W1LL1AM SHAKESPEARïs TOONEELSPELEN. VIERDE DEEL.   Te AMSTELDAM, By AL1RECHT BORCHERS. MDCCLXXXI. W1LLIAM SHAKESPEAEL's TOONEEL SPELEN. Verrykt met de Voorredens, Aantekeningen, ene.' VAN Rowe, Pope, Theobald , HanMer, War» iurton ) Johnson en Cafell. Naar de uitgaaf van Capell uit bet Engeljch vtrtatli en Met aantekeningen van Prof. Eschenburo en van den Vertaaler verrykt. Met nieuw geïnventeerde Kunftplaaten, VIERDE DEEL.  INHOUD van het VIERDE DEEL. MARCUS ANTONIUS mï CLEOPATRA. Treur. Jpel. Bladz. i RICHARD di TWXDE, Hiflorifpel. Bladz. 193 DE TWEE EDELIEDEN van VERONA, Bly. Jpel. Bladz. 335  VOORBERICHT. Ik oordeel my verplicht te zyn aan de Leezers, die zekerlyk verwonderd zullen Haan van den Titel voor dit Vierde Deel te zien verfchillen van de Titels der drie voorige Deelen, rede te geeven van deeze verandering. De drie voorige deelen zyn niet door my maar door anderen vertaald , en zyn ook geene vertaalingen der Engelfche Tooneelfpelen van Shakespeare, maar der Hoogduitfche Vertaaling van den Profesfor Eschenburg. Schoon nu deeze Hoogduitfche Vertaaling zeer goed is, kon het echter niet anders weezen , of eeneflaaffche navolging van het Hoogduitfch moest, devvyl elke taal zyne byzondere, en, om het zo te noemen, karakterizeerende uitdrukkingen heeft, voor verftandige Leezers onaangenaam worden. Dit heeft my bewogen om het vervolg deezer vertaaling op my te neemen,en my zonamoog' ]yk aan het Engelsch te houden , te meer, dewyl Shakespeare by de Engelfchen inzohooge achting gehouden word,datzy hem als een' Au&or Clasficusbtfchovwzn, en hem ook, even gelyk men zulke Schryvers gewoon is te doen, gecommentarieerd , en met noot en opgehelderd hebben. Voor het overige heb ik telkens, * 3 wan-  VOORBERICHT. wanneer ik een Tooneelftuk vertaald had, hetzelve vergeleken met de fraaije Vertaaling van den Heer Prof. Eschenburg, en met genoegen gezien, dat vvy,fchoon fomtyds in woorden verfchillende , echter in het hoofdzaaklyke volmaakt overeenftemden, en dus durf ik hoopen, datmyn arbeid den Leezer niet geheel onaangenaam zal zyn. BERNJJIDVS BRUNIÜS,  MARCUS ANTONIUS E N CLEO PATRA; TREURSPEL,  PERSOONEN. Marcus Ahtoniü!,, Octavius CffisAS, > Driemannen van Ro* Imilius Lepidus.J men. Sixtus Pompejus, Opperhoofd der Tegenparty. Domitius Ahenobarbus,^ Ventidius, I Canidius, f Eros, KVrienienvanM. Sc au rus, f Antonius. Dercëtas, . I D.emetrius, J PHILO. ' Mecenas, j Agritt-a», i Dol-* 6*1.1.*-, yFfiinften van HDctaVtu* Gzfar, Proculejus, / Thyreus, ) GiLLWi ) Men as, \ Menecraiïs, ^Vrienden van ScxtusPompejus. Varius, j Silius, Een Bevelhebber in bet leger van Ven' tïdius. . T a u r u s, 'Onderbevelhebber van Oüavtus Cajar. Miïï'ifti Tptkwlingm van Cletpatr*. DlOMEDES, J Een Wichelaar. Een Boer. O Leop atra. Koningin van Egypten. Cctavi a , Zuster van Oït. Ccefar , en Certaa» iin van M. Antonius. Frhaasr,m 1}Staatjuffers van Cleopatra. afgezanten van M. dntonius en Oiï. Cajar. Bevelhebbers. Krygsknecbten. Boden. „ » * Gevolg. MAR;  MARCUS ANTONIUS E N C L E O P A T R A. T R E V R S P E L. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Ttoneel is in bet Paleis van Cleopatra te Alexandriën. •Demetrius, Philo. Philó, W^Aarlyk deeze buitenfpoorigheid van onzen Veldheer gaat te verte; die dappere en levendige oogwenken, die onze ryën en gelederen overzagen, als ofhy degewapenJeMars zelf was, wenden zich af en vestigen hun gezichtsvermógen thans enkel op een taanverwig vrouwenaangezicht. Zyn krygsmanshart, dat in bet hevigfte der bloedigfte veldflagen de riemen van zyn' wapenrok deed losbarften , om lucht te verkrygen, heeft allen heldenmoed verloren , en is herfchapen in een' blaasbalg en waaijer om den brand van een Egyptisch Wyf te koelen Zie daar, daar komen zy. {Men hoon den klank der A 2 treih'  4 MARCUS ANTONIUS fn CLEOPATRA. trompetten , en Antonius en Cleopatra komen op bet ttoneel, gevolgd door baare Staatjuffers; tetwyl eenige Gefnedsnen de lucht rondom ben met waaijers ver. koelen.) Geef maar wei acht, en gy zult in hem een der drie pilaaren van de waereld zien, die de fpeelpop van eene dartele hoer geworden is. Zie toe, en Jet op. Cleopatba. Indien dit liefde is, zeg my dan, hoeveel gy daarvan gevoelt. M. Antonius. Daar is bedelaary in eene liefde, die berekend kan worden. Cleopatra. Ik zal u de grenzen bepaalen hoeverre ik be. mind wil weezen. M. Antonius. Dan moet gy eene nieuwe aarde en een* nienwen hemel uitvinden. {Een Bode komt op bet TooneeW) Bode. Mynheer, ik kom u nieuws van Romen brengen. M. Antonius. Dat is my haatelyk. Wat is de inhoud? Cleopatra. Nu , Antonius, hoor hem toch. Misfchien is Fulvia toornig; of, wie weet, of de dunbaardige Oétevius u niet zyne veelvermoogende bevélen zend; „Doe dit, of dat; verover dat Koningryk, . „ of ftel dat andere in vryheid ; voer myn' last „ uit, of ik zal u verbannen. M. Antonius. i. Wat zegt gy, myne Geiitfde ? Cleopatra. Misfchien , en dit is wel zeer waarfchynlyk, moogt gy hier niet langer blyven; misfchien heeft Cffifsr u uw ontflag gezonden. Hoor deihalven den Bode, Antonius. Waar zyn de klagten van tul-  TREURSPEL. S Fulvia? Ik wil zeggen, die van Caifar, — of veel. eer van beiden ? — Laat de Boden binnenroe, pen, — Zo waarlyk als ik Koningin van Egypten ben, bloost gy , Antonius , en dit uw opftygend bloed doet hulde aan Ca^ar, of zo niet, dan toonen uwe wangen fchaaaite, wanneer de luidklaa. gende Fulvia u fcheld. De Boden. . . . M. Antonius. Laat Romen in den Tiber verzinken, en de ge. welven van het nieuwgebouwd Ryk inflorten! Hier is royn loopkring ; Koningryken zyn enkel ftor; onze gemefte aarde voed de beellen zowel als de menfcben; het edelst van het leven beftaat in dit te doen , {hy omhelst baar) wanneer een zo eensgezind paar zulks kan doen ; en ik wil , dat de waereld, op bedreiging van draf, zal weeten.dat wy hierin geene wedergas hebben. Cleopatra (/lil ) Welk eene uitfleekende valsheid.' Hoe! Heeft hy dan Fulvia getrouwd , zonder haar te bemin, nen? Ik zal dwaas fchyoen, en ik ben het niet. (Overluid) Antonius zal zicbzelven gelyk syn. M. Antonius. Wanneer hy door Cleopatra niet in verwarring gebragt word. Maar laaten wy ter liefde van de liefde , en derzelver aangenaame ttonden den tyd niet verkwisten met twistredenen; geen oogenblik van ons leven moet voorbygaan , zonder het een of ander vermaak. Welk eene uitfpanntng zuJJen wy deezen avond genieten? Cleopatra. Hoor toch de Afgezanten! M. Antonius. Laat af, lastige Koningin.' Alles is in u bevallig; het kyven , het lachen , het fchreijtn j alle uwe aandoeningen ftrekken alleen om u meer en meer te doen beminnen en bewonderen. Ik hoor .seene boodfchap dan van ui — Wy zullen dee6 A 3 zea  $ MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA- zen avond geheel alleen de ftraaten doorwande.; len, en de hoedanigheden van het volk befchou. wen. Gaa met my, Koningin! gisterenavond was dit uw begeeren. (Tegen de Afgezanten.) Zegt ons niets. (Antonius en Cleopatra vertrekken met bun gevolg.) Demetrius. Hoe! word Csfar zo weinig geacht van Antonius ? Philo, Sorotyds, Mynheer, wanneer hy geen Antonius is, verliest hy de groote eigenfchappen , die altoos met Antonius behoorden gepaard te gaan. Demetrius. Het doet my leed , dat hy daardoor de a!ge< meene leugentaal bevestigt , die te Romen hem dit nageeft, doch ik wil hoopen , dat hy morgen betere daaden zal doen. Intusfchen, rust wel.' TWEEDE TOONEEL. Charmian, Iras. Alexas , Aheno; barbus, een Wichelaar. Charmian. Myn Heer Alexas, niyn goede Alexas, myn allerlieffte Alexas, myn algebiedende Alexas, waar is toch die Wichelaar, dien gy by de Koningin zo hoog geroemd hebt? o Dat ik eens mogt weeten wie die echte man is, die volgens u zeggen zyne hoornen tegen bloemkranfen zal vêrwi&felen« Alexas. Wichelaar ! Wichelaar. Wat is uw bügteren ? Charmian. Is dit de man zelf? — Zyt gy het, Mynheer, die van (toekomende) zaaken weet? WlCH.  TREURSPEL. ? WICHELAAR. , Ik kan een weinig leezen in het onefndigVfif* heimboek der Natuur. Alexas. Laat hem in uwe hand zien. Ahenobarbus. Breng fchielyk het Hofbanket op; en wyn genoeg om Cleopatra's gezondheid te drinken. Charmian. Myn waarde Heer,, geef my toch een goed geluk. Wichelaar. Ik kan niets gesven maar wel voorfpellen. Charmian. Eilieve, voorfpel het my dan. Wichelaar. Gy zult hierna veel fchooner zyn dan tegenwoordig. Charmian. Hy meent van aangezicht. ir as. Neen , (hy wil zeggen) gy zult u blanketten als gy oud zyc. Charmian. Verbied toch de rimpels. Alexas. Kwel zyne voorweetenfcnap niet, (maar) wees aandachtig. Charmian Stil! Wichelaar. Gy zult meer beminnen dan bemind worden. Charmian. Ik zou liever myn' iever door drank willen rer* hitten. Alexaj. Och, hoor hem dan. Charmiah. Goed! Nu een uitmuntend geluk! Laat my met A 4 drie  g MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. drie Koningen op één' voormiddag trouwen, en weduw blyven van allen. Laat my op myn vyftigfte jaar een kind hebben, waaraan Herodes de Koning der Jooden eer bewyzen moet! Vind een middel uit om my met Oélavius Cajfar te doen trouwen , en maak my dus eelyk ,met myne Meeftres. WrCBIlAAS. Gy zult de Koniiagin , welke gy dient, over-Ieeven. Charmian. o Dat is goed, ik houd meer van een lang leven dan van vygen. Wichelaar. Gy hébt een beter lot gezien en ondervonden, éan dat, hetgeen u te wachten flaat. Charmian Dan zullen myne kinderen waarfchynlyk geene naamen hebben; maar, eilieve, hoeveel jongens en hoeveel meisjes zal ik hebben ? W ichila ar. Zo allen uwe wenfchen baarmoeders hadden, ea elke wenfch vruchtbaar was, dan, (voor het minst) een millioen. Charmian. Loop heen, gek.' ik houd u voor een tovenaar. A l e x a 8. Gy denkt , dat uwe kleederen enkel tot uwe v/enfehen behooren. Charmian. Kom aan, voorfpel nu het lot van Iras. —— Alexas. Wy zullen allen ons lot verftaan. Ahenobarbus. Het myne en dat van de mseften van ons zal deezen avond zyn , — dronken naar bed te gaan. Iras  TREURSPEL. 9 Ia as. Ziedaar eene handpalm, die kuisheid voajrfpelt, zo niet nog meer. Charmian. Even als het overftroomen van den Nyl hongersnood voorfpelt. Ir as. Loop heen, dartele bedgezellin, gy kunt niet waarzeggen. Charmian. Waarlyk.zo eene olieachtige palm geen teken van vruchtbaarheid is , dan kan ik myn oor niet krabben. Eilieve, voorfpel haar flechts een alledaagsch geluk. wichelaar. Het lot van u beide js gelyk. I ras. Maar hoe, maar hoe , meld my de omftandigheden. Wichelaar. Ik heb uitgefpioken. I r a s. Is myn lot niet een duimbreed grooter dan het haare ? Charmian, Wel, als het nu al eeis een duimbreed grooj ter zou zyn dan het myne, waar zoud gy dat dan verkiezen. Ir as. Niet aan den neus van myn' man. Charmian. De Hemel behoede ons vcor erger gedachten l — Nu Alexas. — Kom, nu zyn lot , zyn lot ! — O Moeder Ifis , laat hem eene vrouw trouwen, die niet gaan kan, en laat haar fchielyk fterven; en geef hem dan eene, die nog erger is ; en laat zo fteeds erger op erger volgen , tot dat de ergfle van alle lachende hem naar het graf A s ziet  jo MARCUS ANTONIUS in CLEOPATRA. ziet draagen , nadat zy meer dan vyftigmaa! hem hoorns opgezet hebben. Goede Ifis/ Verboor dit gebed, al zoud gy my ook eene bede van meer belang daarom weigeren ; acb , goede lü's , dit fmeek ik u! I k as. Het zy zo 1 — Waarde Ifis! hoor dit gebed van bet volk.'want even gelyk het eene hartkwelling is een' fraaijen man ongehuwd te zien, zo is het ook eene doodelyke fmart een' lelyken fchelm te zien, die geen hoorns draagt. Daarom , waarde Ifis 5 neem de welvoeglykbeid in acht, en begunftig hem naar verdienften. Charmian. Het zy zol Het zy zo.' Alexas. Ziet eens, als zy riet in haare hande hadden om my tot een' hoorndraager te maaken, zy zou den zelve hoeren worden alleen om zulks te doen. • DERDE TOONEEL. Ps Voo rige n, Cleopatra , (en een ivti* ttig laater) m. Antonius, een Bode en Gevolg. ahe no barbus. Stil daar komt Antonius. Charmian. Neen, het is de Koningin. Cleopatra. Hebt gy myn' Heer gezien ? AHENO BARBUS. Neen, Mevrouw. Cleopatra. Is hy niet hier geweest ? Ch ar-  TREURSPEL. n Charmian. Neen,. Mevrouw. Cleopatra. Hy was geheel geneigd om vreugd te bedryven , toen op het onverwachtst eene gedachte over Ro. meinfche zaaken hem getroffen heeft. Ahenobarpus! -i — Ahenobarbus. Mevrouw. Cleopatra. Gaa, zoek hem, en breng hem hier. Waar is Alexas? Alexas. Hier, tot uwen dienst, Mevrouw. — Maar ik zie Mynheer aankomen. Cleopatra. Ik wil hem niet aanzien. Volgt my. (Zy vertrekken allen , uitgenomen M Antonius de Bo* de, en bet Gevolg van M. Antonius.) Bode. Fulvia , uwe Gemaalin was de eerfle , die ta. veld tiok. Antonius. Tegen myn' broeder Lucius ? Bode. Ta, maar daeze oorlog was fpoedig geëindigd , en naardien de tydsomftandigheden hen vrienden deed worden, vereenigden zy hunne bendeu tegen Casfar, wiens beter geluk in den oorlog hen by den eerften velddag uit Italiën verdreef. Antonius. Wel nu, en wat nog erger? Bode. De aart van eenig flecht nieuws beünet den verhaaler. Antonius. Wanneer die een gek of een fchelm is. — Gaa voort. — Gedaane dingen blyven by my gedaan.  12 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. Het is dus gelegen, dien , die my de waarheid zegt, alfchoon de dood in zyn verhaal gelegen is, hoor ik aan alsof hy my vleide. Bode. Labiënus, dit is eene flechte tyding, heeft met zyne Parthifche benden de grenzen van klein Aflen uitgezet. Zyn overwinnende arendftandaard drilde van den Euphrates af, uit Syriën aaar Ly« diën, en Ioniën , — terwyl.... Antonius. Terwyl Antonius — wilt gy zeggen. —— Bode. Helaas, Mynheer.' Antonius. Spreek rechtuit tegen my ; verklein het algemeen gerucht niet, nosm Cleopatra gelyk zy te Romen genoemd word. Bedien u van de uitdruk* kingen van Fulvia , en hekel myne gebreken met alle de fcherpheid, welke waarheid en kwaadaartigheid in ftaat zyn te uiten. Wanneer onze koele winden flaapen brengen wy niets dan onkruid voort, en wanneer onze gebreken ons gezegd worden is zuiks alsof wy beploegd worden. Vaarwel intusfchen voor eenigen tvd. Bode. Naar uw believen, MynheerAntonius.Wat nieuws van Romer. ? Spreek op daar gints. Bode. De Bode van Sicyon , is die hier ? (De eerjle Bode vertrekt.) Een van bet G e v o l ©. Hy wacht op uw bevel. Antonius. Laat hem nader komen. — Ik moet deeze fterke Egyptifche banden breeken of myzelven by de verpanding verliezen. {Etn andere Bod» Httd  TREURSPEL. 13 treed nader met een' brief.) Wat brengt gy voor nieuws? Bode. Fulvia, uwe Gemaalin is overleden. Antonius. Waar is zy geftorven ? Bodï. Te Sicyon. Hoelang zy ziek geweest Is, ên wat meer van eenig belang voor u kan zyn, Mynheer , is in deezen brief begrepen. (Hy geeft den brief aan Antonius.) Antonius. "Verlaat my. (De Bode vertrekt.) Daar is eene edele ziel verfcheiden.' Dit heb ik dan begeerd! Het geen onze verachting eerst van ons verwyderd, dat wenfchen wy naderhand dikwyls weder het onze te zyn; het tegenwoordig geluk door omwenteling daalende word eindelyk het tegengeftelde van zichzelf; het is goed, als het voorby is; dezelfde hand , die het wegftiet, kon het teruggetrokken hebben. Ik moet deeze betoverende Koningin verlaaten. Want myn afzyn baart nog duizend andere rampen behalven degeenen,, die ik reeds weet. Wat nu gedaan, Ahenobarbus? Ahewobarbus. (Nader treedende.) Wat is uw begeeren, Mynheer ? Antonius. Ik moet ten eerfte van hier vertrekken. Ahenobaebus. Op zo eene wyze zyn wy allen moordenaars van onze vrouwen; wy zien hoe doodelyk eenige hardheid voor haar is; wanneer zy ons vertrek moeten toeftaan, dan is fterven haar eerfte woord. Antonius. Ik moest gegaan zyn. Ahenobarbus. Wanneer de gelegenheid bet veretfcht Iaat dan de  14 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. de vrouwen fterven. Het zou jaminer zyn haar te verwerpen om eene beuzeling ; maar in vergelyking met eene zaak van gewigt gefteld zyn de moet men haar voor niets achten. Wanneer Cleopatra Hechts het minfte leed gefchied, dan fterft zy op het oegenblik; ik heb haar wel twintigmaal zien fterven om zaaken van veel minder gewigt. Ik geloof voorzeker, dat'er een zeker vuur in de dood gelegen is, dat een werk van barmhartigheid aan haar verricht, zo gemakkelyk en fchielyk kan zy fterven. Antonius. Haare listigheid gaat alle begrip te boven. Ahenobarbus. Voorzeker neen , Mynheer; haare driften be. ftaan uit niets anders dan uit het fynfte deel der liefde. Wy kunnen haare traanen en zuchten geehe wateren en winden noemen , zy zyn grooter watervloeden en ftormwinden, dan ooit een wtêrWyzer kan aanduiden. Die kan geene listigheid in chaar zyn; indien dit zo is, dan verwekt zy regen, buijen zo wel als Jupiter. Antonius. Ik wenfehte wel, dat ik haar nimmer gezien *md. Ahenobarbus. ■o Mynheer, dan zoud gy een wonderbaar werk.. Ruk onbezien gelaten hebben , en dit zou uwe ïeis in minach:ing gebragt hebben. An'ton i us. Fulvia is dood! Ahenobarbus. Hoe, MynheerI Antonius. Fulvia is dood! Ahenobarbus. Wie, Fulvia ? Antonius. Zy is dood. Ahe-  TREURSPEL. ij ahenobarbus. Welnu , Mynheer, offer dan de Goden een dankoffer ; want wanneer het hunne Godheden behaagt de vrouw vatjeen' man wegtencemen, dan toonen zy aan den man de kleerenmaakers der aarde, hem daarmede vertrooftende, dat wanneer de oude kleederen verlieten zyn , 'er nog ftof is om nieuwe van te maaken. Indien 'er niet meer vrouwen waren dan Fulvia,dan had gy inderdaad eene fcheur gekregen , en dan zou het geval té beklaagen zyn; (doch) deeze droefheid word bekroond met vertroofting; uw oud hemd brengt u een' nieuwen hemdrok voorten waarlyk de traanen woonen in een uijen , die deeze fmart kunnen affpoelen. Antonius. De bezigheid , welke zy in den ltaat gebragt heeft, kan myn afzyn niet langer Iyd«i, Ahenobarbus. En de bezigheid, die gy hier gebragt hebt, kan hiet buiten u; en wel voornaamelyk die van Cleo, patra, welke geheelenal van u afhangt. Antonius. Niet meer onbezonnen antwoorden. Geef aan onze Bevelhebbers kennis van ons voorneemen. lis zal de oorzaak van onze verhaafting aan de Koningin openbaaren. en van haar verlof krygen om te vertrekken. Want niet alleen de dood van Fulvia fpreekc tot ons met fterke en dringende bewoordingen; maar daarenboven roepen de brieyen van veelen onzer zaamengezworen kuipende vrienden ons naar huis. Sextus Pompejus durft Gefar braveeren, en is meeiler van de zee. Ons wispeltuurig volk, dat nooit zyne genegenheid fchenkt aan hem, die dezelve verdient dan nadat hy en zyne verdienften niet meer zyn , begint (m zyn hart) Pompejus den Grooten en alle zyne waerdig. heden over te brengen op zyn' zoon. Groot in naam  *6 MARCUS ANTONIUS in CLEOPATRA» naam en magt.en groot er dan diefbeideo door zyn moedig gedrag,ontdekt men in hem reeds den krygsman, wiens vermogen toeneemende, de aarde aan alle kan. ten zou kunnen in gevaar brengen. Daar broeit veel, dat even als het paardenhaair nog niets dan leven heeft, en geen vergif van eene Hang. Maak onzen wil bekend aan hen, die onder ons geplaatst zyn; eifch van hen, dat zy ipoedig van hier vertrekken. VIERDE TOONEEL. Cleopatra, Charmian, Iras, Alexas, en een weinig daarna, Antonius. Cleopatra. Waar is hy ? Charmian. Ik heb hem nog niet gezien. Cleopatra. Gaa zien, waar hy is, wie by hem is, en wat hy doet. —— Maar, ik heb u niet gezonden.— Als gy hem treurig vind zeg dan , dat ik dans. indien hy vrolyk is zeg , dat ik fchielyk niet wei geworden ben. Spoed u, en kom haaftig wederom. cea rm i an. My dunkt, Mevrouw, dat, zo gy hem tederlyk bemint, gy gantfch den rechten weg niet inflaat om hem te noodzaaken om hetzelfde te doen. Cleopatra. Wat moest ik dan doen, dat ik niet doe ? Charmian. Geef hem toe in alles , dwarsboom hem in geene zaak. Cleopatra. Gy leert den rechten weg om hem te verliezen. CgAft?  TREURSPEL. Charmian. Kwel hem dus maar niet te veel. Maar daar komt Antonius. , Cleopatra. Ik ben ziek en zwak, Antoni üs. Ik fchroom haar myn voorneemen te kennén te geeven. Cleopatra. Help my van hier, myne waarde Charmian, ik zal bezwyken. Het kan zo niet lang meer duuren, de krachten der natuur kunnen dit/niet uitllaan. (Zy veinst in zwym te vallen.) Antonius. Ach, mynewaardfte Koningin'. —— Cleopatra. Ik bid u, gaa een weinig verder van my af. Antonius. Wat deert u toch? Cleop atr a. Ik kan uit uwe oogen leezen , dat gy eenïg gosd -nieuws gehoord hebt. Wat zegt de echte vrouw ? — Gy moet vertrekken; ik wenfchte wel, dat zy u nooit verlof gegeven had om hier te komen! Laat zy niet zeggen, dat ik het ben, die u hier houd; ik heb geene magt over u. Gy zyt de haare. Antonius. De Goden weeten, dat.... Cleopatra. o Nooit, nooit is eene Koningin zo zeer bedrogen geweest als ik ; fchoon ik reeds van den beginne af aan het verraad heb zien fmeeden. Antonius. _ Ach, Cleopatra! Cleopatrx, Hoe zou ik kunnen gelooven, dat gy de myne, «n zulks oprechtelyk kunt zyn . offchoon gy door B uw»  18 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. uwe eeden de Goden op hunne troonen doet beeven, daar gy aan Fulvia trouwloos zyt? Welk eene buitenfpoorige dolheid zich te laaten veiftrikken door zulke mond-eeden, die onder het zweeren zich zeiven verbreeken! Antonius. Myne waardfle Koningin.' Cleopatra. Ei, ik bid u, zoek toch geene voorwendfels voor uw vertrek, maar neem affcheid.en gaa heen; toen gy verzocht hier te moogen blyven toen was het tyd van fpreeken, maar niet nu gy op uw vertrek; aandringt. —— Eeuwigheid was in onze oogenen op onze lippen , geluk op ons gelaat verfpreid; geen onzer zielsvermogens was zo gering , dat geene fpruit van den hemel fcheen. Dit is nog zo , of gy, de grootfle krygsman van de waereld, zyt de grootfle leugenaar geworden. Antonius. Wat zegt gy, Mevrouw? Cleopatra. Ik wenfchte, dat ik uwe geftalte had , en gy zoud bevinden, dat 'er een hart in Egypten is. Antonius. Hoor my, Koningin .' De volftrekte noodzaaklykheid der omftandigbeden vordert myn' dienst voor een' korten tyd; maar geheel myn hart blyft by u , en geheel tot uwen dienst. Ons Italiën fchittert van burgerlyke oorlogszwaarden ; Sextus Pompeju3 nadert den mond van den Tiber. Gelykheid van twee inlandfche magten kweekt geyaarlyke verdeeldheden; de gehaaten, aangegroeid in magt, groeijen ook welhaast aan in 's volks genegenheid; de veroordeelde Pompejus, vermoogend door den roem van zyn' Vader fluipt lang» zaamerhand in het hart van hen , die niet geftaan hebben naar de tegenwoordige regeeringsform, welker getal dagelyks aangroeit; en de algemeene rust door  TREURSPEL.' door flilte ziek geworden zal zich zuiveren door een' wanhoopigen omkeer van zaaken. Hetgeen my meer in het byzonder betreft, en dat uwe toe» itemming tot myn vertrek voornaamelyk moet be« vorderen is de dood van Fulvia. Cleopatra. Schoon de jaaren my niet kunnen vryfpreeken van zotheid, kunnen zy zulks echter doen van kindsheid. Kan Fulvia fterven? Antonius. Zy is dood, Vorftin. Zie hier, en lees,zo hetu behaagt,welke opfchuddingen zy veroorzaakt heeft; en het laatst is het best; zie, wanneer, en waar zy geftorven is. Cleopatra. o Welk eene valfche liefde.' Waar zyn nu de geheiligde fiesfen, die gy met waterftroomen van droefheid behoorde te vullen? Nu, nu zie ik uit de dood van Fulvia hoe de myne zou opgenomen worden. Antonius. Twist niet meer, maar bereid u om myne voorreemens aan te hooren; die (rand zullen grypen, of geftaakt worden zo als gy dat zult goedvinden. Ik zweer by het geheiligd zonnevuur, dat het flib van den Nyl verlevendigt, dat ik van hier gaa als uw krygsman, en uw dienaar,gereed tot vreede en oorlog, zoals gy het zult goedvinden. Cleopatra. Ontryg my, Charmian, toe ras. Maar neen; laat het blyven ; ik ben dan wel, en dan' weder niet, even als de liefde van Antonius. «———; Antonius. Waardfte Koningin, vergeef het my .'en befchouw te recht myne liefde, die eene Ioffelyke proef kan doorflaan. Cleopatra. Dit kan het lot van Fulvia my leeren. Ik bid a, B 2 keer  co MARCUS ANTONIUS es CLEOPATRA. keer u om, en fchrei om haar;neem vervolgens affcheid van my, en zeg: Deeze traanen zyn geftort voor (de Koningin van) Egypten. Wel goed.fpeel dus ééne rol van volmaakte geveinsdheid, en laat die den fchyn hebben van volmaakte oprechtheid. Ahtonius. Gy zoud myn bloed doen kooken. Niet ver. der. Cleopatra. Gy zoud wel beter kunnen doen; maar dit is zo al wel. Antonius. Ik zweer u by myn zwaard. ■ Cleopatra. En fchild.■ Wacht, hy zal het verbeteren; dit is nog het best niet. Zie eens, bid ik u, Charmian, hoe fraai Haat de hevigheid der woede aan deezen Herculifchen Romein. Antonius. Ik gaa u verlaaten, Koningin. Cleopatra. Myn waarde Heer, hoor nog één woord. —» Mynheer , gy en ik , wy moeten van eikanderen fcheiden; maar dit is het nog niet. Mynheer,gy en ik hebben bemind, dit is het ook niet,en dat weet gy zelf wel; maar daar is iets, dat ik wilde zeggen;— foei,myn kort geheugen!hetis een tweede Antonius; ik heb alles vergeten / Antoni us. Indien gy, o Koningin , de dwaasheid niet tot uw' onderdaan had,dan zou ik u voor de dwaasheid zelve moeten houden. Cli opatra. Het is een zwaare last, zodanig eene dwaasheid, als deeze is, zo na aan het hart te draagen. als Cleopatra thans deeze draagen moet. Maar, Mynheer, vergeef het my; want myne gedachten dooden my zo ras zy niet bebaaglyk zyn in uwe oogsn. Uwe eer  TREURSPEL. si eer roept u van hier; wees derhal ven doof voor my ne niet beklaagensWaerdige dwaasheid; dat allen de Goden u hunnen byftand verleenen.' Dat de gelaurierde overwinning fleeds aan uw zwaard gehecht [zy,[en de zachte voorfpoed voor uwe voeten geftrooid worde / Antonius. Laaten wy gaan, en laat onze fcheiding zo na«' deren en wyken, dat gy, hier blyvende, echter my verzelt, en dat ik fcheep gaande hier by u blyf» (Tegen bet Gevolg) Volgt ons. VYFDE TOONEEL, Het Tooneel verbeeld eene zaal in bet Paleis vao OSavius Ca/ar te Romen. Ca sar, Lepidu.s, en Ge vols. C^sar. (na een' brief gelezen te hebben.} Hieruit kunt gy befpeuren , Lepidus, en in het vervolg daarop ftaat maaken.dat het niet een gebrek der Casfars is groote mededingers te haaten. Dit is het nieuws van Alexandriën; hy (Atiionius) vifcht, drinkt,banketteert, en verteert de lampen van den nacht in buitenfpoorigheid ; hy is niet manlyker dan Cleopatra; en de Weduwe van Ptoletneus is niet verwyfder dan by. Hy gaf de boden naauwlykï gehoor, of verwaerdigde zich te gelooven, dat hy Medeheerfchers had. Gy zult in hem een' man vinden, die een kort begrip is van alle de ondeug* den, die alle menfchèn volgen. Lepidus. Ik kan evenwel niet denken, dat die groot genoeg zyn om alle zyne goede hoedanigheden uit te wisfchen. Zyne gebreken zyn even als de flippen in het hemelgewelf, meest zichtbaar in de B 3 dui,,  22 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. duifternis;zy zyn meer erflyk dan aangekocht;die hy niet kan gelyk verwisfelen degeenen, die by zelf gekozen heeft. C B S A e. Gy zyt al te toegeevende. Laaten wy al eens Hellen, dat het geen misflag is in het bed van Ptolemeus zich te wentelen; een Koningryk weg te geeven om een kortftondig vermaak te genieten; te zitten en om prys te drinken met eenflaaf, byde ftraat te ilingeren in den achtermiddag, en te banketfeeren met deugnieten, die van zweet en onreiriigheid (linken; zeg, dat hem dit niet onvoeglyk is; fchoon het iemand van een' zeldzaamen aart moet zyn, dien deeze dingen niet verachtelyk maaken, kan echter Antonius in geenen deele zyne dwaasheden verfchoonen, daar wy zo groot een gewigt om zyne Jigtheid moeten draagen. Wanneer hy enkel zyn' ledigen tyd in wellust doorbragt.dan zou walging en uitdrooging van zyn gebeente hem zulks vergelden; maar zulk een' tyd te verkwisten, die hem door den trommel van zyne fpelen afroept, en even fterk fpreekt als zyn eigen belang en het onze, dat is om uitgefcholden te worden , even gelyk men jonge lieden fcheld, die,fchoon ryp in kennis , echter hunne ondervinding aan hun tegenwoordig vermaak verpanden, en dus tegen hun gezond oordeel opftaan. (Een bode treed binnen,)' Lepidüs. Daar is weder meer nieuws. Bode. Uwe bevélen zyn gevolgd ; en van uur tot uur zalmen u bericht geeven, edele Casfar, hoe het buiten ftaat. Pompejus is magtig ter zee, en het lchynt, dat hy bemind is by de geenen, die Cajfar uit vrees onderdaanig waren. De misnoegden komen weder op in da zeehavens, en volgens het zeggen dier lieden is hem groot ongelyk aange. daan. zeg-  TREURSPEL. 23 C je s a r. Dit had ik vooruit wel kunnen denken. Zelfs de allervroegfte eeuwen leeren ons, dat men naar hem, die werkelyk is. gewenfcht heeft tot dat hy 'er was; en dat hy, wiens geluk aan het ebben is, en die niet geliefd word dan wanneer hy geene lief. de meer verdient, dan eerst in achting komt, wanneer men hem mist. Het groot lichaam van het algemeen is even als eene afgefcheurde vlag, die op de golven dobbert, af en aan gaat , het afwisfe* lend gety volgt, en enkel door geftadigs beweeging zich zelve verflyt. Bode. Cajfar , ik kom u (daarenboven) melden , dat Menecrates en Menas , twee beruchte zeefchuimers , de zee in dwang houden , welke zy met vaartuigen van allerleije foort beploegen en door' klieven. Zy doen veele hevige invallen in Itali» ën ; de kuftbewooners zweeten bloed , wanneer zy flechts aan hen denken , en de flukfche jeugd ftaat tegen ons op; geen fchip kan 'er uitloopen, want het is zo haast genomen als gezien ; Pompejus naam doet meer nadeel dan de oorlog zou do§n, zo men hem opentlyk tegenftond. C je sar. Verlaat toch uwe dartele brasferyen, Antonius! Toen gy eenmaal voor Mutjna afgeflagen wierd, nadat gy de beide Burgemeefters Hirtius en Panfa geflagen had , toen volgde de hongersnood u op de hielen, dien gy ftandvaftiglyk bevocht, fchoon tederlyk en weeklyk opgevoed , met meer iydzaamheid , dan men, zelfs van een' wilden , zou kunnen verwachten. Toen dronkt gy ftinkend en begroeid moeraffig water, waarvan zelfs de beeiten zouden gewalgd hebben. Uw gehemelte kon toen de zuurfte beziën van den doornachtigften ftruilc wel dulden; ja zelfs even als het hert, wanneer de fneeuw de weiden bedekt, hebt gy de basten der B 4 b0°-  *4 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. boomen gegeten. Op het Alpifch gebergte, zegt men, dat gy zulk vreemd vleefch gegeten hebt, dat anderen op het enkel gezicht daarvan zouden geftorven zyn ; en dit alles, bet kwetst uwe eer, dat ik het thans moet zeggen , hebt gy uitgeftaan als een krygsman , zonder dat zelfs uwe wangen daardoor ingevallen zyn. L e t i d u s. Het is groot jammer van den man. C/bs ar. Mogt zyne eigene fchaamte hem naar Romen dryven! het is tyd, dat wy beiden ons in het veld veitoonen ; en laaten wy ten dien einde oogenbliklyk den Raad doen vergaderen. Pompejus voedert door onze werkeloosheid. L e p i d u s. Op morgen, Casfar, zal ik genoegzaam onderrecht zyn , om u een volkomen bericht te gee. ven van alles, dat ik ter zee,of te land kan uit. voeren om deeze tegenwoordige tydsomihndighe. den het hoofd te bieden. C je sar. Dit zal ook myne bezigheid zyn tot onze zaamenkomst van morgen. Vaarwel. Limbus. Vaarwel Mynheer. Intusfchen verzoek ik u, dat gy my hetgeen van buiten gehoord word gelieft mede te deelen. C je sar. Twyfel daar niet aan, Mynheer; Ik houd dit voor .rnyn' plickt. ZL Sr  TREURSPEL, *? ZESDE TOONEELi Het Tooneel is te Alexandrièn in let Paleis vaft Cleopatra. ClEOPATRA,ChARMIAN,IrAS,MABDIAJ|. Cleopatra, Charmian f Charmian.-- 3 Mevrouw. Cleopatra. -ü Toe fchielyk, geef my Mandragora. . Charmian. Waartoe, Mevrouw? Cleopatra. Om die groote tusfchenruirute van tyd te kunnen dooiilaapen, waaria Antonius afweezig is. Hy is weg. Charmian. Gy denkt te fterk op hem. Clbopatra. o, Het is verraad l ——. Charmian. Neen, Mevrouw, da) kan ik niet gelooven. Cleopatra. Kom hier, gefneden Mardian.' Narde ah. Wat beveelt uwe Majefteit ? Cleopatra. Niet dat gy voor my zult zingen. Want ik fchep geen vermaak in iets, dat een gefneden bezit; het is een geluk voor u, dat, gy onmagtig zynde, uwe wispeltuurige gedachten u niet uit Egypten kunnen trekken. Gevoelt gy eenige aandoeningen? . Maduh, Ja, genadigfle Koningin. b 5 Cl*  i6 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA; Cleopatra. Inderdaad ? M a r d i a n. Neen, niet inderdaad, Mevrouw; want ik kan niets doen dan dat in alle eerbaarheid mag ge« daan worden ; maar echter heb ik fterke aandoeningen, en overdenk niet zelden wat Mars met Venus toch mag gedaan hebben. Cleopatra. o, Charmian, waar denkt gy , dat by nu is ? Staat hy , of zit by ? Of gaat hy ? Of zit hy te paard ? o Hoe gelukkis is het paard , dat Antonius draagt! Houd u dapper , edel paard ! weet gy wel wien gy draagt ? Gy draagt een' Atlas op wien de halve waereld rust, den arm en den helm van het menfchdom. Nu roept , of zegt hy in zichzeiven; „Waar is myne Hang van den overouden „ Nyl?" (want dus was hy gewoon my te noemen..) Thans voed ik my zeiven met een allerbekoorlykst vergif. Denk aan my , die door da verliefde oogftraalen van Phoebus bruin, en door den tyd gerimpeld ben- geworden. Kaalhoofdige Casfar, toen gy deezen grond betrad, toen was ik nog een lekker brokje voor een' alleenheerfcher; en de Groote Pompejus deed zyne oogen in myn voorhoofd wortel fchieten ; daar fcheenen zyne oogwenken te ankeren ; en daar fcheen hy door het aanfchouwen van zyn leven te fterven. (/f/e. xas treed binnen.) Alexas. Heil zy u, Opperheerfcheresfe van Egypten.' Cleopatra. Hoe weinig gelykt gy naar Antonius .' Schoon uwe komst van hem als een groot tovermiddel u heheel verguld heeft door haare aantrekkingskracht. Hoe ftaat het met myn' dapperen Anto* nius? . .. i i Ale«  TREURSPEL. 2? Het laatst, dat hy deed, myne waarde Konin. gin, was, dat hy, na veele herhaalde kusfen, ook deeze kostbaare parel kuste. — Zyne woorden zyn in myn hart geprent. ClvEOPATRA. Myne ooren zullen die daaruit trekken. Ale as. „Myn vriend „ zeidehy, „zeg:Dat de Hand. ,, vastige Romein deezen fchat, het voortbrengsel „ van een' oefter, toezend aan de groote Egypti* „ fche (Koningin), voor wier voet hy, om dit gering „ gefchenk te verbeteren, veele koningryken als „ trappen rondom haaren magtigen troon zal ne„ derleggen. Zeg., dat het gantfch Ooften haar „ als zyne Votftin zal eeren." Hierop wenkte hy, en beklom terftond een rank paard, dat hem zo hoog opbeurde , dat alles, hetgeen ik hem zou kunnen geantwoord hebben ; zo ftom als het dier zelf voor hem geweest zou zyn. Cleopatra. Hoe was hy, vrolyk of bedroefd? Alexas. Even als het jaargetyde tusfchen de beide uiter» ften van hitte en koude; hy was noch droevig, noch vrolyk. Cleopatra. Welk een juistverdeeld gemoedsgeftel.' Geef wel acht , Charmian. — Hierin kent men den man. Let wel op. Hy was niet droevig, want dan zou zulks overgeflagen zyn op hen, die hun geiaat naar het zyne voegen. Hy was ook niet vrolyk, om hen dus aan j te kondigen , dat zyn aan. denken, en tevens zyne blydfchap in Egypten ge. vestigd waren; maar hy was tusfchen beiden; o hemelfche mengeling.' Het zy dan, dat gy vrolyk of droevig zyt, de hevigheid van beide deeze drif. ten maakt u bevallig, en dit gelukt geene andere men*  Ü MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. inenfchen. —•»* Hebt gy myne postboden ont« moet? Alexas* Ja Mevrouw , zelfs meer dan twintig. Maar waarom zend gy 'er zoveel ? cleopatr a. Hy, die geboren word op den dag, wanneer ik •zal vergeeten naar Antonius te laaten verneemen, zal arm fterven. --. Geef papier, pen , en inkt. Charmian. — Wees welkom, waarde Alexas. —— Heb ik Caefar wel ooit zo bemind, Charmian? Charmian. o Die dappere Csefar! Cleopatra. Mogt gy by eene tweede uitroeping van dien aar» flomworden.' Zeg liever:oDie dappere Antonius. Charmian. Die heldhaftige Casfar! Cleopatra. By Ifis, ik zal u de tanden aan bloed liaan, zo gy Ca?, far weder durft vergelyken met myn' man der mannen. Chrrmian. Ik verzoek onderdaaniglyk om vergiftenis; ik zing ftechts uw eigen lied. Cleopatra. Ja , dat zong ik in myne faladedagen; toen ik nog groen in oordeel was. o Gy koelbloedige, zo gy nog heden fpreeken kunt gelyk ik* toen fprak.— Maar, kom aan, gaa met my, bezorg my papier en inkt; ik zal hem eiken dag verfcheidene groeten laaten doen, al zou ik Egypten ontvolken. Einde van l» Eerjie Bedryf.  TREURSPEL. tg ÏWEEDE BEDRYF. Het Tooneel is in Sicililn. S. Pompejus, Mineciatis, Men as. Pompejus. Indien de groote Goden rechtvaardig zyn, dan zullen zy de zaak van den rechtvaardigden man begunftigeh. Menecrates. Bedenk, edele Pompejus, dat zy niet altoos af« flaan hetgeen zy uitftellen. Pompejus. Terwyl wy als fmeekers voor hunne troonen leggen, raakt de zaak, waarom wy bidden, doos uitftel in verval. Menecrates. Wy onkundigen fmeeken hen dikwyls om ons eigen leed, hetgeen hun wys vermogen ons weigert tot ons best; en dus is het voordeel voor ons, dat onze gebeden niet verhoord worden. Pompejus. Het zal my wel gelukken; het volk bemint tny, en ik ben meefter van de zee; myn vermogen is eene wasfende maan, en myne voorfpellende hoop zegt, dat die eens vol zal worden. Marcus Antonius zit in Egypten te banketteeren, en zal buiten geen' twist zoeken; Caefar wint fchatten, terwyl hy harten verliest; Lepidus vleit hen beiden» en word van beiden gevleid; maar hy bemint niet een' van beiden. en niet een van beiden laat zich veel aan hem gelegen leggen. Menecrates. Caefar en Lepidus zyn te veld getrokken en Toeren eene groote magt met zich. torn*  3«> MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. pompejds, Van wien hebt gy dit ? Het is niet waar. Menecrates. Van Silvius, Mynheer. Pompejus. Hy droomt; ik weet,dat zy beiden in Romen zyn, en uitzien naar Antonius; maar mogten alle de behoorlykheden der liefde, o wellustige Cleo« patra , uwe reeds verbleekende lippen bevallig maakenlLaat de toverkracht zich met de fchoon. heid vereenigen , en dartelheid met die beide • fluit den brasfer op in een perk van gastmaalen t houd zyne harfens in geftadige dampen ; en gy ' Epicurifche koks, fcherpt fteeds zyne eetlust door nooit verzadigende faufen ; laat flaapen en eeten zyne eer fteeds doen terug wyken tot in den poel der bedwelming van Lethe.' — (Varius treed linnen) Wat brengt ons Varius? Varius. Hetgeen ik u zeggen zal is allerzekerst. Mar. cus Antonius word alle oogenblikken in Romen verwacht. Nu hy uit Egypten vertrokken is is hy ook in ftaat om eene verdere reis te doen. Pompejus. Ik kon aan eene mindere zaak wel een beter oor geleend hebben. Ik dacht niet, Menas, dat deeze verliefde boeleerder , om een' zo geringen oorlog den helm zou opgezet hebben ; hy is tweemaal grooter krygsman dan de twee anderen. Maar laaten wy onze verbeelding des te hooger verheffen, en denken, dat de vrees voor ons in ftaat is om den nimmer van wellust verzadigden Antonius uit den fchoot der Egyptifche weduw te zukken. Menas. Ik kan niet denken , dat Cajfar en Antonius eikanderen zeer vriendelyk zullen ontmoeten. Zyne vrouw;, die overleden is, het ft misdaan tegen  TREUR SPÉL. - 3i Oefar; zyn broeder heeft denzelven beöorlogd ; fchoon hy , naar ik denk , niet door Antonius daartoe is aangezet geworden. Pompejus. Ik weet niet, Menas, of geringe vyandfchappen aanieiding tot grootere kunnen geeven. Indien het niet waar was, dat wy tegen hen allen opftaan dan zou het niet onwaarfcbynlyk zyn, dat zy ondej eikanderen onsenig zouden worden, want zy heb. ben eikanderen rede genoeg gegeven om het zwaard te trekken , maar of de vrees voor ons hunne fcheuring niet zal aaneenhechten, en dien geringen twist doen ophouden, is ons nog onbekend. Laat het gaan zo als het de Goden behaagt! Hiervan hangt ons leven af, dat wy alle onze krachten infpannen. Komt, volgt my. TWEEDE TOONEEL. Het Tooneel is te Romen. Lepiïjus, Ahenobarbus.' Lepidus. Myn waarde Ahenobarbus, het zal eene braavè daad zyn . en die u tot voordeel zal gedyën, dao gy uwen Heer overhaalt tot het voeren van zachte en minzaama redenen. Ahenobarbus. Ik zal hem trachten over te haaien om te fpreeken gelyk het Antonius betaamt; indien Cssfar hem gaande maakt, laat dan Antonius uit de hoogte op Ciefar nederzien, en eene taal voeren zo ftout als Mars zelf. By Juptter.' indien ik den baard droeg van Antonius, hy zou vandaag niet afgefchoren worden. Lep id us. Het is thans geen tyd voor huislyke oneenig* heden. AHE'  32 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. Ahenobarbus. Alle tyden voegen voor de zaaken , die daarin geboren worden. Lepidus. Maar geringe zaaken moeten wykeh foor groo. tere. Ahenobarbus. Niet, wanneer de geringe eerst komen. Lepidus. Uwe taal is die der drift; maar, ik bid u.krab toch geene vonken op. Daar komt de edele An> tonius. (Antonius en Ventidius komen op ) Ahenobarbus. En gints komt Cajfar. (Cafar, Meccenas, en Agrippa komen van een' anderen kant op.) Antoni u s. Wanneer wy hier een goed vergelyk kunnen treffen, dan gaan wy naar de Parthen. — Hoornier, Ventidius.' C m t a r. Ik weet het niet, Mecaenas,vraag het Agrippa; L e p i d u s. Edele Vrienden .' Hetgeen ons vereenigde was eene zaak van het ufteifte gewigt; laat derhal ven geene mindere zaak ons vaneen fcheuren. Laat het geen 'er niet wel gedaan mogt zyn van beide kanten bedaardelyk gehoord worden. Wanneer wy ons gering gefchil in het openbaar betwisten, dan begaan wy een* moord in de plaats van wonden te heelen. Daarom, edele Metgezellen, bid ik u ernftiglyk, raakt de gevoeligfte punten in de zachtfte bewoordingen aan; en laat geene heethoofdigheid de zaak erger maaken. Antonius. Gy fpreekt zeer wel; indien wy aan het hoofd van onze legers Honden , dan zou ik dus laaten doen. (Hy maakt bevuys als of by de trompetten vuilde doen blaazen.) Cé.  TREURSPEL. 33 Cje sak. Welkom in Komen. Antonius. Ik dank u. C je sar. Zet u neder. Antonius. Zet u eerst, Mynheer. C je sar. Als dat zo gaat Antonius. Ik zie, dat gy dingen kwaalyk neemt, die niei zo zyn, of die, al zozynde, u niet aangaan. Cjes ar. Ik verdiende uitgelachen te worden , wanneer ik, of om niets, of om eene beuzeling my beleé« digd zou rekenen, en wel voornaamelyk door u ; maar nog meer zou ik zulks verdienen, zo ik ooit uw' naam met eenige minachting noemde, wanneer ik geene rede had om uwen naam tQ noemen. Antonius. Maar, Csefar, wat ging u myn verblyf in Egypj ten aan? C/esa r. , Niet meer, dan myn verblyf hiér in Romen u in Égypten aanging; maar echter, wanneer gy io Egypten my laagen legt, dan kan u verblyf aldaar my zekerlyk betreffen. Antonius. Wat verftaat gy door laagen leggen ? C je s ar. Gy kunt ligtelyk te vreden gefield Worden iri het ontdekken van myne meening door hetgeen hier gebeurd is; Uwe echtgenoote en uw broeder hebben my heftreden; en gy waart het voorwendfel van dien twist; uw naam was hunne krygsleuze. C Ah«  34 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. Antonius. Gy neemt de zaak verkeerd op; myn broeder heeft my in deeze daad nimmer betrokken. Ik heb hier naar vernomen, en bericht van alles gekregen door lieden, die het zwaard voor u getrokken hebben. Heeft hy niet veeteer myn gezag te gelyk met het uwe in minachting gebragt, en tegen myn' zin dien oorlog aangevangen, onzer beider zaak even zeer haatende ? Nopens dit alles hadden myne brieven u behooren gerust :e ftellen. Derhalven, zo gy eene rede van twist zoekt, moet gy, naardien in dit geval niets gelegen is, dat daartoe aanleiding kan geeven, dit niet aannaaien. C je s a k . Gy pryst u zeiven door my gebrek aan oordeel toe te fchryven; maar gy bedient u van gezochte uitvluchten. Antonius. Neen, neen, dat is niet zo; ik weet, dat gy de gedachte niet ontkennen kunt, en hiervan ben ik verzekerd, dat ik, de voornaamfte deelgenoot in da zaak , die hy beftreed , met geene onverfchillige oogen dien oorlog kon aanzien, welke myne eigene rust verftoorde. Wat myne vrouw betreft, ik zou wel wenfchen , dat gy eene had , die door denzelfden geest gedreven wierd. Het derde deel der vvaereld is het uwe , dat kunt gy met den ligtften teugel dwingen,maar zodanig eene vrouw niet. Ahenobarbus. Ik zou wel wenfchen, dat wy allen zulke vrouwen hadden, opdat allen de mannen met hunne vrouwen mogten te veld trekken. AntoniUs. Haare grilligheden, Cajfar, waren zo onbuigzaam, dewyl die fprooten uit haar ongeduld, hetwelk daarenboven gantfch niet ontbloot was van ftaatkunde, dat die, dit moet ik met leedwezen bekennen, u ze. ker.  TREURSPEL. 35 kerlyk ongerust moeiten maaken; maar echter moet gy bekennen, dat ik daaraan geene fchuld had. Ces ae. Ik heb aan u gefchreven , toen gy te Alexan. driën u zei ven verwaarloosde, en myne brieven ongelezen in uw' zak ftaakt , en mynen afgezondenen met fmaadredenen ongehoord terug zond. Antonius. Mynheer, hy overviel my toen ik een gastmaal gegeven had aan drie Koningen, en niet meer dezelfde was, die ik des voormiddags was geweest ; maar den volgenden dag zeide ik hem zulks vanzelf , en dit was eveneens alsof ik hem om vergiffenis gevraagd had. Laat die man derhalven in ons gefchil voor niets geacht worden, en , zo wy twisten willen , laaten wy dan hem buiten de zaak laaten. C JE SAR. Gy hebt één artikel van uw' eed gebroken, en dit is iets, dat gy my nooit zult kunnen te last leggen. Lepidus. Zacht, zacht, Ca:far. Anton ius. Neen, Lepidus, laat hem rechtuit fpreeken; de eer is ongefchonden, waarover hy thans fpreekt, zelfs onderfteld zynde, dat ik die gekwetst had. Maar , gaa voort , Ca-far , meld my dat artikel van myn' eed. ■■ - ■ CjES AR. Dat gy my wapenen en byfland zoud geeven, wanneer ik 'er om verzocht. En beiden hebt gy my ontzegd. Antonius. Zeg liever, verzuimd; en wel ten tyde, dat ver» gifugde oogenblikken my de kennis van myzelven ontroofden. Zoveel myne eer zulks lyden kan zal ik u myn berouw doen blyken j maar myne eeriykC a heid  36 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. heid zal myne grootheid niet verkleinen; of myne magt zonder dezelve werken. Het is waar, dat Fulvia hier een' oorlog berokkend heeft om my uit Egypten te trekken ; waarvoor ik zelf, als de onkundige oorzaak om vergiffenis fmeek , voor zó verre als myne eer het my toelaat in deeze zaak te zwichten. Lepidus. Dat is edel gefproken. M e l je n a S. Laat het u beiden bebaagen, niet verder op de gefchillen , die tusfchen u plaats hebben , aan te dringen • het befte middel om die te vergeeten, is, dat de tegenwoordige nood u dringt om eensgezind te zyn. Lepidus. Braaf gezegd, Mecasnas. Ahenobarbus. Of, indien gy flechts voor een' korten fyd eikanderen vriendfchap leent, dan kunt gy, zohaast gy niets meer hoort van Pompejus, dezelve weder terug neemen. Gy zult nog altoo? tyd genoeg hebben om met eikanderen te twiften, wanneer gy niets anders zult weeten te doen. Ant on jus. Gy zyt niets meer dan een krygsman; fpreek derhalven niet in deeze zaak. Ahenobarbus. Ik had vergeten, dat de waarheid fteeds zwveen moet. /ö Antonius. Gy doet deeze byecnkomst te kort, zwye derhalven. Ahenoba rbus. Gaat voort dan, gy overige meer bedaarde He-i den. C je s a r. Het onderwerp van zyne xeden mishaagt my juist niet  treurspel: 37 niet. maar zyne manier van fpreeken; want het is onmooglyk. dat wy lang vrienden kunnen blyven, daat onze omftandi-gheden zulke verfchi lende werkingen vereifchen. En echter, indien ik wist, dat 'er een' hoep was. taai genoeg, om ons vereenigd te houden dan zou ik dien van het eene einde van de waereld tot het andere gaan opzoeken. Agrtppa. Vergun my de vryheid van lemoogen fpreeken, Csefar. CS sar. Spreek rechtuit, Agrippa. Agrippa. Gv hebt eene Zuiler van moeders zyde, de bei koorlyke Oftavia, en de groote Antonius is thans weduwnaar. c33sar. Zee dat niet, Agrippa ;indien Cleopatra dit hoor. de, dan zou uw gezegde met recht van overylmg befchuldigd worden. Antonius. Ik ben niet met haar gehuwd, Caefar; laat myder.' hatven Agrippa verder hooren fpreeken. Agrippa. Om u voor altoos vrienden te doen blyven; om u tot broeders te maaken, en om uwe harten met een' onbreekbaaren band aaneen te verbinden, Iaat Antonius 0£hvia tot zyne Gemaalin neemen, wier êhoonhetd geen' minderen echtgenoot vordert dan denïïtmuntindften van alle mannen; en wier deugd en goede hoedanigheden fterker >n haar voordee foreeken dan iemand anders doen kan. Door dlE Clyk zullen alle geringe afgunftigheden die nu groot fcbynen, en alle groote bevreesdheden , die fhans haaï gevaar medebrengen, te niet gedaan wor. den Waarheden zouden dan gewoone vertellingen zyn; daar nu de helft der vertellingen flechts waarËfdïï haare genegenheid voor u beiden, zou  38 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. uwe onderlinge genegenheid, en tevens de algemeene genegenheid ten gevolg hebben. Houd ten beste hetgeen ik hier gezegd heb, want het is een voorHel , dat rypelyk overdacht is, en geen vluchtige inval, en dat ik my verplicht achtte aan u beiden mede te deelen, dewyl het behoorlyk gewikt en gewogen is. Antonius. Zal Casrar fpreeken? CiESAR. Niet vóór dat hy gehoord heeft, hoe Antonius denkt over hetgeen reeds gefproken is. A ntonius. Welk vermogen heeft Agrippa om zyn woord geftand te doen, indien ik eens zeide. Agrippa, het zy zo? . C JE SAK. Het vermogen van Cajfar , en het vermogen van deezen op Oclavia. Antonius. Nimmer moet my de geringfte zweem van ver» hindering tegen dien goeden voorflag, welke zich zo fchoon voordoet, in gedachten komen.' Geef uwe hand; bevorder dit middel van verzoening , en laat van dit oogenblik af de broederlyke liefde onze harten beheerfchen, en onze gewigtige voorneemens bellieren / CiSS AR. Daar is myne hand; ik beloof u eene zufter, die nooit eenig broeder zo Hef kan hebben als ik. Zy leeve om deelgenoote te zyn van onze heerfchappyen, en van onze harten, en laat van nu af aan onze vriendfchap nooit weder wee vluch*en.' Lepidus. Daar flaa geluk toe.' Het zy zol Antonius. Ik dacht myn zwaard niet tegen Pompejus te trek-  TREURSPEL. 35 trekken; want hy heeft my nog onlangs groote en buitengewoone beleefdheden bewezen. Ik moet hem daarvoor gaan bedanken ; want anderzins zou myne erkentenis daardoor lyden; maar dat gedaan zynde zal ik hem ten flryd uitdaagen. Lepidus. De tyd roept ons; wy moeten thans Pompejus opzoeken , of hy zal ons opzoeken. Antonius. Waar is hy gelegerd? Ce sar. By het Mifeenfche gebergte. Antonius. Hoe is het met zyne landmagt? C JE S A r. Dezelve is groot, en neemt nog dagelyks toe, en ter zee is hy volftrekt meefter. Antonius. Zo gaat het gerucht. Ik wenfchte wel, dat wy te zaamen gefproken hadden! Laaten wy allen mooglyken fpoed maaken; doch laaten wy echter, éér wy onze wapenen aangorden, de zaak voltrek, ken , waarvan wy gefproken hebben. C/es ar. Met de grootfle blydfchap; en ik verzoek u myne zuster te gaan zien, werwaarts ik u aan. ftonds zal geleiden. Antonius. Laaten wy uw gezelfchap niet derven, Lepidus. Lepib us. o Edeie Antonius, geene ziekte zelve zou in ftaat zyn om my tegen te houden. (Zy vertrekken mier bet blaazen der Trompetten.) Ca DER-  40 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. DERDE TOONEEL. Mecenas, Ahenobarbus, Acri p pa. Me cjenas. Welkom uit Egypten, Mynheer. Ahenobarbus. o Mecamas.' Tweede ziel van Cssfar. «SS Er* gy ook myn waerdige vriend Agrippa.' Aorippa. Myn waarde vriend Ahenobarbus! M e c je n a S. Wy hebben rede om ons te verbiyden, dat de HhtAntZl WJ! zy-n aJgel°PW- Gy fchynt het gqed gehad te hebben in Egypten. Ahenobarbus. Ja, Mynheer, wy fliepen des daags buitenfpoo- ng. en maakten al drinkende van den nacht een' MKCiBNAS. Is het waar, dat daar agt wilde zwynen cebra, ne" ? e" t0t een onlb-'t voor tw™f perfoo. Ahenobarbus. o. Dat is zoveel als eene vlieg by een' arendwy hebben nog veel wonderbaarde? gastmaalen gehad, die beter verdienen aangetekend te wor- . Mecünas. Zy is eene al verwinnende vrouw . indien her gerucht waar is. ' en m- Ahenobarbus. Toen zy Marcus Antonius voor de eerftemaal T . Mecjenas. Ja, daar verfcheen zj (in haare volle pracht), •f  TREURSPEL. Aï pf myn boodfchapper is zeer vindingryk in haar voordeel geweest. Ahenobarbus. Ik zal u alles verhaalen: Het jacht, waarin zy zat, glinfterde; als een brandende troon in het water; het achterfchip was van geflagen goud, de zeilen van purper, en zó welriekende, dat de winden op dezelven verliefden; de riemen waren van zilver, die op den toon der fluiten flag hielden, en maakten dat het water, dat zy kliefden; haar fnel navolgde als verliefd op baare flagen. Wat haare perfoon betreft, dezelve verarmt zelfs de heerlyk* fte befchryving; zy lag onder een paveljoen varj geweven gouddraad overdekt, en overtrof in levendige fchildery het fchildery van die Venus, waarin wy zien, dat de verbeeldingskracht de natuur overtrofFen heeft. Aan elke zyde van haar Honden fchoone jongelingen, met kuiltjes in de wangen, als glimlachende minnegoden, met veelverwige waaijers, welker wind de tedere kaaken fcheen te doen gloeijen, die zy verkoelden, en dus te niet te doen dat dezelve gedaan had. Agrippa. Hoe vreemd moet dit Antonius voorgekomen zyn! Ahenobarbus. Haare flaatjuffers.even als zoveele Nereïden en Najaden zagen haar naar de oogeii, en betoonden haar byna goddelyke eerbewyzingen. Aan het ftuur fcheen eene Sirene te flaan; het zyden touwwerk fwol by het aanraaken der bloemzachte handen, die zich om ftryd bëyverden om haar te dienen. Uit het jacht rees een ilerke welriekende geur, die zyn'aangenaamen lucht langs den nabygelegenen oever verfpreidde. Da ftad ftortte al haar volk uit haar te gemoete. En Antonius op het marktplein op een' troon gezeten bleef geheel alleen, en Hakte in de lucht, die, zo de afkeer van het ledige C 5 haar  42 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. haar niet terug gehouden had, ook mede zou gegaan zyn om op Cleopatra te ftaaroogen, en dus eene gaaping in de natuur gemaakt hebben. Ac rippa. Welk eene zeldzaame Eeyptifcbe vrouw! Ahenobarbus. Toen zy geland was zond Antonius een'bode aan haar om haar ten avondmaal te verzoeken; doch zy gaf ten antwoord: Dat het beter zou zyn, dat hy haar^ast wierd;enonze beleefde Antonius, uit wiens mond geene vrouw nog ooit een weigerend antwoord heeft gehoord, begaf zich, na voor het minst wel tienmaal gefchoren te zyn , naar het feest; en betaalde zyn gelag met zyn hart voor het eene Hechts zyne oogen genoten hadden. Agrippa. o Koninglyke Overfpeelfter! Zy maakte, dat de groote Cxfar zyn zwaard op haar bed aflegde ; hy zaaide, maar zy maaide. Ahenobarbus. Ik zag haar eens veertig fchreden verre langs de openbaare ftraat huppelen; en hierdoor buiten adem geraakt fprak en frameide zy zó bevallig, dat dit gebrek haare volmaaktheden vermeerderde, en dat zy ademloos kracht fcheen uit te ademen. Mecenas. Nu zal Antonius haar echter voor altoos moeten verlaaten. Ahenobarbus. Neen, dit zal hy nimmer doen. De jaaren kunnen baar niet doen verwelken, of de gewoonheid haar van haare oneindige nieuwe vonden berooven; andere vrouwen verzadigen de lusten, die zy voeden, maar zy fcherpt den honger, wanneer zy dien op het meest voldoet. Want de flechtfte daaden worden byhaar zódanig, dat de heilige priefters haar zelfs nog hunnen zegen geeven, wanneer zy zich daarmede befmet heeft.  TREURSPEL. 43 Me c je nas. Indien fchoonheid , verftand, en zedigheid An. tonius kunnen boeijen, dan heeft hy in Octavia een gelukkig lot getrokken. Agripp a. Laaten wy gaan. Waarde Ahenobarbus, wees myn gast, zolang gy hier (in Romen) vertoeft. Ahenobarbus. Met zeer veel dank, Mynheer. (Zy vertrekken,) Antonius en C je s a r , «jet Octavia t«r« Jcben ben beiden, op bet Tooneel komende. Antonius. De waereld, en myn gewigtig ampt zullen my van tyd tot tyd van uwen boezem rukken. Octavia. En dien tyd zal ik altoos befteeden met myne knën in den gebede voor de Goden te buigen om uw geluk van hen af te fmeeken. Antonius. Goeden nacht, Mynheer. Waarde Octavia, zoek myne gebreken niet op in het boek der ge< ruchten van de waereld, ik heb totdusverre niet naar behooren geleefd, maar myn toekomend ge? drag zal volkomen regelmaatig zyn. Goeden nacht» myne waarde Geraaalinf Octavia. Goeden nacht, Mynheer. Ca sak. Insgelyks goeden nacht. (Cefar en OUavia vertrekken.') VIER-  44 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. pERDE TOONEEL. Antonius, en een Wichelaar. A n toni u s. Welnu, kameraat, wensrht gy ook weder in Egypten te zyn Wichelaar Ik wenfchte weldat ik nimmer daarvandaan , of gy hiernaartoe gekomen waart. AntoniusGeef my rede daarvan, zo gy kunt. Wichelaar. De goddelyke inblaazing leert my dit, maar myne tong kan het niet uiten; maar fpoed u we» «Ier naar Egypten. Antonius» Zeg my; wiens geluk zal hooger ftygen, het myne of dat van Caefar? Wichelaar. Het geluk van Casfar; — derhal ven bid ik u, o Antonius, kies zyne zyde niet. Uw Dmmon, die geest van u, welke u regeert, is edel,dapper, verheven, onnavolgbaar,daar die van Casfar zulks niet en is. Maar wanneer hy hem nadert dan word u fchutsengel enkel vrees, dewyl hy over. magtigd is, daarom maak dat 'er fteeds genoegzaame tusfchenruimte tusfchen u beiden blyft. Antonius. Zeg dit niet meer. Wichelaar. Tegen niemand dan u, en niet meer dan eens. — Welk fpel gy ooit met hem zult aan. vangen, wees verzekerd, dat gy altoos verliezen zult; en door zyn natuurlyk geluk Haat hy u overal, in weêrwii der ongelykheid; uw glans word beneveld , wanneer hy denzelven befchynt. Ik zeg het Mogmaals, uw geleigeese is fteeds bevreesd om u te  TR-EURSPEL. 45 te bellieren in zyne tegenwoordigheid; maar zoras hy weg is, dan is dezelve edel. Antonius. Gaa van hier. Zeg aan Ventidius, dat ik hem fpreeken wil. (De Wicbelaat vertrekt.) Ik zal hem naar de Parthen zenden, — Het zy dan kunsc of toeval , de Wichelaar heeft de waarheid gefproken. Tot zelfs de dobbelfteenen zyn Caefar ■ gehoorzam, en in allen onzen fpélen moeten myne beter óverlegde listen voor zyn geluk onderdoen, wanneer wy looten wint hy altoos; zyne haanan blyven altoos meefter in den kamp fchoon hunne magt minder is; en zyne kwartels overwinnen de mynen , fchoon ongelyk in magt. II zal Weder naar Egypten gaan; want, fchoon ik dit fcuwelyk heb aangevangen ter bevordering van myne rust, myn eemg vermaak is echter in het Oosten. (Ventidius komt op.) Kom aan, Venti. dius, gy moet naar Parthiën , uw bevelbrief legt gereed; gaa met my om dien af te haaien. (Zy Vertrekken.) Lepidus, Mecenas, en Agmppa, (Op bet Tooneel komende.) Lepidus. Maakt u niet meer verlegen. Ik bid u, volgt met allen fpoed uwe Veldheeren na. Agrippa. Mynheer,zohaast zal Antonius niet de affcheidskus aan Oftavia gegeven, of wy zullen volgen. M e c je nas. Wy zullen volgens het denkbeeld, dat ik van de reis heb, éér aan het (Mifeensch) gebergte zyn dan gy, Lepidus.  46 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRlA. Lepidus. Gy kunt korter weg neemen, myne zaaken dwingen my een' omweg te kiezen; gy zult het my twee dagreizen afwinnen. Mecjenas en Agrippa. Veel geluk, Mynheer. Lepidus. Vaart wel. VYFDE TOONEEL; Het Tooneel is te Alexandrijn in let Paleis vmt Cleopatra. Cleopatra, Ch armian,Iras,A lexas; Cleopatra. Verfchaft my muziek; muziek is de zielefpys voor ons, die in de liefde handelen. Allen. Hola ! Muzikanten , hola ! (Mardian de Gefnei iene treed binnen.) Cleopatra. Laat het maar blyven, komt, gaan wy naar de billardtafel; kom met my, Charmian. Charmian. Myn arm doet my zeer; fpeel liever met Mardian. Cleopatra. Eene vrouw kan even goed fpeelen met een' ge; fnedenen als met eene vrouw. — Kom, vriend, gy zult met my fpeelen. M a r d ia n. Zo goed als ik kan, Mevrouw. Cleopatra. Wanneer de goede wil gebleken is, dan mag de daader, fchoon hy te kort fchiet, vry vergiffenis vraagen. «--—•> Ik begeer nu niet een van beiden. Geef  TREURSPEL. 4? Geef my myne hengelroede, wy zullen naar de rivier gaan , daar zal ik , terwyl de muziek ons van verre verzelt.taanverwiggevinde visfchen verfcbalken ; myn gebogen hoek zal in hunne flymigo kieuwen hechten ; en als ik hen ophaal, dan zal ik denken, dat elke vtfch een Antonius is, en by my zelve zeggen: Oho l gy zyt gevaDgen. Charmian. Dat was recht kluchtig toen gy eens onder het hengelen met hem wedde, en een duiker hem een' ingezouten' vifch aan den vishaak hechtte, dien hy roet veel drift ophaalde» Cleopatra. Ja, ten dien tyd! —— o Hoe kunnen de tyden veranderen! Toen lachte ik hem zyn geduld ten einde;en nog denzelrden nacht lachte ik wederom zodanig, dat hy zyn geduld wederkreeg; en den volgenden ochtend , nog voor het negende uur, dronk ik hem naar bed ; toen trok ik hem myne kleederen en myn' fluijer aan, en gordde zyn Philippifch zwaard op myne zyde. o, Een bode uit Italiën .' (Een Bode komt op.) Stort fpoedig uwe vruchtbaare tydingen in myne ooren, die langen tyd gefloten zyn geweest. Bonk. o Mevrouw! Mevrouw.' ——— Cleopatra. Is Antonius dood? — Zo gy deeze tyding mé. debrengt, dan vermoord gy uwe Koningin; maar zo gy hem my meld als vry en wel, zie hier dan goud tot uwe belooning, en myne blaauwgtaderde hand om tekusfen; eene band, die Koningen al beevende gekust hebben. B ODE. Vooreerst, Mevrouw, kan ik u melden, dathy wel is. Cleopatra. Zie daar nog meer goud. Maar, vriend, let wel, wy  49 MARCUS ANTONIUS nr CLEOPATRA; wy zyn gewoon ook van de dooden te zeggen, dat zy wel zyn; indien gy dit hierdoor veriïaat , dan zal ik het goud, dat ik u gegeven heb doen fmel. ten , en het in uwen kwaade tyding brengenden mond doen gieten. Bode. Genadigfte Mevrouw, hoor my toch! Cleopatra. Wel nu, gaa voort . ik zal u hooten , fchoon uw gelaat my niet veel goeds voorfpelt. Indien Antonius vry en gezond is, waartoe dient dan dat droefgeeftig gelaat by het verkondigen van eene zo aangenaame tyding ? En zo by niet wel was , dan zoud gy komen als eene Furie met Hangen bekroond , maar niet als een gewoonlyk menfca. Bode. Behaagt het u my aan te hooren ? Cleopatra. Ik had voorgenomen u te Haan , zelfs éét gy begond te fpreeken. Maar evenwel, wanneer gy my zegt, dat Antonius leeft,dan ben ik te vreden; of, (zo gy my zegt) dat hy goed vriend ismetCsfar eh niet zyn gevangen, dan zal ik u plaatfen in een' regen van ftofgoud, enkoftbaarepaarlen op u doen hagelen. Bode. Mevrouw, Antonius vaart wel.' Cleopatra. " Goed gezegd. Bode. En ;is goedvriend met Casfar. Cliopatja; Gy zyt een braaf man. Bode. Csèfar en hy zyn grooter vrienden dan ooit t& vooren. Cleopatra. . yertroawj dat ik uw fottuln zal ma aken. Ba;  TREURSPEL. 4« BODl, Maar, Mevrouw..... Cleopatra. , Ik kan dat „ Maar „ niet dulden j het doet al het voorgaande goed te niet ; dat Maar is een cipier, die een' afgryslyken misdaadigen uitbrengt. Echter (bid ik u, vriend, dat gy den gantfchen voorraad van uwe nieuwstydingen voor myne ooren ontpakt, zowel het kwaad als het goed. Gy zeide, dat hy goedvriend was met Canar, gezond, en zeide gy, vry. Bode. Neen, Mevrouw, vry heb ik niet gezegd. Hy is verbonden met Octavia. Cleopatra. lot welk een goed einde? _, , Bode. Tot het best einde in het bed. , * Cleopatra. •' Ik verbleek (van fchrit.) Charmian. Bode. Mevrouw, hy is gehuwd met Octavia. Cleopatra. De allerdoodelykfte pest kome over u.' (Zv Jlaat bent dat by nedervalt. Bode. Genadige Mevrouw, heb geduld! Cleopat r a. Spreekt gy nog ? (Zy jlaat iem weder.) Pak u weg, vervloekte fcbelm, of ik zal uwe oogen als ballen met myne voeten wegfchoppen ; en u de haairen uit het hoofd plukken; (Zy fcbeurt bem by ie baairen been en weder.) Gy zult met yzerdraaden gegeesfeld, es vervolgens in zout gekookt worden, om Iangzaamerhand in de heetwordendt pekel van fmart te vergaan* D " Bo-  50 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. Bode. Genadige Mevrouw, ik» die u de tyding kom brengen , ik heb dit huwiyk niet gemaakt. Cleopatra. Zeg, dat het niet waar is, en ik zalu eenelandvoogdy fchenken, en uw lot benydenswaerdig maaken; de flagen,die gy ontfangen hebt,zullen vergiffenis voor u verwerven, omdat gy my tot woe ■ de vervoerd hebt, en ik zal u alles fchenken, dat uwe befcheidenheid ooit van my kan vorderen. Bode. Hy is gehuwd, Mevrouw. Cleopatra. (Een' dolk trekkende.) Schelm, gy hebt reeds te larag geleefd 1 Bode. Waarlyk dan gaa ik loopen; wat wilt gy doen, Mevrouw, ik ,heb immers geene fchuld ? (Hy loopt been.) Charmian. Myne waarde Mevrouw, bedwing u zelve, de man is onfchuldig. Cleopatra. Alle onfchuldigen ontkomen juist den donderfteen niet. —— Dat Egypten in den Nyl verfmelte; dat al het tamme vee in Hangen en adderen verkeere.' Roept den iliaf wederom; fchoon ik dol ben zal ik hem echter niet byten. Roept hem. Charmian. Hy is bevreesd om te komen. Cleopatra. Ik zal hem geen leed doen. Deeze handen heb. ben zich zelve onteerd, door een'geringer', dan ik zelve ben, te Haan, dewyl ik myzelve daartoe oorzaak heb gegeven. Kom weder hier, vriend! (De Bode komt wederom.) Schoon het niet oneerlyk is, is het echter niet goed kwaade tyding te bren. gen. Geef aan eene blyde boodfchap vry een leger  TREURSPEL. 51 leger tongen, maar laat kwaade tydingen haare eigen boden zyn, als zy gevoeld worden. Bode. Ik heb Hechts myn' plicht gedaan, Mevrouw. Cleopatra. Is hy getrouwd ? Ik kan u niet meer haaien dan Ik doen zal, wanneer gy weder Ja zegt. Bode. Hy is getrouwd, Mevrouw. Cleopatra. Dat u de Goden ftraffen.' Blyfc gy het nog flaande houden ? Bode. Moet ik dan liegen, Mevrouw? Cleopatra. Ach ! Ik wenschte wel, dat gy het thans deed; al moest half Egypten daarvoor verzinken, en een poel voor gefchubde Hangen worden/ Gaa heen, pak u hiervandaan.' Schoon gy het aangezicht van Narcisfus had zoud gy nog alleraffcbuwelykst in myne oogen zyn, hy is dan getrouwd? —-; Bode. Ik fraeek uwe Majefteit om vergiffenis.' Cleopatra. Is hy getrouwd? Bode. Word niet beleedigd, daar ik niet getracht heb u té beleedigen. Dat gy my zoud ftraffen voor datgeen, waartoe gy zelve my genoodzaakt hebt, zou ten hoogfte onbillyk fchynen. Hy is getrouwd met Octavia. Cleopatra. Helaas.' Dat zyne misdaad u tot een' fchelm moest maaken.' U, die zyt.... Wat zyt gyniet?.... Gy zyt dan zeker van uwe zaak ? —— Pak u weg; de waaren , die gy van Romen medegebragt hebt zyn te duur voor my; houd die voor u zeiven , D % en  58 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA.' en wees (voor eeuwig) ongelukkig daarmede. (De Bode vertrekt.) Charmian. Geduld, myne waarde Mevrouw.' Cleopatra. _ Door Antonius te pryzen heb ik Julius Oefar gelaakt. Charmian. Ja, zeer dikwyls, Mevrouw. Cleopatra. Thans word ik daarvoor beloond; breng my van hier, ik word flaauw. Ach! Charmian, Iras. — Het heeft niets te beduiden. —- Gaa, Alexas, zoek den knaap weder op, beveel hem, dat hy u de gedaante van Octavia befchryve, haare jaaren, haare geaartheid; laat hy de kleur van haare haairen vooral niet achterlaaten. Breng my fchielyk befcheid. —— Laat hy voor eeuwig gaan, — neen, laat hy wederkeeren, — Charmian , — fchoon by van den eenen kant (voor my) de gedaante heeft van eene Medufa, fchynt hy van den anderen kant echter een Mars; — ik beveel u, Alexas, datgy my komt verflag doen, hoe lang zy is. Beklaag my, Charmian, (in uw hart,) maar zeg Lmy niets. Geleid my naar myne kamer. ZES-  TREURSPEL. 53 ZESDE TOONEEL. Het Tooneel is op de kust van Italiën by bet MU feenscb Gebergte. Van de eene zyde komen Pompejus, MenecbaTes , en Mena-, met een gevolg van Krygslieden, onder bet geluid van Trommelen en Trompetten. Van den anderen kant. Gesar , M. Antonius , Lepidus. Ahenobarbus , tvlecyENAS, AoRiprA insgelyks aan bet hoofd van hunne Krygsknecbten, en oiu der bet geluid van Trommelen en Trompetten. Pompejus. Gy hebt myne gyzelaars ontfaDgen, en ik de uwen; en dus kunnen wy eerst met eikanderen in zekerheid fpreeken, vóór dat wy flag leveren. CiES AR. Het Is alIergevoeglykst.dat wy eerst tot een ge.' fprek komen; én daarom hebben wy onze befluiten vooruit by gefchrifte (aan u) toegezonden; in« dien gy die overwogen hebt, geef ons dan te kennen , of die in ftaat zyn om u uw misnoegd zwaard in de fcbede te doen fteeken, en naar Siciliën te doen terug voeren zoveele fchoone en ryzige jongelingen, waarvan de meesten anders hier zullen moeten omkomen. Pompejus. Ik wend thans myne redenen tot u, doorluchtig drietal, opperfte Raaden der uitgeftrekte aarde, Opperftedehouders der Goden, —■ Ik kan niet begrypen, dat het myn' Vader aan wreekers ontbreeken zou, zolang hy nog een' zoon en vrienden heeft; daar Julius Casfar, wiens geest aan denbraaven Brutus verfcheen by Philippi, u voor hem zag ftryden. Wat was bet, dat -jen bleeken en zieklyken Casfius tot eene zaamen «weering aanfpoorde? Én wat bewoog u, roemruchtige, en waaie RoD 3 mein,  51 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. meïn, edele Biufus, met de overige gewapenden, dienaars der bekoorlyKe Vryheid , om bet Capitpoï (met bloed) te drenken, wat anders, dan één man, maar inderdaad een man ? En dit zelfde is de oor» zaak, waarom ik eene vloot uitgerust heb, onder wier gewigt de vertoornde Oceaan opbruischt, waarmede ik de ondankbaarheid dacht te ftraffen, welke het fpytig Romen aan myn' doorluchtigea Vader betoond heeft. C je s a r. Gaa uw' gang. Antonius. Pompejus, uwe zeilen kunnen ons niet be» vreesd maaken. Wy zullen op zee met elkanderen fpreeken. Gy weet, hoeverre wy u te land overweldigen. Pompejus. Te land, ik beken het, hebt gy myns Vaders huis overweldigd. Maar, dewyl de koekoek niet voor zichzelven bouwt, moogt gy daarin blyven zolang gy kunt. Lepidus. Wees zo goed, en zeg ons voor het tegen* woordige; hoe neemt gy de aanbiedingen op, die wy aan u gedaan hebben ? Cjesab. Dit is de hoofdzaak. Antonius. Waartoe gy niet moet overgehaald worden, maar onderzoeken of dezelve verdient aangenomen te worden. C je sar. En welke gevolgen het zou kunnen hebben naar meer vermogen te ftaan. Pompejus. Gy hebt my Siciliën en Sardiniën aangeboden, onder voorwaarde, dat ik de zee van roovers zob auiveren , en jaarlyks eene bepaalde hoeveelheid koon  TREURSPEL. 55 koorn naar Romen zenden ; en zo ik hierin wilde toeftemmen, dan zouden wy met zwaarden zonder fcherren , en fchilden zonder builen van eikanderen kunnen fcheiden, en naar huis keeren. C 32 sar. Dit is ons aanbod. Pompejus. Weet dan , dat ik hier gekomen ben als een man bereid om uwe aanbieding aan te neemen; maar Marcus Antonius heeft my eenigzins onvergenoegd gemaakt. — Schoon ik den roem van de daad door het verhaal derzelve verlies, moet gy echter weeten, dat, toen Casfar en uw Broeder in oorlog waren, uwe Moeder by my in Siciliën kwam, daar ik haar vriendelyk welkom geheten heb. Antonius. Ik heb dit gehoord, Pompejus. en heb my rype« lyk bedacht over eene milde dankerkentenis, die ik u verfchuldlgd ben. Pompejus. Geef my de hand, Mynheer;ik had niet gedacht u hier te zullen ontmoeten. Antonius. De Oolterfche bedden zyn zacht, en ik heb het u te danken, dat ik fchielyker vandaar ben terug gekeerd i dan ik voorgenomen had; want ik heb daarby gewonnen. Ce sar. Gy zyt veranderd zedert ik u de iaatfte maal gezien heb. Pompejus. Hetvkan zyn; ik weet niet welke trekken de tegenfpoed op myn gelaat getekend heeft, maar (.dit weet ik) myn hart zal nimmer deszelfs onderdaan zyn. Lepidus. Wees welkom hier. .. ~ D 4 PoM"  5<5 MARCUS ANTONIUS sn CLEOPATRA. Pompejus. Ik hoop j'a , Lepidus. Wy zyn dan overeengekomen. Ik bid ulieden laat deeze overeenkomst gefchreven en met onze zegels bekrachtigd wor» den. C ss sak, Dit is het eerst, dat 'er zal worden gedaan. Pompejus. Laaten wy nu elkandertn onderling beurtelings vergallen, éér wy fcheiden; en laaten wy loote* wie de eerfte zal zyn. Antonius. Die zal ik zyn, Pompejus. Pompejus. Neen, Antonius, wy zullen 'er om looten; maar, betzy gy de eerfte of de laatfte zyt, uwe uitgezoch. te Egyptifche lekkernyën zullen zekerlyk den voor. rang behouden; ik heb gehoord, dat Julius Csefar vet geworden is door daar te banketteeren. Antonius. Gy hebt veel gehoord. Pompejus. Myne meening is goed, Mynheer. Antonius. En gy weet goede woorden te vinden om die uit te drukken. Pompejus. Ik heb dat zo gehoord, en daarenboven heb ik vernomen, dat Apollodorus voerde.... Ahenobakbui. o Spreek daar niet meer af, dat heeft hy ge« daan. Pompejus. Eilieve, en wat heeft hy dan gedaan? Ahenobarbus. Hy heeft eene zekere Koniagin op een rustbed naar Casfar doen voeren. 7» li-  TREURSPEL. 57 P ompe jus. Nu herken ik u. Hoe vaart gy , oude Krygs. man ? Ahenobarbus. Wel; en ik denk, dat ik nog lang wel zal blyven ; want, naar ik hoor , hebben wy nog vier gaftmaalen te wachten. Pompejus. Geef my uwe hand; Ik heb u nimmer gehaat; ik heb u zien ftryden , en uwe dapperheid dik» wyls benyd. Ahenobarbus. Mynheer, ik ben u nooit zeer genegen geweest; maar ik heb u dikwyls geprezen in voorvallen , daar gy tienmaal meer lof yerdiende dan ik u gee« ven kon. Pompejus. Maak gebruik van uwe openhartigheid, dezelve misftaat u niet. Ik verzoek u allen te gaft aan boord van myn fchip; gaa voor, Mynheer, Alle n. Wys ons den weg, Mynheer. Pompejus. Welaan! (Zy vertrekken allen, bebalven Abena. barbus en Menas.) Menas. (Jlil.) Uw Vader zou nooit in dit befluit geftemd hebben, Pompejus. — (Overluid) Wy hebben elkanderen meer gezien, Mynheer. Ahenobarbus. Op zee, denk ik. Menas. Zo is het, Mynheer. Ahenobarbus. Gy hebt u wel gedragen te water. Menas. Sn gy te land. D 5 Anx-  58 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. Ahenobarbus. Ik ben genegen om een' ieder* te pryzen , die my pryst; fchoon niemand ontkennen kan hetgeen ik te land gedaan heb. Menas. Of ik te water. Ahenobarbus. Echter is 'er iets, dat gy wel moogt ontkennen voor uwe eigene veiligheid; Gy zyt een groote roover op zee geweest. Menas. En gy op het land. Ahenobarbus. In dat geval ontken ik myn' Ianddienst; maar, geef my uwe hand, Menas. -Indien uwe oogen daartoe volmagt hadden, dan zouden zy hier twee dieven kunnen vinden, die eikanderen omhelzen. Menas. De aangezichten van alle mannen zyn oprecht; hoe ook hunne handen moogen zyn. Ahenobarbus. En evenwel is 'er niet eene fchoone vrouw (te vinden ,) die een oprecht aangezicht heeft. Menas. (Dit is) geen kwaadfpreeken; (want) zy, ftee« Jen harten. Ahenobarbus. Wy waren hier gekomen om u te bevechten. Menas. Wat my betreft, het doet my leed, dat het op drinken uitgelopen is. Pompejus zal deezen dag zyn geluk weglachen. Ahenobarbus. Zo dat gebeurt, dan zal hy het nooit weder terug kunnen fchreijen. Menas. Gy hebt zo even gezegd, Mynheer, dat wy Anton  TREURSPEL. 59 Antonius hier niet te gemoet zagen; maar, zeg my nu eens, of hy gehuwd is met Cleopatra? Ahenobarbus. Cajfar's zuster heet Oftavia. Menas. Gy hebt gelyk, Mynheer, zy was de Gemaalia van Ca jus Marcellus. Ahenobarbus. En nu is zy die van Marcus Antonius. Menas. Wat zegt gy Mynheer? Ahenobarbus. Het is inderdaad waar'. Menas. Dan zyn Csefar en Hy voor eeuwig aan elkan« deren vereenigd. Ahenobarbus. ' Indien ik verpligt was myn gevoelen over deeza eenigheid te zeggen, dan zou ik eene gantsch andere voorzegging doen. Menas. Myns bedunkens heeft de ftaatkunde van dat onderwerp meer daarin gedaan dan de liefde der wederzydfche partyën. Ahenobarbus. Dit is myn gevoelen ook. Maar gy zult bevinden, dat de band, die thans hunne vriendfchap fchynt aaneen te knoopen, juist de ftrop zal zyn om dezelve te verworgen. Octavia is godvruch« tig, koel, bedaard, en ftil in haaren omgang. Menas. Wie zou niet gaarne zulk eene vrouw willen hebben ? Ahenobarbus. Een ieder, behalven hy, die zelf niet zo is; en die is Marcus Antonius. Hy verlangt al weder naar zyn Egyptisch gastmaal; dan zullen de zuchten van Octavia het vuur in Csfar aanblaazen, en dan zal het,  ï 5 AJt-  74. MARCUS ANTONIUS en CLEQPATRIA. Antonius. Haare tong weigert haar hart te gehoorzaamen, en haar hart kan haare tong niet onderrechten ; zo ftaat het zwaanendons tegen den zwellenden fpting. 'vloed, en neigt noch naar de eene, noch naar de andere zyde. Ahenobarbus. Zou Caefar beginnen te fchreijen? Agrippa. Een nevel verfpreid zich over zyn gelaat. Ahenobarbus. Hy zou daar des te erger om zyn zo hy een paard was, hoeveel te meer, nu hy een man is. Agrippa. Waarom, Ahenobarbus? Toen Antonius Julius Casfar vermoord zag, fchreide hy tot brultens toe; ook fchreide hy toen hy by Philippi Brutus verflagen vond. Ahenobarbus. ' Dat jaar inderdaad was hy met zinkingen gekweld ; hy beweende hem, tfien hy met vermaak had helpen vernielen. Geloof dat, tpt dat ik ook zal fchreijen. C.-esar, Neen, waarde Octavia, gy zult geftadig tyding van my ontfangen, de tyd zal myn aandenken aan u niet overmeefteren. Antonius. Kom aan, Mynheer, kom aan! Ik zal my bëy> veren om u in betooning van genegenheid te overtreffen. Zie, dus heb ik u (in myne armen,) en dus zal ik van u fcheiden, en u aan de (befcherBung der) Goden overgeeven. Cs sar. Vaarwel, wees gelukkig! Lepidus. Laaten allen de hemellichten hunnen glans langs een' gebaanden weg voor u verfpreiden! Ca.  TREURSPEL. IS C » s a *. (OSawa kusfende.) Vaarwel, vaarwel! Antonius. Vaarwel. vertrekken onder bet geluid watt trompetten en trommelen.) DERDE TOONEEL. Bet Tooneel is te Alexandrijn in bet Paleis vatt Cleopatra. Cleopatra, Charmian, Iias, Alexas, Bode. Cleopatra. Waar is de man ? Alexas. Hy fchroomt u te naderen. Cleopatra. Kom, Kom! (Tegen den Bode.) Treed nader, vriend. Alexas. Genadigfte Koningin , Herodes de Koning der Jooden zou u niet durven aanzien dan wanneer gy welgezind zyt. Cleopatra. Ik wil nog ten eenigen tyd het hoofd van dien Herodes hebben; maar hoe? daar Antonius ver* trokken is, door wien ik myn bevel kon laaten uit» voeren. — (Tegen den Bode.) Kom hier by my. Bode. Allergenadigfte Koningin! Cleopatra, Hebt gy Octavia gezien ? Bode. Ja, gtootmagtigfte Koningin* CltO'  76 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. Cleopatra, Waar? Bode. Te Romen, Mevrouw. Ik zag haar in het aan. gezicht toen zy tusfchen haar' Broeder en Marcus Antonius geleid wier 4. Cleopatra. Is zy zo ryzig als ik ? Bode. Neen, Mevrouw. Cle opatra. Hebt gy haar booren fpreeken ? Heeft zy een» fchelle, of eene doffe item? Bode. Ik heb haar hooren fpreeken, Mevrouw. Zy heeft eene doffe item. Cleopatra. Dat is niet goed (voor haar.; Zy zal hem niet lang kunnen behaagen. Charmian. Hem behaagen! o, By Ifis.' dat is onmooglyk. Cle op a tra. Dat denk ik ook, Charmian, Dof van ftem, en kort van geftalte. Welk eene majelïeit is in haa»-* gang. Herinner u wel, zo gy ooit eenige maiefteït gezien hebt. Bode. Zy fchynt voort te kruipen; haare beweeging en haar ftilftand zyn byna eveneens. Zy gelykt veeleer een onbezielde vleefchklomp dan een bezield li. chaam ; meer een lïandbeeld dan een ademend menfch. Cleopatra. Is dit zeker? Bode. Of ik kan geene opmerkingen maaken, Chai.  TREURSPEL. 77 Charmian. Drie andere Egyptenasrs kunne zulke goede op.; merkingen niet maaken als hy alleen«. Cleoïatra. Hy is vry opmerkzaam, dat befpeur ik. Tot nog toe heeft zy niets (bevalligs). De knaap heeft een goed oordeel. Charmian. Uitmuntend. Cleopatra. Eilieve, zegmy eens; hoe oud is zy, naar uwe gisfing? Bode. Mevrouw, zy was reeds weduw. Cleopatra. Zy was weduw, Charmian! Hoort gy het wel? B ode, En ik denk, dat zy wel ruim dertig jaaren oud zal zyn. Cleopatra. Hebt gy haar aangezicht in uw geheugen geprent ? Was het rond of langwerpig. Bode- Rond, Mevrouw, tot buitenfpoorigheid toe. Cleopatra. De meeften , die zodanige aangezichten heb. ben, zyn klein van verftand. Welke kleur heeft haar haait? Bode. Bruin, Mevrouw; en het groeit haar zo laag op het voorhoofd als immer mooglyk is. Cleopatra. Daar is (eene beurs met) goud voor u. Gy moet myne voorgaande fcherpheid niet kwaalyk neemen , ik zal my in het vervolg weder van u bedienen; ik bevind , dat gy zeer bekwaam tot (der*  78 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA: (dergelyke) bezigheden zyt. Gaa heen, en maak ti gereed, myne brieven zyn reeds vaardig. (De Bede vertrekt.) Charmian. Hy is een recht bruikbaar man. Cleopatra. Dat is hy inderdaad. Het berouwt my zeer,dat Ik hem zo mishandeld heb. Wel,naar my dunkt, is, volgens zyne befchryving, dat fchepfeltje niet veel byzonders. Charmian. O, Zy is niets. Mevrouw. Cleopatra: De man moet voorzeker ergens eene majeftueuJ ze houding gezien hebben, dewyl hy daarover weet te oordeelen. Charmian* Ifis behoede ons! Waar elders dan hier zou hy eene majeftueuze houding gezien hebben, daar hy 'reeds zo lang in uwen dienst is? Cleopatra. Ik moet hem nog één ding vraagen , waarde Charmian; maar het is geene zaak van belang,gy zulr hem bymy in myn fchryfvertrek brengen. Het zal alles nog goed genoeg gaan. Charmian. Daarvoor wil ik u wel borg zyn, Mevrouw. VIERDE TOONEEL. Het Tooneel is in Athenen. Antonius, Octavia, Gevolg. Voorzeker neen, Oftavia; dat is het alleen niet; dat, en nog duizendmaal erger dingen van dien aart aouden verfchoonlykzyn; maar hy heeft op nieuw een'  TREURSPEL. 7* een' oorlog tegen Pompejus aangevangen; hy heeft Wuiteiften wil gemaakt, en dien aan het Volk voorgelezen; hy heeft met minachting gefproken van my! wanneer hy volftrekt niet kon nalaatai m den verdienden lof te geeven dan heeft hy zulks flaW en koeltjes gedaan; hy heeft my dien :zeer fchaars toegemeten; en wanneer hein daartoe da beste gelegenheid voorkwam , dan heeft hy die bi*» voorbygaan, of die met tegenzin aangenomen' O C T A V I Aa Ach myn waarde Heer.' Geloof niet alles; of, zogy bet al moet gelooven, vertoorn u met over aUes! Nooit is >er eene meer ongelukkige vrouw op de waereld geweest dan ik, zo deeze fcheuring ftand grypt. Genoodzaakt om voor beide partyen e bidden, zouden de Goden den fpot met my dryven, wanneer ik bad: „ Zegent mynen Heer en Gemaal.'" en wanneer ik dat zelfde gebed,een oo?enbhk daarna, te niet deed, door even fterk ?e bidden: „ Zegent mynen Broeder.'" Ach, dat 1; Gemaal of, Ach, dat myn Broeder zegen. nraale^T b dden en het gebed weder tegenfpree, ken; tusfchèn deeze twee uitgiften is (voor my) geen middelweg. 6 Antonius. Bemtnnelyke Oftavia, vestig uwe liefde o? dat voofwSr. het welk gy oordeelt het «eest naar derzelver behoudenis te trachten; wanneer ik myne ee verl es , dan verlies ik my zeiven; beter zou S weezen nooit de uwe geweest onteerd de uwe te zyn. Maar, even zo geiyK S Se begeerd hebt, zal het u vryftaan de midflefaVfter tusfchen ons te zyn; intusichen^Mevrouw, zal ik mv gereed maaken tot een' oorlog, nieuwen BroedeTfchandezal aandoen; fpoed u thans zoveel gy kunt, gy hebt nu uwen wensch veiKregen. OCTA'  8o MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRIA» ti j 0ctavia, ik dank mynen Heer en Echtgenoot. De alvermoogende Jupiter maake my zwakkeen onwaeidige tot uwe middelaaresfe! Een oorlog tusfchen u beiden zou eveneens zyn als of de waereld fcheurde, en dat die fcheur met verflagenen moest aaneengevoegd worden. Antonius. Zo haast het u zal gebleken zyn wie van ons de aanvoerder is van deezen twist, keer dan uw misnoegen tegen dien man; want onze misflagen kunnen onmooglyk zó gelyk zyn, dat uwe liefde voor beiden even flerk zou blyven. Bezorg het noodige tot uw vertrek; kies uw reisgezelfchap naar genoegen, en maak zoveel kosten als gy zul goedvinden. (Zy vertrekken.) Ahenobarbus, en Eros. (Op bet Tt-oneel kmende.) Ahenobarbus. *• Wat is het, Vriend Eros? Eros. Daar is zeer vreemd nieuws van Romen, Vriend. Ahenobarbus. En wat dan ? Eros. Casfar en Lepidus hebben den oorlog verklaard aan rompejus. _ Ahenobarbus. Dat is al oud; maar wat is het gevolg van dien oorlog? Eros. Casfar, na zich van hem (Lepidus) bediend te hebben m den oorlog tegen Pompejus, weigert hem  TREURSPEL; ti hem thans als zyn' deeigenoot in de heerfcbappy te erkennen, wil niet alleen hem geen deel geeven in de eer van den ftryd; maar hier made nog niet vergenoegd befchuldigt hy herri wegens brie» ven, die hy voorheen aan Pompejus zou gefchreven hebben; neemt hem op zyne eigene magt en beklag in hechttenis; en dus is de arme Drieman gevangen totdat de dood hem eenmaal zai vry maaken. Ahenobarbus. o Waereld, fchoon gy dan nu niet meer dan twee kaakebeenen hebt, zullen die echter, niet* tegenftaande gy al uw voedfel tusfchen beiden werpt, (ten laatften) eikanderen vergruizen. Waar is Antonius ? ——» Eros. Hy wandelt in den tuin, aldus, en vertreed da biezen, die voor hem gebogen leggen met den voet. Hy roept geftadig uit: „ o, Dwaaze Lepi„ dus-" en dreigt den hals van dien bevelhebber, die Pompejus (den Grooten) vermoord heeft. Ahenobarbus. Onze groote vloot is uitgerust. Eros. Tegen Italiën en Casfar. Verder, Bómitius.nrya Heer begeert u tegenwoordig te fpreeken. Ik had u dit nieuws hierna wel kunnen zeggen. Ahenobarbus.Het zal niets zyn; maar laat dit zo weeze». Breng my by Antonius. Eros. Kom aan, Mynheer. f V Y F-  Ja MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. VYFDE TOONEEL. Het Tooneel is te Romen' Cjesar, Agrippa, Mecenas. C m. s a b. Romen verachtende heeft hy dit alles gedaan, en nog vee! meer in Aiexandriën; hoort op welk eene wyzs: Op bet marktplein was een zilveren gericht;geftoelte opgerecht, hier wierden Antonius en Cleopatra opentiyk op gouden' troonen ge. plaatst; aan hunne voeten zal Csefarion, die gezegd word myns Vaders zoon te zyn, en het ge. hesl onecht gebroed, dat hunne wellustigheid nog naderhand verwekt heeft. Haar Helde hy in het bezit van Egypten, en maakte haar onafhanglyke Koningin van Syriën, Cyprus, en Lydiën. MECiENAS. En dat voor de oogen van al het volk ? —— C IE s a r. Op de openbaare fchouwplaats, daar de wacht optrekt, daar riep hy haare (twee wettige) zoonen uit tot Koningen over andere Koningen; groot Me« diën, Parthiën, en Armeniën gaf hy aan Alexander: aan Ptoiemajus wees hy Syriën , Ciliciën, en Phceniciën toe. Zy verfcheen dien dag in de kleeding van de Godinne Ifis, en zelfs heeft zy dikwyls, zo men my bericht heeft, dus (gekleed) gehoor verleend. MecenasLaat Romen hier van onderrecht worden. Agrippa. Dat, reeds walgende van zyn' trotfchen over* moed. zyne goede gedachten geheel van hem zal aftrekken. CS'  TREURSPEL, 83 C/esa r. Het volk weet het reeds, en heeft zo even zy se befchuldiging ontfangen. Agrippa, Wien befchuldigt hy. C^sae. (Hy befchuldigt) Casfar, en (klaagt) dat wy, toen wy Pompejus van Siciliën beroofd hebben, hem geen deel van dat Eiland hebben gegeven. Daarenboven zegt hy, dat hy my eenige fchepen geleend heeft, die ik hem niet terug gegeven heb; en, laatftelyk, wrokt hy, omdat Lepidus van het Driemanfchap zal afgezet worden, en wy, zo zulks voortgang heeft, alle zyne inkomften terug houden. A g r tp p a. Dit most beantwoord worden, Mynheer. Csïs ar. Dit is reeds gefchied, en zyn Afgezant is reeds (met dit antwoord) vertrokken. Ik heb hem doen weeten, dat Lepidus al te wreed geworden was; dat hy een misbruik had gemaakt van zyne hooge waerdigheid, en dat hy dus dit lot verdiend had. Ik heb hem borg gedaan voor zyn aandeel in het land, dat ik veroverd heb ; maar ook tevens het myne geëischt in Armeniën , en de overige Koningryken, die hy bemagtigd heeft. Mecenas. Hierin zal hy nooit bewilligen. .C./esar. Dus moeten wy zynen eisch ook nimmer toe> ftaan. (Oiïavia met haar Gevolg ep bet Tooneel kenende.) Octavia. Heil zy u , Casfar ! heil, myn Heer ! Heil, waardfte Cssfan F 2 Cm-  U MARCUS ANTONIUS szr CLEOPATRA. C je sar. Ach.' Moest ik u dan ook eene verftotene (vrouw) noemen! Octavia. Gy hebt my nog nooit zo genoemd, en ook hebt gy tot dus verre geene rede daartoe. Cs sar. Waarom komt gy dan dus fteelsgewyze tot ons terug ? Gy komt niet als de Zuster van Casfar; de Gemaalin van Antonius moest een heirleger tot haare voorboden hebben, en het gebriesch der paarden moest, reeds lang vóór haar verfchynen, haare aannadering melden. De boomen aan den weg behoorden menfchen te draagen, en de ve ï, wachting zou moeten flaauw geworden zyn van verlangen 'naar hetgeen zy nog niet bezat. Zelfs het ftof, dat door uwe talryke benden opgeheven wierd, behoorde tot het gewelf des hemels gerezen te zyn; maar nu zyt gy als eene marktgangfier in Romen verfchenen; en hebt dus de blyken van onze genegenheid te leur gefteld, die ongetoond dikwyls ongeacht zyn; wy moeiten u ter zee en te land te gemoete zyn gegaan, en u by elke nadere rustplaats meer en meer begroet hebben. Octavia. Myn waarde Heer, ik ben niet genoodzaakt ge-" weest om dus bier te komen, maar ik heb zulks uit myne eigene verkiezing gedaan. Myn Heer Marcus Antonius, hoorende, dat gy u ten oorlog uitrustte, heeft alles aan myne droevige ooren bekend gemaakt; en daarop heb ik myne terugkee» ring herwaarts van hem verzocht. C£ sar. Die hy fchielyk toegeftaan heeft, omdat gy een hinderpaal zyt tusfchen zynen' wellust en hem. Octavia. Zeg dit niet, Mynheer. Cje-  TREURSPEL. 85 CiBSAR. Ik houd hem in het oog, en alle zyne daaden worden my zo fpoedig als de wind bekend gemaakt. Waar is hy thans? Octavia. In Athenen, Mynheer. Cs sar. Neen , myne hoogstbeleedigde Zuster. Cleopatra heeft hem naar Egypten gewenkt. Hy heeft alle zyne bezittingen gegeven aan eene hoer, die thans allen de Koningen van het Oosten tot den oorlog aanvoert. Hy heeft reeds op de been gebragt: Bocchus den Koning van Lybiën, ArcbeIaüs den Koning van Cappadociën, Philadelphus den Koning van Paphlagoniën, Adullas den Koning van Thraciën, Malachus den Koning van Arabiën, den Koning van Pontus, Herodes den Koning der Jooden , Mithradates den Koning van Comagene, en Polemon, en Amyntas Koningen van Mediën, en Lycaöniën, mee nog meer'gekroonde hoofden. Octavia. Ach ! wat ben ik ongelukkig, dat myn hart ver* deeld is tusfchen twee geliefde vrienden, die elkan-, deren fmart aandoen! CiESAR. Welkom hier. Uwe brieven hebben ons wederhouden vanhier op te breeken, tot dat wy vernomen hebben, hoe groot een onrecht u wierd aangedaan, en hoe gevaarlyk de nalaatigheid voor ons was. Wees weigemoed. Bekommer u niet over de tydsomftandigheden , die deeze noodzaaklyke geftrengheden fterker vorderen dan u aangenaam is; maar laat aan zaaken, die eenmaal door het noodlot gepaald zyn een' onbeweenden loop. Wees welkom in Romen ! Niets is my waarder dan gy. Men heeft u belasterd meer dan iemand denken kan; en de groote Goden ftellen, om u recht te doen ons en al. len, die u beminnen, aan tot hunne dienaars. WeeF 3 ders  86 MARCUS ANTONIUS en CLÉOPATRA. derhalven welgemoed , en van harte welkom by ons. - * . Agrippa. Wees welkom, Mevrouw. M ecs nas. Welkom beminnenswaerdige vrouw. De harten van allen de Romeinen en beklaagen u. De over. fpeelige Antonius alleen , overhoodig in gruweldaa. den, wyst u van de hand, en geeft zyn magtig en wyduitgeftrekt gebied aan eene verachtelyke hoer, die hetzelve tegen ons misbruikt. Octavia. (Tegen Ca/ar.) Is dit waar Mynheer? C je s a h. Het is allerzekerst. Wees nogmaals welkom Zuster. Ik bid u, toon nu, gelyk altoos, dat gy geneigd zyt tot geduldigheid, myne allerwaardfte zuster- ZESDE TOONEEL. Set Tooneel is by bet Voorgebergte van A8ium± Cleopatra, Ahenobarbus. Cleopatra. Ik aal u niet toegeeven, twyfel niet daaraan. Ahenobarbus. Maar, waarom? Waarom toch** Cleopatra. Gy hebt myne tegenwoordigheid in deezen oorlel* afgekeurd, en gezegd, dat zulks niet voegde. Ahenobarbus. Wel nu, Is het dan gevoeglyk? Clêop at&a. Wel, is de oorlog niet tegen ons verklaard? Eri Tr^r !,ouden w^ dan ni8C in Perfoon daarby té* genwoordlg zyn, ' Aai'  TREURSPEL. 8? Ahenobarbus. (Jlil.) Ik zou haar kunnen antwoorden ; dat , zo wy met hengften en meniën beiden te veld trokken, de hengften volkomen nutteloos zouden zyn , ^e« wyl de meniën alsdan beiden den ruiter en zyn' hengst zouden draagen. Cleopatra. Wat zegt gy daar (binnensmonds) ? Ahenobarbus. Uwe tegenwoordigheid moet noodwendig Anto. nius in verwarring brengen ; en zyn hart , zyn hoofd,en zyn' tyd berooven van datgeen,hetwelk hy dan minst ontbeeren kan. Hy is alreeds in opfpraak wegens zyne ligtvaardigheid, en men zegt (opentlyk) in Romen , dat de Gefneden Photinus en uwe Staatjuffers deezen oorlog be» ftuuren. Cle op a tb a. Dat Romen verzinke , en te tong verrotte, dia kwaad van ons fpreekt ! De last van den oorlog gaat my aan; en als de opperfte van myn Koning» ryk, zal ik daar (in den ftryd) als een man verfchynen. Spreek my niet tegen; ik wil niet ach« terblyyen. Antonius, en Canidius. (Op bet Tooneel komende.) Ahenobarbus. Neen, ik heb gedaan; daar komt de Veldheer. Antonius. Is het niet zeldzaam, Canidius, dat hy zo fpoe» dig (uit de havens) van Tarentum en Brundufiutn de Ionifche Zee heeft kunnen overfteeken, en Toryne inneemen ! — Gy hebt voorzeker reeds iets daarvan gehoord, myne Waardfte- F 4 Cleo-  «8 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. Cleopatra. Snelle fpoed word nooit meer bewonderd dan door verwaarloozers. Antonius. Een goed verwyt om onze achteloosheid te be. ftraffen, dat zelfs den besten man nietkwaalyk zou gevoegd hebben. Canidius, wy zullen ter zee met hem ftryden. Cleopatra. Gewis, ter zee; waar anders? Canidius. Waarom verkiest myn Veldheer dit te doen f Antonius. Omdat hy ons daartoe uittart. Ahenob A rbus. Even zo, Mynheer , hebt gy hem tot een tweegevecht uitgedaagd. Canidius, Ja, en dan nog om (tegen ons) den veldilag te waagen by Pharfaliën , daar (Julius) Casfar tegen Pompejus (den Grooten) geftreden heeft. Maar deeze beide aanbiedingen heeft hy van de hand gewezen, omdat zy niet voordeelig voor hem wa • ren, en zo behoorde gy nu ook te doen. Ahenobarbus. Uwe fchepen zyn Hecht bemand, en uwe zeelie. den zyn muildryvers, maaijers, en volk, dat inder. yl zaamengeraapt is. Op de vloot van Casfar bevinden zich veelen, die dikwyls tegen Pompejus geftreden hebben; hunne fchepen zyn vlug, de uwen zyn traag. Geen ongeval kan u overkomen, wan. neer gy weigert hem ter zee te beftryden, daar gy te land zo wel uitgerust zyt. Antonius. Ter zee, ter zee.' Ahenobarbus. Myn waardfte Heer, gy verwerpt dus volfirekt de onverselykelyke krygskunde, welke gy te land be-  TREURSPEL. 8j> bezitjgy verzwakt uw leger, dat meest uit krygstekensdraagende foldaaten beftaat; uwe eigen zo beroemde ontwerpen blyven onuitgevoerd ; gy gaat den weg,die u zekerheid belooft,al willens voorby, en geeft u uit den fchoot der veiligheid over aan een wisfelvallig lot. Antonius. Ik zal ter zee ftryden. Cleopata. Ik heb zestig fchepen, Casfar heeftgeene beteren.' Antonius. Onze overtollige fchepen zullen wy verbranden," en met de overige welbemanden zullen wy by den uithoek van Aftium den naderenden Casfar afflaan: En, zo ons zulks mislukt , dan kunnen wy dat nog te land doen. (Een Bode komt op bet tooneel.) Wat is uwe boodfchap ? Bode. De tyding is waar, Mynheer;hy is ontdekt; Cas. far heeft Toryne ingenomen. Antonius. Kan hy in perfoon daar zyn ? Het is onmooglyk. Het zou een wonder weezen, dat hy zulk een groot vermoogen had. Canidius, gy zult over onze ne« gentien legioenen, en over onze twaalfduizend ruiters het bevel voeren. Wy zullen naar boord gaan. (Een foldaat komt op bet Tooneel.) Wat wilt gy, braave krygsman? Soldaat. o Myn edele Veldheer, ftryd toch niet ter zee, betrouw u toch niet op flechte planken; kunt gy dit zwaard, en deeze wonden mistrouwen ? Laat de Egyptenaars en Phoeniciërs op zee zwabberen; wy ïyn gewoon overwinningen te behaalen op het vafte land, en voet aan voec te vechten. Antonius. Het is wel, het is wel! Kom, gaan wy. (Antojiius, Cleopatra, en Ahenobarbus vertrekken.) F 5 Sol-  90 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. Soldaat. By Hercules! üt denk, dat ik recht heb. Cantdius. Ja, Krygsman, dat hebt gy; maar zyne daadea worden thans niet naar recht beftuurd. Onze Geleider word geleid, en wy zyn onderdaanen van eene vrouw. Soldaat. Gy hebt te land het bevel over de legioenen en de ruitery, is het niet zo? Canidius. Marcus Octavius, Marcus Juftejus, Publicola , en Caslius hebben het bevel ter zee Maar wy al. len blyven aan land. Die fpoed van Casfar gaat alle begrip te boven. Soldaat. Toen hy nog te Romen was, trokken zyne benden in zóveel verfcheidene partyën uit , dat hy allen de verfpieders bedroog. C a n i d i us. Zeg my eens; wie is zyn Onderveldheer ? Soldaat. Een zekere Taurus, zo met zegt. Canidius. Ik ken den man zeer wel. (Een bediende komt op bet Tooneel.) Bediende. De Veldheer ontbied (uj, Canidius. Canidius. De tyd gaat in arbeid van nicuwstydingen, en brengt elk oogenbiik eene ter waereld. (Zy ver» trekken allen») C-ESAB.,  TREURSPEL.- Qf Cssak, en Taurus. (Aan let hoofd von een leger op bet Toontel foj mende.) Cs sar. Taurus! Taurus.' Wat is uw bevél Mynheer ? CS sar. Waag geen' flag te land. Houd u ftil; daag hen niet uit, vóór dat wy op de zee gedaan hebben,' Wyk in het minst niet af van dit ftrikt gebod; ons lot hangt van deeze naauwkeurigheid af. (Zy oer- trekken.). Antonius, en Ahenobarbu».; (Op bet Tooneel komende.) Antonius. Laaten wy onze legerbenden aan gintfche zyde van het gebergte ftellen.in het gezicht der krygs. magt van Csefar ; op die plaats, vanwaar wy het getal der fchepen kunnen opneemen. En laaten wy dan onze maatregelen daarnaar neetnen.  9* MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. ZEVENDE TOONEEL. Canidius trekt met zyne landmagt langs de eene zyde van bet Tooneel, en Taurus met de landmagt van Ce/ar langs de andere zyde. Nadat zy afge> trokken zyn boort men bet gewoel van een' zeeflag, en een groot krygsgerucbt. Ahenobarbus. (Op bet Tooneel komende!) Te vergeefs , te vergeefs.' alles is te vergeefs. Ik kan het niet langer aanzien; de Antonias, het Egyptifch Admiraalfchip , en allen de zestig anderen vluchten, en wenden het ftuur ; myne oogen zyn verblind, van dit aan te zien. Scarus. (Op bet Tooneel komende.) Helpt Goden, en Godinnen, met den geheelen Hemelraad.' Ahenobarbus. Wat is de rede van uwe ontroering ? Scarus. De grootfle hoek van de waereld is verloren door loutere onkunde; wy hebben Koningryken en Wingewesten weggekust. A henob arbus. Hoe ftaat het met den flagi Scarus. Van onzen kant ziet die 'er uit als de openbaare pest, daar de dood zeker is. Dat hoerachtig beest van Egypten, die de melaatsheid fchende! In het midden van den ftryd, toen het voordeel aan beide zyden verfcheen als een paar tweelingen, en aan onze zyde wel als de eerstgeboren, toen, even als eene  TREURSPEL. 93 eene koe, die in den zomer door eene horzel getto, ken is, deed zy de zeilen eensklaps wenden, en vluchtte weg. Ahenobarbus. Dit heb ik gezien; myne oogen verflaauwden op, dat gezicht, en konden zulk (een droevig lot) niet langer aanfchouwen. Scarus. Zoras zy wegzeilde fpreidde Antonius, die edele ruïne van haare toverkracht zyne waterwieken uit, en vloog haar na, gelyk een geile waart onder de eendvogels het wyfje navliegt.en verliet de vloot, toen de fttyd op het hevigst was- Nooit heb ik zulk een fchandelyk gevecht gezien; nooit voordeezen hebben ondervinding,dapperheid, en eer zichzelve zo gefchonden. Ahenobarbus. Helaas 1 helaas! Canidius. (Op bet Tooneel komende.') Ons geluk op zee is ten einde adem , en gaat op eene elendige wys ten gronde; Indien onze Bevelhebber zich dien man betoond had , die by zelf wist te zyn, dan zou alles goed gegaan hebben. Helaas, hy heeft door zyne vlucht aan ons volk een fchandelyk voorbeeld gegeven om insge. lyks te vluchten. Ahenobarbus. Ja wel, is het zo verre gekomen? Dan moogen wy waarlyk de zaak wel opgeeven. Canidius. Zy zyn naar de Peloponnefus gevlucht. ■ Scarus. Daarheenen (te komen) is gemakkelyk, en daar zal ik afwachten wat 'er van onze zaak zal worden. Canidius. Ik zal myne legioenen en ruitery aan Csfar over- gee*  $4 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. geeven; zes Koningen zyn my hierin reeds voorge. gaan. Ahenobarbus. En ik zai het kwynend lot van Antonius blyven volgen, fchoon zulks ftrydig is met myne rede. (Zy vertrekken.') Antonius, Eros, en verder Gevold. (Op bet Tooneel komende.) Antonius. Hoort.' het land beveelt my niet meer daarop te treeden; het fchaamt zich my te draagen. Myne vrienden treed nader, ik ben zó verachterd in de waereld, dat ik voor altoos het fpoor verloren heb. Ik heb een fchip, dat enkel met goud beladen is, neemt dat, en verdeelt het onder eikanderen, vlucht vanhier, en verzoentu met Casfar. Allen. Hoe, vluchten.' neen, wy nieti Anton i us. Ik ben zelf gevlucht, en heb lafhartigen geleerd te paan Ioopen, en (de vyanden) den rug te laaten zien. Myne vrienden, gaat heen. Ik hebbeflo. ten eene levenswyze aan te vangen, waarin ik u niet zal noodig hebben. Gaat heenen; myn fchat legt in de haven. Neemt die. Ach t ik heb ge. volgd dat, hetgeen ik niet dan met bloozen kan aanfchouwen; zelfs myne haairen ftaan op; de gryzen befchuldigen de bruinen, van overyling.en die wederom de eerften van vrees en verzuftheid. Ach! Vrienden, gaat heenen; ik zal u brieven medegeeven aan eenigen myner andere Vrienden , die zullen u by hen een' vrijen toegang bezorgen. Ik bid u, toont geen droefgeestig gelaat, of geeft my niet ten antwoord, dat gy my met tegenzin verlaat j bedient u van de waarfchouwing, die myne wan-.  TREURSPEL. 95 wanhoop u geeft. Laat hy van u verlaten worden , die zichzelven verlaten heeft. Begeeft u naar den zeekant; ik ftel u volkomelyk in het bezit van het fchip, en allen deszeifs rykdommen. Laat my een oogenbiik alleen, bid ik u ; ja, ik bid het u, want ik heb het (recht om te) beveelen 'verlo.' ren. Daarom bid ik thans. —— Ik zal u binnen, kort wederzien. (Hy gaat zitten,) Cleopatra, Charmian, Iras. ( Op bet Tooneel komende. ) Eros. Ach! waardfte Mevrouw, gaa naar hem toef Vertroost hem toch / Ir as. Ja, doe dat, lieffte Koningin.' Charmian. Ja, voorzeker; wat anders.? Cleopatra. (tegen Antonius.') Laat my by u nederzitten. o, Juno! Antonius. Neen, neen, neen ! Eros. Zie toch herwaarts, Mynheer! Antonius. O, Foei, foei, foei. Charmian. Mevrouw.' —— Ir as. Ach .' Mevrouw! Ach! genadigfte VorftinV Eros. Ach.' Mynheer" Mynheer! Antonius. Ja, myn Vriend. — By Philippi voerde hy zyn zwaard als een danfer, terwyl ik den mageren en  g5 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRAi en vervallen' Casfius floeg, en ik ben de oorzaak der dood van den dollen Brutus geweest; hy ftreed enkel als een onderbevelhebber, en bezat geene krygskunde; maar nu.... Doch, dit is niets.... Cleopatra. Ach I helpt' helpt.' Eros. Helaas! de Koningin! Mynheer, de Koningin' I r a s. Gaa naar hem toe, Mevrouw, fpreek hem aanj hy is zichzelven niet van fchaamte. Cleopatra. Wel aan, onderfteunt my dan. Acht Eros. Edele Antonius, rys op, de Koningin nadert u. Haar hoofd hangt (op haaren boezem) en de dood zal haar wegrukken, zo uw troost haar niet be» vryd. Antonius. Ik heb myne eer bezoedeld; een allerfchande» lykst omzwerven Eros. Mynheer, (zie) de Koningin. Antoni us. o(Koningin van) Egypten! waartoe hebt gy my ver» voerd! Zie, hoe ik myne fchaamte aan uwe oogen zoek te onttrekken, door terug te zien op datgeen, hetwelk ik, in oneer vernietigd, achtergelaten heb. Cleopatra. Ach' Mynheer, Mynheer! Vergeef het myne vreesachtige zeilen; ik dacht niet, dat gy my zoud gevolgd zyn. Antonius. o, Egyptifche (Koningin), gy wist maar al te wel , dat myne hartader aan uw ftuur gebonden was, en dat gy my zoud medefleepen. Gy kende uwe volftrekte oppermagt over myn' geest, ea  TRÊURSPEL. §7 en dat uw wenk my zelfs van de bevélen dei Goden zou kunnen aftrekken. Cleopatra. Helaas! (Ik bid om) vergiffenis.' Antonius. Nu moet ik aan dien Jongman onderdaanige voorflagen laaten doen, kruipen eh krinkelen door de kronkelpaden der laaghartigheid; ik, die met de helft der geheele waereld naar myn weibeha. gen fpeelde, het fortuin der menfehen verheffen' de , of verfloorende. Gy weet hoe groot uwe overwinning op myn hart was; en dat myn zwaard, door de liefde week gemaakt, in alle dingen aan dezelve onderdaanig was. Cleopatra. Ach! Vergiffenis! Vergiffenis l Antonius. Laat niet ééne traan vallen, zeg ik; ééne enkele maakt alles gelyk, dat gewonnen en verloren is; geef my ééne kus, die zelfs betaalt my al. les. — Wy hebben onzen Voedfterheer (naar Ca;far) gezonden; is hy reeds terug gekeerd? Myne waardfte! myn gemoed is zo zwaar als lood. Ik zal binnen een weinig wyn en vleesch gebruiken. De Fortuin weet, dat ik haar het meest veracht, wanneer zy my de hardfte Hagen toe« brengt. AGTSTE TOONEEL. Het Tooneel is in dg Legerplaats van Cafar. CjESAr, Agrippa , Dolabella, Thy» reus, en anderen. Cm sar. Laat den man hier komen, dien Antonius ge» zonden heeft. Kent gy hem ? G D  S>8 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. Dol abella. Ja, Csfar, het is zyn Vaedfterheer; eene blyk, dat hy wei geplukt moet zyn , is, dat hy zuik een'ge. ringen veder uit zyne flagwiek zend; hy die te vooren Koningen in overvloed tot zyne gezanten had, nog maar weinig maanden geleden, (De gezant van Antonius komt op bet Tooneel.) Cm, sar. Treed nader, en fpreek. Afgezant. Zo als ik ben, kom ik van Antonius. Ik was nog kort geleden, van zo weinig gewigt voor zyne belangens, als de morgendauw, die opeenmyrthe. blad legt, by de groote zee. Ca: sar. Dit zy zo. Verklaar uwen last. Afgezant. o, Meefter van zyn lot, hy doet u begroeten, en verzoekt inEt;ypten te moogen blyven j doch zo zulks niet toegeftaan kan worden, dan vermindert hy zyn verzoek', en bid u, dat hy tusfchen hemel en aarde als een gemeen burger te Athenen mooge leeven. Dit is wat hem betrefc Vervolgens; Cleopatra erkent uwe grootheid ; onderwerpt zich aan uwe magt, en fmeekt van u de kroon der Ptolemeën voor haare erfgenaamen, die van uwe genade afhangt. C^sar. Wat Antonius betreft, ik heb geene ooren voor zyn verzoek. De Koningin zal nooit gehoor, of eenig verzoek geweigerd worden, indien zy haaren geheel in ongenade vervallenen vriend uit Egypten verdryft, of hem daar van het leven berooft. Zo> zy dit doet, dan zal haare bede niet onverhoord blyven. Zeg dit aan beiden. A F g e z a n Tt Hat geluk verzelle u.' Cssaï;  TREURSPEL. 9) C^sar. (tegen een van zyn Gevolg.) Geleid hem tot buiten het leger. (Tegen Tby* reus) Thans is het tyd om eene proef van uwe welfpreekendheid te neemen. Spoed u, tracht Cleopatra van Antonius af te trekken; beloof haar, uit onzen naam, alles, (dat zy heeft doen verzoeken,) en, zo zy meer vordert, bied haar dan, volgens uw eigen goedvinden, meer aan. Vrouwen zyn niet fterk in voorfpoed; maar gebrek zal eene nooit aangeraakte Veftaaifche Maagd myneedig maaken. Beproef uwe listigheid, Thyreus, ftel zelf den prys der belooning uwer moeite, en wy zullen dien als eene wet naarkomen, Thyreus. Ik gaa, Cssfar. C^esa r. Geef acht, hoe Antonius zich in zyn ongeluk gedraagt, en op alles, hetgeen gy denkt, dat men uit zyn gantfch gedrag, en uit alle zyne beweegin. gen kan ontdekken. Thyreus. Ik zal, G-efar. NEGENDE TOONEEL. Het Tooneel is te Alexandrijn. ■ Cleopatra, Ahenobarbus, C h a e • mun, I r as. Cleopatra. • Wat zullen wy doen , Ahenobarbus ? Ahenobarbus. (Onze fout) overdenken, en fterven. Cleopatra. Legt de fout by Antonius, of by ons? G 2 A Hl-  ioo MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. Ahenobarbus. Alleen by Antonius, die zyn' wil meester maakte van zyne rede. Wat! otïchoon gy vluchtte uit dat verichrikkelyk tooneel des coriogs , daar de veelvuldige gelederen eikanderen deeden beeven, moest hy u daarom volgen ? Zyne vuurige liefdedrift behoorde zyn krygsmanfchap niet verftrikt te hebben, in zodanig een tydftip, toen de eene helft der waereld tegen de andere gekant was, en hy het voorwerp des gefchils. De fchande was niet minder dan het verlies, dat hy uwe vluchtende wimpels navolgde, en zyne zeemagt, die hem verwonderd nakeek, verliet. Cle op a tra. Ik bid u wees ftil- Antonius en zyn Afgezant. (Op bet Tooneel komende.) ! Antonius. Is dat zyn antwoord ? Afgezant. Ja, Mynheer. Antoni us. De Koningin zal dan eene heufche behandeling genieten, wanneer zy ons overlevert. r Afsezant. Zo zeide hy.] As tonius. Laat haar dit bekend worden. (Tegen Cleopatra.) Zend deezen gryzen kop aan Casfar, aan dien jongen , en hy zal allen uwe wenfchen tot den rand toe met heerfchappyën opvullen. Cleopatra. Dat hoofd, Mynheer? Antonius.' (Gaaj op nieuw naar hem. Zeg hem, dat hy de  TREURSPEL. ïor de roozen der Jeugd (op zyn gelaat) draagt, en dat (uit dien. hoofde) de waereld iets byzonders in hem zou moogen bemerken; dat zyne fchatten, fchepen, en legioenen zouden kunnen toebehooren aan een' bloodaart, wiens dienaars zouden kunnen overwinnen zo wel onder het bevél van een kind als onder dat van Casfar. Ik eisch van hem derhalven, dat hy alle verwaande vergelykingen tusfchen ons beider omftandigheden ter zyde ftelle, en my reeds (naar den ouderdom) hellende, zwaard tegen zwaard, in een tweegevecht befttyde. Ik zal hem dit fchriftelyk melden, volg my. (Antonius en de Afgezant vertrekken.) Ahenobarbus, Ja, waarlyk wel bedacht; de overwinnende Casfar zal zyn geluk weder omverre ftooten, en eene kans waagen tegen een' ouden krygsman. — Ik zie nu, dat het verftand der menfchen ook een gedeelte van hunne geluksgoederen uitmaakt, dat uitwendige gebeurtenisfen de inwendige vermogens met zich fleepen, en dat dus de eene met de am dere moeten lyden. Hoe kan het hem in de ge. dachten komen, daar hy alle omftandigheden weet, dat de magtige Casfar zich met zyne onmagt zal gelyk ftellen! — o Casfar! gy hebt zyn verftand ook overmeesterd. (Een Bediende komt) Bediende. Daar is een Gezant van Casfar, Mevrouw. Cleopatra. Hoe, zonder eenige plegtigheid! Ziet, myne Staatjuffers.' i Zy.die voorden ontluikenden roozenknop nederknielden, floppen den neus voor de afvallende roos. Laat hem binnen komen. Ahenobarbus. Myne eerlykheid en ik beginnen zich met elkan. deren te verdraagen; de trouw aan dwaazen betoond maakt onze getrouwheid tot loutere dwaasheid; maar echter overwint hy , die aan een' ongelukG 5 kgen  ie* MARCUS. ANTONIUS en CLEOPATRA. kigen Meefter onderdaanig en getrouw kan blyven dengeenen, die zynen Heer overwonnen heeft* en verkrygt een- naam in de gedenkfchriften! (Tbyreus treed binnen.) Cleopatra. Wat is de wil van Ctefar. Thyreus. Hoor my afzonderlyk. Cleopatra. Hier zyn enkel vriendjn. Spreek rechtuit. Thyreus. Dan zyn zy , waarfchynlyk , ook vrienden vaa Amonius. Ahenobarbus. Hy heeft 'er zoveel noodig, Mynheer, als Ca?, far; of hy heeft ons niet noodig. Indien het Casfar behaagt, dan zal onze Veldheer zich fpoeden, om vriendfchap met hem te maaken; en wat ons betreft, gy weet, dat wy de party kiezen, die hy kiest, en dat is die van Casfar. Thyreus. Dan is het wel. . Nu dan moet gy weeten', be. «oemde (Koningin) dat Casfer van u verzoekt: dat gy u niet bekommert over de omftandigheden waar. in gy u bevind, in zo verre hy Casfar is. Cleopatra. Gaa voort.. — Dit is recht edelmoedig. Thyreus. Hy weet, dat gy u niet aan Antonius uit liefde maar uit vrees, hebt overgegeven. Helaas.' C"«*™*-^«r*) Thyreus. En dus befchouwt hy de vlekken uwer eer als gedwongen , en nier als verdiend. Cleopatra. Hy is een' God (gelyk), en weet, wat rechtvaar*  TREURSPEL. 103 dig is. Myne esr is nooit weggefcbonken, maar al. leen door overmagt vermeefterd geweest. Ahenobarbus. (Ter zyde) Om hiervan verzekerd te zyn, zal ik het aan Antonius gaan vraagen. — o , Antonius.' gy zyt zó doorboord, dat wy u moeten te gronde laaten gaan; zelfs uwe geliefdde verlaat u. (Hy vertrekt.) Thyreus. Zal ik aan Cajfarmelden.watgy van hem begeert ? Want hy zou, in zeker opzicht, wel wenfchen,dat hy aangezocht wierd om iets te geeven. Het zou hem zser aangenaam zyn, dat het u behaagen mogt van zyn geluk een'ftaf te maaken om daarop te deunen. Maar nog meer zou het zyn' geest verwikken, wanneer hy uit my mogt hooren, dat gy Antonius verlaten had, en u begeven had onder de befcherming van him, als den opperden heer en meeder. Cl eop a t r a. Wie zytgy? Thyreus. Myn naam is Thyreus. Cleopatra. Beleefde Afgezant, zeg aan den grooten Casfar dit volgende; dat ik door u zyne overwinnende hand kus, en daarenboven (voor hem) nederkniel, ge. reed om myne kroon aan zyne voeten neder te leg. gen; zeg hem, dat ik het lot van Egypten van zy. ne algebiedende dem zal afwachten. Thyreus. Gy kiest het edelst fpoor; wanneer verftand en het noodlot tegen eikanderen ftryden, en het eerfte zyne uiterfte vermogens durft aanwenden, dan kan het lot hetzelve nooit overmeefteren. Vergun my de genade, dat. ik myn' verfchuldigden plicht op uwe hand mooge afleggen. Cleopatra. Casfar, uws Meefters Vader, heeft dikwyls, wanneer hy ontwerpen tot hat veroveren van koningG 4 ryken  i?4 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. rykeri gemaakt had , zyne lippen or» deere nn Sïï?° Pi3atS geh6Cht' WMneer £ *S £ TIENDE TOONEEL. Antonius, Ahenobarbus, de Voo, e i g e h. ■ Antonius. (Ziende dat Tby. tt„. „ ' reus haare hand kust-) WiezytïyTkS?1 *7 dend°nde'^ J'Piterii erooSmJ110 "keldeVebodin volbrent van den fe woeden ",en dlehet w'erd,'«" isS^ooizaamd Ahenobarbus. Gy zult gegeesfeld worden. Antonius. • Komt nader, myne dienaars! —o Gy fchelmi — Hemelfche en helfche Goden , nu wykt myn ETzag. On angs nog, wanneer ik Hechts rieTkwa. men Koningen als Jongens , die eikanderen In voorgang betwiften, toefchieten , en rienen wat is uw begeeren ? Heeft 'er dan riemS geeSl h?m?° Rukt d,en kbelm van bie'• e" Ahenobarbus. Het is beter te fpeelen met een'Jongen leeuw dan met een' ouden, die op fterven 1 egt. ' u v ». Antonius. yji i ' Maan' en Sterren.' Geesfelt hem-rit zou dit aaien doenl al w« h«- «TT neai,t;uc IK n.n zo verachteiyk gemeenzaam vond met da hand  TREURSPEL. 10S hand van deeze, (hoe is ook haar naam, zedert dat zy Cleopatra niet meer is?) Geesfeit hem myne dienaars , totdat gy hem als een kind het aangezicht ziet te zaamen trekken , en overluid fchreijen om erbarming. Sleept hem van hier. T h y e e ü s. o, Marcus Antonius.' ■■■ — Antonius. Sleept hem weg;als hy wel gegeesfeld zal zyn, brengt hem dan weder hier, die hofnar van Casfar zal eene boodfchap van my aan hem overbrengen. (De Bedienden vertrekken met Tbyreus.) (Tegen Cleopatra--) Gy waart reeds half verwelkt, toen ik u leerde kennen; ha.fpytlheb ik myne hoofd, peuluw te Romen ongedrukt gelaten! heb ik verwaarloosd een wettig nakroost te teelen , by een juweel onder de vrouwen, en dat om onteerd te worden van een' , die achter de tafel ftaan moet. Cl e op atr a. Myn genadige Heer! Antonius. Gy zyt altoos eene weifelende (vrouw) geweest. Maar wanneer wy in onze ondeugden verhard worden, o! dan is het allerelendigst! dan blinden de alwyze Goden onze oogen met onze eigene onreinigheid; dan laaten zy ons gezond oordeel verval, len, maaken, dat wy onze eigen gebreken aabidden, en belachen ons, wanneer wy verwaandelyk onze eigene fchande te gemoet gaan. Cleopatra. Ach.' is het reeds zo verre gekomen ? Antonius. Ik vond u als een koud geworden brokje op het bord van Jalius Casfar; reeds voorheen waart rv een overfchotvan denGrootenPompejus,behalven hetgeen gy, in meer verhitte tyden , wellustielvk hebt uitgekipt. Want ik ben verzekerd, dat, fchoon gy G 5 mis-  io5 MARCUS ANTONIUS es CLEOPATRA. misfchien kunt gisfen, wat ingetogenheid zy, gy die echter nimmer bezeten hebt. Cleopatra. Waarom zegt gy dat ? Antonius. Een'knaap, die een gefchenk zou aanneemen, en zeggen: De Goden moeten bet u vergelden.' toe te laaten, dat hy zich gemeen maake met myne fpeelgenoote, uwe hand; dat Koninglyke zegel en onderpand van edele harten.' —— Ach.' dat ik op den berg Bafan ware om daar de gehoornde kudden te overbrnllen, want ik heb hiertoe eene vreemde oorzaak.' en die op eene beleefde wyze bekend te maaken, zou zyn, als een man met een' ftrop om de keel , die den beul bedankt omdat hy haast met hem maakt. (De Dienaars komen weder met Thyreus-) Is hy gegeesfeld ? Bediende. Ter deeg, Mynheer. Antonius. Schreeuwde hy? verzocht hy vergiffenis? Bediende. Hy fmeekte om genade. Antonius. (tegen Thyreus.) Indien uw vader nog leeft mag het hem wel be. rouwen, dat gy niet zyne dochter geboren zyt; en gy zelf moogt wel bedroefd zyn, wanneer gy Casfar by zyn' triumf verzelt, naardien gy eens gegeesfeld zyt, omdat gy hem gevolgd hebt. Dat in het toe» komende de blanke hand van eene aanzieniyke vrouw u (van fchrik) de koorts doe krygcn! Beef zo menigmaal gy daarop uwe oogen flaat. • Keer nu terug naar Casfar ; verhaal hem hoe gy hier ontfangen zyt; zeg hem, dat hy my toornig maakt tegen hem ; want hy fchynt trotfch en verontwaerdigend te worden, ophaalende hetgeen ik nu ben, en niet, hetgeen hy wel weet , dat ik was. Hy maakt my toornig; cn dit valt hem zeer ligt te  TREURSPEL. i©7 te doen in deezen tyd, nu myne gelukfterren, die eertyds myne geleiders waren, hunne loopkringen ledig gelaten hebben, en hun vuur in den afgrond der hel hebben uitgefchoten. Indien myne redenen, en hetgeen hier gedaan is hem mishaagen, dan heeft hy Hipparchus, myn' vrygemaakten Haaf (in zyne magt) , dien kan hy , naar zyn genoegen , geesfelen, of hangen , of pynigen , om my dit betaald te zetten. Vertoorn hem vry door deeze boodfchap. Van hier met uwe ftriemen- — Pak u weg. (Tbyreus vertrekt.) Cleopatra, ' Hebt gy nu gedaan ? Antonius. Helaas! onze aardfche maan is thans verduifterd en dit voorfpelt niets anders dan den val van Antonius. Cleopatra. (Stil.') Ik moet hem tyd geeven. Antonius. Moest gy, om aan Casfar te behaagen,vriendelyke oogwenken geeven aan een', die hem de fchoenriemen vastmaakt? Cleopatra. Kent gy my dan nu niet meer? Antonius. En koelzinnig zyn tegen my? Cleopatra. Ach.' myn waardfte l indien ik dat ben, laat dan de hemel van dat koud hart hagelfteenen fcheppen, en vergiftigen derzelver bronwel, en dat dan de. eerfte fteen daarvan op myn' hals nedervalle; opdat wanneer die faielt myn leven ook moogè fmelten! Laat vervolgens de tweede ftsen myn' Caafarion treffen! En zo voorts by trappen, tot dat eindelyk alle de vruchten myns buiks te gelyk met allen myne wakkere Egyptenaaren door het fmelten van dsezen kogelachtigen regen (gedood) on. be-  ïo8 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. begraven blyven leggen, tot dat de vliegen en muggen van den Nyl hen als eene prooi in hunne ingewanden begraven hebben. Antonius. Ik ben voldaan. Casfar is in optogt naar Alexandriën, en daar zal ik my nog eens tegen zyn lot verzetten. Onze landmagt heeft zich dapper ge. dragen; en onze verftrooide zeemagt heeft zich weder byeen gevoegd, en dobbert op nieuw op de baaren als eene geduchte vloot. Waar zyt gy geweest, o, myn hart? Hoor, Mevrouw; wanneer ik nu eens weder uit het veld kom om uwe lippen te kusfen , dan zal ik (voor u) met bloed bedekt verfcbynen; ik en myn zwaard zullen my een' naam in de jaarboeken doen verkrygen; ik hoop nog op beiden. Cleopatra. Zie daar weder myn' dapperen heldl Antonius. Ik zal driedubbele kracht in myne zenuwe» hebben; ik zal een' nieuwen moed en een' nieuwen adem gevoelen; ik zal wanhoopig vechten; toen myne dagen gelukkig en voorfpoedig waren kon menig man zyn leven van my door eene boertigs zegging koopsn; maar nu zal ik myne tanden laaten zien, en alles.dat my in myn' loop wil ftui< ten naar den afgrond zenden. Kom wy zullen nog eens een' vrolyken nacht hebben; roept allen myne bedrukte legerhoofden tot my, wy zullen de bekers vullen; laaten wy nog eens den middernacht belachen. Cleopatra. Het is heden myn geboortedag; ik bad gedacht dien armhartiglyk te zullen vieren; maar nu myn Heer weder Antonius is, zal ik weder Cleopatra zyn, Antonius. Wy zuilen alles nog weder goed maaken. Cle.  TREURSPEL, ICfJ Cleopatra. (tegen de Bedienden.) Zegt, dat allen de edele bevelhebbers by hunnen Heer komen. Antonius. Ja, doet dat; wy zullen met hen fpreeken, en ik zal deezen avond maaken, dat de wyn uit hunna littekens voortfpringt. Kom, myne Koningin, daar is nog kracht in my. De eerfte keer, dat ik weder zal ftryden, dan zal ik maaken,dat de dood op my verliefd word; want ik zal zyne alvernielende liKkel den voorrang betwisten. (Zy vertrekken.) Ahenobarbus, (alken.) Nu zal hy met ftaarende oogen den blikfem tarten. Woedende te zyn is boven allen fchrik verfcbriktte zyn; en in zulk eene gemoedsgefteldheid zou eena duif een' fperwer byten; ik zie intusfchen, dat eena vermindering in het verftand van onzen Veldheer zyn' moed herftelt. Wanneer dapperheid rooft op het verftand, dan verteert die het zwaard, waarmede zy vecht, Ik zal een middel zoeken om hem te verlaaten- Eindt van bet derdt Bedryf. VIER.  ho MARCUS ANTONIUS bn CLEOPATRA.' VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel is in ie Legerplaats van Ca/ar. Cssar, Agrippa, en Mecshas, aan bet boofd van bun Leger. Cs8 ar. (Een' brief in de band houdende.) Hy noemt my jongen; en fcheld even alsof hy magt had om my uit Egypten te flaan. Myn* afgezant heeft hy met roeden gegeesfeld; my daagt hy tot een tweegevecht. Casfar (zou vechten) met Antonius. Laat de joude Overfpeeler bedenken, dat hy nog op veele andere wyzen kan fterven j intusfchen lach ik met zyne uitdaaging. Mecenas. Gy moet denken, Casfar, dat wanneer een zo groot (man) begint dol te worden, dat hy dan tot vallens toe afgejaagd is. Gun hem geen' tyd om adem te haaien, maar bedien u thans van zyne uitfpoorigheid; dolle gramfchap draagt nooit be» hoorlyke zorg voor zichzelve. Cs s a r. Zeg aan onze braave legerhoofden, dat wy voor' neemens zyn morgen den laatften flag van zoveele veldflagen te leveren. Onder onze gelederen bevinden zich nog verfcheiden, die Marcus Antonius in vroeger' tyd gediend hebben, hun getal alleen is groot genoeg om hem in te fluiten- Draag zorg, dat dit (myn bevél) gefchiede. Vergast het gantfcbe leger; wy hebben voorraad genoeg daartoe, en zy hebben deeze kosten wel verdiend. Arme Antonius! TWEE;  TREURSPEL. 111 TWEEDE TOONEEL. Het Tooneel is te Alexandrièn in het Paleis van Cleepatra. Antonius, Cleopatra, AhenobarS bus, Charmian, Iras, Alexas, G e t o l g. Antonius. Hy wil dan niet met my vechten, Domitius? Ahe n ob ar bus. Neen. Antonius. En waarom zou dat toch zyn? Ahenobarbus. Hy denkt, omdat hy twintigmaal gelukkiger is dan gy, dat het een gevecht zou weezen van twintig tegen een. Antonius. Morgen, Krygsman, zullen wy ter zee en te land vechten; ik zal (overwinnen en) leeven, of ik zal myne ftervende eer in (zoveel) bloed baaden, dat die (na myne dood) weder zal herleeven. Zult gy dapper vechten ? Ahenobarbus. Ik zal (van my af) flaan, en roepen: Neemt alles.' Antonius. Braaf gezegd. Wel aan ; roep myne huifbe. dienden, laaten wy deezen avond mild in onzen maaltyd zyn. (Eenige dienaars komen binnen) (Treed nader') Geef my uwe hand , gy zyt altoos recht eerlyk geweest; en gy ook; en gy, en gy, en gy. Gylieden hebt my wel gediend , en Koningen zyn uwe makkers geweest. Cleo-  112 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA, Cleopatra. (Ter zyde.) Wat wil dat zeggen? Ahenobarbus. (Ter zyde.) Dit is een van die wonderlyke invallen, welkende droefheid uit het hart fchiet. Antonius. En gy zyt ook eerlyk. Ik wenfchte wel, dat ik in zo veele mannen kon verdeeld worden, en dat gy allen tot éénen Antonius kond in een gefmolten worden ; opdat ik u wederom dezelfde dien? ften mogt kunnen bewyzen , die gylieden my b& wezen hebt. Allen. Dit verhoeden de Goden! Antonius. Nu, myne waarde makkers, bedient my nóg eens deezen avond, weest niet fpaarzaam op myn* beker , en behandelt my eveneens alsof myne heerfcbappy nog uw metgezel was,en onder myne bevélen Hond. Cleopatra. Wat is zyn oogmerk ? Ahenobarbus. Zyne dienaars te doen fchreijen. Antonius. Bedient my deezen avond; misfchien eindigt daar het tydperk van uwen dienst; het zou kunnen gebeu. ren, dat gy my nooit weder aanfchouwde, of zo al, dan enkel als eene van een gefcheurde fchim. Wel. ligt zult gy morgen een' anderen meefter dienen. Ik befchouw u thans als iemand, die zyn affcheid van u neemt. Myne braave vrienden, ik dank u niet af; maar blyft my als een' meefter, die aan uwen dienst gehuwd is, getrouw tot de dood; bedient my deezen avond nog twee uuren, en de Goden zullen u daarvoor beloonen! Ahenobarbus. Wat hebt gy.toch voor, Mynheer, met hen das te  TREURSPEL. ïi3 te bedroeven? Zie, zy fchreijen; en ik, de-Time ezel daar ik ben, heb oogen alsöf ik uijens gero. ken had. Doe ons toch de fchande niet aan van ons in vrouwen te veranderen. Antonius. Hoi, 'ho, der Goden vloek treffe my, zo dit myn oogmerk geweest is / Laat voorfpoed grocijen daar deeze droppelen vallen! Myne geliefde vrienden, gy vat myne woorden in een' al te droeven zin op; ik zeg dit alles om u op te beuren; ik heb u willen verzoeken-deezen nacht onder het branden der fakkelen door te brengen. Weet, myne hart» vrienden, dat ik eene goede hoop heb op den dag van morgen, en dat ik u zal voorgaan (naar de plaats) daar ik veelder een zegenpraalend leven, dan eene roemryke dood te gemoet zie. Laaten wy ons tot het avondmaal begeeven. Kómt, vólgt my; en verdrinkt alle zwaarmoedige overweégingen. DERDE TOONEEL, Het Tooneel verbeeld de Hoofdwacht voor bet Paleis. (Eenige krygsknecbten komen op bet Tooneel.') Eerste Krygsknecht. Goeden nacht, medebroeder, morgen is het de dag. Tweede Krygsknecht. Het zal toch de eene of andere keer neemen. Vaar wel. Hebt gy niets nieuws oncjerwege ge. hoord. Eerste Krygsknecht. Neen. Is 'er eenig nieuws? H Twib.  li* MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRIA. Tweede Krygsknecht. Waarfchynlyk is het flechts een gerucht. Ik wensch u een' goeden nacht. Eerste Krygsknecht. Ik dank u, vriend; goeden nacht. (Zy ontmoeten andere Krygsknecbten.) Tweede.Krygsknecht, (tegen de anderen.) Mannen.' houd goede wacht. Eerste Krygsknecht. Insgelyks. Goeden nacht, goeden nacht! (De twee krygsknecbten plaat/en zicb ter ivederzyden van bet Tooneel.) Tweede Krygsknecht. Wy hier; en wanneer morgen onze vloot gelukleis is, heb ik eene gegronde hoop, dat ons landvolk dapper zal ftaan. Eerste Krygsknecht. Het is een moedig leger vol van dapperheid. (Men boort onder bet Tooneel een veldmuziek-) Tweede Krygsknecht. Stil-' Wat is dat geluid? Eerste Krygsknecht. Stil, ftil! Tweede Krygsknecht. Hoor, hoor! Eerste Krygsknecht. Muziek in de lucht. Derde Krygsknecht. Neen, onder de aarde. — Een goed voorteken, nietwaar ? Tweede Krygsknecht. Neen. Eerste Kr-ïgsknecht' Het is de God Hercules, die Antonius altoos bemind heeft, doch die hem nu verlaat. Es ns  TREURSPEL. uS Eerste Krygsknecht. Gaat met my, Jaaten wy eens onderzoeken, of de overige fchildwachten hetzelfde hooren. Tweede Krygsknecht. (Di overige fcbildwacbten aanfpreekende.) Wat is dat, vrienden? Allen Wat is dat? Wat is dat? Hoort gy dat wel? Eerste Krygsknecht. Is dat niet wonderlyk ? Derde Krygsknecht. Hoort gy dat wel , makkers ' Hoort gy dat wel * ' Eerste Kryssknecht. Laaten wy dit geluid volgen zoverre onze post het ons toelaat, en laaten wy verneemen, hoe het daarmede gaan zal. Allen. Goed. — Het is een wonder. VIERDE TOONEEL. Bet Tooneel is in bet Paleis van Cleopatra. Antonius, Cleopatra, Charmian, Eros, Gevolg. Antonius. (Eros roepende,) Eros, (geef my) myne wapenrusting, Eros. Cleopatra. Slaap (eerst) een weinig. Antonius. Neen , lieffte. Kom , Eros, (geef my) myne wapenen, Eros. Kom, myn vriend, trek uw harnas aan. (Erts nadert bem.) Indien de Fortuin H 2 oée  %i6 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. ons vandaag niet gunftig is, dan komt het enkel omdat wy haar braveeren. Kom. Cleopatra. Ik wil ook helpen. Antonius. Waartoe zou dat dienen ? o Laat dat blyven , laat dat blyven ;gy wapent myn hait; —— (tégen Eros.) Verkeerd, verkeerd j dit eerst, dit eerst. Cleopatra. Zacht, zacht; ik zal u helpen. Zo moet het weezen. (Zy wapent Antonius.) Antonius. Goed, goed; nu zullen wy gelukkig zyn. (Te-, gen Eros.) ZAet gy wel, myn vriend ? Wapen u nu ook, Eros. Terftond, Mynheer. Cleopatra. Is het dus niet wel gegespt? Antonius. Verwonderlyk ; verwonderlykl Hy, die dit zal (trachten te) ontgespen, éér het ons behaagt het uit te trekken om te rusten, zal een' ftorm onder, vinden. Gy fommelde Hechts, Eros, en myne Koningin is een veel bekwaamer fchildknaap dan gy. Haast u. — o Liefde, zo gy heden myne ftryden kond zien, en deeze Koninglyke bezigheid befchouwen; dan zoud gy een meesterftuk zien. (Een gewapend Krygsman komt op.) Goeden morgen , wees welkom; gy ziet 'er uit als een, die weet wat eene krygsbediening inheeft; wy zyn gewoon vroeg op te ftaan tot eene bezigheid, die ons aangenaam is, en aanvaarden die met vermaak. Krygsman. Reeds duizenden , Mynheer, hoe vroeg het ook zv , hebben het harnas aangegespt, en wach' * ten  TREURSPEL. ten u aan de haven. (Men boort een gejuich en bet blaazen van Trompetten,') (Een Bevelhebber en eenige Krygsknecbten komen op bet looneel.) Bevelhebber. De morgenftond is fchoon. Goeden morgen, myn Veldheer' Allen. Goeden morgen, Veldheer. Antonius. Dit is voor my eene aangenaame morgengroet," myne vrienden. Deeze ochtend, even als een jongeling, die tracht uit te munten, begint vroegtydig. — Zo, zo. — Geeft my dat. — Dit heen, — Zo is het wel. — Vaarwel, Mevrouw, wat 'er ook van my mooge worden. (Hy kust baar.) Zie daar een krygsmans kus; het zou walglyk en fchandelyk zyn een meer gemaakt affcheid te nee« men; ik verlaat u thans als een man van ftaaï. Gy die ten ftryde wilt gaan, volgt my op de hie. len, ik zal u derwaarts voeren. Vaarwel, (Cleopatra.) (Hy vertrekt.) Charmian» Behaagt het u naar uw vertrek te gaan, Mevrouw ? Cleopatra. Ja, geleid my derwaarts, Hy vertrekt als een moedig man> o Dat Hy en Casfar dit gefchil door een tweegevecht mogten beflisfen. Dan zou Antonius. ... Maar nu..,. Kom aan, volg my. Bj V Y Mi  118 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRIA.' VYFDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld eene Legerplaats. Antonius, Eros, ««Krygsknecht. Kryosknecht. Dat de Goden deezen dag voor Antonius gelukkig maaken! Antonius. Ik wenschte wel, dat gy, en deeze uwe littekenen my te vooren hadden kunnen overreeden om te land te vechten.' Eros. Indien gy dit gedaan had, dan zouden de afval» lige Koningen, en de oude Krygsman, die u deezen ochtend verlaten heeft, u fteeds hebben blyven volgen.^ Antonius. Wie heeft my deezen ochtend verlaten? Eros. Wie? Iemand, die fteeds by u was. Roep Ahsnobarbus; hy zal u niet hooren; of hy zal uit de legerplaats van Casfar u toeroepen : ,» Ik „ behoor niet meer tot de uwen. " Antonius. Wat zegt gy! Krygsknecht. Ja, Mynheer; hy is by Casfar. Eros. Maar hy beeft zyne fchatten en goederen niet medegenomen. Antonius. Is hy weggegaan ? Krygsknecht. Niets is zekerder. Antonius. Gaa heen, Eros, zend hem zyne fchatten achterna;-  TREURSPEL. 119 terna; doe dit, onthoud hem niets, dit beveel ik u. Schryf hem beleefdelyk myn vaarwel en myne groet, ik zal het ondertekenen' Meld hem, dat ik van harte wensch , dat hy nooit weder rede mooge hebben om van Meester te veranderen. Ach! myn ongeluk heeft braave mannen vervoerd.' Spoed u, waarde Eros. ZESDE TOONEEL. Het Tooneel is in de Legerplaats van Ccefar. • CfflSAR , Agrippa , Ahenobarbus , Dolabella. Caesar. Gaa heen, Agrippa, en begin het gevecht. Ik wil , dat Antonius levendig gevat worde; raaakdit aan allen bekend. Agrippa. Ik zal, Casfar. Cm sar. De tyd van een' algemeenen vreede begint thans te naderen; indien deeze dag (voor ons) gelukkig is, dan zal de driedeelige waereld vanzelf olyfplanten voortbrengen. (Een Bode komt op.) Bode. Marcus Antonius is in het veld verfchenen. C je sar. Gaa, Agrippa; tast hem aan. Plaats hen, die van hem afgevallen zyn, in de voorhoede, opdat het mooge fchynen alsof Antonius zyne woede op zichzelven verfpilt. (Zy vertrekken allen, bebal. ven Abembaibus. Ahenobarbus. (alleen,) Alexas is afgevallen; by was om zaaken van Antonius naar Judaea vertrokken ; daar overreedde hy Herodes den Grooten om Cafar's zyde te kleH 4 zen >  i2o MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. zen, en zynen Heer Antonius te verlaaten; voor deeze moeite heeft Casfar hem doen ophangen; Canidius, en de overigen, die afgevallen zyn, krygen het noodig onderhoud, maar zyn in geen aanzien pf vertrouwen. Ik heb kwaaiyk gehan» deld , en ik moet myzelven deswegens metzóvee} leedweezen befchuldigen, dat ik nooit weder vrolyk zal zyn. (Een der krygsknecbten van Ccejar komt op bet Tooneel ) Krygsknecht. Ahenobarbus, Antonius heeft u allen uwe fchatten achterna gezonden, en zyn' heilwensch daar. enboven. De brenger kwam aan myne wacht> plaats, en is thans bezig met zyue muilezels voor uwe tent te ontlaaden. Ahenobarbus. Ik fchenk htt u. Krygsknecht. Spot niet, Ahenobarbus, ik zeg u de waarheid Het best is, dat gy den brenger behouden uit on« leger voert; ik moest myn post waarneemen , an» öe.-s zou ik zelf d>t gedaan hebben. Uw Veldheer is nog fteeds een Jupiter. (De krygsknecht vertrekt.) Ahenobarbus. (alleen) Ik alleen ben de grootfle fchelm van de gantfche aarde; ja, ik gevoel , dat ik zulks ben in den hoogften graad, o Antonius! gy onuitputbaare bron van goedhartigheid, hoe mildelyk zoud gy myne goede dienften beloond hebben , daar gy myne oneer met goud bekroont! Dit doet myn hart zwellen; indien deeze fchielyke aandoening hetzelve niet doet barsten, dan zal een fchielyker middel dezelve te boven ftreeven; maar deeze enkele gedachte zal het doen, dit gevoel ik. — Zou ik tegen u ftryden! —— Neen, ik zal eene graft opzoeken, daar ik in fterven kan; de onzuiverfte past het best voor het laatst gedeelte van myn . ieven. Z E.  TREURSPEL. 121 ZEVENDE TOONEEL. Het Tooneel is voor de muuren van Alexandrièn. (Men hoort van achter het Tooneel een krygsgefcbre gemengd met den klank van Trommelen en Trom' petten,) Agrippa, (tegen eenige Legerhoofden) Trekt af (met uwe benden ,) wy hebben ons te verre begeven; Cajynboom, die hen allen overfchaduwde, ftaat zon. der bast- Ik ben verraden, o welk eene valfche Egyptifche zielf deeze grootfche Toverefle, wier oogen myne wapenen uitlokten en naar haar toe wenkten , wier boezem myne eerkroon , myn hoofdoogmerk was, betoont zig thans eene rechte bedriegfter te zyn , en bedriegt my van al'e kanten tot zelfs in myn uiterfte Jverlies o Eros.' Eros/ (Cleopatra komt op bet Tooneel.) ha! Betoverfter! vertrekt! —— Cleopatea. Hoe! is myn Heer dan verbitterd tegen zynernih* naares ? A n t o n i u's. Verdwyn, of ik zal u uw' verdienden loon gee< ven, en Casfar's triumf verminderen. Laat hy u gevangen, neemen, en u aan het juichend volk als een fchouwfpel vertoonen, volg zyn' zegenwagen, als de grootfte fchandvlek van uw geflacht! word als een vreemd monfterdier ter befchouwing ten toon gefield aan de nietwaerdigfte fchepfelen; aan zotten; ja, laat de beleedigde Octavia uw aangezicht metfcberpenagelen opkrabben! (Cleopatra^ertreki.) het is goed, dat gy heengaat; indien het goed voor u is, dat gy in het leven blyft. Maar het was beter,dat gy in myne woede waart vervallen; want ééne dood zou u voor veele hebben kunnen behoeden. Kom, Eros, ik heb het hemd van Nesfus aan myn lyf; o Alcides, myn Voorvader , leer my uwe woede! Laat my.Lychas aan de hoornen der maan ophangen; en, met deeze handen, die den zwaarften knods konden regeeren ,myn waerdigfte gedeelte te niet doen. De Toveres zal fterven; zy heeft my aan den Romeinfchen jongen ver-  TREURSPEL. x23 verkocht, en door baar verraad moet ik vallen; hiervoor zal zy fterven. Kom, Eros. (Hy ver- trekt.) Cleopatra, Charmian, Iras, Mah. dian. (Weder op bet Tooneel komende.) Cleopatra. Staat my by, myne Staatjuffers.' —. Ach.' hy is verwoeder dan Telamon om zyn fchild; geen Thesfalisch wildzwyn was ooit zo woedende. Charmian. Begeef u naar uw praalgraf; fluit u daarin op, en doe hem weeten, dat gy overleden zyt. De ziel en het lichaam lyden nooit meer dan in het fcheiden der grootheid. Cleopatra. Weisan; laaten wy naar het praalgraf gaan. Gy, Mardian, gaa hem zeggen, dat ik my zelve van het leven beroofd heb; zeg,dat myn laatfte woord Antonius geweest is; en fpreek dien naam, bid ik u, recht drotfgeestig uit. —- (Spoed u) vanhier, Mardian, en kom my (fchielyk) zeggen,hoe hy (de tyding van) myne dood opgenomen heeft. Komt alle met my naar de grafplaats. (Zy ver. trekken.) ELFDE TOONEEL. Antonius, Eros. Antonius. Eros, gy ziet my nu nog, I Eros.  130 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA.' Eros. Voorzeker, edele Veldheer. Antonius. Somtyds zien wy eene wolk , die draakachtig (van gedaante) is; fomtyds een' nevel, die veel gelykt naar een' beer, een'leeuw, een kafteel met torens, eene overhangende rots, een' tweetoppigen berg, of een blaauwachtig voorgebergte, met boomen beplant, die de waereld toewenken,en (echter) onze oogen door enkele luchtverfchynfelen bedriegen. Gy hebt allen deeze verfchynfeien gezien, zy zyn tekenen van den duisteren avond. Eros. Ja, Mynheer. Antonius. < Dat geen, het welk nu een paard is, word door de voortdryvende wolken uitgewischt, en zo ononderfcheidbaar gemaakt als twee gelyke droppelen water. Eros. Dat is waar, Mynheer. Antonius. Myn goede vriend Eros, uw Veldheer is thans juist zodanig een wezen, tot nog toe ben ik Antonius, maar, vriend, ik kan deeze gedaante niet lang meer behouden. Ik heb deezen oorlog berokkend en gevoerd ter liefde (der Koningin) van Egypten, wier hart ik dacht te bezitten, omdat zy het myne bezat; van het welk, zo lang het nog het myne was, veeie millioenen van anderen afhingen, die nu verioren zyn! Zy, Eros. zy heeft met Casfar de kaarten gemengd ,en valfchelyk myn roem op zyn' triumf weggefmeten. ■ Neen, Eros, fchrei niet}, daar is nog (een middel) overgebleven, om een einde van ons zeiven te maaken. (Tegen Mardian, die op bet Tooneel komt.) o.'Uwe verachtelyke Meestres! Zy heeft my myn zwaard ontftolen. Mar-  TREURSPEL. i3i M, a e d i a n. Neen, Antonius; myne Meestres beminde u èn heeft in alles deel genomen in uw lot. Antonius. Van bier, verachtelyke Gefneden, zwygl Zy heeft my bedrogen, en zy zal de dood fterven. Mardian. (De fchuld van) de dood kan door één' mensch maar éénmaal betaald worden, en zy heeft die reeds afgedaan. Hetgeen gy dacht te doen is door haare hand gedaan , haar laatfte woord was: „ An„ tonius!" Hier op brak een verfcbeurende uitroep den naam van Antonius nog eens doormidden; dezelve wierd gedeeld tusfchen het hart en de lippen; zy gaf den geest; en dus bleef uw naam in haar begraven. Antonius. (Zy is) dan dood? Mardian. (Zy is) dood. Antonius. Omhels my, Eros.' De taak "van myn' langen dag is afgedaan, en wy moeten ons ter rust begeeven. ' (Tegen Mardian.) Datgy veiliglyk van hier moogt gaan, is loon genoeg voor u. Vertrek. (Mardian vertrekt.) Af! Ruk af! Het zevenvoudig fchiid van Ajax kan den flag van myn hart niet af. weeren- Ach! fcheurt, myne zy den.' o Myn hart ƒ wees éénmaal fterker dan (het lichaam) dat u oml vat; verbreek uwe brooze wooning.' Schielyk, Eros, fchielyk! ——- Geen ktygsman meer! —— Weg, gebulte wapenen; ik heb u met roem gedragen! (Hy omarmt zichzelven.) — Verlaat my voor eene wyl, Eros. (Eros vertrekt.) Ik zal u innaaien, Cleopatra, en myne vergiffenis fchreijende van u affmeeken. Dit,moet zo zyn, want nu is alle uitftel hartkwelling.' Nu de toorts uit is, leg u nu neder, en zwerf niet langer. Thans verI 2 nietigt  i3ï marcus antonius en cleopatra. nietigt de arbeid alles, dat.zy 'voortbrengt; ja zelfs, de kracht verftrikt zichzelve door kracht; fluit dan (de oogen,) en alles is gedaan. ——» Erosl «— Ik kom, myne Koningin! — Eros! — Verwacht my, daar de (zalige) zielen op bloemen rusten; daar zullen wy hand aan hand gaan, en door onzen vrolyken gang allen de geesten doen verbaasd ftaan; Dido en haar iEneas zullen hunne opwachters verliezen, en de geheele menigie zal de onze zyn. — Kom, Eros.' Erosj (Eros komt weder.) Ex os. Wat begeert myn Heer van my? Antonius. Zedert de dood van Cleopatra heb ik in zulk eene fchande geleefd, dat zelfs de Goden myne laagheid verroeijen. Ik, die met myn zwaard de waereld kon vierendeelen, en op den groenen rug van Neptunus lieden van fchepen bouwen, veroordeel my zeiven, omdat my de moed van eene zwakke vrouw ontbreekt; omdat ik minder groothartig ben dan zy, die door haare dood tegen Casfar zegt: „ Ik heb my zelve verwonnen." Gy hebt my gezworen, Eros, dat, wanneer de nood het ver« eischte, die het nu wezentlyk vereischt, wanneer ik de onvermydelyke vervolging van het ongeluk achter my zou zien, dat gy my dan op myn bevél zoud dooden. Doe het nu, want de tyd is thans gekomen. Gy verflaat niet my, maar (gy verflaat in my) Casfar. Laat uwe wangen rooder wor» den. Eros. De Goden verhoeden, dat ik doen zou,hetgeen geene Parthifchefchichten, fchoon vyandig, hebben kunnen doen. Antonius. Eros, zoud gy in het magtig Romen voor een venfler flaande, willen aanzien, dat uw Heer, dus met de atmen kruiswyze op den rug gebonden, en met  TREUR SPEL. 133 met getemden en gebogenen nek rond geleid wierd; terwyl de rollende zetel van den gelukkigen Ces. lar, voor hem uit getrokken , de fchande, die hem zoude volgen (voor eeuwig) brandmerkte. Eros. Neen, dat zou ik niet willen zien, Ahtohiüs, Welaan dan1 Want ik moet [thans door eene wond genezen worden. Trek uw eerlyk zwaard, dat gy met veel nut voor uw Land en Meefter gedragen hebt. Eros. Ach! Antonius, ver fchoon my! Antonius. Toen ik u de vryheid fchonk, hebt gy my toen niet gezworen, dat gy dit doen zoud, wanneer ik het u gebood ? Doe het thans, of allen uwe voo« rige dienften zyn niets anders dan oogmerklooze toevallen. Trek, en kom hier. Eros. Wend dan dat edel gelaat van my af, waaraan de geheele waereld eerbied plagt te bewyzen. Antonius. Welaan. -— (Hy wend zyn aangezicht van Eros af.) Eros. Ik heb myn zwaard ontbloot. Antonius. Laat het dan fchielyk de daad volbrengen, waarom gy het uitgetogen hebt. Eros. Myn waarde Meefter, myn Veldheer, mynOp> perhoofd / vergun my, dat ik u vóór dien doodeJyken flag, vaarwel zeg. Antonius. Het zy zo; vaarwel! I3 Eros.  134 MARCUS ANTONIUS fn CLEOPATRA. Eros. Vaarwel, edele Held! —— Zal ik nu toedooten? Antonius. Ta, Eros- J Eros. Welaan; daar dan. —— (Eros doorjieekt zich. zeiven.) Dus ontgaa ik hi'< verdriet van de dood van Antonius te zien. (Hy (lerft.) Abt onius. Driewerf edeler dan ik zelf, gy, o dappere Eros, gy leert my, wat ik moet doen, en wat gy niet kond doen. Myne Koningin en Eros hebben door hun braaf voorbeeld my myne oude grootmoe, digheid indachtig gemaakt, maar ik wil in myne dood bruidegom zyn, en my daarin begeeven als in eens minnaars bed. Welaan dan; Eros, uw Meester derft uw leerling; gy hebt my geleerd dus te doen. (Hy valt in zyn zwaard.) Hoe! (ben ik) nog niet dood? nog niet dood? Myne lyf. wacht! — hola! —• maakt my verder afl TWAALFDE TOONEEL. Antonius, Dercetas, Lyfwacht. Eerste Lyfwacht. Wat betekent dit gerucnt? Antonius. Ik heb myn werk dichts ten halve gedaan, myne vrienden; ik bid u voleindig hetgeen ik begonnen heb. Tweede Lyfwacht. De Ster is gevallen. Eerste Ltfwacht. En de tyd is aan zyn einde gekomen* Al»  ANTON III s. EROS, uw- ^Meester fterft uw leerling; JLiSCUS AXTONH'3 Es CUOÏATÏA.iTi'jIliVXI^iTorn.   TREURSPEL. 13$ Allen. Ach.' Helaas! Antonius. Zo iemand van u my waarlyk bemint» dat hy my dan doode. Eerste Lyfwacht. Ik niet. Tweede LrrwieHi' Ik ook niet. Allen. En niemand van ons. (Zy vertrekken.) Der ce tas. Uw noodlot en uwe dood noodzaaken allen we aanhangers om van u af te vluchten. Enkel dit zwaard getoond aan Casfar, met (byvoeging van) deeze nieuwstyding, zal my ingang by hem doen verkrygen. Diomedes. (Op het Toneel komende.) Waar is Antonius ? De r ce tas. Daar, Diomedes, daar. Diomedes. Leeft hy? Wilt gy niet antwoorden, man? Antonius. Zyt gy daar, Diomedes? Trek uw zwaard, en geef my zo veele fteeken als tot fterven noodig zyn. D1 ome des. Myn gebiedende Opperheer, myne Meeftrefla Cleopatra zend my tot u. Antonius. Wanneer heeft zy u afgezonden? Diomedes. Zo op het oogenbiik, Mynheer. Antonius. Waar is zy? Diomedes. Zy heeft zich in haar praalgraf opgefloten. Zy 'I 4 'hai  ts6 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. had een vreesachtig voorgevoel van hetgeen thans gebeurd is; want toen zy bemerkte, dat (echter nooit (waar) zal bevonden worden. dat gy haar verdacht hield van met Casfar overeengekomen te zyn; en dat uwe woede niette verdiyven was deed zy u weeten, dat zy overleden was. Doch' naderhand vreezende voor de uitwerking, die dit zou kunnen doen , heeft zy mv. gezonden orrj u de waarheid aan te kondigen, doch, zo ik vrees, te laat. Antonius. (Ja voorzeker) te laat, myn waarde Diomedes. Ik bid u roep myne Lyfwachten. DlOMEDIS. Hola / de Lyfwachten van den Veldheer' De Lyfwachten ƒ hola! Komt hier, uw Heer roept u. (De Lyfwachten kamen.) Anton i u s. Myne vrienden, draagt my (naar de plaats) daar Cleopatra my ontboden heeft ; dit is de laatfte dienft.dien ik u beveelen zal. Een Lyfwacht. Ach! wee onzer, Mynheer! dat gy, allen uwe getrouwe aanhangers niet overleeven moogt.' Allen. o Allerdroevigfte dag! A n ton i us. Neen, myne goede vrienden, bewyst myn hard noodlot de gunst niet van droevig te zyn. Verwelkomt (veeier) datgeen, hetwelk gekomen is om ons te ftraffen, en dat wy (integendeel) fchy. nen te ftraffen, door het gewilliglyk te draagen. Neemt my op. Ik beb u dikwyls geleid, mynê vrienden} geleid gy my thans; en hebt dank voor alles. (Zy draagen Antonius weg.) B ER.  TREURSPEL. 137 DERTIENDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld een prachtig Praalgraf. Cleopatra, Ch arm i an , I ras. (boven^ aan een venfter.) Cleopatra. Neen, Charmian, ik zal nimmer [vanhier gaan. Charmian. Wees getroost, Mevrouw. Cleopatra. Neen, ik wil niet getroost zyn; alle vreemde en verfchnkkelyke toevallen zyn my thans welkom, maar troost veracht ik; de toeftand onzer droef' heid, zo die evenredig zal zyn met de oorzaak, moet zo groot zyn als dat. hetwelk dezelve heeft voortgebragt. (Diomedes komt.) Hoe nu, Diomedes' Is hy dood? Diomedes. De dood is over hem gekomen, maar hy is nog niet dood. Zie uit, aan de andere zyde van liet graf, zyne lyfwachten hebben hem daar gebragt. (Antonius word op bet Tooneel gedragen,) Cle opatra. o Zon, verbrand thans dengrootenkring, waar.in gy omloopt! —« Laat duifternis ruften op den wiffclvalligen grondflag der aarde! Ach, Antonius! Help , Charmian ! Iras , help ! Helpt, vrienden, daar beneden' laaten wy hem optrekken. Antonius. Wees ftil. — Casfar's dapperheid heeft Antonius niet overwonnen; maar Antonius heeft over zichzelven gezegenpraald. Clopatra. Zo behoorde het ook te zyn, dat niemand An\ 5 tonius  l38 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. tonius kon verwinnen dan Antonius; maar, wee! dat dit zo is. Antonius. Ik moet fterven, (Koningin van) Egypten Ik moet fterven ; ik laat de dood thans üechts een weinig op my wachten, tot dat ik den armen laaf ften kus van zoveel duizend kusfen op uwe lippen zal gedrukt hebben- — Ik durfniet, my" waarde, myn allerwaardig Heer, uit vrees van gevangen te worden, vergeei het my- De trotfcnè zegenpraal van Oefar zal door my „iet verfierd worden; zolang dolken, gifdranken of (langen, nog fcherpte, kracht, ot angei hebben, ben ik behouden- ^we huisvrouw Octavia met haar zedig gelaat, en ftille bedaardhe d zal nimmer de eer genieten van met eene gemaakte zedigheid op my neder te zien. Maar kom, kom hier! Antonius, helpt my, myne ftaatjuffers. Wy zullen u optrekken, — helpt gy ook, vrienden. Antonius. Ach! fpoed u dan, of ik leef niet meer, Cleopatra. Een vreemd geval! — Hoe zwaar weegt myn Heer.' Alle onze kracht is zwaarte geworden, en dit maakt hat gewigt. Indien ik het gezag had van de groote Juno, dan zou de fterkgewiekte Mercurius u opvoeren, en u plaatfen aan de zyde van Tupiter. — Maar, nog een weinig. — Wenfchen zyn enkel dwaasheid, o Kom, kom, kom - (Ay trekken Antonius op.) en, welkom! welkom/Sterf, daar gy geleefd hebt, en verkwik u met kusten. Indien myne lippen dat vermogen hadden, dan zou ik die zó wenfchen te verflyten. Allen. o Droevig fchouwfpel. An.  T R E U R S PEL. 13* Antonius. Ik fterf; (Koningin van) Egypten, ik fterf; geef my een weinig wyn.en laat my nog eenigewoor» den fpreeken. Cleopatra. Neen, laat my fpreeken, en zó luid fchelden, dat de valfche Fortuin , door myne beleediging ver« ftoord, uit fpyt haar rad verbreeksAntonius.Eén woord, waardfte Koningin. Smeek uwe eer en veiligheid van Casfar af. — Ach' ——Cleopatra.Die (twee) kunnen nimmer te zaamen gaan. Antonius. Myne waardfte, hoor my. Betrouw niemand van het gevolg van Ctefar dan ProcuiejusCleopatra.Myn befluit en myne handen zal ik vertrouwen, en niemand van Casfar's gevolg. AntoNius. Schrei of jammer niet over den droevigen omkeer (van myn lot) op het einde van myn leven; maar vermaak uwe gedachten door die te voeden met myn voorig geluk, toen ik de grootfle en edelfte man der aarde was; en (ook hiermede) dat ik thans niet lafhartig fterf, en niet fchandelyk myn' helm afleg voor myn' landgenoot, als een Romein, die door een' Romein in den ftryd verwonnen is. Myn geest begeeft my thans; ik kan niet meer! Cleopatra. Edelfte van alle mannen., wilt gy fterven ? Be* kommert gy u niet over my? Z3I ik nog langer vertoeven in deeze haatelyke waereld, die door uwe afweezigheid een' varkenftal gelyk geworden is? Ach, ziet, myne vriendinnenl De kroon der wa».  ïi» MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. waereld verfmelt! — Ach.' Myn waarde Heer! Helaas/De lauwerkrans van den oorlog is verwelkt, de noordftar der krygsknecbten is gevallen ; jongelingen en jonge dochters ftaan thans gelyk met mannen; het onderfcheid is verdwenen; en daar is niets aanmerkenswaerdigs overgebleven onder de albefchouwende maan. (Zy valt in zwy»..) Charmian. Ach.' wees bedaard, Mevrouw.' Ir as. Zy is ook dood, onze Koningin. Charmian. Mevrouw.' Ir as. Koningin.' Charmian, Ach, Mevrouw.' Mevrouw l Mevrouw.' -» Ir as. Koningin van Egypten Charmian. Stil, ftil, Iras.' Cleopatra. Neen, thans niets meer dan eene bloote vrouw, die geregeerd word door dezelfde armhartige driften als eene lboerin, die de koeijen melkt, en de geringfte bezigheden verricht.' — Ik behoorde nu myn' fcepter de onrechtvaardige Go. den myn' fcepter in het aangezicht te werpen, en hen toe te roepen, dat deeze waereld hunne (wooning) evenaarde, vóór dat zy ons ons juweel ontroofd hadden. Alles is (thans) een enkel niet; geduld is zotheid,en ongeduld voegt flechts aan een' hond, die dol is. Is het dan eene misdaad in de verborgene wooningen der dood in te dringen, éér zy tot ons durft komen? Wat is het, myne vriendinnen? Wat, wat? —5 Weest wel»  TREURSPEL. 141 welgemoed! ——— Wat nü, Charmian? Myne braave vriendinnen.' Ach! ziet, ziet, onze lamp is uitgebluscht; het is gedaan! — ■■ ■ Goede vrienden, fchept moed; wy zullen hem begraaven; en laaten wy dan alles, dat braaf, dat edel is, doen volgens de verhevene wyze der Romeinen. en maaken, dat de dood het zich eene eer reken»ons weg te rukken. Komt, laaten wy gaan; deeze verlatene wooning van dien grooten geest is reeds koud. Ach , vriendinnen, komt! Wy hebben thans geene vrienden meer, dan (een moedig) befluit, en een kort einde. (Zy draagen bet lyk van Antonius weg.) Einde van bet Vierde Bedryf. V Y F-  142 MARCUS ANTONIUS ek CLEOPATRA; VYFDE BEDRYF, EERSTE TOONEEL. Het Tooneel is in de Legerplaats van Ca/ar. CfGSAx, Agrippa, Dolabella, Mecs» nas, Gallus, en Gevols. C m s a r. Gaa naar hem toe, Dolabella; zeg hem , datby zich overgeeve ; zeg hem, dat, nu by zich van alle kanten te leur gefield ziet, het dwaasheid zou zyn, langer te toeven. Dolabella. Ik zal, Casfar. (Dolabella vertrekt.) (Dercetas met bet zwaard van Antonius op bet Tooneel komende.) C m s a r. Wat betekent dat ? En wie zyt gy, die dus on«j der onze oogen durft komen ? Dercetas. Myn naam is Dercetas; ik heb Antonius gediend,; die best verdiende getrouwelyk gediend te worden; zolang hy nog Hond en fprak was hy myn Heer, en ik leefde alleen om my'n leven (voor hem) aan zyne haateren op te offeren. Zo het u behaagt my tot u te neemen, dan zal ik (in het vervolg) voor Caefar zyn, dat ik te vooren voor Antonius geweest ben; doch, zo het u niet behaagt, dan ftel ik myn leven in uwe handen. C&sax. Wat zegt gy * Deb..  TREURSPEL. 143 Dercetas. ik zeg: o Ca5far, Antonius is overleden. C^sar. De val van zo groot een' man moest grooter ge» rucht gemaakt hebben. De geheele waereld moest, door eene aardbeving, leeuwen in de burgerlyke ftraaten gedreven hebben, en de burgers in hunne kuilen. De dood van Antonius is geen enkel' voudig verlies, in dien naam legt de helft van de waereld opgefloten. Dercetas. Ik zeg u, Caïfar, hy is dood, niet door de hand van een' dienaar des Gerechts, of niet door een' omgekochten dolk;' maar dezelfde hand, diehaaren roem door haare daaden befchreef, heeft, aangefpoord door den moed , die het hart haar mededeelde, dat hart doorfneden. Zie hier zyn zwaard,ik heb het uit zyne wond gerukt; befchouw het, nog bevlekt met dat zo edel bloed. C 2e s a r» Gy ziet droevig? myne vrienden. -■ — De Go. den ftraffen my , zo dit geene tyding is om de oo» gen van Koningen (in traanen) te baaden! Agrippa. En het geen vreemd is, is dit, dat de natuur ons dwingen moest om ons voornaamst oogmerk te bejammeren. Mec jë n a s. Zyne deugden en ondeugden waren gelyk met elkandere. Agrippa. Geen edeler geeft heeft ooit een'mensch beflierd; maar gy, o Goden , gy legt eenige gebreken in ons, om ons menfchen te doen zyn. Caïfar is aangedaan, M e c je n a s. Wanneer zulk een groote fpiegel voor hem gezet word, dan moet hy noodzaaklyk zichzelven zien» Cm sa Mé  144 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA; Os 5 ar. o Antonius.' hier toe heb ik u gebragt! «—«• Maar! dus maaken wy wonden in onze eigen lichaamen. Ik was genoodzaakt u zodanigen avondwond te vertoonen, of myn' eigenen van u te verwachten; wy konden in het geheel waereldrond niet te zaamen buisveften. Maar, het zy my thans geoorlofd te bejammeren met traanen, zo dierbaar als (myn) bartebloed, myn Broeder; myn Mededinger in alle groote ontwerpen ; myn Ryksgenoot ; myn Vriend en Metgezel inden oorlog, de Rechterarm van myn eigen lichaam, en het Hart, waaraan het myne zyne denkbeelden ontftak! dat onze geboortederren zo onverzoenlyk onze harten heb. ben moeten verwyderen. Hoort my, myne vrienden; ——— maar neen.... ik zal het u by eene bekwaamer gelegenheid mededeelen. —• (Een Egyptenaar komt op iet TooneeU) Men kan de bood» i'chap van dien man reeds uit zyne oogen leezen; laaten wy eens hooren wat hy te zeggen heeft.—» Vanwaar zyt gy? Egyptenaar. Ik ben flechts een arme Egyptenaar. De Koningin , myne Meestres, thans opgefloten in het eenige, dat haar nog overgebleven is, (te weeten) haare graftombe, verzoekt onderricht te worden van uw voorneemen, op dat zy zich in tyds mooge voorbereiden tot den weg, dien zy genoodzaakt zal zyn in te Haan. C/esar. Beveel haar goeds moeds te zyn. Zy zal binnen kort, door iemand van de onzen, uit ons verdaan welk een eerryk en minzaam befluit wy nopens haar genomen hebben. Casfar kan niet leeven om onbeusch te zyn. Egyptenaar. Dat de Goden u behoeden- (Hy vertrekt,) CXSAK.  TREURSPEL. H5 C JE s a r. Kom herwaarts, Proculejus. —- Gaa, zeg haar, dat Wy niet van voorneomen zyn haar fchande aan te doen; geef haar zodanigen troost als de aart van haare droefheid zal vereifchen; opdat Zy niet misfchien in haare groothartigheid door den een'of anderen doodelyken flag onze overwinning vernietige; Want haar leven in Romen zal eene eeuwige zegenpraal voor ons zyn. Gaa heen, en breng ons op het fpoedigst (tyding) wat zy zegt, en hoe gy haar gevonden hebt. Proculejus. Ik zal, Csefar. (Proculejus vertrekt.) C M S A R. Gallus, gaa met hem. Waar is Dolabella; Om Proculejus te helpen ? Allen, Dolabella.' C JE sar. Laat het maar blyven; want ik herinner my nu, waartoe ik hem gebruikt heb; hy zal intyds vaardig zyn. Gaat met my naar myne tent, daar zal ik U tóonen.dat, hoe diep ik ook in deezen oorlog ben ingewikkeld geweest, ik echter Uil en bedaard myn' fchryfarbeid heb voortgezet. Gaat met my, en ziet hetgeen ik u hier van kan tooben. TWEEDE TOONEEL. Het Ttoneel verheeld het Praalgraf van Cleopatra, Cleopatra, Charmian, Iras, Marbian, Seleucus. (Boven aan bet venjier.) Cleopatra. Myn wanhoopige ftaat begint my een beter Ie>K ve»  X4j5 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. ven te verfchaffen. Het is armhartig Caefar te zvn- het geluk zelf niet kunnende weezen, is hy "echts de flaaf van het geluk; een opvolger van deszelfs wil; en het is groot die daad te toen; welke alle andere daaden eindigt; welke de toevallen met ketenen boeit, en alle wisselvalligheid opfluit; welke flaapt, en niet meer de verachtelykeaardfche dingen proeft, die zowel de voedfters zyn van een' bedelaar als van Casfar. — Proculejus. (Op bet Tooneel komende. Csfar zend zyne groete aan de Koningin van Egypten,en verzoekt.dat gy eens gelieft te over. weegen, welke eifchen gy meent, dat hy u billykerwyze zou behooren toe te ftaan., Cleopatra. Hoe is uw naam? Proculejus. Myn naam is Proculejus. Cleopatra. Antonius heeft my van u gefproken; en gezegd , dat ik op u vertrouwen kon, maar het kan my niet veel verfcheelen of ik bedrogen word , dewyl vertrouwen my geen nut kan doen. Indien uw Heer begeert.dat eene Koningin zyne bedelaaresfe worde, dan moet gy hem zeggen, dat derzelver Maiefteit, zo zy de welvoeglykheid wil in acht neemen geen minder almoes kan vraagen dan een Ko. ningrvk; indien hy my het verwonnen Egypten voor myn'zoon wil fchenken, dan geeft hy my zoveel van het myne terug, dat ik hem daar voor op myne knisn zal bedanken. Proculejus. Heb goeden moed; gy zyt in recht vorftelyke handen gevallen. Vrees niets; zeg aan myn Meester vrijelyk alles, dat gy hem hebt voor te Hellen; hy is zo overvloedig in gunst.dat dezelve van hem afdaalt op allen, die dezelve behoeven. Laat ik hem  TREURSPEL. 147 tw gewenscht vertrouwen aankondigen, en gy zult in hem een'Overwinnaar vinden , die de wdU daadigheid te hulp roept, wanneer men voor hern knielt enkel om genade te erlangen. Cleopatra. Zeg hem, bid ik u,dat ik de onderdaan van zyn Geluk ben, en dat ik de magt erken, welke hy verkregen heeft. Ik leer van uur tot uur de lesfen van gehoorzaamheid, en zou verheugd zyn hem te zien. Proculejus, Ik zal hem diehoodfchapdoen,Mevrouw. Wees getroost, want ik weet, dat uw toeftand beklaagd word van hem, die de oorzaak daarvan is. (Gallas en eenige wachten kelken op bet Tooneel, en klimmen in een acbtervenjler van bet praalgraf met behulp vart eene ladder.) (Ter zyde.) Gy ziet hoe ligt zy kan bedrogen worden. (Tegen de wachten.) Bewaart haar tot Casfar komt. I ras. o Magtige Koningin! Charmiam. o Cleopatra! Gy zyt gevangen' Ach' Koningin.' Cleofatr a« Schielyk , fchielyk! Handen aan het werk' (Zy trekt een' dolk ) (De deur van het Graf Word gespend , en Proculejus fchiet toe , en ontwapent de Koningin. Proculejus. Laat af, edele Voritin, laat af.' Doe u zelvedit leed niet aan; hierdoor word gy gered, maar niet verraden. Cleopatra. Hoe! ook van de dood? Die zelfs honden van hunne kwaaien verlost. Proculejus. Maak geen misbruik van de goedheid van myn 0 Ka Mees-  li% MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. Meefter, door u zelve van het leven te berooven; Iaat de waereld zyne edelmoedigheid wel befteed zien, welke door uwe dood nooit aan den dag zou kunnen komen. Cleopatra. Waar zyt gy, o Dood? Kom, kom hier, en roof eene Koningin, die meer waerdig is dan veele zui« gelingen en bedelaars. Proculejus. i Maatig u toch, Mevrouw. Cleopatra. Ik zal geenerhande fpyzen gebruiken, Mynheer 5 ik zal-geen' drank drinken, en, al zou ook zotteklap daartoe noodig zyn, ik zal ook niet flaapen. Ik zal dit myn fterflyk huis verbreeken, Casfar doe vry wat hy kan. Weet, Mynheer, dat ik niet ge» boeid aan het hof van uw' Heer myne opwachting wil maaken, of ten eenigen tyd geftraft worden met het zedig gezicht van de vadzige Octavia. Zou men my opbeuren om my te toonen aan het juichend gepeupel van het verwytend Romen te laaten zien ? dat veeleer de een of andere poel van Egypten een eerlyk graf voor my zy! leg my veeleer moedernaakt op het flib van den Nyl, en laaten de wa. tervliegen my (door hunne beeten) tot een afgryzen doen opzwellen.' Maak veeleer voor my eene galg van de hemelhooge Pyramiden van myn land, en hang my in ketenen daaraan op. Proculejus, Gy ftrekt deeze akelige denkbeelden verder uit, dan gy rede daartoe in Casfar zult vinden. DER-  TREURSPEL. 149 DERDE TOONEEL. Dolabella, de V00 ei oen. Dolabella» Proculejus, onze Heer Caefar weet wat gy gedaan hebt, en hy heeft om u gezonden; wat de Koningin betreft, ik zal haar bewaaren. Proculejus. Ik ben daarover zeer wel te vreeden, Dolabella; behandel haar vriendelyk- (Tegen Cleopatra.) Ik zal aan Caefar alles zeggen, dat u zal behaagen, indien gy u van my by hem bedienen wilt. Cleopatra. ' Zeg hem , dat ik befloten heb te fterven. (Pre. culejus vertrekt 1) Dolabella. Edele Koningin,gy zult zekerlyk vanmygehoord hebben. Cleopatra. Dat kan ik niet zeggen. Dolabella. Voorzeker kent gy my. Cleopatra. Het is onverfchillig, Mynheer, wat ik gehoord,' of wien ik gekend heb. Gy lacht, wanneer kinderen of vrouwen droomen vertellen; is dit niet uwe gewoonte? Dolabella. Ik verftaa u niet, Mevrouw. Cleopatra. Ik droomde eens, dat 'er een zeker Veldheer Antonius was; ach, mogt ik nog eens zo flaapen .om nog eens zulk een' man te zien t Dolabella. Zo het u behaagen mogt K3 Cle-  j5o MARCUS ANTONIUS eh CLEOPATRA; Cleopatra. Zyn aangezicht was als een hemel, en daarin (tonden eene zon en mann, die haren loop hiel» den, en de kleine O van de aarde verlichtten. dolabella' Grootmagtigite Vorftin. . . . Cleopatra. Zyne beenen overfchrydden den oceaan; zya uitgeftrekte arm overreikte den gantfchen aardbodem; zyne item was als die der zingende fpheeren, wanneer (hy) tegen zyne vrienden (fprak;) maar als hy (het menschdom) wilde kwellen, en de aarde doen beeven.dan was die als een ratelende donderflag. Wat zyne goedheid betreft, daarin was geen winter; dezelve was een herfst, die door daarvan te plukken fteeds vruchtbaarder wierd. Zyne vermaaken waren even als dolfynen.zy ftakenhunne ruggen op uit de hoofdftof, waarin zy leefden; in zyn gevolg gingen koninglyke kroonen en vorstelyke haairbanden; koningryken en eilanden vielen als ftukken geld uit zyn' zak. Dolabella» Cleopatra. . . . Cleopatra. Dunkt u, dat 'er ooit een man geweest is, of zyn kan , gelyk deezen , waarvan ik gedroomd heb. Dolabella. Neen, waarde Koningin. Cleopatra. Gy liegt, dat het de Goden in de ooren klinkt. Maar zo 'er zulk een is, of ooit geweest is, dan gaat zulks alle droomen te boven; het ontbreekt de natuur aan ftof om met de verbeelding in het vormen van vreemde gedaante om ftryd teyveren, en echter eenen Antonius voort te brengen was het meesterftuk der natuur tegen de verbeelding, dat *!te fchaduwbeelden overtref.  TREURSPEL. t$x Dol'abeila. Hoor my, waarde Mevrouw. Uw verlies is; even gelyk gy, groot; en gy draagt hetzelve over. eenkomftig met deszelfs gewigt; ik moet nooit eenig gewenscht oogmerk bereiken, indien ik we. eens het mislukken van het uwe geene imart gevoel , die het binnenst van myn hart treft. Cleopatra. Ik zeg u dank, Mynheer. Weet gy.wat Cjefar voorgenomen heeft met my te doen ? Dolabella. Ik ben bevreesd u te zeggen hetgeen ik wel wenschte dat gy wist. Cleopatra. Ik bid u, zeg het my, Mynheer. Dolabella. Hoe grootmoedig hy ook weezen mooge. . . . Cleopatra. Zal hy my echter in zegenpraal omvoeren ? Dolabella. Dat zal hy doen, Mevrouw. Ik weet het. De W achten. Maakt plaats. —— (Daar komt) Casfar. VIERDE TOONEEL. De Voorigen, Cjesar, Gallus, Mï- C«nas, P.ROCULEJUS, GïVOLG. CjESAR. Wie is de Koningin van Egypten ? Dolabella. (Tegen Cleopatra.) Het is de Veldheer, Meviouw. (Cleopatra valt Cafar te voet.) CiESAR. Rys op; gy moet niet knielen. Rys op, bid ik u. Rys op, (Koningin van) Egypten, K 4  Ï5l MARCUS ANTONIUS ew CLEOPATRA. Cleopatra. TVIynheer, de Goden hebben het dus gewild. Ik moet mynen Heer en Meefter gehoorzaamen. CjESAR. Laat geene droevige gedachteu in u opkomen. De herinnering van het ongelys, dat gy ons aangedaan hebt, fchoon in ons vleesch gefchreven, zullen wy befchouwen als eene zaak, die by toeval gebeurd is. Cleopatra. A'leenheerfcher der gantfche waereld, ik kan myne zaak niet zó wel voorftellen, dat dezelve gebiilykt worde; maar ik beken, dat ik behebt ben geweest met die zwakheden,welke onzefexe reeds van ouds tot fchande geftrekt hebben. C AS SAR. Weet, Cleopatra, dat wy die veeleer willen verkleinen dan vergrooten. Indien gy u fchikken wilt naar ons voorneemen, dat, met betrekking tot u, allergunftigst is, dan zult gy eene weldaad in deezen omkeer vinden; maar, zo gymy noodzaakt tot eene geftrengheid, door het gedrag van Antonius te volgen , dan zult gy u zelve berooven van myne goede oogmerken, en uwe kinderen ftorten in dat ongeluk, waarvoor ik hen tracht te behoede wan» neer gy u daarop wilt verlaaten. Hiermede zal ik vertrekken. Cleopatra. Dat kunt gy doen, door de geheele waereld; zy behoort u toe; en wy, uwe zegetekenen en tro. pheë'n zullen opgehangen worden ter plaatfe,daar gy zult goedvinden. Ziedaar, Mynheer. C At SAX, Geef my bericht van alles, dat Cleopatra be» treft. Cleopatra. Zie hier de lyst van geld, goud, en juwee* len. en van alias, dat ik beaeten heb ; het is naauw-  treurspel: 153 naauwkeurig opgerekend, (niets dan) beuzelingen zyn overgeflagen. "Waar is Seleucus? Seleucus. Hier ben ik, Mevrouw. Cl eo pa tb. a. Ziedaar myn' Schatbewaarder, Mynheer; Iaat hem fpreeken; op verbeurte van zyn leven, dat ik niets voor my zelve weggeborgen heb. Zee de waarheid, Seleucus. Seleücus. _ Mevrouw, ik had liever, dat men my de lippen dicht maakte, dan dat ik zou zeggen hetgeen niet waar is, en dat wel op verbeurte van myn leven. Cleopatba. Wat hèb ik dan terug gehouden ? Seleucus. Genoeg om alles in te koopen, dat gy aange» geven hebt. Ces ar. Neen, bloos niet, Cleopatra; ik keur de wysheid van uwe daad goed. Cleopatra. Zie, Cefar; befchouw toch eens, hoe eene glansryke pracht navolgers heeft; de mynen zyn thans de uwen, en indien ons lot omgekeerd wierd zouden de uwen de mynen zyn. De ondankbaarl heid van deezen Seleucus doet my in woede uit' barften. o Slaaf van geene grooter trouw dan eene gehuurde liefee, —— waarom gaat gy terug ? Ta, gy zult terug gaan, dat verzeker ik u; maar uwé oogen zullen myne prooi zyn, fchoon zy ook vleugels hadden. Slaaf, gewetenlooze fchelm, hond, monfter van laaghartigheid- (Zy Jlaat iem.) Ces ar. Goede Koningin, laaten wy u beweegen. . . . Cleopatra. Csfar, welk eene grievende fchande is het, dat K 5 gy  IS4 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. gy my met een bezoek verwaerdigt, en de eer van uwe heerlyke tegenwoordigheid fchenkt aan eene (vrouw) zó zeer vernederd, dat myn eigen dienaar het getal van myne ongelukken vermeerdert, door zyn* nyd daar by te voegen.' Zeg eens, goede Ca;. far, dat ik eenige vrouwelyke fieraaden, niets be« duidende beuzelingen, dingen, waarmede wy ge. woon zyn nieuwe vrienden, by de eerfte ontmoe* ting te befchenken, dat ik die achter gehouden heb; en dat ik eenige gefchenken van meer waerdy weggelegd heb voor Livia en Octavia, moest ik daarom verraden worden door een', dien ik gevoed heb? o Goden.' Dit werpt my nog laager dan de val (is), die ik reeds gedaan heb. (Tegen Seleu. cus.) Eilieve, [vertrek; of ik zal u de vonken van myne levensgeeften nog van onder de asch van myn lot doen zien. Indien gy een mensch waart zoud gy medelyden met my hebben. Cm sak. Laat af; Seleucus. (Seleucus vertrekt.) Cleopatra, Bedenk, dat wy Grooten flecht beoordeeld wor^ den om dingen, die anderen doen; en, wanneer wy vallen, moeten wy hetgeen anderen verdiend hebben op onzen naam verantwoorden;en uitdien hoofde moest men ons beklaagen. Cm sar. Cleopatra, wy willen noch hetgeen gy verzwe. gen hebt, noch hetgeen gy hebt opgegeven op de ]yst van onze overwonnen goederen ftellen; Iaat dat alles het uwe blyven; befchik daarover naar uw genoegen, en wees verzekerd, dat Caefar geen koopman is,die een beding met u wil maaken over dingen, die de kooplieden verkoopen. Wees derhal ven gerust; maak uwe gedachten niet tot uwe boeijens; want wy hebben voorgenomen zodanig met u te handelen als gy zelve ons zult aanraaden. Eet en flaapj wy hebben ló veel medelyden met  TREURSPEL. I5S a, dat wy fteeds uw vriend zullen blyven; en hier» mede (zeg ik u) vaarwel. Cleopatra. Myn Meefter en myn Heer! Niet aizo. ——. Vaarwel. (Ca/ar vertrekt meS syn Gevolg. VYFDE TOONEEL. Cleopatra, Ch armian, Iras. Cleopatra. Hy zoekt my te overteeden, myne vriendinnen; hy zoekt my te overreeden, dat ik niet edel om. trent myzelve zou handelen. Maar , hoor eens; Charmian. (Zy luistert Charmian iets in bet tor.) Iras. Maak een einde, myne waarde Mevrouw. Het daglicht is verdwenen, en wy hebben niets dan duisternis te wachten. Cleopatra. Kom fpoedig terug. Ik heb uitgefproken, en het is bezorgd; gaa, volvoer het inderhaast. Charmian. Mevrouw , ik zal. (Charmian vertrekt.) Dolabella. (Op bet Tetneel komende.) Waar is de Koningin? Iras. Daar is zy, Mynheer. Cleopatra. Dolabella.' Dolabella, Mevrouw, hiertoe als onder eede verplicht door uw bevel, hetwelk myne genegenheid my dwingt als een' geheiligden plicht te igehooizaamen, kom ik u zeggen; dat Casfar beiloten heeft zyne reis door  156 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. door Syriën te neemen, en binnen drie dagen zult gy met uwe kinderen vooruit gezonden worden; bedien u van deeze tyding zoals gy zult goedvin • den. Ik heb aan uwen wil en aan myne belofte voldaan. Cleopatra. Dolabella, ik ben u ten hoogde verplicht. Dolabella. En ik ben uw dienaar, Mevrouw. Vaarwel. Ik moet myne opwachting by Cajfar gaan maaken. (Dolabella vertrekt.) Cleopatra. Vaarwel; ik dank u. Wel nu, Iras, wat dunkt u. Gy, een Egyptisch juffertje zult, even als ik, te Romen ten toon gedeld worden; handwerkende flaaven, met morfige fchootsvellen, winkelhaa» ken. en hamers zullen ons opbeuren om gezien te worden. Wy zullen door hunnen dampigen adem , Hinkende naar grove fpyzen omneveld worden, en genoodzaakt zyn dien nevel in te ademen* Iras. Dat verhoeden de Goden! Cleopatra. Neen, Iras, dit is zeer zeker;onbefchaamde gerechtsdienaars zullen ons aangrypen als hoeren;en luidruchtige zangers zullen zich aan fpotliederen heesch fchreeuwen. De vlugge tooneelfpeelers zul« len onze daaden terdond ten tooneele voeren, en daar onze Alexandrynfche gastmaalen vertoonen; Antonius zal als dronken zynde voorgedeld worden , en ik zal den 'een' of anderen fyndemmigen jongen in de gedaante van Cleopatra myne maje. fteit zien voordellen in de gedalte van eene hoer. Iras. o Groote Goden Cleopatra. Ja, dit is zeker. Iras.  TREURSPEL. 157 r. I e a ?. Ik zal dit nimmer zien; want ik ben verzekerd, dat myne nagels fterker zullen zyn dan myne oogen. CleOPAJTR a. Hoe! dat is juist bet middel om hunne toebe. reidfelen te leur te dellen, en hunne ongerymde voorneemens te overwinnen. (Charmian komt op.) Wel nu, Charmian ? —— Myne vriendinnen, kleed my als eene Koningin; gaat my myne beste kleederen haaien. Ik ben thans weder op den oever van Cydnus, om Marcus Antonius te ontmoeten. Schielyk, Iras, gaa heen. » Nu, braave Charmian, wy zullen ons haaften. - Wanneer gy]my dien dienst zult gedaan hebben, zal ik u verlof geeven,om u te vermaaken tot den jongden dag. Breng my de kroon en alles. Wat wil dit gerucht i (Men hoort eenig gerucht.) Een Schildwacht. (Op het Tooneel komende) Mevrouw, hier is een jonge boer, die niet wil, dat men hem uwe hooge tegenwoordigheid zal weigeren; hy brengt u vygen. 'Cleopatra. ■ Laat hem binnen komen. (De Schildwacht vertrtkt). Welk ;een armhartig middel kan dikwyls eene edele daad werken' — Hy brengt my de vryheid; myn befluit is genomen, en ik gevoel nie:s vrouwelyks in myn hart; thans ben ik van het hoofd tot de voeten zo dandvastig als marmer; thans is de wisfelende maan niet meer myn planeet. De Schildwacht- (met den Boer terug koerende.) Hier is de man. Cle-  i58 MARCLtS ANTONIÜS Elf CLEOPATRA; Cleopatèa. (Tegen den Schildwacht.) Vertrek, en Iaat hem hier. (De Schildwacht vertrekt.) (Tegen den Boer ) Hebt gy de fchoone Nylflang, die dood, zonder pyn aan te doen. , Boer Voorzeker, ik heb die; maar ik zou niet gaarne de man willen zyn, die u zou raaden haar aan te raaken, want haare beet is oniterflyk; zy, die daardoor fterven , worden zelden of nooit her*, fteld. Cleopatra. Kunt gy u herinneren, dat 'er iemand aan ge. ftorven is? Boer. Zeer veelen, zowel mannen als vrouwen. Ik heb, niet langer geleden dan gisteren, nog van eene gehoord, dat eene braave vrouw was, maar een weinig geneigd tot liegen, dat eene vrouw niet betaamt, dan in alle eer en deugd; boe zy van deeze beet ftierf; welke pyn zy gevoelde. Inder. daad, zy geeft eene zeer goede befchryving van de flang j maar hy, die alles wil gelooven, dat zy zeggen, zal nooit gered worden door de helft van hetgeen zy doen. Maar, dit is zeer bedrieglykj want de flang is eene wonderlyke flang. Cleopatra. Gaa vanhier, en vaarwel. Boer. Ik wensch u veel vermaak met de flang1; Cleopatra. Vaarwel. Boer. Let wel; gy moet in gedachten houden, dat df# flang niet uit het geflacht zal liaan. Cleopatra. Ta, ia. Vaarwel. Boer. Zie, de flang is niet betrouwd dan by voorzien. tige  TREURSPEL. 159 tïge menfchenwant waarlyk, zy heeft Ielyke nukken. Cleopatra. Wees maar niet bevreesd, men zal wel zorg voor haar draagen. Boer- Het is wel. Maar, geef haar niets, bid ik u; want zy is niet waerdig, dat zy gevoed word. Cleopatra» Zou zy my opeeten ? Boer. Gy moet niet denken.dat ik zó onnozel ben,dat ik niet zou weeten, dat de duivel zelf geene vrouw zou opeeten» Ik weet, dat eene vrouw een lekker brokje is voor Goden; mits dat de'Duivel het niet klaarmaakt. Maar, waarachtig; die hoerekin» deren van duivels bruijen de Goden Ielyk met de vrouwen I Want als zy (de Goden) 'er tien maa» ken, dan bederven de duivels ten minfte vyf vaa de tien. Cleopatra. Het is goed; gaa maar heen; vaarwel. Boer. Nu, zoals het gezegd is; ik wensch u veel vermaak met de flang- (Hy vertrekt.) ZESDE TOONEEL. Cleopatra, Charmian, Ibas. Cleopatra. Geef my myn ftaatfiekleed, zet my de kroon op; ik voel een verlangen naar de onfterfiykheid in my. Van nu aan zal het zap der Egyptifche druiven niec meer myne lippen bevochtigen. — Schielyk ,fchielyk, waarde Iras; fpoed u. — My dunkt, ik hoor Antonius my roepen; ik zie hem ontwaaken, om myne  i6o MARCUS ANTONIUSenCLEOPATRA.- myne edele daad te roemen. Ik hoor hem fpotten met het geluk van Casfar, dat de Goden enkel aan de menfchen fchenken, om hunne daaropvolgende grimmigheid te verfchoonen. Myn Gemaal, ik kom; thans geeft myn moed my het recht tot deezen naaml Ik ben enkel vuur en lucht ; de overige hoofdftofFen van myn lichaam laat ik over aan dit nietig leven. Zo, — hebt gy gedaan? Kom dan hier, en ontfangt de laatfte warmte van myne lippen. Vaarwel, goede Charmian / Iras, vaarwe' voor eeuwig l (Zy legt de flang aan haare horst.) Heb ik de flang aan myne lippen ? (.legen Iras.) Hoe! valt gy neder? Indien gy en de natuur zo.ligt van elkandere kunt fcheiden, dan is de flag der dood geiyk aan de kneep van een' minnaar, die een weinig zeer doet, en die echter aangenaam is. Blyft gy onbeweeglyk leggen ? Door dus te verdwynen toont gy aan de waereld, dat zy geene affcheidsgroet waerdig is. (Iras Jlerft.) Charmian. Ontbind u, dikke nevelen, en ftortregens, opdat ik mooge zeggen, dat zelfs de Goden fchreijen. Cleopatra. Dit toont my, dat ik laag ben. . Wanneer zy nu eerst den kroeshaairigen Antonius ontmoet, dan zal hy haar ondervraagen, en die kus, welke een hemel voor my is, aan haar geeven. (Tegen de flang.) Kom, doodelyk fchepfei. ontbind met uwen fcherpen angel op éénmaal den verborgenen knoop van myn leven; arme, vergiftige zottin, word toor« nig, en maak fpoed. Ach! dat gy fpreeken kond, opdat ik u den grooten Casfar een'ezel, en ondoorliepen' domoor mogt hooren noemen! Charmian. o Ster van het Oosten.' Cle op a tra. Wees flil, wees Uil.' Ziet gy myn' zuigeling niet  TREURSPEL. niet aan myne borst leggen; die de voedfter in flaap zuigt? Charmian. Ach.' barst myn hart! Cleopatra. Zo aangenaam als de balfem, zo zacht,zo Tew kwikkend als de lucht o Antonius!.... (Zy zet eene adder op baar' arm.) Kom, ik zal u ook neemen. —— Waarom zou ik hier langer vertoe* ven (Zy Jlerft ) Charmian. In deeze woefte waereld? Wel nu, vaar dan wel. o Dood, verhovaardig u thans ,• eene weêrgadelooze Vrouw rust in uwen fchoot. Die zachte donsachtige oogleden zyn gefloten, en nimmer zal de gulde Phcebus wederom door deeze Koninglyke oogen befchouwd worden! Uwe kroon zit fcheef; ik zal die recht zetten, en dan gaa ik fpeelen..., (De Wachten komen invallen.) Eerste Wacht. Waar is de Koningin? Charmian. Spreek zacht, wek haar niet. < Eerste Wacht. Casfar zend Charmian. Een' veel te langzaamen bode. (Charmian zet de adder aan haare borst.) o, Kom. Schieiyk, haast u. Ik voel u naauwlyks. Eerste Wacht. Treed binnen! Hola! alles is veikeerd. Casfar is bedrogen. Tweede Wacht. Daar is Dolabella, van Casfar gezonden. Roept hem. Eerste Wacht. Welk eene daad is dit, Charmian ? Is dit wel gedaan ? L Cbax<  162 MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA. Charmian. Het is wel gedaan , en betaamlyk " voor eene Vorftin, die uit eene zo lange ry van magtige Koningen gefproten is. Ach.' Wachten! (Cbar. mian flerft.) Dolabella, (Op bet Tooneel komende.) Hoe is het hier? Tweede Wacht. Zy zyn alle dood. Dolabella. o Csefar, uw vermoeden is hierin bewaarheid geworden; gy zelf nadert reeds herwaarts, om de verfchrikkelyke daad volvoerd te zien, die gy (door uwe komst) dacht te beletten. (Cafar komt op bet Tooneel met zyn Gevolg.) Allen, Maakt plaats.'maakt plaats, C*far komt.' Dolabella. Ach , Mynheer '• uwe voorfpelüng is maar al te waar; hetgeen gy vreesde is wezentlyk gefchied. C jes a r- Haare laatfte daad is de edelfte; zy heeft voort zeker ons voorneemen geraden , en heeft rech. koninglyk haar' eigen' weg gekozen. Maar. hoe zyn zy geftorven ? Ik zie geen bloed aan haar. Dolabella. Wie is laatst by haar geweest? Eerste Wacht. Een eenvoudig landman, die haar vygen bragt. Hier is zyn korfje. CffiS AR. O Dan hebben zy zichzelve vergeven. Eerste Wacht. o Ccefar, deeze Charmian heeft zo even nog eeleefd, zy ftond, en fprak; ik vond haar bezig met het recht zetten der kroon van haare overledene Meestresfe: zy ftond te trillen, en ophet onverwachtst viel zy (dood) neder. C M t A X.  TREURSPEL; i6$ C £ 4 Al. o Edele zwakheid.' indien zy vergif gebruikt hadden, dan zou het uitwendig blyken; maar zy legt even alsof zy fliep; even bevallig, alsof zy een' tweeden Antonius in de vermoogende Krikken van haare bekoorlykheden zocht te vangen. Dolabella. Hier op haare borst is eenige zweem van bloed,' en eene kleine zwelling; en hetzelfde is op haar! arm. Eerste Wacht. Dat is het fpoor van een adder; en op deeze vygenbladen zit flytn even als de adder in de holten des Nyls nalaat. C je sar. Het is zeer waarfchynlyk, dat zy daardoor geftorven is; want haar Lyfarts heeft my gezegd, dat zy hem oneindig veele vraagen gedaan heeft over de gemaklykfte wyze van fterven. Vat haar met het rustbed op, en draagt haare ftaatjuffers uit de graftombe. Zy zal by haaren Antonius begraven Worden. Geen graf op aarde heeft ooit een zo beroemd paar befloten. Groote toevallen, gelyk dit treffen hen, die dezelven veroorzaaken; en hunne lotgevallen worden niet minder beklaagd, dan hy geroemd word, die hen tot dien beklaagenswaerdigen ftaat gebragt heeft. Ons geheel Leger zal niet ten' piegtigen optogt deeze rouwftaatfie gelei» den ; en dan zullen wy naar Romen keeren. Kom, Dolabella, draag gy zorg, dat by deeze aanzien? lyke plegtigheid de behoorlyke orde in acht geno; men worde. (Zy vertrekken allen) Einde van bet vyfde en laatfte Bedryf. La AAN.  461 AANMERKINGEN O P MARCUS ANTONIUS en CLEOPATRA TREURSPEL. Wat den inhoud van dit Treurfpel betreft, dezelve is , even gelyk de andere Griekfche en Romeinfche Tooneelftukken van onzen Dichter, gelyk Timon van Athenen, C.M.Coriolanus, en Julius CiESAK, genomen uit Plutaechüs, en dewyl dus de hoofdperfonadiën van dit Stuk, zo wel als deszelfs onderwerp bekend genoeg zyn, zullen wy overgaan tot het ophelderen der duistere plaatfen van het Stuk zelf, door onze Leezers de verfchillende leezingen der beroemdfte Engelfche LTitgeevers van dien gtooten Dichter mede te dtelenf> Vektaaler. Pag. 3. Reg. 3. (van onderen.) en is berfcbapen in een blaasbalg en vjaaijer, om den brand van een Egyptisch Wyf te koelen. Naardien een blaasbalg en waaijer twee werktuigen zyn, die tot tegengeftelde einden gebruikt worden, beeft de Dichter waarfchynlyk die ook tegen eikanderen overgefteld , en misfchien ge. fchreven. To kindie, and to cool a Gypfy s lust. Om den brand van een Egyptisch wyf te ontvonken en te koelen. Dr. Johnson. Ibid. Egyptisch wyf. Hier is eene dubbelzinnige uit»  AANM.opM. ANT. en CLEOP. TREURSP.I6S , uitlegging in het oorfpronglyke;te weeten, Gypfy bê ekent in het Engelsch eene Egyptifche vrouw, en ook eene Landloopfter, Heldinnen te noemen. Dus hebben de Franfchen ook dit zelfde tweezinnig woord, ^^'^„^ Pdiè de fpeelp6op' w» eene dartele boer gewor. imDoüor Warburton wil, dat men hier voor fooi tfpe pop of zot) zal leezen fiool (ftoel,) omdat de hTren veei'yds op den fchoor der mannen zitten Doch Dottor Johnson houd zich aan de oude leezing, en acht die verandering °™°^kAL^ IMéJt'bedelaary in eene liefde, die berekend *aTHEoaAL0 is van gevoelen, dat Shakhspeare deeze uitdrukking misfchien gevolgd heeit na het zeggen van Ovidius: Pauperis efl nu^erare peeus. Het is armoedig zyn vee te kunnen tellen. of na dat van Horatiu3 : Populus numerabilis utpote parvus. Het is een gering volk, dat geteld kan worden. IUD afmoet1 gy^e'ene nieuwe aarde en ten' nieUé wen hemel uitvinden. . Antonius wil hiermede te kennen geeven, dat dé grenzen van zyne liefde zich veel verder uitftrekken dan het tegenwoordig Heelal. Dl. Johnson. L 3 * *'  m AANMERKINGEN op M. ANTONIUS Pag. 6 Reg. 10, 9 8- (van onderen.) o Dat ik een; mogt weeten wie die echte man is, die, volgens uw'zeggen, zyne hoornen tegen tloemkranfen zal verwisfelen I , De duisterheid van deeze plaats kan door net veranderen van ééne letter weggenomen worden. Te weeten. wanneer men voor change, (verwiste».' len) leest charge, (belaaden) dat is, die een beroem: de boorndraager zal zyn. Theobald , Dr. Warburton» Capell. Ibid. De Ridder Hanmer wil, dat men leezen zal. wicb must cbange for boms bis garlands. dat is, die zyne bloemkranfen tegen hoornen zal verwisfelen. Pag. 8 Reg. 18 io. ,, . . Dan zullen myne kinderen waarfcbynlyk geene naamen hebben. ' _ Dat is: Zy zullen onwettig zyn. Zo zegt bUAxespeare in de Twee Edellieden van Verona. Speed. Item; zy heeft veele naamlooze deugden. Launce. Dat is zo veel gezegd, als haftaarddeugden , die inderdaad haare vaders niet kennen, en uit diea hoofde geene naamen hebben. EObald ÏMd. Dat isrzy zullen in geen aanzien zyn ; eene Griek^he f-veekwyze; wantin die taal betekent het woord ètiiwpot niet alleen xweenaamig maar ook berucht, om rede, dat oudtyds aan beroemd•  en' CLEOPATRA. TREURSPEL. 107 mannen een toenaam naar hunne daaden gegeven Wlt*d' De. Warburton. ' Ibid. Ik ben niet geneigd te gelooven, dat 'er zoveel [geleerdheid in deeze woorden opgefloten legt. Charmian wil hiermede alleen zeggen:,, In„ dien lik het best gedeelte van myn lot alreeds ge„ Boten heb, dan moet ik onderftellen, dat * , nooit een' naam aan kinderen zal geeven. Dat is- „ Dat ik nooit tot een huwelyk zal geraaken; „ evenwel zeg my de waarheid, «eg my, hoeveel , iongens en hoeveel meisjes zal ik hebben.' " ' b Dr. Johnson. *%WnuS'Sditis \enè Hechte tyding ,Wtmit xyne Partbifcbe benden de grenzen van klem JJten Ul DrMohnson verklaart hier het woord extended niet ah uitgezet, maar alsfeized, in beflaggenomen of vermeejlerd. Doch ik heb de verklaaring van Dr Warburton gevolgd, dewyl dezelve genoeg verftaanbaar is, en die van Dr. Johnson vry ver Sezocht' Vertaal.1. Patx 13 Reg. is, 16 17- Hetgeen onze verwachting eerst van ons verwjf • dert, dat wenfchen wy naderhand dikwyls weder bet onze te zyn ; Dit is waarfchynlyk gevolgd na het zeggen van Horatius Virtutem incolumem odimu», Sublatam ex oculis quserimus invidi. - Libr. III, Od, ili L 4 Dat  168 AANMERKINGEN op M. ANTONIUS Dat is: Wy haaten vaak de deugd,wanneer die ons verzelt, En zoeken baar met angst als zy ons is onttrokken» Theobald. Jbid Reg 17, 18, 19. Het tegenwoordig geluk door omwenteling daa* lende word eindelyk bet tegengejlelde van zichzelf. Dit is eene aanipeeling op den loop der zon; die in het Oost opgaande, en in het West nederdaalende het tegengeftelde van zichzelve word. Da. Warburton. Pag. T5. Reg. 5, 6. 7.. 8 dan toonen zy aan den man de kleerenmaakers der aarde , hem daarmede vertrooftende , dat wanneer de oude kleederen verjleten zyn, 'er nog ftof is om nieuwe van te maaken , Shakespeare wil hiermede waarfchynlyk zeggen ,, dan toonen zy (daardoor) aan den man , (dat zy) „ de kleêrenroaakers (zyn) der aarde, (die) hem „ daarmede vertrooften ; dat" enz. Vertaaler. Tag. 16. Reg. 4. 5, 6. Daar broeit veel dat even als bet paardenbaair nog niets dan leven beeft, Dit is eene aanipeeling op een oud fprookje.dat paardenhaair in vuil water geworpen in een gedierte verandert. Pope. Ibid. Reg. 19. Maar ik heb u niet gezonden. — Dat'is: „ Gy moet by hem gaan, alsof gy bui» M ten myn bevél of kennis gekomen waart." Dr. Johnson. ■:i Pag.  en CLEOPATRA. TREURSPEL. 169 Pag. 20. Reg. 27, 28. Loei, myn kort geheugen! Het is een tweede Antonius; De meening van dit gezegde is: „ Myne ver„ geetachtigheid is oorzaak , dat ik my zelve „ vergeet." Cleopatra noemt hier die vergcetach» tigheid Antonius; omdat die vergeetachtigheid haar vergeten had even als Antonius. Dr. Warburton. Ibid. Ik verftaa de bovenftaande uitlegging van onzen Geleerden BtöorJeelaar niet. Het fchynt my toe, dat Cieopatra d^n veeleer zou gezegd hebben: „ Foei, myn geheugen is een tweede „ Antonius." Want het v/as haar geheugen, en niet haare vergeetachtigheid, dat, even als Antonius, haar vergat en verliet. Ik denk, dar deeze plaats kan herfteld worden door eene geringe verandering. Cleopitra iets willende zeggen, dat zy niet kon, of veinsde niet te kunnen herinneren roept uit: 0 My oblivion! — 's Is a very Antony, Foei, myne vergetelheid! —- Het is een tweede Antonius. Dat is; ,, De gedachte, die in my opkwam, is „ een tweede Antonius, even trouwloos en vluch. „ tig, en heeft my onherroepelyk verlaten." Dr. Johnson. Ibid. Reg. 30, 31, 32. Indien gy, 0 Koningin, de dwaasheid niet tot vw' onderdaan bad, dan zou ik u voor de dwaasheid zeive mosten houden. Dat is: „ Indien gy my, die de grootfte dwaas „ van den aardbodem ben, niet tot uw' onderdaan ,, had, dan zou ik u daarvoor moeten houden." Dat dit de zin is blykt uit het antwoord van Cleopatra. Dr, Warburton. L 5 Pag.  i7o AANMERKINGEN op M. ANTONIUS Pag. 2i Reg. 18, ioDat bst niet een gebrek der Ce/ars is groote me, dedingers te baaien. Digemeene leezing heeft hier: It is not Cafar's natural vice to bate One great competitor. „ Dat het geen natuurlyk gebrek is van Casfar een' grooten Mededinger te haaten." Doch Da. Johnson leest, myns bedunkens, beter: Our Great Competitor. Onzen grooten Mededinger. " Dewyl het dan onmiddelyk meer betrekking heeft op Marcus Antonius. Vertaaler. 'Ibid. R?g. i • (van onderen ) Zyne gebreken zyn even als de flippen in b:t hemelgewelf, Indien Shakespeare door de flippen in het heme!« gewelf de Herren verflaat, dan is de vergelyking gedwongen en oneigen, want de Herren zyn ten allen tyde voor verfierfelen van het hemelgewelf gehouden, Dr. Johnson. Ibid. De Ridder Hanmer leest ; — as the fpots on ermine Or fires by nigbts blacknesf. — als de vlekken van het bermelyn, Of als vuurtn in de duisternis des nachts. Indien deeze leezing mag aangenomen worden, dan is de gelykenis zekerlylc minder gedwongen; fchoon die altoos min of meer oneigen b'yft,dewyl de vlekken of ftaarten van het hermelyn dienen om hetzelve te verfraaijen, en dus geene zinnebeelden van gebreken kunnen zyn- Vertaaler. Pag.  en CLEOPATRA. TREURSPEL. 171 Pag 22 Reg- *• . . Zy zyn meer erflyk dan stngekocbt, Dat is: „ Meer hem aangeboren, dan door .. zvn eigen toedoen verkregen." " y ö Dr- Johnson. Pag. 27. Reg 17, 18. 19. ao. Da* hem zó boog opbeurde, iof af'«. ik hem zou kunnen geantwoord hebben j zo ft om ais bet dier zelf voor hem geweest zou zyn. Onder alle de verfchillende leezingen van deeze plaats, zal ik Hechts ééne aannaaien, dewyl die dezelve het best fchynt op te helderen. Theobald wil dat men in de plaats van Who neigb'd fo bigb, tbat wbat I would have fpoke Was beaftly dumb by bim ——■ ,, Dat zó luid brieschte, dat hetgeen ik zou heb,, ben kunnen antwoorden , beestachtiglyk ftom ,, voor hem zou geweest zyn." Leezen zil Was beaftly dumb'd by bim —— „ Dat al het geen — beesrachtiglyk door het„ zelve verflomd (dat is overfchreeuwd) zou ge„ worden zyn." . Vertaaler. Pag. 28. Reg. 6. (van onderen ) Toen ik nog groen in oordeel was. 0 Gy koel. bloeiige! . Theobald door eena verkeerde zinverdeeling misleid, wil dat men leezen zak Wben I w2s green in judgment, cold in blood. Toen ik nog groen in oordeel en koelbloedig en brengt!' om deeze leezing te flaaven, eene plaats by uit Plutarchus, die (in het leven van M. Antonius,) van Cleopatra's minnehandel met luLtus CiE'ar en Pompejus fnreekende zegt: "Exsrv*» f*ev yip üvtüv én KO'PHN,x«. Ttoxyparm £*HfW iyviafoiv. dat is: „ Zy hebben naar  172 AANMERKINGEN op M. ANTONIUS „ gekend als een Meisje, en nog onbedreven in „ de daaden der menfchen " Theobald tracht deeze leezing te verdeedigen door zich te beroepen op de ruimte van leeftyd waarin de Grieken gewoon waren het word Kópt! te gebruiken; doch Dr. Warburton beweert, en met recht, dat een meisje in dien leeftyd , hoe ruim men dien ook neeme, gantrch niet koelbloedig kan genoemd worden, en herftelt dus de woorden van Shakespeare tot hunne oorfpronglyke klaarheid enkel door de zinfnyding een weinig te veranderen , en aldus te leezen: IVhen I was green injudgment Coldinblood! To fay as I J'aid tben. ——„Toen ik nog groen in oordeel was. o Gy koelbloedige , zo gy nog heden fpreeken kunt gelyk ik toen fprak," Vertaaler. Pag. 29 Reg. 16. 17. '8 19Theobald is van gevoelen, dat Shakespeare dit gezegde van Menecrates zou overgenomen hebben uit Tuvenalis: — Quid enim ratione timemus, Aut cupimusf ' " — Pro jucundis aptijftma quaque dabunt Dl. Carior efi illis homo quant Jibi. —— —— jat js mm—, —— ,, Wat vreezen of begeeien Wy ooit met rede»" ■ —— —— en een weinig laater: „ De Goden zullen voor het aang naamst t nuttigst fchenken; Zy minnen 't menschdom meer dan het zichzelf bemint. " Vertaaler.  i» CLEOPATRA. TREURSPEL. i73 Pag. 31. Reg. 6, 5. (van onderin.) „ By Jupiterl indien ik den baard droeg van Antonius. by zou vandaag niet afgejcboren worden, Ahenobarbus wil zeggen: „ ik zou hem onger „ fchoren, (dat is ( zonder eenigen eerbied) ommoe. „ ten. " Dr. Johnson. Pag. 34. Reg. 2, 3„ myn broeder beeft my *n deeze daad nimmer ,, betrokken. " Dat isj „ Myn broeder heeft myn' naam nooit ,, bygebragt als een voorwendfel tot den oorlog. " Vertaaler. Pag. 41. Reg. 15. „ Het fcbiiiery van die Venus, " Theobald wil hierdoor verftaan hebben, dat de Dichter hier het oog heeft op de beroemde Venuï van Apelles; en Dr. Warburton meent, dat hier gefproken word van de Venus van Proto. genes , waarvan Plinius melding maakt in het 10 Hoofdft. van het 35 Boek. Maar, myns bedunkens, fchynt uit den zaamenhang te blyken, dat Ahenobarbus hier fpreekt van een fchildery van Venus , dat daar in de hofzaal voor hunne oogen was; dewyl hy zegt: „ het fchildery van „ deeze Venus, waarin wy zien," enz Vertaaler. Ibid. Reg. l. (van onderen.) „ De afkeer van bet ledige " Zinfpeelende op eene grondftelling in de Peripa. tetifche Philofophie, die ten tyde van den Dichter algemeen aangenomen wierd; Natura abborret vacuüm. „ De natuur heeft een' afkeer van het „ ledige. " Da. Warburton. Pag.  374 AANMERKINGEN op M. ANTONIUS Pag. 45 Rsg- *3, 14- . „ Èn zyne kwartels everwinnen de mynen, fchoon „ ongelyk in magt. " De Ouden hadden de gewoonte van zowel kwartels als haanen tegen eikanderen te laaten vechten. Dr. Johnson. Pag- 47- R*g' lö. 2i- ., . toen trok tk bem myne kleederen en myn „ Jluijer aan, en gordde zyn Pbilippiscb zwaard ') op myne zyde" . Dit is eene geestige aanipeeling op de gefchie. denis van Omfhale met Hercules, uit wien Antonius zeide gefpoten te zyn. Dr. Warburton. Pag. 52- Peg. 19. 20, 21, 22. Laat by voor eeuwig gaan, — neen, laat wederkeer en, — Cbarmian, — fchoon by van " den eenen kant (voor my) de gedaante bei ft van " eene Medufa, fcbynt by van den anderen kant ' echter een Mars; " —- Om deeze afgebrokene zinfnydingen wel te verftaan moeten wy in acht netmen, dat Cleopatra hier ipreekt van Antomius en niet van den Bode. Dr. Tohnson. Pag. 60. Reg. tl, 10. (van onderen.) „ Sommigen van ben zyn reeds planten," Hier is in het oorfprongiyk eene woordlpeelfng met ., Plant." van het Laiynsch wooid planta,dac sene'plant, en tevens de zooi of het ondtrlleva" rien voet betekent. Indien dit nu letteriyk in het Nederduitsch kon overgezet worden , dan zou het eigentlyk zyn: „ fommigen van hunne plantemyn „ "reeds fiecht geworteld, en zullen door den ge,. ringden wind omveire gewaaid worden " Vertaaler. Pag.  in CLEOPATRA. TREURSPEL. 175 Pag. 61. Reg. 12——16. Dr. Johnson is van gevoelen; dat deeze zin gebrekkig is; doch weet dien niet te herflellen; ik kan echter niet merken, dat dezelve onverftaanbaar is. De Bediende wil zeggen; „ dat een man,die „ enkel in naam eene hooge waerdigheid bekleed, „ zonder de magt te hebben, eene armhartige „ vertooning maakt, even als een aangezicht zon. „ der oogen." Vertaaler. Pag. 66. Reg. I. „ Klopt eens op de kruiken." dat is: „ om te hooren hoeverre zy ledig zyn." Dr. Johnson. Ibid. Reg. 4, 3 (van onderen.) „ en by den Jluitregel zal een ieder zichzelven „ zo hard als by kan in de zyden [laan " Volgens de leezing van Theobald zou deeze plaats moeten vertaald worden: „ en den chqorzang „ zal ieder zo' fterk uitfchreeuwen als zyne zyden „ het hem toelaaten. " Vertaaler» Pag. 67. Reg. g. (van onderen.) „ 0 Antonius, gy woont in bet buis van myn* „ Vader 1 " Hier heeft de Dichter' het oog op zekere woord, fpeeling van den jongen Pompejus by gelegenheid van dit gastmaal in zyne Galei. Het huis van zyn* Vader te Romen, dat Antonius in bezit genomen had, ftond in eene ftraat.die de Galeijengenoemd wierd, om rede, dat die huizen allen de gedaante van galeijen hadden; dewyl hy nu Antonius over het onrecht, dat hy hem daardoor aangedaan had, een' fteek wilde geeven , zeide hy glimlachende onder den maaltyd: Hoe tarnen funt mea Carinm. „ Dit zyn evenwel myne Galeijen." Theobald en Da. Warburton. Pag.  jy6 AANMERKINGEN op M. ANTONIUS Pag. 70. Reg. 22, 23. , in zyn' naam , die toverkracbtige krygt„ lenze, " Het toevoeglyk woord „ teverkracbtig " komt verwonder lyk wel overeen met hergeen de Romeinen veiftonden door hun aufpicium Ducis; waarin zy zo zeer bygeloovig waren. Dr. Warburton. Pag. 74 Reg- *2. 23. ,, Geloof dat, totdat ik ook zalfebreijen." Theobald heeft de vryheid gebruikt van 'till ƒ „ kanderen te verdraagmx de trouw aan dwaazen ,, betoond maakt onze getrouwheid tot loutere dwaas; „ beid; " Theobald verklaart to fquare niet door zicb verdraagen, maar door twisten, en leest vervolgens, niet The loyalty, well held to fools does maks Our faith meer folly « „ De trouw aan dwaazen betoond maakt onze „ getrouwheid tot loutere dwaasheid," maar Tbougb loyalty, well beid, to fools does makt Our faith meer folly, —— „ Schoon de trouw, ftandvaftig gehouden, aan ,, dwaazen loutere dwaasheid fchynt, overwint ,. echter hy , die," enz De Ridder Hanmer is Theobald hierin gevolgd; doch Dr. Warburton en Dr. Johnson houden de oude leezing en ver< klaaring. Vertaaleer M 2 Pag}  ito AANMERKINGEN or M. ANTONIUS Pag 102. Reg. is. 16, 17- „ Hy iee/t 'er zoveel noodig , Mynheer, alt Ca* „ far. of by beeft ons niet noodig. Indien bet Ccefar „ behaagt, dan zal onze Veldheer zich fpoeden," De zinlhyiing is in deeze woorden verkeerd geplaatst; dezelve moet zyn: „ Hy heeft 'er zoveel „ noodig als Cs: ar, Mynheer; of hy heeft,ons „ niet noodig indien het Caesar behaagt. Onze |, Veldheer zal zich fpoeden," enz, Ahenobarbus wil hiermede te kennen geeven," dat Antonius „ evenveel vrienden moet hebben als C^r^ar , in„ dien hy hem het hoofd zal bieden,doch indien „ het Gesar behaagt zyn vriend te zyn , dat An„ tonius alsdan hunne vriendfchap of byftand „ niet noodig had, dewyl hy zich dan fpoeden zou om die van Cm ar te beantwoorden. " Dr. Warburton. Ibid Reg- 23- , . , „ dat Ccefar van u verzoekt, dat gy u met be„ kommert over de omftandigheden-, waarin gy u „ bevind , in zo verre hy Ccefar is. Thyreus wil hiermede zeggen ; „ dat Gesar van , u verzoekt, dat, wanneer gy uw'droevigen toe. '„ ftand overdenkt, gy ook ten zelfden tyd wilt „ overdenken, dat hy Cjesar," (dat is,grootmoedie en vergeevende) ., is." Dr. Warburton. Pag. 106. Reg 10. 11, 12 „ Acbl dat ik op den berg Bajan ware omaaar „ de'gehoornde kudden te overbrulleri ," Het is te bejammeren, dat men deezen armhar. tigen kwinkflag zo menigmaalen by onzen grooten Dichter ontmoet; doch dezelve was al te zeer by hem in gunst om ooit voorbygegaan te worden, het mooge te pas komen of niet, het zy in jok of ernst, in hevige woede of in lachende vrolyk- heid. _ _ Dr. Johnson. Pag.  ei? CLEOPATRA. TREURSPEL, i3x Pag. 110. Reg. 12. „ Dat by nog op vee'e andere ven; " . J De ourifte Engelfche uifgaaven hebben alle: I bave many otber ways to die; Dat ik nog op veele andere wyze kan fler ven. De Dichter is in deezen miïflag vervallen door de Engelfche vertaaling van Plutarchus door Nor th woordelyk te vo^en, waarin dezelfde fout plaats heeft; doch de Ridder Hanmer, Upton, Dr. Johnson, en Capell hebben met recht voor /, Ik, He, Hy geplaatst. F-a rme Jt Pag in. Reg, 9, g (van onderen.) „ Ik zal (van my af) flaan, en roepen: Neemt „ allesi " Dat is: ,, Laat de langftleevende alles neemen; „ geene genade, overwinnen of fterven. t, „ Dr Johnson. rag ii2. Reg. i© (van onderen.) „ dm enkel als eene vaneengefcbeurde fcbim, " Dat is: „ Als de bloote fchira van hetgeen ik „ te vooien was. " Dr. Johnson. Pag, 113 Reg 16. „ dan eene roemryke dood, " In het Engeisch (bat eigentlyk; Tban deatb and bonour, 1 dat is, dan de dood en roem. Doch ik heb de vryheid gebruikt van dit laatfle zelffiandig naamwoord voor deszelfs toevoeglyk te verwisfelen; omdat de zin dan beter ftrookt met de daar voor gaande uitdrukking: viclorious life, zegenpraalend leven, 1 Vertaaler' M 3 Pagi  S82 AANMERKINGEN op M. ANTONIUS Pag, 115. Reg- 2. (van onderen) ,, Uw bamas " Dr- Johnson leest voor thine, uw, mine, myne, dus zou het betekenen: „trek my myn harnas „ aan. " [Capell. Pag. 119. Reg. ó, 7- , „ „ Spoed «, waarde Eros. In de oudfte uitgaaven ftaat: Spoed u, Ahenobarbus. misfchien moet het zyn , Spoed u naar Ahenobarbus. Dh. Johnson. Ibid. Reg. 12, 13. „ lk wil, dat Antonius levendig gevat wor. '„ den; " Het is aanmerkenswaerdjg met welk" een oordeel Shakespeare het karakter van Octavius Cjesar behandeld heeft. Antonius was in dit Tooneelftuk zyn held; en derhalven moest Cb?ar niet uitblinken; en echter, dewyl bet een hiftorisch karakter is, moest het noodzaakelyk gelyken. Schoon nu de oude Hiftoriefchryvers , Cjssar's vleijers hem zó fraai affchüderen, dat hy voor een' held in de in de wieg gelegd fchynt te zyn, heeft Shakecpeare zich met een verwonderlyk beleid nit deeze zwaarigheden gered. Hy heeft allen de verheven trekken van zyn karakter plaats gegeven, daar die te pas kwamen: maar hem tevens ganfsch niet beminnelyk afgefchiiderd; hy fchetst hem, als bedrieglyk, kleinmoedig, van een gering verftand, trotsch, en wraakzuchtig. Dr. Warburton. Ibid. Reg 20. „ de driedeelige waereld " De Dichter doet Ce>ar hier fpreeken volgens de Aardrykskunde van dien 'tyd, dewyl Europa, Afia , en Afiica de diie deelen van de toen beken» de  ïn CLEOPATRA. TREURSPEL. i8S de waereld waren, alzo America nog niet ont. dekt was. _ Thbobald. Pag. 120 Reg- 9. 8. (van onderen.) Dit doet myn hart zwellen; " De oude uitgaaven hebban alle: Tbis bows my beart, Dit buigt myn hart; doch Dr. Johnson heeft voor bows (buigt) gefield tkws (blaasrop.) hetgeen, myns bedunkens, beer overeenkomt met hetgeen , "dat Ahe. hobarbus oogenbliklyk daarop Iaat volgen , naamelyk, indien deeze fchitlyke aandoening hetzelve niet doet baiften, dan zal " enz. " Vertaaler» Pap- 122- Reg 17- '8- _ laat iemand vooruit loopen, en aan de Koningin onze daaden bekend maaken. " Dr Wakburton en Capell leezen hier gejts Haaden,) hetgeen ook, waarichynlyk, de waare a eeninz van den Dichter is, waarom ik deezeIee. zin? ook gevolgd heb j doch Dr. Johnson leest Gueils (Gaften) en legt het aldus uit; Antonius (zet hy) beveelt. „ dat iemand vooruit zal loopen, en aan de Koningin zyne Gallen bekend maiken," dat is. „ iemand, die aan de Koningin li zou bekênd maaken, dat hy met zyn leger:nader. de en van voorneemen was zyne Bevelhebbers " te vergapen." Dan. deez* uitlegging komt my voor vry verre gezocht te zyn. Vertaale8. Pag 125. Reg 3 4 5- <5 7; Verpletter myn ban tegen 'de onvermurwbaare fieenrots van myne misdaad . dat door droefheid iitgedroogd , alsdan tot ftof vergruizen zal, en allen myne fnoode denkbeelden vernietigen l Het aandoenlyke eindigt by Shakepeare maar al .te dikwyls in het belachelyke. Het valt onaanM 4 genaam  i84 AANMERKINGEN or M. ANTONIUS genaam de droefgeeftige fchoonheid van deeze edele alleenfpraak te zien uitloopen op een zo vergezocht, en zo onaaadaenlyk denkbeeld. De. Johnjon. Pag. 128- Reg. i6, 15, 14. (van onderen) word als een vreemd monfterdier ter befcbouwing ten toon gefield aan de nietwaerdigfie fcbepfelen; aan zotten; Dr. Thirlby, Dr. Wasburton, en Capell leezen in de plaats van het woord dolts (zotten,) doits (duiten) en dan zou de zin hierop uitkomen : „ word als een vreemd monfterdier ter befchou„ wing ten toon gefteld voor de nietwaerdigfie beu. „ zelingen, voor duiten ," do:h Theobald heeft de oude leezing behouden, en , dewyl die ook zeer wel beftaan kan, heb ik dezelve insgelyks gevolgd. Vertaaler. Ibid Reg. 5. 4. (van onderen.) „ Laat my Lycas aan de hoornen der maan op„ hangen " Dit denkbeeld heeft de Dichter waarfchynlyk overgenomen uit Seneca. In deszelfs Hercules 1 Oetaus, AS. III. Sc. 2. zegt Hyllus van de dood Van Lycas tegen Dtlanira fpreekenrfe: In ajlra misfus fertur , £f? nubes vago Spar git cruore; — „ Wegge flingerd vloog hy op tot deftarren, „ en befprenkelde de wolken met de fpatten „ van zyn bloed; " Vertaaler. Pag. 130» Reg. 7, 6, 5. (van onderenf) „ Zy , Eros, zy beeft met Ccefar de kaarten ge„ mengd, en valfcbelyk myn' roem op zyn' triurtif ,, wegge/meten." Shakespeare heeft zich in deeze verbloemde fpreekwyze aan drie misdagen fchuldig gemaakt. Vooreerst, in den tyd; want ten tyde van M. Antonius was het kaartfpel nog onbekend- Ten tweede»  in CLEOPATRA. TREURSPEL. 185 de, dat hv eene zo geringe gelykenis in eene zo groote zaak bezigt; en ten derde, dat hy eene woor.lfpeeling gebruikt in triumf, betgeen ten tyde van den Dichter overwinning ., en ook troef-in bet kaartfpel betekende, hetgeen thans in het Engelsen trump gefchreven word. Vertaaler. Pag. 132. Reg. 3. „ fluit dan (de oogen,)" Hier heb ik, by hec vertialen, de leezing van Dr. Johnson gevolgd, die op deeze plaats leest: feel tben, en het werkwoord to feel aanmerkt als een kunstwoord van de valkenjagt, waarin hut be. tekent, de oogen van een' nog wilden valk voor een'tyd blinden j doch, dewyl my , by nadere oyerweeging, de uitleggen van Dn. Warburton natuurlyker voorgekomen is, zal ik die hier by voegen, en deeze is, feal tben, (zegel dan.) Anto nius wil hiermede te kennen geeven, dat, dewyl hy nu vaftelyk befloten bad w fterven, 'er aan dit betruit niets meer ontbrak dan betz>lve te zegelen, of ce bekrachtigen, te wecten, door zyne dood. i* Vertaaler. Pag. 137' Reg* II, 10 9 (van onderen.) 0 Zon, verbrand tbans den grooten kring .waar. in gy omloopt! — Laat duijiernis tuften op den wisfelvalligen grondjlag der aardei Indien de zon den grooten kring, waarin zy bier gezegd word om te loopen, verbrandde, hoe kon 'er dan duiilernis ruften op.den wisfelvalligen grond, flag der aarde? Derhal ven, wanneer wy Cleo. »at ra niet geheel zinneloos willen ondeiftellen, moeten wy deezen tekst veranderen , en leezen in de plaats van Burn tbe great Spbere Verbrand den grooten kring. Turn from tV great Spbere , Wend u af van den grooten kring. , M 5 want  igö AANMERKINGEN op M. ANTONIUS want daardoor zou eene algemeene duifternis over dei) aardbodem komen- Dr- Warburton. rag. 138. Reg 8; ,, zal gedrukt hebben. ■ M Theobald voegt hier nog by: „ iTow dan «ƒen beveftigt deeze zyne by voeging uit Plutarchus ; en inderdaad deeze aanvulling ichynt hier zeer gePast' Vertaaler. Paff. 140. Reg. ï6- («an onderen ) „ Stil. /ïii, ta!" De meefte Uitleggers hebben breedvoerige aanmerkingen over dee*e plaats gemaakt , die , fchoon Teestig uitgedacht, te lang zyn om kier bygebrag fe wórden" Te meer, dewyl de Dichter door de woorden van Charmian: Stil, ».1 , Irasl waarfchvnlvk niets meer heeft wülen te kennen Tevfn dan, dat Charmian, de Koninginuithaare bezwyming ziende bekomen, Iras, wil doen zwy. gen, om te hooren wat Cleopatra zou zeg- 3en' Vertaaler. Tae. 146. Reg 4 5 6-7 8, 9 en bet is groot die daad te doen: welke alle , andere daaden eindigt , welke de toevallen met ke" tenen boeit, en alle wisftivalligheid opflujt. welke (laait, en niet meer de veracht-. >yke aardfche dmZ gen Proeft, die zowel de voedjlers zyn vaneen " bedelaar als van Cafar. — De duifterheid van deeze plaats is ligtely'; op te helderen, doordien dezelve enkel ontlaat uit de verwarring van den zelfmoord met het gevolg van denzelven, en dus herfteld kan worden door de volgende tusfchenvoeging: ,. en het is groot die die daad te doen; welke alle andere daaden ein'' dist; welke de toevalligheden met ketenen boeit. '' en allewisfelvalligheidopfluitj (welke een /laat 99 2, iCri  en CLEOPATRA. TREURSPEL, 187 ten eevolge beeft ) die flwpt en niet meer de ' de wera.-hteiyke aardfcbe dingen proeft die zo " wel de voedfters zyn van een' bedelaar als .. van Ce ar. " _ t " Dr Johnson. Pag. 147 Reg. i7- 18. „ , Gy ziet boe ligt zy kan bedrogen worden. Het fchynt my toe, dat dit gezegcie van Proculejus hier verkeerd is , en geplaatst moet worden achter zyne voorige reden, aldus: _ Gy zult in hem een' overwinnaar vinden, die 'de weldaadigheid te huipe roept, wanneer men voor hem knielt enkel om genade te enangen. " (Ter zyde tegen Gallus.-) Gy ziet hoe iigt zy " kan bedrogen worden. " . . Want, terwyl Cleopatra dit gezegde pleghglyk beantwoord , overvalt Gallus , op een gegeven teken, de grafftede van den anderen kant; en dit gedaan zynde verandert Proculejus, na een kort wederantwoord, tertUii van toon, en zag: tegen de wadi» en: - , . Bïwaart haar tot Ca; ar ko-nf. Dr. John.on. Ibid. Reg 4. (van onderen.) „ Hoe ook van de dood? Om dat gezegde wei te verftaan moet men in acht neemen, dat Cleopatra, door droefheid, wanhoop, woede, en verbiasdheid verbyfterd, geen acht geeft op hst zeggen van Proculejus ; maar, dat'aileen zyn iaatlte woo-d „ verraden' haare ooren treffende, zy daarop uitroept: Hoe ook van de dood < ' Vertaaler. Pag. 148 Reg. 13. 14. „ en al zou ook zotteklap daartoe noodig zyn, „ ik zal ook niet Jlaapen. " Aan deeze woorden hebben de verfcheiden Uif. leggers verfcheidenebetekenisfen gehecht,Dr.War- bür-  188 AAMMEHK1NGEM op M. ANTONIUS eurton leest in de plaats van idle talk (zotteklap,) idle time (ledige tyd.) De Ridder Hanmer dit, zowel als de gemeene leezing, voor onzin houdende, leest in de plaats van: Jf id e ta'k (of) idle time. wiil once be necesfary. dat is: (rfoodig) accesfary (bykomend.) Doch dewyl de onzin hierdoor niet weggenomen, maar veeleer verergerd word, bedient Dr. Johnson zich van eene breedvoerige omfcbryving om deeze zeg* ging op te helderen ; te weeien , dat Cleopatra hiermede wilde zeggen : Ik zal geenerhande fpy„ fe gebruiken, Mynheer; ik zal geen' drank drin,, ken , en , dewyl bet thans noodig is met eenige „ ydele woordtn u myn voorneemen bekend te maaken, „ ik zal ook niet flaapei;." Waar toe toch deeze orcilag van woorden, daar de Dichter , myns oordeels, Clehpatra alleen wil doen zeggen: „ al zou ook zotteklap daartoe noo> ,, dig zyn," te weeten, ,, om my wakker te „ houden." Men zou deeze plaats ook aldus kunnen ver« taaien -• „ en, indien zotteklap ooit daartoe noodig is, „ ik zal niet flaapen. " Hetgeen genoegzaam op het zelfde uitkomt. Vertaaler. Pag. 150. Reg. 14, 15, 16. .. Wat zyne goedheid betreft, daarin was geen „ winter: dezelve was een herfst, die door daarvan „ te plukken fteeds vruchtbaarder wierd." De oude uitgaaven hebben alle: _ — For bis bounty Tbere was no winter in t; an Antony it was. „ Wat zyne goedheid betreft, daarin was geen „ winter; dezelve was een Antonius, die" enz. Dr. Thirlby en Theobald hebben dien on. zin  én CLEOPATRA. TREURSPEL. 189 zin verbeterd door, voor Antony (Antonius,) te leezen Autumn (herfst.) ( Vertaaler. j>ag. 154- Reg. 4, 3. (van onderen) „ maak uwe gedachten niet tot uwe hoeijens;" Gze'AR wil zeggen: „ laat de gedachten niet in „ u opkomen, dat gy eene gevangene zyt, want " enz. Dr. Johnson. Pag. 157 Rlg. 5- 1 (van onderen.) „ thans is de wisjelende Maan niet meer myne „ planeet. " Dit is eene aanfpeeling op den byzonderen eer» dienst, dien de Egyptenaars beweezen aan de Maan onder den naam van Isis. Dr. Warburton. Of misfchien op de Maan zelve, dewyl die altooi haare geliefde planeet geweest was; zelfs in zó verre, dat Cleoïatra , by alie openbaare plegtigheden, behaagen fchepte zich te vertoonen gekleed als de Godinne Isis. Vertaaler. Pag. 158 Reg- 17, 16, 15 (van onderen.) „ maar by , die alles wil gelooven dat zy zeg' ,, gen. zal nooit gered worden door de helft van „ betgeen zy doen Dit haal ik hier enkel aan om de Leezers eent voor al te verwittigen, dat de boeren van Shakespeare altoos kluchtige rollen hebben, fchoon in Treurfpelen, volgens de zotte gewoonte van die tyden; welke nog zelfs in eenige oude Treur» fpelen, die hedendaags op onzen Nederduitfchen Schouwburg vertoond worden, plaats heeft. Dit  joo AANM.opM.ANT.en CLEOP. TREURSP. D itTreurfpel bezit dit uitmuntende, dat het de nieuwsgierigheid en de aandacht bezig houd, en de aandoeningen geftadig verlevendigt. De onop» houdelykö werking, de veelerbande toevallen, en de fchielyke vervanging van de eene perfonadia door de andere houden den geest opgetogen, zonder eenige tusfchenpoozingen , van het Eerfte Bedryf af tot het Laatfte toe. Maar de kracht van behaagen legt wel voornaamelyk in de geduurige verandering der Tooneelen; want de listigheid van Cleopatra,en de grootheid van Antonius .welke overal dooiftraalen , uitgezonderd, zyn de óverige karakters vry algemeen; offchoon overeenkomftig met de befchry vingen, die de oude Hifto» riefchryvers daarvan gegeven hebben. " De gebeurtenis/en, die in dit Tooneelftuk voorkomen, heeft Shakespeare, volgens de Romeinfche Gefchiedboeken, zonder eenige verfierde verfchikking, of zorgvuldige tydbepaaling , een. voudiglyk ten tooneele gevoerd. Capell. EINDE. RI-  RICHARD de TWEEDE, KONING van ENGELAND. HISTORIE-SPEL.  PERSOONËN. Koning Richiid de Tweede. De Hertog van York. 7 Oomen^ van Jam van Gaunt, Hertog van ? den Konmg. Lancaster.-* Hendrik Bolinobroke, vanHere, ford, Lancaster en Derby, nader. hand Koning Hendrik de Vierde, zoon van tan van Gaunt. a u m e r l e , Zoon van den Hertog van York. Thomas Mowbray, Hertog van Norfolk. De Graaf van Salisbury. v Lord B er k let. BU'hy,} BiBOT, f Bedienden van Koning Richjsd. De Graaf van Northumberland. Percy, Zoon van den Graaf van Northumberland.Ross. WilloughbY. De Bisfcbop van Cablisle. Sir S tkphen Scroop. Fit zw at e r. S u r r e y. De Lord - Maerfcbalk. De Abt van Westminster. Sir P ie r es van Exton. De Koningin van Engeland. De Hertogin van Gloucester. De Hertogin van York. Staatjuffers van de Koningin. Twee Herauten. Twee Tuinier Sm Een Cipier. Een Bode. Een Stalknecbt. Gevolg. Het Tooneel is onbepaald, en in vetfcbeidene plaatfen van Engeland. ^  RICIÏARD de TWEEDE, KONING van ENGELAND. HISTORIE-SPEL. EERSTE BÉDRYF. eerste tooneel. Het Tooneel verbeeld de Hofzaal van Koning Ricbard. Koning Richahd, Jan van Gaunt, Edelen, en Gevolg. K. Richahd. oG ryze Jan van Gaunt, door jaaren eerwaer» dige Lancafter, hebt gy, overeenkomftig metuwea eed en belofte, hier gebragt Hendrik Hereford, uw' flouten zoon, om hier zyne luidruchtige aan* klagt goed te maaken tegen den Hertog van Norfolk, Thomas Mowbray; welke klagt wy toen, vanwege de kortheid des tyds niet hooren konden? Gaunt. Ik heb (dit gedaan,) myn Koning. K- Richahd. Zeg my daarenboven; hebt gy hem ondertast," of hy den Hertog aanklaagt uit een' ouden haat, dan (of by dit doet) volgens recht en billykheid, n gelyk  fox RICHAHD de II. KONING van ENGEL. gelyk het een' getrouwen onderdaan betaamt, op den' goeden grond van eenig by hem bekend verraad ? Gaunt.' Voor zo verre ik deeze zaak heb kunnen doorgronden, dan is het geen ingewortelde haat, maar een dreigend gevaar tegen uw' hoogen perfoon, dat by meent ontdekt te hebben. K. Richahd. Doe ben dan (beiden; in onze tegenwoordigheid komen, het een vertoornd aangezicht tegen het ander gericht; Wy zeiven zullen den befchuldiger en den befchuldigden vryelyk hooren fpreeken— Zy zyn beiden zeer oploopende, en vol gram. fchap; in hunne woede doof als de zee; driftig als vuur. TWEEDE TOONEEL. Da VÓORIGEN, BoLINGBROKE, Moff. bray. bolineroke. Dat eene lange ry jaaren van gelukkige dagen mynen genadigen Opperheer, mynen geliefden Koning te beurt vallen! M o w b r a f. Dat de eene dag fteeds het geluk van den anderen vergroote; totdat de hemel, hst heilryk lot van de aarde benydende, een' onfterfiyken eertitel aan uwe kroon hecht. K. R i c h a r d. Wy danken u beiden; fchoon een van u ons enkel zoekt te vleijen, gelyk blykbaar is uit de rede, waarom gy hier verfchynt, te weeten , dat de een den anderen van hoog verraad befchuldigt. Neef He.  HIS T O R I E-S F E L. iS3 Hereford, wat hebt gy aan den Hertog van Norfolk, Thomas Mowbray voor te werpen ? BoLINGBBOKE. Vooraf, de hemel zy getuige van myne woorden! (verklaar ik) gekomen te zyn voor uwe Koninglyke tegenwoordigheid, aangefpoord door de liefde van een' getrouw' onderdaan, die tederlyk bezorgd is voor de veiligheid van myn* Vorst, en vry van allen kwaalyk opgevatten haat. —. Vervolgens wend ik my tot u, Thomas Mowbray, en geef wel acht op myne woorden; want hetgeen \& zeggen zal, dat zul myn lichaam hier op aarde verdeedigen, of myne onfterflyke ziel zal zulks in den hemel verantwoorden. Gy zyt een verraader en een trouw.ooze fchelm; te goed (van geboorte) omzulks te zyn, en te ilecbt om langer te ieeven; want, hoe fchooner en helderder de hemel is, hoe affchuwlyker de donkere wolken zyn, die in denzelven dry ven. Nog eens, om deeze befchuldiging meer te verzwaaren, itop ik u den mond met den naam van een' foheimfchen verraader; en wensch, zo het mynen Koning behaagt, dat, éér ik van deeze plaats gaa, myn rechtvaardiglyk ontbloot zwaard mooge beveiligen bstgeen myne tong zegt. MOWJBIT, Lasten myne koelzinnige woorden hier myn' yver niet in verdenken brengen ; het is geen rechtsgeding van een' vrouwelyken twist, geen hevig gefchreeuw van twee verbitterde tongen, dat dit gefchil tusfchen ons kan beflechtenhet bloed is nog heet, dat om deeze zaak koud gemaakt moet worden, Echter kan ik my op zulk een taai geduld niet beroemen , dat ik my zou laaten ftillen, en mets daarop antwoorden. Doch voornaamelyk wederhoud my de eerbied voor uwe koninglyke tegenwoordigheid van aan myne vrye redenen den ruimen teugel en fpooren te geeven, die anders te post zouden rennen totdat ik deeze uitdrukkingen N z van  tdff RICÖARD de II. KONING van Etf GEL van vetraadery hem dubbel wederom in den haf» gefloten zou hebben. Laat hem, de adeldom van zyn koninglyk bloed ter zyde gefield zynde, geen bloedverwant van myn* wettigen Heer weezen, dan daag ik hem uit, en fpuw hem in het aangezichten noem hem een* lasterenden bloodaart.en deugniet, het welk ik bereid ben {taande te houden, en hem ten dien einde op te zoeken, al was ik ook verbonden om blootsvoets de bevrozen toppen der Alpen te beklimmen, of eenige andere onbewoonbaare landflreek , daar nooit eenig Engelander zyne voeten durfde zetten. Laai dit intusfchen eene verdeediging zyn van myne trouw; by alles, dat ik ooit te hoopen heb, hy liegt op de allerlasterïykfle wyze. BOLINGSROKE. Doodbleeke, zidderende bloodaart, daar werp ik myne handfchoen neder, en ftel myne bloedverwantfchap met den Koning ter zyde, my niet beroepende op myne vorflelyke afkomst, die gy uit vrees en niet uit eerbied hebt uitgefloten. Indien fchuldige angst u nog zoveel kracht heeft overgelaten, dat gy het onderpand van myne eer (van den grond) kunt opbeuren, buk u dan (om zulks te doen;) by dat (onderpand) en allen de andere rechten der Ridderfchap zal ik tegen u, arm tegen arm, ftaande houden alles da: ik gezegd heb, of dat gy daaruit kunt opmaaken. M O W B R A Y. Ik neem (uwe handfchoen) op, en ik zweer by dat zwaard, hetwelk met een' zachten flag de Ridderfchap op myne fchouderen gelegd heeft, dat ik u ten antwoord zal flaan met de lans en het zwaard , en met allen de wapenen by de Ridderfchap in gebruik ; en ik moet nooit levendig weder van myn paa?dflygen, wanneer ik het eenmaal beklommen heb, zo ik een verrader ben, of u onrechtvaardiglyk bevechtl R Rj<  HISTORIESPEL. 107 K. RlCHARD. Wat heeft onze Neef te zeggen ten laste van Mowbray? Het moet al eene groote zaak zyn, welke ons zou kunnen beweegen zelfs tot het minite kwaad vermoeden tegen hem. bolingbroke. Myn leven zal de waarheid verantwoorden van hetgeen ik gezegd heb Vooreerst; dat Mowbray ï«End Nobels heeft opgenomen onder voorwendfel van leening voo> (het onderhoud van1 de troepen van uwe Majefteit, welke fom hy terug gehouden heeft tot een flecht gebruik als een ffimfche verraader en las.erlyk booswicht Daarenboven zeg ik, en zal het met de wapenen ftaande houden, het zy hier of elders tot aan het einde der landpaa en,die ooit een Engelsen oog aanfchouwd St, dat alle de verraaderyên d,e, geduurende Seeze laatfte agttien jaaren, in dit land gefmeed of eepleegi zyn, van den valfchen Mowbray haaren fer ten oorfprong hebben- Vervolgens zeg ik, en za bv zvn godloos leven aanneemen goed te maal n dafhyde dood van den Hertog van Gloucefter berokkend7 heef. ; dat hy deszelfs hgtgeloovige wanden heeft opgehitst, en dat hy gevolglyk, als een la hartige verraader, deszelfs on chu d.ge ziel door ftroómen bloeds heeft doen u.tvloe.jen; welk S en als dat van den ofrerenden Abel,zelfs S°de fpraakelooze kuilen der aarde, tot my roept om eene gerechte wraak , en meêdogenloozekafty. dL Die ik , by de roemruchtige waerdrgheid vangmyne Voorvaderen , zweer te zullen volvoeren , of myn leven te verliezen. K. R 1 c H a r d. , To' welk een' hoogen top klimt zyn ftandvafte moed!Thomas van Norfolk, wat hebt gy hierop te antwoorden? N3 Mowé  JP8 RlCHARD de II KONING van ENGEL. Mowbray. Ach, dat myn Vont zyne oogen van my afwende, en zyne ooren voor eene korte poos doof doe zyn, totdat ik tot eene fchandvlek van zyn edel bloed zal verhaald hebben, hoe God en de menfchen zulk een' vuilen leugenaar moeten haaten! K RlCHARD. Mowbray, onze oogen en onze ooren zyn onpartydig. Schoon hy onze broeder, ja zelfs onze zood en opvolger was, daar hy nu Hechts de zoon van onze Vaders broeder is, doe ik een' eed by onzen ontzaglyken fcepter, dat zelfs die naauwe verwantfchap met ons geheiligd bloed hem geen het minite voorrecht zou geeven, of de onwrikbaar e ftandvafligheid van myn oprecht gemoed partydig maaken. Hy is onze onderdaan, Mowbray, eveneens als gy; fpreek vry uit, en zonder vrees, ik geef u verlof daartoe. Mowbray. Dan, Bolingbroke, dan liegt gy het uit de diepte van uw hart tot dwars door uwen lasterenden ftrot! Drie vierde deelen, van hetgeen ik voor Calais ontfangen heb, heb ik aan de troepen van zyne Majefteit uitgekeerd; het vierde gedeelte heb i k met ('s Konings) bewilliging (voor my) behouden ; omdat myn Vorst in myne fchuld was wegens het overfchot der groote onkosten van myne reis naar Frankrykom zyne Koningin'af te haaien. Nu, haal vooreerst dien leugen in uwen hals. -— Wat de dood vanGloucelter betreft, ik heb hem niet vermoord; maar, tot myne eigene fchande, myn eed en plicht in dat geval verwaarloosd. War u betreft, edele Lord Lancaster, eerwaerdige Vader van myn' vyand, éénmaal heb ik uw leven laagen gelegd; eene misdaad, die my de ziel doorgriefd heeft; maar, éér ik de laatst voorledene keer het Sacrament gebruikt' heb, heb ik dit aan myn' Biechtvader beleden, en, naauwkeuriglyk volgens zyn bevél, uwe Genade om  H I S T O R I E.S P E L. :ró$ om vergiffenis gefmeekt.die ik ook hoop verkregen te hebben. Dit is myne eenige misdaad; wat de overige befchuldigingen betreft, dezelve ontftaan uit de verbitterdheid van een' deugniet, van eea* trouwloozen en allerontaartifen verraader; dit zal ik met gevaar van myn leven ftoutelyk verdeedigen, en, by wisfeling, werp ik myne handfchoen voor de voeten van deezen verwaanden verraader ;om, zslfs in het beste bloed, dat in zyn boezem huisvest, te betoonen,dat ik een vroom Ridder ben; en om zulks te verhaasten fmeek ik uwe Maje» Heit van gantfchen harte ons een' dag te beftemmen. K RlCHARD, Door haat vervoerde Edellieden, laaten wy u tot bedaaren brengen; laat ons deeze gramfchap afwa'fchen zonder bloed te florten;dit is ons voorfchrift, fchoon wy geen lyfarts zyn; ingewortelde haat maakt eene al te diepe infnyding; vergeeft, vergeet, befluit, en maakt eene overeenkomst, onze geneesmeefters zeggen , dat het thans geen bekwaame tyd is om bloed af te tappen. Waarde Oom, laat deeze zaak eindigen , zoals die begonnen is; ik zal den Hertog van Norfolk tot bedaaren (zoeken te) brengen, en gy uw'zoon. Gaunt. H^t is welvoeglyk voor myne jaaren een vreedemaak^r te zvn Myn zoon, werp de handfchoen van dun Hjrtog van Norfolk weder op den grond. K. RlCHARD- En gy, Norfolk, werp ook de zyne neder. Gaunt. Wanneer, Hendrik, wanneer de gehoorzaam.' heiJ zulks beveelt,-dan behoor ik niet op nieuw te beveelen. N 4 K< Ri-  200 RlCHARD de II. KONING van ENGEL. K. RlCHARD. # Norfolk, werp neder, wy gebieden het; daaris geene uitvlucht* .Mowbray. Geduchte Vorst, ik werp myzelven aan uwe voeten. Gy kunt beveelen over myn leven, maar niet over myne eer. Het eerfte behoort tot myn' plicht, maar myn' goeden naam, die de dood verachtende op myn' grafzerk blyft leeven, dien zult gy niet hebben tot een fpeeltuig der zwarte oneer. Ik ben hier onteerd, befchuldlgd, befchimpt, en door de vergiftigde fpeer der lasteringen tot in de fziel gegriefd; en deeze wonden kunnen niet genezen worden door eenigen anderen balfem dan door het hartebloid van dengeenen, die dit vergif uitgeademd heeft. K. RlCHARD. Dolle woede moet tegengegaan worden. Geef my zyne handfchoen. Leeuwen kunnen luipaarden temmen. Mowbray.' Ja, maar zy kunnen derzelver vlekken niet veranderen. Onthef my van myne fchande, en ik zal zyn onderpand terug geeven. Myn waarde, myn allerwaardfte Vorst en Heer, de edelfte fchat.dien wy in dit fterflyk leven kunnen genieten, is eene onbevlekte eer; wanneer die verloren is, dan is de mensch niets meer dan verguld leem, of ge fchiiderde klei. Een moedig hart in eene getrouwe borst is een juweel, dat in een door tien floten bewaarde kas opgefloten legt. Myne eer is myn leven, die beiden zyn ineengegroeid; ontneem my myne eer, en het is gedaan met myn leven. Derhalven, myn waarde Vorst, Iaat my myne eer verdeedigen; (want) door dezelve leef ik, en voor dezelve wil ik fterven. K. Ri.  HISTORIE. SPEL. 201 K. RlCHARD. Neef Hereford, werp zyne handfchoen neder; wees gy dan de eerfte. Bolingbroke. De hemel behoede myne ziel voor zulk eere laaghartige zonde I Zou ik vernederd fchynen in de tegenwoordigheid van myn' Vader, of met een bleek bedelaars gelaat myne eigene grootheid aanklaagen voor deezen vermetelen bloodaart ? I£ér myne tong myne eer zal kwetfen door zulk eene beleedigende zwakheid, of zulke laage taal voort brengen, zullen myne tanden dat fliafsch werk'uig der wederroepende vrees fyn maaien, en he'zt-lve bloedende ui'fpuwen in zyne grootfte oneer, waarop de fchaamte huisvest, (te weeten) in Mow« bray's aangezicht. (Gaunt vsrtrekt.') K. R i ch A rd, Wy zyn niet geboren om te fmeeken maar om te bevoelen, derhalven, naardien wy het vermogen niet hebben om u tot vrienden te maaken, houd u gereed, op ftrafPe van uw leven, om op St. Lam. bertsdag te Coventry te verfchynen. Daar zullen uwe zwaarden en lanfen het zwellend gefchil van uwen ingewortelden haat beflechten. Dewyl wy u niet kunnen doen overeenftammen, zult gy de Gerechtigheid de ridderlyke eer van den over» winnaar zien handhaaven. Lord Marfchalk, beveel onze Herouten van wapenen, dat zy zich gereed houden om deezen huisiyken twist (naai de wetten der Ridderfchap) te beftieren. N 5 DER-  2c2 RlCHARD de II. KONING van ENGEL. DERDE TOONEEL. Het Tooneel is in bet Paleis van den Hertog van Lancajler. Jan van Gaunt, di Hertogin van Gloucester. Gaunt. Helaas! het deel, dat ik had in de bloedverwant» fchap van Gloucefler, fpoort my meer aan dan a'!e uwe klagren om my tegen de flagters van zyn leven te Verzetten. Maar, dewyl de draf legt in dia handen, welke de misdaad bejreeven , die wy niet HrafFen kunnen, geeven wy onze zaak over aan den wil des Hemels; die .wanneer het uur hier op aarde zal gekomen zyn, zyne gloeijende wraak op de hoofden der misdaadigen zal doen regenen. de Hertogin. Strekt de broederfchap u tot geene fcherper fpoor? Hetft de liefde in uw oud bloed geen Ie« vendig vuur? De zeven zoonen van E luard, waar. van gy zelf een zyt, waren als zeven kruiken van zyn geheiligd bloed, of als zeven fpruiten die uit éénen wortel waren opgefc.roten; waarvan fommige verdor) zyn volgens den loop der natuur; andere zyn door het noodlot afgefneden ; maar Thomas, myn Heer, myn leven, myn Gioucefter, eene kruik gevuld met het geheiligd bloeid van Eduard; eene der bloeijende fpruiten van dien Koninglyken wortel; is verbroken, en deszelfs dierbaar vocht is uitgeffort; is afgehakt, en allen derzelver zomerbladen zyn verwelkt door de hand vandennyl, en door de bloedige byl van een' moordenaar. Ach , Gaunt: Zyn bloed was het uwe ; dat zelfde bed, die zelfde bï.irmoider, die (lof, die vorm, die u uwe gedaante gegeven heeft, maakten hem,ook tot een' inensch;  H I $ T O R I E.S P E L. 203 mensen; en, fchoon gy nog leeft en adem haalt, gy zyt echter in hem verflagen; gy hebt grootendeels toegeftemd in de dood van uwen Vader, doordien gy dus uwen ongeiukkigen B oadcr ziet derven, die een evenbeeld van uws Vaders leven was; noem dit geen geduld, Gaunt, het is wanhoop. Door te dulden, dat uw Broeder dus vermoord word , toont gy een' gebaanden weg tot (het rooven van) uw leven , en leert den onbarrnhartigen moordenaar hoe hy u verflaan moet. He'geen wy in geringe lieden geduld noemen, is bleeke en kouJe lafhartigheid in edele gemoederen. Wat zal ik zeggen? De beste weg om uw eigen leven te beveiligen is de dood van myn' Gloucefter te w reeken. Gaunt. Het is de zaak van God; want Gods fledehouder, zyn afgezant, die voor zyne oo^en gezalfd is, heeft deezen moord veroorzaakt; welke, indien dezelve onrechtvaardig is. God zal wreeken.want ik jmag nooit een' vertoornden arm tegen zyn' Gezalfden Dienaar opligten. i) e Hertogin. Voor wien, helaas.' zal ik dan myne klag'en uitftorten ? Gaunt. Voor God, den voorvechter en verdeediger der weduwen. de HertoginWelaan dan, dit zal ik doen. Vaarwel, gryzs Gaunt, vaarwel! Gy gaat naar Coventry om daar onzen Neef Hereford en den bitteren Mowbray te zien vechten. Ach.' mogt het ongelyk myn' Gemaal aangedaan op de punt der lans van Hereford zitten, en dus in de borst van den moordenaar Mowbray inbreeken! Of zo dit hem in den eerllen aanval mislukt, mogt dan de misdaad zo zwaar worden in den boezem van Mowbray, dat die den lUg  %ot RlCHARD de II KONING van ENGEL. rue van zyn paard verbreekt, en den ruiter lyfslengte in het perk nede.ftort, ais een' katyven verraader voor de oogen van myn'Neef Hereford ƒ Vaarwel! gryze Gaunt. uws gewezen' Broeders gemaalin moet haar leven eindigen met haare ge* zellin droefheid, Gaunt. Vaarwel, Zuster; ik moet naar" Coventry; even zoveel geluk, als my verzelt, blyve ook by u! deHertooin. Nog één woord, de droefheid ryst weder op daar zy nedervalt, niet met eene holle ledigheid, maar met zwaarte; ik neem reeds affcheid éér ik begonnen heb; want de zorg eindigt niet, fchoon zy geëindigd fcheen. Beveel rr,y aan myn Broeder Edmund van York; zie, dit is het al. Neen, gaa nog zo niet weg; fchoon dit het al is, vertrek toch nog niet fo fchielyk; ik zal nog wel meer bedenken. Verzoek hem — maar wat? Verzoek hem, dat hy my, zo fpoedig mooglyk te Plashie kome bezoeken. Maar, helaas! wat zal de braave grysaart York daar zien dan een le lig kafteel, en vervaliene verten, onbevolkte huizen, en onbetreden ftraaifteenen ? En welk eene welkomgroet zal hy anders hooren , uan myne zuchten? Beveel my derhalven enkel aan hen,; laat hy niet daar komen om de droef¬ heid'te zoeken, die toch overal woont. Geheel wanhoopig zal ik van hier vertrekken en fterven. Dit is het laatst vaarwel, dat myn fchreijend oog a toewenkt. VIER-  HISTORIESPEL. 205 VIERDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld bet Strydperk te Coventry. De Lorb-Maarsciialk , Aumerle, (en een weinig laater) Koning Richar'd , Jan van Gaunt, Bushy, Bagot, en Ge- VOLG. Lord-Maarschalk. Mylord Aumerle is Hendrik van Heieford reeds gewapend ? Aumerle. Ja, ten volle, en hy verlangt om in het perk to treeden. Lord-Maarschalk. De Hertog van Norfolk, wakker enftoutmoedig, wacht enkel naar den uitdaagende trompetter van zyne tegenparty. Aumerle. Dus zyn dan de twee kampvechters gereed , en wachten niets dan de komst van den Koning. (Men boort de trompetten; de Koning en de overige Edelen komen op bet Tooneel, en na dat zy gezeten zyn verfcbynt de Hertog van Norfolk gewapend.) K. Richard. (tegen den Lord. Maarfcbêlk ) Lord-Maarfcbalk, vraag aan gintfchen Kampvechter de rede, waarom hy hierin de wapenen verfchynt; vraag hem zyn* naam, en gaa vervol-, eens over om hem, volgens de wetten, de rechtvaardigheid van zyne zaak te doen bezweeren- Lórd-Maarschalk (tegen Mowbray.) In Gods en des Koning» naam, zeg wie gy zyt, «n waarom gy hier dus ridderlyk in de wapenen ge-  20(5 RlCHARD de II. KONING van ENGEL. gekleed gekomen zyt ? Tegen wien gy komt en wat of uw gefchil is? Spreek naar waarheid' op uwe Ridderfchap, en op uwen eed, zo moet God en uw dappere arm u befchermen! Mowbray. Myn naam is Thomas Mowbray, Hertog van Norfolk ,• en ik ben hLsr gekomen verbonden door myn' eed, dien God verhoede dat ooit Ridder zou breekenl om beide myne trouw en de waarheid te verdeedigen voor God , voor myn' Koning en voor zyne nakomelingen tegen den Hertog van Hereford die my heeft uitgedaagd; en om hem, met de hu'p' van God, en deezen mynen arm, door het verdeedigen van myzelven, dat by is een verraader tegen God, tegen den Koning, en tegen my • en zo waailyk helpe my God als ik rechtvaardig vecht! (De trompetten blaazen, Bolingbroke de uitdaaser komt gewapend op bet Tooneel.) K. RlCHARD. Lord-Maarfchalk, vraag aan gintfchen gewapen» den Ridder, wie hy is , en waarom hy hier is gekomen, dus in volle oorlogsrusting geharnast, en doe hem volgens order , en overetnkomftig met onze wetten de rechtvaardigheid van zyne zaak btësdigen. Lord-Maarschalk, (tegen Bolingbroke.) Hoe is uw naam, en waarom zyt gy frer gekomen voor den Koning Richard in het Koninglyk ftrydpcrk? 'Tegen wien komt gy, en wat is'de oorzaak van uw gefchil ? Sareek de waarheid gelyk een vroom Ridder, en zo waarlyk helpe u God! Bolingbroke. Hendrik van Hereford, Lancafter, en Derby, ben ik die hier gereed ftaa in de wapenen om met de hulp van God en van myn' dappere arm in het ftrydperk te bewyzen aan Thomas Mowbray Hertog van Norfolk, dat by is ten fchelaifche en ge- vaar.  HISTORIE.SPEL. S07 vaatlyke verraader tegen God, tegen den Koning, en tegen my, en zo waarlyk als ik rechtvaardig vecht helpe my God! Lord-Maarschalk. Laat niemand, op ftrsffe van de dood, zo ftout of vermetel zyn de omheining van het fbydperk aan te raaken, behalven de Maarfchalk en zoda. nige amptenaars, als beftemd zyn om deezen kamp te bellieren. Bolingbroke, Lord-Maarfchalk , laat my de hand van myn' Vorst kusten, en voor zyne Majelleit myne knie buigen; want Mowbray en ik zyn thans gelyk aan lieden, die gelofte gedaan hebben van eene lange en moeijelyke pelgrimadie te zullen aanvaarden; laat ons derhalven een plegtig affcheid neemen van onze vrienden, en hen een minnelyk vaarwel zeggen. Lord-Maarschalk. De Uitdaager beveelt zich alleronderdaanigst aan uwe Majefteit; en bid, dat hy uwe Majefleits hand mooge kusfen, en uwe Majefteit vaarwel zeggen. K, RlCHARD. Wy zullen afkomen, en hem in onze armen vatten. — Neef van Hereford, indien uwe zaak rechtvaardig is, laat dan uw geluk in dit gevecht ook zodanig zyn! Vaarwel myn bloed, hetwelk, wanneer het heden vergoten word, wy wel moogen befchreijen, maar niet wreeken! Bolingbroke. Ach, laat toch uw edel oog geene traan ontheiligen om my indien ik heden doorftoKen word door de lans van Mowbray.' Met 20 veel verzekerdheid als de vlugt is van een' valk tegen een' vogel, zal ik tegen Mowbray ftryden. Myn geliefde Opperheer, ik neem myn affcheid van u, en van u, tnyn edele Neef Aumerle. Niet ziek, fchoon de dood  &o8 RlCHARD öe II.KONING van ENGEL. dood hiermede gemengd is, maar lustig, jeugdig* en luchtig ademende. —— Ziet, even als op onze Engelfche gattmaalen, bewaar ik het lekkerst tot het laatst om het einde aangenaamst te doen zyn. (tegen Gaunt) En gy, o aardfche oorfprong van myn leven, wiens jeugdige geest in my herleevende my opbeurt om met verdubbelde krachten tereiken naar de overwinning , die my boven het hoofd hangt, verftaal myne wapenen door uwe gebeden, en icherp myne lans door uwe zegeningen, opdat die door den wafchen wapenrok van Mowbray mooge doordringen, en den naam van Jan van Gaunt weder op nieuw blinkende maaken door het dapper gedrag van zyn' zoon! Gaunt. De Hemel doe u gelukkig zyn in uwe gonie zaak! Wees fnel in de uitvoering als een bhkiemftraal , en laaten uwe dubbele flagen nog eens verdubbeld als verfchrikkelyke donders nedervilien op den l^elm van uwen boozen en verderliyken vyand. Verhit uw jeugdig bloed, wees dapper, en leef. Bolingbroke. Dat God en St. George inyna onfchuld begunftigen! Mowbray. Hoedanig de Hemel of de Fortuin myn lof ook mooge beflisfen, in my zal, in leven of fterven, een edelman gevonden worden, oprecht, vroom, en getrouw aan den troon van Koning Richard. Nooit heeft een gevangen metvrolyker gemoed da ketens van zyne flaaverny afgeworpen, en zyne guldene en onbepaalde vryheid omhelst, dan myne van blydfchap opspringende ziel dit ftrydfeesttegen myn' vyand zal vieren. Groormagtige Opperheer, en gy myne Mede-Pairs , ontfangt uit mynen mond den wensch van vetle gelukkige jaaren; zo luchtig tn biymoedig als naar een baal gaa naa-  HISTORIE-SPEL. 209 naar het gevecht; de waarheid heeft een gerust gemoed. E. RrcHABD. Vaarwel, Mylord, ik zie moed en dapperheid in uwe oogen uitblinken. Regel den kamp, Lord. Maarfchalk, en begin. Lord-Maarschalk. Hendrik van Hereford, Lancafter, en Derby, ontfang uwe lans; en God zy de befchermer van uw recht! bolin gbroïe. Onwrikbaar in hoop als een fterke toren, zeg ik hierop Amen. Lord-Maarschalk (tegen een' der Kampbedienden.) Gaa, en breng deeze lans aan Thomas Mowbray Hertog van Norfolk. Eerste Herout. Hendrik van Hereford, Lancafter, en Derby ftaat hier gereed om, op ftraf van valsch en meineedig hevonden te worden, voor God, voor zyn' Koning, en voor zichzelven te bewyzen, dat Tho. mas Mowbray, Hertog van Norfolk, een verraader is tegen God, tegen den Koning, en tegen hem, en daagt hem om tot den tweeftryd op te ko. men. Tweede Herout. Hier ftaat Thomas Mowbray, Hertog van Norfolk , gereed om, op ftraf van valsch en meineedig bevonden te worden , zichzelven te verdeedigen, en te bewyzen, dat Hendrik van Hereford, Lan. cafter, en Derby ontrouw is tegen God, tegen den Koning, en tegen hem; en verwacht moediglyk en met een oprecht verlangen het teken van den aanval. Lord-Maarschalk. Blaast Trompetters; en gy Kampvechters trekt O vooit.—  aio RlCHARD db II. KONING vak ENGEL. voort. — Maar zacht,blyft (laan,de Koning heeft zyn' ftaf nedergeworpen, K. Richard. (tegen de LordMaarfchalk.') Laaten zy hunne helmen, en lanfen afleggen,en beiden naar hunne plaatfen terug keeren. Kom gy by ons, en laat de Trompetters blaazen totdat wy aan deeze Hertogen bekend maaken, wat wy over hen befloten hebben. (De Trompetters blaa. xen, totdat de Koning, zich met zyne Edelen bera. den beeft. K. Richard. (tegen de twee Kamp. vechters.) Treed nader, en hoort aan wat wy in onzen Raad befloten hebben. Ten einde de aarde van ons Koningryk niet bevlekt worde met dat dierbaar bloed, hetwelk zy gevoed heeft, en dewyl onze oogen een' afkeer hebben van het haatelyk gezicht van burgerlyke wonden door vermaagfchap de zwaar* den geopend, en omdat wy denken, dat de arend» vlerkige hoogmoed van den hemel fiygende en eer. zuchtige gedachten door mededinger, haatende afgunst u aangezet heeft om den vreede, die in de wieg van ons land met eene zachte kinderlyke ademhaaling gerust lag te flaapen, in idie rust te ftooren; welke, dus gewekt zynde, door den haatelyken toon van luidruchtige trommelen, en door het fchrikverwekkend gedreun van fchelklinkende trompetten, en door het onaangenaam geklikklak van wraakzuchtige yzeren wapenen, uit onze geruste landpaalen zou kunnen weggejaagd worden, en dus veroorzaaken, dat wy ons zouden moeten baaden in het bloed van onze nabeflaan. den; ten dien einde verbannen wy u uit ons grondgebied. Gy, Neef Hereford zult, op ftraf van de dood, éér tweemaal vyf zomers onze velden zullen verrykt hebben, ons Koningryk niet weder-  HISTORIE-SPEL. 211 derzien, maar de vreemdelings-paden der balling, fchap bewandelen. Bolingbroke. Uw wil gefchiede. Dit moet myn troost zyn, dat dezelfde zon,die u hier verwarmt,ook my zal befchynen, en dat die gulden ftraalen, welken zy u hier verleent, ook op my zullen fchietcn, en myne ballingfchap vergulden. K. Richard. Voor u, Norfolk, blyft eene zwaarder ftraf be. fchoren, welke ik met tegenzin over u moet uiffpreeken. De traagvliedende uuren zullen aan het tydeloos beftek van uwe moeijeiyke ballingfchap nimmer een perk zetten. Het hoopeloos woord van „ nimmer terug te keeren" fpreek ik tegen u uit, op ftraffe van de dood. M o w b r a y. Een droevig vonnis, myn opperfte Gebieder, en dat ik .in het geheel niet verwachtte uit den mond van uwe Majefteit. Ik had eene betere be. looning dan zo groot eene ramp van in de opene lucht verftoten te worden, verdiend uit uwe Majefteit! handen te ontfangen. Thans moet ik de taal, welke ik veertig jaaren lang geoefend heb, myie Engelfche moedertaal voor eeuwig gaan vergeeten; en van nu af aan is bet gebruik van myne tong niets meer dan dat van eene ontfnaarde viool, of harp; of even als een kunstwerktuig, dat toe • gefloten is, of dat geopend overgegeven word in de handen van een' (man), die hetzelve niet weet te roeren om eenig welklinkend geluid daaruit te trekken. Gy hebt thans myne tong in myn' mond gekerkerd, achter de dubbele flagdeuren van myne tanden en lippen, en de dvraaze, ongevoelige, en onvruchtbaare onkunde is tot cipier aangefteld om haar te bewaaken. Ik ben te oud om op den fchoot Van eene voedfter te kruipen, en te hoog van jaaren aai wedsr een leerling te worden; wat is O a uw  aia RICHARD de II. KONING vak ENGEL. uw vonnis dan anders (voor my) dan eene fpraakkelooze dood, die myne tong belet haaren natuur» Jyken adem te ademen? K. Richard. Het baat u niet u beklaaglyk te toonen;na (het uitfpreeken van) ons vonnis komen alle klagten te laat. Mowbray» Ik moet dus myne oogen afwenden van het licht van myn Vaderland om in de akelige fchaduwen van een' eindeloozen nacht myn verblyf te gaan neemen. K. Richard. Komt eerst nog eens terug, en neem een' eed met u. Legt uwe verbannene handen op ons Koninglyk zwaard; en zweert by den plicht van gehoorzaamheid, dien gy aan den Hemel verfchul» digd zyt, want dat gedeelte,hetwelk gy ons fchul. dig zyt, verbannen wy te gelyk met u, den eed te zullen onderhouden, dien wy u opleggen. Gy zult, zo waarlyk moeten u God en uwe Ridderlyke eer helpen, in uwe ballingfchap elkanders vriendfchap nooit omhelzen; nooit aan eikanderen fchryven; nooit eikanderen bezoeken, of het allengs bedaarend onweder V3n uwen thuis gekweekten haat vereffenen; en nooit opzsttelyk overeenkomen tot het ontwerpen, fmeeden, of uitvoeren van eenig kwaad tegen ons, tegen onzen ftaat, tegen onze onderdaanen, of tegen ons land. Bolingbroke. Dit zweer ik. Mowbray. En ik ook , dat ik dit alles zal onderhouden. BolingbrokeNorfolk, — tot hier toe (heb ik tot u) als tot myn' vyand (gefproken.) —« Op dit tydftip, zo de Koning het ons had toegelaten, had de ziel van een' van beiden leeds in de lucht gezwoiven, ver»  B I S T O R I S.S PEL. ai3 verbannen uit dit broos graf van het vleesch, even als dit vleesch nu uit dit land gebannen Is; beken nu uwe verraaderyën , éér gy uit dit Ryk vertrekt; naardien gy eene lange reis gaat aanvaarden, fleep toch den zwaaren last van eene fchuldige ziel niet mede. Mowbray. Neen, Bolingbroke; indien ik ooiteen verraader geweest ben, dat dan myn naam uit bet boek des levens uitgewischt worde, en dat ik dan uit den hemel verbannen worde even als uit dit Ryk.' Maar, wat gy zyt weeten de hemel, gy, en ik, en ik vrees, dat de Koning dit maar al tefpoedig met droefheid verneemen zal. Vaarwel, myn Vorst. Nu kan ik op geen' weg misfen dan op den weg naar Engeland; de geheele waereld is tha,jt> myn voetpad. VYFDE TOONEEL. K. Richard. Ooml in de fpiegeis van uwe oogen zie ik uw droevig hart; uw treurig gelaat heeft vier jaaren afgerukt van den tyd Her ballingfchap van uwen zoon. (Tegen Bolingbroke.) Wanneer zes vorftige winters zullen verlopen zyn, wees dan weder welkom uit uwe ballingfchap. Bolingbroke" Welk een lange tyd legt in één woord (opgefloten!) Vier traage winters en vier dartele lenten zyn in één enkel woord begrepen; van zoveel vermogen is de uitfpraak der Koningen. Gaunt. Ik dank myn' Vorst, dat hy, my ten gevalle; de ballingfchap van myn' zoon vier jaaren verkort. Maar ik zal weinig voordeel hieruit genieten; want éér de zes jaaren, die hy moet doorbrengen, hunne maanen zullen afgewisfeld hebben, en hunnen O 3 tyd  sh RICHARD bi II. KONING vak ENGEL. tyd geëindigd, zal myne uitgedroogde lamp, en door den tyd verteerd licht zyn uitgebluscht door den ouderdom, en door een' eindeloozen nacht; myn duimgroot waschlichtje zal uitgebrand en vernietigd zyn; en de blinddoekende dood zal my beletten myn' zoon te zien. K. Richard. Hoe, Oom! Gy kunt immers nog veele jaaren leeven! Gaunt. Maar geen oogenbiik, myn Koning, dat gy my kunt fchenken ;gy kunt myne dagen verkorten door droevigen kommer, en my myne nachten ontrukken; maar gy kunt my geen' enkelen morgen geeven; gy kunt den tyd helpen my met ouderdom op te vullen, maar gy kunt geen' rimpel wegens zyne vreemdelingfchap beletten uw woord verzt't hem tot myne dood; maar wanneer ik eens dood ben, kan uw geheel Koningryk myn leven niet weder fcoopen. K. Richard. Uw zoon is gebannen volgens een ryp beraad; waartoe uwe tong medegeftemd heeft; hoe, zoud gy dan nu onze rechtspleeging willen verkleinen? Gaunt. Dingen, die aangenaam zyn van fmaak , zyn aikwyls onaangenaam om te verteeren; ik zou veel liever gewild hebben.dat gy my had doen fpreeken als een' vader. Ach! indien hy een vreemdeling geweest was, en niet myn kind, dan zou ik veel toegeeflyker geweest zyn in het verzachten van zyne misdaad; helaas! ik heb rond gezien, of nieteenigen van de uwen zouden zeggen, dat ik al te geftreng was in het verbannen van myn eigen bloed; maargy (allen) hebt myne onwillige tong de vryheid gelaten om myzelven, myns ondaDks,dit leed aan te doen. Ik heb getracht het verwyt van party. dig«  HISTORIE-SPEL. ns digheid te vermyden; en dus heb ik door dit vonnis myn eigen leven ondermynd. K. Richard. Neef Hereford, vaarwel! en gy, myn Oom, wenscb hem hetzelfde. Wy hebben hem gebannen voor zes jaaren, en hy moet vertrekken. (De Koning gaat been.) ZESDE TOONEEL. Aumerle. Vaarwel, myn Neef; en laat het papier van overal, waar gy u ophoud, ons kennis geeven van hetgeen de perfoonlyke tegenwoordigheid niet doen mag. Lord-Maarschalk. ïvlylord, ik neem nog geen affcheid van a; want ik zal u verzeilen zo verre het land (van dit Ryk) zich uitftrekt. Gaunt. Ach! waarom fluit gy uwe woorden op, en, waarom beantwoord gy de begroetingen uwer vrienden niet? Bolingbroke. Ik heb te weinig (woorden) om myn affcheid van u te neemen ;ïchoon ook de tong overboodig ware om my haaren dienst te bewyzen, zou zy nog niet in ftaat zyn om de droefheid van myn hart uit te drukken. Gaunt. Uwe droefheid is Hechts een afzyn voor een' tyd. Bolingbroke. Wanneer de blydfchap verdwenen is, dan is da droefheid voor dien tyd tegenwoordig. Gaunt. Wat zyn zes winters P zy zyn ras voorby. 0 4 Be  ti6 RICHARD de II.KONING van ENGEL, Bolingbroke. Voor lieden, die in vreugde zyn, maar droefheid maakt één uur tot tien. Gaunt. Noem het eene reis, die gy aanvangt uit ver» maak. Bolingbroke. Myn hart zou zuchten, wanneer ik het zulk een' verkeerden naam gaf; dewyl het gevoelt, dat het eene gedwongene pelgrimadie is. G a unt. Houd den treurigen tusfchentyd van uwe zwaar» moedige omzwerving voor eene kas, waarin gy het kostbaar juweel van uwe terugkomst zult om» vatten. Bolingbroke. Neen, veeleer zal elke verdrietige flap, dien ik doe.my te binnen brengen, hoe groot een gedeelte van de waereld ik my verwyder van die juweelen , welken ik boven alles bemin. Moet ik niet een' langen leertyd uitftaan in het doorkruifen van vreemde landen, en kan ik, wanneer ik éénmaal myne vryheid wedergekregen heb, my wel op iets anders beroemen, dan dat ik tot myne eigene dioef. heid een reiziger geweest ben? Gaunt. Alle de plaatfen, die het oog van den hemel beEoekt, zyn voor een' verltindig' man gelukkige havens en rustplaatfen. Leer uwe noolzaaklykheid dus redeneeren; daar is geene deugd,die de nood. zaaklykheid kan opweegen. Denk niet, dat de Koning u geb.-.nnen heefc; maar dat gy den Koning gebannen hebt. Eene ramp valt veel zwaarder, wanneer dezelve befpeurt, dat zy lafhartiglyk gedragen word. Gaa heen, verbeeld u, dat ik u uitgezonden heb om eer te verkrygen, en niet, dat de Koning u gebannen heeft. Of onderftel, dat eene verflindende pest onze lucht befmet, en dat «y  H I S TO R I ES P E L. 217 gy dezelve in eene gezonder Iuchtftreek gaat ontvluchten. Zie, verbeeld u, dat alles,wat uwe ziel bemint, gevestigd is in de plaats, waarheen gy gaat, en niet vanwaar gy komt. Verbeeld u, dat dé zingende vogelen muzikanten zyn; het gras, dat gy betreed, de voorzaal van het Hof; de bloemen fchoone juffers; en uwe flappen niets anders dan eene bekoorlyke maat, of dans. Want de knaa. gende zorg heeft minder magt om te byten, wanneer men haar veracht, en ligt fielt. Bolingbroke. Ach.' Wie kan vuur in zyne hand houden, en aan den yzigen Caucafus denken; of wie kan de hongerige fcherpta van den eetlust verzadigen met de bloot* inbeelding van een feest, of zich naakt inDecember-fneeuw wentelen en aan eene ingebeelde zomerfche hette denken ? Ach, neen! het bemerken van het goede geeft ons flachts een grooter gevoel van het kwaade ; de fcherpe tand van verdriet maakt nooit grooter ontfteeking dan wanneer die knaagt zonder de wond te zuiveren. Gaunt. Kom, kom, myn zoon, ik zal u op uwen we" weg brengen; indien ik uwe jeugd had, en in uw geval was, dan zou ik niet langer vertoeven. Bolingbroke. Vaarwel dan, grondgebied van Engeland; vaar. wel geliefd land, myne moeder en voediter die my nog heden draagt! Waar ik ook mooge zwerven, hierop kan ik my beroemen,dat ik,offchoon gebannen evenwel een echtgeboren Engelschman bsn. OS ZE-  ul RICHARD de II. KONING tan ENGEL. ZEVENDE TOONEEL. Het Tooneel is in bet Paleis van den Koning. Koning Richard , Bagot , en Gevolg , (van den eenen kant,) en Aumerle (van den anderen kant op bet Tooneel komende.) K. Richard. (tegen Bagot.) Ja, wy hebben die inderdaad befpeurd. — (tegen Aumerle.) Neef Aumerle, tot hoe verre hebt gy den heerlyken Herefcrd gebragt ? Aumerle. Ik heb den heerlyken Hereford, indien gy hem dus gelieft te noemen, gebragt tot aan den naaften heerenweg, en daar heb ik hem verlaten, K. Richard. Zeg my, welke hoeveelheid van affcheidstraanen zyn 'er geftort? Aumerle. Op myn woord, door my niet eene; uitgezonderd alleen, dat de noordenwind, die ons toen zeer fcherp in het aangezicht waaide, de loome verkoudheid opwekte; en dus by toeval ons ledig affcheid met eene traan vereerde. K. Richard. Wat zeide uw Neef, toen gy van hem fcheidde? Aumerle. Vaarwel. En , dewyl het myn hart ergerde, dat myne tong dit woord zo zou ontheiligen, leerde my de list den zwaaren druk van droef het'd zó wel na te bootfen, dat myne woorden fcheenen begraven te b'vven in het graf van myn'kommer. Maar had het woord Vaarwel de uuren kunnen verlen. pen, en jaaren toevoegen tot zyne korte ballingfchap , dsn zou hy eene groote menigte vaarwels van.  E I S T O R I E.S PEL. si« van my gekregen hebben ; maar, dewyl dit niet zo was, heeft hy 'er niet één van my gekregenK. Richard. Hy is onze bloedverwant, Neef; maar het is twytelacbtig, wanneer de jaaren hem van zyne ballingfchap zullen terug roepen , of onze bloedverwant dan weder zal keeren om zyne vrienden te bezoeken. Wy zeiven, en Bushy, en Bagot, en Green hebben acht gegeven op zyne beleefd, heid jegens het gemeene volk; hoe hy in hunne ooren fcheen in te dringen met beleefde en gemeenzaame minzaamheid; welk eene achting hy betoonde aan flaaven; geringe kunftenaars ftree» lende met de listige kunst van een' glimlach, en zich vertoonende alsof hy zyn lot geduldiglyk leed, om als het ware, hunne genegenheid met zich in zyne ballingfchap te neemen. Hy nam zyne muts ■f voor een oefterwyf. Een paar karrelieden wenschten: ,, God geeve hem voorfpoed! " en kreegen eene kniebuiging van hem tot belooning, gepaard met de woorden: „ Ik dank u, myns „ landzaaten, myne genegen vrienden!" -—oEven alsof ons Engeland by terugkeering het zy. ne was, en hy de naafte hoop van ,onze onderdaanen. G r e e h« Wel nu, hy is vertrokken, en met hem deeze gedachten. —— Thans, myn Koning, moeten 'er middelen in het werk gefteld worden tegen de Rebellen, die in Ierland opgeftaan zyn;éér meerdere ruimte van tyd hen meerdere gelegenheid verfchaft om hun voordeel te bevorderen, en het verlies van uwe Majefteit te vergrooten. K. RlCHARB. Wy zullen in eigen' perfoon deezen oorlog gaan voeren; en, naardien onze kisten, door eene al te groote hofhouding, en door vrygeevige milddadig, heid, een weinig ligt geworden zyn, vinden wy ons  220 RICHARD dz II. KONING van ENGEL. ons genoodzaakt om ons koningryk een belasting op te leggen, waarvan wy de inkomften zullen gebruiken voor onze tegenwoordige zaaken;en, indien die niet toereikende zyn , dan zullen onze thuis gebleven amptenaars volmagt hebben in Manco, waarop zy de lieden, die zy zullen weeten ryk te zyn, zullen opfchryven voor groote fommen gelds, en ons dezelve nazenden om onsgebrek te vervullen; want wy zullen ons terftond naar Ierland begeeven. (Busby komt op bet Tooneel.) Wel, Busby wat (brengt gy) nieuws? B u s H T. De oude Jan van Gaunt is ziek, Mynheer;het 'shem fchielyk aangekomen, en hy heeft in alle haast een' postbode gezonden met verzoek, dat uwe Majefteit hem gelieve te komen bezoeken. K. Richard. Waar legt hy (ziek) ? BUSHT. Op Elyhoufe. K. RlCHARD. o Hemel, boezem toch zynen geneesheer in , dat by hem fpoedig in het graf helpt. Het vulfei van zyne koffers zal kleeden uitleveren om onze foldaaten in deezen' Ierfchen oorlog te dekken. Komt, myne Edellieden, laaten wy allen hem gaan bezoeken; bid den hemel, dat, hoe zeer wy ons ook moogen haaften, wy echter te laac moogen komen! Einde van bet Eerjle Bedryf. TWEE«  HISTORIE-SPEL. 22I. TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel is op Elyboufe. Jan van Gaunt, (ziek leggende,) de Hertog van York. Gaunt. Zal de Koning komen, opdat ik myn' laatften adem mooge uitboezemen in een' welmeenenden raad aan zyne onbedachte jeugd ? York. Kwel u zeiven niet, en ftryd niet met uwen adem; want de raadgeeving komt te vergeefs tot zyne ooren. Gaunt. Maar evenwel zegt men , dat de tongen van ftervende menfchen de aandacht verftetken, even als eene doordringende welluidendheid ; daar de woorden fchaars zyn daar worden zy zelden vergeefs verkwist; want zy ademen waarheid , die hunne woorden met moeite uitademen. Hy, die welhaast nooit meer fpreeken zal, word meer ge« hoord dan zy, aan wie de jeugd en de gemaklykheid leeren breedvoeriglyk te fpreeken ; men geeft meer acht op het einde van de menfchen, dan op hunnen voorigen levensloop ; de ondergang der zon , en het befluit van een muziekfluk , als het laatst genot zynde , zyn ook het aangenaamst op het laatst,en blyven in het geheugen geprent veel meer dan dingen, die lang voorleden zyn, Offchoon Richard by myn leven naar myn' raad niet heeft willen luisteren , zal myne droevige voor fpelling by myn fterven zyn oor opmerkzaam maaken. York.  222 RICHARD de II. KONING van ENGEL. York. Zyn oor is geflopt door andere vleijende tovertaal, zo als de lof van zyne regeering; en daarenboven zyn 'er nog wulpfche dienaars, naar welker vergiftigde ftem het geopend oor der jeugd altoos luistert; verhaalen der modes van het prachtig Ita. liën; wiens gebruiken onze laffe, naaapende natie met laage en verfoeijelyke volgzucht nakruipt. Waar toch brengt de waereld eenige ydelheid voort, die, als zy maar nieuw is, niet te verachtelyk kan weezen , welke niet terftond ons in de ooren ge. fluisterd word? Want goede raad word veel te laat gehoord daar de wil zich aankant tegen het gezond verftand. Tracht niet den geenen te leiden, die zyn' eigen weg wil kiezen;U ontbreekt reeds adem,en deezen adem zoud gy vergeefs verfpillen. Gaunt. My dunkt thans, dat ik een nieuwe vooruitziende propheet ben, en dat ik ftervende van hem zal propheteeren; de driftige en woeste hette van zyne buitenfpoorigheid kan niet lang duuren, want hevige vuuren verteeren zeer fchielyk zich zeiven. Zachte ftofregens zyn aanhoudende, maar ichielyke ftormen zyn kort. Hy maakt (zyn paard) fchielyk moede, die fchielyk de fpooren gebruikt ; al te gulzig eeten doet den eeter verflikken. Ydele verwaandheid , even als de veelvraat , alle andere middelen verteerd hebbende, berooft welhaast zichzelve. Deeze vorftelyke Troon van Koningen, dit Sceptervoerend Eiland, dit ontzaglyk Grondgebied, deeze Zetel van Mars, dit ander Eden, dit aardsch Paradys, deeze Vesting door de Natuur voor haar zelve geboud tegen alle befmetting.en tegen de vuist van den oorlog, deeze gelukkige Menfchenteelfter, deeze Waereld in het klein, deeze kostbaare Diamant gezet in eene zilveren zee, die aan dezelve ten bolwerk ftrekt, of als eene graft van verweering voor een huis, tegen den  HISTORIE-SPEL. saj den nyd van min gelukkige landen, deeze Voedfter, deeze vruchtbaare Baarmoeder van edele Koningen gevreesd door hunne aart, en beroemd door hunne geboorte, vermaard door hunne daaden zóverre buiten hun eigen land in Christelyke dienften en waarachtige Ridderfchap als het graf van den Heiland der waereld, den zoon van de gezegende Maria in bet land der verftokte Tooden (vanhier gelegen is;) dit Vaderland van zoveel dierbaare zielen, dit dierbaar, dit allerdierbaarst Jand, dierbaar uit hoofde van deszelfs roem in de waereld, is nu — ik fterf, terwyl ik het zeg' — is nu verpacht even als een huurhuis, of geringe boerenwooning. Engeland, bedwongen door de ai verwinnende zee, wiens rotfige oever den af. gunftigen zetel van den waterigen Neptunus afweert, iS nU bedwongen door fchande , door inktvakken, en door pergamentbanden. Dat ingeland, dat gewoon was andere landen te veroveren, heeft thans op eene fchandelyke wyze zichzelf veroverd. Ach I zo deeze fchande7" gelyk met myn leven verdween , hoe eelukkhr myne daarop voJgende dood voor my TWEEDE TOONEEL. Koning Richard , de Koningin, Jan van Gaunt de Hertog van York, Aumerle, Bushy? ' Green, Bagot, Ross, en Wil ' loughby. York. (tegen Gaunt.) De Koning komt, handel zacht met zyne jeugdwant wanneer jonge driftige veulens opgehitst worden, raazen zy nog veel meer. sa.  *i4 RICHARD de II. KONING van ENGEL; de Koningin. Hoe vaart onze edele Oom Lancafter? K. Richard, Hoe gaat het Oom ? Hoe is het met den ouden Gaunt ? Gaunt. o Hoe wel voegt thans myn naam aan mynen toeftand! Ja, wel oude Gaunt, en uitgeteerd door ouderdom ; de droefheid heeft in myn hart een langwylig vasten ingefteld, en by, die zich onthoud van eeten , word die niet uitgeteerd ? Ik heb langen tyd gewaakt voor het flaapende Engeland , eu het waaken veroorzaakt magerheid, en mager, heid is enkel uitgeteerdheid ; het vermaak , waar van andere Vaders zich voeden, is voor my een geftreng vasten; ik meen het gezicht van myn Kind, en door my daarin te doen vasten hebt gy my uitgeteerd gemaakt; ik ben uitgeteerd voor het graf, en uitgeteerd als een ledig graf, welks holle buik niets bevat dan koude beenen. K. Richard. Kunnen zieke menfchen zo geestig met hunne naamen fpeelen? Gaunt. Neen , de elende fchept vermaak in met zich zelve te fpotten; dewyl gy tracht myn' naam in my te dooden, fpot ik met myn' naam, groote Koning, om u te vleijen. K. Richard. Moeten ftervende menfchen dan de levendigen vleijen ? Gaunt. Neen , neen ; levendige menfchen vleijen de ftervenden. K. Richard. Gy, die thans ftervende zyt, zegt evenwel, dat gy my vleit. Gaunt.  HISTORIE-SPEL. 2t5 Gaunt. 6 Neen ; gy fterft, offchoon ik zieker ben (dan gy). K. Richard. Ik ben gesond, ik leef, en zie u ziek. Gaunt. Hy , die my gefchapen heeft, weet, dat ik u ziek zie. Ik zelf ben ziek, maar ik zie u insgelyks ziek. Uw doodbed is niet kleinder dan het land, waarin uw goede naam ziek legt, en gy.al te zorgelooze Iyder , gy geeft uw gezalfd lichaam, over aan die geneesrneefters, welken u eerst ziek gemaakt hebben. Duizenden van vleijers zitten in uwe kroon, wier omtrek niet grooter is dan uw hoofd; en uw verlies in een zo klein beftek beflo. ten is echter niet geringer dan uw land. o Had uw Grootvader met een propheetisch oog moogen zien hoe zyns zoons zoon zyne zoonen zou uitroeijen, hy zou uwe eigene fchande buiten uwe magt gefield hebben, door u vóór uwe aanftelling af te zetten, u, die thans aangefteld zyt om u zelveh af te zetten. Ja, Neef, fchoon gy beheerfcher waart van de gantfche waereld, dan zou het nog fchande zyn dit land te verpachten ; maar daar gy voor uwe waereld niets meer bezit dan dit land, is het nu geene dubbele fchande het deeze fchande aan te doen ?Gy zyt niets anders dan landheer van Engeland, en niet Koning; uw waare ftaat is een ftaat van flaaverny onder de wetten (van anderen,) en gy. . . . K. R icha rö. . . . Èn gy, gy zyt een maanzieke en krankzinnige zot, die u veel laat voorftaan op het voorrecht van eene yle koorts, en u verftout om met uwe yskoude vermaaningen onze wangen bleek te maaken; door krankzinnige woede ons kouinglyk bloed uit deszelfs aangeborene zitplaats verbannende. ('K Smeer) by de koninglyke majefteit van onze" p troon t  aas RICHARD di II. KONING van ENGEL. troon, indien gy niet de broeder waart van den zoon van den grooten Eduard, dan zou die tong, welke thans zo woestelyk in uw' mond rondjaagt, uw hoofd van uwe oneerbiedige fchouders jaagen. Gaunt. o Spaar my niet, zoon van myn' Broeder Eduard, uit hoofde dat ik een zoon ben van zyn' Vader Eduard. Gy hebt alreeds dat bloed, even als de pellikaan, uit zyne'aderen getapt, en dronkenachtig verzwolgen. Myn Broeder Gloucefter, die braave, rechtgeüarte man, heil zy hem onder de zalige zielen in den Hemel l kan door zyn voorbeeld reeds getuigenis geeven , dat gy u niet ontziet bet bloed van Eduard te ilorten. Vereenig u met myne tegenwoordige ziekte, en laat uwe onbarmhartigheid de fikkei van den tyd zyn om eensklaps eene bloem af te maaijen, die reeds voorlang verwelkt is. Leef tot uwe fchande; maar laat uwe fchande niet met u derven! Laaten deeze woorden in het vervolg altoos uwe beulen zyn. (tegen zyne dienaars) Draagt my weder naar myn bed, en vandaar naar myn graf; laaten zy liefde voor hun leven hebben, die liefde en eer bezitten. (De dienaars draagen btm weg.) K. Richard. En laaten zy derven, die oud en knorrig zyn ; dit beide zyt gy, en dit beide voegt wel voor het graf. York. Ik bid uwe Majedeit, dat gy zyne woorden gelieft toe te fchryiren aan de gemelykheid der ziekte. Op myne eer, hy bemint u; en acht u hoog, even gelyk Hendrik Hertog van Hereford, toen hy nog hier was. K. Richard. Recht; gy fpreekt de waarheid; zyne genegenheid  HISTORIE.SPEL. held is als die van Hereford, en gelyk de hunne is zo is ook de myne; laat alles zyn gelyk het is. DERDE TOONEEL. De Voorige, de Hertog van Noithumberland. Northumberland. Myn Koning, de gryze Gaunt beveelt zich aan uwe Majefteit. _„ K. Richard. Wat zegt de gryze Gaunt ? northumberland. Niets meer; alles is gezegd. Zyne tong is thans eenontfnaard fpeettuig; de oude Lancafter heeft woorden, leven, met één woord, alles verlo* xen, York. Mogt York nu de naafte zyn dien dit lot treft! icnoon de dood arm is, eindigt zy echter een doodelyk verdriet. K> Richard. De rypfte vruchten vallen eerst af, en zo heeft hy ook gedaan. Zyn tyd is voorby; en dit moet ook eenmaal onze pelgrimadie zyn. Dit zy genoeg hiervan. (Laaten wy) nu aan onzen Ierfchen oorlog (.denken) ; wy moeten deeze woeste , kroeskoppige Kerm te onderbrengen, die als vergiftige dieren leeven, daar geene andere vergiftige dieren vryhetd hebben om te leeven. En dewyl deeze groote zaaken eenige onkosten vorderen , neemen wy.tot onzen onderftand,het goud-en zilverwerk het gereed geld, de inkomften, en het huisraad in beilag , waarvan onze Oom van Gaunt bezitter is geweest. York. Hoelang zal ik nog geduldig zyn? ö Hoelang zal P z mya  *aft RICHARD de II. KONING vak ENGEL. myn tedere plicht my nooizaaken ongelyk toe te laaten? De dood van Gloicester, Hereford's bal. lingfchap, Gaunt's onderdrukking, Engeland's by» zonder ongelyk , het beletten van Bolinebroke's huwelyk , zelfs myne eigene rampen hebben my nooit bewogen myn geduldig gelaat te zaamen te trekken, of een' enkelen rimpel aan de oogen van myn' Koning te vertoonen. Ik ben de laatfte der zoonen van Eduard, waarvan uw Vader.de Prins van Wallis de eerfte was; in den oorlog was geen getergde leeuw verwoeder, en in vreede was geen zachtmoedig lam goedaartiger dan deeze jonge ko. ninglyxe Ridder; gy hebt zyn gelaat, want juist zo als gy zag hy 'er uit , toen hy uwe jaaren had. Wanneer hy kwaad wierd dan was het tegen de Franfcben, maar niet tegen zyne eigen vrienden; zyne edele hand won zelve hetgeen zy weg gaf; maar gaf niet weg hetgeen de zegenryke hand van zyn' Vader gewonnen had. Zyne handen waren niet bevlekt met het bloed van zyne nabeftaanden, maar dorftig naar het bloed der vyanden van zyn geflacht. o Richard! York is reeds te verre ge. komen in zyn verdriet, anders zou hy deeze ver-gelyking tusfchen u beiden niet gemaakt hebben. K. Richard. Hoe, Oom, weike rede hebt gy hiertoe? York. o Myn Koning , vergeef het my , indien het u behaagt; doch zo het u niet behaagt zal ik evenwel te vreden zyn. Tracht gy het koninglyk erf. deel en de rechten van den gebanren' Hereford in beflag te neemen en aan te tasten ? Is Gaunt niet dood , en is Hereford niet nog in leven i Was Gaunt niet rechtvaardig , en is Hereford niet oprecht 1 Verdiende niet de een een' erfgenaam te htbben?En is die erfgenaam niet een braave zoon? Neem Hereford's rechten weg , en ontruk zyne geilachtbrieven aan den tyd; laat de dag van morgen  H I S T O R I E-S F E L, 22* gen niet op dien van heden volgen, dan zyt gy u selven niet meer gelyk; want waardoor anders zyt gy koning dan door erfiecht en wettige opvolging; indien gy onrechtmaatig'yk Hereford's rechten verkort, en de opene brieven, die hy bezit intrekt, en zyne u opgedragene hulde van de hand wyst, dan haalt gy u duizend gevaaren over het hoofd , dan verliest gy duizend toegenegen harten, en dan fpoort gy myn taai geduld aan tot gedachten, die niet overeenkomftig zyn met eer eq plicht. K. Richard. Denk wat gy wilt, wy leggen beflag op alles, op zyn goud- en zilverwerk, op zyne goederen, op zyn gereed geld, en op zyne heerlykheden. York. Intusfchen za! ik niet daarby tegenwoordig zyn; vaarwel, myn Koning. Niemand kan zeggen, wat het gevolg hiervan zal zyn. Maar uit een flecht gedrag kan men ligtelyk dit gevolg trekken, dat deszelfs uitkomst nooit goed kan zyn. (Hy vertrekt:) K. Richard. Gy, Bushy, gaa terftond naar den Graaf van Wiltshire, en beveel hem, dat hy hier by ons komt op Elyhoufe, om deeze zaak te zien uitvoeren. Op morgen zullen wy naar Ierland gaan, en ik ben verzekerd , dat het tyd is. Intusfcften ftellen wy onzen Oom York aan tot Lord.Gouverneur van Engeland,geduurende onzeafweezigheid; want hy is rechtvaardig, en hy heeft ons fteeds bemind. Kom met my, Koningin; morgen moeten wy fcheiden; wees vrolyk, want de tyd van ons verblyf is kort. (De Koning, Koningin en bet Gevolg vertrekken onder bet geluid van de trompetten, uitgezonderd Nortbumberland, Willoughby, en Ross.) f3 V I E K».  a3o RICHARD be II. KONING van ENGEL. VIERDE TOONEEL. NORTHUMBERLAND, WlLLOUGHBY, ROSS. NORTHUMBERLAND. Wel, Mylords, nu is de oude Hertog van Lancafter overleden. Ross. En echter nog in leven; want nu is zyn zoon Hertog. W I LLOUGHBV. Enkel in naam, en niet in wezentlyk bezit. NORTHUMBERLAND. Ten volle in beiden , indien de gerechtigheid plaats vind. Ross. Myn hart is vol; maar het zal veeleer barden door ftilzwygen, dan dat het ontlast worde door eene vryfpreekende tong. NORTHUMBERLAND. Neen, fpieek uw hart rechtuit, en laat hy nooit (in ftaat zyn om) weder (te) fpreeken, die uwe woorden ooit weder ophaalt om u (daardoor) leed te doen. Willoughbv, Betreft, hetgeen gy wilde zeggen, den Hertog Tan Hereford? Indien dit zo is, fpreek dan vry uit, myn vriend; myn oor is vaardig om iets ten goede van hem te hooren. Ross. Ik kan niets goeds voor hem doen ; ten zy gy goed mogt noemen hem te beklaagen, nu hy beroofd en afgefneden is van zyn vaderlyk erfgoed. NORTHUMBERLAND. Nu het is fchande voor den Hemel, dat men moet dulden, dat aan hem, zo koninglyk een' Prins, sulk een leed aangedaan word, en aan nog veele «n*  Hl S TO R I E.S PEL. i3t anderen van edel bloed, in dit te grond gaand land. De Koning is zyn eigen meefter niet, maar laat zich lafhartiglyk leiden door vleijers, en alles dat zy hem ingeeven, enkel uit baat tegen een ieder* van ons, dat volvoert de Koning gelïrenglyk tegen ons, ons leven, onze kinderen , en onze bloed» verwanten. Ross. De Gemeente heeft by uitgemergeld door zwaare belastingen, en daardoor haare genegenheid ver»" lorenjden Adel heeft hy ter ftraffe gevorderd over oude gefchillen, en dus hunne harten insgelyks af» keerig van hem gemaakt. WlLLOUGHB*. En nog dagelyks worden 'er nieuwe afperfingen bedacht, als carteblancbe's, vrywillige giften, en ik weet niet wat al; wat zal 'er toch in Gods naam van dit alles worden t NORTHUMBERLAND. De oorlogen hebben het niet verwoest, want hy heeft niet geöorlogd, maar laaghartiglyk verkwist, hetgeen zyne Voorvaderen met Hagen verkregen hebben; hy heefc meer verdaan in den vreede dan zy in den oorlog. Ross. De Graaf van Wiltshire heeft het Koningryk in leen genomen. Willouohby. De Koning heeft eene bankbreuk gemaakt even als een bedorven koopman. NORTHUMBERLAND. Verwyt en armoede hangen hem boven het hoofd. Ross. Hy had. geen geld voor den Ierfchen oorlog, onaangezien zyne zwaare afperfingen, dan door het berooven van den gebannen' Hertog. P4 " Mort».  s3* RICHARD de II KONING vak ENGEL. northumberland. Zyn' edelen Bloedverwant, o Allerontaartfle Ko. ning .' Maar, Mylords, wy hooren dien vreeslyken ftorm (boven onze hoofden) loeijen, en wy zoeken echter geene ichuilplaats om dat onweder te ontgaan; wy zien een' al te fteiken wind onze zeilen, opfpannen.en echter lliyken wy niet, maar willen gerustelyk vergaan. Ross. Wy zien de fchipbreuk voor oogen , die wy lyden moeten , en tot nu toe is het gevaar niet verhoed , daar wy de oorzaaken van onze fchip' breuk (onder ons blyven) dulden. northumberland. Spreek zo niet; ik zie het leven gluipen door de oogbolen van de dood ; maar ik durf niet zeggen hoe dicht de tyding van onzen troost ons genaderd is. Ross. Spreek vertrouwelyk, Northumberland; wy drie zyn maar één in uw' perfoon, en dus wanneer gy fpreekt dan zyn uwe woorden niets anders dan ge» dachten, fpreek derhalven ftoutmoediglyk. northumberland. Welaan dan, myne Vrienden. Ik heb van Portie-blanc, eene haven in Bretagne vernomen, dat Hendrik Hereford , Rainald Lord Cobham , die onlangs met den Hertcg van Exeter in onmin geraakt is , zyn Broeder thans Aartsbisfchop van Canterbury, de Ridders Thomas Erpingham, John Rainfton , John Norberie, Robert Waterton, en ïrancis Coines, dat die allen, wel uitgerust door den Hertog van Bretagne,met agt groote fchepen, en drieduizend mannen, zich met alle mooglyke haast herwaarts fpoeden, en binnen kort op onze poordelyke kusten eene landing denken te doen; misfchien hebben zy dit reeds gedaan, en wachten enkel op het vertrek van den Koning naar Ierland, indien wy derhalven feet Uaafsch juk willen af. fchud-  HISTORIE. SPEL. 23 fchuddenjde gekneusde vleugelen van ons kwynend Vaderland weder uitfpreiden ; de gefchandvlekte kroon weder van de verpanding inlosfen; het Hof afveegen, dat het goud van onzen fcepter bedekt, en maaken dat de Koninglyke Majefteit zich in haaren eigen' luister vertoont, vertrekt dan met my te post naar Ravenspurg; maar zo gy bezwykt, sn vreest dit te doen, blyft dan hier, maar houd het geheim, en ik zal alleen gaan. Ross. Te paard , te paard; ftel twyfelingen voor aan hen, die bevreesd zyn. WllLODOHBÏ. Houd myn paard het uit dan zal ik de eerfte daar zyn. VYFDE TOONEEL. Het Tooneel is in bet Paleis van den Koning. L)i Koningin,Bush*, Bagot. B u s h t. ' Mevrouw, uwe Majefteit is veelte droevig; gy hebt beloofd , toen gy van den Koning affcheid genomen hebt, dat gy alle zelfkwellende zwaarmoedigheid zoud afleggen , en vrolyk van gemoed blyven. De Koningin. Dit heb ik gedaan om den Koning te voldoen; maar zal ik my zelve voldoen, dan kan ik dit niet nakomen; en echter weet ik geene rede, waarom ik zodanig een' gast als de droefheid is zou huisvesten , dan dat ik affcheid heb moeten neemen van een' zo geliefden gast als myn geliefde Richard is. Desniettegenftaande verbeeld ikmy, dat eene p 5 m  S34 RICHARD de H. KONING tan ENGEL. nog ongeborene ramp geteeld in de baarmoeder van de Fortuin my nadert; en het binnenile van myn gemoed, dat voor niets beeft , is echter zwaarmoedig over iets meer dan over het affcheid yan mynen Heer den Koning. Bushy. Elk wezentlyk verdriet heeft twintig fchaduwbeelden, die de gedaante hebben van het verdriet zelve: doch het inderdaad niet zyn; want het oog van de droefheid , door het glas van de traanen misleid, verdeelt eene geheele zaak in verfchsiden voorwerpen; even als vergezichten, die, wanneer sy wel befchouwd worden , niets dan verwarring opleveren; maar niet recht bekeken vertoonen zy eenige fchynbeelden. —--» Dus befchouwt uwe Majefteit ook het vertrek van den Koning van ter zyde, en vind gedaanten van droefheid, meer dan droefheid zelve, om te beweenen, welke wel befchouwd zynde niets anders zyn dan fchaduwen van datgeen , het welk zy inderdaad niet zyn ; derhalven, genadigfte Koningin, befchrei niets anders dan het vertrek van uwen Gemaal;meer kunt gy niet zien; of zo al, dan ziet gy het enkel met het oog van ingebeelde droefheid, die in de plaats van wezentlyke zaaken, fchynvertooningen beweent. De Koningin. Laat dit zo zyn; echter zegt myn inwendig gemoed my het tegendeel. Hoe het ook weezen mooge, ik kan niet anders zyn dan droevig , en zó zwaar droevig, dat, fchoon ik denkende geene gedachte kan vormen, dit zwaarmoedig niets my echter doet yzen en uitteeren. B u s h t. Het is niets dan inbeelding, genadigfte Vrouw. De Koningin. Het is niets minder dan dat; inbeelding word ftasds afgeleid van eenige voorgegaane droef heid; en  HISTORIESPEL. 23* en dat is myn geval niet. Want een niets heeft een iets, te weeten myne bezorgdheid geteeld, en niet een iets het niets, waarover ik bezorgd ben; het is nog aanftaande, dat ik (by voorge. voel) bezit; maar wat het is, is nog onbekend; dit weet ik, dat hetgeen ik nog niet noemen kan evenwel een naamlooze ramp is. ZESDE TOONEEL. Dje Voorigek, Green. Green. God behoede uwe Majefteit! en Gy Heeren', weest gegroet. Ik hoop, dat de Koning nog niet fcheep gegaan is naar Ierland. De Koningin. Waarom hoopt gy dat ? Het was beter te hoo. pen dat hy fcheep gegaan is; want zyn voornee, men eischt fpoed, en zyn fpoed eene goede hoop • maar waarom hoopt gy, dat hy niet fcheep ge', gaan is? Green. Opdat hy met zyne magt, onze hoop, mooge terug getrokken zyn; en daardoor de hoop doen verdwynen van eenen vyand, die met groote magt zyne voeten in dit land gezet heeft. De gebannen Bolingbroke heeft zichzelven terug geroepen; en is met opgeheven zwaard behouden te Ravenspurg aangeland. De Koningin. Dit verhoede God in den hemelt Grien. Ach! Mevrouw, het is maar al te waar; en hetgeen nog erger is.LordNorthumberland, en zyn iongezoonPeicy.de Lords Roif, Willoughby, en  236 RICHARD de II. KONING van ENGEL. en Beaumont zyn met allen hunne vermoogendo vrienden tot hem gevlucht. Bushy. Waarom hebt gy Northumberland, en allen de overigen van die oproerige party niet opentlyk voor Landverraaders verklaard ? Green. Dat heb ik gedaan; en daarop heeft de Graaf van Worceiter zyn' ftaf verbroken, zyn Opper. hofmeefterfchap nedergelegd, en is met allen de huisbedienden des Konings insgelyks rot Bolingbroke gevlucht. De Koningin. Zo, Green, dus zyt gy de vroedmeefter van myne ramp, en Bolingbroke de ongelukkige vrucht van myne droefheid. Nu heeft myne ziel haar monfter gebaard , en ik, eene nieuwverloste moeder, lyd fmart op fmart, en kommer op kommer. B u s h t. Word niet wanhoopig, Mevrouw. De Koningin. Wie zou my zulks beletten? Ik wil wanhoopig zyn, en vyandfchap verklaaren aan de bedrieglyke hoop; zyis eene vleifter,eene oogendienfter,eene afweerfcer van den dood , die de banden van dit leven zachtelyk zou losmaaken, welken de valfche hoop tot het uitterfte einde toe tracht uit te rekken. ZEVENDE TOONEEL. D» Voorigen, De Hertog van York. Green. Daar komt de Hertog van Yotk. si  HISTORIE'SPEL. 2*7 de Koningin. Met oorlogstekenen om zyn' bejaarden nek; helaas ' kommerlyke zorg is in zyn aangezicht te leezen! Ach! Oom, om 's Hemels wil (preek toch troostelyke woorden. Y 0 R ic. Indien ik dit deed, dan zou ik myne gedachten beliegen, troost is nergens dan in den hemel, en wy zyn hier op aarde , daar niets huisvest dan kruis , zorg, en droefheid. Uw man is gegaan om (zyne bezittingen) verre van hier te behouden, terwyl een ander komt, en hem thuis van dezelve berooft. Hy heeft my hier gelaten om dit land te onderfteunen ; my, die verzwakt door ouderdom naauwlyks my zeiven kan onderfteunen. Nu komen de droevige uuren , die zyne buitenfpoorigheden hem veroorzaakt hebben ; nu zal hy de vrienden, leeren kennen , die hem fteeds gevleid hebben. . (Een der dienaars van den Hertog van Tork komt op het tooneel.) de Dienaar. Mylord, uw zoon was reeds vertrokken , éér ik kwam. York. Was hy? —Wel zo — laat een ieder dan gaan, waarheenen hy wil! De Adel is gevlucht, de Gemeente is koud, en zal vrees ik ter begunftiging van Hereford een* opftand verwekken. Spoed u naar Plashie , naar myne Zuster Gloucester; verzoek haar, dat zy my terftond duizend ponden fter. ling bezorgt j zie daar is myn zegelring. de Dienaar. Mylord, ik had vergeten u te zeggen , dat ik, onderdaags daar voorby komende, naar Mevrouw gevraagd heb ; maar ik zou u bedroeven, zo ik het overige verhaalde. York. Wat is dat? be  «38 RICHARD de II. KONING va» ENGEL: de Dienaak. Eén uur vóór dat ik daar aankwam wag de Her. togin geftorven. York. De Hemel zy ons genadig! welk een vloed var» rampen overftroomt dit ongelukkig land op éénmaal' Ik weet niet wat ik doen zal. Gave God, dat de Koning , zonder door my daar toe uitgetart te zyn myn leven met dat van myn'Broeder genomen had' Hoe, zyn de posten reeds afgezonden naar Ierland ? Maar , vanwaar zullen wy geld krygen tot (het voeren van) deezen oorlog? Kom, Zuster; ik wil zeggen, Nicht, ik bid vergeef het my (Teem den Bedienden) Gy, vriend, gaa naar huis, beitel eenige wagens, en belaad die met de wapenen welken nog daar te vinden zyn. (Tegen de Edelen.) Gy, Mynheeren, wilt gy intusfchen heengaan, en het volk monfteren ? Laat niemand my ooit meer gelooven,indien ik weet.fhoè ik deeze zaaken, die my zo ongeregeld in de handen geduwd zyn, zal in order brengen. Zy zyn beiden myne bloedver, wanten; de een is myn Vorst, dien myn eeden myn plicht beiden my beveelen te befchermen • de andere daarentegen is myn nabeftaande, die d'oor den Koning verongelykt is; en wien recht te doen myn geweeten en de bloedverwantfchap my gebieden. Welaan, wy moeten toch iets doen. Kom, Nicht, ik zal voor u zorgen. — (Tegen de Edelen.) Gaat heen , monftert uw volk en komt by my op het kafteel van Berkley -' , ik diende ook wel naar Plashie te gaan; maar de tyd laat dit niet toe. Alles is oneven, en in de Miterfte verwarring. (Turk vertrekt niet de Koningin.) A G T.  HISTORIE.SP EL. *j» AGTSTE TOONEEL, BüSHT, BAOOT, GtEBK. Bosht. De wind is goed om nieuwstydingen naar Ier» land over te brengen, maar niet om die vandaar terug te ontfangen. Het is ons onmooglyk eene magt op de been te brengen, die overeenkomfttg is met die van den vyand. Green. Daarenboven is de nabybeid van onze genegenheid tot den Koning zeer naby aan den haat van hen, die hem niet genegen zyn. , Bagot. En die zyn de weifelende leden der Gemeente, welker genegenheid in hunne beurs gelegen is; en hy, die dezelve ledig -maakt, vult naar evenredigheid hunne harten met een' doodelyken haat. B u s h y. Waarin de Koning over bet algemeen verval-, len is. Ba got. En wy insgelyks, indien het vonnis van hen afhangt; omdat wy den Koning altoos verzeld hebben. Green. Ik zal myne toevlucht neemen naar het Kafteel van Briftol, de Graaf van Wiltsbire is reeds daar. B u s h y. Ik zal met u derwaarts gaan; want de verbitterde Gemeente zal ons van weinig dienst zyn, dan dat zy ons als onwaerdige honden van een fcheuren; (tegen Bagot.) Gaat gy met ons. B a o o t. Neen , ik gaa naar zyne Majefteit in Ierland, Vaart  ii-o RICHARD de II. KONING van ENGEL Vaart wel ; indien myn voorgevoel my niet bedriegt , dan fcheiden wy drie hier vaneen , om eikanderen nooit weder te zien. B u s h y. Dat is ai naar dat het York gelukt tegen Bolingbroke. Ge een. Ach! die arme oude Hertog , de taak, die hy op zich neemt, is even als of hy het zand aan den oever wilde tellen, of de zee uitdrinken; tegen dat 'er één aan zyne zyde blyft ftryden, zullen 'er dui« zend zyn, die vluchten. B u s h t. Vaart wel, eens voor al, en voor altoos. Green. Wel , misfchien zien wy eikanderen nog wel eens weder. Bagot. Ik vrees, dat dit nooit gebeuren zal. NEGENDE TOONEEL. Het Tooneel verheeld eene nooefte plaats in Gloucejlersbire. Bolingbroke Northumberland. Bolingbroke. Hoeverre, Mylord, zyn wy nu nog van Berkley af ? northumberland. Ik ben een vreemdeling hier in Gloucestershire. Deeze woeste hooge bergen, en deeze ruwe ongebaande wegen verlengen de mylen (van onze reis) en maaken dezelve moeijelyk en verveelende, en echter is uw aangenaam gefprek (voor my) als fuiker geweest, en heeft den moeijelyken weg effen en aangenaam gemaakt. Maar ik overdenk thans by  H 1 S T O R I E.S P E U a±t by my zeiven, welk een' verveelenden weg Wil.' loughby en Rosf zullen hebben van Ravenspurg tot Cotshold , naardien zy uw byzyn niet genieten; hetwelk ik betuig veel afgenomen te hebben van de verveelende langwyligheid van myne reis; maar de hunne word verzoet met de hoop van ook eens dat geluk,hetwelk my thans te beurt valt, te zullen, genieten; en hoop op genot is weinig minder ver. maak dan het genot van de hoop. Hierdoor zul. len die vermoeide Lords te weeg brengen, dat de weg hen zo kort fchynt als de myne inderdaad geweest is door het befchouwen van hetgeen ik bezit (te weeten) uwe onfchatbaare tegenwoordigheid. Bolingbroke. Myne tegenwoordigheid is van veel geringer waerdy dan uwe aangenaame redenen» Maar, wie kom: daar naar ons toe? (Percy komt op het Tooneel.) northumberland. Het is myn zoon, de jonge Hendrik Percy, van de eene of andere plaats door myn' Broeder Wor. celter afgezonden. Hendrik, hoe vaart uw Oom ? Percy. Ik dacht, Mylord, zyn' welftand van u te verneemen. northumberland. Hoe is hy dan niet by de Koningin? Percy. Neen, Mylord', hy heeft het Hof verlaten; hy heeft den ftaf van zyne bediening verbroken, en de huisbedienden van den Koning vaneen doen fcheidei. northumberland. En wat was de rede daarvan ? Hy was dit niet van voorneemen, toen wy de laatfte maal met el» kanderen fpraken. Percy. Omdat uwe Lordfchap opentlyk. voor een ver. Q raader  *4* RICHARD de II. KONING van ENGEL. raader verklaard wierd. Hy zelf, Mytsrd, is naar Ravenspurg gegaan, om zyn' dienst aan te bieden aan den Hertog van Hereford; en hy heelt my af. gezonden naar Betkley , om te verneemen welk eene magt de Hertog van York daar op de been heeft gebragt; en alsdan met deeze kondfchap naar Ravenspurg terug te keeren. northumberland, Hebt gy den Hertog van Hereford vergeten , myn zoon? Percy. Neen, myn waarde Lord; want iemand, dien men nooit gekend heeft, kan men niet vergeeten; met kennis heb ik hem nog nooit in myn leven gezien. northumberland. Leer hem nu dan kennen; die is de Hertog zelf. Percy. Myn genadige Lord , ik bied u myn' dienst aan, zoals ik thans ben, nog zwak, onbedreven, en jong; ouder jaaren zullen dien doen rypen, en beveiligen tot gewigtiger waerde en meerder verdienfle. Bolingbroke. Ik dank u, edele Percy; en wees verzekerd, dat ik my zeiven in geen ding zo gelukkig reken, dan in (het bezit van) eene ziel, die haare vrienden in gedachten houd ; en zo myn geluk aangroeit niet uwe genegenheid , dan zal hetzelve fteeds ftrekken tot eene belooning voor 'uwe oprechte trouw. Myn hart maakt deeze verbindtenis, en zie daar myne hand tot teken van verzeling. northumberland. Hoe verre zyn wy nog van Berkley; en welke beweeging maakt de goede oude York daar met zyn krygsvolk? Pe rcy. Daar ftaat het Kafteel, kby gintfehen hoop hoornen ,  E I S T O R I E-S PÉL. 241 men, bemand met driehonderd mannen, naar ik gehoord heb; en in hetzelve bevinden zich de Lordi York, Berkiey, en Seyrnour, en geen anderen van naam, of booge geboorte. (Rosf en Wilhugbby komen op bet Tooneel.), northumberland. Daar komen de Lords Rotf en Willoughby,bebloed van de fpoorfteeken, en vuurrood door de haast. Bolingbroke. Weest welkom, Mylords;ik weet uwe genegenheid ;voor een', die als een verraader gebannen is; alle myne fchatten zyn thans nog enkel ongevoelige dankzeggingen, maar wanneer die ryker zuilen geworden zyn, dan zullen zy uwe genegenheid en uwe moeite beloonen. Ross. Uwe tegenwoordigheid, Mylord, is ons fchats genoeg. W illouchbt. En dezelve overtreft verre de moeite, die wy gedaan hebben om dit te verkrygen. BolinbroKe' Nogmaals dank; de wedervergelding der armen, welke voor myn' goeden wil moet borg blyven totdat myn geluk, dat thans nog een kind is, tot rype jaaren zal gekomen zyn. Maar , wie komt daar ? (Berkiey komt op bet Tooneel.) northumberland. Het is Mylord Berkiey. naar het my toefchynt. Berk let. Mylord van Hereford, myne boodfehap betreft u. Bolingbroke. Mylord, myn antwoord is aan Lancafter, en ik kom om dien naam in Engeland te zoeken, en ik moet dien titel uit uw' mond hooren, éér ik antwoord geef op iets, dat gy zegt. Q a Berk-  444 RICHARD oz II. KONING van ENGEL. Bek klx?. Verftaa my niet verkeerd, Mylord; myn voor. neemen is niet een' enkelen titel van uwe Hoogedelheid uit te wisfchen. Ik kom tot u, Mylord, Lord waarvan gy wilt, gezonden van den,edelften regeerder van het land, van den Hertog van York, om te verneemen, wat u aanfpoort, om u te be» dienen van den tyd der afwezigheid (des Konings,) en onzen huislyken vreede met ingeboren wapenen te verfchrikken? TIENDE TOONEEL. • De Voorioen, de Hertog van York. B olingbroke. Het zal niet noodig zyn myne woorden door u te laaten overbrengen; daar komt zyne Genade in . eigen' perfoon. (Hy knielt.) Hoogedele Oom l York. Toon my een onderdaanig hart, en niet eene kniebuiging, wier plichtbetooning bedrieglyk en valsch kan zyn. Bolingbroke. Ach, Genadige Oom I York. Stil, ftil! noem my geen Genade; noem my geen Oom; ——Ik oen geen Oom van een' verraader; en het woord Genade in een* ongenadigen mond is eene fchennis. Hoe hebben deeze gedoemde en gebannen voeten zich durven verftouten, om het ftof van Engeland's grond aan te raaken ? En dat nog meer is, hoe hebben die zo veele mylen verre op haaren vreedzaamen boezem durven treeden ,e» haare door fchrik verbleekte dorpen door oorlogsklanken verfchrikken, en door eene trotfche vertooning van wapenen, die wy verachten ? Of komt gy  HISTORIE-SPEL. S45 gy nu omdat de gezalfde Koning niet hier is ?Neen> dwaaze jongeling, de Koning is nog hier gebleven, en zyn magt berust in myn* getrouwen boezem. Indien ik nog heden bezitter was van zulk jeugdig en driftig bloed, als ten tyde, toen de braave Gaunt, uw Vader, en ik , den zwarten Prins, dien jongen Mars onder de krygslieden, uit de gelederen van veele duizenden van Franfchen reddeden; o hoe fehielvk zou dan deeze myn arm, die nu door da jicht geboeid is, u kastyden, en uwe misdaad naar behooren ftraffen. Bolingbroke. Myn genadige Oom, geef my kennis van myne misdaad; hoedanig derzelver ftaat is, en waarin ik misdaan heb? York. Dezelve is in den allerflechtften ftaat, te weeten van ongehoorzaamheid , en vervloekt verraad. Gy zyt een gebannen man, en gy zyt hier gekomen , vóór dat uw tyd geëindigd was, met uitdaagende wapenen tegen uwen wettigen Opperheer. Bolingbroke. Toen ik gebannen wierd, wierd ik gebannen als Hereford; maar nu ik terug kom, kom ik terug alg Lancaster. En , edele Oom , ik bid uwe Genade, befchouw toch myn ongelyk met een onpartydig oog .' Gy zyt myn Vader; want in u zie ik den eryzen Gaunt herleeven; wel dan, myn Vader , kunt gy dulden, dat ik zou veroordeeld blyven als een zwervende balling; dat myne koninglyke voorrechten met geweld my ontrukt zouden worden, en weggegeven aan uit niets voortgekomen fchepfelen? Waar voor ben ik dan geboren ? Zo wel als de Koning myn Neef Koning van Engeland is,ben ik Hertog van Lancaster. Gyhebt een' zoon, Aumerle, myn edele bloedverwant; indien gy eerst geftorven waart, en hy dus onderdrukt was geworden, dan zou hy ii zyn' Oom Gaunt een' Vader gevon. Q 3 deta  »45 RICHARD de li; KONING van ENGEL, den nebben , die zicb zyn ongelyk zou aangetrokken , en het rot het uiterfte toe gewroken hebben. Men belet my nyne goederen op te eifchen, en echter gewfeu. r-.yne open brieven my het recht daar toe; myns Vaders goederen zyn allen opgeligt en vnkoeht, en detze zyn even als al het andere tot een kwaad gebru k befteed. Wat wilt gy nu dar ik doen za: ï Ik ben een onderdaan , en beroep *)y op h-t Gerecht: men weigert my voorfpraaken, dus ben tk genood?aakt om in eigen' perfoon mynen eilcb op myn wettig en vry erfgoed te doen gelden. northumberland' De edele Hertog i6 al ie zeer beleedigd geworden Ross. üet ftaat aan Uwe Genade hem recht te doen. WlLLOUGHBT. geworden ele" ^ d°°r Zy"6 bezittin8en Sr00t , . Vork. Mylords van Engeland, laat my dit aan u zeggen: Ik ben gevoelig geweest over het ongelyk van myn* Neef en ,k heb alles in het werk gefteld om hem recht te doen wedervaaren. Maar, dus in uittartende wapenen te verfchynen, zyn eigen kampvechter te zyn, zich door het zwaard een'weg tebaanen, recht door onrecht te willen verkrygen, dat mag niet weezen; en gylieden, die hem in dit geval oyitaat, bemint het oproer, en zyt oproermaakers. r» i, r orthumberland. De edele Hertog heeft gezworen, dat hy enkel om het zyne gekomen is; en,om de billykheid van deeze zaak hebben wy allen plegtiglyk gezworen hem re zullen helpen; en laat hy, die deezen eed verbreekt, nooit zaligheid hebben! York. Wei , wel .' Ik voorzie reeds den uitflag va» deeze wapenen fik ben genoodzaakt te bekennen, «at ik het niet beletten kan, dewyl myne magt gering  HISTORIE'SPEL. 247 ring en alles in wanorder is. Maar indien ik het vermogen had, (zweer ik) by hem, die my gefchapen heeft, dat ik u allen zou doen boeijen, en u nedergebiiktdesKonings oppèrmagt om genade doen fmeeken. Maar , dewyl ik dit niet doen kan, zo zy het u kennelyk „ dat ik onzydig zal blyven. En hiermede, vaart wel, ten zy het u behaagen mogt in het Kafteel te komen, en daar uwe nachtrust te neemen. Bolingbroke. Deeze aanbieding, waarde Oom,zullen wy aan» neemen; maar laat ik nu eok uwe Genade bewee< gen om met ons te gaan naar het Kafteel van Briftol, daar men zegt dat Busby, Bagot, en hunne medeplichtigen, die uitzuigers van den Staat zicb ophouden, die ik gezworen heb uit te roeijen. York. Dit zy zo;ik zal met u gaan. —— Maar,neen, ik zal blyven, want ik ben niet genegen om de wetten van ons land te breeken. Noch vrienden noch vyanden zyt gy my echter welkom. Dingen, die voorby zyn, ftel ik thans ook ter zyde. ELFDE TOONEEL. Het Tooneel is in bet Prinsdom Wallis. De Graaf van Salisbury, een Hopman. HOfMAH. Mylord Salisbury, wy hebben nu reeds tien dagen gewacht, en veel moeite gehad om onze landslieden byeen te houden , en tot nog tos hooreti wy geene tyding van den Koning; derhalven zullen wy maar weder vaneen fcheiden. Vaarwel. Wacht nog één dag^ braave Walichman.^de  148 RICHARD de II. KONING van ENGEL. Koning heeft al zyn vertrouwen op ulieden gevestigd. Hopman. Men meent, dat de Koning dood is; en daarom willen wy niet langer wachten. De laurierboomen in ons land zyn allen verdord, en luchtverfchynfe» len fchrikken de vafte Herren van den hem«l ; de bleeke maan ziet bloedig neder op de aarde, en uitgeteerde waarzeggers voorfpellen eene vreeslyke verandering. De ryke lieden zien bedrukt, en deugnieten danfen en fpringen; de eerften vreezen te zullen verliezen hetgeen zy bezitten, en de anderen hoopen te winnen door oorlog en verwoesting. Deeze tekenen voorfpellen de dood van Koningen. - ■■ Vaarwel; onze landslieden zyn reeds vertrokken en gevlucht, zicht wel verzekerd houdende, dat Koning Richard dood is. (Hy vertrekt.) Salisbury. Ach, Richard! ach! met de oogen van een bedrukt gemoed zie ik uwen luifter als eene fchietende fter, van den fterrenhemel op deeze aarde ne> dervallen. Uwe zon daalt droevig naar het laag west, en voorfpelt toekomende flormen en onweders. Uwe vrienden vluchten weg, om hunnen dienst uwe vyanden aan te bieden, en de fortuin dwarsboomt in alles uw goed geluk. Minde van bet Tweede Bedryf. DERDE  RISTORI E-S PEL. 249 DERDE BEDfiYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel is in de legerplaats van Boling. ; broke by Briflol.' Bolingbroke, York, Northümberland, Ross, Percy, Willoughby, Bushy, Green. Bolingbroke. (tegen zyne bedienden.) Brengt deeze twee mannen voor. —- (tegen Busby en Green.) Bushy en Green, wy zullen uwe zielen, die thans van uwe lichaamen moeten fchei. den, niet kwellen met al te flerk aan te dringen op uw godloos leven; want dit zou onbarmhartig zyn; maar echter zal ik, om uw bloed van myne handen af te wasfchen, hier in het byzyn van deeze lieden, eenige redenen van uwe dood ontvouwen. Gy hebt een' Vorst, een* edelen Koning verleid, een' braaven edelman in afkomst en gtaartheid, die door u ongelukkig en ontaart geworden is. Gy hebt, in zeker opzicht, door uwe zondige verlei. ding eene fcheiding gemaakt tusfchen de Koningin en hem; de rechten van een Koninglyk bed gefchonden, en de fchoonheid der wangen van eene bevallige Koningin bevlekt met traanen, door uwe fnoode misdaaden uit haare oogen gelokt. Ik zelf, door myn geboortelot een Prins, een nabeitaandê van den Koning in bloed en in genegenheid, vóór dat gy tusfchen ons een misverftand bewerkt had, ik zelf heb myn' nek moeten buigen onder uwever' ongelyking; en mynen Engelfchen adem in vreemde nevelen uitzuchten, onder het eeten van het bitter brood der ballingfchap, terwyl gy u vetgemest hebt met myne heerlykheden, myne lusthoven verwoest, Q 5 myne  250 RICHARD de* II. KONING van ENGEL. myne bosfchen nedergehouwen, myn wapenfchild van voor myne eigen venfteren weggerukr, myne zinfpreuk doorgeftreken, en my geen ander teken overgelaten om myn' adel aan te toonen, dan het gevoelen der menfchen, en het bloed, dat in myne aderen leeft. Dit, en nog meer, ja, nog wel tweemaal meer dan dit heeft u doodfchuldig gemaakt. ——• (Tegen de Bedienden.) Geeft hen over ter uitvoering (van het vonnis) in de handen, van de dood, B u s h v. De flag der dood is my veel meer welkom dan de komst van Bolingbroke in Engeland. — Mylords, vaartwel. Green. Myne hoop is, dat de Hemel onze zielen zal ontfangen, en de onrechtvaardigen met de helfche ftraffen pynigen. Bolingbroke. Mylord'Northumberland , draag gy zorg,'dat men fpoed met hen maake. —— (Tegen Tork.) Oom, gy hebt my gezegd, dat de Koningin in uw huis was; om'sHemels wil, draag toch zorg, dat zy wel behandeld worde; zeg haar, dat ik my op het minzaamst in haare gunst beveel; en draag vooral zorg, dat gy haar van mynentwege begroet. York. Ik heb een' van myne Edellieden met een' brief afgezonden om haar van uwe genegenheid te verzekeren. Bolingbroke. Ik dank u waarde Oom. —» Kom , Mylords, linten wygaan, om Glendower en zyne medeftanders te befiryden, wy hebben nog een weinig werk te doen, en dan zullen wy heilig - avond houden. TWEE-  JH I S T O R I E-S PEL. 251 TWEEDE TOONEEL. Het Tooneel is op de Kust van Wallis. (Men boort bet geluid van Trommelen en Trom* petten.) X. Richard, Aumerle, de Bisjcbop van Carlisle, en Krygsvoh. K. Richard. Noemt gy d«t gintsch Kasteel BarkloughlyCastle? Aumerle. Ja, myn Vorst. Hoe bevalt u de landlucht na het dobberen op de kabbelende zee? K, Richard. Zy moet my noodwendig aangenaam zyn. Ik fchrei van vreugd, dat ik eens weder den grond van myn Koningryk mag betreeden.. Geliefde grond, ik groet u met myne hand, fchoon wederfpannelingen u kwetfen met de hoeven van hunne paar» den; even gelyk eene moeder, die lang van haar kind gefcheiden is geweest, onder haare traanen tederlyk lonkt en glimlacht wanneer zy het wederziet , even zo begroet ik u fchreijende en glimlachende , geliefde aarde , en ftreel u met myne Kon tnglyke handen, o Vriendelyke aarde, voed toch niet de vyanden van uwen Koning, of verfterk hun roofzuchtig gemoed niet met uwe zoetigheden; maar laaten de fpinnen, die uw vergif inzuigen, en dik gezwollene padden in hunnen weg leggen,om leed te doen aan hunne verraaderlyke voeten, met welker overweldigende treden zy u vertrappen. Geef fteekende netelen aan myne vyanden; en wanneer zy eene bloem van uwen boezem plukken, wapen die dan, bid ik u met eene zuigende adder; wier dubbele tong met een' doodelyken fteek de dood toe-  asa RICHARD de II. KONING van ENGEL. toebrenge aan de haaters van uwen Koning. Spot niet met myne buitenfpoorige bezweering, Mylords: deeze aarde zal daar aan gevoelig zyn, en deeze fleenen zullen gewapende mannen worden, éér hun geboren Koning zal bokken onder de fchandelyke wapenen der wederfpannelingen. Carlisle. Vrees niet, myn Vorst, die magt, welke u Koi ning gemaakt heeft, is in ftaat om u Koning te doen blyven in fpyt van hen allen. De middelen, die de hemel ons aan de hand geeft, mosten aangeno. men, en niet verwaarloosd worden; want, indien de h'emel (helpen) wilde,en wy wilden zyn aanbod niet aanneemen, dan zouden wy de middelen ter onzer byftand en herftelling bygebragt van de hand wyzen. Aumerle. Hy wil zegcen, myn Koning, dat wy te achteloos zyn, terwyl Bolingbioke door onze zorgeloosheid in g'etal en magt groot word. K. Richard. Ontroostbaare Neef, weet gy niet,dat wanneer het onderzoekend oog van den hemel achter ons halfrond verborgen is, en de onderfte waereld be« fchynt, dat dan dieven en roovers ongezien overal omzwerven, en bloeddorftiglyk allerhande rnoorderyen en euveldaaden pleegen. Maar, wanneer het van onder deezen aardkloot de fiere kruinen van de oostelyke pynboomen verguld, en zyn licht doet ftraalen in de fpelonken der misdaadigen, dat dan moordenaars, verraaders , en andere doemwaerdige zondaars , wanneer het kleed van den nacht van haare rugeen is afgetrokken . naakt en bloot ftaan, e;i voor zichzelven beeven? Even zo zal deeze dief, deeze verraader Bolingbroke, die in de duisternis van den nacht hier heeft omgezworven allen den tyd j dat wy ons by de Tegenvoeters hebben opgekou'den , wanneer by ons in ons Oosten op onzen troon  H I S T O R I E.S PEL. 253 troon zal zien verfchynen.zyn verraad op zyn aangezicht voelen bloozen, niet in ftaat om het daglicht te verdraagen , maar, voor zichzelven bevreesd, beeven over zyne misdaad. Al het water van de woeste zee is niet in ftaat om de geheiligde olie van het hoofd van een' gezalfden Koning af te wasfchen; geene ftera van aardfche menfchen kan den Gezant afzetten , dien God verkozen heeft. Tegen eiken man , dien Bolingbroke opgerokkend heeft om tegen onze guldene Kroon het fcherp zwaard op te vatten , heeft God in zynen dienst ter hulp van zyn' gezalfden Richard een' luisterry» ken Engel , en wanneer Engelen ftryden moeten zwakke menfchen vallen, want God handhaaft fteeds zyne rechten. DERDE TOONEEL. de Voorigsn, Salisbury. K. Richard. Welkom, Mylord, hoeverre hier van daan legt nwe magt? Salisbury. Niet nader, genadige Vorst, en ook niet verder af dan deeze zwakke arm zich uitftrekt; mistroostigheid beftuurt myne tong, en laat my geene andere woorden fpreeken dan die der wanhoop. Ik vrees, myn Koning, dat één dag te laat allen uwe gelukkige dagen beneveld heeft, o Dat gy den dag van gisteren kond terug roepen, en den tyd gebie den weder te keeren! Dan zoud gy twaalfduizend ftrydbaare mannen hebben. Maar. helaas! deeze dag , deeze enkele dag, werpt ongelukkig'yk uwe blydfchap, uwe vrienden , uw geluk, en uwen ftaat omverre. Want allen de Wallifchers hoorende, dat  254 RICHARD,'de II. KONING vaw ENGEL. dat gy dood waart , zyn verftrooid weggevlucht. of tot Bolingbroke overgelopen. Aumerle. Houd moed, myn Koning, hoe word uwe Ma» jefleit zo bleek? K. RrCHARD. Tot nu toe triumfeerde het bloed van twaalf» duizend mannen in myn aangezicht, en dat is nu gevlucht, en heb ik dan geene rede om bleek en dood verwig te zyn tot dat zoveel bloed weder gekomen is. Alle zielen, die veilig willen zyn, vlieden van myne zyde; want de tyd heeft eene vlek op myn' hoogmoed gelegd. Aumerle. Schep moed, myn Koning; bedenk toch wie gy zyt. K. Richard. Ik had myzelven vergeten. Ben ik niet Koning? Ontwaak, lafhartige Majefteit, gy flieptj kan de naam van Koning geen veertigduizend naamen op. weegen. Wapen, wapen u, o myn naam, een ge. ring onderdaan ftaat naar uwen verhevenen luister. Slaat uwe oogen niet naar den grond . gy gunfte» lingen van den Koning, zyn wy niet hoog veihe» ven ? Laaten dan ook onze gedachten verheven zyn. Ik weet, dat myn Oom York magt heeft om onze party te dienen. Maar wie komt daar? VIERDE TOONEEL. de V.oorigen, scroop. scroop. Meer welvaaren en geluk wedervaaren den Koning dan myne door droefheid geftemde tong hem kan wenfchen. K. Ri.  HISTORIE. SP EL, 2$$ K. RlCHAftD. Myn oor fs open, en myn hart bereid; bet ergfle, dat gymy ontdekken kunt, is Hechts aardsch verlies. Zo gy my komt zeggen, dat myn Koningryk vertoren is; wel nu, het was alle myne zorg,en welk een verlies is het van zorg ontheven te worden? Tracht Bolingbroke zo groot te zyn als wy? Grooter zal hy nooit zyn; dient hy God, wy zullen ook God dienen, en dus zyn medege. noot zyn. Staan onze onderdaanen tegen ons op? Dat kunnen wy niet verhoeden; zy breeken haare getrouwheid jegens God zowel als jegens ons. Roep vry elende, verwoefring, verval, verlies, en ondergang; het ergfte is de dood, en de dooi moet ook eens haaren tyd hebben. SCROOÏ. Ik ben verblyd, dat uwe Majefteit zo wel gewapend is om de tyding der tegenfpoeden aan te hooren. Even gelyk een ontydige ftormachtige dag de zitverklaare rivieren haare oevers doet verzwelgen, alsof de geheele waereld in traanen verfmolt, zoverre boven haare paaien gaat de woede van Bolingbroke, uw bevreesd land geheel met hard blinkend, ftaal bedekkende, en met harten nog harder dan ftaal. Grysbaardige mannen heb. ben ;hunne dunhaairige hoofdfchedels gewapend tegen uwe Majefteit; kinderen met vrouwelyke ftemmen yveren om ftryd om trots te fpresken en fluiten hunne zwakke vrouwachtige leden" in ftyvezwaare wapenen tegen uwe kroon. De Geef. telyken zeiven "eeren hunne boogen van dubbel, doodelyk taxishout tegen uwen ftaat fpannen. Zelfs de fpinnende vrouwen bandelen roeftige hellebaarden. Beiden jongen en ouden fpannen te zaamen tegen uwen zetel, en alles gaat nog veel erger dan ik het vernaaien kan. K. Richard. o Veel te goed, veel te goed verhaalt gy eere zo  450 RICHARD ds II. KONING vah ENGEL. zo kwaade tyding. Waar is de Graaf van Wilts» hire ? Waar is Bagot ? Wat is 'er geworden van Bushy ? Waar is Green ? Dat zy den gevaarlyken Vyand toegelaten hebben onze landpaalen te meete» met zo geruste fchreeden ? Indien wy de overhand behouden dan zullen zy dit met hunne hoofden boe» ten. Ik houd my verzekerd , dat zy vreede met Bolingbroke gemaakt hebben. Sc r oor* Ja,myn Vorst,zy hebben inderdaad vreede met hein gemaakt. K. Richard. o Die fchelmen i dat adderen gebroedfel I die verdoemden tot in alle eeuwigheid i die honden, die ligt overgehaald kunnen worden om tegen iedereen' te kwispelstaarten! die Hangen, welke ik met myn hartebloed verwarmd heb om my bet hart af te fteeken ! die drie Judasfen, driemaal fnooder dan de Verraader Judas zelf! hebben zy vreede gemaakt, dat dan de hel met alle haare verfchriklykheden haare bevlekte zielen voor deeze misdaad den oor. log aandoe' S c r o o p. Ik zie thans,dat vriendelyke genegenheid haaren aart veranderende verandert in den bitterilen en doodelykften haat. Trek uwe vervloeking tegen hunne zielen weder in; zy hebben vreede gemaakt met hunne hoofden, en niet met hunne handen; zy, welken gy vloekt, hebben den jammerlykften ilag van de alvernielende hand der dood gevoeld, e* leggen diep in den hollen grond begraven. Ahuerlx. Zyn Bushy, Green, en de Graaf van Wiltshire dood i Scroop. Ja, die drie hebben te Bristol hunne hoofden moeten verliezen. Au-  JSISTÖRIE'SFEL. *S? Aumerle. Waar is de Hertog myn Vader met zyne magt? K, Richard. Het is onverfchillig waar hy zy; Iaat niemand meer van eenige vertroosting fpreken; laaten wy veeleer fpreeken van graven, wormen, en grarfchriften; laat het flof ons papier zyn, en laaten wy met de traanen onzer oogen o»ze droefheid op den boezem der aarde fchryven ! Laaten wy boedelfcheiders benoemen, en van uiierite-willen fpreeken; maar neen, dit ook niet, want waarover kun. nen wy befchikken, dan over de begraafenis van onze doode lichaamen? Ons land,ons leven.alles behoort Bolingbroke, en niets kunnen wy ons eigen noemen dan de dood;en dat gering gedeelte woefte grond, dat tot een dekfel vcor onze koude beenen zal ftrekken. Laaten wy, om 'shemels wil, hier op den grond gaan nederzitten, en de droevige gefchiedenisfen van de dood der Koningen opnaaien, hoe fommigen afgezet zyn geworden; fommigen m den oorlog gefneuveld; fommigen gekweld zyn van de geesten der geenen, die zy afgezet hadden; fommigen door hunne eigene huisvrouwen vergeven; fommigen in den ilaap vermoord; allen eleodiglyk omgekomen. —— Want in de holle kroon, die het fterflyk hoofd der Koningen omringt, houd de dood haar hof; daar zit die fpotfter, befchimpt hunne grootheid, en lacht met hunne ydele pracht; hen een oogenbiik, een kort tooneel vergunnende om te heerfchen, gevreesd te worden, en met hunne oogwenken te kunnen dooden; zy ftort hen verwaande harfenfchimmen in, alsof dit vleescht die ringmuur van ons leven, van ondoordringbaar koper was; en wanneer zy in deeze verbeelding zyn, dan fteekt zy met eene kleine fpeld door deeze muuren , en dan is het: vaarwel, Koning I —> Dekt uwe hoofden, en befpot geen vleesch en bloed net plegtige eerbewyzingen ; legt den eerbied af, & es  4S8 RICHARD »e II. KONING va» ENGELi en alle gewoonten, gebruiken, en ceremonieelé plichtpleegingen, want gy hebt my tot nutoealtyd verkeerd befchouwd; ik leef van brood eveneens als gylieden, ik gevoel dezelfde behoeften als gy, ik lyd fmarten, ik heb vrienden noodig even gelyk gy; aan [dit alles onderworpen hoe kunt gy dan nog zeggen, dat ik een Koning ben ? Carlisle. ■ Myn Vorst , wyze mannen beklaagen nimmer kunne tegenwoordige tegenfpoeden.maar trachten tegenwoordiglyk de oorzaaken van klaagen voor te komen. Den vyand te vreezen geeft, dewyl vrees de krachten onderdrukt, door uwe weemoedig, heid krachten aan den vyand, en dus beftryden uwe eigene dwaalingen u zeiven. Vrees Hechts, zo word gy geflagen ; en erger (dan geflagen te worden) kan van ftryden ook niet komen ; en ftryden en fterven is de dood door de dood vernietigen; daar de dood te vreezen is flaaffche buide te doen aas de dood. Aumerle. Myn Vader heeft eene magt op de been; zend naar hem , en leer een geheel lichaam van een en. kei lid maaken. K. Richard. Gy doet my billyke verwytingen. Trotfcbe Bo* lingbroke, ik kom om Hagen met u te wisfelen tot beflisfing van ons lot. De koortfige hette van de vrees is weggeblazen , ons eigen goed weder te winnen is eene aangenaame zaak. Zeg my, Scroop, waar myn Oom met zyne magt gelegerd is ? Spreek troostelyk, vriend, fchoon uw gelaat droevig is. Scroop. De menfchen oordeelen volgens de gefteldheid der lucht over den aanftaanden toeftand van den dag; dus kunt gy ook uit myn treurig en zwa*rtnoedtg gelaat oordeelen. Myne tong moet ueen nog droeviger nieuws melden. Ik ben thans  H I S T O R I E.S P E L. ast thans een pyniger, naardien ik van langzaamerhand het ergst, dat toch gezegd moet worden , uitftel. Uw Oom York heeft zich by Bolingbroke gevoegd, en allen de noordelyke Kafteelen zyn overgegeven, en allen de Edellieden van het zuidelyk gedeelte hebben de wapenen voor zyne party opgevat. K. Richard. Gy hebt genoeg gezegd, ([tegen Aumerle.) Weé u, Neef, dat gy my afgeleid hebt van den zoeten weg der wanhoop, die ik reeds had ingeflagen. Wat zegt gy nu? Welke troost blyft ons nu nog overig? (Ik zweer) by den Hemel, dat ik hem eeuwig haaten zal, die van my vordert , dat ik goedsmoeds zal zyn. Gaa, naar Flintcastle,daar zal ik myn leven wegzuchten; een Koning, die de flaaf is van het ongeluk, zal het ongeluk koning, lyk onderdaanig zyn, ontflaat het volk, dat nog by my is; en laat hen heengaan om het land te beploegen, dat eenige hoop heeft van vruchten te zullen voortbrengen; voor my, ik heb geene hoop meer. Laat niemand meer fpreeken om dit befluit te doen veranderen ; want alle raad is thans vergeefs. Aumerle. Myn Vorst, één woord. K. Richard. Hy, die my wond met zyne vléijénde tong, doet my dubbel leed. Ontflaat myne dienaars ; laat hen van hier gaan, van den duifteren nacht van Richard tot den helderen dag van Bolingbroke. &2 -fYF.  ièe> RICHARD de II. KONING van ENGEL. VYFDE TOONEEL. . Het Tooneel verbeeld de Legerplaats van B»> lingbroke by Flint. Bolingbïoke, York, NorThumbek» land, en Gevolg. (Met flaande trommelen en vliegende vaandels.") Bolingbroke. Zodat deeze kondfchap ons bericht geeft, dat de Wallifchers verftrooid zyn, en dat Salisbury naar den Koning gegaan is, die onlangs op deeze kust met eenige vertrouwde vrienden in ftilte geland is. northumberland. Dit is eene zekere en waare tyding, dat Richard niet verre .van hier zyne fcbuiJplaats genomen heeft. York. Het zou Mylord Northumberland, dunkt my, niet kwaalyk voegen te zeggen, Koning Richard. Ach.' welk een droevige dag,wanneer een gehei. hgde Koning genoodzaakt is eene fcbuiJplaats te zoeken! Nto rthumbeiland. Uwe Genade neemt dit kwaalyk op; ik heb al* leen kortheidshalve zyn* titel achtergelaten. York. De tyden zyn 'er geweest, dat, wanneer gy zo kort had willen zyn met hem, hy ook kort geweest zou zyn met u, en u.de geheele,lengte van het hoofd korter zou gemaakt henben. Bolingbroke. Neem niet verder kwaalyk, waarde Oom, dan gy daaitoe rede hc-bt. York,  HISTORIE-SPEL. 261 York En neem gy niet verder, Neef, dan u toekomt, anders zoud gy kwaalyk neemen. De Hemel is boven u. Bolingbroke. Dit weer ik, Oom, en daarom kant ik my niet aan tegen zvn' wil. Maar, wie komt daar?(Pereykomt op bet Tooneel.) Welkom, Hendrik;hoe, wil dat Kafteel zich met overgeeven? P e r c t. Het Kafteel, Mylord, is koninglyk bemand te» gen uw' aanval. Bolingbroke. Hoe Koninglyk, daar 'er geen Koning in is ? Percy. i Ta, myn waarde Lord, daar is wel een Koning in. Koning Richard is gelegerd binnen die aarden wallen en Heenen muuren; en met hem de !.ords Aumerle, en S alisbury en de Ridder Stephen Scroop, en dan nog een Geestelyke van groote heiligheid; maar wie het is heb ik niet kunnen ontdekken. northumberland. Waarfchynlyk is het de Bisfchop van Carlisle. Bolingbroke. (tegen Nortbumberland.) Edele Lord , begeef u naar de zwaare Vesten van dat oud Kasteel, en doe met de trompet voorflag van onderhandeling, op deeze wyze:Hendrik van Bolingbroke kust nedergeknield de hand van Koning Richard, en bied zyne fchuldige onderdaa» nigheid en oprechte trouw aan zynen geheiligden perfoon aan. Ik leg myne wapenen en alle myne magt aan zyne voeten, mits dat myne ballingfchap ingetrokken, en myne goederen rr-y vrywillig wedergegeven worden; doch zo niet, dan zal ik gebruik maaken van myne magt, en het zomerftof begieten met een' purperen' regen voortvloeiende uit het bloed van verflagen Engelanders. Intusfchen zal myn onderdaanige plicht vriendelyk aantoonen, R 3 hoe-  têi RICHARD de II. KONING vu ENGEL. hoeverre het af is van het hart van Bolingbroke, dat zulkéen bloedrood onweder den frisfchen groenen fchoot van Koning Richard's land zou over» ftroomen. Gaa, maak hem dit bekend, terwyl wjr langs het grastapyt van deeze vlakte voorttrekken. Laaten wy den optogt doen zonder het krygsgej ucht van de dreigende trommelen, op dat men van binnen de vervallen bolwerken van dit Kasteel deoprechtheid van onze voorflagen mooge befpeuren. My dunkt, Koning Richard en ik behoorden eikanderen met Eeen' minder' fchrik te ontmoeten dan de hoofdftoffen van vuur en water, wanneer hunne donderende fchok, by hunne ontmoeting, het bewolkt aangezicht van den hemel opfcheurt; laat hy het vuur zyn, en ik zal het toegeevend water weesen; laat hy woeden, ik zal terwyl myn water op de aarde doen regenen; op de aarde, en niet op hem. Trekt voort, en laaten wy zien welk een gelaat Koning Richard toont. ZESDE TOONEEL. (De Trompet word geblazen voor de wallen van bet Kafteel, waarop van binnen geantwoord word,) De Voorigen, en in bet verfcbiet (X Richard, de Bi'sfcbop van Carlisle, Aumerle, Salisbury, Scroop. (op de Wallen. Yor e. Zie, zie, Koning Richard verfchynt zelf, even gelyk de van misnoegen bioozende zon uit bet vuur rood poortaal van het oosten te voorfchyn komt, wanneer zy befpeurt, dat de nydige wolken zaamen gefpannen zyn om haar' luister te benevelen , en haaren fchitterenden togt naar het westen te bevlekken. Hy niet 'er nog koniirglyk óit; geef aoht 9.B  HISTORIE-SPEL. t6% op zyne oogen; zy glinfteren als arendsoogen, en fchieten nog k-Iikfemftraalen van heerfchende majefteit uit. Helaas! welk een jammer, dat een zo heerlyk verfchynfel eenig leed zou overkomen! K. Richard. (tegen Nortbumberland ) Wy zyn verwonderd, en hebben tot nu toe hier geftaan in verwachting, dat gy onderdaaniglyk uwe kniën voor ons zoud buigen, dewyl wy ons veibeelden ,dat'wy uw wettige Koning zyn; en, indien wy dit zyn, hoe durven dan uwe kniën nalaaten , haaren fchuldigen plicht aan onze tegenwoordigheid af te leggen ? En indien wy dit niet zyn, toon ons dan bewys, dat de hand van God ons van zyn Stedehouderschap in dit Koningryk afgezet heeft; want wy zyn vastelyk verzekerd, dat geene hand van vleesch en bloed het geheiligd handvastel van onzen Scepter mag aangrypen , zonder zich aan heiligfchennis , dievery, of overweldiging fchuldig te maaken; en fchoon gy denkt, dat allen, even gelyk gy gedaan hebt, hunne harten hebben omgekeerd , door die van ons af te wenden, en dat wy alleen gelaten en van vrienden beroofd zyn ; moet gy echter weeten:Dat myn Heer en Meester,God almachtig , in zyne duistere wolken een heirleger van plaagen op de been zal brengen, die de kinderen en kindskinderen, welken nog ongeboren en ongeteeld zyn, zullen verflaan,van u, en van allen, die hunne leenfchuldige handen tegen myn hoofd hebben opgeheven, en die den luifter van myne dierbaare kroon met voeten treeden- Zeg aan Bolingbroke, dien ik, naar het my toefcbynt, ginter zie, dat ieder ftap, dien by in myn land zet, hoogverraad is. Hy is gekomen om het met roode letteren gefchreven testament van den bloedigen oorlog te openen;maar éér hy de kroon, waarnaar hy tracht, in vreede zal beërven, zullen 'er nog veel duizend bloedige kruinen van menfchen de bloemen van het aanfchyn van Engeland verdrukR 4 kal*  *6i RICHARD de II. KONING van ENGEL. ken, en de koele gefteldheid van deszelfs bleeken vreede veranderen in boogroode verontwaerdiging, en befprengen het gras van deszelfs weiden met getrouw Engelsch bloed. N o e.t h u m b e e l a n d. De God des Hemels verhoede, dat de Koning onze Heer dus door burgerlyke en onburgelyke wapenen zou bedreden worden! Neen, uw driewerf edele Neef, Hendrik Bolingbroke, kust uwe Koninglyke hand,en zweert by de prachtige graftombe, die het Koninglyk overfchot van uwen Doorluchtigen Grootvader bedekt, en by het Ko. ninglyk bloed van u beiden, twee beeken.die uit eenzelfde edele bron voortvloeijen, enby debegrayene hand van den ftrydbaaren Gaunt, en by zyne eigene eer en waerdigheid, die alles in zich bevat, dat gezegd en bezworen kan worden, dat zyne komst herwaarts geen ander oogmerk heeft dan de berftelling van zyne erflyke heerlykheden , en de yryheid om het ontflag zyner ballingfchap op zyne kniën te moogen affmeeken; en, zoras dit van uwen Koninglyken kant toegeftemd word, dan zal hy zyne glinfterende- wapenen aan den roest overgeeven, zyn oorlogspaard aan den ftal, en zyn hart aan den getrouwen dienst van uwe Majefleit. Dit zweert ky als een Prins, en als een eer/yk man; en, zo waar als ik een Ridder ben, geloof ik hem hierin. K. Richard. Northumberland , zeg hem; Dit is het antwoord van den Koning; zyn edele Neef is hier van harte welkom, en allen zyne verzoeken zullen, zonder eenige tegenfpraak,ingewilligd worden. Zeg hem, ?P,ee!?fuZ? beva,,ifie wyze als gy kunt, allerhande beleefdheden uit onzen naam. (Nortbumberlani vertrekt.) ([Tegen Aumerle.) Wy verlaagen ons *-el,T;. N^f' doeD w? niet? Da» we zo armhar. tiglyk handelen, en zulke goede woorden geeven. gallen  HISTORIE.SPEL. a6S Zullen wy Northumberland terug roepen , en den Verraader doen uitdaagen , en zo fterven ? Aumerle, Neen, myn waarde Heer, laaten wy zolang ftryden met beleefde woorden, totdat de tyd ons vrienden verleent, en de vrienden ons hunne bahulpzaame zwaarden. K R ich ard. o God! o. God! moest dan myne tong,die het fchrikkelyk vonnis van ballingfchap over gintfchen trotfchen man heeft uitgefproken, hetzelve met minzaame woorden weder herroepen! Achl dat ik zo groot ware als myn leed is}, of kleiner dan myn naam! Ach! dat ik vergeeten kon wie ik geweest ben, of niet bedenken wie ik tegenwoordig ben l Zwelt gy op, moedig hart ? Ik zal u een doelwit geeven om te Haan, nu myne vyanden het doelwit hebben om u en my te flaan. Aumerle. Northumberland keert terug van Bolingbroke. E. Richard* Wat moet de Koning thans doen ? moet hy zich onderwerpen ? Welnu, de Koning zal het doen. Moet hy afgezet worden ? Welnu, hy zal daarmede te vreede weezen. Moet hy zelfs den naam van Koning verliezen? o, Laat het, in Gods naam ,zo zyn. Ik zal myne juweelen voor een paternoster verwisfelen; myn prachtig paleis voor eene kluizenaars-cèl; myn Koninglyk gewaad voor een' aal» moefeniers-rok; myne uitgefnedene bekers voor een' houten' nap; myn' fcepter voor een' pelgrims-ftaf; myne onderdaanen voor een paar beelden van Hei. ligen; en myn uïtgeftrekt Koningryk voor een ge • ring graf, een gering, een allergeringst graf; — een vergeten graf; of, ik zal my laaten begraaven aan den gemeenen weg, aan een' weg, die dage. lyks betreden word, daar de voeten der onderdaan nen ieder oogenbiik bet hoofd van hunnen Koning R s mbo.  166 RICHARD db II. KONING va» ENGEL; moogen vertrappen; want nu, terwyl ik nog leef, trappen zy reeds op myn hart; en waarom zouden zy dan niet op myn hoofd moogen trappen als ik begraven ben ? — Gy fchreit, Aumerle; gyfchreit, myn tederhartige Neef l Wy zullen van onze verachte traanen fchaadelyken regen maaken,die met den ftormwind van onze zuchten verëenigd, het zomerkoren zal ter nederflaan, en eene duurte in dit oproerig land verwekken. Of zullen wy met onza tegenfpoeden dert fpot dryven, en een aartig fpel met onze traanen maaken? Als.by voorbeeld,van dezelve zolang op dezelfde plaats te Horten, totdat zy een paar graven voor ons zullen gedolven hebben, en, als wy daarin leggen dan zal het zyn: Hier leggen twee Bloedverwanten, die hunne graven gemaakt hebben met de traanen van hunne oogen. Zou dus dit kwaad geen goed doen ? •— Genoeg, genoeg, ik zie wel, dat ik beuzeltaal fpreek, en dat gy my belacht. (Nortbumberland komt op bet Tooneel.) Groottnagtige Prins, Mylord Northumberland, wat zegt Koning Bolingbroke? Wil zyne Majefteit, dat Richard zal leeven, of moet Richard fterven ? Gy hebt flechts eene bui« ging te maaken om Bolingbroke Ja te doen zeggen. NOSTHÜMBÏÏLitfD. Mynheer, hy wacht op het laage voorplein om met u te fpreeken, gelief zo goed te zyn van af te komen. K- Richard, Ja, ik zal afkomen, ik zal afkomen, als de flikkerende Phaëton, toen hy de buiténfpoorige paarden niet meer regeeren kon. (Nortbumberland ver' trekt.) Op het laage voorplein? Ja,wel laag,daar Koningen zich moeten verhagen om op het bevél van verraaders te verfchynen, om hen vergiffenis ♦e fchenken! Moeten wy op het laage voorplein komen, Kom , Koning I Komt Hofftoct I Want nacht-  HISTORIE'SPEL. i6j nachtuilen gillen thans daar voorheen Ieeuwrikke zongen. Bolingbroke. (tegen Northumberland,') Wat zegt zyne Majefteit? Northumberland, Droefheid en hartkwelling doen hem verward fpreeken, even als een onzinnig mensch. (Richard nadert hem.) Maar, daar komt hy zelf. Bol/nobroke. Wykt allen terug? en bewys uwen fchuldigen eerbied aan zyne Majefteit. (Hy knielt neder.) Myn genadigfte Heeri K. Richard. Edele Neef, gy verlaagt uwe vorftelyke knie, door den grond hovaardig te maaken, dat zy de> zelve mag kusfen. Het zou my aangenaamer zyn, dat myn hart uwe genegenheid mogt befpeuren, dan dat myn onvoldaan oog uwe uiterlyke plichtpleeging aanfchouwt. Rys op, Neef, rys op; ik weet dat uw hart ten minfte zo hoog (by legt de tand op zyn hoofd.) opgerezen is, fchoon uwe kniën laag zyn. Bolingbroke. Genadige Vorst, ik kom enkel om myn eigen goed. E. Richard. Uw goed is het uwe, en ik, en alles zyn dè uwen. Bolingbroke. Wees zó verre de myne, myn genadige Vorst, als myn trouwe dienst zulks van u zal verdienen. K. Richard. Gy verdient zeer veel; zy, die den magtigften weg weeten om iets te verkrygen, verdienen zeer veel. Oom York, geeif my de hand; ei, droog uwe oogen af; tiaanen toonen genegenheid en gebrek aan andere hulpmiddelen. Neef, ik ben nog te jong om uw vadet te zyn, en echter zyt gy oud  i6S RICHARD de II. KONING van ENGEL; genoeg om myn erfgenaam te weezen. Hetgeen gy begeert zal ik geeven , en zulks goedwilliglyk ; want wy moeten doen het geen de overmagt van ons vordert. Trek voort naar London. Dit is immers uw voorneemen. Neef? Bolingbroke. Ja, myn genadigfte Vorst. K, RlCHARD. Wel nu, dan mag ik niet Neen zeggen. ZEVENDE TOONEEL. Jiet Tooneel verbeeld een' tuin in bet Hof vin de Koningin. De Koningiw , Twre Staatjufïers. De Koningin. Welk eene uitfpanning zullen wy verkiezen hier in den tuin? Eerste Staatjuffer. Laaten wy met de bal fpeelen, Mevronw. de Koningin. Dit zal my herinneren; dat de waereld vol on« evenheden is, en dat myn geluk niet recht gaat. Tweede Staatjuffer. Laaien wy dan danfen . Mevrouw. De Koningin. Myne voeten kunnen geene maat van vermaak houden , daar myn hart geene maat in droefheid kent. Derhalven , vriendin , niet danfen ; eenig ander vermaak. Eerste Staatjuffer. Wy zullen hiftoriën vernaaien , Mevrouw. De Koningin. Violyke of treurige ? Eerste. Staatjuffer.. . Van beide, Mevrouw. »*  HISTORIESPEL. z&9 d e konikgih. 0 Neen, niet eene van beide; want zo het eene o is een, U1C „ daar & thans van alle vr°iyh^ntbloot ben, Sb» zoveel te meer aan drSheff doe°n Eken; en eene droev.ge zou, dlar ik eeds droefgeestig ben, nog meer tot myn Sek aan vreugde toe doen. En hetgeen ik reeds neb benoeft me! hethaald te worden, en hetgeen my ontbreekt word vruchteloos beklaagd. my Tweede Staatjuffer, Mevrouw, ik zal zingen■ de kokingin. Dit is goed voor u, zo gy 'er rede voor hebt; Ik zou ook wel kunnen fchreijen , Mevrouw, fchreijen my baaen kon iv • eB onder de de l uiniers. Laaten wy durf ^ Ï^T-a te Ju één' brief fpèlden zetten, dat zy droefheid tegen énd■ 8 £ dit do/c Va,° Staanneerfer e£e verandering op handen is;, ieder wanneer e eenige ^ k *St "l' S'ï i e r. («ge» ™« * lHecit'-) , Galheenen , en bind gtntfche nederha.gende daa neeneu , onpereseldekindeien haaren abrikoozen op,die , haare awMf> rfoeefe^^^^ ter, en &yd de hooWen J v-n verheffe« ?3£»^ ftaat moet alles ge-;  ifo RICHARD ds II. KONING yju» ENGEL.' "lyk zyn. Terwyl gy beiden n» uwe bezigheid hebt, zal ik het fchadelyk onkruid gaan uitroeijen, dat zonder ivoordeel de vruchtbaarheid van den grond aan nuttige planten onttrekt. Een Die haak. Waarom zouden wy, in den omtrek van een' tuin, geregelde wetten , en gebruiken, en eene juiste evenredigheid in acht neemen , en dus als in het klein een' welgeflelden ftaat vertoonen? Daar onze door de zee omringde tuin, ons geheele land, vol onkruid is,daar zyne fchoonfte bloemen verflikt, zyne vrucbtboomen onbefnoeid, zyne omheiningen verwoest;en zyne wandelwegen in wanorde zyn, en daar nuttige kruiden krielen van vernielende rypen. Tuinier. Zwyg ftil- Hy, die deeze ongeregelde lente dus heeft laaten geworden, is nu zelf ooggetuige geweest van den afval der bladen; het onkruid,dat onder zyne wyd uitgefpreide takken eene fchuilplaats vond, en dat, hem uitzuigende,hem fcheen op te houden; is uitgeroeid met wortel en al door Bolingbroke. te weeten, de Graaf van Wiltshire , Bushy, en Green. Dienaar. Hoe, zyn zy dood ? Tuinier. Zy zyn dood, en Bolingbroke heeft zich meester gemaakt van den onachtzaamen Koning. Hoe jammer is het, dat hy zyn land niet zo zuiver en geregeld gehouden heeft als wy deezen tuin doen, wy fhyden fomtyds de baften van onze vruchtbooBien in,dewyl zy anders door overmaat van lappen te weelig wordende, door dien overvloed zichzelven zouden bederven; indien hy ook zo gedaan had met die mannen, die al te groot wierden , dan zouden zy nog leeven om vruchten te draagen, die hy gefmaakt zou hebben, te weeten, de vruchten van  HISTORIE.SPÉL, 271 van hunnen plicht. Wy fnyden alle overtollige takken weg, opdat de vruchtdraagende in het Ieven moogen blyven, [indien hy dit ook gedaan had, dan zou hy nog de kroon draagen, welke achteloosheid en ledigheid hem nu van het hoofei ftooten. Dienaar. Hoe, denkt gy da», dat de Koning zal afgezet worden ? Tuinier. Onderdrukt is by reeds, en afgezet zal hy waar» fchynlyk worden. Gisteren avond zyn 'er brieven gekomen aan een' boezemvriend van den Hertog van York, die kwaade tyding behelzen. De Koningin, {tevoorfcbynkomende.) Langer te zwygen zou my doodeiylc benaauwd maaken. Gy evenbeeld van Adam,die hier gefield zyt om deezen hof te beplanten , hoe durft uwe tong dit onaangenaam nieuws voortbrengen»Welk eene Eva, of welk eene flang heeft u aangehitst om een' tweeden val van den (gedoemden mensen te maaken^? Waarom zegt gy, dat Koning Richard zal afgezet worden? Durft gy, gy, die Hechts een weinig beter zyt dan het flof der aarde, zynen val voorfpellen? Zeg my, waar, wanneer, en hoe hebt gy deeze kwaade tyding vernomen? Spreek, onbefenaamde! Tuinier. Vergeef het my, Mevrouw, het is waarlyk geene vreugd voor my, deeze tyding te moeten melden ; maar echter is hetgeen ,ik zeg de waarheid. Koning Richard is in het magtig geweld van Bolingbroke; hun beider lot is in de fchaal gelegd; in de fchaal van uwen Echtgenoot legt niets dan hy zelf, en eenige nietige beuzelingen, die hem flechts lig* ter maaken; en in de fchaal van den vermoogenden Bolingbroke leggen, behalven hy zelf, allen de Pairs van Engeland, en doer dat overwigt doet hy Koning  *1% RICHARD de II. KONING yaïT ENGEL: ning Richard opwaarts ryzen. Spoed u naar Lon. don , en gy zult het dus bevinden ; ik zeg niet» meer, dan hetgeen reeds een ieder weet. deKoningin. Snel ongeluk, dat zo ligt ter been zyt, betrof niet uwe tyding my voornaameiyk ? En moest ik de laatfte weezen, die daarvan kennis kreeg? o, Gy hebt gedacht my het laatst te bedienen, enkel omdat de droefheid des te dieper in myn hart zou doordringen. Komt , Staatjuffers , gaat met my; laaten wy, te London, London's Koning in elend» gaan zien. Hoe, ben ik dan daar toe geboren, dat myn droevig oog den triumf van Bolingbroke zou ■vergrooten? Tuinman, om dat gy my dit droevig nieuws gemeld hebt, wensen ik, dat de gewasfen, die gy plant, nimmer groeijen moogen. (De Ko* ningin vertrekt met de Staatjuffers.) Tuinier. Ongelukkige Koningin, indien dit uwen ftaat Iets kon verbeteren , dan zou ik wel wenfchen, dat myne kunst aan uwe verwenfehing onderworpen wierd. Hier heeft zy eene traan geftort; hier, op deeze plaats zal ik een bed wynruit zaaijen, dat het kruid van genade genaamd word; dus zal hier binnen kort het kruid van genade in de plaats der genade zelve gezien worden ter gedachtenis van eene Koningin, die hier gefchreid heeft. linde van bet Derde Btdryf, VIER.  HISTORIE-SPEL. 273 VIERDE BEDRYF, EERSTE TOONEEL. Het Tooneel is te Londen, in bet Parlementsbuis. Bolingbroke, Aumerle, Northumberland, Percy, FitzWater.Sur. ry, de Bisfcbop van Carlisl e ,deAbt van Westminster,Heraut, Gerechtsdienaars met Bagot. Boltngbroke. {tegen de Gerechtsdienaars.) Brengt Bagot voor. (Tegen Bagot) Spreek nu vryelyk uit. Wat weet gy van da dood van den edelen Gloucefter? Wie heeft die bewerkt by den Koning, en wie heeft de bloedige daad van zy» ontydig fterven uitvevoerd ? Bagot. Laat Lord Aumerle dan tegen my over gefteld worden. Bolingbroke. Neef, treed toe, en zie dien man aan. Bagot. Mylord Aumerle, ik weet, dat uweftoutmoedi. ge tong het zich tot fchande zou rekenen te lochenen, hetgeen zy eens gezegd heeft. In dien droe» vigen tyd, toen Gloucefter's dood beraamd wierd, heb ik u hooren zeggen: „ Is myn arm niet lang „ genoeg, dat die van het gerust Engelsch Hof „ zou kunnen reiken tot Calais en tot aan het „ hoofd van myn' Oom?" Ook heb ik u ten dien tyd onder veele andere redenen hooren zeggen: „ Ik zou liever een gefchenk van honderdduizend „ Kroonen van de hand wyzen, dan toeftaan, dat M Bolingbroke in Engeland terug gwoepe» wierd.** $ En  274 RICHARD de II. KONING va» ENGEL En gy voegde bierby: „ De dood van myn' Neef „ zou een groot geluk voor Engeland zyn." Aumerle. Prinfen, en edele Lords, wat zal ik dit laag fchepfel ten antwoord geeven ? Zal ik myne Prh> felyke Star zó zeer onteeren, dat ik hem met ge. lyke bewoordingen te keer gaa ? Dit moet ik doen, of ik moet myne eer bevlekt laaten met de leugentaal van zyne lafterende lippen. Daar legt myne handfchoen, dat tastbaar teken van de dood, hetwelk u voor de hel beftemt. Gy liegt, en ik zal in uw hartebloed ftaande houden, dat gy liegt het» geen gy zegt, hoe onwaerdig hetzelve ook mooge zyn om de fneede van myn Ridderlyk zwaard te bevlekken. Bolingbroke. Bagot, wacht u wel, dat gy de handfchoen niet opneemt. Aumerle. Eén uitgezonderd, wenschte ik wel, dat de voornaamfte van deeze vergadering my zodanig belee» digd had. FlTZWATER. Indien uw moed gefield is op gelykheid van rang, daar is myne handfchoen, Aumerle, tot een wederpand tegen de uwe. By die glansryke zon, die my aantoont waar gy ftaat, (zweer ik) dat ik u heb hooren zeggen , en wel beroemenderwyze, dat gy de oorzaak waart van de dood van den edelen Gloucefterj zo gy dit ontkent, dan liegt gy grouwelyk; en ik zal uwe valsheid met de punt van myn zwaard terug ftooten in uw hart, daar dezelve eerst gefmeed wierd. Aumerle. Bloodaart, gy verdient niet langer den dag te aanfchouwen.  H I S T O A I E-S P E L, ayf Fl tz water. Op myne eer, ik wenschte wel, dat het op dit oogenbiik mogt gefchiedejn. Aumerle. Fitzwater, hiervoor zult gy voor eeuwig in de hel verdoemd zyn. Percy. Gy liegt, Aumerle; zyne eer is zo zuiver in deeze befchuldiging als gy valsch zyt; en dat gy zulks zyt zal ik u bewyzen, daar legt myne handfchoen; dit zal ik Maande houden tot myn' laafften adem toe. Raap myn pand op, indien gy durft. Aumerle. Zo ik dit niet doe, moeten myne handen afrotten, en nooit meer myn wreekend zwaard over het hoofd van myne vyanden zwaaijen. Een andere Lord. Ik doe insgelyks een' eed, meineedige Aumerle; en tart u uit met zoveel leugens, als 'er van den eenen opgang der zon tot den anderen in uw verraaderlyk oor kunnen gegalmd worden. Daar legt het pand van myne eer, verbind my tot den tweeftryd, zo gy durft. Aumerle. Wie wil my nog meer uitdaagen» By God, ik zal alles aanneemen- Ik heb nog duizend zielen in myne borst, om twintigduizend gelyk gy zyt ten antwoord te ftaan. S URRt. Mylord Fitzwater, ik kan my den tyd nog zeer wel herinneren, dat gy en Aumerle te zaamen gefproken hebt. Fitzwater. Het is waar, Mylord, gy zyt daarby tegenwoordig geweest, en kunt getuigen, dat myn gezegde waarachtig is. S a Sur-  a?5 RICHARD de II. KONING va» ENGEL, S urry. Het is zo valsch , (dit zweer ik) by den Hemel, als de Hemel zelf waarachtig is. Fitzwater. Gy liegt, Surry. Sürrv. ' Eerlooze jongen, deeze leugen zal zó zwaar op myn zwaard leggen , dat hetzelve wraak op wraak zal voortbrengen , totdat gy de leugenftraffer, met dien leugen, zo gerust in de aarde zult leggen als uws Vaders bekkeneel. Ten bewyze, werp ik hier bet pand van myne eer neder, aanvaard dit tot den tweeftryd, zo gy durft. Fitzwater. Hoe noodeloos fpoort gy een paard aan, dat gaarne vooruit wil! Zo wel als ik durf eeten of drinken, of ademen, of leeven, zo wel durf ik Surry in eene woeftyn afwachten , en fpuwen hem in het aangezicht, en zeggen tegen hem: Gy liegt, en liegt, en liegt het nogmaals. Daar is myn onderpand, dat ik u ten ftrengfte ftraffen zal. Aumerle is fchuldig aan de zaak, waarvan ik hem befchuldig, zo waarlyk als ik hoop geluk en voorfpoed te zullen hebben in deeze (voor my nog) nieuwe waereld. Daarenboven heb ik zelf den gebannen Norfolk hooren zeggen j dat gy, Aumerle, twee van uwe dienaars naar Calais gezonden hebt, om den edelen Hertog daar te vermoorden. A u m e r le. Is hier niet één braaf Chriften, die my zy» pand vertrouwt, dat Norfolk liegt; daar legt myne handfchoen, ten onderpand, dat ik het hem bewy zen zal, indien by mag terug geroepen worden. Bolingbroke. A'len deeze gefchillen zullen onbeflist blyven totdat Norfolk terug geroepen is; want hy zal terug geroepen worden; en, fchoon hy myn vyand is.  HISTORIE-SPEL. 177 zal hy echter in alle zyne bezittingen herfteld worden; en zohaast hy terug geroepen zal zyn, zal ik zyne befchuldfging tegen Aumerle aanhooren. Cahlisle. Die roemruchtige, dag zal nooit geboren worden. Een' geruimen tyl heeft de gebannen Norfolk ge* ftreden voor Jefus Chriftus, in roemryke Chriften» veldtogten, de banier van het Heilig Kruis aanvoerende tegen zwarte Heidenen, Turken, enSaraceenen; en vervolgens door oorlogsdaaden afgemat, is hy naar lealiën vertrokken, en daar heeft hy te Venetiën zyn lichaam aan de aarde van dat bekoorlyk land overgegeven, en zyne vlekkeloozeziel aan Jefus Chriftus,zyn'Veldheer,onder wiens banier hy zolang geftreden had. Bolingbroke. Wat zegt gy, Bisfchop, is Norfolk dood? C arlisle. Zo zeker als ik leef, Mylord. Bolingbroke. Lieflyke vreede geleide zyne ziele in Abrahams fchooü ., , ,. üitdaagende Lords, uwe gefchillen zullen onbeflist blyven, tot wy u een' dag zulle» gefteld hebben. TWEEDE TOONEEL. De VooRieEN, De Hertog van York. York. Doorluchtige Hertog van Lancafter, ik kom tot u van wege den ontblooten Richard, die goedwilliglyk u tot zyn' opvolger verklaart, en zyn' ver» moogenden fcepter in uwe koninglyke handen overgeeft. Beklim zyn* troon, dewyl gy nu van hem afdaalt, en: Lang leeve Hendrik , de Vierde van dien naam 1 _ . S 3 B-»i  s78 RICHARD de II. KONINGvar EN GEL. Bolihbbfoie. In Gods naam, ik zal dan den troon beklimmen. Carltsle. Neen, dat verhoede God! Hpe kwaalyk my ook .mooge afgenomen worden hetgeen ik in deeze uwe Vorftelyke tegenwoordigheid zeggen zal, betaamt het my echter de waarheid te fpreeken. Gave God, dat 'er in deeze edele vergadering één gevonden wierd edel genoeg om een onpartydig rechter te zyn over den edelen Richard ; dan zou wasre edelmoedigheid hem een affchrik doen krygen van eene zo groote onrechtvaardigheid. Welk onderdaan mas een vonnis vellen over zyn' Koning? En wie zit hier, die geen onderdaan is van Koning Richard? Men veroordeelt geene misdaadigers, of zy zyn dflarhy tegenwoordig, hoe klaarblykelyk ook hun. ne fchuld mooge zyn; en zal bet Afbeeldfel van de Goddelyke Majefteit, Gods Veldheer, Stedehouder, en verkozen Afgezant, gezalfd, gekroond, en hier, zedert zo veele jaaren, geveftigd, gevonnisd worden door zyne onderdaanen, en lieden van geringer' ftaat dan hy, zonder dat hy zelf daarby tegenwoordig is? Dit verhoede God, dat verlichte «emchen in een Chriftenland zulk eene baatelyke, affcbuwlyke, en fchandelyke daad zouden pleegen. Ik fpreek tegen onderdaanen; en als een onderdaan , die door den Hemel daartoe aangefpoord word . fpreek ik dus ftoutelyk voor hunnen en mynen Koning. Mylord van Hereford , hier tegenwoordig , dien gy Koning noemt, is een trouwlooze verraader tegen den Koning van den ftouten Heretord. En, zo gy hem tot Koning kroont,laat ik o dan dit voorfpellen; Het Engelsch bloed zal den grond (van Engeland) vet mesten, en de nakomelingen zullen zuchten om deeze misdaad. De vreede zal rusten by de Turken en Ongeloovigen, en in dit verblyf van vreede zullen, door inlandfche oor-  H I S TORI E. SPEL. 270 oorlogen , bloedverwanten tegen bloedverwanten , en burgers tegen burgers opitaan. Wanorde, fcbrik, vrees, en muitzucht zullen hier haare woonplaats veftigen, en dit land zal het land van Golgo;ha,en de plaats der doode hoofdfchedels genoemd worden. Ach.' zo gy deeze twee Koninglyke Huizen tegen eikanderen oprokkent, dan zal daaruit de rampzaligfte fcheuring ontftaan, die ooit over deeze vervloekte aarde geheerscht heeft. Voorkomt, belet dit; laat het niet zo zyn, of zo niet, weest verzekerd, dat uwe kindskinderen nog wee over u zullen roepen. Northumberland. Gy hebt wel gefproken, Mynheer; en voor uwe moeite, neemen wy u hier in bewaaring, als fchuldig aan Hoogverraad. Mylord van Westminfler, het zy u aanbevolen hem we! te bewaaren, tot den dag van zyn verhoor. — Behaagt het u, Mylords, in het verzoek der Gemeenten te bewilligen? Bolingbroke. Haalt Richard hier, opdat hy in het openbaar afftand mooge doen. Dus kunnen wy voortgaan aonder verdacht te worden. York. Ik zai zyn geleider zyn. (York vertrekt.) Bolingbroke. Gy, Lords, die hier arrest aangezegd is, zorgt voor uwe veiligheid tegen den dag van uw verhoor. Wy hebben weinig verplichting aan uwe genegenheid, en wy verwachten weinig hulp van uwe handen. S 4 D E R'  4«o RICHARD de II. KONING vah ENGEL» DERDE TOONEEL. De Vooriaen, K. Richard, York. K. Richard. Helaas! waarom word ik tot een'Koninggezon. den, vóór dat ik de* koninglyke gevoelens heb kunnen afleggen, waarmede ik geregeerd heb? Ik ■ heb nog naauwlyks begonnen te leeren my aan te beveelen, te vleijen, te buigen, en te knielen. Geef nog' eenigeu tyd aan de droefheid als myn op ziender om my deeze onderwerping te leeren. Thans kan ik my nog zeer wel te binnen brengen de wezenstrekken van allen deeze mannen; zyn zy niet allen myne (onderdaanen) geweest? Hebben zy niet dikwyls my toegeroepen: Heil zy u! gelyk Judas deed aan Chriftus? Maar hy vond onder twaalf ■Hen getrouw behalven één', en ik vind onder twaalfduizend niet één'. ——> God behoede den koningl Wil niemand Amen zeggen? Ben ik piiefter en klerk te gelyk? Welaan dan: Amen 1 God behoede den Koning ! fchoon ik het niet ben; en ook Amen, wanneer de Hemel my daarvoor haud. Om wat te doen ben ik hier gezonden ? York. Om die vrywillige daad te doen, welke gy, den last der Opperheerfchappy moede, van zelf aangeboden hebt, te weeten, den afftand van uwen ftaat en kroon. K. Richard. Geef my de kroon. — Kom, Neef, vat de kroon aan; hier, aan deeze zyde myne hand, en aan de overzyde de uwe. Nu is deeze gouden krooa selyk aan een' diepen put, die twee emmers heeft, waarvan de een den anderen vult; en waarvan de ledige fteeds in de lucht zweeft, terwyl de andere pmlaag onzichtbaar en vol water is > deeze emmer om*  H I S T O R I ES PEL. 281 omlaag, die met traanen gevuld is, ben ik; myn eigen leed opkroppende, terwyl gy in de hoogte ryst. Bolingbroke. Ik meende, dat uw afftand vrywillig was. K- Richard, Myne kroon wil ik vrywillig afftaan; maar myn' kommer is myn eigen; myn' luister en myn aanzien kunt gy my afneemen, maar niet myn' kommer; over deezen ben ik nog op dit oogenbiik koning. Bolingbroke. Gy geeft my met uwe kroon een gedeelte van uw' kommer over. K. R1 chard. • Het vermeerderen van uw' kommer vermindert de myne niet. Myn kommer is verlies van kommer, dewyl thans myn oude kommer verloren is; uw kommer is aanwinning van kommer; dewyl gy nieuwen kommer aanwint. Den kommer, dien ik Overgeef, behoud ik, fchoon ik dien overgegeven heb; dezelve behoort tot de kroon, en zal my evenwel byblyven. Bolingbroke. Wilt gy goedwilliglyk afftand doen van de kroon ? K. Richard. Ja, neen; — neen, ja; — want ik moet niets zyn; daarom, neen, neen; want ik laat het aan u over. Geef nu acht, op welk eene wyze ik myzeiven wil vernietigen. Ik geef dit zwaar gewigt van myn hoofd over, deezen ondraagbaaren fcepter uit myne hand, en den hoogmoed van de koning* lyke oppermagt uit myn hart; ik wasch met myne eigene traanen myn' Koninglyken balfem af; ik geef met myne eigene handen myne kroon weg;ik verzaak met myne eigene tong myn' geheiligden ftaat; ik ontflaa met myn' eigen' mo?d allen de eeden , die aan my gezworen zyn; ik zweer vrywillig alle S 5 Vor-  a!2 RICHARD de II. KONING va» ENGEL. Vorftelyke pracht en Majefteit af • ik doe afftand van allen myne eigendommen, jaarlykfche inkomften, en lyfrenten; ik herroep allen myne aéten, befluiten, en ordonnantiën ; God vergeeve allen de eeden, die jegens my verbroken zyn! God maa» ke, dat alle geloften, aan u gedaan, ongefchonden moogen onderhouden worden! Hy geeve, dat ik, dje niets meer heb, my over niets bedroeve , en dat gy,die alles verkregen hebt,in dat alles vreugde moogt vinden I Lang moet gy leeven, en op den troon van Richard zitten, en dat Richard welhaast in een* diepen kuil begraven worde! God behoede Xoning Hendrik! dit zegt de ontkoningde Richard, en geeve ,bem veele jaaren van voorfpoed .' Wat ontbreekt 'er nog meer ? Northumberlawd. Niets meer, dan dat gy deeze befchuldigingen leest, benevens de lyst van de misdaaden, door u, in perfoon, en door uwe vleijers uitgevoerd tegen den Staat, en tegen het welzyn van dit Land; opdat T 5 Di  tp8 RICHARD de II. KONING va» ENGEL. De Hertogin. Indien gy om hem het baarenswee had uitgeftaan gelyk ik gedaan heb, dan zoud gy mededoogender zyn. Maar, nu begin ik te ontdekken wat gy denkt; gy vermoed, dat ik aan uw bed ongetrouw benge« weest.en dat hy een bastaart is,en niet uw wettige zoon; waarde York , waarde echtgenoot, denk dat toch niet! Hy gelykt u zo volkomen als iemand u ooit kan gelyken; hy gelykt in het minst niet naar my, of naar iemand van myne bloedverwanten, en echter bemin ik hem tederlyk. York. Maak plaats, buitenfpoorige vrouw. (York vertrekt.) De Hertogin, (tegen Aumerle.) Volg hem, Aumerle; ftyg op zyn paard; fpoed u te post, en maak. dat gy vóór hem by den Koning zyt, en fmeek dien om vergiffenis, éér hy u kan befchuldigen. Ik zal niet lang achterblyven; fchoon ik oud ben twyfel ik niet of ik zal geknield op den grond blyven leggen, en niet opftaan vóór dat Bolingbroke u vergiffenis zal [gefchonken hebben. Spoed u. ZESDE TOONEEL. Bet Tooneel verbeeld de Hofzaal op let Kafleel van Windfor. Bolingbroke, Percy, en andere Lords. Bolingbroke. Kan niemand my iets melden van myn' ,onbe« zonnen' zoon? Het is nu volkomen drie maanden geleden, dat ik hem de laatfte maal gezien heb. Indien ik eenig verdriet heb, dan is hy het; ik zou om 's hemels wil wel wenfchen, Mylords, dat men hem  HISTORIE-SPEL. toe hem vinden kon. Verneemt toch naar hemteLon. don in alle kroegen en herbergen; want men heeft my gezegd, dat dit de plaatfen zyn, daar hy da • gelyks verkeert met ongebonden ligte knaapen, zelfs, naar men zegt met zulken, die in eenzaame enge wegen zich ophouden, om onze wachten te overvallen en de reizigers uit te plunderen, terwyl hy, als een jonge, ongebonden, en verbafterde knaap het zich eene'eer rekent zulk een' fchande. lyken hoop voor te ftaan P e e c r. Mylord, voor omtrent twee dagen heb ik den Prins nog gezien, en hem kennis gegeven van da Rfdderfpelen, die te Oxford reeds gehouden waren. Bolingbroke. En wat zeide de ligtmis ? Percy. Zyn antwoord was, dat hy allen de hoerhuizen zou gaan doorzoeken, en van het flechtfte vrouwmensch , dat hy vinden kon, eene handfchoen fteelen, en die als een teken van gunst draagen , en daarvoor den wakkerften uitdaager uit den zadel ligten- Bolingbroke. Zo los als ftoutmoedig,- echter zie ik door die beide heen nog eenige vonkjes van hoop, welken in ryper jaaren zich gelukkiglyk zouden kunnen ontwikkelen. Maar wie komt daar ? (Aumerle komt tp bet Tooneel. Aumerle. Waar is de Koning ? Bolingbroke. Wat deert onzen Neef, dat hy zo ftaaroogt, en zo verwilderd ziet? Aumerle. God behoede uwe Genade lik bid uwe Majefteit voor  300 RICHARD de II. KONING van ENGEL." ■ voor een oogenbiik afzonderlyk gehoor te moogen hebben- Boltngbroke. (tegen de andere Lords. Vertrekt, Mylords, en Iaat ons hier alleen, (tegen Aumerle.) Wel nu. Neef, wat is nu de zaak? Aumerle. 'knielende.) Veeleer moeten myne kn ën aan de aarde ge* hecht blyven; en myne tong gekleefd aan het ge. hemelte van myn' mond, éér ik" zal opryzen , of fpreeken vóór dat gy my vergiffenis gefchonken hebt. Bolingbroke. ' Is de misdaad nog maar voorgenomen, of is die reeds uitgevoerd? Indien het eerfte waar is, hoe haatelyk de zaak ook zyn mooge, dan zal ik u die echter vergeeven om uwe genegenheid voor het toekomende te winnen. Aumerle. Vergun my dan , "dat ik de deur mooge fluiten, opdat 'er niemand in kome vóór dat ik de zaak zal verhaald hebben. BoLIN gbroke. , Gaa uwen gang. York. (van binnen roepende.) Myn Koning, wees op uwe hoede; neem uzelven in acht, gy hebt een' verraader daar by u. Bolingbroke. (den degen trekkende.) Schelm, ik zal u wel ras buiten ltaat Hellen. Aumerle. Wederhoud uwe wraakzuchtige hand, gy hebt geene rede om te vreezen. York, (van binnen.) Open de deur, onbezorgde, en dwaaslyk. ftoutmoedige Koning. Moet ik in de plaats van genegenheid u verraad komen aanzeggen? Doe de deur open, of ik zal die openbreeken- Z E-  HISTORIESPEL. 301 ZEVENDE TOONEEL. De Koning opent de deur, en York komt in. Bolingbroke. Wat is de rede van uwe komst,Oom; haai eerst wat adem; en meld ons dan hoe na het gevaar is, opdat wy ons moogen wapenen om hetzelve te gemoet te gaan. York Doorlees dit gefchrift, en gy zult daaruit dat verraad verneemen, hetwelk de vermoeidheid my be» let te verhaalen. Aumerle. Herrinner u, als gy leest, de belofte, welke gy gedaan hebt. Ik heb berouw over myne misdaad, lees myn' naam hier niet, myn hart is niet verbonden met myne hand. York. Booswicht, dit was het reeds éér uwe hand dit ondertekende. Ik heb het uit den boezem van den verraader gerukt, myn Vorst, vrees en niet liefde is het, die berouw in hem werkt; heb geen medelyden met hem, want uw medelyden zou eene flang zyn, die u naar het hart zou fteeken. Bolinbroke. Welk eene affchuwlyke, magtige, en vermetele zaamenzweering! o Getrouwe vader van een' ver. raaderlyken zoon! Gy klaare, onbevlekte, en ziï. verblanke bron, waaruit deeze ftroom door moe» rasfige beddingen zyn' ioop genomen heeft, en zichzelven daardoor verontreinigd, de overmaat van uwe deugd bedekt zyne ondeugd, en uwe overvloedige goedheid zal dien doodelyken vlek van uw' overtreedenden zoon verfchoonen. York. Zo zal dan myne deugd de koppelaarfler van zyne  302 RICHARD os II. KONING van ENGEL. zyne ondeugd zyn, en hy zal myne eer verkwiften door zyne fchande; even als losbandige zoons de fchatten van hunnen vader. Myne eer blyft in het , leven als zyne oneer fterft, of de fchande van myn leven legt in zyne oneer; gy dood my door zyn leven; wanneer gy hem verfchoont, dan blyft de verraader overig, en de eerlyke man moet fterven. Di Hiktooi». (van binnen roepende, o Myn Koning.' in Gods naam, laat my in.' Bolingbroke. Welk een fynftemmige fmeeker uit deezen fchellen kreet? DeHertogin. (van binnen.) Eene vrouw, en uwe moei, groote Koning, ik ben het. Spreek met my, heb medelyden met my, open de deur; eene bedelaaresfe bedelt, dis nooit te vooren gebedeld heeft. Bolingbroke. Ons tooneel is thans omgekeerd; en eene ernftige zaak veranderd in het fpei van „ de Bede. laares en de Koning." Myn gevaarlyke Neef laat uwe Moeder in; ik begryp, dat zy ge. komen is om vergiffenis voor u te verzoeken we. gens uwe fnoode misdaad, AGTSTE TOONEEL. Dn Voorigen, De Hertogin.' De Hertogin. o Koning geef toch geen gehoor aan deezen onbarmhartigen man; hy die zichzelven niet lief heeft kan geen' ander' lief hebben. York. Gy dwaaze vrouw, wat komt gy toch hier doen; zullen  H I S T O R I E'S P E L, 303 zullen uwe oude bonten op* nieuw een' verraader opkweeken ? De Hertogin-' (tegen Tork ) Waarde Yoik, heb geduld, (tegen den Koning.) Hoor my, genadige Koning. (Zy knielt.) Bolingbroke. Rys op, waarde Moei. De Hertogin. Nog niet, bid ik u; want ik zal altoos op myne kniën blyven leggen; en nooit een gelukkige dag zien vóór dat gy my blydfchap fchenkt, en my beveelt vrolyk te weezen door vergiffenis te fchenken aan Rutland , myn' misdaadigen zoon. Aumerle. (knielende.) Ik voeg myne gebogene kniën by de bede van myne Moeder. York. (knielende.) En ik buig myne getrouwe kniën tegen hen beiden. Ongeluk wedervaare u zo gy eenige gunst bewyst. De Hertogin. Spreekt hy in ernst? Zie hem flechts aan; zyne oogen ftorten geene traanen, zyne beden zyn niet van harte; zyne woorden komen enkel uit den mond, de onzen uit het hart; by verzoekt flechts geveinsdelyk, en wi! afgewezen zyn; wy bidden met hart, en ziel, en allen onze vermogens. Zyne moede kniën zouden gaarne willen opryzen, dit weet ik;onze kniën zullen gebogen blyven totdat zyaan den grond blyven hechten. Zyne fmeekingen zyn vol van valfche fchynheiligheid, de onze van waaren yver, en oprechtheid; onze beden doen de zyne te niet; laaten zy derhalven die gunst erlangen, welke aan oprechte beden toekomt. • Bolingbroke. Waarde Moei, ftaa op. Ds HerTOoiN. Neen, zeg niet, ftaa op j maar vergeef eerst; en  £o4 RICHARD m II. KONING rAN ENGEL. en zeg dan ftaa op; indien ik uwe voedfter was. die u moest leeren fpreeken, dan zou Verg.S ï~ nenS 7°°ld T" d3t ik u '«ren zou. if heb nog nooit (zo zeer) verlangd een woord te hooren }l\ ,g' verëiffenis Koning; en iaat het me. delyden u leeren hoe (gy dat moet uiifpreeken.) ... , a„ öol'ngbruke. Waarde Moei, ftda op. rur . De Hertogin. Ik imeek niet om op te moogen ftaan. Vergif, fenis is myne eenige bede. iru B o l i wgbroke. Jl ï" hem' 20 (waarlyk) als (ikhoop, dat; de Hemel my (myne zonden) vergeeven zal. p ■ ... . De Hertogin. o Gelukkig lot van eene kniebuiging.' En echter te zeggen: Ik vergeef, is geen Tweemaal vers.fFenis te fchenken, maar alleen meer kracht te^eeven aan de vergiffenis. Het woord is kort, maar niet zo kort als aangenaam j geen woord voegt zo v7rg!rTenlsn.mÓ ^ K°"ing aIs het WÜOrd t u . York Zeg het in het Fransch, Koning; zeg: Pardon, nez - mot. ° ° «r-. D,e h e r t o gin. (tegen York.) • |yAdeuvergifFenis leeren vergiffVnis te vernietigen* Ach! myn wreede, hardhartige Gemaal; wilt gy het woord zich tegen zichzelf doen aankan ten? (tegen Bolingbroke.) Zeg het woord, zoals het in ons land gemeend word, het afgebroken iransch verftaan wy niet. Uw oog begint teTpreeken, plaats uwe tong daar; of plaats uw oor in uw mededoogend hart; opdat, hoorende hoe onze jammerklagten en gebeden hetzelve doorfnyden, het medelyden u mooge beweegen om de vergif, fenis te herhaalen. Bd-  HISTORIE-SPEL. 305 Bolingbroke. Ik vergeef het hem uit den grond van myn hart. De II e r t o9 i n. Gy zyt een God op aarde. B olincbroke. Maar, wat aangaat onzen getrouwen Schoonbroe» der, en den Abt, en alien de overigen van deezen zaamgezworen' hoop, een onvermydelyk ver. derf zal hen overal vervolgen. Waarde Oom, maak, dat 'er eene genoegzaame krygsmagt afge. zonden worde naar Oxford, of waar die verraaders zich moogen bevinden. Ik zweer, dat zy niet in het leven zuSRi blyven;maar ik zal hen doen vatten, zohaast ik flechts weet waar zy zyn. Vaarwel, Oom; en gy, myn Neef, vaarwel; uwe Moeder heeft'gclukkiglyk voor u gebeden , wees in het vervolg getrouw. De Hertogin. Kom myn oude zoon; ik bid God, dat hy u nieuw maake. (Zy vertrekken allen.) -w NEGENDE TOONEEL. Ext on, en een Dienaar. E x t 0 n. Hebt gy niet opgemerkt welke woorden de Koning gefproken heeft ? „ Heb ik niet één' vriend, „ die my van deeze nog in leven zynde Vrees be,, vryden wil?" Zeide hy dit niet?, Diena ab. Dit waren zyne eigen woorden. E x t o n. Heb ik niet één' vriend? Dus fprak hy, en zeide dit tweemaal;tweemaal drong hy dit aan; deed hy niet? • V Die.  305 RICHARD de II. KONING van ENGEL. Die na a k. Dit deed hy. • ■*» E x t 0 n. t En toen hy dit zeide; zag hy my met een veel» beduidend gelaat aan, alsof hy wilde zeggen: . Ik wenschte wel, dat gy de man waart, die deeze vrees van myn hart wilde fcheiden ; hiermede meen» de hy Koning Ricbard te Pomfret. Kom, laaten wy gaan; ik ben die vriend van den Koning, en hem van zyn' vyand verlosten. TIENDE TOONEEL. Eet Tooneel verbeeld de gevangenis op bet Kafteel van Pomfret. K. Richard. (alleen") Ik heb overdacht, hoe ik deeze gevangenis zal vergelyken met de waereld; en dit tot nog toe niet kunnen doen; want de waereld is volkryk, en hier is niemand als ik alleen; en echter zal ik het nog eens beproeven. Ik zal myn verftand de vrouw van myn' geest doen zyn, en rnyn' geest den vader; en deeze twee zullen eene teelt van nog broedende gedachten teelen, en deeze gedachten zullen • deeze kleine waereld bevolken; van aart volkomen gelyk aan de volken van den aardbodem; want niet ééne gedachte is vergenoegd. Die van de beste foort, zoals de gedachten over Goddelyke zaaken, zyn vol van twyfelingen, en ftellen het een woord tegen het ander; als by voorbeeld: „ Komt tot „ my,kinderen!" en wederom integendeel: „Het „ is zo moeijelyk in te komen als voor een kameel „ door het oog van eene naald te gaan." Gedachten, die zich tot grooten ftaat uitftrekken, fmeeden onoploslyke wonderen; zoals, hoe deeze zwakke nagels een' doortogt moogen krabben door de  H I S T O R I E.S P E L. 3c7 de Heenen* ribben van deeze myne harde waereld, (naamelyk door) de ruwe muuren van mynegevangenis; en (hoe zy) door haaren hoogmoed fterven omdat zy dit niet kunnen doen. Gedachten, die tot genoegen ftrekken, vleijen zichzelven; dat zy de eerfte flaaven van de Fortuin niet zyn, en ook de jaatften niet zullen weezen, even gelyk dwaaze bedelaars, die, inden ftokgefloten,hunne fchande daarmede zoeken te bedekken, dat veelen reeds daarin gezeten hebben, en dat 'er ook nog veelen daarin zullen moeten zitten; en in deeze overdenking vinden zy eene foort van gemak, doordien zy dus hun eigen ongeluk laaden op den rug van degeenen, die vóór hen hetzelfde lot hebben moeten ondergaan. Dus vertoon ik hier in ééne gevangenis eene menigte van menfchen, waarvan niet een te vreeden is. Somtydsben ik een Koning; en dan maakt het verraad my weder zo droefgees tig, dat ik wensch een bedelaar te zyn; en dat ben ik inderdaad. Dan leert my de kwellende behoeftigheid wederom, dat ik in beter' ftaat was toen ik een Koning was; en dan ben ik weder Koning op nieuw; en dan denk ik van tyd tot tyd , datikonttroond ben door Bolingbroke, en tegenwoordig juist niets ben. Maar wat ik ook weezen mooge, zo kan noch ik, noch eenig ander mensch , die enkel een mensch is,te vreeden gefteld worden vóóndat hy daardoor tot rust gebragt word, dat hy niets is. (Men boort muziek.) Hoor ik muziek? ha, ha; houd de maat» zo onaangenaam als deaangenaame muziek is,wanneer men geene maat houd en geene proportie in acht neemt, zo is het ook met de muziek' van het menfchelyk leven; en hier is myn gehoor fyn genoeg, om gekwetst te worden door eene fout in de maat, of door eene kwaalyk ge fteldefnaar; maar voor de overeenflemming van myn' ftaat met den tyd bad ik geen oor om te hooien, dat de maat daarin gebroken wierd. Ik ver. V 2 deed  308 RICHARD de II.KONING van ENGEL. deed den tyd, en nu verdoet de tyd my; want nu heeft de tyd my tot zyne flagklok gemaakt, myne gedachten zyn minuuten; die met zuchten aangefla» gen worden; myn oog is de wyzerplaat, waarop myn vinger , even als een wyzer, geduurig wy3t, wanneer die myne traanen afwischt; vervolgens is de klokflag , die te kennen geeft welk uur het is, niets anders dan luide verzuchtingen, die op myn hart liaan, dat de klok is; dus tekenen zuchten , traanen , en jammerklagten, de minuuten,deuuren, en de tyden van den dag. Maar myn tyd loopt te post voor de trotfche blydfchap van Bolingbroke, terwyl ik hier ftaa als zyn belachelyke klokkepop. De muziek maakt my krankzinnig, laat dezelve niet meer gehoord worden; want fchoon dezelve fom» tyds krankzinnige menfchen weder tot het gebruik van hun verftand gebragt heeft, fchynt het echter dat die, by my, een' wyzen man krankzinnig zou maaken. Gezegend echter zy de ziel van hem, die my dezelve verleent; want het is een teken van genegenheid , en genegenheid voor Richard is een zeldzaam juweel in deeze waereld, waarin een ieder my haat. ELFDE TOONEEL. K. Richard, een Stalknecht. Stalknecht. Heil zy u, myn Koninglyke Vorst! K. Richard. Ik dank u, edele Pair. De goedkoopfte van ons is nog wel tien grooten te duur. Wie zyt gy, en hoe komt gy hier? daar nooit iemand komt dan die donkerziende rekel, die my eëten brengt, om myn ongeluk nog langer te doen leeven. Stalknecht. Ik ben een arm ftalknecht by u geweest, myn Vorst,  Pen lcliliTtlig ^reweeteia zy uv loon ; aisozcjiaia) se erwsc&s . yiMAr.jcs-&Zm   HISTORIESPEL, 300 Vorst, toen gy nog Koning waart; en thans op myne reis zynde naar York heb ik met veel moeite ten laatfte verlof gekregen om bet gelaat van myn' gewezen' heer nog eens te aanfchouwen. o, Hoe griefdehetmyn hart, toen ik op den dag van de kroo» ning in de ftraaten van London zag, dat Bolingbroke uwen Barbaryfchen Schimmel bereed, dat fchoon paard, hetwelk gy zo menigmaal bereden hebt; dat paard, dat ik met zoveel zorg en moeite afgerecht heb!' K, Richard. B Reed hy op myn' Barbaryfchen Schimmel ? Zeg my eens, beleefde vriend, hoe ging die onder hem? Stalknecht. Zo trotsch en moedig alsof hy den grond veri achtte. K. Richard. Zo moedig omdat Bolingbroke op zyn' rug zat! Dat paard heeft menigmaal brood uit myne Koninglyke hand gegeten; deeze zelfde hand heeft het wel'moedig gemaakt doorhetteftreelen; ftruikelde het niet ? Kon het niet vallen, dewyl toch hoogmoed vóór den val komt, en dien hoogmoedigen man den nek doen breeken, die zich verftoutte om zyn' rug te befchryden?. Vergeef het my, paard; waarom zou ik u befchimpen, daar gy, gefchapen om de menfchen onderdaanig te zyn, geboren, zyt tot draagen? Ik ben geen paard geboren en echter draag ik een' last als een ezel,, die met fpooren geftoken en afgemend word door den rondjaagenden Bolingbroke. V 3 TWAALF.  Sio RICHARD be II. KONING van ENGEL. TWAALFDE TOONEEL. De Voorigen, Da Cipier, (met een'fcbotel.) De Cipier, (tegen den Stalknecht.) Vriend, gaa heen, gy mooge hier niet langer fejyven. K. Ric h a r d. (tegen den Stalknecht.) Zo gy myn vriend zyt, dan is'het tyd dat gy gaat. Stalknecht. Hetgeen myne tong niet durft, dat zal myn hart zeggen. (Hy vertrekt.) De Cipier. Mylord, behaagt het u toe te tasten ? K. Richard. Proef gy het eerst, gelyk gy gewoon zyt te doen. De Cipier.Mylord, ik mag niet; want de Ridder Pierct van Exton, die zo even van den Koning gekome» is, heeft my het tegendeel bevolen. K. Richard. De duivel haale Hendrik van Lancafter en u! Het geduld is verfchaald, en ik heb eene walg daarvan. (Hy Jlaat den Cipier.) De Cipiex. Help, help, helpI (Exton komt toejebieten met tenige dienaart. K. Richard. Hoe nu? «— Wat wil de dood met deezen woeften aanval ? (tegen ten'van de dienaart) Schelm, uwe eigene hand geeft my het middel tot uwe dood. (Hy ontrukt hem zyn zwaard, en Jleekt hem dood.) (Tegen een' anderen, dien by int gelyk dood. fteekt) Gaa heen, en vul ook eene plaats in de hel. (Exton velt bem neder.) Die hand zal in een onuit» Sfiutchbaar vuur voor eeuwig branden, welke myn' ge»  HISTORIE-SPEL. 311 geheiligden perfoon zo moorddaadiglyk van het leven berooft; uwe vermetele vuist heeft des Konines land met des Konings bloed bevlekt. Styg o%. waarts, myne ziel, ftyg opwaarts, uwe plaats is boven in den hemel; terwyl het log vleesch neder, zinkt om hier te fterven! (Hy jlerft.) * Exton. Zo vol van dapperheid als van Koninglyk bloed. — Beiden heb ik verdaan. Ach i dat die daad goed ware! maar nu zegt my de Duivel die my eerst zeide.dat die goed was, dat dezelve reeds in de hel opgetekend ftaat. Ik zal deezen dooden Koning aan den levendigen Koning brengen. (Te. gen de overige dienaars.) Neemt deeze andere (lyken) weg, en begraaft hen hier. DERTIENDE TOONEEL. Het Tooneel verheeld de Hofzaal te IVindfor. Bolingbroke. York. en andere Lords, en Gevolg, (men boort de trompetten.) Bolingbroke. Waarde Oom York, het laatst nieuws, dat ik gehoord heb, is, dat de muitelingen onze ftad Cicefter in Glouceftershire in brand geftoken heb. ben; maar of zy gevangen of gedood zyn weeten wy nog niet. (Northumberland komt.) Welkom, Mylord; wat brengt gy nieuws? Northumberland.Vooraf wensch ik alle heil aan uwe geheiligde Majefteit; vervolgens kan ik u dit nieuws melden, dat ik de hoofden van Salisbury, Spencer, Blunt, en Kent naar London heb opgezonden. Op welk eene wyze zy gevangen zyn genomen kunt gy breedV 4 voa-  312 RICHARD de II. KONING van ENGEL. voeriger in dit papier leezen. (Hy geeft den Kt-' ning een papier.) Bolingbroke. Ik dank u, waarde Lord, voor uwe moeite,en zal uwe waardy ook naar waardy beloonen. (Fitz•water ko.nt) Fitzwater. Myn Vorst, ik heb van Oxford naar London opgezonden de hoofden van Broccas en van Ridder Bennet Siely, twee der gevaarlykfle zaamgezworsnen, die u te Oxford zo grouwelyk om het leven dachten te brengen. Bolingbroke. Uwe moeite, Fitzwater, zal niet vergeten worden ; ik weet zeer wel, dat uwe verdienden zeer groot zyn. (Percy komt met denBisfcbopvanCarisle.') Percy. Het hoofd der zaamenzweering, de Abt van Westminfter, overwonnen van knaaging in het geweeten en angftige droefgeestigheid heeft zyn lyk aan het graf overgegeven; maar hier breng ik u den Bisfchop van Carlisle levendig om af te wacb« ten ,welk een vonnis gy tot ftraf voor zyn' hoog», moed over hem zult uitfpreeken. Bolingbroke. Carlisle, dit zy uw vonnis: Kiesjeenige afgezon» derde en gewyde plaats, buiten die, welke gy reeds bezit, en ganiet daar een ftil en gerust leven, op dat gy in vreede leeven moogt; want fchoon gy altoos myn vyand geweest zyt, heb ik fteeds blinkende merktekenen van eerlykheid in u gezien. (Exton komt met eenige dienaars, die eene doodkist draagen. Exton. Magtige Koning, in deeze kist fchenk ik u uwe hegravene vrees; hierin legt ademloos de magtigfte van u*'e grootfte vyanden, Richard van Bordeaux llppi my herwaarts gebragt, B».  HISTORIESPEL. 313 Bolingbroke, Exton, ik dank u nist; want gy hebt een' haatelyken moord met uwa noodlottige hand gebragt over my, en oirer dit beroemde land. Exton. Op het zeggen van uw* eigen mond, myn Koning, heb ik deeze daad gedaan. Bolingbroke: Zy zyn geen beminnaars van vergif, die vergif noodig' hebben; even zo bemin ik ook u niet • fchoon ik hem dood wenschte, haat ik den moordenaar, eneemin hem vermoord. De wroegiBg van een fchuldig geweeten zy uw loon ,• maar verwacht van my geen vriendelyk woord of Koninglyk gunstbewys. Gaa met Caïn omzwerven in de fcha« duwen der dood, en vertoon u nooit by het licht van den dag. Mylords, ik betuig u, dat myne'ziel vol droefheid is, omdat ik met bloed heb moeten befpiengd worden om waschdom te krygen. Komt, treurt met my'om hem, dien ik betreur, en trekt terftondhet aklig rouwkleed aan; ik zal eene reis doen naar het Heilig Land , om dit bloed van myne fchuldige hand af te wasfchen. Volgt my treunglyk na, doet dit ten gevalle van myn' rouw, en fchreit met my over deeze ontydige dood. Einde van bét vyfde en laatfte Bedryf. AAK»  31* AANMERKINGEN o p RICHARD den TWEEDEN KONING vak ENGELAND, HISTORIE-SPEL. Dit Tooneelftuk beeft in het Engelsen den 'titel van: Leven en dood van Koning Richard den Twee* den; doch dewyl hetzelve niets meer behelst dan de gebeurtenisfen der twee laatfte levensjaaten van dien Vorst, heb ik geóórdeeld, dat het beter zou zyn het voorfte gedeelte van dien titel weg te laaten. De voorvallen, in dit ftuk behandeld, beginnen met BoLiNGBROKs'sbefchuldiging tegen den Hertog van Norfolk, wegens Hoog-verraad,hetgeen voorviel in den jaare 1398, en eindigen met het ombrengen van Koning Richard op het Kafteel van Pomfret in den jaare 1400, of in het begin van 1401. Vertaalei. Pag. 204. Reg. %, 3. als ecri katyven verraader. Ik heb het woord katyf, fchoon verouderd on« duitsch hier behouden, dewyl het een woord van verachting is, waar van de Ridders zich eertyds byna in alle taaien bedienden. Hetzelve is oorfpronglyk Latyn, captivus, en betekent een gevangen , de Italiaanen hebben het vervolgens overgenomen en daaraan eene ruimer betekenis gehecht; by hen betekent cattivo niet alleen een gevangen, maar ook een flaaf, en een deugniet; waarfchynlyk is deeze laatfte betekenis daaraan gehecht, om rede dat  AANM. op RICH. de TWEEDE. HIST.SPEL.315 dat de ftaat van flaaverny doorgaans veele on« deugden voortbrengt, gelyk Homerus reedsgezead heeft H/wtrv Ttif «psT»ïf axoiïwa. iuKttv ¥iu,tt(. Eén dag van flaaverny beneemt de helft der deugd. „ , _ Vertaaler. rag. 206. Reg. n. „ voor zyne nakomelingen, " Dit is volgens de eerfte uitgaave in folio; de laatcre uitgaaven hebben: voor myne nakomelingen; en met rede, want de nakomelingen van Mowbray liepen gevaar van door de1 befchuldiging van Bohw6br0ke in hunne eer gekwetst te worden. _ _ Dr. Johnso». rag. 2ii. Reg. 7, 6, 5. (van onderen.) ,, Gy hebt tbans myne tong in myn' mond geker„ kerd,acbter de dubbele Jlagdeuren van myne tanden „ en lippen," Deeze verbloemde fpreekwys heeft Pope in zyne uitgaaf weggelaten, waarfchynlyk omdat die hem niet behaagde; fchoon dezelve ook niet zeer fraai is, zou men die echter kunnen verfchoonen door een voorbeeld van den Vader der Dichteren, die, in het vierde Boek van de Ilias, Ulysses tegen Agamemnow deet zeggen ; Arys/Ju, jtotóv re sffof Qvyér tfM{ dSótrw i O, Agamemnon, welke taal ontvlied daar uit de verfchanfing uwer tanden ? Op welke plaats het ?pXOf dSónm, d: verfcban. Jjng der tanden zeer naby komt aan, de dubbele jlag> deuren der tanden van Shakespeare. Theobald. rag.  5i6 AANMERKINGEN op RICHARD de II. Pag. 212. Reg. 18, io. want dat gedeelte, betwelk gy ons fchuldig » zyt, verbannen wy te gelyk met u," Het is eene Quasftie, waar over de beroemdfte Geleerden, die over het Recht der Volken ge« fchreven hebben fteeds getwist hebben, te weeten: Of een .balling nog de onderdaan blyft van die Moogendheid , uit wier land hy gebannen is? Cicero en de Lord-Kanfelier Clarendon houden zulks ftaande; doch Hobbes en Puffendorb' ontkennen dit. Onze Dichter fchynt hier van het gevoelen der laatften te zyn. Dr. Warburton. ■Pag. 216. Reg. 17, >■ 25. Neen, veeleer zal elke verdrietige flap, dien ik doe, my te binnen brengen, boe groot een gedeelte van de waereld ik my verwyder van die juweelen , welken ik boven alles bemin. Moet ik niet een' langen leertyd uitftaan in bet -doorkruisfen van vreemd de landen, en kan ik, wanneer ik éénmaal myne vrybeid wedergekregen heb, wy wel op iets anders beroemen, dan dat ik tot myne eigene droefheid een reiziger geweest ben? Dit geheel antwoord van Bolingbroke is in fommige oude uitgaaven weggelaten, doch ik heb de vryheid gebruikt van hetzelve uit de oude uitgaaf in quarto weder in te'voegen; wel is waar, dat de aanfpeeling op den leertyd van een' ambachtsman juist niet zeer verheven is, maar evenwel was dit antwoord, naar myne gedachten, nog te goed otn deswegens in het geheel weggelaten te worden. Theobald. Ibid. De laatfte regel in het Engelsch: But that I was a Journeyman to grief. kan ook dus vertaald worden: Dan dat ik een reiziger mar de droefheid geweest ben. of  KONING van ENGELAND, HIST. SPEL, 317 of ook, Dan dat ik een daglooner van ie droefheid geweest ben. Want Journeyman betekent dit beide; en misfchien heeft Shakespeare dit laatfte in het oog gehad, dewyl hy Bolingbroke een weinig te vooren laat fpreeken van een' leertyd. Doch hoe het zy ik ben het volkomen eens met Dr. John?on, dat hier in het Engelsch eene armhartige woordfpee» ling plaats heeft, waaraan onze groote Dichter zich maar al te veel fchuldig maakt. Vertaaler, Pag. 217. Reg. 2, r. (van onderen.) Hier behoort het eerfte Bedryf.te eindigen, ten einde de oude Hertog van Lancafter, geduurende de tusfchenruimte dier twee bedryven, den tyd • mooge hebben om zyn' zoon uitgeleide te doen, terug te komen!, en ziek te worden. Het eerfte tooneel van het tweede bedryf begint dan, volgens deeze verdeeling, met eene zeer natuur, lyke zaamenfpraak tusfchen den Koning en zyne Hovelingen, die zeer gevoeglyk afgebroken word door de boodfchap van de ziekte van Lancafter, daar 'er integendeel, zoals het thans verdeeld is, veel meer tusfchenruimte van tyd is tusfchen het zesde en zevende tooneel dan tusfchen het eerfts en tweede bedryf. Dr. Johnson. Pag. 212. Reg. 6, 7. „ verbaalen der modes van bet prachtig Italiën" Onze Dichter, die aan alle volken de gewoonten der Engelfchen, en aan alle tydgewrichten de zeden van zynen tyd geeft; legt aan de eeuw van Koning Richard den Tweeden eene. dwaasheid te last, die misfchien toen nog onbekend was, fchoon in de tyden van Shakespeare alge. meen bekend en beklaagd. Dr. Johnson. Pag.  318 AANMERKINGEN op RICHARD de II. Pag. 226 Reg. 16, n, 18, I0. ,, en laat uwe tnbarmbartigbeid de fikkel van ,, den tyd zyn om eensklaps eene bloem aftemaaijtn „ d%e reeds voorlang verwelkt is." In alle de uitgaaven ftaat in het Engelsch ase voor edge, ouderdom voor fikkel; doch dewyl dit geen goeden zin geeft, heeft Dr. Johnson.myns oordeels, zeer verftandiglyk deeze kleine verande. ring gemaakt, te meer dewyl deeze twee woorden in de uitlpraak genoegzaam gelyk zyn. „ _ Vertaaler. rag. 234. Reg. 12, 13, I4> IS. „ even als vèrgezichten , die. wannier zy „ wel bejcbouwd worden, niets dan verwarring op. „ leveren; maar niet recht bekeken vertoonen zy eenige „ Jcbynbeelden." * b Dit is eene fraaije vergelyking, en de zaak welke daartoe aanleiding gegeven heeft is deeze volgende. Onder de Wiskundige vermaaklykheden, vind men eene in de Gezichtkunde, daar eene iiguur getekend word, in welke allen de regels der Doorzichtkunde omgekeerd zyn; zodat, wanneer men zodanig een figuur befchouwt even gelyk andere, die volgens de regelen der Door. zichtkunde getekend zyn, dezelve niets dan verwarde trekken oplevert; en indien men die in haare waare en regelmaatige gedaante wil zien dan fchouwen1 ^ ê6heel 3nder 00gPunt be* n Dr. Warburton. rag. 237. Reg. 10. (van anderen) „ naar Plasbie" De Heerlykheid van Plashie was een vlek ge-j legen in het Graaffchap Essex. en toebehoorende aan de Hertoginne van Gloucester. Pag. 244. Reg. 2, 1. (van onderen.) „ en door eene troifcbe vertooning van wapenen. ,, dte wy verachten? " Dr.  KONING van ENGELAND,HIST. SPEL. 319 Dr. Warburton wil dat men hier zal leezen in de plaats van An oftentation of despis'd arms. Eene trotfche vertooning van verachte wapenen. An oftentation of dispos'd arms. Eene trotfche vertooning van geregelde wapenen. Doch ik heb in myne vertaaling de gewoone leezing letterlyk gevolgd, uitgezonderd al. leen, dat ik in de plaats van het voorleden-tyde lydelyk deelwoord „ veracht" eene kleine omkee. ring gebruikt heb om de meening van den Dichter duidelyker te maaken. D 7, Vertaaler, Pag. 247. Reg- 11. (van onderen.) ELFDE TOONEEL. Dit Tooneel is zó ongefchikt en zó geheel buiten alle orde hier geplaatst, dat ik niet nalaaten kan te gelooven, dat het by toeval uit zyne behoorlyk verband geraakt is; hetgeen, wanneer de tooneelen op losfe bladen gefchreven zyn geweest zeer gemakkelyk heefc kunnen gebeuren. Deezé zaamenfpraak was, by het opftellen,waarfchynlyk het Tweede Tooneel van het Derde Bedryf, en ik zou den Leezer raaden, die als daar thuis behoorende te befchouwen; fchoon ik my niet heb durven verftouten deeze verandering te maaken Deeze myne gisfing is zo vreemd niet, als zy misfchien aan fommigen in den beginne zal voorkomen. Dit Tooneelftuk was, ten tyde van Shakespeare niet in Bedryven verdeeld; de twee uitgaaven, die daarvan by zyn leven gedrukt zyn, zyn niets anders dan eene aaneenfchakeling van Tooneelen, zonder eenig kenmerk van eene Rust of van een nieuw Bedryf. In zulk een wild en onregelmaatig Tooneelftuk heeft dus zeer gemak» kelyk eene verplaatfing kunnen ftand grypen. Dr. Johnson. Pag.  5*0 AANMERKINGEN op RICHARD de IL Pag. 248. Reg. 5. 15. ,, De laurierboomen in ons land zyn allen ver„ dord, en iucbtvcrfcbynfelen fcbrikken de va/lei „ Jlerren van den bemel; de bleeke maan ziet bloedig „ neder op de aarde, en uitgeteerde waarzeggers ,, voorfpellen eene vreeslyke verandering. De ryke ,, lieden zien bedrukt, en deugnieten danfen en „ fpringen; de eerjlen vreezen te zullen verliezen „ betgeen zy bezitten , en de anderen 'boopen te win„ nen door oorlog en verwoesting. Deeze tekenen „ voorfpellen de dood van Koningen." Deeze aanhaaling van wonderen, fchoon byzonder fchoon en poëetisch, is echter op de hiftorie gegrond, dewyl men van dezelven vind gemeld in Hollingsbead's Cbronicle, en in Dr. Heywarde's Life and Raigne of Henry the Fourtb. 1599. Dr. Johnson en Stevens. Pag. 250. Reg. 1, 2. „ myn wapenfcbili, van voor myne eigen ven„ fleren weggerukt." Het was oudtyds gebruikelyk, gelyk men op fommige oude Kafteelen nog zien kan, het wapen« fchiid der Familie op de glazen te doen fchilde» ren. Dr. Johnson. Ibid. Reg. 3, 2. (van onderen.) 3, om Glendower en zyne medeflanders te beflry den, " Schoon deeze regel in alle de oude uitgaaven gevonden word, geloof ik echter, dat dezelve een invoegfel is van eene vreemde hand, en dat die derhalven moet verworpen worden. Vooreerst, dewyl die tusfchen 'twee regels, die (in het Engelsen) op eikanderen rymen in geplaatst is, en ten anderen, dien regel voor echt te houden zou zyn eene groote vergetelheid en onachtzaamheid in den Dichter te onderftellen. Bolingbroke is bisr nog eerst nieuwlings aangeland ,a hy is thans te  XONINGvaw ENGELAND, HIST.SFEL. 321 te Bristol met eene geringe magt;' hy heeft nog niet met het Parlement gefproken; en is dus nog zóverre niet verzekerd van zyne opvolging, dat hy denken zon om een' opftand te dempen vóór dat hy den troon beklommen had. Daarenboven vind men, dat de opftand van Glendower een begin maakt van des Dichters hierop volgend HistorieSpel, te weeten het Eerfte Deel van Hendrik de Vierde; en de tyding van de nederlaag van Mortimer door dien Houten Walschman is de inhoud van het eerfte Tooneel van dat Spel. Daarenboven, fchoon Glendower in het eerfte jaar der regeering van Koning Hendrik den Vierden oproerig begon te worden, naar de Opperheerfchappy van het Prinsdom Wallis te ftaan, en Mortimer gevangen nam; was het echter niet éér dan in het volgende jaar, dat de Koning eenige krygsmagt tegen hem deed optrekken. }b 5 6 Theobald. Pag. 251. Reg. 1. TWEEDE TOONEEL. Tusfchen deeze twee Tooneelen zou het laatfle Tooneel van het Tweede Bedryf moeten ingevoegd worden, gelyk ik hier voor gezegd heb. Dr. Johnson. Pag. 255. Reg. 2. „ Myn oor is open, enz. Het fchynt, dat de Dichter het oogmerk gehad heeft, om Richard byzyn"val in achting te doen iyzen, en gevolglyk den Leezer tot zyn voordeel in te neemen. Hy geeft hem hier enkel een' lydzaamen moed, die veeleer de deugd is van een' Martelaar dan van een' Koning. Ten tyde van zyn' voorfpoed zagen wy hem heerschzuchtig en onderdrukkend, maar in zyn' tegenfpoed is hy verftandig, lydzaam, en godvreezend. Dr. Johnson. x mi.  322 AANMERKINGEN op RICHARD de II. Ibid, Reg. 9, 8- (van onderen) „ De Geesteiyken. " In het Engelsch . ftaar eigentlyk „ Voorbid. „ ders. "En gelyk Dr. Warburton ieest, „ Tby „ beadsmen, Uwe Voorbidders." Dewyl nu de Voor. bidders van den Koning zyne Kapeliaanen waren, heb ik hier het woord Geesteiyken, als meer ge. bruikelyk dan dat van Voorbidders, gebezigd,en de leezing van den Ridder Hanmer gehouden, dewyl, myns bedunkens, Scroop hier fpreekt van de Geesteiyken in het algemeen, en niet van eenige weinige Kapellaanen van 's Konings huis. Vfrtaaler, Ibid, Reg. 8, 7. (van onderen.) dubbel-dooielyk taxusbout." De Dichter noemt dit hout aldus omdat de bladen van dien boom, vergiftig zyn, en omdat van deszelfs hout de boogen gemaakt wierden, die tot een doodelyk gebruik ftrekten. Dr. Warburton. Pag. 256. Reg. 1, 2. 3. „ Waar is de Graaf van Wiltsbire ? Waar is „ Bagot? Wat is 'er geworden van Busby? Waar „ is Green? " Hier vind men vier perfoonen genoemd, en flechts eenige weinige regels laater noemt de Koning Hen drie Judasfen , omdat zy vreede gemaakt hadden met Bolinobroke; maar boe, hadden zy vreede gemaakt ? Met het verlies van hun hoofd. Nadat Scroop dit aldus had uitgelegd, zegt Aumerle: „ Zyn Busby, Green, en de Graaf van Wüts„ bire dood? " Zodat Bagot hier ongenoemd blyft, en deeze was het ook in ierdaad oncfnapt, en had zich met nllen mooglyken fpoed naar Chester begeven vanwaar hy naar Ierland gevlucht was. Enwy lee! zen ook, in het Tweede Bed»yf, dat dit zyn voormen was; want daar zegt hy: „ Neen,  KONING van ENGELAND, HIST. SPEL. 323 „ Neen, ik gaa naar zyne Majefteit in Ier. „ land. " Nu is het immers niet waarfchynlyk , dat de Dichter zich aan zuik eene vergetelheid en tegenftrydighetd zal fchuldig gemaakt hebben. De ovw ichryvers moeten zich vergist hebben. Het fchynt »y toe, dat de Dichter zelf gefchreven heeft: » Wbere is tb'e Earl of Wiltsbire? Wbere is „ be got? " „ Waar is de Graaf van Wiltshire? Waar „ is hy beland? " en dat door de overeenkomst der Ietteren van de woorden be got, en bagot, deeze misflag in de affcbriften is ingeflopen. T,., , Theobalb. Ibid.. Deeze leezing volgt Dn. Warburton. De Ridder Hanmer laat de laatfte vraag geheel weg, hetgeen my ook best zou behaagen, dewyl het zeggen: Wbere is he got ? my niet in de ooren klinkt als een fpreekwyze van Shakespeare. tl-j t, , Dr. Johnson. Ibid. Reg. 7. (van onderen.) „ in den bollen grond," , ,dr' Warburton wil dat men voor, bollots, bol, of bollovj'd, uitgehold, zal leezen, ballood, geiuyd, doch myns bedunkens is deeze verandering onnoodig, dewyl de oude leezing een' goeden zin heeft, waarom ik die ook behouden heb. j, „ Vertaaler. rag. 2S7. Reg. 12 (van onderen.) „ daar zit die fpotfter," Het woord antiek, dat ik hier door fpotfter ver. taald heb, betekent eigentlyk dien perfoon, die in de oude Spelen de rol van Nar of Grappenmaaker fpeelde, en gewoon was zelfs de grootfte perfonadien van het Stuk te befpotten; denzelfden dien X 2 de  324 AANMERKINGEN op RICHARD de li. deFranfcben, bouffon, noemen;in onze taal weet ik geen'eigentlyker'.naam hier voor, dan, hansworst, doch ik heb fpotfter gekozen, eensdeels, omdat de dood hier als eene vrouw voorkomende, het woord hansworst niet zo wel op haar kon toegepast worden in onze taal als in het Engelsch, daar antiek toepasfelyk is op beiden de geflachten, en anderdeels, omdat het gemelde woord my wat laag.enongevoeglyk in den mond van een'Koning, en wel voornaamelyk in zulke droevige omftan. digheden, voorkwam. „ _ Vertaaler. Pag. 258. Reg. 17, 18. „ en ftryden en fterven is de dood door de dood „ vernietigen; " Hier is eene overgang van de werkende oorzaak tot de uitwerking zelve: de dood door de dood vermettgen wil zeggen, de krygslieden, die de dood van nunne vyanden veroorzaaken, vernietigen. _ _ Vertaaler, Pag. 259. Reg. 12, 13, 14. „ (Ik zweer) by den Hemel, dat ik hem eeu-. „ wig baaten zal, die van my vordert, dat ik „ goedsmoeds zal zyn." , Deeze uitdrukking is zeer juist, en overeen» komftig met den aart der menfchen. Niets is meer beleedigende voor een gemoed, dat overtuigd is, dat zyn ongeluk onherfleibaar is, en dat gereed is om zich gewilliglyk aan zyne onwederftaanbaare rampen te onderwerpen, dan de beuzelachtige en vergezochte vertrooftingen , welke onkundige •dienstvaardigheid uit vriendfehap aan de hand geeft. Dr. JeHNSo». Pag. 263. Rig. 4. 3. 2, r. (van onderen.) „ maar éér by de kroon waarnaar by tracht, in M vreede zal beërven, zullen 'er nog' veel duizend blot'  KONING van ENGELAND, HIST. SPEL. 325 „ bloedige kruinen van menfchen de bloemen van bet „ aanfchyn van Engeland verdrukken," Hier is in het Engelsch weder eene woordfpea. ling met het woord crown, dat eene kroon, en de kruin van bet hoofd betekent. Vertaaler. Pag. 266. Reg. 2, 3. 4- . „ en waarom zouden zy dan niet op myn hoofd „ moogen trappen als ik begraven ben ? " .Shakespeare is maar al te zeer genegen om van ftyl te. veranderen, en het aandoenlyke met het boertende te verwisfelen. Indien de reden van Richard by deeze woorden geëindigd had, dan zou het de natuurlyketaal van onderworpeneelende geweest zyn, en overeenkomftig met zyne meening in zyn tegenwoordig lot. Dr. Johnson. Pag. 272. Reg. 14, 15, 16. „ Tuinman, om dat gy my dit droevig nieuws „ gemeld hebt, wensch ik, dat de gewasfen,die gy „ plant, nimmer groeijen moogen." Deeze verwenfching is weder het gewoon zwak van Shakespeare, dezelve is beuzelachtig, en niet overeenkomftig met den toefbnd van de Koningin; de aanmerking van den tuinman is beter overeen» komftig met zyn' ftaat en toeitand. Dr. Johnson". Ibid. Reg. 21, 23, 24. „ bier, op deeze plaats zal ik een bed wynruit „ zaaijen, dat bet kruid van genade genaamd „ word; " Onze Dichter heeft op meer plaatfen , niet zonder fchyn van bygeloovigheid, aanmerkinggemaakt op de wynruit, by de Franfchen bygenaamd,herbe de grace. Da Wynruit heeft, denkeiyk, dien titel van eerbied gekregen, omdat dezelve in fommiga. landen gebruikt wierd ais een veelvermoogend «A£|i(fi«j)fc«xo» of tegengif tegen de pest, en alle foorten va* vergif. Isidorus zegt, dat de wezel X 3 daïr'  326 AANMERKINGEN op RICHARD ds II. daarvan eer, wanneer hy van eene flang geftoken is. Maar hetgeen wel het meest toegebragt heeft tot derzelver gewaande heiligheid is , dat de duivelbanners daarvan gebruik maakten in de toebereidingen tot het uitdryven der booze gees. ten. Theobald. Pag. 274. Reg. 13, 12. (van onderen.) „ Indien uw moed gefield is op gelykbeld van , rang " In het Engelsch ftaat: . „ If tbat tby valour ftand on fympatbies." hetwelk eigentlyk betekent: Indien uw moed gefield is op eenigen overeenkomfien; welk woord fympatbyt evpt,fió3tict, in het Grieksch eene zeer uitgeftrekte betekenis heeft, en voor meest allerhande ge» lykheden of overeenkomften naar het lichaam of de ziel kan genomen worden, naar vereisch van den zin, waarin hetzelve gebezigd word ; deeze ruime betekenis heeft Shakespeare zich ten nutte gemaakt; fchoon die in het Engelsch anders geene plaats heeft, dewyl het in die taal enkel betekent, eene gelykbeid van aart, of, van aandoenim gen. Vertaaler. Pag. 275. Reg. 19. 24. Allen deeze regels zyn door Dr. Johnson en allen de andere laate üitgeevers weder in den tekst ingevoegd uit de eerfte uitgaaf, fchoon die in alle de andere uitgaaven van, of omtrent Shakespeare's tyd zyn uitgelaten; waarfchynlyk, gelyk Dr. Jonhson zelf bekent, omdat de Dichter zelf die regels, als overtollig heeft doorge. naald. Vertaaler. Pag- 276. Reg. 17, 18. „ Zo wel durf ik Surry in eene wteftyn af' wachten," FlTZ  KONING van ENGELAND , HIST. SPEL. 327 Fitzwater wil hiermede zeggen in eene eenzaame plaats, daar geen mensch gevonden word, die my tegen Surry zou kunnen byftaan; zo zegt de Dichter ook in Macbeth: 0, Wees weder op nieuw levendig, en daag my uit in eene woeftyn met uw zwaard, Dr. Johnson. Pag, 279. Reg. is, 14. (van onderen) » „ iet zy u aanbevolen hem wel te bewaaren, tot ,, den dag van zyn verhoor " Al het overige van dit Bïdryf, dat achter deeze regels volgt is daar by gevoesrd, na de eerfte uitgaaf in het jaar 1598, en vóór de tweede uitgaaf in het jaar 1615. Een gedeelte van deeze byvoe- • ging is zeer gepast, doch daar is ook veel in, dat men zonder gelyk verlies zeer wel zou kunnen misfen. De Dichter heeft door dit fchouwfpel van Richard's onttrooning en vernedering het medelyden der aanlchouwers willen opwekken. Dr, JohnsoN. Pag. 280, Reg. 5, 4, 3, 2, 1. (vanonderen.) en Pag. 281. Reg. 1, 2 3. „ Nu is deeze gouden kroon gelyk aan een' die„ pen put, die twee emmers heeft. waarvan de een „ den anderen vult; en waarvan de ledige fteeds in „ de lucht zweeft, terwyl de andere omlaag on- zichtbaar en vol water is; deeze emmer omlaag, „ die met traanen gevuld is, ben ik; myn eigen leed „ opkroppende, terwyl gy in de hoogte ryst." Deeze vergelyking laat zich niet gemaklyk overeenbrengen met het voorwerp derzelve, te weeten , de Kroon, en is ook juist niet zeer natuurlyk bygebragt- Hat best gedeelte derzelve is daar Richard den Overweldiger de ledige emmer noemt. Dr. Jonhson. X + P'g*  328 AANMERKINGEN op RICHARD de II. Pag. 28 r. Reg. 5. „ Koninglyken balfem, Te weeten de gewyde olie* waarmede hy toj Koning gezalfd was. ' v De. Johnson. rag. 286. R9g. 10, p, 8. (van onderen.) „ kinderen, die nog niet geboren zyn, zullen , deezen dag gevoelen zo fcberp als een doorn " Deeze droefgeeftige voorfpelling van Carusle toont duidelyk, dat Shakespeare's oogmerk ge. wewt is de gemoeden der aanfcbouwers met eene afkeuring der daad van K.Richard's onttroonin» te vervullen. 0 ja „.„ „ Dr. Johnson. Pfg. 288, Reg. x. VYFDE BEDRYF. ■ In de eerfte uitgaaf van Shakespeare, komt de Koning bier niet op het Tooneel, zodat degeheete zamenfpraak tusfchen hem en de Koningin van dat hy op het Tooneel komt af tot het einde van dit fooneel, naderhand door den Dichter daarby gevoegd is. .... _ Dr. Johnson. Ibid. Reg. 8, 9. „ Toren van Julius Cetjar; " Men zegt by overlevering, dat de Tower van London door Julius Cbsar gebouwd is. Dr. Johnson» rag. 289. Reg. 2. (van onderen.) „ Want, belaas!" enz. ■ De Dichter zou wel gedaan hebben, indien hy een Koüing hier had doen eindigen, en de beuzeiachtige kinderpraat over het vuur weggelaten pad. • Dr. Johnson.. - • Pag.  KONING van ENGELAND, HIST. SPEL. 329 Pag. 208. Reg- 5, 4. (van anderen ) „ Kan niemand my iets melden van myn* an>' „ bezonnen' zoon? " Deeze zaamenfpraak, tot daar Aumerle op het Tooneel komt, is eene zeer gepafte inleiding tot het toekomend karakter van Hendrik den Vyfden, tot zyne ligtmisferyën in zyne jeugd en tot zyne grootheid in zyn' manlyken ouderdom. Da. Johnson. Pag. 302. Reg. 13, 12. (van onderen,) „ De Bedelaares en de Koning. " Het fchynt, dat 'er ten tyde van Shakespeare een tusfchenfpel geweest is, dat dien naam voerde, dewyl hy meer daarop gedoeld heeft op andere plaatfen, doch ik heb niet kunnen ontdekken, dat 'er thans nog eenig affchrift van voorhanden is. Dr. Johnson. Ibid. In het Engelsch ftaat, tbe Beggar and the King. Dewyl nu het woord Beggar voor beiden de geslachten gebruikt word, is net onzeker of het gemelde tusfchenfpel genoemd is geweest de Be. delaar en de Koning, of, de Bedelaares en de Koning. Doch, naardien Dr. Johnson, zegt, dat hy daarvan geen affchrift heeft kunnen vinden, heb ik de vryheid gebruikt om den naam op de perfoon toe te pasfen. Vertaaler. Pag. 364, Reg. 14, 13. (van onderen.) „ Pardonnez-mai." Dat is: Vergeef bet my. Eene Frarjfche fpreek. X s wy«  330 AANMERKINGEN Op RICHARD de II. wys om iets op eene beleefde wys te weigeren. 'Deeze woordfpeeling is weder zó armhartig, dat ik die voor de eer van onzen Dichter gaarne weg zou wenfchen. Da. Johwsokt.' Pag. 305. Reg. 6. ,. Maar, wat aangaat onzen getrouwen Schoon„ broeder, " De Schoonbroeder, die hier gemeend word, was Johan Hertog van Exeter , en Graaf van HuNTiNGnoN, de eigen Broeder van K. Richard den Tweeden, die gehuwd was met Lady Eliza» beth, Zuster van Eolimgbroke. Theobald. Dit  KONING van ENGELAND, HIST.SPEL. 331 D it Tooneelftuk is getrokken uit Holingsbeai's Cbronick, waarin men verfcheldene plaatfen vind, die Shakespeare met weinig verandering in zyne tooneelen geplaatst heeft; en wel inzonderheid de reden van den Bisfchop van Carlisle, ter verdeediging van 's Konings onvervreemdbaar recht, en zyne uitgeflotenheid van alle menfchelyke ftemmen., Ben J0nson, die in zyn' Catilina, en in zyn' S e j a n u s verfcheidene redenen van Romeinfche Schryvers genoegzaam letterlyk heeft overgenomen , heeft hiertoe misfchien het eersi gelegenheid genomen uit het voorbeeld van S h akespeare, die zelfs fomtyds zich wel verne» derde om veel geringer Schryvers na te volgen. Maar Shakespeare heeft meer van zyn eigen dan Jonson, en het blykt overal, dat, wanneer hy de moeite heeft willen fpaaren van zelf te denken, zulks meer geweest is gemakshalve dan uit noodzaaktykheid. Dit  132 AANM. ot RICHARD n II. HIST.SPEL. Dit fs een der Stukken , welken S h a k e s. rEAKK waarfchynlyk heeft nagezien; maar gelyk de ultflag juist niet altoos aan de gedaane moeite beantwoord, zo eindigt ook dit Tooneelfpel juist niet met alle die kracht, welke men in andere Stukken van Shakespeare aantreft, ook werkt het over het algemeen niet zeer 'fterk op de aandoeningen der Aanfchouwerg. EINDE. DE  De WEE EDELLIEDEN van V E R O N A, B l r s p e M  PERSOONEN. Peoteus, '} de Twee Edellieden. Ahtonio, Vader van Proteus. Thurio, een belacbelyk Medeminnaar van Va- Eglamore, Medehelper ïwiSylvia tot baart folve'rs!"' daa'1VLIAtb«""te MiLANof*' Speed, een onnozele boere knecht van Valektino: Lauxce, een dergelyke knecht van Pro™. Panthion, een knecht van Awtonio. Julia, eene jonge juffer van Veeon a, Min. Cvt«t. j 1. «m'mwspioted!. Sylvia, «otifcr t,a„ maar men zou haar niet ba. ter kunnen behaagen, dan door haar nog eens met zulk een brief toornig te maaken. (Zy vertrekt) ƒ u l r a , (alleen.) Ik wenschte wei, dat ik zo toornig op den brief zeiven kon zyn! . o Haatelyke handen, die zulke minnelyke woorden kunnen verfcheurent Kwaadaartige wefpun, die met zulken aangenaamen honig gevoed word, en de byën.die u denzelven verleenen, met uwe angels dood. Ik zal, om boete te doen, elk ftukje papier een' kus geeven. Zie hier ftaat gefchreven : „ Bsminnelyks Julia ;"Haa telyke Julia! Tot wraak over uwe ondankbaarheid zal ik men naam tegen de fteenen werpen, en uwen verachtenden hoogmoed verachtelyk met voeten «eeden. Zie, hier ftaat gefchreven: „ De door „ liefde gewonde Proteus;" arme gewonde naami myn boezam zal als et:n bed u huisvesten, tot dat uwe wond volkomen ™l genezen zyn; en dit zal ik trachten te doen door een' algeneezende ku«, Aiaar !k zie hier den naam van Proteus wel twee ot driemaal ge.'chreven ;'houd u ftii.gunftiee wind . blaas geen enkei woord weg vóór dat ik dien letter in letter meen zal gevoegd hebben, uitgezonderd myn eigen'naam; laat een wervelwind dien opvoeren naar eene ruwe, barre, overhangende rots en van daar in de woedende golven der zee Zie hier Y 5 ftaat  346 De TWEE EDELLIEDEN vakVERONA, ftaat op één' regel tweemaal zyn naam gefchreven: „ De arme ongelukkige Proteus, de verliefde Pro„ teus aan de beminnelyke Julia;" 'dat (laatfte) zal ik 'er affcheuren ;maar neen, ik zal niet;dewyl hy dien naam zo geeftig met zyn' klaagenden naam vereenigd heeft, zal ik die beiden tegen eikanderen toevouwen; zo, kust nu, omhelst nu, twist nu, doet alles, dat gy wilt. Lucetta. {Weder op bet Tooneel 'komende.') MejufFer, het middagmaal is gereed,en uw Vader wacht u. Julia. Laaten wy dan gaan. Lucetta. Hoe, moeten die papieren hier als vertelseltjes op den grond blyven leggen? Julia. Zo gy achting voor dezelven hebt, neem die dan op. Lucetta. Neen, ik was juist van voorneemen om die recht neder te leggen; maar evenwel zullen zy daar niet blyven leggen om te verkouden. Julia. Ik zie, dat gy dezelve nog in "geheugen houd. Lucetta. Ja, MejufFer, ja, gy moogt zeggen wat gy wilt. en alles wat gy ziet, maar ik zie ook wel iets, wanneer gy denkt, dat ik pinkoog. Julia. Som, kom; behaagt het u mede te gaan. VIER-  £ L T S P E L. 347 VIERDE TO ON E £ L. Met Tooneel is in bet huis van Antonii. Anionio, Panthion. Antokio. Zeg my, Panthion , welk een ernftig gefprek was het, dat gy met myn' broeder in het kloofter gehad hebt ? P a n t h i o n. Het was over zyn' Neef Proteus, uw' zoon. AïTONIO. Hoe, wat zeide hy van hem? Panthion. Hy verwonderde zich , dat uwe Hoogedelheid toeliet dat hy zyne jeugd thuis verfleet, terwyl andere lieden, van geringer aanzien, hunne zoonen van huis zendén om bevordering te krygen; fommigen naar den oorlog, om daar hun geluk te zoeken; anderen om nieuwe en onbekende landen te ontdekken; en weder anderen naar vreemde hooge» fcboolen om geleerd te worden. Voor elke, ja zelfs voor alle deeze bezigheden was, zeide hy, uw zrron Proteus bekwaam; en daarom verzocht hy my, dat ik by u zou aanhouden , dat gy hem zyn' tyd niet meer hier thuis liet doorbrengen, dewyl het zeer nadeelig zou zyn voor zyn" ouderdom in zyne jeugd niet gereisd te hebben. A n t o n i o. Gy behoeft deswegens by my niet aan te houi den, ik heb hierover reeds eene maand lang gedacht. Ik heb het verlies van zyn' tyd rypelyk overwogen, en dat hy zonder oefening en waereld. kennis nooit een volmaakt man kan worden; de ondervinding word door vlyt verkregen, en vol- maakt  348 De TWEE EDELLIEDEN van VERONA , maakt door den fnellen loop van den tyd; zeg my derhalven, waarheen ik hem best zal zenden. Panthion. Ik denk, dat het uwe Hoogedelheid niet onbe. kend is, dat zyn vriend, de jonge Valentino zyne opwachting maakt by den Keizer in deszelfs vorftelyk Hof. Antonio. Dit is my bekend. * Panthion. My dunkt, dat het goed zou zyn, dat uwe Hoogedelheid hem derwaarts zond; daar zou hy ridderlyke fpelen, en tournooijen kunnen bywoonen, fraaije redenen hooren, en verkeeren met edellieden, en ooggetuige zyn van allerhande oefeningen, die gevoeglyk zyn voor zyne jeugd en hooge geboorte. Antonio.1 Uw raad gevalt my; gy hebt wel gefproken, en» om te toonen dat ik in denzelven een wezentlyk behaagen fchep, zal ik dien tetflond werkitellig maaken, en hem zo fpoedig als mooglyk is naar het Hof van den Keizer zenden. Panthion. Morgen, als ik het uwe Hoogedelheid zeggen mag, gaat Don Alfonfo met andere Ridders van aanzien op reis om den Keizer te gaan begroeten, en hem hunnen dienst aan te bieden. Antonio. (Dat is) een goed gezelfchap (voor hem;) Proteus zal met hen g'.an. (Zie daar komt hy) ten rechten tyd. Nu zullen wy meteen affcheid van hem neemen. Proteus. (Op bet Tooneel komende.) Bekoorlyke liefde! bekoorlyke letteren! bekoor' lyke mionaares! Hier is haare hand, de tolk van haar hart; hier is haar eed, dat zy my bemint, het onderpand van haar eer. Achl dat onze vaders in  B L Y S P E L. 349 in onze liefde wilden Hemmen, en ons geluk door hunne goedkeuring beveiligen ! o , Goddeiyke Julia! Antonio. Hoe is het, welk een' brief leest gy daar? Proteus. Onder uw welneemen, Vader, het is een woord of twee van*aanbeveeling. my toegezonden van Valentino, door een' vriend, die van hem geko» men is.' . Antonio. Geef my den brief; Iaat my zien, wat nieuws (daarin ftaat.) Proteus. Daar is geen nieuws in, Signor, dan dat hy fchryft, hoe vermaakelyk hy leeft , hoe zeer hy bemind word van den Keizer, die hem üagelyks nieuwe vriendfchap betoont; en dat hy niets anders wenscht, dan my by zich te hebben. Antonio. En hoe bevalt u deeze wensch? Proteus. Als iemand, die geheel afhangiyk is van uwen wil, -en niet van zynen vriendeyken wensch. Antonio. Myn wil ftemt eenigermaate met zyn' wensch overeen. Word niec gemelyk, omdat ik zo grooten fpoed maak; want dat ik wil dat wil ik; en daarmede gedaan. Ik heb befloten, dat gy eenigen tyd u zult ophouden by Valentino aan het Hof van den Keizer. Zoveel onderhoud, als hy-van zyne ouders geniet, zoveel zal ik u ook geeven; houd u gereed om morgen te vertrekken. Geene verfchoo. ning, want ik ben onverzettelyk, Proteus. Heer Vader, ik kan zo fpoedig niet van alles voorzien zyn; ik bid u overleg het nog een' of twee dagen. An  350 Bk TWEE EDELLIEDEN van VERONA; Antonio. Hoor, alles, dat ontbreekt zal u naeezonden STSi. taKomn,'p,a^er» m°^en SZg°"dop reis gaan. Kom, Panthion; k zal mv van u he. dienen om deeze onderneeming re heZn verhak ten. (Antonio en Panthion vertrekken )* o n PR0TjEUS- (Meen.) Dus heb ik het vuur gemvd uit v?ee<: v,n m„ »branden, en dus heb ikV» de zee beleven7 n welke lk verdrink. Ik durfde den brief Tui ia met aan myn' Vader laaten zien, uit vrees dat hv d^el'van ^ ™ * ^ ^n■ e" deel van myne eigene uitvlucht is hv mvne liefde juist het allerfterkst tekeer gegaan AcbtToezeer dge1yvandeeen' i"-? "'^ ïu' onzeïerT/. ^vïeS6 fegenWOik di6n' ^™ Panthion. (wederkomende.) heefbaastin' "W ^ Iaat u "«'"ieden; hy Ïa7r\eam ióeïïat"0111 * "* dat gV *0ei* ... , . PltOTEUS. Welaan, het moet zo zyni Myn hart zeet het Einde van het Eerfte Bedryf. TWEE.  £ L T S P E L. 35i TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. HetA Tooneel is te Milano, in eene zaal van bet Hertoglyk Palfis. Valentino, Speed. Speed. Mynheer, uwe handfchoen. . . Valentino. Het is myne handfchoen niet; ik heb myne handfchoenen aan. Speed. Welnu, dan kan deeze de uwe nog worden of fchoon het maar eene enkele is. Valentino. Laat my die zien; ja, geef hier, het is de myne ; o , fchoon verfierfei, dat een goddelyke hand overdekt! Ach, Sylvia! Sylvia! Speed, (roepende.) Mevrouw Sylvia! Mevrouw Sylvia! Valentino. Hoe nu, knaap! Speed. • Ik kan haar niet beroepen, Mynheer. Valentino. En wie heeft u bevolen haar te roepen ? Speed. Uwe Hoogedelheid zelf, of ik heb het mis. Valentino. Gy zyt altoos te haastig. Speed. En evenwel kreeg ik onlangs kyven omdat ik te langzaam was. Va  352 Da TWEE EDELLIEDEN van VERONA, Valentino. Hoor eens, kameraar., zeg my; kent gy Mevrouw Sylvia? Speed. Die Juffer, op welke uwe Hoosedelheid verliefd is ? Valentino. Hoe! Waaruit weet gy, dat ik verliefd ben ? Speed. De droes 1 wel duidelyk uit de volgende kente. kenen; vooreerst, hebt gy geleerd, even gelyk Signor Proteus uwe armen over eikanderen te leg. gen als een Malcontent; een' minnezang te neuriën als een roodborstje; alleen te loopen als iemand, die de pest heeft; te zuchten als een fchooljon. gen, die zyn Abéboek verloren heeft; te huilen als een jong meisje, dat haare greotmoeder begraven heeft; te vallen als iemand, die ziekelyk is; te waaken als iemand, die vreest, dat hy beftoien zal worden; zo klaaglyk te fpreeken als een bedelaar op Allerheiligen. Te vooren waart gy gewoon, wanneer gy lachte, te kraaijen als een haan;wanneer gy wandelde, (zo moedig) te gaan als een leeuw j wanneer gy vastte, dan was bet voort Ha het eeten; wanneer gy droevig waart, dan was het omdat gy geen geld had; en nu zyt gy door eene Minnaares zódanig herfchapen, dat ik, wanneer ik u aanzie, kwaalyk kan gelsoven, dat gy myn Heer zyt. Valentino. . Kan men allen deeze dingen in my befpeuren ? Speed. Men befpeurt die nog veel meer buiten u, Valentino. Buiten my ? Dat kan niet weezen. Speed. Buiten u, ja, dat is zeker; want buiten u zou niemand zo eenvoudig zyn, maar gy zyt zo zeer buiten deeze dwaasheden, dat deeze dwaasheden ih u zyn.en door  2 L Y S P E Li 353 door u heen fchynen als het water door een urihaal, zodat elk oog, dat u maar ziet, een Doctor is, die uwe ziekte kan verklaaren. Valentino. «,',,'• Maar zeg my:kent gy myne Minnaares Sylvia i Speed. Die, welke gy zo fterk aankykt als zy aan de tafel zit? Valentino, Hebt gy dat opgemerkt? Ja, juist dezelfde. Speed. o, Neen, Mynheer, ik ken haar niet. Valentino. , Hoe, gy kent haar döor dat ik haar zo iterK aankyk, en evenwel kent gy haar nietl Speed. Is zy niet onbevallig, Mynheer? Valentino Zy is nog b'evailigcr dan zy fchoon is, knaap. Speed. Dat weet ik wel, Mynheer. Valenttno. Wat weet gy wei? Spejsd. Dat zy niet zo fchoon is als gy haar wel beval, lig acht. Valentino. Ik wil zeggen , dat haare fchoonheid uitneemen-, dé is, maar haare bevalligheid oneindig. Speed. ... Dat wil zeggen, dat de eene fchtlderachtig is, en de andere buiten tel? Valentino. Hoe fchtlderachtig,.en hoe buiten tel? Speed. Wat drommel, Mvnheerl ik meen,zo gefchil* derd om haar fchoon te doen febynen, dat niemand haare fchoonheid telt. z "A~  354 De TWEE EDELLIEDEN vak VERONA, Valentino. Wat denkt gy wel van my, knaap? Ik ftaa borg voor haare fchoonheid. Speed. Gy hebt haar niet gezien zedert dat zy lelyk geworden is. Valentino. Hoe lang is zy dan lelyk geweest? Speed. Zo lang als gy haar bemind hebt. Valentino. Ik heb haar bemint zo haast ik haar gezien heb, en nog zie ik haar fchoon. Speed. Als gy haar bemint kunt gy haar niet zien. Valentino. Waarom niet? Speed. Omdat de liefde blind, o, Dat gy myne oogen had, of dat uwe oo.^en nog het gezicht hadden, hetgeen zy plee^en te hebben, toen gy Signor Proteus bekeeft, omdat by met de koufen op de hielen liep. Valentino. En, wat zou ik dan z-sn? Speed. Uwe eigene dwaasheid , en haare byzondere lelykhèid; want hy verliefd zynde kon niet zien zyne koufebandcn op te binJen, en gy, nu gy verliefd zyt, kunt niet zien uwe koufen aan te trekken. Valentino. Wel, knaap dm zyt gy ook waarfchynlyk verliefd; want n et lang geleden kond gydes ochtends, niet zien myne fchoenen fchoon te maaken. Speed. Voorzeker, Mynheer, was ik verliefd; ik was verliefd op myn bed} en ik dank u, dat gy my voor  B L T S P E L. 3S$ voor die liefde geflagen hebt, want nu heb ik des te meer recht om u over uwe liefde te beftraffen. ValewTino, Om kort te gaan, ik ftaa verrukt, over haare fchoonheid. Speed, Ik zou wel wenfchen, dat gy zat, dan zou uwe verrukking wat bedaaren, Valentino. Gifteren avond beval zy my, dat ik eenige letteren zou fchryven aan iemand, dien zy bemint. Speed. En hebt gy dat gedaan? Valentino. Ja, zeker. Speed. Zyn die niet armhartig gefchreven? Valentino. Neen, zy zyn zo goed gefchreven,als mymoogJyk was. Maar zacht daar komt zy. (Sylvia komt op let Tooneel.) Speed. o, Welk eene fraaije marionet! welk een mooi poppetje ! Nu zal by voorzeker de uitlegger weezen. Valentino. Mevrouw, en Meestres ik wensch u duizendmaal goedsn morgen. Speed. o, Wensch 'er een' goeden avond by, dat zal bier een miliioen complimenten geeven. Sylvia. Signor Valentino, myn Opwachter, ik wensch het u tweeduizendmaal. Speed. Hy behoorde haar intrest te geeven, en zy geeft het hem. Z 2 VA'  35« De TWEE EDELLIEDEN vanVERONA, Ik neb, gelyk gy my bevolen had, den brief • voor u gefchreven aan uwen geheimen naamloozen vriend; hetgeen ik niet gaarne zou gedaan heb. ben, indien myn plicht voor u zulks niet vereischt had. Tt a i Sylvia. ik dank u, myn waarde Opwachter ,het is zeer fraai gedaan. Valentino. ijreioof my, MejufFer, dat ik werk gehad heb om bet af te krygen; want, dewyl ik niet wist voor wien het w .s, fchreef ik flechts by gisfing, en zeer twyfdachtig. 1 6 M.. Sylvia. iviisichien hebt gy te groote gedachten van de noeite, die gy gedaan hebt ? Valentino. Neen, Mevrouw, indien het u van dierst kan zyn , dan wil ik wel tienmaal meer fehryven, zo gy het begeert. En evenwel Sylvia. Eene aartigeuitdrukking; nu, ik kan het gevolg wel gisten ; en evenwel wj ik het niet zegaen. en evenwel acht ik het niet, en eeenwel kunt gy dit Igeicnritt; wederom neemen, en evenwel'dank ik lastig "te v°aEemen ^ " ™ ** Weder Speed, (ter zyde ) evenwerenWel ë7' e" evenwel'en DOS eens Valentino. Wat wilt gy hiermede zeggen, Mevrouw? Be. haagt bet u niet ? Sylvia. Ja, ja. die regels zyn vry geestig gefchreven; maar dewyl het tegen uwen zin is, rfeem dieteruK «ie daar, neem aan. ö' Va-  B L Y S P E L. 357 Valentino. Mevrouw, zy zyn voor u. Sylvia. Ta Mynheer, gy hebt die op myn verzoek ge. fchreven; maar ik wil die niet hebben; zy zyn voor u • ik zou die treffender gefchreven hebben. Valentino. Indien het u behaagt, Mevrouw, zal ik een'an, deren brief fchryven. Sylvia. En als gy dien gefchreven hebt, lees dien dan uit myn' naam. en, zo die u dan behaagt, dan is het wel; en zo niet, Iaat her dan zo zyn. Valentino. Indien die my behaag', Mevrouw, wat dan ? Sylvia. Indien die u behaagt., behoud die dan voor uwe moeite; en hiermede wensch ik u een* goeden mor. geD. (Zy vertrekt) Speed. o, Nooitgeziene , onmerkbaare lducht! even onzichtbaar ais een mensch zyn' eigen' neus, of een toren zyn'eigen' weêrhaan! Myn Heer zoekt haar aan, en zy heeft hem, die enkel begeerde onder haare voogdy te ftaan, geleerd haar voogd te te worden, o, Uitmuntende list! Wie heeft het ooit fraaijer gehoord? Dat myn Heer, die haar fchryver is, aan zichzelven, een' brief zou ithryvenl Valentino. Wat reden hebt gy daar by uzelven, knaap? Speed. Ik mompelde maar zo wat. Gy zyt het die rede hebt, Valentino. Om wat te doen?^ Speed. O n de woordvoerder van wegs Mevrouw Sy via 7 a VA» te zyn. . a  358 De TWEE EDELLIEDEN van VERQNA, Valentino. By wien? Speed. By uzelven; want zy vjyt u figuurlyk. Valentino. ïloe figuurlyk? Speed. Wel, door' een' brief. Valentino. Hos, zy heeft immers a*n my niet gefchreven ? Speed. Wel, dat behoeft zy ook niet te doen, dewyl zv u aangefteld heeftom aan uzelven te fchryven. Begrypt gy haare klucht niet ? Valentino. Neen, geloof my. Speed". Hebt gy dan haaren ernst begrepen? Valentino woorden6 ^ ë~seven dan eeniSa gemelyke Speed. Hoe, zy heeft u immers een' brief gegeven. Valentino. Dat is die brief, d.en ik voor haar aan haaren vriend gefchreven heb. Speed. En dien brief heeft zy zelve befteld, en daarme« de gedaan. Valentino. Ik wenschte wel, dar het waar was. Speed Ik wil u wel daarvoor inffaan. Valentino. Wat zegt gy ? Speed. Gy hebt menigmaal aan haar gefchreven en zv he-tt uk zedjgrjeld, of uit gebrek aan bel:waan,en ty d  B L T S P E L 359 tyd u niet kunnen antwoorden , of misfchien heeft zy gevreesd, dat een andere bode haare neiging zou ontdekken,en daarom heeft zy haaren beminden geleerd zelf aan haaren Minnaar te fchrvven. Hoe, ftaat gy nog rin gedachten, Mynheer? Het is tyd om te eeten. Valentino. Ik heb al genoeg. Speed. Goed; maar hoor eens, Mynheer; fchoon de liefde als de Cameleon van de 'lucht kan leeven, ben ik echter een fchepfel. dat gewoon , is va,n fpys en drank.te leeven, en daarom, zou ik nu gaarne wat éeten hebben. Ach! wees toch niet gelyk uwe Meestres! laat u beweegen.' laat u beweegen.' TWEEDE TOONEEL. Het Tooneel is in bet buis van Julia te Verona. Pkoteus, Julia. P r o t e u s. Neem geduld, waarde Julia. Julia. Ik moet wel, dewyf'er geen hulpmiddel is. Proteus. Wanneer ik eenigzins kan zal ik terug kecren. Julia. Wanneer gy niet wederomkeert, zult gy des te fchielyker wjderomkeeren. (Zy geeft be,n een' ring.) Ik bid u neem deezen ring ter gedachtenis van Julia. P r0t f. us. Dan zullen wy wisfelen; ziedaar, neem gy dan deezen. ■ Z i j>  S«o DE TWEE EDELLIEDEN van VERONA, P^t^'^^^"^^ -et een' opSctertrTw b™°^/°o»4erPanö van myne g"t waarinH'J ei" 00IC een Uur voorby. Mg niets . heM^f Vaóeru verwacht myne komst; EÊt ' ' nec eefy is thans gekomen, niet het d»^ ongelukkige geneven met doofheid. DERDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld eene Jiraat. Launce. (Met zyn' bond.) fyn vader-fmktcmyue ZUiCer fcbreeuwde het uit. cflze  B L T S P E L. 36i onze meid jankte, onze kat wrong haare handen, ons gantfche huis was in verwarring; en evenwel heeft die onmededoogende rekel niet [ééne traan geflort. Hy is een fteen, een rechte" fteen, hy heeft niet meer medelyden dan een hond; een fmous zelf zou gehuild hebben zo hy ons affcheid gezien had , en hoe myne grootmoeder, die geene oo^en meer heeft, zich blind fchreide over myn vertrek. Zie, ik zat eens toonen hoe het ging; deeze' fchoen is myn vader;, neen; de linkerfchoen is myn vader; neen, neen, die linkerfchoen is myne moeder; neen, dat kan ook niet weezen; ja wel, het is al zo, het is al zo; want die heeft de fkchtfte zool; ja, die fchoen met het gat is myne moeder, en die is myn vader; de droes ja.' zo is* het; nu verder, deeze ftok is myne zuster, want, zie, zy is zo bleek als een doek, en zo mager als een hout; die hoed is Anna, onze meid; ik ben de hond; neen de hond is zich zelf. en ik ben de hond; och neen de hond is ik, en ik ben ik zelf; ja, ja, nu kom ik by myn' vader: Vader, geef my uw' zegen; nu moet de fchoen geen woord fpreeken door het huilen; nu moet ik myn' vader zojnen, goed, hy fchreit al voort; nu kom ik by myne moeder; ach! dat zy nu fpreeken kon!—» als eene oude vrouw! nu, nu zal ik haar zoenen; ziedaar; dat is net de reuk van den adem van my. ne moeder; nu kom ik tot myne zuster; let wel hoe zy kermt; nu ftort de hont in die tusfchentyd niet ééne traan, en fpreekt geen enkel woord; en zie eens hoe ik het ftof pet myne traanen be. vochtig. Panthion. (op hit Tooneel komende.") Launce, maak voort, maak voort; uw heer is reeds aan boord, en gy zult hem voorzeker moeten naroeijen; wat deert u? waarom fchreit gy, vriend? Loop heen, domme ezel, gy zult te laat komen' wanneer gy nog langer vertoeft. Z 5. „ Ik  352 De TWEE EDELLIEDEN van VERONA, „ Ik ben verplicht hier op nieuw eenige woor„ denwisfelingen tusfchen Speed en Panthion over „ te flaan dewyl derzelver onaartige aartigbeid be„ ftaat in eene woordfpeeling met het woord tide, >» gety» en net woord tied, gebonden, die in de „ uitfpraak eveneens klinken. De Heeren Wie„ land en Efchenburg zyn my hierin vooige„ gaan." Launce. Welnu, wat meer? Panthion. Wel dus zoud gy het gety misfen, en door het gety te misfen zoud gy in uwe reis misfen,en door in uwe reis te misfsn zoud gy uw' meefter misfen, en door uw' meefter te misfen zoud gy uwe huur misfen, en. . . . Waarom] houd gy myn' mond dicht? Launce. Uit vrees, dat gy eens uwe tong mogt komen te misfen. Panthion. Waardoor ? Launce. Door al uw gebabbel. Kom. kom, Iaat my gann; v/ant geloof my, indien de (bedding der) rivier droog was zou ik die kunnen vullen met myne traanen; en zo de wind geheel ftil was, zou ik met myne zuchten de boot kunnen voortdryven. Panthion. Kom voort, kom vooit, ik ben gezonden om het u te zeggen. Launce. Zeg my wat gy wilt, Panthion. Zak gy gaan. Launce. Ja, ik zal gaan. VIER-  B L T S P E L. 363 VIERDE TOONEEL. Het Tooneel is te Milano in bet Paleis van den Hertog. Sylvia, Valentino, Thurio, Speed. Sylvia. Myn Opwachter . . . Valentino. Mevrouw. Speed. Mynheer, Signor Thurio grimt u aan. Valentino. Dat is uit liefde. Speed. Evenwel niet voor u. Valentinp. Nu dan voor myne Meeftres. Speed. Hat zou goed zyn , dat gy hem wat flagen gaaft. Sylvia- (tegen Valentino ) Gy zyt droefgeestig, Mynheer. Valentino. Ja, Mevrouw, dat fchynt zo. T11 u e 1 o. Schynt gy iets te zyn, dat gy inderdaad niet zyt? Valentino. Misfchien, ja.. Thurio. Zo veinst gy dan. Valentino. Dat doet gy. Thurio. Wat fchyn ik dan te zyn, dat ik niet ben ? Va.  364 De TWEE EDELLIEDEN van VERONA, Valentino, Wys. Thurio. En welk bewys hebt gy voor het tegendeel?' Valentino. Uwe zotheid. Thurio. En waarin hebt gy myne zotheid ontdekt ? Valentino. In uw wambuis. Thurio.' Myn wambuis is een dubbel onderkleed. Valentino. Wel nu, dan zal ik uwe zotheid ook verdubbeien. Thurio. Wat! Sylvia. Hoe, word gy kwaad, Signor Thurio ?Gy verandert van kleur. Valentino. Staa hem dat toe, Mi vrouw; hy is een foort van Cameleon. Thurio. Die meer lust heeft om zich met uw bloed te voeden, dan om van uwe lucht te leeven. Valentino. Hebt gy nu uitgefprofcen, Signor ? Thurio. Ja, Signoi, en gedaan ook,voor tegenwoordig. Valentino. Dn weet ik wel, Signor; gy eindigt altoos éér gv begint. Sylvia. E^ne fchoone falvo van woorden, Mynheeren, en gezwind afgevuurd. Valentino. Dat is zo, Mevrouw,en wy danken dengeever. S ïl.  S L Y S P E L. 3S$ Sylvia. Wie is dat, Mynheer? Val-entino. Gy zeïve, fchoone Sylvia, gy hebt vuur gegë. ven. Signor Thurio wfar.gr zyne geestigheid van de oogwenken van u, Mevrouw; en verkwist williglyk in uw gezelfchap hetgeen hy daarvan ontfargt. Thurio. Indien gy woord tegen woord met my wilt wis» ftr'en, Signor, dan zal ik uwe geeftigheid bankroet doen fpeelen. Valentino. Ik weet wel, Signor, dat gy een' goeden fchat van woorden bezit, en, zo het my voorkomt, hebt gy ook niets anc'ers om aan uwe bedienden te leven; want het blykt aan hunne naakte live* ryën, dat zy van uwe naakte woorden leeven. Sylvia. Niet meer, Heeren, niet meer. Daar komt myn Vader. VYFDE TOONEEL. De VeoRiGEN, de Hertog, Gevolg. de Hertog. Zo, Dochter Sylvia . gy zyt hier fterk bezet. Signor Valentino, uw Vader is nog welvaarende; wat zoud gy zeggen van eene tyding van uwe vrien. den, die veel goeds behelsde? Valentino. Myn Heer, ik zou hartelyk dankbaar zyn voor eenige goede tyding vandaar, de Hertog. Kent gy Don Antonio, uw' landsman ? Va<  356 De TWEE EDELLIEDEN van VERONA; Valentino. Ja,, myn genadige Vorst, ik ken dien Heer als een braaven en a^htenswaerdigen Edelman, die by ieder een' in aanzien is.' de Hertog. Heeft hy niet een' zoon? Valentino. Ja, myn Vorst, een' zoon, die de liefdeen ach. ting van zulk een* Vader dubbel waerdig is. d e He r t o ö. Kent gy dien zoon wel ? Valentino. Ik ken hem als myzelven; want van onze kindfohe jaaren af hebben wy met eikanderen verkeerd en te zaamen den tyd gtfleren; en fchoon ik zelf een ledigganger geweest ben, het groot voorrecht van den tyd misbruikende om myne jeugd in de uiterfte volmaaktheid te kleeden; heeft echter S>gnor Proteus, dus word hy genoemd, zich den tyd ten nutte gemaakt, en dien tot zyn voordeel hefteed; hy is nog jong van jaaren, maar oud van ondervinding,- zyn hoofd is nog groen, maar zyn verftand is volkomen ryp; met één woord, fchoon alle de ,of, dien ik hem thans geef, verre b«ne. den zyne verrffenften is, hy is een volmaakt Edelman naar het lichaam en den geest , en begaafd met alle de bekwaamheden, die een' man van zyne geboorte kunnen verfieren. de Hertog. Waarlyk, Signor Valentino, indien het b'ykt • dat hy zodanig is, dan is hy de liefde.van eens Keizers dochrer waerdig ; en bekwaem om eens Keizers raadsheer te zyn. Nu, Signor, deeze Edelman is by n.y gekomen, met brieven van voorfchryving van zeer aanzienJyke lieden- en is van voorneemen om eenigen tyd aan myn Hof door te brengen. Ik geloof, dar dit geen onaangenaame tyding voor u is. Va'?  B L Y S P E L. 3<57 Valentino. Dit is de aangenaamfte tyding, die ik zou kannen wenfchen, deHertog. Verwelkomt hem dan naar zyne verdienften; Sylvia, ik fpreek tegen u, en tegen u, Signor Thurio; want wat Signor Valentino betreft, dien behoef ik daartoe niet aan te fpooren. Ik zal hem op het oogenbiik by ulieden zenden. (de Hertog vertrekt.) Valentino. Dat is die' Edelman, van wien ik u gezegd heb. Mevrouw, dat hy met my zou gekomen zyn, zö niet zyne Minnaares zyne oogen in het kristallyn van haare oogen had opgefloten gehouden. Sylvia. Waarfchynlyk heeft zy die dan nu in vryheid gefield, om zich op eenig ander pand van getrouwheid te vestigen. Valentino. Neen, ik houd my wel verzekerd, dat die nog haare gevangenen zyn. Sylvia. Neen, dan zou hy immers' blind zyn; en hoe zou hy blind zynde den weg naar u toe kunnen vinden. Valentino. Hoe, Mevrouw, de liefde heeft wel twintig paar oogen. Thurio. Men zegt, dat zy, die beminnen, in het ge« heel geene oogen hebben. Valentino. Voor zulke minnaars, Thurio, gelyk gy zyt; op een onwaerdig voorwerp kan de liefde ligt pinkoogen. Z E S;  368 De TWEE EDELLIEDEN vanVERONA, ZESDE TOONEEL. be voorigen, P r o t e u s. Snvii, Houd op, Heeren, houd op; daar komt die Edelman. Valentino. Welkom, myn waarde Proteus. Mevrouw, ik bid u, dat gy hem door eenige byzondeie gunst gelieft te toonen, dat hy u welkom is. S yl via. Zyne eigene waerdy kan hem tot een onderpand «rekken, dat hy my welkom is , indien hy die Jidelman is om wien ik u zo menigmaal heb hboren wenfchen. Valentino. Hy is het zelf, Mevrouw; ik bid uwe Hoogedel, heid, dat het haar behaage hem als myn' Medeopwathter aan te neemen Sylvia. Ik ben eene veel te geringe meeitres voor zo groot een Opwachten Proteus. Spreek niet alzo, Mevrouw; want ik ben veel te gering een Opwachter om één' oogwenk van zulk eene waerdige Meestres te genieten. Valentino. • Spreek niet langer van onwaerdigheid, Me. vrouw, ik bid, dat-gy hem tot uwen Opwachter geueft aan te neemen. Proteus. Niets zal ik my voor groOIer eer rekenen dan (in dien dienst) myn' plicht te betrachten. Sylvia. En getrouwe dienst ontbreekt nooit; vergelding • dus, myn Opwachter heet ik u welkom by eenê onwasidige Meestres. Pro.  B L r S f £ t. Proteus. Ik zou myn leven waagen tegen dengeenen, die dat zou durven zeggen buiten u. Sylvia. Wat? Dat gy welkom zyt? Peote us. Neen; dat gy onwaerdig zyt. Ebn Dienaar. (Op bet Tooneel komende.') Mevrouw, de Hertog uw Vader begeert u te fpreeken. Sylvia. Zeg, dat ik komen zal om zyne bevélen aan té hooren. (De Dienaar vertrekt.) Kom, Signor Thurio, gaa met my. Nog eens, welkom, myn nieuwe Opwachter; ik zal u by eikanderen laaten om te kunnen fpreeken over uwe byzondere zaa. ken; en wanneer gylieden die afgehandeld zult hebben, hoop ik nader van u te zullen hooren. Proteus. Wy zullen beiden de eer hebben van onze op. wachting by uwe Hoogedelheid te maaken. (Sylvia en Tburi* vertrekken.) ZEVENDE TOONEEL. Valentiko, Proteui. Valemtino. Wel nu, zeg my, myn Vriend, hoe Haat hel met hen, van welken gy komt? Proteus. Uwe vrienden zyn wel, en beveelen zich ten hoogde in uwe gunst. Valemtino. En hoe vaaren de uwen ? Proteus. Ik liet hen allen in goeden weiitand. Aa Va.  37© m TWEE EDELLIEDEN van VERONA, Valen tiho. Hoe vaart uwe Meestres, en hoe ftaat het met uwe liefde ? Proteus. Het verhaal'van myne liefde pleegde u altoos te verveelen; ik weet, dat gy niet gaarne liefdesver. tellingen hoort, Valentino, Ja, Proteus, maar deeze tyd is nu veranderd; ik heb ftraf moeten Iyden voor het verachten der liefde; wier hoogvermoogende wil my geftraft heeft met bitter vasten, en met zuchten van berouw; met traanen by den nacht, en met Jammer, klagten by den dag. De liefde heeft, om zich wegens myne verachting te wreeken, den flaap verbannen van myne veiflaafde oogen, en hen tot wachters aangefteid van de droefheid van myn eigen hart. o, Myn waarde Proteus, de God der liefde is een magtig koning, en hy heeft my zóda» nig vernederd, dat, ik moet het bekennen, geen ramp gelyk is aan zyne beftrafHng, en geen vermaak op aarde zyn' dienst kan evenaaren. Nu hoort men van my geen gefprek dan over de liefde ; nu kan de bloote naam van liefde my tot een ontbyt, middagmaal, avondmaal, en nachtrust ftrekken. Proteus. Genoeg; ik kan uw' toeftand in uwe oogen lee. zen. En is zy, die zo even weg ging, de Godin i wtlke gy zo aanbid? Valentino. Ja, dezelfde,- is het niet eene hemelfche engelin ? Proteus. Neen , maar zy is een aardsch juweel. Valentino. Noem haar hemelich. Pro-  B L T S P E L. 37i Proted!. Ik wil baar niet vleijen. Valentino. Ach! vlei haar toch' de liefde wil gaarne govleid zyn, Proteus. Toen ik aan de liefde kwynde hebt gy my bittere pillen gegeven; en nu zal ik u van dezelfde foort wedergeeven. t.V alentino» Zeg dan flechts de waarheid van haar; indien zy dan ai niet goddelyk kan zyn, laat haar dan ten minite de vooruaamfle van allen de aardfchs fchepfelen zyn. Proteus. Myne minnaares uitgezonderd. Valehtino. Zy is de bekoerlykfte zonder eenige uitzondering. Uwe uitzondering zou eene beleediging voor myne liefde zyn. Proteus. Heb ik geene rede dat ik myne eigene (meestres) verhef? Valehtino. Ik zelf wil u helpen haar verheffen ; zy zal ver. Jieerlykt worden met de eer van den fleep van myne Meestres te draagen, ten einde de hoogmoedige aarde geen' kus fteele van haar kleed, en trotsch geworden op eene zo groote gunst, weigere de in den zomer ontluikende bloemen te laaten wortelen, en dus een' eeuwigduurenden winter veroorzaake. Proteus. Hoe, Valentino, welke winderinge wartaal is dat? Valentino. Vergeef het my, Proteus. Alles, dat ik zeggen Aan, is niets in vergelyking van haar, wier waer. Aa a de  37* De TWEE EDELLIEDEN vanVERONA, dy, de waerdv van alle andere nietswaerdig maakt. Zy is eenig. Proteus. Wel laat haar dan ook eenig blyven. Valentino. Neen, dat niet, om de geheele waereld niet; neen, vriend , zy is myn eigendom, en ik ben zo ryk door het bezitten van dit juweel, als twintig zeen, indien alten derzelver zandkorrels paarlen waren, haare wateren nectar, en haare rotfen goud. Vergeef het my, dat iK niet van u droom, daar gy my ziet dutten door liefde. Myn zotte medemin' naar, aan wien haar Vader de voorkeur geeft alleen omdat hy zoveel bezittingen heeft, is met haar vanhier gegaan, en iK moet hen volgen; want gy weet, dat de liefde minyverig is. Proteus. Zy bemint u immers ? Vale NTrNO. Ja, wy zyn aan eikanderen verloofd; en, dat meer is, onze trouwdag, en alle de listen noodig tot onze vlucht zyn reeds bepaald; hoe ik in haar venfter moet klimmen met een' touwen ladder; benevens allen de middelen beraamd tot ons geluk. Waarde Proteus, gaa met my naar myne kamer, om my in deeze zaaken met uwen raad by te ftaan. Proteus, Gaa maar vooruit; ik zal u zo ftraks komen bezoeken. Ik moet nog eerst naar de haven, om eenige noodwendigheden , die ik gebruiken moet, te doen ontfcheepen, en daarna zal ik terHond by u komen. Valentino. Zult gy u fpoeden? Proteus. Ja. (Valentino vertrekt.) —— (Proteus alleen.) Even gelyk de eene heite de andere hette uitdryfr, of  B L Y S P EL. 373 of even alg de eene fpyker door geweld gedreven den anderen uit de plaats floot, even zo is de ge. dachtenis aan myne voorfge minnaares door een nieuw voorwerp geheel verdieven. Is het myn oog, of het pryzen van Valentino, haare wezent» iyke volmaaktheid , of myne overtreeding, die my dus onredelyk doet redeneeren ? Zy is fchoon, en zo is ook Julia, welke ik bemin S of welke ik bemind heb, want nu is myne liefde verfmolten, die even al» een waschen beeld voor het vuur gehouden geene gedaante behoud van datgeen, hetwelkhet verbeeld heeft. My dunkt, dat myne zucht voor Valentino begint te verflaauwen, en dat ik hem zo fterk niet meer bemin als te vooren. Acht ik bemin zyne minnaares maar al te veel, en dit is de rede dat ik hem zoveel niet meer bemin. Hoe zal ik baar in het vervolg met meer verftand kunnen beminnen, daar ik haar met zo weinig wederhouding begin te beminnen ? Tot nog toe heb ik niets anders befchouwd dan haare uiter'yke gedaante, en die heeft de oogen van myne rede reeds zo zeer doen fchemeren, maar wanneer ik eens haare volmaaktheden zal nebben leeren kennen, dan is'er geen twyfel aan, of dezelven zul< len geheel blind worden. Indien ik kan zal ik myne dooiende liefde doen terug keeren, zo niet zal ik al myn verftand aanwenden om die te be* dwingen. (Prtteus vertrekt.) Aa 3 A O Ti  374 De TWEE EDELLIEDEN van VER.ONA» AGTSTE TOONEEL. Het Toontel verbeeld eene Jtraat te Milane. Speed, L auncé. Speed. Launce ik heet u, op myne eer, welkom it Milano. Launce. Bezondigu niet,myn goede jongen,door valsch te zweeren; want ik ben nog niet welkom • want ik reken, dat één mensch niet eer verloren is, dan wanneer hy gehangen is; en nooit welkom in eene plaats, dan wanneer hy eenig gelag betaald heeft, en de waardin hem welkom heet. Speed. Kom, kom, gek» ik zal terftond met u naar een bierhuis gaan, daar gy, voor een gelag van vyf ftuivers wel vyfduizend welkoms zult krygen. Maar, zeg my eens, kameraar, hoe is het gegaan met het affcheid tusfchen uw' Heer, en Juffer Julia? Launce. De droes | nadat zy een ernftig affcheid van e!» kanderen genomen hadden, fcheidden zyboertende. Speed. Maar zal zy hem trouwen? Launce. Neen. Speed. Hoe dan? Zal hy haar dan trouwen? Launce. Neen, ook niet. Speed. Hoe, zyn zy dan gebroken? Livm  B L Y S F E L. 375 Launce. Neen, zy zyn zo gezond als een visch. Speed. Hoe Haan dan de zaaken tusfchen hen beiden ? Launce. Wat drommel! zo; als zyne zaaken wel ftaan, dan ftaan haare zaaken ook wel. Speed. Welk een ezel zyt gy! Ik kan u niet begrypen. Launce En welk een domoor zyt gy J Ik begryp myn* ftok wel. Speed. Wat gy zegt! Launce. (Zyn"ftok omgryptnde.) Wel ja, begryp ik nu myn' ftok niet. Speed. Ja, gy omgrypt uw' ftok voorzéker. Launce. Welnu, omgrypen en begrypen is immers een. Speed. Nu, zeg my de waarheid; zal het een paar worden ? Launce. Vraag het myn' hond, indien hy zegt, Ja, dan zal het gefchieden; indien hy zegt, Neen, dan zal het ook gefchieden; indien hy niets zegt, en kwispelftaart, dan zal het ook gefchieden. Speed. Het befluit van de zaak is dus, dat het zal gefchieden. Launce. Gy zoud nooit dit geheim uit my getrokken hebben, dan by wyze van gelykenis. Ik ben wel te vreeden. dat ik het op deeze wys uit u getrokken heb. Maar, Launce, wat zegt Aa 4 8Ï  170* Di TWEE EDELLIEDEN van VERONA gy daarvan, dat myn Heer zulk een uitfteekende minnaar geworden is? Launce. Ik heb hem Dooit anders gekend. Speed. Hoe verflaat gy dat? Launce. Dan als een uitfieekende minnaar van wat goeds. Speed. Gy verflaat my niet; ik wil zeggen, dat hy brandend verliefd is. Launce. Wel nu, ik kan u zeggen, dat 'er my weinig aan gelegen legt, al wilde hy zich verbranden in de liefde, wanneer gy flechts met my wilt gaan naa? een bierhuis, en wanneer gy dat niet wilt dan, dan zyt gy een fmous, of een turk, die de» naam niet verdient van een' chriflenmansch. Speed. En waarom? Launce. Gmdat gy zóveel menschlievendheid niet bezit, dat gy in een bierhuis wilt gaan met een' chrl. ftenmensch» nu wilt gy met my gaan? Speeb. Jk ben tot uw' dienst. (Zj vertrekken.) NEGENDE TOONEEL. Proteos. (alleen,) Verlaat ik myne Julia, dan ben ik meineedig; bemin ik Sylvia, dan ben ik meineedig, benadeel ik myn' vriend, dan ben ik ten hoogde meineedig; en juist diezelfde magt, welke my eerst heeft doen zweeren, dwingt my nu tot deeze drievoudige meiaeedigheid. De liefde deed my een' eed doen.  P L Y S P E L. 377 doen, en de liefde doet my dien eed breeken ; o ; zoetverleidende liefdeIzo gy gezondigd hebt, leer dan my , uwen gekwelden onderdaan, hoe die zonde verfchoond kan worden. In den beginne bad ik eene flonkerende fter aan, maar nu vereer ik eene hemelfche zon. Onbedachte eeden moogen met bedachtzaamheid gebroken worden; en diengeenen ontbreekt verftand, dien de wil ont» breekt om zyn verftand te leeren het kwaad voor een beter te verwisfelen. Foei, foei I Onbeschaamde tong! durft gy haar een kwaad noemen? haar,wier vermoogen gy zo menigmaal met zoveel duizend eeden bevestigd hebt. Ik kan niet ophouden te beminnen, en echter doe ik zulks; maar ik houd op haar te biminnen, die ik behoorde te blyven beminnen; ik verlies Julia, en ik verlies Valentino, indien ik die belden wil behouden, dan moet ik myzelven verliezen, indien ik hen verlies, dan vind ik, door dat verlies, voor Valentino myzelven, en voor Julia Sylvia, — Ik ben myzelven nader dan een vriend my is; want de liefde is altoos dierbaarder in zichzelve- en Sylvia, dit weet de hemel, die haar fchoon'gefchapen heeft, doet Julia eene zwarte Negerin gelyken. Ik wil vergeeten, dat Julia nog leeft, door my fteeds te berinneren, dat myne liefde voor haar dood is; en Valentino wil ik als een' vyand befehouwen, en trachten naar het bezit van Sylvia, als naar een' dierbaardar' band. Ik kan thans niet getrouw zyn aan myzelven, zonder ontrouw te zyn aan Valentino, Hy meent deezen nacht met eene ladder van touw in het venfter te klimmen van de goddelyke Sylvia, hy heeft my. zeiven tot vertrouweling van zyn' aanflag gemaakt. Nu zal ik haar' Vader terftond gaan kennis geeven van haare vermomming, en beflotene vlucht die dan woedende van toom Valentino zal verbanden i want hy wil, dat Thurio met zyn dochter Aa 5 2aj  378 De TWEE EDELLIEDEN van VERONA, zal trouwen. Maar , wanneer Valentino flechts vertrokken is, dan zal ik wel fpoedig door de eene of andere list het verwaand voorneemen van den dommen Thurio weeten te dwarsboomen, o, Liefdel verleen my vleugels om myn voorneemen te doen fpoeden, even gelyk gy my verftand verleend hebt om deezen aanflag te verzinnen! TIENDE TOONEEL. Het Tooneel verheeld eene kamer in het huis van Julia ie Verona. Julia, Lucetta. Julia. Geef my raad, Lucetta. — Myn lief meisje, ftaa my by; om der liefde wille fmeek ik het u, wier hart het gedenkboek is, waarin alle myne gedachten duidelyk geprent en gegraveerd ftaan. Leer my, geef my het een of ander goed middel aan de hand, hoe ik, zonder myne eer te benadeelen , eene reis zal kunnen doen naar myn* waarden Proteus. Luce ta. Ach! Mevrouw, de weg is verdrietig en lang. Julia. Een* waar-godvruchtig' pelgrim valt bet niet verdrietig geheele Koningryken met zyne zwakke fchreden af te metten, veel minder zal het verdrietig vallen voor haar, die de vleugelen der liefde heeft, en vooral wanneer die viugt gefchied naar een zo waard en zo volmaakt voorwerp als myn Proteus. L u c e t t a. Wacht liever tot Proteus terug komt.  £ L T S P E L. 379 Julia. Ach! weet gy niet, dat zyn gezicht het voedfel is van myne ziel? Heb medelyden met den hongerfnood, waardoor ik verfmacht, door zo lang te verlangen naar dat voedfel. Indien gy de inner, iyke aandoeningen de liefde kende, dan zoud gy begrypen dat gy even ligt een vuur met fneeuw kunt ontfteeken, als het vuur dor liefde met woorden uitblusfchen. Lucetta. Ik tracht het brandend vuur van uwe liefde niet uit te blusfchen, maar ik tracht alleen de woedende hette van dat vuur te maatigen, op dat de brand niet voortflaa tot buiten de grenzen der rede. Julia. Hoe meer gy dat tracht te fluiten hoe heviger het brand. De beek, die onverhinderd met een zacht geruisch voortvloeit, woed, gelyk gy weet met hevige opbruifching, wanneer men derzei ver loop wil fluiten, doch wanneer men dien niet verhindert, dan maakt zy een aangenaam muziek met de veelverwige fleentjes, en geeft een' zachten kus aan elk lis- of rietbofchje, dat zy in haare wandeling voorbygaat, en dus vloeit zy met kronkelende flingers zachtelyk voort tot in den woeften oceaan. Laat my derhalven gaan, en verhinder my niet; ik zal bedaard zyn als eene zachtvloeijende beek, en eiken verdrietigen flap eene tydkorting rekenen, totdat de laatfte ftap my by myn' minnaar zal gebragt hebben; en daar zal ik ruften als eene zalige ziel na veel onrust in de gelukkige velden van Elyfium. Lucetta. In welk een gewaad wilt gy op reis gaan? Julia. Niet in een vrouwelyk -gelaat; Want ik zoek de listige aanflagen der dartele mannene te vermyden. Waarde  38o Dn TWEE EDELLIEDEN van VERONA. Waarde Lucetta, voorzie my van zodanige klee. deren als gevoeglyk pasfen aan een' jong' edelman van goeden huizo. Lucetta. Dan zal uwe Hoogedelheid haar haair moeten laaten affnyden. . Julia. Neen, meisje, ik zal het opbinden met zyden koorden tot verfcheidenerleije liefdeflrikken. Eigenzinnig te weezen, zou zelfs aan een' jongman niet misdaan, die ouder is dan ik fchynen zal. Lucetta. Op welk eene wyze zal ik uwe broek maaken? Julia. Dat is even goed als: zeg my eens, Mynheer, hoe. wyd wilt gy uw' hoepelrok hebben ? — Maak gy die op welke wyze gy zulks goedvind, Lucetta. Lucetta. Gy dient 'er eene met eene voorbroek te heb* ben, Mevrouw. Julia. Kom, kom, Lucetta, dat zou immers niet wel daan. Lucetta. Eene gladde broek, Mevrouw, is geene fpeld waerdig, al zou de voorbroek u ook maar enkel dienen em fpelden op te fteeken. Julia Lucetta , zo gy my bemint, bezorg my dan het geen u dunkt, dat my voegt, en hetgeen tegen, woordig in gebruik is; maar, zeg my eens, wat zal de waereld van my zeggen, dat ik eene zoon. bedachte reis onderneem? Ik vrees, dat my dit groote fchande zal aandoen. Lucetta. Indien gy dit vreest, blyf dan thuis, en gaa niet.  B L T S P E L. 381 Julia. Keen, dat wil ik niet doen. Lucetta. Denk dan niet aan de fchande , maar gaa heen. Indien uwe reis, wanneer gy daar zult zyn, aan Proteus behaagt, dan is het onverfchillig aan wien die mooge mishaagen; maar ik vrees, dat die hem in het geheel niet zal behaagen. Julia. Dit is het minite, dat ik vrees, Lucetta, duizend eeden, eene zee van traanen, en meer dergelyke blyken van oneindige liefde, verzekeren my, dat ik welkom zal zyn by Pioteus. Lucetta. Alle die blyken ftaan ten dienfte der bedriegende -mannen. Julia. Het zyn laage mannen ,die dezelve tot zulk een laag einde gebruiken; maar Proteus word beftuurd door «ene getrouwer geboortefter ; zyne woorden zyn plegtige verbonden, zyne eeden zyn godfpraaken, zyne liefde is oprecht, zyne oogmerken zyn zuiver, zyne traanen zyn waare boden van zyn hart; en zyn hart is zó verre verwyderd van ontrouw als de hemel van de aarde. Lucetta, De hemel geeve, dat hy zo mooge bevonden worden, wanneer gy by hem komt. Julia. Nu, zo gy my bemint,doe hem dan dat onrecht niet, dat gy kwaade gedachten zoud hebben van zyne trouw; maar tracht veeleer u van my te doen beminnen door hem te beminnen; en gaa nu met my naar myne kamer,om aan te tekenen wat ik noodig heb, om te gebruiken op de rei», waarnaar ik zo zeer verlang. Alles, dat ik heb, laat ik aan uw beftier over, myne goederen, myne hscrlykheden, myn aanzien, gy behoeft ter ver- gel-  382 Dn TWEE EDELLIEDEN vam VERONA ; gelding hiervan niets anders te doen , dan fpoed te maaken, dat ik vanhier kom. Kom, zeg my niets, maar doe dit terflond ; myn langer vertoe* ven zou my flechts verdriet aanbrengen. Einde van iet tweede Bedryf. DE R D B  B L Y S P E L. 383 DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld eene zaal in bet Hertoglyk Paleis te Milano. De Hertog, Thurio, Proteuf. de Hertog. Signor Thurio; ik verzoek, dat gy ons een weinig alleen Iaat, wy hebben over een geheime zaak te fpreeken. (Tburio vertrekt.) Zeg my nu, Proteus, wat gy my wilt melden. Proteus. Myn genadige Vorst, hetgeen ik u wilde ontdekken is iets, dat de vriendfchap my beveelt te verbergen; maar wanneer ik in overweeging neem alle de groote gunden, die gyaan my onwaardige bewezen hebt, dan fpoort myn plicht my aan om u dat geheim te ontdekken, hetwelk anderzins geen waereldsch goed uit my trekken zou. Weet dan, magtige Vorst, dat Signor Valentino, myn vriend, vsorgenomen heeft, deezen nacht uwe dochter te fchaaken; ik zelf ben in het geheim deelgenoot gemaakt. Ik weet, dat gy befloten hebt haar uit te huwelyken aan Thurio, wien uwe be. vallige dochter haat; en dat zy dus van u gefchaakt zou worden zou een groot verdriet zyn voor uwen ouderdom. Derhalven heb ik, uit hoofde van myn' plicht, liever verkozen, myn' vriend in deeze ftoute onderneeming tegen te gaan, dan door die te verzwygen een' zwaaren last van droefheid op uw' hals te laaden, die u geheel zou ter neder drukken, en u, indien het u niet ontdekt wierd, in het graf rukken. de  ■ 384 De TWEE EDELLIEDEN vaSVERONA, de Hertog. Signor.Proteus.ik dank u voor uwe braavezorg. en ter belooning van dezelve kunt gy over my be! veelen zo lang ik zal leeven. Ik zelf heb deeze hunne genegenheid menigmaal gezien, by toeval, wanneer zy dachten, dat ik vast in flaap was, en ik ben ook dikwyls van voorneemen geweest om Signor Valentino haar byzyn te verbieden, en te gelyk myn Hof; maar vrcezende, dat ik in myne achterdocht mogt dooien, en dien man onrecht* vaardiglyk myne gunst ontzeggen, eene overyling, waarvoor ik my altoos gewacht hebt; heb ik hem fteeds een goed gelaat getoond; ten einde daardoor eenmaal te ontdekken datgeen, hetwelk gy my nu geopenbaard hebt. En om u te toonen, dat ik daarvoor bevreesd ben geweest, zo weet, dat ik , verzekerd Jdat de tedere jeugd ligtelyk verleid kan worden, haar eene bovenkamer tot haare flaap. plaats gegeven heb, waarvan ik zelf altoos des nachts den fleutel gehouden heb, zodat zy vandaar niet weggevoerd kan worden, Proteus. Weet, edele Vorst, dat zy een middel bedacht hebben, waardoor hy haar kamervenfter zal beklimmen , en haar afdraagen langs eene ladder van touw; welke deeze jonge minnaar, nu is gaan haaien, en oogenblikkelyk daarmede langs deezen weg zal komen; daar gy hem, zo het u behaagt zelf zult kunnen onderfcheppen. Maar,myn waarl de Heer, overleg het toch zó voorzichtig, dat hy myne ontdekking niet bemerken kan, wantgenegenheid voor u.en niet haat tegen myn' Vriend heeft my u deezen aanflag doen bekend maaken. de Hertog, Op myne eer, hy zai nimmer te weeten kry. gen, dat ik hierin door u eenig licht gekregen jpeb. Pro.  È L t S P E L. 385 Proteus. Vaarwel, myn Vorst; Signor Valentino zal wel aanftonds komen. {.Proteus vertrekt.) TWEEDE TOONEEL, De Hertoc, Valentino. de Hertoo. Signor Valentino, waar gaat gy mét zo veel haast heenen ? Valentino. Genadige Vorst, daar is een postbode, die my wacht, en die eenige brieven van my aan myne vrienden zal overbrengen, en nu wilde ik heen» gaan om hem die over te geeven. de Hertog. Zyn het brieven van groot belang? Valentino. Derzelver inhoud behelst enkel, dat ik welvaa» rende en gelukkig ben aan het Hof van uwe Hoogheid. db Hertoo. Welnu , dat is juist niet van zo groot belang; blyf hier een oogenbiik by my, ik heb met u over eenige zaaken te fpreeken, die my van zeer naby betreffen, en welke gy geheim moet houden, Het is u niet OBbekend, dat myn oogmerk is om Signor Thurio aan myne dochter tot e§n' ge. maal te geeven. Valentino. Dit is my bekend, myn Vorst, en dit is voor. zeker eene ryke en aanzienlyke party; en daar en boven is die Edelman deugdzaam, goedaartig,achtenswaerdig, en begaafd met hoedanigheden, welke hem zulk eene vrouw, als uwe fchoone dochter Bb •«  386 Da TWEE EDELLIEDEN van VEHONA, is waerdig maaken; en kan uwe Hoogheid haare genegenheid voor hem niet winnen? ne Hertog. Neen , in waarheid niet, zy is eigenzinnig, ge» melyk, hoofdig, trotsch, ongehoorzaam, weörbarftig, en vergeet haaren plicht; zy overweegt niet, dat zy myn kind is, en ontziet my niet als haaren vader. En daarom, ik wil het aan u wel zeggen, heeft deeze hoofdigheid van haar,na ryp overleg, myne liefde van haar afgetrokken; en in de plaats, dat ik het overige van myn leven dacht door te brengen in het vermaak van haare kinderlyke gehoorzaamheid, heb ik nu voorgenomen my wederom in den echt te begeeven, en haar te laaten aan dengeen', die haar flechts begeert. Laat haare fchoonheid dan haar huwlyksgoed zyn, want my en myne ftaaten fchynt zy te verachten* Valentino. En wat wil uwe Hoogheid, dat ik in deeze zaak zal doen* de Hertog. Hier te Milano is zekere Juffer, welke ik bemin; maar zy is kiesch en ingetogen , en veracht myne verouderde welfpreekendheid; en om die rede wilde ik u tot myn' voorfpraak gebruiken; want ik heb de hooffche vleij'eryén reeds voorlang vergeten , en daarenboven zyn de gebruiken door den tyd veranderd, en u raadpleegen, hoe ik my hierin gedraagen moet, ten einde zy haare helderblinkende oegen op my mooge vestigen. Valenttno. Tracht haar te winnen door gefchenken, indien zy op uwe woorden geene acht geeft; ffomrne ju. weelen kunnen dikwyls ftilzwygende meer doen dan fpreekende woorden om iet gemoed van eene vrouw te beweegen. pe  È L r S P E L. s»7 de Hertog, Maar zy heeft een gefchenk, dat ik aan haar gezonden had, veracht. V ALENTtNO. Eene vrouw veinst fomiyds te verachten, hetgeen haar het meest behaagt; zend haar een ander gefchenk; en zieniet van haar af, want verachting in den beginne maakt naderhand de liefde des te fterke'. Wanneer zy ftuurscli ziet, het is niet omdat zy u haat, maar veeleer om des te meer genegenheid in u te verwekken; wanneer zy kyft, het is niet om u te doen weggaan ; want die zottinnetjes worden dol wanneer men haar alleen laatLaat u niet afwyzen, wat zy ook mooge zeggen» want als zy zegt, „ Gaa", dan meent zy niet, ,, Gaa weg." Vlei haar, prys haar, verhef haare bevalligheden, al zyn zy ook nog zo lelyk, zeg, dat zy engelachtige aangezichtjes hebben. Ik durf zeggen, dat een man, die eene tong heeft, geen rechtfchapen man is, wanneer hy met zyne tong geene vrouw kan overwinnen. e e Hertog. Maar zy is, naar ik meen, door haare vrienden reeds aan een' ander* verloofd, aan een' jong' edelman van groore verdienden, en zy word derk afgezonderd gehouden van het gezelfchap van an. dere mannen, zodat niemand des daags toegang tot haar kan krygen. Valentino. Welnu, dan zou ik trachten des nachts by haar te komen. de Hertog. Maar dan zyn de deuren gefloten, en de fleuteli in bewaaring, zodat niemand ook des nachts by haar kan komen. Valentino Waj zou toch kunnen beletten, dat men haar Tender inklom? Bb 2 SE  388 De TWEE EDELLIEDEN ta» VERONA, de Hertog. Haar kamer is omhoog , verre van den grond, •n de muur van dezelve is zó overhellende, dat men dien niet beklimmen kan zonder oogenfcbyn» Jyk levensgevaar, Valentino. Welnu,dan is eene ladder kunftig van touw ge. maakt, met twee haaken daaraan om die op te werpen, in ftaat om te dienen tot een' trap tot het beklimmen van den toren van eene tweede Hero, indien haar Leander flechts moeds genoeg heeft om zulks te waagen. de Hertog. Nu, zeg my, als een Ridder van eer, waar ik zulk eene ladder kan bekomen. Valehtino. voHt ?neer zoud ey die willen gebruiken» my° de Her too. Nog deezen avond.de liefde is ais een kind.z* veilangt fterk naar alles dat zy kan verkrygen. Valentino. Tegen zeven uuien zal ik u zulk eene ladder bezorgen. de Hertog. Maar hoor eens,- ik heb voorgenomen alleen naar haar toe te gaan; hoe zal ik best die ladder daar. heen voeren? Vale ntin o. Dit zalgemakkelyk te doen zyn, myn Vorst;gy Runt die draagen onder een' overrok van gewoone lengte. de Hertog. Zou dan een overrok, die zo iang is als de uwe daartoe kunnen dienen ? Valentino, Ja, myn Vorst. BI  B L T S P E L. »83 deHertog. Laat my dan uw' overrok eens zien; dan zal ik my voorzien van een' van dezelfde lengte. Valentino. O, myn Vorst, alle overrokken kunnen daartoe dienen. deHertog. Hoe zal ik my gewennen een' overrok te draagen? Ik bid u, Iaat my den uwen eens aanpaifen* (Hy trekt den overrok van Valentino aan.) Wat is dat voor een brief? Wat is dat? Aan Sylvia? En hier een werktuig dienftigtot myn voorneemen ? Ik zal zo ftout zyn van terftond het zegel op te breeken. (De Hertog leest.) ,, Myne gedachten huw,, vesten eiken nacht by myne Sylvia, en zy zyn myne flaaven, die ik vliegende afzend; ach! ' indien hunne meefter zo gemakkelyk gaan en komen kon, dan zou hy zelf huisvesten, daar ' zy gevoelloos leggen; myne gedachten, die my" ne afgezanten zyn , ruften in uwen zuiveren „ boezem, terwyl ik hunne opperheer, die hen daarheenen dryft, de gunst verwensen, die hen , met zodanige gunst begunftigd heeft, omdat ik „ zelf het geluk van myne afgezanten moet derven. Ik verwensen myzelven, want zy worden door my afgezonden, omdat zy huisvesten daar " hunne heer zou wenfchen te zyn." Wat ftaat daar onderaan? „ Sylvia, deezen nacht zal ik u , komen verlosfen." Zo is het, en hier is de ladder tot dat einde gefchikt. Hoe? Gy Phaëton.gy zoon van Merops, durft gy u verftouten om den zonnewagen te voeren, en de waereld te verbranden door uwe roekelooze ftoutheid? Wilt gy de ftarren bereiken, omdat zy u befchynen ? Gaa heen, laage indringer, vermetele flaaf! hefteed uwe vleijende liefkoozingen aan uwe gelyken , en wye het aan myn geduld veeleer dan aan uwe verdienden, dat ik u wy vanhier laat gaan; daak my hiervoor * Bb 3 meer  39o De TWEE EDELLIEDEN vasVERONA, meer dan voor alle de andere gunften, die ik maar al te veel aan u betoond heb. Maar indien gyu langer in myn land ophoud dan de grootfle fpoed van u vordert om ons Vorftelyk hof te verlaaten, zweer ik u by den hemel, dat myne wraak de liefde verre ?al overtreffen, die ik ooit myne dochter of u toegedragen heb. Vertrek ; ik wil geene ydele verontfchuldigingen van u hooren , maar zo gy uw leven bemint, fpoed u dan hiervandaan. (De Hertog vertrekt.) DERDE TOONEEL. Valehtimo. (alteen.) En waarom zou ik niet liever fterven, dan in zulk eene kwelling leeven? Sterven is van myzelven verbannen worden , en Sylvia is myn eigen zelf; my van haar te verbannen is my vanmyzelven te verbannen; eene doodelyke verbanning l welk licht kan licht genoemd worden, waarin men Sylvia niet kan zien? welke blydfchap isblydfchap, wanneer Sylvia niet daarby is f wanneer ik zelfs niet eens durf denken, dat zy daarby is, en my dus voeden met de fchaduw van volmaaktheid. De nachtegaal heeft geene welluidendheid (voor my) wanneer ik niet des nachts by Sylvia ben, en wanneer ik des daags niet by Sylvia ben, dan is 'er voor my geen dag te aanfchouwen; zy is myn weezen, en ik houd op te zyn, wanneer ik niet door haaren aangenaamen invloed gevoed,verlicht, gekoefterd, en in het leven gehouden word. ik ontvlucht de dood niet, fchoon ik dit doodelyk vonnis ont. vlucht; vertoef ik hier dan wacht ik de dood flechts af, maar vlucht ik vanhier dan vlucht ik weg van bet leven. (Proteus en Launce hmn op bet Tooneel.) Pao-  S L T S P E L. 391 Proteus. (Tegen Launce.) _ Loop fchielyk, knaap, loop fchielyk, en gaa hem zoeken. Launce. Holla hee! Holla heel _ Proteus., Wien ziet gy? Launce. Hem, dien wy zoeken , daar is geen haair op zyn hoofd of het is van Valentino. Proteus. Valentino? Valentino. Neen. P roteus. Wat dan, zyn' geest? Valentino, Geen' van beiden Proteus. Wat dan? Valentino. Niets. Launce Kan niets fpreeken? Mynheer, aal ik toeflaan? Proteus. Wien wilt gy flaan ? Launce. Niets. Proteus. Schelm, laat ftaan. Launce. Wel, Mynheer, ik zou maar op wet» flaatr, eilieve. ... 0teus Ik zeg, laat ftaan. Vriend Valentino een woord. Valentino. Myne ooren zyn geflopt,+zy kunnen geen goed  3«* Di TWEE EDELLIEDEN vanVERONA, nieuws hooren; zozeer zyn zy reeds met kwaade tyding vervuld. PbOTIUIi Dan zal ik de myne in de ftüzwygendheid baen ^echt™*"' de2elVe is hard' -waalykluidende, Is Sylvia dood? Prote us, Neen, Valentino Valestibo» Is zy my dan ontrouw geworden? Pro te us. Neen, Valentino. Valentino, Wat hebt gy dan voor nieuws? Launce. Mynheer, daar gaat een gerucht, dat kt Ce. hangen zyt. 67 B P roteus. Neen, dat gy gebannen zyt, dat is het nieuws, vanhier, van Sylvia, en van my, uwen vriend. Valentino. Ach, dien bitteren ramp heb ik alreeds moeten verneemen, en nu zal my de overmaat van denzei ven nog krank doen worden. Weet Sylvia, dat ik gebannen ben ? ' Proteus. Ja wel, en zy heeft over dit vonnis, dat nog onherroepelyk in zyne volle kracht berust, eene zee van vochtige paarien voor de voeten van haa. ren onverbiddelyken vader uitgeftortj met deeze heeft zy zich op haare kniSn voor hem vernederd, onder het wringen van haare handen, die zo blank waren, als of zy door droefheid bleek waren geworden. Maar noch gebogene knign, noch opee. hevene banden, noch zuchten, noch jammerklag»sn, noch een zilveren ftroom vaa traanen konden haa-  B L Y S P E L. 393 haaren mededogenloozen vader vermurwen. Want Valentino moet fterven zo hy aan dit Hof gezien word; en daarenboven heeft haare voorbede den Hertog zd verbitterd, toen zy verzocht, dat gy mogt herroepen worden, dat zy, onder ftreng be« vel, in eene naauwere bewaaring gebragt wierd. Valentino. Niets meer; ten zy, dat het volgend woord.dat gy fpreekt eenigen kwaadaartigen invloed heeft op myn leven; indien dit zo is, bid ik u, dat gy het in myne ooren doet klinken, als een middel om een einde van myne eindelooze droefheid te maaken. Proteus. Houd op te jammeren over iets, dat gy niet helpen kunt, en bedenk hulp tegen hetgeen, dat gy bejammert. De tyd is de vader en opvoeder van alles goeds. Offchoon gy hier vertoeft, kunt gy echter uwe minnaares niet zien , en zo gy lang vertoeft dan verkort gy uw leven. Hoop is deftafder minnaars; wandel met denzei ven vanhier, enbedien u daar van tegen wanhoopige gedachten. Uwe brieven kunnen hier komen, fchoon gy niet hier moogt komen, welken, wanneer gy die aan my zend, ik onmiddelyk aan den melkwitten boezem van uwe minnaares zal overgeeven. Het is thans geen tyd om klagten te uiten; kom, ik zal u buiten de ftadspoort geleiden, en, éér wy fcheiden, in het breede fpreeken over.alles, dat eenige betrek, king kan hebben tot uwen minnehandel. Overdenk uw gevaar, zo a! niet om u zei ven, doe het dak ter liefde van Sylvia, en gaa met my. Valentino. Ik bid u, Launce, indien gy myn' knecht ziet zeg hem, dat hy zich haast, en my aan de Noordl poort opwacht. Bb s Pro.  394 Di TWEE EDELLIEDEN vahVERONA, Proteus. Loop been, knaap, gaa hem zoeken. Kom Valentino. Valehtino. Acb! waarde Sylvia! o, Ongelukkige Valentino! (Valentino en Proteus vertrekken) VIERDE TOONEEL. Launce, en een weinig, laater Speed. Lauhce. (alleen.") Zie. ik ben maar een gek, en evenwel heb ik verftand genoeg om te denken , dat myn Meefter eene foort van een' fchurk is ; maar dat is hetzelfde als hv maaralleen een fchurk is. Daar leeft geen mensch, die weet, dat ik verliefd ben; en evenwel ben ik verliefd; maar dat zal men met geen paardentoom uit my trekken, en ook niet, wie het zv, waarop ik verliefd ben,en evenwel is het een vrouwsperfoon; maar welk een vrouwsperfoon het zy , zou ik zelfs aan myzelven niet willen zegeen; en evenwel is het eene melkmeid; en evenwel is het geen meid, want zy heeft peeten gehad; en evenwel is het al eene meid, want zy is de meid van haar* Meefter, en zy dient voor loon; zv heeft meer goede eigenfchappen dan een waterhond, en dat is al veel voor een' eenvoudig christenmènsch. Hier is de katte loog (by baalt een tatier uit zyne borst) van haare eigenfchappen: primo, zy kan haaien en brengen; welnu, een Jaard kan niet meer doen. Neen, een paard kan niet haaien, maar alleen brengen, daarom is zy beter dan een knol. Item, zy kan melken; zie, en dat is eene groote deugd voor eene meid met fchoone handen. Speed.  B L T S P E L 39S Speed Op bet Tooneel komende.') Hoe is het, Signor Launce? Hoe vaart uw heerichip ? Launce. Mynheers fchip ? Wel, dat vaart op zee. Speed. AI weder die oude fout; dat gy de woorden verkeerd opvat. Wat nieuws dan in uw papier? Launce. o, Het allerzwartst nieuws, dat gy ooi) gehoord hebt. Speed. Wel, man, hoe zwart»* Launce. Wel, zo zwart als inkt. Speed. Laat het my dan leezen. Launce. Schaam u wat, domoor, gy kunt niet leezen. Speed. Gy liegt, ik kan wel. Launce. Ik zal u eens tojtfen; zeg my, wie heeft u geteeld ? Speed. Wat droes.' de zoon van myn' grootvader. Launce. o, Ongeletterde beuzelaar, het was de zoon van uwe grootmoeder; dat bewyst, dat gy niet leezen kunt. Speed. Kom, kom, gek, toets my in "het papier. Launce. Daar is het, en Sint Nicolaas zy uw helper 1 Speed. Item, zy kan melken Launce. Ja, dat kan zy. Spie».  396 Dje TWEE EDELLIEDEN va» VERONA, Speed. Item, zy brouwt goed bier. Launce. En daarom zegt ons Engelsch fpreekwoordr „ Gezegend moet gy zyn, gy brouwt goed bier.". Speed. Item, zy kan naaijen. Launce. Pat is ook goed. Speed. Item, zy kan breiden. Launce. Nu, wat wil men meer van een meisje hebben ? Speed. Item, zy kan wastenen en fchuuren. Launce. Dat is eene groote deugd, dan hoeft zy niet gewasfehen en gefchuurd te worden. Speed. Item, zy kan fpinnen. Launce. Dan kan ik op myne muilen gaan, als zy de kost met fpinnen kan verdienen. Speed. Item, zy heeft veele naamlooze deugden. Launce. Dat is zo vee! te zeggen, als bastaard deugden, die haare vaders niet kennen, en dus geene naamen hsbben. Speed. Hier volgen haare ondeugden. Launce- Zo juist op de hielen van haare deugden.1 Speed. Item, men kan haar niet kusfen als zy 's morgens nuchteren is, uit hoofde van haar' Hinkenden adem. L aun.  ' -B t* T S P E L. 30? Launce. Nu, die fout kan verholpen worden door te ontbyten. Lees voort. Speed. Item, zy heeft een' lekkeren mond. Launce. Dat kan haar' lelyken adem vergoeden. Speed. Item, zy praat in haar' flaap. Launce. Dat kan niet fcheelen, als zy maar niet Haam? als zy praat., r Speed. Item, zy is langzaam in het fpreeken. Launce. Dat is een fchurk, die dat onder haare ondeugden gefield heeft! Langzaam in het fpreeken té zyn is eene van de grootfle deugden van eene vrouw. Eilieve, veeg dat daar uit, en plaats het onder eene van haare hoofd-deugden. Speed. Item, zy is verwaand. Launce. Krab dat ook uit; dat is iets, dat zy van Moeder Eva overgeërfd heeft; dat kan haar niet ontno. men worden. Speed. Item, zy heeft geene tanden. Launce. Dat kan my niet fcheelen, ik houd veel van korstjes. Speed. Item, zy is kwaadaartig. Launce. Nu, het best is, dat zy geene tanden heeftom te byten. Speed. hem, zy is veel gewoon den drank te pryzen. L a V n  308 De TWEE EDELLIEDEN vak VERONA, Launce. Als de drank goed is, laat zy bet dan doen, en als zy het niet doen wil, dan zal ik het doen ; want goede dingen moeten geprezen worden. Speed. Item, zy is al te mild. Launce. Met haare tong kan zy het niet zyn, want daar ftaat gefchreven, dat zy daarmede langzaam is; met haar geld zal zy het niet zyn, want dat zal ik gefloten houden, nu kan zy het nog met iets anders zyn, maar daar weet ik geen helpen aan. Nu, gaa voort. Speed. Item, zy heeft meer haairen dan verftand, en meer gebreken dan haairen, en meer geld dan gebreken. Launce. Houd hier eens op; ik wil haar hebben ;zy was de myne, en weder niet de myne, twee of drie» maal in dat artikel. Herhaal dat nog eens. Speed. Item, zy heeft meer haairen dan verftand. Launce. Meer haairen dan verftand, dat kan weezen; dit zal ik bewyzen;het dekfel van een'zoutpot bedekt het zout, ergo, is het meer dan het zout; het haair, dat het verftand overdekt, is dus ook meer dan het verftand; want het grootst verbergt het kleinst. Wat volgt nu? Speed. En meer gebreken dan haairen. Launce. Dat is fchrikkelyk! o. Dat 'er dit toch uit was. Speed. En meer geld dan gebreken. Launce. Ho ho, dat woord maakt de gebreken aan ge- naam;  B L r S P E L. ft* naam; het is wel, ik wil haar hebben; en als die eens een huwelyk wierd, gelyk niet onmooglyk Is. . . . Speed. Wat dan ? Launce. Wel, dan kan ik u zeggen, dat uw Heer u wacht aan de Noordpoort. Speed. Wien, my! Launce. Ja, u, Wie zyt gy? Hy heeft 'er wel beter gewacht. Speed, En moet ik naar hem toe gaan ? Launce. Gy moet naar hem toe loopen, want gy hebt u hier zolang opgehouden, dat gaan niet genoeg zal zyn Speed. Waarom hebt gy my dat niet éér gezegd f De duivel haal u met uw' minnebrief! (Hy loopt been.) Launce. Nu zal hy geranfeld worden voor het leezen van myn' brief; het is een ongemanierde rekel, die zich in eens anders geheimen wil indringen. ——. Ik zal hem naloopen, om my te vermaaken in zyne kaftyding. (Launce loopt Speed na ) VYFDE TOONEEL. DeHertog, Thurio, en een weinig laater, Proteus. de HeRTOO. Signor Thurio, vrees niet, zy zal u wel bemin, oen , nu Valentino uit haar gezicht verbannen is. Thu  400 De TWEE EDELLIEDEN v*w VERONA, Thurio. Zedert zyne verbanning heeft zy my noe het meest veracht, myn byzyn vervloekt, en op my zodanig gefcholden. dat ik alle hoop verloren heb van haar ooit, te zullen verkrygen. de Hertog. Deeze flaauwe overblyffelen der liefde zynfiguuren, die in eene ysfchots gefneden zyn, en door één uur warmte tot water verfmelten , en haare gedaante verliezen. Een korte tyd zal haare yskoude gedachten doen fmelten, en haar den onwaerdigen Valentino doen vergeeten. (Proteut komt op bet Tooneel ) Hoe is het, Signor Proteus ? Is^uw landsman vertrokken achtervolgens myn be- Proteus. Hyis vertrokken, myn Vorst. deHertog. Myne dochter is zeer droevig over zyn vertrek. Proteus. dooden t7d ' my" V°m' zaI die droefheid de Hertog. Dat geloof ik ook, maar Thurio denkt datnie'. Proteus, het goed gevoelen, dat ik van u heb opgevat, wam gy hebt my eene blyk van uwe dienstvaardigheid gegeven, is oorzaak, dat ik des te vryër met u mag fpreeken. Proteus. Ik wensch niet langer te leeven, dan ik my getrouw zal toonen aan uwe HoogheiddeHertog. «,OnLW4tt, h00 gaarne ik een hwelyk tusfchen Mgnor Thurio en myne dochter zou bewerken. Proteus. Dit weet ik, myn Vorst. de Hertog. En gy zyt ook niet onkundig, denk ik, dat zy zich tegen myn' wil aankant. Pro.  B L T S F E L. 40l Proteus. Dit heeft zy gedaan myn Vorst, toen Valentino nog hier was. de Hertog. Ja, en verkeerdelyk blyft zy daarin volharden. Wat zullen wy dan doen om het meisje de liefde voor Valentino te doen vergeeten, en Signor Thurio te doen beminnen? Proteus. De beste weg is Valentino te befchuldigen van valsheid, lafhartigheid, en laage geboorte; drie dingen, die by de vrouwen ten uiterftegebaat zyn. de Heitsg. Ja, maar zy zal denken, dat dit uit haat gezegd word. Proteus. Ja, indien haar een vyand dit zegt, en daarom moet dit breedvoeriglyk verhaald worden door iemand, dien zy voor zyn' vriend houd. de Hertog. Dan moet gy op u neemen hem te lasteren. Proteus, En dit, myn Vorst, zal ik met tegenzin moeten doen; Het is eene onaangenaame zaak voor een' Edelman; en wel byzonderlyk tegen zyn' eigen' vriend. de Hertog. Daar uw pryzen hem toch niet baaten kan, kan uw laaken hem immers niet fchaaden; en dus is deeze daad onverfchillig, en gy word daartoe ver. zocht door uw' vriend. Proteus. Gy overwint, myn Vorst. Indien ik zulks bewerken kara, door eenig ding, dat ik tot zyne oneer kan zeggen, dan zal zy hem niet lang meer beminnen. Maar, gefield, dat dit haare liefdevoor Valentino uitroei, dan is het nog geen gevolg9 dat zy Signor Thurio zal beminnen. Cc Thu.  +02 De TWEE EDELLIEDEN va» VERONA, Thurio. Daarom, als gy haare liefde van hem afwind, moet gy, opdat dezelve niet uitrafele, en voor niemand meer goed zy, zorg draagen van die op tny op te winden , en dit moet gy trachten te doen door my zoveel in waerdy te verheffen als gy hem verlaagt. de Hertog. En Proteus, wy durven u in deeze zaak vertrouwen , omdat wy weeten, uit het verhaal van Valentino, dat gy u reeds ftandvastiglyk aan de liefde hebt overgegeven, en dat gy dus niet fchielyk zult omkeeren en van gedachten veranderen. Om deeze zekerheids wille zult gy toegang hebben tot Sy lvia, en met haar" breedvoerig kunnen fpreeken, want zy is verdrietig, zwaarmoedig, en droefgeeftig,en zal blyd zyn u te zien om uws vriends wille; en dan kunt gy haar bereiden door uwe redenen om den jongen Valentino te haaten en myn' vriend te beminnen. Proteus. Ik zal zoveel uitwerken, als in myn vermoogen is, maar gy, Signor Thurio zyt niet vuurig genoeg; gy moet ftrikken leggen om haare neigingen te vangen, door klaaglyke gedichten, welker wel ingerichte verfen opgevuld moeten zyn met onderdaanige dienstaanbiedingen. de Hertog. De hemelfche dichtkunst heeft een groot ver. moogen. Proteus. Zeg, dat gy op het altaar, dat voor haare fchoonheid opgericht is, uwe traanen, uwe zuchten, en geheel uw hart opoffert; fchryf, totdat uw inkt geheel zal uitgedroogd zyn;en vocht dien dan weder met uwe traanen; en bedenk eenige aandoenlyke regelen, die zodanig eene oprechte liefde fcbynen te kennen te geeven. De lier va»  B L T S P E L. 403 Örpheus was befpannen met dichterlyke fniaren, wier aangenaame toonen ftaal en fteen konden vermurwen; tygers temmen; en affchuwlyke Le. viathans het grondeloos diep doen verhaten, om op ftrand te fpringen. Na uwe droevige klaagtoo» nen geëindigd te hebben, bezoek dan by den nacht het kamervenfter van uwe minnaares, en geef haar een aangenaam muziek, fpeel op derzei' ver inftrumenten een klaaglyk ftuk; de ftilte van den nacht zal zeer wel voegen aan deeze droevige plegtigheid. Dit en niets anders zal ingang by haar vinden. de Hertog. Deeze onderrichting toont, dat gy verliefd zyt geweest. Thurio. Ik zal uwen raad nog deezen nacht in het werk ftellen. Laaten wy derhalven, myn waarde Proteus, myn raadgeever, terftond in de ftad rondgaan om eenige lieden op te zoeken, die bedreven zyn in de muziek, ik heb een gedicht, dat dienftig kan zyn voor ons oogmerk. de H e rt o g. Maakt dan voortgang, Heeren. Proteus; Wy zullen uwe Hoogheid verzeilen tot na het avondmaal; en daarna zullen wy onze zaaken ten uitvoer brengen. dé Hertog. Neen, doet het aanftonds. Ik ontilaa u. Einde van bit Derde Bedryf. Cc * VIER-  4o4 De TWEE EDELLIEDEN vanVERONA, VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld een boscb op den voeg naar Mantua. Eenige Struikroovers, Valen\ tinof Speed. Eerste Roover. Mannen, Haat vast, ik zie reizigers. Tweede Roover. Al zyn 'er ook tien, vreest niet, maar velt hen neder. (Valentino en Speed komen op.) Derde Roover. Staa, Signor, en geef ons alles, dat gy by u hebt; zo niet dan zullen wy het u doen doen, cn u uitplunderen. Speed. Ach! Mynheer, wy zyn verloren; dit zyn die booswichten, voor welken de reizigers zo be. vreesd zyn. Valentino. Myne vrienden. . . . Eerste Roover." Neen, Mynheer, dat is zo niet, wy zyn uwe vyanden. Tweede Roover. t Houd u flil, wy zullen hem hooren. Derde Roovep. Ja, by myn' Daard, dat zullen wy doen; want hy fchynt een fchiklyk man. Valentino. Weet dan, dat ik weinig goed te verliezen heb; ik btn een man, dienjet ccgenfpoedmoetworfte len;  B L Y S P E L. io$ len; deeze kleederen zyn al myn rykdom, en zo gy my daarvan berooft, dan ontrooft gy my alles, dat ik nog over bad. Tweede Roovek» ., Waar heenen reist gy. Valentino. Naar Verona. Eerste Roover. Vanwaar komt gy? Valentino. Van Milano. Derde Roover. Hebt gy u lang daar opgehouden? Valentino. Zestien maanden, en ik zou misfchien langer daar gebleven zyn , indien myn ongelukkig lot my niet gedwarsboomd had. Eerste Roover. Hoe zyt gy dan vandaar gebannen ? Valentino. « Ja. Tweede Roover. Om welke misdaad? Valentino. Om iets, dat my nu hard valt te herhaalen; ik doodde een' man, wiens dood ik nu grootelyks be.' treur; maar ik heb hem mannelyk in een tweegevecht gedood, zondereenig ongeoorlofd voorrecht of lafhartig verraad. Eerste Roover. o, Laat u dat nooit berouwen, al was het ook zo gefchied. Maar zyt gy om zulk eene geringe misdaad gebannen? Valentino. Ja, en ik was wel verheugd over zulk een (genadig) vonnis. Eerste Roover. Verftaat gy vreemde taaien? Cc 3 Va.  io6 De TWEE EDELLIEDEN van VERONA, Valentino. De reizen van myne jeugd hebben my dat geluk gefchonken, anders zou ik veelmaal verlegen geweest zyn. Derde Roover. By de kaale kruin van Robin Hood's vetten monnik i deeze knaap zou goed zyn om koning te weezen over onze woefte bende. Eerstf Roover. Wy zullen hem hebben. Een woord, Heeren. (D< Roovers fpreeken Jlil met eikanderen. Speed. Mynheer, word ook een van hen; het is eene aanzienlyke foort van dievery. Valentino. Zwyg, fchurk. Tweede Roover. Zeg ons eens, hebt gy iets in den zin? Valent ino. Neen; niets dan myn fortuin te zoeken. Derde Roover. Weet dan, dat fommigen van ons edellieden syn, welken door de driften van eene toomeloo» ze jeugd uit het gezelfchap van braave lieden verbannen zyn. Ik zelf ben uit Verona gebannen omdat ik eene jonge Juffer wilde fchaaken, die eene ryke erfgenaame en nabeiiaande van den Hertog was. Tweede Roover. En ik uit Mantua , omdat ik een' Edelman in myne drift een' dolk in het hart gefloten heb. Eerste Roover. En ik ook voor dergelyke beuzelachtige misdaaden als deeze. Maar, tot de zaak: want wy haaien onze misdaaden alleen op om u rede te geeven van dit onwettig leven, dat wy leiden; dewyl wy, eensdeels, u begaafd zien met'eene goede geftalte, en dewyl gy daarenboven, volgens uw zeggen, es®  B L Y S P E L. 407 een taalkenner zyt, en een man van zodanige bekwaamheden als ons meest dienftig kunnen zyn...... Tweede Roovei. En voornaamelyk, omdat gy een gebannen man zyt, daarom willen wy liever met u handelen dan met anderen; zyt gy genegen om ons opperhoofd te weezen, van den nood eene deugd te maaken, en, even gelyk wy, hier in de wildernis te lee. ven? Derde Roover. Wat zegt gy, wilt gy een medemakker van ons zvn en hoofd van ons allen? zeg dan ja; dan zullen wy u hulde doen, en ons door u laaten bellieren, u beminnen als onzen bevelhebber en onzen koning. Eerste Roover. Maar zogy onze beleefde aanbieding van de hand Wyst, dan moet gy fterven. Tweede Roover. Gy zult niet leeven om roem te draagen op hetgeen wy u aangeboden hebben. Valentino. Ik neem ''uwe aanbieding aan, en zal met u leeven, mits dat gy geene beleediging doet aan onnozele vrouwen, of behoeftige reizigers. De rt>e Roover. Neen wy verfoeijen zodanige fchandelyke laagheden. Kom, gaa met ons, wy zullen u by onze makkers brengeu, en u allen de fchatten laaten zien, die wy byëen vergaderd hebben; welken zowel als onze perfoonen tot uwen dienst zullen zyn. Cc 4 CWE1-  408 De TWEE EDELLIEDEN van VERONA, TWEEDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld eene opene plaats onder de Jlaapkamer van Sylvia te Milano. Proteus. (alleen.) Ik heb my reeds valsch getoond jegens Valentino, en nu moet ik ook even onrechtvaardig weezsn jegens Thurio, onder voorwendfel van hem aan te pryzen, heb ik toegang, om myne eigene liefde voor te trekken; maar Sylvia is te oprecht, te getrouw, en te deugdzaam, om zich door myne onwaerd'ge voorflagen te laaten omzetten; wanneer ik haar van myne oprechte getrouwheid wil verzekeren, dan zal zy my terftond myne valsheid tegen myn' vriend voorwerpen; wanneer ik myne geloften aan haare fchoonheid wil opdraagen; dan zal zy my herinneren , dat ik meieedig ben in het verbreeken van myn woord aan Julia, die ik beminde, gegeven. En echter in weêrwil, van alle deeze brrere verwytingen, waarvan zelfs dé geringfte ten' minnaar wanhoopig zou maaken, groeit myne liefde fteeds meer en meer, en ftreelt haare voeten als een fchoothondje, hoe meer die verftoten word. Maar daar komt Thurio; nu moeten wy haar venfter naderen, en haar oor onthaalen op eenig nachtmuziek. Thurio. (met eenige Muzikanten op bet Tooneel komende.) Hoe nu, Signor Proteus, zyt gy ons voorgekropen ? Proteuss Ja, vriend Thurio; wantgy west, dat da liefde kruipt daar zy Biet gaan kan. Thurio. Ja; maar ik wil echter niet hoopen, datgy haar bemint, P*0'  B L T S P E L. 400 Proteus. Ja, Signor, dit doe ik, anders zou ik niet hier zyn. Thurio. Wie, Sylvia? Proteus. Ja, Sylvia, om uwentwille. Thurio. Ik dank u voor uwe genegenheid. Nu, Heeren, laaten wy de toonen Hellen, en dan met lust aan bet werk voor eene wyle tyds. DERDE TOONEEL. DE VoORIGEN, een herbergier, Ju. LU, in Manskleedtrcn. Herbergier. Hoe nu , myn jonge gast, my dankt, dat gy droefgeeftig zyt, ik bid u, zeg my toch, hoe komt dat? Julia. Waarlyk, Hospes, enkel omdat ik niet vrolyk kan weezen. He rb« a gier. Kom, kom ik zal u wel vrolyk maaken; ik zal u ergens brengen, daar gy muziek zult hooren, en dien heer zien, naar wien gy gevraagd hebr. Julia. Maar zal ik hem hooren ipreeken? Herbergier. Ja, gy zult hem hooren. Julia. Dat zal (de aangenaamfte) muziek (voor my) zyn. Herbergier. Hoorl hoori Cc s J*.  4io De TWEE EDELLIEDEN vak VERONA, Julia. Ij hy mede onder dien hoop? HïïBKROIÏÏ. Ja; maar wees ftil, laaten wy hen aanhooren. ZANG. Wie is Sylvia? wat is 't, Dat in haar de herders pryzen? — Zy is deugdzaam, fchoon, en wys j Dit gefchenk gaf haar de hemel, Op dat elk haar zou beminnen. Is zy ook zo goed als fchoon. Want de fchoonheid leeft door goedheid l*m Liefde zoekt, in haar fchoon oog, Middelen voor zyne blindheid, En genezen blyft daar woonen. Wel, zing dan van Sylvia, Omdat zy in fchoonheid uitmunt J Ze overtreft het al, dat hier Op deeze aarde is leevende; Laaten wy haar kransjes brengen. HE RB ERG TER. Hoe is het, gy fchynt nog droeviger dan te vooren? Wat deert u, vriend? De muziek behaagt u niet. Julia. Gy bedriegt u. maar de muzikant behaagt my niet: Hei-  3 L Y S P E L. in Herbergier. Hoedat, myn fchoone jongeling? Julia. Omdat hy valsch zingt, vader. Herbergier, Hoe, zingt hy dan buiten den toon der inftru» menten ? 'Julia. Dat niet, en echter zingt hy zó valsch, dat by my zelfs de hartader raakt. Hekeergier. Gy hebt een levendig gehoor. Julia. Ja, ik zou wel wenfchen doof te zyn! Het doet myn hart dof worden. Herbergier. Ik merk, dat gy geen behaagen fchept in de muziek. Julia. Neen, in het minst niet, wanneer die zo knarst. Herbergier. Hoor, welke fraaije veranderingen zyn 'er in die muziek. Julia. Ja, en die verandering baart my verdriet. Herbergier. Wilt gy dan, dat zy altoos hetzelfde zullen fpeelen ? Julia. Ik zou ten minde wel willen, dat één mensch deeds één duk fpeelde. Maar, Hospes, die Signor Proteus, van wien wy fpreeken , bezoekt die dikwyls deeze Dame? Herbergier. Ik zal u zeggen, hetgeen Launce, zyn knecht my gezegd heeftj en dat is, dat hy haar boven, maate bemint, ff.  412 De TWEE EDELLIEDEN va»VERONA , Julia. Waar is Launce ? Herbergier. Hy is gegaan om zyn' hond te zoeken, dien hy morgen, op bevel van zyn' heer, aan die Dame tot een gefchenk moet brengen. Julia. Stil, laaten wy ter zyde gaan, het gezelfchap fcheid. Proteus. Signor Thurio, vrees niet; ik zal zodanig fpreeken, dat gy zult moeten zeggen,dat myne liflige pooging geene wedergaa heeft. Thurio. Waar zullen wy eikanderen wedervinden? Proteus. By de bron van St. Gregorius. Thurio. Vaarwel. (Thurio vertrekt met de Muzikanten.) VIERDE TOONEEL. Proteus, S y l v r a. (hoven aan bet venfter.) Proteus. Ik wensch u een' goeden avond, Mevrouw. S YLVr a. Ik dank u voor uw muziek, Mynheeren. Wie heeft daar gefproken? Proteus. Een man, Mevrouw, wiens (tem gy ras zoud leeren kennen , wanneer gy de oprechte trouw van zyn hart flechts kende. Sylvia. Signor Proteus, naar ik gis f Proteus. Ja, fchoone Jongvrouw, Signor Proteus, die uw dienaar is. Syl-  B L T S P E t. 4*3 Sylvia. Wat is uw wil? Proteus. Myn' wil naar den uwen te regelen, Sylvia. Gy zult uwen wensch verkrygen. Myn wij is, dat gy u naar uw huis en naar uw bed zult fpoeden, Gy listige, meineedige, valfcbe, en trouwlooze man! Denkt gy, dat ik zó onnozel en eenvoudig ben, dat ik my zou laaten verleiden door uwe vleijeryën, daar gy reeds zo veele door uwe valfche eeden misleid hebt? Keer weder, keer we» der.'en toon berouw aan uwe minnaares. Wat my betreft, ik zweer by deeze bleeke koninginne van den nacht, dat ik zóverie af ben van ,uw verzoek toe te ftaan, dat ik integendeel u haat om uwe onrechtvaardige begeerten , en genoegzaam moeijelyk ben op myzelve wegens den tyd, dien ik verkwist om met u te fpreeken. Proteus. Ik beken, myne waardfte, dat ik eene jufter bemind heb, maar zy is overleden. Julia, (ter zyde.) Dit is onwaar, indien ik het zeggen mogt; want ik ben wel verzekerd , dat zy nog niet begra. ven is. Sylvia. Zeg vry, dat zy dood is; maar Valentino, uw vriend, leeft nog; aan wien ik, gelyk gy zelf wel weet, verloofd ben, en fchaamt gy u niet hem te benadeelen door uwe laftigheid? Proteus. Ik heb insgelyks vernomen , dat Valentino dood is. S yl via. En fte! dan ook, dat ik dood ben, want, wees verzekerd, dat myn» liefde in zyn graf begraven legt. Pro-  414 Dé TWEE EDELLIEDEN van VERONA, Pbotihi, Vergun my, fchoone Jongvrouw , die weder Uit de aarde op té graaven. Sylvia. Gaa naar het graf van uwe minnaares, en roep haar daaruit, of ten minite begraaf uwe liefde daarin. Julia, (ter zyde.) Dit hoorde hy niet. Proteus. Mevrouw, indien uw hart dan zo Verhard is, vergun dan uw af beeldfel aan myne liefde, dat afbeeldfel, dat in uwe kamer hangt; tegen dat zal ik fpreeken, voor dat zal ik myne traanen uitftor. ten, want dewyl het wezentlyke van uwe liefde elders geplaatst is, ben ik flechts eene fchaduw; en daarom zal ik myne getrouwe liefde aan uwe fchaduw opofferen. Julia, (ter zyde) Indien het een wezen was, zoud gy het voor» zeker bedriegen, en hetzelve tot eene fchaduw maaken, gelyk ik ben. Sylvia. Het is my niet aangenaam, Signor, uwe afgo. din te zyn; maar naardien gy valsch zy.t, zal het u wel voegen fchaduwen en fchynbeelden te aan» bidder. Zend morgen-ochtend by my, en ik zal het u toezenden. Voor het overige, wensch ik u een' goeden nacht. Proteus. Een nacht gelyk die ongelukkigen hebben, welken den volgenden dag ter doodftraf zullen geleid worden, (Sylvia fluit baar venfler, en Porteus vut. trekt.) Julia. Kom, Hospes, willen wy gaan? Herbergier. Op myne eer, ik was vast in flaap. Ju-  B L T S P E L, 415 Julia. Eilieve, waar logeert Proteus? Herbergier. Wat drommel! in myn eigen huis. — Ik geloof waarlyk, dat het byna dag is. Julia. Neen, neen, maar het is}de Iangfté en treurigfte nacht geweest, dien ik ooit gewaakt heb. (Zy vertrekken,) VYFDE TOONEEL. Eolamore, en een weinig laater Sylvia, aan let venfter, Eolamore. Dit is het uur, waarin Donna Sylvia my bevolen heeft haar op te wachten, en haar begeeren te verdaan. Zy heeft my gezegd, dat zy my in eene gewigtige zaak wil gebruiken. (Hy roept.) Mevrouw Sylvia 1 Mevrouw Sylvia! Sylvia. (aan let venfter.) Wie roept my daar. Eglamore. Uw dienaar en uw vriend, die de bevélen van uwe Hoogedelheid komt afwachten. Sylvia. Duizendmaal goede morgen, Signor Eglamore. Eglamore. Ik wensch u het zelfde, Signora; volgens het bevél van uwe Hoogedelheid ben ik hier zo vroeg gekomen, om te verdaan tot welk een' dienst het u behaagen zal te gebruiken. Sylvia. o, Eglamore! [denk niet, dat ik u vleijen zal, want ik zweer dat dit niet zo is] gy zyt een Edelm an van moed, en verftand , naauwgezet van gewee-  416 Dr TWEE EDELLIEDEN vaw VERONA, weeten, en vol verdienften, gy Zyt niet onkundig, welke genegenheid ik den gebannen' Valenttno toedraag, en dat myn Vader my dwingen wil met den dwaazen Thurio te trouwen, van wien myn hart een affchrik heeft. Gy zelf hebt bemind, en ik heb u wel hooren zeggen, dat nooit eenige droefheid u zo zeer het hart getroffen heeft, als die toen uwe getrouwe minnaares geftorven is op wier graf gy eene eeuwige kuisheid gezworen hebt. Signor Eglamore ik wilde gaarne naar Valentino naar Mantua, daar ik hoor dat hy zich ophoud; en dewyl de wegen zo onveilig 7yn, verzoek ik u om de eer van uw gezelfchap. Spreek niet van myns Vaders gramfcbap, Eglamore, maar overdenk myn leed, het leed van eene Jongvrouw,en de billykheid van myne vlucht vanhier; om my te ontrukken van eene alleronrechtvaardigfte verbind, tenis, welke de hemel en het lot fteeds met plaa. gen zouden loonen. Ik fmeek u uit den grond van een hart, dat zoveel zorgen heeft als 'er zandkorrels aan den oever der zee gevonden worden, dat gy my gezelfchap houd, en met my gaat; doch zo gy met wilt, fmeek ik u, dat év ver' zwygt hetgeen ik u gezegd heb, dan zal ik het waagen alleen te gaan. Eglamore. •wiTJm \'n *. he? ê,fooc mede'yden met uwe droefheid, en dewyl ik weet, dat uwe liefde deugdzaamlyk geplaatst is. geef ik myne toeftem! ming om met u te gaan; weinig acht geevende op he.geen my kan overkomen, en alleenlyk wen. fchende, dat u alles goeds mooge overkomen Wanneer wilt gy gaan? "velomen. Sylvia. Nog deezen avond. Eglamore. Waar zal ik u vinden? S YL.  B L ï S P E L. 417 Sylvia. in Broeder Patricio's kluis, daar ik voorgeno. nen heb te gaan biechten. Eglamore. Ik zal niet in gebreke blyven. Ik wensch u goeden morgen, Signora. Sylvia. Goeden morgen , braave Signor Eglamore. ZESDE TOONEEL. Launce. (met zyn' bind.) Als de dienaar van een' eerlyk' man met herrJ handelt als een hond, zie, dan gaat het niet goed! Een, dien ik van een kind af heb grootgemaakt, een, dien ik voor het verdrinken behoed heb , toen zyne drie of vier blinde zusters en broeders dat lot moeften ondergaan! Ik heb hem juist zo geleerd als iemand zeggen zou: zo zou ik een' hond leeren. Ik ging heen om hem als een prefent van myn* meefter aan Donna Sylvia te geeven, en zo gaauw kwam ik niet met hem in de eetkamer, of hy liep naar den voorfnyder, en ftal een' bout van een' kapoen. Het is eene lelyke zaak, wanneer een hond zich niet goed kan boudei) in een gezelfchap! Ik zou wel willen, zou men kunnen zeggen, dat iemand, die voorneemt wetkelyk voor een' hond te fpeelen, ook in alles toonde een hond te zyn. Als ik niet meer verftand had getoond dan hy, door eene fout op my te neemen, die hy bedreven had, dan geloof ik zeker, dat men hem daarvoor zou hebben opgehangen; zo waar als ik leef, hy zou daarvoor geftraft zyn geworden ; gy zult daarover kunnen oordeelen. Hy gaat heen , en mengt zich onder het gezelfchap van drie of vier aan. zienlyke honden onder de tafel van den Hertog; en naauwlyks had hy daar, met permisfie gezegd, Dd een  4i8 De TWEE EDELLIEDEN van VERONA, een oogenbiik gepist, of het geheel vertrek ftonk 'er naar. Weg met dien hond! zeide de een. Wat is dat voor een rekel? zeide een ander. Slaahem uit de kamer 1 zeide een derde. Hang hem op! zeide de Hertog. Ik, die de lucht al geroken had, éér ik wist, dat het myn hond was,gaanaar den hondenflaager: Vriend, zeide ik, wilt gy myn' hond flaan? Ja, zeker, gaf hy ten antwoord. Gy zoud hem dan verongelyken, zeide ik, ik zelf heb het gedaen. Hy maakte geene verdere omftandig. heden maar joeg my uit de kamer. Welk een meefter zou dat doen voor zyn' knecht ? Dat meer is, ik wil 'er wel op zweeren, ik heb in het cachot gezeten voor hem om den pudding, dien hy geftolen had, anders zou men hem gerecht hebben; ik heb aan den kaak geftaan om de ganzen, die hy dood gebeten had, anders zou hy daarom hebben moeten lyden. En daaraan denkt hy nu niet meerl —— Ja, het heugt my nog van den trek, dien gy my gefpeeld hebt, toen wy affcheid namen van Signora Sylvia; beval ik u toen niet, dat gy naar my zoud kyken, en doen zoals ik deed ? Wanneer hebt gy my ooit myn been zien opligten, en myn water maaken tegen het kleed van eene juffer? Hebt gy my ooit zulk een ftuk zien doen? ZEVENDE TOONEEL. »e Voorioe, Proteus, Julia, (in mtni- kleedercn.) Proteus. Uw naam, zegt gy, is Sebaftiano? Welnu, gy behaagt my wel, en ik zal u terftond tot eenigen dienst gebruiken. Jo-  B L T S P E L. ai, Julia» ZcjIs het u behaagt, Mynheer; —— ik zal al les doen , dat ik kan. Pr oteus. Ik hoop ja. — (Tegen Launce) Hoe nu, lompe rekel! waar hebt gy zedert twee dagen loopen lanterfanten? Launce. De droes, Mynheer! ik heb den hond gebragt aan Donna Sylvia, gelyk gy my geboden had. Proteus. En wat zeide zy van myn klein lief hondje t Launce. Wat droes, Mynheer! zy zeide, dat uw hond een ieiyke rekel was, en laat zeggen, dat zy u voor zulk een prefent een hondsch compliment laat maaken. proteus. Maar zy heeft evenwel myn'hond aangenomen? Launce. Neen, zeker niet; ik heb hem hier weder me degebragt. Proteus. Hos , hebt gy haar dan dien uit myn' naam aangeboden ? Launce. Ja, Mynheer, dat ander eekhoorntje wierd my omdolen door een' beulsknecht op de markt; en toen heb ik haar myn' eigen' hond aangeboden, die wel tienmaal dikker is dan de uwe, en dus was de gift ook veel grooter, Proteus. Gaa heen, en zoek myn'hond wederom, of kom anders nooit weder onder myn gezicht. Pakuweg, zeg ik; blyft gy hier nog ftaan om my te kwellen ? Gy zyt een rekel! die tot niets goed is, dan ora my geduurig te fchande te maaken. (Launcevertrekt,) Sebaftiano, ik heb u gezegd, eensdeels, Dd 2 dat  420 De TWEE EDELLIEDEN van VERONA, dat ik zulk een' jongeling noodig had , die in ftaat is om myne boodfchappen met overleg waar te neemen [want ik kan die niet aan dien gintfchen lompen kinkel toebetrouwen], waar wel voornaa. melyk heb ik u genomen om uw gelaat en houding, welke, indien ik my niet bedrieg, eene goede op. voeding, geboorte, en trouw doen zien; en daarom zal ik u zeggen, want hiervoor heb ik u in myn' dienst genomen, dat gy op dit oogenbiik moet heengaan , en deezen ring aan Donna Sylvia overgeeven. Zy, die my denaelven gegeven heeft, beminde my van harte, J uli a. Het fchynt, dat gy haar niet beminde, dewyi gy zo haar pand wegfchenkt. Misfchien is zy overleden? Proteus, Neen, zy is nog in leven , naar ik denk. Julia, Helaas I Proteus. Waarom zegt gy, helaas i Julia. Ik kan niet nalaaten medelyden met haar te hebben. En vanwaar komt u dat medelyden ? ' Julia. Omdat het my toefchynt, dat zy u zo fterk beminde als gy thans Donna Sylvia bemint ;zy denkt voorzeker aan hem, die haar liefde vergeten heeft, en gy mymert over iemand, die uwe liefde in den wind flaat, Het valt hart te zien, dat de liefde zo tegenftrydig is, en, wanneer ik dat overdenk, kan ik met nalaaten, helaas! te roepen. Proteus. Nu, geef haar deezen ring, en geef haar dien brief hierby; _ daar is haare kamer; — zee aan myne geliefde, dat ik verzoek, dat zy voldol aan de belofte van my haar portrait te fchenken. En,  B L Y S P E L. 4*1 En, wanneer gy die boodfcfaap zult gedaan hebben, kom dan fpoedig naar huis, en in myne kamer , daar zult gy my vinden droevig en alieen. (Proteus vertrekt,') AGTSTE TOONEEL. Julia, (alleen,) Hoe weinig meisjes zouden zulk eene boodfchap willen doen! Ach, arme Proteus! gy hebt een* wolf tot herder over uwe fchaapen gefteld. ■ Maar, helaas '• hoe kan ik zo dwaas zyn van mede* lyden met my te hebben, daar hy hem in den grond van zyn hart veracht? Hy veracht my, omdat hy haar bemint; en omdat ik hem bemin moet ik hem beklaagen; ik heb hem deezen ring gegeven, toen hy affcheid van my genomen heeft, om hem aan myne genegenheid te doen denken, en nu ben ik de ongelukkige bode, die aangefteld word, om datgeen te verzoeken, hetwelk ik gaarne zou wenfchen niet te verkrygen; en om datgeen over te leveren, hetwelk ik v»el zou wenfchen, dat geweigerd mogt worden; en om de getrouwheid aan te pryzen van hem, wiens ontrouw ik moet laaken. Ik ben de getrouwe en ftandvastige minnaares Van myn" Meefter, maar ik kan zyne getrouwe bediende niet worden, zonder ontrouw te worden tegen myzelven. Ik zal echter voor hem (by Sylvia) aanhouden , maar zó koel, als ik wensch, gelyk de hemel weet, dat hy geen* ingang mooge vinden. (Sylvia komt op bet Tooneel.) Goeden dag, Jongvrouw, ik bid u, dat gy my tot een middel wilt ftreKken om my te geleiden daar ik met Donna Sylvia fpreeken kan. Sylvia. Wat zoud gy van haar begeeren, indien ik het was? Dd 3 Ju-  42j Ut TWEE EDELLIEDEN tan VERONA, Julia. Indien gy het zyt, dan verzoek ik, dat gy met geduld gelieft te hooren naar eene boodfchap, waarom ik uitgezonden ben. S tlvia. Van wien? Julia. Van myn' Heer, Signor Proteus, Mevrouw. Sylvia. Oh! dan zend hy u om myn af beeldfel, Julia. Ja, Mevrouw. Sylvia. Sylvia. (tegen eene van haare kameniers.') Urfula, haal myn af beeldfel hier. Gaa heenen, en geef dit aan uw' meefter, en zeg hem van my. nentwege; dat zekere Julia, welke zyn veranderlyk gemoed vergeten heeft, beter gefchikt zou zyn om zyne kamer te vertieren dan deeze fchaduw. Julia. Laat het u behaagen, Mevrouw, deezen brief te leezen. —— Vergeef het my, Mevrouw, ik heb onvoorzichtiglyk u een papier overgegeven, dat gy niet hebben moet; dit is de brief aan uwe Hoogedelheid. Sylvia. Eilieve, laat my dat ander papier nog eens zien. Julia. Dat mag niet weezen, Mevrouw, Tergeef het my. Sylvia. Ziedaar, neem dat dan ook terug; ik wil geen gefchrift van uw' Heer aanzien; dewyl ik wel weet, dat het opgevuld is met liefdesbetuigingen, en nieuwbedachte eeden, die hy even achteloos zai yerbreeken als ik zyn' brief in ftukken fcheur. I*  B £ T S P X L. 4»J Jut ja. Mevrouw, hy zend u insgelyks deezen ring. Sylvia, Dit vergroot nog zyne fcharide» dat hy dien aan my zend; want ik heb hem wel duizendmaal boo« ren zeggen, dat zyne Julia hem dien by zyn ver. trek gegeven had; doch fchoon zyn valfche vinger denzelven ontheiligd heeft, zal echter de myne zyne Julia dit ongelyk niet aandoen. Julia, Zy dankt u. Sylvia. Wat zegt gy? Julia. Mevrouw, ik dank u, dat gy haar genegen zyt. Die arme jongvrouw l myn Heer doet haar groot ongelyk. Sylvia. Kent gy haar ? Julia. Zo wel, Mevrouw, als ik myzelve ken. Ik be» tuig u, dat ik wel duizendmaal gefchreid heb, wan» neer ik aan haar leed dacht. Sylvia. Zy denkt misfchien , dat Proteus haar verlaten heeft? Julia. Ik geloof ja; en dat is de oorzaak van haare droefheid. S ylv.i a. Is zy niet uitmuntend fchoon? Julia. Zy is fchooner geweest, Mevrouw, dan zy nn is; zolang zy zich verbeeldde, dat myn Heer haar getrouwelyk beminde, was zy, myns oordeels niet minder fchoon dan gy. Maar zedert dat zy haar' fpiegel verzuimd heeft, en haaren zon afweerenden fluiter heeft weggeworpen, heeft de lucht dcrooDd 4 *««  |14 Di TWEE EDELLIEDEN van VERONA, zen op haare kaaken doen verwelken, en de lelieblanke verw van haar gelaat doen blaauwen, zodat zy nu zo bruin geworden is als ik. S tl via. Hoe groot is zy ? Julia. Van myne grootte; want te Pinkfteren, toen •allen onze lustfpelen vertoond wierden, wilden onze jonge lieden, dat ik eene vrouwenrol zou fpeelen, en dus wierd ik gekleed in de kleederen van Signora Julia, welken my, volgens het oordeel van een' ieder' my zo wel pasten, alsof die voor my gemaakt waren geweest; hieruit weetik, dat zy van myne geftalte moet zyn. En op dien tyd heb ik haar in goeden ernst doen fchreijen, want ik vertoonde eene droevige rol, Mevrouw; het was die van Ariadne treurende over de mein'eedigheid van Thefsus, en over zyne onrechtvaardige vlucht; welke droefheid ik door myne traanen zó levendjg wist uit te drukken, dat die arme Juffer, daardoor ten hoogde aangedaan, bitterlyk fchreide, en ik mag de dood fterven, indien ik niet in myn gemoed haare eigene droefheid gevoelde. Sylvia. Zy heeft veel verplichting aan u, braave jonge» ling. Ach! die arme Jongvrouw.' dat zy zo droevig en verlaten is, ik moet zelve fchreijen, wanneer ik uw verhaal aanhoor. Ziedaar, Jongman, daar is myne beurs, ik geef u dit ter liefde van nwe goede meeftras, omdat gy haar zo bemint. Vaarwel. Julia. En zy zal u daarvoor bedanken, wanneer gy haar ooit zult leeren kennen,als eene deugdzaame, milddaadige, en fchoone Jongvrouw. (Sylvia ver. nekt.) Nu heb ik hoop, dat het aanzoek van myn' meefter koel aal ontfangen worden, dewyl zy zo veel jfhting beeft voor % liefde van zyne meeftres.  2 L Y S P É L. 425 Helaas' hoe kan toch de liefde met zichzelve fpeelen' Ziehier haar af beeldfel; laat ik eens zien; my'dunkt, indien ik zo gekleed was, dan zou myn gelaat niet minder beminnelyk zyn dan het haare; en echter heeft de fchilder haar een weinig gevleid, ten zy, dat ik my te veel vlei, haar haair is ligtbruin , en het myne is volmaakt goudgeel. Indien, dit al het onderfaheid in zyne liefde maakt, dan zal ik my eene paruik van zodanig eene kleur 'doen maaken. Haare oogen zyn graauw als glas, en zo zyn ook de mynen; ja, maar haar voorhoofd is laag, en het myne is hoog. Wat kan hy toch hoogachten in haar, dat hy in my niet zou kunnen vinden, indien de tedere liefde geene blinde godheid was ? Kom, fchaduw kom; en neem deeze fchaduw op, want zy is uwe medevryfler. o Gy gevoellooze gedaante,gy zult aangebeden,gekust, bemind, en geftreeld worden; en indien gy eenig gevoel kond hebben van zyne eerbewyzing, dan zou ik wel wenfchen in uwe plaats een beeld te worden. Ik zal u wel behandelen ter liefde van uwe meeftres, omdat die my ook zo behandeld heeft; en indien dit niet zo was, dan zweer ik by den hemel, dat ik uwe blinde oogen zou uitgekrabt hebben, om te maaken, dat myn Meeier u niet meer beminde. Einde van bet Vierde Bedryf. Bi 5 TIF.  4*6 Dl TWEE EDELLIEDEN yanVERONA, VYFDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel is te Milano, naby bet kluis va» Broeder Patrieio. Eolamore, en een weinig daarna Sylvia. Eglamore. Do zon begint den westerhemei te vergulden, en het is nu dicht by het uur, waarop Sylvia my zou verwachten by het kluis van Broeder Patrieio. Zy zal niet in gebreke blyven; want minnaars pasfen op hunnen tyd, tenzy dan dat zy zelfs vroeger daar zyn, door den grooten haast dien zy maaken. Zie, daar komt zy reeds. (Sylvia komt op bet Tooneel.) Een gelukkige avond, Mevrouw! Sylvia. Van geiyke, van gelyke, Signor Eglamore. Maak fpoed, dat wy de achterdeur van den klooftermuur bereiken, want ik vrees, dat men my befpied. Eglamore. Vrees niet; het bosch is geen drie mylen hier. vandaan, en wanneer wy dat bereikt hebben, zyn wy in veiligheid. (Zy vertrekken.) T WIE<  & L Y S P E L. 427 TWEEDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld eene Zaal in bet Paleis vonden Hertog te Milano. Thurio, Proteus, Julia, (in manskleederen.) Thurio. Signor Proteus, wat zegt Sylvia van myn aanzoek? Proteus. o Signor, ik vind haar veel toegeevender dan zy te vooren was. AJleenlyk maakt zy eenige aanmer, kingen op uw' perfoon. Thurio. Hoe, misfchien dat myn been te lang is? Proteus. Neen, dat het te dun is. Thurio. Ik zal een laars aantrekken om het wat ronder te doen fchynen. Proteus. Maar de liefde wil niet met fpooren gedreven worden tot datgeen, waarin zy een' tegenzin heeft, Thurio. Wat Zegt zy van myn aangezicht? P roteus. Zy zegt, dat het fchoon is. Thurio. Dan liegt het vrouwsperfoon; want zyn aange« zicht is bruin. Proteus. Wel paarlen zyn wel fchoon; en het oud fpreekwoord zegt: „ Bruine mannen zyn paarlen in de „ oogen van fchoone vrouwen." Julia, (ter zyde.) Dat is waer, het zyn paarlen op de oogen der vrou-  428 Di TWEE EDELLIEDEN va» VERONA, vrouwen, die haar blind maaken , ten minfte ik zou liever blind willen zyn dan hem altoos voor myne oogen te moeten zien. Thdiio, Hoe bevallen haar myne redenen? Proteus. Niet wel, wanneer gy van den oorlog fpreekt. Thurio, Maar wel wanneer ik van vreede en rust fpreek ? Julia, (ter zyde.) Maar nog beter, wanneer gy geheel uwe rust houd-, Thurio. Wat zegt zy van myne dapperheid? Proteus. o Signar, daar twyfslt zy niet aan. Julia, (ter zyde.) Dat is ook niet noodig; want zy kent zyne blooheid. Thurio. Wat zegt zy van myne geboorte? Proteus. Dat uwe afkomst groot is. Julia, (ter zyde.) Dat is waar; van een' edelman tot een' gek. Thurio. Slaat zy ook acht op myne bezittingen? Proteus. Ja, en zy beklaagt die. Thurio. Waarom ? Julia, (ter zyde.) Omdat die aan zulk een' ezel toebehooren. Proteus, Omdat die verpand zyn. Julia. Daar komt de Hertog, (de Hertog kemt op bet Tomeek ■ x  B L r S P E L 42J de H.ebtog. Hoe is het Signor Proteus ? Hoe is het Thurio ? Heeft ook iemand van u Signor Eglamore binnen kort gezien. Thurio. Ik niet. Proteus» Ik ook niet« de H e r t o o. Hebt gy dan myne Dochter geïien? P rote us. Noch den een', noch de andere. de Hertog, Dan is zy zekerlyk weggevlucht naar Valentino, dien fchuik; en Eglamore verzelt haar. Het is waar, want Broeder Lorenzo is hen ontmoet, toen hy door het bosch kruifte om boete te doen; hem kende hy terftond, en hy gist ook, dat zy het was ; maar, dewyl zy verkleed was, kon hy het niet met zekerheid zeggen, Daaienboven heeft zy voor. gegeven, dat zy deezen avond wilde biechten in het kluis van Broeder Patrieio, en zy is niet daar geweest , alle deeze omftandigheden beveiligen haare vlucht vanhier. Daarom bid ik u, blyft niet langer ftaan praaten, maar ftygt aanftonds te paard, en wacht my op aan den voet van het gebergte op den weg naar Mantua, werwaarts zy gevlucht zyn. Spoed u, braave Heeren, en volgt my. (de Htrttg vertrekt.) Thurio. Dat is toch een wonderlyk meisje, dat haar geluk ontvlucht, terwyl het haar naloopt. Ik zal haar opzoeken, meer om my te wreeken van Eglamore, dan om de liefde van Sylvia, die my niet acht. (Tburio vertrekt.) P roteus. En ik zal hem volgen meer uit liefde voor Syl-  .4.3° De TWEE EDELLIEDEN van VERONA, Sylvia, dan uit haat tegen Eglamore, die haar verzeit. (Proteus vertrekt.) Julia. En ik zal volgen meer om die liefde te dwarsboomen, dan uit haat tegen Sylvia, die om de liefde gevlucht is. DERDE TOONEEL. Het Tooneel is in bet Boscb. Stlvia, Roovers. Eerste Roover. Kom, kom, wees geduldig; wy zullen u bv ens Opperhoofd brengen. ,' . Sylvia. Duizendmaal grooter ongelukken dan dit hebben my reeds geleerd dit mee geduld te draagen. Tweede Roover. Kom, voert haar weg. Eerste Roover. Waar is de Edelman, die haar verzelde? Derde Roover Dewyl hy fnel ter been was, is hy ons ontvlucht; maar Mozes en Valerius volgen hem na. Gaa gy met haar naar het westeinde van het bosch, daar is onze Kapicein; en jaag gy hem na, die ons ant. fnapt is, het bosch is rondom bezet, hy kan ons niet ontkomen. Eerste Roover. (tegen Sylvia.) Kom, ik zal u naar het hol van ons Opperhoofd brengen. Vrees niet, hyis een edelmoedig man, die geene vrouw ooit onbehoorlyk zal handeler. s yl vi a, Ach! Valentino! dit alles lyd ik om u. VIER-  B L r S P E L. 43* VIERDE TOONEEL. Het Tooneel is in het Hol van de Struikroovers. Valentino. (alleen) Hoe zeer kan het gebruik eene gewoonte by den mensch verwekken, deeze fchaduwryke woesteny, en deeze eenzaame bosfchen behaagen my thans beter dan bloeijende en volkryke (leden. Hier kan ik my iff eenzaamheid nederzetten, zonder van iemand gezien te worden, en myne klagten doen overeenllemmen met den zoetkiaagenden toon der nachtegaaien, o Gy, die myn gemoed bewoont, Iaat dit uw verblyf niet al te lang ledig ftaan, opdat het niet bouwvallig worde, en inftorte, zonder eenige gedachtenis na te laaten van hetgeen hst te vooren was. Herftel my door uwe tegenwoordigheid, Sylvia. Bevallige Veldgodin kom uwen rampzaligen herder opbeuren. —— Welkeen gefchreeuw, en welk een gerucht is hier den gantfchen dag geweest! Het zyn myne metgezellen, die hunnen wil tot hunne wet maaken, zy maaken zekerlyk jagt op den een' of anderen ongelukkigen reiziger. Zy beminnen my van harte, en echter heb ik veel moeite om hen van onmenfchelyke beleedigingen af te houden. — Verfchuil u, Valentino; wie komt daar aan? (Valentino gaat ter zyde.) (Proteus, Sylvia, en Julia komen op het Tooneel.) Proteus. Mevrouw, ik heb u deezen dienst gedaan, [fchoon ik wel weet, dat gy geen acht flaat op hetgeen uw dienaar doet,] met gevaar van myn leven, om u uit hunne handen te verlosfen, en u te bevryden van hen, die uwe eer zouden geweld aangedaan hebben. Vergun my voor myn' loon flechts één'gunftigcn oogwenk; ik kan u geene geringer bede dü-n,  43» De TWEE EDELLIEDEN va» VERONA, doen, en minder dan dit kunt gy my voorzeker niet geeven. Valewttwo. (ter zyde.) Hoezeer gelykt alles, dar ik zie en hoor, naar een' droomt o Liefde, geef my geduld om het vervolg af te wachten.' Sylvia. Ach! wat ben ik elendig en ongelukkig! Proteus. Gy waart ongelukkig éér ik kwam, maar myne komst heeft u gelukkig gemaakt. Sylvia. Door uwe komst hebt gy my ten hoogfte on« gelukkig gemaakt. Julia. (Jlil.) En my, toen hy in uwe tegenwoordigheid ge. komen is. S yl vi a. Ach i dat ik door een' hongerigen wolf gegrepen ware, en dien tot een ontbyt had geftrtkt, fdit zou my aangenaamer geweest zyn) dan dat de val. fche Proteus my gered heeft, o, Hemel! gy zyt myn getuige hoezeer ik Valentino bemin, wiens leven my zo dierbaar is als myne eigene ziel, en evenzeer, want fterker is onmooglyk, haat en verfoei ik den valfchen meineedigen Proteus; en daar. om, vertrek, en val my niet meer lastig. Proteus, Welk eene gevaariyke daad, zelfs het gevaar van de dood, zou ik durven onderdaan om een'vrien» delyken oogwenk van u te verkrygen. Ach! het is een vloek van de liefde, dat eene vrouw dengeenen niet wederbeminnen wil, die haar bemint! Sylvia. En dat Proteus niet wil beminnen die hem be. mint. Lees in het hart van Julia, uwe eerfte en deugdzaame minnaares, om wier wille gy uwe trouw tot duizenden van eeden gefcheurd hebt;en allen  B L r S P E L. 435 allen deeze eeden zyn vervallen tot meineedigheid door my te beminnen' Gy hebt dus thans geene trouw meer,tenzy gy te vooten twee gehad hebt, en dit is nog erger dan geene trouw te hebben. Het is beter in het geheel geene trouw te hebben, dan die in een meervoudig getal te bezitten. Gy bedriegt immers uwen getrouwen vriend. Proteus. Wie, die bemint, ontziet de vriendfchap? Sylvia. Alle menfchen behalven Proteus. Proteus. Welaan, indien de zachte inblaazing van beweeglyke woorden u tot geene zachter gemoedsgeftalte kan brengen,dan zal ik uliefkoozen opkrygsmanswyze, met het zwaard in de vuist, tn tegen den aart der liefde u geweld aandoen. Sylvia. o Hemel! ( Proteus. Ik zal u dwingen, dat gy u aan myne luiten overgeeft. Valentino. (uitkomende.) Schelm! Laat af haar oneerlyk aan te tasten! Gy verraaderlyke vriend! Proteus. Valentino! Valentino. Gy flechte vriend, zonder trouw of genegenheid ,• gy valsch fchepfel, gy hebt myne hoop te leur gefteld; niets dan myne eigen oogen hebben my dit kunnen doen gelooven. Nu kan ik niet zeg. gen, dat ik één' eenigen vriend meer in leven heb; gy zoud my het tegendeel toonen. Wien zal men betrouwen, wanneer iemands eigene rechterhand ontrouw is aan zyn hart ? Proteus ik vrees dat ik u nooit meer zal kunnen betrouwen; maar de ge. hecle waereld om uwentwil my als een vreemd" E e voor  434 De TWEE EDELLIEDEN vanVERONA, voorftellen» De bedekte wonden zyn de gevaar. lykfte. Ach' welk een vervloekte tyd ! dat onder alle vyanden een vrieBd de ergfte moest zyn' Proteus. Myne fchaamte en myne misdaad doen my verftomd zyn; vergeef het my , Valentino; indien hartelyk berouw een genoegzaam rantfoen is voor myne misdaad, dan bied ik u.dat bydeezen aan,ik iyd thans zo waarachtig als ik ooit misdreven heb. Valiktino. Dan ben ik voldaan; in houi u od nieuw weder voor een' eerlyk' man. Die met berouw niet vergenoegd is behoort noch in den Hemel, noch op de aard; want die zyn daarmede te vreeden;de tocrn des Eeuwigen zelf word door berouw geftild, en om u te toonen dat myne vriendfchap oprecht en zuiver is, geef ik u zoveel deel aan Sylvia als ik aan haar heb. Julia. Ach, my ongelukkige! (Zyüzwymt.) Proteus. Ziet (wat deert) den jongeling' Valentino. Wel jongman, wel vriend, wat deert u? wat is het geval ? doe uwe oogen open, en fpreek. Julia, Ach, myn goede Heer' myn Meefter had my belast een' ring te geeven aan Donna Sylvia, het. welk ik verzuimd heb te doen. Proteus. Waar is de ring, knaap? Julia, (bem een' ring ovirgeevcnde ) Ziedaar, daar is hy. Proteus. Hoe nu, wat zie ik' dat is de ring, dien ik aan Juira gegeven heb.  B L r S P E L. AM Julia. Ach ! Mynheer, ik 'bid u om vergiffenis,ik heb my vergist; (Zy geeft hem een' anderen ring, dit ii de ring, dien gy aan Sylvia gezonden hebt. Proteus. Hoe komt gy aan dien eerften ring ? Ik heb dien by my vertrek aan Julia gegeven. Julia. En Julia zelve heeft dien aan my gegeven; en Julia zelve heeft hem hier gebragt. Proteus. Wie? Julia! Julia. Zie in my haar die het voorwerp was van allen uwe eeden , en die dezelven in het binnenst van haar hart bewaard heeft. Hoe menigmaal hebt gy hunne wortels, door uwe meineedigheid afgefne. den? Ach! Proteus! dat dit kleed u doe bloozen! fchaam u, dat ik zuik eene ongevoeglyke kleeding heb aangetrokken, indien fchande plaats kan hebben in eene verkleeding uit liefde. Het is eene mindere misdaad in de oogen der zedigheid, dat de vrouwen van kleeden, dan dat de mannen van hart veranderen. Proteus. Dan de mannen van hart? Het is waar. o Hemel'indiende mensch ftandvastig was, dan was hy volmaakt; dat één gebrek vervult hem met duizsnd andere gebreken; en doet hem tot allerhande misdaaden vervallen ' De onftandvastigheid valt reeds af éér zy begint. Wat is 'er toch bevalligs in het gelaat van Sylvia, dat een ftandvastig oog myniet nog bevalliger in Julia kan toonen? Valentino. Kom hier, kom hier.' geeft my beiden uwe hand, laat ik het geluk hebben van dit heilig ver. 'bond te hernieuwen ; het zou droevig zyn dat zulke vrienden langer vyanden bleeven. ■ Ee 2 Pro-  436 Da TWEE EDELLIEDEN van VERONA > Proteus. o Hemel, wees gy myne getuige, dat ik mvn' wensch voor eeuwig verkregen heb / Julia. En ik den mynen. vyfde Tooneel. Eenige Roovers met den Hertog en Thurio. de Roovers. Eene vangst.' eene vangst/ eene vangst.' Valentino. Laat af.' laat af.' Het is zyne Hoogheid de Her« jog. Ik heet uwe Genade welkom by den onbegenadigden Valentino. de Hertog. Hoe, gy hier Valentino? Thurio. Gints ftaat Sylvia, en Sylvia is de myne. ^ V a len tino. Thurio, doe afftand; öf anders verwacht uwe dood. Kom niet onder het bereik van myne grim. mighsid. Verftout u niet Sylvia de uwe te noemen; zo gy zulks nog eens doet dan zal Milano u nooit wederzien. Daar ftaat zy, neem maar eens ïóveel bezit .van haar, dat gy haar aanraakt; ja zelfs tart ik u, dat gy myne minnaares flechts aanademtp —— Thurio. Signor Valentino , ik geef niet om haar; niet met al. Ik houd hem voor een' zot, die zyn leven in gevaar ftelt voor een meisje, dat hem niet bemint. Ik vorder haar niet, en daarom laat zy de uwe zyn. d e  ' ' Ui EEKTO&. neem try we Sylvia,   B L Y S P S Li deHertog. Des te onedeler en laaghartiger. zyt gy, dat gy eerst zulke fterke aanzóekingen om haar gedaan hebt, en haar thans op eene fchandelyke wys afftaat. Ik zweer by den roem van myne Voorou» deren, ik roem uwen moed, Valentino, en oor. deel u de liefde van eene Keizerin waerdig. Weet verder, dat ik alle voorige moeijeiykheden vergeet, dat ik myn' wrok tegen u afleg, u uit uwe ballingfchap terug roep, en dat ik uwe buitengemeene verdienften met een' nieuwen ftaat beloon; waarby ik nog dit volgende ctnderfchryf: Signor Valentino, gy zyt een Edelman, en van goeden huize, neem gy uwe Sylvia, want Sylvia is voorn. Valentino. Ik dank uwe Hoogheid; deeze gift maakt my ge. lukkig. Nu bid ik u nog, ter liefde van uwe dochter, dat gy my eene bede toeftaat, waarom ik h verzoeken zal. de Hertog. Ik zal u die toeftaan om uws zelfs wille, het zy dan wat het is. Valentino. ■ Deeze gebannen lieden met welken ik hier geleefd heb, zyn lieden, die veele goede hoedanigheden hebben. Vergeef hen hetgeen zy in dit bosch misdreven hebben, en roep hen insgelyks uit hunne ballingfchap terug. Zy zyn verbeterd, befchaafd, en goed van hart, en bekwaam tot gewigtige ampten, myn genadige Vorst. de Hertog. Gy overwint. Ik vergeef het u en hen; plaats hen in zodanige bedieningen als gy zult goedvinden , en zy verdienen. Kom laaten wy (raar Milano) gaan, en allen onzen twist onder fpelen en vrolykheden, en piegtige feeften begraaven. Valentino. En onder het wandelen, durf ik op my neemen, Ee 3 om  438 De TWEE EDELLIEDEN van VERONA, om door myn gefprek uwe Hoogheid te doen lachen. Wat duakt u van dien jongen Edelknaap, Mynheer? de Hertog. Hy fchynt een bevallig jongman; hy bloost. Valentino. Hy is meer bevallig dan jongman, dat verzeker ik u myn Vorst. de Hertog. Wat meent gy met dit zeggen ? Yalentino. Indien uwe Hoogheid zulks goedvind , zal ik het u verhaalen onder het voorwandelen , en gy zult verwonderd ftaan over hetgeen hier gebeurd is. Kom, Proteus, dit zal uwe ftraf zyn, dat gy de gefchiedenis van uwe liefde zult moeten hooren ontdekken. Daarna zal onze trouwdag ook de uwe zyn. Eén feest, één huis, één onderling geluk (zal ons vereenigen,) ; Eindt van bet vyfdt en laatfte Bedryf. A A N*  43£ AANMERKINGEN OP De TWEE EDELLIEDEN vah VERONA, B L T S P E L, Dit Blyfpel is gedeeltelyk, gelyk ook deDtti. hengen-avond, gegrond op eene der Vertellingen fn den ouden Franfchen Roman van Belleposest welke tot opfchrift heeft: „ Comme une fille Ro< Z mainefe veflant en page f «vin longtops unfien aL fans eflre cegneue, & depuis l'eustamary, " aZautre divers discours." Zie, Hiftoiret Tra*'• . ƒ tv™ IV HM. 7.- Welke Vertelling gefTgd is^ar'eenf ïog7 ouder ^luanjhe van Bandello. Zie Banbello, Mvete, T,m. l£ Nov