Daar was eens ♦♦♦ Vertelselrij mkens Uit den hoop gegrabbeld door HENDRIK VAN TICHELEN met prenten van FELIX TIMMERMANS Ki 3445 AMSTERDAM P. N. VAN KAMPEN 6 ZOON Daar was eens... HENDRIK VAN TICHELEN FELIX TIMMERMANS Moriaantje, Zoo zwart als zoet, Hij ging eens wandelen Zonder hoed, En het zonneke Scheen op zijn bolleke En hij droeg een parasolleke. Ik zal u iets vertellen Van Jan en Pieternelle ; Jan schoot een konijn En Pieternelle stroopte 't veile. Jan-Oom Zat op ’nen boom Te wachten. Toen brak de boom, Toen viel Jan-00m... En al de koeikens Lachten. Daar zat een aapke Op een stokske Achter moeders keukendeur; Het had een gaatje Al in zijn rokske, Daar stak dat schelmke Zijn staartje deur. De hond lag achter den bezembosch dood, Zijn steertje was af En zijn gaatje was bloot: Daar kwam een speleman langs de baan, Die draaide den hond Zijn steertje weer aan. Duimeling heeft een koe gekocht, Spitseling heeft ze thuisgebrocht, Langelijn heeft ze doodgedaan, Kortekozijn heeft de penskes gemaakt En klein Potieterken heeft ze opgeëten. Do, re, mi, fa, sol, De boer die kocht een schol : Hij wist niet waar ze steken En hij smulde zijn buikske vol. Hoe laat is 't ? Twaalf uren. Wie zegt dat ? De meid. Waar zit ze ? In de keuken. Wat doet ze ? Ze breit. Voor wie ? Voor de kleine Poppedeine, Voor de groote bimbam, ■ Goeien avond, speelman ! Onder de brug daar liep een muis. Is mijnheer De Wit niet thuis ? Mijnheer De Wit is uitgegaan, Raad eens wie hij tegenkwam ; Twee ijzeren mannekens, Twee koekepannekens, Twee meisjes zonder ziel, Acht en acht is zestien. Op de Groote Markt Daar staat een houten huiske ; Daar zit een tooverheks in, Die piept gelijk een muiske. Pieter Pater Viel in 't water ; Pieter Puit Kwam met zijn schuit En haalde Pieter Pater 't water uit. Op de Groote Markt Daar staat een boer met rapen En als hij niet verkoopt, Dan staat hij daar te gapen. Krullebol ging wandelen En hij nam Marieke mee : Hij kocht een pond amandelen En hij deelde dat in twee. Wat zal Marieke krijgen Voor haren Nieuwejaar ? Een kindeken in de bussel Met zwart gekroezeld haar. Op den Bibelebontschen berg Staat een Bibelebontsche huis : En in dat Bibelebontsche huis Wonen Bibelebontsche raenschen ; En die Bibelebontsche menschen Hebben Bibelebontsche kinderen ; En die Bibelebontsche kinderen Eten Bibelebontsche pap, Met 'nen Bibelebontschen lepel, Uit een Bibelebontsche nap. Hebt ge niet gehoord van dien holle-bolle-wagen, Waar die hongerige Gijs op zat ? Hij kon schrokken Heele brokken : Een koe en een kalf. En een heel paard half, Een os en een stier, En zeven tonnen bier. Een schuit vol schapen, En een kerk vol rapen... En nog kon Gijs van den honger niet slapen. Er was eens een vrouw, Die koeken bakken wou En het meel dat wou niet rijzen De pan viel om En de koeken waren krom ; De meid zag scheel En de koeken waren geel ; De knecht zag recht En de koeken waren slecht... En de man hiet Jan van Gijsen. Daar was eens een boer met een kind,... En het vertelsel begint ; Daar was eens een boer met een kalf,... En het vertelsel is half ; Daar was eens een boer met een schuit,.. En het vertelsel is uit.