• • .• a \ v< . .. «fpaWp: - GEDENKBOEK. ü>tatibaarb=ê>erie V. GEDENKBOEK TER HERINNERING AAN HET OVERLIJDEN VAN DR. A. KUYPER EN DE SPRAKE DIE DAARBIJ UIT DE PERS VOORTKWAM. UITGAVE W. TEN HAVE — AMSTERDAM 1921. LEVENSDOEL. Voor mij, één zucht beheerscht mijn leven, Eén hooger drang drijft zin en ziel, En moog' mij d' adem eer begeven, Eer ik aan dien heil'gen drang ontviel: 't Is om Gods heil'ge ordonnantiën, In huis en kerk, in school en staat, Ten spijt van 's werelds remonstrantiën, Weer vast te zetten, 't volk ten baat. 't Is om die ord'ningen des Heeren Waar Woord èn Schepping van getuigt, In 't volk zóó helder te graveeren, Tot weer dat volk voor God zich buigt! Dr. A. Kuyper, in eigen toon Da Costa nagezongen. Gij hebt, gij hebt de duizenden gedragen, Op vleug'len van uw hoogen aadlaarsgeest, Tot waar hun oog, van wonderen dronken, leest Het woord des lichts op duizend duistre vragen. Wij zullen 't uur des dankens niet verdagen Totdat uw geest, verjongden aangezichts, Naar 't regium des ongeschaapnen lichts Verreist, om eeuwiglijk de kroon te dragen. O, lang zal lichten over menschenzielen, Zooveel Gods Geest ze wederbaart ten leven Het licht, dat langs uw pad ontglom; En God ter eer, voor Wien alleen ze knielen, Zal u door d' eeuwen heen haar liefde geven Een veel'-verduizend, dankbre drom! Seerp Anerna in 1907. LIJST VAN PORTRETTEN. Plaat 1. No. 1/2. Ouders van Dr. A. Kuyper. 3. Geboortehuis te Maassluis. Plaat 2. No. 4. Dr. A. Kuyper als Student. 5. .. Kamerlid. 6. .. •• Jon9 Predik. Plaat 3. No. 7. Mevrouw Kuyper—Schaay. 8. Dr. A. Kuyper. Plaat 4. No. 9. Vrije Universiteit Amsterdam „ 10. Huis Prins Hendrikkade, A'dam. .. 11. .. Kanaalstraat 5, 'sHage. Plaat 5. No. 12. Dr. A. Kuyper als Predikant. 13. „ „ Kanselredenaar. 14, „ op 50-jarigen leeftijd. „ 15. Dr. A. Kuyper, Doctor in de rechten H. C. der Universiteit te Princetown. .. 16. Dr. A. Kuyper op 70-jarigen leeftijd. „ 17. Dr. A. Kuyper op 80-jarigen leeftijd. Plaat 6. No. 18. Dr. A. Kuyper als Ministerpresident. ., 19. Handschrift van Dr. A. Kuyper. Plaat 7. No. 20. Dr. A. Kuyper te Athene op zijn reis om de Oude Wereldzee. 21. Dr. A. Kuyper in Zwitserland. 22. Dr. A. Kuyper in Zwitserland met beide zoons (Dr. H. H. Kuyper, Dr. A. Kuyper. Dr. A. Kuyper Jr.). Plaat 8. No. 23. Dr. A. Kuyper in de studeerkamer van het Kuyperhuis op 75-jarigen leeftijd (foto P. van Tol). Plaat 9. No. 24. Dr. A. Kuyper in zijn werkkamer (teekening Veth) (met toestemming van den eigenaar). Plaat 10. No. 25. Dr. A. Kuyper (teekening van Haverman 1897) (met toestemming van den eigenaar). DE BEGRAFENIS. Plaat 11. No. 26. Het uitdragen der kist. ,. 27. De lijkwagen voor het sterfhuis. 28. De statiekoetsen v. h. Kon. Huis. Plaat 12. No. 29. \ De begrafenisstoet op verschil- 30. / lende plaatsen in Den Haag op 31. ) weg naar Eik en Duinen. Plaat 13. No. 32. Op Eik en Duinen. 33. De familiestoet op de begraafplaats, voorop de vertegenwoordigers van H. M. de Koningin en H. M. de Koningin Moeder. 34. De kist bij de groeve, photo's van P. Jonker 6 Zonen te Egmond a/Zee. Plaat 14. No. 35. Mr. Th. Heemskerk o/h Spreekgestoelte. „ 36. Dr. K. Dijk. 37. Prof. Dr. H. H. Kuyper (oudste zoon). 38. Prof. Dr. R. H. Woltjer. Plaat 15. m „ „ ... ) De nieuwe No. 39. H. Coh)n. leiders der .. 40. A. W. F. Idenburg. ^ a r Partij. Plaat 16. No. 41- Prof. Dr. F. L. Rutgers, de boezemvriend van Dr. Kuyper. 42. Ds. W. F. A. Winckel, schrijver van Leven en Arbeid van Dr. A. Kuyper. (Zie pag. 310). VOOR WOORD. Het Gedenkboek, dat hiermede aan het publiek wordt aangeboden door den heer W. ten Have, boekhandelaar-uitgever te Amsterdam, bedoelt een In Memoriam voor Dr. A. Kuyper te wezen. En waar de uitgever aan mij, als oudsten zoon van den overledene, verzocht, een kort woord ter inleiding op dit Gedenkboek te schrijven, heb ik deze taak gaarne op mij genomen. Want evenals de heer Idenburg, wiens waardeerend schrijven hierna volgt, is deze uitgave ook door mij met hartelijke ingenomenheid begroet. In de eerste plaats toch biedt dit Gedenkboek de gelegenheid aan degenen, die Dr. A. Kuyper hebben hooggeacht en liefgehad, om kennis te nemen van hetgeen in de binnen- en buitenlandsche pers over den persoon, den arbeid en de beteekenis van Dr. A. Kuyper is geschreven bij diens overlijden. Naast het Gedenkboek bij het zilveren jubileum van „De Standaard" verschenen, neemt dit Gedenkboek bij zijn dood een waardevolle plaats in. Het geelt het oordeel van de Pers, zoowel door vrienden als tegenstanders gegeven. En Dr. A. Kuyper heeft zelf, journalist als hij was, aan het oordeel der Pers steeds groote waarde gehecht. De beteekenis, die de Pers heeft voor het publieke leven, is door hem diep gevoeld. Het was de Pers, die het machtige voertuig was om zijn politieke en religieuse denkbeelden onder het volk te verspreiden. In een journalistieken arbeid van meer dan een halve eeuw lang heeft hij onverdroten het klavier der volks-conscientie bespeeld. En reeds daarom was het van belang hetgeen de Pers na zijn heengaan van hem, zijn arbeid en invloed op het volksleven getuigde, in een Gedenkboek bijeen te voegen. Daarin ligt tegelijk een hulde aan zijne nagedachtenis. Want onze Nederlandsche pers heeft bij het sterven van Dr. A. Kuyper getoond het nobele woord door onze Koningin eenmaal gesproken te verstaan, dat het een groot volk is, dat zijne groote mannen eert. En de Pers heeft bij dezen doode, toen hij ten grave werd uitgedragen, haar eeresaluut hem niet onthouden. Maar de beteekenis van dit Gedenkboek strekt toch verder dan om deze hulde te verzamelen en te bewaren; het dient ook om den indruk weer te geven, dien Dr. A. Kuyper op zijne tijdgenooten heeft gemaakt. Zooals het portret van een, die ons lief was, na zijn heengaan dubbele waarde verkrijgt, omdat het voor ons oog zijn zinlijke verschijning oproept, zoo, maar in nog veel sterkere mate, heeft voor het toekomstig geslacht waarde het beeld van de geestelijke persoonlijkheid van een groot man, geteekend door degenen, die hem bij zijn leven hebben gekend en zijn arbeid hebben gadegeslagen. Dat beeld is hier niet door één, maar door velerlei handen geteekend; het kwam voort uit de visie zoowel van degenen, die hem liefhadden en vereerden als van degenen, die zijn tegenstanders in ziin leven waren. Maar juist dit verschil van visie maakt dat de totaal-indruk slechts te vollediger kan wezen. En tot eere zijner tegenstanders mag het worden getuigd, dat menige scherpe trek in het beeld van den levende door de schaduw des doods, die over dit beeld viel, verzacht en getemperd is geworden. De critiek trad op den achtergrond en men poogde waar en waardig het groote in dezen volksleider te waardeeren. Wat de samenstelling van dit Gedenkboek betreft, moge ten slotte nog worden meegedeeld, dat de heer J. K. van Loon, redacteur van „De Standaard", zorgvuldig heeft verzameld al wat in de verschillende bladen over Dr. A. Kuyper bij zijn sterven is geschreven, terwijl de bevoegde hand van Ds. W. F. A. Winckel, den bekenden schrijver van „Leven en Arbeid van Dr. A. Kuyper", de verzamelde stukken heeft geschift en gerangschikt. Natuurlijk kon niet alles wat in die dagen over Dr. A. Kuyper geschreven is, in dit Gedenkboek worden opgenomen; niet alleen dat de omvang dan veel te zeer zou zijn uitgedijd, maar het zou tot een eentonige herhaling aanleiding hebben gegeven, daar vele artikelen op hetzelfde neerkwamen. Alleen wat van meer algemeen belang was of nieuwe gezichtspunten opende, is daarom opgenomen. Dat de keuze vaak moeilijk viel, spreekt van zelf. Mogen degenen, wier artikelen niet, of althans niet in hun geheel, werden opgenomen, zich daarom niet teleurgesteld of gekrenkt voelen. De toevloed van artikelen was zoo groot, dat er wel schifting moets plaats vinden. Zooals men zien zal, zijn de persuitingen, ten einde het overzicht gemakkelijker te maken, verdeeld in vijf rubrieken, waarvan de eerste geeft uitknipsels uit de Christelijke pers, de tweede uit de Roomsche pers, de derde uit de Vrijzinnige en Socialistische pers, de vierde uit de Buitenlandsche pers, terwijl in de vijfde rubriek Varia worden gegeven, zooals Gedichten enz. Bloemendaal, Januari 1921. H. H. KUYPER. DEN HAAG, November 1920. Aan den Heer Uitgever van het GEDENKBOEK Dr. A. KUYPER. WelEdele Heer! Met ingenomenheid heb ik Uw voornemen begroet om hetgeen in de periodieke pers verscheen naar aanleiding van het ontslapen van Dr. Kuyper in een Gedenkboek te vereenigen. En al blijkt het ten slotte niet mogelijk om alle persuitingen op te nemen — en moet met name veel uit het buitenland worden achterwege gelaten ook de met zorg bewerkte bloemlezing heeft hare waarde. Niet alleen voor de vrienden van Dr. Kuyper die gaarne deze herinnering aan de Novembermaand van dit jaar zullen bezitten, ook voor anderen, die belang stellen in de geschiedenis van onzen tijd. Het Gedenkboek van 1897 betreffende de viering van het zilveren Standaardfeest verplaatst ons op een der hoogtepunten van het leven der antirevolutionaire partij. Het teekent ons Dr. Kuyper in zijne volle kracht; doet ons de tonen van dankbaarheid en liefde beluisteren, ontlokt aan het volk, dat hem als Leider eert en volgt; doet ons gevoelen hoe ook door hen, die niet tot dat volksdeel behooren, het schitterende van zijn talent wordt erkend en de beteekenis van zijnen arbeid wordt beseft. Het Gedenkboek van 1920 zal ons het antirevolutionaire volk doen kennen in rouw; treurend bij Dr. Kuypers groeve; diep gevoelend het verlies, dat het leed. Maar het zal ons ook doen zien hoe dat volk zijnen God dankte voor de groote voorrechten in Dr. Kuyper geschonken, voor den zegen, die op zijn werk heeft gerust; voor de rijke vruchten, die het heeft gedragen. Het zal getuigen van hartelijke liefde en teedere aanhankelijkheid voor dien tachtigjarige, die zoo talloos velen tot Leidsman, tot Leeraar, tot Bemoediger is geweest. En gelijk in 1897 woorden van waardeering, gevloeid uit de pen van tegenstanders, konden worden vermeld, zal ook meer dan ééne bladzijde van dit Gedenkboek gewagen van eerbiedige hulde in niet-geestverwante bladen gebracht aan den man, die een tijdlang voorzitter was van den Nederlandschen Journalistenkring en die zelf als journalist, zoo al, dan slechts door zéér weinigen werd overtroffen. Sommige artikelen bevatten meer dan bloot formeele hulde; verraden warmte en genegenheid; doen gevoelen dat het oog is geopend voor het machtige van Kuypers levenswerk, voor de beteekenis van dat werk voor gansch ons volk. En inderdaad; Dr. Kuyper, hoe scherp belijnd en hoe strijdvaardig hij moge geweest zijn, behoorde niet uitsluitend aan ééne partij of aan ééne richting, maar aan geheel Nederland, waarvan hij de geschiedenis bewonderde, het volk liefhad en de taal doorvoelde als weinigen. In huidebieding aan dezen grooten Vaderlander heeft zich een groot deel van de Nederlandsche pers een oogenblik één getoond; en zoo kan dit Gedenkboek, de veelheid der uitingen samenvattend, zelf zijn de vertolking van eene nationale gedachte. Achtend, Uw dienstwillige, A. W. F. IDENBURG. WEN 'T AVOND WERD. Langzaam neigde Dr. Kuyper's levenszon ter kimme. Ieder die dit gadesloeg, merkte hoe van lieverlede het gloeiend avondrood wegzonk in nevelen. Er kwamen geruchten, dat Dr. Kuyper zijn arbeid voor „De Standaard" niet meer verrichten kon. Daarna las men het briefje van Mej. J. H. Kuyper, dat bij den aanvang der zitting 1920—1921 aan den Voorzitter der Eerste Kamer gericht was, luidende: „Mijn vader, Dr. A. Kuyper, lid der Eerste Kamer, gevoelt zich door ongesteldheid niet in staat om zich persoonlijk tot U te wenden en verzocht mij daarom in zijn naam U beleefdelijk te verzoeken ter kennisse van de Eerste Kamer te willen brengen, dat zijn ingezonken kracht hem niet langer veroorlooft lid der Eerste Kamer te blijven en dat hij zich daarom genoodzaakt ziet hiermede zijn lidmaatschap van de Eerste Kamer neder te leggen en zich verder aan de bemoeiing van de Kamer met het Staatsbedrijf te onttrekken. Hij verzoekt U beleefdelijk hiervan aan den Voorzitter van de Eerste Kamer kennis te willen geven en zulks te doen met oprechte dankzegging voor wat hij in den loop der jaren, zoo van de Kamer als van hare leden genoten heeft" Een schok ging door ons volk toen „De Standaard" meldde dat Dr. Kuyper krank was. Zou dit het begin zijn van het einde, vraagde men zich angstvallig af? Menigeen heeft gebeden dat dit nog niet mocht zijn. Had niet menigmaal zijn krachtig lichaam een ziekteaanval weerstaan? Het volk dat hem zoo lang gedragen had op de vleugelen des gebeds, zag verlangend uit naar berichten omtrent den lijder. Hoe welkom was daarom de brief van Bijltje in „De Standaard", waarin de schrijver zegt: „Langer dan een halve eeuw. heeft Dr. Kuyper de groote, hem door God geschonken talenten gebruikt in den dienst van zijn Koning, en ten bate van hen, die zich voor den Christus buigen. Maar toch niet alléén van hen, want in zijn hart was plaats voor héél ons volk. Zijn oog was gericht op gansch ons vaderland en reikte zelfs verre over zijn grenzen. Hij is een trouw dienaar der Kroon geweest; heeft aan Kerk en Staat en Maatschappij zijn beste krachten gegeven; hij heeft zooals een zijner tegenstanders het eens uitdrukte, meer dan drie levens geleefd. We hebben hem gekend op 't toppunt van zijn kracht; en ik voor mij denk 't liefst nog terug aan de dagen van het laatste gedeelte der vorige eeuw, toen hij zijn woonplaats had op de Prins Hendrikkade te Amsterdam; daar was hij in den bloei en in de grootheid van zijn machtig leven. Daar is het dat men hem, dikwerf in een ruime kamerjapon gewikkeld, aan den arbeid kon zien, gebogen over zijn schrijftafel; omringd door boeken, globes en allerlei, wat men in de werkkamer van een wetenschappelijk man moest vinden. Daar schreef hij zijn machtige //«raai-artikelen; zijn roerende meditatiën; zijn sprekende leaders voor De Standaard; zijn prikkelende driestarren. Daar zijn geboren de groote werken van zijn hand; daar is veel van het machtige werk voor de Vrije Universiteit verricht; daar is de leiding geweest van de Kerkelijke beweging van 1886; daar werden de verkiezingsveldtochten georganiseerd; op die kamer zijn allerlei gewichtige conferenties gehouden; is ook het eerste Christelijk Sociaal Congres voorbereid; kwamen allerlei mannen van naam uit ons land om met hem te spreken; geleerden en Staatslieden en oók eenvoudige broeders, die in den strijd hun taak en plaats hadden. Hoe lokt het me aan, om iets te vertellen van de huiskamer, maar de bescheidenheid heeft hare eischen. Doch wie Dr. Kuyper ooit gezien heeft aan de huistafel, te midden van zijn gezin, door echtgenoote en kinderen omringd; vroolijk, jong, krachtig, voor ieder een vriendelijk woord of een kleine plagerij over hebbende, hij ontving den indruk van een gelukkigen huisvader, in 't geheel niet door zorgen en moeilijkheden gekweld; en toch was hij toen Hoofdredacteur van De Standaard, van De Heraut; Hoogleeraar aan de Vrije Universiteit; Lid van de Tweede Kamer; voerde hij een zeer uitgebreide correspondentie met binnen- en buitenland; stond hij aan t hoofd van de Antirevolutionaire partij als Voorzitter van het Centraal Comité: was hij Voorzitter van Nederland en Oranje te Amsterdam; de ziel van de Kerkelijke beweging in die dagen; Voorzitter van den Nederlandschen Journalistenkring en kwam men van heinde en ver om hem raad en hulp te vragen. Aan dien tijd terug denken is terug denken aan den glorietijd van Dr. Kuyper's arbeid. Wie het voorrecht had hem toen gade te slaan van nabij, werd met diepen eerbied vervuld voor den reuzenarbeid, door dezen man verricht. Welk een genie en welk een werkkracht; welk een vastheid van doel; welk een onverzettelijkheid van wil; het ging om groote, om heilige, goederen; of, laat me het kort zeggen met den titel van zijn eerste Hoofdartikel in De Standaard van 1 April 1872, het ging in den diepsten grond der dingen om de eere Gods op alle terrein van het leven. In later jaren verhuisde Dr. Kuyper naar de Keizersgracht, waar zijn woonplaats niet lang gevestigd bleef. In 1901 tot de vorming van een Kabinet geroepen, trok hij naar Den Haag, en vestigde zich in de Kanaalstraat 5, waar hij nu zoo ernstig krank is. Hier zijn het ook groote dagen geweest, en daar, in de Kanaalstraat, is mede heel wat gebeurd. Niet kalm en rustig was het leven, voora! niet in de Ministerjaren; jaren van strijd en moeite meest; en dus ook jaren van groote krachtsontplooiing. Hij had zijn Univer- siteitsarbeid los gelaten; zijn hoofdwerk bleef in de politiek; De Heraut verzorgde hij met lust; aan De Standaard arbeidde hu overvloedig; voor het Centraal Comité behield hij alle aandacht en overigens rustte de onvermoeide pen niet; hier werden o.a. geboren zijn werken Antirevolutionaire Staatkunde; Om de oude Wereldzee; enz. Waartoe al die herinneringen? Wel, ge begrijpt me wel. Ik kan dat machtige leven niet anders zien dan zoo. Als ik een rustig uur neem, nu we misschien aan 't eind van dit leven staan, moet ik wel terugzien naar wat voorbij is gegaan, om ten volle te beseffen wat het zeggen wil, als deze oogen zullen worden gesloten; deze mond niet meer spreken zal. Neen, onverwacht komt het einde niet." Dan vertelt de schrijver, hoe dit jaar de kracht verminderde, de vacantie geen verpoozing bood en de terugkeer in Den Haag Dr. Kuyper weer zich meer thuis deed gevoelen, om te vervolgen: „Wel nam hij weer achter zijn schrijftafel plaats, maar het werk ging niet meer. Dat was bitter pijnlijk. Dr Kuyper en niet werken; deze denkbeelden zijn niet te vereenigen. En toch, het kon niet meer. Meestal was zijn geest in de groote dingen helder; maar de kleinere kon hij niet meer beheerschen. Zijn gedachten zwierven dan weg; hij kon ze slechts moeilijk concentreeren en weldra werd de toestand van dien aard, dat men zijn arbeid waarschijnlijk als onherroepelijk voorbij moest beschouwen. Nu en dan was hij gansch en al helder van geest en kon, ik spreek nu over de allerlaatste weken, zijn oordeel nog vormen; maar hoe omfloerst die machtige geest dikwijls ook wezen mocht, als het de eeuwige dingen betrof zag — en ziet hij, terwijl ik dit schrijf nog ver en klaar. De berichten die ik van zijn ziekbed ontving luidden ernstig, maar blijde: „In zijn ziel is 't altijd licht". „Hij houdt zich voortdurend met de hemelsche dingen bezig, die naderbij komen, hoe meer de aardsche op den achtergrond geraken". „Hoe dikwijls er ook een wolk voor zijn geest voorbij moge trekken, dat gebeurt nooit als hij met en voor ons bidt; dan is 't altijd helder, altijd heerlijk". Dezer dagen kon ik een oogenblik aan het krankbed vertoeven. Daar lag de man, die ons geleid heeft een menschenleven lang. Die ons het licht heeft ontstoken op menig gebied; die onze aanvoerder geweest is in vaak bangen strijd en ons menigmaal ter overwinning heeft geleid; daar lag, op zijn sponde, Dr. Kuyper. De kracht was verdwenen; de stem zwak; het eens zoo sprekende oog miste het oude vuur; de sterke mond was ingevallen: en als een kind liet hij zich helpen, dankbaar voor iedere vriendelijkheid, die men hem bewees. „Als een kind", ik gebruik die uitdrukking met opzet. Want zóó ook is zijn geestelijke gestalte. „Het is goed wat de Heere doet. Ik wacht tot Hij mij roept" en geduldig als een kind ligt de zieke te wachten op de ure, waarin het: „ga in in de vreugde uws Heeren'" dezen dienstknecht Gods tegenklinken zal. Wat hij ons geweest is in zijn leven, een leidsman tot de levende wateren, is hij ook op zijn ziekbed. „Als een kind", en we denken aan 't woord: „indien ge niet wordt als een kindeke, ge zult het Koninkrijk der hemelen geenszins binnengaan." Zoo naderde de verjaardag van Dr. Kuyper: 29 October, en het gebed des volks vermenigvuldigde; het wist: reeds meermalen had God het gebed zijner kinderen gehoord. Nog slechts drie jaar geleden was Dr. Kuyper ook voor een ernstige operatie wonderlijk bewaard cn getuigde hij zelf, dat op het gebed des volks een omkeer in zijn toestand was gekomen, hetgeen de doctoren niet konden verklaren. En nu^ uit de ziekenkamer kwam op dezen jaardag een stem tot „ons volk, die het voorbereiden zou, dat de scheiding welhaast komen moest. De Standaard bevatte den 29sten Oct. den volgenden brief van Mej. H. S. S. Kuyper: „Op dezen thans zoo weemoedigen gedenkdag, — den 83sten verjaardag van mijn Vader — waarop, nóg meer dan anders, wij met onzen dierbaren zieke ops gedragen voelen door de liefdevolle gedachten en gebeden van ons Gereformeerde volk, is het mij een behoefte des harten tot de velen, die met ons medeleven, een enkel woord over den ziektetoestand van mijn Vader te zeggen. We weten, dat wij nu zijn toegekomen aan het laatste gedeelte van den weg, die, binnen korter of langer tijd, zal leiden tot de groote scheiding. En wij kunnen slechts danken, dat God ons voor dat groote oogenblik, dat naderende is, zulk een rustigen en langen tijd van voorbereiding schenken wil. Ook voor en met onzen Vader kunnen wij slechts danken. Een eigenlijke ziekte, een eigenlijk lijdep is er niet. Het is een stil, gestadig uitgaan van de levenslamp. Een steeds meer zich verengen van den eens zoo machtig-wijden horizont. De strijd tusschen het telkens weer willen en probeeren en telkens minder kunnen, soms zoo hartverscheurend om aan te zien, is, God zij dank, volstreden. Vader heeft zich nu, gewillig en gedwee, in Gods hand overgegeven en ligt nu stil en rustig te wachten tot Gods roepstem hem zal verlossen van wat zeker voor iemand van mijns Vaders natuur wel de allerzwaarste beproeving moet zijn: werkeloos wachten in toenemende hulpbehoevendheid. Wij leven nu maar bij den ciag, dankbaar genietend van ieder lief woord, van iederen dankbaren blik, dien Vader ons in zijn heldere oogenblikken, die gelukkig nog vele zijn, schenken wil. Als ik mijn Vader zoo stil en tevreden zie nederliggen met dien rustigen blik in zijn nog onverdonkerde oogen, denk ik telkens aan den Psalmregel: „Mijn ziel Is in mij als een kind gespeend, En heeft zich met Uw wil vereend". En zoo ontvangt hij ook, met dankbaren glimlach, soms met uitgestrekte handen, oude vrienden en vriendinnen, die afscheid van hem komen nemen. Schaarsch moeten die bezoeken zijn en kort, want alles vermoeit hem nu, den vroeger onvermoeibaren. En zoo zien wij gaandeweg verdwijnen alle heerlijkheid, die van dit leven was. En wat blijft, is alleen Gods genade, die dit ziekbed omringt, en onzen lieven zieke en ons bekwaam maakt, om stil te wachten op het groote oogenblik, dat komende is, als God Zijn moegestreden strijder tot Zich zal nemen in Zijne heerlijkheid. Die genade is Gods gave. Zij is óók een gebedsverhooring van de duizenden in den lande, die met ons medeleven. Wij weten het, en mijn Vader weet het ook. Het was mij eene behoefte, dit op den dag van heden te zeggen aan hen, die met ons De Standaard lezen. * Dit schrijven sloeg wel schier alle hoop op herstel den bodem in, maar toch, met welk een blijdschap werd het ontvangen! Nu wist men, de held des geloofs kon met den aartsvader Jacob zeggen: „Op Uwe zaligheid wacht ik Heere!" Toen op 8 November de angstig verbeide tijding kwam dat Dr. Kuyper overleden was, kon Zijn Excellentie de oud-Gouverneur A. W. F. Idenburg schrijven: „Mij viel het vocrrecht te beurt, hem gedurende de laatste maanden meermalen 's weeks, en gedurende de laatste weken schier dagelijks, te bezoeken. Ik heb dit geweldig sterke lichaam langzaam zien sloopen en zijne krachten geleidelijk zien verminderen. Ik heb hem gezien in oogenblikken dat het lichaam leed, en ook wel als zijn bewustzijn omfloerst scheen. Maar nimmer heb ik zijn geloof aangevochten gezien. Steeds vond ik hem gerust in zijn God, ook als het lichaam onrustig was (slechts kort). Rustig liggend, heeft hij weken aaneen, zich ten volle van zijn toestand bewust, zijne ontbinding verwacht, waarnaar hij zoo vurig verlangde. „Met Christus te zijn was hem verre het beste". Hij heeft wel eens gevraagd waarom hij daarop zoo lang moest wachten, maar ook zelf daarop geantwoord dat God hem geduld wilde leeren. Wat dit lange rustige liggen voor hem beteekende, kunnen alleen zij begrijpen, die zijn rusteloozen drang tot werken kenden, welke hein tot het laatste toe bijbleef. Zijn geloof bleef steeds helder. Toen het spreken hem zwaar viel, wijl dan steeds vermoeiende hoestaanvallen volgden, kon hij zoo veelzeggend en vol blijde verwachting den blik hemelwaarts slaan, de rechterhand omhoog heffend. Zijn ziekbed was geloofsversterkend voor hen, die hem verpleegden. Meer dan eens heb ik hem gesproken van de trouwe liefde, die hem werd toegedragen in den grooten kring van zijne geestverwanten, „onze menschen", zooals hij placht te zeggen, en heb ik hem namens die tienduizenden gedankt voor alles wat hij door Gods genade voor hen had mogen zijn. De trouw, die door deze vrienden hem bewezen werd, ook nadat hij het publieke terrein had moeten verlaten, heeft hem herhaaldelijk ook op zijn ziekbed verkwikt. De liefde van zijn hart bleef steeds tot hen uitgaan. Kort geleden, toen het naderend einde reeds zijn schaduw vooruit wierp, verzocht hij mij hun te zeggen dat God zijn toevlucht en sterkte was en dat Hij krachtiglijk is bevonden een hulp in benauwdheden. Zoo is hij van ons gegaan, gelijk hij onder ons geleefd heeft, roemend in de kracht en genade zijns Gods." In dat zelfde nummer van De Standaard deelt de heer R. C. Verweyck nog het volgende mede over het ziekbed van Dr. Kuyper. Zooals ik beloofde zoude ik, desgewenscht, nog eenige mededeelingen doen aangaande het ziekbed van Dr. Kuyper. Ik wil daarmee niet wachten; de levenskracht vliedt met snelheid weg; men heeft er zich op voor te bereiden, dat weldra de ure van het scheiden geslagen is en de Paarlen Poort zich heeft geopend, die hem door Gods genade den toegang tot het Vaderhuis ontsluit. Zooals gisteren reeds werd gemeld werd Zaterdagavond de toestand plotseling zeer ernstig; de nacht van Vrijdag op Zaterdag was wel onrustig geweest; en de Zaterdag zelf bleef het aldus, maar eerst 's avonds kwam de groote verandering. Des Zondagsmorgens kwam de geneesheer, deze achtte het noodig, dat de kinderen en familieleden onmiddellijk werden gewaarschuwd. Aldus geschiedde en in den namiddag waren allen bijeen. De zieke was toen kalm en rustig; reeds sinds een paar dagen had hij 't vermogen om te spreken verloren; zijn trouwe verpleegsters wisten echter zijn wenschen te raden. Des avonds te ongeveer 7 uur bemerkte men, dat hij iets begeerde, en toen men hem vroeg of hij wellicht zijn kinderen om zich wilde zien, knikte hij bevestigend. Zijn zonen en dochters betraden toen de ziekenkamer en daar nam hij met een kus afscheid van allen. 't Was een ontroerend oogenblik. Even daarna wenschte hij den heer en mevrouw Idenburg te zien, en deze verlieten met een handdruk en een enkel woord de sponde. Toen werd schrijver dezes, op het verlangen van den stervende, bi] hem toegelaten. Hoe zwaar valt afscheid nemen. Hoe zwaar viel 't mij. Pl. I. voor de laatste maal die hand te drukken. En wie zal zeggen hoe zwaar het zijn kinderen valt. Allen bleven in de ziekenkamer, 't Was een oogenblik vol diepe ontroering. De moegestreden dienstknecht, hijgende en wachtend naar het oogenblik, waarop de Meester hem roepen zou te komen. Boven zijn hoofdeinde hangt een schilderij, Christus aan het kruis, waarheen hij de zijnen in de laatste weken, ook zelfs als hij niet meer spreken kon, herhaalde malen heeft gewezen. 't Was alsof de schaduw van 't kruis over het aangezicht van den stervende viel. Met betraande oogen zagen wij allen op hem; niemand die eenige oogenblikken de ontroerende stilte verbrak; de zieke hijgde zwaar en lag overigens rustig met gesloten oogen te wachten. Zijn hoofd zonk een weinig op de borst; zijn handen bewogen zich. Een zijner dochters boog zich over hem heen en vroeg: „Vader, zullen we bidden?" Hij sloeg de oogen op en knikte bevestigend. Wat nu volgde kan ik moeilijk onder woorden brengen. Het ziekbed was omringd door allen, die er bij tegenwoordig konden zijn en we waren allen diep ontroerd, toen de heer Idenburg zoo kinderlijk eenvoudig bad of God zijn moegestreden kind een ruimen ingang in zijn Koninkrijk wilde geven en hem 't sterven licht maken. Nimmer zal ik dat uur van heilige ontroering vergeten. Met gebogen hoofd bleven we allen om de sponde staan voor een paar oogenblikken en verlieten toen diep onder den indruk van dit afscheid de ziekenkamer. Later op den avond kwam de dokter. Hij oordeelde den toestand zeer critiek, maar, toch iets beter dan 's morgens. De zieke was volkomen helder en bij bewustzijn; de pols was iets beter; maar we moesten er ons op voorbereiden, dat het op zijn hoogst nog een paar dagen duren kon. Maandag was de achteruitgang weer merkbaarder. De trekken van het eens zoo forsche gelaat vielen eenigermate in; het eens zoo sprekende oog stond dof en de oogopslag kostte hem blijkbaar moeite. Maandagmiddag gaf hij de begeerte te kennen nog eens den heer Idenburg te zien, die dadelijk aan het verzoek gehoor gaf. Zooals reeds een vorig maal door mij werd medegedeeld, was de zieke, wat zijn zielstoestand betreft, rustig en kalm. Hij wachtte, en wachtte geduldig. Voor ieder bewijs van hartelijkheid was hij uitermate dankbaar en zijn zielsoog bleef vol vertrouwen gericht op die toekomst van enkel heerlijkheid en vrede, die God voor zijn kinderen heeft weggelegd. Ons belijdend volk leefde mee aan deze sponde en ik mocht dan ook deze dingen niet voor mij houden. Ze behooren U allen toe; en gij allen zult met groote dankbaarheid vernemen, dat Hier eindig ik; daar komt een telegram en als ik 't openbreek, lees ik: God heeft onzen lieven Vader tot zich genomen. 2 Nog geen twee uur geleden zag ik den lijder; rustig, kalm.... en nu tehuis.' God zij geloofd en gedankt voor zijn onuitsprekelijke genade. Zijn laatste levensdagen zijn, naar onze bede, beschenen door het licht van den eeuwigen dag; zijn heengaan was volkomen kalm en in vollen vrede. En nu — tehuis! Nu geniet hij de rust, die hij op aarde niet gekend heeft. Want van Dr. Kuyper gold wat Da Costa eens zong: Zijn leven was een strijd, arbeiden al zijn lust, De tijd van beiden werd vervuld. Hij leeft en — rust. Ds. D. J. Karssen zong in de Amsterdamsche Kerkbode: Daar ligt de Christenheld, die moede, ontdaan van kracht, Thans door een zachten dood door God is weggenomen. Nu hij zijn grootsche taak zoo heerlijk heeft volbracht Heeft God hem rust bereid in 't Vaderhuis der vromen. Aan den avond van Maandag 8 November 1920 mocht hij ingaan in de eeuwige Sabbathsrust, genieten de volle winst van den schat, die in de heem'len is, of naar zijn eigen woord; „De Sabbathsruste brengt stilstand van winst voor een schatkist op aarde, maar volop winste voor uw schat, die in de hemelen is". DE UITVAART. Want de mensch gaat haar zijn eeuwig huis, en de rouwklagers zullen in de straat omgaan Wie merkt het nog in het woelige, jagende groote stadsleven, als de rouwklagers omgaan in de straat? Men jaagt er naar het zilver, maar wie let er op, als er van een uit de honderdduizendtallen, die naar zijn eeuwig huis ging, de zilveren koorde ontketend werd? 't Schittert er van goud, van klatergoud ook, maar wie vindt het nog des opmerkens waard, dat er dagelijks gulden schalen worden in stukken gestooten? Nauwelijks gunt men zich uit pieuse traditie nog den tijd om één oogenblik te poozen en het hoofd te ontblooten voor de lijkstaatsie die het stof voert naar de groeve, waar het wederom tot de aarde keert. Nauwelijks één oogenblik maar dan: voort, met dubbelen spoed in den tredmolen van den tijd. Want het leven, niet de dood, roept en lokt den mensch onzer dagen. Tenzij dan dat een groote des volks uitgedragen wordt. Is het, omdat in het onderbewuste van het zieleleven onuitwischbaar ligt ingedrukt de onsterfelijkheid van het menschzijn? Wie merkt er op, als de adem van den wind het broze riet knakt? Maar als de stormvlaag van den dood den forschen eik velt en met dreunenden slag ter aarde doet vallen, dan schokt en dreunt het vèr in 't ronde. Dan voelt ge het onnatuurlijke, het onwezenlijke van die vernielende doodsmacht over het leven, dat onverwinlijk wezen moest. En dat ook onverwinbaar is, want Na den dood is 't leven ons bereid. 't Was op den morgen van Vrijdag 12 November. Een dikke nevel bedekte de aarde, hing loodzwaar op de wegen, het vergezicht belemmerend. Heel het aardrijk scheen mee te treuren, nu Neerland's grootste zoon naar den doodenakker zou worden uitgedragen. Van heinde en ver waren ze saamgestroomd de mannen en vrouwen, duizenden en nogmaals duizenden, die aan den dierbaren overledene de tol van hun eerbied en dankbaarheid wilden betalen. Niemand kon hopen een plaats rondom de geopende groeve te verkrijgen, maar als maar iets gezien werd van den droeven rouwstoet, zou men al dankbaar zijn IN DE ZUIDERKERK. De Geref. Kerk van 's-Gravenhage had de goede gedachte gehad, haar Zuiderkerk beschikbaar te stellen voor hen, die van buiten kwamen. Daar konden ze zich vergaderen rondom het Woord Gods, waaruit Dr. Kuyper meer dan iemand anders het goud des heils wist op te delven en fijn verstoven te sprenkelen op de vleugelen der menschenziel. Op het podium stond Ds. J. v. d. L i n d e n, de oudste van de dienaren der Geref. Kerk van Den Haag, voor den opengeslagen Bijbel. Als hij den machtigste der Psalmen (Psalm 89 : 7 en 8), der schare op de lippen legt — dan stokt bij menigeen het woord in de keel, of worden tranen weggeveegd. — 't Was immers het lied van hun geestelijken vader! En nu is hij niet meer.... maar toch hij leeft. Ds. v. d. Linden spreekt van hem, die had leeren bidden, van den band die hem bond met hen, die den Heiland beleden, en hoe nu voor den held dien allen liefhadden de taak is gekomen: tot in alle eeuwigheid eere en heerlijkheid te brengen aan het Lam dat geslacht is.... Met heldere stem las Ds. v. d. Linden voor dat roerend schoone hoofdstuk Openbaringen 5, dat ons de heerlijkheid der gezaligden vertolkt. Geen kind in de stad, zoo zeide spreker, dat u niet vertellen kan wat thans is geschied. Er is een Groote onder ons gevallen. Van Dan tot Berseba trokken de scharen op om de laatste eer te bewijzen in zijn heengaan naar het graf. Tal van artikelen hebben hem verheerlijkt, alle dagbladen roemen hem om de gaven en talenten, die hij deed schitteren, het meest vijandige blad noemde hem een Mozes, die de gerustlevende massa heeft weten op te wekken uit den dommel der onverschilligheid. En toch geen van die allen hebben hem verstaan en begrepen, zooals gij hem hebt verstaan. Om hem te verstaan moeten we de beteekenis kunnen vatten van het feit, dat God hem heeft omgezet. Begonnen als modern theoloog, werd hij in Beesd geplaatst en begon hij zijn arbeid onder de eenvoudigen, met hun Calvinistische levensbeschouwing, om eerst in botsing met hen te zijn, daarna hun oprecht beleden beginsel te leeren waardeer en, later hunne beginselen te begrijpen. Toen leerde hij den God des Bijbels in de verzoening door Jezus Christus als zijn God en Vader aanbidden en verheerlijken. In dit feit ligt de kern van zijn leven, de bron van zijn kracht, de machtige drijfveer van geheel zijn handelen. Groen heeft gezegd, dat om het Christenvolk te doen leven, het eerst een vrije kerk en dan een vrije school moet ontvangen. En daarnaar is Kuypers streven geweest. Reeds in zijn rede te Utrecht in '70 trekt hij de lijnen voor de vrijmaking der kerk en begon reeds zijn strijd voor de school. En sedert bleek uit al zijn zeggen en doen, uit geheel zijn leven de begeerte om als een man te staan voor deze beginselen. Een Groote onder ons is gevallen, de Grootste van allen. Wat hebben we hem bewonderd om zijn machtig woord, wat zijn we vertroost door zijn teedere meditaties, hoe is hij ons voorgegaan met zijn leiding door zijn schitterende artikelen in De Standaard en De Heraut. Wie heeft niet gedacht welk een reus onder de kinderen der menschen was opgestaan. Hij stond tegen allen, en bleef staan tegen allen. Spr. herinnert zich, hoe, toen hij in 1874 als predikant zijn loopbaan begon, er onder de geleerden in Nederland maar één man was die geloofde en vasthield aan de Goddelijke inspiratie van het Woord. Dat was Kuyper. Toen Dr. Kuyper eene uitnoodiging aannam om ook bijschriften te leveren voor een uitgaaf van bijbelsche illustraties, traden andere mannen terug. Ze weigerden hem te erkennen. Des te meer voelde hij zich één met het volk dat den Naam des Heeren beleed. Spr. was dezen morgen diep getroffen door den dagtekst van zijn kalender. Deze luidde: „Die overwint, ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel zijns Gods" (Openb. 3 : 12). Spr. ontroerde bij deze belofte. Die overwint welk een woord! Een aardsche overwinning, hoeveel heerlijkheid bergt die in zich. Maar hier geldt het het Nieuwe Jeruzalem. Die overwint welk een feit zal dat zijn! Dat gaat gepaard met bangen strijd, met vallen en opstaan, met nederliggen maar niet onder blijven, met een „ik kan u niet laten gaan, tenzij Gij mij zegent". Dien strijd kende onze gestorvene, die overwinning is de zijne. Wij gedenken onzen Groote, die van ons heenging, de boodschap van zijn sterfbed: „Zeg het aan het volk dat de Heere mijn sterkte geweest is en dat Hij krachtig bevonden is een hulp in benauwdheden." Die overwint -— gesteld tot een pilaar, tot een peiler, die draagt en dien God gevestigd heeft om Zijn Naam te dragen. Dat heeft God vergund aan onzen broeder, die nu tot heerscher gesteld wordt over hen, die koningen en priesters genoemd worden. In Openb. 5 wordt gesproken van het Lam dat geslacht is en staat in het midden van den troon.Wonderlijk uitgedrukt: terneergeworpen, geslacht, en toch staat. Beeld en profetie van de gansche kerk en des Christens levensweg. Geslacht worden en toch staan, toch stand houden en toch overwinnen. Door de worsteling heen, door het lijden heen, toch overwinnen. Dat is heerlijk bevestigd aan onzen lieven doode, die de eerste tonen aanheft van dat lied der overwinning: „Hem, die op den troon zit en het Lam zij de dankzegging en de eer en de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid". Onze Eerste, onze Groote is heengegaan, de Held, dien we liefhadden. Ons blijft de strijd, hij treedt terug. Hem rust nog één taak, om eer en heerlijkheid te brengen aan het Lam dat geslacht is tot in alle eeuwigheid. Maar 't vrome volk in U verheugd, zal huppelen van zielevreugd, daar zij hun wensch verkrijgen. Daarom strijdend en dankend verder tot ook ons de overwinning wacht. Toen schalde dit andere lievelingslied van den grooten Meester door de gewelven, als een plechtige wijding om in het voetspoor van hem, die van ons heenging, tot den strijd dien hij streed, voort te gaan. Ds. D. Hoek uit Enkhuizen ging daarna voor in dankgebed en sprak nog een enkel woord over wat Dr. Kuyper gedaan heeft en waarom wij hem dankend herdenken. Nog werd gezongen uit Psalm 27. Zoo ik niet had geloofd dat in dit leven, Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou, Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed gebleven, Ik waar' vergaan in al mijn angst en rouw. En toen ging de talrijke schare, van ruim drie duizend mannen en vrouwen, in gesloten gelederen naar den doodenakker om hun Vader, hun groote te zien uitdragen. DE ROUWDIENST IN HUIS. In het sterfhuis in de Kanaalstraat werd, vóór men het stoffelijk omhulsel de woning uitdroeg, even na twaalf uur, een rouwdienst gehouden. Daarbij waren aanwezig met de familie, de bijzonderste vrienden en de vertegenwoordigers van Hare Majesteiten de Koningin en de Koningin-Moeder, de Kamerheeren G. C. Baron van Asbeck en Mr. S. W. B. Graaf van Limburg Stirum, de Ministers Mr. Th. Heemskerk en Dr. J. Th. de Visser, en de oud-Ministers Mrs. J. A. Loeff en J. J. Harte van Tecklenburg, de heer en mevrouw A. W. F. Idenburg, de heer en mevrouw H. Colijn, de Duitsche gezant bij ons Hof, Dr. Rosen, en zijne echtgenoote, Prof. Dr. R. H. Woltjer, Prof. Dr. W. Geesink, Prof. Dr. L. Bouman, hoogleeraren aan de Vrije Universiteit, Mr. V. H. Rutgers, voorzitter der A. R. Kamerclub en het Tweede Kamerlid L. F. Duymaer van Twist, Mr. Dr. H. W. Hovy, Burgemeester van Loosduinen, de predikanten der Geref. Kerk van 's-Gravenhage Dr. K. Dijk en Ds. D. Ringnalda, de heeren S. Bakker en R. C. Verweijck, directeuren van De Standaard, alsmede enkele andere genoodigden w.o. Dr. J. G. Scheurer, Dr. H. A. van Andel, de heer Tyo H. van Eeghen, secretaris van Directeuren der Vereen, van H. O. op Geref. grondslag en twintig studenten der Vrije Universiteit, waaronder de Senaat van het Studentencorps, die den betreurden oud-hoogleeraar grafwaarts zouden brengen. De wijkpredikant, Ds. D. R i n g n a 1 d a, die in dezen huiselijken dienst voorging, las eerst 1 Thessalonicensen 4 : 13—18 over de opstanding uit de dooden en de wederkomst van Christus, en sprak naar aanleiding van dit Schriftwoord een woord van vertroosting. Daarin werd in het licht gesteld, dat in Dr. Kuyper is heengegaan een man van groote beteekenis voor land, volk, maatschappij en kerk. Doch in den familiekring gewagen we daarvan niet in de eerste plaats, maar willen we veel meer letten op wat Paulus zegt: „Vertroost elkander met deze woorden". Met de woorden aangaande het ontslapen onzer geliefden in Jezus en aangaande de wederkomst van Christus en het eeuwige leven. De familie heeft in Dr. Kuyper veel verloren, in hem die ook in den intiemen kring van huisgenooten en vrienden zich altijd openbaarde als een held des geloofs, die ook in de laatste maanden gedurende zijn krankheid een toonbeeld was van geloof en liefde als hij heenwees naar boven en stil wachtte op 's Heeren tijd. Maar er is rijke troost. De grond voor dien troost ligt in Christus dood en opstanding. Al de zijnen zijn met Hem gestorven en opgestaan. In de wedergeboorte wordt een band van gemeenschap gelegd tusschen Hem en hunne ziel, een band die nooit verbroken kan worden. Zij leven in Jezus. Zij ontslapen in Jezus. Onze dooden, die in Hem gestorven zijn, leven. Leven omdat Hij leeft. De dood zelfs werkt mede om dat leven tot volle ontplooiing te brengen en er van weg te nemen al wat het belemmert. Zoo is dan de ziel van den geliefden doode thans in de onmiddellijke gemeenschap met Christus, het verheerlijkt Hoofd der gemeente. Maar nog grooter heerlijkheid brengt de dag van Christus' wederkomst. Na dien dag een eeuwig verheerlijken van God Drie-eenig in ziel èn lichaam. Daarom, wij treuren, maar niet als degenen die geen hope hebben. Onze droefheid mag niet buitensporig zijn. Wij begeeren te berusten in Gods doen, te danken voor wat Hij gaf, te schuilen bij Hem, en gemoedigd voort te gaan in den weg waarin Hij ons leidt Daarna ging Ds. Ringnalda voor in dankgebed. Na deze plechtigheid waaraan ook het huispersoneel had deelgenomen, brak weldra het roerend oogenblik aan, waarop de groote doode 'uit zijn woning, waarin hij de belangrijkste jaren van zijn parlementair leven had gearbeid, zou worden uitgedragen. HET VERTREK VAN HET STERFHUIS. Uren van te voren hadden zich voor het sterfhuis de menschen stil verzameld. Als het oogenblik nadert waarop de stoet zal geformeerd worden, is het zoowel in de Kanaalstraat als omgeving druk. De bereden politie houdt een deel van de straat vrij; het vrachtverkeer wordt stop gezet. Zwijgend verbeidt de menigte het oogenblik waarop de doode zou worden uitgedragen. Dan: de klok van éénen doet zich hooren. De rouwwagen komt aangereden; de deur, de groote deur, die zoo menig keer geopend was om den Professor, den Minister, het Kamerlid binnen te laten, ontsluit zich voor de laatste maal voor Dr. Kuyper. De bruine eikenhouten kist. is met een zwart laken gedekt. De dragers schuiven haar in den eenvoudigen lijkwagen, die met geen enkelen krans getooid is. Achter de koets gaat de Senaat van het Studenten Corps der V. U., bestaande uit de heeren P. N. Kruijswijk, rector; D. B. J. Allaart, ab-actis; D. Nauta, fiscus; G. W. van der Bend, assessor; en A. H. Douwes, assessor. Daarachter scharen zich 15 oud-senatoren van het Studenten-corps der Vrije Universiteit N. D. D. D. ( Nil Desperandum Deo Duce) die op de rustplaats de kist grafwaarts zullen dragen. Zij allen dragen den voor den tijd van drie weken voorgeschreven corpsrouw, een zwarte band met een verticaal groen-witte streep. Ter zijden van de koets gaat Dr. Kuypers huisknecht en vier boden der Eerste Kamer, niet in uniform, doch alleen hun onderscheidingsteeken dragend. Onmiddellijk hierachter volgen de hofrijtuigen der vertegenwoordigers van H.H. M.M. de Koningin en Koningin-Moeder, G. C. Baron van Asbeck en Mr. S. B. W. Graaf van Limburg Stirum. In vier koetsen volgt nu de familie: Prof. Dr. H. H. Kuyper en zijn echtgenoote, alsmede beide dochters de dames H. S. S. en Joh. H. Kuyper. Dan volgen Dr. A. Kuyper Jr. en mevrouw Kuyper— van Oordt, mej. C. M. G. Kuyper en de heer en mevrouw G. Kuyper— Storm van Leeuwen, Mevrouw Rammelman Elsevier geb. Kuyper en Mej. Marianne Kuyper, de heer E. W. Kuyper, mej. D. Dufour Dissen, mej. J. H. Kuyper, de heer L. L. Schaay, de heer en mevr. Anema— Kuyper en Dr. K. Dijk. Dan volgen de Ministers Mr. Th. Heemskerk, Dr. J. Th. de Visser en de oud-Ministers Mrs. J. A. Loeff en J. J. Harte van Tecklenburg. Een rijtuig verder zitten de heer en Mevrouw H. Colijn en de heer en Mevrouw A. W. F. Idenburg. Nog rijden andere rijtuigen in onafgebroken reeks voor. Wij zien Prof. Dr. R. H. Woltjer, Prof. Dr. L. Bouman en Prof. Dr. W. Geesink. Hoogleeraren der Vrije Universiteit. Voorts Mr. V. H. Rutgers, L. F. Duymaer van Twist. Mr. H. W. Hovy, S. Bakker en R. C. Verweyck, directeuren van het A. R. dagblad De Standaard, benevens de familie Rutgers. Het laatste rijtuig houdt stil. Daarin nemen de twee dienstboden plaats. Weenend nog gaan zij ter deure uit. Door de menigte gaat een ontroering. LANGS DEN WEG. 't Is bij half twee als de stoet eindelijk kan vertrekken. De mist die over de straten hing is ietwat opgetrokken. Maar de zon brak niet door. Overal langs den weg staan de menschen langs de trottoirs opgesteld. Als de stoet passeert gaan de hoeden en petten eerbiedig af. Het is doodstil. Slechts weerklinkt eentonig het klikklakken der paardenhoeven op het plaveisel. Er zijn ouden van dagen, die in deemoed de handen vouwen. Zij staan daar op hun stokjes geleund onder ontbladerde boomen; zij hebben Kuyper zien komen en gaan en houden het hoofd ontbloot, tot de zwarte stoet, waarin het scharlaken der hofrijtuigen fel plekt, geheel is voorbijgetrokken. De kille, natte herfstwind speelt met hun grijze haren, maar zij merken het niet. Om hen heen ritselen de dorre bladeren, die kantelend omlaag dwarrelen. Zij merken het niet. Achter dringt men op en loopt met den stoet mee. Doch zij merken het niet. Zij stellen zich de forsche gestalte van Kuyper voor oogen, zooals zij die gezien hebben op den kansel, vanwaar zijn woorden hun hart bereikten. Ergens op een stoep van een statig huis staan twee vrouwtjes met een omslagdoek om. Wie weet hoe ver zij geloopen hebben om de uitvaart van den Meester te zien. En bevende handen brengen de roode zakdoeken, en zij weenen, weenen lang Als de stoet de Oranje-Kazerne voorbij trekt, komt de wacht naar buiten en presenteert het geweer. Daar klinkt het roffelen van de trom. Koninklijke eer! Overal waar de stoet voorbij trekt, die eenvoudige, stemmige stoet van dof en donker zwart, slechts even door het kleurig aanzien der galarijtuigen van het hof onderbroken, verdringt men zich voor de ramen. In de boomen, zelfs op de daken hebben sommigen plaats genomen. Groote drommen vergezellen den stoet naar „Oud-Eik-en-Duinen". Het zijn de kleine luyden. Op hen zijn wel de woorden uit Genesis van toepassing „en zij hielden daar een groote en zeer zware rouwklage". OP OUD-EIK EN DUINEN. Bood de lange tocht door de stad een onvergetelijken aanblik, wat op de rustplaats der dooden gezien werd, was boven alles indruk- wekkend. Reeds om tien uur waren er inensclien heengetrokken, rustig zich bewegend tusschen de door touwen afgezette paden. Alleen de laan naar een eenzame weide werd open gehouden. Als het twaalf uur slaat is de schare op „Oud-Eik-en-Duinen" tot een dicht saamgedrongen menigte aangegroeid, die in voorbeeldelooze orde wacht, wacht Honderden reeds hadden zich een plaats om de geopende groeve verzekerd. Treffelijke maatregelen van orde waren 'door Loosduinen's Burgemeester, Mr. Dr. H. W. Hovy, genomen. En de Directie, de Opzichter en het personeel der Begraafplaats hadden met inderdaad praktischen blik hun terrein overzien, gedeeld en afgepaald. Een carré, rondom den grafkuil, wachtte den rouwstoet, de mannen van autoriteit en de intiemste vrienden en vriendinnen van Dr. Kuyper. Daaromheen strekte zich een wijde ruimte uit, die omstreeks half twee gevuld werd met de naar schatting drie duizend broeders en zusters, die gezamenlijk uit de Zuiderkerk naar het graf getogen waren. En dan de vlakte — een gezicht schier wijd, die zich vulde met al meer en dichter rijen van belangstellenden. Men zegt, dat er tienduizend menschen aanwezig zijn geweest. En was daarin nu éénige orde te houden? Niemand, die er getuige van is geweest, zal het ons tegenspreken, als we het met één enkelen korten zin zeggen: Daar is géén oneerbiedige voet op eenige grafzerk of graszode gezet. De ter-aarde-bestelling van het stoffelijk overschot van Doctor Kuyper was een sobere, intieme, een plechtig-eerbiedige bijzetting. Een puriteinsche, een Calvinistische uitvaart. Neen — zóó was het niet! Wij dachten aan het tafereel der Heilige Schrifture: „Alzoo stierf Mozes, de knecht des Heeren. En HU begroef hem in een dal." Zóó rustig — zóó plechtig — zoo vol eerbied was het. Stilte ruischte er over den doodenakker. Uit het fluisteren van den herfstwind van den vaalgrauwen nevelmorgen was het als zong één teere stem: Over zoden, over zerken Ruischt ons droeve vriendenlied, Die hier rusten van hun werken, Sluim'ren voort — en hooren 't niet. Leven, leven, duurzaam leven Kiemt op d' akker van den dood: d' Eeuwige dag is ons gegeven, Weldra rijst het morgenrood. Allen ontblootten het hoofd. Voorop gingen de boden der Kamers en de huisknecht van Dr. Kuyper, daarna volgde de baar, gedragen door studenten van de Vrije Universiteit. In den volgenden stoet liepen de vertegenwoordigers der Koningin en der Koningin-Moeder vóóraan, waarachter de familie van den overledene schreed. Onder doodsche stilte werd de kist door de studenten op het gratraam geplaatst. REDEVOERINGEN BI] HET GRAF. Als de kist is neergezet, beklimt Z. Exc. Minister Mr. Ih. Heemskerk de spreekplaats en zegt langzaam, plechtig en met nadruk: „Op het indrukwekkend oogenblik, dat het stoffelijk overschot van Dr. Kuyper aan den schoot der aarde wordt toevertrouwd, is het behoefte en plicht van de Regeering om aan zijn nagedachtenis eerbiedige hulde te brengen. Bedienaar des Woords, Kerkreformator, Geleerde, Stichter eener Universiteit, redenaar en schrijver, geboren leider van velen, volksvertegenwoordiger, eerste dienaar der Kroon, heeft hij een strijd gestreden en een arbeid verricht zooals het bijna niemand wordt gegeven. Opvolger van Groen van Prinsterer, „Staatsman met, Evangeliebelijder", was het geheim van zijn kracht en het steeds vooropgestelde Christelijk geloofsbeginsel, het ruimste gebied, het gansche leven beheerschend: onderwerping aan Gods ordeningen, eenheid in Kerk en Staat, in de wetenschap, in de maatschappij en in het persoonlijk leven. Zoo was er in al zijn veelzijdigheid éénheid en stelsel; was hij drager van eenzelfde beginsel, uitgangspunt op ieder gebied, strevende om vastheid te brengen in de beweeglijke stof van het aardsche leven, geen kamp gevende in den strijd, toch verzoening zoekende van de verschillende volkslagen en maatschappelijke groepen; was hij handhaver van het gezag en strijder voor volksinvloed en voor een opgewekt geestelijk volksleven. Zoo zal zijn nagedachtenis voortleven in de herinnering van het volk met welks hart hij medeleefde, en voor hetwelk hij door zijn arbeid een groote en een ernstige roeping en taak achterlaat, nu hij, die, zoolang het dag was, nooit moede was om te arbeiden, heeft mogen ingaan in de eeuwige rust. Bij iedere zinsnede wacht de heer Heemskerk even, als wilde hij de menigte goed doen indenken, welk een man thans van haar weggenomen is. Men beluistert met ademlooze spanning.... „nu hij, die zoolang het dag was, nooit moede was om te arbeiden, heeft mogen ingaan in de eeuwige rust". Minister Heemkerk is uitgesproken. Een lichte beweging gaat door de schare, welke ophoudt als de heer Colijn, Voorzitter van het Centr. Comité der Antirev. partij het gestoelte beklommen heeft. Daar staat hij, de forsche, eenvoudige figuur, het flinke hoofd met kort geknipt haar houdt hij opgeheven. Hij overziet de menigte. Het is alsof hij niet spreken kan. Als worstelt hij om zijn aandoeningen te bedwingen. Zijn handen grijpen de wit-houten leuning. En dan klinkt het met bewogen stem over de duizenden, die er geen woord van verliezen: „Daar is meer dan droefheid, daar is diepe ontroering in onze ziel, nu wij staan bij het graf van den man, die een halve eeuw lang zulk een allesbeheerschende plaats onder ons Antirevolutionaire volk heeft ingenomen. De gedachten vermenigvuldigden zich in ons en de eene verjaagt de ander en we omvatten zelve niet ten volle wat er geschied is. Er is voor ons zooveel meer heengegaan dan wat anderen zien. Het Nederlandsche volk ziet een grooten zoon ten grave dalen. Daar is ons een Staatsman ontvallen van ongemeene beteekenis en daar verdwijnt nog zooveel meer uit het openbare leven van ons land, waarover wij met anderen kunnen treuren. Maar dat is het toch eigenlijk niet, wat onze geest soms zoo onrustig doet zijn binnen in ons. Wij voelen dat er een stuk van ons eigen leven is weggenomen. Het was vleesch van ons vleesch, bloed van ons bloed. Wie dien band niet ziet tusschen ons eenvoudige Antirevolutionaire volk en Dr. Kuyper, die zal nooit Kuyper kunnen zien, zooals hij geweest is, en het is op die bijzondere betrekking tusschen het Calvinistische volksdeel en Dr. Kuyper, dat ik hier in eenige weinige woorden wijzen wil. Naar buiten treedt stellig het meest op den voorgrond de onvermoeibare strijd, dien Dr. Kuyper heeft gevoerd voor het recht van een volksgroep, die aan verguizing en smaad blootstond. Dat meestal eenvoudige, vrome volk, dat gewoon was ter zijde gesteld te worden, had in Dr. Kuyper plotseling gevonden een kampioen als waarover geen andere volksgroep beschikte en het zag met dankbaarheid op tegen den man die het ondernomen had, hen uit het diensthuis uit te leiden. Reeds dit op zichzelf verklaart een deel van de liefde en vereering die hem werden toegedragen, maar de eigenlijke grond ligt toch dieper. Dat volk heeft naast den kampioen in Dr. Kuyper vooral gevonden den man, die in staat was de diepste, ja zelfs de ongevormde gedachten te peilen, die nog op den bodem der ziel lagen. Hij gaf vorm en uiting aan die gedachten en wat anderen vaak voorkwam te zijn een suggestie van den volksgeest, was inderdaad somwijlen nader bij het omgekeerde. Er was een wisselwerking tusschen het eenvoudige volk en Kuyper. Hij was voor dat volk een voorvechter als het noodig was, maar hij was ook de voorbidder. En dat volk op zijn beurt droeg Dr. Kuyper in zijn gebed. Die wisselwerking, dat geestelijk contact, geeft ook den sleutel tot verklaring van de gansch eenige positie, die Dr. Kuyper onder ons heeft ingenomen. Wie dat niet ervaren heeft, zal nooit volkomen kunnen begrijpen, wat Kuyper voor het Calvinistisch volksdeel geweest is en wat dit volk voor hem is geweest. Het centrale punt van waaruit dat geestelijk contact tusschen een diep denker als Dr. Kuyper en een groep van meestal eenvoudige mannen en vrouwen steeds opnieuw gevoed werd, was de erkenning van de absolute vrijmacht Gods op alle levensterreinen. Gods volstrekte souvereiniteit over al het geschapene, dat is het levensbeginsel van het Calvinisme. Uit dat beginsel leefde het Gereformeerde volksdeel, leefde ook Dr. Kuyper. Als predikant in zijn eerste gemeente is het een eenvoudige vrouw uit het volk geweest, die in Gods hand het middel werd om Kuyper de kracht van dit beginsel te doen ervaren en te beleven en sindsdien is hij voor dat volk geworden de man, die uit dat kernbeginsel de gevolgtrekkingen maakte voor alle terrein van het leven. Nu is die band doorgesneden en er is onder ons iets onrustigs. Wij zien niet den man, die zijn werk kan voortzetten en we voelen den druk daarvan juist nu, nu de tijden donkerder zijn dan ooit. Het is ons voorzegd èn door Groen èn door Kuyper, dat de revolutiegeest zou doorwerken en wij zien om ons heen eiken dag, dat zij gelijk hebben gehad en dat de verwildering der geesten steeds toeneemt. En wij voelen het in dezen tijd dieper dan ooit, dat het eenige beginsel, dat op staatkundig en maatschappelijk terrein redding brengen kan, de aanvaarding is van datgene wat Kuyper zoo talentvol heeft bepleit. Maar wij mogen aan de onrust, die bijwijlen ons aangrijpt, toch geen voet geven. Laat mij aan dit geopende graf eerder uiting mogen geven aan ons gevoel van innige dankbaarheid jegens God, die ons dezen man heeft geschonken en zij onzer de bede, dat wij door getrouwheid aan het heilig beginsel die dankbaarheid mogen toonen. Ik weet, dat ik op uiterst gebrekkige wijze vertolkt heb wat in mijn eigen ziel, wat in de ziel van ons Antirevolutionaire volk omgaat. Maar wij buigen ons voor Gods beschikking en geven de toekomst aan Hem over! Alleen dit nog: wij mogen deze groeve niet verlaten, zonder dat ik een woord ook zeg tot het Antirevolutionaire volk van Nederland, uit welks naam ik hier sprak. Drie en twintig jaar geleden werd in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam een feest gevierd, ter herdenking van het feit, dat Dr. Kuyper 25 jaar lang de hoofdredactie van De Standaard had gevoerd. Bij die gelegenheid heeft ook hij zelf het woord gevoerd en het was toen aan het slot zijner rede, dat hij zijn hoorders verzocht, zich in te denken in hetgeen nu is geschied. Hij hoopte toen, dat na zijn afsterven zich hierin het offer der liefde van het Antirevolutionaire volk zou openbaren, dat het zich nog nauwer zou aaneensluiten ter handhaving en verdediging der heilige beginselen. Deins d$n niet terug, zoo was het waarschuwend woord, maar volhardt bij het ideaal. Dit woord herhaal ik van deze plaats, Antirevolutionair volk van Nederland! Noch ik, noch iemand anders kan voor u zijn, wat Dr. Kuyper voor u geweest is. Maar dat is ten slotte ook niet noodig. Indien gij, indien wij allen te zaam slechts getrouw blijven aan het heilig beginsel, dan weten wij, dat de Heere Zijne erve niet verlaten zal! En hoe donker dan ook soms de toekomst moge schijnen, wij kennen toch allen dat machtige troostwoord uit den 91sten Psalm: „Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen!" " Onder den naklank van dit gevoelvolle woord, sprak hierop Professor Dr. R. H. Woltjer, Rector Magnificus der V. U., zijn rede uit over Dr. Kuyper's wetenschappelijke beteekenis. De oprechte liefde des geestes kwam aan het woord, die zoekt naar den oorsprong van des meesters genialiteit. „Wanneer een beroemd dichter der Oudheid in kleurrijke taal het oord der gezaligden schildert, dan geeft hij daarin eene eereplaats aan de groote denkers van ons geslacht, die door de vindingen van hun genie het menschdoin ten zegen geweest zijn. Dat is heidensch: kennis ontsluit den hemel niet en genie maakt den mensch niet tot God. Schepselvergoding betaamt aan geen Christen, zelfs al geldt het een schepsel, dat meer dan een ander door bijzondere gaven bewijst, dat de mensch is van Goddelijk geslacht, naar het beeld van zijn Schepper geschapen. Maar wel voegt het, ook aan de Christelijke wetenschap, wanneer zulk een heros haar geschonken werd, dankend die gaven te erkennen, en als zulk een straks zijn taak heeft volbracht en zijn machtige geest weerkeert tot God, Die hem gaf, in eerbiedig gedenken te roemen de grootheid van den Almachtige, die uitstraalde in dit Zijn schepsel. Want inderdaad: nu het lichaam van dezen man, die een halve eeuw lang het publieke leven van Nederland beheerscht heeft, machteloos neerligt in den schoot der aarde, nu zijn mond zwijgt en de vaardige schrijfstift voor immer zijn hand ontzonk, nu valt ook alles weg, wat klein en verkleinend den maatstaf zou kunnen vervalschen, en dringt zich, door geene reactie meer belemmerd, met onweerstaanbare kracht, al het ander overheerschend, op den voorgrond, het besef van zijn grootheid: als een Willem van Oranje staat ook deze machtige figuur voortaan voor onze oogen gelijk een geweldige berg, die zich steeds meer boven de hem omringende bergen en het vlakke land verheft, hoe verder men zich van hem verwijdert; en vervuld met dat besef, zouden we het liefst in stillen eerbied ons hoofd buigen en door zwijgend gedenken hem eeren Als Rector der Vrije Universiteit ben ik geroepen, met een enkel woord U te wijzen op Kuyper's beteekenis voor de wetenschap; en al zou ik het zelfs met veel woorden niet naar behooren vermogen, het schijnt mij toch geenszins onnoodig. In de voorstelling, die niet weinigen zich van dezen veelzijdigen mensch hebben gevormd, neemt de wetenschap slechts een bescheiden plaats in; als prediker, journalist, schrijver, redenaar, volksleider, staatsman, heeft hij ook bij zijne bestrijders erkenning gevonden, maar den man van wetenschap vermochten velen blijkbaar niet in hem te zien. Voor de officieele geleerde wereld in ons vaderland is Kuyper steeds meer object dan subject van wetenschap geweest; en ik zou het niet gaarne louter toeval noemen, dat de Koninklijke Academie, anders toch waarlijk niet altijd onbereikbaar hoog in haar eischen, voor hem nimmer hare poorten ontsloot! De openbare meening heeft hem wetenschappelijk nooit ten volle meegeteld. En inderdaad: waar anders de praestaties dan voldoende, om hem aanspraak te geven op den naam van een geleerde van den eersten rang. En is er wel één bevoegd beoordeelaar, wien in zijn Encyclopaedie der H. Godgeleerdheid — een werk uit later tijd —, naast den meesterlijken opzet van het geheel, niet toch ook telkens weer de minutieuse behandeling treft van velerlei détailpunten? Dat hij daarbij aan zijne rijke phantasie een enkel maal wellicht meer spel gaf dan strenge kritiek mocht veroorloven, kan hem te minder worden verweten, als men ziet, hoe diezelfde phantasie hem bij andere gelegenheden in staat stelde, uit enkele geïsoleerde gegevens, van eene periode, eene richting, een persoon, een beeld te ontwerpen, dat van leven tintelde. Zal ik nu nog wijzen op zijne universitaire redevoeringen, waarin met de veelzijdigheid, aan het genie eigen, telkens weer een ander thema, nu eens de Schriftkritiek, dan weer de Kunst, een volgend maal het Pantheïsme of de Evolutie, steeds even diep als breed behandeld wordt in eene taal, welker plasticiteit door geen ander schrijver wordt overtroffen? Alleen reeds over die taal en hare waarde voor ons Nederlandsch proza ware zonder veel moeite eene omvangrijke verhandeling te schrijven. Doch dit enkele moge volstaan, om te doen gevoelen, dat Kuyper niet slechts wetenschappelijk mag heeten in den hoogeren zin van het woord, inzooverre hij de bezielde profeet is geweest van die ware wetenschap, „welke uit God, die haar dacht en in Zijn scheppingsplan opnam, haren oorsprong nemende, door de schepping en de herschepping heen,, tot God terugkeert", maar hem ook eene eereplaats toekomt onder de coryphaeën der wetenschap. Zoo wordt dan voor de Vrije Universiteit met deze groeve ook de eerste periode afgesloten van haar bestaan: haar stichter en beschermer is niet meer; veertig jaar heeft ze geleefd als onder zijne oogen; thans zal ze geheel zonder hem haren weg moeten gaan. En als vanzelf rijst de vraag: zal zijn werk vrucht dragen? Zal het blijven? De beantwoording dier vraag toont de scheiding der geesten. Wie geen absolute waarden in de wetenschap erkent, voor wiens besef zij rusteloos voortschrijdt van dag tot dag en van jaar tot jaar, steeds verder op den weg der ontwikkeling, voor dien is ook de arbeid van dit wondere menschenkind niet meer dan eene voorbijgaande phase in het groote proces, een oogenblik bewonderd, dan weggezonken in vergetelheid. Maar wie vasthoudt aan de realiteit van het ideëele en gelooft in de Voorzienigheid Gods, die sluit wel niet zijn oog voor het vergankelijke ook van het werk van dezen heros, maar ziet toch daarin eene gave van den Almachtige, Die hem schonk tot verwezenlijking van Zijn doel, gelijk Hij eens een Augustinus zond en een Luther en een Calvijn, opdat hun licht niet zou zijn als het licht van een komeet, helder schitterend voor een tijd, maar dan spoorloos verdwenen, doch, uit de eeuwigheid voortgekomen en uit de eeuwige Bron gevoed, lichten zou in deze donkere wereld, de eeuwen door, tot op den dag van het eeuwige Licht." Weer ging een ritseling door de menigte. Daar stond Dr. Dijk op. Had Colijn's woord Kuyper voor een Pl. II. oogenblik doen herleven in zijn politieke beteekenis, Dr. Dijk tooverde hem door de macht van zijn wijd uitgedragen woord, naar voren als Kerkreformator, aldus sprekend: „Bij het graf van hem, die meer dan iemand anders, ons het „Gode alleen de eer" in de ziel heeft geprent, past het ons allerminst den mensch te verheerlijken, en willen wij niet in het vleesch roemen, maar we mogen en we kunnen niet zwijgen. Hier moet gesproken en gedankt worden. Hier moet onze ziel den Naam des Heeren groot maken, want ondanks de diepe rouw, die ons hart vervult, is bij dit graf overvloedige stof tot danken. Hier is bij de groote droefheid, die de harten van duizenden en duizenden schokt, omdat hun geestelijke vader is heengegaan, alle reden om God te aanbidden, want in hem, den held, den groote in Israël, gaf de Vader der lichten ons zoo onnoemelijk veel. En het is mij een weemoedsvol voorrecht uiting te mogen geven aan de innige dankbaarheid, die er in onze Gereformeerde Kerken leeft voor het ontzaglijk vele, wat Dr. Kuyper, door de genade van onzen Verbondsgod voor die kerken geweest is. Want voor haar heeft hij zooveel mogen doen. Op dit terrein liggen de hoogtepunten van zijn leven. De geestelijke arbeid, dien hij met name voor onze kerken mocht verrichten, stond bij hem zelf het hoogst aangeschreven, en die arbeid is wel in de eerste plaats de groote reformatorische actie van 1886 geweest. Toen is Dr. Kuyper in zijn volle stoere, onwrikbare geloofskracht openbaar geworden. Toen gaf God hem zijn gaven tot steun voor het volk, dat hij lief had, op verrassende wijze te ontplooien. Toen heeft hij met het heroïsme des geloofs met zijn vriend Rutgers den strijd gevoerd voor de eere van Jezus Christus in Zijn Kerk, en onze ouderen gedenken nog, ja met rouw over den doode, maar met innige dankbaarheid, hoe de Koning der Kerk dezen man vooral heeft willen gebruiken, om hen uit het diensthuis uit te leiden tot de vrijheid. En toen heeft hij meer dan ooit geworsteld voor het ideaal, dat hij zelf eens zoo had omschreven: „En daarom niet Christelijk, niet slechts Protestantsch, Gereformeerd moet onze kerk weer worden: God haar souverein, de eeuwige verkiezing het hartebloed van haar leven, en Gods Woord de onverwrikbare grondslag, waarop ze met hare voeten rust." Doch hij heeft voor onze kerken meer gedaan. Wanneer in 1886 de kerken der Doleantie uitgeleid zijn, heeft hij de eenheid met de kerken der Afscheiding gezocht, en mede onder zijn leiding mag in 1892 de Unie tot stand komen. En dan blijft hij de vereenigde Geref. Kerken met zijn rijke gaven dienen. Hij heeft haar in de kerkregeering den rechten weg gewezen. Hij heeft voor haar de waarheid des Heeren in al haar rijkdom ontvouwd. Hij is als hoogleeraar aan de V. U. en leermeester van vele Dienaren des Woords, voor de kerken van onschatbare waarde geweest en zijn leerlingen staan hier bij zijn graf in groote ontroering des harten en roepen uit als Elisa: Mijn Vader, Mijn Vader, Wagen Israëls en zijne 3 ruiters! En meer nog, week aan week heeft hij in De Heraut duizenden harten mogen troosten en stichten door zijn meditaties, voor talloos velen mocht hij het lijk geschakeerde licht der openbaring Gods in Zijn glans doen schitteren en heeft hij ons onze Geref. Belijdenis, de beginselen van Calvijn, de oude waarheid, waarvoor onze vaderen hun leven gaven, weer doen verstaan, en die belijdenis willen wij, onder beding van Gods genade nooit, nooit loslaten. Ik kan hier natuurlijk niet alles noemen. Ik breng slechts iets in herinnering, maar dat weinige is genoeg om in onze ziel te doen trillen een toon van ootmoedige erkentenis voor en tevens van diepe smart over dien man Gods, dien wij moeten missen. O, ik weet het, daar is in honderden kerken de vorige Zondagen gesmeekt tot God, of Hij den ouden, moeden strijder het lijden licht en den ingang in het hemelrijk ruim wilde maken, en er zal op den aanstaanden rustdag, ja diep, diep getreurd', maar ook oprecht gedankt worden voor alle, alle weldaden, die in Dr. Kuyper ons werden geschonken. En nu wij gaan zonder hem verder. Met diepe smart zetten wij onzen weg voort. Zijn arbeid moet door de jongeren voortgezet worden, en er vaart een huivering over onze harten bij zooveel verantwoordelijkheid. Wij gevoelden ons in de hoede onzer voortrekkers zoo veilig, maar nu Doch de Heere leeft. Onze God blijft Dezelfde. Hij is de Getrouwe. Hij zal Dr. Kuyper's arbeid niet laten verloren gaan. Hem bevelen wij ons kerkelijk leven aan. Hij wake over onze Geref. Kerken. In Zijn kracht zetten wij den strijd voort, want, en dat heeft onze geliefde doode ons altijd geleerd, het verbond van onzen God kan niet wankelen, en Zijn goedertierenheid eindigt nimmer meer. En bij dit graf leggen wij voor het aangezicht Gods de heilige belofte af, dat wij nimmer de banier, die Dr. Kuyper ons in handen gaf, zullen loslaten. En sterk Gij, o onze God en Koning onze zwakke handen, en maak Gij door Uw genade ons getrouw. En dan geen nood. Jezus Christus is gisteren, en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid. God zij voor alles geprezen." Nu klonk het aandoenlijke, troostrijke woord van den vriend — we mogen wel zeggen: den intiemsten en trouwsten vriend des overledenen, Z.Exc. A. W. F. Idenburg. „Mij werd toegestaan aan Dr. Kuyper's groeve een woord te spreken als vriend. Niet dus allereerst over wat hij deed, doch over datgene wat hij was als zijn hart zich ontsloot. Niet een woord van waardeering en hulde voor hetgeen door hem werd gearbeid, maar een woord van persoonlijke gehechtheid aan den man, die voor talloos velen een geestelijke vader was. Ik spreek dus niet als een van het drietal nog levenden, die zitting hadden in het door hem gevormde Kabinet. Uit hun naam alleen de betuiging dat zij dankbaar gedenken zijne krachtige leiding en zijn collegialen omgang, zijn werkzaam streven tot bevestiging van de Christelijke grondslagen van ons volksleven en tot vrijmaking van ons on- derwijs; maar vooral ook de warme sympathie en de hartelijke vriendschap, die zij van hem steeds ondervonden en waardoor ook in latere jaren de bestaande banden werden versterkt. Mijn woord aan deze groeve zij dat van eenen, die zich bijzonder met hem zielverwant weet en die in het laatste vierde deel van zijn leven herhaaldelijk meer intiem met hem in aanraking kwam, die zijn vertrouwen genoot en steeds zijn warme vriendschap ondervond. Er was in Kuyper's ziel naast iets machtigs ook iets wonderlijk warms. Wie niet in zijne vertrouwelijkheid werd opgenomen kon de kracht van zijn geloof ervaren, zijn onversaagden moed waardeeren, zijn sterken wil bewonderen; kon geïmponeerd worden door zijn groote kennis en zijn schitterend talent — maar met dit al toch niet meer dan ten deele hem kennen. Gesloten bleef dan dat teedere in zijn bestaan, waardoor zijn gansche leven werd verwarmd. En dan moest men wel eenzijdig oordeelen. Dat teedere in het diepst van zijne ziel was een groote liefde, die allereerst uitging tot God, tot den God van zijn leven. Hoe kon zijn blik schitteren, zijn woord gloeien als hij in vertrouwelijk gesprek verhaalde van de ervaringen zijns levens en van de leidingen des Heeren. Hoe warm was zijn toon als zijn ziel zich uitgoot in het gebed. Het was die liefde, die hem nog op zijn sterfbed deed getuigen, dat God zijn toevlucht en sterkte was, zijn hulp in benauwdheden. En naar buiten sprak dat teedere van zijn gemoed het duidelijkst in zijn meditaties. Wat ervoer hij diep het „nabij God te zijn" als zaligheid! Hoe kon hij genieten van de gemeenschap met zijn Verlosser. Toen de doodsschaduw reeds op hem viel, kwam over hem een trek van verrukking bij de verzekering, dat bij Christus te zijn „zeer verre het beste" was. Uit eigen zielservaring verwarmde hij anderer zieleleven en verdiepte hij anderer geloof. Met machtigen vleugelslag voerde hij onze zielen op van de koude realiteit dezer aarde naar de zonnige werkelijkheid des hemels. Maar niet minder verkwikte zijne warme liefde hen, die het dichtst bij hem stonden: de zijnen en zijne vrienden. Hoe warm kon hij deelen in onze vreugde en smart, hoe kon hij opbeuren en bemoedigen! En misschien meer dan iemand anders kan ik beseffen wat dit verlies beteekent voor U, die bij deze groeve als zijne kinderen treurt. Ik ken zoo zijne hartelijke liefde en zijne warme belangstelling voor U allen. Ik weet dat gij meer dan een vader in hem verliest. Moge Hij, die Uw Vader in den hemelen is, U troosten en sterken, en Zelf alle ledigheid in uwe harten vervullen. Binde Hij u als broeders en zusters allen — en ik denk ook aan uw afwezigen broeder — meer en meer saam in de eenigheid van dat geloof, dat zijne levenskracht was, en in de innigheid der liefde, die daarvan de vrucht is. God heeft hem van u genomen op zachte wijze. Ook van zijn sterfbed blijft ons een lieflijke heugenis. Lijden werd hem bespaard. Ziels- benauwdheid heeft hij niet gekend. Van het eerste oogenblik, dat de stem des Meesters hem riep, was hij met bewustheid bereid om te volgen. Hij had gearbeid zoo lang het dag was. Toen voor hem de nacht kwam, liet hij willig den arbeid los, wetende dat hij niet God kon missen, maar God wèl hem. En dat Hij, Die niet laat varen de werken Zijner handen, het voor hem voleindigen zal. Zijn sterven was in overeenstemming met zijn leven. Uit het geloof, verwarmd door de liefde van Christus. En zoo is hij in zijn sterven, gelijk in zijn leven, een toonbeeld van Gods souvereine genade en van Zijne wonderlijke macht. Gods Naam alleen zij groot ook aan het eind van dit leven, dat Hij schonk, dat Hij deed rijke vruchten dragen, dat Hij thans weer van ons nam. „De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de Naam des Heer en zij geloofd," want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen." De heer Idenburg verzocht namens de familie de schare om Dr. Kuyper's lievelingspsalmen aan te heffen, Psalm 89, verzen 7 en 8. „Hoe zalig is het volk dat naar Uw klanken hoort". en „Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht". Hoe heeft Dr. Kuyper's volk deze zangen Gods leeren zingen! Machtig golfde het lied en het zweefde tot over de grenzen van Den Haag. En stil, langzaam daalde de kist in de groeve neer, terwijl allen het hoofd ontblootten. Toen was het oogenblik gekomen waarop de oudste zoon van den overledene, Dr. H. H. Kuyper, het woord nam om een woord van dank uit te spreken. Het was een zacht uitgesproken woord, (wie had het op zulk oogenblik anders verwacht?) dat weldadig aandeed om de kinderlijke liefde die er uit sprak. Hij vertolkte de gevoelens der familie en richtte zich daarbij in de eerste plaats tot den vertegenwoordiger van H. M. de Koningin. Hij verzocht hem den diepgevoelden dank der familie aan Hare Majesteit over te brengen voor de eere zijn vader, die steeds een trouw dienaar der Koningin was geweest, bij zijn begrafenis aangedaan. Het was den kinderen tot troost geweest dit koninklijke bewijs van deelneming in hun rouw te ontvangen. Ook den vertegenwoordiger van H. M. de Koningin Moeder verzocht hij aan Hare Majesteit dank te betuigen van haar belangstelling in deze dagen van smart getoond. Vervolgens sprak hij zijn dank uit aan de Regeering, die bij monde van Minister Heemskerk zoo welsprekende hulde had gebracht aan de verdiensten van zijn vader voor ons land en volk. Hij dankte den heer Colijn, die als tolk was opgetreden van de Antirevolutionaire partij. „Indien het voor mijn vader", zoo zeide hij, „een troost was te weten, dat wanneer hij eenmaal Weg viel, een nieuw geslacht zou opstaan, dat deii strijd zou voortzetten voor de hem heilige beginselen, dan was het voor hem niet minder een voldoening, dat de verdediging dier beginselen aan uwe handen was toevertrouwd."Dank bracht hij ook aan den Rector Magnificus der Vrije Universiteit, die den stichter dezer Hoogeschool, ook in zijne beteekenis voor de wetenschap, bij zijne groeve heeft willen eeren. Dank aan Dr. Dijk, die in zoo gevoelvolle woorden, die het hart der kinderen zoo getroffen hadden, vertolkt had wat zijn vader voor de Gereformeerde Kerken gedaan had. Dank aan den hooggeachten heer Idenburg niet alleen voor de woorden bij dit graf gesproken, maar ook voor alles wat hij in den laatsten tijd zijns levens voor zijn Vader was geweest. Geen had hem trouwer dan hij in zijn krankheid bezocht ,.Het laatste gebed hebt gij voor hem uitgesproken. Zijn kinderen kunnen u nooit genoeg danken voor wat Gij voor hun Vader en voor hen hebt gedaan". Na dien dank ook te hebben overgebracht aan Dr. Hymans, den geneesheer, die zijn vader zoo trouw had bijgestaan, aan de verpleegsters, die hem verzorgd hadden, en aan de studenten van de Vrije Universiteit, die zijn Vader naar de groeve hadden gedragen, dankte hij ten slotte allen, die herwaarts waren opgekomen om de laatste eer aan zijnen Vader te bewijzen. Hij herinnerde er aan, hoe de heer Idenburg er terecht op gewezen had, hoe gevoelig zijn Vader was voor de uiting van liefde. Zelf had hij dikwijls van de lippen van zijn Vader beluisterd, hoe in zijn moeilijken strijd hij telkens zich gedragen voelde door liet gebed en de liefde van het antirevolutionaire volk. En bij zijn graf wenschte hij uit naam van zijn Vader nog eens den dank uit te spreken voor wat dat antirevolutionaire volk in onwankelbare trouw voor zijn Vader was geweest. „Men heeft", zoo eindigde hij, „Dr. Kuyper een groot man genoemd. Wij, zijne kinderen, weten dat hij zalig is geworden als een arm zondaar, die door het geloof vrede had gevonden in Christus. Rust zacht, geliefde Vader, tot de dag zal komen, waarop Christus u en al de Zijnen zal opwekken en tot Zich nemen in- heerlijkheid." * * * 't Zou geen Calvinistische, geen Gereformeerde begrafenis zijn geweest, wanneer het hiermede was geëindigd. Neen, was den Heere dank gebracht in het woord, dat gesproken en beluisterd was — ook het lied moest nog getuigen dat wij hier bijeen waren om God te danken voor hetgeen Hij had gedaan. En toen zette één stem in, alleen, maar weldra door duizenden gevolgd: Zijn naam moet eeuwig eer ontvangen Men loof Hem vroeg en spa, De wereld hoor en volg mijn zangen, Met Amen, amen, na! De familie verliet vervolgens het graf. De duizenden en duizenden trokken in dichte rijen in alle richtingen uiteen De mensch gaat naar zijn eeuwig huis en de rouwklagers gaan door de straten. Doctor Abraham Kuyper is ingegaan in de vreugde Zijns Heeren. Zijn ziel is bij God. Zijn lichaam ruste in vrede. Tot den jongsten dag. L. S. Het bijeenbrengen, verzamelen, en waar dit noodig was bekorten, om herhalingen te voorkomen, was mij een aangename, hoewel ook weemoedige taak. Hoe geheel anders ondernam ik, drie jaar geleden, ter gelegenheid van Dr. Kuyper's tachtigsten jaardag, ditzelfde werk. Dat het toen niet tot uitvoering kwam lag niet aan den Uitgever, noch aan den verzamelaar, doch aan oorzaken buiten hen beiden gelegen. En thans Met piëteit is bijeengebracht wat onder onze oogen kwam of werd gebracht; waarvoor een woord van dank past aan Heeren Journalisten die hun pennevruchten ons op verzoek toezonden, en daarmede in de opname in het „Gedenkboek" toestemden. Was dit voor ons aangenaam, omdat het gold den man dien wij liefhadden en hoogachtten, ook stemde het ons tot groote blijdschap de uiting van hoogachting en waardeering te lezen, die de vaderlandsche pers, in 't algemeen, voor Dr. Kuyper thans uitsprak. Een enkele kon zich niet verheffen boven een wrangen zuren passus, maar dit daar gelaten, een bekentenis als van de N. Crt. zegt zoo veel, en doet zien, hoe mede jalouzie, naijver als ge wilt, op ónzen Kuyper, dikwerf drijfveer van scherpe uitvallen was. Doch het stemde ook weemoedig: omdat dit de laatste maal is, dat de Pers zich zóó uiten kon. Thans is hij, die vijftig jaar nagenoeg heel de Vaderlandsche Pers in roering bracht, niet meer. Zijn pen rust voor immer; zijn scheppend brein is voor deze aarde stilgezet; maar hij laat een erfenis achter zóó groot, zóó rijk, dat zelfs de naneef in geslachten nog met bewondering vervuld zal zijn voor de gaven, waarmede God in dit menschenkind ons land, ons volk heeft gezegend. Ook over den kerkelijken strijd wordt, nu de geschiedenis spreken gaat, nu wat heden was, verleden werd, een milder oordeel gevormd en geveld. Moest de kerk-redacteur van de N. Rott. Crt., schrijvende over 1886 niet erkennen, dat Dr. Kuyper gelijk heeft gehad? Naast veel kortzichtigheid, onjuistheden als de N. Rott. Crt. (politieke redactie), de Middelb. Crt. enz. lieten drukken, stemt het tot dank, dat allen moeten zeggen, dat Nederland een groot man heeft verloren. Laat dit boek, dat zonder vooroordeel is saamgesteld, en waarin ook het minvleiende, van een in alsem gedoopte pen over Dr. Kuyper, bij zijn doodsbaar geschreven, voorkomt, bijdragen om te doen zien hoe ontzaglijk veel in Dr. Kuyper verloren werd. Mij was het goed, het saambrengen te verrichten. De Verzamelaar. Amsterdam, 22 November 1920. CHRISTELIJKE PERS. „De (Chr.) Amsterdammer" 9 Nov. 1920. HEENGEGAAN. Aan het leven van dezen zeer sterke, van dezen machtige naar den geest, is thans een einde gekomen. Duizenden van zijn tijdgenooten en volgelingen, die met en achter en na hem in den strijd kwamen, heeft hij overleefd. Hij leek onversaagd. Als hij sprak of als hij schreef, was het of het leven nog voor hem open lag. Wel oud, maar niet op, was zijn zeggen. En nu is deze even veelgeliefde als veelgesmade man heengegaan... Daar zijn er, die gemeend hebben, dat Dr. Kuyper na zijn ministerschap de welverdiende rust had moeten nemen. Daar zijn er ook, die den ouden voortrekker nog gaarne vele jaren als geestelijken leidsman van het volk, dat hem liefhad, in actie hadden gezien. Dat was ook Dr. Kuyper's eigen wensch. Zoo lang mogelijk heeft hij de draden willen vasthouden, die hem aan het leven bonden. Dat hij in 1912 het strijdtooneel in de Tweede Kamer verliet, was alleen aan zijn doofheid te wijten. Strijdensmoede is de oude vechtgeneraal nooit geworden. Wat heeft het hem gesmart toen hij in den loop van dit jaar vanwege zijn ingezonken kracht allen politieken arbeid moest neerleggen. Hij sprak zelfs van zijn „donker geworden levenspad". Die gedwongen werkloosheid heeft — gelukkig voor hem! — niet lang geduurd. De Albeschikker heeft nu achter het veelbewogen en veelbesproken leven van dezen geweldige een punt gezet. Hij was een vermaarde in Israël, een groote onder de grooten, een leider onder de leidslieden, een held onder de helden van het Kruis. Van zijn enorme en veelzijdige beteekenis voor ons land en volk, inzonderheid voor ons Christenvolk, kunnen we slechts stamelen. Dat is niet in één, dat is niet in tien artikelen te zeggen. We zullen er ook niet aan beginnen. We willen, staande bij de lijkbaar van dezen grooten kampvechter, alleen onze aandacht schenken aan hetgeen Kuyper is geweest in den strijd voor het Koninkrijk der Hemelen. Dan zien we voorbij alles wat wij in den mensch en in den Christen Kuyper zoo gaarne anders hadden gezien. Dan letten wij alleen op het eeuwigheidswerk, dat hij in Gods kracht en door Gods genade mocht volbrengen. En dat is niet weinig geweest! God heeft groote dingen door dezen man gewrocht. Hij is als theoloog in woord en geschrift een machtig prediker geweest van Gods waarheid, majesteit en liefde. Hij heeft ons volk dichter bij het Woord des Heeren gebracht, hij heeft het Gods ordinantiën op de ziel gebonden en direct en indirect de oogen van duizenden geopend voor de schatten van heil en genade. Ook zijn werken als Staatsman heeft hij daaraan dienstbaar gemaakt. In al zijn leven en streven, in al zijn polemiek en tactiek, in al zijn strijden en worstelen, overal waar hij ging, door goed gerucht en door kwaad gerucht, te allen tijde en onder alle omstandigheden, als zijn oog helder was of door vleierij beneveld, als hij voet bij stuk hield of wel eens laveerde, als hij sympathiek handelde of uw toorn deed ontbranden, altijd en nog eens altijd, heeft hij de lijn trachten vast te houden, die hem aan zijn God en Koning bond; altijd en nog eens altijd heeft hij trachten te dienen, zijn Verlosser en Heiland, Wiens eigendom hij zich wist te zijn. Dr. Kuyper was een dienstknecht des Heeren. Dat blijft zijn grootste eere. Een dienstknecht, aan wien vele en groote talenten waren geschonken, waarmede hij gewoekerd heeft tot den dag zijns doods toe. Dr. Kuyper was een prediker van Gods Woord. Dat is zijn hoogste roeping geweest. Een taak, waarin hij niet alleen op den kansel en achter den katheder, maar ook als Staatsman getrouw geweest is. Dr. Kuyper was een discipel van Christus. Dat was de reden, waarom de wereld hem gesmaad en gesard, bespot en verguisd heeft. Zelfs mede-Christenen hebben hieraan meegedaan of gingen er in voor. En ons Christenvolk denkt thans met weemoedige schaamte aan de vaak onheusche bejegening, welke Kuyper van velen zijner geestverwanten heeft moeten verduren. Al heeft de partijleider door zijn overheerschend optreden de oppositie meer dan eens uitgelokt, men is in het foeteren tegen hem dikwerf verder gegaan dan verantwoord kon worden. De spot der wereld heeft Kuyper nooit gedeerd; ook de critiek van zijn geestverwanten heeft hem vrijwel koud gelaten. Hij ging zijn eigen gang, ook al kwamen vriend en vijand er tegen in verzet, ook al moest hij zijn naaste geestverwanten er voor tegen het hoofd stooten. De wetenschap dat Kuyper in al zijn optreden geheel te goeder trouw was en eerlijk meende op zijn wijze de heilige zaak het best te dienen, deed zijn vrienden en geestverwanten veel in hem dragen wat in anderen nooit geduld zou zijn. Men was er aan gedachtig, dat het juist Kuyper geweest is, die zooveel slagen, welke voor de belijders van Jezus bestemd waren, op zijn hoofd heeft voelen neerkomen. In de stad aan de zee zal hij begraven worden, deze groote vaderlander, die als de vermaarde staatsman-theoloog in de geschiedenis van ons volk zal blijven voortleven. Hij zal tot Nederland blijven spreken, vele jaren, wellicht eeuwen nadat hij gestorven is. Zijn stof zal vergaan, maar zijn naam zal in dankbare, onvergetelijke herinne- ring blijven. Zoo lang er in het Israël van het Westen nog belijdende Christenen zullen wonen, zal zijn naam met eere genoemd en naar zijn werken gevraagd worden. Zoolang er in ons oude Nederland nog strijders onder de Kruisbanier gevonden zullen worden, zal aan dezen Kruisgezant met liefde gedacht worden Totdat de eeuwige Koning Zelf zal verschijnen op de wolken des hemels. Dan is er geen bewonderend staren meer naar eenig menschenkind, ook zelfs niet naar grooten als Luther en Calvijn, als Groen van Prinsterer en Kuyper. Dan is er maar één leven, lieven en loven: Hem, Die op den troon zit en het Lam ) „Arnhemsche Dagblad" 9 Nov. 1920. Zacht en kalm is hij gisteravond ontslapen. Dagen lang hebben wij telkens weer het eerst gezocht naar het bericht omtrent zijn toestand en nu is de dood ten venster ingeklommen en heeft op Gods tijd dat rijke leven afgesneden. De gedachten in ons binnenste vermenigvuldigen zich en het gaat ons schier als den man Gods, die, toen hij Elia zag opvaren, het uitriep: Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijne ruiteren! Een groote is heden onder ons gevallen! Een groote, die behoorde aan geheel ons volk. Die dat volk gediend en geleid heeft met al de schitterende talenten hem geschonken. Een groote, die was een held op het terrein van de wetenschap, een reus in de wereld der journalistiek, theoloog en taalgeleerde, staatsman met genialen blik en socioloog in den edelsten zin van het woord. Een groote, die toch allereerst behoorde aan onze antirevolutionaire partij, die allereerst en allermeest behoorde aan de kleine luyden, wier strijd zijn strijd, wier overwinning zijn glorie was. Kuyper en het eenvoudige vrome volk waren één door een geestelijken band, gelegd door den grooten Herder. Kuyper's kracht? Was het zijn machtige kennis, zijn sterk willen, zijn begeesterende welsprekendheid? Zeker ook mede, maar het geheim, de zenuw van zijn kracht, lag in de worsteling van zijn Aaron's en Hur's, lag in de binnenKamer van duizenden stillen in den lande, die dagelijks weer hem droegen door hun smeeking. Wie Kuyper zoo niet kan zien, zal hem nooit goed zien. Als hij daar stond op de Deputatenvergaderingen, dan begeesterde zijn aanblik heel die schare van ernstige mannen, maar als hij ze op de lippen legde den Calvinistischen strijdpsalm: „Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht!" dan trilde er in dien machtigen zang iets van het geloof, dat de wereld overwint. Smalend heeft men wel gesproken van Kuypervergoding. Wij weten ons daar verre van, maar de Kuyper-verguizing zal een schande blijven voor menig tegenstander, die Kuyper heeft gehoond. Voor ons christen-volk was hij een tweede Mozes. Onder zijn bezielende leiding ging het uit het diensthuis, door de woestijn, naar de aanvankelijke victorie. De Nieuwe Rotterdammer begrijpt dat natuurlijk niet, hoe zou zij ook kunnen. Maar nu deze groote inging, zacht en kalm in het Vaderhuis, nu hij binnenging als 'n verloren zondaar, nu weent onze ziel. De toekomst ook voor onze partij is vol vragen en bekommernis; maar over dit sterven klinkt een stem. De stem, die de nieuwe voorzitter der Deputatenvergadering voor ons vertolkte: „God is ons een toevlucht en sterkte, Hij is krachtiglijk bevonden een hulp in benauwdheid. Daarom zullen wij niet vreezen, al veranderde de aarde hare plaats en al werden de bergen verzet in het hart van de zeeën; laat hare wateren bruisen, laat ze beroerd worden; laat de bergen daveren door derzelver verheffing. De Heere der heirscharen is met ons, de God Jacobs is ons een hoog vertrek." J. H(ollander). ,,De Banier" (Chr. Hist.) 13 Nov. 1920. Maandagavond half zeven is Dr. Kuyper, na een ziekbed van eenige weken, zacht en kalm overleden, uitgeleefd, de kolossus van voor eenige jaren. En als dit nummer verschijnt is zijn stoffelijk overschot reeds aan ae aarde toevertrouwd. We willen hier iets mededeelen omtrent zijn levensloop. Zijn hoogleeraarschap van de Vrije Universiteit heeft hem in de gelegenheid gesteld een breede schaar van trouwe volgelingen te vormen, terwijl de schat van theologische werken, die hij jaar op jaar nog wist te vermeerderen, aan geleerden en ook aan eenvoudigen, die kennis en die verdieping van geloofsleven wist te schenken, welke zijn vereerders maakten tot geharnaste strijders. Was hij groot als theoloog, niet minder was hij het als politicus. Ook hier heeft hij zich getoond, de leider, de organisator, de strijder, de man des volks. Alles door de veelzijdige gaven, welke hij van God had ontvangen. Van 1872 begint zijn krachtige werkzaamheid op staatkundig gebied. Onvermoeid schrijft, spreekt en strijdt Kuyper, omringd door een schare van helpers, boven wie hij uitsteekt als een Saul boven de menigte. Niemand, die hem vervangen kon, en een schare van duizenden, die in hem zagen de van God gegeven leider, wien te weerstreven zonde was voor God. Ook zijn vrienden spaarde Kuyper niet. Vooral de Minister van Koloniën, de oude Keuchenius, moest het ontgelden. Fel was soms Kuyper's critiek, omdat de ministers geen stroomarmen wilden zijn, die van hun vechtgeneraal de instructies kwamen vragen. En mede onder die critiek moest, na 3 jaren, het kabinet-Mackay plaats maken voor dat van Tak van Poortvliet. Te dien dage stond het politieke leven in het teeken van den kieswetstrijd. Het ging om de voorwaarden tot verkrijging van het kiesrecht. Dr. Kuyper, die van huis uit het huismanskiesrecht zeer krachtig verdedigde, wilde een zeer uitgebreid kiesrecht, en schaarde zich aan de zijde van Tak van Poortvliet. Enkele vooraanstaande antirevolutionnairen, onder aanvoering van Jhr. de Savornin Lohman, konden hierin niet medewerken, deels omdat zij uitbreiding van kiesrecht wilden doen steunen op rijpheid van 't volk voor 't politieke leven, deels omdat zij grondwettige bezwaren hadden tegen het aanhangige wetsontwerp. Kuyper was intusschen in 1894 weer in de Kamer teruggekeerd, en in het middelpunt van de oppositie, zijn kracht. In 1901 volgde zijn ministerschap, dat hij, naar hij zegt, niet heeft gezocht. Een periode, fel van strijd, omdat Kuyper, tegenover de vaak hoonende spot van zijn tegenstanders, vooral van de socialisten, in magistrale redevoeringen krachtig getuigenis aflegde van zijn geloof. Nooit was er in de Kamer zoo getheologiseerd als toen. Nooit was ook iemand zoo gehaat door den een en bewonderd door den ander. Zeer vele van zijn idealen heeft Dr. Kuyper als minister niet verwezenlijkt gezien. En de uitkomst van de verkiezingen van 1905 bracht een groote ontgoocheling; het kabinet was genoodzaakt af te treden, terwijl het zich had gereedgemaakt voor een tweede periode van vruchtbaren, wetgevenden arbeid. En nu was de zon van Dr. Kuyper haar zenith voorbij. Wel betrad hij de Kamer weer, nadat hij in 1908 voor Ommen was gekozen, maar tegen zijn wil, en tot zijn grooten toorn, kwam toen het kabinet-Heemskerk aan 't bewind, een kabinet, dat hij vaak fel bestookte. Langzamerhand kwam er onder de jongeren in zijn partij verzet tegen de oppermachtige leiding van Dr. Kuyper, die alles aan hem ondergeschikt wilde doen zijn. en bovendien werd het krachtige lichaam gesloopt. Toenemende doofheid bracht hem er toe, in 1912 de Tweede Kamer te verlaten. In 1913 werd hij gekozen tot lid der Eerste Kamer, en wist hier menigmaal, hoewel hij de vergaderingen niet getrouw meer bezocht, te boeien door zijn nog krachtig, welsprekend woord. Maar de aftakeling was gekomen. Het een na 't ander moest hij opgeven. 't Leiderschap der partij, de redaktie van „De Standaard", het lidmaatschap van de Eerste Kamer, alles moest hij loslaten. Want — de bode des doods naderde, om ook dezen geweldige mede te nemen. En thans — dood! Voor altijd gesloten die oogen, voor altijd stil die mond. En — het lichaam ten verderve overgegeven! En _ de ziel — bij zijn God, volgens zijn eigen getuigenis, nu 't laatste, wat hem bleef, was: Genade! Er is een groote gevallen in Israël. „De Beukelaar' 19 Nov. 1920. De dood van Kuyper bracht een ontroering van bizonderen aard. Dood en menschelijke macht zijn altijd tegenstellingen die het hart bewegen. Maar die tegenstelling was zelden zoo groot als bij dit heengaan. Kuyper liad zich uit het politieke leven bijna geheel moeten terugtrekken, maar nu bij zijn dood was het weer de oude machtige Kuyper, wiens stervensbericht door Nederland ging. Want machtig is deze man geweest. In de laatste twee eeuwen heeft wel geen Nederlander zooveel macht gehad als hij. Macht is bijna altijd betrekkelijk, vaak zeer betrekkelijk. Schijnbaar leidt en beslist de machtige, werkelijk wordt hij voor verre het grootste deel voortgestuwd en beheerscht door een groep, een organisatie, een beweging, een kerk. Bij Dr. Kuyper was het niet aldus. Hij was in werkelijkheid de leider. Wanneer hij anders gewild had, zou het in het kerkelijke, het politieke leven van Nederland op belangrijke punten anders zijn geweest. Van zijn wil, van zijn beslissing hing het vaak af, niet van zijn groep, van zijn volgers. Dit alleen reeds geeft aan dezen staatsman en volksleider een zeer bizondere plaats in onze geschiedenis. Zijn macht heeft in Nederland veel verder gereikt dan van iemand anders. Er was in hem van de Caesar-natuur, een heerscherskop, een machtsgeweldenaar. Het is bij hem dan ook altijd om de macht gegaan. Het Calvinistisch volksdeel was zich van zijn beginselen en van de kracht dier beginselen weinig bewust. Godsdienstig en politiek school het geheel terug. Maar Kuyper heeft het wakker geroepen. Hij lveeft het geëlectriseerd. Men werd zich in deze groep bewust van de geestelijke kracht die men bezat. Het werd een tintelen van nieuwen moed, een opvlammen van helder vuur. En het ging alles uit den aandrift derzelfde grondbeginselen, het was van gelijke bouwstijl, het werd alles doortrokken van den gereformeerden, neo-calvinistischen zuurdeesem. In dit volksdeel, dat teruggescholen leefde, werd men zich bewust de dragers te zijn van de aloude Gereformeerde beginselen van bet sterke Nederland van weleer. En Kuyper, die door zijn geniale persoonlijkheid dit volksdeel tot dit bewustzijn van eigen geestelijk karakter wist te brengen, voerde het nu eveneens tot de macht. Dat werd zijn politieke taak. Deze groep werd tot een leger van de scherpste organisatie. In eigen Kerk, eigen scholen, eigen vereenigingen, eigen universiteit, werden de beleden beginselen doorgevoerd en uitgewerkt. Het was een leger, dat bij den staatkundigen strijd aan Dr. Kuyper, den generalissimus onvoorwaardelijk gehoorzaamde, een leger waarmee de aanvoerder alles, tot de snelste zwenkingen toe, kon doen. Hij was de man die hen gevoerd had van de duisternis der verscholenheid tot het licht der publieke macht. Het eens allesbeheerschende Liberalisme werd verslagen, de mannen van de eenmaal bespotte nachtschool kwamen tot in het gestoelte der eere. En dat alles was het werk van Kuyper Die machtige is heengegaan. En daarbij moet de groote historische beteekenis zijner verschijning ten volle worden verstaan. Er zijn velen, ook van Christelijk belijden, die bij begrijpelijke verontwaardiging over de middelen die deze machtige telkens gebruikte, de geweldige historische beteekenis van zijn figuur niet kunnen, misschien ook niet willen zien.... Kuyper was de man van de macht, van de groep, van de strooming, hij miste in zekeren zin het sterk-persoonlijke. Op zijn eigen groep had hij wel ongetwijfeld een geweldigen persoonlijken invloed, maar dit was vooral door een merkwaardige wisselwerking. Hij maakte die groep bewust van haar geestelijke kracht en sloot zich zelf weer geheel aan bij wat in die groep geestelijk leefde. Er was wel een zekere vernieuwing, het heette ook neo-calvinisme, een zekere nieuwe opbouw op de oude Calvinistische beginselen, maar Kuyper was nimmer de profeet, die als het moest alleen ging staan, die met zijn woord, als het eisch was, ook eigen geestverwanten geeselde. Mannen van voortdurende machtsberekening missen het profetische volkomen. Kuyper was een kunstenaar in het bespelen der volksconscientie, maar profeten bespelen niet de volksconscientie, doch schudden ze wakker. Wie als man van genialiteit groote zedelijke kracht van persoonlijkheid bezit, staat midden in zijn volk als een held, naar wien men toesnelt om met hem ten kruistocht te gaan. Ook uit wie hem tegen staan wint hij soms de besten. Maar Kuyper heeft altijd zijn tegenstanders overwonnen, nooit gewonnen. Hij heeft hen neergestooten en neergesabeld, hij heeft ze verslagen in overwinning na overwinning, maar hij heeft hen ook teruggestooten van zich zelf, van zijn groep, van het orthodox Christendom. Kuyper heeft weinig zedelijke overwinningen kunnen boeken. Hij was niet in de eerste plaats de man van zijn volk, maar de man van zijn groep, en die groep wist hij te bezielen door wat reeds in haar leefde te sterken en te verruimen, maar hij heeft niet, ook niet in zijn eigen groep, van uit het Christelijk belijden het nieuwe, het vurige, het zuiver reformatorische geworpen. Daartoe miste Kuyper de scheppende, de verbeeldende kracht. Bij dezen geweldigen geest is er gemis aan fantasie. Daardoor sluit hij zich voortdurend aan bij het oude en ziet ook de tegenwoordige geestesstroomingen altijd vóór alles als historisch geworden. Een nieuwe reformatie van diepen zin acht hij vrijwel ondenkbaar, het huidige sluit zich altijd weer aan bij Calvinisme, Lutheranisme of Roomsch-Katholicisme. Hij voor zich is de man die het Calvinisme, zij het wat in modernen zin gewijzigd, zoo scherp mogelijk wil doorvoeren en tot macht brengen in en door de groep, waarin dat Calvinisme nog leeft.... Dat toch is het groote doel, waarvoor veel moet zwichten. Wat aarzeling of het te gebruiken middel wel geheel deugdelijk is, of een bepaalde voorstelling, een zekere bestrijding wel geheel met de waarheid in overeenstemming is, of men aan zijn tegenstanders inderdaad recht doet, of men zelf bij zijn strijd vrij uitgaat, ach! het werd weggezwaaid, het werd misschien te klein gevonden, het groote doel was immers de historische beteekenis, de macht van eigen groep, van eigen wereldbeschouwing te sterken. Wat is een heele of halve leugen, wanneer het gaat om de beteekenis van een volksdeel, de kleinzieligen, die zich om allerlei gewetensbezwaartjes niet aansluiten bij de groep waartoe ze naar levensbeschouwing het meest behooren om dan te strijden voor de macht van die groep, nu ja met de middelen, die eenmaal niet kunnen gemist bij een strijd om de macht. Zoo is het geweest in de Kuyper-sfeer. Emerson denkt er anders over. Maar veel meer, uit den Bijbel klinkt ander geluid. Wee u! zoo gij de geheele wereld gewint en lijdt schade aan uw ziel. In den Bijbel gaat het om de waarheid en vóór alles de waarheid. Kuyper de man van de macht der groep, van het machts-calvinisme. En eigenlijk heeft de historie reeds haar veroordeelend vonnis uitgesproken. In ditzelfde Nederland, waar Kuyper zijn groep tot zulk een macht bracht, hebben Roomsch-Katholicisme en SociaalDemocratie een macht ontwikkeld die de macht der Kuyper-groep verre te boven gaat. Aan de machtstoename der Roomsch-Katholieke volksgroep heeft Kuyper trouwens aanzienlijk medegewerkt In het leven van Dr. Kuyper is een tijd geweest, dat hij meer de kracht van het politiek-sociale beginsel naar voren bracht. Toen hij in den Tak-tijd zijn „Christus en de sociale nooden" schreef, zijn kreet voor sociale rechtvaardigheid liet hooren. Helaas! die kreet is vergalmd. Het is al meer geworden de groep, de macht van de sterk aaneengesloten groep. Kuyper de groote, de machtige is heengegaan en met groote eer begraven. En tot in duizende huizen, in ver afgelegen boerenhoeven is stille rouw, men had hem lief. Dat is groot. Het is als met een Bismarck. Vele profeten zijn gesteenigd en verguisd en hun lichamen zijn soms heimelijk in stilte weggedragen, doch hun stem blijft klinken door de tijden. Dat is de eeuwige kracht. „Bouwen en Bewaren" orgaan van den bond van meisjesvereenigingen op Geref. grondslag in Nederland, 1 Dec. 1920. „Ook in het hart der vrouw heeit hij gegluurd. Haar godsdienstig leven waargenomen, doorvoeld, uitgebeeld. Zijn „Vrouwen uit de Heilige Schrift" blijft een parel van waarde. Een vrouw is anders aangelegd dan een man. Zij is niet minder, maar anders begaafd dan hij. Haar natuurlijk en godsdienstig zieleleven draagt een eigen stempel. Vertoont een eigen kleur, heeft een eigen bekoorlijkheid. Dat heeft Dr. Kuyper helder ingezien en vandaar dat hij nog in de laatste jaren zijns levens te velde getrokken is tegen hen, die de vrouw wilden „ontvrouwelijken" en haar wilden wegvoeren uit de meer stille en toch voorname plaats, die zij naar Gods bestel in het menschelijk leven inneemt. Dat onze Gereformeerde meisjes de nagedachtenis van dezen grooten man eeren! Gedenkt uwer voorgangeren, die u het Woord Gods gesproken hebben en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst hunner wandeling (Hebr. 13 : 7)." „Christelijk Volksblad voor het Huisgezin' 13 Nov. 1920. Is het wonder, dat de duizenden bij wie zijn woorden weerklank vonden en die in hem een anderen Mozes zagen, hem bewonderden, hem hoogachtten, hem op de handen droegen en — op de vleugelen des gebeds! School daarin dan niet iets van menschvergoding? Toch niet! Wilt ge het verschil tusschen hoogachting en menschvergoding? Het was op één van de druk-bezochte Deputaten-vergaderingen in Tivoli, dat Dr. Kuyper bij zijn binnentreden met donderend applaus werd begroet. Toen was er één, die de opmerking maakte: „Als nu de Heere Jezus binnentrad, zou er dan ook zoo geapplaudiseerd worden?" Onmiddellijk wendde een ras-echte Calvinist het hoofd en antwoordde: „Neen m'n vriend, als de Heere Jezus binnenkwam, zouden we allen op de knieën vallen en Hem aanbidden." Dat is het verschil. Wij hadden Dr. Kuyper lief, hij leefde in ons hart. En thans is hij ons ontvallen en staan wij bij zijn groeve. Doch staande bij dat (.pen graf danken wij den Heere voor Zijne genade, die ons dezen man gaf P. DE ZEEUW J.Gzn. „Onze Courant" 10 Nov. 1920. I)e slag is gevallen De leider der Antirevolutionaire Partij, de man, die de liefde had en behouden heeft van z'n volk tot aan z'n einde, is uit de rij der levenden weggenomen. Maandagavond half zeven was zijne ure gekomen. Het rad aan den bornput is in stukken gestooten, de kruik aan den springader gebroken, de zilveren schaal ontketend. God heeft hem thuisgehaald. Veel is aan Dr. Kuyper, onzen geliefden doode, in dit leven gegeven. Hij zelf getuigde daarvan, door te zeggen: Ik ben een veelszins zoo gelukkig man geweest. Bittere ironie zou men zeggen, want wie heeft zijne vijanden in grooter getale geteld dan hij? En toch, het deerde hem niet. Hij wist, dat het licht geen gemeenschap met de duisternis kan hebben, en dat de duisternis het licht moest haten. Uit die wetenschap leefde Dr. Kuyper, en al vermenigvuldigde het getal zijner tegenstanders: hij hield koers, hij, die 't stuurrad meer dan een halve eeuw lang met vaste hand omklemde en het Calvinistische scheepken over de bruisende zeeën koerste. Rijk was de zegening Gods over hem. God schraagde zijn trouwen dienstknecht, die altijd gereed was tot den strijd. De Almachtige nam hem niet weg in het midden zijner jaren. Hij heeft den tijd des ouderdoms mogen zien, dat de amandelboom bloeide, dat hij vreesde voor de hoogten. Nu zijn de twee deuren naar de straat gesloten. Zijn aardsche huis dezes tabernakels is afgebroken om van Zijn God te ontvangen een plaats in de eeuwige woningen des Vaders. Wie zal zonder ontroering kunnen lezen hoe de oude strijder kalm en gerust nederlag, verbeidende de komst van Hem, die hij op deez' aarde met al zijne talenten had gediend. Juist dat sterven in het rotsvaste geloof zijn Meester te hebben gediend, aan zooveel duizenden voorgehouden in woord en geschrift, moet ons, zijn volgelingen, tot ootmoedigen dank stemmen. Staande bij de sponde, waar hij het leven moest afleggen, mogen wij niet allereerst spreken van wat Dr. Kuyper gedaan heeft, maar moeten onze harten bezield worden met de gedachte, wat Gods gunst en genade aan hem heeft gewrocht. Was het niet 's Heeren gunst, die zich ontfermde, om aan den jeugdigen predikant de leegheid van het modernisme te laten zien? Was het niet de Machtige Jacobs, die hem de eenvoudige Gereformeerde broeders en zusters in 't land der Betuwe op zijn levensweg plaatste, om tot hem te zeggen dat gebroken bakken geen water kunnen bevatten? 't Was Zijn gunst die Kuyper deed schreien naar de Bron van het levend water, naar Christus en dien Gekruist. 4 ïf De ontslapene heeft dit zelf nooit kunnen vergeten. God had hem gezocht, toen hij nog niet den Heere zocht. Steeds heeft hij dat tegen vriend en vijand beleden. Hij wist begiftigd te zijn met vele talenten. Hij wist dat God hem een zwaren arbeid op de schouders gelegd had. Maar die wetenschap, God te dienen, deed hem blijmoedig voortgaan, door kwaad en goed gerucht. Hoe blij en verheugd gevoelde hij zich te midden van zijn volk. Het volk dat hem volgde, had hij zelf gekweekt en geschoold voor den strijd. Op zijn krankbed, dagenlang wachtende op den Engel des Levens, was het hem, toen de zwarte slagschaduwen van het naderende einde zich aankondigden, zoo tot troost, dat zijn volk met hem meebad. Die liefde heeft hij gewaardeerd. Hoe vol geestdrift wekte hij jaar in jaar uit zijn volk in Tivoli vergaderd op, de „Internationale van Gods volk" (Ps. 89 : 8) aan te heffen. Dan zong en juichte heel zijn ziel. Dan lag heilige vreugde op zijn aangezicht en als hij aan 't einde zijn getrouwen opriep om onder het zingen der liederen Hamaalöth ten strijde te trekken, dan kon de leider verzekerd zijn, dat ieder hopman zijn vendel zou aanvoeren Zoo heeft hij bijna een halve eeuw ons volk geleid. Hij ging hun vóór. 't Machtige liberale bolwerk sloeg hij tot puin en hoe jubelde dan de veldheer, als hij met des tegenstanders eereteeken het terrein van den strijd verliet. Maar altijd weer kwam het parool: „Gode gedankt, o, mijne broederen." Nu rust de hand die zooveel schreef; immer is gesloten de mond, die zooveel sprak tot vriend en vijand, maar heerlijke genade is het, dat hij sterven mocht in het onwankelbare geloof. Hij mocht sterven gelijk hij onder ons geleefd heeft, roemend in de kracht en genade Gods. Zalig, die dooden, welke in den Heere sterven. „Delvenaar" 10 Nov. 1920. NA HET HEENGAAN. „Gedenkt uwer voorgangeren. Hebr. 13:7. Het zou onze kleine antirevolutionaire pers niet eeren, als zij meende ter gedachtenis van Dr. A. Kuyper met een enkele ontboezeming genoeg gedaan te hebben. Hij toch is de man geweest, die haar het aanschijn schonk. 't Is zijne bezieling geweest, waardoor overal in ons Vaderland uit den boezem onzer Partij kleine weekbladen ontstonden, die voor onze beginselen opkwamen en hen inwerkten in de hoofden en harten van zoovele duizenden. In de hand van den grooten Leider: de Standaard. Achter hem een steeds aangroeiend getal Vaandeldragers. Wie in 't leger geen overste of kapitein kon zijn, achtte het zich eene eere vaandrig te mogen wezen. En wat dagelijks het groote hoofdorgaan gaf in groote bankbiljetten, werd in allerlei pasmunt voor het volk door de kleine pers omgewisseld. Velen hebben dikwerf den wensch uitgesproken, dat onze Antirevolutionaire Partij een zeer groot Dagblad mocht bezitten. Morgen-, Middag-, Avondeditie. Met een heir van Buitenlandsche correspondenten. Met een staf van medewerkers. Met een geweldig aantal abonné's. Dat hebben wij niet. We hebben wat beters. Voor de „kleine luyden" de „kleine pers." Wat zouden onze arbeidersgezinnen dagelijks met een papiermassa, waarin zij geen weg kunnen vinden en waarvan het belangrijkste ongelezen bleef? In Dr. Kuyper eeren wij ook den vader van onze kleine pers. De groote journalist, die kleine hebdomaristen, weekbladschrijvers, kweekte, en bezielde door zijn onnavolgbaren stijl, ongeëvenaarde frischheid, rijkdom van gedachte, onvermoeibare werkkracht! Alle bladen hebben dezer dagen Dr. Kuyper gehuldigd in zijne rijke gaven. En erkend als Voorganger, op elk terrein, waarop hij zich bewoog. De geestelijke aanleg van Dr. Kuyper was zóó, dat hij niet volgen kon. Een gebied, waarop hij zou moeten volgen, betrad hij niet. Daar wist, voelde hij zelf, dat zijne plaats niet was. Waar hij echter wist dat zijne genie nuttig kon zijn, wat het voornaamste is, het werk des Heeren werken kon, was hij Voorganger. En het Apostolische woord, hierboven afgedrukt, hebben we ook ten zijnen opzichte te betrachten: „Gedenkt uwer voorgangeren, die U het woord Gods gesproken hebben." Te gedenken, niet door op te gaan in eene ledige menschenvereering. Te gedenken, niet alsof hun heengaan een onvervulbare plaats achterliet. Mozes' staf ging in de handen over van Jozua, ook al was deze minder dan hij. Elia's profetenmantel viel op Elisa, ook al had deze maar twee deelen van zijn geest. Maar te gedenken door te „volgen hun geloof en te aanschouwen de uitkomst hunner wandeling." Dr. Kuyper is heengegaan. De „N. R. Crt." heeft gemeend te moeten profeteeren, dat het nu met het werk en de bezieling van Dr. Kuyper ook uit is. Zijn arbeid zinkt met hem in het graf. Wij gelooven anders. Dr. Kuyper heeft niet gezaaid beginselen van Dr. Kuyper. Maar de onvergankelijke beginselen van Gods Woord. De vorm mocht zijne zijn. De inhoud was Godes. Van hem de zilveren geheelde schalen. Van Hooger de gouden appelen. In zijn hand de albasten flesch. De nardus echter uit de hand des Heeren. En ook hij, de groote, de geweldige, de bezielende, de beheerschende, ten slotte slechts een aarden vat. Maar hemelsch en dies onvergankelijk de schatten, in dat vat gedragen. Dr. Kuyper is heengegaan. Kostelijke woorden zijn bij zijn graf gesproken en over hem geschreven. Met zijn heengaan sluit eene periode in onze geschiedenis. Vooral die van Kerk, School en Politiek. Ook al waren zijne krachten geweken, was zijn naam op zich zelf een macht, die ons steeds herinnerde aan den strijd, den grooten strijd, waarvan wij allen de overwinningsvruchten genieten, en die samenbond wat samenhoorde. Toen hij reeds uit de actieve politiek zich teruggetrokken had, bleef hij nog de vraagbaak. Zijn woord bleef van gewicht. Totdat ook de geestelijke krachten inzonken. Straks de lichamelijke volgden. En hij heenging. In hem mist onze Partij de man die het laatste woord sprak. En voor wie geloofde in zijn genie en zijne roeping was dat woord van gezag. Dat levende woord gaat ontbreken. Zoo echter één in onzen tijd blijft spreken, nadat hij gestorven is, zal dat Dr. Kuyper zijn. Zijne schriftelijke nalatenschap is eene bibliotheek op zich zelf. Niet te vergeefs gaat daar om raad, wie raad behoeft. Wie zijne geschriften bestudeert, gevoelt, dat zij ver over eigen tijd heenreiken. Ook het nageslacht zal er bij leven. En voedsel vinden voor hoofd en hart. Die zilvermijnen blijven. En daaruit te graven zal ook voor die na ons komen een opvolgen zijn van het woord dat hierboven staat: „Gedenkt uwer voorgangeren!" Am(A. M. van Minnen). „Delvenaar" 12 Nov. 1920. „Weet gij niet, dat er heden een vorst, ja een groote in Israël gevallen is?" Deze woorden, welke David sprak bij den dood van Abner, zijn oofc van toepassing bij den dood van Dr. A. Kuyper. Want Dr. Kuyper was een groot man, groot als staatsman, als partijleider, als journalist en als theoloog, iemand met een ontzaglijke werkkracht en een ijzeren wilskracht. Zijn naam was bekend tot ver buiten de grenzen van ons kleine vaderland. Zelden heeft één man zulk een invloed gehad op zijn tijd, als Dr. Knyper en dat bijna een halve eeuw lang. Kuyper was een krachtige persoonlijkheid. Maar de bron van zijn kracht was zijn geloof in God. Schrijver dezes behoort noch op kerkelijk, noch op staatkundig gebied tot de naaste geestverwanten van dezen grooten man. Dat belet ons echter niet, hulde te doen aan zijn groote talenten en te erkennen, dat ons Christelijk Nederland onder Gods zegen zeer veel aan hem heeft te danken. Menschelijkerwijze danken we het aan hem, dat ons Christelijk volksdeel tegenwoordig een invloed heeft op den gang van zaken, als nergens ter wereld. Hij is de man, die met het vroeger oppermachtig liberalisme den strijd heeft aangebonden. En hij heeft den bijna volledigen ondergang van zijn ouden vijand nog mogen beleven. Over den strijd, welken Dr. Kuyper op kerkelijk gebied heeft gevoerd, willen we het natuurlijk niet hebben. Maar als theoloog heeft hij een vèrreikenden invloed gehad en we gelooven, dat de bijnaam, de Nederlandsche Calvijn, welke hem gegeven is, niet is misplaatst. Hij heeft vooral de leden der Geref. Kerken opgevoed in de beginselen van Calvijn, zij het dan iets gewijzigd. Maar zijn invloed strekt zich veel verder uit en we durven gerust zeggen, dat alle Gereformeerden, in welke kerk ze zich ook bevinden, zeer veel van Dr. Kuyper geleerd en zeer veel aan hem te danken hebben. In 1860 was de Gereformeerde leer bijna vergeten. En dat er nu overal in den lande in de Geref. Kerken en in de Herv. Kerk weer een Geref. prediking wordt beluisterd, we hebben het, onder Gods voorzienig bestel, vooral aan Dr. Kuyper te danken. Geen wonder dan ook, dat Kuyper door het ongeloof fel werd gehaat. Ja bij velen was deze haat tot een ongeloofelijke hoogte gestegen. Hij is dan ook belasterd, verguisd en aangevallen als misschien niemand voor hem. Maar hij kon er tegen! We herinneren ons eens gelezen te hebben, dat de socialist Frank van der Goes schreef, dat hij liever in de hel wilde komen, dan in een hemel, waar hij Dr. Kuyper zou vinden. Daar stond echter tegenover, dat hij door zijn naaste geestverwanten bijna vergood werd. Nu is de strijd van dezen strijdbaren held ten einde. God riep hem af van zijn post. Hij behoort nu niet meer tot de strijdende, maar tot de triompheerende Kerk. „Friesch Dagblad" 9 Nov. 1920. Zoo viel dan eindelijk de slag. De groote Maaier, die niemand spaart, kind noch grijsaard als de ure er is, die God in Zijn eeuwigen Raad als de ure des doods voor elk menschenkind heeft bepaald, — maakte een einde aan het leven, dat in 't laatst nauwelijks leven was, van den man die 'n halve eeuw lang, naar de mate van zijn groote talenten, voor de eere Gods heeft op de bres gestaan. Dr. A. Kuyper ging den weg van alle vleesch. En wie hem gekend hebben in zijn geweldige kracht; wie geleefd hebben onder de machtige bekoring van zijn genialen geest; wie hem als den grooten veldheer vele jaren lang volgden in den strijd, — zij baden, dat God de dagen der beproeving voor zijn kind verkorten mocht en de ure der ontbinding spoedig mocht doen komen. 't Was zulk een bezoeking voor den kranke zelf. 't Gaf zulk een droef aanzien voor de zijnen. En tienduizenden in den lande, die iets er van hoorden, hoe dezen eens zoo geweldigen strijder voor Gods aangezicht langzaam aan alles ontnomen werd, wat hem geschonken was, zoodat hij niet sterven zou als een „held in volle wapenrusting", maar als een grijze „vergaan van krachten", hoopten en baden, dat het nu spoedig gedaan mocht zijn. Zooals hijzèlf eenmaal, staande bij 't sterfbed van een Keuchenius, dezen niets anders meer toewenschen kon dan een spoedigen ingang in Gods hemelsch koninkrijk. Die bede heeft God op Zijn tijd verhoord. En toen deze Zijn dienstknecht 's Heeren Raad ten volle had uitgediend, werden ook al zijne banden losgemaakt; werd de ziel van het lichaam gescheiden, dat in zijn verwintering geen orgaan meer was, maar 'n hindernis was geworden en bleef dat „stoffelijk overschot" achter, om straks in de groeve der vertering te worden weggeborgen. Zóó eindigt de mensch, die stof is „God alléén is groot!" En al wie hier op aarde voor Zijn eere, voor Zijn naam, voor Zijn zaak en dienst en rijk, strijden mag hij is niet anders en niet meer, dan een instrument in Gods hand; wien God van oogenblik tot oogenblik de kracht schenken en vernieuwen, den geest leiden, mond en pen besturen moet. Zóó heeft de calvinist Kuyper 't ons gezegd en het 't geslacht zijner dagen ingeprent. — En daarom zal geen onzer bij zijn doodsbaar den mensch verheerlijken en bewierooken, maar wij zullen onzen God danken en groot maken voor wat Hij ons in dezen, Zijn dienstknecht, geschonken heeft. God, die alléén groot is, eerst. Zóó zullen we spreken van den mensch. Neen, we geven hier geen kroniek zijns levens; jaartal noch data, — wie daarvan meer weten wil zoeke het op in de vele werken, die hem kunnen inlichten. Wij herdenken allereerst de leidingen Gods. Als eenmaal Mozes, die onderwezen werd in al de wijsheid der Egyptenaren, om straks in de kracht Gods die Egyptenaren met hun eigen wapenen te kunnen bestrijden, zoo werd ook de man die straks de godsgetrouwen op eigen erf organiseeren zou, eerst in al de wijsheid der vijanden naarstiglijk onderwezen. Aan de Leidsche hoogeschool ontmoette hij het ongeloof. 't Modernisme was er in zijn opkomst. Gods Woord lag er op de snijtafel. Menschelijke wijsheid streek er vonnis over en zóó groot was de zuigkracht dezer ijdele filosofie en valschelijk genaamde wetenschap, dat ook de jonge student, straks dienaar des Woords mee onder haar bekoring kwam en de gemeente niet bracht „den vollen raad Gods" tot redding van zondaren en tot grootmaking Zijns naams, doch haar gaf een brouwsel naar eigen recept. Doch dan komt de beslissende ure. Als Gods Geest zijn blinde zielsoogen opent, dan ziet hij in de eenvoudige vromen, die zijn prediking versmaden en zich bij hun „oude schrijvers" afzonderen, hoe het groote heilgeheim, het eenige dat zielzaligende werking oefent, nog vaak door God voor de wijzen en verstandigen verborgen wordt en aan de kinderkens wordt geopenbaard. Niet dadelijk is hij nu de „Calvinist". Eerst nog verwacht hij zeer veel van de „Utrechtsche orthodoxie" en als hijzelf in de bisschopstad den herdersstaf opneemt, is 't hem geweest in zijn hart als 't den kinderen Israëls was, wanneer ze onder 't zingen der liederen Hammaalöth, optogen naar Jeruzalem De teleurstelling is groot! Hij zit er als in een belegerde veste. 't Gansche, onafzienbare terrein daar buiten wordt aan den vijand overgelaten. Diens aanval regelt den tegenweer, 't Eene bolwerk na 't andere wordt hem prijsgegeven In die atmosfeer kan hij niet leven! En dan zijn 't weer mannen uit 's lands hoofdstad, die getrouwelijk het kleinood der gereformeerde belijdenis, eenmaal aan de vaderen overgeleverd, hebben bewaard en die in Gods hand het middel zijn, dat Dr. Kuyper straks alle aarzeling en bezwaar en alle halfheid overwint, en eens voor altijd zich voegt bij de tóén vooral kleine, verachte, geschuwde secte, „die overal tegengesproken wordt". Om met haar te leven en te sterven. Al naar 's Heeren zaak 't eischen zou! En nu raken we vanzelf in verlegenheid In welk opzicht zullen we Dr. Kuyper gedenken? God had aan dezen rijk gezegende den vollen overvloed der tien talenten geschonken en elk talent had het volle gewicht! Als prediker hing de schare aan zijn lippen. Nóg ontroert ons zijn woord, dat al haast 'n halve eeuw verklonk, bij 't nalezen van „Den troost der eeuwige verkiezing". Toch was de pen zijn machtigst wapen! Daarmee bereikte hij de tienduizenden. Er was een tijd, dat het Zondagsgesprek na de preek en op het gezelschap, nooit los was, vaak beheerscht werd door „wat Kuyper die week schreef in de Heraut". Met zijn pen heeft hij ons Calvinistisch leger georganiseerd; het kader gevormd; het gestaald tot den strijd en het geleerd hoe 't als Willem III de nederlaag te gebruiken had, om de volgende overwinning voor te bereiden. Dat leger was geen „nachtschool" meer! De duizenden, die E Yoto kenden, de Gemeene Gratie lazen, de vele bundels Uit het Woord als geestelijke spijs genoten hadden; die er van en er door, de schoonheden der eigen taal hadden leeren kennen en soms zelfs in de geheimen van Grieksch, Latijn en Hebreeuwsch werden ingewijd, — kon men toch moeilijk meer „duisterlingen" noemen Hij was ook de teedere meditator. De eeuwigheid zal openbaren voor hoevelen Kuyper's „tweede stukskens" uit de „Heraut" ten zegen zijn geweest, tot vermaning en troost, tot een stok en een staf, zelfs in het dal der schaduwen des doods! Bij dit alles was hij de groote geleerde. Wien thans reeds zelf vergrijsden, van groote kennis en hooge positie, nóg gaarne hun „meester" noemden en er hun eer en roem in stellen, dat ze „bij den ouden Kuyper college geloopen hebben". De stichter der Vrije Universiteit: Wien destijds mannen als Rutgers en Lohman en Keuchenius krachtig ter zijde stonden, maar die toch de groote motor was, zonder welke naar den mensch gesproken, de „Vrije" verongelukt zou zijn, nog vóór ze, uit haar hangar gereden, den eersten keer den beganen grond losgelaten had. En bij dit alles journalist. Grootmeester der Nederlandsche dagbladpers. In zijn goeden tijd kwam 't persorkest pas weer op dreef, als hij na de zomervacantie weer op 't podium kwam en met forschen armzwaai de maat aangaf; dan pas werd het weer een spannend pers-debat als zijn krachtige vuist tegen drie, vier tegenstanders tegelijk in actie was.... In een blad als het onze, 't kan niet anders! herdenken we Dr. Kuyper bovenal als den grooten organisator der antirevolutionaire partij; als den man, die meer dan veertig jaren een der groote figuren was in de politieke worsteling; als den staatsman bij de gratie Gods. Vóór hem waren er antirevolutionairen. Maar een antirevolutionaire partij was er niet. Hij heeft de verstrooide troepen en groepen hecht aaneen verbonden; hij wierf naar alle zijden en trok aan juist door de scherpe keur, die hij op beginsel en praktijk uitoefende; hij brak voorgoed de bekoring, die bij velen nog nawerkte wanneer er sprake was van de oude, conservatieve partij. Zóó vormde hij zijn keurtroepen. Klein in getal; sterk in hun God. En toen dorst hij het Davids-waagstuk aan, om dat „kleene hoopsken", gewapend slechts met gladdesteenen uit de beek, aan te voeren en in slagorde te stellen tegenover den Goliath van het liberalisme, met de reuzen-legermacht, die deze achter zich had. Dien strijd tegen Goliath wón hij. Eerst als aanvoerder der oppositie, straks als de leider der coalitie, eindelijk als de premier van het Kabinet, heeft hij dat liberalisme onttroond, in beginsel uit zijn macht ontzet en in elk geval de ban gebroken als zou wat in Nederland den toon aangeven wilde, liberaal moeten zijn. Dat in 1918 de eens zoo machtige, overmachtige, schier alles machtige liberale partij in enkele kleine, machtelooze groepen uiteengespat tot het politieke „gruis" in de Kamer vernederd was, — 't is goeddeels de nawerking van zijn werk geweest, al moet natuurlijk erkend dat anderzijds niet minder de sterke aanwas van het socialisme de liberale buitenpolders in weinige jaren bedolf onder den rooden vloed. Machtig ook was zijn werk naar binnen. Vele jaren lang is hij niet alleen geweest de ziel, maar ook het denkend hoofd der partij. Schier elk vraagstuk dacht hij in. Toetste het aan de beginselen. Kwam dan met een eigen oplossing, die hij tegelijk èn voor zijn volgelingen aannemelijk maakte èn tegen de vele, vinnige aanvallen des vijands verdedigde. Hij ontwierp ons Program van Beginselen. Gaf er een toelichting bij, die zelfs jarenlang in onze kringen naievelijk vaak als „het" Program gold. En toen door de vele gewijzigde omstandigheden die toelichting verouderd was, kwam hij nog in den avond zijns levens met zijn nieuwe, groote „Nadere" toelichting, die naarstiger bestudeering waard is, dan haar veelal te beurt valt. Ook als partijleider en staatsman is hij geweest een man van „grooten bedrijve", die niet zichzelven zocht, maar brandde van ijver om uit te voeren de taak, die hem door God te doen gegeven was. Langzaam zijn de banden losgemaakt. Zijn sterven kwam niet onverwacht. Men wist hoe deze sterke held zijn kracht had zien verminderen, wegvloeien, in 't eind had voelen bezwijken. Van alles moest hij zich losmaken. Als partijleider trad hij af. Hield hij 't daarna in de stilte der studeerkamer nog 'n korte poos vol als journalist — ook dat moest hij opgeven; de avond viel en met dien avond kwam voor hem de tijd van inzinking, 't Zal hem ongetwijfeld een groote beproeving geweest zijn, nog te wéten wat hij eenmaal kón en eiken dag te moeten ervaren, hoe die kracht naar lichaam en geest steeds meer van hem week! Die beproeving nam thans 'n einde. De groote Meester, die eiken dienstknecht zijn eigen taak geeft, loste dezen discipel, die zich met ons allen tegenover God een arm en ellendig zondaar wist, doch die tegenover menschen getuigen mocht, dat hij door de genade Gods overvloediger gearbeid had dan zij allen, — loste hem af van zijn „eenzamen post". Het geloof ging over in aanschouwen. Hij ging uit dit „jammerdal" over in den hemel der heerlijkheid; voor eeuwig weg uit het strijdgewoel, geniet zijn ziel, die om de belijdenis van 's Heeren Naam zoo vaak is bespot, gelasterd en gekweld, thans den eeuwigen vreê. Wij richten hem geen standbeeld op. Dat ligt niet in onze lijn! „God is groot" en Hij alléén. Maar wee ons! wanneer we Zijn groote daden vergeten! En met die daden zijn ook onafscheidelijk verbonden de instrumenten, die Hij gebruikt. Hun heugenis mag niet vergaan! Hun werk moet worden herdacht. Hun arbeid moet worden voortgezet. Wat een held Gods, gelijk Kuyper onder ons is geweest, heeft tot stand gebracht, hebben wij als een kostelijke erfenis te bewaren en te verdedigen. Wat hij begon, hebben wij voort te zetten. Wat hij bouwde, hebben wij te voltooien. Hijzelf stierf thans onder ons weg. Hij ging den weg van alle vleesch Maar zijn arbeid is niet vruchteloos geweest, want bij alle menschelijke factoren, die hier werkten, mocht hij méér dan verreweg den meesten onder de kinderen der menschen gegund is, mede-arbeider Gods zijn, die des Heeren werk onder ons heeft verricht en wiens werk daarom, wat het beginsel betreft, niet zal kunnen gebroken worden. Omdat het Christus' eigen werk was! Die er zijn knecht toe begenadigde. Zelf heeft eenmaal op een der meest gedenkwaardige avonden zijns levens Dr. Kuyper het werk zijns levens aldus geteekend: „Voor mij, één zucht beheerscht mijn leven, Eén hooger drang drijft zin en ziel. En moog' mij d' adem eer begeven, Eer 'k aan dien heil'gen drang ontviel, 't Is om Gods heil'ge ordonnantiën, In huis en kerk, in school en staat, Ten spijt van 's werelds remonstrantiën, Weer vast te zetten, 't volk ten baat. 't Is om die ord'ningen des Heeren Waar Woord en Schepping van getuigt, In 't volk zóó helder te graveeren, Tot weer dat volk voor God zich buigt!" Dat program heeft hij nimmer verzaakt. Menschelijke gebreken kleefden zijn arbeid aan; menschelijke zwakheden mochten ook hem niet vreemd zijn; menschelijke zonden had ook hij te belijden voor zijn God maar als het ging om de eere Gods zoo gaf hij 't al prijs: naam, eer, roem, vriendschap, positie, toekomst, alles om alléén té vragen naar 't geen bevorderlijk was voor het werk en de zaak dc, Heeren. Dr. Kuyper werd van on; ,genomen. Reeds vele maanden voe.den we zijn gemis en de bange vraag rijst soms in 't hart, wat er op den duur nu wel worden zal van onze partij, van onze gansche actie als Calvinistische groep Maar neen toch géén vrees: God, die een Kuyper verwekte, bekrachtigde, en zijn werk ongemeen gezegend heeft: die God zal voor zijn eigene zaak zorgen! En de nagedachtenis van dezen groote in Israël zal nog bij onze kindskinderen in zegening zijn. P. BROUWER. „Gereformeerd Jongelingsblad" 12 Nov. 1920. In Jezus ontslapen. Op Maandagavond 8 November te half zeven. Eindelijk is de eik geveld, de sterke overwonnen. Maar nu ook meer dan overwinnaar. Ons hart schreit en juicht. Wij kunnen geen woorden vinden om te vertolken, wat in ons binnenste omgaat. Elk woord is een woord. De gewaarwordingen zijn zoo overtalrijk. De indrukken zoo overweldigend. De gedachten vermenigvuldigen zich. Wij staan heden aan het graf, dat zich voor Dr. Kuyper's stoffelijk overschot opent en terwijl er geen enkele gevoelszenuw onaangedaan blijft, luisteren we stil: „Mijn Vader, mijn Vader, Wagen Israëls en Zijne ruiteren". Wij staan heden aan zijn graf, maar zien over dat graf heen en nu gaat het van binnen juichen: „Maar 't vrome volk in U verheugd, Zal huppelen van zielevreugd, Daar zij hun wensch verkrijgen". Wij staan heden aan zijn graf en belijden met de Kerk aller eeuwen: „Ik geloof de wederopstanding des vleesches." Wij staan heden aan zijn graf en grijpen moed bij het woord: „Zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hunnen arbeid; en hunne werken volgen met hen." Wij staan heden aan zijn graf en verpanden bij vernieuwing al onze liefde, al onze trouw aan de beginselen, die hij voor heel het leven met ongeëvenaard talent heeft bepleit. Aan de worsteling voor die levensbeschouwing wijden wij ons leven, „ziende de uitkomst zijner wandeling": Dr. A. KUYPER, in Jezus ontslapen. „Gereformeerd Jongelingsblad" 19 Nov. 1920. ... .Ja, de liefde van het Gereformeerde, Calvinistische volk vergezelde Dr. Kuyper tot in het graf. Voor wie zijn uitvaart mocht bijwonen, blijft Vrijdag 12 November 1920 een onvergetelijke dag. Samengestroomd uit alle oorden des lands, voegden de duizenden bij duizenden zich te zamen tot één reusachtige rouwstoet, die optrok naar Kuyper's laatste rustplaats. Zelden — zoo ooit! — heeft de Hofstad zoo'n indrukwekkende manifestatie gezien. Zij was treffend door haar eenvoud. Geen schitterende vaandels en wapperende banieren, als elders gezien worden Neen, enkel een eenvoudige stoet van mannen en vrouwen, boeren en burgers, dienstbaren en vrijen, geleerden en ongeletterden, hooggeborenen en laaggeplaatsten, — „één in geest en streven", — één in rouwbetoon, — één in dankbaar herdenken van wat God eens door Kuyper had gewrocht De „Poortwachter" in „De Ster" vertolkt aldus zijn gevoelen ten opzichte van onzen overleden leider: Toen ik hem de eerste maal hoorde — hij gaf college dogmatiek in een der faculteitszalen — drong zijn stalen stem warm en bezielend ver buiten de zaal het heele gebouw door. Zooals ik hem toen hoorde, hoorde ik hem later menigmaal. En zoo hoor ik hem nog, ook nu hij zwijgt. Wat ik aan geloof, overtuiging, zelfbewustheid heb, heeft hij in mij wakker geroepen. God heeft tot hem gesproken: Roep. Hij heeft geroepen, velen hebben gehoord, ook ik. En ik zegen de stemme, die riep, en beluister nog met stille vreugde haar natrilling in mijn ziel. Hij was geen vijand van de cultuur, maar rijk, overrijk in hare goederen. Evenwel liet hij zijn cultuur doortrokken zijn van zijne religie. Hij wilde geen irreligieuze, maar religieuze cultuur. — „De eere Gods op alle terrein des levens!" — Hij zocht dc, eenheid: cultuur èn religie. Maar gesteld voor het dilemma: cultuur öf religie, zag hij de eerste met een medelijdenden glimlach aan, om het tweede te kiezen en te omhelzen met al de liefde van zijn hart. Want hij wist het: de bloem valt af. En ontslapen in blij vertrouwen op het Woord zijns Gods, is hij nu deelachtig het eeuwig Christusheil. (De Kroniekschrijver). „De Getuige" 13 Nov. 1920 (Sneek). Ik acht dezen man een gave van God aan Nederland. S. VAN VELZEN. En hij stierf. Een wondere dag, deze negende November van 't jaar 1920.... Daar zijn dagen van voorbereiding geweest om te scheiden van Dr. Kuyper. De dagen werden weken. Daar werd innig meegeleefd en meegeleden door allen, die hem liefhadden. En dat zijn er duizenden. We hebben 't ons zelf gezegd, we hebben 't anderen gezegd: Dr. Kuyper is niet lang meer op deze aarde. Van zijn ziekbed heeft hij ons allen getroost, door zijn wachten als kind op de komst van zijn Hemelschen Vader, om hem te brengen in huis. En onze ziele heeft gezegd: Heere, het is goed. Schenk hem een blijden en ruimen ingang door de poorten des doods, ja, maar ook door de parelen poorten, in de zalen des eeuwigen lichts. Zoo kwam ook onze ziel tot rust. Maar toch — daar kwam hedenmorgen de tijding: Dr. Kuyper overleden. En we gevoelen de leegte. Nu is de band losgemaakt. Heere, het is goed. Zoo klinkt het nog in onze ziel. En toch — meer dan ooit, nog inniger dan voorheen gevoelen we den band, die ons aan hem verbond. Een wonderlijke dag. Rijk aan troost. Een dag, waarop we God danken. Maar met diepen weemoed in 't hart. Ons hart is vol ontroering. De gedachten onzes hoofds zijn vele. En de woorden zoo weinig. Nu staan we bij Dr. Kuyper's sterfbed. Zoo geheel anders dan toen er hoogtijden waren in zijn leven. Geheel anders dan bij het 25-jarig feest van De Standaard, toen Dr. Kuyper nog stond in zijn volle mannelijke kracht. Gansch anders dan bij zijn 70sten verjaardag, toen de herfst des levens reeds was gekomen, maar de kracht nog ongebroken was. Ja, nog anders dan bij zijn tachtigsten verjaardag, toen de zon al naar de kimme neigde. Want nu zien we Dr. Kuyper, allereerst als een arm zondaar, ja, maar door Gods genade een kind van God. Een zwak mensch in zich zelf. Broos en vergankelijk als alle andere. Maar ook, gelijk de eenvoudigste, vrome zielsgenietingen van het nabij God te zijn. Nu zien we ten volle Gods werk Zoo zagen we hem op zijn ziekbed. Beluistert ge dit niet reeds toen hij op het Standaard-jubileum dit sprak: „Al wat ik ben, zooals ik hier voor u sta, met mijn voor mijn zestiger nog gezond gestel, met mijne ongebroken gezondheid, met een hoofd dat denken, met een hand die schrijven, met een mond die spreken kan, wat is het altegader anders dan Zijn gave en Zijn werk? Hij, die mij schiep, Hij die mij praedestineerde, Hij die mij van de jeugd af leidde, Hij, die mij zonder dat ik het van verre maar vermoedde, tot deze positie bracht, om voor Zijn heiligen Naam te mogen staan, Hij alleen was het, die ook mij den ingang schonk in uwe harten. Het is alles Zijn doen geweest. En zelfs als gij mij vraagt, of er dan toch achter alle gaven en talent, niet ook een „ik" in den mensch schuilt, en of dan dat „ik" niet de persoonlijkheid is, die elke gave aangloeien doet, en bezielt, dan luidt nog mijn antwoord: ook dat „ik", ook die persoonlijkheid is niet uit mij, maar alleen door God mij geschonken." Ja, nu zeggen we het Vader van Velzen na: Ik acht dezen man een gave van God aan Nederland. En nu we staan bij zijn graf, waarin ook dit lichaam uit het stof genomen tot stof zal wederkeeren, zoo danken wij onzen God voor die gave. En terwijl de droefheid ons hart vervult, zegt onze ziele: De Heere heeft gegeven, De Heere heeft genomen, De Naam des Heeren zij geloofd! D. JAARSMA. „De Graafschapper" 10 November. Zijn leven was een strijd, arbeiden al zijn [lust, De tijd van beiden werd vervuld. Hij leeft [en — rust. God heeft hem tot Zich genomen. Onzen leider, Dr. A. Kuyper. Kalm en in vollen vrede ging hij heen. God schonk hem, na een lang leven van harden strijd en zwaren arbeid, een rustig ziek- en sterfbed. Het is aandoenlijk daarvan te lezen. Boven zijn hoofdeinde hing een schilderij, Christus aan het kruis. En telkens, als hij de laatste weken niet meer spreken kon en zijn kinderen nog gaarne een woord van hem wilden hooren, wees hij naar dat kruis. Dat kruis is de geheime kracht van zijn leven geweest. Het geloof in de zoenverdienste van Christus gaf hem kracht en bezieling om te werken, heel zijn leven lang, tot zijn hoofd weigerde te denken en tot de pen aan zijn vingers ontviel, om te werken voor de eer van zijn Koning, die ook hèm zoo onuitsprekelijk heeft lief gehad, dragende aan dat kruis ook zijne zonden. Zooals eens door iemand is gezegd: „Ik zie in Dr. Kuyper den man, die, in aansluiting aan Groen van Prinsterer, ons voorgaat om op staatkundig gebied niet slechts voor het geloof te strijden, maar ook uit het geloof te leven." Toen het licht van dat kruis in al zijn kracht en lieflijkheid voor zijn zielsoog opging, heeft hij zich aangegord gevoeld voor Hem te leven, voor Hem op te eischen alle terreinen van het rijke menschenbestaan, omdat hij is de Koning van 't heelal. „Maas en Scheldebode" 10 Nov. 1920. We schrijven een ter gedachtenis, geen biographie. Een lange reeks artikelen zouden noodig zijn om maar eenigszins een ruw beeld te schetsen van dezen geloofsheld. Daarom, we doen slechts hier en daar een greep uit dat leven, opdat we zullen verstaan van welke beteekenis het leven was en ook het sterven is van Dr. Kuyper voor Nederland. Maar om een denkbeeld te kunnen vormen van den invloed dien hij gehad heeft, in Kerk, Staat en Maatschappij, als ook op menig persoonlijk leven, dienen we te verstaan hoe de tijd was toen Dr. Kuyper zich als Calvinist begon te openbaren. Hoor hoe hij zelf in zijn Kuyperschen stijl dien toestand schilderde: „Toen ik voor nu vijftig jaren (dat sprak hij in 1913.) het Calvinisme met zijn stalen kern en snijdende scherpte kennen leerde, deed het zich in ons goede Vaderland zoo armelijk voor. De traditie van het aloude Calvinisme werd wel niet alleen door GROEN VAN PRINS! ERER, maar ook door historieschrijvers als ROBERT FRUIN en BAKHUIZEN VAN DER BRINK hoog gelooid, maar onder het toenmalig geslacht scheen 't verstorven, slechts hier en daar nog nabloeiend in half beschimmeld gewas. Er was letterlijk niet één theoloog van beteekenis, die 't er voor opnam. Geen vendel liep meer te hoop dat het Calvinisme in zijn vaandel liet wapperen. Van organisatie in het burgerleven viel geen regel meer na te pluizen. En geen geleerde kring, hoe klein ook, maakte zich op om der vaderen erfgoed in eere te herstellen, 't Lag al vaal, verdord en saploos ter neer Dat was Nederland toen Dr. Kuyper het zijn diensten begon te bewijzen. . . Het Calvinisme, dat volgens een bekend historieschrijver, de hoogste ontwikkelingsvorm in het godsdienstig en staatkundig beginsel der zestiende eeuw was, zocht men vergeefs in den tijd toen Kuyper begon op te treden. En men begrijpt, dat waar de kerk den Calvinistischen grondtoon miste, er in het Maatschappelijk en Staatkundig leven van zelf geen sprake van kon zijn, dat het er aanwezig was. Het eene vloeit hier uit het andere voort. En nu na vijftig jaren? 't Gelijkt een opstanding uit de graven. De opleving van het Calvinisme is een wonder voor onze oogen, onder geen volk werd ooit iets dergelijks gezien! . „ , . . Want niet alleen het Kerkherstel bracht ons weer in de Calvinistische bedding, maar het uitgangspunt van het Calvinisme, gelegen in het allesomvattend beginsel van de Souvereiniteit Gods, deed zich gelden ook in den Staat en de Maatschappij, de schoolstrijd werd daaruit geboren, het bolwerk van het liberalisme daardoor geslecht, tengevolge van de herleving van 't Calvinisme op alle terrein van het leven, wordt er door de Overheid weer rekening mede gehouden, dat een groot deel van ons volk staat op den bodem van Gods Woord. En aan dit alles is de naam van Dr. Kuyper onafscheidelijk verbon- den. Zijn Woord en zijn pen hebben dit wonderwerk gewrocht in den Naam van zijn Koning, wiens dienstknecht hij was. „Maas en Scheldebode" 13 Nov. 1920. Amice! Het was een bericht, dat we reeds eenigen tijd hadden verwacht, nietwaar? Maar het kwam toch nog onverwachts. Nu is echter de slag gevallen. Dr. Kuyper is niet meer. Als je dit onder de oogen krijgt is zijn stoffelijk overschot reeds aan de groeve der vertering prijs gegeven, onder de enorme belangstelling, die te verwachten was Maar we mogen ook gedenken. Richtte Jozua te Gilgal, in het midden der Jordaan, geen twaalf steenen op? Waarom was dat? Om te gedenken de daden Gods. Dat gedenken houdt in: dankbaar zijn; beteekent: God danken. Dat doen we ook nu, nu God Dr. Kuyper tot zich heeft genomen, nu gedenken we, nu zijn we God dankbaar voor het rijke leven van den overleden Minister van Staat. Ge begrijpt, dat het absoluut onmogelijk is, dat rijke leven in één brief te belichten. Ik wil ook wel eerlijk bekennen, dat ik me onmachtig gevoel, u dien rijkdom, die veelheid te schetsen. Ik zal het dan ook niet doen. Deze brief bedoelt alleen weer te geven, wat ik gevoel op den dag, volgend op den overlijdensdag. Maar dat neemt niet weg, dat we moeten gedenken. Ik wil dat ook doen. Wat ik zal doen, is slechts aanstippen. Meer kan ik ook niet. Het is te moeilijk. Kuyper, de dominé. Dat lijkt je misschien wel eigenaardig toe, dat ik dat eenvoudig op den voorgrond stel. Maar Kuyper is in de eerste plaats de dominé, de dienaar des Heeren. Dat heeft hij ook steeds willen zijn. Heusch, Kuyper heeft niet gehaakt naar de politiek. Hij is er noode ingegaan. En daarom stel ik hem voorop als dominé. Dominé in het stille Beesd in de Betuwe; dominé te Utrecht, waar de kerkelijke strijd begon, dominé te Amsterdam, waar die strijd werd voltooid. Hierover schrijf ik natuurlijk niet meer. In een politiek blad behoeven we hierop niet nader in te gaan. AIs^ uitvloeisel van dit alles moet ik nu melding maken van de stichting der Vrije Universiteit, ze is een van de twaalf steenen die Jozua als gedenkteeken oprichtte in het midden des Jordaans. Kuyper — als dominé, als stichter der V. U., dan ook als professor. Dit het allereerst. Dan Kuyper — als politicus en als stichter der Antirev. Partij. Prof. Kuyper — Kamerlid, lid der Tweede Kamer, enkele malen. Maar ook kabinetsformateur, ook minister-president. De man der „kleine luyden", die op zekeren dag zeide: ik dien vanavond mijn ontslag als kamerlid in, want men begrijpt mij niet op 5 het Binnenhof. Over 25 jaar zal ik met een partij terugkomen — die man, minister-president! Kuyper — de journalist. De groote journalist, neen, vriend en vijand zegt het van hem, de groote journalist. Wat hebben we niet genoten van zijn scherp-belijnde hoofdartikelen, van zijn fonkelende driestarren in „De Standaard"! Journalistiek up to date. En dan de „Herauf'-lezers! Wat heeft hij hen ingeleid in de waarheid die naar de Godzaligheid is! Hoe verrassend duidelijk stelde hij de H. Schrift in het licht, in het volle licht! Kuyper — de socioloog. Kuyper, die èn als politicus èn als sociaal-voelend man den vinger lei op de bloedende wondeplek in ons maatschappelijk leven, aandrong op reformatie. Er mag wel eens op gewezen, dat nu de sociaal-democraten komen met zaken die Kuyper reeds in 1874 besprak en waarvoor hij de geneesmiddelen aangaf! Is het niet ontzagwekkend? Kuyper — de publicist. Wat een artikelen, al die jaren in „Standaard" en „Heraut"! Wat een brochures, wat een boeken, wat een redevoeringen! Een heele bibliotheek, enkel van Dr. Abraham Kuyper! Wat een genialiteit, wat een geest, wat een vruchtbaarheid! Moet ik nog verder schetsen? 't Is wel voldoende om een wereld van gedachten te vormen om na te gaan dat volle, rijke leven. Er is nog Veel, veel meer. Hier is voor den geschiedschrijver stof te over. Ik wil er niet verder op ingaan. Het was alleen maar mijn bedoeling, op te wekken tot gedenken, dus tot dankbaar zijn. Dankbaar voor het rijke, blijde levenseinde. Dankbaar voor het rijke leven, dat nu is afgesloten. Wat nu? Ge weet, een van de redevoeringen ter deputatenvergadering was getiteld: Wat nu? Is het een brandende vraag? Weten we niet, wat er nu verder moet gebeuren? Ja, we weten het wel heel goed. Er is maar één antwoord mogelijk. We gaan voort op dien ingeslagen weg. We volgen de schaduwen van Kuyper. Dat kan. Want Kuyper heeft een school gevormd. Hij heeft mannen bekwaamd om zijn taak op te vatten en die voort te zetten. Volgen we die mannen! Dus voortvaren. Maar principieel voortvaren! Geen verflauwing der grenzen! Niet schipperen, niet marchandeeren! Scherp de antithese stellen! Beginselpolitiek voeren! Dat doende volgen we Kuyper na, dien we willen gedenken. Wij houden hem in dankbare nagedachtenis! Gegroet, HAKA- „De Maassluiser" 13 Nov. 1920. Wie langs de Zuidvliet wandelt en daar het gebouw van het Leger des Heils passeert, denkt onwillekeurig even aan Dr. Kuyper. Immers, in die woning mocht hij, dien God tot zulk een uitnemend instrument voor ons Gereformeerde volk heeft willen gebruiken, het levenslicht aanschouwen. De eerste jeugdjaren zijn hier doorleefd. En altoos zijn de Calvinisten van Maassluis er trots op geweest, dat zulk een groot man binnen hare veste is geboren. Jammer, dat niet eertijds gezorgd werd, dat het oude huis aan den Zuidvliet in handen der Gereformeerden is gekomen. Misschien had dan de nagedachtenis van dezen groote in Israël op een of andere manier hier tot uiting kunnen komen. Daarover zullen we echter op dit oogenblik niet napleiten Kuyper ging heen, nadat hij den raad des Heeren had uitgediend. Jezus' verzoenend sterven was en bleef ook het rustpunt van zijn hart.' En bij het wegvallen onzer groote mannen, verblijft ons deze heerlijke troost, dat onze God blijft. Hij kiest Zijn instrumenten en gebruikt ze zoolang het in Zijn raad is bepaald. Dan haalt Hij ze thuis Zij het ons een ware behoefte des harten, om in de voetstappen te wandelen van hem, dien God ons als oogen op de woestijnreis heeft willen schenken. Bekwame Hij door Zijn Geest de mannen, die in staat en maatschappij leiding zullen geven aan ons volk. Trooste Hij met Zijn rijke ontferming de bedroefde familieleden en schenke Hij ons met een volkomen hart te blijven bidden: „Sol justitiae illustra nos'" Zonne der gerechtigheid bestraal ons met uw licht. M(aassluis). A(kkerhuis). »De Nederlander" 9 Nov. 1920 (Chr. Hist. dagblad). Van ons, die sedert 1894 gemeend hebben tegenover den leider der antirevolutionaire partij een zelfstandige houding te moeten aannemen. wat natuurlijk leidde tot de vorming van eene zelfstandige Partij, kan op dit oogenblik niet een oordeel over den heengeganen staatsman worden verwacht. Dit behoeft ons echter niet te verhinderen een woord te zeggen over de eigenaardige beteekenis van het optreden en de verschijning van Dr. Kuyper op het politieke terrein. Nimmer heeft, zoover wij weten, een staatsman, menschelijker wijze gesproken, zóó bewust zijn eigen loopbaan afgebakend als hij. Reeds aan de Academie schijnt hij zich tot reformator geroepen te hebben gevoeld. Na zijne bekeering tot de Gereformeerde leer gevoelde hij, dat en door wie een einde kon en moest worden gemaakt aan de toenmalige liberale overheersching. Hij zag van den beginne af in, dat onder de lagen, die destijds tot de stembus werden toegelaten, een kern verscholen lag, die, mits goed georganiseerd, èn numeriek èn qualitatief in staat was de alleenheerschappij te overwinnen van dat deel der natie, dat destijds als het „denkend" deel der natie placht te worden aangeduid. Daarvoor moest eerst door hem, die toen nog predikant was bij de Hervormde Kerk, het vertrouwen van die kern worden gewonnen, 't geen geschiedde door tegenover de toenmalige „orthodoxie" de eigenaardige belijdenis der Gereformeerde Kerk op meer wetenschappelijke wijze dan vroeger in het licht en op den voorgrond te stellen. Maar ook p o 1 i t i e k moest die kern worden georganiseerd, 't geen te moeilijker was, omdat in dien tijd zulk een volksorganisatie in ons land nimmer was ondernomen. Natuurlijk moest bij d i e vorming de medewerking niet versmaad worden van groepen, die tot dusver veelal tegenover genoemde volkskern juist vijandig stonden. Zoo werd de antirevolutionaire partij gevormd. Met tact wist hij, althans gedurende langen tijd, de moeilijkheden te overwinnen, die de zoo noodige samenwerking in den weg stonden; want hij had van den beginne af ingezien, dat, in dezen tijd, slechts door het stemmenaantal, door „de meerderheid", niet door omzetting der meeningen, het doel bereikbaar was. Naast die samenwerking was echter tegelijkertijd isolement onmisbaar. Want de „kern", waarop de volksleider vertrouwde, en die wederkeerig op hem vertrouwde, hing in haar wezen onverbrekelijk samen met eene kerkelijke geloofsbelijdenis en daarop steunende kerkformatie, die meer nog dan eenige andere „exclusivistisch" van cicird is De stichting van eene eigen Universiteit op dien grondslag was dus noodig, om zoowel op staatkundig als op godgeleerd gebied de mannen te kweeken, die de beginselen zouden verkondigen en in toepassing brengen, welke de te vormen staatspartij tot leidraad zouden °l Intusschen was daartoe ineensmelting noodig van de beide groepen die tegenover de Hervormde Kerk waren komen te staan, alsmede wijziging van art. 36 der Belijdenis, wilde men zich niet krachtens dat artikel gedwongen zien, aan te sturen op herstel van kerkelijke toestanden, die na de revolutie van 1798 hier te lande voor goed waren verdwenen. Zoowel de samensmelting als de wijziging van art. 36 kwamen tot stand. Om dat alles te bereiken waren twee door hem zeiven geredigeerde en uitsluitend door hem beheerschte bladen noodig, „De Heraut en , De Standaard". Ook op dat journalistiek terrein overtrof hu zoozeer al zijne mede journalisten, dat unaniem aan hem de eerepalm op dit gebied werd aangeboden. Het is onnoodig op het verloop van zijn verdere werkzaamheden op kerkelijk en op politiek gebied in te gaan, daar die aan ieder die meeleeft bekend zijn. Maar het bovenstaande moge voldoende zijn, om te doen uitkomen, hoe deze merkwaardige man veel minder door den loop der omstandigheden op den voorgrond is getreden dan de meeste andere staatslieden, en hoe hij zich zijn levensweg als het ware van den aanvang af heeft voor oogen gesteld, en dien met ijzeren volharding, ook door het schrijven van bijkans ontelbare artikelen en boeken, tot op het oogenblik dat zijn lichaamskrachten hem begaven, heeft afgelegd. Om dezen man recht te doen wedervaren behoort men, dunkt ons, dit in te kunnen zien. Voortdurend toch is hij door vele tegenstanders beschuldigd van zekere eigenaardigheden, die iemand liever bij zijn vijanden dan bij zijn vrienden aantreft. Vaak hebben zelfs zijne volgelingen en bewonderaars geen kans gezien hem daartegen te verdedigen. Wat ons aangaat, wij kunnen, noch willen zijn inwendige motieven, zijn karakter beoordeelen. Ons komt het oordeel over het innerlijk van den mensch niet toe. Maar men mag, dunkt ons, nimmer uit het oog verliezen, dat Dr. Kuyper zich zeiven hield, evenals zijne volgelingen dit deden, voor een van Godswege geroepen „hervormer"; dat het gelukken der beoogde hervormingen als het ware afhankelijk was van zijn persoon; dat zonder zijn persoonlijke kracht en persoonlijke hoedanigheden het doel onbereikbaar was. Vandaar dat hij nooit en nergens eene tweede plaats kon innemen, evenmin als b.v. het Hoofd van den Staat dit zou kunnen doen. Er zal wel, ook onder hen, die onder zijn doen en laten geleden hebben, niemand zijn, die niet erkennen moet, dat hij inderdaad vele blijvende hervormingen heeft tot stand gebracht, daaronder ook die door vriend en vijand moeten worden geprezen, en dat hoogstwaarschijnlijk een anderen leider dit niet zou zijn gelukt. Al heeft ook hij, gelijk ieder staatsman, die handelend optreedt, soms her- en derwaarts gezwenkt, zelden of nooit maakte hij den indruk van te wankelen, en door geheel zijn leven loopt een vaste draad, een gestadig vooruitzien, een ter bereiking van het doel voortdurende berekening, eigenschappen, die soms hinderlijk en voor den gewonen mensch moeilijk te dragen, maar in den hervormer, vooral in den hervormer op staatkundig gebied, onmisbaar schijnen te zijn. Men kan met zijn hervormingen niet instemmen, en toch toegeven dat het doode punt, waarop bij zijn optreden ons land stond, funest was, en dus dankbaar zijn, dat hij ons over dat punt heeft heengeholpen. Indien dit zelfs door zijn tegenstanders moet worden erkend; indien men daarbij bedenkt hoe velen in den lande niet slechts zijne hervormingen toejuichen, maar tevens aan hem een positie te danken hebben, waarvan een vijftig jaren geleden wel nimmer één hunner zal hebben gedroomd, dan zal men de verheerlijking kunnen begrijpen en rechtvaardigen, die deze buitengewone geest bij zijn leven genoten heeft en die nog langen tijd zal voortduren. „Nieuwe Haagsche Courant" 13 Nov. 1920. Waarde Vriend, En hij stierf Zoo waren de dagen der jaren van zijn leven drie en tachtig jaren. Vele en veelszins gelukkig, gezegend en ten zegen waren de dagen der jaren van Kuypers leven; hij stierf in goeden ouderdom, en zijn kinderen begroeven en beweenden hem. Zijn kinderen mits ook in dezen geldt wat van Abraham, Israëls aartsvader gezegd werd, dat er behalve het natuurlijk, ook een geestelijk kindschap bestaat en dat de natuurlijke kinderen van dezen Calvinistischen aartsvader goedkeuren en óns toestaan, dat wij met hen den Vader begraven hebben, en dat wij met hen o n zen doode beweenen Ook hij stierf, in veel opzichten oud en der dagen zat, en hij werd gebracht naar de laatste rustplaats van Gods dooden, tot Jezus hem in vernieuwde heerlijkheid zal opwekken. Wij staan aan het graf en wij weenen, omdat wij deel hadden aan dezen man, omdat wij, hetzij veel of weinig, voelden van het geestelijk kindschap; omdat wij hem niet alleen eerden als leider en profeet, doch ook liefhadden als een vader. Toch was dit sterfbed niet aangrijpend, niet beroeringwekkend in den gewonen zin des woords, niet tragisch zoo ge wilt. Toen Talma weggeraapt werd, ging er een schok door mijn ziel en ontroering greep duizenden onder ons aan. Deze man stond in de kracht des levens, op het hoogtepunt van zijn groote werkkracht, als een lichamelijke en geestelijke Hercules stond hij tusschen ons en veel van de zorgen, waaronder wij politiek en sociaal gebukt gingen, wilde hij op zich nemen; en — hij had er de kracht voor. Dan, plotseling riep God hem weg en wij hadden moeite om over deze Goddelijke daad tevreden te zijn. Eigenlijk was onze eerste, althans onze diepste gedachte: God doet óns onrecht aan en houdt Zijn eigen werk tegen. We wisten het wel, dat het in wezen anders is, maar ik spreek naar den mensch, naar den kortzichtigen mensch. Talma's dood was aangrijpend. Zóó is het nu niet. Als ik het weer in gelijken zin mag zeggen, dan is het zóó: van Dr. Kuyper hebben we ontvangen wat God in en door een mensch aan medemenschen geven kan, ja eigenlijk veel meer dan dat. Hij was geworden een oud man, afgaande onder de mannen, afgeleefd en met gebroken kracht; hij was nog wel onder ons, maar als leidsman niet meer met en voor ons; zijn naam, zijn persoon bond nog wel, maar zijn woord, gesproken of geschreven, was niet meer het cement onder ons. Eigenlijk, het klinkt hard, hadden wij Kuyper reeds niet meer. O, als dit sterven 10 of 20 jaar eerder gekomen was, toen hij nog stond in volle wapenrusting, toen al de pijlen hem als doelwit hadden, toen wij stonden in de schaduw van dezen eik des geloofs, wat zou de ontroering dan onpeilbaar en onmetelijk geweest zijn. Ook nu kan de sterkste man uit het antirevolutionaire kamp den traan der ontroering niet weerhouden, als hij denkt aan wat was; maar dan zou het één hartstochtelijk geween geweest zijn, als toen jozef begraven werd. Alweer menschelijk gesproken, dat hadden wij niet kunnen hebben, dat zou te veel voor ons geweest zijn. Dr. Kuyper mocht niet eerder weggenomen worden, zou het werk Gods, in deze landen begonnen, geen schade lijden. De reformatie op zoo velerlei terrein des levens had God zelf zoo vast en onlosmakelijk aan zijn persoon gebonden, dat een plotseling, onvoorbereid verbreken onoverkomelijke schade veroorzaakt zou hebben. Ik spreek weer naar den mensch, doch naar den mensch, die Gods leiding poogt te waardeeren. En ik kan het niet anders zien dan zóó, dat voor ons een langzaam afsterven noodig was, opdat wij de oefenschool zouden doorloopen, waarin we moesten leeren óók van dezen man af te zien en alleen het beginsel, het Woord en den Koning vast te houden. Men heeft ons vaak Kuypermarionetten gescholden; op mij heeft dergelijke kritiek nooit eenigen indruk gemaakt en ik heb nooit een air van zelfstandigheid aangenomen, om te toonen, dat ik er tegenover hém wel een eigen meening op na durfde te houden. Misschien klinkt dit op zichzelf reeds ietwat zelf-ingenomen, maar het is in alle bescheidenheid opgemerkt. Aan dat zoogenaamde marionettenspel zat anders wel een aangename zijde. Het is immers wel gemakkelijk, als ge u achter een ander kunt stellen, die de ergste slagen opvangt. Want het was toch vaak zóó, dat we bij felle aanvallen die de tegenpartij op ons deed, bij ons zelf dachten: Dr. Kuyper zal wel verantwoording doen en ons meteen den weg wijzen, dien wij nu verder hebben te gaan. Natuurlijk, aan deze handelwijze kleeft een gevaar. Zoo'n verhouding kan marionetten kweeken. Men moet dan daarbij echter één ding niet vergeten. En wel dit, dat Dr. Kuyper geen nieuwe leer predikte, wel een nieuwe partij vormde, doch dat deze samengebonden werd door een levensbeginsel, dat allen droeg. Wat er leefde, bewust, doch vaak onbewust, in de harten van ons Christenvolk, dat kreeg gestalte en vorm in Kuypers werken en daden. Daarom zei geloovig Nederland bij intuïtie, door het intuïtieve leven, dat veelszins verborgen was, ja en amen op wat zijn mond sprak of uit zijn pen vloeide. Marionetten leven niet, handelen niet zelf! Anti-revolutionairen zijn altijd strijders geweest, die ook in de handelingen van den leeftocht waren ingewikkeld, die de krijgsorders met volle toestemming onderschreven en het doel kenden, dat nagestreefd moest worden. De Residentiebode schreef deze week, dat Dr. Kuyper kon zeggen: Koning, kan ik niet zijn, prins is mij te gering, ik ben Kuyper. Ik zou een andere beeldspraak willen gebruiken: Hij was niet slechts aanvoerder en organisator, hij was onze geestelijke vader, aan wien wij ons gebonden voelen met sterke banden, die zelfs door den dood niet verbroken kunnen worden. Ik herinner me een voorval, waaruit blijkt, hoe Dr. Kuyper met zijn geestverwanten, groote en ook kleine meeleefde. Het was in de dagen van zijn ministerschap. Hij wilde ergens in het land — ik zal het maar niet nader aanduiden — een vertrouwenspost creëeren, om het verplegend personeel van een groote rijksinrichting niet alleen nuttig bezig te houden, maar ook geestelijk te bearbeiden. Daartoe had hij het oog op mij geslagen en onder het genot van een kopje thee zouden we dat bij hem thuis bespreken. Voor den arbeid voelde ik, jong propagandist, heel veel; voor de plaats en de omgeving weinig; het salaris, dat ik ook in die dagen hard noodig had, was ook van beteekenis. Maar denk er aan, aldus de Minister, gij kunt daar verongelukken. Er is heel veel takt toe noodig en menschenkennis en geduld om daar min of meer evangeliseerend op te treden. Denk er dus nog eens goed over na, want als het misloopt, worden wij beiden er de dupe van. Slaagt gij niet, dan is uw positie weg en ik draag van de mislukking de verantwoordelijkheid. Ik heb van de zaak toen niets meer vernomen, de betrekking is niet ingesteld. Ik ben er later niet meer op teruggekomen, want ik was toen al net als nu: slechts noodgedrongen zou ik Den Haag willen verlaten. Het centrum trok me daartoe te veel aan. Een ander klein voorval uit de dagen, waarbij ik ook zelf betrokken was, gaf me een kijk op de vaak ongemotiveerde critiek, die over Kuyper's hoofd ging en die hij, zonder er een woord aan te verspillen, liet passeeren. Bij toeval nam ik er kennis van door middel van het Utrechtsch Dagblad, dat ik op 't Utrechtsche station even inkeek. Er was in Den Haag een rijksbetrekking vacant, die met journalistieken arbeid in nauw verband staat. Hoewel ik bescheiden genoeg was om te gelooven, dat er wellicht bekwamer sollicitanten waren, meende ik toch er werk van te moeten maken. Ik schreef dies aan den directeur, dat ik de betrekking ambieerde, maar er gaarne eens over wilde praten, voor ik definitief solliciteerde. Ik ben toch niet op de candidatenlijst gekomen. Toch stond later in het Utrechtsche blad, dat Dr. Kuyper als Kamerlid den benoemden functionaris tegengewerkt had, omdat een zijner favorieten, (en dan volgde mijn naam) ook had gesolliciteerd, doch niet op de voordracht stond. En Dr. Kuyper wist van het heele geval niets af. „Nieuwe Leidsche Courant" 9 Nov. 1920. De slag is gevallen. Reeds eenigen tijd stond het volgens menschelijke berekening vast, dat Dr. Kuyper van dit zijn ziekbed niet meer zou opstaan. En Maandagavond, toen nieuwe verontrustende berichten reeds het ergste hadden doen vreezen, kwam toch nog weer plotseling de ontroerende tijding, dat Dr. Abr. Kuyper, zacht en kalm was ontslapen. We zullen niet trachten de beteekenis van dit sterven voor ons volk en in 't bijzonder voor onze partij te schetsen. 't Zou zijn een machteloos pogen. Alleen d i t weten we, dat een man van grooten bedrijve, singulier in alles, met buitengewone gaven door God gesierd, een man die een vérstrekkenden invloed op ons volksleven heeft uitgeoefend, van ons is heengegaan. Een rijk stuk historie is met dit sterven afgesloten. Het was een merkwaardige tijd. Een tijd waarin de geesten tegen elkaar botsten als nooit tevoren. En temidden van die geweldige worsteling, die geen enkel levensterrein onbewogen liet, in het brandpunt als het ware, stond Dr. Kuyper als een held die van geen wankelen en wijken weet, om de vijanden die van alle zijden kwamen aanstormen af te slaan niet alleen, maar ook om te bouwen, te bewaren, te organiseeren. Wonderlijk zijn Gods wegen. Wie had kunnen voorspellen, dat voor dien jeugdigen predikant, die in 1862 in het kleine dorpje Beesd zijn intrede deed, lichamelijk betrekkelijk zwak, en geestelijk nog niet volgroeid, zulk een machtige taak was weggelegd? En als enkele jaren later Dr. Kuyper als een gebroken man wiens kracht verteerd is, naar de Zuiderlanden vertrekt, schijnt het dan niet alsof zijn werk is afgedaan en alle verdere verwachtingen den bodem worden ingeslagen? Maar zie, uit zwakheid worden krachten verkregen. Ongelooflijk is de arbeid door dezen genialen geest verricht. In de Standaard is hij onafgebroken bezig om zijn volk de eerste beginselen van de Antirevolutionaire, de Calvinistische leer bij te brengen. Zijne volgelingen op te voeden, en tegelijkertijd zijne tegenstand er s op de meest gevoelige wijze te treffen. En als dan de eerste voorarbeid is verricht, dan gaat hij organiseer e n en maakt hij van de losse en op zichzelf zwakke benden een machtig leger, dat hij beheerscht als geen veldheer vóór hem. Maar hij is niet alleen de strijdbare held. Hij is ook de geestelijke vader. Zijne meditatiën in De Heraut spreken van een fijn gevoel, een zachten geest en een gezonde mystiek, waardoor duizenden worden verkwikt en vertroost en opgebeurd. Maar dat is nog niet genoeg. Ook het k e r k e 1 ij k leven vraagt zijn aandacht. Met niets ontzienden ijver richt hij zich tegen alles wat niet is naar het Woord van God. Ook op dit gebied hanteert hij niet alleen het breede slagzwaard, maar tracht hij tevens zuivere lijnen te trekken, voor den eeredienst, de verzorging der armen, den zendingsarbeid enz. En nog is deze machtige geest niet aan het einde van zijn kracht. Hij gevoelt diep, dat het niet voldoende is, het volk te leiden en te organiseeren, maar dat het voor alles noodig is leiders te kweeken en ook de wetenschap te beoefenen naar het Woord van God. En zoo wordt de Universiteit gesticht en de catheder beklommen. En als hij straks door de Kroon geroepen wordt, om zijne beginselen ook als Minister in practijk te brengen, dan is daar geen oogenblik aarzeling, maar dan grijpt Dr. Kuyper met vaste hand het roer van Staat. En eindelijk, gekomen op een leeftijd dat anderen rust nemen, hanteert hij de pen met jeugdigen ijver en gaat hij voort de grootheid van zijn God te verkondigen en de verborgenheden van het Woord Gods na te vorschen (R. ZUIDEMA.) Quis non ileret? Herinner ik mij wel, dan seinde Dr. Kuyper deze woorden, toen zijn coalitiegenoot Dr. Schaepman in de „eeuwige" stad ontslapen was. En wij herhalen ze, terwijl wij staan rondom den grooten doode, in den geest: „Quis non fleret?" „Wie zoude niet weenen?" Velen zeker niet, tegen wie deze befaamde held al de machtige gaven van zijn ongeëvenaarden geest in den strijd heeft geworpen. Zij stellig niet, tot wie deze onversaagde kampioen voor Gods eer en Woord spreken moest: „Gij komt tot mij met stokken en zwaarden, maar ik kom tot U in den naam van den God der slagorden Israëls, dien gij gehoond hebt." Maar er zijn ook duizenden, tienduizenden in den lande, die door dezen van God begenadigde zijn opgezocht, opgevoed, onderwezen, toegerust, bezield, aangevoerd, ter zege geleid telkens weer in den soms zoo bangen strijd van het Evangelie tegen de Revolutie. Die zullen ontroeren, nu Kuyper van ons is heengegaan. Zullen er geen duizenden zijn, die hij in het persoonlijke leven heeft mogen verkwikken en opbeuren, ook, als zij gebracht werden tot nabij de rivier des doods, zoo dicht, dat zij het klotsen van haar water beluisterden? En die zullen ontroeren, nu de tijding door het land snelt: „Kuyper ontslapen." En ontroeren zullen de velen, wien het vergund was als mij, om in de collegezaal aan zijn voeten te zitten. We hebben Hebreeuwsch bij hem ..geloopen", en Aesthetica, en Ned. Letterkunde, en Dogmatiek. En Homiletiek gaf hij later ook. O, wat zijn dat hoogtetijden in ons jonge leven geweest! Om het even, wat hij doceerde, altijd nam deze adelaar ons mede omhoog, soms tot de kruinen der hoogste bergen. Om het even, of hij den ouden Bard Bilderdijk voor ons leven deed, of het Calvinisme en de kunst behandelde, of de leerstellige Godgeleerdheid onderwees. Nooit was het klein, altijd groot, zoo dikwijls magi- straal en geniaal. O, hoe dronken wij met volle teugen uit de bronnen, die hij ontsloot! Welk een schatten van wetenschap, van kennis en wijsheid stalde hij uit voor onze bewonderende blikken! Hoe vlogen de uren, verminderd met 't professoraal kwartiertje, heen, als hooggetijen van machtig genieten! En dan ging hij weer heen uit de zaal met haastige, korte, krachtige stappen, de wat kleine, maar breedgeschouderde, stoere figuur, worstelaar, met korte, gespierde nek, met de groote, krachtige, kerngezonde kop, met de oogen van betooverend mysterie, en wij stonden daar eerbiedig op, als soldaten, die den generaal groeten, was het niet zoo, dat wie daar stonden hadden het voornemen, meer dan dat: het verlangen, het onstuimig verlangen, om zich achter dien heengaande midden in den strijd te werpen met juichende geestdrift? Wij waren altijd weer wijzer geworden. Maar het voornaamste, we kwamen onder de suggestie van zijn machtigen geest, die onzen geest ontstak. Neen, we werden geen Kuypers, en ook geen Kuypertjes. En indien er geweest zijn of zijn, die meenden, in hun persoonlijkheid Kuyper te moeten en te kunnen reproduceeren onder het volk, die hebben piassenwerk geleverd, waartegen Kuyper zelf met al de kracht van zijn toornend woord zou gefulmineerd hebben. Bah, wat een harlekijnsgedoe: Kuyper in minder dan zakformaat. De meester heeft wat anders aan ons verdiend, en hij heeft het anders bedoeld. Niet de manipulatie met zijn lorgnet, niet de trillers in zijn wondere stem moeten wij na trachten te doen. Hij heeft ons willen indruppen de liefde, het enthousiasme voor zijn levensleus: „Alzoo het in alle dingen gaat om de glorie Onzes Gods". Hij heeft ons willen inplanten den ijver, die zijn groote hart vervulde voor Gods eer en des menschen zaligheid, de liefde voor de beginselen des Woords, de begeestering voor Gods wonderdaden in 's lands historie, en die behooren wij uit te dragen, desnoods, liefst zonder lorgnet, en wij behooren, wel verre van te trachten te leveren een misselijke namaak van dien geweldige, waarbij vergeleken de kikvorsch in de fabel, die zich opblies om op een koe te lijken, nog wijs is, wij behooren ons zèlven te geven, opwekkende de gave, die in ons is. Hebben anderen dan niet voor Gods eer geroepen, en voor de beginselen des Woords geijverd? Wel zeker! wel zeker! Maar wie wist zoo te boeien, te overreden, te overtuigen, mee te nemen naar de middelpunten van den grooten wereldstrijd? Wie? Niemand! Door Gods genade. Wij, oud-leerlingen, ook zij, die niet rechtstreeks door hem zijn gevormd en beïnvloed en begeesterd, wij, die God danken mogen met ons gansche hart, dat Hij Kuyper op onzen levensweg heeft gebracht, wij treden, om zoo te zeggen, geharnast aan zijn legerstede, en dan leggen wij den helm stil ter zijde, en dan zinken wij neder, en onze wapenrustingen, ze kletteren zacht in het stille vertrek, en wij danken, dat Hij den veel verguisden, verschopten, maar nog meer geliefden veldheer als een verloren zondaar in zich zelf om Jezus' wil heeft doen ingaan in de vreugde Zijns Heeren. „Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijne ruiteren!" Meiden.) H. Th(omas). „Nieuwe Prov. Gron. Courant" 13 Nov. 1920. Lees ik nu in de vele bladen over Dr. Kuypers leven dan komt aanstonds de gedachte op: deze man was en bleef voor allen een raadsel. En in de vrijzinnige pers is men nog niet in staat dit raadsel te ontsluieren. Raadselachtig is al aanstonds het eigenaardige verschijnsel, dat de anti-revolutionaire pers zoo uiterst sober is in haar woord. Terwijl men om lof en eerbetoon te vernemen, de pers van den tegenstander moet grijpen. Hier bij de pers der kleine luyden, die hem immers, naar gezegd wordt, vereerden als den van God gegeven leider, als den profeet, die hem, zooals wel eens werd verklaard, bijna afgodisch vereerden — een rustig en eenvoudig woord, gespeend aan alle uitbundigheid. Daar, bij de menschen, die hem zoo menigmaal verguisden en soms bij dit sterven niet konden nalaten onder den lof een schimpscheut te mengen, lange kolommen om te vertellen, dat waarlijk een groot man is gestorven. Het is zeer vreemd. Een raadsel was Dr. Kuyper ook menigmaal voor wie hem goed verstonden, als zij zijn werkkracht zagen, en opmerkten, en dan ook nog slechts ten halve wat deze man vermocht, wat hij in het leven riep. Hoe is het toch mogelijk, zei men dan. En ik heb menigmaal legendes gehoord van geheimschrijvers, die Dr. Kuypers werken schreven als hij dicteerde, en van hulp van allerlei anderen aard meer. Men kon het zich niet indenken, hoe een man, wiens dag toch niet langer was dan die van een ander mensch, dit alles vermocht. Maar voor den tegenstander bleef Dr. Kuyper een raadsel in heel anderen zin. In den tijd toen het rationalisme heerschte vond men geen andere verklaring dan deze, dat hij een huichelaar was. Maar nu de zin voor het mystieke weer opkwam, zegt men: wij moeten plaats laten voor zijn oprechtheid, hoe moeilijk het ook valt die te gelooven. De wonderen zijn de wereld nog niet uit. Hij een raadsel Nog wordt er in de pers van gewaagd. Ziedaar een geniaal denker, een man van encyclopaedische geleerdheid, van opmerkelijke bekwaamheid, een groot geleerde— en toch aanhanger van de Dordtsche leerregels en sprekend van de Dordtsche kerkenorde als, zoo schreef een van de bladen, als een bevel van Koning Jezus. Nu was dit weer verkeerd voorgesteld, waar die Dordtsche kerkenorde alleen werd erkend, omdat zij het koningschap van Christus erkende maar het raadsel bleef. Kon dat oprecht zijn? Hij, een groot geleerde, die toch alles wist van de groote dingen der natuurwetenschap. Schreef hij niet eens zonder eenig hulpmiddel bij zich te hebben, in Zwitserland, zijn Evolutie, den kenner, den natuurgeleerde verwonderend door het diepe inzicht, dat van den deskundige beschamend, en van een verwonderlijke feitenkennis. Hij, die toch alles wist van de schriftcritiek, o zeker, hoe wist hij haar te treffen met zijn nimmer feilend zwaard. En ondanks zijn geleerdheid toch een geloovige. Maar dat kon toch niet echt zijn, meende de wereld. Dat die eenvoudigen in den lande geloofden, nu ja„ zij wisten niet beter. Maar hij? Hij deed het alleen om het eenvoudige volk te trekken, te spannen voor zijn zegekar. Maar was het aan te nemen, dat hij zoo slecht was? Zou men oprechtheid mogen aannemen? Een raadsel Een raadsel voor de wereld ook in zijn sterven. Want er waren menschen, die hem altijd weer verweten, dat hij toch in den grond een onware verschijning was, en zelfs gingen er stemmen op, die zeiden: wat zal die man een akelig sterfbed hebben. En nu dat volkomen eensgezind zijn met zijn God, dat kinderlijk wachten tot Zijn Vader hem opnam in de hemelsche woning Men zei: wat is dat toch? Wat was dat leven, zoo wonderlijk, vol vreemde tegenstellingen, vol onverklaarbare dingen, en wat was dat sterven, weer zoo vreemd in een tijd, die, naar iemand het snijdend scherp zeide, geen tijd meer voor het sterven heeft? Hij was een raadsel voor de wereld. Waarom? Omdat de geestelijke dingen door den natuurlijken mensch niet worden onderscheiden. Omdat hij een mensch was als alle anderen, een mensch in wiens hart ook de zonde woonde, maar een mensch, die louter leefde bij genade. In dat machtige hoofd had een ander dan menschelijke gezag ten slotte te gebieden; daar in dat groote hart woonde een ander beginsel dan het beginsel van deze aarde. Die krachtige hand was in anderen dienst gesteld dan menschelijken dienst. De natuurlijke begeerte was in anderen dan menschelijken weg geleid. Deze groote onder de menschen was een overwonnene. Overwonnen door Gods geest. Levend bij de genade Gods. Onder alle zonde en gebrek, ook hem niet vreemd, begeerend te leven naar de geboden Gods. Een mensch, die zich zijn aardsche roeping bewust was, en toch allen dag uit louter genade wist, nabij God te zija Een mensch, die zich zelf krachteloos wist, en alleen dan sterk was als hij sterk was in zijn Heere en God. Hij had heel zijn geest, al zijn groote gaven als gevangen gegeven. Hij was een overwonnene en van dien dag af aan een krijgsknecht van den Koning der Koningen, die slechts deze begeerte kende om heel zijn leven in dienst te stellen van dien Koning en Heer. Hij wist de vijf talenten ontvangen te hebben van zijn God en hij won er vijf andere mee Onze aandacht werd van bevriende zijde gevestigd op een artikel van de hand van Mevr. C. A. Mason, de bekende schrijfster van de „Lelie van ons Vorstenhuis", geplaatst in de Standaard van 3 Maart 1902. De schrijfster geeft daarin een blik op het meer intieme leven van dien overleden groote. Men herinnere zich, dat het geschreven is in 1902, dus een jaar nadat het kabinet-Kuyper aan de regeering kwam. Dr. Kuyper was toen premier en Min. van Binnenl. Zaken. We geven nu het woord aan Mevr. Mason, die aldus schreef: „Bij een nederlaag zoo ernstig als door de Nederlandsche liberalen bij de parlementaire verkiezingen verleden jaar Juni geleden werd, zoekt een ieder onwillekeurig naar een verklaring. Die verklaring is tweevoudig en wordt gevonden in een man en een beginsel. Een man, bekwaam genoeg om het beginsel te controleeren en er als 't ware leiding aan te geven, om er de baanbreker voor te zijn. Een beginsel, sterk genoeg om, onder zulke leiding, de schijnbaar onoverwinnelijke hinderpalen uit den weg te ruimen. Het beginsel kan met een enkel woord als de orthodox reactionaire beweging worden aangeduid; de man is Dr. A. Kuyper, de nieuwe Nederlandsche Premier. Een geheele generatie lang is Dr. Kuyper een kracht geweest, waarmede in de Nederlandsche politiek rekening moest worden gehouden. Thans, tengevolge van de reactionaire beweging, die door hem tot een bijna dramatische overwinning gevoerd is, is aan het vroegere calvinistisch régime weer een in 't oog loopende plaats in de Europeesche politiek ingeruimd. Een eenig persoon is deze man — predikant, publicist, leider der oppositie, staatsman! De vroomste predikant is zelfs niet meer evangelisch in zijn vroomheid, meer onbuigzaam in zijn orthodoxie dan deze man, die bekwaam is tot het omverwerpen van de regeering zijns lands en tot het samensmelten van de meest verschillende elementen in een verwonderlijke politieke unie. Dr. Kuyper is een man van stevige constitutie; naar zijn krachtige gestalte met het opvallend schrandere hoofd en gelaat en den diep doordringenden blik schijnt den man slechts des te meer geweldig te maken. De eerst ontmoeting liet daaromtrent zelfs geen twijfel opkomen — wij bevonden ons in gezelschap van een eenige en mach-' tige persoonlijkheid; wij dachten aan Carlyle's König, den man die kan. Zijne wijze van spreken is correct, idiomatisch Engelsch, was kort en beslist; men merkte terstond dat men te doen had met iemand, die niet noodeloos woorden verkwistte, die gewoon was op het gelaat van mannen en vrouwen te lezen, en zonder veel omhaal te zien en te zeggen wat er in hen omging — in één woord een zakelijk man, heerschend, recht op 't doel afgaand. Deze eigenschappen aan de eene zijde; maar aan de andere zijde toonde hij tegenover ons, die zijne gasten waren, een innemende welwillendheid, de meest vriendelijke gastvrijheid, terwijl zijn conversatie die was van een fijn beschaafd, plooibaar man van de wereld, van iemand die thuis is aan hoven en in parlementen. Wij dineerden bij Dr. Kuyper „en familie". Het huis was het oude historische gebouw op de Prins Hendrikkade te Amsterdam, waarin de vroegere Oost-Indische Compagnie georganiseerd werd. Het eerste schip ging onder zeil op het breede kanaal, aan de andere zijde van de kade. In 't oog loopend staat in de groote hal van het huis een kolossale buste van Johannes Calvijn, den grooten genius, die de loopbaan van onzen gastheer beheerscht. Het Nederlandsche volk heeft in deze eeuwen niet voor niets een leven van weelde en gemak geleefd. Eene atmospheer van erfelijken en onvermijdelijken, hoewel niet pronkerigen rijkdom is het kenmerk van alle patricische huizen in Nederland. Fijne porceleinen, Oost-Indische rariteiten, zeldzaam oud zilver, kostbare kunstvoorwerpen, interessante erfstukken, zijn heel gewone dingen. Zoo waren ze ook hier aanwezig in ruime mate, en, niettegenstaande den indruk dien Dr. Kuyper geeft van iemand, die noch tijd noch smaak heeft voor het overtollige, schenen hem deze voorwerpen noodzakelijke, onmisbare dingen te zijn. Aan het hoofd van de tafel zat dien avond een lieve jonge dame, Mej. Henriette Kuyper, de oudste dochter des huizes; in den loop van dat jaar was Mevrouw Kuyper overleden. Een prettig gezelschap was om de tafel geschaard; de zoons en dochters des huizes, waarvan sommige van hun eigen tehuis waren gekomen. Er was iets aartsvaderlijks in het geheele tooneel. Het meest opmerkelijk was de toegenegenheid, de eerbied bijna, waarmede de heer des huizes zelve door al de aanwezigen behandeld werd. De gastvrijheid was inderdaad mild, de bediening onberispelijk, de kamer waarin wij dineerden op zich zelf als 't ware reeds een schilderij. Ieder gerecht werd allereerst aan Dr. Kuyper aangeboden, die ons, tusschen de gerechten door, op schitterende wijze onderhield, ons aangenaam bezig houdende met zijn gunstige indrukken van het Amerikaansche leven, hoewel hij verklaarde, dat onze leidende personen geheel op een dwaalspoor zijn, waar zij aanhangers zijn van de evolutie-theorie, welke, zooals hij ons verzekerde, geheel onhoudbaar is. Aan het einde van het diner kwamen de dienstboden binnen en namen plaats, en ontving ieder een bijbel. Toen, terwijl wij allen om de tafel zaten, zocht Dr. Kuyper, met al den eenvoud en fijnheid van gevoel van Burns Cotter en met de zorg van den kenner, een ge- deelte uit, hetwelk hij voorlas, waarna hij met het geheele gezin nederknielde en een gebed uitsprak met verwonderlijke warmte en welsprekendheid. Wij stonden van onze knieën op met het gevoel, dat de moderne wereld ver weg en haar ondergang nabij was. Niet op zulk een wijze dineert men bi] de beroemde Staatslieden te Washington, te Londen of te Parijs. De heerlijke erfenis van zuiveren, onverflauwden godsdienst, van edelen levenseenvoud, van nationale vrijheid en huiselijke deugd, waarvoor Holland in de zestiende eeuw zijn duizend dooden gestorven was, schenen op dat oogenblik eene levende, voelbare werkelijkheid." Brusse, de bekende schrijver van de rubriek „Onder de Menschen" in de „N. Rt Ct" vertelt in zijn blad iets van een ontmoeting, die hij eenige jaren geleden met Dr. Kuyper had. Dr. Kuyper had hem medegedeeld, geen inleiding te kunnen schrijven op zijn (Brusse's) boekje over het nachtwerk van „Jeruël" en had hem tot een bezoek uitgenoodigd, teneinde deze bezwaren mondeling toe te lichten. . Precies zooals Brusse schrijft, zal Dr. Kuyper zich wel met hebben uitgedrukt. Maar zeker zal Brusse der waarheid getrouw blijven, wanneer hij zegt, dat de groote overledene bezwaar had tegen de wijze, waarop „Jeruël" arbeidde en gevallenen „bekeerde . Brusse schrijft o.m.: Wat een ontstellende massa kennis, wat een rijkdom aan ervaring, wat een geweldig in de bloedwarme practijk geworteld levensinzicht lag er omsloten in deze machtige hersens. En hoe wonderlijk welsprekend, hoe boeiend om maar heel klein en als weggevaagd eerbiedig naar te luisteren, was zijn wijze van vertellen, hoe diep menschelijk vooral zijn schier universeele begrip van alle levensverschijnselen die hij, opgewekt voortredeneerende, aanroerde. En toen kwam Dr. Kuyper hier over te spreken: over de ontucht, waarvan hij de verschijnselen door eigen aanschouwing diep bleek te kennen. Van de prostitutie tot de marine was een geleidelijke overgang in zijn beschouwing. De marine, die hij, om de traditie, om zijn liefde voor de romantiek van de zee, wel zeer genegen was. En wat zijn genegenheid had, dat hield hij net zoo lang onder de lens van zijn studieuse belangstelling, tot er geen geheimen meer voor hem waren .Juist had ik dat jaar de manoeuvres meegemaakt, te gast aan boord van het toen nieuwe pantserschip „Heemskerk", admiraalschip tevens onder bevel van den zóó virtuosen kolonel Goedhart. En ïk meende van een oorlogsschip nu ook wel iets af te weten. Maar met een gretig zich vermeien in aardige bijzonderheden, in technische termen, in de gespierde oud-Hollandsche woorden van janmaat en de onderdeelen van zijn schip, gaf hij mij historische en splinternieuwe bijzonderheden over bewapening en takelage, waarbij hij van het onbelangrijkste touwtje den karakteristieken naam wist, als een oude zeerob zelf. En wat een genoegen had hij in het snedige praten hierover. De marine, de prostitutie. Een zeer behoorlijke oplossing van het euvel had hij toevallig bijgewoond, toen hij onlangs in Kopenhagen was geweest en naar de gewoonte had loopen rondkijken aan de kaai. Toevallig kwam daar een Nederlandsch oorlogsschip vlagvertoon maken. Dat trof hij — en hij wilde nu ongezien en onbekend in den vreemde eens nagaan hoe dat passagieren ging. 't Werd alleraardigst, — want verbeeldt u, dat er verscheiden van die frissche Deensche meisjes in lichte zomerjurken aan kwamen wandelen, waar 't schip gemeerd lag en dat die glundere deerns met een lieve argeloosheid onze jantjes bij 't aan wal stappen praaiden, — meisjes uit den netten burgerstand, — hun den arm aanboden en vroolijk met onze gebruinde jongens in 't marineblauw de stad instaken, alsof 't haar gasten waren. Trouwens wanneer ze hier of daar binnen gingen met hun gezellen, in de groote koffiehuizen, dan onthaalden de meisjes hen ook. Dr. Kuyper was zoo'n troepje gevolgd, hij had hun grappige gesprekken gevolgd in 't Hollandsch en Deensch en zich hartelijk verheugd in dezen ongedwongen maar zuiveren omgang onder dit jonge volk — dat de matrozen uit de nachtbuurt en van den drank afhield. Nu ik mij weer scherper indenk in dat gesprek, en als 't ware weer hoor Kuyper's vertellende stem, nu zou ik nog wel tijden kunnen voortschrijven over de stof, die hij, zoo rijk gedocumenteerd, voor mij behandelde, — want wat had deze geniale man in zijn onverwoestbare belangstelling toch ook de universeele gaven van den journalist! Van de prostitutie naar de pornografie. — Dr. Kuyper over de pornografie, en als een college was 't, waarvan een geweldig dossier ook al berustte in dit magazijn van veelzijdige kennis onder dien machtigen schedel. Want hij wilde weten, alle levensverschijnselen doorgronden, om daarna zelfstandig te kunnen oordeelen. En zijn medewerkers aan de Vrije Universiteit, wien hij vaak onderwerpen opgaf om voor hem nader te onderzoeken en te bestudeeren, stonden hem hierbij ijverig terzijde. Zoo vertelde Dr. Kuyper mij ook van zijn bezoeken aan Brussel, — dat voor veel maatschappelijke verschijnselen het laboratorium van zijn onderzoek was. Daar kon hij, dien in Nederland zoo velen kenden, onopgemerkt zich laten aanspreken, b.v. door prostituées, die hij ondervroeg over hun leven in ontucht. Hier liet hij zich wegleiden van den boulevard door eenigerlei heilssoldaatje, om zich in te werken in de praktijk van het Leger des Heils. „En als zij mij dan wilden meenemen naar de zondaarsbank.... dan ging ik gewillig, om voor God en menschen van mijn dwalingen en mijn kortzichtigheid deemoedig te getuigen " 6 „Ons Volksblad" 20 Nov. 1920. Soli Deo Gloria! Voor het leven en den arbeid van Dr. Kuyper, maar ook voor de genade die God hem gaf op zijn sterfbed; voor de eere, die hem bij zijn dood werd bewezen, dient Gode alleen de eere toegebracht, die de talenten van stof en geest vrijmachtig ronddeelt, gelijkerwijs Maar wat was dat gevoel van eenzaamheid, dat de harten van de huiswaarts keerenden vervulde, alsof ieder hunner een bloedverwant, ja een vader grafwaarts had gebracht? Ons Calvinistische volk kent dat gevoel van ouds. Was het er ook niet, in 1584, bij den dood van Prins Willem toen de kinderkens op de straten schreiden?" Niet louter smart bezielde de harten, ook dankbaarheid aan God, ook hoop voor de toekomst. Het was een dag vol ernst, vol stichting, vol heilige wijding; een dag, die onvergetelijk zal blijven. Men las het in het oog van de bekenden. „Daar waren", om met Klaus Groth te spreken, „Daar waren oogen, die spraken: „Boven den dood en het graf „Herbouwt zich de waereld en 't leven." Kuypers dood, dit bleek op de thuisreis uit de gesprekken ook van wie onze beginselen niet deelen, Kuypers dood heeft vijanden met hem verzoend. Men sprak het algemeen uit: de man, die hier grafwaarts was gebracht, mag de trots zijn van ons Nederlandsche volk. Meer dan ooit, wordt Kuyper thans nationaal bezit; iets, wat bekrompen partijzin zoo lang heeft tegengehouden. Met Dr. Kuyper is het bij zijn dood niet uit; in meer dan één zin! Ook met zijn invloed en zijn arbeid niet. Door zijn geschriften met name zal hij spreken nadat hij gestorven is. Zij zullen nog jaren lang snaren doen trillen in het hart van wie ze lezen. En daarom behoeven we, ook voor de zaak der Antirevolutionaire partij, aan deze groeve niet te treuren als geen hope hebbende. De duizenden, bij die groeve tegenwoordig, vertegenwoordigen een macht van sympathie en aanhankelijkheid aan de Antirevolutionaire beginselen, en ook een massa van kracht. Wel begint er voor onze partij een nieuw tijdperk, en dat het tweemanschap Colijn—Idenburg bij de gedachte aan de ontzaglijke verantwoordelijkheid een huivering voelt, is te verklaren. Moge het Antirevolutionaire volk zijn leiders in deze periode trouw ter zijde staan, met volkomen verloochening van nietig onderling gekrakeel, dat somtijds de geesten scheidt! Dan wordt het woord van Dr. Kuyper betracht: „Ik hoop, dat na mijn afsterven zich hierin de liefde van het Antirevolutionaire volk openbare, dat het zich nog nauwer aaneensluit ter handhaving en verdediging van onze heilige beginselen. Deinst dan niet terug, maar volhardt bij het ideaal! Vlaardingen. T- v- d- KOOIJ. „Pniël" 13 Nov. 1920. Dr. Kuyper. Nu is de groote in Israël gevallen. De man van graniet met het teere hart is van ons heengegaan om te staan voor zijn Rechter. Hij is wel de geniaalste en veelzijdigste mensch geweest, dien wij sedert Bilderdijk gehad hebben. Een strijdbaar held, wiens hand tegen allen was en die toch fijngevoelig kon zijn als een vrouw en dankbaar als een kind. Veel heeft hij gezegd en geschreven, dat diepe wonden sloeg en in zijne polemiek, meesterlijk van scherpte en klaarheid, reikte hij niet tot de hoogheid van zijn grooten voorganger Groen van Prinsterer. Hij was een mensch, wien geen menschelijke zwakheid vreemd was, maar hij heeft zijn Heer oprechtelijk liefgehad. Aan Hem het oordeel! Persoonlijk heb ik hem meermalen ontmoet, nog vaker briefwisseling met hem gehouden, en den 19en April j.1. ontving ik zijn laatste schrijven. „Carissime frater. Vriendelijk dank voor uw hartelijk epistel. Het verlevendigde gelukkige herinneringen van voorheen. Voor mij zijn die herinneringen steeds geestelijk goud waard. Vale in Domino. Kuyper." Thans ging hij van ons henen. Wij raakten er zachtkens aan op voorbereid, dat zijne stem hier niet meer zou vernomen worden, nu is zij uitgebluscht voor deze wereld. Hij heeft gewerkt als weinigen. Wat er van zijn arbeid hout, hooi en stoppelen was, moge vergaan, maar veel er van draagt de belofte in zich van blijvenden zegen voor Kerk en Vaderland. Op dit oogenblik denk ik niet aan den Minister, den Staatsman, den Professor — ik zie hem liggen op zijn doodsbed en verheug mij over het getuigenis, dat uit de sterfkamer tot ons kwam: „in zijne ziel is het altijd licht." God hebbe zijne ziel! Vale in Domino, doctor ecclesiae! Uw rusttijd is gekomen! Maar zou die voor U niet verhoogde werkzaamheid zijn? Geloofd zij Jezus Christus in eeuwigheid! (Dr. J. H. GUNNING Jhz.). „Onze Propaganda" 15 Nov. 1920. Dr. A. KUYPER. Reeds dagen lang zagen we hem staan op den drempel der eeuwigheid, eiken dag het oogenblik verwachtend waarop hij dezen overschrijden zou. En eindelijk, toch nog onverwacht, ging de sluier ter zijde en verdween onze geliefde leider in de sfeer waarin zijn Koning hem voorging en plaatse voor hem had bereid. Wij weenen bij zijn graf; tranen van droefheid en van dankbaarheid mengen zich dooreen; van droefheid over zijn verscheiden, van dankbaarheid voor zijn langdurig bezit. Kuyper niet meer in de landen der levenden! „Mijn Vader, mijn Vader, wagen Israëls en zijne ruiteren," zoo klaagt en mag klagen het Calvinistisch volk. Een der Roomsch-Katholieke geestelijken schreef me: „Ik condoleer U bij het heengaan in Christus van Dr. Kuyper. Gelijk bij het sterven van Dr. Schaepman moet gezegd worden: Wie zou met weenen? Uit de „Maasbode" blijkt hoe ook de Katholieken weenen." Er is een groote in Israël gevallen: een man als God er slechts enkelen aan de wereld geeft. Maar dit troost ons: al gaan de helden, die ons aanvoerden in den strijd, de Overste Leidsman en Voleinder des geloofs blijft. Blijft, tot het einde der eeuwen. „Ziet ik ben met U alle de dagen tot aan de voleinding der wereld." (C. B.) v. d. W(AL.) „De drie Provinciën" 12 Nov. 1920. God nam hem tot zich in Zijn heerlijkheid, in het huis met de vele woningen, waar ook hém door zijn Heiland plaats was bereid. Tot in zijn laatste oogenblikken bleef hij gerust in zijn God. bn kort voor het einde verzocht hij zijn vriend Idenburg, aan ons allen, zijn geestelijke kinderen, te zeggen, dat „God zijn toevlucht en sterkte was en Hij krachtiglijk is bevonden een hulp in benauwdheden . Hij stierf dus, zooals hij geleefd heeft. En ook zijn sterven was ons ten voorbeeld. Zooals zijn geheele leven. Waarlijk, hij heeft gewerkt, zoolang het dag was. En nu de naclit kwam, nu leeft — en rust hij. Hij, de rustelooze, die in de laatste weken tot rust gedwongen was en verlangde „ontbonden te worden en met Christus te zijn , omdat hem dat „verre het beste was". De reus is geveld en van zijn sterke lichaam is slechts een ruïne over. Het doet ons denken aan wat zijn medestrijder Dr. Schaepman eens van de puinen zong: Zij verkondigen, dat God alleen groot is. Dat predikte Dr. Kuyper ons in zijn leven, één lange heldenstrijd voor de eere Gods — dat predikt ons óók zijn sterven. Ons einde zij gelijk het zijne, kalm en in vollen vrede. „De Reformatie" 12 Nov. 1920. De "vrijzinnige pers poogt in deze dagen het Kuyperraadsel op te lossen. Men zoekt naar het geheim zijner kracht. Maar men vindt het bij dezen Simson niet. Het geheim van zijn kracht school volgens ons in zijn diepe, geloovige mystiek. Zijn geniale denkkracht maakte hem tot een baanbreker op velerlei gebied, zijn stalen logica dwong velen om zich aan hem gewonnen te geven, zijn magistrale welsprekendheid sleepte de schare mee, zijn ijzeren wilskracht deed stand houden, waar men anders licht den aftocht had geblazen, zijn inzicht in de volksziel deed hem steeds de juiste psychologische momenten vinden, zijn organisatorische talenten en systematische geest smolt de belijders der aloude Calvinistische beginselen tot een machtiger leger saam. Toch had hij dit niet kunnen bereiken, indien er geen sterke mystieke relatie bestaan had tusschen hem en het volk, dat de Gereformeerde belijdenis liefhad. En die mystieke relatie heeft hij niet verzwegen, maar openlijk uitgesproken. Kuyper was een mystieke figuur, die met Augustinus, Thomas a Kempis, Pascal op één lijn kan worden gesteld. Misschien breken er tijden aan, dat zijn theologisch-wetenschappelijke werken hoofdzakelijk door godgeleerden van professie zullen worden geraadpleegd, dat zijn staatkundige geschriften slechts door een beperkten kring van mannen zal worden nageslagen, maai zijn meditaties zullen onder het Gereformeerde volk een blijvende bron van zielsgenot zijn, vele eeuwen lang. Door die mystiek had hij het vertrouwen der groote massa van hen, die aan de Gereformeerde waarheid waren verkleefd. Daarom kon hij reformator worden. En zoo heeft God hem tot groote dingen willen gebruiken.... Aan de familie van onzen grooten Reformator biedt „De Reformatie" haar betuiging van oprechte deelneming. Wij herhalen: wij hadden hem zoo lief. En daarom is er droefheid in ons hart. Maar toch komt aanstonds weer de dankbaarheid boven. Dankbaarheid, voor wat de Koning der kerk ons in hem deed gemeten. Dankbaarheid, dat de geharnaste en onvermoeide strijder thans triumfator is geworden. Maar triumfator in Hem, die ons heeft liefgehad. Zijn werken blijven op aarde. Wat hij, door Christus geroepen, verrichtte, is nooit ongedaan te maken. Het zal nawerken, zoolang de Gereformeerde waarheid op onze erve zal worden beleden. En de Heere geve, dat dit geschiede tot den jongsten dag. Maar zijn werken zijn hem ook gevolgd. Gevolgd naar den hemel. Om daar uit genade vrucht te dragen. O, die ontmoeting tusschen Kuyper en zijn Heiland hierboven! Beschrijven laat die zich niet. Indenken ook niet. Gevoelen eenigszins. En in dat gevoel kunnen wij niet anders dan bewogen zingen: Lieve Heiland, Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht. HEPP. „De Rotterdammer" 9 Nov. 1920. De slag is gevallen. — Dr. Kuyper ging heen. Het einde werd verwacht, niettemin diep schokt deze ontroerende tijding Waarin lag eigenlijk het geheim van de kracht, door deze titanengestalte ontwikkeld? Eens werd daarop door een onzer vooraanstaanden dit antwoord gegeven: „Ik zie in Dr. A. Kuyper den man, die, in aansluiting aan Groen van Prinsterer, ons voorgaat om op staatkundig gebied niet slechts voor het geloof te s t r ij d e n, maar ook u i t 't geloof te leven". Hier was een, die zich zelf gaf geheel en onvoorwaardelijk om het Pro Rege, voor Christus onzen Koning op alle levensterrein uit te dragen. De grooten, de koningen, ook de koningen in het rijk der geesten gaan heen — maar de Allerhoogste Koning blijft. Tot Hem gaat naast het ootmoedige smeeken om troost voor de velen, die hem liefhadden, om bewaring van wat in zijn scheppingen God verheerlijkte, de innige dankbede voor den grooten zegen ons volk in dezen trouwen dienstknecht des Heeren bereid. „De Rijpere Jeugd" 15 Dec. 1920. In het jaar 1905 verscheen een lustrum-nummer van den studentenalmanak, waarin ook de foto's waren opgenomen van het viertal mannen, die van de oprichting der Universiteit af hebben samengewerkt om deze stichting tot bloei te brengen. Wat een viertal! Hier kan niaar waarheid worden gezegd: er is verscheidenheid van gaven, maar het is dezelfde geest. Prof. Fabius is de nog eenig overgeblevene Wat een viertal! Vaak dacht ik aan Daniël, Sadrach, Mesach en Abednego Wat heb ik genoten van de groote gaven dezer mannen. Wel was het mij niet weggelegd om hun leerling te zijn, maar toch heb ik veel van hen geleerd. Niet hen we in 1901 de zege bij de stembus behaalden, We waren opgeschoten jongelui van 17, 18 jaar, en stonden dien Juni-avond op de hoeken en straten onzer goede stad tot middernacht en jubelden en schreeuwden bu den naam van eiken rechtschen candidaat, die gekozen was: „Leve Kuyper!" En dan siste en raasde en tierde de tegenpartij, niet met: Leve Goeman Borgesius oi Troelstra, o neen, ze toornde: „weg met Kuyper! Hangen moet hij!" Kuyper — om hèm draaide alles. Niet om Lohman of Schaepman! Neen Dr. Kuyper's figuur domineerde steeds weer. En wij jongelui zonder critiek, — hoe zouden we ook durven, waar onze leermeesters zich slechts vol eerbied uitten wij zouden voor Kuyper gevochten hebben, als 't noodig was, gevochten voor onzen van God gegeven leider. En hoe hebben we in 1905, toen de stembusstrijd met 48 tegen 5^ werd verloren, en we toch ouder en bezadigder waren, hoe hebben we gestaan met tranen in de oogen, zeker, omdat de rechtsche partijen de nederlaag leden, maar toch vooral om de schande, die men hiermee Dr. Kuyper bereidde. Want schreeuwde Jan Rap met langs de straten, in koor met bef en boord: „Kuyper, die moet zakjes plakken, hi, ha, ho!" 't Snerpte toen ons allen door de ziele. Vanwaar die magnetische kracht; die wondere invloed; dat onverwoestbaar vertrouwen? Dr. Kuyper streed voor de eere van zijn God, die ook was de God der „kleine luyden" en die „kleine luyden" zagen in hem terecht der. man, die hun aanvoerder moest zijn in den strijd tegen revolutie en ongeloof; tegen de neutrale staatsschool; in den strijd vóór de vrije school. Dat maakte het leger trouw; trouw tot in den dood. G. P. HAMER. „Onze Klaroen" (Orgaan van den Chr. Bond van arbeiders in de kleeding'industrie) 1 Nov. 1920. Dr. Kuyper dood De slag kwam niet onverwachts; reeds weken — of eigenlijk maanden — lang was te vreezen, dat het einde niet meer ver af was. Over Kuyper's beteekenis te schrijven, laten wij over aan bekwameren dan wij zijn. Maar een woord van gedachtenis blijve hier niet achterwege. Daarbij beperken wij ons tot het sociale terrein. Wie onzer herinnert zich niet de kracht, waarmede Kuyper reeds voor meer dan 40 jaar opkwam voor een „Wetboek voor den Arbeid"? Wie onzer denkt niet met enthousiasme terug aan zijn vurig pleidooi tegen de conservatieven, die met soepkaart en bedeeling de sociale kwestie poogden op te lossen? Wie onzer heeft niet gelezen en herlezen zijn machtig, striemend en tevens teeder openingswoord voor het eerste Christelijk-Sociaal Congres in 1891? Wie Doch genoeg. Wat er in de harten van duizenden omging bij de tijding: „Kuyper is Maandagavond 7 uur kalm en zacht onslapen", is niet te beschrijven. „Zijne werken volgen met hem" Geve God den kleineren en den kleinen, die mèt Kuyper beleden het Koningschap van Christus op alle levensterrein, kracht om Zijne ordinantiën te gelooven, te belijden en te beleven. Wij kunnen dat niet zoo machtig als Kuyper; zij het dan echter toch met dezelfde liefde, trouw en geestdrift! Pro Rege! Voor den Koning! „Onze Propaganda" 15 Nov. 1920. ... .„Zeldzaam was de invloed welke Dr. Kuyper op het volk uitoefende. Het geheim van dezen invloed school in de geestesverwant- schap tusschen hem en dat volk. Wat dat volk voelde en beleed werd ook door Dr. Kuyper doorvoeld en beleden en hij had de gave om wat soms onbewust leefde in de ziel van dat volk te vertolken en het klaar voor oogen te stellen. Dr. Kuyper had de gave om voor het volk te spreken en te schrijven, omdat hij dat volk verstond, omdat hij een deel van dat volk vormde. Er zijn geleerden, die niet populair kunnen spreken of schrijven. Dr. Kuyper kon dit in groote mate. De scherpzinnigste onderwerpen kon hij als 't ware spelenderwijze zoo uiteen zetten, dat ieder, ook de eenvoudigste, het begreep. Op elk terrein van het menschelijk weten was Dr. Kuyper thuis. Theologie, wijsbegeerte, rechtswetenschap, economie, letterkunde, geschiedenis, natuurwetenschap enz. Vooral op politiek terrein heeft Dr. Kuyper een belangrijke rol gespeeld. De Nederlandsche staatkunde heeft zich de laatste dertig jaren hoofdzakelijk om zijn persoon geconcenteerd. Groen van Prinsterer was de grondlegger der A.-R. Partij, maar haar organisator is Dr. Kuyper, en dat niet alleen, hij was de schepper der coalitie; de werkelijke leider der Rechterzijde. De linksche politici beweerden dikwijls dat hij de uitvinder was der antithese. Dat is natuurlijk niet waar, de antithese bestond reeds lang, bestond eigenlijk altijd, doch het is juist dat Or. Kuyper de ware beteekenis der antithese scherp op den voorgrond heeft gesteld".... P. J. D(AM). „De Opbouw" (Orgaan van den Chr. Bouwvakarbeidersbond) 13 Nov. 1920. In hoogen ouderdom ontslapen in vrede. Ontroering grijpt ons aan, nu wij ook dezen groote onder de menschenkinderen, dezen zeer sterke, die den leeftijd der zeer sterken mocht overschrijden, opgeroepen weten tot zijnen Schepper. Het is den mensch gezet eenmaal te sterven en daarna het oordeel. Daaraan ontkomt niemand. Geen zwakke en geen sterke; zoowel de dood als het oordeel wacht allen. Op Zijnen tijd roept de Heer van leven en dood alle menschen om van hunne werken voor Hem rekenschap af te leggen. ., De een wordt in de kracht des levens opgeroepen, uit het midde van zijn werk, naar onze beschouwing soms halverwege zijn levenstaak; wij denken aan onzen onvergetelijken Talma. Den ander wordt het voorrecht gegund, drie opvolgende geslachten te aanschouwen en den oogst van zijn zaaien en planten en zorgen te zien. Wij zien vaak voorbij dat in beide gevallen de dood even onverbiddelijk is. Wij begaan zoo licht, tot onze eigen schade de fout, ten opzichte van een, die tot hoogen ouderdom komt, ons intijds te verzoenen met de gedachte aan diens heengaan. Dat doet ons egoïsme. Ontvalt ons op jeugdigen leeftijd een vriend en pleitbezorger, wij betreuren in de eerste plaats dat het den overledene niet mogelijk is, langer voor ons te arbeiden, wij zouden bijna geneigd zijn tegen God op te staan met de vraag: waarom ontneemt Gij hem ons reeds nu? Thans staan wij bij het graf van een, die tot in zeer hoogen ouderdom, met wonderlijke vastheid van geest en scherpte van verstand voor ons geheele volk een leider en een raadsman mocht zijn. Die door Gods gunst lange jaren voor ons land en volk is gespaard. En nu past ons de vraag: hebben wij het voorrecht, dat ons volk is geschonken in den hoogen leeftijd dien Dr. Kuyper mocht bereiken, altijd naar plicht en geweten gewaardeerd? Zijn leven was één onophoudelijke strijd. Maar zijn laatste jaren zijn hem veelszins zwaar en bitter gemaakt. Hebben wij onder al dien smaad immer beseft, wat het leven van dezen man te beteekenen heeft gehad ook voor ons als Christelijke Vakbeweging in Nederland? Wij hebben van Kuyper gehoord als theoloog; wij kennen hem als staatsman; wij weten dat hij was een journalist van buitengewone beteekenis; ook weten wij dat hij uitblonk op het gebied der wetenschap. En dan denken wij dat hij toch eigenlijk stond buiten de vakbeweging. Hij heeft zich immers met onze beweging niet rechtstreeks ingelaten. Tot onze eigene schade doen wij dan echter zijn nagedachtenis onrecht. Want zijn werken is van alomvattende beteekenis geweest voor heel 't menschelijk leven. Zijn werk is van overweldigenden invloed geweest op de vorming van den geest van ons volk. En nooit mag onder ons worden vergeten dat zijn eisch is geweest: de Eere Gods te zoeken op elk levensterrein. En dat het hem gegeven mocht worden de toepassing van dezen eisch, door woord en daad, te demonstreeren voor allen. Onder zijn leiding en onder de kracht van zijn bezielend voorbeeld werd practisch aangetoond bij het onderwijs, zoowel op Hooger- als Lager gebied, in de Staatkunde, in de economie, in de journalistiek, in kerk en huisgezin, dat niet leeringen en geboden van menschen, maar de strenge prediking van Gods Wet alleen het leidend beginsel mag zijn. En daaraan hebben ook wij als Christelijke Vakbeweging ons te onderwerpen en er naar te streven om de gedachte, die Kuyper's leven en werken ten grondslag was, ook in onze dagelijksche levenspractijk te belichamen. Daarom en daardoor is zijn leven van groote beteekenis geweest ook voor ons. Wij hebben de beginselen die hij voor ons op zoo rijke wijze mocht ontvouwen, steeds meer tot de onze te maken en in den vollen zin des woords anti-revolutionair te zijn, ook in de vakbeweging. Tegenover de revolutionaire beweging, die berust op klassenhaat en godsdienstloosheid, de eischen van het eeuwig Evangelie! De tegenstelling, door Dr. Kuyper zoo treffend juist geschetst in de staatkunde, moet door ons worden aanvaard op het terrein van de arbeidersbeweging. Dan zal men in ons met recht herkennen de geestelijke kinderen van dezen held in des Heeren dienst. Dan eeren wij zijn nagedachtenis! Dan zal de prediking die van dit sterven uitgaat ons, en door ons werken het geheele volk, ten goede komen! „Patrimonium", 11 Nov. 1920. Met groote ontroering zal Dinsdag door duizenden in den lande de tijding zijn vernomen: Dr. Kuyper is ontslapen! Het heengaan kwam niet onverwacht. Reeds maandenlang was Dr. Kuyper lijdende. Reeds geruimen tijd geleden moest hij den persarbeid, die hem zoo lief was, neerleggen. En toch — nu wij de tijding van zijn sterven hebben ontvangen, beseffen wij eerst recht, wat het beteekent, dat ook deze groote den weg van alle vleesch is gegaan. Ontzaglijk veel hebben wij aan Dr. Kuyper te danken. Allereerst aan zijn arbeid op het terrein van de theologie. Ongeëvenaard schitterend zijn hier de praestaties. Hoeveel zegen hij heeft verspreid, ook door zijn stichtelijke werken, is niet onder woorden te brengen. Groot is Kuyper geweest als hoogleeraar. Groot als staatsman, als partijleider, als Kamerlid, als Minister. Groot niet het minst als journalist In Patrimonium gedenken wij meer in het bijzonder zijn socialen arbeid. Ook op sociaal gebied heeft Kuyper voorlichting en leiding gegeven. Men denke aan de schitterende openingsrede van het eerste Christelijk-Sociaal Congres. Aan zoovele geschriften, brochures en dagbladartikelen! Voor Patrimonium, vooral voor de ouderen onder ons, was hij in moeilijke tijden een beproefd raadgever. En steeds heeft hij de ontwikkeling van ons Verbond en van de Christelijk-Sociale beweging in het algemeen met sympathieke belangstelling gadegeslagen. Ook de critiek, die hij zich in de latere jaren wel eens veroorloofde, kwam uit oprechte liefde voort! Er was soms misverstand. Het contact met de groeiende beweging ontbrak nu en dan. Maar Dr. Kuyper bleef, wat hij altijd geweest is: een goed raadsman en trouw vriend van de Christelijk-Sociale beweging. Wij kunnen in deze oogenblikken niet schetsen den beteekenisvollen arbeid van Dr. Kuyper voor Kerk en Staat, voor Wetenschap en Maatschappij. Maar wij allen gevoelen, dat een groot man van ons is heengegaan. De historieschrijver zal van zijn werk gewagen. En zeker zal hij billijker oordeelen over deze groote figuur dan zoo menig tijdgenoot. God heeft Dr. Kuyper veel goeds doen aanschouwen. In de laatste jaren moge er veel donkers zijn geweest, God gaf toch ook menigen schoonen dag. De overwinning in den schoolstrijd mocht de talentvolle organisator van het Volkspetitionnement nog beleven. Dr. Kuyper heeft in deze wereld geschitterd. Daaraan zijn geestelijke gevaren verbonden. Kuyper zal dan ook wel de afzwervingen hebben gekend. Maar zijn trouwe God heeft hem vastgehouden. En van zijn ziekbed is veel goeds vernomen. Hij, de groote theoloog, de diepe denker, de beroemde staatsman, is gestorven als een eenvoudig kind van God, alleen steunend op de genade, die daar is in Jezus Christus. Dat is het hoogste waartoe een menschenkind, wie hij ook zij, komen kan. Welk een rijke vertroosting voor de kinderen, die zoo ontzaggelijk veel in dezen Vader verliezen! God de Heere sterke hen! Kuyper is niet meer. God nam hem tot Zich in de eeuwige heerlijkheid. Maar hij blijft tot ons spreken door zijn werk. Worde ons de genade geschonken, om voor des Heeren zaak op te komen met iets van denzelfden ijver, van dezelfde toewijding, die Kuyper tot in hoogen ouderdom bezielde. „Het Platteland" (Orgaan van den Ned. Chr. Boeren en Tuindersbond) 17 Nov. 1920. „Eerbiedige hulde aan de nagedachtenis van Dr. Kuyper heeft de dagbladpers in de achter ons liggende dagen op sympathieke wijze gebracht. Zou een blad als het onze thans mogen zwijgen? Wij zijn geen politiek of kerkelijk blad — maar geldt het hier niet een doode, die niet slechts door vertegenwoordigers van eene bepaalde kerkelijke of politieke formatie maar door alle belijders van den Christus moet worden betreurd? Wij zijn een vakorgaan — maar heeft de man, die werd afgelost van zijn moeizamen post, het niet gegrift in onze ziel, dat het leven in het maatschappelijk bedrijf voor den Christen niet gaat buiten zijn Christelijk belijden? Zoo veelvormig was het bemoeien van dezen geweldige, dat zijn hooge geestelijke statuur alle openbaring van Christelijke actie beheerschte. Ondankbaar zou het wezen, indien dan ook uit den kring van onze Christen-boeren en -tuinders gehoord werd de stem, die Gode lof geeft voor hetgeen in Dr. Kuyper werd geschonken. * * * Een der geestelijke vaders van onzen Bond, waaraan wij veel hebben te danken, was Dr. Kuyper. Hij is de geestelijke vader van talrijke onzer leden, die door het lezen van zijn bladen en boeken hun geestelijke signatuur ontvingen. Niet het minst tot onze trouwe plattelanders, tot onze boeren en tuinders voelde Dr. Kuyper zich aangetrokken Van de op zich zelf staande enkelingen afgezien — hij is mee de geestelijke vader van onzen Bond. Hij heeft onzen bond gesticht door de onverschrokken prediking van Gods absolute souvereiniteit, die alle stuk van het menschelijk leven opeischte; door de uiteenrafeling van de valsche neutraliteitsleuze, welke godsdienstige begrippen denkt te eerbiedigen, door ze dood te zwijgen; door zijn ijveren voor de organisatie der maatschappelijke groepen, eene levenwekkende organisatie onder eigen banier. Zoo kan het niet verwonderen dat Dr. Kuyper meermalen in het persoonlijk gesprek zijn blijdschap uitte over de saamleving onzer boeren en tuinders in eene organisatie op Christelijken grondslag. Vandaar zijn warm artikel, waarmee hij in het eerste nummer van „Het Platteland" onzen Bond het hartelijk welkom toeriep. Vandaar ook de waardeerende driestarren, die in de Standaard slag op slag ter bemoediging van onze actie verschenen. Thans is de man, die ons met zijn machtig woord aanvuurde van ons genomen. Maar zijn werken blijven, zijn geest arbeidt door. Bezield door dien geest, zullen wij ook ons Christelijk vereenigingsleven zoeken te verdiepen. Verdiepen door het helder in onzen handel en wandel te doen uitkomen dat wij ook in ons beroepsleven zijn mannen die beseffen dat uit God, door God en tot God alle dingen zijn. Door zoo te handelen, zullen wij onzen grooten doode het meest eeren. „Door Plicht tot Recht" (Chr. Prot. Post-, Telegraaf en Telefoon Personeel) 1 Dec. 1920. „Eindelijk is de oude eik gevallen. Mochten we toen hij den leeftijd van 80 jaar bereikte een klein artikel aan den krassen grijsaard wijden, het zij ons nu vergund een wijle den geliefden doode te herdenken, die in de harten van duizenden een plaats innam en nog inneemt. Ging er de laatste jaren minder actie van den reusachtigen werker uit en was het schijnbaar, dat de liefde voor den ijzeren arbeider voor de Eere Gods verflauwde, wie de laatste weken de bladen heeft gelezen van allerlei richting, heeft gezien, dat liefde, achting en toewijding, liefde van zijn vereerders en achting van zijn tegenstanders in onverminderde mate de pen beheerschten, die over den nu verscheidene de bladen vulde. Op den Zutfenschen bondsdag sprak Dr. Van den Bergh over het eenmaal wegnemen door God van den grooten leider en hij sprak met luider stem her uit: Mijn Vader, Mijn Vader, Wagen Israëls en zijne ruiteren!" Meermalen hebben we deze uitdrukking gehoord op den vooravond van de begrafenis van onzen onvergetelijken leidsman. Het brandde in veler duizenden harten voor den betreurden doode. Maar wie de bladen leest, waarin zijn geestverwanten hun leed over zijn verscheiden in uitdrukken en wie de begrafenis heeft bijgewoond of er van gelezen heeft, zal niet kunnen ontkennen, dat er van menschen-vergoding geen sprake is geweest en dat het „Gode de Eere alleen" hoofdzaak was in de ontroerende toespraken en artikelen. Ook wij treuren om den van God gegeven leider die van ons is weggenomen. 13-11*20. P- T. A. „Protestantsch Christel. Schippersblad" 12 Nov. 1920. Eindelijk is de verwachte slag gevallen. Dr. Kuyper is niet meer. Op den hoogen leeftijd van ruim 83 jaar is hij in vollen vrede ontslapen. Terecht herinnerde „De S t a n d a a r d" er aan, dat de woorden van Da Costa: Zijn leven was een strijd, arbeiden al zijn lust. De tijd van beiden werd vervuld. Hij leeft en — rust. op hem van toepassing zijn. Wat een leven van werkzaamheid is hier afgesloten. Een achturendag heeft hij nooit gekend. En welk een strijdbaar held is in hem heengegaan. Iemand van wien te recht gezegd kon worden, dat hij de hitte des daags en van den strijd heeft gedragen, maar die ook vrucht op zijn arbeid heeft mogen zien en in den laten najaarsdag getuigen mocht, dat hij gelukkig was. Waarlijk, God heeft ons land en volk in hem veel geschonken. Wij kunnen het niet beoordeelen. Zijn figuur is voor ons te groot, en pas de naneef zal jaren later, als hij ver van ons afstaat, bij machte zijn de beteekenis van Dr. Kuyper te beoordeelen. Nu zwijgt de stem. die honderden en duizenden ontroerd heeft door zijn machtig woord; verstijfd is de hand die duizenden bij duizenden regels neerschreef en daardoor duizenden zielen heeft opgebouwd in 't geloof, en velen heeft getart door zijn uitdaging of heeft geprikkeld tot verzet. Een groote in Israël is gevallen, en heengegaan in de rust die er overblijft voor het volk van God. „School met den Bijbel" 11 Nov. 1920. De slag is gevallen. Dr. Kuyper is niet meer. Alom in den lande zal, niet het minst onder de oudere garde der Christelijke Onderwijzers, dit bericht vernomen zijn met diepen rouw in het hart. Van de vereering en de dankbaarheid jegens dezen „groote" in Nederland kan ons woord slechts een zwakken weerklank geven. Maar snoode ondankbaarheid zou het zijn, indien althans niet gepoogd werd, al is het ook slechts „eenige" uitdrukking te geven aan de gevoelens, die velen onzer het hart vervult bij zijn heengaan. Wat danken wij, wat dankt het Christelijk Onderwijs hem véél, ontzaglijk veel. Er zijn er, die meer dan veertig jaren week aan week, soms dag aan dag, door hem zijn geleerd en getroost, gesterkt en opgebouwd in het geloof; aangevuurd tot den geestelijken levensstrijd; onderwezen in 't hanteeren der wapenen tegen vijanden op velerlei gebied; principieel onderwezen in courantartikelen, redevoeringen, brochures, studiën op het terrein van huisgezin en maatschappij, van school en kerk en staat. Geen wonder, dat talloos velen, die hem als hun geestelijken vader hebben geëerd, hoogelijk gewaardeerd en liefgehad, ja erkend als den van God gegeven „leider" in de worsteling der eeuw, thans treuren bij zijn graf met diepen weemoed. De man, die tientallen van jaren een machtigen, 'onweerstaanbaren invloed oefende op hun overtuiging en karakter, is heengegaan, om niet wéér te keeren. Maar Dr. Kuyper was voor hen méér. Hij was de heldhaftige, onvermoeide en onovertroffen strijder voor het goed recht der V r ij e School met den B ij bel, die van 1872 af tot 1919 toe met ongeëvenaard talent, met volle toewijding van al zijn schitterende gaven van hoofd en hart hun zaak voorstond in pers en vergaderingen, in Staten-Generaal en Kabinet, in 't vaste geloof daartoe geroepen te zijn van 'sHeeren wege. Om den s c h o o Istrijd wentelde zich aanvankelijk heel de actie van ons Christenvolk. En dat dankt het aan D r. Kuyper. Hij was de man, die aller hart toesprak en bezielde, die de hooge beteekenis van dien strijd voor elks oog in het licht stelde, die het ideaal der Vrije School met den Bijbel tot een drijfkracht in veler leven wist te maken, die dat leven in en voor de school opeischte voor de eere Gods en Zijn Koninkrijk. Wat kracht ging van zijn woord en voorbeeld uit ten bate van de School met den Bijbel. Wat dank aan God vervulde menig hart, toen de vurige bede verhoord werd, dat het ook hem gegeven mocht zijn, de eindelijke zegepraal van de Vrije School te mogen aanschouwen, aan welker strijd hij zijn leven had verpand. God was het, die hem de vreugde van het einde der lange, bange worsteling deed genieten. Hem daarvoor dank. Hem, den Vader der geesten, de dank voor alles, wat het Christelijk Onderwijs, wat den Christelijken Onderwijzers gegeven werd in Dr. A. Kuyper, bijna een halve eeuw lang. Tot Hem de bede, dat die zegen het deel moge blijven-van wie na cns dat Onderwijs mogen dienen. Het heilig pand, ons in Godes gunst door menschen beschikt, blijve bewaard tot in lengte van dagen, Zijn Naam ter eere. A. J. „De School met den Bijbel" 18 Nov. 1920. Dit orgaan wijst o.a. op twee beginselen die Dr. Kuyper bezielden ten opzichte van onderwijs en opvoeding. Allereerst zijn innige, teedere, onvergetelijke liefde voor het gedoopte kind, het kind des Verbonds. In tal van werken komt die liefde uit en spreekt de vurige begeerte en het ernstig bedoelen dat kind des Verbonds zijn heiligen Doop te doen verstaan. Was het wonder, dat zijn eerste, krachtige aanval zich richtte tegen de neutraliteit der openbare school? Die neutraliteit werd meedoogenloos bestreden. De Schoolwet van 1857 werd gedaagd „voor de vierschaar van Europa". Baden, Zwitserland, België, Rusland, Würtemberg, Saksen,, Hamburg, Oostenrijk, Frankrijk, Pruisen, Enr geland, zelfs Amerika, De Kaap en Engelsch-Indië werden opgeroepen om te getuigen, „dat nergens een volksschool gevonden werd, zóó van allen positieven godsdienst ontdaan als in ons vaderland." „Het feit — zoo eindigt de artikelenreeks — is niet te weerspreken : Dusver is het Nederland, dat onder alle volken ter wereld, den godsdienst het zorgvuldigst uit zijn volksschool weerde." Dat ergerde hem diep in zijn ziel. Vandaar zijn onverbiddelijke critiek op „de excentriciteit van het van oudsher om zijn godsdienstzin geëerde en van God gezegende Nederland." Zijn onafgebroken strijd voor de Christelijke school. * * * Het tweede beginsel, dat hem bezielde tot een volharden tot den einde toe, was zijn onwrikbaar geloof in de zege van het recht, allereerst het ouderrecht, maar dat recht voor allen, „welke ook hun politieke of paedagogische zienswijze zij." Vandaar zijn strijd voor de Vrije School voor héél de natie, een strijd, die niet kon of mocht ophouden, aleer de victorie was behaald. „We werken op tijd", zoo liet hij zich in 1871 hooren. „Niet om den schijn-triumf van het oogenblik, maar om de eindelijke zegepraal van ons beginsel is het te doen. Het is ons niet de vraag, welken invloed we nu reeds, maar welke macht we over een halve eeuw kunnen uitoefenen; niet, hoe weinig mannen we nu hebben, maar hoe velen er uit het jonger geslacht als mannen van ons beginsel zullen opstaan." „We weten geduld te hebben." „We weten, dat de vrucht niet kan geplukt worden, eer de ure van den oogst gekomen is." „Daarom vragen we dan ook hen alleen om steun en hulp, die, met ons op eenzelfden levenswortel bloeiend, elke overwinning schandelijk achten, die ten koste van het beginsel moet gekocht worden, en toch zoo aan ons beginsel gelooven, dat ook voor dat beginsel ééns de ure der overwinning komt." „Toenadering" (Orgaan van den Bond van Chr. Haven en Transportarbeiders) 20 Nov. 1920. Zullen wij pogen om de machtige beteekenis van den overledene te schetsen, ook voor ons sociale leven? We zijn daartoe niet in staat. Kolommen zouden overigens geen ruimte genoeg bieden. Wij behooren tot de jongeren in de vakbeweging en hebben van dichtbij zijn werken niet kunnen gadeslaan. Toch zien wij met grooten eerbied op tegen den man, die ook de wondeplekken van het maatschappelijk leven wist aan te toonen en den weg aanwees van sociale rechtvaardigheid. Hoe wist hij ons te treffen door zijn openingsrede van het eerste Christelijk Sociaal Congres, welke begon met een historisch overzicht van hetgeen èn in het buitenland èn in Nederland op sociaal terrein gearbeid was. Duidelijk werd het verband gelegd tusschen het sociale vraagstuk en de Christelijke religie. Ernstig hooren we hem het verwijt doen: „Nu pas onze eerste zwakke poging om in een sociaal congres den doodsnood der maatschappij onder de oogen te zien, waar reeds voor twintig, dertig jaar onze Christelijke denkers zich hadden moeten opmaken, om met iets van den ernst en den wetenschappelijken zin van een Marlo en Schaefle dt diepte van dezen noodstand te peilen." Hoe greep ons aan zijn artikelenreeks „Christus en de sociale nooden!" En met aandacht lazen we zijn „Sociale organisatie onder eigen banier." Kuyper's werk was alzijdig. Niemand is in staat zijn persoon en werk als prediker, als journalist, als professor, als volksleider, als staatsman te teekenen, dan na zeer rijpe studie. Thans rust hij van zijn arbeid. Het geheim van zijn kracht was zijn oprecht geloof. Wij danken God voor den rijken zegen, welke Hij ons gaf in Dr. A. Kuyper en tegelijk rijst onze bede, dat Hij ons genade geve om getrouw te blijven aan de beginselen, welke hij verdedigde en om ons te sterken in den moeilijken strijd, ook op sociaal terrein, door mede uit zijn vele geschriften na te gaan, den weg, dien we hebben te bewandelen. Laat ons zijn nagedachtenis hierdoor eeren. KERKELIJKE ORGANEN. .. Amsterdamsche Kerkbode" 14 Nov. 1920. Dr. A. Kuyper is niet meer onder de levenden; reeds rust zijn lichaam in het graf. Den leeftijd der zeer sterken heeft hij overschreden met een drietal jaren ruim; en zoolang het dag voor hem is geweest, heeft hij gearbeid, onverpoosd en rusteloos, van den morgen tot den avond. Een overzicht van zijn leven te geven is ons ondoenlijk, daar de ruimte ons ontbreekt en grootere bladen reeds in die behoefte hebben voorzien. Aan eene waardeschatting van zijnen persoon kunnen wij evenmin denken, daar niemand daartoe op het oogenblik nog in staat is. Op hoevele terreinen van het menschelijk samenleven heeft hij zich niet bewogen; en op welk van die vond hij zijn gelijke? Overal was hij gemakkelijk de eerste, die allen overschaduwde door de geniale gaven, waarmede zijn God hem had toegerust. Het is niet het minst belangrijke deel geweest van dat lange, bezige leven, dat hier is doorgebracht in de bediening van het Woord van God, in de groote taak om een deel van het volk des Heeren uit te leiden uit het Synodale diensthuis, in den arbeid om leiding te geven aan de geesten ten aanzien van de belijdenis der waarheid en de praktijk des levens. Als een gewasschene door Christus' bloed, als een herborene door 's Heeren Geest, heeft hij mogen ingaan in de ruste, bereid voor het volk van God. „De Bazuin" 12 Nov. 1920. Het was in den vollen zin des woords een Christelijk krank- en sterfbed, dat me, toen ik er j.1. Maandagmorgen iets van zien mocht, onwillekeurig denken deed aan die schoone meditatie, die Dr. Kuyper ons jaren geleden over Jacob's sterven schonk. Heerlijke vervulling van het diepzinnige woord: „En een iegelijk, die leeft, en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid." Bedenk het echter ook thans, dit was Gods werk. Eene weldaad des Heeren aan Zijn kind. En daarom lof en prijs zij den Naam des Heeren, die zoo zacht dit doodsbed spreiden wilde! Voor mij leven thans nog eens op, die oogenblikken, waarop mijn geliefde Leermeester sprak van zijn eigen geloofsleven en zijne eigene ervaring. Diep in zijne eigene ziel liet hij ons lezen, toen hij (na het besluit van de Hervormde Synode, dat de candidaten in de Theologie van de Vrije Universiteit niet mochten toegelaten worden tot het proponentsexamen) in September 1885 de lessen opende met die indrukwekkende toespraak (welke God voor jonge harten niet ongezegend liet) naar het Schriftwoord: „De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des menschen heeft niet, waar Hij het hoofd r.ederlegge". En dit andere: „Ik ben jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien den rechtvaardige verlaten noch zijn zaad zoekende brood". Hoe menigmaal verlieten we als studenten, als jonge en opgewekte studenten, in alle stilte de collegezaal, als de Hoogleeraar zijne ziel voor God in het gebed uitgegoten en om vervulling der nooden zijner leerlingen gebeden had. Welk eene onvergetelijke blijdschap smaakte de kerk te Oudshoorn in November 1892 bij de bevestiging van den eersten Dienaar des Woords, na hare vrijwording, toen Dr. Kuyper preekte naar Amos 5 : 46: „Zoekt Mij en leeft." Zoozeer leefde de redenaar, die toen nog in zijne volle kracht was, in het persoonlijk zoeken van den Heere bij de aanvankelijke bekeering in, dat hij den tijd vergat en de indruk algemeen was, dat God zijn dienaar nog eens ingeleid had in de dagen van zijn eigen overgang tot den Christus der Schriften. Onkiesch zou het wellicht zijn, in herinnering te brengen uitingen in de huiskamer, die wezen op de mystiek des geloofs. Vooral op Zondagavond zag hij zoo gaarne, dat zijne beminde gade, zijne kinderen en bezoekers een psalm of een Christelijk lied zongen, en sprak hij liefst over den binnenkant van het Christelijk leven. Zoo eenvoudig, zoo natuurlijk, zoo warm was dan zijn woord. Het wekte zoozeer de begeerte, om ook zoo met God te mogen leven. Destijds ging schier geen week voorbij, of Dr. Kuyper zat een uur aan de voeten van Vader Bechtold en luisterde als een kind naar wat deze broeder van de wegen des Heeren met zijn volk uitzegde. Uit het meer intieme leven is me misschien deze ééne mededeeling gegund. Op den eersten rustdag na de schorsing van den Amsterdamschen kerkeraad in 1886 zou Dr. Kuyper 's avonds in Plancius het Woord bedienen. Door de vriendelijkheid zijner gade bracht ik die vacantiedagen ten zijnen huize door. En nimmer vergeet ik den toon, waarop hij op mijne vraag aan den koffiemaaltijd: Hebt u te midden van de zoo overstelpend vele bezigheden dezer week reeds een tekst kunnen kiezen? antwoordde: „Ik heb wel vele preeken in mijn hart, als God me van avond slechts de kracht geeft ééne ervan uit te spreken." En toen volgde die innige preek (waarbij ook Dr. Rutgers en Jhr. Mr. De Savornin Lohman tegenwoordig waren) over: „Ik ben een vreemdeling op de aarde", Ps. 119 : 19. Zoo hebben zijne leerlingen Dr. Kuyper leeren kennen. Pu VI. Zijn persoonlijk geloof stelde hem tot arbeiden, tot strijden, tot het dragen van smaadheid in staat. En voor dat geloof brengen we thans opnieuw de varren onzer lippen aan Hem, die zich ontfermt diens Hij wil. Van nu aan rust Dr. Kuyper van zijnen arbeid. Gearbeid — ja dat heeft hij als weinigen. Gearbeid echter voor Gods eer, voor de zaak van Christus, voor den bloei der kerk, voor de uitbreiding van het eeuwig koninkrijk. Maar zijn arbeid zal blijken niet ijdel in den Heere te zijn geweest. (Prof. Dr. A. G.) HONIG. In hetzelfde „Bazuin"-no. schrijft Prof. Dr. H. Bouwman: Dr. Kuyper is ontslapen. Maandagavond openden zich de poorten der eeuwigheid, en nam God de Heere genadig den moegestreden strijder op in Zijne heerlijkheid. Wij hebben te aanbidden, te zwijgen en te danken. Wie Dr. Kuyper geweest is, wat hij heeft verricht en welke zijne beteekenis geweest is, het is niet mogelijk dit met een enkel woord te beschrijven. Het geslacht dat thans opgroeit heeft hem niet gekend in zijn kracht, is niet onder den indruk geweest van zijn krachtige persoonlijkheid, van zijn geweldige kracht, van de machtige bekoring en den grooten invloed, die van hem uitgingen. Maar die hem gekend hebben, die de worsteling door hem gestreden mede hebben gemaakt, die zoo vaak onder den indruk geweest zijn van zijn machtige welsprekendheid, van zijn willen en zijn doen, die genoten hebben van zijn woord en van zijne geschriften, .zij beseffen met diepen weemoed dat een groote in Israël is gevallen, maar zij loven tevens den nooit volprezen naam des Heeren, die in Dr. Kuyper zulk een wondere gave aan zijn volk heeft geschonken. En de historie zal het duidelijk maken van welk een vèrstrekkenden invloed zijn werk is geweest In heel zijn werk stond dit heerlijke ideaal hem voor oogen: de kerstening van het volksleven, de doorwerking van de christelijke beginselen op elk levensterrein, de glorie van onzen God, de reformatie van de kerk en de opbouw van het geloofsleven der gemeente. Thans rust de groote strijder van zijnen arbeid. „Zalig zijn de dooden die in den Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hunnen arbeid; en hunne werken volgen hen na." Hoe diep zocht zijn peinzenden en doordringende geest na te speuren wat het hiernamaals eenmaal wezen zal. Nu ziet zijn oog de wezenlijkheden der eeuwige schoonheid. God de Heere bereide ons voor zijn hemelsch koninkrijk en schenke ons genade om, gedenkend onze voorgangeren, hier getrouw onze roeping te betrachten, vast te houden aan het Woord des Heeren, sterk te staan in het geloof, en om in 's Heeren gemeenschap vrede te 9 genieten voor ons hart. Dan zal Gods naam door ons worden verheerlijkt, en het zal eenmaal eeuwige vrede zijn. BOUWMAN. De met goud bekroonde prijsvraag van student A. Kuyper. In de pas verschenen eerste aflevering van Deel XVI (Nieuwe Serie) van het „Nederlandsche Archief voor Kerkgeschiedenis" las ik heden een interessant artikel van Prof. Dr. J. Lindeboom, getiteld: „Het notulenboek der Groninger Theologische Faculteit gedurende de 19de eeuw". In dit artikel maakt de Schrijver ook melding van het in 1860 door student A. Kuyper ingezonden antwoord op de door de theologische taculteit te Groningen uitgeschreven prijsvraag, waarin verlangd werd eene oordeelkundige vergelijking van de gevoelens van Calvijn en a Lasco over de Kerk. Algemeen was reeds bekend, dat deze prijsvraag met goud werd bekroond. Thans deelt echter Prof. Lindeboom te Groningen hierover nog dit mee: „In het faculteits-archief bevindt zich het oordeel der faculteit, opgesteld door Prof. Muurling. Het is buitengewoon vleiend voor den bekroonde, wien geen lof gespaard wordt. Als gebreken, welke overigens de waarde van het geheel niet verminderen, worden genoemd een bevangen blijven in de leer van het Evangelie, die geformuleerd wordt met veronachtzaming van de daden Gods en Christi, in het Evangelie verhaald". Vooral in deze dagen zullen velen met belangstelling van deze mededeeling kennis nemen. HONIG. „Friesch Kerkblad" 12 Nov. 1920. Lectori Salutem! Bij het 40-jarig jubileum van „De Standaard" zei Dr. Kuyper indertijd, dat er niet zoo heel veel meer van hem te verwachten was in het blad, waarin hij gedurende een lang tijdperk iederen dag tot ons had gesproken, maar dat ééne zaak er zeker in zou voorkomen. En dat zou wezen, dat op zekeren dag in de rubriek der advertentiën zou te lezen zijn: „In Jezus ontslapen Dr. A. Kuyper". „De Standaard" met dat bericht hebben we nu ontvangen. De geweldige dood is gekomen en heeft opnieuw bewezen, dat „alle vleesch is als gras en alle heerlijkheid des menschen is als een bloem des velds". We hebben verloren hem, wiens gemis we ons haast niet kunnen indenken, omdat de Heere hem tot zoo groot werk onder ons beeft geroepen en bekwaam gemaakt. Groote weemoed is er in ons aller hart, nu deze groote in Israël viel God alleen is groot, werkelijk en altijd groot! We hebben het in Kuyper's laatste dagen gezien, wat het zeggen wil, dat het aardsche huis wordt afgebroken: de geest van dezen denker, die alles steeds wist te ordenen, werkte ongeregeld, de mond van dezen redenaar, die immer het rechte woord ter rechter tijd sprak, kon bij oogenblikken geen klank meer uiten; de kracht van dezen organisator, die in alle omstandigheid zich wist te doen gelden, was vergaan. De rustelooze moest gaan rusten; die in het leven immers vol bewegelijkheid voortjoeg, moest gaan wachten op den dood. „Het aardsche huis van zijn tabernakel werd afgebroken". Maar zijn sterven is groot geweest, zooals zijn leven groot was. Het geheim van de grootheid in zijn sterven moet uit dezelfde oorzaak verklaard, welke ook geldt voor die in zijn leven: het geloof in Jezus Christus als Heiland en Heere. En daarom, Lector, roemen we in onzen weemoed, omdat we Dr. Kuyper weten bij Hem, Dien Hij in Zijn leven heeft gediend en omdat hij nu geniet de heerlijkheid, die nog veel heerlijker is, dan hij in zijne machtige werken ons heeft geteekend. Het „uit God, door God en tot God", dat zijn levensbeginsel en zijn levens-doel is geweest, kent, geniet, ziet hij nu volkomen. De wondere harmonie des Heeren, waarnaar zijn vorschende ziel immer smachtte, is zijn deel. Echter is door ons een groot verlies geleden. Maar we moeten bewaren, wat hij van 's Heeren wege ons heeft gegeven; we moeten onthouden, wat hij ons steeds heeft toegeroepen. Wat is dat? Zooveel, dat ik het niet kan overzien, maar dat samengevat kan in dit ééne: „trouw aan 's Heeren ordinantiën." Wat het ook kost, wat het ook brengt, we hebben te volgen den weg, zooals de Heere dien heeft geteekend in Zijn Woord. Dat is de eenheid in het veelzijdige leven van Dr. Kuyper geweest. Sidderende vreeze voor Gods recht woonde er in zijn ziel. Opkomen voor dat recht, was in alles het drijven zijner ziel. Welke en hoevele menschen hij daardoor ook tegen zich kreeg, welke moeite en pijn hij daardoor ook moest dragen — door Gods genade is hij de strijdbare held geweest en gebleven van het heilig recht zijns Gods. En daarom was hij reformator. Hij had zijn volk lief, maar meer nog had hij Gods recht over dat volk lief. Hij heeft gestreden zijn gansche leven, zooals Elia heeft gestreden, niet omdat hij de Baiilspriesters, maar omdat hij Baal haatte. Waar hij Baal vond, wilde hij hem uitdrijven, want God had recht en geen ander H. S. BOUMA. Dr. A. Kuyper, de voorheen onvermoeide, heeft het moede hoofd ter ruste gelegd. — — De mond, die zoovele duizenden door zijn levend woord heeft bezield, is voor immer gesloten. Het heerlijke verstand, dat scharen door zijn kostelijke gedachten heeft verlicht en verkwikt, het werkt voor ons op aarde niet meer. Zijn sterke wil, die prikkelde en dreef, is verlamd. Er is een leegte geslagen in ons kamp. Hij, die ons leidde, hij is door God geroepen van zijn post. Ook voor onderwijs en opvoeding was hij ons een baken, dat wees welken weg we moesten nemen. Zijn „Antirevolutionair ook in uw huisgezin" bepaalde voor ons die verhoudingen in het gezinsleven. Zijn leuze: „De Vrije School voor heel de natie!" gaf tientallen van jaren de richting aan, in welke de oplossing van den schoolstrijd werd gezocht. 't Is in eeuwen niet voorgekomen dat 'n zoo belangrijk deel van het Nederlandsche volk, met zoo veel aanhankelijkheid en kinderlijke vereering, zich liet opvoeden en vormen door een man, zoo als het Nederland met den Bijbel het zich liet doen door Dr. A. Kuyper. Dr. Kuyper werkte door. Matig in alles, was hij het niet in den arbeid. Door bijna bovenmenschelijk strenge dagverdeeling werd iedere minuut benut. In drukke tijden van verkiezingen werkte hij heele en halve nachten door. — Sterke koffie, wijn, een koud bad, alles werd dan te baat genomen om den geest frisch te houden. En het ijzersterke lichaam verdroeg alles. En leidende gedachte bij al dien arbeid was: „Als de volken den voet niet plaatsen op de Rots der Eeuwen, wandelen ze op vulkanen — een der vele woorden van Groen, die Dr. Kuyper in populairen vorm, toegepast op het leven, in de Christelijke volksziel heeft geplant. Wat een smaad heeft hij deswege verduurd. Waarlijk hij is met gevallen onder de slagen, maar toch ook niet zonder de slagen van zijn tegenstanders. — Een belijder wordt zoo licht een lijder. Hij rust nu op zijne slaapstede. De roede des geweldigen drijvers is over hem opgehouden. Als een vermoeide van kracht is hij ingeslapen. En wij, die overblijven? 'k Zag eens een schilderij van Herman Plock: Nach dem Gewitter. Op het heideveld dezer wereld een kudde schapen, verschrikt en samengedrongen door den angst voor een vreeselijk onweer. Op den grond ligt de herder, verwrongen, dood, nog met een lammeke, ook dood, in zijn armen. Maar in het midden rijst een houten kruis. En aan dat kruis de Christus Consolator. Wel hebben de onweerslagen de splinters van het kruis geslagen, maar in serene kalmte blikt de Christus zegenend op zijn kudde neer. En achter Hem in de wolken is het licht. Bij den weemoed, dat onze herders ons ontnomen worden, bij de vrees voor het dreigen van aardsche en helsche machten zij het ons tot troost: De Christus leeft, en boven en achter de wolken is het licht. Spreekt daarvan ook niet het sterfbed van onzen grooten doode? Hoor hoe hij, de eenmaal machtige, daar stil en tevreden neerligt. Is zijn rust niet die van Psalm 131: „Mijn ziel „Is in mij als een kind gespeend, „En heeft zich met Uw wil vereend"? Zoo leert hij ons in zijn sterven, gelijk hij het deed in zijn leven.... Hij heeft niet voor één land, niet voor één tijd geleefd. De eeuwigheid zal openbaren, aan hoevelen deze groote gave Gods aan Nederland tot een blijvenden zegen is geweest. (J.) STRIKWERDA. „Geldersche Kerkbode" 20 Nov. 1920. De slag is gevallen! Het doodsbericht van Dr. Kuyper werd reeds allerwege verbreid. Reeds geruimen tijd werd het gevreesd, dat het niet lang meer zou duren. De forsche, krachtige eik werd geknakt. De Heere nam hem weg en nam hem tot Zich. Wat deed het goed, te mogen lezen, hoe deze groote man zich klein gevoelde voor Zijnen God en van genade alleen zijn heil verwachtte ! Dr. Kuyper heeft gewerkt zoolang het voor hem dag was. Hij was de onvermoeide kampvechter voor de eere des Konings op ieder levensterrein. Hij was Theoloog, Staatsman, Geleerde, Journalist, ja wat niet al, en hij was het alles bij Gods gratie! \ Hij werd verguisd, maar ook geliefd; bespot, maar ook geëerd. De Heere gaf ook hem genade en eere! Hij is heengegaan. Zijn werk, of liever het werk Gods, door zijne hand tot stand gebracht, blijft! Trooste de Heere zijne familie en geve Hij ons allen, den Heere te danken voor de groote gaven, die Hij aan dezen Leidsman van ons volk zoo langen tijd geschonken heeft, gaven, door hem besteed tot heil van Kerk en Staat en Maatschappij, tot eere van Gods Naam! RENTING. Hoe meer Kuyper's reuzenwerk gekend is, hoe dieper de machteloosheid dezen giganten-arbeid te overzien, gevoeld wordt. Hoe grooter, inniger en overweldiger zijn invloed is ervaren, hoe langer het duurt voor aleer uit de woelige, bewogene wateren der ziel eene grijpbare, hoüvaste gedachte opkomt, die in menschelijk woord kan gewrongen. Het heengaan van dezen Uebermensch, boven al zijn tijdgenooten uitstekend, — van dezen werker, die meer wrocht dan iemand, — van dezen virtuoos, die alle instrumenten bespeelde, schooner scheppend dan in tijden is gehoord; — van dezen geleerde, op alle terrein geniaalsnel zich oriënteerend, even ras stof-beheerschend; — van dezen teed'ren vrome, die de mystiek van den geloovigen geleerde even goed als van den weinig ontwikkelden geloovige zoo roerend te vertolken wist; — van den ridder zonder vrees, tevens kruiper voor de Majesteit zijns Gods. Het heengaan van dezen buitengewoon rijk gezalfden en veelzijdig uitblinkenden man, vriend van 't echt-vrome volk Gods, wierp lang tevoren reeds zijn sombere slagschaduwe vooruit. Een „in memoriam" op Dr. Kuyper had wel klaar gemaakt kunnen zijn, geruimen tijd voor zijn verscheiden. Maar wie was in staat, vleesch van zijn vleesch, been van zijn gebeente, zich lavende uit eenzelfde bron, waarheen zijn hand had geleid vooruit zoo iets te schrijven? De onuitsprekelijke gewaarwording van de realiteit der leegte en van 't gemis zou ontbroken hebben. En nu die er is, is ze te .overmeesterend. 't Was mij, vlak na 't ontvangen van 't doodsbericht, ónmogelijk dadelijk naar de pen te grijpen. De zegen der opvoeding, dat ouders hunne kinderen van der jeugd aan doen waardeeren de zeldzame mannen, die God geeft om Zijn eere te bevorderen en voor Zijn recht op te komen, kan soms zoo groot zijn, dat als de Heere weêr neemt, wat Hij gaf, het hart te worstelen heeft om de zegeningen, welke zoo innig met die menschen waren verbonden, van 't schepsel los te maken, en terug te brengen bij den Gever in den Hooge. Herhaaldelijk is 't gezegd: eerst God in zijn schepsel, en 't schepsel nooit ten koste van den Heere.... maar bij t scheiden van een éénling, een Mozes, een Paulus, zooals Kuyper was, wordt ontdekt, hoe moeilijk het is voor het beweldadigde hart zijn weldoener niet buiten de maat dank en eere te geven. Op alle terrein des levens was Kuyper leidsman voor ieder die voor Gods eere voelde, voor Zijn Woord beefde. Maar op kerkelijk erf zeker wel 't meest. Dr. Kuyper was een slooper. Alles wat op eenig terrein des menschelijken levens de eere des Heeren, 't recht Gods in den weg stond, stond bloot aan zijn machtige mokerslagen. En hij verstond die kunst! Maar deze man Gods was ook een bouwer. Wat een architectonisch geheel bracht zijn harmonische geest voort. De hemelsche Bouwheer had zelf zijn knecht les gegeven in 't bouw-vak. Ieder van zijn werken draagt daarvan 't stempel; heel zijn leven doet het. 't Was alles één wèl overwogen uitvoering van een plan, 't najagen van een ideaal, 't toepassen van 's Heeren Souvereine Openbaring op elk deel of onderdeel des levens Kuyper is niet meer onder ons. Wat leegte! Wat gemis! Zijn schild, waarmede hij ons dekte, is aan den pilaar gehangen. Zijn machtig zwaard, dat zoo doodelijk kon kwetsen, rust. Zijn heerscharen zijn verduizendvoudigd, alom op deze aarde; maar zijn geest, zijn bezieling, zijn kennis, zijn wetenschap, ja zooveel meer nog is met hem weggenomen. Nu moeten wij leven uit herinnering, vooral herinneringen uit zijn stralende levenshoogte, toen smaad en haat des vijands in evenredigheid met de liefde en trouw van 't ècht-Gereformeerde volk voortschreden. Nu moeten wij met zijn geschriften, die talloos veel en onuitsprekelijk schitterend zijn, leven. En wat zal dat een gehaspel geven, gelijk bij zijn leven, de laatste jaren zich reeds vertoonde. Nu moeten wij, zonder hem, aan de jongeren, die veelszins „een ijver zonder versland" vertoonen, aan de edelsten onder hen, de gereinigde vaten in de Gereformeerde schatkamers wijzen, uitleggen en doen waardeeren. Nu moeten wij, ouderen, die 't voorrecht hadden Dr. Kuyper, geheel of bijna geheel in zijn verschijnen, in zijn ongelooflijk helle uitschitteringen hebben gekend, aan hen blootleggen den wortel van zijn kracht: zijn ontembaar, onverwoestbaar kinderlijk geloof, dat alles vermocht. Zij die dit gróóte privilege hebben gehad, zijn, naar den regel der natuur, zeiven reeds over het glanspunt des levens. De hoop worde niet beschaamd, dat dóór het gemis de genotene weelde, de laatste jaren beslist te weinig gewaardeerd, op hooger waarde zal geschat De rust wordt hem gegund na zoo rustloozen arbeid onder weêrgaloozen smaad en haat. De ruste, die hij nu smaakt, wordt met heilige jaloerschheid ingedacht. Hij geniet van de realiseering van zijn lievelingspsalm; ik steke 't hoofd omhoog, nu mag ik d' eerkroon dragen door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen. Ja, Gij waart mij ten schild in 't strijdperk van dit leven want onze koning was van Israëls God gegeven. Zalig de dooden, in den Heere ontslapen. Zij rusten van hunnen arbeid. Hunne werken volgen hen. (C. L. F.) VAN SCHELVEN. „Gereformeerde Kerk" (Orgaan van de Confes. Ver. van de Herv. Kerk) 11 Nov. 1920. Het kan niet anders, of het bericht van het sterven van Dr. Kuyper zal ook in onzen kring met ontroering ontvangen zijn. Het is, alsof zich daarmee een periode afsluit. Ten deele was dit het geval toen Dr. Hoedemaker stierf, die de voornaamste oprichter was van ons blad, toen het er op aan kwam in den tijd der Doleantie voor de Hervormde Kerk het recht op het gereformeerde beginsel te bewaren. Maar nu schijnt dit eerst ten volle zoo te wezen, nu ook de machtige leider der Doleantiebeweging, tegenover wien het pleit moest opgenomen worden, het hoofd ter ruste heeft gelegd. Dr. Kuyper is in die mate de stuwkracht in de scheiding en splitsing van de Hervormde Kerk geweest, dat zijn verscheiden den indruk wekt, dat deze thans een rustpunt heeft bereikt. En toch is het niet uit dit oogpunt, dat zijn sterven ontroering geeft; wij meenen ons althans niet te vergissen, wanneer wij zeggen, dat het gevoel van het verlies van een medestander dat voor het missen van een tegenstander overheerscht. Het pleit van Dr. Hoedemaker ging niet tegen de grondbeginselen, waarvoor Dr. Kuyper met zijn groote hem van God geschonken gaven opkwam; maar was veeleer een beroep daarop tegen de daaraan gegeven toepassing. Bij het graf houdt trouwens het verschil van kerk op, en gevoelen we anders; daar trekt de familieband, die gedurende het leven soms zoo slap kan worden; en dit geldt niet slechts in natuurlijken, maar ook, ja zelfs sterker, in geestelijken zin. Wel gaat er daarom van een graf eerder het licht, dat daarover van Christus, den opgewekten Heer en Heiland uitgaat, een stem uit tot de levenden, of zeggen we liever de hier achterblijvenden; maar hierover spreken we thans niet. „Geref. Kerkblad voor Bunschoten en Spakenburg", 11 Nov. 1920. „Maar hebt ge wel eens een catechisant van Kuyper ontmoet? Schrijver dezes had het voorrecht een kleine dertig jaren terug er een te ontmoeten: een eenvoudig vrouwtje. Thans juicht ze reeds lang voor den troon van het Lam. Haar sterfbed was omgeven door een straal van hemelsch licht: stervend gewaagde ze van het schoop.e gezang van engelen, die uit den hemel waren neergedaald. Nog zie ik den glans in haar oog, als ze over Kuyper sprak, bij wien ze op catechisatie ging. Dat was onderwijs! Met wat een ernst en eerbied werd door hem dat catechetisch onderwijs gegeven. Hoe kwam men onder den indruk van de majesteit Gods en de liefde van Christus. Dat onderwijs bracht haar op de knieën. Dat onderwijs deed haar de verwoestende kracht der zonde kennen. Maar — dat onderwijs bracht haar ook aan den voet van het kruis. In Gods hand was het 't middel, om in haar hart het volle licht te doen opgaan. Hoe hing het hart van dit eenvoudige vrouwtje aan Dr. Kuyper, die haar als gezant des Heeren tot Jezus had geleid." „De Heraut" 14 Nov. 1920. Met stillen weemoed zet ik mij neder om in het blad, waaraan mijn vader tot het laatst zijn krachten heeft gewijd, een woord tot zijne nagedachtenis te schrijven, nu het God den Heere behaagd heeft hem van ons weg te nemen. Dat het einde naderende was, wisten we, maar toch kwam het nog spoediger dan we hadden verwacht. Zaterdagavond begon plotseling de inzinking van kracht, die het ergste vreezen deed. Al matter en flauwer sloeg de pols, almeer ebde de levenskracht weg. In allerijl werden des Zondags zijn afwezige kinderen geroepen om over te komen. En in de ziekenkamer, die nu een sterfkamer geworden was, vonden zij Idenburg, die in deze bange dagen van krankheid met zeldzame trouw hem telkens bezocht en door zijn liefde verkwikt heeft. En toen kwam het nooit te vergeten afscheid. Spreken kon de kranke reeds lang niet meer. Maar wel was het bewustzijn nog helder. En door bewegen van het hoofd kon hij te kennen geven wat hij wilde. Hij liet allen, een voor een, bij zich komen en boog het hoofd naar hen toe om nog een laatste teeken van liefde hun te geven. En toen bad Idenburg, dat God hem in vrede tot Zich nemen zou en hem een zachten uitgang zou geven. Zoo was het afscheid. De nacht, die volgde, was rustig. Hij sluimerde in, de hand vasthoudende van zijne dochter, die zoo trouw hem verpleegde. In den morgen was het bewustzijn weer weggezonken. Maar 's middags klaarde het nog eens op. Het laatste levensteeken was de wensch, dat Idenburg komen zou. En toen deze gekomen was, ging langzaam de levensvlam uit. Een bangen doodstrijd heeft God genadiglijk hem bespaard. Zoo zacht is hij heen gegaan, dat het wegvlieten van den laatsten ademtocht nauwelijks merkbaar was. En nu ligt hij daar met zulk een rust en vrede op het gelaat, alsof hij ingeslapen was. Het hijgen van de benauwde borst, het onrustig bewegen der handen, die telkens naar de hand van zijn verpleegster zochten, is voorbij. En bij allen rouw in het hart om het verlies van hem, die is heengegaan, is er dank, dat God de Heere het gebed verhoord en zulk een zacht sterven hem geschonken heeft. Hoe heilig zulk een sterfbed ook moge wezen voor zijne kinderen en hoe noode zij een vreemde daarbij zouden toelaten, toch heeft ons Gereformeerde volk, dat hem zoo liefhad, recht om te weten, hoe dat einde was. Er is geen wankeling of twijfeling van zijn geloof geweest. Toen Idenburg nog enkele dagen voor zijn sterven vroeg, of hij vaststond in het geloof, boog hij bevestigend het hoofd. Ook tegenover zijne kinderen heeft hij meer dan eens gezegd, dat hij verlangde ontbonden te worden en met Christus te zijn. Hij wist, dat het einde naderde; zelfs wanneer zijne gedachten verward waren, was hij telkens met het einde bezig. Maar hij vreesde het sterven niet. Want hij wist in Wien hij geloofd had en zijn vertrouwen stond op den Heiland, die ook in de donkere vallei der schaduwen des doods hem niet verlaten zou. En dat geloof is niet beschaamd. Zoo is hij heengegaan, en onze redactie voelt maar al te diep, welk een onherstelbaar verlies dit voor ons blad is. In het aangezicht van de Majesteit Gods, die in den dood zich openbaart, voegt het niet een mensch te prijzen. Maar de rijke gave Gods, die Hij in dat menschenkind aan ons volk schonk, mag, nu God hem wegnam, toch dankbaar door ons gewaardeerd worden. Om er Hem den lof en den dank voor toe te brengen. En dat geldt wel inzonderheid voor hetgeen- Dr. Kuyper door ons blad heeft gedaan om de Gereformeerde beginselen weer ingang te doen vinden onder ons volk. Groen van Prinsterer waarschuwde Dr. Kuyper, toen hij pas optrad, zich niet aan de Heraut te verbinden, omdat dit blad in slechten reuk stond. De toenmalige Heraut stierf dan ook aan bloedarmoede weg, maar nadat Dr. Kuyper eerst de Standaard had opgericht, voelde hij de behoefte om een zelfstandig orgaan te hebben, waarin hij op kerkelijk gebied leiding kon geven, en zoo herrees de Heraut, 7 December 1877, als een Phoenix uit de asch. En al spoedig bleek welk een machtigen invloed de Heraut op ons kerkelijk leven uitoefende. Zooals de Standaard het middel werd om ons volk politiek op te voeden, de antirevolutionaire beginselen weer ingang te doen vinden en ons volk wakker te roepen voor den heiligen strijd voor de eere Gods in heel ons volksleven, zoo werd de Heraut de pleitbezorger voor de Gereformeerde beginselen in ons kerkelijk leven; en 't is aan Dr. Kuypers arbeid niet het minst te danken, dat de aloude Gereformeerde belijdenis weer in haar vollen rijkdom voor het leven van onzen tijd werd verstaan en dat de groote strijd kon worden aangebonden om de Kerk vrij te maken van de banden, waarin zij lag gekneld. Schier onafgebroken heeft Dr. Kuyper al die jaren zijn beste krachten aan ons blad gewijd. Hoe het mogelijk was te midden van een zoo veelomvattenden werkkring, die meer dan menschelijke kracht eischte, den tijd te vinden om elke week een rijkdom van artikelen voor ons blad te schrijven, valt bijna niet te begrijpen. En toch welde altoos even frisch en klaar de stroom van gedachten uit zijn pen en hoofd op. En daarbij bleek vooral, welk een meesterschap hij bezat over de taal en de uitdrukking der gedachten. Wie het niet wist, zou het nooit geloofd hebben, dat de Staatsman, die in de Standaard met veldheersblik den geheelen politieken toestand overzag en de meest pakkende leuzen wist te vinden voor den aanval tegen den vijand, dezelfde man was, die in De Heraut als dogmaticus optrad en zijn breede volgreeksen schreef over de moeilijkste theologische problemen. Dat de redacteur, die in De Standaard zijn schitterend vernuft deed spelen in de driestarren, dezelfde was, die in De Heraut zijn innig mystieke meditatiën schreef, die de teerste uitingen waren van het verborgen zieleleven met God. En toch was er ook bij die rijke verscheidenheid in onderwerp en dictie altoos de diepere eenheid van doel en geestesrichting; want dat doel was geen ander, dan om op elk terrein des levens God weer tot Zijn eere te doen komen en Zijne ordinnantiën te handhaven .... Aan het program, door Dr. Kuyper zelf in zijn eerste leader in De Heraut geteekend, is hij altoos trouw gebleven. Zijn doel bij de stichting van De Heraut was, zooals hij schreef, om de Gereformeerde beginselen weer onder ons volk bekend te maken. Aan de overheersching van een uit Duitschland tot ons gekomen Theologie wilde hij een einde maken. Ons volk had een eigen, een echt Nederlandsche Theologie, de aloud-Gereformeerde of Calvinistische, en daarheen moest het weer worden teruggeleid. Nog leefde die Theologie voort in het hart van het volk, maar in de wetenschappelijke wereld, ook in den kring der predikanten, telde ze niet meer mee. Het was de „nachtschool," die afgetrapt moest worden. Maar Dr. Kuyper, die zelf te Beesd, te Utrecht en te Amsterdam met deze verachte Gereformeerden in aanraking was gekomen en in dien kring het beste en vroomste deel van ons volk had leeren kennen, sloot van ganscher harte zich bij hen aan, werd de bezielde tolk van hun geloof, en deed de kracht van hun belijdenis weer herleven. Doch tegelijk sprak hij reeds in dit eerste artikel het uit, dat, al moest, om den grondslag voor een betere Theologie te vinden, teruggekeerd naar de belijdenis onzer vaderen, daarom aan repristinatie niet mocht gedacht worden. Wie Gereformeerd is, schreef hij, moet altoos reformeeren. De belijdenis, die eeuwen lang had stilgelegen, moest ontwikkeld, moest in verband gezet met het denken van onze eeuw, moest een antwoord geven op de behoeften van onzen tijd. Dat program heeft hij in ons blad met bezieling ten uitvoer gebracht. Een Dogmatiek, waarin deze nieuwe ontwikkeling der Gereformeerde waarheid over onzen tijd ons geboden werd, heeft hij. helaas, ons niet gegeven. Zijn college-dictaten, in druk verschenen, geven slechts een flauw denkbeeld van wat deze Dogmatiek had kunnen zijn. Maar wel schonk hij in zijn volgreeksen in De Heraut ons een schat van dogmatische studie, waardoor de Gereformeerde belijdenis weer beter werd verstaan. In: Dat de genade particulier is, nam hij het op voor wat Calvijn het cor ecclesiae noemde, de leer van de praedestinatie Gods. In een nieuwe volgreeks over de Leer der Verbonden heeft hij de verbondsgedachte weer onder ons volk in eere gebracht en daarmede een kostelijk tegengif geschonken tegen een eenzijdige opvatting der praedestinatie, die tot individualisme moest leiden. En hetzelfde doel werd beoogd, toen hij vervolgens over de Practiik der Godzaligheid handelde. Was daarmede de aansluiting gezocht aan wat het hart der Gereformeerde Theologie is, niet minder bleek hoe Calvinistisch Dr. Kuyper was, toen hij daarna handelde over het Werk van den Heiligen Geest. Warfield in zijn lezingen over Calvijn zegt, dat Calvijn bij uitnemendheid de theoloog van den Heiligen Geest is geweest. En van Dr. Kuyper kan hetzelfde gezegd worden. Na zoo de grondslagen eerst gelegd te hebben, gaf Dr. Kuyper toen, in zijn uiteenzetting van den Heidelbergschen Catechismus, de saamvatting van heel zijn theologisch stelsel in aansluiting aan hetgeen onze belijdenisschriften aan kostelijkst ons hadden geboden. Nog breeder werd de vlucht, toen hij, in een latere volgreeks, het leerstuk van de Gemeene gratie behandelde, dat in windselen reeds bij Calvijn te vinden was, maar nu voor het eerst in zijn vollen omvang ontwikkeld werd en waarvan de beteekenis voor heel het maatschappelijk leven werd uiteengezet. Nadat zijn ministerieele arbeid een viertal jaren hem gedwongen had zijn persarbeid te laten rusten, volgde, na zijn terugkeer van de reis om de oude wereldzee, de nieuwe reeks: Pro Rege, onder welken bezielenden titel ons geteekend werd, hoe op elk terrein van het leven de strijd voor Christus' Koningschap moest worden gevoerd. Naast de gemeene gratie, waardoor God het zondebederf stuit en toch nog uit deze gevallen wereld zich eere weet te bereiden, kwam nu het hoogere beginsel tot zijn recht, de taak van Christus' Kerk om als een zuurdeeg heel de maatschappij in al hare vertakkingen te doordringen en te kerstenen. En als van zelf volgde daarop als sluitstuk op het gebouw de volgreeks Van de Voleinding, waarin getoond werd, hoe de wedergeboorte van hemel en aarde, het volkomen herstel van het Koninkrijk Gods, eerst aan het einde der eeuwen te wachten is, niet door onze daad, maar door een herscheppende daad van den Heere onzen God. Daarmede was ook de arbeid van Dr. Kuyper voleindigd. Wel begon hij nog een nieuwe volgreeks, waarin hij het leerstuk der Kerk wilde behandelen, maar de geestkracht zonk weg, de arbeid werd steeds moeilijker, de helderheid van den geest ging allengs schuil. En midden in dezen arbeid nam God hem weg. Over de beteekenis van dezen dogmatischen arbeid in ons blad zal eerst in de toekomst kunnen geoordeeld worden. Bijna al deze volgreeksen hebben langduriger bestaan gehad dan een ephemeridisch krantenartikel. Ze zijn afzonderlijk uitgegeven en vormen het hoofddeel van Dr. Kuyper's geestelijke nalatenschap. En wie weet, hoeveel deze werken er toe hebben bijgedragen om de Gereformeerde Theologie weer in eere te brengen, zal hem daarvoor wel het meest dankbaar wezen. Het verwijt van intellectualisme, tegen Dr. Kuyper ingebracht, behoeft, voor wie zijn arbeid in De Heraut kent, wel nauwelijks wederlegd te worden. Van dorre, intellectualistische scholastiek was niemand meer afkeerig dan hij. Altoos weer zocht hij de aansluiting van het dogma aan het leven. En welk een diepe ondergrond van mystiek onder deze Theologie schuilt, bleek wel het best uit zijne meditatiën, die voor zoo menigeen tot steun en troost zijn geweest. Welk een verlies het heengaan van Dr. Kuyper voor ons blad is, behoeft wel niet gezegd te worden. Zijn plaats is niet te vervangen. Het volle vertrouwen, dat hij van ons volk genoot; de eminente gaven hem geschonken; de klaarheid en helderheid van zijn inzicht: de wondere zeggenskracht van zijn woord; de rijkdom zijner gedachten, — dat alles is te zeldzaam in één persoon vereenigd, dan dat zijn evenknie zou kunnen worden gevonden. Maar De Heraut, die zijn schepping is, blijft trouw aan de beginselen, waarvoor hij het pleit heeft gevoerd. Hij zelf heeft niet gewild, dat met zijn dood zijn blad zou ophouden. In zijn testament heeft hij bepaald, dat zijn blad zou blijven bestaan, maar ook — dat was zijn laatste wensch — dat het steeds dienstbaar zou blijven aan de Gereformeerde beginselen. Aan dien wensch zal onze redactie voldoen. Uit de handen van onzen leider nemen we het vaandel over, dat hij stervende ons overgaf, en we zullen het trouw en ongerept bewaren. Dr. H. H. KUYPER. „De Hervorming" 20 Nov. 1920. Het heeft in dankbaarheid en in lofprijzing gestaan aan het graf van den van God gegeven leider. Geen wonder, het kon, ondanks de smart van het oogenblik jubelen in hetgeen door zijn hand had mogen geschieden. Het droeg den man naar zijn laatste rustplaats op aarde, die een deel van zijn volk tot een aaneengesloten groep had geformeerd en sterk had gemaakt. 't Is belangrijk genoeg geweest om ook hier ter plaatse ons rekenschap te geven van de krachten, die hebben gewerkt, en van de be- teekenis van de Calvinistische revival in de vorige eeuw. Een groot man staat in het midden daarvan, toch zijn ten slotte de gesteldheden om hem heen de factoren, die zijn werken mogelijk maakten. Dr. Kuyper heeft, dit mag wel allereerst worden gezegd, ze opgemerkt. In zijn eigen leven ontwaarde hij, waaraan duizenden en duizenden behoefte bleken te hebben: aan volkomen verzekerdheid ten overstaan van een steeds meer chaoties wordend wereldproces. In het levensbeschouwen het opkomen en verdwijnen van elkander snel afwisselende hypothesen; in het maatschappelijke de ontbindende krachten van een productieorde, welke niet meer gelijkelijk kon doen zorgen voor aller levensbelang; in de gezindheid, alleen afgewisseld door vlagen van idealisme, een heel nuchter realisme, dat zich houden wilde aan wat voor oogen was en vroeg naar het sprekende nut der dingen. De groote kracht van Kuyper is steeds geweest, dat hij uit één oogpunt alles bezag en strakke lijnen van beschouwing trok. In zijn „Confidentie" heeft hij verteld van den invloed, dien de lectuur van een Engelschen roman „The heir of Redcliffe" op hem heeft geoefend, en begrijp ik het wel, dan is het hem toen psychologisch duidelijk geworden, dat een geloofsbezit, vastgelegd in een confessie, gepropageerd door een leidinggevende Kerk van de grootste beteekenis is. Ik stel mij voor, dat deze man in zijn studentenjaren reeds scherp ging zien in welke richting zijn bestaan een beteekenis zou krijgen ook voor anderen. Met groot enthousiasme is hij toen opgekomen voor een allesbeheerschende wereld- en levensbeschouwing, welke hij vond in het Calvinisme, hervond en opnieuw bewerkte. De tijd was als nu vol onzekerheid. Men zocht allerwege en vond weinig. Van groep na groep dreigde het geestelijk bezit weggevaagd te worden als in een verstuiving van zand. En nu greep hij met forschen greep één groep, welke hij aan zich zelve in hare beteekenis openbaarde, zeggende: 't Is de toekomst. Hiermede heeft hij ontegenzeggelijk een historische daad van beteekenis verricht. En hij kon dit doen, omdat hij groote werkelijkheden zag. God is de centrale Macht, welke erkend moet worden. Ten deele was de menschheid ongeloovig geworden, ten deele was zij geloovig gebleven, maar men zocht volgens nieuwe inzichten heil, en persoonlijke ingevingen volgende werd veel onzeker en deed het subjectieve zich sterk gelden. Als iets die tendens tegenhouden kon, dan was het 't poneeren van het objectieve, de absolute waarheid. De waarheid. Er dringt zich onwillekeurig het vermoeden op, dat in het sterke accentueeren hiervan zich intellectualisme deed gelden. En zeker maakt Dr. Kuyper den indruk intellectualist te zijn, ofschoon hij het godsdienstig geloof breed opvatte en zich keerde tegen het toenmalig overheerschend verstandsvergoden door het „denkend deel der natie". Maar hoezeer hij ook vroomheid en zedelijkheid, in gevoelsbeleven gekend, telkens bleef noemen en van mystiek zelfs zich niet afkeerig verklaarde, in den systematischen bouw van een geloofsleer en het centraal stellen van deze, openbaart zich toch een intellectualisme, standpunt daarvan heeft blootgelegd, trekt hij uit dit vaste beginsel naar zijn zeggen „de drie lijnen, waarlangs het Calvinisme het leven op het gebied van Staat, Wetenschap en Kunst geleid heeft." En als men Kuyper zou vragen, hoe hij die lijnen trok, dan zou hij antwoorden: volgens de ordinantiën der Heilige Schrift. Dit is wel inderdaad nieuw in het Calvinisme in ons land in de tweede helft der voorgaande eeuw, dat het trachtte alle actueele problemen en levensverplichtingen van uit zijn hoofdgedachten te behandelen. Daardoor heeft het een specifiek Nederlandsch aanzien gekregen, tijdhistorisch bepaald. Het grootsche daarbij is, dat het niet buiten de cultuur bleef staan. Het geloof is niet iets aparts, maar is, moet zijn de alles-regelende macht. Dr. Kuyper heeft veel oog gehad voor de praktijk van het leven; activiteit is zijn meest sprekende karaktertrek; zijn theologische beschouwingen loopen voortdurend uit in besprekingen van kwesties van den dag Wat nu betreft de cultuur, hij ziet deze tegenstelling, die hem albeheerschend wordt: eenerzijds het ware geloof, anderzijds het in de 19de eeuw, uit het einde der voorgaande eeuw ingestroomde ongeloof. Waarom is Kuyper anti-revolutionair, terwijl hij zelf voor gewelddadigheden — men denke aan zijn doleantie — niet terugdeinsde en hij zeer radicaal kon zijn in zijn denken? Omdat hij in de Fransche revolutie zag het gaan leven uit een ander dan het Calvinistisch beginsel. De mensch werd zichzelf god. De gansche verdere ontwikkeling, voorzoover ze niet in Christelijke banen was geleid, stond hem in dit teeken. De nieuwe geest werd naturalistisch, was niet de gebogenheid onder den vrijmachtigen God. Zoo heeft hij het modernisme gezien; 't was hem een tijdverschijnsel dat in de Fransche revolutie wortelde. Om deze reden, niet om maatschappelijk conservatisme, heeft de democraat Kuyper het socialisme op leven en dood bestreden. En in zijn antithese-politiek ligt dezelfde gedachte. Daarom kon hij Rome met Dordt geestelijk verbinden, hoewel hij overigens onomwonden bleef getuigen dat het Protestantisme ver boven het Katholicisme stond. Men kan Kuyper allerlei verwijten, niet dat hij tegenstellingen verzwakte of dat hij vleide zijn politieke bondgenooten Kuyper, het neo-Calvinisme put zijn kracht voor een groot deel uit de zwakheid van tegenstanders en buitenstaanders. Daarom zal voor de toekomst zooveel afhangen van de vraag, of van uit ander dan dogmatisch vastgelegd geloof, waarvan men de praemissen niet kan aanvaarden om der waarheid wil, religieus leven zal geboren worden; een godsdienstigheid die haar oorsprong kan vinden in de beleving van de eeuwige Godsordening, welke ook in staat zal blijken het cultuur-leven van onzen tijd te doordringen en te stuwen. Anderdeels zal er veel van afhangen, of het Calvinistisch volksdeel zijn eenheid zal weten te bewaren, als de groote geweldenaar niet meer zijn machtwoord kan doen klinken. Kort geleden is in een anti-revolutionair blad geschreven, dat het eb thans is in de partij, 't Is waar, niet altijd kan vloed opkomen en elke beweging beleeft Pl. VII haren laagtestand. Zal ook ondermijnende macht aantasten? Zeker is het, dat een neo-gereformeerde beweging, verpersoonlijkt in Ds. Netelenbos, zich baan breekt, welke meent goed gereformeerd te zijn, maar sterken nadruk legt op het innerlijk getuigenis der waarheid, waardoor het groote steunpunt van het Calvinisme: de absolute objectiviteit wordt aangetast (Dr. M. C.) V(AN) M(OURIK) B(ROEKMAN). „Kralingsche Kerkbode" 13 Nov. 1920. Zoo is dan onze vroegere leermeester henengegaan in de eeuwige rust. En in onze Kerkbode willen we een kort woord wijden aan zijn nagedachtenis. Onze kerkelijke bladen en blaadjes hebben vooral te wijzen op de beteekenis van Dr. Kuyper voor het kerkelijk leven. En dan danken we naast God aan hem zoo machtig veel. Hij was het, die steeds ook de kerk des Heeren opriep tot een leven naar 's Heeren Woord, tot reformatie. Hij kon niet rusten voor Hij de eere des Konings zag rijzen, niet het minst op de erve der Kerk. Terug naar het getuigenis Gods, terug naar de handhaving onzer beproefde belijdenis, het was steeds zijn roepen en strijden. Wel heeft hij in dien strijd bittere tegenstanders ontmoet, wel werd hij in dien strijd door velen niet begrepen. Maar dat heeft hij gemeen gehad met alle mannen der Heilige Schrift, die opriepen tot wederkeering. Onze God heeft hem gesterkt, gestaald, bezield en hem nu — gekroond. Wij voor ons danken den Heere, dat wij als leerling hebben mogen zitten aan zijn voeten. Het is alsof we hem nog op den catheder zien op onze colleges. Hoe wist hij ons toch te trekken door zijn machtig woord, hoe wekte hij liefde tot de vakken, die hij onderwees. Daar op de collegebanken kreeg ik de Gereformeerde geloofsleer en belijdenis zoo lief, en meteen de goudmijn, waaruit alles werd geput, Gods heilig Woord. Het was soms moeilijk geregeld dictaat te houden, medegesleept als men bij tijden werd door zijn bezielend woord en zijn schoone gedachten. De pen werd neergelegd en — ge luisterdet. Hoe liet hij u steeds de vaste lijnen zien, ver van alle oppervlakkige verwatering, waaraan onze tijd langs hoe meer begint te lijden. Hij wist van geen schipperen, van geen marchandeeren, als het onze kostelijke belijdenis betrof. Hoe gaarne zou ik als dankbaar leerling veel willen vertellen van zijn colleges, maar ook van persoonlijke ontmoetingen, die mij nooit uit het geheugen gaan. Toen ik mijn admissie-examen gedaan had aan de Vrije Universiteit en hij mij als Voorzitter zeide, dat ik geslaagd was, beval ik mij in mijn jonge onbedrevenheid aan de gunst der Heeren Professoren aan. Daarop zag hij mij met een glimlach aan en sprak: „Van der 10 Velden, ik hoop dat ge nooit onze gunst noodig hebt." En ik begreep zijn bedoeling. Hoe wist hij te waardeeren, als hij overtuigd was, dat zijn leerlingen de gaven, die God ze schonk, hetzij meer of minder, goed gebruikten. Hij kon ook scherp zijn. Toen een der studenten op het college zijn Grieksch Nieuw Testament moest opensnijden, sprak hij van den catheder: „Mijnheer, hoe komt een Theologisch student en een onopengesneden Nieuw Testament met elkander overeen?" Toen ik in een der kerken, die ik diende, mijn intrede gedaan had, werd ik door een lid der gemeente begroet met de woorden: „Zijt gij ook zoo'n verbondsman, zoo'n Kuyperiaan, die leert, dat alle gedoopte kinderen wedergeboren zijn en zalig worden?" Bij nader onderzoek bleek, dat die vriend nooit iets van Kuyper gelezen had, veel minder iets begreep van den rijkdom, de beteekenis en de warmte van de waarheid des Verbonds. Hij had den leugen en den laster nagesproken, die ook thans nog rondgedragen wordt. Maar nu is onze geliefde Leermeester boven allen laster en allen smaad verheven. En straks zullen Leermeester en leerlingen, die den goeden strijd des geloofs kennen, samen de eere brengen Hem, die op den troon zit en het Lam. Dat was zijn begeerte, en zijn lievelingspsalm zü ook de onze: Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht. (J. D. v. d. VELDEN). „Noord Hollandsch Kerkblad" 12 Nov. 1920. God heeft Dr. Kuyper van ons weggenomen! De Heere had ons er langzamerhand op voorbereid en we moeten Hem daarvoor dankbaar zijn. Er zijn tijden geweest, dat we ons niet konden voorstellen, hoe het gaan moest of gaan kon, als Dr. Kuyper ci niet meer was. Maar God heeft Dr. Kuyper vergund een staf, een school te vormen, die eerst onder zijn leiding, dan onder zijn toezicht, straks zelfstandig den arbeid heeft verricht. Vooral uit de kerkelijke zaken had Dr. Kuyper zich meer en meer teruggetrokken. Op de Synode te 's-Gravenhage mengde hij zich een oogenblik in het Zendingsdebat, overigens heeft hij het laatste deel van zijn leven zich vrijwel geheel gegeven aan de Staatkunde. En toch juist op kerkelijk gebied was in zekeren zin de invloed van Dr. Kuyper het grootst. Daar heeft hij, wat God hem gaf te zien, ongehinderd kunnen uitvoeren en doorzetten. Daar had hij het minst te rekenen met allerlei bezwaren der practijk, daar werd zijn woord aanvaard, naar zijn roepen het best geluisterd. In de eerste plaats heeft hier wel de kerk van Amsterdam veel aan Dr. Kuyper te danken. Er was te Amsterdam een schare van Gereformeerden, niet groot maar trouw, doch het was een kudde zonder herder. De Gereformeerden in de Hervormde kerk hadden Dr. Kuyper niet als predikant begeerd, doch hoopten op Ds. Felix. Maar Kuyper kwam, men zag hem, men hoorde de taal van zijn lippen, zijn stem bezielde, zijn genie organiseerde, het Gereformeerde volk had Kuyper en Kuyper had zijn volk gevonden. Wie zal den invloed teekenen, die van het optreden van Dr. Kuyper te Amsterdam, allereerst op die stad, dan in onze provincie, straks op heel het land is uitgegaan. We schouwen in Dr. Kuyper dan man van God gegeven om te doen zien, dat er voor de Gereformeerde belijdenis ook plaats was in dezen tijd, dat er nog een Gereformeerde kerk kon wezen trouw aan de belijdenis der vaderen en toch geen museumstuk, maar vol van leven. Dat er weer met de Gereformeerden en de Gereformeerde leer en de Gereformeerde Kerk wordt gerekend, is naast God aan Dr. Kuyper te danken. Op kerkelijk en theologisch gebied is ook de invloed van Dr. Kuyper het zuiverst blijven werken, daar meer dan op eenig ander, heeft hij school gemaakt in dien zin, dat door zijn leerlingen al zijn gedachten zijn overgenomen, heel zijn streven werd gewaardeerd. In die richting zien we ook voor de toekomst den meesten invloed. Daar heeft geen oorlog of revolutie verandering in de beschouwing behoeven of kunnen brengen, daar kunnen wij nakomenden rustig doorwerken in het ons geteekende spoor In ons hart is weemoed, diepe weemoed, we treuren met oprechte droefheid bij zijn graf, want we hebben hem lief gehad. We kregen hem lief om zijn werk, dat hij ook voor ons deed en we hebben hem lief gehad tot het einde toe. Toch is er ook vreugde in ons hart, dat de strijder thans rusten mag van den arbeid, rusten bij God. Wij zullen hem eeren door het pad naar het Woord Gods, dat hij ons gewezen heeft, in getrouwheid te bewandelen. Prof. Dr. F. W. GROSHEIDE. „Oude Paden" 19 Nov. 1920. (Rede gehouden op den herdenkingsavond te Meppel 15 Nov. 1920.) Zoo zijn wij hier dan vereenigd om te gedenken. Niet om menschenwerk, maar om Gods werk te gedenken. Om te gedenken wat Hi] gewrocht heeft met den machtigen geest, dien Hij zelf zoo fijn geïnstrumenteerd had, en dien Hij thans tot hooger leven in Christus' gemeenschap geroepen heeft. Natuurlijk kan ik dit werk Gods niet in vollen omvang beschrijven. Ik geef slechts enkele krijtstrepen om de forsche figuur van den ontslapene in haar beteekenis te schetsen. Dr. Kuypers' leven was een machtige stam, die zich wijd naar èlle kanten en over elk terrein vertakte. Maar ik wil trachten u te toonen, dat dit breed-uitgeslagen leven toch uit één wortel-beginsel ontsproten is en door ééne gedachte bezield en beheerscht werd, — namelijk door de gedachte van de majesteit van Gods Woord. De majesteit van Gods Woord, de zucht om Gods Naam op onze vaderlandsche erve groot te maken en te verheerlijken, was de drijfkracht zijns levens. De ontslapene was van nature evenmin als een ander geneigd om het hoofd voor den open Bijbel te buigen. Hij is zijn loopbaan niet als een eenvoudig Schriftgeloovige begonnen. Wel bracht hij een overgeleverd, historisch geloof uit het ouderlijke huis op de Leidsche academie mede, maar hij verloor dit in dien toen zoo killen dampkring zoo goed als geheel. Wij kunnen ons den koenen geest van Kuyper haast niet voorstellen zonder het diep-ingeslagen Calvinistische stempel. Toch was hij aanvankelijk evenals de massa zijner gestudeerde tijdgenooten een kampioen, die zijn forsche slagen op het Calvinisme deed neerkomen. De prijsvraag, door de Groninger academie uitgeschreven over het kerkelijk vraagstuk ten dage van Calvijn en a Lasco, en door Kuyper beantwoord, — een antwoord dat met goud bekroond werd, — was een doorloopende bestrijding van het Calvinisme. Bovendien was zijn hart in die dagen, volgens zijn eigen confidentie, eigengerechtig en zich zeiven zoekend, hij verstond toen nog niet dat de offeranden Gods, die Hem alléén kunnen behagen, een verslagen geest en een verbroken hart zijn. Wie had kunnen denken, dat deze jonge man van hooge begaafdheid tot een stoer Calvinist zou uitgroeien? Of neen, hij is er niet langs natuurlijken ontwikkelings-weg toe uitgegroeid, Gods vrijmachtige genade heeft hem in het hart gegrepen! Als die genade de hand naar iemand uitstrekt, — wie zal haar keeren? Zij breekt door alle vooroordeelen heen, zij schuift alle schijn-wetenschap op zij, zij verbrijzelt de zelf-ingenomenheid in den wortel, en plant u den kinderzin in, die u, o, zoo klein voor uw God doet zijn. Evenals de eenvoudigste onder de kinderen Gods, is Dr. Kuyper in t diepst zijner ziel door den vinger van den Ontfermer aangeraakt. Dit is misschien het geheim van zijn invloed op de kleine luyden. De eenvoudigen des volks konden hem niet altoos volgen in de hooge vlucht van zijn gedachten. Maar zij hadden hem lief, omdat hij in 't geloof hunner één was. 't Was niet alleen zijn hart, 't was ook het hunne, dat in zijn meditaties zoo wonderschoon roemde in de genade des Heeren: hij sprak in klare woorden en gedachten uit wat in hun eigen ziel half-onbewust omging; en deze geestelijke gemeenschap was de bodem, waarin een niet te schokken vertrouwen ontkiemde hij hield het volk vast, omdat hij hun ziel vasthield, en haar telkens weder henen leidde naar de frissche waterstroomen, waaruit hij ook zelf gedronken had. Het volk had hèm lief. Maar hij had het volk ook lief. Hij heeft het volk gezegend. Maar het volk heeft hèm óók gezegend. Of denkt gij, dat deze diepe geest en dit rijke hart het ooit heeft kunnen vergeten, dat een handvol eenvoudige gereformeerde mannen in zijn eerste standplaats, Beesd, en ook een eenvoudige zuster der gemeente zijn oog door Gods zegen geopend hebben voor de macht van het absolute in 't leven des geloofs? De onverzettelijke broederen in Beesd hebben hem dan toch 't eerst het gereformeerde beginsel in vleesch en bloed laten zien Hier was het tastbare leven. Die mannen, o, zoo zwak in zich zelf, stonden als ijzeren pilaren en koperen muren, wanneer de waarheid Gods in 't geding kwam. En zonder het te weten, hebben zij den jongen voorganger geleerd een vast en onwrikbaar standpunt te zoeken in Gods Woord. Zóó is hij er toe gekomen het toen reeds machtige hoofd te buigen voor de majesteit van het Woord. Al zijn gedachten, en er waarden er velen in zijn groote brein rond, gaf hij gevangen onder de gehoorzaamheid van Christus. Niet alsof hij toen reeds de volle diepte der geref. waarheid heeft gepeild. Ook dit pottebakkersvat moest eerst in den heeten oven, vóórdat het in al zijn schoonheid op 's Konings tafel kon prijkea Een vol jaar moest hij met overspannen zenuwen in het Zuiden omdolen. Een verloren jaar, — zouden wij zeggen. Maar God telt anders dan wij. In dit jaar van lichamelijke uitputting en heftige zielsbenauwing bracht Hij zijn geplaagde kind in de volle ruimte. Tóen mengde hooger erbarmen hem het reddend medicijn, zooals Kuyper zelf getuigt; tóen ging alle heerlijkheid van het gereformeerde leven hem op; hij had op zijn wijze het groote gezicht van het brandend braambosch gehad, en van die ure af aan werd hij een Mozes, staande tegenover de wereldmacht, met den staf Gods in de hand, — die staf was het Woord! * * * Men was in die dagen zoo goed als algemeen van oordeel, dat de Heilige Schrift uitsluitend gegeven was om den zondaar den weg der zaligheid te leeren kennen, en hem voorts in zijn ptrsoonlijke leven tot richtsnoer of regel te dienen. Bovendien vond men er voorschriften in omtrent de zuivere verhouding tusschen ouders en kinderen, hoeren en dienstbaren, het gebruik van het geld en eenige andere belangrijke wenken. Doch daar bleef het ook bij. Een enkel man als Groen van Prinsterer mocht al een dieper inzicht hebben, voor de meerderheid was de Bijbel een uitsluitend geestelijk boek, waaraan alléén gezag toe te kennen was in de vragen aangaande de zaliging van den mensch. Het zal niet noodig zijn er in 't breede op te wijzen, dat Dr. Kuyper deze zijde der Schrift allerminst heeft verwaarloosd. Zij was hem ook in dit opzicht een niet uit te putten goudmijn. Hij heeft er het kostbare erts onvermoeid uit opgedolven en er duizenden harten geestelijk mede verrijkt. Gij denkt hier niet alléén aan de meditaties, die zoo goed als alle het merk van den leeuwenklauw dragen. Gij denkt ook aan de uitvoeriger geschriften, die bestemd waren om het geloof der gemeente te fundeeren. Er zullen er weinigen onder het geref. volk zijn, die niet genoten hebben van het werk: „Dat de genade particulier is". Wie hoorde niet spreken, wie las nooit het werk over den Heiligen Geest, dat zulk een klaar licht doet opgaan over de Pinkstergave? En hebben wij het niet aan zijn Leer der verbonden te danken, dat het inzicht in werk- en genadeverbond buitengewoon verhelderd is? Moeten we hem ook niet dankbaar zijn voor zijn E Voto, — hij noemt het massieve werk bescheidenlijk een Toelichting van den Heidelbergschen Catechismus, maar het is een geestelijk bouwwerk van monumentale beteekenis. Er is dus geen oorzaak om te meenen, dat de ontslapene geen recht gedaan zou hebben aan de geestelijke beteekenis van Gods Woord. Deze stond voor hem bovenaan: de Schrift was het mannaveld, waarheen hij dagelijks met de zijnen uittoog om voedsel voor zijn ziel te vergaderen, en dit manna was hem zoeter dan honig en honigzeem. Maar hij vond er toch ook nog iets meer in. Hij beleed van ganscher harte de onbeperkte souvereiniteit van God Almachtig over al het geschapene, en dus óók over de geheele wereld dér menschen. Waartoe heeft God de wereld in 't aanzijn geroepen? Waartoe anders, dan om er zich zelf in te verheerlijken? Waartoe anders, dan om zich in 't bijzonder uit het menschelijke leven lof te bereiden? Was dit zoo, dan moesten in de Openbaring Gods, d. i. in zijn Woord, de paden ook duidelijk geteekend staan waarlangs het menschelijk leven moest voortschrijden om God den Heere de Hem toekomende eere te geven. Deze paden zijn de ordinantiën des Heeren. Er zijn in Gods Woord ordinantiën voor het persoonlijke leven, voor het huiselijke leven,voor het maatschappelijke leven, voor het staatkundige leven, voor het wetenschappelijke leven, voor het kerkelijke leven, in één woord voor alle levensgebieden hoe ook genaamd. Die ordinantiën waren niet altoos gemakkelijk in de Schrift te vinden. Zij staan er niet in onder elkaar als de artikelen in een wetboek. Voor het huiselijke leven waren zij zonder moeite op te zamelen en in orde te stellen. Dr. Kuyper heeft het gedaan in zijn bekend boek: Antirevolutionair, óók in het huisgezin. Voor de andere gebieden lagen zij echter verspreid door de heele Schrift. Zij moesten ontdekt, tot in de eerste wortel-vezelen nagespeurd, geordend, systematisch in elkaar gezel en dan ook toegepast worden. Dit reuzenwerk eischte een man van vijf talenten en méér En zoo is het dien Simson gegeven geweest om uit het Woord te doen opkomen een eigen heilige beschouwing van 't leven in weten- ■ schap, huisgezin, maatschappij, staat en kerk tot eer van God en tot heil des volks. De groote beteekenis van den ontslapene schuilt dus hierin, dat hij aan het menschelijke leven in Gods Woord een vast fundament teruggegeven heeft. Ons geloovige volk heeft deze verdienste misschien 't diepst gevoeld in den Schoolstrijd, 't Was in dien strijd immers te doen om een School met den Bijbel in ons vaderland te vestigen, en als 't mogelijk was, die School tot regel van het nationale leven te stellen, terwijl de Openbare School dan aanvulling moest zijn. De Schoolstrijd is aanvankelijk bekroond. Dr. Kuyper heeft het nog mogen beleven. Er zijn wel onvervulde wenschen gebleven, maar het recht van de School met den Bijbel is dan toch erkend. De lagere school was echter alleen een deel van de inzet. Dr. Kuyper's blik omvatte het geheel van onderwijs en wetenschap Zooals bij het aanleggen van een tunnel door het steenharde gebergte, begon hij van twee kanten tegelijk te boren: de lagere school was de ééne kant, de Vrije Universiteit de andere kant. Het hooger onderwijs moest evengoed als het lager en middelbaar aan Gods Woord gebonden zijn. Natuurlijk vond hij de geheele wetenschappelijke wereld tegenover zich in 't harnas. Hij gaf echter geen kamp. En toen het stichten van een Christelijke Universiteit in samenwerking met de positief geloovigen van verschillende kleur mislukte, kwam op zijn initiatief de Vrije Universiteit op geref. grondslag tot stand. Die hoogeschool is zeker een kweekplaats, waar de aanstaande leidslieden des volks voor hun taak toegerust worden. Hóóger stond bij Kuyper echter het ideëele doel om de wetenschap weder aan Gods Openbaring te binden. De massa weet dit zoo niet. Maar wie zijn Encyclopaedie gelezen heeft, ziet dit hooge doel vóór zich oprijzen als een machtige wit-getopte Alp, hij kan slechts eerbied gevoelen voor den denk-reus, die het óók op het terrein der wetenschap voor de eere Gods opgenomen heeft, en die het waagde den ouden Bijbel in die machtige hallen op te heffen als een lamp voor den voet en een licht op het pad. Hiermede was het werk van Kuyper niet afgedaan. Er is óók een sociaal leven, dat zich los van alle hoogere beginselen ontwikkeld heeft. De uitersten, waartoe die ontwikkeling leidt, staan ons in het socialisme met zijn klassenstrijd en in het communisme voor oogen. Voor Kuyper's scherpen blik liep deze sociale evolutie op nationale ontbinding uit. Het maatschappij-leven moest weder gefundeerd worden op de beginselen van Gods Woord. Oók voor dit leven lagen de ordinantiën Gods in de Schrift verspreid. Hij wist ze te vinden en in de bronzen taal, waarvan hij het geheim bezat, voor den eenvoudigste duidelijk te maken. Hij opende de oogen voor de sociale misstanden en toornde tegen een ieder, die é meende deze euvelen te kunnen genezen door den dienst der barmhartigheid, alsof onze stoere arbeiders paupers waren, die men door de uitdeeling van soepkaarten kan sussen. De geleerde denker plaatste zich midden onder het zwoegende volk met de vereelte handen. Als hunner één hief hij de leus der sociale gerechtigheid op: de arbeider was óók een mensch, die van zijn loon met God en met eere door het leven moest kunnen komen, en die aanspraak op achting van de zijde der werkgevers mocht maken. En wat dunkt u, — als die leus der sociale rechtvaardigheid bij het volk dat den Heere vreesde, zulk een helderen weerklank vond, zou het niet zijn, omdat zij uit Gods Woord gegrepen was: „Zoekt eerst het koninkrijk Gods èn zijne gerechtigheid, en alle deze dingen zullen u toegeworpen worden?" Naast het sociale staat het geestelijke leven des volks. Dit ging Kuyper het meest ter harte, omdat liet de achtergrond is van alle andere levensopenbaringen. Nu was deze geniale denker een historie-kenner van ongemeene beteekenis. De geschiedenis had hem geleerd, dat het geestelijke leven voor zijn verfrisschende wateren een vaste, diepuitgegraven kerkelijke bedding noodig heeft om niet in 't zand te verloopen. Deze overtuiging heeft hem tot reformator van het bestaande kerkelijke leven gemaakt. Hij kon er zich op den duur niet in thuis vinden, omdat de organisatie voor een deel niet beantwoordde aan de beginselen der Heilige Schrift. Wij, Hervormden, zijn dit van harte met hem eens voor zoovelen wij aan de geref. belijdenis vasthouden. Kuyper wist dit en heeft het tot den einde op prijs gesteld. De geref. Hervormden zien óók vóór zich zweven het ideaal eener kerk, die opgebouwd is naar de vaste lijnen des Woords; zij laten de hoop niet varen, dat alle gereformeerden in 't land nog éénmaal onder één kerk-dak zullen samenwonen, opdat zij allen één zijn en de wereld door die éénheid geloove, dat Christus van den Vader gezonden is. Het verschil tusschen de twee groepen van gereformeerden ligt in de praktische toepassing der beginselen. Dr. Kuyper heeft de oude kerk verlaten, de anderen zijn er in gebleven, omdat zij niet aan haar herstel wanhopen. Kerkelijk wandelen de twee groepen op verschillende paden. Geestelijk voelen zij zich echter één. En dit wil ik hier uitspreken, nu wij in den geest bij het graf van een man staan, die op Gods genade den doodsnik gegeven heeft: wij, Hervormden, hebben de herleving der geref. waarheid binnen de muren onzer kerk voor een groot deel te danken aan de geschriften van dezen geloofsheld, die kerkelijk van ons gescheiden, maar geestelijk met ons vereenigd was. Mijn krijt-teekening zou niet compleet zijn, indien ik niet met een enkel woord op Dr. Kuyper's politieke beteekenis wees. Ook hier was het weder Gods Woord, dat hem de beginselen verschafte om een eigen Staatsleer te bouwen, zooals zij in Ons Program en nader in het magistrale werk zijner grijsheid: „Antirevolutionaire Staatkunde" is neergelegd. Alle politieke leerstellingen over Gezag en Vrijheid, Souvereiniteit en Parlement, Defensie en Koloniën en wat dies meer zij, — zij worden alle afgeleid uit de beginselen, die in Gods Woord gegeven zijn Deze veelzijdige, deze alzijdige man is ons ontvallen, God nam hem weg. Daar zijn natuurlijk ook in dit leven vlekken geweest, — wie onzer is zonder zonde? Maar het komt óns niet toe gebreken uit te meten, die in genade toegedekt zijn onder het bloed des Lams. Wat zijn tekortkomingen geweest mogen zijn, hij staat als een reuzengestalte in onze herinnering. Niet alléén, omdat hij zoo rijk begaafd was door den Vader der geesten. Maar omdat hij gebouwd heeft op de eeuwige steenrots des Woords. Er zijn ook andere genieën geweest. Zij hebben óók een stelsel van staatkunde, kerkelijk leven, maatschappij en wetenschap opgericht Maar 't was een bouwen op zand; als de hooge wateren kwamen spoelde alles weg, en de val was groot. Kuyper heeft zijn bouw opgetrokken op den rotsbodem der Schrift. Daarom zullen zijn gewrochten de stormen des tijds overleven; van het machtige gebouw, dat hij op elk terrein gesticht heeft,, geldt óók in een overloop van groote wateren het evangeliewoord: „Het is niet bewogen en niet gevallen!" * * Is deze profetie niet al te gewaagd? Neen, wij vreezen niet voor de toekomst, al zien wij onze bergen wankelen en onze heuvelen wijken. Wij zijn wel bitter bedroefd en voelen in ons hart een leegte, die niet te vullen is. Maar als wij het oog slaan op de taak, die vooruit ligt, dan drogen wij onze tranen; wij slaan als stoere Calvinisten de hand aan den ploeg; het hart rouwt, de hand arbeidt, de mond zingt den psalm; „Heere, Gij zijt ons geweest eene toevlucht van geslachte tot geslachte. Eer de bergen geboren waren en Gij de aarde en de wereld voortgebracht hadt, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God!" Ds. J. J. K(NAP, Groningen). „De Overtoomsche Kerkbode" 14 Nov. 1920. Er is een diepe ontroering door het geheele land gegaan toen de droeve mare vernomen werd, dat Dr. Kuyper niet meer was. Vriend en vijand heeft gevoeld dat Nederlands grootste zoon heenging. Lang mochten we hem bezitten, maar voor menigeen was het niet lang genoeg. Hebben wij het niet vooral in het laatste jaar gevoeld, dat zijn krachtige leiding gemist werd? Dr. Kuyper is voor duizenden meer geweest dan de staatsman, meer dan de journalist, meer dan de theoloog, meer dan de literator, meer dan de volksleider. Hij was voor hen de van God geschonken leider, die de belijders des Heeren ophief uit hun ingezonken, ver- om de zee te bevaren. Hij ging in zijn vrijen tijd bij voorkeur naar zeeschepen. Altijd trachtte hij verscheidene matrozen rond zich te vergaderen. Eén ding echter hinderde hem zeer: het vloeken en de ruwe taal der zeelieden. Telkens vroeg hij of zij niet meer vloeken wilden en om hun hart te winnen bracht hij meermalen sigaren mede om onder hen uit te deelen. Hij liet het echter niet daarbij, maar vroeg of zij luisteren wilden dan zou hij wat voorlezen. Dan las hij hen een stuk van een preek zijns vaders voor. Eens echter, het was tegen den tijd, dat zijn vader een beroep naar Leiden had, kwam hij weemoedig naar zijn zusje, later, mevrouw Mond, die hij al zijn hartsgeheimen mededeelde, om te zeggen, dat hij weer naar een schip geweest was, en de matrozen vreeselijk had hooren vloeken. Hij verlangde nu ook niet meer naar zee, maar wilde gaan studeeren. Op het gymnasium te Leiden muntte hij uit. Meermalen las hij in de klas op welsprekende wijze opstellen, die hij over verschillende onderwerpen gemaakt had, voor. Dit wekte de afgunst zijner medeleerlingen op. Een hunner bestond het hem een briefje te sturen met een Fransch versje, waarin op dat talent op schampere wijze gezinspeeld werd. Daarover heftig ontstoken schreef de jonge Kuyper in goed Hollandsch terug: Wie overal zijn mond in steekt, En telkens schiet met spek, Loopt kans dat hij zijn hersens breekt En wordt verklaard voor gek. Van dien tijd af had hij geen last meer van zijn belagers. Uit deze mededeelingen ziet men dat in Dr. Kuyper's jeugd reeds aanstonds twee karaktertrekken openbaar werden: groote teederlieid voor die hij liefhad en slagvaardigheid in het afweren van aanvallen. WINCKEL. „Predikbeurtenblad" (het Amsterdamsche) 13 Nov. 1920. Ook in ons blad sta een woord van herinnering aan dezen genialen man, want van 1870 tot '74 is hij Herder en Leeraar geweest van onze Hervormde Gemeente. Zijn optreden alhier als de eerste, die niet door den Kerkeraad maar door het Kiescollege ter beroeping was aangewezen, werd gekenmerkt door een gansch nieuw geluid. Wel sloot Dr. Kuyper zich aanvankelijk bij die Leeraars aan welke den rijken Christus der H. Schriften predikten, inzonderheid bij den edelen en onvergetelijken Ds. Hasebroek, maar weldra bleek, dat hij een eigen weg niet slechts ging doch ook wees. Het is hier de plaats niet, in den breede aan te toonen, wat Dr. Kuyper met zijn „Gereformeerde" Theologie en practijk heeft bewerkt. Maar deze eer mag hem hier niet worden onthouden, dat hij in een tijd toen allen die den Christus der Schriften beleden min of meer voor „dompers" werden gehouden (en gescholden!), zich die belijdenis nooit en nergens heeft geschaamd. Vooral door hém is er gaandeweg een omkeer ontstaan in de waardeering die de „orthodoxen" vonden bij „de liberalen": met zijn ongelooflijk groote gaven en zijn onbegrensde kennis en werkkracht toonde hij dien „liberalen" wel, dat hij allesbehalve een domper of duisterling was. Van zijn ambtsbediening als Herder en Leeraar, al zijn sindsdien zeer vele jaren verloopen, gaan in de Gemeente nog tal van verhalen. Zoo wordt verteld dat, als Dr. Kuyper den voormiddagdienst had te leiden in Noorder- of Zuiderkerk, zeer velen reeds, met hun ontbijtboterham in den zak, de vroegbeurt bijwoonden, zelfs als die door een modernen Predikant werd vervuld, om te 10 uur een goede plaats bezet te kunnen houden. De welsprekendheid van Dr. Kuyper, later door niet weinigen nagebootst, was bij hem origineel en machtig. En zeer vele van zijn preeken uit 1870—'74 laten zich ook nu nog met bewondering, maar ook met echte stichting lezen. Van Dr. Kuyper's latere kerkelijke actie als Ouderling onzer Gemeente en van alles wat zich groepeert om het conflict van 1886, zwijgen we. Evenzeer van Dr. Kuyper's politiek en van de waarde zijner indrukwekkende reeks wetenschappelijke werken. Maar dit ééne zij hier nog vermeld: dat wie hem kenden in zijn intiemen huiselijken kring, een diepen indruk ontvingen van de oprechtheid zijner overtuigingen en hem beter leerden waardeeren dan een bewonderende schare buitenstaanders vermocht. CHR. HUNNINGHER. „De Reformatie" 12 Nov. 1920. Het geheim van zijn kracht school volgens ons in zijn diepe, geloovige mystiek. Zijn geniale denkkracht maakte hem tot een baanbreker op velerlei gebied, zijn stalen logica dwong velen om zich aan hem gewonnen te geven, zijn magistrale welsprekendheid sleepte de schare mee, zijn ijzeren wilskracht deed stand houden, waar men anders licht den aftocht hadgeblazen, zijn inzicht in de volksziel deed hem steeds de juiste psychologische momenten vinden, zijn organisatorische talenten en systematische geest smolt de belijders der aloude Calvinistische beginselen tot een machtig leger saam. Toch had hij dit niet kunnen bereiken, indien er geen sterke my- stieke relatie bestaan had tusschen hem en het volk, dat de Gereformeerde belijdenis liefhad. En die mystieke relatie heeft hij niet verzwegen, maar openlijk uitgesproken. Kuyper was een mystieke figuur, die met Augustinus, Thomas a Kempis, Pascal op één lijn kan worden gesteld. Misschien breken er tijden aan, dat zijn theologisch-wetenschappelijke werken hoofdzakelijk door godgeleerden van professie zullen worden geraadpleegd, dat zijn staatkundige geschriften slechts door een beperkten kring van mannen zal worden nageslagen, maar zijn meditaties zullen onder het Gereformeerde volk een blijvende bron van zielsgenot zijn vele eeuwen lang. Door die mystiek had hij het vertrouwen der groote massa van hen, die aan de Gereformeerde waarheid waren verkleefd. Daarom kon hij reformator worden. En zoo heeft God hem tot groote dingen willen gebruiken HEPP. „Stemmen voor Waarheid en Vrede" Dec. 1920. Van meetaf gevoelde men, dat in Dr. K. een machtig kampioen in 't veld trad tegen het beginselloos conservatisme en tegen het hooghartig en onverdraagzaam liberalisme. De moderne theologen liepen te hoop, bij 't betoog, dat hun streven een „fata morgana" moest heeten. Geen van deze tegenstanders kon ontkennen, dat Dr. Kuyper een strijdbaar held was, iemand die hen aandurfde, en tegenover wiens argumenten men iets anders moest stellen als woorden en machtspreuken. En al spoedig bleek het, dat zijn woord alom in den lande echo's wakker riep, die lang hadden geslapen Kuyper trad niet alleen op voor de belijdenis van het evangelie, (hij noemde de Evangelische Alliantie een „allegaartje") — neen hij noemde zich „gereformeerd", een geestelijken zoon van Calvijn. De leer van Gods volstrekte souvereiniteit, de roepstem om God in alles te eeren klonk in zijn optreden boven alles uit. Hij deed het in een taal die oude, in onbruik geraakte termen en klanken wist te doen herleven en klinken, en rijk was aan beelden en vergelijkingen, welke pakten en beklijfden. Ook verstond Kuyper het, om stichtelijk en zalvend tot de zielen te spreken, en zich daardoor de liefde te verwerven van honderden, die walgden van „de lichte spijs" der niet-gereformeerden. Het te voorschijn roepen, het organiseeren, het aanvoeren van deze menschen uit het duister der „kelder"-ruimte, waarin zij vertoefden, is een geniale daad van Kuyper geweest. Van hem zou men niet zeggen wat men eens den Heer Groen toevoegde, dat hij het eenige lid was van zijn partij. Op die partij heeft hij zijn stempel gedrukt; hij heeft zijn volgelingen gedwongen zich af te zonderen en op zichzelf te gaan staan. Mannen, voorheen geëerd en gevierd door 't christelijk Nederland, werden verdacht gemaakt als gevaarlijker dan besliste ongeloovigen, en als „leem" niet behoorend bij 't ijzer, afgeschilderd. Oude characteristica werden weder te voorschijn gehaald; men ging weêr spreken van Heere; de Evangelische Gezangen werden geweerd: men ging de Formulieren van eenigheid weêr lezen, die ook bij 't „gereformeerde" volk nagenoeg niet bekend waren, en door Dr. Kuyper opnieuw werden uitgegeven, 't Ging zóó ver, dat velen er zich op toelegden de woorden „kerke Christi" juist zóó uit te spreken als de van God gegeven leider. De uitbundige geestdrift waarmeê hij ir. de vergaderingen der deputaten werd begroet, was de uiting van een aanhankelijkheid, en van een liefde welke in die mate geen ander werd gewijd. Onder die volgelingen waren er ongetwijfeld, die het kleed van Kuyper hadden aangegrepen, om door hem gebracht te worden op plaatsen der eere, die zij zonder hem niet zouden hebben bereikt. Daar waren onedele bestanddeelen in dit alliage; maar er is bij ons geen twijfel aan of ook oprechte, vrome zielen behoorden tot Dr. Kuyper's legertros. Daar waren schamelen, die hun penningsken, die van hun nooddruft voor hem ten offer brachten, meenende Gode een dienst te doen. Daar werd voor hem gebeden als voor den man, die de oorlogen streed des Heeren; en dat zijn zaak de zaak was van Christus, stond voor hen vast. Wie de eere Gods wilde bevorderen, moest optrekken achter Dr. Kuyper. 't Valt niet te loochenen, dat hij dikwerf pal heeft gestaan voor de erkenning van God en het Evangelie. Het komt ons bijna ongelooflijk voor, hoe 't voor ongeveer 50 jaar ha&st een communis opinio was, dat wetenschappelijkheid niet viel te vereenigen met het aloud christelijk geloof. Daaraan was het „denkend deel" der natie ontwassen.. Dat is nu niet meer het geval; men moet thans rekening houden met het geloof, en haast niemand zal u thans een vijand van ontwikkeling en wetenschap noemen, omdat gij een belijder van Christus wilt zijn. Dit zou 't geval niet wezen, indien Dr. Kuyper niet was opgetreden. Op de vraag die nu van zelf verrijst: „als gij niet ontkent dat Dr. Kuyper zich het Evangelie niet heeft geschaamd en voor 't geloof heeft gestreden tegen het ongeloof, waarom stondt gij, die toch ook tot de discipelen van Christus wilt behooren, niet aan zijn zijde?" wijst Dr. Bronsveld op het groote kwaad door Dr. Kuyper aangericht En dan denken wij o.a. aan de scheuring in de Ned. Herv. Kerk door hem geprovoceerd, in de droeve dagen van de doleantie. In den dienst dier Kerk ben ik vergrijsd; en, meer dan ik zeggen kan bedroefd, zie ik haar verdeeld en verzwakt door het verlits van zoo vele leden, die hadden kunnen en moeten medewerken tot haar her» stel. Niet alleen de Ned. Herv. Kerk, maar ook het protestantisme in zijn geheel heeft door Dr. Kuyper's optreden in ons vaderland zware schade geleden, terwijl de roomsch-katholieke kerk, volgens hem „stoelend op denzelfden wortel" als het Calvinisme, steeds machtiger wordt. Ik mag dat niet verzwijgen, en ik hoop, dat dit zal verstaan en gebillijkt worden. Het verhindert mij Kuyper's nagedachtenis onbepaald te eeren. Over de onwaarachtigheid waarmeê hij vaak streed, over meer dan één onlouter bestanddeel in zijn doen en laten verblijve het oordeel aan God! Wie zal bestaan voor Zijn gericht? o, Hoe veel liever hadden wij naast en met hem gekampt, want ten slotte wenschen ook wij het hoofd neêr te leggen in vertrouwen op den Heiland, voor wiens woord en eer Dr. Kuyper heeft willen strijden. „Utrechtsche Kerkbode" 13 Nov. 1920. Het wordt zoo leeg om ons heen. Hoe zijn de helden gevallen! Enkele jaren geleden reeds nam de Heere Rutgers en Woltjer van ons. En nu, in dit laatste halfjaar, wat al kopstukken, die wegvielen. Sikkel Klaarhamer Kuyper. En Bavinck's arbeid door overspanning verlamd. Wel mogen we nu, als in de eerste helft van 1876, toen Doedes, Mackay, Van Loon, Groen van Prinsterer en Heldring binnen dat ééne halfjaar stierven, terwijl Kuyper door overspanning van het zenuwleven tot absolute rust was gedoemd, met Soera Rana klagen en juichen: De helden zijn gevallen, De besten heengegaan; De vele duizendtallen Des vijands groeien aan. Wij zouden wel versagen Voor hun geduchte macht, Daar wufte spotters vragen: Waar ligt dan thans uw kracht? Maar vluchten ook verraad'ren, Getrouwe zonen niet! Zij kennen nog der vaad'ren Ootmoedig krijgsmanslied. En of hun hoop mocht falen En gansch te schande werd, Zij zullen 't nog herhalen, Zij 't met verbrijzeld hart: Mijn schild en mijn betrouwen Zij Gij, o God, mijn Heer! Op U zoo wil ik bouwen, Verlaat mij nimmer meer! RULLMANN. „Zeeuwsche Kerkbode" 19 Nov. 1920. Toen de eerste nummers van „De Heraut" gekomen waren, vroegen we aan Professor van Velzen: hoe oordeelt u over het optreden van Dr. Kuyper en over den arbeid, welken hij onderneemt? en we kregen ten antwoord: „Wat de Heere voor heeft met dezen hoogbegaafden man weet ik niet, maar wel weet ik, dat we alle redenen hebben om den Koning der kerk te danken voor hem, die zoo fier en zoo kloek het opneemt voor de zoozeer miskende Gereformeerde belijdenis". Wijl we zeer groote waarde toekenden aan dezen door ons vereerden leermeester, werden we nog meer aangemoedigd om alles te lezen, wat Dr. Kuyper ten beste gaf, die in ons jongeren destijds de liefde tot onze gezuiverde Confessie heeft aangevuurd en versterkt. Hij heeft ons doen gevoelen, welk een heerlijke schat aan de kerken in Nederland geschonken was. Welk een diepen indruk maakten zijn artikelen uit het Woord over de particuliere genade, zoodat we de kern van onze belijdenis zagen, waardoor onze overtuiging diepere wortelen schoot. Wisten we van te voren reeds, welk een kleinood we daarin bezaten, nu begonnen we al duidelijker de waarde daarvan te beseffen. Voorts kwamen de toelichtingen over de leer der verbonden en we zagen den wonderschoonen vorm, waarin God Zijn genade tot de menschen gebracht had. We kregen inzicht in de bedeeling der tijden en we herlazen nog eens wat ons zoozeer geboeid had. En dan de meditaties, welke tot ons spraken in een taal, welke ons deed genieten. Hoe menigmaal hebben we ons verkwikt aan wat deze kenner van 't geestelijk leven ons uit den schat mededeelde. Later trachtten we in te dringen in de gedachten, welke de gedrukte dictaten-college over de dogmatiek ons boden en ze openden ons nieuwe gezichtspunten, en zij prikkelden ons om een heldere voorstelling te verkrijgen van de goddelijke waarheid. We konden ons begrijpen, dat de studenten, welke deze lessen volgden, vol enthousiasme luisterden naar zulk een Professor, die uit zijn rijken voorraad zulke schatten mededeelde. Pl. VIII 23 Intusschen zagen we ook in onze nabijheid, welk een kracht er uitging, want in de Hervormde Kerk ontstond een belangstelling naar de Gereformeerde belijdenis, als wij nog nooit aanschouwd hadden. De invloed van De Heraut deed zich gelden tot in de eenvoudigste woningen. Op vergaderingen, inzonderheid welke belegd werden door jongelingsvereenigingen, bleek het. Het kerkelijke vraagstuk kwam aan de orde en drong naar voren. Het was duidelijk, in onmiskenbaren stempel gedrukt. Onze meest talent- en temperamentvolle journalisten hebben, wellicht onbewust, zijn taal en stijl nagevolgd; in die mate zelfs, dat hun persoonlijke eigenaard als schrijver in Kuyper opging en daardoor iets van zijn natuurlijkheid inboette. Zijn eigen stijl immers, hoe taalkundig volmaakt en sierlijk ook, heeft iets kunstmatigs en gewrongens, omdat zijn taal imitatief is als verwant aan de tale Kanaan's, met name aan die van den Staten-Bijbel. Zoek bij hem niet den lossen schrijftrant van den Max Havelaar of van de Camera Obscura, volgens onzen overigens heel anders geaarden Brom, die als een andere Tertulianus zooveel sententies, maar soms ook zoovele raadsels neerschrijft, als hij wikkend en wegend, al maar door veranderend en schrappend volzinnen op 't papier brengt, de beste prozawerken van de vorige eeuw. Zoek bij hem evenmin de lenigheid, de Fransche losheid en bevalligheid van een Busken Huet, die niet altijd al de spankracht van den denkenden geest ten volle opeischen, maar als een nimmer vervelende muziek het oor blijven streelen. Doordat zijn stijl op zijn beurt een imitatiestijl is, valt het te verklaren, dat hij niet in elk opzicht kan gelden als het model van den journalistieken schrijftrant, dien men dagelijks met gragen lust moet kunnen lezen zonder vermoeid of oververzadigd te worden. Wat Schaepman wèl was voor ons, is Kuyper voor de zijnen geweest en nog iets meer: hij was hun een bezielende leeraar; hij was de toonaangevende theoloog en wijsgeer, staatsman en socioloog. Eerst de harde schedels splijten van zijne „kleine", niet zelden kleingeestige „luyden" en dan dag aan dag door woord en geschrift het zaad van de Calvinistische, veelal echt christelijke leering in hunne ontbloote en toegankelijke hersenen neerleggen — het was een moeizame, vaak verdrietelijke en ondankbare arbeid, welken hij met onverdroten ijver en toewijding ten einde toe volbracht. Nog levendig herinneren wij ons b.v., hoe hij in zijn Heraut zeven vervolgartikelen schreef, die heel de eerste pagina in beslag namen, om het sommigen van zijn dweepzieke volgelingen duidelijk te maken, dat zij niet zondigden door hun huis of hun schip te verzekeren tegen brandschade. Het was geen weerbarstig ingaan tegen Gods bestel en voorbeschikking, zoo redeneerde de doctor, als zij maatregelen namen om zich te wapenen tegen de noodlottige gevolgen van hun van Godswege toegedachte en toegezonden rampspoeden. Ze waren niet verplicht met hun have en goed ook hun toekomst, het geluk van vrouwen en kinderen in de vlammen te laten opgaan. Hij, die in zijn tuchtigende gestrengheid den mensch de ziekte overzendt, heeft in zijn barmhartigheid ook de geneesmiddelen geschapen, welke er zijn kinderen van moeten verlossen. Breed en diep redeneerend wist Kuyper aldus over de verst uiteen- loopende onderwerpen, de meest alledaagsche en de verhevenste, zijne getrouwen even gemeenzaam en verstaanbaar als scherpzinnig en vernuftig te onderhouden. Hij steeg met hen op naar de hoogste Hemelen om hen te introduceeren bij „de Engelen Gods", waarover hij weet te redeneeren, te keuvelen en te praten, als ware hij langen tijd een hunner deel- en speelgenooten geweest in het zalige Rijk. Hij doorwandelde met hen de natuur en de aarde, het uitspansel en den afgrond om hun al de verborgenheden en den luister van Gods onmetelijke schepping te toonen, als ware hij de raadgever of vertrouweling des Heeren geweest bij het uitdenken en uitvoeren van het scheppingsplan. Als onze Calvinisten, in tegenstelling met die in het buitenland en tallooze Protestanten in het binnenland, ook tot zegen van ons vaderland en onze Katholieke Partij, van onze bijzondere school en sociale politiek, nog zoo kostbare brokstukken van het christelijk geloof hebben bewaard en zich ten nutte gemaakt, nog zooveel godsdienstige geestdrift, toewijding en offervaardigheid bezitten, dan danken zij dit grootendeels aan den „van God gegeven leider". Hij leerde hen opzien naar Boven, leerde hen bidden en mediteeren in de huiskamer en — last not least — hij leerde hun den Bijbel lezen en overwegen. Nog altijd denk ik, en met schik en voldoening, er aan terug, hoe ik, als hoofdredacteur van De Tijd, bijna nooit te vergeefs een beroep deed op den toenmaligen meesterknecht van de krantenzetterij, een zóó bijbelvast Calvinist, dat hij gewoonlijk nauwkeurig zoo op zijn geheugen af het caput en het vers wist aan te geven van een Bijbeltekst, welken ik anders slechts met moeite of met behulp der Concordantiae had kunnen vinden. Wij, die wenschen en bidden, dat onze afgedwaalde broeders zich spoedig mogen bekeeren tot het Katholieke Geloof, verheugen er ons toch van harte over en danken den Heer, dat Hij Kuyper gebruikt heeft als werktuig om zóóvelen te redden van het ongeloof, de vrijzinnigheid en de godsdienstige onverschilligheid. De naam Kuyper is geworden als teeken, dat toegejuicht en gehoond werd. Weinige mannen, die in het openbaar leven op den voorgrond traden, zijn zóó verheerlijkt, maar ook zóó versmaad als hij. Had hij hoofdzakelijk den lof en de gunst der menschen gezocht, hij had zich niet in een tijd, dat de „Liberalisten" beschikten over macht en kapitaal, over prestige en invloed, aan het hoofd gesteld van de betrekkelijk kleine schare, welke meer op een weerlooze kudde dan een machtig leger geleek. Ware hij indertijd overgegaan tot het Liberalisme, dan had hij alles kunnen worden en als een afgod zich kunnen laten bewierooken en aanbidden door degenen, die nu zijn felste vijanden en niet zelden zijn grofste verguizers zijn geworden. Maar nu zal aan zijn naam en aan dien van de Kuyperianen, die met zijn naam zijne politieke erfenis overnemen, de glorie verbonden blijven, dat zij, in bond met onze trouwe Roomschen, die veel aan hen danken, maar ook veel van hen moesten verduren en aan hen offeren, een zich onoverwinnelijk wanenden vijand hebben neergeslagen en de baan vrijgemaakt voor de zegepraal en den zegetocht der christelijke beginselen. De naam van den Man, die met de onzen deze zege bevocht voor God en Christus, zal ook bij het Roomsche volksdeel in dankbare en gezegende herinnering blijven voortleven. Als groote mannen van ons heengaan, blijft er iets als hun ziel in de lucht. Moge de bezielende geest van den kloeken belijder en machtigen strijder, in wien de afschuw van het Liberalisme als vleesch en bloed was geworden, nog lang, zeer lang in de anti-revolutionaire leiders en de „kleine luyden" voortleven! De diepdenker Kuyper met zijn diep godsdienstig geestes- en gemoedsleven is het geweest, die zelf heeft doorvorscht en velen anderen geopenbaard, welk een bijna ergere dan satanische smaad — Satan haat en vloekt den eeuwigen Wreker van zijn hemeltergend euvel, maar staat als een riet te beven voor zijn Majesteit — het was, dat het Liberalisme buiten de streng godsdienstige sfeer God als een quantité négligeable, als een nul voor 't cijfer beschouwde. Terwijl het de erkenning en de aanbidding van God gedoogt in de verborgenheid des harten en der huiskamer, — als men er maar niets van ziet of hoort, — passeert, ignoreert en negeert het Hem in het openbare leven, op het staatkundige en sociale terrein, in de school en, de staatsopvoeding. Als een totaal overbodigen, neen als een schadelijken factor schakelde men God eenvoudig uit; als een vuile smet wischt men Gods en Christus naam uit de schoolboeken; als een schandeteeken rukte men het H. Kruis van de schoolwanden; als een den mensch onwaardige kwezelarij moest het gebed verstommen op de lippen van het kind. Wat zou het einde zijn geweest, als zich tegen dezen duivelschen toeleg en hoon geen reuzenmachten als Kuyper en Schaepman met hunne volgelingen en medestrijders hadden gekant? De jubel van 28 üctober 11. ware, evenals die over de zegeningen van het , Monsterverbond", nooit of nimmer als een danklied en dankgebed ten hemel geklommen. Er zijn vele eerbiedwaardige liberalen, oneindig beter dan hun leer. maar het volbloed liberale stelsel is werkelijk iets verschrikkelijks in zijn wezen en in zijne gevolgen. Jaag God uit den hemel, het is daar gedaan met de Eeuwige Bruiloft en in een lichtloozen nacht zonder eind slaan de Engelen en Heiligen als in een Hel aan het huilen en jammeren. Verdrijf God uit de wereld als de Bolsjewiki, die kleinkinderen der Liberalen, en het wordt hier een beestenspel en een beestenboel, waarbij als handhavers van orde en tucht, alleen dierentemmers nog een rol te vervullen hebben. P. GEURTS, Oud-Journalist. In De Tijd, van 23 Nov. 1920 deelt de Heer M. Stoks C. S. S. R. mede, dat de overleden pater Bensdorp, met wien Dr. Kuyper dikwijls polemiseerde, een schrijven van Dr. Kuyper ontving, waarin o.a. het volgende voorkomt: „Drukte belette mij eer op Uw minzame letteren te beantwoorden. Eerst op den Zondag vind ik even tijd". Zoo luidt de verontschuldigende aanhef van een brief, d.d. 4 Juni 1893, waarin Dr. Kuyper zijn meening omtrent de concupiscentia van den mensch verder uiteenzette. „Dit schrijf ik U alleen" — zoo besluit hij — om tegenover de welwillende uiteenzetting van Uw gevoelen het mijne over te stellen, al versta ik reeds vooruit, dat gij er U niet in voegen kunt. Ook zoo toch dank ik U voor deze korte correspondentie; waar een breed terrein gemeenschappelijk erf is, is een wederzijdsche verklaring over het gedeelde terrein altoos aangenaam". In een ander schrijven van 28 Mei 1893 ving hij aldus aan: „Vergeef het mij, dat ik nu eerst antwoord. Ik had het zóó druk. Zeer dank ik U voor de attentie door U gewijd aan mijn opstel. Sinds meer dan tien jaren ben ik tot het inzicht gekomen, dat wat tegenwoordig theologie van onze Rijksuniversiteiten heet geen theologie maar philosophie is en de theologie gezocht moet worden bij de geestesvrienden van Augustinus en Thomas. Sinds zag ik steeds helderder in, dat de arbeid Uwer theologen voor wat de onderbouw betreft aan mijn eigen sfeer verwant is; en dat in den tweekamp de Gereformeerde Theologie voor wat de algemeene principen aangaat met die van Uwe theologie, vaak front zal maken tegen de volgelingen van Schleiermacher. Het was daarom steeds mijn toeleg aan alle valsch anti-papisme 'n einde te maken en daarom legde ik er mij steeds op toe, de leer Uwer Kerk en de voorstellingen Uwer theologen juist weer te geven. Dat ik onlangs in De Maasbode van het tegendeel beschuldigd werd, deed mij dan ook leed en scheen mij onbillijk. Want wel geef ik toe; dat het ook bij de beste intentie nooit mogelijk zal zijn mij geheel in een ander Kerkelijk bewustzijn te verplaatsen, maar waar de toeleg oprecht was, meende ik althans op een laudanda voluntas aanspraak te hebben. Het deed mij daarom genoegen van U te hooren dat mijn voorstelling omtrent Rome's leer in zake de concupiscentie U.i. juist was en steeds houd ik mij voor Uw critiek aanbevolen". „De Tijd" 15 Nov. 1920. Een volk eert zich zelf, wanneer het zijn groote mannen te eeren weet. Het Nederlandsche volk heeft openlijk blijk gegeven, dat te beseffen bij den dood van Dr. Kuyper. Al waren, gelijk men verwachten mocht, de beschouwingen uiteenloopend, met genoegen kan geconstateerd worden, dat alle persorganen, van welke richting dan ook, eenstemmig in hun oordeel waren, dat een zeldzaam groot vaderlander is heengegaan. En verleden Vrijdag — den dag der begrafenis — deelde ganscli het land in de droeve plechtigheid. Slechts één wanklank werd vernomen: de Tweede Kamer vergaderde, onverschillig voor het feit, dat een der grootste Nederlanders der laatste eeuw ten grave werd gedragen. Zij ontging echter haar gerechte straf niet. Want de omstandigheden dwongen haar tot een stilzwijgen, waartoe v r ij w i 11 i g te besluiten voor haar eereplicht ware geweest. Doch dit incident daargelaten, was het treffend, hoe gansch het volk dien dag deelde in den rouw. Van het hoofd van den Staat af tot de aller gerings ten en de allereenvoudigsten toe, allen toonden te gevoelen, dat het Vaderland een groot man verloren had. Wanneer eenmaal de geschiedschrijver zich zetten zal Dr. Kuyper's arbeid in vollen omvang te doen zien, zal hij tevens tot eere der Nederlandsche natie kunnen vermelden, dat ons volk den grooten doode de laatste eer heeft bewezen, op een wijze, als voor dezen passend was. VRIJZINNIGE EN SOCIALISTISCHE PERS. „Algemeen Handelsblad" 9 Nov. 1920. Nu luiden de klokken in Nederland. Daar luiden er van de torens der kerken, eenvoudige kerkjes voor het meerendeel, waar stijve, rechte menschen binnengaan met strakke gezichten om te luisteren naar strakke leeringen en hun zielen te laven aan den koelen klank der loutere psalmen. Dat zijn de klokken van den rouw. Van Kuyper's kleine luyden om des grooten Kuyper's dood. Daar luiden er in de kranten. Ze luiden van links en van rechts. En lang nog zullen ze blijven galmen, tot buiten de grenzen van het kleine land, dat voor de figuur van Kuyper soms te klein was. Dat zijn de klokken van Kuyper's faam. Maar er luiden er, luiden er, luiden er lang — in de harten van die duizenden voor wie Dr. Abraham Kuyper meer is geweest dan de staatsman, meer dan de journalist, meer dan de theoloog, meer dan de professor, meer dan de litterator, meer dan de volksleider, meer dan de mensch. Voor wie hij was: de Profeet, de van God gezondene, die hen uit nederigheid ophief tot een zelfbewust leven, doordien hij nieuwe Godskracht in hun zielen goot. En dat zijn de klokken van Kuyper's kracht. De klokken luiden in Nederland. Ze galmen de grillige grootheid uit van dezen staatsman, die, zeer samengesteld van aard in alles, het heeft verstaan om te „volharden bij het ideaal" en toch de meest reëele politiek te voeren. Van dezen staatsman, die, door de omstandigheden welker geheele beheersching viel buiten het bereik van zelfs zijn genialen greep, èn door de machtsbegeerte van zijn heerschersziel, op het toppunt van zijn macht de krachtmensch van het gezag moest worden — en die toch in zijn hart de „man der kleine luyden" bleef, uit wier maatschappelijken kring hij was geboren en wier verwantschap hij nooit heeft verloochend. Ze waaien den lof over heel het land van den met niemand anders te vergelijken journalist die Kuyper was, eigenaar, leider en voornaamste medewerker van een dagblad en een weekblad die hij zelf gesticht had en waarin hij nooit die tweeheid van den waren journalist verzaakte: orgaan van zijn lezers te wezen en hun leider tevens. Want zulk een ras-journalist was Kuyper, dat hij niet alleen in zijn dagblad het gansche gebied des levens voor zijn geestverwanten met zijn geest verlichtte en dat hij het in zijn weekblad meer in 't bijzonder op 't gebied van den godsdienst deed, doch dat hij ook daarbuiten, in al zijn werken, de dingen journalistisch beschouwde en behandelde. Was hij niet de Ueber-journalist zoowel in zijn rappe tooverij met feiten en gegevens, waarbij hij wezenlijk deskundigen wel eens ergerde door gemis aan degelijkheid, als in de snelle en meestal rake genialiteit van de intuïtie — hoe heeft hij zelf eens in De Standaard de gelijkwaardigheid van het „intuïtieve" naast het „reflexieve" leven verkondigd! — waarmee zijn universeele geest het wezen uit de verschijnselen greep? Ze luiden. En haar wuivend rhythme buigt zich voor den straffen, sterken theoloog, de Lutherfiguur — veel meer dan aan Calvijn herinnerde de bezoeker deze stoere, korte gestalte, zich bewegend tusschen de folianten van zijn werkkamer in een gewaad als een monnikspij, aan Luther — die zocht een kerk te louteren van wat er hem onzuivers In leek, die daarna uittoog om een eigen kerk te stichten, die voor geweld niet deinsde in dit werk en die, in onverzettelijken arbeid, toren na toren van de nieuwe kerk in Nederland uit den grond deed spitsen naast de oude die zijn Anathema trof. Ze stampen hun galmen over 't land met den weerklank van den toovenaarsstap waarmee Kuyper eenmaal een Universiteit opstampte uit den grond, de nieuwe hoogeschool die met zijn nieuwe kerk, zijn nieuwe krant en met zijn nieuwe politiek hem, als professor, theoloog en staatsman, heel 't leven van zijn Calvinistenvolk zou doen beheerschen en bevredigen. Die godsdienst, wetenschap en politiek te zamen gaf in Kuyper's greep. Ze zingen, de klokken, een volkslied van de taal, de Nederlandsche taal van Kuyper, die in haar smijdigheid de trekken had van Kuypers lenig opportunisme als practisch staatsman, in haar stoerheid het beeld gaf van zijn sterken wil en in haar zuiveren rijkdom van plastiek het wezen toonde van diens geest: den omvang van zijn universaliteit, het gezonde van den volksman, en de verbeeldingsvlucht van den genialen schepper. Een taal waarmee Kuyper, door de aandacht, die hij dag aan dag vond in de Pers, vermoedelijk meer blijvende herleving in ons Nederlandsch gebracht heeft dan de beweging van '80 kon bereiken. En een taal, waarmee Kuyper, als redenaar, opnieuw en altijd weer een machtige bekoring tooverde om de zielen zijner hoorders. Ze klinken, de klokken, van oor tot oor, van de vele vooysen die Kuyper, de volksleider, heeft gedicht en gespeeld op „het klavier der volksconsciëntie". Ze galmen: „Maranatha", „Volharden bij het Ideaal", „Wij Calvinisten" en zooveel meer waarvan de zin is blijven zingen in de hoofden van Kuyper's volgelingen en de titels zelfs zijn blijven hangen in de heugenis van zijn tegenstanders. Ze zeggen het groote en het kleine, het mooie en het leelijke, het ware en het onware, van Kuyper den mensch. Hoe groot hij in het groote kon zijn, in zijn conceptie, zijn inzicht, zijn phantasie, zijn werkkracht en zijn wil — en hoe klein soms in het kleine van zonderlinge ijdelheidjes. Welk een hartelijk en goedhartig vriend hij voor zijn vrienden was, welk een felle hater van zijn vijanden (als hij die groot genoeg vond voor zijn haat) en welk een meedoogenloos kastijder van de zijnen als ze 't waagden, anders te willen dan hij. Hoe hij een Lohman en een Fabius afsnerpte. Hoe hij een Talma bij de Drankwetbehandeling, een De Waal Malefijt in het „afschuwelijk misverstand" ten aanzien van Indië botweg verloochende, de arme Brummelkamp's en Van de Velde's op hun ouden dag zoo hard te lezen gaf dat ze versleten waren en maar uit de Kamer moesten, en het heele ministerie-Heemskerk een jaar lang in den ban deed als geen „echt wagenschot", omdat het zijn sanctie niet had gevraagd. Maar ook: wat al die menschen te danken hadden aan Kuyper, daar heel hun arbeid en positie stond op 't basement van Kuyper's werk. En dan: hoe wonderlijk slecht een kenner van individuen deze man was, die de massa zoo goed kende dat hij haar wist te leiden naar de toppen van aanzien.. en die tevens, door het naïeve dat vele grooten hebben, door zijn gevoeligheid voor vleierij en door een zeker stijlgebrek in zijn figuur, waarvan de nederige afkomst al te snel in staatsie was geschoten, zich telkens weer vergiste in de enkele menschen èn in dat wat zijn positie eischte, zoodat hij eindelijk den grooten misgreep deed van 1905. Maar ze dreunen, de klokken, bovenal met de stem van den Profeet, die Kuyper voor duizenden is geweest. Want de beteekenis van zijn ontzaglijk levenswerk voor 't Calvinisme in Nederland is vooral deze, die wij op zijn 70en verjaardag reeds hebben aangeduid: Aan duizenden heeft hij een nieuwen levensinhoud gegeven. Nieuw niet zoozeer in wezen als wel in voorkomen. Mr. S. van Houten heeft eenmaal van Kuyper getuigd (te zijnen aanhoore, in de Eerste Kamer), dat niemand zoo goed als hij de kunst verstond om „ouden wijn in nieuwe zakken" te doen. En hoe heeft hij die kunst beoefend! In woorden (hoe menigvuldig heeft hij „de antithese" geparafraseerd: als de tegenstelling tusschen geloovigen en „ongodisten", tusschen hen die het zout in de aardappelen kookten en hen die het er nevens dischten, tusschen de christenen en de „paganisten", de „heteronomen" en de „autonomen" enz.), maar ook in zijn werk. Want heeft hij niet de archaïsmen van oud-testamentische geloofs- en natuurvoorstellingen in wonderbaarlijke synthese weten te vereenigen met het moderne sociale leven, zoodat hij, schier geen gebied des levens buiten zijn leering latend, godsdienst, wetenschap en politiek te zamen uit één lamp verlichtend, de massa der eenvoudigen van geest en afkomst klaar deed zien waar vroeger de duisternis voor hen heerschte en een weg wees die bergopwaarts leidde in het land, dat voorheen slechts een eindelooze vale vlakte leek. Alleen 't gebied der Schoonheid heeft hij hun niet ontsloten. Maar hij heeft, aan hongerende zielen, met wat hij deed, reeds een festijn van zekerheid en hoop gegeven. En daardoor, door die synthese van versplinterd tot vereenigd leven, van het heel oude en het heel nieuwe, van het bovenaardsche en het aardsche, van nederigheid voor God en zelfbewustheid voor de menschen, werd Kuyper voor zijn volk van kleine luyden de Profeet in Israël, wiens woord op alle vragen antwoordt en wiens licht schijnt in het heden en 't verleden, gisteren, morgen en vandaag. Zoo luiden de klokken in Nederland. De eene dwingt de andere mee. Want niemand kan zwijgen bij dezen dood van een leven dat luider sprak in Nederland dan de levens van tienduizenden, dat zelf een klok geweest is, en een toren, en een kerk, tienduizenden tot zich roepend, gebiedend, trekkend, en andere tienduizenden verjagend, verstootend, verwenschend, in zijn galmend rhythme van liefde en haat, van vriendschap en toorn, van zegening en vervloeking, af en aan, af en aan, in 't onvermoeilijk weg-en-weder zwenken van een wonderlijke menschenziel. Ze wekken elkander, de klokken, tot er geen een meer zwijgt. Overal waar een mensch in Nederland een kerk gesticht heeft in zijn eigen hart, overal waar een toren oprijst uit het eigen leven, waar een klok luidt in de eigen ziel, daar dwingt het nu tot spreken, daar gaan de klokken aan 't luiden. De klokken van eerbied, ontzag, bewondering, en vereering, de klokken van weemoed, smart en rouw. De klokken ook van bitterheid en sarcasme, van onbehagen en haat.. al zullen die nu wel stiller hangen dan bij Kuypers leven. Ze luiden nu alle, de klinkende metalen muilen, die Kuyper zoo lang heeft op- en omgezwaaid. Hun wuivende galmen gaan nu over 't land, vanzelf, terwijl hun touwen niet meer strekken en sleppen door den ruk van zijn vuist. Daar klinkt de klok weer van de phantasie, en die van den sterken wil, en die der berusting. Die van de opstandigheid en die van den deemoed. Die van het weten, die van het willen, die van het kunnen en die van het doen. De klok van 't ontzag en de klok van 't gezag. En bovenal die van het oeroude, simpele, rotsknoestige geloof. Zingt ook de klok der waarheid mee? Wel, zoo ze mocht zwijgen, dan willen wij haar luiden. Want dezes mans leven was te groot om iets eruit te verzwijgen bij zijn graf. Neen, Kuyper was geen waarheidlievend man, in dien zin, dat hij steeds de waarheid sprak. Hij heeft, ja zelfs, ontstellend vaak gezondigd tegen de waarheid. In woord en geschrift, niet het minst in zijn methode van S/a/zdaflrtf-polemiek die vriend en vijand vaak geërgerd heeft. En de klok der waarheid kan voor Kuyper zeker niet gaaf luiden. Ze moet onzuiver klinken. Maar er is een waarheid van het middel, en een andere van het doel. Een waarheid van de levensuitingen, en een waarheid van het leven. Kuyper schond de waarheid in het klein. Maar hij beleed haar in het groot. Want dat een leven als het zijne verleugend zou zijn, dat hij niet zelf geloofd zou hebben aan zijn eigen leer, dat wezen en uiting bij hem dus voortdurend twee zouden zijn geweest, dat is niet aan te nemen. Zooveel zwartheid zou niet zooveel licht hebben kunnen brengen en zulk een eigen tweespalt zou niet zulk een eenheid in duizenden anderen hebben kunnen stichten. Als geheel genomen, en in 't groot bezien, was Kuypers leven een dienen van wat hem de waarheid was. En daarom luidt, voor Kuyper, óók de klok der waarheid nu. Hoe talloos vele barsten hij er dan ook in deed springen. Dus luiden de klokken in Nederland. Want de man die, langer en sterker dan iemand anders in de vorige en deze eeuw, de klokken heeft geluid in 't land, met machtige vuisten beukend op 't klavier van 't wondere klokkenspel dat de volksgeest is, die ligt nu stil. Voor eeuwig is zijn hand verstijfd. De klokken luiden — zonder zijn roering. Kuyper, de groote klokkenist, is dood. „De Amsterdammer" 13 Nov. 1920. Zoo is dan nu aan dezen grooten Nederlander, die naar de heugenis van dit geslacht een overheerschende rol in ons volksleven vervuld heeft het poëtisch woord verwerkelijkt: „De mensch komt voon als eene bloem en wordt afgesneden, als eene schaduw viucht hi.1 en bestaat niet." Daarin is, wat ontroert. Niet alleen cmdat de dood steeds aangrijpt door zijn ernst, maar niet het minst omdat hij ons hier stelt voor eene sombere tragiek. Na zulk een langen lichtenden dag ging zijne levenszon niet onder in een blauwazuur der onbewolkte kim, maar als langzaam omfloerst door de nevelen van den komenden nacht. Hij heeft gewerkt zoolang het dag was en toen zijn dag reeds was ondergegaan, vond de nacht hetn nog arbeidend. Dit is tragisch, dat de dood hem niet heeft ontmoet als een held, die met hem worstelen kon. Ach, hoe gaarne had ik hem zien heengaan op eene wijze, die ons pijnlijker, scherper deed gevoelen, dat wij hem verloren. Nu ontgleed hij ons, allengskens, bijna onmerkbaar. Dat hij een groot man was, blijkt reeds uit de macht der sympathie en der antipathie, door zijne verschijning opgewekt. Duizenden hebben hem liefgehad, verheerlijkt als den van God gegevene, om het woord, dat van hem uitging, om de idealen, die hij wist voor te tooveren, om de tinteling, die hij kon doen gaan door de roerselen der ziel; maar hij was ook door nogmaals duizenden gehaat, om de beginselen, wier incarnatie hij was, om zijn feilen kamp tegen den geest dezer eeuw, niet het minst ook om de macht eener wondere genialiteit, waar door hij kon spelen met wie te midden der middelmatigheid uitblonken. Hij was grooter dan zij allen. Slechts zulke tegenstanders konden hem waardeeren, die zeiven genoegzaam hoog stonden om, ondanks verschil in hetgeen den mensch het diepst ontroeren kan, met breeden blik te overzien de beteekenis der geestelijke verscheidenheid in het volksleven. Zulken konden aan de grootheid van zijn genie den tol hunner bewondering betalen. Het is geen wonder, dat zij, die zich hem geestelijk verwant voelden, zooveel in hem droegen, want zij wisten, dat al was niets menschelijks hem vreemd, hij toch onder alles in zijn streven bewogen werd door de macht der liefde voor zijne beginselen en voor het volk, dat hem zijne trouw had verpand. Het maf: waar zijn, dat hij als de meeste groote mannen met zijn eerzucht ook zijne kleine zijde had, maar van zijn levensstrijd durf ik over het geheel met vrijmoedigheid zeggen: „zichzelven zocht hij niet." Hij stond voor zijne beginselen en stak reeds daardoor gunstig af tegenover velen, die in den politieken wedstrijd om een prijs hebben geworsteld, dien zij zonder hem nimmer zouden hebben verkregen en wier dankbaarheid zich uitte in mokkend buigen, in heimelijken onwil en kwalijk verholen conspiratiezucht. Maar het Gereformeerde volk bleef hem liefhebben en heeft Gode gedankt voor hetgeen in hem geschonken was. Hij is nu heengegaan, hoewel hij onder ons reeds niet meer was. Als een bindweefsel werkt nog zijn naam op de partij, die hij leidde vele jaren lang; maar toch werd reeds diep gevoeld, dat hij zelve er niet meer is. De mare van zijn ontslapen zal in duizenden een diepen weemoed wekken, omdat beseft wordt, hoe met Dr. Kuyper eene glansperiode der Antirevolutionaire staatspartij wegzinkt in de groeve van het verleden. Inderdaad, met Kuyper sluit in de geschiedenis van wat ik in breeden zin de Gereformeerde actie in ons volksleven noemen kan, een periode van opbloei. Hij was als haar sociale exponent. Daarin ligt het geheim zijner kracht. Alleen als Calvinist kon Kuyper die intense beteekenis voor ons volksleven hebben. Zijn leven valt saam met de regeneratie van het Calvinisme. Daarom kan niemand hem opvolgen. Zelfs niet al was er een, die hem nog in geniale kracht overtrof. Een groot man behoeft niet slechts groote gaven, maar ook de omstandigheden om ze te openbaren. De adelaar heeft niet genoeg aan zijne vlucht, om die ten toon te spreiden behooren hem de diepten des hemels. Zoo ook hier. Zonder het Calvinisme zou Kuyper nooit eene ster van deze grootte zijn geweest. Ongetwijfeld, in elke groep zou een man van zijne gaven een man van beteekenis zijn kunnen; maar zulk eene algemeen inspireerende functie in ons volksleven zou hij niet kunnen hebben. Het centrale in de Kuyperfiguur is de religie en de religie alleen. Om dat ééne groepeert zich al het andere. Zeker, het trok de aandacht, dat hij met het „weltmannische", dat hem typeerde, zoo scherp afstak tegenover het om zijn rigorisme, kleinburgerlijke, voor buitenstaanders soms bekrompene, beruchte Calvinisme. De booze tong, door Jacobus genoemd het „onbedwinglijk kwaad, vol van doodelijk venijn", teekende dit als de schaduw der hypocrisie. Toch was deze verre van hem. Maar hij had behoefte aan een breeden, veelkleurigen levenskring, aan eene aesthetika des levens, waarin veel past, dat uit ander oogpunt als ijdelheid kan worden gebrandmerkt. Bij hem was het zijn scheppende geest, die hem drong naar andere spheren. „Holland", zoo zei hij mij eens, „is niet klein, maar kleinlich." Dat moest hij wel zoo voelen, omdat hij het zijne ervan had ervaren. Doch zonder den geestelijken levensgrond van het Calvinisme had hij de gereformeerde levensziel zóó diep niet kunnen doorvorsehen. Wetenschappelijk streven vermag veel, maar eene wereldbeschouwing rijpt slechts in de crisis van het leven zelf. Zijn wetenschappelijke arbeid heeft er toe meegewerkt. De lijdensweg der om Gods wil zwervende gemeente was hem in a Lasco's beeld voorbijgegaan, doch het geheim der martelaarskracht werd hem eerst toen in volle klaarheid ontsluierd, toen hij in Beesd „het woord der verzoening vond" en in Calvijn's Institutie de magistrale teekening eener wereldbeschouwing, die naar haar wezen door hare religieuze diepte en logische klaarheid aan zijne geestelijke behoeften voldoen kon. In het Calvinisme wordt al het individueele en sociale, kerk en staat en maatschappij en al het kosmische tevens uit één centrum, uit God zeiven, belicht. Het doorvoelt, om met Calvijn te spreken, de inwoning van Gods Heiligen Geest in al het creatuurlijke, maar ook al het creatuurlijke in zijne wezensverscheidenheid van God. Het is streng en rein theïstisch en juist daarom de principieelste expressie van de Christelijke religie. Bijzonderlijk komt dit' uit in zijne Christologische concepties en in zijne idee der Kerk. Het logisch causale verschijnt hier in religieus licht als verwerkelijking van Gods eeuwig denken en het leven zelf in zijne veelzijdigheid als normatief gebonden aan Hem, die het vleeschgeworden Woord van God en dus niet slechts waarachtig eeuwig God, maar ook de ware mensch is. Zoo domineert hier eenerzijds Gods souvereine majesteit en anderzijds gebondenheid aan zijn Woord. Daarom hield Kuyper in de eeuw der moderne critiek, ondanks alles wat de school van Kuenen voortbracht, vast aan de Heilige Schriftuur als het onfeilbaar Woord van God. Meent niet, dat hij het Schriftprobleem niet doorzag. Juist omdat hij het doorzag, onderkende hij de moderne critiek als geboren uit een geest, die wijsgeerig de antithese der Christelijke religie was. De school van Kuenen dreef geen objectief onderzoek, ook al valt geen twijfel aan de goede trouw harer coryphaeen. Daartegenover stond Kuyper, de Calvinist, met een Christocentrische conceptie, die heel den kosmos en dus vooral de Schrift beheerscht. De drang naar het organische komt in Natuur en Schriftuur beide voor het Calvinisme tot openbaring. En heel Kuyper's strijd kerkelijk, politiek en sociaal staat in dit teeken van het organische leven. Hij was een heros van dit levensbeginsel, waardoor hij zich gedragen wist. Maar als iedere groote van ons geslacht bleef hij niet slechts staan, zijn aangezicht gewend naar het verleden. Met dit levensbeginsel van het historisch Calvinisme had hij nu den blik gewend naar de toekomst. Als man van zijn tijd zag hij het moderne leven door die geestestoorts verlicht. Zijn Calvinisme staat niet buiten den tijd, maar midden in het leven. Hij zocht steeds de aanpassing van het wezenlijk Christelijke aan de behoeften des tijds, opdat zij geestelijk en zedelijk zouden worden vervuld. Wie kan het laken, dat hij daarbij wel eens misgetast heeft? Maar in werkelijkheid was zijn streven steeds eene worsteling om aanpassing van de grondideëen van het Calvinisme aan het moderne leven. Vandaar zijne doorgaande waardeering van al het grootsche en schoone der moderne cultuur, maar ook zijne blijvende erkentenis, dat zij zonder de zedelijke levenskracht van het Kruis des Verrezenen den vrede niet brengen kan. Er was iets in hem, dat mij deed denken aan Tertullianus, die der wijsbegeerte gram was en toch zelve man van groote wijsgeerige kracht. Kuyper was leerling van Scholten. En was niet Scholten met Hegelschen deesem doorzuurd? In Kuyper was iets, dat aan Hegel herinnerde. Hij zelve wilde van die verwantschap niet weten. Met onwil wees hij het van zich, als ik er van repte. En toch loopt er door zijn geestesstructuur een Hegelsche ader. Methodisch vooral valt dit op. Hij is schepper van machtige composities, opende diepe perspectieven, stelde alle probleem in eigen licht. In theorie stelde hij exact onderzoek hoog, maar practisch werd menige oplossing geboren uit den schoot eener wonderfijne intuïtie. Aan oude vraagstukken verleende hij zoo een nieuwen glimp, aan het oude dogma een nieuwen glans. Hij zag de dingen niet meer in eng theologische grenzen^ maar verlicht door den horizon zijner alomvattende wereldbeschouwing. Daarin is ongetwijfeld eene wondere bekoring, maar er zijn ook gevaren aan verbonden, waaraan zelfs Kuyper niet altijd is ontkomen. Niet alles is geworden zooals hij het in den opzet had gegrepen en geconstrueerd. Teleurstelling is ook hem niet bespaard en hij heeft illusies gekoesterd, die in désillusie verkeerd zijn en hem smarten des levens hebben gebaard, die des te dieper vlijmden, omdat zij van zijne dierbaarste geestesgewrochten over hem werden gebracht. Was Kuyper een kenner der menschen? Er zijn er, die hem deze gave ontzegden, als hij te gul was geweest met zijn vertrouwen. Ik zou zeggen: „ja en neen". Hij leefde in zijn eigen wereld en zag de menschen in haar licht. Hij leefde als in eene visie, verlicht door zijn blijvend contact met de wereld der Heilige Schrift. Als hij daarin de menschen zag, dan kende hij ze en kon hij ze teekenen naar het leven. Zoo verstond hij, als niemand anders, wat er leefde in het gemoed der massa, der Gereformeerden bovenal. „Al schrijvend", hoorde ik hem eens zeggen: „zie ik ze voor mij". Het was hem als sprak hij steeds voor die duizenden stoere Calvinistische typen, op wier aangezicht de vlam der energie haar licht liet spelen op zijn woord. Hij vertolkte wat er leeft in het Calvinistisch volk. Hij was trotsch op zijne „kleine luyden" en hij had hen lief. En zij zwoeren bij zijne woorden, hielden vast aan zijne adviezen, wier juistheid misschien niet immer, maar toch meestal proefondervindelijk bewezen werd. Ik weet het. In veler oog was hij een paus. Zij hebben niet opgehouden hem zóó te karakteriseeren. Ten laatste waren er zelfs onder zijn volgelingen, die meesmuilden over zijn despotisch juk. Ik zal niet ontkennen, dat hij soms het „sic volo, sic jubeo" in toepassing bracht. Maar geleden daarvan hebben slechts zij, wier potenties omgekeerd evenredig waren aan hunne posities. Met het klimmen der partijmacht klom ook de invloed en met dien invloed wies de partij. En daarmede ontwaakte in velen de drang naar voordeel en eere. Juist daarin onderscheidde zich Kuyper, dat hij wars was van alle nepotisme. Zijne beste vrienden zelfs scheen hij soms met opzet voorbij te gaan. Bij Kuyper woog slechts partijbelang. Als een goed veldheer rekende hij slechts met de zegepraal en niet met hen, die haar moesten behalen. Is het wonder, dat de middelmatigheid in stillen nijd soms een haat voedde tegen het juk, vooral dan als de knallende zweep tot gehoorzaamheid maande? Soms was er iets, dat aan de conspiraties herinnerde, die eenmaal Caesar vallen deden. Het is waar, niet altijd is hij billijk geweest, maar het onbillijkst was hij tegen hen, die hem het meest hebben gevleid en den moed misten om tegenover hem waar te zijn, toen het tijd was. Theoretisch was Kuyper een menschenkenner als weinigen, maar practisch was hij dit niet. Hij was te gevoelig voor lof en blaam om vriend en vijand immer te onderscheiden met klaarheid. En groot is het leed, hem daardoor meer dan eenmaal overkomen. Zoo stond Kuyper als de personificatie zijner partij en dus in voortdurend conflict met allen, die buiten en binnen de partij zich tegen hem stelden. De worsteling met zijne tegenstanders in beginsel heeft hem steeds gesterkt. Uit zulk een strijd keerde hij machtiger terug, omdat zijne geestverwanten zich er door bevestigd gevoelden in hunne aanhankelijkheid. Maar het conflict met wie hem omringden, was niet steeds voor het partijleven zegenrijk. Naast hem was er voor geen ander plaats. En dit niet, zooals wel gezegd werd, om zijn verwaten eer- en heerschzucht, maar om de redding van de eenheid der partij, om het behoud der discipline, onmisbaar voor de kracht tot slagen. Hoe juist hij daarin zag, bewezen zijne laatste jaren, waarin langzaam de tucht losrafelde en de teugels niet altijd zoo vast in zijne hand waren. Er was een beginsel van ontbinding, dat eene inzinking baarde, die de Antirevolutionaire Staatspartij de hegemonie deed inboeten, die zij op Protestantsch Christelijk terrein politiek heeft gehad, zoolang Kuyper's leiding effectiei was. Zij had deze verkregen door het organisatorisch genie van haai leider en door de inspireerende kracht harer beginselen. Doch hel feit, dat de verslapping zijner hand onmiddellijk reageerde in eene daling der partijkracht, toont meer dan iets anders, hoe innig zij was saamgegroeid met haar Leider en hoe onevenredig groot zijne beteekenis was voor haar leven. Gezond was deze verhouding niet, maar verklaarbaar alleen uit het geweldig overwicht zijner eminente persoonlijkheid. Hoe gansch anders was hij dan Groen, de edele aristocraat, de wijsgeer-historicus, die het Christenvolk liefhad, en het terrein heeft geëffend, waarop Kuyper kon ingaan. Groen was een Christen, maar geen theoloog. Hij zocht naar de volksziel, maar bleef een veldheer, cie niet steeds een leger had. Kuyper, de Calvinist met belijndheid, kon het Gereformeerde volk uit zijne eenzame verstrooiing samenbrengen en maakte het tot een volk, dat zijne saamhoorigheid kende. De vaak bespotte en om hare slaafschheid gesmade Deputatenvergadering was zijn wapenschouw voor den aanvang van den slag. Zij toonde een dikwijls ontroerend beeld van sociaal voelen, van een machtig eenheidsbesef, dat den wil der enkelingen overmeesterde. Daar heerschte geen slavernij, maar straalde de lichtglans van het eene, aan allen gemeene geloof in het politieke ideaal, dat de massa wenkte tot den strijd. Daar waren geene slaven, maar de vrijheidshelden van het Calvinisme, die zich schaarden rondom hun veldheer. Van slavernij kwam eerst sprake, zoodra de Deputatendag van een wapenschouw dreigde te veranderen in een krijgsraad, die den ouden leeuw, in vrijheid ontwikkeld, zou klemmen in zijn advies. Maar toen was ook het schoone van de Deputaten-vergadering af en bleef Kuyper niets anders dan „aetatis causa" terugtreden. Nog op één punt vestig ik hier de aandacht. Het Calvinisme mag ik niet zeggen, maar de Calvinisten dan zijn dikwijls beschuldigd van heerschzucht. En ook Kuyper's actie was daarom soms gevreesd, alsof hij het volk door een sterken arm met zijn Calvinisme zegenen wilde. En toch lag niets verder van hem dan anderen te dwingen in een Calvinistisch keurslijf. Intuïtief schouwde hij te diep in de volksziel om niet te verstaan, dat zij zich in dit moderne leven veelkleurig moest ontwikkelen. Naar één doel slechts streefde hij, maar naar dit ééne ook met alle kracht: wegruiming van alle staketsel, dat het Calvinisme belemmerde in zijne levensontplooiing. Zijn kamp gold aller vrijheid, opdat ook het Gereformeerde volk vrij zou kunnen zijn. In den schoolstrijd valt dit op, maar in zijn kerkelijken strijd niet minder. Zijn kerkelijk conflict gold het recht op de vrijheid der plaatselijke kerk, die geknecht is door een buiten-kerkelijke, zij het dan ook koninklijke macht. Hoe groot was de bitterheid door dien aanslag op de geüsurpeerde Synodale autoriteit! Hij eischte op wat als legaat der voorgeslachten komen moest aan hunne kinderen. Welk een beroering! Hebben niet vogels van diverse pluimage samengerot om het snoode plan te verstoren en de organisatie staande te houden? Er. ziet nu, een geslacht ging sinds voorbij, maar waar is de partij, die nog jubelt over deze organisatie en hare bestendiging wenscht? Vooral in dezen critieken tijd zou haar verdwijnen een zegen zijn, Pt. X. 25 een zegen voor hare dienaren. Het religieuse leven gedijt slechts in vrijheid. En voor die vrijheid voerde Kuyper den strijd. Zoo stond hij tientallen van jaren te midden van ons volksleven. De onvermoeide worstelaar, demagoog volgens velen, maar de van God gegeven Leidsman voor de zijnen. Een reuzenarbeid heeft hij verricht, een titanen-strijd gestreden. Een geniale denkkracht was zijns, een wonder intuïtief vermogen en daarbij een virtuositeit op het gebied der taal. Niemand verrijkte haar als Kuyper, want hij was bij Gods genade een kunstenaar bovendien. Een man als hij moest wel ook aesthetisch voelen. Het rhythmus der taal was hem natuur. Als hij sprak voor de massa, werd zij als betooverd door de klaarheid van zijn denken, de harmonie van zijn woord en de stoutheid zijner scheppende verbeelding. En ook als hij sprak in vertrouwelijk samenzijn, kwam als van nature de schoonheid gluren door het venster van zijn geestig, humor-rijk of ook diep ernstig woord. De kleinste asterisk in De Standaard was gewoonlijk als een fijn geslepen taai-diamant en het breede artikel in De Heraut of wel de stichtelijke overdenking en niet minder ook de felste polemiek, vol hartstocht en venijn soms, uit stylistisch oogpunt droeg het alles het merkteeken van zijn wonderrijken geest. De „persmuskieten" blies hij de schoonste zeepbellen tegemoet, totdat „de seniele aftakeling", door Kuyper spreekwoordelijk geworden, ook hem te machtig werd. Voor het cultuurleven van ons volk heeft hij eene beteekenis zoo veelzijdig en diep, dat de historicus in later dagen onzen tijd niet zal kunnen beschrijven zonder schier op elk terrein te staan voor het aangezicht der Kuyper-figuur. Onder de beteekenisvolle mannen, waarop ook ons Christenvolk in de laatste veertig jaren bogen kan, is er niet een, die zijn evenknie was. Hij was „facile princeps" en „jure suo" grooter dan allen. Immers, Kuyper's arbeid heeft de voorwaarden geschapen, zonder welke geen der anderen slagen kon. Hij was de groote beweegkracht in de Gereformeerde actie op ieder gebied. Ja, het is waar, veel politiek bloed kleefde aan zijne handen; zijne groote gaven hadden, als elke menschelijke gave, hare schaduwen met zich. Maar dikwijls bracht hij een slachtoffer met smart terwille alleen van het grootsche doel. Hij was een mensch en het ware dus dwaas in hem een engel te verwachten, maar dwazer nog is het, misleid door haat, in het oordeel over hem zichzelven te treffen. Aan de groeve van dezen grooten doode zwijge de hartstocht der politiek. Alle partijen, ook zij die hem het felst bestreden, danken hem positief of negatief meer dan zij zeiven nu allicht beseffen kunnen. Maar het Calvinistisch Nederland brengt diep ontroerd ootmoedig dank aan Hem, die de Vader is der lichten, van Wien alle goede gaven en volmaakte giften nederdalen, en die ook Dr. Kuyper voor dat volk heeft verwekt. Liefde is lijden. Nu hij wordt weggedragen naar den akker der 13 dooden, moge het verstaan worden, dat ook van hem dikwijls het woord van Ibsen's Brand heeft gegolden: Um eure Stirn die Dornenkrone: — Seht, das erhaltet ihr zum Lohne!" Het was van ouds gewoonte, dat de graven der profeten gebouwd werden, nadat zij gesteenigd waren. Misschien klinkt deze herinnering bitter, maar in de werkelijkheid is zij dit niet. Zij getuigt alleen van het recht der waarheid, wier licht uit de baarmoeder der toekomst zal opgaan over het verleden om de gestalte van Dr. Abraham Kuyper te doen verschijnen in de grootheid harer trekken, in de heerlijkheid van haren glans en dus ook met de schaduw, die al wat in het licht staat, werpen moet. Eerst dan zal hem betaald kunnen worden de tol der dankbaarheid van heel ons volk, dat hij lief had met al de liefde zijner ziel. „Avondpost" 9 Nov. 1920. Dr. Kuyper overleden Journalist, theoloog, schrijver, stichter eener Universiteit, voorganger en leidsman van een beteekenende kerkelijke groep, leider van een invloedrijke staatkundige partij, staatsman, oud-Minister. „Zijn naam is een strijdleus", werd bij gelegenheid van zijn 70sten verjaardag, 29 October 1907, door een vrijzinnig blad gezegd. „Maar bij een gelegenheid als deze zwijgen de hartstochten, zinken de zwaarden, neigen de vanen van voor- en tegenstanders gelijkelijk als saluut. Want hier is een man van ontzagwekkende gaven en historische beteekenis. Allen zien en huldigen in hem den grooten landgenoot" En een ander blad, eveneens vrijzinnig, schreef van hem: „Zeg wat ge wilt van zijn persoon, knaag aan zijn werk — en er valt zeker veel op af te dingen — maar ook dan nog blijft hij reuzenhoog uitstekend boven de middelmaat en op elk door hem betreden gebied de primus inter pares" * ♦ ♦ Een man van buitengewoon groote werkkracht was Dr. Kuyper. Het aantal geschriften, van zijn hand verschenen, zal niet ver van de 200 zijn; en daaronder zijn boekwerken van 2 en 3 deelen. Men zou zoo zeggen, dat, als hij niets anders geschreven had dan deze reeks brochures en boekwerken, het al meer dan voldoende zou zijn. Doch dit alles is slechts een kleinigheid bij hetgeen hij wekelijks in Üe Heraut en schier dagelijks in De Standaard schreef; terwijl hij daarbij nog een uitgebreide correspondentie voerde, die ons zou doen duizelen, met ontelbare geestverwanten binnen- en buitenlands, met geleerden in en buiten ons land, en hij voorts de raadsman was zoowel op politiek- als kerkelijk gebied van duizenden Gereformeerden en antirevolutionairen, voor wie hij in den regel steeds te spreken was. Opmerking verdient hier, dat hij hoogst zelden de talloos vele briefkaarten en brieven, waarin hem om advies werd gevraagd, onbeantwoord liet. Zijn gewoonte was, onmiddellijk de ingekomen brieven af te doen, nooit iets uit te stellen, tenzij politieke voorzichtigheid het anders gebood. Hij was dan ook met zijn werk altijd bij. De hoofdartikelen voor De Heraut en De Standaard schreef hij weken vooruit, zoodat, indien hij op reis ging, voor kopij voor eenige weken was gezorgd. Voor „vriend en vijand" stond Dr. Kuyper echter het hoogst als journalist, als stylist, als redenaar. Schitterend waren zijn bekende Standaard-driestarren, die incidenteel één enkel punt behandelden, in een stijl, waarin muziek en poëzie lag en die nergens zoo werd aangetroffen. Journalisten van naam, verbonden aan bladen, veel grooter in omvang dan De Standaard, aarzelden niet in Dr. Kuyper hun leermeester te zien. Hij maakte dan ook, als journalist, school in de wijze, waarop in beschaafden vorm en in fraai Hollandsch propaganda kon worden gemaakt voor een of ander denkbeeld. De tijd is nog niet gekomen om over Dr. Kuyper met juistheid te oordeelen. Dat zal eenmaal de geschiedschrijver doen, die hem en zijn arbeid dan ook meer objectief kan beschouwen. Maar wel mogen wij ten besluite van deze uit den aard der zaak beknopte beschouwing nog zeggen, dat Nederland door den dood van Dr. Kuyper een zijner grootste zonen heeft verloren, een man die streed voor zijn beginselen en zijn land, een man die bij vrienden en vijanden — bij deze laatsten niet het minste — als een eminente figuur in de herinnering zal blijven voortleven, H. DE WILDE. „Dagblad van Rotterdam" 10 Nov. 1920. Gisteravond half zeven is te Den Haag in den ouderdom van 83 jaren overleden Dr. Abraham Kuyper, minister van Staat, Commandeur in de orde van den Nederlandschen Leeuw. In den persoon van Dr. Kuyper is een bijna heroïsche figuur op staatkundig gebied, een groot geleerde en een uitnemend stylist heengegaan, een man, die in de jaren van zijn grootheid door duizenden kleine luiden bijkans als een heilige werd geëerd en onfeilbaar geacht, een leider wiens woord zijn partijgenooten onaanvechtbaar leek; een geleerde die zijn enorme kennis en bijna spreekwoordelijk geworden werkkracht onvoorwaardelijk dienstbaar maakte aan het Calvinisme, dat hij met zijn groote middelen verdedigde tegen het modernisme dat overal verrees. In den beginne niet omlijnd, niet belichaamd; niettemin was 't overal, als een levende gedachte, en omdat het overal was kon het nergens worden aangetast. Het was geboren uit de innige wenschen van de godsdienstigen, die in de kilheid van het dogma niet vonden de liefde van den Vader. Kuyper bestreed dit modernisme o.m. in een boek dat hij den titel gaf: „Het Modernisme, een Fata morgana op Christelijk gebied", wat wel bewijst dat hij aan dat modernisme meer beteekenis, meer invloed heeft toegekend dan de titel van dit boek zou doen vermoeden. Een Fata morgana, een luchtspiegeling bestrijdt een man als Dr. Kuyper niet. Tegelijkertijd dat het modernisme op kerkelijk gebied de geesten beroerde, werkte het ook door op staatkundig terrein. De doodstraf werd afgeschaft, het dagbladzegel verviel waardoor de macht van de Fers zich kon ontplooien, de arbeidersbeweging kwam op en nam geleidelijk in sterkte toe. Veel later, in de periode die door Kuyper wordt beheerscht, is er daarentegen 'n onnatuurlijke achterstand in den groei der ideeën, een achterstand die de innerlijke kracht evenwel zoo versterkte, dat hij later bleek den groei buitengewoon gunstig te zijn geweest. De tragiek van dit groote en werkzame leven is, dat 't zeer bepaald stond te midden van zijn tijd en daarin zoo intens opging, dat de wisseling der ideeën 't niet beroerde. De drager, groote figuur onder veel middelmatigen, wilde niet loslaten wat hij eenmaal ter hand genomen en groot gemaakt had, ook niet toen de tijd zijn krachten had gesloopt en nieuwe stroomingen op politiek en theologisch gebied het rijk, dat hij zich gevestigd had, afbrokkelde. De ongemeen krachtige wil bleef in het zwakke lichaam leven tot den dood. En 't is dien wil en de beginselvastheid welke wij blijven eeren in Dr. Kuyper, omdat zij hem teekenen als een man van ongemeen geestelijke kracht, groot en bewonderenswaard vooral in dezen tijd van slapheid en weifelmoedigheid; een man die de rust in dit leven ontkwam, totdat nu eindelijk de eeuwigheid hem met haar heeft verzoend. „Elsevier's Maandschrift' . Men handelt onjuist door bij de beschouwing van een periode der letterkunde zijn karakteristiek te beperken tot eene kenschetsing van den strijd der scholen en van hetgeen die strijd heeft voortgebracht Een nieuwe, levenskrachtige strooming vindt op den duur haar overmacht, zij overgolft het oude en vermolmende en al wat niet uit eigen kracht leeft sleurt hij mee. Maar eenzaam en hardnekkig blijft het granieten rudiment der oude culturen omhoog. Nimmer gelukt het de machtigste stuwing van den nieuwen tijd het oude te breken, wanneer dat een eigen, zelfstandig karakter heeft. En zoo moet, ook in de letterkunde, de kritikus en contemplator rekening houden met die beide cultuurpolen: met de revolutionaire maar ook met de reactionaire tendenz. Tegen den stijl der theologen, tegen het zielloos gebaar, de vooze breedsprakigheid ging het gevecht van den Nieuwen Gids. Hij heeft overwonnen over de gansche linde. Terneergeworpen onder het donderend proza van Van Deyssel, doorstoken door het vernuft van Kloos, lagen de gepommadeerde dominés zonder ziel onder hun toga, bleek terneer. Maar deze theoloog, Dr. A. Kuyper, blijft overeind, en hij ontwikkelt zich, geheel buiten eiken invloed en elk bespeurbaar contact met de nieuwe, levenwekkende strooming, die de Nederlandsche letterkunde groot heeft gemaakt, tot een zelfstandig, kernachtig stylist, een prozaschrijver vol merg, vol zout, vol van gekristallizeerde geestdrift. Er zijn er nog enkelen die, buiten onmiddellijke beïnvloeding van den Nieuwen Gids, buiten aanraking met de eigenlijke literatuur, het schoonste proza hebben geschreven dat onze letterkunde kent. Wij denken aan het proza van Bolland, geheel gevormd door zijn redelijke bezinning, aan het historisch proza van Robert Fruin, wij denken aan den puntigen stijl van Tak en de Koo, en niet in de laatste plaats aan het singuliere proza van Van der Wijck. En zoo dient de letterkundige kritikus tot bezinning te komen en te gaan weten dat stijl een product is van het leven, dat breeder spheer heeft dan de literatuur in engeren zin omvat. Welke elementen geeft nu de stijl van Dr. A. Kuyper te aanschouwen? Het is allereerst overtuigend door zijn overtuigdheid. In dezen stijl begint het betoog, nadat de lezer door het gestelde ten volle wordt overtuigd geacht. Het betoog gelijkt de nadere uiteenzetting van hetgeen men als het ware reeds te zamen overeengekomen is. Dit stijlkarakter blijkt telkens in kleine trekjes, en volstrekt niet alleen in Kuypers polemische betoogen, maar eveneens in zijne meditatieve en stichtelijke geschriften, die, in wezen, evenals zijn staatkundige polemieken, klare, strijdbare uiteenzettingen zijn. De voorbeelden bieden zich in rijke verscheidenheid aan in de rijke verscheidenheid zijner werken. Het voorwoord- tot zijn meditatiën voor jonggehuwden, getiteld: „Als gij in Uw huis zit" vangt aan met het gestelde: „Het huisgezin is de wondere schepping Gods, waaruit geheel ons menschelijk saamleven zich vanzelf ontplooid heeft." En dan volgt onmiddellijk: „Vergelijkt ge dan ook (curs. v, ons) den volkstoestand onder Israël met dien in Rome en Griekenland, dan springt niets u zoo fier in het oog, als de veel hooger plaats der eere, die het huisgezin in Israëls volksleven inneemt." Die woorden „dan ook" verraden het essentieele stijl-element bij dezen schrijver. Een niet-Calvinist, zeggen wij bijvoorbeeld een scepticus-vrijdenker, zou kunnen twijfelen aan de schoonheid en heiligheid van het huisgezin en iemand van een bepaalde historische richting aan de beteekenis van het huisgezin als kiem der maatschappelijke ontwikkeling. Maar Dr. Kuypers stijl laat hier den twijfel zoo weinig toe, dat hij onmiddellijk gaat concludeeren, en het object zijner verzekerdheid breedere illustratie geven. Een ander voorbeeld uit de „Rede bij de opening van het Sociaal Congres op 9 November 1891 gehouden". Op blz. 14 vraagt de schrijver naar aanleiding van de sociale wantoestanden: „Is het nu denkbaar, M. H., dat de Christelijke Religie, toen ze de wereld inging, tegen zoo misdadigen stand van zaken geen positie zou hebben ingenomen? Gij weet toch, (curs. van ons) hoe, in nog erger mate dan thans, soortgelijke sociale toestanden, als nu het huidig Europa en Amerika in spanning houden, destijds den naderenden val propheteerden van het Romeinsche Keizerrijk, en hoe een echt Aziatisch despotisme, schier in alle wingewesten van het Romeinsche rijk, een stelsel van uitzuiging en uitmergeling deden heerschen, waartegen helden van het woord, als Cicero, vaak vruchteloos hun stem verhieven. Ook toen het evenwicht der standen verbroken" enz. In „gij weet toch," in „ook toen" dezelfde stijl-eigenaardigheid. Het als vastgesteld bekend achten. — Onze citaten zijn willekeurig. Wilden wij dit stijl-element nader aan andere voorbeelden illustreeren, wij zouden meer ruimte eischen dan ons is toegemeten. Het is ook ons hier niet te doen om te bewijzen, maar alleen om te kenschetsen. Het axiomatische van Kuypers stijl past zeldzaam gaaf bij zijn systematisch-didaktisch karakter. Er is een bijna wiskundige klaarheid in de betoog-constructie en de constructie van Kuypers stijl is immer betoogend. Nimmer verlaat hij de intellectualistische bouworde, nimmer laat hij zich meedeinen op zijn vervoering, nimmer is hij lyrisch-exclamatief. Dr. Kuyper schrijft in zijn „Dagen vani goede boodschap" een verhandeling over het lied der Kerstengelen, die zingen: „Eere zij God in de hoogste hemelen, vrede op aarde en in de menschen een welbehagen." Het thema is, dat de engelen', in tegenstelling tot de menschen, aanvangen met God te eeren, dat datgene, waar wij op het Kerstfeest het laatste mee aankomen, bij hen is het eerst. Niet een verheerlijking der van God gezonden hoogere wezens, neen de engelen overwegen en betoogen: „Ze hadden zich afgevraagd hoe hun heilige, heerlijke, hoog gerechtigde God dan zulke goddeloozen zou kunnen rechtvaardigen." En zoo, wordt raisonneerend, verder betoogd. Nu heeft ook het axiomatische een bizonderen invloed op Kuypers betoogtrant. Hij kan door dat axiomatische een stellig, kort betoog geven. Kuypers stijl is gesaccadeerd, soms lapidair. Er heerscht bij Kuyper immer een spel van vraag en antwoord, hij vindt zijn kracht immer in sprekende tegenstellingen. Zijn uitweidingen zijn immer bevestigingen en klimaxen, nooit amendementen of voorbehouden, en treedt het voorbehoud een enkele maal op, dan wordt het aanstonds vernietigd. Op blz. 112 van „Ons Program," waar de schrijver over de Grondwet spreekt, vinden wij b.v. de volgende passage: „Wel erkennen we dankbaar, dat de uitnemende eigenschappen van onzen eersten Koning veel van het hieruit (uit partij-tirannie) ontspruitend kwaad aanvankelijk temperden; maar evenmin mag toch verzwegen, dat ook bij dezen Koning, tegenover het onmiskenbaar vele goede, niet weinig bedenkelijks in het regeeringsbeleid overstond"; enz. Het axiomatische, het uitgaan van niet voor bestrijding vatbaar geachte zekerheden is bij Kuyper altijd het middel om het bestredene te vernietigen. De verwerping is in dezen stijl een gevolg van het als volstrekt rechtvaardig of volstrekt logisch aangenomene, gelijk o.m. uit het hierboven gegeven citaat kan blijken. Naast verzekerdheid, stelligheid en een meer comcreet-wiskunstige, architecturale dan metaphysische betoogtrant — er is geen praeciseering noodig, omdat van de praeciese overtuiging wordt uitgegaan —-vinden wij als krachten van Kuyper's stijl: activiteit, het archaïsme, de populariteit, de klimax, het beeld, de beknoptheid die niet alleen met des schrijvers lapidaire stelligheid, maar meer nog met zijn activisme samenhangt. Kuypers ontroering komt in de klimax tot haar recht. Deze vlijmscherpe intellectualist is niet een on-ontroerde, maar hij heeft zijn ontroering immer in de hand. Nooit verliest hij zich in zijn stijl, nooit verlaat hij den bodem zijner werkelijkheid. De klimax sluit op zijn axioma. Hij bezigt, schijnt het, soms het axioma öm de klimax. Op blz. 110 van „Ons Program" vindt ge de volgende passage: „We zijn geen voorstanders van een Grondwet, in absoluten zin. Bij natiën, die zeer laag staan, is ze ondenkbaar. Zelfs nu zou ze in Rusland nog een hors d'oeuvre zijn. En Turkije heeft, door in zijn stervensure nog een grondwet in te voeren, zich tot een spot gemaakt voor gansch Europa." Dit zijn nu allemaal stellingen, die ge onvoorwaardelijk moet aanvaarden. En in de zekerheid van Uw aanvaarding, vervolgt de schrijver: „Ja, sterker nog, dient erkend, dat er volken zijn-, die wel een geoctroyeerd charter, maar geen grondwet dragen kunnen." Van dergelijke tournures wemelt het werk van Dr. Kuyper. Er ligt de volgende psychologie in. „De eerste stelling is onaantastbaar en natuurlijk zijt ge het dan over de volgende met mij eens." Zoo bindt hij door zijn suggestieve verzekerdheid en dwingt U om met hem op te stijgen naar de volgende trap. Maar deze werking van klimaxen en, daarmee verbonden, van tegenstellingen, is niet alleen onderbewuste stijl-bedoeling. Ze is een onmiddellijke werking van Kuypers natuur. Wanneer hij zijne aandoeningen of verontwaardigingen nauwlijks bedwingen kan, verschijnt niet, gelijk bij anderen, lyrische geëxalteerdheid; de schrijver bewaart zijn korte, saamgedrongen rhythmiek. Niet in het rhythme maar in beelden en klimaxen komt de stijging der geestdrift uit. Uit de „Meiboom in de kap" citeeren wij het volgende fragment: „Maar juist van dit ouderrecht willen deze nieuw-modische cultuurkweekers van verre niets weten. Hun wijst een heidensch wijsgeer als Plato het spoor. Voor rekening van den Staat en niet van den Vader komt, zoo ge hem als gids kiest, het kind te liggen. Aan de meesters, die zij zullen kiezen en aanstellen, hebt ook gij alzoo de opvoeding van uw kind toe te vertrouwen. In naam der vrijheid zoo ge wilt, doch naar eigen koopmansaard, zullen ze eerst de openbare school in 't goud zetten, voor die school u de tiende penning afvorderen, om dan, als uw geld op en uw beurs ledig is, u spottend toe te roepen: Bouw voorts nu zelf uw eigen scholen, Gij zijt immers vrij." De jacht der gedachten toomt hier den stijl in, maar versterkt den inhoud der uiting. De inhoud van het gezegde wordt voortdurend heviger en voller, maar blijft samen geknepen in de vuist van den stijl. Hier doet de klimax alles, en projecteert onmiddellijk het denkleven. Eerst is het onderwijs-systeem der liberalen gericht naar een heidensch wijsgeer. Dan komt niet de wijsgeer, maar de onpersoonlijke Staat, dan niet meer de onpersoonlijke Staat, maar de dwingelandij van den vijand. En evenzoo de dalende klimax: schijn-vrijheid, koopmansaard, verzadiging van het vijandelijk instituut, berooving van het eigen, verguizing. Tegenstelling en klimax geven aan dezen stijl zijn gespierde vitaliteit, maar hij is beeldend als geen andere. Hoe ver ligt deze beelding van het modern impressionisme. Het beeld is hier nooit waarnemingsbeeld of resultaat van verdiepte waarneming, gelijk bij het impressionisme der tachtigers. Het is altijd gedachte-beeld. Het beeld treedt hier op als vergelijkingsobject voor de primair-aanwezige gedachte. En dan wordt nauwkeurig de logische ontwikkeling van dat gedachtebeeld voltooid. De schrijver ziet zijn ideeën, hij ziet ze verstoffelijkt in zijn geest. Hij is zoo overtuigd van de daadwerkelijke kracht der begrippen, dat ze onmiddellijk worden gematerializeerd. En evenals des schrijvers geest is zijne beelding buitengewoon actief. Zijn voorstellingen bespringen u, ze komen dreigend op u af, ge verkeert in een door intellectueele phantasie geschapen nieuwe wereld, waarin ge door tastbare angsten en zekerheden zijt omringd. Wij citeeren nog eenmaal uit: „Als ge in uw huis zit." Over de verhouding tusschen het lichaam en de zonde schrijft Dr. Kuyper daar o.m. op blz. 164: „Als iemand gechloroformiseerd is, kan er, zoolang die verdooving duurt, niet één zonde door hem uitgericht. En als iemand van zichzelf ligt evenmin. Maar is het lichaam wakker en werkzaam, zoodat de zintuigen waarnemen, en de ziel door onze beweeg-zenuwen de beschikking over ons lichaam heeft, dan staat de poorte open, en rijdt de booze zonde uit" (curs. van ons).1) De stijl-activiteit is hier bereikt zonder één' enkel exotisme, door de eenvoudigste rangschikking van woorden. Maar let op: Er staat niet: Indien ge wakker zijt en uw lichaam is werkzaam en ge neemt *) Hij spreekt (E. voto Dordraceno pag. 3) van een gedachte, die „ook maar het wicht van een stroospier in de weegschaal der vroomheid zou bezitten", van iemand die een ander de „karikatuur van zijn bedoelen nazendt." „Teleurstelling kruipt over zijn hart" enz. De activiteit van den stijl spreekt zich ook uit in de expressiviteit der werkwoorden b.v.: „viel geen sprake meer"! waar." Neen: door de zinsconstructie wordt het lichaam, worden de zintuigen, actieve persoonlijkheden en zoo is ook de zonde geen vage abstractie, maar een concreet monster: „De booze zonde rijdt uit." — Iets verder spreekt de schrijver over den toorn en karakteriseert den toornige door de taal die over zijn lippen komt, het slangengesis dat uit zijn keel opgiechelt, en deze laatste uitdrukking heeft bij Kuyper niets belachelijks, of bedekt-ironisch. Waarom niet? Omdat ze één is met de algemeene actieve beelding van zijn stijl. Maar ook omdat tot Kuypers stijlmiddelen het archaïsme behoort. In tegenstelling tot het neologisme van het modern impressionisme zoekt Kuypers stijl uit het vlak-academische zijn weg naar het archaïsme. Nieuwe woordvorming uit den schat der historie. Dit verbeelden, bij zijn kernwoorden, die, vaak geheel natuurlijk gevormd, door hunne plaats in een bepaald verband hun werking verrichten. Bij dezen innerlijk hevig-Ievende trekt zich de geestes-werkzaamheid samen in één enkel beeld. Een enkel moment, één enkel afdoend woord. Het archaïsme heeft een wereld van mogelijkheden. Het combineert stijl-bedoelingen. Het kan tegelijkertijd plechtig en ironisch zijn. En het geeft Dr. Kuyper het bindmiddel voor zijn rhythmiek. Een zoo korte, gedrongen mannelijke stijl zoekt naar zijn vrouwelijk complement, zonder zijn eigenheid te verloochenen. De archaïstische e uitgang, waar de modernen Kuyper zoo om hebben bëironizeerd, hulpe, trooste is niet anders dan een natuurlijke verzachting van zijn rhythme die hij in zijn archaïsme verdedigen kon als aan een stijl-element dat de kracht van zijn woord niet aantastte. Maar ook blijkt wederom uit dezen vaak voorkomenden vorm van archaïsme zijn eigenaardige verzekerdheid. Hoe staat het archaïsme in dienst van zijne bedoelingen! Ge moet opmerken hoe Kuyper in zijn Tractaat over den Sabbath (blz. 7) van Zondagsrust spreekt wanneer hij de Zondagsheiliging van het Calvinisme bedoelt, maar van Zondags rust, waar hij het begrip aanduidt als een algemeen sociaal programpunt. Wel verre van aanstellerij te zijn, brengt hier het archaïsme een nuance van begrips-bepaling. Van het archaïstische naar het populaire van Kuypers stijl is maar één stap. Het archaïsme vond hij gemakkelijk, omdat hij dacht vóór en dóór de gemeenschap, waar die archaïsmen levend zijn. Ze leven in den kring, voor welken de oude statenbijbel dagelijksch brood is. Maar Kuyper vertoont in zijn proza overal herinneringen aan de gemeenzaamheid en het materializeerend taai-eigen, die in die kringen aanwezig zijn. Vaak herhaalt hij de voorzetsels als: Uit den diensthuize uitgeleid, in het lichaam ingedragen, — op verschillende plaatsen in Kuypers werk ontmoeten wij uitdrukkingen als: het hangt alles aan de vraag." Het grammaticaal niet immer zuiver, maar artistiek altijd onovertroffen beeld, dat de allerkleinste détails van Kuypers werk kleur en leven geeft, staat vlak naast de eigenaardige, kernachtige volksbeelding, het komt er uit voort, maar past zich aan aan schrijvers mentaliteit, en wordt door hem verheven tot een per- soonlijke en zelfstandige waarde. Schitterend beeldt Kuyper waar hij één zelfde voorstelling nuanceert. Nooit is de structuur, nooit is de logica onzuiver. Op blz. 5 van zijn E Voto Dordraceno schrijft hij o.m.: Op het spiegelvlak van ons bewustzijn gaat zich telkens meer afspiegelen (het tweemaal „spiegelen" geeft hier als archaïstisch getinte formatie bizondere bekoring). Eerst heeft hij het gehad over iets dat zich op het zilvervlak van het bewustzijn neerschrijft. Nuancen op één zelfde grondbeeld. Wij eindigen onze beschouwingen bij een karaktertrek, die met de allereerst aangegeven karaktertrek nauw samenhangt. Kuyper is aprioristisch stellig, maar die stelligheid verstrakt zich vaak tot iets als een bevel. Lees den aanvang van het achtste hoofdstuk van „Ons Program." „We aanvaarden de Grondwet, maar om die te herzien. We aanvaarden ze, èn wijl deze grondwet ons beter dunkt dan haar voorgangster, èn wijl het geheel harer bepalingen voor ons geen beletsel aanbiedt om haar te bezweren." Ge gevoelt: dit is een politieke catechismus. Men late alle oppositie na. Met deze bevelende stelligheid hangen alle stijl-eigenaardigheden samen, die ten onrechte wijl ze persoonlijk zijn, werden gesmaad. Zoo het weglaten van werkwoordsvormen, dat hoofdzakelijk geschiedt om de kernachtigheid van het rhythme te versterken. Dit rhythme luistert zéér nauw, en is zeer rhythmisch. Een grammaticaal zuivere Kuyper, zonder de germanismen die Charivarius gispt, ware een Kuyper die den adem aan zijn eigen stijl ontnam. (Mr. P. H. RITTER Jr.). „De Gids" 6 Dcc. 1920. „In hoofdzaak — en hebben wij thans met bijzaken wel te doen? — in hoofdzaak kan Kuyper naar dezen maatstaf bestaan.Menschelijke zwakheden mogen in ruime mate zijn deel zijn geweest, — vergaan zij niet reeds met zijn stof? Wat blijft, is dat hij, in een verslapt en veelszins ontluisterd Nederland, een groot voorbeeld heeft gesteld van menschelijke kracht; dat zijn doel hoog, zijn toewijding onverdroten; dat veel van zijn slagen raak zijn geweest".... Den goeden strijd, dien Kuyper zóó inzetten mocht, heeft hij zelve niet moge winnen; een Cort v. d. Linden eerst zou de herziening gelukken, die de natie niet van Kuyper zou hebben aanvaard. De „dikke wierookwalmen", „wier geestdoodende uitwerking" hij eenmaal den glans van het „Nut" zag verduisteren, hadden ook den Kuyper der 20ste eeuw het besmeurde uiterlijk gegeven van een afgodsbeeld, te meer bemeesmuild door den een, naarmate het door den ander te vuriger werd aangebeden. Er was een Kuyper ontstaan die niet lan- ') Tevoren was betoogd, dat Dr. Kuyper leerde de meerderheid van het Woord, maar ook zijn machteloosheid, zoolang niet het getuigenis des gewetens er mede samen stemt. ger door het volk in zijn geheel kon worden geëerd, al had dezelfde man in vroegere jaren de natie onvergetelijke diensten bewezen. Zijn actie is niet onder één woord te vangen. Goed en kwaad, vloek en zegen zijn er als in al wat waarlijk leeft, in ondermengd geweest. Doch voor alle toekomst vertegenwoordigt zij een noesten arbeid aan de verheffing van een zoo aanzienlijk deel van het Ned. volk, dat daardoor gansch dat volk verrijkt en dat bestaan bevestigd is geworden. Ook wie Kuyper bestreden heeft in zijn leven, ontbloot thans gewillig de kruin. „Zoo het geloofsgebied ons scheidt," sprak hij 10 Aug. '70 voor een gemengde schare in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, „aanvaardt mijnerzijds de plechtige betuiging, dat ik, juist om die breuke, te duurder mijn roeping gevoel, om in wedijver van wederkeerig hulpbetoon, zooveel in mij is, u te dienen." Die roeping heeft hij niet verzaakt, en onder „wat in hem was", zijn schatten van kracht en van trouw gebleken Het voortbrengsel van zulker mannen levenswerk mogen wij bewonderen of veroordeelen; het is. Ook op zijn grafsteen beitele men slechts één woord, en dat is genoeg: Kuyper." H. T. COLENBRANDER. „Haagsche Post" 13 'Nov. 1920. Toen ons blad een jaar of vijf geleden een plebisciet uitschreef om te weten te komen wie in het oog van ons volk de tien grootste Nederlanders waren, en hoe hun grootheid werd gerangschikt, kwam Dr. Kuyper nummer één op de lijst te staan; en te meer waar de Haagsche Post de meerderheid harer lezers zeker niet vindt onder de naaste geestverwanten van den antirevolutionairen leider, mogen wij dus gerust beweren dat Nederland den grootsten zijner zonen verliest Wanneer ook zijn tegenstanders gaarne Kuyper's grootheid erkenden dan bewijst dat véél méér dan dat objectieve beoordeeling de politieke wereld nog niet uit is: het getuigt er ook van dat hij. wien de algemeene vereering te beurt viel, méér was dan een groot en vaardig partijganger. Hij moet ook buiten zijn politiek en- hetgeen daar rechtstreeks mede samenging formidabele en zeldzame eigenschappen hebben gehad. En het staat wel vast dat ieder Nederlander, over den partijganger heen, in Kuyper het groote intellect zag, de aan het ongelooflijke grenzende werklust, en meer dan al het andere misschien die typisch' Hollandsche eigenschap welke in hem tot schier ongekende ontwikkeling kwam: taaie volharding. Bovenal zijn onverwoestbaar doorzettingsvermogen maakte indruk. En meer dan iets anders was het deze eigenschap die hem in staat stelde een groep die bij den aanvang zijner loopbaan hopeloos zwak scheen, een wijle te maken tot den machtigsten politieken factor in den lande. Bovenal zijn er velen die het aan den invloed van Kuyper en zijn geestverwanten op de mentaliteit van breede volksscharen toeschrijven dat in de zorgelijke dagen van 1917 en 1918, toen het evenwicht in den Staat door revolutionair streven met verstoring werd bedreigd, tegenover een „rooden" phalanx eene sterkere meerderheid stond die hem kon breidelen. Was het geluk, of doorzicht, of overtuiging van Dr. Kuyper dat hij zoo lang geleden reeds zijn partij de antirevolutionaire noemde? De naam kreeg plots beteekenis en verhoogde propaganda-waarde. Of werk en wezen der partij, die hem voert, zullen blijken den lande ook te hebben gediend bij de adjusteering die bezig is zich te voltrekken, kan alleen de tijd ons leeren. Die partij heeft ons in elk geval een pauze bezorgd waarin het geheele volk de situatie eens kalm kon overdenken, en tijdens die pauze schijnt, ook onder de meeste extremisten, het besef te zijn gekomen, dat met revolutie en de schokken van revolutie, meer te bederven is dan te bereiken. De nieuwe tijdgeest kan alleen dan heil stichten wanneer verstandig remmen hem blijft behoeden tegen onbesuisde vaart; stoot hij echter op te grooten tegenstand, dan is er gevaar dat hij verwoed wordt en verwilderd. Er zijn teekenen dat de school door Kuyper gesticht, zulks is gaan begrijpen en met haren tijd wil medegaan, ook al weigert zij mede te hollen. Van de mate waarin zij zich aanpast aan de nieuwe tijden met hun nieuwe eischen, zal in het eind de waardeering moeten afhangen van hem die haar grondslagen heeft gelegd, en die deze week, rijk in jaren en in de achting van vele landgenooten, na een leven vol noesten arbeid en vol feilen strijd de eeuwige rust en den eeuwigen vrede intoog. „Haagsche Courant" 10 Nov. 1920. Dr. Kuyper is gisteravond half zeven overleden. De slag, welke de antirevolutionaire partij heeft getroffen in den dood van haar leider, is niet onverwacht gekomen. Ook in politieke beteekenis niet. Immers, toen hij in September van dit jaar wegens gezondheidsredenen ontslag nam als lid van de Eerste Kamer, wist men, dat Dr. Kuyper's politieke rol was uitgespeeld; in den Senaat trouwens bewoog hij zich ook reeds lang niet meer op het eerste plan. Maar met d i t zal voor- en tegenstander van den grooten antirevolutionnairen politicus het roerend eens zijn: een man van buitengewoon rijke talenten, een kracht-figuur van den eersten rang is met Dr. Kuyper te grave gedaald en met zijn heengaan wordt een belangrijk tijdperk in Nederland's politieke geschiedenis afgesloten. Na een levensbericht zegt de Redacteur: Uit te maken, welke beteekenis, ook lang nadat hij gestorven is, Dr. Kuyper's beginselen voor de politiek van ons land hebben zullen, ligt niet op onzen weg, die taak berust bij den geschiedschrijver, die, boven alle politieke geschillen en verschillen, waaraan onze tijd zoo rijk is, verheven, de machtige figuur van een Dr. Kuyper strak en zuiver voor het nageslacht zal weten uit te beelden. „Haarlem's Dagblad" 13 Nov. 1920. „Om half 3 op 't kerkhof! De kerkhofbeheerder heeft een langen ommetochtsweg op den doodenakker gemaakt, met touwen afgespannen. Daar achter groepeeren zich in dichte drommen ongeveer tienduizend menschen. 'k Zie verscheidene Haarlemsche gezichten. Rond het graf is een wijd vierkant uitgespaard. In het carré vooraan ziet men tal van autoriteiten: Minister Aalberse is er met Minister König. Oud-Minister Bijleveld staat wat achteraf, maar zijn hooge statuur valt toch op. De Ministers Van IJsselsteijn, Pop en De Graaff komen later. De Minister-President en zijn ambtgenoot van Financiën worden bezig gehouden door de algemeene beschouwingen der Staatsbegrooting in de Kamer, waar juist de coalitie, schepping van den afgestorvene wordt gecritiseerd en waar Mr. Troelstra door de afwezigheid van zooveel rechtsche leden, die ter begrafenis zijn, de verdaging der Kamer doorzet. Zoo zweeft Dr. Kuyper's schaduw op z'n begrafenisdag nog boven het Parlementsgebouw, waar hij zulk een belangrijke rol heeft gespeeld." „De Ingenieur" 13 Nov. 1920. Ir. R. A. van Sandick schrijft: Den lOden Juli 1905 werd de Technische Hoogeschool te Delft plechtig geopend door H. M. de Koningin. Het Ministerie-Kuyper had, als gevolg van den uitslag der Juni-verkiezingen, zijn ontslag aangeboden. Geen der leden van het demissionaire kabinet woonde de opening bij. Toch hadden zij in de eerste plaats er recht op gehad een plechtigheid bij te wonen, die de uitvoering was van een hoofdstuk der „wet van 22 Mei 1905 (Stbl. No. 141) tot regeling van het Hooger Onderwijs", die geheel aan dit kabinet was te danken. Een hoofdstuk, dat destijds reeds de sympathie had van alle politieke partijen, omdat men begreep dat het lag in de neutrale zone, waarin wij terugvinden alles wat ons, Nederlanders, vereent en missen datgene wat ons scheidt van den val van het Ministerie-Kuyper, 1901—1905, nu beseffen wij beter nog dan destijds, hoe belangrijk de omzetting van de Polytechnische School in de Technische Hoogeschool is geweest. Want zij beteekende de gelijkstelling van het Universitair Onderwijs. Bij de openingsrede bracht de eerste Rector Magnificus ir. J. Kraus een warm woord van hulde aan het krachtig initiatief van Minister Kuyper en hij uitte zijn oprechte bewondering voor diens practischen geest, voor zijn ruimte van blik, waardoor de Technische Hoogeschool de gelegenheid heeft gekregen om zich tot een hooger graad van volkomenheid te ontwikkelen en haar het recht werd gegeven om, naast den ingenieurstitel, dien van doctor te verleenen. En, toen op 8 Januari 1907 de eerste promotie van doctoren honoris causa plaats had, was Kuyper de eerste aan wien die eeretitel werd verleend. Zijn promotor, de Rector Magnificus Prof. Dr. S. Hoogewerff heeft toen in een keurige rede er o.a. den nadruk op gelegd hoe juist deze bewindsman, van een geheel andere dan technische opleiding, zoo treffend de beteekenis van het Hooger Technisch Onderwijs heeft gevoeld. Het is niet zijn schuld, dat niet ook het Technisch Middelbaar Onderwijs in Nederland is gereorganiseerd. Want reeds in 1903 gaf hij een opdracht aan ir. J. de Koning om een voor-ontwerp samen te stellen tot regeling van het Technisch Middelbaar Onderwijs. Het wetsontwerp der Regeering, dat gegrond was op het verslag van ir. De Koning, doch dat onmiskenbaar het cachet draagt van Dr. Kuyper, beoogde een centralisatie van dit onderwijs, door de stichting eener Centrale Technische Middelbare School te Haarlem. Dit wetsontwerp heeft den weg naar het Staatsblad niet gevonden. Het werd door Mr. P. Rink, Minister van Binnenlandsche Zaken in het kabinet De Meester, dat het kabinet Kuyper opvolgde, in 1905 ingetrokken. Nu Abraham Kuyper op den 8sten November 1920 op 83-jarigen leeftijd tot de eeuwige rust is ingegaan, is het voor de Nederlandsche ingenieurswereld een behoefte om nog eens naar voren te brengen de stichting der Technische Hoogeschool. Het is een werkstuk van edelsmeedkunst, waarop, bij het aanschouwen van zijn reuzenarbeid op theologisch, staatkundig, literair en journalistiek gebied, niet het licht valt, doch dat door de Nederlandsche techniek als onvergankelijk kleinood zal worden bewaard. „De Journalist" 18 Nov. 1920. Het is mij een diep-gevoelde, weemoedige plicht, in het orgaan onzer vereeniging eenige woorden te wijden aan Dr. A. Kuyper. Hij, in zijn geweldig-universeele kracht, zal een historische figuur op velerlei gebied blijven, maar zeg ik te-veel, als ik hem bovenal noem: journalist? Want èn op politiek èn op wetenschappelijk terrein heeft hij zijn ontzaglijken invloed toch voor een zeer groot deel te danken aan zijn journalistieke gaven, die hem in ons vak tot een man van monumentale allure hebben gemaakt, tot den grootsten journalist dien Nederland ooit heeft bezeten. Bij de gratie van zijn schitterende bekwaamheden kwam hij in 1598 aan het hoofd van onzen Kring. Hij volgde Charles Boissevain op, en het was onder leiding van Kuyper, dat in het groote kroningsjaar de vele buitenlandsche journalisten hier te lande op eclatante wijze werden ontvangen. Voor dit organiseerende, representatieve werk was Kuyper de aangewezen man en Boissevain gaf hem dan ook na afloop der feesten den eere-titel van „organisateur de Ia victoire". Niet lang heeft de Kring van Kuyper's leiding profijt gehad, maar onder hèm werd de statuten- en reglementswijziging voltrokken, die noodig geworden was door de bekende Utrechtsche motie: het werk werd op tweeden Kerstdag 1900 voltooid, toen de Kring onder Kuyper's voorzitterschap vergaderde. In 1901 werd hij minister-president, en legde zijn werk in den Kring neer. Maar aanstonds werd hij tot eere-voorzitter benoemd, een functie waarvoor hij bedankte na het conflict in 1905, toen hij in de Tweede Kamer eenige woorden gesproken had over de dagbladpers, welke een scherpe critiek uitlokten. Het was jammer. En mij persoonlijk was het een voorrecht, dat ik hem op zijn 80en verjaardag in 1917 namens den Kring mocht gaan gelukwenschen, en hem meedeelen, dat het conflict bij ons geen wrange gevoelens had nagelaten en dat wij meenden op zijn feestdag niet te mogen ontbreken. Hij was er blij mee en heeft kort daarop ook schriftelijk voor dat „nobel levensteeken" van den Kring bedankt. Een hartelijk schrijven mocht ik ook van hem ontvangen in 1919, toen ik hem mijn boekje over de geschiedenis van den Kring had toegezonden. Hij leefde nog met ons mee. Als journalist en als publicist heeft hij èn wat de kwaliteit èn wat de productiviteit van zijn arbeid betreft zijns gelijke niet gehad. Zijn magistrale talent behoef ik, onder ons, niet te schetsen. Wij allen staan er tegenover, van diepen eerbied vervuld. Velen van ons hebben hem vaak scherp bestreden, maar als dagbladschrijver had hij ons aller genegenheid en bewondering. Hij heeft het korte artikel, de driestar, in de Nederlandsche pers ingevoerd, en het is in zijn meesters-hand een wapen van ongemeene kracht geworden. Wat Kuyper in zoo'n driestar kon neerleggen, wat hij er mee kon doen, het was wonderbaarlijk. En hoe snél ook geschreven, neergeworpen temidden van overstelpend drukken arbeid, de vorm was altijd onberispelijk, en van een tintelende oorspronkelijkheid. Hij kende onze taal niet alleen tot in haar diepste wortelen en fijnste vezelen, maar hij heeft haar gemaakt. Want hij verrijkte haar met tal van schilderachtige uitdrukkingen en woorden, die sindsdien burgerrecht hebben verkregen en onvergankelijk zijn Voor onze vereeniging zal het een eer blijven, dat deze groote figuur aan haar hoofd heeft gestaan. D. H(ANS). „Middelburgsche Courant" 9 Nov. 1920. Gister, Maandagavond, is Dr. Kuyper zacht en kalm overleden. Zaterdag was de toestand niet direct verontrustend. Maar daarna is er plotseling een inzinking gekomen, die naar het eind van den 83-jarigen partijleider voerde. En zoo verdwijnt dan uit ons openbare leven een figuur, die meer dan een halve eeuw daarin een overheerschende plaats heeit ingenomen, met de onvermijdelijke gevolgen van sterke aantrekkingskracht voor den een, en afstuiting voor den ander. De bewondering van sommigen groeide aan tot aanbidding. Maar de afkeer van anderen werd vaak tot haat. Ergens in Zwitserland, een 30 jaar geleden, zoo lazen we onlangs in, we weten niet meer welk blad, had Dr. Kuyper, die in zijn goede jaren een hartstochtelijk bergbeklimmer was, op zijn weg een Hollander ontmoet, die met hem, opgewekt pratend, de bergen inging, tot dat zij zich aan elkaar voorstelden. Toen Dr. Kuyper had gezegd wie hij was, zei de andere dat hij dan niet verder met hem mee kon gaan. Dat was een liberaal, die niet erg breed van inzicht was; maar hij gaf de meening van veel zijner geestverwanten uit die dagen weer. Maar nu ook een symptoom uit zijn eigen kring van geestverwanten. Zijn oude vriend en medestander Jhr. De Savornin Lohman, werd als hoogleeraar aan de Vrije Universiteit afgezet, en werd na hun scheiding schier dagelijks in De Standaard bekritiseerd op vaak bittere en zeer onheusche manier, wat omgekeerd de Nederl. tot telkens herhaald scherp verweer bracht. Zijn mede-leerling van Groen van Prinsterer, zijn medehelper bij het ten uitvoer brengen van diens politiek testament, Prof. Fabius, overstelpte in zijn tijdschrift Dr. Kuyper met honende kritiek. Zijn beste discipelen en adjudanten als Heemskerk, Talma, Diepenhorst e. a. hebben zware jaren gehad door de hardnekkige tegenwerking en regelrechte bestrijding van uit de Kanaalstraat. Al die dingen teekenen den man: Dr. Kuyper was een strijder van inborst, die nooit week voor een andere meening dan de zijne en wiens handelingen tot verzet prikkelden. Het huidige geslacht heeft het slechts van hooren zeggen welk een sensatie die buitengewoon welsprekende jonge predikant uit Beesd, (na 1867 uit Utrecht, na 1870 uit Amsterdam) maakte, door zijn niets en niemand ontziende verdediging van de rechten der streng geloovige Protestanten tegenover den hooghartig-zelfgenoegzamen overheidsgeest dier dagen, die oprecht meende met algemeene christelijke begrippen voldoende vrijheid te geven aan allen. Hij werd toen beschouwd als een revolutionair, als een gevaarlijke oproerstoker. Toch was, wat Dr. Kuyper propageerde, niet nieuw. Het was de herhaling en voortzetting van wat Groen van Prinsterer, als man van den Réveil, steeds had voorgestaan tegenover Thorbecke. Pl. XI. „Algem. "Weekbl. Middenstandsbond" 12 Nov. 1920. De Geweldige is dood. De Geweldige — die op dezen naam recht had niet bij wijze van ironie, maar als een kenschetsing van zijn felle realiteit, en als een hulde aan zijn Caesars-gaven. Hij was in onze nationale gemeenschap, toch wel een heel bijzondere en pikante figuur. Een nagewezene. Als hij op straat liep, dan waren er op een korte wandeling toch honderden, die fluisterden dat Kuyper daar ging en die stil bleven staan om hem na te zien. Hij liep altijd blootshoofds, met den hoed in de hand, en zelfs bij scherpe koude zag men hem wandelen zonder jas, in z'n colbertje, dat geheel open stond. En immer liep hij vlak langs den huizenkant, met bei z'n wangen blazende bewegingen makend, en nooit naar links of rechts ziend. Hij tuurde immer naar den grond. Met een portefeuille of met stukken heb ik hem nooit gezien, want nooit had hij iets bij zich. Gewoonlijk zat alles wat hij noodig had in dat geweldige hoofd. Aanteekeningen in het politieke debat maakte hij weinig of niet. Zijn grootste redevoeringen waren improvisaties, en wat voor: schitterend en knetterend van taal en stijl en polemisch vernuft. Als hij bestreden werd in de Kamer, dan kuierde hij naaiden spreker toe en ging naast of achter hem zitten. En zoo bleef hij roerloos tot het uit was, gewoonlijk de handen gevouwen op den buik. Geen trek, geen plooi, geen rimpel verried wat er omging in zijn ziel en achter dat breede, geweldige heerschershoofd. De félste aanvallen lieten hem uiterlijk koud en hij bleef er bij zitten luisteren in een starre, schier onmenschelijke onbewogenheid. Is er ooit iemand geweest in ons land, die zoo in alles wat hij deed met speurdersblik werd gevolgd als hij? van wien iedere beweging iets bijzonders was? De be-ëediging van een nieuw Kamerlid is nooit iets dat de aandacht trekt, maar toen Kuyper in 1907 weer in de Kamer zitting nam, werd zijn be-ëediging van te voren in de bladen aangekondigd en men verdrong zich om hem te zien. Een paaT weken later struikelde hij over een matje in de vergaderzaal: het werd naar alle windstreken geseind. Het moeilijkste oogenblik in zijn veelbewogen en veel-doorstormd leven zal wel de lintjes-kwestie zijn geweest Maar zelfs toén bleef hij in het parlement van een magistrale onaandoenlijkheid. Troelstra had een fel en lang requisitoir gehouden. Kuyper nam niet de moeite er naar te luisteren en zat in de koffiekamer. Duymaer van Twist, als een trouwe bull-dog, stond op den drempel der zaal om het sein te geven en precies op hetzelfde oogenblik dat Troelstra klaar was, kwam Kuyper binnen met een deputatie van zijn discipelen en vroeg het woord voor een persoonlijk feit. Zóó was de mise- en scène. Joviaal was hij als men bij hem thuis kwam. Wat stond ik, véle 14 jaren geleden, beschroomd op den drempel van zijn kamer, toen ik voor de eerste maal toegang bij hem had gevraagd. Maar hij kwam mij vlug tegemoet, reikte mij de eene hand en hield de andere op mijn schouder, en sprak rad en hartelijk alsof we oude vrienden waren. Hij heeft veel last gehad van zijn ambtsbroeders-journalisten, maar hij hield toch altijd van ze, en hij deed iets in mij tintelen, toen hij me, nog kort geleden een briefje schrijvend, met „collega" aansprak. Collega, van dézen grooten man, van dezen gigantischen journalist? Het streelde mij waarlijk. Van zijn brieven gesproken: zijn schrift was verschrikkelijk. Een briefje, een artikeltje van Kuyper te moeten ontcijferen was een sisyphusarbeid. Een enkele maal heb ik, een schrijven van hem ontvangend, zijn secretaris geraadpleegd. Maar die kon het ook niet vinden. En men zegt dan ook dat het slechts een enkelen zetter op De Standaard gegeven was de geheimen van zijn schrift te ontsluieren. Ik heb een briefje van hem in mijn bezit, dat ik nooit geheel heb kuninen lezen. 's Morgens werkte Kuyper altijd en ontving dan gewoonlijk nooit bezoek. Toen ik eens bij hem kwam vond ik hem, den Geweldige, met de stoere, breede gestalte, in een spörthemd, en ik kreeg den indruk van een tijger, die een huisjasje aan had. En dan was hij — ik zeide het al — hartelijk en joviaal. Maar in den strijd bleef hij onaandoenlijk. Nu is de Geweldige dood, èn begraven. Maar, hoe men oordeele over hem en zijn werk, hij zal één van Neêrlands grootste mannen uit de vorige eeuw blijven. Alleen de historie zal hem ten volle recht kunnen doen. Maar omdat groote mannen altijd een eer en een roem zijn voor hun volk, daarom heeft de monumentale en geniale figuur van Kuyper den naam van ons land doen schitteren voor de wereld D. HANS. „Neerlandia" Dec. 1920. Neerlandia, dat gaarne Neerland's groote mannen eert en wat zij deden voor de eer en den roem van het Nederlandsche volk en voor zijn beschavingstaak in de gemeenschap der volken, mag niet achterwege blijven in hulde aan de nagedachtenis van Dr. Abraham Kuyper, die 8 November j.1. op 83-jarigen leeftijd te 's-Gravenhage is overleden. Het Alg. Ned. Verbond, dat Kuyper's sympathie had, omdat het aan de grootheid onzer voorvaderen mede de kracht tracht te ontleenen om tot nieuwe grootheid aan te sporen en ook de stamverwanten in zijn omhoogstreving wil meevoeren door den band der gemeenschappelijke belangen, is aan deze groote figuur dank verschuldigd voor de ongeëvenaarde wijze, waarop hij als welsprekend redenaar en geheel eenig stylist onze mooie taal beheerschte en er de beeldende schoonheid van deed uitstralen; voor de wijze ook, waarop hij in heel zijn levenshouding de vrijheidstraditie van het Nederlandsche volk heeft voortgezet; niet het minst voor zijn krachtige medewerking aan de verbreiding van de Verbondsbeginselen in het buitenland. De Boeren in Z.-Afrika, in hun onverzwakt geloof der vaderen hem dierbaar boven alle stamverwanten, vonden in hem een der krachtigste verdedigers hunner belangen, toen Engelsche overmacht hen naar het leven stond. Men denke aan zijn opzienbarend artikel „La Crise Sud-Africaine" in de Revue des Deux Mondes, dat met behulp van het A. N. V. in verscheiden talen werd verspreid; aan de openstelling der Nederlandsche Hoogescholen voor Afrikaansche studenten onder zijn ministerschap, aan den door hem ingestelden leerstoel voor het Romeinsch Hollandsch recht aan de Leidsche Hoogeschool. Ook de verheffing der Polytechnische School te Delft tot Technische Hoogeschool is Dr. Kuypers werk geweest. Om dezelfde reden als de Boeren, konden de Nederlanders in N.-Amerika, voor de overgroote meerderheid zijn geloofsgenooten, cp zijn belangstelling en steun rekenen. Zijn reis door N.-Amerika in 1899, toen hij onze afstammelingen, die er als Christen-pioniers moeilijke tijden hadden beleefd, in geestdrift wist te brengen, had de stichting onzer Groep Noord-Amerika ten gevolge, die toen niet beklijfde maar thans weer herleven gaat. Ook voor de Vlamingen en hun taalstrijd is hij herhaaldelijk in de bres gesprongen. En voor al deze stambelangen zou hij nog veel meer hebben willen doen, indien de partij, die hij had groot gemaakt en herhaaldelijk ter overwinning voerde, niet dit schitterend talent, dien grooten geleerde, dien stoeren strijder geheel voor zich had opgeëischt. Maar dat hij zijn naam gaf aan ons Verbond door zijne bereidverklaring om zitting te hebben in een Raad van Bijstand van Groep Nederland, heeft ook aan zijn vele kerkelijke en staatkundige volgelingen vertrouwen ingeboezemd voor ons Verbond en onze taak in en buiten het vaderland. Hem ook dankt het A. N. V. de eerste Rijkssubsidie. De Groot-Nederlandsche beweging ontleende gezag aan zijn voorgang en heeft profijt gehad van zijn vele groote gaven en talenten. 't Was wel vooral het Calvinistisch Nederland, dat Dr. Kuyper op 12 November j.1. in diepen rouw ten grave heeft gedragen, maar heel Nederland is zich bewust, dat met hem een zijner grootste zonen is heengegaan. „Nieuw Israëlietisch Weekblad" 12 Nov. 1920. De dagbladpers vermeldt het overlijden van Dr. Kuyper, den grooten organisator der anti-revolutionaire partij, en vereerder en tegenstander hebben reeds het hunne over de niet-alledaagsche kwaliteiten van den ontslapene gezegd. Ook wij wenschen — en wel als wetgetrouwe Joden — een kort woord aan zijn nagedachtenis te wijden. Voorzoover Dr. Kuyper als auteur zijn meening over de Jodenheid heeft gepubliceerd, moet gezegd, dat hij, de man van de groote lijn, die alles in het groot zag, tegenover ons Joden niet overal die breedheid van blik heeft getoond, die zijn vereerders zoo gaarne in hem bewonderen. In zijn standaardwerk „Om de Oude Wereldzee" heeft hij ook het Joodsche probleem behandeld en hierin komen de vooroordeelen, die hij tegenover de afstammelingen van de ook door hem vereerde, z.g. oud-testamentische figuren, koesterde, aan den dag. Van Joodsche zijde, o.a. door wijlen den betreurden Opperrabbijn Rudelsheim z.g., is indertijd met klem tegen zijn beschouwingen in dezen opgekomen. Overigens was ook bij Dr. Kuyper in veel opzichten de natuur sterker dan de leer. Menigmaal heeft hij zich waardeerend uitgelaten over de goede eigenschappen der Joden en hun gulheid en hartelijkheid in den omgang geprezen. Bij een jubileum, dat wijlen B. Blok z.g., indertijd ook Haagsch berichtgever van ons blad, vierde, kwam Dr. Kuyper, toenmaals minister van Binnenlandsche Zaken, den jubilaris te zijnen huize gelukwenschen en hem de boodschap van zijn benoeming tot ridder in de orde van Oranje-Nassau brengen. Dr. Kuyper was de man der „kleine luyden" en als zoodanig heeft hij in overeenstemming gehandeld met de rabbijnsche uitspraak: „Let op de kinderen der armen, want van hen gaat de Leer uit". De pacificatie op schoolgebied, waarvan ook wij Joden, als we willen, kunnen genieten, is voor een deel ook zijn werk. Wij herinneren ten slotte aan zijn meening, dat, bij een eventueele losmaking van den financieelen band tusschen Kerk en Staat, aan het Israëlietisch Kerkgenootschap een naar het zielental evenredig deel van de afkoopsom door den Staat behoort te worden uitgekeerd. Dr. Kuyper was een man, die, bij zijn voorliefde voor het Calvinisme, godsdienstzin ook in den Israëliet wist te waardeeren. „Nieuwe Courant 9 Nov. 1920. Hen strijder heeft rust gevonden! Hedenavond te half zeven is Dr. Kuyper overleden. De evenzeer van kinderliefde als van vrome berusting getuigende brief, dien zijn dochter schreef aan de lezers van De Standaard op zijn 83en verjaardag, heeft den indruk gevestigd, dat dit sterven was een heengaan in vrede. Onder den indruk van dit doodsbericht legt men onwillekeurig het zwijgen op aan wat toen hij leefde het eerst om uitdrukking vroeg, als men zich tot schrijven zette over dezen politicus; laat men 't oordeel over aan de historie en denkt aan de ijzeren volharding, den vastbesloten wil en het staatsmanschap, waarmede deze figuur streefde naar de politieke doeleinden, die hij de juiste achtte. Het was een wel zeer omvangrijke taak, die hij zich had gesteld, en al erkennen wij, dat zelfs de meest resolute wil hem niet zou hebben gebracht, waar hij kwam, indien hij physiek niet in staat ware geweest tot de geweldige arbeidspraestatie, waardoor hij steeds weer vriend en vijand verbaasde, dit doet niets af aan onzen eerbied voor 't doorzettingsvermogen en de wilskracht van dezen man, voor zijn scherp inzicht in wat politiek mogelijk was en zijn juiste onderkenning van hetgeen terstond kon worden geoogst aan politiek succes en wat eerst verder rijpen moest „Abraham de geweldige", de plaat van Hahn, was een caricatuur, maar een caricatuur van heel anderen aard dan de meeste andere. Welhaast ieder ander politicus zou belachelijk worden door een dergelijk epitheton, de figuur van Kuyper was monumentaal genoeg, om te kunnen verdragen, dat daar om den mantel dezer qualificatie werd geworpen zonder ridicuul te worden. „De geweldige", het klinkt oud-testamentisch, zooals zooveel aan deze figuur, ondanks het opzettelijk Christelijk etiket, dat aan vóór-Christelijke normen en opvattingen herinnerde. Daar was niets in het uiterlijk optreden van dezen sterke, dat denken deed aan dde kracht-uit-zwakheid, die voor zeer velen van onzen tijd het specifiek kenmerk is van het Christelijke Als tegenstander hebben wij Dr. Kuyper gemeten met den maatstaf, dien hij anderen aanlegde; na zijn dood zullen wij dat ten aanzien van zijn werk, inzoover dat aan een naar onze meening gezonde ontwikkeling in den weg staat, blijven doen; zijn persoon evenwel heeft er thans recht op met een minder persoonlijken, minder polemischeti norm, te worden gemeten, te worden gezien, voorzoover dat thans reeds mogelijk is, zooals wij staatslieden zien, wier politiek minder in den weg stond aan de verwezenlijking onzer staatkundige denkbeelden of ganschelijk bleef buiten de vrij enge sfeer van ons politieke leven. En dan dient allereerst te worden erkend het machtige talent van synthese van dezen schepper der fameus geworden antithese. Kuyper wist in al de dingen terstond te zien, datgene waardoor ze zijn bedoelingen konden dienen, dat los te maken uit zijn eigen verband en te verwerken in structuur van het staatkundig gebouw, dat hij optrok „Nieuws van den Dag" 12 Nov. 1920. Heden den dag der begrafenis trok in onze straten een groep straatmuzikanten de aandacht, die met zich medevoerde een soort rouwobilisk, waarop stond: „Aan de nagedachtenis van Dr. A. Kuyper." Op eiken hoek waar men stilstond, maakte een der mannen met luider stem bekend, dat heden, ter eere van den grooten doode, geen andere dan treurmuziek zou worden gespeeld, waarna eenige malen Chopin's doodenmarsch werd ten gehoore gebracht. Een der omstanders maakte ons er op attent, hoe dit wel de verandering teekende die gaandeweg in de waardeering van den antirevolutionairen leider ontstaan is. Hij, de zoon van een hervormd predikant, herinnerde zich hoe anders dit nog was in de eerste jaren van Kuypers optreden. Zijn vader, die de bezadigd orthodoxe richting was toegedaan, was een groot bewonderaar van dominé Kuyper, totdat deze zich naar zijn meening, wat al te druk met de politiek begon in te laten. Omstreeks de 70er jaren deden de dominé's ten onzent niet aan politiek. Dat wel te doen achten zij, nu wel niet als zonde, maar toch als iets van zoo wereldsch karakter, dat kerk en kansel zich er liefst afzijdig van diende te houden. Dit ging zelfs zoo ver, dat echt-vrome menschen van het stemrecht (als zij dat bezaten) nooit gebruik maakten. En daar kwam nu Dr. Kuyper met zijn „Standaard" openlijk voor het naar de stembus gaan een felle propaganda voeren! Mijn vader — zoo vertelde onze zegsman — was óók geabonneerd op het nieuwe blad, maar bij ieder nummer schudde hij al meer het hoofd, totdat eindelijk, na de verschijning van een bepaald hoofdartikel, het vonnis voor goed geveld werd. Niet alleen werd het abonnement op „De Standaard" opgezegd, maar vader nam Kuypers portret van den wand, scheurde het in stukken en zei tot zijn vrouw: „Mina, ik hoop dat dominé Kuyper gauw in den Hemel komt!" Na een overzicht gegeven te hebben van den kerkelijken strijd, die tot gevolg had de doleantie in 1886, schrijft „Spectator" het volgende: „Wie dit stuk Vaderlandsche Kerkgeschiedenis zelf mede beleefd heeft, weet welk een geweldige beroering de hier medegedeelde feiten indertijd hebben verwekt. In die fel bewogen dagen is het oordeel over Dr. Kuypers persoon en werk — want hij was in alles de stuwende en leidende kracht — niet altijd voldoende onpartijdig geweest. Thans, meer dan dertig jaren later, oordeelen wij over vele dingen wel wat anders en waarschijnlijk ook wel wat juister en billijker dan toen. Wanneer wij thans op deze gebeurtenissen terug zien, treedt de persoonlijke kant van den doleantiestrijd op den achtergrond en zijn wij beter in staat den zakelijken kant ervan in het oog te vatten. Wij zien thans, dat achter den personenstrijd verborgen ligt de strijd tusschen tweeërlei kerkbegrip, die tot op onzen tijd voortduurt. De groote vraag waarom het in 1886 ging en waarom het thans nog gaat, is de vraag of de kerk moet zijn een volkskerk, die de menigte wil omvatten en daarom op het samenwonen der verschillende richtingen moet zijn ingericht, dan wel of zij moet zijn een vrije kerk van geestverwanten in engeren zin, die staan op denzelfden bodem van een scherp omlijnde belijdenis. Dr. Kuyper heeft voor dit laatste gekozen en het reformeeren der Kerk in dezen zin mede als zijn levenstaak beschouwd. In zijn „Confidentie" zegt hij: „Niet genoeg dat er een gemeente van Christus in een stad zij. Die gemeente gaat te niet en verkwijnt, zoo zij „la passion des ames", den hartstocht der zielen verliest. Een volkskerk weet daar niet van. Ze is eer verlegen met haar massaliteit dan dat zij naar uitbreiding streven zou. Maar kies de vrije kerkelijke gemeente en het werven voor Christus zal levenstaak van eiken kring worden. Veel meer en beter dan thans particulieren dit doen, zal men uitgaan in de „heggen en stegen" om te nooden tot de „Bruiloft". En ook spreekt Dr. Kuyper in dit geschrift uit de meening, dat voor de oplossing van het kerkelijk vraagstuk noodzakelijk is, dat het gevaar van individualisme wordt tegengegaan, dat in de volkskerk zoo welig bloeit. Door het partijwezen gaat ten slotte het begrip „gemeente" verloren. Dat de hier genoemde bezwaren tegen de Volkskerk volstrekt niet denkbeeldig zijn, wie zal het ontkennen?" „De Opbouw" Dec. 1920. In De Opbouw schrijft Prof. R. Casimir over Dr. Kuyper. De schrijver kenschetst Kuypers werk voor het Calvinisme. Het is in zijn groote werk over de Gemeene Gratie, dat Kuyper, met behendige voorzichtigheid, de grenzen afbakent tusschen het den christen geoorloofde en ongeoorloofde, lessen geeft voor staat, maatschappij en huisgezin, en kringen, die eenigszins stonden buiten den stroom van het zich steeds vernieuwende en verjongende leven, hiervoor weet te winnen. Waar de theorie van 't Calvinisme een eigen levensvorm eischte, daar moest deze actieve geest probeeren, dien vorm, dien hij niet vond, te scheppen. Zoo is zijn strijd in de Herv. kerk te verklaren, om daar de beginselen van het Calvinisme tot doorwerking te brengen. Maar hij kon niet slagen en schiep zijn Vrije Universiteit en werd daarna een der voormannen van de beweging der doleantie, die tot een nieuw kerkgenootschap leidde, dat vereenigd met de afscheiding van '39 een kerk werd, die na de Herv. en de R.-Katholieke de grootste van ons land werd. Voor de buitenstaanders is die strijd der doleantie er hoofdzakelijk een geweest om macht, invloed eri bezit van Kerkelijke goederen. Wat de procureur voor de eene partij in een pleidooi zei: „Het gaat hier niet om de eere Gods, maar om het mijn en dijn" is toen en later in vele toonaarden en met vele commentaren herhaald. Misschien in zooverre niet ten onrechte, dat de doleerenden verwachtten de kerkelijke goederen te bezitten voor hunne godsdienstoefeningen, omdat zij meenden, er recht op te heb- ben. Maar wie de beweging innerlijk heeft medegemaakt wist toch, dat er sterke geestelijke motieven aan ten grondslag lagen; er was een opgewekt, innerlijk, geestelijk leven waarvan ook de tegenwoordige gereformeerden het vuur niet meer voelen nagloeien. Maar het Calvinisme wil de religie het heele leven doen doordringen. Het is de vermenging van godsdienst en politiek, die beide gelijkelijk benadeelen moet, heeft men geklaagd. Ik voor mij geloof terecht Toch is het wenschelijk zich in den gedachtengang in te denken die leidde tot Kuyper's optreden. Dat ook onze staatkundige overtuigingen samenhangen met onze laatste levensovertuigingen, is wel niet te ontkennen; alleen het positivisme, dat zich om die vraagstukken niet bekommerde, of een krachtige overtuiging, die alles, wat bij haar past, als vanzelf sprekend aanvaardt, kon dit verband ontkennen. Ook is het mogelijk, dit te doen, wanneer men de religie ziet als persoonlijke houding tegenover de eeuwige dingen, met intuïtie gevoeld, maar niet in verstandelijk stelsel doordacht. Dan wordt zij een vrome levenshouding, een geestelijk sieraad voor de binnenkamer. Maar dit veronderstelt, dat men den socialen factor van den godsdienst ontkent en haar alles overheerschende stelling, haar het geheele leven doordringende levenskracht. Zégt men dus eenmaal Calvinisme, en denkt men dit door tot het uiterste, dan moet men komen tot een zeker verband tusschen staatskunde en godsdienst, dan moet er ook een zekere onderbewuste, ondergrondsche zuiging gevoeld worden en een geestesgemeenschap tusschen de belijders van één religie, zooals men dit eveneens zag in de vrijzinnige kringen. Hii werd niet alleen de theoreticus der anti-revolutionaire partij, hij werd haar journalist en polemicus, altijd vaardig, altijd ree, om met scherpe pen zijn tegenstander te lijf te gaan. Daarbij maakte hij fouten. Men heeft gemeend: opzettelijk. Men heeft van zijn perfide driestarren gesproken. Men heeft in de wijze, waarop hij altijd in den derden persoon sprak van zichzelf aanstellerij gezocht. Mogelijk is niets van dat alles geheel onwaar, en toch meen ik de grondoorzaak te zien, niet in Kuyper's karakter, maar in zijn geestelijke constellatie. Allereerst, hij is de man niet van het nauwkeurige détail. Hij ziet van het bosch de boomen niet. Hij kon, toen de Eerste Kamer al lang 50 leden telde, nog van de Kamer van 39 spreken. Hij spreekt van Von Schopenhauer. Dergelijke dingen kunt ge bij tientallen bij hem aantreffen. Er zal bij hem dus dikwijls gewone onachtzaamheid zijn, die zijn heerschersnatuur niet wilde herstellen. Leiders verzwakken hun invloed, als zij het te vaak mis hebben. Verder ziet hij alles in zijn licht. Hij heeft al de schittering maar ook al de gevaren van den synthetischen geest, die zijn stelsels wonderlijk opbouwt, maar de heele werkelijkheid daarnaar vervormt. En zooals in zijn godsdienstige meditaties de emotioneele vrome zich uitleeft in teedere zielsstukken, zoo leefde in de driestarren de emotioneele staatsman zich uit met al de speelschheid van zijn luim, den spot van zijn satire, de minachting voor het verfoeide standpunt. Ik geloof niet, dat hij daarbij menschen opzettelijk wilde kwetsen. Ik geloof, dat hij nauwelijks menschen zag. Hij zag dragers van begrippen en denkbeelden. Hij kon den eenen dag heftig in de Kamer tegen iemand uitvaren, om den volgenden dag genoegelijk met hem te eten. Zooals Ruskin verwonderd was wanneer een schilder boos was, persoonlijk boos, om een afbrekende critiek op zijn werk, zoo was Kuyper verbaasd, als men zich over zijn klauw en slag verwonderd toonde. „Het zijn toch mannen," placht hij te zeggen. En dan gewaagt prof. Casimir van de verdienste van Dr. Kuyper als driestarschrijver. Hij prikkelde tot nadenken, tot onderzoek, tot verweer, hij schiep belangstelling in de publieke zaak. Niemand zal hem daarbij een ontembaren moed ontzeggen, en hij bezit alzoo eenige raseigenschappen van den echten journalist. En de Nederlandsche dagbladschrijvers hebben, als ik mij niet vergis, het zich steeds tot een eere gerekend, dat hij een der hunnen was, en hem zijn „persmuskieten" en ..scribenten" gaarne vergeven. Overgenomen uit het Nieuws van den Dag. „Oprechte Haarlemsche Courant" 9 Nov. 1920. Zoo is dan, na een slechts korte ongesteldheid, een einde gekomen aan het leven van Doctor Abraham Kuyper, den Staatsman-theoloogpublicist, wiens invloed op het maatschappelijk leven van de laatste halve eeuw in ons Vaderland van zoo onmiskenbaar grooten invloed is geweest, den man, die zijn leermeester Groen van Prinsterer heeft overtroffen en Thorbecke in de politiek ter zijde streefde. Op 83-jarigen leeftijd — Dr. Kuyper werd 29 October 1837 geboren — heeft hij het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Geheel onverwacht komt zijn overlijden niet. Immers te somber getint waren de berichten, die zijn blad, De Standaard, de laatste weken omtrent zijn toestand bevatten. Intusschen: Welk een leven is daar geëindigd. Mogen we niet veilig zeggen, dat Abraham Kuyper drie, viermaal geleefd heeft? Staatsman-theoloog-publicist. En welk een Staatsman! Hoe krachtig een theoloog! Hoe stoer een publicist! Hoe weinigen, die in één der hier drie genoemde functies slechts maar een gedeelte bereiken van wat Kuyper in zijn leven wrocht. O, velen die uitblinken in onze t dagen in kennis en kunde in ons klein Nederland, maar weinigen, die de zeldzame vereeniging van gaven bezitten en vermogen te ontplooien als deze doode placht In waarheid: hij is een der reuzenboomen in 't bosch geworden. De parlementaire medewerker van de Opr. Haarl. Courant schrijft: De tijding van Kuyper's overlijden is niet onverwacht gekomen. Men wist, dat de hoogbejaarde, bijna 83-jarige oud-leider van de antirevolutionaire partij, — de staatsman, theoloog, publicist, die gedurende een zóó lange reeks van jaren buitengewonen invloed heeft geoefend op den gang der zaken in Nederland, — niet meer in staat was aan het openbaar leven deel te nemen. Kuyper's afscheid als lid van de Eerste Kamer was tevens de mededeeling, dat hij voor altijd „achteraf" was getreden, Eenigen tijd geleden werd hij getroffen door een zeer ernstige aandoening, en van dat oogenblik was de ijzeren wilskracht, die zóó lang het reeds brooze, lijdende lichaam had geschraagd, gebroken. De hoop, dat een rustkuur ook nu wonderen zou kunnen brengen, bleek ijdel. Dr. Kuyper is van ons heengegaan. En het bericht van zijn verscheiden zal ontroering hebben gewekt ook in de kringen van hen, die ver van hem staan in levensbeschouwing, politiek inzicht, overtuiging. Want hij was een groote figuur. Van wien zeldzame, vooral organiseerende macht uitging. Die allen, met hem in aanraking komend, bracht onder de bekoring van zijn optreden; deed opzien tegen de mate, de uitgestrektheid van zijn weterL Een man van stoere kracht was Kuyper. Een onverzettelijke figuur, die een plan, eenmaal door hem aangevat, doorzette met eene geestkracht, een „Ausdauer", gelijk slechts bij hooge uitzondering in een mensch worden aangetroffen. Wel in volle mate was op Kuyper van toepassing het oude, bekende woord: „Een mensch ben ik, en niets van het menschelijke is mij vreemd". Hij had zijn zwakheden, zijn fouten. Hij was de eerste om dat te beseffea En op zeker oogenblik kwam ook zelfs deze trotsche natuur daarvoor uit. Men weet, hoe hij — na de historie van „het lintje" waarbij naar de getuigenis van een zoo geloofwaardig en strikt-eerlijk man als Mr. Loeff zijne naïeviteit Kuyper parten heeft gespeeld — in de openbare zitting van ons Lagerhuis een nederig „peccavi" sprak. Kuyper stond toen — volgens zijn eigen woord — „under the consideration of the House." En zijn vijanden — hij had er vele, waaronder fel-verbitterde en onverzoenlijke, vooral onder hen, in wier hart de groote, geniale man naijver wekte, jaloezie op zijn „encyclopaedische kennis" en op den magischen invloed, waarvan hij het geheim bezat — en op zijne onbetwistbare artisticiteit — hadden de „lintjes-zaak" met alle macht uitgebuit en opgeschroefd, door vergrootglas doen zien „Het boetekleed ontsiert den man niet", zei Kuyper, aan het eind der bekentenis, dat hij zich had laten vangen in een verraderlijk en listig gesponnen net. Over die omschrijving werd toen geglimlacht. Later zal men ongetwijfeld inzien, dat Mr. Loeff de situatie juist begreep, toen hij Dr. Kuyper schetste — ook in de publieke Kamerzitting — als slachtoffer van naïeve goedgeloovigheid. Van iets kinderlijks, dat den grooten man eigen was. Dr. Kuyper heeft zijn grootste kracht ontwikkeld in de periode, liggend tusschen zijn vrij kortstondig eerste Kamerlidmaatschap der zeventiger jaren en zijn optreden als Kabinets-formateur in 1901. Toen hij de antirevolutionaire partij heeft opgebouwd, georganiseerd, hecht en sterk en groot gemaakt; haar heeft doen opbloeien uit de nietige, onbeduidende groep, welke zij nog in de dagen van Groen van Prinsterer was. Toen wist Kuyper te combineeren het hoogleraarschap aan de door hem gestichte Vrije Universiteit met de taak van dagelijks in het harnas zijnd publicist;. Toen was hij de stoere kampioen, stond hij op de middaghoogte van zijn artistiekjournalistiek kunnen. Was hij „in z'n element". De kooi saamtimmeren en tegen een fiksch stootje bestand maken — had hij, als predikant te Amsterdam komend, in antwoord op Ds. Scheltema's installatierede reeds gezegd — dat was zijn lust en zijn leven. „Aan U, broeder, de kudde", — zoo sprak toen de jeugdige theoloog tot den zeerbedaagden collega — „aan mij de kooi!" En in dat woord kan men weer terugvinden iets van Dr. Kuyper's naïeviteit, zooeven aangeroerd. De noodzakelijkheid om — in 1901 — het bewind te aanvaarden, in samenwerking met de katholieken, is een droef geval geweest in de carrière van Abraham Kuyper. Hij was de man geworden der „kleine luyden". De democraat, die gezinspeeld had op de mannen „met twee namen". Er was een oogenblik geweest op het Seinpost-duin te Scheveningen, dat de wegen van Kuyper en De Savornin Lohman uiteen-gingen. Ik stip nu slechts vluchtig even aan en laat het verdere over aan de scherpzinnige toelichting van den lezer. Dit korte „In Memoriam" mag allerminst bevatten iets van het oprakelen van oude veeten en wat daarmee verband houdt. Maar verzwegen kan niet worden, dat de omstandigheden, waaronder Kuyper in 1901 de opdracht, hem door Hare Majesteit verstrekt, om een ministerie te vormen, voor hem uitermate moeilijk, zelfs pijnlijk waren. Bij de eerste ontmoeting van het Parlement met den nieuwen premier, in September 1901, verzuimde Mr. Goeman Borgesius natuurlijk niet even te citeeren iets uit het vele, dat Dr. Kuyper, de minister-president van nu, in den loop der jaren in De Standaard, enz. had geschreven, getuigenis gevend van zijn gevoelens tegenover Rome. Dr. K. heeft zich toen van het lastige geval afgemaakt, door de verklaring dat hij niet over „oude plunje" door hem afgelegd, wenschte lastig gevallen te worden. Daarmee was de discussie over dit punt toen in de Kamer geeindigd. Maar 't was slechts op kunstmatige wijze. Het uit de Rechtsche Coalitie, stoelend op den wortel des geloofs, gevormd, niet zonder groote inspanning geboren Kabinet, kon niet geven wat Kuyper, zoo hij de handen geheel vrij zou hebben gevonden, had willen en kunnen tot stand brengen. De staking-woelingen van voorjaar 1903 hebben zeker stremming gebracht in den legislatieven arbeid. En de dure plicht, op het Kabi- net rustend, om het gezag der Overheid, de publieke veiligheid te handhaven^ verschaften kostelijke gelegenheid aan Kuyper's vijanden en tegenstanders van allerlei soort om hem verdacht te maken; te teekenen als geweldenaar, die de vrijheid des volks, van het woord, poogde te „muilbanden", en zoo meer Dit alles is onbetwistbaar. Maar even onaanvechtbaar is de waarheid, dat de Kabinets-formatie van 1901 voor Dr. Kuyper een droeve noodzakelijkheid is geweest en anders niet. Had hij er zich aan kunnen onttrekken, hij zou ongetwijfeld de Kroon eerbiedig gevraagd hebben, hem van de op-zichzelf-vereerende opdracht te ontheffen. Maar dat kon niet. En het resultaat was, dat de „legislatieve oogst" van het KabinetKuyper niet groot was. Bij de nieuwe regeling voor het Hooger Onderwijs kon de premier zich in zijn kracht toonen. Bij het pogen te verwezenlijken van verschillende andere hervormingen, zal hii zijn afgestuit op moeilijkheden, hun oorsprong vindend in de noodzakelijkheid om rekening te houden met de wenschen en bezwaren der politieke bondgenooten.... POLITICUS. „Provinciale Groninger Courant" 9 Nov. 1920. Doch zijn allergrootste verdienste ligt toch daarin, dat hij, eenmaal de macht der propaganda erkend zijnde, in het bespelen van „het klavier der volksconsciëntie" een virtuositeit heeft getoond gelijk ten onzent nooit vóór hem vertoond is, gelijk niemand, geen uitgezonderd, het hem heeft kunnen nadoen. Zeker, ook Troelstra is virtuoos. Maar in een heel wat minderen stijl en op oneindig veel beperkter gebied. De laatste is beheerscher der schare voor korten tijd, zoolang hij ze onder zijn gehoor heeft. Kuyper heerscht voor goed en is grooter met de pen dan met het gesproken woord. Zie hoe hij de zijnen bereikt. Zie hoe hij begrijpt, dat het maar niet voldoende is om geluid te geven, als men verstaan wil worden. Men moet dan een eigen stem opzetten. Men moet een nieuwe taal uitvinden, een taal niet naar mummie-achtige regels, maar passend voor het gehoor van zijn publiek. Men moet schrijven, plechtig en toch niet vervelend, kanselachtig en toch niet stijf, vlug en toch niet lichtzinnig, duidelijk en toch niet hinderlijk laag-bij-de-grondsch, populair en toch de suggestie gevend van iets hoogers En in die taal moet men boeien, èn door telkens herhalen èn door telkens nieuw zijn. Aan die taal moet men de volgelingen gewennen, naar die taal moet men hen doen hunkeren, met die taal moet men hen brengen, waar. men ze hebben wil. Welnu — dat is het wat deze bizondere man heeft weten te doen. Hij heeft inderdaad zóó kunnen schrijven, dat een groot deel van ons volk hem verstond en zijn adviezen, vrijwel blindelings, volgde. Zoodoende heeft hij een haast ongeëvenaarde macht verworven, die hij gebruikt heeft „Nieuwe Rotterdamsche Courant ' 9 Nov. 1920. ....Heeft de staatsman Kuyper — slechts over den staatsman spreken wij hier — iets duurzaams tot stand gebracht? De vraag, zoo gesteld, is misschien niet geheel billijk. De omstandigheden hebben veroorzaakt, dat Dr. Kuyper's bezigheid grootendeels negatief is gebleven. Slechts gedurende eene betrekkelijk korte periode heeft hij positief de practijk van zijne beginselen kunnen toonen. Het gevolg is toen niet groot geweest, en bij al de forschheid van zijn daden en handelen heeft hij van zijn beginselen toch per slot van rekening in wetgeving en bestuur maar bitter weinig weten over te planten, en het trekt de aandacht, dat met name op het stuk van het onderwijs, later een Cort van der Linden kon slagen, nadat Kuyper gefaald had. Doch het is mogelijk niet rechtvaardig den staatsman Kuyper naar het korte tijdperk, dat hij minister was, te oordeelen. Kuypers kracht als staatsman school voornamelijk in zijn critisclien geest, die vriend noch vijand spaarde. Naar een zetel achter de groene tafel heeft hij nooit gedongen, en dat hij er toch eenmaal terecht kwam, is waarschijnlijk meer tegen zijn zin, dan uit eigen voorkeur geweest. Hij was bovenal man van oppositie, en is dat tot het eind toe gebleven. Met dit te constateeren wordt aan zijn beteekenis voor onze staatkundige ontwikkeling met te kort gedaan. Er zijn in liet leven van elk volk tijden, waarin aan een critischen geest vóór alles behoefte is, tijden, waarin de staatkunde als het ware op een dood punt is gekomen, en met nieuwe elementen en nieuwe gedachten moet worden doortrokken om tot wederopbloei te kunnen geraken. Heeft Dr. Kuyper in dien zin iets blijvends gebracht? Heeft hij in ons staatkundig leven elementen wakker geroepen, nieuwe beginselen op den voorgrond gebracht, waarop een regeeringstelsel kan opgebouwd worden? De toekomst zal dit uitwijzen. Op liet oogenblik ziet het er niet naar uit, dat Dr. Kuyper uit dit oogpunt beschouwd in de geschiedenis van ons land onder de groote staatslieden zal worden geteld. Het kunstig gebouw, dat hij ineen getimmerd heeft, staat wankel, en het schijnt wel, dat ontbindende factoren reeds werkzaam zijn nog voor het in al zijn pracht werd voltooid. Symptomen van verval waren voor het geoefende oog reeds waarneembaar in de periode van ons staatkundige leven, die den lsten Augustus 1914 afgesloten werd. De oorlog, en de geweldige maatschappelijke beroeringen, die daarna hebben plaats gehad, en zich nog bij voortduring aan het ontwikkelen zijn, schijnen het proces te hebben verhaast. Mochten wij eene voorspelling wagen, dan zou het deze moeten zijn, dat in de naaste toekomst voor de vrijzinnige gedachte, en het regeeringstelsel dat daarop gebouwd worden kan, eer eene roeping is weggelegd, dan voor de theocratie, die ten slotte in de kern der zaak Dr. Kuyper's stelsel beheerscht. Het zijn elementen uit eene andere wereld, dan in welke Dr. Kuyper's gedachten verkeerden, die thans den strijd voeren en naar de heerschappij streven. Zoo zal, bedriegen de voorteekenen niet, over eenigen tijd, wanneer de nieuwe toestand zich heeft geconsolideerd, en het politieke leven langs nieuwe banen zijn geleidelijken gang herneemt, de figuur van Dr. Kuyper in de herinnering voortleven, ja als van een, die in zijn tijd van overwegenden invloed geweest is, doch die per slot van rekening toch te zeer buiten de werkelijkheid zijn steunpunt gezocht heeft om van blijvende beteekenis voor ons staatsleven te zijn. Tweemaal van m'n leven heb ik het voorrecht gehad ontvangen te worden door Dr. Kuyper, in de vertrouwelijkheid van zijn studeerkamer. En nadat ik zijn doodsbericht had gelezen, heb ik hieraan teruggedacht met genegenheid en eerbiedige bewondering. Misschien mag ik er daarom nu ook wel bescheidenlijk hier iets van navertellen. De eerste keer is al een goede dertig jaar geleden. Want ik was nog een jongen op de hoogere burgerschool in Amsterdam, bezeten door een keurig in fijn leer gebonden handteekeningen-album. Van de rage, om handteekeningen van beroemde menschen te verzamelen had ik pas gehoord uit Engeland, — en ik meen nog altijd dat deze liefhebberij in elk geval toch veel aardiger en belangwekkender was dan 't aanleggen van collecties plakplaatjes, sluitzegels, etiquettes in verschillend formaat en kleur, van eieren en zelfs van postzegels. Mij althans, is dit boekje met zijn nu reeds vergeelde bladen en zijn verbleekenden inkt als een talisman geweest, die tal van deuren voor me heeft geopend op de intieme sfeer van interessante mannen en vrouwen, — en ik dank het de herinnering aan heel wat merkwaardige gesprekken. Mijn jongens-eerbied voor den afgod van de kleine luyden, dankte ik aan de geestdriftige, zij 't vaak geprikkeld lachende, bewondering van mijn vader, die een vurig liberaal was, — voor dezen „kolos", 't Was in den tijd van den voor jeugdige gemoederen welhaast Sherlock-Holmes-achtigen strijd om de Nieuwe Kerk, met de paneelzagerij, en weet ik al wat voor romantische episoden. En telkens weer las vader 's avonds uit 't Handelsblad heldendaden voor van „Bram Kuyper", dien hij — hoe zeer ook soms verbeten — opgetogen prees om zijn genialiteit en zijn heerscherstalenten. Met zenuwachtigen schroom ging ik dus naar 't huis van dezen „eminenten paus" aan de Prins Hendrikkade, waar immers ook Michiel de Ruyter gewoond had. Ik verwachtte te worden toegelaten tot in de eerste plaats toch wel den „fijnen" dominee; dat was, naar mijn jeugdige verbeelding, iets bleeks en magers in dof kerke-zwart, welhaast huilebalkend zalvend; een hooge hoed met breeden rouw- band, een witte das, of nog wel vadermoorders hoog om den hals. En lichtelijk rillend wachtte ik zijn komst al in zijn indrukwekkende studeervertrek. Toen daar binnen kwam de korte, zware gestalte, ja — van een athleet, met op zijn welige manen een roode Turksche fez, in een heel licht en groot-geruit colbert-pak, een kleurig geborduurd zijden vest aan, op glanzend goud gestikte muilen. En zijn gelaat was door breede vlakken omsloten als de kop van een Caesar. Nog zie ik hem zoo voor mij staan, en goedmoedig neerkijken door zijn pince-nez op 't verlegen ventje, dat heusch dacht aangescheld te hebben aan een verkeerde deur, waarachter een of ander singuliere theater-directeur verblijf hield. Maar de zware dreun van Dr. Kuyper's machtige stem overtuigde mij dat hij 't toch zijn moest. En stotterend vertelde ik nog eens waarvoor ik met mijn boekje stijf in mijn hand bij hem was gekomen. Hij nam 't van mij aan, bladerde er in, en glimlachte ondeugend. „Beste jongen" — zei hij toen erg vriendelijk — „dat zou wel heel ijdel van mij wezen, om mijn naam te zetten in dit album voor beroemde personagiën. Ik mag mijzelf daar niet onder rangschikken, niet waar? hoe graag ik je ook van dienst wil zijn Maar wacht, misschien zijn er wel vrienden van mij, die brieven van mij hebben, en er de handteekening voor je uit willen knippen.. 'k Beloof je dat ik er aan denken zal; — vanmiddag zal ik 't dadelijk vragen aan mijn zoon.." En toen informeerde de machtige man nog heel geduldig een poosje naar mijn leeren op school, naar mijn familie en wat ik worden wilde. „Een flinke Hollandsche jongen" — zei hij, en wees door 't raam op de groote schepen in 't dok, „die moet eigenlijk 't zeegat uit". Hij gaf mij een stevige hand en liet me gaan. Maar naar huis terug wandelende, was ik toch teleurgesteld, want, viel mij nu in: deze vader zal de brieven aan zijn zoon toch óók wel niet met zijn naam onderteekenen! — En stelt u nu voor mijn jubelende verrassing, toen ik dien zelfden avond nog van den duizenden en duizenden menschen als biologeerenden grooten man een briefkaart ontving, met in zijn klein kriebelend handschrift, dat de zetters tot vertwijfeling bracht, de mededeeling: „Mijn zoon heeft tot zijn spijt niet disponibel wat u dienen kan", en daaronder over 't heele verdere vlak: zijn stoere contraseign. — Is dit van den geweldenaar niet een beminnelijk trekje? En niet tevens even karakteristiek? „Nieuwe Rotterdamsche Courant" 9 Nov. 1920. De redacteur van het Kerknieuws der N. R. Ct. schrijft (9 Nov. 1920) o.a.: „Uiterst leerzaam is herlezing van de vlugschriften, door Dr. Kuyper in 1886 aan zijn zaak gewijd. Hoewel de schijn van demagogie en sofisme niet is weg te nemen, spreekt er voor den objectieven beschouwer van thans uit die pleidooien toch meer recht en redelijkheid dan de tijdgenooten van toen in hun begrijpelijke opwinding wel konden ontdekken. Ten deele heeft de historie Dr. Kuyper gelijk gegeven; zoowel de splitsing van de Hervormde Kerk op grond van het richtingsverschil als de autonomie der plaatselijke gemeenten inzake het beheer lijken op het oogenblik minder dwaas en misdadig dan in de bewogen doleantiedagen. Voor hem, die eenmaal, hoezeer dan ook dikwijls ten onrechte, de antithese stelt tusschen belijders en bestrijders, tusschen de ware en de valsche kerk of tusschen Christendom en paganisme, blijft er geen andere keus dan een onverbiddelijke strijd tegen het voor hem ontoelaatbaar element.... Het groote, dat Dr. Kuyper op kerkelijk gebied heeft bereikt, is, dat hij een centrum heeft geschapen, waar het orthodox-christelijke geloofsleven zich in de traditioneele vormen van de Hollandsche Gereformeerdheid vrijelijk heeft kunnen ontwikkelen. Nog steeds bestendigt zich de strijd van meeningen, of voor de godsdienstige opvoeding van- het volk de massale kerkgemeenschap met gemengd karakter verkieslijk is dan wel de welomlijnde sectarische formatie. Het door de mannen der Doleantie geschapen verband der Gereformeerde Kerken heeft een voorbeeld geleverd van de kracht, die er uitgaat van de natuurlijke kernvorming. Waar, naar een van Kuyper's teekenende woorden, met twee pannetjes gebakken wordt, verliezen de aromatische kruiden van de Belijdenis hun geur en smaken de ongesauste slier-asperges evenmin. Het élan wordt gehinderd door geschillen om formalistische beuzelarijen en stilstand treedt in, wijl de Siameesche tweelingen elk een kant willen uitgaan, doch in hun gemeenschappelijke huid pas op de plaats moeten maken. De Doleantie is in menigen kring een bevrijding geweest. Edele drijfveeren als ernst, offervaardigheid, overgave en onbeschroomdheid van getuigenis braken zich baan in die kleine formaties, die spot en hoon dorsten trotseeren en zich geldelijke schade getroostten om des geloofs wille. En nu moge het waar zijn, dat zich om het allerbeste oogenblikkelijk het allerslechtste groepeert, en dat zelfgenoegzaamheid en zelotisme veel van het aantrekkelijke hebben bedorven, — tegenover veel oppervlakkigheid en slapheid is de Doleantie een begrijpelijke geestesopenbaring gebleken. „De Telegraaf" 9 Nov. 1920. „Kuyper dood" Niet zóó grijpt dit bericht ons, zijne tijdgenooten, aan, gelijk het gedaan zou hebben in den tijd van zijn optreden en wassenden invloed en eindelijke zege in het staatkundig leven; of als in de deels daarachter liggende, deels daarmee samenvallende periode van zijn kerkelijken strijd, de jaren der Doleantie (1886); of toen zijn actie voor de „vrijmaking" van het Hooger Onderwijs zich met de stichting der Vrije Universiteit (1880) bekroond zag. Maar ook thans nog, schoon de profetenmantel feitelijk althans reeds vóór zijn heengaan hem van de schouders gleed, zal de mare Pl. XII. van het einde zijns levens niet nalaten in wijden kring diepe ontroering te wekken. Zijn dood brengt weder één oogenblik de duizenden bijeen die ooit, hem volgend of bestrijdend, zich bewogen binnen een der cirkels waar telkens hij, als wetenschappelijk theoloog, als leidend staatsman, als militant kerkreformator het middelpunt was, — ook al verschoven sindsdien de grenzen, en verlegde zich het zwaartepunt, en raakte de groote leider vervreemd zelfs van een belangrijk deel zijner medestanders en volgelingen van voorheen. Kuyper vertelt van zijn leven. „Ik was nog een kleine vent, toen we naar Middelburg verhuisden (1849), waar we tot mijn elfde jaar bleven. Maar ik weet nog heel goed wat er in die dagen voorviel. En het heugt me nog, dat ik daar voor het eerst Hasebroek heb gezien, die naar Middelburg was beroepen als orthodox predikant. Je hadt daar toen 'n feilen strijd tusschen de regenten en het volk. „Ik was toen een wilde knaap, en dol op de zee. Den heelen dag zat ik daar, en ik droomde ervan, om met het kolenschip „Stranger" het zeegat uit te gaan. Ik wou met alle geweld naar de Kweekschool voor de Zeevaart. „Toen kwam vaders beroep naar Leiden. En van mij hing de beslissing af, of hij 't aan zou nemen. „Als jij nou naar zee wil", zei m n vader, „dan blijf ik hier, anders ga ik naar Leiden". En we gingen naar Leiden. Daar kwam ik op het gymnasium en daar maakte ik de April-beweging van '53 mee; daar was ik toen de coeur et d'ame in. „Ik leerde wel goed. Ik vocht gewoonlijk met Hein Kist, die nou in den Hoogen Raad zit, wie de eerste van de klas zou zijn. En toen werd ik student (1855), en werd bekroond voor 'n antwoord op 'n prijsvraag van de Groningsche universiteit. Prof. Thijs de Vries had me dat aangeraden, en in acht maanden heb ik dat ding toen geschreven. Maar toen was ik ook ziek van 't overwerken. En dat judicium van den Groningschen Senaat, (het antwoord op de prijsvraag, handelend over „De inzichten van Calvijn en a Lasco over het kerkelijk vraagstuk" werd met goud bekroond. — Red.) dat was zóó verschrikkelijk in de wolken, dat toen voor het eerst de gedachte bij me opkwam: „Zou ik iets meer kunnen dan 'n ander?" En uit het vervolg dezer luchtige autobiografie, verteld in dien charmanten causeertrant waarvan hij evenzeer het geheim èn het effect kende als van zijn oratorische welsprekendheid op den kansel en van zijn wetenschappelijk betoog van den katheder: „En toen ben ik gepromoveerd, en op zoek gegaan naar 'n pastorie. Maar er was in die dagen 'n overvloed van proponenten, en het duurde 'n jaar, voor ik 'n plaats had. De menschen vonden het blijkbaar niks mooi, als ik preekte. En ten slotte kwam ik in Beesd terecht. Daar heb ik m'n werk over a Lasco voortgezet. In 't laatst van '68 ben ik naar Utrecht gegaan, en daar ben ik toen gebleven tot in 't midden van 70. 15 En toen ben ik tot '74 predikant geweest in Amsterdam. Toen heb ik mijn ontslag gevraagd, omdat ik Kamerlid was geworden in Gouda. In Februari van '76 ben ik ziek geworden, hard ziek; ik was radicaal op, ik kon geen briefkaart meer schrijven. Toen heb ik 'n jaar door de Riviera gezworven. Die ziekte heeft nog zeven jaar nagewerkt. De doctor zei: „In zeven jaar krijg je 'n nieuw zenuwweefsel; dan ben je er af". En zoo is het ook gegaan. Toen ben ik Kamerlid gebleven, en hoogleeraar aan de Vrije. Toen ben ik naar het Torentje gegaan, als minister, en in 1905 op reis. En dat is nou alles " * * * Hij wist wel beter, dat dit niet „alles" was. Beter dan iemand anders. Was dit niet een der redenen waarom velen hem niet genegen konden zijn al hadden zij gewild: dat Kuyper zelf zich van zijne beteekenis, ook van de beteekenis der feitelijkheden van zijn leven volkomen bewust was, samengegroeid als hij die wist met al wat de halve eeuw van zijn optreden als public man hoofd en hart des volks beroerde! En is ditzelfde niet tevens geweest de kern van de vereering, de toewijding, de innige liefde die duizenden en duizenden hem toedroegen en toedragen? Een innige genegenheid en adoratie waar diezelfden soms geen weg mee wisten als het beeld, dat zij in hun harten van hem hadden opgericht, op zijn voetstuk waggelde: maar die toch weer uitbrak in jubel, en dank, en tranen, telkens als hij in hun midden kwam, de leider tot zijn volgelingen, de meester tot zijn discipelen, de herder tot zijn kudde. Wie dat ééns beleefde: zulk een ontmoeting tusschen dezen man en wie zich geestelijk de zijnen voelden, kon zich niet onttrekken aan den indruk der diepe waarachtigheid, de echtheid dezer wederzijdsche bewogenheid des harten. In de jaarlijksche Deputatenvergaderingen der antirevolutionaire partij, — Groen's schepping, maar welker „dorre beenderen" (om een van Kuyper's geliefkoosde bijbeltermen te gebruiken) hij tot herleving wekte —; of bij een dier merkwaardige feesten: het zilveren jubileum van De Standaard, dat kleine maar in zijn hand geduchte wapen, zijn 70- en 80-jarigen geboortedag, waarop al de bestrijding, die zijn geestverwanten miskenning en verguizing moesten achten, door hen getransponeerd werd tot inniger dankbaarheid en hechter trouw. Was dan zijn gestalte altoos zooals wij, die ons herinneren van den Bilderdijk-avond in het Amsterdamsche Concertgebouw: van den vorst die de hulde genadiglijk aanvaardt, den Imperator die met een minzamen lach zijn zegekar stuurt over de bloemen, die een slaafsche massa op de wegen zijner glorie werpt? Zoodat de herdenking van een gestorven dichter verwerd tot 'n bewierooking van den redenaar? Neen, niet zóó alleen apprecieerde deze, als weinigen gevierde, deze trouw en deze liefde. „Zal er", zoo had zich onze A-correspondent afgevraagd aan den vooravond van Kuyper's 80en verjaardag, „zal er vandaag een trek van ontroering gaan over zijn ouden Caesar-kop?" Om dan van de receptie het volgende te gewagen: Eerlijk gezegd: we konden het ons haast niet voorstellen. Want het uiterlijk van dezen man, zelfs op de moeilijkste en pakkendste momenten van zijn leven, was altijd van een strakke onbewogenheid, van een schier sphinx-achtige roerloosheid. Zou dit aangrijpende oogenblik op zijn levensavond hem meer menschelijk doen zien dan hij ons altijd is vóórgekomen? Wij waren zéér sceptisch. Hoe hebben we ons vergist. Toen wij binnenkwamen aan het begin van de receptie, om Dr. Kuyper namens den Nederlandschen Journalisten-Kring te complimenteeren, was juist de huldiging door het groote comité afgeloopen namens welk één van 's meesters geliefde discipelen, een van zijn trouwste vereerders ook, de oud-gouverneur-generaal Idenburg, het woord had gevoerd. En hoe ontroerd was de jubilaris! Maar'hoe ontroerden wij, op onze beurt, even later, toen we hem zagen staan met tranen in de oogen, toen we z'n stem hoorden wankelen. Professor Grosheide had het woord gevoerd namens de leerlingen en oud-leerlingen van de Vrije Universiteit, de groote stichting van Kuyper. Omgeven door een commissie uit de studenten, bood hij Dr. Kuyper het ontwerp van een gedenkraam aan, dat in het Universiteitsgebouw zal worden aangebracht en hij sprak oprechte woorden van dank en liefde. Toen werd het den ouden, sterken staatsman te machtig. Hij stond op uit z'n stoel, de tranen kwamen hem in de oogen, hij gewaagde, met diep-ontroerde stem, van zijn liefde voor het hooger onderwijs, van zijn oude betrekkingen daarover met Groen van Prinsterer, en hij dankte z n jonge discipelen. De oude, roerlooze onbewogen Caesar-kop had het hart van een mensch verraden. * * * Waarom we deze détails herhalen? Om een voorstelling te corrigeeren? Door de traditioneele retouche van het „de mortuis nil nisi bene" uit den karikatuur-Kuyper, zooals niemand feller dan Hahn dien teekende, de scherpe lijnen te verdoezelen? Neen; maar vooral: omdat Kuyper niet begrepen kan worden noch de plaats die hij in het hart van het door hem geleide omhoog gebrachte volksdeel innam, zonder in het oog te houden, dat de stoere arbeid van dit dadenrijke menschenleven geen resultaat was van cerebraal overleg, zooals Kuyper's politiek en zijn vaak getoonde „Rücksichtslosigkeit" vaak denken deed; maar dat inderdaad zijn hart deel had aan al zijn werk. Want vóór alles was Kuyper: niet de man van wetenschap, niet de staatsman, niet de predikant zelfs. Hij was dit alles en daarin cnder de velen de eerste. Maar bovenal en allereerst was hij: de dienaar zijner Calvinistische overtuiging. Hij was dit niet alleen als theoloog-dogmaticus, maar ook als cultuur-filosoof; niet alleen als dagbladredacteur, maar evenzeer als politicus: als exegeet voor zijn studenten, maar ook als socioloog in de oplossing der maatschappelijke problemen. Ditzelfde Calvinisme, aldus pretendeerde Kuyper — en geen die het vóór hem zóó principieel betoogde en „op alle terrein des levens" tot geldigheid zocht te brengen — ontsloot voor zijn belijder een volledige levens- en wereldbeschouwing, bracht zijn beginselen en consequenties met zich voor het persoonlijke èn het publieke leven, was geen vorm van Godsgeloof naast vele andere maar veel meer: een alles omvattend systeem, aan Wetenschap en Kunst, aan Staatkunde en Maatschappijleer een uitgangspunt wijzend, en richting en doel. Voor wie dit bedenkt, valt 't niet moeilijk een geestdrift te verklaren waarmede zijn gesproken en geschreven woord ontvangen werd door wie zich 't eerst door hem dit geloof, dit Christendom, als cultuurmacht in den ruimsten zin ontvouwd zagen. Het was de nieuwe toepassing van het oude bijbelwoord: „Alles is het Uwe", het was het oude devies „Pro Rege", maar met een nieuwen klank. Nooit zou Kuyper geworden zijn wat hij geweest is door zijn geleerdheid, die encyclopaedisch te noemen was, door de onbetwiste superioriteit van zijn intellect, indien niet al deze krachten geconcentreerd waren geweest op één hoofddoel, indien niet deze geniale persoonlijkheid zich geheel en al had ondergeschikt gemaakt aan zijne overtuiging, indien niet hijzelf zich in een machtigen greep gevangen had geweten. Hier was de stimulans tot zijn onverpoosden arbeid tot in den hoogen ouderdom: het geloof aan zijn goddelijke roeping. Men kan die overtuigiing als een juiste deelen of ze als een ingebeelde verwerpen; maar wie naar een verklaring zoekt voor Kuyper's beteekenis voor de Christelijke cultuur dezer dagen — en daar ligt het zwaartepunt van zijn werk — heeft haar als een feit, en een dominant feit te aanvaarden. Reeds van den eersten stap af heeft hem dit besef vergezeld. De merkwaardige wording van bovengenoemde beantwoording der Groninger prijsvraag over a Lasco, welke Kuyper in zijn „Confidentie" beschrijft, kreeg voor hem de beteekenis eener providentieele leiding, en op welk gebied hij later optreedt, overal gevoelt hij zich de daartoe geroepene, het instrument dat dan ook zijn deugdelijkheid te bewijzen heeft. Hij heeft het bewezen, in den kerkstrijd, in den schoolstrijd, in den politieken strijd. Als de schrijver dan Dr. Kuyper en de Hervormde Kerk, en de stichting der Vrije Universiteit heeft geteekend, wijst hij op diens optreden als politicus en zegt dan: „Veldheer zonder leger" werd Groen van Prinsterer genoemd, die Kuyper in '74, nadat laatstgenoemde sinds 3 jaren De Standaard had geredigeerd, als „den aangewezen man", den „genialen leader", aan de antirevolutionaire kiezers voorhield. Wat hij geweest is voor deze partij, die hij van los-bijeenschuilende elementen tot een krachtige groep organiseerde, is slechts onbekend voor wie volslagen vreem- deling is in onze politieke geschiedenis der laatste vijftig jaar. Hij verzamelde de schare om zich, bond haar aan zich, groepeerde ze achter zich. Niet zij kozen zijne leus; maar hij leerde ze in zijn program hun innerlijk nauwelijks bewust levende wenschen herkennen of erkennen. Hij overtuigde ze van hun kracht; wekte geestdrift voor wat hij als hun heilige roepinig schetste; en, eindelijk, leidde hen mèt zich ter overwinning. Revolutie — Evangelie, — het was de groote tegenstelling, die Kuyper wees op elk gebied, en déze antithese drong al wat zich daardoor gegrepen voelde rondom zijne plaats, onder zijn vaandel, ja, aan zijne voeten. Aanvankelijk in de oppositie, met als samenbindend strategisch doel: de bestrijding van de bevoorrechting van het openbare onderwijs (Kappeyne van de Coppelo; Volkspetitionnement) kon van '88 af, toen het christelijk ministerie-Mackay optrad, naar de realiseering van het eigen program worden gestreefd. En de laatste 20 jaren, waarin achtereenvolgens de Rechtsche kabinetten Kuyper (1901-'05), Heemskerk ('07-'13) en het thans aan 't bewind zijnde ministerie optraden, bracht de verwezenlijking van tal van denkbeelden, jaren her door den geestelijken vader dezer rechtsche meerderheden in zijn blad en in de Kamer bepleit. Het is hem nog gegeven geweest de, althans uiterlijke beëindiging van den schoolstrijd te beleven, waaraan zijn naam voor altijd verbonden blijven zal, ook al draagt de wettelijke gelijkstelling van het hem dierbaar bijzonder onderwijs met het openbare eens anders onderteekening. Reeds daarvóór was zijn figuur op den achtergrond geraakt, en sindsdien trokken zich de schaduwen steeds dichter om hem heen en viel steeds meer het volle licht op de „jongeren", zelfs van een tweede geslacht. De laatste maanden voltrok zich het tragisch proces steeds sneller, waar de sterke man welhaast tot krachteloosheid verviel; de eene functie na de andere moest op anderen worden overgedragen. En met het neerleggen van het lidmaatschap der Eerste Kamer op 21 Sept. j.1. nam hij voor goed afscheid van het staatkundig leven, met een schrijven, dat zelfs niet meer van zijne hand kon zijn. Gelijk ook de viering van het 40-jarig bestaan der Vrije Universiteit de bezieling der aanwezigheid van haar stichter missen moest Wie aan dit graf de balans van dit leven wilde opmaken, en vragen: wat dan van dien reuzen-arbeid van blijvende beteekenis zal zijn niet slechts voor een partij, maar voor land en volk in hun geheel, zal niet mogen nalaten te bedenken, dat, die zijn levenstaak zag In het licht dat voor dezen Calvinist het éénig-schijnende was, reeds daarmee zichzelf en heel zijn arbeid een beperking oplegt. Alleen wat in dat licht begeerlijk en strijdenswaard geleek, verdiende de toewijding van ook de grootste talenten, — zoo was reeds hierom Kuy- per's leven en arbeid voorbestemd bij uitstek een partijdig karakter te dragen. Ook wie diametraal tegenover hem stonden zullen, nu hij hun verzet niet meer prikkelt, zich bepalen tot het uitspreken van hun eerbiedige bewondering voor zijn menigvuldige talenten, zijn onverwoestbare vitaliteit des geestes, zijn niet-overtroffen en zelden-geevenaarde kennis. Mannen als deze, „singulier in alles", naar van Van Oldenbarneveldt getuigd werd, zijn zeldzaam; hun wereldnaam verhoogt het aanzien van een volk. En waar zij, gelijk Kuyper, dien naam schaadden door een trouw aan oude sympathieën voor wat die genegenheid niet verdiende, — daar willen wij hem op dit oogenblik slechts den lof nageven, dat hij althans óók in dit gevaarlijk wanbegrip, consequent en zichzelf bleef. In tegenstelling immers met zooveel kleinere geesten, die thans ooglonkjes werpen in een richting, waarheen zij vóór de Duitsche débacle den rug hadden gewend! Eerst het nageslacht zal aan Kuyper's figuur de plaats wijzen die zij verdient. Geen schrijver der histoire contemporaine zal daartoe in staat zijn te minder naarmate een zoo markante persoonlijkheid zoo felle hartstochten wakker riep. Misschien is zijn verscheiden voor de partij, die hij groot maakte, een minder groote ramp, dan in vroeger jaren voorspeld werd. En dit niet alleen omdat (dank zij niet het minst den nu gestorven leider!) jonge krachten naar voren kwamen — was Kuyper niet reeds bezig het tweede geslacht te overleven? — maar wellicht nog meer, omdat er allengs een vervreemding was ontstaan, die zich telkenmale scherper deed gevoelea Dit moet (wij wezen er destijds op toen zelfs Colijn in de Eerste Kamer Kuyper's buitenlandsche politiek openlijk desavoueerde), dit moet voor hem wel de pijn van zijne late levensdagen zijn geweest: dat zijne schepping, de partij die zoo innig aan zijn persoon verbonden was geweest in haar moeilijkste en dan roemrijkste jaren, reeds bezig was los te weeken van dat cement. „De tragiek van een leven dat zijn zenith is doorgegaan", zoo schreven we, is ook hem niet vreemd gebleven. Zijn dood heeft de voltooiing van dit proces aan zijn blik onttrokken, en wie hem lief hadden om wat hij was (en dat zijn nóg de duizenden!) zullen er een weemoedig vreugdgevoel om kennen. Maar ook zij, die hij door zijn heerschzucht vervreemdde, de velen, die hij wondde, uit zijn eigen leger, zullen bij zijn dood wel gaarne wijzen op de grootheid zijner kwaliteiten, en de diensvolgens ook groote gebreken aanvaarden en vergoelijken. Gehaat wellicht door honderden, maar geliefd door duizenden van hier en ver over de grenzen, nalatend een naam bekend in de geheele wereld der wetenschap, een figuur onder de markantste onzer ge- schiedenis der laatste eeuw, ja de merkwaardigste misschien, — zoo is Abraham Kuyper uit de rijen der levenden gescheiden. Maar boven den hartstocht der schier vergodende liefde en boven den hartstocht der verguizende haat rijst aan dit graf de huldigende eerbied uit, die den groote erkent, en gaarne bereid is juist uit deze grootheid den omvang der schaduw te verklaren, die achter zijn giganten-gestalte viel! „De Tribune" 10 Nov. 1920. Er is ongetwijfeld een groot man heengegaan in Nederland, een man, zooals maar al te zelden, in deze lage landen, sedert de zatheid der regenten reeds sinds de zeventiende eeuw dit volk degenereerde, opstond. Abraham Kuyper was — en dat zegt niet weinig, maar vèèl — een staatsman; en hoe ongelooflijk het onzen kameraden misschien in de ooren klinkt, omdat hij hun man niet was, een volkstribuun bovenal. Hij was de propagandist, de agitator, de organisator, de politicus van ééne volks-klasse, die in het Nederland van het midden der vorige eeuw door het opkomen van de „liberale" bourgeoisie in de verdrukking geraakte, de kleine luyden. In de vorige eeuwen was Oranje het plechtanker dezer volks-klasse geweest tegen de regenten, maar in de negentiende eeuw nam de groote burgerij Oranje in haar dienst om dit huis met onttroning te dreigen als het haar wil niet deed. En Oranje bukte. Toen werd — na het midden der eeuw, tegen '70, toen de PruisischDuitsche expansie zich hier begon te doen gevoelen — Kuyper de heraut der vertrapte klasse. Het moderne proletariaat, nauwelijks nog in Nederland bestaand toen, zou eerst korten tijd later zijn heraut vinden in de juist voor een jaar gestorven Domela Nieuwenhuis. Kuyper heeft het middel gevonden om deze klasse, die politiek ontrecht, economisch misdeeld, en moreel en wetenschappelijk niets was, voor haar politieke en economische rechten te doen strijden, en haar in karakter en kennis te verheffen. Hij heeft dat gedaan met de eenige ideologie waarmede deze ten ondergang gedoemde klasse te organiseeren viel: de clericale. In de kleine kerk, los van de bonzen der groote, vonden de kleine luyden zichzelf. Kuyper was hun ideologische voorman in de door hem geleide Heraut, hun politieke leider in de door hem meenen wij gestichte Standaard, hun wetenschappelijke gangmaker in de door hem tot stand gekomen zoogenaamde Vrije Universiteit, hun onvervaarde strijder in de door de grooten als het bolsjewisme geschuwde doleantie, en hun voerman ter overwinning in datgene waarmede zij het vrij- en het sociaal-liberalisme, genre Van Houten en Troelstra op geestelijk en politiek gebied geknauwd hebben, de schoolstrijd. Dit alles was in de vorige eeuw, althans vóór 1903. In 1903 bleek ook in Nederland de proletarische revolutie geboren van de nieuwe klasse, die als zoodanig niet verdwijnt vóór dat zij volkomen overwonnen heeft over groote en kleine burgerij. En dat was Kuyper's ondergang, want hij was de tribuun van het oude volk, het kleine, en niet van het nieuwe, het proletarische. Toen heeft met behulp van Troelstra, die door Kuyper in de schoolstrijd reeds geestelijk was vermoord, het liberalisme zijn goedkoope triomfen over den oud wordenden Kuyper behaald. Zeker, Kuyper heeft het proletariaat in 1903 op wreedaardige wijze genekt, hij was de principieele tegen-stander van de nieuwe klasse; het proletariaat zal nog veel te doen hebben om de wonden toen geslagen te heelen, en met nieuwe kracht ver boven het oude uit te komen. Maar ook in dien strijd kunnen ze van hun hardnekkige tegenstander leeren, die op zijn manier de dialectiek der historie verstond, beter dan alle vrijzinnig- en sociaal-democraten tezamen. Hij deinsde, zoo noodig, voor het geweld niet terug, indien zulk ingrijpen voor de geboorte van het nieuwe door de historie noodzakelijk werd. En thans is deze felle antirevolutionair gestorven, nu de kimmen der revolutie gaan gloren. (D.) W(IJNKOOP). „Utrechtsch Dagblad" 9 Nov. 1920. Het ontslapen van Dr. A. Kuyper vervult heel Nederland met diepe ontroering. Onder zijn geestverwanten, van wie velen hem vereerden en liefhadden zooals men zich zelden aan een persoon heeft toegewijd, heerscht verslagenheid, onder zijn tegenstanders, die veel van hetgeen Dr. Kuyper deed en wrocht niet een zegen achten voor ons volk, nadenkend zwijgen. Maar heel ons volk is eensgezind in het besef, dat een landgenoot is heengegaan van ongewone beteekenis Dr. Kuyper was stellig in alles, niet het minst op kerkelijk gebied, waar hij de leerstellige overtuigingen verdedigde met een daadwerkelijke kracht, die hem veel vijanden heeft bezorgd. De doleantie is — hoe men over haar moge denken, en wij willen Kuyper's optreden in de Ned. Herv. Kerk allerminst verdedigen — een groote, geestelijke kracht gebleken in ons volksleven. Dat er in onzen tijd van wankele levensovertuigingen een vast-aaneengesloten groep is, die van het geloof der vaderen geen duimbreed prijsgeeft, kan ook de andersdenkende gevoelen als een onmisbare nationale waarde. Maar zeer merkwaardig is, dat juist tegen Kuyper's verscheiden, de uiterste leerstelligheid in den boezem der Gereformeerden zelf werd aangetast. Stellig en systematisch was Kuyper als wetenschappelijk man. Indien zijn onafzienbare rij van werken niet eerbiedwekkend zijn zou om den zeldzamen rijkdom van weten die er in is samengetast, dan zou zij het reeds zijn door het voorbeeldig conceptievermogen, dat er uit spreekt. Wie Kuyper leest, gevoelt zich in het gezelschap van een organiseerend geleerde. Die organisatorische kracht spreekt zich ook uit in de inrichting der Vrije Universiteit, eene instelling die op zichzelf reeds pleit voor Kuyper's diep inzicht in de behoefte zijner partij. Wie den jongen intellectueel opleidt in zijn beginselen en dat doet met vuur en systeem, is duurzaam arbeidend aan de toekomst van zijn partij. Met vuur en met systeem is de inrichting en het onderwijs der Vrije Universiteit ingezet. En het ware te wenschen dat de algemeene wijsgeerig-classieke propaedeusis der Vrije Universiteit ook aan de andere universiteiten werd ingevoerd. Wat Prof. Roessingh uit Leiden thans bepleit: grondiger wijsgeerige voorbereiding voor ieder student, is door Dr. Kuyper ettelijke jaren te voren toegepast. Zoo blijft er na Dr. Kuyper's verscheiden een phalanx over van staatslieden en geleerden, die grondig onderlegd zijnen zich bevinden op de basis van zijn beginsel. Wie de figuur van Dr. Kuyper volkomen begrijpen wil, moet hem zien als kunstenaar. Er is geen Nederlandsch zoo beeldend, zoo rijk, zoo oorspronkelijk, zoo klaar als het zijne. En er is geen Nederlander — hetzij dan Multatuli — die onze kalme natie in zoo ongeëvenaarde mate wist op te voeren tot hartstocht, maar ook tot een zich verliezen in een gedachte, die uitstijgt boven het hier al te zeer gekoesterd individueel belang. Zooals Multatuli en de ongeschoolde geest elkander verstonden, zoo verstonden Kuyper en die milieus elkander, waarvan van Deyssel eens heeft geschreven, dat er de ziel der natie bloeit, de kleine binnenkamers achter de winkels. Kuyper heeft het hart van den gereformeerden middenstander en volksman volkomen gegrepen. Zijn bezielend woord gaf hem de kracht tot lijden. En wat er geofferd, geleden en gebeden is voor de christelijke school, kan alleen hij beseffen, die de worsteling van nabij heeft meegemaakt. Toch: juist zijn kunstenaarsnatuur bracht met zich mede die eigenaardige tegenstellingen in zijn persoonlijkheid, schijnbaar zoozeer in strijd met het omlijnd en positief karakter van zijn persoon en zijn optreden. Hij, de man van het beginsel, van het star-doorge.voerde systeem, die „oude plunje" moest afwerpen, hij de klare en stevige uitbeelder van het begrip, die zich vaak in zijne werken verliest in spitsvondige dialectiek! Die tegenstrijdigheden zijn de tegenstrijdigheden des kunstenaars, het was de verbeelding die dezen, toch zeer reëelen mensch in doolhoven bracht, waar hij zich doorworstelde met vitaliteit en soms al te groote breedheid van allure. Maar ook was het zijn kunstenaarsnatuur, die hem den weg deed vinden tot het hart van het volk. Naast de tegenstrijdigheden in zijn persoon vertoont zijn leer eene eveneens slechts schijnbare tegenstrijdigheid. Was Kuyper niet de demokraat, die het heeft uitgeroepen dat de armen niet konden wachten, geen dag en geen nacht? Was hij niet de voorvechter van het geloof der eenvoudigsten, de strijder voor de school, die met spaarcenten van hen die geen brood hadden werd levend gehouden? Maar was hij ook niet de dienaar van het gezag in al zijn wreede consequenties, de auteur der dwangwetten, de schitterende Minister en wereldreiziger door Albert Hahn vereeuwigd? — Wij kunnen al deze dingen, naast Kuyper's persoonlijke eigenaardigheden, verklaren uit de tweeledigheid gezag en vrijheid, die leeft in het antirevolutionair beginsel. De vrijheid voor de ontwikkeling der individueele groep, de Overheid nimmer die vrijheid beperkend. Maar anderzijds nimmer een prijsgeven van de rechten der Overheid, welke zij uitoefent als dienaresse Gods Wat is het laatste woord, dat wij, behoorend tot de politieke groepen die tegenover hem stonden, hebben te spreken? Dat Kuyper's groote bekwaamheden onvoldoende door de liberalen zijn geëerd? Het is niet te ontkennen — al heeft hij ons bestreden met een genadeloosheid, die geen weerga kent. Dat wij betreuren zijn bezigen van godsdienstige beginselen als politiek instrument? Dat blijft een onwedersprekelijke dwaling aan de andere zijde. Neen, wij willen erkennen, ondanks alle diepgaand verschil van inzicht, dat ons van dezen doode scheidt —dat het beste door Kuyper's leven verricht, boven een gewekte genegenheid in de harten der geestverwanten, wier kleinkinderen zijn portret nog zullen hebben in hunne huiskamers, boven den invloed dien zulk een tegenstander heeft voor onze innerlijke herziening en de kracht van ons verweer, dat het hoogste van dit leven is geweest, dat Kuyper op z ij n e wijze en naar zijn inzichten heeft gestreden voor die waarde, zonder welke een natie te gronde gaat: de religie. Tegen de revolutie het Evangelie, dat is: tegen verwording en zedelijke verwildering het godsdienstig besef. Ziehier de hoogste levensgedachte van Dr. Kuyper, en om die levensgedachte ontbloot ook de tegenstander eerbiedig het hoofd aan deze groeve. „Het Vaderland" 9 Nov. 1920. / De wensch van velen is vervuld, aan het lijden van Dr. Kuyper is thans een einde gekomen. De tegenstelling tusschen den eens zoo krachtigen en talentvollen en zijn langzamerhand wegstervenden geest was zoo tragisch, dat het aan den blinden, krachtloozen Simson te Gaza herinnerde, en het verheugt ons in de laatste weken herhaaldelijk ook uit den mond van politieke tegenstanders, een welgemeend woord van medelijden gehoord te hebben met zoo droeven uitgang van dit rijke en gelukkige leven. Gelukkig, volgens eigen verklaring, en daar was reden toe. Vergelijk Dr. Kuyper's leven eens met dat van Groen van Prinsterer, die voor telkens kleiner schare van geestverwanten sprak, die, als hij geen kracht had geput uit een onverwoestbaar geloof, er strijdensmoede het zwijgen toe zou hebben gedaan, terwijl de thans overleden leider van de anti-revolutonaire partij ten onzent niet alleen onvermoeid ontginner en zaaier geweest is, maar het oogstfeest heeft meegemaakt, waarbij gejubeld kon worden over de landen, die door zijn arbeid aireede wit waren om te oogsten De eerste herinnering, die wij van Dr. Kuyper hebben, is van eene halve eeuw geleden, en wel op de Amsterdamsche kermis. Daar hadden de Gereformeerden, als protest tegen dat jaarlijksch terugkeerend feest, waarop inderdaad de ongebondenheid hoogtij vierde, een Bijbelkraam geplaatst; het was op de Keizersgracht, hoek Leliegracht, niet ver van de plaats waar later de Vrije Universiteit gevestigd is. En daar stond een heer zijne instructies te geven aan den bijbel- en traktaatjes-koopman, en wij hooren nog de omstanders fluisteren: Dat is dominee Kuyper, en daar was iets in dien toon dat deed denken aan het noodzakelijke van dubbelen grendel op de deur. Wij halen dit slechts aan als voorbeeld, dat doet zien hoe hij in den kring van andersdenkenden oorspronkelijk stond aangeschreven. Van hem is dan ook het karakteristieke gezegde, dat zijn heengaan uit de politiek, de Rechterzijde eene winst zou aanbrengen van tienduizend stemmen Dr. Kuyper is, als wij ons deze uitdrukking mogen veroorloven, te laat weggenomen; hij en de partij hadden elkander ietwat overleefd. En dat kwam niet daardoor, dat hij van nature een heerscher was, die geen opstand duldde, ook omdat hij dat voor de partij verderfelijk vond, maar omdat de partij reeds lang tot die kracht was gekomen, dat zij het zonder zoo'n veldheer kon stellen. Die veldheer was onmisbaar, toen de Gereformeerden als quantité négligeable beschouwd, uit het diensthuis moesten worden uitgeleid, toen het allen bezielende woord noodig was, om eene taak te vervullen, waarvan het welslagen Icarus-hoop scheen. Die veldheer was onmisbaar, toen 't ging voor de anti-revolutionairen, om zich door overwinning eene plaats onder de politieke zon te verwerven, maar toen die plaats veroverd was, wilde het leger, en vooral de hoofdofficieren daarvan, hun Capua genieten. Zooals het leger van Alexander de Groote, na overwinning op over- winning eerst morrend den veldheer volgde, die steeds op nieuwe victorie uit wilde gaan, om eindelijk gehoorzaamheid te weigeren, zoo is de anti-revolutionaire partij, toen ze zooveel zetels in Kamer, Staten en Gemeenteraden had behaald, wat haar intellectuels betreft, meer gaan voelen voor den invloed, die in het gestoelte der eere voor de beginselen te oefenen was, dan voor telkens scherper strijd. Vandaar het geestelijk conflict met Dr. Kuyper, die in 1901 met zijn optreden als minister gedacht heeft, zooals in België, eene aëra te openen van jaren en jaren van Christelijke politiek, en wien de kentering in 1905 iets onverklaarbaars was. Het enkele feit, dat de Coalitie het in 1908 beter vond zonder, dan met Dr. Kuyper te regeeren, en dat de anti-revolutionaire partij zich daarbij heeft neergelegd, bewijst dat toen reeds de onmisbaarheid van dien veldheer niet meer werd gevoeld, al staat het dan ook vast, dat dit niet naar den zin was van de kleine luiden in de partij. Toen bij de verkiezingen van 1909 de Rechterzijde 60 zetels in de Tweede Kamer kreeg, schreef de Stichtsche Courant: „Nu staat niets meer de terugkomst van Dr. Kuyper als minister in den weg", en het blad sprak daarmede naar den zin van de overgroote meerderheid der partij. Politieke redenen maakten, dat aan dien wensch niet voldaan werd, maar tevens was het sinds dien tijd in de anti-revolutionaire partij de dood in den pot. Aan deze geopende groeve ontkomen wij natuurlijk niet aan de gedachte welk een gewichtig tijdperk van onze politieke geschiedenis met den dood van Dr. Kuyper wordt afgesloten. De geweldige wereldrevolutie zal dan ook maken, dat voor de Nederlandsche politiek waarheid wordt, dat het oude is voorbijgegaan en alles nieuw is geworden. Maar wie naar dat afgesloten tijdperk omziet, kan, als hij rechtvaardig is, niet anders getuigen, dan dat Dr. Kuyper een van de merkwaardigste mannen is, die dat tijdperk heeft opgeleverd, een man singulier in alles, zooals het van Van Oldenbarneveldt werd gezegd. En laten zij, die hem het best hebben gekend en dus het meest liefgehad, den strijd herdenkende dien hij gestreden heeft, zich Lucus VI, 26 herinneren: „Wee u wanneer alle de menschen wèl van u spreken". Requiescat in pace. Een groot man is van ons heengegaan. „Het Volk" 9 Nov. 1920. De man die gisteren in hoogen ouderdom overleden is, zal ook bij tegenstanders in eere blijven als een der groote volksleiders, die leven wekte waar dood was. Zijn historische roem zal het blijven, dat hij het geweest is, die de kleine burgerij, van de in dommelende onbewustheid voor zich daar heen levenden die zij waren, gemaakt heeft tot een krachtig, ja onstuimig levende volksgroep, tot werkelijke burgers van den staat, tot een klasse. Wie in elk geval de bewustheid boven de onbewustheid verkiest, ook al richt zich die bewustheid tegen hem, zal dit Kuyper tot een hooge verdienste aanrekenen. Hij heeft er het volksleven ontzaglijk mee verrijkt. Van den grooten volksleider ontging hij het lot niet, dat hij eenerzijds even afgodisch vereerd, als anderzijds gloeiend gehaat werd. Zag de kleine burgerij in hem den Messias, den van God gegeven leidsman, den profeet, die hen uit de dorre woestijn der vernedering en der geringschatting naar het vette Kanaan der beheersching van Staat en Maatschappij zou voeren, — eerst door de liberale bourgeoisie, het „denkend deel der natie", dat zich in haar voorrechten, haar onbeperkte macht en haar eigendunk bedreigd zag, — later door de arbeiders die in hem hun meest verbeten, hun meest onbeschroomden en hun gevaarlijksten vijand vonden, gevaarlijkst door een demagogie die in een godsdienstige ideologie haar steun zocht, werd hij gehaat als weinigen. Van den volksleider had hij vooral de groote gave, dat hij op de verbeelding der massa wist in te werken, niet het minst door zijn teekenachtige taal. Of hij in De Standaard schreef dan van de parlementaire tribune redevoerde, nooit ontbrak het hem aan de schitterende leuzen, die als een vurig teeken voorafging, die hen volgen moesten en hen met magnetische kracht meesleepten. In de tijden van zijn opgang waren het de „kleine luyden", „het volk achter de kiezers", die hij opzweepte tegen „de heeren met twee namen" om voor hen het „huismanskiesrecht" te veroveren, — wat hij daaronder dan ook verstond, het bracht hen in beweging. Of het was de strijd „om der consciëntie wille" tegen de „ontkerstende school", waarvoor hij een modernen kruistocht wist op touw te zetten. In de tijden van zijn nedergang, toen hij, tot de macht gestegen, zich weren moest tegen de opdringende arbeidersklasse, die op hare beurt zich een plaats aan den levensdisch wilde veroveren, was het de strijd tegen, het „paganisme", voor „de eere Gods in het staatsrecht", waarmede hij nog eenmaal, zij het onder valsche vlag, zijn scharen in het vuur wist te brengen. En zijn encyclopedische belezenheid, het gemak waarmee hij de moeilijkste problemen spelend hanteerde, zijn theologische afkomst niet het minst, waardoor hij dien reuk van heiligheid om zich verspreidde, die het godsdienstig-sektarische volk verblindde, waren zoovele attributen die hem tot volksleider stempelden. Maar hij bleef en moest blijven de leider eener klasse, der kleine burgerij, zooals dat in onze klasse-maatschappij niet anders mogelijk is. Mochten al in de dagen zijner machtsvolkomenheid, toen hij het bolwerk scheen tegen de opkomst der revolutionaire arbeidersbeweging, vele vermogenden zich in zijn zon komen koesteren, het waren voor hem toch slechts bijloopers. Mocht al menig arbeider het zich aan zijn kerkgenootschap verplicht achten om hem te volgen, hij bleef nochtans de leider der kleine burgerij. Zijn aanloop om met een „sociaal kongres" en een voorgespiegeld „wetboek van den arbeid" zich ook een groot arbeidersgevolg te verschaffen, bleef een mislukte aanloop. Zelden is een gebed droeviger gehoond door hem zeiven die het uitsprak, dan het „Heere mijn God, zij kunnen niet wachten, geen dag en geen nacht", waarmee hij zijn arbeiderskongres van 1891 in vervoering bracht; de daden voor de wachtende arbeiders bleven uit, moesten uitblijven, omdat hij de leider der kleine burgerij was en bleef en met dier belangen de arbeidersbelangen in onoplosbaren tweestrijd waren. Uit die dagen, toen hij zich naar het arbeidersvraagstuk keerde, zijn ons uit zijnen mond van de meest striemende woorden tegen het verderfelijk kapitalisme bewaard gebleven die in ons land gesproken zijn, woorden ook van begrip voor het werkelijke, ekonomische, den godsdienst niet rakende wezen van het socialisme, — maar het bleven woorden en het moesten woorden blijven, omdat hij, die de leider der kleine burgerij was, niet de leider der arbeiders kón zijn. Zoo werd ook zijn ministerie, toen hij tot glans en heerlijkheid gestegen was, het onvruchtbaarste voor de arbeidersklasse, dat sinds 1888 geregeerd heeft. Maar onvruchtbaar ook in het algemeen, doordat hij, de volksleider met de stralende leuzen, zoo geducht als aanvoerder der oppositie, als positief bewindsman van een verwonderlijke machteloosheid was. En toen tijdens zijn bewind de arbeidersklasse haar eerste groote uitbarsting van de hoop op een beter bestaan beleefde, werd dat zijn zondeval: van volksleider werd hij in 1903 volksonderdrukker. Toen steeg de machtswaan hem naar het hoofd en na een tijdperk van razende ophitsing, waarin hij de slechtste instinkten van zijn volgzame schare tegen de dragers van den nieuwen tijd deed oplaaien, zou hij ondergaan in die jammerlijke historie van korruptie, waarin hij zijn partij naar den afgrond meesleepte. Sindsdien was hij reeds politiek een dood man. Maar de tijd van zijn ondergang en zijn onverzoenlijke vijandschap jegens ons zullen ons niet doen vergeten, dat Dr. A. Kuyper een dergenen geweest is, die als een tweede Mozes bruisend water eeslagen heeft uit de dorre rots der volksversteening. „Vragen des Tijds" Dec. 1920. .. .Wat den theorethischen Groen van Prinsterer niet gelukte met de moderne Roomschen, gelukte den practischen Kuyper met het orthodoxe Catholicisme. Trouwens, wie zich de moeite getroost Mr. Groen van Prinsterer's geschriften ietwat meer dan oppervlakkig te leeren kennen en Dr. Kuyper in zijn volle kracht heeft gehoord, vond steeds weer dezelfde woorden en ideeën bij beiden terug (samenwerking met Rome, heidensche wetenschap, souvereiniteit in eigen kring, zelfs de driestarren, die Dr. Kuyper somwijlen zoo schitterende asterisken kenmerkten, treft men in de Nederlandsche Gedachten eveneens aan.) Toen in 1871, naar Groens eigen uitspraak, diens rol was uitge- speeld en hij, klagend, na veertig jaren strijden en lijden, een vreemdeling te zijn in eigen land, verkeerd begrepen, zelfs door zijn trouwste vrienden, zich terugtrok in zijn studeervertrek, wist hij reeds, wie zijn opvolger iure suo zou zijn, en kende deze reeds geheel zijn oordeel betreffende het ontworpen program en de meest belangrijke aan de orde komende vraagpunten (Dr. Kuypers deputatenrede 2 Juli 1885). Reeds na 1868, over Beets en De la Saussaye met Groen van Prinsterer in aanraking gekomen, vormde zich spoedig de hechte vriendschapsband, door de homogeneïteit van beginselen versterkt. Maar eerst op den Geuzendag van 1872, met zijn Geuzenartikel in den eersten Standaard, vangt Dr. Kuyper zijn regelmatig actieven politieken arbeid aan, dien hij, de nimmer vermoeide en nooit moedelooze, een middelmatigen menschenleeftijd lang, heeft voortgezet. Dr. Kuyper is wel een Zondagskind geweest; steeds vond hij de elementen en krachten, om zijn streven kans op slagen te bieden. Mopperend was Bilderdijk, in zijn zangen noch pamfletten in de breede volkslagen begrepen en gewaardeerd, heengegaan. Da Costa en Capadose verging het niet veel beter. Wel had Groen in zijn honderdtal werken en door onverpoosden geestesarbeid er voor zorg gedragen, dat het getal der „vromen, waaruit de anti-revolutionaire partij bestond, op schrikbarende wijze was toegenomen en eene partij vormde, waarop, bij de behandeling van publieke aangelegenheden, zou dienen te worden gelet", maar van hooger eenheid, van organisatorisch verband, van stelselmatigen arbeid zweem noch spoor. Dat nu, wat Groen ontbrak, bezat Kuyper in schier onuitputtelijken overvloed. „Groen van Prinsterer beeldhouwde zijne gedachten in marmerblokken van stijl, zelfstandig en vast als een rots," maar in hun bondigen vorm ongenietbaar voor de groote massa, voor wie de Nederlandsche Gedachten als boeken, met zeven zegelen gesloten, waren. Welke gewone kiezer van 1869 begreep zijn vlugschriften „Bij de Stembus"? Het volk las ze eenvoudig niet. Hoog als de man, zoo was hoog zijn taal, zoo was hoog de vlucht der door hem ontwikkelde denkbeelden! Met één tooverslag veranderde dit, toen De Standaard kwam. Daar was gloed in de gedachte; daar was hartstocht in de taal, zoo ongelijk aan de stijf-vormelijke van de midden-negentiendeeeuwers. Als der sirenen lied klonk lokkend en vleiend Dr. Kuypers woord; steeds sprak hij bij de ingewikkeldste politieke en geloofsproblemen tot zijne „mannenbroeders", alsof ze hem perfect begrepen en in alles konden volgen. Steeds weer werden de grondgedachten geborduurd op ander stramien met nieuwe, sprekende kleuren. Hij voelde zich met allen één. Hij doceerde niet, maar causeerde. Daarin school zijn meesleepende kracht. Een rattenvanger van Hameln op Christelijk terrein; hij floot voor, de deun werd een volkszang; de korte gedachte een gevleugeld woord. fierst met zijn zessen één Standaard lezend, moest dra elk Kuyperiaan er één bezitten, jaargang op jaargang inbindend. Zoo ging het in Kuypers glorie-tijdperk van 1880—1900. Zijn lezers — en er scholen boeren en arbeiders onder — rusttten niet vóór zij begrepen, wat er stond en bedoeld werd. Waar Kramers' woordentolk niet meer hielp, moest „dominé" en „meester" bijspringen. „Soli Deo Gloria" kende ieder. „Sol iustitiae illustra nos", „Ex ungue leonem", „Non tali auxilio , „La vertu est un beau fort": men moet de vertaling kennen, die in margine werd aangeteekend. De Standaard, de strijdschriften, ze werden gelezen. En hoe genoot men, wanneer Dr. Bronsveld als „amice frater" in „Strikt genomen" werd gestriemd en het in De Gids opgenomen artikel van Mr. De Beaufort in „Eer is teer" werd ontleed op de eigenaardige wijze van strijdvoeren en argumenteeren, waarin Dr. Kuyper een meester was. De Standaard! „Gedragen door eene machtige overtuiging, tintelde haar taal van geest en van leven; hare artikelen waren menigmaal schitterende improvisaties op schrift; de entrefilets waren dikwerf edelgesteenten van gedachten en van taal." (Bavinck, Rede 1 April 1897). En — waarom het te ontkennen? — het verheffende en het treffende in dit heel onze landpalen overstralend genie was, dat hij het innige zieleleven van den man achter den trog, van den boer op het veld en van de eenvoudigste werkvrouw — terwijl hij toch, zeldzame contradictie, een zeer slecht menschenkenner was — zoo geheel doorvoelde, verstond en begreep. Een telepaath bij uitnemendheid. De godsdienstige en politieke gedachten, die in het „vrome" volk leefden en woelden, greep hij en hij schreef ze vlotweg neer in de welsprekende, beeldrijke „tale Kanaans", die ieder zijner volgelingen verstond, met zielepassie verslond en die na het lezen den eenvoudige deed uitbarsten in den juichkreet; „Dat, dat is het, wat in mij leefde en welke gedachten „ik nooit weer te geven vermocht." Dr. Kuyper begreep zijn volkje en beheerschte het, zooals geen veldheer zijn troepen, geen koning zijn onderdanen ooit deed. Toen hem, nu enkele jaren geleden, de maarschalksstaf ontviel en hij zich moest terugtrekken uit het actieve leven, werd De Standaard niet meer gelezen en begonnen zich de kenteekenen van verwording in de Gereformeerde Kerken en de anti-revolutionaire partij te vertoonen, die reeds wijzen op een terugzinken in de onbeduidendheid, waarin, vóór Dr. Kuypers fenomenaal verschijnen, de rechtzinnige groepen verkeerden. Wat was het, toen Kuyper optrad, onder dat zich noemende rechtzinnige volksdeel doof en dof en dor en koud en raadselachtig! Terwijl Thorbecke zijn verheven en grootsche taak volvoerde, waarvan thans nog heel Nederland de zegeningen erkent en waar- Pl. XIII. deert, heerschte er op theologisch terrein eene „Verschwommenheit" van begrippen, waaruit allengs het modernisme en het Calvinisme met hun diametraal tegenover elkander staande beginselen steeds duidelijker te voorschijn kwamen. Raadselachtig was het vooral, hoe wetenschappelijke nauwgezetheid te vereenigen met het aan de gemeente dierbaar kerkgeloof. Men voelde het aan allen kant: de levensvragen konden niet onbeantwoord blijven. Noch Pierson, noch Busken Huet, noch Kuenen en Scholten hebben het raadsel opgelost en ondanks hun reuzenarbeid, die nog eerbiedige bewondering wekt bij hen, die hunne werken leeren kennen, hebben de eenvoudigen, die om meer geesteslicht vroegen, zich gewend naar de Christelijke en radicale partijen. De Himmelreich-idee heeft nu eenmaal eene ontzaglijke bekoring voor den naar verhooging-van-geluk-strevenden mensch. En zoo kon het wel niet anders of de antithesis, bij elk groot wereldgebeuren steeds weer duidelijker aan de orde gesteld en door Goethe zoo glashelder gedefineerd: die van kinderlijk geloof en wetenschappelijke overtuiging, moest wel weer de geesten komen scheiden. En nu is het Dr. Kuypers schande of eere — al naar gelang men heftig tegenstander dan wel vurig verdediger is — geweest, al weer in navolging van Groen, dit antithetisch beginsel zonneklaar, eerst op kerkelijk, daarna op politiek terrein op den voorgrond te hebben geschoven. Groen van Prinsterer had dit reeds in dien eigenaardigen redeneertrant, die zijne geschriften kenmerkt, uiteengezet in zijn „Ongeloof en revolutie" (pag. 13) en meermalen in zijne „Nederlandsche Gedachten". Kuyper lichtte Groen's ideeën toe en populariseerde ze op zulk eene door dezen toegejuichte wijze, dat hij in 1876 heenging in de volle overtuiging, dat zijn levenswerk met kracht zou worden voortgezet door zijnen „geliefden en begaafden vriend Dr. Kuyper." Deze laatste had reeds lang verstaan het ongenoegzame, het zwakke, dat school in een leider, hoe machtig ook, zonder gedisciplineerde troepen. En aanstonds ging hij uit op het stichten van een organisatie. En toen is — het wordt algemeen erkend door vijand en vriend — het schitterend organisatorisch talent van dezen zeldzaam veelzijdigen man aan het licht getreden. Waar de nog jeugdige Kuyper kwam, wekte hij — vooral onder de eenvoudigen, zijn „kleyne luyden" zooals hij ze zoo gaarne noemde — leven en ontroering door zijn gloedvol woord, zijn machtige overtuiging, zijne schitterende talenten, zelfs door zijne strijdwijze, die, al wat ergerlijks in de historie staat opgeteekend, listig wist te boeken op de debetzijde zijner tegenstanders. En, komt ge in het Friesche land, dan zullen u oude boeren nog van Kuypers zegetochten verhalen en met een zeker pathos in hun stem verklaren: „Wij hebben ook Dr. Kuyper gehoord!" Hij kwam, zag en overwon. Hij vroeg om organisatie; men gaf adoratie; hij drong aan op geestelijken steun, hij ontving sympathie en toegene- 16 genheid, die hem meermalen ontroerde en verbaasde; hij zocht naar medewerkers, hij vond een Gideonsbende, die alles om Gods wil deed, zelfs de fakkels aandroeg om het terrein van den strijd, die zoozeer de hunne was, te kunnen verlichten. Er was iets van de mannen van het Réveil in hen. Eerst in kleinen kring samenkomend, allengs uitdijend tot eene schaar, die Utrecht's Tivoli ternauwernood kon bevatten, bleek de deputatenvergadering, voor wie Dr. Kuyper het schoonste en schitterendste van zijne redenaarstalenten steeds bewaarde — hoe kende hij de broederen! — „een wekker, die duizenden en tienduizenden burgers, eertijds met politieken slaap (de politicophobie van Groen) als overgoten, in korten tijd wakker riep; eenvoudige burgers uit onze steden en van het platteland; ploegers meer dan penvoerders, met acte noch diploma ooit gesierd." (Eer is teer, pag. 3 en 4). School sterke overdrijving in deze woorden, eerlijkheidshalve dient erkend, dat de vertegenwoordigers der kiesvereenigingen ter Liberale Unie van een ander species zijn dan de burgers en boeren, die, uit Friesland, Groningen en Gelderland komende, ter Deputatenvergadering gingen om Dr. Kuyper te genieten en daarna zijne geheime instructies te ontvangen. Zijn inderdaad Maranatha, Volharden bü het Ideaal, Wij Calvinisten, De Meiboom in de kap! niet, ook voor ons, juweelen van rhetoriek? En is Het sociale vraagstuk en de Christelijke Religie, waarmede hij het Sociaal Congres op 9 November 1891 inluidde, niet eene indrukwekkende inleiding geweest van een overigens weinig beteekenend samenzijn? Maar in die deputatenvergaderingen, met Standaard en Heraut, met zijne brochures en op de tallooze meetings in stad en land, (waarvan de merkwaardigste wel geweest is die in Groningen, toen op het open land bij flakkerend kaarslicht werd gesproken en gedebatteerd ten aanhoore van duizenden) bereikte Kuyper zijne „kleyne luyden", „het volk achter de kiezers" niet. Evenals op politiek terrein, had hij ook op kerkelijk gebied eene organisatie en mannen roodig, die hij in de Nederlandsche Hervormde Kerk niet vond en die, van het hoofd tot de voetzool doortrokken van den Calvinistischen zuurdeesem, dag aan dag en week in week uit „de regtveerdighmaking des gheloofs" op den kansel en in de huizen brachten. Die wereld van het godsdienstig leven eischte haar organisatie zoo goed als ieder andere. Leervrijheid was tuchteloosheid; synodale hiërarchie in de kerk een onduldbaar juk. De Dordtsche Kerkenorde was Ku.yper's ideaal en model. En de mannen van het Calvinisme heeft hij toen gevormd in de Universiteit, meer Kuyperiaansch dan vrij, die hij in 1880 met zijn bekend „Souvereiniteit in eigen kring" opende. Toen hij verlegen zat — is er beter woord voor te vinden? — met de door hem gevormde theologen, wierp hij „het „achterdeurtje" (aldus zinspeelde Dr. Kuyper in de jaren vóór 1886 op de doleantie) open, om in de toen als paddestoelen uit den grond ver- rijzende Gereformeerde kerken aan zijne mannen plaatsing in het predikambt te verschaffen. Kuyper zag steeds ver vooruit! Arm aan hoogleeraren, was Dr. Kuyper op zichzelf één faculteit. Naast zijn boezemvriend Rutgers staande, doceerde hij de Encyclopaedie der Heilige Godgeleerdheid, waarin hij zijne „Wissenschaftslehre" heeft ontwikkeld; hij achtte het niet beneden zich om de eerstejaars-studenten in te leiden in de grondbeginselen der Hebreeuwsche taal en gaf college in de Aesthetiek, waaraan dan ook zijne rectorale oratie „Het Calvinisme en de Kunst" te danken is. Voegt daar nu bij het hoofdredacteurschap van Standaard en Heraut, wat toch inderdaad geen sinecure was, zijn voorzitterschap van het Centraal Comité der Antirevolutionaire partij, die meer van zijnen kostbaren tijd eischte, dan kan beseft worden — iedere brief werd persoonlijk beantwoord, soms met een paar regeltjes ragfijn schrift op een briefkaart —; aanschouwt dan de eerbiedwaardige rij strijd- en verweerschriften, die hij zoo schreef „betwixt the cup and the lip", benevens zijne standaardwerken en men kan zich nog slechts een zeer vaag denkbeeld vormen van den Herculischen arbeid, dien deze reuzengeest verrichtte, terwijl hij enkele jaren lang nog gelegenheid vond het lidmaatschap van de Tweede Kamer te bekleeden — vervullen is hier minder juist — wat hem — hoe kon het anders? — op Uilenspiegels bekende spotprent „de ledige stoel" kwam te staan. En dan nog kon men vóór 1900 dag in dag uit in den namiddag de kort ineengedrongen gestalte van den Amsterdamschen doctor met den veerkrachtigen, stevigen pas, die energie aanduidt, langs de huizen zien wandelen door Utrechtschestraat langs Weesperzijde, om in een gezellig hoekje van de bekende „Schollebrug" te genieten van de geestige zetten en vinnige aanvallen, waarvoor hij in de dagbladen zulk een voortreffelijk mikpunt bood. En deze „kroeg" is de bron geweest voor menige schitterende driestar of leader. Velen zijn van oordeel en niet ten onrechte, dat de Amsterdamsche jaren 1880—1900 het hoogtepunt zijn geweest in de curve, die de productiviteit van dezen zeldzamen geest moet aanduiden. Wie op klatergoudgeflonker en op schijnbaar practische resultaten ziet, moet het wel gegaan zijn als Mr. Anema, die op 6 December 1901 „een ure van aangrijpende en beteekenisvolle schoonheid" doorleefde, toen het hoofd van het kabinet „de tolk was van onze Christelijke democraten, om het roode vlaggedoek, onder zoo lokkenden oproep ontplooid, aa« flarden te rijten." Heeft minister Kuyper gegeven, wat eens de schrijver van „Het Calvinisme, oorsprong en waarborg onzer constitutioneele vrijheden" beloofde? Is de vrijheidsgedachte, daarin ontwikkeld, door hem als minister-president geheel of ten deele verwezenlijkt? Zal van Calvinistische zijde deze vraag in bevestigenden zin kunnen worden beantwoord? Zoolang niet het tegendeel onomstootelijk met stukken en feiten bewezen zal zijn, houden wij staande, dat Kuypers minister- schap niet gebracht heeft, wat het beloofde, en dat Groens geesteszoon in Thorbecke's torentje — waar hij trouwens nimmer zat, omdat het hem te bekrompen was — voor velen, ook onder zijn trouwste volgelingen, teleurstelling heeft gewekt. Hij had geen karakter voor een minister; daarvoor was hij een te militante figuur en ondanks veler aandrang is opzettelijk een herhaling van Kuypers ministerschap — hoezeer een doorn in zijn oog — vermeden Maar — reformator der negentiende eeuw zal hij blijven; de moderne Calvijn; zoo in alles, behalve in zijn spreken en schrijven, anders dan de 16e-eeuwsche Hoe men over Dr. Kuyper moge denken, het grootste levenswerk, dat tevens in de toekomst van historische beteekenis zal blijken te zijn, is wel geweest, dat hij het oude Calvinisme, dat ten doode scheen gedoemd, tot een nieuw leven heeft gewekt, in een schitterend modern kleed heeft gestoken, waarvan de door hem zorgvuldig opgehaalde en bijgewerkte tinten weer blinken in classieke schoonheid, en voor dat neo-Calvinisme geestdrift heeft weten te wekken in Noord-Nederland, Schotland, de Vereenigde Staten van Amerika en Zuid-Afrika. Wie het centraal-dogma van dit Calvinisme, de praedestinatie-leer, aanvaardt, wie het object wordt van de palingenesis, die het zijn en het bewustzijn van den mensch verandert, een gevolg van bovenmenschelijke werkingen en krachten; en wien „de bliksemstraal des Heiligen Geestes" in de ziel is gespat, moet wel, door Dr. Kuypers onverbiddelijke logica meegesleept, zijne „Wissenschaftslehre" aanvaarden en komen tot de erkenning van de Souvereiniteit Gods op alle terrein des levens. Wanneer door de werking van den Heiligen Geest contact is gekomen tusschen den Schepper en het schepsel, worden steeds meer geheimzinnige draden geweven, die het Ongekende met het bekende verbinden, en leert de geloovige menschen den transcendent-persoonlijken God veel wezenlijker kennen, dan al wat om en in hem is. En evenals de ijdele wereldvrouw gaarne met haar diamantenschat zich tooit, zoo moet ook de „echte Calvinist" — daar zijn er niet vele meer — van dat oude, stoere ras, de wereld in, om met hartstocht in zijn stem en passie in zijn gebaar, den medemensch te wijzen op de „oude, welbeproefde paden". De Calvinist is militant van aard. In den worstelstrijd der meeningen staat hij liefst vooraan. Zoo kon het dan ook niet anders of Kuyper moest, zooals Calvijn het Libertinisme toescheen, het modernisme en het door hem gehate Liberalisme als fata morgana's uitbeelden en bestrijden, maar ook tegenover Rome op theologisch terrein scherp positie kiezen. Tegenover de Aristotelisch-Thomistische wijsbegeerte met haar „ex effectu creato", van het schepsel naar God, door Leo XIII in zijn encycliek „Aeterni Patris" opnieuw tot zijn geloovigen gebracht, plaatste Kuyper de „Institutio" van Calvijn, waarvan het „Soli Deo Gloria" de grondtoon is. En terwijl de theoloog Kuyper in breede artikelenrij scherp en fel in de Heraut de leerstellingen en dwaalbegrippen der Roomsche Kerk bestreed, wat Dr. Schaepman in de Tweede Kamer deed verklaren „dat aan geen inrichting van hooger onderwijs scherper wapenen tegen zijn eigen Kerk zouden gesmeed worden, dan juist aan de Vrije Universiteit" (Eer is teer, pag. 10), schreef de politicus Kuyper in zijn Sympathieën van 1898: „Van Rome scheiden ons historische traditiën, die we nimmer laten verbleeken; maar vergeten mag daarom geen oogenblik, dat in de generale positie, beginselen en belangen *) ons telkens weer tot het trekken van één lijn met de Roomsche Staatspartij nopen zullen. „Beiderzijds pleit men voor het geloof als uitgangspunt. Beiderzijds stelt men den eisch, dat God, en niet de mensch, den regel ook in de Staatkunde stelle. Beiderszijds ijveren we voor de vrijheid van de kerk van Christus tegenover de macht van Staat (sic!). Beiderzijds gevoelen we het hoog belang der zending i.i onze koloniën." Wie zich thans „sine ira et studio" aan het bestudeeren van Kuypers onvergelijkelijken boekenschat (125 deelen) zet en vergelijkingen maakt met den tegenwoordigen tijd, moet zich, ondanks den vaak ontstellend-sophistischen betoogtrant met zijn eigenaardige historische combinaties, verbazen, hoe deze merkwaardige man zich zijn profeet-, priester- en koningschap — zooals de Calvinist bij voorkeur dit noemt — ten volle bewust is geweest. Zeker hij voelde zich profeet; maar zijne profetieën zijn onontkoombare logische consequenties, ofschoon meermalen getrokken uit disputabele praemissen. In zijn Stone-lectures (Calvinism and the future pag. 232-235), in zijn „Evolutie", schemert steeds het pessimisme door, dat hem ten opzichte van Europa's toekomst beheerscht. Hoort hem in zijn „Verflauwing der grenzen" van 1892, waarin hij de komende toestanden aldus profeteert: „Max Müller heeft eens de Nirvana van den Yoghui geteekend in „het beeld van een lamp, die werd uitgeblazen. Welnu, naar zulk een „sociaal Nirvana, zie ik, zoo niets de verzwakking der grenzen stuit, „ook de volkeren van Europa zich heenbewegen. Als in Uw lichaam „de grens tusschen Uw aderweefsel en het vleesch Uwer spieren „verstoord werd, volgt met een avayxfj, die door niets is af te wen„de stillen in den lande, die hij te zamen bracht tot vruchtbaren arbeid voor kerk en volk. Slechts weinige mannen in de geschiedenis van Holland hebben op hun volk sterker ingewerkt, dan zijn nu heengegane voorvechter. In den strijd voor kerk en school is Kuyper de door ieder erkende veldheer geweest, die al zijn rijke gaven in dienst stelde voor het eene doel: zijn volk bij het Evangelie te behouden en in het volksleven de macht van het Christelijk geloof te laten uitkomen. Als echt Calvinist wilde hij niet hier en daar Christelijke kringen bearbeiden, hij wilde een volk hebben, dat met een Christelijke wetgeving, met een Christelijke school, met een Christelijke cultuur gezegend was. Geen gebied mocht voor de levenwekkende macht van Jezus naam gesloten blijven. Daarom legde hij zijn ambt als predikant neder, nam de leiding van de Standaard op zich, dien hij tot een der leidende dagbladen van zijn land maakte, gaf week aan week zijn meditaties uit, in den schoonsten vorm geschreven, die van rijkdom van gedachten en van de heerlijkste Schriftkennis getuigden, schreef zijn groote wetenschappelijke werken, vergaderde in de Antirev. partij het jaar op jaar aangroeiende getal van hen, die bezield werden door geestdrift voor Christus en liefde tot het vaderland. Waar zou ik eindigen, als ik het dagwerk van dezen man ging schilderen? Als hij voor ongeveer 50 jaar de erfenis van den grooten Christen en staatsman Groen van Prinsterer aanvaardde, was er nog maar een armelijk overblijfsel voorhanden. Hij heeft het erfdeel trouw bestuurd en Groen's idealen doen zegevieren; gehaat en belasterd, gescholden is hij gelijk niemand te voren. Liberale onaandoenlijkheid, kerkelijke enghartigheid, socialistische ruwheid, domheid en persoonlijke nijd hebben gewedijverd om zijn karakter te besmeuren en zijn naam te bekladden. Maar ik zeg het, die tientallen jaren den man heb bestudeerd, zijn schild is blank gebleven. Men kon het vuil slechts achter hem heen werpen of achter zijn rug verspreiden; het bleef niet aan hem kleven. Den bittersten vijand had Kuyper, gelijk onze Stöcker, in een door alle geesten verlaten „Pfaffenthum" in de onderscheidene theologische legerplaatsen. Kuypers invloed reikte en reikt nog over de grenzen van Holland uit. De Hollandsche kerken van Zuid-Afrika zonden hare studenten gaarne naar Amsterdam. In de Hollandsche Geref. kerken van ste Hollanders ontvlammen. Onvergetelijk blijft het mij, toen ik hem zijn Zeeuwsche visschers en boeren hoorde duidelijk maken, dat wetenschappelijke arbeid zonder band aan Gods Woord alle vastheid en doelgewisheid missen moest. Het sprak voor mij vanzelf, dat, na deze klare uiteenzetting, ieder toehoorder voor de Vrije Universiteit gewonnen was. Hoe veel zou hij ons volk, vooral onze Gereformeerde gemeenten, te zeggen hebben, wanneer wij maar naar hem hooren wilden en hem beter leerden kennen! In de zware tijden, die onze kerk tegemoet gaat, zou zijn levensbeeld, wanneer het ons volk voor oogen gesteld werd, een bron van kracht zijn. Onvermoeid en niet verbitterd is Abraham Kuyper door zijn tijd gegaan als een van zijn kundigste en krachtigste stuurlieden. Na een leven vol strijd een scheiden in vrede. Weinige uren voor zijn sterven zegende hij zijn kinderen en nam met een kus van allen afscheid. Toen was hij thuis, en met zijn volk buigen ook wij Duitsche geloofsgenooten ons eerbiedig voor zijn sterfbed en danken God, die dit werktuig gaf voor den bouw van zijn Rijk". „Belgische Pers" 1—15 Nov. 1920. Door de meeste bladen zeer in het kort vermeld, soms met portret. Alleen de Standaard (10 Nov.) was wat uitvoeriger. „Fransche Pers" 15—25 Nov. 1920. Presse Associée van 16 Nov. Bericht van het overlijden van Dr. Kuyper. „De Zweedsche Pers". Arbetet, 10/11. Kort doodsbericht over Dr. Kuyper. Göteborgs Morgonpost, 11/11., dito. Svenska Dagbladet, 12/11 schrijft buitendien over Dr. Kuyper o.a.: „Zijn levensbeschouwing had een trek van frischheid en levenskracht, verwant aan het solide conservatisme, dat thans nog Koningin Wilhelmina's getrouwe onderdanen eigen is, een erfenis van tijden lang vóór die van Abraham Kuyper." Aitonbladet, 12/11. Kort doodsbericht. PL. XIV. „De Burger", 12 November 1920. „Dis swaar om in 'n paar sinne te se wat die oorledene as staatsman vir sy land gedoen het. Die stigting van die party van die antirewolusie is sy werk en die, wat enige kennis het van die gange van die wereldgebeure sal weet, dat dit dr. Kuyper is, wat die Program van Beginsels van daardie Party uitgewerk het sodat die beginsels op elke lewensterrein kan toegepas word. Soos gesê, in sy skrywe in „De Standaard," wat hy al in 1872 begin het is dit altijd op die voorgrond getree, dat die volk in sy Gereformeerde leer die regte bron van alle lewe, dus ook van die lewe as volk het. Sy gehele geheim om die grote invloed op die Nederlandse volk uit te oefen het daarin gesit, dat hy hom in al sy werk en segge steeds nouer geklem het aan die Woord van God, en sy studies daarvan in verband met die Staatkunde en Staatshuishoudkunde sal nog vir lange jare 'n onuitputtelike bron van wysheid en inligting wees vir die, wat hul lewe wil wy aan die leiding van die volk. Met sy studies het hy seker nie alleen eie volk gedien maar ook ander, want selfs in Amerika is sy werk nie onbekend nie, en gelukkig is daar ook in ons land wat daar kennis van geneem het. 'n Vraagbaak op die staatkundig terrein sal die werke van die oorlede professor lang bly. Ten slotte wil ons wys op die groot belang wat hy altyd ook in ons volk gestel het. As Nederlander in kern en been het hy ingesien, dat die Kalvinistiese tak van die Dietse volk, wat hardnekkig hom hier op die suidpunt van Afrika staande gehou het, die voortdurende belangstelling verdien van die Hollandse volk, en dat die voeling tussen die twee volke nie verbreek mog word nie. Tot in sy laaste jare het hy met intense aandag die verloop in ons nasionale stryd gevolg. X. Y. Z. „De Frankfurter Zeitung". De Frankfurter Zeitung schrijft naar aanleiding van den dood van Dr. Abraham Kuyper: Door het overlijden van den voormaligen Nederlandschen ministerpresident heeft Duitschland een vriend verloren die in het politieke leven van het Koninkrijk der Nederlanden jarenlang een voorname rol heeft gespeeld. Kuyper heeft evenals Bismarck op de binnen- en buitenlandsche politiek van zijn land, toen hij aan het hoofd der regeering stond, het stempel van zijn persoonlijkheid gedrukt. De invloed van het monsterverbond dat hij ter wille van politieke doeleinden met de katholieken heeft gesloten, is thans op het politieke leven nog zichtbaar. 17 Tijdens den oorlog is Kuyper met onverschrokken moed aan de zijde van Duitschland getreden, toen de meerderheid van het Nederlandsche volk een min of meer bedekte vijandschap tegen Duitschland koesterde. „The Grand Rapids Press". CALVIN PROFESSORS LAUD DEAD LEADER LOCAL CHURCH MEN TELL OF REMARKABLE LIFE OF REV. A. KUYPER. DIED IN NETHERLANDS. Dr. A. Kuyper, reported as one ol the world's greatest theologians of modern times, statesman, journalist, preacher, author and orator, who died Nov. 8 at his home in The Netherlands, was commemorated by three of the theological professors at Calvin college this week after official notice of his death had arrived. Mr. Kuyper, in the estimation of most Hollanders, is by far the greatest figure The Netherlands has produced in modern times. He formed a political party. He fought and defeated liberalism in The Netherlands so that it never arose again. He reformed the church.. He proposed many of the laws which are in use in his country today. He was editor of two papers, one a daily and the other a weekly. Besides this he wrote enough books to constitute a small library, which books are considered Standard works and are read by Calvanistic folk the world over. j4s Second Calvin. Prof. Ralph Jansen, a former student of Mr. Kuyper, in an informal talk to the theologians at Calvijn Wednesday characterized Mr.. Kuyper as a second Calvin. In commemorating Mr. Kuyper he said: „Men of Kuyper's type are great in many respects. I like to think of him — and that is what he is — as a second Calvin for the Reformed churches throughout the world. There is no doubt that for the Reformed churches the great significance of the man is that he has given Calvin back to them. He has restored the place that Calvin should hold. „Just as Calvin was a universal man," the professor explained, „so also was Kuyper. Kuyper as well as Calvin had the best literary and classical training the world could give. Kuyper was a man extraordmarily prepared for the work in theology proper and along these lines he, too, was similar to Calvin. Both were great exegetes of the. Bible. Calvin was really the great systematic thinker of his age and has continued up to the present time one the foremost systematic theologians of Protestantism. Kuyper's contribution along theological lines also is pre-eminently of a systematic character. He was preeminently a great systematizer with no equal." To Send Condolences. Prof. Samuel Volbeda also of the local institution, who has made a life long study of Mr. Kuyper's works, told the theologians: „Dr. Kuyper, by the grace of God, in an unusual measure, developed the truth in a scientific and popular way with such a result that in The Netherlands generally and in South America and in America, it has had an influence almost incalculable." Prof. F. M. Ten Hoor, who had been under Kuyper's influence for many years in The Netherlands, having heard him lecture on many occasions, told the students that Mr. Kuyper's genius consisted in his wonderful ability in many spheres of action and his thoroughness in each of them. Prof. Ten Hoor summed up his eulogy of Dr. Kuyper under three main headings, his ability to grasp the fundamental point in any situation, his gift of organization and leadership, and his oratorical ability. Mr. Kuyper was born in Maassluis, The Netherlands, in 1837. Calvin theologians decided to send a letter of condolence to the family of Mr. Kuyper. Prof. Dr. J. Sebèstyen schreef in de „Hongaarsche Heraut". Den 8en Nov. is Dr. Kuyper in Den Haag in stil, pijnloos vergaan, overleden. Zijn dood beteekende een grooten rouw voor zijn geheele vaderland, welks meest zelfbewust, meest vlijtig, meest georganiseerd en meest Christelijk gedeelte — de Calvinisten — hij in religieuse en politieke quaesties gedurende vijftig jaren geleid heeft. Inderdaad had hij voor het leven van zijn volk de beteekenis die eens Mozes voor Israël had. Want zonder Kuyper kan men Holland's nieuwste geschiedenis niet begrijpen. Weliswaar zullen eerst latere geschiedschrijvers geroepen zijn, de beteekenis van zijn leven en arbeid ons in ware grootte vóór te stellen. Maar toch voelen wij, dat wij aan het sterfbed van dezen leider van het Calvinisme niet voorbij kunnen gaan zonder terug te denken aan zijn leven en aan zijn arbeid. Laten wij dus deze regels aan zijn nagedachtenis wijden. En omdat wij zeer goed weten, dat op het standpunt van Gereformeerde Christenen geen plaats is voor verheerlijking van menschen, willen wij ook niet Kuyper prijzen, maar alleen den eeuwigen God, Die hem aan de vereenigde Gereformeerde heilige moeder-kerk geschon- ken heeft, en Wiens wonderbaarlijke genade zich in overvloeienden rijkdom op het leven van Zijn zeldzaam begaafden dienaar uitgestort heeft, opdat Hij door hem velen tot de waarheid leiden zou. En degenen, die dezen met zeldzame zielswapening gezegenden dienaar van den Heere kenden, en wérkelijk kenden, hebben nooit hèm geprezen maar altijd den hemelschen Vader, Die Zich zulke dienaars verkiest tot het bouwen van Zijn kerk. Dr. Kuyper is den 29sten Oct. 1837 geboren. Van zijn jeugd interesseert ons vooral dit feit, dat hij, als Leidsch theologisch student, in volkomen anti-Calvinistische richting, als modern theoloog begonnen is. Maar toen hij met het eenvoudige volk in aanraking kwam en hij de echte Calvinistische geloovigen leerde kennen heeft zich zijn ziel en zijn theologisch denken geheel veranderd en is hij met volmaakt zelfbewustzijn en volkomen zekerheid Calvinist geworden. Van dezen tijd aan besloot hij eenerzijds, dat hij Holland's volk naar de oudere Calvinistische bronnen terug zou leiden, en anderzijds dat hij de oude Calvinistische geloofsbelijdenis, naar den horizon van zijn eigen tijd gemeten, zou verder bouwen. En eindelijk zou hij scheppen en in zijn vaderland doen zegevieren de grondgedachten der Calvinistische politiek, die de eerste groote Calvinistische staatsman, Groen van Prinsterer, hem als erfenis had nagelaten. Maar opdat hij zijn plannen zoo spoedig en zoo doelbewust mogelijk zou kunnen uitvoeren, heeft hij in 1871 tot het propageeren van de grondbeginselen der Calvinistische staatkunde het De Standaard genoemde dagblad in het leven geroepen, en daarna in 1877, voor de verspreiding der theologische beginselen het De Heraut genoemde Calvinistische kerkelijke weekblad Behalve zijn arbeid als hoogleeraar, als parlementslid, als staatsman, partijleider en organisator heeft hij zulk een reusachtigen letterkundigen arbeid verricht, dat de vraag, hoé dat alles mogelijk is geweest, zelfs voor zijn naaste familie een raadsel is gebleven. Want het aantal van zijn verschenen boeken overschrijdt de 200, en ze zijn van meer beteekenis voor de Calvinisten van Holland dan eenig werk van eenig ander schrijver. Van zijn volhardenden arbeid is een treffend voorbeeld dit, dat hij in zijn Heraut van het begin af, op een enkele uitzondering na, de meditaties schreef, en het getal daarvan de 2000 verre overschrijdt Zoo beginnen we de toekomstplannen van den in stille afzondering levenden Calvinistischen predikant te vermoeden, en zoo zien wij hoe de groote theoloog later de eerste staatsman van zijn land, een universiteit-stichtend geleerde, Holland's voortreffelijkste journalist, kerk-reformator en kundig organisator in één persoon geworden is. Kuyper's theologische beteekenis en het geheim van zijn op het Hollandsche Gereformeerde volk uitgeoefenden onbegrensden invloed, bestaat daarin, dat hij in meesterlijken stijl en met vaste methode de grondgedachten van het Calvinisme voor het op theolo- gisch gebied bijzonder hoogstaande Hollandsche volk wist te ontwikkeien. Het is voor altijd jammer, dat hij geen volmaakt uitgewerkte Dogmatiek nagelaten heeft. Wel zijn Kuyper's, naar zijn gegeven colleges verzamelde, dogmatische aanteekeningen in vijf dikke banden reeds in tweeden druk verschenen; maar het is slechts manuscript van studenten en niet door Dr. Kuyper zelf uitgewerkt. Maar al zijn andere groote werken gaan des te meer van hand tot hand. Zoo schreef hij een uitlegging van den Heid. Catechismus in twee groote deelen, onder den titel „E Voto Dordraceno". Dit beroemde werk is ini Holland in de woning van bijna ieder Calvinistischen boer of kleinen man te vinden. Nog drie groote werken schreef hij: „Het Werk van den Heiligen Geest", „de Gemeene Gratie" en „Pro Rege". En voorts schreef hij met bewonderenswaardige kennis en wetenschappelijke vaardigheid de „Encyclopaedie der Heilige Godgeleerdheid", een standaardwerk, dat zijns gelijke niet heeft, en van buitengewone beteekenis is Van zijn grootsch organisatorisch talent is een imponeerende herinnering de Amsterdamsche Vrije Universiteit op gereformeerden grondslag, die hij veertig jaren geleden gesticht heeft Kuyper nam aan de met materieele zorgen belaste Universiteit twee leerstoelen voor zijn rekening, een theologischen en een philologischen, en dezen dubbelen arbeid heeft hij jaren lang voortgezet. Van zijn staatkundigen arbeid hebben wij reeds meermaal gesproken. Hij was de schepper van Holland's Calvinistische staatkunde. Hij organiseerde de antirevolutionaire partij, heeft haar tot macht gebracht en werd in 1901 zelf Minister-President. In 1917 verscheen zijn tweedeelig groot werk: „Antirevolutionaire Staatkunde", dat de gewichtigste beginselen der Calvinistische staatkunde bevat. Het program dier beginselen, „Ons Program", was reeds in vijfden druk verschenen. Een van zijn hoogste idealen, één waarvoor hij lang en vurig gestreden heeft, was de strijd om zijn gereformeerde Universiteit op staatkundig terrein ten volle te doen erkennen.... En juist in de laatste weken van zijn leven werd de wet aangenomen, waarvoor Dr. Kuyper gedurende jaren had gestreden, en die eindelijk dezelfde rechten aan de Christelijke scholen verzekert als aan de openbare scholen. Als staatsman was hij een met groote sociale gevoelens bezielde, op Christelijken bodem staanden democraat, de vijand van alle ongeloof, liberalisme en conservatisme. De Sociaal-democraten en liberalen haatten hem en vreesden hem, omdat hij in alles een Christelijk Staatsman was. Als journalist genoot hij de onderscheiding om gekozen te worden tot voorzitter van den Nederlandschen Journalistenkring.... Het gewichtigste feit van zijn kerkelijken strijd was, dat, nadat men tem met zijn 500.000 getrouwen uit de groote „Hervormde Kerk" uitgedrongen had, hij de oude streng-Geref. Nederduitsche Kerk weer te voorschijn wist te roepen. Zijn optreden toentertijd heeft men zeer veroordeeld, maar wie hieromtrent een juist oordeel vellen wil, moet eerst de Hollandsche toestanden en de Hollandsche kerkgeschiedenis grondig bestudeeren. Dit is zeker, dat in de gereorganiseerde kerk het religieuze leven, de theologische kennis, het werk der barmhartigheid, het werk der zending, de geschooldheid der predikanten, de kracht der prediking, de offervaardigheid en geloofstrouwheid der leden, de eenheid en de organisatie van het kerkelijk leven, — thans ieder ander kerkelijk leven in Holland overtreffen. In Holland bloeit nu het Calvinisme, en dit heerlijk feit is naast God voor een groot deel aan Kuyper's arbeid en strijd te danken. Nu heeft deze groote, en bijna tot aan den laatsten dag van zijn leven in de voorste gelederen van Christus' legerscharen strijdende krijgsknecht reeds de wapenen nedergelegd Maar vredig rust hij, want op het voorbeeld van zijn arbeid van onmetelijke beteekenis hebben zich legers gevormd, waarvan iedere strijder onder zijne leiding van zielvormende kracht het goed recht van de zaak der gereformeerde Christenheid heeft leeren zien, en de geboden van zijn eeuwigen Heere en Koning: Christus voor alle terrein des levens heeft leeren begrijpen. Daarom leggen ook wij, God prijzende, op zijn graf den lauwer van waardeering, van dankbaarheid en van liefde! Want hij was ook onze aanvoerder in den strijd voor Christus' Koninkrijk Lof, prijs, dank en eere zij den Eeuwigen God, die hem op deze aarde gezonden heeft tot opwekking van het zelfbewustzijn en tot sterking van het geloof van alle gereformeerde Christenen. In een ander nummer wordt geschreven: In stille, deemoedige berusting in Gods wil ontvingen wij het droevige bericht, dat Dr. A. Kuyper, de gewezen Minister-President der Nederlanden, de groote internationale leider van het Calvinisme, de Theoloog en Staatsman van historische beteekenis, op hoogen leeftijd, omringd door de zorgvolle, biddende liefde der gereformeerden van de heele wereld, in Den Haag overleden is. Van zijn familie ontvingen wij sinds weken verontrustende berichten, die meldden, dat de strijder van zooveel edelen strijd — door zijn heerlijke woorden en schriften Tolk en Verkondiger van Gods eeuwige geboden — zelf reeds met volkomen bewustzijn zich voorbereidde op het groote einde, en met blijdschap het verschijnen voor zijn Heer en God verwachtte. Het leven van Dr. Kuyper is zoo wonderlijk rijk en zeldzaam mooi geweest, omdat het volmaakt beëindigd was. Er zijn slechts weinig op hem gelijkende harmonische grootheden in de wereldgeschiedenis aan te wijzen; en nog minder zijn er onder hen, die het program van hun leven zoo prachtig uitgevoerd hebben als hij. De Heere heeft hem daartoe verkoren, dat hij het orgaan zou zijn van zijn eigen volk. En God liet hem niet slechts bereiken, dat hij de voorbereiding voor de herschepping van het Calvinisme, — het hoofddoel van zijn leven — volvoeren kon; maar Dr. Kuyper heeft óók den triumf van het Calvinisme mogen aanschouwen. Niet alleen in de theologie, maar ook in de politiek; zoowel op maatschappelijk terrein, als in de cultuur. Dr. Kuyper kon de herschepping van het Calvinisme zóó ver brengen, dat in het spoor van zijn levensarbeid, — zoo rijk niet alleen aan wisselvalligheden en strijd, maar ook aan succes, — opbloeide, op Hollandschen bodem, de merkwaardigste, zeldzaamste en schoonste bloem van het leven der volkeren: de Calvinistische Cultuur, met haar eigen universiteit, wetenschap, letterkunde, pers, politiek, sociale organisatie, en op den bodem van dit alles zijn eigen grootsch theologisch en geestelijk leven. En dit alles heeft God door de ziel van één zwakken, broozen mensch doen volbrengen in het leven van een heel volk, — in den tijd van vijftig jaren! Het leven van Dr. Kuyper verliep in ononderbroken strijd en arbeid. Iets waar we ons niet over verwonderen, als we voor oogen houden, dat het grond-programma van zijn leven was: Het weder oprichten van Holland's Calvinisme, zijn organisatie en de zuivering van de beginselen zijner theologie, — het op te heffen tot den horizon van zijn tijd, het scheppen van een Calvinistische staatkunde en deze te doen zegevieren. En dit alles met geen ander doel dan opdat zoowel het Christelijk bewustzijn als het ras-bewustzijn van de Hollandsche Natie in stand zou blijven en zich zou sterken in den strijd tegen het ongeloof. Dr. Kuyper was dus niet alleen een der grootste theologen, die ooit geleefd hebben, maar tevens een Christelijk Staatsman van dezelfde beteekenis. — Machtige hersens, Caesar-achtige persoonlijkheid. Onder zijn hypnotiseerende energie was iedereen gedwongen te buigen. Een bewonderenswaardig redenaar en organisator. Een met zeldzaam schoonen stijl begaafde schrijver, die zelfs op de moderne ontwikkeling der Hollandsche taal grooten invloed heeft uitgeoefend. En als we zijns gelijken op Hongaarschen bodem zouden willen zoeken, zouden we misschien Graaf Tisza *) en Mélius *) te zamen moeten nemen, om er één Kuyper van te krijgen. Zulk een staatsman en theoloog was hij onder de allergrootsten, als er zelfs in Holland slechts één in eeuwen geboren wordt. Zijn dood was het berustende en verzoenende voorbijgaan van ') Graaf Tisza, Calvinistisch Staatsman, Minister-President van Hongarije tijdens het uitbreken van den oorlog. Toen ook Hongarije den strijd verloor, in zijn huis vermoord op grond van zijn medewerken tot den oorlog. Bewezen is nu, dat Graaf Tisza juist heeft gedaan wat hij kon, om den oorlog te verhinderen. H. S. S. K. 2) Melius was Hongarije's Hervormer in de 17e eeuw. Om zijn beslist-Gereformeerde beginselen de Calvijn van Hongarije bijgenaamd. H. S. S. K. zijn beëindigd leven. Evenals eens bij Mozes, zoo was ook bij hem „zijn oog niet verdonkerd en zijn kracht niet vergaan". Zijn politieke leiding had hij reeds in het voorjaar aan zijn leerlingen toevertrouwd, en op de jongere schouders van Jozua neder gelegd. Maar met de pen werkte hij zonder onderbreking, zoodat zijn artikelen en nagelaten werken nog lang na zijn dood zullen blijven getuigen. Ons, Hongaarsche gereformeerden, heeft hij zeer lief gekregen en hij verwachtte veel van ons. Alleen is het jammer, dat zijn opmerkzaamheid zich eerst laat aan den avond van zijn leven naar ons toe gewend heeft, en ons dus niet zoo veel zegen heeft gebracht als anders zeker het geval zou geweest zijn. En voorts kon hij nog niet genoeg voor ons doen door het ongelukkige tegenwerken van enkele Hongaarsche Calvinistische kringen, iets wat hem dan ook niet aangenaam aangedaan heeft. Maar hoeveel verder zouden wij, Hongaarsche Calvinisten, nu reeds zijn op den weg van geconcentreerde en zelfbewuste organisatie, als we Dr. Kuyper's grootsche gedachten overnamen, en, die op onze Hongaarsche toestanden toepassend, begonnen aan den arbeid van het innerlijk opbouwen, en zoodoende in nauwer geestelijk en sociaal verband met zijn opvolgers traden. Maar ook afgescheiden hiervan, denken wij in groote dankbaarheid aan hem en aan het voor eeuwen bestemde werk van zijn groot leven. Wij achten het een groot voorrecht, dat ook wij zijn leerlingen zijn. Niet in den zin van het knechtelijk volgen van den meester, maar wel van heilige bezieling voor de gansche Gereformeerde Christenheid en de Calvinistische staatkundige gedachte. Want de geest van Kuyper behoort nu niet meer alleen aan Holland, maar aan het Calvinisme van de geheele wereld. En wij buigen ons met dankzegging neer voor den Almachtige, die Zich ook door dezen zijn zeer bijzonderen dienaar zoo boven alles verheerlijkt heeft. „Kölnische Zeitung" 9 Nov. 1920. WTB Haag, 8. Nov. (Telegr.) Der ehemalige hollandische Minister des Innern Dr. Kuyper ist heute abend hier gestorben. Dr. Abraham Kuyper hat als Staatsmann und Theologe im politischen Leben seines Landes lange Jahre hindurch eine grosze Rolle gespielt, auch dann, als er 1905 seinen Posten als Minister-prasident raumen muszte. Mit groszem Geschick leitete er die von ihm im Jahre 1874, wo er Prediger und Mitglied der Zweiten Kammer wurde, gegründete antirevolutionare Partei. Wahrend der vierjahrigen Dauer seines Kabinetts, das auf einer Koalition zwischen Calvinisten und Katholiken beruhte, führte er ein Gesetz durch, wodurch der freie und staatliche Unterricht gleichgestellt werden, und unterdrückte im Frühjahr 1903 einen sozialistisch-anarchistischen Staatsstreich. In seinem Sprachrohr Standaard bekampfte er seine zahlreichen innerpolitischen Gegner, die ihm spater auch im eignen und befreundeten Lager erstanden, weil seine berüchtigte Antithese, wonach das ganze niederlandische Volk aus Christen und Heiden bestand, scharfen Widerspruch herausforderte. Er führte dort eine volkstümliche Sprache: seine dem taglichen Leben entnommenen Vergleiche und die freilich oft für seinen eignen Gebrauch zurechtgelegten Zitate aus der Bibel verfehlten nie ihre Wirkung bei den Massen. Als wissenschaftlicher Theologe war er das Haupt der streng kalvinischen Orthodoxie; seit 1880 wirkte er an der von ihm errichteten freien Universitat in Amsterdam. Neben dem politischen, dem obenerwahnten Standaard, schuf er sich auch ein kirchliches Sprachrohr, Heraut. Als Verfasser zahlreicher Schriften und Flugblatter wirkte er über die Grenzen seines Landes hinaus bis nach Polen, dessen Reformators (Johann Laski) Werke er herausgab. Am 29. Oktober war er in sein 84. Lebensjahr getreten. Mit dem frühern langjahrigen hollandischen Ministerpresidenten Abraham Kuyper, dessen Lebensgang wir in Nr. 945 geschildert haben, ist ein Mann dahingegangen, der in der Geschichte der Niederlande wahrend der letzten Jahrzehnte eine hervorragende Rolle gespielt hat. Seine Tatigkeit auf politischem wie auf theologischem Gebiet stellt eine seltene Harmonie von Wollen und Können dar. Der etwas schwerblütige Niederlander liebt einen geruhigen Gang des Staatsschiffs. Nicht als ob er politisch leidenschaftslos sei; ganz im Gegenteil; Heine hat einmal das Temperament der Hollander mit gefrorenem Champagner verglichen. Aber er hat ein gesundes Empfinden für das Wohl und die Ehre seines Vaterlandes und richtet damach sein politisches Verhalten. Und so steht neben England Holland in ziemlicher Vereinsamung als das Land politischer Erbweisheit und gereiften Parlamentarismus. Und da will es schon etwas heiszen, wenn jemand so lange Jahre im Mittelpunkt des politischen, ja des gesamten öffentlichen Lebens gestanden hat wie Kuyper. Als sein Name zuerst in der Oeffentlichkeit genannt wurde, war in einer einspannigen Kutsche noch bequem Raum für die paar antirevolutionaren Mitglieder der Zweiten Kammer. Sie waren die „Stillen im Lande", die keinen politischen Einflusz hatten, ihn auch kaum begehrten. Das wurde anders, als Kuyper die Leitung der Antirevolutionaren Partei übernahm. Trotz seiner konservativen Grundsatze war er ein Volksmann durch und durch. Zustatten kam ihm, dem Südhollander kleinbürgerlicher Herkunft, seine hinreiszende Beredsamkeit, die ihn zu einem der berühmtesten Kanzelredner machte. Eine gewisse Weihe und Erbauung, bei allem kalvinistischen Ernst auch ein gewisses Bedürfnis der Pose, das ihm übrigens auch gar nicht so schlecht stand, spielten eine gewichtige Rolle bei seinen Erfolgen. Durch die jahrelange persönliche Herrschaft waren nicht nur die Antirevolutionare, sondern ganz allgemein die „kleinen Leute" an die ganz besondere Führung Kuypers gewöhnL Er war für sie der Führer in allem, nicht nur in der Politik, sondern auch in der Religion und im ganzen Geistesleben. Nicht mit Unrecht verglich man in Holland haufig seine Stellung mit der eines Richters im alten Israël vor der Zeit der Könige: Gesetzeswachter, Richter, Priester und Prophet. Der Krieg hat auch in den Niederlanden vieles anders werden lassen. So ist auch die Antirevolutionare Partei, die er vom Jahre 1878 an geführt hat, in eine neue Entwicklung getreten. Es lag etwas Trauriges darin, als im April dieses Jahres der zweiundachtzigjahrige Kuyper als Führer seiner Partei — in der Tat seiner Partei — zurücktrat, und Colijn an seine Stelle trat. Sang- und klanglos war das geschehen. Kuyper war zu alt geworden. Eine Darstellung des Lebens Kuypers müszte zugleich ein Abrisz der niederlandischen Geschichte dieser Jahre sein. Das kann nicht unsre Aufgabe sein. Eines aber dürfen wir Deutsche nicht vergessen: Kuyper gehorte stets zu unsern Freunden, und dafür schulden wir ihm tiefen Dank. Mannhaft ist er, besonders wahrend des Krieges, in seinem Blatte Standaard für Deutschland eingetreten. In dieser Zeit fessellos entflammter Leidenschaft, die auch in Holland die Gemüter überaus stark bewegte, hat er mit seiner besonnenen Stimme viel zu einer ruhigern Auffassung der Dinge beigetragen. Seine Leitartikel im Standaard, dem von ihm jahrzehntelang geleiteten Organ der Aniirevolutionaren Partei, zeichneten sich durch knappen, sachlichen Stil und volkstümlichen Ton aus. Er galt als das Ideal eines idealen, schlagfertigen und vornehmen Tagesschriftstellers. Er ist immer kraftig für die Presse eingetreten und hat als Prasident des niederlandischen Journalistenvereins im Jahre 1898 es durchgesetzt, dasz den Vertretern der Presse bei den Krönungsfeierlichkeiten in Amsterdam die gebührende Berücksichtigung zuteil geworden ist. Dasz Kuyper keineswegs, wie haufig bei Naturen seiner Art, ohne Hümor war, beweist die Tatsache, dasz er, der all die Jahre der eifrigste, wenn auch unfreiwillige Mitarbeiter an den politischen Witzblattern Hollands war, zu einer Gesamtausgabe der besten Karikaturen „Abrahams des Gewaltigen" ein geistreiches und launiges Vorwort schrieb. Einer der letzten groszen Staatsmanner jener „heroischen Periode" Hollands, wie man sie genannt hat, ist aus einem arbeitsreichen Leben geschieden. „La libre Belgique" 13 Nov. 1920. Le Dr. Abraham Kuyper est mort a 83 ans. La Chambre hollandaise a entendu, debout, par un mouvement de respectueux hommage auquel les communistes n'ont pas fait exception, 1'éloge funèbre que son président et M. Ruys de Beerenbrouck, au nom du conseil des ministres, ont fait de l'homtne d'Etat défunt „Le premier entre ses égaux", a dit M. Kooien; un peuple s'honore en honorant ses grands hommes. „Libéraux, socialistes et autres adversaires n'y ont pas vu matière a scandale: Kuyper fut pour les uns un chef envoyé de Dieu, pour d'autres un signe de contradiction, pour d'autres encore une pierre d'achoppement",—c'est la une conséquence des dons géniaux accordés a 1'homme, a remarqué M. Kooien. Kuyper fut toujours au fort de la lutte. II porta son groupe, qui se composait de quelques unités au moment oü il y entra, au pinacle. Sa doctrine politique, en tant que chrétienne et anti-révolutionnaire, rallia contre !e socialisme naissant et contre le libéralisme épuisé, assouvi, les éléments d'ordre. Avec Mgr. Schaepman, il fut pendant toute une période qui marquera dans 1'histoire de nos voisins du Nord „la colonne lumineuse" au milieu des difficultés, jalons de la marche d'un peuple. Le catholique Ruys de Beerenbrouck a dit sa vénération pour „le penseur aux vues Iarges, pour 1'orateur brillant, pour le grand homme d'Etat, pour 1'homme pieux", — sa douleur de voir disparaïtre, bien qu'il eut dépassé 1'age biblique, un homme dont la patrie a connu peu de pareils. II a prononcé, a propos de Kuyper, le mot de géant; il s'est refusé a mesurer le vide que laisse la disparition d'un tel esprit. „II se passera des années avant que 1'homme qui vient de descendre au tombeau puisse être jugé a sa juste valeur. Les monuments veulent être appréciés dans un certain recul." II y a quarante ans, le Dr. Kuyper conclut avec les catholiques 1'alliance qui libéra le peuple chrétien hollandais et détermina 1'écroulement du libéralisme. Le calviniste avait commencé par déclarer qu'une union des anti-révolutionnaires avec les catholiques serait une honte, mais 1'homme politique, devant les nécessités positives, adopta d'autres vues. Entre le chanoine Schaepman, professeur de théologie comme lui, orateur entramant comme Jui, homme d'action, écrivain magnifique, organisateur comme lui, et Kuyper, il s'établit une collaboration pleine de mutuelle confiance et de loyauté. Après vingt ans de préparation et de combats, la coalition chrétienne cueillit les fruits de la victoire. De janvier 1901 a 1905, Kuyper fut ministre président La popularité de Kuyper était énorme. En 1912, il dut renoncer a son mandat parlementaire a cause d'une sourdité croissante. II n'a cessé d'écrire. Trois cents ouvrages sont sortis de sa plume. Jusqu'en ces derniers temps, chaque jour il donnait son article au „Standaard". Pendant son passage au pouvoir, il a déposé plus de cent cinquante pro jets de loi. Comme professeur d'université et théologien, son renom est grand. Tête encyclopédique, il a touché a presque tous les sujets. Mais dédaigneux de tout dilettantisme, toujours il vise a 1'utile, au pratique. L'Allemagne, dont il était 1'ami, le regrette. „Chaud ami de 1'AIlemagne, dit la presse d'Outre-Rhin, il défendit énergiquement sa cause, presque chaque jour, au cours de la grande guerre". „Eti ceci il montra d'autant plus de courage, dit la „Gazette de Francfort", qu'une bonne moitié de la Hollande était plus ou moins ouvertement hostile a 1'Allemagne. Boileau a écrit: „A vos héros toujours donnez quelques défauts". L'Allemagne fut le vice de Kuyper. Le prince Jéróme-Napoléon, athée, et About, libre-penseur, et John Lemoine, 1'oracle du „Journal des Débats", n'ont-ils pas poursuivi de leurs efforts la réalisation de 1'unité allemande, en 1'honneur de Luther, de „1'émancipation d'un grand peuple", pour 1'écrasement du catholicisme? Qui ne les condamme pas s'öte le droit de se montrer plus sévère pour Kuyper, calviniste, allié naturel du protestantisme allemand. II était 1'ami de Guillaume II, le Pape de 1'église protestante prussienne, qui le combla de caresses et de ddstinctions. „Malgré le république, lisait-on dans une correspondance de Berlin au „Temps" il y a quelques mois, les priéres pour 1'Empereur-roi descendent de la chaire, dimanche après dimanche, dans tous les temples du royaume de Prusse „sous les auspices de 1'église protestante, s'est fondée a Gorlitz „la Ligue pour la protection de la liberté personnelle de Guillaume". L'an dernier, la Ligue réunit au bas d'une pétition d'hommage et de fidélité au fugitif d'Amerongen plus d'un demimillion de signatures, en vingt-sept volumes reliés. Le 20 janvier, cette année-ci, le prédicateur Vogel, parlant a Berlin devant le „Ligue des hommes de droite", n'a-t-il pas proclamé que Guillaume II, après tout ce qu'on a vu et appris de lui, deméure néanmoins „avec Luther" 1'homme le plus éminent de 1'histoire du monde? Parmi les socialistes, bon nombre, consciemment ou non, opèrent pour 1'Allemagne, füt-ce visiblement aux dépens de leur pays: tout observateur le constate aisément. Leur appartiendrait-il de lapider Kuyper pour sa germanophilie? La logique veut que 1'on déplore leur aveuglement a tous, du point de vue des principes de justice, des intéréts de la paix et des peuples. Un autre fait est acquis en ce qui regarde Kuyper, c'est que, dans le domaine de la polique intérieure, par sa manière anti-révolutionnaire et anti-libérale, il a été 1'homme non pas seulement de son parti, mais des „petites gens". II n'a pas cru qu'il fallut combattre le mal en lui cédant. II a travaillé pour le peuple en le servant directement, en le protégeant contre ses ennemis bourgeois et ses ennemis révolutionnaires. II n'a ni démarqué ni maquillé le programma de 1'adversaire. II a travaillé de pleine originalité, d'après des vues propres, et a cette fin trés haute et trés noble, il a fait taire ses préjugés, il a demandé ou accepté le fidéle concours d'honnêtes gens, disciples d'un autre „Credo." „De Locomotief' 11 Nov. 1920. Dr. Kuyper behoorde tot die tegelijk veelkantige en ruchtige persoonlijkheden zooals ze in de politieke geschiedenis van Frankrijk en Engeland zeker menigen weerga vinden, maar die niet lijken te behooren bij de kleine proporties van ons vaderland. Met dergelijke mannen, die zich geheel een eigen levensstijl kiezen, weet de publieke opinie in een toch eigenlijk wat dorpsche maatschappij als onze Nederlandsche geen weg. Zij zijn te buitenissig om aanspraak te mogen niaken op rustige waardeering. Ze zijn te sterk, ja te uitbundig om zich te richten naar de conventie eener buiten het groote wereldgewoel levende maatschappij. Zij zijn ook in aanleg er te kosmospolitisch toe. Een Kuyper was Holland eigenlijk te eng. En toch, hoe goed, hoe door en door, kende hij zijn Hollandsciie volk. En met hoe onnavolgbaar talent heeft hij groote deelen van dat volk aan zich weten te binden zoo als de massa zich bindt aan een profeet, een der „weinige uitverkorenen", wiens persoonlijkheid ten slotte een nimbus krijgt van heiligheid. Voor velen tienduizenden Nederlanders was Kuyper meer dan een maatschappelijk geweldige figuur — hij was voor hen een geestelijke richter van schier pauselijke onaantastbaarheid Dat de richting door hem aangegeven op het gebied van kerk en staat, zooveel en zoo overtuigden aanhang verwierf, daarvan is de oorzaak te zoeken in het feit dat hij, om 't met eigen woord te zeggen, zoo meesterlijk „het klavier der volksconscientie" wist te bespelen. Er is in ons volk nog altijd veel van wat wij in meer ongerepten staat terugvinden bij de Afrikaansche Boeren: de calvinistische wet, die niet alleen de geloofsovertuiging teekent, maar heel het wezen doorgroeft Kuyper behoorde tot die mannen, die op publiek terrein „alles kunnen". Hij was een kanselredenaar van beteekenis, hij was een slagvaardig Kamerlid, een handig Minister, een virtuoos partijleider, een all round journalist. Om de eerste kwaliteit werd hij vooral in den kring der „mannen-broeders" vereerd. Als politiek man, in en buiten de Kamer, dwong hij ook zijn tegenstanders zoo niet altijd achting, dan toch terdege erkenning af. Men wist dat hij zoowel strateeg als takticus was in de politiek, veelal opportunistisch in zijn allure, altijd toch het doel: de grootheid der eigen anti-revolutionaire partij, voor oogen. Kleine middelen zijn meermalen door zijn tegenstanders gebezigd om hem ten val te brengen, en 't is hun in zekeren zin gelukt. Wij herinneren slechts aan de „lintjeshistorie", waarin zijn optreden zeker niet door den beugel kon, maar die ook weder buiten verhouding tot hare beteekenis werd opgeblazen om den politiek lastigen kwant toch maar een beentje te lichten. Tegenover de volgelingen daalde door deze en dergelijke incidenten zijn reputatie niet. Integendeel. Men had „den grooten Leider" te liever om de verguizing waaraan hij had blootgestaan. Wie verstond het trouwens beter dan hij om deze dingen te dramatiseeren zoo, dat hij zelf voor „zijn volk" zij het dan niet de heldenrol, dan toch de martelaarsrol te vervullen kreeg. „Het boetekleed ontsiert den man niet!" — zulk een Kamer-apologie werd een gevleugeld woord in de wereld waar men gaarne de tale Kuyper's spreekt. Ook had hij cp moeilijke politieke momenten reddende uitdrukkingen bij de hand als het „afschuwelijk misverstand", „buitenafgaan" — en altijd weer wist hij het woord van het oogenblik te spreken. Een bizonder talent had hij om oude beelden opnieuw te doen leven. Hij zou schrijven dat er in den komkommertijd geen leven was in de brouwerij en dat versleten beeld weer fleurig maken door er aan toe te voegen: „geen tonneken rolde ter poorte uit " Zoo had hij altijd verrassende wendingen en een heel eigen manier om de dingen te zeggen — wat natuurlijk ook wel tot gemaniëreerdheid moest leiden, maar oorspronkelijk was hij steeds. En onbegrensd vruchtbaar als journalist. In den Zaterdagschen Standaard regende het soms driestarren. Geen onderwerp zoo vreemd, of hij had er wat over te zeggen, en was hij er al eens „naast", dan was het toch de moeite waard om kennis te nemen van zijn geniale vergissing Ook de koloniën heeft Kuyper binnen den kring van zijn politieke aandacht getrokken en het lag in zijn lijn hier een kersteningstaktiek en een onderwijspolitiek voor te staan, welke — naar onze opvatting terecht — krachtige bestrijding van vrijzinnige zijde heeft gevonden. Geestverwanten als Idenburg en Colijn waren op koloniaal gebied de voornaamste vertegenwoordigers van zijn richting, doch men moet erkennen dat gouverneur-generaal Idenburg genoeg zin voor werkelijkheid heeft gehad om niet in uiterste consequentie de Kuyperiaansche beginselen hier door te willen voeren. „The Manchester Guardian" 9 Nov. 1920. (Radicaal dagblad). FORMER DUTCH PREMIER DEAD. A Reuter telegram from the Hague announces the death of Dr. Abraham Kuyper For half a century Dr. Abraham Kuyper had been an outstanding figure in Dutch politics. As pastor, publicist and politician he filled the first place in the estimation of a large number of his countrymen; he founded a church, and two leading newspapers, and discharged the duties of first Minister to the Crown during many important years. Moreover, he was one of the leading Alpinists of his day. Leaving the University at 26 with the degrees of Dr. in Theology and Bachelor in Philology, Abraham Kuyper, became, like his father, the pastor of a church in Amsterdam. The old Established Church had fallen at the time of the French occupation, and it was not restored on the return of the power of the House of Orange-Nassau. But at the same time the bulk of the people adhered to what may be called the Netherland's Church. There were two other bodies, calling themselves "Reformed" outside its pale which were more rigidly Calvinistic. They had been placed under the control of a Government Bureau, which was rather lax in its administration. This led to an agitation, under the personal suspension of the Government control and the direction of Dr. Kuyper, which ended in the establishment of the Reformed Church. Thariks to Kuyper's energy and eloquence, over 700 churches were founded by public subscriptions in a few years. Dr. Kuyper next founded the university that was to supply the church with teachers and preachers. The new University of Amsterdam was created for the purpose, and its founder became not only the president, but its leading professor. Dr. Kuyper founded De Standaard a political paper for the general reader, and De Heraut which is exclusively theological. Becoming active in politics, in 1873, he founded a new wing of the liberal party, designated as anti-revolutionary, and mainly directed against socialism. He was made First Minister and Head of the Cabinet in 1901. It was as Dutch Prime Minister that Dr. Kuyper visited London, and had the interview with Lord Landsdowne which eventually resulted in the Vereeniging Conference, that ended the South African War. Dr. Kuyper was the author of more than a hundred books, one of them "Symbolism" being in English. Note from the Exchange Telegraph Co. In the „Star" (9. 11. 20). „Death of Dutch Ex-Premier. One of Holland's leading Statesmen". „The Morning Post" 9 Nov. 1920, (Orgaan der National Party). Dr. Abraham Kuyper was Holland's most striking personality. Any time during the last twenty years — possibly for twenty before that — the visitor to that country might have heard his name a hundred times for one mention of any other's. Partly this was due to his own gifts and force of character, partly to the strife and turmoil of which his political tenets and action were the cause. He was a preacher, a statesman, and a brilliant journalist, and by his natural gifts as each he created a new religious body, inspired a new political party, and forced them in combination to the most powerful influence in the country. To appreciate exactly the means and meaning of this effort- requires an understanding of Dutch politics which few outside Holland have found it worth while to acquire. The steps of Dr. Kuyper's career, since his first election to the Second Chamber in 1874, were noted by our Correspondent in Amsterdam some few weeks ago, when the old war-horse finally retired from the Dutch Senate. As far as retriment from the Dutch politics goes, it was in a sense purely nominal, for so long as he was alive, Dr. Kuyper's hold was certain to be firm over the „little people" -— the small burgher class — who mainly composed his party in Church and State. He was, as he was called, the Calvinist Pope. This did not mean that all the active Calvinists — which is to exclude the large Protestant section of advanced thought in Holland, nominally Calvinist from the survey — were under his domination. He was probably nowhere more bitterly hated than among some within the church of his own religious belief — the Historica! - Christians in politics. But his influence was exerted beyorad the extreme orthodox group, the „Doleerenden", which under his leadership separated from the Dutch Reformed Church in 1886. Similarly, to the foreign observer, it appeared that the Anti-Revolutionary Party in politics - a creation of his own out of a traditional party, to which he brought a fresh volume of influence - attracted and Consolidated opinions on many questions entirely opposed to it. As far back as 1901 he brought about a coalition between the Anti-Revolutionary Party and the Historical-Christian Parties and the Roman Catholics, which defeated the Liberals and Social-Democrats in all their various shades, and, though after varying fortunes indeed, this coalition is still in power. Now, possibly, it is essential to discriminate when assigning to the Anti-Revolutionary section its special weight in the coalition, but this will not lessen, in the eye of the historian, the power of the fighting force that was the brilliant domineering, extremely reactionary personality of Dr. Kuyper. As our correspondent in Amsterdam said, on the occasion already referred to, Dr. Kuyper's adversaries must admit his forceful qualities, even those who strongly opposed the Pro-German sentiments which he expressed as editor-in-chief of the Standaard, sentiments that divided his following, and that fortunately, were not able to affect his country's policy during the war. „Het Nieuws van den Dag", voor Ned.-Indië 11 Nov. 1920. Met Dr. Kuyper verdwijnt uit de moederlandsche samenleving een figuur, die daarin een voorname rol heeft gespeeld, op politiek en kerkelijk gebied. Ons schismatisch aangelegd volksleven bood voor een persoon als de zijne alle gunstige voorwaarden om zich te ontplooien. Pl. XV 40 39 Ongetwijfeld was Dr. Kuyper een man van groote gaven. Hij was onwis homo méér dan genie, een briljant redenaar, iemand met een karakter dat hem bij uitstek geschikt maakte voor de politieke carrière waarin hij ten slotte voornamelijk is opgegaan Op kerkelijk gebied zette hij zijn optreden in met het brengen van eene scheuring in de Ned. Herv. Kerk, en op politiek terrein werd dit splijtziek drijven voortgezet door het aanbrengen van eene kunstmatige scheiding van ons volk in paganisten en christenen. De „eere Gods" werd identiek verklaard met en ondergeschikt gemaakt aan de eere van zijne politieke organisatie, en aan allerlei particuliere liefhebberijen. Kuyper's geweldige werkkracht werd in dienst gesteld van de Vrije Universiteit, zijne schepping, en van de A. R. partij, waarvan het leiderschap na Groen van Prinsterer's dood op hem overging. Hij leidde die partij echter langs andere banen dan Groen die gewenscht had. Men deed, en doet nog, het gretig voorkomen — en Kuyper zelf haastte zich nimmer om die scheeve voorstelling eens recht te zetten! — dat hij de door den grooten Groen zelf aangewezen opvolger was. O.a. kan men deze legende terug vinden in het kortelings verschenen werk van Ds. W. F. A. Winckel, getiteld: Leven en Arbeid van Dr. A. Kuyper. Doch Dr. A. M. Brouwer heeft in Bergopwaarts van 10 April j.1. met die legende grondig afgerekend, waar hij schrijft: „Dr. Kuyper heeft den band die Groen met Da Costa, Beets en La Saussaye bond, doorgesneden. Groen keurde de afscheiding uit de Ned. Herv. Kerk af, tot het einde van zijn leven toe; Dr. Kuyper stuurde er op aan. Groen wilde een overheid met Protestantsch Christelijke belijdenis; Dr. Kuyper is van oordeel dat de overheid als zoodanig geen belijdenis kan hebben. „Groen heeft in den schoolstrijd een geheel ander ideaal nagestreefd dan zijn opvolger. „In de zeventiger jaren heette subsidieering vam de bizondere school in „strijd met Gods ordinantiën". Maar intusschen is nu de bizondere school op één lijn gesteld met de openbare, en heeft ook de Vrije Universiteit hare subsidie uit de hand van haar stichter ontvangen, terwijl stemmen om ook de Geref. Kerken in het genot van rijks-subsidie te stellen, al niet meer tot de zeldzaamheden behooren!" Inderdaad is het de tragiek van Kuyper's laatste levensjaren geweest, dat hem stuk voor stuk alles is ontvallen van wat hij met ongetwijfeld groote genialiteit en noesten ijver had opgebouwd. De studenten der Vrije Universiteit n.1. lezen hem tegenwoordig niet meer, en, — wrekende Nemesis! — zij keeren zich af van zijn dogmatischen arbeid om zich tot de studiewerken der ethische hoogleeraren in de theologie te wenden, die aan de Groningsche, Utrechtsche en Leidsche Universiteit werkten en werken. 18 Merkwaardig is dit in de Kuyperiaansche kringen met vrees waargenomen verschijnsel Of is het niet opmerkelijk dat de Hollandia Drukkerij te Baarn wijlen Prof. Dr. Gunning's: Spinoza en de Idee der Persoonlijkheid, in 1876 verschenen, thans in nieuwen druk deed uitkomen, met eene inleiding van prof. Dr. Is. van Dijk, en dat dit boek van een der baanbrekers der ethische theologie gretig gekocht en druk gelezen wordt? De studenten der Vrije Universiteit lezen tegenwoordig de werken van Chantepie de la Saussaye, de beide hiervoor genoemde hoogleeraren, en van de professoren: Obbink, De Zwaan, Van Velthuizen en Jonker, allen ethische theologen. Smartelijker kon de nederlaag voor Kuyper wel niet zijn! * * * Gelijk wij opmerkten, leende Kuyper's karakter zich uitermate voor den politieken strijd. In de polemiek van een verbijsterende oneerlijkheid, deinsde hij voor weinig terug, ook niet voor het meest ignobele wapen, als hij den tegenstander maar treffen kon. Zijn oratorie welke in juiste verhouding stond tot zijn omvangrijke kennis, was, gelijk gezegd, briljant, doch nooit innig, en, evenals zijn strijdschriften, steeds vol rethoriek. Wie ze nu, na zooveel jaren, nog weer eens leest, verbaast er zich over dat al die woorden-praal, welke destijds de „kleine luyden" verbouwereerd deed staan, zijn ziel voorbij gaat als een volkomen „ledig gerucht". Kuyper was een man van het heden, van het onmiddellijk succes dat improvisatorisch verworven wordt, maar geen lendemain heeft. Hij verbreedde het protestantsche christendom in zijn land, zeker, maar ten koste van de diepte ervan Kunst noch wetenschap hadden bij dat christendom dan ook baat, de litteraire, de schilder- en de bouwkunst deed het geen nieuwe, eigen loten zetten, het stond integendeel bot en barsch afkeerig tegenover allen waarachtigen, en teeder-geestelijken bloei. Alleen op het „klavier der volks-conscientie" werd gerameid, en het was meestal een allesbehalve stichtelijk concert! Men leefde van leuzen. lederen dag bracht een andere leus. „Tegen de revolutie het evangelie", „verflauwing der grenzen," „souvereiniteit in eigen kring", en men liep met schrikkelijk warme hoofden rond, maar met ach zulke koude harten! En al dat onzinnig lawaai, wat heeft het per saldo gebracht? Een land vól revolutie, een land waarin nauwelijks een enkele flauwe grens in de samenleving wordt geëerbiedigd, en tuchteloosheid in schier eiken levenskring hoogtij viert. Niet van eene met allerlei holle leuzen bijeen getrompette partij zal voor een land, een maatschappij, een samenleving ooit ware zegen kunnen uitgaan. „De besten en grootsten van ons geslacht hebben de alles overtreffende waarde van het persoonlijke leven gepredikt" ♦ * * De laatste van zijn heldere levensjaren waren wel de meest onfortuinlijke voor Dr. Kuyper. En toen de groote wereld-oorlog uit-, en het Duitsche beest over Europa lós-brak, was het Kuyper, die met zijn kerkelijke en politieke trawanten zich met lijf en ziel, met krant en kerk en partij verkocht aan de zaak van het onrecht, en het dorst bestaan om te decreteeren dat al wie rechtgeloovig en goed anti-revolutionair wilde heeten, den Duitschen buur had bij te vallen en te steunen. De Duitsche zaak is ineengepulverd. Maar terwijl de Standaardbuilding, van het dankbaar verstrekte Kaiser-Königliche geld opgetrokken in basalt en arduin, staat als een namaak-rots te midden der Nieuwezijds Voorburgwal-branding, is de geest die héél dat journalistieke Babel had gebouwd, even snel en even fataal bezweken, als de Duitsche geest zelf aan den over-oever van den Rijn gebroken werd in den herfst van 1918. Dr. Kuyper heeft die ramp lichamelijk nog een tweetal jaren, geestelijk echter slechts heel kort overleefd. Men kan zeggen dat zijn onzinnige pro-Duitsche gezindheid reeds wees op seniele aftakeling; feit is, dat het van 1918 snel met hem grafwaarts ging. Er zijn parallele lijnen tusschen Kuyper's leven en dat van het Duitsche rijk te ontdekken. Het is geen bloot toeval dat wederzijds aantrekkingskracht bestond. Beiden hadden wat gemeen van den adelaar, den roofvogel weliswaar, maar dien de volksmond toch óók als symbool begroet van wat grootsch is en verheven. Duitschland en Kuyper hebben de kracht bezeten zich hoog te verheffen, en deswege vaak de bewondering der wereld tot zich getrokken. Maar die verheffing geschiedde niet om anderen naar zich omhoog te trekken en te brengen in een betere, zonniger levenssfeer, maar om gierig uit te spieden naar buit, naar prooi, en om dés te genadeloozer er zich op neer te storten, naarmate zij zich hooger hadden verheven. Buit en prooi waren echter al te aardsch en al te laag bij den grond! Dezelfde karakter- en gedachten-fout welke Kuyper in het hooggebergte der Europeesche politiek den verkeerden kant deed uitgaan, bracht hem in het meer gemoedelijke duinlandschap van het nationale leven tot hopeloos dwalen en falen. Want wat heeft hij bereikt? Het beeld dat ons volksleven biedt, is waarlijk niet opwekkend, naar wij reeds deden uitkomen. En voor zoover er geestelijke opwaking te bespeuren valt op verschillend gebied, op dat der filosofie en der religie b.v., om de twee terreinen te noemen waarmee hij het nauwst in verbinding stond, dan is dat zonder, ja ondanks hem geschied! Het praedestinationisme moge dan ook aan Kuyper's graf staan weenen, en het conventionalisme uit alle groepen der vaderlandsche samenleving, ook die zijner tegenstanders, moge de gebruikelijke woorden van stereotype „hulde" met kerkhof-welsprekendheid in uitbundigen overvloed verspillen, het jongere geslacht echter met zijn verlangens en idealen bewandelt, vèr van die groeve, andere stellig veel stillere, minder politiek- en kerkelijk-rumoerige wegen, om daarlangs te zoeken naar een zuiverder, schooner harmonie tusschen innerlijk, persoonlijk leven en het uiterlijk, maatschappelijk bestaan, dan, helaas, Kuyper's woord en daad, leven en leer tot heden vermocht te verwerkelijken. „Ons Vaderland" Dagblad Vlaamsche Partij 11 Nov. 1920. Morgen, Vrijdag, wordt Dr. A. Kuyper in Den Haag begraven-. Abraham Kuyper is den 29 October 1837 te Maassluis geboren, als zoon van een predikant. In 1862 promoveerde hij te Leiden tot doctor in de godgeleerdheid. Het volgende jaar werd hij te Beesd beroepea In die dagen moest het Calvinisme nog in den jongen predikant herboren worden. Na teleurgesteld te zijn bij schrijvers als Chantepie de la Saussaye en Gunning, na het ook gezocht te hebben bij buitenlandsche theologen als Martensen, Nitsch, Lange en Vinet, kwam hij eindelijk tot het Latijn van Calvijn zelf. De herstelling van een vasten kerkvorm werd voortaan voor Kuyper het doel van zijn leven. Tegelijk begon zijn staatkundige overtuiging zich naar Groen van Prinsterer te richten. Na 4 jaren te Beesd gestaan te hebben, werd Kuyper (1867) naar Utrecht beroepen. Spoedig ving hij er zijn actie tegen de bestaande organisatie der Nederlandsche Hervormde Kerk aan. In 1869 deed Kuyper zijn intrede te Amsterdam, waar hij dadelijk in den strijd viel, die ontbrandde over het zich in moderne handen bevindende Weeshuis. Als kanselredenaar wist hij zijn gehoor buitengewoon te boeien. Tevens ging hij zich meer en meer op politiek gebied bewegen. In 1872 aanvaardde Dr. Kuyper de hoofdredactie van De Standaard. En zijn woord daarin was brandend. In 1874 volgde de verkiezing tot lid der Tweede Kamer; zooveel schijnt hij toen van zijn krachten gevergd te hebben, dat een inzinking volgde en een verblijf van ruim 2 jaren in het buitenland voor herstel van gezondheid noodig was. Na zijn terugkeeT bleef hij buiten de Kamer en heeft hij verder gewerkt aan de organisatie van de Anti-Revolutionaire Partij. 1886 bracht het hoogtepunt van den strijd tegen de synodale organisatie. In December van dat jaar trad men in Amsterdam als doleerende kerk op en eindelijk vereenigden de daaruit voorgekomen Nederlandsche Gereformeerde Kerk zich met de Christelijke Gereformeerde Kerk in 1891 tot „de Gereformeerde Kerken in Nederland". In 1894 keerde Kuyper in de Tweede Kamer terug; 1901 ziet hem als minister-president. De verkiezing van 1905 werd door het zittende kabinet verloren en Dr. Kuyper ging zijn reis maken „om de oude wereldzee". In 1908 werd hij opnieuw gekozen. In 1912 meende hij eindelijk van zijn lidmaatschap wegens toenemende doofheid afstand te moeten doen. In het kader van zijn tijd is Dr. Kuyper een krachtfiguur bij uitnemendheid geweest. Een reus in de journalistiek; redenaar als geen ander; theoloog, die zoowel de zwakheden als de hartstochten van zijn geloovigen kende; bovenal volksman, die in het gemoed wist te lezen. Bedriegen de voorteekenen niet, zoo zal de figuur van Dr. Kuyper in de herinnering voortleven als van een, die in zijn tijd van overwegenden invloed geweest is, doch die per slot van rekening toch te zeer buiten de werkelijkheid zijn steunpunt gezocht heeft, om van blijvende beteekenis te zijn. „Onze Toekomst" (Chicago), 19 Nov. 1920. Een man! Een der grootste mannen, die Nederland ooit bezeten heeft! Een held des geloofs, als Gods Kerk er slechts weinigen gekend heeft! Een genie als iedere eeuw er slechts enkelen opgeleverd heeft! Redenaar, staatsman, geleerde, journalist, volksleider, prediker, auteur, theoloog en meer dan dit! En op ieder dezer terreinen een meester, ver boven zijn tijdgenooten uit. Ik heb hem gezien en gehoord op zijn catheder als professor, ik heb jaren aan zijn voeten gezeten om bezield te worden door zijn woord, ik heb door zijn bezieling het klare beeld der waarheid, zooals hij het ons op eenige wijze voorhield in mijn ziel opgenomen, onuitwischbaar. Ik heb zijn artikelen hooren lezen en bespreken toen ik nog een kind was in mijns vaders huis, en heb zijn boeken gelezen zoodra ik kon en zal ze lezen zoolang mijn oog het licht geniet. Ik heb hem gezien als partijleider met zijn. machtig woord zijn partij leidend, beslist en krachtig, als een generaal zijn leger. Ik heb hem gezien als eerste dienaar der kroon, met ridderorden en onderscheidingsteekens behangen, in praalgewaad, voor zijn vorstin optredend en het land regeerend, gevreesd1, geëerd, gevleid, bewierookt. Ik heb hem gezien en gehoord — en niets heeft immer van zijnentwege meer indruk op mij gemaakt — als hij in en met zijn gezin voor God boog, in diepen ootmoed. Hij kon hoog zijn — en hij was hoog geplaatst — en hij kon laag dalen. Nimmer vergeet ik hoe hij eens voor mij, een jong student, die hem na een ziekte kwam bezoeken, zijn hart ontsloot. Als een vriend voor een vriend. Hij kon afstooten en hij kon aantrekken. Hij heeft zich vijanden gemaakt, maar met zijn aantrekkingskracht ook vrienden die onlosmakelijk aan hem verbonden waren, die met hem en als het moest ook voor hem, door het water en door het vuur gingen. Neen, we roemen niet in den mensch! God alleen is groot! Maar die groote God geeft ook groote giften! En Hij wil niet, dat wij die giften klein zullen maken, of gering zullen achten, of in het slijk zullen werpen. Als er een student is die Kuyper gekend heeft — en studenten kennen hun professoren met een scherp oog — dan hebben wij hem gekend. Door vriendschap ontsloot zich de kring van den professor voor ons meer dan voor schier eenig ander student. We verkeerden toen Kuypers zon aan haar middaghoogte stond schier eiken Zondag in dien kring. En zullen nimmer vergeten de zachtheid, de vriendelijkheid, de gastvrijheid van Mevrouw Kuyper. Hoe was zij als een moeder niet alleen voor haar eigen zonen maar ook voor de vrienden harer kinderen. We weten ook, Dr. Kuyper was niet volmaakt. Ook zijn temperament had zijn eigenaardigheden. Maar, en we zeggen het met volle overtuiging, hij was waarlijk groot! Niet alleen in gaven van intellect en genie, maar ook als Christen. Hij vreesde geen mensch, maar kon voor God buigen zoo diep, zoo ootmoedig, zoo teeder, zoo kinderlijk, zoo pleitend, zoo smeekend — als we het schier zelden hooren. Bij al zijn grootheid had hij een kinderlijk gemoed. Tot op het naïeve af soms. En er zijn er geweest die van die zijde hebben weten gebruik te maken. Maar, nog eens, een genie door duizenden en tienduizenden bewierookt, een man die geen leger van vijanden vreesde, en behoefde te vreezen en die toch kinderlijk voor God boog — die man is waarlijk groot! O, gij vijanden, die Kuyper beschuldigt van hoovaardij en onoprechtheid — ik wenschte één ding, ik wenschte dat ge Kuyper hadt hooren bidden', alleen hooren bidden, met de zijnen hooren bidden. O, ik wenschte gij, mijn lezers, ook gij hadt het gehoord. Het was om nimmer te vergeten. En nu met dank aan God zullen we zijn werk hier voor ons laten voorbij gaan. Het is haast te veel om het in kort bestek te noemen. Maar we willen het toch aanstippen. Daar was niets kleins in hem. En ook niets kleins in zijn werk. Hij bouwde voor de eeuwigheid. Stichtte een universiteit, vormde een politieke partij, sloeg het oppermachtig liberalisme, tot schamens toe, dat het niet wederopstond, reformeerde de Kerk, gaf heilzame landswetten, redigeerde twee bladen, een dag- en een weekblad. schreef een stel standaardwerken, die een halve boekenkast vullen, standaardwerken door vriend- en vijand, geëerd. Sommige werken in onderscheiden talen vertaald. Helder en klaar, beeldrijk en schoon was wat deze meester-schrijver voortbracht Het opende vergezichten, waar ge nimmer van vermoed hadt. Het wierp u op de knieën om God te danken voor wat ge zaagt. En wees er verzekerd van dat tal van deze werken nog vele, vele jaren zullen spreken nadat de auteur nu gestorven is. En dat zijn arbeid als een zaad nog lang vrucht zal dragen, niet alleen in Nederland, maar overal waar de Gereformeerde waarheid en de Calvinistische levens- en wereldbeschouwing ingang zal vinden. Hij was het die weer het oude Calvinisme, maar in een nieuw kleed, in het kleed van onzen tijd, niet enkel te voorschijn bracht, maar op schier elk gebied op den voorgrond zette. Hoe meer Christelijke denkers, en hoe grooter Christelijke denkers, te meer zal zijn werk gewaardeerd, en — voortgezet worden. Dr. Abraham Kuyper werd op den 29en October 1837 te Maassluis geboren. Zijn vader was daar Waalsch, dat is Fransch, predikant Zijn eerste wensch was de zee te bevaren. Maassluis lag niet ver van de zee. Maar in plaats van dat deze wensch vervuld werd, zoo werd hij reeds vroeg op studie gezonden. Na de voorbereidende scholen doorgeloopen te hebben werd hij student te Leiden. Daar zat toen als nu het modernisme op den troon. De orthodoxie werd er in een bespottelijk licht gesteld. Maar de historie werd er grondig beoefend. Het eene dreef Kuyper verkeerd, namelijk de moderne richting in, maar het andere dreef hem onder Gods leiding den rechten weg uit Hij zou een dissertatie over het kerkelijk standpunt bij Calvijn en a Lasco schrijven. Gelijk hij deed, maar tot bestrijding van het Geref. standpunt. Toch kreeg bij deze gelegenheid het modernisme, althans in zijn hart, een duchtigen stoot. Waar hij ook heenreisde niemand had de complete werken van a Lasco. Hij zocht zelfs alle boekenlijsten van de Europeesche universiteiten na. Nergens waren ze te vinden. Totdat een eenvoudig predikant, dien hij op vriendelijken aandrang bezocht, en die ook eerst dacht er niets van te hebben, zelf verwonderd hem een geheele verzameling van a Lasco's werken uit zijne boekerij overhandigde. Hier was het voor Kuyper alsof Gods vinger hem geopenbaard werd! Zijn modern stelsel, dat over alles kon redeneeren en alles kon wegredeneeren — kreeg een knak. Een tweede knak kreeg dit zelfvoldane modernisme, toen hij, bij het lezen van een boek, waarin een zelfzuchtig jongman geschilderd werd die onder alle mooie bedrijven, eigenlijk maar alleen aan zich zelf en eigen eer dacht, zijn oog geopend werd, en het tot hem kwam: „dat zijt gij"! De eigenlijke bekeering, of wilt ge de doorwerking van deze be- ginselen, valt plaats in zijn eerste gemeente te Beesd in Gelderland. Had de studie van a Lasco hem met de theorie van het Calvinisme in aanraking gebracht, daar leerde hij het Calvinisme in vleesch en bloed kennen. Zij het ook wat verschrompeld. De jonge predikant werd gewaarschuwd voor „de fijnen", die altijd de kerk critiseerden en de (moderne) leeraars, en die niet wilden hooren. Bij het huisbezoek ging hij deze vromen opzoeken. Hij stond verbaasd over hun Bijbelkennis. En over hun wereldbeschouwing. Zij hadden een wereldbeschouwing. Een min of meer Gereformeerde. Zooals hij vroeger op de historische lessen van prof. Scholten gehoord had, dat de vaderen hadden. Een levensbeschouwing zooals hij bij zijn onderzoek uit de historie kende. Die vond hij hier terug. De beschouwing van „de souvereiniteit Gods." Van „souvereine genade". De vromen te Beesd kenden geen toegeven. Eischten bukken voor die waarheid. En hij leerde door het woord dezer eenvoudige lieden er voor bukken. Met geheel zijn hart. Het licht ging hem op. En hij, die in zijn proefschrift nog Calvijn en a Lasco bestreed, werd een ijverig verkondiger der Calvinistische waarheden. Tot blijdschap van de „fijnen" en tot haat van de anderen in de gemeente. Zijn geest ging weer terug tot hetgeen hij vroeger van Calvijn en van a Lasco en hun kerkbegrip gelezen had. Bij hen vond zijn geest nu rust. En de „herstelling van de Kerk die als een moeder voor de geloovigen zijn kan," werd zijn levensdoel. Na vier jaren verblijf in Beesd nam hij in 1867 de roeping naar Utrecht aan. Daar kwam hij als lid der Commissie voor de kerkvisitatie in kennis met de diepe gebreken der Kerk en — begon zijn actie tot reformatie der Kerk. Lang en diep en breed is deze actie gegaan. Eerst stonden de Ethischen, Iremisehen en anderen aan zijn zijde. Allengs kwam het tot breken met hen, die niet de belijdenis der Kerk aanvaarden wilden. Velen die hem eerst in hun kring met gejuich ingehaald hadden, keerden zich tegen hem, toen hij hun te belijnd werd. De Kerk moest „Gereformeerd zijn, democratisch, vrij en zelfstandig, zoo in leer als in eeredienst", was Kuyper's stelling, waartegen velen aanliepen. Vooral tegen dat „Gereformeerd". Daar te Utrecht kwam hij ook naast Groen van Prinsterer in den schoolstrijd. En in dien strijd ging het op gelijke wijze. Prof. Nicolaas Beets, tot zoover zijn vriend, stond tegenover hem toen Kuyper liet vernis van de openbare school afrukte en eischte dat het „opleiding tot Christelijke deugden" uit de schoolwet zou worden weggenomen, daar men niet kon opleiden tot Christelijke deugden als men den wortel, dat is Christus, uit het onderwijs nam, zooals de openbare schoolwet deed. Zag Kuyper zich in de Ethische en Irenische vrienden bedrogen, lieten ze hem alleen staan of werkten ze tegen, van dezen tijd af ging Kuyper alleen den strijd aanbinden, en knetterde het granaatvuur van zijn prachtige brochures naar alle zijden. En toch stond hij niet alleen. Temeer hij beslist partij koos, temeer kreeg hij de Gereformeerden, het Geref. volk achter zich. En ook mannen als Groen van Prinsterer met zich, mannen die van alle transigeeren reeds lang afgezien hadden. Het werd nu een strijd om de Geref. beginselen. In kerk en school en weldra ook in de politiek. Van Utrecht werd hij naar Amsterdam geroepen en nam die roeping aan. Den lOen Augustus. 1869 deed hij aldaar intrede. In Amsterdam, waar de polsslag klopt van het nationale leven, zou Kuyper's arbeid haar hoogtepunt bereiken. Daar heeft hij eerst als predikant en journalist, onderbroken door zijn afvaardiging naar de Tweede Kamer, daarna als professor, journalist en leider der Antirev. Partij gearbeid tot hij in 1901 door de koningin tot eerste minister geroepen werd en kort daarna zich metterwoon in Den Haag vestigde. Daar in Amsterdam aanvaardde hij 1 April. 1872 de redactie van De Standaard, waarmede hij zich meer op politiek terrein begaf. Eerst schreef hij alleen hoofdartikelen, weldra echter werd het zijn lijfblad. De Standaard werd het blad bij uitnemendheid van al het Gereformeerde volk. Zoowel om zijn pakkenden toon als om zijn helderen, klaren, principieelen inhoud. Ge kunt nog het eerste hoofdartikel lezen in het heerlijk werk van Winckel over Dr. Kuyper. En ge verwondert u niet dat het Geref. volk met dank aan God in Kuyper den van God gegeven leider begroette. En zijn artikelen schier verslond. Groen van Prinsterer, wiens opvolger Kuyper op politiek gebied werd, had in zijn blad, De Nederlander, wel keurig de beginselen uiteengezet, maar zijn taal was te hoog, te deftig voor het volk. Kuyper echter populariseerde Groen's beginselen. In Amsterdam bereikte Dr. Kuyper's arbeid het hoogtepunt in de stichting dier Vrije Universiteit. O, wat was dat eerst een getob met de Ethischen en Confessioneelen en half-orthodoxeni om een Christelijke universiteit te krijgen. Zij allen spraken de groote behoefte er van uit. Ze waren, zeiden ze, bereid mee te doen. Maar als het er op aankwam kropen ze terug, of wilden geen Gereformeerde universiteit hebben. Dr. Bronsveld was hier vooral Kuyper's tegenstander. Uit dezen strijd komen Kuyper's prachtige brochures: „Bede om een dubbel Corrigendum", „Strikt genomen", „Eer is teer". Lees deze brochures als ook zijn andere strijdschriften, en ge geniet in de nette, fijne maar o, zoo rake wijze, waarop Kuyper zijn tegenstanders terecht zette. En vriend en vijand deed verbaasd staan. Zoowel over zijn manier van zeggen, als over zijn buitengewone bronnenkennis. Menig professor dacht dat hij Kuyper in een pamflet finaal tegen den grond geworpen had, als b.v. Bronsveld, om daarna uit te vinden dat hij voor heel het land blootgesteld werd als iemand die niet wist waarover hij praatte en blunder op blunder maakte. Zelfs finale maar eerlijke tegenstanders prezen openlijk Kuyper's strijdschriften. De schrik kwam er in bij de vijanden. Als de „Christelijke Vrienden" niet mee wilden gaan in het stichten van een Geref. Universiteit, dan — ja, dan ziet ge iets wat ge telkens bij Kuyper ziet, iets echts a la Kuyper, dan gaat Kuyper alleen door. Zoo doet hij. Met de Gereformeerden alleen zal hij een Geref. Universiteit stichten. En daar waren kostelijke mannen onder de Gereformeerden. Denk aan een Keuchenius, aan Elout van Soeterwoude, aan Hovy, Rutgers, Esser, De Geer van Jutfaas, De Savornin Lobman, Van Beeck Calkoen en anderen. Wie herinnert zich deze namen niet? Werd eerst Kuyper's pogen om een Geref. Universiteit op te richten in de kringen der wereld, waarvan „Uilenspiegel" een voorname tolk was, en eveneens in den kring der Ethischen en half-orthodoxen bespot, na Kuyper's strijdschriften, en vooral na zijn bijtend „Strikt genomen" niet meer. En vooral niet meer toen inderdaad op den 20 October, 1880 in de met fluweel versierde historische Nieuwe Kerk, als op de graven der vaderen, de Vrije Universiteit geopend werd. In tegenwoordigheid van den minister der Koningin, den burgemeester van Amsterdam, wethouders, vertegenwoordigers der andere universiteiten enz. enz. Met Dr. Kuyper als eerste rector die toen uitsprak zijn beroemd geworden redevoering „Souvereiniteit in eigen kring". Waarin hij aantoonde waarom een universiteit op Geref. grondslag noodig was. Lees eveneens (bij Winckel) het prachtig slot dezer rede, waarin hij het Nederlandsche volk tot den God der vaderen terug riep. Sinds was er wel vijandschap in het kamp der tegenstanders, maar de verachting zweeg. De grijze Elout van Soeterwoude overhandigde bij die gelegenheid met zijn vaderlijken zegen een gift van 100,000 gulden, een groot kapitaal voor die dagen. Had Kuyper nooit iets anders gedaan dan dit feit, een universiteit op Geref. grondslag stichten, hij was alleen daarom waardig zoowel onder de helden des geloofs als onder Nederlands groote mannen gerekend te worden. Want nu we zoo gewend zijn aan het bestaan der Vrije Universiteit, kunnen we ons niet indenken wat een geloofsdaad in elk opzicht het destijds was, en evenmin kunnen we de groote beteekenis afmeten die deze Universiteit reeds voor Nederland, en niet alleen voor dit land, gehad heeft en onder Gods zegen hebben zal. Wat Dr. Kuyper verder als staatsman was en deed, hoe hij de antirevolutionaire partij naar boven bracht, haar een basis gaf in „Ons Program", hoe dit program ontstaan is, hoe hij daarin het Geref. staatsrecht uiteenzet, hoe hij de uitbuitingspolitiek tegen Indië veranderde, den stoot gaf voor de „kerstening" van Indië, hoe hij de ziel was van het „volkspetitionement" en van den strijd om de vrije school, hoe de Antirev. Partij onder zijn leiding in 1901 een schitterende overwinning bij de stembus behaalde en Kuyper minister werd, in die kwaliteit het land redde van een misdadige woeling, welke tegenslagen hij als minister te verduren had, zoodat zijn ministerie na vier jaren af moest treden, hoe hij daarna nog wel lang in het politieke leven mee bleef leven, maar vooral in zijn studeerkamer zich begaf, en het eene boek na het andere de wereld inzond, wat Dr. Kuyper in het algemeen als geleerde geweest is, en ook als stichtelijk schrijver in De Heraut voor 't volk was, -hoe hij meer dan 2000 meditaties schreef, die meestal juweelen waren, parelen van blijvende waarde — zie alle deze dingen, zijn ze niet geschreven in het reeds genoemd werk van Ds. W. F. A. Winckel? Een boek dat nu voor ons nog zooveel meer waarde krijgt. Lees en herlees daar van zijn verkeer onder de vromen in Beesd af tot Kuyper „de man der antithese" toe, en ge zult met hem en met ons instemmen dat Dr. Kuyper was voor het Christenvolk een „wagen Israëls en zijne ruiteren." Koning Lodewijk Napoleon, die tijdens Napoleons regeering tot Koning over Holland aangesteld was, zeide eens vol bewondering van Bilderdijk „unus ille vir". Dat is „die eene man", dat wil zeggen die eene man was het die in Holland boven allen als een toren uitstak, alleen een beginsel, een geheel terrein, een geheele wereld-beschouwing vertegenwoordigde, alleen den strijd streed, een eenig man was rondom. Dat zeggen we met dank aan God, hier van Bilderdijks grooten zoon: Unus ille vir, een eenig man! Soli Deo Gloria! God' alleen er van de eer! (Dr. J.) VAN LONKHUYZEN. „Pester Lloyd" 10 Nov. 1920. DAS ABLEBEN DES HOLLANDISCHEN STAATSMINISTERS Dr. KUYPER. Durch den im Morgenblatte gemeldeten Heimganig des gewesenen hollandischen Staatsministers Dr. Abraham Kuyper hat auch Ungarn einen schmerzlichen Verlust erlitten. Dr. Kuyper hat sich stets als warmherziger, ireuer Freund Ungarns bewahrt, und auch wahrend des Weltkrieges entzog er seine Sympathien nicht den arg bedrangten Das Ableben des hollandischen Staatsministers Dr. Kuyper. Durch den im Morgenblatte gemeldeten Heimgang des gewesenen hollandischen Staatsministers Dr. Abraham Kuyper hat auch Ungarn einen schmerzlichen Verlust erlitten. Dr. Kuyper hat sich stets als warmherziger, treuer Freund Ungarns bewahrt, und auch wahrend des Weltkrieges entzog er seine Sympathien nicht den arg bedrangten Mittelmachten. Seine Leitartikel in seinem Blatte Standaard fanden auch im Auslande grosze Beachtung. Es dürfte in Erinnerung sein, dasz nicht nur der ntmmehr verstorbene Staatsmann, sondern auch seine Angehörigen lebhafte Sympathien für Ungarn bekundeten. Seine beiden Töchter weilten 1916 mit der hollandischen Mission in Budapest und leisteten im Kriegsspital des Wechselmannschen Blindeninstituts Samariterdienste. Dr. Kuyper traf damals in der ungarischen Hauptstadt ein, um seine Töchter zu besuchen. Land und Leute waren ihm nicht fremd, denn er kannte Ungarn aus zahlreichen Reisen in Friedensjahren, über die er ein in begeisterten Worten geschriebenes Buch veröffentlicht hat, das auch in mehrere Sprachen übersetzt wurde. Wahrend seines Aufemthaltes in Ungarn hat er auch Debrecen, das „kalvinische Rom", besucht; damals auszerte der hollandische Staatsmann, es sei mehr als eine blosze Höflichkeitsphrase, wenn er sage, dasz die Ungarn in ihrem Wesen „etwas Anziehendes und Bezauberndes" haben. Dr. Kuyper, der ein Alter von 83 Jahren erreicht hat, war anfangs Pfarrer und wurde dann Journalist. In den letzten Jahren wurde er durch zunehmende Taubheit in seiner politischen latigkeit stark behindert, ging daher von der bewegten zweiten Kammer zur ruhigeren ersten Kammer über. Dieses Mandat legte er wegen seiner Krankheit vor wenigen Wochen, im September, zurück. Dr. Kuyper war einmals Minister und Ministerprasident. Er war viele Jahre lang der warmschrankte Leiter der sogenannten antirevolutionaren Partei, die im Lande die demokratische, aber streng kalvinistische Richtung vertritt. Bekannt ist sein Kampf um Gleichstellung der konfessionellen Privatschulen mit den öffentlichen Simultanschulen. Das Ableben des bedeutenden hollandischen Staatsmannes wird in weiten Kreisen Ungarns lebhafteftes Mitgefühl und Empfindungen der Dankbarkeit für den Heimgegangenen auslösen. „Svenska Dagbladct" 12 Nov. 1920. DR. ABRAHAM KUYPER DOOD. EEN HOLLANDSCH STAATSMAN OVERLEDEN. Een telegram uit Rotterdam bericht, dat Dr. Kuyper in den ouderdom van 83 jaren gestorven is. De vermaardheid van Dr. Kuyper dateert uit het begin dezer eeuw. Als leider der Antirevolutionaire partij streed hij in zijn krant De Standaard en in het kerkelijke weekblad De Heraut voor de orthodoxe leer, maar was tegelijkertijd een geweldig agitator, wien het gelukte speciaal bij de Nederlandsche boeren gehoor te krijgen. Zijn politiek kan het best gekarakteriseerd worden als christelijk-sociaal. Toen de liberalen in het begin dezer eeuw geslagen werden, vormde hij in 1901, nadat Pierson als Minister afgetreden was, een clericale regeering, die steunde zoowel op Calvinisten als Katholieken en waarin hijzelf de portefeuille van binnenlandsche zaken overnam. Hij was echter niet vreemd aan de buitenlandsche politiek en liet in 1902 veel van zich spreken naar aanleiding van een reis naar Londen, die in verband gebracht werd met de toen ingeleide onderhandelingen na den Boerenoorlog. Het jaar daarna onderdrukte hij met enorme kracht een groote spoorwegstaking. Abraham Kuyper had theologie gestudeerd in Leiden en stond 7 jaar als predikant in de provincie. Hij was een geboren heerschernatuur en gevoelde zich verwant aan de Boeren, wier Puriteinsche levensbeschouwing hij deelde. De Staat was voor hem het werktuig Gods, de kerk moest vrij buiten de macht van de Staat staan en zijn vaderland, Nederland, moest voor Europa een modelstaat zijn. Hij was geen voorstander van het algemeen kiesrecht, dat volgens hem alleen aan hoofden van gezinnen, ook vrouwen toekwam. De Staat en het gezin waren voor hem de sociale hoofdbegrippen en men kan niet ontkennen, dat zijn levensbeschouwing een zekere trek van gezonde levenskracht bezat, verwant aan het soliede conservatisme, dat nog heden Koningin Wilhelmina's trouwe onderdanen kenmerkt en dat waarschijnlijk een erfenis is van tijden lang vóór die van Abraham Kuyper. „De Standaard" (Belgisch orgaan) 10 Nov. 1920. Abraham Kuyper, schrijver, journalist, theoloog, leider der Antirevolutionaire partij en der Streng Calvinistische orthodoxe, langen tijd wellicht Nederland's eerste parlementaire redenaar en staatsman, werd te Maassluis, waar zijn vader predikant was, op 29 October 1837 geboren. Hij promoveerde tot doctor in de theologie aan de Leidsche Hoogeschool (1862) en werd predikant te Beesd (1863), te Utrecht (1867) en te Amsterdam (1870). In 1874 verkreeg hij zijn emeritaat, werkte aan het oprichten der Vrije Universiteit, werd er hoogleeraar (1880) en trad in de Tweede Kamer als vertegenwoordiger voor Gouda (1874-1877) en voor Sliedrecht (1894-1901) Minister van Binnenlandsche Zaken en voorzitter van den Ministerraad in het anti-revolutionair-katholiek Ministerie (1901), stelde hij zich ten doel de Christelijke beginselen in het Staatswezen meer toe te passen. Hij deed het subsidiestelsel ten opzichte van de bijzondere scholen aanzienlijk uitbreiden, trachtte in denzelfden zin ook het Hooger Onderwijs te hervormen, door aan de Vrije Universiteit te Amsterdam het recht tot promotie, te schenken, en voerde zijn onderneming ten groote deele tot een gelukkigen uitslag. In 1905, behaalde de liberale partij de zegepraal en Kuyper moest aftreden. Behalve een groot aantal artikelen in De Standaard, zijn politiek, en in De Heraut, zijn kerkelijk orgaan, schreef Kuyper meer dan 125 vlugschriften op staatkundig gebied en verscheidene godgeleerde of historische werken: Het Modernisme (1871), De Bartelomaeusnacht (1872), Het Calvinisme en De Kunst (1888). Op 1 October 1906, hield hij te Amsterdam een rede: Bilderdijk in zijne Nationale Beteekenis, waarvan na weinige maanden reeds een tweede druk noodig werd. Na zijn aftreden als Minister, ondernam hij een groote reis en gaf ons zijn indrukken in: Om de Oude Wereldzee (1907-1908), een prachtwerk dat ongemeen veel bijval genoot. „Het Westen" Org. Chr. Nat. Volksbel. 16 Nov. 1920. Een Reuter-telegram heeft verleden Vrijdag de tijding gebracht van het overlijden van Prof. Dr. A. Kuyper, Oud-Premier, Minister van Staat, Lid van de Eerste Kamer, Hollands groote TheoloogStaatsman, wiens naam tevens een welbekeftden klank had in de geleerde wereld en onder de Staatsgrooten van Europa en Amerika. Even krachtig van lichaam als van geest heeft deze onvermoeide werker den hoogen leeftijd van 83 bereikt. Pas 't laatste halve jaar is zijn werkkracht gaan verminderen tengevolge van de ziekte, die bekend staat als „verkalking van de bloedvaten." Een geleidelijk verval heeft die ziekte veroorzaakt totdat, verleden week, de dood volgde Maar één zaak uit de vele willen wij hier aanstippen, omdat ze — uit de gelijkheid van toestand daar en hier — zich gemakkelijk verstaan laat. 't Is dit: In de jaren van Dr. Kuyper's eerste optreden zag 't er op 't gebied van Staat, Maatschappij, Kerk en School donker uit in Nederland. Als theoloog en predikant bepaalde hij zijn vroegste aktie tot de Kerk. Maar zijn wijd inzicht en zijn hoog ideaal kon zich niet daartoe bepalen. Het woord van de Schrift — dat ook 't geliefkoosde woord van onzen President Steyn was — „De Heere regeert", kon hij niet beperkt zien tot een zuivere Kerk en een zuivere Belijdenis, maar dit gold voor hem op elk gebied' van 't leven. Dit woord moest waarheid zijn ook op 't gebied van Staat en Maatschappij en School. Niet maar als een bloote erkenning, doch als een richtsnoer voor 't optreden van den belijdenden Christen op al die terreinen. En, geleid door die levensgedachte, is Dr. Kuyper TheoloogStaatsman geworden. Met de scholen in Nederland stond het destijds zóó geschapen, dat ze alle, lagere, middelbare, hoogescholen en Universiteiten, instrumenten van het ongeloof waren, 't Was een reuzentaak om daartegen den strijd aan te binden. Want vóór hem stonden de 'geestelijke slagorden van alles, wat macht had op Staatsgebied en al wat gezag en naam had op 't gebied van wetenschap. En achter hem aan kwam toen nog slechts een kleine Gideons-bende van de geringen en ongeachten in den lande. Doch: „Niet door kracht, noch door geweld maar door den arm des Heeren zal 't geschieden," — was zijn strijdleuze. En het is geschied! Middellijkerwijze door zijn aktie, die de geesten van het Christenvolk in Nederland wist wakker te schudden en die, met macht van rede en nimmer wijkende volharding de tegenstanders in de minderheid bracht. Het is geschied, en zóó volkomen dat nu, in het jaar 1920, hetzelfde jaar van zijn dood, een Rijkswet aangenomen is, die volkomen gelijkheid met de G oeve r nemen ts - scholen geproclameerd heeft voor de meer dan 1000 vrije Christelijke scholen, die scholen van de Ouders zijn en scholen met den Bijbel, zooals wij ze gewild, maar niet verkregen hebben in de dagen van onze — helaas te vroeg verflauwde — strijd van C. N. O. (Laat deze uitkomst in Holland een vingerwijzing voor ons zijn, om niet weer zóó maar voor allerhande argument te zwichten als straks in onze Transvaal-provincie het vraagstuk van Groepscholen weer aan de orde komt.) Maar meer dan dit is door Dr. Kuyper's actie op schoolgebied bereikt. Behalve dit groot getal van vrije Lagere Scholen zijn daar thans een groot getal van vrije Middelbare Scholen, Hoogere Burgerscholen, Gymnasia, Handelsscholen en één Universiteit, die nu voor de wet gelijk-berechtigd zijn met dezelfde inrichtingen van Goevernementswege. Wat een tegenstelling in dit zijn sterfjaar met het jaar van zijn eerste optreden. Toen: het christenvolk van Nederland een klompje niet-getelde, ja voor duislerlingen gescholden verschovelingen. En thans: hun mannen geplaatst in de eere-stoelen van 't Ministerschap, en hun kinderen en hun studeerende jongelingen ontrukt aan den verderflijken invloed van 't ongodisme, en voor de invloedrijkste posities zich voorbereidend in scholen die de waarheid huldigen dat „de Heere regeert," óók op 't gebied van de Wetenschap. * * ♦ En niet alleen van het Christenvolk, maar ook zijn eigen tegenpartij heeft hij door zijn optreden gedwongen om zich rekenschap te geven van hun denken en hun doen, en om in te geven, waar ze in die rekenschap te kort schoten. De felsten onder zijn tegenstanders hebben niet geschroomd om te erkennen, dat 't Dr. Kuyper geweest is, die in 'n tijdperk van 25 jaren de gansche politieke en geestelijke gesteldheid van Nederland veranderd heeft. * ♦ ♦ Maar ook over ons Zuid-Afrika heeft zijn invloed gereikt. Niet alleen dat wij thans onder ons hebben een groot getal van jonge Godgeleerden, die gevormd zijn aan de door hem gestichte „Vrije Uni- versiteit op Gereformeerden grondslag", en niet alleen dat ook vele gereformeerden onder ons volk ijverige beoefenaars van zijn geschriften zijn, maar ook in meer directen zin. We zullen slechts enkele feiten aanstippen: Als ijverig voorstander van de zaak onzer Bóeren-Republieken en persoonlijken vriend van Minister Gladstone heeft Dr. Kuyper in '81 zijn medewerking verleend aan 't tot stand brengen van de toen gesloten tractaten. Met de beroemd-geworden Plancius-rede heeft hij in 1884 namens het Nederlandsche volk aan de Deputatie (President Kruger, Generaal Joubert en Ds. S. J. du Toit) 'n Transvaalsche vierkleur overhandigd met de woorden: „Generaal, hier is uw Transvaalsche vlag, het symbool van uws volks onafhankelijkheid; — laat ze nooit verloren gaan!" Toen in 1899 de oorlog begon te dreigen was 't Dr. Kuyper die in 't Fransche wereld-tijdschrift, de Revue des deux Mondes, 'n meesterlijk pleidooi geleverd heeft voor 't goed recht van Transvaal en Vrijstaat. In vele talen is dat geleerd en energiek artikel vertaald, en 't heeft er heel wat toe bijgedragen dat in de worsteljaren van dezen onzen oorlog de sympathie van Europa en Amerika met ons was. En ook weer aan 't eind; toen de gedachte algemeen werd dat wij den ongelijken strijd niet tot 'n goed einde zouden kunnen brengen, en dat Engeland nooit ingeven zou, en dat de Europeesche machten, door onderlinge verdeeldheid, niet tot ingrijpen komen konden, toen was 't weer Dr. Kuyper die — hoewel met een droef en bezwaard hart — als Minister-Premier van Holland, zich in contact met Downing Street stelde om onderhandeling mogelijk te maken. Nooit heeft hij de nationale belangen van Zuid-Afrika uit zijn oog of uit zijn hart verloren. Hoe hij meeleven bleef in al wat hier na 1902 gaande was, daarmee hebben wij gedurig onze lezers op de hoogte gehouden door 't overdrukken van artiekelen uit zijn politiek dagblad „De Standaard." * * * In Dr. Kuyper heeft Nederland 'n man verloren, die ook door zijn tegenstanders erkend is als de Grand Old Man van zijn Land en Volk. „De Volkstem". Aan 'n kort maar zakelijk artikel van de Volkstem over Dr. Kuyper ontleenen wij 't volgende: „Geen man in Holland is waarschijnlijk door zijn tegenstanders zoo fel bestreden als Dr. Kuyper, voorzeker 'n hulde van zijn krach- tige persoonlijkheid, want 'n zwak tegenstander behoeft niet zoo felle aanval. Dr. Kuyper was 'n reus naar lichaam en ziel. Wanneer hij opstond om 't woord te voeren, rees 'n figuur voor u op, die dadelijk door zijn breede, forsche gestalte zijn gehoor beheerschte. En nauw had hij zijn eerste volzinnen gesproken of hij had met zijn machtige taal zijn gehoor vast en sleepte 't mee in breede golvende zinnen nu eens, dan weer met woordenrijen die als mokerslagen vielen of zacht zongen. Er waren weinig redenaars die als hij 't woord beheerschten. The American Daily Standard (Chic. 111.) 10 Jan. 1921. Dr. ABRAHAM KUYPER (Poem on the late Dr. Abraham Kuyper, theological. statesman, journalist and ex-premier of the Netherlands, by Margareth Ethel Ashton). The Age of Greatness is not dead, The heroes have not passed away. I know a man, this very day, Who, fearless, treads his even way, With dauntless step and lifted head. Content to be himself a'lone, He thinks the thoughts of his desire, He speaks, and in his words a fire Upraising, bears his listeners higher, To some fair Kingdom of his own. A man is here! (We need them still, The worlds are many—men, so few!) Large minded, generous, tender, true, Who, rend'ring unto each his due, Yet holds his own, and works his will. You see him stand as victor now, He wrestled once with death, and yet Unmoved by failure or regret He conquered all, for God has set The stamp of genius on his brow. He rules his nation with his pen, He stirs—a people's answ'ring thrill Proclaims we love a hero still, Whose royal heart and iron will Have crowned him King of lesser men. 19 He builds a future from the past, He points us when the ages call, He kindies greatness in the small; So great is he—so true to all; A hero-soul, from first to last! Het Duitsche blad Germania schrijft: Gedurende den oorlog en vooral in de jaren toen de groote meerderheid der bevolking in Nederland naar aanleiding van den inval in België onverholen haat tegen Duitschland koesterde, is Dr. Kuyper in het openbaar ten gunste van Duitschland opgetrokken. De helderheid en kracht van zijn artikels werd in Nederland door niemand geëvenaard. De Lokal Anzeiger schrijft: De overledene was steeds een vereerder van ons vaderland en een bewonderaar van Duitsche kracht in den afgeloopen volkenoorlog. Met Dr. Kuyper, die herhaaldelijk van den Duitschen keizer onderscheidingen ontving, is een van de trouwste vrienden van het Duitsche wezen heengegaan. BUDAPEST. Het blad Szozat publiceert een uitvoerig artikel over A. Kuyper en zegt, dat de groote beteekenis van Kuyper in Hongarije eigentlijk slechts in gereformeerde kringen bekend is, terwijl zij in alle beschaafde landen der wereld wordt gewaardeerd. Kuyper heeft op politiek, theologisch en journalistiek gebied groote dingen geschapen. Verder wordt Kuyper zeer gewaardeerd als succesvol voorvechter der Christelijke denkbeelden op de meest verschillende gebieden. VARIA. Aanhalingen uit de rede, uitgesproken in de Vergadering van den Raad der gemeente Maassluis, op den avond van Vrijdag 12 November 1920, ter nagedachtenis van Dr. A. KUYPER, door burgemeester C. P. I. Dommisse. Vergun mij, Mijne Heeren, alvorens deze zitting verder te leiden, hier een woord te wijden aan de nagedachtenis van een van Neêrland's grootste zonen, die nimmer uit ons vaderlandsch, klassiek, letterkundig, theologisch, wetenschappelijk en staatkundig Panthéon zal verdwijnen, en die het levenslicht in ons eenvoudig stedeke mocht ontvangen. Hedenmiddag werd op treffende wijze op Oud Eik en Duin ter aarde besteld Dr. Abraham Kuyper, alhier geboren in de oude Pastorie Zuidvliet J 11, den 29 October 1837. Tusschen die geboorte en zijn sterven op Maandag 8 November ligt een rijk, werkzaam, actueel leven. Zij die aandacht hebben geschonken aan wat hij wrocht op staatkundig, wetenschappelijk en theologisch terrein, hebben schier geen oplossing kunnen vinden hoe het mogelijk was, dat één man in staat was zooveel arbeid te doen en zulk een vrucht van studie en onderzoek kon leveren te midden van zooveel beslommeringen die vaak op ander terrein zijn deel waren. Terecht is dan ook door den Voorzitter der Tweede Kamer, Mr. D. A. P. N. Kooien, opgemerkt, dat herdenken van dezen oud-raadsman der Kroon eereplicht is. Hetzij herdacht als schrijver van theologische werken, of als Hoofdredacteur van de Standaard en Heraut, of als redenaar in en buiten het parlement, steeds zien wij perioden in zijn leven, waarin hij door niemand wordt geëvenaard en door allén efkend als de eerste onder zijns gelijken. Op zijn groote mannen te roemen strekt een volk tot eer. Ook de Minister-President, Jhr. Ruys de Beerenbrouck, kon niet nalaten namens de Regeering een woord van diepen eerbied en grooten weemoed te uiten. „Van diepen eerbied voor den alzijdigen denker, den schitterenden redenaar, den grooten staatsman en den godvruchtigen mensch." ' • Als de spreker dit woord van den Minister-President heeft herhaald, Vervólgt hij: Deze toon, mijne Heeren! wordt alom in den lande gehoord, ook in Maassluis verstaan. Dr. Schaepman zong eens: De Pers! Wie roemt haar niet des geestes eêlste vinding; Haar, ongekende macht voor geest- en stofverbinding, Haar, in des menschen hand de schoonste vorstenstaf, Nog heerschend over puin en lijkgeraad en graf"? Dr. Kuyper was naar het oordeel der Pers, een reus in de journalistiek, die door vorm en inhoud zijn lezers wist te boeien en de pakkendste leuzen te voorschijn tooverde. Hij was redenaar en theoloog bij uitnemendheid. Daarna citeert spr. wat enkele Linksche bladen zeiden; om verder het woord van oud-Gouverneur Idenburg in herinnering te brengen en te vervolgen: Bij zijn versterf denken wij onwillekeurig aan zijn geschrift: „De crisis in Zuid-Afrika", verschenen in de „Revue des deux Mondes", en het opstel in het Duitsche Weekblad „Die Woche" van 23 Dec. 1916. Voorts aan zijn werk: „Om de Oude Wereldzee". Evenals Boerhaave weleer, heeft Dr. Kuyper een Europeesche vermaardheid verworven, die ook in de wereld buiten Europa wordt gekend en in gedachtenis zal voortleven. De heer Elout, redacteur van het Handelsblad, kon daarom niet nalaten in een fijn gestyleerd artikel de klokken van de torens deikerken te doen klinken van rouw. Ook in Maassluis luiden de klokken van weemoed en rouw. Eens schreef Dr. Kuyper: „Onder de kleinere stedekens van ons Vaderland, is Maassluis de stad aan de Maas, waaraan ik van ouds gehecht ben. In Maassluis toch werd ik op 26 Oct. 1837 geboren. Nog kon ik er voor kort het huis bezoeken waarin ik het levenslicht zag. Meer dan één vertrek herinnerde ik er mij nog van. Jurien, onze dienstbode, met haar kanten muts, is een figuur uit mijn jongsten leeftijd, die ik mij altijd nog als een lieve verzorgster herinner. Veel heb ik als kleine jongen in het lieve stadje omgewandeld en bij een van die wandelingen sloeg ik eens aan den Maaskant neer, en was bijna verdronken. Sinds ik grooter werd bezocht ik Maassluis herhaaldelijk van uit Middelburg, waarheen mijn vader beroepen was. Van uit Middelburg en later zelfs uit Leiden ging ik in de vacantie keer op keer vlak tegenover Maassluis, op Rozenburg bij den man van de veerpont logeeren. Zoo onderhield ik de gemeenschap met mijn vaderstad". Nooit zal alhier den dag van 26 Juli 1906 vergeten worden, toen Dr. Kuyper zijn oude geboortestad bezocht en in de oude pastorie op de Zuidvliet, die voortaan Dr. Kuyperkade heete, vertoefde; ja toen hij hier voor een groote schare heeft gesproken. Immer heeft hij blijk gegeven van warme sympathie voor zijn geboorteplaats. Ja, in de dagen toen Maassluis bedreigd werd door een zeer groot verlies, was hij de man die door zijn invloed dit heeft voorkomen. Ook wij wenschen niet achter te blijven in het eeren van dezen groote in Israël, door de nagedachtenis van dezen man des gebeds te eeren. De man die beleed alles aan zijn God te danken te hebben en het „Soli Deo Gloria" beoogde bij al zijn arbeid, bij de behartiging van de belangen van School, Kerk en Staat en die in zijn hoogen ouderdom de spreuk: Tandem bona causa triumphat (Eindelijk zegepraalt de goede zaak) bewaarheid zag worden bij de gelijkstelling van het bijzonder met het openbaar onderwijs en bij de officieele erkenning van de Vrije Universiteit als School der Wetenschappen. Hij is moedig geweest als een leeuw, alleen steunende op zijn God, daarom is uit genade voor hem de dood de poorte des eeuwigen levens geworden. Het licht dat uit God in dezen „singulieren" man vloeide en dat hij uitstralen deed in al zijn arbeid en pennevruchten, het zal — omdat het uit God was — voor dit en het navolgend geslacht nog ten rijken zegen zijn. Quis non fleret? Wie zoude niet weenen! bij het verlies van zulk een groot man, wie zou God niet danken voor de gave die de Allerhoogste in hem ons zoo vele jaren schonk. Ook Maassluis legt in den geest een palmtak der eere op het graf van dezen, haar grooten zoon. Mogen zijn kinderen die troost ontvangen om geduldig dit zwaar verlies te dragen en zij God danken zulk een „singulieren" Vader te hebben gehad, die voor ons Volk zooveel heeft gedaan. Dan zullen zij op dien God steunende, goedsmoeds hun levensweg voortzetten om eenmaal hun dierbare Ouders weêr te zien in de stad waar geen rouw en smart wordt gekend, maar eeuwige heerlijkheid heerscht Ik heb gezegd. Waar in deze Raadszitting aan de orde was het geven van namen aan straten, kreeg in aansluiting met de gehouden rede van den Voorzitter de z.g. Zuidvliet, voorzoover ze niet Groen van Prinstererkade heet, den naam van Dr. Kuyperkade, in verband met de plaats waar eertijds het geboortehuis van Dr. Kuyper stond. De nestor der vergadering, de heer J. v. d. L e e, sloot zich aan bij het gesprokene van den Voorzitter; hij zeide dat ook van Dr. Kuyper gold het woord: Zijne werken volgen hem na; dat wij verzekerd konden zijn dat hij in den hemel was, en dat het onze roeping was hem thans te eeren. t HERDENKINGS-URE. Namens het Moderamen van het Centraal Comité der Antirevolutionaire Partij werd in De Standaard van 9 November de volgende oproep geplaatst: De Antirevolutionaire Kiesvereenigingen. Het Moderamen van het Centraal Comité geeft aan de Besturen der Antirevolutionaire Kiesvereenigingen in ons land in overweging, aan den avond van den dag vóór de begrafenis van Dr. Kuyper, in iedere gemeente een vergadering te houden met de leden der Kiesvereeniging en belangstellenden, waarin gesproken worden zal over het verscheiden van den man, die een halve eeuw lang zijn kracht van geest en lichaam gegeven heeft om de Antirevolutionaire partij tot bloei te brengen. De adjunct-secretaris R. C. VERWEYCK. Aan dezen oproep werd aan den vooravond in o.s. plaatsen gevolg gegeven. Alleen van 's-Gravenhage, waar de Voorzitter en Vice-Voorzitter van het Centraal Comité gesproken hebben, wordt uitvoerig melding gemaakt Voor het overige moeten wij volstaan met de vermelding der plaatsen en der sprekers zonder meer. Rede van den heer H. de Wilde. Deze vergadering, aldus Spr., staat wel in het teeken van „buitengewoon", nu onze kiesvereeniging voor het eerst vergadert, nadat de leider onzer partij is weggenomen. Tal van Kiesvereenigingen in den lande zijn op dezen avond met gelijk doel vergaderd, om te herdenken dat een groote in Israël gevallen is. Welk een verschil bij het sterven van Groen van Prinsterer en bij het heengaan van Dr. Kuyper. Dacht menigeen in het kamp der tegenstanders, dat bij Groen's verscheiden het met onze partij gedaan was, — het werk met de Réveil begonnen, zette zich voort ook na Groen's heengaan, al scheen het, dat er van dezen arbeid weinig zou terecht komen. Dr. Kuyper heeft op den door Groen gelegden grondslag voortgebouwd en ■— de verwachting der tegenpartijders is beschaamd. Er is een krachtige Anti-Rev. Partij gegroeid, die haar zegenrijk werk heeft gedaan. Men zie naar onze Chr. Scholen en lette op wat nog pas op schoolgebied verkregen is. Ook qp philanthropisch en wetenschappelijk gebied vinden we de vruchten van Kuyper's arbeid. Steeds is hij gedreven door het beginsel, dat zoo krachtig in hem leefde. Meende hij dat het beginsel in gevaar kwam, dan wist hij van geen wijken en ging voor niemand op zijde. Als het ging om de ordinantiën Gods, was hij inderdaad geweldig. Hij heeft in den geest van ons volk een kentering teweeg gebracht; als geen ander staatkundig leider. Onbevlekt heeft hij het vaandel onzer partij gehouden, groot was hij in het groote. Dr. Kuyper was Calvinist en dies democraat in den waren zin des woords. Het klassestandpunt der conservatieven en van de soc.-democratie vond in hem een onverbiddelijk bestrijder. Hij wilde heel het volk, in samenhang, omhoog brengen. Dat voelde het volk en daarom zag het in hem den van God gegeven leider. Dr. Kuyper heeft een school gevormd. En daarom gaan we met vertrouwen de toekomst tegen en aanvaarden in die toekomst onze taak, God make ons daartoe getrouw. Nadat gezongen was Ps. 105 : 24 betrad de heer H. Colijn het spreekgestoelte. Rede van den heer Col ij a We zijn, aldus Spr., in deze ontroerende ure samengekomen om te herdenken den man die zulk een overheerschende plaats in ons leven heeft ingenomen, maar ook om God te danken voor wat Hij ons in hem heeft geschonken. Als Nederlanders zeggen we: een groot man is ons ontvallen. Hij zag verder en dieper dan velen van ons. Maar sprekende over de Nederlandsche gedachte omvatte hij ook Vlaanderen, Zuid-Afrika en hen die in Oostelijk Amerika van Nederlandschen stam zijn. Kuyper was een groot staatsman. Men denke aan wat hij ons voorspelde omtrent den wereldoorlog, die in 1914 uitbrak. Men herinnere zich ook, hoe hij reeds voor 40, 50 jaren lijnen trok op sociaal en koloniaal gebied; lijnen, waarbinnen zich onze politiek nog steeds beweegt. Ook op staatkundig gebied gaan we in de richting, door Dr. Kuyper reeds 50 jaar met scherpte aangegeven. Het getuigt alles van zijn groote denkkracht en scherpen blik. Als theoloog, als geleerde, als journalist gaat er van hem maar één roep. Hij overtrof allen en schier niemand is buiten zijn invloed gebleven. Zeer bijzonder zijn onze Ant.-Rev. door hem gevormd. Zien we Dr. Kuyper eens niet als Nederlander, maar als Christen, dan verheugen wij ons dat hij leefde uit het geloof, door het geloof streed en in het geloof is heengegaan. Men herinnere zich de ontroerende mededeelingen van zijn ziekbed. Spr. wil vooral Dr. Kuyper doen zien als Kampioen voor het recht. Dr. Kuyper werd geboren toen het Christenvolk in ons land werd verdrukt. Hij is opgegroeid in den tijd toen dat volksdeel versmaad en verguisd werd. Het is de strijd met en voor dat volk geweest, die hem zoo geliefd heeft gemaakt onder dat volk in Nederland. Hij wilde recht voor hen. Recht op elk terrein van het leven. Daarvoor heeft hij met zijn gansche ziel gestreden. Maar er is meer noodig om zijn grooten invloed en de liefde die hij van ons volk ontving te verklaren. Dr. Kuyper heeft ook positief gearbeid. Hij heeft uiting gegeven aan wat leefde in de ziel van het eenvoudige christenvolk. Hij heeft voor hen opnieuw de waarde van Gods ordinantiën op elk terrein van het leven naar voren gebracht. De liefde tot dien arbeid be- heerschte heel zijn zin en ziel, gelijk hij ook herhaaldelijk zelf heeft getuigd. We erkennen Dr. Kuyper als voorganger, als bezielende leider, die ons de bezielende kracht voor onze Calvinistische levensbeschouwing heeft leeren kennen. Er was wisselwerking. Gods volk droeg Dr. Kuyper bij al zijn werk in het gebed. Dat is het beheerschend element. Het valt hard in dezen tijd van worsteling, waarin de geestelijke hervorming van den mensch alleen uitkomst brengen kan, onzen leider te moeten missen. Maar we buigen voor de souvereiniteit des Heeren, die ons nu van hem nam. Maar wij hebben het van Dr. Kuyper geleerd te zeggen: Wat God doet is welgedaan, We willen echter niet alleen gedenken, maar ook danken als echte Gereformeerde Christenen. Spr. doet voor zijn persoon zulks en het is de plicht van elk Anti-Rev. Ten slotte herinnert Spr. aan de uitlating van een vrijzinnig blad in deze dagen, welke uitspraak herinnert aan wat vrijzinnige bladen schreven bij het sterven van Groen van Prinsterer. Dr. Kuyper staat te veel buiten de werkelijkheid om van blijvende beteekenis te zijn voor ons staatsleven, zoo luidde het nu uitgesproken oordeel. Voor ons de taak hierop het antwoord te geven en te doen zien, dat Dr. Kuyper's werk niet ijdel is geweest. Wij blijven ons, ook in het staatkundig leven, buigen voor den hoogen God. Wij zijn er ons van bewust, dat geen enkele onder ons geven kan wat Dr. Kuyper gaf. Maar we gaan voort — God geve u getrouwheid — op het pad der beginselen, dat Dr. Kuyper ons teekende. Dr. Kuyper heeft er ons reeds in 1897 op gewezen, er toe gemaand tot nog nauwere aaneensluiting om de banier door hem zoo lange jaren met eere omhoog gehouden. Ons vertrouwen is op den Almachtige, den Koning van Israëls God gevestigd. Rede van den heer ld en burg. Onder het zingen van Ps. 89 : 8, Dr. Kuyper's andere lievelingspsalm, betrad de derde spreker, de heer A. W. F. Idenburg het spreekgestoeltte, om met diepen weemoed en dank in het hart te herdenken Gods souvereine genade voor zijn persoonlijk leven en voor heel het leven van ons volk. De verklaring van een vrijzinnig blad dat Dr. Kuyper om zijn doel te bereiken zelf zijn weg had afgebakend, wordt door Spr. met kracht verworpen. Integendeel, Dr. Kuyper leefde en werkte slechts uit deze eene gedachte van Gods souvereiniteit en Zijn groote genade. Toen hij geleerd had daarvoor te buigen, bezielde hem slechts één heilige drang als lid van 't gezin, als theoloog, als publicist en staatsman niet het minst. De revolutionaire staatkunde stelde den mensch op den voorgrond; deze wijsbegeerte komt uit den vader der leugen; en daartegenover nam Dr. Kuyper een onverzoenlijke houding aan, omdat haar beginsel tegen de Goddelijke ordinantiën ingaat. Zij zag het volk als bestaande uit individuen; hij stelde daartegenover de organische levensbeschouwing der maatschappij. Vandaar zijn beginselstrijd tegen het algemeen stemrecht; vandaar ook zijn strijd tegen staats-almacht en voor de souvereiniteit in eigen kring. Daarmee was hij de pleitbezorger voor onze constitutioneele volksvrijheden en voor de vrijheid van geweten. In zijn worsteling voor vrij hooger, middelbaar en lager onderwijs kwam dat telkens uit Dit levensbeginsel besliste ook over zijn maatschappij, gelijk dat uitkwam in zijn waardeering van het gezin, als een maatschappij met gezag en vrijheid in miniatuur. In dat gezin zag hij de fnuiking van het revolutionaire beginsel, gelijk dat het gezin ziet als een vrije wilsuiting van den mensch, niet gebonden aan Gods Woord. Een gevaar, waarvan ook Christelijke gezinnen niet vrij blijven. De erkenning van Gods souvereiniteit op kerkelijk gebied, leidde tot vrijmaking van menschelijke banden en tot samenvoeging van wat bijeen hoorde. Het zwaarste is echter om die souvereiniteit te erkennen voor het persoonlijk leven. Met het aanvaarden van de leer der uitverkiezing is men er niet, er moet persoonlijke relatie tusschen onze ziel en God zijn, eeuwig vastliggend in de genade Gods. Hoe tintelde zijn oog als hij sprak over den Verlosser; hoe warm en innig was zijn gebed; en hoe kenmerkte de openbaring van zijn leven zijn innige levensverhouding tot den hoogen God. Hij verstond zijn tijd als weinigen en stond nochtans tegenover den geest van den tijd, die ook in onze kringen slachtoffers maakt in het stellen van de vraag: Wat is waarheid? Dan worden vorm en wezen verworpen; dan komt er twijfel in plaats van massieve, onwankelbare waarheid. Dr. Kuyper geloofde en wist dat God hem riep tot dit werk en dat diezelfde God hem leidde van stap tot stap. Om de prijsvraag over a Lasco te beantwoorden, deed God hem in Haarlem een gansche collectie over dezen prediker vinden en Dr. Kuyper zag hierin Gods persoonlijke leiding, waarin hij zich immer verheugde. Gelijk dat ook met andere kleine voorvallen gebeurde. Tijdens de spoorwegstaking van 1903 leed Dr. Kuyper aan influenza en was erg onder den indruk van een tweede staking. Een Amerikaansch geschrift bracht hem, volgens eigen zeggen, over de crisis heen. Deze, menschelijk gesproken, toevallige omstandigheid, zag hij als leiding Gods. Dit kinderlijk vertrouwen gaf hem, vooral bij zijn sterven, die teederheid, die berustende gelatenheid om wegkwijnend te sterven. Willig als een kind wachtte hij op de komst van zijn God. Die volkomen overgave, dat vaste geloof in Jezus' verzoening maakte op den Spr. een onuitwischbaren indruk. Zijn laatste bood- schap aan zijn volgelingen was: „God is ons een hulp en sterkte." Voor hem zelf lag de grootste troost in deze woorden: „Bij Christus te zijn is verreweg het beste," en in de volle verzekerdheid van dat geloof is deze dienstknecht van den grooten God weggenomen. De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de Naam des Heeren zij geloofd. Want Welzalig Heer, die op U bouwt En zich geheel aan U vertrouwt. Met het zingen van dezen geloofszang uit Psalm 84 : 4 en 6 werd deze roerende samenkomst besloten, waarna de heer De Wilde de heeren Colijn en Idenburg dank zei voor het gesproken woord en wat zij deden voor Dr. Kuyper, en daarna in dankgebed voorging. Een zeer groote schare, die het kerkgebouw tot in alle hoeken vulde en met stille, weemoedige aandacht de sprekers had aangehoord, had op deze wijze met liefde herdacht, welk een groot voorganger ons werd gegeven, doch veel meer gedankt, voor wat God ons en heel ons volk in hem heeft geschonken. Aarlanderveen: Almelo: Mr. G. Sybrandy en Ds. B. A. Knoppers. Amersfoort: Ds. A. M. Donner, Ds. H. Teerink en Ds. C. Stadig. Amsterdam: Ds. T. Ferwerda, R. C. Verweijck. Andijk: Ds. F. C. van Dorp, D. Groot en N. Teekens. Axel: Ds. P. de Putter. Barchem: de heer D. O. Norel van Zutphen. Barneveld: de heer J. B. van Essen en Ds. W. L. Korfker. Beilert: de heeren D. la Fleur en H. Brink. Bergen op Zoom: de heeren M. D. de Bruin, J. J. Boon, F. Boon, J. Bakker. Bergum: de heer J. D. de Vries. Bolsward: de heeren S. J. Praamsma, Ds. J. Op 't Holt, KI. Nameyer, D. Eerdmans. Buitenpost: Ds. S. Bosma en de heeren R. K. Zijlstra en P. Potma. Coevorden: de heeren J. Bos, Boer, Pastoor van Duin en Ds. M. Uytenhoudt. Daarlerveen: de heer A. Bulder, Mej. J. H. Sachse. Den Ham (O.): F. Bramer, Ds. Schoemakers, H. A. Beuken¬ kamp, J. J. Beukenkamp. Dinteloord: Ds. A. L. Ruys. Doorn: Ds. R. Hamming. Dordrecht: Ds. C. W. J. van Lummel, van Zuidland. Driebergen: de heer en P. Plooy, Prof. Dr. A. Noorditzij en P. van Vliet. Echten (Fr.): Ds. J. Post, Heusden. Eindhoven: Ds. A. Winkelman, J. Goote Jr., Z. de Zeeuw. Emmen: Joh. Raven. Emmer Compascuum: Ds. L. H. Duin. Ermelo: de heeren A. Veerman, Ds. H. J. Schoenma¬ kers, van Kampen, en F. Kortlang. Ezinga: de heer J. Muller. Franeker: de heeren G. Koolstra, M. L. Okma en L. Hofstra. Ferwerd: Ds. D. van der Meulen, T. Nauta, J. Strikwerda. Gaasterland: Geesteren: de heeren D. Joh. Krajenbrink en Ds. Schede. Geldermalsen: Dr. J. P. Hania. Goes: de heeren P. Baxmeijer, L. Smit, Ds. R. J. van der Veen. Groningen: Ds. van Dijk, R. Huizinga en A. Zijlstra. Groot Ammers: Ds. H. J. van Schuppen. Haarlem: Mr. A. Bruch en Ds. G. R. Kuyper. Haarlemmermeer: Ds. J. A. Tazelaar, Chr. van den Heuvel, P. Borst, Ds. A. E. Groenewegen, T. H. van der Veen, S. Roosjen. Hattem: Hazerswoude: Ds. P. Ch. van der Vliet, P. van Nes Czn. Heemstede: Ds. H. Brouwer H.Mz. en Mr. A. Bruch (van Haarlem.) Heerenveen: Heerde: Ds. P. H. de Jonge. Heinenoord: Ds. E. Zwier, W. van de Zwaai, P. van Steensel. Helder: de heeren C. Adriaanse, Ds. B. van der Werff, P. Storm, E. H. Bos. Hilversum: Ds. D. Tom, Dr. J. de Jong, P. J. Dam. Idskenhuizen: de heeren D. Haitsma, Sterrenga en Berstna. Kampen: de heeren L. Slingenberg, Prof. Dr. H. Bouw- man, Ds. E. J. Westerbeek van Eerten, Prof. Dr. A. G. Honig, B. Kruithof en Ds. L. Kuiper. Katwijk aan Zee: Koog Zaandijk: de heer S. de Vries. Koudekerk ald. Rijn: Koudum: Ds. J. Boersma en Ds. J. Voerman. Laren (N.-H.): de heeren J. van Wijngaarden, Ds. J. J. Baje- ma, H. J. Heule en A. Kreuzen. Leeuwarden: Ds. J. D. van der Munnik, Dr. W. A. van Es, B. Lautenbach en H. A. Verra. Leiden: Linschoten: Loenen: Door den Voorzitter en de heeren Tollenaar, Burgemeester E. A. H. A. v. d. Velde, van Maare Sr., en Warnink. Loosdrechi: Ds. E. Vonk, F. Bart, (van Hilversum), J. de Valk (id. Hilversum). Maassluis: Marken: de heeren E. Roos, F. de Boer, K. Brug. Meeden: de heer T. Spoelstra. Meppel: Ds. J. J. Knap (Groningen), A. Zylstra (Gro¬ ningen) en Hs. Timmer. Middelburg: Mr. P. Dieleman, F. S. Eringa, R. van der Welle. Minnertsga: voorzitter. Neede: Ds. H. N. Boukema. Nieuwer Amstel: de heeren J. Doornhouwer, B. Bos. Nieuwe Pekela: Ds. 1. J. Hagen en J. J. Scholten. Nieuwendiik (N.-Br.): Vlaanderen. Nijkerk: Ds. A. Hoeneveld, J. van der Waals, de Zeeuw, Aart van Ramshorst, Ds. C. P. Ingwersen. Oegstgeest: de heer J. J. Warniaar. Ommen: de heeren Luykx, (voorzitter R. K. Kiesver- een.), Ds. Smilde, C. Munnike. Oostwold (bij Leek): de heer A. Boot (van Groningen). Opsterland: de heeren M. Roorda, Lippenhuizen, Van der Meulen, van Wijnjeterp. Ouddorp (Z.-H.): J. van de Velde. Oude Bildtdijk: Ds. K. Veen. Oudewater: Ds. P. C. de Bruyn. Pekela: (zie Nieuwe P.) Pernis: de heeren E. Medema, P. Brunsting. Ransdorp: G. van Zeggelaar. Reitsum (Fr.): Ds. D. van der Meulen. Roodeschool: de heeren Ubbens, Simonides en Bergsma. Rotterdam: de heeren J. Schouten, (Tweede Kamerlid), Ds. M. van Grieken, Dr. J. H. Landwehr. Rijnsburg: de heeren M. Pieper, D. Zwaan, Ds. E. H. Broekstra. Rijswijk (Z.-H.): de heer N. de Bruin. Sassenheim: de heeren W. Warnaar, A. Warnaar. Scharnegoutum: Ds. F. W. Geerds. Scheemda: de heeren Haan, Rooseboom. Schildwolde: de heeren R. Raap, H. G. Kleefman en Ds. P. Nomes. Sint Laurens: Ds. J. L. Klomp van Schore. Sliedrecht: Ds. Schippers, Ballegooien. Sloterdijk: Ds. W. F. A. Winckel. Sneek: de heeren P. Brouwer, Ds. P. Dethmers, Mr. P. S. Gerbrandy, P. Bakker, Wz. F. Boeyenga. Soest: Sommelsdijk: J. H. Dijkers, Th. Boekhoven, K. C. van Spron- sen, J. Bouman. Steenwijk: Ds. G. Ploos van Amstel. Ten Boer (Gr.): de heeren A. H. Homan, Dr. J. Jansen. Terneuzen: de heeren H. Koelman, Ds. S. Groeneveld. Tinte bij Brielle: de heer P. J. W. Krijnen. Treebeek (Limb.): de heer J. Tamboer. Twijzel: Ds. J. van Herksen, Duyn en J. Strating. Utrecht: Veendam: Ds. Postema. Vlaardingen: de heeren A. van Rijn Pz., Ds. H. J. Heida, Ds. D. B. Hagenbeek. Voorthuizen: Ds. H. Popma. Vroomshoop: de heer J. H. Dethmers. Waddinxveen: voorzitter. Wageningen: Ds. C. L. F. van Schelven (kerkdienst). Winterswijk: Ds. Renting. Witmarsum: de heeren W. Andela, Ds. J. Ubels. Woerden: Ds. J. W. Gunst, D. Engel Sr., J. Talsma, C. P. Engel. W onseradeel: Wormerveer: de heeren: J. Kooger, W. Bakker, J. Jaarsxna. IJmuiden: de heeren T. van Popta, Ds. N. Buffinga. Zaamslag: Ds. H. P. M. de Walle, A. Hoste en J. Geel¬ hoed. Zegwaart (Z.-H.): de heeren H. Nieuwenhuysen, C. H. de Kater, Ds. H. J. W. Beek (van Pynacker), A. D. van Rijn, H. Jansen, J. Hoogendam en Ds. Riesebos. Zierikzee: de heer D. Mulder. Zuidbroek (Gr.): de heeren Jac. Boddeus, Hekman, Ds. Heide- ma, Visserman, Knottnerus, Mevr. Heidema. Zutphen: Zwartebroek: de heer S. P. Vellinga. Zwolle: Mr. H. A. van der Vegte, Ds. H. A. Munnik. Zwijndrecht: de heer T. Zwart, zeven anderen. Zijldijk: de heer A. Achterhof. Door onvolledige opgaven ontbreken enkele gegevens voor deze lijst. „Ermelosche Courant" 12 Nov. 1920. OP DE BEGRAFENIS VAN DR. A. KUYPER. De Heer zij geprezen, de Heer zij geloofd, Hij gaf ons dien Leider, Hij gaf ons dat hoofd, Een reus in zijn arbeid, een reus in zijn geest, Wie zal ons verhalen, wat hij is geweest? Als leider, als strijder, als leeraar, profeet, Als denker en schrijver? niet één die het weet! Zijn leven was strijden, zijn denken was doen, Wat zich ook verzette, hoe Satan mocht woên. Volstreden zijn strijd nu; zijn roeping vervuld, Gedragen in Sion van Eng'len omhuld, Verlost door zijn Goël, der Hemelen Heer Om eeuwig t' aanbidden in reinere sfeer. De Heer zij geprezen, de Heer zij geloofd, Al is rouw in 't harte, het vuur niet gedoofd. Wat ook ontvalle, wat ook bezwijk, Christus blijft gist'ren en heden gelijk. Ermelo, 12 Nov. 1920. P. „De Ster" 19 Nov. 1920. In Memoriam. 1837 DR. A. KUYPER. 1920 Gij waart een Simson in geduchte kracht, Gij hebt alléén den strijd vaak aangebonden En slag op slag den vijand toegebracht: Gij wist als Richter U door God gezonden. 1 Gij waart een Mozes, die 't verdrukte volk Hebt uitgeleid langs ongebaande wegen, Door woestenij en stroom — Gods Woord tot Wolk — Uit slaafschen dienst naar milden vrijheidszegen. Vanwaar die vrome aanhankelijkheid? Die volgzaamheid in iederen strijd? Die liefde, zelfs in 't kleine groot? Die smart, ontroerend bij zijn dood? Omdat Gods Geest den zijnen leidde, Omdat de roeping, die hem beidde, Hem klaar en vast voor d' oogen stond, Hem waakzaam, werkzaam, wachtend vond. Wie mist hem niet in onze dagen, Nu ruwe revolutievlagen Met brute, niets ontziende kracht De wereld te ontwrichten tracht ? Het duistre monster van den tijd Verwoestend rondwaart? En de strijd Om d' ondergang van volk en land Meedoogenloos alom ontbrandt? Thans derven wij zijn forschen geest, Zijn woord, zijn daad, zijn durf het meest. God riep Zijn dienstknecht naar omhoog, Wij zien hem na met weemoedsoog, En toch vervuld van dankbaarheid Voor 's Heeren goedertierenheid, Dat Hij ons gaf dien Christenheld Voor wien na zijn verscheiden geldt: Wie strijden in den naam des Heeren Zij zullen eeuwig triumfeeren. S. „Friesch Dagblad" 11 Nov, 1920. BIJ DE GROEVE VAN DR. A. KUYPER. (Sonnet) 2 Kon. 2 : 12a. De zilte dauwdrop, leekend uit het doffe oog, Vertolkt den droeven weedom van het bloedend hart, Dat Doctor Kuyper mint als gave van Omhoog; Doch bij 't verscheiden treurt en weent van felle smart. Trots gore spot en haat, trots snoode smaad en hoon Hield hij omklemd den fieren Standaard van het Kruis! Pro Rege! werd de leus; gezet in hoogen toon: Wees onversaagd! Victorie wenkt in 't Vaderhuis! En nu? De ziel die dorstte naar den vreê, als 't kind gespeend, Is nu volmaakt met Vaders wil, met Vader Zelf vereend! Ruisch voort, o zoete harpetoon; o smartverwinnend woord: Met Serafs juicht hij thans in Salems vreugdeoord! Ween niet! De kroon des levens siert thans Kuypers hoofd! Mijn ziele orgelt zacht: God gaf, God nam, God zij geloofd! ï- S. W. BIJ HET GRAF VAN DR. A. KUYPER. Hoort gij aan deze groeve de klokken der eeuwigheid weem'len? Boven heur somber brons jubelen zilver en goud! Hoort ge in het zwellende lied van de rustlooze golven der eeuwen 't Stijgen van heilige vreugd boven haar murm'lenden rouw? Zie, de Vader der Eeuwigheid heeft in zijn vreugde ontvangen t Kind des tijds, dat Hij riep tot een taak voor allen te zwaar. Hem was de god'lijke opdracht in heilige verkiezing gegeven: Bouw mij den jongsten pijler in den bruisenden stroom, Die, uit de zonde ontsprongen, de zee der verderfenis toesnelt; Werp met een spanning van eeuwen den boog naar den oever vooruit, Waar mijn toekomst wacht aan allen, die op haar hopen. God, hij heeft het volbracht; — dank uw genade daarvoor! Ach, ook voor hem moest de dood bezoldiging wezen der zonde. Neem dan, o aarde, zijn stof, weenende staan wij 't U af. Hoort gij aan deze groeve de klokken der eeuwigheid weem'len? Paaschklokken zijn het: het leven verwon in Christus den dood. t Zijn de brohzene monden der profetieën van Patmos! — Stemmen der tweede advent, stemmen der heilige vreugd Maken het graf onzer dooden tot lichtende hemelportalen; Door hun poort der verschrikking, door de triomfboog des doods Staren met heilige vreugde de eeuwige zalen wij binnen, Want de God onzer dooden, zie, Hij verwacht er ook ons! SEERP ANEMA. 20 DE GROOTE MEESTER IS NIET MEER. IN MEMORIAM Dr. ABRAHAM KUYPER. Op den dag zijner begrafenis te 's-Gravenhage Vrijdag XII November MCMXX DOOR Ds. GIDEON BOEKENOOGEN VAN SINT ANNA PAROCHIE. De Groote Meester is niet meer! Héns hing heel Nederland fier aan zijn lippen, maar: toen de pen aan zijn hand ging ontglippen nam alles een keer! — O — De Groote Meester is niet meer! „Wie zou niet weenen"? en tóch: ziet, wij danken Gód voor den Kuyper-Schat! — hóórt 's Hemels klanken GOD nam hem wéér! O De Groote Meester is niet meer! „Eigen roem zocht hij"! zoo smaadde de Waereld, 's Heeren Volk zag met Gods Geest hem bepaereld, JEZUS ter Eer! O — De Groote Meester is niet meer! Kinderlijk klein in zijn Heiland ontslapen, psalmend van 't Kruis! van zijn Alwinnend Wapen! CHRISTUS zijn Heer! De Groote Meester is niet meer! Maar: hoe de Godhaters hem ook benardden, „bij 't Ideaal" leerde hij ons „Volharden" vast in 't Verweer. — O — De Groote Meester is niet meer! Hij had geen keuze! maar in Góds Verkiezen stoér naar Diens Woord als Calvijn zich verliezen dat lag hem teer! — O — De Groote Meester is niet meer! 't Lijf daalt ten grave! zijn Ziel ruste in Vrede! tot JEZUS wéérkomt, dan komt hij óók mede héérlijk hier wéér! 12 Nov. 1920. BIJ HET GRAF VAN DOCTOR ABRAHAM KUYPER. Door stad en land, langs bosch en veld Loopt thans de treurmaar van een Held, Die Neêrland is ontvallen. Doctor Abram Kuyper is niet meer, Hij is gegaan naar zijnen Heer, Juicht nu in 's Hemels hallen. Zijn strijd na jaren lang geduld; Gestreden, en Zijn plicht vervuld Als trouwe Nederlander. Als fiere Zoon van 't vrije volk, Rust Hij nu als een Hemeltolk. Wij treuren met elkander. Maar danken w' ook voor Gods gena, Wat Hij aan Kuyper vroeg en spa, In Hem, ons volk wou schenken. Deez' strijder, die op Zions muur, De Kruisvaan hief omhoog met vuur; Wij blijven Hem gedenken. Nu 't omhulsel daalt in 't stille graf, Smeeken w' allen Godes zegen af, Hem dankend voor Zijn gaven. O dat zelfs 't later nageslacht, Met eerbied dezen Held herdacht; Die rust in 't stof der graven. 12/11 1920. S. O LEVEN EN ARBEID VAN Dr. A. KUYPER DOOR Ds. W. F. A. WINCKEL. Dr. Kuyper is niet meer! Menigeen die hem liefgehad en in zijn veel omvattenden arbeid gewaardeerd heeft, zal het aangenaam zijn een overzicht te bezitten van hetgeen deze strijder voor de eere Gods zonder wedergade heeft doorleefd en op het gebied van Kerk, staat en maatschappij mocht tot stand brengen. Ook zullen vele jongeren, die Dr. Kuyper's streven niet hebben medegeleefd, verlangen te weten, wat de grootste figuur in Nederland der laatste vijftig jaren geweest is, wat hij bedoelde en wat het geheim was van de verbazingwekkende kracht die van hem uitging. De Nederlandsche pers is eenstemmig in het getuigenis dat de arbeid van Dr. Kuyper van zoodanigen aard was dat deze bewondering afdwong. Een niet-geestverwant getuigde in het Handelsblad, dat hij voor duizenden meer geweest is dan de staatsman, meer dan de journalist, meer dan de Theoloog, meer dan de litterator, meer dan de volksleider, meer dan de mensch.... Hij was de Profeet, de van God gezondene, die hen uit de nederigheid ophief tot een zelfbewust leven, doordien hij nieuwe Godskracht in hunne zielen goot. Nu weten de belijders des Heeren, dat Dr. Kuyper in dit alles geweest is een instrument in de hand des Heeren. Maar belangwekkend blijft het hoe hij daarbij geleid is en hoe hij geworsteld heeft om te komen tot het uitoefenen van een invloed, gelijk geen van zijn tijdgenooten. Omtrent deze leiding Gods en op dezen arbeid van Dr. Kuyper geeft de pennevrucht van Ds. W. F. A. Winckel ruimschoots inlichting. Dit boek verscheen een jaar geleden, en na dien tijd heeft de overledene, behalve het schrijven van artikelen en meditaties geen publieken arbeid meer verricht Hoe de pers over dit werk oordeelde ? Dr. Kuyper schreef er zelf van in „De Standaard" van 3 Nov. 1919: „Wat bovenal beteekenis aan dit werk geeft is, dat de geachte schrijver van meet af als geestverwant optrad, daardoor op zoo veelszins aangrijpende wijze het streven en het bedoelen van Dr. Kuyper gevoeld, ingezien en verstaan heeft, en het thans beter dan iemand dusver in schets bracht en toelichtte.... En wat vooral de verdiensten van deze Biografische schets uitmaakt, is de klare wijze, waarop de verschillende momenten en voorvallen van Dr. Kuyper's Kerkelijk, Staatkundig en Professoraal leven in elkander zijn gevoegd. Daarom is deze Biographie in 't minst geen lapwerk, gelijk men dit vaak tegenkomt, indien de schrijver feitelijk op niets anders bedacht was dan op het aaneenrijgen van een reeks feiten. Aan alles bespeurt men in dit werk, dat de geachte schrijver in zijn onderwerp heeft ingeleefd, en met groote nauwkeurigheid een poging heeft gewaagd om de wijze, waarop hij zelf het leven van zijn gekozene doorzien en verstaan had, op schitterende wijze in beeld te brengen. Reeds herhaaldelijk zijn er pogingen in het werk gesteld om het optreden van Dr. Kuyper in het licht der aantrekkelijkheid of in de schaduw der afstooting in beeld te brengen. Doch wat ook in deze vroegere schetsen aantrok of afstootte, nog nimmer is de zaak waar het om ging, zoo breed opgevat, als het ditmaal geschied is". In Pni'èl schreef Dr. J. H. Gunning Jhz. „Met buitengewone belangstelling heb ik dit boek gelezen, dat ons het beeld van den grooten Nederlander teekent, zooals een geestdriftig vereerder hem ziet. Dr. Kuyper is een groot man. Reden te over voor menigen Hollander om hem te kleineeren en in jaloersche venijnigheid zooveel mogelijk hem af te kammen. Wij kunnen geen menschen verdragen, die als Saul een hoofd boven de middelmaat uitkomen. Hoe is van Heutz in Indië, hoe wordt iedere man van beteekenis bij ons behandeld?.... Men leze dit boek, dat ons Kuyper schetst als predikant, als stichter der Vrije Universiteit, als staatsman, als strijder voor sociale rechtvaardigheid en als reformator der kerk. Het is een machtig brok „hisioire contemporaine" dat aan uw oog voorbijgaat, en wie onzen tijd billijk wil beoordeelen, moet de voorafgaande jaren kennen Daartoe biedt deze studie kostelijk materiaal!.... Dit boek heeft niemands aanbeveling noodig, het zal zijn weg wel maken. Ds. Winckel heeft een goed werk verricht." In het Geref. Jongelingsblad lezen wij: ,Wij verheugen ons in de rijke verzameling van gegevens die dit boek biedt en we zullen ons wederom verblijden als vernomen wordt, dat dit werk een ruim debiet vindt. O.i. is het zulk een debiet waard!' Het „Geref. Weekblad' zegt: »Dit werk zal ongetwijfeld koopers en lezers vinden. Hier wordt nu niet een spotbeeld van Dr. Kuyper gegeven, maar een echt levensbeeld; een beeld, zooals men het zoo gaarne geteekend ziet, wanneer men verstaat, hoe groot van beteekenis en hoe rijk aan zegen het leven en de arbeid van dezen zeldzamen en voortreffelijken man voor Gods kerk en Koninkrijk, voor land en volk geweest zijn.... Door deze uitgave hebben ze (schrijver en uitgever) aan al wie van harte gereformeerd en daarom antirevolutionair is, een grooten dienst bewezen. Dit werk mag bij niemand ontbreken, die op geref. grondslag staat. Het bouwt op, het verheldert en verruimt den blik; het doet den tijd verstaan, waarin we leven; het lezen er van is o zoo leerzaam; het verschaft daarbij een waar genot». In „De Nieuwe Prov. Gron.Crt." schreef H. K., nadat hij heeft opgemerkt dat de schrijver van zijn werk enorme studie heeft gemaakt: ,Als ik daarbij vertel, dat uit het boek u tegenstraalt de groote liefde, die de schrijver voelt voor den van God gegeven leider der anti-rev. partij (zonder daarbij de fouten en gebreken uit het oog te verliezen), dan begrijpt men dat hier iets moois wordt geleverd. Met klimmend genot heb ik dit boek gelezen. Zoo duidelijk komt er in uit wat Dr. Kuyper voor de anti.-rev. partij en het Geref. Kerkelijk leven geweest is. Het is een stuk geschiedenis." Het „Christelijk Volksblad• recenseerde aldus: #Naar dit boek is stellig door velen met verlangen uitgezien, en nu het er is zal het gretig gekocht worden. Wie er nog niet toe besloot zijn bibliotheek er mee te verrijken, kan het gerust doen, want het boek stelt hem niet te leur. Op zeer onderhoudende wijze deelt de schrijver ons het voornaamste mede uit Dr. Kuyper's rijke leven». Dr. Kuyper, predikant te Haarlem, schree. in een ingezonden stuk in ,Het Kerkblad voor Haarlem': »Ik wilde wel, dat ik dit boek dezen winter allen, jongeren en ouderen, ouderen en jongeren, in handen kon geven. Het geeft in een goede drie honderd bladzijden zooveel!... Ds. Winckel gunt u tegelijk een helder overzicht over de politieke en kerkelijke geschiedenis van de laatste halve eeuw. Hij doet dat met veel liefde voor den persoon, die zulk een werkzaam aandeel in de kerkelijke en staatkundige gebeurtenissen heeft gehad. Het is den schrijver gelukt Dr. K. in dit boek zooveel mogelijk zelf te laten spreken en eigen persoon zooveel mogelijk op den achtergrond te houden. Daardoor is deze levensbeschrijving geworden, wat Ds. W. noemt: »een museum van Dr. Kuyper's denkbeelden." Het boek is er te rijker om. Het is niet ieder gegund een volledige verzameling van Dr. Kuyper's geschriften te bezitten. Sommige brochures zijn reeds jaren lang uitverkocht en slechts antiquarisch te verkrijgen. Hier vindt men in kort bestek 't voornaamste, dat er toe moge prikkelen de groote werken zelf aan te schaffen.... Dit boek, verre van taai en saai (ik las het bladzij voor bladzij achter elkander uit in één leeswoede) is 'n goed boek voor de aanstaande winteravonden en het verrijkt en verfrischt den geest". In De Heraut schreef Prof. Dr. W. Geesink, dat hij aan het boek van Ds. W. zijn waardeering niet kon onthouden. »Ik zei dit reeds van het hoofdstuk Dr. Kuyper als predikant, hetwelk o.m, diens volledig program van Kerk-herstel biedt. Maar ook de overige hoofdstukken, waarin Dr. K. als Staatsman, als strijder voor sociale rechtvaardigheid, als Geleerde en als Reformator der kerk wordt geteekend, zijn lezenswaardig. Lezenswaardig, omdat zij het, door oudere tijdgenooten, in lang vervlogen dagen doorleefde, weer doen herinneren en voor de jongere tijdgenooten de kennis van het verleden kunnen verrijken. Met het oog op de bevrediging van die tweeërlei behoefte, wensch ik den Auteur, voor zijn, van veel «napluizen*, zooals hij het zelf noemt, getuigend, en daarbij goed gestileerd boek, tal van lezers en den Uitgever een groot debiet toe''. Ds. Landwehr schreef in de Geref. Kerkbode van Rotterdam : «Het boek van Ds. Winckel is o. i. voor ons volk een zeer bruikbaar boek. Als later een boek over Dr. K. verschijnt van meer wetenschappelijken aard, zullen we daarvoor zeer dankbaar zijn, maar i an zal daaruit blijken, dat ook uit dit meer populaire boek vLn Ds. W. nog wel wat zal overgenomen worden". Het Nieuws van den Dag schreef: #Tot zoover De standaard Ds. Winckel heeft meer gegeven dan de aaneenschakeling der feiten. Hij heeft in afzonderlijke hoofdstukken Dr. Kuyper geschetst als predikant, als staatsman, als geleerde en als reformator der Kerk Lezenswaardig is het boek daardoor toch in hooge mate" Ds. Sap schreef in De Goudsche Kerkbode: »Met bijzondere belangstelling en groot genot hebben we dit boek gelezen. Ons volk mag Ds. Winckel hartelijk dankbaar zijn voor dit uitnemend werk. De Leeuwarder Crt. getuigde : „We hebben daarom dan ook het boek van Ds. W. met veel genoegen gelezen en wij danken hem wel voor deze opfrissching van ons geheugen.... Het is zeker niet overbodig dat de „jongeren" eens wat meer kennen van den strijd van vroeger. Het zal hen wat bescheidener maken en bij hen wat meer waardeering brengen voor de jaren van moeilijken arbeid die achter hen liggen. Naar wij hopen ook geestelijk wat verheffm. Want hoe men ook over personen denken zou, dit staat vast en blijkt weer duidelijk uit dit boek, de strijd van de vorige jaren was een strijd Gods, welke bij alle persoonlijke zwakheden van de strijders om hoogheilige belangen gestreden is. En Dr. Kuyper was daarbij de held Gods.... Het boek leest zeer prettig en is vlot geschreven." In de Drie Provinciën leest men : »I)it boek kondigen wij met groote sympathie aan" Na eenige critiek gaat de schrijver voort: »Maar dit doet niets af aan het feit, dat we hier een boek over Dr. Kuyper's leven en levensbeginselen hebben, dat met warmte en kennis van zaken geschreven is en dat zeker kan dienen om de kennis der antirev. beginselen te verhelderen en de sympathie voor den man, die ze op onovertroffen en onovertrefbare wijze geformuleerd en verdedigd heeft, te wekken en te verlevendigen. Kome dit werk in vele handen, vooral in die van vele jongeren.* In De Stuwing getuigt Ds. Ch. Hunnigher: »Hoe het zij, het allerbeste in dit werk, dat aan jonge Gereformeerden toone, hoe een bevriend tijdgenoot over hun geestelijken leidsman oordeelt, het allerbeste zijn de %% over Dr. Kuyper s philosophie. Hier wordt klaar en krachtig aangewezen, hoe alle gedachten en daden van Dr. K. op publiek terrein ui één systeem zijn gevloeid. Hoe hij de principiën van Calvijn heeft gegoten in de denkvormen der 19de eeuw. En hoe hij ze op elk levensterrein met machtige hand tot gelding heeft gebracht. Voor dat inzicht en deze beschrijving zal ik Ds. Winckel altoos dankbaar blijven.* De Geldersche Kerkbode oordeelt bij monde van Dr. G. Keyzer o.a. aldus: ,Ds. Winckel beheerscht zijn onderwerp, overziet het geheel en wat dit zeggen wil met betrekking tot het leven en de werken van Kuyptr, beseft hij alleen, die door voor een klein deel of voor een groot deel van meer nabij of meer van verre, heeft medegeleefd, gadegeslagen en eenigermate heeft gevolgd dooi' de lezing van de werken van Kuyper en door zich op de hoogte te houden van het werken van dezen grooten man, van dezen man van ongemeene beteekenis.... De beschrijving van het leven en werken van Kuyper is geen gemakkelijke taak geweest; neen ik wil het positief zeggen : is een uiterst moeilijk en kiesch werk geweest.... Waar het zulk een kiesch werk was van het leven en werken van Kuyper te schrijven.... waar zoovele personen moesten worden genoemd, die met Kuyper en diens w erk in de nauwste betrekking hebben gestaan; waar hier „histoire contemporaine" wordt geschreven en wel een historie van den dag van het teederste, intiemste, maar ook meest kritieke karakter, daar betaal ik den tol mijner bewondering voor de wijze waarop hier personen en zaken zijn behandeld geworden. Ds. Winckel paart aan de bezadigdheid, die meer het kenmerk is van ouderen van dagen, rijpheid van oordeel en dit kwam hem o.a. goed ten stade toen hij over Dr. Kuyper 41 Pl. XVI 42 als reformator der kerk schreef; doch neen, dit kwam hem te stade bij de beschrijving van schier ieder hoofdstuk '. Handelend over de beschrijving van de werken van Dr. Kuyper zegt Dr. Keyzer : »Onze Gids verveelt ons niet met zijn opmerkingen, zoodat wij eigenlijk maar liever met een catalogus in onze hand zelf den weg zouden hebben gekozen ; het tegendeel is waar: door zijn voorlichtingen, opmerkingen, kleine uitweidingen, kunnen wij eerst recht genieten van alles wat hier wordt uitgestald". Het orgaan Ons Maandblad, Vrijz. Godsd. Gemeenteblad : »Een ieder heeft van Dr. Kuyper gehoord; hij is de meest bekende figuur geworden in onze Nederl. geschiedenis van de 2e helft der vorige eeuw. Wanneer men niet tot zijn volgelingen behoorde, heeft men gewoonlijk fel positie tegen hem gekozen. Bij brokstukken vernemen wij uit de pers van tijd tot tijd van zijn arbeid en persoonlijkheid. Elkeen, die zijn tijd medeleefde weet het een en ander van hem. Maar een goed geheel kan men zich moeilijk voor den geest stellen, tenzij men alles van nabij meemaakte, ook door gemis van een goede levensbeschrijving. Het mag ons daarom zeer verheugen, dat het vorige jaar een biografie verschenen is van een Geref. predikant, Ds. W. F. A. Winckel, «Leven en Arbeid van Dr. A. Kuyper*, dat eenvoudig en helder geschreven, veel omvattend is en toch compact. Wij vestigen na lezing er van gaarne de aandacht op dit werk, dat uit den aard der zaak bewonderend getuigenis geeft, maar toch niets opgeschroefds heeft en alleszins den indruk maakt van betrouwbaarheid ... Welk een kracht en zegevierende macht. Wij vrijzinnigen, die in willen en beschouwen tegenover hem staan, wien hij ook altijd vervolgd heeft, waarbij hij zich schromelijk vergiste in zijn verklaring, dat het modernisme niets dan een fata morgana was, kunnen daardoor juist beter recht laten wedervaren aan zijn streven en vermogen, dan menigeen die dichter bij hem staat. Het is enorm wat deze mensch in zijn leven vermocht heeft, toch zeker wel in zijn diepste willen gedreven, door echte bezieling en overtuiging... Wie belangstelling heeft leze dit boek onbevangen. Op enkele bladzijden vestigen wij de aandacht : b. v. wat Kuyptr's alles beheerschende overtuiging was (25), het begrip antirevolutionair, de antithese (145), democratie (189, 196) de sociale quaestie (199), de kerk l291). Ten slotte een tweetal stemmen uit Amtrika. Dr. Beets schreef in Ihe Banner, dat de arbeid van Ds. Winckrl was »a monument for Dr. Kuyper and a credit for the autor«. Dr. J. van Lonkhuyzen schreef in De Toekomst die te Chicago uitgegeven wordt. • Dat is Winckel's boek over Kuyper. Hij teekent, om tot een vroeger beeld terug te keeren, bij het ondergaan van de zon, de loopbaan van die zon achter ons, wat ze ons eens was, hoe heerlijk ze eens scheen, wat een zegen ze verspreidde. En daarom moet dit boek ook onder ons gelezen. Ieder moet het lezen. Opdat wij God danken voor wat Hij ons in Dr. Kuyper schonk. Want God gaf Dr. Kuyper niet alleen voor Nederland... We zijn Ds Winckel dankbaar voor deze biografie*. Dr. Kuyper schreef zelf aan Ds. Winckel onder den datum van 30 Oct. 1919, over de uitgave: „Ge waart een der weinigen, die me altoos begrepen hebt. En dit spreekt zich nu hier zoo krachtig uit. Ik dank er je zeer hartelijk voor. Moge het de ware denkbeelden helpen bevestigen. Ook de keuze van stof lijkt me zoo gelukkig." Het leent zich bijzonder als Gelegenheidsgeschenk en is voor den prijs van i 6.25 ing., I 7.50 geb. verkrijgbaar bij eiken solieden boekhandelaar of rechtstreeks bij den uitgever W. TEN HAVE. voorheen Hövekers Boekhandel: Kalverstraat 154, Amsterdam. Telefoon 4066 Noord. STEEDS VOORRADIG EEN GROOTE KEUZE KUYPERPORTRETTEN IN ALLE FORMATEN EN PRIJZEN. INHOUD. Bldz. Bldz. Lijst van portretten 6 Op Oud- Eik en Duinen ... 24 Voorwoord Prof. Dr. H. H. Kuyper 7 Redevoeringen bij het graf ... 27 A. W. F. Idenburg . 9 Rede Minister Th. Heemskerk . 27 Wen 't avond werd 11 „ van den heer H. Colijn . . 28 De Uitvaart 18 ,, Prof. R. H. Woltjer, Rector In de Zuiderkerk 19 Magnificus der V.U. ... 30 De rouwdienst in huis .... 21 Dr. K. Dijk 33 Het vertrek van het Sterfhuis . . 23 „ A. W. F. Idenburg. ... 34 Langs den weg 24 Prof. Dr. H. H. Kuyper . . 36 CHRISTELIJKE PERS. Bldz. Bldz. Amsterdammer (De Chr.). ... 40 Ons Volksblad 82 Arnhemsch Dagblad 42 Pniël 83 Banier (De) 43 Propaganda (Onze) 83 Beukelaar (De) 45 Provinciën (De Drie) 84 Bouwen en Bewaren 48 Reformatie (De) 84 Christ. Volksblad v/h Huisgezin . 48 Rotterdammer (De antirev.) ... 86 Gourant (Onze) 49 Rijpere Jeugd (De) 86 Delvenaar 50/52 Stemmen des tijds 88 Friesch Dagblad 54 Ster (De) 92/93 Geref. Jongelingsblad 59/60 Studiën (Tijdschr. v. Godsd. weten- Getuige (De) 61 schappen en letteren) .... 94 Graafschapper (De) 63 Studiën en Schetsen 97 Maas en Scheldebode 64/65 Timotheus 98 Maassluiser (De) 67 Vaderlandt Ghetrouwe (Het) . 103 Nederlander (De) 67 „ • „ 106 Nieuwe Haagsche Crt 70 Volk en Troon 108 Nieuwe Leidsche Crt 72 Weekblad, Chr. Org. Zaanstreek. 109 Nieuwe Prov. Gron. Crt. ... 76 Zeeuw (De) 110 CHRISTELIJKE VAKBLADEN. Bldz. Bldz. Ambtenaar (De Christ.) . . . . 112 Opbouw (De) 118 Gids (De), Orgaan Chr. Nat. Vak- Patrimonium 120 verbond 112 Platteland (Het) 121 Middenstander (De Christ.) . . . 113 Plicht tot Recht (Door) .... 122 Middenstander (De Haagsche) . 115 Protestantsch Chr. Schippersblad . 123 Onderwijzer (De Christ.). . . . 116 School m/d Bijbel 123 Onze Klaroen 117 „ „ 125 Propaganda 117 Toenadering 126 KERKELIJKE ORGANEN. Bldz. Bldz. Amsterdamsche Kerkbode. . 127 Kralingsche Kerkbode (De) . . 145 Bazuin (De) 127 Noord-Hollandsch Kerkblad. . . 146 Friesch Kerkblad 131 Oude paden 147 Geldersche Kerkbode 133 Overtoomsche Kerkbode .... 153 Gereformeerde Kerk 136 Predikbeurtenblad (Het) .... 155 Geref. Kerkblad voor Bunschoten Reformatie (De) 156 en Spakenburg 137 Stemmen voor Waarheid en Vrede 157 Heraut (De) 137 Utrechtsche Kerkbode 159 Hervorming (De) 141 Zeeuwsche Kerkbode 160 ROOMSCH-KATHOLIEKE PERS. Bldz. Bldz. De Beiaard 162 Nieuwe Haarlemsche Courant . . 170 Breda'sche Courant 164 Limburger Koerier 171 Centrum (Het) 164 De Maasbode 173/174 Dagblad van Noord-Brabant . . 168 De Residentiebode 175 De Gelderlander 169 De Tijd 176/181 VRIJZINNIGE EN SOCIALISTISCHE PERS. Bldz. Bldz. Algemeen Handelsblad 183 Nieuw Israëlietisch Weekblad . . 211 Amsterdammer (De) 187 Nieuwe Courant . . * . . . 212 Avondpost (De) 194 Nieuws v/d Dag 213 Dagblad van Rotterdam . . . 195 Opbouw (De) 215 Elsevier's Maandschrift .... 196 Oprechte Haarlemsche Courant . 217 Gids (De) 202 Provinciale Groninger Courant 220 Haagsche Post 203 Rotterdamsche Courant (Nieuwe) 221/223 Haagsche Courant 204 Telegraaf (De) 224 Haarlem's Dagblad 205 Tribune (De) 231 Ingenieur (De) 205 Utrechtsche Dagblad 232 Journalist (De) 206 Vaderland (Het) 235 Middelburgsche Courant .... 207 Volk (Het) 236 Middenstandsbond (Alg. Weekbl.) 209 Vragen des Tijds 238 Neerlandia 210 Vrijzinnige Democraat (De). . . 246 BUITENLANDSCHE PERS. Bldz. Bldz. Aftonbladet 248 Manchester Guardian (The). 270 Banner (The) 248 Morning Post 271 Banier (De) (Chr. Weekbl. v. N.-I.) 249 Nieuws v/d Dag (Het) v. Ned. Indië 272 Ref. Kirchenzeitung 253 Ons Vaderland (Dagblad Vlaam- Belgische Pers 256 sche partij) 276 Fransche Pers 256 Onze Toekomst 277 Zweedsche Pers 256 Pester Lloyd 283 Burger (De) 257 Svenska Dagbladet 284 Frankfürter Zeitung 257 Standaard (De) (Belgisch Orgaan) 285 Grand Rapids Press (The) . . . 258 Westen (Het) 286 Hongaarsche Heraut (De) . . . 259 Volkstem (De) 288 Kölnische Zeitung 264 American Daily Standard (The) Libre Belgique (La) 266 (Chic. 111.) 289 Locomotief (De) 269 Diversen 290 VARIA. Bldz. Bldz. Rede Burgemeester Maassluis . . 291 Leven en Arbeid van Dr. A. Kuyper 310 Herdenkings-ure Antir. Kiesvereeni- Bon op Leven en Arbeid van Dr. gingen met plaatsnamen waar A. Kuyper, door Ds. W. F. A. deze gehouden zijn 294 Winckel 317 Gedichten 302 (Plan onze zaah hebben wij een speeiale afdeeling kalligrafie verbonden. cothe Se hst, éBelijdeniscïrouwtehst, of Spreuk, wordt naar wenseh, ooh in cBijbel of clferh b oeh je, (jeea 11iqra feerd. ©pdraehten in cfleeeptie*, Sfuwelijhs- of jubileumalbums. ~C)raagt prijsopgave aan oBoehhandel "T.Ü. ten cHave, (êlmsterdam. (SÏfdeeling (kalligrafie. = BON = Uitsluitend voor de koopers van het gedenkboek op LEVEN EN ARBEID VAN Dr. A. KUYPER DOOR Ds. W. F. A. WINCKEL (zie pagina 310) gebonden f 7.50. Voor den prijs van slechts f6.— gebonden. Tegen inlevering van dezen bon kan slechts 1 Exemplaar worden aangevraagd, zoolang de voorraad strekt. Ondergeteekende verzoekt te zenden door Boekh.: rechtstreeks van den Uitgever: een Exemplaar LEVEN EN ARBEID VAN Dr. A. KUYPER door Ds. W. F. A. Winckel voor f6.— gebonden*). Naam Woonplaats Nader adres *) Naar buiten met verhooging van f 0.25 porto en emb. na ontv. v. postw. en inzending bon. «IKan langs de lijn afgescheurd worden. MUZIEK VOOR HET CHR. HUISGEZIN. Bonset, Jac., Marche Funèbre. Ter nagedachtenis van den heer A. Pomper, voor orgel met of zonder pedaal. Harmonium of piano f 0.90 Bonset, Jac., Geestelijke liederen. Drie liederen van Nellie van Kol. Liederen voor een zangstem met begeleiding van orgel of piano. a. Onze Vader; b. Licht; c. Gouden Randen, te zamen in één omslag f 1.50 Bonset, Jac., Drie Feestliederen, Kerstlied, Paaschlied, Pinksterlied. Lied voor één zangstem met begeleiding van orgel of piano ƒ 1.50 Bonset, Jac., Danklied voor den Vrede. Juicht de vreêzon is verrezen! Lied voor een middenstem met begeleiding van orgel of piano f 0.75 Voor gemengd koor f 0.90 Losse stemmen ƒ 0.10 Goldschmeding, Gerard A., Psalm CXXX. Lied voor een zangstem met begeleiding van orgel of piano ter nagedachtenis van den heer A. Pomper f 0.90 Kerstlied voor zang met begeleiding van harmonium en viool. Melodieën overgenomen uit Pierson's Vluchtheuvelzangen f 0.90 Molenaar, J., De kreet des harten. Lied voor een zangstem met begeleiding van orgel of piano f 0.90 Pierson's Vluchtheuvelzangen. Complete bundel 200 liederen met begeleiding ing. f 3.90, geb. f 4.90 Tweestemmige bundel ing. f 0.90, gecart. f 1.25 Tekstbundel ing. ƒ0.40, gecart. f 0.50 Veertig nieuwe liederen met begeleiding. . . . ing. f 0.30, gecart. f 0.50 Veertig nieuwe liederen, tweestemmig .... ing. f 0.20, gecart. f 0.40 Losse liederen 1 cent, . per 50 f 0.40, per 100 f 0.75 Pomper, A., Draag nu den olijftak aan. (Bede om Vrede) woorden van Ds. A. J. Mulder. Lied voor een zangstem met begeleiding van orgel of piano f 0.75 Voor gemengd koor bewerkt door Jac. Bonset f 0.90 Losse stemmen ƒ 0.10 Rijp, Anton W., Hervormingslied. Lied voor een zangstem met begeleiding van orgel of piano f 0.75 Rijp Anton W., Kerkaria in klassieken stijl naar Gezang 22. Lied voor een zangstem met begeleiding van orgel of piano f 0.75 Rijp, Anton W., Trouwlied naar gezang 226. Bede bij huwelijksinzegening. Lied voor een zangstem met begeleiding van orgel of piano f 0.90 Rijp, Anton W., De Avondzang, naar Gezang 180. 'k Wil U, o God mijn dank betalen. Lied voor een zangstem met begeleiding van orgel of Piano f 0.90 Rijp, Anton W., Het Christelijk Huisgezin naar Gezang 207. Lied voor een zangstem met begeleiding van orgel of piano f 0.90 Rijp, Anton W., Het Klaverblad. Drie eenvoudige liederen voor een zangstem met begeleiding van orgel of piano f 0.90 Rijp, Anton W., Psalm 130. Lied voor een zangstem met begeleiding van orgel of Piano f 0.90 Rijp, Anton W., Zondagslied Gezang 209 f 1,25 Rijp, Anton W., Gezang 250 ƒ 1.25 Zweers, Bernard, Het Evangelie der Natuur ƒ 1.25 In de STANDAARD-SERIE verscheen: Deel I. LEONTINE VON WINTERFELD—PLATEN, Harteleed, ing. ƒ1.80, geb. ƒ2.80 Deel II. M. v. O.. Godsleiding, . . ing. ƒ1.80, geb. ƒ2.80 Deel III. LEONTINE VON WINTERFELD-PLATEN, De IJzeren Ridder, . . . ing. ƒ1.80, geb. ƒ2.80 Deel IV. GUIDO FILIUS, Gelouterd, ing. ƒ3.25, geb. ƒ4.25 Deel V. Gedenkboek Dr. A. Knyper, Met 42 Illustratiën ing. ƒ6.25, geb. ƒ7.50 Uitgave van W. TEN HAVE, Amsterdam. BIJ DENZELFDEN UITGEVER VERSCHENEN DE PORTRETTEN VAN Dr. H. BAVINCK ƒ2.50 Dr. A. KUYPER ƒ2.50 Mr. A. F. DE SAVORNIN LOHMAN . . ƒ2.50 Dr. P. A. E. SILLEVIS SMITT ƒ 2.50 Dr. H. H. KUYPER ƒ 2.50 Dr. H. PIERSON ƒ 2.50 H. COLIJN ƒ 2.50 A. W. F. IDENBURG ƒ 2.50 Dr. J. TH. DE VISSER ƒ 2.50 Mr. D. P. D. FABIUS ƒ 2.50 Ds. J. C. SIKKEL ƒ2.50 Ds. B. VAN SCHELVEN ƒ 2.50 Dr. ). C. DE MOOR f 2.50 Ter Perse: Ds. N. A. DE GAAY FORTMAN . . . . ƒ1.25