>    b ë EËk EN HET GEZAG der FORMULIEREN van EENIGIIEID em byzonder van den HEIDELBERGSCHEN CATECHISMUS VERDEDIG T4 ' > en DESZELFS REGT EN VOORDEELIG PREDiKGEBRUIK IN DE HERVORMDE KERKE, AANGEWEZEN in twee LEERREDENEN volgens •2 TIM. 1 £3* door P. II. VAN LI & Predikant te BURGT. Te UTRECHT, £y A. van PADDENBURG, ÏJoekverkoper en Academie-Drukker* M. D. CC. LXX&V,  Uitgegeven volgens Kerkenorde; nu voorafgaande Fijitatie en Approbatie der E. Clasjis van Schouwen en Duiveland,  VOORBERlG'Ta J)IE onze Eeuw en den meer en mee? toenemenden ligtzinnigen fmaak in het Godsdienftigc kent, zal niet zeggen, dat een Onderwerp , als dit werkje aan 'c hoofd opgeeft, geheel noodeloos is met ernst overwogen en behandelt te worden» Het fchimpen op de formulieren, op den Catechismus, op het Catechismusprediken, dat langs hoe meer doorbreekt— het befpotten van die Leeraars, die het een en ander vöorflaan , als waren zy armhartige Zielen, te dom of te lui om aelfs, — om iets bondigs en nieuws, te denken , en daarom verpïïgt den ouden flender te pryzen en te volgen —het uittarten van hen (gelyk my zelf meer dan eens ontmoet is) als hadden ze niets wezenlyks voor de formulieren en den Catechismus te zeggen ■— dit , dunkt my, maakt de verdediging van beiden noodzakelyk; al was het maar, om onzen belyderen de Oogen te openen voor de zwakheidvan de fpotredenen der tegenftanders, en te waarfchuwen, zig door hun ydel * 2 ge-  iv VOORBERIGT. gefchreeuw niet onbedagt te laten afleiden. Daar voor loopt men thans in de daad veel gevaar, zo rnen de genoegzame oplettendheid niet gebruikt; dit heb ik aan my zelfs ondervonden, ("ik beken het openhartig) er is een tyd geweest, 'dat ik door hunne redenen betoverd mede geen groot vriend van de formulieren was, dan een bedaard en zoo ik meene onpartydig nadenken heeft my volkomen van dien tegenzin genezen niet alleen, maar dien in eene diepe agting voor en innige aankleeving aan dezeiven verandert — en nu wil ik ook anderen, zoo veel in my is, gelegenheid geven, om door defchynredenen der vrydenkers heen te zien, en zig te wagten om door hen te worden afgetrokken , of zo dit ongelukkig gebeurd was, om tot het waragtige en bondige weder te keeren. Van myn werkje zelfs iets te zeggen, is onnodig. Het bevat twee Voorbereidende Leerredenen tot den Catechismus, voor myne gemeente gedaan, die ik een weinig hebbe uitgebreid. De onpartydige Lezer beproeve het, en beoordeele mynê ge-  VOORBERIGT. gezegdens met befcheidenheid ! — De zoogenaamde wysgeerige Toleranten, weet ik al te wel, zullen er geen fmaak in vinden: het zy zoo'! ik zal my des niet bekreunen. Ik ken ze eenigermate. Al wat den naam van regtzinnig heeft, en tot voorftand van r egt zinnigheid is gefchreven, is by hen al reede veroordeelt, eer zy liet gezien hebben. En over 't geheel, bedaard en ernftig te overwegen — door te denken — bondig te bcwyzen of te wederleggen , dat is hun veel te lastig! Het is veel gemakk^lyker te lagchen en te doen lagchen, en zoo wat geestige flagen, en oppervlakkige maar fchitterende aanmerkingen in 't hondert heen te werpen! dat behaagt ook meer, en maakt by de meestcn oneindig meer opgang, dan iets, daar nadenken toe behoort — dus, met zulke menfehen is niets te doen, en van hunne veroordceling ons niets gelegen —' indien ik maar zoo gelukkig was, eem'gcu dank by myne Kerke en Medebroeder.; , door dit ftukje, te hebben behaalt — iadien ik mynen geloofsgenoten ecnige penen tegen de inbreckende losheid ha4 i * 3 aan  vi VOORBERIGT. aan de hand gegeven — indien ik den een of ander die tvvyfelde had te regt geholpen , en zyne zwarigheden opgeheldert '■— indien ik eenigen myner mede Leeraars of Broeders verfterkt had in hunne aankleeving en liefde omtrent het be* proefde en regtzinnige — indien ik den Catechismus en -deszelfs prediking by fommigen eerwaardig en bemind had gemaakt — dan was myn oogmerk ten vöU len bereikt! Voor het overige moet ik myne innige blydfchap betuigen, over de niet ongunftige wyze, waar op ik verneeme dat myne uitgegeven Leerredenen van het pu=. bliek ontvangen zyn. "ik bedank er myne Lezers hartelyk voor! — het moedigt my aan, om volgens belofte een tweede fiuk in 't licht te geven; het geen ik dan, zo God wilf in het volgend jaar hope te doen; onder eene ernftige bede, dat de Koning der Kerke mynen geringen arbeid gelieve te zegenen, en my verwaardige, met die groote — die onwaardeerbare genade, een nuttig getuige van Zynen jiaam op aarde te wezen {  EERSTE LEERREDE OVER 2 T I M. I 13. 13. Hond het voorbeeld der gezonde woorden, dit gy van my gehort hebt, in geloof en liefde die in Christus Jezus is! M yne waarde vrienden! wy beleven thans een gevaarlyken tyd van ligtzinnigheid en ongeloof in het ftuk van den Godsdienst. Vry. heid en verdraagzaamheid! is de kreet, dien men overal opheft; men wil zig aan geen regelmaat des geloofs, aan geene billyke en op Gods eigen woord gegronde bepalingen meer houden, men rukt alle fcheidsmuuren tusfchen dwaling en waarheid omverre, en rent met losfen teugel voort op den weg van trotze waanwysheid en eigenlievende inbeelding. Dat gebeurt ook inzonderheid omtrent onze kerkelyke formulieren, die ons verbinden aan de zuivere leer van het dierbaar Euangeliej A4 de  I t LEERREDE over de fteunzels van het gezag der waarheid, en de breidels tegen losheid en hoogmoed. Men keurt dezejven geheel af, als zeer kwalyk op. geftelt, duister en verwardt, geheel afwykende van den egten eenvouwigen Godsdienst Van Jezus, en een willekeurig en ondragelyk dwangjuk, dat niet ras en yverig genoeg kan afgeworpen worden. Inzonderheid heeft men 't ook geladen op den Heidelbergfchen Catechismus. Dat onwaardeerbaar fi'ük , dat op hoog gezag nu meer dan twee eeuwen in onze Kerk als de regelmaat des Geloofs gepredikt en verklaart word, noemt men geheel zonder orde faamgeflanst, ten uiterften onvolledig , donker, en gantsch ongefchikt tot cene klaare en regt Christelyke bevatting en voorftelling der waarheid , ja vol gebreken en mistellingen en hoe veele fchimpfcheuten worden afgegeven op dit werkje, en deszelfs openlyke en herhaalde verklaring op de Nederlandfche leerftoelen! Zoodanig eene denkwyze, openlyk by monde en gefchrifte, niet zelden met vry wat vernuft, en fchyn van rede voorgedragen , geeft veele eenvouwige en brave leden onzer Hervormde Kerk gelegenheid tot twyfeling, en ver3  2 TIM. I. 13- f Verdenking van onze formulieren, en byzon* der van het bedoelde werkje, en 't (laat te dugten , dat worden die aanvallen niet kragtdadiger tegengegaan, althans worden onze gemeentens niet beter tegen die aanvallen gewapent, de prediking en voorftelling van den Catechismus wel haast van het groote gros als min noodzakelyk en nuttig afgekeurt, en derzelver bywooning en gehoor min geagt en meer verzuimt zal worden, eene zaak, die den tegenftanders onzer Hervormde Kerk ongelooflyk in de hand zou werken, de vastigheid en den bloei onzer Kerke zeer verminderen , de fcheuring en verwarring tot het midden onzer overbrengen, den yver en de lust zeer verflaauwen, en welhaast voor den Godsdienst zelf, voor het geloof en de waare Godzaligheid, ten uiterften nadeelig worden. Gy begrypt dus van zeb'e, M. H.! dat het in zulk een' tyd hoogstnodig en nuttig is, dien laster af te weeren , en eens bedaard en onpartydig het oog te vestigen op de wezenlyke waarde, het nut, en regt gebruik van onze formulieren, en byzonder van dat uitnemend werkje, hetgeen onze overheden ons hebben belast in de Christen gemeentens geduurig als den grondflag van het Christengeloof en der ^edenjeere geduurig voor. te dragen cn uit tq A 5 brei-  m I. LEERREDE over breiden. -— Zoo kunnen wy Leeraars, het met meer yver en gemoedigheid prediken, en onze gemeentens zullen het met meer lust en liefde aanbooren, en zig gaarne hier omtrent door waarheid en oordeelkunde verlicht, edelmoedig willen verheffen boven alle fpottende aanvallen en lasteringen der hedendaagfche vrydenkery. Wy hebben hier thans eene zeer gepaste gelegenheid toe. Voorleden dag des Heeren bragten wy de verklaring van den Heidelbergfchen Onderwyzer ten einde , en moeten hem dus eerlang weder aanvangen wy zullen dan, ter voorbereiding tot die vernieuwde befchouwing, dat ftuk heden eens opzettelyk behandelen wy verzoeken ernftig uwe onpartydige aandagt, en wenfchen u van harten , hoogagting voor onzen Hervormden Godsdienst, liefde tot den Catechismus, het korte voorbeeld der gezonde woorden onder ons, en een ruimen zegen onder deszelfs pre, diking en gehoor! De afgelezen woorden der H. S. zyn dienftig, om ons hier eene gepaste aanleiding tot denken en fpreken te geven. — Volgens royn plan , kan ik my thans, gelyk gy ligtelyk begrypt, in geen' uitgewikkelde verklaring derzei-  2 TIM. I. 13. H zeiven inlaten. Ik moet my vergenoegen, met een zeer korte opheldering en my dan voornamelyk bezig houden, met ze tot myn hoofd-oogmerk dienstbaar te maken. I. De Apostel Pauius fchreef dezen brief aan Timotheus , in de gevangenis te Rome , kort voor zynen marteldood. Zyn oogmerk was om te verzoeken, dat zyn geliefde leerling en Zoon in Christus , hem voor zyn naderend einde, nog een bezoek gave. Dan, hy vreesde, dat Timotheus te laat mogt komen, als hy reeds verfcheiden was ; en daarom gaf hy hem hier by deze gelegenheid fchriftelyk eenige gewigtige lesfen, betrekkelyk de waarneming zyner bediening in de Kerke, die hy hem anders mondeling zou hebben gewenscht, medete deelen. Na eene opregte betuiging van zyn liefderyk en Godvrugtig aandenken aan den'jongen Leeraar (vs. 3-5) wekt hy hem ernftig op , om zyne gaven op te wakkeren, en ten nutte der Kerke aan te leggen (vs. 6. 7.) Om zig noch het Euangelie van Christus, noch zynen Meester Pauius, in deszelfs verdrukkinge te fchamen, maar voor beiden vrymoedig uit te ko-  ï2 I. LEERREDE o v e £ komen (vs. 8—12) — en beveelt hem vervol: gens als een gepast middel om in zyne bediening niet alleen moedig, maar ook verftandig en voordeelig te handelen, het geene wy in onzen text vinden, te weten, „ een voorbeeld „ der gezonde woorden te houden, zoo als „ hy die van Pauius gehoord had, en die op „ geloof en liefde in Christus uitkwamen." Bezien wy die les — op zig zelve — en in haare nuttigheid voor Timotheus. I. Pauius fpreekt van gezonde woorden, dit Timotheus van hem gehoord had . van een voorbeeld derzelven ■— hy beveelt hem het hou.. den daar van aan en hy voegt er by, in geloof en liefde die in Christus Jezus is. Deze vier byzonderheden moeten wy , ter verklaring van de woorden zeiven, een weinig ophelderen, A. „ wat zyn hier de gezonde woorden, die „ Timotheus van Pauius gehoord had?" — Naar de kragt van het Grieksch, betekent het woord door gezond overgezet, eigenlyk gezond-, makend, 't geen de kragt heeft de gezondheid te bevorderen en ftaande te houden. —■ * Maar, waarop ziet nu die uitdrukkingf w on-  2, TIM. É 13' 1? H 'ongetwyfelt, M. H.! op de leer van het Euangelie , waar van Pauius een bedienaar was, en die hy Timotheus had bekend gemaakt. Eene leer, die met regt den naam van gezondmakende morden draagt; immers , zoo is zy voor de ziel, zy bevordert en bevestigt den geestlyken welftand desmenfchen; zy heeft de kragt, zyne ziels krankheid te hertellen, en hem bekwaam te maken, met zuivere, levendige , en wakkere vermogens tot eer van God en de betragting van zynen pligt, naar behooren, werkzaam te wezen -—• wat was hier veel te zeggen; hoe nodig de mensch zulk een geneesmiddel heeft hoe dienftig de leer van het Euangelie voor den zeer kranken en onmagtigen zondaar is -— welke beginzels, welke hertellende hulpmiddelen zy bevat — hoe zeer zy, aan zyn hart geheiligt, hem geneest, hem verfterkt, hem in denftaat van geestlyke gezondheid taande houd, en die geduurig vaster, volkomener, en bloeiender maakt! maar de kortheid, die ik my genoodzaakt ben voor te fchryven, verbied my hier in uit te weiden. Ondertusschen, die gezonde woorden had Timotheus van zyn leermeester in Christus, van Pauius, gehoord: te weten, deels in zyne | openbare bediening, die Timotheus een tyd lang /  tl t LEERREDE ovea lang had bygewoont deels, in zyn byzóri* deren omgang; immers, er is geen twyfel, of deze Godvrugtige en yverige Apostel zal zyn' geliefden Zoon vlytig hebben onderwezen in de leer der waarheid, eii hem die in haaf zuiver licht, waare verhevenheid en fchoonLeid, en dierbare gepastheid en heilzaamheid, liebben bekend gemaakt. Welk eene zorg, tvelk een duidclyke en Euangelifche manier van onderrigt, moeten wyons hier in den gfooten Pauius voortellen ! met welk eene edele eenvouwigheid en levendige hertelykheid zal hy den jongen Christen over de voortrefFely- ke leer van Jezus hebben onderhouden! En welk eenen eerbied en oplettendheid moeten wy vooronderftellen in. den leérzamen Timotheus, onder dat geduurig onderwys! B. Zoo had deze dan de de gezonde woorden van Pauius ontvangen, en was er Vast en gefondeert in ! Maar, wat is nu het voorbeeld van die gezonde woorden, daar zyn Leesmeester van gewaagt? Het gr. woord betekent cigenlyk een fchets, een ontwerpt zoo als de Schilders gewoon zyn eerst te rikken , als zy een tuk willen aftekenen, om het vervolgens uit te werken. Dus zegt het hier, met betrekking tot de waarheden van het Euangelie, ten korte fchets, een kort begrip , inhoudende eene  % TIM. 1 13: ï$ / eene korte, duidelyke, en aan een gefchakelde voortelling dér gewigtigte leerftukken van den Christelyken Godsdienst, in hun onderling verband en famenhang. C. Zoodanig een ontwerp moest Timotheus bezitten en gebruiken. De Apostel beveelt hem aan, houd het voorbeeld der gezonde woorden. Eigenlyk ftaater, hebt een voorbeeld enz. Die fpreekmanier doet ons zyn raad op de volgende wys verftaan. — . Timotheus moest er, vooreerst, zoo een voor zig zeiven optellen. Hy moest zig het voornaamte van Pauius onderrigtingen te binnen brengen, en dat opfchryven en in orde tellen. Zig alles te errinneren, wat deze hem uitvoerig geleert had, was toch niet mogelyk; het was dan tót behulp van zyn geheugen best, het kortelyk by een te trekken.-—Dan ook, hy moest het geduurig gereed hebben, het zig errinneren en eigen maken, om het altoos vaerdig in geheugenisfe te kunnen brengen, en daar het nodig was te gebruiken. Eindelyk, hy moest het bewaren; zig daar en zyne leer en bediening aan houden, en er niet vanafwyken. Volgens rigtfnoer, zou hy weldoen, zyne eigene denkwyze te betieren, de dwalingen te ontdekken , anderen in de lee-  W ï. LEERREDE over leere der waarheid te onderwyzen, het gö» tuigenis des Euangeliurns te verdedigen, en de tegenfprekers te wederleggen. D. Op deze wyze moest hy een kort begrip der gezondmakënde woorden houden! — Maar wat zegt nu het byvoegzel, dat de Apostel op de aanmaaning hier toe laat volgen, in geloof en liefde die in Christus Jezus is? wat. betekent het ? waar ziet het op ? Geloof is hier, die daad des geioofs, die de leere van het Euangelie, waar van Christus het voorwerp is, omhelst, en den hoofd- pligt van het Christendom uitmaakt. De liefde is de waare liefde tot God en onze mede menfchen, die uit het geloof voortvloeit, en met het zelve den grooten inhoud van geheel het Euangelie , en alle deszelfs verman ningen en lesfen, behelst. — Die liefde word hier befchouwt, zo als zy in Christus Jefus is; in de daad, dat is er het egt kenmerk, en de kragt en het beginzel van: zy word in ons gewerkt en onderhouden alleen door het geloof in Christus, en de vereeniging met Hem en Zyn' Geest; dit maakt ze tot de waare, tot de Christelyke liefde. Maar, „ waarop ziet nu het geloof en de „ lief-  2 TIM. I. 13. 17 5, liefde die in Christus Jezus is, hier ter plaat- J} ze ? zyn ze, volgens Pauius oogmerk, ,, toepasfelyk op het honden van het voorbeeld? — of op het gehoord hebben van de gezonde woorden „ uit Pauius mond 2 of op de gezonde woor- ,, den zeiven?" wanneer men ze betrekke- lyk maakt tot Timotheus, in zoo verre Pauius hem gebood zig daar aan te houden, dan duiden ze aan, welke pligten zyn hart en daden moesten bezielen , onder het opftel en gebruik vvan een fchets der waarheden: dan is de les", „ Timotheus! terwyl gy u zoo fchikt „ tot eene verftandige en gelukkige waarnee„ firing uwer bediening, vergeet telfens uwe „ hoogde en wezenlykfte pligten niet, paar „ uw arbeid met een levendig geloof, en de „ waare Christelyke liefde!" past men ze op Pauius onderwys toe, dan geven ze de gemocdsgefteldheid des Apostels onder zyn onderwys te kennen, en de zin is, ,, Timo„ theus! toen ik U die groote en gezegende „ waarheden mededeelde , toen was myn hart „ met een ppregt geloof aan dezelve , en met „ de innigfte liefde van een regtfehapen Chris„ ten tot het Euangelium, tot deszelfs aau- „ biddelyken Stigter, en tot u vervult!" Eindelyk, brengt men ze te huis op de gezonde woorden z»elv#, (gclyk wy liefst zouden doen) dan vertoonen ze ons, dat de inhoud B der-  ï8 I. LEERREDE over derzelver meest betond in de leer en aanpryzing van het geloof in Christus Jezus , 'en de liefde, die in Hem en door Zyn invloed en gemeenfchap moest beoefent worden ; dat daar op alle hunne byzondere voortellen en waarheden uitliepen: en zoo zegt dan Pauius, „ Timotheus! de gezonde woorden, waarvan „ ik U raade een kort optel te maken en te „ gebruiken, fchry ven het geloof en de Chris„ telyke liefde voor; dat is er de ziel en de „ hoofdleer van!" II. Zoo vertaan wy de les van den Apostel! maar, „ waarom gaf Hy Zyn' geliefden „ leerling zulk eene vermaning? was die nut,, tig, was ze gepast voor hem, als Christen „ en Euangeliedienaar?" Zekerlyk, M. H.! Pauius raad was vertanding en heilzaam. Immers, zoo kon Timotheus zig te beter den fchakel der Euangelie - waarheden vertegenwoordigen, die vast in geheugenisfe houden , zig die gemakkelyk errinneren, en de wezenlyke tukken van Jezus Godsdienst in derzelver verband en famenhang altoos vaerdig hebben om er zig daar 't nodig was, of ter zyner eigene bemoediging en betiering, of ten nutte van anderen, van te bedienen zoo kon hy voor zig zeiven teeds de waarheid onderkennen, haare leiding volgen, en leugen . van  2 TIM. I. 13. 19 van waarheid onderfcheiden. —- Zoo kon hy de dwaalgeesten , die zig thans overal vertoonden , en in allerlei gedaantens het Euangelie aanvielen, beter en geregelder beftryden en wederleggen, en de waarheid verdedigen — zoo kon hy de gemeente Zyner zorge toevertrouwt, klaarder en beter onderwazen in dc leere des geloofs en der liefde, en haar den inhoud en het verband der waarheden duide- lyk doen bezeffen. Zoo had hy over 't geheel een vasten grond, waar op hy kon arbeiden, en naar de byzondere omftandi-gheden eischten , en den loop zyner bedieninge voortwerken ! —- verftandige en gewigtige raad derhalven, dien Pauius hier gaf! zy tekende den kundigen en wyzen Leermeester, ervaren in het werk van eenen Euangelist, en een uitnemenden leidsman voor jongere Nazereers! II. Dit zy genoeg van 's Apostels woorden! —■ Maken wy er nu, overeenkomftig ons hoofdoogmerk , een gepast gebruik van , met opzigt tot de geloofsregels in 't gemeen, en tot dit werkje in 'tbyzonder, dat onze Kerk ons als een voorbeeld der gezonde woorden in handen geeft, en gebied, in onze bediening ten nutte der gemeentens en der waarheid, -te volgen B 2 en  èö I. LEERREDE over én te gebruiken. Onze overweging bepa- le zig dan tot deze volgende vragen. I. Is het opftellen en invoeren van een kort begrip der Euangelieleer in de Christen Kerk billyk. en nuttig, als het op de regte wyze gefchied? mag de Kerk dat voorfchryvcn, zoo dat de leeraars het volgen, de gemeenters daar naar onderwezen, de dwalingen daarnaar getoetst en wederlegt worden? II. Zo ja, welke eigenfchappen moet zulk een voorbeeld der gezonde woorden hebben, om van kragt en nut te wezen? III. Heeft de Heidelbergfche Catechismus, die ih onze Kerke daar toe is inge- voert,,nu die eigenfchappen? en is dus dezelve, als zulk een voorbeeld, der Kerke, den Leeraaren , en der Gemeentens aan te pryzen ? of, moet hy verandert en verworpen worden ? IV. Hoe moet een Leeraar zig daar aan houden ; hoe den Catechismus volgen en prediken?— hoe moet er de gemeente over denken, haare verklaring bywoonen, en welk gebruik moet zy er van maken ?— en, welke voordeden zyn daar van in de Kerke te wagren? I.  2 TIM. I. 13. £X I. Wy beginnen met de eerte. Of het geoorlooft en voordeelig is, eene korte fchets van de Euangelie-waarheden in ds Kerke op te feilen, in te voeren, en te volgen, als het op de regte wyze gefchied ? Dat het allerbetamelykst en hoogstnodig en nuttig is voor ieder byzonder Leer aar, zig zeiven uit den woorde Gods een kort begrip der geloofs leere te vervaardigen, dat gereed te houden, en naar de byzondere gelegenheden van zyne ambts bedieninge te pasfe te brengen , leert ons niet alleen regtftreeksch deze les van Pauius, maar ook de zaak zelve. Immers, wat is hem noodzakelyker, als een duidclyk en famenhangend denkbeeld van de waarheden? op welk een grondflag kan hy anders denken, bouwen, arbeiden? het gebrek hier van zou hem immers voltrekt onbekwaam maken om zyne gedagten geregeld voor te tellen , om op een klaare en nuttige wyze te leeren , te onderwyzen , te wederleggen , en de deelen van zyne gewigtige bediening naar behooren te vervullen ! — en nu, hoe kan hy, in een Zee van zaken en bewyzen, als de Godsdienst behelst, zonder het op genoemd hulpmiddel dat gebrek , die duisterheid en verwardheid in zyne bevattingen en denkbeelden, vermyden, en klaar en B'3 bon-  22 I. LEERREDE over Bondig leeren denken en fpreken ? •— da droevige ondervinding leerde maar al te dikwyls, dat veelen, die anders met groote talenten , en een fcbrander vernuft, begaafd waren , wegens verzuim- van eene geregelde leef wyze, en veragting van een wel doorwrogt voorbeeld der gezonde woorden , zig niet alleen buiten ftaat fielden om der Kerke van wezenlyk nut te zyn, en het Ryk van waarheid en Godzaligheid op te bouwen; maar veel eer door het misfen van een welgelegd fondament, en het optrekken van allerlei ydeJe en kwalyk famenhangende lugtkasteelen , en eene dwaaze losheid en veranderlykheid in hunne Godsdienstige denkwyze , zig zeiven voorwerpen maakten van befpotting, en ftigtcrs wierden van allerlei fchadelyke nieuwigheden en verwarringen in hunne byzondere gemeentens en de geheele Kerke en, waren er, in onze tyden, nog niet maar al te veele voorbeelden van! A. Dan, de vraag, die wy hier eigenlyk in de eeffte plaats dienen te overwegen , en het meest in gefchil komt, is deze, „ mag „ de Kerk, mogen derzelver Opzieners, zulk een „ opjlel, ten gebruike voor alle byzondere leeraars ,, en leden van hunne gezinte, te famen vervaar3, digen ? mogen zy het onder hen invoeren, voor- „ fchry- i  2 TIM. I. 13. 23 „ fchryven, en in gebruik brengen? hoe moeten ,, zy hier in te werk gaan? en, welk is de ver- „ bindende kragt van zulk een geloofs regel? „ hier verheft zig het algemeen gefchreeuw „ der hedendaagïche vrydenkers en wysgeerige „ Toleranten:" weg! „ roepen ze uit éénen 9i mond," weg! met zulke menfchelyke op„ Hellen! weg met de formulieren! dat paus„ felyk dwangjuk ! enkel willekeurige kluis„ ters, die hoogmoedige geestlyken voor ons „ gefmeed hebben! veragtelyke ketenen, waar „ aan men onze vryheid en onze dierbare re„ de boeit!" — harde befchuldiging ! die door een menigte geestige fchimpfcheuten en aartige flagen word aangedrongen, en de gemoederen maar al te veel inneemt en afleid! — Laat ons onpartydig zien , wat er van de zaak is. a. My dunkt, als wy hier in orde willen denken en fpreken, dan moeten wy eerst onderzoeken, of de Kerk in *t gemeen de magt hebbe om een geloofs regel op te feilen en in te voeren? en zo ja, af dan derzelver Opzieners er niet in H byzonder toe gefchikt en bevoegt zyn? wy moesten die twee dingen niet onder één verwarren , anders zou men ons met rede van dubbelzinnigheid befchuldigen. B 4 1- Het  24 I. LEERREDE over i. Het komt my voor ten uiterflen klaar te zyn, „ dat de Kerk in 't „ gemeen befchouwt, dit kan, dit mag , ja ik „ durf zeggen , dit moet doen." Is de» Kerk wel iets anders als de maatfchappy der Christenen , en dus een genootfchap , dat men met eene-burgerlyke maatfchappy, in 't iïuk van i haare regten en wetten, kan en mag vergelyken? maar nu, weigert men aan een' wereldlyken burgerftaat -haare wetten , haare bepalingen ; en de magt om die in een kort uittrekzel by een te voegen, en haare leden in handen te geven en op te leggen ? waarom vind men het dan onredelyk in de Kerk ? Ter goeder trouwe, kan zy zonder eene regelmaat des geloofs, zonder een voorbeeld der gezonde woorden , beftaan ? fielt u , M. H. !• eens den toaftand voor van eene Kerk, die geen vast geloofsilelzel bezit! Dan heeft ieder leeraar, ieder lid, de vryheid om zyne byzondere gevoelens voor te dragen en aan te pryzen! de één predikt, leert, tegen den ander. De één houd dit vooreen gevvigtig geloofstuk, de ander voor enkel befchouwclyfe en van weinig belang. De één begrypt de leer der H. Schrift dus, de ander weder zoo. Ieder zoekt aanwinnelingen voor zyn gevoelen. Men fpreekt, fchryft, fchreeuwt tegen den  2 TIM. I. 13. 25 den anderen. De driften raken gaande : ieder wil gelyk hebben , de eigenliefde en trotsheid bezielen allen, en de Godsdienst is er de dekmantel van. •— Er is geen gezag, dat de verdeeldheden ftuit, geen regelmaat, waar aan men de geesten beproeven kan. Men zegt, de Bybell maar ieder verftaat die op zyne manier, en legt haare leer uit, naar zyne byzondere gevoelens ondertusfchen , de Leeraars, door geest van tegenfpraak en eerzugt vervoert, verliezen het wezenlykc , den geest des Euangeliums, uit het oog , en prediken meer tegen elkander , als geloof en deugd. TJe leden , 7,00 veel verfchil hoorende , weten niet, waar aan zig te houden , en zyn zelf vol bitterheid tegen den anderen. Welhaast heerschï er een algemeene verwarring. De openbare Godsdienst, van deszelfs wezenlykfte fteunzels en naraden, eensgezindheid, liefde, en den cgten geest des Christendoms beroofd, geraakt in veragting. De één zegt, ik ben een leerling van Pauius, de ander , ik van Apollos! de eerbied voor de prediking des Woords verlaat de harten. Men verzuimt ze welhaast. De onverfchilligheid tot allen Godsdienst begint toe te nemen. Men befchouwt dien, ten onregte, als een ydcle ftelzelzugt , en letterziftery. De geest deszelfs wykt uit Leeraars en Leden-maten. Het leven, P 5 dig  26 I. LEERREDE over dig geloof, op waarheid gegrond, en de eenige moeder der Christelyke deugd, word niet meer gezien. De yver, de heiligheid , verflauwen. —. Binnen kort, ziet. men goddeloosheid en twyfelary algemeen, en beiden vcreenigen, zig, om de zielen te verpesten. En, wat is er het rampzalig gevolg van? i . mets minder, als het eeuwig verderf van Leeraars en gemeentens, beiden jammerlyke flagt- offers van ongeregeldheid en wanorde! ■ ziet daar, M. V.! de jammerlyke gevolgen van de zoogenoemde vryheid én verdraagzaamheid! die, zy moge in 't eerst eenige oogenblikken van onverfchillige kalmte veroorzaken , egt ter, waarlyk, binnen korten tyd, in de maatfchappy van Christenen , zulke droevige uitwerkzelen moet hebben! en fan nog, de vyanden van het Christendom vallen van buiten aan , befpotten den Godsdienst van Jezus, de grondleer des Bybels. Hoe zal men zig tegen de zulken verdedigen ? met de leer der H. Schrift ? Maar er is geene algemeene overeenltemming, hoe die te verftaan°, geene inrigting , hoe dat wapen te gebruiken! de duidelykfte plaatzen en getuigenisfen derzelve, omtrent de wezenlykfte ftukken zelfs, worden in zulk eene Kerk, hemels breedte onderfcheiden, begrepen en verklaart! hoe die dan tegen de ongelovigen aan te voeren? hoe hen te we-  2 TIM, L 13- 2? wederftaan? ach! dit is in zulk een toe- ftand onmogelyk! hunne aanvallen zyn derhalvcn voorfpoedig, hunne fpottcrnyen treffen , hunne tegenredenen hegten , zy winnen grond, dag voor dag, en deeenige, en cgter rampzalige weg om vrede met hun te fluiten , js hun de ziel van het Euangelie, de we- zenlykfte en dierbaarfte ftukkcn van pns Christen geloof ten beste te geven , en even als zy eene fchraale Zedenleer, op den Natuurlyken Godsdienst gebouwt, en uit de H. S. kwans wys wat opgefiert en verfynt, te belyden, — en zoo, Christus den gekruisten te verloogchcnen, en aan zyne ziele onherftelbaare fcha- de te lydenü Zegt my, M. V.! is dit niet waarlyk zoo ? wat brengen de verwerpers van Godsdienftige leerftelzels hier tegen anders in , als laffe kwinkflagcn , lage fcheldtaal, of fchoonfchyncnde declamatiën , die fchoon veel gefchrceuw makende, egtcr niets afdoen? En voor het overige , fteunt het houden van een regelmaat des geloofs niet op het bevel der H. Schrift? zegt de groote Pauius niet, laat ons naar denzelfden regel wandelen, laat ons het zelfde gevoelen! (Fil. III. 16) beveelt hy niet op het fterkfte eensgezinde regtzinnigheid jr> de Kerk? o ja! zyn denkwys is, één Heer, één  . 28 X. LEERREDE over één Geloof, één Doop! (Ef. IV. 5) indien ü. mand eene andere leere belyd, die niet overeenkomt met }le gezonde woorden onzes Heeren, en met de leer die naar de Godzaligheid is, die is opgeblazen ' m weet niets (1 Tim. VI. 3. 4) een Opziener moet vasthouden aan het getrouw woord, dat naar de leere is (Tit. I. 9) hpe men deze plaatzen ook wil verklaren, dat ziet men er uit, eensgezindheid in de geloofs leer moet in de Kerk heerfchen: en waar kan die beter, waar kan die anders door bewaard worden , als door een geloofsregel, door een voorbeeld der gezonde woorden, dat de Kerk optelt, invoert, en in gemeen gebruik brengt ? 2. Dit moet gefchieden, zal het vrugt doen, het fpreekt van zelve; zulk een voorbeeld moei openlyk en plegtig vastgeftelt en gevolgt worden 4ot een regelmaat des geloofs, zal het ingang vinden , en de gemoederen tot eensgezindheid en regtzinnig-beid verbinden en verpligten. Dit gefchied zoo in de burgerlyke maatfehappyen, dit behoort ook zoo ih de Christelyke Kerk. Dan, dit zullen wy nader zien, als wy onze tweede vraag hier overwegen , welke perfoonen zyn daar toe byzonder bevoegt en gefchjkt ? ik weet wel, men zal my toeroepen,, dat is de „ Hiërarchie in de Kerk in te voeren! dat is \ - ■  2 T IU. I. 13. 29 de taal van geesüyken hoogmoed !" wanneer ik ant.voorde, de Opzieners der gemeente met elkander 1 maar,-als wy het egter dui- delyk kunnen bewyzen, zou het laag zyn, ons een oogenblik aan diergelyke ydele uitroepingen te bekreunen! I >/j (t Ik voorondcrftel vooraf, dat de magi in hei Godsdienftige in de Kerke aan de Opzieners der gemeente is opgedragen — Dit zal niemand kunnen ontkennen, die dit aan hunne bediening in den Bybel ziet verbinden, die hen genoemt ziet, herders en leeraars, tot volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing van Christus lighaam (Ef. IV. tl. ia) Opzieners, die op de gemeente agt moeten hebben, en die weiden, als daar-toe over haar geftelt (Hand. XX. 28) Voorgangers, die men moet onderdanig zyn (Hebr. XIII. 17) Regeeringen (1 Cor. XII. 28) en in de daad, dit vordert ook de aart van eene wel ingerigte maatfchappy; altoos word, in naam der overigen, de magt aan fommigen opgedragen, en zonder opzigt en beftier kan zy niet beftaan% Wat zou het een Chaos van verwarring in de Kerk geven, indien ieder het hoogfte woord voerde , en er geen beftier was, dat den ftoutmoedigen indringer, den fcheurzieken tegenfpreker, tot zwygen bragt? laten zy, die alle op-  3o I. LEERREDE ovör opzigt in de Kerk verwerpen, dit eens goed maken! ftemmen zy zelfs niet toe, dat er in 't burgerlyke eene overheid nodig is ? waarom dan niet in de maatfchappy der Christenen! — of kan daar, volgens hunne fchikking, geen twist en verdeeldheid voorvallen ? dit gaat, in de fchilderyen, die zy van eene Tolerante Volksregeering in de Kerk (op dat ik zoo fpreke) in hunne fchriften ophangen ; maar te zeggen, dat het in de Christelyke te' famenleving op den duur zoo zou kunnen gaan, is het zelfde, als te belyden, „ ik heb geen „ menschkunde!" Maar, gelyk wy zoo gantfchelyk voor opzigt en beftier in de Kerk zyq, zoo zeer zyn wy tegen alle willekeurig en menschlyk dwang- gezag. De aart van de magt der Opzie- <■ ners is niet dan geestelyk, Christelyk, vaderlyk. Zy mogen over de gemoederen niet heerfchen, zy hebben geen regt tot vervolging en menfchenhaat. Al wat hier gefchieden mogt, is een onwaardig en onregtvaardig misdryf, en eene oneere voor hunne perfoonen en karakters; Dan, zy hebben zoo wel in de leere als in de kerkelyke tugt, eene wezenlyke magt van hunnen Voorganger ontvangen. En, om nu te komen daar wy zyn willen, ' betrekkelyk de leere van het Euangelie, dat zy be. die-  2 TIM. L 13. 31 dienen, kan hun in 'f byzonder geenzins ontzegt worden het vermogen, om naar en uit den voorde Gods, eene geloofs leer, een voorbeeld der gezonde woorden, ten gebruike der Kerke en derzelvsr byzondere Leeraars, met elkander op te ftellen, en in te voeren. Immers 1) hier in ftaan zy gelyk met de burgerlyke Overheid: die heeft de vryheid en het volle gezag om volgens de uitfpraken van het Rcgt der Natuur en der volken, en de Voorregtcn en gebruiken van dien ftaat dien zy beftiercn, wetten en 'regels uit te geven, waar naar zig hunne ondcrhoorigen moeten fchikken, en ze dan te handhaven en te doen in agt genomen worden. Nu hebben de Opzieners in de Christen Kerk hun ambt en last van denzelfden God, die de infteller is der tydelyke Overheid: zy zyn, boven de burgerlyke Regeering, in bezit van een' onfeilbaren grond en onveranderlyk voorfchrift, waar naar zy dien regel kunnen en moeten opftellen, volgens welken hunne gemeentens en byzondere perfoonen , moeten denken en fpreken in geloofs zaken; ik meen, het eeuwig blyvend woord van God, dat veel klaarder en beflisfender fpreekt, als het Natuur- en Volks- en Vadeiiandsch Regt, den eenigen wisfen grondflag der burgerlyke wetten. Waarom zou men hun dan het vermogen ontneemen, om te doen, g'6lyk de burger-  32 I. LEERREDE over gerlyke Regeering? 2) Behalven dat, hun ambt legt hun op, te leeren, .te wederleggen, het woord regt te fnyden , de geesten te beproeven , te waken voor het zuiver geloof, en de zulken, diefcheuringen in Gods gemeente verwekken door verkeerde leerftellingen , vart de gemeenfchap der Kerke af te fnyden en uit te werpen. Maar dit fluit immers in, . dat het hun ook vry fta, uit den vvoorde Gods, dien geloofs regel te ontwerpen en in te voeren , volgens welken de waarheid gepredikt, de dwaling wederfproken, de geesten onderkent, het geloof bewaart, en de hardnekkige tegenfprekers van de gemeente afgezondert kunnen en moeten worden. Dat is er toch hel beste middel toe: even als voor eenen by- ' zonderen Leeraar, gelyk Timotheus, is het nog veel meer voor de Opzieners te famen genomen; die dus een plan hebben, volgens het welke zy allen eenparig kunnen werken, en de eendragt en regtzinnigheid in de Kerke bewaren. En nu, ftaat het den bedienaar niet ^ vry, met elkander de beste middelen — dat middel, dat een Pauius voorfchreef, te beramen en in te voeren, om hun ambt gefchiktst te bedienen, en de gemeentens te beflieren? — 3) Dan nog, zynzy er de bevoegdfte perfoonen niet toe ? is hun, de vergadering der Op. zieners, in naam der gemeente, en van Gods • we-  2 TIM: i. i$ H wege, de opperftc regeering in de Kerk niet aanbetrouwt ? moet men hen over 't geheel niet vooronderftellen kundiger, ervarener, in het woord en de leere, als de zulken die er zig niet opzettelyk toe verledigen, daar het immers hun hoofdwerk en geduurige bezigheid is, de fchriften te onderzoeken en uit té Jeggen? flaan zy , ik herhaal het, hier niet ge]yk met de burgerlyke Overheden, die men als de kundigften in 't Gemeenebest het maken van goede wecten overlaat? hebben zy de zorg der gemeente niet op hun hals? en moeten zy dan niet toezien, dat die een korte opftel in handen heef!; , waar door zelf de min geoefende zig kan wagten voor valfchü leeringen, en de fchoonst fchynende dwalingen van de egte zuivere waarheid Onderkennen? zyn de meeste Ledematen daar wel in ftaat toe, en moeten zy, de herders , hun hier dan niet in te gemoete komen? <— is hun pligt ook niet, te waken, dat gecnen van hun' byzondere Medebroeders , door opgeblazenheid en zugt tot nieuwigheden , onverhindert in de Kerk fcheuring en verwarring kan verwekken , en zyne gemeente afleiden van het getrouwe woord, dat naar de leere is? My dunkt, alles leert ons de waarheid van 't geene wy (lelden, ,, de Opzieners te famen, 4, mogen, ja moeten het doen!". C b, Maai"  34 I. LEERREDE over b. Maar is dit zoo, op welk eene wyze moet dan zulk een voorbeeld van hun worden opgeftelt en ingevoert? -— Ditftond ons verder te befchouwen! - i. Buiten allen twyfel, dient het opftellen van zulk een geloofsregel op eene betamelyke en gemoedelyke wyze te gefchie- den. En wel voor eerst i) met opletttende zorgvuldigheid het belang van de zaak eischt dit; men bepaalt de gewigtigfte dingen, men verklaart de woorden van den hoogen en waaragtigen God, woorden, waar by onzer aller zaligheid ftaat of valt; men ontwerpt eenen geloofsregel voor duizenden onzer mede menfchen, voor volgende tyden; dwalen wy dus, hoe veel gevaar lopen wy, duizenden te doen dwalen en te bederven, en na onzen dood zelf, onze broeders ongelukkig te maken ! Deze bedenkingen moeten den opftellers alle nauwkeurigheid, alle voorzigtigheid, inboezemen , om toch herhaald en met alle infpanning op het woord van God te letten, fchrift met fchrift te vergelyken, de taal, het oogmerk , den famenhang van ieder getuigenis na te fpooren , en niets ligtvaardig en los daar heen te Hellen. 2) Verder, het moet met alle onpartydigheid gedaan worden. Geene geliefkoosde vooroordeelen , geen ftelzelzugt, geen  2 T I M. I. 13» 35 geen haat of bitterheid tegen de perfoonen en gevoelens van anderen, geen yver zonder verftand, maar liefde tot de waarheid, eerbied voor de H. Schrift en haare uitfpraken , bedaarde overweging wat zy leert , hartlyke zugt om onzen broeders toch den regten levensweg aan te wyzen, moet hen allen bezielen, allen beftieren , allen vereenigen. Anders, door menfehelyke driften en vooringenomenheid vervoert, ziet men de H. S. voorby, of aanfchouvvt haare verklaringen in een bedriegelyk licht ; meenende, haar te raadplegen, doet men 't alleen zig zeiven, en de geloofsregel word menfchelyk, ftyf, verward , en gantsch ftrydig met de leer en den geest des Euangeliums. 3) Eindelyk dat werk moet oordeelkundig en verftandig verrigt worden. Hier worden geoefende zinnen, grondige kundigheden, een verlicht en fchrander oordeel, een fyne fmaak, in de Opzieners vereischt. Hier moet het fpeelziek vernuft, de vrugtbare verbeelding , voor het gezond verftand wyken; wysheid en wetenfehap hoofd en pen beftieren, en al wat oppervlakkig, beuzelagtig, kragteloos, kwalyk begrepen, zou zyn, uit het voorbeeld der gezonde woorden weeren ! alles moet mannelyk, bondig, zenuwryk, en onwederlegbaar overtuigend wezen! C 2 2. Zoo  $6 t. LEERREDE over 2. Zoo moet het opgeftelt worden maar dan dient de invoering ook op de regte wyze door te gaan hier moet gy my wel verftaan, T.! geenzins beweere ik , dat de gezamenlyke Opzieners het regt en de vryheid hebben, om in een land, daar de burgerlyke Overheden van den heerfchenden Godsdienst belydenisfe doen, en zigVoedfterheeren der Kerke verklaren, uit eigen gezag, zonder kennis en behulp der Regeering, de burgers, al* Ledematen, te belasten hun opgeftelden geloofsregel te volgen , en dit bevel door uitwendige dwangmiddelen, of willekeurige bedreigingen en kerkelyke liraffen, aan te binden! dat zou een daad van heerschzugt en trotsheid zyn, geheel ftrydig met den zagt- moedigen geest des Euangeliums! maar, dit ftel ik vast i) zy mogen de overheid nederig en vriendelyk te hulpe roepen, om als Vaders des Vaderlands, die zoo wel voor het geestelyk als tydelyk welzyn hunner onderhoorigen zorgen, het voorbeeld der gezonde "woorden, overeenkomftig den woorden Gods door hun opgeftelt, door zoodanige middelen als zy best te rade vinden, gezag by te zetten, hunne onderdanen, als Christenen, dat aan te pryzen, en verder de kerkelyke tugt, die de Opzieners volgens de bevelen van hun grooten Meester aan de hardnekkige tegenftanders der  a TIM. L I3« '37, der zuivere leer mogen en moeten oefenen, te willen handhaven, op dat waarheid en goede orde in de gemeente van Christus niet in ver- agting raken en dan 2) is 't hun geoor- loft, om met voorkennis en toeftemming der hooge lands Overheid, hunne Medeleden en gemeentens dit voorbeeld gemoedelyk op te leggen, om het te volgen; en zulke kerkelyke wetten te maken, zulk eene kerkelyke discipline (naar het bevel van Christus en de Apostelen) te oefenen, als het ongeftraft en onbefchaamd afwyken en verfmaden van dien regel best en verligst kan verhoeden, mits de geest van zagtmoedigheid dien van waakzaamheid altoos verzelle zie ! zoo paren zig de magten met de Opzieners te famen, de een Iterkt den anderen, in dat goede wörk; en de Overheid betoont zig niet alleen de befchermfter van vryheid en Vaderland, maar ook van waarheid en Godsdienst. Zegt my nu, is in dit alles iets willekeurigs? iets Pausfelyks? iets overheerfchends ? iets ftrydigs met den aart van het Christendom en den pligt van regtfchapen' Opzieners? zulk een invoering is geen Inquifitie werk! zulke bepalingen geen dwangjuk! neen! alles wat het bedoeld en uitwerkt, is, de Conscientien gemoedelyk te verbinden, om als Leeraars en leden dier gezinte, en zoo lang men C 3 daar  S8 I. LEERREDE over daar onder leert en verkeert, den geloofsregel te volgen! voor het overige, hy, die anders komt te denken, heeft immers volgens die inrigting alle vryheid , dat Kerkgenootfchap te verlaten, en zig by een ander te voegen , wiens leer en geloofsregel hem beter voldoen ; men laat hem met alle befcheidenheid vertrekken: de kerkelyke tugt word alleen geoefent omtrent die oneerlyke en geveinsde perfooncn , die offchoon zy den regel en de grondftellingen hunner Kerke aanvallen, egter laag genoeg zyn om niet uit eene gezinte te vrMm gaan, die zy egter beftrydcn en zoeken om te keeren! En, wat is dan nog die kerkelyke tugt? niets anders dan eene verklaring , dat zulk een Leeraar of Litmaat niet langer "als een lid der Kerke word aangemerkt, vermits hy zig als zoodanig weigert te gedragen , en hier omtrent vermaand zynde egter hardnekkig is gebleven; en dan, eene ontzegging van de uitwendige tekenen der kerkelyke ge, mcenfchap ! ,— voor 't overige, men laat hem alle menfchelyke regten , ook alle burgerlyke, die de vastgeflelde regeerings vorm toelaten; men vervolgt hem niet, men ontneemt hem zyn bcftaan en goederen niet men bid voor hem, en neemt hem met blydfchap weder aan, als hy berouw heeft, en te rug keert. — Dit is immers de gewoone handelwyze der Ker-  2 TIM. L 13- 39 Kerke; wat onredelyks is hier in? men overftroomc ons niet met een vloed van fpotternyen en fcheldnamen, maar, men brenge op dit ftuk betere bewyzen voort, als men tot nog toe deed, of, men late ons gerust! Ik weet wel, men zal my bier de voorige eeuw errinneren! maar eens geftelt (hec geen onze tegenftrevers zoo fterk verzekeren) dat er toen veel verkeerds en willekeurigs had plaats gehad , dat doet dan niet tot de zaak ïn 't gemeen, die wy nu befchouwt hebben; dat was er dan veel eer eene afwyking van! maar, neemt het misbruik hier de geoorlofd- heid van het gebruik weg? zyn er in 't burgerlyke niet van tyd tot tyd, in onderfcheiden maatfehappyen, op eene geweldadige en onregtvaardige wyze veele wetten ingevoert? maar zal men daarom zeggen, dat de Overheid geen regt heeft om wetten op te leggen ? dat zou een zeer ongelukkige redeneertrant wezen ! c. Dan, hier komt nu in aanmerking, in hoe verre zulk een ingevoerde geloofsregel de gemoederen verbind? om de zaak rondelyk en met korte woorden af te doen: wy zyn geenszins in onze Kerke van meening, gelyk men ons met zoo veel hatelykheid verC 4 wvt>  %ê f. Leerrede over Wyt, dat een vastgefteld formulier gelyk ftaat! met een onfeilbaar , Goddelyk getuigenis , dat men het blindeling moet aanneemen, tekenen , en napraten ! dat is de zaak in een zeer verkeerden beledigend licht geplaatst! — Neen! het geen men, en dat zeer billyk,van byzondere leeraars en leden omtrent een vastgefteld en ingevoert voorbeeld vordert, is—\ i) dat al eer zy hunne bedieningen en Lidmaatfehap aanvaarden, en de formulieren tekenen of bebyden, zy dezelve aan de h. S., als den opperften en in zig zeiven eenig zekeren regel des geloofs, bedaard en onpartydig toetzen; en dunken zy hun niet regtmatig, hebben zy alle vryheid om zig tot eene ander' Kerkgenootfehap te voegen, wiens geloofs formulieren hun beter behagen 2) maar, wanneer ze hun toefchynen waarlyk over een te komen met den woorde Gods, dan eischt de Kerk zeer jegtmatig, dat ze die aanneemen , onderfchryven, en openlyk voor hunne belydenis verklaren; als zy zig in de Kerk begeven, die ze heeft bepaald -—. 3) en dit gefchied zynde, dat ze die dan zoo lang ftandvastig volgen, en aankleven , als zy leden zyn van die aangenomen' Kerkgezinte. —; Nies in ieder woord, iedere regsmanier, ieder be- wys dit eischt niemand ! maar in de leer., die ze voorftellen, in de bepalingen, die ze.  2 t I m. I. 13.' 4ï yap de leerflukken des Christendoms geven, in de afkeuring der dwalingen van hen, die puiten ons zyn! Hier zyn de Leeraars verbonden , ze nimmer te veragten , nimmer verdagt te maken, nooit tegen derzelver leerftellingen aan te prediken , noch ze te verdraayen en te verdonkeren: maar ze in hun Godsdienflig onderwys {leeds te volgen, er van gebruik te maken, er hunne gemeentens op te wyzen, en volgens dczelven hunne onderrigtingen te beftieren, en uit te breiden; mits, het woord van God fleeds ten eindelyken grondflag nemende, en de overeenkomt der formulieren daar mede bewyzendc, om hunne hoorderen zoo tetoonen, waar uit die eenig- lyk hun gezag hebben: En, wat de Le- denmaten betreft, hier zyn zy verpligt, zig insgelyks te onthouden van alle veragting en vervalfching der geloofsregels, en die in 't tegendeel by voortduuring als hun geloof, hunne belydenis aan te merken , te erkennen, en vast te houden, zonder zulke gevoelens voor te liaan en te verfpreiden, daar mede ftrydig zyn, die er in veroordeelt worden. ■ Ziet daar eenvouwig, wat wy van het verbindend gezag van een formulier denken! En dat gezag, dat wy het toeftaan, heeft het niet van zig zelve, dat verklaren wy zeer bereidwillig en van harten! maar alleen, om da£ C 5 he(  42 I. LEERREDE over het fteunt op de H. S. om dat wy het, by onze intrede in de Kerk en de aanvaarding onzer bediening, hebben aangenomen om dat het uitmaakt het leerftelzel van de Christen Kerk, waar van men zig een lid verklaart — dat is de eenige verbindende kragt van zulk een voorbeeld ! dat is alles , wat de Kerk, wat haare gezamenlyke Opzieners van haare byzondere leden eifchen! Ondertusschen, hier is de aanval der hedendaagfcbe vrydenkers fterk en hevig! het is „ alle formulieren zyn niets dan feilbare, „ menfchelyke opftellen! zy moeten toch al„ toos aan den Bybel getoetst worden! ■—„ wat vergt men ons dan, om er ons zeiven, „ aan te verbinden ? aan de uitfpraken ,, van menfchen , zoo feilbaar als wy zel- „ ven?" dan, al dit gefchreeuw betekent hier niets! wie vergt ons, een menfche- lyk fchrift voor onfeilbaar te houden? onze Kerk althans niet! zy verklaart, al het gezag der formulieren rust daar op, dat zy op Gods woord gegrond zyn! zy zegt dan niet,, ge,, loof de taal van menfchen!" maar, ,, ge,, loof de taal van God zeiven, die het voor5, beeld der gezonde woorden u voorhoud!"— wie bind ons aan een menschlyk fchrift? onze Kerk niet! zy zegt nooit, „ geloof en teken „ blin-  2 T I M. I. 13. 43 „ blindeling 't geen menfchen bepaald en uit„ gefproken hebben !" maar , „ onderzoek „ eerst, of de formulieren wel met Gods „ woord overeenkomen ! doe het ernftig ,, en-zorgvuldig! en neem ze niet aan» ,, voor en al eer gy in gemoede overreed zyt» „ dat ze ditvvaarlyk doen!" zy geeft ons alle vryheid, zelfs dan, wanneer wy ze reeds hebben aangenomen; zy zegt „ vind gy dan , „ naderhand, dat ze naar uwe meening toch „ de leer der H. S. niet regt voorftellen, laat „ ze varen! ga uit ons Kerkgcnootfchap, en „ neem andere geloofsregels aan van andere „ gezintens, die u beter voldoen!" ■ dit alleen wil zy„ als gy voor u zeiven waarlyk gevoelt en erkent, dat onze formulieren regtmatig zyn, en de waare leer der H. S. „ voorftellen, neem ze dan over gedag- „ tig , dat een geloofsregel in de Kerk ten „ hoogften noodzakelyk is, en het houden „ daar van op Gods woord gegrond gy „ kunt het dan vrymoedig doen! en de ftaat „ der maatfchappy, Waar van gy een lid word , „ vordert het! En dan, zoo lang gy een „ lid zyt van de Kérk , die den geloofsregel, „ door u aangenomen , belyd en vastgeftclt „ heeft, blyf dan by dcnzelven! gy hebt „ by uwe befydenis betuigt, die te houden „ voor overeenkomftig den woorde Gods » gy  44 I. LEERREDE over „ gy hebt de formulieren omhelst en overge» „ nomen ■ als lid der Kerke, die ze heeft „ bepaald, verklaart gy er u zei ven een aan„ klever en voorftander van —- dus , zoo „ lang gy in die Kerk blyft, zoo lang moet „ gy ze, eerlykheids, Consciënties, Lidmaat- „ fchaps-halven, vasthouden" wat onbil- lyks is hier in ? al wat men aanvoert van het menfchelyke en feilbare der geloofsregels, rkomt hier niet te pas! niemand eischt, dat wy er ons aan verbinden , als wy ze zei, \ ven niet goedkeuren , en er niet door ons Lidmaatfchap de uiterlyke vertooning van maken, dat te doen! al wat men hier fchimpt op Consciëntie dwang — kerkelyke Hiërarchie — Pausfelyk dwangjuk ontwykt deze hoofdzaak , en is in 't wilde heen gefchermt! B. Zoo hebben wy dan, onzes bedunkens, duidelyk aangewezen, „ de geoorlofd„ heid, de noodzakelykheid, en het billyk ge„ zag van een regt opgeflelden en ingevoer,, den geloofsregel in de Kerke." — Nu is er omtrent dit ftuk nog overig aan te toonen, hoe voordeelig dit voor de Kerke, voor Leeraars en gemeentens is. Om onze Rede niet te zeer uit te rekken, zullen wy alleen de zaken opnoemen. Zulk een voorbeeld der gezonde woorden, in de Kerk ingevoert, ge- pre-  2 TIM. I. is-1 U predikt, en gevolgt, als de grondflag der kennisfe en des geloofs, bevestigt de waardigheid en het billyk gezag der Euangelifche bediening. Het geeft- gelegenheid, voor den Opziener, om regt te bouwen , en volgens eenwisfe, eenparige, en geregelde wyze, te leeren, te vermanen, te beftraffen, te iïigten, te vertroosten —■ het is de beste weg, om zyne kundigheden, op een' gefchikte wyze, uit te breiden, en die duidelyk en wel aan eenhangend te maken het doet de Leeraars overeenftemmen in hun beftier en onderwys; en, welk een kragt geeft dit niet aan de prediking! welk een invloed op de harten! het maakt hen gelukkige en geregelde Verdedigers van het geloof, eenmaal den heiligen overgelevert! het bevordert de goede orde, den vrede, en de egte broederliefde in de gemeente Gods ! het verbind de harten der Christenen door de éénheid des geloofs ! -— de Ledenmaten leeren er grondig door denken, en hunne kennis door vermeerderen; op een goeden grondflag toch word gcmakkelyk en zeker gebouwt > de menigvuldige waarheden, hier en daar in de H. S. vcrfpreidt, worden, 'er, in haar verband, met één* opflag van het oog, door kenbaar — het is de fterklie breidel tegen den geest van losheid, de zugt tot nieuwigheden, en de begeer-  46 I. LEERREDE over geerte om wat groots te wezen; eene hegte voormuur der waarheid en der Kerke . Leeraars en gemeentens, zelfs de eenvouwigfte Christenen hebben er de gezonde leer altoos vaardig door in hun geheugen en begrip, en 'zyn in ftaat, het kostelyke van het fnoode, fpoedig en zeker , te onderfcheiden de pogingen van twyfelary en ongeloof worden er door verydelt, de fcheuringen voor gekomen, en de eendragt van binnen maakt magt van buiten geen verfchi! inwendig de gemoederen afleidende, kunnen Leeraars en leden zig geheel op het wezenlyke van den Godsdienst toeleggen , een levendig geloof en tedere Godzaligheid aanpryzen en oefenen, en daar in geduurig vorderen. Deze en veeIe andere voordeden, M. H. ! zyn aan een zuiver voorbeeld der gezonde leere, en deszelfs invoering en handhaving onaffcheidbaar verbonden; en bekent nu, of het geen zaak derhal ven is, daar de Kerke met rede voor zorgt en waakt, en waar op zy hoogen prys ftelt? zouden we weldoen, die fterkte en fteun van Gods gemeente over te geven , om eenige {pottende en vyandige aanvallers te behagen? —'geenszins! wy willen dat voorbeeld bewaren', wy willen het dierbaar agten, en vrymoedig verdedigen —. wy laten ons niet rukken uit onze vastigheid! II.  2 TIM. I. 13. 47 II. Dus hebben wy, zoo kort mogelyk, onze eerfte vraag met u overwogen; en moeten nu overgaan tot de tweede, welke deze was, indien een geloofsregel in de Kerk geoorlooft en nuttig is, welke hoedanigheden moet die dan bezitten , om aan deszelfs oogmerk te voldoen, en een billyk gezag te hebben? in dit ftuk zullen wy korter kunnen zyn, als in het vorige, vermits er, uitgenomen inéén punt, zig weinig dat in gefchil is, in derzelver beantwoording, zal opdoen. A. Hier omtrent leert ons de zaak zelve, in de eerfte plaats: zulk een voorbeeld der gezonde woorden moet fchriftuurlyk wezen. Alleen uit het onfaalbaar getuigenis van God afgeleid, alleen de leer der H. S. voordragende, moet het haare taal, haare uitfpraken bevatten, en op haar alleen gebouwd wezen. —■ Zy zelve moet haare eigen' leerftellingen verklaren , zy zelve, door vergelyking van haare onderfcheidene getuigenisfen , den waaren en egten zin haarer woorden aanwyzen ; zy alleen in het gantsch ontwerp geraadpleegt worden ! ■— geene aangenomen'begrippen, geen menschlyk beginzel, haar alleen moet men overal hooren. Een regt voorbeeld der gezonde woorden is in de daad niets, dan een' wel aan éénhangende verkorte opgaaf van de eg-  %t L LEERREDE oveS egte leer der FL S. zoo dan, zy is de grond* flag, zy is de verzamelaarfter, zy is de uitlegfier! —- Dan, hoe moet men dit verftaan ? „ moet een geloofsregel niets, dan de eigerf „ woorden der H. S, vervatten ? of moet het „ de leer der fchriftuur zyn , moet het de faam„ gevoegde zin en meening haarer onderjcheiden „ verklaringen wezen, die hy voortelt?" hevig taan de tegentanders der formulieren Op het eerte: „ zo men al," zeggen zy„ een' „ geloofsregel moet dulden, dan dient hy ten ,, minten niets anders, als de taal zelve der ü H. S. op te geven, met dezelfde woorden, „ die zy gebruikt" in den eerten opflag fchynt men hier niets tegen te kunnen zeggen; dan, eene bedaarder overweging zal ons toe het laatte doen overhellen, „ dat men, na„ melyk, door de fchrift betiert, en haare „ taal, en derzelver meening op onderfchei„ den plaatzen, volgens haar verband en oogmerk aldaar, alleen raadplegende .—\ „ door het onderfcheidend en bepalend oordeel uit haare verklaringen moet opmaken , .„ welke haare waare en egte leere zy en „ dat de voortelling en betooging hier van, „ de inhoud van een' geloofsregel moet uit- „ maken." ■ Te weten , de ondervinding leert, dat men haar' uitfpraken onderfcheidcn verftaat, en haare woorden in een hemelsbreed ver-  % TIM. t 13. 491 verfchillend daglicht befchouwt en verklaart.— De grootfte vyanden zelf van de waare grondHellingen van het Christendom gebruiken ook, om hunne gevoelens aan te dringen en een goed voorkomen te geven, de woorden der Schrift, en leggen ze uit op eene wyze, waar door er de ziel van den Godsdienst des Euangeliums , ten eenemaal uit word weggenomen — wat heeft nu de Kerk, wat hebben de Opzieners te doen, om derzelver leden te verplig.» ten, de woorden des Bybels niet met dezulken te verminken , en deszelfs gewigtigfte leer te verdonkeren? wat hebben zy te doen, om te zorgen, dat zy de zuivere en onvervalschte waarheid uit zyne getujgenisfen kunnen onderkennen, en er zig by houden, niettegenftaande de listen der vyanden ? wat is hun pligt, om de zulken, die de wezenlykfte verklaringen der Schriftuure verdraayen en kragteloos maken, behoorlyk te ftuiten en te wederleggen ? wat anders , als tegen de zulken te tooncn, te bepalen , uit de Schrift zelve, hoe men haar verftaan moet , wat zy eigenlyk zeggen wil , en waarlyk voorftelt ? als den leden -van hunne gemeente aan te wy~ zen en duidelyk te maken, wat de waare leer is van dat onfchatbaar boek, dat zy in handen hebben, maar dat men hen toelegt in een verkeerd licht te doen befchouwen? ■— D of  50 I. LEERREDE over of met andere woorden , wat anders ,' als volgens de Schrift, den geloofsregel op te maken , en te doen gebruikt worden ? — de woorden zeiven by te brengen, kan hier immers niet baten; de partyen doen dit ook, voor hunne dwalingen en wangevoelens ! hier mede zou men dan in 't onzekere blyven, wat derzeïver waare zin en inhoud was! neen! men moet ze dan, uit haar zelve, uitleggen, en hunne meening en leer bepalen! Men zegge hier niet, „ dit is onnodig ! fpreekt de j, H. S. zelve niet klaar genoeg? kan men, 3, door enkele opgave en famenvoeging haa3, rer woorden de menfchen niet genoeg verlichten, en haar zin en meening doen op- 33 merken ?" ik antwoorde, ja ! de Schrift fpreekt zeer klaar omtrent den weg des heils en de gewigtigfte geloofs ftukken! maar is 't niet waar, dat men haare duidelykfte en ontegenfprekelykfte getuigenisfen zelf, verfchillend opvat, dat men door een losfe uitlegkunde, die althans heden ten dage een betreurena waardigen opgang maakt, de kunst gevonden heeft, om haare beflisfendfte uitfpraken, haare ronde woorden, twyfelagtig te maken, in een nieuw licht te plaatzen, en zoo te ontzenuwen, te vervalfchen? is er wel één plaats hier van uitgezondert, een getuigenis onaangeroerd gebleven ? —- by voorbeeld , wat  2 T I M. I. 13. 51 wat is duidelyker als die taal der voorzegging, de Mesfias heeft in zyn dood en lyden onze fmerten gedragen, is om onze overtredingen verwond , om onze ongeregtigheden verbryzelt, zyn Jlraf brengt ons den vrede aan, de Heer heeft alle onze zonden op hem doen aanlopen: Hy zal veelen de ongeregtigheid verzoenen, en eeuwige geregtig- heid aanbrengen en die der vervulling , Christus heeft geleden, hy regtvaardig voor de onregtvaardigen, op dat hy ons tot God zoude brengen: hy heeft onze zonden gedragen op het hout; zyn bloed is een verzoening voor onze zonden: vyanden worden door zyn dood met God verzoent: hy heeft zig gegeven tot een rantzoen voor veelen; tot een flagtoffer en offerhande Gode: hy heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zynde voor ons : door zyne gehoorzaamheid zyn veelen tot regtvaardigen geftelt, hy is ons geworden eene oorzaak des eeuwigen levens; en daar is geen andere naam onder den hemel, waar door wy kunnen Zalig worden? — maar nu, hoe verfoeilyk word dan veelen die zig Christenen noemen die taal verdraait, verminkt, vervalscht? hoe maakt men er enkel van, „ een marteldood „ voor de waarheid, en het heil dat hy ons „ kwam bekend maken—een heerlykvoor- ,, beeld ter onzer navolging een liefde „ werk, dat hyom onzent wille deed en leed, in zoo verre hy om ons de zaligheid te preD 2 „ di-  Si I. LEERREDE over s, diken, en den weg daar toe aan te wyzen, gaarne alle vervolging, ja den dood zelf, ,, van zyne vyanden, verdroeg," en dierge- lyke ziellooze uitleggingen meer! is het dan niet nodig, in een zaak, daar ons eeuwig geluk van afhangt, dat de geloofsregel ons hier, naar het getuigenis der H. S. beter leert denken, en al wat zy hier bybrengt te famen voegende, ons toont , ,, dat Christus , ter „ verzoening onzer zonden, ter bevrediging „ van Gods geregtigheid, als Borg, datlyden en dien dood heeft ondergaan , in onze t, plaats, en ter onzer behoudenis! en dat het „ dat liefde werk is gepaard met zyne daden„ lyke gehoorzaamheid 't geen ons den eeni5, gen grond van hoop en verzekering geeft, „ dat God onze zonden wil vergeven , ons als 3, onfchuldigen behandelen , en het eeuwige „ leven fchenken!" Zoo is 't met alle de leerftukken der H. S. gelegen; niets ontfnapt de uitvlugten der tegenftanders: dan is haar taal gefchikt naar de eeuw van kindsch- heid, waar in het menschdom toen verkeerde dan , Joodfche fpreekwyzen , uitge- fproken volgens hun denkwyze en vooroordee- len dan, digtkundig, en eeniglyk op te Vatten naar de Oosterfche poëfie en haare beelden — en moet dus volgens die regelen beoordeelt en verklaart worden dat zegt  2 TIM. I. 13. 53 xegt men, niet alleen van haare oudfle gedenkfiukken (*) maar zelfs van de klaartfte plaatzen in de H. Gefchiedenisfen, liederen , en in de Euangelien en brieven van Pauius! — En nu vraag ik, of de Kerk niet verpligt is voor te komen , dat onvaste en waanwyze menfchen den zin des Bybels niet zoo ongeftraft verdraayen, veele eenvouwige lieden onder een fchoonen fchyn verleiden , en overal twyfeling en onzekerheid opwerpen? en of zy daarom voor haar zelve, voor haare leden, en tegen haare beftryders , in een' geloofsregel, niet alleen met haare woorden moet voorftellen, maar ook die woorden moet bepalen en verklaren ? onpartydigen, twyfel ik geen oogen- blik, zullen 't my gereedelyk toeftemmen! B. Dan, om hier van af te flappen, en tot eene andere hoedanigheid van een voorbeeld der gezonde woorden over te gaan: een tweede eigenfehap deszelfs, moet de kortheid zyn — niet eene kortheid, die het fluk op- per- (*) De Lezer verdenke my hier niet, dat ik doele op die voortreffelyke werken , die het verhevene der Oosterfche Digtkunde voorftellen, en ons met haare fchoone beelden bekend maken: ik fprak alleen van die fehriften , dié onder het voorvvendzel daar van, de gevvigtigtte ftukken van' den Godsdienst verminken. En, zyn er die niet- raaar al te veel? D 3  54. I. LEERREDE over pervlakkig en onvolledig maakt, en het gewigtigfte voorbyziet ; maar eene kortheid, die met de uitgebreidheid der leerftukken en Zedepligten, en met het gewigt en belang van de verklaringen der H. S. beftaan kan. Zulk eene kortheid is ten hoogften nodig en nuttig! Zoo , en zoo alleen, kan de Leeraar het best in geheugenis houden, altoos vaardig hebben, en ten grondflage leggen van uitgebreider onderrigtingen en vermaningen. Zoo kan de Lidmaat, de eenvouwige zelf, het zig ras eigen maken,, het te beter overdenken en bevatten, en er gelukkiger op bouwen. — Men kent het menfchelyk hart. Een groote uitgebreidheid en menigte van zaken verwarren het verffcand, en fchrikken de genegenheid tot onderzoek ten fterkfcen af: en dit moet men voorkomen! C. Ten derden, een geloofsregel dient ook vooral klaar , duidelyk , en eenvouwig te zyn. Niets is noodzakelyker. Hoe kan hy anders een hulpmiddel zyn tot kennisfe, ook voor min geöefenden ? men weet de diepe onkunde, en de duisternis, waar in de meeste menfchen in het Godsdienstige gedompelt liggen! hoe kan een verward en donker opgefteld voorbeeld dienftig zyn, om hun onderzoekens-lust op te wekken, de nevelen die hun  2 T I M. I. 13. 55 hun omringen op té helderen, en hun zuivere , egte, gezonde , en wel aan een hangende begrippen mede te deelen? o! de H. S. fpreekt altoos zoo klaar, in onze gewigtigfte belangen! ja, zy leert verborgenheden , maar zy leert ze, op eene duidclyke wyze: in haar fchittert het licht, dat geene duisternis kent! hoe fchoon, hoe regtftreeksch ter zaak, hoe edel eenvouwig, is haare taal! Men moet dezen haren uitnemenden leertrant volgen, in den geloofsregel, uit haar afgeleid. Niets is onbetamelyker, als in een voorbeeld der gezonde woorden, dat voor ieder gefchikt is, dat de grondflag moet wezen, waar naar men zyne kundigheden beftiert en uitbreid, dat den Godsdienst in deszelfs fchoonheid en zuiverheid moet doen kennen , duistere wartaal, fchoolfche en willekeurige bepalingen en onderfcheidingen te plaatzen, daar uit te redeneeren, en zyne bewyzen en verklaringen te halen! Die ongelukkige leerwy- ze verloogchent de hemelfche eenvouwigheid van haar beginzel, verduistert de fieraden der oorfprongkelyke waarheid, zoo als de Bybel ons die voorftelt. Zy doemt Leeraars en Gemeente tot verwarde, duistere, en armhartige begrippen; geeft voet tot allerlei dubbelzinnige uitleggingen, en gevaarlyke verdraayingen; en fluit de harten voor alle gevoel en D 4 be-  $6 I. LEERREDE OVER, belangneming in de volfchoone en dierbare waarheid . o! by de voortellingen van de Goddelyke Leermeesteres word het hart aangedaan , getroffen, weggevoert in tederheid, eerbied, en verrukking! welk eene belediging doet men haar dan aan, welk eene fchade zynen medemenfchen, als men haare taal verandert in de taal van dorre woordenziftery en fchoolvosfery, die ieder moet verveelen, die niet van allen fmaak en gezond verftand ontbloot is ! ■— Neen! men moet haar eigen' leerwyze navolgen, en zoo veel mogelyk naby komen! dan is het waarlyk een voorbeeld der gezonde woorden! een model van de fchoone tekening ,, die ons de Bybel van den Godsdienst geeft! een fpiegel deiwaarheid ! D. Verder, een geloofsregel moet volledig zyn.— Den gantfchen wezenlyken inhoud deigezonde woorden des Euangeliums vervatten. Geloof moet er zoo wel als liefde, en die in Christus , in voorgedragen en aangeprezen worden. Niets is onbetameJyker als de handel wyze der hedendaagfche wysgcerige Tolerantie. Haare voorftanders lopen zeer los over 't geloof heen , de geloofswaarheden worden in de leerwyze die zy aanpryzen, met een enkel woord, zeer oppervlakkig en onvolle.  2 TIM. I. 13. S? ledig , aangeroert , veelen der gewigtigften treft men er geheel niet aan, alles is meest Zedekunde, menfchenliefde en welk eene? niet, die in Christus is , die uit het regt geloof in den borg voort komt ; maar wier bron waarlyk alleen zelf behagen, en werkheilige hoogmoed is! ■— welk eene verminking van de leer des Bybels , die zoo wel en zoo fterk op geloof als op liefde aandringt, en het eerfte ten eenigen grondflag legt voor het laatfte ! die onze Zaligheid van een zuiver en levendig geloof doet afhangen ! Zulk een leertrant is dan zeer ongetrouw en onwaardig. Neen! al de voorname ftukken van den Godsdienst moeten er, in derzelver waarlicht, en volgens den geest der H. S. in gemeld worden. Niets mag men, ten gevalle van dwaling en ongeloof, agter laten , niets verbloemen , noch verdonkeren. In alles moet men de opperfte wyshcid laten fpreken, en geheel haar onderwys openleggen! E. Eindelyk, een kort begrip der Euangelie- leere moet wel aan één hangen. ■ Dit is de eigen aart van zulk een voorbeeld: dat brengt deszelfs oogmerk mede. De H. S. vertoont den opmerkenden de waarheden, hoe zeer ook hier en daar verfpreid, in een heer]yk verband. Dat moet zulk een ftelzel den D 5 een-  53 I. LEERREDE over ' eenvpmvigften zelf doen zien. Hierom is men verpligt, een' geregelde orde in het plaatzen van de leerftukken der H. S. te kiezen , met de eenvouwigften te beginnen, daar over haare taal te hooren, dan haar zelve die op anderen te laten toepasfen, en zoo, altoos haar onderwys volgende, van de eene tot de andere waarheid op te klimmen, en den gantfchen fchakel der gezonde woorden voor te dragen. D oor zulk eene behandeling legt men een goed fondament, en het gebouw dat men 'er op ftigt is geregeld en fchoon of, om by het zinnebeeld van Pauius te blyven, haar getuigenisfen worden in een model, een fchets, by een verzamelt, om er vervolgens een fchoon lighaam van te tekenen , en met alle zyne kleuren en bevalligheden af te beelden! TOEPASSING. Dit zy genoeg van de nodige eigenfchappen van een voorbeeld der gezonde woorden! - Nu zouden we moeten overgaan , om daar aan den Heide.lbergfchen Catechismus te beproeven en dan haar regt predikgebruik in de Christen gemeentens aan te wyzen. —Dan, de tyd is reeds verlopen ; en deze Rede meer dan te uitgeftrekt. Wy zullen dit dan tot de naaste reize fparen: en nu, met één of twee  2 TIM. li 13- 59 twee toepasfelyke aanmerkingen , ter onzer waarfchuwing en beftiering, fluiten. • t Uit alles , wat nu omtrent de geoorlofdheid, noodzakelykheid, en nuttigheid van het opftellen en invoeren van een geloofsregel in de Christelyke- Kerke gezegt en bewezen is, kunnen wy, voor eerst opmerken, hoe onredelyk zy handelen, die met allerlei fpotternyen en lastertaal zig tegen de formulieren aankanten, en van niets dan vryheid in 't Godsdienstige, en ontheffing van die flaaffche banden, [preken. Dat 's egter thans de heerfchende trant! Het regent van Romans , fchermfchriften , en andere blaauwe Boekjes, die dat inftampen , en met allerlei geestige flagen, en aartige grappen, fmakelyk tragten te maken. Men ontziet zig niet, om onder het oog der hooge Overheid, die zig de Befchermfter der formulieren verklaart heeft, te lasteren, te fchenden, en op de hatelykfte wyze te fpotten. Een hoop dwaaze en niet zelden diep onkundige en teffens verwaande zielen , die te woest en te los zyn om bedaard te denken, en nimmer een famen hangend denkbeeld van Godsdienst in hun harsfenloos hoofd hadden, baauwt die aartigheden na, fchimpt op de Pausfelyke tiranny der geestelyken, op de kluisters tegen alle onderzoek en grondige kundigheden in den  6o I. LEERREDE over den Godsdienst, op den ondragelyken hoogmoed van een party pedanten, die ons willen verpligten hunne wartaal blindeling te geloven , te tekenen , en dan al ons leven zoo te denken als zy gedaan hebben, en onze Rede en ons verftand te verloogchenen ! Van hier een blinde haat tegen de Euangeliedienaars , en een afkeer van alle geregeld en grondig denken in het Godsdienstige wat men ook invoert, hoe grondig en gewigtighet is, men legt het met veragting ter zyde; men veroordeelt het, zonder het eens te onderzoeken! -—alles moet fmaak, wysgeerig, nieuw, en in een vryen trant gefchreven en gezegt wezen , of men agt het te gering om te lezen cn te hooren ! Ongelukkige menfchen, die zoo niets dan hun' eigen' fchande opfchuimen, en hun' losfe denkwyze ten klaarften aan den dag leggen! die zig bezig houden met fchimpen, terwyl zy moesten onderzoeken ; met lasteren , daar zy moesten geloven! —> Vooral ongelukkigen! die hunne gaven , hun vernuft en verftand te koste leggen om hunne mede menfchen te verleiden, hun een fchadelyke losheid van geest in te boezemen, en hen van de zuivere en heilzame leer des Euangeliums af te trekken! hoe misbruiken zy de vermogens, die God hun tot beter einden fchonk! wat zullen zy te verantwoorden hebben.  2 T I M. I. ig. 6i ben in dien dag, als geen fpotterny zal teftade komen, als het ydel vernuft zal verdommen, als de waarheid alleen zal fpreken , en ons vonnis beflisfen! Ach! dat veelen van die trotze en ydele geesten, die nu zig zeiven en anderen verderven, dit mogten bedenken , de zaak eens bedaard en onpartydig toetzen , en zo zy al niet konden overgehaalt worden om de gevoelens van waarheid en pligt toe te ftemmen, egter konden goedvinden ernftige dingen ernftig te behandelen; op dat zy door hun doen, en vooral door het beginzel en oogmerk van hun lasteren en fpotten , hun oordeel en verdoemenis niet verzwaren, en zig ten eenemaal overfchoonlyk ftellen ! En dat zy, die zig onbedagt door hen hebben laten verleiden, eens tot inkeer mogten komen, de fchynredenen dier fpotters met de waarheid vergelyken, en dan befluiten, zig van de zulken af te fcheiden, niet meer in hunne befchimpingen te deelen, maar een regt voorbeeld der gezonde woorden aan te nemen, en op dien grond te bouwen, om kundig, verftandig, gelovig, deugdzaam, en gelukkig te worden! II. Maar ten tweeden, het geen verhandelt is, gebied ons, byzondere Opzieners en Ledenmaten , cm ons boven de fpottemyen der te-  62 I. LEERREDE over tegenftanders te verheffen, en met de goede bewyzen voor het geen hier waragtig en pligtmatig is, te wapenen •—- om de formulieren, wel is waar, ernftig en onpartydig aan de nodige hoedanigheden van een regt voorbeeld der gezonde woorden te toetzen, maar ook dan, ze goed bevonden hebbende, er blymoedig en vrymoedig aan vast te houden • ze opregt te belyden • en, wel befcheiden, maar ook ernftig, voor te jlaan en te verdedigen. Hier, myne geagte Medebroeders en Ambtgenoten , Leeraars en Ouderlingen! hier moeten wy, ieder in onze betrekking, ons overeenkomftig onze gewigtige verbindtenis en duuren pligt gedragen! wat, zouden wy ons bekreunen aan lasterende geesten, die het wapen der zwakken gebruiken , die met fpotternyen aanvallen , het geen zy buiten ftaat zyn ernftig te wederleggen? wat, zouden wy om laffe kwinkflagen verlegen en befchaamdt worden ? zouden wy er om zwygen, toegeven, en niet dan flaauwelyk en dubbelzinnig op een voorbeeld der gezonde woorden durven aandringen, en het gebruik daar van in onze Kerke, fchoorvoetende en met fchroom, verdedigen ? neen ! myne broeders! laat ons moedig en ftandvastig zyn! wy kunnen toch by de tegenfprekende wereld met infchikkelykheid niéts winnen: zyis onze dood-  2 TIM. t. 13. 63 doodvyandin , en beoogt niets minder als onze fchande, de vernietiging van onze orde, en voor het overige, de uitbanning van al wat in den Godsdienst Geestelyk en Christclyk is.— Hier moeten wy waken en toezien, want God zal het van onze handen eifchen! En, hebben zy aanvallende wapenen , wy moeten ons van verdedigende voorzien de waarheid onze gordel! de regtvaardigheid ons borstwapen ! het geloof ons fchild ! Gods woord ons zwaard! die moeten wy bezitten, die moeten wy wel gebruiken! O! in dezen tyd word van een Opziener vooral geëischt, dat hy gronden hebbe, dat hy zig van goede, dugtige bewyzen, als van een drie dubbeld pantfier, voorzie, op dat de pylen van laster er te rug op fluiten ! Nu moeten wy onderzoeken, weten wat en waarom wy geloven, en rekenfchap van onze hoop kunnen geven! — Dat verdient ook het fluk, waar over wy nu gehandelt hebben. Daar tegen is de aanval , daar moeten dan de verdedigers den muur der Kerke befchermen! Er zyn bewyzen genoeg — meer, oneindig gewigtiger, als de fcbyngronden der vyanden! Maar, 117 moeten ze kinnen , 117 moeten ze voelen, wy moeten weten , hoe ze te gebruiken. Hier, ja, moet onze taal befcheiden wezen; wy moeten ons onderfcheiden van de lagchende en lasterende we-  €4 L LEERREDE over wereld, en toonen dat een ander geest ons bezielt: maar die zagtmoedigheid moet ook met ernst gepaard gaan; wy hebben een goede zaak voor, wy behoeven niet te zwygen, wy behoeven ons niet te fchamen, en dan de goede orde, de zuiverheid, de eendragt, de waarheid, het geloof de bron der deugd , in de Kerke ! — het welzyn onzer fchapen ! — en onze bediening! welke verpligting om te fpreken! om te wederleggen ! om yverige verdedigers van al wat billyk en heilzaam is, te wezen ! ■— O ! liaan wy dan, voor de rust en veiligheid der Kerke, en verdragen wy er blymoedig allen hoon en laster om! zevenvoudigen loon en eer zullen wy er by God voor ontvangen ! Voor het overige, wat ons zeiven betreft; om de geloofsregels te verdedigen is nodig dat wy er de waarde van kennen: toetzen wy ze dan met ernst en oplettendheid aan de gemelde eigenfchappen van eene regte fchets der waarheden. Wy mogen 't vryelyk doen ! de uitflag zal ons bevestigen in ons geloof, het zal er door opklimmen tot een redelyke zekerheid, en wy zullen er bekwamer en hartelyker in onze verdediging door worden! — En dan, verlaten wy het zuiver leerftelzel nooit! zyn wy getrouw aan 't geene wy by onze ambst aanvaarding belooft en bezworen hebbeu ! blyven wy by de gezonde leer  2 TIM. £ i>£ $f teer en denkwyze, die in de H. S. zoo wel gegrond is ; by den regten weg , dien Onze Voorvaders ons ten koste van goed en bloed gebaant hebben ! Laat geen zugt om nieuw en byzonder te zyn ons helmetten, en van het beproefde en regtzirinige aftrekken: maar laat ons den egten geloofsregel volgen, daar naar wandelen, .prediken, en vermanen! dan zullen wy eendragtig en voorfpoedig werken, en waardige en trouwe Opzieners der gemeente wezen! dan zullen de gefchetfte voordeelen van een regt voorbeeld der gezonde woorden de Voorregten zyn van onze pcrfoonen, onze bedieningen, onzen arbeid, en onze gemcentens! En gy, Christenen ! Iedén der Kerke ! -— Weest edelmoedig genoeg om voor waarheid, k en eendragt, en kennis, en geloof, en gelukzaligheid (waar toe een goed voorbeeld, gelyk wy zagen, de beste weg is) een weinig hoon en fchimp te ■ willen verdragen ! -—- verheft er u mannelyk en kloekmoedig boven! laten de lasteringen der vyanden u alleen bedagt maken , om vastelyk overtuigt te zyn van uwen geloofsregel, en van deszelfs gewigt en voordeel: om daar toe te denken, te onderzoeken , te vorderen ! Dankt God , dat gy er een duidelyk en veilig middel in hebt, dat naar de vermogens zelfs van den eenvouE wig-  10 I. LEERREDE over wigften gefchikt is, om het zuiver geloof eö de liefde die in Christus is, te kennen! Voor 't overige, hoort met genoegen de waarheid volgens dezelven voorftellen, infcherpen , en verdedigen ! wat ook anderen zeggen, gelooft, dat het waarlyk het beste is, volgens een goed beftek te tekenen , op een' goeden grondflag te bouwen! En dan, biyft by het geene gy geleert hebt! laat de oude, welbeproefde , bondige leerwyze niet varen voor fchitterende en oppervlakkige nieuwigheden, en een losfen denktrant, die vry waant te wezen, en in de daad een flaaf is van inbeelding en waanwysheid. Stelt er eer in, regtzinnig te zyn, en vast te houden aan dat geloof, dat uwe Godvrugtige Ouders en Voorouders in den Hemel bragt vooral , laat ik dit nog zeggen! ftaat er by aanvang of voortgang naar (en ach! deden wy dit allen: Leeraars zoo wel als Ledenmaten!) om de kragt der gezondmakende woorden des Euangeliums aan uwe zielen te ondervinden, om door de waarheid verlicht en vernieuwt te worden , om by de waarheid den Geest des geloofs en der heiligheid te ontvangen. Dan zal u het voorbeeld, dat haar affchetst en doet kennen, niet alleen dierbaarder wezen ; maar de waarheid zelve zal u vrymaken: gy zult ze verftaan, en door haar wys worden tot zaligheid! —■ Amen! twee-  t w e s d ë LEERREDE over ü T I M. I. 13: 13. jF/oi/J Aef voorbeeld der gezonde woorden, dis gy van my gehoort hebt, in geloof en liefde die in Christus Jefus is. e vorige rei ze hebben wy, na eere korte verklaring dezer afgelezene woorden, de navolgende vragen opzettelyk metu overwogen,— of de Christen Kerk in derzelvsr Opzieners , het regt heeft om een voorbeeld der gezonde woorden ten algemeenen geloofsregel op te feilen en in te voeren, als dit op eene regte en gemoedelyke wyze gefchied; en of zulk een opftel waarlyk nuttig is? — en, indien ja, welke hoedanigheden zulk een geloofsregel moet bezitten, om van kragt en nut te •zyn ? Thans is er , naar het toen voorgefteld Plan onzer befchouwingen, nog overig, dat wy het geene toen daar omtrent gezegt is, op den Heidelbergfchen Catechismus E 2 toe-  68 II. LEERREDE over toepasfen, en op de gelegde gronden bouwen* om onze denkwyze en ons gedrag omtrent dat werkje te beftieren. Daar toe ftaan nu de' twee overige vragen met u te behandelen ■ of de Heidelbergfche Catechismus , die in onze Kerk als zulk een regel is ingevoert, die eigenfchappen bezit, en dus als een regt voorbeeld der gezonde Euangelieleer , der Kerke, den Leeraren, en L'edematen, is aan te pryzen, en te behouden ; \f agter de bank te werpen en ten minften groote- lyks te veranderen en te verbeteren? en zo het eerfte, hoe dit opflel in onze Kerke moet gevolgi worden ; hoe de Leeraars den Catechismus moeten prediken ; hoe de gemeente er over moet denken, deszelfs prediking bywoonen , en er ge~ bruik van maken ? en welke voordeelen daar van in de K rke te wagten zyn ? dat moet dan de inhoud zyn van deze Leerrede! — en gy zelve ziet, M. H. dat de eerfte vraag ons bekwaame ftof tot leering en onderwys, de tweede . tot bcftiering en ftigting, oplevert: de behandeling der eerfte zal dan onze Verklaring die der tweede, de Toepasfing van het verklaarde, uitmaken. — Van harten wensch ik U intusfchen , onder dit voorftel, den Geest van aandagt en onpartydige waarheid liefde; en boven al den Geest van dat opregt geloof, en die tedere d^ugd, die in het onschatbaar werkje,waar ©ver wy zullen fpreken,zoo levendig doorftraaldi ' VER-  2 TIM. I. 13. a> VERKLARING. III. Het geene wy dan nu ter onzer oefening en leeringe te overwegen hebben, is dit; efde Catechismus in onze Kerk als een geloofsformulier ingevoert, de nodige hoedanigheden vaneen regt voorbeeld der gezonde woorden bezit; en dus aangeprezen en behouden, dan verandert of ver. worpen moet worden? A. Om deze vraag wel te beantwoorden , dienen wy U dat boekske wat nader te doen kennen Laat ik U de gefchiedenis van deszelfs opflel, en invoering in onze Kerk, kortelyk voorhouden, en het één en ander daar omtrent aanmerken. De gefchiedenis zelve is te over bekend, en een uitvoerig berigt daar van zou dus overtollig zyn. Wy errinneren U dan maar alleen dat dit werkje, in denjare 1562, op bevel van Frederik III., Keurvorst van den Paltz, bygenaamt den Godvrugtigen, (een Vorst van een edel en waardig karakter, en ongeveinsde Godzaligheid; vervaardigt is door de bekende twee Hoogleeraars te Heidelberg , Zach. Urfinus, en Casp. Olevianus; mannen, inzonderheid de eerfte, van grooten naam en kundigheden. De Keurvorst was een groot E 3 vriend  t'o II. LEERREDE over vriend der Hervormden, en om dat de Luter. fchen, die federt eenigen tyd met dezen in verfchil geraakt waren over eenige punten van Godsdienst, vast bleven ftaan op hunne Augsburgfche geloofs belydenis, zonder zig te willen voegen naar de verzagtende uitleggingen , die de vermaarde en vredelievende Melanchton, ter hereeniging dier beiden gezinten, had opgefteld ; wierden Hy en andere begunftigers der Kalvinisten te rade , om openbaare rekenfchap te geven, waarom zy zig niet alleen van de Roomschgezinden, Sociniaarien, en Mennoniten, maar ook van de Lutheranen, hadden afgezonden. En deze Catechismus wierd vervolgens, na voorgaand onderzoek en goedkeuring van de meeste leden van den Paltz, in 't jaar 1563, met eene aanpryzende voorrede van den braaven Vorst, uitgegeven , en in Kerken en fcholen inge- voert fpoedig, wierd dit boekske , hier tc lande, in verfcheiden Synodes, als een formulier van Eenigheid aangenomen , en eerst tot de Namiddag Catechizatiën der jeugd, fgelyk men aan 't gebed na de leer van den Catechismus, by onze Liturgie gedrukt, duidelyk zien kan, dat de eerfte beftemming van dat "werkje was) en vervolgens al vroeg tot de openbare Namiddag-Predikatiën , gefchikt en gebezigt. Met algemeen genoegen ging dit doora  % TIM. I. 13. 7r door, en naar mate de Hervormde Kerke op de byzondere plaatzen van ons Vaderland de overhand kreeg, volgde men , ook op last der Qverheden, dit werkje in het openlyk en byzonder onderwys. - Niet voor het begin der XVII. Eeuwe , toen de gefchillcn met de Remonftranten aanvang namen, wierden'er bezwaren tegen den Catechismus in onze Kerke voortgebragt. Dan, de voorftandcrs van het gevoelen van Arminius, toen by ons ingevoert, meenden er veel in te ontdekken , dat verandering en bepaling behoefde. Geen wonder ! hun ftelzel was met de leer van den Catechismus in veelen opzigtq onbeflaanbaar! en, toen het Staatswyze bepaald was, dat er een Synode te Dordrecht ftond gehouden te worden, drongen zy des ernftig op eene uitvoerige herziening en verbetering van den Catechismus. Dan, de Synodus waa van oordeel, dat hun eisch ten eenemale onnodig en ongegrond was. Hunne leerftellingen wierden verworpen, en de Catechismus, na eene korte herziening, op nieuws goedgckeurt , en tot een formulier van eenigheid beftemt. De Kerkvergadering , en de Burgerlyke Overheid, gaven eerlang bevel, om dien in de Nederlandfchc Kerken des Nademiddags te prediken en te verklaren, en volE 4 gens  72 II. LEERREDE over gens denzelven Catechizatie te houden , in Kerk en fchoolen. Sedert dien tyd heeft dat werkje, tot heden toe, al Zyn gezag in onze Kerk behouden. Hier hoort men nu een luid gefchreeuw der. hedendaagfche Vrydenkers en Toleranten hier randen zy ons, woedende, met een reeks van de zwartfte en 'hatelykfte befchuldigingen aan. Hier is dekreet,, Staatkunde, tiranny , ,, burgerlyke en Kerkelyke dwang, hebben ons ,, alleen den Catechismus opgedrongen! Men „ heeft de beste, de kundigfte, de eerwaar„ digfte mannen in onze Kerk, die zeer ge„ wigtige bezwaren in gemoede tegen dat ,, boekske inbragten , onverhoord gelaten ; ,, men zag geen kans, hen te wederleggen ; hun val was beftemt, eer zy gehoort wa- „ ren, had men hen reeds veroordeelt! - „ De herziening van den Catechismus-, die de „ Synode naderhand onder haar zelve deed, „ was niets dan eene ydele vertooning, die ,, enkel weinige uure duurde; en reeds te voren, by bet begin der vergadering, had „ men hem ter openlyke prediking vastgc- „ ftelt! En , hoe is hy ingevoert en ftaan- ,3 de gehouden in onze Kerk ? met de gruwelykfte mishandeling van allen , die anders „ dagten, met opoffering van de braaffte 3, man-;  2 TIM. ï. 13, 73 „ mannen , met alle mogelyke bitterheid en „ Consciëntie-dwang , vervolging, verban^ „ ning, afzetting;. in een woord, met den ,, eigen geest des Pausdoms , waar over de „ onzen zig wel eer zoo beklaagt hadden !" -7 Zoo fpreekt men, en nu meent men den Catechismus van alle waarde en gezag beroofd te hebben , en men juicht zig zeiven over zyne heldendaden toe! Dan , enkel eene of twee eenvouwige opmerkingen zullen ons ten duidelykften doen bezeffen, dat al dit geroep niets afdoet, om den Catechismus eenigzins veragtelyk te maken, en zyn eer en kragt te ontneemen. Immers, vooreerst, „ men moet" ("dit zal ieder onbevooroordeelde ons gereedelyk toeflaan),, men moet onderfcheid maken tusfchen „ de waarde van een fchrift en formulier, en „ tusfchen de wyze, waar op men het inde „ Kerk invoert." -— Laat de laatfte zeer verkeerd en gewelddadig wezen, dat doet niets tot de waarde of onwaarde van het eerftel kan 't niet gebeuren, dat een wyze en goede wet in den burgerftaat of in de Kerk word aangedrongen door driftige en partydige Regeerders, en door onbetamelyke en al te fterke middelen? is dit derhalvcn geen dwaze Rede- jseering, „ de Catechismus is, door menfcheE 5 » ly-  74 II- LEERREDE over. „ lyke inzigten , en op eene gantsch onbillyk© „ wyze, in 't jaar 1619 in deszelfs gezag, als een geloofsregel, in de Hervormde Kerk 5, bevestigt; derhalven deugt het werk zelve j, niet!" Ten tweeden, „ men moet wel degelyk os» „ derfcheid maken tusfchen de optelling', en „ eerfte invoering van den Catechismus by „ons, en tusfchen deszelfs herhaalde vast„ ftelling en handhaving, in de Synode van „ Dordrecht." Dit, dunkt my, doet hier alles af. Laat het Dordfche Synodus, laat de toenmalige Regeerings vorm, zoo verkeerd gehandelt hebben als 't wezen kan; de vraag is en blyft,, is de Catechismus niet op de rcte „ wyze —■ met alle zorgvuldige nauwkeu. „ righeid, met alle bedaarde onpartydig, 5, heid —■ met oordeel en verftand opge„ ftelt? en vervolgens op eene Christelyke en ,, Vaderlyke wyze van Kerk en Overheid , ,, ook onder ons, ingevoert?" en nu, wat zal men hier op antwoorden? waren de Hoogleeraars, die hem opfteldcn, geen voorzigtige mannen, die met eerbied en liefde voor Gods woord vervult waren ? ftaan zy niet bekend voor vredelievende Godgeleerden , die het alleen om waarheid te doen was ? hebben zy niet den roem van kunde en bekwaamheid? — heeft  2 TIM. !. 13. 75 heeft de vergadering der Opzieners, in den Paltz, dat opftel niet bedaard, gezet, voorzigtig, aan den woorde Gods beproeft? was de Vorst, onder wiens befcherming het vervolgens wierd ingevoert, geen verftandig en uitnemend Prins, die als een Pronkjuweel van Zynen tyd in de gefchiedcnisfen te boek ftaat? en hoe wierd het ingevoert, immers, eenparig, licfderyk , met blydfchap? verder, is niet het zelfde in ons land gefchied? of waren de toenmalige Kerkvergaderingen , die het vastftelden, de Overheid, die het bekragtigde en aanprees ,*partydige, driftige, willekeurige menfchen, die uit ftaatkunde en trotsheid handelden, om den Vorst te behagen, en zeiven over de Conscientien te heersfehen , gclyk men ons van de 17 eeuw verhaalt? is het toen , tegen wil en dank van brave Staatsmannen en Godgeleerden, met vervolging en onchristelyk geweld, ingevoert, en doorgezet? immers het tegendeel! Wat zegt dan al het gefchreeuvv van het Dordfche Synode ? toen is de Catechismus niet ingevoert. Dat begon reeds na den jare 1567, en gefchiedde althans, algemeen en plegtig, in het jaar r574- Dus, het was reeds, jaren lang, de geloofsregel onzer Kerke geweest, toen in de jaren 1618 en 1619 die Kerkvergadering gehouden wierd. Byna een halve eeuw was het  76 H. LEERREDE over het toen reeds geleden , dat het Vaderlyk, Christelyk, rnct algemeen genoegen was vast- geftelt en in gebruik gcbragt. Al wat er dus uit de gefchiedenis van die tyden, volgens de fterkfte befchuldigingen der partyen, te haJen is, zou hier in beftaan,, men heeft een „ wel eer regt ingeflrelden geloofsregel in de j, Kerk , niettegenftaande het verzoek van „ fommige Godgeleerden, geweigert te ver„ anderen; en men heeft dien , op eene gantsch 3, niet Christelyke en billyke wyze, in deKerr „ ke ftaande gehouden!" Maar, wat raakt dit den Catechismus? wat deszelfs optelling en eigenlyke invoering? —- het is eene volgende gebeurdtenis! een misdryf van menfchen, die vyftig jaren later leefden ! gelukkig dan, dat- het althans anders is gegaan, toen men dien grondflag van waarheid en deugd zelve in de Kerk gelegt heeft! gelukkig, dat men hier zulke vervvytingen niet kan hooren! My dunkt, deze twee aanmerkingen toonen zoo klaar als de middag, dat men, uit de zwartst gefchetfte tafereelcn van de 17 eeuwe, niets nadeeligs omtrent dit werkje kan afleiden; en dat het, in 't gefchil over de waarde of onwaarde van den Catechismus, eeniglyk op deszelfs optelling en eigenlyke invoering, en vooral op deszelfs leerwyze en inhoud aankomt.— Voor  2 TIM. I. 13. 7? Vöbr liet overige zullen wy ons thans niet inlaten in de Staatkundige en Kerkelyke gefchiedenisfen voor en van het Synode van Dordrecht, en uit welke inzigten, en door welke middelen men toen de formulieren bevestigt heeft in derzclver gezag; om dat het, gelyk wy zagen, niets tot de zaak en het werkje doet, waar over wy thans fpreken. Alleen merken wy op, dat het in het nafpooren en beoordeelen hier van ten uiterften onregtvaardig gehandelt is, (gelyk de hedendaagfche Toleranten en hunne navolgers en begunftigers de gewoonte hebben) alleen te rade te gaan met de fchriften van onze partyen, en hunne befchuldigingen verhalen , zonder ernftig en nauwkeurig onderzoek van de zaak , ook uit de getuigenisfen van de gematigdfte en beste mannen van onzen kant, greetig over te nemen 5 en de misfhppen, en eenige driftige en onbiliyke uitdrukkingen, van byzondere Godgeleerden , niet alleen in, maar zelfs buiten de vergadering gedaan, als mede de denkwyze en inzigten van fommige Regeerjngs leden , ten grondflage te leggen , om de befluiten en daden der geheele Kerkvergadering en burgerlyke Overheid te veroordeelen , en op het leelykst af te fchilderen ; terwyl men al de misflagen, en veele onbetamelyke woorden en daden van onze partyen verzwygt, of ten min-  78 II. LEERREDE over minften in het zagtst en gunftigst daglichÖ ftelt! B. Zoo kunnen wy dan, uit de gefchiedenis van den Catechismus, willen wy onpartydig zyn , geen vonnis tot deszelfs nadeel vellen! Maar wy zeiden daar, dat om het werkje regt te beoordeelen, men voornamen]yk op deszelfs leerwyze en inhoud moet zien ! dit willen wy dan nu doen , wy willen het aait de hoedanigheden van een regt voorbeeld der gezonde v,'oor den beproeven, en daar uit oordeelen , of het behouden en aangeprezen, dan verandert of , verworpen, moet worden. Laat ons, om hier met orde te denken en tefpreken, eerst, een korte opgave doen van het plan en de wyze van uitvoering, in den Catechismus gevolgt, en die verdedigen tegen eenige bedenkingen en dan , dat werkje nader toetzen aan de byzonderheden 3 waar op wy het oog hebben. a. Het plan, en de leerwyze van dat uitnemend werkje is te over bekend. Na eene gepaste voorbereiding, die den Gods. dienst al aanftonds in deszelfs waar licht doet kennen als den eenigen waaren troost in leven en fterven, en zoo de vuurigfte belangneming en liefde in de harten verwekt (Zond. I.) • befchouwt het allereerst de leere van onze el.  2 T I M. I. 13. 79 feilende. Hier toont het ons , onze diepe verdorvenheid. (Zond. II) het daalt af tot deszelfs oorfprongh en betreurt 'er de grootheid van (Zond. III) het verklaart ons, ftraffchuldig .voor den hoogen God, en gedoemt ten verderve (Zond. IV.) Dan begint het ons een ftraal van hope op vcrlosfing te geven, en fpreckt met ons, over die blyde leer. Het ftelt ons voor, de noodzakelykheid van een' Middelaar by God (Zond. V.) Het vertoont ons de vereischten , die zulk een perfoonmoet hebben , zal Hy ons van onze ellende redden ; en doet ons dan die gewenschte maare verftaan, ,, er is een Verlos,, fer , Jezus Christus! dat is een getrouw „ woord! (Zond. VI) Maar, het is ook aller „ aannemenswaardigst, dit eischt zelfs ons be„ lang , want., willen wy door Hem Zalig „ worden , wy moeten in HEM geloven" (Zond. VIL) Op dat dit geloof welgegrond en volledig zy, verklaart het opftel, moet de Christen de voorname leerftukkcn van den Godsdienst kenncn en voor waragtig houden. En dus gaat het over, (vr. 22) om die naar de bekende geloofslcuze der Apostelen te overwegen. Hier leert het den Christen den drieëenigen God  So II. LEERREDE over God kennen (Zond. VIII) den Vader, als zyn* Schepper, Regeerder, en Vader (Zond. IX. X.) Den Zoon, als zyn Zaligmaker en Mesfias , naar Zyn Godheid den eeniggeboren Zoon van God; naar Zyn menschheid, uit den H, Geest ontvangen , uit Maria geboren; Zyn borg, die voor hem leed ter dood toe, die hem teri leven is öpgeftaan, hém ten nutte in den Hemel opgevaren, en nu aan 's Vaders regte hand verhoogt; en die éénmaal zyn gunstige Regter (Zond. XI-XLX.) Den Geest, als zyn Leidsman , trooster , en Heiligmaker (Zond XX.) —f-- En verder, wyst het hem in de Kerk, die gelukkige Maatfchappy , waar van hy een levendig lidmaat, en waar mede hy ten naauwlten verbonden is. Eindelyk doet liet hem hooreh , dat al zyn ongeregtigheden zyn uitgedelgt (Zond. XXI.) Dat hy den dood niet behoeft te vrezen, want dat hy éénmaal tot heerlykheid, met een onverderfelyk lighaam, uit het ftof zal ryzen, en dan einden loos zalig leven. (Zond. XXIL) Zoo leid het hem in tot het wezenlyke van de Christelyke geloofsleer! en nu fpreekt het met hem van de dierbare vrugt, die hy door dat geloof (dat die leer erkent, en boven al op Jezus Christus, die er het hoofdvoorwerp van is, vertrouwt) uit loutere genade ont-  2 T I M. L ij. Si ontvangt , de regtvaardiging van zyne zonden; een vrye gift, die hy onwaardige , in Christus alleen bezit, zonder dat hy zelve daar4 toe iets, door deugdsbetragting , Verdienen kan (Zond. XXIII, XXIV.)'ja zelfs niet door het geloof, dat alleen Gods en 's Geestes gave in hem is (Zond. XXV vr. 65.) Vervolgens gaat het over, om hem de tekenen en zegelen te doen befchouwen , welké de goede God hem en zyne medebroeders , tot bevestiging van Zyne beloften, gefchon^ ken heeft, en die zyne aanbiedingen en toezeggingen zoo klaar voor oogen ftellen , en den gelovigen verzekeren -— het befchryft hunne inftelling en regte waarneming; en weerlegt hen, die verwarring en bygeloof op die fchoone plegtigheden geworpen hadden (Zond. XXV vr. 66 — Zond. XXXI.) Dan beantwoord het die vraag, die het in de ziel van den Christen, gevoelig voor alle deze zegeningen, vooronderftelt, wat zat ik den Heere vergelden voor de Weldaden , aan my bewezen ? het toont hem de noodzakelyk- heid van een dankbaar hart en leven; het wyst hem het egt beginzel, en zuiver oogmerk van de deugd aan, die de beweldadigde moet betragten ; het ftelt hem de groote verandering F voor  II. LEERREDE over voor oogen, die tot een deugdzaam leven, in 's menfchen hart nodig is; en leert hem dan de vrugten kennen van die goede ranken , die in Christus zyn ingeënt (Zond. XXXII. XXXIII.) Dan vertoont het hem den regel, naar welken zyn Vader en Verlosfer willen , dat hy zig dankbaar en heilig gedraagt; de wet van God, in het kort in de X geboden by ééngetrokken, en den grondflag der Christelyke Zedenleer: en hier verfpreid het over ieder bevel het nodig licht (Zond. XXXIV-XLIV. vr. 113.) Maar hier doet het hem ook zien, dat zyne beste pogingen hem zoo ver niet zullen brengen, dat hy in allen deele en volmaakt die wet gehoorzaamt en dat hy tot volbrenging van zyn pligt, in zyn onvermogen, den Goddelyken byftand nodig hebbende, dien derhalven geduurig en ernftig moet fmeeken (Zond. XLIV vr. 114. 115 XLV. vr. 116.) Dan vertoont het hem den aart van het regt en Gode behaagelyk bidden; en doet hem het gebed des Heeren, als den grondflag van alle de byzondere fmeekingen des Christens befchouwen; en verklaart hem den fchoonen en verheven inhoud van iedere bede , die 'er in voorkomt (Zond. XLV. vr. 117 lil;  ï tim. i. 13. 83 LIL) Waar mede zyn onderwys ten einde loopt. Dit geheel opflel, in LII afdeelingen verdeelt , op dat het in een jaar bekwamelyk des Rustdags Namiddags afgehandelt zou kunnen worden, is uitgevoert by wyze van famenfpraak tusfchen twee Christenen, waar van de één zynes Broeders geloof onderzoekt, en de ander rekenfchap geeft van de hoope , die in hem is. Eene manier , die zekerlyk tot leering en onderwyzing de beste en gefchikts* fte is. Ondertüsschen , tegen dit Plan, en deszelfs drie voorname Grondflagen , heeft men veel in te brengen; en befchuldigt den Catechismus hier , als verkeerde Leidslieden volgende. Laat ons zien, wat men ten laste van dit werkje heeft, en de zaak, zoo veel in ons is, onpartydig en oplettend beoordeelenl 1. Vooreerst ,, vind men het een „ groot gebrek in den Catechis„ mus, dat hy de leerftellige Godgeleerdheid ,, fchikt en behandelt naar het zoogenaamd ,, Symbolum der Apostelen: want, dat het thans te over bekend en bewezen is, dat dit Symbolum, wel verre van door de AposteF 2 „ len  84 II. LEERREDE over , „ len opgefteld te zyn, en een volledig fa„ menftel der geloofs waarheden te bevatten, „ en daar voor in de eerfte Christen Kerke ,, aangenomen te wezen ; in 't tegendeel „ niets anders behelst als eenige byzondere „ Artykelen van regtzinnigheid, die men in „ de eerfte eeuwen tegen de opkomende ket„ teryen van tyd tot tyd in de Kerke heeft „ vastgeftelt dat de leerftukken in dit „ Symbolum verward , algemeen, onvolko- ,, men, wnrden voorgedragen; en, dat „ er verfcheiden gewigtigen in gemist wor- „ den dat het derhalven geheel ongefchikt „ was om ten grondflag van de geloofs leere „ in den Catechismus te ftrekken." Op deze tegenwerping antwoord ik , dat men zekerlyk niet alles kan ontkennen , hec geen hier van het Symbolum der Apostelen gezegt is; maar dat men het egter geen gebrek in den Catechismus kan noemen, dat hy de behandeling der geloofs leere naar het zelve gefchikt heeft. Brengen wy ons eens in den tyd over, toen dat werkje is opgeftelt! Het Symbolum der Apostelen was eeuwen lang in de Kerk als een formulier aangenomen, alle menfchen hadden het Credo in hunne jeugd geleert : men befchouwde het in 't algemeen als een goed famcnftel der Godsdienftige leerftukken; en 't had een groot en oud gezag by allen.  2 TIM. I. 13. 85 len. Nu, deze menfchen moesten in de waarheid verlicht, in hunne begrippen verbetert worden; en de Catechismus wierd met dat oogmerk opgeftelt. Wat was nu de beste weg om daar in te flagen? dat men de oude formulieren, die ieder kende en agtte, geheel verwierp; een nieuw ftelzel maakte, en volgens dat, de geloofs leer verklaarde? of, dat men zig bediende van de geenen die men had, en toch, met een weinig byvoegzelen, zeer wel gebruikelyk kon maken, en volgens die, zynen medemenfchen beterer en zuiverder begrippen aan de hand gaf? laat de mensch- kunde ons hier leeren ! wat was voor eenvouwigen gepaster? wat gefchikter om de menfchen ongevoelig beter te leeren denken; om hun 't verkeerde van de Godsdienstige gevoelens hunner Kerke duidelyk aan te wyzen? wat gereeder , om ingang te vinden , om gelezen, overdagt, gevolgt te worden? wat dienftiger, om de hervorming gelukkig door te zetten ? ieder onpartydige, die de mensch- lyke natuur kent, zal my hier antwoorden ; he.t was wysheid in de Opftellers van den Catechismus , aangemerkt den tyd waar in zy leefden , dat zy het zoo Veel eeuwen aangenomen' Symbolum ten grondflag lagen! — Door byvoeging van de leere der Voorzienigheid, en der Regtvaardiging, had men er de voomaamF 3 fte  86 II. LEERREDE over fte ftukken van den Godsdienst , die er in overgeflagen waren , toch nu by verhandelt en verklaart, en wierd dit wezenlyk gebrek in het Symbolum door den Catechismus verholpen. Offchoon het dan waar mogt zyn, wat ten nadeele van die zoogenaamde geloofsleuze is gezegt, (*) dit blyft dan vast, het kan geen gebrek in den Catechismus genoemt worden , dat die het gevolgt heeft; het was veel eer een ftaal van menschkunde en voor- zigtigheid in de Opftellers. En men zegge niet „ met dit alles word de Catechismus door „ het volgen van het Symbolum , offchoon ten tyde van deszelfs opftel met oordeel ge„ koren , nu althans voor ons onbruikbaar" want waarlyk, het gebrek is zoo groot niet, het wezenlykfte heeft de Catechismus verbetert, en iedere andere leertrant heeft toch ook zoo wel zyne fouten, als zyn Mode en Voor- deélen. In 't vervolg zullen wy hier nog pader van moeten fpreken. 2. Men voert ten tweeden tegen de grondflagen van den Catechismus in , „ dat hy de Christelyke Zedenleer fchikt „ naar de leer der tien Geboden, die het Jood- fche (*) Men zie hier, het doorwrogt werk van King, Historie vsn het Symbolum-der Apostelen^  2 TIM. t 13. 87 „ fche volk gegeven zyn, en ons niet meer „ raken 't geen dan ten gevolge heeft, dat wy verfcheiden' Zedekundige voor„ fchriften en verhandelingen , die wy in veel 5, beter orde en uitvoeriger zouden kunnen „ voorftellen , nu naar dezen leiddraat moe- ,, ten dwingen en bekorten." 1) Dan, hier zouden wy , indien het al waar was, dat de wet der X woorden den Joden enkel en eigenlyk betrof, het zelfde tegen kunnen inbrengen ter oplosfinge, als by de eerfte tegenwerping maar dit is hier, onzes bedunkens, nog een geheel andere zaak. Het is wel degelyk nog de vraag, of de Wet der X Geboden ons niet zoo wel betreft ais den Joden, fchoon uit andere gronden, en in eene andere betrekking? zelfs hebben wy, zoo het ons voorkomt, wel zeer bondige en gewigtige redenen, om dit te ftellen. 'T is hier de plaats niet om er uitvoerig van te fpreken, dat gefchied by de Opening der Wet, in den 34 Zondag. Dit alleen willen wy opgemerkt hebben dat ze in de daad , kan en moet aangemerkt worden als een kort begrip der gantfche Zedenleer, gelyk Jezus van haare byzondere bevelen , in twee hoofd eifchen te faam getrokken, uitdrukkelyk verklaarde (Matth. XXII. 40) aan deze twee geboden hangt de gantfche Wet en de Profeten — dat alle haare byzondere bevelen, in F 4 het  S8 II. LEERREDE over het wezenlyke althans, zedelyk zyn; en der. halven. niet eeniglyk en eigenlyk betrekkelyk op de Joodfche natje, maar op alle menfchen, die allen gehouden zyn om de Wet der Zeden te betragten, en daarom verpügt tot gehoorzaamheid aan de '% Geboden , die 'er het kort begrip van uitmaken. En voorts, Jezus Christus, de groote Leeraar, van God gezonden, heeft over dit ftuk duidelyke uiSpraak gedaan, in zyne uitmuntende Bergpredikatie. Daar lag Hy de duurzaamheid der Zedelyke Wet, den Joden gegeven, ook onder het Christendom, tot het einde der Wereld; ten grondflag van de Christelyke Zedenleere. Daar verklaarde Hy (Matth. V. 17-19) niemand moest meenen , dat Hy gekomen was, om de Wet en de Profeten te ontbinden, (van derzelver gezag en verbindende kragt te beroven) wem.' Zyn komst had ten oogmerk, om ze>te vervullen (ftaande te houden, en te volmaken) (tot den afloop der eeuwen zouden'zy al hun gezag behouden, zelfs in de minfte bevelen) tot dat Hemel en Aarde zullen vaorby gaan, zal er niet een ftip van de Wet voorby gaan! hy zoude de minfte zyn in het Koningryk der Hemelen, die een der kleinfte geboden wilde vernietigen, en die dwaling anderen inboezemde: maar die in al de byzondere deelen de Wet hield en aanprees, die zou 'er een groot man in wezen j (in de Kerk van Christus zouden  2 TIM. t 13. 89 waare grootheid en behoudenis daar alleen aan verbonden zyn , dat men zelfs de minfte voorfchrifcen der Wet voor zig zei ven in agt nam, en dit ook anderen aanbeval.) Hier (prak Jezus tot zyne Discipelen en de Scharen, als Christenen ; voor hun zuiverde Hy de Wet van de vlekken, die er hunne vorige meesters op geworpen hadden , en leerde ze hun beter, en overcenkomftig den aart van het Christendom betragten. Zoo moeten wy Zyne hoorders en Zyne rede befchouwen! Zy toch, waar tegen Hy het woord voerde, waren , deels volgelingen van Jezus , deels geroepen toe het Christendom. En hoe kon hen Jezus, anders als Christenen , zulke lesfen , zulke gronden tot de deugd opgeven, die alleen op Christenen toepasfelyk waren , en alleen uit het Christelyk geloof kunnen afgeleid worden? by voorbeeld Matth. V. 11. 12. Zalig zyt gy , als u de menfehen fmaden, en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u /preken, om mynent wille! verblydt en verheugt u, want uw loon is groot in de Hemelen! (vs. 16.) Laat uw licht alzoo fchynen enz. (vs. 45. 48.) Op dat gy mocgt kinderen zyn van Uwen Vader die in de Hemelen is! weest dan volmaakt enz. en (VI. 9—13.) Gy dan biddet aldus, Onze Vader enz., om gecne anderen meer op te noemen? ; was dit niet eene taal, die maar alleen tot Christenen kon F 5 ge-  90 II. LEERREDE over gevoert worden? immers ja ! Zoo zagHy hen dan aan, en de Zedenleer, gevolgelyk, die Hy voorfchreef, was de Zedenleer van het Christendom. Maar nu, zou Hy voor voor die Zedenleer van eene nieuwe maatfchappy, die Hy kwam opregten, en tot welker beftiering Hy deze rede hield, geen ander beginzel gelegt hebben als de eeuwig duurendheid van de Wet en de Profeten, den Joden gegeven, (voor zoo verre zy Zedelyk waren) indien dezen met de Joodfche natie zouden afgefchaft worden, en op de Christenen geene betrekking hadden , noch hun ten zedelyken regelmaat verftrekken moesten? immers neen? zoo dan, (om geene meerdere bewyzen aan te halen) de Wet, wel eer den Joden voorgeftelt, (en dus derzelver korte fchets, de X woorden, op wie dit alles even toepasfeJyk is) zy is zoo wel voor Christenen als Joden de grondflag der Zedenleere, fchoon uit andere en meerdere byzondere gronden en in een nieuwe betrekking, gelyk wy reeds zeiden; en is dit zoo, dan vervalt niet alleen de gedaane tegenwerping, maar het is één' der voertreffelykheden van het plan door den Catechismus gevolgt, dat die den eenigen en altoosduurenden grondflag voor de Christelyke deugd in derzelver kort begrip, niet vergeten heeft in zyn werkje te leggen. — 2) Wat nu be-  2 TIM. I. 13. 91 betreft de klagt, ,, dat men daar door ge„ noodzaakt is veeie zedenkundige pligten , „ die anders in veel beter orde, en uitvoeri„ ger zouden kunnen voorgedragen worden , „ nu naar des'zelfs leiddraat te dwingen, en „ kort en oppervlakkig voor te Hellen:" ik bid U, is dan die Wet zoo verward ? is het zulk een ingewikkelde trant, eerst te fpreken over de pligten, die men God in zyn hart ver. fchuldigt is en over derzelver geestelyk- heid en nodige volmaaktheid? dan, over den uitwendigen eerbied die men HEM met zyne tong moet toebrengen? vervolgens , over den plegtigen eerdienst, dien men HEM op gezette tyden moet opofferen? en dan, over de pligten omtrent onze naaste natuurgenoten? voorts, over de menfchenliefde en derzelver bronnen, en de middelen tegen allen haat en ongelukken in de maatfehappy? — over de zedigheid de eerlykheid de waarheid en opregtheid en eindelyk, over de vergenoegdheid , en eensgezindheid met Gods weg en wil, als de bron van alle die deugden ? is dit zoo verward en door eikander , als het op eene geregelde en verftan- dige wyze word uitgewerkt? en voorts, wat wil men meer plaats tot de pligten der Zedenleere hebben in een geloofs formulier ? ik weet wel, het is thans deheerfchende fmaak, zeer  92 II. LEERREDE over zeer kort en zeer los over de leere des geloofs heen te lopen, en alleen breedvoerig op de Zedenkunde aan te dringen. Maar kan men deze ontrouwe voorftelling der waarheid van den Catechismus vergen, wiens Opftellers en invoerders het belang van een zuiver en levendig geloof kenden, en zeer wel wisten, dat dit de eenige bron is van waare deugd en liefde? en dan, zyn XXI afdeelingen (want de verhandelingen over het gebed des He er en zyn ook Zedenkundig; gelyk wy aanftonds zullen zien) in zulk een kort voorbeeld, niet genoegzaam , om daar in op de deugd des Christendoms aan te dringen, en die te ontvouwen? hebben de Apostelen , in alle brieven die zy voor geloof en Godzaligheid fchrceven, juist de grootfte plaats aan de voorftelling en aanpryzing der laatfte ingemimt? men zie enkel de zendbrieven van Paulus aan de Romeinen , de Galaten, de Thesfalonikers, de Hebreen, om van het tegendeel overtuigt te wezen ! en waarom mag men de geoorlofdheid hunner handelwyze in brieven, die zoo veele voorbeelden der gezonde woorden uitmaakten voor die gemeentens, aan welken ze gerigt waren, 'niet toepasfen op eene korte fchets der geloofs en Zedenleere in't gemeen, op den Catechismus in 't byzonder? is het niet genoeg, dat die het voorbeeld van eenen Paulus volgende, bei-  2 TIM. t 13. 93 beiden fuikken, waarheid en deugd, ieder met de nodige zuiverheid en volledigheid voordraagt en behandelt? waarom zou het Zedekundige juist dcszelfs grootfte helft moeten uitmaken ? is er voor een Leeraar , die naar het oogmerk, van den Catechismus , beiden geloof en Godzaligheid , op een korte , klaare , en hartelyke wyze, zoekt voor te ftellen , volgens de fchikking der ftoffen, geenc overvloedige gelegenheid ook tot het laatfte, tot de prediking der Euangelifche Zedenleer ? 3. Een derde klagt over het Plan van den Heidelbergfchen Onderwyzer is deze, ,, men heeft 'er het gebed des Heerett 3, in geplaatst, het maakt er zelf een aanmerkelyk deel van uit; offchoon het noch de „ leerftelüge, noch de zedelyke waarheden in „ zig behelzende, geenszins in een kort op- „ ftel der gezonde leere voegt."' Dan, om wederom niet te herhalen, 't geen reeds op het voorige is aangemerkt, dat men zig den tyd moet herroepen, waar in dezelve is gemaakt ; dat de gefchiedenis ons erinnert, hec Onze Vader was in algemeene hoogagting, men befchouwde het overal als een zeer gewigtig deel van die hoofdftukken van den Godsdienst, die zelf de eenvouwigfte moest weten j en hec was  94 II. LEERREDE over was derhalven gantsch niet ongerymd, in den Catechismus dat gebed opzcttelyk te behandelen, en er den waaren zin en verhevene gevoelens van aan te wyzcn men bedenke daar en boven, hoe gewigtig een gedeelte van den Godsdienst het gebed zy, zoo dat de Catechismus het zelve te regt noemt, het voor. mam/ie ftuk der dankbaarheid, die God van ons vordert dat het gebed des Heeren de grond- flagen van een regt en Christelyk gebed vervas, niet alleen voor de Discipelen des Heilands, maar voor alle geloovigen onder den dag des Nieuwen Testaments dat deszelfs gevoelens en byzondere beden alleruitmuntendstzyn; gelyk dan ook de Catechismus die op eene voortrefFelyke wyze uitwerkt, zoo dat men waarlyk zeggen kan; het zyn de beste ftoffen uit het gantfche werkje (*) - en nu, is dit alles zoo, waarom zou deszelfs behandeling dan een gebrek in dat opftel wezen ? neen 1 (*) Met nederige dankzegging aan de Goddelyke genade kan ik betuigen, dat het bewerken dier ftoffen, in myne bediening, dikwyls nuttig was voor myn hart. De inhoud, de gevoelens der beden van 't Onze Fader, zag ik menig! maal levendig, zyn waarlyk groot en edel,• en het zou on- , j ze Zaligheid zyn, altoos zoo te bidden, en zoo biddende te leven. Dien arbeid, die voor my zoo gezegend ' was, wil ik aan weldenkende Christenen toewyden , of zy 'er ook eenige opwekking en fterkte ten goede door ver-  2 TIM. I. 13. 9J neen! het is er veel eer de voornaamfte fchoon- heid in! Voor het overige is het on. waaragtig, ,, dat het niet tot de Zedenleere ,, des Christendoms zou behooren:" niet alleen om dat zoo als wy daar zeiden , het bidden 'er zulk een aanmerkelyke pligt van is, en dit gebed den Christen de beste imeekingen in den mond legt maar ook inzonderheid , om dat deszelfs beden den Christen veeIe zeer gewigtige pligten voorfchryven en opleggen , die het Onze Vader leert, dat hen» biddende te betragten ftaan ; by voorbeeld, de heiliging van Gods naam —den yver voor Zyn Koningryk de onderwerping aan Zyn wyzen en goeden Raad de bevordering daar van, door het vervullen van Zyn pose en roeping het zien op den Heere, met opzigt tot Zyne tydelyke omftandigheden 1 het berouw over Zyne daaglykfche overtredingen de gezetheid op een verzoenden ftaat met den Heere het vergeven van beledigingen — den ftryd tegen de verzoekingen. — En hier komt het te pas om aantemerken tegen de zulken, die over de korte voorftelling der verkregen; en ik zal, mogelyk nog in 't volgend jaar, myne Leerredenen over het gebed des Heeren ter Drukperfe fchikken , wenfehende ook over die myne geringe pogingen, '5 Heeren goedkeuring, en genadigen zegeni  96 II. LEERREDE over der Zedenleere in den Catechismus klagen ; dat de plaats die zybeflaat, aanmerkelyk grooter word, indien wy bezefFen dat het gebed des Heeren eenc eigenaartige aanleiding cn roeping geeft tot de belangryk.de en verhevenfte pligten van het Euangelie, wel voor eerst tot eene nederige fmecking om genade daar toe, maar dan ook tot een ernftigen toeleg daar op, en biddende waarneeming daar van: en dat een Leraar , die den Catechismus regt weet te behandelen, hier de bekwaamfte gelegenheid vind, om die pligten , welken hy wegens de ruimte der ftoffe in de overweging deiWet niet uitvoerig genoeg kon befchouwen en aandringen, opzettelyk te verklaren; en als de keuze en lust des Christcns, en de ttoffe zyner hartelykfte fmeekingen voor den Heere, aan Zyne gemeente voor te ftellcn en aan te pryzen zoo is dan het gebed des Heeren wel degelyk betrekkelyk tot de Zedenleere van hec Christendom, en in den Catechismus een gelukkig hulpmiddel om de behandeling daar van uitgeftrekter en gewigtiger te maken! b. 'Er is dan, zien wy, niets wezenlyks tegen de grondflagen van het Plan, door den Catechismus gevolgt, in te brengen ! —- Gaan wy nu over 5 om dat werkje zelve, naar de in onze vorige opgegeven'' hoedanig- he-  2 TIM. I. 13. ft "leden van een regt voorbeeld der gezonde woorden , te toetzen. I, Wy zagen toen, voor eerst, een regt voorbeeld der gezonde woorden moet Schriftuurlyk wezen, op haar gebouwt, en uit haar afgeleid; en haare meening en leere zuiver en regtzinnig openleggen en bepalen. Maar nu, dat is, dat doet de Catechismus! Men behoeft denzelven enkel onpartydig te lezen , men zal zien , hoe hy in de meeste plaatzen de taal der H. Schrift zelve fpreekt, en ze in allen zoo naby komt als mogelyk is. En wat den zin en de leer des Bybels betreft, hoe opregt ftelt hy die voor! hoe bied dit werkje de zuivere melk der waarheid aan! Waar vind men hier verdraayingen van de uitipraken van Gods woord ? waar dubbelzinnige uitvlugten en ontwykingen van de ziel van den Godsdienst? waar enkel mensch'yke en willekeurige omfchryvingen ? waar fchoolfche en onfehriftuurlyke bepalingen en bevvyzen? waar menfchelyk gezag? Neen! de H. Schrift is de grondfiag, de waarheid de Vraagbaak! alles is zoo egt Euangelisch! De Bybel zelf leert, en bepaalt, en bewyst, en vermaant, en troost ons, als wy den Catechismus lezen! 'T is waar, men meent ons eenige verkeerde uitdrukkingen in den Catechismus te G too«  9*8 II. LEERREDE ovcr toonen: i) men valt op het gezegde ZoncfJ XV. vr. 37. dat Christus den toorn van God tegen de zonden des gantfchen menschlyken gefiagts gedragen heeft: dan , behalven de oplosfin gen onzer voornaamfte Godgeleerden, dat of de Catechismus hier ziet op de uitverkorenen onder allerlei foort van menfcben , of deze uitdrukking gebruikt, om te kennen te geven, dat Christus den Regterlyken toorn van God gedragen heefc, en niet den Vaderlyken toorn Gods tegen zyne kinderen —- oplosfingen, die wy eerbiedig in baare waarde laten ; blykt het immers, uit vergelyking van het 20 en 54 antwoord , dat de Catechismus in dit ftuk waarlyk Schriftuurlyk dagt, geenzins leerde, dat Christus voor alle menfchen geleden heeft en geftorven is, en dat zyne woorden dus regtzinnig moeten opgevat en verftaan worden. ■— 2) Ook zou eene andere uitd ukking, in dit zelfde 37 antwoord, eenige bedenking' kunnen geven; te weten, dat Christus met zyn lyden ons geregtigheid en dat eeuwige leven verworven heeft; immers, niet zoo zeer zyne tydelyke, als wel zyne dadelyke gehoorzaamheid brengt ons geregtigheid en het leven aan. Dan hier moet men in aanmerking nemen , dat de oude Godgeleerden, offchoon zy geenszins de dadelyke gehoorzaamheid van Christus , als de oorzaak onzer wezenlyke geregtigheid en Za-  2 T I Ivf. I. 1|, 95» Zaligheid, ontkenden of uit het ooge verlooren, egter niet gewoon waren zoo onderfcheiden van die twee byzonderheden in Christus voldoening te fpreken; zy begrepen die onder één denkbeeld, zoo wel als zy dcrzelver heilryke gevolgen dikwyls by een trokken : de Catechismus is in dezelfde denkwyze opgeftelt: egter, dat hy de dadelyke gehoorzaamheid vrn dan Middelaar wel degelyk in aanmerking nam, en als de grond van ons Regt by God tot de Zaligheid befchouwcle, leert ons zyn 60 antwoord ten duidelykften. 3) Nog komt in gefchil, of de Catechismus den waar en zin van het X Gebod wel regt getroffen en verklaart heeft; öf hy het niet beter had uitgelegt, indien hy daar dc vergenoegdheid met zyn lot, en de j, regte beftiering zyner begeerten en neigin3, gen daar toe als den grond van de liefde des „ naasten ," had voorgedragen als de eigenlyke en naaste meening deszelfs? men heeft hier onlangs eene verhandeling , uitgegeven door een' beroemd Hooglceraar in onze Kerke, over,in 't licht gezien, (*) en dit ftuk verdient ze- (*) Ik bedoel de Proeve over de betrekking der Zedelyke? Wet tot het genade verbond en tot den Euangelifchen Godsdienst, mitsgaders over den eigenleken zin van het tier.de Gebod; door Christianus Batavus, Junior, uigegeven mee een' Voorrede doqr Prof. Abresch. G a  róo II. LEERREDE over zeker een gezet onderzoek: egter, zode verklaring van den Catechismus hier al een feil ware, dit doet niets tegen de zuivere regtzinnigheid van het werkje zelve, het zou alleen eene min naauwkeurige' opvatting van een byzondere plaats der H. S. wezen; en dat washet nog niet eens, in den fterksten zin; immers, het ftelde dan toch in 't algemeen voor , het geen het eigenlyk maar byzonderer had moeten bepalen tot onzen ftand en ons lot in de. wereld , „ de beheersfching onzer wenfcheri „ en genegenheden , overeenkomftig den wil „ van God;" een pligt , die hoe men ook over de byzondere meening van het X Gebod denkt, ieder een toch erkennen zal dat ook waarlyk in dat bevel ligt opgefloten. 1 Niets is er, in één woord, waar in men den Catechismus kan befchuldigen, van eene leere , die tegen de Schriftuur en onregtzinnig is; wy, blyven er by ; hy is volkomen overeenkomftig met den Bybel, hy bevat de Oude, beproefde, waragtige leer der Profeten en Apostelen. „ Onze diepe bedorvenheid en ons onvermo- „ gen' ten goede Christus alleen onze „ geregtigheid het geloof zonder de wer- „ ken alleen de weg ter regtvaardiging des „ zondaars -— de bron van deugd alleen de „ gemeenfchap met den geest van Christus — j, derzelver beginzel eeniglyk de dankbaarheid :, des /  2 TIM. I. 13.' ïoi i, des geloofs" deze grondftukken van liet Euangelie ftelt hy voor , met de taal van Christus en Paulus, en die woorden zyn de gezonde woorden der waarheid! 2. De tweede hoedanigheid, die een voorbeeld derzelver moet bezitten, merkten wy ten tweeden op, is eene billy-ke kortheid —de Catechismus, een enkele opflag van het oog leert het ons, heeft die zoo nodige eigenfchap. Het werkje is van weinig uitgeftrektheid , en zoo kort de rykheid der onderwerpen eenigzins toelaat. Nergens is het langdradig, en geen' overtollige en onnodige dingen worden er in aangetroffen. Nergens verbystert ons de menigte, overal overtuigt ons de bondigheid van deszelfs woorden. ■ Het is waar, twee voorname bedenkingen worden hier tegen ingebragt, doch ze zyn zeer gemakkelyk, met een weinig oordeels, op te losfen 1) men zegt, ,, fommige Hukken zyn 'er al te opzet„ telyk en uitvoerig in verhandelt, die door „ een korte opheldering genoeg zouden toe3, gelicht geweest zyn , by voorbeeld , de •■j leere der Sacramenten, en van den Eed.— „ Nu word er, door de uitgebreidheid van die Hukken, vooral van het eerfte , in de even3, redigheid en proportie van dit werkje een. „ groote wangeftalte veroorzaakt." Dan , G 3 de.  Ï02- II. LEERREDE over deze tegenwerping rust alleen daar op,'dat men zig niet overbrengt in den tyd, waar in het zelve is opgeflelt. — Toen twistte men hevig en meest over de Sacramenten , met Roomschgezinden en Lutheranen: dit was toen het hoofdgefchil van dien tyd, en van dien kant was de fcheiding tusfchenhen, en onze Kerke het meest zigtbaar. Verdiende het dan niet zulk eene uitvoerige behandeling ? moest de Hervormde Kerk hier haare leer niet duide- lyk voorflellcn en verdedigen? verder, men weet de Hellingen van de oproerige wederdopers, die toenmaals den eed weigerden, en de grootfte opfchudding in den burgerflaat aanrigctcn: men weet, dat de Roomfche Kerk • de onze dikvvyls met die wederdopers verwarde en mishandelde: was het dan niet nodig, dat onze Kerk opcnlyk toonde, hoe zy over dit Huk dagt, en dat haare Helling niet was, de teugels der famenleving te verbreken, en en alles in beroerte te brengen ? is dit dan een gebrek in den Catechismus? — 2) men brengt ten tweeden in, op dit onderwerp, „ dat in „ den Catechismus verfcheiden dingen meer „ als eens herhaalt worden; iets dat zoo wel verwarring als langdradigheid veroorzaakt:"men beroept zig daar omtrent op ,, den inhoud der 1 vrage, vergeleken met de 34 in den 35 XIII Zondag , alwaar men tweemaal het „ zelf-  2 TIM. I. 13. 103 j, zelfde van de losfing en vrykoping der ge- s, lovigen door Christus gemeld vind ver- „ der op Zond. XI vr. 29. XII vr. 31. XV vr. 3, 37. XVI vr. 40: alwaar men meest al dezelf3, de byzonderheden; betrekkelyk het werk 5, der voldoening, en de verlosfing door den 3, Zaligmaker te weeg gebragt, zou voorge- „ dragen vinden nog eens, op de 31 vra- 3, ge, Zond. XII voor zoo ver daar het Koning5, iyk ambt van Christus word beichreVen, ver3, geleken met Zond. XIX vr. 52 alwaar de3, zelfde ftof word behandelt, onder het ar- 3, tykel van Zyne Zittinge ter regter hand. 3, Eindelyk op het artykel van de vergeving der s, zonden, Zond. XXI vr. 56, vergeleken met 3, Zond. XXIII vr. 60; alwaar dezelfde dingen 3, by de leere van de Regtvaardiging der zon3, daars , wederom voorkomen." Ons antwoord is, al wat men hier aanvoert , ontftaat daar uit, dat men den Catechismus nooit met aandagt heeft overwogen, noch met oordeel behandelt. Ik kan hier niet uitweiden : ik zal alleen maar de zaken kunnen aanftippen —- Zond. I vr. 1. vind men een' korte opgave van al wat vervolgens nader moet behandelt worden; en dus kan 't wel zyn, dat daar een uitdrukking voorkomt, die by de verdere overweging van het ftuk , waar toe ze behoort } Zond. XIII vr. 34, nog eens , G 4 her-  3^4 IL LEERREDE over herhaalt, en uitvoeriger verklaart word : de Leeraar, die zig in den eerften Zondag met uitleggen van de byzondere geloofstukken, die 'daar als des Christens eenigen troost voorkomen , ophoud , zal vr. 34 dit ftuk zeker moeten herbalen; dan, dit is zyn eigen fchuld., om dat hy den I Zondag niet op de regte wyze behandelt heeft, daar hy zig te vrede moest gehouden hebben met een levendige en hartelyke uitbreiding van 's Christens volfchoone geloofstaal, zonder inde ontwikkeling der zaken zclven te treden — verder, het is onwaaragtig, dat de inhoud der 29, 31, 37, en 40 vragen op het zelfde uitkomt, indien men , den Catechismus kent, is niets gemakkelyker als het onderfcheid der daar in behandelde leerftukken op te merken. Zond. XI va-. 29. word Jezus befchreven als de Zaligmaker , de eenige Heiland: daar word ons in't gemeen overeenkomftig Zynen naam Jezus, in een kort beftek vertoont, hoe, en waar van hy ons verlost en zaligt: en 'er vooral op aangedrongen, datHy de eenige naam is, waar door wy kunnen behouden worden. Zond. XII vr. 31. worden ons de drie hooge bedieningen open gelegt, die Hem ten dien einde zyn aanbetrouwt; en hoe Hy dezelven ons ten nutte heeft waargenomen en nog vervult. Zond. XV vr. 37. word byzonder de aart en het oogmerk  2 TIM. I. 13. 105 merk van Christus lyden, of met andere woorden, de leere der voldoening, bepaalt en voorgeftelt; een ftuk, dat zoo gewigtig is, en zoo zeer word aangevallen , en daar derhalven opzettelyk moet geftaaft en verdedigt worden tegen de uitvlugten van het gezuivert Naturalismus, dat tegenwoordig langs hoe meer veld wint. Eindelyk in de XVI afd. vr. 40, word byzondcr aangetoont , dat de dood van den Veiiosfer ter onzer behoudenis noodzaakelyk was. Ik bid U, is hier geen verfchil? lopen die Hukken niet uit één? is het niet wat anders, Christus naamen , dan Zyne ambten , Zyne voldoening, of Zyn dood te overwegen? voorders, het geen men zegt van de 31 en 52 vrage, dat men daar het Koninglyk ambt van Christus tweemaal herhaalt vind, is onwaragtig, vr. 31. worden ons de aart en de voordeden van Christus regeering, en Zyne beftemming en bckwaammaking tot dien post; vr. 52. Zyne hooge inhuldiging daar toe beichreven vr. 56. word voorgeftelt '5 Christens geloof omtrent de vergeving Zyner dagelj-kfche fchulden , en overgebleven' verdorven aart; vr. 60. de leer van de regtvaardiging des zondaars voor God, in het woord aangekondigt, en toepasfelyk op ieder die gelooft ; dus ook hier wederom geene herhaling is. — In één woord, de aangehaalde plaatG 5 zen  jo6 II. LEERREDE over zen bewyzen niets: de tegenwerping mist alle . fcragt, en de vermeende verwarring is alleen wezenlyk in de beprippen der tegcnftanders. 3. Wy toonden in de derde plaats, een geloofsregel moet klaar en eenvpuwig Zyn. Deze hoedanigheid kan aan den Catechismus niet ontzegt worden. De taal, die hy fpreekt, de befchryvingen,, die by geeft, de bewyzen die hy voorftelt, alles is, over 't geheel genomen , ten uiterften duidelyk en verftaanbaar voor ieder, die flegts eenige oplettendheid gebruikt. Hier vind men geene fchoolfehe wartaal, geen duistere bepalingen, onderfcheidingen, en zegswoorden uit de midden eeuwen, die de byzondere flelzcls van veele Godgeleerden zoo zeer ontfieren, en tot een doolhof van verwarring maken. Hier verfehynt de naakte waarheid, onopgefmukt, onverdonkert. Hier bedekt men haar nimmer me*- niets betekenende fpreektermen , nooit ontwykt men haar agter ydele uitvlugten en beu. zelagtige woorden ziftery! ieder kan haar kennen en eerbiedigen! de edele eenvouwigheid, die altoos haar kenmerk is, mist niet, haar aan te wyzen, en den onbevooroordeelden be- fchouwer te doen gevoelen „ dat is zy!" . Het is waar, men maakt hier wederom eene bedenking: men zegt namenlyk „ dat er hier „ en  a TIM. I. 13. 107 ?, en daar duistere, en verbloemde befchry_ „ vingen en verklaringen der leerftukken in „ den Catechismus voorkomen , die geheel 5, verward en onverstaanbaar, en verre ver. „ wydert zyn van de eenvouwige duidelykheid „ des Euangeliums zoodanigen vind men „ inzonderheid de uitlegging, wat het zy, Christus gekruist lighaam te eeten en Zyn vergoten „ bloed te drinken; Zond. XXVIII vr. 76: en „ dan de befchryving* der waragtige bekeering , 3, Zond. XXXIII vr. 88.; om van anderen te ,, zwygcn." Dan, wat deze twee plaat. zen betreft; men moet de eerflc weder beoordeelen naar den tyd , waar in de Opftellers van dat werkje geieeft hebben; toen waren die fpreekmanieren zeer gemeen, toen was de zuivere uitlegging van dat leerftuk, volgens die fpreekwyzen, ten hoogden nodig , aangezien 'er de Roomfche Kerk een' zeer verkeerden zin aangaf, en die op eene natuurlyke en zinïielyke wyze gewoon was té verklaren, gelyk ieder weet, die haar ftelzel van de Transfubflantiatie kent: het was dan zeer billyk en verftandig van den Catechismus, dat hy by die fpreekwyzen bleef, om 'er de Hervormde Kerk den waaresn zin van te doen bezefFen ; en dat te meer, om dat zy in de H. Schrift gegrond waren. En wat de tweede aangaat, liet is waar, de eerfte verklaring van 's men- fchen  iog II. LEERREDE over fchen heilzame verandering ten goede, vr. 88, fchynt een weinig duister; dan, behalven dat het de taal is des Bybels, word zy vr. 89 en 90. niet duidelyk opgeheldert, zoo dat ieder haar verftaan en vatten kan. — Voor het overige willen wy niet ontkennen, dat er op enkele plaatzen in den Catechismus eenige uitdrukkingen , voorkomen, die men , naar de thans aangenomen dcnkwyze en fpreekmanieren in de Godgeleerdheid, eèn weinig klaarder en naauvvkeuriger zou fchynen te mogen wenfehen; dan meest al is de rede hier van, de te weinige gemeenzaamheid met de fchriften en den denktrant der eerfte Hervormers, en oudfte Godgeleerden, die men thans in de daad te weinig leest en onderzoekt; en hier van fchynt hunne taal hier en daar een weinig duister en gedrongen , om dat wy er ongewoon aan zyn; fchoon zy in de daad zeer duidelyk , zeer verftandig, en zeer regtmatig gedagt, gefproken, en gefchreven hebben. 4. Toet zen wy vervolgens den Catechismus aan onze vierde opgenoemde eigenfchap van een gezond voorbeeld, de nodige volledigheid. Men kan hem, wat het wezenlyke van den Godsdienst betreft hier. wederom niet hefchuldigen. Immers, dit opftel vervat, en de waarheden des geloofs, en de bevelen der liefde.  a TIM. I. 13. loer de. Alles, wat wy nodig hebben om getroost, en heilig te leven, en zalig te fterven, word er zonder agterhouden in mcdegedeclt, en Gods wil geenszins verborgen. Hier beflaan geene fpitsvinnige gefchillen al de plaats , zoo dat 'er het waar geloof en de egte Godvrugt in ontbreekt; noch wederom, hier word de deugd niet zoo uitvoerig gepredikt, dat er geene gelegenheid is, om de bron derzelve, het levendig geloof, te raadplegen en te kennen. Ondertusfchen, ik weet het, veelen zullen verre zyn van my hier hunne toeflemming te geven, die namenlyk gewoon zyn aan de thans meest in gebruik zynde orde en fchikking van het Godgeleerd ftelzel; ik weet het, men maakt grooten ophef van de onvolledigheid van den Catechismus: het is, „ de we,, zenlykfte flukken , de gronden van den Godsdienst, zal men 'er te vergeefs in zoe- „ ken ! De Christelyke leer is op den Na- 5, tuurlyken Godsdienst gegrond. Men-moet „ van den laatften eerst een fmaak hebben, eer men de Christelyke openbaring onderzoekt. Maar nu, niets is 'er in den Cate„ chismus van den Natuurlyken Godsdienst ,, voorhanden. Verder, niets is nodiger ,, in deze dagen, als de gronden vanhetChris„ tendom, de waarheid en het Goddelyk ge„ zag der openbaring cn des Euangeliums te s, ken-  ïio IL LEERREDE over „ kennen: dat is de eenige grondflag, waal „ op het gebouw der Kerke en des gcloofs „ rust. Maar van dit alles fpreekt de Cate- „ chismus niet. Nog eens, waar vind men „ het beftaan van God bewezen ? waar zyne „ eindelooze volmaaktheden voorgeftelt.? waar „ de leer van zyne eeuwige befluiten ?" i Om deze bedenkingen, die men niet ontkennen kan dat in de daad een grooten fchyn hebben , op eene eenigzins gegronde wyze te beantwoorden, merk ik aan i) dat hier weder te pas komt het geen wy al zoo dikwyls gezegt hebben : men moet den Catechismus naar den tyd van deszelfs opftel beoordeelen! wat waren toen de leerftukken , die het meest aangevallen wierden ? de waarheid der Bybelfche en Euangelifche Gefchiedenisfen , Wonderwerken , en Voorzeggingen ? het gezag der H. Schrift ? waren er veele openlyke Atheisten, die het beftaan van God verloogchenden ? twyfelaars, die zyne eigenfchappen verdonkerden ? was men toen zoo zeer bezig met de verborgen' dingen van God te onderzoeken ? gantsch niet! men erkende in de gantfche Christenheid de waarheid en het gezag des Bybels. Men geloofde, er was een God, van de hoogfte volmaaktheden. Men fprak niet veel over Gods befluiten, men liet ze aan HEM over, die ze in der tyd uitvoert. Was het dan no-  2 TIM. I. 13. iit nodig, volgens het hoofdoogmerk van den Catechismus, daar zoo opzettelyk van te fpreken, en die zoo uitvoerig te bewyzen als de andere leerftukken, die toen meest in gefchil waren ? 2) het is voor 't overige mwarag- tig, dat de Catechismus van alle die dingen gezwegen heeft; het is waar, zy ftaan niet op die plaats, ze zyn zoo uitvoerig en naar dien trant niet behandelt, als in onze hedendaagfche fteï* zeis: maar zy zyn er egter wel degelyk in te vinden. Spreekt de Catechismus niet gezet Van de leere der Schepping en Voorzienigheid? is in deze leer, als mede in die der Verlosfinge de leere van Gods beftaan en eigenfchappea niet opgefloten? zyn hier de af'getrokken' befchouwingen juist noodzakelyk ? kan men ze niet paren met de befpiegeling van dat geene , 't welk die dingen aan ons verftand en onze zinnen brengt: van de zienlyke werken, die de eeuwige kragt en Goddelykheid van denOnzienlyken vertoonen, van de wonderen der genade, die een' onnafpeurlyken rykdom van wysheid en liefde in den Werkmeester openbaren ? is die leerwyze niet de leertrant des Bybels? fpreekt die ooit van Gods beftaan en eigenfehappen , als door en uit zyne werken? is dit niet best gefchikt om Hem te tasten en te vinden , daar Hy niet verre is van een iegünlyk onzer? — nog eens, vooronderftelt en  II. LEERREDE oves en leeft de Catechismus niet de overige hoofd* waarheden van denNatuurlyken Godsdienst op verfcheiden' plaatzen te gélyk met de leere des Christendoms ? de onfterfelykheid der ziel: Zond. XXII? een ftaat van belooningen en ftraffen hier namaals, Zond. IV, XIX? onze geduurige afwykingen en ftraffchuldigheid voor God: Zond. II, III, IV? verder , gewaagt hy Zond. IX niet van den raad van God, als het plan, naar 't welk Hy de wereld onderhoud en regeert? en Zond. XXI van het befluit der verkiezing? en, wat de leer der openbaring, en van het gezag der H. Schrift behelst; fpreekt hy niet, Zond. VI, van de hoofdwaarheid desBybels, de zendingen verlosfing van Jezus Christus, zoo, dat hy duidelyk aanwyst; het Euangelie is welgegrond, dcszelfs prediking van de oudfte tyden af als Goddelyk erkent, en het Testament der vervulling beantwoord aan dat der voorzegging ? ziet men hier niet de leer der Openbaring, en één hoofdbew}-s van het 'Christendom, de voorzeggingen , uitdrukkelyk ar.ngehaalt en voorgeftelt: uit het tweede, de Wonderwerken, redeneerde men toen zoo fterk niet, offchoon ik beken dat het even fterk is ? behalven dat, getuigt de Catechismus, Zond. XII vr. 31, daar hy Christus als Profeet befchryft, piet duidelyk de waarheid van zyn leer en zen-  2 tim. i. i§: iif Zending. — 3) Dus blykt bet dan, dc Gite* chismus heeft geenszins verzuimt die gewigtige dingen voor te dragen: maar, al het verfchil beftaat daar in ; Hy doet het op eene andere wyze, in een andere orde, als de hedendaagfche trant vordert. Ieder' eeuw heeft haare Godgeleerde Mode. Voor 2, eeuwen fcheidde men de Natuurlykë en Geopenbaarde waarheden zoo niet van malkander als nu: men behandelde ze te gelyk; cn het gezag van de bron der laatften, de H. S., geloofde men eenvouwig. Thans, nu men in de Natuurlyke Godgeleerdheid, door wysgeerig redeneeren, meer vorderingen gemaakt heeft, nu de aanvallen der Vrygëesten vorderen , dat men vooraf uitvoerig en op eene nieuwe wyze de waarheid en het gezag der Openbaring en des Euangeliums ftaafe , eer men derzelver leere ontvouwt. Nu men afgetrokkener in de Godgeleerdheid denkt en fpreekt', nu er de gefchillen zyn over de Goddeiyke befluiten ; nu legt men andere gronden; en nu is het billyk, den gebruikelyken redeneertrant te volgen, en die orde te houden, die de tegenwoordige tyden noodzakelyk maken. Maar dit alles had in de zestiende eeuw geen plaats, Er was toen een' andere denk en gevolgelyk een' andere leerwyze in 't Godsdienstige gewoon; deze heeft de Catechismus gevolgt, naar deze heeft hy devvaarH he-  ii4 11 LEERREDE oves heden befchouwt; en het Symbolum, dat hy naar de gewoonte dier tyden (gelyk wy zagen) wysfelyk ten grondflag lag, is 'er hem in voorgegaan. Maar nu, is dit een gebrek in den Catechismus ? een gebrek van volledigheid? of is het enkel een' andere Mode als de onze — die mogelyk over hondert jaar weder voor eene andere plaats zal maken, en als ongefchikt afgekeurt worden ? —■ 5. En hier hebben wy van zelve aanleiding, om over te gaan , den Catechismus nogmaals te beproeven aan de vyfde hoedanigheid , die wy in een geloofsregel nodig keurden > te weten, de geregeldheid en een gefchikt verband. De fchakel der waarheden , toonden wy, moest gezien worden, en het één uit het ander vloeien. Maar nu, die eer moeten wy ook aan ons opftel toekennen, dat het waarlyk op eene gefchikte en geregelde wyze de waarheden voorfielt, en wel te famenhangt. Het beftaat niet uit een verwarde opgave van de leerftukken door elkander, men vind er orde en gefchikte overgangen in; en de eene waarheid word er uit de andere op eene bekwaame en natuurlyke wyze in afgeleid. Het is waar, het volgt dien trant niet, dien men thans in het ftelzel der Godgeleerdheid heeft aangenomen; maar wy zagen aanftonds, iedere eeuw heeft haare gelief-  2 TIM. I. 13: lij; liefkoosde fchikking in 't Godsdienstige, en dierhalven, dat de vorige leertrant anders is als de hedendaagfche , is geen genoegzame rede om dien af te keuren; indien er maar geene ftootende gebreken in gevonden worden, die verwarring baaren, en noodzakelyke verbetering vorderen. Maar nu, zyn er dezen in de orde en het leerbeleid, dat de Catechismus volgt ? is het niet de natuurlykfte voor- dragt van zaken, in de befchouwing dien weg te houden, dien de mensch in de beoefening moet bewandelen, zal hy zalig worden? hem eerst te leiden in de diepte zyner ellende, en daar door ernftig begeerig te maken naar de verlosfing van zyne zonden? Hem dan die verlosfing zoo heerlyk, zoo aanneemenswaardig, zoo zeker, af te fchetzen, dat zyne ziele in verlegen erkendtenis wegzinkende moet vragen , „ waar mede zal ik die liefde beantwoor„ den?" En dan den weg der dankbaarheid aan te wyzen, waar op hy waardiglyk zal wandelen der genade, aan hem gefchied; als mede het middel, dat hem daar toe geduurige kragt en bekwaamheid kan fchenken, het gebed? is dit verward, dan zeer wel aan een verbonden ? misfchien al beter als de trant der meeste Godgeleerde ftelzels! Befchouwt dien van den Catechismus eens van naby! ■— Vloeien in de leere der ellende die H 2 ftuk-  fi6 II. LEERREDE over {tukken riet zeer wel uit een: ,, wat fehryfé' de Wet van God, die het opperst gezag „ over my, en myh lot in handen heeft, om„ trent myn doen en laten voor? —— vol- „ breng ik die ? hoe kom ik zoo bedorven, „ dat ik er zoo merkelyk in te kort kom?—• „ ben ik dan waarlyk buiten ftaat, iets goeds „ te doen? —- zo ja, word my het onmo„ gelyke niet gevergt? —■ zo neen , blyft 5, het egter myn pligt; wat heb ik dan hier „ en hier namaals te wagten ?" En dan, is die overgang tot de leer der herjtelling niet * volmaakt natuurlyk, en de eigen taal van den verlegen en ontwaakten zondaar : ,, is er j, eenig middel om de verdiende ftraf en myn ongeluk te ontgaan, en wederom behouden „ te worden ?" ■— En verder, wat hangt beter aan een , dan hier omtrent te zien , „ Gods eisch moet bevredigt worden ik „ kan 't niet doen Engelen noch men- „ fchen kunnen het doen. Een Godmensen moet alleen myn borg wezen — maar nu, „ p wonder! O blyde maare! die is er! Jezus „ Christus is die gezegende perfoon! Hy is „ ons van God geworden! Daar van heb „ ik alle zekerheid! God zelf zegt het my, „ in zyn Euangelie! Maar nu, hoe kryg „ ik dei;] aan dien borg?" Hier aangewe- / zen zynde „ de weg is alleen een opregt ver-, trou-  2 TIM. I. 13, ir? j, trouwen op de aanbieding Gods in Jezus. Christus!" Is't niet zeer gepast, nu te overwegen „ hoe moet ik dan den drieënigen, ,, God, van wien ik afhang, en wiens gunst „ alleen myn leven is, hoe moet ik Christus „ byzonder voor my aanmerken ; in den gelo„ ve aan de verklaringen , die hy my in zyn „ woord geeft,.?" En, word dit niet zeer wel en voegzaam beantwoord, door te hooren, uit dat woord, ,, de Vader is uw Schep„ per, Onderhouder, en Vaderlyke Regeer- „ der! De Zoon is uw Zaligmaker en de „ Christus voor u! gy voert zyn tekenen word „ naar zyn' naam genoemt! ïly is alles „ voor u! Schoon de eeuwige Zoon van „ God , wierd Hy voor u mensch ■ leed „ voor u ftierf voor u wierd begra- „ ven, om u uit ,de angsten van het graf te _ ^ rukken, en uwe zonden.te begraven voor u Hond Hy op, om het leven en de 5, onverderfelykheid voor u aan het licht te „ brengen! Hy voer ten Hemel, om u „ met zig Hemelwaards te nemen! —- Tot ,, uw hecrlykheid en geluk is Hy verhoogt bo- ven alle vleesch! En, eenmaal zal Hy „ uw gunstige Regter en bblooner wezen! „ De Geest is uw trooster, Heiligmaker, en „ Inwooner! Daar aan hebt gy deel, eo j, allen die den Heere Jezus liefhebben in onH 3 3> ver",  tiS II. LEERREDE over „ verderfelykheid, en eikanderen in Hem be- „ minnen! Uw dagelykfche ftruikelingen 5, kunnen u dit niet beletten, want God ver-- „ geeft ze u! Uw dood kan uw geluk niet „ hinderen, want gy zult eens uit het graf j, verryzen de eeuwigheid moet u niet „ doen vreezen, want zy zal uw heil volma- 3, ken en vereeuwigen! Zoo veel „ heilryks toont het geloof u in Gods belof- „ ten!" En, dat zelfde geloof, dat u zulke oogen geeft , heeft u, hoe „ fchu'ldig ook, voor God in Christus tot al „ dat heil, door de volkomenste regtvaardi„ gingen vryfpraak, geregtigt gemaakt, fchoon „ gy uit u zeiven geene de minste verdiensten 3, hebt, maar in 't tegendeel zondig en dever- j, doemenis waardig zyt! En nu, is uw „ geluk zeker , God geeft er u , behalven „ zyn woord, in Doop en Avondmaal de ge„ wisfe tekenen van, zyne gezanten dienenu, 3, als gelovigen, die in zyn' naam toe, en gy „ zult derhalven in die hoope nooit befchaamt 3, worden!" Wat is er nu natuurlyker, gy moet het voelen, T.! als dat de ziel hier vol liefde en erkendtenis uitroept, waar mede zal ik zoo groot eeit' genade vergelden ? En hier is antwoord, ,, wees dankbaar! dat is nood- „ zakelyk, dat' vordert de eer van God, de »» weldaden u gefchonken, en uw eigen zeker-, „ heid,  2 tim. r. 13. 119 „ heid, dat uw geloof egt is! Gy moet „ u dan bekeeren tot God, berouw hebben „ over uwe zonden, die haten en vlieden, en s, nu mee innigen lust, alle uwe dagen en krag„ ten aan de deugden uwen God toewyden! — 3, Hier hebt gy een regel van dankbaarheid, in de Wet der X Geboden, den grondflag „ van alle verdere Euangelifche pligten! „ Zie daar den inhoud derzelve!" Dan word zy verklaart; en nu vraagt de Christen, vol lust om 's Heeren geboden te houden 3 ach! zou ik hier wel getrouw kunnen we- zen aan myn duuren pligt? helaas! my- „ ne zwakheid overtuigt my geduurig van het ,, tegendeel! Maar wat is egter het beste 3, middel, om myn gebreken te boven te ko„ men , en voor God te leven, zoo geheel, 3, zoo onverdeeld, zoo gezet, als in dezen „ ftaat van onvolmaaktheid mogelyk is?" Dan antwoord de Catechismus, ,, het gebed! — „ Een ootmoedig fmeeken rekent de genadige ,, God als een wezenlyk ftuk van erkendte- 3, nis en daar op wil Hy zyn hulp en by- 3, ftand ten goede, gereedelyk fchenken „ bid da» hartelyk, bid ootmoedig, bid ge„ loovig, en gy zult ontvangen! -— En, „ weet gy niet, wat gy bidden zult , gelyk j, het behoort, zie op het volmaakt voor5J fchrift des gebeds, dat u Jezus gaf, als den H 4 33 grond-  ï20 II. LEERREDE over grondfiag van alle uwe byzondere fmeekhv 9, gen! Houd dat in 't oog, bedien er u „ van, in uwe byzondere omftandigheden , „ en uwe fmeekingen zullen opklimmen voor „ God, gelyk het Avondoffer !" Ziet, M. H.! is dit niet een fchoone, natuurlyke orde en fchakel der waarheden , waar door ze allen dierbaar en belangryk voor den mensen worden? ik durf zeggen, als een mensch van 't begin tot het einde den Catechismus, met zyn hart, volgt, hy zal den regten weg van Zaligheid, best en zekerst, bewandelen; hy zal van een fchuldig zondaar, een gelovig en bekeerd, en op 't einde een teder en juichend Christen worden! Welk een fchik- king dan, in dat licht befchouwt! Wie kan ze berispen ? wie moet ze niet eigenaar- tig, en voortreffelyk noemen ? o! dit op- ftel zogt, zielen te winnen, zoo wel als menfchen te onderrigtenl 6. Wie antwoord nu met my niet volmondig op die vraag. „ Moet de .", Catechismus dan evenwel niet verandert en „ verbetert worden? is hy, na al wat ge- „ zegt is, hoe zeer men ook bewezen mogt „ hebben dat hy voor zyne eeuwe goed en gefchikt was, evenwel niet voor ons onbruikn baar?" —— wie. zegt niet, neen! dit opftei moet  2 TIM. I. 13. 121 moet behouden worden! laat het Plan, laat de leerwyze, in fommige Hukken een weinig verfchillen van den hedendaagfche denk- en fpreek-trant, zyn zy egter zeer wel te volgen, zy hebben haare voordeelen , niet minder als de thans aangenomen leiding. De Catechismus heeft niet één wezcnlyk gebrek, waar door men hem zou moeten verwerpen! — het is een dierbaar pand, dat wy niet zorgvuldig ' genoeg kunnen bewaren! Want, in welk eene eeuwe leven wy! Eene eeuw, waar in de wezenlykfte Hukken van het Euangelie worden verdonkert en vervalscht, waar in men ziet, hoe veelen, voor nieuwe en opgefmukte gedagten , gaarne de kostelykfte waarheden ten prys zouden geven! en onder voorwendzei van het ftelzel te zuiveren , en de begrippen op te helderen, Christus en zyn kruis verloogchenen, en de hartader van het Euangelie affleeken: dat krygt, zelf in onze Kerk, meer en meer voet; de naauwkeurigfte zorg kan het ongeloof naauwelyks bedwingen; en — wat zou het dan wezen, als men eens tot eene verandering der formulieren , en byzonder van den Catechismus overging ? welke verwarringen, welke twisten en verdeeldheden zouden er ontftaan! hoe zou de waare Godsdienst zelf wel haast fchade lyden , en verbannen worden! — Neen ! wy hebben H 5 hier  122 II. LEERREDE over hier een gebouw, niet van hooi, hout en ftoppelen, maar van goud, zilver, en edele fteenen men moet het dan geenszins gaan af breeken, veel min om verre werpen ! —Het ongeloof zou met één niet nalaten, den grondflag zelf, Jezus Christus, uit te rukken, en zoo — het huis van onze hoope op een Zandgrond te herbouwen, waar door wy eenmaal onherftelbaare fchade zouden lyden, en onze val groot zou wezen! c. En dan , de Catechismus bezit zulke uitmuntende veortreffelykheden; die, al kon deszelfs verbetering en verandering zonder gevaar voor den Godsdienst doorgaan , de hernieuwing geheel nutteloos en fchadelyk zouden maken. Wy zouden er, op zyn best genomen, toch veel meer by verliezen , als winnen! Immers , wie zou ons een hartelykcr, Christelyker, levendiger, gevoeliger, taal en zegsmanier opgeven, als de Catechismus voert? wie zou ons de waarheden voordragen, met meer toepasfing op ons zeiven, zoo als zy onze lust, onze hoop, ons geluk, uitmaken? den Godsdienst zoo overal vertoonen, als ons hoogst belang, onzen duurften pligt, onzen eenigen fteun, onzen besten raadsman , onzen trouwflen vriend , onzen grootfcen weldoener? wie zou dien vasten, man-  2 TIM. L 13. 123 mannelyken, zekeren geloofstoon verbeteren, die ons in God, onzen Vader, in zyn beftier, ons heil, in zyn Wet, ons gewin, in zyn Zoon, onze Zaligheid, in zyn Geest, onze heiligheid, doet kennen ? dien toon, de bron van de innigfte vreugde, de yverigfte Godzaligheid en liefde Gods, dien toon helaas! by ons zoo weinig meer geagt en gebruikt? — wie zou edeler, zuiverder gevoelens van de verhevenste Godvrugt, de deugd, die Christus ademt, kunnen voorftellen? wie zou heerlyker befchryvingen geven van de dier- baarfte leerftukken des Christendoms ? denkt hier aan deszelfs nadrukkelyke befchry- ving van het Zaligmakend geloof (vr. 21) aan die troostryke voorftelling van de leere der Voorzienigheid (Zond. X) .— aan die ryke en deftige ontvouwing van de bedieningen van Christus (Zond. XII) aan dien zuiveren voordragt van de egte gronden der Godzaligheid (vr. 86) vooral, aan die aüeraan- doenlykfte en fchoonfte opgaaf van de weldaad der Regtvaardiging (Zond. XXIII) die geen gevoelig hart lezen kan, zonder uit te roepen, 3, mag dit een zondaar zeggen? o! liefde! ., die alle verftand te boven gaat!" En dan, welk een kunstftuk is ieder zyner uitleggingen van het gebed des Heeran ! hoe ademt alles daar den geest van Christus,, de waarlyk groo-  124 II. LEERREDE over groote en edele Euangelifche deugd! de eigen gevoelens van den grooten Meester in het bidden ! -— Wie zou durven zeggen, ik zal dit alles verbeteren ? o! er is geen werkje in de Christenheid bekent, daar, in zulk een kort begrip, zoo veele fchoonheden in te vinden zyn! Om nu van duizend verftandige , wel uitgekozene, voorzigtige, zegsmanieren in het zelve niet te fpreken, die ons den bedagtzamen zoo wel als yverigen geloofsheld in derzei ver opftellers doen kennen ! Het befluit derhalven van alles, wat hier omtrent gezegt is, komt daar op uit „ de Hei„ delbergfche Catechismus is , over 't geheel, „ alleszins onberispelyk in duizend op- „ zigten, voortrefFelyk en 't is van het ,, uiterst aanbelang, hem , in onze Kerke, ,, zorgvuldig en ernftig te bewaren en in ags> tinge te houden." TOEPASSING. IV. Zoo hebben wy dit ftuk op eene voldoen- ^ de wyze gezogt te behandelen, en leugen van waarheid te onderfcheiden! Nu moeten wy overgaan tot de laatfte vrage, die de toepasfing van het verhandelde moet uitmaken , te weten of- en op welk eene wyze de Ca- te-  2 TI M. Ii lil ' 125 ' techismus in de Hervormde Kerk gevolgt, en by' zonder van de Leeraars gepredikt, en van de ge- meentens moet gehoort en gebruikt worden en welke voordeelen daar van in het midden onzer Is wagten zyn? laten onze beftienngen, en uwe aandagt, hier ernftig en hartelyk wezen ! laat ons hier niet alleen hooren, en toejtemmen, maar hooren, en doen! A. Buiten allen twyfel is het onzer aller pligts Leeraars en Ledematen , om onzen Catechismus eenparig te volgen. Al wat hier van het billyk gezag en de verbindende kragt van een geloofsformulier in onze vorige Leerrede is gezegt, is tocpasfelyk op dat voortreffelyk opftel, nu het bewezen is, dat hec alle hoedanigheden bezit van een regt voorbeeld der gezonde woorden. Zoo moeten wy dan, myne Medebroeders! gelyk onze Kerk ons te regt gebied , den Catechismus in waarde houden! nooit moeten wy er de verraders, de veragters, de vervalfchers van worden! nimmer ons vermengen met hun , die hier. naar verandering ftaan! wy hebben den Catechismus, in gemoede, getekent, wy moeten hem dan getrouw blyven. Dat wy om geene rede de verklaringen van dat voorbeeld, dat op het - woord van God zelve gebouwt is, verdraayen; en het geheel iets anders doen zeggen, als  ï2ö II. LEERREDE ove& als het waarlyk van meening is! dat vieze keurigheid ,ydele gemaaktheid,opgeblazene waanwysheid, noch trotze roemzugt ons immer vervoeren, om het in kleinagting te brengen! en worden er pogingen gedaan, binnen ejn buiten onze Kerk, om dit voorbeeld der Euan geHe leere deszelfs aanzien te beneemen, en buiten gebruik te brengen ;' ftaan wy ze, wel befcheiden, maar ook rustig en ernftig tegen; en verdedigen wy dat formulier, waar van ons ambt ons voorftanders en befchimpers verklaart ! geven wy hier nimmer toe! verdragen wy liever de hevigfte fpotternyen en lasteringen der vyanden, als dat wy der waarheid en goede orde, en de rust en het belang der Kerke, zouden ontrouw worden! En gy, leden der gemeente ! agt den Catechismus hoog! deelt niet in het geroep van die ligtzinnige en onvaste menfchen, die hem ter Kerke Willen uitgebannen hebben! maar volgt den goeden leidsman, die u langs de veilige paden der waarheid voert, en weest zyne ftandvastige vrienden en aanhangers tegen allen , die er u van zouden aftrekken 1 B. Maar in 't byzonder, laat de openlyke prediking deszelfs ons alle,n, Leeraars en Ledematen , aangenaam en belangryk zyn! Is die niet nodig en billyk ? zekerlyk! M. H.!  2 TIM. L 13. tt} H.! — moest Timotheus volgens het voorbeeld, dat Paulus hem aanprees, zyne openlyke bediening en prediking inrigten , de Leeraars in de Christen Kerk moeten het zelfde gebruik van den geloofsregcl maken. Hy word op- geftelt, op dat al de Leeraars in hun onderwys in den Godsdienst zouden overeenftemmen , en waarheid en eendragt bevordert worden: fluit dit niet in, dat zy 'er zig in hunne openlyke behandelingen der waarheden naar fchik- ken ? immers, dan komt het meest te .pas! En hoe nodig is het, de gemeentens naar een' vasten regel de waarheid en den Godsdienst in tefcherpen! — Voor het overige, de Catechismus is zeer wel ter predikinge gefchikt; hy levert overvloedige ftof, en gepaste handleiding, om gelyk zy zelve de waarheden Bybelsch, volledig, duidelyk, in haar verband voorftelt, ook den Leeraar die Schriftuurlyk, bondig, klaar, en wel gefchikt, te doen voordragen ! -— En men zegge niet, „ zoodanig „ geduurig en herhaald Catechismus prediken ,, moet in het einde noodwendig verveelen :" want de omtrek van het werkje, in 52 afdeelingen verdeelt, is groot genoeg om niet te fchielyk het zelfde te hooren; in de meeste plaatzen duurt het veel langer als een jaar, eer men wederom dezelfde ftof hoort voordragen : en ieder, die zig zeiven en zyne onaandagtig- heid  ïa8 II. LEERREDE over' heid en vergeetagtigheid kent, moet immcri belyden , dat hem in zulk een tusfchen tyd dé errinnering van die zelfde waarheid ten hoog. ften nodig geworden is; hoe ras verliezen wy ze toch uit ons geheugen! daar en boven, een waarheidlievend hart hoort gaarne van tyd tot tyd de gronden waar op Zyn hoop rust, de regels, waar naar hy zig bellieren moet, wederom voordragen; dezelfde dingen te vernemen, is hem niet verdrietig, maarzeker. O! de tegenwerping Verraad hier by veelen maaral te zeer den afkeer, dien ze tegen het wezenlyke van den Godsdienst voeden? ja! een •fraaye gefchiedenis, een geleerd gefchilftuk ■ een digtkundig voorftel, dat hooren ze nog al eens gaarne; maar aandrang op geloof en deugd, dat verveelt hen zeer fchielyk! Voor het overige is het de pligt der Leeraren, gelyk wy zien zullen, den Catechismus zoo te prediken, en te herhalen, dat geen verltandig oor, noch Godvrugtig hart immer gegronde rede hebbe om over dorheid en eenzelvigheid teldagen ! Laat dan ons , Leeraren! U, gemeentens! dè prediking van den Catechismus niet verdrieten ! toonen wy , Predikers, door hunnen yver, Toehoorders., door hun vlytig byzyn en gretige aandagt, dat wy er anders over denken : dat wy het geene God éénmaal in zyn woord gefproken heeft , 0 gaar-  2 T I M. I. 13, 125 gaarne uit het voorbeeld deszelfs twee- en meermalen willen hooi en! C. Dan, op dat dit met grond kan aangeprezen, cn met blydfchap betragt worden, laat ons in 't byzonder zien, hoe wy Leeraren , dien de prediking van den Catechismus is opgelegt, dien zoo best zullen behandelen, dat wy op de gefchikste wyze onzen pligt en roeping voldoen , en onze gemeentens ons met het meeste nut en genoegen zullen hoor en ? hier, myne geliefde en geagte Medebroeders! ik verzoek het in alle nederigheid, verleent rhy een weinig uw genegenc aandagtl a. Moeten wy, in onze prediking over dat voorbeeld der gezonde woorden, dien zelfden leertrant, die het zoo uitnemend en voor het onderwys der Christenen gefchikt , doet zyn, niet met toegenegenheid en zorgvuldigheid, in onze verklaringen en uitbreidingen volgen ? zekerlyk! gaarne ftaat gy my dit toe' Wel dan, laat ons, in de eer- fte plaats, onzen Catechismus op eene Sch'iftuurlyke en regtzinnige wyze verklaren, én deszelfs leere bewyzen en aandringen! Laat de H. Schrift., waar op die fteunt, alleen de grondflag zyn van alles, wat wy in onze Catechismus predikatiën voor waarheid houden , en I on-  J3o II. LEERREDE over onzen hoorderen als waarheid aanpryzen! dat onze bepalingen en befchryvingen uit haar getuigenis alleen zyn afgeleid! dat onze bewyzen en redeneeringen op haare leer alleen zyn gebouwt! dat onze verdediging des geloofs alleen met haare wapenen uitgevoert worde! —* Dat nimmer een duistere en fchoolfche redeneertrant, dat nooit dé onverfhanbare bepalingen en onderfcheidingen van eene dorre en vergezogte Redeneer- en Wezenkunde onze voorftellinnen ontfieren, en ons voor onze hoorders nutteloos en verveelend maken! dat wy agter armhartige woordenziftery , en klanken zonder kragt en betekenis, ons nimmer verbergen , en onze onkunde in de taal en den Geest des Bybels, en eene donkere verwardheid en ftyfheid van begrippen verra'den ! dat wy ons zeiven nooit zulke vreemdelingen betoonen in de waare wysbegeerte en menschkunde, dat wy de betoogen en redeneeringen der Filozofie, in haare gewoone omkleedzels, op den CHristelyken leerftoel brengen , om het hoofd onzer gcmeentens warm te maken, en hun hart ledig te laten! Laat ons uit den Bybel fpre- ken ! uit den Bybel onderrigten, en bewyzen, en wederleggen? Staan wy naar eene Schriftuurlyke wyze van foreeken , niet die welke honderden Bybelplaatzen aanhaalt en zonder vcrltand tot verveelens toe op eenhoopt, f *  2 TIM. I. 13, 13r noopt, maar zulk eene, die — een gepast en fierlyk gebruik wcec te maken van de uitdrukkingen der Schriftuurc in haare voorftellingen; en die, als 't op verklaren en ftaven der waarheid aankomt, haar te hulp roept; haar verband en oogmerk, en daaruit haar'zin enmecning, in de byzondere plaatzen die te pas komen , onderzoekt en beredeneert, en zoo haaren hoorderen gelegenheid geeft, om het geene zy zegt na te gaan en 'er van overtuigt te worden, en om teffens verftandig en kundig te worden in het woord van God! Dan bouwen wy op den vciligften grondflag, wy zullen het meeste nut doen, en onze gemeentens zullen vast ftaan in de waarheid, en weten waarom zy geloven ! En dan, prediken wy ook den Catechismus regtzinnig! Dat de ydele nieuwigheden, die men thans zoo gaarne hoort, en waar door wy onze Catechismus zouden verminken en verdraayen, op onze predikftoelen nimmer komen, al moesten wy er te minder roem en toejuiching om ontvangen , en al eens befpotting lyden! verklaren wy, hem predikende, zyne, ennietowse, willekeurig aangenomene , begrippen en gevoelens! vooral, wagten wy ons, om nimmer, by gelegenheid dat wy het voorbeeld der gezonde woorden behandelen, de gezonde woorden zthen te verdonkeren en tegen te fpreken; I 2 en  132 II. LEERREDE over en die in fchyn fraaye en verftandige, ma-af inde daad oppervlakkige, ongegronde, en allerfchadelykfte gevoelens omtrent het wezenlyke van de leer der H. S. en den egten Godsdienst r .die men thans zoo zeer voorftaat, en in onze Kerke wil dringen, te begunstigen en aan te pryzen ! O! verzetten wy ons nimmer tegen God! verloogchenen wy, uit eerzugt en onberadenheid, veel min tegen beter weten, nooit zyn eigen getuigenis, waar mede Hy ons uit den Hemel beweldadigde! — Maar, hooren wy, by ieder leerliuk , wat Hy zegt; en fpreken wy dan, als de woorden van den levendigen God! Dan zullen wy regte Predikers der waarheid wezen, en getrouwe Leidslieden onzer Schapen, die de groote Herder ten eenen dage beloonen zal! Dan zal ons werk ftaande blyven, en wy zeiven zullen behouden worden, als de dag het zal verklaren! b. Verder, laat ons, myne lieve broeders! den Catechismus op eene duidelyke en vitbare wyze prediken! Dat vordert van ons, dac wy door lang uitgefixekte voorftellingen, en eene onnodige op eenftapeling van zaken en bewyzen (waar van toch niet het getal , maar het gewigt,. alleen , iets wezenlyks afdoet) de nodige kortheid niet vergeeten, die ons alleen ten einde toe met graagte doet gehoor  2 T I M. I. 13. Ï33 .boort worden! Dat eischt, dat wy al den fchitterenden maar ydelen waan van wysgeeri- > ge en Godgeleerde kunsttermen, bepalingen, en onderfcbeidingen, die men meest al in de ftelzels vind, te huis laten, en er onze Leerredenen niet door verbasteren , en vrugteloos maken! Dat verbied ons, om den naam te hebben van fïerlyke Predikers, het valfche fraaye en een winderigen ftyl in onze redenen in te voeren, en ons zeiven onverftaanbaar te maken! -— O! hy, die de menfchen kent, hy weet hoe onkundig en onvatbaar de meeste hoorders zyn, hoe veel er nodig is, om hunne aandagt levendig te houden, om hun iets duidelyk te doen bezeffen ! en egter , hoe veel is er aangelegen , dat zy het in het Godsdienstige doen! hunne zaligheid is er aan verbonden ; en ons, zal het van onze handen ge- eischt worden ? moeten wy ons dan niet op een klaare en duidelyke wyze van voorftei toeleggen, en die taal, dien leertrant, die wyze van onderrigten en overtuigen aanneemen en volgen, die voor onze hoorders de nuttigde en meest gepaste is ? ik weet het, on- verftaanbaar te zyn , heet dikwerf by het onkundig volk, verftandig te zyn ; maar zou men om dit verderfelyk denkbeeld, en een' vallenen roem daar op. (leunende (die ons in de daad by alle weidenkenden zou vcragtelyk I 3 Bgf  134 II. LEERREDE over maken) zyn eigen' waare eer , en het heil zy- ner Schapen, wagen en verwaarlozen ? ftaan wy, o! ftaan wy dan naar eene edele eenvouwigheid, die het meest en best onderwyst en overtuigt, waar in ons de grootfte en beste mannen, en Jezus zelf, de Leeraar uit duizend, zulke uitnemende voorgangers waren! c. Nog eens,, leneerftigen wyons, om in dit werk volledig te zyn! Laat ons beiden, met denzelven nadruk, geloof en liefde prediken! lopen wy over geene waarheid, noch eenigen pligt, los en oppervlakkig heen! ontwyken wy vooral, door geene kunsten , de duidelyke en nodige voorftelling van die ftukken, die het karakterizeerende van het Christendom , en van onze Hervormde Kerke, uitmaken ! o! fchoon dit gebrek meer en meer mogt ingang vinden, tot fchade van den Godsdienst en de harten der menfchen, wagten wy er ons voor! fchamen wy ons het Euangelie van Christus niet! Al weten wy, dat fom- mige hoorders, die zig den naam van wysgeeren en lieden van fmaak geven, ons belag- chen , als wy op de leere der voldoening der vrye genade —onzer diepe verdorvenheid— onzer eenige geregtigheid in de verdienften van Jezus, aandringen, en toonen, daar voor yverig te zyn — werpen wy onze vrymoe- dig-  2 TIM. I. 13. I35r dighei&dan niet weg, maar zyn wy getrouw, ftaan wy voor de waarheid, voor alle derzelver uitfpraken, en prediken wy, ook uit den Catechismus , onbedeesd, het kruis van Chris- fus! Dan zal Jezus, onze Meester, onze trouwe goedkeuren, en ons voor zynen Vader en zyne heilige Engelen als zyne waardige gezanten belyden en eeren ! d. Ten vierden, laat ons, in het prediken uit dit voorbeeld, bondig, verftandigj, en geregeld te werk gaan ! •— Schuiven wy. hier het onwaardig bedryf; om in 't eerst van onzen dienst , de Catechismus predikatiën , met grooten haast, zonder genoegzame oplettendheid en nagedagte, zonder ons opftel behoorlyk te toetzen, te verbeteren, en in orde te fchikken, famen te flansfen uit een menigte . uitleggers van dit werkje, die verre zyn van allen even oordeelkundig en goed te wezen — en dan, in 't vervolg, blyde dat dit werk is afgedaan, ons zelden of nooit de moeite te geven, om onze vorige opftellen ander- en meermalen met de nodige aandagt en ernst te herzien en te volmaken, maar uit gemak en ledigheid by het eerfte en oude te blyven, en die zoutelooze kost, altoos even onfmakelyk en kragteloos, onze gemeentens by aanhoudendheid voor te disfehen — een misbruik, waar I 4 door  136 H. LEERREDE over door het Catechismus prediken mógelyk wei verreis, van over het algemeen, de nodige volkomenheid in onze Kerke bereikt te hebben , en deszelfs billyke agting by veelen mist — doen wy anders! zyn wy, by het vervaardigen onzer Leerredenen over dit werkje, vooral by het herzien van die ftoffen , oplettend, naauwkeurig, doordenkend, alles wikkende en wegende, en aan de H. S. beproevende ! geven wy ons geen rust, voor dat onze befchryvingen egt, onze bewyzen bondig, en wel uitgekozen, onze behandeling oordeelkundig en kragtig zy; op dat wy de taal van orde en wysheid ipreeken, en de waarheid, die wy moeten kenbaar maken en verdedigen, niet ontfieren en verzwakken ! ■— Zyn wy, wel toegevende Regters over het werk eenes anderen , maar allerftrengfte Beoordeelaars van ons eigen werk! en dan, komen wy op de leerftoelen, met zaken, die gewigtig zyn, die te pas komen, die afdoen en met een1 leer. trant enfehikking, die natuurlyk en wel gekozen is, die het best overtuigt, en den fchakel en het verband der waarheden doet kennen : op dat het gebouw, dat wy op Christus den uiterften hoekfteen ftigten, hegt enfterk, en tegen alle plas regenen, ftormwinden, en watervloeden van tegenfpraak en fpotterny volkomen beftand moge zyn! Voor het * ove-  2 TIM. ï. 13. 137 overige, hier is de wysheid, te weten, wat telkens en by verwisfeling tot zyn hoofd-onderwerp te kiezen, wat meest en best uit te breiden en aan te dringen, naar den tyd dien men beleeft, de gemeente , die men bedient, en derzelver kunde , fmaak , gevoelens, en waar belang! Hier is hctverftand, ieder zyn befcheiden deel te geven , en allen alles te worden! Gelukkig, hy, die hier een goede leidsman is, en zelve te midden van de paden des regts wandelt! e. Voorts , myne waarde en geagte Ambtgenoten in het werk der Hee- . ren! dat ik er dit nog moge byvoegen laat ons den ontvangen gelocfsregel op- eene levendige en hartelyke wyze verklaren en nuttig maken!— Dat is immers ten hoogftcn nodig! jaarlyks word hy gepredikt, en ten zy de kunst om tc behagen en te roeren, ten zy de nodige verwisfeling in onzen ftyl en voordragt, moet het zelfde geduürig te hooren onzen gemeentens noodwendig verveelen. Hier moeten wy ons dan bevlytigen, om zoo levendig, zoo aanjdocnlyk te fpreken , dat men onze redenen niet moede word, maar telkens met vernieuwde graagte hoort. Dat niemand onzer egter dwaas genoeg zy om zig te verbeelden, dat gemaakte hoogdravenheid en gezogte netheid, I 5 dat  133 II. LEERREDE over dat winderige en digtkundige trekken, dat op- * gefraukteaartigheden, de waare welfpreekendheid uitmaken ! hy zou zig deeriyk bedriegen, en befpottelyk maken byalJen, die een goed* gehoor bezitten! Maar, fhan wy naar zulk een' fpreektrant, die toont, dat wy zelve voelen , wat wy zeggen; dat wy met ons onderwerp (niet met ons zeiyen} ten eenemaal zyn ingenomen, dat de waarheid , in haar verhevenheid en gewigt, ons bezielt, en dat wy branden van yver om onze hoorders gelukkig temaken! — Dan zal onze ftyl van zelve behagen en treffen , wy zullen nooit tweemaal het zelfde behoeven te zeggen, wy zullen nieuwe zaken en woorden genoeg omtrent het eigen' onderwerp , kunnen vinden , zoo dat wy nimmer door een' oplettenden met verdriet gehoort worden : wy zullen veel eer de aandagt opwekken, de harten roeren, den lust tot onzen dienst vergrooten; en dit ons fiëraad za! ons een zeer gepast werktuig worden, om waarlyk nut te doen, en ingangte vinden. Zoo dan, onze voordrage zy deftig; de befchryvingen, die wy van Godsdienstige onderwerpen doen, eerwaardig en verheven; de toon der bewyzen, die wy aan-' voeren, mannelyk en leerzaam; vooral, de taal der vermaningen en opwekkingen, die wy aandringen, zy kragtig , hartroerend, over- tui-  2 TI Mi' I. 13. 139 tuigend, teder, en onweéïftaanbaar ƒ— Dan zal men ons met genoegen hooren , het Catechismus prediken zal deszelfs verloren' agting herwinnen, en met graagte bygewoont worden, en wy zullen gelegenheid hebben, om voor waarheid en Godzaligheid gelukkig te arbeiden! —■ •— Zoo , myne geliefde Broeders! zien wy den weg-tso^goede! wekken wy nu onzen yver op, om dien-met meer oplettendheid en lust te bewandelen! zyn wy doof voor de Item van vooroordeel, gemak, gewoonte, en luie vadzigheid ! hooren wy alleen, wat onze pligt, wat ons werk, wat de eer van den Godsdienst, het belang onzer Schapen, én de dag die ons rekenfehap van ons doen zal afvorderen r ons op dit ftuk béveelen; en gehoorzamen wy derzelver billyke roeping! —- Dan zullen wy dit ons werk hccrlyk maken, en 'er zal loon naar arbeid wezen ! (*) / ' D. Maar (*) De Lezer ziet, ik fpreek hier, naai het hoofdoogmerk myncr Leerrede, alleen van de prediking van den Heidelbergfchcn Catechismus daar ik ze deed , ter voorbereiding tot dezelve, was het de plaats aiet, om'ray in te laten over het Catechizeer gebruik van dat werkje; zoo als het in Kerken en fehoolen daar toe en ook als een hand boek voor de eerst beginnende jeugd, gebezigc word.  m H. LEERREDE over D. Maar ook u, Beminde Leden der Christelyke gemeente! moet ik heden aanfpreeken. Ik moet u doen zien , hoe gy verpligt zyt, de prediking van den Catechismus by te woo- nen, en 'er een nuttig gebruik van te maken. Weestzoo goed, om my uwe oplettendheid ook eenige oogenblikken te vergunnen! a. Voor eerst, verfchynt met toegenege- ne gezetheid onder deszelfs gehoor agt den Catechismus dierbaar, gelyk Hy waarlyk voortreffelyk is! dankt God, dat gy zulk een fchoon en zuiver voorbeeld der gezonde woorden in uwe Kerke hebt! Zyt verblyd, dat er gelegenheid voor u is , opeöïyk uit het zelve, naar den woorde Gods, geleert cn geftigt te worden! laat het u niet lastig zyn, deszelfs prediking geduurig by te woonen! wagt u voor die fchantfelyke viesheid, die in den grond meest al een teken is van ongevoelige ongodsdienstigheid, om kwans wys niet als over den Bybel zelf te willen hooren prediken! Vervult gy, wyzer zynde, de ' edele en billyke oogmerken van dit opftel, zoo ver het in onze Kerke ter openlyke behandeling gebruikt word, door naarftig opkomen! b. Maar ten tweeden, zyt daar aandag. tig en oplettend' Anders kan het u niet  2 TIM. I. 13. 14Ï ü niet baten. En, Je zaak eischt het. De Catechismus vervat het merg en de ziel van het Euangelie , en fpreekt de taal van Gods eigen getuigenis. Hoort dan naarftig toe. Verbant alle ongepaste en afzwervende gedagten uit uwe harten! en tragt de voorftelling van waarheid en pligt, in derzelver waar licht, te vatten ; de kragt der gronden, die men u voor beiden opgeeft, te voelen; de heerlykheid en fchoonheid der Eüangelieleere te kennen; de billykheid en' verhevenheid der Christelyke deugd te bezeffen; en uwe begrippen van de gezonde woorden , naar dat voorbeeld, zuiver , edel, waardig, wel aaneenhangend, en zeker te maken! c. In de derde plaats, hoort met indruk en belangneming! Myne vrien¬ den! de Catechismus vertoont ons zaken, waar by ons eeuwig heil ftaat of valt; den eenigen weg om hier en hier namaaïs gelukkig te zyn , volgens het onfeilbaar getuigenis van HEM, die ons alleen behouden en verderven kan. ■ Hoe vereischt dit in onze harten ernftige zorgvuldigheid , om ons door dat getuigenis te laten raden enbeftieren! om door.deszelfs leer en onderrigting wys gemaakt, door zyn bellraffingen verootmoedigt, door zyn vermaningen verbetert, door zyn aanbiedingen-vertroost,  142 II. LEERREDE over troost, door zyn heil goederen ryk in God, door zyn belofte verblyd en gefterkt te worden! Hoe moet gy dan zorgen, om door zondige ongevoeligheid en losheid des harten uw oordeel niet te verzwaren, en uw heil te verwaarloozen, als gy dat getuigenis, volgens deszelfs egt en zuiver voorbeeld, hoort voordragen ! Hoe moet u het Goddelyk voor- ftel, waar uit dat ons leert fpreeken, treffen en aandoen! Gewaagt dan de Catechismus van onze ellende, word die ons uit denzelven voorgehouden, ach! dat gy ze voelt, levendig en met innige droefheid voelt, en naar verlosfing uitziet! —■ Spreekt men de troost, lyke ivoorden des Euangeliums uit denzelven tot arme zondaren, dat zy een balzem voor uwe ziele zyn! —■ Spoort men u, daar uit aan tot heiligheid en dankbare Godzaligheid, ach ! dat gy die verkiest! Leert men u, met denzelven, hoe gy bidden moet; dat het uwe lust en uw toevlugt zy! — Zoo moet gy hooren, en ter harte nemen; de gezonde woorden moeten u aangenaam en dierbaar wezen, en het voorfchrift dat hen vervat even welkom voor u, als een heilzaam geneesmiddel gelieft is by een' kranken lyder, die in gevaar is van zyn leven! d. Ten  2 TIM. I. 13. 143 d. Ten vierden, hoort den Catechismus, al biddende! Zonder Gods hulp, zonder dat Hy uwe harten opene, kan hy u, even weinig als deszelfs grondflag , het woord, nuttig wezen ; maar blyft u een verzegeld boek, en deszelfs prediking u bedekt, en een reuke 'des doods. O ! myne vrienden ! fmeekt dan den Vader der lichten om zyn invloed en onderwys, u ten goede! roept, als gy den Catechismus hoort prediken , roept ernftig tot Hem, „ Heere! ontdek onze oogen, op dat wy, uit deze Leerrede, naar dat voorbeeld, de wonderen van uw getuigenis „ aanfehouwen! — Neig ons hart tot uwe wegen! Geef ons den zin en weten- fchap! Maak onze voctftappen vast in „ uw woord! —• Schenk ons den geest des ,, geloofs! Heilig ons in uwe waarheid! ,, Vereenig onze harten met uwe vreeze!" — Dat bidden zal God hooren, en Uy zal de begeerte uwer ziele geven, Zyn naam tot eer, en U tot Zaligheid ! O! een biddend hooren is zulk een nuttig hooren! het wekt zoo zeer de aandagt op! het maakt het hart zoo bewogen ! het doet de waarheid zoo veel ingang vinden! het verfchaft menigmaal zulk eenryken zegen! — Wel dan, T.! het gebed verzelle u tem* pelwaards,en zy daar uw ftil bedryf: en weet dan, die zockt,die zalvinden,dic bid,die zal ontvangen! e. Ein-  144 II. LEERREDE over e. Eindelyk, doet vervolgens voordeel met het gehoorde! Herdenkt het aan- dagtigin het eenzame, en bewaart die woorden in uw hart. Tragt uwe Godsdienstige kundigheden jn orde te fchikken, te zuiveren, en te volmaken! beproeft alle dingen aan den woorde Gods, en word daar door vast in den gelove! wast op in de kennis en de genade van onzen Heere Jezus Christus! word by iedere Leerrede over den Catechismus kundiger, wyzer, beter, geloviger, Godvrugtiger! Uw' overtuiging van de waarheid zy mannelyk, welgegrond en onwrikbaar ! Uw geloof aan de waarheid zy levendig, hartelyk, Christelyk! Uw leven naar de waarheid zy gezet , ftandvastig , volkomen! Inzonderheid, M. W. H.! rust niet, rust voor alle dingert niet , voor dat gy de kragt der waarheid aan uwe harten hebt ondervonden; Voor dat Christus, de ziel der waarheid, uw ■.deel en Zaligheid' is; voor dat zyne verdienden uwe geregtigheid voor God, en zyne lesfen uwe vermakingen en betragtingen zyn! — Zondaar! dit beveel ik u by aanvang op 't ernftigst aan! uwe behoudenis hangt er ecniglyk van af: en buiten dit hebt gy niets aan de grootfte kennis, aan de levcndigfte overtuü ging van de waarheid! wat zeg ik? zy zou u, als den wil des Heeren wetende, maar niet  2 TIM. L 13. 145- gedaan hebbende, dubbelde flagen doen ontvangen ! Christen! daar toe roep ik u, uit naam van uwen God, by voortgang op het nadrukkclykst! O! laat in de waarheid Jezus uw AL, en Hem te leven, uw lust zyn ! Dan zult gy tonnen, door de waarheid bezielt te wezen, en den geest der waarheid tot een inwooner in uwe harten te hebben! E. Zoo doende, dit was het laatfte dat wc nog moesten befchouwen, zoo doende is er uit het predikgebruik van den Catechismus, voor Leeraar en gemeente, in onze Kerk, nog wat goeds te wagten! Wy, myne lieve Medebroeders! zouden opdien goeden grondilag, die in den Eeuwigen Rotsfteen, Gods eigen woord, Zyne fterkte vind, veilig en gelukkig bouwen ! met vereenigde handen , zouden wy ieder den muur van Zion toemuuren, en fterken ! eenparig , zouden wy, ieder met het beste fchild en wapen voorzien, de vyanden kunnen afwceren, die der Kerke gram zyn. Duidelyk en gelukkig, zouden wy den fcbyn van het wezen , de waarheid van den leugen , kunnen toetzen, en anderen die zelfde proef leeren! wy zagen onze gemeentens vereenigt in het zuiver geloof, en tocneemende in de kennisfc der waarheid! wy hoorden van geen twist en fcheuring onder ons, noch in de Kerke Gods! K vre-  U6 II. LEERREDE over vrede en liefde waren onze fferkte en onze Geraden; en onze vereenigde invloed was, onder Gods zegen , onweêrftaanbaar ! :— Gy , tnyne waarde Christenen! ontvingt geduurig de zuivere melk der waarheid, het best en gezondst voedzel voor uwe zielen; of ook wel die vaste fpyzej die den volwasfenen zoo veeie kragten geeft; ieder naar uw' onderfcheiden toeftand! gy kreegt den fmaak der zuivere, bondige , heilryke Euangelieleer ongemerkt weg; en wierdt behoed voor al het fchitterende, maar kragtelooze, dat men u buiten de waarheid aanbied! gy zaagt u geduurig vorderen in de wyshêid die van boven is! iedere prediking van den Catechismus ontftak een nieuw licht in u verftand, een nieuwen en fterker gloed van geloof en deugd, in uwe harten! men zou u, men zou ide geheele gemeente, te vergeefsch aanvallen! vsrgeefsch zou de Vader der leugenen de kudde van Jezus zoeken te overweldigen, door Zyne aanhangelingen, ongeloof en lastering; deKerkftond vast, als een rots in Zee, tegen de woedend- fte golven van dwaling en fpotterny! En wy allen, Leeraars en gemeentens, gingen , hand aan hand, den regten weg ten hemel op. De Jeugenpaden mydende, zouden wy ons in 't einde , in ons geloof niet bedrogen vinden ! neen! dan kwamen wy, zeker en vrolyk, voor de  2 TIM. I. 13. i47 de poort des hemels. Daar nam het geloof een blymoedig affcheid van ons: daar geleidde ons het aanfchouwen, het genieten zelve, tot de uitnemendfte Zaligheden! •— De deure des Hemels ging voor ons open een eeuwig licht bellraalde on,s , en wy waren in het gewest, daar geen nacht is ! Daar zou geen voorbeeld ons meer nodig wezen. Daar leert de oorfprongkelyke waarheid zelve, en fchittert, met de luisterrykfte ftralen. Daar is onkunde en al wat ten deele is onbekend! — Daar word, in haar licht, het licht gezien! — Amen.!  ERRATA. Pag. 9 ond. reg, (iaat, geduurig moet weg io reg. 2. . genwedighcid lees ,' gemot' digd'ieid ■ 19 reg. ond.9 Nazareërs, lees, NazireSh ■ 40 reg. ond. 3.—— regsmankr lees, zegsmanier 51 reg. ond. 8 dan — lees, van 53 reg. 2. , klaartfle, —: lees, klaarfte 13 ■ ■ met lees, niet 64 reg. ond.2 ambst lees, ambts ■ 76 reg. ond. 10 zelve lees, zehen • 77 reê"- I5- befchuldigingen , lees, 6e- fchuldigende 79 reg. 3. . oorfprongh lees, oorfprongk 80 reg. 10. en die lees, en 90 reg. 4. . . voor voor -— lees, voor 94 reg- li- vervas lees, vervat —7- 126 reg. 11. befchimpers, lees , befcher- mers, 135 reg. 11. 1 fchuiven, lees, fchuwen. . 9 ond. reg. (iaat, geduurig moet weg