Rogge, Cat. der Rem. bibl. I, 1, p. 54) 3) terwijl hij ook een latijnsche vertaling opnam in de tweede editie van zijn Praestant. ac erudit. virorum Epistolae, Amst. 1684. Ook in Duitschland werden deze van den heer Mr. W. J. Royaards van den Ham (zie den Catalogus van diens bibliotheek, Utrecht, J. L. Beyers, 1899, No. 1863), terwijl het thans in het bezit is van het Gemeentearchief van Dordrecht. Habent sua fata libelli. J) H. S. 6. G. 5. Het handschrift was vroeger in bezit van Prof. Heringa en kwam na diens dood aan de Bibl. der Rijksuniversiteit te Utrecht. a) Slechts één brief van Hales is niet in deze collectie opgenomen maar onder de Lettres, Memoires et Negociations van D. Carleton, II, p. 380—389. De Golden Remains zijn herdrukt in 1673 en 1688 ; zie Dictionary of Nat. Biography, ed. by Leslie Stephen and Sidney Lee, in voce John Hales. Waar het werk verder door mij aangehaald wordt, is bedoeld de editie van 1688. 3) Bij de opgave der titels van deze en volgende werken wordt soms afgeweken van de spelling bij Rogge te vinden. De oorzaak hiervan is, dat ik bijna alle genoemde werken zelf heb in handen gehad en den titel, zoo noodig, verbeterd. brieven meermalen uitgegeven, o. a. door Mosheim, waarover later zal gehandeld worden '). Voor de „histoire intime" der Dordtsche Synode zijn deze brieven van het hoogste belang; zij leveren tal van bijzonderheden, van elders onbekend, terwijl deze meedeelingen een eenigszins authentiek karakter dragen, daar zij voor een groot deel communiqués bevatten van Hommius, bestemd voor den Engelschen gezant 2). b. de brieven door de afgevaardigden van Hessen aan hunnen keurvorst gezonden, en door Heppe in het Zeitschrift fiir die historische Theologie, 1853, 2e Heft, uitgegeven onder den titel Historici Synodi nationalis Dordracenae. Ze zijn veel beknopter dan de brieven van Hales en ook minder beduidend. c. de aanteekeningen der Zvvitsersche afgevaardigden Wolfgang Meyer en J. Breytinger, uitgegeven door Matthias Graf in zijn Beytrage zur Kenntnisz der Geschichte der Synode von Dordrecht, Basel, 1825. Ongelukkigerwijze geeft deze uitgave alleen het reisverhaal tot Dordrecht en enkele uitstapjes uit Dordrecht ondernomen, maar niet hun aanteekeningen tijdens de Synode gemaakt. Van meer belang zijn de stukken, uit de nalatenschap van Breytinger in het Zuricher Archief, gepubliceerd in de Miscell. Tigurina, II Theil, ie Ausg. (anno 1723), waar onder den titel Literarum consiliorumque Theol. etc. hactemis ineditorum de Syn. Dordr. Farrago, ex Actis ejus Synodi Breitingerianis excerpta de volgende manuscripten gepubliceerd zijn: A. Literae Invitatoriae ad Synodum. B. Bedencken der IV Evangelis. Stadte der Besuchung des Synodi halber. C. Herr von Brederode. Fürtrag deswegen. D. Ratio celebrandae Synodi. E. Churpfaltzisches Schreiben hierüber. ') Zie Knuttel, Bibliographie der Kerkgesch., p. 124. De Holl. en Lat. vertaling bevatten niet alle brieven van Hales en Balcanqual in de Golden Remains opgenomen. 2) Hales, Golden Remains, p. 369, 376, 385. F. Instructionen der Eydgnossis. Deputierten. G. Ecclesiarum Helvetic. Reform, circa V Artic. in Belg. Eccl. controversos Sententia. H. Erkantnusz anlangend des Zuricherischen Deputierten Zehrgeld enz. I. Recommandationen der Eydgnossis. Deputirten Theologen. K. Hrn Breitingers Schreiben von Dortrecht an den Stand und das Ministerium et vicissim. L. Literae duae Belgarum ad Breitingerium. M. Litterae D. D. ordd. etc. ad Magistratus Helvet. N. Urkund von der Hoch. Oberkeitl. Zufriedenheit mit Herren Breitingers verrichtungen. O. Breitingerisches Reisz-Diarium. P. Abrah. Sculteti Oratio de sensu et certitudine Electionis. Appendicis loco accedit C. Vitringae Judicium de Synodo Dordr. Gelijk blijkt, worden ook hier de eigenlijke aanteekeningen over de Synode niet gevonden. Het Zuricher Archief bevat echter meer dan hier is afgedrukt en het zou wenschelijk zijn, dat het Tagebuch van Breitinger en van zijn begeleider I. Heinrich Waser ook in het licht gegeven werden '). Van de afgevaardigden uit Genève zijn geen aanteekeningen uitgegeven. Wel heeft Gaberel, Histoire de VEglise de Genève, 2e deel, 1855, suppl. (pièces justificatives) pag. 108—117 enkele stukken laten afdrukken, die op de Dordtsche Synode betrekking hebben, nl.: 1 °. den brief v^n de Staten Generaal aan de Vénerable Compagnie van 25 Juni 1618, met uitnoodiging dat zij twee afgevaardigden zouden zenden; 2°. het antwoord van de Vénerable Compagnie van 6/16 Oct. 1618 (naar de minute); 30. een brief van de predikanten en professoren te Genève aan de afgevaardigden dier kerk 16/26 Nov. 1618 (naar de minute); ') A. Schweizer, Protest. Centraldogmcn, ii, p. 142» noot 1, deelt mede, dat deze M.S. nog te Zurich zijn. Het schijnt, dat J. Regenboog een copie van deze stukken bezeten heeft. Hij spreekt althans meermalen van de Acta Syn. Deputt. Hel\et. die hij in manuscript bezat. 4°. een brief van B. Turretinus namens de pred. en prof. te Genève aan de Dordtsche Synode van 7 Oct. 1618; 5°. een brief van J. Bogerman namens de Synode aan de Vénerable Compagnie van 12 Mei 1619. 3. Aanteekeningen van de Remonstranten. Ook de Remonstranten, die de Synode bijwoonden, hebben aanteekeningen gehouden, waarvan enkele zijn uitgegeven: a. Epistolica narratio eorum quae in Synodo Nationali gesta sunt; gedrukt in de Praest. ac erud. viror. epistolae (2e uitg. p. 5'3—527)- Deze aanteekeningen zijn afkomstig van Caspar Barlaeus, die de geciteerde Remonstranten met raad en daad hielp, en de Synode van de eerste zitting af bijwoonde. b. Ed. Poppius, Aenteykeningen, ofte Historisch Verhacl, Van 't gene tusschen den Synodo Xationael Ende de Geciteerde Remonstranten In ende buyten de Synodale vergaderinghe is ghepasseert, Amst. 1649. Deze „aanteekeningen" verschenen tegelijk afzonderlijk in het licht en achter Wtenbogaert's Kerckelicke Historie van 1649 (Rogge, Catal. I, 1, p. 108, 109). c. Historisch verhael, van 't ghene sich toegedraeghen heeft binnen Dordrecht in.... 1618 en 1619 tusschen de Nat. Syn. der Contrarem. en hare Geassocieerde ter eender. Ende de geciteerde Kercken-Dienaren Remonstr. ter ander sijden. Vyt gegeven Van weghen de Kercken-dienaeren Remonstranten in 't ghemeyn; ende insonderheyt de Geciteerde op de Dortsche Synode, 1623. Dit Historisch verhael, dat staat gedrukt achter de Oorspronck ende Voortganck der Nederlantsche Kerckelijcke verschillen Tot op het Nationale Synodvs, is afkomstig van Dwinglo, een der geciteerde Remonstranten (Rogge, Catal. I, 1, p. 132) en is mede een der hoofdbronnen voor de kennis van de Rem. twistzaak op de Synode. Bij den herdruk in 1648 werd bij den titel gevoegd: Oorspronck enz. lot beantwoordinge vande voorreden ghestelt voor de uytghegheven Handelinghen des selven Synode (Knuttel, Bibliographie, p. 242). 4. Brieven van ooggetuigen en leden der Synode. Vele belangrijke bijzonderheden vindt men ook in de brieven van leden der Synode, van geciteerde Remonstranten en van personen, die met de Synode in verband stonden. Enkele dezer brieven zijn afzonderlijk uitgegeven, zooals : a. Copie van sekeren Brief uyt Dordrecht. Van een goet Patriot, Aen een Liefhebber gheschreven, waerin verhaelt wordt 't ghene op de inleydinghe van het Nationale Synode binnen Dordrecht ghehouden, den 13 Novembris 1618 ende op naervolgende daghen is ghepasseert, 1618 (Rogge, Catal. I, 2, p. 49). Deze Brief is geteekend D. P. D. B. en is blijkbaar afkomstig van een Contraremonstrant. Omtrent de opening der Synode staan er enkele bijzonderheden in. b. Brief van Carolus Niellius aan Jean Augustijn, betreffende de Synode te Dordrecht in 1618 en 1619. Deze brief is geschreven 15 Februari; hij werd gericht aan J. Wtenbogaert (Sepp, Bibl. van Ned. Kerkgesch. p. 309). J. H. Halbertsma drukte dezen brief af in de Vaderl. Letteroef. van 1828. Een afzonderlijke afdruk bevindt zich in de Prov. Bibl. te Leeuwarden. c. Epistola Breytingeri de rebus in Synodo actis in de Bibl. Bremensi, 17 19, Cl. III, p. 574—580. d. Een brief van de Zwits. afgevaardigden in de Vad. Bibliotheek, 1778, Deel 6, St. 2, pag. 208. Andere brieven vindt men in de bekende brievenverzamelingen, als: e. Brieven van verscheyde Vermaerde ende Geleerde Mannen deser eeuwe, bij Jac. Rieuwertsz te Amst. 1662 (uitgegeven door G. Brandt; zie Rogge, Catal. I, 1, p. 173). f. Praestant. ac erudit. virorum epistolae, uitgegeven door Ph. a Limborch in 1660, waarvan in 1684 een tweede en in 1702 een derde, telkens vermeerderde, druk verscheen (Rogge, Catal. I, 1, p. 52). In deze beide brievenverzamelingen vindt men de brieven van de bekende leiders der Remonstranten uit die dagen. g. H. C. Rogge, Brieven en onuitgegeven stukken van Joh. Wtenbogaert. (Werken van het Historisch Genootschap te Utrecht, N. S. No. 12). Terecht klaagt Rogge, dat de Contraremonstranten zoo weinig brieven in het licht hebben gegeven. In de verschillende kerkelijke archieven en bibliotheken (vooral in de Gabbemacollectie van het Prov. Friesch Genootschap) schuilen nog vele brieven van Contrarem. uit dien tijd, die nog niet genoegzaam zijn doorzocht. V. d. Tuuk's biographie over Bogerman toont, hoeveel hier nog te vinden is, ook met het oog op de Dordtsche Synode 1). Wat Gabbema uitgaf, levert voor de Dordtsche Synode weinig op 2). Voorts zijn van belang voor dit onderwerp : h. Lettres, Memoires, et Negociations du Chevalier Carleton (traduit de 1'Anglais), 1759, in 3 deelen 3). Niet alleen, omdat Carleton zelf zoo'n groot aandeel had aan de kerkelijke beweging dier dagen, maar ook, omdat men daar verscheidene brieven vindt van den bisschop van Landaf etc. 5. Werken en biographieën van lede?i der Synode. Ook deze bron, die hier slechts aangeduid kan worden, zou bij nauwkeurig onderzoek blijken winstgevend te zijn. Zoowel in de werken van leden der Synode, die later zijn uitgegeven, als in hun biographieën door tijdgenooten, komen meedeelingen omtrent de Synode voor, die voor de geschiedenis der Synode van belang zijn. Inzonderheid zij daarbij het oog gevestigd op : a. de Polïtia Ecclesiastïca van G. Voetius, welk werk vol is van herinneringen aan de Dordtsche Synode 4). b. de Opera Omnia van A. WALAEUS, inzonderheid op het Vita Walaei, voor de uitgave van 1647 geplaatst en geschreven door diens oudsten zoon Johannes Walaeus 5), en op de brieven van Walaeus zelf, die na de opera dogmatica volgen. *) Zoo deelt ook Dr. H. W. Ter Haar in zijn dissertatie over J. Trigland een nog onbekenden brief van dezen over de Synode mede. 2) Gabbema, Epistolarum. Centuriae tres. ) De oorspronkelijke Engelsche editie, die zeer zeldzaam is, kon ik niet gebruiken. 4) A. Duker geeft in zijn levensbeschrijving van G. Voetius, 1.1, p. 285, enkele plaatsen op, waar over de Dordtsche Synode gesproken wordt, maar er zijn veel meer. Vooral van belang zijn t. I, p. 869; t. II, p. 117, 125, 318; t. III, p. 559, 580 sqq., 728 sqq.; t. IV, p. 24, p. 34—74, p. 86, 87, p. 239—250, p. 359, 360. ) J- D. de Lind van A-Vyngaarden, Antonius Walaeus, p. 3, noot 1. Tot op zekere hoogte kan men onder deze rubriek ook nog rekenen de 6. Albums der Synodale leden. Naar de gewoonte dier dagen brachten de leden der Synode albums mede, waarin hun medeleden naam en spreuk ter gedachtenis stelden. In 1823 besloot de predikant van IJsbrechtum H. W. C. A. Visser (blijkens het prospectus, bewaard in de bibl. van het prov. Fr. Gen.) de nog bestaande albums in Nederland met facsimile's te laten drukken. Als vrucht daarvan verscheen in 1824: Viginti et quinque exemplaria inscriptionum et chirographorum delegatorum ex variis regionibus et provinciis ad Synodum Nationalem Dordraci, Anno 1618 & 1619, te Rotterd. bij Mensing en Westreenen (v. d. W. 1650) ]). Ook elders kan men dergelijke Albums van de Synode afgedrukt vinden ; bijv. het album van W. Meyer gaf Graf uit (1. c. p. 65 —17 2); en een ander album vindt men in de Kunsten Letterbode van 1829, I, 269. 7. Naamlijsten en afbeeldingen der Synode. Tijdens de Synode zijn verschillende naamlijsten zonder en met afbeeldingen der Synode verschenen. De voornaamste geef ik hier op : a. De Namen der Edelen ende H. M. Heeren Staten Generael Ghecommitteerden, soo wel Vytheemscher, als in-Landischer Theologanten, van Coningen, Princen, Republijken ende den Geunieerden Provintien tot desen Nationael Synodus te houden, ghesonden, gedr. te Leiden bij J. Marcus, Anno 1618 (K. B. 2725). Een herdruk verscheen in hetzelfde jaar te Amst. (K. B. 2726) b. Naem-register Van alle de ghecommitteerde, so Polityke als Kerckelycke, opt Nationael Synode. Gedr. te Dordrecht bij P. Verhagen, 1618 (K. B. 2729). Een nadruk verscheen te Antwerpen in 1619 bij Abraham Verhoeven (K. B. 2832). Ook verscheen een Latijnsche uitgave onder den titel Nomenclator etc. (Knuttel, Bibliog. p. 14). c. Afbeeldinghe des Synodi Nationael, Met de sidt-plaetsen der x) De afkortingen, waarmede wordt aangegeven, waar deze werken vermeld worden, beteekenen: T. Tiele, Bibl. van Ned. Pamfletten; W. Van der Wulp, Catal. van Pamfletten en K. B. Knuttel, Catal. van de Pamfl. verz. der Kon. Bibl. te 's Gravenhage. EE. Hooch Mog. H.H. Staten Generael, als in Heemsche ende uyt Heemsche Professoren ende Predicanten gehouden binnen Dordrecht, An. 1618. Ghedruckt voor Nicolaes Geelkerck (K. B. 2727). In hetzelfde jaar verscheen hiervan een verbeterde herdruk (K. B. 2728). Bij al deze afbeeldingen gaat een lijst van de leden der Synode, waarbij met letters alleen de bank wordt aangewezen, waar zij zaten. Voorts ontbreekt in deze afbeeldingen de tafel met de Remonstranten. d. A VSPIClVM Synodi Nationalis Eccles. Ref. quae celebratur A_nn. 1618 et 1619, cum Nomenclatore Deputatorum ad hanc Synodum. Dordrechti, Ex officina Joannis Berewout, Anno 1619, (K. B. 2833). Dit auspicium bevat geen afbeelding der Synode maar een kort verhaal van wat op Synode geschied is tot na de dimissie der Remonstranten. e. Synodi Dordracenae Delineatio, vervaardigd op last der Pol. Ged. door I-ranijois Schillemans, en uitgegeven te [Middelburg 1619 bij Joh. Hellenii. Enkele exemplaren hiervan werden op gele zijde gedrukt. Alle zitplaatsen zijn nauwkeurig door cijfers aangegeven; de tafel met de Remonstranten staat voor die van het moderamen; achter de balie staan de toehoorders met een keeshondje. Rechts van de plaat staat een Latijnsche opdracht aan Prins Maurits, een ode van P. Lansberg en een gedicht van J. Cats op de Synode; links de latijnsche nomenclator in drie kolommen. Zie over deze plaat en de talrijke herdrukken (ten deele gewijzigd) F. Muller, Beredeneerde beschrijving van Nederlandsche Historieplaten, i*te afl. p. 169, 170, No. 1337 —1342. A oorts vindt men nog afbeeldingen der Synode voor de uitgave der Canones, der Confessie, der Acta, bij Brandt, Hist. der Ref. Dl. III enz. x). f Spotprenten op de Synode. Van Rem. en Roomsche zijde ') ^°g een andere afbeelding wordt bewaard in een der vertrekken van het vergadergebouw der Ned. Herv. Synode. Hierop staan ook de zitplaatsen der leden met cijfers aangegeven, maar onderaan. werden ook spotprenten op de Synode uitgegeven, welke F. Muller, 1. c. p. 170, 171, No. 1345, 6, 7 vermeldt: Deze spotprenten stellen de leden der Synode voor met stierenhorens, als uilen, katers, apen enz. III. Gedrukte stukken door of namens de Synode uitgegeven. 1. Oordcel Des Nationalen Synodi van Dordrecht, over de Theologie ofte Leere Conradi Vors tij', Doctoor in de H. Theologie {gcd. 4 Mei) Mitsgaders De Resolutie vande. . . Staten van Hollandt ende West Vrieslandt daerop ghevolght {gcd. 26 Juni), 's Gravenhage bij Hillebrant Jacobssz. 1619 (K. B. 2845). Tegelijk verscheen een Latijnsche uitgave: Sententia Synodi Nationalis etc. (v. d. W. 1653). Een Engelsche vertaling verscheen bij de Eng. uitgave der Canones (K. B. 2850). 2. de Canones tegen de Remonstranten. De Canones werden kort na het scheiden der Synode in het licht gegeven (zie pag. 303) door Isaac Janssen Canin „en zijne medestanders", aan wien daarvoor door de Staten Generaal een octrooi voor vijf jaar was verleend. Bij de canones werden nog gevoegd de veroordeeling der Remonstranten en de approbatie door de Staten Generaal. De voornaamste drukken en vertalingen zijn: a. Ivdicivm Synodi Nationalis Reformatarvm Ecclesiarvm Belgicarvm, habitae Dordrechti, Anno 1618 et 1619 de quinque Doctrinae Capitibus in Ecclesiis Belgicis controversis (v. d. W. 1654). b. Oordeel des Synodi Nationalis Der Gereformeerde Kercken van de Vereenichde Nederlanden: ghehouden binnen Dordrecht, Inden jare 1618 ende 1619. Over de bekende Vijff Hooftstucken der Leere . . . uijt het Latijn ghetrouwelijck in 't Nederduytsch. overgheset, in 40 uitgegeven te Dordrecht door I. Canin ende zijne Medestanders (K. B. 2846). c. Ivgcment du Synode National, Des Eglises Reformées Dv Pays Bas... Translaté fidelement du Latijn (sic) en Frangoys. A Dordrecht chez Jean Berewout, et Fran^ois Borsaler, Compagnons de Canin, Anno 1619 (K. B. 2849). Behalve de verschillende drukken van datzelfde jaar bij Canin, die slechts zeer weinig verschillen (zie T. 1601 —1603 ; v. d. W. 1655 en K. B. 2846 — 2847) heeft men nog eene in spelling ietwat afwijkende uitgave bij Jan Lenaertsz. Berewout, ende zijne Medestanders, Dordrecht 1619 (v. d. W. 1656) en eene zonder naam van drukker en plaats (K. B. 2848). Dit zijn de oorspronkelijke drukken. De vertalingen zijn: d. The Ivdgement of the Nationall Synode of the Reformed Belgique Churches . . . Englished of the Latine Copie, London, Printed by John Bill, 1619 (K. B. 2850). e. Vrtheil dess Synodi Nationalis Der reformierten Kirchen in den vereinigten Niederlanden, Gehalten in Dordrecht im Jahre 1618 vnd 1619. Auss dem Lateinischen vnd Niderlandischen ins Hochteusche treulich vbersetzt. Getruckt im Jahr Christi 1620 (z. n. v. pl. en dr.) Dit exemplaar, in geen der bekende pamfl. verz. vermeld, bevindt zich in het bezit van Prof. Rutgers. 3. de Geloofsbelijdenis, door de Synode gerevideerd en op haren last uitgegeven : a. Belyde?iisse Des Gheloofs Der Ghereformeerde Kercken in Nederlandt. Ouerghesien in de Synode Nationael laetst ghehouden tot Dordrecht, Ende uyt last desselven uytghegeven. Tot Dordrecht 1619, By Fransoys Borsaler ende Nicolaes Vincenten, Medestanders van Isaac Jansz. Canin (K. B. 2851 en 2852). Ook van deze Geloofsbelijdenis verschenen in 1619 meerdere drukken, die onderling verschillen. b. Confession de Foy Des Eglises Reformées du Pays-Bas. Reveüe au dernier Synode National de Dordrecht. Uitgeg. bij denzelfden, 1619 (K. B. 2853; de noot: Fransche vertaling is onjuist). In 1669 werd op last der Waalsche Synode de gerevideerde tekst der Fr. Conf. nogmaals gedrukt door J. Hulsius met daarnaast de oude tekst der Fransche Confessie, onder den titel: La Confession de Foy des Eglises Reformées des Païs-Bas, représentée en deux Colonnes. Hiervan verschenen meerdere herdrukken (bijv. in 1726, 1769). 4. de Acta of Handelingen der Synode: a. Acta Synodi Nationalis, In nomine Domini nostri Jesv Christi, Autoritate D.D. Ordinvm Generalivm foederati Belgii Provinciarvm, Dordrechti habitae, Anno MDCXVTII et MDCXIX. Accedunt Plenissima, de Quinque Articulis, Theologorum Iudicia. Lvgdvni Batavorvm, Typis Isaaci Elzevieri, Societatis Dordrechtanae sumptibus, 1620. Deze uitgave (en niet de nu volgende van Canin, gelijk men gewoonlijk meent, bijv. Knuttel, Bibliographie p. 5) is de authentieke '). Van deze Latijnsche uitgave zijn in hetzelfde jaar bij Canin een quarto- en een foliouitgave verschenen, die echter niet geheel met de authentieke uitgave overeenkomen. Ook verscheen in hetzelfde jaar een editie bij Emmelius te Hannover 2). b. Acta ofte Handelingen Des Nationalen Synodi enz. Tot Dordrecht, Is. Jansz. Canin, 1621. Quarto-uitgave. 3) In hetzelfde jaar verscheen bij Canin een foliouitgave, waarin een dubbele gravure van de Synode (zie Knuttel, Bibliogr. p. 4) 4). c. Actcs du Synode National... Mis en Franq:ois par R. I. de Nerée, Leyden, Elsevier, 1624. Quarto. Deze vertaling is geschied op verzoek van de „Leidsche Commissie", die voor de uitgave der Acta zorgde (Knuttel, Bibliogr. p. 6). 5. de Kerkenorde. Van de Kerkenorde schijnen wel terstond na het scheiden der Synode enkele exemplaren voor de Generale Staten gedrukt te zijn (zie pag. 312), maar deze zijn niet inden handel gebracht. Wel is de Kerkenordening later gedrukt op last van verschillende Prov. Staten en met hunne approbaties voorzien, voor zoover deze haar aannamen. De edities zijn de volgende: a. Kercken-ordeninge, Gestelt inden Nationale Synode.. . Binnen Dordrecht, in den Jare 1618 ende 1619. Ende alsoo *) Zie pag 51, noot i. s) De geschiedenis van deze uitgave ligt in het duister. F. Cuno vermoedt, (.Ref. Kirchenzeitung, 1882, p. 489) dat G. Fabricius, afgev. uit Hanau naar de Synode» dezen druk bezorgde, maar de grond, dien hij daarvoor aangeeft, is niet steekhoudend. 3) De Hollandsche vertaling is gemaakt naar de editie van Is. Elzevier en niet naar de editie van Canin. 4) Een nieuwe druk werd in 1885 bezorgd door J. H. Donner en S. A. van den Hoorn. goet ghevonden ende gearresteert by de ... Staten 's Landts van Vtrecht, Vtrecht, S. de Roy, 1620 (K. B. 2854). b. Kercken-ordeninge enz., Ende (naer veranderinghe van eenighe weynighe poincten) goedghevonden ende ghearresteert by de Staten des Furstendoms Ghelre vnd Graefschaps Zvtphen. Arnhem, J. Jansz, 1620 (K. B. 3113 en 3114). c. Kercken-ordeninge enz. (met approbatie van de St. v. Overijssel), Deventer, Seb. Wermbouts, 1625 (P. 1208 en 1212). \ oorts werd de K. O. afgedrukt in vele plakkaatboeken (zoo van de Overheid als in het Kerkel. Plakaat boek van Wiltens) en kerkelijke handboekjes '). 6. de Post-Acta (zie over deze uitgaven p. 74 en v.v.). ^ a. Post-Acta ofte Nae-handelingen des Nationalen Synodi Gehouden.. Tot Dordrecht Anno 1618 ende 1619. Hier komen oock by eenige Extracten uyt de Actis Synodi Provincialis U ltrajectinae.. als mede een Extract van de.. Staten 'sLants van Utrecht, van wegen het Jus Patronatus. Noyt voor desen in druck geweest. Zutphen, H. v. Willemsteyn, 1663 (Knuttel, Bibliogr. p. 126). Dit blauwboekje, waarin het eerst de Post-Acta werden uitgegeven, is een niet correcte druk van den origineelen tekst der Holl. Post-acta2), en was de aanleiding, dat de Staten verlof gaven de authentieke Post-Acta in druk te geven (zie pag. 75). b. Acta Synodi Nationalis... Authoritate Ordinum Generalium Foederati Belgii Provinciarum, Dordrechti Habitae. Anno 1618 et 1619. Post dimissionem Theologorum Exterorum, vulgo PostActa. Hagae Comitis, H. a Wouw, 1668. c. Handelingen des Nationalen Synodi... gehouden tot Dordrecht enz. Yyt de Latijnsche inde Nederlandtsche Tale overgeset. ) Een Fransche vertaling van de K. O. verscheen achter de genoemde Confession de Foy van 1669. sl Later werd het een -seer defectueus exemplaer" genoemd. Dit ziet daarop, dat bij onderscheidene besluiten, zooals de Art. der K. O., het formulier voor den doop Lejaarden enz., de uitgever het Synodaal besluit niet vermeldt, maar eenvoudig verwijst naar de Kerkenorde en de uitgegeven Liturgie. Zie voorts p. 87. 's Gravenhage, J. Scheltus, 1669 (Een vertaling van de voorgaande Latijnsche Post-acta). Deze vertaalde Holl. Post-acta werden later nog dikwijls herdrukt bijv. in het Groot PI. boek Dl. III, p. 416 sqq.; Wiltens, Kerkel. plakaat boek (Dl. Ip. 115 sqq.) en in verschillende kerkelijke handboekjes. Een afzonderlijke uitgave, met de Kerkenordening, verscheen te Amsterdam in 1693 bij G. Borstius (Knuttel, Bibl. p. 165). In hetzelfde jaar dat de Hollandsche vertaling in het licht kwam, verscheen ook een Fransche vertaling in de reeds genoemde uitgave der Confession de Foy des Eglis. Ref. des Pais-Bas etc., maar deze Fransche vertaling is niet naar den Latijnschen tekst gemaakt, noch naar de latere Hollandsche vertaling daarvan, maar naar den oorspronkelijken Hollandschen tekst der Post-Acta (zie p. 88). IV. officieele bescheiden door of namens de Remonstranten uitgegeven. Hoewel door de Generale Staten reeds in hunne instructie aan de Gedeputeerden, Art IX, (Brandt, Historie der Ref. t. III, p. 21) en bij plakkaat van 22 Dec. 1618 op nieuw verboden was eenige stukken, die in de Synode waren overgeleverd in druk te geven, voordat de Synode geëindigd was, hebben de Remonstr. zich aan dat verbod niet gehouden. De door hen uitgegeven stukken zijn: 1. Oratie van Mr. Symon Episcopivs.. By hem inde Synode Nationael tot Dordrecht gedaen, den 7 December, Ao. 1618. Ghedruct 1619 (K. B. 2834). Later werd deze Oratie (in het Latijn) opgenomen in de Opera Omnia van Episcopius (Rogge, Cat. I, 1, pag. 39). 2. Corte ende naeckte Ontdeckmghe vande Bedrieghelijckheydt des Dortschen Synodi, In 't smeden van seeckere Artijckelen van Moderatie en onderlinghe Verdraegsaemheyt. Ende syn hier noch byghevoeght 34 Artijckelen, vervattende 't ghevoelen der Rem. inden Synodo overgelevert den 13. en 16. Dec. 1618. ged. 1619, (K. B. 2835). 3. A.07te ende I\ liltc Verantwoorduighe det Rei7ionstrcinten: Teghens Verscheyden onwaere ende ongefundeerde blaemen, die hun over handel inde Synode Nationael hier ende daer, met groote misleydinghe der eenvoudigen nagestroyt werden, 1619 (K. B. 2841). Dit werkje behelst stukken door de Remonstr. overgeleverd 29 Dec. 1618 en 11 en 12 Jan. 1619. 4. Vale Houdende verclaringe, In wat voeghen de Sinodvs Nationael tot Dordrecht, Den Remonstranten afscheyt heeft ghegheven, 1619 (K. B. 2836). Het is een vertaling van het stuk, waarmede de Rem. van de Synode afscheid namen, ingeleverd 21 Januari 1619. 5. Vertoogh, By de Remonstranten Gheciteert ende ghedeputeert, op het Synodes Nationnael tot Dordrecht, Affghesonden naer den Haeghe, met eenen expressen den 26. Januarij, Anno 1619, Aen de Doorlvchtighe .. . Heeren Staten Generael (Rogge, Cat. I, 2, p. 52). 6. I erroogh (sic) ende Supplicatie By de Remonstranten gecitteerde ende Ghedeputteerde, op het Synodes (sic) Nationnael tot Dordrecht, Door eenen expressen den 26 Jan. 1619 afghesonden : Aen den Hoogh-gheboren Doorluchtighen Prince van Oraignen, etc. 1619. (Rogge, Cat. I, 2, p. 52). 7. Request Aende... Staten Generael der Vereenichde Prov. Van weghen De Remonstr., gheciteerde ende gedeputeerde tot den Synodum Nationael (van 18 Juni), 1619 (K. B. 2843). 8. Reqveste Verduytscht uyt de Lat. Tale, Aen de ... Gecomm. vande .. Staten Gen. ; op den Synode Nat. binnen de Stadt Dordr. vergadert, (van H. Hollingerus) 1619 (K. B. 2844). 9. Acta et Scripta Synodalia Dordracena Min. Rem. in Foederato Belgio. Herder-Wiici ex officina typographi Synodalis, 1620. In dit werk worden de verschillende geschriften, door de Rem. op de Synode van Dordr. ingeleverd, uitgegeven. Tot aanvulling van de Acta der Synode is het onmisbaar. Een register op dit werk verscheen achter het later te noemen Antidotum. De naam van de plaats der uitgave Herder-wijc is een pseudoniem : wijkplaats der herders. V. Stukken tot voorbereiding der Synode. Tot op zekere hoogte zou men hieronder kunnen rekenen heel den Remonstrantschen strijd, die zeer vruchtbaar is geweest in blauwboekjes. Ik beperk mij echter tot die geschriften die blijkens den titel bepaaldelijk geschreven zijn voor de Synode of met het oog op haar. 1. J. Lijdivs, Dry Tractaetgens vande Ordre int beroepen ende beleydinge der jaerlijcsche Synoden. Het I. D. Jacobi Arminij. II. Sommiger trefFelijcke Dienaren van Duytsland. III. D. Andreae Hyperij Prof. Theol. 1610 (Rogge, Catal. II, 1, pag. 76). 2. Festus Hommius, Specimen Controversiarum Belgicarum, seu Confessio Eccl. ref. in Belgio, In usum futurae synodi Naton. (Rogge, Cat. II, 1, p. 21). Terwijl hij hieraan toevoegde : 3. Harmonia Synodorum belgicarum sive canones regiminis eccles. in syn. nat. a reformatione in Belgio celebratis constituti, breviter in ordinem digesti per S. R. 1618 (Rogge, Catal. II, 2, p. 2). De samensteller van dit laatste is Simeon Ruytingh ; Hommius gaf het alleen uit. Het was bepaaldelijk opgesteld ten dienste der Dordtsche Synode (Werken der Marnixvereen. S. III, Dl. I, p. 321.) Van beide verscheen in hetzelfde jaar een vertaling in het Hollandsch onder den titel: Monster der Nederl. Verschillen, enz. (Rogge, Catal. II, 1, p. 22). 4. Ses vragen by... burgherm. voor-ghestelt.. . over het houden eens nat. synode. Met de antwoorde der kercke, 1618 (Rogge, Cat. I, 2, p. 48). Een ietwat veranderde herdruk verscheen in hetzelfde jaar (t. a. p.) VI. Pamfletten en ernstiger strijdschriften tijdens de Dordtsche Synode. Voor de geschiedenis der Dordtsche Synode zijn natuurlijk ook van belang de pamfletten en ernstiger strijdschriften tijdens en kort na de Synode in het licht gegeven. Men vindt ze ver- meld in Rogge, Beschr. Cat. der Pamflettenvcrzameling van de Boekerij der Rem. Kerk te Amst. 1862—1865; Tiele, Bibl. van Nederl. Pamflettenverz. van Fred. Muller, 1858; Van der W u 1 p, Catal. van de Tractaten, Pamfletten enz. in de bibl. v. Is. Meuleman, 1867; Petit, Bibl. v. Ned. Pamfl. uit de bibl. Thysia?ia en van de Leidsche Un., 1882 ; en Knuttel, Catal. van de Pamfl.verz. der Kon. Bibl. te's Hage, 1889. De voornaamste pamfletten, die rechtstreeks op de Synode betrekking hebben, zijn : A. van Remonstrantsche zijde. 1. Nulhteyten, Alis handelinghen, ende onbillijcke Proceduren des Nationalen Synodi, ghehouden binnen Dordrecht 1618, 1619; gedr. 1619 (K. B. 2842). Dit stuk wordt toegeschreven aan Bernardus Dwinglo (Rogge, Cat. I, 1, p. 131). Het is 18 blz. groot en wèl te onderscheiden van de later te noemen Nulliteyten (zie p. 24). 2. Onbillycke wreetheyt der Dortsche Synode; Midtsgaders der ghener, die het beleyt daerover hebben gehadt, Teghen de Rem. 1619 (K. B. 2855). Van dit werkje verscheen ook een Lat. en Fr. vertaling. Het is geschreven door S. Episcopius. De Lat. vert.: Synodi Dordracenae Crudelis Imquitas exposita Brevi Admonitione, ne quis de eorundam Remonstrantium sententia, aut de rei cum illis in eadem Synodo gestae Historia, statuat in alteram partem, priusquam scripta illorum, brevi in lucem exitura, viderit, werd opgenomen in de Opera Omnia van Episcopius (Rogge, Cat. I, 1, p. 39) en staat ook in sommige exemplaren voor de Acta et Scripta Synod. afgedrukt. 3. Antidotum, ende Naerder Openinghe A an het eijghene ghevoelen des Nationalen Synodi, ghehouden binnen Dordrecht, Annis 1618. en 1619 (K. B. 2856). Ook dit werkje is van Simon Episcopius. Het werd in 1620 in het Latijn vertaald (K. B. 3066) en is eveneens onder de Op. Theol. v. Episcopius opgenomen (Rogge, Cat. I, 1, p. 39). 4. Corte Verclaringhe, Vande Vyf Artyckelen, Daer over Tusschen de Rem., ende Contra-Rem., Ghedisputeert wort, 1619 (K. B. 2973). 5. T'Hemelsch Synodvs ende Rechtmatigh Oordeel gehouden tot Zion. Tegen 't Aerdtsche Synodvs Nationael ende Onrechtueerdich Oordeel, ghehouden binnen Dordrecht in de Dool-Cappelle, 1620 (K. B. 3085). Van Neomagus, maar omgewerkt en uitgegeven door Slatius (Brandt, Hist. der Ref. t. IV, 414). 6. A. Neomagus, Openinghe der synodale canones, begrepen in het eerste en tweede hoofdst., 1621 (Rogge, Catal. I, i,p. 142). 7. AchaVs Biddagh, dat is Schriftuerlijck ende Politijck Discours van den Biddagh ghehouden in Aprili Anno 1619; gedr. in 1621 (T. 1876) Van Wtenbogaert, (Rogge, Cat. I, 1, p. 95). 8. Bestorming van de Burcht des Satans, die hem de Dortsche Synode onder den schoonen naem van den Berch Zyon heeft ghearbeyt te herstellen, 1622 (Rogge, Cat. I, 2, p. 53). 9. Vrijmoedigh Ondersoeck van verscheyden Placcaten inde Gheunieerde Prouincien; binnen twee jaeren herwaerts gepubliceert teghen de Remonstranten, 1620. Van Wtenbogaert, (Rogge, Cat. I, 1, p. 94). In het IIe Deel Cap. XII —XIV enz. wordt uitvoerig over de Dordtsche Synode gehandeld. B. van Roomsche zijde. De Roomschen te Antwerpen (waarheen vele Rem. gevlucht waren) hebben ook menig pamflet tegen de Dordtsche Syn. uitgegeven: 1. Tractatvs Synodicvs ad Synodvm Dordracenam. Avthore Lavrentio Beyerlinck Archipresbytero, Antwerpen, 1619 (K. B. 2858). 2. Een cort verhael, hoe ende in wat maniere de Gomarissen van Hollant, Hemel ende eerde willen innemen met eenen slach enz. Antwerpen, 1619 (K. B. 2860). 3. Een cort verhael Vande Sententie. . van de Gommaristen, ghedaen in die Stadt van Dort, Antwerpen, 1619 (zie K. B. op 2861). 4. Joannis Malderi, episc. Antv., s. th. quondam Lovanii prof. antisynodica, sive animadversiones in decreta conventus Dordraceni, quam vocant syn. nat., etc. Antv., 1620, (Rogge, Catal. I, 2. p. 53). 5. Maximiliani Sandaei, batavi, e soc. Jesu, doet. th. et Herbipoli prof., considerationes de syn. dordr. emolumentis, Herbipolis, 1620 (Rogge, Cat. I, 2, pag. 53, 54). 6. Massaeus Potvliet, minder-broeder recollect. Soete bcmerekinghen op het synode der Ghereformeerden, gheh. binnen Dordr. in.. 1618 ende 1619, t'Hantwerpen, 1656 (Rogge, Cat. I, 2, P- 54)- C. Gedichten op de Synode. Van Remonstrantsche zijde werd een zeer hatelijk gedicht op de Synode uitgegeven tijdens de zittingen; het staat afgedrukt in Brandt, Hist. der Reformatie, III, p. 41 q ; in de meeste exemplaren is het uitgesneden. Evenzoo gaven de Roomschen spotdichten op de Synode uit, bijv.: 1. Een cort verhael van die Principaelste puncten, die in Hollandt tot Dort, in die Synode ghetracteert worden, ghestelt in Rijme. Gemaect door een Lief-hebber der C. A. R. R. Gheprint t'Hantwerpen, bij Abraham Verhoeuen, A. 1619. 2. De Triomphe van den Duyuel, over zijn Oudt Proces, teghen Godt, dat nv in Hollandt tot Dordrecht in die Synode gheendt sal worden, waervan Calvinus en Gommarus die Advocaten zijn. Ghedruckt int Jaer 1619. Deze beide werkjes vindt men vermeld in de Collection of Rariora from the Library of Dr. J. J. Doedes, 1898, No. 395 en 396. Van andere zijde verschenen lofdichten: 3. Ad Vrbem Dordracenam cvm ibi celebraretvr Synodvs Nationalis mdcxix. Onder staat: Ludebam Dordraci durante adhuc Synodo April. 26. I. P. Hardervici, Typis Thomae Henrici 1619 (Rogge, Cat. I, 2, p. 49). 4. Hendrici Stromberg, Meletema Epicvm de Synodis ad Synodvm Nationalem, Dordr. 1619 (K. B. 2857). D. Ernstiger strijdschriften. Onder de ernstiger strijdschriften kunnen gerekend worden: 1. Fr. de Vrij, Historie ofte Kort ende waerachtich Verhael van den Oorspronck ende Voort-ganck der Kerckelycke Beroerten in Hollandt, Amst. 1621 (T. 1887). Volgens hetgeen de Vrij, burgem. van Amst. meedeelt, heeft hij alleen de voorrede en het slot geschreven en bestaat het werkje overigens uit 2 stukken: i°. een verhael van de Kerkelijke beroerten „by een van de gheleertste ende vermaertste Mannen onses \ aderlandts in-ghestelt ende ontworpen" en 2 °. een op last van de Synode geschreven verhaal van de gedragingen rïer Rem. op de Synode. (Metterdaad was in de 73e sessie aan Scultetus en Trigland blijkens de Acta authent. ») de opdracht gegeven zulk een verhaal saam te stellen). Het boekske is in hetzelfde jaar in het Fransch en Latijn vertaald (zie Knuttel, Bibl., p. 363). In 1773 werd het opnieuw uitgegeven door Efen) Vdissingsch) P(redikant) nl. Brahé met een uitvoerige voorrede, een weerlegging van het thans volgende werkje. 2■ (}■ Wtenbogaert) Vrije aanwysing van de Onwaerheyden .. . bevonden in de... Historie van Fred. de Vrij, 1621 (Rogge, Cat. I„ 1, pag. 95). 3. Grovwel der Verwoestinghe, Staende in de Heylighe plaetse; Dat is, Claer ende warachtich Verhael vande voornaemste Mishandelinghen, Onbillijcke Procedueren ende Nulliteyten des Nationalen Synodi, 1622, in twee deelen. Het is geschreven door B. Dwinglo (Cattenburgh, Bibl. Script. Rem. p. 55 sq.); wordt gewoonlijk aangehaald als „de Nulliteyten" en is een verzameling van al de beschuldigingen door de Rem. tegen de Synode en hare leden ingebracht. Het is een der hoofdbronnen, waaruit de latere Rem. schrijvers hebben geput. Voetius schrijft er over in zijn Pol. Eccl. t. IV, p. 239—250 en weerlegt kort enkele van de Nulliteyten. 4. G. Amesius, Anti-Synodalia scripta vel Animadversiones ') De Praeses stelde voor in deze zitting (gelijk de Acta authentica melden) enkele geschriften tegen de Rem. te doen opstellen nl.: III Scriptum continens brevem et fidelem narrationem historicam de ortu et progressu harum controversiarum et turbarum in Ecclesiis nostris; a Joanne Latio, qui in boe coniiciendo utetur opera Festi Hommij et aliorum qui aliquid suppeditare poterunt. IV Scriptum continens narrationem actionum Remonstrantium in hoe Synodo a primo adventu ipsorum usque ad dimissionem; a DD Sculteto et Triglandio, qui antehac laborem hunc in se receperant. De uitgegeven Acta zwijgen hierover. in Dogmatica illa, quae Remonstrantes in Synodo Dordracena exhibuerunt, et postea divulgarunt, Amst. 1633, 120. Een herdruk verscheen in 1646. Dit werkje is gericht tegen de Acta et Scripta Synodalia Dordracena min. rem. 5. J. Wtenbogaert, Examen ofte Ondersoeck van de artyckelen, besloten in de syn. nat. gehouden binnen Dordrecht, 1648 (Rogge, Catal. I, 1, p. I05). ^ Geschiedkundige werken. Latere polemiek. Het zou moeilijk wezen hier een complete lijst van alle historische werken te leveren, waarin over de Dordtsche Synode gesproken wordt, want dan behoorde een bibliographie van de geheele kerkhistorie na 1619 te volgen. Ik bepaal mij daarom tot de hoofdwerken en voeg daarbij telkens de polemiek, door hunne opvatting van de Dordtsche Synode in het leven geroepen. 1. G. Baudartius behandelt in zijn Metnoryen ofte Cort Verhacl Der Gedenckweerdichste so kercklicke als werlticke Gheschiedenissen (2e ed. van 1624) de Dordtsche Synode in B. X, p. So—88 en XI, p. 29—46 kort en zonder nieuwe feiten te leveren. 2. J. Wtenbogaert geeft ook een korte historie van de Dordtsche Synode in zijn Kerckelicke Historie (waarin hij op verschillende punten Baudartius aanvalt) Deel V, p. i_4i (ed. v. 1647). Van veel meer belang is het Dagregister van Poppius achter de ed. van 1649 gevoegd en waarvan reeds hiervoor werd melding gemaakt. 3- J. Trigland, die Wtenbogaert weder op den voet volgt en weerlegt in zijn Kerckelycke Geschiedenissen begrijpende de swaere en Bekommerlijcke Geschillen, enz. (ed. van 1650) behandelt de Dordtsche Synode p. 1104—1139 en 1141 —1147. Hij weerspreekt W tenbogaert op enkele punten en is daarom van belang, maar geeft overigens weinig nieuws. 4. Roelof Isaacsz, Antwoordt Voor de Synode van Dordrecht Op het leugen ende laster-boeck van Johan Muller (pred. te Hamburg), Amsterdam, 1659. (Cat. van de Bibl. der Gemeente Dordrecht, Afd. I, 1898, No. 72.) 5. G. Brandt behandelt de Dordtsche Synode in zijn Historie der Reformatie, Deel III (na zijn dood in 1704 uitgekomen) zeer uitvoerig (± 700 bladzijden). Brandt heeft geen gebruik gemaakt van de autographa der Dordtsche Synode, maar uit de uitgegeven Acta, de brieven van Hales en Bancanqual, de verschillende geschriften der Remonstranten, als de Nulliteiten enz. zijn verhaal gecompileerd. Tot op zekere hoogte kan men zeggen, dat hij de eerste is, die gepoogd heeft een samenhangende historie der Dordtsche Synode te ontwerpen. Het spreekt wel van zelf, dat hij, Remonstrantsch predikant, trots den schijn van onpartijdigheid, toch geen objectief oordeel vellen kon l). ó. J. Leydekker gaf daarop in 1705 uit: Eere van de Nationale Synode van Dordrecht... voorgestaan en bevestigd tegen de beschuldigingen van G. Brand, in twee deelen, waarin hij de beschuldigingen van Brandt weerlegt. Heeft dit werk als polemisch geschrift eenige waarde, voor de kennis der historie brengt het ons niet verder, omdat Leydekker zich er toe bepaalde door andere waardeering der feiten, juister aanhaling der bronnen en logische argumenteering Brandt te weerleggen, maar geen nieuwe bronnen opende. 7. J. Brandt, de zoon van G. Brandt, antwoordde hierop met een geschrift: J. Brandt's Verantwoording Van de Historie der Reformatie van G. Brandt, tegens de beschuldigingen van J. Leidekker, 1705. 8. J. Fruytier, Sions Worstelingen, 1715, bespreekt in het IIe deel de Dordtsche Synode slechts zeer ter loops. Toch gaf dit aanleiding, dat de hoogleeraar a Limborch terstond de pen opvatte om de Remonstranten te verdedigen in zijn 9. a Limborch, Relatio Historica de origine et progressu controversiarum in foed. Belgio de praedest. 1715 (achter de x) Het werk van Brandt heeft vooral in het buitenland veel er toe bijgedragen om een verkeerden indruk van de Dordtsche Synode te vestigen, daar het (zeer verkort) vertaald werd in het Fransch (1726) en Engelsch (1725). (Zie Rogge, Catal. I, i,p. 178)- 4e ed. van zijn Theol. christiana; zie Rogge, Cat. I, 1, p. 53). In hetzelfde jaar verscheen van dit tractaat een hollandsche vertaling (1. c. p. 56). 10. Beknopte Geschïedenisse of verhael van 't voorgevallene tusschen de Rem. en Contra-Rem. van de vroegste tijden tot op den Jaare 1772 en wel byzonder in die van x618 en 1619. Uit de beste, zo van de remonstr. als contra-rem. schryvers en egte gedenkstukken opgemaakt, ten dienste van 't algemeen, onder de zinspreuk: pro aris et focis. Te Amst., by J. Kok, 1773 (in twee stukken). Dit werk is vermoedelijk opgesteld door J. Kok zelf (Rogge, Catal. I, 2, p. 3). Het is een verdediging van de Dordtsche Synode. 11. Jac. Regenboog (pseud. voor Abr. v. d. Meersch), Historie der Remonstranten, 1774—76, in 2 deelen. Dit werk heeft zijn ontstaan te danken aan het voorgaande. Het is een verdediging der Remonstranten. Regenboog behandelde de Dordtsche Synode in het tweede deel. Hij geeft weinig meer dan Brandt 1). 12. Ook Regenboog vond weer een bestrijder in den Proczireur van de Vaderlandsche Kerke, die in 1776 zijn Korte Historie van de Synode Nationaal, gehouden binnen Dortrecht enz. uitgaf met het hoofddoel om Regenboog te weerleggen. Ook dit werk lijdt aan hetzelfde euvel als Leydekker's apologie. Bovendien is het zeer beknopt. Alleen hier en daar is in de noten een enkele opmerking verscholen, die de aandacht verdient. Van nog minder beteekenis is hetgeen 13- F- J- VAN OLDENBURG in zijn Vaderlaiidsche brieven behelzende een vrijmoedig onderzoek der denkwijze van den ... Heere J. F. Martinet in zijne Historie der Waereld aangaande het Synode van Dordrecht in 1618 en 16 19 enz. (waarvan een 2e druk in 1794 verscheen) geeft. Zoo zijn wij tot het 2e eeuwfeest der Dordtsche Synode in 1819 genaderd. In dit jaar verscheen: 14. Nic. Schotsman, Eerezuil ter gedachtenis van de voor ) In 1781 verscheen van dit werk te Lemgo een duitsche vertaling onder den titel: Kurze Geschichte der Remonstr. (Rogge, Catal. I, 2, p. 3). tweehonderd jaren te Dordrecht gehoudene Nationale Synode. Het waren twee „kerk-reden",- wier verschijning minder om den inhoud dan om den moed van den schrijver, om het voor de zoo fel gesmade Synode op te nemen, van gewicht was. Men weet welk een storm van verontwaardiging dit werkje in het leven riep. Bilderdijk schreef voor den tweeden druk een voorrede, om Schotsman te verdedigen l). 15. Ypeij en Dermout in hun Geschiedenis der Nederl. Herv. Kerk behandelen in het IIe deel, 1822 verschenen, de Synode van Dordrecht en vallen haar op de gewone, felle wijze aan. 16. C. M. v. d. Kemp, De eere der Nederlandsche hervormde Kerk gehandhaafd tegen Ypey en Dermout, 1830, verdedigt hiertegen de Dordtsche Synode in Deel III, p. 207—310 2). Slechts ter wille der curiositeit maak ik melding van het werkje van : 17. Gamma der Vinen, Bloemlezing. Geschiedkundige minder algemeen bekende bijzonderheden betrekkelijk de Nationale Synode te Dordrecht, een ontspannende lectuur, 1835. Een distelkrans, waarin al de lasterpraatjes van vroegere Rem. schrijvers worden saam gelezen. Zoo was trots al het geschrijf over de Dordtsche Synode de Muze der historie geen voetstap verder gekomen. Het was daarom te begrijpen, dat met groote belangstelling ontvangen werd het werk van 18. B. Glasius, Geschiedenis der Nationale Synode in 1618 en ióig gehouden te Dordrecht, waarin voor het eerst gepoogd zou worden een samenhangende historie der Dordtsche Synode te leveren. Het plan was dit werk in drie deelen uit te geven, waarvan het eerste de voorgeschiedenis, het tweede de handelingen, het derde de gevolgen der Synode beschrijven zou. Het eerste en tweede deel kwamen uit in 1860 en 1861. Het derde bleef achterwege. ') Zie Dr. L. Wagenaar, Reveil en Afscheiding, p. 59—61. ') In 1850 gaf v. d. Kemp nog uit: Schets ten betooge van de hooge Eerwaardigheid der Dordsche Synode. Een werkje zonder eenig belang. Ongetwijfeld heeft dit werk zijne verdiensten. Het mag Glasius reeds als lof worden toegerekend, dat hij een dergelijk onderwerp heeft willen behandelen. Hij heeft althans een zwakke poging gedaan om onpartijdig in zijn oordeel te zijn, ook al miste hij natuurlijk de vatbaarheid om den arbeid der Dordtsche vaderen recht te waardeeren. Wat de biographische bijzonderheden aangaat, zal Glasius' werk altoos van belang blijven. En toch zal ieder, die zich met de Dordtsche Synode bezig houdt, dit werk onvoldaan ter zijde leggen. Glasius had, waar de nalatenschap der Dordtsche Synode in den Haag thans voor de historieschrijvers openstond, in de eerste plaats van deze authentieke bronnen gebruik moeten maken, en hij deed het niet. En nog ernstiger grief is, dat Glasius hier en daar den schijn aanneemt, alsof hij het wel gedaan heeft, een misleiding van het publiek den historieschrijver onwaardig '). Glasius heeft weinig anders gedaan dan vroegere schrijvers te copieeren en zelfs waar hij een enkele maal origineel is, kan men zijne inlichtingen lang niet altijd vertrouwen 2). Het is dan ook algemeen erkend, dat zijn arbeid als zoodanig is mislukt, en dat, gelijk Sepp 3) het terecht uitdrukt, „een verhaal van de te Dordrecht gehoudene Synode naar den eisch der historische wetenschap" ons, ook na Glasius' werk, nog altijd ontbreekt. 19. Mr. C. M. van der Kemp, Geschiedenis der Nationale Synode in 1618 en 1619 gehouden ts Dordrecht. Volgens de beschrijving van B. Glasius naar de waarheid der historie beoordeeld en veroordeeld (hiervan verschenen slechts twee stukken, 1860 en 1861). ') Een sterk sprekend voorbeeld moge dit aantoonen. Glasius vergelijkt in het He deel, pag. 5 en 6 noot, de oorspronkelijke acta authentica met de later uitgegeven acta en doet het daarbij voorkomen alsof hij de acta authentica zelf geraadpleegd had. Toch is dit niet het geval, want Glasius heeft niets anders gedaan dan letterlijk gecopieerd wat Heringa in zijn studie over de Nederlandsche Bijbelvertaling (Archief voor Kerkel. Gesch. V, p. 69 enz.) desaangaande meedeelt. ') Zie pag. 39, noot 3. ') Chr. Sepp, Bibl. van Ned. Kerk Gesch. p. 307. Vergelijk ook H. E. v. d. Tuuk, J. Bogerman, p. 345. Ook nu trad deze ijverige kampioen van het Réveil voor de Dordtsche Synode in de bres, maar zonder genoegzaam op de hoogte van zijn taak te zijn. Na Glasius is een stilstand ingetreden '). In de bekende werken over de Nederlandsche kerkhistorie van Montijn, Diest Lorgion, G. J. Vos, Tideman, Hofstede de Groot, Reitsma enz. wordt over de Synode van Dordrecht min of meer uitvoerig gesproken, maar zonder dat, gelijk van zelf spreekt, dit onderwerp daarom grondig behandeld wordt. VIII. Buitenlandsche werken. De strijd over de Synode van Dordt heeft zich niet tot ons vaderland beperkt, maar werd ook daarbuiten gestreden. Enkele van deze geschriften volgen hier. 1. D. Pareus, Oratio de syn. nat. Dordr. Cal. Febr. anno 1619 habita (Rogge, Cat. II, 2, p. 148). Hiervan verschenen verschillende vertalingen in het Nederlandsch onder den titel: Oratie Davidis Parei, Professoor in de H. Theologie tot Heydelbergh, van 't Nationael Synodus tot Dordrecht, Ghedaen in 't Latijn tot Heydelbergh den 1 Febr. Ao. 1619 (T. 1595, 1596. K. B. 2840). In 1819 gaf N. Schotsman deze lofspraak op de Synode op nieuw uit. 2. Jugement et Canon Avec le serment d'approbation du Synode National des Egl. Reform, de France tenu a Alez, le 6 Oct. 1620. Du Synode National des Egl. Ref. du pays bas, tenu a Dordrecht, Amst. 1621 (X. 1877). In hetzelfde jaar verscheen een Hollandsche vertaling (T. 1878). 3. Daniël Tilenus, Canodes Synodi Dordr. cum notis et animadversionibus, 1622 (Rogge, Catal. II, 2, p. 139, 140). 4. Daniël Tilenus, Considerations sur le canon et serment des églises reformées conclu et arresté au synode nat. dAlez és *) Volledigheidshalve vermeld ik nog het werkje van F. c. BÜHRMANN, De Dordtsche Synode e?i de godsdiensttwisten in het begin der 17e eeuw, 1881. Een populair geschrift, zonder verder belang. Cevennes le 6 d'Oct. 1620 pour 1'approbation des canons du syn. tenu a Dordr. 16 22 (Rogge, Cat. II, 2, p. 140). Hiervan verscheen een vertaling, vermoedelijk van Wtenbogaert onder den titel: Advertissement. . . over het oordeel. . . van 't syn. nat. ghehouden te Alez (Rogge, Cat. I, 1, p. 95). 5. Daniël Tilenus, La Doctrine des Synodes de Dordrecht et d'Alais mise a Vépreuve de la pratique, Paris, 1623. Hiervan verscheen een vertaling in 1623 : De leere der Synoden van Dordrecht ende Alez op de proeve van de practijk gestelt (Rogge, Cat. II, 2, p. 141) l). Al deze werken van Tilenus zijn niets dan strijdschriften tegen de Dordtsche Synode. 6. P. Heylin, Historia Quinque articularis or a declaration of the judgement of the Western Churches in the five points, Londen, 1660 2). Het werd door Gr. Brandt Jr. vertaald en in 1687 in het Nederl. uitgegeven onder den titel: Historie van de vijf artikelen (Rogge, Cat. I, 1, p. 182). Ook dit geschrift is een bestrijding van de Dordtsche Synode, evenals het volgende: 7. Dr. Laurentius Woxiachius, Korte overnoeginge van het synode van Dort, gehaelt uyt de brieven van Mr. Hales en Mr. Balcanqual, geschr. uyt Dort aen Dudley Carleton; gedrukt te Londen, 1661 (oorspronkelijk in het Engelsch). Een Nederl. vertaling verscheen in 1670 met uitvoerige voorrede van Ph. a Limborch (Rogge, Catal. I, 1, p. 54). 8. Daniël Hartnaccius, Censur und Historie des Dordrechtischen Synodi, So erst izzo aus etlichen Schreiben zweyer Calvinisten als Mr. Johann Hales und Dr. W. Balcanqual. . . Aus vorigter Englischen (und dieses Jahrs auch Xiederlandischen) Edition beyder Partheyen im Hochdeutsche übersezzet, Zeitz, 1672. Dit werkje bevindt zich in de Amst. Un. bibl. Het bevat een ') Hiertegen gaf G. Voetius uit: Proeve vande Cracht der Godtsalicheyt, Met goet ende Christelick bcscheyt op seker Laster-schrift, . . . onder desen Titul: De leere der Synoden van Dordrecht, enz. 1628. 2) Volgens Leydekker 1. c. I, p. 692 verscheen hiertegen in Engeland een Apologie der Dordtsche Synode door Henry Hikman. voorrede van den schrijver, die scherp tegen de Dordtsche Synode gekant is ; daarna volgen de brieven van Hales en Balcanqual. <). Apologie pour le synode de Dordrecht, ou refutation du livre intitulé 1'Impieté de la morale des Calvinistes etc. A Genève, 1679 (Rogge, Cat. I, 2, p. 54). 10. H. R. Benthem, Hollandischer Kirch- und SchulenStaat, 1698. Benthem, die in dit reisverhaal een uitvoerig en belangrijk verslag geeft van den toestand op kerkelijk gebied in Holland, bespreekt de Dordtsche Synode uitvoerig in het veertiende Capittel, pag. 367—462. Blijkbaar stond ook hij onder den invloed der Remonstranten, wier beschuldigingen tegen de Synode hij in den breede herhaalt. 11. De concilio Dordraceno magno concordiae sacrae impedimento, praes. J. L. Moshemio... disputabit... Ludolph. Frider. Lager, Helmstadt (Rogge, Cat. I, 2, p. 54). 12. J. L. Moshemius, Historia Concilu Dordraceni Halesii, Hamburg, 1724. Vooraf gaat een praefatio, waarin Mosheim de Synode scherp aanvalt: consultatio de autoritate Concilii Dordraceni paci sacrae noxia. (Rogge, Cat. I, 2, p. 55). Dit werkje werd vertaald in het Duitsch in 1726 en ook in het Nederlandsch (zie Knuttel, Bibl. p. 226). Hiertegen verscheen: 13. stephanus vltus, Apologia in qua Synodus Dordr. et Reformata fides a criminationibus Moshemii vindicatur, Cassel, 1726. Een Nederlandsche vertaling bezorgde A. Westerhovius in 1728. Over deze Apologie aangevallen door Clericus en Hochstetter, schreef hij : 14. steph. Vitus, Vindiciae, in quibus ea, quae in Apologia syn. dordr. ad pacis inter Protestantes commendationem dicta sunt. . . vindicantur, 1728 (Rogge, Cat. I, 2, p. 55). Terwijl hiertegen weer uitkwam : 15. M. G. Ludov. Oederus, Alodesta et solida responsio ad St. Viti Apologiam, in qua nostram evang. doctrinam in syn. dordr. proscriptam esse. . evincitur, Hamb. 1732 (Rogge, Cat. I. 2. P- 55)- 16. Geschichte der Entstehung der Remonstranten, der damit verbundenen Unruhen und der dadurch veranlassten Dord. Synode, Osnabruck, 1799 (Rogge, Cat. I, 2, p. 5). 17. Matthias Graf, Beytrage zur Kenntnisz der Geschichte der Synode von Dordrecht, Basel, 1825. De eigenlijke geschiedenis bedraagt niet meer dan 28 bladzijden, de rest is gevuld met het reisverhaal van Meyer en Breytinger, en Meyer's stamboek. Bij het laatste wordt van de meeste leden der Synode een korte beschrijving gevoegd, meest zeer hatelijk gesteld. 18. N. Chatelain, Histoire du Synode de Dordrecht, 1841. Dit \verk, dat nauwelijks den naam van historie dragen mag, laat zelfs de werken der Rem. in felheid achter zich. In den stijl onzer vaderen zou het den naam dragen van een „fameus libel". Historische waarde heeft het, gelijk E. van der Tuuk terecht opmerkte, niet. 19. Hugo Blind, Le Synode de Dordrecht, Genève, 1884. Een dissertatie van weinig beteekenis. Het is grootendeels copie van Chatelain, slechts hier en daar iets gematigder van toon. Dit kort overzicht van hetgeen buitenlandsche geschiedschrijvers over de Synode schreven, stemt niet blijmoedig, omdat het toont, hoe algemeen het vooroordeel tegen de Dordtsche Synode is. Toch beschuldige men de buitenlanders niet te hard. De Remonstranten hadden een welversneden pen en zorgden dat hunne werken in vreemde talen vertaald werden; de Contraremonstranten deden niets. Hinc illae lachrymae. Toch zijn er gunstige uitzonderingen. Zoo gafbijv. A. Schweizer in zijn Protest. Centraldogmen (II. p. 1—224) een overzicht der Dordtsche Synode, dat verre uitsteekt boven hetgeen tot dusverre in het buitenland geleverd werd x). IX. Biographieën, Monographieën en verhandelingen in Tijdschriften. In de laatste plaats vestig ik nog de aandacht op de in later tijd verschenen levensbeschrijvingen van leden der Synode en ') Verme,dinf! verdient nog het opstel van Prof. Dr. E. Böhl in de E-vang. ref. kirchenzextung, 1868, geplaatst: Blatter der Erinnerung an die Dordrechter Synode, 250 Jahre nach ihrem Zusammentrit. Dit opstel werd ook afzonderlijk in druk gegeven en m 1869 in het Hollandsch vertaald door W. E. M. Engelberts. 3 enkele monographieën over zaken, die op de Synode behandeld zijn. Onder de biographieën verdient de eereplaats: 1. H. Edema van der Tuuk, Johannes Bogerman, 1868, die in hoofdstuk IX „Bogerman als voorzitter der dortsche sinode" een der beste studies over de Synode leverde. 2. De overige biographieën, zooals H. W. Tydeman, Caspar Sibelius (Godgeleerde Bijdragen, Deel XXIII, 2e St. 1849); J. Borsius, Hermannus Faukelius (Ned. Archief voor Kerk. Gesch., IV, p. 183 en v.v.) en Antonius Walaeus (Ned. Archief, VIII, p. 1 en v.v.); G. D. J. Schotel, Jean Diodati, 1844; Dr. A. C. Duker, G. Voetius, 1893 ; Dr. J. D. de Lind van Wyngaarden, Antonius Walaeus, 1891 ; Dr. H. W. Ter Haar, J. Trigland, 1891; Dr. H. Visser, G. Amesius, 1894, bevatten weinig of niets over de Dordtsche Synode *). Over de buitenlandsche leden en hun aandeel aan de Synode heeft men de volgende opstellen: 3. Een verhandeling over den Berner afgevaardigde Marx Rütimeijer door Dr. Trechsel in het Berner Taschenbuch, 1868 2). 4. Een opstel over de Bremer afgevaardigden van Dr. J. F. Iken in het Bremisches Jahrbuch, X, p. 11 en v.v. a). 5. Over M. Georg Fabricius, hanauischer Abgeordneter auf der Dordrechter Synode, een opstel van F. W. Cuno in de Reform. Kirchenzeitung van 1882, N°. 30, 31, 32. Onder de monographieën noem ik op : 6. Mr. J. J. Bergsma, De Commissariispoliticis sive1 delegatis summi imperii adsynodos ecclesiae reformatae in nostrapatna, 1857. 7. Dr. A. Kuyper, De Leidsche Professoren en de Executeurs der Dordtsche Nalatenschap, 1879. 8. Dr. J. J. van Toornenbergen, Hoe een deel der Dordtsche nalatenschap verzaakt werd, 1879. 9. Dr. A. Kuyper, De Revisie der Revisielegende, 1879. *) Onder het afdrukken van dit werk kwam uit een uitnemende biographie van Festus Hommius, den scriba der Synode, door Dr. P. J. Wyminga ; en eene studie over Johannes Maccovius is van A. Kuyper Jr. weldra te verwachten. 9) Deze beide worden vermeld door Chr. Sepp, Bibl. der Ned. Kerkgeschp. 311 • De bijdragen in tijdschriften, die over de Synode handelen, zijn: ») 10. J. Heringa's voortreffelijke studie over: De Twistzaak van Maccovius in het Archief voor Kerk. Gesch. III, p. 503—664. 11. J. Heringa's Bijzonderheden betreffende de vervaardiging van de gewone Nederlandsche Bijbelvertaling; Archief voor Kerkel. Gesch. V, p. 69 en verv. 12. N. C. Kist, De onderteekening der Formulieren door Hoogleeraren en Doctoren, in het Archief voor Kerk. Gesch. IX p. 473 en verv. 13. Oorspronkelijke stukken betreffende het nationale Synode van 1618. Nederl. Bibliotheek, Rotterd. VI, p. 2, 69, 109, 169, 201, 237> 281, 313, 357. 14. Bijzonderheid betreffende het oorspronkelijk h. s. der handelingen van het Synode te Dordtrecht. Algemeene Konst en Letterbode, 1844, II, p. 83, 114. 15. Over den zin en de strekking van het formulier van de verbindtenis voor predikanten, vastgesteld bij de algemeene synode van Dordrecht in 1619. Godgel. Bijdr., VIII, p. 733. 16. D. C. Geschiedkundig berigt nopens de herziening van de Nederlandsche Geloofsbelijdenis en van den Heidelbergschen Katechismus, door de Nat. Syn. van Dordrecht. Godgel. Bijdr., XII, p. 54I—570. 17. D. C. Over den eed in 1618 afgelegd door de leden der nationale synode. Godgel. Bijdragen, XII, p. 715. 18. De onkosten der Dordtsche Synode a°. 1618— 1619. Kroniek van het Utr. Hist. Gen. 17e jaargang, 1861, p. 340. 19. -Hartman Jr. De Kloveniersdoelen te Dordrecht (het gebouw der synode). Tijdstroom, 1881, II, p. 52 20. G. v. B. De kloveniersdoelen te Dordrecht, het gebouw der Synode. Europa, 1859, '■ P- 131. 21. Bijdrage tot billijk oordeel over de Dordtsche Synode. Christelijk Maandschrift voor den beschaafden stand, 1825, p. 348. ') De meeste van deze verhandelingen worden vermeld in het Repertorium der verhandelingen en bijdragen betreffende de geschiedenis des Vaderlands, Leiden, 1663, en de Supplementen, daarbij behoorende. 22. G. Hasselt, De Synode van Dordrecht. Geldersch Maandwerk, I, 51. 23. C. P. Hofstede de Groot, Zijn de Remonstranten op de Synode van Dordrecht te recht veroordeeld? Tijdspiegel, 1881, Dl. III, p. 113 en verv. 24. A. Schweizer, Die Dordrechter Synode und die Apocryphen. Zeitschr. für Hist. Theol. 1854, p. 645. § 2. Geschiedenis der Acta. De Dordtsche Synode benoemde in haar 2e sessie twee scriba's of actuarii, nl. Sebastianus Damman en Festus Hommius, die de acta der Synode zouden notuleeren x). Hoe deze beide scriba's hun taak verdeeld hebben, weten wij niet precies, maar vermoedelijk geschiedde het aldus, dat beiden tijdens de vergadering korte aanteekeningen maakten van hetgeen behandeld werd, en daarna Festus Hommius uit deze aanteekeningen de Acta concipieerde 2). Deze concept-acta werden vervolgens aan de Synode voorgelezen, soms hier en daar gewijzigd en daarna goedgekeurd. Dit definitief goedkeuren of, gelijk men het destijds noemde, „resumeeren" der Acta geschiedde echter niet altijd in de volgende zitting; soms verliepen er weken, ja zelfs maanden, eer de acta gelezen werden, omdat de beide scriba's, met allerlei anderen arbeid overladen, geen tijd hadden kunnen vinden om de acta terstond „in het net te stellen" 3). De laatste resumptie der acta vond plaats in de 17 ge sessie, vlak voor het scheiden der Synode. Deze officieel geijkte acta werden, na afloop der synode, door Hommius ") Acta Synodi Nat. p. 10. Het weinige, wat tot dusverre omtrent de redactie en uitgave der Acta bekend was, vindt men bij Brandt, Hist. der Ref. IY, p. 85 88; Heringa, Twistzaak van Maccovius, Archief voor Kerkel. Gesch. III, p. 657—664; en dezelfde, Nederlandsche Bijbelvertaling, 1. c. V, p. 131 —133 ; Ypeij en Dermout, Gesch. der Ned. Herv. kerk, II, p. 174 (aant.) en Glasius, Gesch. der Nat. Synode, II, p. 3 en 5 noot. ") Althans van Hommius weet men zeker, dat hij zulke „korte aanteekeningen gemaakt heeft; in het midden der 17e eeuw waren ze nog in Friesland (zie pag. 84 en vv.). Dat de Acta door Hommius waren gesteld en geschreven blijkt uit sessio 177, waar zij genoemd worden „diarium Synodi conscriptum a scriba Festo Hommio." ') Nulliteyten des Nat. Synodi, 1622, t. I, p. 60. Zie hierover pag. 52 noot 2. 111 het net overgeschreven 1), en door Damman en hem zelf „tot oirkonde der waerheyt" onderteekend. Zij bevinden zich nog in het Oud-Synodaal Archief 2). In de \ergadering der politieke Gedeputeerden van 22 Januari 1619 werd het eerst de vraag besproken, óf en in wat vorm deze Acta zouden gepubliceerd worden. Men achtte de bestaande acta daarvoor niet geschikt 3) en besloot daarom den Praeses te verzoeken „eenige tot het revideren van de Acta Ecclesiastica ') Dat deze Acta authentica van Hommius niet de oorspronkelijke notulen zijn, die staande de Synode zijn voorgelezen en verbeterd, maar een latere copie in het net, blijkt vooreerst uit het getuigenis van Hommius, die 28 Juni en 23 Juli aan Damman schreef, dat hij met het in orde brengen der acta nog niet gereed was (zie B.jlage II, No. 1, 2), maar ook uit het handschrift zelf. Het is met een doorloopende hand geschreven en bevat geen aanvullingen of correcties, door de Synode aangebracht (wel verbeteringen van schrijffouten). Dit is ook de reden, waarom de Acta niet door het geheele moderamen maar alleen door de beide scriba's onderteekend zijn. De ver klaring, die de Revisores achter deze Acta plaatsten: Quod Diarium ... nos Deputati.. . testamur idem esse quod in Synodo Nationalis fuit praelectum (zie pag. 44) moet dus van den inhoud verstaan worden. Toch moet ook in dien beperkten zin deze verklaring cum grano salis opgevat worden. Hommius heeft bij het overschrijven niet letterlijk de oorspronkelijke notulen gecopieerd, maar zich hier en daar" afwijkingen in de keuze der woorden veroorloofd. Dit blijkt, wanneer men bijv. het extract uit de oorspronkelijke notulen (pag. 89) vergelijkt met den tekst der authentieke Acta (p. 283). a) Catal. van het O. Syn. Archief, I, 17, O. 3) De redenen, waarom de Acta voor publicatie niet geschikt werden geacht, vermeldt Damman in de voorrede, die hij voor de Acta Contracta schreef: In Actis Synodi Nationalis Dordrechtanae consignata omnia sunt, uti fieri consuevit, iuxta seriem temporis, quo singula acta fuerunt; hinc fit ut ea quae maxime alioquin cohaerent, saepe dispescantur, atque ita propter sensum interruptum aegrius res tractatae intelligi queant. Sunt et quaedam in ijsdem actis brevius alicubi ita annotata, ut tantum quaestionem, quae proposita est et Synodi ad eam responsionem interdum videas, non autem rationes ipsas, cur ita sit responsum. Plerique enim de scripto sententiam ad quaesita dicebant, quae scripta quoniam in Archivis asservanda erant, superflui laboris esse judicabitur, argumenta slngulorum suffragiorum operose in acta referre. Quare quum ïuvari parum Lector posset, nisi etiam cognoscet quibus de causis ita sit conclusum, ut Lectons commoditati consuleretur, placuit Synodo ut ex actis et traditis judicijs, haec historica Narratio secundum rei quidem gestae veritatem ad amussim, etsi non secundum sessiones aut temporis seriem, conscriberetur, ita nimirum ut conjungerentur, quae conjungenda erant et rationes judiciorum ubique adferrentur, nisi forte ubi res per se satms erat plana, aut ubi paucis explicari non poterat (Oud Syn. Archief, I, 17, I>). maecken volgende den sin van hetgene in het Synode gelesen ende geapprobeert was," waarom zij hem vermaanden „alleneersticheyt te doen ten eynden deselve metten eersten veerdich mochten wesen" 1). Trots deze aansporing, en zij werd 13 Mei herhaald, kwam Damman vóór het scheiden der Synode niet klaar. In de 177e sessie bleek, dat „D. Sebastianus Dammanus scriba, occupatus in Actis Synodi ex Diario hujus Synodi a scriba Festo Hommio conscripto, et ex traditis judiciis, contrahendis, ante Synodi dimissionem propter varias intercurrentes occupationes opus hoe absolvere non potent." Daar de Synode eene zoo gewichtige zaak als het uitgeven der Acta toch niet gaarne aan één persoon wilde overlaten, werd toen bepaald, dat door elk college één gedeputeerde zou worden aangewezen, „qui absoluto hoe opere a D. Dammanno convocabuntur, atque acta haec contractiora examinabunt, et tiomine Synodi approbabunt." De Commissie dezer Revisor es, door de verschillende colleges gekozen, bestond uit: Johannes Polyander, Elhardus Menbius, Balthazar Lydius, Jacobus Rolandus, Cornelius Regius, Joannes Dibbetius, Joannes Bogermannus, Hieronymus Vogelius, Cornelius Hillenius (of bij diens afwezigheid Wigboldus Homerus) en Daniël Colonius 2). Volkomen naar waarheid konden de Gedeputeerden der Synode in hun rapport van 30 Mei aan de Generale Staten (die reeds 16 Mei hun verlangen hadden te kennen gegeven naar „al het gehandelde ofte Acta Synodalia om op de approbatie derselver bij hun gedisponeert te worden nae behooren") 3) dan ook verklaren : „Wij zouden uwe Hooge Mo: autentyeke copie vande acten alsnu hebben ouergeleuert, ten waer& D. Scriba Dammanus noch eenige stucken volgende zynen last hadde gehadt jnt net te stellen, 't welk geschiet, ende alles by den genen, die daertoe zyn gedeputeert, gereuideert zynde, zullen uwe Hooge Mo: de acta getrouwelick werden ouerhandicht" 4). 'J Hand. van de Gedep. der Gen. Staten (Oud Syn. Arch. I, 17, Q). 2) Zie Post-Acta, Sessio CLXXVII en CLXXVIII (pag. 270 en 282). ) Zie Hes. der Gen. St. 16 Mei 1619. 4) Zie Bijlage I, No. i. Volgens Glasius, Gesch. der Dordtsche Synode, II, Hoewel deze belofte 30 Mei gegeven werd, heeft de overhandiging eerst 22 November plaats gevonden en kon toen eerst aan de uitgave der Acta worden gedacht. Aan wie de schuld van deze vertraging lag, is moeilijk uit te pag. 3 noot, zouden daarentegen reeds 30 Mei aan de Staten Generaal acht authentieke exemplaren van de Acta (één voor de Staten Generaal en één voor elke provincie) zijn overhandigd en de Staten bij Res. van 14 Mei besloten hebben dat deze „acta" niet in de provinciën mochten gedistribueerd worden, waaruit Glasius dan afleidt, dat men groote geheimzinnigheid omtrent de Acta in acht nam. Hoe geheel onjuist deze voorstelling is, blijkt uit het bovenstaande voldoende. Glasius heeft zich laten misleiden door het woord „Synodale acten", dat in de Resol. der Staten Generaal in tweeërlei zin gebruikt wordt. Het is nl. volkomen waar, dat in de Res. van 14 Mei sprake is van „acht copien der Synodale acten", die de scriba's hebben doen schrijven voor „haere Ho: ende Mo: ende de Seven vereenichde Provinciën"; en dat in de Res. van 30 Mei gemeld wordt, dat de Gedeputeerden der Synode hebben gepresenteerd „acht geschreven authentycque exemplaren vande Acta Synodalia daerom haeie Ho: ende Mo: geschreven hadden, te weten voor elcke Provintie een, om die bij haere Principaelen respective te doen aggreeren, ende een voor de Generaliteyt, om ten Comptoire te blijven", maar met deze Synodale acten zijn niet de notulen van Hommius, maar de Canones tegen de Remonstranten bedoeld. Dit blijkt: 1 e uit de Resolutie van 22 Mei waar sprake is van de „acten der Synodi, namentl. vah de Canones"; 2e uit het rapport van de Gedeputeerden der Synode van 30 Mei, die, na eerst verhaald te hebben, hoe de Canones te Dordt waren goedgekeurd, vervolgen: „jn voegen als uwe Hooge Mog. ende Extie. connen sien, uyt het originael, 'twelcke wy by dese ouerleueren, met noch seuen geautentiseerde Copien, achteruolgende het goetbelieuen van uwe Hooge Mog. gemaect ten gerieue vande Staten der respectiue Prouintien"; 3e uit de „ Aenteekeningen van 't gepasseerde in de vergad. v. d. St. Generael" van Jhr. Fr. van Vervou (uitgeg. door het Fr. Gen. in 1874) p. 212, die uitdrukkelijk vermeldt, dat de Gedep. der Synode 30 Mei overleverden „die Canones" bij geschrifte, maar van de Acta geen woord rept; en 4e uit het feit, dat noch op het Rijksarchief noch in de Provinciale Archieven een „authentieke copie" van de Acta van Hommius ooit voorhanden is geweest. Al wat Glasius uit de Res. der St. Gen. omtrent de Acta meedeelt, berust derhalve op misverstand. Even onjuist is, wat hij meedeelt t. a. p., dat de „zucht om de Remonstranten in een nadeelig licht te teekenen en wat deze ter hunner verdediging hadden ingeleverd, terug te houden" Damman bij het schrijven der Acta zou bewogen hebben, wel het gevoelen der Rem., maar niet hunne defensiën te boek te stellen. Hij beroept zich daarbij op de Res. der St. Gen. van 14 November; maar in de bedoelde resolutie is geen sprake van de Acta der Synode, maar alleen van de apographa der Synodale acte-stukken, die voor de Generale Staten bestemd waren. En dat Damman in deze apographa de defensiën niet had opgenomen was niet te wijten aan partijdigheid, maar aan tijdgebrek. Zie pag. 60 en v.v. maken. Volgens een schrijven van C. Regius, 16 Juli 1619 aan den Kerkeraad te Amsterdam gezonden, lag de schuld bij Damman, die geen haast maakte '); volgens Damman zelf lag de oorzaak bij de Gedeputeerden der Generale Synode tot revisie der Acta; deze moesten eerst op de Provinciale Synodes rapport uitbrengen van hetgeen op de Generale Synode gehandeld was, en daarmede gingen de zomermaanden voorbij 2). In elk geval zijn de Reviseurs eerst in het begin van September tot een samenkomst uitgenoodigd, die 8 October te Amsterdam „als synde de gelegentste plaetse voor vele broederen vuytte verscheyden provinciën" zou gehouden worden 3), terwijl Damman zelf reeds 27 September met de verschillende actestukken zich daarheen begaf 4). De genoemde gedeputeerden hebben een niet onbelangrijk werk verricht. Xiet alleen hebben zij volgens den last der Synode de Acta Contracta van Damman gerevideerd, maar zij hebben ook, gelijk in de volgende paragraaf zal worden aangetoond, de zorg op zich genomen voor het verzamelen en bewaren van de nagelaten stukken der Dordtsche Synode. Het is daarom wel te betreuren, dat de notulen (indien zij gehouden zijn) van deze \ ergaderingen spoorloos zijn verdwenen en al wat wij omtrent de werkzaamheid dezer Commissie weten, uit enkele rapporten 5), brieven enz. moet worden saamgelezen. In de tweede helft van October (vermoedelijk 16 of 17 October) 6) werd de eerste vergadering der Reviseurs te Amsterdam *) Zie dezen brief van C. Regius Bijlage II, No. 3. ) In zijn voorrede voor de Acta Contracta meldde Damman dit: Fuit autem opus hoe jam aliquamdiu confectum; sed quia illi, quibus revisio et adprobatio eiusdem in Synodo Nationali demandata erat, vacare huic rei per Synodos provinciales, quibus interesse jubebantur, non potuerunt, in hoe usque tempus editionem ejusdem differri necesse fuit (Oud Syn. Archief, I, 17, P). Zie ook Bijlage II, No. 7. ') Zie het antwoord, dat de Kerkeraad van Leeuwarden zond, 26 September, Bijlage II, No. 4. 4) Zie Bijlage II, No. 6. 5) In de Resol. der Staten Generaal staan drie „memoriën" der Reviseurs opgenomen nl..':„ln ^ VaD 8 November> 9 November en 22 November 1619. Uit deze „memonen" 's in hoofdzaak door mij geput (Bijlage II, No. 5, 6, 7). 6) Damman had de vergadering uitgeschreven tegen 8 October, zooals blijkt uit het gehouden. Voltallig was de Commissie niet, want Bogerman was door zijn bekende kwaal (het graveel) verhinderd te komen 1). Tot Praeses werd Johannes Polyander en tot Scriba Balthazar Lydius gekozen. In deze vergadering werd ,,'t gene in 't Historisch verhael (d. w. z. de Acta Contracta van Damman) staet tegen het Journael ende andre munimenten des Synodi vergeleken." Nadat dit werk ten einde was gebracht, besloten de Reviseurs „dewyle D. Johannes Bogermannus, gewesen Praeses des voorss. Synodi Nationalis om verscheyden verhinderingen nyet Jegenwoordich en was, ende dese saecken dienden te geschieden met gemeenen advise ende onderteyckeninge" een uit de broeders naar Bogerman te zenden met het „gebesoigneerde', om ,,'t selve met syn E: te communiceren ende syne observatien (jndien hy eenige hadde) inde naeste vergaderinge te verthoonen, opdat inde selvige rypelyck daerop soude moghen geleth worden" 2). De tweede 3) vergadering der revisores werd 5 November te 's Gravenhage gehouden *). Bogerman had de Acta Contracta teruggezonden, met zijn naam onderteekend ; hij was met deze acta zeer ingenomen. De enkele observatien, die hij gemaakt had, werden nog overwogen, en daarna werden deze acta door de Commissie definitief vastgesteld en door alle aanwezige leden onderteekend 5). Alleen J. Rolandus schijnt op deze vergadering ontbro- reeds genoemde schrijven van Leeuwarden; maar de vergadering is waarschijnlijk eerst een week later gehouden. Dit blijkt uit de Resol. van Kampen's Mag. waar vermeld wordt, dat Hieronymus Vogelius, een dezer Revisores, 14 Oct. 1619 verlof vroeg om veertien dagen naar Holland te gaan, ten einde de Acta der Synode te revideeren (zie Nanninga Uitterdijk, 1. c. VI, No. 4791). ') Dit blijkt uit Bijlage II, No. 4. 2) Zie Bijlage II, No. 7. s) Dat er slechts twee vergaderingen der Reviseurs zijn gehouden, blijkt uit hetgeen Cornelius Regius meedeelde op de Synode te Goes, (zie Reitsma, Acta der Prov. Syn. V, i/i). *) Zie Bijlage II, No. 5 en 6. Uit deze vergadering zijn de twee memoriën van 8 en 9 November. Daar in de eerste memorie gezegd wordt, dat zij „tegen avond ofte morgen" gereed zullen komen, moet deze vergadering van 5—9 November geduurd hebben. 5) Deze vaststelling geschiedde, doordat achter de Acta Contracta de volgende verklaring geplaatst werd: Haec ita fideliter ex diario et iudicijs Synodalibus contracta esse, nos infra scripti ad negocium hoe a Synodo Nationali deputati testamur. Daarna Item Quae pagina 137 referuntur de Baptismo in casu necessitatis, Et causa Maccoviana pag. 119, de quibus partim in Synodo Nationali Dordrechthana, partim a Deputatis ad relectionem Actorum contractorum Statutum Est Si DlARlUM hoe unquam excudendus sit, ut haec quae supra enumerata sunt, in editione prorsus omittantur, neque ulla illorum fiat mentio. Quod si tarnen Ecclesiam ullam praegnans aliqua urgeat necessitas (de qua judicabit Classis Synodi Nationalis, cum iis pastoribus, quibus claues Synodalis arcae fuerunt commissae) exemplum Actorum horum aut illorum petendi, ei hoe ipsum non denegabitur. Quod DlARlUM nobis a Scribis Synodi Nationalis exhibitum, Nos Deputati Ecclesiarum Reformatarum ad Revisionem Actorum Synodi Nationalis contractorum, testamur idem esse, quod in Synodo Nationali fuit praelectum, ad cuius exemplar acta contracta fuerunt examinata et collata. Ita testamur nomine omnium. Actum Johannes, Polyander, S.S. Theologiae Doctor Hagae Comitum A°. MDCIX ac praeses Conventus Hagiensis. XV Novembris. Balthasar Lydius M.F., Actuarius 1). Een week later, 22 November, kwamen de Gedeputeerden opnieuw saam en begaven zich nu naar de Generale Staten om daar de reeds genoemde stukken schriftelijk te overhandigen, waarbij zij dringend verzochten, dat „het historisch verhael metten eersten, gelyck de Canones, in druck vuytgegeven worde, om dat de geheele Synodus Nationalis sulcks heeft goet gevonden, ende de geheele werelt hiernae verlangt, ende dat vrienden ende vyanden geoffenseert sullen werden, soomen nyet jn 't licht brengt, 't geene gebesoigneert is jnde saecke vande Remonstranten, ende lichtelyck sullen comen te vermoeden, dat wy ons schamen onser handelingen mette selvige, ende dat onse parthye mogelyck meer *) Oud Syn. Archief I, 17, O. Deze Cautio is ook afgedrukt in het Archief voor Kerk. Gesch. III, p. 662, 3. quaets sal vermoeden, ende occasie nemen van meerder lasteringe vuyt ons stilswygen als vuyt de publicatie vande acten des Nationalen Synodi. Dat wy oock anders doende, den Remonstranten oorsaecke sullen geven, om door haere schriften de gemoederen vande jnwoonderen des Landts te praeoccuperen, ende met een vooroordeel in te nemen, alsoo dat wy werck sullen hebben met ons te ontschuldigen ende te suyveren vande blamen ende cladden, daermede sy, door haer schriften in de voorbate synde, ons sullen soecken te beswaren" 1). Het schijnt, dat de gedeputeerden van de Staten van Holland verzocht en verkregen hebben, dat de Acta Contracta van Damman, voordat de Generale Staten een beslissing namen, eerst door genoemde Staten onderzocht zouden worden. Althans terwijl de resolutiën der Generale Staten op het voorgaande verzoek het stilzwijgen bewaren, staat in de resol. der Staten van Holland un 2 3 November, dat eene Commissie benoemd is (de Heeren van Brederode, Gillis de Glarges, Adriaan Pau en Albrecht Bruinink) om de Acta Contracta te onderzoeken. 28 November bracht deze Commissie verslag uit; dit rapport was niet ongunstig; men vond wel, dat er in de voorrede eenige harde woorden waren, die veranderd moesten worden; dat er nog eenige adviezen der uitheemsche theologen konden worden ingevoegd, en dat de Acta ook moesten onderteekend worden door de politieke gecommitteerden, gelijk dit door de kerkelijke gedeputeerden reeds geschied was, maar de Commissie adviseerde toch deze Acta te laten drukken 2). 29 November rapporteerden diensvolgens de afgevaardigden van Holland aan de Generale Staten, dat zij de Acta Contracta hadden doen visiteeren „ende dat sy hen deselve laeten gevallen om die te laten drucken" ; maar dat zij de Generale Staten aanrieden vooraf eene nieuwe Commissie te benoemen, om de Acta nog „naerder te doen revideren ende examineren". In dien zin werd besloten en als Commissie van revisie werden gekozen de *) Zie Bijlage II, No. 7. ) Zie Res. der Staten van Holland van 23 en 28 Nov. 1619 en Brandt Hist der Ref. IV, p. 87, 88. heeren Feyt, Bruynincx, Joachimi, Gerresteyn, Lyclama, van der Marck en Schaffer x). Deze derde Commissie, die de Acta van Damman nazag, bracht 28 December in de Generale Staten een geheel ander rapport uit. Zij oordeelde dat er in de Acta vele „defecten" waren, zoodat zij in dien vorm niet konden gedrukt worden. De Generale Staten besloten daarop, Heynsius (den scriba der polit. gedeput.) en Hommius (den scriba der Synode) terstond te laten overkomen, om de acta opnieuw na te zien en ze „in beter ordre en style" te brengen, terwijl men daarna beslissen zou, wat strekken kon „tot den meesten dienst vant Landt" 2). Heynsius en Hommius hebben aan dien last niet voldaan, maar vermoedelijk geantwoord, dat zij geen volmacht bezaten, om zonder machtiging der Gedeputeerden, die de Synode voor de uitgave der Acta aangewezen had, dit werk op zich te nemen. En niet onwaarschijnlijk hebben zij er het advies aan toegevoegd, dat de Generale Staten met de gedeputeerden der Synode de vraag bespreken zouden, of het niet beter was, dat men het „historisch verhaal" van Damman geheel zou laten rusten en de oorspronkelijke acta van Hommius zou uitgeven. Ik vermoed dit, omdat de Generale Staten, blijkens de resolutie van 7 Januari 1620, plotseling tot een geheel ander besluit zijn gekomen, waardoor al de dusver gedane arbeid ongedaan werd gemaakt: „Js goetgevonden, datmen alhier sal beschryven eenige vande naestwonende ghebesoigneert hebbende opte acta contracta Synodi Nationalis, om deselve te resumeren ende te adviseren, oft men deselve soude moghen laten berusten, ende daertegen vuytgeven het journael (van Hommius)" 3). Deze gedeputeerden, met name Johannes Polyander, Daniël Colonius, Festus Hommius, allen' uit Leiden, Balthazar Lydius, Johannes Dibbetius, beiden uit Dordrecht, en Cornelius Hillenius uit Rotterdam, die 14 Januari te 's Gravenhage vergaderden met 'j Res. der Gen. Staten van 29 Nov. en 5 Dec. 1619. 2) Res. der Gen. Staten van 28 Dec. 1619. 3) Res. van de Gen. Staten van 30 Dec. 1619, 7 Jan. en 8 Jan. 1620. de heeren Feyt, Bruynincx en Lyclama, afgevaardigden der Gen. Staten l), bleken geheel dezelfde meening te zijn toegedaan, en de Generale Staten hebben toen het volgende plechtige besluit genomen: „Die Staten Generael der Vereenichde Nederlanden, gelesen ende verstaen hebbende het schriftelycke advis vanden Eerweerdigen ende welgeleerden Johanne Polyandro, Professore jnde Heylige Theologie, Balthazaro Lydio, Johanne Dibbezio, Cornelio Hillenio, Daniele Colonio ende Festo Hommio respective bedienaren des Heyligen Evangeliums, nopende het geene hen voorgedragen was, belangende hetbouck geintituleert, Narratio historica actorum Synodi A'aiionalis, hebben verstaen ende geresolueert, datmen met het drucken ende vuytgeven deselven boecks sal supercederen, Ende dat de Theologische faculteyt, mitsgaders de kerckendienaren ende andere persoonen tot Leyden residerende, dewelcke jnde Synode Nationael tot Dordrecht geemployeert ende gebruyckt syn geweest, opt spoedichste het protocol ofte Journael, 't welck Jnde Synode voorss. van alle 't gepasseerde aldaer gehouden, gelesen, ende by alle de Theologanten, soowel Vuytheemsche als Inlandtsche is geapprobeert, metten eersten ter handt nemen, revideren, oversien, ende met behoorlycke ende nodige documenten amplieren, vergrooten ende verstercken sullen, om 't selve protocol byde geenen, die tottet Jnstellen vande voorss. historische Narratie gebruyckt ende gecommitteert syn geweest, alsdan noch eens doorsien, ende gevisiteert, ende dienvolgende met ordre van haere Ho: ende Mo: Jnt licht gegeven te mogen worden. Gedaen ter vergaderinge vande Hoochgemelte Heeren Staten Generael in 's Gravenhage den XVI January, XYIC twintich" 2). Het was noodig den loop dezer onderhandelingen zoo uitvoerig uit de Resolutiën der Generale Staten mede te deelen, om daarmede eens en voor goed de onjuiste voorstelling af te snijden, die men bij de meeste schrijvers over de Dordtsche Synode van *) Rcs. van de Gen. Staten van 14 Jan. 1620. a) Res. van de Gen. Staten van 16 Jan. 1620. vroeger en later tijd vindt 1), dat nl. de later uitgegeven acta der Synode de Acta Contracta van Damman zouden zijn. Dit is de eerste „legende" omtrent de Dordtsche nalatenschap, waaraan iedere historische grond ontbreekt. Niemand zal thans langer het feit kunnen betwijfelen, dat op last der Generale Staten de Acta Contracta van Damman zijn ter zijde gelegd, het desbetreffende besluit der Dordtsche Synode is te niet gedaan en in plaats van deze Acta Contracta het oorspronkelijk Journaal van Hommius is uitgegeven. Een besluit van de Generale Staten, waarover de Kerken intusschen niet hebben te klagen, want de Acta Contracta kunnen wat volledigheid aangaat niet in de schaduw staan van de Acta der Synode, gelijk wij die thans bezitten. De door de Generale Staten benoemde Commissie, bestaande uit de drie professoren in de Theologie te Leiden, Johannes Polyander, Antonius Walaeus en Antonius Thysius ; den professor in de Historie, Daniël Heynsius, de regenten van het Staten College en het Waalsch College Festus Hommius en Daniël Colonius, en den ouderling Johannes Latius 2) toog met spoed aan het werk. Het leeuwendeel aan dezen arbeid had Festus Hommius 3) ; ook de praefatio ad Ecclesias reformatas, die voor *) Men vindt deze voorstelling niet alleen in de Nulliteyten des Nationalen Svnodi 1622, I, p. 57 en bij Leydekker, Eere der Nat. Syn. I, p. 717, 718, maar zelfs bij Heringa, Twistzaak van Maccovius, Archief voor Kerk. Gesch. III, p. 660; Ypeij en Dermout, Gesch. der Ned. Herv. Kerk, II, aant. p. 174 en Glasius, Gesch. der Dordtsche Synode, II, p. 5 noot. 2) Het vermoeden van Heringa (Archief voor Kerkel. Gesch. III, p. 661) dat aan deze Commissie als actuarius zou zijn toegevoegd Balthazar Lydius, berust op een misverstand. Heringa meent nl. dat de Cautio achter het Journaal van Hommius (zie pag. 44) afkomstig is van deze Leidsche Commissie, en omdat deze Cautio geteekend is door Polyander als praeses conventus en Lydius als actuarius, beweert hij, dat Lydius aan de Leidsche Commissie is toegevoegd. Gelijk vroeger bleek, is de bedoelde Cautio niet afkomstig van de Leidsche Commissie maar van de Revisores, door de Dordtsche Synode benoemd. Heringa valt hier voor den almanak. De Cautio is van 15 November 1619 en de Leidsche Commissie werd eerst 16 Januari 1620 benoemd. 8) In het Vita Walaei, geplaatst voor diens Opera Omnia ed. van 1647, schrijft Walaeus' zoon, na gemeld te hebben, dat ook zijn vader in de Commissie tot uitgave der Acta zitting had: sed maxima editionis laus Festo Hommio debetur qui in scriptura de Acta geplaatst werd, moet van zijne hand zijn 1). Eenig licht over dien arbeid der Leidsche Commissie verspreidt het besluit, dat de Generale Staten 15 Febr. 1620 namen. De Commissie had n.1. een reeks vragen aan de Generale Staten gezonden over de uitgave der Acta, en hoezeer het ook te betreuren is, dat de memorie, waarin deze vragen stonden, is verloren gegaan 2), het antwoord der Staten doet toch eenigszins den aard dier vragen kennen. De Generale Staten besloten n.1. dat „Heinsius d'articulen van beschryvinge van de Synode (zou) verbeteren int Latijn, conform den sin int Duytsch vuytgedruckt, ende deselve daer zy noch als deliberatyff staen, (zou) stellen in forme resolutie" ; en dat hij evenzoo zou doen met de „resolutien van haere Ho. ende Mo: jnden Synodo gepronuncieert" 3). Wat de titulatuur betreft, bepaalden de Generale Staten, dat zij zelf zouden genoemd worden „Illustres Celsitudines" en hunne ged. ter Synode „Illustrium Celsitudinum Deputati". De Staten achtten het niet noodig, dat de „brieven van beschryvinge aende Provinciën, als oock aende Vuytheemsche Princen ende Republyqcuen", evenmin als „de brieven van dimissie in de Acta zouden „geinsereert" worden ; het was voldoende dat hiervan „cortelyck genarreert werde jnde praefatie". Evenmin achtten de Staten het wenschelijk, dat er aan het werk een „naereden vant gene mette Remonstranten t'zedert 't houden des Synodi verhandelt was" zou toegevoegd worden. Ook de zaak van Maccovius moest worden uitgelaten „ende in de plaetse van die Sessien daerover gehouden gestelt worden die woorden, off diergelycke als in dit selve point by de promptus et elegans, Synodi quoque Scriba, reliquis diligentius annotaverat, quae in Synodo acta fuissent. ) Zie Brandt, Hist. der Ref. IV, p. 210. Niet onduidelijk zinspelen daarop ook de JSlulliteyten der Nat. Synodi, 1622, I, p. 57, als zij den auteur der voorrede aanduiden als iemand „wekkers stoute onbesckaemtheyt uyt vele sijne kandelinghen over langhe ghenoegh is bekent gheweest, hoe grooten Feest eenighe daar oock van maecken." ) In het Rijksarchief heb ik tevergeefs onder de stukken van dit jaar naar deze memorie gezocht. ) Gelijk uit de vergelijking van de oorspronkelijke „articulen" met de later uitgegevene blijkt, heeft Heinsius deze bij de vertaling nog al „omgewerkt". 4 Gecommitteerden vervattet staen". Maar overigens mochten „de sessien, niettegenstaende de veelvoldige repetitien, nyet vercort off vuytgelaten worden". Wat het tweede deel betreft — de uitgave der judicia — keurden de Staten wel goed dat de adviezen der uitheemsche theologen gedrukt werden, maar deze moesten hiervan eerst worden „verstendicht ende haer advis daerop verstaen" ; de adviezen der inlandsche theologen daarentegen zouden niet gedrukt worden 1). Op dit laatste besluit kwamen de Staten 17 Febr. terug. Gelijk men ziet, hebben de Generale Staten een niet onbelangrijken invloed op de uitgave der Acta gehad. 29 Februari was de Commissie met haar taak gereed en kon Hommius uit haar naam het verzoek richten tot de Generale Staten tot het drukken der Acta te mogen overgaan 2). Hiermede moet men tegen het einde van Maart klaar zijn gekomen. Althans 26 Maart besloten de Generale Staten, „datmen D. Heinsium sal versoecken om met syn mitgedeputeerden te concipiëren ende jnstellen eene praefatie voor de Acta, gelyck sy ter eeren ende voor het crediet vant vverck sullen dienelyck achten . Reeds den volgenden dag was dit concept ter tafel en werd het goedgekeurd3). En 2 April daarop volgende werd het eerste gedrukte exemplaar der Acta aan de Generale Staten aangeboden 4). *) Res. der Gen. Staten van 15 Februari 1620. a) Res. der Gen. St. van 29 Febr. 1620. Vermoedelijk zijn de Acta nagezien en goedgekeurd voor zij gedrukt werden door een Commissie uit de Staten (zie hieronder noot 4) maar de kerkelijke Reviseurs (hoewel de Staten Generaal ook hen voor de revisie aangewezen hadden, zie pag. 47) hebben ze niet in handen gehad, waarover Bogerman zich later beklaagde (zie pag. 55). De Staten van Holland, die vroeger de Acta Contracta hadden goedgekeurd, maakten eerst nog zwarigheid tegen het drukken van het Journaal, maar gaven 11 Maart 1620 ook hun consent. s) Res. der Gen. St. van 26 en 27 Maart 1620. Met deze praefatio is natuurlijk niet bedoeld de „praefatio ad reformatas ecclesias", die zeker niet in enkele uren is opgesteld, maar het voorwoord aan de Christelijke Overheden, dat namens de Generale Staten is geschreven. 4) Res. der Gen. Staten van 2 April 1620. Voor de Staten werden 51 exemplaren der Acta op extraordinair schrijfpapier, met zijden banden gebonden, gereed gemaakt (Res. van 26 Juni 1620). Evenzoo werden bijzonder schoon gebonden exemplaren Zoo verscheen dan in April 1620 de zoo lang- verwachte uitgave der Acta bij de bekende drukkerij van Izaac Elzevier in folio-formaat, terwijl nog in hetzelfde jaar bij Isaac Canin te Dordrecht een quarto en folio-uitgave het licht zagen »). Reeds het volgend jaar kwam de Hollandsche vertaling in het licht, die geleverd werd door Lamotius, predikant te 's Gravenhage 2). En in 1624 verscheen een Fransche vertaling door den predikant Richard Jean de Nerée3); deze vertaling werd goedgekeurd door de Leidsche Commissie, gelijk blijkt uit eene „attestation", die voor het werk is geplaatst en geteekend door Poly ander, Heynsius, Walaeus, Colonius, Thysius, Hommius en de Laet4). naar Engeland gezonden voor den Koning, den Prins van Wales en den Bisschop van Canterbury, die Hommius overbracht (Res. van 28 April, 13, 14 Mei 1620). Ook Bogerman kreeg een present-exemplaar (Res. van 28 April 1620). En evenzoo de Heeren Pensionarissen Wittenss, Glarges en Pauw, „die gearbeyt hebben aen het innestellen van het diarium des Synodi Nationalis" (Res. van 21 Dec. 1620). De arbeid van de „revisie der Acta kostte den Staten de som van 3249 gulden. ') Tot dusverre meende men meestal, dat de editie van Canin de standaardeditie was. Toch is dit blijkens de Res. der Staten Generaal niet juist. De Resolutie van 3 Juli 1620 meldt, dat Izaac Elzevier een rekening van kosten had ingezonden, veroorzaakt „door het haestich nootsaeckelyck drucken vande Acta Synodalia door last van haere Ho: Mo:". Bij Resolutie van 20 Nov. 1620 werden hem 250 gulden toegelegd, maar tevens bepaald, dat hij gehouden was te betalen „de thien studenten, die d'eerste proeven waergenomen ende gecorrigeert hebben ter discretie vande professoren". Hieruit blijkt, dat de uitgave van Elzevier de oudste is, .dat zij geschied is op last der Staten Generaal, en dat hare correctie plaats vond onder toezicht der professoren. ') Dit blijkt uit de Res. der Gen. Staten van 15 Jan. 1621, waar gezegd wordt, dat de vertaling geschied is door Lamotius, bedienaar des Goddelijken Woords alhier. ) Deze vertaling kwam uit in drie deelen. Voor elk deel staat een opdracht; de eerste aan de Generale Staten, de tweede aan Prins Maurits en de derde aan Gaspar de Coligny. Het tweede deel is gedrukt in 1622, het derde in 1624, het eerste draagt geen jaartal. Het geheel is blijkens het titelblad, dat vóór het eerste deel staat, in 1624 in het licht gegeven. ) Deze attestatie luidde: Attestation. Nous'soussignésresidèns a Leyde, par cy devant Deputés de tres hauts et tres puissants Estats, nos Seigneurs Souverains, pour revisiter et mettre en lumiere les Actes du Synode National tenu a Dordrecht, Declarons et attestons par les presentes, que comme leurs Altesses eussent trouvé bon de les publier non seulement en Latin, mais aussi es langues Flamande et Fran(;oise, Qu'avons conseillé aux Imprimeurs, qui seuls avoient privilege desdicts Seigneurs de les imprimer hadden, gelijk Voetius mededeelt, de gewoonte, eiken dag schriftelijke annotaties te maken *) en het viel dus waarlijk niet moeilijk, aan de hand dezer annotaties de Acta te controleeren. Wij weten dan trouwens ook, dat van het recht van critiek wel degelijk is gebruik gemaakt a). Vergelijkt men hetgeen ooggetuigen als Hales en Bancanqual, de Hessische afgevaardigden, Heyngius enz. ons meedeelen, omtrent hetgeen op de Synode verhandeld is, met de Acta, dan blijkt dat van opzettelijke vervalsching geen sprake kan zijn. Trouwens de Remonstranten, die de beschuldiging inbrachten, bleven elk nader bewijs schuldig. Wel moet men bij de Acta steeds in het oog houden, dat zij, naar de gewoonte dier dagen, geen procesverbaal zijn, waarin naar preciese volgorde vermeld wordt, wat in elke zitting is afgehandeld. De Acta geven meestal alleen de decreta weer en \oegen vaak, om noodelooze herhaling te voorkomen, hetgeen in verschillende zittingen gebeurd is, bijeen. Op de chronologie der Acta kan men dus niet altijd aan3). Dit wat de Acta authentica betreft. Een andere vraag is, in hoeverre de gedrukte Acta een getrouw beeld geven van de oorspronkelijke Acta. Het zou een belangrijke studie zijn dit nauwkeurig te onderzoeken, maar die mij hier te ver zou voeren. Ik kan alleen op enkele hoofdpunten wijzen. Vergelijkt men beide, dan blijkt in de eerste plaats, dat „in de wobrdenkeus vele wijzigingen zijn aangebracht, zoodat nauwelijks een enkele zin onveranderd is gebleven. Meestal is dit geschied om beter Latijn te krijgen, soms om wat scherpe uitdrukkingen der oorspronkelijke acta te verzachten4). Ten tweede zijn in de gedrukte maal 28 Mei (Post-Acta p. 290 en Heyngius p. 228). Ook C. Sibelius, Annot. ad Syn. Dordr. geeft dezelfde datums op voor het lezen der Acta. Alleen noemt hij in plaats van 8 December 12 December. ') Voetius, Pol. Eccles. t. IV, p. 239. ') Zoo meldt Heyngius meermalen dat de Acta mutatis mutandis et additis addendis zijn goedgekeurd. Zie ook Hales 1. c. p. 372 en 400, die twee emendaties vermeldt, de laatste nog wel aangebracht op verzoek der Rem. Utr. afgevaardigden. ) Later bij de Post-Acta zal dit meermalen blijken. ) Heringa geeft hiervan enkele voorbeelden in het Archief voor Kerk. Gesch. V, p. 69 en vv. acta vele stukken opgenomen, die in de oorspronkelijke acta ontbreken, zooals judicia over belangrijke quaesties, oraties tijdens de Synode gehouden, ingekomen brieven en verweerschriften der Remonstranten. Vooral het opnemen van de _ laatste toont, dat de Leidsche Commissie met onpartijdigheid wenschte te werk te gaan. Ten derde zijn enkele zaken, die in de Acta authentica uitvoerig vermeld werden, zooals de twistzaak van Maccovius, de benoeming van enkele Commissies enz., slechts met enkele woorden aangeduid. Van vervalsching kan hierbij echter geen sprake zijn, want deze zaken waren, gelijk terecht is opgemerkt 1), op de Synode in comité behandeld, zoodat er geen de minste noodzakelijkheid bestond daarvan in de publieke acta melding te maken. Trouwens, gelijk reeds bleek, heeft niet alleen de Synode, maar hebben ook de Generale Staten de publiceering daarvan verboden. Het meest opvallende verschijnsel is zeker, dat de Post-Acta of handelingen der nazittingen bij de gedrukte Acta geheel zijn weggelaten. Dit verschijnsel heeft steeds de opmerkzaamheid getrokken en is niet geheel te verklaren, omdat noch uit de Acta der Synode, noch uit de Resolutiën der Gen. Stafen blijkt, dat de publiceering van dit deel der acta verboden was. Toch komen zij reeds in de Acta Contracta van Damman niet voor2). De reden van deze weglating is deels daarin te zoeken, dat de Acta der Synode bestemd waren „voor de geheele Christenheid" als een getuigenis van wat op de Dordtsche Synode was gehandeld in de zaak der Remonstranten, en daarom de Post-acta, als niet van algemeen belang, konden weggelaten worden 3). Terwijl een tweede reden wel zal geweest zijn, dat in de Post-Acta verschillende besluiten voorkwamen omtrent de Kerkenorde enz., die nog niet de goed keuring der Generale Staten hadden verkregen 4). Daar nu, naar ■) Heringa in zijn studie over de twistzaak van Maccovius, Archief voor Kerkel. Gesch. III, p. 663. •) Zooals blijkt uit den titel: Historica Narratio Actorum in Synodo Nationali Dordrechti Praesentibus exteris Theologis Celebrata. 3) Ens, Kort Historisch van de Publieke Schriften, 1733» P* I47* 4) Leydekker, Eere van de Nat. Syn. I, p. 71^- de begrippen dier dagen, een publicatie van de Post-acta „met publieke authoriteit" gelijk stond met een goedkeuren van den inhoud daarvan, konden zij destijds nog niet worden gedrukt '). Van meer belang dan de aanklacht der Remonstranten tegen de Acta zou het feit zijn, dat ook Bogerman, volgens Glasius 2) zich beklaagd heeft over de uitgegeven acta — indien het waar was. Maar ook hier blijkt, hoe weinig nauwkeurig Glasius de bronnen bestudeerd heeft. Bogerman kon niet klagen over de uitgegeven acta, om de eenvoudige reden, dat deze, toen hij de klacht uitte, nog niet in zijn bezit waren 3). De zaak is nl. deze, dat Graaf Willem Lodewijk in een schrijven van 14 April 1620 aan Maurits meedeelt, dat Bogerman niet tevreden was over het feit, dat men „a procédé a mettre les actes synodales en lumière sans le daigner d ouir aussy bien que les autres sur cela son advis, et tant plus qu'on luy avoit mandé de se tenir prest pour ce qu'il seroit mandé pour eest subjecten Hollande". Gelijk men zich herinnert, had men wèl Bogerman's advies gevraagd over de Acta Contracta van Damman, maar bij de uitgave van Hommius' journaal is dit niet geschied, en dat had Bogerman eenigermate geprikkeld. Maar er was meer. Bogerman was met het historisch verhaal van Damman zeer ingenomen, omdat deze zoo getrouw „ses réfutations, faictes aux oppositions ou propositions des Arminiens' had weergegeven en hij vreesde, dat het nadeelig zou zijn voor de goede zaak, wanneer dit in de thans uit te geven Acta niet zoo „amplement" geschiedde. Terwijl eindelijk het laatste bezwaar ontleend was aan een gerucht. „II dit d a\ oir quelque vent *) qu'aulcuns, pour leur particulier profit, ) Uit de cautio, achter de Acta authentica gevoegd (zie pag. 43), blijkt, hoe de mogelijkheid, dat de Post-acta later zouden worden uitgegeven, wel degelijk voorzien was en er zelfs voor die latere uitgave bepalingen waren gemaakt. 2) Glasius, Gesch. der Dordtsche Synode, II, p. 5 noot. 3) Het schrijven, waarop Glasius zich beroept, dagteekent nl. van 14 April 1620, terwijl Bogerman eerst 28 April 1620 op eigen verzoek van de Generale Staten een exemplaar kreeg (zie de Resol. van de Gen. Staten van 28 April 1620). ') Uit een schrijven van Bogerman van 18 Maart 1620 aan Sibelius blijkt van wien hij zijne inlichtingen had gekregen: ante paucos dies D. Polyander ad me scripsit Acta travaillent d'obtenir congé d'y mestre en lumiere les opinions particulières et harangues des estrangiers et de nos professeurs domestiques, contenantes principalement la réfutation de 1'opinion et arguments arminienes, ce que est dit debvoir secret, et a telle fin chasqun avoit donné entre ses mains leurs harangues, et s'il y seroit trouvé nécessaire qu'ils seroient mis en lumiere, que c'estoit son faict Wij kunnen niet zeggen, dat dit schrijven een gunstigen blik geeft op Bogerman's karakter. In cauda venenum. Bogerman was over de uitgave ontevreden, omdat er stukken in stonden, die hem waren toebetrouwd en — anderen daarvan profijt trokken. Opmerkelijk is dan ook, dat Graaf Willem Lodewijk in een postcriptum aan Maurits vraagt, of het niet goed zou zijn Bogerman een „geschenk in boeken" te geven. Maar hoe dit zij, in ieder geval blijkt uit dit schrijven, vooreerst, dat Bogerman ook al had hij van ter zijde iets over de uit te geven acta gehoord, deze nog niet had gezien en dus allerminst over de getrouwheid der acta klagen kon. En ten tweede, dat, indien Bogerman met deze uitgave niet veel ophad, de eenige oorzaak daarvan lag in zijn misnoegen, dat men stukken, die hem toebehoorden, drukken liet. Een klacht, die op zijn lippen begrijpelijk is, maar die eer vóór dan tegen de getrouwheid der uitgegeven acta pleit. § 3. De Dordtsche nalatenschap. Voor de Dordtsche Synode scheidde, heeft zij zich een oogenblik bezig gehouden met de vraag, hoe hare schriftelijke nalatenschap, rijker en van meer belang dan eenige vorige Synode naliet, zou bewaard worden z). Aanleiding daartoe was, dat de Acta der Synodalia non ea quae a D. Dammanno contracta, et a fratribus ad id deputa tis revisa sunt, sed quae a D. Festo conscripta, et a Theologis Leydensibus, jussu Ordinum Generalium limita, polita, et judiciorum additione, aliisque variis documentis aucta sunt, in Hollandia excudi. Putat D. Polyander haec acta mihi aliisque non displicitura. Videbimus ubi prodierint. Haec res Deo committenda est (Godgel. Bijdragen, XXIII, 2e stuk, p. 526). ') Archives de la Maison d'Orange, 2e serie t. II, p. 568 en vv. a) De officieele Acta melden dit niet; wel de aanteekeningen van Heyngius. Zie pag. 289. der beide scriba's. En eerst vijf jaar later, na allerlei zwerftochten te hebben gedaan, werden de autographa bijeengebracht in de bekende kist met acht sloten en vonden zij een veilige bewaarplaats onder de hoede der Generale Staten 1). Het waren dezelfde Reviseurs der Acta Contracta, over wie in de vorige paragraaf reeds gesproken is, die de zorg op zich genomen hebben, de autographa der Dordtsche Synode te verzamelen. Of zij dit deden ingevolge eene opdracht der Synode weet ik niet. Misschien was het feit, dat de meeste autographa hun in handen waren gesteld, om die met de Acta Contracta van Damman te kunnen vergelijken, de gereede aanleiding, om ook voor de verdere verzameling en bewaring dezer stukken zorg te dragen. Uit de verschillende memoriën en andere stukken van de Reviseurs uitgegaan, kan worden afgeleid, dat zij aangaande de nalatenschap der Synode de volgende besluiten hebben genomen . 1 °. dat met behulp van de Generale Staten alle stukken van de Dordtsche Synode afkomstig, die hier en daar nog verspreid waren, verzameld zouden worden 2) ; 20, dat deze stukken daarna aan de Generale Staten zouden „vertoond" worden 3), niet opdat deze zelf ze bewaren zouden, maar opdat ze op de bewaring goede orde zouden stellen. 3°. dat de stukken vervolgens naar de Synodale Classis van Dordrecht zouden gezonden worden, om daar in een kist met verschillende sloten te worden bewaard *). 4°. dat Damman van deze autographa een stel copieën zou laten 1) Ook omtrent de geschiedenis van de autographa der D. Synode vindt men nog menige onjuiste voorstelling. Wat Ypey en Dermout, Gesch. der Ned. Herv. Kerk, II, p. 378 en H. J. Royaards, Hedendaagsch kerkregt, II, p. 158 en vv. desaangaande meedeelen, berust op verwarring van hetgeen de Zuid Holl. Synode besloot omtrent de bewaring van haar eigen acta, met de acta der Dordtsche Synode, zooals reeds terecht opgemerkt is door Reitsma, Geschiedenis der Herv. Kerk, p. 252. 2) Zie de 2e memorie van 9 Nov. 1619. Bijlage II, No. 6. •) De Generale Staten zelf hadden dit geeischt; zie Acta Synodi p. 18 en hiervoor pag. 39. 4) Dit blijkt uit de Cautio achter de Acta gesteld, zie pag. 44. vervaardigen, opdat deze aan de Generale Staten tot een blijvend aandenken aan de Synode zouden worden aangeboden 1). Voor een deel blijkt dit uit de memorie, die zij tijdens hun tweede vergadering te 's Gravenhage 9 November 1619 naar de Generale Staten zónden met het drieledig verzoek: vooreerst, dat de Generale Staten orde zouden stellen op de overlevering van de origineele papieren der Dordtsche Synode; ten tweede, dat D. Damman de copieën, door hem van deze originalia gemaakt, aan de Generale Staten zou mogen overhandigen, en ten derde dat de Generale Staten de kosten van het maken dezer copieën zouden vergoeden 2). De Staten Generaal wisten blijkbaar geen beter middel om spoed achter deze zaak te zetten, dan te besluiten, dat zij „op alle dese pretensien souden disponeren nae behooren, soo wanneer alle de originale stucken ende papieren mette copien des Synodi Nationalis alhier ter vergaderinge sullen syn ingebracht" 3). Het „geld was steeds een machtig middel in de handen der Generale Staten om hun bevelen te doen gehoorzamen. Ook nu hielp dit middel. Toen de gedeputeerden „in minder getal" 14 November te 's Gravenhage saamkwamen, verscheen daar S. Damman, die hun de meeste origineele stukken der Synode, destijds onder zijn berusting, overhandigde 4). Zij waren gebonden in vier boeken A, B, C, D, waarbij nog enkele losse stukken waren gevoegd, rakende de twistzaak van Maccovius, en voorts de gravamina der prov. synodes. Blijkens het uitvoerige register, dat toen door Balthasar Lydius, scriba der Reviseurs, werd opgemaakt, en door hem als „bewijs van ontvangst" werd geteekend en bij ') Dit blijkt uit de ie en 2e memorie in de Res. der Gen. St. van 8 en q Nov. 1619. Bijlage II, No. 5, 6. 8) Bijlage II, No. 6. ') Res. der Gen. Staten van 9 Nov. 1619. *) Dit blijkt uit Bijlage III, No. 1. Damman heeft echter niet alles, wat hij had, overhandigd, want onder zijn nalatenschap bevonden zich nog verschillende officieele bescheiden der Synode, zie pag. 3. 22 November 1619 verschenen de Gedeputeerden zelf bij de Staten Generaal. Zij boden toen niet alleen de Acta Contracta en het Journaal van Hommius aan, maar ook alle „munimenten" daarbij behoorende, d. w. z. de bovengenoemde autographa, met het verzoek, dat hunne Hoog Mog. „gelieve ordre te stellen waer ende op wat maniere dese schriften ende papieren des Synodi Nationalis, mits desen overgelevert tot meesten dienst der kercken ende gerieve derselver sullen worden bewaert" '). Aan dit verzoek is evenwel niet voldaan. Toen de Generale Staten de Acta Contracta afkeurden en aan de Leidsche Commissie opdroegen het Journaal van Hommius voor de pers gereed te maken, sprak het wel van zelf, dat het geheele Archief, zoowel de authentieke stukken als de apographa, aan deze Commissie werd ter hand gesteld a). Xadat deze Commissie met haren arbeid gereed was, ging het Archief niet terug naar de Staten Generaal, maar bleef het voorloopig onder bewaring van Festus Hommius te Leiden in een kist, door de Generale Staten voor dit doel afgestaan, met den last dat Hommius de autographa. volgens het besluit der Synode, aan de Synodale Classis van Dordrecht ter bewaring zou toezenden. Hommius heeft hiermede nog al getalmd, ') Res. der Staten Gen. van 22 Nov. 1619 en Bijlage II, No. 7. Dat het de bedoeling van de Gedeputeerden niet was, dat de autographa door de Staten Generaal zouden bewaard worden, gelijk men oppervlakkig uit deze memorie zou kunnen afleiden, blijkt uit de Cautio, door deze zelfde Gedeputeerden aan de Acta van Hommius toegevoegd, waarin uitdrukkelijk bepaald werd, dat de Synodale Classis van Dordrecht met de predikanten, die de sleutels der kist hadden, zeggingschap over de Acta zouden hebben (zie pag. 44). Men vergelijke daarmede wat Cornelius Regius, een van de Reviseurs der Acta Contracta, op de Zeeuwsche Synode van 1620 meedeelde dat „de ongineele acten ende andere authentycque gheschriften [der Synode] bij de Classis van Dordrecht werden bewaert, daervuyt copie by allen synoden tot haren coste zal meughen worden ghelichf' (Reitsma, Acta der Prov. Syn. V, p. 171). Deze meedeeling, die feitelijk onjuist is, is alleen dan te begrijpen, wanneer de Reviseurs, voordat zij scheidden, bepaald hadden, dat de Classis van Dordt de autographa ontvangen zou, en Cornelius Regius, in de veronderstelling dat dit besluit was uitgevoerd, de Synode naar de Dordtsche Classis verwees. a) Dit geschiedde op verzoek van de Leidsche Commissie. Zie de Re sol. der Gen. Staten van 20 Jan. 1620. want eerst 1 Juli 1623 (na daartoe door de genoemde Classis dringend vermaand te zijn) zond hij de kist met de actestukken aan Ds. J. Bocardus, die destijds te Hendrik-Ido-ambacht predikant was, maar te Dordt woonde, en door de Classis was aangewezen om het Archief te bewaren 1). Zoo waren de Actestukken der Synode dus eindelijk op de plaats hunner bestemming gekomen. De „Synodale kist" heeft te Dordrecht echter niet lang rust gehad. Op de Zuid-Hollandsche Synode, 1624 te 's Gravenhage gehouden, liepen booze geruchten over de slechte zorg, die men te Dordrecht voor het archief droeg. De kist was slechts met twee sleutels gesloten, die bij de broeders te Dordt berustten, zoodat het al zeer gemakkelijk was er iets uit te nemen ; voorts zouden niet alle stukken, in het register vermeld, meer te vinden zijn, ja het oorspronkelijke register zelf zou zijn zoek geraakt. Hierdoor ontrust, besloot de Synode twee broeders uit haar midden, n.1. Ds. Nienrode en G. Voetius (benevens één gedeputeerde van elke correspondeerende Synode) naar de Generale Staten te zenden met het dubbel verzoek 1 °. dat de Generale Staten iemand zouden autoriseeren, om alle stukken, die nog berustten onder Hommius, Lydius en Bogerman, terug te brengen; en 20. dat alle de Synodale schriften, die in een particulier huis gehouden en bij twee of drie personen zonder behoorlijke orde bewaard werden, zouden bijeengebracht worden in een publieke plaats te Dordrecht (als zijnde de Synodale Kerk) en in een kist zouden worden opgesloten met acht sloten, waarvan iedere Provinciale Synode één sleutel zou hebben. Voorts besloot de Synode, dat door iedere Provinciale Synode één persoon zou gedeputeerd worden, om te Dordrecht alle stukken te bezichtigen en te inven- ') Dit blijkt uit het begeleidende schrijven van Hommius (Bijlage III, No. 2). Tevens blijkt uit dezen brief, waaraan het register door Lydius 14 November gemaakt was toegevoegd, dat het Archief sinds vermeerderd was met de volgende stukken: ie. de apogtapha a (— Oud Syn. Arch. I, 17, E) en (1. 2e. de acta der pol. gecomm. (Oud Syn. Archief I, 17, Q) en onderscheidene losse stukken (thans ver zameld in foliant M). tariseeren, en, bijaldien het oude register niet te vinden was, een nieuw register te maken 1). Genoemde Deputaten begaven zich staande de vergadering (18 Juli 1624) naar de Generale Staten en ontvingen daar op hun verzoek ten antwoord, dat de Generale Staten besloten hadden, dat Ds. J. Bocardus alle stukken naar 's Gravenhage zou overbrengen, opdat hunne Ho. ende Mo. er orde op zouden stellen. Dit was natuurlijk geenszins de bedoeling der Synode geu eest, maar zij kon niet anders dan faire bonne mine a mauvais jeu en droeg daarom aan twee deputaten op bij de overbrenging der Synodale papieren tegenwoordig te zijn 2). • Reeds vrij spoedig daarna, 25 Juli, verscheen Ds. Bocardus met de kist voor hunne Hoog Mogenden. Eene Commissie werd nu door dezen benoemd om de stukken te onderzoeken, waarbij bleek, dat alles uitnemend in orde was. De beide registers3) waren aanwezig en alle daarop vermelde stukken werden gevonden met uitzondering van de gravamina van Friesland, waarvoor in de plaats waren gekomen gravamina cujusdam Ecclesiae sub cruce 4). Hiermede was echter niet aan den wensch der Zuid-Hollandsche Synode voldaan, dat kerkelijke deputaten de inventarisatie van het Archief zouden ter hand nemen. Vandaar dat de Gedeputeerden van de Noord- en Zuid-Holl. Synode, na daartoe verlof bekomen te hebben van de Generale Staten 5), 2 Juni 1625 een schrij\ en richtten aan de Synodale Gedeputeerden uit andere Provinciën met het verzoek één uit hun midden af te vaardigen, ten einde te s Gravenhage deel te nemen aan de inventarisatie en tegelijk te beraadslagen „hoe ende waer die zelve schriften ') Zie de Acta der part. Synode van Zuid Holland van 1624, Art. 21 en de Resol. der Gener. Staten van 18 en 20 Juli 1624. *) Acta der part. Syn. van Z. Holl. 1624, Art. 41. ) Met deze registers worden bedoeld de Indiculus van Lydius en de brief van Hommius, ter begeleiding van de Synodale kist. 4) Resol. der Gen. Staten van 25 Juli 1624 en het rapport op de Synode van Woerden 1625, Art. 18 uitgebracht door de Gedeputeerden. s) Res. der Gen. Staten van 23 Mei 1625. cnde pampieren ten dienste van de kercken deser geünieerde provintien op het zekerste zullen blijven bewaert" '). Het was dus geenszins de bedoeling der „Kerkelijken" het Archief in het bezit der Generale Staten te laten. 2 Juli kwamen deze afgevaardigden te 's Gravenhage saam, onder welke zich ook Bogerman, Hommius en Damman bevonden. Tot praeses werd gekozen Damman, tot scriba Udemans. En 2 Juli werd in tegenwoordigheid van twee gedeputeerden der Generale Staten nl. Frederik de Vry en Martinus Alberti de inspectie aangevangen, terwijl de laatste vergadering 7 Juli gehouden werd 2). Deze eerste ' samenkomst van de zoo bekende Commissie „tot visie van de Autographa" is vooral daarom van belang, omdat toen een ernstige poging is aangewend, de nog ontbrekende stukken van het Archief te verkrijgen. Ten deele werd deze poging met goeden uitslag bekroond, want men kreeg „eenige schriften die in de griffie van haere Hoogh Mog. tot noch bewaert waren geweest, ende eenige die onder D. Bogermannum gewesen Praeses des Synodi Nationalis berust hadden" 3). Welke deze nieuw verworven stukken waren, blijkt deels uit de Acta dezer vergadering zelf, deels uit de Resolutiën der Staten Generaal. In de Acta der vergadering wordt nl. gemeld, dat uit de griffie van de Generale Staten zijn afgestaan: 1 °. de folianten E, F en G, behelzende de defensies der Rem. over de 5 Artikelen, en 2°. de folianten H en I, bevattende de afschriften der voorgaande. Voorts zijn door de Generale Staten verschillende oraties der uitheemsche theologen, die Bogerman in zijn bezit had gehad, en die hij reeds 17 Aug. 1624 aan de Staten had afgestaan, in het archief gedeponeerd. Zij zijn nu verzameld in foliant K 4). Terwijl eindelijk de belangrijkste aanwinst was *) Deze beschrijvingsbrief bevindt zich onder een collectie M. S. in mijn bezit. ) Een copie van de acta dezer vergadering (het origineel is verloren gegaan) bevindt zich in de Acta deputatorum over de visie van de Autographa (Cat. O. Syn. Arch. I, 11). 8) Zie het rapport, uitgebracht in de Synode van Woerden 1625, Art. 18. *) Bogerman had echter niet alles afgegeven wat in zijn bezit was. In de vergadering der gedeputeerden tot visie der autographa van 1641 werd door Hommius meegedeeld, dat Bogerman (die in 1637 gestorven was) „vele treffelicke oraties so van uyt- als het origineele handschrift der Canones met de eigenhandige onderteekeningen der Synodale leden en de approbatie der Staten Generaal (nu foliant R). Het was het exemplaar, dat indertijd namens de Synode aan de Gen. Staten was aangeboden en thans bij expresse resolutie van 5 Juli aan het Archief werd teruggeschonken. Al de verzamelde stukken werden nu in 17 volumina gebonden en van den inhoud werd een uitvoerig register opgemaakt, waarvan één exemplaar aan de Gen. Staten werd gezonden, één door Gedeputeerden werd behouden en één in de Synodale kist werd gelegd 1). Hiermede was de laatste aanwinst voor het archief der authographa gedaan, want na dien tijd is er aan deze authographa niets meer toegevoegd. Welke stukken nog ontbraken kan het duidelijkst blijken uit een lijst van desiderata, als appendix aan het register van 1625 toegevoegd, en aldus luidende: „In indice -praecedenti non extant et etiam nunc desiderantur sequentia: in volumen A iudicium Frisiorum de catechisationis ratione; in volumen B iudicium D. Sibrandi Lubberd peculiare de 20 articulo; in \ olumen K disquisitio J. Deodati, de duplici questione quo- inlandtsche Theologen" onder zich had gehouden en gevraagd of het niet wenschelijk was daarnaar te „talen". De Gedeputeerden oordeelden echter, dat het een „wilt soecken" zou zijn, aangezien ook de weduwe van Bogerman reeds overleden was (zij stierf in 1639). Later hebben de Noord- en Zuid-Holl. Synodes toch nog pogingen aangewend om dit deel van Bogerman's nalatenschap terug te krijgen, die met goeden uitslag bekroond zijn, en op de Synode van Zuid-Holland in 1647 zijn, naar de Acta meedeelen, nog verschillende stukken overhandigd (zie Heringa in het Archief voor Kerkel. Gesch. V, p. 173 vv.). De Synode besloot dat deze stukken (welke het waren wordt niet gemeld) bij de volgende visie der autographa in de Synodale kist zouden worden gelegd. Dit is echter niet geschied. Vermoedelijk (de acta van de gedeputeerden tot visie der autographa zwijgen hierover geheel) hadden de Staten Generaal er bezwaar tegen en zijn deze papieren toen in het Archief der Zuid-Holl. Synode bewaard. Ik denk dat dit de stukken zijn, die nu verzameld zijn in de folianten I, 5 en I, 6. *) Het register uit het Rijksarchief heb ik laten afdrukken als Bijlage III, No. 3. De beide andere registers bevinden zich in het O. Syn. Archief, het eene voor foliant I, 17, A en het andere in I, 11. 5 usque Dei gratia agat in reprobatis et Diaboli astutia in electis ; in volumen N Gravamina Ultraj. et Frisior. Desiderantur et omnes litterae credentiales Provincialium et omnes fere Exterorum. Disquirendum an non' delitescant apud Scribam Dammanum '). Desiderantur etiam Canones originales ab omnibus Synodi membris propriis manibus conscripti in usum Synodi Nationalis. Qui nam notantur volumine postremo scripti erant pro DD. Ordinibus Generalibus, qui eosdem rogati reddiderunt Ecclesiae. Disquirendum an non delitescant apud Scribam Festum. Desideratur et Confessio Belgica originalis ut correcta et approbata est in Synodo Dordracena Belgice, Gallice et Latine, subscripta a correctoribus H. Faukelio, J. Rolando, A. Ihysio, D. Colonio, G. Udemanno. Disquirendum an non delitescant apud D. Festum" z). Vooral het verlies der beide laatste stukken scheen den Gedeputeerden zwaar te wegen. Althans aan twee uit hun midden, Daniël Colonius en G. Udemannus, werd schriftelijk de last gegeven naar deze verloren stukken te zoeken bij de volgende acte 8); „Alsoo de originele Confessie der Nederlantsche kerck, alsoo sy oversien ende verbetert is inde laetste Synodus Nationael gehouden tot Dordrecht, annis 1618 ende 1619 vermist wordt, soo worden D. Daniël Colonius ende Godefridus V demannus midts desen gelast daer nae te vernemen, waer dat de verbeterde nederlandtsche, fransche, latynsche exemplaeren, midtsgaders de originele Canones, die voor de Nationale Synodus geschreven, ende met de eygen handen van alle de leden des Synodi geteykent gebleven syn, ende soo verre de voorss. broeders de gemelte originelen van de confessie niet en kunnen bekomen, soo sullen sy haere schriftelycke memorien byeen brengen, alsoo se in den Synodo syn voorgelesen ende drij distincte exemplaeren een in ') Metterdaad waren deze credentiebrieven in het bezit van Damman gebleven, zie pag. 3. 9) Zie Oud Synodaal Archief I, 11. *) Ook deze acte is ontleend aan een bundel M. S. in mijn bezit. nederduytsch, een in fransch, een in latyn laeten uytschryven ende doen teykenen met de eygen handen van alle de revisores, die nog leven. Actum in conventu van de Gedeputeerde der respective synoden van de vereenigde Nederlanden, desen 7 Julij 1625. T' oorkondt Sebastianus Damman, Conventus Praeses. Martinus Nicolaj. Aan dezen last is of niet voldaan, of het bleek achteraf onmogelijk uit de schriftelijke memoriën de authentieke lezing saam te stellen. Althans in heel het Synodaal Archief is zoodanig exemplaar der Confessie niet te vinden. Hiermede was het eerste deel van de taak der Gedeputeerden afgeloopen nl. de inventarisatie van het Archief. Thans bleef nog het tweede en moeilijkste deel over, n.1. de vraag, hoe en waar het Archief voortaan zou bewaard worden. Reeds in de Res. van 25 Mei 1625, waarbij de Generale Staten de visie der autographa toestonden, was uitdrukkelijk de bepaling gemaakt, „dat de stucken sullen blyven in bewaringe van hare Hoog. Mog." Dit was zeker niet naar den zin der Kerkelijken en in de vergadering ) Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh, Deel IV, 993—1014 (folio-uitgave). destijds twee autographa der Post-acta bezaten, ten eerste de „notulen die gelijk uit het aangehaalde blijkt niet anders zijn dan de „korte aanteekeningen", door Hommius voor zichzelf gemaakt tijdens de zittingen, en ten tweede een afschrift van de net-notulen, in het Hollandsch gesteld. Waar nu de gedeputeerden der Friesche Synode èn in 1664 èn in 1666 telkens spreken van de autographa, der Post-acta door hen gevonden en niet van het autographum (Ypey en Dermout hebben dit geheel over het hoofd gezien), daar kan er geen twijfel over bestaan, of deze autographa, die Ds. Ter Wolt aan de Gedeputeerden ter hand stelde, zijn dezelfde, waarop de Staten van Friesland in Juli 1663 in hun strijd tegen de Staten van Holland zich beroepen hebben. \ ermoedelijk hebben wij ons den loop van zaken dus zoo voor te stellen, dat Ds. Terwolt, toen hij vernam, dat de Gedeputeerden volgens opdracht der Synode van Sneek zochten naar het autographum der Post-acta, de nagelaten papieren van Hommius, die onder zijn berusting waren, heeft nagezien en toen tot de ontdekking is gekomen, dat twee stukken, de Post-acta betreffende, beide met Hommius' hand geschreven, het eene bevattende de korte aanteekeningen en het andere een afschrift der net-notulen, in zijn bezit waren. Hij heeft toen beide naar Ds. Boethius te Leeuwarden gezonden 1), die ze aan den Secretaris Pibo van Doma heeft laten zien en deze heeft ze terstond meegenomen, ten einde er gebruik van te maken voor zijn verweerschrift tegen de Staten van Holland. Toen nu de Synode van Bolsward 1664 de Gedeputeerden gelastte de „autographa" der Post-acta zorgvuldig te bewaren, hebben deze wel de stukken aan den Secretaris der Staten teruggevraagd, maar ten antwoord ontvangen, dat de Staten ze niet wilden afstaan. De Synode begreep wel, toen haar deze boodschap gewerd, *) Dat de Classis Bolsward hierin de hand zou gehad hebben, gelijk men in Holland meende, is niet zeker. In de Acta der Classicale vergaderingen van Bolsward, die in het Archief te Franeker bewaard worden en die ik opzettelijk nazag, wordt desaangaande niets gemeld. dat aan dit besluit niets te veranderen viel, en verzocht daarom alleen het „originael" voor een korten tijd terug, ten einde een „authehtieke copie" er van te laten vervaardigen, maar de Secretaris, blijkbaar bevreesd, dat het autographum, eenmaal uit zijne handen weggegeven, er niet in terug zou keeren, hield de zaak slepende 1). Eerst op de Synode van 1667, toen niet alleen de Friesche kerken, maar ook de afgevaardigden uit Groningen, Zuid-Holland, Noord-Holland en Utrecht dringend verzochten, dat „haer E.E. communicatie vande gedachte acten mochten hebben" vonden de aanwezige heeren Gecommitteerden der Staten een uitweg. Zij zelf zouden aan den heer Pibo van Doma het origineel opvragen en het „becomen hebbende, den volgenden Deputaten Synodi copielyck ter handt stellen" 2). Blijkbaar was hiermede het bezwaar van den heer Doma uit den weg geruimd, en op de Synode van 1668 konden de Deputaten eindelijk rapporteeren „datse copiam copiae van de Post-acta hadden becomen" 3). Deze copie bevindt zich nog in het Archief van de Provinciale Synode van Friesland en wel in een band, getiteld : „verzameling van gemengde stukken 1619—1802" 4), waarin de Gedeputeerden de gewichtigste stukken, hun toevertrouwd, hebben bewaard. No. 1 van deze stukken is een manuscript op groot foliopapier geschreven, dat tot opschrift draagt: Copie vande Handelinghen der Nationale Synodi van Dordrecht enz. 5). Daar de beide oorspron- *) Acta der Synode van Franeker, 1665, Art. 26, en die van Harlingen, 1666, Art. 12 en 13. a) Acta der Synode van Dokkum, 1667, Art. 10. 8) Acta der Synode van Leeuwarden, 1668, sessio prima, Art. 3 en sessi° terna, Art. 11. *) Zie Cat. van het Oud Syn. Archiefy p. 149, No. 17* #) Ook 's Gravenzande bezat blijkens zijn meedeeling in de Boekzaal der Geleerde Waereld, 1765, He deel, p. 292, een copie van de Friesche Post-acta, hem verstrekt door Ds,. Daniël Bertling, pred. te Leeuwarden, waaruit hij enkele citaten mededeelt p. 294. Deze citaten stemmen woordelijk overeen met hetgeen in de bovengenoemde copie te lezen staat (zie pag. 272), waaruit dus blijkt, dat beide copieën naar één origineel gemaakt zijn. kelijke autographa (de kladnotulen en het afschrift der net-notulen) in het Archief der Staten van Friesland spoorloos verdwenen zijn l), is deze „copie dus alles wat wij van de „autographa der Post-acta" in Friesland gevonden over hebben 2). Deze „copie" is echter niet de eenige van de Hollandsche Post-acta, ook al is zij, gelijk van zelf spreekt, de meest authentieke. In verschillende andere archieven vindt men eveneens copieën van deze Hollandsche Post-acta, waarvan ik verscheidene met de bovengenoemde copie vergeleken heb. Zij zijn : 1 °. twee copieën in het archief van het Provinciaal Kerkbestuur van Utrecht (Catalogus van het Oud-Syn. Archief, p. 146, No. 14, 15). Het eerste exemplaar (No. 14) is slordig overgeschreven, geheele woorden en zinnen zijn soms overgeslagen. Het heeft echter in zooverre waarde als het een datum draagt. Onder den naam van Hommius staat in een krul 1647.3.28 (A). Het tweede exemplaar is blijkbaar naar het eerste gemaakt, maar is hier en daar verbeterd geworden (B). De Hollandsche Post-acta, die in 1665 te Zutphen in het licht zijn gekomen (zie p. 17) zijn, zooals bij vergelijking terstond blijkt, naar deze gebrekkige Utrechtsche copie uitgegeven ; dat de uitgave van Utrecht herkomstig was blijkt trouwens reeds daaruit, dat er aan toegevoegd zijn extracten uit de Synode te Utrecht in 1619 gehouden enz. (C). 20. een copie in het Rijksarchief, zich bevindende in de verzameling afschriften van de acta der Zuid-Holl. Synodes, vroeger behoord hebbende aan de Staten van Holland (D). Deze copie is zonder eenigen twijfel de meest zuivere, stemt meestal met de I' riesche copie overeen en verbetert haar soms. 3°. een copie in het Rijksarchief in den foliant van L. van ) Reeds Ypeij en Dermout, 1. c II, Aant. p. 279, deelen mee, dat zij vruchteloos naar de originalia gezocht hebben. Evenzoo is de poging van Rogge (De Navorscher, II, P' en XVI, p. 210) mislukt om ze te vinden. En bij persoonlijk onderzoek bleek het mij, dat bijna alle stukken van de Staten van Friesland tot op het einde der XVII eeuw door slordigheid der vroegere Archivarissen zijn verloren gegaan. ) Ik liet haar daarom als de meeste authentieke naast den Latijnschen tekst der Postacta afdrukken. Renesse, waarin hij de Acta der Nationale Synodes overschreef en 22 Sept. 1664 opdroeg aan den prins van Oranje (E). Ook deze copie stemt met de Friesche woordelijk overeen. 4°. een copie in het Oud Synodaal Archief (vermeld Catalogus XV, No. 103); waarschijnlijk is deze copie uit Zeeland afkomstig (F). Ook zij komt geheel met de Friesche overeen. 50. Voorts heeft men nog copieën van de Hollandsche Postacta in Zeeland (Reitsma, Acta der Prov. Syn. V, p. XV); in het Archief van het Prov. Kerkbestuur van Overijssel (Cat. van het O. S. Archief, p. 153) en in het Archief der Classis Amsterdam (Reitsma, Gesch. der Kerkhervorming, p. 225). Deze copieën heb ik niet vergeleken. 6°. Een copie van de Hollandsche Post-acta wordt ook gepresenteerd door de Fransche vertaling, door J. Hulsius gemaakt, die men vindt achter zijn uitgave van de Confession de Foy van 1669 (zie pag. 15). Gelijk terstond bij vergelijking blijkt, is deze vertaling niet naar de Latijnsche Post-acta gemaakt, maar naar de Hollandsche. En wat nog opmerkelijker is, deze Fransche vertaling biedt woordelijk denzelfden tekst van de Friesche copie, zelfs daar waar de Friesche copie afwijkt van al de bovengenoemde copieën. Hulsius moet dus een afschrift van de Friesche copie bezeten hebben (G). Al deze copieën der Hollandsche Post-acta, die in de meest verschillende deel en van ons land gevonden worden en toch bijna woordelijk overeenstemmen, bewijzen, dat men hier niet te doen heeft met verschillende particuliere vertalingen van de Latijnsche Postacta, maar met afschriften van één Hollandsch origineel, dat van meet af naast den Latijnschen tekst moet bestaan hebben, welk origineel blijkbaar in Hommius' bezit gebleven is. En nog duidelijker blijkt dit daaruit, dat al deze Hollandsche copieën een eigenaardigheid vertoonen, waardoor zij zich duidelijk onderscheiden van de Latijnsche Post-acta, nl. dat het libellus supplex aan de Overheid (sessie CLXXVII) ontbreekt. Ten slotte blijft nog de vraag over, wat „origineel" is, de Latijnsche of de Hollandsche tekst der Post-acta, en welke van beide als „authentiek" is te beschouwen. Volgens Ypey en Der- mout 1), die hierbij voornl. afgaan op het getuigenis van Voetius, is de Hollandsche tekst de origineele, in de Synode voorgelezen en goedgekeurde tekst en is de Latijnsche slechts een vertaling, later door Hommius gemaakt. ioch is het buiten kijf, dat deze meening onjuist is. Vooreerst staat hiertegenover het getuigenis van Hommius zelf, die uitdrukkelijk van de Latijnsche Post-acta verklaard heeft, dat dit het „origineel was (zie pag. 72) en dat geen enkel stuk, tot de officieele acta der Synode behoorende, onder zijne berusting was gebleven. Ten tweede hebben wij de even pertinente verklaring van de Reviseurs in 1619 achter de Post-acta gevoegd dat hoe Diarium in Synodo praelectum et approbatum est (zie pag. 44). 1 erwijl ten derde ook de Gedeputeerden van de Zuid-Hollandsche Synode van 1675, die de zaak nauwkeurig onderzocht hebben, e\ en beslist verklaarden, dat de authentieke Post-Acta in het Latijn zijn opgesteld (zie pag. 79). Dit drievoudig getuigenis wordt bovendien door andere feiten volkomen bevestigd. 29 Mei 1619, den dag, waarop de Synode gesloten werd, heeft het moderamen der Synode uit haar naam een schrijven gezonden aan de Nederl. Geref. Kerken in Engeland, om meedeeling te doen van een besluit der Synode, tijdens de nazittingen genomen. Aan dezen brief, die m het Hollandsch geschreven is, werd een Extract toegevoegd uit de authentieke Post-acta, aldus luidende : „Geextraheert uyt de Acten des Synodi Nationalis gehouden binnen Dordrecht inden Jare anno XVle ende Negenthien. Sessione Centesima Septuagesima Octava, XXVIII Maij, die Martis ante meridiem. Statutum quoque fuit in convocatione proximae Synodi Nationalis rogandos esse Illustrissimos et Praepotentes Ordines Generales, ut ad eandem quoque invitentur, sicut antehac factum fuit, Ecclesiae Belgicae utriusque idiomatis Belgici et Gallici, quae per Germaniam et Magnam Brittaniam sunt dispersae, ') Ook 's Gravezande t. a. p. is hetzelfde gevoelen, schoon op andere gronden, toegedaan. tanquam membra Synodi Nationalis Belgicae; pro quibus etiamnum ab hac Synodo agnoscuntur. Fideliter extractum esse testor manu mea. Festus Hommius, Synodi Nationalis Dordrechtanae Scribae. *) Uit dit extract blijkt niet alleen, dat 29 Mei de Latijnsche Post-acta reeds bestonden, maar nog sterker dat het moderamen deze alleen als de authentieke beschouwde. Anders zou het geen zin hebben gehad aan een in het Hollandsch geschreven brief een Latijnsch extract toe te voegen. Hiermede is niet in strijd hetgeen de acta der Friesche Synoden melden, en indien Ypey en Dermout deze slechts nauwkeuriger gelezen hadden, zouden zij waarschijnlijk nooit tot hun onjuiste onderstelling gekomen zijn. Het handschrift der Post-acta in Friesland gevonden wordt wèl genoemd „autographum" d. i. „met de eyghen hand van Hommius geschreven", maar nergens betiteld als de authentieke Post-acta. Ja nog sterker, als de gedeputeerden van dit „autographum" een copie ontvangen, wordt tot tweemaal toe door hen gezegd, dat zij copiam copiae van de Post-acta hadden verkregen 2), waarmede zij dus zelf verklaarden, dat het autographum van Hommius, in Friesland gevonden, niet de authentieke Post-acta waren, maar een copie, zij het dan ook door Hommius zelf geschreven 3). Trouwens, wanneer men den tekst der Hollandsche Post-acta 1) J. H. Hessels, Ecclesiae Londino-Batavae Archtvum, t. III, p. i, p. 1277, No. 1779. 2) Acta der Synode van Leeuwarden, sess. 1, Art. 3: „De Deputaten Synodi (hebben) gerapporteert datse copiam copiae van de Post-Acta Synodi Dordracenae hadden becomen, welcken zij beloofden op morgen te sullen vertoonen; en sess. 3, Art. 11 : Nadat de praeses gebeden had, hebben Dni Deputati copiam copie van de Post-Acta Synodi Dordrachenae. . . de Eerw. vergaderinge vertoont." s) Vermoedelijk bleek, dat het stuk een copie was uit de onderteekening. In het Leeuwarder handschrift staat toch Onder stont. . . Ende was onderteeckent (zie pag. 298). Indien dit in het origineel ook gestaan heeft, gelijk ik uit de spelling en uit het feit, dat in alle andere copieën precies dezelfde woorden voorkomen, vermoed, dan bleek reeds daaruit genoegzaam, dat het stuk, hoewel met Hommius' eigen hand geschreven, niet het origineel was. nauwkeurig met den Latijnschen vergelijkt, blijkt, dat het Hollandsch een \ertaling is van het Latijn. Reeds in de eerste sessie der nazittingen kan men hiervan een duidelijk bewijs vinden. Er is daar sprake van het exemplaar der Confessie „quod in Ecclesiis Gallo-Belgicis" tot dusverre voor authentiek werd gehouden. In de Hollandsche Post-acta wordt dit weergegeven door „de Xederlantsche-Fransche kercken", een uitdrukking die'duidelijk aantoont, dat men hier met een vertaling te doen heeft, want anders zou er niet van de Nederlandsche-Fransche, maar van de „Walsche kerken" gesproken zijn, gelijk destijds de gewoonte was J). 1 och zijn de Hollandsche Post-acta niet geheel een vertaling van de Latijnsche, maar voor een niet onbelangrijk gedeelte ouder dan de Latijnsche redactie en juist daarin ligt hunne waardij. Gelijk men weet (en daarop doelde waarschijnlijk het getuigenis van Voetius, zie pag. 79) werd gedurende de nazittingen geen Latijn maar Hollandsch gesproken, en zijn dus ook de verschillende besluiten der Synode, zooals de artikels der kerkenorde, die over het Patronaatrecht, het formulier voor den bejaardendoop, de onderteekeningsformulieren voor de predikanten en professoren, het verzoekschrift aan de Hooge Overheid enz. oorspronkelijk in het Hollandsch gesteld2). Toen Hommius de authentieke Latijnsche Post-acta in het Hollandsch vertaalde, om de copieën daarvan aan de Kerken te kunnen zenden, heeft hij natuurlijk deze stukken niet weer uit het Latijn in het Hollandsch vertaald, maar de oorspronkelijke Hollandsche redactie in zijn vertaling van de Post-acta opgenomen 3). ') Ook andere uitdrukkingen wijzen hierop. Bijv. in de 164e sessie de uitdrukking "de herders" (L. Pastores), welke in dat verband zeker niet origineel Hollandsch is. *) Alleen de Artikelen over de Reformatie der Academie en de Artikelen over den Sabbath zijn oorspronkelijk in het Latijn gesteld en zoo voorgelezen. s) Dit blijkt daaruit, dat juist bij deze besluiten de tekst der Hollandsche en die der Latijnsche Post-acta soms niet onbelangrijk verschillen, en wij van elders weten, dat de Hollandsche tekst hier getrouwer de oorspronkelijke besluiten weergeeft. Reeds tijdens de Synode toch zijn van deze besluiten (de Artikelen der K. O., de onderteékeningsformulieren enz.) copieën gemaakt, die de afgevaardigden mee naar huis hebben genomen, en deze copieën (allen in het Hollandsch gesteld) komen letterlijk met den tekst der Hollandsche Post-acta overeen. Wanneer Hommius deze vertaling, of liever Hollandsche redactie van de Post-acta, gemaakt heeft, is natuurlijk niet met zekerheid te zeggen, maar ik vermoed, dat dit reeds tijdens de Synode2) of anders terstond daarna is geschied, in elk geval vóór dat Hommius de authentieke acta in het net geschreven en aan de Reviseurs heeft overgegeven. Dit blijkt daaruit, dat, gelijk ik reeds opmerkte, in alle copieën der Hollandsche Post-acta het Libellus Supplex aan de Overheid ontbreekt. Het bedoelde verzoekschrift is (zie pag. 279) eerst na het sluiten der Synode opgesteld, en kan dus oorspronkelijk niet in de notulen der 177e sessie, die reeds den volgenden dag (de 179e sessie) werden gelezen en goedgekeurd, in extenso vermeld hebben gestaan. Hommius moet het later, toen hij de notulen overschreef, er in hebben gevoegd. Dit verklaart, waarom juist in de Hollandsche Post-acta dit verzoekschrift ontbreekt. Resumeerende kom ik dus tot deze conclusies: i°. dat de authentieke acta der nazittingen, die in de Synode zijn voorgelezen en goedgekeurd, in het Latijn zijn gesteld geweest en dat de nette copie daarvan, vermeerderd met het libellus supplex door Hommius achter de Acta der Synode is gevoegd en steeds bij de andere actestukken der Synode, eerst te Dordrecht, en daarna te 's Gravenhage, is bewaard geworden; 20. dat Hommius tijdens de Synode of terstond daarna, in elk geval vóór de acta in het net overgeschreven zijn, ten dienste der kerken een Hollandsche vertaling van de Latijnsche Post-acta heeft gemaakt, waarbij de notulen uit het Latijn vertaald zijn, maar de verschillende besluiten, die in de notulen vermeld worden, zijn overgenomen in hun oorspronkelijke d. w. z. Hollandsche redactie; 30. dat deze Hollandsche vertaling der Post-acta met de kladnotulen der Post-acta in 1663 in Friesland zijn gevonden, als de „autographa der Post-acta" aan de Staten van Friesland zijn ter 9) Het was wel meer de gewoonte de notulen tegelijk in het Hollandsch en Latijn te stellen, zooals bijv. ook geschied is op de Synode van Middelburg (Rutgers, Acta der Nat. Synp. 346). hand gesteld, door hen in den strijd met de Staten van Holland zijn gebruikt en later zijn zoek geraakt; 4°. dat van deze Hollandsche vertaling der Post-acta, waarvan Hommius het origineel bewaarde, verscheidene copieën zijn gemaakt, die aan verschillende personen en kerken zijn gezonden, terwijl de meest authentieke copie van het origineel te Leeuwarden wordt bewaard. HOOFDSTUK II. De Naziïtingen der Dordtsche Synode. § i. Inleiding op de nazittingen. Het eigenaardig verschijnsel, een unicum in de historie onzer Synodes, dat een „oecumenisch concilie" zich transformeerde in een „nationale Synode", of wil men liever, dat een groot deel der Synodale leden zich verwijdert, terwijl de overige blijven om een na-Synode te houden, heeft steeds de aandacht getrokken en gelijk van zelf spreekt tot allerlei booze vermoedens aanleiding gegeven. Aan de eene zijde werd beweerd, dat de „uitheemsche Theologanten" de Synode hartelijk moede waren en zoodra hun eigenlijke arbeid volbracht was, met haast vertrokken zijn, om niet verder te worden ingewikkeld in de kerkelijke twisten, die de Vereenigde Provinciën verdeelden *); terwijl aan de andere zijde vermoed werd, dat de „inheemsche Theologanten" al hun best hebben gedaan bij de Hooge Overheid om aan de „uitlandsche" hun afscheid te bezorgen, toen men toekwam aan de behandeling der Kerkenorde, waarbij het te vreezen stond, dat de onderlinge harmonie, zoo vaak reeds verstoord, geheel verbroken zou worden 2). Beide deze booze vermoedens, die uitgaan van de gedachte, ') Brandt, Historie der Reformatie, IV, p. 778. ') Nulliteyten, ib22,II,p. 113 en vv. en Regenboog, Hist. der Rem. II, p. 147 en 158. dat het vertrek der uitheemsche Theologen, voordat de Synode zelf scheidde, te danken zou zijn aan zekere gespannen verhouding tusschen beide elementen, waaruit de Synode bestond, is echter geheel onjuist, gelijk reeds blijken kan uit dit ééne feit, dat van meet af, nog eer de Synode was saamgekomen, de noodzakelijkheid was ingezien om na-zittingen met de inlandsche afgevaardigden alleen te houden. In de secrete instructie toch, door de Generale Staten voor hunne Gedeputeerden opgesteld (16 Nov. 1618) werd in Art XIII bepaald: „soodaenige voorschreve verhandelinge (nl. om eenerhande Kerkenordeningen te beraemen) soude mogen getracteert worden bij de inheemsche kerken, in 't afwesen der uitlandtsche Gecommitteerden" 1). De zaak zelf is dan ook eenvoudig genoeg. Toen de Generale Staten besloten ook uitheemsche theologen tot de Synode van Dordt te roepen, geschiedde dit alleen, opdat met hun hulp een uitspraak zou gedaan worden over de geschilpunten met de Remonstranten over de bekende vijf artikelen 2), maar geenszins, opdat door hen mede een beslissing zou genomen worden over de verschillende gravamina uit den boezem der Kerken naar de Generale Synode gezonden. En zoo goed hebben de uitheemsche Theologen dit zelf ingezien, dat, toen de Praeses, tijdens het wachten op de komst der Remonstranten, vast enkele dezer gravamina ter tafel bracht, door hen, hoewel in beleefden vorm, werd te kennen gegeven, dat zij over die punten wel adviseeren wilden, maar dat de Nederlandsche afgevaardigden alleen te beslissen hadden 3). Het was dus volkomen natuurlijk dat de uitheemsche Theologen, die toch reeds veel langer te Dordrecht vertoefd hadden, dan oorspronkelijk hun plan was, zoodra de beslissing over de Canones gevallen was, op Hemelvaartsdag 9 Mei 1619 hun afscheid van de Synode namen. Het „dimissis exteris", waarmede *) Brandt, Hisiorie der Reformatie, III, p. 22. 2) Gelijk duidelijk blijkt uit de brieven van uitschrijving aan de Vorsten en Republieken. Zie bijv. den brief van 25 Juni 1618 aan Maurits, landgraaf van Hessen in liet Zeitschrift fiir die Hist. Theol. 1853' 2e Heft, p. 227 en vv. 8) Acta Synodi, p. 21. de Post-Acta aanvangen, is dus allerminst als een „wegzenden tegen wil en dank" op te vatten. Nadat de inheemsche leden enkele dagen van welverdiende rust genoten hadden, heropende de Synode op Maandag 13 Mei, denzelfden dag, waarop het droeve treurspel in den Haag met de onthoofding van Oldenbarnevelt eindigde, hare zittingen (de 155e sessie). Bogerman, die de gave des gebeds in zoo hooge mate bezat, deed een plechtig gebed, waarin hij God dankte, dat „sijn Kercke eenmael van de verstoorders was verlost" 1). En de Synode kon nu aanvangen met de ingekomen gravamina te behandelen. Het spreekt wel van zelf, dat het vertrek der uitheemsche Theologen eenige verandering in de wijze van vergaderen te weeg bracht. Vooreerst was er geen noodzaak meer om de Latijnsche taal te gebruiken, en werd daarom in de nu volgende zittingen Hollandsch gesproken, gelijk ook alle adviezen in het Hollandsch werden uitgebracht2). Ten tweede werden de vergaderingen nu „in comité" gehouden, zoodat er geen toehoorders meer werden toegelaten behalve bij de opening 3). En in de derde plaats werd er een verschikking gemaakt in de zitplaatsen, doordat enkele inlandsche leden de plaatsen innamen, die dusverre voor de uitheemsche afgevaardigden waren bestemd 4). In de zes en twintig zittingen, die nu nog volgden, behandelde de Synode niet alleen de belangrijkste gravamina, die waren ingekomen en deed zij enkele appelzaken af, maar ook had zij de Canones nog in het Hollandsch te vertalen, de nadere revisie der Confessie ter hand te nemen en zorg te dragen voor de uitgave harer Acta. Hoewel nog lang niet gereed met haren arbeid — de meeste gravamina bleven wegens gebrek aan tijd *) Dwinglo, Historisch verhael, p. 216. Latere schrijvers zagen in dit gebed een zinspeling op de onthoofding van Oldenbarnevelt, welke juist dien dag plaats had , Brandt, Hist. der Ref. III, p. 627. 2) Heyngius vermeldt dit: „Nae 't verlaten vande Wtheemsche Theologanten Js de handelinge mette Provinciale Broederen, ende dat inde Nederduytsche tale begonnen (p. 198). Evenzoo Dwinglo, Hist. Verhael, p. 216. *) Dwinglo, Historisch verhael, p. 216. 4) Dwinglo, Historisch verhael, p. 216. onafgedaan — sloot deze laatste Synode der Gereformeerde Kerken in Nederland den 29 Mei 1619 hare zittingen met een openlijke dankzegging aan God. \ oor de kennis van hetgeen gedurende deze nazittingen behandeld werd, staan ons in hoofdzaak alleen ten dienste de officieele Acta, gewoonlijk kortweg de Post-acta genaamd, een bron, die wel de officieele besluiten, maar natuurlijk niet de beraadslagingen, aan die besluiten voorafgegaan, ons kennen doet x). Het rijke archief van de Synode te 's Gravenhage levert, gelijk mij bij nauwkeurig onderzoek bleek, voor de nazittingen zoo goed als niets op 2). Terwijl alle schriftelijke judicia van de colleges, op de Generale Synode uitgebracht, met minutieuse zorgvuldigheid onder de autographa zijn bewaard gebleven, zijn de judicia der nazittingen spoorloos verdwenen. Zelfs het oorspronkelijke handschrift, waarin de correcties, op de Confessie gemaakt, aangeteekend stonden, is, gelijk reeds vroeger bleek, niet meer te vinden. Ook wat de berichten betreft van ooggetuigen, zijn wij voor de Post-acta zeer schaars voorzien. De uitheemsche afgevaardigden, wier brieven zoo dikwijls een blik doen slaan in hetgeen achter de coulissen behandeld werd, waren vertrokken. De Remonstranten, die in de publieke zittingen met gespannen aandacht alles opteekenden, wat hun van belang voorkwam om de Synode te discrediteeren, werden bij de nazittingen niet toego laten 3). En van de inheemsche leden der Synode, staan alleen ) In de Acta Contracta of de Historica Narratio van Damman wordt, gelijk vroeger bleek p. 54, over de nazittingen niet gehandeld. 1 W at er gevonden wordt zooals de gravamina, de adviezen der buitenlandsche godgeleerden over Art. XXII der Confessie enz., deel ik later mede. Voorts bevindt zich m het Archief nog een gedrukt exemplaar der Hollandsche Post-acta (Cat. van het O. Syn. Archief, I, 6, 62) en een geschreven exemplaar van de Holl. Post-acta {Cat. van het O. S. Archief, XV, 103). 3) Poppiüs in zijne Aenteykeningen of Historisch verhael zwijgt dan ook geheel over nazittingen, Dwinglo in zijn Historisch verhael geeft enkele bijzonderheden over de eerste en laatste sessie, voorzoover deze publiek waren; terwijl de Nulliteyten, 1622, II, p. 112 en vv. alleen eenige aanmerkingen bevatten op de kerkenordening endeonderteekenmgsformulieren. Het schijnt, dat de geheimhouding gedurende de nazittingen door de leden trouw is in acht genomen. De schrijver der Nulliteyten klaagt althans, dat hij van de besluiten, toen genomen, niets wist (II, p. 117). 7 de aanteekeningen van den Amsterdamschen ouderling Heyngius ons ten dienste. Ongetwijfeld zijn deze aanteekeningen, hoe kort ook, niet van belang ontbloot, en daarom heb ik al datgene, \\ at niet in de officieele acta vermeld staat, in mijne aanteekeningen op de Post-acta overgenomen, maar, gelijk bij inzage blijken zal, heeft Heyngius zich meest bepaald tot het weergeven der judicia, door de Noord-Hollandsche afgevaardigden uitgebracht, wat natuurlijk slechts een eenzijdigen blik op het behandelde geeft '). Wat de geschiedschrijvers uit die dagen, als Baudartius 2) en Wtenbogaert 3), aangaande de nazittingen berichten, bepaalt zich tot enkele regels, waarin kort wordt opgesomd, wat de Synode toen behandeld heeft. En de latere historici geven öf niets dan een zeer korte resumtie, zooals Regenboog4), Leydekker °), Ypey en Dermout6), Glasius 7) en Reitsma 8), óf zij vergenoegen zich met bijna woordelijk de Post-acta af te drukken, zooals Brandt 9) en de Procureur der Vaderlandsche Kerk 10). Tot polemiek gaf dit natuurlijk geen aanleiding en vandaar dat v. d. Kemp enz. de nazittingen dan ook met stilzwijgen konden voorbijgaan. Alleen Hooyer heeft in zijn prolegomena op de Dordtsche Synode een grondiger studie van de Post-acta geleverd, waarvan ik dankbaar gebruik heb gemaakt 11). Vele bronnen stonden mij dus bij de aanteekeningen op de Post-acta niet ten dienste, ook al heb ik moeite genoeg gedaan ') De annotationes ad Synodum Dordr. van C. Sibelius (zie pag. 5 noot 6) loopen alleen over de Acta en behelzen niets over de Post-acta, vermoedelijk omdat Sibelius toen ziek was; zie pag. 101 en aant. 3 op de 174e sessie, pag. 227. 3) Baudartius, Memorien, 1624, Boek XI, p. 33» 34- Wat hij meedeelt is grootendeels copie van het Historisch verhael van Dwinglo . (1623). 8) Wtenbogaert, Kerckel. Historie, V, p. 41. Trigland zwijgt over de Post-actageheel. *) J. Regenboog, Hist. der Rem. II, p. 152—164. B) Leydekker, Eere van de Nationale Synode, I, p. 9° 94- *) Ypey en Dermout, Geschiedenis der Ned. Herv. Kerk, He deel, p. 235 242. 7) B. Glasius, Gesch. der Nat. Synode, II, p. 292 305. j. Reitsma, Gesch. v. d. Herv. en de Herv. Kerk, 1893» p* 225, 6. 9) Gt Brandt, Historie der Reformatie, III, p. 626 639. ,0) Korte Historie van de Synode Nationaal door den Procureur van de Vad. kerke, 1776, p. 277—313. ") C. Hooyer, Oude Kerkenordeningen, 1865, p. 435—448. om ze te vinden. Slechts ééne bron, omdat zij officieel is, en voor de rechte kennis van de besluiten der na-Synode groote waarde bezit, moet nog- afzonderlijk worden genoemd, nl. de gravutnina door de Kerken ingezonden. Deze gravamina verklaren niet alleen, waarom de Synode die onderwerpen behandelde, waarover de besluiten loopen, maar leeren ons ook den vorm kennen, waarin de quaestie ter tafel is gebracht; de Kerken, uit wier midden zij zijn voortgekomen, en hetgeen aan de beslissing der Synode in de Provinciale Synoden is voorafgegaan. Ten slotte voeg ik aan deze inleidende paragraaf nog een kort woord toe over de leden, die gedurende de Nazittingen aanwezig waren, en de ivijze, waarop de Synode werkte. Wat de leden der Synode betreft, kan men niet eenvoudig volstaan met te verwijzen naar de lijst, die in het begin der officieele Acta gegeven wordt, met weglating van de „uitheemsche theologen", omdat tijdens de zittingen der Synode enkele leden overleden en andere vertrokken zijn. Een officieele opgave van de leden, die bij het begin der nazittingen aanwezig waren, bestaat niet, maar wel kan men afgaan op de onderteekeningen onder de Canones. Daar deze onderteekening in de 135e en !36e sessie (23 April) plaats heeft gehad en de na-handelingen 13 Mei aanvangen, mag men veilig aannemen, dat in dezen korten tusschentijd geen verandering in het personeel der Synode heeft plaats gegrepen. Is deze onderstelling juist, dan heeft de Synode gedurende hare nazittingen bestaan uit de volgende leden: De Nederlandsche professoren: Johannes Polyander, theologisch professor te Leiden. Sibrandus Lubbertus, theologisch professor te Franeker. Franciscus Gomarus, theologisch professor te Groningen. Antonius Thysius, theologisch professor te Harderwijk, en Anthonius AValaeus, theologisch professor aan de Ulustre School te Middelburg 1). ') Walaeus was 15 Mei te 's Hage om Oldenbarnevelt in zijn laatste uren bij te staan. Hij is echter den dag, daarop volgende, te Dordt weergekeerd, zoodat hij hoogstens 4 zittingen gemist heeft (Vita Walaei, p. 26). Uit Gelderland en het graafschap Zutphen: Sebastianus Damman, bed. des W. te Zutphen. Guilielmus Stephani, bed. des W. te Arnhem. Ellardus a Mehen, bed. des W. te Harderwijk. Johannes Bouillet, bed. des W. te Warnsfeld. Jacobus Verheyden, oud. der Kerk van Nijmegen. Uit Zuid-Holland: Festus Hommius, bed. des W. te Leiden. Balthazar Lydius, bed. des W. te Dordrecht. Henricus Arnoldi, bed. des W. te Delft. Gisbertus Voetius, bed. des W. te Heusden. Arnoldus Musius ab Holy, ouderl. der Kerk van Dordrecht. Joannes de Laet, oud. der Kerk van Leiden. Uit Noord-Holland: Jacobus Rolandus, bed. des W. te Amsterdam. Jacobus Triglandius, bed. des W. te Amsterdam. Abrahamus a Dooreslaer, bed. des W. te Enkhuizen. Samuel Bartholdus, bed. des W. te Monnikendam. Theodorus Heyngius, oud. der Kerk van Amsterdam. Dominicus ab Heemskerck, oud. der Kerk van Amsterdam. Uit Zeeland: Hermannus Faukelius, bed. des W. te Middelburg. Godefridus Vdemannus, bed. des W. te Zierikzee. Cornelius Regius, bed. des W. te Goes. Lambertus de Rycke, bed. des W. te Bergen-op-Zoom. Josias Vosbergius, oud. der Kerk van Middelburg. Adrianus Hofferus, oud. der Kerk van Zierikzee. Uit Utrecht: Johannes Dibbezius, bed. des W. van Dordrecht (geleend aan Utrecht). Arnoldus Oortcampius, bed. des W. te Amersfoort. Uit Friesland: Johannes Bogermannus, bed. des W. te Leeuwarden. Florentius Johannes, bed. des W. te Sneek. Philippus Danielis Eilshemius, bed. des W. te Harlingen. Kempo Harinxma a Donia, oud. der Kerk te Leeuwarden. Tacitus ab Aysma, oud. der Kerk van Burg-werd, Hichtum en Hartwerd. Uit Overyssel: Casperus Sibelius, bed. des W. te Deventer. Hermannus Wiferding, bed. des W. te Zwolle. Hieronymus Yogelius, bed. des W. te Hasselt. Johannes Longius, bed. des W. te Vollenhoven. "W ïlhelmus a Broickhusen tenDoerne, oud. der Kerk van Zwolle. Johannes a Lauwick, oud. der Kerk van Kampen. Uit Groningen en Ommelanden: Cornelius Hillenius, bed. des W. te Groningen. Georgius Placius, bed. des W. te Appingadam. Wolfgangus Agricola, bed. des W. te Bedum. Wigboldus Homerus, bed. des W. te Midwolda. Egbertus Halbes, oud. der Kerk van Groningen. Johannes Rufelaert, oud. der Kerk van Stedum. Uit Drente: Themo ab Asscheberg, bed. des W. te Meppel. Patroclus Romelingius, bed. des W. te Rhuinen. Uit de Waalsche Kerken: Daniël Colonius, bed. des W. te Leiden. Joannes Crucius, bed. des W. te Haarlem. Joannes Doucher, bed. des W. te Vlissingen, Jeremias de Pours, bed. des W. te Middelburg. Euerardus Beckerus, oud. bij de Kerk van Middelburg. Petrus Pontanus, oud. bij de Kerk van Amsterdam. De Synode bestond dus uit 55 leden; daar Caspar Sibelius tijdens de nazittingen wegens ziekte naar huis moest, slonk dit getal tot 54. Het moderamen, bestaande uit Bogerman, praeses, Rolandus en b aukelius, assessoren, Damman en Hommius, scriba's, behoefde natuurlijk bij het begin der nazittingen niet te worden aangevuld o veranderd, daar geen der buitenlandsche Theologen er zitting m had en het gekozen was door de mlandsche afgevaardigden ') De verkiezing van het moderamen had plaats in de 2e sessie tacitzs sufixagiü, En wat voorts de vraag betreft naar de wijze, waarop de Synode werkte x) (ook hierin is na het vertrek der Exteri weinig verandering gekomen), zoo moet in de eerste plaats de aandacht gevestigd worden op de gedeputeerden der Generale Staten, die ten getale van achttien (uit elke provincie twee) de Synodale vergaderingen bijwoonden en gedurende de nazittingen zulk een belangrijken invloed op de Synodale werkzaamheden hebben uitgeoefend. Hun mandaat werd in de Artikelen, door de Generale Staten n Nov. 1618 vastgesteld, aldus omschreven: ut Synodo intersint, eidemque adsint continuo, omnesque ejus actiones dirigant ac moderentur; quo hac ratione om nis tollatur atque praeveniatur perturbatio ac confusio 2). Bij resolutie van 16 November werd voor hen een secrete instructie vastgesteld, waarin hun bevoegdheid nader werd geregeld 3). Zij mochten alle vergaderingen der Synode bijwonen, maar werden niet beschouwd als membra Synodi en hadden in Synodale zaken dus ook geen stemrecht (sufFragium decisivum) 4). Hun taak was i°. de Synode te openen en de credentiebrieven na te zien (Art. 1 en 2); 2 °. leiding te geven aan de handelingen der Synode, door te bepalen in welke volgorde de zaken zouden behandeld worden 5), te adviseer en in moeilijke gevallen 6), uit naam der Staten Generaal voorstellen te dus met stembriefjes (zie Acta Syn. Dordr. p. 9). Dit stemmen was echter tot op zekere hoogte een formaliteit, want men was blijkbaar vooraf overeengekomen, wie men kiezen zou. Dit blijkt reeds daaruit, dat uit elk der vijf voornaamste Provinciën (Gelderland, Zuid-Holland, Noord-Holland, Zeeland en Friesland) juist één afgevaardigde in het moderamen zitting had. Maar bovendien weten wij het ook zeker, doordat de biograaf van Walaeus meedeelt, dat het college der Professoren besloten had Walaeus voor het moderamen te stemmen, maar dat de Pastores praeviis colloquiis inter se consenserunt, neminem ex ordine Professorum eligere (Vita Walaei, p. 25). ') Ongetwijfeld heeft, meer dan dusver vermoed werd, het op pag. 20 genoemde tractaat van Hyperius over de wijze, waarop de Synode behoort gehouden te worden, invloed op de Synode van Dordt gehad; het zou de moeite loonen, wanneer hiervan een afzonderlijke studie werd gemaakt. s) Acta Synodi, p. 18. 3) BRANDT, Hist. der Reformatie, III, p. 19—22. 4) Voetids, Pol. Eccl. t. IV, p. 245 getuigt dit uitdrukkelijk. 5) Bijv. Post-acta, sessie 155. *) Bijv. sessie 81, Acta Synodi, p. 198. doen J) en te bepalen, wanneer publieke besluiten der Synode zouden worden afgekondigd2). Vooral was hun macht gelegen in het recht van veto, hun door de Staten Generaal toegekend in sommige gevallen. Zij hadden n.1. toe te zien, dat de Synode niets deed tegen het belang van den Staat, niet ging buiten de punten van uitschrijving, en inzonderheid bij het vaststellen der Kerkenorde niets bepaalde, wat in strijd was met de rechten der Staten 3). Deze politieke Gedeputeerden vormden alzoo een afzonderlijk college, dat leidend aan het hoofd der Synode stond. Zij hadden een eigen praeses, die elke week, naar het gebruik der Generale Staten, wisselde, en een eigen secretaris Heynsius *). Zij hielden afzonderlijke vergaderingen, waarvan de acta in het Oud-Synodaal Archief bewaard worden. Daar zij de Generale Staten representeerden, namen zij vaak zelfstandig besluiten, die meer de juridische zijde der quaesties raakten, zooals bijv. het citeeren der Remonstranten voor de Synode; het gelasten aan de Rem. om zich te onderwerpen aan de orde door de Synode vastgesteld en het \ erbod aan hen gedaan om de stad te verlaten, enz. In moeilijke gevallen namen zij reces tot de Generale Staten, aan wie zij ook geregeld rapport uitbrachten van hetgeen op de Synode geschiedde. Daar de Generale Staten aan deze Gedeputeerden de leiding der Synode hadden opgedragen en de Synode toch, gelijk van zelf spreekt, een eigen moderamen koos, had de Synode formeel twee Praesides, waarvan de eerste gewoonlijk heette de Praeses Politicus en de tweede de Praeses Ecclesiasticus. Feitelijk is echter de leiding der Synode geheel in handen gebleven van den Praeses Ecclesiasticus, die de vergaderingen opende, de stemmingen hield en de besluiten der Synode opmaakte. Voetius omschrijft, wel als reminescens aan de Dordtsche Synode, de *) Bijv. sessie 144» Acta Synodi, p. 297. 2) Bijv. sessie 153» Acta Synodi, p. 320. 8) Zie de secrete instructie Art. IV, V en XII (Brandt, Hist. der Ref. III, p. 20 en 21). 4) Zie de secrete instructie Art. VI en XI (t. a. p.). verhouding tusschen deze beide Praesides aldus: de taak van den Praeses Politicus (of externus, gelijk hij hem noemt) is: ordinem et securitatem tueri, turbationes arcere, xraxrous autoritate sua compescere, decretorum executionem politicam curare, consiliis suis synodales actiones promovere; de taak van den Praeses Ecclesiasticus (of internus), dat hij synodum aperit et praeliminaribus praemissis ad agenda synodalia se confert x). Wat nu de Synode zelf betreft, deze werd gerekend te bestaan uit de verschillende afgevaardigden der Provinciale Synodes en uit de Professoren in de Theologie, welke laatste ook als membra Synodi werden beschouwd en mede stemrecht hadden 2). Het corpus der Synode was daarbij verdeeld in 11 colleges; de professoren vormden één college, voorts de afgevaardigden der Provinciale Synodes ook elk één, en eindelijk de afgevaardigden der Waalsche Synode. Deze colleges vergaderden na de gewone zittingen afzonderlijk, behandelden de voorgestelde punten en brachten dan op de volgende vergadering allen, meest schriftelijk, hun judicium uit. Gestemd in dien zin, dat hoofd voor hoofd de namen der leden werden afgeroepen, werd meestal niet. De Generale Staten hadden bij resolutie van 15 Nov. 1618 bepaald, dat er gestemd moest worden als college en wel in deze volgorde: i°. het moderamen; 20. de professoren en 30. de afgevaardigden der Prov. Synodes naar rangorde. Alleen wanneer het ondoenlijk bleek als college tot eenstemmigheid te komen, mocht tot hoofdelijke stemming worden overgegaan 3). In sommige gevallen, vooral in het begin der Synode, geschiedde de ') Voetius, Pol. Eccles. t. IV, p. 201. s) Voetius, Pol. Eccles. t. IV, p. 197. s) Res. der Gen. Staten van 15 Nov. 1618. Heyngius deeit ruede dat 12 Nov. 1618 een voorvergadering gehouden is met de gedep. der Gen. Staten, waar: 11 gehandeld werd de modo auspicandj Synodum, de ordine Sessionis, de Sufïragijs, quae capitatim ferenda, si deputatorum Synodorum provincialium non sit vna sententia, si vero conveniat collegialiter ab uno aliquo nomine omnium proponenda, et sic numeranda, ac si singulj suam sententiam dixissent (p. 15). Zie voorts ook Voetius, Pol. Eccl. t. TV, p. 243 : cum Synodales ad plerasque, praesertim quae Remonstrantismum concernebant, non capitatim sed collegiatim plerumque responderint, sive scripto, sive viva voce. stemming zoo, dat het moderamen de ingeleverde judicia met elkander vergeleek, en daaruit een conclusie trok, en deze conclusie zonder nieuwe stemming als het besluit der Synode gold l). Maar in de meeste gevallen heeft het moderamen over de eindconclusie nog afzonderlijk laten stemmen a). Als Commissie van praeadvies deed het moderamen der Synode dienst, met enkele invloedrijke leden der Synode 8). Deze Commissie vergaderde geregeld aan huis bij Bogerman ; zij stelde vast, wat behandeld zou worden (het agendum), bereidde de besluiten voor en had grooten invloed op den gang der Synode, zoo zelfs dat de Remonstranten van een voor-Synode spraken *). Het hebben \ an zulk een vaste commissie van praeadvies voor alle zaken, die ter Synode dienden, — ook al wTas het naar Hyperius raad werd niet door alle leden der Synode goedgevonden ; Voetius keurde het later in zijn Polit. Eccles. zelfs beslist af5). Het is dan ook opmerkelijk, dat de Synode gedurende hare nazittingen het uitbrengen van praeadvies meermalen opdroeg aan afzonderlijke, daarvoor benoemde, Commissies 6). De wijze, waarop de Synode werkte, werd door de buitenlandsche godgeleerden omslachtig gevonden 7), en het valt niet te ontkennen, dat het op schrift stellen en voorlezen van de judicia van ieder college afzonderlijk, eer men tot een besluit kwam, zeer tijdroovend was. Des te meer moet het bewondering wekken, dat de Synode gedurende de nazittingen, die slechts vijftien dagen duurden, nog zooveel heeft afgedaan 8). 1) Zie bijv. sessie 19, Acta Synodi, p. 51. 2) Zie bijv. pag. 121. s) Zie de Oratio funebris van Polyander voor de Opera Omnia van Walaeus. *) Nulliteyten, I, p. 59, 60. 5) Voetius, Pol. Eccl. t. IV, p. 211. *) Zie bijv. p. 107. •) Breitinger in A. Schweizer, Prot. Centraldogmen, II, p. 151, noot 1. ) Zooals men weet hield de Synode gewoonlijk iederen dag twee zittingen; de voormiddagzitting begon geregeld om negen uur; de namiddagzitting meest om vier, soms om zes uur, zooals blijkt uit Sibelius, Annot. ad Syn. Dordr. en Heyngius 'Journaal. § 2. De Post-Acta. ACTA Synodi Nationalis Dordrechtanae post dimissionem theologorum Exterorum. COPIE x) vande Handelinghen des Nationalen sljnodi van dordrecht *), na dat de uytheemsche theologi waren vertrocken s). Sessione 155. 13 Maij, des 's makndaeciis voor den Middach. Js voorgestelt dat de Heeren Commissarisen goet gevonden hadden, dat de Regels4) vande kerckenordeninghe in het laetst-gehouden Sijnodus Nationael gestelt, van desen Sijnodo zouden herzyen ende geexamineert worden. De Gedeputeerde vande SuydHollantsche kercken hebben versocht ende aengehouden, dat de gravamina tot de leere behoorende, die noch resteerden, eerst mochten affgehandelt worden, al eermen tot de verhandelinghe vande kercken-ordeninge aentrad. D. Praeses heeft haer belooft, datmen daer na van alle 6) gravamina handelen zoude, als den handel vande kercken-ordeninghe zoude affgedaan zyn ; onder welcke conditie ende belofte zy haer te vrede gegeven 6) hebben. 1) Deze „copie" is een letterlijke reproductie van het Leeuwarder handschrift. De varianten zijn ontleend aan de andere copieën, vermeld pag. 87 en 88, met de daar aangegeven letters A, B, enz. 2) In A en B ontbreekt: van Dordrecht. s) A B D : verlaten. C : vertrocken en verlaten. *) A B C : Articulen. 5) A B C : de; D G : die. B C: gehouden. Sessione Centesima LV. XIII Maij, die Lunae ante meridiem. Propositum fuit hanc esse Illustr. D. D. Delegatorum voluntatem, ut Canones Regiminis Ecclesiastici in postrema Synodo Nationali constituti, ab hac Synodo revideantur atque examinentur. Deputati Ecclesiarum Suyd-Hollandicarum petiverunt atque urserunt, ut gravamina, ad doctrinam pertinentia, quae adhuc restabant, priüs excuterentur, antequam ad tractationem eorum, quae Ecclesiae regimen spectant, perveniatur. D. Praeses promisit illis, postea de istis gravaminibus esse agendum, ubi tractatio de regimine absoluta fuerit: sub qua conditione et promissione acquieverunt. Praelecti fuerunt Canones Ecclesiastici regiminis in postrema Synodo Nationali, quae anno cId Id Lxxxvi Hagae-Comitis constituti fuerunt. Statutum fuit conferenda esse exemplaria Confessionis Belgicae Latina, Gallica et Belgica ; cum in editionibus omnibus varietas quaedam in vocibus nonnullis reperiatur, ut in singulis hisce tribus lingvis ex omnibus editionibus unum formetur exemplar, quod posthac pro authentico sit habendum: atque in hap collatione imprimis attendendum esse ad exemplar illud, quod in Ecclesijs Gallo-Belgicis hactenus pro authentico fuit habitum. Huic labori designati sunt Antonius Tysius, Hermannus Faukelius, Daniël Colonius, Festus Hommius, et Godefridus Udemannus. Syn voorgelesen de Regels ofte Articulen vande kercken-ordeninge ghestelt int laetste Nationale Sijnodus, twelck ghehouden is in 'sGravenhaghe a° 1586. Is geordineert 1), datmen de Latynsche, Fransche ende Nederlantsche exemplaren vande Nederlantsche confessie2) met malcanderen vergelycken zoude, nademael in alle de editien enighe verscheydentheyt in sommighe woorden bevonden wort, op dat in een yder van dese drye talen, uyt alle de editien, een exemplaer zoude moghen geformeert worden, t'welck men voortaen voor autentyck houden zal; ende datmen in dese vergelyckinghe insonderheyt letten zoude op dat exemplaer het welcke inde Nederlantsche ende 3) Fransche kercken tot noch toe voor autentijck is ghehouden gheweest. Ende zyn totdesen arbeytghestemt4) Antonius Thvsius, Ilermannus Faukelius,Daniël Colonius,Festus Hommius ende Godefridus Udemannus. i. Revisie der Kerkenorde. Dat de Kerkenorde, die het laatst in de Nationale Synode van's Gravenhage, 1586, was vastgesteld, op nieuw ter hand werd genomen, om haar te examineeren, zoo noodig te verbeteren en op nieuw vast te stellen, was, gelijk de Gedeputeerden der Synode 30 Mei (zie Bijlage I, No. 1) verklaarden, „nae het voorgaende gebruyck in alle Synoden Nationael onderhouden", en sprak als kerkelijke usantie dus van zelf. Zulk een revisie van de Kerkenorde, gelijk die op alle voorgaande Synoden ') A B C D : geordonneert. 8) A B C D : Belijdenisse. 8) A B C D : Nederlandsche Fransche kerken; G: Egl. Flamandes et Fran^aises. 4) Alle andere copieën hebben : bestemt. geschied was, bedoelde niet een nieuwe Kerkenorde te ontwerpen (waarom het dan ook eigenlijk onjuist is te spreken van de Kerkenorde van Emden, Dordrecht, Middelburg en 's Gravenhage), maar alleen om de Kerkenordening, die sinds 1571, na op de Synode van Emden voor het eerst vastgesteld te zijn, in onze Kerken gold, te herzien of er iets te verbeteren viel (Dr. F. L. Rutgers, De geldigheid van de oude Kerkenordening der Nederl. Geref. Kerken, p. 10 en v.v.). Toch was er ditmaal bijzondere aanleiding, om dit te doen, daar de Kerken verschillende gravamina (zie de grav. van Zuid-Holland N°. 10, van Noord-Holl. N°. 26 en 35, van Overijssel N°. 15 en van Drente N°. 2) hadden ingezonden over de Kerkenordening als zoodanig. De kerken hadden in de eerste plaats daarmede te kampen, dat de Kerkenordening te 's Hage vastgesteld, nog altoos niet door de Generale Staten was gesanctioneerd, en in de tweede plaats dat dientengevolge in de verschillende provinciën geen eenparigheid in dit gewichtig stuk bestond. Vandaar dat de inhoud der ingezonden gravamina ten opzichte der Kerkenordening een dubbelen wensch uitdrukten, i°. dat er een eenparige Kerkenorde voor alle provincies zou vastgesteld worden, en 20. dat deze Kerkenorde door de Staten Generaal zou worden goedgekeurd. De Staten Generaal, die natuurlijk van deze gravamina reeds vóór de Synode saamkwam, kennis droegen, hadden met het oog daarop in hun secrete instructie voor de polit. gedep. bepaald: „Soo het ook gebeurde, dat met toestemminge van de geheele Synode goedtgevonden wierde, om soo veel als doenlijk bij d' eenstemmigheit in de leere eenerhande Kerkenordeninge te beraemen, ofte voorstellen, worden onse voorschreve Gecommitteerden gelast en bevolen, daer op soo goeden en sonderlingen regard te nemen, dat daer in bij generale voorstellinge ofte resolutien niet gekrenkt, ofte geswakt werden der respective Provinciën recht en gerechtigheid en gebruik, tegens Godts woordt niet strijdende" (Brandt, Hist. der Re/. III, p. 22). Het was dus volkomen correct, dat de praeses Politicus het onderwerp der Kerkenorde reeds in de eerste zitting der na-synode aan de orde stelde 1). ') Heyngius deelt desaangaande niets meer mede dan in de officieele acta staat. 2. De gravamma over deleer. De bedoelde gravamina, die over de leer handelden, waren reeds vroeger door de Synode gevraagd geworden (zie Hoofdstuk IV, § i). Onder de lijsten der gravamina vindt men ze echter niet afzonderlijk vermeld. Ze handelden hoofdzakelijk over de geschillen met de Remonstranten (zie bijv. de gravamina van Zuid-Holl. N°. 2, 6 en 9 en Noord.-Holl. N°. 20 en 32). Dat de Zuid-Hollandsche afgevaardigden er op stonden, dat deze gravamina thans eerst zouden behandeld worden, was naar den regel, dat op de Synode eerst quae ad dogmata, vervolgens quae ad ritus et disciplinam en ten slotte de particularia behandeld moesten worden, zooals Geref. Godgeleerden van naam als Danaeus en Hyperius hadden verdedigd. Terecht merkte echter Voetius hiertegenover op in zijn Pol. Eccl. t. IV, p. 210: non male tarnen dixerit, qui hunc ordinem fecerit arbitrarium, et arbntio praefectorum, aut totius synodi totum reliquerit. Toch zal achter de weigering van den Praeses wel meer hebben gescholen. Vermoedelijk oordeelde Bogerman, dat de Synode met de \ eroordeeling der Remonstranten in de vijf leerpunten genoeg gedaan had en men voorts de zaak kon laten rusten. Althans de belofte, om deze gravamina „over de leer" later te behandelen, is niet volbracht. 3. Voorlezing der Kerkenordening van 1586. Voor men de Kerkenordening, gelijk die laatst te 's Gravenhage was vastgesteld, goedkeurde, moest zij natuurlijk eerst worden voorgelezen '). Bij deze gelegenheid moet gebleken zijn, dat de authentieke acta der s Gravenhaagsche Synode verdwenen waren (zie pag. 57), gelijk zij ook nu nog nergens te vinden zijn (Rutgers, Acta der Nat. Syn. p. 482). Welke copie de Synode van Dordrecht bij de revisie der Kerkenordening gebruikt heeft, is mij onbekend. Onder de nagelaten stukken der Dordtsche Synode vindt men wel copieën van de acta der Synodes van Dordrecht van 1574 en 1578 en van Mid- ) De Drentsche afgevaardigden melden dienaangaande: „Na het vertreck der Butenlandischen is van de Kerckenordenungh gehandelt, en is opgelesen die Kerckenordenungh gestelt m den Hagen up een Nationaal Synode Ao. 1586, ende sin eenige dingen darm gecorrigert ende verandert, na gelegenheyt deser tiden; als van beropung der dienaren ende dergliken, als in de gedruckte Exemplaren sal te sehen wesen" (Archief voor Kerk. Gesch. VI, p. 197). delburg 1581 (zie pag. 487), maar juist die van de Haagsche Synode ontbreekt. 4. De revisie der Confessie. Zie hierover Hoofdst. III, § 2. 5. De extractlijsten der gravamina. Heyngius heeft bij deze zitting nog de volgende mededeeling (p. 198): „Is voort goetgevonden, dat vanden Scribis tegen de volgende vergaderinge een extract vande overgeleverde gravamina der Provinciale Synoden gemaeckt worde, opdat dies te beter in ordre van een yeder gravamen op syn tyt end plaetse mocht gehandeld worden." Het is dit extract uit de gravamina, dat nog in het OudSynodaal Archief bewaard wordt (zie Extractlijst B, pag. 453). Met deze mededeeling stemt geheel overeen hetgeen in de Acta der pol. Ged. staat opgeteekend: „13 May, Naer den middach. Syn de Gravamina alsoo die in het korte begrepen waeren, oversien geworden. Ende is goet gevonden, eerst te sien hoe de Ecclesiastique de naeste sessie besoigneren souden" (Oud Syn. Arch. I, 17, Q). Het extract is dus tusschen de voor- en namiddagzitting gemaakt. Sessione Centesima LVI. Eodem die post meridiem. Canones Regiminis Ecclesiastici, quod ad substantiam eorum attinet, ab omnibus singularum Provinciarum Deputatis, Pastoribus et Senioribus fuerunt approbati. Nonnulli declarabant in Provincijs suis habere se peculiares Canones Regiminis Ecclesiastici autoritate Ordinum suarum Provinciarum stabilitos, qui in substantia cum hisce Canonibus consentiant. Statutum fuit rogandos esse Illustres ac Praepotentes D. D. Ordines Generales, ut placeat Sessione 156. Desselven daechs na de middach. De Articulen vande kercken-ordeninghe zyn, zoo veel als aengaet de substantie derselver van alle de Gedeputeerde Predikanten ende Ouderlinghen van een yder Provincie gheapprobeert. Sommige verclaerden dat zy hadden in hare Provinciën seeckere bysondere articulen van kercken-ordeninghe door de authoriteijt vande Staten derselver provinciën bevesticht, die in substantie met dese articulen over een quamen. Js geordineert '), dat men de *) A B C D: geordonneert. Heeren Staten Generael zal versoecken dat hare Hooch Mog. gelieve dese articulen te authoriseren ende te approbeeren, op datse doorgaens inde Nederlantsche kercken, cracht van publycke Wetten zouden moghen hebben, ende dies te meer tot vrede ende stichtinge derselver ') onderhouden werden. Js gedebatteert over het jus Fatronatus ten eynde dat het selve ofte gheheel end' al uyt de Nederlantsche kercken wechgenomen; ofte ten minsten zoo bepaelt mochte worden, dat de kercke daer door gheen nadeel en hadde. De Heeren Commissarisen hebben te kennen gegeven, dat het niet mogelijck en was dit recht geheelick z) wech te nemen, dewijle de Heeren Staten nimmermeer zouden toelaten, dat die ghene die in deuchdelijcke possessie van dit recht zyn, daer van door eenighe kerckelicke constitutie zouden berooft werden, ende dat daerom het Sijnodus zoude wel doen, beramende middelen niet om dit recht geheel afF te schaffen ; maar liever om de abusen desselfs (zoo daer eenighe zyn) te verbeteren. i. De approbatie der Kerkenordening. Deze approbatie der Kerkenorde had niet ten doel, den tekst der Kerkenorde vast te stellen, want dit is eerst geschied in de 17 5e zitting (zie sessie 175 aant. 2, pag. 242), nadat de Kerkenorde eerst op verschillende punten niet onbelangrijk gewijzigd was. De approbatie in deze zitting aan de Kerkenordening gegeven was een appro- ') A en B voegen in : souden mogen. 2) A B C D : geheel. Illustriss. ipsorum Amplitud. autoritate atque approbatione sua hosce Canones stabilire, quo passim in Ecclesijs Belgicis vigorem Legum publicarum obtinere, et tanto strictius ad Ecclesiarum pacem atque aedificationem observari queant. Disceptatum fuit de jure, quod vocant, Patronatus, an non aliqua ratione illud aut penitüs ex Ecclesijs Belgicis tolli, aut saltem ita limitari possit, ut ne quid Ecclesia detrimenti patiatur. Illustres D. D. Delegati monuerunt fieri nullo modo posse, ut hoe jus omninö tollatur: nunquam enim permissuros esse Illustriss. D. D. Ordines, ut qui legitima hujus juris possessione fruuntur, ulla constitutione Ecclesiastica ab eadem priventur: ac proinde ut Synodus potius velit dispicere de corrigendis ejus, si qui sint, abusibus, quam de eo planè tollendo. batie m substantie. Zij had ten doel, duidelijk te doen uitkomen, dat, al hadden verschillende provinciën (zooals Zeeland, dat de Kerkenorde van 1591 volgde, en Groningen, dat leefde naar de Kerkenorde van 1594 en 1595; zie F. L. Rutgers, Geldigheid der oude Kerkenordening p. 33 en pag. 86—89) tot op dit oogenblik haar eigen Kerkenordeningen, die in hoofdzaak met de Haagsche Kerkenordening overeenkwamen, allen toch eenstemmig de Haagsche Kerkenordening goedkeurden. Het was van belang dit op den voorgrond te stellen met het oog op de aanvrage bij de Generale Staten, om eindelijke approbatie der Kerkenordening. Zie voorts pag. 31 o. 2. Over het Patronaatrecht. De mededeelingen van Heyngius verklaren ons, waarom, na de approbatie der Kerkenordening, in eens het 'brandende vraagstuk van het Jus Patronatus door de Synode is behandeld. Hij teekent aan (pag. 198, 9): „Alsoo men heeft beginnen te handelen vande Gravamina, die de Provinciaele Synoden hebben op het stuck vande kerckenordening, is aldereerst byde hant genomen het point vande beroeping der kerckendienaren : Ende is by die van Suydhollant ende eenige andere Collegien ingebracht wat swaericheden in haere quartieren daervan lopen, insonderheyt ten aensien vant Jus Patronatus.'" Na de approbatie der K. O. kwamen de gravamina aan de orde en het eerste gravamen op Extractlijst A vermeld (Hoofdst. IV, § 3) handelt juist over de beroeping der predikanten en het Patronaatrecht, een gravamen, dat door Zuid-Holland was ingediend (Grav. van Zuid-Holland N°. 9), waarom het volkomen begrijpelijk is, dat Zuid-Holland bij deze gelegenheid in de eerste plaats het woord voerde. Van de overige provinciën had alleen Drente een gravamen over hetzelfde onderwerp (Grav. van Drente N°. 3), maar van geheel andere strekking nl. dat het Patronaatrecht onaangetast zou blijven. Ongetwijfeld drukten de ZuidHollanders, die op wegneming van het Patronaatrecht aandrongen, beter de meening der Calvinisten uit. Het Patronaatrecht, een overblijfsel der Roomsche kerk (zie Voetius, Pol. Eccl. in zijn Disp. de Jure Patronatus, t. III, p. 580—659 ; Ypey, Geschiedenis van het Patronaatregt, anders genaamd Collatieregt; W. Broes, de Kerk en de Staat, d. IV, st. i, Aanhangsel over het patronaat; Ypey en Dermout, Gesch. der Ned. Herv. Kerk, I, p. 407—426 en de aant. p. 185) was van meet af den Calvinisten een aanstoot geweest, maar werd dit nog meer sinds de Remonstranten het in bescherming namen, om daarmede de heerschappij der politieken over de kerken te verdedigen, en opengevallen predikantsplaatsen met mannen van hun richting te bezetten. Vandaar dat niet alleen in geschriften (zooals in het bekende werkje van R.Acronius, Grondtlick Bericht vande beroepinge derpredicanten: Mitsgaders Wat vanden Jure Patronatus te houden sy) maar ook door verschillende provinciale Synoden over het Patronaatrecht bitter geklaagd werd (zie Voetius, Pol. Eccl. t. III, p. 654, 655). Over dit punt is in de Synode dan ook nog wel wat meer voorgevallen dan de zeer summierlijk gestelde Acta ons berichten. Ileyngius vermeldt alleen, dat de pol. gedeputeerden bij deze gelegenheid op verzoek van den Praeses een verklaring hebben gegeven „vande fondamentele oorspronck vant voors. Jus" (p igg). Maar veel belangrijker is de aanteekening van Voetius, die in zijn Pol. Eccl. t. III, p. 629 het volgende „kijkje achter de schermen" geeft: Sed interpellabant DD. DelegatiIllustr. Ordd. monentes res suas et tempora tune minime ferre, ut plane Jus illud tolleretur: praesertim cum alicubi in Provinciis aliquot illius usus adhuc vigeret, immo Nobiles certae Provinciae nulla ratione talem communem Ordinem Ecclesiasticum probaturi essent: quippe qui in convocationem synodi Nationalis non consenserant msi sub hac cautione : Ne quid in praejudicium hujus juris istic ageretur. Cogitaret ergo Synodus potius de ejus reformatione et limitatione. Deze mededeeling van Voetius wordt van elders bevestigd. De Provincie, die niet had willen toestemmen in de saamroeping der Synode dan op conditie, dat in deze Synode „niet zoude geexamineert worden of het Jus Patronatus conform Gods Woord was", was Groningen (Wtenbogaert, Kerckel. Gesch. IV, p. 360). De Staten Generaal hadden daarom, Groningen ter wille, in de secrete instructie aan de Gecomm. ter Synode uitdrukkelijk gelast toe te zien, dat bij de behandeling der K. O. „het recht van patronaetschap in 't gemeen, en particulier gecon- * 8 serveert en ongekrenkt" bleef (Brandt, Hist. der Ref.l\l,ip. 22). Hoeveel strijd het echter gekost heeft, voor de Synode het Jus Patronatus „ongekrenkt" liet, blijkt uit hetgeen Voetius verder meedeelt: „Quid faceret Synodus? Volens nolens post omnes admonitiones et obtestationes, tandem toleravit clausulam illam capiti de Electionibus adscribi: salvo cuique jure patronatus, etc. Quia aliter non poterat, et quia certa spe iam devorabat tam necessariam ordinis ecclesiastici confirmationem 111. DD. Ord. totius Belgii." Het is alleen te wijten aan de vrees, dat de kerkenorde anders niet zou worden goedgekeurd, dat de Synode het hoofd in den schoot heeft gelegd. Volgens Heyngius (p. 199) eindigde deze zitting daarmede dat de Praeses verzocht, „dat een yeder Collegie sich tegens morgen wilde bedencken en alsdan inbrengen Resolutie op dese 2 dingen: Ten eersten, offmen den 4e off 5e artykel van de kerekenordeninge nopende de beroepinge der predicanten voortaen onderhouden sal, soo die daer leggen. Ten tweden welcken wech men soude mogen ingaen in Jure Patronatus, alsoo dat die geene die 't selve thot noch toe deugdelyck beseten hebben, daerby mochen blijven ende middeler tyt hetselve niet strecke tot nadeel vande kereken." Hieruit blijkt, dat de discussie over Art. 4 en 5 der K. O. (die in de officieele acta eerst in de i6oe sessie vermeld wordt) toen reeds begonnen is, gelijk wel te vermoeden viel, daar beide quaesties ten nauwste met elkander saamhangen. Sessione Centesima LVII. Sess. 157. XIV Maij, die Martis ante 14 Maij, des Dinsdachs voor de meridiem. Middach. Deliberatum fuit de aequis limiti- Js gelettet op behoorlycke limiten bus, quibus usus juris Patronatus waer door het gebruyek van het jus ita circumscribatur, ut illo Patronis patronatus alsoo mochte bepaelt salvo relicto, ejusdem usus Ecclesijs worden, dat het selve den Patronen minus possit praejudicare, atque v) geheel a) gelaten zvnde ; niet te min l) In het oorspronkelijk handschrift heeft eerst utque gestaan, en dit is veranderd in atque, of omgekeerd. De gedrukte Post-acta hebben utque. ') A b C D: in zijn geheel. abusus, quantum fieri poterit, in posterum praecaveri queant. Hunc in finem statutum fuit Illustriss. et praepotent. D. D. Ordinibus Generalibus exhibendos esse sequentes Articulos, rogandasque esse Illustr. ipsorum Dominationes, ut eosdem singulis Provincijs commendare dignentur. I. Ut jus Patronatus nemini permittatur, nisi qui coram Illustr. D. D. Ordinibus clarè docere possit, se ejusdem justam haberepossessionem: ne Ecclesia servitutibus non necessarijs temerè oneretur. II. Ut Patronis non tribuatur aliud jus quam Praesentandi personam habilem : cum etiam sub ipso Papatu aliud jus non habuerint. III. Ut Patroni prospiciant Ecclesiarum Ministris de tali stipendio, quod justum sit, et a similibus Ecclesiarum Ministris percipitur: neque permittatur unquam, ut cum quoquam de stipendio ita transigant, quasi eum conducerent, aut eum praesentent, qui quam minimum mercedis pro ministerio postulet. ') A B C D : geordonneert. 'l A B en C laten weg: ende hare *) A B C D voegen in: selfs. *) A B C : met. 5) A B C laten weg : der kercke. ') A B en C: presenteerden. het gebruyck vandien den kercken weynich ofte niet zoude moghen praejudiceeren ; ende de abusen, zoo veel als mogelyck is, in volgende tijden zoude moghen voorgecomen worden. Tot welcken eynde gheordineert ') is, den Heeren Staten Generael over te leveren dese navolgende articulen, ende hare HoochMog: te versoecken 2), dat zy deselve de respective Provinciën zouden willen recommandeeren. 1. Dat het jus patronatus niemant toegestaen en werde dan die voor de Heeren Staten behoorlick can doen blijcken, dat hy daarvan is in duechdelycke possessie; op dat de kerck niet te vergeeffs met onnodige servituyten beswaert werde. 2. Dat den Patronen gheen ander recht toegestaen en werde, dan om te presenteeren een habijl persoon, alzo zij 3) int Pausdom geen ander recht gehadt en hebben. 3. Dat de Patronen de Dienaren der kercke voorzyen van *) zulcken onderhout, als behoorlick is, ende van gelycke dienaren der kercke 5) genoten wort, sonder immermeer toe te laten, dat zy met ijmant over het stipendium zoo handelen, als off' zy hem huyerden; ofte zulck een presenteeren 6), die niet meer als een Hooch Mog. te versoecken. IV. Ut praesentatio fiat in tra duos, aut ad summum tres menses, postquam ministerium vacare inceperit: sin minus, ista vice propter hanc negligentiam jure Praesentationis esse privandos. V. Ut Patroni praesentent talem personam, quae sit immunis ab omni èrsgodo^Las suspicione, integrae vitae, et talibus praedita donis, ut Ecclesiae grata esse, et satisfacere queat. VI. Ut Ecclesijs integrum servetur jus repudiandi personam praesentatam, si ejus aut dona aut mores Ecclesiae non placeant, ne contra ipsius voluntatem Minister illi obtrudatur. VII. Ut persona praesentata atque ab Ecclesia recepta, postquam de ea Classi constiterit, porró secundum Canones Ecclesiastici Regiminis in Classe examinetur, Ecclesiae proponatur, et in Ministerio confirmetur. VIII. Ut controversiae, si quae fortè inter Patronos et Ecclesias super ') A B C D : kercke. 2) A B C : mag zijn. *) A B C laten „moge" weg. ') A B C : kerckenordeningh. 5) De beide laatste Artic. 8 en 9 ontb geringh loontgen voor den dienst zoude moghen eyschen. 4. Dat de praesentatie geschiede binnen twee ofte ten hoochsten drije maenden na dat den dienst zal hebben gevaceert; ofte zoo niet dat zij voor die reyse om dese nalaticheyt, van het recht der praesentatie zullen versteecken zyn. 5. Dat de Patronen zulck een persoon praesenteeren, die buyten alle suspicie zij van enige ongesontheyt inde leere, die oock van goeden leven zij, ende met sulcke gaven verciert, dat hy de gemeente aengenaem zy *), ende deselve genoech doen moge s). 6. Dat de kercken het recht behouden, om den gepraesenteerden Persoon te moghen verwerpen, zoo zyn gaven ofte manieren de kercke niet aenstaen, op dat haer geen dienaer teghen haren danck opgedrongen werde. 7. Dat de gepraesenteerde Persoon vande kercke aengenomen zijnde, na dat de Classis daer vanbehoorlijcke kennisse zal gehadt hebben, voorts na de regulen der kerckelycke regeeringhe *j inde Classe werde geexamineert, de kercke voorgestelt, ende inden dienst bevesticht. 8. 6) Dat de verschillen zoo daer enighe tusschen de Patronen ende in A B en C. hac praesentatione oriantur, compo- kercken mochten ontstaen over de nantur aut decidantur a Classe, aut praesentatie, bygeleyt ofte affgehana Synodo particulari. delt worden van het Classis, ofte Sijnodus particulier. IX. Ne permittatur Patrono potes- 9. Dat den Patroon gheen macht tas Ministrum a se praesentatum, et gelaten werde, om de Dienaer van legitimè in Ministerio confirmatum, hem gepraesenteert, ende wettelick sua solius autoritate, sine Classis aut inden dienst bevesticht, door zyn Synodi judicio, a munere suo remo- eyghen authoriteyt alleen, sonderooren<^'' deel des Classis ofte des Sijnodi van zijn dienst te verlaten. 1. De Artikelen over het Patronaatrecht. De hierboven opgenomen Artikelen over het Patronaatrecht, die volgens de officieele acta dus reeds in de 157e zitting zijn goedgekeurd, zijn feitelijk pas voorgelezen en gearresteerd in de 160e sessie, zooals Heyngius meedeelt (p. 204). In de 157e zitting zijn volgens Heyngius alleen de adviezen voorgelezen, „ende is den Scribis opgeleyt uyt alle de voorgelesen advisen te trecken een concept, welck byden Synodum gesien inde kerckenordening geinsereert sal mogen worden" (p. 201). Het advies, door de Noord-Holl. afgevaardigden uitgebracht, luidde aldus: „Aengaende de kercken, daervan partyculiere heeren ofF ambachtsheeren recht van gifte der kercke hebben, end daervan in deugdelyck gebruyck sijn, deselve heeren offte ambachtsheeren sullen mogen na een ofF meer persoonen uytsien, synde tot den dienst des woorts habyl offte bequaem, deselve der kercke end Classj presenteeren om by deselve geexamineert end ondersocht te werden, ende bevonden synde gesont in leere, vroom van leven, ende van stichtelycke gaven, na ordre inde kerckenordening verhaelt der Gemeynte voorgestelt ende inden dienst bevesticht te worden. Oock naemaels vanden dienst niet afgesett dan om wettigen oorsaken, waervan de Classis onder dewelke hy gehoort, oordeelen sal. Ende dese presentatie sal geschieden moeten binnen den behoorlyken tyt ten langsten van drie maenten: Ende by aldien den voorss. tyt van drie maenten geexpireert synde de voorss. heeren offte ambachtsheeren in gebreke souden blyven, sall de kercke selfue met advys des Classis voor datmaal nae een bequamen kerkendienaer mogen uytsien, den wekken sij den heere oft ambachtsheeren sullen voorstellen, om met syn kennisse end believen tot de beroepinge desselven wettelyck te procederen." Vergelijkt men dit advies met de bovenstaande artikelen over het Jus Patronatus dan blijkt, hoe dit advies op de meeste punten is gevolgd, ja soms woordelijk is overgenomen. Trouwens naar Heyngius' eigen getuigenis kwamen alle adviezen „in substantie" overeen, zoodat het ditmaal gemakkelijk was tot een besluit te komen. Voordat de Synode deze artikelen tot beperking van het Patronaatrecht vaststelde, schijnt zij eerst (ook al melden de Acta dit om begrijpelijke redenen niet) uitdrukkelijk te hebben uitgesproken, dat het Patronaatrecht tegen Gods Woord was. Dit blijkt uit het rapport der Drentsche afgevaardigden op hun Prov. Synode, die verklaarden, dat de Dordtsche Synode aangaande het Jus Patronatus twee besluiten had genomen: „i. dat het niet en is uit Godes wordt; 2. Dat men behortt te bearbeiden d'abusen desangaande af te schaffen door de Magistraten van elcke provincie, dat sulx nodig syn solde" {Arch. voor Kerk. Gesch. I\, p. 19/)• Mocht [de Synode meenen, door deze artikelen de Politieken tevreden te hebben gesteld en tegelijk de Kerken, dan heeft zij zich vergist. De Overheid was met de gedane concessies maar half tevreden. Op de Utrechtsche Synode van 1618 werd, voordat de Staten de K. O. approbeerden, eerst nadere verklaring geeischt, of de Synode van Dordrecht bedoeld had, dat „de patronen van andere als Gereformeerde religie van het jus patronatus (zouden) worden uytgesloten", en Bogerman, die tegenwoordig was, moest hierop verklaren, dat „het de meyninge des synodi nationalis geensins en is yemant, wie hy sy, in syn deuchdelyck recht van presentatie te vercorten" (Reitsma, Acta der Prov. Syn. VI, p. 423). Ook Roomschen en Mennisten mochten dus den dienaar des Woords voor een Gereformeerde Kerk aanwijzen! En evenzoo ging het" in Holland. De Staten eischten dat Art. VIII — het eenige middel om de Kerken voor den overlast der Patronen te bewaren — zou geschrapt worden en daarvoor in de plaats zou worden gesteld, dat aan hen, nl. de Staten, de beoordeeling van de geschillen zou worden overgelaten (Brandt, Hist. der Ref IV, p, 327). Waren de Politieken dus niet tevreden, de Kerken waren het evenmin. De Zuid- en de Noord-Hollandsche Synode van 1619 oordeelden beide, dat „het Jus Patronatus noch in Godes h. woordt, noch in eenighe vaste reden' was gegrond en verzochten daarom aan de Staten „de kercken in deze provincie met het jus patronatus niet te beswaren" (Reitsma, Acta der Prov. Syn. III, p. 330 en II, p. 99). De „remonstrantie", waarbij dit geschiedde, staat afgedrukt bij Voetius, Pol. Eccl. t. III, p. 683—692. Sessione Centesima LVIII. Eodem die post meridiem. Proposita fuerunt gravamina quaedam : 1. De visitatoribus Ecclesiarum, eorumque officio. 2. De Deputatis Synodorum Provincialium. 3. De Correspondentia inter Synodos particulares singularum Provinciarum. 4. De Idiotarum ad Ministerium verbi promotione. 5. De suffragijs Ministrorum in Classibus, an videlicet plures Ministri ex una Ecclesia ad classem venientes singuli in eadem suffragium habere debeant. 6. Denique de concipienda idonea formula Subsignationis Confessionis et Catecheseos, posthac ab omnibus Ecclesiastico munere fungentibus praestandae: de quibus omnibus instituta fuit deliberatio. Sess 158. Deselve daechs na den Middach. Syn voorghestelt eenighe gravamina: 1. Vande visitateurs der kercke *) ende haer ampt. 2. Vande gedeputeerde der Provinciale Sijnoden. 3. Vande correspondentie tusschen de particuliere Sijnoden 2) van ijder Provincie. 4. Vande vorderinghe der Idioten tot den dienst des woorts. 5. Vande kuerstemmen der Dienaren inde Classen, namelick, off meer Dienaers uijt een kercke tot den Classem comende, in 't selve elck een keurstemme behooren s) te hebben. 6. Van het stellen eens bequamen formuliers van onderteyckeninghe der confessie ende Catechismi voortaen by allen denghenen, die inde ker- ') A B en C laten weg: der kercke. a laat „Van de correspondentie. . . Synoden" weg, B en C hebben het. s) A B: behoort; C: behoorde. ckelycke bedieninge zyn, te doen. Over alle welcke gravamina gedebatteert is. i. De eerste lijst der gravamina. Het eerste gravamen: de visitatoribus ecclesiarum, eorumque officio was afkomstig van Gelderland (N°. 12) en Zuid-Holland (N°. 25). Beide provincies vroegen echter meer om een „pertinente instructie" voor de visitatores, dan om een beslissing over het nut van zoodanig visitatorschap zelf, iets wat te begrijpen is, daar in beide provincies reeds lang vaste kerkvisitatoren waren. Blijkbaar heeft het moderamen de vraag uitgebreid en het geheele visitatorschap ter Synode gebracht, opdat ook desaangaande eenparigheid onder de kerken zou komen. Het tweede gravamen : De Deputatis Synodorum Provincialium lag in het voorgaande van de Geldersche Synode (N°. 12) opgesloten. Volgens Heyngius (p. 201) werd hieraan als derde gravamen toegevoegd, of er ook niet Gedeputeerden der Generael Synode zouden benoemd worden. Metterdaad was dit gravamen door de Zuid-Hollandsche Synode ingezonden (N°. 17). De Acta vermelden dit gravamen echter niet, omdat de Synode blijkbaar zoodanige deputaten niet wenschelijk heeft gekeurd (zie pag. 127). Het derde gravamen : De correspondentia inter synodos particulares was van de Zuid-Holl. Synode (N°. 38). Het vierde: De Idiotarum promotione van Gelderland (N °. 1) en Zuid-Holland (N°. 35). Het vijfde: De suffragiis Ministrorum van Zuid-Holland (N°. 22). En evenzoo het zesde : de concipienda formula subsignationis (N°. 5). Sessione Centesima LIX. XV Maij, die Mercurij ante meridiem. Singula Collegia sententias suas de propositis gravaminibus exposue- Sess. 159. 15 ') Maij des Woonsdaechs voor de Middach. De Collegien hebben elck haer advisen over de voorgestelde grava- ') A B: 13. runt: fuitque de ijs potioribus suf- mina ingebracht, ende is byde fragijs in hunc modum statiitum. meeste stemmen daer over geresol- veert als volcht: I. Singulae Classes deputabunt i. Een yder Classis zal eenighe nonnullos ex Pastoribus suis minimum Predikanten uyt den haren depute- binos, aetate, experientia et prudentia ren, ten minsten twe vande outste, maximè conspicuos, qui quotannis ervarentste, ende voorsichtichste, die omnes Ecclesias, tam illas quae sunt jaerlicx alle de kercken, zoo wel in urbibus, quam quae in pagis, inde steden, als ten platten lande, visitent, et diligenter advertant, an visiteeren zullen, ende neerstelick Pastores, Seniores, et Ludimagistri letten, off de Herders, Ouderlingen munere suo satis fideliter fungantur, ende schoolmeesters hare ampten ') in puritate doctrinae persistant, re- oock getrouwelick waernemen, bij ceptum in Ecclesia ordinem in om- de suyverheyt der leere verblvven 2), nibus observent/atque aedificationem de ordre bv de kercken aengenomen Ecclesiae, simulque etiam juventutis, in alle deelen wel 3) onderhouden, pro virili sua debitè verbis et operibus ende de stichtinge der kercke, midts- procurent: ut eos, qui fortè in hac gaders oock der jeucht, na haer vel illa muneris sui parte negligen- vermogen 4) met woorden ende werc- tiores deprehendantur, 6) tempestivè ken vorderen : Op dat zy die ghene, et fraternè admoneant; atque ut die 6) in het eene ofte andere stuck omnia ad pacem, aedificationem, et hares ampts zouden moghen bevon- bonum Ecclesiarum et Scholarum den worden wat traech te zyn '), dirigantur, consilijs et factis juvent. in tvts ende 8) broederlick vermanen, Liberum autem erit singulis Classibus ende een ygelyck met raet ende daet hanc provinciam Visitatoribus illis dienen, ten eynde dat alle saecken prorogare, quam diu Classibus visum tot vrede, stichtinge, ende ten besten fuerit: nisi fortè Visitatores ipsi ob der kercken ende scholen mochten rationes graves, de quibus Classis aengeleyt worden. Ende 't zal een judicabit, dimissionem petant. Art. yder Classi vrijstaen, de visitateurs 44- in desen last te continueeren zoo *) A B C D : ampt. а) A B C : blijven. 8) A B C D laten wel weg. ) A B C D voegen in : behoorlyck. °) In het gedrukte exemplaar staat deprehendentur, in het M. S. deprehendantur. б) A B C : diese. 7) A B C : wat traech souden mogen vinden. 8) A en B laten ende weg. II. Singulae Syriodi etiam deputabunt aliquos, ut omnia, quae Synodus constituit, exequantur, tam apud Supremum Magistratum, quam apud singulas Classes, quae sub ista Synodo comprehenduntur: ut quoque aut omnes simul, aut nonnulli ex ipsorum numero, omnibus in tersint examinibus eorum, qui ad Ministerium verbi primüm admittentur: ac porro, in omnibus suborientibus difficultatibus, Classibus auxiliarem praebeant manum: quó concordia, tvra^ia, et doctrinae sinceritas conserventur ac stabiliantur. Atque hi Deputati omnium actorum suorum exactam rationem annotare, et Synodo, quandocunque exigetur, reddere debent. Neque ab isthoc munere discedent, antequam ipsa Synodus eos dimiserit. Art. 49. III. Liberum eritunicuiqueSynodo Correspondentiam, quam vocant, petere atque observare cum vicina •) A en C hebben alleen : Art. 44. B 1 AB C: een ieder. ") A B D : geordonneert. *) A B C D voegen in : andere. 5) A B D hebben alleen: Art. 49. A en B : yder. ') A en B laten ende te houden weg. lange het den Classi zal goetduncken; oft ten ware dat de visitateurs zelve om ghewichtige redenen (waer van het Classis oordelen zal) daer van begeerden ontslaghen te worden. Siet den 44 Artikel inde kerckenordeninghe '). 2. Jder 2) Synodus zal oock eenige deputeeren, om alles wat de Sijnodus verordineert 3) heeft te verrichten, zoo wel bij de Hoghe Overheyt, als bij de respective Classen, onder haer sorterende ; mede om te samen ofte in minder ghetal, over alle examina der aencomende predicanten te staen ; ende voorts in alle 4) voorvallende swaricheden den Classen de hant te bieden, op dat goede eenicheyt, ordre, ende suyverheyt der leere behouden ende ghestabilieert werden. Ende zullen dese van alle haer handelinghen goede notitie houden, om den Synodo daer van rapport te doen, ende, zoo het geeyscht wort, redenen te geven. Oock en zullen zij niet ontslaghen wezen van haren dienst voor ende aleer de Sijnodus selve haer daer van ontslaet. Art. 49 inde kerckenordre 6). 3. Het zal een ygelycken 6) Sijnodo vrij staen, correspondentie te versoecken ende te houden 7), met zyn heeft niets. Synodo aut Synodis vicinis, eum in modum, quo aedificationi convenientius esse arbitrabuntur. Art. 48. IV. Nulli Ludimagistn, opifices, alijque qui linguis, artibus et Theologiae operam in Scholis non dederunt, ad Ministerium verbi sunt promovendi, nisi de ipsorum singularibus donis, pietate, humilitate, modestia, excellenti ingenio, prudentia, atque eliam eloquentia certam habeamus cognitionem. Quandocunque igitur tales personae promotionem ad Ministerium expetunt, prius a Classe (si Synodo placeat) examinabuntur, et si in examine satisfaciant, justum aliquod tempus in formandis atque habendis sacris concionibus privatim se exercebunt, ac deinceps cum illis agetur, prout aedificationi maximè conducere videbitur. Art. 8. V. Ecclesia una si plures habeat pastores, illis omnibus erit integrum in conventibus Classicalibus simul comparere, et suffragia decisiva dicere: nisi fortè sint caussae, quae speciatim ipsorum personas aut Ecclesias spectant. Art. 42. VI. Statutum fuit concipiendam esse accuratam aliquam formulam ') A B D : genabuerden. a) A en B laten zullen weg. ') A en B laten Art. 48 weg. l) A B D: gaven. 5) A B D voegen in deselve. *) A B D laten zoo weg. 7) A B D laten der K-O. weg. 8) A B C D: geordonneert. nabuyrighen l) Sijnodo,ofte Sijnoden, in sulcken forme als zy meest proffytich achten zullen ') voor de ghemeene stichtinghe. Art. 48 '). 4. Men zal gheen schoolmeesters, hantwerckxlieden, ofte andere die niet gestudeert hebben, tot het Predickampt toelaten, ten zy datmen verseeckert is van hare singuliere gaven, godtsalicheyt, ootmoedicheyt, sedicheyt, goet verstant, ende discretie, midtsgaders gave4) van welspreeckentheyt. Soo wanneer dan sodanighe persoonen sich tot den dienst praesenteerer., zal de Classis #) (indient de Sijnodus zoo e) goet vint) eerst examineeren, ende na dat se deselve int examen bevint, haer een tyt langh laten int privé proponeeren, ende dan voort met haer handelen, als zy oordeelen zal stichtelick te wesen. Art. 8 der kerckenordre 7). 5. Daer in een plaetse meer Predikanten zyn als een, zullen die al t' samen inde Classe moghen verschijnen, ende keurstemmen hebben, ten ware in zaecken die haer persoonen, ofte kercken int bysonder aengaen. Art. 42. 6. Js geordineert 8) datmen stellen zal een accuraet formulier van onder- subscriptionis, secundum quam Ecclesiarum Ministri Confessioni, Catechesi et Declarationi Synodicae de quinque Remonstrantium Articulis subscribant, ut orthodoxiam suam clarè testentur, et prava nonnullorum effugia circa subsignationem praecaveantur. Proposita fuerunt alia quaedam Synodorum gravamina, ut proxima Sessione de ijsdem singula collegia sententiam suam declarent: sc. i. De paritate servanda in diebus festis, cantu Ecclesiastico, et administratione Baptismi parvulorum et adultorum. 2. De Baptismo Sacrificorum in hisce regionibus oberrantium, Anabaptistarum, et Excommunicatorum. 3. De benedictione matrimonij publica eorum, qui nondum sunt Baptizati. 4. De Correspondentia cum exteris Ecclesijs atque imprimis Gallicis servanda. 5. De generali Constitutione Matrimoniali, quae per omnes Provincias Foederatas observetur. 6. De arctiori populi atque imprimis Cleri disciplina. teeckeninghe, waer naer de kerckendienaers de Confessie, Catechismo ende de sijnodale verclaringhe van de vyff articulen der Remonstranten onderteeckenen zullen, om daer mede haer gesont gevoelen duydelick te betuyghen, ende de verkeerde uytvluchten van sommige, omtrent de onderteeckeninghe 1) te voorcomen. Syn daer na voorgestelt sommighe andere gravamina der Sijnoden, ten eynde een yder collegie daer over inde naeste sessie zyn advys inbrenghe ; als 1. Vande eenparicheyt die te houden zy in de feestdaghen, kerckelycke gesanghen, ende bedieninghe des doops omtrent de kinderen, ende voljarigen. 2. Vanden doop der mis-priesteren, die in dese landen omswerven, der wederdooperen, ende der 2) geexcommuniceerden. 3. Vande publycke insegeninge des huijwelyckx der ongedoopte. 4. Vande correspondentie met3) uytheemsche, insonderheyt met de Fransche kercken. 5. Van een generale huywelyckx ordinantie, die door alle de geünieerde Provinciën mochte onderhouden werden. 6. Vande nauwer discipline des volckx, ende voornemelickderghener die in kerckelycke bedieninghe zyn. ') A laat dit woord weg. B heeft: deselve. 2) A B D laten der weg. s) A B C voegen in de. i. De Kerkvisitatoren. Reeds vroeg was de vraag in de Kerken opgekomen, of het niet nuttig was, kerkvisitatoren te benoemen. In den aanvang, toen de Classen iedere maand vergaderden en het kruis der vervolging hard genoeg drukte, was deze visitatie minder noodig, maar toen de classicale vergaderingen steeds meer werden beperkt en de kerk door haar verrassende uitbreiding innerlijk zwakker werd, bleek de behoefte aan deputaten, om „toezicht" te houden, groot. Reeds op de Synode van Middelburg, 1581, was de vraag ter sprake gebracht door de kerken van Zeeland, Engeland en Oost-Vlaanderen of het niet goed zou zijn „iaerlicxe besoeckingen aen te stellen, oft insienders der kercken oft superintendenten" (Rutgers, Acta der Nat. Syn. p. 4'S, 9)- Toen oordeelde de Synode nog, dat het niet alleen onnoodig, maar zelfs zorgelijk was (1. c. p. 440). Blijkbaar zat achter dit antwoord de vrees, dat men onder den naam van Visitatores weder een beginsel van hierarchie in de kerken zou invoeren. Op de Synode van 's Gravenhage, 1586, werd echter de zaak opnieuw aanhangig gemaakt, ditmaal door de Zuid-Holl. Synode (1. c. p. 542). De Synode wijzigde het besluit, te Middelburg genomen, in dier voege, dat het aan de vrijheid der Classen werd overgelaten „eenighe haerder Dienaren van d' eene Classicale vergaderinghe tot d' andere te authoriseeren, om opsicht te nemen op de leere ende 't leven der Predicanten ende den standt der Kercken onder die selve Classe sorterende" (1. c. p. 496). Hoewel de Synode dus geen bindend besluit nam, om de visitatie op te leggen, blijkt toch wel uit andere besluiten, dat zij er in beginsel voor was. Niet alleen ontwierp zij een „forma van inspectie of visitatie , maar, wat nog sterker spreekt, in het schrijx en namens haar aan de verschillende classen rondgezonden drong zij zelf er op aan, dat „d' Inspectie ofte visitatie inden 40 artijckel goet gevonden, int werck gestelt werde" (1. c. p. 621). Aan dezen raad is gevolg gegeven door de Zuid-Holl. Synode, die niet alleen de Classen gelastte, visitatores te benoemen, maar zelf enkele gedeputeerden aanstelde, inspectores geheeten, die toe zouden zien, dat in iedere classe de visitatie ter hand werd genomen (Reitsma, Acta der Prov. Syn. II, p. 298, 321, 430, III, p. 21). Zoo had men in Zuid-Holland dus feitelijk twee soort van „opzichters", de Inspectores der Synode over de Classsen en de Visitatores der Classe over de kerken. Toen de laatsten hun taak geregeld waarnamen, zijn de eersten van zelf vervallen (cf. Hooyer, Oude kerkenordeningen p. 440; wat hij meedeelt is echter wel eenigszins verward). Maar al nam Zuid-Holland de „visitatie" gretig aan, niet alle Provincies volgden dit voorbeeld. Zoo hebben de Noord-Hollandsche Synoden wel telkens op de profijtelijkheid van dezen maatregel gewezen (Reitsma, Acta der Prov. Syn. I, p. 33, 34, 233, 417, 430), maar er geen bindend besluit van gemaakt en het gevolg daarvan was, dat geen enkele classis in Noord-Holland de visitatie had ingevoerd. Yan deze impopulariteit der visitatie in Noord-Holland geeft ook het advies der Noord-Holl. gedeputeerden op de Synode (door Heyngius meegedeeld p. 201, 2) niet onduidelijk blijk: „Aengaende 't eerste noopende de Visitatores Classium Dat wytlaten inde vryheyt vande kerken volgens de Resolutie des Sinodj Nationalis Anno 158b, Artic. 40 daervan synde. Ende mogen lyden dat het in sulcke Classen diet noodich vinden gebruyet worde; evenwel dat sulex inden Noorthollandsche Classen niet gepractiseert wert, geschiet om dat sy selve 't geene nodich is versorcht, wel konnen waernemen, ende oock in haere Classicale bijeenkomsten besorgen. Volgens den 38 Artykel der voorss. kerkenordening. Oock mede om dat sy't conform de resolutie des Synodj Nationalis Middellurgensis, quest. 64 niet noodich vinden." Het verzet der Noord-Hollanders heeft echter niet veel geholpen. De aandrang uit Zuid-Holland heeft blijkbaar gezegevierd. Zoo heeft de Synode van Dordrecht de visitatie voor alle Classen verplichtend gesteld en een juiste omschrijving van haar taak gegeven. Later werd dit Artikel als Artikel 44 in de D. K. O. opgenomen. De redactie van dit artikel in de K. O. wijkt niet onbelangrijk af van de redactie in de Hollandsche Post-acta, zoodat Hommius bij dit artikel de oorspronkelijke redactie nog niet gebruikt heeft. De kerkvisitatie is na de Dordtsche Synode spoedig overal in zwang gekomen, alleen het slot van het artikel, dat de Visitatores liefst moesten gecontinueerd worden, is geen kerkelijk gebruik geworden; men wisselde de personen meestal af (cf. Voetxus, Pol. Eccl, t. III, p. 527). 2. Deputaten Synodi. Ook dit artikel is aan den invloed der Zuid-Hollanders te danken. Reeds op de Zuid-Holl. Synode van 1579 was de vraag besproken, of het niet noodig was, geregeld „deputaten" der Synode te benoemen (Reitsma, ActaderProv. Syn. II, p. 181) en weldra had men niet alleen in Zuid-Holland maar ook in de meeste andere provinciën jaarlijks zulke gedeputeerden benoemd. Toch volgden enkele provincies, o. a. Zeeland, dit gebruik niet, en het is daarom te begrijpen dat de Generale Synode ook op dit punt „eenparigheid" bevorderen wilde, door een artikel over deze deputaten in de K. O. op te nemen. Ongetwijfeld zullen daartoe wel hebben meegewerkt de uitnemende diensten, die juist deze deputati Synodi in den Arminiaanschen strijd aan de Kerken in Zuid- en Noord-Holland hadden bewezen. Noord-Holland ging dan ook in dit opzicht geheel met het advies van Zuid-Holland mede: „Op het tweede, nogende de deputatos synodorum particularium, de resolutie onses Synodj brenget mede, dat men soodanige Deputatos behoort te stellen ende syn oock int laetst voorleden Jaer tot Enkhusen op een nieu Deputati onses Synodi gestelt (Heyngius, p. 202). Een tweede motief, waarom de Synode dit nieuwe artikel in de K. O. bracht, zal wel geweest zijn, dat zij het noodig keurde, de bevoegdheid dezer Deputaten nauwkeurig te omschrijven, niet alleen om den laster van H. de Groot tegen te gaan, die deze gedeputeerden voor interreges uitmaakte in zijn Pietas Ordinum, p. 112, maar ook om te voorkomen, dat metterdaad uit deze gedeputeerden een kerkelijk bestuurscollege zich ontwikkelde (cf. Hooyer, Oude Kerkenord. p. 440 en Voetius, Pol. Eccl. I, p. 112 en v.v.). Het is voorts opmerkelijk, dat de Synode niet is ingegaan op den voorslag der Zuid-Holl. Synode van 1591, om ook vaste Deputaten der Generale Synode te benoemen. De reden hiervan blijkt uit het afkeurend advies der Noord-Hollandsche Gedeputeerden: „Aengaende ten derden het stellen van Gedeputeerde des Synodi Nationalis sulx achten wy onnoodich, deu yle tot het besorgen van die dingen, die in deese Eerweerdige vergadering besloten sijn, off noch soude mogen besloten werden, eenige specialycken sullen moeten geordonneert werden: End de rest door de particuliere Synoden sal wtgevoert werden, gelyck voor desen altyt is geschiet" (Heyngius p. 202). De Drentsche afgevaardigden melden aangaande de beide voorgaande besluiten kort maar juist: „Is besloten dat dar Deputati Classium ende Synodorum behoorden te syn" {Archief voor Kerkel. Gesch. IV, p. 197). 3. Correspondentie der Synoden. Waar de Hooge Overheid het houden eener Generale Synode telkens verhinderde, en de behoefte der Kerken, om in moeilijke gevallen elkanders raad en steun te zoeken, toch bleef bestaan, sprak het wel van zelf, dat de gedachte opkwam in dit gebrek te voorzien door het hulpmiddel van Synodale correspondentie. Reeds in 1594 had de Zuid-Hollandsche Synode aan hare noordelijke zuster het voorstel gedaan, tot zulk een correspondentie over te gaan, hetgeen gretig werd aangenomen. In 1600 werd Gelderland der Dritte im Bunde; zoo breidde zich allengs de correspondentie uit en bleek zij in de Arminiaansche troebelen een uitstekend middel om tot onderlinge eenstemmigheid te komen (Reitsma, Gesch. der Kerkherv. p. 253). Het is dus te begrijpen, dat op de Zuid-Hollandsche Synode van 1618 het gravamen werd ingebracht, of het niet goed zou zijn, dat de Generale Synode zoodanige correspondentie over het geheele 15.nd invoerde. De Zuid-Holl. Synode besloot wel, dit gravamen door te zenden naar de Generale Synode, maar had toch zelf reeds een bedenking: „onder dese restrictie dat sulcx nyet en verhindere een nationalem synodum" (Reitsma, Acta der Prov. Syn. III, p. 307). Ook het praeadvies der Noord-Hollandsche gedeputeerden (Heyngius p. 202) wees op ditzelfde bezwaar: „Xoopende de Correspondentie, soomen soude hebben de Jaerlyxe byeencomste vande Provinciale of Particuliere Synoden end alle 3 off 4 Jaren een National en Synodum, soo achten wij de voorss. Correspondentie onnoodich. Meenen evenwel, dattet die Provinciën, die met malcanderen souden begeren te corresponderen sal mogen vry staen." Het is dus geen wonder, dat de Synode deze correspondentie aan de Kerken niet oplegde, maar in hare vrijheid liet, gelijk de Drentsche afgevaardigden volkomen juist de bedoeling der Synode weergeven: „Dat de correspondentie onder benaberde Synoden goet gefonden werde: nochtans vry sin sall" (Archief voor Kerk. Gesch. VI, p. 197). Waar de Generale Synode na 1619 uitbleef (en het is de vraag, in hoeverre de gemakkelijkheid van dit hulpmiddel oorzaak is geworden, dat de Kerken de behoefte aan den normalen toestand van een Generale Synode minder dringend gevoelden) is deze correspondentie allengs onder bijna alle provinciën (Drente en Zeeland deden alleen, om licht te begrijpen oorzaken, niet mede; zie Reitsma, Gesch. der Kerkherv. p. 253, 4) gewoonte geworden. Wie de acta der provinciale Synodes tegen het einde der 17e eeuw doorleest, vindt daar de namen van al deze correspondenten en de vermelding van de besluiten door de andere Synodes genomen. 4. Artikel VIII. Het spreekt wel van zelf, dat vooral in de dagen der Reformatie vele ongestudeerde personen tot den Dienst des Woords werden toegelaten, waar de gelegenheid tot studie aan een Universiteit ontbrak. Het Convent van Wezel en de Synode van Emden trachtten eenige opleiding aan deze ongestudeerde personen te geven door de „private proposities", waarin zij zich oefenden in het preeken onder toezicht der predikanten (Rutgers, Acta der Mat. Synoden, p. 19 en 86), maar het eerste officieele besluit, dat over hun toelating tot den Dienst des Woords werd genomen, is Art. 21 van de K. O., te Dordt in 1574 vastgesteld, waar reeds dezelfde eischen werden gesteld als in 1619 nl.: i°. godzaligheid en ootmoedigheid; 20. de gave van welsprekendheid ; 3 °. goed verstand en de gave van discretie (onderscheiding). De volgende Synodes lieten dit artikel weder weg, wel met het oog op de sinds opgerichte Universiteit te Leiden, waardoor in de behoefte aan Dienaren des Woords voldoende werd voorzien. Toen in den tijd der Remonstrantsche troebelen de Universiteit van Leiden suspect was, kwamen de „ongestudeerde predikanten" opnieuw aan de orde en is daarom door de ZuidHollandsche en Geldersche Synode een gravamen over dit punt 9 ingezonden. Het doel van deze gravamina was geenszins, zooals uit hunne inkleeding duidelijk genoeg blijkt, deze onregelmatigheid aan te bevelen, maar juist omgekeerd de toelating van ongestudeerde personen weer moeilijker te maken. Nu het gevaar van de Universiteit voorbij was, wilde men de deur van Art. VIII opnieuw wat dichter sluiten. Ook het praeadvies der Noord-Holl. Ged. ademt denzelfden geest: „Ten vierden aengaende de Idioten etc. Datmen de geene die gestudeert hebben caeteris paribus boven anderen totten kerkendienst behoort te vorderen ende de andere niet lichtelyck, off ten waere dat men wat singuliers inde selve bespeurde, gelyck oock voor desen geresolveert is, in Synodo Provmcialj Dordracena Anno 15J4 Artic. 21" (Heyngius p. 202). Tot op zekere hoogte heeft de Synode aan dien drang gehoor gegeven. Zij heeft de toelating van ongestudeerde personen moeilijker gemaakt door twee nieuwe schroeven te zetten op de eischen, door de Synode van 1574 gesteld, nl. 1 dat in alles moest blijken, dat zoodanige personen singuliere gaven bezaten; 2 °. dat het oordeel over hun gaven niet bij de Classis, maar bij de Provinciale Synode zou staan, gelijk de bedoeling der Synode kort maar juist door de Drentsche afgevaardigden is weergegeven in hun rapport: „Dat men de Laicos niet lichtlich sol tot het predigampt tolaten, het sy dan dat sie utnehmende gaven hebben, ende dat solcke sake sall moten synodaliter gehandelt werden" [Archief voor Kerkel. Gesch. VI, p. 197). Maar aan het verlangen, dat in de K. O. ook een bepaling zou worden opgenomen, dat de gestudeerden caeteris paribus aan de ongestudeerden moesten voorgetrokken worden, heeft de Dordtsche Synode niet voldaan. De Universiteit van Leiden was dan ook met Art. VIII maar half tevreden en drong er bij de Part. Synode van Zuid-Holland in 1619 ernstig op aan, dat de kerken in de praktijk toch aan de gestudeerden de voorkeur zouden geven (Reitsma, Acta der Prov. Syn. III, p. 401 en v.v.). Op den duur is dit dan ook de regel geworden en, vooral toen het aantal studenteh vermeerderde, is Art. VIII in de practijk hetzij formeel, hetzij feitelijk buiten werking gesteld. Zie mijn Opleiding tot den Dienst des IVoords, I, p. 399—422. Opmerkelijk is vooral bij dit Artikel, hoe de tekst der Hollandsche Post-acta, die belangrijk afwijkt van den Latijnschen, daarentegen woordelijk overeenstemt met Art. VIII der D. K. O. 5* Keurstemmen ter Classis. Volgens den gewonen regel behoorde op de classis elke Kerk vertegenwoordigd te zijn door slechts één predikant en één ouderling (Art. 41 der D. K. O.), opdat de Kerken, die meerdere Dienaren hadden, op de Classicale vergadering de kleinere kerken niet overstemden en daardoor het grondbeginsel geschonden werd, dat geen kerk over de andere heerschen mag (Art. 84, D. K. O.). Toch is in de praktijk al spoedig het gebruik opgekomen, dat uit de grootere steden alle predikanten ter classis kwamen, omdat de kennis van het kerkrecht bij de ouderlingen, vooral die der dorpen, zeer gering was, en juist onder de stadspredikanten meestal de kerkelijke leiders zich bevonden. Zoo kwam van zelf de vraag op, door Westvriesland op de Synode van Middelburg 1581 ingezonden: „Oft in Westvrieslant in classibus et particularibus synodis nyet en behooren stemmen toegelaten te worden oyck den ghenen, die nyet gedeputeert en syn" (Rutgers, Ac fa der Nat. Syn. p. 419). De Synode besloot, volkomen in overeenstemming met de Gereformeerde beginselen, dat wel andere Dienaren en Ouderlingen dan de afgezondenen in de Classis mochten verschijnen, en, wanneer zij gevraagd werden, advies mochten geven, „doch dat sy gheen stemme hebben (1. c. p. 406). De Zuid-Hollandsche Synode van Schoonhoven, 1597, (Reitsma, Acta der Prov. Syn. III, p. 94) kon zich blijkbaar met dit besluit der Generale Synode niet vereenigen en besloot opnieuw de vraag ter Generale Synode te brengen, of niet aan alle dienaars der steden, wanneer zij ter classis kwamen, decisieve stem toekwam. De Generale Synode heeft „potioribus suffragiis in dien zin besloten, maar niet zonder dat op de Synode zelf het juiste beginsel, hoewel zwak, nogmaals verdedigd was door de Xoord-Holl. deputaten, die het volgende advies gaven : „ 1 en vijfden nopende de suffragia van etc. Alhoewel wy toestaen dat alle de Predicanten uyt een kerke op den Classem, mogen compareeren ende helpen delibereren, Nochtans dewyl het \ oor andere kerken, die maer een Predicant hebben, mochte preiudiciabel syn, soo sy alle keurstemmen hadden, Meenen wij datmen die swaricheyt aldus soude mogen byleggen, dat waer 4 Predicanten syn end daerboven tot sesse, deselve in de Classen twee keurstemmen hebben; waer meer Predicanten syn als sess tot negen toe, drie stemmen; end waer meer Predicanten syn, als Negen tot twaalf toe, 4 stemmen" (Heyngius, p. 202, 3). 6. Onderteekening van de Confessie en den Catechismus. Reeds van de eerste Generale Synode af was in de K. O. de bepaling opgenomen, dat alle predikanten de Confessie, als formulier van Eenigheid, moesten onderteekenen (Synode van Emden, 1571, Art. 2, Rutgers, Acta der Nat. Syn. p. 57) welke bepaling door de volgende generale Synodes telkens bevestigd en verscherpt werd (Syn. v. Dordt, 1574, Art. 32, Rutgers 1. c. p. 134; van Dordt, 1578, Cap. IV, Art. 1, 1. c. p. 247, van Middelburg, 1581, Art. 37, 1. c. p. 390 en 's Gravenhage, 1586, Art. 47,1. c. p. 498). Na de Generale Synode van 1586 schijnt allengs in de meeste Provinciën het gebruik te zijn opgekomen, dat men benevens de Confessie ook den Catechismus moest onderteekenen, wat geheel in overeenstemming was met den wensch van het Convent van Wezel Cap. II, 8 (rutgers, 1. c. p. 15.) In de beide Particuliere Synodes van Holland moet dit besluit reeds vóór 1593 genomen zijn; dit blijkt daaruit dat in dat jaar, zoowel in Noord-Holland (ReitsMA, Acta der Prov. Syn. I, p. 172), als in Zuid-Holland (Reitsma, 1. c. III, p. 15), in bepaalde gevallen geeischt werd, dat een predikant „de bekentenisse der Gereformeerde kercken, in den Catechismo cnde 37 artickelen begrepen" zou onderschrijven. Ook uit andere besluiten blijkt hetzelfde. Op de Prov. Synode van ZuidHolland, 1606, werd namens Curatoren meegedeeld, datmen „van den professoren int ondertieckenen der Confessie ende des Catechismi niet meer en mag afeijschen dan van den predicanten (Reitsma, 1. c. III, p. 248). En op de Noord-Holl. Synode van 1608 verzocht de classis Haarlem, dat de Synode „also in voorgaende jaren allen dienaren des g. woorts volgende de resolutien der synoden opgeleyt was den Catechismum ende Nederlantsche Confessie te onderteeckenen", hieraan weer de hand zou houden (Reitsma, 1. C. I, p. 426). In Groningen was reeds in 1595 de onderteekening van den Catechismus verplichtend gesteld (Ypey en Dermout, Gesch. der Nederl. Herv. kerk, I, p. 463); evenzoo m Drente in 1602 (t. a. p.). In Friesland werd in 1611 gelast, dat de Classes hare Dienaren „ tot onderteeckeninge des Cathagismus ende Neederlantsche Confessie geleijden ende houden" zullen (Reitsma', 1. c. VI, p. 200). In Zeeland was in 1591 (Reitsma, 1. c. V, p. 24) het onderteekenen van de Confessie of den Catechismus facultatief gesteld, maar sinds 1610 werd onderteekening van beide geeischt (Reitsma, 1. c. V, p. io.5). In Gelderland™as eveneens smds 1612 onderteekening van beide verplicht (Reitsma, 1. c. IV, p. 203). En uit het gravamen, door de Synode van Overijssel (X°. 5) naar de Generale Synode gezonden, „dat by alle predicanten die kerckenordeninghe neffens de formulieren van Catechismo ende Confessie sullen onderteekent worden" (Reitsma 1- c. V, p. 308) blijkt, dat ook daar de onderteekening van beide gebruikelijk was. — De Zuid-Hollandsche Synode bracht nu de zaak wederom ter Generale Synode, niet alleen opdat deze voor alle predikanten de onderteekening van den Catechismus naast de Confessie zou verplichtend stellen (wat dusverre in de Kerkenorde nog niet geschied was), maar ook bepaaldelijk, opdat de Generale Synode een „formulier van onderschrijving" zou vaststellen. Zoodanige formulieren waren evenzeer reeds in gebruik; de Synode van Zeeland had er een ontworpen in 1610 (Reitsma, 1. c. V, p. 105, 6) en de Synode van Gelderland in 1612 (Reitsma, 1. c. I\ , p. 203). Ook de Zuid-Hollandsche Synode van 1618 had een concept gemaakt en wenschte dit nu door de Generale Synode bekrachtigd te zien (Reitsma, 1. c. III, p. 304). Vergelijk voorts Borsius, Toegenomen gezag der for?nulieren van Ecnigheid in het Archief voor Kerkel. Gesch. IV, p. 298 enz. en Ypey en Dermout, Gesch. der Nederl. Herv. Kerk, I, p. 460 enz. Het advies der Noord-Holl. deputaten over deze zaak luidde aldus: „Het seevende aengaende t' formulier van onderteekeninge etc. wy houden sulx voor noodich te meer omdat in alle de Noorthollantsche Classen dese onderschryvinge al over 10 Jaren is gepractiseert ende int Synodus van Enkhusen A° 1618 is geapprobeert Ende souden oock geraden vinden dat hier een acte van onderteekening wierde geraemt, waervan de Groningen (N°. 3). 2° de doop der wederdoopcrs. Dit gravamen was afkomstig van Zuid-Holland (N°. 18), Noord-Holland (N°. 13), Groningen (N°. 2) en Friesland (N°. 2). 3°. te doop der geexcommuniceerde predikanten. Dit gravamen was afkomstig van Noord-Holland (N°. 11). Het is opmerkelijk, dat dit drieledig gravamen over de geldigheid van den ketterdoop, hoofdzakelijk door Noord-IIolland op de Generale Synode gebracht, door Heyngius, Noordholland's gedeputeerde, onder de gravamina, in deze zitting voorgesteld, niet vermeld wordt. Ook in het schriftelijk advies, in de 163e sessie door de Noord-Holl. deputaten over al deze gravamina ingeleverd, komt over dit gravamen geen woord voor. En hoewel de Synode toen, volgens de officieele acta. een zeer gewichtige beslissing over dit punt genomen heeft, hebben de Noord-Holl. gedeputeerden later, op de Particuliere Synode, 1619, te Edam gehouden, gerapporteerd, dat over dit gra\ amen „vant synodus nationael niet gedisponeert is" (Reitsma, 1. c. II, p. 7°> 7i)- Hoe dit feit te verklaren is, kan ik niet zeggen; het is een onopgelost raadsel. Het derde gravamen liep over het trouwen van ongedoopten. Heyngius formuleert dit gravamen juister: O/men sal trouwen gedoopte met ongedoopte inde kerke. Dit gravamen was afkomstig van Zuid-Holland (N°. 26), Noord-Holland (N°. 25) en van Friesland (N°. 3). Het vierde gravamen over de correspondentie met de uitheemsche kerken was afkomstig van Gelderland (N°. 10) en ZuidHolland (N°. 21). Het vijfde gravamen over een generale huwelijksordonnantie was afkomstig van Zuid-Holland (N°. 11), Noord-Holland (N°. 27) en Overijssel (N°. 12). Het zesde gravamen over de nauwere discipline is moeilijk thuis te brengen. Het moderamen schijnt hierin kort te hebben saam- gevat allerlei vragen over de discipline, die waren ingezonden, bijv. van Noord-Holland (N°. 28), van Overijssel (N°. 22) en de Waalsche Synode (N°. 2). Zie het rapport door de Noord-Holl Ged. uitgebracht op de part. Synode van ,619 (Reitsma, Acta der Prov. Syn. II, p. 7I). Sessione Centesima LX. Eodem die post meridiem. Praelecta fuit Formula ex omnibus Collegiorum judicijs concepta de Ordine in Vocatione Ministrorum Ecclesiae servando, de qua habitae fuerunt deliberationes: cumque ea omnibus probari nondum posset, monita fuerunt singula Collegia, ut expendere velint, an non ista formula possit servari, addita hac clausula, Ut singulis Provincijs liberum sit futurum, servatis ijs omnibus, quae ad vocationis substantiam pertinent, in quibusdam circumstantijs servare ordinem in Provincijs suis receptum atque usitatum. Sess. 160. Des selven dachs na den Middach. Ts voorgelesen een formulier uyt de advysen van alle de Collegien ontworpen, nopende de ordre diemen houden zoude int beroepen vande Dienaren der kercke; waer over gedebatteert is. Ende also het selve allen noch niet aen en stont, zyn de Collegien vermaent, datse wilden in bedencken nemen, off het selve formulier niet zoude mogen blyven, met byvoeginghe van dese clausule, namentlick: mits dat het een yder Provincie vrij 1) zij, behoudende al het ghene 2) tot de substantie vande beroepinghe behoort, in sommighe omstandicheden te blyven bij die ordre, die in haer Provincie aengenomen ende gebruyckelick is. 1. De beroeping der predikanten. I it de Acta zelf, die spreken van de adviezen der colleges, die reeds waren ingeleverd en voorgelezen, blijkt, dat de zaak al vroeger in behandeling moet zijn genomen, waardoor de waarheid van Heyngius mededeeling wordt bevestigd, dat de Praeses reeds in de 15Óe zitting deze zaak aan de orde had gesteld en de colleges in de 157e zitting hun adviezen over dit punt hadden ingediend. Het advies van Noord-Holland luidde toen: „dat wy in substantie blyven byde Articulen vande kerkenordeninge, doch sooder yet tot naerder verclaringe sij by te voegen, off te veranderen, dat wij sulx mogen lijden, mits dattet sonder praeiudicie vande kercke ende hare gerechticheyt geschiede" (Heyngius p. 199). *) D laat vrij weg. 2) A B D voegen in 't welcke. bepalingen door de Prov. Staten gemaakt, omver werden geworpen. En zoo wordt het ook verklaarbaar, dat het moderamen daarop heeft voorgesteld, het genoemde concept, dat de kerkelijke beroeping in het algemeen regelde, aan te nemen, maar met de bepaling, dat iedere Provincie vrij zou zijn, om te blijven bij de orde, die daar aangenomen was. Heyngius deelt alleen mede, dat „is voorgelesen het formulier op't stuck vande beroeping der Predicanten en het Jus Patronatus door de Scriba's volgens de Resolutie vande 149 Sessie (d. i. de 157e sessie, Heyngius volgt een andere telling der zittingen) ingestelt, waerover deliberatie gehouden is" (Heyngius, pag. 204). Sessione Centesima LXI. Sess. 161. XVI Maij, die jovis ante 16 Maij, des Donderdaechs voor Praelecta fuit alia formula de Vo- Js voorgelesen een ander formulier catione Ministrorum Ecclesiae, a D. van beroepinghe der kercken-diena- Praeside concepta, quae quibusdam ren bij D. Praesidem ontworpen, het mutatis approbata fuit in hunc welcke in sommighe dinghen veran- modum. dert zynde, aldus gearresteert is. Legitima Vocatio eorum qui antehac De wettelicke beroepinghe der- in Ministerio non fuerunt versati, tam ghener die te vooren in den dienst in Civitatibus quam in pagis, con- niet gheweest zyn, zoo wel inde sistit; Primo, in Electione, quae Steden als ten platten lande bestaet, praemissis precibus et jejunio fiet ten eersten: in de verkiesinghe, de per Presbyterium et Diaconos, non welcke, na voorgaende vasten ende sine bona cum Christiano Magistratu bidden, gheschieden zal door den Correspondentia, qui isti loco praeest, kerckenraet, ende diaconen, ende dat et consciae Classis consilio, ubi hac- niet sonder goede correspondentie tenus illud in usu fuit. Secundö, in mette Christelycke Overheyt der Examine tum Doctrinae, tumvitae; plaetse respectivelijck, ende voorweten quod instituetur a Classe praesentibus ofte advys vande Classe, daer Synodi Deputatis aut nonnullis ex hetselve tot noch toe ghebruyckelick ijsdem. Tertio, in Approbatione is gheweest. Ten tweeden *): int Magislratus, ac postea etiam Eccle- examen ofte ondersoeck beyde der meridiem. den mlddach. ') A B D: Ten anderen. siae membrorum istius loei, cum nomine Ministri per spatium quatuordecim dierum in Ecclesia pro- mulgato, nullum ab Ecclesia impedimentum fuerit prolatum. Postremö in publica coram Ecclesia Confirmatione, quae fiet debitis stipulationibus, Interrogationibus, Adinonitionibus, precibus, et impositione manuum, quam adhibebit Minister, qui hanc Confirmationem instituit, aut alius aliquis, si plures Ministri sint praesentes, secundum Formulam ea de ic Loncepiam atque usitatam. M mistris autem, qui mittentur ad inserviendum Ecclesijs sub cruce, et ad Ministerium primüm admittuntur impositio manuum in Conventu Classicali adhiberi poterit. Art. 4. Quod ad Ministros attinet, qui antehac Ministerio verbi functi ad aliam Ecclesiam vocantur, eorum Vocatio simili modo fiet, tam in Urbibus quam in pagis, a Presbyterio, et Diaconis, cum consilio aut approbatione Classis, et cum Correspondentia jam dicta. Atque exhibebunt ) A B D laten ten vyerden ende weg ; ') A B D: den. *) A B D laten der K.-O. weg. leere, ende des levens, 't welck staen zal by den Classe ten overstaen vande gedeputeerde des Sijnodi, ofte eenige derselver. Ten derden : inde approbatie ofte goet kenninghe der Overheyt, ende daer na oock vande ledematen derghereformeerde ghemeente vande plaetse, wanneer den name des dienaers den tyt van 14 daghen inde kereke vercundicht zvnde, gheen hindernisse daer teghen en comt. Ten vyerden ende *) laetsten, inde opentlycke bevestiginghe voor de ghemeynte, dewelcke met behoorlycke stipulatie ende affvraginge, vermaninghe, ghebedt ende oplegginghe der handen vanden dienaer, die de bevestinghe doet, ofte door eenen anderen, daer meer dienaers zyn, toegaen zal, naer het formulier daer van zynde; wel verstaende dat de oplegginghe der handen zal moghen gedaen worden inde classicale vergaderinghe, aen een nieu 2) gepromovaerden dienaer, die gesonden wort tot een kereke onder 't cruijs. Siet Art. 4 der kerekenordening s). Nopende de dienaers, die nu airede in den dienst des Woorts zynde tot een ander ghemeente beroepen worden, zal desgelvckx sodanighe beroepinghe met correspondentie alsvooren gheschieden zoo wel inde Steden 'als ten platten lande, by den kereken-raet ende j heeft het: En quatrieme lieu et pour la (in. Presbyterio vocati Ministri proba vitae et doctrinae suae testimonia Ecclesiastica. Postquam autem hunc in modum vocati erunt, Magistratui illius loei proponentur atque ipsi Ecclesiae per spatium quatuordecim dierum, ut supra, ac deinceps praevijs dictis stipulationibus et precibus confirmabuntur: salvo in ijs, quae dicta sunt, uniuscujusque legitimo Praesentationis, aut alterius alicujus jurisdictionis, jure, quantum quidem illud cum aedificatione usurpari poterit, sine Ecclesiae DEI et Canonum Regiminis Ecclesiastici detrimento. Cujus rei ut accuratam curam adhibere, et in Ecclesiarum bonum ut constitutiones hac in re necessarias concipere velint, Supremi Magistratus et Synodi singularum Provinciarum rogantur. Art. 5. Statutum etiam fuit examina Ministrorum verbi divini in Classibus non esse instituenda, nisi praesentibus nonnullis ex Deputatis Synodi: eumque in finem examinis diem a Classe maturè illis esse significandum. diaconen, met advvs ende *) approbatie vande Classe, alwaer de voors. beroepene 2) goede kerckelicke attestatie van leere ende leven verthonen zullen, ende alzo (onvercort t' ghene 3) te 4) vooren geseyt is, ijmant zyn duechdelick recht van praesentatie ofte enich ander recht, voor zoo veel t' sel ve stichtelick can werden ghebruyekt, sonder nadeel van Godes kereke, ende goede kereken-ordre, waer op de Hoghe Overheden ende Synoden der respective Provinciën wel ghelieven te letten, ende ten besten vande kereke nodighe b) ordre te stellen) by den Magistraet e) vande plaetse respectivelick geapprobeert, ende de ghemeente den tyt van 14 daghen voorgestelt zynde als boven, zullen met voorgaende stipulatien ende gebeden bevesticht worden. Art. 5 der kerekenordre '). Js oock geresolveert datmen de examina vande kerekendienaren in de Classen niet zal aenstellen dan in tegenwoordicheyt van enighe van de 8) gedeputeerde des Synodi, ende dat tot dien eynde den dach van het examen henlieden vande Classe bytyts zal bekent gemaeckt worden. ') A B D : ofte. *) A : beroepinghe ende. s) A B D 1 in t' ghene. Zooals uit den Latijnschen tekst blijkt, is het woordje in weggevallen en moet dus in den officieelcn tekst hersteld worden. *) A B D laten te weg. 6) A : van de Kerckenordeninge ordre te stellen. *) A B : Magistraten. ') A B D laten der K.-O. weg. 8) A B D : uyt de ; C laat van de weg. doende, alle achterdencken ende wantrouwen moghe werden voorgecomen, ende goede eendracht tot derkercken welstant onderhouden. i. De beroeping der predikante7i. Hoeveel moeite, ook in deze zitting, het gekost heeft, om tot eenparigheid te komen, blijkt uit hetgeen Heyngius (pag. 204) meedeelt: „Nae verscheyden concepten end ontwerpsels, mitsgaders rype deliberatie daerop gehouden, is gedaen ampliatie end naerder verclaring van het 4e en 5e artykel der kerkenordening, noopende de beroepinge der Predicanten end van het Jus Patronatus; is daer een aenhangsel bygevoecht, welck alles byde vergadering soo polit. als kerkl. geapprobeert is." Vergelijkt men Art. 4 en 5 van de 's Graven haagsche Kerkenorde met de thans aangenomen redactie dan blijkt het verschil bij Art. IV hierin te bestaan: i°. dat bij de verkiezing is ingevoegd „ende dat niet sonder goede correspondentie mette Christelycke Overheyt der plaetse respectivelijck" en dat het oordeel der Classe veranderd is in het voorweten of advies. Het laatste vermeerderde de rechten der plaatselijke kerk en was ongetwijfeld een verbetering. Hoe over het eerste te oordeelen zij, zullen wij straks zien. 20. dat bij de examinatie is weggelaten de clausule over nieuwelingen, mispriesters en monniken, omdat daarvan een afzonderlijk artikel is gemaakt; dat de examinatie zelf is overgebracht van den Kerkeraad naar de Classe (wat reeds algemeen de praktijk was), en de Classis gebonden is aan het oordeel van de Gedeputeerden der Provinciale Synode, tot wier competentie het nu behoorde, volgens het pas gemaakte Art. XLIX, om te zamen, of in minder getal over alle examina der aankomende predikanten te staan. 30. dat bij de approbatie, die door de Overheid moest verleend worden, de beperkende clausule is weggelaten „aan dewelcke sy (de predikanten) sullen aenghegheven worden, om te vernemen of sy hares Levens ofte Borgherlijcken "Mandeis halven eenige Wettelijcke oorsaecke heeft te wederspreken". Waar de K. O. van 1586 nog omschreef, in welke gevallen alleen de Overheid haar approbatie kon weigeren, nl. om leven of wandel der beroepen predikanten, daar werd nu aan de Overheid plein pouvoir gegeven. Zij kon approbeeren of niet, alleen naar haar willekeur. En niet minder gewichtig was de verandering in Art. V, handelende over het beroepen van reeds bevestigde predikanten naar een andere plaats. \ ooreerst werden ook hier bij de eigenlijke beroeping of verkiezing ingevoegd de woorden: „ met correspondentie als voren " ; het oordeel ofte advys der classe werd veranderd in het advies of approbatie van de Classe, en de nadere bepaling, dat dit advies der Classis ook kon vervangen worden door dat van twee of drie naastgezeten dienaren, en dat, waar geen Kerkeraad was, de Classis beroepen kon, weggelaten; de laatste bepaling was overbodig met het oog op Art. XXXIX en de eerste kon tot misbruik aanleiding geven. En ten tweede werd bij de approbatie de zeer zachte bepaling, dat de beroepen predikant bij den Magistniat van de plaats moest worden „aangegeven", vervangen door de veel bindender clausule: „ende alzo by den Magistraet vande plaetse respectivelick geapprobeert zvnde" etc. I env ijl eindelijk aan dit artikel nog werd toegevoegd een geheel nieuw stuk, waarin het jus patronatus werd gehandhaafd 1). Lit de aanteekening van Heyngius (zie pag. 142) blijkt, dat de Synode, naar aanleiding van deze clausule over het Patronaatrecht, tegelijk de Artikelen over het Patronaatrecht heeft vastgesteld, waarvan sprake is in de 157e zitting, opdat duidelijk zou blijken, hoe dit recht moest worden uitgeoefend. Eigenlijk vormen deze artikelen dus een „aanhangsel" bij Art. 4 en 5 der D. K. O., waarom de Staten van Holland dan ook terecht oordeelden, dat zij bij deze Artikelen moesten vermeld worden (Braxdt, Hist. der Ref IV, p. 327). In hoofdzaak komt de verandering in beide artikelen dus hierop neer, dat voortaan niet alleen bij de approbatie van het uitgebrachte beroep met de Overheid moest rekening worden gehouden, maar dat zelfs de verkiezing niet meer mocht geschie- ') In den HoUandschen tekst der Post-acta is deze clausule ten onrechte midden in het artikel geplaatst; zij behoort, zooals uit den Latijnschen tekst en de verschillende uitgaven der K. O. blijkt, aan het slot van dit artikel te staan en slaat op de beide voorgaande artikelen terug. den zonder goede correspondentie met de Christelijke Overheid. In die ééne bepaling zit het fijne puntje; de politieken hadden met toestemming der Synode weer een wapen meer in handen gekregen, om bij de predikantsberoeping hun invloed te doen gelden. Voetius deelt mede, en men gevoelt welk een toon van verontwaardiging in zijn schrijven trilt: „Cothurnus ille correspondentiae non est adjectus a synodo aut synodalibus, saltem non proprio eorum motu sed a Nobiliss. et ampliss. DD. delegatis Politicis, qui haec et alia quaedam episagmata suggerebant, ut ordo omnium provinciarum suprema autoritate semel tandem confirmari posset" (Voetius, Pol. Eccl. t. III, p. 559). Terecht mocht Voetius spreken van een cothurnus; de uitdrukking was zeer dubbelzinnig en kon op allerlei wijze worden uitgelegd, gelijk reeds door de Synode van Edam in 1619 werd geklaagd (Reitsma, Acta der Prov. Syn. II, p. 98). Het was dan ook geen wonder, dat na afloop der Synode aan Bogerman, die als gewezen praeses der Synode geacht werd hare bedoeling het best te kunnen vertolken, tot tweemaal toe officieel een interpretatie van deze woorden is gevraagd. De eerste maal gaf hij die aan eene Commissie uit de Staten van Holland, die 19 Juni 1619 benoemd was, om met hem over de Kerkenorde te confereeren, en 21 Juni rapport uitbracht, dat de meening der bewuste woorden was: „met voorweten, kennisse en goedtvinden selfs van de Magistraeten de beroepinge te doen" (Brandt, Hist. der Ref. III, p. 750). En nog veel uitvoeriger commentaar gaf Bogerman, toen hij met enkele andere Gedeputeerden der Nat. Synode de provinciale Synode van Utrecht, 1 Sept. 1619, bijwoonde en op de vraag der Prov. Staten van Utrecht, wat met deze correspondentie bedoeld was, het volgende antwoord gaf: „Deze corespondentie bestaet in drie stucken. Eerst soo wanneer daer een ofte meer predicanten in eenige kercken gebreecken, soo sall de kerckenraet hetselvige hare christelycke overicheyt te kennen geven, om deselve van den noot der kercken te berichten ende met haer consent naer een bequame persoon ofte persoonen vuyt te sien. Ten tweeden, wanneer den kerckenraet op een off meer persoenen de oogen geslagen heeft, soo sullen sy deselve hare E. overheyt bekent maken om te vernemen, off hare E. yetwes hebben, waeromme deselve persoenen in dese kercke nyet stichtelyck en soude cunnen dienen. Ende soo de overicheyt tegen de persoen nyet wettelycks en heeft, soo sall de kerckeraet tot de verciesinge voortvaren, ende nae de gedane verkiesinge versoecken de approbatie van de overicheyt. Ten derden soowanneer de gaven zyn te hoeren ofte beseynding te doen tot voltreckinge van de beroepinge, soo sal de overicheyt hare gedeputeerde voegen by de gedeputeerde der kercke, soo het haere E. gelieft" (Reitsma, Acta der Prov. Syn. VI, p. 423). In beide interpretaties werd dus feitelijk de correspondentie met de Overheid veranderd in een recht van approbatie door de Overheid, dat reeds bij de verkiezing gelden zou, en den kerkenraad bij het beroepingswerk overleverde in de macht der Overheid. De approbatie was, alleen met een „beetje andere woorden", het oude recht van placet geworden. Het spreekt wel van zelf, dat deze interpretatie niet naar den zin van alle leden der Synode was. Op de Synode van Leiden 1619 werd dan ook eeneenigszins andere uitlegging van de geïncrimineerde woorden gegeven. De kerkeraad moest, wanneer hij op een bepaald persoon het oog had, vóórdat de verkiezing geschiedde, met den magistraat „communiceren om te vernemen, off deselvige enige ghewichtige redenen zoude moghen hebben, waerom de voorgheslaghen persoon voor haer plaetse niet dienstich en zoude verstaen worden' . Bleek daarbij, dat de magistraat zwarigheid maakte en de Kerkeraad het misverstand niet uit den weg kon ruimen, dan zou „eerst door tusschenspreecken des classis, onder dewelcke de kercke sorteert, ende soo het daerdoor niet te wege can gebracht worden, door het oordeel desselven classis het misverstand wechgenomen werden, met advijs der gedeputeerde des sijnodi des noot Zijnde" (Reitsma, 1. c. III, p. 33I). Hier werd dus de eindbeslissing in de handen der Classis gesteld. De Noord-Hollandsche Synode van 1619 sloot zich geheel bij dit besluit aan, daarbij als grond opgevende, dat „de gedeputeerde vant Noorthollantsche synodus int synodo nationali int stellen van de voorsch. clausel hun niet verder ingelaten hebben, dan op de conditie van de non-prejudicie der kercke ende der gerechticheyt van dien" (Reitsma, 1. c. II, p. 99). 2. De Gedeputeerden der Synode bij het examen peremptoir. Dit besluit is niet anders dan een nadere uitwerking van hetgeen de Synode besloot omtrent de Gedeputeerden der Synode, zie zitting 159, Aant. 2. Heyngius deelt het niet mede. 3. De correspondentie met de Overheid. Hoe dit besluit, dat als Art. XXVIII in de D. K. O. is opgenomen, in de wereld is gekomen, kan ik niet zeggen. Heyngius deelt alleen mede: „Js oock de kerkenordening nade articulen van de Diensten geamplieert met een nieuwen artykel, begrijpende hoe de Overheyt de gestelde Ordre behoort voor gerecommandeert te houden, ende wederom hoe de kercklycke persoonen, elck nae haers ampts gelegenheyt, haer behoren te dragen neffens haer Overheyt" (p. 204). Geen enkel gravamen gaf er aanleiding toe en in een K. O. is dit Artikel zeker al zeer weinig op zijn plaats. Blijkbaar was ook dit Artikel niets anders dan een poging, om de Overheid gunstig te stemmen tot approbatie van de Kerkenorde. Sessione Centesima LXII. Eodem die post meridiem. De propositis postremo gravaminibus declarata fuerunt singulorum Collegiorum suffragia, quibus statutum fuit de singulis in huflc modum: 1. Ecclesiae praeter diem Dominicum observabunt etiam diem Nativitatis Domini, Paschatis et Pentecostes cum die sequenti. Et quoniam in plerisque Belgij urbibus et P10vincijs dies Circumcisionis et Asscensionis Christi etiam observantur, pastores in omnibus illis locis, in quibus hi dies non observantur, operam dabunt apud Magistratum, Sess 162. Desselven daechs na den Middach. De Collegien hebben ingebracht haer advijsen over de laetst voorgestelde gravamina, ende is daer van aldus geresolveert. 1. De ghemeenten zullen onderhouden beneffens den Sondach oock den Christdach, Paesschen ende Pinckxteren, met den volgenden dach: ende dewyle inde ') meeste steden ende Provinciën van Nederlant daerenboven noch gehouden werden, den dach vande besnydinghe ende hemelvaert Christi, zullen de dienaers over al, daer dit noch niet int ge- ') A: nu de; B: nu inde ut hac in parte cum reliquis Ecclesijs paritatem servent. Art. 67. In Ecclesijs tantum canentur CL Psalmi Davidis, Decalogus, Oratio Dominica, Symbolum Fidei, et hymni Mariae, Zachariae, Symeonis. Canticum a. v) O God die otise Vader bist eic. relinquitur in Ecclesiarum libertate, ut eodem utantur vel non utantur, prout visum fuerit. Reliqua Cantica ab Ecclesijs arcebuntur, et si quae fortè in Ecclesias jam introducta sint, ea ratione quam commodissima ex ijsdem eliminabuntur. Art. 69. Ministri verbi divini in administratione Baptismi, tum circa infantes, tum circa adultos, utentur formulis institutionis et usus Baptismi, quae hunc in finem distinctè sunt conscriptae. Art. 58. Adulti per Baptismum Ecclesiae Christianae inseruntur, et pro Ecclesiae membris recipiuntur: ac proinde tenentur etiam Coenae Dominicae se adjungere; quod se facturos esse cum baptizantur promittere debent. Art. 59. ') Afkorting voor autem, gelijk dan ook a) A: ende. 3) A B D: albereyts. *) A B: afschaffen. 5) A laat zoo weg. °) A B D G: haren; G: leurs. ') A B D voegen in te doen. bruyck is, by de Overheden arbevden, datse sich met de andere moghen conformeeren. Art. 67. Jn de kercken zullen alleen de 150 Psalmen Davidis, de thyen geboden, het Vader onse, de twaelff articulen des ghelooffs, dg Ioffsanghen Mariae, Zachariae ende Simeonis gesonghen worden. T' gesangh, O Godl die onse Vader bist, etc. wort inde vryheyt der kercken ghestelt, om 2) het selve te ghebruycken ofte na te laten. Alle andere gesangen zalmen uyt de kercken weeren, ende daerder enighe airede 3) ingevoert zyn, salmen deselve mette ghevoechlyckste middelen affstellen 4). Art. 69. De dienaers zullen int doopen zoo 6) der jonghe kinderen als der bejaerde persoonen, de formulieren vande instellinghe ende gebruyck des doops, welcke tot dien eynde onderscheydelick beschreven zyn, gebruijcken. Art. 58. De bejaerde worden door den doop de Christelycke gemeente ingelyft, ende voor ledematen der ghemeente aengenomen, ende zyn daerom schuldich het Avontmael des Heeren oock te gebruvcken, twelck zy by den e) doop beloven zullen 7). Art. 59. in het gedrukte exemplaar te lezen staat. 2. Baptismum Sacrificorum in hisce regionibus oberrantium, et Anabaptistarum non esse temere iterandum, sed diligenter inquirendum an formam et substantialia Baptismi retineant, quod si ab ipsis fieri comperiatur, baptismum nullo modo iterari debere. Idem quoque esse statuendum de Baptismo, qui administratur a Ministro excommunicato, si vocationem ordinariam ab aliquo coetu habeat. De quibus omnibus Ecclesiae diligenter inquirent, et dispicient. 3. Matrimonia eorum, qui per Baptismum Ecclesiae Christianae nondum sunt inserti, publica et solemni in Ecclesijs benedictione non debere inaugurari, antequam baptismum receperint. 4. Qua ratione cum Ecclesijs exteris, atque imprimis Gallicanis Correspondentia servari possit et debeat, communicandum esse cum Illustrissimis et Praepotentibus D. D. Ordinibus Generalibus. *) A B C D: Mennisten. ') A B C D: behouden. s) A B: gevonden. ') C laat alle weg. B) A B C: ondersoecken; D als in den 6) A B C D: datmen. ') A B C D laten //. Mog. weg. 2. Men zal den doop der Papen, die in dese landen omswerven, ende der Mennonisten l) niet onbedachtelick itereren; maer naerstelick onderstaen off zy de forme ende substantiële dinghen des doops onderhouden 2); het welcke bevonden 3) zynde by haer te geschieden, en zal den doop geensints moghen geitereert worden. Ende insgelyckx zal men oordeelen vanden doop die bedient is door een geexcommuniceert dienaer, zoo hy enighe ordinaire beroepinghe van enighe vergaderinge heeft: Op welcke alle *) dinghen de kercken neerstelick zullen ondersoeck doen 5) ende letten. 3. De huywelycken van dieghene, die door den doop de Christelicke kercke noch niet ingelyft zyn, en behoort men met den publycken ende solemnelen seghen inde kercken gebruyckelick niet te solemniseren voor ende aleer zy haren doop ontfangen hebben. 4. Hoe ende op wat wyse men 6) met de uytheemsche, ende insonderheyt met de Eransche kercken correspondentie zoude moghen ende behooren te houden, datselve zal met de H. Mog. *) Heeren Staten generael werden gecommuniceert. tekst. Matrimoniorum contractorum cum excommunicatis et cum ijs, qui plane ab Ecclesia Reformata sunt alieni. 5. De tollendis Sabbathi profanationibus. 6. De cura Ecclesiarum Clandestinarum sub cruce. 7. De propagatione Euangelij in India Orientali, alijsque in locis, ad quae nostrates commeare solent. Statutum fuit concipiendam esse accuratam Formulam Subsignationis Confessionis, Catechismi et Declarationis Synodicae, qua singuli Ecclesiarum Ministri consensum in doctrina orthodoxa perspicuè testentur, et effugia nonnullorum, quibus Ecclesijs solent imponere, praecaveantur. Item Formulam quaestionum interrogandarum cum adultiores sunt baptizandi, atque haec provincia fuit demandata Geldris, Suyd-Hollandis, Zelandis et Groninganis. Universiteyten, als cleyne ofte triviale wel te bestellen. 4. Van 1) insegeninge der huywelycken met geexcommuniceerde, ende die vande gereformeerde kercken 2) gansch vreemt zyn. 5. Van de wechneminghe der prophanatien 3) des Sabbaths. 6. Vande bedieninghe der heymelycke kercken onder t' cruys. 7. Vande voortbreydinghe des Evangeliums in Oost-Jndien, ende 4) andere plaetsen die van d' onse pleghen besorcht 5) (sic) te worden. Js geordineert 6) dat ontworpen worde een accuraet formulier van onderteeckeninghe der Confessie, Catechismi, ende Synodale verclaringhe waer mede alle kerckendienaren hare overeenstemminge in de 7) rechtgevoelende leere claerlicke betuygen, ende uytvluchten van sonjmighe, waermede zy de kercken pleghen te bedrieghen, voorcomen werden. Jtem een Formulier vande vraghen, die den bejaerden op haren doop zullen voorgehouden worden. Ende dit werck is opgheleyt den Gelderschen, Suydhollantschen, Zeelanders ende Groningers. *) A B C D : vande. 2) A B C D : kercke. 3) A B : prophanatie. 4) A B voegen in : in de. 5) A B C: gefrequenteert, D : besocht, E : ont coutume de voyager; besorcht is blijkbaar een schrijffout. *) A B C: geordonneert. 7) A B C : ende. waar zij dit advies uitbrachten : „Wij meenen, dat men int houden vande Feestdagen behoort te gaen op een gelycken voet: stellen derhalven den Christdag, Paeschdach ende Pingsterdach met de volgende dagen buyten dispuit. End aengaende de 2 ander dagen namen tl. de N. Jaersdach ende Hemelvaertsdach meenen datmen daerin sal volgen het sy int onderhouden offt niet houden t' gebruyck vande meeste kercken" (Heyngius, p. 205). Dit advies is door de Synode opgevolgd en aangezien bleek, dat in de meeste Provinciën de beide genoemde dagen gevierd werden, zijn deze niet alleen goedgekeurd, maar heeft de Synode zelfs besloten, dat de kerken zouden zorgen, dat overal deze dagen werden ingevoerd. Het is dus onjuist, wanneer Hooyer (Oude K. O. p. 441) zegt, dat de Synode van 1619 ook de „dubbele feestdagen' ingesteld heeft. Ze waren juist buiten „dispuut". Maar wel heeft hij recht, wanneer hij de kerkelijke sanctioneering van den Nieuwjaarsen Hemelvaartsdag toeschrijft niet alleen aan de zucht tot „eenparigheid", maar vooral aan den drang om de „politieken" te behagen. Alle besluiten op het stuk der feestdagen zijn concessies geweest, door de Kerkelijken aan de Overheid gedaan. Principieel was men er tegen, maar de Overheid hield er met hand en tand aan vast, zooals ook blijkt uit de politieke Kerkenordening van 1591 (Hooyer, 1. c. p. 345). Het belang, dat de Overheidspersonen bij deze feestdagen hadden, was niet alleen, dat zij daarmede het volk een genoegen konden doen, maar ook dat die feestdagen voor hen zelf vacantiedagen waren (Dr. G. D. J. Schotel, De openbare eeredienst, I, p. 240). Waar de Overheid die dagen tot rustdagen verklaard had, waarop de arbeid stilstond, liep het volk natuurlijk gevaar in lediggang of ongebonden dartelheid zich te verloopen. Daarom vonden de Kerkelijken het maar beter de feestdagen te „tolereeren" en den „onnutten ende schadelicken ledichganck" door de predikaties in „een heylighe ende profytelicke oeffeninghe" te veranderen. (Zie de woordelijk gelijkluidende besluiten der Synodes van 1578 en 1586, r.utgers, Acta der Nat. Syn. p. 253 en 501). Toch bleef de oppositie tegen deze feestdagen haar stem verheffen. Voetius herhaalt telkens in zijn Pol. Eccles. (zie t. I, p. 294, t. IV, p. 173) en zijn Disp. Sel. (t. III, p. 1344), Z1j door de Kerken wel zij-n getoiereerdi maar geenszins goedgekeurd. En het heeft nog geruimen tijd geduurd, voordat alle provinciën zich „geconformeerd hadden" in iet houden van den Nieuwjaarsdag en Hemelvaartsdag naar et besluit der Dordtsche Synode (Schotel, De openbare eeredienst I, p. 282). 2. De Psalmen en gezangen. Eigenlijk was deze zaak, die opnieuw op de Synode ter tafel werd gebracht door Zuid-Holland Gelderland en Overijssel, reeds voldoende door de voorgaande Synodes afgedaan. Onze kerken waren van meet af trouw gebleven aan het beginsel, door Calvijn uitgesproken in zijn Espitre au Lecteur voor La forme des prieres et chantz ecclesiastiques m 1534 te Genève uitgegeven, dat in de kerk alleen behoorden gezongen te worden de psalmen Davids, „lesquelz le sainct Esprit uy a dictz et fa*z- Et pourtant, quand nous les chantons, nous sommes certains que Dieu nous mette en la bouche les parolles comme si luy-mesmes chantoit en nous pour exalter sa gloire"'' (Calvim opera, ed. P. Baum, E. Cunitz, E. Reuss, vol. VI, p. ,7I ) Vandaar dat alle Synodes, die zich met deze zaak hadden bezig gehouden, telkens opnieuw het besluit hadden herhaald, dat men „alleen de Psalmen van David zou zingen, achterlatende de gezangen die in de Heilige Schrift niet worden gevonden" (Syn van Dordt, ,574> Rutgers, Acta der Nat. Syn. p. , 4_, : Van Dordt, 1S78 • c. p 252 ; van Middelburg, 1581,1. c. p. 394; Van 's Gravenhage, J -pv" P: 501)- r°Ch was er we^ eenige aanleiding om de zaak op de Dordtsche Synode opnieuw ter sprake te brengen. Deze aanleiding lag niet in de berijming der Psalmen. Want wel had de Synode van 's Gravenhage, 10 Juli 1586, besloten, de vroeger goedgekeurde psalmberijming van Datheen zoo mogelijk te vervangen door de nieuwe berijming van Marnix van St. Aldegonde ( LiCxKRS 1. c. p. 611) en was dit besluit nog altijd niet tot uitvoering gekomen wegens den hevigen tegenstand van het volk maar de bedoeling der ingezonden gravamina „over de eenparigheid in het gehang" was toch niet, om van de Synode een nieuw besluit desaangaande uit te lokken. De Synode heeft over de berijming zelfs in het geheel niet gehandeld. Het is dan ingezonden „oft nyet goet sy eenige vutgelesen loffsangen vut den oosterschen achter onse psalmboecken gedruct te worden" (Rutgers, Acta der Nat. Syn. p. 42,). De Synode had toen „vutseker respect dien van oueryssel toegelaten eenige der lichste psalmen dauids, tot XII oft meer toe, besonder te drucken, ende daerby eenige oostersche vutgelesen gesangen, om alsoe de boeren aldaer te gewennen tot gebruyck der psalmen dauids» (Rutgers L c. p. 372). Deze concessie had alleen ten gevolge gehad, dat e „boeren" allerlei gezangen naast de Psalmen waren blijven zingen, met alleen in Overijssel maar in heel het Noorden van ons vaderland. (Zie Jod. Heringa, Kerkelijke raadvrager en Raadgever, II deel, II stuk, p. 348 en v.v. die verschillende van deze gezangen opnoemt; Ds. R. Benninck Jansonius, Geschiedenis van ic kerkgezang, 2 druk, p. 72 en Acquoy in het Nieuw Archief voor Ned. Kerkgesch. I, p. ,-36). Het was dus geen wonder, dat uit verschillende provincies een vraag kwam over de eennarigheid in het gezang. In de tweede plaats, en dit zal zeker niet minder invloed heben gehad op het inzenden dezer gravamina, had de Rem. Synode van 1612 te Utrecht gehouden, lijnrecht tegen het besluit der vroegere Synodes in, een Commissie benoemd om een bundel gezangen saam te stellen. Drie jaar later werd deze bundel uitgegeven waarin 58 gezangen waren opgenomen. (Zie Jod. Heringa Kerkel. Raadvr. II deel, II stuk, p. 245-353, die dezen bundei terug vond; Dr. A. v. d. Linden gaf hem opnieuw uit). En nu washet wel waar, dat de invoering van dezen gezangenbundel, gelijk Voetius meedeelt (Pol. Eccl. t. I, p. 528) te Utrecht geheel misU 1 was' omdat het volk ze niet zingen wilde, maar het was toch een gevaarlijk precedent, en daarom was het goed, dat de (renerale Synode nog eenmaal duidelijk het beginsel uitsprak, dat in de kerk alleen de Psalmen zouden gezongen worden. En in de derde plaats hadden de vroegere Synodes wel bepaald dat alleen de Psalmen mochten gezongen worden en gezangen aan e . chnft ontleend, maar welke gezangen daarmede bedoeld waren, was niet vastgesteld. Dit nu kon tot moeilijkheid aanleimg geven. In de tweede Psalmberijming door Marnix in 1586 uitgegeven, voegde hij achter de Psalmen „het Boeck der heylige schriftuerlijcke Lofsangen uyt den ouden ende nieuwen Testamente by een getogen," waarin 12 lofzangen uit het Oude Testament en 7 uit het Nieuwe voorkwamen (Jod. Heringa 1. c. p. 275 v.v.) De Synode had daarom een beslissing te nemen, wat zij onder deze gezangen aan de H. Schrift ontleend, verstond. En het feit, dat zij over deze lofzangen van Marnix het stilzwijgen bewaarde, toonde duidelijk genoeg, dat de Synode dezen bundel niet kerkelijk wilde goedkeuren. Het was dan ook buiten kijf, dat de vroegere Synodes, die deze bepaling hadden gemaakt, daarmede alleen het oog hadden gehad op de enkele gezangen, die Datheen achter zijn psalmberijming had geplaatst. Ook daarbij was echter een nadere bepaling niet overbodig, omdat naar de letter der vroegere besluiten slechts drie van deze gezangen in de kerken mochten gezongen worden, n.1. de lofzang van Zacharia, van Simeon en „van de Jonkvrouwe" of Maria. Des noods kon men er ook nog onder rekenen de berijming der Tien Geboden des Heeren, van het Gebed onzes Heeren Jezus Christus en van de Artikelen des Christelijken geloofs, maar bepaalde twijfel bestond aangaande twee gezangen, die volstrekt niet rechtstreeks aan de Schrift ontleend x^aren n.1. het kort gebed voor de predikatie, berijmd door Jan Utenhove, en beginnende: „O Godt, die onse Vader bist", en het Avondtgebedt, dat in sommige uitgaven voorkwam, een vertaling van de aan Ambrosius toegeschreven en in de Middeleeuwen veel gebruikte hymne: Christe, qui lux es et dies l). De Synode heeft de zes eerstgenoemde gezangen goedgekeurd; het „gebed voor de Predikatie" in de vrijheid der kerken gelaten, maar alle *) In de oorspronkelijke uitgave van Datheen (1566) kwam alleen het kort gebed vóór de predikatie van Utenhove voor, maar nog niet de Avondzang. Sinds 1572 vindt men hieraan toegevoegd de hymne : Christe qui lux es et dies en het berijmde gebed vóór en na den eten. Aan wien deze gezangen te danken zijn, is onbekend. Bij de beide laatsten staat in eene uitgave van 1572 van het N. T. met de psalmen, gedrukt bij Jan Paedts te Leiden, dat zij „verduytscht" waren door P. H. Het spreekt wel van zelf, dat de Synode zich over deze beide laatste gezangen, die alleen voor huiselijk gebruik konden dienen, niet behoefde uit te spreken. vraag, hoe de tweede doopvraag moest gelezen worden. De Synode van Middelburg, 1581, had ter wille van de ouders, die wel hun kinderen wilden laten doopen, maar het niet geheel met de Gereformeerde leer eens waren, vrijheid gegeven in de2e doopvraag de woorden „de leer, die hier geleerd wordt" uit te laten (Rutgers, 1. c. p. 407). Volgens Wtenbogaert zou de Haagsche Synode van 1586 daarna de tweede doopvraag opnieuw gewijzigd hebben in dezer voege: „ Of ghy de Leere, die in '/ Oude en Nieuzve Testament, ende in de Articulen des Christelijeken Gheloofs begrepen is, ende dienvolgende in de *Christclijcke Kercke ghcleert wordt, niet bekent de wacrachtighe ende volkomene Leer der saligheydt teiveseri" (Kerekel. Gesch. IV, p. 62 en Brandt, Hist. der Re/. II, p. 217). — Ens, Kort Hist. berigt van de Publieke Schriften p. 216 en Mensinga, Over de Littirgische geschriften, p. 147 hebben dit niet alleen overgenomen, maar noemen zelfs Art. 18 der Haagsche K. O. als het desbetreffende besluit. Nu is echter onder alle besluiten van de Haagsche Synode geen enkel te vinden, waarin deze wijziging vermeld wordt, en, wat meer zegt, Trigland ontkent beslist, dat de Haagsche Synode het doopformulier aldus heeft gewijzigd {Kerekel. Geschied, p. 659); de bedoelde wijziging was daar volgens hem wel voorgeslagen, maar juist niet gearresteerd. Vermoedelijk is bij Ens en Mensinga een verwarring in het spel met de politieke Kerkenordening in 1583 ontworpen, die soms ook de Haagsche Kerkenordening heet, en metterdaad in Art. 18 de 2e doopvraag aldus gewijzigd opgeeft (Hooyer, Oude K. O. p. 238). Doch hoe dit zijn moge, in de meeste uitgaven na 1586, ook in de officieele editie van 1611 bij Schilders te Middelburg uitgegeven, stond de tweede doopvraag gewijzigd in. In de Amsterdamsche Kerk bleven echter de meeste predikanten (met name Petrus Plancius en Caspar van der Heide) zich van de oudere editie bedienen, waarin de 2e doopvraag nog ongewijzigd stond, en men weet, hoe eerst door Wtenbogaert en daarna door Episcopius hierover groot misbaar is gemaakt geworden. Het is met het oog op deze historie 'volkomen te begrijpen, dat de Noord-Hollandsche gedeputeerden, zooals Heyngius meldt (p. 205), bij deze gelegenheid „te bedencken gaven of niet in de tweede vrage, die den ouderen ende getuygen voorgehouden wert, bij de woorden: End dien volgende md' Christelyke kerke geleert wert, behoort gevoecht te werden het woordeken alhier f Wy meenen Jae." Heyngius meldt wel niet, welk besluit de Synode daarop nam, en ook de officieele Acta zwijgen hier over, maar wij weten toch van elders, dat de Synode op deze vraag een antwoord heeft gegeven. Vooreerst meldt Trigland, die als Noord-Holl. deputaat zelf mede deze vraag ter sprake had gebracht, dat „de Nationale Synode tot Dordrecht Anno 1619 om soodanighe bedriegerije voor te komen (als nl. door de Remonstranten bedreven was) de invoeging van het woordeken alhier ofte in dese Kercke eendrachtelijck heeft goet gevonden" (Kerckel. Gesch. p. 664). En de reviseurs, door de Synode benoemd om de liturgie te overzien, hebben als postscriptum aan hun correctie toegevoegd, dat het doopformulier moest gedrukt worden „gelyck het in Nationali Synodo herstelt is". De Synode heeft dus besloten tot de oude redactie terug te keeren, gelijk ook daaruit blijkt, dat in het formulier voor den bejaardendoop, door deze zelfde Synode vastgesteld, in de 4e vraag uitdrukkelijk staat: „gelyck die hyer inde Christelycke kercke geleert worden." In de uitgaven der liturgie na de Dordtsche Synode is de tweede doopvraag dan ook spoedig hersteld naar de oude lezing '). In de tweede plaats had de Synode ook nog te voldoen aan den wensch, door Noord- en Zuid-Holland kenbaar gemaakt, dat de Synode een eenparig formulier zou stellen voor den bejaardendoop, gelijk dan ook de Noord-Holl. deputaten dien wensch nog nader aandrongen in de Synode zelf: „Datmen daer ben effens behoort te stellen een formulier opt doopen van bejaerde, 't ') Het is niet alleen vreemd, dat de Acta dit besluit in het geheel niet vermelden, maar nog meer, dat dit besluit zeer weinig schijnt bekend geweest te zijn. In de Friesche Synode van 1620, waar over de tweede doopvraag gehandeld werd, werd niet alleen met geen woord van dit besluit gerept, maar zelfs besloten de oude redactie te behouden (Rettsma 1. c. VI, p. 287). En in de Zuid-Hollandsche Synode 1623 te Brielle gehouden, Art. 48, werd een vraag ingediend hoe de tweede doopvraag moest gelezen worden, en uit het antwoord, dat de Synode daarop gaf, blijkt niet, dat deze iets van het besluit, te Dordrecht genomen, afwist. welck in eenparicheijt overall in de kercken deser Nederlanden soude mogen gebruyct werden" (Heyngius, p. 205). Zoodanige formulieren waren reeds in gebruik in Zeeland, Zuid-Holland, Noord-Holland, Gelderland en Friesland, maar zij verschilden onderling en het was daarom goed, dat de Synode één formulier vaststelde. Metterdaad is aan dien wensch later voldaan, (zie het slot van deze en de 175 zitting) maar nu reeds stelde de Synode vast, dat dit formulier moest gebruikt worden. De uitdrukking: „welcke tot dien eynde onderscheydelick beschreven zyn" in Art. 58 der D. K. O. is dus proleptisch bedoeld. 4. Het verband tusschen den bejaardendoop en het Avondmaal. In Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht was blijkens de ingezonden gravamina eenige moeilijkheid ontstaan over de vraag of degenen, die als volwassenen gedoopt werden, daardoor ook verplicht moesten worden geacht ten Avondmaal te gaan. De gewoonte was nl. algemeen geworden de kinderen, zoolang zij nog onmondig waren, d. i. tot hun i2ejaar, „op het geloof hunner ouders" te doopen, maar als zij ouder waren, konden zij niet gedoopt worden dan op hun eigen geloofsbelijdenis. Wanneer nu jongelieden van 16, 17 of 18 jaar op deze wijze den doop ontvingen, is het te begrijpen, dat de vraag opkwam, of men zulke jonge personen, die vaak nog weinig geleerd hadden, reeds terstond tot het Avondmaal zou toelaten, dan wel of eerst nog nader onderricht moest volgen. En hierbij kwam een tweede moeilijkheid. Aangezien de kerk weigerde, het huwelijk te bevestigen, wanneer een der partijen ongedoopt was, kwam het meermalen voor, dat een bruidegom of bruid den doop verzochten met het oog op hun huwelijk, maar dat zij zelf bezwaar maakten daarna ook het Avondmaal te gebruiken. De Zuid-Hollandsche Synodes van 1587 (Reitsma, Acta der Prov. Syn. II, p. 293), van 1592 (1. c. II, p. 427), en van 1595 (1. c. III, p. 50), hadden, met het oog op deze bezwaren, besloten zulke gedoopten alleen te vermanen, dat zij zich „met den tijt bequamelick ende ordentelick tot den aventmale (souden) begheven", zonder hen echter te verbinden terstond het Avondmaal te gebruiken. In Noord-Holland was men daartegen veel beslister (1. c. I, p. 208), en de Noord- Hollandsche gedeputeerden gaven dan ook op de Synode geen onzeker geluid: „datmen geen bejaerde en behoort te doopen dan die beloven haer mette eerste gelegentheyt oock tot het gebruyck des H. Avontmaels te begeven" (Heyngius p. 205). De Synode nam, en te recht, dit advies over en besloot, dat bij volwassenen doop en Avondmaal niet konden gescheiden worden. En in het later vastgestelde formulier voor den bejaardendoop werd dan ook door gedeputeerden dezer Synode een afzonderlijke, daarop betrekking hebbende, belofte ingevoegd (zie pag. 235). 5. De erkenning van den ketter doop. Over de erkenning van den doop, door andere gezindten bediend, was, althans ten deele, reeds vroeger een beslissing genomen. Op de Synode van Middelburg 1581 was, eveneens door Xoord-Holland, het gravamen ingebracht, „waer voir men den doop der vagabunden priesteren ende der wederdooperen... te houden is" (Rutgers, Acta der Nat. Syn. p. 421, 422). De Synode had destijds het eerste deel van dit gravamen beantwoord door te besluiten: „Dewyle soodanighe Pastoren ende Capellanen, hoewel zy in haeren plaetsen niet zijn, alsnoch beroepinghe hebben vander Roomsche Kercke ende niet gheheel voor priuate personen ghehouden connen worden, soo sal de Doop van hen bedient soo verre ghelden, dat hij niet weder verhaelt behoeft te worden" (1. c. p. 444). Het tweede deel van de vraag was echter onbeantwoord gebleven (1. c. p. 445). Dat men thans uit meerdere provinciën ditzelfde gra\ amen weer inzond, was niet, omdat men deze beslissing vergeten had, maar omdat men „naerder verclaringe" op dit punt wenschte. Men kon zich blijkbaar met dit besluit in zake den doop, door pastoors bediend, maar halfvereenigen, en achtte, dat de tijden sinds de Synode \ an Middelburg zoo veranderd waren, dat misschien thans een andere beslissing zou genomen worden. Wat de geldigheid betreft van den doop, door wederdoopers bediend, bestond mede twijfel, omdat vele wederdoopers de leer der Drieëenheid loochenden. En eindelijk de vraag, of de doop van een geëxcommuniceerd predikant als wettig te erkennen was, was opgekomen naar aanleiding van de moeilijkheden met Cornelius Wiggerts in 1607, maar had nu met het oog op de Remonstranten dubbel belang. Beziet men deze gra- 11 vamina van naderbij, dan blijkt dus, dat daarin nog niet een bepaald streven zich uitte om alleen den Doop der ware Kerk als echt te \ erkennen, gelijk men later bij W. A. Brakel in zijn Redelijke Godsdienst (ed. van 1881, I, p. 967) vindt. Aan het beginsel door Augustinus in zijn strijd met de Donatisten verdedigd en sinds door heel de Christelijke Kerk aangenomen, dat ook de ketterdoop geldig was, werd niet, althans niet met opzet, getornd. Maar wel stond men voor de praktische vraag of de „vagabundeerende priesters" nog gerekend konden worden een kerkelijke roeping te bezitten; of de Wederdoopers, waarvan velen de Drieëenheid loochenden, nog gerekend konden worden tot de christelijke kerk te behooren; en of een predikant, die geëxcommuniceerd was, daarmede niet het recht verloren had om te doopen, zoodat zijn doop geen doop was. Ook Voetius heeft in zijn Pol. Ecclcs. wel eenigermate dit subjectieve standpunt ingenomen (t. I, p. 635,6). DeSynode heeft echter wijselijk het objectieve standpunt bewaard, reeds te Middelburg door de Kerken aanvaard. Bij de vagabundeerende priesters was het niet de vraag, of zij naar onze kerkrechtelijke beschouwing nog een roeping hadden, maar of de Roomsche Kerk hun nog een roeping toekende. Bij de wederdoopers was het niet de vraag, of enkele personen onder hen de Drieëenheid loochenden, maar of zij als kerkelijke gemeenschap dit deden. En wat de geëxcommuniceerde predikanten aanging, hing alles af van de vraag, of zij daarna weder een roeping hadden ontvangen, zij het dan ook in een scheurkerk. Op dien grond oordeelde de Synode, dat de doop ook van vagabundeerende priesters, wederdoopers en geëxcommuniceerde predikanten behoorde erkend te worden, mits vaststond, dat „de forme en de substantieele dingen des doops", waarmede bedoeld werd het doopen met water en in den naam des Drieëenigen Gods, bewaard waren. 6. Het huiven van ongedoopten. Ook deze vraag was reeds op de Synode van 's Gravenhage, 1586, (Rutgers, Acta der Nat. Syn. p. 510) behandeld. Op de vraag van Zuid-Holland: Of men een gedoopt Persoon met een ongedoopte zal mogen trouwen ? was geantwoord : „Dat zulks niet geraaden is, dewyl de ongedoopte Persoon door verwerpinge des Doops niet kan gerekent worden in het Verbond Gods, en ook zulk een trouw is voor de Gemeente een groote lastering." De Xoord-Holl. deputaten konden dan ook in hun advies volstaan met naar deze resolutie te verwijzen: „Dattet niet geraden is gedoopte met ongedoopte inde kerck te trouwen, volgende de resolutie opde ge particuliere questie in Synodo Nationali van 's Gravenhage" (Heyngius p. 206). Toch schijnt het, dat het besluit, te 's Hage genomen, in de kerken oppositie ontmoette, en de Synode van Zuid-Holland moest meermalen verklaren, dat zoodanige huwelijken niet kerkelijk bevestigd mochten worden (bijv. te Dordt, 1590, Reitsma, Acta der Prov. Syn. II, p. 375). Op de Zuid-Holl. Synode van 1606 werd dan ook besloten, dat men letten zou op de redenen, waarom dit niet mocht, en deze aan de Generale Synode zou zenden, gelijk mede op de wederlegging der contrarie redenen (1. c. III, p. 244, 263, 281). Op de Synode van 1618 werden deze redenen, door Ds. Becius in den breede gesteld, gelezen, en aan de Gedeputeerden ter Generale Synode opgedragen ze te contraheeren en in 't Latijn te vertalen, om ze aan de Synode te vertoonen (1. c. p. 301). Voetius deelt dit geheele stuk in extenso mede; het beslaat ruim zeven pagina's. Volgens hetgeen hij er aan toevoegt, was aan hem zelf de opdracht gegeven om het te redigeeren (Pol. Eccl. t. II, p. 117—123). De Synode heeft het oordeel der Zuid-Hollandsche Synode bekrachtigd. In Zeeland heeft men dit besluit der Generale Synode echter niet erkend. De Synode van Goes oordeelde, dat men ongedoopten wel kerkelijk mocht trouwen '(Reitsma, 1. c. V, p. 161). Op het tweede gravamen der Zuid-Holl. Synode, of een christelijke overheid zulke huwelijken wel mag toelaten (Reitsma, 1. c. III, p. 248) is de Generale Synode wijselijk niet ingegaan. De gewoonte bleef, dat de Overheid zulke huwelijken wel bevestigde (Voetius, Pol. Eccl. t. II, p. 123). 7. Correspondentie met de uitheemsche kerken. Zooals uit de Extractlijst blijkt, was dit gravamen ingezonden door ZuidHolland met het oog op de Fransche Kerken en had Gelderland een dergelijk gravamen ingezonden met het oog op alle uitheemsche kerken, inzonderheid op de Duitsche. Gelijk de Zuid-Hol- landsche Synode daarbij meedeelde, was het verzoek tot zoodanige correspondentie reeds dikwijls door de Fransche Kerken gedaan. Dit is juist, want èn in 1595 (Reitsma, Acta der Prov. Syn. III, p. 51) èn in 1598 (1. c. p. 113) èn in 1603 (1. c. p. 224, 5) waren brieven van de Fransche Nationale Synode ingekomen, met zoodanig verzoek. Daaruit blijkt tevens, wat de Fransche Kerken onder deze correspondentie verstonden. Het was hun niet alleen te doen om een schriftelijke correspondentie, of het over en weer goedkeuren van elkanders geloofsbelijdenissen, maar bepaaldelijk „opdat eenighe dienaren des woorts uyt den name der kercken van Hollandt op haren nationalem synodum... gesonden souden werden". Reeds toen was gewezen op de „groote moyten ende oversulx egheen cleyne costen", die aan zoodanige correspondentie verbonden waren. Thans kwam er nog bij, dat de Overheid in Frankrijk, die de afgevaardigden der Fransche Synode belet had naar Dordt te komen, zeker ook niet veroorloven zou, dat gedeputeerden uit Nederland de Fransche Synode bezochten. Het is daarom te begrijpen, dat de Synode, met het oog op de politieke omstandigheden en op de kosten, besloot, dat men de zaak met de Generale Staten overleggen zou. De afgevaardigden van Noord-Holland oordeelden zelfs „dat de Correspondentie mette fransche kercken in francrijck voor desen tyt onnodich end ongeraden sy" (Heyngius p. 206). Opmerkelijk is het, dat, terwijl dit punt toch wel degelijk, en zelfs vrij uitvoerig, vermeld wordt op het register van de gravamina, die aan de Overheid zouden overgebracht worden (Extractlijst C, N°. 18), daarentegen in het libellus supplex, evenmin als in het Sommier rapport, iets over deze zaak gesproken wordt, zoodat dit besluit der Synode blijkbaar niet is uitgevoerd. 8. Generale huvoelyksordening. Het huwelijk was door Rome tot een kerkelijke zaak gemaakt, waarmede de Overheid nauwelijks iets te maken had. Na de Reformatie bleef het de gewoonte, dat de predikanten de huwelijken sloten, waarbij zij natuurlijk telkens voor allerlei moeilijke huwelijksquaesties kwamen te staan, vooral wat de verboden graden van bloedverwantschap betreft. Daar de kerken terecht oordeelden, dat het huwelijk een politieke en geen kerkelijke zaak was, meenden zij, dat het op den weg der Overheid lag om daarover beslissingen te nemen. Maar de Overheid wilde zich bij ons „in gheener manieren metten saecken den Huwelicken state aengaende bemoeyen", gelijk reeds op de Synode van Dordrecht in 1575 (Rutgers, Acta der Nat. Syn. p. 201) geklaagd werd. Meer dan eens was reeds aan de Staten om een generale huwelijksordonnantie gevraagd (de Synode van Middelburg, Rutgers, 1. c. p. 446, en de Synode van 's Gravenhage Art. 63 1. c. p. 502), maar zonder succes. Vandaar dat door verschillende provinciën weer een gravamen over dit punt was ingezonden. De Synode kon weinig anders doen dan het opnieuw naar de Generale Staten doorzenden (zie het libellus supplex, p. 266). De Zuid-Hollanders hadden bij hun gravamen den wensch gevoegd, dat de Overheid een commissie zou benoemen, bestaande uit kerkelijke en politieke personen, om deze huwelijksordonnantie te ontwerpen. Ook dit verzoek bracht de Synode aan de Generale Staten over, zie pag. 266. 9. Strenger tucht. Nadat de kerk „volkskerk" was geworden, bleek het steeds moeilijker, de tucht ernstig te handhaven. En toch bleef, vooral bij de ernstiger gezinde personen het gevoel leven, dat door verslapping der tucht het leven der kerk bedreigd werd. ^ andaar dat de Noord-Holl. gedeputeerden oordeelden „dat men de nauwer onderhoudinge vande disciplyn jnsonderheyt in desen tïjt hooch noodich achtet" (Heyngius, p. 206). De Synode kon echter weinig anders doen dan bij de kerken er op aandringen, dat de artikelen der kerkenorde op dit punt streng zouden worden nageleefd, gelijk de Noord-Holl. gedep. later rapporteerden (Reitsma, Acta der Prov. Syn. II, p. 71). De artikelen van de K. O. waren voldoende, waarop het aankwam was de uitvoering. En juist deze liet meestal te wenschen over. 10. Derde lijst van gravamina. Het eerste gravamen over de bediening des doops aan huis was ingediend door Zuid-Holland (N°. 35)» ^oord-Holland (N°. 8) en Utrecht (N°. 2). Het tweede gravamen over de proefjaren voor nieuwelingen te stellen was ingezonden door Gelderland (N°. 5) en Zuid-Holland (N°. 35). Het derde gravamen over de scholen was afkomstig van Gelderland 13), Zuid-Holland (N°. 3 en 37), Noord-Holland (N°. 15 en 17), Overijssel (N°. 6) en Utrecht (N°. 7). Het vierde gravamen over het huwen van geëxeo?nmuniceerden kwam van Zuid-Holland (Nu. 19), Noord-Holland (N°. 41), Zeeland (N°. 10) en de Waalsche Synode (N°. 6). Het vijfde gravamen over de sabbathsprophanatie was ingediend door Zuid-Holland (X°. 12), Zeeland (N°. 4), Overijssel (N°. 13), de Waalsche Synode (N°. 8) en Utrecht (N°. 6). Het zesde gravamen over de kerken onder het kruis was herkomstig van Gelderland (N°. 14). Het zevende gravamen over de zending was volgens de Extractlijsten (A, N°. 6 en B, N°. 62) ingediend door Noord-Holland (N°. 30) en Zeeland (N°. 13). (Zie pag. 184). 11. Commissie voor het onderteekenings/or7nulier en het formulier voor den bejaardendoop. Volgens Heyngius is goedgevonden „dat Gelderlant, Zuydhollant, Zeelant ende Groningen elck een uytmaken, die tesamen comen ende stellen een formulier van onderteeckeningh van Confessie ende Catechismo, mitsgaders een forviulier van den doop der beiaerden" (p. 206). Is zijn aanteekening juist, dan hebben dus niet al deze colleges gezamenlijk (zooals de Acta melden), maar slechts één gedeputeerde uit ieder college deze formulieren opgesteld. N. C. Kist in zijn studie over de Onderteekening der formulieren door Hoogleeraren {Archief voor kerkel. gesch. IX, p. 477), meent, dat dit besluit wèl te onderscheiden is van het gelijksoortig besluit in de 159e sessie genomen. Toen zou besloten zijn, dat de predikanten de confessie enz. moesten onderteekenen, nu dat alle kerkedienaars, dus ook de professoren, schoolmeesters enz. dit moesten doen. Het is echter duidelijk, dat Kist zich vergist. In de 159e sessie werd besloten, dat de predikanten de confessie en den catechismus zouden onderteekenen ; in deze zitting wees de Synode eenvoudig de commissie aan, die het formulier daartoe te stellen had. Sessione Centesima LXIII. XVII Maij, die Veneris ante mer1diem. Explicata fuerunt singulorum Collegiorum suffragia et judicia de superioribus gravaminibus, fuitque de ijs statutum in hunc modum: Sess. 163. 17 Maij, des Vrydaechs voor den Middach. Syn ingebracht de advysen der respective Collegien op de vorighe gravamina vande welcke aldus geresolveert is : 1. Baptismum circa infantes moribundos, aut aegrotos non esse extra coetum Ecclesiae administrandum, nisi in gravi necessitate, conscio et praesente Presbvterio: nee circa damnatos ad supplicium, nisi ex consilio Deputatorum Classis. 2. Neophytos, Sacrificos, Monachos, et eos omnes, qui sectam aliquam reliquerant, non esse ad Ministerium admittendos, nisi magna cum sollicitudine ac prudentia, postquam justum ahquod tempus rectè probati fuerint. Art. 9. 3. In Provincijs illis, in quibus erectae sunt Universitates seu Scholae Majores, rogandi sunt illarum Provinciarum D.D. Ordines, ut in constitutione earundem ad sequentes hosce Articulos attendere dignentur. I. Ut inspectioni et gubernationi Academiae praeficiantur viri docti, membra Reformatae Ecclesiae, de quibus certö constet, quod addicti sint doctrinae ab initio Reformationis apud nos receptae. *) A B C D G laten ende weg. ") A B C D laten inde kerekenordre ') A B C hebben E. E. 1. Men zal den doop aen siecke kinderen ofte krancke buyten vergaderinge der kereke niet bedienen dan in zeer groten noot, ende dat met voorweten ende in tegenwoordichevt des kerekenraets: oock niet aen gecondemneerde misdadighe dan met goet advys vande gedeputeerde des Classis. 2. Nieuwelinghen, Mispriesters, ende *) Monicken, ende die andersints enige secte verlaten, zullen niet toegelaten worden tot den kerekendienst dan met grote sorchvuldicheyt ende voorsichtichevt, nadat zy oock eenen seeckeren tyt eerst wel beproeft zyn. Art. 9 inde kerekenordre 2). 3. Jnde Provinciën daer Universiteyten ofte vermaerde scholen zyn zullen de Staten vande selve Provinciën versocht worden, dat hare E. M. 3) inde bestellinghe vande selve Universiteyten ofte vermaerde scholen ghelieven te letten op dese navolgende articulen. 1. Dat over de inspectie ende regieringhe vande Academien gestelt werden geleerde mannen, leden der gereformeerde kereke, vande welcke men seecker gaet, dat zy de leere, die van 't begin der reformatie onder ons aengenomen is, toegedaen zyn. g, G heeft het. II. Ut Curatores Academiarum non sint perpetui, sed mutentur singulis triennijs, aut quadriennijs, quotannis nonnullis in aliorum locum succedentibus. III. Ut praeter viros Politicos, unus atque alter Ecclesiastes huic quoque curae et inspectioni praeficiatur, quo facultatis Theologicae accuratior haberi queat ratio. IV. Ut ad Professionem Theologicam nemo vocetur, nisi cum suffragio Synodi, ejusque Deputatorum, quibus liberum erit ex singulis Classibus aliquos advocare Ministros, ut super vocatione hac deliberent, si fortè ea in Synodum proximam differri non possit. Eandem hanc rationem optandum est, observari in vocatione Regentis et Subregentis Collegij Theologici. 2. Dat de Curateurs der Academien niet altyt blyven; maer alle drye ofte vyer jaren verandert werden, also dat jaerlickx sommighe affgaen, sommighe aencomen. 3- Dat behalven de politycke mannen een predickant ofte twe, tot dese opsicht ghebruyckt werden, op dat te beter op de faculteyt der Theologiae moghe x) gelet worden. 4- Dat niemant tot de professie der Theologiae beroepen werde dan met toestemminghe des Sijnodi, ende 2) de gedeputeerde van dien, Den welcken het vry zal staen uyt een yder 3) Classe by haer enighe kerckendienaren te roepen, om over dese beroepinghe met malcander te beraetslaghen, zoo den tyt gheen uytstel tot den naesten é) Synodum soude moghen lyden. Ende ware goet dat desen voet oock gehouden wyerde inde beroepinghe vanden Regent ende onder-Regent vande Theologische Collegien 5). V- 5- Ut in vocatione Professorum non Dat inde beroepinghe der Protantum in facultate Theologica, sed fessoren, niet alleen der Theologiae, *) A B : mochte. 'j A B C : ofte der. ") A B : een ander, C D en G als in den tekst. *) C : eersten. 5) A B C D : des theol. Collegij. etiam in alijs, et maximè Lingvae Sanctae et Graecae ac Philosophiae hoe serió curetur, ne vocentur alij, quam qui doctrina, ingenioque excellunt, et quorum nomen sit celebre ; de quorum pietate, vitae probitate, non dubitetur; quique antiquae Reformatae Doctrinae firmiter adhaereant, neque unquam justam occasionem dederint suspicionis de impuritate in doctrina. VI. Ut omnes Professores singularum Facultatum et Artium testandi consensus, in doctrina orthodoxa, caussa, initio suae 3) functionis subscribant Consensus formulis, Confessioni et Catechismo harum Ecclesiarum. VIL Ut Professoribus Philosophiae et Lingvarum non permittatur vel in lectionibus, vel in disputationibus tractare materias aut controversias Theologicas, nisi re communicata cum Theologis, et venia ab illis impetrata. *) A B C D : leere. A B C D E : alle ; G : tous. 3) In de gedrukte exemplaren ontbreekt *) A B D hebben : ende van deselve d maer oock der andere faculteyten, ende insonderheyt der Hebreeusche ende Griecksche spraecken, oock mede der Philosophiae, ernstelick gelet werde dat gheen andere beroepen werden, dan die uytnemende zyn van leere ende verstant, ende die vermaert zyn, van welckers godtvruchticheyt ende vromicheyt van leven men wel verseeckert zij, ende die haer vasthouden aende van outs gereformeerde religie 1), ende noyt in wettelvcke suspicie van onsuyverheyt der leere gheweest zyn. 6. Dat de a) Professoren van yder faculteijt ende conste tot betuyginghe van hare overeenstemminghe inde rechtgevoelende leere, op het aenvaerden van hare bedieninghen, der formulieren der overeenstemminge, namelick de Confessie ende Catechismo deser kereken onderschryven. 7- Dat de Professoren der Philosophiae ende der talen niet toegelaten werde, ofte in hare lessen, ofte in hare disputatien, te tracteren theologische materien ofte controversien, voor dat zy de saecke mette Theologanten gecommuniceert, ende verloff daer toe *) vercreghen hebben. dit woord. ertoe consent; C : ende daervan consent. VIII. Ut Professoribus S.S. Theologiae interdicatur novas proponere sententias, repugnantes receptae in Ecclesia doctrinae; neque ijs permittatur problematicè scrupulos contra receptam doctrinam temerè movere. IX. An non sit consultum, ut Professores Theologiae et Regentes Collegiorum Theologicorutn in Synodo compareant, ibidemque de doctrina sua rationem reddant et Synodi judicio subjiciantur. X. Ut Alumni Ecclesiarum crebro examinentur, cum in Collegijs, tum alibi habitantes: idque praesentibus Synodi Deputatis. Quod ad Scholas Triviales attinet, rogandos esse Illustres ac Praepotentes D.D. Ordines Generales, ut ex consilio virorum eruditorum, quibus ratio instituendae juventutis optime sit perspecta, generalis quaedam Constitutio Scholastica concipi et stabiliri possit, per quam defectus, qui passim in Scholis reperiuntur, 8. Dat den Professoren vande H. Theologiae verboden werde nieuwe gevoelens voor te stellen, strydich l) tegens de leere, die inde kercke aengenomen is : Ende dat haer niet toegelaten werde problematice eenighe scrupulen 2) teghen de aengenomen leere lichtelick te moveren. 9- Off het niet geraden en zy, dat de Professoren der Theologiae, ende Regenten der theologische Collegien, op de Sijnoden verschijnen, ende aldaer reeckenschap geven van haer leere 3), ende het oordeel des Synodi onderworpen zyn. 10. Dat d' Alumni der kercken dickmael geexamineert werden, soo inde Collegien als elders wonende, ende dat in tegenwoordicheyt der gedeputeerde des Synodi. Ende aengaende de triviale scholen* salmen de Heeren Staten Generael versoecken, dat met advys van enighe geleerde mannen, die haer op de maniere van goede onderwysinghe der jeucht verstaen een generale ordinantie 4) ofte schoolordeninghe geraemt, ende bevestiget moghe werden, waer bij het ghe- J) D: strijdende. 2) C : eenige problematice scrupulen. s) A B C laten van haer leere weg ; D heeft het en G. 4) A B C D : ordonnantie. emendentur, et quoad ejus fieri potest, paritas in institutione juventutis, maximè in praeceptis Grammaticae, Dialecticae, et Rhetoricae observetur. 4. Matrimonia contracta cum excommunicatis et illis, qui a Reformata Ecclesia omninó sunt alieni, non convenire, ut solemni benedictione in Ecclesijs Reformatis publicè inaugurentur. 5. Rogandos esse Illustres ac Praepotentes D.D. Ordines Generales ut novis Constitutionibus et rigidioribus interdictis multiplices illae atque invalescentes, quotidie, atque ubique, in hisce Provincijs profanationes Sabbathi tollantur ac praecaveantur. Occasione Constitutionis de profanationibus Sabbathi abolendis disceptata fuit Quaestio de Necessitate observationis diei Dorainici, quae in Zelandicis Ecclesijs ventilari coepit: rogatique fuerunt Clarmi D.D. Professores, ut cum fratribus Zelandis super hac quaestione amicam privatim instituant collationem, ac simul dispiciant, an non regulae quaedam generales communi consensu concipi et constitui possint, intra quarum limites utraque pars in tractatione breek, dat doorgaens inde scholen gevonden wort, gebetert, ende (zoo veel mogelick is) eenparicheyt inde onderwijsinghe vande jeucht, ende insonderheyt inde fundamenten van Grammatica, Dialectica ende Rhetorica onderhouden moghe werden. 4. Ten betaemt niet dat huywelycken, aengegaen met geëxcommuniceerde, ende die vande gereformeerde kereke gantsch vreemt zyn, met den solemnelen seghen, in de gereformeerde kereken opentlick bevesticht werden. 5. Men zal de Heeren Staten Generael versoecken dat de veelvuldighe ende daechlyckx toenemende ') abusen ende ontheijliginge vanden Sabbath doorgaens in dese Provinciën door nieuwe ende scherpe placaten wechgenomen ende voorgecomen a) mochten 3) worden. Door occasie van de constitutie op de wechneminghe der onteringen des Sabbaths is geventileert een quaestie van de nootsackelickheyt der onderhoudinghe des Sondaechs, die inde kereken van Zeelant was begonnen gedreven te worden: Ende zyn de Professoren versocht om met de Broederen van Zeelant over dese quaestie te treden in een vriendelicke conferentie, ende te zven, off niet seeckere generale regulen, met ghemeen consent beraemt ende ghestelt *) A B : toecoomende. 2) C laat voorgccomen weg. s) C : moghen. hujus quaestionis, donec in proxima zouden connen worden, binnen welcSynodo Nationali de hac quaestione kers limiten beyde de parthyen int pleniüs cognoscatur, sese contineat. verhandelen van deze quaestie, zoo langhe zouden moghen opgehouden worden, totdat in het naeste Sijnodus Nationael dese quaestie nader zoude mogen verhandelt worden 1). Statutum fuit caussam Ecclesiarum 6. Js geordineert dat de saecke Clandestinarum, quae in partibus van de heijmelicke kercken, die inde Belgij, Hispano subditis, sub cruce verheerde Provinciën onder het cruys gemunt, Illustribus ac Praepotentibus suchten den Heeren Staten generael Ürdinibus Generalibus seriö esse ernstlick zal gerecommandeert wor(. ommendandam, si fortè aliquando den, oft gebeurde datter van 2) verde indutiarum prorogatione, aut de lenginge vanden trefues 3), ofte van pacis conditionibus agetur. enige condicie *) van vrede, schier oft morghen 6) gehandelt wierde. i. De Jmisdoop. De vroegere Synodes hadden van den aanvang af het gereformeerde beginsel gehandhaafd, dat de doop niet anders mocht bediend worden dan bij de bediening des Woords, in de vergadering der geloovigen, (Wezel, 1568, Rutgers, Acta der Nat. Syn. p. 28; Dordrecht, 1574,1. c. p. 146; Dordrecht, 1578, 1. c. p. 249 en 270, Middelburg, 1581. 1. c. p. 391 ; 's Hage, 1586, 1. c. p. 499.) loch stuitte de toepassing van dit beginsel in de practijk vaak op moeilijkheden. Reeds op het Convent te Wezel, 1568, was een dier moeilijkheden besproken, n.1. hoe een predikant te handelen had, wanneer ouders, bij wie de Roomsche zuurdeesem van de absolute noodzakelijkheid des doops nog nawerkte, \ erlangden, dat hun ziek kind aan huis zou gedoopt worden, en de vrees bestond, dat de ouders bij weigering naar den pastoor zouden gaan. Het advies was destijds geweest, dat men in zulke gevallen aan het verlangen der ouders zou voldoen, maar dan *) A B c D : zijn. *) A B C : van een. 3) A B c D : Treves. 4) A B D : condicien. Schier oft morghen bete-kent: vandaag of morgen. enkele geloovigen er bij zou laten komen, om zoodoende eenigermate een „vergadering van geloovigen" te hebben (1. c. p. 28). In later tijd had men evenzeer moeite gekregen met misdadigers, die ter dood waren veroordeeld, en in de gevangenis wilden gedoopt worden, en met kranken, die in stervensnood zijnde, den doop aan huis begeerden (zie de gravamina van Noord-Holland). De Zuid-Hollandsche Synode, door de Noord-Hollandsche om haar advies gevraagd, was van oordeel, dat men ook in zulke gevallen den huisdoop zou toestaan (Reitsma, Acta der Prov. Syn. III, p. 74). De Noord-Hollandsche afgevaardigden daarentegen gaven op de Synode van Dordrecht een veel beslister advies: „Datmen de vrage vande private bediening des doops inde huysen ende die buyten tyt van Predicatie soude mogen geschieden, behoort te laten blijven bij de Resolutie van alle drie Nationale Synoden, Dordracena Art 50 en quaest. 28; Middelb. Artic. 39. Hag. Art. 50. Alwaer geresolveert is, datmen den doop niet anders en behoort te bedienen dan inde publ. versamelinge, wanneer en alwaer Gods Woort gepredict wort, end dat men dien volgens die geene, die soodanige doop versoeken met redenen uyt Godes Woort behoort te onderrechten, want de Sacramenten en behooren niet, gelijck int Pausdom geschiet is vande Predicatie van Gods Woort gescheyden, end in superstitieuse Ceremonien verandert te werden. Oock behoort de grove superstitie vande absolute nootsakelyckheyt des doops uyt de herten der Menschen uytgeroeyt te werden: dewyl niet het ontberen, maer de verachting der sacramenten verdoemt. End men moet wel toesien, datmen soeckende eenige bysondere swacke te verlichten ondertusschen de gemeene swacheyt niet meer voede end vermeerdere als de private verbetere" (Heyngius p. 207). De Synode nam, misschien door den invloed van Zuid-Holland, een toegeeflijker standpunt in, en stond den huisdoop in gevallen van grooten nood toe, mits in tegenwoordigheid van den Kerkeraad, als representeerende de gemeente. Het is echter opmerkelijk, dat dit besluit niet alleen niet in de K. O. is opgenomen, maar dat de Synode zelfs besloot, dat het in de gedrukte Acta niet vermeld mocht worden (zie pag. 43). Blijkbaar was de Synode voor misbruik van dit besluit bevreesd. Zie over het besluit, dat de Synode later nam over den doop, die niet aan huis, maar toch buiten de bediening des Woords geschiedde, en waarvan in ditzelfde advies der Noord-Holl. gedeputeerden sprake is, sessie 175, pag. 255. 2. De anni probationis. Het spreekt van zelf, dat de maatregelen betreffende hen, die vroeger paap of monnik geweest waren, en nu gereformeerd werden, om een dienst als predikant of schoolmeester te krijgen, steeds strenger werden. In den eersten tijd was zulk een overgang een geloofsdaad en vele vroegere pastoors schitteren onder de geloofshelden van het martelaarstijdvak onzer Kerk. Later werd het anders. Toen de gereformeerde kerk staatskerk werd, hing menig pastoor de huik naar den wind, ten einde zijn broodwinning niet te verliezen, en sloot zich bij de gereformeerde kerk aan. En niet het minst was dit het ge\ al, gelijk blijkt uit het gravamen door Gelderland ingezonden (X°. 5) met de pastoors in de door de Staten veroverde steden. \ andaar dat de Synode van Dordt, 1574, reeds bepaalde, dat monniken en papen, die zich tot den kerkendienst begeerden te begeven, eerst door de Classis moesten geexamineerd worden (Rutgers, Acta der Nat. Syn. p. 141). In de K. O. van 1578 staat hierover zelfs een afzonderlijk artikel (1. c. p. 234), dat in de latere redacties der K. O. van Middelburg, 1581, (1. c. p. 377) en s Hage, 1586, (1. c. p. 488) in Art. 4, handelende over de beroeping, werd ingevlochten. In al deze artikelen werd wèl geeischt, dat deze convertieten een tijd lang beproefd zouden worden, maar niet bepaald hoe lang. De eenige aanduiding van den tijd der beproeving lag in hetgeen de Middelburgsche Synode bepaalde: „ettelycke maenden. De bedoeling van het gravamen, door ZuidHolland aangaande deze zaak ingebracht, was de eischen nog te verzwaren, doordat de Synode annos probatiouis vaststelde. De Noord-Holl. Ged. vonden dezen maatregel te kras, gelijk blijkt uit hun advies: „datmen de overcomende Papen Munnicken etc. geen bepaelde tyt van beproeving kan setten: Maer evenwel genoechsaemlyck beproeven, aleer sy totten H. Dienst oft school- dienst souden mogen toegelaten werden, End dat het oordeel daervan behoort te bestaen niet alleen byde Classen, maer oock byde particulieren Synoden respectivelyck" (Heyngius p. 207). De Synode, die in Axt. IV de woorden „wel verstaende dat Nieuwelinghen etc." geschrapt had, maakte er nu een afzonderlijk artikel van (Art. 9 der K. O.) en legde nog sterker nadruk op „de grote sorchvuldicheyt ende voorsichticheyt", waarmede men dezulken zou toelaten, gelijk de Drentsche afgevaardigden de bedoeling der Synode, toen zij hun rapport uitbrachten, juist weergaven: „Dat men d'averlopene papen ende monnicken niet meer so lichte loven sall, overmits men dickwijls darmet bedrogen wert; sollen die vry langer moten op de prove gestelt werden.' {Archief voor Kcrkel. Gcsch. VI, p. 197). Maar aan den wensch der Zuid-Hollanders, om bepaalde aimos probaiionis vast te stellen, evenmin als aan dien der Noord-Hollanders, om het examen derzulken bij de Synode te brengen, heeft de Synode niet voldaan. Blijkbaar wilde de Synode geen algemeenen regel stellen, waar de gevallen zeer onderscheiden konden zijn. 3. De Reformatie der Hoogescholen. Deze vraag was bepaaldelijk door Noord- en Zuid-Holland ter tafel gebracht. De overige provinciën, waar zich Hooge of Illustre scholen bevonden, zooals Gelderland, Friesland, Groningen en Zeeland hadden zoodanig gravamen niet. Daaruit blijkt wel het duidelijkst, dat niet de abstracte vraag, hoe de rechte verhouding tusschen Kerk, Staat en School moest zijn, werd bedoeld, maar de zeer concrete, hoe de Universiteit van Leiden, het broeinest van heterodoxie en de bron van alle kerkelijke ellende, kon gereformeerd worden. De Zuid-Hollandsche Synode, die de gravamina aan de Generale Synode niet alleen voorstelde, maar meest ook tegelijk prepareerde, benoemde daarom een commissie van vier personen, om „een seeckere ordre te beramen aengaende de professoren in de theologie ende der Hebreische spraecke, de regenten der collegien ende de studenten theologiae, item de opsienders der collegien" ; voorts zou dit concept, na door de Part. Synode goedgekeurd te zijn, eerst meegedeeld worden aan de Staten van Holland en daarna aan de afgevaardigden van Gelderland, Friesland en Groningen, dus juist \an die provinciën, waar zich Hooge scholen bevonden (reitsma, Acta der Prov. Syn. III, p. 302, 3 en 317, 8). De acta dezer Synode vermelden niet, waarin dit Concept bestond, maar wel dat de Commissie haar last volvoerde en de ontworpene acte aan de Staten van Holland vertoonde (1. c. p. 303). Dit concept nu is bij de Generale Synode ingediend, en reeds in de 45e sessie, 2 Januari des voormiddags, ter sprake gekomen. Terwijl de Synode in afwachting was van het bescheid dat eene Commissie, naar de (Tenerale Staten afgezonden, terug zou brengen, stelde de Praeses het gravamen van Zuid-Holland over de reformatio Academiarum aan de orde. Aldus melden de officieele acta (p. 163): Sunt et praelecta quaedam Synodi Suyt-hollandicae gravamina, ad reformationem Academiarum spectantia. De quibus, quia postea in Synodo agendum esset, resque momenti esset maximi, moniti sunt singuli, ut mature et serio ea de re cogitarent: quo Illust. Provinciarum Ordines salubribus Synodi consilijs hac in re juvari, atque in posterum Academiae omnes Belgicae ita institui et gubernari possent, ne qua nova in posterum ex ijs nasceretur calamitas, qualis hactenus ex quibusdam maximo cum Ecclesiae damno exorta esset: sed ut debitos optatosque ex illis Seminarijs Resp. pariter et Ecclesia perciperet fructus. Volgens het getuigenis van Heyngius, die uitdrukkelijk meldt : Et quia fratres Suydhollandj iam consilium aliquod de hoe negotio consignarunt, est illud publice praelectum (p. 83), is in deze zitting het concept der Zuid-Hollandsche Synode voorgelezen. En daardoor weten wij ook, wat in dit oorspronkelijke concept heeft gestaan, want zoowel Barlaeus (Epist praest. ac erud. viror. p. 523) als Dwinglo, Historisch verhael, f. n7 verso, hebben kort aangeteekend wat de Zuid-Hollanders verzochten, nl. Summa erat: 1. Professores omnes sint membra Ecclesiae Reformatae. 2. Curatores mutentur in singulos tres annos. 3. Intersit iis aliqua persona Ecclesiastica. 4. Ne vocentur sine sufïragiis Synodi. 5. Linguae sanctae atque Philosophiae D. Professores sint ingenio atque eruditione celebres, moribus sancti atque inculpati. 6. Subscribant Catechismo et Confessioni. 7. Theologica lectionibus et disputatiombus suis non immisceant, nisi impetrata venia. 8. Quaesti- onibus Theologicis et novis non distrahant animos. 9. Judicio se sistant Synodi, saltem in externis. 10. Alumni D D. Ordinum saepius examinentur, et quandocumque hoe visum erit Synodo. ') Vergelijkt men nu hetgeen de Synode in deze zitting vaststelde, met de bovengenoemde tien punten, dan blijkt, dat de inhoud van beide geheel overeenkomt, zoodat de Synode niet anders heeft gedaan dan dit concept letterlijk overnemen en doorzenden naar de Generale Staten 2). Toch schijnt er, voordat de Synode deze „scherpe resolutie" aannam, nog wel eenige „dispute" over enkele artikelen gevallen te zijn. O.a. moet dit geschied zijn, naar aanleiding van Art. IX, over de vraag: „ofte de Professoren der Theologie ofte eenighe uyt haer ghesonden niet en behooren in de particuliere synoden met keurstemme te verschynen." Dit is toen, zooals de Staten van Holland later verzekerden, „door het meeste deel des Synodi goet gevonden: hoewel daernaer deur de haesticheyt de acte niet soo generael ende dudelick daervan en is ghestelt, waervan de Praeses ende andere genoechsaem kennisse heeft" (Walaeus, Opera Omnia, ed. 1647, t. II, p. 423). De Synode wilde dus op dit punt een zeer belangrijke concessie doen aan de Staten, want, zooals de politieke Kerkenorde van 1591, x) Ook Caspar Sibelius in zijn Annot. ad Synod. Dordrac. (M. S.) geeft precies dezelfde punten aan, als hebbende in het oorspronkelijk concept van Zuid-Holland gestaan. *) Dr. A. Kuyper in zijn Leidsche professoren p. 50—54 meende het oorspronkelijk concept van Zuid-Holland terug te hebben gevonden onder de secrete stukken van het ryksarchief in het stuk, dat als Bijlage I, 4 is afgedrukt. Metterdaad staat boven dit stuk: „Poincten aengaende de Universiteyten by de Synodus van Suyd-Hollandt aende Ed. Mog. Heeren Staten . . . overgelevert" en verklaren de Gedep. in hun begeleidende missive, dat „hier by gaen de poincten in den voorledenen jare by de Synodus van Suydt-Hollandt aen de Ed. Mog. Heeren Staten van Hollandt overgelevert" (zie pag. 265). En toch is dit vermoeden niet juist. In de genoemde „acht poincten" komen verscheidene dingen niet voor, die blijkens het bovenstaand getuigenis van Barlaeus en Dwinglo in het oorspronkelijk concept der Zuid-Hollanders wel degelijk gestaan hebben. Daarmede vervalt dus ook de geheele conclusie van Dr. Kuyper, dat de Synode het concept te zwak vond; daarom nog een paar ingrijpende artikelen eraan toevoegde, en dat de Gedeputeerden later, vreezende, dat de Synode overvraagd had, het strengere concept der Synode hebben ter zijde gelegd, om tot het minder strenge van Zuid-Holland terug te keeren. 12 Art. 31 (Hooyer, Oude K O. p. 347) bewijst, was juist dit punt, d. w. z. het stemrecht van de professoren op de Prov. Synode, een der voornaamste eischen van de politieken, en het is dan ook daarov er, dat na de Dordtsche Synode de heftigste strijd is ontbrand. Het is niet onmogelijk, dat de Synode geraden heeft aan de gedeputeerden, die dit concept bij de Generale Staten hadden in te dienen, ook op andere punten wat water in den wijn te mengen. Noch de officieele Acta, noch Heyngius l) melden over dit alles iets. Maar wel is het opmerkelijk, dat, toen de Gedeputeerden, 30 Mei, deze artikelen over de reformatie der Academie aan de Staten aanboden, zij er drie belangrijke wijzigingen in hadden aangebracht: i°. is er geheel uit weggelaten Art. 2, waarin verzocht werd om jaarlijksche aftreding der Curatoren; 2°. is eveneens geheel weggelaten Art. 3, waarin verlangd werd, dat onder de Curatoren ook kerkelijke personen zouden zitten ; 30. is in Art. 4 de scherpe uitdrukking, dat geen prof. in de theol. zou beroepen worden dan met toestemming (suffragio) der provinciale Synode, verzacht tot: met advies der Synode (zie Bijlage I, No. 4.) 2). Dat de Gedeputeerden met zekeren nadruk tot tweemaal toe, èn in het opschrift, èn in het begeleidende schrijven, er aan herinnerden, dat deze „poincten" door de Synode slechts overgenomen waren uit het concept, door de Zuid-Hollandsche Synode in overleg met de Staten van Holland vastgesteld, was alleen, om aan het verzoek der Synode kracht bij te zetten. Wat Holland had goedgekeurd, konden de Generale Staten moeilijk afwijzen. ) Het advies der Noord-Hollanders, het eenige wat Heyngius over deze geheele quaestie heeft, luidde aldus: „dat wij noodich achten, dat van die pointen (nl. het 3e, 6e en 7e gravamen, handelende over de reformatie der Academien, de prophanatie des Sabbaths en de bediening der kruiskerken) naerder openinghe geschiede end daernae ge-resolveert werde na behoren; achten oock dat dese dingen meest aen de HH. Staten Generael sullen dienen geremonstreert te werden" (p. 207, 8.) 2) De oorspronkelijke tekst van deze Artikelen is in het Latijn gesteld, daar ze op de Generale Synode zijn voorgelezen. Dit verklaart, waarom de tekst van de Hollandsche Post-acta afwijkt van Bijlage I, 4. Beide zijn zelfstandige vertalingen van het Latijnsche origineel. 4. De Triviale Scholen. Wat de Triviale scholen betreft, waren verschillende gravamina ingekomen, die over drie punten liepen: ie dat de schoolmeesters verplicht zouden worden de Confessie te teekenen, opdat alleen gereformeerde schoolmeesters zouden worden toegelaten (Noord-Holland, Zuid-Holland en Overijssel); 2e dat aan de kerken zeggingschap zou worden toegekend bij de benoeming der schoolmeesters (Xoord-Holland); en 3e dat aan de Generale staten verzocht zou worden om een generale schoolorde, opdat de onbekwame schoolmeesters zouden geweerd worden en er eenparigheid mocht komen in het onderwijs. Het eerste gravamen is eerst behandeld in de namiddagzitting, p. 1S8 ; het tweede heeft men laten liggen en alleen op het derde gravamen ismen ingegaan. Het besluit, dat de Synode nam, is letterlijk in het libellus supplex overgenomen (p. 266). 5. Huwelijken met geëxcommuniceerden. Ook over deze vraag bestond verschil van gevoelen in de kerken. De Synode van Dordt, 1578, had op de vraag, of men geëxcommuniceerden trouwen zou, geantwoord: „ja, welverstaende dat men se aernstelick tot boetverdicheyt vermanen sal" (Rutgers, Acta der Nat. Syn. p. 272). En evenzoo had de Synode van Middelburg, 158, geoordeeld aangaande het huwelijk tusschen twee personen, waarvan „de eene een lidtmaet is, ende de andere gheen professie doet , dat „de Dienaers sullen aerbeyden sulcke houwelicken te verhinderen, so veel moghelick is. Maar so zij emmers voortuaeren willen, sal hijse trauwen" (1. c. p. 437). Ook de Synode van ZuidHolland, 1592, had in dien zin geadviseerd „alsoo 't houwelick meerendeels politijck is" (REITSMA, Acta der Prov. Syn. II, p. 440). De Gedep. der Noord-Holl. Syn. gaven dan ook op de Generale Synode geen ander advies, dan eene verwijzing naar de reeds aangehaalde besluiten van 1578 en 1581 (Heyngius p. 208). Toch is het wel te begrijpen, dat de zaak nogmaals op de Generale Synode gebracht werd, en deze thans eene tegenovergestelde beslissing nam. Het huwelijk was zeker meerendeels politiek, en daaruit volgde wel, dat de kerk zulke huwelijken niet keeren kon, maar niet, dat de kerk deze huwelijken, die tegen Gods gebod ingingen, ook kerkelijk moest inzegenen. De Synode oor- deelde daarom volkomen terecht, dat men zulke huwelijken voortaan niet meer met den „solemneelen zegen" bevestigen zou. 6. De Sabbathsprophanatiën. Gelijk uit de ingezonden gravamina blijkt, hadden de meeste Synoden een klacht ingezonden over de Sabbathsontheiliging, waarbij verschillende zoodanige prophanatiën met name genoemd werden. De meeste van deze Sabbathsontheiligingen werden natuurlijk gepleegd door hen, die geen lidmaten der kerk waren, en dus ook niet met kerkelijke censuur konden worden gestraft, zoodat de Synode wel verplicht was, de toevlucht te nemen tot de hulp der Overheid. Trouwens naar de opvatting, die in Nederland steeds meer de overhand kreeg, had de Overheid in de eerste plaats voor de Sabbathsrust te zorgen. Het besluit der Synode over de Sabbathsprophanatiën, in deze zitting genomen, is eigenlijk niet anders dan de herhaling van hetgeen de Synode reeds besloot in de 1415 zitting (Ac/a Synodï, p. 28). Naar aanleiding van het slecht bezoeken der catechismus-predikatie was toen reeds besloten: rogandi erunt Magistratus, ut opera omnia servilia seu quotidiana, atque inprimis lusus, compotationes, aliasque Sabbathi profanationes severioribus Edictis prohibeant. Dit verzoek is dan ook in het libellus supplex opgenomen (zie pag. 269). 7. Het Sabbathsgeschil. Welke de aanleiding was, waardoor de Synode tegen het einde harer zittingen plotseling midden in de Sabbathsquaestie geraakte, die jaren lang de kerken op de schrikkelijkste wijze verdeelde, en die op de Synode van Dordt het eerst aan het licht trad, is niet met volkomen zekerheid te zeggen. De Acta melden alleen, dat „onder de Zeeuwsche broederen" verschil over dit punt bestond, en wel bepaaldelijk onder de broederen, die afgevaardigd waren ter Generale Synode (want met hen hebben de professoren de conferentie gehouden), maar wie de twistende partijen waren, wordt niet gemeld. Ook in de Acta der provinciale Synoden van Zeeland komt over dit geschil geen woord voor, en uit het gravamen over de „prophanatie des Sabbaths", door Zeeland ingezonden, blijkt wel, dat naar het oordeel der Zeeuwsche Synode, de broeders in de andere provinciën niet streng genoeg over den Sabbath dachten, maar niet, dat onder de Zeeuwsche broederen zelf verschil van meening over den Sabbath bestond. En toch is de oorzaak van het geschil (al weten wij de namen der twistende partijen niet) niet moeilijk te gissen 1). De Zeeuwsche kerken waren van meet af nauw verbonden met de Engelsche kerken en de invloed van de puriteinen was vooral in Zeeland groot. Willem Teelinck, destijds predikant te Middelburg en Godefridus Udemannus, predikant te Zierikzee, de laatste tevens afgevaardigde van Zeeland ter Generale Synode, waren beiden geesteskinderen van Perkins en deelden geheel diens strenge opvatting van den Sabbath. Het spreekt wel van zelf, dat dit eenigszins nomistische standpunt aan anderen aanstoot gaf. De meer vrije opvatting van het Sabbathsgebod, door de vaders der Reformatie als Luther, Zwingli, Calvijn, Zanchius, Ursinus e. a. met klem verdedigd, werkte nog altoos na, en zal ook in Zeeland wel aanhangers hebben gevonden. Daarbij vergete men niet, dat Gomarus, die blijkens zijn Investigatio sententiae et originis Sabbathi, in 1629 in hetlicht verschenen, lijnrecht tegen deze „preciese" Sabbathsopvatting gekant was, van 1611 — 1615 te Middelburg als predikant en hoogleeraar werkzaam is geweest, en hij zal bij zijn onderwijs zijn vrijere opvatting van den Sabbath zeker niet verborgen hebben gehouden. In Zeeland was dus het vuur aan het smeulen. En het is dan ook opmerkelijk, dat na de Dordtsche Synode juist in Zeeland de vlam het eerst naar buiten is geslagen. Toen Teelinck in 1622 te Rotterdam zijn Tractaet van d'onderhoudinge des Christelycken Rust-dachs, die men gemeynlyk den *) Uit C. Sibelius, Annotationes ad Synod. Dordr. M.S., blijkt, dat de strijd reeds in de 148e zitting, toen de Catechismus was goedgekeurd, ontbrand is (zie ook hetgeen hierboven meegedeeld wordt pag. 182) en door hem worden ons de namen der twistende Zeeuwsche broeders genoemd. Het waren Udemannus en Josias Vosbergius, de afgevaardigde ouderling uit Middelburg. Sibelius meldt toch: D. Vosbergius monuit ad quaest: 91 (sc. van den Catechismus) „secundum legem Dei" pugnare cum quarto praecepto, quia non observamus septimum diem. Sed rejecta quaestio est in suum locum. D. Udemannus monuit hanc quaestionem non esse injunctam illis (sc. den Zeeuwschen afgevaardigden) ut proponerent. Deze aanteekening bevestigt geheel het vermoeden in den tekst reeds geuit, dat de strijd is gestreden tusschen Udemannus en een van de Middelburgsche vrienden van Gomarus. Het handschrift van Sibelius kwam eerst na het afdrukken van den tekst in mijn bezit. Sondach noemt, in het licht gaf, verwekte dit reeds veel aanstoot. Teelinck gaf daarom in 1627 zijn Nootwendigh Vertoogh uit, gematigder gesteld, ]) maar de oude partij van Gomarus hield zich met langer stil en Jacobus Bursius, Gomarus' leerling en vriend 2), antwoordde met zijn Threnos ofte Weeclaghe, aenwysende de oorsaken des jammerlycken stants van het lant, ende de ontheyligmge des Sabbathdaechs, waarin hij Teelinck's Sabbathsopvatting openlijk bestreed. Toen Voetius daarop de partij van Teelinck koos met zijn satyre: Lachrymae crocodilli abstersae, was de strijd voor goed ontbrand. Dit verder verloop van den Sabbathsstrijd moest met enkele trekken geteekend worden, om duidelijk te maken hoe op de Synode te Dordrecht juist onder de Zeeuwsche broederen geschil kon blijken te bestaan over den Sabbath. Dit geschil van gevoelen had zich niet het eerst tijdens de nazittingen, maar reeds in de Generale Synode geopenbaard, gelijk wij uit de brieven van Balcanqual weten. De Engelsche godgeleerden hadden n.1. in de i48e sessie hun klacht ingebracht propter gravem diei dominici neglectum en vermaanden daarom de Synode, ut apud Magistratum intercedat, ne forenses emptiones, apertis mercium officinis eo die excerceri permittant. Reeds toen was naar aanleiding van deze klacht a quodam ex provincialibus de vraag opgeworpen de observatione Sabbathi sed non discussa penitus, quia rejecta inter gravamina provincialia post abitum nostrum tractanda (Golden remains, p. 545> 6)- Eenig meer licht wordt hierover verspreid door een later schrijven van Udemannus aan Ds. J. Spiüardus, predikant te Kruiningen (M. S. in mijn bezit) waarin hij verhaalt: „Een seker geleert man in Synodo Dordracena disputeerde, off wy aen een van de seven dagen verbonden waren vi praecepti, ende meynde neen, maer daer wierdt soo treffelyck by een predicant buyten onse provincie op l) Zie W. J. M. Engelberts, Willem Teelinck, 1898, proefschrift, p. 115» T32* •) Gomarus was zeer met Jacobus Bursius bevriend en moet zelfs aan hem de voor¬ naamste bewijzen voor diens werk hebben geleverd (Vita Walaei, p. 34). De vader van dezen Bursius, Aegidius of Gilles Bursius, was op de Dordtsche Synode tegenwoordig als afgevaardigde van de Classis Walcheren (Vita Walaei, p. 23). geantwoordt, dat daer nyet meer en diende gerepliceert" 1). En nog duidelijker blijkt de stand van het geschil uit hetgeen Heyngius bij de iÓ2e zitting aanteekent (pag. 208): „Alsoo inde Provintie van Zeelant opt stuck vande onderhouding des Sabbaths seker questie geresen was, bestaende daerin dat eenige stercklycken dryven, dat d' onderhoudinge van een vande seeven dagen der weke is morael end den Christenen praecyse verbindet, oock soo verre, dat sy van alle wercken haer op dien dach souden moeten onthouden, dewelcke niet de liefde end den tegenwoordigen noot opt hoochst vereyschen; waerdoor andere meynen, datmen een Joodsche superstitie wederom inde Christlycke kercke soect in te voeren, end de Christlycke vryheyt te verkorten, sustineerende dat wy niet juist aen den sevenden dach, maer alleen aen eenigen dach hetsy de seste, seevende, achte etc. tot oeffening vanden Gods dienst verbonden syn, end tot ruste van die wercken, waerdoor de Godsdienst verhindert soude mogen werden." 8. De kerken onder het kruis. Het gravamen desaangaande was door Gelderland ingediend, dat als grensprovincie telkens met deze heimelijke kerken te Kleef, Wezel, Keulen enz. in rapport stond. Gelderland wilde, dat de Synode bij de Generale Staten steun zou zoeken inzonderheid voor de kerken in de neutrale streken (in ditionibus Neutralibus). Dit gravamen werd door de Synode niet alleen overgenomen, maar ook uitgebreid tot de kerken in de „verheerde Provinciën," opdat de Generale Staten bij het verlengen van het Bestand, of het sluiten van een definitieven vrede, eenige gunstige condities voor deze kerken zouden bedingen. De gedeputeerden, die namens de Synode dit verzoek *) Uit hetgeen hij voorts in ditzelfde schrijven zegt: „soo en wort oock in onse provincie nopende de onderhoudinge vant 4e gebodt nyet anders geleert, dan hetgene dat vast van alle Jnlandtsche ende Wtlandtsche Theologanten in Synodo Nationali is toegestaen, gelyck wy van de Exteri met haer eygen handen souden connen bewysen', schijnt te volgen, dat Udemannus met het oog op de later te volgen behandeling dezer quaestie aan de exteri schriftelijk hun advies over de Sabbathsquaestie heeft gevraagd, om des te sterker te staan in het debat. aan de Generale Staten overbrachten, voegden er nog een bede aan toe, n.1. dat de Generale Staten de gezamenlijke provinciën mochten bewegen enkele predikanten voor deze kruiskerken te onderhouden. Een loffelijk exempel was in dat opzicht reeds gegeven door de Staten van Holland en Zeeland, die elk twee predikanten onderhielden (zie p. 267, 8). 9. De Zending. In de Acta is blijkbaar vergeten melding te maken van het besluit, dat de Synode nam over het gravamen van Noord-Holland en Zeeland over de zending. Blijkens de meedeeling van Heyngius hebben de Noord-Hollandsche gedeputeerden in deze zitting het advies uitgebracht, dat men de zaak der zending „aan de Generale Staten zou remonstreeren" (p. 208). Dat de Synode dit advies heeft opgevolgd, blijkt niet alleen uit het rapport, door de Noord-Hollandsche gedeputeerden in de Synode van Edam uitgebracht: „OptXV gravamen van Amsterdam nopende den dienst van de Indijen is ingebracht, dat het synodus nationael hetzelve heeft geremonstreert aen de heeren Staten Generael" (Reitsma, Acta der prov. Syn. II, p. 71,72), maar ook uit het feit, dat in het Libellus supplex verzocht werd uit naam der Synode, „dat uwe Hooch mog. gelieve met Christelycken ernst ende yver dese saecke (der Zending) te behertighen, ende tot dien eynde te beramen, ende by der handt te nemen alsulcke middelen als tot voortplantinge des h. Euangeliums in deselve landen dienstigh ende allerbequaemst sullen wesen" (zie pag. 267). Sessione Centesima LXIV. Eodem die post meridiem. Regulae de observatione Sabbathi, seu diei Dominici, a D.D. Professoribus, cum fratrum Zelandorum consensu, conceptae, praelectae atque approbatae fuerunt hae sequentes. Sess. 164. Desselven daechs na de Middach. Syn voorgelesen endegeapprobeert dese navolgende regulen vande onderhoudinghe des Sabbaths ofte Sondaechs l), die de Professoren met toestemminghe vande Broederen, van Zeelant hadden ingestelt. *) A C : Sonnendaegs. I. In Quarto Legis divinae praecepto aliquid est Ceremoniale, aliquid morale. II. Ceremoniale fuit quies diei septimi a creatione, et rigida ejusdem diei observatio populo Judaico peculiariter praescripta. III. Morale veró, quod certus et status dies cultui DEI sit destinatus, ac tanta quies quanta ad DEI cultum sanctamque illius meditationem est necessaria. IV. Abrogato Sabbatho Judaeorum, dies Dominicus a Christianis est solemniter sanctificandus. V. Hic dies inde ab Apostolis in prisca Ecclesia Catholica semper fuit observatus. VI. Idem dies sic cultui divino est consecrandus, ut in eo cessetur ab 1. Jint 4°. ghebodt vande godtlycke wet is yet ceremoniaels ende yet Moraels '). 2. 2. Ceremoniael is gheweest de ruste vanden sevenden dach na de scheppinghe, ende de strenge onderhoudinghe vanden selven dach, die het Jodische 3) volck bysonderlyck opgeleyt was. 3- Morael, dat een seeckeren ende gesetten dach den goodtsdienst zij toegeeygent, ende daer toe zoo veel ruste, als tot den Goodtsdienst ende heylighe overdenckinghe 3) des selffs van noden is. 4- Zynde den Sabbath der Joden affgeschaft, moeten de Christenen den Zondach solemnelick heylighen. 5- Desen dach is sedert de Apostelen, inde oude Catholycke kercke altyt onderhouden gheweest. 6. Deselve dach moet alsoo den goodtsdienst toegeeygent worden, ) A B C : ceremonieel en morael. a) A B C : Joodtsche. 3) A B C : betrachtinghe, D als in den tekst. omnibus operibus servilibus, exceptis ijs, quae sunt Charitatis et praesentis necessitatis, et ab hujusmodi recreationibus, quae DEI cultum impediunt. Statutum fuit ad testandum in Orthodoxa doctrina consensum, omnes et singulos verbi divini Ministros debere subscribere Confessioni et Catechismo harum Ecclesiarum et Canonibus seu Declarationibus hujus Synodi: atque ut perversa nonnullorum effugia in hac subscriptione praecaveantur, ut subscriptioni haec praemittatur formula, quae praelecta fuit atque approbata. Nos infra scripti Ministri verbi divini sortiti sub Classe N. declaramus sincerè, et bona cum conscientia, coram DEO, hacnostra subsignatione, nos corde sentire ac credere, omnes articulos et singula capita Doctrinae, in hac Confessione et Catechesi Reformatarum Ecclesiarum Belgicarum comprehensae, et simul etiam Declarationem nonnullorum ejusdem doctrinae articulorum in Synodo Nationali anno millesimo sexcente- datmen op den selven moet rusten van alle slaeffwercken (uytgesondert dieghene, die de lyeffde, ende de teghenwoordighe nootsaeckelickheden ') vereyschen), midsgaders van alle sodanighe recreatien die den Goodtsdienst verhinderen. Js geordineert 2) dat alle bedienaers des Woorts, tot een teecken van eenicheyt inde rechtgevoelende leere moeten onderteeckenen de Confessie ende Cathechismo deser kercken, midtsgaders de Canones ofte verclaringhe deses Synodi. Ende om te voorcomen in dese onderteeckeninghe de verkeerde uytvluchten van sommighen, zoo s) zal voor de selve onderteeckeninghe ghestelt werden dit formulier, het welcke is voorgelesen ende geapprobeert. Wij ondergeschreve dienaren des Godtlycken Woorts, resorteerende onder de Classe van N. N. 4) verclaeren oprechtelick in goeder conscientie voor den Heere, met dese onse onderteeckeninge, dat wij van herten ghevoelen ende geloven, dat alle de articulen ende stucken der leere in dese Confessie ende Catechismo der gereformeerde Nederlantsche kercken 6) begrepen, midtsgaders de verclaringe over eenige poincten der *) A B C D en G : nootsaeckelickheyt. 2) A B C : geordonneert. s) A B C D laten zoo weg. 4) A B C : hebben JV, G: NN. 6) A B C D : der nederl. geref. kercken. simo et decimo nono Dordrechti factam, per omnia Verbo DEI consentire. Quapropter promittimus, nos hanc eandem doctrinam diligenter esse tradituros, et fideliter propugnaturos: neque quidquam adversus illam doctrinam publicè aut privatim, directè aut indirectè docturos esse aut scripturos: uti quoque nos non tantum omnes errores huic doctrinae contrarios, ac nominatim etiam illos, qui in praedicta Synodo sunt condemnati, rejicere, sed etiam eosdem veile refutare, eisdem nos opponere, atque omnem dareoperam, ut ab Ecclesijs arceantur. Quod si verö posthac fortè eveniat, nos adversus hanc doctrinam aut considerationem aut sententiam diversam fovere, promittimus etiam nos eandem nee publicè nee privatim proposituros, docturos, aut defensuros, sive concionibus sive scriptis: sed nos eandem prius Presbyterio, Classi, et Synodo manifestaturos, ut ibidem examinetur; parati semper nos judicio Presbyterij, Classis aut Synodi subjicere volenti animo, sub poena, si contrarium a nobis fiat, ut ipso facto a muneribus nostris suspendamur. Sin autem Presbyterium, Classis, aut Synodus aliquando propter graves suspicionum caussas, ad conservandam doctrinae unitatem ac sinceritatein, postulare voorss. leere inden Nationalen Sijnodo a°. 1619 tot Dordrecht ghestelt, in alles met Goodts woort over een comen. Beloven l) derhalven dat wij de voorss. leere neerstelick zullen leeren, ende getrouwelyck voorstaen, sonder yet teghen deselve, t' sij opentlick, ofte int' bysonder, t' sij 2) directelick ofte indirectelick, te leeren ofte te schrij ven: Gelyck oock dat wij niet alleen alle dwalinghen 3) daer teghen strydende, ende namentlick die inden voors. Sijnodo gecondemneert zijn, verwerpen ; maer oock zullen tegenstaen, wederleggen, ende helpen weeren. Ende indien het zoude moghen gebeuren, dat wy na desen enich bedencken ofte ghevoelen teghen de voorss. leere, ofte eenich poinct derselver zouden moghen crijgen, beloven wij, dat wy t' selve noch opentlick noch heijmelick zullen voorstellen, dryven, predyeken, ofte schryven ; maer dat wy t' selve alvoren den kerekenraet, Classi ende Synodo zullen openbaren, om vande selve geexamineert te worden, bereyt zynde het oordeel derselver altyt ghewillichlick ons 4) te onderwerpen; op pene dat wij hyer teghen doende ipso facto van onsen dienst zullen zyn gesuspendeert. Ende indien t' enighen tyde de kerekenraet, Classis, ofte Sijnodus ') A B : belovende. ") A B C : laten tsy weg. ") A B : dwalinghe, D en G hebben 't meervoud. *) A laat ons weg, C heeft mij. voluerit a nobis, ut sententiam nostram super Articulo aliquo hujus Confessionis, Catechismi, aut declarationum Synodicarum, latius exponamus, promittimus etiam simul, nos omni tempore ad praestandam hanc declarationem promptos paratosque fore, sub eadem, quae supra dicta fuit, poena: servato tarnen nobis jure Appellationis, si fortè sententia Presbyterij, Classis, aut Synodi gravatos nos existimaverimus: qua appellatione durante, nos sententiae et constitutioni Synodi Provincialis acquiescemus. Statutum quoque fuit ut Rectores Scholarum et Ludimagistri omnes Confessioni, Catechesi, et Declarationibus hisce Synodicis ad testandum quoque in Reformata doctrina consensum, subscribant sub hac formula: Nos infrascripti Rectores scholarum et Ludimagistri sub Classe N. declaramus sincerè, bona cum conscientia, coram Domino, hac nostra subsignatione, nos corde sentire et credere, omnes Articulos et singula capita doctrinae, quae in hac Confessione et Catechesi Reformatarum Ecclesiarum Belgicarum continetur, simul- om ghewichtighe oorsaecken van nadencken zouden *) moghen goet vinden, tot behoudinge vande enichevt ende suijverheyt inde leere, van ons te vereyschen onse naerder gevoelen ende verclaringhe a), zoo beloven wij oock midts desen, dat wij daer toe tot allen tijden bereyt ende willich zyn zullen op pene als boven, behoudens t' recht van appel in casu van beswaernisse, geduerende wekken tyt van appel, wij ons naer de uytspraeck ende ordre des Sijnodi provincialis zullen reguleeren. Js oock geordineert dat alle Rectoren ende schoolmeesters oock mede de Confessie, Catechismo, ende dese 3) sijnodale verclaringe tot betuyginge van hare eenstemmicheyt inde gereformeerde leere, onder dit formulier zullen onderteeckenen : Wij ondergeschreve 4) Rectoren ende Schoolmeesters van N. N. 5) verclaeren oprechtelick in goeder conscientie voor den Heere met dese onse onderteyckeninghe dat wij van herten ghevoelen ende geloven, dat alle der articulen ende stucken der leere in dese confessie, ende catechismo der Nederlantsche gereformeerde *) A B C D : zoude. *) A B C D E en G voegen in, evenals alle copieën van dit formulier : over eenich Articul vande voorss. Confessie, Catechismus ende Synodale verclaringhe. Blijkbaar zijn deze woorden in den tekst uitgevallen. 3) A B C G : de; D : dese. 4) A B C : onderschreven. 5) A B C D hebben N,\ G heeft N.N. que etiam Declarationem nonnullorum ejusdem doctrinae Articulorum, factam Dordrechti in Synodo Nationali, anno millesimo sexcentesimo et decimo nono, in omnibus cum verbo DEI consentire. Quapropter promittimus nos praedictam doctrinam fideliter esse propugnaturos, et juventuti, secundüm vocationis nostrae munus, atque illius capacitatem, diligenter inculcaturos, sub poena, si contrarium a nobis fiat, ut a munere nostro Scholastico removeamur. Monendae erunt Ecclesiae, cum Pastores promittunt per subscriptionem Formulae superioris, se paratos semper fore ad sententiam suam de fidei dogmatibus, ad petitionem fratrum latius exponendam, non ita esse intelligendum, ut ad quorumlibet libitum hoe semper facere teneantur; ne doctores orthodoxi temerè suspecti reddantur, sed tum demum, cum justas dederint suspicionum caussas, de quibus penes conventus Ecclesiasticos judicium erit. kereken begrepen, midtsgaders de verclaringe over enighe poincten der voorzeyde leere inden nationalen Sijnodo a°. 1619 tot Dordrecht ghestelt, in alles met Godes Woort over een comen 1). Beloven derhalven dat wij de voorzeyde leere, ghetrouwelick zullen voorstaen, ende de jeucht, naar eysch van onse beroep, ende haer begrijp, neerstelick inscherpen ; op pene dat wij hyer teghen doende van onsen schooldienst zullen ontset wesen. De kereken zullen vermaent worden 2), als de herders by de onderschryvinghe van het boven-gemelde formulier beloven haer bereyt te stellen om haer meninghe vande poincten des gelooffs op de begeerte der Broederen 3) breeder te verclaren, dat zulckx niet te verstaen zij, als off zij daertoe gehouden waeren op eens ygelyckx believen *); mae? dan eerst, als zij rechtvaerdighe oorsaecke van suspicie zouden mogen gegeven hebben ; waer van het oordeel bij de 6) kerckelycke vergaderinghe bestaen zal. ') A B C : overeen te comen. ') A B : zijn. s) A : op de begeerde broeders. ') A B C D laten hierop volgen : opdat de rechtsinnighe Leeraren niet te vergeefs voor suspect gehouden worden. Blijkens den Latijnschen tekst zijn deze woorden hier metterdaad in te voegen. Het is opmerkelijk, dat alleen de Fransche vertaling deze woorden ook weglaat. 5) A B D laten de weg. x. De bijlegging van het Sabbathsgeschil. De korte mededeeling" in de Acta, aangaande hetgeen in de Synode verder over de Sabbathsquaestie is voorgevallen, heeft juist door hare beknoptheid aanleiding gegeven toj. een dubbel misverstand, waarover in de latere Sabbathsquaestie veel strijd is gevoerd. Vooreerst geeft de uitdrukking, dat de professoren de volgende artikelen over den Sabbath hadden ingesteld „met toestemminghe van de Broederen van Zeelandt" den indruk, alsof daardoor het geschil onder de Zeeuwsche broederen definitief was bijgelegd, en dit is niet juist. Volgens Heyngius „is ingebracht dat tusschen de Professoren end de Gecommitteerden van Zeelant seeckere Articulen opde onderhoudinge vanden Sabbath syn geraemt, waerin deselve met malcander verdragen syn. Doch verclaerden eenige Broeders van Zeelant deselve te houden niet voor een definitie, maer provisionele accomodatie'" (p. 210). Eene mededeeling, die bevestigd wordt door het straks te vermelden getuigenis van Voetius. Van meer belang is de tweede strijdvraag, hoe de uitdrukking der Latijnsche Post-acta is op te vatten : regulae de observatione Sabbathi a D.D. Professoribus, cum fratrum Zelandorum consensu conceptae, praelectae atque approbatae, fuerunt hae sequentes. In de Hollandsche vertaling, die in 1669 het licht zag, waren deze woorden aldus overgezet: „De regelen aengaende de onderhoudinge van den Sabbath, ofte dach des Heeren, by de Heeren Professoren, met toestemminge van de Broederen van Zeeland ontworpen, zijn voorgelesen en geapprobeert, en zijn deze navolgende." De Overijsselsche Synode van 1674 meende, dat deze vertaling onjuist was, en teekende daarom in hare Remarques aan: „Pag. 22, sess. 164, staet vande Regelen omtrent den Sabbath by de Professoren, en die van Zelandt ontworpen, dat deselve syn voorgelesen en geapprobeert (sc. in de Synode), daer doch deselve alleen van de professoren ende die van Zelandt waeren ontworpen, onder haer opgelesen en by haer geapprobeert, maer niet by de E. Synodus, gelyk klaerlyk blykt uyt pag. 21, § uit." (Oud Syn. Archief, I, 8, 33). En dezelfde opmerking wordt door J. Koelman in zijn lijvig traktaat: Dispuit van den Sabbath, 1685, II, pag". 252 herhaald, en met nog andere bewijzen aangedrongen. Toch is deze aanmerking op de latere vertaling van de Post-acta, blijkens den origineelen, Hollandschen tekst, niet juist. De bedoeling van de Acta is metterdaad te verklaren, dat de Artikelen over den Sabbath in de Synode zijn voorgelezen en door haar zijn geapprobeerd. Trouwens ook de Latijnsche tekst laat, tenzij men hem geweld aan wil doen, geen andere verklaring toe. Maar wel heeft Koelman volkomen gelijk, wanneer hij het, ook nu nog zoo vaak voorkomende, misverstand bestrijdt, alsof met deze „approbatie door de Synode" zou bedoeld zijn, dat de Synode deze artikelen als de uitdriikking van haar gevoelen beschouwde en daarom aan de Kerken oplegde. De bedoeling van deze approbatie is geen andere geweest, dan dat de Synode het compromis, door de hulp der Professoren tusschen de twistende partijen in Zeeland gesloten, als zoodanig goedkeurde, zonder daarom ook maar eenigermate een decisie over het geschil zelf te geven. Dit blijkt duidelijk uit het getuigenis van drie leden der Synode. Vooreerst meldt HeyngiuS: „de Vergaderinge niet kunnende voor desen tyt over de voorss. Articulen oordeelen, dewyle de sake niet eygentlyck ende in forma tot haer gebracht was, heeft nochtans verclaert voor advys, dat die van Zeelant haer daermede souden genoegen laten, tot dat eens beter gelegenheyt soude mogen voorvallen, om deese saeke wat naerder te ventileer en" (p. 211). Volkomen hetzelfde verklaart Voetius in zijn Lachrymae Crocodilli abstersae, pag. 19, waar hij zegt „dat se geensins zyn Artikelen van de Synode gestelt, en geapprobeert, ja datse selfs zyn tegengesprooken en geimprobeert, waarop Udemans zeide, wat raakt het ons, valeat in qua7itum potest. (Het oorspronkelijke werkje van Voetius is spoorloos verdwenen; het aangehaalde citaat wordt meegedeeld door koelman, Disp. v. d. Sabbath, II, p. 252). En niet minder beslist is het getuigenis van Walaeus, die zelf als hoogleeraar aan de samenstelling der artikelen hielp, en wiens verklaring dus boven allen geloof verdient: Imo ipsa quoque Synodus National is Dordracena, quum post peregrinorum Iheologorum discessum, controversiae illae ad illam jam tum essent delatae, easdem plene decidere, oum alterius partis condemnatione, sui fori non esse judicavit; quia eae ad alias quoque Ecclesias Reformatas pertinerent; sed eam moderationem adhibendam consultius judicavit, ut sententiam eam, aliis disceptationibus missis, utrique parti commendaret, in quam utrinque deputati, certis arbitris constitutis, consenserant (walaei, Opera Omnia, 1657,1, p. 276). Zie voorts B. de Moor, Comm. op a Marck, V, p. 394—396. — Het is dan ook volkomen te begrijpen, dat de Reviseurs in hun Cautio achter de authentieke Acta met nadruk er op wezen, dat bij een eventueele uitgave alles wat over de Sabbathsquaestie vermeld stond, moest worden weggelaten (zie pag. 43). Had de Synode bedoeld een aanvankelijke beslissing over het Sabbathsgeschil te geven, dan zou zulk een cautio geen zin hebben gehad. Eerst later is men aan deze Artikelen een zekere dogmatische waarde gaan toekennen en hebben beide strijdende partijen zich op deze zoogenaamde decisie der Synode beroepen. Het bleek toen, hoe onmachtig dit „advies" was, om de partijen werkelijk te verzoenen. Het is daartoe te halfslachtig, tracht een middenweg te bewandelen, door beiden partijen iets toe te geven, en heeft juist daardoor nooit iemand bevredigd. Zie over den verderen Sabbathsstrijd de rijke literatuuropgave bij C. Vitringa, Doctrina Christ. Religionis, ed. sexta, Pars IV, p. 360—531. Voorts J. Koelman, Het dispuit van den Sabbath, 1685; Ypey en Dermout, Gesch. der Ilerv. Kerk, III, Aant. p. 15—25 en Dr. A. Kuyper, Tractaatvan den Sabbath, 1890. 2. De artikelen over den Sabbath. Deze artikelen zijn oorspronkelijk in het Latijn gesteld, en zoo in de Synode voorgelezen, terwijl er waarschijnlijk een Hollandsche vertaling aan is toegevoegd. Dit blijkt daaruit dat Heyngius in zijne aanteekeningen deze artikelen in het Latijn meedeelt, terwijl op een los blad de Latijnsche en Hollandsche tekst staan geschreven. De Latijnsche tekst is bijna gelijkluidend aan dien der Post-Acta. Alleen luidt Art. 1 : In quarto legis Divinae praecepto aliquid esse caeremoniale, aliquid morale, vermoedelijk omdat er de verklaring aan voorafging: Sentimus. Terwijl in het laatste artikel staat: Jdem Dies sic cultuj Divino est consecrandus, ut in eo cessetur ab omnibus operibus servilibus, exceptis ijs, quae praesentis necessitatis, et charitatis, et ab eiusmodi abstineatur recreationibus, quae cultum Dej impediunt. Hommius heeft het woord abstineatur als overbodig in de acta weggelaten. De Hollandsche tekst, dien Heyngius meedeelt, stemt niet overeen met de Hollandsche Post-acta en is blijkbaar een andere vertaling uit het Latijn. Na deze artikelen staat op dit los inliggende blad de verklaring van de Synode, dat deze artikelen alleen een advies waren voor Zeeland, totdat een latere Synode de zaak definitief zou behandelen. Vermoedelijk is dit dus een officieel besluit, aan het einde van het debat over de Sabbaths-artikelen genomen, om de leden der Synode, die het met deze artikelen niet eens waren, tevreden te stellen, en heeft de scriba bij het opmaken der net-notulen dit besluit niet geplaatst, waar het behoorde (in sessie 164), maar aan het slot der voorafgaande zitting. 3. Het onderteekeningsformuiier voor de predikanten. Het onderteekeningsformulier, door de Commissie uit de Zuid-Hollanders, Zeeuwen en Groningers op de Synode ingediend, en door haar niet zonder strijd goedgekeurd, was niet een nieuw ontwerp, maar voor een groot gedeelte ontleend aan reeds bestaande formulieren. Het is daarom van belang de wordingsgeschiedenis dezer formulieren kort na te gaan, te meer omdat hetgene tot dusverre hierover geschreven werd, deels onvolledig en deels onjuist is. Het oudste onderteekeningsformulier, voor zooverre mij bekend is, is dat, hetwelk de Classis Alkmaar, 21 Sept. 1608, vaststelde en hetwelk aldus luidde : „ Wy ondergheschreven Predikanten, behoorende onder den Classe van Alckmaer, verclaren ende betuygen, dat de Leere de welcke in desen Catechismo, die by de Geref. eendrachtelijck is aengenomen, ende in 37 artijckelen der Xederlantsche Gereformeerde Kercken begrepen, in alles over een komt met het Heylige woort Godts, ende dienvolgende met het fundament der Leere der salicheyt. Beloven derhalven de selve Leere, door Godts genade te onderhouden; alle leeringhen, die daer teghen worden voortghebracht, ende daerom daer teghen strijden, opentlijck te verwerpen, ende met alle vlijt ende getrouwicheyt, na vermogen tegen te staen, gelijck wy het selve met onse Hantschriften bevestigen" (TRIGLAND, Kerckel. Gesch. p. 489). Dit formulier, dat 13 als moederformulier van ^.lle volgende kan beschouwd worden, bevat twee deelen, die in alle andere formulieren terugkeeren: i°. een verklaring van instemming met de belijdenis; 2°. een belofte, dat men aan die belijdenis zal vasthouden en alle dwalingen daartegen strijdende, zal verwerpen. In het begin van 1610 is door de Classis Buren een nieuw formulier opgesteld, waarin dezelfde belofte en verklaring voorkomen, maar waarin thans uitdrukkelijk de ketterij van Arminius genoemd wordt. Van meer belang is, dat de Classis bovendien van de proponenten een antwoord eischte op de volgende vragen: „ i. Of t' gene sy geantwoort hadden op de voorgestelde Vragen in 't examen by hem geantwoort was in goede conscientie, sonder dobbelheyt of schalckheyt. 2. Soo sy in eenige stucken begonsten te twijfelen, of anders te gevoelen, dat sy sullen ghelooven 't selve niet uyt te breyden, noch by hem te houden, maer datelick met den Classe te communiceren, die hem sal soecken te voldoen. 3. Of de Classen hem in syn goetduncken niet en konde voldoen, dat hy sich sal houden gesuspendeert van den Kercken-dienst, ter tijdt toe dat de swarigheden ende geschillen, die in de Kerken geresen zyn, geslecht sullen wesen" (Wtenbogaert, Kcrck. Hist. Dl. III, p. 219). Hiermede werd aan de verklaring en belofte omtrent de belijdenis een nieuw element, blijkbaar ontleend aan Art. 47 der Haagsche K. O. (Rutgers, Acta der Nat. Syn. p. 498), toegevoegd, nl. de eisch, dat men, bij twijfel omtrent de leer, dezen twijfel alleen zou meedeelen aan de Classis en zich aan haar oordeel zou onderwerpen op poene van suspensie. In hetzelfde jaar heeft ook de Zeeuwsche Synode, gehouden te Veere 17—27 Mei 1610, een onderteekeningsformulier ontworpen, dat staat afgedrukt in de acta dier Synode (Reitsma, Acta, V, p. 105, 6). Vergelijkt men dit met het Alkmaarsche en Burensche, . dan blijkt, dat het Alkmaarsche formulier vrij is gevolgd, maar dat in de onderteekeningsformule bovendien is opgenomen hetgeen de Classis Buren afzonderlijk vroeg, nl. de belofte, dat men zijn dubia alleen zou voorstellen in de Classis (of Synode). De Zeeuwsche Synode zette er bovendien nog een schroef op, door in het formulier als slotbepaling den eisch te voegen, dat de predikant bereid moest zijn, op elke aanvrage der Classe zijn gevoelen omtrent eenig stuk der leer nader te verklaren. Terwijl de Zeeuwsche Synode eindelijk nog een tweede formulier ontwierp, waarin de predikant subjectie beloofde aan de Kerkenorde (Reitsma, 1. c. p. 106). Dit nieuwe formulier, waarvan het slot het recht van appel regelt, -schijnt ook van invloed te zijn geweest op het Dordtsche formulier. In 1612 is door de Geldersche Synode weer een nieuw onderteekeningsformulier vastgesteld, dat evenzeer in de Acta dier Synode staat afgedrukt (1. c. IV, p. 203, 4). De Geldersche Synode heeft zich daarbij in hoofdzaak bediend van het Zeeuwsche, maar wijkt er toch in enkele gewichtige punten van af. Vooreerst zijn enkele uitdrukkingen uit het oudere, Alkmaarsche, formulier, die de Zeeuwsche Synode had weggelaten, weer opgenomen (bijv.: gelijck dieselve voor desen eendrachtelick in dese kercken is gepredickt geweest). Ten tweede is de strengere bepaling, door de Zeeuwsche Synode er aan toegevoegd, dat de predikanten altijd bereid moesten zijn, op verzoek der Classis, hun gevoelen te openbaren (het jus inquisitionis, gelijk het spottend werd genoemd), weggelaten. En in de derde plaats is de belofte van subjectie aan de Kerkenorde hier in de onderteefteningsformule zelve opgenomen en wel naar het Zeeuwsche model, maar zeer verkort. Eindelijk is er nog een nieuw onderteekeningsformulier ontworpen op last der Zuid-Hollandsche Synode van 1618, die dit concept aan de Generale Synode ter beoordeeling wilde doen voorleggen (1. c. III p. 304). Uit de lijst van gravamina blijkt, dat aan dezen last voldaan is (N°. 5), maar dit concept is onder de autographa der Synode niet te vinden, en men kan dus niet nagaan welken invloed het gehad heeft op het Dordtsche formulier. Wel kan dit geschieden ten opzichte van het Zeeuwsche en Geldersche formulier en de volgende vergelijking moge hierbij dienst doen '). *) Ook is het van belang met dit formulier te vergelijken de brieven door de afgevaardigden van Genève en van de Palts aan de Synode achtergelaten (Bijlage IV, No. 1 en 2). Het Zeeuwsche. Wy dienaren des woords hier onderschreven verclaren met dese onse onderteeckeninghe, dat wy metter herten gelooven en de gevoelen, dat alle de artickelen ende leerstucken, begrepen ende verclaert in dese Confessie ende Catechismus, de minste met de meeste, den woorde Godesin alles conform syn, ende beloven, oock midsdesen heylichlyck dat wy naer eysch der gelegentheyt, alle deselve leerstucken opentlyck ende int bysondere zullen leeren ende voorstaen Het Dordtsche. Het Geldersche. IVy 071 dergesch reve dienaren des Godtlycken Woorts, resorteerende onder de Classe van N. N. verclaeren oprechtelick in goeder consscientie voor den Heere met dese onse onderteeckeninge, dat -wij van herten ghevoelen ende geloven, dat alle de articulen ende stucken der leere, in dese Confessie ende Catechismo der gereformeerde Nederlantsche kèreken begrepen, midtsgaders de verclaringe over eenige poincten... inden Nationalen Sijnodo ao. 1619 tot Dordrecht ghestelt in alles met Goodts woort overeencomen. Beloven der halven dat wij de voorss. leere neerstelick zullen leeren ende getrouwelyck voorstaen, sonder yet teghen deselsij opentlick Wy onderschrevene, dienaers des godtlicken -woorts verklaren midts desen oprechtelick in goeder conscientie voor den Heere datt wy houden ende gevoelen, datt die leere, vervattet ende begrepen in de Confessie ende Catechismodeser Nederlantsche Gereformeerde kereke, gelij ck dieselve voor desen eendrachtelick in dese kereken is gepredickt geweest, in alles schrifttmatich is en met Godts woort overeenkomt ende beloven dieselve leere opentlick ende in ' t bisouder r\a.e ons vermogen te leeren ende voor te staen Ende indien wy tot eenighen tyden eenich gevoelen ofte bedencken zouden moghen crygen tegens eenich artickel ofte leerstuck in devoorss. Confessie ende Catechismo begrepen dat wy datzelve noch oopentlyck noch heymelyck zullen voorstellen, dan ordentlyck in classicale ofte synodale vergaderinghen ofte int bysonder t'sij directelick ofte indirectelick te leeren ofte te schrijven: gelyck oock dat wij niet alleen alle dwaling hen daerteghen strydende ende namentlick die inden voors. Sijnodo gecomdemneert zijn, verwerpen, rnaer oock zullen tegenstaen, wederleggen ende helpen weeren. Ende indien het zoude moghen gebeuren, datwynaedesen enich bedenckenofte ghevoelen teghen de voorss. leere ofte eenich poincl derselver zouden moghen crygen beloven wij dat wy t' selve noch opentlick noch heijmelick zullen voorstellen, dry ven, predycken ofte schryven ; maer dat wy t' selve alvoren den kerckenraet, Classi ende ende alle dwalingen, tegen die voorschr. leere strijdende, te verwerpen ende te willen helpen weeren ende tegenstaen. ende indien wy tott eenigen tyden souden mogen krygen enich gevoelen off bedencken tegens die voorsch. leere datt wy tselffste gevoelen offte bedencken niet en sullen off met prediken, schryven ofïte andersins noch ope7itlick noch int bes onder leeren, drijven offte verbreyden maer hetselve ordentlich ende volkomentlick den classi open- op pene van als scheurmaeckers gecensureert te worden. Ende indien tot eenigen tyde de classis ofte synodus zoude vtogen goetvinden, om de eenicheyt in de leere te onderhouden, van ons te eyschen onse naerdere verclaringhe ofte gevoelen over eenich artickel van de voorsz. Confessie ofte Catechismus soo belooven wy oock mits dese dat wy daertoe /' alle tyde zullen bereyt ende willich zyn, op pene als boven. Synodo zullen openbaren, om van de selve geexamineert te worden, bereytzynde het oordeelderselver altyt ghewillichlick ons te onderwerpen ; op pene dat wij hyer teghen doende ipso facto van onsen dienst zullen zyn gesuspendeert. Ende indien f enighen tyde de kerckenraet, Classis, ofte Sijnodus om ghewichtighe oorsaecken van nadencken zouden moghengoet vinden, tot behoudingevande enicheyt ende suijverheyt inde leere, van ons te vereyschen onse naerder gevoelen ende verclaringhe,1 zoo beloven wy oock midts des en dat wij daertoe tot allen tijden bereyt ende willich zyn zullen op pene als boven, behoudens t' recht van appel in casu van beswaernisse, geduerende welcken tyt van appel, wij baren en ons altijts in desen het oordeel des classis ende des synodi onderwerpen ... synde tevreden datt, indien wij ons hiertegen in leere offte ordere souden mogen kommen te verlopen, dat wij bij ordeel des classis offte des synodi van onse diensten nae eysch der saecken suspendeert ende deporteert werden. ons naer de uytspraeck ende ordre des Sijnodi provincialis zullen reguleeren. Vergelijkt men de drie onderteekeningsformulieren nauwkeurig, dan blijkt in de eerste plaats, dat noch de meening, verdedigd in de Godgel. Bijdragen van 1834, Dl. VIII, st. V, p. 733, dat het Dordtsche formulier in hoofdzaak aan het Geldersche is ontleend, noch die van J. Borsius (.Archief voor Kerkel. Gesch. IX, p. 358 enz.) dat het Zeeuwsche ten grondslag is gelegd, volkomen juist is. De Commissie, waarin trouwens èn Gelderland èn Zeeland vertegenwoordigd waren, heeft blijkbaar uit beide formulieren grepen gedaan, ten einde zoo een geheel te krijgen. Zelfs vermoed ik, dat ook het oudere Alkmaarsche formulier nog dienst heeft gedaan. Althans enkele uitdrukkingen, als „ressorteerende onder de Classis N. N.'' en de belofte om de zuivere leer „neerstelick ende getrouwelick" voor te staan, die beide in de genoemde formulieren ontbreken, zijn blijkbaar aan het Alkmaarsche ontleend. En voorts blijkt ook uit deze vergelijking, welke wijzigingen de Dordtsche Commissie heeft noodig gekeurd. In hoofdzaak heeft zij de strengere bepalingen van het Zeeuwsche formulier overgenomen, maar met de volgende veranderingen. Vooreerst wordt naast de Confessie en Catechismus de „nadere verklaring over eenige punten der voorss. leere", door de Dordtsche Synode vastgesteld, geplaatst. De kerk had voortaan in plaats van twee, drie formulieren van eenigheid. Ten tweede wordt, behalve aan de Classis, en de Synode, ook aan den Kerkeraad het recht van onderzoek en beoordeeling der geschillen toegekend. Ten derde wordt het jus inquisitionis, dat zooveel tegenspraak had uitgelokt, beperkt door de bepaling, dat hiervan alleen om gewichtige oorzake van nadenken mocht gebruik worden gemaakt. Ten vierde wordt het recht van appel met nadruk geconstateerd en nader omschreven. En ten vijfde wordt de onderteekening der kerkenorde niet geëischt. De drie laatste veranderingen getuigen van een poging om de strengheid van het Zeeuwsche formulier te verzachten. l) Heeft de Commissie gemeend allen te voldoen, door uit de onderscheidene in gebruik zijnde formulieren één saam te stellen, dan is zij in deze verwachting wel ietwat teleurgesteld. Reeds op de Synode zelve is het formulier, gelijk Heyngius meldt, eerst „na verandering en bijvoeging eeniger woorden geapprobeerd." En Udemannus moet later verklaard hebben, dat het „maeken van deze Acte geheel heet van de rooster heeft geloopen, en dat er iets in is, dat geheel intricaet is" (Brandt, Hist. der Ref IV, p. 806). Vooral moet deze oppositie zich gericht hebben tegen het „recht van onderzoek," omdat men vreesde, dat hiervan misbruik kon gemaakt worden, gelijk blijkt uit de nadere verklaring, door de Synode in deze zelfde zitting gegeven, waarin de kerken vermaand werden van dit recht geen gebruik te maken zonder dringende noodzakelijkheid. Het verwarde in het onderteekeningsformulier, waarover Udemans klaagde, zal wel schuilen in de bepaling, dat de predikanten hunne dubia alleen mochten voorstellen aan den Kerkeraad, Classis en Synode. In het Zeeuwsche formulier stond classis of synode, waarmede aan de predikanten de vrijheid werd gelaten een keuze tusschen beide te doen. De nieuwe bepaling kon den indruk maken, alsof de woorden Kerkeraad, Classis en Synode conjunctim waren te verstaan, zoodat men met deze colleges, en dat naar die volgorde, moest handelen; terwijl toch, althans naar het getuigenis der Zeeuwsche afgevaardigden, de bedoeling der Synode was geweest, dat deze woorden divisim moesten opgevat worden, zoodat het aan de keuze van den predikant stond, waar hij zijn dubia wilde openbaren (Brandt, Hist. der Re/. IV, p. 804). Vond het onderteekeningsformulier dus reeds tijdens de Synode tegenspraak, deze werd nog grooter, toen het later in de Classen aan de predikanten ter teekening werd voorgelegd. Van Fries- *) Van het Dordtsche onderteekeningsformulier zijn staande de Synode onderscheidene copieën gemaakt, die in de acta der Prov. Synodes staan afgedrukt (Reitsma, Acta der Prov. Syn. II, p. 73, III, p. 407, V, p. 187, VI, p. 277, 8). Ook bevindt zich een authentieke copie, door Damman geteekend, in het Oud Syn. Archief, I, 6, 67. Al deze copieën stemmen woordelijk met den tekst der Holl. Post-acta overeen. land is het onzeker of het ooit in blijvend gebruik is geweest. ') En ook in Holland 2) en Zeeland waren enkelen met het formulier niet ingenomen en werden protesten gehoord. Deze tegenstand gold niet, gelijk de protesteerende broederen uitdrukkelijk verklaarden, de betuiging, dat men de belijdenisschriften in alles Gods Woord conform achtte, maar wel de bepaling, dat men zijn dubia over eenig punt der leer alleen aan Kerkeraad, Classis of Synode mocht meedeelen, omdat men meende, dat deze bepaling aan de libertas prophetandi te kort deed en in strijd was met I Cor. 14 : 32 (Brandt, Hist. der Re/. IV, p. 803—807). Volgens Heyngius is in deze zitting niet alleen ,,'t formulier van onderteykening van Confessie ende Catechismo" maar ook „het formulier der bejaerde [doop], byde gedeputeerde broederen ontworpen, voorgelezen, en zijn „beyde de Formulieren nae veranderinge end bijvoeging eeniger woorden geapprobeert." (p. 209). Volgens de Acta is het laatste formulier, waarvan de concipieering aan dezelfde Commissie was opgedragen, die het onderteekeningsformulier voor de predikanten opstelde, eerst voorgelezen en geapprobeerd in de 175e sessie. Het verschil tusschen Heyngius' aanteekeningen en de Acta laat zich echter gemakkelijk oplossen, daar ook Heyngius in zijn aanteekening op de 175® sessie vermeldt, dat toen allerlei formulieren zijn opgelezen en goedgekeurd, o. a. de formulieren ter onderteekening van de Belijdenisschriften, blijkbaar heeft de Synode in deze zitting in beide formulieren eenige veranderingen gebracht en de definitieve approbatie eerst verleend in de 175e sessie, toen de gerevideerde tekst opnieuw voorgelezen werd. Dat Hommius het formulier voor de onderteekening der belijdenisschriften in deze zitting opnam en het formulier voor den bejaardendoop in de 175e sessie, geschiedde waarschijnlijk om in de 175e sessie de formulieren niet opeen te hoopen. 4. Het onderteekeningsformuiier voor de Schoolmeesters. Heyn- ) Op de eerste Synode in 1619 teekenden de predikanten (Reitsma 1. c. VI, p. 277). ) Het verzet ging uit van Johannes Becius en Johannes Bocardus, predikanten in de Classis Dordrecht (Reitsma 1. c. III, p. 447 en vv.). gius deelt mede, dat de Synode, nadat het onderteekeningsformulier voor de predikanten was voorgelezen, het volgende besluit heeft genomen : „End aengaende de onderteekeninge is goet gevonden, dat alle Predicanten, Professoren, Regenten der Collegien, Rectoren ende Schoolmeesteren de Confessie ende Catechismo sullen onderteekenen op het voors. formulier ; Maer de Ouderlingen ende dyaconen alleen met dese Clausule, dat sy se onderschryven volgens de verclaring daervan gedaen inde Synode Nationael tot dordrecht" (p. 209). De Acta vermelden dit besluit niet, en toch is het niet van belang ontbloot. Vooreerst blijkt er uit, dat de Synode in antwoord op de gravamina van Zuid-Holland (N°. 37) en van Overijssel (N°. 5) een formeel besluit heeft genomen, dat voortaan niet alleen de predikanten, maar ook de Professoren, Regenten, Schoolmeesters, ouderlingen en diakenen de belijdenisschriften moesten teekenen. Wat de Professoren en Schoolmeesters betreft, was dit reeds bepaald door de Haagsche Synode, Art. 47 en 48, (Rutgers, Acta der Nat. Synoden p. 498, 499), maar deze bepaling was blijkbaar tot dusverre slecht nageleefd. De Synode had dan ook reeds in haar i7e zitting noodig gevonden, nogmaals vast te stellen, dat niemand als schoolmeester zou toegelaten worden nisi qui sit Ecclesiae Reformatae membrum, quique subscriptione manus suae Confessionem et Catachesin Belgicam approbet {Acta Synodi, p. 46), en in sessie 163 had zij als haren wensch te kennen gegeven, dat niet alleen de professoren in de theologie, maar de professoren van iedere faculteit en conste de formulieren van eenigheid zouden teekenen. De Synode is in deze zitting nog een stap verder gegaan en heeft zoodanige onderteekening volgens Heyngius ook verlangd van de ouderlingen en diakenen, gelijk trouwens reeds geeischt was in de Synode van Middelburg, 1581, Art. 37 (Rutgers, Acta der Nat. Syn. p. 390). In de 175e zitting is de Synode echter op dit laatste besluit teruggekomen, waarom Hommius het niet in de Acta heeft vermeld. En in de tweede plaats is de meedeeling van Heyngius van gewicht, omdat er uit blijkt, dat de Synode, na dit besluit genomen te hebben, last heeft gegeven aan de Commissie, die het onderteekeningsformulier voor de predikanten ontwierp, om dit zelfde formulier, mutatis mutandis, gereed te maken voor de Professoren in de Theologie, de Regenten der Colleges, de Rectoren en de Schoolmeesters. De Commissie heeft aan die opdracht voldaan door in de 175® sessie (zooals Heyngius daar aanteekent) deze onderteekeningsformulieren bij de Synode in te dienen, die dan ook niets anders zijn dan naar de omstandigheden gewijzigde copieën van het eerste formulier. Dat Hommius later bij het maken der Acta in deze sessie het onderteekeningsformulier voor de Rectoren en Schoolmeesters 1) opnam, hoewel dit formulier eerst later is opgesteld, is aan dezelfde reden te danken, die reeds in de vorige aant. werd genoemd. Volgens het officieele rapport, door de Noord-Holl. afgevaardigden op de Synode van Edam uitgebracht, was de bedoeling der Synode „dat dit formulier zal onderteyckent werden van alle rectoren ende schoolmeesters, zoo Latynsche ende Franssche als Duytsche, zoo in de publycke scholen als in de byscholen ende zowel van diegene, die aireede in den schooldienst zyn, als die in dezelve nog zouden mogen comen" (Reitsma, Acta der pro-u. Syn. II, p. 70). 5. De appelzaken. Het verzoekschrift aan de Overheid. Volgens Heyngius zijn in deze zitting nog twee besluiten genomen, die in de Acta niet worden vermeld. Het eerste luidt: „Is gevraecht a D. Praeside, hoe ment maken sal mette appellen, die aen desen Synodum gedaen syn van Joanne Arnoldj, Isaaco Welsingio end Joanne Wallesio: afgesette Predicanten tot Hoorn. De heeren Politycken hebben verclaert, dat deselve konnen afgedaen werden door sekere gedelegeerde deses Synodj. 't Welck de Vergadering haer heeft laten gevallen, die derhalven uyt de Collegien van Gelderlant, Zeelant en Overijssel heeft gedeputeert D. Wilhelmum Stephanj, D. Godefridum Udemannum, en D. Casparum Sibelium om met volle macht ten overstaen vande Heeren van Noorthollant daerin te besoigneren. Ende syn tot dien eijnde de appellanten (so sy noch in meeninge sijn haer appel te vervolgen) alhier tot Dordrecht ontboden, tegen 24e deser, gelijck oock verschreven ) Ook dit formulier is staande de Synode gecopieerd en de copieën, die men in de Acta der Synodes terugvindt (Reitsma, Acta der Prov. Syn. II, p. 70, III, p. 408) stemmen weder woordelijk met den tekst der Holl. Post-acta overeen. syn eenige vande geene, die uyt name des Synodj van Noort holl. haer sake tot Hoorn hebben geoordeelt" (p. 209). Volgens de officieele acta zou dit besluit eerst genomen zijn in de 174° sessie, toen de appellanten te Dordrecht gekomen waren. Ook hier is echter het verschil tusschen de acta en de aanteekeningen van Heyngius gemakkelijk op te lossen. Gelijk Heyngius zelf toch meedeelt in zijn aant. op de 174® sessie, was Caspar Sibelius intusschen ziek geworden, en heeft de Synode toen besloten, niet alleen een ander in de plaats van Sibelius te benoemen, maar tegelijk de Commissie nog uit te breiden met enkele andere personen. Zie voorts over deze Hoornsche appelzaak sessie 174—175 en de aanteekeningen aldaar. Het tweede besluit luidt: „D. Festus Scriba is geordonneert om uyt de gravamina byde provinciale Synoden overgelevert alles uyt te trecken het welcke noodich is, aende H. M. Heeren Staten Generael bij Requeste van wegen dese vergadering geremonstreert end versocht te werden" (pag. 210). Ook deze meedeeling van Heyngius is van belang, omdat zij ons verklaart, hoe Extractlijst C (zie Hfdst. IV, § 3) ontstaan is. Dit stuk, met Hommius' hand geschreven, bevat metterdaad de punten, die aan de Overheid zouden verzocht worden. Het is, volgens Heyngius, voorgelezen in de 17 8e sessie (zie aldaar) en toen door de Synode goedgekeurd. Uit dit register is later het „libellus supplex" aan de Overheid gevormd. Voetius deelt mede in zijn Pol. Eccl. (t. II, p. 318), dat de Zuid-Hollandsche afgevaardigden hem opdroegen, uit de gravamina van Zuid-Holland een register te maken van hetgeen uit naam van Zuid-Holland aan de Overheid moest verzocht worden. Sessione Centesima LXV. XVIII Maij, die Saturni ante meridiem. Praelecta fuit atque examinata translatio Belgica DeclarationisSynodicae de primo Articulo. Sess. 165. 18 Maij, des Saturdaechs voor den Middach. Js voorgelesen ende geexamineert de oversettinghe vande sijnodale verclaringhe over den eersten Art: in de Nederlantsche tale. De overzetting der Canones. Heyngius deelt desaangaande mede: „Alsoo de Heeren H. Staten Generael ernstlijck begeert hebben, dat de Translatie van de Canones inde Nederlantschetaele mette eersten gevordert, ende affgevaerdicht worden om deselve alhier gevisiteert, daer nae aen haer Ho. Mo. overgesonden worden, soo is voorgelesen, verbetert end geapprobeert de oversettinge vande Canones des eersten Artikels, sooveel de rechtgevoelende leere aengaet" (p. 211). Deze meedeeling wordt volkomen bevestigd door hetgeen de resolutiën der Gen. Staten van 16 Mei 1619 berichten. Bij de Gen. Staten was n.1. een schrijven ingekomen van de politieke gedeputeerden van 15 Mei, meldende „dat de Synode apparentelyck binnen weynige dagen ten eynde sal connen gebracht worden." De Generale Staten antwoordden daarop, dat zij dit met vreugde hadden vernomen, maar „dat haere Ho. ende Mo. meininge is, dat (aangezien) de canones ende andere acta synodalia inde Nederlantsche ende Fransche tale (zullen worden) getranslateert, tselve in allder diligentie, emmers voor 't scheyden ende met toestemminge vanden Synodo, mach wesen gedaen." Het is opmerkelijk, dat in deze resolutie uitdrukkelijk gezegd wordt, dat de Canones niet alleen in het Nederlandsch, maar ook in het Fransch vertaald zullen worden op last der Synode, hoewel de Acta, evenals Heyngius, hierover zwijgen. Het zelfde wordt echter ook gemeld in het rapport der Drentsche afgevaardigden: „De Canones syn in Neerduitsch ende FranQois overgesettet" (.Archief voor Kerk. Gesch. VI, p. 198). En boven allen twijfel wordt de juistheid dezer mededeeling verheven door twee eigenhandige brieven van Hommius aan Damman van 28 Juni en 24 Juli 1619, waarin over de uitgave der Canones gehandeld wordt. (Zie Bijlage II, No. 1 en 2). Daaruit blijkt toch, dat de Fransche vertaling afkomstig is van Colonius en Polyander, aan wie de Synode dit waarschijnlijk opdroeg, en dat de Canones tegelijk in het Latijn, Xederlandsch en Fransch zijn uitgekomen. Wat voorts de voorlezing van de Nederlandsche vertaling der Canones betreft, verschilt Heyngius van de Acta; volgens hem is in de i66e sessie voorgelezen „de oversettinge vande Canones des eersten Artikels soo veele de verwerpinge der doolinge aen- gaet, end oock vande Canones des 2en A rtikels ten aensien beyde vande rechtsinnige leere, end vande verwerping der dooling" (p. 211); in de 167e sessie, op Pinkstermaandag, „de oversettinge vande Canones des derden ende vierden artykels" (pag. 212); in de i68e sessie „de oversettinge vande Canones des vijfden artykels, mitsgaders vande naereden offt verwerpinge der Calomnieri" (p. 212). Wie gelijk heeft, Heyngius of de Acta, is niet uit te maken. Sessione Centesima LXVI. Eodem die post meridiem. Perrectum fuit in praelectione atque examine versionis Belgicae Canonum Synodicorum de primo Articulo. Sessione CLXVII. XX Maij, die Lunae post meridiem. Praelecta atque examinata fuit translatio Belgica Canonum Synodicorum de secundo Articulo. Sessione CLXVIII. XXI Maij, die Martis post meridiem. Praelecta atque examinata fuit versio Belgica Canonum Synodicorum de Articulis tertio, quarto et quinto. Quandoquidem Provinciae Ultrajectinae de idoneis Pastoribus nondum erat prospectum, rogata fuit Sess. 166. Desselven daechs na den Middach. • Men is voortgegaen int voorlesen ende examineren vande oversettinghe der 'synodale verclaringhe over den eersten Art. '). Sess. 167. 20 Maij, des Maendachs na den Middach. Js voorgelesen ende geexamineert de translatie vande Canones sijnodales des tweeden Artikels. Sess. 168. 21 Maij, des dinsdaechs na den Middach. Js voorgelesen ende geexamineert de oversettinghe 2) vande sijnodale Canones des derden, vyerden, ende vyffden Artikels. Alsoo de Provincie van Utrecht noch niet voorzyen was van bequame Predikanten, is de Synodus ') A B C : des eersten Artikels. !) A B D : translatie. Synodus, ut nonnullos ex hoe conventu deputare velit, qui in proxima Synodo Provinciali Ecclesiarum Ultrajeetensium, eonsilio et opera illas juvare possint. Ad quam petitionem huie rei deputati sunt Eilhardus Mênhius, Sebastianus Dammannus, Joannes Dibbetius, Jacobus Triglandius, Godefridus Udemannus, et Joannes Bogermannus. versocht, om enighe uyt het midden van haer te deputeeren, die het naest aenstaende provinciale Sijnodus van Utrecht met raet ende daet zouden mogen assisteren. Op welck versoeck tot dese saecke gedeputeert zijn: Ei/hardus Menius '), Sebastianus Dammawius, Johannes Dibbetzius 2), Jacobus Triglandius, Godefridus Udemannus, ende Johannes Bogermannus. 1. De Commissie naar Utrecht. Heyngius leert ons de eigenlijke bedoeling van dezen maatregel kennen: „ Alsoo in de Provincie van Utrecht veele Remonstranten syn, ende daertegen weynich apparentie, om door middel vande kereken aldaer de Sententie deses Synodj tegens de Remonstranten te executeren. Soo ist dat tot beter vordering vande Executie met goetvinden vande E. E. Heeren Delegaten van Wtrecht sijn genomineert de broederen, die het laestgehouden Synode der rechtsinnige inde voorss. Provintie hebben geassisteert, Naementlyck D. Sebastianus Dammanus, predicant thot Zutphen, D. Allardus Menius, predicant tot Harderwyck. Noch D. Joannes Dibbetius, predicant tot Dordrecht, ende in plaetse D. Henricj Swalmij, predicant thot Delft, genomineert D. Jacobus Tryglandius, predicant tot Amsterdam ende D. Godefridus Vdemannus, predicant thot Ziericzee, om haer by de rechtsinnige kereken in(t) houden haeres Synodj aldaer te vervoegen ende met kennisse vande heeren Staten van Utrecht neffens deselve te besoigneren end onder anderen oock repartitie van Classen the maken" (p. 212). Ook hier blijkt weer de getrouwheid van Heyngius' aanteekeningen. Toen 12 October 1618 de Synode „derghener, die bij d' oude Gereformeerde kereke gebleven sijn" saam zou komen, had de Gereformeerde kerk van Utrecht „bij gebreck van ordinarijsche predicanten" met authorisatie van de Staten en de vroedschap der stad Utrecht, de predikanten ') A : Allardus Manius. *) A B C D : Dibbetius. J. Dibbetius, Eilhardus van Mehen, Sebastianus Damman, Godefridus Udemans en Henricus Swalmius uit haar naam ter Synode gedeputeerd. Sebastianus Damman was zelfs op deze vergadering tot assessor benoemd (Reitsma, Acta der Prov. Syn. VI, p. 345.) Het was dus te begrijpen, dat de Synode van Dordt, die de provinciale Synode van Utrecht wilde helpen, deze zelfde mannen daarheen deputeerde met uitzondering van Henricus Swalmius, die niet ter Synode aanwezig was. Toen deze Commissie 1 Sept. 1619 te Utrecht de provinciale Synode bijwoonde, was zij nog vermeerderd met J. Bogerman (1. c. VI, p. 407.) Of de Synode later haren praeses nog aan de gedeputeerden heeft toegevoegd, dan wel of deze dit eigener autoriteit heeft gedaan, weet ik niet Uit de Acta dezer Synode blijkt, dat metterdaad het hoofddoel dezer Commissie is geweest te helpen bij de „executie" der Remonstranten en een repartitie van de classen te maken. Of juister nog een nieuwe verdeeling, want gelijk de acta dier Synode melden, was er tot dusverre in de provincie Utrecht nog geen verdeeling in classen geweest. Eerst nu werd de provincie ingedeeld in drie classen, n.1. Utrecht, Amersfoort en Wijk (1. c. VI, p. 424, 5). 2. De Engelsche kerken. Heyngius meldt, dat aan het einde van deze zitting nog is ter sprake gebracht de klacht van de Nederlandsche kerken in Engeland, die niet ter Synode waren verzocht geworden. Zijn aanteekening luidt aldus : „De Nederlantsche kerken in Engelant hebben door brieven ende door gecommitteerde van de Nederlantsche kereke tot Londen versocht, dat dese Synodus in het sluyten een Acte gelieve te stellen, waerby sy (alhoewel sy tot dese vergaderinge niet en syn beschreven geweest) evenwel nochtans voor een Lidt vande Nationale Synode der Nederlantsche kereken mochte bekent worden, om t' anderen tijden oock mede ten Synodum Nationalevi van Nederlant beschreven te worden. Het welcke (nae dat D. Praeses verclaert hadde dat de beschryvinge der voorgemelder kerken tot deesen Synodum om bysondere reden vande H.H. Staaten Generael niet geschiet is) also is gearresteert" (p. 212). Ook de Drentsche afgevaardigden rapporteerden later: „Op 't anholden der Nedderlandsche Kereken in Engellandt is geordelt, dat deselven vor desen up de Nationaal Nedderlandsche Synoden verschreven sin west, maer op desen Synode niet, ende dat in volgende tiden sulx behort g'observeert te worden" (Archief van Kerkel. Gesch. VI, p. 198). De officieele acta melden hiervan niets; alleen in de acta der 178e zitting wordt kort gememoreerd, dat, bij het bijeenroepen eener nieuwe nationale Synode, de Generale Staten verzocht zullen worden ook de Nederlandsche kerken, die in Duitschland en Engeland verstrooid zijn, als „leden van de Nederlandsche nationale Synode", waarvoor zij, gelijk eertijds, zoo ook van deze Synode erkend werden, uit te noodigen. Toch heeft deze zaak wel wat meer omvang en belang gehad, dan de officieele Acta doen vermoeden, gelijk de aanteekeningen van Heyngius bewijzen en wij ook van elders weten. De verstrooide Nederlandsche kerken in Engeland en Duitschland werden van meet af gerekend als nog behoorende tot onze kerken, weshalven zij meermalen uitgenoodigd werden, zich op de Generale Synode te doen vertegenwoordigen. Reeds op de constitueerende Synode van 1571 te Emden waren de Nederlandsche Kerken in Engeland vermaand, dat zij zich in Classen zouden indeelen en dat zij afgevaardigden ter Nationale Synode zouden zenden (Rutgers, Acta der Nat. Syn. p. 61 en 104). Op de volgende Nationale Synode van Dordt, 1578, waren niet alleen de Nederlandsche kerken in Engeland vertegenwoordigd door Ysbrandus Trabius (1. c. p. 262), maar werd ook uitdrukkelijk bepaald, dat de verstrooide kerken in Engeland evenals die in Duitschland één Synode zouden vormen (1. c. p. 281). En evenzoo bevonden zich op de Synode van Middelburg in 1581 wederom afgevaardigden van de Waalsche en Nederlandsche kerken in Engeland (1. c. p. 360). Alleen op de Synode te 's-Gravenhage 1586 waren de verstrooide kerken in Engeland niet vertegenwoordigd, ter wille „van eenighe merckelijcke peryculen", gelijk zij zelf berichtten (Werken der Marnix vereen. II, 1, 224). Toen dan ook het Colloquium der Nederlandsche Kerken in Engeland, gehouden te Londen 3 Juni 1618, vernomen had, dat er een Nationale Synode in Nederland zou gehouden worden, kon het niet anders verwachten, dan „datter een beschrijvinghe tot deze Gemte sal gheschieden" en 14 werden met het oog daarop reeds twee predikanten, Symeon Ruytinck, Dienaar des Woords te Londen en Jonas Proost, Dienaar des Woords te Colchester, benevens één ouderling, Carolus Liebartius uit Londen, naar de Nationale Synode gedeputeerd, hun credentiebrief opgesteld en de gravamina uit Engeland, die op de Nationale Synode moesten behandeld worden, saamgevoegd ( Werken der Marnix vereen. II, i, p. 223—226 en p. 237—242). Het is dus te begrijpen, dat de Nederlandsche kerken in Engeland zeer verwonderd waren, toen zij juist ditmaal niet ter Generale Synode werden beschreven. De schuld daarvan lag echter niet bij de kerken in Nederland, maar bij de Generale Staten, die in hun „Poincten ende Articulen opt beleyd ende houden van eenen Nationalen Synodum", gearresteerd 11 November 1617, bij het opnoemen van de kerken, die ter Synode zouden worden uitgenoodigd, de Nederlandsche kerken in Engeland en Duitschland niet hadden genoemd (zie Art. 4 en 5, Acia Synodi, p. 15). Vergeetachtigheid kan hiervan niet alleen de oorzaak wezen, want op dit verzuim zijn de Staten gewezen, toen het nog mogelijk was op de genomen besluiten terug te komen. In een reeks annotatiën ') op het „Ontwerp van forme van het houden des Nationalen Synodj", uit de Zeeuwsche kerken herkomstig, werd reeds opgemerkt, dat in Art. 4 waren vergeten „de nederlantsche kercken in Hoochduytschlant ende Engelant, vande welcke nochtans in ') Deze annotatiën bevinden zich onder een reeks officieele actestukken van de Zeeuwsche Synode van 1618, die in mijn bezit zijn. Ze dragen geen onderteekening, maar daar zij gevoegd zijn bij den brief van de Staten van Zeeland, waarin deze de „Articulen op 't houden van eenen Nationalen Synodum" door de Generale Staten vastgesteld, toezenden aan de Classis Schouwen, om ze aan de Provinciale Synode van Zeeland ter hand te stellen, en bij den authentieken credentiebrief voor de afgevaardigden dier Synode naar de Generale Synode van Dordrecht, is het vermoeden zeker gewettigd, dat zij van de Zeeuwsche Synode afkomstig zijn. Of de Provinciale Staten deze „annotatiën" naar de Generale Staten hebben doorgezonden, kan ik niet met zekerheid zeggen, maar het is in elk geval opmerkelijk, dat, terwijl in deze zelfde annotatiën er ook op gewezen werd, dat de kerken van Gulik en Kleef met het Bergland, die van Nassau, Anhalt, Zweybrucken enz. en die van Genève evenzeer vergeten waren, de Generale Staten later, althans ten deele, in deze leemte hebben voorzien. Synodo nationali tot Dordrecht gehouden, Anno 1578 goed gevonden was, dat elck een Synodus particulier maecken soude". En Hommius, de ijverige voorbereider der Dordtsche Synode heeft niet eens, maar herhaalde malen, gelijk hij aan Symeon Ruytinck meldde, met de Generale Staten er over gesproken, of dit verzuim niet te herstellen was. Om „politieke redenen achtten de Staten het echter niet wenschelijk een officieele uitnoodiging aan de Nederlandsche kerken in Engeland te zenden; men vreesde daardoor het misnoegen van Jacobus op te wekken, die namens de Engelsche Staatskerk afgevaardigden naar de Dordtsche Synode gezonden had en zeker niet gaarne zou zien, dat de Staten nu ook een uitnoodiging richtten tot de presbyteriaansche kerken, die in Engeland alleen getolereerd werden. Hommius kreeg na veel onderhandelens alleen dit gedaan, dat de Staten last gaven aan hun gezant te Londen om de Nederlandsche kerken in Engeland officieus te laten weten „gratum fore 111. Ordinibus, si suos quoque deputatos ad . . synodum ablegent. . sed ut hanc rem ipsae Ecclesiae. . veniam a Regia Majestate impetrent." In Londen was men hiermede echter niet tevreden. Deze „beschrijving" kwam „te laat' en was „niet volcomen , gelijk Ruytinck terecht opmerkte. Vandaar dat men besloot, de benoemde afgevaardigden niet te zenden, maar alleen Carolus Liebaert (Werken der Marnix vereen. Serie III, Deel I, p321—328). Hij kreeg twee instructiebrieven mede; de eerste voor het geval, dat de Synode hem toeliet, waarbij de gravamina der Engelsche kerken waren gevoegd, met het verzoek deze in elk geval te behandelen; en de tweede voor het geval, dat de Synode noch hem, noch de gravamina der Engelsche kerken officieel in ontvangst wilde nemen. Toen Liebaert te Dordrecht aankwam, zonder dat koning Jacobus hiertoe consent verleend had, heeft Bogerman met de Engelsche afgevaardigden een private conferentie over dit moeilijke geval gehouden, gelijk Voetius uit vertrouwde bron te weten kwam, waarvan de uitslag was, dat aan Liebaert de raad werd gegeven, niet op de Synode te verschijnen en zijn credentiebrieven achterwege te houden, opdat de toorn van Jacobus niet tegen hem en de Nederlandsche kerken in Engeland werd opgewekt. Liebaert gaf aan dien raad gehoor en woonde wel de zittingen der Synode bij, maar op een aparten stoel gezeten; zijn naam werd onder de leden der Synode niet opgenomen, en meestemmen mocht hij niet (Voetius, Pol. Eccles. t. IV, p. 359, 360). De eerste instructie (men vindt haar afgedrukt in de Werken der Al. V. t. a. p.) verviel daarmede, maar de tweede heeft Liebaert aan Bogerman 1) ter hand gesteld, en het is op deze instructie dat de aanteekening van Heyngius ziet. Zij luidde aldus: .. Omnibus has lecturis salutem in Domino. Cum nostra maxime intersit nostram ecclesiam pro Nationalis Synodi membro idque non minimo agnosci praesertim cum non modo antiquitate cum reliquis ecclesijs certet, sed et instar matris belgicis ecclesijs fuerit, ut quae ecclesiasticam suam disciplinam ex ea hauserint: quaeque ejusdem (non secus ac corporis membri) munificentia non raro refectae fuerint: visum fuit Synedrij nostri fratribus non curiositatis, sed necessitatis quodam impulsu, ad nationalem Synodum mittere reverendum nostrum fratrem Dominum Carolum Liebartium verbi Dei ministrum, ac Ecclesiae nostrae seniorem, ut tum de quibusdam gravaminibus cum fratribus privatim conferat, tum petat ne neglectus nostrarum ecclesiarum nobis praejudicio sit: verendum enim ut si omni jurisdictione ecclesiastica exempti censeamur, conformitatem cum belgicis ecclesijs diu servare possimus. Quo modo vero quod metuimus praecaveri possit prudentissimo fratrum consilio committimus: Deumque omnis sapientiae fontem ac largitorem rogamus, ut omnes sacrae synodi actiones dirigat ad nominis sui gloriam et regni Christi propagationem. Datum Londini sub ecclesiae nostrae sigillo postridie Iduum Decembris, stylo Angliae, 1618. Synedrij nostri nomine, Joannes Regius. (J. H. Hessels, Ecclesiae Londino-Batavae Archivum t. III, p. I. p. 1274 N°. 1775). Toen Bogerman dit verzoek aan de Synode *) Het origineel bleef later onder de papieren van Bogerman berusten. Een copie bevindt zich in een collectie brieven te Utrecht, waarvan E. v. d. Tuuk bij zijn studie over Bogerman gebruik maakte, zie aldaar pag. 242. overbracht, heeft deze terstond besloten daaraan te voldoen, gelijk Heyngius meldt. Het bedoelde besluit, dat dus in deze zitting is genomen, heeft Hommius eerst opgenomen in de Acta der 178e sessie. De oorzaak daarvan blijkt uit een andere mededeeling van Voetius (Pol. Eccl. t. IV, p. 54). Deze meldt nl. dat de Praeses in deze zitting meedeelde, die crastino finem esse huic synodo imponendum. De Praeses meende dus, dat het einde der Synode gekomen was, en had daarom het verzoek der Engelsche kerken thans ter sprake gebracht, om in het „sluyten der Synode" de bedoelde Acte te passeeren. De Synode wilde echter, vooral met het oog op het zoo belangrijke werk van de revisie der Confessie, dat nog wachtte, van geen „sluiten op den volgenden dag" weten en zette hare zittingen voort. Hommius heeft daarom, toen hij de acta later redigeerde, het besluit over de Engelsche kerken uit deze naar de 178e sessie (toen de Synode werkelijk sloot) overgebracht. Sessione Centesima LXIX. XXII Maij, die Mercurii ante meridiem. Quia Euerardus Vosculius, et Joannes Schotlerus Pastores Ecclesiae Campensis coram hac Synodo accusati, et aliquoties citati non comparebant (ob quam contumaciam a munere docendi antehac suspensi fuerunt) statutum fuit caussam illorum ex scriptis huic Synodo traditis esse examinandam: lectisque hunc in finem accusationum capitibus, Sess. 169. 22 Maij, des Woonsdachs voor den Middach. Also Everliardus Vosculius ende Johannes Schu/lerus 1) predikanten tot 2) Campen voor desen Sijnodo beschuldigt, ende nu ettelijcke malen geciteert zynde, niet verschenen waren (om welcke hartneckicheyt deselve al voor desen van het predycken gesuspendeert waren 3)) zoo is goet gevonden, datmen haer saecke 4) zoude ondersoecken uijt die 5) schrif- \i A B C D : Schotlerus. ') A B C D: van. ') A B C D: zijn geweest. 4) A B C: saecken; D als in den tekst. ') A B C D: de. eorumque probationibus praecipuis, judicatum fuit, ipsos a munere docendi omninö esse removendos; atque hanc sententiam Amplissimo Magistratui Campensi, atque etiam Ecclesiae et Classi Campensi significandum: rogandumque esse Magistratum, curatn uti velit gerere, ut in eorum locum quamprimum alij idonei, atque orthodoxi Pastores, legitime substituantur, et loco praeIectionum, quae in templo fiunt, conciones publicae iterum in omnibus templis instituantur. ten, die den ') Siinodo zyn overgelevert 2). Ende zijn tot dien eynde gelesen de stucken der beschuldiginghe, midtsgaders de voornaemste bewys-stucken vande selve; is gheoordeelt dat zy geheel ende al van het predickampt zullen gedeporteert worden : ende datmen dit oordeel de Achtb. Magistraet midtsgaders de kercke ende Classe van Campen zal bekent maeken, ende daer en boven de Magistraet versoecken, dat deselve gelieve te besorghen, dat in plaetse derselver metten aldereersten andere bequame ende rechtgevoelende leeraers 3) wettelick mogen inghestelt worden, ende in plaetse vande voorlesinghen die inde kercke geschieden, wederom publijcke predikatien in alle de kercken aengestelt worden. i. De Kamper tuchtzaak. De zaak der Kamper predikanten, die door dit Synodale vonnis tot beslissing werd gebracht, was op de Generale Synode reeds meermalen behandeld en haar uitvoerig te beschrijven zou een monographie op zich zelf vereischen. Trouwens dit behoeft ook niet, want de zaak is genoeg bekend. Wel vindt men bij Baudartius en Trigland (p. 1103) hierover weinig, maar Brandt (Hist. der Re/, t. III, p. 191 —194, 288, 9, 441, 446—448, 463, 504, 5) heeft uit de Acta der Syn., het Historisch verhael van Dwinglo en de brieven van Hales en Balcanqual vrij wel saamgelezen, al wat daar over het verloop dezer zaak op de Synode gemeld wordt, hetgeen weder door Glasius, maar in zeer beknopten en niet altijd juisten vorm, is overgenomen (Gesch. der Nat. Syn. II, p. 238—242). Wie dieper op de zaak ') A B C d G: desen. 9) A B: gelevert. ') A B d : Herders. wil ingaan, vindt een schat van bijzonderheden in de beide werkjes van J. Moulin : Oorspronkelijke aanteekeningen betrekkelijk de oude, ware gereformeerde gemeente te Kampen, 1841, en De Remonstranten te Kampen, 1853 (Rogge, Catalogus, II, 2, p. 61) terwijl het Kamper Archief, blijkens het Register van Charters in het oude Archief van Kampen, door Mr. J. Nanninga Uitterdijk uitgegeven (Deel VI, N°. 462 5 en vv.), evenals het Oud Synodaal A rchief der Herv. Kerk ') nog vele officieele bescheiden bezit. In hoofdzaak was de loop der geschiedenis, gelijk uit de hier genoemde bronnen blijkt (waarbij ik ook nog gebruik heb gemaakt van Heyngius' Journael, die enkele van elders niet bekende bijzonderheden meedeelt) de volgende. De partij der Remonstranten was van meet af te Kampen zeer sterk en alle predikanten, met uitzondering van Ds. Daniël de Souter, waren de „nye leer" toegedaan. Reeds in 1615 werd over het punt der praedestinatie druk gediscussieerd, maar de Raad liet een plakkaat uitgaan, waarbij allen vermaand werden zich stil te houden. Ds. de Souter stoorde zich hieraan niet en hield 4 Juni 1615 een scherpe predikatie tegen de wangevoelens van Arminius, welke preek hem bijna het leven heeft gekost. Toen hij de kerk wilde verlaten, ontstond nl. een hevig tumult; van woorden kwam het tot daden en een algemeene vechtpartij ontstond. De Raad liet de drie voornaamste (Remonstrantsche) belhamels gevangen nemen, maar toen den volgenden dag een volksoploop ontstond en de Arminianen hun vrijlating eischten, liet de Overheid hen los. Het is te begrijpen, dat Ds. de Souter onder die omstandigheden zich niet langer te Kampen veilig rekende en naar Haarlem vertrok. Reeds toen wilde de prov. Synode van Overijssel (Reitsma, Acta der Prov. Syn. V, p. 296) zich met de zaak inlaten, maar de Magistraat verbood dit. De zaak werd er niet beter op, toen aan Guilielmus Stephani, een Contraremonstrant, dien de Overheid in 1615 beriep om den vrede te doen weerkeeren, eveneens het blijven onmogelijk werd gemaakt (1616) en daarentegen Assuerus Foliant I. i". C, bevat de Acta Campensium cum literis ad Synodum, quae extant, folijs 104 scriptis et non scriptis ; de officieele Catalogus vermeldt dit niet; het zijn een veertigtal stukken, meest brieven van Kampen, over deze zaak geschreven. Matthisius, een leerling* van A orstius, die te Deventer was afgezet (zie Brandt, Hist. der Ref. II 688—91 en Assuerus Matthisius. Ontschuldt, Dat is: Korte opcninge vandc gcheele Procedure, diemen in syne Afzettinghe teghens hem ghebruyct heeft enz. 1618, T. 1383, benevens het Antwoort Op seker schrift Assveri Matthisu d we lek hy f onrechte den Tijtel van zyn Onschult gegheven heeft, 1618, K. B. 2424) te Kampen beroepen werd. En het ergst werd de zaak, toen de vier Kamper predikanten, Thomas Goswinius, Everardus Vosculius, Johannes Schotlerus en Assuerus Matthisius in 1617, niettegenstaande de resolutie der Staten van Overijssel van 11 Maart 1616, waarbij wederom uitdrukkelijk verboden werd over de praedestinatie openlijk te disputeeren, hun Oprecht ende Claer Bericht uitgaven, Waer in cortclyck tegens een ander gestelt is I. Wat die Predicanten van Lampen hier ondergeschreven van die hedensdaechsche verschillen, Over 'tstuck va?i die Praedestinatie .. .gevoelen. II. Wat die selvige oock daer tegens. als Onwaerhcyden .. . veriverpe?i (P. 1300) l). Dit hatelijke geschrift, waarin de leer der Gereformeerde kerken met de donkerste verven werd afgeschilderd, was oorzaak dat op de Overijsselsche Synode van 1618 door verschillende Classen een aanklacht tegen hen werd ingebracht, waarin zij beschuldigd werden tegen de waarheid, de liefde, de resolutiën der Staten en de K. O. te hebben gehandeld. De Kamper predikanten trachtten zich te verontschuldigen en erkenden zelf, met hun boekske te ver te zijn gegaan, maar de toon, waarop zij dit deden, was zoo hooghartig, dat de Synode oordeelde „gantschelyc gheene satisfactie ofte reparatie gedaen te syn, maer dat se blyven sub reatu als te vooren" (reitsma, Acta der Prov. Syn. V, p. 300—306 en 310). Intusschen was te Kampen in 1617 een scheuring tot stand geko- '} Tegen dit werkje verschenen in 1618 het Opreght ende klaer Tegen-beright tegen t Libel by den Kajnperen Rem. Leeraren . . . in druck verveerdight onder den schonen titel van Opreght ende Claer berigl, door Hieronymum Vogelluim, Leeraer tot Hasselt (K. B. 2548) en : De kleyne Goudt-balans, al waer in gewogen wort hoe dat tnet onwaerheyt de oude gereformeerde Leeraers, diemen nu Contraremonstranten noemt, belogen worden, door Geeraert Aertz. (K. B. 2521). men; de Contraremonstranten hadden 2 2 Aug. 1618 aan den Magistraat een eigen kerk gevraagd om daar te vergaderen en de Overheid had, onder sterke pressie van Prins Maurits, dit verzoek toegestaan (NANNINGA UlTTERDljK, Register, VI, N°. 4625, 4631). Een Kerkeraad was reeds geformeerd en J. Acronius, professor te Franeker, werd in Oct. 1618 „bij leening'' als predikant aan Kampen afgestaan. Het was deze kerkeraad, die 19 December een deputatie zond naar Dordrecht, bestaande uit J. Acronius, Geurt Peters, Lubbert van Hardenberg en Gerrijt Jacobs Veene, om de vier Kamper predikanten (waarvan reeds twee, Goswinius en Matthisius, zich bevonden onder de gedaagde Remonstranten) bij de Synode aan te klagen. Deze uitvoerige aanklacht, twaalf punten behelzende (Acta Synodi\ p. 336—340) '), welke in hoofdzaak loopen over hetgeen hierboven gemeld is, werd door Acronius voorgelezen, en de Synode stond nu voor de vraag, of men op deze aanklacht zou ingaan. Hierover is (gelijk DWINGLO in zijn Historisch verhael p. 65 verso meldt) op de Synode vrij veel gediscussieerd en dit is te begrijpen. Vooreerst was een rechtstreeksche aanklacht van een Kerkeraad tegen vier predikanten bij de Generale Synode formeel niet in orde, waarop de aangeklaagden dan ook later met nadruk hebben gewezen. De gedeputeerden uit Overijssel hebben, blijkbaar om dit bezwaar uit den weg te ruimen, verklaard, dat de Kamper predikanten, op hun Synode aangeklaagd, zelf geappelleerd hadden op de Generale Synode (Acta Synodi p. 124). De zaak kon dus behandeld worden als een appel van de Kamper predikanten zelf 2). En in de tweede plaats was een bezwaar, waarop vooral door de professoren en Zuid-Hollanders de nadruk werd gelegd, dat de personalia na de beslissing over de leerpunten zouden behandeld worden, zoodat de Kamper tuchtzaak eerst later aan de orde kon komen. Het ') In de editie van 1620 bij Canin verschenen (folio) staat deze aanklacht tweemaal p. 125—129 en 332—336, waarop de Nulliteyten (I, p. 58) aanmerking maakten. In de officieele editie bij Elzevier komt zij slechts eens voor. 2) Uit de Acta der Overijsselsche Synode van 1618 blijkt hiervan niets. Toch is deze meedeeling van belang met het oog op het besluit dat de Synode in deze (169e zitting) nam. is vooral aan den invloed der Noord-Hollandsche afgevaardigden te danken geweest, dat de Synode toch besloten heeft, op de aanklacht in te gaan en de beweegreden daartoe was niet alleen, dat de Geref. Kerk te Kampen, bij langer uitstel, gevaar liep verwoest te worden, maar dat men (gelijk Heyngius meedeelt p. 69) hoop had, door de behandeling dezer zaak meer licht te krijgen over de eigenlijke leerstellingen der Remonstranten. Over het verder verloop der zaak op de Synode kan ik kort zijn. I oen Schotlerus en Voskuyl voor de Synode gedaagd werden, hebben zij, daarbij aanvankelijk gerugsteund door den Magistraat, allerlei uitvluchten en voorwendsels gezocht om niet te komen (zie sessie 73. Acta Synodi, p. 113; sessie 81, Acta Synodi, p. 198 en sessie 78, Acta Synodi, p. 197) ') terwijl zij verzochten, dat hun zaak verdedigd mocht worden door Goswinius en Matthisius, die ter Synode aanwezig waren en met wie zij zich homogeen verklaarden. De Synode heeft aanvankelijk een afwachtende houding aangenomen, maar toen het bleek, dat de Magistraat de Remonstranten niet langer de hand boven het hoofd hield 2), is de Synode veel strenger opgetreden en heeft zij, na advies der Polit. Gedeputeerden te hebben ingewonnen, hun nog 14 dagen bedenktijd gegund, maar indien zij dan niet kwamen, hen in hun ambt gesuspendeerd wegens contumacia (zie sessie 81, Acta Synodi, p. 198 en sessie 83, Acta Synodi, p. 199). 11 Maart 1619 was de bedenktijd voorbij en trad de suspensie dus feitelijk in, daar de geciteerden wederom niet waren verschenen (sessie 108, Acta Synodi, p. 233). Intusschen was reeds vroeger de aanklacht van Acronius aan Goswinius en Matthisius ter hand gesteld, opdat *) De oflicieele Acta melden alleen in deze zittingen, dat er over de Kamper zaak is gehandeld. Maar uit Balcanqual's brieven en Heyngius' aanteekeningen blijkt, dat er ook over gehandeld is 11 Febr. voor den middag. Trouwens de officieele Acta zijn over het geheel over dit punt zeer sommierlijk gesteld. 2) Volgens Brandt, Historie der Reformatie, III, p. 447, was dit daaraan te danken, dat er verandering in de regeering was gekomen en de Contrarem. partij nu boven dreef. Dit is niet juist. De Kamper Magistraat is eerst „omgezet" in 1620. Veeleer vermoed ik, dat de verandering van gezindheid te danken is geweest aan sterke pressie van den Prins, die zich met de Kamper zaken veel heeft ingelaten en van diens vriend, de Overste Schmelsynk, luitenant-gouverneur van Overijssel, zie Baudartius, Mem. IX, p. 21. deze zich verdedigen konden. Deze hadden een antwoord ingezonden, waarin zij weigerden op de zaak in te gaan om allerlei bijkomstige quaesties. De Synode besloot ook hun veertien dagen bedenktijd te gunnen 1). 26 Maart hebben beiden weder een breede deductie ingezonden, maar de Synode is toen riiet verder op de zaak ingegaan. Het was trouwens ook niet noodig, omdat met de veroordeeling der vijf artikelen en het voorloopig arrest van Goswinius en Matthisius te Dordrecht de zaak, wat hen betrof, was afgedaan. Wat Everhardus Vosculius en Johannes Schotlerus aangaat, moest nog een beslissing genomen worden, daar zij wel gesuspendeerd, maar nog niet afgezet waren. De Synode heeft daarom in deze zitting zich laten voorlezen de verschillende stukken der beschuldiging en de bewijzen, die daar bij waren gevoegd (men vindt ze bijeen in het Oud Syn. Archief, I, 17, C.) en daarna het volgende vonnis uitgesproken, dat Heyngius in extenso mededeelt: „ Alsoo de twee Remonstrantsche Predicanten van Campen, namentlyck: Vosculius ende Schutlerus vanden Synodo Provincialj van Overyssel tot desen Synoduvi geappelleert hebbende, haer appell niet hebben willen vervolgen, maer in seekere brieven aen desen Syuoduwi hebben verclaert, dat haer sake gemeen was mette twee ander Campersche Remonstrantische predicanten naementlyck Asswcto *\latt/iysio end Thoiua (toswiho, met welcke sy verclaren te willen vallen end staen, End alsoo deese de defensie soo van haer eygen als van haerder medebroederen sake hebben verlaten: Soo ist dat de stucken der beschuldiginge tegens de voornoemde Vosculiuvi end SchutlcTuvi ingebracht (end hierboven sessione 37 summarie aengeteykent), mitsgaders de munimenten van dien (bestaende ten deele in geloofwaerdige getuychenissen, ende ten deele in seekere schriften van haer uytgegeven en met haere naemen onderteykent) gesien en gelesen synde: Het Syuodus deselve, soo te aensien van haer leere ende procedure, heeft verclaert waerdich te syn, om van haer bedieninge ') De Acta der Synode vermelden dit en hetgeen daarop gevolgd is niet. Hetgeen hierboven staat is ontleend aan Dwinglo, Historisch verhael, p. 201—205. gedeporteert te werden, gelyck sy haer deporteert mits desen: End dat daervan behoorlycke insinuatie soo aen haer als aen de E. Magistraet van Campen gedaen sal worden: ter tyt toe sy behoorlycke satisfactie aende kerck ende Synode aldaer gedaen sullen hebben,' (p. 213). In Kampen heeft dit besluit, gelijk te begrijpen is, bij de Remonstranten veel aanstoot gegeven; men bleef toch vergaderen, zij het dan ook in het geheim, en de Magistraat, die bevreesd was voor oproer,- vroeg aan den Prins om raad, daar de Remonstranten een eigen kerkgebouw wilden hebben. De Prins bracht dezen brief in de Generale Staten (Res. \ an 24 Juli) die daarop besloten oskuyl en Schotlerus voor zich te dagen (Res. van 25 Juli). Ook nu zochten de Kamper predikanten weer uitvluchten. Schotlerus schreef, dat hij niets kwaads had gedaan en geen middelen bezat om te reizen (Res. van 9 Aug.) en Yosculius diende een request in, waarbij hij beloofde „alle schuldige gehoorzaamheid aan de Overheid te zullen presteeren en zich van den kerkendienst en het preeken ten eenenmale te zullen onthouden" (Nanninga Uitterdijk, 1. c. Dl. VI No. 4764). De Generale Staten lieten echter hun eisch niet los, en Voskuyl moest 9 Aug. voor hen verschijnen. Hij kwam, maar weigerde de acte van stilstand te teekenen, en toen de Generale Staten hem weer lieten roepen, was hij vertrokken naar Haarlem (1. c. No. 4764). De Generale Staten hebben toen beide predikanten verbannen (Res. der Gen. St. van 10, 22 en 23 Aug.) In 1623 hebben beiden de acte van stilstand geteekend en zijn met de kerk verzoend (J. Tydeman, de Remonstrantsche broederschap, 1847, p. 306). 2. De leesdiensten te Kampen. Over deze „voorlezingen", die te Kampen gehouden werden en die in de officieele Acta hier het eerst genoemd worden, was in de Generale Synode reeds een en ander gesproken, dat over dit besluit licht verspreidt. Toen de Synode de suspensie der Rem. predikanten had uitgesproken, antw oordde de Magistraat, dat hij bereid was de beslissing der Synode te eerbiedigen, en dat de geschorste dienaren dus niet meer zouden prediken, maar dat hij gelast had, opdat de godsdienstoefeningen in de week niet geheel zouden stilstaan, ut Capita aliqua ex S. Scriptura loco concionum hebdomalium prae- legerentur in templis (Heyngius p. 130); des Zondags zou men dan zien hulp te krijgen uit naburige plaatsen. Deze zaak was echter niet zoo onschuldig als zij scheen. De beide voorlezers (zij heetten Jacob Gelin en Pieter Berents) voegden aan de voorgelezen capita lange „enarrationes" toe, door de gesuspendeerde predikanten opgesteld, waardoor de Rem. leer verbreid werd, zooals de Praeses 29 April aan de Synode meedeelde (deze voormiddagzitting wordt in de officieele acta niet vermeld; zij was geheel gewijd aan de Kamper zaken, zie Golden Remams, p. 542 en 3 en Heyngius, p. 148). Vandaar dat het moderamen 25 Maart aan den Kamper Magistraat had geschreven, dat zij dit lezen in stee van preeken zeer afkeurenswaardig vond. De Magistraat antwoordde daarop, 1 April, dat vele lidmaten verzocht hadden, dat men met het lezen mocht voortgaan tot na den afloop der Synode ; hij beloofde daarbij, dat deze leeskerken terstond zouden ophouden, zoodra de Synode over de leer uitspraak had gedaan, en dat, werden de Remonstranten veroordeeld, de Overheid ter Contraremonstrantsche preek zou gaan (Nanninga UitterdijkI.c. VI, N«. 4722 en Baudartius Memorien, XI, p. 20, 21). Deze brief is eerst voorgelezen in de voormiddagzitting van 29 April en, aangezien de beslissing over de leer intusschen reeds gevallen was, oordeelde de Praeses, dat er thans geen antwoord meer noodig was (Heyngius, p. 148). Het schijnt, dat de Kamper Magistraat zijne belofte vergeten heeft, of nog nader bescheid van de Synode heeft afgewacht (het laatste zou men daaruit kunnen afleiden, dat de Magistraat 15 Mei klaagde bij den Prins, dat hij over de vraag, of de leeskerken geoorloofd waren, nog geen antwoord had ontvangen, Nanninga Uiterdijk 1. c, VI. No. 4736), althans de leesdiensten duurden te Kampen voort. Het was daarom noodig, dat de Synode den Magistraat nog eens aan zijne belofte herinnerde. Vandaar dat zij (volgens Heyngius, p. 213) dit besluit nam: „Sall oock de Magistraet van Campen werden versocht dat haer E. gelieve volgens haere belofte, aen desen Synodum deur brieven gedaen, het leesen inde kercken overmits de ontstichtinge ende confusie daeruyt ontstaende aff te schaffen, ende voorts de ordinarise predicatie van Predicanten, die suy- ver ende gesont syn inde leere the doen aenstellen" (p. 213). De brief, waarin de Synode de beide besluiten in deze zitting genomen aan den Magistraat meedeelde, is 29 Mei geteekend en verzonden. De Magistraat heeft daarop 2 Juni het lezen doen ophouden in de kerk. Het was zijn schuld niet, dat de beide voorlezers in particuliere huizen hun leesdiensten toch hebben voortgezet (Nanninga Uitterdijk 1. c. VI. N°. 4742, 4748.) Sessione Centesima LXX. Sess. 170. Eodem die post Desselven daechs na den MERIDIEM. MlDDACH. Praelecta atque examinata fuit Js voorgelesen ende geexamineert translatio Belgica Praefationis et de oversettinghe vande voorrede ende Conclusionis Canonum Synodicorum. conclusie vande sijnodale Canones. Et quia in hisce translationibus Ende dewyle in dese oversettinghe quaedam adhuc desiderari vide- noch enighe dinghen gedesidereert bantur, rogati fuerunt D. Jacobus werden, zyn Jacobus Rolandus ') ende Rolandus, et D. Antonius Walaeus, Anlonius Walaeusa) versocht om ut omnes hasce Canonum translatio- alle 8) gemelte oversettinghen vande nes Belgicas pauló accuratiüs recog- Canones wat nader te doorsyen. noscant. 1. De revisie van de Nederlandsche vertaling der Canones. Of deze Commissie haar opdracht heeft vervuld en welke verbeteringen zij in de vertaling der Canones heeft aangebracht, weet ik niet. Uit het reeds vroeger geciteerde schrijven van Hommius van 28 Juni (zie Bijlage II, No. 2), waarin deze meedeelt, dat Bogerman bezig was hier en daar in het „duitsch exemplaer" de overzetting wat te verbeteren, zou men kunnen afleiden, dat niet deze Commissie, maar Bogerman de revisie heeft waargenomen. Sessione Centesima LXXI. Sess. 171. XXIII MAIJ, DIE Jovis ANTE 23 MAIJ, DES DONDERDAECHS VOOR MERIDIEM. DEN MlDDACH. Editiones Gallicae et BelgicaeCon- De verbeterde Fransche ende Ne- *) A B : Roelandus. 8) A B D : Wallaeus. 8) A B D : alle de. fessionis Ecclesiarum Belgicarum recognitae, fuerunt praelectae: Belgica a D. Godefrido Udemanno, et Gallica a D. DanieieColonio : fuitque passim ratio recognitionis ostensa. Sessione Centesima LXXII. Eodem die post meridiem. Continuata fuit praelectio ejusdem recognitionis, eaque absoluta rogati fuerunt singuli, ut si .quid in hac recognitione omissum existiment, ad quod sit attendendum, idipsum indicare velint. D. Praeses monuit sibi relictas esse quasdam notulas Theologorum Genevensium ad Confessionem nostram, quarum ratio habita fuit. Relicta etiam sibi esse duo monitoria, unum Theologorum Palatinorum, alterum 3) Theologorum Hassiacorum, quae etiam praelecta fuerunt. Qua occasione quaesitum fuit, an non consultum esset, in Confessionis nostrae Articulo XXII loco istorum verborum et tot sanctissima ejus opera, quae pro nobis fecit, reponere vocem generalem obedientia Christi. Sed cum huic mutationi contradiceretur, et jam tempus elapsum esset, res dilata fuit in crastinum, et rogati fratres ut Collegialiter responderent. derlantsche editien vande belydenisse der Nederlantsche kercken zyn voorgelesen, de Nederlantsche van Godefrido Udemanno ende de Fransche van Daniele Colonio ; ende is doorgaens rede vande verbeteringe aenghewesen. Sess. 172. Desselven daechs na den Middach. Men is noch voortgegaen int voorlesen vande voorgemelte ') verbeteringe, ende deselve affgelesen zynde, is een yder affghevraecht 2), zoo zy meynden datter in dese recognitie yets nagelaten ware, waer op te letten stont, dat hij t' selve zoude willen aenwijsen. De Praeses heeft te kennen gegeven, dat de Theologi van Geneven bij hem gelaten hadden eenighe notulen op onze Confessie ; waerop gelet is. Dat oock bij hem gelaten waren twee vermaen-stuckxkens ; het eene vande Theologis vande Paltz, ende het andere vande Theologis van Hessen, die oock voorgelesen zijn. Ende ter occasie van dien is ghevraecht oft niet geraden ware datmen in den 22e Art. onser Confessie in plaetse vande woorden, Ende zoo veel zijne alderheylichste wercken, die hij voor ons ohedaen heeft, stelde het generale woort ghe- *) A B: gemelte. 3) A B C D : gevraecht. 3) In de gedrukte exemplaren staat alteram. Sessione Centesima LXXIII. XXIV Maij, die Veneris ante meridiem. Decretum fuit consentientibus omnium Collegiorum suffragijs, in sententia, Confessione Belgica et Gallica expressa, omninó esse persistendum; neque ullo modo consultum, ut ulla in verbis Confessionis praedictae mutatio fiat: quam in rem gravissimae rationes a multis productae fuerunt. Ad quorundam tarnen postulationem visum fuit ut in eodem articulo vocibus pro nobis explicationis gratia addantur voces nostroqtie loco. Postquam deinde reliqui suas quoque observationes protulissent, eaeque omnes examinatae essent, nonnullis adhuc communi consensu mutatis, exemplar utrumque ita correctum in utraque lingua, Belgica hoorsaemheyt Christi. Maer also dese vraghe r) werde tegengesproocken, ende de tyt nu verloopen was, is de saecke uijtgestelt tot s' anderdaechs : ende de Broeders zyn vermaent, dat zy collegialiter wilden antwoorden 2). Sess. 173. 24 Maij, des Vrijdaechs voor den Middach. Js besloten met eendrachtighe stemmen aller Collegien, datmen bij de sententie, die inde Nederlantsche ende Fransche Confessie uytgedruckt is, ganschlijck zal blyven, ende dat het geensints geraden zij, datter eenighe veranderinghe inde woorden vande selve 3) Confessie gheschiede, waer toe van velen treffelycke redenen zyn bijgebracht. Nochtans is ten versoecke van sommige goetgheghevonden, dat inden selven Art. bij de woordekens voor ons tot nader verclaringhe zouden bijgevoecht *) worden de woordekens ende in onse plaetse. Ende na dat de andere Broeders oock hare observatien 6) byghebracht hadden, ende deselve al te samen geexamineert zyn gheweest, zoo zyn noch enighe dinghen met ghemeyn advys verandert: Ende zyn also ') A B C D : veranderinghe. Het Fransch heeft demande. a) A B C: om coll. te antwoorden. s) A B C D: voornoemde; G: la dite. *) A B C: bijgebracht. 5) A B C D : voegen in mede. et Gallica, approbatum fuit; decla- beyde de exemplaria in beyde de ratumque haec sola exemplaria in talen Nederlantsche ') en Fransche, posterum pro authenticis esse haben- zoo ghebetert, gheapprobeert. Ende da; eumque in finem quam primum is verclaert, datmen voortaen alleen typis accuratè esse describenda et dese exemplaria voor authentike vulganda. houden zal, ende deselve tot zulck een eynde metten aldereersten zal 2) affschryven, ende doen drucken. 1. De Revisie der Confessie. Sessione Centesima LXXIV. Eodem die post meridiem. Praelecta atque approbata fuerunt Acta praecedentium aliquot Sessionum, usque ad hanc praesentem. Deputati diversarum Synodorum monuerunt, restare adhuc nonnulla Ecclesiarum suarum gravamina, de quibus optarent ut in hac Synodo etiam decreta fieri possint: sed quia tempus non permittebat, ut de illis omnibus nunc agi possit, statutum fuit illa ad proximam Synodum Nationalem esse reservanda: Utque Ecclesijs constet deputatos officio suo satisfecisse, idipsum in Actis esse annotandum. Quia Pastores Hornani, qui ad Zie hierover Hoofdst. III, § 2. Sess. 174. Desselven* daechs na den Middach. Syn voorgelesen ende geapprobeert de handelinghen van enighe voorgaande sessien, tot dese teghenwoordighe. De Gedeputeerde van verscheijde Sijnoden hebben te kennen gegeven, datter noch resteerden enighe gravamina van hare kercken, waer van zij wel wenschten in desen Sijnodo resolutie te hebben. Maer alzo de tyt nu 3) zulckx niet toe en liet, is besloten, datmen deselve tot den naesten nationalem Sijnodum sal 4) refereren, ende dat zulckx onder de acten 6) aengeteyckent werde, opdat de kercken zouden weten, dat hare Gedepden haer debuoir gedaen hebben 6). Alzo de predikanten van Hoorn, *) A B C D : Nederduytsche. *) A B C D voegen in int net en laten zal weg ; het Fransch heeft als in den tekst. ') A B laten nu weg. *) A B C D : soude. 5) A B C voegen in : soude. ') C D : hadden. 15 hanc Synodum a sententia Synodi Noort-Hollandicae appellaverant, et Deputati etiam Synodi Noort-Hollandicae advenisse dicebantur, deliberatum fuit, an caussa ipsorum in ipsa Synodo, an veró per deputatos quosdam esset cognoscenda: statutumque fuit deputandos esse nonnullos ex hac Synodo, qui utramque partem privatim audiant, de caussa cognoscant, et ad Synodum referant: fuitque hoe negotium impositum D. Doctori Joanni Polyandro, D. Doctori Guilhelmo Stephani, D. Balthasari Lydio, D. Godefrido Udemanno et D. Cornelio Hillenio. die vande sententie des Sijnodi van Nooit Hollant tot desen Sijnodum geappelleert hadden, ende oock de gedeputeerde des Sijnodi van Noort Hollant aengecomen waren, is in deliberatie geleyt, off hare saecke in desen Synodo selffs, dan offse door eenighe gedeputeerde deses Synodi zoude gehandelt worden. Ènde is besloten datmen enighe uyt desen Synodo zoude deputeeren, die beyde de parthyen int bysonder zouden hooren, de saecken onderstaen, ende daervan aen desen Sijnodum rapporteeren. Ende is desen last opgeleyt, Joh. Polijandro, Wil- helmo Stephani, Balthasari Lijdio, Godefrido Udemanno, ende Cornelio Hillenio. 1. Resumtie der Acta. Heyngïus deelt mede (p. 215) dat de acta zijn gelezen „van den vyfthienden January af thot dese tegenwoordige Sessie". Hiermede stemt overeen dat in de 59e sessie, 15 Januari gehouden (Acta Synodi p. 189) het laatst staat opgeteekend, dat de acta zijn gelezen en daarna van geen voorlezing der acta meer sprake is. 2. De resteerende gravamina. Volgens Heyngius is dit besluit eerst in de voorlaatste zitting genomen (zie pag. 291). Gelijk uit de lijsten der gravamina blijkt, is de uitdrukking dat nog „enighe van de gravamina resteerden" wel wat euphemistisch. Op de Extract-lijs tin waren alleen de gravamina van Gelderland, ZuidHolland en Noord-Holland vermeld en zelfs deze zijn niet eens alle afgehandeld. Wat hiervan de oorzaak was blijkt uit het rapport der Geldersche afgevaardigden : „Ende wat de gravamina hujus synodi belanght, verklaren de heeren broederen gedeputeerden op alle deselve na haer wterste devoir bij die van den nat. Synode gevordert te hebben, doch dat sulcks niet heeft kunnen geschieden, also de hoochgemelte heeren Staten Generael op het scheijden des synodi zeer eernstelijck waeren insteerende (Reitsma, Acta der Prov. Syn. IV, p. 327). 3. Hel appel der Hoornsche predikanten. Gelijk bij de 164e sessie, aant. 5 (p. 203) bleek, had de Synode in die zitting besloten de Hoornsche predikanten te citeeren tegen 24 Mei. Nu de „dach van Comparitie" verschenen was, bleek, dat slechts „een vande appellanten namentlyck Joannes Arnoldj mitsgaders de Gedeputeerde des Synodj van Noorthollant gecomen waren". De Synode besloot daarom de komst van de beide andere Appellanten af te wachten en indien zij bijtijds kwamen „hun sake op morgen bij der hant te nemen, ende is tot dien eynde geresolveert dat men alsdan de Gedeputeerde des Synodj', alsmede de Appellanten voors. inde vergaderinge soude laten verschijnen om haer de ordre bij desen Synodum gestelt aen te dienen" (Heyngius, p. 215). Deze „orde", door de Synode gesteld, bestond daarin, dat een Commissie benoemd was om de zaak te onderzoeken, gelijk reeds in de iÓ4e sessie besloten was. JMaar daar „D. Casparus Sybelius predicant thot Deventer door siecte naer huys vertrocken was, syn beneffens de twee andere, die tot dese sake vande vergaderinge geordineert waren (n.1. W. Stephani en Godefridus Udemannus), opdat de actie te beter soude mogen beleyt worden, noch deze navolgende broederen genomineert D. D. Joannes Polyander, D. Herniannus Faukelius, D. Balthazar Lydius en D. Cornelius Hillenius" (Heyngius, p. 215). Deze beide meedeelingen van Heyngius vullen de ofïicieele acta aan. Volgens Hommius, en dit is wel de eenige correctie, die op Heyngius' mededeeling is te maken, is Faukelius eerst in de volgende zitting aan deze Commissie toegevoegd. Sessione Centesima LXXV. Sess. 175. XXV Maij, die Saturni 25 Maij, des Saturdaechs voor ante meridiem. den mlddach. Praelecta fuit declaratio Joannis Js voorgelesen de verclaringhe Arnoldi Rodingeni Pastoris Homani, Joh. Rhodingem Predikant tot Hoorn qua teslabatur se propter rationes waer in l) hij te kennen gaff, dat x) A B: waermede. D. Praesidi indicatas ab appellatione sua desistere. D. Praeses etiam monuit Joannem Valesium Pastorem Hornanum petijsse tempus secum deliberandi, an velit appellationem suam persequi. Isaacus Welsingius Pastor Homanus comparuit coram Synodo ut appellationem persequeretur: petijtque ut de caussa sua quamprimum cognosci possit. Comparuerunt etiam Reverendi viri D. Petrus Plancius, Pastor Ecclesiae Amstelodamensis, et D. Hermannus Gerardi, Pastor Ecclesiae Enchusanae, Deputati Synodi Noord-Hollandicae, qui declarabant ea de caussa se huc advenisse atque hic comparuisse, ut nomine Synodi NoortHollandicae rationem hic reddant sententiae ab eadem Synodo contra Pastores Hornanos latae; petebantque ut caussa haec quam primum ageretur. Moniti fuerunt Fratres ad hanc caussam deputati, ut examen hujus caussae e vestigiö in loco secessus aggrediantur, fuitque illis communi consilio adjunctus D. Hermannus Fauckelius Assessor. hij om redenen D. Praesidi bekent ghemaeckt, van zyn appel desisteerde. D. Praeses heeft oock aengedient, dat Joh. Wallesius l) Predikant tot 2) Hoorn, tyt van beraet begeert hadde, off hij zyn appel zoude willen vervolgen ofte niet. Isaacus Welsingius Predikant tot 3) Hoorn is verschenen voor desen Sijnodo om zyn appel te vervolghen, ende heeft versocht dat metten aldereersten van zyne saecke kennisse mochte genomen werden. Syn oock verschenen d' Eerw. 4) Petrus Plancius Predikant tot Amsterdam, ende Hermannus Gerardi Predikant tot Enckhuysen, beyde gedeputeerde des Noort-Hollantschen Sijnodi, de welcke te kennen gaven, dat zij daerom aengecomen waren, opdat zy uyt name des Synodi van NoortHollant alhyer rekenschap vande sententie desselven Sijnodi teghen de Predikanten van Hoorn zouden geven, begherende dat de 5) saecke metten aldereersten mochte by de hand genomen worden. De Broederen tot dese saecke gedeputeert zyn vermaent, dat zij haer terstont tot 6) ondersoeck deser saecke inde vertreck camer wilden begeven. Ende is *) A G: Walaesius. a) A B D: van. 3) A B C D: van. *) A B hebben: D. Petrus Plancius ; de andere als in den tekst. *) A B C D G: dese. ") C: tot het. Formula secundum quam Professores S. Theologiae, Regentes, et Subregentes Collegiorum Theologicorum Confessioni, Catechismo, et Declarationi Synodicae subscribere debent, praelecta fuit atque approbata in hunc modum : Nos infrascripti Professores S. Theologiae in Academia N. seu in Illustri Schola N. seu nos Regens et Sub-Regens Collegii Theologici N. declaramus sincerè et bona cum conscientia, coram DEO, hac nostra subsignatione, nos corde sentire ac credere, omnes Articulos, et singula capita doctrinae in hac Confessione et Catechesi Reformatarum Ecclesiarum Belgicarum comprehensae, et simul etiam Declarationem nonnullorum ejusdem doctrinae Articulorum in Synodo Nationali Anno millesimo, sexcentesimo, et decimo nono Dordrechti factam, per omnia verbo DEI consentire. Quapropter promittimus nos hanc eandem doctrinam diligenter esse tradituros, et fideliter propugnaturos: neque quidquam adversus illam doctrinam, publicè aut privatim, directe aut indi- haer met ghemeene stemmen byghevoegt, D. Hermanniis Faukelius, assessor. Js voorgelesen ende geapprobeert het formulier waer na de Professoren Theologiae de Regenten ende onderRegent *) der Theologische Collegien, de Confessie, Catechismo, ende synodale verclaringhe moeten onderschryven, aldus luydende : Wij ondergeschreven Professoren der H. Theologiae, inde Academie a) ofte illustre schole van N. Ofte, Wij Regenten ende 3) onder-Regenten der Theologische Collegien4) van N. verclaren oprechtelick in goeder conscientie voor den Heere met dese onse onderteeckeninghe, dat wij van herten ghevoelen ende geloven, dat alle s) articulen ende stucken der leere in dese Confessie ende Catechismo der Nederlantsche gereformeerde kercken begrepen, midtsgaders de verclaringhe over eenighe poincten der voors. leere inden Nationalen Sijnodo a°. 1619 tot Dordrecht ghestelt, in alles met God es Woort over een comen 6). Beloven derhalven dat wij de voorss. leere neerstelick zullen leeren, ende ghetrouwelyck voorstaen, zonder ij ets teghen de selve t' sij opentlick ofte ') A B C D G: onder regenten. *) A B D G : Academie : Ar ofte. s) A: ofte. *) A B C D G: des Theol. Collegij. 'l ABD:de. *) A C : is overeencoraende. rectè docturos esse aut scripturos: uti quoque nos non tantum omnes 2) errores, huic doctrinae contrarios, ac nominatim etiam illos, qui in praedicta Synodo sunt condemnati, rejicere; sed etiam eosdem veile refutare, e'isdem nos opponere, atque omnem dare operam, ut ab Ecclesijs arceantur. Quod si vero posthac fortè eveniat nos adversus hanc doctrinam aut considerationem aut sententiam diversam fovere, promittimus etiam nos eandem nee publicè nee privatim proposituros, docturos, aut defensuros, sive concionibus, sive scriptis, sed nos eandem prius atque ordine Synodo Provinciali, sub qua sortiti sumus, plenè manifestaturos.autejusdem Deputatis: ut sententia illa in praedicta Synodo plenè examinari queat: parati nos judicio praedictae Synodi semper, ac volenti animo, subjicere, sub poena, si contrarium a nobis fiat, ut a Synodo debita censura notemur. Sin autem Synodus aliquando propter graves suspicionum caussas, ad conservandam Doctrinae unitatem ac sinceritatem, a nobis postulare voluerit, ut sententiam nostram super aliquo hujus Confessionis, Catechismi int bijsonder *), directelick ofte indirectelick, te leeren ofte te schrijven. Beloven derhalven 3) dat wij niet alleen alle dwalinghen daer teghen strydende, ende namentlick die inden voorss. Sijnodo gecondemneert zyn, verwerpen, maer oock zullen teghen-staen, wederlegghen *), ende helpen weeren. Ende indien het zoude moghen ghebeuren, dat wij na desen eenich bedencken ofte ghevoelen, teghen de voorss. leere ofte enich poinct derselver zouden moghen crijghen, beloven wij, dat wij t' selve noch opentlick noch heymelick zullen voorstellen, dry ven, ofte schryven: maer dat wy het selve ordentlick ende volcomentlick den Sijnodo Provinciali, daer onder wij sorteeren, ofte den gedeputeerden derselversullen openbaren, opdat6)het selve ghevoelen inden Sijnodo voornoemt volcomentlick geexamineert mochte werden, bereyt zynde ons het oordeel des voorss. Synodi altyt ghewillicklick te onderwerpen, op pene dat wij hyer teghens doende vande voorss. Sijnodo gecensureert 6) zullen worden. Ende indien t'enighen tyde de voorss. Sijnodus 7) zoude moghen goet vinden om ghewichtige *) A B : heymelick, D als in den tekst. a) Het woord omnes viel in de gedrukte exemplaren weg. ') A B C D : gelyck oock dat wy ; het Fransch als in den tekst. 4) A laat dit weg. 5) A B D : omdat. *) A : geexcuseert. ') D : kereken-raet, Classis of Synodus. aut Declarationis Synodicae latius exponamus, aut pressius declaremus, promittimus etiam simul nos omni tempore aut praestandam hanc declarationem promptos paratosque fore; sub eadem, quae supra dicta fuit, poena salvo tarnen jure appellationis, si fortè sententia Synodi nos gravatos existimaverimus, qua appellaüone durante, nos sententiae et Constitutioni Svnodi Provincialis acquiescemus. Statutum fuit Visitatores aegrotorum eodem modo Confessioni, CatechLsmo, et Declarationi Synodicae esse subscripturos, quo antehac de Rectoribus et Ludimagistris statutum fuit. An et qua ratione Seniores Ecclesiarum sint subscripturi, relinquitur singularum Classium et Svnodorum prudentiae. Praelecta fuit atque approbata Formula Baptismum administrandi circa adultiores, hunc in modum concepta: Et quamvis Christianorum liberi, etiamsi haec non intelligant, ex vi foederis Baptizari debeant, non licet oorsaecken van nadencken *), tot behoudinghe vande eenicheyt ende suvverheyt inde leere, van ons te vereyschen onse nader ghevoelen ende verclaringh over enich Articul vande voorss. *) Confessie, Catechismo ende synodale verclannghe : zoo beloven wij oock midtsdesen, dat wij daer toe t' allen tyden *) ghewillich ende berevd zullen wesen. op pene als boven; behoudens het recht van appel in casu van beswaringhe, gedurende welcken tyd van appel, wij ons na de uytspraecke ende ordre des Sijnodi Provincialis zullen reguleeren. Js besloten dat de cranck-besouckers de Confessie, Catechismo, ende Svnodale verclaringhe onderschry ven zulien, op ghelycke wyse als hij er vooren vande Rectoren ende Schoolmeesters geordineert 4) is. Ende off oock, ende 5) op wat wyse de Ouderlinghen der kercken onderschrijven zullen, zulckx wert gelaten ter discretie van vder Classis ende Synodus. Js noch voorgelesen ende gearresteert het formulier vande bedieninge des doops omtrent de bejaerde, aldus inghestelt: Ende alhoewel de kinderen der Christenen niet tegenstaende zij dit niet en verstaen, uyt cracht des ') A laat dit weg. *) A C : voorschreven; D : voorseyde. *) A B laten t' allen tijden weg, C D en G hebben het. *) A B C D: geordonneert. s) A laat ende weg. que ac simul etiam fidei suae per oris confessionem, rationem reddere norunt. Compellatio adulti baptizandi. Quandoquidem ergo tu N. etiam petis sacro baptismate tingi, ut sit tibi sigillum insitionis tuae in Ecclesiam DEI, quo constet te non tantum Religionem Christianam amplecti, in qua a nobis privatim es institutus, et cujus coram nobis confessionem edidisti, sed etiam te vitam tuam secundum eam instituere veile per DEI gratiam, coram DEO ejusque Ecclesia awnoy.oiToig respondebis. I. An credas in unum verum DEUM, distinctum in tres personas, Patrem, Filium, et Spiritum Sanctum, qui coelum et terram, atque omnia, quae ijs continentur, ex nihilo creavit, atque etiamnunc sustentat, et guber- nat; adeö ut nihil fiat nee in coelo. Waerom het heden oock niet gheoorloft en is enighe andere bejaerde te doopen dan die de verborghentheyt ') des H. Doops uyt de predikatie des H. Evangelij geleert hebben, ende verstaen, ende daer van, midtsgaders van haer gelove door de belydenisse des monts weten rekenschap te geven. Aenspraecke tot 2) den bejaerde, die te doopen is. Nademael dan ghy N. oock begeert gedoopt te worden 3) tot een segel uwer inlivinghe inde kereke Goodts, opdat blycke dat ghy niet alleen de Christelycke religie aenneemt, waer in ghij van ons int bijsonder onderwesen zyt, ende waer van ghij voor ons belydenisse gedaen hebt: maer dat ghij oock gesint zyt u leven daer na aen te stellen door de genade Goodts, zoo zult 4) voor Godt ende zyne kereke ongeveynsdelijck antwoorden. 1 5). Off ghy ghelooft in den enighen waren Godt, onderscheyden in drye personen, Vader, Soon, ende H. Gheest, die hemel, aerde ende alles wat daer in is, uyt niet geschapen 6) heeft, ende als noch onderhout ende regeert, also datter niet en ') A B: verborgentheden, D als in den tekst. 3) A : aen; D : van. 3) A B : wesen. ') A B C en G voegen in ghy. Blijkbaar is de uitlating van dit woord in den tekst een schrijffout. 5) A B : Ten eersten (verder II, III). 6! A B D : gemaeckt, G heeft créé. nee in terra, sine divina ipsius voluntate ? Resp. Ita. II. An credas te in peccatis conceptum ac natum esse: ac proinde filium esse irae, natura tua ad bonum minimè idoneum, et proclivem ad omne malum? Teque cogitationibus, verbis, atque operibus mandata Domini saepius esse transgressum ? Et annon haec peccata tua ex animo tibi doleant? Resp. Ita. III. An non credas Jesum Christum, qui simu) verus et aeternus DEUS est, et verus homo, qui naturam suam humanam ex carne et sanguine virginis Mariae suscepit, tibi in Servatorem a DEO esse donatum: teque per hanc fidem accipere remissionem peccatorum in ipsius sanguine: et virtute Spiritus Sancti factum esse membrum Jesv Christi, atque ipsius Ecclesiae ? Resp. Ita. IV. An porro omnes Articulos Religionis Christianae, uti hic in Ecclesia Christiana ex verbo DEI docentur, approbes, et an in eadem doctrina proposueris constanter per- gheschiet noch in hemel noch op aerde sonder zynen Godtlycken wille ? Antw. Ja. 2. Off ghy ghelooft dat ghij in sonden ontfanghen ende geboren zyt, ende daerom een kint des toorns, van nature ') tot gheenen goede bequaem, ende tot allen quaden geneycht; ende dat ghy met ghedachten, woorden, ende wereken de geboden des Heeren dickmael hebt overtreden ende off u dese 2) sonden niet van herten leet zijn ? Antw. Ja. 3. Off ghy gelooft dat Jesus Christus, die te gelyck waerachtich ende eeuwich Godt is, ende waerachtich mensche, die zyne menschelycke nature uijt het vleesch ende bloet der maghet Maria heeft aengenomen, u tot een salichmaker van God geschoncken zijt3): Ende dat ghv door dit ghelove ontfanght vergevinge der sonden in zynen bloede, ende door cracht des H. Gheestes geworden zyt een lidtmaet Jesu Christi ende zyner kereke ? Antw. Ja. 4. Off ghy voorders alle de articulen der Christelycke religie, ghelyck die hyer inde Christelycke kereke uyt den Woorde Goodts geleert worden 4), toestemt: ende ') A B : ende van naturen. 2) A B C D voegen in uwe. i 3) A B D G : zij ; zijt is blijkbaar een sehrijffout. *) A B : gelyck se hier inde C. K. alhier gel. worden uyt den monde Godts ; D als in den tekst. i. Het appel der Hoornsche predikanten. Ook de Hoornsche tuchtzaak, die in deze zitting voor de Synode als vierschaar gebracht werd, had eene geschiedenis achter zich, te omvangrijk om hier in den breede te worden verhaald. Men vindt haar, wat het eerste tijdperk betreft, uitvoerig in Tkigland's Kerckel. Gesch. p. 834—855 en, wat het tweede tijdperk aangaat, bij Wtenbogaeri, Kerkel. Hist. Deel IV, p. 107 —112, terwijl Brandt, uit beide bronnen puttend, er over handelt in zijn Historie der Reformatie, Dl. II, p. 239—242; 275 en 406—414. Voorts bestaat er over dit onderwerp een rijke collectie van pamfletten, vermeld bij Rogge, Cat. I, 2, p. 16—17 en 30, en vindt men er ook het een en ander over bij Velius, Kronyk van Hoorn. De geschiedenis te Hoorn biedt groote overeenkomst met die te Kampen en kan als haar tegenhanger worden beschouwd, alleen met dit onderscheid (hetgeen ook verklaart, waarom het oordeel der Synode in dit geval zooveel zachter was), dat de Hoornsche predikanten niet zoo beslist Arminiaansch waren opgetreden als hun Kamper collega's. Een kort overzicht van hun geschiedenis moge dit toonen en tegelijk verklaren, hoe deze appelzaak op de Synode kwam. In 1608 werd Johannes Walesius te Hoorn predikant, een man „wel ter tale", maar „los in zijn doen", die in de wandeling den bijnaam droeg van de „Rommelzoode". Reeds zijn intreepreek deed de ouderlingen, die te Hoorn streng Calvinistisch waren, bedenkelijke gezichten zetten. Door Walesius' invloed meegesleept, begon allengs ook zijn collega, Johannes Arnoldi Rodingenus, die tegelijk Rector was, naar den Arminiaanschen kant over te hellen en alleen Johannes Roggius, de oudste predikant te Hoorn, bleef de Gereformeerde belijdenis getrouw. Deze Arminiaansch getinte prediking gaf aan den kerkeraad en een groot deel der gemeente aanstoot; in de kerkeraadsvergaderingen vielen harde woorden en toen Walesius zelf in Juli 1612 hierover klaagde bij de Classis en deze in Nov. 1613 vergaderde met vijf geassocieerde predikanten, waaronder Plancius en Herm. Gerardi, brachten de ouderlingen een aanklacht in, waarin zij Walesius en Rodingenus beschuldigden van „valsche leere". De Classis, na de aanklacht onderzocht te hebben, was 7 April 1614 met haar oordeel gereed, waarbij Walesius en Rodingenus schuldig werden verklaard, en bij provisie buiten de Classis werden gesloten, toen plotseling de Magistraat van Hoorn (die intusschen in Arminiaanschen zin omgezet was) de hulp inriep van de Gecommitteerde raden in den Haag en deze bij resolutie van 11 April 1614 de zaak aan het oordeel der Classis onttrokken en in handen van de Burgemeesters stelden, terwijl zij tegelijk gelastten, dat men Walesius en Rodingenus als leden der Classis zou blijven erkennen en alleen te Hoorn zou vergaderen. Wat van deze nieuwe Burgemeesters te wachten was, bleek reeds spoedig, toen zij in September van hetzelfde jaar den geheelen kerkeraad geboden af te treden en met een 52tal aanhangers een nieuwen kerkeraad kozen. Ds. Roggius, die aan deze verkiezing geen deel had willen nemen, werd eenvoudig ontslagen, en in zijn plaats Dominicus Sapma gekozen, een volbloed Arminiaan. Van dat oogenblik af was ook te Hoorn de scheuring een feit. De afgedankte ouderlingen, die hun dimissie niet aannamen, lieten „een plaetse toebereyden" in de Ramen, waar nu voortaan de trouw gebleven gemeente vergaderde, die naar haar vergaderplaats „de Kerk van de Ramen" werd genoemd. Het is te begrijpen, dat de Classis, na al wat geschied was, weigerde de processtukken in handen van de Burgemeesters te stellen en bij missive van 10 Nov. 1614 uitdrukkelijk verklaarde, dat zij noch den nieuwen Kerkeraad, noch de scheurmakende predikanten te Hoorn als leden der Classis wilde ontvangen. Alle Classen van Noord-Holland (een provinciale Synode kon wegens het verbod der Staten niet gehouden worden) stelden de Classis Hoorn in het gelijk, toen deze hun oordeel inriep. En de Classis, daardoor niet weinig in haar recht gesterkt, verklaarde de kerk van Hoorn eenvoudig voor vacant. Indien het niet zoo ergerlijk was, zou het vermakelijk wezen bij Trigland de wanhopige pogingen te lezen, die de burgemeesters hebben aangewend, om met geweld hun predikanten in de Classis toegang te verschaffen, waarbij zelfs gevochten werd om het Classisboek. Maar, schoon uit haar vergaderplaats verjaagd en van haar Classisboek beroofd, de Classis bleef pal staan en wilde de indringers niet als leden harer vergadering erkennen. De predikanten te Hoorn, vermeerderd met Ds. J. Welsingius, die na Sapma beroepen was, lieten zich van hun zijde ook niet onbetuigd. Niet alleen vormden zij een tegenclasse, maar ze lieten ook verschillende brochures in het licht verschijnen, waarin zij de Classis aanvielen. De bekendste hiervan, en waarop later in de procedure voor de Noord-Hollandsche Synode van 1618 telkens gewezen werd, is de Verantwoordinge van Walesius *), of gelijk de titel uitvoerig luidt: Poinctcn der Beschuldiginge, die d' afgegane Ouderlinghen der Gereformeerde Kercke binnen Hoorn, tegens hare Kerekendienaren Joh. Wallesium ende Johannem Amoldi, hebben ingebracht. Midtsg. de Vcrantwoordiyghe int kort, daer op ghedaen voor den Classe ende haren gheassocieerden. Ghelijck oock de Sententie ofte het Oordeel daer over by die van den Classe.. . gheformeert ende gheuytet binnen Enchuysen ... Hoorn, Willem Andriessz .. . 1616 (K. B. 1190). Dit boekje, dat 28 Maart 1616 het licht zag, was met een „lasterlycke" voorrede voorzien, door al de predikanten te Hoorn geteekend, hoewel Welsingius later beweerde, dat hij tegen het uitgeven dier voorrede gestemd had (Reitsma, Acta der Prov. Synodes, II, p. 58). Hoewel de (Gereformeerde) Classis van Hoorn dus waarlijk reden genoeg tot klagen had, heeft zij toch 13 Juli 1616 een vredesvoorslag aan de tegenclassis gedaan, waarbij zij zich bereid verklaarde op enkele voorwaarden (o.a. dat Walsius schuld zou belijden over zijn handelwijze; dat de gewone Kerkenorde zou worden gehandhaafd, dat de predikanten niets anders zouden leeren dan in de Confessie en Catechismus staat, en over de vijf punten zouden zwijgen) de Hoornsche predikanten, totdat de Nationale Synode uitspraak deed, te erkennen als leden der Classis, ') In het zelfde jaar verscheen ook een Verantwoording van Rodingenus, onder den titel: Cort Begryp, Van de verantwoordinghe Johannis Amoldi (Roedingeni), kerekendienaar tot Hoorn, teghen die beschuldinghen derafghegane Ouderlingen enz. 1616, (K. B. 2114). maar deze voorslag werd met een tegenvoorslag beantwoord, die alle hoop op verzoening afsneed 1). Intusschen was door de Kerk in de Ramen Rippertus Sixtus, predikant te Twisk, die aan dezen strijd in de Classis het leeuwenaandeel had, te Hoorn beroepen en liet de Overheid zijn komst oogluikend toe. Maar dit was niet naar den zin van Sapma en Welsingius, die Sixtus in het begin van 1617 tot een twistgesprek uitdaagden, voor notaris en getuigen te houden. Sixtus nam dezen voorslag aan. De conferenties werden gehouden van 12 Januari tot 20 April, waarbij Sapma alleen aan het woord was, om zijn gevoelen uiteen te zetten. Maar toen Sixtus, die met bewonderingswaardig geduld deze maanden had zitten luisteren, nu eindelijk aan het woord zou komen en eischte, dat Sapma even geduldig naar zijn antwoord zou luisteren, was Sapma hiervoor niet te vinden en ging de vergadering uiteen 2). Toen in 1618 de Noord-Hollandsche Synode voor het eerst weer samenkwam, waarin Welsingius als afgevaardigde van het Rem. deel der Classis Hoorn zitting had, verschenen daar Walesius 1) Deze vredehandel wordt uitvoerig verhaald in het blauwboekje: Vrede-handel tusschen Die van 't Classis ende d'openbare Gereformeerde Kercke van Hoorn ter eenre: ende die haer vande selve. so Classe, als Kercke hebben afgesondert ter ander zijde Aenghestelt by de. . . Burgemeesteren ende Vroedtschappen der Stede Hoorn... (Met titelvignet). Tot Hoorn. Ghedruckt z. n. v. pl. en v. dr. 1617, (K. B. 2402). 2) De notulen dezer vergadering, met de beantwoording, die Sixtus had willen geven werden gedrukt te Enkhuizen onder den titel: Bespreek . . . ghehouden over . . . huydendaechsche kerek. verschillen, voor twee notarissen. . . tusschen D. Sapma. . . ende R. Sixti.. . Waer voorts nu oock byghecomen is: de nootw. verantw. Ripperty., uoaer inne. . . de re?nonstr. dwalingen Dominici voeder legt, ende de rechtghesinde. . . leer der kereken. . . verdedicht wordt.. Ghedr. tot Enchuysen, 1617, (Rogge I, 2, p. 17). Een dergelijke uitgave, maar van Remonstrantsche zijde, verscheen te Hoorn bij Jan Jochimsz. Byvanck, onder den titel: Bespreek ofte Onderhandelinge gehouden . . . tusschen Dominicum Sapma. . . Ende Rippertum Sixtu?n (K. B. 2404). Trigland beweert t. a. p. dat hij niet gehoord had, dat op het boekje van Sixtus ooit eenig antwoord van Ds. Sapma verschenen was. Dit is onjuist, want Sapma gaf in 1618 uit: Provisioneel vertoogh van de groote onbescheydenheyt ghepleegt bij R. Sixti. . . in syne Nootwendighe verantwoordinghe . . . tegen de dictaten Dominici, etc. (Rogge. Cat. I, 1, p. 130). en Rodingenus om hun beklag te doen over het besluit der Classis Hoorn van 7 April 1614, waardoor zij buiten de Classis gesloten waren. De Synode, die geen tijd had om deze zaak zelf te behandelen, benoemde een commissie, bestaande uit vijf predikanten en twee ouderlingen, benevens de gedeputeerden der Synode, Petrus Plancius en Hermannus Gerardi, om over dit appel uitspraak te doen (Reitsma, Acta der Prov. Syn. II, p. 39, 40). Deze Commissie, die 4 Dec. 1618 te Hoorn saamkwam, riep Walesius en Rodingenus voor zich om hun protest nader toe te lichten. Rodingenus verklaarde reeds toen, dat hij zijn appel vallen liet, maar Walesius zette zijn appel voort. De gedeputeerden, na beide partijen gehoord te hebben, oordeelden, dat de Classis recht had gedaan met Walesius en Rodingenus bij provisie buiten hare vergadering te sluiten, maar dat de vraag, of beide schuldig waren aan valschheid in de leer, nog nader onderzocht moest worden (Reitsma, 1. c. p. 53, 54). De Commissie heeft hun daartoe een reeks vragen voorgelegd, waarop zij antwoorden moesten. Uit die antwoorden blijkt, dat beide wel voor een deel met de Remonstranten instemden, maar zeer verward waren in hun voorstellingen en op sommige punten weer het tegenovergestelde gevoelen omhelsden. Rodingenus beriep zich inzonderheid daarop, dat hij, wat de praedestinatie aangaat, het gevoelen van Melanchthon was toegedaan. Toen de leerverschillen waren afgehandeld, wTerd een nieuwe reeks beschuldigingen door den kerkeraad te Hoorn tegen hen ingebracht, o.a. dat zij den ouden kerkeraad hadden helpen afzetten, dat zij den vredehandel hadden afgeslagen, dat zij lasterlijke boeken hadden uitgegeven enz.; hun verantwoording hierop was zeer zwak. De Gedeputeerden kwamen thans tot een eindoordeel, waarbij beide predikanten werden gesuspendeerd in hunnen dienst, totdat de Synode te Dordt uitspraak zou gedaan hebben over de leerverschillen (Reitsma, 1. c. p. 55 —59)- Hiermede was de taak der Commissie nog niet afgeloopen, want de Classis en Kerkeraad van Hoorn klaagden nu Isaac Welsingius aan en verklaarden, hem nooit als predikant te zullen erkennen. Voor een deel grondde zich deze aanklacht op dezelfde feiten, die ook aan Walesius en Rodingenus ten laste werden gelegd, als het uitgeven van de Corte Verantwoordinge, het afslaan van den vredehandel enz., maar als nieuwe beschuldigingen kwamen hierbij, dat hij onwettig beroepen was, dat hij aan Ds. Sixtus een twistgesprek had aangeboden, dat hij zeer bevriend was geweest met Sapma en door Vorstius was aanbevolen enz. Welsingius, die ter verantwoording geroepen werd, moest zich ook omtrent de leer verklaren, waarbij bleek, dat ook hij zeer onvaste denkbeelden had; hij geloofde, dat Christus voor alle menschen voldaan had, maar alleen naar de verdiensten, niet naar de vrucht; de laatste gold alleen voor de uitverkorenen; God gaf aan allen genoegzame genade tot bekeering en toch was het geloof een vrucht van de uitverkiezing. De Gedeputeerden, alles wel overwogen hebbende, keurden het daarom noodig, dat „den voors. Isaacus hemselven van alle kerckelycke bedieninghe in deese kercke onthoude"; zijn tractement zou aan hem, evenals aan Walesius en Rodingenus, wanneer zij zich stil hielden, worden uitbetaald (Reitsma, 1. c. p. 59—62). W elsingius en Rodingenus waren met deze beslissing niet tevreden en reisden in het begin van Januari naar Dordrecht, om daar bij Bogerman hun appel op de Generale Synode in te dienen; Welsingius verklaarde daarbij, dat hij met de Gereformeerden eenstemmig dacht in de leer van de uitverkiezing en van den vrijen wil, maar alleen wat den dood van Christus betreft, uitdrukkingen gebruikt had, die hij meende, dat meer tot opbouwing der gemeente dienden, terwijl Rodingenus nogmaals verklaarde, dat hij het gevoelen van Melanchthon was toegedaan. Zij brachten brieven van den Prins mede, die hunne zaak aan de Synode aanbeval, (Heyngius, p. 90; de Acta der Synode, sessie 49, p. 174 zijn ook op dit punt zeer beknopt). De Synode besloot, toen de Praeses haar 7 Januari van dit appel in kennis stelde, de behandeling dezer zaak te verdagen tot de personalia aan de orde kwamen en hen dan in persoon op te roepen op een later vast te stellen datum. Het schijnt dat Walesius (wiens naam in de 49e zitting nog niet genoemd wordt) zich later ook bij de appellanten gevoegd heeft, want toen de Synode in de 164e sessie besloot, de Hoornsche predikanten op te roepen, werd zijn naam bij die van Welsingius en Rodingenus gevoegd. Toen de appellanten 25 Mei „in competenten getale" bij den Praeses gekomen waren, gaf Rodingenus hem een schriftelijke verklaring, dat hij zijn appel liet vallen „ende verclaerde dat hij de Canones by desen Synodo gestelt ende daerbeneffens het houden des Synodj Provincialis van Noorthollant wilde verwachten, om alsdan te doen alles, wat hij met goeder Conscicntie soude doen kunnen" (Heyngius, p. 218), terwijl Walesius „tot twee uyren naemiddach" tijd van beraad verzocht. Welsingius werd dus alleen ingeroepen „ende gevraecht off hy syn appel vervolgen wilde, waerop hij antwoorde: Jae. Ende nadat hij vermaent was, dat hij syn sake wel wilde bedencken, is hem aengeseyt, datter aireede eenige broederen byden Synodo waren geordonneert, die terstont met hem inde besoigne souden treden" (Heyngius, p. 218). Deze Commissie is daarna terstond in de „vertreckkamer" (d. w. z. een kamer, waar men vertoeft, wij zouden zeggen de wachtkamer) gegaan, daarbij vergezeld door de beide Gedeputeerden der Noord-Hollandsche Synode, Petrus Plancius en H. Gerardi, die zoowel in 1614, toen de Classis Hoorn haar besluit nam, als in 1618, toen de Synodale Commissie te Hoorn vergaderde, de handeling geleid hadden, en dus uitstekend in staat waren, de noodige inlichtingen te verschaffen. 2. De resumtie der Kerkenorde. Volgens Heyngius is na de appelzaak uit Noord-Holland niet terstond de behandeling der formulieren gevolgd, zooals de Acta melden, maar heeft de Synode eerst de Kerkenorde afgehandeld. Zijn aanteekening luidt: „Syn voorgelesen de veranderingen, die in de kerkenordeninge vande Nederlantsche kercken des Jaers 1586 by desen Synodum gedaen syn, Namentlyck in de Articulen 4, 5, 7, 8, 9, 25, 26, 39, 40, 43, 44, 45, 50, 52, 53, 54, 60 ende 62, die altesamen goet gekent ende gearresteert syn. Is oock goet gevonden 't stuck vande Catechisatie int begin deses Synodj geresolveert der kerckenordening in te lyven. Opt Visiteren vande boeken, die in materie van Theologie souden mogen gedruct worden, is besloten inden artykel der Iverckenordeninge daervan gestelt te insereren : de Respcctive dassen" (p. 218, 9). Deze mededeeling is van belang, omdat zij toont, dat aan het einde der Synode alle veranderingen, die de Synode in de Kerkenorde aangebracht had, nog eens zijn opgelezen en toen definitief zijn goedgekeurd. Tegelijkertijd heeft de Synode toen nog twee wijzigingen in de Kerkenorde aangebracht. Vooreerst wilde de Synode, dat hetgeen in de 17e zitting over de catechisatie bepaald was, in de kerkenorde zou worden ingelijfd. Deputaten, die benoemd werden om de Kerkenorde te redigeeren, hebben aan dien last echter niet voldaan. Tot hunne verontschuldiging laat zich aanvoeren, dat de bedoelde besluiten moeilijk in dien vorm in de Kerkenorde waren op te nemen, omdat daardoor een disproportie met de andere artikelen zou ontstaan zijn, die ieder in het oog springt. Het ware beter geweest het bedoelde besluit, gelijk ook vroegere Synodes wel gedaan hebben (bijv. de 's Gravenhaagsche met de artikelen over de Visitatie, RUTGERS, Acta der Na/. Syn. p. 506—507) als aanhangsel aan de Kerkenorde toe te voegen. En ten tweede heeft de Synode in Art. LV, D. K. O. (of 49 der 's Gravenhaagsche K. O.) een kleine wijziging aangebracht, door er in te voegen: der respectieve classen. Deze verandering is metterdaad in de D. K. O. opgenomen, gelijk bij vergelijking van Art. 49 der 's Gravenh. en Art. 55 der D. K. O. blijken kan. De 's Gravenh. redactie van dit artikel heeft nl.: „ende goet ghekent zijnde van de Dienaren des Woorts zijns particulieren Synodi", en de Dordtsche: „van de Dienaren des Woordts zijner Classe ofte particulieren Synodi", zoodat de meedeeling van Heyngius volkomen bevestigd wordt. Veel moeilijker is daarentegen de vraag op te lossen, hoe Heyngius mee kan deelen, dat de Synode de veranderingen heeft goedgekeurd in de door hem opgenoemde artikelen, terwijl noch uit zijn eigen aanteekeningen, noch uit de officieele acta, noch uit vergelijking van de Haagsche redactie der K. O. met die der Dordtsche Synode bij de meeste dezer artikelen blijkt, dat er eenige verandering is aangebracht. Volgens de Acta zijn nl. wijzigingen aangebracht in Art. 4 en 5 (sessie 161), Art. 40 (sessie 159 = Art. 44 D. K. O.), Art. 52 (sessie 162 = Art. 58 D. K. O.), Art. 60 (sessie 162 = Art. 67 D. K. O.) en Art. 62 (sessie 162= Art. 69 D. K. O.) der Haagsche Kerkenorde. Terwijl de Synode bovendien de volgende nieuwe artikelen heeft ingevoegd (naar de telling der D. K. O.) Art. 8 (sessie 159). Art. 9 (sessie 163), Art. 28 (sessie 161), Art. 42 (sessie 159), Art. 48 (sessie 159), Art. 49 (sessie 159) en Art. 59 (sessie 162). Eigenlijk zijn dus slechts 6 artikelen gewijzigd (of met de nieuwe artikelen saam 13), terwijl Heyngius er wel 18 opnoemt. De oplossing ligt vermoedelijk hierin, dat Heyngius, wat heel summier, alleen de nummers der Artikelen heeft opgeteekend, die de praeses noemde, en vergeten heeft, er bij aan te teekenen, wat de praeses bij elk dezer artikelen zeide, nl. bij enkele, dat zij gewijzigd waren, maar bij andere, dat de Synode tusschen deze artikelen een nieuw artikel had ingevoegd. Op deze wijze kan het verschil zeer eenvoudig worden opgelost. Heyngius heeft, zooals terstond blijkt, de telling der Haagsche Kerkenorde behouden, want de laatste artikelen, die hij onder de veranderde opnoemt, zijn Art. 60 en 62, die nu Art. 67 en 69 geworden zijn. Daarvan uitgaande, vermoed ik, dat de Praeses aldus de voorlezing der veranderingen gedaan heeft: Art. 4 en 5 der H. K. O. zijn gewijzigd. Na Art. 7 der H. K. O. zijn twee nieuwe artikelen ingevoegd nl. Art. 8 en 9. Tusschen Art. 25 en 26 der Haagsche K. O. is een nieuw artikel ingevoegd (nu Art. 28). Evenzoo is een nieuw artikel (nu Art. 42) ingevoegd vóór Art. 39 der H. K. O. Art. 40 der H. K. O. is gewijzigd. Na Art. 43 zijn ingevoegd twee nieuwe artikelen 44 en 45 (nu 48 en 49). In Art. 50 der H. K. O. heeft de Synode wel geen wijziging gebracht, maar daarbij is als officieele interpretatie gevoegd het besluit over den huisdoop (zie sessie 163). Art. 52 der H. K. O. is gewijzigd. Tusschen Art. 53 en 54 der H. K. O. is een nieuw artikel gevoegd (nu Art. 59). (Bij de latere uitgave der K. O. is dit nieuwe artikel geplaatst tusschen Art. 52 en 53 der H. K. O. maar dit is blijkbaar een misstelling, want het behoort aan Art. 54 vooraf te gaan). En eindelijk zijn Art 60 en 62 der H. K. O. gewijzigd. Op deze wijze kan hetgeen Heyngius meedeelt, volkomen in overstemming worden gebracht met hetgeen door de Synode was bepaald, en behoeft men niet aan te nemen, dat de Synode tal van wijzigingen heeft aangebracht, die later geheel te loor zouden zijn geraakt. Trouwens, wie de door Heyngius genoemde artikelen (der II. K. O.) inziet, zal terstond bemerken, dat er voor de Synode geen enkel motief bestond om deze artikelen te veranderen. Vermoedelijk is in deze sessie ook de benoeming geschied van de deputaten, die de redactie der geheele K. O. in orde moesten brengen, opdat deze aan de Generale Staten kon worden aangeboden ter goedkeuring. 3. De onderteekeningsformulïeren. Volgens Heyngius hebben de gedeputeerden, die in de 164e sessie last hadden gekregen de onderteekeningsformulieren in orde te brengen, in deze zitting rapport uitgebracht. In de eerste plaats is toen opnieuw voorgelezen en goedgekeurd het onderteckeningsformulier voor de predikanten, dat in de genoemde zitting reeds behandeld was. Vervolgens is in behandeling gekomen het onderteekeningsformulicr voor de Professoren. Zooals wij vroeger zagen, was aan de Commissie last gegeven het onderteekeningsformulier van de predikanten hiervoor pasklaar te maken, en, gelijk bij vergelijking terstond in het oog valt, is aan dien last getrouwelijk voldaan, want het laatste is een letterlijke copie van het eerste, *) alleen met deze wijzigingen : ie dat in den aanhef staat: Wij Professoren der H. Theologie in de Academie van N., in plaats van: Wij Dienaren des Woords, ressorteerende onder de classe N.; 2e dat bij de belofte, dat zij niets tegen de vastgestelde leer zullen leeren, prediken of schrijven, het woord prediken is weggelaten; 3e dat in plaats van den Kerkeraad, Classis en Synode, aan welke men ') Hieruit blijkt, dat de gissing van Dr. A. Kuyper, De Leidschc Professoren, p. 22, dat het onderteekenings-formulier voor de professoren niet afkomstig zou zijn van de Commissie, benoemd in sessie 162, maar van Walaeus, omdat dit formulier in extenso staat opgenomen onder de consilia et epistolae van Walaeus (Opera Omnia, II, p. 421, 2) diens stylus nervosus vertoont en kieschheid gebood, het opstellen van dit formulier aan de professoren over te laten, even onjuist is als die van zijn tegenstander Dr.J. J. van Toorenenbergen, Hoe een deel der Dordtsche Nalatenschap verzaakt werd, p. 18, welke meent dat het door de Zuidhollanders zou opgesteld zijn, omdat van deze ook het concept over de Reformatie der Hoogescholen afkomstig was. zijn bedenkingen moest openbaren, alleen genoemd is de Provinciale Synode of hare gedeputeerden; 4e dat de straf hier niet is „gesuspendeerd te worden van hun dienst," waartoe de kerken natuurlijk geen macht hadden, maar gecensureerd te worden. ') Het formulier is wel door de Synode goedgekeurd, maar het schijnt, Groningen's Universiteit uitgezonderd, aan geen Hoogeschool in gebruik te zijn gekomen (zie mijn Opleiding tot den Dienst des Woords, I, p. 507—511). Zelfs heeft het formulier in Zuid-Holland aanleiding gegeven tot een langdurigen strijd tusschen de Professoren, achter wie de Curatoren stonden, die van geen subjectie aan de Provinciale Synode wilden weten, tenzij hun als compensatie ook stemrecht in de Synode werd gegund, en de kerkelijken, die wèl de subjectie wilden, maar aan de Professoren geen zitting wilden geven in de Synode. Zie hierover N. C. Kist, Onderteekening der formulieren door de Professoren, in het A rchief voor Kerkelijke Geschiedenis, Deel IX, p. 475 en v.v.; Dr. A. Kuyper, de Leidsche professoren of de Executeurs der Dordtsche Nalatenschap ; Dr. J. J. van Toorenenbergen, Hoe een deel der Dordtsche Nalatenschap verzaakt werd ; Dr. A. Kuyper, Revisie der Revisie legende; het opstel van Prof. Goossen in Geloof en Vrijheid, 1879, p. 488, en mijn Opleiding tot den Dienst des Woords, I, p. 504 en v.v. — Volgens Heyngius is daarna ook voorgelezen het onderteekeningsformulier voor deRectoren en Schoolmeesters, waarvan Hommius den tekst opnam in de acta der xÓ4e sessie. — Daarna is de Synode, wat de onderteekening der belijdenisschriften door de Ouderlingen en Diakenen betreft, op haar besluit in de 164® sessie genomen, teruggekomen: „aengaende het onderteeckenen van de Ouderlingen ende Diaconen (waervan hierboven sessione 156 (d. i. 164) gewach gemaect is) is om redenen goet gevonden hetselve te laten inde discretie vande respectieve Classen ende Provinciale Synoden, om daerin sulx te doen als sy nae gelegenheyt van haere kereken sullen bevinden nodich te syn" (Heyngius p. 221). — Volgens *) Heyngius deelt het formulier in extenso mede, en deze Hollandsche tekst komt geheel overeen met den tekst der Hollandsche post-acta. de officieele acta heeft de Synode in deze zitting ook besloten, dat de krankenbezoekers de drie formulieren van eenigheid moesten onderteekenen. Dit besluit is te danken aan de Zuid-Hollanders, die dezen wensch hadden uitgesproken (gravamen 35). \ olgens Heyngius is dit laatste eerst besloten in de 177® zitting. 4. Het formulier voor den doop der bejaarden. Ook dit formulier is niet een oorspronkelijk ontwerp, maar, evenals het onderteekeningsformulier voor de predikanten, samengesteld uit reeds bestaande formulieren en wel uit het Hollandsche en Zeeuwsche. Op de Zuid-Hollandsche Synode van Schiedam, 1602, Art. 25, evenals op de Noord-Hollandsche van Edam, van hetzelfde jaar, Art. 12 was goedgevonden, dat gedeputeerden van beide Synodes „sullen concipieren seecker formulier, twelck men gebruycken sal int doopen ende opnemen der bejaerden personen, om daerin eenen eenparigen voet by alle predicanten gehouden te mogen worden" (Reitsma, Acta der Prov. Syn. I, p. 323 en III, p. 191). Dit concept werd het eerst voorgelezen en goedgekeurd op de Zuid-Holl. Synode van Brielle, 1603, Art. 18, waar goedgevonden werd, dat „de dienaeren diegheene, die sij particulierlick voorheenen onderwesen hebben ende bevonden tot redelicke wijse in de fondamenten des christens onderrichtet (connende opseggen het gebet ende tinhout van de art. des gelooffs), sullen opentlick doopen voor de ghemeente, naedat se een jaewoort sullen hebben gesproocken op de vyff vragen int formulier begrepen", en daarna ook geapprobeerd op de Noord-Holl. Synode van Edam, 1604, Art. 19 (Reitsma, 1. c. III, p. 203 en I, p. 350) 1). Een copie van dit formulier, dat, blijkens deze mededeelingen uit vijf vragen bestond, die aan den doopeling werden voorgehouden, is in de acta der Zuid- en Noord-Holl. Synoden niet te vinden, maar wel weten wij wat dit formulier behelsde uit de acta der Friesche Synoden. Op de Synode van Bolsward, 1608, was n.1. dit formulier door den een of anderen broeder ter tafel gebracht (Reitsma, 1. c. VI, p. 174) en de copie staat afgedrukt pag. 178—180. Een tweede formulier, blijkbaar geheel zelfstandig *) Ook in Gelderland werd dit formulier overgenomen, Reitsma, 1. c. IV, p. 138, 142. ontworpen, werd opgesteld op last der Zeeuwsche Synode van \ eere in 1610, die besloot: „Men zal het oude formulier des doops met de minste veranderinghe die mogelick is, accomoderen op de volwassene" (Reitsma, 1. c. V, p. 104). Dit concept staat achter de Acta dier Synode afgedrukt n.1. p. 110—112. Dit laatste concept is daarna gevolgd geworden in de editie der liturgie, die in 1611 is uitgegeven door H. Faukelius bij Schilders te Middelburg. \ ergelijkt men nu deze beide bestaande formulieren dan blijkt: ie dat beide uitdrukkelijk vermelden, dat de uiteenzetting van de beteekenis van den Doop d. w. z. van: „De hoofdsom \an de leer des Heil. Doops tot: „dat wij een eeuwig verbond met God hebben', letterlijk uit het formulier van den doop der kinderen moest worden overgenomen; 2e dat het daaropvolgende stuk, over den kinderdoop handelende: „En hoewel onze kinderen" tot „hiervan breeder te onderwijzen", als niet ter zake dienende moest worden weggelaten. Het Hóllandsche formulier stelt hiervoor niets in de plaats en laat nu terstond het „gebed" volgen, maar het Zeeuwsche formulier heeft een korte uiteenzetting van de beteekenis van den doop der volwassenen. De Dordtsche Synode heeft dit gedeelte van het Zeeuwsche formulier ') met eenige uitbreiding overgenomen, gelijk de volgende vergelijking kan bewijzen: Het Zeeuwsche. Ende hoewel de ki?ideren der Christenen, sonder dese dinghen te verstaen, uyt cracht des Verbonts, moeten ghedoopt werde?i, soo en ïst nochtans nietgheoorloft de volwassene te doopen, ten sy de selve al vooren het Evangelium gehoort ende gelooft hebben. Het Dordtsche. Ende alhoewel de kinderen der Christenen niet tegenstaende zij dit niet en verstaen, uyt cracht des verbonts moeten gedoopt worden, zoo machmen nochta7is de bejaerde niet doope?i tenzy dat zij eerst haer sonden ghevoelen, belydenisse doen van hare boetveerdicheyt ende ghe- ) Ik citeer den tekst van het Zeeuwsche formulier uit de editie van 1611, bij R. Schilders te Middelburg uitgegeven. Want hierom ist dat Jesus Christus synen Apostelen bevolen hecftallevolcken te leer en ende deselve te doopen inden name des Vaders, ende des Soons, ende des heylighen Gheestes : (Matt. 28 : 19) voeghende oock dese belofte daer by dat de ghene die ghelooven sal ende gedoopt sal zijn, sal salich werden (Mc. 16 : 16). Nae welcken reghel de Apostelen sich altijdt in het doopen van de volwassene gericht hebben: blijekende by de menichfuldige exempelen, de weleke daervan in het boeck vande handelinghe der Apostelen te lesen zijn (Art. 8, 37 ende 10, 47, 48 ende 16, 14, 35. 3i. 32, 33)- Devvijle dan de Apostelen nae het bevel Christi, gheene andere volwassene hebbe?i gedoopt dan de ghene, die het Evangeliu?n gelooft, ende met den monde beleden hebben, soo en mach men oock als nu aen gheen ander volwassene den Doop bedienen, dan aen de ghene die de verborghenheyt des Doops, uyt de vercondinge des heylighen love in Christum. Want hierom ist dat niet alleene Johannesde dooper predikende door Godes bevel den doop der bekeringhe tot vergevinge der sonden, die ghene, diehaere sonden beleden, gedoopt heeft, Mare. 1.4. 5. Luc. 3.3. Maer oock onse He ere Jesus Christus heeft zyne Apostelen bevolen alle volckeren te leer en ende te doopen inden name des Vaders, des Soons, ende des //. Gheestes, Matth. 28 . ig, Mare. 16 . /j. 16, dese belofte daer by voegende, wye ghelooft ende gedoopt wort, die zal zalich worden, gelijck oock de Apostelen volgende desen regul gheen andere bejaerde gedoopt hebben, dan die belydenisse deden van hare boetveerdicheyt ende ghelove, als blyckt uyt de handelinghe der Apostelen c. 2. v. 38. c.,8. v. 39: c. 10. vs. 47: c. 16. vs. 14. (15). 31. (32. 33)- Waerom het heden oock niet gheoorloft en is enighe andere bejaerde te doopen dan die de verborgentheyt des H. Doops uyt de predikatie des H. Eva?igelij Evangelij hebben leeren verstaen, ende daer van door belijdenisse des mondes goede rekenschap gheven. geleert hebben, ende verstaen, ende daer van midtsgaders van haer gelove, door de belydenisse des monts weten rekenschap te geven. Hierna volgde in het Zeeuwsche formulier het gebed vóór den Doop. Volgens het Hollandsche en Zeeuwsche formulier moest dit gebed geheel ontleend worden aan het formulier voor den kinderdoop, met deze ééne verandering, dat de uitdrukking „dit uw kind" moest vervangen worden door „deese christgelovige persoon" (het Hollandsche) of „dese persoon" (het Zeeuwsche). Het Zeeuwsche formulier ontleent daarna de „aanspraak" aan den doopeling weder letterlijk aan het form. voor den kinderdoop : „Christelicke Broeder, ghy hebt ghehoort dat den Doop eene ordeninghe Gods is om ons ende onsen zade enz." en evenzoo de drie vragen, die den doopeling werden voorgesteld en die aldus luiden: „ie Hoewel ghy in sonden ontfanghen ende gheboren sijt ende daerom allerhande ellendicheyt, jae de verdoemenisse selve onderworpen; oft ghy niet en bekent, dat ghy in Christo geheilicht sijt ende daerom als een lidtmaet sijner Ghemeynte behoordet gedoopt te wesen; IIe oft ghy die leere, die int Oude ende Nieuwe Testament, ende inde artickelen des Christelicken gheloofs begrepen is ende dien volgende inde Christelicke kercke geleert wordt, niet en bekent de ware ende volcommene leere der salicheyt te wesen: Belovende oock door des Heeren ghenade de selve te beleven ende by de suyvere belijdenisse van dien tot den eynde uwes levens te volheerden." Het Hollandsche formulier daarentegen heeft een geheel andere aanspraak en een vijftal nieuwe vragen 1). De Dordtsche vaderen hebben in dit tweede gedeelte van het formulier het Hollandsche concept gevolgd, zooals de volgende vergelijking toonen kan. ') Zie den tekst bij Reitsma, 1. c. IV, p. 179, 180. Het Hollandsche. Ende ghij N., naedien ghij mede den h. doop begeert te ontfangen tot een zegel uwer inlijvinghe in Gods gemeente, opdat het blijcke voor die christelijcke gemeente, dat ghij die •ware christelycke religie hebt aengenomen, daervan ghij particulier lij eken onderweesen zijnde uwe bekentenisse voor onsgedaen hebt, so vraghe ich u eerstelijck: Oft ghij gelooft in Godt, Vader, Zoon ende H. Geest, die hemel ende aerde met alles, wat daerin is, wt niet geschapen heeft, ende dieselve noch dagelickx onderhoudt ende regiert, also dat niet en geschiet noch in den hemel noch opter aerden sonder sijne godtlijcke wille? Antw. Ja. Ten 2« oft ghij gelooft, dat ghij in zonden ontfangen ende geboren sijt ende daerdoor een kint des toorns, van naturen onbequaem tot eenigen goede ende geneijgt tot allen quaden ? Antw. fa. Het Dordtsche. Nademael dan ghy N. oock begeert gedoopt te worden tot een segel uwer inlivinghe inde kereke Goodts, opdat blycke dat ghy niet alleen de Christelycke religie aenneemt, waerin ghij van ons int bijsonder onderwesen zyt, ende waer van ghij voor ons belydenisse ghedae7i hebt; maer dat ghij oock gesint zyt u leven daer na aen te stellen door de genade Goodts, zoo zult (ghy) voor Godt ende zyne kereke ongeveynsdelijck antwoorden: 1. Off ghy ghelooft in den enighen waren Godt, onderscheyden in drye personen, Vader, Soon, ende H. Gheest, die hemel, aerde ende alles wat daer in is, uyt niet geschapen heeft, ende alsnoch onderhout ende regeert, also datter niet en gheschiet noch in hemel noch op aerde sonder zynen Godtlycken wille? Antw. fa. 2. Off ghy ghelooft, dat ghij in sonden ontfanghen ende geboren zyt, ende daerom een kint des toorns, van nature tot gheenen goede bequaem, ende tot allen quaeden geneycht; ende dat ghy met ghedachten, woorden ende wereken de geboden des Heeren dickmaal hebt overtreden ende 3. Oft ghij gelooft, dat u alle uwe sonden vergeven syn om des bloetstortens Christi wille, en de datghyWwox waren geloove in Jhesum Christum ende door die cracht des H. Geestsgeworden zyt een lidtmaet Jesu Christi ende sijner gemeente? Antw. Ja. 4. Offghijvoorts allepuncten der christelicker religie, also dieselve hier in de christelicke gemeente wt den woorde Gods geleert worden, voor goed kent, ende oft ghij bij dieselvighe leere volstandich begeert te blijven tot den eynde uw es levens, versakende alle ketterien ende dwalingen, die daertegen strijden ende voor u genomen hebt door Gods genade tot diegemeijnschap der christelicker kercke niet alleen int gehoor van Gods woort maer 00c int gebruijck des avontmaels te begeven? Antw. Ja. off u dese sonden niet van herten leet zijn? Antw. Ja. 3. Off ghy gelooft dat Jesus Christus, die te gelyck waerachtich ende eeuwich God is ende waerachtich mensche, die zyne menschelycke nature uijt het vleesch ende bloet der maghet Maria heeft aengenomen, u tot een salichmaker van God geschoncken zij. Ende dat ghy door dit ghelove ontfanght vergevi?ige der sonden in zynen bloede, ende door cracht des H. Gheestes geworden zyt een lidtmaet Jesu Christi e?ide zyner kercke ? Antw. Ja. 4. Off ghy voorders alle de articulen der Christelycke religie, ghelyck die hyer inde christelycke kercke uyt den Woorde Goodts geleert worden, toestemt: ende off ghy voor u hebt genomen inde selve leere stantvastelick te volharden tot den eynde uwes levens: Ende met eenen versaeckt alle ketterijen end dolinghen teghen dese leere strijdende; Ende belooft dat ghij inde ghemeenschap der Christelycke kercke, niet alleen door 'tghehoor des Godtlyeken Woorts, maer oock door 't ghebruyck des H. Avontmaels wilt blyven? Antw. Ja. 5. Ten laesten oft ghij oock nu van harten niet voorgenomen hebt u na die wet des Heeren christelijck ende danckbaerlijck voor den Heere uwen Godt een godtsalich leven te voeren ende dragen? Antw. Ja. Daertoe verleene u Godt syne genade door Jesiim Christum, amen. 5. Off ghy van herten voor u genomen hebt, dat ghij altyt Christelyck wilt leven, ende de werelt met hare boose begeerlickheden versaecken, gelyck leden Christi ende zyner ghemeente betaemt: ende off ghy u alle Christelycke vermaninghen geerne wilt onderwerpen ? Antw. Ja. De goede ende almachtighe Godt verleene u tot dit h. voornemen zyne Godtl. genade ende seghen, door onsen Heere Jesum Christum. Amen. Wat eindelijk het dankgebed betreft na den doop. zegt het Hollandsche formulier alleen, dat men de woorden dat het christelick opgevoede voorde etc. zal weglaten, terwijl het Zeeuwsche formulier dit gedeelte aldus verandert: „wy bidden u oock door den selven uwen lieven Sone, dat ghy dese persoon met uwen heylighen Gheest altijt wilt regeren, opdat hy Christelick ende Godsalichlick wandele, ende iri den Heere enz." Deze vergelijking van het Dordtsche formulier met de vroeger opgestelden dient niet alleen om het ontstaan van het eerstgenoemde duidelijk te maken, maar ook om het nog vaak voorkomende misverstand af te snijden, alsof dit formulier, d. w. z. de aanspraak met de stipulatiën, een compleet formulier voor den doop der volwassenen zoude zijn. Tot dit onjuiste denkbeeld gaf wel eenigszins aanleiding, hetgeen de acta melden, dat „is gearresteerd het formulier van de bedieninge des doops aan de bejaarden"; in de 162e sessie werd veel correcter gesproken van „een formulier van de vragen, die den bejaarden bij hunnen doop zullen voorgehouden worden". De bedoeling der Synode was zonder eenigen twijfel, gelijk ook reeds uit den aanhef Ende alhoewel blijkt, dat het formulier voor den doop der kinderen, alleen met wijziging van de aanspraak en de stipulatiën, zooals de Synode die nu vaststelde, zou gebruikt worden. Opzettelijke vermelding hiervan was echter niet noodig, omdat in de standaardeditie der liturgie van 1611 het formulier in zijn geheel afgedrukt stond. In de latere uitgaven der liturgie heeft men dien goeden regel echter niet gevolgd en alleen de „aanspraak en de vragen" afgedrukt als het formulier van den bejaardendoop ; terwijl de drukkers nog bovendien het woordje En weglieten, waardoor het formulier geheel den indruk gaf een zelfstandig formulier te zijn. Op de Zuid-Hollandsche Synode van Leerdam in 1751, Art. 19, heeft de Correspondent der Utrechtsche Synode reeds op deze leemte gewezen en voorgesteld, dat men de „drie hoofdstukken van de leer des doops" vooraf zou laten drukken. Op de volgende Synode te Breda, 1752 gehouden, Art. 21, kwam de zaak opnieuw ter sprake. De Classis Leiden kwam toen met een anderen voorslag, n.1. dat het formulier weer gedrukt zou worden, zooals de Synode te Dordt het had vastgesteld: „En alhoewel" en niet „Hoewel"; en dat men vooraf zou laten gaan een N.B.: Hier moeten de drie stukken van de hoofdsomme der Leere des H. Doops uit het formulier van den kinderdoop vooraf verklaard worden. De Classis Schieland was hier tegen en stelde voor, „de nieuw aankomende Predikanten bij hunne Examina te notificeeren, dat, in gevalle zij bejaarden hebben te dopen, de drie hoofdstukken van het formulier des kinderdoops vooraf moeten geleesen worden en dan het formulier van den doop der bejaarden vervolgens." Op de volgende Synode 1753, Art. 24 werd in den zin van het voorstel Schieland besloten en in de Classicale handboekjes dier dagen vindt men dan ook die bepaling ingelascht. Toch was de zaak hiermede nog niet uit. In de Noord-Hollandsche Synode van 1673 was de zaak ook ter sprake gebracht, en daar waren de Ed. Mog. gedeputeerden der Prov. Staten van oordeel, dat volgens de Synode van 1619 het bij den bejaardendoop alleen aankwam op de vragen, en niet op de leer, die de doopelingen reeds kenden, zoodat alleen de vragen bij den bejaardendoop moesten gelezen worden. De Noord-Hollandsche Synode berustte daarin. Maar op de Zuid-Holl. Synode van 9 1674, te Delft gehouden, Art 25, waar dit bekend werd, werd aangetoond, vooral met een beroep op de editie van 1611 bij Schilders verschenen, dat de Synode van Dordt het.volstrekt niet bedoeld had in dien zin, zooals de pol. gedep. het verklaarden, maar dat het geheele doopformulier moest gelezen worden. Eerst in de onlangs uitgegeven editie der liturgie, die door de zorg van Prof. Rutgers het licht zag bij de Flakkeesche boekdrukkerij te Middelharnis in 1897, is, naar de bedoeling der Synode, het formulier weer in zijn geheel gedrukt. 5. De heimelijke doop. Het besluit der Synode, waarbij aan de Kerkeraden en Classes de bevoegdheid werd toegekend te beoordeelen of, en hoe de doop, „in het bijzonder" zou worden bediend, komt eenigszins vreemd na het besluit, dat de Synode reeds nam in de 163e zitting over den huisdoop, waar evenzeer aan de Kerkeraden of de Gedep. der Classis werd overgelaten, de gevallen te beoordeel en, waarin de doop aan kranken in hun huis, of aan ter dood veroordeelde misdadigers in de gevangenis, zou mogen bediend worden. Toch is dit besluit niet ëen bloote herhaling, want de Synode heeft bij dit besluit blijkbaar andere gevallen op het oog gehad dan in de 163e zitting; er is hier nl. niet \ an den huisdoop sprake, maar van den „heimelijken" doop der volwassenen tn de kerk. Zooals blijkt uit de gravamina van Ltrecht (X°. 2) en Zuid-Holland (N°. 29), waren degenen, die zich op volwassen leeftijd lieten doopen, soms te beschaamd om den doop in het openbaar te ontvangen en vroegen zij daarom een doopbediening in het bijzonder, d. i. in de consistoriekamer, of in de kerk, als er geen bediening des Woords was. Feitelijk stond dit met den huisdoop wel op één lijn, maar de Synode keurde het toch noodig, bij de vaststelling van het formulier voor den bejaardendoop, ook voor die gevallen een regel te geven. Sessione Centesima LXXVI. Sess. 176. XXVII Maij, die Lunae 27 Maij, des maendachs voor ante meridiem. den mlddach. Qui in caussa Isaaci Welsingij, Die tot de saecke Isaaci Welsingij deputati fuerunt, ad Synodum de gedeputeert waren, hebben vande eadem retulerunt, simulque consilium suum exposuerunt, quid judicarent in hac caussa statui debere. Praelecta etiam fuit sententia Deputatorum Synodi Noord-Hollandicae, in qua praecipua accusationum capita continebantur: et simul etiam Isaaci Welsingij ad easdem responsiones: auditis denique Synodi Noort-Hollandicae Deputatis D. Petro Plancio, et D. Hermanno Gerardi; totaque re accurate expensa, judicatum fuit, sententiam Deputatorum Synodi Noord-Hollandicae contra Welsingium latam, justis subnixam esse rationibus: monendam tarnen esse Synodum Noord-Hollandicam, ut postquam orthodoxiam dicti Welsingij penitius exploraverit, cum per ipsius confessionem, turn per subsignationem Confessionis, Catecheseos, et Declarationis hujus Synodi; allaboret, ut cum Magistratu et Ecclesia Hornensi reconciliari, et ministerio Ecclesiastico restitui possit eo in loco, in quo existimabitur utilissimè, et cum aedificatione ac fructu versaturus: utque curam gerat, ut interim illi de stipendio debitè prospiciatur. selven aenden Sijnodum rapport gedaen, ende met eenen haer advys geopent, verclarende hoe zy meenden daer ') te zullen moeten gehandelt worden. Js oock voorgelesen de sententie vande Gedeputeerde des Sijnodi van Noort-Holland, inde welcke de voornaemste poincten van beschuldinghen begrepen waren, ende oock de antwoorde Isaaci Welsingij op deselve. Ende zyn 2) gehoort de gedeputeerde des Noorthollantschen Sijnodi D. Petrus Plancius, ende D. Hermannus Gerardi; midtsgaders de gantsche saecke rypelick overwoghen zijnde, is geoordeelt, dat de sententie des Noorthollantschen Sijnodi teghens Welsingium was gefondeert op billycke redenen, doch dat het voorss. Sijnodus zoude vermaent worden, dat het selve na dat het volcomen informatie soude genomen hebben vande rechtsinnicheyt des ghevoelens Welsingij, zoo door zyn eygen selffs s) belydenisse, als oock door de onderteeckeninghe der Confessie, Catechismi, ende verclaringe deses *) Synodi, zoude arbeyden, dat hy met de Magistraat ende kercke van Hoorn versoent, ende in zyn 6) dienst herstelt 6) mochte werden in sulcken ') A B C D : daerinne. 2) A B C D G : zijnde. ') A B C laten selfs weg. *) A B : des ; C : Synodale verklaringen ; G : de ce Synode. 5) A B C : den. 6) A B C : gestelt. D. Assessor Hermannus Fauckelius significavit Joannem Valesium ipsi indicasse statutum sibi esse Appellationem suam non persequi, sed petere ut caussa ipsius Synodo Noord-Holiandicae commendetur. Moniti fuerunt Noord-Hollandi, ut cum illis, qui formulis Consensus, et declarationibus hujus Synodi subscribere, et cum Ecclesijs nostris pacem atque unitatem colere volent, quam benignissimè agant, quantum quidem veritatis atque aedificationis ratio permittere queat. plaets, alwaermen zoude moghen oordeelen, dat hij de meeste vrucht ende stichtinge zoude mogen doen, ende oock sorghe dragen, dat hv middelertyt van behoorlick onderhout voorsyen wyerde. D. Assessor *) Faukelius heeft aengedient, dat Joh. IVallestus hem hadde te kennen gegeven, dat deselve besloten hadde 2) zyn appel te laten vallen, alleenlick begerende, dat zyn saeck den Synodo van Noortholland mochte gerecommandeert worden. Ende zyn de Noorthollanders vermaent, dat zy met dieghene, die berevt zyn de formulieren van 3) eenicheyt, ende de verclaringhe deses Sijnodi te onderteyckenen *), ende met onse kercken vrede ende enicheyt te houden, op het aldersachtste handelen willen, zoo veel waerheyt ende stichtinge connen lijden. i. De Hoomsche tuchtzaak. Heyngius, die als deputaat van Noord-Holland bijzonder belang had bij deze quaestie, geeft van deze zitting het volgende uitvoerige verslag, dat de officieele Acta op verschillende punten aanvult: „Is ingebracht dat Joannes Wallesius syn appell oock mede heeft laten vallen doch met beding datmen de verlatinge van syn appell niet soude duyden alsof men daerom inde Synodo Provincialj van Noorthollant tegen hem soude mogen procederen tot deportement van alle kerklyke bedieningen. Ende hebben de gedeputeerde deses Synodj totte sake vande appellanten gestelt, rapport gedaen van t' geen haer gebleken *) A B C D G : voegen in Hermannus. *) A B D : was. #) A B C D : der. 4) A B D: onderschrijven. 17 was nopende de sake Isaacj Welsingij die alleen syn appell vervolcht heeft, soo te voren geseyt is, dewelcke verclaert hebben dat sy niet hebben konnen vernehmen, dat de voorss. Welsingius in forma beschuldicht wert van onsuyverheyt inde Leere. Maer wel van soodanige proceduren die tot styvinge vande onsuyvere ende verdruckinge vande reyne leere gestrect hebben. Waerop het Synodus heeft noodich geacht de Gedeputeerde van Noorthollant af te vragen, offer geen hope en was dat Welsingius door behoorlycke satisfactie metten Magistraet ende kercke van Hoorn soude koennen versoent worden en dien volgende aldaer met stichtinge blyven. Maer deselve verclaerden, sulx al van te vooren op verscheyden tyden onderleyt te syn, maer te vergeefs, oock mede de sake tot Hoorn alsoo gestelt te syn, dat alsnoch daertoe geen apparentie en is. Het Synodus dan om het hare in dese sake te doen, gehoort ende geexamineert hebbende de Sententie vande Gecommitteerde des Synodj van Noorthollant tegen Welsingium voorss. uytgesproken, mitsgaders redenen ende fondamenten van dien, end mede syn antwoorde op deselve; Item wel lettende opt geene de Gedeputeerde van Noorthollant alhier verclaerden, als oock opt praeadvys vande sesse broederen, die totte sake der Appellanten van dese vergadering gecommitteert waeren. Heeft geoordeelt end verclaert, dat de Sententie bij die van Noort-Hollant over den voorss. Welsingium uytgesproken gefundeert sy, end dat het Synodus van Noorthollant sich sal gelast houden, om goede informatie te nemen op de leere Welsingij, ende haer vande oprechticheyt inde selve te versekeren, opdat hy in allen gevalle door behoorlycke satisfactie met den Magistraet ende kercke tot Hoorn ten overstaen van eenige gedeputeerde des voorss. Synodj versoent synde deselve een proeve soude mogen doen, off hy met aengenaemheyt ende stichtinge aldaer in den dienst gebruyet soude konnen worden, ofte anderssins dat sy hem totten dienst van een ander Gemeente sullen bevorderen. Dewyl Joannes Wallesius ende foannes Arnoldj haer appell hebben laten vallen, maer belooft haer still te houden ten tyt toe, dat het Synodus Provinciael van Noorthollant haer sake soude mogen byder hant nemen sal het voorss. Synodus daervan venvitticht werden ende vermaent om daerin te handelen op den voet off na dien regel, die by desen Synodum inde Sententie offte Censure tegens de Remonstranten geraemt ende gestelt is." (p. 222, 223, 224). Sessioxe Centesima LXXVII. Eodem die post meridiem. Sententia Synodi, in caussa Welsingii lata, praelecta fuit Deputatis Synodi Noord-Hollandicae, et ipsi Welsingio, qui cum ejusdem apographa peterent, concessa eadem illis fuerunt. Deputati pro hoe judicio, Synodo gratias agebant. Welsingius declarabat se aliam sententiam ab hac Synodo expectasse; sed quoniam ita Synodo visum fuisset, veile se huic judicio acquiescere, omniaque illa sincerè praestare, quaecunque ab ipso in bonum Ecclesiae, bona conscientia praestari poterunt. Indicatum fuit, duas illas minores Catecheses, quibus Ecclesiae utantur41 praeter Catechesin majorem, in tenerae juventutis informatione, esse jam paratas et conscriptas ab ijs, qui ad hanc rem a Synodo deputati fuerant. Minima fuit praelecta, atque approbata, ea lege, ut quaedam adhuc Sess. 177. Desselven daechs sa den middach. De sententie des Sijnodi aengaende de saecke Welsingij is voorgelesen den gedeputeerden *) van Noorthollant, ende oock Welsingio, de welcke als zy copie versochten 2), is haer deselve verleent. De gedeputeerde bedancten den Synodo voor dit oordeel. Welsingius zeyde, dat hy een andere sententie van desen Synodo verwacht hadde, maer dewyle het den Svnodo also goet gedocht hadde, wilde hij sich *) dit oordeel onderworpen, ende dat alles oprechtelick nacomen, twelck hij ten besten vande kereke met een goede conscientie conde doen. Js aengedient dat de twe mindere Catechismi, die de kereken gebruveken zouden 5) behalven den groten Catechismum, inde onderwysinge vande teedere jeucht, airede gereet ende beschreven waren vande ghene, die daer toe vanden Synodo waren gedeputeert. De cleynste is gelesen !> A B C D voegen in des Synodi van, G: heeft Deputés de Nort-Hollande. !) A B C : dewelcke copie versoekende. *) A B C D : hem. 4 In de gedrukte exemplaren staat utuntur. *) A B C D laten zouden weg, G : dont 1'Eglise se doit servir. illi ex majori Catechesi addantur. Alteram, quae erat major, judicavit D. Praeses non esse praelegendam, quia prolixior videbatur, statutumque fuit Ecclesias aut hac uti posse, aut alia illa, quae ab Ecclesia Middelburgensiconscripta atque edita est. Deputati sunt a Synodo D.Joannes Bogermannus, Synodi hujus Praeses, D. Hermannus Fauckelius Assessor, et D. Festus Hommius Scriba, quibus ex 8) Clarissimis D. Professoribus adjunctus fuit D. Doctor Joannes Polyander, ut nomine hujus Synodi Ulustrissimis et Praepotentibus DD. Ordinibus Generalibus Foederatarum Provinciarum debitas agant gratias pro benefecijs Ecclesijs nostris praestitis, cum in earundem tam dementi protectione, turn etiam pro Synodi hujus convocatione: simulque ab Illustriss. ipsorum Dominationibus obnixè petant, ut Decreta hujus *) A B C : den groten. ') D : omdat die. а) A B C D : was. *) A B C D voegen in offte. 5) C laat den titel weg. б) C laat ook dezen titel weg. 7) A B C D : ende D. Festus. 8) In de gedrukte exemplaren staat et. 9) D : D. Doctor. 1#) A B C D : voor de. ende geapprobeert, met die conditie, dat noch enighe dinghen uyt de groter l) Catechismo daer by zouden gedaen werden. Aengaende de andere, die 2) noch wat groter is 3), D. Praeses meynde, dat deselve niet diende voorgelesen te worden, om datse wat te langh scheen te zyn : Ende is goet gevonden, dat de kercken 4) desen souden mogen ghebruycken, ofte die andere, die vande kercke van Middelburch ghestelt, ende uytgegeven is. Syn gedeputeert van desen Sijnodo D. Joh. Bogermannus, Praeses deses Sijnodi 6), D. Herm. Fauckelius, Assessor 6), D.7) Festus Hommius, Scriba, den welcken uyt de Professoren is bygevoecht D. D. 9) Joh. Polijander, om uyt den name deses Sijnodi de Heeren Staten Generael vande vereenichde Provinciën te bedancken vande 10) weldaden aen onse kercken bewesen, zoo inde genadighe bescherminghe vande selve, als oock inde t'samenroepinghe deses Sijnodi: Ende met eenen hare Hooch Mog: dienstelick te versoecken, dat deselve ghelieven de decreten deses Sijnodi Synodi. huxQusu atque approbatione sua constabilire. atque authoritate sua executioni mandare dignentur. Injunctum quoque fuit ijsdem Deputatis. ut per sequentem libellum supplicem ijsdem Ulustrissu Dominis exhibeant gravamina Ecclesiarum, quae ad Illustriss. ipsorum (sic) Dominationum dispositionem in hac Synodo sunt reservata; rogentque unicè Illustr. DD. ipsorum ut de ijsdem in bonum Ecclesiae quam primüm disponi possit. Libellus supplex sic se habebat ex Belgico translatus. Ulustrissimis, Praepotentibus ac Prudentissimis Dominis, Dominis ORDINIBUS GENERALIBUS liberarum et Foederatarum Belgij Provinciarum, Dominis nostris in nos imperij jus obtinentibus, Significat convenienti reverentia, et debita obedientia Synodus Natioxai.is Ecclesiarum Reformatarum in Belgio foederato per Illustr. Dominationum Vestrarum convocationem congregata in urbe Dordrechto, eam juxta optima Illustr. DD. Vestrarum praescripta, et usum in omnibus Synodis Nationalibus servatum, in timore Domini rationem habuisse, tum generatim Doctrinae et Regiminis harum Ecclesiarum, tum etiam met hare toestemminghe ende approbatie te bevestighen, ende door hare authoriteyt ter executie te doen stellen. Js oock denselven gedeputeerden opgeleyt om by requeste hare Hooch Mog. te verthonen de grieven der kercken, die in desen Svnodo tot hare dispositie geresen'eert zvn: ende deselve hertelick te versoecken, dat zij daer op metten aldereersten ten besten vande kercken zouden willen disponeeren 1). [Aende Hooch Mogende Heeren de Heeren STATEN GENERAEL vande Vrije Vereenichde Nederlanden, onse gebiedende Heeren, Yerthoont met behoorlycke eerbiedinge, ende schuldige onderdanicheyt, het Synodus Nationael der Gereformeerde kercken inde Vereenichde Nederlanden, op uwer Hooch. Mog. beschrijvinge vergadert binnen de Stadt Dordrecht, hoe dat deselve volgens de goede Ordonnantie van uwe Hooch Mog®11 haer voorgeschreven, ende het lofflyck gebruyck inde Synoden Nationael altyt gepleecht, in des HEEREN vrese ') Alle Hollandsche copieën, evenals de gedrukte Holl. Post-acta van 1663 en de Fransche Post-acta van 1669 laten dit request weg. De nu volgende tekst tusschen haakjes is ondeend aan het origineel op het Rijksarchief berustend. speciatim gravaminum ab Ecclesijs harum Provinciarum ad hanc Synodum transmissorum, et circa illa fecisse ea decreta Ecclesiastica, quae per Acta hujus Synodi, Illustriss. DD. vestris propediem exhibenda, significabuntur. I. Quandoquidem autem haec Synodi decreta in Ecclesijs harum Provinciarum non possunt, uti neque debent, executioni mandari ut observentur, sinc placito, approbatione, atque ïjrmoiW Illustriss. DD. Vestrarum Supremi Magistratus nostri harum Provinciarum, Synodus haec cum omni subjectione rogat ac petit, ut Illustriss. DD. VV. placeat Acta hujus Synodi, postquam ea perspexerint atque examinaverint, Christiana sua approbatione atque iniKgiati constabilire, atque autoritate sua ad pacem atque aedificationem Ecclesiarum harum regionum, ubique, ut observentur, mandare. II. Imprimis quoniam Doctrina harum Ecclesiarum comprehensa et declarata in Confessione harum Ecclesiarum et Catechesi Heydelbergensi, quae ab hisce Ecclesijs est recepta, secundum Illustriss. DD. VV. expressum mandatum, in dicta Synodo secundum DEI verbum de heeft gelet, so op de Leere ende Ordre deser kercken in't gemeyn, als op verscheydenegravarnina intbysonder van de kercken deser Provinciën tot dese vergaderinge Synodael ingebracht, -ende daerover sodanighe kercklijcke Resolutien heeft genomen, als uwe Hooch Mogen bekent sal gemaeckt worden door de Acten desselvigen Synodi, die met den eersten aen uwe Hooch Mogen sullen overgelevert worden. Ende alsoo dese kercklycke Resolutien niet en connen inde kercken deser landen in onderhoudinge gebracht worden (gelykse oock niet en behooren) sonder 't believen, goetvinden, ende toestemminge van uwe Hooch Mogen onse Christelycke Hooghe Overheyt in dese Landen, so ist dat de Synodus voorss. zeer onderdanichlyck bidt ende versoeckt dat uwe Hooch Mogen believe de voorss. Aclen gesien ende geexamineert hebbende, met Uwer Hooch Mogen Christelijcke goetvindingeende toestemminge te stabilieren, ende door uwer Hooch Mog. autoriteyt tot ruste, vrede, ende stichtinge der kercken in dese Landen alomme te doen onderhouden. Insonderheyt alsoo de Leere deser kercken begrepen ende verclaert inde Confessie derselve ende inde Heydelberghse Catechismo by dese kercken aengenomen, volgens uwer Hooch Mog. expresse ordonnantie inde voorss. Synode, na Godes woort rypelyck van nieuws ondersocht novo maturè examinata, consentientibus tam exterorum Theologorum ab Illustriss. DD. VV. ad hanc Synodum evocatorum, quam Deputatorum Ecclesiarum Belgicaram suffragijs judicata est cum verbo divino, et Confessionibus omnium aliarum Ecclesiarum Reformatarum optimè consentire, ut ex annexa declaratione patere potest, rogat et supplicat dicta Synodus omni cum subjectione, ut Illustriss. DD. VV. placeat dictam hanc doctrinam porrö in Ecclesijs harum regionum magis magisque tueri, confirmare, stabilire, ac defendere: uti quoque pleniorem ejusdem declarationem ex mandato Illustriss. DD. vestrarum secundüm DEI verbum in hac Synodo factam et decretam super quinque illis Controversis Articulis, cum rejectione errorum, qui a nonnullis in hisce regionibus adversus sanam doctrinam propugnantur. III. Praeterea ut Illustriss. DD. vestris placeat approbare, et Ecclesijs mandare, ut Canones Regiminis Ecclesiastici, prout ijdem in hac Synodo examinati, et in nonnullis articulis ad majorem pacem atque aedificationem aucti sunt, ubique in Ecclesijs harum regionum, quoad ejus fieri potest, unanimiter observentur. IV. Quia au tem haec Synodus necessarium etiam judicavit, ut Ecclesiae Belgicae ad exemplum omnium Ecclesiarum Refoimatarum aliarum zijnde, met eendrachtige stemmen so wel van alle de Uytheemsche Theologen by uwe Hooch Mog. tot desen Synodum versocht, als van alle de Gedeputeerde vande Nederlansche kercken, verclaert is bevonden te sijn met den woorde Godts, ende met de Belydenissen van alle andere Gereformeerde kercken te accorderen, gelijck uyt de aengehechte Acte can blijcken, so bidt ende versoeckt oock de voors. Synodus gansch onderdanichlyck, dat uwe Hooch Mog®n gelieve de voorseyde Leere voortaen, so langher so meer inde kercken deser Landen te hanthouden, bevestigen, ende beschermen, gelyck ook mede de breder Verclaringe derselver Leere, die de Synodus voorss. uyt Last van uwe Hooch Mog®" na Godes Woort gestelt ende gedaen heeft over de vijff gecontroverteerde Articulen met verwerpinge van de dwalingen tegen de voorss. gesonde leere hier te lande by sommige gedreven. Daerenboven dat uwe Hooch Mog. believe goet te vinden ende te belasten dat de kercken-ordeninge gelyck deselve in dese Synode oversien, ende in sommige poincten tot meerder stichtinge ende vrede vermeerdert is, overal inde kercken deser Landen, so veel doenlyck sal wesen, eenpaerlyck onderhouden moghe worden. Ende alsoo by dese Synode oock noodigh bevonden is, dat de Nederlantsche kercken, na het exempel van alle Gereformeerde kercken van nationum et linguarum, etiam habeant accuratam ac fidelem Translationem Veteris et Novi Testamenti in lingva Belgica ex lingvis originalibus expressam: uti saepius antehac in praecedentibus Synodis Nationalibus decretum fuit: ac proinde opus hoe ex Illustriss. DD. VV. voluntate, nobilissimo viro D. Philippo Marnixio Sanctaldegondio p. m. et post ipsum D. Wernero Helmichio p. m. et Arnoldo Cornelij p. m. impositum atque ab ijsdem inchoatum sit, Synodus deputavit, (modo Illustriss. DD. VV. placeat) ternos Ecclesiarum Ministros ad translationem Veteris Testamenti, et ternos alios ad translationem Novi Testamenti, et librorum Apocryphorum, qui ut in opere hoe tanto maturiüs progrediantur, idque tantö citius absolvant, interim essent vocaturi ab omnibus Ecclesiasticis ministerijs alijs, et in uno eodemque loco conventuri ac simul operas communicaturi. Ac quoniam ad opus tale, secundum hanc constitutionem, ingentes sumptus faciendi erunt, petit etiam Synodus, ut Illustriss. DD. VV. placeat hanc Synodi constitutionem approbare, eique operi destinare ejusmodi pecuniae summam, quae ferendis hisce sumptibus necessaria erit: atque insuper etiam ad illas Ecclesias, quibus Ministri ad hanc translationem deputati inserviunt, literas dare, ut ne Ecclesiae illae se difficiles praebeant in permittendo ut tam diu a ministerijs suis vacare queant. andere Natiën ende Talen, moghen hebben een goede ende getrouwe Oversettinge des Ouden ende Nieuwen Testaments in goet Nederlandsch uyt de originele Talen uytgedruckt, (gelyck oock in voorgaende Synoden Nationael dickwils is geresolveert, ende volgens dien dit werek door ordre van uwe Hooch Mogen by wylen den Edelen Heere van Sanctaldegonde, ende na hem van Wernerus Helmichius ende Arnoldus Cornelij begonnen is geweest) so heeft de Synode tot dien eynde, opt goed vinden van uwe Hooch Mogen gedeputeert dry kerekendienaren tot de Oversettinge des Ouden Testaments, ende noch drij andere tot de Oversettinge des nieuwen Testaments ende der Apocryphe Boecken, de welcke om dit werek te beter te voorderen, ende des te spoediger tselve te moghen voltrecken, onderdes souden vaceren van alle kerckelycke diensten, ende in een plaetse tsamen besoigneren: Ende alsoo tot sulck een werek, volgens dese ordre, merckelycke Oncosten sullen gedaen moeten worden, so versoeckt de Synodus mede dat uwe Hooch Mog. gelieve dese ordre goet te vinden, ende daartoe te ordonneren sodanighe pennigen als tot draghen van deselve costen noodigh sal wesen, ende boven dien te schryven aen de respective kereken, daer de Dienaren tot dit werek gedeputeert, in dienst zijn, dat deselve geen swaricheyt en willen maecken, om deselve onderdes V. Cumque Illustriss. DD. VV. optimè sit perspectum, quantum intersit Ecclesiarum harum regionum, ut Scholae tum Majores, tum Minores, seu Triviales, rectè sint constitutae: atque ipsa nos docuerit experientia quam magna in Ecclesijs et politia harum regionum extiterint incommoda ex eo, quod ijsdem Scholis non fuerit bené prospectum: ut etiam ab Illustriss. DD. Vestris in hoe negotio tales leges constituantur, quibus abusus omnes tolli ac praecaveri, et fructus debiti ex ijs melius haberi queant. VI. Quem in finem, quod ad Vniversitates et Illustres Scholas attinet, Synodus etiam submissè petit, ut Illustriss. DD. VV. placeat advertere ad Articulos, superiori anno a Synodo Suyd-Hollandica Illustr. DD. Ordinibus Hollandiae et West-Frisiae eundem in finêm exhibitos, qui hic adjuncti sunt; eosdemque Illustr. DD. Ordinibus singularum Provinciarum, in quibus sunt Universitates aut Scholae Illustres, eum in finem commendare. VII. Quod verö ad triviales Scholas attinet, Synodus etiam submissè admodum petit, ut Illustriss. DD. VV. placeat decernere, ut ex consilio virorum doctorum, qui optimè intelligunt ea, quae ad Juventutis institutionem spectant, generalis aliqua Constitutio Scholastica concipiatur ac van hare diensten so langhe te licentieren. Ende nademael uwe Hooch Mogen ten besten bekent is, hoe veel de kereken deser Landen daeraen gelegen is, dat de scholen, so Hoghe, a/s Triviale, behoorlyck moghen wesen bestelt, ende de ervarenheyt geleert heelt, wat groote onheylen by gebreecke van dien in de kereken ende Landen zijn ontstaen, dat oock bij uwe Hooch Mog. over deselve sodanige Ordre moghe gestelt worden, waerdoor alle misbruyeken wech genomen zijnde, de behoorlijcke vruchten uyt deselve te beter souden connen becommen worden. Tot welcken eynde aengaende de Universitevten ende IllustreScholen de Synodus als vooren versoeckt, dat uwe Hooch Mog®" gelieve te letten op de poincten in den voorledenen jare by de Synodus van SuydtHollandtaende Ed. Mog. Heeren Staten van Hollandt ende West-Vrieslandt ten selven eynde overgelevert hier by gaende, ende dat deselve by uwe Hooch Mog. aen de respective Provinciën, daer Hooghe ofte Illustre scholen zijn, gerecommandeert moghen worden. Aengaande de Triviale scholen is mede des Synodi ootmoedigh versoeck, dat uwe Hooch Mog. gelieve goet te vinden, dat, met advys van geleerde mannen op de Institutie vande Jeugdt haer best verstaende, een algemeyn School-ordre soude moghen worden beraemt ende gestelt, stabiliatur, per quam *) defectus, qui passim in Scholis reperiuntur, corrigi queant, et quantum fieri potest, uniformitas in juventutis inslitutione, maxime in praeceptis Grammaticae, Dialecticae, et Rhetoricae observari possit. VIII. Quia deprehendimus quotidie abusus in negotio Matrimonij magis magisque crescere, atque in hoe negotio in Ecclesijs harum regionum quotidie multas difficultates obvenire, neque in eo servari ordinem uniformem, placeat quoque Illustriss. DD. VV. ut adhibito Theologorum consilio generalis aliqua Constitutio Matrimonialis ab Illustriss. DD. VV. stabiliatur, quae ab omnibus Ecclesijs harum unitarum Provinciarum, quoad ejus fieri potest, pari modo observetur. IX. Uti quoque praeter laudabiles Illustriss. DD. VV. Leges et Constitutiones adversus eos, qui quoslibet libros imprimunt ac divendunt, penitior aliqua Constitutio stabiliatur, tam super Visitatione librorum, qui imprimentur, quam super toto typographiae negotio: ut hac ratione praecaveri possit divulgatio, quorumlibet pernitiosorum atque absurdorum librorum, quibus hae regiones jam aliquot abhinc annis, maximo cum Ecclesiarum damno, atque ingenti perturbatione, repletae fuerunt. waer door de faulten der Scholen, die overal vele worden gevonden, gebetert, ende so veel doenlyck is, eenparicheyt inde onderwysinge vande Jeughdt,voornamelyck inde praeceptis Grammaticae, Dialecticae, ende Rhetoricae moghe worden onderhouden. Dewyle men oock dagelycks verneemt, dat de Misbruycken in het stuck vant Homuelyck meer ende meer toenemen ende over dat stuck inde kereken deser Landen veele swaricheden dagelycks voorvallen, ende geen eenparigen ordre en wort gehouden, dat uwe Hooch Mog. mede gelieve goet te vinden, dat met advys van kercklycke Personen een algemeyne Houwelyckse Ordonnantie by uwe Hooch Mog. gestelt, ende by alle de kereken deser Vereenichde Nederlanden, so veel doenlyck sal wesen, eenpaerlvck onderhouden endegevolght moghe worden. Dat oock beneffens de goede ordonnantiën ende Placcaten van uwe Hooch Mogen tegen het drucken ende vercopen van allerleye Schriften, naerder ordre moghe worden gestelt, so op de Visitatie van de Boecken, die gedruckt sullen worden, als op het stuck vande Druckerie selve, om des te beter te weeren het uytgeven van alle schadelycke ende impertinente Boecken, met de welcke dese Landen nu etlycke jaren herwaerts, tot groote schade ende onruste van de kereke, vervult zijn. ') In de gedrukte exemplaren staat: per quem. X. Quandoquidem verö omnes veri Christiani per charitatem quam habere debent erga salutem proximi et per zelum propagandi gloriam DEI inter homines obstricti sunt omnia adhibere media, quae huic fini serviunt: DEUSque nobis in hisce regionibus viam aperuerit ad diversas longinquas regiones in Indijs atque alibi, quae a veri DEI cognitione sunt planè destitutae, dicta Synodus etiam humiliter petit, ut Illustriss. DD. VV. placeat Christiano zelo hanc rem sanctam ad animum revocare, et seriö ei incumbere, eumque in finem ejusmodi media ordinare ac procurare, quae ad propagationem sancti Euangelij in istis regionibus utilia et maximè idonea erunt. XI. Ut Illustriss. DD. VV. etiam placeat rationem benignè habere piorum Christianorum, atque Ecclesiarum, quae in vicinis Belgij subjugati Provincijs sub Cruce gemunt, ut ad ipsarum ministerium et confirmationem in vera Religione Christiana, etiam media quaedam inveniantur atque usurpentur. Utque hunc in finem Illustriss. DD. VV. placeat singulas Provincias permovere, ut ad ministerium earundem Ecclesiarum idoneae quaedam personae sustententur: quemadmodum Illustriss. DD. Ordines Hollandiae et WestFrisiae, itemque DD. Ordines Zelandiae jamdudum duos Verbi divini Ministros ad earundem ministerium Ende nademael alle ware Christenen, door de Liefde, die sy behooren te dragen tot de verbreydinge van Gods eere onder de menschen, ende tot de salichey t van hare naesten, verplicht zijn alle middelen aen te wenden daartoe dienstigh, ende de Heere dese Landen den wech geoopent heeft tot verscheydene Landen inde Indien ende elders, die van de ware ende salichmakende kennisse Godts ontblootet zijn, so is meer des Synodi ootmoedigh versoeck, dat uwe Hooch Mog. gelieve met Christelycken emst ende yver dese saecke te behertighen, ende tot dien eynde te beramen, ende by der handt te nemen alsulcke middelen, als tot voortplantinge des h. Euangeliums in deselve Landen dienstigh ende allerbequaemst sullen wesen. Dat mede uwe Hooch Mog. gunstelyck gelieve te dencken op de vrome Christenen ende kercken, die inde naburige ende overheerde Nederlanden onder het CVwi'.vsuchten, dat tot hare bedieninge ende versterckinge inde ware Christelycke Religie, mede eenige middelen moghen gevonden worden : ende dat tot dien eynde uwe Hooch Mog. gelieve te beweghen de samentlycke Provinciën om eenige bequame personen tot deselve dienst te onderhouden, gelyck de Heeren Staten van Hollandt ende West Vrieslandt, als oock van Zeelandt al voor vele jaren twee dienaren des Woorts respectivelyck daer toe hebben gegageert ende on- sustentarunt atque etiamnunc sustentant. XII. Ut suo quoque tempore aliquando ratio habeatur Sacrificorum, qui adhuc funguntur publico Ministerie» in limitibus Foederatarum Provinciarum, imprimis sub Baronatu Bredae et Marquisatu Bergae ad Zomam: quo tandem et illi a publicis Ministerijs arceantur, et illorum loco Reformati Pastores restituantur; uti in alijs locis ab Illustr. DD. VV. factum esse videmus. XIII. Jtidem ut super executione Legum et Constitutionum vestrarum adversus subreptiones et circumcursitationes Sacrificorum Pontificiorum ac Jesuitarum, passim per hasce regiones, quibus multae simpliciores animae seducuntur, atque adversus exercitia Pontificiae Idololatriae ac superstitionis, strictiores leges constituantur: quandoquidem deprehendimus hosce abusus quotidie magis magisque ingravescere. Utque simul etiam ratio habeatur Blasphemiarum Judaeorum apud nos habitantium: atque etiam eorum, qui ab ipsis seducti a Christiana Religione ad Judaismum defecerunt. XIV. Ut gravissimae illae multiplicesque Sabbathi profanationes, quae fiunt quotidie per nundinas, encoenia, concivia communitatum, vigilum, viciniarum, nuptiarum, per exercitia armorum, per venationes, piscationes, aucupia, lusum pilae, per derhouden, ende alsnoch onderhouden. Dat oock in tij den ende wylen geleth moghe worden, dat de Papen noch staende in openbaren dienst ondode Limiten vande Vereenichde Nederlanden, voornamelyck in de Baronije van Breda ende 't Marquisaetschap van Bergen op den Zoom, uyt deselve publycke diensten geweert, ende Gereformeerde Predicanten in hare plaetsen gestelt moghen worden, gelijck in andere plaetsen by uwe Hooch Mog. gedaen is. Dat desgelycks op de executie van de goede Placcaten ende Ordonnantiën van uwe Hooch Mog. tegen het incruypen ende ommeloopen van de Papen ende Jesuiten in dese landen tot verleydinge van vele eenvoudighe zielen, ende tegen de oeffeningen vande Pauselycke Affgoderije ende Superstitiën naerder Ordre moghe gestelt worden : alsoo men bevindt dat de misbruyeken dagelycks meer ende meer toenemen. Ende dat met een oock geleth moghe worden op de Godslasteringen der Joden onder ons woonende, ende op degene die van deselve verleydt zijnde van de Christelycke Religie tot het Jodendom affvallen. Dat alle die menichvuldighe Profanatien des Sabbath-daeghs door Merckthouden, kermissen, Maeltyden van gilden, schutteryen, gebuyrten, bruyloften ofte andere door erfthuyshouden, danspelen, comedien spelen, caetsen, dronckengelaghen setten, histrionicas comoediarum actiones, per tripudia, auctiones bonorum, compotationes, et per minus necessaria quaelibet opera servilia: similesque aliae quamplurimae, quae in hisce regionibus magno cum scandalo et Reformatae Religionis dedecore, magnoque cum cultus divini impedimento passim accrescunt, strictè admodum prohibeantur atque impediantur. XV. Utque abusus illi graves et multiplices, quibus homines a vera pietate ad mundi hujus vanitates et aaslyciag abducuntur, quales sunt celebrationesBacchanaliorum,histrionicae Comoediarum actiones, tam eorum, qui se Rhetoricos vocant, quam oberrantium histrionum, scenici et mimici ludi, compotationes, Gymnasia saltatoria, multaque alia similia in hisce regionibus prohibeantur atque aboleantur. Atque imprimis ut adversüs horrendas illas execrationes et dejerationes, quae quotidie andiuntur, maxima cum sanctissimi nominis divini profanatione, poena aliqua politica constituatur. XVI. Et quoniam comperimus nonnullis in locis ejusmodi usurpari Juramentorum Formulas, quae a Pontificia Idololatria non sunt immunes, ut ubique uniformis juramenti formula observari possit, atque ejusmodi abusus tolli. XVII. Denique quia in multis Provincijs Stipendia Ministrorum Verbi Divini et subsidia eorundem schieten inde doelen, jaghen, vlieghen, visschen, onnodighe dienstwercken te doen, ende diergelijcke andere meer, die tot grooten blame ende schande der Gereformeerde Religie, ende verhinderinge des Godsdiensts, overal in dese Landen toe nemen, wel scherpelyck verboden ende verhoedt moghen worden. Dat oock alle de schandelycke misbruijcken, waer door de menschen van de ware Godsalicheyt tot de ydelheyt ende ongebondenheyt deses Werelts afgetrocken worden, gelyck daer zijn Vastenavont houden, 't spelen vande Rhetoryckers ende Comedianten,Guychelspelen,Drinckherberghen, dansscholen, ende danspelen, ende diergelycke meer in dese landen mogen affgeschaff worden. Ende dat insonderheyt oock op het grouwelyck vloeken ende sweeren twelck dagelycks by velen gebruyckt wort, met schrickelycke onteeringe van Godes heylige Name, een politycke straffe moghe gestelt worden. Ende alsoo bevonden wort dat in sommige plaetsen noch gebruyckt worden formulieren van Eedt-sweren, die niet vry en zijn van Pauselycke Affgoderie, dat in deselve formulieren overal eenparicheyt moghe worden gehouden ende sodanighe misbruycken wech genomen. Eyndelyck alsoo in verscheydene Provinciën het Onderhoudt van de Dienaren des Godlycken woorts, ende viduarum, admodum sunt tenuia, harer weduwen, zeer zober is, daar cum tarnen ijsdem in locis bonorum nochtans geestelycke goederen ge- Ecclesiasticorum satis sit, petit etiam noech zijn, so versoeckt oock de dicta Synodus, ut Illustriss. DD. voors. Synodus, dat uwe Hooch Vestris placeat negotium hoe singulis Mog. gelieve dese saecke aende provincijs benignè commendare, eum respective Provinciën gunstelyck te in finem, ut necessitati Ministrorum, recommanderen, ten eynde dat in prout honor Ministerij requirit, debitè desen na den noodt ende ter eeren prospiciatur. des heyligen kerekendiensts behoor- lyck moghe voorsien worden. Twelck doende enz. uyt de Name ende door last des voors. Synodi Nationalis, J. Bogermannus, Synodi Praeses. Jacobus Rclandus, Assessor. Hermannus Faukelius, AssessorPraesidis. Johannes Polyander, SS. Theologiae Doctor ac Professor. Festus Hommius, Synodi Scriba.] Quia D. Sebastianus Dammanus Scriba occupatus in Actis Synodi ex Diario hujus Synodi a Scriba Festo Hommio conscripto, et ex traditis judicijs, contrahendis; ante Synodi dimissionem propter varias intercurrentes occupationes opus hoe absolvere non poterit, statutum fuit ex singulis Collegijs singulos esse deputandos, qui absoluto hoe opere a D. Dammanno convocabuntur, atque acta haec contractiora examinabunt, et nomine Synodi approbabunt. Also D. Sebastianus Dammannus scriba geoccupeert zynde, om de handelingen deses Sijnodi, vanden Scriba D. Festo Hommio beschreven, te becorten voor de scheydinghe deses Synodi, om verscheyden inciderende *) verhinderinghen met dit werek niet conde veerdich zyn, is goet gevonden uijt yder Collegio eenen te deputeeren, die na het voleynden van dit werek van D. Dammanno zullen te samen geroepen werden, om de becortede Acten te examineeren, ende uyt den 2) name des 3) Sijnodi te approbeeren. *) A B C : voorvallende, D als in den tekst. 2) A B C laten den weg. 3) A B C : deses. i. De sententie over Welsingins. Deze sententie deelt Heyngius (p. 224, 5) in extenso mede. Zij luidt: „De Synodus Nationael van de Gereformeerde kerken inde Vereenichde Nederlanden vergadert binnen Dordrecht, gehoort hebbende het versoeck Isaaq Welsingij, dienaers des Godlycken Woorts tot IIoor en, Vande Sententie der Gedeputeerden des Synodj van Noorthollandt over synen persoon uytgesproken, tot het oordeel van desen Synodo appellerende, gelet hebbende op de voors. Sententie, ende gronden derselven, opt geene de Gedeputeerde der Noorthollandschen Synodj, de Eerwaerdige ende welgeleerde D. Petrus Plancius, de oude, end D. Hermannus Gerardj dienaren des Godlycken Woorts tot Amsterdam ende Enckhuysen respeetive, tot verclaringe van deselve hebben voorgestelt, als mede opde redenen end antwoorden J. Welsingij voorss. tegen de selve, mitsgaders op het rapport ende advys vande geene die van deze Synode tot ondersoekinge van dese sake syn gedeputeert geweest, ende alles in des Heeren vrese overwegen hebbende, heeft verclaert, gelyck sy verclaert by desen, dat de voorss. Sententie der Gedeputeerden des Synodj van Noorthollant over de persoone J. Welsingij voorss. wel gefondeert is. Doch wert de Synodus van Noorthollant vermaent ende belast, dat deselve naerder ondersocht hebbende syne suyverheyt inde leere ende daervan soo deur syne belydenisse als onderteykeninge van de Confessie end Catechismus end de Verclaringe deses Synodj, versekert synde, naerstelick te willen arbeyden, dat hy met den Magistraet ende Gemeente tot Hoorn behoorlyck versoent synde, wederom thot den kerekendienst moge worden gevordert, in soodanige plaetse, daer men sal verstaen, dat hy mette meeste stichtinge in dienst sal mogen staen. Ende met eenen oock sorge te dragen, dat hy onder des van behoorlijk onderhout soude mogen versorcht worden. Aldus gedaen end uytgesproken in den Synodo ATationael binnen Dordrecht den 27 May A°. 1619." Het verder verloop van de zaak blijkt uit de Acta van de Noord-Holl. Synode van 1619 en 1620. Rodingenus en Walesius weigerden de Canones te onderteekenen, werden van hun ambten ontzet en teekenden beiden de acte van stilstand, de eerste op de Synode, de tweede voor de Heeren Staten (Reitsma, Acta der Prov. Syn. II, p. 75, 76, 80, 81, 105). Met Welsingius had men meer moeite, omdat hij zich wel bereid verklaarde de Canones te onderteek enen, „mits hij blijven mocht bij het gevoelen van D. Bullinger". De Synode kon deze clausule niet toestaan en ontzette daarom ook hem van zijn ambt. Voor de Staten teekende hij eerst de acte van stilstand, maar herriep haar later (Reitsma l.c. p. 83—88 en p. 106). Over zijn verderen treurigen levensloop zie men J. Tydeman, De Remonstr. broederschap, p. 245. 2. De twee kleinere Catechismussen. l) In de i7e zitting, toen de Generale Synode zich had bezig gehouden met de vraag, welke de beste wijze van catechiseeren was, had de Synode besloten, omdat er klachten vielen, dat de Catechismus wat moeilijk in het gebruik was voor onontwikkelden en pas beginnenden, dat de kerken voortaan drieërlei Catechismus zouden gebruiken, „ad triplicem juventutis conditionem accomodata." De eerste, die dienen zou voor de „pueri", zou bevatten de Apostolische Geloofsbelijdenis, de tien geboden, het Onze Vader, de instelling van de Sacra- ') Hoe de juiste tekst van dit besluit luidt, is niet gemakkelijk uit te maken. In de authentieke Post-acta heeft Hommius blijkbaar oorspronkelijk willen schrijven „duas illas minores Catecheses quibus Ecclesiae uti (possunt)", maar daarna heeft hij de i in een a veranderd en er van gemaakt utantur; de a is echter gevlakt en de haal van de i is nog zichtbaar, evenals de punt er boven. De Commissie, die in 1668 de Post-acta uitgaf, werd daardoor misleid en las utuntur; zoodat ook in de Hollandsche vertaling kwam te staan „die de kerken gebruiken". Deze lezing nu is blijkbaar fout, want van de twee kleinere Catechismussen, die eerst in deze zitting ter tafel waren gebracht, kon Hommius natuurlijk niet verklaren, dat zij toen reeds door de kerken gebruikt werden. Brandt (Hist. der Ref. III, p. 647) heeft dan ook verbeterd (hoewel hij de Hollandsche Post-acta van 1669 gebruikte) „die de kerken gebruiken zouden". En hetzelfde vindt men in de Friesche Post-acta, het handschrift van Renesse (E), de copie in het Oud Synodaal Archief (F) en de Fransche vertaling van Hulsius: „dom 1'Eglise se doit servir", terwijl 's Gravezande (Boekzaal der Geleerde Waereld, 1765, II, p. 294) meedeelt, dat ook in zijn copie van de Friesche Post-acta dezelfde lezing voorkwam. In de andere copieën der Hollandsche Post-acta, die ik nazag, en die alle vóór 1668, dus vóór de uitgave der Latijnsche Post-acta gemaakt zijn, staat „die de kerken gebruiken" (A, B, C, D) en evenzoo in de gedrukte Hollandsche Post-acta van 1667, in Gelderland uitgekomen. Waaraan dit te danken is, weet ik niet. menten en de kerkelijke discipline, met enkele korte gebeden en eenvoudige vragen, gepast op de drie deelen van den Catechismus, waarbij dan nog enkele van de voornaamste teksten uit de H. S. konden gevoegd worden, die opwekken tot godzaligheid. Het tweede zou een kort uittreksel zijn uit den Heidelbergschen Catechismus, waarin degenen, die in het eerste wat gevorderd waren, verder konden onderwezen worden. En het derde zou de Catechismus zelf zijn (.Acta Syn. p. 47). Toen de Synode over deze zaak handelde, hebben de Zeeuwsche afgevaardigden vermoedelijk er op gewezen (evenals die van de Palts dit deden, Acta Synodi p. 30), dat zij reeds zulk een uittreksel uit den H. Catechismus bezaten in hun Kort Begrip, waarom de Synode besloot, dat de beide eerstgenoemde uittreksels öf naar het Paltzische model, öf naar dat van de Middelburgsche kerk zouden opgesteld, worden öf wel geheel nieuw zouden vervaardigd worden op de wijze, die de Synode thans had aangegeven (Acta Synodi p. 47). Voorts benoemde de Synode in deze zelfde zitting een commissie bestaande uit drie professoren, Gomarus, Polyander en Thysius, en drie predikanten, Faukelius, Lydius en Udemannus ad formulas minorum Catechesium concipiendas, met de vermaning, dat zij daarbij quantum fieri potest majoris Catecheseos verbis inhaereant. Deze Commissie heeft eerst in deze zitting rapport uitgebracht. Zij had, gelijk uit de Acta blijkt, twee kleinere Catechismussen gereed gemaakt en bood deze ontwerpen aan de Synode aan. Heel veel wil heeft de Commissie van haren arbeid echter niet gehad. Volgens de Acta is alleen het kleinste voorgelezen en goedgekeurd, maar het grootste is, omdat het te lang was, ongelezen gebleven en de Synode besloot in de vrijheid der kerken te laten, of men dit concept dan wel het Middelburgsche Kort Begrip wilde gebruiken. Volgens Heyngius is de zaak echter eenigszins anders geloopen. Hij deelt mede: „Is gelesen een kleyn end cort Extract uyt den Catechismvs getrocken, end gestelt voorde aencomende kinderen, end daerby getoont noch een ander, wat grooter, voor de gene die wat ouder geworden synde, haer souden mogen beginnen te praepareeren totten Avondmael des Heren, beyde naer ordre deses 18 Synodj deur sekere daertoe gelastede (gelyck hierboven Sessione 18 (d. i. 17) geresolveert was) gestelt. Maer opdat dese schriften by het volck niet gehouden souden worden voor nieuwe Catechismj, offt tot eenige verwerringe der Gemeente end tot disreputatie des aengenomen Catechismj soude strecken; Soo is goetgevonden dat men blyvende by den gewoonlycken Catechismum, by het A. B. C. boeck dat inden schooien gebrukelyck is, uyt het kleyne ende corte extract nu voorgelesen, eenige vraechskens sal voegen. End aengaende t' andere, dat men in plaetse van een corte ondersoekinge de kercken recommandere het formulier thot sulcken eynde gestelt by die van Middelburg" (p. 225). Hieruit blijkt niet onduidelijk, dat de Synode achteraf berouw heeft gehad van haar opdracht, om naast den Catechismus nog andere catechisatieboekjes op haar naam uit te geven, en daarom beide concepten, zoowel het groote als het kleine, heeft ter zijde gelegd. Opmerkelijk is dan ook, dat bij de goedkeuring van den Heidelberger Catechismus in de 148® sessie (Acta Synodi p. 318) reeds uitdrukkelijk verklaard werd door de Synode, dat de Catechismus, zooals hij daar lag, het meest geschikte leerboek was, zoowel voor de teedere jeugd (tenera adolescentia) als voor de ouderen (adultiores), met welke verklaring eigenlijk het vroeger genomen besluit als niet juist werd erkend. Ook Voetius bevestigt de meedeeling van Heyngius volkomen, waar hij schrijft: In Synodo Dordracena cum primum de Catechismo minori seu compendiolo Catechismi Palatino-Belgici conscribendo aliquid statui coeptum esset, et haec Provincia nonnullis Ministris imposita, in progressu tarnen re ulterius perpensa tacit 'e ab illo consilio recessum est {Pol. Eccl. t. I, p. 869). Toch ging het niet aan, een besluit in de Generale Synode, met goedkeuring der buitenlandsche Theologen genomen, gedurende de nazittingen te niet te doen, en de Praeses heeft op meesterlijke wijze een uitweg in deze moeilijkheid gevonden. Wat het kleinste ontwerp betreft, heeft hij voorgesteld, zooals Heyngius mededeelt, dat men enkele vragen daaruit bij het ABC boekje zou voegen, dat reeds bij de scholen in gebruik was, en dus niet als een nieuw catechisatieboekje kon gelden. Ook hier komt Voetius' getuigenis de waar- heid van Heyngius' mededeeling bevestigen: Catechismo minimo, quem Infantes primum memoriae mandarent, hactenus juxta consilium Synodi Dordracenae, utuntur familiae et scholae alphabetariae, cum illis proponunt libellum dictum Alphabetum magnum-. qui continet sex capita, quae vocant, catechetica, cum precibus quotidianis [Pol. Eccl. t. I, p. 869). Dit ABC boekje, ook wel het Haneboekje genoemd, was tot het begin dezer eeuw nog op de lagere scholen in gebruik, maar is door het telkens herdrukken wel wat verbasterd. (Zie Ypey en Dermout, Gesch. der Nederl. Herv. Kerk, II, Aant. p. 200). En wat het tweede concept betreft, heeft de Praeses het niet alleen ongelezen gelaten, maar zooals Heyngius mededeelt, ook voorgesteld, dat men in plaats daarvan zou recommandeeren het Middelburgsche Kort Begrip, dat ook reeds jaren lang in gebruik was, en dus evenmin als een „nieuwe catechismus" gelden kon. Ook hier wordt de juistheid van Heyngius' aanteekening weder bevestigd, ditmaal niet door Voetius, maar door hetgeen later op de Zuid-Hollandsche Synode is geschied. Op de Synode van 1619 werd door enkelen navraag gedaan naar „de korte onderzoeking dergenen die ten Avondmaal willen gaan" en de Synode besloot dat de Praeses, Festus Hommius, daartoe aan de deputati Synodi zou overzenden „tselvige formulier, dat in sijnodo nationali was ontworpen" (Reitsma, Acta der Prov. Syn. III, p. 399). Op de volgende Synode werd echter gerapporteerd, dat niet dit ontwerp, maar „tCorte ondersoeck tegen tavontmael gebruickelijc in de kercke van Middelburg" was overgeleverd. En toen enkelen, hiermede niet tevreden, nogmaals verzochten, dat „tformulier, by eenige in den nat. synodo gestelt", zou worden toegezonden aan de kerken, werd daarop dit antwoord gegeven: „Wort dienstig geacht, dattet catechiseren metten aldereersten volgens de resolutie des nat. synodi in de kercke werde ingevoert met sodanige eenparicheyt, als doenlijc wesen sal, waertoe de synodus acht aldergevoechelijxt te wesen, dat men volge den cours van den christelycken Catechismo. Doch ingevalle iemand voor syn particulier tot synder behulp wilde gebruicken het schrift D. Faukelii ofte van iemand anders, dat sulcx in haere vrijheit sal staen" (Reitsma 1. c. III, p. 428 en 441). De Synode deed dus niet onduidelijk gevoelen, dat zij het te Dordt ingediende ontwerp maar liever niet meer ter sprake zag komen, en eigenlijk alle andere catechisatieboekjes naast den Catechismus afkeurde; maar dat, indien iemand voor particulier gebruik het Middelburgsche Kort Begrip wilde gebruiken, niemand hem dit beletten zou. Heeft de Zuid-Hollandsche Synode het gebruik van het Kort Begrip dus eer af- dan aangeraden l), het heeft toch allengs overal in onze kerken burgerrecht verkregen. Niet alleen werkte daartoe mede, dat het in de Acta der Dordtsche Synode tot tweemaal toe als „recommandabel" werd vermeld, maar nog meer, dat het sinds 1637 in de uitgave der liturgische geschriften achter de psalmboeken werd opgenomen (Ypey en Dermout, Gesch. der Ned. Herv. Kerk, II, aant. p. 200). Alleen in Zeeland vond het geen genade in de oogen der Synode en is het door een ander „kort begrip" vervangen. De Zeeuwsche Synode te Goes, 1620, besloot n.1. op eigen hand het besluit der Gen. Synode, „datter twee vraeghboucxkens zouden beworpen werden" uit te voeren; zij stelde daartoe zelf twee „vraegstucxkens" en gelastte, dat Ds. Teellinck deze uit naam der Synode in druk zou uitgeven, gelijk dan ook geschied is (Reitsma, Acta der Prov. Syn. V, p. 162, 3). Toen de Acta dezer Synode, benevens deze vragenboekjes, aan de Zeeuwsche Staten ter goedkeuring werden gezonden, hebben deze eerst Faukelius, den gewezen assessor der Generale Synode, geraadpleegd over de vraag, of dit niet inging tegen het besluit der Dordtsche Synode, maar Faukelius stelde de Staten gerust met de mededeeling, dat „de Generale Synode alles geremitteerd had aan de Provinciale Synodes" 2). Wat voorts de geschiedenis van het Kort Begrip zelf betreft, is na de uitnemende studie, die 's Gravenzande hierover gaf, ') Het is derhalve onjuist, wat èn Ypey en Dermoüt, Gesch. der Ned. Herv. Kerk II, aant. p. 202 èn Dr. J. J. Schotel, Geschied, van den Heidelb. Catech. p. 227, beweren, dat de Zuid-Holl. Synode van 1620 besloten heeft, het Middelburgsche Kort Begrip in Holland overal in te voeren in de hoop, dat de andere provinciën dit voorbeeld navolgen zouden. 8) 's Gravenzande, Geschiedk. bericht aangaande H. Faukelius, Boekzaal der Geleerde Waereld, 17^5» P- 299* weinig- meer te zeggen. De aanleiding tot diens onderzoek betreffende „den Oorsprong van het Kort Begrip der Christelijke religie" was, dat men in zijn dagen vrij algemeen meende (zie \ pey en Dermout, Gesch. der Ned. Herv. Kerk, II, aant. p. 199, die verschillende schrijvers uit die dagen aanhalen), dat het Kort Begrip zelf het nieuwe concept was, door de Dordtsche Synode opgesteld. Alleen J. van den Honert had reeds het vermoeden uitgesproken, dat het Kort Begrip van Faukelius' hand was. 's Gravenzande heeft daarom in zijn Geschiedkundig Bericht aangaande Hermannus Faukelius in de Boekzaal der Geleerde IVaereld, 1765, II, p. 287 en vv. duidelijk aangetoond, hoe het Kort Begrip is ontstaan. In Middelburg was reeds in 1607 eenige moeilijkheid gerezen over de wijze, waarop men voor het Avondmaal belijdenis zou afnemen. Meestal werd daarvoor gebruikt de „Korte onderzoeking" van a Lasco, maar, daar dit boekske een geheel andere leerwijze volgde dan de Heidelberger Catechismus, gaf dit bezwaar bij die leerlingen, die aan de hand van den Catechismus onderwezen waren. Vandaar dat de Kerkeraad aan de Dienaren des Woords opdroeg, een nieuw Kort Begrip te ontwerpen, aan welken last 23 Aug. 1608 voldaan werd; dit Kort Begrip werd nu op last van den Kerkeraad uitgegeven, terwijl uit de Korte onderzoeking van a Lasco het bekende aanhangsel daarachter gevoegd werd: Alle degenen, die zich tot de Gemeente Gods eerst begeven enz., d. w. z. de vragen, die bij het afnemen van de belijdenis moesten gedaan worden. Daar Faukelius destijds predikant was te Middelburg en later, in de Zuid-Hollandsche Synode van 1620, het Kort Begrip uitdrukkelijk het „geschrift van Ds. Faukelii" (zie Pa8"- 2 7 5) genoemd wordt, is het vrij zeker, dat Faukelius de opsteller van het Kort Begrip is geweest l) In de officieele editie van de Belijdenisschriften en de liturgie, in 1611 bij R. Schilders te Middelburg uitgegeven, en waarvan Faukelius de bewerker was, komt dit Kort Begrip dan ook voor. Het is daar niet tusschen hetDoop- en Avondmaalformulier geplaatst, Faukelius heelt bij het stellen van het Kort Begrip blijkbaar gebruik gemaakt van een uittreksel uit den H. Cat. door G. v. d. Heyden, in diens uitgave der liturgie van 1580 geplaatst. De overeenkomst is soms woordelijk. zooals dusverre met de Korte onderzoeking van a Lasco het geval was, maar achter de liturgische geschriften, omdat het geen algemeen kerkelijk gezag had. En de vragen bij de toelating tot het Avondmaal, die tot dusverre achter het Kort Begrip waren geplaatst, plaatste Faukelius nu, eenigermate gewijzigd, vóór het Avondmaalformulier, waar zij dan ook eigenlijk hooren. Later is men van deze juiste volgorde afgeweken; het Kort Begrip werd meestal tusschen de Belijdenisschriften der Kerk geplaatst en de vragen bij de toelating tot het Avondmaal werden er weer aangehangen. In de uitgave van de Belijdenisschriften en de liturgie door Dr. F. L. T^utgers, is de juiste orde hersteld. 3. Het rapport aan de Generale Staten. Het was de gewoonte op de Dordtsche Synode, dat geregeld rapport werd uitgebracht van de Synodale handelingen bij de Generale Staten, soms schriftelijk, soms mondeling. Op een schrijven van de pol. gedeputeerden, hoe het laatste rapport zou worden uitgebracht, antwoordden de Generale Staten 19 Mei, dat „het rapport vande besoigne des Synodi om costen te sparen, alhier sal gedaen worden, by eenige Gedeputeerde van het Synode." Uit dit antwoord schijnt te volgen, dat de geheele Synode van plan is geweest, na afloop der zittingen, zich naar den Haag te begeven om de Generale Staten te bedanken. Daar de Generale Staten dit niet wenschelijk vonden, heeft de Synode (zooals Heyngius meedeelt) in deze zitting den Praeses, een der assessoren (Faukelius) en een der scriba's (Hommius) daartoe aangewezen ; later voegde de Synode hier nog aan toe Johannes Polyander, als vertegenwoordiger der hoogleeraren, (wiens naam dan ook in de Acta vermeld wordt) en J. Rolandus, den tweeden assessor, (de Acta noemen hem niet, maar hij heeft met de andere gedeputeerden alle stukken onderteekend en is dus ook mede naar den Haag geweest). Deze Commissie had een viervoudige taak. Vooreerst moest zij de Generale Staten bedanken voor hun hulp; ten tweede de approbatie verzoeken op de decreten der Synode; ten derde de gravamina der Kerken overbrengen en ten vierde (gelijk Heyngius meldt) rapport doen van 't gebesoigneerde. Zie over de handelingen dezer gedeputeerden p. 303. 4. Het verzoekschrift aan de Hooge Overheid. Gelijk reeds vroeger werd opgemerkt (p. 88 en p. 92) is het zeer opvallend, dat in alle copieên der Hollandsche Post-acta het verzoekschrift aan de Generale Staten ontbreekt, hoewel de Latijnsche Post-acta uitdrukkelijk vermelden, dat het in het Hollandsch geschreven was. Ik heb reeds toen opgemerkt, dat dit hieraan te danken is, dat het libellus supplex niet in deze zitting is voorgelezen, maar door de Gedeputeerden eerst na het sluiten der Synode is opgesteld. Het bewijs daarvoor ligt in drie feiten: i°. deelt Heyngius mede, dat eerst in de 178e sessie is voorgelezen het „register" van de zaken, die aan de Overheid zouden verzocht worden; bijgevolg kan het libellus supplex niet in de 177e sessie zijn goedgekeurd; 20. wordt in dit libellus supplex gesproken over de acte van approbatie van den Catechismus en de Confessie, die er nevens gaat, terwijl deze acte, zooals eveneens uit Heyngius' Journaal blijkt, eerst in de 178e sessie is voorgelezen en goedgekeurd; terwijl in de 3e plaats alle stukken, die van de Synode zijn uitgegaan, ook de acte van approbatie, geteekend zijn door het geheele moderamen, terwijl het libellus supplex daarentegen geteekend is door de gedeputeerden naar de Generale Staten. Het libellus supplex is dus na het eindigen der Synode en wel te 's Gravenhage opgesteld. Toen Hommius later de Acta in het net schreef, heeft hij dit gewichtig stuk in de notulen van deze sessie ingevoegd. Hoewel de Hollandsche Post-acta dus getrouwer weergeven wat in de oorspronkelijke Acta te lezen stond, heb ik toch gemeend het origineele stuk, dat zich nog in het Rijksarchief bevindt, hier te moeten afdrukken, opdat men te gemakkelijker den Latijnschen en Hollandschen tekst zou kunnen vergelijken. Het is voorts van belang met dit verzoekschrift te vergelijken het oorspronkelijke register, door Hommius opgemaakt van de „Poi neten van weghen des Synodi Nationalis te versoecken aen de Hooch Mogende Heeren Staten Generael" (Extractlijst C p. 469). Dit register, dat in de 178e sessie is goedgekeurd, toont, dat de Gedeputeerden verschillende zaken, die de Synode op haar lijst van desiderata had geplaatst, bijv. de correspondentie met de Fransche kerken, de beperking van het Patronaatrecht, de maatregelen tegen het misbruik der geestelijke goederen enz., een- voudig uit het verzoekschrift hebben weggelaten. Vermoedelijk hadden de Gedeputeerden een wenk gekregen van de politieke commissarissen, om deze punten voorloopig achterwege te houden. Wat den inhoud van dit verzoekschrift betreft, het is ten deele ontleend aan de besluiten door de Synode genomen en ten deele aan gravamina, die op de Synode waren ingediend, maar daar niet waren behandeld : a. verzoek om approbatie van de Acta der Synode in het generaal; zie het besluit der Synode in sessie 177, p. 260. b. mededeeling van de acte van approbatie van de Confessie en den Catechismus; zie het besluit van de Synode in sessie 178. Deze Acte van approbatie is afgedrukt Bijlage I, No. 3. c. verzoek om approbatie van de Kerkenorde-, zie het besluit der Synode in sessie 156, p. 110. d. verzoek om de vertaling des Bijbels goed te keuren; zie de besluiten der Synode in sessie 6—13. e. verzoek om de Reformatie der Hooge scholen ; zie het besluit der Synode in sessie 163, p. 167. De „pointen by de Synodus van Suydt-Holland" overgeleverd, vindt men afgedrukt Bijlage I, No. 4. f. verzoek om een Schoolorde voor de Triviale scholen; zie het besluit der Synode in sessie 163, pag. 170. g. verzoek om een Huwelijksordening; zie het besluit der Synode in sessie 162, pag. 149. h. verzoek om een orde op de Visitatie der Boeken en de vrijheid der drukkers; zie het besluit der Synode in sessie 2 1 -22. De Generale Staten hadden 22 December reeds een edict tegen de vrijheid der drukkers in het licht gezonden (Acta Synodi, p. 60), maar blijkbaar was de Synode daarmede niet tevreden; zij verlangde bepaald, dat er vaste visitateurs zouden worden aangesteld, of gelijk de Drentsche afgevaardigden het uitdrukten : „Dat dar enige gestelt, ende van de E. M. Heren Staten gegaisiert werden, die de Boken visiteerden, de in druck sollen gegeven worden" (Archief voor Kerkel. Gesch. VI, p. 198). i. verzoek om bevordering der zending in Oost-Indië; zie het besluit der Synode in sessie 163 (aant. 8, pag. 184). j. verzoek om steun voor de kerken onder het kruis; zie het besluit der Synode in sessie 163, pag. 172. k. verzoek om wering der papen in Breda en Bergen; dit verzoek is ontleend aan gravamen 40 van Zuid-Holland, dat in de Synode niet is behandeld. /. verzoek om maatregelen tegen de Roomsche superstitiën-, ook dit verzoek is ontleend aan gravamina, die niet zijn behandeld op de Synode, nl. aan gravamen 16 van Gelderland, gravamen 12 van Zuid-Holland, gravamen 11 van Overijssel, gravamen 5 van Utrecht. m. verzoek om maatregelen tegen de verleiding der Joden-, dit verzoek is ontleend aan het 7e gravamen van Zeeland 1). n. verzoek om maatregelen tegen de Sabbathsprophanatien; zie het besluit der Synode in sessie 163, pag. 171. De opsomming der prophanatiën is voor het grootste gedeelte ontleend aan het 12e gravamen van Zuid-Holland. o. verzoek om wering van de schandelijke misbruiken; dit verzoek is ontleend aan het 12e gravamen van Zuid-Holland, het 5e en 6e gravamen van Zeeland, het 5e gravamen van Groningen, het 9e gravamen der Waalsche kerken en het ge van Utrecht. p. verzoek om een eenparig eedsformulier; dit verzoek is ontleend aan het 12e gravamen van Zuid-Holland, en het 16e gravamen van Xoord-Holland. q. verzoek om beter onderhoud der predikanten en weduwen; dit verzoek is ontleend aan het 12e gravamen van Zuid-Holland. Zie voorts over de overhandiging van dit request pag. 304. 5. De Commissie der Revisor es. Heyngius heeft dit besluit eenigszins anders: „Ende alsoo uyt den naem deses Synodj eenige schriften te stellen waren, die noch niet waren voltrocken, soo is een Jeder Collegie provmciael gelastet tot revisie van deselve *) Hoe vreemd het ook klinken moge, er kwamen in die Sturm- und Drangperiode metterdaad gevallen voor, dat Christenen tot het Jodendom overgingen. Een dergelijk geval, dat in Hoorn is voorgekomen wordt meegedeeld door Wybrands in Stud. en Bijdr. op 't gebied der Hïst. Theol. III, p. 455 enz. De schout eischte toen, dat de afvalligen aan een paal levend zouden verbrand worden. Een ander geval wordt meegedeeld in dezelfde Stud. en Bijdr. I. p. 257. als oock tot de Collatie van de latijnsche Confessie eenen te noemen end op morgen in te brengen" (p. 226). Het rapport der Drentsche afgevaardigden deelt desaangaande mede: „Entlick is geresolvert dat d'acta Synodalia solen van den scribis gecontrahert ende ordentlick gestelt werden, en darna van eenige sekere andere persohnen des Synodi darto gedeputert, gevisiteert, ende also volgents de E. M. Heren Staten overgelevert, ende so 't haer believen sall, in druck gegeven werden" (Archief voor Kerkel. Gesch. VI, p. 198). Beide mededeelingen geven omtrent het besluit der Synode meer licht. Uit Heyngius' aanteekening ziet men, dat de Revisores ook tot taak hebben gehad de Latijnsche vertaling der Confessie te approbeeren, en uit het rapport der Drentsche afgevaardigden blijkt, dat de Synode besloten heeft, dat de Acta Contracta, na door de Staten te zijn goedgekeurd, gedrukt zouden worden. Zie voorts pag. 39 en v.v. Sessione Centesima LXXVIII. XXVIII Maij, die Martis ante meridiem. Ad revisionem atque examen Actorum Synodi a Dammanno Scriba contractorum sunt deputati ex clarissimis DD. Professoribus D. Doctor Joannes Polyander, ex Geldria Elhardus Mênhius, ex Suyd-Hollandia Balthasar Lydius, ex Noord-Hollandia Jacobus Rolandus, ex Zelandia Cornelius Regius, ex ditione Ultrajectina Joannes Dibbetius, ex Frisia Joannes Bogermannus, ex Transisulania Hieronymus Vogelius, ex Gro- Sess. 178. 28 Maij, des Dinsdachs voor den Middach. Tot de revisie ende het examen der acten van D. Dammano ghecontraheert '), zijn bestemt: Uyt de Professoren D. D. Joh. Polyander ; uyt Gelderlant Eilhardus Menius 2); uyt Suyd-Holland Balthasar Lydius ; uit Noort-Holland Jacobus Rolandus 3) ; uit Zeeland Cornelius Regius ; uyt Utrecht Joh. Dibbetzius 4) ; uyt Vriesland Joh. Bogermannus; uvt Overyssel Hieronimus Vogelius; uyt Groeninghen ende 6) Omlanden Corn: ') A B C: te contraheeren, D en G als in den tekst. 2) A: Ellardus Maenius, D: Menhius. 3) A: Roelandus, D: Rolandius. *) A B D: Dibbetius. 5) C D: ende de. ningensi Provincia et Omlandijs Cornelius Hillenius, aut si ille fortè abfuerit, ejus loco Wigboldus Homerus: et ex Ecclesijs Gallo-Belgicis Daniël Colonius. Classis Dordrechtana, ut Classis Synodalis, curam geret, ut convocatio proximae Synodi Nationalis suo tempore maturè procuretur atque instituatur: eaque omnia porró agat, quae hactenus ab Ecclesia Nationali curari consueverunt. Statutum fuit in convocatione proximae Synodi Nationalis rogandos esse Illustriss. et Praepotentes Ordines Generales, ut ad eam quoque invitentur Ecclesiae Belgicae, utriusque idiomatis Belgici et Gallici, per Germaniam et Magnam Brittaniam dispersae, tanquam membra Synodi Nationalis Belgicae, pro quibus, uti olim sic etiamnum ab hac Synodo agnoscuntur. Ut ea, quae nomine hujus Synodi Ecclesiarum Belgicarum praedicto libello supplice contenta apud Illustriss. ac Praepotentes Ordines Generales urgenda et petenda erunt, diligenter procurentur, deputati sunt eum in finem ab hac Synodo D. Hillenius, ofte in zyne plaetse Wigboldus Homerus; ende uyt Nederlantsche-Fransche kercken Daniël Colonius. Het Classis van Dordrecht als Classis Synodael sal in tyts besorgen, dat de t'samenroepinghe van het naeste Sijnodus Nationael tot zyner tyt gheschiede, ende zulckx alles voortaen doen, als tot noch toe vande Nationale kercke pleegd besorcht te worden. Js geresolveert, dat inde uytschryvinge van het naeste Synodus Nationael de heeren Staten Generael versocht zullen worden, om daer toe oock te nodighen de Nederlantsche kercken der beyde talen, die in Duytsland, ende groot Britannien verstroyt zyn, als leden van het Nederlantsche Nationale *) Sijnodus, waer voor zy, ghelyck eertvts, oock also van desen Synodo bekent werden. Op dat die dinghen, die uyt den name 2) des Sijnodi int voornoemde request by de H. Mog. 3) H. Staten generael versocht zullen werden, des te beter *) mogen versorcht 6) worden, zyn tot dien eynde bestemt van desen Sijnodo D. D. 6) Joh. Polijander, *) A B C laten Nationale weg. *) A B C D : uyt name. *) A B C D laten H. Mog. weg. *) A B D voegen in : zouden. ') C : verkregen, A B D : besorcht, G: impetrees. ') A D : Doctor. Doctor Joannes Polyander, Festus Hommius, Henricus Arnoldi, et Henricus Rosaeus, qui in proxima Synodo Nationali de ijs, quae ab ipsis acta fuerunt, referent x) ac rationem reddent. *) Liturgia Belgica, qua preces publicae et Formulae continentur administrandorum Sacramentorum, exercendae Disciplinae Ecclesiasticae, Confirmationis Ministrorum Ecclesiae, Presbyterorum, et Diaconorum, et Benedictionis Matrimonij, a Revisoribus Actorum Synodi contractorum, aut a Scribis Synodi recognoscetur, et recognita reliquis scriptis publicis adjungetur. Propositum fuit, Clariss. virum D. Thomam Erpenium Linguarum Orientalium in Academia Leydensi Professorem meditari insigne opus in Novum Testamentum cum titulo Tabernaculi Domini Nostri JESU CHRISTI, et deliberatum fuit an non opus hoe nomine hujus Synodi Illustriss. DD. Ordinibus Generalibus sit commendandum: et re expensa statutum fuit expectandum esse prius specimen ejus operis, quod promittit, ut, eo viso et Synodis Provincialibus exhibito, postea Ecclesiae de operis commendatione dispiciant. Fes/us Hommius, Henr. A moldi ende Henr. Rosaeus, die in het naestcomende nationale Synodus van t' ghene by haer gebesoingneert (sic) zal zyn, rapport doen, ende rekenschap geven zullen. De Nederlantsche Liturgie waer in begrepen zyn de publycke gebeden; ende formulieren vande bedieninghe der Sacramenten; oeffeninghe der kerckelycke discipline ; bevestinghe der kereken-dienaren, Ouderlinghen, ende diaconen; ende insegeninghe des huywelijckx, zal vande reviseurs der gecontraheerde acten, ofte vande Scriben deses Synodi overzyen 2) ende overzyen zynde by de publycke schriften ghevoecht worden. Js aengedient, dat D. Thomas Eipenius Professor vande Orientale talen inde Academie tot Leyden, voorheeft een treffelick werk over het nieuwe Testament, gheintituleert: Den Tabernakel onses Heeren Jesu Christi : Ende is gedelibereert, off niet dit werek inden name des Sijnodi, den Heeren Staten generael diende gerecommandeert te worden ? Doch alles wel overwogen zynde, is geresolveert, datmen eerst een monster van dat werek, t' welck hy belooft, verwachten zal, op dat het selve gezyen, ende den Provincialen Synodo s) verthoont zynde, de kercken naderhant op de recomman- ') In de gedrukte exemplaren staat: referunt et reddunt. 2) A laat het eerste overzijen uit, maar heeft wel ende. De overigen als in den tekst. s) A B C en D : Synoden, G heeft Synodo. Statutum etiam fuit, Synodum hanc esse solemniter finiendam cum publica gratiarum actione ad DEUM, quam praesente populo et tota Synodo reverendus vir D. Balthasar Lvdius pastor hujus Ecclesiae instituet habita publica concione in templo majori. R. D. Praeses Synodi cum ejusdem Assessoribus deputati sunt, ut soluta Synodo Amplissimo hujus urbis Dordrechtanae Magistratui communi Synodi nomine gratias agant, pro singulari erga hanc Synodum praestita humanitate ac benevolentia. datien *) desselven werckx letten moghen. Js oock geordineert, dat dit Sijnodus solemnelick besloten zal worden met een publycke dancksegginghe tot Godt, die in tegenwoordicheyt des volckx, ende desganschen Synodi gedaen zal werden door D. Balthasarum Lydium Predikant deser Gemeynte ; na de 2) publyck predikatie inde grote kercke. D. Praeses ende zyne Assessores zyn gedeputeert, om na het scheyden des Synodi de Achtbare Magistraet deser Stede Dordrecht inden name deses Sijnodi te bedancken voor hare sonderlinghe beleeftheyt ende vriendelickheyt aen desen Synodum bewesen. 1. De Commissie der Revisores. Zie over de handelingen dezer Commissie p. 39—56. 2. De aanwijzing der Synodale Classis. Tot dusverre was het de gewoonte geweest, dat de uitschrijving der Nationale Synode aan een Kerk werd opgedragen, die de „Nationale Kerk" werd genaamd. In de Kerkenordening van 's Gravenhage, Art. 43, stond het zoo en ook in de Dordtsche Kerkenorde bleef dit Art. onveranderd. Waarom de Dordtsche Synode van dezen regel afweek en een Classis aanwees, die de Synode zou bijeenroepen, blijkt niet. 3. De Duitsche en Engelsche kerken. Reeds vroeger is over deze quaestie uitvoerig gehandeld; zie pag. 208. Van dit besluit is 29 Mei officieel bericht gezonden aan de Engelsche kerken bij de volgende missive: „Eerweerde... medebroederen in den Heere Iesu Christo. Wy en konnen niet naerlaeten VV.EE. te verwittighen de seer geluckighe *) A B C D G : recommandatie. 2) A B C D laten de weg. ende gewenste wtcomste van dese Synodale vergaderingh, door ende onder het beleyt van de... HH. Staeten Generael van dese Vereenichde Nederlanden gehouden in dese Stadt Dordrecht, by alle de kercken van dese provinciën, met assistentie van vele voortreffelycke geleerde ende Godtvruchtige Theologanten wt diuerse Coninckrycken, Vorstendommen ende Republieken, hebbende door Godes genaede de waerheyt der gesonder Leere tot noch toe in dese onse kercken geleert, crachtelyc bevesticht ende de valsche Leere die door toedoen van eenighe hadde begonnen met sonderlinge ontroeringe vande kercke ende ^Republiek in te cruypen, geweert ende door den woorde Godes verworpen, onse gemeyne Belydenis des Geloofs ouersien ende bevesticht, de algemeyne Kerckenoorrdre op nieuws ouersien ende geamplieert, ende voorder sulcks gedaen als VV.EE. tsynder tyt by de Acten sullen vernemen. In alle twelcke gelyc wy ons verheugen, ende de groot daeden des Heeren prysen, soo en twyfelen wy geensints ofte VV.EE. en sullen sich mede opt hoochste daer in verblyden. Wy hadden wel gewenst dat VV.EE. dese vergaderinge door haere Gedeputeerde hadde moghen by woonen, als in voorighen tyden gesciet is, doch dewyl het selve om redenen \ \ .EE. bekent, dese reyse is naergebleuen, soo hebben wy goet gevonden onse mutuele verbintenis door desen te kennen te geuen, ende door een speciale Acte in toecommende, voor soo veel in ons is, te voorsien, dat VV.EE. Gedeputeerde, op de naeste Synode Nationaal, de welcke de goede Godt ons sal gunnen, naer ouder gewoonte moghen genoodicht worden. Van welcke Acte wy Y Y .EE. hierneffens een Extract toe seynden.... Desen 29 May Anno 1619 in Dordrecht, Wt last ende naeme des Synodi Nationael van de \ ereenichde Nederlanden versaemelt binnen Dordrecht, J. Bogermannus, Synodi Nationalis Dordracenae Praeses. Jacobus Rolandus, in hac Synodo Praesidis Assessor. Hermannus Faukelius, Assessor Praesidis. Sebastianus Damman, Synodi Scriba. Festus Hommius, Synodi Scriba. Hierbij was gevoegd een Extract uit de notulen van de i7Öe sessie. (J. H. Hessels, Ecclesiae Londino—Batavae Archivum t. III, p. I, blz. 1277, No. 1779). 4. De Commissie bij de Generale Staten. Wat de oorzaak was, dat de Synode, na reeds gedeputeerden benoemd te hebben om het request met de gravamina der Kerken over te brengen, thans een nieuwe Commissie koos, om dit request nader aan te dringen bij de Generale Staten, blijkt uit hare samenstelling. De Commissie, die het request moest overhandigen, bestond uit Bogerman, Faukelius, Hommius en Polyander. Slechts twee hiervan woonden in Holland; Bogerman was predikant te Leeuwarden en Faukelius te Middelburg. De laatstgenoemden konden, indien de Generale Staten geen direct gevolg gaven aan het verzoek der Synode, of nadere besprekingen wenschten, moeilijk telkens de verre reis naar den Haag doen. Vandaar dat de Synode in hun plaats koos I lenricus Arnoldi, predikant te Delft, en Henricus Rosaeus, predikant te 's Gravenhage. Het schijnt, dat deze Commissie niet zeer ijverig is geweest. De Noord-Hollandsche Synode, 1620 te Alkmaar gehouden, vond het althans noodig deze broederen „hares ampts te vermanen" (Reitsma, Acta der Prov. Synoden, II, p. 110). Of deze vermaning geholpen heeft, weet ik niet. Uit de Resol. der Generale Staten van 1619—1623 blijkt niet, dat door hen eenig vertoog bij de Generale Staten is ingezonden. Eerst in het begin van 1624 is door hen een verzoek aan de Staten gericht met de bede, „dat hun Hoog Mog. op de punten, bij hun van wegen de Nationale Synode bij smeekschrift van 1619 verzocht, geliefden te besluiten." (N. hlnlopen, /list. van de Overzettinge des Bijbels p. 84—89). Zie voorts pag. 305. 5. De revisie der liturgie. Zie hierover Hfdst. III, § 3. Heyngius zwijgt hierover. 6. De aanbeveling van Erpenius' werk. Heyngius geeft hierover de volgende mededeeling: „ Alsoo byde Professoren versocht was, dat dese Synodus aende Ho: Mo: H. Staten Generael wilde recommanderen seker werek des Pro/essoris Linguarum exter. Arpenij over het Nieuwe Testament genoemt Dclineatio tabernaculj Dominj Nostrj Jesu Christj: twelck hij onderhanden heeft; de Vergadering heeft verclaert, datse van een werek, by haer tot noch toe niet gesien, niet oordelen, veel min hetselve recommanderen kan, maer wel lyden kan, dat de voormelde D. Arpenius vant voorss. werek aleert gedruct wort, eerst presentere een specimen aande Synoden respective, end dat deselve daervan haer oordeel aenden Synodalem Classem van Dordrecht overschryven, om als dan gedaen te werden het geene noodich ende stichtelyck bevonden sal worden." Vermoedelijk stak zoowel achter het verzoek dèr professoren, als achter de weigering der Synode, meer dan de officieele acta melden. Thomas Erpenius, sinds 1613 professor in de Oostersche talen te Leiden, was beroemd wegens zijn kunde, maar neigde naar het Remonstrantisme; Hoogerbeets, Episcopius, Vorstius en vooral H. de Groot waren zijne vrienden. Het was in de kist, waarin hij boeken had gezonden, dat H. de Groot uit Loevestein ontsnapte. Tijdens de Synode van Dordrecht schijnt hij van deze voorliefde voor de Remonstranten wat teruggekomen te zijn. Het is daarom te begrijpen, dat de professoren, gedachtig aan de spreuk, dat men meer vliegen vangt met stroop dan met azijn, de Synode verzochten, het werk, dat Erpenius zou uitgeven, bij de Generale Staten aan te bevelen, in de hoop, dat deze gunst Erpenius, op wiens steun men blijkbaar hoogen prijs stelde, nog sterker aan de zijde der Contraremonstranten verbinden zou. Maar het is ook te verstaan, dat de Synode die aanbeveling niet onvoorwaardelijk schenken wilde. Gelijk uit Heyngius' mededeeling blijkt, was het bedoelde werk een studie over het N. Testament, en de Synode had ten volle het recht, zulk een werk van een hoogleeraar, die in een kwaden reuk stond, niet te willen aanbevelen, voordat het door kundige mannen gelezen en rechtzinnig bevonden was. Aangezien Erpenius dit werk niet heeft voltooid (onder zijn werken bij van der Aa en Glasius in voce opgegeven komt het niet voor), hebben de Provinciale Synoden het besluit der Synode niet uit te voeren gehad. 7. Opsporing en bewaring der Synodale Acta. In de Acta wordt hierover het stilzwijgen bewaard, maar Heyngius heeft ons de beide besluiten, die de Synode daaromtrent nam, bewaard. Zijn aanteekening luidt: „Is geordonneert, datter een kiste ge- maect sal worden, waerinne de Synodale schriften opgesloten ende bewaert sullen sijn, end dat voor de respective Provinciën bestelt werde hetgeen sij sullen moeten hebben. Is oock een yeder gelastet om op te speuren (soo veel doenlyck) de acten des voorgaenden Synodj Nationalis, die tot noch toe niet gesien syn, ende derhalven niet en hebben kunnen opgelesen worden" (p. 226, 7). Deze mededeeling wordt bevestigd door het rapport der Drentsche afgevaardigden, waarin zij melden: „Dat men alle mgegevene judicia collegialia so over de 5 articulen, als over Vorstij lere, als ock andere Synodalia sollen in een seker kist besloten ende bewaret werden" (.Archief voorKerkel. Gesch.W, p. 198) en door het laatste punt vermeld op het Register van Hommius (Extractlijst C, No. 23): „De bewaringhe vande Acten ende Chartren des Synodi ende de sleutelen." In het Libellus supplex wordt dit laatste punt wel niet genoemd, maar in het Rapport door Gedeputeerden 30 Mei ter Generale Staten ingediend, wordt geklaagd over het verloren gaan van de Acta der voorgaande Synode en de Generale Staten worden verzocht, orde te stellen op de bewaring van de Acta dezer Synode (Bijlage I, No. 1, p. 480). Voegt men deze berichten saam, dan blijkt, dat de Synode, naar aanleiding van het verloren gaan van de Acta der Haagsche Synode, besloten heeft, dat al de stukken, die bij hare besluiten gediend hadden, zouden bewaard worden in een kist, met meerdere „sleutels" gesloten, die verschillende personen in hun bezit hadden, opdat niet eén persoon alleen de kist kon openen en wellicht stukken daaruit ontvreemden. Voorts wilde de Synode, dat de Generale Staten op de bewaring van deze kist orde zouden stellen, terwijl de kist zelf natuurlijk te Dordrecht bij de Synodale Classis behoorde te blijven. Blijkens de Cautio achter de Acta authentica hebben de Revisores het besluit der Synode alzoo opgevat. Zie voorts hierover pag. 57 en vv. Sessione Centesima LXXIX. Eodem die post meridiem. Praelecta fuerunt atque approbata Sess. 179. Desselven daechs na den Middach. Syn voorgelesen ende geapprobeert 19 Acta superiorum Sessionum a XXII de acten vande voorgaende Sessien, Maij usque ad hanc praesentem. t'sedert den 22en Meij tot dese te- ghenwoordighe toe. 1. De Acte van Approbatie. De officieele Acta zijn ook bij deze zitting niet volledig, want volgens Heyngius zijn in deze zitting nog verschillende zaken afgehandeld, die de acta niet noemen. Vooreerst is voorgelezen ,,d' acte van Approbatie over de Confessie ende Catechismo, hier vooren in dese Synodo gedaen, met bygevoechde versoeck aen de Ho: Mo: Heeren Staten Generael dat deselve by haer Ho: Mo: geapprobeert ende bevesticht moge werden." Deze acte van approbatie, die daarna in extenso volgt (p. 228, 229), is dezelfde, die door de Gedeputeerden 30 Mei aan de Generale Staten is overgeleverd. Men vindt haar afgedrukt in Bijlage I, No. 3. 2. Het register van punten voor de Generale Staten. In de tweede plaats meldt Heyngius, dat in deze zitting is voorgelezen „het Register van de dingen, die van wegen deses Synodj aen de Ho: Mo: H. Staten Generael versocht worden." Dit register, dat voor het grootste gedeelte overeenstemt met Extractlijst C, luidt bij Heyngius (p. 230, 1) aldus: „Ten eersten: dat haere Ho: Mo: de Nederlantsche Confessie ende Catechismum langs soo meer in de geünieerde provinciën willen bevestigen end beschermen. Ten tweeden: De kerkenordening end de Synodale verclaringhe over de vyff articulen approberen. Ten derden: Ordre stellen dat de hooge end Illustre Scholen wel mochten bestelt worden. Ten vierden: Te doen beramen een goede schoolordre end een eenparigen voet inde selve. Ten vyfden: Te stellen een algemeene huwelycksordonnantie met advys van kerklycke personen. Ten sesten : Ordre te stellen opden Godsdienst van de Indiërs ende andere plaetsen, Jnsonderheyt daer dese landen traficqueeren. Ten sevenden: Ordre te stellen opden dienst van de cruyskerken in Brabant ende Vlaenderen. Ten achtsten: Ordre te stellen tegen de profanatie van den Sabbathdach. Ten negenden: Ordre te stellen opt incruijpen end ommelopen vande Jesuyten, Papen etc. oock opt omlopen vande Wederdopersche Bisschoppen. Ten thienden: Dat haer Ho. Mo. gelieve te verstaen tot het dragen vande onkosten vant oversetten der Bybels. Ten elften: Ordre stellen opde druckerye ende visitatie der boeken. Ten twaelfte: Ordre te stellen opden dienst van Gods Woort inde Legers, by tyde van Oorloge. Ten dertienden: Weeren het misbruijck vande Vastelavonts-, Camer- ende andere speelen etc. alsmede van het vloeken end sweeren. Ten veertienden: Te communiceren met haere Ho. Mo.: offt niet geraden waere, dat op het naeste Synodus Nationael in Vranckryck eenige van hier mochten gesonden worden om correspondentie te houden metten selven. Ten vyftienden: Dat de Papen staende in openbaren dienst onder de limiten van de Vereenichde Provintien end Jnsonderheyt inde Baronie van Breda mitsgaders int Marquisaetschap van Bergen opden Zoom ten minsten int eyndigen vande Trefues mochten geweert worden. Ten sestienden: Ordre te stellen op het schrickl. lasteren der Joden. Ten seeventienden: Ordre te stellen op d' abuisen vande formulieren van den Eedt". Na dit register meldt Heyngius: „De nodichste Gravamina alhier afgedaen synde, is goedgevonden een acte te teekenen, dat de reste uytgestelt wert totte volgende Synode Nationaeï" (p. 231). Volgens de officieele Acta was dit besluit reeds genomen in de 174e sessie (p. 225), maar Heyngius' meedeeling is ongetwijfeld juister. Want eerst nadat gebleken was uit het Libellus supplex, welke gravamina onafgedaan waren gebleven, kon deze acte worden gepasseerd. 3. De Acta Contracta. Eindelijk meldt Heyngius aangaande de Acta Contracta : „Js oock geordonneert dat de acten des Synodj sullen gecontraheert worden end dat een yeder Provincie daervan Copie sal bekomen door die geene, die uyt deselve sullen te samen comen, totte revisie, waervan Sessione 170 (d. i. i78)geresolueert is" (p. 231). Dit laatste besluit der Synode is niet uitgevoerd. Wel hebben de Zeeuwsche, Geldersche en Overijsselsche Synoden uitdrukkelijk last gegeven aan hunne gedeputeerden ter Generale Synode om copie van de „Acta" te verkrijgen (Reitsma, Acta der Prov. Syn. IV, p. 327, V, p. 171 en 317), maar zoodanige copieën zijn in de archieven der Provinciale Synoden niet te vinden. Volgens de mededeeling van de Geldersche afgevaardigden hadden de Generale Staten het verbod gegeven „datter geen stucken behalven de voorverhaelde [nl. hetgeen in de Synode gedaan was ten opzichte van de Confessie, Catechismus, Canones en Kerkenorde] ex authentico synodi nationalis vooralsnoch souden worden gecommuniceert" (1. c. IV, p. 327). Sessione Centesima Octoge- sima et iiltima. XXIX Maij, die Mercurij ante meridiem. Absolutis atque ad finem per DEI gratiam perductis actionibus Synodicis, Illustres DD. Delegati, atque omnes Ecclesiarum Belgicaium Deputati convenerunt in locum Consessus, et dictis ibidem brevibus precibus simul omnes ordine iverunt ad summum templum, praeeuntibus Illustribus DD. Delegatis et concomitante ex Curia Amplissimo hujus urbis Magistratu, ubi Reverendus vir D. Balthasar Lydius, hujus Ecclesiae Pastor, in magna populi frequentia concionem habuit ex Esai. cap. XII vers. 1. 2. 3. in qua explicato harum Sess. 180. 29 maij, des woonsdaechs voor den mlddach. Als nu door de genade Godes de Sijnodale handelinghen ten eynde ghebracht waren, zyn de heeren Commissarissen ende alle de gedeputeerde vande Nederlantsche kercken te samen gecomen inde ordinaire vergaderplaetse : Ende zynde aldaer een cort ghebedt gedaen, zyn zy alle t'samen ordentlick uvt gegaen na de grote kercke; hebbende de Heeren Commissarissen den voorgangh *), geaccompagneert met de Achtb. Magistraet deser Stede; Alwaar D. Balthasar Lydius, Predikant deser kercke, in een grote l) a B c D : voortocht. Ecclesiarum superioribus annis tris- vergaderinghe van M volck heeft tissimo statu, et singularibus atque gedaen een predikatie, uyt Esa. 12. admirandis DEI beneficijs jam pridem v. 1. 2. 3. 2) inde welck hv ver- ijsdem praestitis, serió multisque ad claerde *) den droevigen staet van debitam gratitudinem omnes cohor- dese kercken inde voorleden jaren, tatus, DEO Opt. Max. solemnes ende de sonderlinghe ende wonder- publicè gratias egit, cum pro omnibus lycke 4) weldaden Goodts onlanckx hisce beneficijs Ecclesijs Belgicis aen deselve bewesen, eenen ijgelycken praestitis, turn etiam speciatim, pro ernstelick, ende met vele redenen singuLiri benedictione, qua Synodi tot behoorlicke danckbaerheyt ver- hujus actiones prosecutus fuit, easque maent heeft, ende Godt Almachtich ad exitum optatum perduxit: et simul opentlick ende solemnelick gedanct, etiam seriam adjunxit supplicationem zoo voor alle de 5) weldaden aende ad DEUM, ut quaecunque ab hac Nederlantsche kercken bethoont, als Synodo ad Ecclesiae bonum nunc oock 6) int bysonder voor den sonder- decreta sunt, ea foeliciter executioni linghen seghen inde handelinghen 7) mandari queant. A templo omnes deses Sijnodi bewesen, ende voor- eodem ordine reversi sunt in locum namentlick 8) dat het selve tot eenen 9) consessus. D. Praeses atque Asses- ghewenschten eijnde was uytgeval- sores Amplissimo hujus civitatis Ma- len; voegende daer bv eene ernstighe gistratui in Curiam reverso, totius smeeckinghe tot Godt, dat het ghene Synodi nomine gratias egerunt, pro in desen Synodo ten besten vande singulari pietate, humanitate, etmuni- kercken 10) beraemt was, geluckelick ficentia, qua omnes Ecclesias Bel- ter executie mochte gebracht worden, gicas atque hanc imprimis Synodum Uyt de kercke zyn zij al te samen earum benignissimè affecerunt. Post- in gelycke ordre wedergekeert na quam in locum consessus omnes de vergaderplaetse. e^sent reversi conceptis iterum a D. D. Praeses ende de Assessores heb- Praeside brevibus precibus Nobilis- ben de Achtb. Magistraet, die op *) A B C: van veel volck. 9) A B C : Esa i. 2. 3. 8) D : verclarende. 4) A C D : wonderbare. 5) A B C D : dese, G : de tous les biens. *) A B C D laten oock uit. 7) A B CD: handelinghe. s) A B C D: met namen, G: principalement. 9) A B C D G: sulcken. 10) A B C D: kerke. simus Dominus Hugo Musius ab Holy nomine Illustriss. DD. Deputatorum Politicorum Synodum compellavit; eique nomine Illustriss. ac Praepotentum DD. Ordinum Generalium gratias egit pro diligentia ac fidelitate in asserenda Religionis Reformatae 2) veritate ab erroribus, quibus aliquandiu oppugnata fuit: declaravitque hunc Synodi laborem Illustriss. et Praepotent. DD. Ordinibus Generalibus esse quam gratissimum: ac jussit Ecclesias omnes planè confidere Illustriss. ac Praepotentes DD. Ordines Generales nihil omissuros esse eorum, quae ad conservationem ac propagationem Religionis Reformatae, et pacem atque aedificationem Ecclesiarum spectabunt: atque Illustriss. ipsorum Amplitudines caussam Religionis Reformatae semper sibi commendatissimam habituras: et simul cohortatus est omnes ac singulos, ut veritatem orthodoxam in fraterna charitate, pace et concordia mutua porro unanimiter conservare ac promovere velint, ad DEI gloriam et Ecclesiae aedificationem ac tranquillitatem. Reverendus D. Praeses prae- het Stadthuys vertrock, aldaar inden name des ganschen Sijnodi bedanct voor haer sonderlinghe godtvruchticheyt, beleeftheyt ende weldadicheyt, zoo aen alle de Nederlantsche kercken, als insonderheyt aende ') Sijnodale vergaderinghe derselver bewesen. Ende als zy nu alle waren wedergecomen 3) inde vergaderplaetse, zoo heeft na voorgaende aenroepinghe vanden name Goodts door den Praesidem gedaen, den heere Hugo Muijsius van Ho lij inden name vande heeren *) Commissarissen den Sijnodum aengesproocken, ende het selve inden name vande heeren Staten b) bedanct voor haer neersticheyt ende getrouwicheyt int verdedighen vande waerheytdergereformeerde Religie, teghen de dolinghen, waer mede zij nu eenen langhen tyt was bestreden gheweest, verclarende dat desen arbeijt des Synodi den Heeren Staten Generael zeer aengenaem was 6), ende verseeckerde 7) alle de kercken, dat de heeren Staten Generael niet en zouden nalaten van al dat ghene 8), t'welck tot behoudinghe ende voortplantinghe vande Gereformeerde Religie ') A B C D: dese. *) De gedrukte exemplaren hebben Reformata. *) A B: gekeert. 4) A: van de Heeren Staten Generael ende Commissarissen. *) C D G: Staten Generael. ') A B C D: sy, G: etoit. ') A B C D: verseeckerende. ') A B C laten van al dat ghene weg. dicata ') multis gratia et benedictione DEI, qua totam hanc Synodum clementissimè prosecutus fuit, praesertim quod in rebus tam arduis atque abstrusis, tam admirabilem inter omnes tam exteros quam Provinciales consensum per Spiritus sui sancti gratiam esset largitus, commurii totius Synodi nomine gratias egit Illustr. DD. Delegatis, quod tam prudenter, diligenter, atque indefessè actiones hujus Synodi essent moderati; eamque tam salutaribus consilijs saepissimè juvissent: petijtque ut si quid fortè humani in Synodo cuiquam accidisset, in aequiorem idipsum partem acciperent, et humanae condonarent infirmitati. Illustres DD. Delegati per Nobiliss. D. Musium respondebant, sibi in hac Synodo esse abundè satisfactum. seque de gratia huic Synodo a DEO collata atque imprimis de summo in Doctrina orthodoxa consensu magnoperè laetari. Conversus deinde D. Praeses ad fratres Synodicos, omnibus et singulis gratias egit pro laboribus et consilijs, quibus hanc Synodum juverunt, seque excusavit, quod varijs obrutus laboribus, non potuerit omnia praestare, q'uae voluit aut Synodus fortè desideraverit 6): et simul petijt midtsgaders tot vrede ende obbouwinghe (sic) der kercken zoude mogen dienen ; Dat oock hare Hooch Mog. de saecke vande gereformeerde Religie altyt opt' hoochste voor gerecommandeert zouden houden. Waeromme zyne E. allen ende eenen ygelycken vermaende, dat zy de rechtgevoelende waerheyt in broederlycke lyeffde, vrede ende onderlinge eendrachticheyt voortaen eenmoedelick 2) wilden bewaren, ende voorderen ter eere Godes, ende tot stichtinge ende gerustheyt der kercken. De eerw. Praeses, hebbende int brede verhaelt de genade ende seghen Goodts aen desen ganschen Sijnodum bewesen, insonderhevt dat sy in sulck hoghe 8) ende verborghe saecken sulck een wonderbare enicheyt onder alle zoo uytheemsche als Provinciale Theologos, door de genade zynes H. 4) Gheestes gegeven hadde ; heeft uyt gemene name des ganschen Synodi de heeren Commissarissen bedanckt, dat zy zoo voorsichtelick, neerstelick ende onverdrietelick de handelingen l) deses Synodi hadden gemodereert, ende het selve met zoo heylsame advysen dickwils 7) gheholpen. Ende *) De gedrukte exemplaren hebben praedicta. a) A B C : vrijmoedelick; D heeft eenmoedelick ; evenzoo G: d'une mesme affection. 3) A voegt in saken. *) A en B laten //. weg. 5) A B C : handelinghe. ') De gedrukte exemplaren hebben desideravit. ') A B C D : dickmael. ut operam hanc suam bona conscientia Synodo huic navatam sibi gratam *) habere velint: omnia denique officia, quaecunque ab ipso proficisci possint, omnibus et singulis prolixè obtulit, DEUMque rogavit ut omnibus Synodicis hanc gratiam faciat, ut tandem aliquando in coelesti illa Synodo conveniant, ibique unanimiter omnes DEUM in aeternum celebrent. Ad haec Nobiiissimus D. Musius respondit, Illustr. DD. Delegatis in hac Synodo abundè esse satisfactum, Ipsosque reverendo D. Praesidi, Assessoribus, Scribis, atque omnibus denique Synodi membris gratias habere pro officijs et laboribus in hac Synodo Ecclesijs Belgicis praestitis. Reliqui omnes Synodici idem per collegia declarabant ac testabantur, simulque Illustribus DD. Delegatis etiam gratias agebant pro summis in hanc Synodum collatisft) beneficijs, suam ipsorum Illustr. Ampl. gratitudinem prolixè spondentes, et benedictionem divinam ijsdem comprecantes. Atque ita, actis solemniter DEO gratijs per D. Praesidem, factaque mutua, amicaque consalutatione, et porrectis «.oivaviug dexteris, cum multa concordiae et charitatis fra- heeft begeert, zoo ijmant inden Sijnodo yets menschlyckx mochte wedervaren zyn, dat zy datselve ten besten wilden duyden, ende de menschelycke swackheden 2) ten goede houden. De heeren Commissarissen hebben door den heere Musium gheantwoort, dat haer in desen Sijnodo overvloedich contentement gegeven was, ende dat zy ten hoochsten verblyt waren over de genade van God aen desen Synodum bewesen, ende insonderheyt over de grote eenstemmichevt inde rechtgevoelende leere. Daer na D. Praeses sich 3) keerende tot de Synodale Broederen, heelt hij deselve alle, ende elck int bysonder bedanckt voor den arbeyt ende advysen, waer mede zy desen Sijnodum geholpen hebben: ende sich *) selven geexcuseert, dat hy met verscheyde moeijten 6) overvallen zijnde niet alles heeft doen connen, als hy wel wilde, ofte het Synodus mochte begeert hebben, begerende dat zy zynen arbeyt aen desen Sijnodum met goeder conscientie bewesen 7) wilden voor lyeff nemen. Ende heeft aan allen ende eenen ygelycken alle ') De gedrukte exemplaren hebben gratiam. 2) A B D : swackheydt, G heeft het meervoud. ») A B C D: hem. 4) A B C D : hem. 5) Collatis ontbreekt in de gedrukte exemplaren. ") A B C : besoignes, D als in den tekst. ') A B C D : gedaen. « ternae testificatione conventus in mogelycke diensten int brede aennomine Domini dimissus ac solutus geboden; ende Oodt gebeden, dat fu'1- hy allen den Synodalen die genade In fidem Actorum subscripsimus, Wi'de d°en' dat Sy ten laetsten eens in dat hemelsche Sijnodo zouden Sebastianus Damman moghen te samen comen, ende aldaer Sijnodi Scriba. Godt een-moedelick inder eeuwichey t Festus Hommius prysen. Synodi Scriba. Hyer op heeft de Ed. heere 1619. Miisitis geantwoort, dat den heeren Commissarissen in desen Sijnodo ten vollen genoech gedaen was, ende dat zy de Eerw. Praesidi, Assessoren, Scriben ende alle de Leden deses ') Synodi bedancten voor de diensten, ende den arbeijt van haer aende Nederlantsche kercken in desen Synodo bewesen. Alle de andere Sijnodale Broederen hebben het selve collegialiter verclaert, ende betuycht ende met eenen de Heeren Commissarissen bedanct voor hare grote weldaden aen desen Sijnodum bewesen 3), belovende denselven in t' langhe 3) daer voor alle danckbaerheyt ende haer toewenschende4) den seghen des Heeren. Ende alsoo is de vergaderinghe na solemnele dancksegginghe tot Godt door den Praesidetn, ende na onderlinghe ende vrientlycke begroetinghe, ende gevinghe vande rechter hant der gemeynschap met over- ') A B C D G : des. 8) A B laten bewesen weg. a) A B C laten in 't langhe weg. 4) A B C: met toewenschen. vloedige betuyghinghe van broederlijcke eendrachticheyt ende lyeffde, inden name des Heren verlaten ende ghescheyden. Onder stont Tot oirkonde der waerheyt hebben wy desen ondergeschreven. Ende was onderteeckent, Sebastianus Dammanus, Sijnodi Scriba. Festus Hommius, Sijnodi Scriba. 1. De sluiting der Synode. Omtrent deze laatste zitting der Synode, die althans ten deele publiek was, wordt een vrij uitvoerig bericht gegeven door DwiNGLO in zijn „Historisch verhaeF, fol. 218, 9, welk bericht letterlijk door Baudartius in zijn Memorien, Boek XI, p. 33, 34 is overgenomen. Dit bericht van Dwinglo, dat op sommige punten de Acta aanvult, stemt in hoofdzaak overeen met de mededeelingen van Heyngius (p. 231, 2,3). Zoo melden beiden, dat de leden der Synode om acht uur uit hun vergaderplaats zijn vertrokken naar de kerk. De volgorde, waarin dit geschiedde, was volgens het Historisch verhael aldus, dat de leden twee aan twee gingen; voorop gingen de Heeren Gecommitteerden, daarna volgde het moderamen, vervolgens kwamen de leden der Synode, college bij college, naar de orde, welke bij hun zitting ter Synode gevolgd was, terwijl de Magistraat van Dordrecht den optocht besloot. In de kerk, waar een groote menigte volks bijeen was, waren afzonderlijke zitplaatsen voor de leden der Synode gereserveerd. Lydius, dezelfde die de Synode geopend had, hield nu ook de sluitingsrede naar aanleiding van Jesaja 12, vs. 1, 2, 3: „Te dier tijdt sult ghy segghen, ick dancke u Heere, dat ghy toornich op my gheweest zijt, ende uwen toorne hem ghewendet heeft, ende troosttet my. Siet Godt is myn heyl: ick ben seecker ende en vrese my niet, want Godt de Heere is mijn sterckte ende Psalm, ende is myn heyl gheworden: Ghy sult met vreuchden waeter scheppen uyt der HeylFonteyne". Na kort den tekst te hebben uitgelegd, kwam hij tot de leeringen, die in deze woorden opgesloten lagen, nl.: 1. „Dat Godt somtijdts syn volck besoeckt, ende over haar vertoornt: dit was haer gheschiedt in de Politie ende in de Kercke. 2. Datmen dan niet moet murmureren, maer hulpe verwachten. 3. Datmen hulpe bekomen hebbende Godt moet dancken. Dit alles appliceerde hy op den staet soo van de Politie, als van de Kercke: maer meest op de Kercke; die was nu verlost van haere partyen, diese hadden beroert, de leere der Kercken was bevesticht, sy stonden beschaemt die geseydt hadden, dat haer ghevoelen maer een particulier gevoelen eeniger Doctoren was; niet alleen de Kercken hier te Lande, maer oock alle de andere hadden 't onderteyckent; men hadde alletijdt gesustineert, dat dese questien mosten door een generale Synode beslechtet werden; dat was nu gheschiedt; De Heere hadde alle beletselen uyt den wech ghenomen, diemen hadde voor-ghewent om de Synode te verhinderen, het werck was voortghegaen, ende gheluckelijck ten eynde ghebracht. Hier over mostmen Godt danken, niet alleen met woorden, maer ook met wercken, maer meest met neerstich ter Kercken te gaen, waerinne hy haer slappichheydt dapper bestrafte. Hy discoureerde mede breedt vande verwarringhe in de Politie, hoe den staet nu bevesticht was. ende de autheurs der confusien te schande gebracht: Hy handelde oock van de schaedelijckheydt der dolinghen in de Kercke, die de saelicheydt hinghen aen den broosen draedt van des menschen vrye wille, die de seeckerheydt der saelicheydt wechnaemen, zijnde den eenighen troost der sondaeren, etc." (Hist. Verhael, f. 218 verso). Terstond na afloop van deze predikatie ging de Magistraat van Dordrecht naar het stadhuis, terwijl iets later de leden der Synode in dezelfde volgorde, als zij gekomen waren, vertrokken. Toen de stoet voorbij het stadhuis kwam, traden de Praeses, de Assessoren en de heer Hugo Muys van Holij, schout van Dordrecht en politieke Gedeputeerde ter Synode, uit den stoet (die intusschen naar de Doelen weerkeerde) en bedankte de Praeses uit naam der Synode den Magistraat en bad hem, dat hij „dese leere, die in de Synode was ghearresteert, in recommandatie wilde houden ende mainteneren; oock de Kercke Godes de goede handt bieden, ende beschermen teghens alle inbreucke". De heeren Magistraten bedankten wederom de Synode „hoochlyck voor de goede diensten der Kercke Godes ende den Landen gedaen, presenterende haer diensten der Kercke Godes in 't ghemeen, als oock eenen yeghelijcken int particulier" (Hist. Verhael, f. 218 vers.) Nadat men weder in de gewone vergaderplaats was gekomen en de Praeses gebeden had, moesten de toehoorders vertrekken en werd de deur gesloten. Daarna zijn de verschillende afscheidsredenen gehouden, die in de Acta uitvoerig staan opgenomen en niet noemenswaard verschillen van hetgeen Heyngius en het Historisch verhael desaangaande berichten1). Volgens Baudartius gingen de onderlinge aanspraken met zulk een beweging des harten gepaard „datter weynige waaren, die d' oghen van traenen niet over en vloeyden". Het afscheid, dat de leden ten slotte van elkander namen, teekent het Historisch verhael iets uitvoeriger dan de Acta aldus: „Ende hebben voorts alle de Ghecommitteerde soo Politijcke als Kerckelijcke malcanderen bedanckt, de handt gegeven, en afscheyt ghenomen met alle beleeftheyt, malcanderen den seghen des Heeren wenschende. Welck alles by den President met een solemnele dancksegginge ende ghebedt tot God besloten zijnde, soo hebben de Politijcke ende Ecclesiastijcke wederom malcanderen ') De eenige verschilpunten, die belangrijk genoeg zijn om opgeteekend te worden, zijn, dat volgens Heyngius de politieke Gecommitteerden niet alleen uit naam der Generale Staten maar ook uit naam van den Prins van Oranje de Synode bedankt hebben; dat zij dien dank niet alleen aan de Synode in het algemeen, maar ook in het bijzonder aan den Praeses en Assessoren hebben overgebracht, en daarbij uit naam van de Generale Staten beloofd hebben, gelijk het Hist. Verhael meldt, „dat haere Hoog Mog. de goede handt daer aen souden houden, dat alle het geresolveerde ghetrouwelijck ter executie ghestelt soude werden." De passage in Bogerman's rede, die later zoo vaak door de Remonstranten is aangehaald als een bewijs, dat hij zich schuldig voelde wegens zijn bitse woorden in de Synode gebruikt, luidt bij Heyngius aldus: „Biddende daerbenevens dat waerin hij in sijne swaere besoignes de verwachtinge der Broeders niet en hadde genoech gedaen, dat men hem t'selve naer den aert der Liefde wilde ten goede houden." de handt van broederschap ghegheven ende is alsoo dese Nationale Synode ghescheyden." Nog dienzelfden dag, na eerst te Dordrecht verschillende stukken geteekend en afgezonden te hebben (zooals de brieven naar Kampen en de Engelsche kerken, die 29 Mei gedateerd zijn), vertrokken de gedeputeerden der Synode naar den Haag; den volgenden dag brachten zij rapport uit bij de Generale Staten en keerden dienzelfden avond naar Dordrecht terug. De leden der Synode reisden nu naar huis, maar de politieke gedeputeerden bleven nog, om verder met de geciteerde Remonstranten te handelen. § 3. De uitvoering van enkele besluiten tijdens de nazittingen genomen. Zoo had de Synode te Dordrecht 29 Mei hare nazittingen gesloten. Het is zeker niet gemakkelijk, over haren arbeid in deze nazittingen verricht en die zich op zoo velerlei gebied heeft bewogen, een juist en billijk oordeel te vellen. Wie hare besluiten nagaat, ziet als in bonten kaleidoscoop heel het kerkelijk leven van die dagen met zijn licht- maar ook met zijne schaduwzijden voor zijn oogen voorbijgaan. "V oor zooverre de Synode vrij was in hare bewegingen, hebben wij aan haar menig uitnemend besluit te danken, dat blijvende waarde heeft voor het Gereformeerd kerkelijk leven. Ik behoef daarbij slechts te herinneren aan wat de Synode deed om de zuiverheid van de Gereformeerde leer te handhaven, door het vaststellen der onderteekeningsformulieren voor predikanten en hoogleeraren, schoolmeesters en ziekentroosters; haar vonnissen over de Kamper en Hoornsche Remonstrantsch-gezinde predikanten en haar aandringen op strenger uitoefening der Christelijke tucht; aan hare besluiten om meerdere vastheid aan het kerkelijk leven te schenken, door het benoemen van kerkvisitatoren en Synodale Gedeputeerden, het aanbevelen van correspondentie aan genabuurde Synoden en het bevorderen van de eenparigheid in de feestdagen, het gezang der gemeente en de liturgie ; aan haren arbeid om de kerken een juisteren tekst van de Confessie en de liturgische formulieren te bezorgen, waarover later zal worden gehandeld; aan de zorg, die zij droeg, niet alleen voor de lagere scholen, maar bovenal voor de Hoogescholen, om deze in Gereformeerden geest te reformeeren; aan de nieuwe artikelen in de Kerkenorde, waardoor zij het lichtvaardig toelaten tot de Bediening des Woords van overgeloopen monniken en ongestudeerde oefenaars trachtte tegen te gaan ; aan de handhaving van het verband met de Nederlandsche kerken in Duitschland en Engeland en haar zorg voor de kerken onder het kruis in de overheerde provinciën ; en eindelijk aan de goed bedoelde maar helaas niet gelukte poging om het Sabbathsgeschil door minnelijke schikking bij te leggen. Dat alles verdient waardeering, evenals het feit, dat op deze Synode voor het eerst de zaak der Zending opzettelijk is ter sprake gebracht. En deze waardeering klimt, wanneer wij zien hoe de Synode bij de talrijke doopquaesties, die haar hebben beziggehouden, trots verkeerde invloeden, die zich gelden deden, het zuivere Gereformeerde beginsel heeft gehandhaafd, door den bejaardendoop en het avondmaal onafscheidelijk te verbinden; de geldigheid van den ketterdoop te blijven erkennen en de kerkelijke huwelijksbevestiging van ongedoopten te verbieden. Het is alleen te betreuren, dat de Synode, door dienzelfden verkeerden invloed, tot tweemaal toe het beginsel aan de practijk heeft opgeofferd, toen zij nl. den huisdoop in enkele gevallen dulden bleef en aan meerdere predikanten uit ééne stad op de Classicale vergaderingen keurstem schonk. Maar trots deze kleinere afwijkingen zou de schaal zeer beslist ten voordeele der Synode overslaan, indien niet naast dit credit het debet moest geplaatst worden van den dwang op haar uitgeoefend door de politieke commissarissen. Reeds op de 's-Gravenhaagsche Synode was het ondervonden wat de hooge eer, afgevaardigden der Generale Staten in haar midden te zien, de Kerken heeft gekost. En nog duidelijker bleek dit op de Synode te Dordrecht. De Synode werd, Voetius drukt het tot tweemaal toe *) kort maar juist uit, „als verslonden door de begeerte om eindelijk de Kerkenordening door de Generale ') Voetius, Pol. Eccl. t. I, p. 207 en t. IV, p. 629. Staten met publiek gezag te zien bekleed." Daartoe moesten concessies worden gedaan en de offers van eigen overtuiging, die daarbij door de Dordtsche Synode zijn gebracht, zijn even smartelijk als vernederend om te zien. Niet alleen liet de Synode het zoo gehate 34ste Artikel der Haagsche Kerkenordening, waarbij aan de Overheid het recht werd gegeven, gedeputeerden naar den kerkeraad te zenden, „om te aenhooren ende mede vande voorvallende saecken te delibereren", ongemoeid, maar zij sanctioneerde bovendien het patronaatrecht, zij kende aan de Overheid noR grooteren invloed toe bij de beroeping van de Dienaren des Woords dan deze reeds had, en vermeerderde ter wille van den Magistraat het aantal feestdagen met Nieuwjaars- en Hemelvaartsdag, in plaats van alle kerkelijke feestdagen af te schaffen. Het is dit viertal concessiën, dat de herinnering aan het einde der roemrijke Dordtsche Synode voor de Calvinisten van den echten stempel met een bitteren bijsmaak heeft gemengd, en een donkere schaduw heeft geworpen over veel voortreffelijks, wat overigens door de Synode tijdens hare nazittingen is tot stand gebracht. Na dezen korten terugblik op de werkzaamheid der Synode, wensch ik nog na te gaan, welke uitvoering aan enkele van hare belangrijkste besluiten is gegeven, nl. het verzoekschrift bij de Generale Staten, de approbatie en uitgave der Canones en de redactie en approbatie der Kerkenordening. Wat het eerste betreft, de Commissie door de Synode in hare 178e zitting benoemd, en bestaande uit Bogerman, Faukelius, Hommius en Polyander (waaraan later nog toegevoegd is Rolandus) om de Generale Staten te bedanken, rapport uit te brengen van hetgeen behandeld was, en het verzoekschrift der Synode te overhandigen, vertrok denzelfden dag, dat de .Synode gesloten werd, naar den Haag, vergezeld door een drietal gedeputeerden uit de politieke Commissarissen, Muys, Scotte en Aertsbergen. Reeds den volgenden morgen, 30 Mei 1619, werd deze Commissie in een plechtige vergadering der Generale Staten ontvangen, waarbij Prins Maurits aanwezig was. De resolutiën der Staten Generaal melden desaangaande het volgende; „Syn ter vergaderinge gecompareert namentlyck D. Bogerman enz. ende hebben ter presentie van zijne Excie geproponeert, verthoont ende versocht, gelijck sy dat alles naerder sommierlyck ten begeerte van haere Ho. ende Mo. hebben aengenomen te sullen overgeven bij geschrifte, ten regarde dat dit rapport is een acte solempnele ende van jmportantie, omme de Provintien aengedient te worden, gelyck sy dat daernae gedaen hebben, hiernae volgende gejnsereert, presenteerende deselve Comparanten haere Ho: ende Mo: acht autentycque exemplaren vande Acta Synodalia, daerom haere Ho: ende Mo: geschreven hadden, te weten voor elke Provintie een, om die by haere Principalen respective te doen aggreeren, ende een voor de Generaliteit om ten Comptoire te blyven, ten eynde daertoe te elcken acces genomen mach werden, ende daerboven noch seeckere Remonstrantie bij geschrifte, ten eynde op alle poincten daerin vervat, resolutie by haere Ho: ende Mo: genomen soude mogen worden." Hierna volgt de copie van het genoemde rapport, en daarna gaan de resolutiën aldus voort: „De voorss. Rapporteurs zyn van 't voorss. haer Rapport vrientlyck bedanckt, mitsgaders vande neersticheyt, moeyten, arbeydt, ende- sorge, die sy in haere besoignen hebben aengeleit, om deselve tot een goet ende gewenscht eynde te brengen, danckende haere Ho: ende Mo: etc." Voorts werd besloten, „dat men de overgegeven Remonstrantie bij de voorss. Rapporteurs mette acten Synodalia sal opsluyten ende secreet houden, sonder copie daervan uyt te geven, tot naerder ordre. Ende sal op alles rypelyck geleth worden, gelyck tot Godes eere ende den dienst der kercken sal bevonden werden te behooren." Uit deze resolutie blijkt, dat de Commissie door de Synode benoemd, getrouwelijk haren last heeft volvoerd. Zij heeft niet alleen de copieën der Canones en het schriftelijk rapport der Synodale handelingen overgeleverd aan de Generale Staten, maar ook het verzoekschrift der Synode, waarin de wenschen der kerken stonden uitgedrukt, met twee bijlagen nl. de approbatie van de Confessie en den Catechismus en de Artikelen over de Reformatie der Hooge scholen, welke stukken dan ook nog alle in het Rijksarchief worden bewaard x). ') Zie Bijlage I. I. 2. 3. 4. Ook Jhr. Frederick van Vervou in zijn reeds vroeger Het is niet gemakkelijk te zeggen, in hoeverre dit libellus supplex invloed heeft gehad op de besluiten der Generale Staten. Want wel hebben deze gehandeld over de approbatie der Canones en der Kerkenordening, en zijn er later, zoowel door de Generale Staten als door de Provinciale Staten van Holland allerlei besluiten genomen over punten, die ook in het libellus supplex genoemd worden, zooals de placcaten tegen de Paapsche susperstitiën x), de prophanatiën van den Sabbath2), het drukken van slechte boeken 3), de resolutiën over de reformatie der Universiteit 4), de schoolorde voor de Latijnsche scholen 5) enz., maar bij al deze besluiten is het libellus supplex, dat stillekens in het Archief der Generale Staten lag weggeborgen, toch niet meer opzettelijk ter sprake gekomen. Slechts eens nog vinden wij er melding van gemaakt, n.1. in 1624. De gedeputeerden, door de Synode in hare 178® zitting benoemd, om het libellus supplex nader bij de Generale Staten aan te bevelen, hebben toen een request ingezonden, waarin zij dringend verzochten, dat de Generale Staten eindelijk letten wilden op de wenschen door de Synode daarin neergelegd, en inzonderheid op het verzoek om orde te stellen op de vertaling van den Bijbel. Aan het laatste verlangen hebben de Generale Staten 11 April 1624 voldaan, maar aan het eerste niet 6). De oorzaak daarvan is duidelijk. Gelijk Brandt niet ten on¬ genoemde Aanteekeningen van 't gepasseerde in de vergader, van de Staten Generael (uitgegeven door het Friesche genootschap in 1874) meldt p. 212, dat 30 Mei de Gedep. der Synode „mede overgaven eene Remonstrantie by geschrifte, waerinne vele ongeregeltheden, quaede gebruycken ende sonden bij de ingesetene der Provintien in swanck gaende, vervatet waren". ') Res. van de Staten van Holland van 18 Dec. 1619. WlLTENS, Kerkel. Plakkaatboek, II, p. 296. *) Res. van de Staten van Holland van 18 Dec. 1619. WlLTENS 1. c. II, p. 297. *) Res. van de Gen. Staten van 16 Jan. 1621 en 4 Mei 1624. Wiltens 1. c. I, p. 403, 408 en vv. 4) Res. van de Staten van Holland van 4 Juli 1619. WlLTENS I. c. III, p. 244, 5. ') Res. van de Staten van Holland van I Oct. 1625. WlLTENS 1. c. I, p. 461. e) N. Hinlöpen, Hist. van de overzettinge des Bijbels, p. 89. 20 rechte opmerkt, vroeg de Synode in haar libellus supplex veel. waarvan de politieleen niets weten wilden '). Vooral de punten over de reformatie der Hooge scholen konden, zelfs in dien verzachten vorm, waarin de Synodale deputaten ze bij de Generale Staten indienden, geen genade vinden in de oogen hunner Hoog Mogenden. En liever dan de Kerkelijken door een weigerend antwoord te ontstemmen, volgden onze vroede vaderen de tactiek van door zwijgen de geheele zaak in stilte te begraven. Meer genade vond in de oogen der souvereine Heeren de approbatie en uitgave der Canones, die op de Generale Synode waren vastgesteld, en tijdens de nazittingen in het Nederlandsch waren vertaald, hoewel ook daarbij met eigenaardige moeilijkheden te kampen viel. Volgens de mededeeling van Heyngius 2), die zijdelings bevestigd wordt door Balcanqual 3), hebben de scriba's in de voor- en namiddagzittingen, die 23 April 1619 gehouden werden, de Canones voorgelezen en drie afschriften meegebracht, die staande de Synode door alle leden zijn geteekend geworden, opdat deze copieën voortaan als de authentieke tekst der Canones gelden zouden. Een dezer exemplaren was bestemd voor de Generale Staten en werd dan ook terstond door een commissie uit de politieke gedeputeerden naar den Haag gebracht 4); de beide andere waren bestemd, het eene voor de Kerk van Dordrecht het andere voor den Praeses, om door hen bewaard te worden. Naar deze authentieke exemplaren werden terstond na het scheiden der Generale Synode (6 Mei) copieën gemaakt, voor ieder college één, die onderteekend werden door Praeses, Scriba's en Assessoren, opdat deze dienen zouden voor de Provinciale Synodes 5). Tegelijk waren de Scriba's begonnen met acht copieën te vervaardigen voor de Staten der provinciën. De Generale Staten gelastten nu ') Brandt, Hist. der Re/. III, p. 628. a) 1. c. p. 146. 8) Golden remains, p. 535. ) Het is dit exemplaar, dat later aan het Synodaal Archief werd teruggegeven, zie pag. 65. 5) Hales, Golden re?nains, p. 551. bij resolutie van 14 Mei 1619, dat deze copieën niet naar de Provinciale Staten, maar naar hen zouden gezonden worden, terwijl zij op zich namen die naar de provinciën te verzenden. De scriba's schijnen hiermede nog al getalmd te hebben, want 2 8 Mei 1619 waren deze copieën nog niet gereed en moesten de Hoog Mogenden een expressen bode naar Dordrecht zenden met het uitdrukkelijk bevel, tegen „morgen voor den middach ter clocke thien uyren wel bewaert over te senden de gecopieerde Acta Synodalia, sonder dat langer te dilayeren." De reden van dit bevel was, dat de copieën anders niet meer bij tijds naar de Provinciale landdagen konden gezonden worden. Toch is aan dezen last niet 29, maar eerst 30 Mei voldaan, toen de Synodale gedeputeerden, gelijk wij zagen, de bedoelde copieën aan de Generale Staten hebben overhandigd, welke beloofden, bij de provinciën te „sullen hulpen vorderen, ende te wege brengen, dat de aggreatie vande canones metten eerste sal geschieden." Het heeft echter nog ruim een maand geduurd, voordat deze „aggreatie" verkregen was, en eerst, nadat 24 Juni nog een dringend schrijven gericht was aan friesland, Overijssel en Groningen om de Canones goed te keuren, kon 2 Juli 1619 worden gemeld, „dat naer gedaen omvraege absolutelyck syn geaggreert de canones svnodi nationalis tot Dordrecht gehouden." In presentie van Prins Maurits en Graaf W illem Lodewijk werd nu de acte van aggreatie gelezen en 4 Juli daaropvolgende definitief goedgekeurd, terwijl de Staten besloten, dat zij achter de Canones zou worden afgedrukt, waar zij dan ook te vinden is 1). Niet minder moeite dan met de approbatie der Canones door de Provinciale Staten, hebben de Generale Staten bij de uitgave der Canones gehad met Jacobus, Engeland's heerschzuchtigen Koning. Deze had door bemiddeling van den gezant Carleton reeds vroeger een afschrift der Canones ontvangen 2) en was niet ') Zie de Resol. der Gen. Staten van 14 Mei, 28 Mei, 30 Mei, 24 Juni, 2 Juli €11 4 Juli 1619. ) Dit blijkt uit den brief, dien de bisschop van Landaf, na weergekeerd te zijn, aan Bogerman schreef. E. v. d. Tuuk, J. Bogerman, p. 241. weinig verstoord, dat in de voorrede zijn naam niet uitdrukkelijk vermeld werd. Hij gaf daarom last aan den gezant, hierover bij de Generale Staten te klagen en in de zitting van 30 Mei, dezelfde, waarin de Synodale Commissie haar rapport uitbracht, is over dit beklag uitvoerig gesproken. De Generale Staten verkeerden blijkbaar in een moeilijk parket. Aan de eene zijde wilden zij Koning Jacobus niet voor het hoofd stooten en aan de andere zijde hadden zij niet veel lust, nu de uitheemsche godgeleerden vertrokken waren, eigenmachtig een verandering te brengen in de Canones, die met hun hulp waren gesteld en goedgekeurd 1). De Staten besloten daarom, dat men één uit Holland en één uit Zeeland zou afvaardigen „om by den voorss. heere Ambassadeur dese saecke te excuseren, overmits de voorss. insertie alsnu qualick sal cunnen geschieden," terwijl men hem tevens een ander voorstel zou doen, daarin bestaande, dat Heynsius, secretaris der Pol. Gecommitt. een korte voorrede voor de Canones zou stellen „daermede men verhoopt, dat syn E. sal hebben contentement." De gezant was hiermede niet tevreden; hij antwoordde „que sa Majesté ne pouvoit recevoir d'une main privée une satisfaction pour une omission publique" en gaf nu zelf den vorm der insertie aan, waardoor het verzuim hersteld kon worden2). 31 Mei 1619 brachten de gecommitteerden rapport uit en de Generale Staten bogen het hoofd. Zij schreven aan de polit. gedeputeerden te Dordrecht, dat deze terstond den drukker zouden gelasten, de bedoelde insertie aan te brengen „ende tot dien eynde liever het gedruckte jnnetrecken ende jnnehouden, om misverstanden ende misgunst voor te comen" 3). Veel te beteekenen heeft deze insertie intusschen niet gehad. Oorspronkelijk stond in de voorrede: favore Serenissimi, illustrissimorum et Praepot. Regis, Principum, Comitum et Rerumpublicarum, zoodat Jacobus wel degelijk genoemd was, zij het dan ook zijdelings; nu werd het veranderd in: favore Serenissimi ac Potentissimi Magnae ') Carleton, Lettres, Memoires etc. III, p. 87. ') Carleton, 1. c. III, p. 87, 88. 8) Res. der Gen. Staten van 3° en 31 1619. Brittaniae Regis Jacobi, et Illustrissimorum Principum etc. 1). En eindelijk hebben de Generale Staten ook nog moeite gehad bij het uitgeven der Canones met den drukker. Bij octrooi van 14 Mei 1619 was aan den bekenden uitgever J. Canin het recht verleend om de acta Synodalia „in de Latynsche, Nederlantsche en de Franchoische spraecke" te doen drukken, op voorwaarde, dat de acta Synodalia niet zouden worden uitgegeven, „sonder naerder consent van haere Ho: ende Mo." Toen de Generale Staten nu 16 Mei vernamen, dat de Canones vertaald waren, gaven zij order aan de scriba's der Synode, om bij provisie 50 exemplaren van de vertaalde canones te doen drukken, uitsluitend bestemd voor hunne Hoog Mogenden, terwijl men den drukker een eed zou afnemen, dat hij geen enkel exemplaar uit handen zou geven. 3 Juni 1619 werden deze eerste gedrukte exemplaren der (Hollandsche) Canones ontvangen, nadat vooraf de verandering was aangebracht, die de Generale Staten ter wille van Koning Jacobus hadden bevolen. Hoewel de approbatie van alle provinciën nog niet verkregen was, besloten de Generale Staten, op aanhouden van de Staten van Holland, 24 Juni, dat de drukker reeds beginnen zou, de Canones in het Nederlandsch, Latijnsch en Fransch af te drukken, opdat zij in deze drie talen tegelijk in het licht verschijnen zouden. De acte van approbatie zou dan later achteraan gedrukt worden. Bogerman, die destijds nog in den Haag was, verbeterde hier en daar nog enkele woorden in de Hollandsche vertaling; Hommius vroeg 28 Juni aan Damman den authentieken Latijnschen tekst en bezorgde de Latijnsche uitgave; en Colonius en Polyander zorgden voor de Fransche vertaling. Toen nu 2 Juli de acte van approbatie definitief was vastgesteld, kon Canin aan het afdrukken gaan, maar hij schijnt x) In Heyngius' handschrift staat de voorrede, zooals deze oorspronkelijk luidde; door de bewuste passage te vergelijken met de later uitgegeven Acta Svn. I, p. 285 blijkt, waarin de verandering bestond. Carleton was een echte diplomaat; hij schreef aan den Koning, „dat de heeren Staten meenden, dat dit (nl. de weglating van'skonings naam) een gelukkige dwaling was; want alzoo legden zij 's konings gevoelen uit, alsof deze alles, wat in de sinode gebeurd was, als het ware door zijnen bijval en zijne onderteekening goedkeurde" (E. v. D. Tuuk, J. Bogerman, p. 241). hiermede het geduld der Staten op een zware proef te hebben gesteld. 8 Juli hadden de Generale Staten nog geen afdruk bekomen en moest Hommius in aller ijl uit Leiden worden ontboden, opdat hij naar Dordrecht zou gaan en Canin gelasten zou, de gedrukte exemplaren van de Canones tusschen nu en Woensdag eerstkomende over te zenden. Maar zelfs dit stellige bevel baatte niet en 12 Juli moest er weer een boodschap naar Canin gezonden worden, dat hij thans de Canones, gebonden of ongebonden, moest overzenden, op straffe van anders zijn octrooi te verliezen. Toen eerst schijnt hij aan den last der Staten te hebben voldaan 1). De uitgave der Canones moet dus in de tweede helft van Juli 1619 hebben plaats gevonden en wel tegelijk in het Latijn, NederlandschenFransch. In de laatste plaats dient nog te worden nagegaan hetgeen met de Kerkenordening is geschied. De Synode had, gelijk ons bleek, verschillende artikelen der Haagsche K. O. gewijzigd en enkele nieuwe artikelen er bijgevoegd; het sprak dus van zelf, dat de Kerkenorde opnieuw geredigeerd moest worden, voordat zij aan de Generale Staten ter goedkeuring kon worden voorgelegd. Volgens Voetius heeft de Synode dit werk van de „interpolatio ordinis ecclasiastici anno 1586 in synodo Nationali Hagiensi conscripti" opgedragen aan enkele deputaten, wier namen hij echter niet meedeelt; alleen blijkt uit hetgeen hij verder zegt (nemo istorum deputatorum superstes est), dat hij de namen dier deputaten nog wel wist *). Deze gedeputeerden hebben hun arbeid niet onberispelijk verricht, want de redactie der Kerkenordening laat wel wat te wenschen over en is op sommige punten zelfs in strijd met de besluiten der Synode. Enkele voorbeelden mogen dit aantoonen. Vooreerst is, gelijk reeds vroeger werd gezegd (zie pag. 142 en v.v.), de redactie van Art. 4 en 5 niet zeer gelukkig; de deputaten hebben hier echter minder schuld aan dan de Synode zelf, die deze Artikelen na langdurige discussie en vele veranderingen aldus had vastgesteld. Ten tweede hebben Zie de Resol. der Gen. Staten yan 14 Mei, 16 Mei, 3 J uni, 24 Juni, 8 Juli en 12 Juli 1619 en Hommius' brief, Bijlage III, N°. 2. s) Voetius, Pol. Eccl. t. IV, p. 86, 87. de deputaten geheel eigenmachtig weggelaten uit de Kerkenordening zoowel de besluiten over het Patronaatrecht, als die over de wijze van catechiseêren, welke beide volgens Synodaal besluit in de Kerkenorde hadden moeten opgenomen worden. Voorts hebben zij in twee artikelen, die de rechten der Universiteit raakten, een niet onbelangrijke wijziging aangebracht. In Art. 18 der Haagsche K. O. hebben zij nl. het geheele slot, waarin gehandeld werd over de erkenning van het examen der Universiteit en over de vraag, of proponenten mochten doopen, weggelaten en vervangen door de woorden: „volgende in dezen de ordre daarvan, by deze Synode specialyk gestelt." Deze uitdrukking ziet blijkbaar op hetgeen de Synode in haar 20e zitting had besloten aangaande de proponenten; maar dit besluit kan moeilijk een „speciale ordre" genoemd worden, want de Synode had wel de vroegere bepaling gehandhaafd, dat de proponenten niet mochten doopen, maar voor het praeparatoire en peremptoire examen geen nieuwen regel gegeven '). Voetius klaagt dan ook over deze eigenmachtige handeling der deputaten 2). En even willekeurig schijnen de deputaten gehandeld te hebben ten opzichte van Art. 4Q der Haagsche K. O., waarin zij de slotbepaling, dat het recht om boeken te visiteeren ook toekwam aan „de Professoren onser Belijdenisse" hebben veranderd in: „of Professoren der Theologie van deze Provintien, doch met voornieten zijns classis." En eindelijk hebben de deputaten blijkbaar geheel over het hoofd gezien, dat Art. 53 en 54 der D. K. O., vooral het laatste, nu in tegenspraak waren met het besluit der Synode, dat de predikanten en schoolmeesters, niet alleen de Confessie, maar de drie formulieren te onderteekenen hadden, en deze artikelen dus noodzakelijk wijziging behoefden. Dan, hoe dit ook zijn moge, de bedoelde deputaten moeten 28 Mei met hun arbeid gereed zijn geweest (één dag voor de Synode gesloten werd) want de Kerkenordening draagt de onderteekening van het geheele moderamen benevens deze woorden: „Aldus gedaan en besloten in de Nationale Synode binnen Dord- ') Zie mijn Opleiding tot den Dienst des VVoords, I, p. 354. a) Voetius, Pol. Eccles. t. IV, p. 87. recht, den 28 Mei 1619." Met dezen datum stemt echter niet geheel overeen, wat de Gedeputeerden der Synode 30 Mei aan de Generale Staten verklaarden, dat de Kerkenorde, om wier approbatie zij vroegen, „eerst over een dag of twee aan de Staten kon worden vertoond" '). De Staten gaven daarop ten antwoord, dat de gedeputeerden „in diligentie ter vergaderinge (zouden) oversenden vyfftich gedruckte exemplaren vande kerckenordeninge met schriftelycke annotatie in margine van 't geene by het Synode is goetgevonden te sullen dienen, om tot een goede generale kerckenordeninge te mogen commen." Aan dezen last is eerst voldaan 3 Juni 1619, toen de Generale Staten 40 exemplaren van de Kerkenordening hebben ontvangen 2). Voorts wordt in de Resolutiën der Generale Staten over de approbatie der Kerkenorde weinig meer gevonden. De Kerkenorde kwam alleen nog ter sprake in de vergadering van 30 Maart 1620: „Js geproponeert de kerckenordeninge beraempt in het Synode Nationael tot Dordrecht gehouden, ende goetgevonden dewyle die Gecommitteerde van Vrieslant te deser vergaderinge hen daerop noch nyet en vinden gelast, datmen die Heeren Gecommitteerden naer Vrieslandt ernstelyck sal recommanderen soo veele byde Heeren Staten van Vrieslandt by occasie te willen bevorderen, dat haere Ed. Mog. heure voorss. Gecommitteerden gelieven te authoriseren, omme benevens die Gecommitteerde vande andere Provintien daerop te mogen resolveren, gelijck met gemeen advys sal bevonden worden te behoren." Friesland bleef halsstarrig bij het reeds vroeger genomen besluit volharden om de D. K. O. niet aan te nemen, hoewel de Generale Staten in Mei twee Gedeputeerden naar Friesland zonden, om o. m. ook aan te dringen op de approbatie der Kerkenorde 3). Toen nu later ook de Zeeuwsche Staten tegen de aanneming der Kerken- *) Zie Bijlage I, No. i, p. 479. 2) Resol. van de Staten Generaal van 30 Mei en 3 Juni 1619. In het Rijksarchief is echter noch de authentieke copie van de verbeterde K. O., noch zulk een gedrukt exemplaar aanwezig, gelijk mij bij onderzoek bleek. s) Brandt, Hist. der Ref. IV, p. 284, 5. orde bezwaar kregen en in Holland eveneens de autorisatie der Kerkenorde schipbreuk leed, ging de zaak bij de Generale Staten van zelf in den doofpot Bij enkele Provinciale Staten daarentegen is de approbatie der Kerkenorde, zij het dan ook met wijziging van enkele harer bepalingen \ erkregen. Deze zaak is zoo uitvoerig en grondig behandeld door Dr. F. L. Rutgers in zijn: De Geldigheid der oude Kerkenordening. Bijlage II: Over de politieke approbatie van de Kerkenordening, naar d> Dordtsche redactie van 161g.n1 de onderscheidene provinciën. P- » 5 104. dat ik volstaan kan, met de resultaten, daar gevonden, eenvoudig over te nemen. De Kerkenorde werd in Overijssel 30 Juli 1619, in L trecht 6 Aug. 1619 en in Gelderland 21 Juli 1620 door de Staten geapprobeerd. gelijk ook daaruit blijkt, dat juist in deze dne provinciën de Kerkenorde in druk verschenen is -met autorisatie der Staten". In Friesland heeft de Kerkenorde van meet af den heftigsten tegenstand ontmoet; vooral gaf daartoe aanleiding, gelijk blijkt uit de „memorie van eenige Consideratiën over de Kerken-ordre gemaeckt" het artikel over de beroeping der predikanten 1 . Hoewel de .Steden" wel geneigd waren de Kerkenorde goed te keuren, hebben de Staten der drie kwartieren zich hiertegen zoo krachtdadig verzet, dat de approbatie achtera ege bleef -. Ook in Groningen ®) en Drente schijnen de Staten de Kerkenorde niet te hebben goedgekeurd; in Drente ') Deze memorie is afgedrukt bij Brandt. Hist. der Rtf. IV. p. 772 778. Van wien ze afkomstig is, meldt Brandt niet. In de Friesche Prov. Bibliotheek bevindt zich een geschrei en copie van deze memorie, maar eveneens ongeteekend. *) Ook de Friesche Synode van 1620 wilde liever bij de K. O. van 1586 blijven. (Reitsma, Acta der Prm-, Syn. VI, p. 279). Volgens Brandt. Hist. der Ref. IV, p. 17 en w. zou Bogerman op deze Synode zelfs zeer hard zijn aangevallen, omdat hij aan de revisie der K. O. had meegewerkt. E. v. d. Tctk in zijn biographie van Bogerman, p. 246, meent dat dit geheele verhaal onwaar is, omdat de Acta dier Synode er niets van melden. Ongetwijfeld heeft Brandt", berichtgever sterk overdreven, maar uit het zwijgen der Acta af te leiden, dat er niets van dit verhaal waar is, is dunkt mij te sterk. In < rr- 'mngen was reeds uitdrukkelijk last gegeven aan de Gedeputeerden ter -renende Synode, dat de Staten niet wilden, dat in de kerkenordening verandering werd gebracht (Reitsma 1. c. VIL p. 355 . is zelfs in 1633 een nieuwe Kerkenorde ontworpen, die in 1638 door de Provinciale Staten is goedgekeurd1). In Zeeland waren de Staten eerst niet ongenegen de approbatie toe te staan, maar toen zij vernamen, dat Friesland absoluut de approbatie weigerde, bleven ook zij bij de Kerkenorde van 1591, te meer daar de Staten evenzeer bezwaar hadden tegen Art. 4 en 5 2). In Holland eindelijk waren de Staten aanvankelijk bereid de Kerkenordening te approbeeren, maar later, toen de approbatie definitief moest worden verleend, werd de Kerkenorde zoo gewijzigd door de Staten 3), dat de Synode van Zuid-Holland protest op protest liet hooren en alles bleef zooals het was. Zoo is de wensch naar eenparigheid in de Kerkenordening niet verkregen, daar Friesland, Groningen, Drente en Zeeland eigen Kerkenordeningen behielden, Utrecht, Gelderland en Overijssel de D. K. O. met eenige wijziging aannamen en Holland geen geautoriseerde Kerkenordening bezat. Toch neemt dit niet weg, gelijk Voetius terecht opmerkt, dat in de practijk het verschil niet zoo heel groot was. De K. O. van Zeeland, Friesland, Groningen en Drente stemden in de meeste artikelen met de D. K. O. overeen, of liever zij waren öf aan de D. K. O. ontleend, öf gémaakt naar de Haagsche K. O., die aan de D. K. O. ten grondslag lag. En in Holland, waar de „officieele" approbatie geweigerd werd, handelden de Staten toch telkens zoo, dat daarin zijdelings een erkenning der D. K. O. lag opgesloten. Blijkt het dus, dat de D. K. O. door verscheidene Provinciën niet werd geapprobeerd, omdat de Dordtsche Synode naar den zin der Staten niet genoeg concessies aan de Overheid had gedaan, aan de andere zijde heeft de Kerkenorde, zooals die te Dordt werd vastgesteld, ook nooit de bijzondere sympathie der ') Zie deze Kerkenordening afgedrukt bij C. Hooijer, Oude Kerkenordeningen P- 466 486. 2) J- W. te Water, Kort Verhaal der Reformatie in Zeeland, p. 474 en vv. 8) De veranderingen door de Staten van Holland in de K. O. gebracht, vindt men o. a. bij Brandt, Hist. der Ref. IV, p. 326—331 en 779—793. 4t Voetius, Pol. Eccl. t. I, p. 293. kerkelijken gehad, omdat naar hunne meening de Synode in hare concessies veel te ver was gegaanx). „Experientia nos docuit", schrijft Voetius, „quo plura conceduntur et quasi lege tolerantur ab ecclesiis, eo minus petita et sperata obtineri" 2). In de practijk werden dan ook vele bepalingen der D. K. O. niet nageleefd, 3) en wat de reeds genoemde concessies betreft, ried Voetius openlijk aan, dat de Kerken, nu de Overheid de gevraagde approbatie niet schonk, deze artikelen niet zouden uitvoeren *). ') Voetius, Pol. Eccl. t. I, p. 135, 199, 207, 271, 279, 294; t. III. p. 559, 563, 629; t. IV, p. 173, 214, 217, 223. ") Voetius, Pol. Eccl. t. III p. 559. *) Voetius noemt deze artikelen op in zijn Pol. Eccl. t. IV, p. 173, 223 en Disp. Sel. t. III, p. 134 sqq. ) \ oetius Pol. Eccl. t. I, p. 207 : Itaque non praestita conditione, quam hac concessione imprimis impetrari posse putabant, ipso jure nulla est concessio, nullum decretum istius Synodi. Zie ook p. 279. HOOFDSTUK III. De revisie van de belijdenisschriften en van de liturgie. § i. De revisie van den inhoud der belijdenisschriften op de Generale Synode. Het vraagstuk van de „revisie der belijdenisschriften" heeft voor een niet gering deel den strijd tusschen de Remonstranten en Contraremonstranten beheerscht. Al spoedig bleek toch, dat de Remonstranten niet alleen bedenkingen hadden op het punt der vijf bekende artikelen, maar dat zij een algeheele revisie wenschten van de belijdenisschriften en deze met hulp der Staten van Holland wilden doordrijven. Reeds in 1597 hadden de Staten van Holland alleen geconsenteerd in het houden eener Nationale Synode, wanneer door deze de Confessie werd geresumeerd l); en toen in 1605 en 1606 de Generale Staten met de Kerkelijken onderhandelden over een dergelijk consent, werd dezelfde eisch even stellig herhaald, ja nog verscherpt, waar men nu niet meer sprak van de „resumtie" der Confessie, maar van de „revisie van de Confessie en den Catechismus beide 2). Van zulk een revisie der belijdenisschriften wilden de kerkelijken echter niets weten. Zij hield toch naar der Remonstranten 1;f Wtenbogaert, Kerckel. Historie, III, p. 110, 112, en diens Kerckelycke Bedieninge p. 13. ') Wtenbogaert 1. c. III, p. 112. Trigland, Kerckel. Geschiedenissen, p. 350, 351 en Dr. A. Kuyper, Revisie der Revisielegende, p. 106 en vv. van 23 Nov. 1608 gelastten l), dat zij hunne bedenkingen bij gesloten en verzegelde brieven aan hen en niet aan de Classen of Provinciale Synode zouden zenden. Aan dit bevel waren de Remonstranten natuurlijk terstond bereid te voldoen 2). In 1618, toen de hekken verhangen waren, en de Generale Staten de Synode hadden toegestaan zonder de clausule over de revisie, heeft de Zuid-Hollandsche Synode te Delft ijverig onderzoek gedaan naar deze bedenkingen, daar zij van belang konden zijn, om het gevoelen der Remonstranten beter te leeren kennen, maar nu bleek, dat zij op het comptoir van Oldenbarnevelt, onder wiens berusting zij geweest waren, spoorloos waren verdwenen 3). De Synode verzocht daarop aan de Staten, dat deze aan de Remonstrantsche predikanten gelasten zouden hunne bedenkingen opnieuw te schrift te stellen en aan de Synode te overhandigen. Dit is geschied, maar slechts enkele Remonstrantsche predikanten hebben hieraan voldaan 4). Vandaar dat de Synode onder hare gravamina voor de Generale Synode het verzoek opnam, dat deze nader orde zou stellen op deze zaak (Grav. N°. 4.) Toen de Generale Synode 13 November 1619 te Dordrecht saamkwam, en haar eerste werk was, de leiders der Remonstranten te citeeren, werd daarom nogmaals in den citatiebrief hun gelast dat zij de Synode „schriftelijk zouden vertoonen al de bedenkingen, indien zij eenige hadden, tegen de leer in de Confessie en den Catechismus vervat, en de redenen dier bedenkingen, opdat de ') Reitsma, Acta der Prov. Syn. III, p. 299 en de Praefatio ad Ecclesias voor de Acta Syn. Dordrac. a) In de Synode van Dordrecht verklaarden de Remonstranten uit Zuid Holland, dat zij hunne bedenkingen verzegeld ten huize van Wtenbogaert gebracht hadden en dat deze ze ter hand had gesteld aan de Gecommitteerde Raden. De heer Muys, schout van Dordrecht, verzekerde echter, dat deze Gecommitteerden de bedenkingen nooit ontvangen hadden. Over de geheele geschiedenis van deze gravamina hangt een sluier, die ook de Dordtsche Synode niet vermocht op te lichten ; Acta Synodi\>. 128. 8) Reitsma 1. c. III, p. 299, 300, 301. K) Reitsma 1. c. III, p. 303. Met name worden daar genoemd Franciscus Lansbergius en Samuel Lansbergius. Hun bedenkingen werden aan de Gecommitteerden ten Generale Synode meegegeven. Men vindt ze in het Oud Syn. Archief, I, 6, 61; zij wijken «enigszins af van de later op de Dordtsche Synode ingeleverde considerationes. Synode, alles gehoord en overwogen hebbende, des te rijper over ieder punt afzonderlijk in de vreeze des Heeren zou kunnen oordeelen" '). Gelijk men ziet, nam ook de Generale Synode het standpunt in, dat niet de geheele Confessie aan een vrije revisie zou onderworpen worden, maar dat bepaalde en met redenen omkleede gravamina moesten worden ingediend. Het spreekt wel van zelf, dat de Remonstranten daartegenover weer hun eisch stelden, dat „een geheel vrije revisie van de Confessie en den Catechismus zou ingesteld worden" 2), maar de Synode ging op dit verzoek zelfs niet in ; zij eischte eenvoudig bij monde van den Praeses, 11 December, dat volgens den last in de citatiebrieven gegeven, de bedenkingen op de belijdenis zouden ingeleverd worden 3). Het is bekend, welk een martelwerk het geweest is om deze bedenkingen uit de handen der Remonstranten te krijgen. Hoewel zij maanden tijd hadden gehad, zochten zij de meest onmogelijke uitvluchten ; nu eens was de tijd te kort geweest, dan weer kostte de vertaling in het Latijn hun te veel moeite, of eischten zij. dat eerst de vijf artikelen zouden worden afgehandeld. En eerst nadat de Praeses tot driemaal toe (11 Dec., 12 Dec. en 17 Dec.) hun tevergeefs om hunne consideraties gevraagd had en de praeses politicus hun bevolen had te gehoorzamen, gaven zij hun bedenkingen op de Confessie over. Met die op den Catechismus waren zij, alweer wegens tijdgebrek, nog niet gereed. En er was een nieuw decreet noodig van de politieke gedeputeerden, voor de Synode eindelijk, 28 December, ook deze bedenkingen in handen kreeg *). *) Acta Synodi, p. 19. Hetzelfde werd ook gelast in den citatiebrief der politieke gedeputeerden, p. 20. *) Acta Synodi, p. 78, 79. *) Acta Synodi. p. 95. *) Acta Synodi, p. 112, 113, 123, 124, 126, 127, 128, 129; Hales' brief in de Carleton, Lettres, Negociations, etc II, 380—389 en DwiNGLO, Historisch verkoel, p. 63—95- De bedenkingen op de Confessie waren opgesteld en geteekend door de Zuid-Holl. Remonstranten, Episcopius, Poppius, Corvinus en Dwinglo. De overigen hadden er een verklaring aan toegevoegd, dat ook zij deze bedenkingen de aandacht der Synode waardig keurden, maar leverden zelf er geen in, behalve Hollinger. De bedenkingen op den Catechismus waren onderteekend door Episcopius, Poppius De Remonstranten hebben dit uitnemend goed begrepen en, waar zij ten slotte buigen moesten voor het bevel der politieke gedeputeerden, daar hebben zij op meesterlijke wijze gezorgd, dat zij de Synode niet in de kaart speelden, maar troef gaven. Wat ik hiermede bedoel, zal voor ieder duidelijk zijn, die de bewuste consideraties inziet l). De Synode had, gelijk reeds bleek, instantelijk verzocht om zulke bedenkingen, die de leer raakten, in de Confessie en den Catechismus vervat, en wat de Remonstranten overhandigden raakte den inhoud der belijdenis (behalve die punten, die in de vijf artikelen reeds genoemd waren) in het geheel niet, maar was een zeer minutieuse critiek op den tekst, op de titels, op de aangehaalde schriftuurplaatsen, op de phraseologie, — een niet onbelangrijke studie, waarvan de Synode dan ook later bij de revisie van den tekst der belijdenis dankbaar gebruik heeft gemaakt — maar die natuurlijk over de eigenlijke gevoelens der Remonstranten geen het minste licht verspreidde 2). Zoo was de Synode schaakmat gezet 3). En toch heeft deze handelwijze aan de zaak der Remonstranten geen goed gedaan. Xadat zij eerst jaren lang de kerken in Nederland en daarbuiten ') üen vindt ze afgedrukt in de Acta et Scripta Synodalia min. Rem. I, p. 86 133 en bij Dwixglo, Historisch verkoel, p. 69—95* de -A-cta der Synode zijn ze niet opgenomen, omdat ze op de Synode niet behandeld zijn. "• De Remonstranten verklaarden dit ronduit in hun praefatio op de Consider. in Confess: eiusmodi sunt, quae vel phrasin spectant, vel ordinem, vel tales loquendi modos, qui in deteriorem partem accipi possunt. En om goed te laten gevoelen, dat men de bedoeling der Synode had doorzien, voegden zij er schier honend aan toe, dat degenen, die met uitgestrekten hals zaten te kijken naar deze considerationes, omdat zij daarin de schrikkelijks te ketterijen hoopten te vinden, bitter te leur gesteld zouden worden. Confundet illos Dominus was de weinig christelijke wensch, die aan deze verklaring werd toegevoegd. Acta et scripta svnod. I, p. 85. 3) Dat de Praeses dit gevoeld heeft, bleek, waar hij op de meest scherpe wijze de Remonstranten ondervroeg, of dit de eenige bedenkingen waren, die zij op de Confessie en den Catechismus hadden. Breytinger schrijft er over: Quia autem pleraque frivola, neque ejus f'ue re gene ris, quae ab ipsis exspectabantur, rogati sunt coram facie Dei ex conscientia sua confessionem ingenuam, num praeter haec quae exhibuissent in confessione et catechesi quidquam desiderent aliud (Bibl. Brem. 1719, III, p. 577). Vergelijk ook oetius, Pol. Eccl. t. IV, p. 35, die openlijk zegt, dat de Rem. deze bedenkingen overgaven, suppressis aliis longè majoris momenti. 21 in rep en roer hadden gebracht door de Confessie en den Catechismus te beschuldigen van allerlei verkeerdheden, maakte het indienen van zulke onbeteekenende aanmerkingen op de Synode een indruk, dien Yoetius zoo juist kenschetst door het spreekwoord : parturient montes, nascetur ridiculus mus '). Niet alleen de strenge Breytinger veroordeelde deze bedenkingen als „frivolas", omdat zij alleen de „phrases, capitum titulos et methodum" raakten2), maar zelfs Hales noemde ze „a poor impertinent stuff" 3). De Synode heeft deze „consideraties" dan ook niet opzettelijk behandeld; ze waren infra suam dignitatem. Die op den Catechismus werden in handen gesteld van de Paltzische godgeleerden, die dit zelf uit naam van hun keurvorst verzocht hadden, omdat de Catechismus eigenlijk hun Catechismus was *). En wat de aanmerkingen op de Confessie aangaat, benoemde de Synode 4 Februari een commissie, bestaande uit Elh. Menius, Balthazar Lydius en Abraham a Dooreslaer, om ze te onderzoeken 5); maar deze commissie heeft blijkbaar zelf wel begrepen, dat zij slechts pro forma deze opdracht kreeg, want een rapport is door haar niet uitgebracht 6). Een geheel ander stadium trad de quaestie in, toen de Generale Staten in April ióiy, nadat de leer der Remonstranten was veroordeeld, plotseling op hun vroegeren eisch terugkwamen, en aan de politieke gecommitteerden gelastten, dat de Synode *) Voetiüs, Pol. Eccl. t. IV, p. 34. ") Bibl. Brem. J719, HE, p. 577. ") Golden Remains, p. 433. *) Acta Synodi, p. 129. De consideraties over den Catechismus hebben de Paltzische godgeleerden onder zich gehouden. Noch Hales (Golden remains, p. 433) noch Breytinger (Bibl. Brem. 1719, III, p. 577) hebben ze in handen gehad. De Paltzische godgeleerden hebben in de I48e zitting rapport uitgebracht over deze bedenkingen, maar zeer kort (zie pag. 331). Onder de autographa der Synode (Oud Syn. Archief, I, 17, C.) bevindt zich echter van hunne hand een uitvoerige weerlegging van deze consideraties, 84 bladzijden groot. 6) In de uitgegeven Acta wordt dit niet gemeld, maar wel in de Acta authentica. #) Vermoedelijk is dit ook de reden, waarom over de benoeming van deze commissie in de uitgegeven Acta gezwegen wordt. Onder de autographa der Synode is geen rapport van deze Commissie te vinden, zoodat zij waarschijnlijk niets heeft gedaan. de revisie van de Confessie en den Catechismus thans ter hand zou nemen. Blijkbaar heeft deze boodschap de Gecommitteerden verrast. Zij zonden terstond een expresse deputatie naar den Haag om te informeeren, of het werkelijk de bedoeling der Generale Staten was. dat deze revisie, en dat wel „in presentie der Vuytheemsche Theologen' zou plaats vinden, maar de Staten bleven bij hun besluit: „Aengaende de Xederlandtsche Confessie ende Catechismum, sullen deselve inden geheelen Synodo gelesen, ende nae verlesinge de Yuyt ende Jnlandtsche Theologanten gevraecht worden, off sy in Doctrinalibus oock yet hebben geobserveert. strydende jegens Godts woort, ofte eenhellicheyt van de Gereformeerde kercken dien conform" '). De politieke gedeputeerden, die wel begrepen, hoe heet dit hangijzer was, lieten vooraf Bogerman bij zich komen, om hem dit besluit der Generale Staten mee te deelen en met hem te confereeren, hoe deze last het best aan de Synode zou worden bekend gemaakt. Waarschijnlijk is het een vrucht van deze conferentie geweest, dat Art. XXX—XXXII van de Confessie, als rakende de „regeering der kerk', van deze revisie zouden worden uitgesloten ; men wist toch, dat juist op dit punt van de Engelsche godgeleerden een heftige oppositie te wachten was 3). AN at de Generale Staten bewogen heeft, aan het einde der Synode plotseling op hun ouden eisch terug te komen, dat de Confessie en Catechismus aan een geheele revisie zouden onderworpen worden, is niet gemakkelijk te zeggen 4). In geen geval *) Res. der Gen. Staten van 26 en 27 April 1619. *) Hand. van de pol. Gedep. 29 April 1619 i Oud Svn. Archief \ I, 17, Q). 3i Dat dit alleen geschied is met het oog op de Engelsche godgeleerden en niet ter wille van anderen, getuigen de Hess. afgevaardigden uitdrukkelijk: id quod propter Anglos ponebatur, quorum de hac re sententia ab alijs nonnullis Reformatis Doctoribus est diversa (Zeitschr. für die Hist. Theol. 1853, 2e Heft, p. 314). Cf. ook Voetius, Pol. Eccl. t. IV, p. 60. Noch in de Artikeien op het houden der Synode (Acta Synodt\ p. 15 vv. 1, noch in de secrete instructie voor de politieke gedeputeerden (Brandt, Hist. der Ref. III. p. 19). noch in de uitnoodigingsbrieven voor de Synode wordt met een enkel woord van de «revisie" melding gemaakt. Zie ook de Nullit. der Dord. Svn. II, p. 47, 48 en de Godgel. Bijdragen, XII. p. 557 en vv. was het hunne bedoeling, dat deze revisie zou strekken, gelijk Oldenbarneveldt vroeger wilde, om den inhoud der belijdenisschriften te veranderen; dan had de Synode stellig aan dien eisch niet voldaan. Het vermoeden is uitgesproken 1), dat de Generale Staten niet anders wilden, dan dat de Confessie en de Catechismus, nu de twistzaak met de Remonstranten was afgedaan, en het duidelijk gebleken was, dat de Synode op het punt der leer geheel eenstemmig dacht, door de buitenlandsche en inheemsche theologen openlijk zouden worden goedgekeurd. Beide waren door de Remonstranten openlijk beschuldigd, dat zij vele dwalingen bevatten. En geen schitterender wraak kon op die beschuldiging worden genomen, dan wanneer niet alleen de inlandsche, maar ook de uitheemsche afgevaardigden als uit één mond verklaarden, dat deze belijdenisschriften geheel met Gods Woord overeenstemden. Van uit dat oogpunt bezien is het begrijpelijk, dat de Synode tegen deze „geheele revisie" geen bezwaar heeft gemaakt. En dat dit metterdaad de bedoeling van de Generale Staten is geweest, blijkt uit hetgeen de praeses politicus uit hun naam in de volle Synode verklaarde: eos quidem de veritate istius non dubitare, sed magnum tamen pondus ipsi accessurum, si communibus omnium calculis confirmetur d. w. z. dat zij niet twijfelden aan de waarheid in de Belijdenis en den Catechismus vervat, maar dat het aanzien dezer belijdenisschriften belangrijk zou vermeerderd worden, wanneer zij met algemeene stemmen werden bevestigd 2). Zoo was het niet de Synode zelf, maar de voorzitter der politieke gedeputeerden, Martinus Gregorii, die in de namiddagzitting van 29 April 1619 de revisie der Confessie aan de orde stelde. Hij deed dit met een korte rede, waarin hij mededeelde dat het „de wil was van de Generale Staten, dat de Confessie der Gereformeerde kerken in Nederland op de wijze in de Nationale Synodes gebruikelijk s), ten overstaan van de afgevaardigden 11 Dr. A. KüYPER, Revisie der Revisielegende, p. 123 —127. ') Heyngius, p. 150. ') Ook uit deze uitdrukking blijkt op nieuw, hoe moeilijk de „politieken", wanneer zij over kerkelijke zaken willen meespreken, de juiste termen weten te kiezen. Het motief, dat telkens weer door de Generale Staten in vroeger dagen was aangevoerd der buitenlandsche kerken, herlezen en getoetst zou worden, en dat door ieder lid der Synode afzonderlijk (a singulis membris Synodi), zoo uitheemsche als inlandsche, vrijelijk zou verklaard worden, of zij in de Confessie iets hadden opgemerkt, dat naar hun inzicht niet overeenstemde met de waarheid, die in Gods Woord was geopenbaard, of met de belijdenisschriften der andere kerken. Dit onderzoek behoorde alleen te loopen over de dogmata en de essentia doctrinae en niet over de methode of phraseologie, want al wat daarop betrekking had, zou later door de inlandsche afgevaardigden, wanneer deze alleen vergaderden, nauwkeurig onderzocht worden 1). Hij eindigde met te zeggen: Persuademus autem nobis pro aequitate ingeniorum vestrorum. nihil ad censuram revocatum iri a Rev. vestris, nisi quod proprie Doctrinam concernere videatur et eo spectare: nam alias etiam verum est, nihil temere mutari debere in rebus bene constitutis, nisi ubi est magna necessitas et evidentissima utilitas hoe postulare videtur 2). Ook uit dit slotwoord blijkt duidelijk, dat het den Generalen Staten meer om bekrachtiging, dan om revisie der belijdenis te doen was. Bogerman, de praeses ecclesiasticus, voegde er aan toe, dat wel de geheele Confessie, artikel na artikel, zou gelezen worden, maar dat Artikel 30, 31 en 32 buiten discussie zouden blijven, terwijl ook hij de leden nogmaals vermaande, niet te letten op den tekst, die later herzien zou worden, maar op den leerinhoud der Belijdenis3). Ten slotte wees hij in een aangrijpende peroratie om de revisie der Confessie door te drijven, was rdat zoodanige revisie op alle nationale Synoden gebruikelijk was geweest". Door personen, die zelf deze Synodes hadden bijgewoond, werd met nadruk hiertegen geprotesteerd; behalve op de Synode van 1566 was de Confessie nooit aan zulk een revisie onderworpen geweest, die de „leer" raakte; indien men de Confessie oplas en verbeterde, gold deze verbetering alleen de drukfouten. En toch kon de praeses politicus niet nalaten nogmaals dit oude stokpaardje voor den dag te halen. Zie Dr. A. Kuyper, De Revisie der Revisielegende, p. 100— 105 en 124, 125. *) Acta Synodi, p. 297. ") Dit merkwaardig slotwoord, dat in de Acta Synodi niet gevonden wordt, heeft Damman ons bewaard in zijn Acta Contracta (Oud Syn. Archief, I, 17, P). s) De uitgegeven Acta, evenals de acta authentica geven den indruk, alsof de Praeses Politicus Art. 3°~32 (eigenlijk staat er 31 en 32, maar 30 is hier blijkbaar uitge- er op, dat de Confessie in den tijd der bitterste vervolgingen was geschreven, met het bloed der martelaren was bezegeld, door alle Kerken eenparig was aangenomen en dat nog nooit getwijfeld was, of deze Belijdenis stemde geheel met de H. Schrift overeen 1). Voordat men nu tot de lezing der Confessie overging, kwam nog eerst de vraag ter sprake, welke editie men voor authentiek zou houden, daar de exemplaren onderling veel verschilden, gelijk bleek, toen ieder der leden een exemplaar in handen had gekregen. De Synode besloot, dat die tekst zou gelezen worden, welke te vinden was in de Harmonia confessionum fidei orthodoxarum et reformatarum Ecclesiarum, te Genève gedrukt2). De reden hiervan was niet alleen, dat deze tekst in het Latijn was gesteld, maar ook, dat hij in de geheele Christelijke wereld het meest bekend was (utpote orbj Christiano notissimum) 3). Daarna geschiedde de voorlezing en werden de colleges verzocht hun judicia den volgenden morgen te negen uur aan de Synode te toonen. In de volgende zitting. Dinsdagmorgen 30 April, brachten de vallen, gelijk uit alle andere berichten blijkt) van de revisie uitsloot. Toch is dit niet juist. Heyngius, p. 449, Balcanqual, Golden remains p. 544 en de Hess. afgevaard. (Zeitschr.für die Hist. Theol. 1853, 2e Helt, p. 314) deelen allen eenparig mede, dat Bogerman dit aan de rede van Martinus Gregorii toevoegde. De Generale Staten hadden, gelijk wij zagen, oVer dit punt niets bevolen en daarom konden de polit. gedeputeerden dit verbod dus niet geven. Ook wordt door al de genoemde schrijvers gezegd, dat Bogerman er op aandrong bij de leden, ut non velint insistere in latinitate aut phraseologia. Blijkbaar doelde dit laatste op de bedenkingen der Rem. die dit wèl hadden gedaan. *) Caspar slbellus, Annot. ad Syn. Dordr. (m. s.). 2) De uitgave van deze Harmonia Confessionum was te danken aan het Frankforter Convent van 1577. De eerste editie verscheen in 1581, de tweede in 1612. Volgens Voetius, Polit. Eccl. t. IV, p. 60 is niet de eerste, maar de tweede uitgave op de Synode te Dordrecht gebruikt. Dit moest ook wel, daar in de eerste editie de artikelen der verschillende confessies onder bepaalde rubrieken gebracht zijn, en het een zeer omslachtig werk zou geweest zijn, de artikelen der Nederlandsche confessie daaruit saam te zoeken; in de tweede editie staan de confessies, ieder in haar geheel, afgedrukt. Wat den tekst aangaat, maakt dit trouwens geen verschil, want deze is in beide edities woordelijk gelijkluidend. 3) De Acta Synodi melden hiervan niets. Het bovenstaande is ontleend aan Balcanqual, Golden Remains, p. 544, en Heyngius p. 149. Engelsche Godgeleerden het eerst hun judicium uit. De officieele acta melden desaangaande alleen, dat de Theologi Magnae Brittaniae verklaarden, niets in de Confessie te hebben gevonden, dat met Gods Woord in strijd was, en dat niettegenstaande zij, naar hunne verzekering, de bedenkingen der Remonstranten gelezen en overwogen hadden '), maar zwijgen geheel over het niet onbelangrijke dispuut, dat daarbij voorviel over Art. 30—32 *). De Engelsche bisschop, die het eerst aan het woord was, had nl. de onkieschheid, hoewel het debat over deze artikelen uitdrukkelijk verboden was, toch een lans te breken tegen het presbyteriale stelsel van kerkregeering. „Als het daer toe quam, zoo verhaalde hij later zelf, dat \vy mede souden approbeeren en goet vinden de Xederlantsche confessie, soo heb ick opentlick geprotesteert in 't Synode, dat het een vreemde propositie is, die in de Confessie gestelt is, namentlyck dat Christus in-gestelt heeft een even-gelyckhevt onder de Predicanten. Ick verklaerde openbaerlyck, dat ick die propositie niet goet en vont, en betoonde dat nergens uyt en kan bewesen worden, dat die even-gelyckheyt van Christo in-gestelt was. Datter twaelf Apostelen en tseventig Discipulen van hem verkoren waren, en dat die Apostelen auloriteyt en opper-gesach over alle anderen gehad hebben, ende dat de kercke die ordre, als van Christo in-gestelt, geduyrig en stantvastig gevolgt en onder-houden hadde. Ik beriep mv in dese saecke, op het oordeel van de geheele Outheyt, en aller geleerder luyden die in 't leven zijn; Ja ick eyschte wel ernstelyck. dat men mv hier op voldoen soude, en of er vmant van de Doctoren in t Synode was, die het contrarien soude konnen sustineeren " 3). *) Voetius deelt mede, dat elk lid der Synode bij de revisie der Confessie, een copie van de bedenkingen der Remonstranten gekregen heeft, om daarover een oordeel te vellen (Pol. Eccl. t. IV, p. 24). Acta Synodï. p. 298. Ook de acta authentica bewaren over dit dispuut het zwijgen, evenals de Acta Contracta. *) Zoo schreef de Bisschop later in zijn Appello ad Caesar cm. pag. 111. Het citaat is ondeend aan het werkje van S. Episcopiüs, Antwoort op de Proeue van Abraham Heydanus tegen de Ondenvijzinge in de Christelyeke religie, 1643, p. 344. VOETIUS» Niemand nam echter den toegeworpen handschoen op; niet, gelijk de Engelsche Bisschop meende, omdat allen eigenlijk in hun hart wel overtuigd waren van de voortreffelijkheid van het Episcopale stelsel, maar omdat het thans de tijd niet was, over de beste wijze van kerkregeering te gaan twisten. Davenant en Goad verklaarden, dat zij, evenals de Bisschop, de Confessie goedkeurden, met uitzondering van die artikelen, die over de kerkregeering handelden, waarover zij op deze Synode geen oordeel zouden uitspreken. Davenant maakte voorts nog eene opmerking bij Art. 9 : ex effectis nos non posse colligere trinitatem personarum. De Praeses beantwoordde deze opmerking zeer gevat met te wijzen op de incarnatio Christi. Ward zeide, dat hij in de belijdenis niets gevonden had, dat hetorodox was, maar vermaande de Xederlandsche kerken, dat zij de woorden in Art. 22: Et tam multa sancta opera, die in de editie van 1612 ontbraken, in de Confessie zouden behouden; een raad, die ook reeds door Davenant gegeven was en later door de Bazelsche godgeleerden herhaald werd. Balcanqual, de Schotsche afgevaardigde, keurde de Confessie geheel goed en maakte geen excepties. Wat de bedenkingen der Remonstranten aanbelangt, verklaarde hij nullas inter eas esse ullius momenti'). 's Middags werd de behandeling der Confessie voortgezet. De Paltzische afgevaardigden wilden niets in de Belijdenis veranderd hebben, omdat elke verandering ergernis baren zou. De afgevaardigden van Hessen, van Zwitserland, van Nassau e. a. verzochten met het oog op de verschillende uitgaven der Confessie, dat de Synode één nauwkeurig exemplaar zou gereed maken, dat authentiek verklaard en daarna door het gezag der Generale Staten zou bekrachtigd worden. De Geneefsche theologen gaven enkele aanmerkingen op den tekst aan den Praeses over; zij vroegen tevens instantelijk, dat de smet, die op Genève was Pol. Eccl. t. IV, p. 10, Balcanqual, Golden Remains, p. 544 en C. Sibelius, Annot. ad Syn. Dordr. deelen de rede van den Bisschop ongeveer in dezelfde bewoordingen mede. x) Voetius, Pol. Eccl. t. IV, p. 61 en C. Sibelius, Annot. ad Syn. Dordr. geworpen, alsof de Xederlandsche Confessie daar mala fide zou gedrukt zijn (blijkbaar bedoelden zij daarmede het weglaten van enkele woorden in Art. 22) zou worden afgewischt, en dat althans de Overheid van Genève daarvoor niet aansprakelijk zou gesteld worden. De afgevaardigden van Bremen hadden enkele opmerkingen ; zij wenschten, dat in Art. 1 de Almacht Gods zou uitgedrukt worden ; dat in Art. 8 in plaats van : illa (sc. essentia Dei) est distincta in tribus personis zou gezet worden : in essentia Dei sunt tres personae distinctae, zooals in de Fransche belijdenis stond. En bij Art. 15 vroegen zij, of de kerkvaders ooit de dwaling der Pelagianen aldus verklaard hadden, dat de erfzonde door navolging werd voortgeplant. De Praeses beantwoordde deze en meer vragen, welke, zooals later blijken zal, bij de revisie van den tekst der Confessie niet zonder invloed zijn gebleven 1). De Exteri voegden aan hun approbatie het klassieke votum Dordracenum toe, dat de inlandsche theologen in hac Orthodoxa, pia et simplici fidei confessione constanter perseverarent, eamque posteris intemeratam relinquerent, atque in adventum Domini nostri Iesu Christi conservarent. De gedeputeerden der Waalsche Synode deelden eindelijk mede, dat de Fransche Synode, te Vitray in 1583 gehouden, de Xederlandsche Confessie had geapprobeerd, ten bewijze, dat ook de Fransche kerken met deze Synode eenstemmig dachten 2). Voorts wezen zij er op, dat hunne Kerken een „exemplar exactissimum" van de Confessie hadden, hetwelk zij bereid waren te vertoonen, indien de nood dit eischte. Ook de inlandsche afgevaardigden keurden de Confessie eenparig goed. Zoo kon de Praeses aan het slot dezer zitting constateeren, dat de Belijdenis unanimi consensu a tam veneranda Synodo geapprobeerd was, terwijl hij beloofde, dat in de nazittingen een authentieke tekst zou worden vastgesteld, waarin 11 Balcanqual, Golden Remains, p. 545; de Hess. afgevaardigden, Zeitschriftfiir die Hist. Theol., 1853, 2e Heft, p. 315, en vooral Casp. Sibelius, Annot. ad Synod. Dordrac., waaraan voor het grootste deel het bovenstaande ontleend is. a) Acta Synodi, p. 298. bij verschil in lezing beslist zou worden ex vetustissimis Exemplaribus 1). In de zitting van i Mei werd nu de revisie van den Catechismus aan de orde gesteld en ook deze geheel door Damman voorgelezen. Welke editie daarbij gebruikt is, wordt niet gemeld ; in de Harmonia Confessionum komt de Heidelberger Catechismus niet voor. Om vier uur des namiddags vergaderde de Synode opnieuw om haar oordeel te zeggen. De Praeses begon nu met mede te deelen, dat Arminius en Wtenbogaert reeds voor twaalf jaren aan het geloofsartikel over de Nederdaling ter helle een andere verklaring hadden gegeven dan in onzen Catechismus staat, zich daarbij beroepende op de geloofsbelijdenissen van andere Gereformeerde Kerken. Hun was toen reeds geantwoord, dat de uitlegging in vraag 44 van den Catechismus de officieel aangenomene in onze Kerken was, maar dat daarmede niet te kort werd gedaan aan de uitlegging van andere Kerken. Servient illi suam, nos nostram. Blijkbaar achtte de Praeses het noodig deze opmerking te laten voorafgaan, omdat juist de Engelsche Kerk over het bedoelde artikel anders dacht en hij een strijd over dit artikel in de Synode wilde voorkomen 2). De Britsche Godgeleerden, die weder het eerst spraken, prezen den Catechismus hoog, zeggende, gelijk Trigland mededeelt a), dat „noch de hare noch de Fransche Kercken sulcken bequamen Catechismum hebben ; dat die mannen, die de selve hebben ingestelt, te dier tijt sonderlingh met den Geest Godts waren aengedaen geweest; dat die selve in verscheyden andere saecken eenighe Theologen waren te boven gegaen, maer in het stellen van dien Cathechismus haer selven hadden overtreft". Alleen wat de verklaring betrof van het artikel „nedergedaald ter helle", behielden zij voor hunne kerken zich het recht voor, dit anders uit te leggen, hoewel zij toestemden, dat de verklaring van den Heidelberger secundum fidei analogiam ') C. SlBELIUS, 1. C. 2) C. SlBELIUS, 1. C. *) Trigland, Kerckel. Hist. p. 1145. was De Bremer godgeleerden maakten hetzelfde voorbehoud - . De Paltzische godgeleerden gaven een kort overzicht van de geschiedenis van den Catechismus; zij verhaalden, hoe hij op last van den vromen keurvorst Frederik III was opgesteld door beroemde godgeleerden als Ursinus, Zanchius enz.; hoe de Catechismus bij verschillende gelegenheden reeds was aangevallen, van Luthersche zijde, vooral door Heshusius. maar nooit was overtuigd van onwaarheid, en hoe de keurvorst Frederik III zelf. bij gelegenheid van den Rijksdag te Augsburg in 1566, de verdediging van den Catechismus uit het Woord Gods tegenover ieder, die het wilde, op zich genomen had. Ten slotte verklaarden zij, dat de consideraties der Remonstranten, van welke zij reeds vroeger veel in de Palts gehoord hadden, en die zij nu hadden gezien en onderzocht, hen den Catechismus nog liever hadden doen krijgen, omdat hun daardoor gebleken was, dat de Catechismus niet met de Schrift, maar wel met Socinus in strijd was 3). Zoo bleek dus, dat. naar aller oordeel, ook de Heidelberger Catechismus geheel met de Schrift in overeenstemming was en niets bevatte, dat veranderd of verbeterd behoefde te worden. Maar de Synode sprak meer uit dan dit. Waar de Remonstranten als hoofdgrief tegen den Catechismus op den voorgrond hadden gesteld, dat deze „ad captum iuniorum et Rydiorum non satis sit accomodatus, neque ab ijs facile percipi aut retineri queat" 4i; daar achtte de Svnode het noodig hiertegenover de verklaring te stellen : hanc Catechesin esse admodum accuratum Orthodoxae doctrinae Christianae compendium, singulari prudentia non tantum ad tenerae adolescentiae captum, verum etiam eorum. qui adultiores jam essent, comnlodam institutionem accommodatam 5). Zoo was de arbeid der revisie, die slechts vier zittingen geduurd had. afgeloopen en kon Bogerman in de plechtige slotzitting 1 Balcaxqual, Golden Rema/ns, p. 545 en Heyngius, p. 150. 8) Heyngius, p. 150. z) Heyngius, p. 150 en C. Sibelius, 1. c. *) Acta et Scripta Synodalia Rem. I, p. 102. 5) Acta Synodi, p. 318. der Generale Synode, 6 Mei, openlijk verklaren, nadat eerst de Canones waren voorgelezen, „dat de leer in de Confessie en den Catechismus vervat, in de Synode was herlezen en onderzocht, en dat deze leer naar het eenparig oordeel van alle leden der Synode, zoowel der buitenlandsche als der inheemsche Theologen, als orthodox en met het Woord Gods overeenstemmende, was goedgekeurd" '). Ten slotte is het nog van belang, dat een oogenblik de aandacht gevestigd worde op het plan, dat op de Synode van Dordrecht, maar achter de schermen, druk is besproken, om onze geheele Confessie op zijde te zetten en een generale Confessie voor alle Gereformeerde kerken te ontwerpen, het oude ideaal, dat ook reeds op het Frankforter Convent druk was besproken, maar nooit verwezenlijkt is geworden 2). De .vader van dit plan was ditmaal de bekende predikant Du Moulin te Parijs. Reeds in 1615 was hij naar Engeland gereisd, om dit plan met koning Jacobus te bespreken, bij wien hij ondersteuning vond. Hij wilde, gelijk hij uitvoerig uiteenzette in een schrijven aan de Fransche en Nederlandsche kerken, een algemeen concilie van alle Gereformeerde kerken saamroepen, dat in Zeeland vergaderen zou. Dit concilie zou dan tot taak hebben, uit de verschillende confessies een gemeenschappelijke geloofsbelijdenis saam te stellen, waarin (het spreekt wel van zelf, maar verklaart ook, waarom dit plan geen onverdeelde sympathie Vond bij de x) Acta Synodi, p. 323. Van deze verklaring werd later eeQ acte opgemaakt, die in de 179e sessie der Synode werd gelezen en goedgekeurd en 30 Mei aan de Generale Staten werd overhandigd (zie pag. 290). Intusschen hadden de Pol. Gedep. reeds 2 Mei aan de Generale Staten bericht, dat den „lesten April ende den eersten deses, geapprobeert syn, naer- volcommen kennisse daer van by de Vuytheemsche ende jnheemsche genomen, ende rypelyck daerop naer behoorlycke revisie ende lecture geleth synde, beyde de Nederlantsche confessie den eenen, ende den heydelberchschen Cathechismus den anderen dach, met een overstemminge (sic) ende harmonie nyet zonder groote vreucht aengehoort van alle oprechte vrienden vande waere gereformeerde kercken, ende het gemeene beste van ons Vaderlandt". Res. der Generale Staten, 2 Mei 1619. a) F. W. CuNO, Daniël Tossanus der Altere, 1898, I, p. 117 en vv. strengere Gereformeerden) al wat men reeds gemeenschappelijk had, zou worden overgenomen, maar over alle onderlinge verschilpunten zou worden gezwegen. Wanneer men nu weet, dat Du Moulin onder deze verschilpunten, die stilzwijgend moesten gedragen worden, destijds ook rekende de leer van Arminius; en dat zijn syncretisme zoover ging, dat hij op dit concilie liefst ook afgevaardigden der Luthersche Kerken verschijnen zag, dan begrijpt men wel, waarom zijn stem een vox clamantis in deserto bleef»). Toch gaf hij den moed niet op en toen de Generale Synode te Dordrecht daagde, waar afgevaardigden van alle Gereformeerde kerken saam zouden komen, herleefde bij Du Moulin, die zelf van plan was op de Synode te komen, de hoop, dat op dit concilie der Gereformeerde kerken zijn voornemen verwezenlijkt zou worden. De Fransche koning belette zijn komst 2), maar dit verhinderde hem niet, zijn plan bij de Synode aan te bevelen. Hij schreef nl. brieven aan verschillende leden der Synode, aan den Engelschen gezant en aan koning Jacobus, waarin hij zijn denkbeelden nader ontwikkelde 3). Zij kwamen hierop neer, dat de Synode een Generale Confessie ontworpen zou, die daarna door de verschillende landskerken zou worden goedgekeurd, met de belofte, dat men in deze confessie niets zou wijzigen zonder gemeenschappelijk goedvinden. Voorts wilde hij ook, dat de Synode bij de Luthersche vorsten een poging zou aanwenden om tot onderlinge tolerantie te komen ; daartoe zouden afgevaardigden der Luthersche en der Gereformeerde kerken een conferentie houden binnen een half jaar, om over de voorwaarden van zoodanige tolerantie te onderhandelen. Ongetwijfeld is er in dit schema iets, dat aantrekt. Tegenover het weer oplevend Romanisme was het van belang, dat alle Protestantsche kerken althans elkander verdragen leerden ; waar *) Dezen voorslag vindt men bij Brandt, Hist. dtr Ref. II, p. 255—260. *) Carleton, Lettres, Memoires, etc., II, p. 317 en 351, 352. *) Carleton, 1. c. II, p. 390—392, waar de brief van Du Moulin aan Carleton te lezen staat; vergelijk voorts 1. c. p. 374 en Golden Remains, p. 575. de vijand voor de poort staat, behoort de broedertwist te worden vergeten. En ook al kon de band met de Luthersche kerken niet nauwer worden toegehaald, dan kon toch de eenheid der Gereformeerde kerken scherper en belijnder tot uiting komen, dan tot dusverre was geschied. Het is dus geen wonder, dat Du Moulin's voorslag bij enkele leden der Synode in goede aarde viel en koning Jacobus hem wederom zijdelings ondersteunde 1). En toch kon, wie eenigszins den geest dier dagen kent, vooruit wel berekenen, dat het voorstel vooralsnog schipbreuk lijden moest, omdat de uitvoering aan te veel practische bezwaren onderhevig was. De Engelsche bisschop mocht nog meenen, dat het met eenige concessies over en weer wel gaan zou 2), Hales merkte even fijn als juist op : „the French wits are naturally active and projecting, and withal carry evermore a favourable Conceit to the Possibility of their Projects. Out of this French Conceit I suppose proceeded this of M. Moulins" 3). Wat de tolerantie met de Lutheranen betreft, is het plan van du Moulin dan ook niet eens ernstig ter sprake gekomen. Reeds Prins Maurits en Graaf Willem Lodewijk, met wie Carleton de zaak besprak, zagen er bezwaar in, dat zulk een poging van de Synode zou uitgaan, omdat een samenkomst van afgevaardigden uit beide kerken wel tot meerdere disputen, maar niet tot onderlinge verdraagzaamheid zou leiden 4). De kerkelijke historie had dit genoeg bewezen. Maar ook de dieper nadenkende leden der Synode voelden terstond, dat dit plan onuitvoerbaar was. De strengere Lutherschen wilden nog liever verbroedering met Rome dan met het Calvinisme ; elke voorslag der Dordtsche ') Carleton had zeer voorzichtig aan den Koning geraden, het plan niet openlijk te steunen, voordat men zeker was, dat het zou doorgaan; de Koning schijnt dien wenk begrepen te hebben en zich niet een tweede maal aan een échec te hebben blootgesteld ; Carleton meldt dan ook later alleen, „que sa Majesté ne desapprouve pas qu'on fasse une tentative", Lettres, II, p. 375 en 402. 2) Carleton, 1. c. III, p. 1—4. ') Golden remains, p. 447. *) Carleton, 1. c., II, p. 375. Synode zou door hen met minachting zijn ter zijde gelegd 1). Trouwens, hoe zou de Synode, die in Arminius' leer hetzelfde semipelagianisme veroordeeld had, dat onder de Luthersche theologen steeds meer veld won, kunnen hopen, dat thans het oogenblik was gekomen om over tolerantie te onderhandelen ? Heeft de uitkomst 'niet getoond, dat juist door de Synode van Dordrecht de scheur met de Luthersche Kerk dieper is geworden dan ooit te voren ? Het plan om tot een Generale Confessie te komen, is daarentegen' ernstiger besproken. Bogerman hield ruggespraak „with some of the discreeter of the Synod", en het gevolg daarvan was, dat men aan den Engelschen Bisschop en Scultetus opdroeg, een ontwerp van zulk een Confessie te maken. Dit ontwerp zou eerst aan koning Jacobus ter goedkeuring worden voorgelegd, daarna met zijn gezag aan de Synode worden aanbevolen, om dan door de kerken te worden aangenomen 2). En toch bleek ook dit plan onuitvoerbaar. Niet alleen hadden de leden der Synode geen de minste opdracht van hunne kerken om hunne Confessie, die reeds jaren in gebruik was, door een andere te vervangen, maar de Gereformeerde kerken stemden onderling niet overeen op het punt van de kerkregeering en noch de Engelsche kerken, noch die op het vasteland waren bereid, op dit stuk elkander ook maar iets toe te geven 3). Zoo moest de Bisschop 16 Februari 1616 aan den Engelschen gezant melden, dat Bogerman bij rijper nadenken het plan ongeschikt oordeelde. Hij achtte het beter, dat de kerken over en weer elkanders confessie zouden goedkeuren, zoodat geen enkele kerk wijziging mocht brengen in haar eigen confessie zonder de toe- ') Golden remains, p. 447. a) Golden remains, p. 454. s) Er bestond ook eenige moeilijkheid, omdat de Engelsche Confessie het artikel over de nederdaling ter helle anders verklaarde, dan de overige Gereformeerde kerken, maar de Engelsche bisschop meende, dat men op dat punt wel tot overeenstemming komen kon. De consecratio Episcoporum et Ministrorum was echter het groote struikelblok. Zie den uitvoerigen brief van den Engelschen bisschop in Cari.eton, l. c. III, P- i—5- stemming der andere kerken. Naar zijn gedachte was dat alles, wat onder de bestaande omstandigheden kon verkregen worden *). Ov er het mislukken van deze poging behoeft de gereformeerde kerk niet rouwig te zijn. Een generale Confessie voor alle gereformeerde kerken moge als ideaal schoon schijnen, maar zou in de praktijk op schade voor de zuiverheid van het beginsel zijn uitgeloopen. Het is volkomen juist, wat Voetius opmerkt, dat zulk een generale Confessie geen vooruitgang, maar een achteruitgang zou wezen. De kerk, die de waarheid het zuiverste beleed, zou ter wille der andere kerken haar licht onder een korenmaat moeten verbergen en ab integro ad mutilem, a perfectiori ad imperfectius, a clariori ad obscurius moeten teruggaan 2). Dit is de oorzaak, dat de poging om zulk een Generale Confessie te verkrijgen èn te Frankfort èn te Dordrecht is mislukt, en wanneer het ook later wederom beproefd is, met wantrouwen door de ernstiger Gereformeerden is begroet. § 2. De revisie van den tekst der Confessie tijdens de nazittingen. De Generale Synode had den inhoud der Confessie zonder eenige wijziging goedgekeurd, maar tegelijk aan de nationale Synode de zorg overgelaten, den tekst der Belijdenis te revideeren. Trouwens de behoefte daaraan werd reeds geruimen tijd gevoeld. ()p de Zuid-Hollandsche Synode van 1606 was reeds een gravamen ingediend, „om de Nederlantsche Confessie, verscheydelick in woorden doch een in substantie gedruckt zynde te doorsien ende met de outste, item het Latynsche ende Fransche exemplaer, by den Franschen kercken bewaert te confereren" 3). Ook de Remonstranten hadden, gelijk ons reeds bleek, voor een met gering deel hun aanmerkingen gebaseerd op het verschil in *) CARLETON, 1. c., III, p. 2 2. 2) Voetius, Pol. Eccl. t. IV, p. 31. s) Reitsma, Acta der Prov. Syn. III, p. 255 en 269. tekst. Het was dus metterdaad noodig, dat de Synode voor een authentieken tekst der Confessie zorg droeg x). Toen de Synode na het vertrek der uitheemschen saamkwam, was dan ook haar eerste werk, een Commissie te benoemen, bestaande uit Thysius, Faukelius, Colonius, Hommius en Udemannus, die de revisie tot stand zouden brengen 2). Waarom de Synode juist deze mannen koos, is duidelijk. Thysius, Hommius en Faukelius hadden reeds bijzondere studie gemaakt van den tekst der Confessie en ieder op eigen gelegenheid een critische uitgave van de Confessie bezorgd 3), zoodat zij gerekend konden worden uitnemend voor deze taak geschikt te zijn. Colonius werd er aan toegevoegd, omdat de Waalsche tekst der Confessie tegelijk zou herzien worden, en niemand beter daartoe in staat was dan de regent van het Waalsche college 4). En Udemannus was de „vijfde man", die bij verschil van opinie den doorslag kon geven, en te onpartijdiger oordeelen kon, omdat hij nog geen uitgave der Confessie bezorgd had, en dus niet door antecedenten gebonden was. De Synode deed echter meer dan deze Commissie van deskundigen te benoemen. Zij gaf hun ook een leiddraad bij hunnen arbeid. Vooreerst bepaalde zij, dat de Commissie niet alleen den Hollandschen, maar ook den Latijnschen en Franschen tekst der Confessie 1) De tekst van den Catechismus is aan geen revisie onderworpen, hoewel" ook dit geen overbodig werk zou geweest zijn. Van Toorenenbergen, De Symbolische Geschriften, 1895, pag. 70, geeft den indruk, alsof de Revisores, in de 178e sessie aangewezen om de liturgie te herzien, ook den tekst van den Catechismus aan een revisie hebben onderworpen, maar dit is onjuist. Zooals later blijken zal hebben de Revisores alleen verbeteringen aangebracht in den tekst der liturgie. 2) Posl-acla, sessio 155, p. 107. *) Thysius gaf in zijn Corpus Doctrinaey 1615, den Xederlandschen tekst der Confessie van 1563 en 1583 naast elkander uit. Hommius deed in zijn Specimen Controversiarnm Belgicarum, 1618, den Latijnschen tekst, en in de vertaling van ditzelfde werk den Hollandschen tekst der Confessie drukken, terwijl Faukelius de standaardeditie van de Belijdenisschriften, in 1611 te Middelburg uitgekomen bij R. Schilders, bezorgde, waarin de Xederiandsche en Waalsche tekst der Confessie van 1566 staan afgedrukt. ') Bovendien had Colonius reeds in 1607 in eene Commissie gezeten, benoemd door de aalsthe Synode, met de opdracht „de confronter les confessions de foy de diverses impressions" Livre Synodal, 1, p. 204, 5, 6, 8 en 211. zou herzien en een authentiek exemplaar der Confessie in deze drie talen zou vervaardigen. En ten tweede gelastte zij, dat de Commissie bij haren arbeid „de oudste end voornaemste Exemplaren" zou collationeeren, terwijl ten grondslag moest worden gelegd het exemplaar, dat dasverre bij de Waalsche kerken als authentiek gold 1). De bedoeling was natuurlijk, dat deze Commissie, na met haren arbeid gereed te zijn, den gerevideerden tekst der Confessie aan de Synode zou overleggen, opdat deze daarover een eindoordeel kon vellen. Toen de Praeses echter meedeelde in de zitting van 21 Mei, dat hij de Synode reeds den volgenden dag sluiten wilde, en hetgeen nog te doen overbleef, dus ook de revisie der Confessie, aan deputaten wilde opdragen, kwam hiertegen dan ook van meer dan éene zijde verzet, omdat men oordeelde, dat het zoo gewichtige werk van de revisie staande de Synode moest geschieden en de veranderingen in de Confessie aan te brengen door de geheele Synode moesten worden goedgekeurd. Vooral Gomarus drong er met klem van redenen op aan, dat men de revisie toch niet zou overlaten aan enkele gedeputeerden, opdat niet de een of ander naar eigen willekeur in de belijdenis een verandering ging aanbrengen, vooral niet in Artikel XXII, waar in den Latijnschen tekst enkele woorden waren uitgevallen 2). Hier school blijkbaar een kleine adder onder het gras. Reeds bij de approbatie van de Confessie in de Generale Synode, was, gelijk wij zagen, aanmerking gemaakt op den tekst van Art. XXII der Harmonia Confessionum, omdat daarin de woorden et tot sancta ejus opera quae pro nobis fecit, die in *) Post-Acta, sessie 155. Heyngius deelt desaangaande mede (p. 198) : „Dewyl de Nederlantsche Confessie in eenige woorden verscheydentlyck, alhoewel eenderley in substantie gedruckt is, soo heeft de Synodus gedeputeert D. Faukelium enz. om de •outste end voornaemste Exemplaren over te sien, te collationeeren end een authentycq JExemplaer hetwelcke daernae gedruct end voor de Nederlantsche Confessie gehouden mochte worden, laetende het oudste Exemplaer soo veel mogelyck is, in syn geheel, end daeruyt doende de noodige verhandelinge." Vergelijk voorts hetgeen hiervoor gezegd is, pag. 329» 330- 2) Voetius, Pol. Eccl. t. IV, p. 54, 55. alle andere edities werden gevonden, waren weggelaten. Zoowel de Engelsche als de Bazelsche godgeleerden hadden er op aangedrongen, dat in den authentieken tekst deze woorden hersteld zouden worden. Schijnbaar was dit een onschuldig verzoek, maar er stak meer achter. De leer van Piscator, die de obedientia activa van Christus loochende, had veel opschudding teweeggebracht, en de Engelsche en Fransche kerken hadden Piscator's gevoelen openlijk veroordeeld '). De vraag was dus metterdaad van belang of de Nederlandsche kerken, die reeds vroeger verzocht waren, Piscator's gevoelen mee te veroordeelen, maar dit toen geweigerd hadden 2), nu door de herstelling 'of uitlating van de bedoelde woorden, zij het dan ook zijdelings, Piscator bestrijden of gelijk geven zouden. De „pointe" van deze schijnbaar zoo onschuldige opmerking der Engelsche en Zwitsersche godgeleerden werd uitnemend goed gevoeld door de afgevaardigden van Hessen en de Palts, waar Piscator groot aanzien had 3). Op de Synode hebben zij het stilzwijgen over deze quaestie bewaard, vreezende dat de stroom hun tegen zou zijn, maar bij hun vertrek lieten zij in de handen van Bogerman twee brieven achter, geteekend 12 Mei 1612, waarin zij met klem verzochten, dat de Nederlandsche kerken het gevoelen van Piscator niet zouden veroordeelen. Dit verzoek vond bij Bogerman een des te gunstiger onthaal, omdat hij zelf niet zoo heel ver van Piscator's gevoelen afstond en reeds in 1605 verklaard had, dat hij in de Generale Synode, wanneer deze over de zaak handelde, de bescherming van Piscator's leer op zich nemen zou 4). Het is niet onmogelijk, l) A. SCHWEIZER, Die Protest. Centraldogmen, II, p. 18. 9) Reitsma, Acta der Prov. Synodes, III, p. 224, 5. 8) Alting, Scultetus en Goclenius waren persoonlijk het gevoelen van Piscator toegedaan, Caroli, Mem. eccles. sec. 17, I, 61, 63 (aangehaald bij Glasius, Gesch. der Syn. II, p. 221, noot 1). 4) B. Fullenius, predikant te Leeuwarden, schreef 17 Maart 1605 aan Piscator, dat Bogerman zelf hem gezegd had: saepius se cum Beza de hac controversia contulisse, nee unquam sibi ab eo fuisse satisfactum, quemadmodum nee ab aliis viris doctis; constituisse porro in Synodo Nationali proxima habenda, de hac re si quid moveretur, agnitae veritatis cum mittendo eo collega, patrocinium suscipere. Deze brief is opge- dat Bogerman, wel bemerkende, dat in de Synode het gevoelen van Piscator weinig weerklank vond, juist daarom de revisie van de Confessie door een Commissie wilde laten geschieden, waarop hij zelf allicht meer invloed zou kunnen uitoefenen. Maar dan had hij buiten Gomarus gerekend, die ook in de volgende zitting> 22 Mei, bij zijn eisch bleef volhouden, om het gevaar, dat de Confessie dreigde, af te weren, en de Praeses moest, door den nood gedrongen, toegeven. De zittingstijd der Synode werd verlengd, opdat de revisie der Confessie nog staande de Synode ter hand kon worden genomen '). Uit de Post-acta blijkt, hoe de revisie zich heeft toegedragen 2). Udemannus las den Nederlandschen en Colonius den Waalschen tekst der Confessie, terwijl bij ieder artikel de reden der verbetering werd aangegeven. In de voormiddagzitting van 23 Mei kwam men niet verder dan Artikel XXI 8); waarschijnlijk stond men hier stil, omdat juist over het volgende artikel de strijd liep. In de namiddagzitting besloot men echter eerst de andere artikelen af te handelen en daarna pas het punt in quaestie aan te pakken. Bogerman verklaarde toen, dat de theologen van Genève eenige notulen op de Confessie bij hem hadden achtergelaten, waarop reeds gelet was, en evenzoo de Theologen van Hessen en de Palts „twee vermaenstuckxkens", die hierop voorgelezen wer- nomen onder de Epistolae e Bibliotheca Gothana door E. S. Cyprianus, uitgegeven te Leipzig in 17 14, No. LXIIX. Het citaat is ontleend aan Vriemoet, Athanae Frisicic. 1758, p. 285. Hiermede stemt echter niet overeen, dat Bogerman tegen het einde zijns levens, toen hij beschuldigd werd een piscatoriaan te zijn, dit verre van zich wierp en zelfs beweerde, dat hij anderen van dit gevoelen had afgebracht. Als Bogerman zich daarbij beriep op hetgeen hij tijdens de Dordtsche Synode had gedaan, dan is dit zeker wat te sterk. De waarheid ligt vermoedelijk in het midden. Bogerman was geen ijverig voorvechter van Piscator, maar nam een bemiddelend standpunt in (E. van der Tuuk, J. Bogerman, p. 288, 289). *) Voetius, Pol. Eccl. t. IV, p. 55. Vermoedelijk is daarom 22 Mei geen namiddagzitting gehouden, opdat de Commissie tot revisie haar taak kon afwerken. 2) Post-acta, sessie 170, 171, 172, 173. Heyngius geeft over deze zittingen weinig meer dan de Post-acta, wat vooral bij de 172e sessie wel te betreuren is. 8) Heyngius, p. 214. den '). De Paltzische godgeleerden vroegen: quandoquidem de doctrina Justificationis quoad obedientiam Christi discrepantes sunt doctorum sententiae in omnibus pene Ecclesijs, rogamus Fratres Belgas, ne propter eas moveant cuiquam lites, aut unitatem scindant, sed aliarum Ecclesiarum exemplo in Cathecha quidem Ecclesiastica generali Phraseologia et explicatione Scripturae qualis est Rom. 5, 28, Phil. 2, 6 contenti sint. En de Hessische theologen sloten zich hierbij aan. Bogerman stelde daarom voor de woorden in Art. XXII: „ende zooveel zijne alderheylichste wercken, die hij voor ons gedaen heeft" te vervangen door de meer algemeene uitdrukking „ghehoorsaemheyt Christi", omdat hiermede aen den wensch der Paltzische en Hessische godgeleerden zou voldaan zijn. Hij schijnt dit nog al hard te hebben aangedrongen, zelfs met de bedreiging, dat anders de Hessische en Paltzische afgevaardigden wellicht hun approbatie van de Xederlandsche confessie zouden terugnemen. Van verschillende zijde stak nu de storm tegen Bogerman op. Menius verklaarde o. a., dat de Theologen van de Palts met hun geschrift alleen bedoeld hadden, te voorkomen, dat het gevoelen van Piscator bepaald veroordeeld werd, maar overigens wel konden lijden, dat de Confessie bleef zooals ze was 2). Ten slotte besloot men dat de colleges den volgenden morgen schriftelijk hun advies zouden inbrengen. Toen deze adviezen voorgelezen werden, bleek het, dat alle colleges tegen de voorgestelde wijziging waren. Hoe scherp sommige colleges zich daarbij uitlieten over de houding van den Praeses, moge het advies der Zuid-Hollandsche afgevaardigden ') De beide vermaanschriften bevinden zich in het Oud Svn. Archief, I, 17, C; daarbij bevindt zich een brief van de Geneefsche godgeleerden, die wel geen „notulen" op de Confessie bevat, maar toch ten deele over hetzelfde onderwerp handelt als de beide \orige' brie\ en en dus blijkbaar door Bogerman is bedoeld. Men vindt deze drie stukken afgedrukt onder Bijlage IV, No. 1, 2 en 3. Ze zijn van belang, omdat zij volstrekt niet alleen over de zaak van Piscator handelen, maar allerlei raadgevingen bevatten aan de Synode, hoe deze handelen moest, om de zuiverheid der leer te bewaren en toch niet te streng te zijn. In menig opzicht is hun raad opgevolgd, zooals blijkt wanneer men de besluiten der Post-acta met deze consilia vergelijkt. ) Zie het volgende advies van de Zuid-Hollanders. toonen, dat ons door Voetius is bewaard gebleven '). Het was opgesteld door den ouderling Joh. Latius en luidde aldus : „De Gedeputeerde des Synodi van Zuydt-Hollandt rypelijck „overwogen hebbende 't gene op gisteren by de E. Praeses is „gevordert, over het veranderen van den 22 Artikel van onse „Confessie, verklaren 't selve in geender-voegen te konnen toestaan ; oordeelende dit versoeck ontydelijck en impertinent te „wesen, en dat om dese naervolgende redenen : onder andere meer. „I. Om dat alle veranderingen in diergelijcke schriften perikuleus „en schandaleus sijn, en derhalven niet sonder hooch-dringende noot en behooren voor genomen te worden. „II. Om dat nu niet gehandelt en wort van eenige verandering „inde Confessie te doen, maer alleen uyt Collatie van diverse „Copyen een vaste en authentique Copye te maecken. „III. Om dat onse Confessie eenstemmich by de uytheemsche „theologanten reden is bevesticht, hoewel expresselijck gewach „was gemaeckt van dat desen artikel veel anders luyde in onse „Origineele Confessie als in de Latynsche versie was voor gele„sen ! waer in als doen geen swarigheidt en hebben gemaeckt, „de gene, met welcker authoritydt men ons nu soeckt te bewegen, „en diets te maken, dat in soo verre, wy haer met dese verandering niet te gemoet en gaen, licht conde gebeuren, dat sy „haer oordeel over onse Confessie souden retracteeren. „IV. Om dat ongehoordt is, dat men om een translatie sonder „voorweten ofte toe doen van de gene die 't aengaet buytens „landts gemaekt het Origineel sal veranderen, in een plaetse „daer alle de Copyen Needer-Duyts, Wals en Hoog-Duyts een„stemmich gaen, van den beginne dat de Confessie is uytgegeven. „V. Om dat de verandering selfs quaedt is, als treckende in „twijfel en vry-stellende 't gene expresselij eken gedefinieert is, „en den wech openende tot disputen, die wy weten dat andere „Kercken ten hooghsten ontrust hebben, en ons oock lichtelijck „souden connen ontrusten. „VI. Om dat het is een saecke van quade consequentie dat *) Voetius, Pol. Eccl. t. IV, p. 55—57. „men een Confessie sal veranderen tot contemplatie van eenige „particulieren, die veel eer haer het gemeyn oordeel behooren „te onderwerpen, en haer particulier gevoelen by sich te houden. „VII. Om dat hier door een deure wert geopent tot meerder „veranderingen, want de reeden plaets hebbende, die op gisteren „by de E. Preside is geallegert, dat men de woorden soo soude „konnen stellen, dat beyde verschillende sententien daer onder „souden konnen schuylen, Soo sal men dat in meer andere „poincten moeten doen en sal in dier-voegen een groote deel „van onse Confessie op schroeven staen. „VIII. Om dat wy met dese veranderinge lichtelyck disputen „souden konnen verwecken, die wy Godt loff noch niet en heb„ben ! en de Remonstranten stijven en occasie geven van tegen „spreken ; en de swacke schandaliseren. „IX. En eyndelyck om dat wy met wynighe particuliere te „favoriseeren, souden offenseeren de Kercken van Vrancryck, en „Engelandt, en andere meer, die 't selve sijn gevoelende dat in „onse Confessie en Catechismus is uyt gedruckt. „Welcke redenen by ons aengesien en overwogen wesende „wensten wy wel van herten dat de E. D. Praeses van dese „saecke geen gewach hadde gemaekt, alsoo beneffens dat het „ons wech neemt een goet deel van den korten tijdt die wy noch „hebben, alle vremde bedencken soude konnen geven; te meer „naer dien wy gisteren verstaen hebben uyt D. Menio dat de „theologanten uyt den Paltz, tot wiens contemplatie men wilt „schijnen dit te versoecken, alleen hebben willen voorkomen voor„der condemnatie van haer opinie (daer doch niets van gesproken „is ofte van gesproken sal worden) anders wel konnende lyden „dat onse Confessie behouden werde, als de selve licht: in 't minste „in haer schrift geen mentie maeckende van eenige veranderingh „in onse Confessie te doen ? wy en verstaen oock niet dat eenige „verandering sal geschieden ; alsoo alle de Predicanten van onse „Provinciën, soo veel ons bewust is, sijn van 't gevoelen 't welck „in de Confessie is uyt-gedruckt, en niet souden konnen verdragen „dat het contrarie gevoelen opentlijck soude geleert werden, maer „veel eer dat een ygelick die van contrarie gevoelen is in dese „onse landen ernstich sal worden vermaent hem te houden by „de aengenomene leere, en binnen de bonden van onse Confessie ; „op datter geen nieuwe disputen en onheyl uyt gecauseert en „worde; en gelyck wy de aen-comende Predicanten wel konnen „in binden niet op stoel te brengen eenige particuliere opinien „van andere leer poincten diese elders geleerdt ofte aengenomen „souden mogen hebben, soo kan 't selve oock in desen geschie„den, opdat wy soo onderhouden de waarheyt in eenparige vreede „en eenicheyt." Nadat deze adviezen waren voorgelezen, werd hoofdelijk gestemd over de vraag, of men de Confessie op dit punt onveranderd zou laten. Het daarop gevallen besluit is met algemeene stemmen op twee na genomen 1). Alleen Bogerman en Lubbertus stemden tegen. Op verzoek van enkele leden werd nog goedgevonden, dat de woorden voor o)is zouden veranderd worden in : ende in onse filaetse, om daarmede af te snijden de uitlegging der Socinianen, die het woord voor opvatten in den zin van ons ten goede, en aldus het plaatsbekleedend karakter van Christus' lijden beter te doen uitkomen 2). Nadat ook nog enkele andere emendaties, door leden der Synode voorgesteld, behandeld waren, zijn „beide de exemplaren, die in beide talen gesteld waren" door de Synode goedgekeurd en door de Commissie van revisie onderteekend 3), en daarmede was de authentieke tekst der Confessie in het Nederlandsch en Fransch vastgesteld. Aan de opdracht der Synode om ook een Latijnschen tekst te vervaardigen, had de Commissie niet voldaan. De reden 1) Voetius meldt dit Pol. Ecel. t. IV, p. 55, maar noemt de namen der tegenstemmers niet. Toch kan er geen twijfel over bestaan, of de tweede tegenstemmer was S. Lubbertus, de Franeker Hoogleeraar. Ook hij was, evenals Bogerman, niet afkeerig van het gevoelen van Piscator en verafschuwde de woorden activa et passiva justitia .(Vrtemoet, Athenae Frisiae, 1725, p. 14). Het schijnt, dat Walaeus tijdens de Synode heeft aangeboden met Lubbertus over deze quaestie te schrijven, om hem tot een .ander gevoelen te brengen. Het begin van die correspondentie vindt men in de Opera Omnia Wcilaei, II, p. 420 en vv. 2) Voetius, t. a. p. J) Zie pag. 66. hiervan was wel, dat het daartoe niet genoeg was, den Latijnschen tekst der confessie, die in de Harmonia Confessionum stond afgedrukt, op enkele punten te verbeteren, maar dat een geheel nieuwe vertaling van de confessie moest gemaakt worden, omdat de vertaler van 1582 nog al zeer vrij met den tekst had omgesprongen, gelijk reeds bij Art. 22 gebleken is. Daartoe had het de commissie aan tijd ontbroken, en de Synode legde nu deze taak op aan Hommius 1), wiens correct Latijn beroemd was en die zelf reeds een Latijnsche vertaling der Confessie geleverd had 2). De revisores der Acta Contracta werden gemachtigd om dezen Latijnschen tekst der Confessie na te zien en goed te keuren 3). Nog in hetzelfde jaar verscheen bij Canin en zijne medestanders de Confessie in het Nederlandsch en Fransch onder den titel: Belydenisse des Gheloofs der ghereformeerde kercken in Nederlant. Overghesien in de Synode Nationael laetst ghehouden tot Dordrecht, Ende uyt last des selven uytghegeven, om voortelen inde Nederlantsehe Gereformeerde kercken alleen voor autentyck ghehouden te worden. Toen in 1621 de Acta Synodi werden uitgegeven, heeft Hommius in de 146e zitting den Latijnschen tekst der Confessie opgenomen 4), waardoor wel eens de indruk is ontstaan, alsof deze tekst in de Generale Synode was 1) Voetius, Pol. Eccl. t. IV, p. 62, zegt, dat de vertaling aan Hommius is opgedragen. Heyngius meldt alleen dat de Synode besloot, dat „het Latynsche Exemplaer daernaer (d. w. z. naar den Nederduitschen en Franschen tekst) oversien end gestelt sal worden" ten 4) (pro in ons herte). Du (pro le) x) Nouveau Testament. Les quatre Euangelistes [a scavoir] S. Matthieu etc. les quatorze Epistres de S. Paul, aux Romains, deux aux Corinthiens, aux Galates, Ephesiens, Philippiens, Colossiens, deux aux Thessaloniciens, deux a Timothe, a Tite, Philemon, aux Hebrieux. de S.facques, deux de S. Pierre, trois de S. fehan, de S. fude. & lApocalypse de S. Jehan [1'] Apostre. *) Ook de Lat. uitgave heeft: Novi vero Testamenti. Het Holl. daarentegen : Het Nieuwe Testament. Van Toorenenbergen, 1. c. p. 9» heeft daarom den Holï. tekst veranderd in : Van het Nieuwe Testament. 2) Verbetering naar den tekst van 1583. 3) Nauwer aansluiting aan den Franschen tekst: pour tels. 4) Verbetering naar den Ned. tekst van 1563 > in onse herten ; ook de Lat. tekst van 1612 heeft nostris conscientiis. In den Franschen tekst liet de Synode echter staan en nostre coenr. Het Latijn heeft in cordibus nostris. quand les aveugles mesmes peuvent appercevoir *) (pro sentir). qui y sont (pro ont esté) predittes. Art. VI. vanden Apocryphen, als daer quisont,Lej.et4.livred'Esdras, zijn, het derde ende vierde boec lelivrede Tobie,Judith,Sapience, Esre, fboec Tobie,Judith, t' boeek Ecclesiastique, Baruc, ce qui a der Wijsheyt, Jesus Syrach, Ba- estéadjoustéd Vhistoire d'Esther, ruch, /' gene by-gevoegt is tot le Cantique des trois enfans en de historie Esthers, V gebet der la fournaise, Vhistoire de Susandry mannen inden vyere, de ne, Vhistoire de VIdole Bel, & historie vati Susanna, van het dn Dragon, V Oraison de Manas- se, et les deux livres de Maccabèe. beeldt Bel, ende vanden Drake, t' ghebet Manasse, ende de twee boecken der ]\Iachabeen. que par aucun (pro un) tesmoigrage d'iceux.- des autres saincts livres. soo verre ist van daer 2), datse de authoriteyt. van d' andere heylighe boecken 3) (pro der ander) souden moghen verminderen. Art. VII. gelijck de Apostel *) (pro H.) Paulus segt. den Woorde Gods yet toe, of yet af te doen. !j De Lat. tekst van 1612 heeft perciperc ; waarschijnlijk is daaraan de verandering van sentir in appercevoir te danken. 2) Verbetering naar den Franschen tekst: tant s'en faut; reeds de Hollandsche vertaling van 1583 had: so verre ist, datse; en de Lat. tekst van 1612: tantum abest. 3) Invoeging van de Dordtsche Synode. Het woord andere dat staan bleef, kan den indruk geven, alsof ook de apocryphe boeken heilig waren. De Latijnsche tekst liet daarom dit ^andere" weg en heeft alleen: divinorum illorum librorüm. 4) Het Fransch houdt S. Paul. Het Latijn heeft Apostolus. ydelder als (pro dan) de ydelheyt. gelijck ons d'Apostelen geleert comme nous sommes [instruicts hebben (pro hebben leeren et] 2) enseignez [de faire] par les doen). Apostres. Art. VIII. soo ghelooven wy in een eenighen God: 3) (pro in eenen God alleen) qui est une seule Essence, en die een eenich wesen is, in het laquelle il y a trois personnes welcke zijn dry persoonen, inder realement, et a la verité, et daedt ende waarheyt ende van eternellement distingueés (pro eeuwicheyt onderscheyden [in distincte realement... en trois dry persoonen] 4), nae hare on- personnes), selon leurs (pro ses) J) Verbetering naar den Lat. tekst van 1612 : vt ab Apostolis edocti fuimus. 2) De Synode conformeerde hier den Franschen naar den Hollandschen tekst van 1611 en nam daarmede een tautologie weg. 8) De Synode keerde hier terug naar den oudsten Franschen en Nederl. tekst: nous croyons en vu seul Dieu (gelooven wij eenen eenigen God). 4) Deze verandering is een der belangrijkste door de Dordtsche Synode in de Confessie gemaakt. Van Toorenenbergen l.c. p. 13 noot 3 (in navolging van Maresius Exegesis Conf. p. 118) verklaart deze wijziging uit de behoefte, om eerst het bestaan der'personen in de Godheid en dan de wezenlijkheid van het onderscheid tusschen de personen scherper te doen uitkomen tegenover de leer van Servet. Mij komt het voor, dat de wijziging niet minder te danken is aan de consideratio, die de Remonstranten op de redactie van dit artikel maakten (Acta et Scripta Syn. I, p. 90). In den oudsten Franschen en Nederl. tekst stond : nous croyons en vn seul Dieu, lequel est seul en essence . . . mais trois en personnes (welc is eenich in wesen . . . maer drie in Persoonen). Hier werd dus gezegd, dat God één is in wezen, maar onderscheiden in drie personen. In de redactie van 1566 luidde het echter: qui est une seule essence, distincte ... en trois personnes, selon ses proprietez incommunicables (Lat. qui est vnica essentia, incommunicalibus proprietatibus in tres personas distincta). Hier wordt gezegd, dat het wezen Gods onderscheiden is in drie personen. De Remonstranten vroegen nu, welke van deze beide redacties de juiste was. In verband daarmede heeft de Synode bovengenoemde wijziging aangebracht. Zij liet de ietwat gevaarlijke uitdrukking, dat het wezen Gods onderscheiden is in drie personen vallen, en redigeerde nu, veel juister, dat in het wezen Gods drie personen zijn, onderling onderscheiden naar hunne eigenschappen. Hiermede sloot de Synode zich nauwer aan bij de Confessio Gallica Art. VI, die zegt: Sancta Scriptura nos docet, in illa singiilari et simplici essentia Divina subsistere tres personas (Niemeyer, 1. e. p. 3i5)- °°k pag-329 hiervoor. mede-deylbare ') eyglienschappen (pro: elcke hare besondere eygenschappen hebbende). De H. Geest, de eeuwighe Cr acht (pro cracht) ende Moghentheyt (pro mogentheyt). aengesien dat de H. Schriftuere. dese persoonen soo (pro also) onderscheyden, zijn niet gedeelt [noch oock in een gesmolten] noch oock onder een vermenght2). Art. IX. Dit alles weten wy... uyt hare 3) werckinghen (pro uyt de effecten oft werckingen). met onderscheydtK) (pro discretie) uyt te kiesen. In Genesi cap i. 26. 27 5) seght God. Item Genes. 3. 22. 5) Siet Adam enz. proprietez incommunicables. il le (pro les) crea, di-je, masle et femelle. Adam est fait comme V 6) un de nous. *) Verbetering naar den Franschen tekst van 1566 en den Latijnschen tekst van 1612, die beide hebben incommunicables. *) In den Franschen en Latijnschen tekst van 1619 wordt het neque inter se confnsae aut permixtae (nv aussi confondiies, ni meslées) behouden. 3) De Fransche tekst houdt par les effects; de Latijnsche tekst heeft, nog juister dan de Hollandsche: quam ipsarum Personarum effectis. 4) Verbetering ontleend aan den tekst van 1583. 6) De Fransche tekst heeft deze invoeging van hoofdstuk en tekstvers niet. Evenmin het Latijn. 6) Verbetering naar den Franschen tekst van 1561. Daer uyt blijckt, datter meer dan een persoon ') (pro pluraliteyt of veelheyt der persoonen) inde Godheyt is. t' gene voor ons wat 3) duyster is inden ouden Testamente. ende de B) gemeynschap des H. Geests sy met u. werdt ons geleert, datter dry persoonen zijn in een eenich Godlijc niesen 6) (pro in een eenich Godt). verwachtende tot dat wy de volcomen kennisse ende vrucht6) van dien genieten sullen. Sabellius, Samosatenus, Arrius1). pluralité de personnes en la Deité (pro Divinité) 2). quand il dit, Dieu crea [etc.], ce qui4) (pro que) nous est aucunement obscur au Viel Testament. Cestuy [cy] 4) est mon fils bienaymé. sera appelé le Fils de Dieu. nous sommes enseignez des 4) (pro de) trois personnes en vne seule essence divine (pro en un seul Dieu). d'en avoir pleine cognoissance et jouyssance au ciel. Samosatenus, Arrius, & aultres. *) De tekst van 1583 had: datter meer persoonen. 2) Verbetering ontleend aan den Latijnschen tekst van 1612: in Deitate en den Hollandschen tekst : in de Godtheyt. 8) Een niet onbelangrijke verbetering door de Dordtsche Synode aangebracht. *) Verbetering naar den Franschen tekst van 1561. 8) Verbetering ontleend aan den tekst van 1583. 6) Deze verbetering moest natuurlijk volgen na hetgeen de Synode in Art. VIII (zie pag. 360, noot 4) veranderd had. Trouwens de oudste Nederl. tekst van 1563 had reeds in renen eenighen Godlicken wesen. Alle andere uitgaven volgden echter den Franschen tekst van 1561, en vn seul Dieu. Van Toorenenbergen vermeldt ook deze correctie niet. 6) De verandering in den Nederlandschen en Franschen tekst is geschied om beide in overeenstemming met elkander te brengen. 7) In den oudsten Nederlandschen tekst, 1563, werd Arius reeds genoemd, hoewel zijn naam in de oudste Fransche editie niet voorkomt en daarom in de latere Neder- zijn veroordeelt •) (pro verdoemt) gheweest. nemen wy . . aen de dry gheloofssommen (pro Symbola) namelick [het Symbolum] der Apostelen, van Nicea (pro het Nicenum) ende Athanasij 2). Art. X. Wy gelooven dat Jesus Christus., e~t le3) Fils unique de Dieu. de eenich-geboren *) (pro eenige) Sone Godts is. van eeuwicheyt gheboren 5) (pro gegenereert). maer 6) eens-wesens met den Va- mats d'une essence, der. la marqué engraveé de la personne 7) (pro propre image de la substance) du Pere. lequel est le 3) Fils de Dieu. landsche en Latijnsche edities werd weggelaten. Hommius had in zijn uitgave Arius reeds weder ingevoegd. *) De Synode verbeterde hier den Hollandschen tekst naar den Franschen : condamnez. Trouwens het woord verdoeind had in het oude Hollandsch de beteekenis van veroordeeld, maar in de dagen der Dordtsche Synode, was deze beteekenis reeds verloren gegaan en daarom moest het woord worden veranderd. 2) Ook hier is een terugkeer naar de vertaling van 1563, die had: de drie Symbola, namelick, der Apostelen, dat van Nicea, ende van Athanasius. 8) Verbetering naar den Hollandschen tekst. 4) De Synode heeft hier en in Art. XVII de woorden: eenige Sone Godts, veranderd in eenich-geboren, maar het laten staan in den Franschen tekst. Het Latijn heeft unigenitum. 6) De Synode keerde hier terug tot den ouderen Holl. tekst van 1563, die ook «geboren" heelt. De Fransche tekst houdt engendre\ evenals het Latijn genitum. 8) Deze invoeging is overgenomen uit Hommius' uitgave van de Confessie en den Latijnschen tekst van 1612. 7) De Synode veranderde hier den Franschen tekst naar den Holl. van 1611, omdat de Holl. tekst de juistere vertaling gaf van Hebr. 1:3* Hy heeft oock des) (pro sijn) Engelen. in haren eersten3) (pro eerst) staet. Art. XIII. dat in dese werelt niet en geschiet, sonder sijne ordonnantie (pro ordinantie) 5). hoewel nochtans God noch autheur is, noch schuit heeft, van de sonde die daer6) (pro van dat quaet datter) geschiet. ciel & la terre & toutes autres 1) creatures. les (pro ses) anges. Terreur des Manicheens, qui disent4) (pro confessent). ni coulpable du pêché (pro du mal). quand mesmes les Diables *) (pro le Diable) et les meschans font injustement. nous ne voulonsnous en enquerir. ') In den Lat. tekst van de Harm. Conf. staat: et reliquas creaturas omnes ; de Dordtsche Synode nam dit over in den Franschen en in den Lat. tekst van 1619. Vermoedelijk is dit woord dus in den Hollandsfhen tekst, die het niet heeft, uitgevallen. a) Correctie naar den oudsten Franschen tekst van 1561 enden Holl. van 15&3—64. 3) Verbetering naar de uitgave van 1583. *) Correctie om den Franschen tekst met den Hollandschen in overeenstemming te brengen. 5) Deze verandering was een terugkeer tot de Holl. vertaling van 1583. Misschien is zij daaraan te danken, dat de Remonstranten (zie Acta et Scripta Synod. I, p. 91) captie hadden gemaakt op het woord ordinantie, omdat dit woord dubbelzinnig was. Het kon beteekenen ordinatio rei non existentis vt fiat, maar ook ordinatio rei jam factae ad suos vsus. Natuurlijk was het laatste bedoeld en heeft de Synode daarom het woord ordonnantie gekozen. Toch is dit woord niet gelukkig, want ordonnantie beteekent bevel en de bedoeling is, gelijk de oudste Holl. tekst van 1563 had, verordening. ') Een opmerkelijke verbetering, die de Dordtsche Synode aanbracht; Van Toorenenbergen vermeldt haar niet. also dat niet een hair van onsen hoofde, want die alle [tot het alderminste toe] getelt zijn [uytgetrocken sal werden, ja selfs] oock niet een voghelken op der aerde vallen can 2). die ons sonder sijne toelatinghe ende [goede] 8) wille niet beschadighen en connen. verwerpen wy de (pro die) verdoemelicke dwalinghe( pro opinie) der Epicureen. Art. XIV. connende met4) (pro door) sijnen wille in alles overeencomen met de wille Gods. ende heeft hem van God, die sijn ware leven was, door de les justes *) jugemens de Dieu. de sorte que pas un des (pro de tout les) cheveux de nostre teste, car ils sont tous (pro qui sont) nombrez [jusques au plus petit, un seul ne sera erraché;] ni (pro et) mesmes un petit oiseau, ne peut tomber (pro tombera) par terre. sans son congé &[bonne] volonté. Verreur (pro opinion). quand il a esté en honneur il ne Va pas entendu (pro n'en a rien sceui *) Verbetering naar den Franschen tekst van 1561. In den Hollandschen tekst van 1583 en 1611 was dit woord reeds ingevoegd. !) De Dordtsche Synode heeft hier den tekst zooveel mogelijk in overeenstemming gebracht met de aangehaalde schriftuurplaatsen, Matth. 10:29, 30. Vermoedelijk zijn in den Holl. tekst de woorden : ja selfs bij het drukken uitgevallen ; althans het Fransch heeft: ni mesmes en het latijn : immo nee. 3) De Fransche tekst had: bonne volonte' d. i. welbehagen. De Xederl. vertalingen van 1563, 83 en 1611 hadden allen: goeden wille. De Dordtsche Synode verbeterde dit terecht. De Harm. Conf. heeft: voluntate et bona venia. *1 Verbetering naar den Holl. tekst van 1583. De Fransche tekst houdt: par son vouloir. 5) Verbetering naar den Holl. tekst, die juister de aangehaalde Schriftuurplaats Ps. 49 : 3 weergaf. sonde afgescheyden (pro afgesneden) hebbende [door zijn sonde] sijne geheele natuere verdorven 1). overmits al het licht dat (pro al wat) in ons is, is in duysternisse verandert 2). Daerom verwerpen wy al dat men hierteglien 8) leert vanden Vryen-wille des menschen, aenghesien de mensche (pro die) niet dan een slave der sonden is; ende [aengesien de mensche] niet hebben can 4). Want wie isser die hem beroemen sal yet goets te connen doen [dat hy wil] als uyt hemselven 5). d'autant que tout ce qui est de lumiere en nous. ce qu'on enseigne au contraire. paree qiiil (pro qui) n'est que serf de Poché, et (pro paree que 1'homme) ne peut Car qui est ce qui se vantera de pouvoir faire quelque bien comme de soy-mesme (pro ce qu'il veut). *) De Fransche tekst heeft van 1561 af: et s'est retranché de Dien, qui estoit sa vraye vie, par son pêché, ayant corrompu toute sa nature. De oudere Holl. vertalingen van 1563 en 83 vertalen goed: ende heeft hem van God, die syn ware leven was, door syner sonde afghesneden. Maar de Lat. vertaling van 1581 (en 1612) voegde par son pêché bij het volgende en las: corrupta per peccatum ipsius natura; evenzoo de Holl. vertaling van 1611. De Dordtsche Synode herstelde de goede lezing. De vervanging van afgesneden door afgescheyden is waarschijnlijk te danken aan den Lat. tekst van 1612: subduxit atque alienavit; de Fransche tekst houdt: retranche' en de Lat. penitns se divulsit. 2) Verbetering naar den Latijnschen tekst van 1612: quicquid in nobis est lucis. Ook deze verandering heeft Van Toorenenbergen niet opgemerkt. 8) Invoeging ontleend aan Hommius' uitgave der Confessie. 4) Deze veranderde constructie is ten deele te danken aan den Latijnschen tekst van 1612: quum is sit seruus peccati nihilque ex se possit homo. B) Alle oudere edities hebben: te connen doen al dat hy wil. De Synode wijzigde dit in yets goets en liet weg dat hy wil. Vermoedelijk is ook deze wijziging te danken aan de opmerking der Remonstranten (Acta et Scripta Syn. I, p. 92) dat de woorden, zooals zij in de oudere edities stonden, vooral vergeleken met hetgeen er op volgde, den indruk gaven, alsof aan den zondaar wel de kracht, maar niet de wil ontbrak om tot Christus te komen. puis que [Iesus] l) Christ dit. ne comprend point les choses, qui sont de VEsprit2) de Dieu. de penser quelque chose de nous mesmes 2), coinme de nous mesmes. behoort met [goet] 3) recht vast ende seker ghehouden te werden. Art. XV. Wy ghelooven dat door de *) (pro die) onghehoors. aengesien de sonde daer uyt altijt als opwellende water iiytspriughC0) (pro aengesien datter altyt bobbels uytsprengen), gelijck (pro als) uyt een onsalighe fonteyne. - niet om inde sonde 6) (pro daerin) gherust te slapen, maer o?n dat7) (pro opdat) 't gevoelen deser verdorventheyt. verlanghende om van dit [haer] delivrez du corps de ceste mort lichaem des doots8) verlost te (pro despouiller de leur corps), werden. ') Deze verandering in den Kranschen tekst is geschied om dien in overeenstemming te breDgen met den Holl. tekst. 2) Verandering naar den Franschen tekst van 1561, en de Hollandsche vertaling van 1611. 8) Verandering naar den tekst van 1583- Het Fransch houdt: avec bon droict. 4) Verbetering naar Hommius' uitgave der Confessie. 5) Deze verbetering is eenvoudig aangebracht om beter Hollandsch te krijgen. De Fransche tekst houdt; veu que tousjours les bouillons en sortent. Juister het Latijn. quandoquidem assidue veluti aqua ebulliens ex ea peccatiun emanet. •) De Fransche tekst houdt hier: non point enfin qu'ils s'endorment; daarentegen heeft het Latijn: non tarnen ut secure peccato indormiant. 7) De Fransche tekst houdt afinque; evenzoo het Latijn ut. Vermoedelijk is omdat dus een drukfout. De zin loopt alleen goed met opdat. 8) Een verbetering der Dordtsche Synode naar Rom. VII: 24. dat dese sonde niet anders is, dan uyt (pro een) navolginghe. Art. XVI. die hy in synen eeuwigen ende onveranderlycken ') raet. Art. XVII. s'est luy mesme mis a le chercher.. l'a consolé2) (pro le consoler). belovende hem sijnen sone te gheven, die zvorden soude (pro geworden) 3) van een vrouwe om het hooft der slanghe te vertreden *) (pro vermorselen). Art. XVIII. sijnen eygen, eenigh-geboren (pro eenigen) Sone. opdat hy een ware mensche sonde zijn (pro ware). de ketterie der Wederdooperen, contre 1'heresie des Anabaptisdie loochenen dat Christus men- tes, nians, que Christ a (pro ait) schelic vleesch van sijne J/oe- pris chair humaine de sa mere. der 5) aenghenomen heeft. *) In enkele exemplaren van den druk van 1619 staat: onverganckelicken raet, een drukfout, die in latere exemplaren van datzelfde jaar hersteld is (hoewel zij bleef staan in de gedrukte Handel, der Synode van 1621). Het Fransch heeft immuable, het Latijn immutabile. 2) Correctie naar den Holl. tekst: ende heeft hem getroostet. 3) De bedoeling van deze verbetering is duidelijk. Alleen is het vreemd, dat het Fransch houdt faict, hoewel het Latijn heeft nascituro. 4) Verandering naar de vertaling van 1563. Het Fransch houdt briser. 5) Ook deze correctie is te danken aan de considerationes der Remonstranten. Terecht merkten zij op (Acta et Scripta Syn. p. 93) dat het gevoelen der Wederdoopers niet juist was weergegeven. Non negant enim Anabaptistae, quae in Confessione dicuntur, sed negant a Christo carnem adsumptam ex carne et sanguine Mariae. De Synode voegde daarom er bij : van sijne Moeder. 24 dat Christus is deelachtigh ge- a la mesme chair et sang des worden des vleesch ende bloets') enfans. der kinderen. fait de (pro d'une) femme. jetton (pro fleur) de la racine de Iesse. uyt den zade Abrahams [ende de la semence d' Abraham [et Davids] 9). de David]. excepté le Pêché. alsoo (pro soo) dat hy inder waerheydt3) (pro also) onsen Emmanuel is. Art. XIX. so datter niet zijn twee personen, maer twee [vereenighde] naturen in eenen eenighen persoon vereenicht *). maer is een schepsel gebleven,., zijnde [van]6) een eyndelicke [omschreven] *) nature. ains deux natures unies 5) (pro conjoinctes) en une seule personne. ') Verbetering naar Hebr. 2 t 14, door de Dordtsche Synode overgenomen uit de Harmonia Confessionum. s) De Dordtsche Synode liet ende David weg, gelijk ook reeds de vertaling van 1563 gedaan had; het is hier volkomen overbodig en niet geheel in overeenstemming met hetgeen er op volgt: aengesien hy aengenomen heeft het zaet Abrahams. 8) De Synode nam dit over van den Latijnschen tekst van Ibi2 : adeo vt sit revera. In de uitgave der Fransche Confessie van 1619, die ik gebruikte, ontbreekt deze invoeging, maar Hulsius in zijn Confession de Foy heeft vrayment, zoodat het misschien n andere exemplaren voorkomt. De Latijnsche uitgave van 1619 heeft reuera. *) De verandering is geschied naar den Nederlandschen tekst van 15^3- 8) De verbetering in den Franschen tekst van conioinctes in unies, die overal in de Confessie is aangebracht, is te danken aan den juisteren Hollandschen tekst. 6) Het Fransch houdt estant d'une nature finie, het Latijn heeft habens naturam Jinitam. 7) De Hollandsche vertaling van 1583 voegde na eyndelicke omschrevene in ; de uitgave van 1611 plaatste dit als overbodig tusschen haakjes; de Synode van Dordt schrapte het. dewijle onse salicheyt ende verrijsenisse mede') hangen aen de waerheydt sijns lichaems. Doch dese twee naturen zijn also t' samen vereenicht in (pro makende) een persoon 3). So was dan t' gene hy stervende 4) inde handen sijnes Vaders bevolen heeft. die uyt sijn lichaem scheydde 5) (pro ginck). hoe wel sy haer voor eenen cleenen tijt so 6) niet en openbaerde. attendu que nostre salut & resurrection depend (pro descend) 2) aussi de la verité de son corps. en (pro faisons) une personne. Cela donc qu'il a mourant. la nature divine demeura tousjours unie (pro joincte) avec 1'humaine. combien que, pour un peu de temps elle ne se demonstra pas ainsi (pro sans se demonstrer pour un peu de temps) 7). Vray Dieu, pour vaincre la mort par (pro en) 8) sa puissance: & *) De invoeging van mede toont, hoe nauwkeurig de revisie geschied is. 9) In de editie van 1611 staat descend. Maar in de Harm. Conf. dependet. Vermoedelijk is descend een drukfout. In elk geval verbeterde de Synode het terecht in depend, naar het Hollandsch. 8) Een niet onbelangrijke wijziging, die de Synode van Dordrecht in de Confessie bracht. De uitdrukking „makende een persoon", die sinds 1561 in de Confessie stond, was dogmatisch niet juist en kon den indruk geven, alsof eerst door de vereeniging der beide naturen de „persoon" des Middelaars was ontstaan. De Synode verbeterde haar daarom terecht. 4) Een correctie van de Dordtsche Synode, die tot verduidelijking van den zin noodig was. 5) Verandering naar den ouderen Hollandschen tekst van 1563. #) Een correctie der Dordtsche Synode, die ook van de nauwkeurigheid der revisie getuigt. 7) Verandering om den Franschen tekst meer in overeenstemming te brengen met ■den Hollandschen. 8) Verbetering naar den Hollandschen tekst: door syne cracht. opdat hy voor ons mochte sterven uyt de swackheydt syns vleeschl) (pro in het vleesch syner swackheyt). Art. XX. inde welcke de ongehoorsaemheyt begaen (pro bedreven) was om inde selve te voldoen, ende te dragen de straffe der sonden (pro ende de sonde te straffen) 2). tegen sijnen Sone, als hy onse sonden op hem gheleydt heeft 3) (pro die met onse sonden geladen was). *) Verbetering voorbereid door den Latijnschen tekst van 1612: vt in carnis suae infirmitate. 9) De reden van de verandering, hier in den tekst gemaakt, is een geheel andere dan Van Toorenenbergen, p. 35 noot I, opgeeft. Oorspronkelijk stond er in de oudste Fransche en Ned. edities : Dieu. . . a enuoyé son Fils prendre la nature en laquelle la desobeissance auoit esté commise pour en icelle satisfaire et punir le pêché par la tres rigoureuse mort. . . de son Fils. Het is duidelijk, dat de beide werkwoorden satisfaire en punir hier ieder een eigen subject hebben. God zond zijnen Zoon, opdat deze zou voldoen, en aldus Hij (God) de zonde zou straffen door den dood zijns Zoons. In 1566 werd deze redactie behouden, maar alleen het slot de son Fils vervangen door d'icehiy. In de Hollandsche vertaling van 1583 en 1611 werd dit onnauwkeurig weergegeven door: „om in deselve te voldoen (of boeten) ende te straffen de sonde door sijn bitter lyden ende sterven." Daardoor ontstond misverstand, want nu gaf het den indruk, alsof de Zoon het onderwerp was èn van het voldoen voor èn van het straffen van de zonde. Terecht wees J. Lansbergius, een der Rem. hierop: „dit schijnt so te luyden, alsof de zon-e Godts in zijne menschelycke nature niet alleen soude geboet, maer oock gestraft hebben de sonden" (deze aanmerkingen op de Confessie zijn te vinden in het Oud Synod. Archief I, 6, No. 61). De Synode hief het misverstand op door te stellen : te dragen de straffe der sonde. Het is alleen vreemd dat in den Franschen tekst het woord satisfaire is weggelaten; het Latijn heeft: satisfaceret et poenas expiaret. Vermoedelijk is het woord satisfaire bij het drukken weggevallen. 8) Een wijziging naar den tekst van 1583 : op denwelcken hy onse sonden geladen hadde. vray homme, afin qu'il peust mourir pour nous selon l'injirmité de sa chair (pro en la chair de son infirmité). pour en icellz porter la punition du pêché (pro satisfaire et punir le pêché) vers son Fils Vayant chargé de nos pechez. en le ressuscitant pour nostre justification') (pro justice). Art. XXI. ende heeft hem-selven 2) in onsen name. hem-selven opofferende aen den houte 3) (pro op den Altaer) des cruyces. ende *) als een quaet-doender veroordeelt. [soodat hy] gevoelende de schrickelicke straffe.. . so dat syn smeet wierde gelyc druppelen bloedts, op der aerden af loopende 5) (pro bloet ende water gesweet heeft). Art. XXII. Wij gelooven dat om (pro tot) ') De Fransche tekst is hier verbeterd naar den Holl. tekst van 1611, die had: rechtvaerdighmakmge, ten einde zich nauwer aan tc'sluiten aan Rom. 4 : 25. *) Verbetering naar den tekst van 1563. ') Voetius, die over deze wijziging spreekt, Pol. Ecc/. t. IV, p. 53, voegt er aan toe: Quae mutatio non sine propositis et consideratis rationibus communi consensu decreta fuit. *) Verbetering naar den tekst van 1563. 6) Verbetering door de D. Synode aangebracht om den tekst nauwer te doen aansluiten bij Luc. 22 : 44. *) De oudste Fransche tekst van 1561 heeft alleen Jesus. De Holl. tekst van 1583 en 1611 hebben alleen Christus. Het is zeker vreemd, dat de Synode in den Holl. tekst Christus behield en in den Franschen tekst juist Christus schrapte. Ik denk, dat ook hier een drukfout in 't spel is. De Lat. ed. heeft Christus. sur le bois (pro 1'autel) de la croix. que la correction (pro le chatisment) de nostre paix a esté mise sur le Fils de Dieu. et condammé. sa sueur devint comme grumcaux de sang descoulans en terre (pro il a sué sang et eau). aultre chose sinon Jesus [Christ] 6) & iceluy crucifié. Nous croyons que pour obtenir ware kennisse deser grooter la vraye cognoissance de ce verborgentheyt te becomen de grand mystere le S. Esprit H. Geest in onse herten ont- allume en nos coeurs une vraye steeckt een oprecht geloove (pro foy (pro: resident en nos coeurs in onse herten wonende, ons een nous donne une vraye foy). oprecht geloove geeft) 1). maer datter noch beneffens hem vet meer toe behoeft2) (pro ge- breeckt). Car il s'ensuivroit, que Jesus 8) Christ ne seroit. Maer Jesus Christus ons toere- mais Jesus Christ, nous alloüant... kenende... so veel Heylighe tant de sainctes oeuvres qu'il wercken die hy voor ons ende a faictes pour nous, et en n onse plaetse heeft gedaen, 4) nostre nom, est nostre justice. is onse rechtveerdicheyt. dewelcke ons meer dan genoech- x) In de oudste edities stond: Nous croyons que par la vraye cognoissance . . . le sainct Esprit vient apparoir en nostre cceur vne vraye foy, (dat door de ware kennisse deser verborgenheyt de h. Geest in onser herten, ontsteeckt een ware gheloove). De Synode van 1566 veranderde : que pour la vraye cognoissance de ce mystere, le Sainct Esprit resident en nos coeurs, nous donne une vray foy. Van Toorenenbergen, 1. c. p. 37» noot I, vermoedt dat pour een drukfout is voor par, maar dit is niet waarschijnlijk. Niet alleen de Holl. vert. van 1583 en 1611 hebben: tot ware kennisse, maar ook de Harm. Conf. (zoowel die van 1582 als die van 1612) hebben: vt hujus mysterij cognitionem adipiscamur. Zooals men ziet heeft de Dordtsche Synode, wat het eerste gedeelte van den zin betreft, den Latijnschen tekst der Harm. Conf. overgenomen vt. .. adipiscamur, om ... te becomen ; en wat het tweede gedeelte betreft, is de Synode teruggekeerd tot de lezing van 1563, zoodat de bijvoeging: in onse herten wonende is weggenomen. Vermoedelijk zijn beide veranderingen te danken aan de opmerkingen door de Rem. op dit Art. gemaakt (Acta et Scripta Synod. p. 93 en 94), die wezen op de genoemde verschillen tusschen den oudsten Nederl. en Franschen tekst en den lateren, en vroegen, dat de Synode den juisten tekst aanwijzen zou. 2) Verandering naar den tekst van 1583. 3) De Holl. tekst heeft alleen Christus (zooals alle oudere teksten); de Latijnsche tekst heeft: Jesus Christus. 4) In alle vroegere Ned. en Fransche edities staat: so veel heylighe wercken, die hy voor ons heeft ghedaen; alleen in de beide uitgaven der Harm. Conf. staat: Christus ipse est nostra justitia, qui omnia sua nobis merita imputat. Zie voorts over de verandering, die de Synode aanbracht pag. 338 en vv. saem zijn tot onser vry-sprekinge pour nous absoudre de nospechez. •van onse sonden l). Art. XXIII. inde vergevinge onser sonden, om Jesu Christi wille 2) (pro die in Jesu Christo geschiet is). En de voormaer 6) (pro Maer) indien wy voor God verschijnen moesten 7). Art. XXIV. Nous croyons que nostre beatitude (pro felicité). en la remission de nos pechez a cause de Jesus Christ (pro qui est en Jesus Christ). corame David et S. Paul 8) (pro Sainct Paul et David) nous enseignent. sans faire comme notre premier pere Adam 4) lequel tremblant se vouloit couvrir '") (pro cacher) avec des feuilles de figuier. Et de fait (pro Que) s'il nous falloit. que ceste vraye foy estant engendrée en Vhomme 8) (pro en chacun). x) De bijvoeging van onse sonden, die in alle vroegere Ned. en Fr. ed. ontbreekt, is te danken aan den Latijnschen tekst van 1612: absolutionem a peccatis. 2) De Synode keerde hier terug tot de oude lezing van 1563* 8) Een verandering naar den Holl. tekst, waarvan de reden in het oog springt. 4) De oudste edities in het Holl. en Fransch hebben Adam niet. Eerst in 1583 werd het ingevoegd in den Holl. tekst; zoo kwam het in de editie van 1611 en de Synode bracht het nu in den Franschen tekst. 6) Ook deze verandering is geschied naar den Holl. tekst, die van meet af had : bede eken. 6) Deze verbetering is aangebracht naar den Lat. tekst van 1612 : Et sane si. 7) In sommige exemplaren van den Holl. tekst van 1619 staat ?noeten (evenals in de Hand. der Synode in 1621 uitgegeven) maar in andere is deze drukfout verbeterd in moesten. Ook de Fr. en Lat. tekst hebben dit laatste. 8) Verbetering naar den Holl. tekst van 1583 en 1611. also dat het gebruyck van dien, onder den Christenen wech-ghenomen') (pro geweert) moet worden. nochtans (pro Hier-en-tusschen) blyft ons de waerheyt. Hier-en-tusschen2) (pro Ende daerom) gebruycken wy noch de ghetuygenissen. Art. XXVI. mensche geworden is, vereenighende f samen de Goddelicke ende de menschelicke nature (pro de mensheyt met de Goddelicke nature) 3). andersins ware (pro is) ons den toeganclc gesloten. die ons liever heeft dan Je sus 4) Christus. ende is (pro heeft hem) in alles Toutes/ois (pro Cependant). Cependant (pro Et pourtant). pour regler nostre vie en toute honnesteté (pro honneur) a la gloire de Dieu. a esté fait homme, unissant ensemble la nature dh'ine et humaine : autrement nous n'y aurions (pro auons) point d'entrée. ni au ciel ni en [la] terre. *) Verandering naar den tekst van 1583, die het Fransche os te' juister weergaf. 2) Ook deze verbetering is aan de consideraties der Rem. te danken (Acta et Scripta Syn. p. 95), die terecht opmerkten, dat in het redebeleid daarom niet paste. 3) De oorspronkelijke tekst van 1561 had: ioignant ensemble Dien et V homme ; de Synode van 156b veranderde dit in unissant ensemble la nature divine (et humaine); de laatste woorden zijn echter, blijkbaar bij ongeluk, weggelaten. De vertaling van 1583 merkte dit niet op en gaf het letterlijk weer: vereenicht met de Godlicke nature. De vertaling van 1611 verbeterde dit in: vereenighende de mensheyt met de Goddelicke nature. Nog juister heeft het de Latijnsche vertaling van 1612 : humanae naturae divinam uniens. Naar den Latijnschen tekst verbeterde de Synode den Hollandschen en Franschen tekst. 4) Verbetering naar den tekst van 1583 en den Franschen tekst. sijnen broederen gelijck geworden (pro gemaeckt)'). die macht ende aensien (pro credijt) heeft. datmen de heyligen ont-eert, inde plaetse van die te eeren; doende t' gene sy noyt ghedaen que jamais ils n'ont fait ni denoch begeert en 2) hebben. mandé. maer alleen 3) (pro allen) op de car il n'est pas (pro point) icy uytnementheyt. question. duquel la justice est nostre par la 4) foy. car paree qu'il a souffert estant tenté 5) (pro qu'il luy est advenu d'estre tenté). * il est aussi puissant pour secourir 5) (pro d'aider a). Nous donc, ayans (pro ayans donc). mais qui a esté tenté de mesmes (pro semblablement) en toutes choses. Christus heeft een eeuwich Priesterdom, waerdoor 6) (pro waerom) hy se ten vollen. Je suis la voye, la verité, [et] la vie. *) Verbetering naar Hebr. 2 : 17 en de Holl. vert. van 1563. а) Deze toevoeging is ontleend aan den Holl. tekst van 1583 die had: doende 't ghene sy luy den noyt begheert hebben, in plaats van : ghedaen hebben. De Synode voegde beide lezingen saam. 8) Verbetering van een drukfout; alle oudere ed. hadden : alleen. 4) Verbetering naar den tekst van 1561. 8) Verbetering naar den Holl. tekst van 1611, die deze wijziging aanbracht naar Hebr. 2 : 18. б) Verandering naar den tekst der Holl. vert. van 1563- Art. XXVIII. dat niemant van wat staet. .. hy zy, hem behoort op heviselven te houden (pro af te scheyden), om op sijn eyghen persoon te staen (pro tevreden zijnde met zijn persoon) '). na de gaven die haer 2) (pro ons) God verleent heeft, teghen de ordonnantie (pro ordinantie) Gods. Art. XXIX. ende . .. vande Kercke niet en zijn, hoewel sy na den lichame inde selve zij?i 4) (pro by de selve verkeeren). alle secten welcke segghen, datse [van] 5) de Kercke zijn. De merck-teeckenen... zijn dese 6) (pro alsulcke). Cortelijck 7) (pro Om cort te ') De vertaling van 1611 was hier onjuist; de Confessie handelt hier niet over de vraag, of men zich van de kerk mag afscheiden, maar of men op zich zelf mag blijven staan, „se retirer a part". De vertaling van 1583 was juister: hem behoort terugghe te honden op lieyn selven. De Synode nam dit met een kleine wijziging over. Het slot: o?n op synen eyghen persoon te staen is ontleend aan den oudsten Hollandschen tekst van 1563. Het Fransch houdt: pour se contenter de sa personne. 3) Ook hier keerde de Synode terug naar den oudsten Franschen en Hollandschen tekst, die beide hebben; mis en eux (die haer Godt). 8) Secrets is nat. een drukfout in de ed. van 1611, die de Synode verbeterde. *) Nauwkeuriger vertaling van : jacoit qu'ils y soient presents. B) Alle oudere edities hebben, van de kercke. De verbetering van de Dordtsche Synode is zeer juist. Alle sectarisme leidt er toe, te beweren, dat zij alleen de kerk zijn, in plaats van een onderdeel der kerk. ') Verandering naar den tekst van 1583. 7) Verandering naar den tekst van 1563. hors [d'Jicelle. que Dieu a mis en eux (pro nous). que toutes les sectes (pro secrets)3). qui se disent estre [de] 1'Eglise. seggen) so men hem aenstelt na het suyver woort Gods. uyt de merck-teeckenen der Christenen; te weten, uyt het gheloove, rnde wanneer sy aengenomen hebbende (pro hebben) den Salichmaker .. . den waren Godt. .. lief hebben J) (pro hebbende) ... ende niet af en ivijcken *) (pro afwyekende). Also nochtans niet (pro Niet nochtans) als of daer geen groote swackheydt in haer en sy 2) ipro ware). ende die s) haer bestraffen van hare gebreken. Art. XXX. nl. datter Dienaers of (pro ende) Herders moeten zijn, om Gods zvoort *) te prediken ende de Sacr. te bedienen, datter oock opsieners ende Diaconen (pro Diakenen) zijn om met de herders 5) te zijn als den Raedt der Kercke. par la foy, et quand. 1'une d'avec 1'autre. qu'il y ait des Ministres ou (pro et) Pasteurs. pour prescher la parole de Dien. pour avec les Pasteurs estre comme le Senat. ') De Synode keerde ook hier terug naar den tekst van 1563, die evenzeer de deelwoorden omzette in het praesens, om den zin beter te doen loopen. Door een drukfout bleef cruycighende staan ; het moet cruyeighen zijn. *) Verandering naar den tekst van 1563 en 1583. 'l Verbetering naar den tekst van 1563. *1 Verandering naar den tekst van 1561, die heeft: pour prescher la parole de 1'Euangile. *) De Remonstranten (zie hun Acta et Scripta Synode, I. p. 97) hadden op de redactie, die in alle vroegere edities gelijkluidend is, niet ten onrechte aangemerkt: Num verbis istis: sint quoque Seniores et Diaconi qui Presbyterium seu Ecclesiae senatum constituant. Pastores ac Ministri, qui verbum Dei annunciant, a Senatu Ecclesiastico excludanturr Natuurlijk was dit de bedoeling der Confessie niet, maar de Synode wijzigde de redactie toch, zoodat geen misverstand meer kon ontstaan. Aan ditzelfde motief is de uitlating van Ouderlinghen in Art. XXXII te danken. te beter aen onse uyterlicken sinnen voor te stellen, bondich ende vast- x) makende in ons de salicheyt. Want het zijn sichtbare waer- Car se sont signes et seaux teeckenen ende zegelen (pro Sym- visibles (pro Symboles et signes bola ende sichtbare teeckenen) 2) visibles). van eene (pro het) inwendige ende onsienlicke sake (pro dinck). So zijn dan de teeckenen niet ydel.. om ons te bedriegen [ofte uyt te strijcken] 3), want Jesus Christus is de waerheyt van dien (pro haer waerheyt) sonderwien sy niet met allen zijn en 4) souden. welcke niet meer dan (pro maer) twee zijn 5). Art. XXXIV. tot versoeninge ende (pro ofte) 6) voldoeninge der sonden. ende dient ons tot eene ghetuygenisse dat hy [ons] in eeuwicheydt (pro eeuwichlic) otise (pro een) God zijn sal 7). 1) Ook deze correctie is een terugkeer tot den ouderen Holl. tekst van 1563» die heeft: maeckt ons de salicheyt vast ende ongetwijffelt. De vert. van 1583 en 1611 hebben alleen : bondich makende. i) De verandering, die de Synode hier in den Holl. en Fr. tekst maakte, is blijkbaar te danken aan een poging om zich nauwer aan te sluiten bij de definitie van de Sacramenten gegeven in den Heidelb. Cat. vr. 66. s) Ook hier keerde de Synode terug tot den Holl. tekst van 15631 die de beide woorden tromper et decevoir weergaf door het eene: om te bedriegen. *) Verbetering naar Hommius' uitgave. ') Een sterkere uitdrukking om beter weer te geven: lesquels tie sont qw deux seulement. ') Het Fransch en Latijn houden : of Leerdam, 1675, Art. 42; Leiden, 1678, Art. 31 enz. 8) Acta der Synode van Leiden, 1722, Art. 22. *) Acta der Synode van Breda, 1719, Art. 24 en Dordrecht, 1720, Art. 26. *) Acta der Synode van Gouda, 1723, Art. 34. 6) Acta der Synode van Breda, 1730, Art. 16. met de correcties van Hommius gedrukt '). In 1737 zag deze editie, die sinds als officieel gold, het licht, bij F. Outman te Dordrecht onder den titel: „Nieuwe Druck van den Catechismus . . mitsgaders de Belydenisse des Geloofs . . Als oock De Lyturgie der selve Kercken . . overgesien in de Synode Nationaal te Dordrecht gehouden in de Jaren 1618 en 1619. Nu Uytgegeven Volgens . . last van de . . Synode van Zuyd-Holland van den Jaere 1734, na den Druck van 't Jaer 1639 . . Vergeleeken Met een voorgaanden Druk van den Jaere 1611 bij Everhard Schilders te Middelburg, als mede met de Correctie op de Lyturgie . . gemaakt bij de Commissarissen door de bovengemelde Synode Nationaal, tot het nazien der Lyturgie gemachtigt." Vooraf gaat een historische voorrede, waarin verhaald wordt, wat de aanleiding tot deze uitgave is geweest, en een kort overzicht wordt gegeven van het ontstaan der Belijdenisschriften en der liturgische formulieren. Na de liturgie volgt een opgave van het verschil in lezing tusschen de edities van 1611 en 1639, welke opgave echter verre van volledig is. Eerst in 1897 is aan het verlangen der Dordtsche Synode voldaan, doordat Dr. F. I.. Rutgers voor de nieuwe editie der liturgie, die met de berijmde Psalmen en de Formulieren van Eenigheid bij de Flakkeesche Boekdrukkerij te Middelharnis het licht zag-, de editie van 1611 met de correcties van de Dordtsche Synode ten grondslag heeft gelegd en dezen officieelen tekst zoo getrouw, als de omstandigheden het toelieten, heeft herdrukt x) Acta der Synode van Dordrecht, 1731, Art. I"; Leiden, 1733' Art. 17; Schoonhoven, 1734, Art. 18; Gorkum, 1736, Art. 23; Brielle, 1737» Art. 20; 's Gravenhage, 1738, Art. 18. a) Uit het bovenstaande blijkt afdoende, hoe geheel ODjuist de voorstelling is van Prof. M. A. Gooszen (zie diens Artikelen in de Kerkel. Courant, 1899, No. 12, 13' 14 en v.v.), alsof de Dordtsche Synode geen authentieken tekst der liturgie zou hebben vastgesteld en daarom de uitgave der Zuid-Holl. Synode van 1737 eigenlijk de meest officieele zou zijn. Nog meer is het te betreuren, dat deze dwaling hem er toe verleid heeft, den tekst van 1737 te doen herdrukken achter de keurige uitgave der Psalmen, door Prof. Acquoy bezorgd. HOOFDSTUK IV De Gravamina der Dordtsche Synode. § i. De gravamina op de Generale Synode. In hunne „ Poincten ende Articulen opt beleyden ende houden van eenen Xationalen Synodum", door de Generale Staten 11 November 1617 gearresteerd, was in Art. IX bepaald, dat in de Synode eerst zouden verhandeld worden „de bekende vyff controuerse poincten", maar dat daarna „mede sullen voorcomen de gravamina, soo de gemeene als particuliere kercken rakende . Deze bepaling was van belang, omdat de Generale Staten daarmede uitspraken dat de Synode, die onder hun hooge goedkeuring saamkwam, niet alleen zou mogen handelen over de hangende leer verschillen, maar ook de gravamina der provinciale Synoden zou mogen afdoen. Waar de kerken in 22 jaar geen Generale Synode hadden gehouden, lagen deze gravamina opgestapeld en de Provinciale Synodes hebben dan ook, voor zoo\ erre de Provinciale Staten hun dit toelieten '), een ruim gebruik gemaakt van het recht om deze gravamina, zoowel de reeds liggende als de thans eerst ingediende, naar de Generale Synode op te zenden. Deze gravamina werden daartoe óf in extenso opgenomen in de instructies, die aan de afgevaardigden ter Generale Synode wer- ') Zie pag. 44" noot i. den meegegeven, óf aan de instructie afzonderlijk toegevoegd 1). Toen de Generale Synode saam was gekomen en de voorbereidende werkzaamheden, als het kiezen van een moderamen, het nazien der credentiebrieven enz. waren afgeloopen en de Remonstranten waren geciteerd, besloot de Synode, opdat de tusschentijd, die met het wachten op de komst der Remonstranten voorbijging, niet nutteloos zou worden doorgebracht, dat de afgevaardigden der Provinciale Synoden, hun gravamina zouden uitschrijven en aan het moderamen zouden overhandigen, ut ex ijs conficiatur unum Corpus, fiatque discretio gravaminum, ut praeteritis ijs, quae Doctrinam et Ordinem tangunt (utpote in posterum examinanda) aut etiam personalia sunt, Synodus in reliquis occupetur 2). Aan dit besluit, dat 16 November 1618 genomen werd, is door de gedeputeerden terstond voldaan, zooals blijkt uit de gravamina van Groningen, die blijkens het onderschrift 17 November 1618 geschreven zijn. Het zijn deze afschriften der gravamina (waarvan sommigen door de afgevaardigden der Prov. Synoden onderteekend zijn, andere niet) die nu nog bewaard worden onder de autographa der Synode in het Oud Synodaal Archief, I. 17, foliant N. Of het moderamen aan zijn opdracht voldaan heeft en van deze gravamina een verzamelstaat heeft gemaakt, waarbij zij naar soort gerangschikt werden, is twijfelachtig. Vermoedelijk is er wel een *) Deze „instructies", die wel te onderscheiden zijn van de credentiebrieven, werden niet in de Synode overhandigd, maar behielden de gedeputeerden zelf, gelijk ook daaruit blijkt, dat geen van deze instructies onder de autographa der Synode te vinden is. In sommige instructies stonden de gravamina vermeld, zooals blijkt uit het opschrift van de Groningsche gravamina en uit de instructie van Drente, maar in andere werd alleen gelast, dat de gedeputeerden de gravamina ter Synode zouden indienen. Het laatste is bijv. het geval met de instructie van Zeeland, waarvan het origineel in mijn bezit is. a) De Acta Synodi melden dit besluit niet; Heyngius heeft het bewaard, p. 16 ; ook C. Sibelius, Ann. ad. Syn. Dordr. meldt hetzelfde. Uit dit besluit blijkt, wat trouwens de inzage der gravamina ook terstond doet zien, dat de ingeleverde gravamina niet de origineele stukken zijn, van de Prov. Synoden afkomstig, maar copieën door de afgevaardigden gemaakt. Dit verklaart ook, waarom het telkens blijkt, dat sommige gedeputeerden meer gravamina hadden, dan in deze copieën vermeld staan. Vooral de vergelijking van het oorspronkelijke besluit van de Zeeuwsche Synode over hare gravamina met de copie van deze gravamina (pag. 439 en v.v.) is in dit opzicht instructief. begin mee gemaakt, maar is het werk toen wegens tijdgebrek niet uitgevoerd '). Enkele van de aldus ingediende gravamina zijn voor de komst der Remonstranten in de Generale Synode afgedaan. Zij zijn weinig in getal, maar behooren tot de meest belangrijke, en het zou de moeite loonen, even nauwkeurig als Heringa dit gedaan heeft in zijne studies over de Nederlandsche Bijbelvertaling en de twistzaak van Maccovius, ook na te gaan, wat de Synode besloten heeft over de catechisatie, de opleiding der studenten, den doop der heidenkinderen, enz. Voor het onderwerp, dat ik in dit hoofdstuk behandel, heeft natuurlijk alleen de vraag belang, welke gravamina op de Generale Synode zijn behandeld. In de eerste plaats is ter sprake gekomen het gravamen over de vertaling van den Bijbel. Zooals Heyngius meedeelt, is dit gravamen ingediend door de Gelderschen en Noord-Hollanders (N°. 18), de Zuid-Hollanders (N°. 32), de Zeeuwen (N°. 2) en de Overijsselschen (N°. 8) 2). Uit de nog bewaarde lijsten van gravamina blijkt, dat deze mededeeling juist is; alleen onder de gravamina van Gelderland komt dit gravamen niet voor, evenmin als het te vinden is in de Acta der Geldersche Synode. Aangezien uit andere gegevens echter blijkt, dat door Gelderland nog meer gravamina waren ingediend, die evenmin in het officieel e afschrift staan, en waarover de Acta der Geldersche Synode evenzeer zwijgen, is er geen reden om de juistheid van Heyngius' meedeeling te betwijfelen. Het gravamen over de Bijbelvertaling is door de Synode behandeld van de 6e tot de i3e zitting 3). De *) Zie pag. 462. 2) Heyngius, p. 17; ook C. Sibelius, Ann. ad Syn. Dordr. zegt: proposuerunt Geldri, Hollandi, Zelandi et Transisulani hoe gravamen. Volgens de Hessische afgevaardigden daarentegen was dit gravamen ab omnibus ac singulis synodis provincialibus notatum (Zeitschrift für die Hist. Theol. 1853, 2e Heft p. 238). 3) Acta Synodi, p. 21—37 en voorts het Journaal van Heyngius, p. 17—25, het bericht van C. Barlaeus in de Epist. praest ac erud. viror. p. 514, van DwiNGLO in het Historisch Verhael, p. 10, 11, de brieven van Hales in de Golden remains, p. 368—378 en van de Hess. afgev. Zeitschr.für die Hist. Theol. 1853, 2e Heft, p. 238—243 waar de korte meedeelingen der Acta belangrijk worden toegelicht. Zie voorts J. Heringa, Bijzonderheden betreffende de vervaardiging van de gewone Nederlandsche Bijbelver- uitvoerige besluiten, die de Synode daarover nam, vindt men in de Acta Synodi p. 23 en v.v. In de tweede plaats zijn aan de orde gesteld de gravamina betreffende de onderwijzing van den Catechismus. Het eerste gravamen, dat daarbij ter sprake kwam, was volgens Heyngius '), uit Friesland en gold niet zoozeer de vraag naar het catechetisch onderwijs, als wel de klacht, dat de Catechismusprediking, vooral op de dorpen, schromelijk werd verwaarloosd. Daar de gravamina van Friesland later zoek zijn geraakt, kan de juiste vorm van dit gravamen niet worden gegeven ; alleen blijkt uit de afschriften, dat ook uit Overijssel een gelijke klacht ingebracht was (N°. 19). Xadat de Synode in de 14e zitting dit eerste gravamen over de prediking van den Catechismus had afgehandeld, zijn daarna aan de orde gesteld de gravamina van Zuid-Holland (N°. 7) en Zeeland (N°. 1), die meer liepen over het catechetisch onderwijs zelf. De Synode handelde hierover in de i5e en i7e zitting2) en gaf de gevraagde modus catechizandi, die in de Acta Synodi, pag. 46, 47, 48 staat afgedrukt. In de derde plaats is behandeld een particuliere quaestie, door de Noord-Hollandsche afgevaardigden ter Synode gebracht, over deti doop van kinderen uit heidensche ouders geboren. Dit gravamen, dat onder de gravamina uit Noord-Holland niet vermeld staat, is op eenigszins zonderlinge wijze ter Generale Synode gekomen. Ds. Adriaan Hulsebos, predikant te Jacatra, had nl. aan den Kerkeraad van Amsterdam brieven geschreven, waarin hij om raad vroeg over onderscheidene punten, en daaronder ook over deze twee: „ 1 °. Oft den doop voor goet gekent magh worden, die bedient is door Cooplieden, Ondercooplieden, Assistenten, oft andere persoonen, die daertoe door de Kercke niet en sijn geauthoriseert. 20. Oft men de kinderen der Heydenen taling in het Arch. voor Kerk. Gesch. V, p. 57 en v.v. ; en N. Hinlópen, Historie van de Ned. Overzettinge des Bijbels, 1777» P- ^4—84. J) Heyngius, p. 25. 9) Acta Synodi, p. 27—39 en 46—48 en voorts Heyngius, p. 25—28, Barlaeus in de Epist. praest. ac ernd. viror. p. 5*5» DwiNGLO, Historisch verhael, p. 11, Hales, Golden remains, p. 379—387 en de Litt. deleg. Hass. 1. c. p. 244—246. in Oost-Indien sal mogen doopen, die teenenmaal overgegaen sijn in de familie der Christenen, ende die een Christen hebben, die belouet deseluige in de Christelycke religie op te voeden" 1). De Kerkeraad, die deze brieven in Maart en November 1618 ontving, besloot half November, deze twee punten te zenden aan de Noord-Hollandsche „gedeputeerde op het Synodium Nationael", opdat zij aan de Synode zouden worden voorgesteld. De eerste vraag hield Rolandus terug, gelijk hij zelf later schreef „om de eere van (den) kerckenraet, als synde des voorstellens onweerdigh, want het buiten dispute is, dat soodanigen doop geenen doop en can verstrecken," maar de tweede diende Trigland bij de Synode in2). Over deze vraag is gedebatteerd in de 18e, ige en 2ie zitting 3) en het besluit, dat de Synode ten slotte nam, staat in de Acta Synodi p. 51. Gelijktijdig met deze particuliere vraag uit de Indische kerken is behandeld het derde gravamen, dat door de Zeeuwsche Synode was ingezonden over de wijze, waarop de studenten en candidaten in de heilige Theologie het best konden worden voorbereid voor de bediening des Woords (N°. 8). De Zeeuwsche afgevaardigden hadden zelf een breed praeadvies over deze zaak opgesteld, dat terstond werd voorgelezen. Bij de discussie over deze vraag, die in de 18e, 19e, 20e en 2ie zitting behandeld werd, bleek dat in het Zeeuwsche gravamen eigenlijk twee vragen lagen opgesloten : 1 °. welke rechten aan een candidaat in de theologie met het oog op zijn toekomstig ambt moesten worden gegund; of hij mocht preeken, doopen, kerkelijke vergaderingen bijwonen, zieken bezoeken, enz. en 20. wat de beste wijze was, waarop de studenten bij hunne studie konden gevormd worden voor de be- s) F. L. Rutgers, Het Kerkverband der Nederl. Geref. Kerken, p. 187, 189 en 190. 2) Rutgers, 1. c. p. 190 en C. Sibelius, Annot. ad Syn. Dordr. 3) Acta Synodi, p. 48 en 51. De Acta zijn over dit punt zeer kort; vermoedelijk liet men de discussie weg, omdat er in de Synode nog al verschil van meening heerschte over deze vraag. Zie voorts Heyngius, p. 29, 31, 33 en 37; Barlaeus, Epist. praest. ac erud. viror. p. 515, Hales, Golden remains, p. 387, 390, 392, 393, 399, 400 en Litt. del. Hass. 1. c. p. 247. Volgens de eenstemmige berichten van al deze ooggetuigen is het besluit der Synode, dat in de Acta staat opgenomen in de 19e zitting (3 December), eerst voorgelezen en goedgekeurd in de 21e zitting (5 December). 27 diening, die hen wachtte. Wat de eerste vraag betrof, heeft de Synode een beslissing genomen, die in de Acta Synodi, p. 51 te vinden is. De Synode liet dit in de vrijheid der Kerken, behalve het recht om te doopen, dat den candidaten ontzegd bleef. Maar wat het tweede betreft, besloot de Synode eerst af te wachten de leges van het Collegium Sapientiae, die de Paltzische Godgeleerden zouden overzenden. Aan Faukelius werd opgedragen uit deze leges en uit de adviezen der colleges een accuratam hujus praeparationis formulam te ontwerpen, opdat de Synode dit ontwerp later kon goedkeuren; maar aan dezen last is niet voldaan en de Synode kwam op deze zaak niet meer terug'). Het laatste gravamen, dat op de Generale Synode is behandeld voor de komst der Remonstranten, betrof de licentia typographorum. Klachten daarover vindt men onder de gravamina van ZuidHolland (N°. 12), Zeeland (N°. 3), Overijssel (N°. 10) en de Waalsche Synode (N°. 7). Over dit gravamen is gehandeld in de 20e, 2ie en 2 2e zitting en de Synode droeg toen aan het moderamen op, uit de ingekomen adviezen „accuratam aliquam constitutionem" op te stellen, welke „orde op het drukken" dan door de Synode als een consilium aan de Generale Staten ter bekrachtiging zou worden aangeboden. Ook dit besluit der Synode is niet uitgevoerd 2). De Generale Staten, die waarschijnlijk bevreesd waren, dat de Synode meer zou vragen dan hun aangenaam was, voorkwamen dit consilium door zelf een decreet „ad tollendos Typographiae abusus" uit te vaardigen, dat in de Acta Synodi p. 60—62 staat afgedrukt. Dat dit decreet niet zooveel gaf als i) Acta Synodi, p. 48—52. Ook hier worden de Acta belangrijk aangevuld door Heyngius, p. 29—31, 33—37, Barlaeus, 1. c. p. 515, Hales, 1. c. p. 388—390, 393 397 en 399 en Litt. del. Hass. 1. c. p. 247. Uit deze berichten blijkt, dat het besluit, dat in de Acta Synodi staat opgenomen in de 19e zitting (3 December), ook bij deze zaak eerst genomen is in de 21e zitting (5 Dec.). ') Acta Synodi, p. 52—62. Voorts Heyngius, p. 35, 37, 38, Barlaeus, 1. c. p. 515, Hales, 1. c. p. 399, 401, 405, Litt. del. Hass. p. 247, 248. Uit de verschillende berichten blijkt, dat dit gravamen reeds in de 20e zitting aan de orde was gesteld en niet eerst in de 21e zitting zooals de Acta melden. de Synode noodig achtte, bleek ons reeds bij de behandeling van het libellus supplex aan de Overheid, waarin de Synode op strenger maatregelen, inzonderheid op het aanstellen van „visitatores", aandrong. Hiermede is de behandeling der gravamina (voor zooverre zij niet zagen op de vijf artikelen van de Remonstranten) op de Generale Synode geëindigd. Slechts ter loops zijn de andere gravamina nog tweemaal ter sprake gekomen. Vooreerst heeft de Praeses in de 37e zitting de afgevaardigden verzocht, de gravamina dogmatica, voor zoover zij deze hadden, bijtijds uit te schrijven en den Praeses ter hand te stellen, welk verzoek in de 45e zitting herhaald werd '). De reden van dit verzoek werd er onomwonden bijgevoegd: opdat het blijken mocht, of er nog meer punten waren, waarin de Remonstranten dwaalden, dan de bekende vijf artikelen. Of de gedeputeerden aan dezen last voldaan hebben, blijkt niet. Onder de autographa der Synode bevinden zich deze gravamina dogmatica niet; alleen onder de gravamina van ZuidHolland (N°. 4, 6, 9) en Noord-Holland (N°. 29 en 32) zijn er enkele, die over de ketterijen der Remonstranten handelen. Gelijk reeds vroeger bleek, waren het dan ook juist de Zuid-Hollandsche afgevaardigden, die in de eerste zitting der nahandelingen er op aandrongen, dat thans, vóór de gravamina over de kerkenordening, die over de leer zouden worden behandeld, maar de Praeses heeft deze gravamina dogmatica toen naar het einde der Synode verschoven, een welwillende vorm om te zeggen, dat zij niet meer behandeld zouden worden2). Nu de Remonstranten veroordeeld waren, hadden zij hun belang verloren. En in de tweede plaats is in de 45e zitting 3) eveneens kort gehandeld over het gravamen door Zuid-Holland ingediend over de Reformatie Academiarum (No. 3), maar zonder dat de Synode toen verder op deze zaak is ingegaan 4). *) Acta Sytiodi, p. 125 en 163, en Heyngius, p. 69 en 83. 2) Zie H\LES, Golden Remains, p. 387. 3) Acta Synodi, p. 163 ; vergelijk hiervoor pag. 175 en v.v. ) De handelingen der Generale Synode in zake aanklachten tegen personen, zooals de aanklacht tegen de Kamper predikanten, de twistzaak van Maccovius, de veroordeeling van de geloofsbelijdenissen der beide Geisteranussen en van de leer van Vorstius, § 2. De lijsten der gravamina. De lijsten der gravamina, die de Gedeputeerden der provinciale Synoden aan het moderamen hebben overgeleverd, en die in het Oud Synodaal Archief bewaard worden, zijn voor de rechte kennis van hetgeen op de Synode, vooral in de nazittingen, geschied is, van het hoogste belang. Het is daarom te betreuren, dat wij deze lijsten niet volledig meer bezitten. Vooreerst ontbreken enkele lijsten geheel. De gravamina van Friesland, die oorspronkelijk bij de andere gevoegd waren, zijn te Dordrecht in 1624 zoek geraakt en waren later niet meer te vinden. De gravamina van Utrecht, zoowel die van de Remonstrantsche als van de Contraremonstrantsche Synode, zijn nooit bij de autographa geweest. En hetgeen bij de gravamina als het gravamen van Drente bewaard wordt, is niet anders dan een persoonlijk verzoek van één der Drentsche afgevaardigden en heeft met de eigenlijke gravamina der Drentsche Synode niets gemeen. Maar er ontbreekt meer. Ook de lijsten der gravamina, die aanwezig zijn, nl. van Gelderland, Zuid-Holland, Xoord-Holland, Zeeland, Overijssel, Groningen, de Waalsche Synode en van een Kerk onder het kruis, zijn voor het meerendeel niet compleet, d. w. z. zij bevatten niet alle gravamina, die door de provinciale Synoden waren ingezonden. Dit blijkt niet alleen uit de Acta dezer Synoden, maar ook uit de Extractlijsten, waarop verscheidene gravamina vermeld staan, die in deze lijsten niet te vinden zijn. Ik heb daarom getracht met behulp van deze Extractlij sten en van de Acta der Provinciale Synoden, dit gebrek zooveel mogelijk aan te vullen. De gravamina, die niet in de lijsten vermeld worden, zijn met een kleiner letter daarna gedrukt. Wat voorts de lijsten zelf betreft, zij zijn blijkbaar alle eigen- laat ik achterwege, omdat alleen van den laatsten kan gezegd worden, dat zijn zaak als een gravamen (zie de gravamina van Zuid-Holland, No. 8) op de Synode is gebracht. Maar zelfs bij C. Vorstius is niet het gravamen van Zuid-Holland, maar het besluit der Generale Staten de aanleiding geweest, dat de Synode zich met hem heeft bezig gehouden. handig geschreven. Bij enkele lijsten hebben de afgevaardigden zelf de cijfers gevoegd (Gelderland, Zuid-Holland, Zeeland, Overijssel), bij andere zijn zij van een latere hand (Xoord-Holland, Groningen, de Waalsche Synode). Dezelfde hand (denkelijk van Hommius) heeft ook de woorden onderstreept, waar het op aankwam en soms aan den kant een f gezet, vermoedelijk als teeken. dat deze gravamina in de Generale Synode waren afgedaan. Waar de cijfers niet doorliepen, heb ik aan den kant nieuwe cijfers aangebracht. I. Gravamina Synodi Geldriae '). De S. S. Ministerio. (1) I. An Idiotae ad S. S. Ministerium Ecclesiae facilésint admittendi ? (2) II. An Conciones funebres ullibi sint habendae? (3) III. An ad S. S. Ministerium admitti possit vir, in bonis literis, Theologia, et vitae pietate exercitatus, habens uxorem, quae, quamuis nostras frequentet conciones, nihilominus vel Lutheranae aut alterius cujuspiam sectae, ubi tarnen nullum periculum turbationis in Ecclesia sit metuendum? (4) IV. Annon expediat, ut Exercitium Prophetiae hisce in Ecclesiis sit instaurandum, tam prudenti cautela adhibita, ne cedat in schisma, sed aedificationem, idque inter solos Ministros, viros doctos, pios ac moderatos? (5) V. Annon consultum sit, apud Illustr. Ordd. General, intercedere, ne in expugnatione aut deditione urbium, Pastores Pontificii, qui sese reformationi volunt subijcere, ad S. S. Ministerium ijsdem in locis, eodemque tempore sint admittendi ? (6) VI. Annon expediat, certos quosdam idoneos ministros destinare, qui singulis annis castra sequantur, ibique verbum Dei ') Deze gravamina worden niet vermeld in de acta der Geldersche Synode; er staat alleen, dat gedeputeerden zijn benoemd om „te extraheren die gravamina ad synodum nationalem ex actis classium et synodorum" (Reitsma, Acta, IV, p. 312). praedicent, atque in urbibus expugnatis vel deditis ministerie» fungantur, donec ijsdem de ordinariis Pastoribus prospiciatur ? (7) VII. Annon consultum sit, ut Ministri novitij in Ministerio et Classe sese promissionibus Ecclesiae suae et Classi ad certum annorum tempus obligent? De Sacramentis. (8) I. An Danistae, vulgo Lombardi, ipsorumque familiae ad S. Coenam sint admittendi? Et an etiam ipsis liceat assistere S. Baptismo, patrinorum loco? (9) II. An ij, qui bona Ecclesiastica in detrimentum S. S. Ministerii possident, vel nullo Ecclesiastico munere fungentes, ijs utuntur, fruuntur, pro membris Ecclesiae sint agnoscendi, et ad S. Mensam sint admittendi? De Ecclesiae et Scholarum IVTX^tX. (10) I. Annon expediat instituere modum Communicationis cum Ecclesijs Germaniae, aliisque reformatis Exteris, in rebus quae communiter ad omnes Ecclesias spectant? (11) II. Annon consultum, ut in omnibus omnium Provinciarum Ecclesijs conformitas observetur in precibus ante et post concionem; in cantione; observationibus Festorum; administratione Sacramentorum, Etc.? (12) III. Annon definiendum sit Synodorum et Classium Deputatcrum officium? (13) IV. Annon expediat, ut eadem praecepta Scholastica ubique in Scholis harum Provinciarum juventuti proponantur ? Appendix. (14.) Rogandi Illustr. ac Praepot. Ordd. Generales, ut suae curae commendatas habeant Ecclesias Clandestinas in ditionibus Neutralibus, ne quid gravius tempore induciarum experiri cogantur. (15.) Een nauwkeuriger vertaling van den Bijbel 1). (16.) Dat verhindert moghen worden so de Exercitien des Pausdoms binnens Landts, als dat de Ingesetene inde naburige plaetsen deselve so vryelvck frequenteren z). II. Gravamina Synodi Australis Hollandiae habitae A°. 1618 mense octobri et initio Nouemb. DELPHIS 3). (1) I. Cum ad Cognitionem et diiudicationem Controversiarum Religionis in Batavia, summopere conducat formari statutu quaestionis, Fratribus quibusdam ea cura fuit demandata; qui mandato parentes, suas meditationes Synodo Delpensi (sic) exhibuerunt. Synodus omnibus lectis et expensis, mandavit suis deputatis ad Synodum Nationalem, vt hunc statum quaestionis de V articulis, exhibeant legendum, examinandumque praedictae Synodo Nationali *). (2) II. An non expediat in diiudicatione Controversiarum Religionis in V Articulis non tantum haberi rationem rerum, sed etiam phrasium quarumdam, quae vtrimque maximam pariunt offensionem. Rogatur Synodus Nationalis, vt huius rei rationem dignetur habere; in quem finem Indiculus quidam huiusmodi phrasium, Synodo Nationali exhibebitur 8). (3) III. Vt rationem inveniat Synodus Nationalis, qua consuli *) Dit gravamen moet door Gelderland zijn ingediend, want Heyngius en Sibilius melden uitdrukkelijk, dat het bedoelde gravamen „motum est a Geldris, Hollandis etc.'r (Zie pag. 414). 2) Dit gravamen is ontleend aan Extractlijst B, No. 17 waar het op den naam van Gelderland staat. Bij deze. gravamina hebben de gedeputeerden van Gelderland nog gevoegd een Extractum ex actis Synodi Gelria celebratae Arnhemij 1618 ; het is een copie van den „Staet des verschils aengaende die vyff artickelen" ; zie Reitsma, Acta, IV,. p. 289 enz., waar dit Extractum staat afgedrukt. 3) De gravamina van Zuid-Holland zijn niet afzonderlijk in de Acta der Synode van Delft opgenomen, maar wel vindt men ze hier en daar verspreid onder de Acta. dier Synode terug. 4) Zie grav. 1 en 5 der Synode van Delft (Reitsma, Acta, III, p. 317 en 318} en het besluit der Synode, Art. 17 (1. c. pag. 303). 9) Zie grav. 2 der Delftsche Synode (1. c. pag. 317). De Synode nam hierover geen besluit, maar de gedeputeerden brachten dit gravamen over naar de Gen. Synode. debeat Academiae et Collegio Theologico, ne ex illis seminarijs post hac Religionis contagium dimanet in totum corpus Ecclesiae *). (4) IV. Cum ij qui Remonstrantes vulgo vocantur, praeter dictos V articulos, fateantur multas se habere considerationes contra Confessionem et Catechesim, quas ex mandato Illustriss. et Potentiss. D.D. Ordinum Hollandiae, debuissent Synodo Australis Hollandiae exhibere, in quo fuerunt negligentiores: rogatur Synodus Nationalis, vt has considerationes a Remonstrantibus exigat, eas examinet, et de ijs definiat, ac libertati de his cum sententiendi, tum docendi terminum ac modum praefigere dignetur: ne sopitis controversijs de V Articulis, ex illis considerationibus novae oboriantur controversiae: quod eo magis metuitur quia Remonstrantes olim suos V articulos, tantum vocarunt Considerationes. Vt autem harum considerationum specimen Synodus Nationalis habeat, mandatum est deputatis Synodi huius particularis, ut Theses et Antitheses de hoe argumento scriptas et in plerisque Classibus et in Synodo lectas et expensas, Synodo Nationali exhibeant 2). (.5) V. Quia Remonstrantes formulis nostrae vnionis id est Confessioni el Catechesi subscribunt manu sua, et tarnen male illas interpretantur, Rogatur Synodus Nationalis, quo modo huic malo possit occurri, vtque formulam subscriptionis in Delphensi Synodo praeformatam, legere et expendere dignetur, an satis Ecclesijs hac formula caveatur, contra omnium tergiuersantium cavillationes et exceptiones 3). (6) VI. Rogatur Synodus Nationalis, vt sententiam suam ferat de colloquio Hagiensi et Delphensi: item de libris Remonstrantium, quibus titulum indiderunt, Naerder Bericht, et Appendicis ad collationem Hagiensem, in qua traducuntur et calumnijs gravantur praecipui Reformatarum Ecclesiarum Doctores. Item ') Zie grav. 3 der Delftsche Synode (1. c. pag. 317, 8) en het besluit der Synode daarop, Art. 15 (pag. 302, 3). 2) Zie Art. 10 der Delftsche Synode (1. c. pag. 298). s) Zie grav. 9 (1. c. pag. 319) en het besluit daarop in Art. 20 (pag. 303) en Art. 46 der Delftsche Synode (1. c. pag. 309). Responsionis ad Epistolam Walachrorum, cum in illis praedictis libris, Remonstrantes neruos ingenij sui maximè intenderint 1). (7) VII. Cum magna se passim prodat ignorantia Religionis, rogatur Synodus Xationalis, vt praefiniat aliquem tam adultos quam iuniores catechizandi modum, quo huic malo occurratur 2). (8) VIII. Petitur a Synodo Nationali, vt citetur D. Conradus Vorsthius, qui hactenus titulum primarij Professoris Theologiae in Academia Leydensi, vsurpavit, quo rationem reddat suorum scriptorum 3). (9) IX. Quandoquidem liber Joannis Utenbogardi de iure Magistratus in causis Ecclesiasticis, multas in Ecclesijs nostris produxit difficultates, submisse petitur a Synodo Xationali vt iudicium suum de hoe scripto ferat, itidemque pronunciet quid sentiendum sit de iure Patronatus, cuius praetextu plurimae bene constitutae Ecclesiae turbatae sunt *). (10) X. Yt cogitetur de recta constitutione Politiae Ecclesiasticae omnibus reformatis provincijs communi, quantum quidem fieri poterit: gravamina particularia in hac re, cum huc deventum erit, Synodus Australis Hollandiae, Re verend ae huic Synodo exhibebit. (11) XI. De causis matrimonialibus et casibus eó pertinentibus, ') Zie grav. 17 (1. c. pag. 320) en het besluit der Synode daarop, Art. 26 1. c. pag. 305). De in dit gravamen genoemde werkjes van de Remonstranten zijn I °. J. Uytenbogaert, Pressior Declaratio sive narratio processus omnis observati a pastoribus ecclesiarum, quos Remonstrantes vocant. . . continens necessarïam. . . defensionem adversus accusationes contrarem. libello comprehensas in collat. Hagiens. 1615; in het Hollandsch: Naerder Bericht, enz. (Rogge, Catal. I, 1, p. 87 en 90); 2°. van denzelfden, Appendix Pressioris declarationis, etc. 1617; in het Hollandsch: Aenhangsel van der Remonstranten Naerder Bericht (Rogge, Catal. I, 1, p. 87 en 9°); 3 • c* barlaeus, Epistola eccles. qitas in Belgio Remonstrantes vocant, ad exterarum eccles. reform. . . theologos. Opposita epistola delegat. Classis Wachrianae, 1617 (Rogge, Cat. I, 1, p. 125). a) Zie grav. 18 (Reitsma, 1. c. pag. 321) en het besluit der Synode daarop Art. 28 (1. c. pag. 306). ' ■ Zie grav. 19 (1. c. pag. 321) en het besluit der Synode daarop Art. 29 (1. c. pag. 306). 4) Zie grav. 21 (1. c. pag. 321) en besluit der Synode daarop Art. 31 (1. c. pag. 306). maxime de gradibus Consanguinitatis et Affinitatis, vtile putat Synodus, vt leges concipiantur, quae superiori Potestati examinandae offerantur, et illius authoritate in omnibus Provincijs observandae, iniungantur '). (12) XII. Reformatio veterum abusuum serio per hanc Synodum a Magistratu petenda esse putatur, vti de profanatione Sabbathi, de illicita libertate quaelibet excudendi; de coercenda nimia libertate Papistarum in exercendis suis superstitionibus et Idololatrijs; de formula vniformi Juramenti in iudicijs publicis exigendi; de stipendys ministrorum et eorum viduarum, augendis; de refundendis sumtibus classicalibus; de legibus sumtuarijs et vestiarijs; praecipue de inhibendis et serio puniendis ijs qui nomen Domini profanant 2). ') Zie grav. 30 (I. c. pag. 323) en het besluit der Synode daarop Art. 40 (1. c. pag. 307). 2) Zie grav. 31 (1. c. pag. 323, 4) en het besluit der Synode daarop Art. 41 (1. c. pag. 308). Dit gravamen is slechts zeer verkort door de gedeputeerden weergegeven en verschillende andere misbruiken, die in grav. 31 genoemd worden, maar hier zijn weggelaten, zijn later bij de Synode ingediend, gelijk Voetius ons meldt in zijn Pol. Eccles. t. II, p. 318. Hij geeft daar het officieele document weer, dat aldus luidt: Ut a supremo Magistratu obtineri possit: I. Abolitio omnium reliquiarum Pontificii fermenti; quales sunt, 1. baptismus, 2. confirmatio matrimonii, 3. peregrinationes religionis ergo, 4. superstitiones circa mortuos et sepulturam mortuorum, qua multis in locis adhuc obtinent, 5. baptismi administratio per obstetrices, et siquae alia sunt pontificiae idolomaniae exercitia. II. Vindicatio sanctificationis Sabbathi: ne per nundinas, et mercatus, convivia et comessationes, festa Bacchi, item encoenia, exercitia ludicra, venationes, aucupia, auctiones publicas, choreas, et tripudia, ludos scenicos histrionum, item agyrtarum ac funambulorum, etc. profanetur. III. Sanctio unius ac perpetuae juramenti formulae, secundum quam in omnibus dicasteriis illud praestetur. IV. Ut nulli constituantur aediles nee provisores mensae Spir. S. (ut vocant) nisi qui nostrae religioni sunt addicti. Et ne isti, titulo illo provisorum, irrepant in officium diaconorum. V. Ut coerceatur omnis abusus nominis divini per temeraria, illicita juramenta. Etiam omnis intemperantia in conviviis, vestibus, etc. VI. Ut augeatur stipendium. 1. ministris, praecipuè vicanis. 2. emeritis. 3. ministrorum viduis. Etiam ut classicales sumptus ministris restituantur. (13) XIII. Vt petatur responsio ad omnes quaestiones in particularibus Synodis, inde ab anno MDLXXXVI usque ad hunc praesentem reseruatis decisioni Synodi Nationalis '). De gravamina der particuliere Synoden van 1586—1618, waarnaar in Art. 13 verwezen wordt, zijn de volgende: (14). De Synode van Delft, 1587, Art. 17 2). Is voorgestelt van den persoonen, die tot haeren jaren gekomen zyn ende 18 of 20 jaren oudt zyn ende eerst gedoopt worden, of dieselve oock behooren tot den aventmale te komen. Heeft de vergaderinge geacht te behooren, dat sulcke.... sullen vermaent worden hen ook met den tijt bequamelick ende ordentelick tot den aventmale te begheven. Maar of sy terstont daarin gehouden zyn, is gerefereert ad synodum nationalem. Dit besluit is hernieuwd op de Synode van Leiden, 1592, Art. 7 3). (15). De zelfde Synode, Art. 36 4). Soveel tghebedt: o Godt, die onse Vader bist, etc. aengaet acht dese vergaderinge tselfde vrije te staen te gebruicken of nae te laeten,... tot op den naesten nationalen synode. (16). De Synode van Dordt, 1590, Art. 49 5). Op de vraghe, off een dienaer, hebbende verstaen eenighe ghebreken synes naesten sonder dat deselve strecken teghen het welvaren der religie ende ghemeyne besten des landts, ghehouden sy, daertoe van den magistraet versocht synde, deselve te kennen te gheven, is.... goet gevonden hiervan tegenwoordelyck geen ') Zie grav. 33 (1. c. pag. 324) en ^lel besluit der Synode daarop Art. 44 (Pa8* 3°8) waaruit blijkt, dat de afgevaardigden van Dordrecht last hebben gekregen, dit te doen. Vermoedelijk waren deze broeders met hun arbeid 18 Nov. 1618, toen de gravamina werden opgevraagd, nog niet gereed en eindigt de lijst der gravamina, toen overhandigd, daarom met dit artikel; maar uit de extractlijst der gravamina, '3 Mei 1619 opgemaakt, blijkt, dat toen ook de overige gravamina van Zuid-Holland waren ingezonden. Het is wel te betreuren, dat dit stuk verloren is gegaan, omdat de gravamina van Zuid-Holland juist den meesten invloed op de Svnode hebben gehad. ') Reitsma, Acta, II, p. 293. 3) 1. c. H, p. 427. *) 1. c. II, p. 299. •, L c. n, P. 377. defïnitive sententie te stellen, maar tselve te remitteren op breeder vergaderinghe. (17). De Synode van 's Gravenhage, 1591, Art 35 '). Gedeputeerden des generalen Synode. Het sal oock gedacht worden dat ten naesten generalen synode gedeputeerde desselven gestelt worden om beter correspondentie tusschen den kercken ende synoden in den provinciën gehouden te worden, ende door welcken voortaen de generale saken der kercken gevordert worden. (18). Dezelfde Synode, Art. 53 2). De Synode heeft de questie, „waervooren den doope der Wederdooperen aen een ongedoopte persoon te houden sij", „gerefereert totten generalen Synodum". Desgelijks de Synode van Brielle, 1603, Art. 35 3). (19). De Synode van Leiden, 1592, Art. 31 4). Eenen persoon, geexcommuniceert zynde en de begeerende getrout te zyn, alsoo thouwelyck meerendeels polityck is, sal men hem tzelve nyet weygeren . . . ende dit by provisie totten naesten generalen Synodum. (20). De Synode van Rotterdam, 1594, Art. 19 5). De gelyckformicheydt tusschen de Nederlandtsche en de Walsche kercken int predicken met ongedeckten hooffde, item int gebruycken eenderley Catechismi is gerefereert tot den naesten generalen synodum. (21). De Synode van Gorkum, 1595, Art. 35®). De gedeputeerden van Noord-Holland deelden mee, „wt zekere missiven, comende van den kercken in Vranckryck", dat deze kerken in 1596 een generale Synode saam zouden roepen te Saumur en nu verzochten, dat eenigen uit de Waalsche, en zoo 't kon uit de Nederduitsche kerken in Nederland daarheen zouden worden ') 1. c. II, p. 402. ") 1. c. II, P. 407- s) 1. c. III, p. 207 4) 1. c. II, p. 440. s) 1. c. III, p. 25. •) 1. c. III, p. 51. gedeputeerd. De Synode besloot, dat „sulcx sal moeten wtgestelt werden tot op den aenstaenden generalen synodum in desen lande". Hetzelfde antwoord gaf de Synode van Dordrecht, 1598, Art. 28, toen weder een soortgelijk verzoek van de Fransche kerken kwam'). Zie ook de Synode van Brielle, 1603, Art. 36 2). (22). De Synode van Schoonhoven, 1597, Art. 44 3). Op de vraghe, off alle de dienaers in de steden, wanneer se in den classe tsamen verschynen, stemmen decisyff sullen hebben, is gheandtwoordt, dat men dit refereert tot den synodum generael. (23). De Synode van Leiden, 1600, Art. 49 4). Op de vraghe van die van Gelderlandt, of eenen lombardt mach tot getuijghe staen over den doope eens kindts, andtwoordet de synodus . .. .dat die getolereert worden tot op den naesten generalen synodum, alwaer hiervan gedecideert sal moghen worden. (24). De Synode van Woerden, 1605, Art. 11 5). tFormulier des doops der outjaerighe ... is geresumeert.. . en- de goetgevonden, dat hetselve in sulcke voeghe ghebruyckt sal worden tot op den nationalen sijnodum. (25). De Synode van Gorkum, 1606, Art. 13 6). Wat belangt de formulam visitationis of inspectionis der kercken in den classen, is belast den gedeputeerden des sijnodi deselve . .. te amplieren . . . totdat in den generalen synodo naerder daerop gedisponeerd sal zijn. (26). Dezelfde Synode, Art. 19 7). De vrage, off een christelijcke overicheit mach toelaten ongedoopte personen met gedoopte tot verijdelinge des christelijcken doops, als des zegels der christenheit, getrout te worden — is uijtgestelt tot den naesten generalem sijnodum. ') 1. c. III, p. 113. 2) 1. c. III, p. 224, 5. ") 1. c. III, p. 94. *) 1. c. III, p. 155. 5) 1. c. III, p. 215. ®) 1. c. III, p. 246. 7) 1. c. III, p. 248. (27). Dezelfde Synode, Art. 21 '). De opteijckeninge der namen der kinderen, die gedoopt worden, ende hare ouders ende getuijgen is wederom gearresteerd ende belast der classen ende kercken... tot op den generalem synodum. (28). Dezelfde Synode, Art. 37 2). De Augsburchsche Confessie te onderschrijven ende dat wederom de orthodoxe derselve confessie de Nederlantsche Belijdenisse tot breder verclaringe, om tot vereeniginge te comen, onderschrijven mochten, alsoe dit allen kercken aengaet, is het gerefereert ad sijnodum generalem. (29). Dezelfde Synode, Art. 43 3). De doope int privé van weinige personen in de kerckencamer te bedienen om sommiger swacken wille onder den volcke. . wort getolereert tot op den generalem sijnodum. (30). De Synode van Delft, 1607, Art. 23 4). De formuliren van den doop, avontmael ende trouwen, sullen gebruyckt worden, gelyck die voorgeschreven ende tot dien eynde gedruckt sijn, opdat gelijcheyt by allen hierin gebruyckt werde, totdat in synodo nationali anders geordineert sal sijn. (31). Dezelfde Synode, Art. 24 5). Dewijle veele sware disputen hier ende daer vallen over de Roomsche kercke, hoeverre die van de waere vervallen is.. . so is deselve vrage in dese vergaderinge gebracht, dewelcke geantwoort heeft, dat dit meede een saecke sij, die in nationali synodo sal moeten gehandelt werden. (32). Dezelfde Synode, Art. 31 6). De Synode besluit de benoeming van een plaatsvervanger van Marnix, om Helmichius bij de overzetting van den Bijbel te helpen, uit te stellen tot de nationale synode, waar over deze zaak zal moeten gehandeld worden. *) 1. c. III, p. 249. 2) 1. c. III, p. 253. s) 1. c. III, p. 255, 256. 4) I. c. III, p. 271. 5) I. c. III, p. 271. *) 1. c. III, p. 273. Zié ook de Synode van Dordrecht, 1608, Art. 10 '). (33). De Synode van Delft, 1618, Gravamen 6 en 21 2). Dat een algemeynen voet van beroepinge der Dienaren des woorts soude mogen gestelt worden, die men over al soude connen onderhouden so het doenlyck is. (34). Dezelfde Synode, Gravamen 22 3). Alsoo verscheyden verschillen over de leere ende ordre der kercke syn geresen ende daerover questie ontstaet, hoeverde de persoonen met eenich vreemt gevoelen ingenomen te tolereeren syn, is de vrage, alsoo de sake ende persoonen verscheyden zyn, hoemen met een ygelick sal handelen tot behoudinge der Gereformeerde leere ende weeringe van alle tgene, twelck met deselve is strydende. (35). Dezelfde Synode, Gravamen 26 4). Dat in de kerckenordeninge . .. gelet worde op de bevestinge der kerckendienaren in de consistoriecamer ende het doopen in de huysen; item annos probationis te stellen voor papen ende munnicken, eer men se tot eenige kercke ofte schooldienst sal toelaten; item hoe men best sal voorcomen het indringen int predickampt dergener, die nyet genouchsaem kennisse en hebben van de religie hare hantwercken ofte schooien verlatende. (36). Dezelfde Synode, Gravamen 27 5). Hoe den achsten artickel van de kerckenordeninge des nationalem synodi anno 1586, nopende de dimissie der kerckendienaren etc., te verstaen sy. (37). Dezelfde Synode, Gravamen 28 6). Dat oock in de kerckenordeninge gelet worde op het stellen van de sieckentroosters, rectoren, schoolmeesters ende op een 1) 1. c. III, p. 282. 2) De formuleering van dit gravamen is ontleend aan Extractlijst A, No. i en B, No. 21. Het is vermoedelijk saamgetrokken uit gravamen 6 en 21 van de Synode van Delft 51» 55. 5Ö- 64. 65,96, 100, 101, Ï05, 109. 118, 144, 207,208,211,212 222. 241, 260, 270, 282, 286, 287, 300, 303. 307, 309. 3 «3. 323. 325.326,335 339. 340. 34«- 344, 482, 484, 486,490, 491, 492, 494, 499, 512. Böhl. Dr. E„ blz. 33. Borsius, J., blz. 133, 199, Borstius, G„ blz. 18. Bouillet, J„ blz. 100. Brahé. L L, blz. 24. Brakel, W. a, blz. 162. Brandt, G., blz. 10, 13, 18, 22, 23, 26, 36, 45. 49. 94.95.96.98,102, 103, 108, 114, 119,143,158,200,201,214, 218,236,272,306,312,313,314,323, 333. Brandt, J„ blz. 26. Brederode, Heer van, blz. 7, 45. Breytinger, J., blz. 7, 8, 10, 33, 105, 321, 322. Bres, G. de, blz. 347. Broes, W., blz. 69, 112, 154. Broickhusen ten Doerne, W. a, blz. 101. Bronckhorst, Graaf van, blz. 505. Bruynincx, A., blz. 45, 46, 47. Bucerus, G„ blz. 351. Buck, Olivarus de, blz. 80. Bührmann, F. C., blz. 30. Bursius, Gilles, blz. 182, 351. Bursius, J., blz. 182. Calvijn, J„ blz. 151, 153, 181, 398. Canin, I. J., blz. 14, 15, 16, 51,217,309, 310, 345, 349, 350. Carleton, D., blz. 6, II, 307, 308, 309, 319. 333. 334. 335. 336. Caroli, blz. 339. Cats, J., blz. 13. Cattenburgh, blz. 24. Chatelain, N., blz. 33. Clericus, blz. 32. Cloppenburg, E., blz. 410, 411. Coligny, Gaspar de, blz. 51. Colonius, D., blz. 39, 43, 47, 48, 51, 66, 101, 107, 205, 223, 283, 309,337,340, 354, 453, 486, 512. Coolhaes, C., blz. 349. Cornelii, A., (of Cornelissen), blz. 264, 346, 348.350.352- Corput, H. v. d., blz. 350. Corvinus, J., blz. 319, 320. Crespin, J., blz. 347. Crocius, L., blz. 504, 507. Cruciger, blz. 507. Crucius, J„ blz. 101. Cuno, F. W., blz. 16, 34, 332. Cyprianus, E. S., blz. 340. Damman, Seb., blz. 2, 3, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 46, 48, 54, 55, 56, 58, 59, 60, 64, 66, 67, 100, 101, 200, 207, 208, 270, 282, 286, 297, 298, 309, 484, 486, 487, 488, 489, 491, 493, 496,497, 498, 499. 511Danaeus, blz. 109. Datheen, P., 153, 154, 156,392,393,394, 395. 396, 397, 398, 399. 4QI. 4°2> 4°3> 404, 409, 450. Davenant, J., blz. 38, 328, 507. D. C. (Donker Curtius), blz. 35, 317. Dibbetius, J., blz. 39, 43, 46, 47, 100, 207, 208, 282. Diest Lorgion, E. J., blz. 30. Dieu. Daniël de, blz. 349, 350. Diodati, J., blz. 34, 38, 65, 476. Doedes, Dr. J. I., blz. 22, 392, 404. Doma, Pibo van, blz. 81, 83, 85, 86. Donner, J. H., blz. t6. Dooreslaer, A. a, blz. 100, 322. Doucher, J., blz. 101, 453. Doumergue, E., blz. 391. Duker, Dr. A. C., blz. 5, 11, 34. Dwinglo, B., blz. 9, 21, 24, 96, 97, 176, 214,217,219,298,319,320,321,415, 416. Eilshemius, Ph. D., blz. 100. Elzevier, J., blz. 16, 51, 217. Emmius, W., blz. 512. Engelberts, W. E. M., blz. 33. Engelberts, Dr. W. J. M., blz. 182. Ens, Joh., blz. 54, 158,346,391,393,395. 399. 400. 4°3. 4°6- Episcopius, S., blz. 18, 21, 158, 288, 319, 327, 498, 503, 506, 508, 509. Erichson, A., blz. 391. Erpenius, Th., blz. 284, 287, 288. Essen, Johan van, blz. 351. Fabricius, G., blz. 16, 34. Faukelius, H., blz. 5, 34, 66, 83, 100, 101, 107, 227, 228, 229, 248, 257, 260, 270, 273> 275, 276, 277, 278, 286,287,303, 337. 338. 35i. 4°3. 418, 482, 484. Feyt, blz. 46, 47. Fick, J. G., blz. 347, 354. Frederici, J., blz. 320, 503. Frederik III, keurvorst v. d. Palts, blz. 331. Fruytier, J., blz. 26. Fullenius, B., 339, 492. Gabbema, S., blz. 11. Gaberel, blz. 8. Geisteranus, J. en P., blz. 419, 498, 508. Gelin, J., blz. 221. George, bisschop van Landaf, 11, 307, 327, 334. 335. 476, 507. Gerardi, H., blz. 228, 236, 240, 242, 256,' 271. Gerresteyn, blz. 46. Glarges, Gilles de, blz. 45, 51. Glasius, B., VIII, blz. 1, 2, 4, 5, 28, 29, 36> 39. 40, 48, 55, 70, 98, 214, 288, 339- Goad, Th., blz. 328. Gobius du Sart, Dr. J. W. F., blz. 391, 393, 400, 403. Goclenius, R., blz. 339, 507. Gomarus, F., blz. 38, 99, 181, 182, 273, 338- 34°. 5°l. 504. 507, 508. Gooszen, Dr. M. A., blz. 246, 412. Goswinius, Th., 216, 218, 219, 320, 503. Graf, M., blz. 7, 12, 33. 's Gravenzande, blz. 83, 86, 89, 272, 276, 277. 351 Gregorii, M„ blz. 324, 326, 507. Groen van Prinsterer, Mr. G., blz. VII. Groot, Hugo de, blz. 127, 288. Haar, Dr. H. W. ter, blz. 11, 34. Halbes, E., blz. 101. Hales, Mr. John, blz. 6, 7, 26, 31, 32, 38, 52, 53, 214, 306, 319, 322, 334, 415, 416, 417, 418, 419. Hania, Dr. J., blz. 317, 470. Hasselt, G., blz. 36. Hardenberg, L. van, blz. 217. Harinxma a Donia, K., blz. 100. Hartman Jr., blz. 35. Hartnaccius, D., blz. 31. Heemskerck, D. ab, blz. 100. Hees, van, blz. 411. Heide, C. v. d., blz. 158 Helmichius, W„ blz. 264, 470. Heppe, blz. 7. Heringa, J., blz. I, 6, 29, 35, 36, 48, 53, 54. 65, 74, 155, 156, 415. Heshusius, blz. 331. Hessels, J. H., 90, 212, 287. Heydanus, Abr., blz. 327. Heyden, G. v. d„ blz. 277, 393, 394, 395, 396, 397. 401. 4°2, 4°3- Heylin, P., blz. 3 1. Heyngius, Th., blz. X, 6, 52, 53, 56, 96, 98, 100, 104, 105, 110, 112, 117, 118, 120, 126, 127, 128, 130, 132, 134, 135, 136, 138, 142, 143, 146, 152, 154, 159, 160, 161, 163, 164, 165, 166, 173, 175, 176, 178, 179, 183, 184, 190, 191, 193, 201, 202, 203, 204, 205, 206, 207, 208, 209, 212, 213, 215, 218, 219, 221, 226, 227, 241, 242, 243, 244, 245, 246, 247, 257, 271, 273, 274, 275, 278, 279,281, 282, 287, 288, 290, 291, 300, 306, 309, 320, 324, 326, 331, 338, 340, 345,404, 414. 415, 416, 417, 418,419, 423,461, 462. Heynsius, D., blz. 38, 46, 48, 49, 50, 51, i°3. 498, 511- Hikman, H.. blz. 31. Hillen, C. van, blz. 404. Hillenius, C., blz. 39, 43, 46, 47, 84, 101, 226, 227, 283, 448. Hinlopen, N., blz. 287, 305, 410, 416. Hochstetter, blz. 32. Hofferus, A., blz. 100. Hofstede de Groot, C. P., blz. 3, 30, 36. Hollebeek, P. blz. 76, 77. Hollinger, H., blz. 19, 319, 320, 503, 509. Homerus, Wigboldus, blz. 39, 101, 283, 508. Hommius, Festus, blz. IX, 2, 7, 20, 24, 34. 36. 37. 38. 39. 40, 43. 46. 47. 48, 51. 52. 55. 56. 6°. 61. 6z. 63. 64. 66, 70, 71, 72, 73, 74, 76, 78, 80, 81, 82, 83, 84, 85, 87, 88, 89, 90, 91, 92, 100, 101, 107, 192, 201, 204,205,211,213, 222, 227, 246, 260, 270, 272, 275, 278, 279, 284, 286, 287, 289, 297, 298, 303, 39. 310. 337. 345. 346. 35°. 354. 363. 367, 368, 383, 404, 406, 409,411,412, 421, 462, 482, 484, 486, 488, 489,497, 499. Honert, J. v. d., blz. 277. Hoogerbeets, blz. 288. Hoorn, S. A. v. d., blz. 16. Hooyer, C., blz. 98, 126, 127, 151, 152, 154,158,178,314,393,399. Hulsebos, A., blz. 416. Hulsius, J., blz. 15, 88, 272, 352, 353, 354. 370. Hyperius, Andr., blz. 20, 102, 105, 109. Iken. Dr. J. F., blz. 34. Iperen, Jos. van, blz. 157. Isaacsz, R., 25. Isselburg, H., blz. 504, 507. Jacobus, Koning van Engeland, blz. 211, 307. 308, 309, 333. 334- 335- Janssen, H. Q„ blz. 2. Joachim, blz. 46. Johannes, F., blz. too. Junius, Franc., blz. 347, 348. Kemp, C. M. van der, blz. 28, 29. Kist, N. C., blz. 35, 166, 245. Kist en Royaards, blz. 1, 5. Knox, John, blz. 151. Knuttel, Dr. W. P. C., blz. 1, 7, 9, 12, 16, 17, 18, 21, 24, 32, 75. Koelman, J., blz. 190, 191, 192. Kok, J., blz. 27. Kuyper, Dr. A., blz. 34, 177, 192, 245, 246, 316, 317, 324, 325. Kuyper, A. Jr., blz. 34. Lager, L. T., blz. 32.* Lamotius, G., blz. 51, 76. Langeraad, Dr. L. A. van, blz. 347, 348, 349' 35°- Lannoi, A. de, blz. 451. Lansberg, P., blz. 13. Lansbergius, F., blz. 318. •Lansbergius, S., blz. 318, 372. Laren, Jod. van, blz. 351. Lasco, J. a, blz. 277, 392, 393, 402. Latius, J. blz. 24, 48, 51, 100, 342. Lauwick, J. a, blz. 101. Lelong, Is., blz. 346, 391, 399. Lennep, Dr. M. F. van, blz. 393, 396, 401. Leo, H., blz. 503, 509. Leydekker, J„ blz. 5, 26, 31, 48, 54, 98. Liebartius, C., blz. 210, 211, 212. Limborch, Ph. a, biz. 6, 10, 26, 31. Lind van Wijngaarden, Dr. J. D. de, blz. 11. 34- Linden, Dr. A. v. d., blz. 155, 347. Lolingius, blz. 508. Longius, J., blz. 101. Lubbertus, S., blz. 65, 99, 344, 501, 504, 505, 507, 510. Luther, M., blz. 181. Lydama, blz 46, 47. Lydius, Balthasar, blz. 39, 42, 43, 44, 46, 4", 48, 59, 62, 63, 84, 100, 226, 227, 273, 282, 285, 292, 298,322,404,495, 496. 497. 498» 5°9- Lydius, J., bjz. 20. Maccovius, Johannes, blz. I, 5, 34, 35, 44. 48, 52, 54- 59. 60, 415, 419, 496, 497, 506, 510. Malderus, J., blz. 22. Marck, van der, blz. 46. Maresius, Sam., blz. 355, 360. Marlorati, A., blz. 392. Marot, C., blz. 392. Martinet, J. T., blz. 27. Martinius, M., blz. 52, 507. Massis, Daniël de, blz. 451. Matthisius, A., blz. 216, 218, 219, 320, 503- Maurits, Landgraaf van Hessen, blz. 95. Maurits, Prins, 13, 51, 55, 65, 217, 220, 221, 241, 303, 307, 334, 475. Meer, A. van der, blz. 157. Meersch, A. v. d., blz. 27. Zie J. Regenboog. Mehen, E. a, blz. 39, 43, 100, 207, 208, 282,322,341,343. Melanchton, Ph., blz. 240, 241, 514. Mensinga, J. A. M., blz. 158, 391, 400, 403, 404. Meuleman, I., blz. 21. Meyer, Wolfgang, blz. 7, 12, 133, 507, Micron, M., blz. 392, 393, 394, 397, 398, 400. Miggrode, J„ blz. 351. Montijn, Dr. C. G., blz. 30. Moor, B. de, blz. 192, 390. Mosheim, J. L., blz. 7, 32. Moulin, J., blz. 215. Moulin, P. du, blz. 332, 333, 334, 505. Muller, F., blz. 3, 1,3, 14, 21, 392. Musius ab Holy, blz. 100, 294, 295, 296, 297, 299, 303. Naeranus, S., blz. 320. Nanninga Uitterdijk, Mr. J., blz. 4, 42, 215, 217, 220, 221, 222. Neomagus. A., blz. 22. Nerée, R. J. de, blz. 51. Xethenus, M., blz. 5. Xicolai, M., blz. 67, 512. Niellius, C., blz. 10, 320, 452, 503. Niemeyer, Dr. H. A., blz. 357, 360. Nienrode, blz. 62, 512. Nijhoff, M., blz. 392. Oederus, M. G. L., blz. 32. Oldenbarnevelt, blz. 96, 99, 318, 324. Oldenburg, F. J. van, blz. 27. Olivarius, N., blz. 351. Oortcampius, A., blz. 100. Os, A. van, blz. 390. Outman, F., blz. 412. Paadts, J., blz. 156, 400. Pareus, D., blz. 30, 505, 509. Pauw, Adr., blz. 45, 51. Pearson, I., blz. 6. Peters, G., blz. 217. Petit, L. D., blz. 21, 216. Philips, koning van Spanje, blz. 349, 401. Piscator, blz. 339, 340, 341. Placius, G., blz. 101, 448. Plancius, P., blz. 158, 228, 236, 240, 242, 256.271. Platevoet (Plancius) P., blz. 76. Polyander, J., blz. 39, 42, 43, 44, 46, 47, 48. 51. 55. 56. 84, 99. 105, 205, 226, 227, 260, 270, 273, 278, 282, 283, 287, 303, 309, 404, 476, 482, 486, 495, 501, 5°7- Pontanus, P., blz. 101. Poppius, E., blz. 9, 25, 97, 319. Potvliet, M., blz. 23. Pours, J. de, blz. 101. Proost, J., blz. 210. Pijnacker, blz. 320. Ravesteijn, A. van, blz. 409, 410. Ravesteijn, H., blz. 68. Regenboog, J., blz. 7, 8, 27, 94, 98. Regius, (Coninck) C., 39, 40, 42, 43, 61, 100,282,351,443,489,490,512. Regius, Joh., blz. 212. Reitsma, Dr. J., blz. IX, 1, 5, 30, 58, 71, 88, 98, 128, 129. Reitsma, Dr. J. en Dr. S. D. van Veen, blz. X, 4, 5, 42, 61, 88, 118, 119, 125, 126,127, 128,130,131,132,133, 135,144, 145, 146,151,157,159,160, 163, 164,165, 173,176,179,184,194, 195,200,201,203,208,215,216,227, 238,240,241,247,248,250,272,275, 276,287,292,313,317,318,336,339, 35°> 35". 39i. 395. 397. 4°'. 4°2, 4°3> 405, 406, 421, 423, 424, 425, 427, 428, 429. 43°, 43'. 432. 433. 437, 439. 44°. 442, 443, 444, 445, 446, 447, 456, 457, 461, 462. Renesse. L. van, blz. 88, 272, 274. Renesse, L. G. a, blz. 410. Richter, Dr. A. L., blz. 396. Rodingenus, J. A„ blz. 227, 236, 237, 238, 240, 241, 242, 271. Rogge, Dr. H. C., blz. 1, 6, 9, 10, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 30, 31, 32, 87, 215, 236, 239, 425. Roggius, J„ blz. 236, 237. Rolandus, J., blz. 39, 42, 66, 100, 101, 222, 270. 278, 282, 286, 417, 482, 484, 492. Romein, T. A„ blz. 448, 450. Romelingius, P., blz. 101, 448, 450. Rosaeus, H., blz. 284, 287. Royaards, H. J„ blz. 58, 74. Royaards van den Ham, Mr. W. J„ blz. 6. Rufelaert, J., blz. roi. Rutgers, Dr. F. L„ blz. X, XI, XII, 15, 75, 92, 108, 109, 112, 125, 129, 131, 132, 151, 153, 155, 157, 158, 161, 162, 165, 172, 174, 194, 202, 209, 243, 255, 278. 313. 348. 349, 393. 394. 395. 396. 397. 398, 399. 4°°> 4°4. 412. 4J7- Rütimeyer, M., blz. 34. Ruytingh, S., blz. 20, 210, 211, 351. Rycke, L. de, blz. 100. Rijckewaert, blz. 509, 511. Sabellius, blz. 362. Samosatenus, blz. 362. Sandaeus, M , blz. 23. Sapma, D., blz. 237, 238, 239, 241, 320. Schaffer, blz. 46. . Scheltus, J., blz. 77. Scheurleer, D. F., blz. 392, 393. Schilders, R., blz. 158, 248, 277, 337, 351» 392, 394, 402> 412- Schillemans, F., blz. 13. Schmelsink, blz. 218. Schoock, blz. 346. Schotanus a Starringa, H., blz. 75, 76. Schotel, Dr. G. D. J., blz, 34, 152, 153. Schotlerus, J., blz. 213, 216, 218, 219, 220, 509. Schotsman, N., blz. 27, 28, 30. Schotte, blz. 303. Schrieck, J. van, blz. 75» 76. Schulius, W., blz. 76, 77. Schweizer, Dr. A., blz. 8, 33, 36, 105, 339. Scultetus, A., blz. 8, 24, 335, 339, 476, 507, 515. Seldenus, blz. 390. Sepp, Dr. Chr., blz. VII, 1, 10, 29, 34. Sibelius, Caspar, blz. 5, 34, 53, 55, 101, io5» l77> 181, 203, 204, 227, 326, 328, 329, 330, 33i» 414, 415, 4Ï7, 423- Sixtus, R., blz. 239, 241. Sjoerds, F., blz. 68. Slatius, H., blz. 22. Smout, A., blz. 501. Souter, D. de, blz. 215. Spiilardus, J., blz. 182. Steinius, P., blz. 38. Stephani, G., blz. 84, 100, 203, 215, 226, 227, 404. Stonebrink, J., blz. 83. Stromberg, H. blz. 23. Swalmius, H., blz. 207, 208. Teelinck, W., blz. 181, 182. Terwold, A„ blz. 82, 83, 85. Thysius, A., blz. 48, 51, 66, 99, 107, 273, 337- 346> 347. 348' 35°> 354. 5OI> 5°7. 508, 510. Tideman, J„ blz. 30, 220, 272. Tiele, Dr. P. A„ blz. 12, 21, 23, 30. Tilenus, D., blz. 30, 31. Toorenenbergen, Dr. J. J. van, blz. 34, 245> 246, 337. 347. 348. 353. 354- 355. 356. 358. 36°. 362, 365, 367. 372, 374, 390 Tossanus, D„ blz. 332. Tossanus, P„ blz. 507, 515. Trabius, IJsb., blz. 209. Trigland, C., blz. 76, 77. Trigland, J„ blz. 24, 25, 34, 100, 158, '59. 193. 207, 236, 237, 239, 316, 330, 346. 417. 476, 490. Trechsel, blz. 34. Tronchinus, Th., blz. 498, 506, 507. Tuuk, H. Edema v. d., blz. 1 j, 29, 33, 34, 212, 307, 309, 313, 340. Turratinus, B., blz. 9. Tydeman, H. W., blz. 5, 34. UdemaDS, G., blz. 64, 66, 84, 100, 107, 181, 182, 183, 200, 203, 207, 208, 223, 226, 227, 273, 337, 340, 354, 404, 443, 511. Ursinus, Zach., blz. 181, 331, 514. Utenhove, blz. 156, 392, 399. Uytenbogaert zie Wtenbogaert. Veene, G. J., blz. 217. Velius, blz. 236. Vergeer, C., blz. 76, 77. Verheyden, J., blz. 100. Vervou, Jhr. Frans van, blz. 49, 304. Vinen, Gamma der, blz. 28. Vinke, Dr. H. E., blz. 347, 354. Visser, H. W. C. A., blz. 12. Visscher, Dr. H., blz. 34. Vitringa, C., blz. 8, 192. Vitus, S., blz. 32. Voetius, G., blz. 5, n, 24, 31, 34, 53, 57. 62, 79, 91, 100, 102, 103, 104, 105, 109, 112, 113, 119, 127, 144, 152, '55. 162, 163, 182, 190, 191, 204, 211, 212, 213, 274, 275, 302, 310, 311, 314, 315. 321, 322, 323, 326, 327,328,336, 338. 340. 342, 344.345.346,354.355. 373. 383, 390. 397. 426, 448. Vogelius, H., blz. 39, 42, 43, 101, 216, 219, 282. \ os, Dr. G. J. Azn., blz. 30. Vosbergius, J., blz. 100, 181. Voskulius, E., blz. 213, 216, 218, 220, 5°9- Vostius, Conrad, blz. 14, 216, 241, 288, 419, 420, 425, 477, 498, 505, 510. Vriemoet, blz. 340, 344. Vrij, Fred. de, blz. 22, 23, 64, 500, 512. Wagenaar, Dr. L., blz. 28. Walaeus, A., blz. 11, 34, 48, 51, 99, 102, io5> '77. 19'. '92, 222, 245. 344, 351, 476, 501, 507, 508. Walaeu, J., blz. 11. Walesius, J., blz. 203, 228, 236, 237, 238, 239, 240, 241, 242, 257, 258, 271. Ward, Sam., blz. 328, 507. Waser, I. H., blz. 8. Water, J. W. te, blz. 314, 346, 348. Wattelier, J., blz. 451. Welsingius, I., blz. 203, 228, 238, 239, 240, 241, 242, 255, 256, 258, 259, 271. Westerhovius, A., blz. 32. Wiferding, A., blz. 101. Wiggerts, C., blz. 161, 434. Willem, Lodewijk, Graaf van Nassau, blz. 55' 56, 307. 334Wiltens, N., blz. 17, 18, 305. Wingens, G., blz. 392. Wittenss, blz. 51. Womachius, Dr. L., blz. 31. Wouw, Hillebrand a, blz. 75. Wtenbogaert, Joh., blz. 9, 10, 22, 24, 25 98,113, 158, 194,236,316,318,330 346,348, 349,425,451,457,466. Wulp, v. d., blz. 12, 21. Wybrands, blz. 281. Wijmenga, Dr. P. J., blz. XII, 34. Ypeij, blz. 112. Ypeij en Dermout, blz. 28, 36, 48,58,71 79, 83, 85, 87, 88, 90, 98, 113, 133 137, 154' !92, 275, 276, 277, 405. Zanchius, H., blz. 181, 331. Zuijlen van de Haer, E., blz. 470. Zwingli, U., blz. 181. REGISTER VAN ZAKEN. Academie, zie Universiteiten. Acta der Dordtsche Synode, gesteld door Hommius, blz. 36. 37, 270, 487, 498; — goedgekeurd door de Synode, blz. 52, 225, 226, 289, 290; — uitgegeven op last der Gen. Staten, blz. 37—51; — vertaald in het Xederlandsch en Fransch, blz. 51; — hun betrouwbaarheid door de Rem. aangevallen, blz. 52—56; — waar bewaard, blz. 2, 511; — litteratuur, blz. 35. Acta der vorige Synoden op de Synode te Dordt te herlezen, blz. 433, 465; — de acta der 's Gravenhaagsche Svnode verdwenen, blz. 109 110, 289. 410; — van Dordt. 1574, 1578 en Middelburg, blz. 509. Acta Contracta, gesteld door Damman, 37» 3&» 39» 270» 498; — nagezien en goedgekeurd door deputaten der Synode, blz. 39—44- 270, 282. 283, 489—495; — hun uitgave verboden door de Generale Staten, blz. 45—48 ; — geen copieën naar de Prov. Syn., blz. 291, 292; — waar bewaard, blz. 2, 494, 511. Afgevaardigden ter Dordtsche Synode, naamlijsten, blz. 12, 13; — aanwezig tijdens de nazittingen, blz. 99, 100, 101; — hun credentiebrieven. blz. 3, 66, 414, 5°5» 5°7» 5°8; — hun aanteekeningen, blz. 5, 6, 7, 8, 9; — hun albums, blz. 12; — hun biographieën, blz. 11, 34; — hun eed, blz. 35. Afgevaardigden, kerken, die geen afgev. zenden naar Classis of Synode, blz. 452. Almanak, blz. 445. Appellen op de Synode, zie Hoornsche tuchtzaak en Kamper tuchtzaak. Attestatie, eene algemeene vorm, blz. 433. Voor armen, zie Bedelbrieven. Avondmaal, huisbezoek vóór het, blz. 444; eenparigheid, blz. 422, 444. 465; — toelating tot het A. van een, die den kinderdoop verwerpt, blz. 434; van een doofstomme, blz. 438; van een, die twijfelt of hij gedoopt is, blz. 456; — Avondmaalformulier, blz. 284, 393, 396, 397» 399» 4°2, 403, 405, 407, 408, 410, 430. Zie voorts Doop. Lombarden en Tucht. Autographa der Dordtsche Synode, de besluiten der Synode desaangaande. blz. 57, 288, 289, 470, 480; — hun verzameling en bewaring, blz. 57—65, 493, 496—499; — ontbrekende stukken, blz. 65, 66; — commissie tot visie der autographa, blz. 62 — 69, 73» 74; — waar bewaard, blz. 2, 3; — inhoudsopgave blz. 500—512. Battementspelen, zie Misbruiken. Bedelbrieven, blz. 435, 468. Bedevaarten, zie Roomsche Superstitiën. Begrafenissen, zie Roomsche Superstitiën en lijkpredicatiën. Beheer van kerkelijk en geestelijk goed, blz. 270, 422, 426, 447, 465, 471. Boeken, van Th. Erpenius, blz. 284, 285, 288; — van Wtenbogaart, Naerder Bericht en Aenhangsel, blz. 424, 425, 451 en De jure Magistratus, blz. 425, 466; — van Barlaeus, 424, 425 ; — van Ch. Nielles, Le Tableau, 452. Boekencensuur, verzoek aan de Overheid om visitatie van de boeken, blz. 266, 280, 291,305,418,419,426,438,440,445, 453. 470- 5°2, 5°8. 514- Bijbelvertaling, blz. 35, 36, 263, 264, 265, 280, 291, 305, 315, 316,423,430,440, 47°. 495. 5°8- Bijgeloof, heidensch, blz. 445; Roomsch, zie Roomsche superstitiën. Canones van Dordt, vaststelling door de Synode, blz. 476, 477, 478 ; — authentieke afschriften, blz. 40, 65, 66, 306, 307, 487, 511, 512; — vertaling in het Nederlandsch en Fransch, blz. 204, 205, 206, 222, 309, 486; — hun uitgave, blz. 14, 15, 48, 307, 308,309,310,486,487, 489; — hun onderteekening, blz. 187, 188, 189, 196, 199, 229; — hun approbatie van de Generale Staten verzocht, blz. 263, 469, 479 en verkregen, blz. 306, 307; — strijdschriften van de Rem. enz. tegen de Canones, blz. 21, 22, 23, 30, 31. Catechisatie, blz. 416, 425, 440, 446, 460, 500, 501, 508. Catechismus, gravamina door de Rem. tegen den Cat. ingebracht, blz. 315,318, 319, 460, 503, 509; — goedgekeurd door de Synode, blz. 262, 263, 322, 323, 324, 330, 331. 332. 337. 477, 478; — acte van approbatie, blz. 279, 290, 482, 483, 484; — prediking van den Catechismus, blz. 416, 446, 460, 461, 462, 500, 501, 508 ; — één Catechismus met de Waalsche Kerken, blz. 428, 466. Catechismus, kleiner, zie Kort Begrip. Censuur, zie Tucht. Classis, gedeputeerden der Classis, zie Visitatores; — keurstemmen van meerdere predikanten uit één plaats, blz. 119, 120, 123, 131, 132, 302, 429, 466; — voor de Nat. Synode, blz. 283, 285; — verdeeling in Classen van de prov. Utrecht, blz. 208. Collatierecht, zie Jus Patronatus. Comedie, zie Misbruiken. Commissarissen (politieke), ter D. Synode ; hunne geschreven handelingen, blz. 2, 498, 511; — hun taak, blz. 102, 103, 104; — hun invloed, blz. 37, 111, 113, 114, 218, 280, 298, 299, 300,302,303, 319, 321, 322, 323, 324, 325, 332; — litteratuur, blz. 34. Confessie, gravamina door de Rem. tegen de Confessie ingebracht, blz. 316, 317, 3i8> 319. 320, 321, 322,327, 355,356, 360. 365. 367. 369> 372.374. 377.38i, 385, 424, 503, 509; — revisie van den inhoud der Confessie, blz. 323—330; — door de Synode goedgekeurd, blz. 232, 263, 330, 332, 477, 478; — acte van approbatie, blz. 279, 2Q~, 482. 483, 484; — revisie van den tekst der Confessie, blz. 107, 110, 222, 223, 224, 225, 262, 263, 280,290,301,328,329,330,336— 390; — vertaling in het Latijn, blz. 282, 344, 345, 346; — oorspronkelijk handschrift verloren, blz. 66; — uitgaven, blz. 15; — litteratuur, blz. 34, 35; — plan van een Generale Confessie voor alle Geref. kerken, blz. 332—336; —onderteekening der Augsburgsche Confessie, blz. 430; — gezag der Confessie, blz. 446, 457, 458, Eed, blz. 269, 281, 426, 435, 467, 471. Engeland, Nederlandsche kerken in Engeland, blz. 19, 90, 208, 209, 210, 211, 212, 213, 283, 285, 286. Feestdagen, blz. 124, 134, 146, 147, 151, 152, 153, 301, 303,422,432,441, 447' 465- Formulieren, liturgische, zie Liturgie, Doop en Avondmaal, Dienaren des Woords, Ouderlingen en Diakenen, Tucht, Huwelijk en Gebeden. Formulier van onderteekening, zie Onderteekeningsformulier. Gebeden, eenparigheid in de, blz. 134, 422, 444, 465; —formuliergebeden, blz. 284, 392, 394, 395. 398, 399. 4°3' 4°4> 405, 407, 408. Geloofsbelijdenis, zie Confessie. Generale Staten, op de Synode vertegenwoordigd door commissarissen, blz. 102, 103 ; — verbieden de afschaffing van het Patronaatrecht, blz. 113; — commissie der Synode naar hen om te rapporteeren, blz. 260, 261, 278, 303, 304; — hun rapport, blz. 475—482 ; — verzoekschrift aan de Generale Staten, blz. 43, 88, 92, 148, 149, 171, I72. !79> '8°, ï^4, 204, 261—270, 278—281, 290, 291, 469, 470, 471; — commissie om dit verzoekschrift aan te dringen, blz. 283, 284, 287, 305 ; — hun bemoeiingen met de uitgave der Acta Synodi, blz. 39, 44, 45' 4*>, 47, 48, 49, 50; — met de Post-acta, blz. 70, 74, 75, 76, 80, 81, 82; — met 4e verzameling der autographa, blz. 57 68. Gezangen, (kerkelijke), blz. 124, 134, 147, 153, 154, 155, 156, 157, 301, 422. 427. 465- Gravamina, behandeld op de D. Synode, blz. 119, 120, 124, 134, 135, 149, I5°> 165, 166, 204, 225, 226, 291, 412—419; — over de leer, blz. 106, 109, 261 ; — lijsten der gravamina, blz. 420—462, 510; — extractlij sten, blz. 110, 414, 462—471. Goederen, kerkelijke en geestelijke, zie Beheer. Heilige Geest meesters, zie Beheer. Hoornsche tuchtzaak, blz. 203, 204, 225,226—229,236—242,255 —259,271, 272,301. Huwelijk, een generale huwelijksordening, blz. 124, 135, 149, 164, 165, 266, 280, 290, 425, 426, 436, 445, 447, 468, 469 ; — eenparigheid, blz. 444 ; — huwelijksformulier, blz. 284, 399, 401, 403, 405, 407» 411» 430» 436 ; — met ongedoopten, blz. 124, 135, 148, 162, 163, 302, 429, 436, 467 ; — met geëxcommuniceerden en vijanden der religie, blz. 150, 166, 171, 179, 180. 428, 442, 443, 452, 453, 467 ; — bijzondere gevallen, blz. 437, 439, 455,468. Joden, blz. 268, 281, 291, 441, 468,471. Jus Patronatus, blz. m— 119, 138, 142. 143, 303, 425, 450, 451, 463, 466. 470. Kamper tuchtzaak, blz. 4, 213, 214, 215, 216, 217, 218, 219, 220, 301,419,444, 408, 505, 508, 509; — leesdiensten te K., blz. 220, 221, 222. Kerken onder het kruis, blz. 150, 166, 172, 183, 184, 207, 280,290,302,422, 463, 465, 469. Kerkenordening, behandeld op de Synode, blz. 106, 107, 108, 109, 110; — approbatie in substantie, blz. 110, 111, 112; — behandeling van afzonderlijke artikelen, Art. 4 en 5, blz. 136, 137, 138, 139, 140, 142,143,144,145,146, 314; Art. 8, blz. 119, 120, 123, 129, 130, 131 ; Art. 9, blz. 149, 165, 167, 172, 173, 174; Art. 28, blz. 141, 142, 146 ; Art. 37, blz. 303 ; Art. 42, blz. 1 IQ, 120, 123, 131, 132; Art. 44. blz. 119, 120, 121, 125, 126, 127; Art. 48. blz. 119, 120, 122, 123, 128, 129; Art. 49, blz. 119, 120, 122, 127, 128; Art. 55, blz. 242, 243 ; Art. 58, blz. 147, >57. !58. 159. 160; Art. 59. blz. 147, 160, 161 ; Art. 67, blz. 146, 147, 151, 152, 153 ; Art. 69. blz. 147, 153, 154, ï55, 156, 157; — resumtie, blz. 242, 243, 244, 245; — verzoek om approbatie, blz. 263, 280, 290, 469 ; — niet toegestaan, blz. 310—315; — uitgaven, blz. 16, 17 ; — gravamina over de kerkenord., blz. 425, 436, 438, 445, 446, 447. 45°. 468- Kerker aad. blz. 444; — of studenten dezen mogen bijwonen, blz. 418, 442, 452. Kleeding. zie Misbruiken. Kort Begrip, blz. 259, 260, 272, 273, 274,275,276,278,399,403. Kosten van de Dordtsche Synode, blz. 35 ; — van Classes en Synode te vergoeden, blz. 426, 447, 467. Kosters, blz. 447, 457. Krankenbezoekers, zie Ziekentroosters. Legerpredikanten, blz. 421, 422, 444, 463, 464, 470. Liturgie, revisie der liturgie, blz. 284, 287, 301, 391—412 ; gravamina, blz. 422, 430, 444. 465- Lombardhouders, blz. 422, 429, 451, 462, 465. Luthersche Kerk, blz. 333, 334, 335, 430, 434, 453, 454. Lijkpredicatiën, blz. 421, 432, 435, 445, 469. Mennonieten, zie Wederdoopers. Misbruiken, (Dansen, Comediespelen, Herbergen, Kermissen, vloeken en zweeren, ijdele kleeding etc.), blz. 269, 281, 291, 426,441,446,447,448,457,467,470. 471. Nazittingen der Dordtsche Synode, waarom gehouden, blz. 94, 95, 96; — bronnen, blz. 97, 98, 99; — leden, blz. 99, 100, 101; — wijze van werken, blz. 101, 102, 103, 104, 105; — sluiting, blz. 292—301; oordeel over de —, blz. 301- 303 ; — zie voorts Post-Acta. Onderteekeningsformulier voor predikanten, blz. 35, 119, 120, 123, 124, 132, 133, 134, 150, 166, 186, 187, 188, 189, 193,194,195,196, 197,198,199,200, 201, 245, 30I, 424, 445, 464, 465,487, 488, 513, 514; — voor professoren en regenten der collegiën, blz. 202, 229, 230, 231, 245, 246, 445, 465 ; — voor rectoren en schoolmeesters, blz. 188, 189, 201, 202,203,246,431,432,445,465; — voor ouderlingen en diakenen, blz. 202, 231, 246, 445, 405; —voor ziekentroosters, blz. 231, 247, 431, 432. Organisten, blz. 446. Ouderlingen, of zij de formulieren moeten onderteekenen, blz. 202, 231, 246, 445; — openbare bevestiging, blz. 444, 446; — formulier van bevestiging, blz. 284, 399, 400, 402, 403, 405. Papisten, zie Roomschen. Post-Acta, uitgaven, blz. 17, 18, 74, 75, 76, 77, 78; —handschriften, blz. 72, 73» 74, 86, 87, 88; — waarom in de uitgegeven Acta weggelaten, blz, 54; — geschiedenis der Post-Acta, blz. 70—93. Profetie, blz. 421, 463. Psalmberijming, blz. 147, 153, 154; — wijze van zingen der Psalmen, blz. 448,449,410. Rectoren, zie onderteekeningsformulier. Regenten van de Colleges, zie onderteekeningsformulier. Remonstranten, hun verweerschriften op de Dordtsche Synode, blz. 2, 40, 503, 506, 508, 509; — hun aanteekeningen tijdens de Synode, blz. 9, 10; — hun strijdschriften tegen de Synode, blz. 18, 19, 21, 22, 24, 25 ; — gravamina tegen hen, blz. 423, 424,435,436,437,438,439,451, 452 "> — ^ijn zij terecht veroordeeld, blz. 36. Zie voorts, Catechismus, Confessie, Hoornsche en Kamper tuchtzaak. Revisores der Acta, hun benoeming, blz. 39, 270, 281, 282, 283; — hun vergaderingen, blz. 40—45, 489, 490, 491, 492, 493, 494» 495 » — hun zorg voor de autographa, blz. 57—61, — hun zorg voor de liturgie, blz. 404, 409. Roomschen, hun pamfletten tegen de Synode, blz. 22, 23; — wering der Papen, monniken, Jezuïeten, blz. 268, 281, 291, 421, 432, 445, 447, 464, 471 ; — paapsche superstitiën, blz. 268,269,281,305,423, 426,445,453,456,465,467,470; — disputatie hun aan te bieden, blz. 433, 467 ; — in hoeverre is de Roomsche Kerk nog een Christelijke Kerk, blz. 430. Zie voorts Doop. Sabbath, profanatiën, blz. 150, 166, 171, 180, 268, 269, 291, 281, 305, 426, 441, 445' 453> 456» 4">7, 469; — geschil over den Sabbath, blz. 43, 171, 172, 180—186, 190—193, 302. Scholen, Triviale en Latijnsche, blz. 149, 160, 165, 166, 170, 171, 179, 265, 26b, 280, 290, 302, 30b, 422, 431, 432, 435, 445, 446, 457, 463, 464, 465, 469. Synode (particuliere) gedeputeerden, blz. 119, 120, 122, 127, 128, 301, 422, 465 ; — bij examen van predikanten, blz. 146; — correspondentie tusschen de Synoden, blz. 122, 123, 128, 129, 301, 432, 466. Synode (generaal) geregeld saam te komen, blz. 443 ; — gedeputeerden, blz. 428 ; — gezag, blz. 446, 459. Synode (van Dordt), bibliographie, blz. 1—36; — afbeeldingen, blz. 12,13,14; — gebouw, blz. 35; — wijze van werken, blz. 102—105; — voorbereiding blz. 3, 20. Zie voorts Acta, Acta Contracta, Afgevaardigden, Autographa, Commissarissen, Generale Staten, Gravamina, Nahandelingen, Post-Acta en Revisores. Tucht, strenger handhaving der tucht, blz. I24> 135. !49> 165, 301, 434, 514; — over Rem. pred., ouderl., diakenen en gemeenteleden, blz. 436, 437, 438, 446, 466, 514; — over bepaalde gevallen, blz. 422, 429, 431, 434, 437, 451,455, 4^5 ! — openbare schuldbelijdenis, blz. 436» 437. 452, 468 ; — formulier van excommunicatie en wederopneming, blz. 284, 399' 4°°, 402, 403, 405, 408. Universiteiten, Reformatie der, blz. 149, 150, 167, ib8, 169, 170, 175, 176, 177, 178, 2^5, 280, 290, 302, 305, 306, 419, 423, 424, 435, 463, 466, 468, 469, 484, 485, 488, 514. Utrecht, hulp aan de Utr. Synode, blz. 206, 207, 208. Zie voorts Classis. Visitatores, blz. 119, 121, 125, 126' 127, 149, 301, 422, 429, 465. Visitatie van boeken zie Boekencensuur. Wederdoopers, blz. 118,291, 434,435, 439, 442, 446, 447, 453, 467, 470. Zie Doop. Zending, blz. 150, 166, 184, 267, 280, 290,302,437,443,463,468,469. Ziekentroosters, blz. 231, 247,431 432. ERRATA. Blz. 26, reg. 7 v. b .staat: Bancanqual, lees : Balcanqual. » 34' >> 13V. b. „ Dr. H. Visser, lees: Dr. H. Visscher. » 34' v 7 v. o. „ Dr. J. J. van Toornenbergen, lees: Dr. J. J. van Toorenenbergen. » 43» » 1 v. o. staat: Pijlage, lees : Bijlage. » 44. .» i6v. o. „ Johannes, Polyander, lees: Johannes Polyander. » 53> » 6 v. b .staat: Bancanqual, lees: Balcanqual. » '34. » 14 v. o. „ Gelderland (No. 12), lees: Gelderland (No. 11). » '57> » 16 v. b. staat: De derde doopvraag, lees: tweede doopvraag. 1 238, » xov. o. staat: Walsius, lees: Walesius. » 246, ,, 15 v. o. „ Goossen, lees: Gooszen. » 372, „ 8 v. o. „ J. Lansbergius, lees: S. Lansbergius. v 383' » 1 v. o. „ perpetou, lees: perpetuo. " 397' « 12 v. b. „ Christeliche, lees: Christelicke. » 399' » 3 v- b. „ derde doopvraag, lees: tweede doopvraag. " 4°4' » 12V. o. staat: Stephanus, lees: Stephani. » 423. n 15 v. o. „ Sibilius, lees: Sibelius. » 457' »> 17 v. o. „ Wtenbogaart, lees: Wtenbogaert. » 478' „ 7 v. o. „ geocllationeert, lees: gecollationeert.