CHARACTER - SCHETS DER VROUWEN, DOOR CARL FRIEDRICH POCKELS, geheimraad van den hertog van brunswyk. - lunenburg. naar het hoogdüitsch: DOOR Mr; jOANNES van der LINDEN, ADVOCAAT TE AM STEL DAM. TWEEDE DEEL. tb leyden, B X A. en J. HONKOOP. M li C C C I I.   I N H O U D DER AFDEEL;INGEN. v. VROUWELIJKE EIGENZINNIGHEID, EN VROUWELIJKE LUIMES. Bladz, J/J)erzetver oorzaaken. — Afwisfelingen en veranderlijkheden zijn deels natuurlijk, deels zedejfjfe. — Eene van haare voornaamjie bronnen be' ftaat daar in, dat de verwachtingen der Frouwen niet overeenflemmen met den "wezentlijken Jlaat der weereld, voornamelijk in den echtenftand. — Deszelfs ellende, wanneer de kwaad» luim daar in heerscht. — Eenige bijzonderheden des aangaande i V I. GEVOELIGHEID DER VROUWEN. Derzelver verfchillende gedaanten en zoorten. —■ Gevoeligheid van medelijding of Sympathie; van vriendfchap en liefde. — Gevoeligheid van huwelijks teederheid, van moederlijke liefde , van natuurlijk gevoel, van zwaarmoedigheid, van levensmanier , en van fijnere befchaving van den Geest 46 VII.  xV INHOUD. V I I. COQUETTERIE DER VROUWEN. Bladz* Dezelve begint voornamelijk, wanneer het Meisjen in de groofe weereld intreedt. — Haar eerjle en naaste grond. — Èaar algemeene aart en verr werpelijkheid. — Goedaartige Coquetten in tegenover flelling van de geênen, die van eenjlechten inborst zijn. — Gefchetst tafereel van beiden. — Agterhoudendheid en konst van veinzen in eene ontrouwe Vrouw. 9a V I I L VERVOLG DER VOORIGE AFDEELINGi Vroege verleiding van een Meisjen tot Coquetterie door haare eigene Moeder. — Verwelkende Coquetten, die jonge Mannen, en ontluikende, die oude Mannen trachten aan zig te verbinden% _ Gedrag van Coquette Vrouwen in den echten /laat omtrent haare eenvoudige en doorzichtige , omtrent haare eerzuchtige, zinlijke, inhaalige, en koelbloedige Mannen. — Geoorloofde Coquetterie. — Coquetterie der Natuur en Konst *3a CHA-!  CHARACTER-SCHETS DER VROUWEN- VROUWELIJKE EIGENZINNIGHEID, EN VROUWELIJKE LUIMEN. Derzelver oorzaaken. — Afwisfelingen en veranderlijkheden zijn deels natuurlijk, deels zedelijk. — Eent van haare voornaamjle bronnen beftaat daar in, dat de verwachtingen der Vrouwen niet overeenftemmen -Met den wezentlijken ftaat der weereld, voornamelijk in den echten-ftand. — Deszelfs ellende, wanneer de kwaade luim daar in heefscht. — Eenigi bijzonderheden des aangaande. Elk mensch heeft zijne eigenzinnigheid, in zoo verre die een gevelg is van de geneigdheid tot vrijheid en eigenliefde, die allen menfchen eigen is. Elk mensch is, natuurlijk en zedelijk, zig zeiven de naafte. In alle zijne daaden, ten minften in de meeften , bedoelt hij, of middelijk , of onmiddelijk, of regelrecht, of zijdelings, zijn eigen Ik, en koomt altijd II. Deel. A we"  2 C HARACTER- SCHETS weder daar op terug, hoe braaf en edelmoedig zijn character ook fchijnt te zijn. Hij zoude, al wilde hij ook, niet anders kunnen handelen; hij zoude zig zeiven moeten verlochenen, en de wetten zijner natuur omkeeren, wanneer zijne eigenliefde en bedoeling vao eigen voordeel zoude ophouden. Deeze richten en bepaalen overal zijn oordeel, als mede de manier en wijze, op welke hij de dingen rondom zig gewoon is af te meeten en te rangfchikken (*). Hoe klein en naauw beperkt zijne weereld ook immer zijn moge, (*) hrlvetius heeft zijne gedaehten, nopens deeze denkwijze der menfchen, in eene zeer fchoo»e gelijkenis voorgelteïd. Zie hier de geheele plaats: „ Indien de na„- tuurlijke weereld aan de wetten der beweging onderwor- pen is, de zedelijke is het niet minder aan die van het „ belang. Het zelve is op deeze aarde het betooverend ,j vermogen, waar door de gedaante van alle voorwerpen „ in het oog van alle fchepzelen veranderd wordt. Is het „ vreedzaam fchaap, dat op onze weiden graast, niet een ,» voorwerp van verfchrikking en afgrijzen voor die fchier „ onzigtbaare infeften , die rusfchen de bladeren van het „ groene kruid woonen en leven? Laaien wij, zeggen zij, „ dit vernielend en wreed gedierte ontvlieden, wiens keel „ ons, en onze wooningen, in eens verflindt. Waarom „ neemt het de leeuwen en tijgers niet ten voorbeeld? Dee„ ze goedaartige dieren vernielen onze wooningen niet; zij j5 voeden zig niet met ons bloed; rechtvaardige wreekers „ der misdaad zijnde, flraffen zij her fchaap over de wreed,j heden, die bet zelve tra onzen opzigte begaat." — CJ1. De&l, bladz. 69 en 70. der Tweebr. Uitgave van  der VROUWEN. 3 ge, zoo zal zij echter om de fpil zijner ontwerpen en nukken draaijen moeten. De natuur van zijnen wil brengt mede, dat hij zig tot wetgever van het geheelal zoude opwerpen, wanneer dé ftaat van dit leven zulks veroorloofde. Maar deeze ftaat beperkt zijne eigenliefde binnen eenigë gfenspaalen, en teekent voor zijne werkzaamheden en begeerten eenen kring af, dien bij niet overfchreden moet, ten ware hij zig zeiVen nadeel zoude willen toebrengen. In het eerde begin is zijne ziel irt eenen openbaaren firijd met deeze duizenderlei beperkingen Van zijn leven en vrijheid; de meefte dingen ftrijden met zijne rustelooze driften; niets gevalt hem, het geene zijne zinnelijkheid maar eenigzints bepaalen kan; maar daar hij in deezen firijd ontallijke maaien zwigten moet, daar hij de veelvuldige muuren, die hem van buiten omringen j niet kan doen neder ftorten; zoo wordt hij eindelijk aan zijne ketenen gewoon, en het verftand treedt nu langzaamerharid in de plaats van hevige begeerten. De eerfie jaaren der kindsheid toonen deezen ftrijd der menfchelijke ziel met de uitwendige weereld, en derzelvér natuurlijke vrijheid op eene zeer merkwaardige wijze. Het kind is het fprekend beeld van eenen ónbeperkten dwingeland, vermits het nog geenen anderen wil, dan den zijnen, kent, en niet bezeffen kan, hoe'er een andere zoude kunnen zijn. Zijne neigingen zijn de eenige wetten van zijnen wil, en dus zijne driften zoo goed als eigendunkelijk, zoo lang zijne neiging tot vrijheid door de opvoeding niet geregeld wordt; De mensch is dus van natuure eigenzinnig, hij is het op haar bevel, en zal het blijven, zoo lang 'er nog een polsflag in hem klopt. Derhalven is 'er ook *een eigenfchnp van het men> A a fche-  4 CHARACTER - SCHETS .fchelijk character, waar van de befchaving en beperking aan den opvoeder meerder zorge en moeite kost, ^als dit, dewijl bij genoodzaakt is met de natuur zelve te kampen , en aan den anderen kant de vrijheidsgeest van het kind zeiven zekerlijk niet geheel moet worden uitgedoofd. 'Er wordt eene veelheid van ondervinding, en een niet gemeen doorzicht, vereischt, 'om hier in den juiften middenweg te vinden, en de 'eigenzinnigheid der jeugd zoodanig te leiden, dat zij noch te weinig, noch te zeer bepaald worde. In het eerfte geval zoude de jongen en het meisjen bi} vervolg eene onteerende last der menfchelijke maatfchappij, een zeer kwaadluimig, koppig, ongeregeld fchepzel worden, op het laatst zouden zij Hechts ellendige marionetten, en mededogen swaardige ftaavenr zonder zelfs-vermogen en zelfs-wil, blijven, of ook met des te grooter gevaar voor zig en anderen hunne ketenen naderhand verbreeken. Met opzigt tot het eerfte worden ongetwijffeld zeer groote gebreken in de opvoeding der Vrouwen begaan. Men ftaat ia het begrip , dat.de meisjens, uit hoofde van haar teederes en fijner geftel, meer behooren te worden ontzien, en omtrent dezelven meerder toegevendheid gebruikt, dan omtrent de jongens, waarom zij dan ook doorgaans minder, dan de laatstgemelde , getuchtigd worden. Haar verlokkend, zacht en teeder wezen, haare natuurlijke apedaartigheid en eenvoudige fchranderheid heeft het weeke hart der ouderen te veel bedorven, dan dat men niet zelfs die gebreken zoude over 't hoofd zien, die op de verkeerdheid van het vrouwelijk charafter eenen zoogrootcn invloed hebben, en het gevoel van waarheid in deszelfs eerfte opkomen onderdrukken. Men is met deeze toegevendheid nog niet te vreden , men  der VROUWEN. 5 men houdt voor het kind zijne eigene gebreken verholen , men veroutfchuldigt ze, men laat anderen de {traffe daar voor lijden. Dit is, naar mijn inzien, onder alle de onveritandige regelen der opvoeding zekerlijk de onverftandigfte , en de jaifte weg tot voortplanting der vrouwelijke eigenzinnigheid, en van derzelver inbeelding, die alle paaien te buiten gaat, en op die wijze was dan ook de flaaffche toegevendheid en weekhartigheid der ouderen gemeenlijk de grondflag in 't vervolg van haare ontallijke vrouwelijke luimen , die reeds zoo oneindig veel onheil in de weereld gebragt hebben, en nog verder brengen zullen. Wanneer men een gedacht, het welk bij vervolg van het onze af hangelijk zijn moet, dewijl het de natuur zoo gebiedt, niet vroegtijdig aan de kunst van zelfs-beheerfching gewendt, wanneer men niet met groote zorgvuldigheid op het uitbreeken van haare kleine, maar des te meer eigenzinnige heerschzucht acht geeft, niet vroegtijdig aan haar de plicht van gehoorzaamheid en onderwerping inprent; zoo zal men haar aan een onnoemelijk lijden van het 'leven bloot ftellen, en haar de fchoonfte beftemmingen en genoegens van haar beroep zelfs moeielijk maaken. Men denke niet, dat men hier zoo langzaam als mogelijk , te werk moest gaan, en dat de kinderen gemeenlijk eerst in laater tijd eigenzinnig en door eigenbelang gedreven worden. Ik zoude mij zeer moeten bedriegen , wanneer ik niet reeds bij zeer veele meisjens van vijf of zes jaaren, de wonderbaarlijke neiging tot eigenzinnige luimen, tot een onaangenaam, verdwaasd character, ontdekt hadde, waar door de volwasfenen zig doorgaans zoo befpottelijk maaken, en ons zoo verre van zig te rug ftooten. Het kleine meisjen verA 3 ftaat  $ CHARACTER-SCHETS ftaat reeds zoo goed, als haare moeder, een koppij zwijgen en norschheid te vertoonen, zoo wel als zij, haar onaangenaam gezicht, haar ongefleld voorkomen , haare huilende ftem, haare geneigdheid tot tegenfpreken, haare opzettelijke koppigheid, en haare lelijke apftuivingen, te hebben. Het gedraagt zjg ftuurs en gedwongen, eer het weet, waarom het dit doet, het fpeelt de rol van beledigde, wanneer het nog geen mensch beledigen kan. Zoo al de natuur bij toeval iets tot dusdanige vrouwelijke neigingen moge hebben toegebragt, dewijl zij den Vrouwen een gevoeliger zenuwgeitel, dan aan ons, gaf; zoo heeft echter de opvoeding het meefte daar toe gedaan , en wij zullen deeze gebreken voorzeker van het édne jaar tot het andere meer en meer zien aanwasfen. — Hoe meer wij Mannen zelve, door den heerfchenden toon van den tegenwoordigen tijd vervoerd, de zinnelijkheid der Vrouwen trachten te befchaaven en te onderriekten; hoe meer wij haare verbeelding door fchoon geteekende beelden van zinnelijke begeerten en verleidingen aanzetten, en haare denkvermogens door eene te hooge ingefpannenheid buiten den kring van haar beroep brengen; hoe meer wij haar zenuwgeftel door liefde-driften, en eene verleidende geeftige eenftemmigheid fteeds tot nieuwe fchokken aanprikkelen; hoe meer wij haar verftand door den fchitterenden glans van boek - geleerdheid bederven, en door de Waarde, die wij aan haar wijsgeerig gerammel hechten, aan haare ongeregelde inbeelding, en lust om altijd gelijk te willen hebben, dienstbaar zijn; hoe hooger wij haar in de burgerlijke zamenleving opvijzelen, en even daardoor den kring der werkzaamheden van haare natuurlijke doorfieepenheid, en haaren on-  der VROUWEN. ? onverzadelijken hoogmoed, uitbreiden, hoe onver* dragelijker zij zig voor ons en voor zig zeiven zullen maaken, en door de nu van alle kanten aangezette prikkelbaarheid van haar gevoel, en door den te groeten omvang haarer begeerten, haare onvermijdelijke ellende helpen voltooijen. Men vcrootloove mij, dat ik tot eene nadere befchouwing dev vrouwelijke lui' men komen moge. Mijne lezers zullen dit woord, zonder eene fcholastieke uitlegging, van zelf verdaan. De Vrouwen hebben, zoo jong, als oud, zonder dat zij het immer bemerken, en 'er zig een denkbeeld van maaken kunnen, haare afwisfelende, en op zeke» re tijden wederom komende, veranderlijkheden , eveft als de maand April het veranderlijke weder. DikwilS zinken zij, uit de opgeklaardfte en vrolijkfte gemoedsgefteldheid, op het onverwagtst, en nu en dan als geheel tegen haaren wil, in de treurigfte ltilte en nefirflagtigheid weg. Alles is nu ten haaren opzigte veran* derd. Haare ftem is huilende, ééntoonig en afgebroken, haare oogen door traanen bevochtigd, haare geheele houding als van iemand, die lijdt, en tevens in* gefpannen is. Haare oogen dwaalen rond op eené langzaame wijze, en zonder in het bij zijnde gezclfchap eenig deel te neemen, of wenden zig met eene zichtbaare droefheid naar den grond. Gij wilt u met deeze ongeftelde Vrouwen en Meisjens in gefprek inlaaten, gij wilt haar opbeuren, en haar door een onfchuldig boerten een nieuw leven geven, alles is vruchteloos! Gij wordt met eene onvcrfchillige houding, meteen misfehien nog onverfchilliger woord, of zelfs wel met beledigingen, afgewezen. Deeze" Vrouw is voor u niet te huis, zij wil thans in geen A 4 ge-  8 CHARACTER SCHETS gefprek treeden, de weereld is haar walgelijk geworden, zij ziet niets, dan zotten en zottinnen om zig heen, zonder te bedenken, dat zij misfchien de eerfte en voornaamde onder dezelven is. Zij doet zig voor, als of zij geneigd was te fterven, zij zit neder gedrukt , als of zij met geen levendig mensch meer in betrekking dond, zij haat alle menfchen, dewijl zij misfchien een enkelen beledigde. Zijn deeze luimen van eenen onduimigen aart, worden zij door een zeer levendig, tot toorn geneigd, geftel begunftigd, is de verdwaasde gevoeligheid van deeze Vrouwen grooter, dan haar klein verdand; zoo ftooren zij dikwerf den besten huisfelijken vrede zeiven, en pkjatfen onlust, gramfchap en kijvagie op haaren gouden throon, of vernielen de teederfte eensgezindheid van elkander minnende zielen. De kinderen worden in deeze driftige opwellingen van het bloed onfchuldig gekastijd en weggedooten, de dienstboden met onduimigheid en bitfe woorden weggezonden , de Mannen ontfangen nieuwe verwijtingen , wegens gebreken, die voor lang gebeurd , en daaden, die voor een geruimen tijd afgedaan waren, de gebuuren worden met alle hunne gebreken voor het licht gebragt, en de zuiverde deugr den verdacht gemaakt. De anderzints zoo braave en doorzigtige Vrouw fchijnt op eenmaal haare gezonde oogen verloren te hebben, Zij kan geene waarheid verdragen; zij befchouwt alles van de verkeerde zijde, en uit een ongewoon gezichtpunt, Haare gevoeligheid is op zulk eene wijze ingefpannen, dat de minde roering derzelve honderd wantoonen te gelijk in haare verbeelding te weeg brengt, en in het geheele character eene onrustige wending veroorzaakt. — Maar dikwils zijn, eer men het gelooft, deeze boos-  der VROUW E N. 9 boosaartige dampen weder verdwenen, de onweerswolken drijven af, en de vertoornde Godin, voorheen zoo neêrilagtig, en vol kwaade luimen, ftaat nu met haare helderfchijnende oogen en fchitterend gelaat, als geheel herfchapen, voor u. De ziekte van het vrouwelijk gemoed was Hechts eene voorbijgaande ongefteldheid geweest. De gefolterde Man , de te rug geltooten minnaar, wordt nu misfchien des te tederer omhelsd, de dienstboden des te gekker bedorven. Kortom, voorheen moest alles in het huis, op den wenk der gevoelige gebiederes, een treurig gelaat aanneemen; thans moet alles weder in het vrolijke vallen. Het is onlochenbaar,, dat het vrouwelijk gedacht bijna altijd door fchielijkere, levendigere, en gedeeltelijk ook meer vervliegende gevoeligheden, als het onze behcerscht en geregeld wordt. De langzaamfte vrouwelijke zielen zelfs zijn dikwils in zulk een graad gevoelig en miltziek, dat zij nu en dan als helfche furiën te voorfchijn komen. De voorzigtigfte en bedaardfte onder de Vrouwen, denken en handelen doorgaans met eene haaffigheid, die wij Mannen niet bereiken kunnen, Dikwils zijn zij in haare gevoeligheden zoo verre voor uit, dat zij door onze langzaamheid zelfs te onvreden en mismoedig gemaakt worden , en ik geloove, dat zulks nu en dan eenen fchadelijken invloed op onze liefde, ten haaren opzigte, hebben zoude, ware het niet, dat haare tederheid en vreesachtigheid niet zoo dikwils gewoon was haar met ons te verzoenen. Zomtijds echter is deeze gemoedsverandering en ftille luim der Vrouwen eene opzettelijke trek en kunstgreep van haar, om de oogen der Mannen tot zig te trekken. Zij willen door eene beA 5 t0°-  lo CHARACTER ■ SCHETS tooning van treurigheid onze deelneeming in haare geheime bekommering vermeerderen; zij willen daar door des te beminnelijker, belangrijker en verleidender voor ons worden, fchoon zij dikwils in dit fluit merkelijk mistasten. Zij gelooven, dat in de vrouwelijke neêrflachtigheid als een zeilfteen gelegen is , dien wij Mannen niet wederftaan kunnen, en zij hebben in zeker opzigt, en in zekere oogenblikken , daar in geen ongelijk; de indruk der ftille vrouwelijke bekommering werkt dikwerf dieper op ons, dan fchoon*. heid en tederheid- — Dan, zij weten tevens , dat eene te lang aanhoudende, weemoedige luim, en een oog, waar uit fteeds traanen vlieten, ons eindelijk zeer verveelen zoude, en daarom gaat haare droefgeeftige houding dikwils zoo fchielijk tot den toon van luidruchtige vrolijkheid over. De fcherpzinnige menfchenkenner, saint evremont, heeft in één zijner meefterlijke Brieven aan de Vrouwen van zijnen tijd , die geenen, welke eene gemaakte droefheid en neérflagtigheid vertoonen, en van een ingebeeld lijden des gemoeds droomen, zeer nadrukkelijk genoemd:.— Comédiennes d,affli6tion. Ik weet niet, of men een gepaster en bekwaamer uitdrukking voor deeze zoort van Toneelfpeleresfen zoude kunnen vinden. De redenen van deeze dikwils zoo zonderlinge veranderlijkheid der vrouwelijke luimen, kunnen dus in 't algemeen zeer voegzaam in natuurlijke en zedelijkeverdeeld worden. De natuur heeft het nu eenmaal zoo gewild, dat het vrouwelijk gedacht aan meerdere lichamelijke gebreken , of, wanneer die uitdrukking te hard mogt in de ooren klinken, aan meerdere natuurlijke onbekwaamheden moest onderworpen zijn. Het getal van deeze fteeds wederom komende en onvermij-  der V R O UWEN. ü «lijdelijke, fchoon gedeeltelijk geringe, lastigheden, Zal natuurlijkerwijze ook de prikkelbaarheid haarer zenuwen vermeerderen, en niet zelden eene ontevredenheid over haaren natuurlijken en burgerlijken fland te weeg brengen. Het is waar, dat de natuur haar één der omvaardeerlijkfte gefchenken met haare ichoonheid en vrouwelijke bevalligheid gegeven heeft; maar het is ook waar, dat de Vrouwen dit gefchenk, door de tederheid en fijnheid van haar geitel, dikwils zeer duur betaalerj; ja zoo duur betaalen moeten, dat de meefte Vrouwen oogenblikkelijk met ons ruilen zouden , wanneer in de natuur een weg daar toe open ftpnd. Men zegt niet te veel, wanneer men beweert, dat de natuur, ten aanzien van zoo veel lichamelijk lijden jegens het vrouwelijk gedacht, eenigermaatcn naar de wijze der ftiefmoeders fchijnt gehandeld te hebben, en dat wij Mannen zeer te vreden kunnen Zijn, van niet in haare plaats te ftaan (*), En ge-? fteld (*) „ De natuur zelve, " (zegt een goed Fra;i?c-h Schrijver,) „ fchijnt, toen zij zulke gevoelige en zagta „ wezens vormde, zig veel meer met denelver bevalligheden, dan geluk , te hebben bezig gehouden. De Vrouwen, onophoudelijk door fmart en vrees omringd, dee„ len in onze onheilen, en zien zig bovendien onderhevig „ aan ellenden, die haar bijzonder eigen zijn. Zij kunnen „ het leven niet geven, zonder zig aan deszelfs verlies bloot „ te fielten. Elke febok, dien zij ondervinden, vermin„ dert haare gezondheid, en verkort haare levensdagen. „ Wreede ziekten tasten haare fchoonheid aan: en wanneer ,, zij dien geesfel al ontfnappen, ontneemt haar de tijd, „ die deeze fchoonheid vernielt, dagelijks een gedeelte » van  li CHARACTER- SCHETS fteld ook, dat haare van tijd tot tijd wederkeerendé ziekelijkheden niet altijd met pijnen gepaard gaan, zoo hebben zij echter, ook in de gezondfte Vrouwen, droefgeeftigheid en eene kwaade gemoedsgefteldheid ten gevolge, en verijdelen voor haar niet zelden de aangenaamfle uuren des levens, en de zaligde oogenblikken van gevoel. Heeft de natuur haar geheel en al tot vruchtbaare moeders beftemd, of zijn haare huwelijken niet gelukkig: zoo hebben haare lasten geen einde, en het verraadt dus van onze zijde een niet zeer teder en dankbaar gevoel, wanneer wij, omtrent haare fmarten, zoo onverfchillig zijn, dewijl zij door de „ van haar zeiven. Dan kunnen zij geene befcherming meer „ verwagten, dan van de vernederende rechten van mede„ dogen, of de zwakke Mem der dankbaarheid. De maat„ fchappij vermeerdert bovendien voor haar de onheilen der ,, natuur. Meer dan de helft van het weereldrond is met „ wilden vervuld, en bij alle deeze volken zijn de Vrou„ wen zeer ongelukkig. — Aan de oevers van de Qrenoco „ heeft men moeders gezien, die uit medelijden haare „ dogten ombragten, en bij haare geboorte verfmoorden. Zij befchouwden dit wreed mededogen als een plicht, „ enz. " BJfai fur le caraftère, les moeiirs & Pefprit des femmes, par Mr. thomas, Paris 1772. in 8vö. Zoortgelijke tafereelen, van den deerniswaardigen ftaat van het vrouwelijk gedacht, vindt men bij dem eunier., ueber Sitten und Gebrauche der Volker, uitgegeven door hissmann, Nurnb.\7%l. in meikers Gefchichte des Weiblichen Gefchlechts, en andere bekende Weiken van deeze.n geleerden en arbeidzaamen navorfcber der gefchiedenis va» het menschdom,  SER VROUWEN. a$ de natuur zelve daar toe zijn beftemd geworden. Men moest dus ook billijkerwijze zeer genegen zijn om haar alle deeze luimen en veranderlijkheden van charaóter te vergeven, die uit fchuldelooze zwakheden van het. lichaam, en uit de onaangenaamheden van haaren liaat, gewoon zijn voort te fpruiten. Wie zoude deeze ongelukkigen niet beklaagen, met haar geen hartelijk medelijden hebben, haar tegen onbillijke beöordeelingen en harde behandelingen niet beveiligen. Maar minder infchikkelijk en toegevend moest men zijn omtrent alle die verdwaasde vrouwelijke luimen , welke door eene gemaakte inbeelding en eigenzinnigheid, of ook door eenige zoort van.onmaatigheid veroorzaakt worden. Hoe goed ook de Vrouwen gewoon zijn de fpijzen te verteeren, zoo worden echter zeer veele kwalijkgezind en onverdraaglijk , juist op een tijd, dat wij Mannen zoo gaarne vrol'ijk zijn mogen, onder en na de maaltijd. Wanneer het den geheelen morgen mooi weder in huis geweest is; zoo barden aldaar dikwils op het onverwagtst, en door de beuzelachtigfte gelegenheden, onweersbuien uit, en herfcheppen de genoeglijke maaltijd der echtgenöoten en kinderen in gift en gal. Ik weetniet, of eene kleine overloop der laatstgemelde het verteerings - vermogen der vrouwelijke maag zelve helpt bevorderen, en of de Vrouwen, uit eene zoort van neiging tot deeze behoefte, een fteeds voor handen zijnde geneesmiddel in haar eigen bloed bezitten; maar dit weet ik, dat veele Vrouwen haare Mannen bij de maaltijd oud en gemelijk maaken, in plaats dat zij, voor hunnen arbeid, aldaar fteeds jong en opgeruimd zijn moeiten. De zoogenaamde zedelijke gronden, der duizender- lcije  4r CHARACTER - SCHETS Icije kwaade luimen van het vrouwelijk geflaeht, zljiï gelegen in zoo veele afzonderlijke hartstochten en zwakheden van character, dat ik mij aan geene optelling van dezelven durve waagen. Beledigde laatdunkendheid, en ingebeelde hoogmoed, nijd, naijver, liefde, haatelijkheid, gierigheid, hébzucht, moedeloosheid, en honderd andere aandoeningen * maar voornamelijk de kwaade gewoonten en verkeerde tocgevenheid, zoo ongelukkig voor de jeugd, hebben beurtelings invloed op de gemoeds-verandering der Vrouwen in vroegere en laatere jaaren. Ik zal óver zommigen van deeze oorzaaken der kwaade luifnen nog iets moeten zeggen: 't»'0 Wanneer de tjdelheid zig bijna met niets, dart met eene ingefpanriene, misfchien zeer befpottelijke, opmerkzaamheid met bet uiterlijke van de perfoon, en met met wezentlijke vrouwelijke verdiénden bezig houdt, wanneer zij ons haare eigene gebreken verbergt ; en ons fleeds niets dan het beeld van eene gemaakte beminnenswaardigheid vertoont, Wanneer zij overal van anderen, die wéftigt geene beweegreden of neiging daar toe hebben, opofferingen, hulde en vleijerijen begeeft, en Wel doorgaans met zeer veel ernst begeert; zoo is het zeer natuurlijk, dat juist die zelfde ijdelheid, die zoo veel vordert, en zoo weinig te rug geeft, met de haar omgevende weereld zelden'kan te vreden zijn, en dat zij zig zelve, dikwils zonder eene willekeurige gelegenheid, door anderen voor beledigd houden zal. Dikwils gevoelt z'rg eene ijdele Vrouw* geraakt en veracht* wanneer geen mensch 'er aan dagt, of denken wilde om haar te beledigen; dikwils fpeelt zij de rol van kwalijk behandelden en beledigden, wanneer haar zelfs de groot-  der VROUWEN. *5 grootfte eere bewezen was. Ja, het uur van eene kwaade luim is met al derzelver verfchrikkelijkheden en lompheden voor handen, tot dat zij door het een of ander aangenaamer voorftel weder verdrongen wordt. Een kwalijk opgevat fcheef aanzien van iemand anders, een hul gefprck van denzelven met eene andere Vrouw, eene te diepe buiging van den Man , van wien men zulks niet verwagtte, een tegenfpraak * eene tusfchenpoozing in het praaten, eene te ernftiget ofte hartelijke toon van onderhouding, eene behaaglijke optooi van eene andere Vrouw, een misflag aan tafel, in het dansfen en fpelen, het vlakken van een kleed, en duizend andere, nog veel geringere, zaa* ken, kunnen aan de vrouwelijke ziel deeze bange en onrustige gemoeds-geftalte geven. Ik fluite hier zelfs de dieper doordenkenden niet uit, dewijl, op het ftulc ■ der ijdelheid, bijna alle Vrouwen zwak zijn. Wie is in ftaat alle de ontwerpen der vrouwelijke ijdelheid te berekenen, waar mede zoo veele Vrouwen de gezelfchappen en groote weereld intreden ? Welk een onmeetlijk veld, om te bearbeiden, levert niet haare lust tot verovering op, maar welk eene ftoffe tevens tot ontallijke kwaade luimen! En al wa« re deeze lust zoo groot niet, als wij Mannen vermeeften dezelve op te merken, al ware dezelve niet eene der voornaamfte bronnen van haare ongenoegens; zoo zoude nogthans de ellendige, en nimmer rustende zucht der Vrouwen over haaren rang, haar nimmer over haare luimen laaten heerfchen. Ik heb zeer gefchikte Vrouwen bij eene aan haar aangewezene zitplaats, die een weinig naar het benedenfte gedeelte der tafel ftond, bij eene uit misvatting verkeerdelijk gedaans uitdeeling van plaatfen, bij een niet belangrijk  16 CHARACTÉR-SCHETS rijk genoeg gezelfchap tot eene maaltijd,' 'bij de geringde verwaarloözing van eenige plechtigheid, op eenmaal alle evenwicht van geest zien verliezen. Dagen lang waren zij daar óver te onvrcderi, en vrienden , zoo wel als bloedverwanten; moedén dit bezuuren. — Dit is, naar mijn inzien, eene der grootde zwakheden Van de Vrouwen, men moge tot haare verontfclnüdiging Zeggen, wat men wil; en hét doet, voornamelijk in lioogere Handen, waar men de menfchen zoo dikwils niet naar de verdienden, maar naar den rang der perfoonen, waardeeren moet, verbaazende nadeelen. Dan, dewijl deeze twist over den rang zig in alle handelingen en betrekkingen van het leven gewoon is te mengen , daar zij ligtelijk onverzadelijk en onbuigzaam wordt; zoo kan aan dezelve -nooit met mogelijkheid voldaan worden, en dan begint de Vrouw, op het neemen van wraak over geïeedch hoon te denken. Dit alleen reeds maakt den •invloed van het vrouwelijk genacht, in Staatsbelangen, zoo hoogst gevaarlijk en ongelukkig! Deeze belediging der Vrouwen in haaren rang heeft geheele Staaten verwoest, ontallijke Familien in den grond ■ceholpen en droomen bloeds vergoten; maar zij is zomwijlen in haare vergiftige ontwerpen nog verder gegaan , zij heeft dikwils de beste en edelde Regenten zeïven bedorven, en haaren zegepraal op de kundigde verleiding der zuiverde deugden tot de laagde misdrijven gegrondvest. ■ Zouden ook misfchien de Vrouwen misfchien daarom aan de zucht voor haaren rang zoo zeer zijn overgegeven, dewijl zij den rang niet als iets eigendommêlijks, maar"als iets van ons geleend, bezitten, en der* halve'n op de behoudenis daar van des te meer moeten acht  der VROUWEN. acht geven ? Of is in den ring eene dubbele ftoffe tot ijdelheid gelegen, dewijl de rang op zig zeiven reeds iets fchitterendst voor de vrouwelijke verbeelding is, en bovendien door bijkomende betrekkingen aan de vrouwelijke ijdelheid dagelijks nieuwe fpelingen en gelegenheden verfchafFen kan ? Ik geloove, dat men de grootte van deeze zucht op beiden zoude kunnen gronden, ja zelfs de hevigheid van de kwaade luimen der Vrouwen, wanneer zij haare Mannen voorbeledigd houden, daar uit kunnen afleiden. In deeze gevallen is de ontevredenheid der Vrouwen doorgaans grooter, dan die der Mannen. De Man heeft het zijnen vijand reeds lang vergeven; maar de vrouwelijke gevoeligheid deswegens zal misfchien eerst met den dood ophouden. — De beide Mannen zullen weder vrienden, hartelijke vrienden kunnen worden', de Vrouw zal, omtrent den belediger, haar leven lang wantrouwende blijven, dewijl haar hart een te levendig gevoel heeft, en haar geest kleiner is, dan de geest en het character van den Man. Dit kan tot haare verontfchuldiging dienen, wanneer zommige bij eenige belediging, aan haare Mannen aangedaan, zig als half raazende aanftellen, en dit kan tevens eene reden zijn, waarom zij ook bij eene reeds lang uitgedoofde liefde, evenwel de zwakheden haarer Mannen , met eene zoo angstvallige zorgvuldigheid, pogen te verfchoonen. ( b.) De liefde, van welke ik bij vervolg eene afzonderlijke Geestkundige verhandeling leveren zal, heeft haar eigen rijk van vrouwelijke luimen en opvattingen. Zoo fchoon als zij haar gevoel weet af te maaien , en de gewaarwordingen van haar inwendig geluk te verbeteren en te vermeenigvuldigen, zoo onftui- II. Deei.. B mig,  iS CHARACTER • SCHETS mig, norsch en ongefteld kan zij worden, wanneer zij haare bevalligheden en ziels-goedheden voor beledigd houdt, of in derzelver uitwerkzelen mistast. Zij kan heden blind, zij kan meer dan blind omtrent haar geliefd voorwerp zijn, en morgen duizend oogen hebben C * ), zoo dra zij een mistrouwen in zijne genegenheid ftelt, en hem eenige onverfchiliigheid cjntfnapte. Zij heeft wel Hechts een eenigen groóten wensch, waar op alle haare gedachten en genoegens neder komen; maar deeze wensch der vrouwelijke liefde is zoo levendig, zoo vuurig, zoo veel verlangende , dat zij niet zelden, van wegen haare levendigheid en uitgeftrektheid, aan een gelijken graad der mannelijke liefde gewoon is te twijffelen , en in deeze twijffeling is de Holle gelegen , die de meefte kwaade luimen bij verliefde Vrouwen doet ontbranden. Zal de Man, die thans in uwe ziele woont, altijd met u even fterk, even levendig gevoelen? Zal uw hart met het zijne tot die eenftemmigheid kunnen zamenvloeijen, wanneer 'er ook Hechts een klein onderfcheid van wederkeerig teeder gevoel mogt ftand grijpen ? Heeft nog geene andere, betere, Vrouw over zijne ziel geheerscht, en, zoo dit het geval was, zoude ik bij die vergelijking winnen of verliezen? Heeft hij nog nooit bemind, en zal hij mij dus altijd beminnen ? Zal geene C*) rousseau drukt zig met weinige woorden hier omtrent zeer krachtig uit: — „ Men heeft de liefde blind ., gemaakt, om dat zij betere oogen heeft, dan wij. " Zie rEfprit, Maximes & Principes de j. j. rousseau, Neufchatel 1791. pag. 57.  der. VROUWEN. 19 ne wellustige Vrouw hem meerder trachten tot zig te trekken? Zouden mijne bevalligheden niet te vroeg voor hem verwelken, of, wanneer ik daar van flechts weinig bezitte, zal hij met dat weinige te vreden zijn, en wanneer hij het fchijnt te zijn, zuilen zijne woorden met zijn hart overéénftemmen, zal hij altijd zoo fprcken ? Zoude ik hem fteeds behaagen kunnen , daar'er fchoonere , befchaafdere, verftandigere Vrouwen, dan ik, zijn? Zal hij geene zwakheden in mij befpeurd hebben, die ik misfchien zelve nog niet zag? Zal hij met al mijnen en zijnen goeden wil voor het vervolg gelukkig worden? Zal hij zig niet, uit hoofde van deeze of geene mijner jeugdelijke verkeeringén met eenig ander Man, hoe onfchuldig die ook waren, door kwaade tongen tegen mij laaten opzetten? Zal hij nimmer, tot zelfs in de grootfte kleinigheid toe, een huichelaar omtrent mij zijn? Deeze en veele andere, deels nog gewichtigere, vraagen werpt de vrouwelijke liefde, onder de bedrieglijke ingeving van geheime minnenijd, dagelijks op, en wordt daar door de moeder van haare eigene allerzonderlingfte luimen en gemoeds-kwellingen. Ongelukkiglijk wagt zij de beantwoording van zulke vraagen, gelijk het bijna met alle driftige lieden doorgaans gaat, niet eens rustig af, waardoor zij echter zeer gemakkelijk zoude kunnen bevredigd worden; maar zij werpt die,allen onder elkander, en vermeerdert daar door flechts haar wantrouwen en twijffeling. Zij heeft met honderd vijanden, van buiten en van binnen, te gelijk te kampen; hoe zoude zij altijd in een goeden luim kunnen zijn! Zij heeft haargeheele leven met een ander over de helft gedeeld, moet nu Biet eene dubbele bezorgdheid, met opzicht tot zoo B a yee;  20 CHARACTER-SCHETS veele zaaken, bij haar oprijzen! Komen 'er uuren van liefde, in welken zig de Vrouw boven alle paaien heen gelukkig gevoelt; zoo zal zij, uit hoofde haarer natuurlijke vreesachtigheid, evenwel niet altijd de wantrouwende gedachte kunnen ontwijken, dat een zoo hoog geluk misfchien niet lang duuren kan, zonder tevens te bedenken, dat dit geluk altijd kan behouden worden, dewijl dit zoo geheel van onzen goeden wil afhangt. Over 't algemeen is de liefde, in weêrwil van alle haare verlokkelijkheid, van alle de haar aankleevende zedelijke fchoonheid, eene veel te onrustige en mistrouwende hartstocht, dan dat zij immer zorgeloos zoude kunnen zijn. Zorgen behooren tot haar inwendig beftaan. Zij verfchaft zig kwellingen, al had zij 'er geene. Zij ziet en hoort dingen, die nergens voor handen zijn; zij houdt haare wonderlijkfte droomen voor wezenlijkheden. Zij ftort zig in afgronden, waar zij den effen weg betreden konde; zij trotfeert, waar zij verzoeken moest; zij verzoekt, waar zij trotfeeren moest; zij fluimert, waar haare grootfte werkzaamheid gevorderd werd, en is bovenmatig werkzaam, waar zij zeer rustig zijn konde. Hetfpoor, door haar bewandeld, is te glibberigy en haar tred, dan eens veel te vreesachtig, dan eens veel te ftout, dan dat zij immer het evenwicht zoude weten te houden. O) Ik heb hier boven de gewoone wijze van opvoeding der Vrouwen mede onder de hoofd - oorzaaken van derzelver veelvuldige onaangenaame en onvergenoegde luimen geteld, en tot bevestiging van deeze {telling is niets meer noodig, dan een getrouw tafereel van deeze manier van opvoeding zelve. Het een en ander heb ik ten dien opzigte hier boven aan-  der VROUWEN. 21 gewezen, het hoofdzakelijkfte zal ik hier ter onderrigting, waarfchuwing en overreding voor Ouderen en Opvoederesfen, moeten herhaalen. Elk waarneemer van het menschdom , die in de groote weereld geleefd heeft, zal mij moeten toeflemmen, dat aan de jonge meisjens, in weerwil van allen uiterlijken dwang van opvoeding, in voornaame huizen, en die zij onder dezelven rekenen, te veel wils gelaaten, en haare neiging tot allerleije kleine grilligheden en luimen niet genoeg bepaald wordt. Men gaat dikwils met de dochters zoo omzichtig en verwijfd om , als of zij wezens van een hooger geflacht waren, en als of zij tot alleenheerfcheresfen der menfchelijke Maatfchappije gevormd moesten worden. Ouders, dienstboden , vrienden, nabeftaanden, brengen het hunne daar toe bij, en al deed het geen mensch, zoo zouden het nogtans de veel te zwakke, en veel te toegevende Grootmoeders doen, die onder alle volken, en luchtftreeken, terwijl zij misfchien haare eigene kinderen vergeeten, gewoon zijn haare Neefjensen Nichtjens door het toegeven van kwaade gewoonten, natuurlijk en zedelijk te bederven. Elk huisgenoot fchijnt zig verdienftelijk te willen maaken, door niet alleen aan de kleinfte verlangen der kinderlijke eigenzinnigheid te voldoen , maar hnn zelfs daar in voor te komen. In veele huizen zijn derhalven de geftrengfte en bepaaldfte beveelen gegeven, die niet zelden in 't befpottelijke en ongerijmde vallen. Wie deeze beveelen niet naauwkeurig in acht neemt, wie het ijdele meisjen niet door toegevendheid helpt bederven, en zedelijk vergiftigen, wie haar niet met liefkozingen overlaadt, ofwel eene ftrengere opvoeding aanraadt, wordt voor eenen eigenzinnigen vijand van kinderen B s ge-  aa CHARACTER - SCHETS gehouden. Men wil nu, het zij uit eene verblinde liefde omtrent de kinderen, of uit eene onverftandige oude gewoonte, zijne dochter zoo , en niet anders opvoeden, dat is, haar op die manier haar geheele leven ongelukkig maaken. Zij moeten eigenzinnig, hoogmoedig en ongemakkelijk worden, al wilden zij het zelfs niet. Onder dit ophullen en deeze loffpraaken van alle kanten, onder dit bederven door laffe toegevendheid, wast langzamerhand de kleine vrouwelijke en eigenzinnige Godinne op. Zij kent gemeenlijk geenen anderen wil, dan den haaren. Vader, Moeder en Zusters behooren tot de onderdanen van haar gebied, het huisgezin ftaat onder de overheerfching van een bedorven kind. Zij heeft leeren regeercn, eer zij zig nog verftandig wist uit te drukken. Reeds in de wieg gaf zij beveelcn, aan een lijband dwong zij reeds het geheele huisgezin; terwijl haare meeste kinderachtige invallen en dwaasheden, als iets buitengewoons en verftandigs, verhaald en bewonderd worden. Dit tafereel flrijdt niet tegen het boven gefchetfte van eene te naauw beperkte opvoeding der dochters; men kan in het eene ftuk zeer flreng jegens haar zijn, en haar op een ander punt des te meer door kwaade gewoonten bederven. Ik beroep mij hier op de algemeene ondervinding. Hoe meer. onze dochters opwasfen, hoe voorzigtigcr en verftandiger dus ook de wijze haarer opvoeding zijn moest, hoe meer de gebreken van die opvoeding toenemen. Denkt men het zaad der vrouwelijke verbeelding en luimen nu des te rijkelijker te moeten ftrooijen, daar zig bij den aanwas der jaaren van het meisjen de grond tot het opnemen van dit zaad gefchikter betoont ? Was men nog niet te  der VROUWEN. s3 te vrcden eenen kwaaden grond gelegd te hebben, dat men nu zelfs het geheele zedelijke gebouw van alle zijden, en in zig zeiven , tracht om verre te haaien ? Nam het oordeel, de gave van waar te nemen, en de ontwikkeling der vrouwelijke ziel, dan zoo fchielijk toe, dat zij niets, dan bedorvene indrukzels, moest aannemen , niets dan vleijereijenhooren, niets dan het offer van eene Oofterfche eerbiediging moest leeren kennen? Met deeze veelvuldige verkeerde begrippen van haare waarde (*) en gewicht, met deezen te diep inge. wor- (*) Bij dat gedeelte van het vrouwelijk gedacht, (zegt een voortreffelijk Duitsch Schrijver,) aan welks opvoeding eenige zorgvuldigheid bedeed wordt, loopt alles daar op uit, om den grond van het denkbeeld vroegtijdig te leggen, dat de Vrouwen het middenpunt, zoo niet het eenige punt zijn, waar op alles in de weereld draait. (Men heeft dit gezegde dikwils kwalijk begrepen, dewijl men het voor eene algemeene ftelling aanzag, maar het geen het, volgens des Schrijvers eigene zinrijke uitvoering , voorzeker niet zijn moest). Het levendigfte gedeelte, en het grootde getal der jonge meisjens, (dus vervolgt de Schrijver van het zeer belangrijk boek, over de Fronwen,) gedragen zig, tot dat zij haar zeventiende of agttiende jaar bereiken, als hoogmoedige beheerfcheresfen der weereld. Zij verbeelden zig, dat de Mannen, van den morgen tot den avond, behooren te denken, om haar aardigheden te vertellen. Dus is 'er niets opgeblszener, en meer neuswijs, dan de Meisjens op deeze jaaren. — Het valt niet te ontkennen, dat, na de opvoeding, de Mannen de hoofdoorzaken zijn, waar door de Vrouwen la het denkbeeld van haare overdrevene uitB 4 (lui-  a4 CHARACTER - SCHETS wortelden hoogmoed en eigenliefde, treedt nu langzamerhand het op zig zelve verliefde, op alle kunften der ijdelheid afgerichte , door zwakke Ouderen en dwaaze Opzieneresfen bedorven Meisjen, de groote weereld in, en verlangt thans natuurlijker wijze daar in diezelfde eerbiediging, dat zelfde voorkomen, en vleiend toelachen, het welk zij in haar's vaders huis gewoon was te ondervinden. Zij meent, dat zij ook aldaar eene gelijke rol, als hier, fpelen kan, dat men ook aldaar aan haar het verlangde ontzag niet durft weigeren; maar de zaaken in de groote weereld zijn zoo niet gefield en ingericht, als zij in het ouderlijk huis, en onder het opzigt van eene zwakke Moeder en Opvoederesfe, waren. Aldaar zijn zoo veele onverwagte uitzonderingen, zoo veele hoeken, en zoo veele ruwe ftooten , dat het onervaren Meisjen, door zoo veel kleine en ijdele hoop geleid, zig dikwils in een geheel ander gewest der weereld meent te bevinden. Zij bemerkt wel ras, dat de meenigte van bewonderaars en vleijers in verre na zoo groot niet is, als zij gewoon was zig dezelve te verbeelden; dat men zonder bevalligheden van geest bijna overal eene ellendige rol fpeelt, en dat fchoonheden zonder ziel alleenlijk de waarde van fraaije ftandbeelden hebben, bezien worden , maar flechts zeldzaam, en bij een verftandig man nooit, eene aanhoudende neiging tot achting en liefde verwekken. Zij leert menfchen in mee- nig- fiuitende waarde verfterkt worden. Wij doen alles, om aan haar in de Maatfcbappij, throonen voor haar, en kete? nen voor ons te vertaonen. —  der VROUWEN. 25 toigte kennen, die het zig in 't geheel niet tot plicht rekenen, haar vleiereijen te betoonen, menfchen, omtrent wier bitfe luimen zij toegeeflijk zijn moet, wanneer zij niet opentlijk voor een kwalijk opgevoed per-' foon wil gehouden worden. Zij moet gedogen, dat haar gedrag, haare fpraak, haare houding , haare lichaams geftalte, haar verftand en fmaak, rond uit en zonder verfchooning gehekeld worden. Zij kan den geesfel der befpotting niet ontgaan, en maakt zig nog befpottelijker, wanneer zij waant daar over geraakt te zijn. Zij leert nu eerst den waaren aart van honderd dingen kennen, welken zij voorheen onder den luifter en grootheid van haar genacht rekende, maar die zij nu van de verftandige weereld ziet verachten, en hoort hekelen. Kortom het fchoone en liefde verwekkend beeld, het welk zij zig van de liefkozingen envleijerijen der weereld, als vol Toover- Godinnen, had voorgefteld, ftemt met haare nieuwere ondervinding maar in 't geheel niet overeen. De toover-lantaarn van haare zoete hope is verdwenen. Zij verbeelde zig een Paradijs, en vond, in veele opzigten f juist het tegendeel. Meisjens, die zij voorheen uit hoofde van haaren geringeren ftand verachtte, op welken zij uit de hoogte , en als met mededogen nederzag, die het voorwerp haarer bitfe kwaadfprekendheid waren, vinden misschien, tot haar doodelijk verdriet, en onder het oog dier ijdele fchepfelen, meerder behagen, meerdere bewonderaars , en meerder gelegenheid om haar fortuin te maaken, dan zij, dewijl dezelve in de daad beter opgevoed waren, en niet door enkele opciering en uiterlijken glans behagen wilden. Meisjens, die niet hec tiende deel van haare fchoonheid, maar des temeer B 5 voor-  36 CHARACTER - SCHETS voortreffelijkheid van geest en charaéler bezaten, werden dikwils vroeger als zij, aan beminnenswaardige Mannen uitgehuwelijkt. Zij moet het misfchien geheel en al aan de koppelarij van eene door inbeelding gedrevene Familie overlaten, of zij al, dan niet,zal worden uitgetrouwd, of zij wordt zelfs veracht, terwijl andere edele Meisjens met boerterijen vriendelijkheid als overladen worden, en wij Mannen ons aan de onopgefmukte uitboezemingen van haaren geest en hart toewijden. Hoe ftijver, opgepronkter, en onnatuurlijker deeze m armere Godin in de gezelfchappen verfchijnt, hoe ledigcr het vak rondom haar wordt. Zij ziet daar in het beeld, en het ledig ruim van haare ziel als voor zig. Zij zoude ook wel gaarne eenige veroveringen willen doen, maar men heeft 'er haar geene wapenen toe gegeven; zij zoude ook wel gaarne met tederheid gebieden, maarzij heeft geene verdienften, geene vermogens , waar op deeze beminnenswaardige konst gegrond moet zijn. Zij moge zelfs, wanneer haar wil nog niet geheel bedorven is, de gave bezitten , o,m niet eigenzinnig, niet onhandelbaar, tot in het belachelijke toe, niet hovaardig te zijn ; maar de gewoonte beeft een al te groot vermogen op haar, dan dat deeze ongedwongene gave , deeze groote Wijsgeerte des levens, die in andere Vrouwen gevonden wordt, ooit haar eigendom zoude kunnen worden. (d.) Dit blijkbaar en onvermijdelijk onderfcheidtusfchen de weereld, zoo als ze wezentlijk beflaat, en de ijdele wenfehen en verlangen van zoo veele Vrouwen, waar toe de opvoeding aanleiding geeft, is eene hoofd-oorzaak van veele haarer ongeftelde luimen en haare verkeerde character-trekken. Waar zij willen doordringen , ftooten zij zig, waar zij verzoeken, wor«  der VROUWEN. 27 worden zij niet gehoord, waar zij behagen willen, behagen zij niet, waar zij vrolijke dagen verwagten, belaagt haar de verveeling, dewijl zij in haare overdrevene vorderingen alles van de verkeerde zijde aanvatten, en dan onmogelijk kunnen te gemoet zien, dat zig de weereld naar haare dwaasheden fchikken zal- Zij leven dus in eenen eeuwigen firijd met de geheele Natuur, en dewijl deeze niet gewoon is toe te geven, in eenen eeuwigen twist met zig zeiven, en haare bedorvene hartstochten. Maar den grootften fchok ondergaat het gebouw der ingebeelde vrouwelijke grootheid en gewichtigheid zeer dikwils in den Echtenftaat, in den grooten en plechtigen overgang der ingebeelde alleenheerfching tot gehoorzaamheid, van de tot hier toe genotene, misfchien al te groote, vrijheid, tot eene zoort van flavernije, het gewoone lot der door toegevcnheid bedorvene meisjens. Nog korten tijd te vooren werden alle aanminnige beelden van haare gedroomde waarde, en van haar toekomftig geluk in het genot der liefde, in den zaligen huwelijksftand, hoog opgevijzeld. Het geliefd Meisjen zag de goude tijden der jeugdelijke vrijheid agter zig, de onuitfprekelijk fchoone vreugde en verwagtingcn van het huwelijksleven voor zig. Tot hier toe had zij flechts van vader, moeder, huisgenooten, en gebuuren de hulde eener zoort van aanbidding ontfangen , thans werpt zig een, misfchien zeer verftandig, man voor haare voeten, en zweert haar eeuwige trouw en eeuwige gehoorzaamheid. Konde immer het bevallig 'tafereel van vrouwelijke wenfchen volmaakt worden, zoo moest het dit tijdftip zijn, waar in zig het hart de vervulling van alle zijne wenfchen zoo gemakkelijk weet te maaken. Was 'er een oogwenk, eene  sS CHARAC TER SCHETS eene gedachte, een gevoel, eene traan, eene dwaasheid, eene drift van het geliefd meisjen, die door de wederkeerige liefde niet tot den hemel verheven, niet bewonderd, niet vergood werd? Was 'er een meer fcherpziende oog, een fchooner blos van wangen en lippen, een mond aanvalliger om te kusfchen . een tederer lichaams-geitel, eene welluidender ftem , een fijner verftand, eene beminnenswaardiger teedere gevoeligheid, dan het haare? Zoude men niet duizende levens voor dit geliefd Meisjen opofferen , om haarent wille niet door vuur en vlammen-gaan, haare eereniet door dolken en wonden redden? Beloofde men haar in het huwelijk niet duizend gouden bergen? Vernederde zig niet de knapfte en verftandigfte man zelfs tot eenen flaaf, die geenen anderen wil, dan van zijne beminde, en wel als zijnen hoogften Wetgever kende ? Wat was nu natuurlijker, dan dat zig deeze Gebiederes zelve de aangenaamfte denkbeelden van de aanftaande zaaken maaken moest! Wanneer men het geluk zoo in zijne magt fchijnt te hebben, wie zoude nog wankelen of twijfelmoedig zijn kunnen? Hoe kan 'er een gadeloozer vreugde zijn, dan die van den toekomftigen Echtgenoot? Is de liefde niet daarom eene innerlijke genoegelijke hartstocht, om dat wij ze altijd behooren te genieten, en ook mogen genieten ? — De Tempel van Hymen opent zig met alle deszelfs wonderen, en nu vraagt de jonge Vrouw: Of haar geluk nog voor eenige vermeerdering vatbaar zij ? Maar ook deeze dingen krijgen, vroeg of laat, en in een helderer licht befchouwd zijnde, meestal naderhand eene andere gedaante, als zij zig voorheen door de toover-brillen der vrouwelijke verbeelding vertoon-  der VROUWEN. 25 toonden. Van verre af hebben deeze voorwerpen eene wonderfchoone gedaante: maar het Paradijs des Huwelijks, met duizend gouden bloemen bezaaijd, begint langzamerhand doornen en distelen voort te bren-en; hoe warm ook nog de harten voor elkander kloppen mogen. Maar ook deeze liefdevlammen verdwijnen langzamerhand, te midden van het genot der liefde zelve, en zijn dikwils niet meer voorhanden, wanneer wij die nog meenen te gevoelen. De hartstochtelijke behoefte, als de grond van alle liefde der geflachten tot elkander, kan zelfs haare eigene ' arenspaalen niette buiten gaan, gefteld zelfs, dat men fteeds nieuwe middelen tot derzelver genieting konde uitvinden. Wanneer de Natuur haar werk verrigt heeft, roept zij de herinnering daar van zelfs terug, en fchrijft ons rust, of andere plichten voor, op dat wij niet te dierlijk worden zouden. Zij geneest ons dus van haar misbruik door dezelfde middelen, waar door zij ons te vooren gewond had; en zij doet zulks, op dat wij haar fchoone Werk , — ons zeiven, — niet te vroeg, en teonbedagtzaam, zouden moogenvernielen. Daarenboven vermeerderen ook bij getrouwde Mannen, uit hoofde van beroep en plicht, de arbeidzaamheden om het brood te winnen, en de betrekkingen buiten af, van tijd tot tijd zoo zeer, dat zij den kostbaaren tijd niet meer aan de nietigheden en luimen der liefde alleen toewijden kunnen, wanneer zij geene zeer rijke Mannen zijn. De mannelijke deftigheid keert, wanneer de eerfte weken van het huwelijk voor bij zijn, weder te rug, offchoon ook de jonge Vrouw daar mede niet al te wel in haar fchik mogt zijn. De dronkenfchap der liefde fchijnt zig met den echtenftaat niet wel te verdragen, dewijl zij haare grootfte en laat-  3o CHARACTER - SCHETS laatfte voldoening daar in gevonden heeft. Echtelieden , die deeze malligheden in gezelfchappen lang willen volhouden, zullen zelfs befpottelijk en walgelijk worden. In 't algemeen zoekt men in den echt zeer fpoedigmeer waarheid, dan fchijn, en de getrouwde Man vindt eindelijk zijne beminde, die hij wel in den hemel verplaatst had, op haare rechte plaats, namelijk onder de menfchen , wederom. De tijd heeft haare goddelijkheid vernietigd, of wel, veel menfchelijker gemaakt, hij leert in haar kleine en groote zwakheden kennen, die eene blinde liefde weleer voor hem verbergde, hij bemerkt nu zijne eigene gebreken en overijlingen, dewijl hij door zijne vleijereijen veel, zeer veel bedorven heeft. Er ontftaan nu, van zijne Zijde , wanneer hij geen zwakhoofd is , ernftige uuren , vermaningen, misverftand tusfchen zijn koeler begrip, en den verkwistenden geest der Vrouwe. — „ En ik, ik ben geen kind meer!" zal het door toegevendheid bedorven kind van agttien jaaren denken , wanneer zij zelfs haare kinderachtigheid niet reeds duidelijk genoeg in haar geheele gedrag liet blijken. — „ Getrouwd zijnde, " zegt de zoo ftraks genoemde fcherpzinnige menfchen-kenner, „ blijft „ gewoonlijk het denkbeeld van voortreffelijkheid van „ haar geilacht bij de Vrouwen van de groote wee„ reld voortduuren. Zij zien den Man, die voor „ haar het beftaan wint, door wien zij haaren ftaat, „ haare onafhanglijkheid, haar vermogen, haare eere, „ alles hebben, als een ondergefchikt perfoon aan. „ Haare zorg is bijna geheel en al voor zig zelve, voor „ haaren opfchik, voor haare behoeften. Wanneer zij „ zelfs achting voor het beroep, de bezigheid en de s, denkbeelden van haaren Man hebben, zoo is dit al-  dêr VROUWEN. 3» „ alleen, in zoo verre zij daar door, als Vrouwen ,, van zulke Mannen, boven andere Vrouwen uitfte„ ken. Heeft de Man verdriet, zoo lijden zij-niet, „ om dat de Man lijdt, maar om dat haare hoog- moed daar door gekrenkt wordt, enz." Ik mag deeze plaats niet geheel wederleggen, maar ook niet geheel verdedigen, fchoon 'er Vrouwen van dien aart genoeg zijn mogen. Naar mijne gedachten; ontftaat in het huuwelijk doorgaans ook eene nieuwe gemoeds - ftemming der jonge Vrouwen , die noch voor haar, noch voor haare Mannen, zeer voordeelig is. De gedachte der eerstgemelden, van zig in een groot gedeelte haarer wel eer zoo fterkgevoedde hoop, dikwils op eene zoo onverwagte wijze, bedrogen te zien , is eene frhertelijke gedachte. Geen mensch geeft zoo gemakkelijk het fpeeltuig zijner ijdelheid weg, als duizende Vrouwen in den echten ftaat het zelve moeten weggeven. — Vrij en vrolijk van zinnen, vol verwagting en verbeelding, ijlden zij haaren nieuwen ftand te gemoet, en konden nimmer denken , dat deeze vrijheid allereerst aan het ijzeren voorhoofd van den Man zeiven ftooten zoude. Welk eene ongelukkige herfchepping! De Man, die aan de Vrouw voorheen eenen zoo hoogen rang, namelijk dien van de eerfte onder alle denkende en gevoelige Wezens, gaf, wil haar nu zelfs weder van haaren throon afftooten. De Man, die nog kortlings voor haare voeten lag, voor eene drukking der handen, voor een kus, de geheele weereld zouden gegeven hebben, waagt het, om haar zijne hoofdigheid, zijne eigenzinnigheid, en zijne kwade luimen, te laaten gevoelen; de Man, die alleenlijk voor haar, en door haar, leefde, en zonder haar niet leven wilde, die hemel en aarde tot ge-  3* CHARACTER- SCHETS getuigen van zijne eeuwige liefde aanriep, waagt het— wat waagt hij? zig geheel en al door het een of ander laag, arm en hatelijk vrouwsperfoon te laaten wegliepen ? Echter is dit in duizend huwelijken het geval. Alles is wonderbaarlijk omgekeerd , alle ontwerpen derVrouw worden door de ftijf hoofdigheid van den Man verijdeld, alle Romans, die het huwelijks-geluk zoo fraaij wisten aftemalen ,hebbenfchandelijkgelogen, en, het geen nog erger is, — men zal deeze ketenen geduurende zijn geheele leven moeten dragen. Hoe zal de arme Vrouw, die zoo vroeg en zoo gevoelig misleid is, deeze hardheid van het noodlot ontduiken,— hoe kan zij het ontduiken ? Het gezond verftand zegt, door zachtmoedigheid, geduld, en ftille toegevendheid (*)• De ftaatkunde van bedorvene Vrouwen daarentegen zegt, door wederfpannigheid, en kwade luimen, — en daar hebben wij dan een nieuwen neutel tot ontallijke misverftanden in de huwelijken van onzen tijd, en tot de fteeds meer en meer toeneemende verachting van deezen ftaat in 't algemeen. Veele Vrouwen namelijk bedienen zig van kwade luimen, niet alleen, als natuurlijke uitdrukkingen van eene inwendige ontevredenheid, maar ook als middelen (*) Eene der fchoonfte en leerrijkfte zamenfprakeu van den grooten erasmus , die geene Jongelingen, maar Wijsgeeren, leezen moeten, is buiten twijffel zijn Conju. gium , waar in eene verftandige en zagtzinnige Vrouw aan zekere Xantippe de voortreffelijkfte regelen tot een verftandig gedrag in den echten ftaat opgeeft, erasmus heeft aldaar op weinige bladzijden over dit gewichtig' onderwerp meer gezegd, dan anderen in geheele boekdeelea.  der VROUWEN, S* létt om de verlorene vrouwelijke heerfchappij over den wil des Mans, ten minften in enkele oogenblikken, weder tot zig te trekken, en dewijl zij het daar door aan den Man trachten moede te maaken, zijne toeftemming tot allerleije ontwerpen en voorflagen, ge* deeltelijk uit te lokken , gedeeltelijk af te dringen. Dit recht, om haaren wil op deeze wijze te verklaaren , het recht om door norsheid, en hoofdigheid iets te verwerven, of voor te komen, zullen zij zig nooit laaten ontneemen ; maar zij tasten zeer mis in het aanhoudend gebruik van dit middel, en verergeren daar door zelfs haaren eigenen toeftand. Zij bereiken misfchien haare oogmerken, maar zij lluiten daar door ook den ingang tot ons hart toe, en maaken zig door haare heerschzugt algemeen befpottelijk. Dikwils gebruiken zij haare luimen alleenlijk om te beproeven en uit te vinden, hoe verre zij het met haare eigenzinnigheid brengen kunnen, en hoe zwak wij in zekere oogenblikken zijn zullen; dikwils komen zelfs haare nukken, zonder dat men 'er aan denkt, of aanleiding toe geeft. Maar in beide gevallen weet het vrouwelijk gedacht doorgaans zeer goed, hoe verre het, tot haar voordeel, al, dan niet, gaan moet. Haare oogen zien dan juist het allerfcherpst, wanneer zij in de kwaadfte luimen is, wanneer zij, naar het uiterlijke befchouwd, niets fchijnt op te merken, en eene ftomme onverfchillïgheid voorwendt. Niet alleen het bloed, maar ook het verftand der Vrouwen bevindt zig in eenen verhevenen ftand , wanneer haar gevoel door eenige zoort van verbittering aangezet wordt. Dit is ook bij de Mannen het geval; maaf de gevoeligheid der Vrouwen koomt fchielijker en heviger in beweging, dan bij ons8 De kwaade luimert II. Deel. C «teï  34 CHARACTER-SCHETS der Mannen flaan zeer fchielijk tot woede, tot onftuimigheid over; de vrouwelijke gevoeligheid fmeedtfijne ontwerpen van wraakzucht, fcherpt het verftand tot bitfe uitdrukkingen, behandelt den belediger van de befpottelijkffe zijde, en vereenigt halftarrigheid met afgeperfte traanen. Ik geloove niet, dat 'cr een ongelukkiger huwelijk zijn kan, dan waar in de vrouwelijke luimen, en het onftuimig geitel van den Man , beurtelings om de heerfchappij met elkander twisten. In dit huis zal het waar genoegen nimmer plaats vinden , en de huisvrede eene eeuwige harsfenfchim blijven. Maar om die zelfde reden moest men zig alle mogelijke moeite van de weereld geven, om jonge meisjens een vrolijk en openhartig gemoed aan te prijzen, en haare neiging tot heerschzugt en bitsheid, zoo ik dit woord gebruiken durve, uit haar weg te nemen. — De regels daar toe bij eene andere gelegenheid. Want hoe zeer het ook nu en dan gebeuren moge, dat een meisjen van gemelijken aart eene tot vrolijkheid geftemde huisvrouw worde, en zig in dit ftuk, door de wonderdadige bewerking van den Huwelijks - God , geheel veranderd heeft; zal men echter honderd voorbeelden tegen tien kunnen bijbrengen , in welken het netelig, het eigenzinnig meisjen alle gebreken van haar charafter in het huwelijk mede overnam, en echtgenooten en kinderen, door haare onophoudelijke ongeregeldheden des gemoeds , helfche folteringen veroorzaakte. Wat moet een werkzaam Man , die voor zijn huisgezin arbeidt, meer neérflagtig maaken, dan wanneer hij, na den dag met moeilijken arbeid te hebben doorgebragt, in plaats van liefkozingen te ontfangen, met eenen donkeren blik, en een gezicht vol eiï  der VROUWEN. 35 eigenzinnigheid en koelheid, door zijne eigene Vrouw zelve wordt te rug geftooten ; wanneer hij, voor alle zijne vlijt, geene vriendelijke oogwenk, geen bewijs van vrouwelijke dankbaarheid en tederheid, verkrijgen kan; wanneer de eigenzinnige zottin hem over niets, dan over de ingebeelde zieklijkheden van haar lichaam , onderhoudt, en door die inbeelding het geheele huisgezin tot een last wordt; wanneer zij de goedhartige vragen van haaren Echtgenoot met onftuimigheid beantwoordt, zijne omhelzingen met bitsheid afwijst, zijne fpijzen met gal vermengt, zijne onfchuldigfte genoegens , door haar onaangenaam voorkomen , en haar gebrek aan deelneeming, bitter maakt, en alle gelegenheid tot huisfelijke twisten opzoekt? Hebben deeze Vrouwen geenen lust in het huisfelijk leven, dan gevoelen zij zig oogenbliklijk in een kwaden luim , wanneer zij niet altijd in woelige gezelfchappen leven , geene ongebondene vrijheid in den omgang met het Mannelijk geflacht genieten kunnen: En worden zij geheel en al door de mode, en haaren lust tot verkwisting beheerscht zonder een warm gevoel voor huwelijks gelukzaligheid te hebben, dan heb ik aan haare Mannen niets beters, dan den dood zeiven, toe te wenfchen. De eigenzinnige gevoeligheid wordt over 't algemeen ligter, dan eenig ander gebrek in het character, tot eene gewoonte, en is daarom ook ongeneeslijk, dewijl de lijder zig doorgaans van zijne kwaal niet overtuigen wil , of, wanneer hij die gevoelt , de fchuld op anderen gewoon is te fchuiven , of wel in dit voorkomen zeiven behaagen fchept. Die altijd een treurig gemoed heeft, en alle zijne gedachten met eene zoort van bitterheid en gevoeligheid voortbrengt, C a zal  36" CHARACTER - SCHETS zal zig zeer verwonderen, wanneer men zijn hoofd ondraaglijk, zijn oogwenk koel, en de uitdrukkingen zijner gevoelens hard en onaangenaam vindt. Deeze gebreken van het gemoed, wanneer zij dagelijks wederom komen, verdwijnen voor de oogen van hun , die dezelven bezitten, even zoo gemakkelijk, als de lichamelijke wanftaltigheden van zommige lieden, die zig voor wel gemaakt houden ; maar geen mensch behoorde meer tegen deeze gewoonte te kampen, als het vrouwelijk gedacht, daar zij kunnen vooruitzien, dat haare kwaade luimen in den ouderdom, en dooiden ouderdom zeiven , ontelbaar worden kunnen. Maar dewijl nu de meeste Vrouwen, en vooral zij, die met eene groote inbeelding belicht zijn, juist het tegendeel doen, in plaats van haare gebreken te keer te gaan , aan kwaade luimen dagelijks voedzel geven, zoo zijn 'er daarom thans ook zoo veele ongelukkige huwelijken, die , het geheele leven door, hl een reeks van onvriendelijke bejegeningen beftaan , en alleen uit hoofde van de geftrengheid der Wet, en huisfelijke omftandigheden, voor eene openbaare breuk bewaard blijven. Ik wil en kan de Mannen van zoortgelijke gebreken niet vrijfpreken. 'Er zijn duizenden, die door hunnen bedorven en onaangenaamen inborst de Dwingelanden van het Vrouwelijk genacht geworden zijn, duizenden, die haare beminnenswaardige Gemalinnen op eene wijze kwellen, die verachtelijk en affchuwelijk is; maar misfchien dwaale ik daar in niet , wanneer ik aan het Vrouwelijk gedacht eenige grootere neiging tot twistzucht, dan aan het onze, toefchrijve, vermits haare zenuwen , cn gevoel, ligter aangedaan worden , dan de onze. Dikwils is'de wil, om eikanderen te kwellen, ia  der VROUWEN. 3? in 't geheel niet voorhanden , hoe zeer de kwelling zelve , over en weder , zoo erg mogelijk zijn kan. De aanwrijving van harde characters tegen malkander is zomwijlen nog meer, dan gewoonte, het is eene zoort van tijdverdrijf'en bezigheid voor de beide Echtelieden geworden; en het is eene groote vraag, of zij zig bij eene verwisfeling van perfoonen beter bevinden zouden ? Ik heb Echtelieden gekend, die bij elke gelegenheid met elkander in twist geraakten, elkander bijna dagelijks bitterheden zeiden, en zig evenwel geen enkelen dag van elkander konden affcheiden , zonder dat zij zig gevoelden ongelukkig te zijn; — die elkander niet zelden een zalig einde toewenschten, en bij afwisfelende ziekten troosteloos waaren. Dit alles waaren de gevolgen van eene oude gewoonte, en misfchien nog meer van de verveeling, om welke te ontgaan, wij zelfs dikwils dat geene opzoeken, wat ons verdrietig en onaangenaam is: — Zoo als 'er ook wel een geest van tegenfpraak zijn kan, die niet uit boosaartigheid van het hart, maar uit een gebrek van oordeel, en eene lust om altijd gelijk te willen hebben, voortfpruit. Lieden van dien aart willen zig in 't geheel niet van de eenmaal bezette posten weder laaten te rug trekken, zij willen recht behouden, al gevoelen zij ook hun onrecht, om geene verdenking op zig te laaden van misgetast te hebben. Hun gebrek is in zekere onbuigzaamheid van hun geitel gelegen. Maar in den grond zijn zij dikwils eerlijke , goede, en zeer braave menfchen. Hunne twisten komen uit geene kwaadheid van het hart voort, en zij meenen het dan nog met ons eerlijk en goed , wanneer wij hunne onftuimigheid verdraagen moeten. Zij zullen misfchien voor anderen hunne eigene en C 3 ffoot-  SB CHARACTER- SCHETS grootfte belangen opofferen, maar toegeven kunnen zij niet. 'Er zijn nog andere ongeregeldheden der vrouwelijke luimen, waar van ik tot befluit van deeze Afdeeling 'er nog eenigen zal opmerken. Men vindt voor eerst zekere Vrouwen, die uit griliglheid haare Mannen de echtelijke omhelzingen weigeren, uit grillig.heid haare Echtgenooten tot jaloersheid aanzetten, kinderen en huisgenooten met eene zoort van genoegen tegen elkander ophitzcn, en vriendenen gebuur ren dan eens met elkander aan 't twisten helpen, dan eens met elkander bevredigen, en op deeze manier met alle menfchen, als met een fpeeltuig, omgaan. Hoe meer zij alles in wanorde brengen, hoe meer zij denken over alles te kunnen heerfchen. Het Rijk van tweedragt is hun Element, fchoon zij tevens de geneigdheid tot vrede en liefde voorwenden. Zij maaken in hun fpreken geen groot geraas, als of zij heerfchen wilden, zij gaan daar in zeer ftil en geheim te werk, zij helpen de menfchen aan het twisten, met eene zoort van bedaardheid, en een onfchuldig voorkomen. De fijnfte ffreken, gepaard met kwaade luimen , maaken haar tot de gevaarlijkfte Vrouwen van haar gedacht, en zij zouden voor ons onoverwinnelijk zijn, wanneer zij het befhideerde en gekunflelde van haare ontwerpen geheel verbergen, en in zommige oogenblikken een weinig onbuigzaamer zijn konden. Eene zekere weekheid des gemoeds fmijt dikwils haare ontwerpen voor derzelver voltooijing in duigen , en dit mag welligt het eenige goed zijn , het welk de doordepenheid van geest in het vrouwelijk hart nog overig gelaaten heeft. De Natuur fchijnt in de daad daar in voor ons Mannen zeer wijslijk gezorgd  der VROUWEN. 39 zorgd te hebben, dat zelfs Vrouwen van dien aart óns dikwils de ketenen weder moeten afnemen, die zij met eene onbefchrijflijk fijne konst om onze vrijheid gefmeed hadden; zoo als zij ook, volgens een zeer juist gezegde van la bruyere, de vrouwelijke eigenzinnigheid doorgaans met de vrouwelijke fchoonheid vereenigen , om ons tegen de vermogende indrukzels der laatstgemelde eene zoort van tegengift mede te deelen. Ten tweeden, zal men nu en dan opmerken, dat jonge Meisjens en Vrouwen eene, onwederflaanbaare drift tot huilen, en wel zonder eene gepaste gelegenheid, gewoon zijn in zig te gevoelen. Zij zien zig genoodzaakt, haare oogen van ons af te wenden, of zig zelfs zomtijds uit het gezelfchap te verwijderen. 'Er is geen fcherpziende oog toe noodig, om eene zekere drukking des gemoeds, eene ongefteldheid en neêrflagtigheid in haar waar te nemen, die dikwils niet grooter en duidelijker zijn kan. Wanneer zulks over 't algemeen zijnen grond heeft in eene van natuur tot treurigheid geneigde ziel, die zig het nabij, of ook ver af zijnde kwaad op eene veel te levendige en donkere wijze gewoon is voor te Hellen; zoo zijn dergelijke traanen uit hoofde van de weekere lichaams gefteldheid der Vrouwen niets ongewoons. Maar bij andere Vrouwen moet de grond van dit gedwongen huilen iets dieper, en wel in een weemoedig en beklemd verlangen naar het een of ander gedrukt genot der liefde, gezocht worden, offchoon zij ons, dewijl deeze toeftand weder alleen op duiftere gewaarwordingen berust, deeze Helling niet gaarne zullen toegeven. De Vrouwen zeggen het zekerlijk niet altijd rond uit, welke diepe indrukkingen de fchoonheid en omgang der Mannen op haar gevoeC 4 üg  4* CHARACTER - SCHETS lig hart maakt; maar zij toonen door de verwarring en warmte, in welken zij maar al te dikwils bij het befchouwen der eerstgemelde geraaken , hoe ligt zij te treffen zijn, en hoe beklemd haar gevoel bij eene zeer fnel voorbijgaande minne-drift worden kan. Het fchielijk ontbranden van deeze hartstochten , welken Zij uit welvoeglijkheid dikwils met zoo veel angst verbergen moeten, perst haar zomwijlen deeze gedwongene traanen af. Vreugde , weemoedigheid, en treurigheid , werken , in deezen ftaat des gemoeds, met zulk eene gezwindheid op .het vrouwelijk hart, dat het zig eindelijk poogt luchtte maaken, en traanen doet tevoorfchijn komen, die men traanen van eene gedwee gemaakte, en van begeerte brandende Sympathie noemen kan. Even gelijk 'er traanen zijn kunnen uit eene zucht tot befchouwing, zoo zijn 'cr ook traanen der vrouwelijke liefde, uit begeerte voortfpruitende, terwijl de laatstgemelde uit de eerften ontftaan kunnen. 'Er zijn Vrouwen, die bij de afwezigheid haarer minnaars bijna oogenblikkelijk tot weenen geneigd zijn, — niet uit droefheid overeen of ander onheil van denzelvcn, maar uit verlangen, en eene te teedere , teweeke, gemoeds-geftalte; en wat zijn de affcheids-traanen der verliefden, wanneer zij zig misfchien flechts eenige oogenblikken van elkander verwijderen, gemeenlijk anders, dan een bewijs, dat men de teedere omhelzingen nog niet moede geworden is , en dat de van verlangen, brandende liefde haar voorwerp niet gaarne een oogenblik mist? De vrouwelijke traanen van toorn, minnenijd, mededogen , en lichamelijke fmart , kunnen hier niet bedoeld worden, Deezen hebben de Vrouwen met ons gemeen; maar- in het menen uit hoefde vm luimen  sn VROUWEN. * fchijnen zij het ons af te winnen. Daar de miltzucht ons hard, hoofdig en onbuigzaam maakt, maakt zij integendeel de Vrouwen doorgaans weekhartig, wankelende, en zwak, zoo als in 't algemeen zulke Vrouwen, die zeer tot huilen geneigd zijn, en een teeder gemoed hebben, eenen hoogeren graad van gevoeligheid , dan anderen, fchijnen te bezitten. Ten derden, zijn 'er Vrouwspersonen , die dan eens met alle de aanlokkelijkheden der vrouwelijke zachtheid en bevalligheid , — ik zoude wel mogen zeggen, — op eene ons betooverende wijze, tevoorfchijn komen, en in andere oogenblikken ondraaglijk koud, eigenzinnig en boosaartig worden. Zoo deeze afwisfelende luimen niet tot de gebreken van een laag characler behooren; zoo behooren zij echter waarfchijnlijk tot de kunstgreepen eener wel overlegde dartelheid en heerschzucht. — Vrouwen van dien aart denken, dat zij door afwisfelend aanlokken en te rug ftooten, ons des te zekerder kunnen overwinnen, en ons daar door langzamerhand aan haare opper-heerfchappije gewennen. Andere ligtzinnige Vrouwen bedienen zig van dit fpeeltuig, om zig in de teekenen en wendingen van onze onderwerping te vermaaken, en aan haare verbeelding door de toovergreepen van onze liefde een zoort van voedzel te verfchaffen; anderen daarenboven meenen, dat men ons door eenefchielijke verwisfeling van luimen in onzekerheid laaten moet, — of men bij haar verder behoort te gaan, dan niet. Haare omzichtigheid , en , zoo men wil, haare befchaamdheid, gebiedt haar, om naderhand door een ftuursch en koel gedrag weder goed te maaken, het geen de te aanvallige vrouwelijke toegevenheid bedorven zoude mogen hebben, — of omCs  4ü CHARACTER- SCHETS gekeerd , door eene fchielijk aangenomene warmere gcmoeds-gedalte de kwaade indrukkingen uit ons hart weder uit te wisfchen , welken eene onaangenaame vrouwelijke luim daar in verwekt zoude mogen hebben. Deeze redenen mogen dan ook wel voor handen zijn, wanneer de liefde en teederheid der Vrouwen, zomtijdszooonverwagt, tot eene zoort van koelheid en ongevoeligheid overflaat. Hebben voorzichtige Moeders, of heeft de voorzichtige Natuur zelve deeze kunstgreep aan het vrouwelijk gedacht aangewezen? Om 't even, hoe de Vrouwen aan deeze manier van handelen komen, - js het genoeg, dat dit met zeldzaam een hulpmiddel voor het vrouwelijk beleid is, wanneer de liefde in zekere gevaaren zoude mogen geraaken. Men haalt de zoo kondig, en zoo teederlijk gefpannen drikken bij tijden weder in, op dat men ze nog te meermaalen zoude kunnen gebruiken, en de gepaste gevoeligheid zelve zig daar in niet verwarre. En met dit al fchijnt de juide bepaaling der grensfeheiding, hoe verre deeze drikken voor ons gefpannen moeten worden, voor veele verlichte Vrouwen nog deeds een geheim te zijn. Terwijl zij ons een put graven willen, vallen zij door de levendigheid van haare hartstochten zelve daar in Het fpeel- tuig der liefde word zeer fpoedig haare behoefte, en zij zijn misfchien reeds lang de paaien der onfchuld te buiten gegaan, wanneer zij gelooven nog zeer vast te daan. Een enkele te vuurige aanblik, eene enkele te warme en hartelijke drukking der handen, toont aan den opmerkzaamen Man alle voordeden der overwinning op eenmaal. Het hart der teedere Vrouw is in zijne handen. — Zij heeft in deeze fchoone, maar zeer gevaarlijke oogenblikken geen tijd genoeg, om  der VROUWEN. 43 <6m- aan te rug deinzen te denken, of denkt zij daar ook al aan, zoo moet nu reeds de bedaarde overweging veel te laat komen. Tuslchen ftaan en vallen is flechts een enkel oogenblik. Eindelijk hebben de luimen der Vrouwen zulk een vermogen op haar, dat zij in deezen verwarden ftaat van gevoel zelfs tot wreedheid,—eene eigenfchap, die aan het vrouwelijk gedacht niet zeer eigen is, — vervoerd kunnen worden. Ik zal van dit onderwerp bij eene andere gelegenheid fpreken, en merke hier alleenlijk den zonderlingen trek der vrouwelijke luimen op, diezomtijds zelfs gefchikte Moeders jegens haare jonge Kinderen niet alleen onverfchillig maakt , maar zelfs tot eene zoort van haat tegen dezelven vervoert. Ik noem dit verfchijnfel zonderling, om dat het, Gode zij dank! flechts zeldzaam is, en in het zedelijk gedrag der Kinderen geenen grond hebben kan, maar eeniglijk aan een bijzonder verkeerd gevoel van vrouwelijke luimen , of aan eene verdwaasde geneigdheid tot het zonderlinge , of aan eenige andere geheime oorzaak toegefchreven moet worden. Daar wij in de zedelijke weereld aan geen tegenzin {Antipathie} gelooven kunnen , noch moeten, dewijl alle verfchijnfelen in deeze weereld zig door de regels van het verftand laaten oplosfen, en op de beweegredenen van den wil toepasfen; zoo moesten deeze Moeders ook reden en antwoord van haare afkeerigheid jegens haare Kinderen geven kunnen, en waarfchijnlijk zouden dan haare erkentenisfen zoo al ten naasten bij met de volgende aanmerkingen overeeuftemmen. Men zoude namelijk in zulke enkele gevallen, en zoo verre ik dit zonderlinge heb kunnen waarnemen, mogen {tellen, dat eene Vrouw, die geen moederlijk gevoel voor haare Kinderen bezat, wenschte, dat zij de-  44 CHARACTER - SCHETS dezclven niet door deezen Man verkregen had. Ik weet niet, waarom de Vrouwen zoo weinig van deezen kant befchouwd worden, daar zulks toch in hoogere Handen zeer in 't oog moest loopen, en de oorzaak hier van ligtelijk ontdekt kan worden. Wanneer eene Vrouw jegens haaren Man niet alleen onverfchillig, maar ook verbitterd is, dewijl zij misfchien op eene tijrannifche wijze tot den echt gedwongen werd, wanneer zij hem boersch, en walgelijk vindt, wanneer hij in haar oog zelfs niet eens de waarde van een gezond lichaam heeft, wanneer elkanders geitel, neigingen en hartstochten, misfchien op alle punten, de één tegen den ander ftrijdeu; zoo is het op zig zeiven reeds zeer natuurlijk, dat haar de liefde van zulk eenen Man zeiven zeer verdrietig en walgelijk worden moet, vooral, wanneer zij deezen Man met eea veel beminnenswaardiger voorwerp van haar hart begint te vergelijken. Alles, wat zij hem inwilligt, is een afgeperste plicht van dwang, dien zij nooit uit liefde, maar uit eene onvermijdelijke noodzakelijkheid volbrengt, en die haar de behandeling even zoo onaangenaam , als den behandelden zeiven , maakt. Wij kunnen zekerlijk dit onaangenaam gevoel der Vrouwen niet naauwkeurig beoordeelen, dewijl wij Mannen niet ligtelijk in het gevaar komen kunnen, om tot de omhelzing van een voor ons walgelijk wijf gedwongen te worden; maar het laat zig echter zeer wel begrijpen, dat dit gevoel voor de fijnere en teedere Vrouwen hoogst bitter en fmartclijk worden kan, en haar langzamerhand van het zien haarer Kinderen zelfs afkeerig maaken. De moederlijke liefde was door den zamenloop van verfcheidéhe, deels natuurlijke , oorzaaken, en door den haat tegen haaren Echtgenoot, verminderd, eu de herhaaling van dien dwang,  „er VROUWEN. 45 dwang, en van deeze afgedwongene omhelzingen, konde0 eindelijk zelfs eene zoon van verbittering doen geboren worden omtrent een wezen, het welk de Moeder tegen haaren wil, en van eenen voor haar ondraaglijken Man, als een blijvend gedenkteeken van eenen gehaaten echt, befchouwen moest. 'Er behoort zekerlijk een verachtenswaardige trek van het vrouwelijk hart toe, wanneer eene Moeder omtrent haare Kinderen niet alleen onverfchillig kan zijn, maar zelfs het aanfehouwen derzelven niet verdragen kan; maar hoe onnatuurlijk deeze zaak ons ook moge voorkomen , wordt zij echter nu en dan door de ondervinding bevestigd , en moet ons des te minder bevreemden , dewijl de Vrouwen van de groote weereld minder moederlijke teederheid jegens haare Kinderen, dan andere Vrouwen , fchijnen aan den dag te leggen. De edele en zuivere gevoelens van het hart zijn door de verkwistende levenswijze van deeze Vrouwen, door de verwijdering, in welke zij van haare eigene Kinderen leven, door de tallooze gedwongene huwelijken , door de lichtzinnigheid en redeneertrant der eeuw, door de buitenfporigheden en af keer verwekkende eigenfehappen van verkeerde echtgenooten, en door honderd andere omftandigheden , zoo verftompt en verdrukt geworden , dat de eenvoudige Natuur, en de teederfte plichten van moederlijke liefde, als iets onverfchilligs, en als of zij alleen tot den lageren ftand behoorden, ter zijde gefield worden; maar van daar koomt het dan ook, dat men nooit meêr klagten en traanen over ontaarde zoonen en dochteren, dan in deeze glansrijke, maar zeer bejammerenswaardige groote weereld gelegenheid heeft om «p te merken. GE*  46 CHARACTER - SCHETS GEVOELIGHEID DER VROUWEN. Derzeher verfchillende gedaanten en zoorten. — Gevoeligheid van medelijding of Sympathie; van vriendfchap en liefde. — Gevoeligheid van huwelijks teederheid, van moederlijke liefde, van natuurlijk gevoel , van zwaarmoedigheid, van levens-manier, en van fijnere befchaving van den Geest. Eene zeer groote en onuitputtelijke bron van de veelvuldige gemoeds - veranderingen en luimen der Vrouwen is de Gevoeligheid; — eene zoort van ziekte der ziele, — die zig bijna altijd door de gemaaktheid van een zeer verfijnd en levendig zedelijk gevoel gewoon is te vertoonen, en eene koorts der Sympathie genoemd zoude kunnen worden. Dit gebrek van onze eeuw, het welk zijne regelmatige afwisfelingen heeft, en in de zielen der Mannen en Vrouwen, dan eens meer, dan eens minder, huisvest, verdient eene afzonderlijke behandeling. Ik noem het een gebrek van onze eeuw, dewijl het in onze dagen meer, dan voorheen, te voorfchijn is gekomen, en door de algemeenere verflapping der gemoederen, en het oneindig getal gevoelige Romans, fteeds meer en meer is voortgeplant. Wanneer wij op de teekenen deezer zwakheid acht geven, zullen wij zeer ligt bemerken, dat de gevoelige Vrouw door alle haare uitdrukkingen, bewegingen,  oêr VROUW ÉN. 47 gen, gedachten en handelingen, als mede doof den gantfchen toon van haare item en haaren fmaak, het voorkomen geven wil, als of haar hart voor groote en innerlijke bewegingen, voor een fijn en week zedelijk gevoel, en voor eene zeer prikkelbaare warmte van het zelve, vatbaar ware. Wij zien deeze zoort van Vrouwen zelden in eenen natuurlijken toeftand. Haare gevoeligheden gaan oogenblikkelijk tot verrukkingen , of tot eene diepe treurigheid over. Zij willen altijd meer, dan anderen gevoeld, — meer, dan anderen geleden, — meer, dan anderen, genoten hebben. Wie zig niet in deezen opgetogen ftaat van verbeelding verplaatfen kan, is in haare oogen een koud, zielloos wezen , het welk haare verachting verdient, en aan het ernftig en droog verftand, boven de verbeelding en de kragt van het fchoon gevoel , den voorrang durft geven. De weereld is dus ook voor deeze Vrouwen zelden zoo ingericht, als zij dezelve wel verlangden te hebben. In deeze weereld behoorden geene zedelijke wanftaltigheden, geene onftuimige veranderingen, geen opklimmen en vallen van groote ontwerpen, geene diepe onderzoekingen en navorfchingen, kortom niets, gevonden te worden , wat niet met teederheid en liefde, niet met fchoone Sympathien, en uitboezemingenvan het hart, in het naauwfte verband gebragt kan worden. Alle Mannen moesten eikanderen als broeders, alle Vrouwen als zusters beminnen. De menfchelijkeMaatfchap» pij moest Hechts éénengemeenen geest, die vooreen ander , en door een ander leeft, uitmaaken, waarin nooit een verfchil, nooit een misverftand, gehoord moest worden. De gouden eeuw der eendracht is het fchoone beeld, waar mede haare gevoeligheid onophou- dent-  43 CHARACTER-SCHETS dentlijk fpeelt, offchoon daar bij echter niet veel gedacht wordt. Bij dit beeld voegen zig de beroerende tafereelen van eenen toeftand na den dood, met alle die vercieringen, waar door de verbeelding gewoon is een onbekend voorwerp af te maaien. — Haare mcdelijding, haare welvvillenheid, haare vriendfehap en liefde, haare gevoeligheden voor de fchoonheden der Natuur, haare zoogenaamde kinderlijke zin, haare geheele denk - en handelwijze, zoekt in deeze tafereelen nieuwe ftoffe tot aanblazing en verfijning van haaï zedelijk, — maar misfchien zeer zin/ijk , gevoel. Terwijl men deeze ingebeelde verfijning tot in het overdrevene doet rijzen , werkt in het vrouwelijk hart dikwils eene geheime drift, die, naauwkeurig befchouwd zijnde, bij alle geestdrijverij voor het goede, dan eens door eene verborgene ijdelheid, dan eens door eene geheime begeerte, of deeze of geene zwakheid aangevuurd wordt, en die de onfchuldigfle gevoeligheid zelve verdacht kan maaken. . Om deeze zoort van Vrouwen des te naauwkeuriger te kunnen befchouwen, en haar niet allen naar dezelfde maatftaf af te meten, wil ik haar liever in afzonderlijke clasfen verdeden, en dan aan mijne Lezers en Lezeresfen overhaten, waar zij de oorfprongelijken van deeze beelden , naar derzelver hoofdtrekken gefchetst, in de weereld dadelijk zoeken willen. 'Er is namelijk eene gevoeligheid der medelijding , en der deelneeming in vreemde lotgevallen — eene gevoeligheid der vriendfehap en liefde, der huwelijks teederheid, der moederlijke liefde, van het gevoel voor de fchoonheden der Natuur, eene gevoeligheid der ■vrouwelijke zwaarmoedigheid , der levenswijze , def fijnere hefchaving van den geest, en der godsdienftigheid.  der VROUWEN. & Zie daar mijne gedachten omtrent de verfchillende gedaanten en zwakheden, van eene gemoeds-geftalte der Vrouwen, die aan onze eeuw niet zeer tot eere ftrekt, en, dewijl zij .de vastheid van charaéter, onder den dekmantel van goedaartigheid, ondermijnt, en ons Mannen tot eoortgelijke inbeeldingen verleidt, de menfchelijke ellende eerder helpt vermeerderen, dan verminderen. ' De gevoeligheid der medeUjding, en der Sympathie, is eene der gewoonlijke, dewijl deeze , op zig zeiven befchouwd, zeer edele en beminnenswaardige eigenfchap in de teedere vezelen over 't algemeen meer dof en voedzel vindt, en haare verbeelding door de befchouwing en daaritelling der fmart, - zoo als men in Trcurfpelen kan opmerken — ligter, dan de onze , geprikkeld wordt. Het oog der gevoelige Vrottwftort, bij de minfte gelegenheid, heetetraanen. De geringde fmart, die haar wedervaart, het verst af zijnde toneel van lijden, verwekt in haar eene zoort van duiptrekkmg, en ftort haar in eene diepe weemoedigheid. Zij zal met de teederfte zorgvuldigheid naar de treurige omftandigheden des lijders onderzoek doen; - maar wederom op eene andere keer, bij het fchüderen van uw tafereel deswegens, daar mede ophouden, dewijl haar te Ujn gevoel zulk eene diepe wonde niet verdraagen kan. Zij zal over de ongerechtigheid en koelheid der menfchen bij het lijden van haaren broeder jammeren; zij zal bij de gevaaren van haare vrienden en vriendinnen als een beroerd mensch beven, en de weereld zelfs voor eenen kerker van aevoelige zielen houden , fchoon zij het niet is. Hebt gij uwen plicht gedaan, en eenen ellendigen getroost en gered , zal zij u met eene warmte en teederheid dank zeggen., die misfchien in den II. Deel. D Schouw-  5o CHARACTER-SCHETS Schouwburg zoude voegen. Ik heb vrouwen gekend, die in deeze gevoelige verrukking geheel vreemde menfchen omhelsden, fchoon zij voor den ongelukkigen zeiven niets anders doen wilden , dan traanen ftorten. Het levendig en teeder gevoel der Sympathie was zeer dikwils enkele zwakheid der zenuwen, alleen eene fchielijke trilling in een week en fijn geftel, alleen het uitwerkzcl van eene zeer prikkelbaare en ontvlambaare verbeelding , — en geenzints het gevolg van zedelijke gfondbeginzelen ,^n van eene gezuiverde menfchenliefde. De fnaaren van haar gevoel bootfen de uitdrukking cn den toon van eene vreemde fmart na, haar fpel is enkel natuurlijk; het lijdende Gedierte maakt daar op den zelfden indruk, als de lijdende Mensch. 'Er zijn Vrouwen, die het dooden van een hoen niet zonder ftuiptrekkingen kunnen aanzien, cn eene reize van uitten ver doen zouden , om de te recht ftelling van eenen ongelukkigen misdadiger mede te kunnen bijwoonen. Ik heb wederom Vrouwen gekend, die over den dood van haar fchoothondjen ontroostbaar waren, en zonder bijzondere teekenen van fmart haare nabeflaanden en vriendinnen zagen lijden en fterven. Ja , ik boude (taande, dat alle dergelijke overdrevene vrouwelijke gevoeligheden zelfs met een trek van wreedheid en gevoeloosheid gepaard kunnen gaan. Heeft men nimmer deeze weeke , gevoelige en behendige Vrouwen op hatelijke ontwerpen betrapt, die de voortbrengzels van een laag en boosaartig gemoed waaren? Heeft men nooit befpeurd, hoe derzelver innigst medelijden dikwils door de geringfte omftandigheid in eene onbarmhartige koelheid veranderde ? Nooit befpeurd, dat Vrouwen van dien aart heden haare vrienden met alle teckenen van eene over- dre-  der VROUWEN. 5i drevenc gevoeligheid ontfmgen , en morgen ontwerpen tot hun verderf vormden ? Nooit gelezen, dat Vrouwen heden haare Minnaars met alle de hartelijk* heid van eene fchuldelooze ziel omhelsden, en morgen — dolken voor hun fmeedden ? Hun medelijden had flechts het voorkomen van een menfchenminnend character gehad. Zij konden over het lijden van anderen traanen ftorten, en met dit al den ondergang van deeze lieden wenfchen. Men denke echter niet, dat de gevoeligheid van het vrouwelijk mededogen fteeds eene meenigte van treurige ondervindingen, en geledene ongevallen, ten grondflag hebbe. Vrouwen , wien het zeer wel gaat, zijn dikwils het meest met deeze gevoeligheid behebd. Haar doof toegevendheid in haare jeugd bedorven charaéter, haar lezen van fentimenteele Boeken, haare af keerigheid van lichamelijke bewegingen, hadden tot deeze vrouwelijke dwaasheid langzamerhand aanleiding gegeven. Moeders, die zig het weelien en klagen, als eene ellendige behoefte van een overdreven gevoel, aangewend hebben , die bij de minfte kwaal en pijn beven, zig oogenblikkelijk ongefield gevoelen, en uit eene overdrevene weekheid van het hart, meer tot huilen, dan tot werken, geneigd zijn , zullen ook zulke altijd klaagende , overdrevene , en op de zenuwen gevoelige dochters opvoeden. Wie kent niet geheele huisgezinnen van dien aart , waar de oogen van wegen alle de gevoeligheid niet droog worden , maar elke verftandige geftrengheid , in de huislijke en ftaatkundige weereld , als eene onmenfchelijkheid veroordeeld" wordt, waar over de ziekte van een redenloos dier alles in eene zinlooze verwarring geraakt, en bij Da de  5a CHARACTER - SCHETS de ligtfte wond van een kind de heer en vrouw des huizes, met alle hunne aanhoorigen, zig als wanhopige menfchen gedraagen? Het kan zijn, dat deeze menfchen wezentlijk een levendiger en teederer gevoel der Sympathie hebben; maar wie blijft 'er ons borg voor, dat het geene overdrevenheid en dwaasheid is, en mitsdien in een bloot wanbegrip van zuiver en zedelijk medelijden beftaat. Hoe meer het laatstgemelde, als één der waardigfte grondbeginzelen in onze Natuur, onze achting verdient , hoe verachtelijker moet voor ons de mensch worden , die met zulk eene kostbaare gave der menschheid durft fpotten en fpeelen, en in weerwil van alle verfijnde gevoeligheid, vin alle kenmerken van een diep geroerd hart, evenwel bij het ongeluk van zijnen naaften werkeloos blijft, en geene de minfte hulp aanbrengt. In hoe verre de toenemende jaar en, inzonderheid bij ongehuwde Vrouwen , deeze gevoeligheid helpen bevorderen, en waarom dit zoo gebeurt, zal ik in een volgend Deel deezer Charaóter-Schets opzettelijk pogen te ontvouwen. De vrouwelijke gevoeligheid der vriendfehap en liefde vindt men bijna even zoo meenigvuldig, als die van medelijding , en heeft den waarnemer der menfchen reeds voor veele eeuwen op de gedachten gebracht, als of de Vrouwen minder, dan wij, tot vriendfehap gefchikt zouden zijn (*). Dit denkbeeld lijdt wel geene tegenfpraak, wanneer men vroegere jaaren , en de gevoelige Vrouwen zeiven bedoelt. Maar in an- de- (*) Zie MOKTAiGNEffr/wk Er/les Buch. XXVII, Cap. Fon der Frtundfchaft,  der VROUWEN. 53 dere gevallen gaat dit zekerlijk niet door. — Het fchijnt in 't algemeen, als of het hart der Vrouwen, ^ wanneer het niet geheel ruw is, van tijd tot tijd zeke- • re fchokken zoekt, waar door het nader tot ons gebracht, en nader met ons verbonden wordt, dan wij het meenen op te merken. In de vriendfehap en liefde loopt dit des te meer in 't oog, dewijl de Vrouwen, inzonderheid die van een weinig warm geftel zijn, zig niet lang aan de eerfte kunnen vasthouden, zonder tot de laatfte door onmerkbaare wendingen over te gaan. — Haar verftand en fchaamachtigheid weet wel de affcheidingslijn tusfehen liefde en vriendfehap tamelijk naauwkeurig te trekken, - maar met moeite en angst, dat is, bijna in 't geheel niet, in acht te nemen. Ik mag dus ouder zekere bepalingen ftaande houden, dat de vrouwelijke^ genegenheid jegens ons bijna altijd in eene geheime gevoeligheid beftaat, en alleenlijk den eerften naam van vriendfehap aanneemt, om de levendigheid der aandoening te verbergen , en de gevaren te vermeiden, waar aan deeze gevoeligheid over 't algemeen is bloot gefteld. Het overdrevene der vrouwelijke vriendfehap, waarvoor inzonderheid Vrouwen van een groot verftand en hart vatbaar zijn , kan dus zelfs niet anders, dan een hooger graad van geestige en verfijnde Lhfde voor ons gedacht zijn — eene Liefde , die , in weerwil van alle verhevenheid en fijnheid van gevoel, misfchien de zwakheden van het dierlijke begaan zoude, wanneer de jaaren , of omftandigheden, zulks veroorloofden. De jaaren bepaalen hier gemeenlijk alles , dewijl 'er voor de Vrouwen een tijd is, op welken zij, uit hoofde van uiterlijke betamelijkheid, en van het verD 3 lies  S4 CHARACTER - SCHETS lies haarer bevalligheden , ophouden te beminnen, met hoe veel nadruk ook haar hart zig tegen deeze ijzere wet verzetten moge, — Ongelukkiglijk begint deeze tijd voor het vrouwelijk gedacht veel vroeger , dan voor het onze. Een Man van vijftig jaaren, die dan nog verliefd is, •— zal nergens opzien baren, al moest hij ook geheel en al de rol van eenen gevoeligen liefhebber fpelen; men zal dit zelfs van hem verlangen. — Een Meisjen daarentegen, die dertig jaaren bereikt heeft, moet reeds oneindig omzigtiger met haare driften en met haare waarnemeren omgaan, wanneer zij zig niet aan zeer zonderlinge oordeelvellingen wil bloot Hellen. En eene Vrouw van veertig jaaren zal zelfs reeds eene koude onverfcbilligheid tegen de indrukzelen der Liefde moeten aan den dag leggen, wanneer zij niet, en misfchien met recht, den naam van eene oude hoer bekomen wil. Het is nu eenmaal met de Vrouwen zoodanig gefield, en geene eeuw, geene wet , kan daar in verandering maaken, al waren zij zelfs Regeerderesfen van Statendommen. Het zijn dus doorgaans oude Jonkvrouwen , bejaarde Vrouwen, en — Weduwen, die de Liefde, welke in haare harten gloeit, met den mantel van vriendfehap bekleeden, ■—■ zonder op te merken , dat zij door dit gewaad zig zeiven doorgaans verraden, en alle opwellingen van eene jeugdige liefde , flechts onder eenen anderen naam , gevoelen. Het onmatig verlangen naar de bezoeken haarer vrienden , de kwellende onrust bij derzelver minfte wederwaardigheden cn ziekten , de ijverige wensch om met hun alleen te kunnen fpreken , en zig in de armen dier vrienden te werpen, de opgetogenheid, de bevallige toegevendheid, de ftille gelatenheid bij zekere fpot-. ter?  der VROUWEN. 55 ternijen en liefkozingen derzelven, de welfprekendheid en het vuur, waar mede de vriendinnen haare vrienden verdedigen, en, — al was 'er dit alles niet, — het vrouwelijk welgevallen in onze perfoon, fpraak, gebaarden, ons character , en onze openhartigheid, bewijzen doorgaans maar al te duidelijk, hoe hartstochtelijk, en vol van liefde , het vrouwelijk hart onder den naam van vriendfehap handelt, en hoe ver het zelve, in weerwil van alle mogelijke omzichtigheid, gaan kan. Het is juist altijd geene verdienftelijkheid, wanneer deeze verborgene liefde zoo geheel zedelijk zuiver blijft. Het is, of de reeks van jaaren , of het denken aan volwasfene kinderen, of befchroomdheid en zedigheid van den vriend, of vrees voor fcherpe beöordeelingen van het Publiek , of angstvallige vrouwelijke fchaamte, of iets dergelijks, waar door de zoogenaamde vriendfehap voor de misftappen der daar onder verfcholene liefde beveiligd wordt. Deeze omftandigheden moeten ons leeren, dat eene geheel zuivere geestelijke Liefde in 't algemeen , en van de Vrouwen in het bijzonder, wel een fchoon afgetrokken denkbeeld is, maar in de weereld zelve waarlijk niet aanwezig is. Hoe lieflijk ook plato deeze eigenfehap gefchilderd heeft, en hoe verheven ook bij zommige menfchen hun gevoel worden kan; zoo moet echter elk groot verftand toeftemmen, dat ons behagen in fchoonheid van geest nog veel zinlijkheid met zig brengt, en door het genoegen in lichamelijke fchoonheid zelfs eene lichamelijke gedaante heeft aangenomen (*). Wan- (*) Zie platners neue Anthropologie fur Aerzte und D 4 Welt:  56 CHARACTER - SCH E T S Wanneer men mij evenwel de tegenwerping maaken wilde, dat deeze overdrevene vriendfehap der Vrouwen jegens ons alleen uit achting voor onze bekwaamheden, en de aangenaamheid van den leerzamen omgang met Mannen, voortfpruit, en mitsdien van natuur geheel boven het aardfche zij, zoo zoude ik de vraag mogen opwerpen , waarom dan de Vrouwen onder eikanderen allerzeldzaamst , of zelfs nooit, dergelijke vereenigingen, waarin 't gemoed alleen deel heeft, aangaan, daar zij ons in bevalligheden van omgang niet alleen dikwils fchijnen te over. treffen, maar ook niet zeldzaam dadelijk overtreffen, en daar bovendien in zulke vereenigingen van Vrouwen nooit eenige verdenking tegen de zuiverheid van haare deugd, gelijk in 't omgekeerde geval , zoude kunnen onr.ff.aan ? Het fchijnt derbnlven, als of deeze vrouwelijke overdrevenheid, hoe onfchuldig en edel haare oogmerken ook immer zijn mogen, haaren fakkel aan onzen perfoon moet aanfleken, en mitsdien haare zinlijke natuur niet geheel kan verlochenen. — Maar wil men nog eene andere tegenwerping maaken , dat zomwijlen zeer geestige Vrouwen met Mannen , die bijna alle bevalligheden des lichaams misfen, evenwel in zulk eene overdrevene vriendfehap leven, zoo mag ik wederkeerig vragen ^.of men van den wanfmaak van zulke Vrouwen regelrecht tot het niet aanzijn van alle zinlijkheid derzelvcn, een be- fluit ÏVeltweife. I Band. Leipz. 1790. ƒ 291. en de Verhandeling van herder: Liebe und Selbstheit, in der zerftreu' ten Bièitern, I, Satnmlung.  der VROUWEN. 57 fluit maaken kan ? Het is niet altijd de fchoonheid der Mannen, die de Vrouwen tot ons trekt, en haar zoo dikwils tot onze overdrevene vriendinnen maakt. 'Er kan in onze bevalligheid, in onze fpraak, in onze manier van uitdrukken, in onze levenswijze, in onzen overvloed van gedachten, en van verftand, in het maakzel onzer ledematen , en eindelijk in onze leelijkheid zelve , iets gelegen zijn, het welk diepere indrukzelen in het vrouwelijk hart, dan het verblindend fchoon van eenen apollo, te weeg brengt. De Vrouwen hebben hier in haare eigene luimen en fmaak, welken wij niet altijd onderzoeken kunnen, en die dikwils van oorzaaken afhangen , die geen mensch vermoed had. Maar gefield zelfs , dat de vriend, voor wien een vrouwelijk hart is ingenomen, door eene blijkbaare leelijkheid van zijn perfoon moge uitftekeri ; zoo zal hij niettemin aan zommige Vrouwen behagen , dewijl hij misfchien tot eene fijnere clasfe van vleijers behoort, en zijne liefkozingen op eene voor de vrouwelijke verbeelding betooverende wijze weet uit te deelen. Deeze zoort van Mufick, die door Mannen van fmaak en oordeel zoo oneindig verfijnd, en door betooning van goedhartigheid zoo onwederftaanlijk gemaakt kan worden, hebben de Vrouwen nimmer kunnen wederftaan. De lof, welke zij van groote en doorzichtige Mannen ontfangen, gaat bij haar boven alles. Daar de vriendfehap der Vrouwen jegens ons, op zig Zelve befchouwd, doorgaans reeds een zeer hartstochtelijke ftaat des gemoeds is; zoo zal het de dadelijke liefde, die zig durft openbaaren, nog veel meer moeten zijn. Wij befpeuren dus ook overal, dat de eerstgemelde teedere hartstocht bijna altijd tot Gevoeligheid D 5 over*  58 CHARACTER- SCHETS overflaat, en uit eene overmaat van week gevoel, de laatstgemelde tot de taal van het hart maakt; een verfchijnfel, dat iets zeer natuurlijks is, dewijl alle Liefde , als eene hartstocht befchouwd, in eene zoort van zoete bedwelming beftaat , en ons als buiten ons zeiven vervoert (*). Hier in hebben Mannen en Vrouwen het zelfde lot , uitgenomen dat de laatfte op eene ftiller, maar levendiger manier fchijnen te dweepen, en meer gevoeligheid, dan wij Mannen, in de liefde betoenen. Zij weten de liefde meer en langer, dan wij, tot haar fpeeltuig tc maaken, zij leven geheel en al in het geliefde voorwerp, dewijl zij minder afleiding, dan wij, hebben; haar gevoel, haare fpraak , haare liefkozingen , haare omhelzingen , brengen iets kinderlijks cn betooverends met zig, het geen wij uit hoofde van de hardheid en vastheid van ons geitel, niet kunnen navolgen, of het welk ons, wanneer wij het willen navolgen, befpottelijk maakt. De gevoeligheden der vrouwelijke liefde hebben eene geheel andere manier, dan die der Mannen. De eerfte vertoonen zig meer door zachtheid en innerlijkheid, de laatfte meer door doordringendheid en hevigheid. De taal der overdrevene liefde in de Hdoïfe van r o u sseau is geheel anders, wanneer zij uit den mond van julia koomt , dan wanneer haar minnaar fpreekt, (*) 'Er is geene waare liefde zonder geestdrift, en geene geestdrift zonder een voorwerp van we2entlijke of ingebeelde volmaaktheid, doch bet welk altijd in de verbeelding beftaat. Zie Efptit, Maximes, & Principes 4e J. J. Rousszau.  der. VROUW E N. 59 fpreekt, een ondcrfcheid, het welk nog duidelijker in het oog zoude loopen, wanneer rousseau zijne perfoonen hier en daar minder kunfiig, en met minder overvloed van gedachten , had willen voorlieden , waar door zijne tafereelen nu en dan de vereischten der Natuur klaarlijk te buiten gaan. Men moge denken , dat het vrouwelijk gedacht, wanneer het eenmaal door den huwelijken ftaat deszelfs nieuwsgierigheid bevredigd heeft, en na de eerfte opwellingen eener overdrevene liefde weder tot zig zeiven gekomen is, de voorige jongvrouwelijke gevoeligheid afleggen , cn in de huwelijks vriendfehap alleen deszelfs ftil geluk zoeken zoude. Maar wij vinden eene meenigte Vrouwen, die deeze gevoeligheid haar leven lang, en dikwils op eene voor den aanfehouwer zoo walgelijke manier behouden , dat zij waarlijk niet fmaakloozer zijn kan, en de Mannen van zulke Vrouwen langzamerhand zelfs verwijfd en ongeneeslijk gemaakt heeft. Wanneer deeze malligheden des huwelijks niet overdreven worden, kunnen zij zomwijlen door eene zekere betooning van goedaartigheid behagen, maar ook door het voorkomen van laffe kinderachtigheid de welvoeglijkheid zelfs beledigen. En gefield ook, dat de vrouwelijke liefde veele jaaren na het huwelijk in den verheven en overdreven ftand van het vermaak , het welk jong-getrouwden in de eerfte weken fmaaken, konde blijven voortduuren , zonder voor ons eindelijk daar door zelfs lastig te worden, zoo is 'er zekerlijk voor zulke Vrouwen tijd en gelegenheid genoeg, om in haar huis en onder vier oogen een minnefpel te fpelen , het welk niet overal ruchtbaar wordt, en de omftanders gemakkelijk tot allerleije ligtzinnige gedachten brengen kan.  óo CHARACTER - SCHETS kan. Zijn nu deeze liefkozingen eene gewoonte in de bruidsdagen, is echter deeze gewoonte van weinig waardije , dewijl zij tot eene naauwere vereeniging der harten niets meer kan toebrengen. Maar worden zij te dikwils , en te opzettelijk herhaald, om den Man fteeds op nieuw te verbinden, zoo beklage ik eene liefde, die zig tot haare zekerheid van zulke verlletene kluisters bedienen moet; en worden zij door eenige verwijfde Mannen dadelijk van hunne Vrouwen gevorderd, zoo heb ik mededogen met de laatstgemelden, dewijl zij beftendig de flavinnen van eene ijverzuchtige en teedere eigenzinnigheid van haare Mannen blijven moeten. Kan men wel iets fmaakloozei' uitdenken, dan wanneer eene getrouwde Vrouw van jaaren haaren Man, die zelf gezonde vingeren heeft, uit overdrevene gevoeligheid , als een klein kind te eeten geeft, hem tegen het minfte koude windjen in een pels windt, hem in openbaare gezelfchappen kusjens toewerpt , en als eene verliefde minnares aan zijne armen en lippen hangt ? Ik ken Vrouwen van dien aart , welke nog in haaren ouderdom deeze rol van dwaaze gevoeligheid met haaren Mannen fpeelen, en een jeugdelijk gevoel voordoen , het welk zij niet meer bezitten kunnen. Maar ik ken ook andere Vrouwen, die deeze gevoeligheid voor haare Mannen alleen in gezelfchappen aannemen, en t'huis eene geheel andere taal voeren. Deeze hartelijkheid en liefkozing was flechts voor het toneel gefchikt geweest. Wat zouden wij te zien en te hooren krijgen, wanneer ons de geheime daaden van zulke Vrouwen konden bekend worden, en wanneer de Mannen ons omtrent deeze zoort van vrouwelijke luimen altijd onvervalschte berichten durfden.  der VROUWEN. tóf den, of wilden geven! — Onder deeze toneelachtige gevoeligheid der Vrouwen reken ik ook de gemaakte droefheid van zommigen bij den dood van haare Mannen , fchoon zig hier veel laat verontfchuldigen en rechtvaardigen, wat men in haar bij eene andere gefteldheid, en in andere omftandigheden, niet verontfchuldigen zoude. Zij mogen door den dood van haaren Echtgenoot zekerlijk zeer veel verloren hebben ; maar zij gedragen zig zoo, als of zij bereid waren met hun te fterven, — onaangezien zij onder de eerfte kwelgeesten der arme Mannen zeiven behoorden. Zij ontfangen u, na het affterven van haaren Gemaal, met alle blijken van eene wanhopige fmart, — waar bij zij tevens de nieuwmodifche optooizels, den beweeglijken toon der femme , de ongepaste, misfchien zeer mismaakte, houdingen van haar gezicht, en van het geheele lichaam, niet vergeten hadden. Zij werpen zig in zeer aartige , en fchilderachtige postuuren over des afgeftorvens doodkist heen, zij zinken in eene zoort van onmagt weg, op een anderen tijd blijven zij geheele dagen lang zonder te fpreken; zij bezoeken, in rouw gekleed, de graffteden haarer Mannen, en boezemen hunne klagten aan het eenzaam kerkhof uit, — offchoon haar hart misfchien reeds weder aan eenen anderen Man gefchonken is; zij dragen de beeldtenis van den overledenen op haaren boezem, zij befproeien dezelve dagelijks met eenen vloed van traanen, en morgen geven zij haare hand misfchien aan een armhartige kaerel, wiens verftand en character bij dat van den overledenen in geene evenredigheid koomt. Eenigen uitten haare fmart in van buiten geleerde dichterlijke ftukjens, anderen trekken zig met eenen toneelachtigen fmaak de hairen uit, en laaten haaren lluier tot eene  «i CHARAC TER-SCHETS eene zekere laagte, die aan den menfchen-kenner gelegenheid tot mcenigerleije befchouwingen geeft, nedervallen; anderen wederom werpen zig als half razende in de armen van haare klaagende vrienden, en maaken de vertooning, als of de fmart haar alle denkvermogen benomen had , offchoon zij zeer goed weten, wat zij willen en doen. — „ In onze eeuw", zegt montaigne in zijne kragtige en geestrijke taal, omtrent deeze Vrouwen , „ wagten zij, met haare „ goede dienften , cn de hevigheid van haare gene,, genheid te betoonen, dat zij haare Mannen verlo,, ren hebben: zij trachten ten minflen dan een blijk van haare goedwilligheid te geven. Waarlijk een ,, vrij laate en ongefchikte blijk. Zij bewijzen veel ,, eer daar mede, dat zij haare Mannen niet bemin„ nen, dan — na hunnen dood. Het leven was vol „ tweefpalt: de dood vloeit over van liefde en deel,, neming. — Haar bang gezicht is hatelijk voor de „ levenden, en ijdel voor de dooden. — Is het niet „ om wrevelig te worden: die mij in 't aangezicht „ gefpuwd zoude hebben, toen ik 'er was, zal mij „ de voeten komen kusfen, wanneer ik 'er niet meer „ ben?" — Derhalven," vaart de groote gemoedskenner voort, ,, geef geen acht op die nat bekretene „ oogen, en die erbarmelijke ftem: befchouw datge„ laat, die kleur, en die wel gevleesde wangen, on„ der deeze groote fluiers , die haar , wanneer zij ,, fpreken, bedekken. — 'Er zijn'er weinigen, wier „ gezondheid niet voorvvaards gaat; en dit kan uiet liegen! Deeze plechtige houding ziet meer voor, „ dan agter zig; het is veel eer winst, dan betaa- ling." {Tom. IV. pag. 191 — 193.) Veele , zelfs overdachte , uitdrukkingen deezer vrou*  der VROUWEN. 63 vrouwelijke treurigheid kunnen zekerlijk uit een ongeveinsd gevoel van het hart voortkomen, maar men heeft reden genoeg, om dezelve in zeer veele gevallen , en misfchien bij de meeste jonge Weduwen, voor de uitdrukking eener gevoelige fmart te houden , dewijl de Vrouwen zeer dikwils , weinige weken na den dood van haare Mannen, hartstochten en wenfchen aan den dag leggen , die eene zeer zonderlinge ftrijdighcid maaken met de grootheid van haarlijden, door haar in den beginne betoond. Het yrouwtjen van ephesen, en de jonge Weduwe bij la fonTaine , zijn niet enkel vernuftige uitvindingen van een Dichterlijk brein. Deeze tafereelen zijn uit de natuur ontleend, en flechts door bijvoeging van eenige kleuren geboren geworden. Doch men merke wel op, dat ik hier alleen van jonge Weduwen fpreke, — en niet van de zulken, die uit hoofde van haaren naderenden ouderdom niet meer aan de verovering van een mannelijk hart denken kunnen. Deeze betoonen natuurlijker wijze bij den dood van haare Mannen doorgaans meer neerfJagtigheid , dan de eerstgemelde , en wenfchen niet zelden nieuwe liefdes-verklaringen van ons genacht, hoe zeer zij daar op zelfs niet veel te hoopen hebben. De eerstgemelde zijn in eene geheel andere gefteldheid; haare bevalligheden zijn nog niet verwelkt, en haare treurigheid kan misfchien voor ons zelfs eene zoort van aantrekkings-kragt hebben, daar het medelijden met eene fcheone treurende Vrouw, in ons eene 011meetelijke groote bekomen, en oogenblikkelijk in de warmïte liefde overgaan kan. Dit is eene (telling, door de ondervinding bevestigd. „ De Vrouw, dus „ denken wij, die haaren eerften Man zoo vuurig en ' . n ia»  54 CHAPvACTER- SCHETS , innerlijk beminnen konde , zal eenen tweeden, " wanneer de ftormen der droefgeestigheid voorbij " zijn, evenvuurig en innerlijk kunnen beminnen; " en duizend jonge Weduwen hebben reeds bij de doodkist haarer Mannen wezentlijke veroveringen^ gemaakt. Na verloop van eenigen tijd wil over 't algemeen de ledigheid van het vrouwelijk hart weder opgevuld worden. Met het affterven van den Echtgenoot zijn de driften van het bloed niet afgeftorven. De zoo naauwe , zoo innerlijke omgang met eenen Man is der teedere Vrouw tot eene gewoonte, tot eene behoefte geworden, en men weet, hoe veel de cewoonte en behoefte op het menfchelijk hart vermag. Het beeld van den overledenen verliest langzamerhand zijn betooverend vermogen, offchoon het ook nog aan den boezem der Vrouwe, of boven haare fchrijftafel hangt; dcszelfs indruk wordt door een ander, dat levendiger is, verdrongen en verduisterd, en het is niet meer dan een cieraad in de kamer,' het zegeteeken van eene voorige overwinning, het welk tot het beproeven van eene tweede uitlokt. Waarom zoude de jonge, vuurige Vrouw flechts eenmaal bemind hebben ? Heeft haar de Natuur dat fchoone lichaams geftel, dien aanleg van geest en hart, deeze betooverende fpraak , dit aanlokkelijk oog ,'flechts voor eenen enkelen Man gegeven ? Moeten deeze beminnenswaardige bevalligheden , dit fchoone hart, vervolgens voor altijd zonder genieting blijven? Dit moet en behoort niet tc zijn! Dit ware een opftand tegen de Natuur en tegen de rechten der menschheid, en vooral tegen die Mannen, die hunne aanfpraak op de vrouwelijke fchoonheid en jeugd nooit zullen opgeven, en nooit opgeven moeten. Mis»  der VROUWEN. 65 Misfchien heeft geene gevoeligheid in de menfchëïijke maatfchappij zoo veele voortduwende nadeelert berokkend, dan de gevoeligheid der moederlijke liefde jegens de kinderen van beiderlei] geflacht. Doof haar is een oneindig getal menfchen, die naar lichaam, en ziel ten hoogften verwaarloost waren, in de Weereld gezonden, door haar de heerlijkfte aanleg der fchoon* fte zielen voor altijd bedorven en onderdrukt geworden. Deeze gevoeligheid behoort tot de algemeenjlé en uitgebreidfte ziekten van den geest der Vrouwen. Zij heerscht in hutten en paleizen, zij plaatst zig in het hart der verftandigfte en der eenvouwdigfle Vrouwen. Zij is de moeder van onnoemlijke kWade ert fchrikkelijke gevolgen in de menfchelijke maatfchappij, hoe zeer ook rousseau deeze biinde liefdé, in tegenoverftelling van de gebreken eenef mannelijke opvoeding, moge voorfprekert ( * ). Doch men moet deeze erbarmelijke gevoeligheid der Moeders met de rustige en edele moederlijke tederheid, den fchoonften trek van het vrouwelijk hart, geettzïrtts verwarren. Dezelve beftaat in de onopgefmukte , op het verftand gegronde, liefde der Moeder jegens de kinderen ; de eerstgemelde dwaasheid daarentegen bekreunt zig over geene wetten of waarfchouwingen van het verftand, en beftaat in eene overdrevehheid en vef- (*) „ De heerschzuCht, de gierigheid, de dwinglandij, „ de verkeerde voorzorg des Vaders, zijne achteloosheid, „ zijne harde ongevoeligheid, zijn honderd maaien fchadelij„ ker voorde kinderen, dan de blinde teederheid derMoe„ der." Emile, Liv. I. pag. 3. II. Deel. E  66 CHARACTER. - SCHETS verdraaijing van den moederlijken plicht zelveri. De verftandige moederlijke liefde kan kinderen leeren leiden en tuchtigen, de gevoelige is tot dit alles öngefchikt. De geriflgfte fmart, het niets beduidend ge» fchreij van het kind, brengt de gevoelige Moeder buiten haar zeiven; zij gedraagt zig daar bij als bij eenen aanval van uitzinnigheid; het doet haarleed, den onftuimigen deugniet, of het eigenzinnig meisjen de eene of andere begeerte te weigeren. Zij is de flavin van haare kinderen , zij verontfchuldigr hunne ongehoorzaamheid, hunne luimen, en hunne wanbedrijven, zij kan zonder haare eigene plaag-geesten geen oogenblik leven. Het opwasfend lichaam deezer ongelukkige kinderen Wordt met eene angstvallige zorgvuldigheid, en bcfpottelijke omzigtigheid, voor de vrije lucht, zoo tang mogelijk, in acht genomen, en het gebruik van zijne kragten door eene verwijfde en al te teedere levenswijze, zoo niet geheel benomen, ten minften gefluit en belemmerd. Alleen en op zig zeiven te handelen , leeren zulke kinderav misfchien nooit. AUe hunne gangen worden naargegaan en waargenomen, — niet, om eenig zedelijk nadeel te verhoeden, maar om den kiemen dwingeland alles in te willigen, en hem een nieuw bewijs der moederlijke dienstvaardigheid te geven. Het ongelukkig verwijfd en bedorven fchepfel flaapt in een bed van dons, draagt de njnffe kkederen, nuttigt de zoetfte fpijzen en dranken, en wordt, zelfs in tegenwoordigheid van vreemde lieden, bij de maaltijd Set eerst van alJen bediend. - Het gantfche huis geraakt in onrust en verwarring, wanneer de verwijfde jongen, of de bedorvene dochter eenig gering ongenoegen betoont AHes loopt vol verwarring onder elkander, terwijl de ge-  der VROUWEN» 67 gevöelige Moeder, met traanen in de oogen , den pruilenden lieveling aan haaren boezem drukt, en zijne vergramde ziel door kusfen en vleijen, of, het geen nog erger is, — door het beftraffen van eenen vermeenden belediger, tracht te vrede te ftellen. Ik ken moeders, die zig de laagfte wangedragingen van haare opwasfende kinderen laaten welgevallen, en zelfs met een meer dan onverftandig geduld, Hagen en opfluitingen van hunne bedorvene zoonen en dochteren verdragen, — ja, niet alleen verdragen, maar zelfs dergelijke handelingen voor bewijzen van een moedig en vrijheid-bevend character houden, het welk men niet behoort tegen te gaan? Ondernam eindelijk de Vader, wanneer zijn geduld ten einde liep, om het eigenzinnig en onftuimig kind te kastijden, zoo ont> ftaan 'er huisfelijke oorlogen, en twisten, die weken lang duuren. De kleine dwingelanden worden tegen de rechtmatige geftrengheid van den Vader niet alleen door de gevoelige Moeder in befcherming genomen, maar zelfs tegen hem tot heimelijke wraak aangezet, en voor het vervolg tot eene flimme geheimhouding hunner baldadigheden gedreven. In deeze droevige fcholen, hoedanige 'er ontallijke zijn, wasfen nu ook ontallijke misgeboorten der menschheid op. — De meeste misdaadigers , de ellendigfte lediggangers , de laagfte bordeel - loopers, de door inbeelding gedrevene zotten en zottinnen , de verachtelijk» ite eri ondraagiijkfte wijsneuzen en domkoppen, zijn in deeze fcholen gevormd geworden; — en dit was doorgaans het fchoone meesterftuk van ulieden , ongefchikte, gevoelige Moeders 1 De gevoeligheid voor de fchoonheden der Natuur, die voornamelijk in onze overdrevene eeuw ontftaan E 2 is,  fcl CHARACTER - SCHETS ïs, fchijnt altijd nog de vergeer! ijkfte zoort der vrou° welijke overdrevenheid te zijn , dewijl zij zig gemeenlijk bij goedhartige menfchen vertoont, en derzelver geestdrift door de grootheid en meenigvuldigheid van een verheven voorwerp , namelijk door de Natuur onmiddelijk zelve , wordt voortgebracht. Zielen , die door de fchoone afvvisfelingen en gefteldheden der Natuur, door derzelver duizenderlcije lieflijke gedaanten en doeleinden , door de zagtheid en verhevenheid van haaren ftijl, en door haare wonderen in alle de Rijken van derzelver uitgeftrekte fchepping, geroerd en tot nadenken gebragt worden, behooren zekerlijk niet onder het gemeene flag van volk (f ). Zij zijn doorgaans openhartig en zonder valschheid, hun geest is tot wijsgeerteen waarheid geneigd, hun character tot Vriendfehap, tot medelijden en welwillenheid gefchikt. De konst van navolging in de denk- en levenswijze van andere menfchen , is in htfn' oog dan alleen belangrijk, wanneer zij aan het groote en edele beeld der Natuur evenaart, en derzelver oogmerken op eene cmgedwongene wijze uitdrukt. De omgang Biet dit fchoone en beminnenswaardige beeld, het welk (f) kant beroept zig met alle recht op de ondervinding, wanneer hij zegt: „ dat het fteilen van belang in het „ fchoone der konften in het geheel geen bewijs is van eene denkwijze, die het zedelijk goed aankleeft:" — en daarentegen beweert, „ dat een onmiddelijk belang te fteilen „ in de fchoonheid der Natuur, altijd een kenteeken van „ eene goede ziel zij." Zie Critik der Urtheihkrafi, ƒ. itf4-  der VROUWEN. 6) welk zig zeiven fteeds in zuiverheid, orde en verhevenheid gelijk blijft, en, zedert een onmeetlijk tijdvak , nog geene enkele van deszelfs bevalligheden verloren heeft, heeft aan de gemoederen van zulke menfchen langzamerhand de liefde tot rechtfehapenheid en deugd ingeboezemd, In deeze roemrijke bezigheden vinden zij dikwils onuitfprekelijke genoegens , dikwils den heilzaamften balfem voor hunne wonden, die misfchien door niets zoo gemakkelijk en zoo goed geneezen konden worden, dan door het fchoon gevoel voor de waarde der Natuur. Terwijl andere, min gevoelige menfchen ontwerpen vormden, vol van kwellende eerzucht, of aan de goud-dorst de rust en opgeruimdheid van hun gemoed opofferden; terwijl de één in de armen der wellust zijn hoogfte goed zocht, en daar in niets dan walgelijkheid en vergift vond; terwijl de ander door een kinderachtig wantrouwen omtrent menfchen en voorzienigheid, de betere gevoelens van menfchen t liefde, vertrouwen en medelijden in zig uitdoofde , en zig door de misvorming van zijn eigen gemoed de weereld zelve tot eenen kommervollen kerker maakte; — zoo verhief zig de ziel van den vriend der Natuur verre boven dit ellendig en ontrustend fpeeltuig van roemzucht, gouddorst , en zinlijkheid, en verfterkte haar verheven zelfsvermogen door de vroegtijdige befchouwing deihaar omgevende fchepping, en door het onderzoek van haare welgeordende, , onvergangelijke werken. Onze drukkendfte lasten worden dikwerf, onder het blaauw van eenen fchoonen Hemel, ligter, dan te vooren. De befchouwing van de duizenderleije fchoonheden der Natuur verdreef de wolken der zwaarmoedigheid, die ons in onze kameren nederE 3 druk-  70 CHARACTER- SCHETS drukten, en geene heldere gedachten, geen weldadig gevoel in ons'tot rijpheid lieten komen. Wij keerden, als waren wij op nieuw geboren, naar onze wooningen, en naar onzen arbeid te rug; het was niet alleen de zuivere lucht, die aan ons bloed, en ons gevoel, eene gemakkelijker wending gaf, — het waren de medegebragte beelden van het fchoone, regelmatige en goede in de werken der Natuur, die aan onzen weleer zoo neergeflagen Geest eenen zoo gelukkigen toon verfchaften, en door op nieuw verwekte groote denkbeelden en edele ontwerpen, de klaagende fmart tot zwijgen bragten. Tot deeze gelukkige en gevoelige vrienden en vrien- • dlnnen der Natuur , behooren de zulken niet, die over de Natuur op eene gevoelige wijze, en met eene gemaakte fpraak dweepen , en in plaats van zig over de fchoonheden der fchepping, door de ijverige befpiegeling van haare grootheid en goede orde, te verheugen, zig met ijdele klanken over het fraaij van eenen avondftond, over het zilverlicht der maan, over de fchrikverwekkende ftilte van een kerkhof, over het verwelken van eene bloem , van eene grasfcheut-, enz. bezig houden. Ik geloove niet, dat men een naauwkeuriger beeld van gevoelige Meisjens en Vrouwen van dién aart verlangen zal, daar zij onder ons zelfs zoo meenigvuldig gevonden worden, en , zedert het in \ licht verfchijnen van den bekenden siegwart, allen dezelfde droevige en gevoelige taal voeren. Veele van deeze befpottelijke dweeplters deiNatuur .hebben, bij naauwkeurïg onderzoek, flechts weinig, of in 't geheel geen gevoel voor de fchoon • beden der Natuur, maar praaten alleenlijk op eene werktuiglijke wijze deezen of geenen Dichter na, die, zoo,  der VROUWEN. 7i zoo als zij' ten minften gelooven, de Natuur het best getroffen en nagebootst heeft. De vrouwelijke verbeelding is over het algemeen gaarne overdreven, — zoo als bij alle dweepers, — door een zeker duister gevoel, het welk iets behaaglijks met zig brengen, en van wegen deszelfs duisterheid dit narrenfpel tot in het oneindige uitbreiden kan. Dit duister gevoel wordt door de donkere en opgezwollene uitdrukkingen van onze Natuur - dichters heden ten dage fteeds meer en meer aangeblaazen, en gevoed, hoe weinig gezond menfchen-verftand daar onder ook verborgen zijn moge. Genoeg is het, dat deeze opgezwollene duister luidende taal thans eenmaal gevalt, en reeds tot de taal der Mode van onze meeste Dichteresfen geworden js, als mede van allen die geenen, die zig door den zwaaren ftijl der Mesfiade tot allerleije, hoewel zeer ongelukkige, nabootfingen der hoogere Dichtkunde hebben laaten verleiden. Men vindt wel in deeze Gedichten , die thans reeds buiten tel zijn, de Natuur nagevolgd, maar ook altijd bijna misvormd, — ten minften niet getroffen. Zoo eenvouwdig en onöpgefmukt zij in alle haare fchoone en groote verfchijnfelen is, zoo opgepronkt en overlaaden ftaat zij in de dichtftukken der Vrouwen. Zij heeft het voorkomen van den vrouwelijken opfchik, zoo als men dien aan het Hof, en in de danszaal vertoonen moet. Men gelooft de goede Zang-Godinnen niet genoeg, en niet beter te kunnen eeren, wanneer men haar al den voorraad der van anderen geleende cieradiën omhangt , — en daar mede is dan ook doorgaans alles bedorven. Ik wil uit deeze aanmerking het befluit niet trekken, dat de Vrouwen in het algemeen geen verftand , ten minften geen gefchikt verftand voor dat E 4 g«oo-  n CHARACTER - SCHETS groote en verhevene bezitten. Deeze Helling; zoude het gebrek van eene te groote algemeenheid hebben; maar dit neem ik echter aan te bewijzen, dat regelmatig dit gevóel bij de Mannen grooter en levendiger, dan bij de Vrouwen is, dewijl wij door herlezen der oude Dichters, door de grootere uitbreiding van ons denkvermogen , en door de diepere beöeffening van Natuur en Kunst, de Natuur zelfs vroeger, en van haare verhevener zijde, dan de Vrouwen, leeren kennen , en over 't algemeen tot befchouwing en uitlegging van de werken der Natuur, meer voorbereidende kennis , dan de min kundige Vrouw, gewoon zijn mede te brengen. Thans koom ik tot eene andere zoort van gevoeligheid. 'Er zijn namelijk Vrouwen in groote meenigte, en voornamelijk in hoogere Handen, die, wanneer hun de minde omftandigheid tegenloopt, ziekelijk en miltzuchtig worden , en zig opentlijk met eene gemaaktheid , die nergens naar gelijkt, als zoodanig vertoonen, Deeze gevoelige Vrouwen zijn dus van eene geheel bijzondere zoort , en kunnen met recht dikwils het vagevuur van haare Mannen en huisgezin genoemd worden. Haar oogmerk in deeze gevoeligheid is doorgaans zeer zamengefteld. Zij willen medelijden , beklag , en toegevenheid verwekken, of met de teederheid van haar lichaam en gevoel — voor Coquette fpelen, of zekere andere oogmerken bereiken, die zig misfchien alleen door eene verdichte, maar tevens niet willekeurige, ziekelijkheid laaten bereiken. De grond nu van deeze zwakheid is doorgaans gelegen in eigenzinnigheid, in eene te prikkelbaare gevoeligheid en ijdelheid, of ook in kinderachtige eenvouwdigheid, in eene kwaade gewoonte  der VROUWEN. fi te en een bedorven inborst, door te veel toegevendheid in haare jeugd. Vrouwen van dien aart kunnen de Geneesheeren zoo weinig ontbeeren, als de longen het ademhaalen, — en deeze Geneesheeren zullen niets verzuimen, het geen de Lijderesfen in haare wonderlijke grillen voeden kan. Gij hoort deeze beklagenswaardige Vrouwen uuren lang van haare juist bepaalde levens - regeling, van het af-en toenemen van haar lichaam , van deszelfs eigenaartige gebreken, het vermogen der fpijs-verteering, en de zwakheid van zenuwen, met eene piepende en huilende ftem fpreken. Gij vindt haar bijna nooit zonder voorfchriften van geneesmiddelen, flesjens en poeders; haar voorhoofd heeft van den morgen tot den avond eene verdrietelijke plooij, haar gang is angstvallig en loom , haar mond en oog heeft een trek van mismoedigheid en diepe bekommering. — Kendt gij haar niet van nabij, zoo zult gij gelooven , dat zij door duizende fmarten op eenmaal nedergedrukt moet worden, en den dag van morgen niet haaien kan. Slechts eene kleine ongefteldheid van de maag, eene gevoelige ontbranding van vrouwelijke eerzucht, een enkel kwalijk verftaan woord, een enkele befpottelijke gril, heeft aan de gevoelige Vrouw dit voorkomen, en deeze fpraak van neêrflagtigheid, en door konst gemaakte zwaarmoedigheid, gegeven. Deeze zieke van geest, die zig den dood toewenschte, wien de geheele weereld, zelfs echtgenoot en kinderen, onverfchillig geworden waren, zal na eene liof kozing, na eene vleijereije, na het bezoek van eenen vriend, na het ontfangen van een nieuw kleed, na het vertrek van eene mede - minnares, weder genezen, tot het haar weder invalt om ziek te zijn. Zij roept de ziekelijkheid tot E5 zig»  f4 CHARACTER - SCHETS zig, en zendt die naar welgevallen weder weg. Zij weent, wanneer anderen lachen, zij lacht, wanneet anderen weenen; — enkel uit eene wonderlijkheid van haare gevoelige luimen, en uit eene ingebeelde teederheid van haar geitel, — hoe zeer ik dikwils dergelijke gevoelige Vrouwen heb leeren kennen , die door haar grof gebeente naar eene Reuzin geleeken, Doorgaans hebben deeze teedere, altijd ziekelijke, Vrouwen grooten eerbied voor ons genacht, en zijn flavinnen van een zeer zinlijk geftel. Voor 't overige geloove ik, dat 'er geen beter mid? del tegen deeze ziekelijke en zwaarmoedige luimen onzer Dames, die zwak van zenuwen zijn, gevonden wordt, dan dat men ze niet fchijnt te bemerken, en, zonder eenige deelneming te doen blijken, haar laat begaan en uitweenen. Verftandige Vrouwen zien gebreken van dien aart gewoonlijk zeer fpoedig iji, en begeven zig, of Jn een eenzaam vertrek, tot dat die donkere wolk verdwenen is, of gaan dezelven te keer door arbeidzaamheid en door lezen, of ftaan ons zelfs openhartig toe, dat het een gebrek van haare te levendige gevoeligheid is. In het laatfte geval kunnen zig de Mannen misfchien niet zeer over hunne Vrouwen beklagen, dewijl zulk eene vrijwillige erkentenis het teeken van een edel hart zijn kan, het geen al het voorige verkeerde wreder wil goed maaken. Maar kan eene Vrouw niet van zig verkrijgen, om de gebreken en mismaaktheden van haare luimen te erkennen, is zij blindelings voor de zwakheden van haar eigen character ingenomen, gelooft zij , bij den aanval van haare neêrflagtigheid en zwaarmoedigheid , zelfs in de ongerijmdfte zaaken en fteliingen , evenwel recht te hebben, kan zij niet toegeven, al ziet zij zelfs baar 011-  der VROUWEN. 73 onrecht; zoo weet ik niet, of 'er een bejammerenswaardiger fchepzel op de weereld, dan de Man van zulk eene ziekelijke , zwaarmoedige en zottelijk gevoelige Vrouw, zijn kan. Maar ook de goedaartige Vrouwen van deeze clasfe worden, fchoon zonder haar opzet, zeer dikwils de geesfels haarer Mannen. Zij gevoelen haar onrecht, en ftrijden met haare donkere luimen en gevoeligheden; maar zij kunnen zelden eene overwinning over dezelven bebaalen, en begaan dus, zekerlijk niet op aanrading van haar hart, maar enkel in de hitte haarer gevoeligheid , dikwils alle de zwakheden , welken eene waarlijk kwaade luim in andere Vrouwen van een flecht character gewoon is voor den dag te brengen. Zij gevoelen zig, onaangezien haare goedaardigheid , oogenblikkelijk beledigd, fchoon bet mis* fchien niet eens het geval was; het bloed klimt haar naar het hoofd , zij worden zwaarmoedig, zij huilen van kwaadheid , zij loopen haastig heen en weder, zetten het taaij geduld van den Man tot tegenfpreken aan, en hebben eerder geene rust, dan na dat 'er eene loutere woordenftrijd veroorzaakt is , en de vlam des toorns ook in anderen begint te ontbranden. Zij maaken ons de bitterfte tegenwerpingen , wanneer wij in zaaken, waar door haare hartstocht in beweging gebragt was , onverfchillig blijven; zij willen ons door onftuimige aanvallen in haar belang trekken , fchoon zij geene gronden van het verftand voor zig hebben. Zij willen niet alleen over ons gevoel, maar over ons geheele charaóter heerfchen, of door hanre gevoelige neêrflaotigheid daaden van ons afpersfen, die geen verftandig Man voor den rechterftoelvan zijn geweten verantwoorden kan. Ik houde deeze zoort der vrou-  76 CHARACTER-SCHETS vrouwelijke luimen voor eene der ongelukkigften voor de Vrouwen zeiven, dewijl zij daar door niet alleen langzamerhand den beteren grond van haar hart bederven, maar ook doorgaans den huisfelijken vrede, en met denzelven alle huisfelijk geluk, den bodem inflaan. Men moest dus ook niets als meer belangrijk oordeelen, dan deeze heerfchende gemoeds - gebreken van zoo veele Vrouwen in derzelver geboorte te fmoren, en haar vroegtijdig aan eene ftille beheerfching van haare zwaarmoedige gevoeligheid te gewennen. Het is onwaar, dat de meeste Vrouwen eerst in den huwelijks - ftaat bedorven worden. Het zaad van haare verdorvenheid, en van haar lijden, dragen zij ge» meenlijk reeds in vroegere jaaren in haare gevoelige luimen bij zig, en laaten het zelve tot een zwaar onkruid opfchieten , wanneer zij den huwelijks-ftand niet zoo vermakelijk vinden , als zij zig denzelven verbeeld hadden. De gevoeligheid ten aanzien van de uitwendige levenswijze is wederom niets anders, dan eene uit de jeugd herkomftige weekheid en teederheid des lichaams, maar die doorgaans de blijken draagt van een gevoelig hart, en eenen verfijnden fmaak. Vrouwen van dien aart zijn, bijzonderlijk in groote Steden, in geen gering aantal, en de Weelde vindt in haar derzelver vuurigfte begunstigers. — De geheele huishouding, de inrichting der tafel, der kleeding, van het huisraad, van de opciering der vertrekken, der flaapkamer, de keuze van fchilderijen, van bloemen, van kleederen, van reistuig, en meer dergelijke dingen, verraden in zulk een huis eene gevoelige Vrouw, die alles naar den weekften fmaak heeft ingericht, — cn eene andere levenswijze voor eene hardheid van het  der VROUWEN. 79 het noodlot, of voor eene boerfche plompheid houden zoude. In de daad behooren alle zulke dingen mede tot de kenteekenen der vrouwelijke gevoeligheid. Men kan zeer dikwils van de levenlooze dingen, waar mede zig de mensch omgeven heeft, en van de manier en wijze, op welke hij zig daaromtrent gedraagt, een zeker befluit tot zijn character, even als uit de vorming van zijn aangezicht, maaken. Hoe lomp en onbefchaafd deeze kenteekenen ook immer zijn mogen, zoo geven zij echter in zommige gevallen de perfoonlijke zinlijkheid van den mensch zeiven duidelijk te kennen, — daar 'er wezentlijk eene zoort van omgang der menfchelijke ziel met deeze voorwerpen , en eene Zekere overeenkomst van denken en handelen volgens deeze voorwerpen , gevonden wordt. Men vraage flechts alle weeke lieden, wat ik hier mede wil gezegd hebben , en zij zullen mij volkomen gelijk geven. Ook reeds daar door drukt zig de eigenaartige geneigdheid der Vrouwen in haare huishouding, in haare bekrompenere en ruimere levenswijze uit, dat zij met opzigt deezer levenlooze voorwerpen door een hoogeren graad van gemaaktheid en konstigen dwang uitmuntten. In de vertrekken, het huisraad, en de tuinen der Vrouwen heerscht gemeenlijk iets meer gezochts , beftudeerds , opgepronkt, meerder cieradien, als in de vertrekken, het huisraad, enz. der Mannen, — misfchien die der oude vrijers uitgezonderd , alwaar men zeer dikwils, wanneer zij het geheel tegen overgeftelde gebrek van morsfigheid niet hebben, insgelijks eenen gezochten en opgepronkten fmaak aantreft. Het is onlochenbaar, dat de meeste Vrouwen door haare levenswijze en ingetogenheid zelfs aan deezen fmaak  78 C II AR. AC TER 4 SC TI ETS fmaak gebonden zijn , én zig ongelukkig gevoelen $ wanneer zij daar in haaren Zin niet hebben kunnen. Van daar de groote waarde, welke zij op haare netheid, op haare kleederen, op haar huisraad en modes fteilen ; van daar haare nijd tegen zulke Vrouwen, die het in haare vrouwelijke levenswijze beter, dan zij , hebben kunnen. Eene opentlijke gemaaktheid der levenswijze is het, wanneer onze Voornaame Dames het vroeg opftaan, en de bezorging van haar huishouden , voor iets boersch eti onwellevends houden, in fpijs en drank niets dan lekkernijen beminnen, zonder door konst gemaakte parfums niet leven kunnen, en in 't algemeen alles voor onnatuurlijk en fmakeluos aanzien, wat de goede fmaak, de gemakkelijkheid en weekheid niet geheiligd heeft. Eene opentlijke overdrevenheid en dwaasheid is het, wanneer zommigen bij het aankijken van een kikvorsch , een fpinnekop, enz< ftuiptrekkingen krijgen , en bij het opkomen van eene onweêrswolk in de kelder wegkruipen; terwijl anderen zig uuren lang met de verwijfde en laffe bezigheden der toilet-tafjl verlustigen, haarlichaam met zalven beftrijken, en zig door haare kameniers andere dienften laaten doen, welken de Oosterfche weelde, en de Oosterfche zinlijkheid uitgevonden , en onze Europeefche weekheid, en door toegeeflijkheid bedorvene inborst, helaas! maar al te gelukkig nagebootst hebben. Dit alles zijn , in de vroege jeugd ingezogene, verkeerdheden en gebreken van eenen te zinlijken en verfijnden fmaak , die klaarlijk de fchoone regelen der Natuur en gezondheid beledigt, en het vrouwelijk verftand en character in onze dagen zoo zeer bedorven heeft. Hoe zeer men aan den fcherpzinnigen Schrij-  k e r VROUWEN. j9 Schrijver van het Boek over de Vrouwen, niet geheel en al zoude mogen toegeven, „ dat de Vrouwen in i\ latere t[iden eenen te hoogen rang en {landpunt iri ,, de Maatfchappij verkregen hebben", is echter met ópzigt tot de groote weereld genoegzaam uitgemaakt, dat deeze rang zeer hóóg is, en den Vrouwen meer, dan anderen, veroorlooft volgens haare inbeelding televen. Deeze veroorloving heeft, zedeft de verfijnde levens-befchaving, en de algemeene uitbreiding der weelde, het vrouwelijk geflacht tot deszelfs groot nadeel bedorven, ontwend, en boven deszelfs beftemming verwijfd gemaakt. Haar geheele leven is hl den hoogeren ftand, en in den fland der geenen, die zig daar onder rekenen, niet meer ftille, befcheidene, en onfchuldige huislijke vlijt, het is eene verwijfde (Sabaritifcke) genieting , en een laf en lastig hofleven. Het getal van die vooi'naame Vrouwen, die door vlijt en arbeidzaamheid haar lichaam verharden , moge zeer gering zijn, de lijst der zenuw- zieke, door toegevenheid bedorvene, en niets uitvoerende, is zeka-lijk oneindig grooter, en vermeerdert dag bij dag, terwijl de lagere ftanden nu ook hooger'willen klimmen, en de voorname bedorvene Weereld, ten aanzien van eene verwijfde en flappe levenswijze nabootfen. De weeldrigheid der befchaving, — om de zaak zoo eens te noemen , verfpreidt zig, als eene algemeene en ongeneeslijke Influenza , door alle clasfert der menfchelijke Maatfchappije, en heeft eene ellen- ' dige bedorvenheid en zedenloosheid, ja zelfs armoede , verderffelijke ledigheid, en vernieling der zuiverfle huisfelijke vreugd en deugd, ten gevolge. Het geen men tot hier toe, tot wegnemingen geneezing van deeze invreetende kanker van onzen tijd, gedaan heeft, is zeer  So CHARACTER - SCHETS zeer weinig; het geen men daar tegengefchreven heeft, is des te meer, — en zoo blijft het bij het oude, tot dat algemeene, door de onmatige weelde, niet door Schrijvers en gefchrijf veroorzaakte , omkeeringen ons de treurige gevolgen van deeze Verwijfde eeuW misfchien in nog fchrikkelijker toneelen vertoonen zullen , dan wij reeds beleefd hebben. Hoe diep voornamelijk onze Vrouwen met opzicht tot deeze weelde verzonken zijn, en hoe verwijderd zij ook thans van de fchoone en natuurlijke eenvouwdigheid der zeden leven, kan men niet gemakkelijker gewaar worden, dan wanneer men haare tegenwoordige levenswijze met die van voorige tijden vergelijkt. Alles is thans anders, dan voorheen, en echter is niets in dit ftuk beter geworden. De Vrouwen der middel-eeuw waren, tot de groote omkeering der zeden in de voorige eeuw, die voornamelijk door het vernuft en de zin* lijkheid der Franfchen voortgebragt werd, — modellen van huwelijks-liefde , en jongvrouwelijke kuisheid, modellen van eene huislijke en fpaarzame levenswijze , modellen van eene befcheidene en verftandigekinderliefde. Zij waren Moeders, Gemalinnen, en Vrouwen, zoo als zij zijn moesten (*). Zekerlijk niet zoo opgeklaard, als de hedendaagfche Dames van de mode, niet zoo belezen, niet zoo geöeffend en verfijnd, niet zoo doorliepen, zoo kunftig en vol van fmaak; — maar voorzeker edeler, en beter, en deugd- (*) Men zie een in verfcheiden opzigten lezenswaardig, Boekjen: Augufle, oder die Würde des Weihlichen Gefchlechts, von volkmann. Erfurt 1706. in %vo.  der VROUWEN. 8i deugdzamer voor Echtgenooten en Kinderen, als de hoogverlichte , boeken*fchrijvende , en volgeestige Konst-vrouw van .onze eeuw. Deeze gemaaktheid en vrouwelijke gevoeligheid met opzigttot de befchaving van den geest, is bovendien klaariijk blijkbaar in onze dagen. Zij beftaat duidelijk in een tasten naar veelweterij, en in de gezochte uitdrukking van een fijner gevoel en fmaak, en loopt dan niet zelden op de overdrevene konst van de Romans uit. Geen verftandig Man zal aan de Vrouw de vorming van haaren geest, en van haare gevoeligheid ontzeggen , en geen menfchen-kenner zal aan den weinig bekenden hu art kunnen toegeven, dat het verftand van het vrouwelijk geflacht zig tot niets verders, dan ten hoogften tot eenige kundigheid in de Latijnfche taal, zoude kunnen uitftrekken (f); maar geen verftandig Man zal zig eene Vrouw tot Gemalin verlangen, ciie deeze befchaving verder, dan het vrou- (t) » De ouders", zegt deeze geleerde, maar wonderlijk redeneerende Spanjaard, „ die verftandige kinderen „ verlangen, en wel zulken , die tot wetenfchappen be„ kwaam en gefchikt zijn, moeten vooral zorgen, dat hun „ Jongetjens geboren worden, want de Meisjes kunnen, „ uit hoofde van de koelheid en vochtigheid van haare kun„ ne, geen diepdenkend verftand verkrijgen. Wij zien wel, „ dat zij met eenigen uiterlijken fchijn van bekwaamheid „ over ligte en gemakkelijke ftofïën fpreken, en zulks dan ,, nog in gemeene uitdrukkingen en ftraattaal: Voor 't ove, rige, wanneer zij tot de beöeffening der wetenfchappen „ opgeleid worden, kunnen zii niets leeren en begrijpent II. Deel. F dan  84 CHARACTER- SCHETS vrouwelijk beroep, heeft uitgebreid, en de Mannen in befchouwende en wetenfchappelijke kundigheden wil navolgen. Geleerde Vrouwen zijn 'er ook in vorige tijden geweest; maar zij waren wonderen van haare eeuw. Heden ten dage willen onze veelwetende Dames van het bijvoeglijk woord geleerd wel niets hooren, maar echter daar voor aangezien, en als zoodanige bewonderd zijn., Zij maaken gebruik van deeze befcheidenheid, dewijl zij daar bij denken te winnen , en ook wel weten, dat, ten minften volgens het gebruik van het woord, de haar ontbrekende kennis der oude talen tot geleerdheid verëischt wordt. Des te grooter [is haare aanfpraak op eene beoordeel! ng van werken van fmaak, en op de befchaving van het verftand en van de taal; — des te grooter haar oordeelen over voorwerpen van menfchenkennis , opvoe^ ding, en wijsgeerte van het leven; — des te grooter haar geest van redeneeren over zedelijk gevoel, over liefde en huwelijk, over Staatkunde cn omwentelingen , over Dichters en Rijmelaars , en over alles, waar over met eene zoort van fcherpzinnigheid gepraal kan worden. Het naauwkeurig onderzoek, hoe verre eene Vrouw met de vorming van haare geestvermogens gaan moet, en waar op ik reeds hier boven mijnen lezer opmerkzaam gemaakt heb, behoort hier eigentlijk niet toe, en ik verzoek derhal ven, dat men „ dan een weinig Latijn; en dat alleen, om dat het een „ werk van het geheugen is". Zie de Latijnfche overzet, ting van zijn Boek: Examen de ingenios, onder den Titel: Scrutinium ingenierum, Jen. 1663. pag. 605 &606.  der VROUWEN. 83 men zig met de volgende aanmerkingen gelieve te vergenoegen. rousseau zegt (in zijne Emile Liv. V, pag. 300 c55 3°iO een zeer waar woord, wanneer hij den opbouw der mannelijke eigenfchappen in de ziel der Vrouwe, en de verwaarloozing van den aanleg, die haar eigenaartig is, eene voor haar zeer fchadelijke zaak noemt, en fteeds alleen daar op aandringt, om van het meisjen geenen waaren Man, maar eene waare Vrouw te maaken. „ Maar volgt daar uit, " dus vaart hij op de aangehaalde plaats voort, „ dat zij in de onkunde van „ alle dingen opgevoed, en flechts tot de bezigheden „ der huishouding bepaald moeten worden? Zal de ,, Man van de Gezellinne zijnes levens zijne flavin „ maaken ? Zal hij zig aan haare zijde van het hoogst ,, aangenaame van het gezelfchap berooven? Zal hij ,, haar, om haar des te meer aan zijne heerfchappij „ te onderwerpen, alle gevoel en alle kennis verbie„ den? Zal hij een bloot werktuig van haar maa„ ken ? In geenen deele. Dit heeft de Natuur, die 9, aan de Vrouwen zoo veele bevalligheden, en zoo „ veel vaardigheid van geest fchonk , niet bevolen. „ De Natuur wil integendeel, dat zij denken, dat zij „ oordeelen, dat zij beminnen, dat zij kennis opza„ melen, en haaren geest, zoo wel als haare lic„ haams geftalte, vormen zullen. Deeze zijn de wa„ penen, welken zij haar tot vergoeding der haar „ ontbrekende fterkte gegeven heeft, om de onze te ,, leiden. Zij moeten veel leeren , maar alleenlijk dat „ geen, het welk haar dienftig en gepast is om te we„ ten." Deeze Hellingen van rousseau heerfchen in alle zijne Werken, en bewijzen hoe juist hij F a over  f 4 CHARACTER - SCHETS over de befchaving van den vrouwelijken geest, en derzelver grenspalen, heeft doorgedacht. Vervolgens {pag. 369 & 370.) verklaart hij zig hier omtrent nog duidelijker. ,, Het onderzoek van afgetrokkene, „ en in loutere bcfpiegeling beftaande waarheden," zegt hij een weinig lager, ,, van de grondbeginzelen „ en ftelregels der wetenfchappen, kortom alles, het }, welk dient, om de denkbeelden algemeener te maa„ ken, behoort niet aan de Vrouwen. Alle haare s, ftudiën moeten tot het beoefenend leven betrekking hebben. Aan haar koomt het toe, om van de „ grondftellingen, welken de Man uitgevonden heeft, „ gebruik te maaken, en de waarnemingen op te za3, melen, die den Man tot bevestiging van die gronds, Hellingen heen leiden. Alle aanmerkingen der Vrqu„ wen, in het geen niet ommiddelijk haare plichten s, aangaat, moeten tot die aangenaame kundigheden „ betrekkelijk zijn, die niets , dan den fmaak, tot „ voorwerp hebben; want zelfs de werken van ver„ nuft gaan boven haar bereik. Zij hebben boven„ dien geene juistheid en opmerkzaamheid van geest „ genoeg, om in wetenfchappen, die minder opper„ vlakkig zijn, vorderingen te maaken. "(*) Dee- (*) Deeze en meer andere Hellingen van den onpartijdi. gen Richter van het fchoone gedacht, heeft één zijner bekwaamde Lofredenaars, de Schrijver van het Boek: Man und ffeib, getracht te wederleggen op eene wijze, die de konst van een Verdedigings-fchrift alle eere aandoet, en van eeneniet gemeene waarheids-min, fchoon niet altijd van een rustig waarheids-gevoel> des Schrijvers getuigen» draagt.  der VROUWEN. 85 Deeze beöordeelingen van één der grootfte Menfchenkenners onzer eeuw verliezen haare fchijnbaare hardheid, wanneer men bedenkt, dat de Natuur zelve de Vrouw tot een geheel ander beroep, dan tot een letterkundig leven, beftemdheeft, en dat zij haare perfoonlijke waarde in geheel iets anders, dan in eene geleerde befchaving van het denkvermogen, zoeken moet, wanneer zij ons behagen zal; maar juist hier is onze opgeklaarde eeuw hard ziek, en zal van dit gebrek nimmer weder genezen worden. De Mannen zelve hebben alles gedaan, om de te uitgeftrekte vorming van het vrouwelijk verftand te bevorderen, en de neiging der Vrouwen tot redeneeren op zoo meenigerleije wijze te verre uit te breiden. Daar de ijdele verbeelding van dit geflacht gewoon is alle haare aanmatigingen en vrijwillige daaden te vergezellen; zoo was daar van het noodwendig gevolg , dat zij zig langzamerhand, ook met opzicht tot de befchaving van haaren geest, overladen, en met de toenemende begeerte, om boeken te lezen, een gedeelte van haare huislijke plichten vergeten moest. De lust tot lezen wies aan, en met haar de verbeelding, om door een gevormd , of liever onderzoekend verftand uit te blinken. Het bleef nu niet meer een onfchuldig tijdverdrijf in ledige uuren , het werd eene behoefte, en vervoering tot die rampzalige verbeelding van grootheid van eigene vermogens , waar door bijna alle Vrouwen, die in de geleerde weereld eenige waarde hebben willen, gewoon zijn uit te munten. Het is waar, dat door het lezen de fmaak en het oordeel der Vrouwen langzamerhand verfijnd en gevormd moet worden; maar beiden blijven doorgaans bij eene halve rijpheid ftaau; terwijl de neiging tot deeze vorming F 3 van  8fj CHARACTER - SCHETS van het verftand wederom meer door ijdelheid, dan door zuivere waarheids-liefde beftuurd, en door de lust tot vleiëreije overdreven werd. Men las boeken , en legde ze weder ter zijde, zoo als men met alle andere artikelen van de Mode deed. De Schrijvers van de Mode hadden, even als de afvvisfeling der kleeding , huune afvvisfelende tijdperken. Zoo lang deeze manier ftand hield , werden hunne Werken, in weêrwil van alle derzelver oppervlakkigheid , met ijver getocht,- — maar even zoo fchielijk weder vergeten , wanneer de driftige fmaak der Vrouwen op eene andere fpijze viel. Maar daar door moest nu ook langzamerhand, en zoo als de zaaken nu gefield zijn , eene aanhoudende wispelturigheid in de keuze der te lezene boeken, en vervolgens in den fmaak zeiven, ontdaan. Men had fmaak in alle voortbrengzelen der Letterkunde, zoo dra zij maar met eenige lekkerheid toebereid, en in opgecierde fchotelen opgedischt werden. Zelfs wijsgeerige onderwerpen moesten zig naar deezen fmaak van het vrouwelijk verftand voegen, en het ernftig onderzoek afleggen, of trachten te verbergen, wanneer zij de eere hebben wilden, om op de Toiletten der Dames te verfchijnen. Zelfs de groote Koningsbergfche Wijsgeer moest gedogen, dat men zijne diepzinnige Werken voor de nieuwsgierigheid der Vrouwen, — maar zekerlijk met een zeer ongelukkig gevolg, — begon om te werken. Maar vooral werd in latere tijden de toon en taal der Romans onder het vrouwelijk geflacht bijna algemeen. Deeze weereld der Romans is, en blijft tot op den huidigen dag, het grootfte vak tot vorming van den vrouwelijken geest, hoe zeer ook de Vrouwen zelve gewoon zijn, om Over de groote meenigte der Ro-  der VROUWEN. 87 Romans te klagen, en daar over uit te varen. Zij zouden zeer te onvreden zijn, wanneer haar onze Ridderlijke tochten, en die der Toover-Godin- ' nen, onze naar den fmaak van het toneel veranderde gefchiedverhalen , onze Romans uit de boven- en beneden -weereld , onze geestige en liefdes -gefchiedenisfen, — cn welken naam deeze kinderen van eenen bedorven fmaak verder dragen mogen — onthouden werden. De zaak is zeer natuurlijk. De Vrouwen vinden in Romans , zelfs inde ellendigfte en geestlooste , bijna altijd iets, het geen zij vlijtig zoeken. De Vrouw, die zeer tot Liefde geneigd is , ziet haar eigen hart, haar teeder gevoel, en dat van haaren beminden zeiven, in de Romans afgefchetst. Hier ligt eene weereld voor haare oogen, zoo als zij die fteeds verlangt. Evenals de verliefden in geluk en rampfpoed, in hoop en vertwijfeling, aldaar denken en handelen, zoo denkt en handelt zij zelve, of zoude het ten minften in gelijke omftandigheden doen. Aldaar leert zij de waare grondregelen kennen , hoe men een mannelijk hart ketenen, of bedriegen moet, aldaar vertoont zig aan haar het leven in een bevalligen rozen-krans, of ook in eene middernacht, die op eenmaal door den fchoonen huwelijks-ogtend vervangen wordt, en eene gouden eeuw ten gevolge heeft; aldaar ontwikkelen zig de verwardfte knoopen van het noodlot, dikwils geheel buiten verwagting, met eene betooverende fnelheid; aldaar fmelten twee elkander minnende zielen tot één eenige te zamen, al wilden zig ook alle machten der aarde daar tegen fteilen. — Eene andere Vrouw, die door eerzucht, en wraak bezield wordt, zoekt en vindt in de denkbeeldige weereld der Romans een ander voedzel. Zij ziet aldaar den Man, F 4 die  «8 CHARACTER- SCHETS die zijne beminde beledigd of verfmaad heeft, voor haare voeten nedervallen , zijn gedrag met traanen, vol van berouw , beweenen , en alleen door haare gunst en grootmoedigheid weder herleven. De hoogmoed der ondernemende Vrouw zegepraalde; derzelver woedende wraak werd door een offer van ootmoed, door den dood, of de befchimping eener mede-minnares, door de gelukkige uitvoering van eene lust, gekoeld. — De armoede van de door Verbeelding gedrevene Vrouw wordt in deeze gefchriften , door het huwelijk met een aanzienlijk Man, in eenen fchitterenden ftand , en overvloed van kleederen , naar den nieuwften fmaak gemaakt , herfchapen. Thans rent zij in een nieuwmodisch rijdtuig door de Stad, thans wordt zij in het fpel, in den dans, aan de tafel, in den kring der aanbidderen , de eerfte. Thans beijveren zig lieden van hoogeren en lageren ftand, haare wenfchen te vervullen, en zig naar haare luimen te voegen. De geheele weereld wordt in deeze Roman voor de ijdele zottin eene prachtige danszaal. Eene enkele wenk van haar doet dezelve nog fchooner worden. Rijkdom en jeugdigheid vergaan in het verblindend tooverbeeld niet, tot zig haare oogen fluiten. — Eene andere Vrouw, die door een zinlijk geitel beheerscht wordt, vindt aldaar het pad der wellust met duizend roozen beftrooid. Aldaar vindt men geene zieke en ziekelijke Mannen, maar niets, dan — Reuzen en Goden. Aldaar wordt geen geheim minnefpel door nijd en nieuwsgierigheid verraden; aldaar flapen de getrouwde Mannen zoo lang en zoo vast, tot dat de ovcrfpeleres in volkomene zekerheid is; aldaar weet men van geene vermoeifing, van geene langwijligheid van geheime zamenkomften, maar altijd  der VROUWEN. 89 altijd nieuwe genietingen , altijd fchoone tafereelen der verbeelding. Kortom , elke Lezeres vindt in haare Romans, het geen zij zoekt. De verftandige en deftige Vrouwen zelfs krijgen daar in haar deel. Voor haar worden daar in de tafereelen van goedheid en geduld van het vrouwelijk hart, van vrouwelijke beftendigheid en vriendfehap, van mannelijke edelmoedigheid en trouwe, van mannelijke grootheid en verbetering, van huislijke gelukzaligheid en huislijke orde, onder den invloed van goede Vrouwen, gefchetst. Dat voor het overige alle de voorheen opgenoemde zoorten der vrouwelijke gevoeligheid, door het hedendaagsch lezen van Romans, zeer vergroot zijn geworden, blijft eene zonneklaare waarheid, — al wilde men ook al het verder nadeel van deeze Gefchriften niet toeftaan. De voorige eeuwen kenden deeze ziekten der Vrouwen zekerlijk niet, ten minften niet in dien graad, als wij haar thans kennen, en thans ondervinden moeten. Men heeft in onze tijden klaarlijk begonnen , het reeds uit zig zeiven zoo teedere en zwakke vrouwelijke hart op duizenderleije manieren door toegevendheid te bederven, en men heeftlangzamerhand aan de vrouwelijke verbeelding zoo veele overrompelende en bedrieglijke beelden voorgehouden , waar bij de zelfftandighcid van character eer verliezen , dan winnen, moest. Zoo dra het gevoel der Vrouwen te zeer geprikkeld, te zeer verfijnd wordt, kan het niet anders zijn , of het zelve moet de paaien der wezentlijkheid te buiten gaan. Zij bouwen zig thans eene geheel afzonderlijke weereld , waar in zij genoeglijk en wel te vreden denken te zijn, en waar zig de fijnheid en fterkte van het gevoel met de weereld, zoo als die wezentlijk beftaat, niet langer verdragen wil. Het is dus, naar mijne gedachten, eene op de natuur F 5 dei'  93 CHARACTER - SCHETS der vrouwelijke ziel gegronde aanmerking, dat zij zig met eene onbefchrijfljjke gemakkelijkheid, en met een grooter vertrouwen, dan wij Mannen in ons waarnemen , zekere denkbeelden van volkomenheid ontwerpt, en zig de zoodanigen, als iets wezentlijks en voortduurends, tracht te vertegenwoordigen, — hoe ingebeeld en overdreven dezelve zomtijds ook zijn mogen. Hier in ligt een niet onduidelijk bewijs van de bijzondere zwakheid van het beöordeelingsvermogen bij de Vrouwen ; offchoon het zelve , met opzicht tot andere voorwerpen, inzonderheid wat de voorzigtigheid in het leven betreft, wederom fijner en fcherper, dan het onze, zijn kan. Het fchoone beeld, dat zig de Vrouwen in eene gevoelige luim van de waardije en grootheid van een zedelijk voorwerp, bij voorbeeld, van de volkomenheid van vriendfehap, van liefde, van heiligheid, van onfchuld, van deugd, enz. gevormd hebben, fchijnt haar in de daad voor eenigen tijd te bedwelmen, en de berekening te verhinderen , waar door zij den afftand van het denkbeeldige van de wezenlijkheid zoo gemakkelijk kunnen afmeten. Dit alles is, — om mij zoo eens uit te drukken, — een dronkenfehap van haare levendige verbeelding, die met de grootere befchaving van den geest der Vrouwen eer fchijnt toe -, dan af te nemen. Maar deeze trek tot het denkbeeldige moet noodzakelijker-wijze bevorderd worden door Gefchriften, die geene wezentlijke, maar alleen eene toover-weereld fchilderen, evenwel zoo, als of zij eenmaal wezentlijk zoodanig worden konde. De graad van onderfcheid tusfehen het wezentlijke en niet wezentlijke, tusfehen waarfchijnlijkheid en waarheid, gaat gewoonlijk de vrouwelijke verbeeldings-kragt in zeer veele gevallen, zoo als ook hier, teboven. Al wat ge*  d e r VROUWE N. 9T gefchieden kan, zal in haar hoofd gefchieden moeten. Oorzaak en uitwerking zal zig, naar haare redeneerkunde, dan eens al, dan eens niet, te zamen bevinden kunnen, dewijl de kring van haare denkbeelden te klein, en haare menfchen-kennis zelden in alle gevallen diep genoeg is. Misfchien grondt zig de vrouwelijke geneigdheid tot zulk eene ingebeelde weereld al mede ook daar op, dat in dezelve het vrouwelijk gedacht, — zekerlijk alleen denkbeeldig, — zig wegens het gebrek van haare dadelijke vrijheid tracht fchadeloos te fteilen, en in haare verbeelding dat geen te genieten., wat zij geenzlnts in wezentlijkheid, — ten minften niet naar haaren wensch, zouden kunnen genieten. Wij bouwen allen ons in dit opzigt zekere kafteelen in de lucht, en gevoelen ons in derzelver befchouwing dikwils gelukkiger, clan wij'bij hun dadelijk bezit zijn zouden. De hoop kan, volgens ontallijke ondervindingen, zoo groot worden, dat zij zig zomwijlen zelfs vergist, en door haare betoovering het toekomftige als iets tegenwoordigs , maar ook wederom enkel denkbeeldig, weet daar te fteilen. Waarom zoude de levendigere verbeelding der Vrouwen niet nog verder gaan, en zig zelfs niet dat geen kunnen vertegenwoordigen, het geen in wezentlijkheid niet eens gedacht kan worden ! Thans zoude ik van de Godsdienftige gevoeligheid en Dweeperije der Vrouwen moeten fpreken. Maar dewijl deeze ziekte der ziele bij de Vrouwen voor-' naamlijk tot het tijdperk van den aannaderenden ouderdom behoort , zal ik het tafereel derzelve tot één der volgende Deelen van mijn Werk, waar in van de Godsdienftigheid van het vrouwelijk geflacht gehandeld zal worden, moeten verlchuiven, C O-  fi CHARACTER - SCHETS COQUETTERIE DER VROUWEN. Dezelve begint voornamelijk, wanneer het Meisjen in de groote weereld intreedt. — Haar eerfte en naaste grond. — Haar algemeene aart en verwerpelijkheid. — Goedaartige Coquetten in tegenoverftelling van de geenen, die van een flechten inborst zijn. — Gefchetst tafereel van beiden. — Agterkoudendheid en konst- van veinzen in eene ontrouwe Vrouw. anneer het jonge Meisjen huwbaar geworden is, en het School verlaaten heeft, — een tijdftip, het welk men in onze tijden zelfs vroeger, dan voorheen, een aanvang doet nemen; zoo ontftaat voor het zelve nu ook op eenmaal een geheel nieuw, een geheel veranderd tijdperk des levens. Men vcröorlovemij, dat ik nog eenmaal op dit onderwerp te rug kome. Het Meisjen gaat uit den kring der kindsheid door eenen geweldigen fprong, door een waar Salto mortale, zoo als een Duitsch Schrijver zulks noemt, tot den fchitterenden rang van eene Dame over, en wordt nu ook, — hoe glansrijk.het kind ook overal te voorfchijn moge komen, als zoodanig eene behandeld. Onze jonge dochters wenfchen dus gemeenlijk niets vuuriger, dan den tijd, dat zij het Sacrament van het Vormfel ftaan te ontfangen, waar mede zij aan den dwang der kinder-kamer en der fchool onttrokken, en op eenmaal veel nader aan ons geilacht ge-  du VROUWEN. 93 mtigt worden. De reden der vlijt en naarftigheid, welken de meesten in het leeren van den Godsdienst bctoonen , is gemeenlijk gelegen in het verlangen x om zoo dra mogelijk dat Sacrament te ontfangen, op dat zij wel dra eene groote rol in de Maatfchappije kunnen beginnen te fpelen. Dan van nu af aan verfchijnt de kleine Jonkvrouw in de groote gezelfchappen ; van nu af aan durft zij, zonder bloozen en kinderachtige befchroomdheid, de vleijereijen en hulde van ons gedacht aanneemen. Maar van nu af aan ontwikkelen zig ook in haar duizend nieuwe, gedeeltelijk zeer betooverende, denkbeelden en gevoel, die zij voorheen nog niet kende, of in dien tijd nog diep verbergen moest. De weereld doet zig nu aan het vrijere Meisjen in de lieflijkfte gedaante voor, welke zij in de kinder-kamer zoo naauwkeurig niet konde opmerken. De kring van haare werkzaamheden, haare hoop en verwagtingen, haare verbeeldingen worden eiken dag grooter, haare aan zig zelve overgelatene inbeelding, haare hoogvliegende geest van verovering, haare vrolijke lichtzinnigheid , haare liefde tot oppronking, en haare geneigdheid tot verkwistingen, verkrijgen meerder ftof en meerder voedzel. Haare lichaamsgeftalte neemt in volheid, rondheid en fchoonheid toe, en deszelfs werktuigen ontwikkelen zig thans op eene zoo fchielijke en zichtbaare wijze, dat zij reeds daar door opmerkzamer , dan voorheen , op deszelfs natuurlijke beftemming worden moest. Zij ziet en gevoelt zig m de volkomene aanminnigheid van haare bloeijende jeugd, en befchouwt zig, van haare waarde meer dan te levendig overtuigd, thans reeds als een zelf-werkzaam wezen, niet tot de eeuwige üavernije van eene Op-  94 CHARACTER- SCHETS Opzieneresfe beftemd. Men heeft haar zelfs deeze groote rol ingeruimd, men heeft haar zelfs daar toe •gefchikt gemaakt, — zij zal dus ook deeze rol weten •te behouden; zij zal zig nooit weder van den throon boten afwerpen, vvaar zij zoo veele. kroonen vindt, die haar zulk eene genoeglijke rust verfchaft, en dien 'zij in 't toekomende met den minnaar van haar hart deelen wil. De voortduwende vermaningen van Ouderen en Opvoederesfen, willen niet.meer den voorigen indruk maaken, of worden zelfs geheel en aLmet onwilligheid en tegenftand afgewezen. Het jonge Meisjen beeft reeds de zwakheden, zoo wel der wetten, als -van haare wetgeveresfen, nader leeren kennen, en is aan dezelven, om mij van deeze gepaste uitdrukking te bedienen, boven het hoofd gewasfen. Zij vindt im honderd dingen ,. en regelen van opvoeding befpottelijk, welken men te voren als heilig geëerbiedigd had. Het verbodene heeft niet meer die fchrikverwekkende en te rug houdende gedaante, waar onder zig het zelve in het fchool* vertrek j en in duistere Gefchriften over de opvoeding, vertoonde. Het vuuriger en helderer ziende Meisjen ontdekt misfchien zelfs geheel het tegendeel, en het doet haar leed, zig zoo lang te hebben laaten misleiden en bedriegen. ■Kortom, 'er ontftaat thans langzamerhand eene zekere verlichting in de vrouwelijke ziel, en mét en door haar eene zekere warmte van het vrouwelijk bloed, die in de eerfte jaaren van 's Meisjens huwbaarheid de zonderlingfte en onvervvagtfte verfchijnfelen kan veroorzaaken. Het Meisjen begint thans omtrent allerleije zaaken en betrekkingen nadenken te krijgen, die tot hier toe buiten den kring van haare waarnemingen  der VROUWEN. *)$ gen en gevoel lagen. Zij fpoort in ftilte, en als in zig zeiven gekeerd, den 'geheimen zin van gehoorde dubbelzinnigheden na, en rust misfchien niet eerder , voor dat het vraagpunt opgelost is. Zij gevoelt een zeker inwendig genoegen, eene onwederftaanbaare opwelling van haar gevoel, en eene zonderlinge, maar — niet onaangenaame, verlegenheid in tegenwoordigheid van ons gcflacht, en vooral van wel gevormde mansperfoonen. Zij kan, in weerwil van alle ouderlijke vermaningen, en tegenkantingen van haar hart, de opgewekte, fteeds wakende, fteeds toenemende drift, om ons te behaagen, niet meer overwinnen , dewijl zij ons door jaaren en omftandigheden op eenmaal zoo nabij gekomen is, en de Natuur haar de beftemming van haar gedacht ontdekt heeft. Dan dewijl zij ons behaagen wil, duipt ongemerkt en onwederftaanlijk de teedere trek van verlangen naar ons gedacht in. Thans waardeert zij reeds de Mannen naar de verfchillende graden van derzelver fchoonheid , beminnenswaardigheid en bevalligheid. Ons gedacht wordt niet te vergeefs, en zoo dikwerf, tot het onderwerp van haar gefprek gemaakt, niet zonder oogmerk en zoo naauwkeurig opgenomen. Het ligtvaardig Meisjen befchouwt ons in den beginne als haar fpeelpop, zonder misfchien te weten, dat zij, na verloop van weinige maanden, ditfpeeltuigtot haare grootfte behoefte maaken zal. Zij, die rustig en bedaard is, zal wel weinigmet ons fpeelen, maar beiden zullenzig overgeven , en zig uit eene behoefte van hart en gevoel laaten beheerfchen, eer zij ons nog beginnen te beminnen. Indien het waar is, dat de Vrouwen doorgaans een fijner geest van waarneming, dan de Mannen , bezitten, zoo konde dit verfchijnzel ook wel mede daar  9 Doch men moet dit uitmuntend Hekeldicht in zijn ge. heel leezen , wanneer men den fcherpzinnigen Waarnemer der menfchen, en Beöordeelaar der zeden, aaderwil loerea kennen. —  ioS CHARACT ER-SCHETS Man te vreden is, zig nooit tot het hart van dénen enkelen bepaalen kan. De eerfte deed haare keuze uit liefde, of verkreeg echter naderhand de huwelijksliefde, welke haar in het begin onverfchillig fcheen te zijn. De andere deed haare keus uit list, en met het onbetaamlijk oogmerk, om haar ongeregeld leven agter het fcherm van den huwelijken ftaat te verbergen , of door het geld en aanzien van den Man nog meerder veroveringen te doen, of uit nood, om geene oude Jonkvrouw te worden. — Voor 't overige blijft alles naderhand, gelijk het voor deezen was, zoo dra het de omftandigheden flechts eenigermaten veroorloven. De Coquetterie is voor de ijdele Vrouw thans geheel en al tot eene tweede Natuur geworden. Zij zal zonder deeze bezigheid niet leven kunnen, noch leven willen. Zij zal haare kunst van veroveren voortzetten ; al behoeft zij zig niet te fchaamen over den Man, die haar naar het Huwlijks-altaar geleidde, zij zal nog met anderen coquetteeren , hoe zeer zij zelfs liefde en teederheid voor haaren Echtgenoot gevoelen mogte. De echte Man is en blijft in haar oog altijd nog een geheel ander ding, dan de aanbidder. Wel ingezien , is hij alleen de tweede per/bon op het toneel, — of zelfs een, die eene ftomme rol aldaar fpelen moet. De aanbidder heeft eenen hoogeren rang. Hij is kruipend, onderdanig, gehoorzaam, de echte Man is het niet. Met de aanbidders kan zij verwisfelen , met den echten Man gaat dit niet aan, — ten minften niet gemakkelijk. De aanbidder kent de zedelijke en lichamelijke gebreken van zijne Godin niet, immers zoo naauwkeurig niet als de Man. De-laatfte heeft alle haare bevalligheden genoten, de eerfte niet, ten minften  der VROUWEN. 30? ften niet op eenen geöorloofden, maar op eenen verboden weg. De laatfte is hoogmoedig en gebiedt, de aanbidder fmeekt en vleijt. Alle déeze dingen bepaalen de denkwijze der Coquette in het geheele tijdperk van haar leven, zoo lang zij nog behaagen kan, en zoo lang de vrouwelijke liefde zig niet mede in het fpel mengt; maar juist deeze dingen doen ook voor honderd Coquette Vrouwen den echten ftaat veranderen in eene zoort van hel, waarin zij geen oogenblik rust hebben, en zig aan dien ftaat zeiven door haare buitenfporigheden als trachten te wreeken. Wanneer zij voorheen de onfchuld der zeden nog hadden in acht genomen, zullen zij nu, tegen den echten ftaat zeiven ingenomen , haare vrijheid in losbandigheid laaten ontaarten, en haare overwinningen op die wijze beginnen te fteilen, als zij door de Vrouwen bij, herodotus geteld werden. ( Zie het vierde Boek van deezen Griekfchen Gefchiedfchrijver. ) De groote zeden-fchilder la bruyere heeft naar mijn inzien deeze beide zoorten van Coquetterie zeer juist opgegeeven. ,, Eene galante Vrouw, " zegt hij op bladz. 18 . zijner Verhandeling óver de Vrouwen, „ verlangt dadelijk bemind te worden; „ eene Coquette daarentegen is reeds daar mede te ,, vreden, waneeer men haar beminnenswaardig en „ fchoon vindt. De eerfte tracht de harten te win„ nen; de laatfte vergenoegt zig met te behaagen ( * ). De (*) De Prediker van Bergefeld zet het woord Coquetterie door prikkelzucht over, dewijl de Coquette niet zoo zeer tracht te behaagen, als toe min aan te prikkelen. Dee-  aio CHARACTER - SCHETS „ De eerfte gaat langzamerhand van de eene verftand* „ houding tot de andere over, de tweede houdt het „ met verfcheiden Mannen te gelijk. De eene wordt „ door haare driften en zinlijkheid, de andere door „ ijdelheid en lichtzinnigheid geregeerd. De Galanterie is eene zwakheid van het hart, of misfchien ook een gebrek in het geftel, de Coquetterie daaren„ tegen is eene ongeregeldheid in het verftand. De „ Galante Vrouw maakt zig geacht , de Coquette .,, maakt zig gehaat. Voegt men beide characters te ,, zamen, zoo ontftaat daaruit een derde, hetwelk ,, het ergfte van allen is, en, bij voorbeeld, aan mes. „ saliïva eigen was." — Wanneer het dus op verontfchuldiging of vergiffenis aankoomt, heeft de Galante Vrouw eene veel voordeeliger zijde, dan de Coquette, dewijl deeze flechts een eerlijk gevoel voorwendt, het geen in den boezem van de andere Wezentlijk gloeijt; dewijl niet de Galante, maar wel de Coquette , Vrouw het hart der Mannen bedriegt; dewijl niet de eerfte, maar wel de laatfte, een oneerlijk fpel met ons vertrouwen fpeelt. De fchuldelooze Coquetterie der Liefde is derhalven, wanneer zij zig tot één mannelijk hart bepaalt, even zoo min, als de liefde zelve , te veroordeelen. Zij is het onaffcheidbaar kind der laatstgemelde, en wordt door de Mannen, Wanneer zij niet in eene befpottelijke gemaaktheid ontaart, zeer gewaardeerd. Zij ketent ons hart, zon- Deeze gedachte is geestkundig niet juist; hoe zal de Cequette ons doch tot min kunnen aanprikkelen> wanneer zi) ons niet tracht te behaagen.  der VROUWEN. in éondef ons tot een misbedrijf te verleiden; zij maakt ons zelfs voorzichtig en getrouw, en fpruit uit geene onzuivere begeerte tot zinlijkheid. Zij kan de taal, en het kleed der onbevlektlte vrouwelijke onfchuld zijn. Maar haare onnatuurlijke, in zonden ontfangene en geborene zuster, — de — hoerachtigheidder Vrouwen , in den eigentlijken zin van het woord, is een des te woedender en geduchter gedrocht der menfchelijke Maatfchappij. Zij verbergt zig onder allerleije gedaanten, zij vult haaren beker met allerleije zoortert van vergift, en heeft haare talrijke Tempels niet alleen onder het Gemeen, maar ook in alle gevormde en befchaafde Handen, la bruyere heeft dit verfoeijelijk character der Coquette Vrouwen niet verfchrikkelijk genoeg afgefchilderd, fchoon hij het naauwkeurig kende. Haare oogmerken ftrekken tot vernietiging van onze mannelijke ftandvastigheid, en tot verdelging onzer beminnenswaardige deugden. Zij perst onze liefde af door de kunst eener dubbelzinnige fchaamtelooshcid, zonder ons hart te vrede te fteilen. Vrouwen van dien aart Horen de geregeldheid van onzen geest, en van onze zedelijkheid, om met des te grooter dwinglandije over ons lichaam te kunnen heerfchen. Zij maaken de wijste Mannen tot dwaazen, dewijl zij haare vrouwelijke fchoonheid tot onze verblinding misbruiken, en, in plaats van onze begeerten in te binden, nieuwe vlammen voordezelven uitvinden , of door haare konftenarijen doen ontbranden. Niets in de weereld kan voor ons gevaarlijker worden, dan Coquetten van dien aart. Zij hebben, helaas ! de Mannen van hunne zwakfte zijde leeren kennen. Zij gevoelen geene achting voor ons, naardienr wij enkel de flaven haarer laage zinlijkheid geworden zijn.  *n CHARACTER-SCHETS zijn. Zij zenden ons moedwillig, en met befpotting, weg, wanneer wij uitgeleefd hebben; — en wanneer zij zelve beginnen te verwelken , onderrigten zij jongere vrouwlieden door haare kennis en ondervinding. — Zij leggen met anderen aan, wanneer wij aan haare luimen niet meer behaagen, of ons geld tot uitvoering van haar wangedrag niet meer toereikende is. Heeft de Natuur aan deeze Sirenen het kleinood van fchoonheid en vrouwelijke bevalligheid gefchonken, zijn zij nog verleidender ert onwederftaanlijker. Bezitten zij een doordringend verftand, en, bij haare fchoonheid, een boos hart, met het momaangezicht der onfchuld overdekt , zoo is 'er geene mannelijke deugd, die zij niet overwinnen kunnen. — Men zoude alle Coquetten in drie zoorten kunnen verdeelen. In zulken, die of nevens haare Gemaal flechts éénen Minnaar, eenen zoogenaamden huisvriend , of meerdere van dien aart te gelijker tijd hebben , of dezelven geduurig verwisfelen. De eerfte zoort van Coquette Vrouwen vindt ;men overal, zelfs daar, waar het zeden-bederf der eeuw nog geenen hoogen graad bereikt heeft, ook in zulke huwelijken, alwaar tusfehen Man en Vrouw liefde cn eendracht fchijnt te heerfchen. Het recht , om eenen huisvriend te hebben, hoe onbillijk het ook fteeds zijn moge, laaten zich de Vrouwen niet gaarne ontnemen, en wij zijn toegevende genoeg, om haar dikwils zulk eenen toe te ftaan, daar wij wel weten, dat wij altijd niet in ftaat zijn ons met onze Vrouwen bezig te houden. Eene Coquette , die flechts éénen aanbidder heeft, maakt bovendien zoo veel opzien niet, als zij, die naar de gunst van veelen te gelijker tijd ftaat, meer konst en list tot bewaaring  der VROUWEN. Ui Krig van haaren post, dan de eerfte, aanwenden moet, en haaren Man van v'erfcheiden kanten aan de befpotting van het Publiek bloot ftelt. De eerfte kan in ftiltc haare kleine rol Ipelen , en heeft van geene zijde iets te vreezen, wanneer haar Minnaar zig tot den Vriend van haaren Maii weet te maaken. 'Er zijn veele getrouwde Mannen , om van de Cicisbeos, of Saletjonkers in ïiaiteh en andere Landen, niet te gewagen , die aan zulk eerten huis - en bóeZem - vriend zelfs bij hunne Vrouwen toegang verleenen , en hem als zoodanig behandelen ; — Of, dewijl zij van hem geen misbruik zijner vriendfehap vreezen, of kunnen vreeien, of dewijl zij door zulk fpeeltuig haare Vrouwen van andere buitenfporigheden dénken af te houden, of om haare eigene mirtnarijen des te ongehinderder te kunnen verrigten, fchoon naar mijn inzien, dit laatfte middel het flechtfte vart allen tot in ftand houding van den huisfelijken vrede is. Ik kan waarlijk voor de deugd van zulk eene getrouwde Vrouw geen borg blijven , aan wien dóbr haaren eigen Man met zulk een oogmerk een aanbidder gegeven, of flechts toegeftaart wordt. De Vrouwelijke gevoeligheid en wraakzucht zal fpoedig gelijk met gelijk vergelden, en toonen , — hoe veel zij van' haaren Man zeiven geleerd heeft. Duizend huwelijken zijn op deezen glibberigen weg verongelukt, ën het moge in dit opzigt waar zijn, dat veele anderzints weldenkende eerlijke Vrouwen door haare' eigene Mannén tot een flecht gedrag gebragt worden. Men vindt dit ongelukkig verfchijnfel voornamelijk in de groote weereld , waar zulke buitenfporigheden door de ledigheid van den hoogeren ftand 9 door de meer doorflepene wellustigheden, ert de veelvuldige gedwongene huwelijken» bevorderd worden,; II. Deel. H - en  CHARACTER-SCHETS en waar de Galanterie, — een woord, waar onde? zig de zedenloostc misflappen Iaaten verbergen, tot den goeden fmaak, en tot een geoorloofd tijdverdrijf Behoort. De Vrouwen , die zig alleenlijk met éénen huisvriend en aanbidder vergenoegen , verdeelen zig wederom in twee zoorten. Èenigen befchouwcn haaren vriend flechts als vriend , en behandelen hem ook zoodanig; anderen geven hem den rang van Gemaal, en misfchien dezelfde vrijheden. Aan de eerden is het tot eene behoefte yzn haar hart, en van haar gezelfchap geworden , buiten haaren Echtgenoot nog een ander mannelijk wezen bij zig te hebben , aan wien zij haare geheime gedachten, gevoelens, en wenfchen , met gerustheid toevertrouwen, met wien zij over het nieuws van den dag, en over de belangen van het huisgezin fpreken, en op eene vriendfehappelijke wijze haudelan kunnen. Haare verknochtheid aan ons is wel van een weinig overdreven, en tevens zeer edelen aart; haare oogmerken en haar gedrag lei» den naar niets lichamelijks heen. Vriendin en Vriend willen zig met elkander gemeenfchappelijk veredelen ; een voordel, tot welks uitvoering de Vrouw bij haaren ruweren Gemaal misfchien geen gehoor vond, en niet vinden konde. Vriendin en Vriend leven voor elkander door overeenkomst van geest en hart. Hunne onfchuld en zedelijkheid blijven daar bij zuiver en ongefchonden. De één zal'den ander niet verleiden, dewijl beiden door de achting voor gemeenfchappelijke deugden, en door een te zamen Hemmende aanleg van denken en gevoelen, met elkander verbonden zijn. Zij zullen elkander tederlijk lief hebben, wanneer het onderfcheid van jaaren zulks gedoogt, zij zul-  dér VHOÜWËN* ïi$ süïlert ontroostbaar zijn* wanneer de dood hen vafl elkander fcheidt. Of men dit van de zijde der Vrouw eene ontrouw der huwelijks liefde noemen kan * — geloove ik niet, indien deeze verkeering haare volkomene zedelijke zuiverheid behoudt, en de plichten jegens den Echtgenoot niet benadeelt. De behoeften Van den geest en van het hart zijn van een geheel bijzonderen aart, en bij zielen Van eene góede geaartheid fterker en levendiger , dan de behoeften der zintuigen. Veele Vrouwen vinden in haare Mannen juist het tegendeel van het geen zij zochten en verlangden; in plaats van warme en gevoelige medgezellen van haar leven, koude en drooge beuzelaars; in plaats vah eene eerlijke ea beminnelijke openhartigheid van charafter, eert agterhoüdende, onbuigzamen en verdraaiden geest; in plaats van huislijke gezelligheid, een wild, losbandig tot buitenfporigheden geneigd wezen; in plaats van een rijp beleidj en mannelijk oordeel, eene onftand-» Vastige of lompe denkwijze ; in plaats van eene bloeijende gezondheid , een bedorven lichaam, als mede eene ongeregelde en dwaaze levens-manier. Het is niet mogelijk, al hadden duizend vuurige eeden en Priefterlijke inzegeningen de verftandige en gevoelige Vrouw aan zulk eenen Man verbonden, dat zij in denzelven een behaagen en welgevallen zoude kunnen vinden» Waarom zij hem verkoos, waarom zij irt haare keüze niet omzigtiger was $ waarom zij hera fcelfs uit liefde verkiezen konde, dit kunnen wij hier niet onderzoeken. Genoeg, dat het voor eene befchaafde, zachtzinnige en deugdzaame Vrouw eene 2oort vart helfche kwaal zijn moet, om met een onbefchoft, trotsch, en zedenloos Man te zamen te leH 2 venj —?  ' HÓ C H A ÏIACTÈR. - SCHETS ven; — en wie zal haar veroordeelen, wanneer haar onfchuldig en teeder hart voedzel voor geest en vriendfehap in den omgang met een edeler en beminnenswaardiger Man zoekt? De vrijgefchapen geest des menfchen kent ook hier geene andere wetten, dan die welke zijn inwendig geluk bevorderen , en onzen dorst naar waarheid en mede-gevoeligheid bevredigen. De Coqueiièti, die haaren aanbidder, welken zij voor zig verkozen hebben , ongeoorloofde rechten toeftaan, zijn doorgaans jonge vuurige Vrouwsperfoonen, die uit gierigheid, of hoogmoed, — of om andere redenen, eenen aanzienlijken, maar reeds verwelkten , Of afnemenden Man trouwen, of aan wien zij door kuiperijen der Familien de hand geven moesten. Zulke oude Mannen zijn bovendien niet altijd de befchaamdiie en voorzichtigfte. Zij begaan dikwils de groote dwaasheid, om aan haare jonge Vrouwen meer te ontdekken en toe te vertrouwen, dan floodig is, en verwekken daar door in haar langzamer» hand een verlangen van liefde, het welk zij dadelijk van den beginne af aan door mannelijke omzichtigheid hadden moeten tegengaan, of voorkomen. Zij gaan dikwils nog verder, en bederven alles door haare onderrigting in de konst van minnen, die zij zelve aan de jonge Vrouw mededeelen. Niets is dus gemeener, dan dat zulke jonge Vrouwen, al waren zij ook in den beginne niet zedenloos, zeer fchielijk een vriendelijker en aanvalliger Minnaar, dan haaren norfchen en afgeleefden Echtgenoot, gewoon zijn op te zoeken , en hem van nu af aan beftendig op zijde te fchuiven. De oude Echtgenoot is niet meer te redden, al had hij Argus-oogen. Hij konde zijn los voos>  der VROUWEN. ui vooraf berekenen; hij rekende verkeerd, en werd de befpotting van het Publiek. Maar de Coquette Vrouwen , die, fchoon eenen jongdn, beminnelijken Gemaal hebbende, wien zij zelfs niet ongenegen waren, evenwel misftappen begaan, fchijnen niij iets onverklaarbaars in haar character te «hebben, of tot de zinlijkfte Vrouwen van deeze zoort te behooren, Haare zedenlooze luim zoekt afwisfelingen en minnehandel , zonder dat zij zelfs van de hevigheid van haare drift reden geven kan. — Wij zijn over 't algemeen niet altijd in ftaat, om den graad, en de oorzaaken, waarom een Man aan deeze of geene Vrouw beter, dan aan eene andere, behaagt, — naauwkeurig af te meeten, dewijl de Vrouwen ook hier in zeer dikwils naar een duister gevoel handelen, en haar elgenaartig vermogen van befchouwen hebben. Zij zelve zijn het hier over onder elkander niet eens, en de oordeelen over haaren fmaak wijken in dit ftuk dikwils zoo zeer van elkander af, dat men niet weet, wat men 'er van denken moet. De fchoonfte Mannen behaagen haar dikwils het minst. Zij zien meer op blozende gezondheid en mannelijke fterkte. Deeze is in alle tijden door haar voor iets achtenswaardiger, dan mannelijke fchoonheid , gehouden geworden, — misfchien dewijl ons de fchoonheid in haare oogen laf en verwijfd maakt, en dewijl zij dan minder op.de vastheid van ons charafter, en onze liefde, rekenen kunnen; misfchien ook uit andere oorzaken. Het is te voorzien , dat eene Vrouw, die reeds voor het huwelijk aan haaren beminden eenen te vrijen omgang veroorloofde, deeze gemeenzaamheid bij het verkiezen van eenen anderen Man zal voortzetten, 300 dra de omftandigheden zulks gedogen. De eer/ia H 3 lief-  jrt CHARACTER•SCHETS ïiefde behoudt iü de harten van Mannen en Vrouwen , dikwils met een zonderling vermogen, en met eene overijlende warmte van gevoel, nog na veele jaaren haare oude rechten, en is niet zelden fterk genoeg, om de vriendfchappelijkfte, maar latere vereenigingen des harten weder te vernietigen. Men kan zig dus over de blindhci4 en onvoorzichtigheid van zekere ge^ trouwde Mannen niet genoeg verwonderen, die aan haare Coquette Vrouwen de verkeering met haare oude Minnaars zonder bedenken toeftaan, en den eed def> vrouwelijke trouwe ook als dan nog voor het beste bolwerk der vrouwelijke deugd houden. De ontrouw kost aan zulk eene Vrouw, die den grooten ftap over de grenzen der kuischheid reeds voor het huwelijk, en tot bevrediging van haaren Minnaar, ge-a daan had, zoo veel als niets, wanneer zij naderhand met een ander Man trouwen moet. Hoe laat zig eene vertrouwelijkheid weder wegnemen , die eenmaal zoo verre gegaan was, en waar in niets meer viel geheim te houden? la bruyere merkt zeer juist op; „ dat aan eenen ouden Minnaar bij de „ geene, aan wien hij zig heeft overgegeeven, dik„ wils niets, dan de naam van Echte Man ont-? „ breekt , en dat deeze omftandigheid zelfs een „ groot voordeel voor hem is," — De oude Minnaar heeft de teedere zwakheden der Vrouwe vroeger leeren kennen , hij heeft de eerftelingen haarer liefde genoten. Dit zal hem gijn leven lang eene plaats in het hart der aan hem ontrukte Minnares verzekeren, dit zal eene voortduurende geheime verItandhaudlng der wederzijdfche gemoederen veroorzaaken, al moesten zij ook door Landen en Zeeën yan elkander gefcheiden zijn. Ik ftem gaarne toe, da!  der VROUWEN. 119 dat zij beiden hunne begaane z\fakhed cn van agteren kunnen inzien, en tot zuiverheid der deugd weder te rug keeren; maar ik ftem dit alleenlijk toe , zoo lang, zelfs bij het eindelijk wederzien , hunne liefde de aangenomene helheid behoudt. Een enkel oogenblik, eene enkele inwendige herinnering aan de verloopene uuren der liefde , kan alle goede voornemens weder vernietigen , wanneer zig de Gelieven alleen bevinden , en de dén, of de ander, met zijnen huwelijksband niet zeer te vreden is; — want van oude tijden af hebben zij niets meer voor elkander te verbergen. De Coquette Vrouwen , die voor zig als een Harem van Mannen houden, cn met dezelven zoo gemakkelijk, als met haare kleederen, wisfelen, zijn zoo diep verzonken, dat ik niet ondernemen mag haar te fchilderen, offchoon zij dikwils in hoogere ftanden leven, en fchatten te verteeren hebben. De Mesfalinaas der voorige eeuw zijn nog niet uitgeftorven, maar men ■reeft zig de moeite niet, om haar wangedrag door gefchriften te vereeuwigen. Mijne Lezers zullen dus misfchien meer te vreden met mij zijn , wanneer ik hun nog eenige aanmerkingen omtrent het gedrag der Coquetten in 't algemeen jegens haare Mannen en Vrienden , en omtrent de kunst van haare zucht tot verovering, zoo verre ik die heb kunnen opmerken, trachte mede te deelen. Ik vreeze niet, denfluijer, dien deeze Vrouwen om haare handelingen geworpen hebben, te hoog op te ligten, daar zij zelve gewoon zijn zulks te doen, en ons door haare Coquetterie in haar hart eene inzage geven , welke zij niet altijd vooruitgezien hadden. Wanneer zij ons het zelve verbergen willen , toonen zij ons gemeenlijk alle haare gebreken en misflagen. Wij zouden de Vrouwen in H 4 ^  lao CHARACTER - SCHETS' de daad niet zoo nauwkeurig kennen, wanneer z'tj ons door allerleije zoort van minneftreken niet zoo opmerkzaam op het inwendige van haar characler maakten , en ons daar door geen deelgenoot maakten van geheimen, welken de vrouwelijke fchaamte zoo gaarne wil bedekken. Ik breek hier af, om, ter afwisfeling en voorbereiding tot het volgende, eene onlangs voorgevallene gebeurtenis uit het huwelijks - leven te verhaalen, welke ik letterlijk uit het bericht van eenen waarheidlievenden man heb overgenomen, en als een nieuw bewijs van de diepe konst van veinzen, en de daar mede gepaard gaande inzichten van Coquette Vrouwen, kan, aangemerkt werden, al werden zij zelfs op haare bedriegerijen betrapt. „ Waarom trouwt gij niet, „ vroeg een bij haar wel gezien man, daar de Hemel „ u een zoo aanzienlijk vermogen, eenen zoo gefchik„ ten rang in de menfchelijke Maatfchappij, en een „ zoo fterk gefpierd lichaam gegeeven heeft? " — „ Dewijl ik, was het antwoord, boven de jaaren der „ liefde heen ben, en, — al was ik zelfs jonger, — a, dewijl mij het ongeluk , en de blinde liefde van „ één mijner edelfte vrienden voor altijd van het hu„ welijk heeft afgefchrikt. Niets gaat, dus voer hij „ met een nedergeflagen blik voort, boven de konst en doorflepenheid van Coquette Vrouwen, om ons. „ Mannen met opene oogen om den tuin te leiden , en zig, onaangezien alle, zelfs bewezene, vleks, ken haarer onfchuld, als Heldinnen der deugd voor „ te doen. Hoe meer verftand zij hebben, hoe meer 5, zij zig oeffenen in de manieren, om ons te mislei„ den, en door eene konftig aangelegde weekmaa„ king van ons gevoel ons verftand zelfs gevangen te. ne-  PPR VROUWEN. xit „ nemen. Zij verftaan het zig in deeze hachelijks „ opgenblikken zeer goed, om in één minuut ver~ „ fcheidene rollen te fpelen , en meer dan éénen door-, „ zichtigen Man te bedriegen. Zij nemen dan eene „ gezwindheid en beleid aan, die wij in dergelijke „ gevallen nooit bereiken zouden, — en ontknoopen „ dan dikwils de ingewikkeldfte ftrikken het gemak„ kelijkst. " Onze nieuwsgierigheid, om deeze geschiedenis van zijnen Vriend te hooren, was na. tuurlijker wijze zeer ingefpannen. Wij verzogten hem, om dezelve aan ons mede te deelen, wanneer het de teederheid der vriendfehap veroorloofde, en hij onttrok zig niet, ons het volgende voorval, doch zonder plaatsen perfoonen te noemen, te verhaalen, „ Mijn Vriend , dus ving hij aan , is een Man, ,, wien de Natuur een vast, wel gevormd lichaam, %, en veele beminnenswaardige hoedanigheden van „ geest en hart gefchonken heeft. Hij behoort onder „ die voortreffelijke Mannen , die niet alleen een ,, vrouwelijk hart gemakkelijk veroveren , maar ook ge„ lukkig maaken kunnen, en in wier omgang men zig ,, altijd opgeruimd en gelukkig gevoelt. Voor ver„ fcheidene jaaren trouwde hij eene jonge , beminnenswaardige, en fraaij gevormde Vrouw. Geene; ,, inzichten , geene zamenfpanningen van Familiën „ hadden dit jonge paar vereenigd; zij verkozen el,, kander beiden uit eene vuurige wederkeerige liefde , „ en uit eene teedere overeenftemming van charafter, „ Zfj waren de gelukkigfle menfchen, die ik immer „ gekend hebbe. De Iiem*l fchonk hun, bij een rijkelijk inkomen, een paar kinderen, die gezonden „ fchoon, even als de ouders, waren. 'Er verlie.. pen jaaren, zonder, dat dit benijdenswaardig huis» H5 „lÜk  Ï22 C IT AR AC TER - SCHETS „ lijk geluk flechts ééne enkele keer gefloord werd. Ikverraschte zomwijlen mijnen Vriend, en mijne „ Vriendin, in hunne teedere en onfchuldige liefko„ zingen, en hunne liefde fcheen nog al het vuur, „ alle de hartelijkheid van het eerfle jaar des huwe„ lijks te hebben. Geene woorden-twist, geenwan„ geluid werd in deezen tempel des vredes gehoord, „ geen der in - en uitgaande vrienden had immer eene „ donkere rimpel op het voorhoofd der jonge Echt- genooten kunnen befpeuren. — Wanneer twee „ zielen in ftaat zijn zig tot één eenige ziel te her„ fcheppen, zoo was dit hier het geval, en zoo leef,, den zij tot het tiende jaar van hunnen echt, wan» ,. neer op eenmaal dén van de jonge huisvrienden de „ oplettendheid der jonge Vrouw, meer dan gewoon„ lijk, begon tot zig te trekken. „ Dewijl de gehuwde Mannen, die hunne Vrou„ wenteederlijkbeminnen, doorgaans de laatften zijn, „ die derzelver groote en kleine zwakheden leeren „ kennen; zoo had ook het anders zoo doorzichtig „ oog van mijnen Vriend geen erg in deezen onvoor- zichtigen ftap van zijne Gemalin, die voor eenen ,, anderen Man was ingenomen. Eigentlijk konde ,, hij ook niets bemerken, daar zij te 77/?», en hij te „ goedaartig was, en dewijl zij met haare voorige ,, liefkozingen voortging, en eene vuurige liefde je„ gens hem voordeed, zelfs toen, wanneer zij reeds „ lang haare huwelijks trouw gebroken had. — Ein,, delijk waagden het éenigen zijner vrienden, 'hem op eene omzichtige en zachte wijze te waarfchu,, wen. Hij verftond hen niet. Hunne aanmerkingen ,, over den veranderlijken zin der vrouwelijke liefde „ gleeden voor zijnoor, zonder eenige uitwerking, voor-  der VROUWEN. 123 9, voorbij. Wij maakten hem op eenen fchertfenden „ toon opmerkzaam op allerleije verfchijnzelen in zij„ ne huishouding, die met den minnehandel der Vrou9, we in verband Honden, op haare briefwislélingen, ,, op zekere gangen der Kamenier, en vooral op de „ lange avond-wandelingen van zijne Huisvrouw; „ maar hij lachte ons uit, en vloog in de armen der „ misleidende liefde te rug. — ,, Zoo konden de zaaken echter niet blijven. Het „ deed ons leed, dat een zoo verdienftelijk en be„ minnenswaardigMan, een zoo teedere en getrouwe „ Gade, en één onzer edelfte Vrienden en Gebuuren , „ door zijne oneerbaare Vrouwe langer bedrogen, en s, tot eene befpotting van het Publiek worden zoude. Ik werd dus verkozen, om hem, in naam van alle „ zijne vrienden , de trouwloosheid van zijne Vrouw, waarvan wij onwederleglijke bewijzen in „ handen hadden, — rechtuit, en zonder eenige be„ wimpeling, te ontdekken, en ik deed het op eene. wijze, die hem niet minder, dan tegai mij in het „ harnas jaagen konde, en waar van ik mij de beste „ gevolgen beloofde. Maar ik had mij zeer bedro„ gen. — ,, Deeze fchandelijke belediging van 9S mijne braave Vrouw, riep hij woedend uit, moet „ verfchrikkelijk gewroken worden ; zij zal u, „ boosaartigen, laaghartigen eerdief, het leven kos-» „ ten. Gij zijt mijn vriend niet meer! Wie mijne „ Vrouw befchimpt, berooft mij van mijne eigene „ eer, en die zal ik verdedigen, zoo lang 'er nog „ een flagader in mijn lichaam klopt! " — Hier „ trok hij zijn degen, en ik moest mij verdedigen. „ Het was hem in ditoogenblik gemakkelijk geweest, j, zijnen ouden vriend te vermoorden. Wij vielen „ ein»  J24 CHARACTER- SCHETS j, eindelijk beiden gewond op den grond, en werden „ door onze toefchietende medgezellen van elkander „ getrokken. „ Dewijl wij de blindheid van deezen Man op gee^ nerleije wijze genezen konden, vermeidden wij lan„ gen tijd zijnen omgang , cn lieten hem aan zijn noodlot over , echter zoo, dat wij de akelige ge„ beurtenis van het tweegevecht^, voor het Publiek. „ vlijtiglijk trachtten te verbergen. Hoe hij toen de „ oorzaak zijner wonden aan zijne Vrouw moge heb- ben uitgelegd, weeten wij niet; maar dit is zeker, M dat hij de gelegenheid tot het tweegevecht verzwe„ gen heeft, en wel dra uit eigene beweging zijne „ oude vrienden, welken hij zoo dwaaslijk van zig „ verftootenhad, wederom opzogt. In de daad fcheen „ echter deeze geheele gebeurtenis eenen wantrou„ wenden indruk tegen de liefde zijner Echtgenoot? „ op hem gemaakt te hebben. Hij verzogt mij om „ verfchooning over zijne drift, en wenschte, dat van „ het geheele geval niet verder mogt gefproken wor» „ den. Voor 't overige bleef het met de uiterlijke. „ teederheid en hartelijkheid der beide echtgenooten „ geheel op den ouden voet, — en onze waarfchou„ wingen namen op nieuw een aanvang. „ Alstoen hoorde hij ons bedaarder, dan te vooren, „ aan; maar gaf echter nog fteeds met een onbegrij„ pelijk vertrouwen te kennen, dat hij zig door niets. „ in de weereld in het geloof aan de deugd zijner „ Gemalin wilde laaten wankelen , tot dat hij „ haar bij de eene of andere gelegenheid op ontrouw „ betrapt hadde, — maar hij zelf zoude zig wel wag-, 3, ten, om deeze onderzoekingen, als zijne Vrouw „, onteereude, opzettelijk te werk te fteilen* Die on- der  oer. VROUWEN. 3, der u moeds genoeg heeft, zeide hij met eene ze„ gevierende ftem, die fteeds nog zijne hooge gedach,, ten van de getrouwheid zijner Echtgënoote fcheen ,, aan te duiden, geleide mij, èn toone mij deeze ,, Vrouw in de armen van den echtbreker, — doch „ zoo, dót ik niet gemerkt wofde, — zoo , dat mij„ ne Vrouw nimmer eenige verdenking omtrent mijne „ liefde voeden kan. „ Deeze vordering was zekerlijk vaü een geheel bij« „ zonderen aart, en Wel zoo zonderling , dat nie„ mand onder ons zig geneigd gevoelde, om daar aan ,5 te voldoen» De zaak was te teeder, en de gevol* ,, gen konden verfchrikkelijk worden, daar in de uit* voering zig zoo veele onvoorziene dingen opdee,j den, en zoo veele onftdimige hartstochten opeen* ,, maal van alle kanten ontftaan konden, al ware het „ zelfs, dat wij van den verwijfden gunfteling der 5, Echtbreekder niets te vreezen hadden. Onze wei„ gering intusfchen vermeerderde de befpotting van ti den Man , over onze ligtgeloovigheid. Hij hield „ ons ten minften voor bedrogenen, die zig door en- kelen fchijn, en door de verblinding van een kin* derachtig en verwijfd wantrouwen, of wel door el- lendige vrouwen - praatjes lieten om den tuin leiden. „ Doch niet hij, maar wij wisten met zekerheid, ,, dat zijne Echtgënoote op zekere uuren met haaren ,, minnaar dan eens in het eene, dan eens in het an» dere prieel van zijnen tuin te zamen kwam, en dat ,, deeze fchuilplaats der Galanterie aan niets minder, „ dan aan de Hcmelfche liefde., was toegewijd. De „ nieuwsgierigheid van een klein boeren meisjen had alles door eene zekere omftandigheid , welke ik „ niet verhaalen mag, ontdekt. 5, Wan-  iaö CHARACf Ëft - SCHETS ,, Wanneer wij op zekeren tijd tegen den avond 5, weder zamengekomen waren, trad onze gekroonde 3, vriend met een buitengemeen donkef gelaat de kamer jn, Hij had deezen avond met zijne Vrouw , ,, ter zaake eener Godsdienstige plechtigheid, in félle ingetogenheid willen doorbrengen, wanneer zij ?, door eene vriendin t om eenen zieken te bezoeken , ,, geroepen werd. Na verloop van een paar uuren, 9, zeide de huichelares tot haaren Man, ben ik weder in uwe'armen, drukte een hartelijke kus op zijne ,, lippen, en begaf zig in aller ijl derwaards. Maar „ dit alles Was eene enkele list. Wij wisten zeer 4, goed, dat deeze zieke niet — ziek, — dat deeze 4, vriendin de vertrouwde van den geheimen minne4, handel was, en dat de jonge lieden deezen avond „ in eene afgelegene eenzaame hut zouden te zamen ,, komen. „ Wij gaven aan den jongen Man onZe verdenking a, wegens het bezoeken van eenen zieken te kennen , „ wij hielden ons zeer koel en onzeker, wij ant,,, woordden flechts weinig op zijne onrustige vraagen. 4, Dit alles maakte hem heden Weeker en opmerkzaa4, mer, dan ooit: — „ Goede God, zoude het waar y, zijn, riep hij thans met eene onbefchrijflijke Wee» ,, moedigheid van gevoel uit, — dat in deeze Engelirt 9, die zonde zoude kunnen huisvesten! " — en heete i9, traanen ontrolden zijne oogen. Wij namen nog ?, fteeds ons ftatig en onzeker ftilzwijgen in acht, en hij fcheen in onze oogen de gedachte te lezen:: 9, deezen Man moet men voor altijd aan zijne onwe„ tendheid en blindheid overlaaten. Thans zweeg „ hij eenige oogenblikken geheel ftil. Zijne wangen gloeiden, zijne lippen beefden , zijn geheele aan- >j g«"  du VROUWEN. 12? gezicht verkondigde den onweers-ftorm , die in zijne ziel woedde. ■—■ Neen! neen! het is niet mogelijk, fchreeuwde hij nu weder luidkeels uit. De „ fchoonfte en weldadigfte van alle goede hartstoeh,, ten, de liefde der Vrouwe, kan aan de eerlijkheid en trouwe van den Man zulk eene düivelfche pots fpeelen! — En met dit al zijt gij rechtfehapene ea omzichtige Mannen, welken ik nog nooit op eene „ onwaarheid betrapt hebbe, die mij in de neteligfte „ omltandigheden van mijn leven op de goedaartigfte „ wijze leiddet, en misfchien nooit, dan door de „ ontdekking van één der verfchrikkelijkfte geheimen,, ,, jegens mij misdeedt. O mijne Broeders! riep hij ,, uit, wanneer hij met eene mannelijke onftuimigheid, maar ook met een mannelijk vertrouwen, om „ onzen hals vloog, — redt, redt mij uit de aller-. „ fchroomlijkfte geiteldheid des gemoeds, uit de hel„ fche kwelling der onzekerheid met opzicht tot mij,, ne goede, mijne — trouwlooze Vrouw. „ De bange ftem, waar mede hij deeze woorden „ uitfprak,. de kommervolle trekken van zijn andera „ zoo ftatfg aangezicht, de heete traanen, die hij op ,, onze wangen weende, drongen doof ons merg en „ beenderen. Ons hart bloedde met het zijne, wij „ gevoelden met hem de grootheid der geledene bele„ diging, en der vrouwelijke ondankbaarheid, en nu „ waagden wij het, om, in deeze verbittering tegen„ de Echtbreekfter , hem zeik naar de Grot van „ socrates te geleiden , in welke zig het lieve „ paar verborgen had. Maar op den verfchrikkelij„ ken weg derwaards moest hij ons echter ftilte en be„ daardheid beloven, om niets meer te zien en te „ hooren, dan 'er te zien en te hooren was. Wij „ na-  Sa8 CHARACTER - SCHETS g namen hem zijn ftok en degen af, en wilden ona j, nu verwijderen. Maar hij dwong ons, om hem iri ,, deeze bedenkelijke gefteldheid niet te verlaatert* „ Wij gingen mede tot voor de deür van dit eenzaam „ verblijf. Hij rukte dezelve open, en alle bewijzen „ van de trouwloosheid zijner Vrouwe lagen als iri een beelden-groep, die geene fchildering behoeft, „ voor zijne oogen. Thans viel hij met woedende gebaarden op het misdaadig Wijf aan, terwijl haare ,, rampzalige verleider ontkwam. Wij allen gloeiden van toorn; maar hoe veel zouden wij wel niet ge„ geven hebben, dat wij deezen Weg niet gemaakt, „ hadden. — De fchaamte over ons zeiven bragc „ ons op de gedachten, om den vergramden Man' „ van zijne fchaamtelooze Vrouw af te rukken , en „ zijne handen door de onzen te binden. „ Onbefchaamd en Itoutmoedig ftorid dit doorfle„ pen fchepzel van haare legerftede op, met alle de ,, fakkelen van een oog, het welk van beledigde éer,., zucht brandde. Weg met u, laaghartige Spionnen „ van mijnen goeden verblinden Man ! riep zij uit ,, met eene ftem, waar aan zij den vasten eri ernfti„ gen toon der önfchuld wist te geven; gij zijt veel „ te klein, veel te gering in mijne oogen, dan dat „ door u, ellendige menfchen, zelfs de Heinde draad „ in de band van onze huwelijks-liefde zoude kun- nen worden van één gereten. Het was de vriend „ van mijnen Man, die in zijne tecderheid omtrent „ mij, maartegen mijnen wil, misfchien een weinig. „ te verre ging; ik zal hem deezen flap nooit verge„ ven; maar gij verdwaasden wilt dingen gezien heb„ ben, die niet gebeurd zijn, en die ik u, wanneer „ ik eene misdadige Vrouw ware, zekerlijk verber- „ gen.-  ber VROUWEfi. 129 H gen. Treedt toe, en zeg mij, met alle de onbe-„ fchaamdheid van eenen valfchen befchuldiger, in "het aangezicht, dat ik eene cchtbreekfter ben, ,, maar weet, dat ik beflooten heb voor mijne eer met ,, mijn leven veil te geven; dat het laaghartig en god,, loos is, om de deugd van eene braave getrouwde Vrouw, zelfs op den verften afftand, in twijflel ,, te trekken, en dat ik uit hoofde mijner onfchuld, ,, alles, wat gij waant gezien te hebben, ontkennen kan , en eeuwig ontkennen zal, al hadden duizend oogen mij op deeze plaats verrascht'. ,, Wij zaagen elkander vol verbaasdheid en ver,, ftomd aan over de ftoutheid eener Vrouwe, die op haar ■„ misdrijf betrapt was geworden, en in weerwil van ,, alle deszelfs duidelijkheid evenwel onze oogen voor geheel blind verklaarde. Deeze wending der gebeurtenis hadden wij niet verwacht , en uit dien „ hoofde kwam zij ons nu bijna zelfs als een droom ,, voor. Niemand onzer konde een woord uitbrengen, wij verdroegen alle deeze befchimpingen met geduld, wij fcheenen zelfs aan het voorgevallene ' te twijfFelen. De onbedaarde en hardnekkige wel11 fprekendheid der onkuifche Viouw, gevoegd bij ,, haare lichamelijke fchoonheid, had ons alle bevat» ,' ting doen verliezen , terwijl haar eigen Man met „ weemoedigett ernst voor haar ftond, eh over het '„ gebeurde zoo onzeker, als wij, fchëen te zijn. — „ „ Vrouw, " riep hij eindelijk uit: „ gij weet, dat „ ik gezonde oogen heb, dat ik u zoo teederlijk be„ minde, en nti, - nu moet ik dëeze fchande beleej5 ven! " — Hier viel het doortrapte Wijf met den '„ kommerlijkften toon van wanhoop, en zig in traa„ nen wasfchende, om den hals van haaren EchtgeII. Deel. * n00t>  t$o CHARACTER * SCHETS noot, efi verflikte zijne woorden met haare lippen,, „ Hij Wilde haar van zig afftooten, zij kroop op de „ kniën voor hem heen , en fprak met eene onbe; „ fchrijflijk teedere en vleijende ftem. — „ Ook gij, „ mijn eeuwig geliefde Man , ook gij twijffelt aan „ mijne deugd? (*) Ach! mogt mij in dit oogen- blik het donker graf voor eeuwig verzwelgen, op „ dat deeze allerverfchrikkelijkfle gedachte niet weder „ in mij zoude mogen opkomen t De Hemel was de „ getuige mijner onfchuld, zoo als hij thans de getui„ gc van uw onrechtvaardig wantrouwen omtrent ,, mij is. Uwe ellendige vrienden hebben u ver„ blind, — onze tot hier toe beftaan hebbende in«, nerlijke liefde heeft haaren nijd gaande gemaakt, — misfchien hadden zij zeiven mij gaarne verleid, „ maar ik ben hun uit den weg gegaan. Met hun „ hebt gij een fpook gezien , om dat gij het wilde ,, zien. Houdt gij mij voor eene cchtbreekfter, zoo „ ftoot (*) hklvetiüs verhaalt, in het tweed: Deel van zij. ae Werken, een dergelijk voorbeeld van vrouwelijke onbeschaamdheid. Een vrouvvsperfoon, door hem echter niet genoemd, was door haaren Minnaar in de armen van een ander betrapt geworden. Wat, zeide de eerstgemelde, gij drijft de onbefchaamdheid tot zulk eene hoogte. — Ach% trouwlooze, antwoordde het doortrapte vrouwsperfoon, ik zie het wel, gij bemint mij niet meer j gij flaat meer geloof aan het geen gij ziet, dan aan het geen ik u zeg. —• ielvetius fchijnt deeze uitdrukkingen meer aan eene blindheid, dan aan doorjlcpenheid toe te fchrijven. Maaf zoo dit geene fchimpreden is, heeft hij zig zeker in hes charafter van dseze Vrouw niet weinig vergist.  bkr VROUWEN; m ,, floot eene Vrouw Van u, die u des niettemin, en ,, zelfs in den door u voor haar bereiden rampfpoed, 3, innerlijk beminnen zal; maar vergeet ook niet, dat „ u de Goden tot ftraf eene Vrouw geven kunnen , die de misdaad werkelijk begaat, welke ik flechts „ in uiterlijken fchijn begaan hebbe. " — Hier zeeg ,, zij, als door duizend lasten nedergedrukt, en een ,, huilend gefchreeuw maakende, op den grond ne,, den Ach, vergeving! vergeving! ftamelde zij, even als een ftervende, uit, voor deezen enkelen „ gegeven fchijn van mijne niet begaane zonde, — ,, goede en groote Man, flechts éénen kus , flechts „ ééne blik van vergeving, op dat ik gerust de wee,, reld kan uitgaan. En de Man? — Schonk haar ,, niet alleen vergiffenis, maar zag zig eindelijk zelfs 3, genoodzaakt, om deeze echtbreekfter uit hoofde ,, van zijn wantrouwen in tegenwoordigheid van alle ,, zijne vrienden, en met deezen te gelijk , om — vergiffenis te bidden. " I * VElïi  13* CHARACTER - SCHETS VERVOLG DER VORIGE AFDEELING. Vroege verleiding van een Mehjen tot Coquetterie door haare eigene Moeder. — Verwelkende Coquetten, die jonge Mannen, en ontluikende, die oude Mannen trachten aan zig te verbinden. — Gedrag van Coquette Vrouwen in den echten ftaat omtrent haare eenvoudige en doorzichtige, omtrent haare eerzuchtige, zinlijke, inhaalige, en koelbloedige Mannen. _ Geoorloofde Coquetterie. — Coquetterie der Natuur en Konst. "Wanneer men in *ï oog houdt, dat de geneigdheid van het vrouwelijk geflacht, om het onze te overwinnen , eene zeer natuurlijke hoedanigheid van deszelfs charaéter is, moet men zig niet verwonderen, dat dikwils zeer jonge Meisjens haare Coquetterie met eene zekere konst en gemakkelijkheid weten te gebruiken , als of zij dezelve reeds veele jaaren lang naauwkeurig beöeffend hadden. Intusfchen blijft dit echter altijd een zonderling verfcbijnzel, al wil men het zelfs alleenlijk als eene neiging der vrouwelijke Natuur befchouwen. Wie kent geene jonge Meisjens genoeg, die zig met opzigt tot deeze eigenfehap reeds in haar veertiende jaar met de flimheid, geöeffendheid, en het beleid van eene doortrapte hoer weten te gedraagen, en ons dikwils door de omkleeding haarer woorden en daaden doen verftommenl Zij fpelen haare rollen, haaren kleinen minnehandel, niet zelden mee-  der VROUWEN, 13* Sierlijk, en «even daar in aan oude Coquetten niets, of weinig toe, zij fpannen ons zomwijlen ftrikken, die ons op eene geheel bijzondere wijze verrasfchen, en door de kunstgreep van het natuurlijk eenvouwdige, het welk aan deeze Meisjens zoo eigen is, dikwils de doortraptfre hoeren overtreffen. Dewijl zij zig onkundig voordoen, en eene natuurlijke ongedwongenheid betoonen, winnen zij onze harten meerder, dan door de fijnfte ftreken, waar door oude Coquetten ons aan zig trachten te verbinden; maar door deeze ongedwongene list leeren zij dan ook langzamerhand alle de verdere koorden kennen , waar door ons hart wil .aangehaald en geleid worden. In de groote weereld begint deeze beöeffening der vrouwelijke Coquetterie dooigaans vroeger, dan in de overige ftanden van het menfchelijk leven , dewijl men aldaar de Meisjens te vroeg tot eene door komt bewerkte rijpheid brengt, en aan haare ijdele verbeelding meerder voedzel wordt aangeboden. De dochters leeren aldaar opentlijk de Coquetterie van haare eigene Moeders, en men geeft op derzelver vroegtijdige verfchijning te minder acht, dewijl zij zig onder de geoorloofde neiging tot kleederpracht, onder de weereldfche zeden, en onder den goeden fmaak , op eene zeer listige wijze weet te verbergen , of wel zelfs door deeze dingen onmiddelijk veroorzaakt wordt. Hoe zoude het jonge Meisjen ook wel anders kunnen handelen, wanneer zij haare eigene Moeder zig uuren lang met het opcieren van haar lichaam ziet bezig houden, en de houding van eene lichte kooij aanneemen? Wanneer de Moeder, — misfchien de reeds bejaarde Moeder, in tegenwoordigheid van haare kinderen alle konftige middelen der zucht tot Ijj ver-.  S34 CHARACTER - SCHETS verovering te werk fielt en gebruikt ? Wanneer zij dan eens vleijt, dan eens knipoogt, dan eens een toornig en ftuursch gelaat vertoont, dan eens lacht en weent, dan eens kusfen neemt, en kusfen geeft, en in het danfcn, voor het oog van alle menfchen, de rol fpeelt van eene Vrouw, die boven welvoeglijkheid en vooroordeel (zoo als zij de vrouwelijke eerbaarheid noemt,) verre verheven is? Hoe zoude het jonge Meisjen anders kunnen handelen, wanneer zij door haare eigene Moeder over haare beminnenswaardige befcheidenheid, over haare onfchuldjge en ach. terhoudende manieren in den omgang met mansperfoonen, — gehekeld en beflraft wordt? Kent men geene dwaaze Vrouwen van dien aart in groote meenigte ? Dewijl zij overal met haare dochters eene fchitterende vertooning maaken willen , worden zij door haare Moeders zeiven op Coquetterie afgericht, en ten kos-. ten van haare onfchulden goedhartigheid onbefchaamd en wulpsch gemaakt. Kent men geene Moeders, die de hoerachtige kleeding haarer Dochteren niet alleeq toeflaan , maar zelfs helpen regelen ? Het is haar niet genoeg, een kwaad voorbeeld gegeven te hebben; zij willen ook haare kinderen als met geweld tot eene vroegtijdige nabootzing van dit voorbeeld verleiden, — misfchien om des te onbefebroomder haare eigene zedenlooze drift te kunnen dienen en opvolgen. — „ Daar heeft dat dwaaze Meisjen," zeide onlangs eene voornaame Moeder tot haare Dochter , en wel in gezelfchap van Mannen en Vrouwen, — ,, haaren boezem weder bijna geheel bedekt; ik kan „ die domme fchaamachtigheid niet dulden, daar het ,, Meisjen zig wel mag laaten bezien, en haar boe^ ,, zem alomme de fchoonfte is 1" Het Meisjen bloosde, en ging de kamer uit. Bij  der VROUWEN. 135 Bij oude Vrouwen, die nog aan de wellustigheid zijn overgeven , is die verfchijnfel zekerlijk zoo niet in 'toogloopende, dan wanneer reeds jonge Meisjens zig daar door beginnen te ortderfcheiden. De eerftcn waren reeds langer met de geheimen der liefde bekend, haar fijner gevoel van fchaam'te was misfchien reeds lang uitgedoofd, en zij zullen nu, onaangezien het van tijd tot tijd afnemen en verwelken haarer bevalligheden, nog gaarne alles trachten mede te nemen. In dit tijdperk des levens wordt de Coquetterie van veele Vrouwen bijna onverzadelijk, en daar door heerfchende. Zij gelijkt eenigermaaten naar de lust om te leven , die in den ouderdom met het afnemen der kragten toeneemt. De geöeffendheid in de Coquetterie heeft met de veelvuldige ondervindingen der zwakheden van verliefde Mannen gelijken tred gehouden. ■ De huwelijks-ftand der Coquette Vrouw was bovendien misfchien niet de gelukkigfte geweest. — Haare wulpsheid is niet meer met de gevaaren der vroegere jaaren verknocht. Haare afgunst tegen jongere Vrouwen heeft, in weerwil van haaren veinzenden aart, geene grenspaalen.' Alle deeze dingen zullen ons den onverzadelijken trek van die Vrouwen kunnen verklaaren, die door de fchoonheid en aanminnigheid der jeugd, maar nog niet door de warmte van haar bloed , verbaten zijn. De minnenijd van deeze Vrouwen is voor de grootfte buitenfporigheden vatbaar. Zij bewaaken haare minnaars met eene gelijke zorgvuldigheid, als de bejaarde Oosterling zijne bijzitten gewoon is te bewaaken; — zij veroorloven zig alles; zij bekreunen zig niet over het oordeel van het Publiek, zij hebben geen gevoel voor eer en fcliande meer, en offeren niet zelden het laatfte overfchot I 4 van  Ï36 CHARACTER- SCHETS van haare fchaamte zelfs dan op, wanneer deeze, of geene jongman in den ftrik gebragt, of zijne afvalligheid verhinderd moet worden. Zij gaan nog verder, en verkoopen de liefde door goud en gefchenken, indien men al aan eene zoo verkochte hartstocht den fchoonen naam van liefde geven moge. la bruyere drukt zig omtrent deeze wellustige Vrouwen zeer kragtig aldus uit. „ 'Er zijn Vrouwen, " zegt hij in de reeds dikwils aangehaalde Verhandeling, „reeds „ verwelkt, die door haar geitel, of Hecht character, „ natuurlijker wijze de toevlucht zijn van jonge lie„ den , die niet veel middelen bezitten. Ik weet „ niet," dus vaart hij voort, ,, wie meer te bcklaa-* ,, gen is, of eene Vrouw, verre in jaaren gevorderd, die eenen minnaar noodig heeft, of een minnaar, „ die eene oude Vrouw tot minnares heeft. " Het fchijnt bijna, als of de Natuur aan het Vrouwelijk geflacht, voor haar meenigvuldig lijden en fmarten, eene zekere vergoeding daar door heeft willen geven, dat de warmte van haar bloed zelfs dan voortduurt, wan-! neer uit hoofde van haare jaaren de gevangenis in de kraamkamer voor haar van zelve ophoudt. De Coq.net-. te Vrouwen ontkennen deeze weldaad der Natuur in geenen deele, maar vangen dan eerst een vrijer en on-. gedwonger leven aan. Zij haaien in 't (tuk der liefde eindelijk alles in, wat zij voorheen, door de omftandigheden gedwongen, verzuimd hadden. Zij zouden in de jeugd niet hebben durven waagcn, het geen zij zig nu dikwils voor het. oog van het geheele Publiek veroorloven , en zij willen zig ook thans nog niet het recht, om Galant te zijn, laaten ontnemen, hoezeer zij, zig zeiven in den fpiegel beziende, eenen geheel anderen levensregel zouden behooren aantenemen. Dat  der VROUWEN. 13? Dat eene oude Coquette jonge Mannen tracht aan haar fnoer te krijgen, fchijnt om verfcheiden redenen iets zeer natuurlijks te zijn; maar dat een jong Vrouwsperfoon met oude Mannen minnehandel drijft, koomt mij veel zonderlinger voor, offchoon men dit geval niet zelden aantreft. Wanneer ik beflisfen moest, wie in deeze gevalien als de verleidende partij moet aangezien worden, zoude ik den Man zelden vrijfpreken, dewijl de zinlijkheid aan ons geflacht tot in den hoogften ouderdom bij blijft, en onze fchaamte met de jaaren nog meer, dan die der Vrouwen, gewoon is af te nemen. Wij vinden Mannen genoeg, die nog in hoogen ouderdom door een jeugdig vuur bezield zijn, en zig zeer wonderlijke buitenfporigheden veroorloven. Eene groote meenigte van onechte kinderen ftaat op rekening van Mannen , die reeds haar zestigfle en zeventigfte jaar bereikt hadden. Zij mogen misfchien niet altijd de Vaders van die kinderen zijn, maar eene valfche befchuldiging wordt niet blindelings verzonnen , zonder dat 'er de eene of andere oorzaak is voorafgegaan, De veelvuldige ondervindingen, die oude Mannen in het fchoone rijk der liefde gehad hebben, hunne naauwere bekendheid met de zwakheden, en zwakke uuren van het vrouwelijk geflacht, hunne ongedwongenheid en onbefcheidenheid, geven hun dikwils voordeden aan de hand , die een jong minnaar geheel vrugteloos zoeken zal. Zij vinden het niet noodig, om door de omwegen eener te fijne Galanterie te over» winnen, dewijl zij weten , hoe veel de moed der aanvallende partij vermag, en hoe zeer die dikwils door de Vrouwen zeiven in ons gewaardeerd wordt. Den ouden Man wordt de kus niet geweigerd, welke I 5 de 4  i38 CHARAC TER - SCHETS de jongere Rian met moeite kan venverven, en door eene langduurige dienstbaarheid verdienen moet; den ouden Man worden de fcherpten en dubbelzinnigheden der fcherts niet zoo kwalijk afgenomen, als den jongeren. Hij vermag zijn gevoelen ronduit zeggen omtrent zaaken , welken de jongere Man volftrekt verbergen moet, indien hij de befchaafde levens-manier niet wil beledigen; hij durft de Vrouwen zonder getuigen vergezellen en bezoeken , hij durft zig bij haare kaptafels ophouden, en haar in ziekten oppasfen. Zijn ouderdom heeft hem als een recht daar toe gegeven, dewijl men van hem niets vreest. Dan dewijl voor deeze oude lieden niets meer verborgen is,, waar van de jonge Minnaar ten minften eene zekere onkunde moet voorwenden , zoo zal het jonge Vrouwsperfoon in hun gezclfchap met minder fchaamte en omzigtigheid beginnen te handelen. De ongedwongenheid, openhartigheid, en aangenomene koelheid van den ouden Man zal haar langzamerhand fteeds verder brengen. Hij zal de Befcherm - engel der vrouwelijke deugd willen zijn, hij zal de fchoone voor de meenigte van jonge verleiders waarfchuwen, — cn zelf haar verleider worden , — terwijl hij haar de kunst van verleiding toont; en het jonge Meisjen zal nu misfchien uit eerzucht en dankbaarheid jegens den ouderdom een misiiag begaan, dien zij uit liefde niet begaan zoude hebben. — Zeer dikwils kan ook eene hartelijke verbintenis tusfehen twee in jaaren zoo zeer verfchillende lieden ontftaan , doordien het Meisjen geenen anderen Minnaar, dan zulk eenen, en de oude Minnaar geene andere beminde, dan zulk eene, vinden konde. De heerfchende toon der Galanterie verlangde nu eenmaal ,■ om deMode te volgen, zulk een list; maat  DER VROUWEN. paar alle overige plaatfen waren reeds bezet, en nu moest men zig met het treurig overfchot vergenoe». gen. In den echten ftaat, dien de Coquetten zelden uit liefde, en eerder uit het één of ander verkeerd oog* merk verkiezen, gedragen zij zig doorgaans met eene kunftige doorflepenheid, die bewondering verdiende, zoo men het bedrog zoude kunnen bewonderen. Met een onvermoeiden ijver, maar ook tevens met eene onophoudelijke misleiding, bevlijtigen zij zig,. pm zig naar haare Mannen te fchikken. De arme. Mannen, hetzij ze weinig, het zij ze veel verlfcmd: hebben, worden in allen gevalle bedrogen. Is de echte Man een ellendige zot, zal de Coquette Vrouw flechts weinig flimheid behoeven aan te wenden, om hem zelfs in die dingen te bedriegen, die het geheele Publiek weet, en die meer dan handtastelijk zijn. Hij zal denken eene deugdzaame Engelin te omhelzen, terwijl deeze Engelin zig aan alle ongeregeldheden overgeeft, en hem — vreemde'kinderen fchenkt, — of de arme bloed zal zig wel zeer gelukkig achten, dat men in zijne Vrouw zoo veel behaagen fchept, en aan zijnen fmaak zoo veel eere aandoet. Hoe meer aanbidders om zijne Gemalin omzwerven, hoe vergenoegder hij zig als Man gevoelen zal. Hij zelf zal de gelegenheden aan de hand geven tot de vermaaken, waar mede zig zijn ontuchtig Wijf met ieder één buiten haaren Man bezig houdt.. Alles, wat zij begint, zal hem welgevallig zijn, dewijl zij alles uit liefde voor hem, en om hem te behaagen, fchijnt te doen, en dewijl zijn ftompe geest geen gevoel van wantrouwen meer' bezit. Zij kan en mag zelfs in haar wellustig ge-i drag  tyo CHARACTER- SCHETS drag omtrent andere Marmen,' in haare kusfen en liefkozingen de paaien der welvoeglijkheid te buiten gaan; want van haaren Man heeft zij niets te vreezen. Haare onfchuld is in zijn oog veel te zuiver en te groot, dan dat zijne minnenijd zoude kunnen ontwaaken, — en al ontwaakte die ook eenmaal, zal zij dezelve door eene enkele vleijereije, door eene enkele geveinsde liefkozing, of in 't algemeen reeds door de heerschzucht, welke zij zig over alle zijne denkbeelden heeft aangemaatigd , zeer fehielijk weten te doen verdwijnen. Zijn hoofd , zijn hart, zijn gemoeds-geitel , zijn geheel charafter ftaat in haare macht. Zij is de wetgeeffter van alle zijne daaden; zonder haare toeftemming zal hij geen ontwerp , geene gedachten durven vormen, geen vrij gevoelen uiten. Zij beweegt en draait den eenvouwdigen Man als een werktuig, en heeft zij de konst volkomen geleerd , om zijne eigenzinnigheid, die aan de meeste kortzichtige menfchen eigen is, te buigen, zoo weet ik niet, of 'er in de Vrouwelijke weereld eene onbeperktere heerfehappij zijn kan. Bezit de Echtgenoot van eene Coquette Vrouw veel verftand, veel bedaarde oordeels- kragt en menfchenkennis, zal zij natuurlijker wijze haar geheele gedrag , haare geheele levenswijze, veel konfiiger, voorzichtiger , en listiger moeten inrichten, om haare oogmerken te bereiken. Op den weg, dien de Coquette Gemalin van eenen onnoozelen Man verkiest, om denzelven te blinddoeken, zoude zij niets uitwerken, maar alles bederven, en haare geheele konst in de war helpen. Zij heeft met heldercr oogen , en met levendiger hartstochten, dan de eerstgemelde, te kampen. Zij zal het beleid van den Man door tegen-beleid  DtiL VROUWEN. 14* leid moeten overwinnen, terwijl de eefstgemelde haaren Man op de lompfte en befpottelijkfte wijze wist om den tuin te leiden. Zij moet zig meer dan de eerfte, op de kennis van het charafter der menfchen toelegoen wanneer zij den meer doorzichtten Man door zijne ei-ene zwakheden wil verblinden, en de dubbelzinnigheid van haar charactcr voor hem verbergen. Is hij een Man vol eerzucht en inbeelding, zal de doorflepene Vrouw geene gelegenheid laaten voorbijgaan, om hem wegens zijne bekwaamheden, zijnen fmaak, zijn perfoon, en zijne verdienften, op eene fijne manief, allerleie lofredenen toe te zwaaijen, en hem in zijne geliefde inbeeldingen in flaap te wiegen. Zij zal hem op meenigerleije wijze te kennen geven, dat zij hem voor den esrften en beminnenswaardigflen van alle Mannen houdt, en dat even daarom haar inneemend gedrag jegens andere Mannen met geen gevaar voor hem en zijne eer gepaard gaat. Coquetten van dien aart behandelen haare Mannen met eenen waaren eerbied der Oosterfche Vrouwen. Zij vatten hunne woorden en begrippen met eene leergierigheid en ftille onderwerping op , die voor den Man zeer vleiende is, zij fteilen eene buitengewoone waarde op zijne liefkozingen en gefchenken, zij doen zrgvoor, als of zij zonder den wil en het bevel van zulk eenen Man niets doen konden , en als of de Vrouw alleenlijk de teedere dienares van den Man zijn moest. Ik kenne eene Vrouw, die haaren Man gewoonlijk met eene knie-buiging het ontbijt en den kus toereikt. Ik wil niemand raaden, om den Echtgenoot van zulk eene listige Vrouw met minachting te behandelen. Zij ijvert voor zijne eer, en richt alles zoo in, dat dezelve door den omgang met vrienden [en gebuuren niet ge-  rJ42 CHARACf ER-SCHETS gekrenkt worde. Het behoort tot de hoofd - regelen van deeze Coquetten, om haare Minnaars zig naar de luimen en zwakheden haarer Mamien te doen fehik^ ken, en, door dezelven te eerbiedigen, den hoogmoed der Mans met opzigt tot andere zaaken te misleiden. .Deeze ingebeelde dwaas ziet zig overal door lieden omgeven, die zijne geliefde neigingen vleijen, zijne geleerdheid, zijn verftand, zijne met fmaak aangelegde uitgaven, zijne kennis van konften, zijnen invloed op den Staat en bij de Groote ri, bewonderen , en in alle zijne verdere ontwerpen het levendigst deel nemen. Hij fchrijft dit alles aan zijne verdienften toe, en weet niet, dat alle deeze bewonderaars van zijne Vrouw' zelve voortkomen. Hij houdt hen voor zijne vrienden , en befchouwt hen als zijne begunftigers en be.fchermers; maar zij zijn het geen van beiden, zij be. zoeken niet hem, maar zijne Gemalin. — Zonder haar had hij misfchien eene zeer geringe waarde in hunne oogen. — Zij befchouwen hem, met alle zijne kunde' en bekwaamheden, eigentlijk alleen als het middel, waar door men den toegang tot zijne Vrouw hebben moet. — Gelijk den eenvouwdigen Man zijne domheid voor argwaan beveiligde, zoo befchermde deri laatstgemelden zijne hoogmoed tegen de minnenijd; Hij heeft een veel te hoog denkbeeld van zijn verftand, dan dat hij gelooven zoude omtrent zijne Vrouw gedwaald te hebben, en zij zelve is te zeer het fpeeltuig zijner ijdele verbeelding geworden, dan dat hij haar zoude kunnen ontbeeren. Hij waant, dat men ieder één, hem alleen uitgezonderd, door vrouwelijke list zoude kunnen bedriegen, en deeze gerustheid , waar in hij door zijne hoogmoed leeft, is de grond, waarom de Vrouwen van zulke verdwaasden zoo  der VROUWEN. 143 ■£öo dikwils en zoo ftraffeloos haare Coquetterie, boven alle paaien heen, kunnen uitbreiden, en waarom zoo dikwils de verftandigfte Mannen de ellendiglte hoorndragers zijn. — Dan dit mag ook nog een reden zij'n, waarom meenige Vrouwen eerst in den huwelijken ftaat Coquet worden , daar zij het te vooren a!s jonge Meisjens, ten minften in dien graad, niet waren. In het begin mogt de Coquetterie van deeze Vrouwen misfchien niets meerder, dan eene jeugdelijke losbandigheid , en eene kleine nieuwsgierigheid zijn, — of de Man, die zig zoo omzichtig, en van zoo veel belang oordeelde te zijn, niet bedrogen zoude kunnen worden; maar naderhand werd zij door de herhaaling iets meer, namelijk een dadelijke grondregel haarer handelingen. Het prikkelde de vrouwelijke ijdelheid en begeerlijkheid in honderde gevallen, zulk een verftand te kunnen verblinden en misleiden. Hoe gemakkelijk zal men nu niet ieder één in zijne macht krijgen! Misfchien is ook aan meenige Coquette, wanneer men haare hartstocht geheel ontleeden konde , de zegepraal over het verftand van éen wijs Man aangenamer en vleijender, dan de zegepraal over het hart van haaren Minnaar, dewijl de eerfte veel lofrijker , dan de laatfte fchijnt te zijn, en het rijk der vrijheid van eene wellustige Vrouw zelfs in het oneindige Uitbreidt. Zekerlijk zoude de Coquette Vrouw alle zoortgelijke zegevieringen niet zoeken , wanneer zij haaren Echtgenoot beminde. Maar dit mag men zelden van haar verwagten, en wel des te minder, dewijl de verftandigfte en bekwaamfte Mannen , niet altijd de beminnenswaardigfle zijn, en zelden de toegenegenheid van het vrouwelijk geflacht weten te verkrijgen, al  *44 CHARACTER - SCHETS al bezaten zij ook deszelfs hoogachting. De ijdelö en eerzuchtige Man zelfs is niet altijd gemaakt, om zijne Vrouw gelukkig te doen zijn, en haar door de teederheid van gevoel te behaagen, dewijl hij zig te veel met zig zeiven bezig houdt. Zijne hoogmoed, zijne onbuigzaamheid, zijnbejaagen van lof en vleijerije, zijn dikwils ongeftelde geest, zijne onaangenaame en dwaaze luimen, moeten voor de Vrouw, die tot liefde gefchapen is, wel dra lastig worden, en haaren trek, om naar den omgang met andere Mannen te haaken, vermeerderen. Zijn gebiedende toon, zijn lust tot beheerfchen, zal haar dikwils in haare vro>lijkfte gemoeds gefteldheden neerflagtig maaken, en in ftilte traanen afpersfen. Zijne koelheid in den omgang met haar, zijne verftrooide zinnen , zullen haare teederheid dikwils onbeloond en onerkend afwijzen, en dezelve langzamerhand misfchien geheel ter neder flaan. Hij zal zijne Vrouw van wegen haare goede hoedanigheden misfchien hoogachten , maar haar niet beminnen, — doch daar voor zal hij nu ook van haar niet bemind worden. Het kwam misfchien alleen uit de kwaade luimen van den Man voort, dat zij langzamerhand eene ontuchtige Vrouw wierd, en zig aan de hardheid van het huwelijks-juk door eene vrije levenswijze trachtte te wreeken. Is de Echtgenoot eener Coquette Vrouw een zinlijk mensch, fteld hij eene groote waarde in vrouwelijke liefkozingen en omhelzingen ; zoo zal zij wederom eene geheel andere rol weten te fpelen. Zij zal hem door het vuur van haare zinlijkheden trachten te misleiden , hoe gemaakt en opgefmukt dit vuur ook zijn moge. Zij zal in zekere oogenblikken de wellustigheid zelve zijn, om hem hooge gedachten van haare liefde te  oer v r o u W e n. 145 té doen verkrijgen, en, door het prikkelen en te vrede fteilen van zijne verbeelding, zijn verftand om den tuirt te leiden. De zinlijke Man laat zig in dit ftuk, hoe helder zijne oogen ook anders wezen mogen , — even gemakkelijk als de onnoozele dwaas» — bedriegen, en zijne doorflepenè Vrouw kan hem zomwijlen gevoeglijk als zulk eenen befchouwen, dewijl de duizeling zijner zinnen hem zelfs verwijfd maakt, en zijn nadenken , en wantrouwen omtrent de vrije levensmanier zijner Gemalin verzwakt. Hij gelooft een hart alleen te bezitten, het welk met eene zoo teedere hevigheid voor hem klopt, en bemerkt niet, dat deeze teedere hevigheid alleen het uitwerkzel van een geleend en nagebootst gevoel, en geenzints de taal van het hart zelve is. Hij bedenkt niet, dat eene Coquet* te Vrouw met de liefde omgaat, even als men met koopwaaren handelt, en met haare betooningen van liefde eene zoort van handel drijft, offchoon zij deeze teedere hartstocht zelfs niet kent. Hij bedenkt niet, dat de Coquetterie zonder veinzerije in 't geheel niet beftaan kan, dat zij met het genot van één eenigen Man nooit zal te vreden zijn, en dat 'er haar meer aart gelegen ligt, om de driften der Mannen te prikkelen, dan te bevredigen. Niet zelden overkoomt aan deeze wellustigen eene openbaare wedervergelding. Zij hebben voor hun huwelijk zoo veele onfchuldige Meisjens bedrogen, zoo veele brave Mannen door het verleiden hunner Vrouwen ontrust, in zoo veele gelukkige huwelijken tweefpalt verwekt, dat men hen nu niet beklaagen zal 5 wanneer zij door hunne eigene Vrouwen bedrogen worden. Zij hadden met valschheid gehandeld, en worden met valschheid — beloond. Is hij een gierige vrek , zoo zal zijne Coquette 11. Deel. K Vrou\y  146 CHARACTER-SCHETS Vrouw zijn anderzints gezond verftand door eene zuinige huishouding tot verberging van haare eigene buitenfporigheden trachten te blinddoeken. Men zoude de gierigheid de bündfte van alle hartstochten mogen noemen. Zij verblindt de verftandigfte menfchen niet, —- gelijk andere hartstochten, alleen op een zekeren tijd, maar het geheele leven door, en kan nooit genezen worden, dewijl het in haare natuur ligt, — dat zij met de jaaren toeneemt. Aan de Coquette Vrouw kan het dus niet moeielijk vallen, den fchraapzuchtigen vrek QHarpax) te bedriegen, mits zij het maar niet waagt, om de handen in zijne geldkas te liaan. Zij zal gefchenken mogen aanneemen, zonder dat haar Man daar over in onrust geraakt. Zij kosten hem niets, — en zijne Vrouw niets , dan een bedanken. — Zij zal hem haare aanbidders weten te doen voorkoomen als lieden, die op de toekomftige vergrooting van zijn vermogen, op de betere verzorging van zijne kinderen en huisgenooten, op het doen geboren worden van betrekkingen met Mannen van aanzien, een zeer gewichtigen invloed hebben kunnen. Zij zal alles zoo weten te leiden en interichten , dat de toegang zijner mede-minnaars hem welkoom en naar wensch moet zijn. Ontbreekt het deeze lieden niet aan geld, zoo zal hij hun over 't algemeen reeds zijne hoogachting niet kunnen weigeren, en hun gaarne den omgang met zijne Vrouw toeftaan. Voor eene kleine winst heeft dit armzalig fchepzel alles veil, dewijl voor hem niets eenige waarde bezit, dan voor zoo verre het, in het boek van ontfangst gebragt zijnde, voordeel aanbrengt. 'Er zijn Mannen geweest, en 'er zijn 'er nog veelcn, die aan hunne Vrouwen niet alleen een verboden omgang met andere Mannen toe-  ser VROUWEN. 14? ftonden, maar dien zelfs trachtten te bevorderen, wanneer daar mede iets te winnen was; Mannen, die zig tot koppelaars hunner Vrouwen lieten gebruiken, en haare deugd aan de ontucht ten prooij aanboden. Wanneer zij flechts door hunne Vrouwen een uiterlijk voordeel behaalen, een twijffelachtig Proces verlengen, eenen gewichtigen handel fluiten, in de gunst van'eenen Grooten indringen , hunne gelden gerust uitzetten, een verpand erfgoed weder inlosfen, aan eenen nabeftaanden een ambt bezorgen, een onrechtvaardig vonnis verkrijgen konden; zoo zullen hunne Vrouwen de Coquetterie zoo verre mogen drijven, als zij maar willen. Zij zullen zig gelukkig achten, dat zij zig door de aanvalligheden hunner Vrouwen voordeden kunnen bezorgen , waar toe andere Mannen groote fommen belleden moeten. Zij zullen zig van de kamers hunner Vrouwen afkeeren, wanneer deeze eenig teeder bezoek bij zig ontfangen hebben, en zij zullen over de ftem van het Publiek lachen, het welk hun eene plaats onder de hoorndraagers heeft aangewezen. „ De grootfte Mannen," — dus zijn deeze ellendige Menfchen gewoon te fpreken, — „ zijn „ door hunne Vrouwen gekroond geworden, het zij „ willens, of onwillens. " Zij zullen u regels opgeven , hoe men zig in zulk eene gefteldheid -het best en voorzigtigst te gedraagen hebbe, en — zelfs in tegenwoordigheid hunner Vrouwen beweeren, dat men ten opzigt der Galanterie van eene getrouwde VrouV» niets beters en voorzigtigers doen kan, dan 'er zig geheel onkundig van te houden. Is de Echtgenoot eener wellustige Vrouw een mensch, die, bij eene hem eigenaartige onverfchilligheid, een gemakkelijk leven bemint, zal zij zorge draaK a Se"a  148 CHARACTER- SCHETS gen , dat hij in zijne geliefde neigingen niet geftoord, in zijne geneigdheid tot ftilte niet ontrust, en aan zijne tafel behoorlijk onthaald worde. Men kan niet beter fpijzigen, dan bij hem. Het lekkerfte en geurigfte, wat natuur en konst opleveren, wordt aan den Man, «n zijne goede vrienden voorgezet. De jonge Vrouw is de beste keukenmeid van de weereld, en hij waardeert haare bekwaamheid zeer, al mogt hij ook anderzints geen zeer teeder gevoel voor haar hebben. Hij waagt het niet, om over haar Coquet gedrag eenig argwaan of ongenoegen te betoonen, dewijl daar door zijne rust, zijn gemak, zijne tafel eenigermaten zoude kunnen verminderen, of dewijl hij in 't algemeen «iets bemerkt, noch bemerken wil, wanneer de wijnfles maar naast hem ftaat. Hij dwaalt in vrolijke gezelfchappen om; of denkt aan het toebereiden van eene nieuwe faus, terwijl zijne Vrouw eene ongebondene vrijheid geniet, en niets van hem te vreezen heeft. Mannen van dien aart zijn dikwils van een zoo toegeeflijken en gefchikten inborst, dat zij liever de gedachte van de ontrouw hunner Vrouwen geheel van zig afwijzen, op dat zij in hunne ftille rust niet geftoord mogen worden, of zijn van natuure zoo ftom goedaartig, dat zij zig zelfs door de overtuigendfte bewijzen eener te ver gedrevene wellustigheid hunner Vrouwen niet laaten overreden. Zij hebben voor niets gevoel, dan vóór rustige dagen, en wel voorziene tafels. Zij zwijgen op alle daaden hunner Coquetti Vrouwen ftil, op dat de huisfelijke rust maar niet geftoord worde; zij kunnen zonder hunne mede-minnaars zelfs niet leven, dewijl zij misfchien te naauw door de banden van den God bacchus aan elkander verbonden zijn. „ Ik weet zeer wel, zeide es- „ bu-  der VROUWEN. 149 „ bulus tot den Minnaar van zijne Vrouw, dat gij „ mijn huwelijks-bed bezoekt; maar laat ons een „ glas wijn op de eeuwige vriendfehap drinken! " en beiden omhelsden zij elkander, als de teederminnendfte broeders. Ik ken huwelijken van dien aart, die uit drie perfoonen beftaan, en de rustigtte van de weereld fchijnen te wezen. Ik zoude deeze aanmerkingen over de Coquetterie der Vrouwen in den huwelijken fiaat, en de manieren van haar bedrog, nog veel verder kunnen • uitbreiden, dewijl deeze floffe onuitputtelijk is; maar dit moge voor het tegenwoordige genoeg zijn, dewijl ik bij vervolg no°- eenmaal op dit onderwerp moet te rug komen, en thans nog het een en ander omtrent die zoogenaamde huisvrienden zal aanmerken. Doorgaans worden deeze lieden, gelijk ik boven heb opgemerkt, door de echte Mannen zclven bij hunne jonge Vrouwen ingeleid, en door getrouwde Mannen aangeprezen (*). Een Man, (*) „ Een Man heeft zelden eenen mede-minnaar, die „ niet van zijne hand herkomftig is, als een gefchenk, het „ welk bij weleer aan zijne Vrouw gegeven heeft. Hij „ roemt hem in haar bijzijn over zijne fraaije tanden, en „ zijn welgemaakt hoofd: hij keurt zijne zorgvuldigheden „ goed, hij ontfangt zijne bezoeken; en niets fchijnt hem „ beter te fmaaken, dan het wild en de aardvruchten, die „ deeze vriend hem zendt, om reden, dat ze van hem af. , komen. Hij geeft avond-maaltijden s en zegt aan de „ genoodigde gasten: proef dat eens ter deeg, hetkoomtvan „ leander, en kost mij niets dan een vriendelijk bedan. „ ken." Zie la bruyere in de gemelde Verhande» Ung, fag. S04.  I5o CHARACTER - SCHETS Man, die met werk overlaaden is, die, uit hoofde van deszelfs ambts-bezigheden, niet altijd opgeruimd van zinnen zijn kan, niet altijd met zijne jonge Vrouw op eene aangenaame wijze kan omgaan , en echter gaarne haare mismoedige luimen wil voorkomen, zal geene bedenking maaken, om de jonge Vrouw zomwijlen nan eenen — Vriend toe te vertrouwen, wiens braaf character, en eerlijke deugd hem bekend zijn. In zijnen omgang zal zig zijne Gemalin kunnen vermaaken, en in zijn gezelfchap voor eene meenigte dwaasheden beveiligd zijn, waar toe eenzaamheid en ledigheid dikwils de beste Vrouwen zelfs gewoon is te verleiden. De Man werkt nu in zijn beroep rustig voort, de Vrouw heeft haar tijdverdrijf, en alles fchijnt op den besten voet geregeld te zijn. Geen mensch denkt aan eenen minnehandel in dit huis. De vriend koomt en gaat, en de Vrouw denkt in den beginne daar bij verder niets, dan — dat hij gekomen en weder weg gegaan is. Zij heeft haar hart aan den Man , en aan niemand anders, gefchonken, zijne beeldtenis .alleen flaat met onuitwisbaare letteren in haare ziel. Des Mans goede hoedanigheden verwekken liefde, de goede hoedanigheden van den huisvriend verwekken Hechts achting en vertrouwen. Man en Vrouw fpreken met gelijke vrijmoedigheid van zijn perfoon, zijne natuurlijke goedheid, zijne kleine befpottelijkheden, en zijne bekwaamheden. Voor Man en Vrouw is hij langzaamerhand iets onontbeerlijks geworden, alleen met dit onderfcheid , dat de Man uit gewoonte en welwillendheid, en de Vrouw uit een geheimen trek van toegenegenheid, niet lang zonder den huisvriend zoude kunnen leven. Zij zal bij zijn lang wegblijven , bij de lotgevallen van zijn leven, reeds meer beangstheid a  der vrouwen. m heid, dan haar Echtgenoot,, verraaden. Zij zal zig tut ongerustheid geheel andere vraagen, dan haar Gemaal, voorftellen. „ Zoude (dus zal zij denken,) onze vriend bc„ ginnenkoel te worden? Zouden wij hem eenig„ zints beledigd hebben? Zoude een ander huis, of „ wel eene verleidende Vrouw, zijn hart hebben kun„ nen bekooren ? Welk verdriet mag hem misfchien „ knagen, welke luim hem kwellen, welk toevallig „ onheil zijne verwijdering veroorzaaken? Zou de „ goede Man misfchien door eenige ziekte zijn aan„ getast? — Ach, God! zoo hem maar geen erger „ kwaad is overgekomen. " — Onze Vriend (zegt „ de Man,) zal opgehouden zijn , bezigheden ge„ kregen hebben , brieven hebben te beantwoor„ den; — wij willen het nog eenigen tijd inzien, „ misfchien koomt hij van daag nog." — Hij verfchijnt, en wordt door den Man met de gewoone hartlijkheid, maar door de jonge Vrouw met een levendig genoegen, ontfangen. — Hoe meer gelegenheid zijheeft met hem alleen te zijn, hoe vertrouwder, hoe openhartiger zij langzamerhand omtrent hem zal te werk gaan. Zij ontdekt dagelijks meer beminnenswaardigs aan hem, waarom zoude zij hier in ten zijnen opzigte niet naijverig zijn, waarom hem niet zoo wel, als haaren Man, trachten te behagen? Dè laatstgemelde verliest door zulk eene onfchuldige vriendfehap niets , hij heeft die zelf gebillijkt, hij heeft zelf aan den vriend zijn hart gefchonken, en zijne deugd zoo hoog verheven, hij ziet het zelfs met gelaatenheid aan, wanneer deeze vriend aan zijne jonge Vrouw een offer van zijne dankbaarheid en teederheid brengt! -- Onder deeze gedachten ontbrandt K 4 lang-  '152 CHARACTER - SCHETS langzaanjerhand eène kleine vlam in het hart der Vrouwe , het welk reeds iets meer , dan — vriendfehap en vrouwelijke teederheid aanduidt, offchoon men het voor niets anders, dan voor een warm gevoel van wellevendheid, houdt. „ Iets " — zoo oordeelt nu de zachtelijk ontwaakende vrouwelijke Liefde, — „ heeft egter deeze „ braave jongman boven mijnen Echtgenoot vooruit. s, Zijn oog is zoo hemelsblauw,, zijn lichaams-geitel 3, zoo tenger, zijne ftem zoo welluidend, zijn ge- drag zoo befcheiden, zoo inneemend, zoo geheel „ zonder jeugdigen hoogmoed , en jeugdige onbe- daardheid, zijn geest zoo wel gevormd, zijn ver9, ftand zoo natuurlijk! Mijn Man bezit ook wel alle a, deeze beminnenswaardige eigenfehappen, hoe kou~ a, de ik hem anders zoo hartelijk beminnen; maar mij 3, dunkt, dat hij dézelven niet in dien graad bezit, ,, dewijl hij niet meer zoo jong, als onze vriend, „ is. — Hij mag veel geleerder, veel achtenswaardi95 ger, dan de laatstgemelde, zijn; honderd Vrouwen „;waaren zoo gelukkig niet, om met zulk eenen Man 3, te trouwen; — maar ten aanzien van teedere in,, neemendheid, van onvermoeide dienstvaardigheid, en van eenen aangenaamen en bevalligen omgang , heeft mijn vriend klaarlijk den voorrang boven mij3, nen een weinig te ernftigen Man. Ik zoude den s, dood des laatstgemelden naauwlijks kunnen overle,, ven; maar al konde ik dat, zoude ik mij aan geen ,, beter mensch in de weerelcl, dan aan mijnen Vriend, „ kunnen toevertrouwen. Waagt hij het wel mij „ eenen kus te ontrooven ? — en waarom beeft zijne hand, wanneer hij mij den mantel afneemt, of na eenen vrolijk doorgebragteu dag zijne hartelijke sa dank»  der. VROUWEN. ï53 „ baarheid te kennen geeft? Ikgelooveniet, dat hij mij „ bemint, dewijl hij anderzints gewoon is zig, omtrent „ het beste gedeelte van ons geflacht, dadelijk op eene ,, aartige en inneemende wijze te gedraagen; maar het „ zoude mij oneindig veel leed doen, wanneer hij op „ een meisjen verliefde, het welk het hart van zulk „ eenen Man niet verdiende te bezitten. Men moet „ hem waarfchuwen, en mijn Man zal in dit ft.uk veel „ op hem vermogen. Misfchien is hij te goed, om een „ gelukkig Echtgenoot te worden, misfchien handelt men zeer oprecht met hem, wanneer hij nog een „ geruimen tijd van het huwelijk wordt te rug ge„ houden. " Ik geloove niet, dat 'er een langduurig tijdvak toe noodig is, om deeze gevolgen van teedere denkbeelden in de zagte ziel der Vrouwe te doen opwellen; zij kunnen door eene bijzondere omftandigheid, door eene harde bejegening van haaren Echtgenoot, door een gering aanbod der mannelijke, maar thans zeer levendig gewordene, vriendfehap, door eene enkele verrasfehende teedere luim der jonge Vrouw, misfchien in éénen dag, in één uur, geboren worden. De vriendfehap omtrent den vriend des huizes was in liefde herfchapen; wat was nu natuurlijker, dan dat de liefde jegens den Echtgenoot, in zulke omftandigheden, in vriendfehap veranderen moest? Mijne Lezers weten het zeiven, welke van beide gefteldheden des gemoeds de heerfchappij over de andere voert, en nu mogen zij het befluit maaken , of het altijd voorzigtig zij, wanneer getrouwde Mannen aan hunne jonge Vrouwen zeiven gewoon zijn de «gelegenheid te bezorgen , om zekere huisvrienden te hebben. Het geval is in het gemeenzaame leven reeds zeer dikK 5 wil$  CHARACTER-SCHETS wils te vooren gekomen, dat de liefde tot eene jonge Vrouw de vriendfehap omtrent haaren Echtgenoot verraadde ; dat zelfs goede menfchen haare beste vrienden ten prooi gaven, om aan de Vrouwen van deeze vrienden te behaagen ; dat zig Vrouwen van haare Mannen , onaangezien zij de laatstgemelden hoogachtten, en fcheenen te beminnen, hebben afgefcheiden, dewijl zij voor eenen tweeden Man eene meer of min vuuriger liefde gevoelden, en de zwakheden van den éénen voor beminnenswaardiger, dan de zwakheden van den anderen, hielden. Ik mag dus niet ontveinzen , dat ik nopens de deugd van die Mannen, welke op hunne volkomene ingetogenheid ten aanzien van de wellustige Vrouwen hunner vrienden roem droegen, altijd eenig wantrouwen gevoed hebbe. — 'Er moeten zonderlinge omflrandigheden tusfehen beiden komen, wanneer bij zulk eene vertrouwlijkheid van alle kanten de deugd des Mans niet gefchokt, en de heiligheid der vriendfehap niet gekwest zal worden; vooral wanneer de Coquette Vrouw waarlijk fchoon en beminnenswaardig was, en buiten dien niet naauwkeurig door haaren Echtgenoot werd gade geflagen. De vriendfehap tusfehen Mannen en Mannen behoort ongetwijffeld tot de fchoonfte en edelfte gefteldheden van ons hart, zij heeft eenen zeer grooten en gewichtigen voorrang boven de vriendfehap der Vrouwen onder elkander; maar zij is van een zeer wankelenden aart, wanneer zig eene hevige liefde daar tusfehen dringt, en de liefde de — vriendfehap benevelt. Wij zullen in dit geval den onden vriend nog hoogachten en beminnen, maar met opzicht tot ons zeiven niet altijd zeker kunnen zijn, — of wij hem niet reeds snor-  der.* VROUWEN. 155 morgen , misfchien tegen onzen wil, — bedrogen zullen hebben, wanneer zijne jonge Vrouw zulks maar wilde. De hoogachting en liefde jegens onze vrienden is eene rustiger en ftiller gemoeds-geftalte, dan de liefde jegens hunne verleidende Gemalinnen. Wanneer onze vrienden het met ons, en met zig zeiven wel meenen, zullen zij niet dikwils jonge Mannen in hun huis zien, zoo dra zij niet van de deugd hunner Coquette Vrouwen overtuigd zijn. En hoe zullen zij dat kunnen zijn? — zullen zij den moed hunner Vrouwen, en van derzelver aanbidderen niet aanwakkeren, wanneer zij die aanbidderen niet ontbeeren, en hunne Vrouwen zelf niet genoeg aan zig verbinden kunnen? De verfchoonlijkfte zoort der Coquetterie, wanneer men 'er geen edeler naam aan geven wil, is zekerlijk die geene, waar door eene jonge Vrouw haaren Man behaagen, en als aan hem, zonder zijne liefde verloren te hebben , dagelijks eene nieuwe verovering maaken wil. Dit fluit zoo weinig tegenftrijdigs in zb, dat 'er niet alleen zeer veele verftandige Vrouwen zijn, die deeze onfchuldige en geoorloofde zucht om te behaagen met haare Mannen uitoeffenen, maar dat ook veele Mannen zulks zelfs van hunne jonge Vrouwen verlangen. Deeze Coquetterie is tevens de beminnenswaardigfte, dewijl zij van de liefde zelve voortkoomt, en niet alleen bewondering en goedkeuring, maar ook teederheid, warmte en liefde in den Echtgenoot verwekken wil. Maar even daarom, dat zij zig zelve voor niets anders, dan voor een kind der liefde houdt, dat haare konstgrepen, om te behaagen, niet doorliepen en verwerpelijk, maar flechts natuurlijke grondbeginzelen der vrou*  156 CHAPvACTER - SCHETS vrouwelijke teederheid zijn; zal zij niet altijd van alle wantrouwen vrij zijn, en brengt dus dikwils, zelfs bij de verftandigfte .Vrouwen, en in de gelukkigfte huwelijken , alle die kleine — zwakheden der vrouwelijke minnenijd met zig, zonderwelkcn 'er misfchien nog nooit eene vrouwelijke liefde geweest is. — Ik geloove, dat veele Vrouwen in deeze ftille en vriendelijke konst, om haare Mannen te behaagen, een weinig te vroeg nalaatig worden, en verflaauwen , of dezelve, dewijl zij nu eenmaal den gewenschten Man bezitten, en hij haar niet weder van zig kan wegftooten, zelfs geheel en al verlccren. Maar het koomt in eenen gelukkigen echt niet zoo zeer aan op het beweeren van het laatfte punt, maar veel eer daar op, dat men alle koelheid in den omgang trachte te verhoeden, en door een wederkeerig liefderijk gedrag de waarde en vriendfehap van den echt zeiven naauwkeurig te onderhouden. Het is een oude ftelregel, dat wij Mannen gaarne een weinig door onze Vrouwen gevleid willen zijn, mits het niet op eene lompe of te gemaakte wijze gefchiedt. De beide laatfte zoorten der vrouwelijke liefkozingen zullen verftandige Mannen flechts in verlegenheid brengen, en haar doeleinda niet bereiken. Doorzichtige Vrouwen zullen dezelven derhalven zekerlijk trachten te vermijden,, en door eene ongemaakte betooning haarer liefde, door een teeder opvolgen onzer verlangens, door eene vorming van haaren geest, die niet met onze wijze van handelen in verband ftaat, door een befcheiden navolgen van onze beste grondftellingen, en door haare vrouwelijke goedheid geheel aan ons toe te wijden, het veel verder brengen, dan de eerstgemelden met alle haare gevoeligheden en vleiexeijen. Wan*  du V R CvU WEN. 157 Wanneer men de Coquetterie in eene Coquetterie van Natuur en Konst verdeelen wil, zoo heb ik daar niets tegen , mits echter derzelver grenspaalen naauwkeuriger bepaald worden, dan gewoonlijk gefchiedt. Ik heb reeds boven op deeze bepaaling het oog gehad, en wil nu nog het verdere in weinige bladzijden opgeven. Van natuure wil elk mensch behaagen, dewijl dit zijne eigenliefde onmiddelijk met zig brengt, en duizend wezentlijke, of ingebeelde voordeden voor hem daar uit ontftaan. Dan deeze pogingen en dit arbeiden, om zig bij ons geflacht bemind te maaken, moeten bij de Vrouw des te-fterker uitblinken, dewijl zij door de oogmerken, waarom zij door de Natuur zoo fchoon en teeder gevormd werd, zelve daar toe aangezet wordt. Het is haare beftemming, om over ons te zegepraalen, — waarom had haar anders de Natuur zoo veele bevalligheden gefchonken ? Waarom had ons de Natuur zoo gevoelig voor vrouwelijke fchoonheid gemaakt ? Waarom behaagt ons de onfchuldige Coquetterie in eenen zoo hoogen graad, daar die, welke door konst gemaakt is, in weerwil van alle haare fchitterende kleuren, en al het fraaije van haar bedrieglijk maakzel, ons eindelijk verveelt en vermoeit. De natuurlijke Coquetterie is geene ongeregeldheid in het hart der Vrouwe, daar zij met de zuiverfte deugd zelfs beftaan kan. Zij is niets anders , dan de onfchuldige uitoeffening eener fchuldelooze behoefte, die tot de vrouwelijke beftemming behoort. De Coquetterie der konst daarentegen is geene behoefte der Natuur, en beftaat bovendien nog in een dadelijk en lijdelijk bedrog, naardien men andere met eene verdichte liefde tracht te misleiden, en zig om zijn eigenhart zelfs bedriegt. Zij wil liefde verwekken, en  I5§ CHARAC TER-SCHETS en deeze tot den hoogstmogelijken graad door alle konftenarijen der wellustigheid opvoeren ; maar zij wil geene waare liefde wedergeven, dewijl zij 'er geene wedergeven kan, of haar gevoel flechts een uitwerkzel van loutere verbeelding was. De Coquetterie der Natuur handelt zoo, en niet anders , dewijl de Liefde haare leidsvrouw is, zij bedriegt zig mitsdien even min, als haaren aanbidder, zij bewandelt den juisten weg van 't hart, en daar in alleen liggen alle haare wapenen. — Natuurlijke zagtheid en goedaartigheid, ongedwongene en befcheidene liefkozingen, het eerbaar aanlokken en te rug ftooten van den Man , een zuiver en warm mede - gevoel in vreugde en fmart, kortom alles, wat waarlijk aan de Vrouw behaagt, zijn de kenteekenen der natuurlijke Coquetterie; terwijl daarentegen de konftige Coquetterie zig door eene dwaaze gemaaktheid, door toneelachtige daaden en gedachten, door een fchaamteloos ten toon fpreiden der vrouwelijke aanlokkelijkheden, door nagebootfte fcherts en taal, als mede door eene onnatuurlijke bitsheid , of dan eens wederom door eene gemaakte gevoeligheid , waarde tracht bij te zetten, en bewondering te verwekken. De natuurlijke Coquetterie zal zig niet alleen het voorkomen van bevalligheid en beminnenswaardigheid weten te geven, maar zij zal deeze eigenfchappen dadelijk trachten te bezitten. De Coquetterie der konst zal moeite hebben, om dit voorkomen te verkrijgen, dewijl zij, met alle haare zucht om te behaagen, de rechte middelen niet verkiest, dat is, aan gemaakte konftenarijen boven het natuurlijke den voorrang geeft, en eindelijk die beiden verkeerd te werk ftelt. Het is waar, dat de Coquetterie der konst, wanneer zij met groote bekwaamheden va»  bek. VROUWEN. 159 van den geest gepaard gaat, bewondering en verftomming zal veroorzaaken; maar misfchien zal het haar dan nog bezwaarlijk worden, om onze harten geheel te overmeesteren. Maare hoogmoed zal haar te rug houden , om ons op de helft van den weg te gemoet te treden; zij zal ons op eenen te verren afftand uitda» gen, en aan ons even daar door, eer zij het gelooft, lastig worden. Zij zal, door de konst, en door haar verftand zeiven verleid, altijd dieper zinken, maar ook even daar door een des te grooter vak tusfehen haar en ons hart veroorzaken. Zij zelve zal ons van de twijffeling weder geneezen, waar in zij ons t' eeni* ger tijd zoude kunnen doen nederftorten. De verleidende en gevaarlijke Coquetterie der konst,— de — fchaamtelooze eigenliefde der Vrouwe is het, waartegen het edeler zoort der Vrouwen reeds zoo dikwils haare ftemme verheven heeft. Deeze taal doet haar eere aan, dewijl zij alleen de taal der deugd kan zijn, en zig van de taal der afgunst, die zig misfchien onder dergelijke onderzoekingen mengen konde, zeer gemakkelijk laat onderfcheiden. „Het „ is eene waarheid, fchreef mij kortlings eene ver„ ftandige en deugdzaame Duitfche Vrouw, die ge„ legenheid had om de menfchen in de groote en „ kleine weereld gade te Haan, — het is eene waar„ heid, dat geen gebrek der Vrouwen meerder tuch„ tiging verdient, dan Coquetterie. Zij is het ge„ vaarlijkst lokaas, waar mede het arglistig Wijf den „ braaven Man des te gemakkelijker in haare ftrikken ,, doet vervallen, dewijl hij deeze vrouwelijke zwak„ heid niet alleen fchijnt te billijken, maar zelfs niet „ zelden te bevorderen. Zommigen onzer Schrijve3, ren zelfs hebben aan de Coquetterie zulk een beval- » lig  ï6q character-schets lig kleed begonnen aan te trekken, dat het wulpser! „ Meisjen en Vrouw in haare konst van veroveren „ nog veel meer behaagen fcheppen zal, dan in den ,, gewoonen fpiegel haarer ijdele verbeelding: intus,, fehen blijft dit vrouwelijk gebrek altijd zeer ftraf„ baar, dewijl deszelfs gevolgen in de zedelijke en ,, natuurlijke weereld hoogst gevaarlijk , en vooral voor het huwelijks geluk hoogst nadeelig kunnen en moeten worden. De Coquette Vrouw heeft 'er alle belang bij, en alle haare gedachten en handelingen zijn eeniglijk tot dit ontwerp betrekkelijk, „ om eene meenigte van aanbidders en vleijers tot „ haar gevolg te hebben. Haare drift is ten deezen „ opzigtc dikwils zoo begeerlijk, en onverftandig, „ dat niet eens mannelijke bekwaamheden, noch be,, fchaafdheid van geest, noch goedheid van het hart, „ óf wel anderzints eene goede en groote hoedanig„ heid van den Man haare keuze bepaalt, het is haar ,, genoeg, wanneer zij flechts flaaven rondom haar „ heen ziet zwerven. De Man hebbe veel, of wei„ nig verftand , hij zij onbedachtzaam , of bedaard „ en braaf, hij zij een — flecht mensch, — daar ,, over zal zij zig weinig bekommeren, wanneer zij ,, flechts vleijereie en hulde van hem verkrijgen, en hem tot het werktuig haarer listen gebruiken kan. „ Dat aan een Coquet Meisjen, bij zulk eene zucht „ tot verovering, bij zulk eene ongeregeldheid van „ het hart, welligt nooit de gedachte aan een geluk„ kig huwelijk heilig en gewichtig zijn kin, is zeer „ gemakkelijk na te gaan. Hoe zoude zij met zulk „ een misvormd charafter, met zulke dikwerf bnge„ neeslijke gebreken van het verftand , immer den hoogen rang van eene goede huismoeder, eenerge. „ troii-  der VROUWEN. i6x trouwe Echtgënoote, eener verftandige befthaafd„ fter haarer kinderen, verdienen, of verwerven kun* nen? Dikwils zijn de gebreken van het charaéter „ gemakkelijker te verbeteren, dan die der gewoonte. ,, Zoo dra een verftandig Man deeze grondftelling in l, acht neemt, zal zijne afkeerigheid van eene nadere vereeniging des harten met zulk eene Vroüw eer,, der toe, dan afnemen moeten \ hij zal haar niet tot zijne Gemalin verkiezen, maar zig buiten de paaien van den echt misfchien tot alle dwaasheden door haar laaten verleiden* ,, Het kan ook wel gebeuren, dat eene Coquette „ Vrouw of Meisjen zig voor eene — lucretia ,, houdt, en, in Weerwil Van alle haare konst van 5, veroveren, ook daar voor wil aangezien wordenj maar zij fchijnt niet te bedenken ,• dat die vermeen5, de deugd misfchien van de zoo ligt breekbaare draa,, dert der toevalligheid afhangt, dat geene onbevlek,, te zedelijkheid en zuivere fchaamte, maar koelheid 5, van geitel, gebrek aan verleidende gelegenheden, ,, vreesachtigheid of braafheid van haaren aanbiddef, en honderd andere dingen ,• haar voorgevaaren befchermden. Mecnig onfchuldig Meisjen verzinkt ,, door' listige verleiders tot den rang der ontuchtige ,, Vrouwlieden , en betreurt van agteren een misdrijf, #, waar van zij, uit hoofde haareronfchuld, degevolgen niet naauwkeurig berekenen konde. Dat de Coquette zelve niet zoo diep verviel, was waarlijk geen gevolg van haare deugd, dewijl haar hart niet 5, zuiver zijn kan, het hing af van omftandighe5, den:" — (en ik voege 'er bij, misfchien aan de te ver gedrevene konst om te behaagen, die ons Mannen zoo ligtelijk affchtikt, ■— aan een gebrek van II. Deel. h h*«  Mi CHARACTER.SCHETS haar lichaam, — aan eene nog overgeblevene achting voor haare Ouderen, ten minften voor derzelver rang, — aan eene vrees voor zwangerheid, — aandebefcheiden-heid haarer flaaffche aanbidderen, enz.) — ,, Einde-» j, lijk, dus Vaart mijne Vriendin in haaren Brief te,, gende Coquetterie voort, is het dan als niets noe,, menswaardigs te rekenen, dat de Coquette door de „ kunstgrepen haarer ijdele inbeelding, door — hal„ ve inwilligingen, en zinlijke lief koozingen, zoo lig- telijk begeerten doet opkomen eii onderhoudt, die ,, de Man, agter haaren rug, dikwils op eene laage 3, enzeerzedenlooze manier, in de armen eener gemee- nc hoer aanzigzclvcn vergoeden wil? — De laatst3, gemelde zoude voor hem zonder die voorbereidingen misfchien niet zoo gevaarlijk geworden zijn. Haar „ zoude hij ontvlieden, dewijl zij zig aan de misdaad s, opentlijk overgeeft; de Coquette zal hem tot de mis3, daad doen vervallen, dewijl hij geen misdaad in 3, haar dacht te zien. " Ik wil het Hoofdftuk over de Coquetterie der Vrouwen voor ditmaal met eene plaats uit den SpeEtator be.fluiten, die met even zoo veel fchranderheid, als menfchen-kennis gefchreven is, en waar in een zonderlinge droom van den Schrijver verhaald wordt. In deezen droom had hij de eer, om bij het ontleden der •hersfenen van eenen opgepronkten jonker tegenwoordig te zijn, en vervolgens ook bij het ontleden van een hart, het welk men in het lichaam eener Coquette vond. „ Eer dat, " — dus verhaalt de Spectator, — 3, onze Ontleder tot de ontleding van dit hart zeiven „ kwam, verzekerde hij ons, dat 'er in zijne konst ,, niets zwaerder en moeielijker was, dan het hart 33 eener — Coquette te openen , en alle degzelfs dee* les  der V R 01U W E N. 163 „ len voor het oog der aanfchouwers naauwkeurig en „ duidelijk open te leggen, dewijl het met oneindig veel verborgene wegen en fluiphoeken, die men in „ geen ander dierlijk hart gewoon is aan te treffen, „ was opgevuld. • Nu verzogt hij ons het hartenzak,, je, of de uitwendige bekleedzelen van dit werk,, tuig, in oogenfchijn te nemen. Welk een gezicht'. „ Met behulp van onze vergrootglaazen zaagen wij „ millioenen kleine lidteekens , die door de punten ,, van oneindig veele pijlen, welken men op deeze „ huid hadde doen afgaan , fcheenen te zijn voortge,, bracht, hoe zeer wij geene de minfle opening ,, waar door ééne deezer pijlen tot de zelfstandigheid „ van het hart zei ven doorgedrongen was, ontdekken „ konden. — Allen, die eene flechts oppervlakkige ,, kennis der Ontleedkunde bezitten, weten, dat her, hartenzakje eene zoort van roodachtig en dun ,, vocht in zig bevat, het welk, naar het gewoone „ gevoelen, door de uitwaasfemingen van het hart, „ die in deeze bekleedzelen verdikken, voortgebracht „ wordt. Toen wij dit vocht zeiven begonnen te on„ derzoeken, befpeurden wij wel dra, dat het alle „ de eigenfchappen ;van — wijngeest in zig bevatte, waar mede men gewoon is de weerglaazen op te „ vul'en, en de verfchillende graaden van warmte en koude der Lucht aan te wijzen. — Ik kan niet na,, laaten alhier melding te maaken van eene proeve, „ die één van ons gezelfchap met dit vocht, het welk ,, hij verzekerde in tamelijke meenigte in het hart van „ eene voorheen ontleede hoer gevonden te hebben, „ gedaan hadde. Hij verhaalde ons namelijk, dat hij „ met dit vocht eene glaaze pijp, omtrent zoo als ,, die van een weerglas, opgevuld hadde, maar dat L 2 het,  IÓ4 C H AR AC TER - SCHETS s, het, — in plaats van de veranderingen der lucht „ aan te wijzen, de eigenfchappen der perfoonen, die „ in de kamer kwamen, had aangeduid; dat het bij 3, het naderen van eenen opgepronkten jonker, van een geborduurd mans kleed, of van een paar hand- fchoenen, met franjcn omzet, gewoon was te klim' ,, men, — daarentegen bij het inkomen van een lee-? lijke Hecht gekrulde paruik, een paar lompe fchoe3, nen, en een rok naar de ouderwetfche Mode, da» w delijk te zakken, Nog niet genoeg! — bij verze» 9, kerde ons, dat, wanneer hij in de nabijheid van dit J} vocht luidkeels begon te lachen , het zelve zeer „ merkelijk en gemakkelijk in de hoogte klom, dat het daarentegen met groote fnelheid nederzakte, ,, zoo dra hij een ernftig gelaat aannam, Kortom, ,, hii wilde ons overtuigen, dat hij met behulp van „ '!;t werktuig weten konde, — of zig een Man van s, vu'ftsnd, of een zot, in zijne kamer bevond. Nadat wij het hartenzakje , en het daar in vervat» s» te vopht, naauwkeurig onderzogt hadden kwamen 3, wij tot het hart zeiven. Deszelfs oppervlakte was zoo glad, en de punt zoo koud, dat, wanneer „ men het wilde aanvatten, het als een ftuk ijs, of als een aal, door de vingeren — heengleed. Des„ zelfs vezelen waren meer, dan die van andere hap- ten, in elkander gewonden, zoo dat het eene waa* „ re Gordiaanfche knoop fcheen te zijn, en geduu- rende den levens-tijd zeer ongelijke cn ongeregelde 3, bewegingen gehad moest hebben, — Wanneer wij alle de vaten, uit dit hart ontfpringende , en zig „ in het zelve verliezende, onderzogten, kon nen wij 8, volftrekt geene vereeniging van dezelven met de — „ tong ontdekken j eene omftandigheid, die ons aller- „ merk-  pin VROUWEN. 165 „ merkwaardigst voorkwam. Te gelijker tijd verwek» „ te het bij ons opmerking, dat verfcheiden van die „ kleine zenuwen, die het haare tot opwekking van „ liefde, haat, en andere hartstochten, toebrengen, „ niet uit de hersfenen, maar uit de rondom de oogen „ liggende fpieren , haaren oorfprong «amen. Ik „ nam dit hart in mijne hand , om over deszelfs zwaarte te kunnen oordeelen; maar het kwam mij „ voor zoo ligt te zijn, dat ik dadelijk tot deszelfs groote — ledigheid een befluit maaken konde. In „ de daad was ook deszelfs inwendige ruimte vol ho» „ len en kleine vakken, die in elkander liepen, en „ naar de kronkelpaden van eenen tuin geleeken. „ Verfcheiden van deeze kleine holen waaren met dui„ zend kleinigheden opgevuld, die ik met geene mO- gelijkheid naauwkeurig kan opgeven. Alleenlijk „ moet ik aanmerken, dat het eerfte voorwerp, het ,, welk wij door middel van onze vergrootglaazen „ daar in ontdekten, — een vuurrood hoofdcieraad „ was, „ Voorts zeide men ons, dat de voormalige bezit„ fter van dit hart, zoo lang zij leefde, de hulde van „ alle haare aanbidderen aangenomen, hen allen met hoop gevoed, en aan elk in 't bijzonder te verftaan „ gegeven hadde, dat hij den voorrang boven alle „ zijne mede - minnaaren in haar hart — bezat. Wij „ meenden dus, dat wij op de onderfcheidene vlie- zen van het hart eene eindelooze meenigte van ge» ,, zichten zouden afgedrukt vinden; maar wij ontdek» „ ten, tot onze groote verwondering, geen enkele, „ tot dat wij aan het middenpunt kwamen. Hier za„ gen wij dan met onze vergrootglaazen een klein s, Mannetjen , op eene befpottelijke wijze gekleed. L 3 Hoe  166 C H AR ACTER - SCHETS „ Hoe meer ik hem bel'choüwde, hoe meer mijdagt, dat ik hem reeds ergens gezien had, zonder dat ik „ mij plaats en tijd konde te binnen brengen, tot dat „ eindelijk één uit het gezelfchap, die hem een wei„ nig nader, dan de anderen , onderzogt had , ons „ door de trekken, zoo van zijn gelaat, als ander„ zints, duidelijk overtuigde, dat dit afgodsbeeld„ jen , in het. middenpunt van het hart opgericht, „ niets anders was, dan — die zelfde opgepronkte „ jonker, van wiens hersfenen wijde ontleeding bo„ ven hebben opgegeven (*). „ Zoo dra onze ontleder zijn werk geëindigd had„ de, befloten wij, dewijl wij omtrent de eigentlijke „ gefteldheid van dit hart, het welk van andere „ Vrouwen-harten zoo merkelijk verfchilde, het „ onder eikanderen niet eens konden worden, eene „ proeve met de zelfftandigheid van dat hart zel„ ve te doen. Wij legden het op - gloeiende „ kooien, maar te verre af , om 'er door' verteerd „ te kunnen worden, dus werd het door de hitte ,, niet ( * ) De Lijst, welke de SpecJator van de hersfenen vaa zulk e«n ledig hoofd heeft opgemaakt, is zeer lezenswaardig. Wij willen het bij eene andere gelegenheid onzen Le. zeren mededeelen. Hersfenen waren het eigentlijk niet, welken men in het hoofd van deezen jonker vond, — maar alleen een ding, dat de gedaante van hersfenen hadde, en door eene groote meenigte van holligheden uitftak. In één deezer holen vond men die fponsachtige (toffe, aan welke de Franfchen den naam van Galimatias, en de Engelfchen van Nenfenfe geven.  der VROUWEN. 167 niet eens aangetast, waar uit wij het befluit trek,, ken moesten, dat deszelfs aart — Salamander-ach- ,, tig was, en dat het midden in het vuur, endoor „ de vlammen omgeven, leven en voortduuren kon„ de. Terwijl wij dit zonderling verfchijnzel bewon* „ derden, en eenen kring rondom het zelve vorm„ den, — gaf het eene verfchrikkelijke zucht, of ,, liever eenen flag van zig, en verdween op eenmaal „ in — rook. — " Dus verre de leerzaame droom van onzen Wijsgeer! ❖ * *