Vertellingen en Versjes uit de Kinderwereld door W.METS Tz. Helder,C.de Boer J« Uit de Kinderwereld. Hertellingen en Hehsjes- DOOK W. METS Tz. HELDER. C. DE HOER Jr. JDo Jonge V'orxdelirxg. Mieke woonde in een sordig boisje nabij het straml. Als de r»eno(ir *.»• inuiirebrvkni, IUII maai.ii» Mïrke a!U- iltitfPM rvm* Hlülk «v*ml»Utig il«cif il» «Iniiwn en lnn£* bei m’Mramï. Uarr anmlftr tfaf huur op ilie woi*lftlintf .r.tni – brtUwml. H«e«Ks W»M I.l.cliii.. bel Mi'Ujv pu* J"T»?n jltfun U-ldo, friLt lij lork ri'r»!* in •uimaijii* uuitibmnJwurkv*. Ben*. i*«n -U I iülfi'ti Imu* bri ttraml Hen, wel fi’O adf oiir uu 'le ••ud*,fljkf ••nuji.f v./uijdonl, t-*i» : i unit w tin kn»l ul-ti jtMw ««mm* lioini Twoiumra. iïk* -nol •otm'liv lui land •cni’i’ti Ir Uttmrn rauilurm. Hul bowl b*'l iol« v .n in «lm» bei, IUI preek*.* op «m kind r:«)|u<}k- klink* liU-c-t -luim •>>! -olirikt* vr t»nf lv«n ~(\ wfrkr* jjk i*u 4ni 'le lichjil *!t'i kind in «lou bul llt«t miriftjr tra* iiiij iiiut vun l»*rv rurWJii,; «t-eti bel Inuiwe dier I». i *lnuk] U-reikt c eu mm *ijn liovr hul rrrbuui* op .Ml"kv luoimd•Opli. riirp tin mriijs. uu «lm» nb b«nin.i!M •• h IpUtill tiiinr hri kirrl, ibl rnifrliiii» tin mut jrc«l*iiMi ram* Kar* Vnnlcn lutf, .or.li, nHil anu kind! £Oll 'i dom! iljnr* t Wat tM-n tooi kiuu»f>>, met btondv lokkoa. uygtfu*ohfiulok liirl «HiiUf d»n Atnlrrliuir jaap. Micio nrcrwm» p]w*dl|r hare vrrltatekad cu tftrr- tdr nl* l»|j «Ui •p-.nlig.. bdp Lb.r uiU*««limiii *Ui jonai* lurwi ii'V fluu knimvii rHib'ii. '/.ij bonrdi* Kil knaap)*' van bvl rxml np in lorarbi' *1 ia iU ftramn. Uf bind, 'lil' »"'T *«t ‘lin xj|t*t. errxlf «enutioMlohl •«•betJi Ik jljn Ukumtfß, bieb! 'Uiaf/vlin'kcN «|l* ini'grii lip li t Mul i'li de Vir/ jrri,*bi nn MljU» . krj:nl< bij £üt«uf oai 'MJnIiC tlettil. Zy iiidv*i lijjmi ■vu huil «nu liNiimi», %*»m '«iimludijk bul» kmi iKfidkim. ’t Was een zeer vermoeiende tocht met zulk een zwaar kind in de armen, dat door de natte kleeding nog zwaarder scheen te zijn. Nu en dan moest het meisje eeus rusten en als zij zich dan neerzette, begon de hond onmiddelijk het gelaat te likken van den jeugdigen vreemdeling. Eindelijk kwam Mieke, doodelijk vermoeid, te huis. De hond volgde haar trouw en was niet van het knaapje te scheiden. Mieke’s moeder was niet weinig verbaasd, toen het drietal binnentrad. Toen het meisje alles verteld had, begon de moeder het knaapje aanstonds te ontklceden, met warme doeken te wrijven en al het mogelijke te beproeven om de levensgeesten bij het kind weer op te wekken. • Oh jij gauw mijnheer Drevel roepen,*’ zei ze tot haar dochtertje, die nu naar het hoofd der school werd gezonden. De heer Drevel was een «lor naaste buren van Mieke’s ouders en verscheen spoedig. Hij begon terstond ijverig mede te helpen en paste de nieuwste middelen toe, die bekend zijn, om het bewustzijn bij drenkelingen te doen terugkeeren. Werkelijk slaagden de trouwe helpers er in de sluimerende levensgeesten bij het kind weer op te wekken. Do hond was wel eens wat lastig, doordien hij telkens weer het jongetje in het gelaat likte, doch men liet het vriendelijke dier maar stilletjes begaan. Toen hel knaapje weer de oogjes opende, was de hond uitzinnig van vreugde: hij blafte van blijdschap en zwaaide den grooten pluimstaart snel heen en weer. Mieke kreeg de tranen in de oogen van dankbare ontroering en hare moeder on mijnheer Drevel, waren niet minder blij. Men begreep er echter niets van hoe dal kind in zee kon zijn geraakt. Aan een schipbreuk viel bijna niet te denken, want het was dagen achtereen mooi weer geweest. Intusschcn werd hel knaapje en zijn viervoetigen redder door Mieke’s moeder en ook door ’t meisje, zoo goed mogelijk verzorgd. Toen Mieke’s vader, die visscher was, ’s Zaterdags te huis kwam en daar alles hoorde omtrent het geredde kind, was hij al even verwonderd als dc overigen. Mijnheer Drevel had inmiddels het zeldzaam feit in eenige couranten vermeld. Daardoor zou het raadsel worden opgelost. Een paar weken na het voorgevallene toch, kwam dc burgemeester, vergezeld van een heer en eenc dame bij Mieke’s moeder een bezoek brengen. Nauwelijks had het kind dc bezoekers gezien of ’t snelde hun inut ecu vreugdekreet tegen, terwijl het bijna struikelde over den hond, die dol veel pleizier had nu hij zijn meester met diens vrouw herkende. De moeder van de kleine Jimmy, zooals de knaap heette, sloot haar verloren kind weenend in de armen. Mieke spoedde zich naar mijnheer Drevel om hem het groote nieuws te vertellen. Hij ging met haar mede, om de vreemdelingen, die Engelschen bleken te zijn, te begroeten en geluk te wenschen met hel behoud van hun zoontje. Toen verhaalde Jimmy’s vader, dat zij passagiers waren geweest eener stoomboot, van Kopenhagen naar Londen bestemd, ’s Nachts waren zij uit hun slaap opgeschrikt door het geroep spoedig aan dek te komen, omdat een vreemd stoomschip in de nabijheid was en op het punt stond de passagiersboot in den grond te varen. Men was uit bed gesprongen en de moeder snelde, met het jongetje in de armen, vooruit de trap op. De passagiers ijlden naar de sloepen, .luist toen Jimmy’s moeder daar kwam. had de aanvaring plaats. Door den schok werd haar kind uit hare armen geslingerd, ’t Was een woest tooneel van luid geschreeuw en een vreeselijk gedrang op dat oogenblik. Daarbij heerschle overal zwarte duisternis en was iedereen te zeer met zich zei ven bezig, om aan anderen te kunnen denken. Dit was niet alzoo met Jimmy’s moeder. Overal zocht zij, bijgestaan door haren man. die haar spoedig gevolgd was, naar het verloren knaapje, zonder aanstonds te vermoeden, dat het kind door den geweldigen schok over boord was geslingerd. Mylord, de hond, had het echter wel gezien en was zijn lief speelgenootje aanstonds nagesprongen. Het ongeval greep plaats minstens drie mijlen van de Nederlandsche kust. Ofschoon de aangevaren stoomboot een groot gal in den boeg had gekregen, bleek het toch al spoedig, dat de reis kon worden voortgezet. Dit geschiedde dan ook reeds na weinige minuten. Toen de bedroefde ouders eindelijk hun vrees te kennen gaven, dat hun kind in zee kon zijn geraakt, wilden zij den kapitein der boot overreden sloepen uit te zetten om naar het jongentje te zoeken. De gezagvoerder betoogde echter dat het niets zou baten in de duisternis en het kind al lang gezonken zou z\jn. Geheel verslagen kwamen de ouders te Londen aan. Niet lang na de aanvaring vermiste het echtpaar ook den hond en dit schonk hen weer eenige hoop. dal hun lieveling misschien nog niet verloren was. Het rampspoedig ongeval werd in dc Engelschc dagbladen vermeld en nauwelijks eene week later werd het verhaal gelezen, overgenomen uit de Nederlandsche couranten, hoe daar een groote zwarte hond met een schijnbaar levenloos knaapje in den bek was aangekomen: dat het kind door een jeugdig visschersmeisje was gevonden en meegenomen naar huis en thans buiten gevaar was. De opeenvolgende schokkende gebeurtenissen hadden Jimmy’s moeder ziek gemaakt, zoodat zij niet terstond de reis naar Nederland kon ondernemen. Eerst vijf dagen daarna gevoelde zij zich sterk genoeg voor dien tocht en nu genoot zij innig dankbaar van het ongedacht geluk, dal haar beschoren was. Jimmy’s ouders omhelsden Micke, drukten hare moeder en mijnheer Drevel geroerd de handen en hielden niet op, of allen moesten een geschenk van hen aannemen. Nog ieder jaar, legen het kerstfeest, komt er aan Mickc’s adres een postpakket uil Engeland, «lat telkens eene keurige verrassing bevat. Ook de portretten van Jimmy en Mylord werden haar gezonden, waarvan de vriéndelijke mijnheer Drevel eveneens een paar ontving. Wie Mickes woning bezoekt, laat zij allereerst deze portretten zien en vertelt dan tevens de geschiedenis, die er mede in verband staat. Voeder strpoiozx* Anna spaarde alle kruimpjes Die /.ij maar bekomen kon, En dan strooide ze alle dagen liet vergaarde op eene ton. Daadlijk scholen dan de muschjes Uit de hoornen of van ’t dak Op de ton en ’t voeder neder, Waar ze pikten met gemak. Vader, moeder, zagen beiden Met genoegen wal hun kind Deed voor de arme hongerlijders, t • 1 1 1 . * J En zoo mild hen was gezind. Maar de poes had er het land aan, En zij loerde keer op keer "V I Of geen vogel was te snappen. Stil lag ze om een hoekje neer. Eens, toen Anna weer de kruimpjes Oj» de ton had neergestrooid, Wemelde het er van de musschen ; Zooveel waren er nog nooit. Maar ’t was winter en de sneeuw lag Voeten dik alom in ’t rond; Nergens konden dus de vogels Voedsel zoeken op den grond. Weer lag daar het loerend poesje Om een hoekje, en met een sprong Kroeg ze een vogeltje in de klauwen; ’t Arme beest was nog heel jong. Angstig sjilpend vlogen allen Van de ton naar ’l veilig dak, Of beklaagden ’t arme muschje, Dat half uit bel sneeuwdek stak. Op ’t rumoer ging Anna kijken, Zij greep poes en met een ruk Wist zij ’t muschje te bevrijden, O, wat was dat een geluk! Aanstonds ging ze 't lieve diertje Trouw verzorgen, en al ras Was het weer in slaat te vliegen, Wijl het nog al snel genas. Maar ging Anna later weder Voeder strooien op de ton, Dan werd poes in huis gesloten; Dat was al wat ze er bij won. De arme vogels zijn zeer dankbaar Voor wat Anna voor hen doet; ’t Klinkt precies, wanneer ze sjilpen: .Och, je bent voor ons zoo goed!” Set Raadsel. ’l Was in don vacantietijd Eenige jongens en meisjes liepen langs de vaart, waar zich tal van vaartuigen bewogen. nv o Ook Kees. de palingvisscher, lei er met zijn schuitje. Hij hield veel van het jonge volkje en mocht er zich gaarne mee bezig houden. Toen de kinderen hem gezien hadden, gingen zij op een drafje naar Kees schuitje en begroetten jubelend den prettigen visscher. rMogen wij nu eens met U meevaren?” vroegen de kinderen: ,wij moeten nu niet naar school en zijn nog wel een paar weken vrij. ’ _i • . . . j — Vandaag al vast niet, was t antwoord. • Morgen dan?” n— Dat kan ook niet. .Maar wanneer kan het dan wel?” Luister even; ik zal jelui een raadsel opgeven en als je mij overmorgen het antwoord kunt brengen, mag je instappen. Wie bet antwoord dan niet weet is 1-e-e-p dom en blijft aan wal. Maar eer ge hier weer komt, aan je ouders vragen, hoor! want geen mensch komt aan boord, zonder toestemming van de ouders. Dit zeg ik je op den voorgrond, al stopte hij mij ook een gouden tientje in de handen, hij kwam niet in de schuit. Onthoud dit allemaal goed, vrindjes! • Goed, Kees! maar nu hel raadsel!” riepen cenigc kinderen. Wacht een beetje, is ook een dorp, hernam Kees kalmpjes Maar let nu op en luister goed. Het is iels. dat grooter is dan de grootste paling, in vele steden en groote dorpen gevonden wordt en daar dikwijls heel wat ruimte inneemt. Snijdt men er kop en staart af. dan schiet er een vaartuig over, dat reeds vele eeuwen geleden dienstdeed. Duf ia li.xf I Dat is hel raadsel! Wie ’t nu nog niet goed begrepen heeft, wil ik ’l nog eenmaal zeggen en anders moet hij ’t maar opschrijven. Kees zeide ’t nog eens voor en voer toen heen. De kinderen gingen naar huis en dachten onophoudelijk aan hel raadsel. De een noemde dit en een ander weer «lat woord. Eindelijk sprak Frederik, een vlug knaapje van bijna negen jaar: .ik weet het, ik weet het!” Nu, wat dan ? vroegen de anderen. i- •} i – lü . ... j.a :I. •_* vvv u, rtdi 110.11 . * lucgcn Uü iimiucn. -Ja,’’ hernam hij; .maar dat zeg ik maar zoo niet!” Nog denzelfden avond vertelde Frederik het aan zijn trouwslen vriend. Deze zeide het weer aan zijn zusje en zij, op haar beurt, deelde hel weer mee aan een vriendinnetje. Toen dan ook de uitgaansdag was aangebroken, wisten alle kinderen het. Ze waren met hun negenen, vijf jongens en vier meisjes. Kees hoorde ’t troepje reeds van verre aankomen. • Wij weten het! wij weten het! ’ riepen zij hem tegen. Allemaal, zei Kees; da ’s knap: dan is er ook geen een bij, die I-e-e-p dom is. Maar laat nu eens hooren! Als uit een mond, schreeuwde het geheele troepje: .het is markt, als daar kop en staart worden afgenomen schiet er ark over; dat is het oude vaartuig van vader Noach.” Dat heb jelui geraden of ’t is jo gezegd; riep Kees: en heb je nu verlof van vader en moeder om ’t zeiltochtje mee te maken? T * Ml • t. . 1 . I!!l. ..Ja, ja!” riep ’t negental vroolijk. Kees zag wel, dal «lit waarheid was: want allen hadden een korfje of een pakje bij zieh. Goed! sprak Kees: dan maar dadelijk ingestapt: want er waait een lekker briesje. Aanstonds was het troepje in de schuit. Kees hecsch het zeil, ging aan ’t roer staan en zei: .nu allereerst maar eens ’n mooi schoollie«lje gezongen!" Zelf begon hij: rEen scheepje in de haven ligt,” en onmiddelijk stemden de kinderen met hem in. De tocht duurde wel een paar uren, heel tol de woning van Kees, bij een klein eilandje in het meer. Daar ging men aan land. Do gulle vrouw van den visscher had een groote tafel geplaatst in de schaduw der boomen. Er stond een stapel brood klaar, en daarbij lag een hoop gerookte paling, terwijl een groote emmer met heerlijke versche molk werd aangevoerd. Nooit hadden «Ie kimloren smakelijker gegeten, dan zij ’t nu deden. Soms gienlen zij ’t uit om «len grappigen Koes. Na den maaltijd, gingen zij in het veld spelen en keerden eenige uren later naar «le visscherswoning terug. Toen werd het zeil geheseben en ving de terugtocht naar het stadje aan. Lustig klonk het vroolijk gezang der kinderen over het water en Kees was niet minder vroolijk dan zijne jeugdige passagiers. Nooit hadden de kinderen zulk een prettigen vacantiedag gesleten. Voor zij ’t schuitje verlieten, hieven zij luidkeels aan; -Lang zal Keesie leven, lang zal Keesie leven, lang zal Kcesic leven, in gloria!” Met een handdruk scheidden de kinderen van den goedhartigen visscher. Hoe ze er achter kwamen wist Kees niet, maar toen hij een paar maanden later jarig was, kwam liet negental hem geluk wenschou aan zijne schuit en schonk hem een fraaie pijp en een kistje lekkere sigaren. Kees wilde voor die vriendelijkheid bedanken, maar luidkeels begonnen de kinderen weer te zingen: «Lang zal Keesie leven!” HooK-bs erx Linies, Twee handjes heb ik: kijk maar: twee! En twee, dat is een paar. Deze eene is mijn rechterhand; Vraag dat mijn moesje maar. En de andre is «le linkerhand; II ut tiiuii v* ip uv iiimuniaiiuy Maar links maakt wel eens slinks. Mooi handje, heet de reehterhand. En links is altijd links. Da’s rechts, da’s links. Wie «lat eerst weet, Onthoude het maar goed. Rechts klinkt als recht, en ’t is het best, aio 1.11 i Dat elk wat rechts is, doet. ie, uwv. Links, rechts, links, rechts, wend ik het hoofd. Dan zie ik overal. I V « I «11. Geloof maar niet, «lat ‘k rechts en links. Zoo licht vergeten zal. 2D© Klein,© Kloifelnidör, De fraaie Katholieke kerk te Hovenberg was keurig verlicht. Heerlijk geurde hel sparregroen, waarmede het gebouw versierd was en vroolijk glansten de honderden lichtjes. Liefelijk deden zich weldra de orgeltonen door den tempel hooren en jeug en oud spoedde zich kerkwaarts, om den avonddienst bij te wonen. In een der achterst* banken, waar het licht bijna niet doordrong, had zich de achtjarige Pietcr Landers neergezet. Hel kind was, hoe jong ook nog, reeds vroegtijdig opgestaan, omdat hij voor on na schooltijd, voor de dorpelingen boodschappen haalde van het naburig stadje. Met de centen, die Pietcr daarmede verdiende, was het groote gezin zijner ouders in de koude wintermaanden dikwijls voor het ergslo gebrek bewaard. ’t Was koud buiten; want de sneeuw lag wel een hand breed dik op straat. Toen Pieter, gemakkelijk in het hoekje dor bank gezeten, lang genoeg naar het schoone gezang en de reine muziek had geluisterd en maar onophoudelijk naar de vele flikkerende lichtjes keek, was ’t eensklaps of al die lichtjes hem voor de oogen begonnen te dansen. Hij droomde weldra van zingende engeltjes, die tosschen helder verlichte wolken verschenen en met schoone stemmen het .vrede op aarde” zongen. Ongemerkt en door niemand gezien gleed de kleine knaap van de bank al en lag daar weldra in een iioekje in vasten slaap verzonken. Het orgel zweeg, de kerkbezoekers spoedden zich naar huis en de lichten werden gcbluscht. D! ..i ... .1 . l .. . t ..... i • ■ i . Pieter bleef doorslapen en niemand zag iets van het knaapje. Te huis wist men niet, dat hij naar de kerk gegaan was Vn dacht dat hij bij een oom in het stadje zou zijn gebleven, waar hij wel eens meer overnachtte als het wat te donker werd om weer naar huis te keeren. Nu 't zoo sterk gesneeuwd had, geloofde men nog des te eerder, dat de knaap niet naar Hovenberg was teruggekeerd. ’t Was reeds middernacht voor de knaap ontwaakte. Hij bibberde van kou en hij herinnerde zich niet terstond waar hij eigenlijk wel was. Toen hij in ’t donker om zich heen tastte en nog eens goed nadacht, begreep de knaap dat hij nog in de kerk moest zijn. Hij rilde bij do gedachte dat de deur reeds gesloten zou zijn en hij niet meer naar huis zou kunnen komen. Wie weet hoe laai het reeds was. Met moeite richtte de jongen zich op. Wat zag hij daar ginds, korl bij het altaar? Bewoog zich daar niet iets ? Toen de jongen met ingehouden adem goed toekcck, zag hij een woest uitziende man, die een kleine lantaren in de eene en een groot blinkend mes in de andere bami had. Dat moest zeker een kerkdief zijn. Piel wilde luidkeels beginnen te schreeuwen, doch gelukkig bedacht hij nog juist in lijds, dal hem dit het leven zou kunnen kosten. Wat moest hij aanvangen, zoo alleen in’t holst van den nacht! Als de kerel hem vond zou hij hem misschien dooden. De knaap, die nog voor weinige seconden klappertandde, begon nu te zweeten van angst. Wat zou hij beginnen. Kindelijk scheen hij eene ingeving te hebben gekregen. Voorzichtig trok hij de klompen uit en kroop loen op handen en voeten uit de bank naar het kerkportaal. Was hij maar eerst ongemerkt daar, dan zou hij naar den loren kunnen klimmen en daar zou de roover toch zeker niet komen. Op den last al, bereikte Piet den ladder, die naar den toren voerde. Oelukkig had de kerkdief hem niet opgemerkt en vermoedde stellig evenmin, dat een paar kiuderoogen hem had bespied bij zijn schandelijk werk. De knaap was op een zoldertje aangeland, voelde en tastte in ’t rond en vond weer een ladder. Ook dezen beklom hij. Toen hij boven gekomen was. blijkbaar op een zeer klein zoldertje, schreed hij al tastend, heel voorzichtig verder. Daar deed hij een mistred en zou door een openslaand luik zijn gestort, indien niet zijn hand gelukkig juist een touw had te pakken gekregen. Aanstonds volgde een heldere klokslag. Piet toch had het klokkctonw in handen gekregen. Eerst schrikte hij van ’l geluid en de dief dacht: ,daar slaat de klok al een uur: ik moet voortmaken!” Eensklaps schoot Piel een reddende gedachte door het hoofd. Als hij eens flink begon te luiden, zou dit de menschen op de been brengen, naar den toren doen snellen en was hij gered. Zoodra hij weer vasten grom! onder de voeten voelde, begon hij, sterk door de hoop op redding, dapper aan het klokketouw te trekken. V* 1 t t 1 tl» *. L J J . .4*ll . . . . .14 .Bom, bam! bom, bam!” ging het door den stillen nacht en nauwelijks waren door dit alarmsein de dorpelingen goed wakker, of zij sprongen met de kreet: .Brand!” het bed uil. De kerkroover ijlde, bij het klokgelui naar den uitgang, doch, doordien hij zich in de kerk heimelijk had laten opsluiten, vond hij de deur vast. Naar den toren durfde hij niet te vluchten, want hij vermoedde dal daar wel een of meer goed gewapende mannen bezig zonden zijn om alle dorpelingen bijeen te roepen. Mij kroop dus in den preekstoel, en verborg zich daar, na zijn lantaren gobluscht te hebben. Inmiddels waren de dorpelingen naar buiten gesneld Ook do Pastoor en de koster gingen zien waar de brand was. Toen echter nergens een vlam of eenige gloed was te bespeuren, begonnen eenige bijgeloovigen aan hekserij te denken, doch de Pastoor en de koster wisten spoedig eenige kloeke mannen over te halen mee naar de kerk te gaan en dan den toren te beklimmen. om te zien wie dit nuchtgeruchl maakte. Piet luidde intiisschen maar zonder ophouden door, al hygdc hij ook naar adem. Toen de Pastoor en de mannen, die met hem waren mecgegaan, bij de kerk kwamen, vonden zij daar reeds de burgemeester met den veldwachter en den nachtwacht. «i i * i. . 4.1 ▲ Een paar lantarens werden aangestoken en terwijl de burgemeester met den nachtwacht en eenige mannen in het portaal bleven wachten, gingen de veldwachter en de koster, gevolgd door een paar mannen, naar boven. Door al het rumoer, dat de klok maakte, had Piet niets van ’t geraas onder hem gehoord. Toen hij echter de lantaren zag, dacht hij aan den dief on begon erbarmelijk te schreeuwen: .genade, genade.” De mannen waren niet weinig verbaasd, toen zij niets gewaar werden dan den kleinen klokluider. .Ondeugende bengel!” riep hem de veldwachter toe: .moet jij ’t heele dorp in rep en roer brengen. Onthoud je dag, schoelje!” Wat dag, mijnheer? schreide ’t knaapje geheel onthutst, doch toen hij den koster zag, vloog hij naar hem toe kiemde zich aan den man vast en riep: ,red mij, red mij!” • Maar malle jongen, wat schoeit je toch?” vroeg de koster, en hoe moe en ontsteld Piet ook was, toch had hij spoedig verteld wat hem gebeurd was. • Dun maar gauw de kerk doorgezocht!” riep de veldwachter en in een wip was hij weer omlaag. De koster volgde voorzichtig met Piel. Nauwelijks had de veldwachter den burgemeester en den pastoor verhaald wal er aan de hand was, of aanstonds werden de deuren gesloten en gingen de manneu «Ie kerk doorzoeken. Daar bleek al spoedig, dat de offerbussen waren opengebroken en ook eenige gouden en zilveren kerksieraden waren ontvreemd. De dief werd niet zoo gauw gevonden, maar toen een paar stevige boeren ook eens in den preekstoel gingen kijken, hadden zij den roover spoedig beet. Hij wilde zich met zijn groot mes nog verzetten, doch kreeg van een der boeren een slag op den arm, dat het wapen ver werd weggeslingerd. Spoedig bleek het, dal een der gevaurlijkste inbrekers en kerkdieven gegrepen was. Piet werd rijkelijk beloond en verdiende dit ook wel, na zulk een nacht van angst en gevaar. De boeren brachten zijne ouders zooveel spek en aardappelen en andere levensmiddelen, dut Piets vader niet. nalaten kon schertsend te zeggen: .zooveel geluk is mij nooit eerder met de klok aangeluid!” Vri] van sob,ool* „Moesje, mag ik vrij van school?” „Neen, dat mag niot, vent! Later geeft het groot verdriet, Als een mensch niets kent. Leeren jongen, wat je kunt; Flink je best gedaan!” -Maar waarom behoeft de poes Nooit naar school te gaan ?” – Poes is een onnoozel dier, Dat liefst snoept of spint, Muizen vangt en koekeloert: Dat past voor geen kind.” -Moesje, krijg ik clan wat mee Als ’k naar school toe ga? Och, een enkle appel maar! Moesje, zeg eens ja!” „Nu daar heb je ’n appel, maar Dan ook Hink geleerd, En om vrij van school te zijn, Nooit meer geprobeerd!” 3291