1214 F 10    BRIEFWISSELING van J. H. SICCAMA en B. van REES MET DE BURGERS OVER HET PLAN van ALGEMEENE BELASTINGEN, DOOR HUN, BIJ DERZELVER RAPPORT AAN ds COMMISSIE TOT HET ONTWERPEN EENER CONSTITUTIE VOOR HET? VOLK VAN NftDERLAND, OP 17. FEBRUARIJ I798. VOORGEDRAAGEN. Te L E T D E N tij D. du MORTIER en ZOON, 1799.   VOORBERICHT AAN DEN X. E Z E R. JL oen wij, op verzoek der Commisfie van Confticutie uit de tweede nationale Vergadering , na eenige briefwisfeling en perfoonlijke onderhandeling, eindelijk op ons namen, om te beproeven, of wij, ter voldoening aan het oogmerk dier Commisfie, een ontwerp konden beraamen van een ftelzel van algemeene geëvenredigde belastingen naar het relatief vermogen van de Ingezetenen dezer Republiek, gegrond op het beginzel van volkomen eenheid en ondeelbaarheid, waanden wij geenszins een ligte taak op ons genomen te hebben, noch verbeeldden ons, dat wij daarin, naar onzen wensch, zouden flaagen, of op eenigerlei wijze aan de verwagiing van die Commisfie voldoen. Het tegendeel zoude, des noods, beweezen kunnen worden. Niet zoodra ook hadden wij onzen arbeid aangevangen, of wij werden bevestigd in onze vrees, dat wij daarin zeer gebrekig en onvolkomen zou* 2 den  IV den flaagenj en de ondervinding leerde ons al voortgaande, dat wij geheel buiten Haat waren, om zelfs maar de gerïngïfe zekerheid aan ons ontwerp te geeven. Tijd en gelegenheid ontbraken ter bekoming van de noodige informatief,; en alles drong ons, om aa* het verlangen der Ccmm«fie van Conftitutie, op de best mogelijke wijZG e" z°° veel in °"s gehoor te geeven , en aan dezelve een ontwerp voor te draagen, welk ons ,„ de befchouwing, het gefchiktfte en béste Vooikwara. Dit hebben wij duidelijk en bij herhaaling in c*s rapport te kennen gegeven, en ons ontwerp tkt alken verklaard voor gebrekig, onvolkomen, en onderhevig aan zwaarheden; maar ook daarom' heoben jm op meer dan ééne p]aaB i< ^ port te kennen gegeven, dat ons ontwerp flegts ™* >£$u»eUjkl proeve was- en dac L '| 35dcti' dat "etzelVe, "och in zijn geheel noch *« eenig gedeelte, i„ werking gebragt mogt worden vooruat door den aangeweezen weg onderzocht was, i„ hoe „e„e ons i^at gereageerd, en een Hekel van belastingen, overeenkomst ons ontwerp tot fïand gebragt en ingevoerd zout oe kunnen worden. Billijk hadden wij daarom mogen verwan-ten ^ ons ontwerp uit dit g„igtspunt beo JeeJd' »«e geworden. Door veelen is dit ook met de daad  daad gefchied, die ons of in hunne gefprekken, of bij bri ven eenige bedenkingen en zwiarigheden hebben voorgedraagen, mee verlangen, dat dezelven konden uit den weg geruimd worden, en met vriendelijke aanbieding, om ons in de voltooijing van ons ontwerp behulpzaam te willen zijn. Aan zoodanige briefwisfeling zijn de volgende aanmerkingen en ophelderingen haren oorfprong verfchuldigd. Een aanzienlijk Koopman en Fi* nantier in ons Vaderland, fchreef aan één onzer, onder anderen, het volgende : Zeer geachte Vriend en Medeburger! ■ _2V"adat ik eenigen tijd geleden door eenigen van mijne Vrienden had hooren fpreeken van het Rapport van algemeene belastingen, dat door U en den Burger .... is ingeleverd aan de Commisfie tot het ontwerpen eener ConftUutie, was ik begeer ig een (luk te zien, waarvan enz* Ik heb het zederd met die aandacht, welke daartoe yereischt wordt, geleezen, en het heeft viij ongemeen veel genoegen gegeven Ik heb ge* vonden, dat het geheele plan zig door des- zelfs eenvoudigheid van werking ten fterkften aanprijst. Zeer veel zwarigheden, welken ik had tegen hst affchafen van de confumptive midde-  vt len, worden daarin opgelost. Kortom, ik vond het zoodanig, dat ik maar wenfchen zoude, dat het, wat de hoofdzaak betreft, mag worden i„. gevoerd. Maar Gijl. hebt te regt als een eerfte vereischte van zoodanig plan van algemeene belasting gefield, dat het Beduur altoos zeker zij van te kunnen voorzien in de kosten van den Staat, en alzoo van het quantum, welk de belastingen over het geheel zullen opbrengen. jJeze regel zal doorniemand, des kundig, worden in twijfel getrokken; en zij is des te meer noodzaakhjk, wanneer men een algemeen plan yoorfelt, *twelk, met vermenging van alle exh Poerende belastingen, in der zeiver plaats zoude moeten .men. Dit moet derhalven ten allerflerkjlen beweezen worden, en zonder dat zou tk, indien ik een ftem in de Vergadering had mmmer daartoe kunnen befuhen. Wam om dit alleen daardoor op te losfen, dat dan de pr». eenten maar zouden behoeven verhoogd te wor. den , ingeval het quantum mogt tegenvallen, is dunkt mtj, niet voldoende. Bie verhoog zou. de zoo groot kunnen zijn, dat het geheeleplan, Vel degelijk al te zwaar zoude kunnen druil ken, t zij op de ganfche masfa der Ingezetl S^L— Wf s^&ha* van Om deze reden komt mij voor, dat het plan ftaan  VII paan of vallen moet bij de verificatie van de twee tabellen, onder de bijlagen Lett. D en E, en ik kan niet verwagten, dat Gijl. die tabellen maar zoo uit uw hoofd, en bij raaming zult hebben ter neder gefield, zonder daarvoor eenigen meerderen grond te hebben. In het rapport heb ik die gronden niet gevonden, maar wel, dat Gijl. verwagting hebt, dat de voor gefielde middelen ten minfien zoo veel zullen opbrengen, als op de tabellen is ter neder gefield. Ik neem der halven de vrijheid U te vraagen, of Gij zoo goed zoudt willen zijn, om mij daaremtrend eenige nadere inlichting te geeven? En het is geene bloote nieuwsgierigheid^ welke mij daartoe beweegt. Een klein aantal vrienden zijn voorneemens, om, voor zoo veel derzelyer kennis en gelegenheid toelaat, eens met malkan* deren te fpreeken over dit be'angrijk point der Staatsregeling, en te beproeven, of hunne poO' gingen zijdelings van eenig nut kunnen zijn voor het IFetgeevend Lighaam. Allen zijn zij ingenomen met het algemeene van uw plan, en verlangen, dat het bij de nadere befchouwing even zoo goed bevallen moge. Maar ik vrees, dat hunne poogingen, hoe ijverig en welmeenend dezelven ook zijn mogen, geheel en al vrugteloos zullen afloopen, ten zij zij eenige meerdere overtuiging erlangen van de zekerheid der gron* 4 den,  VIII den, waarop Gijl. gebouwd hebt. En indien Gij onze bsmoeijing goedkeurt, dan verwacht ik, dat Gij mij deze vriendfchap niet zult weigeren. Aan het verzoek van dezen Burger voldeeden wij door onzen brief van den 8. December des voorleeden jaars; en gaven denzelven naderhand ons voorneemen te kennen , om eene kleine brochure ter ophelderingen van ons ontwerp uittegeeven, en dat wij daarbij niet alleen van onzen zoo evengemelden brief verlangden gebruik te maaken, maar ook van zoodanige verdere beden, kingen, als-Waarop dezelve eenige nadere opheldering zoude verlangen. Dit verzoek werd eerst zeer vriendelijk aangenomen, en daaraan vervolgends heufchelijk voldaan, bij het antwoord van de Burgers aan ons gezonden op den 8. Maart dezes jaars. Wij ontvingen daarbij eenen bijzonderen brief van den Burger , waarvan wij het flot hier geheel zullen overneemen, omdat wij niet minder hartelijk, dan onze Correspondent en zijne vrienden, „ wenfchen, dat het „ Wetgeevend Lighaam wijsheid moge bezitten, „ om, 't zij het in fubftantie mogt goedvinden „ naar ulieder plan de algemeene belastingen in „ te rigten; 't zij dat het eenig ander plan mo„ ge volgen; of wel zelfs een nieuw middel mo.  11 „ ge uitvinden ; in dit allergewigtigst ftuk het ,, heil des Vaderlands en der Ingezetenen hoogst „ mogelijk te bevorderen, en althands langzaam „ en voorzigtig" (echter niet traaglijk noch te fchroomvallig) „ moge te werk gaan in het af„ fchaffen der oude belastingen." Dit antwoord der ons onbekende Burgers hebben wij hier agter in zijn geheel geplaatst, en zeggen hun hier openlijk dank voor de vriendelijke en beleefde wijze, waarop zij hunne bedenkingen tegen ons ontwerp aan ons hebben medegedeeld. In hoe verre wij in het beantwoorden en oplosfen daarvan gedaagd zijn in ons wederantwoord, daat ons niet te beflisfen, en laaten wij het oordeel daarover zeer gaarne aan anderen over. Dan zoo heufche bejegening heeft onzen welmeenende poogingen niet bij alle onze Leezers mogen gebeuren. Voor zoo verre ons bekend is, is wel tegen ons Rapport tot nog toe door niemand iets gefchreeven, dan door eenen fchnjver dre het Huk der geldmiddelen als boert behandelt. Wij ten minden kunnen ons niet verbeelden, dat ooit iemand in ernst zoude kunnen aanraaden, om van zesthalven fchellingen te maa« ken. (*) Het fmanticel Betoog verdedigd, 'door C. ZILLEsen. Utrecht 1799. bl. 21—30. * - 3  z ken. Hierom waren wij eerst van meening, om dezen fchrijver met ftilzwijgen voorbij te gaan; maar oordeelen het, om der leezeren wil, nocdig, het volgende op zijne bedenkingen te moeten aanmerken. Vooraf wordt eene algemeene aanmerking gemaakt: „ dat eene belasting op de inkom/Jen, die ongelijk zijn, moet zijn in evenredigheid van die ongelijke inkomften , en niet naar gelijkheid." Maar dat ongelijk aandeel, welk ieder in den algemeenen last draagt, geëvenredigd naar elks ongelijk inkomen, ftelt juist de gelijkheid daar; en deze is volkomen, wanneer allen, zig in gelijke omftandigheden bevindende , een even gelijk aandeel draagen. Hoe meer men alle de bijzondere omftandigheden , waarin ieder enkel burger zig bevindt, in acht kan neemen, hoe nader mencot de waare gelijkheid in de belastingen komt: hoe minder in tegendeel de aart der belastingen die gedoogt, hoe ongelijker zij moeten werken, drukken en ondraagelijk worden. Maar, dewijl volkomen gelijkheid in dezen volftrekt onmogelijk is, naardien het bepaald menfehen - verftand& alle de bijzondere omftandigheden van ieder enkel mensch niet kan aanwijzen ; fpreekt het van zelfs, dat alle belastingen (en dus ook die, welke gegrond is op de grootte der inkomften) haare ongelijkheid hebben, cn voor dezen of genen meer druk-  XI drukkende moeten zijn dan voor anderen. Indien dan al het bijgebragte voorbeeld van twee burgers , ieder hebbende ƒ 6"oo. inkomen, doch de een getrouwd en de andere niet; en dat van den man met vrouw en vier kinderen, doch gelijke inkomften hebbende, juist en toepasfelijk was, welk het echter in geenen deele is, dan zoude het zel« ve niets meer bewijzen, dan dat er in deze foort van belasting geene volkomen gelijkheid plaats kan hebbeni iets, welk wij gaarne toeftaan, en in ons rapport meer dan eens erkend hebben; even gelijk wij beweerd hebben, dat eene belasting naar het betrekkelijk vermogen, gegrond op de inkomften, onder alle de ongelijke en drukkende belastingen, het minst ongelijk werkt, en het minst drukt ; en juist proportioneel het minst drukt, daar het minste vermogen is, en het meest op den meer vermogenden, zoo op zig zei ven, als in vergelijking van alle andere belastingen, bijzonderlijk van die op de confumptien. Na deze algemeene aanmerking, wordt ons een gevoelen toegefchreeven, welk wij niet als het onze hebben voorgedraagen; maar wel als bedenkingen, welken wij7 gewigtig genoeg oordeelden, om ze, ten einde van nader onderzoek eener zoo belangrijke zake, aan de opmerkzaamheid van de hoogst geconftitueerde magt aan te beveelen; daar wij voor ons, om bijgebragte redenen, hierover niets konden beflisien, en alleen geadvijzeerd hebben,  XII ben, om de Landerijen niet meer te bezwaaren; Tot het wederfpreeken echter van die bedenkingen befteedt de Schrijver eenige bladzijden, terwijl hij had kunnen volftaan met de ten flotte gemaakte aanmerking, dat de Staatsregeling hieromtrent reeds beflist heeft (*). Vervolgends beweert dezelve, dat eene perfoneele quotifatie naar de waarde der woonhuizen geheel onevenredig is naar het relatief vermogen, en ftrijdig tegen de Staatsregeling; en dat die naar de inkomften rust op eene geheel abufive berekening. Dan dewijl deze bedenkingen invallen met die van onze onbekende Correspondenten, meenen wij hier te kunnen volftaan, om den Leezer naar ons antwoord aan dezelven te verwijzen. Het is misfchien in het bedaard, koel en altijd redeneerend charakter van onzen landaart gele. gen, dat men onder ons, oneindig meer dan bilandere Volken, dezulken vindt, die niet fpoe- dig (*) De Schrijver is zeer verkeerd ouderrigt, dat va„ eene Boerenplaats in het voormalig Holland, f 600. doen. dom huur, maar/50. aan lasten betaald zouden worden Men rekent aldaar, dat de helft der huurgelden aan lastea en noodzaaklijke reparatien betaald wordt; en dat de land e.genaars naauwlijks op 3. perc. kunnen ftaat maaken Ver! pendingen en binnenlandfche kosten beloopen, onder E-b.jnland, QP ™S™ en tien g„iden per eq<  XIII dig den ouden, lang betreden weg verlaaten, al is het, dat hun een andere worde aangeweezen, die zig, zelfs op het eerile aanzien, gemakkelijker, aangenaamer en korter voordoet. Altijd angstvallig vreezende, of onder dit uiterllk aanlokkende zig niet menigvuldige en groote gevaaren en nadeelen verbergen, Worden zij door de minde zwaarigheid terug gehouden, om het nieuwe behoorelijk te onderzoeken, en derzelver vooren nadeelen tegen die van het oude te vergelijken; en daardoor loopen zij gevaar, om in eenen zeer gewoonen misdag te vervallen, dat men alleen de voordeelen van het een en de nadeelen van het ander in het oog houdt, en beiden grooter mankende, dan zij in de daad zijn, verkiezen zij het oude te behouden, fchoon zij alle de ge» breken daarvan zien en erkennen. Zoude dit niet wel het geval zijn van veelen der genen, die meenen in ons en alle andere ontwerpen van een nieuw plan van belasting, zoo veele en zoo gewigtige zwaarigheden te vinden? Het is ons, ten minden, voorgekomen, dat men, in de bcöordeeling van ons plan, meer van ons gevorderd heeft, dan in billijkheid van ons konde gevergd worden. ' Nimmer hebben wij be« weerd of gezegd, dat ons plan boven alle bensping, en aan geene zwaarigheden onderhevig zoude zijn. Wij hebben dezelven erkend, doch tevens  XIV vens beweerd, dat het, naar ons inzien, aan mindere zwaarigheden onderworpen was , en meerdere voordeelen had, dan andere ons bekende zamenftellen van belasting, inzonderheid ons tegenwoordig ftelzel. Dit is het, derhalve, welk onderzocht en beoordeeld had moeten worden; en waarop wij nog voor eenige oogenblikken de aandacht onzer Lezeren verzoeken. Zeer veele Burgers, die ons met hunne bedenkingen op ons ontwerp vereerd hebben, meenen daarin zoo veele zwaarigheden te vinden, of ftellen het gevaarlijke van een nieuw plan zoo gewigtig, dat zij oordeelen, het ware beter geweest, om het bij 't oude te laaten berusten; en zij zouden onze tegenwoordige indirecte belastingen , die op de leevensmiddelen van de eerfte noodzaaklijkheid zelfs niet uitgezonderd, gaarne behouden, ware het niet, dar'de Staatsregeling hieromtrend andere befchikking gemaakt had. Maar laat ons Hellen, dat in ons ontwerp geene mindere zwaarigheden zijn, dan in dat ftelzel, en dat de voordeelen, op zig zeiven en in betrekking tot de individuele leden van den burgerftaat, aan beide zijden gelijk ftaan; als mede, dat de Staatsregeling hieromtrend niets bepaald, noch finantiële éénheid, noch nieuwe geographiefche verdeeling voorgefchreeven had ; dan nog meenen wij, dat het belang van het Gemeene* bese  best liet tegehwoordig ftelzel van indirecte belastingen wraakt, en dat in ons ontwerp, ten dezen aanzien, voordeelen gelegen zijn, welken uit het tegenwoordig ftelzel nimmer kunnen gebooren worden. De aart ch natuur der belastingen op de con» fbmptien en voorwerpen van weelde vorderen eene allerkostbaarfte adminiftratie; zoo ook die bp de inkomende en uitgaande rechten. Onzes oordeels, en zoo verre Wij uit de ons ter hand geiïelde befcheiden hebben kunnen opmaaken, mag men de kosten daarvan veilig ftellen op twee Miilioenen, fchoon derzelver opbrengst geen veertien Miilioenen zal bedraageh. Gefteld nu, dat de laatfte belasting, naamlijk van inkomende en uitgaande rechten, aangehouden wordt, (fchoon wij dezelve niet alleen belemmerend houden voor onzen koophandel, maar in het bijzonder ook nadee» lig ocrdeelen voor onze fabrieken en trafieken, eri meenen, dat de aanwakkering en bevordering van dezelvendoor andere middelen beter daargefteldkan worden) dan kan men de onkosten, tegenwoordig vallende op het invorderen der indirecte belastingen, én op het waaken tegen fluikerijen en fraudes zeker ftellen op anderhalf Miilioenen, terwijl derzelver opbrengst naauwlijks twaalf Miilioenen zaï bedraagen. Als men dit in aanmerking neemt, en óver» ** weegt a  ÏTI weegt, welke vrbaaz^nde fomme gelds de ove° rige Staatsbehoeften jaarlijks vereifchen, dan kan niemand het voor 's Lands belangen en die der Ingezetenen onverfchillig houden , dat de belastingen met twee of anderhalve MiU. verminderd worden; of dat zoodanige fom zou kunnen gebruikt worden ter vermindering der narjonaale fchulden. Maar dit is het eenigfte nier; want de aart en natuur der belastingen op confiimptien en voorwerpen van weelde, ziin ook zoodanig, dat derzelver opbrengst nimmer vermeerdert in evenredigheid van den toeneemenden bloei en welvaart van een Land, noch aanmerkelijk kan vermeerderen. Dit hangt, onder zulke belastingen , voornaamlijk en voor verre het grootïle gedeelte, af van het toeneemend getal der jnwooneren; doch welk in toeneemende welvaart, wanneer die reeds eene zekere hoogte bereikt heeft, niet aanmerkelijk kan zijn; naardien de weelde, het noodwenaig gevolg van groote welvaart en overvloed, de huwelijken onder de meer vermogenden vermindert en onvrugtbaarer maakt, (welk nimmer door de overkomst van vreindelingen vergoed noch aangevuld kan worden) en dezelvenvoor de minvermogende en werkende clasfeder ingezetenen niet aanmoedigt; want van die toeneemende welvaart geniet zij minder voordeels, dan zij door den fteeds verhoogenden prijs der behoef. tea  xva ten benadeeld wordt. Dit is de reden, dat, hoe gmote welvaart fabrieken en koophandel in ons vaderland aan duizende Ingezetenen aangebragt hebben, 's Lands kas daardoor nimmer zoo aanmerkelijk is bevoordeeld geworden, dat men een noemenswaardig gedeelte van 's Lands fchuld heeft kunnen afdoen, veel min eenige drukkende belastingen affchaffcn. Zelfs in Engeland, wiens finantieel ftelzel men gewoon is zoo zeer te verheffen , en wiens welvaart zoo hoogen trap fchijnt bereikt te hebben, is dit nimmer gebeurd; ja zelfs heeft men, bij eenen nieuwen oorlog, denzelven niet één jaar, zonder nieuwe geldheffingen en belastingen , kunnen voeren. — Hoe verwonderlijk dit ook, in den eerften opflag, moge voorkomen, is. het echter zeer natuurlijk; de ondervinding leert het, en, volgends den aart der indire&e belastingen, kan het niet anders zijn. Het is der moeite wel waardig, om hierop nog een oogenblik ftil te ftaan. De toeneemende welvaart vermeerdert de hoeveelheid van het geld; en deze vermeerdering vermindert deszelfs verbeeldende of betrekkelijke waarde: de waarde der koopwaaren en arbeidsloonen blijft wel dezelfde; maar om zig die aante fchaffen, moet men een grooter getal gelijkfoortige muntfpecien bezigen, dan te vooren. Bij eene toeneemende bloei en welvaart, 't zij ** % van  XVIII van alle de bronnen van beftaan, 't zij van de voornaamften derzelven, Jijde dus 's Lands kas een zeker en gewigtig nadeel; went alle behoeften en bezoldingen moeten noodzaaklek met hoogeren prijs betaald worden, dan te vooren, en de gemeene uitgaven moeten welhaast de inkomften evenaaren of overtreffen; naardien de munt. fpecien , in betrekking op *s Lands belastingen, onveranderlijk op denzelfden prijs blijven, fchoon zij, in den handel, in verbeeldende waarde verliezen. Dezelfde belasting wordt met hetzelfde getal guldens betaald, fchoon men zig daarmede op den eenen tijd mindere behoeften of diensten kan aanfehaffen, dan op den anderen. Deze verandering van den betrekkelijken prijs des gelds toe dien der koopwaaren en arbeidsloonen bren de gewenschte voordeden aan te brengen; en dat, al waren in ons plan even dogtige en drukkende zwaarigheden, als in ons tegenwoordig delzel , hetzelve als dan nog te verkiezen zoude zijn. Baarbij worden de verfchükkeüjke kosten van gadenng befpaard, cn> bij eene matige vermeerdering van de welvaar: der Ingezetenen, moeten 's Lands inkomden, volgends hetzelve, aanmerkelijk toeneemen. Met de uitgewonnen gaderlooncn en de renten (ge. ' fteld op twee en een half ten honderd) der djar... door aftelossen fchukten , kan, Linnen den tijd van orgevecr v.^nig jaren, honderd miilioenen worden afir i:o;.t; en zo men een begin maakt met de afl-o fi- gder z .-lken, waarvan hooger rente betaald w rxii, zul uit in minder, dan vijf en dertig ja., ïxr-, karnen gefchieden. Wanneer men daar bij voc-r het vermeerderd inkomen bij toeneemenden wel*  welvaar", en men hetzelve fielt op nog een en een halve; miilioenen, dan zal de aflosfing vinhon« derd miilioenen gedaan kunnen worden binnen vijf» entwintig of twintig jaren. Na verloop van weinige jaren zal dus 's Lands fchuld ruim een negende gedeelte kleener zijn , en het totaal der belastingen op twee en een halve of drie miilioenen minder aanpeflaagen kunnen worden; terwijl de aflosfing uit de uitgewonnen gaderloonen en meerdere inkomften kan agtervolgd worden. En hoe veel korter zal niec dat tijdbeftek bepaald, en de nationale fchuld geheel vernietigd kunnen zijn, indien door meerderen bloei en de middelen bij" de Staatsregeling aangeweezen, benevens door de befpaarde renten en uitgewonnen gaderloonen, jaarlijks vier of vijf miilioenen konden afgelost worden. Maar hier verheft zig gewis een luide kreet, als of wij enkel luchtkasteelen bouwden, en op onze onderftelüngen van een goed beftuur, zuinig beheer, vreede, rust, welvaart enz. enz. zekeren ftaat maakten: en meer dan één Leezer vraagt mislchien, wat is van dit fraai tafreel te wagten ? Zijt gij zoo weinig bedreeven in ds gefchiedenis der Volken, zelfs in de gebeurdtenisfen van den dag, die zoo dikwerf getoond hebben, hoe de beste verwagtingen eensklaps verijdeld worden? Of hebt gij voor U zeiven de noodige verzekering en kunt gij ons die geeven, dat dit ^dles alzoo kan en zal plaats hebben? ** 4 Aan  5XIZ —■— , Aan de mogelijkheid twijfelen wij geen oogenfalik: maar of het daadlijk aanwezig zal worden; wie weet dit; en wie kan van ons vergen, dat wij in het toekomende inzien , als of het reeds voorleeden- ware? Maar wij vraagen op onze beurt: wie durft verzekeren, dat dit alles geheel of gedeeltelijk niet zal gebeuren ? En — wanneer de beste verwagtingen geheel of gedeekeli.k verijdeld worden, zijn zij daarvan niet dikwerf oorzaak , die de handen moedeloos en flap laaten hangen ; die, wanhoopende aan het herftel van 's Lands zaken , deswegens onverfchillig worden, en zig. daaraan weinig laaten gelegen leggen? Leeren ook dit niet de gebeurdtenisfen van den dag? Heeft men in deze dagen niet de bitterfte klagten en fchamperfte uitvallen hooren doen door dezulken, die door hun fiilzitten oorzaak waren, dat de poogingen der welraeenenden mislukten? Of is het eene onverfcl/illige zaak, om het ftelzel van belastingen derwijze in te rigten, dat, wanneer de omftandigheden gunftig waren, de voordeelen en gunftige vooruitzigten mogelijk gemaakt en tot dadelijkheid gebragt kunnen worden; dan om h tzclve cp dien voer te laaten, waardoor het. onmogelijk is, om immer daarvan gebruik te maaken, hoe gunftige voormtzig en zig ook mogten opdoen, en dadelijk plaats g ijpen? — Of is het eene zaA van zoo weinig aanbelang, of de genaecne belangen cp de meest of op de minst kost- baare  t raire wijze behandeld worden? Gaat het niemand aan, of vijfden tonnen gouds jaarlijks befpaard kunnen worden door een ander ftelzel van belastingen, waarvan, zoo ver ons bekend is, tot nog toe niemand beweerd heeft, en wij vertrouwen, ook niet beweerd zal worden, dat het met meerdere of gelijke zwaarigheden gedrukt zoude zijn, als het tegenwoordige ; en welk erkend wordt, eenvoudig te zijn in zijne werking, en zekeren zijne opbrengst? Het is daarom bij veelen het enkele woord van verandering, welk hen Zoo gehecht maakt aan het oude. Daar de Staatsregeling algemeene belastingen voorfchrijft, meenen zij, dat daaraan zeer wel voldaan konde worden, door de indirecte belastingen derwijze in te rigten , dat zij, over de geheele Republiek op een gelijken voet gefteld wierden-, want daardoor zoude, huns oordeels , alle voorige belemmering voor den binnenlandfchen tranfito weggenomen zijn, en te gelijk de kosten van het daartoe anders noodig onderzoek ganfchelijk vervallen. Hierop zullen wij niet antwoorden, dat hét ons niet mogelijk voorkomt, om de tegenwoordige belastingen dermate te verhoogen, dat daaruit het benoodigd quantum voor 's Lands kas gepercipieerd zou kunnen worden. Wij willen in tegendeel dit hier gaarne onderftellen, en alsdan ïoeftaan, dat de thands aanwezige belemmeringen ** 5 voor  voor den binnenlandfchen vervoer zouden zijn weggenomen; maar daardoor zouden geenszins de kosten , tot de gadering en zorge tegen fiuikerijen noodig, 't zij geheel of voor een aanmerkelijk gedeelte vervallen. Het belastihgswezen bleef even omflagtig en kosrbaar; de zucht tot Huiken en fraudeeren hield binnen 's Lands niet op, maar zoude met het vcrhoogen dezer belastingen ook aanmerkelijk grooter en aanlÖkkendér worden; en het leger van toezienders moest op de been worden gehouden. Dan dit niet a'-Uen ; want, daar de bekistingen alsdan noodwendig ook zouden gelegd moeten worden op de arüculen van voedzel en dekzel, zou de fmokkelhandel op de grenzen noodwendig aangroeijen , en een grooter oplettendheid en waakzaamheid tegen fluikerijen en fraudes in acht genomen moeten worden. Weke menigte van opzienders hiertoe vereischt worde, en welke verbaazendé kosten dit zoude veroorzaaken , bezetc een ieder, die overweegt, hoe groot de uitgeftrektheid der Republiek is in evenredigheid van derzelver grootfe in viérkanté mijlen. 3V'aar veelligt meent men, dat deze belastingen op eene wijs konden ingerigt worden, waardoor binnen 's Lands de fluikerijen en fraudes onmogelijk, en de wagters legen dezelven onnoodig wierden. Ook deze onderfttlling, hoe onwaarfchijnelijk dtzclye ons anders ook voorko- me,  2DCV me, als mogelijk aanneemende, moeten wij , vooreerst , onze zoo even gemaakte bedenking wegens de omflagtigheid en kostbaarheid dezer belastingen herhaalen; en ten anderen aanmerken, dat hierdoor het waaken tegen den fmokkelhandel, zoo ter zee, als te land en langs de rivieren, zoo min zal ophouden, als de fmokkelhandel zelve, welke tog nimmer geheel belet zal kunnen worden. Maar welke gevolgen zal dit hebben voor het belastingswezen en de Ingezetenen der Republiek? Dezen: dat het quantum van den opbrengst der belastingen nooit mee zekerheid bepaald kan worden ; dat dezelven, door het vermeerderen van de middelen en wegen van den fluikhandel, zullen verminderen, en daarom verhoogd of met nieuwen aangevuld zullen moeren worden, en dat al de last daarvan zal nederkomen op de (nwooners van de binnenfte gedeelten der Republiek: dezen zullen de belastingen ten vollen moeten betaalen, terwijl de grensbewooners zig daarvan geheel of gedeeltelijk zuilen weeten vrij te ftellen. Niemand houde dit voor eene loutere befpiegeling of ongegronde vrees; noch waane, dat wij ons deze nadeelige gevolgen al. te fterk voordellen. — Die maar eenigszins bekend is met het verbaazend onderfcheid in den opbrengst der in« directe belastingen tot het getal der ingezetenen van verfchillende fteden en plaatzen in de Re- pu-  ïxvi publiek; en daarbij bedenkt, hoe genegen de menfchen over het algemeen zijn, om zig aan de belastingen te onttrekken ; die zal ook ons gezegde, zeer geredelijk toeftemmen, en met ons niiet alleen deze gevolgen duidelijk inzien; maar ook dat alle gemeente-beftuuren in de bekooring zullen komen, om het voorbeeld te volgen van eenige (reden, alwaar de plaatslijke excijnzen op de confumptien zeer gering zijn, en daar men alzoo minder regtftreeks belang heeft, om de fluikerijen éa fraudes te weeren. Indien de voorwerpen van verteeringen weelde nationaal belast blijven, zulkm zij overal van plaatslijke excijnzen ontheft'worden: het fluiken zal daardoor niet alleen vermenigvuldigd, en 's Lands finantie in de grootfle verwarring gebragt worden; maar het zcdenlijk karakter der Natie zal ook zoodanige rigting krijgen, waarvan de gevolgen voor het algemeen welzijn en de welvaart der bijzondere ingezetenen onberekenbaar, maar geducht zijn. - Het is van 't alleruiterst belang, om het belastingswezen ook uit dit gezigtspunt, den invloed naamlijk op den ftaat der zedenlijkheid, te befchouwen: dan daar dit tot ons tegenwoordig gefchrijf niet behoort, is het genoeg hierop onzen leezer opmerkzaam gemaakt te hebben.  Aan den Burger te Zeer Geëerde Medeburger/ Burgér mij uwen brief aan herri vari a8. November en zijné gedachten ter beantwoording van den zeiven hebbende medegedeeld en verzocht, bm , met bijvoeging van mijne gedachten, daaruit een antwoord te formeéren, haast ik mij, daar ik maar hier en daar eene en andere enkele aanmerking had bij te voegen, U op Uwen gemelden Brief, zoo uit naatü van den Burger v .. . . als voor mij zeiven te antwoorden. Het kan ons zeker niet dan ten uiterften aangenaam zijn, wanneer kundige en bekwaame Mannen het door ons vervaardigd Plan van Belastingen ook maar alleen en gros goedkeuren, en zig daarom wel willen verlee» digen, om de bij hen opgekomen zwaarigheden aan or.s, ten fine van oplosfinge, med? te deeleti; en waar toe wij ons, zoo veel in ons vermogen is en onze tijd toelaat, zeer gaarne zullen verieedigen; terwijl wij als nog het door ons opgemaakte plan vermeenen met het algemeen Heil en de Welvaart deezer Republiek in het algemeen , en van dien deelen in het bijzonder overeen te ftemmsn. A Gij  < ft > Gij zult met ons inftemmen, Medeburger! dat het onmogelijk is, om in een plan, als het onze, alle de zwaarigheden, die daar tegen gemaakt kunnen worden , optelosfen ; vooral wanneer tot het opmaaken niet alleen de noodige en vereischt wordende behoeften niet zijn ter hand gefield : zoo als wij, bij voorbeeld met betrekking tot Holland, niet meer hebben kunnen magtig worden, niet tegenftaande onze herhaalde inftantien, dan alleen het gedrukte ftuk over de Finantien van Holland in deze laatfte jaren opgemaakt en ter Generaliteit of liever aan de Natiorale Conventie overgegeven; van andere Provintien is het eveneens geweest, en van fommigen hebben wij maar eenige gedeelten of niets gehad. Dit gevoegd bij den zeer korten tijd, dien wij tot het opmaaken van het plan gehad hebben; want niet voor op den tweeden Januarij dezes jaars hebben wij onze eerfte bijeenkomst gehad, en verfcheiden omftandigheden hebben ons verhinderd, om onzen gemeenfchappelijken arbeid vrqpger, dan op den i$ van die maand, geregeld voordtezetten; en kort daar na werden wij, fchier dagelijks, op de fterkfte wijze, tot deszelfs volvaardiging gedrongen, ten einde het Plan van Conftitutie ter Conftitueerende Vergadering ten fpoedigften zoude kunnen worden ingebragt. Wij hebben ons dus te vreeden moeten houden met die zoo mondelijke als fchriftelijke opgaven, die ons zijn gefuppediteerd geworden, door of Naamens de Commisfie tot de Conftitutie, zoo als dit een en ander ook in het Rapport zelve is aangeftipt. Gelukkig kwam het 'er juist ook zoo zeer niet op aan:, en wij meenden ook zonder dat ons oogmerk te kunnen bereiken. Dit was toch biet, om een plan op-  < 3 > bptegeeven, dat juist en prscies in alle deszeis deelen zoude moeten worden vastgeflield en opgevolgd; dan had dat plan, zoo als uit genoegzaam ieder gedeelte van hetzelve blijkt, veel, zeer veel vollediger, zeer veel uitgebreider moeten zijn; welk zeer veel meer tijd vereischt zoude hebben tot een voorafgaand volledig en voldoenend onderzoek. Indien wij, bij voorbeeld „ op genoegzaame gronden zouden hebben moeten opgeeven, dat het quantum van de belastingen der Landen (Verpondingen) na aftrek van die op de Huizen, zoo of zooveel zoude opbrengen, dan volgt van zelfs, dat 'er eerst eene nieuwe meeting , Taxatie en bepaaling van het quantum der Verpondingen per morgen of andere mate moest gefchieden, vooral daar dit over de verfchillende deelen der Republiek zoo onevenredig plaars heeft. Wij kenden dus niet anders, dan dit bij calculatie cn gisfing, te ftellen Het was eveneens gelegen met dé berekening van de quantiteit en waarde der Huizen; om dit met nauwkeurigheid te weeten, hadden de Huizen eerst geteld, en derzelver waarde bepaald moeten worden; dit was voor ons onmooglijk (Holland weigerde zelfs om afzonderlijk óptegeeven , wat het bedrag was van de Verponding op de Huizen, welk dat op de Landerijen) en bij gevolg moesten wij hier ook al wederom bij gis fingen te werk gaan; en fcheen het ons ook voldoende, wanneer wij het quantum van zulk eene gisfing niet te hoog fielden (*). — Niet; omdat wij ge. (*) Te regt zegt de Schrijver van een Ontwerp eener ex~ traordinaire Belasting op de Revenuen, gedr. bij J. Gailluri in den Haag , bi. 31. Zijn wij niet van agteloosheid te beA a fchal-  < 4 > geloofden, dat dit, op zigzelven en met betrekking tot ons plan, iets afdeed, maar alleen daarom, om naderhand niet met grond befchuldigd te kunnen worden, van de zaken in een al te gunftig daglicht te hebben vcorgefteld. — Om aan onze roeping te voldoen, hadden wij ook de middelen van bezuiniging moeten voorflaan; wij hebben dat ook gedaan, zoo veel wij konden: maar was het mooglijk dit volledig te doen in zulk eenen confufen ftaat van zaken, waar nog niets zekers te vinden was? — Wij hebben dus aan onze roeping voldaan, zoo veel in ons vermogen was; en, gelukkig, was dit naar ons inzien, voldoende voor het toekomend heil der Republiek. Wij hebben getracht de gronden en grondbeginzelen optegeeven, waarnaar de Belastingen , naar ons inzien, behoorden geheft te worden, om met de meeste zekerheid het grootfte product in proportie optebrengen — gepaard met het grootfte gemak — de meeste evenredigheid en de kleinst mooglijke belastingen naar de individueele vermogens der Ingezetenen van de Bataaffche Republiek, en in overeenkomst met de behoeften van den Staat. — Dit was het gene, welk gezocht moest worden; dit te bereiken was het Ultimatum. — Dan hiertoe was het niet noodig, dat onze be- fchuldigen, dat wij in onze Staatkundige uitrekeningen niet verder gevorderd zijn, en ons hierin op oblervatien en calcules moeten betrouwen — dat wij tot nog toe met geen meerder zekerheid, of bij exacte telling bepaalen kunDeié het juiste getal der Huizen en Huisgezinnen, die in onze niet uitgcrtrekte Republiek zijn, en dat wij de waar» de dier Huizen in het geheel r.og n:et opgemaakt, en de onderfcheiden Huuren, welken de Huisgezinnen 'er in ver. wooren, bij ciasi'en opmaakt en gecalculeerd hebben?"  < 5 > berekeningen juist waren. — Dit ware wel noodig *m een plan van negotiatie of commercie; als hier de bafis van berekening feilt, loopt alles in duigen; maar zoo is het met een plan van belastingen, en vooral zulk een als het onze, niet gefield. Het is immers niet noodig, althans ons doel niet, noch o s verlangen , dat dit plan in al zijne dealen juist, zoo als het bij ons is opgegeven, zoo ah het daar ligt, en zonder voorafgaand onderzoek, als een wet der Perfen en Meeden worde vastgejleld. Om van alle de daar in voorgeflelde belastingen niet te fpreefcen, zullen wij ons voornaamlijk bepaalen tot de belastingen op de Huizen en Inkomsten. Wat de laatfle betreft, wij zijn van oordeel geweest, dat, zonder volkomen publiciteit, deze belasting nooit tot eene draagelijke evenredigheid zoude kunnen worden gebragt, en daarom door de ingezetenen altoos met tegenzin zoude worden gedraagen, omdat de eene individu met betrekking tot de anderen, en het eene gedeelte der Republiek met betrekking -tot de andere gedeelten, altijd m het onzekere is, of dezelve in proportie van hunne respedtive vermogens, met betrekking van dat individu of gedeelte der Republiek, aan hunne verpligtingen in het draagen der belastingen naar behooren voldoen of niet; dat zij ook nooit met eenigen grond verzekerdkunnen zijn, dat de tot onderzoek gefielde Commisfarisfen hunnen pligt, zoo ten hunnen opzigte, als met betrekking tot de individu's of de gedeelten der Republiekbehoorelijk nakomen; iets het welk door ieder ingezeten beoordeeld kan worden, als in den opbreng van deze belasting volgends ons plan eene volledige publiciteit plaats heeft, Ongelukkig meent de Commercie , dat deze publiciA J wie  < 6 > tpit voor haare commerciële belangen ten hoogden ichadelijk en nadeelig zoude zijn. Dat dit ook met opzigt tot eenige bijzondere perzoonen plaats zoude kunnen hebben, willen wij wel gelooven; doch dat het van zoo veel algemeen nadeel voor de commerciëerende Ingezetenen zoude zijn, ichijnt ons niet toe deiwaarheid overeenkomstig te zijn. Ook meenen wij, dat dit nadeel, het welk eenige bijzondere perzoonen daarbij' zoude mogen of kunnen lijden, geenszins zal kunnen op weegen tegens het algemeen voordeel, dat daaruit zoude voortvloeijen; gelijk wij meenen dit een en ander volledig beweezen te hebben in de Memorie van Adftruftie, als Bijlage gevoegd agter ons Rapport. — Dan, wat hier ook van zij; het is zeker, dat zoo ge. brekkig als de 8. en 5. perc. nu geheft zijn, dezelve echter verbeterd zijnde , min of meer zouden kunnen flrekken tot een bafis van berekening, hoe veel perc. er noodig zouden zijn , om door deze belasting een zeker quantum van penningen te doen ppbrengep. Wat de voorgeftelde Belasting op de Huizen betreft, even gelijk die op de Inkomsten, ten fine van couverfie van zommige andere impofitien: ons oordeel is altoos geweest, dat voor en aleer ons plan van converfie in dezen opzigte geheel wterd vastgefteld , er eerst eene telling en taxatie der Huizen zq':de moeten gefchieden; deze gefchied zijnde , zoude het quantum daar van met zekerheid (trekken tot een bafis van berekening, hoeveel procenten zouden moeten worden geheft, om het begeerde quantum van den opbreng te verkrijgen; en dan zoude daaruit moeten blijken, of de voor- . gefielde converfie geheel, dan of dezelve maar alleen gedeeltelijk plaats koude hebben. — en in het laatfte geval , of eenigen der oude belastingen zouden moeten blii-  < 7 > blijven en algemeen gemaakt moeten worden, door die als inkomende Rechten te doen heffen; bij voorbeeld, op wijn, brandewijn, thee, coffij, enz. dan of andere ' nieuwe belastingen tot fuppletie zouden moeten worden daargefteld. Wij moeten ondertusfchen bekennen dat deze telling en taxatie zoude kunnen gefchieden op eene wijze, dat, om het benoodigd quantum uit deze belastingen te verkrijgen, de procenten tot een' enorme hoogte zouden moeten worden gebragt, even zo als zulks nu bij "gemelde belastingen op de inkomsten, zo als die tot nu toe gebeft zijn, heeft moeten gefchieden. Doch het is zeer zeker , dat dan de nominale waarde der belastingen wel hoog gefield is ; maar ook, dat de percenten, die effedlive worden opgebragt, daar aan in geenen deele beantwoorden; en daar de opbreng der Belastingen niet beftaat in de percenten, die gevraagd, maar in die, welken dadelijk worden opgi bragt, kan nrn niet zeggen, wanneer er 5 perc. worden gevraagd , en maar twee of een worden opgebragt, dat het eene belasting van 5 perc. is, maar wil men der waar« heid getrouw zijn, dan moet men zeggen, dat het eene belasting is van twee of een percent. — Met alle anderen belastingen is het praecies even eens gelegen. — Indien een Gouvernement zoo vicieus is om zulks te gedoogen (om geen anderen naam te gebruiken) dan zijn de eerlijke lieden de dupes, en zulk een land kan niet beftaan, maar moet te gronde gaan. Uit al het voorgaande blijkt, naar ons inzien, dat, al was de berekening, op zig zeiven befchouwd, al niet juist; dat is, al was het getal der Huizen niet zoo groot; al waren de bovenfte clasfen al te hoog in aantal, en dat der middelfle en benedenfle clasfen dok te laag in A 4 aan  aantal gefield; al was ook de waarde der Huizen overliet algemeen te hoog gefield, zo dat de belasting op verre na niet zoude opbrengen dat gene, waarop wij dien opbreng gecalculeerd hebben ( voorbedachte te laa« ge taxatie der Huizen uitgezonderd) dan nog zoude het tegen ons plan, naar ons inzien, maar weinig of niets afdoen. Voor eerst om dat de telling en taxatie der Huizen moet voorafgaan , voor dat de belasting gedecreteerd wordt, en men dus voorujt weet, wat van de zaak zal zijn Het is geen blindenmansfpel; of althans behoeft het die niet te zijn Ten anderen, vooronderfleld, gelijk g'j fchijnt toe^ tegeeven, Medeburger ! dat eene belasting op de Huizen (op zig zelve befchouwd en de berekening voor juist aangenomen) eene gefchikte en evenredige wijs van belasting zoude zijn ( niet zoo zeer opzigtelijk eeq enkelde plaats, maar met opzigt tot de gehpelq Repu. bliek) dan zien wij niet, wat nadeel er uit zoude voortvloeijen, dat de percenten van die belasting hooger gefield zouden moeten worden, dan door ons bij calculatie en gisfing is voorgedragen. — De waarde der Huizen blijft dezelfde, en de belasting ondergaat in derzelver quantum geene verandering, wat aanbelangt de ganfche masfa der Huizen in de ganfche Republiek en in een ieder harer deelen , fchoon deze of gene enkele individuëele Burgers daar bij eenig nadeel zouden kunnen lijden; doch welker getal, nagr ons oordeel, niet groot kan zijn, en waar van men als dan zal moe? ten zeggen: 'er is geene belasting, die niet voor den (penen of anderen Burger, door zijne bijzondere omftan, digheden meer drukkende is, d de grootte der fomme gelds, welke de Staat nodig heeft. "Wij hebben dezelve immers niet anders voorgefteld, dan als bij wijze van converfie van andere, aan meerdere zwaarigheden onderhevige, belastingen, welker gezamenlijke opbreng toch altoos een zekere fomme van penningen zoude moeten rendeeren. Zo nu die zelfde fomme van penningen gevonden werden uit eene belasting op de Huizen, wat deed het er dan tog aan, ©f die belasting op de Huizen een of twee percent hooger of laager gefield moest worden, om de te converteeren fomme te bereiken ? Moet dat geld niet altijd gevonden worden? Doet er de naam iets aan? Geeft het onderfcheid of ik ƒ 100. met de linker, of met de rechter hand beraale. Maar zq de Belasting op de Huizen nu veel evenrediger konde zijn, aan veel minder ongemakken van onderzoek enz onderhevig, en de invordering meer zeker en minder kostbaar, waar door de belasting reeds, om hetzelve quantum voorttebrengen , kleiner zoude kunnen zijn, zoude zulk eene belasting niet verre te praefereeren zijn , en zoude 's Lands Ingezetenen niet zeer fpoedig de aangenaame en voordeelige uitwerkzelen daar van ondervinden? Maar is het wel mooglijk, dat, zo de berekening al over het geheel niet juist mogte wezen, dit van zulk een groot belang zoude kunnen zijn ; vooral als men in aanmerking neemt, dat het getal der Huizen niet, gegelijk het waarfchijnelijk wel zoo veel zo niet meer bedraagt, op 400,000 gefield is, maar alleen op 345,550; en dus 544,50 minder? Wij hebben de laatfle clasfe van Huizen van ƒ 600 waarde en daar onder, gefield op no,eco, zijnde bijna (jen derde van het geheel; die van ƒ 600. tot ƒ iocq. A 5 op  < io })• op 68,oco. daar bij gevoegd, maakt 175,000.; liet welk reeds meer dan de helft is van het door ons gefield getal. De drie volgende clasfen van ƒ1200, tot ƒ10,000, waarde fcedraagen 156,000; dceze clasfen, zal men mogelijk denken te hoog gefield te zijn; maar zoude dan ook het getal der bovenfle clasfen van ƒ 12,000, tot ƒ 100,000 niet te kleen zijn ? als wij die berekening op Groningen of het voormalig Stad en Lande of Leyden toepasfen, zal ze z*ker niet te hoog zijn in proportie van de populatie: maar alweder vooronderfteid, de berekening was te hoog gefield; men maake eens eene andere berekening; laat die eens 4^5 Miilioenen laager komen, door het geheel weglaaten van één van de middel clasfen, ('t welk waarlijk bijna oamogelijk is te onderflellen) dan zoude deze belasting voor het overige volgends onze berekening gefield zijnde, nog de importante fomma van ƒ14.000,000. opbrengen. Maar hoe men ook hier, zonder voorafgaand behoorehjk onderzoek, moge denken, de vraag is alleen: of de begrooting van de Contributie niet zoo gefield is, dat een ieder reden heeft daar mede te vreeden te zijn? als iemand, die een Huis bewoont van ƒ200. waarde ƒ4:10:0 jaarlijks betaalt; kan dan iemand, die een Huis van ƒ2000. bewoont, zig beklaagen, dat hij ƒ45:0:0 moet betaalen; die'van ƒ12000. ƒ270. en zoo ver volgends? En zo dit omgekeerd wordt, kunnen de onderfle clasfen zig met recht beklaagen, te veel in proportie van de bovenften te moeten betaalen; of kunnen de middelfle clasfen zich beklaagen? zo ja; kat dit veranderd worden, zoodanig, dat het evenredig zij; en als onze berekening dan bij onderzoek fout uitkwam, na het getal en de waarde der Huizen, wat zoude daar dan uit volgen?  ♦<[ II > gen? zo wij ons niet vergisfen, alleen dit: dat de Belasting niet zoo veel zoude opbrengen, als de verwag. ting was geweest; (maar geenszins, dat die onevenredig, drukkende &c. was, en om die reden verworpen moest worden) iets, welk men zoude kunnen verhelpen, of door de percenten van contributie te verhoogen, of door andere belastingen, — Het geld zal 'er tog altoos moeten wezen, hoe men zig keert of wendt; de naam, onder weiken het betaald wordt, doet niets , de natuur der^ belastingen , derzelver mindere of meerdere evenredigheden doen alles af. En hoezeer wij, om te vooren gemelde redenen, alleen bij calculatie en gisfing, hebben moeten te werk gaan, komt het ons egter voor, dat onze berekening riiet ver uit den haak is; en dat de verhooging der contributie voor de Ingezetenen zoo gering zal zijn, dat, zo anders deze belasting aanneemelijk is , zij door en om de verhooging niet verwerpelijk kan worden. De verponding over de Huizen zal naar zeer waarfchijnlijke gisfing in het voorm. Holland bedraagen ongeveer ƒ 1.500,000. Deeze belasting is wel geëvalueerd naar de ioofte penn. van de waarde der Huizen; maar uit dezelve kan tot de waarde niet befiooten worden, om de volgende redenen. I. 't Quohier is 't laatst geredresfeerd geworden in 173a., wanneer de waarde van het Geld en de prijs der Koopwaaren in een gansch andere evenredigheid tot elkander ftonden, dan tegenwoordig. II. Volgends de Inftiudlie mogt bij de Taxatie niet in aanmerking komen eenige verfiering der Huizen, als: Bimangzels, vaste Schilderijen, Spiegels, Schoorfleenmantels &c.  < IÜ > ^ III. Met de Huizen, die toen verhuurd werden, is misfchien we? niet veel bedrog gepleegd, om dat beëedigde Huurcedullen moesten geproduceerd worden; maar die door de Eigenaars bewoond werden, zijn Calthands hier en elders) vrij laag aangeflaagen geworden. Indien men dan de taxatie inrigt volgends ons gefielde bij Art. 4 op bl. 15. in Pol., óf «t. in 8vo, zal men ten minden het dubbeld verkrijgen van de Taxatie volgends de tegenwoordige Verponding, en dus over 't voorin. Holl. alleen 500. Miilioenen; en dit voorde helft genomen, bekomt men over de ganfche Republiek 600. Miilioenen; alzoo zoude de misrekening op de Verponding der Huizen zijn van ƒ i.oco,coo. en deze b. iasting * gedeelte hooger gefield moeten worden, dan door ons bij gisfing is geca'culeerd geworden, dat is in plaats van een ico. ongeveer een 85. penn. Het provenu van de perzoneele belasting naar de waarde der Woonhuizen a 2^ perc is door ons gecalculeerd op ruim 19. Mijl., en dus de waarde der Huizen op bijkans 869. Mill. en alzo 160. Mill. hooger dan de voorige; waar van de reden klaar te zien is daar in gelegen te zijn, dat, daar deze belasting komt in "de plaats der confumptive middelen en voorwerpen van weelde, in deeze berekening wel degelijk moet gelet worden op de pracht en verfierzeien der Huizen. Maar gefield, dat deze berekening veel te hoog gecall culeerd was, en niet meer zonde kunnen bedraagen dan 700. Mill.; dan zal men om 18. Mill. te bekomen ( want die zal 'er tog altijd moeten wezen, door welk foort van belasting of belastingen men dat geld ook moge vinden) niet volftaan kunnen met 2?- perc. maar  < 13 > maar in plaatze daar van zal iets meer dan aT»^ perc» naar de waarde der Woonhuizen moeten opgebragt worden , welk verfchil van Jg perc. indedaad te gering is, om het als zoo bezwaarend te befchouwen, dat daarom eene belasting, welke die genen, waar voor zij in plaats gefield zoude worden, zeer verre in evenredigheid te boven gaat, zoude moeten verworpen worden. De berekening op de Inkomften is insgelijks bij loutere gisfing en calculatie; dan hoezeer ook enkel fpeculatief, misfchien ook niet verre van de waarheid. Hier komen in aanmerking. L De Renten van alle Genegotiëerde fchulden, die gevestigd zijn op ons Vaderland, op vreemde Mogendheden en alle particulieren, 't zij Corporatien of perzoonen. II. De Huuren van Huizen en Landerijen. III. De Winflen van den buiten - en binnenlandfchen Koophandel, en den handel in 't klein — van Trafieken en Fabrieken — van den Landbouw — en van alle Winkeliers en Neeringdoende Ingezetenen. IV. Van Koopvaardij - fchippers en Binnen fchippers met derzelver Matroozen en Knegts — van alle Boeren Arbeiders en Daggelders — van Timmermans — Metzelaars — Molenmaakers — Smits — Schoenmakers — Kleermaakers • bazen, en alle andeiv Ambagtdrijvende Burgers met derzelver Knegten en LeergasgriSten van alle Haridwerks-lieden — van Dienstboden — en alle die tot de werkende ciasfen beliooren. V. De Traétamenten van alle Politieke en Militaire Amptenaaren, Profesforen , Predikanten, enz. enz. Het Totaal der winflen is ongetwijfeld veel grooter, dan men zig over het algemeen verbeeldt; dezelf„ de  < 14 > de Gulden, dïe tot de eerfte inkomften behoort, bij voorbeeld die uit renten of handel wordt gewonnen-, wordt in het zelfde jaar nog de winst van tien en meer anderen. Hoeveel nu door ons het Totaal der inkomften te hoog berekend zij, is bij geene mooglijkheid door ons, en, naar onze gedachten, door niemand te bepaalen, zonder daartoe meerdere hulpmiddelen in handen te hebben, dan wij hebben gehad. 'Er is geene de minste berekening te manken op dat geen, welk in de 8 en 5 perc. is opgebragt; en men zoude veiliger kunnen af gaan op hét quantum onzer tegenwoordige ordinaire belastingen. In ons Rapport hebben wij, op het crediet eener Commisfie in de eerfte Nationale Conventie dezelven gefteld óp jo Mill., doch meenen dat zij, behalven de in- en uitgaande Rechten, veilig op 32 a 33 Mill. en met dezen zeker op 34. Mill. gefteld kunnen worden. Deeze belastingen nu zijn be. taald uit de inkomften van alle de Ingezetenen, en de vraag is, welk gedeelte van die inkomften zijn door hun aan die belastingen betaald geworden. De zamengeftelde aart dier belastingen laat niet toe, om zonder nader onderzoek hieromtrend eenige bepaalift. gen te maaken: ook zoude het een moeilijke taak zijn, waarvan de arbeid niet beloond zoude worden. Doch gefteld al wederom, welk wij echter nog geenszins toegeeven, dat wij ons in deeze calculatie grovelijk misrekend hadden, en dat het Totaal niet meer bedioeg dan 200, Miilioenen; dan nog volgt geenszins, dat eene belasting, welke ontegenzeggelijk in haren aart ééne der natuurlijkfte en billijkfte belastingen is, zoud. moeten verworpen worden, om dat de Jroportioneele percenten verhoogd moesten worden, zoo al het  ♦C 15 > het quantum, dat daaruit gepercipieerd moet worden, zulks zoude vorderen. Het is de grootte der Staatsbehoeften, welke de beste Belastingen ondraagelijk of drukkende maakt, en geenszins de belastingen zelve, indien zij zulks niet zijn uit haren aart, gelijk dit door allen wegens deeze belasting erkend wordt. Wij zullen hier nog eenige andere bedenkingen bijvoegen. Men doet, naar ons inzien, zeer verkeerd, indien men het Huk van de belastingen thands uit hetzelfde oogpunt befchouwt, waaruit hetzelve te vooren bafchouwd is geworden. Het unisme, en de daar uit voortvloeijende vrije doorvaart, amalgame , algemeene belastingen en affchaffing der gilden enz. hebben zulke allergrootfle veranderingen in het Politiek en Financieel fijstema der Republiek gemaakt, dat dat gene, wat bevoorens voor het een of ander gedeelte van ons Vaderland voordeelig was, thands integendeel voor dat zelfde gedeelte nadeelig kan zijn. Dit wordt mooglijk bij veelen nog niet genoeg ingezien, als een voorwerp, waar op thands bij de verandering in het Finantieel Sijstema moet gelet worden. Wij verzoeken als nog onze bedenkingen tegens de belastingen op de confumptie met bedaardheid te overweegen , en in de fchaal te leggen tegen de nadeelen, die uit ons plan zouden kunnen voortvloeijen — en zoo ook met de voordeelen; en dan vertrouwen wij, dat men zal tragten om de zwaarigheden, die 'er nog in ons plan mogten zijn , eerder uit den weg te helpen ju'men, dan daar voor te blijven flilflaan. Ons p':an en rapport moeten in hun geheel befchouwd en ov rvvoogen worden, en wel uit dit gezichtspunt: welk zamenflel van belastingen, zoo met elkander verè'enigd a/s ieder af  < i6 > afzonderlijk, is voor de gefteldtenis der Republiek ineen ieder kater deelen en leden , en ter verkrijging van het vereischte quantum, het beste, dat is het meest gelijk werkende, het minst drukkende, het meest gefchikt voor de Conftitittie van ons Vaderland? Dit moet onderzocht en beproefd worden — niét door ons of eenig ander nieuw Plan in zijn geheel, noch door een of ander van de door anderen of ons voorgefielde middelen daadlijk intevoeren , 't zij geheel of ten deele: neen; zoodanige proef zoude onvoorzigtig en onverfchoonelijk zijn, zeer waarfchijnlijk mislnkken, en de grootfte verwarringen in het Geldwezen van den Staat veroorzaaken; en tegen zulken flap zouden wij ons, zoo veel in ons vermogen is, en zoo fterk als ierrand, verzetten . Neen; gelijk wij bij herhaalin* geadvijfeerd hebben, alles moet blijven op den tegenwoordigen voet, tot dat het nieuw Zamenftel, welk ook, geheel geregeld, en tot die volkomenheid van ontwerp gebragt is, dat het met zekerheid van goeden uitflag, kan ingevoerd worden. , Men moet vooraf volkomen zeker zijn van het quantum des nieuwen zamenflels ; maar deze zekerheid kan niet verkreegen worden door fpecalatien, calculatien en berekeningen, hoe gegrond en juist die ook mogen uitvallen: neen; dit is ons verlangen: terwijl de oude belastingen nog voortgaan, moeten de bij ons plan gevorderde tellingen, taxatiën, quorifatienenz. enz. gedaan woi;den; en daaruit alleen kan blijken en opgemaakt worden, of ons plan uitvoerelijk is, of niet. Alle raifoniiementen en zwaarigheden zijn louter fpeculatief en doen nirts af; maar dat onderzoek behoorelijk gedaan zijnde, kan alleen aantoonen, wat 'er van ons ontwerp zal kunnen worden; wat men 'er van zal kunnen  < 17 > hen aanneemen, wat zal moeten verworpen worden} of de ccntributien op dezelfde percenten zullen blijven , of verminderd kunnen, of verhoogd moeten werden In dit oogenblik is de vraag: is dat prs,jeEt, zoo als het op het papier fiaat, van dien aart, dat het voor het Land de kosten waardig is te onderzoeken, ef hetzehi geheel of ten deele zoude kunnen aangenomen en ingevoerd worden. Hiermede vertrouwen wij aan uw oogmerk beantwoord en aan uw verlangen voldaan te hebben; en, zo wij bij U en uwe vrienden al geene volkomen overtuiging mogten bewerkt hebben, dat ten minden uwe zwarigheden teg;n ons plan zullen verminderd zijn: en dat Gijl. met ons, zoo veel uwe en onze tijd „die gedoogt, en uwe en onze roeping dit vordert, gaarne zult medewerken tot het bevorderen van zoodanig plan van belastingen, als voor de ganlcbe Republicq het gefchiktfte zal bevonden worden , terwijl wij bereid zijn, zoo veel onze rijd het toelaat, tot het geeven van zodanige opholdti ingen, als van ons , ter nadere ontwikkeling van zulk een plan gevraagd aulien worden. Gaaïnë gebruik ik deze gelegenheid om U te veN zekeren van de hoogachting, waarmeede ik de eer heb mij te noemen, Uwen zeer dienstw. Medeburger, ï .... 8 December 1798. B Zett  •C is > Zeer Geachte Medeburgers! IV •J-^la de lectnre van uwlieder, in veelen opzichte • fchoon, rapport, hadden wij ons voorgefteld, om alvorens eenige aanmerkingen op het zelve te maken, in een algemeen onderzoek te treden, of, en in hoe verre, het oud fijsthema van belastingen, die, op de «middelen van eerste noodwendigheden, 'er zelf onder begrepen, ftrijdig zij met het thands ingevoerd unisme, of met de beginfels van gelijkheid, waarop, gelijk ■wij dit hartelijk toeftemmen, alle belastingen, zo veel mogelijk, gebafeerd moeten zijn. Met betrekking tot het eerfle, willen wij niet ontveinfen, dat dit onderzoek ten nadeele van het oud ftelzel zoude zijn uitgevallen , in zo verre namenlijk, als aan het unisme eene 'nieuwe verdeeling der geheele Republiek, en eene totaale floping van alle ftedelijke, en plaatfelijke gilden, privelegien enz, is geaccrocheerd geworden; doch met ■berrekking tot het laatfte, indien deze verdeeling en lloping geen plaats hadden gehad , zou het, zo wij ons verbeelden, gebleken hebben, dat het oud ftelfel van belastingen, voornamenlijk om deszelfs lange duurzaamheid , noodzaaklijk eene ft^ekking moet gekregen hebben, om te drukken, juist ddar, alwaar het vermogen is, en dus beandwoordende was aan het voornaam beginfel van alle belastingen; en dar, welk ander ftelfel men voor hetzelve, in de plaats zoude willen invoeren, die gelijkheid, welke 'er thands, uit hoofde van die verkregene ftrekking reeds exteerde, meer of min zou worden verbroken, geduurende al dien tijd, &ls 'er nodig zou zijn, om alles wederom in een be. trek-  < 19 > trekkeliik evenwigt te brengen : dan weldra, na de véoiftelling, die wij aan ons zeiven tot een zodanig onderzoek deeden, vriegen wij eikanderen af, waartoe zal dit eïgentlijk baaten? .Gijl. tt.ch zoudt,. meenden wij, met de fl aatsregeling in de hand, aan ons zeg» gen: Burgers! over dit alles kan, mag niet meer ge* delinereerd worden, dewijl, bij art 210. van dezelve bevolen wordt, dat 'er , uitgenomen de belasting op de onroerende goederen, die, volgends een nieuw te formeeren quohier, zal blijven, een nieuw ftelfel van belastingen door het U. B. aan het Vertegenwoordigend Lichaan, binnen een jaar, na de eerfte zitting van hetzelze, moet worden ingeleverd: uwe aanmerkingen moeten zich derhalven bepaalen tot het geen wij, in de plaats van de aftefchaftene indirecte belastingen hebben gemeend te moeten voorftelknV Om de waarheid te zeggan, geloofden wij, dat wij., ftrikt genomen, dit punt aan ul. zouden moeten cedeeren. Indien wij het niet deeden , zou het den fchfin kunnen hebben, als of wi| behoorden tot die lieden, welke eeuwig ftruikelblokken in den weg wilten leggen, of welke, uit ftijf hoofdigheid, en zugt voor het oude, van hunne verouderde vooroordéelen niet aftebrengen zijn, en alzo wierden wij, als van zeiven, bepaald om, onze gedachten te zeggen, over die twee middelen, welke gijl. voor en in de plaats van de te vernietigen oude belastingen, hebt voorgefteld, te wee ren: 1. Een belasting va« perc. over de waarde der Woonhuizen, te betalen door de bewooners van dezelven, waar van gijl. den opbrengst begroot op agüen Miilioenen. Ih Ken belasting van 4. perc. op de inkomften te betalen door aile ingezetenen, welke f aoo, en daar-  < ÜO > boven aan inkomen hebben, ea welke belasting gijl. vermeendt, dat zou rendeeren, twaalf Miilioenen. Beide deze belastingen, zouden naar uwlieder oordeel , gebafeerd zijn op het prefumtief vermogen der Ingezetenen: met betrekking tot de eerde , zal tot maatftaf moeten dienen de waarde van het Huis, dat iemand bewoond, en met opzicht tot de tweede, zat de maatftaf zijn, de jaarlijkfche inkomften, en winsten , die iemand heeft. Het zij verre van ons, dat wij over deze zo ingewikkelde , als belangrijke materie, een beflisfend oordeel zouden willen vellen; onze kundigheden en hulpmiddelen, zijn daartoe, in evenredigheid van de uitgebreidheid des onderwerps, te bepaald; maar wij meenen te mogen vraagen: kan 'er vooral in handeldrijvende fteden en plaatfen, van de waarde van het Huis, dat iemand bewoond, of van de inkomften welke hij heeft , een wettig gevolg worden getrokken tot zijn eigentlhk vermogen? Indien dit negatief beandwoord moest worden, zullen dan beide deze voor^eftelde nieuwe belastingen, al mede geene natuurlijke ftrekking hebben tot zeer menigvuldige ongelijkheden, en zou dit zelf, voor een gedeelte, hec geval niet blijven, indien men al meende, hierop een affirmatief andwoord te kunnen geven , als men ia aanmerking neemt, de moeilijkheid der uitvoering, en fraudes, welken van de twede belasting ons bijna on« affcheidelijk toefchijnen. Zullen deze nieuwe belastin. gen, uit dit oogpunt befchouwd, dan wel zo heel veel op die, welke thands indirect op de verteeringen ■nog plaatshebben, vooruithebben? wij vreezen het. Ten opzichte van ée belasting zelve op de waarde der  < II > der Huizen, zouden wij in bedenking geven, of, daar de oude belasting op dezelven, niet alleen moet blijven beftaan; maar zelf, naar een vernieuwd quohier, moet verbeterd worden, het wel zeer raadzaam zoü zijn, om dezelven verder tot een eigentlijk voorwerp van bezwaar te maken? want fchoon de bewoners, die belasting moeten betaalen, kan ze echter het gevolg hebben, dat die minder zullen willen verwoonen, en, indien de eigenaars hen hierin te wille moeten zijn, dan wordt, hoezeer indirect., deze belasting een eigentlijke last op de Huizen zeiven, die, in evenredigheid van denzelven, verder in waarde zullen verminderen, waardoor de masfa van Nationaalen rijkdom, bij gevolg ook kleiner zou worden gemaakt: zo doende, zou deze last, tegen het oogmerk aan, reëel op den hals komen van dat gedeelte Ingezetenen , welke bezitters zijn van vaste goederen, en die, misfchien als de zodaanige, in plaats van meerder gedrukt, boven ande* ren, eenigermate, bevoordeeld behoorden te worden. Zou het dus niet gevaarlijk zijn, om eene belasting te introduceeren, die, zulk eene tegen alle gelijkheid inlopende {trekking kan hebben? Men kan hier wel op andwoorden dat, bij een aanftaande vrede, en , uit dien hoofde, weder toenemende welvaard, alles, en dus ook de huuren der Huizen , zijn voorige plooi zal hernemen; maar, dit al toegedaan, en zelfs de hoogst mogelijke welvaard vooronderfteld zijnde, dan zou, in dat geval, evenwel de vraag nog blijven, of de huuren zonder deze belasting, niet hoger zouden zijn, als met dezelve, en, zo ja, of de eigenaars van vaste goederen , in zo verre , niet meerder gedrukt zouden worden , dan zij, die ze niet bezaten ? indien deze oppervlakkige aanmerkingen, bij een nader onderB 3 zoek,  < SI > zoek, bleken gegrond te z'jn, zou dit middel, niet als verkieslijk behoren aangeprezen te worden, en dan zou, om dezelfde redenen, eene meerdere belasting op de Landerijen evenmin aangeraden kunnen worden: maar, als die op de Huizen ingevoerd wierd, Zou he: ons toefchijnen, dat die op de Landerijen riet achterwege zou behoren .gelaten te worden; want, zijn verfcheiden der fpeculative redeneringen, welke Wij daartegen, in uwlieder rapport aangehaald hebben gevonden, niet mede toepasfelijk yp de belasting op de waarde der h izen ? Zou het goed overeen te brengen zijn met het principe, dat de belastingen moeten ingericht zijn , naar het prefumtief vermogen, dat men zo een aanmeikelijk gedeelte van dat vermogen, als de wcarde der Landerijen uitmaakt, niet mede in aanmerking nam, daar dezelve ondenusfehen een veel betere realiteit in zich bevat, als die van de Huizen? en te meer, daar het grootfte bezwaar, welke men tegen eene zodai.ige belasting meent te kunnen inbrengen, namenlijk: dat dezelve zoude ftrekken tot benad'.eling van den Landbouw, en van een nadeeligen invloed zijn op de prijzen der producten, eigentlijk in het oog van hen, die voor eene belasting op de Huizen zouden zijn, cn die deze Hechts alleen als eene remplaceering van andere lasten willen befchouvvd hebben, geen fteek lchhnt te kunnen houden, en alleen, (of fchoon wij geloven zeer gegrond} eene vrees zou te kem en geven, dat de Land-huurder deze belasting op den duur niet overeenkomftig dat ware doelwit zal befchouwen; want, zo hij dit wel deedt, en flltcos al'een voor cos>en hieldt, dat hij dus doende, «et fe eere hand gaf, 't geen hij toch anders met de .andere zou moeten geven, zo zou hij, uit dien hoofde getn  < a3 > geen duit meer voor zijne producten kunnen begeren, als wanneer hij dezelfde fom voor belastingen, op eene andere wijze betaalde: wij zouden hierom niet vreemd zijn van te denken, dat het motief, waarom de belasting op de waarde der Huizen door ul. is voorgefteld geworden, grotendeels zal moeten gezogt worden in de zekerheid, dat niemand dezen last zal kunnen ontduiken, en indien wij ons hierin niet bedriegen, dan zou dit een bewijs fchijnen opteleveren, dat gijl. waarde Medeburgers! het niet geheel en al op de ze. kere werking van uwlieder tweede voorgefteld middel, namenlijk, eene belasting op de inkomften, hebt durven laten aankomen. En in de daad! was dit middel, in principe, en in werking beide goed, dan zouden wij niet zien kunnen , waarom het eerfte behoefde. De geheele remplageering van het oude, kon en moest dan uit dit enkelvoudig middel gevonden kunnen wordan. Dan zeker, zou het onverfchillig zijn, of men met de regte, of linke hand gaf, en het geheele be. lastings wezen, zou dan nog des te beter gefimplifi. qeerd worden, als wanneer beide de voorgeftelde middelen moeten werken. Wij zouden om die reden wenfehen, dat tegen een belasting op de inkomften gene bezwaren intebrengen waren. Maar ook ten dezen opzichte meenen wij te mogen vraagen: is dezelve wezenlijk gegrond, op ware gelijkheid, althands zo als dezelve , in uwlieder rapport, is voorgefteld geworden? heeft ialle inkomen-, zonder onderfcheid waaruit hetzelve vortfpr u it, dezelfde waarde , ten dien effeéte, dat het aan eene gelijke belasting onderhevig zou behoren te zijn? ftaat, bij voorbeeld, het inkomen, ipruitende uit een vast Capitaal, gelijk in waarde, met dat van een ambtenaar, van een kunfteB 4 naar*  < H > «aar, of van een handwerksman ? wij twijfelen «er aan, en zouden meenen, dat, tusfchen de betrekkelijke waarde van hetzelve, wel eenig onderfcheid zou, behoren gemaakt te worden. — Verder. — Zou het gelijkheid zijn, wann.-er iemand van e»n zeker inkomen moetende leven met een zwaar huishouden, evenveel van het zelve zou moeten opbrengen, als een ander, die, me: een gehjk inkomen, zich in een tegen overge field geval bevond i is het inkomen van iemand , die in liet voormalig Gewest van Holland woont, qua inkomen, zo veel waard, als dat van ieT mand, die in eene der voormalige Landgewesten leeft? ten minflen, als de waarde van dat inkomen moet afgemeten worden na het genot, *t welk men van het zelve hebben kan, fchijnt ons zulks niet toe. Deze, en meerder vraagen, die wij zouden kunnen doen, betreffen het principe dezer foort van belasting; en, met betrekking tot het in werking brengen, en houden van dezelve, hebben wij ook nog al eenige bedenkingen, die ons als gewigtig toefchijnen: gij lieden, Med burger.-! zegt in uwen brief, welken gij de goedheid gehad hebt, tot nadere aiflruétie, en opheldering van uwlieder plan, te fchrijven , dat, zonder eene ▼olkomene puWieiteit, eene belasting op de inkomften tot gene dragelijke evenredigheid te brengen zij. Wij gtloven echter niet, dat eene zodanige publiciteit, op den duur, zter in den fmaak der natie vallen zou. de: wij hebben wegens het onfchadelijke van dezelve wi ge'ezen de op zich zelve fraaije memo,ie, achter uwlieder rap;ort, als bijlage, geplaatst, en wij ftemmen ui. volmondig r0e, zo als dit bevorens reeds door ors is aangemerkt, dat, uit het bewoonen van een Huis vaa zekere waarde, en de meerdere of mindere hoe-  < *5 > hoeveelheid van iemands jaarlijks inkomen, geen wet-, tig befluit kan getrokken worden tot zijn eigentlijk vermogen; maar met dit alles meenen wij genoeg ondervinding te bezitten, om niet befpeurd te hebben, dat, zelfs de beste vrienden niet gewoon zijn, om>ten dezen opzichte zeer vertrouwelijk met elkander te zijn, laat Haan, dat iemand daar voor gaarne bekend zou willen ftaan bij het geheele Publiek. Het Nationaal caradler ,• fchijnt hieromtrent zo zeer gevestigd, en dien volgends ook zo wel bekend te zijn, dat de Vertegenwoordigers des Volks, zo dikmaals zij in hunne decreeten omtrent heffingen, aan het bepalen gaan van de middelen nopens het onderzoek na de richtiue opbrengst van dezelven, tot hiertoe, ten uüerfle behoedzaam zijn geweest om de natie ten aanzien van alle onnodige publiciteit, aile mogelijke gerustftelling te geven, en de publique opinie, des wegens, zo veel mogelijk te inenageeren. Het wordt, en te recht, als eene der gebreken van de indiredle belastingen befchouwd, dat dezelve door menigvuldige fluikerijen ontdoken kunnen worden. Maar zullen 'er in deze wijze van belasting geene, of mindere fraudes plaats hebben? zal ieder zich ter goeder trouwe, aangeven in zulk eene clasfe, als waarin hij zoude behoren'; En is dit, over het algemeen genomen, vatbaar VO'r een behoorlijk onderzoek? Wij ge. loven het niet. Het onderzoek op zich zeiven, maakt deze zoort van belasting reeds hatelijk. In omflandigbeden aU wij thands beleven, wordt het noodweer, «n men genoost hec zich, om ergers wille; maar in kalmer tijden, zou men het niet onwaarlcnijnlijk ras moede worden. Om dit onderzoek ook niet eeuwigduurend aan den gang te houden, fchijnt gijl: hier teB 5 gen  < 20* > gen te hebben willen voorzien door te- bepalen dat, het quohier dezer belasting, eenmaal in order zijnde, vijf jaaren zon voortduuren, en, vervolgends telkens om de vijf jaaren zou verandert worden. Maar van wie , wiens inkomften dependeren van commercie, van handel, van induftrie, enz. zou het te vergen zijn, dat hij zich op dien voet clasfificeerde ? Kan men van zodaanige inkomften, van het voorgaande of tegenwoordige jaar, gevolgen trekken tot het aanftaande of volgende jaaren? h Is waar, ingeval van vermindering, zou men zich, met produclie van bewijzen , nader door het W. G. L. te bepalen, aan hetzelve, mogen addresfeeren; maar, hoe onaangenaam en ombrageus word deze belasting, ook uit dien hoofde, dan niet voor de Ingezetenen, en welk een nieuw vak van onderzoek doet zich hier weder op in het verfchïet, aan de zij. de van het Gouvernement. De gegrond, of ongegrondheid dezer bedenkingen, nu daar latende, gaan wij over om ul. onze twijffeling te kennen te geven, of de procento's van de waarde der woonhuizen, en van de inkomften, in allen ge» valle, niet veel hoger zouden moeten gefteld worden, als respectivelijk op en 4 ten honderd? Wij geloven , dat dit zelfs het geval zou zijn, indien uwlieder opgave van de permanente behoefte voor de Republiek, als vrij naauwkeurig konde aangenomen worden; hoe veel te meer dan, zal dit plaats moeten hebben, wanneer het blijken mogt, dat dezelve , in de daad veel meerder bedraagt? Gijl. Medeburgers! hebt, ten tijde van het uitbrengen van uwlieder rapport die behoefte begroot op 44 Miilioenen; maar, daar wij thands van dezelve vollediger opgaven hebben, als ul. misfchien ■toen ter hand gekomen zijn, namenlijk, de ingeleverde  Bijlaag A. (Zie bladz, 07.) Staat van Uitgaven voor de Bataaffche Republiek. De Intr. der Schulden van Holland bedraagen ƒ 14.374,965 : 4:0 , 1 ■■ Zeeland .... * 1.712,09a : 16 : o _____ ■ Vriesland . . . » 1.189,816 : 0:0 — Utrecht .... * 881,960 : 0:0 _ Groningen ... * 4^0,000 : 0:0 „ Overijsfel ... * 405,613 :' o : o ■ Geiderland . . . * 643,253 : 0:0 __-_-—————■ Bat. Braband . . o 411,402 : 5:0 ■ 1 1— Drenthe 63,207 : 2:0 ƒ 20.162,309 : 7:0 Dito der voorm. Generaliteit en Admiraliteiten o a.07 8,000 : 0:0 —— der O. I. Comp., buiten de aflosüngen . * 3.817,000 : 0:0 i der W. I. Comp * 168,000 : 0:0 -— der Bataaffche Refcriptien » 1.673,715 : 11 : o ƒ 27.899,024 : iS : o Onkosten van 't algemeen Beftuur . . . . * 1.350,000 : 0:0 Buitenlandfche Betrekkingen » 635,000 : 0:0 Waterftaat . * 2.100,000 : 0:0 Agentfchappen * 295,000 : 0:0 Behoeften der Gewesten * 4.925,000 : 0:0 Landmagt * 9,858,000 : 0:0 Marine n.io6,coo : 0:0 Subfidien voor de O. en W. I. Comp. . . =» 3.332,000 : 0:0 Totaal . . ƒ61.500,024 : 18 : o Hier moet nu nog worden bijgevoegd de kosten voor de in onze Soldij ftaande Franfche Troupes, ten belope van ƒ 10.889,000 : o : o En de jaarlijkfche aflosfing van de B. R. . . 3.000,000 : o : o / 13.889,000 : 0:0 Voor de betaling van welk aanmerkelijk en zeer presfant objet, hoe zeer temporair, echter gezorgd moet worden, en waarin, zo wij ons verbeelden, door vrijwillige Negotiatien zeer moeilijk zal te voorzien zijn.   <. ?7 > de begrooting voor die van den jaare 1790. is her ons vooigtkomen , dat dezelve, dien ten gevolge, mogelijk wel op 60 Miilioenen gefteld zal mogen worden. Om hier in gene langwijligheid te vervallen, en ul: echter in de gelegenheid te ftellen om na te kunnen gaan, in hoe verre,-dit de waarheid al, of niet nabij kome, zul» len wij een d)or ons, uit die begroting, g.-formeerde ftaat van peimanente behoefte, als bijlage, hierachter Voe.gen, en, ondertuslchen voortgaande ui: bekennen dat het ons toefchijnt dat, en de waar 1e der Huizen, en 't montant der inkomften, door ul: yeel te hoog is gefield geworden. Ten aanzien van de waarde der huizen, verkrijgt de* »e twijfeling voedfel, als het waarheid is, zo als wij gevonden hebben, dat volgends de quohieren van 1712, toen, in de fteden van Bolland, waren 80241 huizen, welke, aan verpondingen opbragten ƒ1.014.47 13 , da.' is door één ƒ12: 12: 8. Indien wij nu v.joronderftellen, dat 'er waarlijk in de Bataafiche Republiek zijn 345,000 Huizen, welke door één, zelfs na eene verbeterde taxatie, even hoog in de verpordingen konden aangeflagen worden, a's de bovengemelde Roooo Huizen van alle de Hellandfche fteden in 'c jaar 1732, dan zou, in dit geval, in d e proporae, de verponding of de ioofte penning bedragen flechts ƒ4.373,000, in plaats van ƒ 7.000,000, en dus de waarde maar zijn ruim 437 Miilioenen, in plaats vun 700 Miilioenen. En met betrekking tot de hoegrootheid van liet door ul. gecalculeerd montant der inkomften, menen wij in bedenking te mogen geven, of daar omtrent niet weiligt zodanige amalgame zou plaats hebben, die door het fijnst vernuft, van te voren, en dus zonder dadelijke proeven, bij gene mogelijkheid te omcijfferen is? en, of  ♦C a8 J» of alle zamenftellingen hier van, voor een groot ge-' ëeelte, niet wel aangemerkt mogen worden als de vrugten eener rijke verbeelding? Wij, die veiftoken zijn van alle handleiding ten dezen opzichte, zullen het niet waagen, om hier over in den wind te fchermen, maar ons vergenoegen met aantemerken, dat, wanneer de tafel L. E. gezuiverd is van de misftellingen, de masfa der geaccumuleerde inkomften zou bedragen over de 335 Miilioenen Guldens, en dat volgends deze calcule de heffing van agt pro cento ten behoeve van de Marine gedaan, zou hebben moeten rendeeten over de 26 Miilioenen Guldens, daar dezelve nochtans effect', velijk geen agt Miilioenen heeft opgebragt. Er moge nu gefraudeert zijn, dat wij wel willen geloven, maar het onderfcheid is te groot, dan dat, ons het eerfte niet als merkelijk overdreven zou voorkomen, Als wij hier bij verder overwegen dat, volgends die zelfde ta« fel, S35coo Huisgezinnen, ruim 335 Miilioenen inko. men hebbende, ieder Huisgezin, in de geheele Repu. bliek, de gealimenteerde in de Hollandfche fteden , en de daglooner, tot zelfs in Bataafsch Braband toe. mede gerekend, bij gevolg door één ƒ' 1000 inkomften zou hebben, dan vraagen wij: Is dit overeenkomftig met de waarfchijneiijkheid ? Indedaad, wanneer wij dit alles zo eens nadenken, zou het ons verwonderen, indien de opbrengst van de thands in werking zijnde heffing van 10 pro eento , 15 Miilioenen opbragt, 't geen nochtands flechts de helft zou zijn van het montant dat dezelve volgends uwlieder calcule zou moeten opbrengen. Indien wij nu eens, 0m iets te ftellen, de permanente uitgaven bepalen, gemakshalve, op een ronde fora. van 60 Miilioenen, en aannemen dat de waarde- der  < 20 > der Huizen indedaad bedraagt 700 Miilioenen, doch de inkomften daar tegen maar 150 Miilioenen, en dat de belastingen bij uwlieder rapport voorgeflagen wierden ingevoerd, dan zou, om 46 van de 60 Miilioenen te vinden, de quotifatie op de Huizen in plaats van 18 Miilioenen, in de gefielde proportie moeten opbrengen 28 Miilioenen , dat is 4 pro cento, en die op de inkomften, in plaats van 12 Miilioenen, 18 Miilioenen dat is 12 pro cento, en dus zou iemand die een Huisje bewoond A .van/icoowaarde, daarvan moeten betalen ƒ 40-0 • o en ƒ 300 inkomen hebbende nog . . • 36-0-0 ƒ 76-0-9 B. Een Huis van ƒ2000 waarde bewoonende ƒ 80-0-0 en ƒ600 inkomen hebbende . . . . - 72-0-0 ƒ 152-0-0 C. Een Huis van ƒ20000 waarde bewonende ƒ 800-0-0 en ƒ10000 inkomen hebbende . . . #1200-0-0 ƒ20C0-0-0 D. Een Huis van ƒ 50000 waarde bewonende ƒ2600-0-0 en /50000 inkomen hebbende. . . . •6000-0-0 ƒ8000•o-o Wanneer wij nu deze eenvouwige politie inzien, mogen wij dan niet wel bij herhaling vraagen: I. Zal dit plan in de uitwerking mogelijk zijn, daar het  < 3° > het ons tnefchijnt, dat de min, die ƒ 3c© wint, peen ƒ76 kan opbrengen ? II. Of de ongelijkheid, waarvoor wij hier bovén onze bekommering te keiinen gaven, hierdoor mede niet blijkbaar bevestigd word, dewijl A en B mrer dan \ van hun inkomen zouden moeren opbrengen ; C flerhts |, en de zeer vermogende D nog geen \ gedeelte. Als wij dit alles overwegen, kunnen wij, als hartelijke liefhebbers van het Vaderland, en oprechte beminnaars '-an ware gelijkheid, ul. niet genoeg danken Over uwlieder wijze b< dactrzaamheid, om uwlieder VOorgeflHde middelen niet in werking gebragt te willen hebben, zonder da' de genoegzaamheid, en de uitvoerlijkheld van dezelven , door eene voorafgaande proefreming dadelijk gebleken zij. Het fchijnt toch ten dezen wel eene bijzondere opmerking te verdienen , dat men in Vfankrijk reeds algaande weg te rug kómt rot de voorheen met zo veel enthufiasme af'gefchafre ii d'refte belastingen. Dadr ten minflen fchijnt de ondervinding te bewijzen, dar éc-r.e of weinig al* gemeene belastingen, in evenredigheid van de harekkebjke-vrrmogens der ingezetenen, (zo men bedoelde) geheven weidende, ten aanzien van het genoegzaame, en uitvoerltjke, op den duur de proef niet kunnen velen. Iers, waaromtrent gijl het ons nu nog ten goede tOft houden," dat wij het met u, waarde Medebur»rs! in geenen deele eens zijn, is de nieuwe wijze van inning- der belastingen, welke gijl. bij uwlieder rapport voordraagt. Het behoort wel tot de order der dingen, dat het volk eene behoorlijke invloed hebbe op de aanflelling van zijne bewindslieden; maar dat het zelve, na die aanflelling, nog zuk een aanmsrkelijk gedeel -  < Si > deelte tan de 'uitvoerende rr^gt, als waar voor wij de inning der belastingen meenen te mogen befchouwen, aan zich zoude behouden, fchijnt ons ten eenenmale ftrijdig te zijn met alle gronden van een wel ingericht Beftuur. De voordeelen eener meerdere bezuiniging, kunnen tegen de naleelen, dat een volk zelf de uitvoerende inagt in handen heeft, na onze gedachten, niet in de fchaal gelegd wórden: daar en boven lchijnt het ons toe, dat gijlieden, hier omtrent, niet genoegzaam in het oog hebt gehouden dat, wanneer zo veele differente oude belastingen, op zeer weinige voorwerpen verplaatst wierden, zulks van zelve reeds van een zeer gunftigen invloed zou zijn op het kostbare, dat, tot hier toe in dit opzicht, mogt plaats hebben. Ook zouden wij vermeenen dat, dat gedeelte ingezetenen, welke het grootfte aandeel in de belastingen draagt, zich veel beter beveiligt zal houden , wanneer een gaarder, of ontvanger, onmiddelijk zijne aanftelling heeft vaa het Gouvernement, als dat die aanftelling afhangelijk word gemaakt van de keuze der grondvergaderingen, en wel voornaamenlijk, als daaromtrent eene directe keuze zou moeten plaats hebben; wie, die de ruimte van het ftemrecht in aanmerking neemt, en daar nevens de ondervinding raadpleegt, moet niet toeftemmen dat zodanige keuzen, fomwijlen eene zonderlinge zwaaij kunnen neemen, en dat 'er dus dikwijls perfoonen tot gaarders zouden kunnen aangefteld worden, aan welken eene dergelijke maniance van penningen niet al te best toebetrouwd zoude zijn. Hier tegen hebt gijl. wel de precautie voorgeiteld om borgen te nemen; maar zal dezelfde meerderheid, die iemand heeft aangefteld tot gaarder, ook niet ligtelijk indineeren, om zijne borgen te approbeeren? daarenboven: zulleu de comparanten, al twijffel- den  < 3* > den dezen eens aan de foliditeic van den benoem-ietf gaarder, of zijne voorgeflelde Borgen, nitt alroos huiverig zijn, om zich, over zulk een delicaat punt, openlijk uittelaaten? Ma.ir, als wij, na dezen uitflap, nu tot de hoofd, zaak wed.r terug keeren, en het geheel nog zo eens overdenken, dan vrezen wij, dat, onder welke benaming, en op welk principe men nieuwe belastingen j in -plaats van de oude, zal willen invoeren, zij altoos zullen blijven laboreeren aan de gebreken, die men, aan de laatflen, vooral met betrekking tot de gelijkheid, toeichrijir, terwijl men, ten aanzien van de zekerheid der inning, misfchien meeider zat verliezen, dan winnen. Daar wij ons derhalvea ook hierin, mee het onvolmaakte zullen moeten te vrede houden, zou het ons nog al, als van belang, toefchijnen, om, in een nieuw ontwerp van directe belastingen, deze onvolmaaktheid niet te vermeerderen, door de voorwerpen van belasting, al ware het ook maar met éér>, nodeloos te vermenigvuldigen : om deze reden zouden wijhaast in bedenking geven, of het niet beter ware, om die, op de waarde der Huizen, als eene, zo 't ons is toegs! fchenen verkeerde , en tegen het oogmerk inlopende ftrekking hebbende, zo wel, als die op de landerijen , weg te laaten , tn liever alles te vinden uit die op de inkomlten, dan wierd de geheele inrichting des te eenvouwiger, en konde men dezelve dan zodaanig modificeeren, dat men, volgendsdien huishoukundigen regel, dat niemand meerder behoord te verteeren dan hij wint, verklaarde voor iemands inkomften te zullen houden, dat gedeelte van dezelve, 'c welk zijne verteering uitmaakt, dan geloven wij, cat men, ten minflen wat de uitvcerlijkheid dezer zooit van heffing betreft, veel zode gewonnen hebben. Het valt toch gemakkelijker onder het bereik vaa  4 J» van elk en een ieder om te weeten, en aan veel mffl- dére zwarigheden onderhevig om bekend te ftaan, wat hi' jaarlijks voor zijne huishouding nodig heeft, als op te geeven wat zijne in.Yornft.en en winflen zijn, en ook zo wij geloven veel gemakkelijker om r.ategaan, indien iemand in de aangifte van zijné verteering merkelijk fraudeerde , en dat wel beide zonder onderfcheid in welk gedeelte van de Republiek hij woonde. Wij bekennen cndertusfchen dat de zwarigheid tén opzichte van de ongelijkheid hier mede niet vereffend zoude zijnj Om aan een iegelijk de faculteit te geven , om zodanige fomma, als men zou meenen te moeten bepaalen, dat voor zijne exiftentie onontbeerlijk was, van des* ztlfs verteering aftetrekken, en welke fomma in evenredigheid van het aantal kinderen , dat iemand moge hebben, vergroot zou kunnen worden, zou wel een vérzagtënd hulpmiddel, maar nog geen radicaal geneesmiddel zijn, te meer, daar dat onontbeerlijke zear betrekkelijk is, en grootendeels afhangt van het gedeelte der RepubÜecq 'c welk iemand bewoont. . Wij onderwerpen daarom deze , zo wel als andere bedenkingen en aanmerkingen, die wij gemaakt hebben, aan uwlieder beter geoeffend oordeel, terwijl wij eindigen met uk onzen hartelijken dank te betuigen, eensdeels, voor uwüeder belangrijke en moeilijke pogingen ten nutte des lieven vaderlands, ook in dit opzicht , met zo veel ievers aangewend, en anderdeels voor de gulle en vriendelijke handelwijze, waar mede gijl. vereert hebt hen, die me: oprecht* hoogachting zich noemen. C Anti  *C 34 > Antwoord van de Burgers 57tfcama en van Rees, aan de Burgers te Zeer geachte Medeburgers ! D aar wij met U geen ander doel hebben, dan het heil des Vaderlands, en in onze poogingen, om daar aan iets bij te draagen, geene andere leidsvrouw verlangen te volgen dan de overtuigende kragt der waarheid , was uwe brief van den 8 Maart 1. 1., waarmede Gij den onzen van den 8 Dec. des voorigen jaars beantwoordet, ons ten hoogften aangenaam; en wij betuigen U onzen welrr.eenenden dank voor de oplettendheid , waarmede Gij ons gefchnjf vereerd hebt, voor de vriendelijke en befcheiden wijze uwer behandelinge, en voor de gelegenheid, welke Gij ons daardoor gegeven hebt, om ons ontwerp op nieuw te onderzoeken, en aan de gelegde of voorgefchreeven gronden te toetzen. Door uwe aanwijzingen en dit nieuw onderzoek meenen wij in flaat gefield te zijn geworden, om ons ontwerp, als een ideaal, tot meerdere volkomenheid te brengen, eenige misflellingen in hetzelve te verbeteren, en zwaarigheden, waarop wij bij deszelfs vervaardiging niet gedacht hebben , zo niet geheel, althands voor een gedeelte, en zoo verre mogelijk, weg te neemen; terwijl wij zeer gaarne blij-ven erkennen, gelijk wij dit te meermaalen verklaard hebben in ons rapport, dat het 'er verre af is, dat wij ons ontwerp als volmaakt befchouwen, fchoon wij het tevens blijver! houden voor het beste, welk wij kan-  ♦€ 35 > kennen. Voor het beste, zeggen wij, dat is, welk niec alleen is ingerigt naar de gronden der Staatsregeling, maar ook en wel bijzonder, welk aan de min. fte gewoone of eigene gebreken en zwaarigheden onderhevig is. Want dat het zijne gebreken en zwaarigheden heeft; dat wij ze allen, ter onzer eigene voldoeninge, niet kunnen wegneemen en oplosfen, {taan wij niet alleen ten vollen toe, maar verzoeken zelfs, dat Gij dit nimmer uit het oog gelieft re verliezen, zoo min, als dat wij door de kortheid van tijd, wel! ken wij konden befleeden aan onzen arbeid, en door gebrek aan de noodige inlichtingen, in (laat waren iet beters te leveren, of het geleverde voor als nog meer te voltooijen. —- Ons volgend antwoord zult Gij daarom ook wel gelieven te befchouwen als eene proeve van de mogelijkheid eener volkomene oplosfinge, waartoe wij meenen, dat wij in Maat zouden geweest zijn , indien het ons niet nog aan de noodige kennis van het tegenwoordig belastingswezen en andere zaken ontbrak. — De inhoud van uwen brief komt, zo wij dien wel gevat hebben, hierop neder. I. Vooraf gaat eene verklaaring van uw gevoelen , dat het oud fijstema van belastingen, die op de middelen van eerde noodwendigheden 'er zelfs onder begreepen, gegrond is op de beginzelen van gelijkheid, voornaamlijk, omdat het door deszelfs lange duuring een {trekking gekreegen heeft, om juist daar te drukken , waar het meest vermogen is, en alzoo door deze verkreegen {trekking eene gelijkheid bezit, welke door een nieuw ftelzel meer of min verbroken wordt gcduurende al dien tijd, als 'er noodig zou zijn, om alles wederom in een betrekkelijk evenwigt te brengen. a C II. Esa  < 36" > II. Een betoog, dat beide belastingen, welken wij, in plaats van alle de tegenwoordige, behalven die op huizen en landerijen, voordellen , niet gegrond zouden zijn op het relatief vermogen , en dus niet op het beginzel van gelijkheid — dat in het bijzonder de belasting op de inkomften onuitvoerelijk zoude zijn in bare werking , en aan menigvuldige fluikerijen en knevelaarijen onderhevig — en dat de wijze van inning der belastingen zoude ftrijdert met de gronden van een wel ingerigt Beftuur, en met de belangen der lngezeterj,i. III. Een betoog, dat onze berekening van de waarde der Woonhuizen in de Republiek, en van de inkomften van derzelver Inwooneren veel te hoog gefteld zoude zijn. IV. Korte voordragt van een nieuw plan, of liever grond van berekening van het aandeel door ieder Ingezeten in den algemeenen last te draagen. Daar het hier voornaamlijk aankomt op het tweede en derde ftuk, zullen wij hier nog kort bij een voegen de bewijsredenen voor deze uwe beide Hellingen. i. Van de waarde van het huis, welk iemand bewoont, of van de inkomften, welken hij heeft, kan geen wettig gevolg getrokken worden tot deszelfs vermogen ; en die belasting heeft eene natuurlijke ftrekking tot menigvuldige ongelijkheden, en heeft alzoo niets vooruit op die belastingen, welken thands op de verteeringen plaars hebben, bl. 20. - 2. Het is niet raadzaam, om de huizen tot een eigenlijk voorwerp van bezwaar te maaken, omdat de bewooners minder zullen willen verwoonen, waardoor de belasting, fchoon door de bewooners gedraa- gen  < 3? > gen wordende» eigenlijk op den eigenaar zoude ne* . derkomen, bl. 21. 3. De huizen behooren, behalven de Verponding, even min een voorwerp van nieuwe belasting te zijn, als de landerijen, bl 22. 4. De reden ,. waarom de belasting op de huizen voorgefteld is, fchijnt voornaamlijk gezocht te moeten worden in de zekerheid, dat niemand dezen last zal kunnen ontduiken, bl, 23. 5. De belasting op de inkomften, althands zoo ala die dpor ons is voorgedraagen, is niet wezenlijk gegrond op waare gelijkheid; omdat alle inkomen, zonder onderfcheid, waaruit hetzelve voortfpruit, niet de« zelfde waarde heeft, bl, 23. 6. Zij is in hare werking onuitvoerelijk, omdat zij, gelijk wij zei ven erkennen, tot geene draagelijke evenredigheid is te brengen zonder volkomen publiciteit, doch welke op den duur niet zeer in den fmaak der Natie valt, bl. 24, 7. In deze belasting zullen geene mindere fraudes plaats hebben, dan in de indireéle belastingen; het onderzoek maakt haar haatelijk, en de Natie zou dezelve in kalmer tijden ras moede worden; ook is het van hun, wier inkomften afhangen van commercie, handel, induftrie enz. niet te vergen, •noch mogelijk, dat zij zig op den voet, door ons voorgeftaagen, clasfificeeren, bl. 25. 8. De berekening van de grootte der. belasting 4 2i pr, Ct. naar de waarde der woonhuizen, en van 4 pr. Ct. naar de inkomften, zal veel hooger gefteld moeten worden, omdat de behoeften van den Staat veel grooter zijn, dan door ons is opgegeven, bl. 26. 9. De waarde der huizen, berekend naar het bedrag C 3 fa«  •C 38 > Van het quohier der verpondingen over de huizen in de hollandfche Steden opgemaakt in 1732, moet veel minder worden gefield, dan dezelve door ons is gecalculeerd geworden, bl. 27. 10. Opzigtelijk de inkomften heeft zoodanige amalgame plaats, die door het fijnst vernuft, van vooren, en dus zonder daadlijke proeven, bij geene mogelijkheid is te ontcijfferen, bl. 27. 11. Derzelver hoegrootheid kan wel niet zeker bepaald worden; maar onze berekening is veel te hoog, uitwijzens het bedrag van de belasting van 8 pr. Cr. voor de Marine enz. bl. 28. 12. De waarfchijnelijke waarde der huizen en de waarfchijnelijke grootte der inkomften, alsmede de hoeveelheid gelds tot de ftaatsbehoeften, toonen, dat deze beide belastingen vereenigd zijnde, zeer ongelijk werken, en niet draagelijk zijn voor den genen, die maar ƒ 300. wint, bl. 29. 13. In Frankrijk komt men al gaande weg te rug tot de voorheen met zoo veel enthufiasme afgefchafte indire&e belastingen; de ondervinding fchijnt dus het ongenoegzaame en onuitvoerelijke van één of meer algemeene belastingen te bewijzen, bl. 30. Uwen biief, zeer waarde Medeburgers! in de voorgefielde orde zullende beantwoorden, moeten wij vooreerst betuigen, dat wij wel gewenscht hadden , dat Gij het eerst voorgenomen onderzoek, of—en in boe verre — het oud fiistema van belastingen, die van de middelen van eerfte noodwendigheden 'er zelfs onder hegreepen, fbijdig zij met de beginzels van gelijkheid . nier hadt laaren vaaren; en het zoude ons aangenaam geweest zijn , indien Gij ons den uitflag daarvan laat gelieven 'mede te dtelen. Wij neemen zelfs de vrij-  < 39 > vrijheid U te verzoeken, dat Gij dit voornemen al» nog wilt ten uitvoer brengen; want, naar ons inzien, is dit het groote punt, waarop alles neder komt. De Staatsregeling kan of behoort U daarvan niet terug te houden. Het is hier de vraag niet, of wij ons aan dè Staatsregeling onderwerpen, en gewillig die belastingen zullen draagen, welken het Vertegenwoordigend Lighaam, volgends derzelver beginzelen en voorfchriften , zal vastftellen; ook niet, wat het tegenwoordig tijdsgewrigt vordert; noch ook om de Staatsregeling te beöordeelen, maar omwaarheid te zoeken: wij althands zullen ons in dit onderzoek nooit behelpen met de onheufche uitvlugt, dat Uwe bewijsredenen niet in aanmerking kunnen komen, omdat Uwe {telling {trijden zou tegen de Staatsregeling, noch ons met derzelver gezag dekken tegen de kragt der waarheid. Bovendien zijn wij van oordeel, dat de letter der Staatsregeling het behouden van de tegenwoordige belastingen op het confumptiveover hetgeheel niet verbiedt, maar zulks, alleen met uitzondering van leevensmiddelen van de eerftt neodzaaklijkheid, volkomen vrijlaat. Zie Art. CCX. f. end. Maar ook dan is de vraag, wat zijn leevensmiddelen van eerfte noodzaaklijkheid ? Is die eerfte noodzaaklijkheid niet volkomen betrekkelijk op denperzoon, welke die leevensmiddelen behoeft? Zal de bepaaling daarvan niet altijd willekeurig moeten zijn? Zal niet eene menigte van leevensmiddelen moeten verklaard worden, dat zij onder de clasfe van eerfte noodzaaklijkheid niet gerangfchikt, en alzoo belast kunnen worden , en echter behooren tot dezulken, welken door eene groote menigte van Inwooners niet ontbeerd kunnen worden? Deze vragen, bij welken nog meer an« deren konden gevoegd worden, hebben wij tot nog toe C 4 nim«  < 4° > nimmer ten voordeele der indirecte belastingen, met uitzondering van leevensmiddelen van eerfte noodzaaklijkheid, kunnen beantwoorden; en wij worden hoe langs zoo meer verfterkt in ons gevoelen, welk wij Over de indirecte belastingen in ons rapport bl. 42. of 73. en volgg. hebben voorgedraagen. Wij herhaaleu daarom ons verzoek, Medeburgers! dat Gij dit onderwerp ernstig onder handen wilt neemen, en de vooren nadeelen van het tegenwoordig ftelzel van belastingen met ons ontwerp vergelijken; en wij verzekeren U, dat wij, bij de overtuiging van deszelfs meerderheid , niet alleen de eerften zullen zijn, om dit te erkennen, maar ook vol vaardig het onze toebrengen, om ons tegenwoordig ftelzel te behouden, en zoodanig te helpen verbeteren, als waarvoor wij meenen, dat hetzelve vatbaar is. Ondertusfchen komt het ons voor, dat Gij het thands nog aanwezig ftel/.el van belastingen oordeelt niet ftrijdig te zijn tegen de beginzelen van gelijkheid, niet zoo zeer, omdat het in zig zeiven daarmede zouie overeenkomen; maar voornaamlijk, omdat het, door deszelfs lange duuring, noodzaaklijk eene ftrekking gekreegea. heeft, om juist daar te drukken , alwaar het meest vermogen is, en omdat daardoor gelijkheid daargefteld is. —Maar het zi] ons vergund hierop aan te merken: 10. Dat deze gelijkheid geene gelijkheid is van beginzel, waaróp dat ftelzel zelfgebouwd is, maar fubordinaat en bij gevolg, even gelijk het goede, welk uit eenig kwaad voortfpmit. Maar deze is ook de gelijkheid niet, welke , naar ons oordeel, in de belastingen moe.'t gezocht worden; want anders zoude iedere belasting, hoe ongelijk ook in den beginne en bij voortduaring, bij de voldoening meer en aanhoudend drukkende  < 41 > béflde op ecnije Ingezetenen dan op de overigen, gezegd kunnen worden niet te ftrijden tegen de gelijkheid. De gelijkheid, waarop het in dezin aankomt, is die, weike in de beting zelve gelegen is; die zig van den beginne af aan reeds vertoont, en binnen den kortst mogelijken tijd en meest algemeen de fubordinate gelijkheid daarllelt. a°. Doch deze fubordinate gelijkheid wordt nimmer fpoedig en zelden algemeen werkende gevonden. En dit brengt ons tot eene tweede aanmerking; dat naamlijk ons tegenwoordig ftelzel, hoe lang ook geduurd hebbende, nog geenszins die {trekking heeft verkreegen, noch uit zijnen aart verkrijgen kan, dat het algemeen werkt, en alzoo juist daar drukt, alwaar het vermogen is. Wij moeten ü hier kortheidshalve verwijzen na ons deswege gezegde ter aangehaalde plaatze in ons rapport, bijzonderlijk op bl. 43. of 75, als mede na het U niet onbekende Iets over het invoeren van algemeene Belastingen over de geheele Republiek , gedrukt te Groningen in 1797. bl. 5-8- en bl. ao. en volgg. De daggelden immers van den arbeider, handwerks- en ambachtsman zijn niet verhoogd, in evenredigheid van de vermeerderde belastingen of den verhoogden prijs der koopgoederen; het getal van Ingezetenen, behoorende tot de werkende clasfen , is even min evenredig aan dat geen, welk wij behoeven; jaarlijks moet een groote menigte vreemdelingen ons daarin te hulpe komen; het leger en de vloot beftaan meest uit vreemdelingen; jaarlijks wordt daardoor eene aanmerkelijke fomme gelds ten lande uitgevoerd; terwijl onze fabrieken door deze onevenredigheid allen vertier na buiten verlooren hebben, en door gebrek aan werkvolk blijven in een Vervallen en kwijnenden ftaat; en de landbouw is buiC 5 ten  < 4* > ten ftaat om zig verder uittebreiden, hoe veel gronds er ook ledig ligt, en buiren de toevallig hooge prijzen der voortbrengzelen, dieniet lang kunnen aanhouden, moet dezelve ook ras wederom Vervallen, ten zij daartegen door andere middelen (des mogelijk) voorziening gefchiede. _ Ock is 'er misfchien niet ééne belasting, noch zamenftel van belastingen te vinden waarbij de noodwendige onevenredigheid tusfchen den ongehuwden perzoon en den vader van een talrijk kroost zig geheel, zelfs maar voor een gedeelte, laat hertellen; maar het is ook voornaamlijk deze bedenkmg, waardoor wij gedrongen zijn geworden, om onstegenwoordig ftelzel van belastingen aftekeuren, en ons ontwerp zeer verre verkiezelijk boven hetzelve te ftellen; want volgends dat ftelzel drukken de belastin. gen meer, naar mate iemands gezin vermeerdert; daar ons plan ten minften dit voordeel heeft, dat twee burgers , de een ongehuwd, de ander Vader van een talrijk gezin, doch beiden een huis van gelijke waarde bewoonende en gelijke inkomsten hebbende, een even groot en gelijk aandeel in den algemeenen last draagen. — Ook meenen wij, dat deze onvermijdelijke ongelijkheid, volgends ons ontwerp, zig wel niet geheel laat wegneemen, maar veel beter verhelpen, dan volgends het oud fijstema; en dat alle toevallige ongelijkheden, welken zig bij verandering van het belastingswezen in den beginne altijd opdoen, beter en fpoedi. ger herfteld kunnen worden. ( Dit hebben wij reeds in het rapport te kennen gegeven ; en zullen misfchien in het vervolg nog wel eens gelegenheid hebben, om hierover onze gedachten nader te verklaaren.) En hierop behoort, onzes inziens, tegenwoordig voornaamlijk gelet te worden, 3°,  < 43 > 30. Want (en dit is onze derde aanmerking) daa* 'er tog noodzaaklijk verandering — welke ook — in het ftelzel onzer belastingen gemaakt moet worden; niet omdat de Staatsregeling hieromtrend eenige voorfchriften geeft, maar omdat hetzelve met de tegenwoordige gefteldtenis der Republiek niet beftaanbaar is, is het van het alleruiterst belang, dat het nieuwe ftelzel derwijze worde ingerigt, dat de verbreking van het betrekkelijk evenwigt zoo kort mogelijk duure, en dat in het vervolg van tijd geene verandering, wat de aart der belastingen aangaat, in hetzelve zal behoeven gemaakt te worden. Dan; al ware het, dat die noodzaaklijke ongelijkheid, of die verbreking van het betrekkelijk evenwigt, langer aanhield, dan men hoopt ("want het is niet mogelijk, om nopends den tijd van derzelver duuring eenige fchijnbaare gisfing te maaken ) is 'er nog geene reden , om een ftelzel van belastingen , waaraan, uit de natuur dier belastingen, ongelijkheid en onevenredigheid beftendig verbonden moeten blijven, gelijk wij ons tegenwoordig ftelzel op overtuigende gronden daar voor houden, te ftellen bóven een ander en beter plan, omdat die gelijkheid, welke door de verkreegen ftrekking thands beftaat, meer of min verbroken zou worden, geduurende al dien tijd, als 'er noodig zoude zijn, om alles wederom in een betrekkelijk evenwigt te brengen. Want. behalven dat het een onvermeidelijk en onaffcheidelijk kwaad is van iedere verandering in het belastings wezen, en thands, om de zoo even gemelde redenen, noodzaaklijk; het kan van geen langen duur zijn, en moet veel minder nadeelig wezen voor de belangen van den Staat en der Ingezetenen, dan uit het aanhouden van het oude ftelzel zouden voortvloeijen. Ook bewijst deze reden te  < 44 > te veel; want daaruit volgt, dat 'er nimmer eenige verandering in de belastingen, al ftrekte die tot verbeI tering van het gantfche ftelzel, of, tot vermindering van den last voor de Ingezetenen, behoorde plaats te hebben. Dan, daar Gij, waarde Medeburgers! dit onderwerp niet opzettelijk in uwen brief behandeld hebt, zullen wij bij hetzelve niet langer ftil ftaan; maar overgaan tot de befchouwing der redenen, waarom Gij oordeelt, darde beide belastingen, welken wij, in plaats van de confumptive middelen en die op voorwerpen van weelde, hebben voorgefteld, niet gegrond zouden zijn op het relatief vermogen , en al zoo niet op het beginzelen gelijkheid; en dat die op de inkomsten in het bijzonder onuitvoerelijk zoude zijn in hare werking, en aan menigvuldige iluikerijen en knevelaarijen onderhevig. Wij vertrouwen, dat wij in deze beoordeeling Uwer gronden te werk gegaan hebben niet alleen met die befcheidenheid en vrijmoedigheid, welke 'er tusfchen menfchen, wien het alleen om waarheid te doen is, behoort plaats te hebben, maar ook zoodanig vrij van alle eigenliefde en van vooringenomenheid met onze eigene denkbeelden , dat wij het zwakke en gebrekige van ons ontwerp volvaardig zullen erkennen, en onze misvattingen en misrekeningen openhartig belijden. Alleenlijk verzoeken wij, dat gij, inde beoordeeling zoo wel van dit antwoord als van het plan zeiven, gelieft in het oog te houden de gronden, zoo als die in het begin , en hier en daar elders in ons rapport zijn opgegeven, weiken wij ons in het ontwerpen van ons plan moescen voorftellen, en welken Gij fchijnt goed te keuren, of waartegen Gij ten minsten geene bedenkingen hebt voorgedraagen, gelijk ook  < 45 > Ook het Oogpunt, waaruit wij in onzén voorigen verzochten, dat Gij ons ontwerp wildet befchouwen. — .Nog één verzoek, geachte Medeburgers! Het is zeef wel mogelijk, en meer dan waarfchijnelijk, dat wij in ons rapport en in dit antwoord van dezelfde zaak niet altijd fpreeken met dezelfde woorden, of met dezulken, die in den eerften opilag dezelfde • betekenis niet fchijnen te hebben; of dat onze gezegden door mindere naauwkeurigheid in de bewoordingen eene andere betekenis en bedoeling fchijnen te hebben, dan wij daaraan bij het fchtijven beoogden te geeven. Wij verzoeken en vertrouwen van onze te weldenkende (fchoon onbekende) Vrienden, dien het niet te doen is om lettervitterijen, dat zij zoodanige woorden geenszins in dien verkeerden zin opvatten, welke daaraan andsrs wel zoude kunnen gegeven worden, noch die fchijnbaare ftrijdigheid aan eenig ander opzet zullen toekennen, dan om ons thands juister te verklaaren, en die mindere naauwkeurigheid alleen aan gebrek van tijd , om het gene gefchreeven is te herzien en te befehaaven. Dus bij voorb. fpreeken wij van eene belasting op de huizen en inkomsten; terwijl wij, om juist en naauwkeurig te zijn, hadden behooren te zeggen: eene belasting geëvenredigd naar het relatief vermogen , praefuimtivelijk opgemaakt uit en berekend naar de waarde der woonhuizen of de grootte der inkomften. • Dan ter zake. Kan 'er, vraagt Gij IJ, vooral in handeldrijvende fteden en plaatzen, van de waarde van het huis, dat iemand bewoont, of van de inkomften , welken hij heeft, een wetig gevolg getrokken worden tot zijn eigenlijk vermogen? Hiwop antwoorden wij volmondig, neen, en oor- dee-  *a 46 > deelen, dat het volftrekt onmogelijk is, om ooit met zekerheid iemands vermogen te kennen, zonder volkomen openlegging van den ftaat zijns boedels , doch welke te vorderen niet is in de magt van de hooge overheid. Dit ware niet alleen eene noodelooze openbaarmaaking, maar een hoogst ftrafbaar misbruik van gezag. Het is daarom alleen het prafumticf vermogen, welk hier in aanmerking kan of mag genomen worden. Dit prafumtief vermogen kan echter, langs zeer geoorloofde wegen, over het algemeen, bij zeer waarfchijnelijke gisfing, door het Bewind gekend worden. De middelen daartoe zijn door één onzer aan de Commisfie van Conftitutie opgegeven; indien dezelven ons hadden kunnen gegeven worden , zouden wij juister en vollediger ontwerp hebben kunnen voordraagen ; maar dan waren met de bezorging daarvan meerdere maanden verloopen, dan wij nu dagen aan ons rapport hefteed hebben. Voor ons fchoot'daarom mets over, dan om een vrij algemeen en zeer natuurlijk gevoelen aan te neemen , dat iemands vermogen gekend of opgemaakt kan worden uit den ftaat, waadn hij zig plaatst, en waarvan deszeirs woonhuis, over het geheel, een tamelijk zeker bewijs geeft, en dat het inkomen gehouden wordt voor de maatftaf van het vermogen'. Hierop laaten zig, zekerlijk, verfcheiden uitzonde, ringen denken, en hebben dezelven ongetwijfeld en met de daad plaats. Men vindt hier en daar een vermogend man, wiens woonhuis met zijn vermogen niet o\ereenkomt, en omgekeerd ook dezulken, wier vermogen niet evenaart aan den ftaat, waarin zij zig piaatzen. Maar hiertegen ftaat te letten , dat deze zwaarigheid aan ons plan niet bijzonder eigen is, maar dat  < 47 > dat het die gemeen heeft met ieder ftelzel, en bijzonderlijk van indirecte belastingen. Die een huis bene. den zijn vermogen bewoont, zal zeker ook geen kost* baaren ftaat voeren; en die een huis bewoont boven zijn vermogen, zal gewis ook zijne verdere leevenswijs daarnaar inrigten. Hoe groot ook de onevenre» digheid in de belastingen van twee zoodanige burgers, volgrnds ons ontwerp, zijn moge, zij zoude, onder indirecte belastingen, nog veel grooter zijn. Ook duidt hetzelfde inkomen wel niet altijd hetzelfde reëel vermogen, veel min bezittingen van gelijke waarde, aan; maar met dat al is het tog ook zeker, dat, naar mate eene bezitting opbrengt, derzelver waarde bepaald wordt. Het vermogen beftaat niet enkel in gewoonlijk zoogenoemde bezittingen, of vastigheden en effecten, maar in het gebruik, welk men weet te maaken van dat geen, welk men bezit; en dat gebruik is de maat der befcherminge, welke men geniet of noodig heeft, of genieten kan, en voor welke men eigenlijk zijne belastingen opbrengt. De Rentenier, die van zijne nationale fchuldbrieven een gelijk inkomen heeft, als een Koopman of Kunftenaar, geniet en heeft op verre na niet noodig die befcherming, welke de anderen daadlijk genieten, of noodig kunnen hebben, fchoon deszelfs bezittingen die der anderen twee - en meermaalen overtreffen. Deze ongelijkheid in de befcherming herftelt dus het ongelijkfoortige in de bezittingen, en bepaalt alzoo vrij naauwkeurig dat prafumtief vermogen, welk de grondflag moet uitmaaken eener belasting, geëvenredigd naar het relatief vermogen, opgemaakt en berekend naar de voortbrengzelen van hetzelve, dat is naar de inkomften. En hoezeer wij gaarne erkennen, dat volgends ons ontwerp geenszins alle ongelijkheden zijn  < 4* > zijn weggenomen, meenen wij nogthands, dat zij niet menigvuldig kunnen zijn, noch dar de (trekking vart ons ontwerp daartoe zoude leiden; althands veel minder, dan in het ftelzel van indirecte belastingen. Wat rm in het bijzonder aangaat de bedenking, welke Gij, Geëerde Medeburgers' maakt op de belasting naar de waarde der woonhuizen; of naamüjk, daar da oude belasting op dezelven niet allètn moet blijven beftaan, maar zelfs, naar een vernieuwd quohier, verbeterd moet worden, het wel zeer raadzaam zbii zijn, om dezelven verder tot een eigenlijk voorwerp van bezwaar te rnaakert. Gij meent, dat, fchoon de bewooners deze belasting moeten betaalen, zij echter dat gevolg kan hebben, dat die minder zullen willen vcrwoonen, zoodat dezelve eigenlijk niet op de bcwooners, maar op de eigenaars zoude nederkomen. Zonder vermetelheid oördeelefl wij hierop te kunnen en te moeten antwoorden, dat deze belastin > dat gevolg niet kan hebben. Want fchoon in den beginne, voor dat men aan deze belasting gewoon was, en hare werking gezien had, (gefteld dat'dezelve werd aangenomen ) misfchien hier of daar deze of gene ge'vonden mogt worden, die een huis van mindere waarde betrok; toegegeven zelfs, dat dit vrij algemeen plaats had, en dat daardoor de eigenaars van 'huizen als gedrongen konden befchouwd worden, om dezelve voor minderen prijs te verhuuren; is dit een gevolg welk niet ligt in de belasting zelve, noch in d;rzelver aart en werking, maar is onaffcheideHjk van de verandering in het belastingswezen (*). Ook kan dit van tc;n langen duur zijn. De ondervinding zou da (*) Vcrgel. mg gezegde bl. 41, 42 en 43.  < 49 > de huurders al zeer fpoedig doen zien, dat zij zig te onrecht tegen deze belasting bekommerd hadden gemaakt, en dat zij nu geen grooter gedeelte van hunne inkomften in 's Lands kas bragren, dan zij anders zouden gedaan hebben door die indbecbe belastingen, voor welken dezelve was in plaats gefteld geworden ; ja zelfs dat de eerlijke man nu minder opbragt, dan te voore'n. De belasting naar de waarde der woonhuizen is niets anders • dan eene conveifie van thands gehefc wordende indirecte belastingen, en kan nimmer, met recht, als een eigenlijk.bezwaar op de huizen, als eigendom, befchouwd worden. De bewooners moeten boven hunne huishuur immers ook nu belastingen betaalen; en zoo min als zij tegenwoordig, uit hoofde van die belastingen, minder willen verwoonen, even min kan zulks in geval van conveifie van hun gepraefumeerd worden. Het behoeft geene herinnering, dat wij hier alleen fpreeken van de gewoone-belastingen: anders leert ons de tegenwoordige tijd, dat mindere welvaart en buitengewoone belastingen de Ingezetenen op mindere verteeringen bedacht, doen zijn. De nooddwang, om een min aanzienlijk huis te hewoonen, hangt, onder de beide ltelzels van belasting, af van dezelfde oorzaaken; en het gene onder het ééne plaats zoude hebben, zal ook gebeuren onder het andere. De huizen, als zoodanig befchouwd, dat is als eigendom, •zijn dus in deze belasting geen eigenlijk voorwerp van bezwaar voor derzelver bezitters ; maar de maatftaf van het vermogen van derzelver bewooners, die naar derzelver waarde eene zekere fomme gelds aan den „Lande, opbrengen, welke zij anders-door belastingen op eenigen hunner verteeringen zouden opbrengen. Alz zoodanig, dat is- als woonhuizen of behuizingen D bi-  < 50 > befchouwd, waren de huizen , ten allen tijde de maatftaf van verteering ; hoe grooter en kostbaarer huis iemand bewoont, hoe meer huur of renten van den koopfchat iemand van zulk eene behuizing betaalt, hoe meer hij, ten dien opzigte, verteert. Alle de voorwerpen van belasting op verteeiingen of eenigen van dezelven over te brengen op, ofte berekenen naar de Waarde der behuizingen, is dus niet eene converfie van verteering op eigendom, maar van verteering op verteering. Zij zijn dus, volgends ons plan, geene voorwerpen van belasting , maar een algemeener maatftaf Van verteeringen; en de belasting uit dezen hoofde geheft wordende, is en blijft eene belasting op verteeringen: maar eene maatftaf en wijze van belasting, die, meer dan eenig ander middel, het fraudeeren belet. Het corpus deliSti , om het zoo uit te drukken, kan nooit verdonkerd of te zoeken gemaakt worden, en dé ontdekking van gepleegd bedrog kan nooit ontweeken worden; en dit is een voordeel, welk de indirecte belastingen in het geheel niet hebben. Maar, als eigen■dom befchouwd, blijven tehuizen, volgends ons ontwerp, alleen onderhevig aan de Verponding, even als de landerijen, en zijn dus door ons op gelijken voet behandeld geworden. En hieruit ziet gij, geachte Medeburgers ! reeds ten deele den grond, waarom wij, in ons ontwerp, de belasting bij converfie niet gebragt hebben op de landerijen, zoc min als op de huizen, maar op de Ingezetenen naar de waarde der huizen, welken zij bewoonen. Landerijen en huizen kunnen, op zig zeiven , nooit anders, dan als eigendom, dat is, als voorwerpen 'van reële belasting befchouwd worden, en geenszins als voorwerpen van perzonele belastingen bij wijze  < 5i > zé van remplacement of converfie van vroegere perzonele belastingen: zelfs zijn eigendommen en bezittingen geen voorwerp van belasting voor den eigenaar, maar deze doet dezelve door den bruiker betaalen. De huur van landerijen en huizen, en de prijs van koopvvaaren worden ook bepaald door de belastingen, welken daarvan betaald moeten worden ; en zij vermeerderen of verminderen altijd met dezelven. (Hieruit blijkt, om dit in het voorbijgaan aan te merken, hoe verkeerd dezulken redeneeren, die eene belasting op eigendom willen leggen, omdat dan ook door vreemdelingen in dezelve gedraagen wordt.) Eene verhooging van reële belasting op landerijen drukt dus niet den eigenaar, maar den bruiker, en deze doet dezelve wederom betaalen door den kooper der voortbrengzelen. Dit was de grond, waarom wij in ons rapport geadvijzeerd hebben, om dezelve niet te verhoogen, en als nog van oprdeel zijn , dat eene belasting bij converfie niet op landerijen gelegd kan worden. Want gefteld, welk egter onmogelijk is, dat zij alleen gediaagen wierd bij den eigenaar of bruiker, zoude zulks ftrijden tegen het beginzel van gelijkheid, zelfs tegen den grond van rechtvaardigheid, omdat eenigen daardoor . eenen last zouden draagen , van weiken anderen vrij . waren ; want, het zij eigenaars of bruikers , zij zijn als ingezetenen, met de overige inwooners, aan de perzo» nele belasting naar de waarde der woonhuizen onderhevig. En aangenomen , het gene natuuilijk het geval zoude zijn, dat die belasting overgebragt wierd op de voortbrengzelen, dan ware het, in de daad, eene indirecte belasting op de eerfte leevensnoodwendighe. den, en bovendien van nadeeligen invloed zoo wel op den »riis der yan buiten ingevoerd wordende graanen, D 2 »k  < Sa > aTs op het bebouwen van eene onnoemelijke menigte van ledig liggende landerijen. — Gevolgen, welker eerfle bijzonderlijk zoude drukken op de werkzaame clasfe van Ingezetenen en talrijke huisgezinnen, terwijl door beiden alle vooruitzigten ter meerdere bevolking, voor altoos, geflooten zijn. — De huizen zijn dus even ab de landerijen, volgends ons ontwerp, voorwerpen van reële belasting of verponding; en even zoo min voorwerpen van nieuwe belasting; maar de waarde der woonhuizen is door ons alleen aangenomen als een maatftaf van dat vermogen, naar welk ieders aandeel in den algemeenen last moet geëvenredigd zijn: omdat wij geen beter kenbaar middel, om het relatief vermogen , op billijken grond van waarfchijnelijkheid, te calculeeren, kenden, dan den leevensftand, in welken men zig plaatst, en waarvan het woonhuis ongetwijfeld het eerst in aanmerking komt. De reden, waarom wij de perzonele belasting naar de waarde der woonhuizen , bij wijze van converfie van een gedeelte der indirecte belastingen en in plaats van dezelven, gekoozen hebben , is dus geenszins grootendeels te zoeken in de zekerheid, dat niemand dezen last zal kunnen ontduiken, welk gij, waarde Medeburgers! verder als eene zwaarigheid tegen ons ontwerp fchijnt voor te draagen, en dat dezelve een bewijs zoude fchijnen op te leveren, dat wij het niet geheel en al op de zekere werking van de belasting naar de inkomsten hebben durven laaten aankomen. Gaarne ftaan wij U toe, dat deze zekerheid bij ons mede in aanmerking is genomen , en fchroomen niet 'er bij te voegen, dat, al ware zij de eenigfte reden. al ware deze belasting aan alle de overige inconvenienten der indirecte belastingen onderhevig, zij dan nog  < 53 > nog de opmerkzaamheid van den wetgeever en van ieder eerlijk burger, die zijnen last getrouw opbrengt, zoude behooren naar zig te trekken. Het is tog geene zaak van weinig of geen aanbelang, dat de eerlijke man niets meer betaalt, dan hij, in ftrikte gelijkheid evenredig aan anderen, moet betaalen , en dat hij, door den aart der belastingen in geene verzoeking gebragt wordt, om zig insgelijks aan den algemeenen last te onttrekken. Het Gemeenebest ligt 'er ten hoogden aan gelegen, dat alle inwooners de naauwst gezette eerlijkheid, in alle hunne handelingen met elkander onderling in het algemeen, in acht neemen, en dat zij zig, in het volbrengen hnnner verpligtingen jegens het Vaderland in het bijzonder, ftriktelijk gedraagen naar het voorfchrift van de wet. Maar daartegen vordert ook het belang van het Gemeenebest, dat de belastingen op dien voet worden ingerigt, dat niemand dezelven kunne ontduiken, of zijnen last door fluikerïjen en fraudes drukke op den hals zijner eerlijke medeburgeren. Hoe ongelijk ook eene belasting naar de waarde der woonhuizen in evenredigheid van het betrekkelijk vermogen op zig zelve mogte wezen , zij zoude nogthands verre te verkiezen zijn boven alle andere belastingen , die, hoewelzij in beginzel op gelijkheid gebouwd mogten zijn, in hare werking zoo verbaazend ongelijk drukken. In een der grootfte van de voormalige Gewesten onzer Republiek heeft men altijd gerekend, dat een derde op de indireéle belastingen gefmokkeld werd. Aanneemende, dat dit ook elders plaats heeft gehad, en in het vervolg algemeen ftand zoude grijpen, beeven wij op het denkbeeld van indi> lecbe belastingen, waar onder de eerlijke man gewis zou moeten bezwijken, Den door U, waarde MedeD 3 bur»  *€ 54 > burgers! opgegeven juister ftaat van 's"Lands behoef, ten volgende, zal 'er jaarlijksch 60 Mill. noodig zijn; en aanneemende, dat een derde gevonden zoude kunnen worden uit reële belastingen (maar welk ons niet mogelijk voorkomt) zouden 'er 40 Mill. gezocht moeten worden uit indirecte belastingen. Doch derzelver berekening zal niet gecalculeerd kunnen worden op 40 maar op 60 Mill., en alzoo zal de grootte der belastingen voor den eerlijken man gefteld moeten worden op 80 Mill. Dit alles overweegende, meenen wij veilig te mogen belluiten, dat, van welke zijde eene perzonele belasting naar het relatief vermogen, opgemaakt uit de waarde der woonhuizen, bok befchouwd worde, dezelve op zig zelve aanneemelijk , en in betrekking tot de indirecte belastingen, verre bqven dezen te verkiezen is. Een gelijk en even rechtmatig befluie, meenen wij, dat ook opzigtelijk onze ontworpen belasting naar de grootte van het inkomen, bij eene nadere befchouwing van dezelve, zal opgemaakt moeten worden; en wij vertrouwen, dat wij uwe bedenkingen en zwaarigheden , zo niet volkomen, althands tot uw redelijk genoegen zullen kunnen beantwoorden en oplosfen. Uwe eerfte bedenking tegen dezelve is, of zij wel wezenlijk gegrond is op waare gelijkheid, althands zoo als zij door ons is voorgedraagen ? Gij verfterkt deze zwaarigheid met te vraagen: of alle inkonum, zonder onderfcheid, waaruit hetzelve voortfpruit, dezelfde waarde heeft, ten dien effecte, dat het aan eene gelijke belasting zou behooren onderhevig te zijn ? Of, bij voorb., het inkomen, fpruitende uit een vast kapitaal, gelijk ftaat in waarde met dat van een amptenaar, van «en kunftenaar, of van een handwerksman? Of het ge- lijk-  < 55 > iijkheld zou zijn, wanneer iemand, van een zeker in' komen moetende leeven met een zwaar huishouden, evenveel van hetzelve zou moeten opbrengen, als een. ander, die, met een gelijk inkomen, zig in een tegenovergefteld geval bevond ? Of het inkomen van iemand, die in het voormalig gewest Holland woont, qua inkomen, zoo veel waard is, als dat van iemand, die in één der voormalige landgewesten leeft; ten minIten als de waarde van dat inkomen moet afgemeten worden naar het genot, welk men van hetzelve heb. ben kan? Wij willen niet ontkennen, waarde Medeburgers l dat uwa vraagen, in den eerften opflag, zeer gefchikt zijn, om aan uwe bedenking alle mogelijke kragt te geeven , vooral door de treffende voorbeelden, door welken Gij dezelven nader aandringt. Doch het zij ons geöorlofd te vraagen , of zij wel bewijzen, het gene Gij met dezelven bedoeld hebt ? Het komt ons ten minften voor, dat uwe vragen en voorbeelden wel bewijzen, dat eene perzonele belasting naar het relatief vermogen, berekend naar eens ieders inkomen, niet volkomen op allen gelijk drukt, maar geenszins, dat zij niet wezenlijk op waare gelijkheid zoude gegrond wezen. 'Er is tog een zeer gewigtig onderfcheid tusfehen volkomen gelijke werking en wezenlijke gegrondheid op waare gelijkheid. Eene belasting kan wezenlijk op waare, gelijkheid gegrond zijn, en nogthands in hare werking niet volkomen gelijk drukken. Wij twijfelen, of 'er wel ééne belasting is uit te denken, (—onder de aanwezigen kennen wy 'er ten minften geene —) die niet, hoe juist en wezenlijk ook gegrond op waare gelijkheid, echter deze of gene ongelijke werking zal hebben, en voor den éénen D 4 bur"  < 65 > burger, of voor de ééne clasfe van Ingezetenen meer drukkende zal zijn dan voor anderen. Deze volkomen gelijkheid in werking hebben wij nimmer van deze belasting beweerd; maar wel, dat zij wezenlijk gegrond is op waare gelijkheid, zoo veel naamlijk, als mogelijk is, en dat zij meer dan eenige andere belasting gelijk is in hare werking. Volkomen toeftemmende, dat eene belasting naar de grootte van het inkomen ook hare ongelijkheden heeft, vinden wij het echter zeer moeilijk te bepaaJen, waar die ongelijkheid zig het meest laat gevoelen. Zekerlijk niet altijd op dezelfde voorwerpen. 'Er kunnen tijden en omftandigheden zijn, dat de bezitter van een vast kapitaal, vooral wanneer het niet groot is, en Öegts een fober inkomen geeft, door de belastingen in het algemeen , en bijzonderlijk door buitengewoone belastingen, waar op ook gevestigd , of waar naar berekend, meer gedrukt wordt dan een amptenaar, kunftenaar, koopman of handwerksman. Detegen woordige tijd levert daarvan fpreekendc bewijzen op. Menig rentenier met een klein kapitaal aan Lands effecten, huizen pf landerijen, is, door de zwaare en kort op elkander volgende buitengewoone belastingen, zederd de laatfte tien a twaalf jaren, vrij -.vat verminderd, en moet noodwendig te gronde gaan, indien die bui-engewoone belastingen nog dikwerf zullen moeten herhaald worden. Zo 'er eenige klasfs van Inge. zetenen, in dat geval, eenige uitzondering of verzagting zoude verdienen, of welker omftandigheden vor-' deren, da: daarop, bij het bepaalen van de middelen eener nieuwe buitengewoone belasting, eenige acht geflaagen worde, zijn het gewis deze burgers. Of, indien dit in zig zeiven zeer bezwaarelijk, eu om der ge-  < 57 > gevolgen wil nier raadzaam zijn mogte, dan is 'er eene reden meer, om hartelijk te verlangen, dat door het Uitvoerend Bewind zoodanig ftelzel van algemeene belastingen aan het Vertegenwoordigend Lighaam voorgedraagen worde, waardoor 4n de behoeften van den Staat, zonder buitengewoone belastingen, zal kunnen worden voorzien, en dat hetzelve eêr in het begin dan op het einde des tweeden jaars na het aan. neemen der Staatsregelinge alomme ingevoerd en inwerking gebragt zal zijn. Zonder algemeene belastingen , welken ook, mits met de hoogst mogelijke ze« kerheid gezorgd woide tegen fluikerijen en fraudes — is 'er geene redding of uitkomst voor den finandclen ftaat der Republiek ; het tegenwoordig ftelzel van de gewoone belastingen , en de wijze der buitengewoone belastingen, is voor verfcheiden Ingezetenen verderflijk, terwijl eenige weinigen zig daardoor groote fchatten verzamelen. Het gene wij hiervooren, bl. 47., reeds hebben aangemerkt , dat het vermogen , naar welk eene perzopele belasting geëvenredigd moet zijn, niet te zoeken is in de bezittingen, maar gelegen is in het gebruik, welk men daarvan maakt, of in derzelver voortbrengzelen, is hier van bijzondere toepasfing, om te beöordeelen, in hoe verre de door U voorgeftelde vrage wegens de verfchillende waarde, welke de onderfcheiden aart der inkomften zoude aanduiden, doelmatig zij. Tusfchen het vermogen van een rentenier en koopman ot kunftenaar kan geene vergelijking gemaakt , veel min derzelver betrekkelijke waarde opgemaakt worden. Dit hangt af van toeval en omftandigheden , die fchier geen oogenblik dezelfde zijn. Hoeveel is tegenwoordig de waarde van een vast kaD s P1'  < 53 > pftaal, vooral wanneer het beftaat in het gene men gewoon is ejfeilen te noemen? Zoude her. moeilijk te beflisfen zijn, hoe men, bijzonderlijk in dezen tijd, moest kiezen tusfchen het vermogen van den kunftenaar en het vast kapitaal van den rentenier? Hier heeft zeker ongelijkheid plaats; maar ook gewis niet altijd op hetzelfde voorwerp drukkende: doch eene ongelijkheid, welke niet te verhelpen is, veel min weg te neemen. Zij drukt zeker beftendig op den man met een zwaar huishouden: dit Haan wij gaarne toe; maar wij zien niet, waartoe deze zwaarigheden moeten dienen. Zij zijn immers aan ons ontwerp niet bijzonder, of meer dan aan andere ftelzels, vooral dat van indirecte belastingen, eigen? Het tegendeel is zonneklaar. Volgends ons ontwerp zou de Vader van eene talrijke familie, doch van gelijke inkomften, als de ongehuwde man, maar even zoo veel als deze aan de belastingen naar de grootte der inkomften moeten opbrengen, terwijl hij, onder het ftelzel van indirecte belastingen vooral op de middelen van eerfte noodzaaklijkheid , veel meer zal moeten betaalen. — En wat de betrekkelijke waarde aangaat van een even groot inkomen in het voormalig gewest Holland en in één der voormalige Landgewesten, bijzonderlijk in aanmerking van het genot, welk men daarvan kan hebben: daarin is misfchien tegenwoordig eenig verfchil, maar welk, zo niet geheel, ten minfte voor een groot gedeelte, moet vervallen bij het in werking zijn van een ftelzel van algemeene belastingen. Wat maakt de leeveuswijs in het voormalig Holland kostbaarer dan in het voormalig Drenthe of baraafsch Braband ? Gedeeltelijk zeker de zwaarer lasten; maar ook ten deele de ruimer genieting van de genoegens des leevens, zelfs  < 59 > zelfs van de zulken , die men op de andere plaatzen niet kan bekomen. Die uit een aanzienlijke holhndfche ftad na een geldersch dorp of westphaa'sch ftedeke , om zijner iinantie wil, vertrekt, berooft zig ook op dat oogenblik van genoegens, welken hij aldaar fmaakte en in overvloed genoot, doeh die aan zijne nieuwe bimren naauwliiks bij naam bekend zijn.-(Een bovenlander verzekerde eens, dat kabeljauw een lekker eeten was, om dat hij het gehoord had vat» iemand, die ze had zien eeten.) —— Een zelfde fober inkomen geeft in Holland misfchien geene mindere, fchoon niet dezelfde, genoegens, dan elders; en van een ruim inkomen is het buiten twijfel. Hij, die woont in of nabij eene hollandfche koopftad, heeft, behalven de meerdere genietingen des leevens, menigvuldige gelegenheid, om met dat gedeelte van zijn inkomen, welk hij voor zijne huishouding riet noodig heeft, eenigen handel te'drijven; maar die hij elders te vergeefsch zal zoeken. Uwe tweede bedenking tegen deze belasting beftaat daarin, dat Gij dezelve voor onuitvoerelijk oordeelt. Zonder publiciteit is zij, volgends onze eigene bekendtenis , tot geene draagelijke evenredigheid te brengen; en, naar uwe gedachten, zou de publiciteit, op den duur, niet zeer vallen in den fmaak der Natie. "Wij willen gaarne gelooven, dat de publiciteit, welk aandeel, ieder Ingezeten in den algeraeenen last des Vaderlands draagt, in het geheel niet valt in den fmaak van eenige burgers, en dat zij zelfs in de fecretesfe zeer veel balang ftellen; maar dat de gantfche Natie, of een groot gedeelte van dezelve, in dit gevoelen zoude ftaan, is ons tot nog niet voorgekomen: integendeel heeft ons de ondervinding, vooral van deze laat-  < 6o > laatfte jaren, getoond, dat de Natie hoe langer hos meer van de noodzaaküjkheid dezer publiciteit overtuigd wordt. Maar veronderfteld zijnde, dat wij hier omtrend verkeerd onderrigt zijn geworden, en dat in de daad de gantfche Natie de publiciteit tegenwoordig afkeurt, dan is de vraag: heeft dit algemeen gevoelen eenigen grond, en vordert het belang der Natie, dat daar aan blijft voedzel gegeven worden ? Laat ons dit onpartijdig onderzoeken. Een algemeen gevoelen, ook fomtijds dan, wanneer het niet volkomen , zelfs in het geheel niet, op goede gronden rust, vordert ongetwijfeld geëerbiedigd te worden door iederen burger , bijzonderlijk door de genen, die in het beftuur zijn; vooröordeelen zelfs moeten dikwerf ontzien, en daaraan toegegeven worden; maar zekerlijk niet ieder zoodanig gevoelen, noch elk vooroordeel, noch ten allen tijde en in alle omftandigheden. Een algemeen gevoelen, welk op valfche begrippen rust, en welk tot min gepaste maatregelen zoude opleiden; een vooroordeel, welk ftrijdt tegen de algemeene belangen, mogen zekerlijk niet gevierd noch opgevolgd , maar moeten , naar den aart der zake, of voorzigtig wederfproken en ondermijnd, of openlijk en regtsftreeks te keer gegaan en te niet gedaan worden. Tot deze laatfte foort behoort, ongetwijfeld, de vooronderftelde meening wegens de pu. bliciteit der belastingen, welker voor en tegen men nimmer onderzocht heeft. Het is niet atiders, dan eene vooringenomenheid , omdat men tot nog toe nooit an. ders gewoon is geweest; een louter vooroordeel, zonder eenigen grond of reden. Te recht heeft de Staats, regeling gezorgd tegen nogdelooze openbaarmaakingen van iemands bezittingen en inkomften; maar her! is ook  < 6i > Ook klaarblijkelijk , dat zij niet fpreekt van eene algemeene, maar van eene partiële openbaarmaaking der bezittingen en inkomften van enkele burgers. De doof ons ontworpen openbaarmaaking, daar tegen, is niet partieel, maar algemeen, niet fchadelijk noch noodeloos, maar hoogst nuttig en noodzaaklijk zoo voof de belangen van het Gemeenebest in het algemeen, als van ieder eerlijk burger in het bijzonder. De onfchadelijkheid fchijnt bij U, geachte Medeburgers! erkend te worden. En, in de daad, wij meenen dezelve zoo bondig beweezen te hebben, dat wij niet zien, wat daartegen, met reden , zou kunnen in. gebragt worden. Dat de publiciteit, zoodanig als zij door ons is voorgefteld, en in ons ontworpen ftelzel van belastingen, niet noodeloos is, behoeft geen nader betoog; dewijl geene directe belasting, zonderde, zelve, tot eene draagelijke evenredigheid gebragt kan worden. Ook zal dit nog duidelijker blijken, als wij hierbij in aanmerking neemen, dat zij het eenigst zeker middel is, aan den eenen kant tegen vexatien, en aan den anderen kant tegen iluikerijen en fraudes. Menig één, bij voorb., klaagt nu, dat zijn huis of land te hoog in de verponding is aangeflaagen, of dat de« zelve, uit noofde van de aan zijn huis gedaane melioratie, te veel verhoogd is geworden; en menigéén vermoedt nu, of laat zig diets maaken, dat anderen te geringe verpondingen betaalen. Dergelijke klagten en vermoedens zullen zig gewis in menigte opdoen bij de nieuw te maaken quohieren; en daar de hiertoe aan te ftellen Taxateurs menfchen zijn, is het zeer wel mogelijk , dat deze en gene klagt, het een of ander vermoeden , gegrond zoude wezen. Worden nu de nieuwe quohieren gefecteteerd, dan is alles ingewikkeld geloof en  ♦C Ca > en blind vertrouwen op de kundigheid en eerlijkheid der taxateurs, terwijl klagten en vermoedens blijven voortduuren: maar worden die quohieren openbaar gemaakt, dan zal ras blijken, dat verre het grootfte gedeelr te dier klagten en vermoedens weinig of geen grond hebben ( * ), Die publiciteit is het eenig middel om de misflagen in de taxatiën te ontdekken en te verheipen; en het Uitvoerend Bewind heeft in dezelve eenen waarborg te meer, cn fterker dan eenige anderen, dat de taxateurs alle mogelijke oplettendheid en naauwgezetheid in acht zullen neemen, niet alleen; maar ook, dat de eigenaars en huurders van huizen en landerijen zorgvuldiger zullen letten, om, naar ftrikte en zuivere waarheid, die opgaven te doen, welken van hun gevorderd worden. Door de publiciteit worde hij, die anders genegen zoude zijn tot eene frauduleufe opgave, gedwongen om eene rigtige opgave ts doen ; en de eeriijke man wordt door dezelve gedekt tegen te hoogen aanfhg. Met éón woord: de publiciteit is het eenig middel, ■u aardoor de bij ons geltelde gronden en beginzelen, fub N°. i. tot 6. op bl. 3. of 6. van ons rapport, in acht genomen kunnen worden. Schreeven wij niet eet.en gemeenzaamen brief, maar eene (*) Onder het, gelukkig vernietigd , finantiëel foederalismus, klaagden alle en eea ieder der voormalige Gewesten, dat zij hooger dan de overigen in derzelver quota's waren aangeflaagen, cn vermoedden allen van elkander, dat zij veel meer behoorden en konden opbrengen. Zelfs had dit plaats tusfehen fteden van hetzelfde Gewest. De publiciteit alleen is in ftaat, om de gegrond-of ongegrondheid van zoodanige klagten en vermoedens, aan te toonen , cn in het vervolg te veorkomen.  < *3 > eene verhandeling over die onderwerp, dan zouden wij hierbij nog verfcheiden andere bedenkingen voegen, welken wij thands aan uwe eigene opmerkzaamheid moeten overlaaten; ééne aanmerking meenen wij echter hier niet onopgemerkt te mogen laaten. Dagelijks hoort men de bitterde klagten over de gebrekige opbrengst der buitengewoone belastingen, en over de langwijligheid en kostbaarheid van het onderzoek naar dezelven. Dat zij niet door allen behoorelijk zijn opgebragt, en het onderzoek langwijlig en kostbaar is, blijkt niet alleen uit de daaten van ontvang en uitgaaf, fuccesfivelijk bij het voormalig hollandsch Beduur, en nulaatstlijk volgends Refolutie van 22. Maart dezes jaars , uitgegeven ; maar in de algemeene begrooting der Staatsbehoeften voor de Bataaffche Republiek over den jare 1799. vinden wij bij den daat der kosten van het voormalig gewest Holland, op bl. 28. deze aanmerkelijke woorden: „ voor daggelden en ,, verdere onkosten van de commisfien tot onderzoek „ naar den richtigen opbrengst in de heffingen van , 1795. en 1796, ad ƒ 50,000; dan, naardien het „ zeer waarfchijnelijk is, dat deze onkosten welligt ,, uit den opbrengst van zoodanige lommen, welken „ in deze heffingen hadden behooren en nog moeten .„ j.;efurneerd worden, zullen kunnen worden gevon,, den enz. Gij zeiven, Burgers! berigt ons ( bladz. 28) dat de heffing van agt pereent voor de marine geen agt Mill. heeft opgebragt. Laat ons dezelve dellen op de vollen fom, en daarenboven aanneemen, dat de opbrengst der genen, welken bij de publicatie van 5 Dec. 1797. zijn vrijgedeld geworden, nog zoude bedraagen hebben een vierde, en dus in het geheel tien Mill. ; dan is het inkomen der genen, d;e in die be.  4 64 > belastingen gedraagen hebben honderd Mill., en ha», derd vijfentwintig Mill. dat van alle de Ingezetenen der ganfche Republiek; en dus zouden dezelven thands aan de Lasten (gerekend op vierendertig Mill.) op. brengen 17 \ pr. Cr. van hunne inkomften, de plaatzelij.ke belastingen daaronder niet begreepen; — iets, welk alle waarfchijnelijkheid te boven gaat. Kn daar de tegenwoordig gebeft wordende buitengewoone belasting moet dienen, om het deficit van eenenzestig Mill. te vinden, en van de 10 pr. Cr. op de inkomften, volgends het bedrag van de voorige belasting, niet meer verwagr kan worden dan tien Mill., zoude de belasting van 4 pr. Ct naar de' waarde der beziïtingen moeten opbrengen eenenvijftig Mill.-, welk, a pari gerekend, een totale waarde van alle de bezittingen maakt van eenduizend tweehonderd vijfenzeventig Mill.; en gerekend, tegen twee derden of de helft eenduizend negenhonderd .twaalf en een halve, of twee duizend vijfhonderd en vijftig Mill. En berekent men hiernaar de bezittingen der Ingezetenen van het voormalig Gewest Holland, dan zullen, in onderftelling, dat dezel ven ftaan tot-het geheel, als de quota van dat voormalig gewest tot den ftaat en petirie van oorlog, dat is als 63 tegen ;oo, dezelven bedraagen, a pari ruim agthonderd, en tegen twee derden gerekend .eenduizend en tweehonderd Mill., en alzoo-zouden de buitengewoone geidbeffingen aldaar in 1795 en 1796 moeten opgebragt hebben, a pari agtenveertig, en tegen twee derden tweeënzeventig Mill. Dit al- les, wij bekennen het, is onderftelling en fpeculative redeneering; maar tcg ook zoodanig , dat het ten klaarden doet zien, hoe noodzaaklijk de door ons geftclde publiciteit is, en hoe de onderftelde maar geens. . , zins  < «5 > rins beweezen afkeer der Natie van dezelve niets anders is dan een vooroordeel, fchadelijk voor de be» langen van het ganfche Volk en van ieder eerlijk burger; een vooroordeel, welk niet langer mag toegegeven, maar regtftreeks en kragtdadig behoort tegengegaan te worden ; een vooroordeel, waar van de oneerlijken zig bedienen, om de belastingen te ontduiken, en waartegen geen voldoende middel is uittedenken, uitwijzens de onderfcheiden, fteeds fcherper wordende, maar tevens ook ongeuoegzaam blijvende, wijzen van onderzoek naar den rigtigen opbrengst, van tijd tot tijd door de hoogst geconftituëerde magten ,voorgefchreeven; een vooroordeel, welk in zijne gevolgen allerfchadelijkst is voor den eerlijken burger, en allergevaarlijkst zou kunnen worden voor de vrijheid, doch waarover wij ons hier niet verder kunnen uitlaaten. Op uwe volgende bedenking, of in deze foort van belasting, naar de grootte der inkomften, geene of mindere fraudes zullen plaats hebben, dan bij de indirecte belastingen; of ieder zig ter goeder trouwe zal aangeeven in die clasfe, waarin hij zoude behooren; of dezelve wel vatbaar is voor een behoorelijk onderzoek; en of dat onderzoek deze foort van belasting niet haatelijk maakt; kunnen wij thands korter antwoorden, om dat dezelve door het zoo even gezegde reeds vooraf is opgelost. Zonder openbaar' m-aaking kan zekerlijk hier ook menig bedrog plaats hebben,.zoo wel als in andere belastingen; de ondervinding van den dag bevestigt dit: maar met dezelve wordt dit zeer moeilijk en bezwaarelijk. Zonder openbaarmaaking is een behoorelijk onderzoek of onuitvoerelijk of haatelijk; maar met dezelve zeer ligt, niet E haa*  < 66 > haatelijk en fchier onnoodig , als het, volgends ons ontwerp, éénmaal gefchiedt in de vijf jaren. Want de bedenking tegen eene vijfjaarige duuring van het quohier dezer belastinge, dat zij, wier inkomften afhangen van koophandel of induftrie, zig cp dien voet niet knnnen claslificeeren, of dat zulks van de zoodanigen niet te vergen is, komt ons niet zoo gewigtig voor, dat men daarom deze belasting geheel zoude nalaaten, of door eene jaarlijkfche vernieuwing van het quohier en daarop gevolgd onderzoek kostbaar en min aanneemelijk maaken. Het inkomen van een koopman of fabrikeur — van allen, die niet van hunne vast bepaalde bezoldingen of renten leeven, is, zekerlijk, het één jaar grooter dan het ander; doch ook , over het geheel genomen, buiten buitengewoone winften of verliezen, zoo verbaazend verfchillend in vijf op elkander volgende jaren niet, of 'er zal door verre de meesten eene gemiddelde overflag kunnen gemaakt worden, zonder dat het nadeel, welk uit een te grooten aanflag voor één of meer van deze vijf jaren voortvloeit, zeer aanmerkelijk kan zijn ; want tegen dat nadeel ftaat ook het voordeel dezer belasting over; naamlijk, dat van het inkomen boven de aangegeven clasfificatie niet betaald wordt, en dat eene opgave van tien ten honderd beneden het waar inkomen zal gehouden worden voor eene gaave en goede opgaaf. Stelt, iemand heeft een zuiver inkomen van ƒ 15,500.; die trekt daar af tien percent, zoodat hij behoore in de clasfe van ƒ 10,000., en daar*' door jaarlijksch moet betaalen ƒ400.; zoodanig iemand heeft een jaarlijksch voordeel van f 100. Hoe aanmerkelijk nu moet niet dat inkomen verminderen, of hoe vroeg in de vijf jarea moet hetzelve niet voorval-  < 67 > vallen, voordat zulk een burger eigenlijk gezegd kan worden door deze wijze van belasting gedrukt of benadeeld te worden. Dat inkomen zoude moeten daa. len tot beneden ƒ 10,000., en zelfs wel in het tweede jaar; want, in geval de vermindering zoo groot niet is, of eerst in het derde jaar voorvale, dan zijn da reeds genooten voordeelen grooter dan de nog te lijden nadeelen kunnen zijn. En in allen geval de weg, om vermindering in den aanflag te verzoeken, ftaat altijd open, fchoon dat verzoek met dugtige bewijzen behoore vergezeld te zijn, ten einde 'er niet gemakkelijk misbruik van gemaakt kan worden. Daar uwe bedenkingen, zeer geachte -Medeburgers ♦ niet alleen gevallen zijn op de natuur en de werking der door ons voorgeftelde belastingen, maar bij U ook twijfelingen zijn ontftaan wegens de begrooting der Staatsbehoeften , en de berekening van de percentsgewijze belasting van af naar de waarde der woon. huizen, en 4 ten honderd naar de grootte dér inkomften , zuilen wij nu ook deze uwe twijfelingen poogen weg te neemen, of zoo veel mogelijk te verminderen. De permanente behoeften of de ordinaire lasten van den Staat, begroot hebbende op 44. Mill., meent Gij, dat wij dezelven veel te laag gefteld hebben, en dat Eij, volgends de ingeleverde begrooting voor dezen jare 1799, wel op 60. Mill. gefteld mogen worden. Dan aangenomen zijnde, dat uwe opgave naauwkeuriger is dan de onze, zien wij niet, wat zwaarigheid hierin zij gelegen tegen ons ontwerp van belastingen of de berekeningen van dezelven. Indien de door ons ontworpen belastingen in haren aart goed, en de berekeningen naar de opgegeven behoefcen juist zijn, dan E a doet  < 68 > ö>et het niets tegen ons ontwerp , als naderhand blijkt, dat de opgave der behoeften niet naauwkeurig !is geweest, of liever als naderhand gebleeken is, dat de uitgaven hooger moeten gefteld worden, dan men te vooren gecalculeerd had; naardien deze zwaarigheid, indien ze daarvoor gehouden kan worden, ons ontwerp niet meer drukt dan alle andere ontwerpen, of ftelzels van belastingen. Wij meenen zelfs, dat ons ontwerp daardoor minder gedrukt wordt; dewijl onder alle ons bekende ftelzels 'er niet één is, waarin het individueel aandeel van ieder burger in den algenieenen last zoo naauwkeurig bepaald en zoo juist aangeweezen kan worden, als in ons ontwerp. Het verichil tusfchen uwe en onze opgaven is een derde en om het als dan te kort komende vierde te vinden , wordt niets meer vereischt, dan om een ieder van de door ons voorgeftelde belastingen zoo van verponding op huizen en landen, als van de perzonele quotifatie «aar de waarde der woonhuizen en grootte der inkomften met een derde te vermeerderen: of verkiest men de verhooging alleen op de laatfte te brengen , zullen de percenten met de helft vermeerderd moeten worden. In zoodanigen geval zullen, onder alle ftelzels, de belastingen verhoogd, of met nieuwe vermeerderd moeten worden. Maar het gene ons ontwerp meer aangaat, is uwe twijfeling, of wij de begrooting van de waarde der •woonhuizen, en van de grootte der inkomften niet veel te hoog genomen hebben. Opzigtelijk her. eerfte fchijnt dit veel gronds te hebben, naardien Gij, uit den aanflag der verponding over de fteden van het voormalig Gewest Holland, volgends het quohier van1732., eene berekening maakt, dat dezelve niet meer zal kunnen bedraagen dun ƒ4.373,000., en dus ƒ 2,627,000. juin-  minder, dan ze door ons berekend is geworden. Dan; hoe verbaazend onze berekening ook uit den hiak moge fchijnen, indien uwe redeneering bij gevolgtrekking uit de verponding der huizen in de hollandfche fteden fteek hield, meenen wij echter, ira onzen ?oorigen brief bladz. 10. de gronden aangetoond te hebben, waaruit blijkt, dat uit zoodanige misrekening geen wettig gevolg tegen de foort van belasting zelve getrokken kan worden. Wij hebben aldaar aangemerkt, dat onze berekening voornaamlijk ten doel had om de evenredigheid aan te wijzen, welke in deze belasting plaats heeft. De waarde of het getal der huizen doet 'er niets toe; het quantum van den opbrengst, waarop dezelven gecalculeerd zijn, zal 'er tog altoos moeten zijn , het zij die waarde en dat getal grooter of kleener zij dan onze calculatie , het zij dat geld door deze of eene andere belasting gevonden worde. Gefteld, dat onze berekening zoodanig had behooren te zijn, dat de belasting van ai percent, naar de waarde der huizen, niet meer opbragt dan 14. Mill., en dat het getal dezer huizen, gelijk zijnde aan het getal der huisgezinnen , begreepen in de tweede quotifatie naar de grootte der inkomften, bedraagt 319,500.; dan zoude de gezamenlijke waarde dezer huizen wel maar uitkomen op ƒ 622.250,000., doch daaruit kan geen befluit tot het bedrag der verponding op alle huizen en gebouwen, van welken aart oek, getrokken worden, zoo min als uit de verpending der hollandfche fteden volgends het quohier van 1732. de waarde der huizen in dezelven kan worden opgemaakt; om dat die verponding op een geheel anderen grond van berekening gebouwd is, dan onze begrooting, gelijk wij al mede ter aangehaalde plaatze (bl. \x.) hebben aangemerkt, en dereden van E 3 dit  < 7° > dit verfchil in 't vervolg nader zullen aantooner. Volgends deeze onderftelling zoude tot het vinden van 18. Mill., de belasting wel gefield moeten worden op iets minder dan 3 ten honderd; doch het komt ons als nog voor, dat wij ons zóó ver, 't zij in de begrooting der ftaatsbehoeften, 't zij in de berekening dezer belastinge , niet vergist hebben. Uit de algemeene begrooting der ftaatsbehoeften voor den jaare 1799., volgends befluit der eerfte Kamer van het Vertegenwoordigend Ligchaam, van den 1 April 1.1. gemeen gemaakt, hebben wij gezien dat dezelve beloopen ƒ 79.666,907. 1. Hf; maar ontwaaren ook uit dat befluit zelve, dat daaronder niet alleen begreepen zijns de 14. Mill., welken wij als temporaire lasten hebben befchouwd; maar nog bovendien 15. Mill. wegens het te kort komende over den jare 1798.; zoodat da gewoone lasten voor dit jaar, na aftrek naamlijk van gemelde 14. en 16. Miilioenen zullen nederkomea op ƒ49.666,907: IïhJ. Wij nu dezelve gecalculeerd hebbende op -44.440,174:14: 6. is 'er een verfchil van niet ■ meer dan ƒ 5.226,732: 7: 55. En dit verfchil is waarlijk gering, aangezien de informaüen, welken ons zijn ter hand gefteld geworden. Misfchien is dit verfchil enkel te zoeken in de verfchillende omftandigheden der Républiek, naardien de begrooting van de kosten der Marine hier ƒ 4.847,830. hooger gefteld is, dan onze calculatie; zoodat 'er nog een verfchil zoude blijven van ƒ378,902:7:5!. Dan; hoe het hiermede ook gelegen zij; het komt ons uit gemelde begrooting voor, dat verfcheiden posten van dezelve gebragt kunnen worden onder de temporaire ba-  < 71 > behoeftes, en dat de gewoone of permanente lasten vrijelijk op / 44.000,000. bepaald kunnen worden. Doch, al ware het, dat ze gefield moesten worden op ƒ 50.000,000.; dan nog zouden de door ons voorgeftelde middelen weinig behoeven verhoogd te worden, om dezelven te vinden; naardien wij meenen, dat wij ons in derzelver berekening niet veel vergist hebben; gelijk wij nu nader zullen tragten aan te toonen. In onzen voorigen brief, waarde Medeburgers! hebben wij;reeds aangemerkt, dat, uit het laatst in 173». geredresfeerd quohier der verponding in het voormalig gewest Holland, geen befluit kan opgemaakt worden tot de toenmalige waarde der huizen, veel min tot de tegenwoordige waarde, (verg. ons Rapport bl. 15. of 21. art. 3O en nog minder in betrekking tot de perzonele belasting bij wijze van converfie en remplacement van eenige indirecte belastingen. Bij het toen bladz. 11. gezegde, welk wij hier als herhaald befchouwen, zullen wij dit nog voegen. 1. Uit de vergelijking van de verponding met den koop- en huurprijs der huizen in het voormalig gewest Holland, ziet een ieder, dat dezelven met elkander niet overeenkomen ,>> en dat de verponding veel hooger, of de koop - en huurprijs veel laager moest zijn. De koopprijs (*) gaat den 100. penning de£ verponding verre te boven, en de verponding bedraagt op verre na niet den ia. penning van den huurprijs. 2. Uit de ons ter hand ge- (*) 't Behoeft naauwlijks herinnering , dat wij hier ei.genlijk niet bedoelen den koopprijs , zoo als die in eenige fteden, zederd weinige jaren, is geweest. E4  < 72 > gefielde fmantiële ftaaten is ons gebleeken, dat de be* lastingen op huizen en landerijen, onder welken naam ook gelegd, wel ƒ n.ooo,oco. bedraagen; wij hébben ze echter maar gefteld op f 10.000,000., en gerekend, dat zeven Mill. daarvan op de huizen gebragt moesten worden. Dit is misfchien te hoog opzigtelijk die belasting, welke wij met de, in meest alle voormalige Gewesten algemeen in gebruik zijnde benaaming van Verponding, behouden hebben; maar in betrekking toe de perzonele quotifatie tot remplacement van indirecte belastingen is dit gansch anders gelegen. Hier komt niet alleen in aanmerking de veranderde betrekking tusfehen de waarde van her geld en den koopprijs der goederen, alsmede dat wel bijzonderlijk in deze taxatie moet gelet worden op de verfierzelen der woonhuizen; maar bij die belasting van de verponding komt nog, opzigtelijk de woonhuizen ten platten lande cf boerenwooningen, dat onder de converfie ook begreepen zijn de belastingen, tegenwoordig bekend onder den naam van bezaaide landen, boomgeld, oorgeld , koehotidcrszoutgeld en dergclijken (*), welken alle te zamen over de voormalige Gewesten wel / 1.500,000. zullen bedraagen. D.t gevoegd bij het door CT gecalculeerde bedrag der verponding cp de huizen, ter fomme van / 4.373,000.. blijkt, dat een, raar den aart dezer belastinge geformeerd, quohier, zonder haatelijke te hooge taxatiën , zeer wel gebragt zal worden tot de berekende fom van/ 7.000,000., ze-. (*) Zie ons Rapport bl. 19 of 28. artt. 15 en itf. — AWaar is in art. 4. een fchrijffout ingefloopen ; in plaau, vaa artt. 15 en irj. moet het zijn are. 5.  < 73 > zeker ten minften tot de hier vooren bl. 69. aangeno* men begrooting van f 6.221,500. Gaarne bekennen wij met U, geachte Medeburgers! dat, bij geene mogelijkheid, eene, eenigszins zekere, berekening van het totaal der inkomften van alle de Ingezetenen onzes Vaderlands gemaakt kan worden. Daartoe ontbreeken alle de noodige hulpmiddelen; of, zo zij in handen van het Gouvernementzijn , zijn ze ten minften nimmer openbaar gemaakt. Het bekrompen beginzel, om het ftuk der geldmiddelen fteeds met den dikften fluier der geheimhoudinge te behandelen, heeft . misfchien ook altijd verhinderd , om daartoe de vereischte aanftalte te maaken of de noodige orders te geeven: ten minften fchijnt de Commisfe van Conftitutie niet in ftaat geweest te zijn, om te voldoen aan het verlangen , welk ten dien einde door één onzer in een zeer ampele Misfive aan dezelve, vóór het aanneemen der commisfie, te kennen is gegeven. Had men alle die hulpmiddelen, dan behoefde men gewis niet zoo onzeker op dit ftuk om te dwaalen, als tegenwoordig. Alles rust derhalve op onderftelling en fpeculatie; en het kan bij geene mogelijkheid bepaald worden, of en hoe ver onze berekening van de waarheid afwijkt. Gaarne willen wij nochthands onderftellen, dat ze te hoog, maar meenen ook, dat da uwe te laag gefteld is. Onze eerfte berekening van 335,000. huisgezinnen, met een gezamenlijk inkomen van ongeveer zoo veele Miilioenen, kwam ons hoog genoeg ( voor, en wij maakten daarom in beiden eenige verandering. De tafelLett.E. is daardoor, door onzen cbpieïst, gebrekig afgefchreeven, en wij hadden den tijd niet, om alles voor de tweede keer na te rekenen. In het getal der huisgezinnen zijn de meeste misfteïliagen , E 5 in  < 74 > v in het totaal der inkomften zijn 'er maar drie, naamlijk in de 17, 19 en 26 clasfen, en in de combinatie van de 19 tot de 26 clasfen, en één in die van het geheel, gelijk dit blijkt uit de vergelijking van dte tafel met de twee hier bijgevoegde tafelen, op welker eerfte het getal der huisgezinnen op 335,000. gehouden, en het totaal der inkomften daarnaar berekend is, en op de andere is hetzelve gefteld op 319,500. huisgezinnen, met de zoo even aangeweezen verbeteringen in het gecalculeerd totaal der inkomften. Of nu deze calcule nog te hoog zij, kunnen wij, om boven aangevoerde redenen, niet bepaalen, en meenen ook, dat het 'er weinig of niets toe doet, dat hieromtrend vooraf vrij waarfchijnelijke ja zelfs zekere berekeningen gemaakt worden. Een goed lefluur verlaat zig 'niet op gkfingen en berekeningen, maar vordert zekerheid. Wij hebben daarom ook bij herhaaling in ons rapport aangedrongen , dat een behoorelijk onderzoek moest voorafgaan, eer iets aangaande de twee door ons geprojecteerde belastingen wierd vastgefteld; en de tafelen Lett. D. en E. zijn bij ons rapport voornaamlijk met dit oogmerk gevoegd, om daardoor de wijze van en de gelijkheid in de werking dezer belastingen aan te toonen. Al was dus onze berekening meer dan de helft te hoog, (het geen wij voor zeer onwaarfchijnelijk houden) zoude 'er alleen uit volgen , dat de individuele opbrengst moest verdubbeld worden (wanneer naamlijk de belasting in beginzel en in werking goed is , gelijk wij meenen dit hier vooren nog nader aangeweezen te hebben): en, wij moeten het herhaalen , dit zoude in alle foorten van belastingen plaats moeten hebben, Ce gronden, waarop gij het totaal der inkomften  *ijlaag B. (Zie bladz. 74.) Eerfte verbeterde berekening van de perfoneele Quotifatie naar de Inkomften. Clatfe. Huisgezinnen. Inkomften. Totaal. 1. 3. ƒ100,000. ƒ 300,000. 2. 5. 75,0O°- 375>°00- 3. 10. 60,000. 600,000. 4! 15. 50,000. 75°5000' 5. 20. 40,000. 800,000. 6. 25. 355°°°- 875,000. 7. 32. 3o,oqo. 960,000. 8. 40. 25,000. 1.000,000. p. 50. 20,000. 1.000,000. 1 — ƒ 6.660,000 200. TO, 60. ƒ18,000. ƒ1.080,000. 1I# 75. 16,000. 1.200,000. 12! 95. 14,000. 1.330,000. 13. 120. 12,000. 1.440,000. 14* 150. 10,000. 1.500,000. 15. 180. 9,000. 1.620,000. j6. 240. 8,000. 1.920,000. 17. 330. 7,000. 2.310,000. 18 A50. 6,000. 2.700,000. ■ ƒ 15,100,00a 1,900. 19. 700. ƒ 5>5°°- ƒ3•85o?0oo• 20. 1,200. 5,000. 6.000,000. 91. 2,o0o. 4,500' 9.000,000. 22. 3,2o0. 4,000. 12.800,000. 23*. 5,000. ' 3,500. 17.500,000. sa. 7,000. 35ooo. 21.000,000. 25. 10,000. 2,500. 25.000,000. I 26 10,000. a,cco. 20.000,000. ƒ n5-ï$°>000' 41,000. 27. 12,000. ƒ 1,800. ƒ21.600,000. 28. i2,o0o. i,6oO. 19.200,000. 29. 14,000. 1,400. 19.600,000. 30. 14,000. " 1,200. i6.8oo,coo. 31. 16,000. 1,000. 16.000,000. 32. 16,000. 900. 14.400,000. 33. 20,000. 800. 16 000,000. 34. 20,oco. 700. 14.000,000. ƒ137.600,000. 165,00c «35. «0,000. ƒ600. ƒ12.000,000. 36. 30,000.. 500. 15.000,000. 37. 30,000. 400. 12.000,000. 38. I 40,000. 300. 12.000,000. 20. <0,oo0. 200. 10.000,000. \ •*y _L_I__ ƒ61.000,000. 335'00°' f 335-510,0°°' a 4 per Ct, ƒ 13.420,400.   Bijlage C. (Zie bladz. 74.) Tweede verbeterde berekening van de perfoneele Quotifatie naar de Inkomften. Clasfe. Huisgezinnen. Inkomften. Totaal. 1. 3. /lOO,O0O. ƒ 300,000. 2. 3- 75500O> 9.25,000. 3. 6. 60,000. 360,000. 4. 10. 50,000. 500,000. 5. 14. 40,000. 560,000. 6. 20. 35,000. 700,000. 7. 57. 30,000. 810,000. 8. 36. 25,000. 900,000. o. 48. 20,000. 960,000. 1- ƒ 5.3IS>ooo» 167. 10. 65. ƒ 18,000. ƒ1.170,000." u. 75. 16,000. 1.200,000. Iq! 95. I4,O0O. 1.330,000. jn. 120, 3 2,000. 1.440,000. 14". 150. 10,000. 1.500,000. 180. 9,000. 1.620,000. 16. 240. 8,000. 1.920,000, Xj\ 320. 7,000. 2.240,000 28* 450. 6,000. 2.700,000. .— - ƒ15.120,000. 1,862. 19. 638. ƒ5,500. ƒ3.509,000. 20. 1,200. 5,000. 6.000,000. 21. 2,000. 4,5°° 9.000,000. 22. 3,000. 4,000. 12.000,000. 23'. 4-300. 3,5°o. 15.050,000. 24. 6,500. 3,000- i9'500500° 25, 10,000. 2,500. 25.000,000, 26 10,000. 2,000. I 20.000,000. 1 ƒ 110.059,000 39,500. a7. 10,000. ƒ1,800. fï 8.000,000., os! 10,000. 1,600. 16.000,000. 29', 12,000. 1,400. 16.800,000. r,Q' 12,000. 1,200. 14.400,000. 31' 15,000. 1,000. 15.000,000. 32. 15,000. 900. 13.500,000. .00. 18,000. 800. 14.400,000. r/ 18,000.' 700. 12.600,000. f ' : ƒ 120.700,000. 149,500. er, 20,000. ƒ 600. /ra.000,000. 36. 25,000. 50 • 12.500,000. 37. 30,000. 400' 12.000,000. 38. 40,000. 300. 12.000,000. iQ' 55,000. 200. n.000,000. > ƒ 59.500,000. 319,500. " J. '" — J ƒ 310.694,000. a 4 per Ct. ƒ 12,4273760,   < 75 > meer dan de helft minder ftelt, dan door ons gefchied is, komen ons nogthands niet overtuigend voor. De vergelijking daarvan met den opbrengst der agt perc. voor de Marine, en der vijf en tien perc. in de tegenwoordige buitengewoone belasting bewijzen niets, zoo uit hoofde van de menigvuldige fraudes, onder faveur der secretesse ten dezen opzigte gepleegd, als om reden van de uitzonderingen, welken de wet hierop veroorloft, doch welken in een ftelzel van gewoone belastingen niet te pas komen, ten zij alleen voor de behoeftigfte clasfe van Ingezetenen. Hoe gering ook een inkomen beneden ƒ 300. op zig zeiven moge fchijnen, wordt hetzelve echter zeer aanmerkelijk in betrekking tot eene belasting, uit hoofde van het zeer groot aantal huisgezinnen, welker inkomsten zoo veel niet bedraagen. En om geene aanmerkingen te maaken over de misbruiken , welken gemaakt kunnen worden van de vergunning, om voor ieder kind in de berekening een zeker gedeelte temogen aftrekken, mogen wij echter niet ongemerkt laaten, dat de onbepaalde woorden der publicatien van 5 JJee. 1797- O". 10.) cn 30 Nov. 1798. (art. 4.), waarbij verklaard wordt, dat van de inkomften kunnen worden afgetrokken de fchaden en nadeelen op mercantiele operatien gelecden , voor zeer verkeerde opvattingen vatbaar zijn, en daardoor zeer getchikt, om zoodanige belasting gansch weinig te doen ■ opbrengen. Immers fchade, op eenigerhande mercantiele operatie geleeden , kan niet als een verlies op winst, enkel als eene fchade en nadeel op de inkomfltn gerekend worden; zij is gedeeltelijk eene fchade aan .deBEZiTTiNGE n, gedeeltelijk op de 1 n k o m s t e n. De be-  < 7<5 > bezittingen van een koopman beftaan of geheel of gedeeltelijk in zijne koopgoederen; hij verkoopt een gedeelte van die goederen of tegen gereede betaaling , of bij ruiling van andere goederen, dat is, hij verandert de foort zijner bezittingen: in plaats (bij voorb.) van fpecerijen neemt hij geld of eenig ander koopgoed, en dezen handel drijft hij op hoop van winst, doch flaagt daarin ongelukkig; hij verzendt de verkochte goederen, maar lijdt daaraan zeefchade, of krijgt, door een bankbreuk van den kooper, den' bedongen prijs niet. Wat verliest nu de koopman? Zeker zijne verkochte goederen, dat is, een gedeelte zijner bezittingen en een gedeelte zijner winfte of in. komen. En welk is het gedeelte van geleeden fchade op winst of inkomen? Geen ander, dan dat gedeelte van den koopprijs, welken hij bedongen heeft, boven het gene de verkochte goederen hem aan inkoop, arbeidsloonen , pakhuishuur en dergelijken gekost heb. ben. Kn dit gedeelte alleen kan als eene fchade of nadeel op de inkomften van dezelven afgetrokken worden , indien men de woorden der Publicatie in eenen gezonden zin opvat. Dezelven zijn ondertusfeheh zoo onbepaald en algemeen, dat men door dezelven ligtelijk op de gedachten kan komen , om zoo wel het verlies van de bezitting als dat van de winst, als een nadeel op mercantiele operatie geleeden, van de inkomften te mogen aftrekken. — Of nu zoodanige verkeerde opvatting daadlijk plaats gehad hebbe, is ons onbekend, en ftaat ons niet te onderzoeken. De uitkomst zal het leeren , en misfchien niet op een gunstige wijs; wanneer in meer diftrirften plaats heeft, het gene ons verzekerd is van een der voornaamfte gemeenelands comp-  < 77 > nomptoirea in het voormalig Gewest Holland, du de ; opbrengst van de io perc. niet meer heeft bedraagen dan die van de 8 perc. In de tafel Leo..Éi hebben wij het getal eer huisgezinnen wel gefteld op 3i9,5°°-> en de IP-ÏBBfl» °? f 31» 694,000., of volgends de vitieufe tafel op 335,°°:>huisgezinnen en ƒ 335.51°>°°°. aan '.inkomften; en door U wordt daarop deze aanmerking gemaakt: dat, alsdan, ieder huisgezin in de geheele Republiek, de gealimenteerde in de hollandfche Steden en de daglooner. tot zelfs in Bataafsch Braband toe, mede gerekend, bij gevolg door één ƒ 1000. inkomften zouden hebben ; en gij vraagt, of dit overeenkomstig is met de waarfchijnelijkheid (bl. «8.) ? Het fchijnt, dat men hierop volftrekt negatief moet antwoorden ; maar dit is ook alleen het gevolg van de wijze van voortelling. In de Republiek zijn meer dan 3i9,5°°-» ze^ ™eer dan 335,500. huisgezinnen; dit meerder getal hebben wij ons voorgefteld, dat zoodanige huisgezinnen zijn, die van de belasting behoorden vrij gefteld te wezen, en daaronder hebben wij begreepen de gealimenteerden en de geringfie daglooners. Onder het geftelde getal hebben wij 170,000. huisgezinnen gecalculeerd op een inkomen van ƒ 200. tot ƒ 600. beiden ingeflooten en iiooco. op een inkomen boven ƒ600. tot beneden /2ooo. Het inkomen der eerften is door elkander f 050 , en der tweeden omtrend ƒ 1100., en van beiden te zamen, dat is van 28o,oco. huisgezinnen, is het door één omtrend ƒ 650. En nu is de vraag, of na aftrek van deze 280,000., en van nog 80,503. huisgezinnen , welken iu deze berekening niet in aanmerking zijn genomen, en alzoo na aftrek van een getal van 36o,5co. huisgezinnen (het getal van Inwooners  < 78 > gerekend op 1.800,000. en twee huisgezinnen op negen perzoonen) niet nog in ons vaderland gevonden zouden worden 39,500. huisgezinnen, welker inkomsten (ge. clasfifkeerd, zoo als door ons is voorgefteld) door ééngeiïaagen, op ƒ 3300. gecalculeerd kunnen worden ? Het komt ons voor, dat dit het gezigtspunt is, waaruit de gevolgtrekkende vergelijking befchouwd moet worden; en dat het antwoord dan zoo negatief niet zijn zal, maar veelligt ten voordeele onzer berekeninge zal uitvallen; zelfs dan, wanneer men het getal der huisgezinnen ftelt op 33.5,500., en der gezamenlijke inkomften op ƒ 335.510,000. De vraag is; of er in ons Vaderland niec wel twintig of dertig hoofden van huisgezinnen zijn, welker inkomften zijn van ƒ50,000. tot ƒ100,000., dat is door één ruim ƒ60,000., en honderd vijftig of honderd zeventig, welker inkomften zijn van ƒ 20,000. tot ƒ 40,000., dat is door één ruim ƒ -27,000. a ƒ a8,ooo.; enz. gelijk dit na. der wordt opgahelderd door de hier bijgevoegde tafel * Lett. D. , waartoe wij dan ook kortheidshalve verwijzen, en er hier alleen nog dit zullen bijvoegen» Als men onder 400,000. Huisgezinnen ftelt 80,500., die in de belasting niet draagen, om dat zij geen ƒ200. aan inkomften hebben; en 150,000., welker inkomften door malkander gefteld worden op ƒ 320.; en nog eens 71,000, wier inkomften door één ƒ740. beloopt; dan is de vraag, of de inkomften van de overige 169,500. of 98,500. huisgezinnen niet wel door één zullen bedraagen ƒ 1550. of 2140.? Of; volgends de grootfte berekening der gezamenlijke inkomften, vrijgafteld zijnde 65,000. Huisgezinnen, en 150,000. op een gemid. deld inkomen van ƒ 350., en nog andere 76,000. opeen van ƒ740,, is de vraag, of het door één geflaagen inkomen der  Bijlage D. (Zie bladz. 79.) Clasfe, Inkomen. Huisgezinnen. Gezamenlijke Inkomften. Door één ieder Huisgezin. ifte Tafel. 2de Tafel. ifte Tafel. 2de Tafel. ifte Tafel. 2de Tafel, a o beneden ƒ 200 65,000 80,500 1 —— van tpt $9 tot 35 ƒ200 ƒ 600 170,000 170,000 ƒ 61.000,000 / 59.500,000 ƒ 3Ö0 ƒ 35° S4 27 f7oo f 1,800 124,000 110,000 ƒ137.603,000 ƒ120.700,000 ƒ 1,1-o ƒ i,ico 2Ó 10 ƒ2,000 ƒ 5,500 39>ioo 37,638 /ii5.i50ï°°0 ƒ110.059,000 ƒ 2,945 f a Ó25 l8 .10 ƒ6,000 ƒ 18,000 1,760 1,695 f i5-iooi0oo ƒ 15.120000 ƒ 8,88o ƒ8,980 g J ƒ" 20,000 ƒ 100,000 200 l67 ^ Ó.ÓÓOjOOO ƒ 5.315,000 ƒ33,300 /3M25 400,000 400,000 /335-5IO>oco f3IO-694>oo° o o beneden ƒ 200 65,000 80,500 van tot 30 36 ƒ 200 ƒ 500 150,000 150,000 ƒ49000,000 ƒ47.500,000 / 327 / 317 35 ga 600 ƒ 900 76,000 71,000 ƒ 56.400.000 ƒ 52 500.000 74^ 74° 3I 27 1,000 ƒ 1,800 68,000 59>00° ƒ 93.200,000 ƒ 80.200,000 i,37i i,373 a6 23 a.oco ƒ 3,500 32 000 S°,8o° ƒ 83.500,000 ƒ 79.550,000 2,610 2,563 22 19 4,000 ƒ 5,5°° 7,io° 6>838 ƒ31.650,000 ƒ 3°-509-,0°o 4>458 4:46i !g 15 6,coo ƒ 9,oeo 1,200 1,19° ƒ 8.550,000 ƒ 8.480,000 7,1*5 7,1*6 ,4 10 10000 ƒ 18,000 500 505 ƒ 6.550,000 f 6.640,000 13,100 13,148 9 en 8 20,000 ƒ 25,000 90 84 ƒ 2.000,000 ƒ 1.860,000 22,222 22,143 7 5 30,000 ƒ 40,000 77 61 ƒ 2.635,000 ƒ 2070,000 34,a20 33,935 4 1 50,000 ƒ 100,000 SS I a* /' 2.025,000 ƒ 1-385,000 61,364. 62>°55 400,000 j 400,000 ƒ335.510,000 ƒ310.694,000   < 79 > der overige 185,000. of 109,000. Huisgezinnen, niet zal bedraagen ƒ 1550. of ƒ 2110.* (*)? Waarlijk! hoe meer wij dit onderwerp overweegen, en onze berekening van de inkomften van alle de Ingezetenen onzes Vaderlands vergelijken met de zulken, die elders op beter en zekerer gronden gerniakt zijn, hoe meer wij overtuigd worden , dat dezelve , fchoon louter fpeculatief, niet verre misgist zal zijn. Men heeft wel de berekening van den britfchen Staatsdienaar pitt gebruikt, om met enkele magtfpreuken de onze belagchelijk te maaken; maar het is juist die zelfde berekening van pitt, waaruit wij meenen tot het tegendeel te moeten befluiten. De gezamenlijke inkomften der Inwooneren van Engeland en Schotland worden door hem berekend op 145. Mill. <£ St. maar bij matiging gefield op 135. Mill. <£ St., en opzigtelijk de genen, die in zijne voorgeftelde belasting zouden draagen, op 101. Mill. <£. St.,dat is, op 1595., X485. en 1122. Mill. Holl., en dus bedraagt onze, bij gisfing en fpeculatie gecalculeerde, begrooting van het gezamenlijk inkomen van alle de Inwooners der ganfche Republiek (die geen ƒ 200. inkomen hebben alleen uitgezonderd) volgends de tafel van 335. Mill. ongeveer T\, § en T$, en volgends die van 310. Mill. OM' £*} 400,oooHuisg. So.sco —— 319,500 ' f 310.694,000 Ink. 150,000 ■ ■■ 47500,00b — 169,500 /a63.i94>0üO-- 71,000——— 52.500,000 — 98,600 ——ƒ410,694,000 — 400,000 Huisg. 65/300 335.000—/335.5ro,ooo.Ink. 150,000—— 49.000,000. — 185,000 ƒ 286.510,000. — 76,000 1 56.400,000. 109,000-—f 230,110,9110, —  *C 80 > ongeveer f en f gedeelcen van de inkomften der gezamenlijke Inwooneren van Engeland en Schotland. Neemen wij nu de laagfte berekening van pitt, en vergelijken wij dezelve met onze laagfte, en met den ftaat van bevolking der beide landen, ( Grootbrittannien gecalculeerd op 7.000,000., en ons Vaderland op 1.800,000. zielen) dan zoude de onze moeten bedraagen ƒ 282.857,135., en dus ƒ 27.836,865. minder, dan door ons is gecalculeerd geworden. Maar hiertegen moet aangemerkt worden, dat de belasting van pitt is eene buitengewoone, en dat volgends deszelfs plan geheel zou vrij zijn een inkomen beneden ƒ 660., en van een beneden ƒ 2200.. de volle belasting niet moest betaald worden, en dat deze beide uitzonderingen door hem in zijne laagfte berekening in acht zijn genomen; terwijl onze berekening gefchikt is voor eene gewoo. ne, pcri;iar.e?-,te belasting, waarvan alleen het inkomen beueden ƒ aco. is vrijgefteld. Of nu de Inwooncrs van Engeland en Schotland, over hei geheel, rijker en vermogender zijn dan die der bataaffche Republiek , of omgekeerd, kunnen wij niet beflïsfen.' Dan — hoe het hiermede ook gelegen zij; wij herhaaien, op gLfingen, fpeculatien en redeneeringen of gebrekige proeven mag een Voiksbeftuur zig niet verhaten; 'er moet vooraf onderzocht worden: of ons Uitvoerend Bewind moest gelijke gronden in zijne magt hebben, als waarop de berekening van pitt gebouwd is. Na de door ons ontworpen belastingen, bij wijze eener perzonele quotifatie naar de waarde van de woonhuizen en de grootte der inkomften, tot remplacement van de tegenwoordige indirecte belastingen, ieder afzonderlijk overwoqgen ;e heb'ben, draagt Gij, zee? £6-  < 8ï > geachte Medeburgers! uwe bedenkingen en zwaarigheden voor, tegen derzelver vereenigde werking , en Gij oordeelt ze drukkende en ondraagelijk voor den min vermogenden Ingezeten , wiens inkomen maar ƒ 300. bedraagt. Gij ftelt de waarde der huizen op 700., de grootte der inkomften op 150,, en de ftaatsbehoefcen op 60. Miilioenen, en neemt aan, dat de vermeerderde lasten alleen gevonden zouden worden uit de beide perzonele quotifatien , zoodat van de waarde der woonhuizen 4., en van de inkomften ia, percent zouden moeten betaald worden. Gij heldert dit op met eenige voorbeelden, waaruit blijkt, dat op een inkomen van ƒ 300. en ƒ 600. meer dan ^, op een van ƒ io,coo. flegts |-, en op een van ƒ 50,000. nog geen § gedeelte van die inkomften, alleen aan deze belastingen, zou moeten opgebragt worden. Uwe voorbeelden zijn waarlijk zeer treffende; eo zij zouden ons van eene voor den min vermogeilden Ingezeten drukkende werking overtuigen, indien dezeiven even bondig en juist waren, en tevens beweezen, dat die drukking in andere belastingen niet gevonden wordt. De oorzaak van de drukking in het algemeen is de geftelde grootere ftaatsbehoeften, en dus eene zwaarigheid, welke onder ieder ftelzel van belastingen aanwezig is, niet alleen ; maar waardoor ook, indien zij permanent op 60. Miilioenen moesten blijven, het welhaast met alle takken van onze welvaart gedaan zoude zijn, inaien de tegenwoordige indirecte belastingen aangehouden wierden: want daardoor zouden de arbeidsloonen der wijze verhoogen, dat niet alleen hetkleen overblijfzel onze fabrieken en trafieken binnen kort geheel zoude verdwijnen, maar het zou zelfs op den koophandel dien rampzaligen invloed moef ten  < Si > ten hebben, dat dezelve fpoedig deze gewesten zoude verlaaten , om zig elders, daar men door zulke ondraagelijke lasten niet gedrukt wierd, te vestigen. De door U gefielde voorbedden maaken deze be> lastingen ongelijk en drukkende voor min vermogenden ; maar het komt ons ook voor, dat de waarde van derzelver woonhuizen veel te hoog gefteld, en daarin de reden der ongelijkheid en drukking gelegen is. In verre de meeste fteden en dorpen onzer Republiek, zo niet in allen, zal geen huis van ƒ iooo. waarde bewoond worden door iemand, wiens inkomften maar ƒ 300, bedraagen ; noch een huis van ƒ 2000. met ƒ éoo. inkomften. Dit heeft misfchien zelfs in Rotterdam en Amfterdam geene plaats. Als men die waarde ftelt op de helfc, zal het nog hoog genoeg, maar de ongelijkheid en drukking reeds voor een groot gedeelte weggenomen, zijn. A. betaalt naar de waarde van zijn huis a ƒ 500 ƒ 20. de grootte der inkomften a ƒ 300. ƒ 36. ƒ 56. B. betaalt naar de waarde van zijn huis a ƒ 1000 ƒ 40. de grootte der inkomften a ƒ 600, / -1. ƒ 113. C. betaaalt naar de waarde van zijn huis a ƒ 20,000 ƒ 800. de grootte der inkomften a ƒ10,000. ƒ 1200. ■ ƒ aooo. D. betaalt naar de waarde van zijn huis a ƒ 50,000 ƒ 2000. de grootte der inkomften aƒ 50,000. ƒ 6000. ƒ 8000. A  < 83 > A. en B. betaalen iets meer dan f, C. f-, en D. iets minder dan \ gedeelte van derzelver inkomften. C. betaalt dus het meest; maar ftelt het inkomen van C. op ƒ 15,000. en van D. op ƒ 4.9,000., dan betaalt de eerfte ƒ 3,600. en de andere ƒ 6,800., en alzoo iader ook iets meer dan \ gedeelte van hunne inkom», ften. Zoo ongelijk dus, volgends uwe voorbeelden, de werking dezer belastingen is, zoo gelijk is zij vol. gends deze voorbeelden. En hieruit trekken wij dit. gevolg: dat alle voorbeelden louter wil.ekeurig zijn, enkel fpeculatie en onderftelling, waardoor niets beweezen wordt, maar waaruit, op zijn hoogst, zou kunnen blijken, aan welke zijde de meeste waarfchijnelijkheid is. Gefteld nu, dat dezelve was aan uwe zijde; zoude daaruit wel volgen, dan de grootte der belasting voor ieder burger in geene volkomen gelijkheid ftaat tot de inkomften van anderen; maar dit zou nog niets tegen de belasting zelve bewij'.en; ten zij tevens zeker ware, dat deze ongelijkheid of bij andere belastingen in het geheel niet, of veel minder gevonden werd ; doch welk wij oordeelen, dat met reden in twijfel getrokken, zo niet ontkend kan worden. Onder alle ftelzels van belastingen zal deze ongelijkheid plaats hebben, en wel het meest bij indirecte belastingen. Wij twijfelen zelfs, of het wel mogelijk is, om deze evenredigheid altijd flapt in acht te neemen, ten zij men zig bepaalde tot niet meer dan ééne belasting, waartoe Gij fchijnt over te hellen, (zie bl. 32.), en waarvan wij niet geheel afkeeiig zijn. Onder de voordeelen, welken aan indirecte belastingen worden toegefchreeven , is het voornaamfte, dat zij ongevoelig gedraagen worden: doch dit komt ons voor als een zeer wezenlijk bezwaar tegen deF 2 zei-  < u > zélven; omdat hét bijkans onmogelijk is, om te ontdekken, hoeveel ieder in 's Lands lasten draagt, en of de één daardoor meer gedrukt wordt dan de ander. De meeste bedenkingen tegen ons plan zijn daarom haren oorfprong daaraan verfchuldigd, dat alles zoo naakt en bloot open ligt, zoodat men alle de zwaarigheden daarvan met een opllag van het oog zien kan, terwijl men het tegenwoordig ftelzel van belastingen voor volmaakt, althands beter dan ons plan, houdt, omdat men geene van deszelfs gebreken en zwaarigheden ziet. Kende men het drukkende van indirecte belastingen, wist ieder, wat hij in dezelven opbragt, en kon hij berekenen, wat anderen opbrengen moesten, men zoude met dat oude ftelzel zoo vooringenomen niet zijn. — Dit is geene bloote befpiegeling of redeneering, maar rust, onder anderen, ook cp eenen brief, welke onlangs uit Groningen aan één onzer door een ongenoemden is gezonden, en waarvan de inhoud hierop uitkomt: Dat de Schrijver, zederd verfcheiden jaren gewoon alles, wat in zijne huishouding gebruikt wordt, aan te tekenen, daardoor in ftaat is geweest, om naauwkeurig te kunnen nagaan, wat hij aan den Lande betaalen moest; dat hij hetzelve over den jare 1797. hebbende opgemaakt, bevonden had, dat het had bedraagen ƒ 155 :19 :2, behalven de belasting van eenig Land, welk hij in eigendom en gebruik heeft. Hij berigt verder, dat hij een oud zwak man is, die weinig betaalt aan lijfstoebehooren, (in het voormalig gewest Stad en Lande wordt ook eene belasting op klederftoffen geheft) die m?.ar twee domeftieken houdt, zoodat zijne huishouding beftaat uit maar drie perzoonen, en, gemerkt zijne omftandigheden, uit nog eens zoo veele perzoonen  < 85 > nen zou kunnen beftaan, waardoor zijne betaaling aan belastingen wegens het confumptive aanmerkelijk grooter zoude zijn. De Schrijver heeft jaarlijksch ƒ 1200. inkomen, welken hij ook verteert, en zijn woonhuis heeft hij, naar zijn beste weetenfchap , getaxeerd op ƒ5500., en oordeelt hetzelve geen ƒ 4000. waardig. Gefteld nu dat de ftedelijke belastingen, door dezen burger betaald, onder de gemelde ƒ 155 : 19 : 2. begreepen zijn, doch waarvan door den brieffchrijver niets wordt gezegd, en bedraagen ƒ 25 :19 : 2,, en alzoo 's Lands belastingen ƒ 130 ; en aangenomen, dat het quantum der tegenwoordige belastingen bedraagt 34. Mill., en dat het voormalig gewest Stad en Lande in zijne quote behoorelijk is aangellaagen geweest, als mede dat de Lands lasten voor het vervolg 44. Mill. zullen moeten opbrengen; dan zou die zelfde Burger aan die lasten volgends het tegenwoordig ftelzel moeten betaalen ƒ168:4:10.; of, wanneer de ftads belastingen, gelijk waaifchijnelijk is, hieronder niet begreepen zijn, ƒ201 : 16 : 8.; en volgends ons plan: aan Verponding . . . . , ƒ 35: o: o. eerfte quotizatie naar de waarde van "t woonhuis . . - ... 78:15:0. tweede quotizatie naar de grootte der inkomften . ♦ » . ' . . - 48: 0:0. / 161:15: o. Zijne lasten zullen dus, volgends ons ontwerp, minder bedraagen, dan volgends het tegenwoordig ftelzel, ƒ6:9:10. of ƒ 40:1:8 ; welk meerdere de eerlijke man nu gerekend kan worden te moeten betaalen, om dat anderen door hunne fluikerijen en fraudes minder opbrengen. F 3 Pus,  < 35 > Dus', geachte Medeburgers! uwe bedenkingen tegen ©ns ontwerp overwoogen hebbende, blijft ons overig de befchouwïng uwer zwaarigheid tegen de wijze van inning door ons voorgefteld. Want het geen gij b!. 30. in het voorbij gaan zegt, ,, dat het bijzondere opmer„ king verdient, dat men in Frankrijk reeds al gaande weg te rug komt tot de, voorheen met zoo veel en„ thufiasme afgefchafte , indirecte belastingen ; en dat de ondervinding ddar ten minften fchijnt te bewij„ zen, dat ééne of weinige aigemeene belastingen, in „ evenredigheid van de betrekkelijke vermogens der „ Ingezetenen ( zoo men bedoelde ) geheven worden„ de, ten aanzien van het genoegzaame en uitvoere$J lijke, cp den duur de proef niet kunnen veelen." komt ons voor niet ter zake te dienen. De oude belastingen zijn aldaar niet na. ' bedaard overleg en met Voorzigtigheid afgefchaft, en de nieuwe niet na behoorelijk voorafgaand onderzoek ingevoerd. Het geldwezen was in Frankrijk onder de laatfte twee koningen deerlijk in de war, en is de oorzaak van.de omwenteling aMaar.- Niets was natuurlijker te wagten geweest, dan dat de vertegenwoordigers des franfehen Volks met ernst op deszelfs redding en herftel bedacht zouden geweest zijn, en dat zij daarin geene veranderingen, dan na rijp bÊïaad , zouden ingevoerd hebben: maar in plaatze daarvan fchaften zij de ouden met enthufiasme af, on voeren, midden in het grootfte geldgebrek uit het vootig beftuur afkorrstig, en tegen de verbaazende kosten tor het voeren'-'van den oorlog noodig, nieuwe belastiageny raet^even denzelfdemgeesrdrift, in, en plaatzen aan het beheer der finantien en de invordering der belastingen zoodanige lieden , op alle welker noodige kunde en goede trou w niet veel te boogen valt. Ten , de-  < ®7 > dezen opzigte is er in het fransch bcftuur geene vastheid van beginzelen, maar onzekerheid, aanhoudend wankelen en veranderlijkheid. Ook is daaraan, onzes inziens, veel eer toe te Ichrijven het voordel van het Uitvoerend Bewind der tranfche Republiek tot het weder invoeren van indirecte belastingen; doch welk door het Vertegenwoordigend Lighaam des franfchen Volks is verworpen geworden. Het gene in Frankrijk gebeurd is, bewijst niets tegen ééne of weinige algemeene belastingen, omdat men in Frankrijk nimmer een behoorelijk ftelzel van geldwezen of belastingen gehad heeft; en het bewijst even min iets tegen ons rapporten plan. pns plan is een ftelzel, een geheel, welk niet vordert, om oude belastingen met enthufiaS" me aftefchafFen, of nieuwen onberaaden in te voeren; maar om de ouden te behouden, tot dat een nieuw ftelzel in orde en gereedheid gebragt is, om te gelijk met het affchaffen des ouden ftelzels in werking gebragt te worden. Dan van dezen uitftap te rug keerende, zien wij verfcheiden redenen door U bijgebragt, waarom Gij het met ons niet eens zijt omtrend de wijze van het invorderen en gaderen der belastingen, en zullen nu tot de ovcrweegiug daarvan overgaan. Ons voorftel deswegens komt hierop uit: De Republiek in Gemeenten, en dezen in wijken verdeeld zijnde, zullen de ingezetenen van iedere wijk hunne eigene gaarders aanftellen; deze zullen de bij hun ontvangen termijnen van iedere belasting, uiterlijk binnen ééne week na den afloop van iederen termijn, bezorgen aan die genen , welken daartoe door de gezamenlijke ingezetenen hunner Gemeenten gecommitteerd zijn ; en dezen zullen gehouden zijn om de bij hen ontvangen gelden F 4 uit.  < 88 > uit alle de wijken hunner gemeenten, binnen veertien dagen na den afloop van iederen termijn, vragtvrij overtebrengen aan het comptoir van de generale ontvangers, die over elk departement of resfort door het uitvoerend Bewind zullen zijn aangefteld — alles onder zoodanige voorziening en behoedmiddelen van borgtocht en commisiien van toezigt, als iedere wijk en gemeente zal noodig oordeelen — en op zoodanige bezoldingen, als iedere wijk en gemeente, onder goedkeuring hunner plaatslijke Municipaliteiten, aan dezelven zal toeftaan, en welke kosten door dé gezamenlijke ingezetenen eener plaatze , percents gewijs over ieders belasting om te flaan, gedraagen zullen worden: komende alzoo de wedden der departementale ontvangers alleen voor rekening van den Lande , zie bl. 29. of 46. artt. 46. en volgg. van ons Rapport. — Uwe bedenkingen hiertegen houden in: Dat, daar het innen der belastingen een aanmerkelijk gedeelte uitmaakt van de uitvoerende magt, het ten eénenmale ftrijdt met alle gronden van een wel ingerigt Beftuur, wanneer het Volk die magt aan zig be. houdt: en dat de voordeelen van zoodanige meeidere bezuiniging niet kunnen op weegen tegen de nadeelen daarvan, dat het Volk zelf de uitvoerende magt in handen heeft. —■ Dat wanneer zoo veele differente belastingen pp zeer weinige voorwerpen verplaatst worden, zulks van zelfs reeds een zeer gunftigen invloed zou hebben op het kostbaare, dat tot hiertoe in dit opzigt mogt plaats hebben. — Dat dat gedeelte der ingezetenen , welk het grootst aandeel in de belastingen draagt, zig veel veiliger zal achten bij gaarders en ontvangers door het Gouvernement aangefteld, dan wanneer duaromtrend eene directe keus in de grondvergaderingen plaats had. Gaar-  ♦C 89 > Gaarne ftemmen wij U toe, Medeburgers! dat het met de gronden van een wel ingerigt beuuur «rijdt, wanneer het Volk een gedeelte van de uitvoerende magt aan zig wilde behouden, en dat daaruit dugtige nadeelen zouden kunnen voortvloeijen. Maar daarin zijn wij het met'^U niet eens, dat de door ons voorgefielde wijs om de belastingen van de particulier* Ingezetenen te verzamelen of te gaderen, en in 's Lands kas te brengen, zoude behooren tot de uitvoerende magt. Het is tog niet mogelijk, om uit iedere Gemeente door alle de oorden der Republiek de opbrengst van derzelver belastingen, terftond na één éénige plaats, waar dan ook de nationale thefaurij moge gehouden worden, te brengen. Gelijk bet nu gaat, zullen 'er altijd gaarders over zekere kleine omtrekken moeten zijn, en het geld zal uit hunne handen, zoo als nu gefchiedt, door die van hoofdgaarders, en departementale ontvangers, moeten komen in 's Lands kas. Is het nu voor de Republiek en het Gouvernement niet om het even, of de Inwooners van een zekeren zeer Ideenen omtrek, hoofd voor hoofd, aan den plaatstijken Gaarder hunne belastingen komen voldoen , dan of een ieder hunner en allen te zamen hun geld ter hand ftellen aan derdens, door welken zij het aan den plaatslijken Gaarder laaten bezorgen? Kan dit genoemd worden een gedeelte der uitvoerende magt aan zig te behouden? Of moet het dien naam draagen, om dat die gaarders der onderfcheiden wijken en gemeenten niet door het Gouvernement aangefteld, noch uit 's Lands kas bezoldigd worden? Zal het geene onder de voorige order van zaken ten dezen aanzien plaats heeft gehad, en voor als nog plaats heeft, en nu geen gedeelte der uitvoerende magt uitmaakt, zulks F 5 dan  ♦{ ©O dan zijn, wanneer, naar de tegenwoordige orde, algemeene belastingen over de ganfche Republiek gebragt zullen zijn? Er is misfchien niet een eenig der voormalige Gewesten, waarin tegenwoordig niet juist dat zelfde, of iets dergelijks gefchiedt, als wij over de ganfche Republiek hebben voorgedraagen. In het voormalig Holland is het zoo met de Verpondingen gelegen. Nimmer zijn derzelver gaarders of ontvangers, op het platte land zoo min als in de fteden, van 's Lands we» ge aangefteld geworden. Iedere plaats wordt, volgends haar quohier, zoo als het van jaar tot jaar wordt bij- en afgefchiveven, jaarlijksch door den provintialen ontvanger aangeflaagen en ter betaalir.g gefommeerd , om ten haren koste de verpondingen te gaderen en aan het comptoir van den ontvanger generaal te bezorgen (*). En gefteld, doch geenszins toegegeven, het ware een gedeelte van de uitvoerende magt, dan waarlijk is het een zoodanig en zoo gering gedeelte, dat wij eenigen nadeeligen invloed voor geheel onwaarfchijnelijk, bijkans onmogelijk, houden; terwijl de voordeelen daarvan zig niet enkel bepaalen tot het pecuniële. In een waarlijk republikeinfchen regeeringsvorm , gegrond op democratiefche beginzelen, daar alle leden der maatfehappij', zonder onderfcheiding van geboorte, bezitting, ft and of rang, eene gelifte aar.fpraak hebben op derzelver voordeelen , en daar geene ampten en bedieningen erflijk of bijzondere (♦) Niemand trekke uit de fioidige wijs, waarop die verpondingen, in het voormalig Holland, in 's Landskas gebragt zijn , en nog gebragt worden , een gevolg tegea dit gedeelte van ons plan; want bij hetzelve is daartegen genoegzaam voorzien.  •C 91 > der e voorrechten zijn van hun, die ze waarnee* men (*); daar dus ieder burger door zijne medeburgers tot de gewigtigfte posten geroepen hun worden; in zoodanige republiek, kan het geenszins onverfchillig, maar zoude het van 't allergrootfte belang zijn, dat ieder burger ook een zeker aandeel had in een zeker kleen gedeelte van de adminiftratie; want de zorg voor de rigtige gadering der belastingen in een wijk, kan op zijn hoogst tot het adminiftrative, en gewis nimmer tot de uitvoerende magt, gerekend worden te behooren. Iemand van foldaat of matroos tot generaal of admiraal te maaken, is niet dwaazer, dan iemand uit den laagften ftand ,der maatfchappij tot reprsefentant te verkiezen ; maar gelijk een foldaat of matroos, tot den hoogden rang opklimmende, een alleruitmuntendst generaal of admiraal kan worden, zoo ook kan een burger uit den laagften ftand, mindere deelen van het adminiftrative doorioopende, in de eerfte gefchiktheid verkrijgen tot de volgende, en eindelijk een zeer bekwaam Volksvertegenwoordiger worden. En, daar ieder gedeelte van eene adminiftratie, hoe gering ook, zijne moeilijkheden heeft, zou de ondervinding, hoe ligt men verkeerd beoordeeld kan worden, eenen iegelijken burger omzigtiger maaken , om het gedrag van hooger adminiftrative en andere vergaderingen te berispen; en omgekeerd, in de hoogere vergaderingen zoude men veel beter over de minderen kunnen oordeelen, wanneer alle of eenige van derzelver leden die .lagere gedeelten waren doorgewandeld. BcCt) Algemewie Beginzelen, geplaatst voor de Acte va» "Staatsreg.art. 3. en 15.  ♦C 92 > Bezuiniging is dus geenszins het eenig voordeel onzer voorgeftelde wijze van het innen der belastingen, gelijk in het vervolg nog nader zal blijken; terwijl het genoeg zal zijn op uwe tweede reden: dat de reductie van zoo veele differente belastingen tot eenige weinigen reeds een voordeeligen invloed moet hebben op het kostbaare der tegenwoordige finantiële adminiftratie: alleen aan te merken, dat het niet genoeg is eenige of gedeeltelijke bezuiniging in te voeren, maar dat de uitgeputte kasfén zoo der Ingezetenen als van den Staat vorderen, om alle mogelijke middelen daartoe aan te wenden. Wanneer volgends ons voorftel de opbrengst der belastingen , voor den lande kosteloos, gebragt wordt aan de comptoiren der departementale ontvangers, en eene goede repartitie ter rigtig geregelde betaalingen, die van 's Lands wege gedaan moeten worden, op die ontvangers is daargefleld, zal 'er niet alleen een zeer aanmerkelijke fchat jaarlijksch worden befpaard, maar ook de Staat geen gevaar loopen, dat ongetrouwe commifen, van de verblijfplaats der nationale thefaurij uitgezonden om van argelegener comptoiren geld af te haaien , met 's Lands gelden doorgaan. Het is niet noodig, dat het provenu van de belastingen, bij voorb., in de departementen van den Eems, den Amjlel, of Schelde en Maas eerst gebragt wordt na den Hage , om van daar wederom na Groningen, Leeuwaarden, Am fier dam, Dordrecht, Breda, den Bosch enz. verzonden te worden, ter voldoening van de traftementen der leden van de departementale Beftuuren en Gerechtshoven, militaire trac* tementen van in die ftreeken guarnizoen houdende troupes, van aanbefteeding van werken aan dijken en vestingen, of van het bouwen en uitrusten van oorlog- fche«  < 93 > fchepen , en van de foldijen der equipagien van dezelven enz.; die kan veel eenvoudiger en op minder kostbaare wijze gefchieden. Bezuiniging was ook het eenige, noch het voornaame doelwit, welk wij in de door ons voorgeftelde belastingen en de wijs van inning derzelven beoogden; 'er waren wezenlijker en gewigtiger voordeelen, zoo wij meenden, door dien weg te bekomen. « Naam- lijk, het is voor een Volk dikwerf het werk van één oogenblik zijne vrijheid te herkrijgen en zig onafhangelijk te verklaaren; maar zijne vrijheid en onafhangelijkheid te behouden , vereischt alle mogelijke middelen van behoedzaamheid en voorzorg : derzelver verlies, hoe zeer te vooren en van verre voorbereid, wordt ook dikwijls in één ogenblik bewerkt. De Conftitutie, welke een Volk zig verkiest, moet daarom ook in alle hare deelen zoodanig ingerigt zijn, dat die genen , aan welken het beftuur wordt toevertrouwd, de minst mogelijke middelen in handen hebben , om de Vrijheid des Volks te kunnen aanranden. Hiertoe poogden wij met ons plan iet bij te draagen, door die ontzaggelijke menigte van finantiele amptenaaren geheel noodeloos te maaken , en alzoo aan alle de zulken, wien ooit de lust zoude bekruipen, om eenigen aanflag te willen maaken op de Vrijheid des Volks, een middel te minder aan de hand te geeven , om zig een geduchten aanhang, door hoop van behoud of verkrijgen van ampten, te maaken. Wij kunnen ons hierover ter dezer plaatze niet verder uitlaaien ; ook is het onnodig: de gefchiedenis van ons Vaderland, de gebeurenisfen van den dag wettigen den grond van ons denkbeeld, en zouden ons ten reden verftrekken, om, indien de door ons voorgeftelde wijs * vaa  < 94 > van het innen der belastingen, al eens eenige zwadrigheid had, welk wij echter niet kunnen toeftemmen, dezelve, om der zekere voordeelen wille, te gedoogen en te draagen. Het behoud en het verlies der vrijheid hangt van ontelbaare oorzaaken af,- en de Volks zaak vordert om de eerden te vermenigvuldigen en algemeen te doen werken. Juist die zwaarigheid, welke Gij, iri de derde-plaats tegen ons plan in dit opzigt maakt, bevestigt ons in onze overtuiging van de gefchiktheid van dit middel tot het oogmerk, welk wij ons daarmede voorfielden. Het was eigenlijk de ondervinding, dat juist die genen, die het meeste belang hebben in eene goede volkskeuze, die het best in ftaat zijn, om die verkiezingen in de grondvergaderingen eenen goeden zwaai te doen neemen, dezelven het minst bezochten; het was deze ondervinding, welke ons bepaalde, om de Wijks- en Gemeenre - gaarders door een onmiddelijke verkiezing in de Wijksvergaderingen te doen aanftellen. Het belang van het oogenblik werkt op verre ,de meeste menfchen fterker, dan dat geen, welk zig in het verfchiet vertoont, hoezeer in zig zei ven oneindig gewigtiger, dan het andere. Juist die huiverigheid, om zig over een delicaat punt openlijk uitte» laaten, wanneer het 'erop aankomt, om mee befchei. den vrijmoedigheid zijne gedachten te zeggen, is de dogter van onverichillige, gevoellooze koelheid voor de zaak en de belangen der vrijheid, en de moeder der verflaaving. Wanneer een Volksvergadering, zonder intrigucs cn invloed, bij éón gekomen is, om uit haar midden éen te kiezen, om het even waartoe, en waartoe allen, die tot dezelve beboeren, aldaar tegenwoordig zijn, zal het nooit misfen, of de bcsre, althands een daartoe gefchikt perzoon, zal gekoozen wor-  < 95 > worden. Wanneer alle de ftemgerechtigde inwooners eener wijke, dat is in dezen, alle die genen, die hun aandeel in de lasten der maatfchappij draagen, vergaderd zijn tot de verkiezing van gaarder of gaarders der termijnen van de belastingen — wanneer de Kiezers der wijksvergaderingen eener gemeente vergaderd zijn tot de verkiezing van de plaatslijke gaarders, heeft men niet te vreezen, dat daartoe perzoo« nen gekoozen zullen worden, aan welken eene dergelijke maniance van penningen niet al te best toebetrouwd zou zijn; terwijl het eigenbelang ook wel zorgen zal tegen eene ligtvaardige goedkeuring van niet fufficiente borgen , die, bovendien, verpligt kunnen worden tot het ftellen van reële of gejustificeerde borgtocht. Uwe zwaarigheden tegen ons ontwerp overwoogen hebbende, zij het ons vergund, ook kortelijk onze gedachten te zeggen over het geen Gij, in het flot van uwen brief, zegt, haast in bedenking te willen geeven nopends eenen anderen grond van berekening van het aandeel, door iederen burger in den algemee. nen last te draagen. Wij zijn het volkomen met U eens, dat iedere belasting hare zwaarigheid heeft; dat uit de vereeniging van twee of meer belastingen ook wel nieuwe zwaarigheden kunnen rijzen ; en , gelijk wij te vooren (bl. 83.) reeds gezegd hebben, wij aouden 'er niet geheel afkeerig van zijn, indien men zig bepaalde tot maar één' éénige; fchoon wij andera meenen, dat de vereenigde werking van de beide door ons voorgeftelde middelen juist gefchikt is, om, zo niet geheel, althands voor een gedeelte weg te nee. men die zwaarigheden van ongelijke drukking, welke anders in ieder derzelver, afzonderlijk werkende, geöor-  *<[ 96 > geoordeeld zou kunnen worden plaats te hebben (*).-— Dat iemands bekende verteeringen bij de Commisfalisfen, die het onderzoek zulien doen, en bij de Natie, mede in aanmerking genomen worden, of men zig behoorelijk geclaslïficeerd hebbe, is gansch natuurlijk; maar dat zij den eenigen grond van berekening, hoeveel ieder in den algemeenen last te draagen hebbe, zou uitmaaken , komt ons voor tegen gelijkheid en billijkheid te ftrijden. Gij gevoelt zeiven, „ dat de zwaarigheid ten opzigte van de ongelijkheid „ hiermede niet vereffend is." En, ,, om aan „ een iegelijk de faculteit te geeven, om zoodani,, ge fom, als men zou meenen te moeten bepaa,, len, dat voor zijne exiftentie onontbeerelijk was, ,, van deszelfs verteering af te trekken , en wel„ ke fom, in evenredigheid van het aantal kinde„ren, welken iemand mogt hebben, vergroot zou „ kunnen worden," erkent Gij zeiven, „ zou wel „ een verzagtend hulpmiddel, maar nog geen radicaal » ge- (*) Ware de belasting naar de waarde der woonhuizen de eenige, dan zou men in kooplieden, daar dezelve veel grooter is dan op andere plaatzen, over ongelijkheid ie klaagen hebben; en omgekeerd, indien 'er geene andere was dan die naar de grootte der inkomften. Het ongelijke , welk bij de vereeniging reeds vermindert, wordt nog minder drukkende, omdat men in kooplieden honderd gelegenheden tot winst heeft, die men elders te vergeefsch wenscht. Hoe menig een zoude niet gaarne in de voormalige Landgewesten , naar een grooter waarde van zijn woonhuis , meer willen draagen in de landsbelastingen, indien hij die gelegenheid had, die men elders heeft, om zijn geld, met yoordcel, in eenigen handel te gebruiken.  < 97 > y, geneesmiddel zijn, te meer daar dat onontbeerlijke A zeer betrekkelijk is." Dit hangt niet enkel, noch grootendeels af van het gedeelte der Republiek, welk men bewoont; naar voornaamlijk van het geen men door verteeringen verftaar. Alle bepaaling, welke men van dat woord zal willen maaken, moet wille-, keurig zijn, en alzoo ongelijk deen werken. Behoort, bij voorb., onder verteeringen het koopen van boeken, fchüderijen en andere liefhebberijen? Of; dat iemand om de twee-, drie of vijf jaren zijne oude paarden, reistuigen huis^eiaaden enz. verkoopt, en nieuwe aankoopt? Maar bovendien: geniet iemand voor dat gedeelte zijner irikemften, welk hij, volgends de, te maaken bepaaling, niet zoude verteeren, geene befcherming van den Staat? Behoort hij de kosten van die befcherming ni t te vergoeden door een geëvenredigd aandeel in de belasting!? Of moet hij daarom minder aan den Lan.'e opbrengen, dan een ander, omdat hij verliest minder te vertèeren, dan de ander verteeren moet'? Stelt twéé burgers, die beiden een gelijk vermogen bezitten; dat de een den landbouw, de ander den handel oefent; dat de eerfte vier en de ander agt ten honderd wint; dat de eerfte zijn inkomen geheel moet veneeren , en dat de ander daarvan maar een vierde gedeelte verkiest te verteeren: dan zal de eerfte het du'-beld moeten betaalen van het gene de tweede verkiest te betaalen aan den lande; Van waar komt aan de Maatfchappij het recht tot zulke ongelijke belasting? bijzonderlijk, als meri overweegt, dat de oor'ois'asten van den S aat voornaamlijk om des Koophandels wil veroorzaakt moeten worden; daar alle oorlogen, welken de Republiek G tot  < 98 > tot nog gevoerd heeft, of ooit voeren zal, om des koophandels wil hebben of zullen gevoerd moeten worden. Maar deze ongelijkheid en drukking wordt grootendeels, zo niet geheel, weggenomen, a's de belasting ligt op het gansch inkomen, het ;.ij dat het verteerd worde of niet. De landman getroost zig de fchaden en meerdere lasten van den oorlog, fchoon om des koophandels wil gevoerd, omdat alle bronnen van 's Lands en der Ingezetenen welvaart naauw aan elkander verbonden zijn. En zoo als het met den landman gelegen is, zoo is het wederkeerig met den koopman en alle andere Handen der Maatfchappij gelegen. De bronnen van volkswelvaart zijn zoo naauw aan den anderen verbonden, dat ze allen op elkander den grootften invloed hebben. Daarenboven; eene belasting op de inkomften is voor het Gouvernement altijd een zeker kenmerk van de meerdere of mindere welvaart der Natie. Het bedrag der belastingen van iederen ftand of van iedere clasfe van Ingezetenen, welken hetzelfde middel van beftaan hebben , kan geene verandering ondergaan, of het moet ter kennisfe van het Bewind komen: dit is daardoor in ftaat, om de oorzaaken op te fpooren, waarom zekere tak minder bloeit, en middelen tegen deszelfs verder verderf daar te ftellen , of om van voorbijgaande voordeelen tot een beftendiger bron van welvaaren gebruik te maaken — Met eene belasting op verteeringen is het zoo niet gelegen: dezen zijn altoos willekeurig; zijn nimmer een zeker blijk van den graad van welvaart, en gaan dikwerf nog langen tijd op gelijken voet voort, Eadat die ten hoogften top geftegen was, en reeds daadlijk is afgenomen. 'Er is fchijn noch blijk van eenig  *€ 99 > eenig verval, voordat het dikmaals te laat is, daar tegen eenig redmiddel te ftellen; en de kwijnen» de clasfe betaalt belastingen, waarvoor het geene geëvenredigde befcherming van den Staat meer ge» niet. Ziet daar, zeer geachte Medeburgers! eenig antwoord op uwe vriendelijke letteren , waarmede Gij ons vereerd hebt. U daarvoor nogmaals onzen dank betuigende , gelijk ook voor de verleende vrijheid, om de tusfchen ons gewisfelde brieven door den druK gemeen te maaken , verzekeren wij U van onze oprechte hoogachting.