ANTI - en -ANA. Vervat in een BRIEF van PROVISIONEELE DANK ZEGGING, aan den Heer BIOGRAPHUS HONORARIUS Te ROTTERDAM. geschreeven door den NEEF, van den Vroomen, Eerzaamen en Geleerden LUTHERSCHEN KOSTER, IN 'sGRAVENHAGE. TcAMSTELDAM, Bij MATTHIJS SCHALEKAMP. M Ö C C L X X X I.   M Y N HEER! Het is mij volftrekt ondoenlijk U het genoegen , met levendige en lprekcinde kleuren , naar waarde te Ichilderen, 't geen mij Uw bij uititek geeftig, naar de geftrenge regelen der waarheid, en naar de zachte wetten der Zedenleer opgefteid en deftig uitgedost Avertisfement, dat ik op den 6den van Mei inde Couranten moest lezen, veroorzaakc heeft» Van blijdfchap bijnaa buiten mij zelve, riep ik als in eene vervoering van vreugde uit: tLtri' delijk! Eindelijk! leest men dan eens weder, een fchrander , geleerd , {lichtelijk , leerrijk en verheven , Avertisfement, in dat gedeelte van de Courant , V welk voornamelijk voor de Heer en Makelaars, en voor de geleerde Waereld beftemd is ! — En welk Menfchenvriend zal en moet zich niet verblijden, wanneer hij gewaar wordt, dat de rechtmatige eigenaars van zekere voorrechren, in het gerust bezit van dezelve fchandelijk geiloord, en uit hunne huizen verjaagd geweest zijnde, weder tot het genot hunner Privilegiën , en tot de A b*  bezitting hunner wooningen geraaken? Leert ons niet de ondervinding, zedert eenigen tijd herwaards, —— ik zeg het openlijk, en fchaame mij 'er over, in den naam van allen die het zullen goedkeuren, hoe dat gedeelte van de Courant , 't welk alleen voor de Heeren Ministers der Heeren Kooplieden en Geleerden moest openblijven, lang genoeg geheel is ingenomen geweest, door het talloos heir van jiaatkundige Tinnegieters, (het zeer klein getal van goede (laatkundigen niet te naa gefproken,) die over flaatszaaken raaskallen , en over het gedrag van hunnen Souverain, van Vorften en Staatsdienaaren, met brutaliteit tinnegietende, hunne groene,onrijpe, ongezoute en verfchaalde geeftigheden uitventen , en als politifcbe Schoenlappers het volk van Nederland, ook door zotte Avertisfamenten, trachten ten toon te {lellen! — Leert ons niet de ondervinding, dat dit wangedrag van die Bende zelfs zo ver gaat, dat zommige der dienstvaardige en onbaatzuchtige Directeuren van onze Westindifchs Suiker- en Cojfij-Plamagien, (die uit eene aangeboore edelmoedigheid, voor de uitgezochte mondbehoeften, die zij den uitgemergelden Planteren goedgunftiglijk toezenden, nooit meer geld nemen, dan zij op allerlei, door eene, onder hen heerfchende gewoonte, gecanonifeerde wijze,  3 wijze, maar immer krijgen, grijpen en van* gen kunnen,)'er met hunne bekendmaakingen, nauwlijks tusfchen komen , en pas zo veel plaats vinden kunnen, als zij noodig hebben, om aan de hoopende en jammerlijk gefopte Geldfchieteren, de gewigtige , en voor de Directeuren (de ongelukkigen uitgezonderd) ruim zo troostrijke, als voor de geldfchieteren , troostroovend Waarheid bekend te maaken: 'Er zullen dit jaar geene Intresfen betaald worden! — Deeze flaatkundige Rafernij heeft nu reeds langer dan vijf maanden en bijgevolg lang genoeg geduurd en getijrannifeerd, om eindelijk eens wederom op te houden. En Dank! . groote, lange en dikke Dank! zy U daarom gezegd, Heer Biographus, dat gij door middel van Uw overheerlijk Avertisfement , het heldhaftig begin gemaakt , den hollenden politifchen Schoenlapperen het eerfte jlruikelblok voor de voeten geworpen hebt, en met het tweefnijdend zwaan van Uwe kostelijke Biographie, die niets dan moed en wraak ademt, gelijk een tweede Roeland of Don Quichot , ridderlijker Memorie ! in de gelederen der flaatkundige Highwaijmen gedrongen zijt, en onder hen, eene ten vollen verdiende eereplaats hebt ingenomen! Dit kloekmoedig gedrag, zal en moet U, uwen KindeA z ren9  «• 4 * re« en Kindskinderen (a), tot een onfterffelijken roem verflrekken, die groeijen en bloeijen zal,gelijk ——1 de (iokviscb in Noorwegen* Van U geldt, 't geen Virgilius zegt: Semper bonos, Nomenque tuum, laudesqu: manebunt. lo ! triumphe ! Io ! Wildet Gij mij Uwe poëetifche Rofïnante leenen, en wist ik, dat mij dat dartele beestje niet tot een zandruiter maaken zou, zo wilde ik haar wel eens beklimmen, om de latijnfche woorden van Virgilius , den onvertaaiden Lezeren — te paard te vertolken , ter. (aj Uwe overige waardige Familie, waarvoor ik alle achting heb , zal het, zo als ik vertrouw, niet als een blijk van eene nijdige gierigheid, die inij in 't geheel niet bezielt, aanmerken, dat ik haar aan den roem, dien Gij door deeze Kampvechterij behaalt, niet heb en niet zal doen deel nemen. Die roem zij en blijve dus, een eigendom alleen van U, en van Uwe Kinderen en Kindskinderen! (£) Ik bekenne het, maar in 't geheel niet tot mijne fchande dat de uitdrukking , onvsrtaalden Lezeren, tot de verklikkende mogelijke Misflagtn behoort, welker verbetering , ons zomtijds veel moeite en nog meer geduld veroorzaakt. Maar hoe grof ook die misflag zijn moge , zo wordt hij nogthans daardoor, mijns bedunkens ten vollen goed gema»kt, dat ik bij het begaan van  * 5 * wijl ik bij mangel van uwe uitmuntende bekwaam- van denzelven , gelijk Leibnitz -en Wolff, bij het opflellen hunner fchriften ("zie Uwe Biograpbie pag. 147, 148.) nog wel de helft meer gedacht dan gefchreeven beb, en daardoor eenigzins duifier ben geworden. Gij zelve , Mijn Heer ! hebt deezen charafterifliken inisflag ook begaan en wel pag. 64. reg. 9, Wel is waar, gij hebt den onvertaaiden Lezer op pag. 186. onder de drukfeilen geplaatst. Maar dat zijn loopjes , en die gelden niet. Wanneer een Schrijver in zijn Manufcript, ontaalkundige Lezer heeft, dan zal de zetter in de drukkerij daar voor nooit noch nooit, onvertaalde Lezer zetten. Laaten wij eikanderen niets wijs maaken ! — Ontaalkundige Lezers zijn pag. 186. verbeteringen of CorreBuuren ! en onvertaalde Lezers zijn pag. 64. geene drukfouten, maar hebben in Uw Manufcript ge» ftaan! Ik wou mijn Oom in den Haag wel eens gezien hebben , toen hij den onvertaaiden Lezer het eerst onder zijn oog kreeg ! Hij zal vast gemeesmuild en zo niet gezegd, ten minden gedacht hebben: Ecceiterum Crispinus ! daar is Krispijn al weêr in levensgroote , en de Verbetering op pag. 185. zal hem zeker verblijd hebben. Want zij is een teeken, dat hij 'er toch ten min. fte Frees in gebragt heeft, en op de Vrees volgt zoratijJs Oplettenheid en Verbetering. — Deeza duiffcre Note, zal eene zijlingfche opheldering verkrijgen , door de Note, welke men pag. 72-79. in den Bundel van brieven vindt, die Mijn Oom, aan den Heer ProfF. P. Hofstede 1779. heeft gefchreeven. Ik neem aan, nog een dozijn van zulke kritifebe Taalfouten , al zijn zij zo A 3 grof  4* 6 kwaamheid in het rijden op dit diertje (e)y en bij gebrek van uw poëetLch beestje , het Vaars nu te voet dus vertaale: Uwe Vermaardheid zal, als die van Hekostuatus , den roest der tijden ver duur en \ Hop Sa Sa! Biographie pag. 103. Ik zoude onredelijk handelen, zo ik niet geloofde, dat Gij redenen hebt, om te denken, en U hartelijk te verblijden, dat gij door uwe heldendaad , een geheel bijzonder Soort van foem, bij een geheel bijzonder foort van Menfchen behaald , en daardoor eenen berg 1 van grof niet, uit de Biograpbie bijëentezaamelen , zo dra ik eens lust heb , een lastig en verveelend Werk ineer dan dit te doen. (e) Ik verklaar als een eerlijk Man, dat ik Uwe Vaartjes die aan het (lot van elk hoofdftuk pronken, niet doorgelezen heb. Ik heb 'er flechts hier en daar een oog in ge • flagen en begreepen, dat zij voor mij als geen Poëet zijnde , veel te verheven waren. Maar een kenner van de Rijmelarij heeft ze gelezen en beftudeerd, en die zegt, dat de ryke Poëet N. N. omtrent Uw weergaé is, en dat van U eens zal gezegd worden, 't geen Juvehalis van den welbemiddelden Poëet Lucanus , in eene van zijne SatijrenfiV. weet niet juist in welke,zegt: Contentus Fatna. jaceat Lucanus in hortis. Marmovtis. ■ Uw graf, zal eerlang eens, met Distelen en Brandnetelen, beplant worden.  7 van Eere beklommen hebt, zo hoog, dat hij alleen met den hoogden berg in het geheele Westland , dien meene ik, waardoor het beroemd Stalduinen in de Geograpbie zo ten uitterften merkwaardig wordt, kan vergeleeken worden. Neen! ik geloof het zeer gaarne, dat Gij redenen hebt, om U deswegen te verheugen , en ik twijffele niet, of gij zult, van de echte en regte Jan Vlegelfobe Familie (//), welker Menig eenvoudig Lezer zoude gevaar kunnen loopen, te denken, dat de Heer Biographus, een Lid van deeze familie is, wanneer hij pag. 38. leest, dat de Heer Biographus met ronde Woorden zegt, O^E-FlegeliaanJche Familie. Maar! deeze Lezer gelieve te weten, dit zulk eene manier van fprekea, flegts eens redekundige Fi. guur is, die alleen uit onkunde of uit chicane, kan misbruikt worden. Neen! de Heer Biographus behoort niet tot deeze Familie! Hij is flegts een vertrouwd Boezemvriend van dit groote huis, dit uit eene menigte van kleine en laage Menfchen beftaat. Want , wie anders dan een vertrouwd Boezemvriend, zou den hagchelijken, moeijelijken , en zo veel geduld vorderenden arbeid op zich nemen, om deeze Biographie op te (Tellen? Wie anders dan hij, die door den band van hartelijke Vriendfchap aan dezelve verknocht is, zoude de moeite op aich nemen , om tie verouderde, bevlekte en door den fchietworm half opgegeete papierbrokken en gefachtregisters te doorfnuffelen, om 'er eene Biographie uit fa. menteflanfen? Wie anders dan dePiLADESvandee- A 4 "  8 ■# ker naam gij in uwe uitmuntende Biographie vereeuwigd hebt, door een flaatelijk gezand; fchap begroet, en zo bewierookt worden, dat gij, in de duizeling en in de katzwijm van uwe verhitteen benevelde eigenliefde, zult gevaar loopen te denken , dat de Florentijner Lamius , dien de Heer Profesfor P. Hofstede, in zijne Voorrede voor bet tweede gedeelte zijner O J Kerkzaaren, ten bewijze, dat Hij zich zijner mogelijken Misflagen bewust is , tot een bl jkvan zijne nederigheid, en tot zijn troost pag. 10. aanhaalt, ( deezen vermaarden Stalduinfcben Berg van Eere, en liet de beesten, die van zijn bevel afhangen , een vervaarlijk gehuil,en een verfchrikkelijk gejank maaken. Allernaast hem, flond de beroemdmaakende Man, met een groot papier in zijne eene hand, dat juist elf en zeven acbtjie vel groot was, en waarop met groote Uncial letterende woorden: BIOGRAPHUS, gefchreeven waren, (zoo ik mij in den droom niet bedrogen heb, zag ik ook op dat papier , hoewel met zeer kleine letters, de woorden gefchree. ven : Vroom, Eerzaam, Koster, Neef, Oom, Brief, de rest kon ik niet duidelijk zien, en wie ziet in een droom duidelijk ?) Met de andere hand, wees hij op de blaffende en jankende Schepzeltjes en zeide: dat zijn de Trompet ter s, die den roem, welke ik door mijne Biographie behaald heb, zullen uitblaffen, dat bet in hetgeheele Westland,^ö« Stalduinen af, tot aan den Hoek van Holland toe, van daar tot in afftand van wel een half uur , neen , laat ik mij niet vercijfferen , zo alt onze Heer Biographus doet pag, 158. reg. 23. vergeleeken met de Verbeteringen (niet drukfei. /*«)pag. 186- — van wel drie Quartieruur heidens, met mijne eige oogen gezien heb. De Heer Koddebeijer, ;s de Gouverneur van de konijnen, en de Commandant van deezen Eerenberg. — Aantekening voor Lezers, die onkundig in de vermaarde Geleerde Geographie zijn.  in den Haag, tan den Haag over Rotterdam tot in Kralingen, van Kralingem tot in Groningen , en van Groningen tot in het dorp waar de Naamstudenten vergaderen, en waar de waereld eindigt, gehoord zal worden. Een weinig ter zijde ftond Gij, waarde Oom ! maar in eene geheel bijzondere attitude of houding. Met een gebukt hoofd, hieldt Gij met de ééne hand uwen grijzen Combinatie - hoed(dien gij als eene eerwaardige Antiquiteit, van Uwen Overgrootoorn geërfd, en als een heiligdom zorgvuldig bewaard hebt) voor Uwe oqgen, en de andere hand lag op Uwe borst. Met één woord! Gij ftond daar —fans comparaijon ! —— als een oude knol die de kar heeft omgefmeeten. Of Gij u over de beroemd - maakende Biographie, achter uwen hoed fchaamde , dan of Gij openlijk boete deedt, dat gij tegen zommige Recenfenten die aan de Nederlandfche Bibliotheek, geknoeid hebben, de pen hebt opgevat, dat kan ik zo eigenlijk niet zeggen. En misfchien hebt Gij nog eenen anderen Bundel op uwen rug gehad, onder wiens last Gij zo gebukt ftondt, ten minften.dit komt mij allerwaarfchijnelijkst voor.— Nog wat meer ter zijde, en wat laager ftond ik, met mijn brief in de hand. De beroemdmaakend? Man riep mij toe : klim hooger op Jongeling! en flaa hier boven! ik zal u beroemd maa-  4- 16 maaken! -— Maarófo Man, riep dit, met zulk eene trotfche ,door eigenliefde zo vreeslijk uitgezette, en vervaarlijke ftem,dat ik vanfchrik wakker wierd, en merkte dat ik in mijn bed lag. Wat zegt Uw Ed. van deezen Prognoftiken droom , en dus van de eerfte rede, waarop mijn voornemen fteunt ? Uw Ed. heeft ver¬ beeldingskracht, geest en verftand genoeg, om de overige tweeëndertig redenen , zelf te ontdekken , daarom zal ik de achting niet kwetzen , die ik aan Uw Ed. verfchuldigd ben, en het bij deeze ééne zeer voldoende rede laten berusten In hoope van een fpoedig engewenscht antwoord, blijf ik met alle achting enz. Uen 10 van Mei j78 i. Het antwoord op deezen brief luidt als volgt: NEE Fi Word toch niet gek! — Of denktGij misfchien, dat ik het geworden ben! Hebt gij een affchrift van Uwen brief gehouden, zo is het goed, en dan zult gij dit antwoord kunnen verftaan. Maar hebt gij geen copie van Uwen brief, dan kunt gij U maar met dit antwoord ad Vulcamtrn fpoeden! Uwen brief heeft hij reeds. Op Moment. 1. Ik weet van geen Commis/te iets,  «• 1? •# iéts, en kan mijn geld wel beter gebruiken, dan om Voddefchrijvers te falarieeren. Ik heb eenige kritifcbe verknoeide Tbemata, van eenige armzalige Kecenfenten in de Ned. Bibl, gecorrigeert, en hun, volgens mijn ambt, dat ik mij ze!ven gegeven heb, naar verdiende de plak gegeven ; en daarom zou ik beroemd moeten gemaakt worden?En dat wel door een huurling ? Tanti poenitere non emos! Zo zot zal ik niet zijn! Op Moment. 2. Onze knecht Klaas, heeft heden, zo mij gezegd is, aan de meiden in de keuken verteld, dat over de geestige vinding die in het Avertisfement heerscht,in het Kofftjhuis, daar de Aschbeeren, Kruijers, Salade- en Mosfelverkoopjlers vergaderen , helder gelagchen wordt. Op Moment. 3. Suum cuiquel laat aan elk het zijne. Ergo redeat ad fuum quod fuit ante dominum. Jk benijde den eigenaar niet 't geen hem eigendomlijk toekomt. Ik heet, gelijk gij, en elk die mijne brieven gelezen heeft, weet, ik ben Alethophel, en woonde, toen ik die brieven fchrecf, te Orthodoxopel. Om kort te gaan Neefl het aletophelen heeft Hem in 't harnas gejaagd. Ik heb te veel waarheden gefchreeven, aan menfchen, die prijzen om gepreezen te worden! Gij weet immers: veritas odium parit: dat de waarheid niet wil geB zegd  *• i8 •# zegd zijn : dat hij die ze fpreekt, zich een odium implacabile, dat bij zommige menfchen diabolicum wordt, op den hals haalt,en dat die haat, gelijk de >$t >{< Duivel omgaat, en als een briefchende Leeuw de Aletophels tracht te verflinden. Veritas odium parit! De waarheid baart baatl Waarom is dat toch zo waarachtig? Op Moment. 4. Wat praat gij van Verwen en van Schilderijen! NU nifi faces et faxa volant — Spreek van vergif en gal. Op Moment 5. 6. 7. •< > furor arma mini/Ir at! —— Uit de Nijd, uit degramfchap, uit den toorn, uit de woede, hut zich veel begrijpen en verklaaren. Op Moment. 8- Neef.' hebt gij uw neus, of heeft uw neus zijn reuk verlooren! Ik geloof, dat, al wandelde gij te Rotterdam onder de Boompjes, alwaar de Heer Profeffor P. Hofstede , de Heer Predikant Boon , en veele fatzoenelyke Heeren woonen , en 'er wierden eene menigte Pik Teer- en Traantonnen verbrand, waarvan de wind den rook naa u toe woei], gij evenwel niets zoudt ruiken ! Op Moment. 9. Neef! Neef! noli irritare era- brones, nee gregis ducem lacejfere caprum. > Stoor toch geen JVespennest. De Bijen zullen u geen kwaad doen. Oc-  *• 19 Occurare capro {cornu ferit-ille)caiieto! —— Et niger est, bunc tu Romane caveto! En wacht U vacht Wel voor den Zwarten Bok, Want hij [liet lest, twee knoopen van mijn Rok. Ad Moment. 10 Weet gij dan niets beters en verftandigers te doen, dan atbiopent lavare, Boter aan de galg te fmeeren en CJ beroemd te laaten maaken ? Ik geloof Neef, dat gij met open oogen gedroomd hebt. Ik heb nooit van mijn leven in zulk een postuur geftaan. Klim niethoogerop Neef, en laat u niet beroemd maaken ! Ik raade het u! Denk, qui bene latuit bene vixit. In de hoek van den haard zit gy gerust. Moxpluribus. Vaarwel'. Ik ben, enz.VHage 12van Mei 1781. Dat deeze brief van mijn Oom, die zo bont als een ekster is, mij niet zeergefmaakt heeft, behoef ik u niet te bewijzen. Hij zal zeker muizenesten in zijn humeur gehad hebben, toen hij mijn' brief gelezen, en zijn antwoord opgefteld heeft Maar, als de Oom grillen en kwaade buijen heeft, moet dan de Neef altoos naar de pijpen dansfen, die de Oude fpeeit? Kortom! het mag gaan zo als het wil, ik zal het zwaare werk en den lastjgen arbeid op mij nemen , mij beroemd te laaten maaken. Hoewel ik dus in veele ftukken anders denke, dan mijn Oom denkt, zo ben ik het toch daarin met hem eens, dat, om de flegte tijden en de B 2 fchaarsrf  4fc> 20 *§> fchaarsheid van geld, waaraan de Heeren Directeuren , van welken ik te vooren fprak, in 't geheel niet fchuldig zijn, noch Hij den Biographus , noch ik mijnen Beroemdmaaker, falarieeren of betaalen moet. Dan, hetgeen Gij daardoor aan Uwe inkomften verliest, zult Gij weder aan uwe Tijtelen winnen. Gij zult niet alleen blijven 't geen Gij weleer waart,met den geheelen trein van Uwe Tijfels; Neen! Gij zult van nu af het recht hebben, om den ftaart van deeze Uwe Tijtels, met dien van Biographus, en wel bepaaldelijk van BiographusHonorarius, om dat Gij voor Uwe Biographie niet betaald wordt, langer te maaken. Gij zijt dus bijgevolg , van nu af, Biographus Honorarius of een Eer — {h) Levensbeschryver. Maar, om der kortheids wille, zal ik in't vervolg, in plaats van den vollen Tijtel: Biographus Honorarius , flechts de twee letters zetten, waarmede de tijtelwoorden beginnen. Ik geloove, dat Gij met dit teken van erkentelijkheid zeer wel te vrede zult zijn, en ik ben zelfs van oordeel, dat ik U beleedigen zoude, zo (&) Het Woortje : Eer moet nog aangevuld worden. Ik zal den Lezer de Vrijheid niet berooven, om hetzelve naar gemoede te doen , en daarom heb ik plaats opengelaaten.  <|* ii *§► zo ik U geld aanbood; omdat ik overtuigd ben, dat Gij een zeer welbemiddeld man zijt, die aan de gierigheid niet fterven zult. Althans het komt mij zo voor,dat —- zo Gij maar Tij. tels ontfangt» en alles wat maar berucht kan gemaakt worden, inzonderheid u zei¬ ven en Uwe lieve vrienden onder de Heeren Nederlandfcbe Bibliotheekfcbrijvers, ■ door Uw gefchrijf berucht maakt, de wensch Uwer ziele vervuld is, en Gij voor U zei ven niets meer begeert. Het blijkt ook duidelijk en middagklaar , uit Uwen edelmoedigen inval en recht verheven voornemen, door U pag. 11 % te kennen gegeven, dat gij niets anders zoekt, dan : uwen Naasten berucht te maaken, zo gij 'er maar in flaat toe waart. Want gij zegt op de aangehaalde plaats : zo ik merk, (maarelk braaf en weldenkend man, — als ik mij niet krachtig bedriege, — zal van gevoelen zijn, dat gij het nooit, althans niet van de Edelen onder den volke, merken zult) -—— „ zo ik merk, dat dit weinige behaagd, zou het wei kunnen ,, gebeuren, dat ik het geheele Handfchrift zijner „ (LiBEiu) reizen, C't zal denkelijk dnKirchen „ und Toleranten Almanacb , (?) naar uwen fmaak (;) Te ILiresiofel in Ecckjia pretfa, is ookruarden fmaak B 3  4* 2S fmaak zijn) het welk onder mij berust, en , „ behahen het reeds gemelde, vele merkwaar„ t#gi? ontmoetingen in zich behelst, ter druk„ />m overgaf en het, tot meerder aftrek, ten „ behoeven der Armen liet debiteeren." Maar, Mijn HeerJ zo Gij dit ter uitvoer brengt fmaak van den Schrijver 1781. ein Kircbenund Keizer dltnanach , uitgekomen , waarin onder anderen, de Heer Profesfer Petrus Hofstede , zo zwart als valsch gesbilbouëtteert en als een jlupiden Möncbïkopf getekend is. Elk die den Heer Profesfor ketst, weet, dat hij op verre naa geen jiupider Mömb.kopf, maar fchrander, belezen en geeflig is, zo dikwijls hij maar zelfs wil. De Portroiteur van den Heer Hofstede zij wie hij zij, hij heeft hem in dit Huk niet getroffen. Ik weet van goeder hand, dat een zeker iemand uitgeftrooijd heeft, dat een Hoogduitscb Predikant in den Haag, die echter part noch deel in den Almanach heeft, de Schilder van dit Siukje is, en dat dien Heer, en wel niet z >nder redenen, deeze Icefive en onverdiende Befcbuldiging, zeer euvel heeftopgenomen, verklaarende , niet te weeten, wat voor begrippen de /II. ' manach-Scbrijver, met de uitdrukking: jiupider Mëncbskop/ verbindt Maar zo het in vollen ernst gezegd en door dien zekeren iemand ftaandegehouden wordt,dat hij de Schilder is, d;it dan, een jiupider Mónchikopf, bij hem Predikant, een Man zijn zal, die zijn Kerkelijk Sijftema noch bondig bewijzen , noch grondig verdeedigen kan, eii dat bij dan meer dan één stupiden Monchs. kopf,onder de Catbolijken,Lutberaanen enGereformeer. den kent. enz, enz.  4* 23 *§> brengt en zo deeze Uwe handelwijze en deeze daad, zedelijk goed zijn en blijven zal, zo zult Gij, hoope ik, t'evens zorge dragen, dat de inhoud van uw gefchrift, ook zedelijk goed zij Immers denkt Gij niet, dat, wanneer iemand als een geleerde Highwaijman, in en door zijne fchriften , zijnen evenmensch van zijne Eer en goeden Naam berooft, hij dan den Hemel met aalmoesfen, als met een fleekpenning omkoopen , en op de wijze-van Krispyn, voor zijne zonden boeten kan? De Pharifeeuwen, hoe boos zij ook waren, dagten edeler. Dan daarover verder te oordeelen , is. niet mijne , maar uwe zaak , en de zaak van Hem, die alles zal beöordeelen. Gij moet maar alles doen, wat gij denkt als zedelijk goed te kunnen verantwoorden, en ik zal doen, 't geen ik beflooten heb, zonder in 't minst beducht te zijn, dat ik mij de verantwoording, van 't geene ik in dit ftiik doe, zwaar of onmogelijk maaken zal. Laaten wij hier op de grensfcheiding, die het Avertisfement van de Biographie zelve afzondert , een weinig uitrusten. ' Het vervolg hier na. B 4 EER-  £• 24 # EERSTE VERVOLG. Het gebeurde op den 7den van Mei, zijnde de eerfte dog van de Haagfche Kermisweek, —— ik zal het nooit vergeeten , HeerB. H! dat ik, de klok agt uuren precies, de Couranten ontving , en bijkans aan het (lot van de Haagfche, het deftig en weergaloos Averttjfement ontwaar wierd, maar, om redenen ftraks te melden , ook terftond befloot, het Pampbkt -— niet te koopen of te lezen. Dit befluit wierd genomen, en ftond — ten minden drie uuren pal en onverzettelijk vast, om dat ik een werk onder handen had, daar haast bij was, en dat geen uitftel lijden kon. Mijn werk, dat in een paar uuren afliep, voltooid zijnde, herkauwde ik in gedachten het Avcrtisfement, en wierd hoe langer hoe meerder in mijn vermoeden bevestigd, dat de B. H., nog eer.ige mijlen achter Leuven fcbuilen moest ; dat iijne Biographie, niets dan een vuil Pasquil zijn, en niet verdienen zou, gekocht en gelezen te worden. Want Pasquillen, andermans verdriet en chagrijn te lezen, zal geen braaf en weldenkend man fchielijk en gaarne doen; en elk die het laat blijken, dat hij zulke blauwe Boekjes gaarne en met fmaak leest, kan een gooi zedelijk karakter hebben; maar! . het karakter zou met dat al f.och beter kunnen zijn. De  25 4» De redenen van mijn vermoeden, dat uwe Biographie tot het gemelde ilag van Brochuren behoorde, en t'evens die van mijn voornemen, om dit boekje noch te koopen noch te lezen waren de volgende. Een jaar geleeden, wierd aan mijn Oom een Averlisfemsnt vertoond, dat in de Courant zou geplaatst worden, omtrent van deezen inhoud , en met de eige welbekende hand van den Schrijver gefchreeven : De ontmaskerde Lutberfche Koster, met de brommende Bas Fiool &c. &c. Wie het Manufcript gelieft te koopen , kan zijn bod doen, en zich addresfeeren aan N. N. (ik zal zijn naam liefst niet noemen ) De Heer Courantier heeft geweigerd, dit Avertisfement in zijne Courant te plaatfen , en met de volgende vraag aan zijn Correspondent geantwoord: Is die man uit het dolhuis geloopen, of wil hij 'er naa toe1? Hier bot gevangen hebbende, vervoegde hij zich met zijn Manufcript aan den Heer Profesfor N. N. &c. — en verzocht deszelfs hulp en geld, om het Werkje te laaten drukken. Dan de Heer Profesfor N. N. de voorzichtigheid met eene edelmoedige menfchenliefde verbindende, fchreef naa Warrenfïein, alwaar mijn Oom geftudeerd heeft en zeer wel bekend is, om zich naa de zaak in quaflie te informeeren, en ontving van daar een antwoord 't welk de Schrijver van het Avertisfement, zo de B 5 Heer  4* 26 Heer Profesfor N. N. hetzelve aan hemg«rowmuniceert heeft , 't geen ik echter niet -weet, niet voor de glazen zal fteeken. Dan, te 7 geen hulp en geld vindende, heeft hij zich met zijne brommende Bas-viool, naa de Provintie van . begeven, om ze daar te haten Hemmen, gelijk aan mijn Oom, door een van zijne vrienden gemeld is , met bijvoeging, dat men den fpeelman of landloopenden Biervioolist Adres naa elders, aan iemand gegeven heeft. Of hij daar zal flaags raaken, moet de tijd leeren. Mijn Oom heeft meer dan eens in gemoede verklaart, van zich niet te kunnen erinneren, dien Ontmaskeraar ooit beledigd te hebben. Maar wel ftaat het hem voor, dat hij dien man behandeld heeft, als een menfchenvriend een' ongelukkigen man behandelen moet, dien hij, helaas! te onrecht maar alléén voor ongelukkig houdt. Ik moet al weder meer denken dan fchrijven, en dus duister worden. Ik heb den naam Warrenftein, door u gekoozen behouden. Maar ik kan niet begrijpen, waarom en uit wat redenen Gij mijn Heer! zo vies en nauwgezet zijt, dat Gij overal in uwe Biographie, tWarrenflein zet, waar een andere naam ffcaan moest. Gij zijt immers op andere plaatzen in uwe Biographie, zo behoedzaam en zo fcrupuleus niet, en weet zeer wel, wanneer het perfoonen raakt, die eere bezitten en re  zou kunnen zijn. Voor deeze gedachte,maakte de voorige plaats , met hem vertrok miju voornemen ; ik liet Uwe Biographie van een Boekverkooper haaien, en doorlas dezelve, zo als ik die boeken, die ik koop of onder mijn oog, krijg , voor de eerfte reize doorleze, Deeze eerfte tocht dien ik door een nieuw boekje doe, kost mij zelden meer,dan vijf, tien of vijftien minuten, en binnen dien tijd was ik ook met Uw boekje klaar, leide het ter zijde, gaf aan mijn Papegaai zijn eeten, en deed hem allerlei vraagen, die hij mij, met zijne gewoone vriendelijke beleeftheid, naar zijn doen, al zeer verftandig beantwoordde; want om minder verflandige en beleefde praat te hooren of te lezen , dan ik van mijn Papegaai verwachtte, daartoe was ik juist toen niet opgelegd ! Dat ik Uwe Biographie, na 'er omtrent vijf minuten in gelezen te hebben, reeds wederom ter zijde leide, en toch wist, of zij niet of al, met verzuim van dien tijd waarin ik iets goeds konde verrichten, van mij verdiende gelezen te worden, zal U misfchien vreemd voorkomen. Maar, gelief te weeten mijn Heer! wanneer ik een boek dat ik niet kenne, voor de eerfte keer in handen krijge,zo leze ik hier en daar, voor, in het midden en achter, op verfcheide bladzijden een of twee perioden. Heb ik dan het ongeluk,op geeneéénebladzijdeééneperio- de  $ 3» 9 de te vinden die mij voldoet, en uitlokt om verder te lezen , en heb ik dus vijf of vijftien minuten verlooren , zo beklaag ik mijn verkwistten tijd , en bi:fluit, dat 'er voor mij uit dat gefchriif niet veel te haaien zal zijn, enz. En vind ik zelfs volzinnen , die mij -als van zich wegftooten en van het verder voortlezen affchrikken; zo denk ik : het is, zo al geen blauw boekje, ten minften eene vodde, die de attentie van een ordentelijk man niet verdient. Ik laat 'er u zelve over oordeelen,mijn Heer!wat ik van Uwe Biographie denken moest, toen ik op het tijtelblad en op veele, zeer veele andere bladzijden, een' Jan vlegel of Janus Vlegeliüs vond, pag. i. Een Ezel ontmoette, pag. 2. Eet Schedelbeestje van HEiNsius,(is dat ook uw poëetifch rijpaardje?) pag. 6. Een jlekel Varken, een Gier , een Ratel/lang, pag. 8. Een zwarten Schallebijter, pag 10. Katten, pag. li. Vinken , pag. 1 6 Een kleinen Vlegel, die pag. 12. het water bevuilt, met zijnen Godsdienst den fpot drijft (van deeze bittere, zo als van meer andere foortgelijke ongegronde vulnerende befchuldigingen, zult gij hier of hier namaals fatisfaflie geven, en die fatisfa&ie- die ik zelve nemen kan en mag, zal ik in 't vervolg van deezen brief wel krijgen) en tanden heeft als die van een Adder. Op pag. 18. een kleine guit wordt, en pag. 21. in een gewambuisde hanfop met  4\33"* met bellen verfchijnt. Die pag. 25 de Gereformeerden voor onkundige, booze en ketterfebe menfcben houdt. Pag 39. als een zot, van onbegrijpelijke onbegrijpelijkheden raaskalt; op verfebeide bladzijden in de Biographie, boeken leest, die in gewigt en geestigheid, wel is waar, de Biographie verre overtreffen, maar met dat alles toch, in deeze uwe Biographie, een zotte en van het lezen affchrikkende figuur maaken. (T) Die pag. 65 (/) Ik heb geen lust om de nnamen, van alle door u aangehaalde Autbores Clajfici hier uit te fchrijven. Elk die ze gelieft te leeren kennen, kan ze op pag. 50,61, 66, 79, 80, 81 en 83 vinden. Frans Baltens, is dux gregis de eerfte of voornaamfte. Ik ftaa in groote verzoeking, van op den argwaan te komen , dat Gij mijn Heer B, Hl eenen zekeren veel Colletïanea bezittenden Heer, zijne adverfaria of afgeleend of zelfs wel ontfiuzeld hebt. Want boe is het in de waereld mogelijk, dat iemand zonder veele zwaarwigtige kwartijnen van ColïeÜanëen in handen te hebben, zo veele Autbores Clajfici kan citeeren, en van \ Noorden en Zuiden, van Oost en West fpreken, als of het niet met al is} Da: hij van Philippin van Griekenland, pag. 38. van Ladij Montaigue, Anecdoten weet, die alleen maar aan Profesforen kunnen bekend zij»; Dat hij pag. 57. met de Indifche Simmen, Sasnnatifcbe IVolven en den fchilder Thimantbes, met de Tartaaren en Kofakken in de woejlijnen van Perpen kan omdwaalen! TWEEDE VERVOLG. Ka tafel begon ik, om niet te (kapen, uwe Biographie, bij het desfert van vooren af aan te lezen, en vond, een half uurtje geflaapen hebbende , dat ik, voor dat ik in den flaap viel, al lezende tot aan pag. ar gekomen was, en 't geen ik zogt reeds ontdekt had, te weeten den B. H. Had ik die ontdekking niet gedaan, en ware ik niet bijkans op elkebladzf de, zo wel als door drie of vier oordeelkundige braave Mannen, (want meer anderen heb ik, van huis zijnde, 'er nog niet over hooren fpreken,) in mijne mening, dat mijnegedaaneontdekking, niet eene ingebeelde, maar eene waare ontdekking zij, niet bevestigd geworden, ik zou nooit nochte nooit beflooten hebben, deezen brief 'vanprovifioneele Dankzegging op te (tellen Bedriegen wij ons echter in onze eenpaarige mening, en bezondigen wij ons dus in onze gedachten , aan eenen onfchuldigen;zo hebt Gij niet ais een braaf en eerlijk man gehandeld, dat Gij in uwe Biographie zo veele verraderlijke en verklikkende kentekenen, lineamenten en trekken hebt te pas gebragt, dat men zijneoogen fluiten moet, om hem niet bij het heldere maanlicht, duidelijk te kennen, hoewel Gij zijnen glans- en bloem* C 4 rij.  <§* 40 * rijken füjl , door eenen gelèenden, vrij wel verdooft, en op veele plaatzen onkennelijk gemaakt hebt. En zo valle dan ook alle verant' woording op u terug! Ware ik in Zijne plaats, cn bad ik geen d.el hoe genaamd, in dit libel van Biographie; zo zoude ik vast en zeker mijne onfchuld openlijk, /.o als 't behoort aan den dag leggen , en dan u mijn Heer , aan de wroegingen van uwe Confciemie overlaaten ! Werp mij niet tegen mijn Heer, dat uwe Biographie immers niet eens daar gedrukt is, waar zijne andere werken gedrukt zijn, en dat hij dus volftrekt onmogelijk, pan of deel 'er aan hebben kan! Ei lieve! wie debiteert die Courara te A. . . . . die bij te R drukt? Hoe heet de Schoonvader van uwen Boekver- kooper Schooneveld? Gij zijt zeker te naa bij het nest ftaan gebleeven, en hadt 'er veel verder van moeten afgaan,om geen achterdogt te verwekken. — Kortom! zondigen wij, en alie die geenen, die hieromtrent zo gevoelen als wij denken; zo zal en moet u die ftraffe trefTen, die een vervoerder des volks verdient, en zo zal het mij altoos fpijten, dat ik aan deezen Brief, eene eenige letter of regel gefchreeven , en de Biographie, hoewel niet zonder moeite en walging, met horten en ftooten , bij arttculen gelezen, en eindelijk 's avonds circa agt uuren het beste in uwe geheele Brochure, het  # 4i * het kostelijke en lang gezochte einde gevonden heb. Ik twyfel niet, of men vindt 'er , die uw heerlijk werkje met fmaak in één trek doorlezen, en 'er wonderbaarlijk mede in hun fchik zijn zullen. Gevalüg is 'er gisteren een tamelijk luidruchtig Scheveninger in de Stede geweest, in weikers Comreijen ik mij thans bevinde , en heeft gezegd, van uw Boekje fprekende ; Jongens! dat moet je leezen! je zult je half capot lagchen. (») De fmaak is verfchillende. Pro captu lectorum, habent fuafataübelli! De heerlijke zamenfpraaken van EgmondsLouw en Krelis , — doch wat fpreekik van honette en geestige zamenfpraaken, want met uwe Biographie vergeleeken , fpreekt Egmonds Louw en Krelis , bonnet en geestig, — en andere blauwe boekjes, worden ook met fmaak gelezen. Toen ik dan bij den fchat, dien ik zoeken moest, — bij het einde gekomen was, perfonifceerde ik uw gefchrijf, en wierp eenige vraagen op, om ze door uwe Biographie, als door een (jt) Men zegt, dat Gij de edelmoedige gewoonte hebt, om voor uwe geleerde Farraginem, quisquiiias, of ge« leerde werken , van den Boekverkoper nooit geld tc ne-1 j men, C5  42 £/W te haten beantwoorden. Dan, dewijl ik overtuigd ben, dat het niet wijs en goed gehandeld is, als men kinderen meer vraagt, dan men gevraagd wordende, zelve gaarne zoude willen beantwoorden; zo heb ik dit onnozele fcbaap ook niet naa den ftootenden Bok, deszelfs heer Vader gevraagd. Het hair en de pootjes , waarmede het opgefchikt en voorzien, en de ftal waarin het geworpen was, maakten daarenboven , deeze vraage zeer overtollig. Ex ungue leonem. Men kent den Bok aan men, maar 150 of aoo Exea-plaria van het werk, dat hij voor u laat drukken, van hem te ontfangen, en die onder uwe Vrienden , Buuren en Bondgenooten te verdeelen, om dezelve in de waereld bekend te doen worden. Misfchien is de Demine van Schevcningen, één van uwe Vrienden en Bondgenooten, en heeft ook een Exemplaar van u ontfangen? Ik hoope evenwel, dnt Gij hem niet hebt laaien weeten, dat het van u komt! Want gij kent Hem! Zyn hart weet van geene geveinsdheid, zijne tong kentgeene valjchbeid, en zijne gulle en rende, ik zou haast zeggen,zijne vierkante geestigheid, zou hem ten vollen in (laat (teilen, van uw Boekje niet alleen, als zijner Lecture onwaardig, aan de Scheveningers te geven , gelijk hij fchijnt gedaan te hebben, maar ook uwen naam en toenaam 'erbij te noemen, om het u betaald te zetten, dat Gij van hem geloof», dat hij in uw geestloos boekje, zijn tijnen geest zou kurnen voeden, en in uwe harde doornen en magere distelen fmaak vinden J  *• 43 4» /&7« z//«« is te reggen : zo dra uwe Biographie ophoudt een blauw Boe*,,, een Pasquil te zijn, zo dra wordt Gij eer, ge-  & 4°" -§» en uwe confrérie roet zijn kritisch tikriet, ('t welk mede tot uwe ver dragelijke en bruikbaare gedachten behoort,) recht gevoelig getroffen, en taalkundige, hebreeuvfcbe en grkk/cbe,uitlegkundige , kritifche , en intolerante wonden geraakt hebben, die u hevig fmanen, om dat Gij u zo wild. raazend , onftubtig, en onmenschelijk gedraagt ; of heeft mijn Oom ook in plaats van zijn tikriet , GollATHI W everboom gebruikt, en u dcarmsde zo deerlijk ge- beleerde Beurzefnijder, die elk, welke uw Pampblet koopt , 20 als ik helaas gedaan heb, de fomma van zestien ftüu vers op eene fatzoenelijke wijze omfteelt, en dan is tijd en moeite nog daarenboven verloo.en. Want als b'auw Beekje, als Pasquil, heeft uwe Biographie toch nog eenig Nut,en dit beftaat daarin, dat men uwen Geest, en uwe manier van denken, recht leert kinnen veracb. ten en ver/oeijen. \ Is toch raar! Ik heb zedert dat .k van huis ben,ten minden, en Watbehocfitt«we*«'te fpteken , dewijl ik de brieven tellen kan ! — Zeven brieven, van verfcheide goede vrienden omftngen, waarin één en dezelve mkn, als de Biographus van mijn Oom genoemd wordt. En voor dat ik van huis vertrok, las een kundig man, die de Kaart van het Land kent, niet meer dan ééne bladzijde, in de Biographie, en ut wel mi aperturam libri, zo als zij hem in ie hand mei, en zonder zich te bedenken zeide hij : De Mam zal nog van kwaadaartigheid barflen. Om alles wat bij w de Waereld lief is, wilde ik niet, dat mijne weldenkende Land- 8"-  4» 49 gehavend , dac u niets, dan uwe liegende mond en uwe lasterende pen tot uwe verdeediging is overgebleeven! —— Aan het eerfte onfeilbaare kenteken , aan de eerfte wezenlijke eigenfchap van een blauw Boekje, ontbreekt het dus uwe Biographie niet. Dan ! hoe ftaat het methet/tomfe kenmerk, met de tweede wezenlijke eigenfchap, die tot een blauw Boekje behoort? — Met het liegen en lasteren ? curieus! Maar ik tarte u, mijn Heer! en ik daage u uit, zo Gij nog een droppel eerlijk bloed, dat u lief is,in uweaderen hebt , dat Gij ter verdediging van dien droppel eerlijk bloed, in de brieven van mijn Oom, plaatzen, al was het ook maar ééne eenige aantoont, waaruit, ik zal niet zeggen oogenfchijnelijk en middagklaar, neen ! flegti waarfcbijnelijk blijkt, dat mijn Oom niet met alle verfcbuldigde achting van de Gereformeerde Kerk fpreekt: niet innerlijken en hartelijken afkeer van allen twist over leerftellige Waarheden tusfchen Gereformeerden en Lutheraanen , duidelijk aan den dag legt, en om kort te gaan : dat mijn Oom niet als een Christelijke Tolerant denkt! genooten, zo eenparig zulk een onwaardigen achterdocht, op mij of op een van mijne vrienden wierpen. —— Gif hebt u met uwe Biographie wel uitgsflooft l — D  * 50 «3> denkt! — Dat mijn Oom, tegen de Nederlandsche Bibliotheek schrijvers , waarvan zich zommigen door onverfchoonelijke misflagen aan Lutberfche Schrijvers, aan de Waarheid, aan de Kritiek , aan de Uitlegkunde, aan de Eere van de natie en aan zich zeiven bezondigen , het harnas heeft aangefchooten, en tegen hen is te velde getrokken; dat hij de Intolerantie die in Klrkzaaken heerfcht, op eene tolerante wijze aangetoond, en dezelve op eene befchaafde en zedige, met geraffineerd zout beftrooijde wijze, der Waereld voor oogen gelegd heeft, is de waarheid. Maarl repraj'enteeren dan de Nederlandfche Biblic theekfchrijvers en de Autheur van de Kerkzaaken, — reprcefenteeren dan die de Gereformeerde Kerk? En befchuldigt hij de Gereformeerde Kerk van onverfchoonelijke misflagen en van intolerantie, die de exegetifche en kritifche zonden, die in de Ned.bibl, begaan zijn, die geleerde ftruikroverijen aantoont, en die den intoleranten geest van een particulier te bannen tracht ? Ik denke niet dat iemand dit ligt zal beweeren. —— Elk, die de brieven van mijn Oom gelezen heeft, weet ook dat bij hartelijk wenscht, dat het onzalig twisten, met de gereformeerde broeder kerk over leerftellige waarheden , ten vollen ophouden, en de band van onderlinge liefde en chriftelijke eendragt, van tijd  4- 5i * tijd tot tijd ftèrker en vaster zamen getrokken worde. Om zich daarvan ten vollen te overtuigen , behoeft men maar den zevenden Brief 'in den Bundel van Brieven, uit Jrenopel, door Philadelphus 1779. aan den Heer Prof. Hofstede gefchreeven, en wel van pag, 157. af, en op veele andere plaatzen te lezen. Dan , wat vertelt Gij ons nu in uwe Biographie, van mijn Oom, en van zijne denkwijze, om ons onoplosfelijke en onwederleggelijke bewijzen in de handen te fpeelen, ja als 't ware op te dringen, dat uw gefcbrijf',niets dan een blauw Boekje is ? Ik zal het maar met weinige woorden aanftippen. Want ik ben niet van zins, om op die vuiligheden en affchuwelijke onwaarheden , die Gij uit den kuil van uwe lasterzucht hebt opgebaggerd, lang te blijven flil ftaan, of 'er mijne lezeren lang bij op te hou- , den, en alle bewijzen aantehaalen. Ik zal flegts eenige bijbrengen. Het eerfte bewijs, is door uw geheel Boekje verfpreid, en elk die het vinden wil, gelieve het te zoeken,op pag. 25, 53, 91, 92, 93, 122, 144 en 15Ó. en op meer andere plaatzen, alwaar Gij mijn Oom, op eene fuggillante en onverantwoordelijke wijze beliegt, en gehaate infinuaties te pas brengt, welken elk, die mijn Oom niet kent,moeten doen denken, dat mijn Oom een haatenswaardige, on» D 3 dank-  #• 5* * dankbaare, onredelijke en onchristelijke vijand van de Gereformeerde Kerk is. &c. &c. &c. Onwaardige Man ! waarmede zult Gij ooit of ooit bewijzen, dat Gij op de aangehaalde bladzijden waarheid gefchreeven hebt? Het tweede bewijs , vind men op pag 65, Maar! waar is de plaats in de brieven van mijn Oom te vinden, daar hij de bibliotbeekfcbrijvers, met fcheldwoorden aantast,en van vermaledijde Antagonisten (? ) fpreekt ? Toon die plaats aan, (/•) Den Heer P. V. D. H. Z. merfee ik niet meer aan ali een Antagonist, maar als een Vriend van mijn Oom, en ik hén ten vollen overtuigd, dat die twee mannen, in het uitlegkundig ftrijdperk , waaruit mijn Oom zich mooit xal laaten (kepen, blijvende, met voordeel en misfchien ook tot nut van de aanfchouwers, met eikanderen, op eene vriendelijke en befchaafde wijze, zullen zintwisten. 't Geen ik zal laaten volgen raakt dus den Heer P. V. D. H Z. in 't geheel niet, — Gij, mijn Heer! praat in uwe Biographie van vermaledijde Antagonifïen van mijn Oom\ Ei lieve! zeg mij toch eens wie zijn die belden, die het mijn Oom, zo benauwd gemaakt , en hem zo veel angst, zorg, arbeid en kommer veroorzaakt hebben , dat hij ook maar de allerminfte rede zou gehad hebben , om van vermaledijde of verwenfcbenswaardige Antagonisien te droomen of te fpreken ? — Die Hel» deu, met welken mijn Oom in zijne brieven is Haags geweest, zijn immers zo tam en zo mak,dat men ze onder de hoed vangen en bewaaren kan. Zelfs de Antefi-  * 53 * aan, zo Gij een braaf man zijt \ *•—• Wel is waar, mijn Oom fchiint een man te zijn, van eene harde en onmededogende Complexie, die zijnen geweezen Hoofd Antagonist welke thans zijn vriend is, in de twee eerfte brieven, niet zacht en teder behandelt., maar hem de plak voor zijnen begaanen kritifben misdag , van dege heeft laaten voelen, en den Noodwendigen Vertoog- gnanus, de aanvoerder van het Corps, heeft maar een$| één vervaarlijken gil gegeven, als of hij zeggen wilde: die vermaledijde Lutberfche Koster \ toen deze hem zij. ne wapenen afnam, ze in een bun iel zamenbond, en hem zelve condemneerde, om een jaar lang in een kri' tiscb Rasphuis of Verbeeterbuis gevangen te zitten 't Is waar, toen hij zijne ftraf had doorgelhan, gedroeg hij zich juist, als zich alle gedragen, die onverbeterlijk zijn. Maar ik denke, hij zal nog wel eens in de handen vanj mijn Oom vallen, zo hij 'er niet reeds in gevallen is,en dan vertrouw ik, dat mijn Oom, hera vriendelijker en beleefder onthaalen zal, en dat deeze dux gregis dit Op' perboofd, uit eige ondervinding , met een dankbaar hart zal uitroepen : *%Sih<.<*t* ft«.!hf«*T« I van nu af aan zal ik mij beteren Werm'ns het nu dus met de respeêlive Antagonisten van mijn Oom gefield is; zo b-grijpe ik niet, hoe Gij zo dwaas zijn, en hem het vermaledijde woord in den mond leggen kunt? — In de Socratifcheü,— en v. G —— Oorlogen, heeft een zeker iemand van de twistende partijen, zo mij verhaald is, het zo kwaad gehad, dat hij, iu de verlegenheid en in den angst van zijn hart, uit D 3  ♦> 54- jeogfcbrijver zal het ook heugen , dat mijn Oom hem onder handen gehad heeft. Maar 1 mijn uitriep: die vermaledijde N. — die vermaledijde van G, — en uit liefde voor de veiligheid, zijne morsfige wapenen, waarmede hij gevochten had, aan de Ehelste van den lande opdroeg, (pag. 104) en voor haare voeten neder, leide. Het eerfte laat zich hooren! wat doet een Man niet die in verlegenheid gebragt is. Het tweede is een galante (lap, dien maar ééa man, in alle de zeven Provin» tien, te doen in Haat geweest is, en *er zijnen kritijthn prijs voor gekregen heeft. ($) Deeze Heer zal wel die groote Baas in 't kaatzen zijn, die pag. 52. mijn Oom, de eene bal voor en de andere na, vlak tegen de Har van zijn hoofd floeg! Maar, waarom liet Gij hem de ballen niet tegen de Scheenen flaan t Gij weet immers wel hoe het met de Lutberfche Hoofden gefield is* Gij hebt het immers zelfs reeds op pag.20aangehaald, Of fchuilt deeze Baas, ook onder de gedaante van een ander Beestje op pag. 22. Zo ja! gelief, dan eerst de drukfout die op die bladzijde flaat te corrigeeren , en laat eene Wefp zetten, waar een honingbij'flaat. Mijn Oom heeft eens een Wespennest bezocht, zich dwaazelijk verbeeldende, dat 'er nijvere en nuttige honingbijen in atbeidden , met welke hij door eene natuurlijke iijmpathie, zo wel harmonieert, dat zij hem nooit kwaad zullen doen, en hem nooit gedoken hebben. Maar bij onnutte en fchadeïijke Wejpen komende , wierd hij door een paar van die slieren, die tot dat nest behoorden, brutaal geftooken 1 Ed zo handelt dat goed doorgaans! Maar Mijn Oom flomp- ta  * 55* mijn Oom is zo hard en onmededogendniet, als het fchijnt. Hij is immers edelmoedig en rechtvaardig genoeg geweest, om zich te laaten overtuigen , dat de Heer P. V. D. H Z. de Luthere fche Kerk niet heeft willen beledigen en verongelijken , maar dat hij zelve misleid is geworden! Zo dra mijn Oom daarvan ovenuigd was, is hij immers terftond gewiliig en volvaardig geweest, openlijk te bekennen, datde Executie te ftreng geweest is, en dus aan den Heer P. V. D H Z behoorlijk Satisfactie te geven. Zie de Kritiek twr ae Voorrede van het tweede deel van de O. I. Kerkzaaken , pag. 80. en 81. — Ik kan in de waereld niet begrijpen, wat u mijn Heer bewoogen heeft, een verrader van den Heer P. V. D. H Z. te worden! Wie heeft 'er u toch naagevraagd, wie bij is? en waar bij woont? Verbeeldt Gij u misfchien, dat Gij Hem een dienst en vriendschap betoond hebt, door 't geen Gij pag. 33, 53, te zo dapper in het nest, dat de Wefpen niet gewaagd hebben, wederom voor den dag te komen. Eéne fchijnt nu evenwel te onderneemen, om uit het nest uittefluipen. En die fteekt al wat zij vindt. Zie uw IX. hoofdftuk. Die geene die mijn Oom ftak, heeft haaren verdienden loon ontfangen. De prikkef is haar ontnomen, en zij is in de ton gezet, waarin zij nog zit. D4  * 5<5 •* 53 en 63 van hem vertelt, terwijl Gij verhaalt, dat hij te Amsterdam, met groote toejuiching van groot en klein, de gewijde Bediening waarneemt? (God laate hem lange in zegen arbeiden!) Misfchien hebt gij naar de Zin- fpreuk gehandeld, dien gij met mijn Oom, echter met een gewigtig onderfcheid, gemeen hebt. Mijn Oom heeft de woorden pag 83 Scire tuum nihil eft, nifi te fcire hoe, fciat alter? NB. met een Vraagteken (?),enGij hebt de woorden met een Punclum (.) tot eene Zinfpreuk; en mijn Oom handelt naar zijne Zinfpreuk tot nut van zijnen, en Gij naar wweZïnfpreuk tot fchade van Uwen .evenaas ten! Dit is het onderfcheid. Gij hebt den Lezeren van uwe Biographie, en dus ook mij, op pag. 160 en 161 ten vollen overtuigd, dat Gij ne vevquidem, niets, niets hoegenaamd, van de Logica of redeneerkunde geleerd hebt (;), en dus vind ik my vér- (/) Zo gij de minde tinctur, de minfte kennis van de Logica hadt; zo zoudt Gij toch ook wel weten, wat elk weet, die maar eens door het fchool van eenwijsgeet feloopen is, of maar ééns eene logica gelezen heeft, te weeten.- dat* er niet meer, en niet minder in deConcw Kt  «• 57 •¥ verpligt, u , 't geen ik zo even gezegd heb, uit de Logica opteneideren en te verklaaren. Ge- iie zijn moet, dan in de Prjemisspw geweest is; en Gij zoudt niet tot uwe onuitwhbaare fcbande, op pag. ióo. de volgende fluitrede gemaakt hebben .• Het vermogen om te kennen /"preken is alleen aan den Mensch gegeven. De Orang Oetangs zijn geen Menfcben. Bij gevolge, kunnen de Orang Oetangs nooit leeren fpreken. Van het leeren fpreken in de Conclufie, ftaat immers geen letter noch jota in de pramisfen. Hoe komt dan het leeren fpreken in de Conclufie? Zeker door niets ander», dan door Uwe vol/lage onkunde in de Logica, misfchien vat Gij mij niet wel, ik zal het u met een Exempel op. helderen .• Maj: De hebbelijkheid om flegte boeken te prijzen, en goede boeken te laaken , bezitten maar alléén de Schrijvers van de oude, reeds verbruikte Nederlandfcbe Bibliotheek. Min: De Heer D. H. is één van de Schrijvers van de oude reeds verbruikte Nederlandfcbe Bibliotheek. Concl: Bijgevolg! bezit de Heer B. H. de hebbelijkheid, om blauwe BOEKJtS te schrijven , pasquillen te maaken, flegte boeken te prijzen en goede boeken te laaken. Hebt Gij 't nu begreepen? Gij zoudt in der daad wel doen, door uwe ftudien van meet af aan te beginnen. Maar! wacht u alsdan vooral voor Petri Rami, Logica, want het Capittel of het tweede gedeelte : de judicia, ont« D 5  * 53 * Gelief dan te luisteren : Elke flellige vraag is ontkennend, en elke ontkennende vraag is [lellend, (omnis quastio negativa in [e continet propofitionemaffirmantem,[ecusquodcontra). Wanneer Gij nu de Zin[preuk, zo als mijn Oom dezelve gebruikt, door eene vraag, op de volgende wijze vertaalt : Is dan uw weeten niets , als een ander niet weet, dat gij het weet ? zo is dat zo veel te zeggen, als: Gij moet niet alles vertellen wat gij weet, ten zij dat 'er anderen nut en voordeel van hebben, en gij verpligt zijt om het te zeggen. Daarentegen, zo als Gij de Zin[preuk vertaalt en gebruikt, moet Gij alles wat gij weeten wat gij niet weet, zeggen ,[chrijven en laaten drukken, al was het uwe eige fchan- ontbreekt 'er aan, en dat fchijnt u ook te ontbreken. Immers zo Gij Judicium,oordeel bezat, zoudt Gij mijn Oom niet tot eene geregelde ftudeerwijze trachten op teleiden,(pag. 145) terwijl Gij zelfs niet geregeld gefludeerd hebt. Ik zal u in den Tekst daarover breeder onderhouden. Hier in de Nota, heb ik 'er geen ruimte genoeg toe> . „ Spaar vooral de moeite, om uwe fchande, die gi] u , door uwe sluitrede op den hals gehaald hebt, met aanmerkingen en verontfchuldigingen te bedekken en te bepleisteren; want dat zou u misfchien nog bitterder kunnen opfcreeken!  «• 59 fchande en die van anderen, zonder dat 'er iemand nut van heeft. Misfchien kan men hieruit begrijpen en verklaaren, waarom en uit wat redenen, Gij een Recenfent nader békend maakt, die ah Recenfent veel beter ware onbekend gebleven. — > «<- Het vervolg hier na. DER-  «. 6o * DERDE VERVOLG. Het derde bewijs, is in mijn oog, permitteer mij, myn Heer, dat ik uw kind bij den rechten naam noeme, — vuilaartigen karakteristiek Gij, myn Heer, weet waar het in uwe Biographie Haat, en de Lezer kan het op pag. 17. vinden Daar befchuldigt Gij, met koelen bloede , ja met lagchenden monde, mijn Oom, dat hij met zijn' eigen Godsdienst den spot drijft. Elk braaf en weldenkend man, zal met mij overtuigd zijn,dat 'er voor hem geenebefchuldiging grievender is, en fmertelijker zijn kan dan deeze : Gij drijft met uwen Godsdienst, met uwen troost in nood en dood, met de zuil van uwe hoop , met den bron van uwe rust en vergenoegen, met één woord: met het heiligdom van God en van Menfcben den [pot! Ik kome 'er openlijk voor uit, en zeg het rondelijk: dat een Man, die zonder gegronde rede, zijnen evennaasten met eene lage bende tronie, onder bet oog en voor het oor van een weldenkendpubliek, "t welk eer bied voor God en zijnen dienst beeft,onbefchroomd befchuldigen durft, zo als Gij mijnOom befchuldigt, dat hij met zijnen Godsdienst den fpot drijft,  t> «5i * drijft, dat zulk een Man zelfs geen Godsdienst heeft,zo min als die geenen,die diergelijken fuggillante en bittere befchuldigingen openlijk hen ten laste gelegd, met koelen bloede en onverjchillig kunnen lezen of aanhoren. Ik ben'er op verre naa niet onverfchiilig bij, dat Gij mijn Oom zo hard als ongegrond befchuldigt. £n mijn Oom, denkt in dit ftuk juist zo als ik. Gij weet dus, waarvoor ik en alle weldenkende u houden, tot dat Gij , of uwe liefdeluoze befchuidigingen openlijk zult herroepen, of bondig beweezen hebben , dat mijn Oom doet, 't geen Gij hem op de aangehaalde bladzijden te laste legt. Het overige, 't geen Gij op deeze bladzijde onmiddelijk vooraf gefchreeven hebt, wordt door de ondervinding ten vollen wederlegd. Gij weet, wat dat voor menfcben zijn , die kwaad van hunnen medemensen fpreken, en door de ondervinding bondig wederlegd worden ? £n zo Gij het niet mogt weten , zo vraag uwen Pmscus : wat heet Calumniator in 't Nederduit sekt Mijn Oom beeft geen kwaade reuk in de Kerk ïk heb 'er lange over gepeinsd en naagedacht, om buiten en bchalven uw hart. (hierover zal ik u in 't vervolg onderhouden; 't welk Gij ons pig 140 als regt affchuwelijken kwaadaartig fchijnt te fchilderen, nog eenen anderen, meer onfchuldigen bron te ontdekken, wanr.  62 * waaruit Gij de ftof tot die haatelijke befchuldigingen , geput hebt. Maar ik heb geen anderen bron kunnen vinden,dan defticbtelijkeNooten, waarmede mijn Oom zijne brieven opgefchikt en waardoor hij ze fmaakelijk gemaakt heeft. Ik noeme met opzet deeze Nooten: fticbtelijke Nooten, en zalhqt bondig bewijzen, dat zijdeezen naamverdienen. Ik fchaame mij haast dat ik eene Apologie of Verdeediging van dezelve fchrijven moet! Dat mijn Oom, in de Nooten het gemunt heeft, op de gebreken en dwaasheden , die onder de Geestelijken en in de kerk heerfchen, dat heb ik niet eens noodig gehad, aan mijne oude Moei te zeggen, zij begreep het van zelve. Maar u mijn Heer! moet ik het hier zeggen, om dat Gij het of niet kunt of niet •wilt begrijpen. 1. De vraag, raakende den vreeslijkenftaart, van de vervaarelijke Koe , doelt op de onftichtehjke gewoonte zommiger Predikanten, die de Gemeente op allerhande zotte en onnutte vraagen vergasten. Ik zou 'er u eenige dozijnen van kunnen aanhaalen. 2, De beruchte haan van mijn Oom, heldert dit nader op. En hij is daar nog tot op dit oogenblik toe, zo bij uitftek mede in zijnlchik, dat, al wildet Gij hem voordeezen zijnen Koster, dien hij in het paleis van Ca japbas aan de klok laat trekken,denbestenCon/ïftoriaaïFogel, den  *♦ 63 * den vetften kalkoen, of den kostelijkften Calecutfchen haan geven , hij zou hem toch 'er niet te^en ruilen. Want zeden dat die KostervanC\j prus aan de klok getrokken heeft, heeft zich op verfcheide plaatzen hier in Nederland,op denPredikftoel, noch de talmudifche zotte Toorenwacbter noch de griekfcbe gekke Klapperman,bij die occafte meer laaten zien of hooren, en de oude baan is wederom op zijne plaats verfcheenen. Gij zult wél doen, mijn Heer! zo Gij hierover naaleest, "t geen Gij vinden kunt, in het Antwoord van mijn Oom aan den Heer.P. V. D. H. Z. en wel in den eerften brief pag, 37. totso.ingeQooten! O, dat is zo ftichtelijk van mijn Oom gezegd.' Lees het maar eens ter dege! 3. Het lange, verveelende, en in flaap wiegend bidden, op den Predikttoel en voor en na tafel, waardoor zommige Heeren vergeef mij de zonde! _ hunne gebedsgaven ten toon fpreidden, heeftop veele plaatzen opgehouden. 4. De lastige altoos één en dezelfden zandweg, langs welken zommige Heeren — die om doffe verlegen zijn, om 'er een uurtje mede voltefloppen, in den beginne van hunne Sermoe»e«,de roehoorders tor over deknieën als door het zand fleepen,om ze als vermoeide, in de predikatie zelve gerust te doen flaapen, teneinde zij niet merken mogen, dat mijn Heer niet geftudeerd en niet veel in de mars heefc, wordt van  4* 64 *§► van ve len niet meer bewandeld, die'er eertijds vijftien of twintig minuten mede te zoek maakten. 5. Hebreeuwfche en Griekfche Predikatiën, in Nederduitfche woorden gekleed, zijn op veele plaatzen uit de mode geraakt. 6. Zelfs de Heer Professor Honorarius, heeft zedert begonnen christelijker te fchrijven. Men vergelijke flechts het eerfte deel van de O. J. Kerhzaaken, met het tweede deel, en men zal- een verbaazende Metamorphofe bij hem gewaar worden. In het eerfte deel was hij zo fterk in hebreeuwfche uitdrukkingen, als hij in het tweede deel in goede kritijche Nederduitfche bewoordingen fterk is. 7. En Gij zelve, Myn Heer hebt u, eenige plaatzen uitgezonderd, in mveBiographie, vrij juist en kritisch goed uitgedrukt. Mijn Oom fpreekt nog min of meer, naar uwe gedachten op zijn Querlequitsch, of, zo als Gij het cp uw Schijtsch noemt: Hottentotsch (pag. 4.) Maar hij fpreekt toch met dat al kritisch goed , verft aanhaar , en niet duister. Ondertusfchen betuig ik u dank, voor den raad dien Gij aan mijn Oom pag. 149. en 150. geeft, terwijl Gij hem het a&nleeren van de Nederduitfche Taal ernftig beveelt ; denkelijk en buiten allen twijfel, hebt Gij dit bevel uitgevaardigd, ten einde hij, door aan hetzelve te voldoen, in ftaat moge  4* «55 * ge gefield worden, om de oude weergaloogg N edeklandsche BiBLioriiEEK, deeze Schatkamer der Litteratuur , dit Pronkjuweel van alle rampzalige Journaalen, deezen Phoenix in de kritifche waereld, deeze Encijclopedie, dit voorraadhuis van geleerdheid en wetenfchappen , te kunnen gebruiken. Maar, mijn Heer! mijn Oom is reeds zo gelukkig , van zo veel nederduitsch te verflaan, om dit kostelijk Werk te kunnen lezen! Dus is aan uw hevel reeds voldaan geweest, voor en eer Gij het uitgevaardigd hebt. Permitteer mij nu ook, dat ik bij deeze occafie u en uwe Confrérie, hetaanleeren van de hoogduitfche Taal juist zo ernftig, ja nog veel ernftiger aanbeveele, ten einde Gij u niet wederom zo fchandeiijk in uweAW Bibliotheek tentoon ftellen moogt, als Gij u Deel. V. Num X pag. 300 - 307. en op meer andereplaatzen geproftitueerd hebt Om dat ik niet weet of Gij dit Deel bij de hand hebt, zal ik hier aanftippen 't geen waarop ik doele. Ernesti had in zijne Neuefle Theol. Bibl. Band 4. Stuk 1. Num. 4. pag. 50 etc. de Verhandeling van wijlen den Heer Kleman beoordeeld. Deeze Recenfie hebt Gij in uwe Bibliotheek overgenomen , en pag. 306 de volgende woorden van Erivesti : ln folchen Stellen giebt es inehr, welche die unwiderflehlicbe Gnade der abfoluten Prade* fination aufheben, und Pflicbt and Gnade verbittE den,  66 4» den, op eene bedroefde wijze gehavend. Uwe groote bedrevenheid in deeze taal, liet het niet toe.om de drukfout te bemerken, en te begrijpen, dat het heeten moest; und folcher Stellengibtes mehr, enz. Nadat de Heer Bibliotbeekfchrijver den Lezer een Compliment gemaakt, en zijne eige vol (lagen onbedrevenheid en onkunde in de hoogduitfche taal, met deeze woorden had aan den dag gelegd: hier is het hoogduitsch een wei' nig duister ! zo gaat hij aan het knoeijen en vertolkt de woorden dus : En zulke plaatzen zeg' gen iets meer, welke de onwederflaanbaare genade, van de vol/lrekte voorbefchikking afscheiden en pligt en genade onderling verbinden. • Zou men, deeze vertaaling lezende , niet moeten denken , dat Ernesti de beete koorts gehad heeft, toen hij deeze woorden fchreef? — En van zulke Vertaalingmaakers, zal men leeren, 't geen in alle buitenlandfche Journaalen en Boeken gevonden wordt ? Bij zulk een knoeijer zal mijn Oom fchool gaan leggen? Ziet zijn twaalfde Brief aan den Heer P. V. D. H. Z. pag. 213. tot pag. 220. Neen! dan liever met mijn Oom, naa het hooge School, of Gijmnafmm Illustre, dat één van uwe geographifche helden, uit onkunde in de latijnfche taal, van Odensee naa Eutin verlegd heeft, Ik weet niet waar en op welke plaats in de brieven van mijn Oom , deeze heerlijke Anecdote ver-  * &7 * verteld wordt, wantik heb den brief van mijn Oom, waarin het flaat, niet bij mij. («) Maar, ik zou haast ten[eenemaale van defiicbtelijke Noten van mijn Oom, zijn afgeraakt!Het Nominatie -prediken, heeft elk braaf Luthersch Predikant, en ook mijn Oom, verfchrikkelijk in den weg gelegen. En welk braaf Predikant moet zich niet verblijden, dat hij op veele plaatzen thans geen gevaar meer loopt, (om flegts iets aantehaalen) van over het Jpocalijptifche Beest 666! over de vier onbegrijpelijke dingen van SAU>MON,en over zulke Teksten, op de Nominatie te moeten prediken, dewelke zeer verftandig, tegen de Gereformeerde BroederKerk gekoozen worden, zo als eenigejaaren geleeden , nog door Do. Reder zaliger, en door zijne Mededingeren, over zulke Proefiekften heeft moeten gepredikt worden. Den Opgever van die tekften kenne ik niet! Gij kent de kaart van het land niet, mijn Heer! anders zoudt Gij wel weeten, wat mijn Oom (u) De Lezer kan deeze heerlijke /inecdote, welke van de groote Geographifcbe en Latijnfcba kennis, van dien Heer Ned. Bibliotbeckfcbrijver, een doorflaand bewijs oplevert, vinden, in het Nieuw Vervolg en Slot van het Antwoord aan den Heer P. V. D. H. Z, brief 14. pag. 26a, Aanmerking van den Correltor! E 3  «• 68 * Oom met de Nota wil te kennen geven die op pag. 49. met brand! brand! brand! eindigt. Gij kunt 'er gerust borg voor blijven, dat een postwagen met vier paarden van den dijk kan gezongen worden. Zo Gij 'er plaifier in vondt, om 11 van den dijk te laaten afzingen, zo hebt Gij maar eens naa Gouda te reizen en alleen in een postwagen met vier paarden befpannen re gaan zitten! De eerfte boerejongen die u ontmoet, zal u wel, eenige mooije /lelies te hulp nemende, naa beneden zingen, (pag. 49.) De Nota, raakende het privilegium exclufivum (uitfluitend voorregt) waarmede Gij u pag 169. vermaakt,is zo, als zij in de brieven van mijn Oom 1. c. ftaat, redelijk laf. Maar gelieft te weten, dat het eene Nota is, die gemaakt is uit nood en uit vreeze! Mijn Oom wilde niemand beleedigen! En dewijl men hem verzekerde, dat de Nota, die eerst op pag 45. in zijn tweede brief ftond, op drie toen ter tijd nog leevende en thans overledene mannen zou kunnen toegepast worden ; zo liet mijn Oom het blad waarop deeze Nota ftond wegfnijden, en 'er een Carton voor in de plaats drukken. Van de waarheid van mijn gezegde kunt Gij u zei ven gemakkelijk overtuigen. Want Gij zult het Carton vinden. En dewijl 'er thans niemand door beledigd wordt, zo zal ik uit het Exemplaar, dat mijn Oom mij vereerd heeft,  op & heeft, en waarin de oude Nota nog (laat, dezelve affchrijven en hier beneden plaatzen (v). Gelieft Gij, mijn Heer! deeze Nota, die mijn Oom, met verwerping van de andere, voor de zijne erkent,ook met uwe Harlequinadetevex- eeren, (i>) Wij Kosten, Schoolleeraars en Catecbifeermeesters, hebben, (dus merkt mijn Oom zeer wel aan!) altoos een privilegium Exclufivum gehad , de kinderen in de Theolo. gifcbe Spelkunst zo lang te onderwijzen , tot zij met nut van de Heeren Predikanten hooger op konden geleid worden. En dat was een goede kosfwinning voor ons, die voor geen Predikant past, welke zijnen tijd wel be. ter kan befteecien, dan kinderen van vijfofzesjaaren telee ren (pellen, wanneer hij anders fmaak in de fludie vindt. Maar, in onze dagen , befpreken zommige der Heeren Predikanten de kinderen reeds in 's moeders Iighaam, om ze te doopen, en wanneer zij nog aan den leiband loopen, worden zij met Ulevelletjes en Collombijntjes aangeworven en ge. ënrolieert, om bij Dominé in 't Collegie (want zij zullen zich wel wachten, deeze brooddieverij Catechi/'atie te noemen) te komen. Ik heb'er lang over gedacht, waarom zommige Heeren Predikanten, zich dien last op den hals gehaald hebben, en ik heb eindelijk begreepen, dat zy het om d? volgende gewigtige rede moeten doen; Een kind, dat ik gedoopt, en in mijn Collegie gehad heb, moet ik ook naderhand tróuwen, daaruit in 't vervolg,als 't eenZoontjeis, een Diacon of Ouderling maaken, en dan worde ik aiiengskens meester van 't fpel, en op't laatst, moet elk naar mijne pijpen danfen. Indien de Heeren Predikanten liefhebbers van Smullen waren, dan zoude ik nog andere ïsdenen moeten opzoeken! &c. &c. E 3  <§■* 7° * eeren, zo ftaat het u ten vollen vrij. 'Of deeze Nota wettig en geoorloofd, en of het oogmerk 't welk mijn Oom bedoeld heeft , goed is, laat ik elk oordeelkundig mensch beöordeelen en beflisfen. En of Gij, mijn Heer, wettig, geoorloofd en zedelijk goed handelt, terwijl Gij u bcnaarfügt omdcltichtelijkeiVooten van mijn Oom, die hij met een goed oogmerk in den haak gewerkt heeft, buiten den haak te drijven, en dus zo wel de nooten als u zeiven ridieul te maaken, dat kunt Gij eens beoordeelen, zo haast Gij "'er toe in ftaat zijt; dat is te zeggen : zo haast Gij den roesch uitgeflaapen en van uwe gramfchap, wraakzucht en toorn , wederom nuchteren geworden en tot u zei ven gekomen zijt. Maar, wanneer zal dat voor uzogewenschttijdftipeenskomen, dat Gij niet meer denken zult: At vindiffa bontim vita jucundius ipfa ! Mij te wreeken is mijn leven! Wil ik eens propheteeren ? — Alsdan zal dit r'jiflip komen, wanneer Gij niet meer van u met waarheid zeggen en op u toepasfen kunt, 't geen Jüvenalis op de aangehaalde woorden laat volgen, als hij zegt : nem-  7i *¥ nempe boe indocti (elende Biographi hono- rariï) — quorum ' pracordia nullis interdum aut levibus videas flagrantia caujis. Quantulacunque adeo est occa/to, fufficit irtel Satijra XIII. vers. 180-184. Wanneer Gij als een reebtjehapen , verftandig en edelmoedig Christen zult beginnen te denken: Wanneer de t>i««« x»t iKtymrti (w) de ijver met Onverftand u (w) Waarschuwing voor den Zetter en Corrector! Er moet vooral zorge gedragen worden, dat in het woord iiriyiaxrit, geen o in plaats van een o, geen omikron in plaats van een Omega, te ftaan kome. Want, de wegen zijn voor Zetters en Correctors, die drukfouten maaken en laaten ftaan , thans niet vijlig, om dat 'er geleerde Verklikkers en Highwaijmen bij den weg Ioopen, die op drukfouten loeren en pasfea! Spiegelt u aan uwe Confre. res die tpirófya/M, met eeB 0 gezet hebben, (zie het leven, pag. 63. nota g. • Antwoord van den Zetter en Corrector : Dat veniam corvis vexat cenfura columbas! Het is ten uiterften billijk en fchrander gedacht en ge haideld, dat een man die in zijne eige moedertaal, zijne gedachten mank, kreupel, fcheef en fchuins, met bulten en puisten voor den dag brengt, en om met den Heer Pro* fesfor Petrus Hofstede in zijne Oostimdische Kerkzaaken te fpreken, niei naar de reinheid van de gram- ma<- E 4  7* •* u niet meer beziel":, en de eigenliefde, de verwaandheid en de nijdige hoogmoed, n;e' meer over u tijrannifeeren. — Het begint mij te verveelen! Ik ftap van de Noten van mijn Oom af l Zo zij zich zeiven niet verdedigen, zullen zij door mijne verdediging, haar proces niet winnen. Ik verzoek wel ootmoedig excus aan mijne oordeelkundige Lezeren, dat ik om etns Mans wille, wiens Non/ens regt rijp en wiens Bonfens ten vollen onrijp is, en die niet fchijnt te weeten : viatica en van de kritiek wandelt, maar zijne mngeüjke mi.flzgen , die den lezer veel gcdulds veroorzaaken, met Florentijner veromfchulditnngen aanbindt en (lerkte bijzet , ó^d/uk/outen van onze Confrères opzoekt, om daaruit te bewijzen, datde Heeken Sta aten van Holland enWestfkiesland , (het zij met eerbied gezegd) het Latijn als Polakken ,\a hun Decretum van het jaar 1614 gefproken hebben, en oat Lur;pides er, Kijpke, het Omega van eenOmikron niet hebben weten te ondeifcheiden. Mijn Heer de Nüef wo.d echter voor zijne waarfchuwingbedankt, en vriendelijk verzocht, zo hi] ons antwoord, dat in ons oog een zeer fchoon Bouquet is, 't welk wij uitgeleendegunst bloemen hebben zamengebonden, voor hottentotfebe taai mogt houden , wiens zin geen gezonde barsfenen begrijpen kunnen, den Commentaar daarover natelezen in den Bundel van Brieven gefchreeven te Irenopel door Philad£ii>hus, aan den Heer Profesfor P, Hofstede', pag. 72. 70. Welke plaats Mijn Heer, zo wij gelocvcn,ook reeds beeft aangehaald.  * 73 * ten : quid ara dist'-ent lupinis, waardoor zich de onfchuldige Satijre, van het blauwe Boekje en van eene pasquilleerende Biographie,onderfcheidt — een' zaak heb begonnen te bepleiten , welke naar hun oordeel geene protetlie nodig heeft. » Dat Gij mijn Heer, uwe Biographie, met een gedeel te van Ra b eners kronijk van Querlequitscb opgefchikt, en dat gedeelte naasThet Manufcript van mijn Oom geplaatst hebt, zal zeker wel een wenk zijn dien Gij den onkundigen geeft, om hem diets te maaken , dat mijn Oom zijne gedichten uit Rabener ontleend heeft! Dan, dewijl Gij dat nooit zult kunnen bewijzen, om geene kleinere en geringere rede, dan : om dat het niet waar is ; zo hebt Gij mijn Oom, daardoor meer onverdiende eere aangedaan, dan Gij hem ooit ofte ooit zult kunnen ontrooven 't Spijt mij maar, dat uwe Biographie een Cento, een mantel is, die uit Onwaarheden, liefdelooze Oordeelen en Calumnien is zamengelapt. ——— Het vierde Bewijs , toont middagklaar , wiens geestes kind Gij zijt, Heer B. H ! De Lezer kan dit bewijs en teffens u Peurtrait onder anderen vinden op pag. 27. in het laatfte vaars , dat mij bijgeval , gisteren in de Biographie bladerende, in de 00gen is gevallen, op pag. or. 92. en op meer andere bladzijden, Zeg mij toch eens, mijn E 5 Heer  * 74 ♦ Heerl om 's hemels wille, wat bedoelt Gij daarmede , dat Gij de pudenda en excrementa, dier oude Lutberdanen, die zich niet meer verantwoorden kunnen, die u voor uwe perfoon nooit beledigd hebben, die lange overleden en begraven! zijn , opdelft en ten toon fpreidt? 't Schijnt toch, als of Gij der zedekunde een doodelijken haat gezwooren hebt .' De zedekunde zegt : de mortuis et abfentibus nil nifi bene! en Gij fpreekt niets dan kwaad van de dooden en afwezigen, terwijl Gij 'er alles goeds van zoudt moeten fpreken, en hunne gebreken die Gij niet verontfchuldigen kondet, bedekken en verbergen. — Ik geloove, dat Gij tot de Kerkelijke Nachtwerkers behoort, die 'er fmaak en plaifier in vinden, om in vuiligheden te woelen. Want wie anders dan zulk een Nachtwerkers, zou dien St.... zo uitpluizen, en naar het a. b. c. in orde fchikken, als Gij met veelijver, zorg, vlijt en moeite pag. g 1.92. gedaan hebt? Staat dan in uwen Bijbel gefchreeven, dat de Zoonen, die zich beteren, en zediger, befchaafder en vriendelijker denken en handelen, de zonden hunner vaderen, die in ruwere tijden leefden,iragen'jnoeten? Is het ook altemets uw oogmerk, om de gereformeerde Broederkerk optehitzen, om de misflagen der vroegere Lutheraanen , den laateren betaald te zetten? Meer moetik 'er niet bijvoegen, om niet in dezelve misdaad te  «• 75 te vervallen, die Gij begaan hebt. Gij denkt zeker door uwe vuile daad een prentje verdiend te hebben? Maar ik zoude, mij zo gedragende als Gij handelt, vast itraffe verdienen! Dat zegt mij Juvenalis reeds: Committunt eadem diverfo crhnina fato. We crucem, pret turn fceleris tulit bic diadema. Satijra XIII. vers. 104. 105. Ik houde u voor een braaf 'en eerlijk Christen, zo Gij één eenig wettig,geoorloofd,goed en heilzaam oogmerk aantoont, 't welk Gij poogt te bereiken, door alle de fcheldwoorden, die Gij op pag. 91. 92. 93 hebt bijeen gefleept en op eikanderen geftapeld! En het tegendeel, zult Gij bij mij zijn en blijven, zo lang, tot Gij bondig zult beweezen hebben, dat in mijn Oom, of in zijne fqhriften, die kwaadaartige geest, van vervolging heerscht, dien Gij pag. 92. 93. gefchilderd hebt, en die uwe pen fchijnt te btftieren! Gij, mijn Heer! overtreft u zeiven in uwe Biographie en betoogt, dat,Gij eene fpecies een Eenling onder alle laagdenkende menfchen zijt,onder welken Gij uitmunt,gelijk de tiQchtwerkende Beer uitmunt onder de Asch en ove-  «• 76 •* overige Beeren. Men kan bijkans geen blad in uwe Biographie vinden , waar men niet een bewijs van uwe laage denkwijze ontmoet, Om dat het mij verveelde langer op pag. 91-93. te blijven ftil ftaan, floeg ik eenige biaden terug, en daar viel mij de Anecdote, die mijn Oom van. Mosheim, pag 33 34. verhaalt, in het oog. Maar Gij, een man die zeer wel weet dat Gij geen geloof verdient, beoordeelt mijn Oom naar uwen maatllaf, en gelooft hem ook niet. En waarom gelooft Gij hem niet? Om dat mijn Oom niet gezegd heeft, dat die Superintendent Hohenholtz heet, en in het Lauenburgfcbegewoond heeft! Dan! word nu het verhaal geloofwaardiger? Gij zult zeker zeggen: Neen! want, Gij moet mij eerst, de Qualiteit van dien man noemen. De qualiteit ? De qualiteit? —! ! ! Man! Gij weet niet wat Gij eischt en fchrijft. —— Heeft mijn Oom dan niet gezegd , dat hij Superintendent was? —— Men kan geen vcet in uwe Biographie verzetten, of men trapt op uwe fchande. Ik ftapte van pag. 34. tot 36, en vond daar een onfchuldig man onder uwe voeten liggen, en van u liefdeloos mishandeld. Om Gods willé! waarmede heeft 11 toch de Heer Bendinger, die thans door de edelmoedig denkende 's Hertogenbofche Maagd, tot de waardigheid van Leclor he.  * 77 * behraiccs tifiguae verheven is, beledigd, dat Gij hem een bijdra van geleerdheid noemt en den fpot met hem drijft ? — Gij dwingt mij om vastteftellen, dat, j-o het in uw vermogen geweest ware, om zijn fortuin te ftooren, gij zo vast en zeker uw best daartoe zoudt gedaan hebben, als een zeker iemand zijn best gedaan heeft, om een zeker Proseliet, die onlangs met voldoende Attestatien bij mij geweest is, zijn fortuin te beletten. Ik ben ten vollen overtuigd, dat Gij met nut en voordeel bij den Heer Bendinger een Collegium hebraicum , & gracum zoudt kunnen hooren! En zo Gij dat deedt, zoudt Gij niet verpligt zijn, om lesjes bij één van uwe griekfcbe vrienden te haaien, om uw fatzoen op te houden! Verg mij niet, dat ik den naam en de qualiteit noeme; 't zal anders tot uwen dienst zijn. In 't Latijn zijt gij pourtant fterk, en daarin hebt gij geen onderwijs meer noodig, want Gij merkt het terftond, wanneer de Zetter van de brieven van mijn Oom, uit Boeken, die mijn Oom volgens zijne gewoonte in de drukkerij zendt, iets copieerende, itLo,voor illa. zet, pag. 6i. Dan niet alleen zijt gij fterk in 't Latijn, maar ook in de Philofopbie, hoe wel flechts in het kapittel de probationibus {van de bewijzen). Want gij bewijst op eene bondige wijze uit de drukfouten van den Zetter en Cor-  78 <#> Correelor, dat mijn Oom latijn noch grieksch verftaat. Het bewijs is eenigzins intricat, maar daarom niet minder geleerd. Ik vinde mij verpligt om het te ontwarren. Mijn Oom had de Epistolce Praftantium virorum, &c. in de drukkerij gezonden,om daaruit die woorden afredrukken , die de Lezer, in het antwoord aan den Heer P. V. D. H. Z. pag. 103 vindt. Maar ziet! wat gebeurt 'er? De Zetter zet de woorden, die in het decretum ftaan : extrema illa, atque abfurda aldus : extrema illo atque abfurda. De Correelor en Revifor laaten beide illo ftaan, en daaruit befluit Gij groote Bewijzerl Gij uitmuntende Philosooph ! op eene zeer regelmaatige wijze: dat mijn Oom het latijn zo zuiver en glad als de beste Polak fpreekt!!!! pag 61. Op eene even en juist zo volmaakte wijze, demonflreert Gij, pag. 63 dat mijn Oom flegts eene oppervlakkige kennis van het grieksch heeft, (x) » Gij (*) Of mijn Oom een volmaakt Latinist en een groote Griek is of niet ? doed niets ter zaake. Zo veel als hij tot zijn kosteraale huishouding noodig heeft, zal hij omtrent wel verdaan. Om eenige van den rechten griekfchen weg  «• 79 4» Gij zijt toch niet misfchien ook Professor Honorarius in de Philofophie? Want indien dat zo ware, zou ik in de daad beducht zijn en bevreesd worden, dat gij uit de tolerante Oostindische Kerkzaaken, van den Heer Profesfor Honorarius Petrus Hofstede, eerlang eens zult betoogen, dat de WelEerw aardige Heer Predikant Rutz in den Haag, een intolerante Ketter is ! Precare Deos ut fit mens fana in corpore fano! Doet 't geen Gij zelve op pag 181 182. gezegd hebt! Laat u wat bloed aftappen, en laat u te bed brengen! — Hoewel ik nog eene geheele reeks van bewijzen uit uw gefchrijf zou kunnen aanhaaien, om te betoogen, dat uwe Biographie een weg afgedwaalde Ned. Bibliotbeekfcbrijvers, wederom teregt te helpen , is immers eene oppervlakkige kennis in 'c grieksch tenvollen toereikende, en dat kan wel een Kos.' ter doen. Of verbeelt Gij u , dat een Predikant of zelfs wel een Profesfor zijn tijd zou moeten vermoorden,en u, uw verknoeid Thema corrigeereirf — Die kunnen hunnen tijd wel beter belleeden.' Dat Gij de woorden van mijn Oom op p^g. 62. op eene onverantwoordelijke wijze verdraait, kan een blindeman begrijpen! Mijn Oom zowel als ik,zouden ons gelukkig achten,indien wij in die Situatie waren, dat Wij aan de voeten van een Ruhnkenius, Valkenaar, Hogeveejm en Tollius, zitten konden. Ten opzicht van ^fi kunt Gij u aan den Heer Bendinger^dresfeeren, pag. 64.  <§* $0 een blauw Boekje is; zo zal ik het nogthans bij de bijgerragten laaten berusten , om dat ik verzekerd b-.n dat Gij aan deeze betoogde Waarheid niet twijffeh,en de Lezer, reeds meer dan ten vollen zal voldaan zijn. Het vervolg hier na. VIER-  * 8i VIERDE VERVOLG. Ik twijffel 'er niet aan, Mijn Heer! of Gij zijt voornemens geweest ons den Pendant toe Se» baldus Nothanker. te leveren. Maar het komt mij voor, als of Horatius u in het oog gehad heeft , toen hij zeide: ampbora coepit Inflitui, currente rota, cur urceus exit? Gij wildet een leerrijk en nuttig Boek fchrij» ven, en 'er kwam, gelijk ik u beweezen heb, voor den dag een Blauw Boekje ! Gij hebt zeker niet aan den raad van vader Horatius gedacht: Sumite materiam veflris . qui fcribitis aequam Viribus, & verfate diu, quid ferre recufent Quid valeant bümeri ? — Gij hebt eenen last op uwe fchouderen genomen, die u veel te zwaar was, en, om dat Gij niet vooraf nauwkeurig onderzocht hebt, of Gij fterk genoeg waart, om dien last met eere te dragen; zo hebt Gij de Boel fchandelijk in de modder geworpen: of, zo Gij al aan dien raad gedacht en u fterk genoeg te z^n geoordeeld hebt, om dien last met roem te zullen F tors-  4h 82 ►> torsfen, zo heeft ons nogthans de ondervinding geleerd, dat uwe wilde, onhandige en tooraelooze hartstochten, dat uw haat, gramfchap, toorn, eigenliefde, intolerantie, nijd, wraakzucht, enz. enz. enz. u belet hebben, om uwe zielsvermogens wél te gebruiken, en ons een nuttig, leerrijk en bruikbaar boekje te fc hen ken. Ik vleije mij met de hoop, dat Gij begrijpen zult, dat ik u een geheel bijzondere eere bewijze, terwijl ik vooronderltelle, dat Gij voornemens geweest zijt, om ons den Pendant tot Sebaldtjs Nothanker te leveren, lk laat Sebaldtjs Nothanker , in zijne waarde en onwaarde; maar dat weet elk, dat de Schrijver van Sebaldus Nothanker zeer voor de Tolerantie vegt, ijvert en ftrijdt, en dat 'er de Toleranten zeer mede in hun fchik zijn! Dat echter ook onder de Toler anten, veele Intolerante men* fchen gevonden worden ; dat veelen de Tolerantie met de Indifferentie, en de verdraagzaamheid met de onverfchilligheid, in zaaken den Godsdienst betreffende (ij) verwarren; en dat. (ij) Dat mijn Oom, in zaaken den Godsdienst betreffende zeer tolerant is, en elk, hij zij wie bijzij, gaarne ongeftoord en ongemoeid, in de bezining van zijne gevoelens laat blijven, dat wil mijn Oom zeer wel weeten  * 33 * dat, hadden zommige Toleranten de magt, die zij,Goddank! niet hebben, de zogenoemde/»• toleranten, die het Brachium Seculare , den waereldlijken arm ichijnen op hunne zijde te hebben, al aan zeer kwaade rammen zouden gekoppeld zijn, is helaas eene onbetwistbaare waarheid. Lange heb ik reeds gewenscht, juist zo als mijn Oom het gewenscht heeft, dat toch eens een geestig, verftandig, en edelmoedig denkend man, ten voordeele en ter verdeediging van braave regtfchaape Orthodoxen, de pen mogte Öpi ten, en ik behoeve het niet te bewijzen. Maar, dat mijn Oom niet indifferent, niet onverfchillig omtrent die gevoelens is, die in zijne kerk geleeraard worden, en die hij voor waarheden houdt; daarvan zou zich, des noods zijnde, elk dien 'eraan gelegen ligt, en die het weeten moet , gemakkelijk kunnen overtuigen. Mijn Oom zegt : laat elkeen den kruiwagen van zijnen Godsdienst laden , met zulke Hellingen en meningen sla 't hem behaagt, en laat hem daarmede, zus of zo, hier of daar heenen kruiien, zo als 't hem belieft, Maar daarentegen verzoekt hij ook vriendelijk, dat men hem diegoederen , die hij in zijn kruiwagen heeft liggen , en voor echte, goede en vrije goederen houdt,nietdoorfnutfele, of voor Contrabande verklaare, en hem voor een fmokkeiaar houde; of dat hij in dat geval, niet zou kunnen en willen manqueeren, van met allen ernst en naar zijn beste vermogen , voor de groote waarde, en het groot belang dat bi] Helt in den fchat dien hij kruit, te pleiten I F %  84 -P opvatten, en ons het harde en onëedele gedrag met levendige verwen fchilderen , 't we:k zommige Toleranten, tegen deeze zo~ genoemde Intoleranten houden. Gij begrijpt wel, mijn Heer! dat ik van braave enrechtfchape Orthodoxen fpreeke; dat is te zeggen, van Mannen , die hun kerkelijk Sijstema getrouw , vlijtig en ijverig , beftudeerd hebben ; voor zich zeiven overtuigd zijn, dat dit hun Sijstema of godsdienftig Leergebouw, in den bijbel gegrond en de rechte weg is , dien een Christen bewandelen moet, wanneer hij aan het einde van zijnen loopbaan , de kroon der heerlijkheid vinden en eeuwig zalig worden wil. Die zich ju'st en fliptelijk aan hunne Sijmbolifchè boeken houden, zelfs zo, dat zij van dezelve, niet eens ten opzichte van de verklaaring van eene Scbriftuurteht, zouden willen afwijken, Die alles wat in hunne Sijmbolifchè boeken ftaat, voor gewigtig , en ter zaligheid zo al niet noodzaakelijk, ten minften nuttig en heilzaam houden. Die van dm Duivel, en deszelfs aanhoudende en nog altoos voortduurende groote magt, geweld en heerfchappij over den mensch , en meer andere (tellingen, te menigvuldig om hier aangehaald te worden, vasten zeker gelooven, 't geen de beruchte Jefuiten Tanner en Gretzer op het Colloquium charitativum geloofden, van het kwispelen dat To- bus  «. 85 4> bias hondje met zijn jlaart deed, te weten: dat dit kwispelen een articulus fidei fundament'alis, een hoofd- en grondarticul van het Christelijk geloof ware,!!! Die aan de bewijzen en verklaaringen , die zij in hunne jeugd geleerd hebben , zo vast blijven kleeven, als of zij 'er mee ijzere ketenen aangefmeed en vastgeklonken waren. Die de minfte afwijking daarvan, volftrekt niet dulden kunnen , en zich van anders denkende afzonderen, gelijk men zich van de melaatfchen afdondert. Die de Dogmatik, of de leerftellige Godgeleerdheid, en het zuiver geloof, voor het eenige hoofdwerk houden, gaarne daarvan fpreken en prediken, gaarne daarvoor vechten en kampen, de Heterodoxen die 'er hunne ketterfche handen aanflaan, met moed en lust aanvliegen t gaarne van de hel en van den duivel praaten,en van de zedekunde redelijk flauw fpreken, enz enz. en voor 't overige goede, eerlijke en hraave Mannen en Christenen zijn. Ik fpreek dus niet van dat flag van geestelijke wachters , die zich op Academiën, de leerftellingen hunner kerk, van den Profesfor, als met den paplepel hebben laaten ingieten. Die gelijk zom« mige onreine dieren, van'V herkauwen geen denkbeeld hebben , nooit ftudeeren, nooit denken dan aan de vrouw , zo haast zij een beroep hebben. Die met één argument wel tien verfchillende ketters wederleggen, en dezelve F 3 ftom  #♦ 86 -ï> ftom praaten, zo lange zij alleen fpreken. Dio maar volftrekc niet dulden kunnen, dat een heiden of een ketter in den hemel kome. Die een' ketter op tien flappen ver kunnen ruiken. Die nooit ketterfche boeken gelezen hebben, zo min als de fchriften diergeenen, die zij, hunne houte broek aanhebbende, knaphandig wederleggen. Die niets dan grieksch en hebreeuwscb met nederduitfche woorden fpreken, dat noch zij noch hunne toehoorders verflaan of begrijpen kunnen. Die een geleerden ketter aanvallen en fchudden, gelijk een groote Bul of Waterhond een jpaanscb fchoothondtje aanvalt en fchudt. Die van Rousseau, Voltaire, Marmontel, d'A- lembbrt , semler , töllner , spalding , EbER- hard , Teller , Bahrut , Basedow , Mauricë , Vernet en Vernes , fpreken als of het kwaade jongens waren, waarvan zij, of iets gedroomd, of in een gezelfchap iets gehoord hehben. (pag. 100.101.) Die Als Don Qüichots, een Reus of vijf, Slaan dertig armen van het lijf. Maar die met dat al, zulke bedroefde en elendige helden en Gafconjers zijn, dat, als eens Hh** de duivel of de helfche wolf', die toch volgens hun gevoelen in de waereld de hoofdrol fpeelt, zich eens dédr, ivddr zij op fchild-  + 87 + fchildwacht ftaan om hunne fchaapen te bewaaken, liet kijken, zij niet eens courage genoeg zouden hebben , om te roepen : ——■ Werda! Kortom, die zelfs niet weten wat zij gelooven, en veroordeelen en verdoemen,'!geen zij kennen noch verftaan. Deeze mannen verdienen medelijden, moeten met geduld en lijdzaamheid gedragen, bij gelegenheid voorzichtig en behoedzaam aangefproken en niet hard behandeld worden. De echte Verdraagzaame,moet ook deeze ongelukkigen niet van zijne liefde uitfluiten! Het zit 'er niet dieper! Een braaf rechtfchapen en christelijk Tolerant, moet ook den ftupiden Monnikskop en den intolerantflen Intolerant dulden. Maar, zijne denkwijze en gedrag te verdedigen, zoude mijns bedunkens eene onvergeefelijke misdaad zijn ! Dus van dit zoort van Orthodoxen, waarvan het bijgebragte maar enkel omtrek en Jilhouette is, fpreke ik niet; maar de voorige braave en rechtfchape Orthodoxen heb ik in het oog, terwijl ik met mijn Oom wenfche, dat zich toch eens een geestig, verftandig en edelmoedig denkkend man mogt opdoen, die de pen der ver* dediging opvatten en ten hunnen voordeele en behoeve, het intolerante, harde en onwaardige gedrag, 't welk zommige Toleranten, ten hunnen opzichte houden, met waare en fprekende verwen fchilderen wilde J Gefchiedde dit zo als het F 4 kan  88 kan en moest gefchieden; dan zou de waereld een nuttig en leerzaam boek meer hebben, en hij die zulk een boek 1'chreef, zou zich om de kerk zeer verdiend maaken. En zulk een boek hadt Gij mijn Heer! moeten ilhrijven, als Gij u door uw gefchrijf, eene verdienfle hadt willen verwerven! Ik wil wel gelooven, dat zulk eene idéé in uw hoofd kan geweest zijn ! Maar! Maar! ziet het voorgaande pag. 81. Laaten wij nu eens uw werkje van naderbij, op zommige plaatzen befchouwen, om te zien , hoe r eb ut eer end , afjcbrikkend en laag , Gij hetzelve begint! '• Hoe onordentelijk , laf, ongezouten , fchuins , akelig en walgelijk Gij het voortzet, en zaaken te pas brengt, die 'er als met de hairen bijgefleept, en in 't vervolg volftrekt tot niets te gebruiken zijn! Die op en uit niets volgen, en uit welke wederom niets volgt, (z) Die in en op zich zeiven befchouwd, niets, niets hoegenaamd betekenen' Die van niets anders getu;gen,dan van de onrijpheid , magerheid, fchraalheid, behoeftigheid, hm (a) Gij toont dat de Pbilojophen bij A. Persius Satijrm III ver* 84- gelijk hebben, terwijl zij beweerden - Cigtii de tiibilo nihil, in nihilum nllposfe reveni. — Dat uit niets, niets wordt, en dat dit niets wederom op niets uitdraait.  4b 89 -» bekrompenheid en armoede van uwe kennis, geest en vinding,en die niets anders bewijzen, dan dat Gij, in plaats van den Lezer, op eene geoorloofde,nuttige en leerzaame wijze te vermaaken , op eene onedele wijze wraak oeffent, op eene laage en zeer gemeene wijze uwen moed koelt, en u zeiven belagchelijk en verachtelijk maakt, terwijl Gij u best doet, om een eerlijk man te hoonen, en andere braave en geleerde mannen te lasteren! En laaten wij clan het einde Hoewel, dit zal in het Tweede Deel eerst volgen, hetwelk Gij ons pag. 183. met deeze merkwaardige woorden belooft: hoedanig en zeldzaam zijne lotgevallen in die vorfteUjke plaats geweest zijn, welke onflerfelijke boeken aldaar door hem zijn uitge. geven tot den dag toi, dat hij zijne bediening, met een nog veel heerlijker waardigheid heeft verwhfeld ,dat alles zal de rijke en t'evens aangenaame flof uitmaaken van het Tweede Deel. Vervolgens bekroont Gij dit eerfte deel met een vaersje, waarin men dit einde omtrent zien kan, en waarbij mij het zeggen van Juvenalis, te binnen fchoot : Si natura negat, facit malitia (Jndignatio) ver- fumfïfïïft ;-'-^few j~-»ï» ïmï uülot-al Qualemcunque potest. • F 5 Te-  eene benaaming te kiezen, en allerlei zotheden in uwe Biographie te pas te brengen; Maar , fchoot u dan niet te binnen , dat uw held eens onder het oog van wel opgevoedde , befchaafde en farzoenelijke menfctien komen kon? Schoot u niet te binnen, dat zulke benaamingen, bij zulke menfchen, walging, afkeer en verachting veroorzaaken en hen verlegen en befchaamd maaken? Schoot u niet te binnen, dat Gij zelve, wat uwe geboorte, uwe opvoeding, uw vermogen en uwen post dien Gij bekleedt betreft, een fatzoenelijk Man zijt ? Schoot u niet te binnen, dat elk u als fchrijver van deeze Biographie zou kennen , geüjk men den vogel aan zijne veeren, en den tijger aan zijne klauwen kent ? Schoot u niet te binnen, dat die man , dien Gij uit zijne fchriften wildetfchilderen,om hem, en voornaamelijk u zeiven ten toon te ftellen, nergens,- nergens, noch in zijne fchriften , noch in zijne daaden, althans zo veel ik weet, zich zo heeft gedragen, dat deeze benaaming, ook maar van verre op hem zou pasfen,en dat Gij dus u zeiven tot een leugenaar maakt? (Alle zonden die hij begaan heeft ten opzichte van «, en van uwe Bondgejiooten;(aa) zijn (aa) Zommige menfchen evenaaren fan* contparaifon, aan  «• 93 4> zijn geheel wangedrag, beftaat immers enkel daarin, dat hij u en zommigen van uwe Club , veele aan de varkens, men moet ze bij de Haart trekken , wanneer zij vooruit, en bij de ooren, wanneer zij achteruit gaan zullen. Mijn Oom heeft dit niet in het oog gehouden. Hij wilde zommige van deeze Heeren behoedzaam maaken, en ziet! hij heeft ze koppig en hoofdig gemaakt. Want tot nog toe hebben zij (waarom zou ik den Schrijver niet mogen noemen , terwijl hij zich binnen kort zelfs op het Tijtelblad noemen zal ?) de anonijmifcbe zeer oordeelkundige, vlijtig uitgewerkte en lezenswaardige Verhandeling van den fV.E.IVaarde Heer J. C. BaUM, Luthersch Predikant te Cuilenburg : onder den Tijtel .• De Messias Ifraels Koning, &c. nog niet believen te recenfeeren. Misfchien zijn de vingeren , die zij aan de proeven over bet Wondergehed verbrandt hadden,nog nietgeneezen. En misfchien, zullen zij het nog recenfeeren. Maar zo zij dit doen, zal de inhoud van hetzelve hen zeker be. denkelijk voorkomen. Aan de verklaariug van PfaImII.7. pag. 64. zullen zij denkelijk hunne toeftemming niet geven, hoewel reeds van de tijden van Vader Justin us af en zo door alle Eeuwen heen, die plaats op vetfchillende wijzen verklaard is. Dewijl de IV.Eerw. Heer Baum allerplegtigst verklaart, van de wezenlijke Godheid van den Messias overtuigd te zijn, zo dunkt mij althans,om niet liefdeloos te oordeelen, zo als het fchijnt, dat ik voorbaarig oordeeje: dat de allerminfte twijfel aan zijne Orthodoxie in dit Huk, aan eene haatelijke zucht tot kettermaakerijzougren. zen.  * 94 * ▼eele, u en den uwen nuttige, noodige en heilzaame waarheden, met eene lagcbende en vriendelijke m:ne, op eene wettige, geoorloofde en befchaafde wijze gezegd, en zommige van zijne Club, tegen uwe verongelijkingen te verdedigen , getracht heeft.) Schoot u dan niet te binnen, dat gij alie achting, die Gij als lid van de burgerlijke maatfchappij, aan waardige, aanzienelijke, groote en geleerde Leden van dezelve verfchuldigd zijt, als met voeten zoudt treden , terwijl Gij eenen van Goens , (ik zal u op pag 102. volgen) Sax, le Vries, Pet^ch, Nozeman, Rhuts , (dien Panfopbist kenne ik hier niet) Barkeij, de Groot, Valkenaar, Ruiïnkenius, Valk, van der Aa, van der Meersch , Juffrouw Wolf , Scheltinga, Schacht, Scheidius, Stinstra, Venema, Verschuur, enz. tot Tenanten van U Jan Vlegel maakt? En wanneer zou ik ten einde komen, wanneer ik alle gedachten konde en wilde aanftippen, die u natuurlijker wijze hadden moeten te binnen fchieten, en van de ge- zen : Hoewel zommige Recenfenten hebben particuliere Neuzen , en kunnen in Lutherfche boeken , alle ketterijen ruijken , die zij 'er maar in vinden willen. Zonder deTèeorie van den Heer J. C. Baum te baat te nemen, kunnen mijns bedunkens, de Fragmenten door wijlen den Heer Lessing in 't licht gegeven, niet bondig wederlegd worden.  * 95 * gedaane keuze terughouden , indien Gij niet door de benaaming van uwen held, u zei ven wildet verhagen, en toonen, dat Gij een geleerde latijnfche 'Bifon en een griekfche Uros zijt, pag. 139. Hebt Gij dan niet zo véél grieksch geleerd, of zijt Gij in Plautus, zo onbedreven, dat Gij niet in Haat geweest zijt, om uwen toorn, uwe woede en wraakzucht, onder eene griekfche of latijnfche benaaming te verbergen, en uwen held de huid in 't grieksch of in 't latijn zo vol te fchelden , (want fcbelden moet Gij toch), dat ten minften de goede zeden der befchaafde Nederlanderen, niet over geweld en verkrachting hadden behoeven te fchreeuwen en te klagen? Geloof mij vrij, mijn Heer!dat 'er is, die met verontwaardiging van U Jam Vlegel , zeker niet tot eere van uwen fmaak en van u zedelijk karakter fpreken. Ik beroep mij en vertrouw gerust, op het gevoel van elk befchaafd en wel opgevoed Lezer, dat uwe benaaming, enkel uwe fchande , en niemands vermaak is. Gij hebt u dus door het begin van uwe Biographie wel uitgeiloofd. 'c Is een meesterfiuk van uwen geest, en de Lezer zal 'er door uitgelokt worden, om 'er bij te blijven ftaan, gelijk een fatzoenelijke wandelaar door he: verrotte lighaam van een ezel gelokt wordt,, en bij een uitdampende modderpoel ftaan blijft. De kogel is door de kerk 1 en gedaane zaaken zegt  4§* 9Ö zegt men, hebben geen keer l Ware het anders, zo wenfchte ik om uwent wille, dat Gij een andere benaaming voor uwen held gekoozen , en ' uwe Biographie, op eene beschaafde, waarfchijnelijke , geestige en leerrijke wijze uirgewerkt hadt! Gij zoudt 'er eere door behaald, Lezers door gelokt en uwen naasten nuttig door geworden zijn. Al wat Gij nog doen kunt, be» ftaat daarin. dat Gij in 't tweede gedeelte van uwe Biographie en wel in de Voorrede, bedekt met een blauwe mantel, en verborgen achter uwen hoed, met een gebukt hoofd, alle uwe Lezers, die Gij door uwe begaane laagheden, verontwaardiging ingeboezemd en beledigd hebt, wel zeer ootmoedig, met duidelijke en verftaanbaare woorden , excus verzoekt. —— Dat zal dan zeer fraai ftaan ? ! Pudeat tel nog eens, zo gij kunt! Het vervolg hierna. V Y F-  4* 97 VIJFDE VERVOLG. Laaten wij onzen flap verder zetten, en vari het Tijtelblad tot de Biographie zelve overgaan ! Gij begrijpt wel mijn Heer. dat wij thans uwe Biographie, niet op nieuw als een blauw Boekje en Pasquil, maar uit een ander oogpunt zullen befchouwen, te weeten,ut dat oogpunt5 waaruit ons uwe Biographie, als eed kind van uwen Geest, als een vrucht van uw Brein, als een maakzel van uwe Vinding, en als een gewrocht van uwe Verbeeldingskracht te vooren komt. Wij zullen , denk ik, een lief en geestig kindje te zien krijgen! Zo ik u, uit het IX. X. XI en Kilde hoofdftuk, en op meer andere plaatzen , wél begreepen heb; (vooronderfteld , dat Gij een bepaald oojmérk gehad, en naar een zeker p'an gewerkt hebt, 't welk egter zwaar zo niet onmogelijk valt om te bewijzen,) zo fchijnt het u oogmerk te zijn, om de waereld eerlang, door middel van uwe Biographie , met het Leven, met de denk-en handelwijze van een allerintolerantften Tolerant], die alle gezindheden, enkel en alleen de Gereformeerden uitgezonderd, (pag. 25. 53. 63. 122. 144. 150.) duldt G en  98 *§» en draagt, te bezoeken. O/dit is uw oogmerk, dat nog al verdragelijk, en zelfs in zeker opzicht geoorloofd en goed is; Of Gij hebt in 't geheel geen oogmerk gehad ; Of uw doelwit is enkel en alleen geweest, om een wraakzuchtig blauw Boekje, en een beledigend Pasquil te fchrijven. Zonder de twee laalte oogmerken ten eenemaale te verwerpen , en zonder dezelve voor onwaarfchijnelijk te houden, vooronderftelle en geloof ik, dat het eerft aangehaalde, uw voornaarnfte oogmerk geweest is. Dat 'er zulke ontaarte lieden , onder de kerkelijken gevonden worden , die alle Seclen en Gezindheden in liefde dulden en dragen en echter ééne eenigfte luchten noch lijden kunnen, mair dezelve op allerlei wijzen zoeken te beliegen , te drukken, bij de Overheid zwart en gehaat te maaken, te vervolgen, en ftond het bij hen , uit den Staat, en uit het Land der levendigen te bannen, ——— dat wil ik wel gelooven (bb), maar {JbV) Dat 'er veele onkundige Lezers zijn zullei, die zulke kerkelijke dwingelanden ,en Johan Melchiors niet kennen, wil Jk zeer wel gelooven. Misfchien is zelfs de Heer Nozeman te Rotterdam, bij alle zijne uitgebreide kennis en pra'Jicaale kundigheden , onbedreeven genoeg in de Hisf»ia tcclefiastica fcandalofa, en heeft zo weinig ondervinding in de waereld , dat hij zulk eenen las-  <£• 99 maar ik zou niet inftaat zijn, om het uit de Kerkelijke Gefchiedenis te bewijzen Want de Ge/chiedenis , vooral , de fcbandelijke Gefchiedenis der Kerkdijken, is juist mijne zaak niet. Bijaldien eg'er iemand niet konde befiuiten , mijn Geloof in dit Huk, zonder bewijs aantenemen , dien weet ik geen beter Adres te geven , dan aan den Heer Profesfor Petrus Hofstede , die in de Kerkelijke Gefchiedenisfen bij uitftek bedreeven is. En zo het deeze Heer niet bewijzen kan; zo behoeft men niet langer te vergeefsch naa het bewijs te zoeken! Zijn 'er nu volgens mijne vooronderftelling zulke ontmenfchte menfchen in de Kerk, zo dunkt mij, dat eene Biographie van zulk een wangedrogt , een nuttig en leerrijk boek zijn moet ! wel te verlïaan, wanneer in dat boek, de liefde tot de waarheid de pen befüert, alles naar 't leven gefchilderd, bondig beweezen, en pragmatisch ingericht wordt! Üf nu uwe Biographie , zulk een nuttig en leerrijk boek- lastigen Buurvrijer niet eens kent. Hij fchijnt op het kwikfiaartje , waarmede Gij hem doet fpeelen, zo verliefd te zijn, dat hij aan het kwaad niet denkt, 't geen hem die geene gaarne zoude gedaan hebben, zo het anders in zijn vermogen geweest ware, en ten deele ook gedaan heeft,aan wien het Kwikftaartje in eigendom toebehoort. G 2  4* ioo •§> boekje is, of worden zal, is te wenfchen, maar in geenen deele te verwachten. Men noemt eene Biographie, eene Pragmati/che, wanneer de Schrijver van dezelve , niet alleen verhaalt, wat zijn Held gedachc, gefproken , gelaaten, gedaan en ondervonden heeft; maar wanneer hij ook aantoont : hoe en op wat wijze? door welke middelen ? bij welke gelegenheid? met welke inzichten ? door welke beweegredenen ? &c. &c. zijn Held daartoe gekomen, in ftaat gefield aangeprikkeld, gedreeven en overgehaald is, om juist zo en niet anders te denken, te fpreken en te handelen, enz. enz. Ontbreekt het in eene Biographie, aan dit Pragmatifche, zo kan zij, met geest en vinding gefchreeven zijnde, wel eene aangenaame tijdkorting opleeveren, maar nuttig en leerrijk is zij alsdan niet. Of Gij nu in flaat zijn zult, om uit die Schrijvers, die Gij digt achter het Tijtelblad van uw Boekje in een lijst hebt opgehangen , zulk eene Biographie van zulk een Monfler, als uw Heidis of worden zal, voor den dag te brengen? — dat zijn uwe zaaken! en mijne zaak zal het zijn, om u naa te gaan en op de vingeren te kijken. En wee ! driemaal wee U ! zo Gij in het tweede gedeelte, niet beter dan in dit eerfte gedeelte oppast, en de bladzijden van het tweede gedeelte, even zo als die van het eerfte gedeelte, met vuilig-  <£• ioi vuiligheden van verdraaijingen, onwaarheden, leugens en lasteringen, en niet laffe, ongezoute, walgelijke, onrijpe en zotte geestigheden, zo bezoedelt, als Copronijmus en uw groote maat Meester Till, het Water! Hoe Haat het dan nu met het eerfte gedeelte ! Onderzoeken wij dat in 't algemeen, van hoofdftuk tot hoofdff.uk, en wel zo kort en beknopt, als de zaak het verdient,o:n den tijd niet te vermoorden, en Pen, Inkt en Papier niet te vermorsfen. Het Vervolg hierna, G 3 ZES- 1  4* 102 «4» ZESDE VERVOLG. Het Eerste Hoofdstuk zou kunnen pasfeeren , bijaldien het profaifcbe in hetzelve , niet eene zo verraderlijke, of eigenlijk verklikkende gedaante had, dat men als met de neus op den Leest geftooten wordt, waarover de volzinnen gefpannen en gefchoeid zijn! Crispijn! Crispijn! Gij had uit dien tuin geen Bloemen moeren fteelen, zo als Gij hier en op hondert andere plaatzen in uwe Biographie gedaan hebt! De Leest van den Baas, dien Gij nabootst, is veel te bekend, al vermaakt en verknoeijd Gij hem min of meer! In het tweede Hoofdstuk, heeft u in den beginne zekt r iemand geholpen , die fterk is in oude documenten, welke door den tijd en den fchietworm verwoest zijn. Ik zal in dit en de volgende hoofdftukken niet aanftippen, 't geen ik als onbruikbaar tot eene Pragmatifcbe Biographie aanmerke. Het 'ftond u vrij, uwen held tot in zijne Voorouderen te vervolgen : aan hem naar welgevallen, uwe lievelingen Frans Baltens en Compagnie, tot zijne maagen en bloedvrienden te geven: aan zijne familie een waapen ' naar uwen fmaak te fchenken; en met honderd an-  4* i«3 *t> andere zaaken meer te verfieren. Is iemand fchrander en geestig genoeg, om in uwe geesten doellooze vindingen, geest, fmaak en vermaak te vinden; ik benijde hem zijn voorregt niet. ISa dat Gij in dit hoofdftuk , Mevrouw de moeder van uwen held, in een droom, van een zwarten (zijn 'er dan ook blauwen of witten ?_) Schallebijter hebt verlost , zijn de krachten van uwen geest eensklaps zo uitgeput, dat Gij 'er niets meer kunt bijvoegen, om eerlang uit het kind , op eene , met de Pfijchologie, met de ondervinding, en met de natuur dikwerf overeenftemmende wijze, ten nutte en tot leering voor zwangere en baarende , voor Vaders en Moeders, voor Minnen en Padagoogen, een' intoleranten Tolerant te maaken. O Geestige Armhartigheid ! o Armhartige Geestigheid ! Omtrent zo geestig als deeze Exclamatie! In het derde Hoofdstuk , wordt op veertien bladzijden, het leven van uwen held, tot aan het einde van zijn zevende jaar befchreeven. De Le&uur van zijne ouderen is tamelijk goed, en wordt Pragmatisch. De twee tanden, die de held mede op de waereld brengt,zijnbruik. baar. De Geit die Orthodox gras vreet, en de minne van den held, wordt 'er een nuttig beest in. Het alleen kopen, zonder lijband, is Prognofliek, en de dikke kop een esfentie'el gedeelte! Maar de kost tot welke Gij uwen 'held doet overgaan, is zonder kennis klaargemaakt e. opG 4 ge-  <£• 104 gedischt. Een kind dat gaarne geele wortelen eet, die volgens Tissot, een bij uitftek gezond voedzel geven, zal geen rammelas of zuurkool lusten, veel minder peperwortels Althans zo is het in onze faml ie geftelt. Maar 't geen mijn Oom zelfs niet lust, wil hij wel aan anderen overlaaten, en daarom heeft hij U en Uwe Confrérie, reeds eenige keeren op Peperwortels, redelijk fterk met geraffineerd zout beflrooid, onthaald en vergast. De kleeding van uwen held, zijne vermaaken en fpelen , getuigen van uwen fmaak. Het onderwijs, dat Gij aan hem, tot in zijn zevende jaar, aan huis geeft,kan niet wel magerder en onvruchtbaarder zijn, Hoe op pag. 24. bij de Steden en Bisfchoppelijke Zetels , de Semipe, lagianen en ketterijen te ftaan komen, dat za! hij misfchien begrijpen , die uit het Gekkenhuis ontfnapt is. De eerfte en laatfte vrage op pag. 25 zijn Pragmatisch, Maar! waar zijn de overige? Of wist Gij niet meer te vraagen en te antwoorden? Is het dan zo bedroefd armoedig met uwe geestigheid gefield, dat Gij uwen held in zijne jeugd niet beter voorberjjden en uitrusten kunt, om 'er naderhand, op eene gemakkelijke en natuurlijke wijze, een* intoleranten Tolerant, zo als Gij hem hebben wilt, uitte vormen? ■ Dat de jongen niet liegen, of bekennen wilde verdorven van aart te zijn, om  #• 105 •* dat hij dien dag geen kwaad gedaan had,is immers zeer billijk. Maar! dat Gij hem zijn' Zusje Griet doet befchuldigen , dat zij eene booze en ftoute meid was, is zeker de fchuld van uwen verdorven aart; en dat Gij zijn Grootje aan den ouden Adam laat ftcrven, is inderdaad zo veel, als eene onfchuldige vrouw te vermoorden Waarom laat Gij de floofniet nog wat leeven! Zij loopt u immers niet in den weg! 'Er is immers plaats genoeg voor u en voor haar in de waereld ! Gij hebt immers van haar niets te erven ! 't is immers u Grootje niet! Men diende u inderdaad Pen, Inkt en Papier uit de hand te nemen, en 'er u, of een Spanriem, of eene Snijdersnaald, of een Smits• hamer voor in de plaats te geven, om u het misbruik te beletren, dat Gij van de eerfte maakt! Waren die zaaken in de rechte handen geweest, hoe vruchtbaar, gewigtig, met het oogmerk overeenkomftig, voordeelig, leerrijk en Pragmatisch, had de opvoeding en het on. derwijs niet kunnen ingericht worden? Gij zoudt 'er door uwe eige levensgefchiedenis , die ik u pag. 90. (cc) beloofd heb, van overtuigd wor- (cc) Begon u, mijn Heer! het hart niet te kloppen, toen G5  4* io<5 worden, bijaldien zij eens in 't licht zou verfchijnen. En kondet Gij 'er nog een goed gebruik van maaken, ik zou 'er geene zwaarigheid in vinden, om u te injirueeren. Maar! dat is te laat! Helleborum frustra cumjam cutis cegratamebit pofcentem videas! ■ ■ '/ Kalf is reeds verdronken ! A. Plrsij Satijra III. vers. 63. 64. 't Geen in het vierde Hoofdstuk gevonden wordt toen ik u pag, 93. met deeze belofte dreigde? Duimtje om hoog! — Maar mijn goede Man 1 laat uwe vrees en bekommering vaaren ! Het is nooit mijn oogmerk geweest, en nooic zal het dat worden, om door waarheden , mij , en allen die Gij beledigd hebt, op eene zo laage en onwaardige wijze te wreeken, als Gij uwen moed door onwaarheden koelt. Gaat Gij maar uwen gang! en fchrijCt het tweede gedeelte van uwe Biographie om u te prostitueeren, zo zot en zo kvvaadaartig als Gij maar wilt!Leef ik dan nog,zo zal ik doen als ik te raa. de zal zijn! En leef ik niet; zo zal 'er, dat wenfehe en hoope ik, nog wel één van de vrienden van mijn Oom in wezen zijn, of een braaf menfchenviiend leven, die zich der eere, en des goeden naams van mijn Oom , zal aannemen, indien Gij dezelve bezwaikt. — In deeze Nota vindt Gij de rede, waarom de volzin op pag, po. niet fluiten wilde.  wordt en goed is, is uit Rabener en uit de brieven van mijn Oom ontleent. Al de rest is blauw Boekjes taal, en zotte, onbruikbaare wilde praat. Ik mag wel lijden, dat anderen 'er meer in zoeken, en misgunne hen in geenen deele, 't geen zij 'er in vinden. Het vijfde Hoofdstuk, had één van de interesfantfte, leerrijkfte, vrugtbaarfte en meest Pragmatifche hoofddeelen dienen te worden, en zou het ook zeker geworden zijn, bijaldien het door een kundig man ware opgefteld, die het hart van kinderen beftudeerd, menfchen-en ziel kennis bijéénvergaderd, over de opvoeding en het onderwijs op de Schooien nagedacht, de gebreken van het onderwijs bemerkt en gade gellagen had, dat de toekomende man, dikwerf in den jongeling op de fchool reeds gevormd wordt! Welke heilzaame, nuttige, voortreffelijke en goede Pragmatifcbe aanmerkingen en lesfen, hadden in dit Capittel, kunnen en moeten te pas gebragt worden! Maar Gij, armzalige Biographus ! Wat maakt Gij uit dit hoofdjiuk, uit die groote Magazijn , dat met voortreflijke goederen hadt kunnen worden opgevuld? Och Lacij ! (pag. 166.) Gij maakt 'er een oude Foddewmkel uit, dien Gij volftopt met uwe laffe grillen, dat koddige en grappige invallen zijn zullen; en vermoordt 'er eindelijk Me-  4* io8 Mevrouw de moeder van uwen held in. Quintesfentieeren wij dit hoofddeel eens ! Eerst verfchijnt een vreeslijke ftaartfter, en wordt gebruikt tot —■ niets. De held leert goed lezen, wordt in de Rekenkonst onderweezen , cijffert hoe veel letters van een bepaalden vorm 'er vereischt worden, orn één vel druks vol te maaken. (dat fchijnt wel toverij te zijn 1) Gij fpot, bij die gelegenheid, zonder dat Gij het zelfs weet, met de gewijde bladeren, waarin het geloof, naar en met een Mostaartkorrel genieeten, beoordeeld en vergeleeken wordt. Gij laat den held boeken lezen, die naar 't fchijnt, uwe liefhebberij uitmaaken, maar die hem nooit tot een intoleranten Tolerant vormen zullen Hoe zot! Hoe wild! Daarop volgt een inval, die op eene regt maliüeuje wijze, de moordenaar van Mevrouw de Moeder van uwen held worde! En wie is die moordenaar? De Lettergreep: US, die gij achter den Nederduitfchen Naam van uwen held aanbakt of aanplakt, met de ongemeene seestige aanmerking : dat dit door u gefchied is, more malorcm ! Nu zou ik, in de daad haast beginnen te gelooven, dat de Scheveninger pag. 40. gelijk heeft ƒ Mevrouw heeft zich zeker over deeze koddige en poolfche gedachte capot gelagchen, want ziek is zij niet geweest! Of Gij hebt ze op eene andere wijze van kant ge-  109 *§» geholpen. De goede vrouw moet u verbaast in den weg geweest zijn! Eindelijk volgen de twee merkwaardigfte en gewigtigfte zaaken in het geheele hoofddeel. De eerfte is een onoverwinnelijk bewijs, van uwe onbegrijpelijke kundigheid in de Muzijk, en onmenfchelijke bekwaamheid in het zingen , want Gij kunt pag. 57. altijd den boventoon houden! en te gelijk den Bas huilen!!! Man! Gij moestin derdaad op de kermisfen gaan reizen, om uwe on- en tegennatuurlijke gaven te laaten hooren! Gij zoudt zeker nog al een ftuivertje, voor den Armen, kunnen verdienen! De tweede zaak is een blijk van uwe ongevoeligheid, liefdeloosheid en onbarmhartigheid. Want Gij laat Mevrouw fterven van lagcben, en dan laat Gij Haar Hoog IVelEdelgeboorene onbegraven liggen, als of het een kreng ware! Want van haare begravenis leze ik niets. Gij hadt immers ligt zo veel geld op een kermis bij elkander kunnen zingen , om de kosten goed te maaken, die tot eene bonnette begravenis vereischt worden? Gij hebt immers zeker en vast, aan den Speelman met de brommende Basvijool, een goede kennis , die zou u op de kermisfen kunnen accompagneeren. Dat Gij met hem in compagnie doet, is toch buiten allen twijfel. Zie mijn brief pag. 25. Het Zesde Hoofddeel, kan met niets vol- maak-  4* no maakter en juister vergeleeken worden , dan met eene onvruchtbaare, zandige wildernis, daar geen goede grashalm in te vinden is. Wanneer men uitzondert, 't geen waarvan ik reeds te vooren gefproken heb, zo is in deeze Afiatifche woestijn, niets te vinden, dan het lange en dorre Scboolriet, waarmede de held NB. in één minuut, NB viermaal op het hoofd van NB ieder difcipel tikte. Opgave!' Het fchool is 63 kinderen fterk: en elk kind wordt viermaal getikt; Vrage : hoe veelmaal wierd 'er in 't geheel in ééne minuut getikt? Ik weet niet, mijn Heer! of het u in de bol fcheelt, dan of Gij denkt dat de Nederlanders ftapel gek geworden zijn , om fmaak in zulke laffe geestig, heden te vinden. Men ziet duidelijk, dat Gij geen de minfte menfchenkennis hebt , een vreemdeling in het menfchelijk hart zijt, de waereld nooit met een fcherp oordeelkundig oog befchouwd , alle uwe ondervindingen als in den droom gehad, geen de minfte kennis van den goeden fmaak uwer Landgenooten , en de gefchiedenis van het beruchte fchool te Qutrleqttitscb, 't welk een van de vermaardften in de geheele romaniek waereld is, nooit gelezen , vee! minder recht beftudeerd hebt! Kortom, Gij evenaart ten vollen, of aan kreupele menfchen, die blind en lam zijn, en dus in den Oorlog, noch gediend hebben noch heb1 ben  in "S> ben kunnen dienen. Of Gij gelijkt aan de oude en afgeleefde vrijers, die als Propagatores Honorarij , bij de Arméè ftaan, en van een Penftoen leeven. Gij zijt voornemens quafi de Biographie van een Lutherfchen Querlequitfcher te fchrijven, en uit hem een man te maaken, die ten opzichte van de Gereformeerde Kerk zo intolerant, als voor 't overige tolerant is. Dien intoleranten Man, hadt Gij, toen hij nog een jongeling was, in dit en in het vijfde hoofddeel moeten vormen, of eigenlijk: Gij had hier de eerfte gelegenheid tot zijn haat tegen die Kerk moeten aantoonen. De volgende overbekende gebeurtenis, die ik u uit den mond van mijn Oom vernaaien, en waaruit ik naderhand eenige gevolgen trekken zal, had u daartoe weergaloos kunnen dienen, indien Gij dezelve geweeten had. Pragmatische Anecdote , uit de Historu scholastica qüerlequitschiana. Toen mijn Oom te Querlequilsch fchool lag, gebeurde het, dat door de vermaardheid van dit fchool, twee Gereformeerde boeren Jongens (dd) uit een. dorp in Noordholland, derwaards ge- (dd) Zie het Leeven enz. pag. 41. reg. 14» 15.  gelokt en gezonden wierden, om het hoog* duitsch te leeren, in alle vrije Konden, Taaien en Schoolweetenfchappen onderweezen, en tot befchaafde en nuttige leden van de menfchelijke maatfchappij gemaakt te worden. De ééne noemde zich Jan Melchior en de andere Klaas of Hans Vertoog ! Deeze beide knaapen konden nauwlijks hoogduitsch leezen, (de geleerdheid bragten zij reeds uit Noordholland mede) of zij begonnen reeds te fchrijven , en binnen het jaar, waren zij, niettegenftaande hunne volflage onkunde en onbekwaamheid, vermetel en asfurant genoeg, om voor hunne medefcholieren, maandelijks een lap papier met oprecht IVestphaalscb puikgoed hannekemaaijers duitsch te bekladden, en die vodden te noemen: de Querlequitfcbe Bibliotheek. Mijn Oom , die onder de fcholieren min of meer in achting ftond , had die Fodde, toen 'er reeds eenige brokken papier, ten algemeene huisgebruike mede vol gefchreeven waren, nog niet eens gezien,veel mingelezen, Dit hoorde Jan Melchior, en Hans Vertoog, en namen het zeer kwaalijk. Beide merkten zij het aan als een blijk van minachting, en*zeiden :Alethophel is een tolerante Ketter, en heeft geen fmaak! Maar wij zullen hem onze Bibliotheek wel doen lezen en gebruiken ! Met één mochten zij Alet-  * H3 •* ,Alet hopbel op, en vonden mijn Oom bezig, met lezen, in Haubers bibliotheca magiea, en op zijne ftudeertafel lagen opengeflagen, onder en door elkander:Semlerde dcemoniacis. PaterGasners fchrifien. Hallesij HistoriaConcilii dordraceni. Farmer De epiftola Praftantium Virorum. Pelagij epiftola ad Demetriadem, Steinb arts ,Sijstem. Lessings Fragmenten. Bahkdts, {eé) en meer andere fchrifcen, die eerst eenige jaaren naderhand, toen mijn Oom Warrenstein' reeds verlaaten had, gedrukt wierden, en die bij vervolg van tijd,op zijne manier van denken, op eene verfchillende wijze invloed hadden.(jf)Wat leest gij daar Broeder! vroegen hem de Gereformeerde (ee) 't Zou niemand minder dan u mijn H«er! voegen, -om mij te befchuldigen, dat ik tegen de Chronologie of tijdreekening zondige. Want vooreerst, Gij hebt u in uwe Biographie, zelve grof genoeg aan de tijdreekmingbszondigd. De fop is de kool niet waard, anders zou ik het u gemakkelijk bewijzen , en ten tweede, 't is de mode te Querlequitich, dat daar boeken gelezen worden, wel twintig jaaren , voor dat zij gedrukt zijn. De Querlequitfchenaars, zijn ver vooruitziende J fff) Gij begrijpt wel,dat mijn Oom, volgens uw plan, eerlang een vijand van de toverij en van den duivel worden , en een haat tegen de Gereformeerde Kerk opvatten moet, daarom laat ik hem zulke boeken lezen, H  115 •» toog; en met een greepen zij mijn Oom met verwoede krachten aan,om hem op den grond te fmijten, hem den mond open te breken, en hem de Bibliotheek, die zij tot groote Pillen gedraaid hadden, te doeninzwelgen. Mijn Oom wetrde zich een tijdlang zo dapper als hij konde, maar eindelijk moest hij, nolens volens, die bittere pillen opdokken. Dan! hij hadt ze geen Minuut in het lijf, of de arme jongen, wierd zo ziek, en raakte Qfalva venia) zo aan het vomeeren, dat zelts de heide Noordbollandfche Pillen-, draaijers 'er van wierden aangedaan, en aan den Meester kennis gaven , van de naare Situatie waarin zich hun Broeder Alethophel bevond , die zeker voor eer gisteren, gelijk zij met zeer veel waarfchijnelijkheid 'er bijvoegden, met geele Wortelen of Zuurkool, (die hij nooit at) den maag overladen had. enz. —- Alles wierd onderzocht en de waarheid ontdekt en bevestigd. De beiden Delinquanten wierden ingetrokken, en door den Schoolraad gecondemneert, om helder geflramboxt (bh} te wor- fbb) Stramboxen is de zwaartte draf te Querlequitscb, en beftaat daarin , dat de misdadiger, over eene daartoe ge- H 3.  worden, en wel zo, dar mijn Oom, die fchielijk herflelde , bij de Executie, de post aan de broek zoude betdeeden. Dan, zo dra 'er mijn Oom kennis van kreeg, verzocht hij vriendelijk om geëxcufeert te zijn , als zijnde een jongeling van eene zeer tedere Complexie, en kunnende maar volftrekt geene zwaare Executie zien of bijwoonen, zonder te bezwijken en in flauwte te vallen. Dus wierd de post aan de broek, aan een ander zeer handig en vasthoudend Scholier opgedragen, terwijl de Executie naar rigeur van de wet, overeenkomftig met de enorme kritijche misdaad, op den daartoe bepaalden dag, ten overftaan van de juichende en triumpheerende Schoolgemeente, voltrokken wierd ! Bij deeze Executie viel echter ééne merkwaardigheid voor, die te gewigtig is, dan dat zij niet zoude verdienen , hier aangeftipt te worden. Dat Hans Vertoog, geduurende de Executie een vreeslijk Solo gefchikte tafel gelegd wordt, terwijl dén jongeling het hoofd van deezen kwant met het gezicht naa beneden , een andere, de vosten vast houdt, en een derde, de Bokfen of Broek,zo ftrak hij maar kan, bij den band om hoog trekt, en de Meester met de plak aan de linker zijde van den armen zondaar (laat, en hem de verdiende premie, op eene meer voelbaare dan fmaakelijke wijze toetelt.  6*9/0 fchreeuwde , waarbij de Man met de Plak de maat zeer nauwkeurig en nadrukkelijk floeg, gefchiedde volgens de Etiquette,die te Querlequitsch in de mode was, en wierd voor geene fchande gehouden. Maar , Jan Melchior daarentegen, week ten eenemaale van de aangenome Etiquette af! Want zijne premie voor zijne kritifche heldendaad ontfangende, verbeeldde hij zich, dat Alethophel bij de Executie asfifleerde, en met zijne handen, den broeksband van hem Jan Melchior vasthield. Deeze ongegrondde gedachte, was de voldoende rede, waarom hij van de Etiquette afftapte, niet fchreeuwde, maar daarentegen, op den onfchuldigen, van de kritifche pilien nog halfzieken, en uit hoofde van zijne tedere Complexie zich van de Executieplaats geabfenteert hebbende Alethophel, dien hij voor de eenigfle oorzaak hield , van de Tragodie die met hem gefpeeld wierd , dewijl hij Jan Melchior, zich ten eenemaale buiten ftaat bevond, om zich met gronden op eene redelijke wijze te verdeedigen , en toch zijnen moed koelen , en gelijk zommige van zijne eige weldenkende Confrères, zeiden, ■ zijne Eer vermoorden wilde, . met een vreeslijk misbaar, raas^ de, tierde, en fchold voor alles wat leelijk is. 't Zou niemand verwonderd hebben, bij aldien door dat verfchrikkelijk fchelden , de H 3 lucht  4" u8 lucht in het fchool vertrek zo geperst en zo fterk uitgefcbooten ware, dat zij een ftuk van den ouden fchoorfteenmantel, die reeds begon te daveren , had afgebroken ; want de lucht was geftadig vervuld met; i. Jou Lutherfche Dikkop\ 2. Jou Lutberfche Koster] 3. Jou ééne Koeftaart! 4. Jou Bundelmaaker ! 5. Jou Struikelblok 16. Jou duist er ling! 7 Jou Slijm en Ga/fpwmerl 8. Jou kritik fcbrijverl 9. Jou Eenling'. 10. Jou Nikolaietl 11, Jou vermaledijde Houvast ! («•; enz. enz. Maar al dat fchel- 0») Jak Melchior moet het verwoed kwaad en benauwd gehad hebben, om dat hij al fcheldende, zelfs ook de achting met voeten treedt, die hij aan de tijdreekening verfchuldigd is. Want die fcheldwoorden die hij uitbraakt,zijn eerst veele jaaren naderhand, ten deele door zommige Heeren Ned. Bibliotbeekfcbrijvers, ten deele door den Heer Profesfor Honorarius te Rotterdam, den Heer Petrus Hofstede , ten deele door andere Schrijvers uitgevonden. en tot een wettig gebruik gewijd. Zie I. het Leven pag. 20. 2. Brieven vau den Luther. schen Koster. 3. Ibid. en op verfcheide plaatfen het Leven enz. pag. 81. 4. Bundel van brieven aan den Heer Pro. fesfor Petrus Hofstede, 5. Foorrede van den Heer Profes, for Petrus Hofstede , tot het tweede deel zijner O. I. Kerkxaaken. pag. 6.6. Ibid. pag. 6. 7. Ibid pag 6. 8. de Kkit)k,van den WclEer-xaardigen Heere Predikant Rutz, over de l-oorrtde vin den Heer Profesfor Petrus Her. si ede, tot het tweede deel zijner O. I. Kerkzaaken. 9. het  fchelden, maakte den man met de Plak, die op de hoogte van Jan Melchiors broek ftond,en wiens arm zich zeer lustig naa boven, en rustig naa beneden bewoog, van tijd tot tijd ongevoeliger.rechtvaardiger en ftrenger. Getuige,de broek van Jan Melchior. Toen Alethophel van deeze Conduite, door Jan Melchior gehouden, verwittigd wierd, haalde hij met een edelmoedig glimlagchje, dat van medelijden getuigde, de fchouderen op en vroeg: wat zou die arme Schelm , dien handen en voeten vastgebonden of vastgehouden wierden, en die buiten ftaat was van zich te kunnen verweeren of te verdedigen , anders doen, dan fchelden: Vervolgens verdeelde zich het fchool in twee Complotten. Het ééne Complot had Jan Melchior, aan 't hoofd, en het andere fcheen het met Alethopel te houden! Die van Alethophelkreegen dikwerf klop,zonder dat zij eens recht wisten, waar- het Leven enz. pag. 4. 10. ibid. pag. 145. reg. 14. (NB. Mijn Oom verklaart als een eerlijk man , nooit eeni■ige briefwisfeling, met den Heere Nicolai gehad te hebben, en nog niet te hebben. Dus Protesteere ik tegen dit uw gezegde, en houde (taande, dat Gij ook hier bezijden de waarheid fpreekt.) 11. Ibid. pag. 65. In de Executie Sn den tekst pag. 116. reg. 9-11. en pag. 117. reg. 10 - u het Leven, pag. 5a. en voornamelijk pag. 115. reg. 15. H 4  4* i 20 <$ waarover en waarom 'er gevogten wierd, en of het wel der moeite waardig ware,tegen eikanderen te velde te trekken, en zouden ruim zo gaarne als die van Jan Melchior, die ook niet wisten om wat rede men eigenlijk het harnas had aangefchooten, onderling vrede gemaakt hebben , om in rust ,eendragt en liefde met eikanderen te 'eeven. Maar, Jan Muqeuok had daar geen zin in, en zeide, zo als ook wel van zommige Aletophels - gezinden geuit wierd : De Oorlog maakt beroemde mannen ! Ziet het aan Don Qüichot ! enz. enz. Zulke leerrijke en pragmatifcbe gebeurtenisfen , zijn 'er immers bij honderden in de gefchiedenis te vinden. Waren zij aan u bekend geweest, zij hadden u, mijn Heer! voortreffelijk kunnen dienen, om uwe Biographie bruikbaar en pragmatisch te maaken en om te toonen : i. Dat veeltijds perfoneele beleedigingen , aan ééne hoofdperfoon, of werkelijk, of Hechts in fchijn en verbeelding toegevoegd,deoorzaaken zijn, waarom anderen zich onderling vervolgen, en malkanderen niet tolereercn of dulden willen. a. Dat dwsa^e en verwaande eigenliefde , gepaard mee onkunde, vooroordeelen en onwetenheid, dikwerf de bron van veel onnut twisten is. 3. Dat  4* 121 *§► 3. Dat onaangenaame ontmoetingen, die iemand in zijne jeugd gehad heeft, in de mannelijke jaaren haare kracht nog niet verlooren hebben, maar nog voortwerken, en hem naa wraak doen reikhalzen. 4. Dat het lezen van boeken, die men ons in onze jeugd in de handen geeft, eerst in den Man, dikwerf,zijne vruchten en werkingen toont. 5. Dat iemand b. v. in zijne jeugd maar veele Spookhistoriën, en Duivelerijen lezen moet,om 'er in zijne mannelijke jaaren, weinig of niets meer van te gelooven. 6. Dat, zo de Hoofden, de Herders en Leeraars , den Vrede maar oprecht beminden en ijverig en ernflig zochten, de goede fchaapen aan geen Oorlog denken, maar onderling in eendragt, in góede harmonie en in vrede leven zouden. 7. Dat de Intoleranten het zelden gemunt hebben, op esfentiëele zaaken en gewigtige waarheden, die van belang zijn, en dus op de goede zeden en het waar geluk, naar het beste voorfchrift, een invloed hebben. Maar dat zij, op beuzelingen, Adiaphora , onverfchillige klei' nigheden, enperfonaliteiteh vallen,en dat zij uit eene onrijpe en1* verwaande Eigenliefde, uit Roem- Baat- en Eerzucht, de Alarmtrommel roeren, als of de kerk in vuur en vlam flond, lï 5 en  en de Religie verbrand zou worden, enz. enz. enz. Maar, in deeze gefchiedenis, zijt Gij mijn Heer! zo bedreven als de Snoek, gelijk men zegt, op Zolder. In uwe Au&ores Claffici, die Gij pag. 50. 65. 66. 70. 80. 81. 83. enz, (kk) uit uwe (kk~) Ten einde de Lezer zich toch eenig denkbeeld van uwen fmaak, van uwe Bibliotheek en Leclure zou. den kunnen maaken, zo zai ik de moeite nemen , om ee. nige van uwe Auctores Clasficos en Handboeken , uit uwe Biographie aantehaalen, die de Lezer 1. cc. vinden kan. 1. Don Magino, a. de Historie van de witte Vrouw, 3. van Moeder de Gans, 4. van Duimpje, 5. van den wandelenden Jood , 6. van den Monnik zonder Hoofd, 7. het Leven van Doctor Fauftius, 8. de Avonturen van Lazarus van Tormes, 9. Thijl Uilenfpiegel, 10.de Geest van Jan Tamboer , 11. de duizend en één Arabifche Nachtvertellingen , 12. Amadls van Gaulen , 13. de Eiquan of Groote Mogol, 14. de Raazende Roeland, 15. de Onvergelijkelijke Ariane, lé. de Sophonisba en de Arkadia van dl Gravinne van Pembroek, 17. de Zeshonderd Gefcbiedenisfen van Laurenberg, 18. Mas Aniello, 19. Cartouche, 20. Kolonel Jak, zi de Bedrogen Smous, 22. Bebelii miga venales, 23. de Ridder Swanenburg, 24. Steven van der Klok , 25. de Kralingfchen Bloemen. 26. de Werken van Bacbus en Bijthut, 27. Marfias, 28. Tijribus, 29. Bavius, 30. Mevius, 3t. Ortwinus, 32. Frans Baltenfen, en 33. Scbijtfcbc en Hottentotfcbe Boeken , enz. enz. Maar!  4» 123 •» uwe bibliotheek, tot verbaazing van den Lezer, (denkelijk om op Nicolai, die in zijn S, Nothanker , Boek a. Af deeling % pag. n 4.. Hoogd. Uitgave , met fmaak en verftand, eene geheele reeks van laffe en fmaakelooze boeken aanhaalt, eene Satijre, of liefst een Pasquil te maaken,) zorgvuldig ten toon fpreidt , zijt Gij beter bedreeven, en als 't ware recht thuis? —— Zeker! Gij zijt juist de man 'er naa, om ons den Pendant tot S. Nothanker, te leveren! Scilicet I Maar! Dove Diavtlo! Mes/er Piedro , avete pigliato tante coglionerie! Waar bebt Gij, Meester Pieï ! al die geleerdheid van daan gehaald! llt geloove nier, dat men in eenig Gefcbrift, of in eenige Bibliotheek, eene zo compleete Collectie, van raare en uitgezochte boeken, bij eikanderen vindt. Ik heb het Weende gedeelte 'er van, nooit hooren noemen, en omtrent het grootfte gedeelte *er van, nooit gezien. ■ Gij, mijn Heet! moet een rijk Man zijn, dat Gij aan die groote Werken hebt kunnen komen, en een bijzonderen fmaak hebben, om ze te bewaaren en om ze te lezen! —— Prolit! Wel moet bet u hekomen / —— Het vervolg hierna. ZEVEN-  * 124 ZEVENDE VERVOLG, Het VII. Hoofdstuk , toont duidelijk en middagklaar , dat Gij zo verkeerd en averechts geftudeerd hebt, als het maar bij mogelijkheid heeft kunnen gefchieden. Och! of Gij bij gebrek van eene goede en gezonde Logica Naturalis , een Collegie over de Logica Artificalis gehoord hadt! Doch, wat baat de kunst, zonder de Natuur ? De kunst kan niets zonder de Natuur, maar wel kan de Natuur zonder de kunst veel uitwerken. Waart Gij maar liever een Ankerfmid geworden ! Het onbruikbaare en verwarde voorfchrift, waar naar Gij uwen held, pag. 75. 77. laat ftudeeren, om hem tot een intoleranten Tolerant te maaken, bewijst duidelijk, dat Gij weinig of niets hebt geleerd, van het geene Gij hadt dienen te weten , om het wél te gebruiken; en dat Gij veel ballast hebt bijëengefchommeld, die Gij niet kunt gebruiken. Gij zijt zeker, (zie uw Leven pag. 78) op dien dag gebooren, toen de Zon achter de Wolken trad, en onder het hemelsteeken , 't welk den Armenhals regeert! . Al hetgeene op pag. 83- volgt, den geleenden Koeftaart uitgezonderd, kan maar een Steven van  van der Klok , uit zichzelven denken en fchrijven ! En diezelfde held mag het raaden, zo hij het niet weet, waarom en om welke redenen, de Vader van uwen held van kant geholpen, en door welke ziekte, pillen of drankjes, hij naa de andere waereld gezonden wordt. Dat Gij Hem, gelijk Mevrouw de Moeder onbegraven laat liggen, als of het een hond ware, is een blijk van uw onmedoogend hart ! Gij hadt hem immers gemakkelijk onder de Aarde kunnen duuwen, en dan den Zandheuvel, met eenige Bloemen beftrooijen ! Gij hebt immers wel meer bloemen in voorraad, dan die reeds eens gebruikt zijn \ Eene hand vol waterlis y is immers zo groot eene zaak niet! Albions £W/Vbergen,hadt Gij juist niet voor de tweede reize behoeven te ruineeren! Mij dunkt, Gij handelt met den Vader van uwen held niet menfchelijkl Een' man uit een oud adelijk gellacht, onder den blooten hemel onbegraven te laaten liggen, dat hem de bonte kraaijen en de zwarte kraaijen kunnen verteeren, dat zal elk mensch , die menfchelijk denkt, als een' blijk van uw ongevoelig en wraakzuchtig hart moeten aanmerken! Indien Gij met anderen zo handelt, wie zal u dan eens eerlang begraven? Maar, misfchien denkt Gij als een zeker verkwister dacht, die, toen men hem vroeg, dewijl hij alles verteerde : Waarvan zult Gij eer-  4» 126 *j> eerlang, overheden zijnde, eens begraven worden ? tot antwoord gaf: ik verlaat mij op mijn s. v. fiinken, want daarin ben ik bij mijn leven een Baas geweest, en zal na mijn dood'noggrooter Baas *erin worden. De rest van dit Hoofdstuk, moogt Gij zelve nalezen, om ons eerlang te toonen,hoe het geene Gij hier zegt, .met eenig voordeel kan gebruikt worden. Ik bekenne gaarne mijne onwetenheid en onbekwaamheid in deezen. In het VIII, Hoofdstuk, pag 90. graast de bruikbaare Geit! Mijn Oom . . (van nu af zal ik in plaats van de uitdrukking: de Held, — de benaaming van: mijn Oom, gebruiken ; want tot dus verre is uw gezegde zo laf, zo ongezouten, zo ellendig en zo kinderachtig geweest, dat ik mij gefchaamd heb om van mijn Oom te fpreeken) ■ ■ Mijn Oom dan , leest hier de Schriften van Luther, AndrejE , Huttefus, HESHusrus, het Concordienboek enz. enz. Van de vuile rest, die in dit Hoofdftuk gevonden wordt, heb ik reeds pag 74. gefprooken. En 't geene 'er dan nog overfchiet, is goed om in de biographifche Vulnisbak geworpen te worden. »■ * Ik geloove niet, dat iemand zijnen tijd op Academiën onnutter , onverantwoordelijker en Hechter , zonder eenig oogmerk Hij ten kan , dan Gij mijn Oom den zijnen doet ver-  * 127 ■* verkwisten! Ik wenschte wel eens het plan te zien,waarnaar Gij geftudeerd hebt! Ik geloove Gij hebt niets gedaan, dan zonder fmaak Colle&anea te maaken, en zonder verftand kwartdeelen vol Adverfarïa te fchrijven! De IVelEerw. Heer Predikant Rutz , zal in de Colle&anea van den beroemden Heer Profesfor Honorarius P. Hofstede , die hij in zijne kritik over de Voorrede van den Heer P. Hofstede , tot het tweede deel van zijne O. I. Kerkzaaken, pag. 82. voor een legaat wenscbt te hebben , een geheel anderen fchat van veel j grooter waarde vinden ! Wel te verdaan; zo hij een legaat krijgt, en juist de Adverfa- ria hem ten deele vallen! In het IX Hoofdstuk komt eenen zekeren Liberius , op het Toneel, en met hem begint het Acbroniftifche, de tegenftrijdigheden in de tijdrekening, zo onbegrijpelijk 'en fchandelijk flerk en grof te worden, dat ik er volftrekt geen weg mede weet, en dat ik wenschen moet-, dat Gij mijn Heer! voor en aleer Gij uwe Biographie begont te fchrijven, een lesje van den vermaarden Heer Profesfor Honorarius Petrus Hofstede te Rotterdam gehaald , en van hem geleerd hadt den [Regel, dien hij in zijnen beoordeelden Belisarius , pag 48. met de woorden van Horatius uitdrukt : Fic-  128 *§> Fibla voluptatis caufa Sintproxima veris, (//) Dat men, een" Roman fcbrijvende, de waar- fchij' (//) Horatius de arte poëtica, verpus 338. In den beoordeelden Belisauius, van den wijdveruiaarden Heer Profesfor Honorarius Petrus Hofstede , flaat op de aangehaalde plaats, pag. 48. eene finguliere variante , ofparadoxe verfcbillende Lezing in den Tekst van Horatius, en in de Nota tot deezen Tekst behoorende,eene allergrootfte Cijf. ferfout. Want Zijn Hooggeleerdheid leest hier: Sit in plaats van Sint , op deeze wijze : Fiiïa voluptatis caufa Sit proxima veris. en in de Nota (laat; vers. 358. in plaats van 338. Zo deeze verfcbillende lezing in den Tekst, van den Heer Profesfor Honorarius herkomftig, en eene vrucht van zijn Brein ware, zo zou zijn H.W.Eerw het niemand kwaalijk kunnen nemen, wanneer elk rondborftig en voor de vuist beweerde, dat Zijn H. W. Eerw. in geenen dee» le, zo als Gij mijn Heer.' pag. 105, van de Valkenaars en Ruhnkeniussen zegt, uit bet gezond verft and', ver fchiilende Lezingen maakt; en zo zou men van den Heer Professor Honorarius te Rotterdam j op denzelven voet en volmaakt op dezelve wijze kunnen betoogen, dat hij Heer Professor Honorarius. ï. Geen pluralis van den Singularis, het meervoudige: Ficta, van het enkelvoudige : Ficta, en s. Do  & 129 fchijnelijkbeid niet uit het oog verliezen, en niet tegen de natuur van de zaak, of tegen de tijd- re- s. Den Ablativus C&vsx, van den Nominativus Causa niet weet te onderfcheiden. 3. Dat hem onbewust is,dat hetzelfftandig woordCausa in Ablativo, met eeh ander Cenitivus verbonden zijnde , de natuur van een zelfftandig woord verliest, en die van eene prapofitie aanneemt. 4. Dat volgens de lezing van Zijn Hoog WelEerw. in ket vaars van Horatius geen latijnscb menfchenverfland overblijft of te vinden is, om meer andere ongerijmde gevolgen met ftilzwijgen voorbijtegaan ; en dat eindelijk, wat de Cijferfout in de Nota betreft: 5. De Heer P. H. Petrus Hofstede, het getal van 338, var. het getal 358, niet weet te ondeifcheiden. Deeze vijf zaaken , zegge ik, zou men in de aangehaalde Lejïve,hfc en ongegronde,zotte en dwaaze vooronderftelling, juist en ruim zo bondig kunnen betoogen, als Gij mijn Heer! van mijn Oom denLutherschen Koster. in 's Gravenbage , in uw Leven pag. 6i. tracht te bewijzen : Dat hij het latijn als de beste Polak fpreekt, en een Omega, niet van een Omikron kan onderfcheiden. Maar l Wanneer nu een verrtandig en weldenkend Lezer begrijpt, gelijk het elk van zelfs inziet: dat zo wel mijn. Oom de Luthersche Koster in 's Gravenbage, als de Heer Professor Honorarius te Rotterdam, nist hunne eige woorden, maar die van andere Schrijveren gebruiken , en dat de geheele zaak uitdraait, op ééne — drukfout; zo zal hij ook wel zonder mijn toedoen overtuigd zijn, I  <£• 130 rekening lijnrecht aan zondigen moet. Wie die Liberius is, of zijn kan, weet ik volftrekt niet zijn, dat Gij Biographus Honorarius, een groote Chikaneuï , een Mih omegas van het eerfte foort, en een regte baas onder de Mikroltgen zijt! —— Gij ziet, mijn Heer!dat ikuhier ten vollen in mijne magt heb; dat ik u met uwe eige wapenen, dat is te zeggen: met bet bewijs, uit dvukfoutin ontleend, in de Tan bakken, vet morfelen en vernielen kan. En Gij zijt nog vermetel en asfurani genoeg, om braave geleerde mannen, met uwe ftompe en vuile wapenen aantetasten > ! f ! Zommige Lezers zullen misfchien, het Schijtscb en Hottentotsch Nederduitsh, en dus de zaak en het antwoord niet begrijpen, hetwelk den Zetter en Corrector, mij te vooren cp mijne waarfchuwing gegeven hebben; daarom heb ik het hier willen verklaaren.__De boekdrukker A heeft in uw Leven beter opgepast, dan in de beoordeeling van den Belisakius van MaemohteL. Want de boekverkoper te A. — bij wien ow Leven zal gedrukt zijn, heeft 'er misfchien niet meer deel aan , dan dat bij zich als Baker van U Jan Vlegel , op het Tijtelblad heeft laaten zetten; zo ik wé! geïnformeerd ben , is het drukken of uitgeven van Boeken, in 't geheel zijne zaak niet! Ik verzoek mijne kundige Lezers wel ootmoedig Excus , voor deeze zeer Mikrologifche Note, die mij onze Mikromegas heeft doen maaken. Deeze Aanmerking is van een laater da- turn dan bet Vervolg, waartoe zij behoortl  4* 131 niet met zekerheid te zeggen. Maar dat het Bahrdt of Lessing zijn zal, is mij ten minften waarfchijnelijk. Bahrdt fchijnt het te zullen zijn , volgens meer dan ééne plaats. En Lessing fchijnt het te weezen, volgens.pag. 118 — .136, die in zijne Erziehung des Menfchengefchlechts, bijkans aan het (lot, van de Zielsverhuizing fprekende, zegt : het is zonderling, dat deeze Dweperij(van de Zielsverhuizing) onder de Dwepers , niet meer de mode wil worden. En! ■ misfchien zijt Gij Liberius zelve! Dan! Hij zij wie hij zij, Liberios is 'er ! Maar Gij doet hem eene fchandelijke rol fpeelen , en hem hier en daar fpreken, a's eene fï)tiQ Rationalist, en liegen en lasteren, als of Jobs Aanklager, uw Leermeester en Reisgenoot, door de Nederlandfcbe geleerde IVaereld geweest ware. Ik zal flechts het een en ander aanftippen en ten bewijze aanhaalen, zonder mij op eene verdediging van die Mannen in te laaten, die noch verdediger, noch verdediging noodig hebben. Dat de Heer van GoENs'(pag. 102.) alle ver* boden Boeken bezit, is eene notoire onwaarheid. Ik weet vast en zeker, dat hij de Nederlandfche Bibliotheek niet heeft, en het geen hij 'er van gehad heeft,is reeds voor langen tijd door een geheim huisgebruik verfleeten, omdat de I 2 Ne-  «£♦ 132 *3> Nederlandsche Bibliotheek , door de hoogloffelijke Regeering te Utrecht , als een Faam. en Eerrovend Libel verboden is. Maar denkelijk hebt Gij de Nederlandfcbe Bibliotheek zelfs in het oog, dewijl Gij 'erbijvoegt: genoegzaam alle verboden Boeken heeft hij bijëen! Zo de Heer van Goens ooit uw blauw Boekje leest, zal hij kunnen zeggen : Et latrat! fedfruftra agitur vox irrita ventis Et peragit curfus furda Diana fuos! Men Iet 'er niet op, of een oud wijf roept: Heb je ook oude Vodden te koop! of een Smous: Heb je ouwe Kleeren te koopl En of een Man ons lastert, die bij de waereld voor een kwaadfpreker te boek ftaat. Dat de Ibeologifche Profes/oren te Utrecht alle Sijstematikers zijn, daar doen zij zeerwel aan, terwijl zij "er van overtuigd zijn, dat hun Sijstema goed is! Gij hadt hunne naamen wel kunnen noemen! Dan, de Hoogleeraar Sax, een Lutherscbman, komt 'er mijns bedunkens al te genadig af. Wat of daarvan toch wel de rede zijn mag, dat Gij hem zo fterk op uwe zijde trekt, en hem de eér aandoet van hem tot een Sijmbolist te maaken ? Want naar nwe gedachten, kan geen andere Eere, bij die van een  *• 133 •# een Sijmbolist te zijn, op weegen. Maar Gij dient ons eerst eene nauwkeurige definitie van een Sijmbolist te geven, voor en aleer men met zekerheid kan beoordeelen, of het ook in der daad eene waare Eere is, die Gij hem bewijst. Zo veel is ondertusfchen zeker, naar uwe gedachten zal het vast een pluimpje zijn, 't welk Gij aan den Heer Sax geeft! Maar waarmede heeft hij het toch verdiend ? Al het geene ik 'er van denke, kan ik u onmogelijk zeggen! Maar ééne vraag zal mij denkelijk wel geoorloofd zijn : Heeft de Heer Profesfor Sax ook bij geval, in den Socratifchen Oorlog, toen het de morsftgc' partij zo benauwd had, eens iets gefchreeven, 't geen de Advocaat Generaal van die partij, verkeerd begreep en zo kwaalijk uitduidde, als of de Hoogleer aar op zijne zijde ware, en dat Gij hem uit dankbaarheid nu'zo genadig behandelt? — Ikwenschte wel eens de weegfchaal en het gewigt te zien, waarop en waarnaar, Gij uw oordeel over geleerde Mannen afweegt, en den maatflaf te kennen, waarmede Gij uw vonnis over uwen naasten uitmeet! — Door de Viftte die Gij en uw reisgezelfchap bij Broeder Petsch maakt, toont Gij, dat Gij een Tovenaar in de Chronologie of Tijdrekenkunde zijt , even zo als in de Muzijk. (zie deezen brief pag. 109.) Want broeder Petsch, I 3 is  <£• 134 *§> is reeds 1750 of 1751. van Zeist vertrokken, toen de Heer van Goens omtrent 5 of 6 jaaren oud was, en nog aan zijne Bibliotheek niet dacht; en nogthans zijt Gij oude Reu baas, met u zwervend Keisgezelfcbap in flaat, om bij beide Heeren, in één jaar, als of het jaar 175a en het jaar 1780 , één en hetzelve jaar ware, eene Pifite afteleggen, en eene Bibliotheek te zien, dieniet verzameld was! Gij zijt een groot Man! Een verheven geest! Een kort begrip van de Chronologie ! Het middenpunt van Nonfens! Eene wandelende Contradictie ! De paarel vandeCijffermeesters ! Zte uw Leven pag. 108. 't Geen Gij uwen Liberius, die pag. 147. en 14}?. als een man verfchijnt, die Wolf en Leibnitz kent, op pag. 102. dcet zeggen, kan hij van niemand dan van u zelfs geleerd hebben. Want van broeder Petsch , zou hij zulke lastertaal nooit hebben gehoord ! En kan het ooit in gezonde harstenen komen , dat deeze waereld daarom de beste is , om dat daarin, geveinsdheid, faamrooving, leugentaal, laster, en andere kwaade bedrijven der menfchen plaats hebben ? Gaa toch! bid ik u, liefst eerst bij een der Difcipelen van mijn Oom ter fchool, en leer van hem, dat de Leibnitziaanen, die deeze waereld, ondanks al het kwaad 't welk in dezelve plaats heeft, voor de beste houden, haar niet daarom en uit die rede voor de beste houden s om  & 135 om dat 'er veel kwaad in gevonden wordt, maat daarom en uit die rede, om dat met het minder kwaad, veel meerder goed derwijze verbonden is, dat het mindere kwaade niet kon uitgeflooten worden, zonder dat teftens het meerdere goede uitgeflooten wierdt. — Gij praat van de beste waereld, als de blindeman van de kleuren, en lastert 't geen Gij niet begrijpt! — Waarmede heeft het toch de onfchuldige , groote en edelmoedige menfchenvriend, de Heer Profesfor Petrobolos Hohfstet , verdiend , en wat heeft hij ooit ofte ooit zijnen evennaasten kwaad gedaan, dat Gij en uw Reisgezelfchap, grijnzende en met knarsfende tanden, (femibiante labello), bij deszelfs woning Gilletjes voorbijgaat, zonder Zijn Hoog Wel Eerwaarden eene Vifite te geven? Of twijfelde Gij misfchien, of hij ook die man wel ware, waarvoor ik hem zo aanflonds te boek (lelde? Zo dit het geval en de rede is, zo kunt Gij u, als aan onwraakbaare en beflisfende getuigen addresfeeren, aan mijn Heer van Goens te Utrecht; Nozeman te Rotterdam; Barkey, Nieuwland en Rutz in 's Hage; en voorts aan alle braave Mannen, die in dit IX. Hoofdftuk, van u zo onverantwoordelijk beledigd, en zo fchandelijk mishandeld worden Ik wasfche 'er mijne handen van af,, in I 4 heC  * 136 het water, t welk Juvenalis, Swift, Rabener , Liscow en Koestner, daartoe gewijd hebben. De aangehaalde getuigen, zullen zeker van gedachten zijn, dat Gij nog eene andere Zinfpreuk hebt , waar Gij u naar gedraagt, dan die is, waarvan ik boven pag. 56. fprak, te weeten deeze: Calumniare audacter ,x Camper aliquid baret. Gij moet maar dapper liegen en lasteren ,?èr. zal altijd iets blijven kleeven! De WelEerw. Heer Nozfman, (pag. 103) moét u eens verbaasd beet gehad hebben, want Gij fchijnt bang voor hem te zijn. Gij laat bem daarom met een Kwikftaartje zich amufeeren, terwijl Gij aan Liberius enkel het plaifier gunt, om hem als een' menschlievenden Broeder te omhelzen. Men zou in der daad haast wenfchen,Luthersch Predikant te Rotterdam te zijn, om zulk een dierbaar en kostelijk Compliment te ontfangen, als Gij aan de Heeren Predikanten te dier ftede maakt. Zo H.W.Eerwaardens ook eens uwe woning voorbijgaan, mogt elk hunner wel een Vijiteka'artje bij u brengen. Dan! Hun Wel Eerwaardens dienen zich zorg. vuldig in acht te nemen, dat zij het fingullere en paradoxe, het zeer dubbelzinnig en glibberig; Com,i  %> 137 Compliment, 't welk Gij hun pag. 103. met deeze . woorden maakt: Zij houden zig eenpaarig bij de Augsburgfche Geloofsbelijdenis, vooral niet lezen in den zamenhang met het Compliment , 't welk Gij vooraf pag. 102. aan den Hoogleer aar den Heer SAXgemaakthebt, terwijl Gij zegt: Dat het Liberiusgrootelijksbevreemd heeft, dat de Heer Sax, NB. met zijne groote geleerdheid, nog dwaas genoeg ware, om een Lutherscb Sijmbolist te zijn. Want zo Hun Wel Eerwaardens de woorden in dit verband lezen, en merken wat Gij in uw fchild voert, en wat Gij van hen denkt en oordeelt; zo zou het zeer gemakkelijk kunnen gebeuren, dat zij met hunne hoeden op het hoofd, gelijk Liberius bij de woning van den Heer Profesfor Petrus Hofstede voorbijging, ook bij uwe woning voorbijgaan zonder te groeten, en daarentegen te denken en te zeggen -.Niet bij ons ! Neen ! hier! hier ! woont de Sijmbolifchè Gans of de Sijmboliflifche Schaapskops. De weldenkende Rijnsburgers, (pag. 103). brengt Gij buiten allen twijffel in uw kladfchilderij, op den agtergrond en in 't verfchiet te pas, om de Heeren van Goens, Nozem-.n, Pt rscH en meer anderen, door hun gezelfchap, in het zelve licht te plaatfen, waarin men de Rijnsburgers, gewoonelijk befchouwt. 't Verwondert mij, dat I 5 Gy  Gij onder dit hoopje, niet liever met uwe orthodoxe Donder bos eens hebt losgebrand, om hetzelve te verftrooijen of te vernielen. Maar, wat ik u bidden mag, bedenk wel, voor en aleer Gij fchiet, dat een verzaadigde Afrikaanfche Leeuw , die in ffctlle rust ligt te flaapen, diengeenen , die hem in zijne rust ftoort, doorgaands zo aanvalt, en hem zomtijds zo bij het linkerbeen vat, dat hij vergeet voor de tweede reize lostebranden! Rhuts , dien vermaarden Panfophist, kenne ik in den Haag niet! Gij moet verbaasd veel van hem gehoord, gelezenen ondervonden hebben, dat hij bij u zo bekend, als in den Haag onbekend is. Vader Barkey , is als een braaf Man, bij alle weldenkende, en in den geheelen Haagaheen vredelievend en edelmoedig menfchenvriend zeer wel bekend. Bij u, daarentegen wiens Maximen en manier van denken, met die van Vader Barkey een verbaasd Contrast uitmaaken, en lijnrecht het oppofiet van de zijne zijn. moet hij een geheel ander man zijn. (pag. 104.) Ten einde nu, uwen Seraphijnfchen Barkey, duidelijk te onderfcheiden van den waardigen Grijsaart in 's Hage, zo hebt Gij den uwen , met „ „ „ gebrandmerkt. Men zou haast op de gedachten geraaken, dat Gij met  139 + met uw Reisgezelfchap expres naa den Haag gekomen zijt, om dit fchilderij aldaar te maaken, uwe lasterzucht eens geheel den vollen teugel te vieren, uwe lust om te liegen eens recht te boeten, en uwen moed eens van dege aan de onfchuld te koelen. Zo Gij nog andere, u best bekende einden, daardoor te bereiken, gezocht, — maar denkelijk vergeeffche moeite gedaan hebt, zo zullen het die geenen wel merken, welken Gij poogt optehitzen. De Heer Janus Grotius , zou u bij uitftek gaarne eens ten huize van mijn Heer den Fiscaal ontmoeten, en ik wenfchte 'er wel prefint bij te zijn. Ik geloove niet, dat hy iets van een Aeewrd zou willen hooren, en 'er zou denkelijk eene fmertelijke Operatie met u voorgenomen worden, om u het vuil vleesch aftcfnijden, cn het kwaade bloed aftetappen. Hij zou 'cr geen Ccirurgijntoenoodighebben, i j zoudt 'er zo ligt, zo fchielijk en zo gemakkelijk niet weg komen , als Gij met uw Gezelfchap pag. 105. naa Leijden vertrekt. Maar ! mijn goede Man ! wat doet Gij te Leijden? en wat hebt Gij toch bij de Heeren Valkenaar en Rhunkenius verlooren om u met die te meeten ? Kan een dwerg ooit met eere onder de reuzen ftaan ? Waart Gij maar liever buiten Leijden gebleeven! Deeze groote Mannen zijn immers veel te verre boven u ver-  4* J4o verheven, dan dat Gij hunnen naam, hunne eer, en hunnen welverdienden roem,ooit ofte ,ooit met uwe Bijzonderheden en Pasquillen , zoudt kunnen bereiken en bezwalken! De raifonable lieer van der Aa , zou u pag. ioó, de moeite en de Reiskosten ma. Haarlem , door eenige Anecdoten die u raaken openlijk bekend te maaken, zeer gemakkelijk kunnen vergoeden. Hij behoefde daarom juist niet den ontdekker van het goudrijk America, Coltjmbus , of zijne huisvrouw Columba in den arm te nemen! De Hoogleeraar van der Meersch te Amjlerdam, pag. 107.—kent Gij dien Heer ook al ? ! ! 1 Hij zal u zeker eens in een Regenboog, (tt) met vier Brieven in de bandverfcheenen zijn, terwijl Gij in de modder zat, die van den (lag- en flortregen welke uit de Socraüfche donderbui nederviel, was overgebleven. Ik vinde het zeer billijk, dat Juffrouw Wolf, de Beemfter Sapho , ook eene Vijite van uw Reis- ge- (tf) Zie de Historie van de Reinonltranten door J*cobus Regenboog, Amfterdam 1774. en de vier Brieven, o ;der den tijtel: Vier brieven vervattende oordeelkundige Aanmerkingen , over de beoordeeling van den Belifatiut verdeedigd, door den Eerw. zeer Cel. Heer P. Hofstede , door PhiLalethes Aletoehilus;  4-141 *3> gezelfchap, en een galante veeg uit de pan ontfangt! Want Gij zijt toch gewoon te galantifeeren. 't Is maar jammer, dat uwe Galanterien zomtijds Jncartaden zijn- Want Gij verHaat de kunst, om fijne en blanke aangezichten, door uwe morsfige Politesfss tot achter de Oorïliëtten rood en paars te maaken. De Cicisbeërij is wel juist uwe zaak niet. De rol die Gij veel beter en natuurlijker fpeelt, ftaat op het Tijtelblad en op pag. at. van uwe Biographie, alwaar ook een kort gewanbuisde tlanfop met Bellen gevonden wordt. Over de Zuiderzee, zijt Gij met uw Reisgezelfchap zeker zo gemakkelijk niet gekomen, als één van die Landslüden, die hier in Holland geweest was, niet om het land te zien, maar om gras te maaijen, met een Büdel vol geld naa huis te gaan , en deezen Büdel met lagchende Oogen begluurende, te zeggen : Holland ! Holland ! wen ich nog eins zo kome, zo fchal ik het wel allemaal hebben 1 Ondertusfchen onder die Landslüden , zijn veele brave Sijmbolifchè mannen, wint zij gaan geen Kerk voorbij. Dit blijkt daaruit, dat eens één hoogduitsch Proponent te Weesp voor de eerfte keer van zijn leven , in puik goed UaU landsch predikende, van een Hannekemaaijer, die hem gehoord had, met eene deftige en ftemmige tronie, in de Schuit van Amfterdam, dus wierd  4r 142 wierd aangefproken : Miert Haer, icbbinjo, onder ju gehoor geweifen. Maar mit ju permis/ie! heb jy gepredikt op zien hoogduitsch! of op zien Nederduitsch ? — Deeze zelfde Sijmbolifchè h'atmekemaaijer, (ik fpreek thans naar uwen zin en in uwe taal) kwam in ééne nacht voor de wind, zeer gemakkelijk over de Zuiderzee, en dacht, dat hem de Schipper gefopt had, om dat hij in het voorleede jaar,wel twee Etmaal voor zijn geld gevaaren had. Zo gelukkig zijt Gij zeker niet geweest! Want het fchijnt, dat Gij, te Harderwijk gekomen zijnde, ten eenemaale van u ftuk geweest zijt, en dus op de Heeren Scheltinga en Schacht, nog niet recht hebt kunnen letten, Denkelijk zijt Gij bang voor het water en zeer zeeziek geweest. Maar eindelijk zijt Gij toch wederom tot uzelven gekomen, om een bezoek bij den Hoogleeraar Scheidius afteleggen, dien Gij als een vlijtig en edelmoedig denkend Man gevonden hebt, welke door ijverig te ftudeeren, zelfs te denken en te onderzoeken, zijne eige eertijds begaane misflagen, en die van anderen ontdekt heeft, en die edelmoedig genoeg is, om de eerfte te bekennen, en dezelve zo wel als de laatfte te verbeteren. Ik weet wel, dat het uw fmaak niet is, mijn Heer! om uwe mogelijke en daadelijke misflagen te herroepen, en dat het één', van uwe Reisgenooten pag. 31. ook in 'tge-  «• 143 •* 't geheel niet lijkent, dat de menfchen zich verbeteren ; ik ben overtuigd, dat Gij nog gelooft, 't geen Gij toen voor waar hielde, to¥ Collegium homileticum bij hem wilde hooren, en u dus door hem laaten onderrichten in de kunst, om voor een opgehelderd, verlicht en befchaafd volk, met voordeel te prediken; zo kunt Gij verzekerd zijn, dat het u, en nog minder hen die u hooren moeten, zal berouwen, mits dat Gij naarftig en vlijtig zijt, en naar zijne lesfen u gedraagt. Bahrdt is waarlij keen goed, ja en voortreffelijk Homiletiker,en geeft goede lesfen in de kunst van prediken. Toen hij te Giesfen kwam, vond hij alles wat Student in de Theologie heete, onder den Orthodoxen Hoed van D. Benner , bijeengekroopen. Maar, zo dra 1773. op omtrent 4. Vellen, zijne Ho* miletik gedrukt wierd, en hij daarover Academifche Lesfen begontegeven;zokroopenalle de Studenten onder Benners hoed uit, en vergaderden en voegden zich bij Bahrdt ! Uit deeze vier Feilen : uit Bahrdts Verfuch ïïber die Beredfamkeit, aber nur für feine Zubörer. Halle 1780. en uit G. S. Steinbarts , Anweifung zur Amtsberedfamkeit Chrifllicher Lehrer, unter einem aufgeklabrten und gefittetenVolke. Zullichau 1779. zoudt Gij in der daad zeer veel kunnen leeren. Maar dan moet Gij eerst Hoogduitsch leeren! Zo dra Gij dat goed verftaat, en dan kundig in de zaak zijt ofwordt, zo vertaal deeze drie we^yff^in'tNederduitsch! K 3 Mee-  4* 15° Meenigeen zal het u dank weten ! Ketterij is 'er niet in! Zo dra ik Cpag- m.) den naam van den Heer Profesfor van der Mark las, fchoot mij het fchilderij van Kiau te binnen. Deeze Ketter iieL zich, als zittende in den luchthemel, in eene drukkende attitude, juist daarboven de aarde fchüderen, waar veel geraas en gewemel gemaakt wierd, met het bijfchrift : Kiau zit in den Hemel en S.. .. in uw gewemel. De hoogduitfche Lezer, gelieve aan het flot van dit vervolg naatelezen, den Beijtrag zur GeJchichte der Intoleranz! Oder Leben, Meinungen und Schikfahle des ehemaligen Doctors der Theologie und reformirten Predigers in Amflerdam BALTHASAR BEKKERS , demHerrn D.und Prof. FRIEDERICH ADOLPHvan derMARK, zugeeigenet ven Johan Moritz Schwager , mit 5EMLERS Vorrede , von einer unter deffen Aufficht n'dchftens herauskommenden Auflage der bezauberten Welt. Dit Boek kan een Tolerant niet zonder aandoening van medelijden, niet zonder afkeer, verontwaardiging en verfoeijing, en een Intolerant, niet zonder {lichting lezen , ten zij , dat hij ten eenemaale onverbeterlijk , en door de wol heenen geverwd is  is. Dewijl 'er zo veele vuile zaaken in voorkomen , meesc uit kerkelijke Oirkonden beweezen, die de Kerkelijke» in Nederland, onder anderen zekere Profesforen en Predikanten die nog leeven raaken; zo zou 'er zeker menig berderlie* vend fchaapje door kunnen geërgerd worden , bijaldien deeze Bijirag,'m 't Nederduhsch vertaald wierd! Om meer andere Redenen, zal het best zijn, dat dezelve niet vertaald worde ! ÏREN ENLUST den lofien van Mei 178 r. K 4   NABERICHT van den REVISOR aan den L E Z E R. Het woord van opwekking, aan den Neef van den Vroomen en Eerzdumen Lutherschen Koster, dat ons voor eenige dagen in de Courant beloofd wierd, fchijnt nog in de pen van den •Heere Piexer Tuinman uit Drenthe, te blijven zitten. Dewijl Mijn Heer de Neef zijn geheele Anti • en-A na, reeds den oj van Mei aan mij heeft toegezonden, en wij nu met dit gedeelte van zijnen brief in de wereld verfchijnen, behoeft dezeoPwekiung 'er ook niet uit te komen. Ondertusfchen heeft Neef, die onnoemelijk veel Stof in voorraad fchijnt te hebben, in de laafte vervolgen van zijnen brief, nog het een en ander bijgevoegd; zo dat ik, en den Heer Bi. H, en den befcheiden Lezer op mijn woord verzekeren kan, dat de Eerfte voor zijne moeite, en de Laaften voor hun geld, de behoorclijke waarde zullen ontfangen. Maar dewijl het in de Drukkerij te druk is, om zo fpoedigklaar te geraaken als ik gewenscht had, en de menigvuldige vragers naa Neefs mak* niet langer konden worden opgehouden, heeft Neef, op mijn voorftel, 'erin toegeftemd, om zijnen Briefte fplitzen; de eerfte helft thans, en de andere helft eerlang, iu het licht te  NABERICHT van.den REVISOR te geven. Hoewel het hem, zo wel als mij, zeer fpijc} dat die tweede helft, welke vrij zwaar bevracht is, niet te gelijk met deze eerfte heeft kunnen verzonden worden. De Revisor is van gedachten, dat in dit gedeelte van Neefs Anti-en-Ana, zo wel als in het geene nog volgen zal, verfcheide zerpzoete invallen.zijn, die de Heer B. H. met fmaak en Stichting zal kunnen lezen. Maar de Revisor kan niet ontkennen, dat Neef verfcheide plaatzen wat diep in de fchaduw gelegd heeft, zo dat iemand die de kaart van bet land niet kent, bezwaarelijk derzei ver rechte zin en mening zal kunnen treffen. Zo maakt Neef (om flegts één en ander voorbeeld bijtebrengen) weieens van een Perjoon een Plaats,en van een Domme een Visjcher. Dit moet den Lezer in de war helpen, en hem zijne Tramonlana doen verliezen. Neefje zal 'er zeker zijne redenen voor gehad hebben, waarom hij de zaak juist zo en niet anders behandeld heeft; maar ik vertrouw, dat hij mij niet kwalijk zal nemen, wanneer ik voor de moeite, die ik tot het Revideeren van zijnen brief heb moeten befteeden,het recht en de vrijheid aan mij neme, om zonder zijne kennis of toeftemming, tot opheldering van twee duistere plaatzen in zijn brief, het volgende aantemerke: Dat, pag. 41 en 42, de Tekst de Nota, en dan wederom de Nota den Tekst, zeer duister en onverftaanbaar maakt. Volgens den Tekst, fchijnt de luidruchtige Scheveninger veel fmaak in Janus VLrgelius te hebben, en uit de Nota zoude men het tegendeel befluiten. Het fchijnt volgens de Nota een vierkante Scheveninger van eenen fijnen fmaak te  AAN DEN LÊZER te zijn, (hoe Nerf op den zonderlingen inval.gekomen is, om eene vierkante Geestigheid met eenen fijnen Smaak in het huwelijk te doen treden, wecc ik niet te verklaaren, dan tenzij, dat Neef, gelijk Leibnitz en Wolf, wel de helfc meer gedacht dan gefchreeven heeft.) en volgens den Tekst, is het een luidruchtige, onbefcbaafde Boer. Kortom 1 Ik wist niet wat ik 'er van maaken zoude; waarom ik eindelijk befloot, mijn neus eens in de Correspondentie van Neef te fteken, en per Misjive, naa de gebeurde zaak nauwkeurig te informeeren , en toen heb ik ontdekt, 't geen ik hier tot opheldering van deze duistere plaats , aan den Lezer zal mededeelen. Dit namelijk : Dat de luidruchtige Scbeveninger, niemand anders is, dan die knaap, die oni'rent tien jaaren geleeden, door zijne vervaarelijke Orthodoxe en Intolerante (tem, al de Schel visfchen en Kabbeljauwen, van het Scheveningfche Strand, heeft weggefchreeuwd en weggeboend,en voor de rest een trouwhartige jongen, maar tamelijk fuffij'ant is! eDz. enz. enz. Wijders, dat pag. 46, in plaats van aan bet Fonteintje , moet gelezen worden: door den Wel EerwaardigenHeer de La Fomtaine, die eertijds Predikant geweest is te 's Gravezande, en thans Emeritus zijnde, niet verre van Leijden woont. De Revisor. L IJ S T  L IJ S T, Van alle de Werken van Mijn Oom , die onvolledig door den Heer Biographus Honorarius , in zijne Biographie aangehaald zijn , en bij den Drukker deezes , bij Selschop en Huart te Amsterdam , en bij C. Plaat in 's Hage , voor bijgeftelde Prijzen worden uitgegeven : ï. Brief van eenen Luthersciien Koster en Schoolleeraar , aan de Heeren Ned. Bibliotbeekfcbrijvers , groot 128 Bladzijden, gr. Octavo, ƒ• : \l } * 2. Tweede Brief van denzelven aan dezehen, groot Octavo 83 bladzijden , waarbij gevoegt is de Recenfie van H- Schuberts Predikatiën , die in de Ned. Bibliotheek, Deel V. No. 2. gevonden wordt. . . 10 :- 3 Antwoord aan den Heer P. V. D. H. Z. door den Lutherschen Koster gegeven, gr. Octavo i24.bladz. «• : 11 : - 4. Vervolg en Slot van het Antwoord aan denzelven door denzelven, gr. Octavo 228. bladz. . . «1:2:- 5. De vriendelijk berichtgevende Recensent , en de dienstvaardige te-  LIJST van BOEKEN. tegenberichtende Luthersche Koster, gr. Octavo 64 bladz. . ƒ- : 8 : - 6". Antwoord van den Lutherschen Koster,op het noodwendig Vertoog ter verdediging van de Eer der Schrijveren der Ned. Bibliotheek , gr. Octavo 16 bladz. . . » -: 4 : - 7. Drietal van Brieven , aan de Heeren Schrijveren der Nederlandj'cbe Bibliotheek in 't gemeen, en aan den Heer Recenfent van Johan Christian Baums , Proeve over het Gebed, enz. in't bijzonder, door den Lutherschen Koster gefchreeven , gr. Octavo 54bladz., waarbij gevoegd is op( 10 bladz. de Recenjïe zelve. * ■: 8 : - 8. Nieuw Vervolg en Slot , van het Antwoord aan den Heer P. V. D. H. Z. door den Lutherschen Koster, gr. Octavo 174. bladz. . * -: 12 : - 9. Bundel van Brieven, aan den Heer Prof. Petrus Hofstede , bij gelegenheid van deszelfs Oostindifche Kerkzaaken, gr. Octavo 164 bladz. Bij hetwelk gevoegd is, het uittrekzel, uit de O. I. Kerkzaaken, waartegen de Bundel van Brieven gericht is. NB. NB. NB. hinc certe ill- Eer en goeden naam, der Waereld bij gelegenheid toont: wat Jan Melchior voor een Man is! Wil alsdan deeze of geene medelijden mee hem hebben, of hem verachten, of hem toejuichen, of zich met den luidruchtigen Scheveninger half capot, over zijne incartaden en beledigende geeftigheden lagchen, dat hangt ten vollen van elks fmaak en vrij-  r58 |S» vrijheid af. Ik voor mij wil gaarne geloo¬ ven dat Gij de Jan Melc h ior onder de Hollanders zijt, en Gij kunt ten vollen verzeekerd zijn, dat Gij tot dus verre mij noch mijn' Oom zo min kwaad, boos en toornig op u, als eene eenigffce onaangenaame en verdrietige Minuut gemaakt hebt. Wat in 't vervolg gebeuren kan, dat weet ik niet! Kwaad en boos zult Gij ons, dat vertrouvve ik, zo gemakkelijk niet maaken. Maar onaangenaame en verdrietige Uuren, kunnen aan elk braaf Man, die zijn goeden en eerlijken Naam beminde en Eere te verliezen heeft, door. Menfchen van uw Calibsr, die ten vollen aan de' ehgelfche Higbwaijmen evenaaren, wel gemaakt worden. Maar zo als gezegd is: of Gij ze ons manken zult, moet en zal de tijd leeren. Dat gij het 'er op toelegt, om eerlijke brave en geleerde Mannen, is het mogelijk, een misnoegt Uurtje te maaken, blijkt middagklaar uit het IX. hoofdfiuk van uwe Biographie! Zie het Zevende vervolg van deezen brief. Ik heb zo aanftpnds, en reeds meermaalen van de Highwaijmen gefprooken, zonder te zeggen wat dat voor Heeren zijn! MilTchien zijn onder mijne Leezers die 'er zich geen regt denkbeeld van vormen. Laat ik dic-rhalven zeggen: dat Higbivaijwen zijn een foort van beruchte Engeljcbe Heeren die de openlijke Landftraten onveilig maken, en den reizen  zenden van hun geld en goed beroven. Zij bedekken hunne aangezichten doorgaans met een Floers, en vergeten altoos hunne Namen en Woonplaatzen den geenen bekend te maken, die zij geplundert hebben. Worden zij achterhaald, zo worden zij eenige Voeten boven den Grond te luchten gehangen, ten einde anderen zich aan hen mogen fpiegelen. De geleerde Highwaijmen worden, betrapt zijnde, anders behandelt, om dat zij die genen, die met Verftand, IJver ea Voordeel op den Akker der Wetenfehappen arbeiden, niet van hun Geld en Goed, maar enkel van hunne Eer en goeden Naam te beroven trachten! —Zij worden hier of daar te pronk geftelt! Zo ftaat bij voorbeeld, in hetProoemium , tot het eerste Deel van de Sijmbolae Lhterarïae Haganae pag VI. IX. één van deeze Heeren te pronken! Met volle zekerheid, kan de Heer Barkey niet zeggen: wie bij eigenlijk is ? om dat hij zijn Aangezicht bedekt, en zijn Naam te noemen niet goed gevonden heeft. Daarom noemt hij hem ook Anonijmiis, of den Man zonder Naam. Zo veel is echter zeker dac deez' Anonijmus i)'Of die Man is, die eertijds zijn Vriend geweest is, die in 't geheel niet onkundig, maar zeer heet gebaakert én niet weinig driftig is, en die het ten uiterften kwalijk genomen heeft, dat bij, Pr: Barkey , hem in vriendelijke termen onder vier Oogen op eene beleefde wijze aangeraden var-  Üf 160 §j* verzocht en gebeden had , van zich toch befchci* den, zachtmoedig en christelijk in zijne Pennetwisten te willen gedragen, en die daarom ook terftond alle betrekkingen gebroken en niet verzuimt heeft bij alle gelegenheid, (hoewel /lompe) Peilen op Hem aftefchieten, en Hem, zijnen eerlijken goeden Naam te bezwalken, om zijn' eigen Roem, door anderer Eer te krenken, uit eigenliefde en wraakzucht uit te bazuinen, en zo lang als van het Kettermaken de Mode nog niet af en gaat, zo lang ook nog met volle kaken zijn lef te zingen langs de Straat! 2) Of een geleerde Highwaijman is (fmilis latroni), die den trouwharrigen, onfchuldigen en op een driefprong ftaanden Wandelaar, die geen kwaad vermoedt en na den rechten weg vraagt, op eene verraderlijke wijze van achteren aanvalt, en deerlijk mishandelt! Kortom ! op wien de geest van Bonikacius rust. Ik doele ook op Bonifacius den Derden, juist als nij in U Leven pag. 14. Wierd Bonifacius volgens het gezegde van G r e g o r i u s M. de Antichrist ; zo is deez' A n 0 n ij m tT s de Antitolerant! Schreven de Paufen na de tijden van Bonifacius in hunne Decreten: volumus Scjubemus! zo fchrijft Anonijmus cum fuis : injungimus ! Wij in-  K 1S1 ) injungeren. enz. enz .Bonifacius en A non ijin u s hebben beiden eenerlij reuk in de Kerk! Wél te verftaan, bij die Leden die een' gezonden tolerancen fmaak hebben. Dit is geene boosaartige ergdenkenheid, maar helaas! eene Waarheid door de ondervinding bewezen. By u gaat de Ergdenkenheid pag. 17. in u leven in der daad zeer verre! —Peperen Zout hebben immers geen kwaden reuk-' De fchriften van mijn Oom moeten 'er toch verbaast fterk mede g&kruidt geweest zijn, om dat gij 'er zo verfchrikkelijk fterk na niest! Zo gaat het als Peper en Zout in venijnige Wonden geftrooit worden ; het bijt vermaledijt! (pag 65. ) Maar! waarom hebt gij met'fde Grammatik Schande bedreven, de Kritiek gedefioreert en de goede Zeden mishandelt en verkracht? Ik vreez* dat 'er nog fcherpere middeltjes zullen moeten gebruikt worden, om U radicaal te curéren , ten zij dat gij volftrekt onverbeterlijk zijt! Mijn Oom trekt zyne hand van U finaal af! En als dat elk doedt, wat zal alsdan uit U worden ?1 ' Onlangs fnuffelde ik in enige papieren, en vondt daarin enige hiedita (Van wien? Ei lieve! raadt dat eens!) en onder deeze het Zpitaphium of Graffcbrift Petri Alastoris. ^entecanis rabidi periit Patronüs averni! ^ Quid mir urn? rabtdus namque er at ille Camu  ♦8 iès. §§« XJtque Acheronteas rediit latrator ad undaï Httic dedit emeritus Cerberus ipfe vices , Qjtique togae Cynicus fuerat fub imagine ut orci Ejjet Honoratus Janitor ante Fores. Dit Epitaphium laat zich in 't Neêrduitfch niet vertalen! Het raakt ook de Ongeleerden nietï Daarom houdt het voor u! De Ongeleerder; kunnen over wylen Petrus Alastor nalezen 2 Makkabkeuw: VII. o. of den een'of anderen griekfchen Man vragen: war Atastor in't neêrduitfch betekend? Het volgend Epigramma is ook zo naifoï eigenaardig als bruikbaar en teepaflèlijk! Monfieur Bos. Ce Monfieur Bos, tl fut, il fe travaiïïe Et danfon feu, v»jéz comme il efi froidt Ce Monfieur Bos, veut aggrandir fa taille, Et cbaque jour il décroit, il décroit. Profaïfant & rimantpas furcroitl Ce Monfieur Bos fi gay, fi hurd niafomme! Ah\ que rfeft-il du moins ce qu'il fe croit? Bs par M rdas! ce feroit un grand hommel M-aas»  €1 iö3 0 Maar in 't Neêrduitsch kan het insgelijks nies vertaald worden. Al wat ik er U weet van të zeggen komt hierop neer: dat Monfieur Bos * 'een ongemanierde, onbefchaafde, onbeleefde en geleerde Boerejongen is, dien het, om een recht 'groot Man te zijn , zo als hij ten vollen gelooft, dat hij het reeds is, aan niets ontbreekt, dan aan da twee Majesiueufe Oor en die Apollo aan Mi das den Koning der Phrijgier prefent deed en die bij abuis wel eens met die van het vlug en dartel vierbeenig Beeftje vergeleeken worden, 'c welk telkens mede om den prijs draaft, wanneer er gewedt wordt: wie het langzaamst kan flenteren ? Gij mijn Heer! zult er zéker geen zin in hebben? En ik kan het U ook niet fterk aanraaden om U die Ooren aantenaaien. Want, wel is waar, gij zoude, zo gij U die Ooren liet Prefent doen, niet alleen in den eigenlijken zin aan het latijnfche: Arrige aures ! M i P a m p h i l e ! kunnen voldoen , maar ook in P. Baylens Kritisch Woordenboek hoogd: Uitgaav, onder het Art: Hercules Deel II. pag. 19Ö. b. Not: G, gelijk Hercules, als een Voorbeeld van zulke Menfchen kunnen pronken, welker Ooren zich bewegen kunnen! Weinige Menfchen, kunnen dit doen! misfchien om dat men ons van het Uur der Geboorte af de Ooren zo ftijf en vaft aan het hoofd onder het Mutsje bindt, dat dezelve nooit occafi» L 2 heb-»  ( 1*4 ) hebben hunne natuurkrachten, £dic aan herr toeft niet gegeven zijn, dat wij ze vcrwaarloozen maar gebruiken zullen) tot ons Voordeel te oeffenen en te befrecden.'t Is waar! dit zou een dubbeld Voordeel voor li zijn: Maar het zou toch niet kunnen opweegen tegen het gevaar waaraan Gij U zoudt bloot Hellen, indien het geval wilde, dat'er eens zulke Rechters wederom onftonden, als die weleer waren, die ten tijde van Koning Carl /. in Engeland den Tolcranten Wilhelm P r ij n n condemnëerden, dat hem helde zijne groote Ooren zouden afgefneden worden. Ziet P. Bayle onder het Artïjkel Prynn 1. c. Deel. III. pag: 825. Mifichien hebt gy dit Bock niet by de hand: daarom zal ik 't geene waarop in doeJe uit P. Bayle hier inlafch'en: Een gereformeert Pre„ dikant te Bafel fchijnt te zeggen dat men W. ,, Prvnn ook uit de oude Waereld gebannen, „ cn naar een Eiland in Amerika gezonden heeft. „ Maar het is geloofwaardiger dat men hem tot eene „ eeuwige gevangenfehap verdoemd heeft : * Dit zijn zijne woorden: „Author nostcr W. Phynkus Bajtwicus &Burtontjs, triam „ facultatum .Defiorcs, quod contra iftarfl tyran„ nidem hifcere aufi fuilïèat, auribus mutilati, „ extra annifolisque viam expulfi fuht, quo longa ta„ beperimcrentur. Wolfgakcüs Meyerüs „ S. Th. Doctor & Vcrbi divini in ecclefiaBa„ fel :Minifter Senior, Epistola dedicator: Fulci.  ( i welk gemaakt heeft om 'er naar te fiudeeren ? Het Hooge School te Eutin zal het beflisfen, aan welke Qualiteit de prijs, die in een extra (choon nuchteren Kalf beilaan zal, moet worden toe»  «tg I7ft ft* toegekend. Maar! het Hooge School gelieve op zijne hoede te zijn! Want de B- Honorarius is een Gaan-voert en verftaat de Kunst om het door de derde of vierde hand zo te dirigeren, dat deeze of geene vraag, waarop hij zich lange vooraf geprepareert heeft, tot eene prijsvraag gemaakt, worde, en weet prompt cp die Vraagen te paficn, tot welkers beantwoording hij reeds veele jaaren van te vooren, het Zuyden en Noordin, Oost- en Westindien, onder contributie gezet heeft, en dus verzekerd is, dat niemand dan hij den prijs krijgen zal. Ik voor mij wil het wel bekennen, dat ik met de Zaak zou verlegen zijn, en niet weeten aan welke qualiteit ik het Prijs-kalf zou moeten toekennen ? Maar dat hij den Prijs zelve verdienen zal, komt mij zeer waarfchijnelijk voor. Echter ik beffifiè het niet en denke met Palaemon bij Virgil: Non noflrütn inter vos tantas componere lites Et vitula tu dignus & hiel Ik ben niet magtig om dat zwaar Gefchil te flisfen! Ik weet niet wie van twêen het Kalf behoort te misfen. De Een verdient het, en de ander is het waard ! f) Om (*) Ik heb, na dat ik deezen myn' Brief gereed had» ook Uwe Faenjes altemaal doorgelezen! (Het hittere en  «S 173 fa Om het goede van het kwaade, de tarwe vaö het onkruid fcherpennaauwkeurig aftezonderen, en mij met u over alles wat Gij uwen Liberiusdoed zeggen, intelaacen, daartoe heb ik voor het tegen- vuile ben ik door het leezen van uw Gefchrijf 20 gewend, dat ik het niet meer telle ) Om de Waarheid te zeggen, ik vindze naar mijne eenvoudige onpoecifclie kennis en fmaak, vrij fnaakfch en koddig. En waarom zou ik niet prijzen , 't geen niet laakenswaardig is? Men ziet daaruit, dat Gij, onder het fchrijven van Uwe Biographie, recht in Uw Element, regt in uw Knoltuin geweest zijt, en gelijk een Kikker en Verken in de Modder, als in uwe liefste Wooning geleefd hebt. Ei lieve ! Gij moed refolveertn, de bovenflaande Prijsvraag, in Vaerfen te beantwoorden en ons Uw eigen Leven in Maat te bre»gen! Zo Gij u na&r het leven daarin treft, m:er Waarheid dan in uwe profaifcbe Biographie 'er in te pas brengt, en het dan ten Behoeve der Armen laat debiteeren (pag. 112 zo durf ik 'er wel voor inliaan dat uwe poëtifcbe Levensbefchrijving van de Intoleranten met ltichting, en van de Toleranten wel met verontwaardiging, maar nogtiiins gretig, zal gelezen worden, en dat zich geen welopgevoed en befchaafd Lezer zal fchaamen, van Uwe poëtifcbe Biographie, te zeggen, wnt geen één fatzoenelijk en weldenkend Metifeb v?n uvve profaifcbe durfc of zal durvea zeggen: r w. Ik btb ze met fmaak en vergenoegen gelezen t Eens.- fchoone eer, die gij door uwea Arbeid verworve» kebt 1 — t  m i?4 p genwoordige luft noch tijd. Ik zal 'er thans flegts feenige Zaaken, die op het Gevoelen of Sijstema. van MlJn Oom fchijnen te doelen, uitkippen, om u daarover mijne en zijne Meening nader onder het oog te brengen, ten einde Gij u in het tweede Gedeelte van uwe Biographie, zo Gij het goed vindt, 'er naar kunt gedragen. De Hijpothefe van de Zielsverhuizing ( pag: 118.) kwam den zaligen Keiter Lessing , niet als eene onmogelijke, ongerijmde , en onwaarfchijnlijke Hijpothefe voor. Ziet zijne Erziehung des Menfchengeft'echts , %. 90 pag: 84. Gij mijn Heer? zult zeker deeze Hijpothefe in geen Mmsch kunnen dulden. Maar misfchien is het uw geluk 4 en misfchien ook niet, dat Lessing, die ze wederom op de baan zoekt te brengen, reeds overleeden is. Uw geluk is het, zo gij naar goeden raad luiftert, en van onderen -weggaat, niet mee geopenden monde daar blijft ftaan, waar gij ftaat, en niet zo veel geraas maakt! Want Lessing zit allernaaftKiau en van der M a rk ! Ziet deezen brief pag: 150. '£r zou altemets iets van boven kunnen komen vallen, dat u leelijk in den Mond, en bedroefd in de Oogen zou kunnen druipen! — Zo de Metempfijsbofis bij geval echter mogt plaats vinden, zo komt het mij uit uwe Biographie pag. 74- 91-93 en veek: andere plaatfen, vergeleeken mc; mijn brief pag. ï73 — ten uiterften waarfchijnlijk voor, dat Gij eerlang eens, volgens het gevoes Ie».  *8S J75 §?* ieii der Metempfijchofiten, in eert zeker Man die bij nagt werkt, of volgens de meening der Mesemfomatisten in het zindelijk Beestje, waarvan ét Joden zo veel houden, en waarvan de Gerge[enen of Gadarenen eene geheele menigte hadden, uwe Woonplaats zoudt kunnen vinden. ■ Maar! Gij behoeft u juist niet te overhaasten om 'er naa toe te komen! Want Gij zijt immers niet geprefeert? Levert ten minsten eerst het tweede Deel van uwe Biographie! en verzoent u vooraf wederom met de goede zeden! . Met alle uwe Charlatanerie en Collecl'anea (van UwePhtlofophie durf ik niet fprceken, om dat gij die niet bezit. Ziet het bewijs in deezen brief pag. 56)iult Gij niet in ftaat zijn om deeze Hijpothe[e tot eene zotte en onwaarfchijnlijke te maaken. Gij be°rijpc niet, Mijn goede Man! dat Ljeising. in dit boekje niet als een Orthodox predikt, of den Bijbel als een ftreng orthodox Lutheraan verklaart maar dat hij over (tellingen, (die door den Bijbel op eene voldoende wijze bejlist zijn,) enkel phU lofipheert en als een Rationalist handelt, die met Menfchen te doen heeft, die anders van den bijbel denken, dan 'er te Dordrecht en te Witte n b e r g over gedacht wordt: Die bij den flaauwen fchijn van het licht der Rede niet vinden kunnen, 't geen zij zoeken, en hen ten opzicht van hunne lotgevallen, die hen, zo dra zij fterven ■ aan de andere zijde van het Grafzuilen ten deele vaL  fel 176 I» (Tallen., ten vollen kan gerust nellen : Die daar* waar Gij niets dan lichten duidelijkheid ontwaar wordt, en naar uwe Gedachten, van 'tgeen Gij ziet of denkt te zien, overtuigt zijt, ■ naau- welijks eene flauwe Schemering ontdekken: Dis met zwaarigheden en twijfelingen , in eene kwellende onzekerheid, worftelen en ftrijden moeten : en die de Openbaaring niet houden voor 't geen zij in de daad is, maar dezelve op zijn best als het fpeldeboek van onzen geest aanzien, cn hetzelve zo al niet geheel verwerpen, ten minsten niet zo hoog waardecren en fchatten als zij dienden te doen enz. Verbeeldt Gij u dan, dat Gij met uw kerkelijk Sijstema alle naturalistifche twijfelingen en zwaarigheden zult uit den Weg nemen en oplofièn? Zoudt Gij u wel door een Catbolijk uit het Concilie van Trbnte willen laaten wederleggen en overtuigen? Miflchien ja 1 Maar befluit dan voor al niet van u op andere Menfchen, en verbeelde u niet dat Gij anderen, of mij, of mijn Oom uit uw kerkelijk Sijstema van de onwaarheid en ongegrondheid van ons Sijflema overtuigen zult? Of dat eenig braaf Gereformeerd Chriften, met de lutherfche Formula Concordia zijn Sijste. ma zal laaten het onderlte te booven goojen« De Naturaliften en anderen, die ons kerkelijk Sijflema niet aannemen, maar tegen de ftelwen die tot hetzelve behooren, met Pbtlc* W ' fophk  Jhphifche Wapenen , die zoms zeer fijn en fcherjS zijn, te velde trekken en ons beoorloogen, kunnen immers onmogelijk uit en door ons kerkelijk Sijflema overwonnen en overtuigd worden! Men kan immers een dik Kabeltouw niet op eenmaal door hst oog van eene naald haaien ! Wat doedt en wat moet dan een Verflandig en Kaifonable Vriend en Verdediger van den Chriftelijken Godsdienftdoen, wanneer hy, met Eere en met Voordeel , zijne Wapenen tegen zijne Vijanden voeren wil? ■ Dit kunt1 gij, Mijn Heer, van hen leeren , die met Eere en met Voordeel, tegen de Naturalillen ten voordeele van den Godsdienft van J e s u s geflreeden hebben en nog ftrijden > en zich aan het gevaar bloot ftellen, om van blin" de Zelooten , Kettermeeflers en Kettermaakers ,• verketterd enz, enz. te wordsn. Exempla funt odiofa. Voorbeelden [lichten niet, anders -— ziet u Leven pag: 15. Nota. Reeds van Tertullianus, die, gelijk Gij denkelijk welweeten zult, niet gemaklijk te verftaan, maar zeer duifter is ,' hadt Gij kunnen leeren : dat het tot niets anders dient, dat men met de Ketteren, uit de heilige Sclrriftuur (hoe veel minder uit het kerkelijk Sijftema) zintwift, dan daartoe , dat men zivb de keel droog en heefch fchreeuwt, en bet hoofd warm en heet maakt (*) en dat het zintwiflen met (*} Ik aal u zijne eige Woordea aanhalen. GSj M vindt  tjf 178 §3» met ben, al zijn wij in de Schriftuur ( en in oni kerkelijk Sijftema) nog zo bedreeven en geoefend, niets anders uitwerkt, dan dat wij onze flem door het harrewarren bederven , öfdegalle, om haar er Godslafleringen wille, aan V kooken, en in wanorde brengen ( * * ) Zo Gij maar een weinig, al was het nog zo weinig in het Capittel bedreven waart, 't welk in de Logica van Bewijzen, de wederlegging en het disputeeren handelt, zc zoudt Gij moeten weeten: dat men voljlrekt niet met iemand zintwiflen kan, zo lange men het onderling over be'. Principium Cognoscendi, over den Bron van kennis en over zeekere va/Ie Grond/lellingen niet ten vollen eens is. Dat was immers de rede, waarom het colloquium charitativum te Regensburg afgebroken wierd, en zoo veele andere disputen met een zifcher uitgaan, om dat men het onderling over het Principium Cogmscendi, en over de Axiomata niet kan eens worden. Stel nu het geval, dat men over de fituatie, over den Haat waarin wij Menfchen ons ' hier vindt ze in zijn Boek De prafcriptione hareticorum Cap: XVI: en luiden dus : quoniw nihil proficiat con. grefui fcripturaram nift platte, ut jlomaehi quis ineat everfimem out cercbri. (**) L- C. Cap: XVII. Quid promcvebis , exerciiatiftme fcriplurarum? Et tu qut'dem, nihil perdes, nifi vtcent in contentione , ttibil confequerh nip Wem de iiasphematiene.  *S 179 SS hier bevinden, en ons hiernamaals bevinden zullen, met iemand philofopheeren en zint wijlen moet of wil, die van Gevoelen is, dat de Bijbel het regte principium cognoscendi (de Bron van kennis) nier is, waaruit men hierover op eene voldoende en bedillende wijze oordeelen kan; wat zal men alsdan beginnen ? Zil en moet men hem, die niet verwaant is, gaarne leeren en tot eene geruMeilende kennis en overtuiging koomen wil, als een" Ketter van zich wegjaagen? — Gij zouit het misfchien doen ! Vindt men in het Voorraadhuis van de rede , die wij beiden aannemen , Axiomata , vajle grond/lagen genoeg, om door middel van dezelve , eene Theodicé voor den dag te brengen, welke den Twijfelaar, die met zwaarigheden in eene naare Onzeekerhcid worftelt, ten deezen opzichte ten vollen te vrede flellen kan? ~ Gij althans zult ze 'er niet in vinden, en ik zal ze 'er niet in zoeken. Wat fchtet 'er nu over ? wel niet veel anders, dan dat men tot eene of andere fpeculatie over de eene of andere Hijpothefe , die niet alleen met de rede niet ftrijdt, maar zelve met de ondervinding in het groote rijk der Natuur overcenftemt, zijne toevlucht neemt, ea beproeft, of men hem daardoor, oplettend, en nadenkend maaken kan, om hem by tijd en wij. len daarbeenen te brengen, waar wij denken dat hij wezsn moet! Zulk eene Hijpothefe, is die van . de Zielsverhuizing. M 2.  m ito §s» Ik twïjffele er aan of gij Mijn Heer geduuren^ #e uw wijsgeerig leven, ooit hebt hooren fpreeken van de Phetimatologia hijpothetica ! —- (Uwe Philofophifche bijzonders Pneumatologifche Kundigheden , die uit uwe Biographie doordraaien, hebben mij dien twijfel ingeboezemt. Si-tacuijfes Phifafophus manfijfes! Hadt gij uwe biographie niet gefchreeven, gij waart een Philofoopb gebleeven. ) Zo gij er echter bij abuis iets van mogt gelezen hebben, Mt gij ook wel Canzios de civitate Dei SecT. III. Cap. III: § i. feq. pag 243. gelezen en daar gevonden hebben, dat hij bier van gevoelen is: quod fpiritus , ft habet corpus mutationibus exflantioribus obnoxium, deflruclo (ioc corpore, quód eum ad ter tam univerji oram adjlrinxït, abeat ad alias, manente tarnen corpore, quod aMs oris &perceptionibus,fit accommodatum. Dit is ook eene zoort, ik wil het althans zo noemen, van Metcmpfijcbofis, maar niet die welke dzEgijptenaarm, Ptjtbdgords, Plato in Socratis perfona ex Pijtbagorae fententia, de Bracbmanen, Zoroafler , de Gufuratten, Trismegijlus, Apolló Thianaeus, de D rui oen volgens j u l 1 u s CjEsar, de Phariseeuwen volgensjosep h tj s , de Manicuren volgens Auguflinus, enz. enz. geloofd hebben, of zullen geloofd hebben. De gronden tegen dezelve gelieft bij de Wijsgeren te zoeken. En zo dra gij ze gevonden hebt zult  *3§ 181 zult Gij tot Ridder in het Pbilofophendom en in bet Riograpkendom gefla^en worden, juist en op denzelven voec als.S anche Panche tot Ridder gegooid wierd, toen hij in het liedlaken lag, dat van Vier Mannen, aan de Vier Tippen ftaande, in gcftadige elastike Be-weeging gehouden wierd en Sanche dan om hoog en dan om laag vloog, zonder tot Rust, waarna hij zo harcelijk verlangde, te komen. Ik weet nietwaar het ftaat in de Biographie van Uw Maat! Maar gij citeert toch zo gaartie, daarom zal ik u het plaifier niet rooven van bij occafte de plaats waar het gevonden wordt met Capittel, paragraaph, en bladzijde aantehaalen. Misfchien ftaat het in uwe Colle&anea nog niet aangeteekend: dat 1Ö84. te Londen in de Engelfche taal gedrukt zijn ( *): Ouaejliones CC. de revolutione animarum, die in verfcheide taaien vertolkt en van Franciscus Mercurius van Helmont, gezegd wor- (*) Ziet deBiblictbequecurieufe bijhrique et uitique far David Clem ent. TomeNeuviéme pag: 373. Daar vindt men dat van dit raare Roek ook te Amfterdam 1690. in i2mo eene editie gedrukt is onder den tite,s Opuseula Pbilofopbica , quibus ctminentur pri'ncipia PbilofepbiiS. Antiquijftmte et recentifimte. Ac Pbilifepbia vulgaris refiitata. Quibus fubjuncia funt CC.pror bicmet» di Revolutione Anunarum humanarum ! Ik zoij nog meer Boeken kunnen citeeren, maar het is mijne liefj hebbeiij niet. w $  worden gefchreeven te zijn. In dit Gcfchrift kuur gij de Argumenten voor de Zielsverhuizing vinden, tegen 't welk J oh. ,S c h m ip i u s gefchreven heeft: exercitationes theologie as , de miiltiplici animarum reditu in corpora. In de Obfervationibus Haüenfihus Tom: V. obferv: 13. § 39. pag. 423 feq. is men van gevoelen ; dat IIeImonts Meening raakende de Zielsverhuijzing NB juist zo ongerijmt niet is, en dat de Zaak verdient nader onderzocht te worden! Maar, dat zuk gij Panjophist wel weeten, dac de Metempfijchopten van dc Metemfomatisten, onderfcheiden worden, en dat de eersten geloofden, dat de Ziel van den eenen Menfch in een' anderen, uiteen Levendigen in een'overledenen, verhuize, terwijl de laatflen beweerden: dat de Zielen der Menfchen, naar hunnen gevoerden levenswandel, dan in Beesten en dan in planten verhuisden! Gij kunt'er Athenaei Deipnof: libr: VlLl. c. 17. pag. 365. over nalezen. Een zeker Spotgeest verhuist in het Fcrbeeterhuis volgens het eerste Boek onder den titel: de Spot • geest in het Fcrbeeterhuis, gedrukc te Rotterdam 17555 bij Hendrik van Pelt en Adriaku& Douci, P. Z: Boekverkoopers. \ Is een liber rarior, rari/jimus, prohibitusl Ik wenfchtc wel te weeten, of de Heer van Goens hetzelve bezitte ? Dewijl ik dit eerste boek enkel doorbladert heb, zo durf ik niet zeggen, dar ik Jwt  het gelezen heb. Echter heb ik hier en daar Vaersjes gevonden, die Gij zeker mee geheel andere Aandoeningen zult geleezen hebben, dan die Aandoeningen geweest zijn, waarmede zij gemaakt zijn. Ik zal 'er maar één Latijnfch en één Neerduitfeh Vaersjc uit aannaaien, en u zeggen, wat ik 'er bij gedacht heb. In de Opdragt p. XIX leze ik de volgende Vaersjes : Roma fileat, pnsthaec miracula Petri! Petrus apud Batavos, plura flupenda facit! Mag dh M y n rP i e t e r ! u behagen, En uw doorzichtig oog verdragen , Ons' pen Jchel dan haar Vlakken kwijt; En fteek aan uwen lof ons Zegel Dat gij o brave Lettervlegel Den tijd ontwies en ook den Nijd. Ik denke, dat ik hier den rechten I. V., heb leeren kennen, naar wien Gij als naar een'Pcetoo n uwen held genoemt hebt, en dat ik hier in dit eerste Boek, bij'het Nest ben, waaruic Gij veele van Uwe poetifche vuile Eijëren gehaalt hebt, om ze den Koperen van Uwe Biographie, voor hun goed geld, in de handen te Hoppen. Want geen Ei, kan aan een ander zo gelijk zijn als uwe gedachten en Vaersjes, aan die geenen waarop gij in dit eerste boek onthaalt zijt. Den Baas in de Kolfbaan , die in uwe Biographie pag. - 2 ftaat, vond ik hier pag. 62. En worde hoe langer hoe meer beducht, slat de gedachten, door mij pag. M 4 ge-  «8 U4 Sa» geuite, niet volleedig zijn! -- Gij ziet duidelijk, dat ik mijn best doe, om u te redden en te ver- deedigen, maar het is bijkans onmogelijk! Krispvn! Kris^vm! Gij hebt al eene raare rol inde Waereld gefpeeld! Gij moest ons eens uw leven pragmatifcb en apologetifcb befchrijven'. Ik twijffele niet of dit Boekje zou een Eenling z\ya, die zijnsgelijken in alle Zeven Provintien niet hebben zoude! Verre zij het van mij, om u het gras voor de Voeten weg te maaijen, anders zou ik 'er wel eccafii toe hebben die mij dit eerste boek in overvloed aan dc hand geeft! Gij hebt 'er zelfs in de biographie van u. L V. genoeg uit te pas gebracht. Men moet Smaak, Reuk, noch Gezicht hebben, om het niet te merken, dat Gij bij dit eerste boek van deege te. markt geweest zijt! Maar mij dunkt dat Gij anderen die fchotel opdifcht, die enkel en alleen vpor u klaar gemaakt en beftemd was, en die ook geen menfeh van fmaak u benjjden zal! Men zegt dat deeze fchotel de taptoe geweest is. Do. V d. Gr. zal zeker u mondkok geweest zijn! Zo haalt de een gedachte de andere, tot dat men op 't laaft éeMetemppjchofis, als of zij een enkel Harsfenfchim ware, ten eeuenmaale uit het oog zou verliezen, in gevalle men niet nalaze, 't geen men gefchreyen heeft. Egter hangen de Gedachten, die mij haast van mijn ftuk zouden a'fgefleept hebben, veel natuurlijker naar de Wet van  «1 185 §5» Van de Ajfocïatio idearum of ttaneenfchakeling der denkbeelden aan eikanderen, dan zij in uwe Biographie aan eikanderen handen. En, al ware ik ten eenemaale van de Zielsverhuizing afgeftapt; wat ons betreft, mij dunkt wij kunnen de Zielsverhuizing ten vollen ontbeeren, en behoeven 'er onze toevlucht niet toe te neemen. Dat wij, die den Bijbel aanneemen, en daarin Licht, overtuiging en volle verzekering ten opzicht van onze lotgevallen na den dood vinden , tot zulke en diergelijke hijpothefen, om de Eere van God tot oploffing van een raadzel, en tot onze geruftftelling, te redden, onze toevlucht niet neemen of behoeven te neemen: Dat verftandige en oordelkundige Predikanten , (* ) zich zorgvuldig wachten diergelijke hijpothefen, daar de ge» rneene man niet van weet, nooit openlijk ook niet eens van ter zijde te pas brengen: en dat een Christen dwaas zou handelen, zijne vaste en ten vollen (*) Ik weet wel dat er is, die zich verbeelden dat zij bet wonderbaarlijk wél maaken en de Cbriftenen regc overheerlijk onthaalen, ( waarom zij zelfs wel de Week van te vooren eenige oude Matroonen in eige perfoon gaan ta gaft nodigen, ) wanneer ?ij uit eenige bijeengeraapte heiden, fche, hiftorifche, en philofoopiifche onnutte Brokken, eea geleerden buspot klaar gemaakt hebben, oin den goeden Smaak aantekweeken en algemeener te maaken. Maan dit zijn gelaaide Heeren en Want het is immers zijne en niet onze hijpothefe, zijns en niet onze (pecuiatie. Zo als hij ons met onze kennis en overtuiging duiden en dra- (*) Lessing Zegt /. c. §. 99,100. pag: 89-99. Fergeeten wij, teruijl wij vil het een .'ifh.-iam in het ander verhuizen, voor bet tegenwoordige al het gene zvij geweten hebben ; moeten wi% het dan voor altoos verbeten ? Opgaat 'er te veel tijd ve> loeren ? Verloor en ? En wat hebben wij dan te verzuimen ? Is niet dc «ebeele eeuwigheid de onze ? Ei lieve .' Gij groote Baas, moest bet eens op uwe horens nemen , om het Tegendeel te tooien, en ons te leeren , dat 'er wel degelijk bij en door de Speculatie over ècMetempfijfcbefis of Zielsverhuizing iets ver;  «8§ 187 |S» gen moet, om dat het onze kermis en onze overtui? ging en niet de zijne is. Mij dunkt: hier kan men eene hoofdbron van de Intolerantie en van Religiehaat ontdekken. Zij die Intolerant denken en handelen, bedenken niet, dat hunne kennis en overtuiging, Jl'echts hunne eige kennis en overtuiging is: en dat het zo niet vol- looren worde, en dat 'er in de Burgerlijke Msatfchnppij onheil door berokkend is, of door berokkend kan worden? Gij hebc immers wel desperatere zaaken , dan deeze is, durven op uwe horens nemen, 'c Is waar Gij zijt van flegte reizen 'thuis gekomen, en hebt menigeBstailfe verlooren! Maar een Schipper kan wel driemaal Schipbreuk lijden en op de vierde Reize eerft ■ verongelukken , en een Krijgsman kan drie Bataiües verliezen en in de vierde eerfl — gcangen genomen, of dood gelchooten worden. Dan! maakt het maar niet zo als het S f. i d i t, maakte , die tegen AcHijpneffijchiten, of Zielenpapers fofcreef, en mij en anderen daardoor in 't gevaar bragt, om Hijpnopjijchiten te worden. Mij dunkt, men zou het wel durven wagen, om tj ( Maar Nota Bene, i,k fpreeke van U en van niemand anders, dus van geen één Predikant, die zifnen Bijbel vergaat, ) zelfs den Bijbel tot nvt Verdediging in de hand te geven , en nogthans den Zielenflaap en de Zielsverhuizing Tegen U zoo te verdedigen, dat Gij althans niet in Haat zijn zoudt, om deeze hijpothefe , belagchelijk te maaken , o!" folide , bondig en grondig te wederleggen! Kortom! Gij weegt in mijn oog > zoo als in het oog van vèeten , in veele opzichten , ongemeen ligt. Als een groote T„!e> anten Adveifarius, Ad'  voltrekt, nogthans moralifch of zedekundig onmogelijk is, dat zij hunne kennis en overtuiging allen overigen Menfchen, die van hunne hoop tot de Zaligheid, zo verzekerd zijn en kunnen zijn, als anderen het zijn en kunnen zijn, zouden kunnen opdringen! Ik weer niet, of het getal van die geenen onder braave Proteftanten, in onze dagen groot of klein is , die aan de oude bamburgfche ftelling: goed Lutber[cb\ of verkoren \ hun Zegel hangen, en van gevoelen sijn: dat qiemand in den hemel kan kolomen, die zijnen Weg daar heenen niet over Dordrecht of Wittenherg, Geneve of Augshurg neemt? Het Vervolg hierna. lier/aria te maaken en door Citatien of Aanhaalingen den gemeenen Man zand iii de Oogen te ftrooijen, dat i$ juift zo groot eene zaak niet. Denken en Studeeren zijn geheel andere zaaken, dan Verzamelen en .Schrijven. En ■mét denken en wél Studeeren en wél Schrijven is wederom geheel iets anders, 't Is jammer, dat Gij u zeiven verknoeid hebt, Gij hadt een regtfchapen , braaf , nuttig en geleerd Man kunnen worden ! Maar! Gij hebt uwe Natuur¬ krachten of verwaarloost, of gemisbruikt, of het embreekt u tan 't geen men in Petri Rami Logica te vergeefsch zoekt! t. w. het Capital de Judicio,. HET  HET NEGENDE VERVOLG. Gij Mijn Heer poogt pag. 146. 147. en op meer andere piaatzen, Myn' Oom tot een Pelagiaan te maaken. Zonder mij voor het tegenwoordige breed over het waare Gevoelen, over de Lotgevallen , en over de Behandeling Pelacius aangedaan, intelaaten, zal ik u uit eene verhandeling, die mijn Oom eens opgefteld en mij gezonden heeft, iets, en wel het volgend gedeelte, mededeelen. Zo Gij voor Overtuiging vatbaar zijt; zo zult Gij daaruit kunnen leeren, of mijn Oom is waarvoor Gij hem zo gaarne zoudt willen houden, dan of hij het niet is ? — Ik weet zeer wel, Dus fchrijft mijn Oom, dat over de Vraage: Heeft de Msnfch in en omtrent geestelijke Zaaken, mg van Natuur e, Krachten en Vermogens? onder de Boden des Vredes, zwaare en bittere Oorlogen gevoerd zijn , en helaas! nog gevoerd worden! Ik ftemme geredelijk en volmondig toe, dat deeze tbeoreiifcbe Vraag , voor een dogmatifeerend Godgeleerde, van Belang zijn kan. Maar ! ik ben teffens ook van gevoelon, dat een Chriften, dien het een waare ernft is zijne zaaIigheid te zoeken en te werken, somtijds gevaar  V§ 190 vaar loopt door dit verfchil benadeelt te zullen worden , terwijl hij hoort en vernemen moet, dat de Leeraars en Bijbeltolken het onderling niet kunnen eens worden ^ wanneer deeze vraag moet beantwoord worden. Laat ik mij door Middel van een Voorbeeld nader verklaaren, om te beletten, dat men mij niet kwaahjk bcgrijpe. Een Menfch , b. v. ligt aan eene gevaarlijke Krankheid op een Ziekbedde: Hij is van eene Slavge gebeeten, en het Vergif, 't welk dezelve in de wonde heeft doen vloeijen, heeft het beft gedeelte van zijne Vermogens verteerd, en hem tot aan den rand van het Graf gebracht. Al- les roept hem toe : btjiel U huis, want gij moet flemen! ten zij dat die Geneesheeren, die een onfeilbaar Middel tegen die Krankheid hebben , die door den doodelijken Beet van de Slang veroorzaakt is, hem te hulp komen, en hem de beproefde Artzenij toedienen, en ten zij, dar. de Artzenij van den Patiënt wel en regelmaatig gebruikt worde. De Kranke, die den dood vreeft en zijn Leven bemint, krijgt hiervan zo haaft geen kennis, of hij laat twee van deeze Geneesheeren tot zich roepen. Zij verfchijnen beiden te gelijk ! zij zien den Patiënt, verneemen van hem, waarin zijne Ziekte beftaat en verftaan van hem, dat hij door hen wenfchtgeholpen te worden! -—— Hebt maar goeden Moed! dus laaten zich beide de Geneesheeren hooren! Wij hebben een over- heer-  «88 191 |9» heerlijk Middel tegen uwe Ziekte, en zullen st va ft en zeker helpen , hoe gevaarlijk en doodelijk ook uwe Krankheid is, bijaldien gij maar dis Middelen, die wij ü zullen voorfchrijven, juift naar ons Voorfcbrift , overeenkomftig met deu Aart en met de Natuur van de Middelen, diewij u geven, zult gebruiken. Deeze Middelen, hebben die bijzondere fpecifike Kracht , dat zij eensdeels het kwaad, de Krankheid, al langzaamerband wegneemën en anderdeels de modi. ge Krachten fcbenken, niet alleen om de Medecijti zelve wel en regt te gebruiken , maar ook vm eindelijk de Gezondheid ten vollen te her ft ellen. • De Patiënt belooft te zullen gehoorzaainem en alle omftandigheden vleijen den Kranken met eene fpoedige en volmaakte Herftelling. ■ Maar onverwacht ontftaat 'er tusfchen de twee Geneesheeren een twift, en beiden zijn van gevoelen, dat twee Kragen, die hen toefchijnen van het ulterfte Gewigt en van het grootfte Belaag te zijn f ten over ftaan en in de Tegenwoordigheid van den Patiënt moeten geoppert, breedvoerig onderzocht en beflist worden! En welke zijn dan deeze twee Vragen ? Deeze: 1. Is de Patiënt van eene Africaanfche of van' eene Americaanfche Slang gebeeten ? En 2. Zou onze Patiënt wel uit eige Krachten w& Voorfcbrift dat wij hem geven, ver ftaan en begrijpen ,'ende Xedec-ijn die wij hem voorjcbr^^  tg§ 192 «;V eigen Vermogen gebruiken kannen? Of moet bij die Krachten en vermogens daartoe buiten zich zoeken, en van iemand.anders ontfangenl — Zeker twee gewichtige Vragen, bij het dreigend gevaar, waarin de Patiënt zich bevindt, en in de Nabijheid van den dood, die telkens dreigt zijn zwaard te zullen laaten vallen, om ziel en lighaam van elkander sftczonderen ! — Dan! een van deOmftanderen, dien, als een' Naaftbeltaanden van den Patiënt, zeer veel 'cr aan gelegen ligr, dat de Kranke herfteld worde, oppert bij deeze Gelegenheid de volgende zwarigheid : Hoe dan ? bijaldien de Patiënt door het geleerd geraas dat gij maakt, in zijne overtuiging, dat gij hem kunt en zult helpen, gefloord -wierd, aan het maaien raakte, daarop twijfelachtig, dan ongeduldig, en eindelijk mismoedig en wanhoopig wierd, voor en aleer uw Krakeel geëindigd is, V welk naar alle Kegelen van JVaarfchijnlijkheid Nooit, althans vooreerst nog niet, tot wederzijds genoegen zal beflifl worden ? Hoe dan ? ■— Dat kan niet helpen, antwoorden beide de Geneesheeren, De Vraagen moeten noodzaakclijk onderzocht en beflifl worden ! Is dan, voegt de verftandige Naaftbeftaande van den Patiënt er bij, Uw Geneesmiddel niet beproeft en onfeilbaar tegen alle moogelijke Slangen beetenl Wel zekerlijk ! antwoordt één der Geneesheeren, terwijl ie ander de Schouders ophaalt en zegt: aan en voof-  toer zich zelve is het Geneesmiddel krachtig gtrioeg. Maar! ik -weet niet, of hetzelve juift deezen Patiënt zal kunnen geneezen, om dat ik niet weet hoe het met hem gefteld is ? Of zijne conftitutit Wel met de Medecijn fijmpathifeertl en of niet hel eene of andere SijmptomA er bijgekoomen te waardoor de innerlijke cbje&ive Kracht der Artfenij uiterlijk en fubje&ive verijdelt wordt ? enz. En metéén gaan zij aan het difputeeren over de eerfte Vraag, en harrewarren er zo diepzinnig en geleerd, als lang en breedvoerig over, en dat wel in de Tegenwoordigheid van den ongelukkigen Lijde-r —1 De Patiënt het geleerd difpuut hoorende, begint naar den Inhoud van hetzelve aandachtig te luisteren , maar hij begrijpt zommige zaaken die verhandelt worden , in het geheel niet, zommigen half en te» deele, en de geheele reft begrijpt bij ten eenemaale verkeert. Hij begint vervolgens te twijffelen of de Artfenij hem wel zal kunnen helpen .* raakt in de maaling: het Vergif treed-en dringt fterker in het Bloed, brengt de overige Sappen in het Lighaam meer en meer in wanorde, en de Patiënt begint te — ijlen! —- Ziet gij wel! zegt één der Geneesheeren! Wie weet, of zijne bijzondere Conflitutie de Kracht vaa het vergif niet verdubbelt, en hem van het gebruik zijner Ziels en Lighaams Vermogens niet ten eenemaale beroofd heeft? — Laaten wij de eerfte vraag, N waar-  € ïo'4 gé waarover wij het toch niet zullen eens wordenj voor een tijd daar laaten, en de tiveede Vraag onderzoeken ! Zou de Patiënt nog •voél eige Krachten en Vermogens bezitten, om het Voorjchrift, dat wy hem zullen geven, te ver paan, en om de Artfenij te gebruiken? — Zij beginnen te redentwisten, cn terwijl zij beezig zijn , bun geleerd difpuut voorttezetten , neemt het ijlen van den Patiënt een einde, en hij komt weder bij zich zeiven. Hij hoort met Verbaastheid het afgetrokken diepzinnig Discours , over den kleenen relt van zijn zwak era bijkans ten vollen verteerd Vermogen, en over de geringe kragten, die bet Vergif't welk in zijne lappen en aderen woelt, hem nog heeft overig gelaaten ! Hij luiftert met Oplettenheid, begrijpt zo mmige woorden half, zommigcn in V geheel niet en de overigen geheel en al verkeerd. Hij begint eerfl: te tvvijffelen en eindelijk zelfs als 't ware overtuigd te worden: dat volflrekt alle zijne Krachten ten vollen uitgeput zijn: dat hij volltrekc niets meer verdaan en begrijpen,' en zelfs de Artfenij niet gebruiken kan! Hij raapt het rampzaalig overfchot van zijne luttele Vermogens bij eikanderen, werpt zich in zijn bedde op de andere zijde, wordt moedeloos, valt in eene halve wanhoop, en deeze Wiegt hem in eene diepe ruft en in een' gevoellozen flaap enz. ■ Zie daarl zegt één der Geneesheeren, alle Krachten zijn ten eenemaale weg tfc verdwsensn.' De Patiënt is verre genoeg ver*  48 *9S §i» terzeild. Laaten wij hem de Medecïjn toedienen, en hem het Voorfchrift geven , waarnaar hij die ge* bruiken moet, en dan afwachten wat het uitwerken zal! Men vrage zich zelve onpartijdig: Wat moet en wat zal men van zulk eene handelwijze van zulke Geneesheeren denken, oordeelen en zeggen? Verdient zulk een gedrag den Naam van een omzichtig, wijs en verftandig 'Gedrag of heeft men) hetrecht, om het met een anderen Naam te beftempelen ? In de Hoofdzaaken zijn het de Geneesheeren, de Patiënt, en de Omftanders onderling ten vollen eens. Zij zijn het eens : 1. Dat de Patiënt gevaarlijk en doodelijk ziek is. 2. Dat bij ft erven moet, zo hij niet door vreemde hulp tegen de Magt van den dood bt • veiligt wordt. 3. Dat de Medecijn aan en op zich zelve befchoutst krachtig en ten vollen in ftaat is om den Kr anken te kunnen herflellen. 4. Dat het Voorfcbrift, volgens hetwelk de Artfenij moet gebruikt worden, duidelijk en •eetft'aanhaar is. 5. Dat van den Patiënt niets meer gever'gt wordt dan hij doen kan, en N* . &  •o*. Bat die Vermogens die hem ontbreeken, aan hem door de Kracht, die in de Medecijn gevonden wordt, zullen gefchonkcn worden. enz. enz. Men oordeele en beflisfe thans gemoedelijk jseifs, wat voor Nut en Voordeel, de ongelukkige Lijder, die helaas! meer dan te wél voelt, dat hij gevaarlijk ziek is, en zonder vreemde hulp elendig flerven moet, die met dat alles wenfcht te leeven, en alles wat van hem naar billijkheid geeifcht wordt en zijne Vermogens, hoe zwak en gering ook, maar eenigzins duiden, gaarne doen wil en doen zal, wat voor nut en Voordeel, zegge ik, hij trekt, en kan trekken , uit het redentwis- ten over de aangehaalde twee Vragen? ■ Zal niet elk verftandig Man zeggen, de Geneesheeren zouden beeter doen, over deeze en foortgelijke Vragen, indien het niet anders zijn kan, en het, om zeekere Redenen, die men misfchien zonder veel hoofdbreken zoude kunnen ontdekken, noodzaakelijk-is, dat er over moet geharreward worden , onder vier oogen op eene andere meer gefchikte Plaats en in hunne geleerde Taalf te redentwiscen, dewijl de Ondervindingen de Natuur van de Zaak toont, dat het redentwisten orer diergelijkethssretifche Vragen, (welker theoretifch  **9 197 f» gewigt rnen op zijne plaats en in Zijne Waarde laat(*) ten overftaan van onkundige en eenvoudige Patiënten, toevallig, zomtijds meer Nadeel dan Voordeel aanbrengt! Is het niet voldoende , wanneer de Pattent maar het Refultaat, het practifcb Refultaat, dat uit deeze Qucejlie voortvloeit leert kennen? Dat is te zeggen: dat hem onder het Oog en aan het Verftand gebragt wordt, zo hij er niet reeds van overtuigd is: \. Dat hij gevaarlijk Ir ank zijnde, onfeilbaar flerven moet, Z9 bij niet door vreemde hulp gered wordt. 2. Dat bij zich flipt elijk, zo veel als bijkan, en meer niet, moet gedragen, naar het Voorfcbrift vol- (*) Bijaldian men onze Sijmbolifchè Boeken, eu in dezelve de Smalkaldifcbe Artijkelen , en wel het derde Gedeelte dezer Artijkelen Edit: RecheNberg iipag: 317. met Aandagt geleezen heeft, zalmen ook welweeten: dat het den Leeraaren onder de Lutheranen vrijftaat, over 15 Artijkelen, met geleerde, eu verft andige Mannen, of onder zich zeiven te handelen! onder deeze Artijkelen ftaat, het Artijkel van de Zonde, Erfzonde, en baare Gevolgen boven aan 1 De Woorden waarop ik doele zijn deeze: De fequentibus articulis agere poterimus cum dottis et pru„ jentibus virir, vel eiiam inter nts ipfos; Papa et regnum pontificium illos non magnopere curant. Confcienlia enim afud Hhs nihil eft, fd pecunia, gloria , bonores, j»olentia ipfts funt onmia.  tj§ 19*5 volgens hetwelk hij de Medecijn gebruiker, •moet. i. ^ cn zenier, maar teffess we?, en tegelijk mei de moreele krachr, die aan het Weord van God eigen is. God werkt tot Heilig- en Zaligmaking van den Menfch, niet zonder Woord, en her Woord werkt niet, zonder den Wil van God, Dit leert ons de heilige Schriftuur zeer duidelijk. Want zij drukt zich ten opzichte van de zalige Uitwerkingen van het Euangelie zo uit, dat elke Uitwerking, teffens aan bet Woord en teffens aan God, of aan den Wil van God toegefchreven kan, en moet worden. Men leze flegts met aandacht, 't geen Paulus fchrijft. t. Thessalon: II. 13. Daarom wij ook zonder ophouden God danken, dat gij, toen gij van ons het Woord der Goddelijke predikinge entfngt, gij dat aannaamt, niet ah der Menfchen Woord, maar ( gelijk het dan in der waarheid is,) als Gods Woord, die t. w. God ook werkt in u, gij die gelooft. In den Staaten Bybel ftaat in plaats van: d i e ook werkt in u: dat t: w. het Woord, ook werkt in u, gij die gelooft. Wanneer men de Woorden in de Grondtaal leest, zo blijkt allerduidelijk!!, dat onze Luther zowel voldoende Redenen gehad heeft, om te vertaaien, die (God naamelijk) ook werkt in u , als de Ve rtaal ers van den Staten Bybel voldoende Redenen gehad hebben om te venaalen: dat (het Woord namelijk ) eek werkt in u, gij die gelooft. Men zal te%i  vergeeffche Moeite doen, om uit grammaticale, philohgifche, Exegetifche en Kritifche gronden te befliflèn, of het Woord (ft), want daarop komt het hier aan, door die, t. w. God, of door i>at t. w. het Woord, moet vertaald worden. Het taalgebruik pleit voor beide Vertaalingen even fterk en even krachtig. - Wat Weg moet men nri inilaan en wat middel moet men kiezen, om deezen twist te befliflen? Is mifchien het Woord vari God dubbelzinnig, onbepaald, en onzeker? Dat zij verre! — Dan! wat behoeft men eene keuze te dóen, wanneer twee zaaken, niet tegen eikanderen overftaan? Wat voor gronden Rede heeft men toch, eene dubbelzinnigheid tè vooronderftellen, terwijl beide gevallen mogelijk zijn, en de Natuur van de Zaak voor beide gevallen pleit, dezelve vercifcht, en betoogt? Want,God werkt, en het Woord werkt, in heit, die gelooven. Beide deeze Waarheden zijn onbetwistbaar! Men vertaale dus zoo als mén ^il, die, of dat. Maar men wachte zich zorgvuldig bij de Verklaaring, dat men de oorZiak noch het Middel, van de Werking uitfluite! De Ma van Paulus Woorden is deeze: God werkt ook in, met en door zijn Woord, in u » gij die gelooft. Werkt nu God niet zonder het Woord, maar teffens in, met en door zijn Woord: heeft en bezit dit Woord eene, en wel de hoogstmogelij, kg  m 2°r U ke moreele kracht: cn kan deeze kracht op eeri verfhndig denkend Weezen niec werken, ten zij dar. hij die hec hoort of leest, oplettend, aandagtig en met een gehoorzaam hart hoort en leest? zo volgt van zelve, dat een Menfch het laatsté doen moet, wil hij anders van het eerste Nut erë Voordeel hebben. De tegenwerping of de Zwaarigheid: de Menfch heeft van Natuur geene krachten en vermogens om geestelijke zaaken te bevatten, te beoordeelen, aantenemen, zich daarvan te overtuigen, èn 'er behoorelijk gebruik van te maaken, komt In het geheel hier niet te pas, maar zeer kwaalijk ter fneede. Want de Wil varf God, dat de Menfch door zijn Woord zal bekeerd en gezaaligt wor* den, is immers met het Woord verbonden, en wsrkt, in, met en door hetzelve. De Wil van God, die magtig genoeg was door het enkele Woord of Bevel: Het worde Licht! het Licht Uit de duisternis te doen voortkomen; zou die niet in ftaat zijn door het Woord der Waarheid eene verduisterde Ziel te verlichten, cn een onheilig hart, rein en heilig te maaken, wanneer de Menfch, in wien dit hart woont, flechts doed wat God en zijn plicht van hem ei&fchen? . Hoe en op vjat wijze dat in zijn werk gaat, dat God onder het behoorlijk lezen en hooren van zijti Woord, Bekeering en Heiligmaking in het hart van den Menfch werkt? Deeze vraage zal ik beant- woor;  tgf 208 gflü woorden, zo dra men de volgende vraage op een© voldoende wijze opgelost beeft: Hoe en. op wat wijze werkt God, terwijl hij door de Kracht van zijn" Wil, naar de Vatbaarheid van het enderwerp, waarin of waaromtrent hij werkt, iets voortbrengt? Deeze Vraag bevat den uiterften grenspaal van onze kennis in zich. Van den Menfch word niets meer gëeifcht dan hij doen kan! Hij moet behoor eüjk hooren en lezen, en dan kan hij geruft, onder Gebed tot God, al het overige van God verwachten! Men beoordeele thans zelve: Wanneer een Menfch weet, dat hij zich zeiven niet helpenen redden kan: dat her* eenigft en vijligft Middel, waardoor hij kan en zal gered en geholpen worden, de Religie van Je sus is: dat God van zijne zijde alles gedaan heeft en voorts nog alles doen zal, wat tot bewerking en bevordering van het heil en de Zaligheid noodig is cn vereifcht word: en dat de Menfch nu van zijne zijde het Middel, 't welk God tot zijn Heil verordineerd keeft, overeenkomftig met den Aart en met de Natuur van dit Middel gebruiken moet! — Men beoordeele, zegge ik, thans zelve onzijdig en gemoedelijk, of men niet geruft en met volle zekerheid vaftftellen kan en moet, dat het ten opzichte van zulk een Menfch, enkel van hem zeiven en van zijnen wil afhangt, om door God en door de Re-  Religie van Jefas gered en geholpen te wordëni Men beoordeele thans zelve, of een Menfch, dié dat wat ik aangeftipt heb , weet en inziet, uit de theoretijeh'e , aan en op zich zei ven voor den Dogmatiker mifchien gewichtige Vraagen, Over de bijzondere Manier en wijze hoe hij in dien rampzaaligen Jlaat gekomen is ? En over het volflagen gebrek aan krachten en vermogens om zijne Zaligheid te werken $ veel Nut trekken en zich veel voordeel behoven kan ? Diergelijke Vraagen zijn voor een eenvoudig Christen te fijn, en hij wordt 'er zotntijds meer door verwart en in de Maalinggebragt, dan hij 'er door verlicht, op den rechten Weg geleid, en verbeterd wordt. Een eenvoudig Christen weet ten deezen opzichte genoeg , wanneer hij praStifch overtuigd is, dat hij zonder Gods toedoen ongelukkig is: Dat hij zich zalven, niet redden, helpen en zalig maaken kan , bijaldien God niet zelfs de Werker zijner Zaligheid is: En Dat hij van zijne zijde Gods Woord maar behoorelijk onder een oprecht gebed tot Goi lezen en hooren moet. Dat God dan van zijne zijde het willen en het volbrengen geven zal, naar zijne oneindige Goedertierenheid en liefde, daarvan kan hij zö vast verzeekert zijn, als hij overtuigd kan zijn, dat God ons Menfchen nog veel hartelijker beminde, dan een tecder Vader zijn Kind. Het Vervolg hierna. o mi  til 2IO §jf HET ELFDE VERVOLG. Ik laat het geruft en ten vollen aan het Oordeel van elk kundig Lezer over, om te bedillen, of die Herouten die de goddelyke Religie van Jefus verkondigen, om hunne Medemenfchen tot Omhelzing en Opvolging van dezelve aantemoedigen ea overtehaalen, overeenkomflig met hun gewigtig Oogmerk en met het Voordeel' van hunne Medemenfchen handelen, die zelden of nooit den Preekftoel beklimmen zonder hunnen Toehoorderen terftond in den beginne van hunne Predikatiën, op eene neerflaande, en den Moed, de Lust en den ijver,zo niet ten eenemaale uitblufchende,ten minden toch zeer benadcelende en verzwakkende wijze , op de volgende, of eene foortgelijke wijze, in deeze of in zoortgelijke Bewoordingen apo/irspheeren of aanfpreken: „ Gij myne Beminde „ Hoorders ! zijt van Natuur niet alleen in een „ verdoemniswaardigen daat, en de Oorzaak „ van uw eigen Ongeluk: Maar! gij zijt ook van „ Natuur onvermogend, onmagtig, onbekwaam, „ en ongenegen iets, hoe ook genaamd, te begin„ nen en te doen, 't geen ook maar in 't aller„ minst tot uwe Redding, en tot Bevordering p van het waar, geeftelyk en eeuwig heil Uwer „ Zie-  „ Zielen iets zou kunnen bydragen! Gij zijt dood „ in zonden ! Uw Verftand is verduifterd! Uw „ Wil ten eenemaale bedorven! Uw hart kwaadaar„ dig 1 Uwe geheele Ziel heeft een afkeer van God en van haar eigen heil, en van Natuur i3 „ niets, niets hoegenaamd goeds aan u enz. en?* — Dan! kan zulk een Begin van eene Verhandeling, waardoor de Redenaar, zijne Toehoorders denkt te onderwüzen, te overtuigen en te verbeeteren, — Kan zulk eene captat'w bsnevolentüs, oplettenheidl verwekken , de Aandacht opwakkeren, en gaande maaken, en lull, en neiging, en hoop en vertrouwen , cn ijver en moed in het hart van den Hoorder voortbrengen? Men zou het des noods zijnde door de Vingeren zien, en er toe zwijgen kunnen, bijaldien deeze aangehaalde Stellingen, waarmede menig openbaar Leeraar zijnen Voordragt begint, onbetwiftbaare Waarheden Waren , of met onloochenbaare Waarheden ten vollen ftrookten en daarmede in een vast en nauw Verband konden worden gebragt! Maar! — Schijn Van Waarheid, is op verre na nog niet de Waarheid zelve! En onwaarheden worden door eene verjaarde en geftaadige herhaaling niet tot Waarheden» Of men de aangehaalde Hellingen, die den inhoud van de gewoone aanfpraaken, of Inleidingen toC de predikatiën uitmaaken, met recht onder het Getal van Waarheden zal kunnen plaatzen, dat zal elk Lezer gemakkelijk kunnen beflifien, zo dra hij O %  «8§ ais g> maar de volgende Vraag onpartijdig overweegt , en gemoedelijk beantwoordt: „ Zijn die menfchen, zijn die Chriflenen, di$ ,, in die Kerk vergaderd zijn, om Gods Woord te hooren, die in den fchoot der Kérke geboo„ ren , en haar door den heiligen doop nader zijn „ ingelijft, die van jongs af aan in de zaligmaaken„ de Leer van Jcfus onderweezen worden, die „ zo dikwerf het zalig Evangelie gehoord en gej „ lezen hebben , 't welk volgens het oordeel van „, den Apoftel Paulus Rom, I. 16, eene kracht Gods is enz: die het heilig Avondmaal reeds ,, meer dan eens ontfangen, en waardig genooten „ hebben, die dus in het Licht van hei godde- „ lijk Woord wandelen,- Zijn zulke Chris- „ tenen, MVnfchen, die zich nog in den ftaat der „ Natuur bevinden, die men met Recht en met „ Rede, met de geweezene Hridenfcbe Ephefië„ ren vergelijken, en van welke men, met Waar„ heid zeggen kan: Gij zijt duisternis Eph. V. „ 8. Gij zijt dood in zonden Eph. LI. 5'? . Gaat ons Paultjs zo voor? — Spreekt PaIjX,tjs op dien voet met zijne Chriflenen ? Zegt hij tot zijne bekeerde Ephelieren : Gij zijt duifternis? Gtyzijt dood in zonden? — Verre daarvandaan! Hij zegt veelmeer : gij -waart duifternis, gij waart dood in Zonden! En daarentegen vermaant hij de Epheiiers tot een' heiligen Wandel, terwijl hij hen toeroept: Wandelt als Kinderen des lichts'. Leeft  «{§ *i3 B» Leeft en gedraagt u als Chriftenen! Dateifchtuwe pligt van u, dat meet en dat kunt gij doen , zo gij maar zelve wilt! Eph. V. 9. (•) Zo fpreekt P au lus met en tot Chriflenen ! Maar, wan. neer (*)Z'«G. S. Steinbarts Amotifuftg zur Amtsl:$reifabmkeit ehtïfiHcbe'r Ltbrer unter einem aufgshdbrttn und gefitte/en Volke. Hoofdftuk. Iï. Afdeeling. V. § 65. pag. ff. 78. Nadat hij nangemeikc heeft, da.t Predikanten bij hunne Vermaningen tot een godzaligen wandel, hunne Chriftenen, niet zo zeer op hun natuurlijk Onvermogen, als veelmeer op de hoogere Krachten, welk?, hen  neer hij wif/, f£« en /of Heidenen (preekt; zo Voert hij die taal, die men meenigwerf in denmond „ deeze gewigtige homiletifche Regel voort: Me n meet den „ Chriftenen vooral niet te groote denkbeelden van hun „ onvermogen, en van de Moeielijkheid der Godzaal'gheid j, trachten jnteboezemen: Dikwerf bondig en grondig hen „ die groote Krachten onder het Oog brengen die het Evan„ gelie hen aanbiedt sn fchenkt: Telkens van de groote Voordeelen welke de Deugd fchenkt met Warmte fpreeken „ en alle ja zelfs onvolmaakte Proefnemingen eu Pogin„ gen der Menfchen, om zich, (door Middel van de ,, aangebodene Genadekrmcbtett') te verbtteren , ivtjsliji prijzen en ze hierdoor , tot Verdubbeling van hunnen „ vlijt aanfpooren! IVant wanneer men altoos , van On„ magt, Onvermogen en Moeijelijkheid fpreekt, en altoos „ berifpt, zo onderdrukt rntn den Moed en de Lujl bij 9, ben die zich bewuft zijn, dat zij oprecht hun beft gedaan hebben, en men boezemt hen het allernadeeliglï „ Fooroordeel in: dat het niet moó^elijk zij te doen 't „ geen de Religie eifcht. Thans mij weder bij mijne Boekeu bevindende, kan ik W melden , wie de Schrijver van Gerundio di Campazzs isHet is een van de geweezene Spaanfehe Jefuiten , wiens Naam is: Joseph F Rans Isla. Gejundio behoort tot het Gedacht van de Don Qj'ichots en IluJilra[fen, en heeft in zijne kleine Perfonagie, alle Onweetenheid , Vooroordeelen , Verbeelding en Hoogmoed, Windmakerij en zouteloze geestigheid als in een doosje bijeen yerg«derd, welke men anders hier en daar onder de Spaanfehe Kam-  ïiiond van Chriften - Leeraars hoort, die hetzelve Evangelie verkondigen, 'twelkPauius predikte, wao- Kantzel Gekken verftrooid ontmoet. Het earfte deel van Girundio's Gefchiedenis wierd 1758 te Madrid gedrukt. Zo haaft de purgeerende Kracht, die iu deeze Artfenij'lag , begon te werken, maakten de Geeftelij» ken een vreeslijk geraas en verfchrikkelijk misbaar , dat hunne Spaanfche Preekmethode zo deerlijk en jammerlijk, als volgens uw Leven pag: 110. de Nederlandfcbe preekmethode te Franeker , naar Verdiende' , gehavend wierd, en wiften het zo verre te brengen, dat 'er van dm Koning Bevel gegeven wierd, tot een allerfcherpst onderzoek. Om de fchreeuwende en huijlebalkende Monnikskoppen, tot ruft en bedaaren te brengen, wierd het boek verboden. Gerundio zou zeker a's een eerftgebooren kind, tot trooft van alle Gekken, de Waereld weder verhaten hebben , b jaldien niet Isla, bij geluk aan den Heer Bareiii, die de Reize van Londen tot Genua gefchreven heeft, het eerfte deel en het Manufcript tot het tweede deel overgegeven hadde , die beide de deelen met zich nam en het tweede te Londen, drukken liet. In Neerland zou I s l a nooit nochte nooit Gelegenheid en ftoffe gevonden hebben om zijn'GsRUNDiotefchrijven! Want Gerundie is een rechte Latijn fshe Michel. En dewrjl Isla geen Hebreeuufcb- en Griekfcb duitfch vsrftaat, en'er geen denkbeeld van heeft wat voor flaap- en ruft - veroorzaakende Kracht in het Analifeeren van het Woordeken: Ziet! in het uitpluizen van een :Ende:'m het Embltmatifetrtn van een Haan, of Ezel, en in honderd O 4 au-  'wanneer zij to: Chriftenen fpreken; zo zegt hij : €;ƒ %ijt verduijlerd, e» verwijderd van het Leven ^ dat uit God is, */ów //e Onweetenbeid, die in Uw is, en door de Gevoelloosheid van tiw hart. Ik ttemme toe: men kan met P au lus van cn tot blinde heidenen op dien Voet fpreken.1 Maar ik ontkenne ronduit, dar. men het recht heeft, om met Christenen dus te handelen! — Het eenigftej wat mij versroost, wanneer ik mij te binnen brenge, dat Chriftenen , op een zo naadeelige wijze aangebroken worden, is de Voorftelling : dat de verzaamelde gemeente 'er zelden haare Aandacht op vestigt en het niet zeer ter harte neemt, om dac het ge. woone fpijze, en opgewarmde koft is, waaruit men wei- «ndere verhevene,nuttige, leerijke, ftichtelijke, uitmuntende fnaakfchs en verhevene za.keti , verborgen en bedolven liggen die er geen Menfch in zoeken zou; zo blijkt duidelijk, dat ik gelijk heb. Indien er echter iemand ia ftaat toe Zijn zau om ons, des al niet te min, een Neerlmndfcben Gerund io te leveren, zoo weet ik voor mij wel, dsr, Ik den erigincclen Schrijver daarvan niet vene van de Rotte en de Maas zoeken zou. Deez' mijn Man heeft meer met dien bijl gehouwen, heeft veel gezien , gelezen , gehoord, ondervonden en geleeden en maakt ook Fiaaije ]|Eer.te Hoofdstukken, dieninde »m Aandacht teverwekken en Bloemrijke Vaersjes, om elk HÓóMtüfc v«|r mede te (luiten! — 't is eeaBoli  ¥t% tl7 SS» g einig of geen Nut en Voedzel trekken kan* om dat zij 'er zo min bij denkt, als er die Predikant bij denkt of bij kan denken, die de armhartige, fchadelijke, nadeeli^e en het eerste en befte Vuur van Aandacht uitblufchende gewoonte heeft, geduurende de eerfte vijftien Minuten , die hij op den kaofel verllijt, eene Beweeging rr.ee den Mond te maaken , en eenige tnechanijete woorden te fpreeken, waarbij zijn Verihnd niet op koften gejaagt wordt! Zo handelen en gedragen zich, de waereldlijke Redenaars niet. Deeae weeten beter, wat tot hun voordeel diendt en maaken geheel andere Inleidingen en captatienes benevolentia $ Men kan mijns geringen bedunkens ook op deeze gecftclijke en waereldlijke Redenaars toepaffen , '4 o-een Jefus bij Lucas XVI. 8. met deeze Woorden uitdrukt: de Kinderen deezer Waereld, zij* wijzsr dan de Hinderen des,Lichts in bun geflacht. Zou het niit duizendmaal voordeeliger zijn, wanneer een Chriften - Leeraar ten vollen overeenkomftfg met de Waarheid en met het Goddelijk Woord, zich benaarftigde, om zijnen Toehoorderen inden beginne van zijne Verhandeling, zulk* hellingen inteprenten, of in het geheugen terugte roepen, waaruit zij terftond, onmiddeiijk konden afleiden, eensdeels, Gods vaderlijke en voL Vaardige Bereidwilligheid , om ons Menfchen, O 5 wrjs>  218 $> wijs , heilig, gelukkig en zalig te maaken , et? anderndeels de gewign'ge Verpligting die op hem ruft, om nu ook van hunne zijde de handen aan het werk te ftaan, om onder 'den bijftand Gods bekwaam ter zaligheid te worden? — Zou het niet oneindig voordeeliger zijn wanneer dén Hoorderen Gelegenheid gegeven wierd, om zich haar Waarheid te overtuigen , dat hen aan en tot hun Geluk niets ontbreekt, dan zij zich zeiven : en dat God den weldaadigen Godsdienft van Jesus juift daartoe beftemd en gefchikt heeft, om ons oogenfchijnlijk te leeren en te overtuigen, dat hij van zijne zyde alles tot Bevordering van ons heil gedaan heeft, wat van hem maar eenigzins kan verwacht worden, en dat het thans, op den Menfch zelve aankomt, om, gelijk Paulus zegt Phil. II. 12. 13. m:t ootmoedigheid en omzichtigheid zijn en zijner medemenfchen Heil en Zaligheid te zoeken en te werken 9 Zoo verr' mijn Oom! Laat ik hier nog het volgende bijvoegen! Zo Gij Mijn Heer, deezen brief met eenige oplettenheid gelezen hebt, zo zult gij bemerkt hebben , dat ik van de Neoerlasbsche Bibliotheek gewagende, de Oude, en niet de Nieuwe, in het oog heb. Want dewijl ik dit Maandwerk, zedert jaar en dag, niet meer leze , denkende dat ik mijn'tijd wel nuttiger en voordeeliger dan tot het lezen van deeze Ariftarchijlerij, kan hefteden, en dus de Nieuwe N. Bibl. ook nier  43 219 §8» riet gelezen Ifieb zo zou het onbillijk zijn over «en werk te oordeelen, 't welk men niet kent. En dewijl ik dachte dac zommige Baazen die aan de MftfeNeo: Bibl: geknoeid hebben bij de Armée zouden geplaatft en met betere en meer bruikbaars Medearbeiders verwifleld zijn,- zo heb ik in ftilte de hoop gekoeftert, dat de Nieuwe Ned. Bibl. der ouden zand in de Oogen ftrooijen, en de door haar gehoonde cn ontëerde Kritiek , uit Naam van de oude Ned. Bibl. Amende honorable doen en aan haar behoorlijke Satis/dclie geven zou! Maar! helaas ! Daar zijn onder de Werkgaften , nog van de oude Bollen die reeds lange in dien Recenftemaakers Winkel gearbeict hebben \ Zeer gevallig komt gifleren een goed Vriend bij mij , die de Nieuwe Ned. Bibl. leeft en die verhaalde mij ten opzichte, van dezelve Incredibilia, ongelooflijke zaaken ! Mijne Nieuwsgierigheid gaande geraakt zijnde, leende ik N'° 3. van het eerste deel der Nieuwen N. B. om met eige Oogen op pag: 142. in de Recenfte van j. A. Ckamers, Inleiding tot de algemeene kerkelijke eti •waereldlijke Gefchiedenijjen Deel II. te leczen: „ Het geene vervolgens onze Schrijver over het Geloof der eerfte Chriftenen omtrent den doop „ en het Avondmaal bijbrengt, bewijft wel, dat zij „ dezelve geenzins als bloote, fchoon heilige leuzen, en Ceremoniën van het Chriftendom aan„ merki/tn, doch niet, dat zij daar zodanige denk- beel-  «8 S2« $» beelden aan hegteden als de Heer Cramir „ wil, zo dat zij bet gezegend brood en den ge„ zegenden zvijn voor bet wezenlijke Lighaam en „ het bloed van Chrifïus gehouden, en eene we„ zenlijke tegenwoordigheid daarvan , zouden ge?, loofd hebben." Ik wilt in der daad niet, toen ik deeze Woorden las, of ik mijnen Oogen, mijnen eigen Oogen wel vertrouwen durfde? Ik herlas de Woorden , en wierd eindelijk overtuigd, dat mijne Oogen , wél gezien hadden en dat 'er werkelijk voor de tweede reize nog ftond , 't geen ik 'er de eerfte reize geleezen had! Maar mijne Verbaasdheid klom nog hooger, toen ik in de Recenfie verder las, en vond dat de Heer Recenfent ptf* «■«>.>.« intffnim mee eene onbegrijpelijke Verzekertheid, en met een Vertrouwen, 't welk bij den grootften Patristiker niet fterker zijn kan, en elk, die gewoon is, zonder Bewijs te gelooven , moet overtuigen , dat de Heer Recenfent alle Patres op zijn duimpje en yan buiten gelecrt heeft, durft fchrijven: „ Het is uit de Schriften der Oud vaderen On„ tegen sp rek el ijk te bewijzen : 4) dat de „ aloude Chriflenen gefield hebben , dat Cbris„ ius op geetierleiwijxe met den mond des Lig„ haams, maar Gce(lelijker wijze wierd gegeten. En eindelijk, toen ik vond dat zijne Patristifch% kennis, en Leef ure der Oudvaderen, daarin beftaat,, dat hij de Infiitutiones hiftorice ftcclefias- tic<%  m 221 p 'iicte V. & N. Tti. van den Eerwaar digen Grijfaard. H. Venkma , ingezien, en niet half maar verkeerd begreepen heeft. Want, ten bewijze dat zich onder anderen ook de aangehaalde 4de ftelling, ontegenfprekelijk, uit de Oudvaderen laat bewijzen, beroept hij zich op Hermant Venemje Inftitutiones hiftoria Ecclefiajlicée. V. et N. Teftamenti , zonder de plaats aantewijzen waar het ftaat. Dit had de Heer Recenfent wel dienen te doen , om dat dit werk nog geen Regifter heeft. De Lezer kan het vinden 1. c. Tom. III. % CXIV. pag: 473. en 474. Aldaar zegt de voorzichtige cn waardige Grijsaard, die kort vooraf fchrijft; Veter es, de Oudvaderen, maar er niet bijvoeg» ad unum omnes, allen zonder onderfcheid .' en dus voor anderen , wijslijk plaat» open laat! „ Prius „ Caput (de prafentia Chrifti in Sacramentis, — „ praecipue in euchariftia) Vühimentbr est „ Controversum int er Romano Catbolicos, „ Evangelicos, et Reformatos qui Patres in fuds „ folent finguli trabei e partes. Dat is te zeggen: „ Over bet eerfte punt, te weeten, over de Ti,, genwooRDiGHEiD van Christus in de „ Sacramenten -•- bijzonder in bet H. Avond„ maal wordt tuffcben de Catholijken, Lutheranen, en Gereformeerde!! „ btvig getwijl! Want elk deezer part hij en is ge„ wer.d of pleegt, de Oudvaders, op baars „ zijde te trekken.''', pit  *i 222 S$ Dit is de zuivere Waarheid, en is zeer wêl gezegt.' Maar zo behoedzaam, zo waar, zo wél, ta fchrijven, dat is de zaak van onzen Heer Re. c en sent in geene deele! Hij hangt liever den grooten Patristikcr uit, en om zijne onkunde te verbergen , verdraait hij de Woorden van den Hoogleraar Venema, om er een Mantel ui: te maaken, waar door hij, tot onverdiende fchande van een' verdiend en groot Man, den onoplcttenden Lezer zou kunnen misleiden , en hem diets maaken , als of de Hoogleer aar zogezegd hadde: het is ontegensprekelyk te bewijzen enz. enz. terwijl die hraave Man ( gelijk hem dit ten vollen vrij ftond, zo als het aan elk Catbolijk en Lutheraan vrij ftaat, naar zijne kennis enovertuiging,als historiefchri jver, over dit dispuut zijne Meening te uitten) enkel zijn gevoelen over dit dispuut aan den dag legt: over dit gefchilftuk zal ik volgens Gewoonte , mijne gedachten als een Gefchiedfchijver, uiten: de qua disput ation e, dit zijne zijne Woorden, mcntem,pro more, inflar bU florici, exponam. En voorts haak de Hoogleeraar, die Schrijvers aan , die de Lezer raadplegen kan om over zijn gevoelen te kunnen oordeelen ! 't Is waar ! ik heb Cramers inleiding enz. niet bij 'de hand, en kan hem dus zelfs niet nalezen; Maar ik twijffele er niet aan of CramüR heeft zijn gevoelen over dit dispuut ook op gronden gebouw!, en  33 223 St en hetzelve zo geüict, als het bij hem lag » Nu ware het de post van een braaf'Recenfent geweest, de gronden van beide Parthijen, van den Heer Veneka zoowel, als van den Heer Cramer, cptezoeken, aantehaalen en tegen elkandercn afteweegen, en dan of op eene zedige en befchaafde wijze het Vonnis zelfs te ftrijken, of het Oordeel aan den Lezer overtelaaten. Maar! daar zou meer Lecluure, en meer gezonde Oordeelkunde , toe vereifcht worden, dan een Man bezit en heeft, die op kwaalijk begrepene Woorden zijn diclatc~ risch Vonnis bouwt. Zijn vonnis bewijst duidelijk, dat hij de Oudvaders niet veel gelezen heeft. De Patristik is ook juist mijne zaak niet. Maar al is iemand ook geen Patrijïiker, zo teekent hi] toch wel omtrent zulk een groot dispuut het één en ander aan,'t welk hij hier of elders vindt. Zo heb ik bij voorbeeld uit Justinus den Martelaar Apol: II. Edit Colon 1686 pag. 98. deeze Woorden opgeteekend: Wij ontfangen die zaaken, niet als „ gemeen brood en gemeenen drank, maar Ge„ lyk Christus Jesus door het woord Gods „ Vleesch geworden zijnde, vleesch en bloed om onzer Zaligheid wille gehad heeft, zo zijn wij „ onderrigt dat het Voedzel, waarover door „ het gebed uit zijn woord de dankzegging gs~ „ fchied is, het Vleesch en bloed is van Jesus, „ die Mensch geworden is "... Justinus leefde in de tweede Eeuw! By Ignatius in epiftola ad fmjm: Tom. II. pag. 36. Edit, Amst: 1721, vindt  224 8&I Vindt men deeze woorden; zij gebruiken het hetlig Sacrament niet, en onthouden zich van „ den dienst, dewijl zij niet beleiden: dat het „ H. Sacrament het Vleesch is van on* „ zen Verlosser Jesus Christus, —„ Doch die deeze gave Gods tegenpprceken, ver„ vallen door hunne twiflziigt in den dood. Bij Te tiTULLi anus de refurreblione Carnii, Cap. 8- p.:g- 385. Edir. Lutetiae, 1641. leest mefl: ■— 1 s het Vleesch, 't welk hét lió,, haam en Het bloed van Christus „ nuttigt, op dat de Ziel doorvoed worde van „ God. Beiden lééfden zy in de twee eerste Eeuwen. Wanneer de Recenfent deeze aangehaalde Woorden ook gezien, of 'er maar van gehoord hadde, zo zou hij nooit nochte nooit, zo ontegenfpreekelijk verwaand, affkrant, en fuffifant geweest zijn, van eene zaak te beflisfen, die boven zijne fphaere verheven is, en te fchrijven: het is Ontegenspreekelyk te bewijzen, dat enz. enz. Maar! Cramer, is een Lutherfckman, daarom mag die wel bij het oor getrokken worden, en de Heer Venema, zal bij andere occalie, {in de Biographie) zijne bijzondere portie ook wel krijgen! Diende met niet een Requelt aan Homerus of Aristarchus, te praefenteeren, en te verzoeken, dat de kritifche fchuit van deezen kritifchen fchipper, voor één jaar en Zes weeken aan de Ketting gelegd wierd? ten einde .hij van de Approbatie der E. Clofjis van Schie-  MS «25 gy Scbieland, binnen dien tijd geen misbruik ioü kunnen maaken! Al wou mij die Heer geld toe geven, om met hem over dit ftuk te zintwiften; zo zou ik het duizendmaal liever^ met geld afkoopen! En wie weet, of hij niet nog-wel daarenboven gelooft, dat hij hier bet Luthe^rsch Gevoelen omtrent dit Leer ftuk, onder banden en voor oogen heeft? Waare dit zo en Ver« beeldde hij zich, dat dit het gevoelen der Lu* tberanen zij; [fx. welk ik egter niet kan bewijzen!) zo Waar ligt Anticijra in de Waereld? -5 Het vervolg hierna;  HET TWAALFDE VERVOLG. De Tolerantie, waarvan mijn Oom , zo groot een Vriend is, ligt U als een vreeslijk groote ftruikelblok in den Weg! Maar! mijn goede Man! hebc gij wel ooit ter deege bedaard en rijpelijk over de Tolerantie en Intolerantie, en over de gevolgen , welke beiden zomtijds na zich floepen , nagedacht? [Ik geloof, al zo min, als over die ftoffe, waarover de Verhandeling van mijn Oom in het IX -XI vervolg loopt. Ik zal de Vrijheid gebruiken , om 'er u eenige gelegenheid toe te geven, van 'er over te kunnen nadenken. Och! of ik aan U ook de bekwaamheid, het vermogen, en de lust, om 'erover te refleiïeeren, konde mededeelen! Wanneer men met oplettenheid de ondervinding gade flaat en op de uitwerkzelen acht geeft, welke de Tolerantie, A) bij bet gros van bet Menfcbdom, bij zulke Menfcben die verwaarloost zijn, bij Menfcben die hunne zielen niet in orde gebragt, hun verf and niet gefcherpt, en bunnen geest y met den Godsdienst niet doorvoedt bebben, B_) zier toevallig, en niet door zich zeiven, te voorfchijn brengt; zo loopt men zeker gevaar in den beginnt zo in twijffel geraaken , dat men niet weet,  weet, wat men antwoorden moet, wanneer 'er gevraagd wordt: -Cr dsdienft, voor het grootst gedeelte ten vollen onverfchWig zijn! Ergo'. — 3.) De Leermeesterefie der Behoedzaamheid en d. r Wijsheid, de Ondervinding, overtuigt ons, dat de Manier van denken, en de fmaak van hen, die als Leeraars bij het Volk in agting en in Aanzien ftaan, ongemeen grooten Invloed op de Manier van denken, en op den fmaak van het volk heeft! Ongelukkig en beklagenswaardig is die Herder dien het harde Lot treft, dat zijne fchapen, Zich van zijnen goeden Toleranten fmaak, een P 3 vers  41 330 $* verkeerd en valfch begrip vormen! En boe gémakkelijk kan het niet gebeuren, dat een Man , die fmaak in de waare Tolerantie vindt, van het gemeen voor een Indiffèrentist gehouden en te boek gefield wordt ? Wat zal door den tijd uit hen worden, die hunnen Wegwijzer voor een'Man houden, die geene warme liefde voor den Godsdienft heeft, maar denzelven voor eene onverfchillige zaak houdt?.2>g0. 4.) Uit de ondervinding weeten wij, dat ineen Land alwaar de Intolerantie heerfcht, alwaar men geen duimbreed ja geen haairbreed van den weg afwijkt, diea de rechtzinnige of Orthodoxe Vaderen te T. — , te W. — te D. — en te G. — bewandeld hebben: alwaar op de Dagen des Heeren Controverspredikatien gehouden, de Catechisanten in den kerkdijken Wapenhandel geoeffend, en onderweezen worden , hoe zij zwaarigheden en tegenwerpingen oploflen, en den Ketter in het naauw brengen en pal zetten moeten, zo dat hij hand nog voet kan roeren: alwaar het Anathema, zonder genade en zonder 'er na omtenen over allen uitgedonderd wordt, die niet tot deeze regtgeloovige kerk behooren, en alwaar, — om meer andere zaaken met flilzwijgen voorbijtegaan — zoo klaar en duidelijk als de zon bij Middernacht fchijnt, beweezen wordt: dat de Hemel enkel en alleen voor de fchapen uit deezen ftal gemaakt en befterad is! dat in zulk een Tand, zegge ik , veel meer ijver en vuur voor den uiterlijken godsdienst is» en dat de Kerken aldaar op-  gepropt en geftamptvol zijn,terwijl integendeel daar, waar de Tolerantie heerfcht, de drift en de ijver voor den Godsdienst, en hec Vuur, 't welk eertijds ten .voordeele van hem in het hart brandde , verzwakt en allengskens verflauwt, de Kerken ledig, en de Wandelwegen ,Coffi- en andere huijzen vol loopen, juift niet om der Tolerantie willen, Neen! daarom om dat dt vroome en onfchuldige Tolerantie, voor eene booze en gevaarlijke indiffèrentisterij gehouden wordt. Ergo. — 5.) De ondervinding betoogt, dat de IntoleIer anten wel veeltijds mikroiogifcb zijn, z;ch dikwerf met Kleinigheden , Beufelingen, Zotheden en albere Bijgeloovigheden ophouden, en nietswaardige Bagatellen, voor zaaken van het urerfte Belang te boek ftellen : dat zij van eikanderen fcheiden ,'t geen God onaffcheidelijk met eikanderen verbonden heeft, (ik doele op de Geloofswaarheden en Ze denplichten, op de liefde Gods en de liefde des Naasten) en dat zij voor de geloofsleere, met Menfchenftellingen doorvlochten en met Beufelingen doorweevd ijverig en hartelijk ftrijden, vechten en kampen, terwijl zij de Zedekunde en de liefde des Naasten, ten prooi voor de Toleranten laaten, die, naar 't hen toefchijnt, de Rechtzinnigheid niet behoorelijk waardeeren cn verdedigen. Elk nu die weet, dat men niet regt leeven kan, ten zij dat men regt gelooft, zal ook moeten toeftemmen, dat de Zedekunde pnfeilbaar 'er bij lijdt, wanneer de geloofsleere P 4 ver?  verwaarloosd wordt, en op een'geringen prijs flaat* En dewijl nu de Orthodoxen, ik meenedie wek ke ik pag. 85-86. befchreeven heb, volgens hunne Mening, voor de zuivere leer waaken, en hunnen ijver voor dezelve, den Volke inboezemen en mededeelen, zo blijkt dat de Intolerantie niet zonder alle Nuttigheid is. Want de Intoleranten waaken wel voor eenige Menfchenleeringen en Beufelarijen, maar zij waaken toch teffens ook, zoo men zegt en geloofc, met veel ijver voor veele gewigtige waarheden. Ergo. 6. ) De Ondervinding leert ons, dat, wanneer veele Christenen in hunne vroege jeugd den Bijbel en zommige Texten, van den Catechisee r-Meester, van den Predikant, van Vader en Grootvader, zus of zo hebben hooren verklaaren, en van hen deeze of geene aftelling als eene gewigtige en dierbaare Waarheid hebben overgenoomen of geërfd, en 'er dan een Tolerant opftaat, en die plaatzen geheel en al anders verklaart, en zommige van hunne ge. wigtige en dierbaare Waarheden, voor nietswaardige , en zelfs voor fchadelijke vooroordeelen te boek fielt en ingang bij hem vindt; zo gaan die Menfchen zomtijds veel verder, ja zo verre, dat zij alles voor Vooroordeelen houden, 't geen zij in hunne jeugd van den Christelijken Godsdienst geleerd hebben. Ergo. *— 7. ) De ondervinding toont ons onder die geepen, die onder het opzicht van een' Intolerant PP".  «81 233 11» "dpgevoed zijn en jlreng orthodox denken, vee» \ Dar, zal de waare echte en Christelijke Tolerantie tcns regt veld winnen, en de Waarheid d§ Christenen regeersn en bellieren, de grond daartoe  toe op booge Schooien , waar men de Leeraa**, eft in Catecbifatien, waar men de Christenen vormd, moet gelegd worden, en dat, Wanneer dit wél en ter. de^e gefchiedt, de Christenen wel eene andere betere en heerlijkere Gedaante krijgen zullen. G.ï Dat men ondertusfchen in geduld en mee ho,>p op betere tijden dulden moet, wanneer meü ziet en hoort, om enkel eenige Voorbeelden aantehaalen: Dat deeze en geene uit Genef: I, sd Pfalm XXXIU, 6. en i. Joh: V 7. (welke laatfte plaats volgens Less (*; en ToUNiR, (*m) dien Le>s woordelijk volgt, naar alle grimden, welke de kritiek maar immers kan\aan de. band geven, zo vasten zeker onecht is, dat men of deeze plaats, of het geheele Nieuwe Testament voor onecht houden moet, ) de Driëeenheid (een zeer onbekwaam Woord, dat Luther en Calvijts met bebouding egter van de Waarheid zelve, reeds ten vollen afgekeurd hebben; f**) betoogen: Dal (* ) Ziet Les sCbri[llicbe Religions: Theorie. Aru 1. £**) Ziet zijne vermifebten Schiften Band. 2. DeelL ^",1*") Zo als Luther zegt in zijne Peflüla Majore étminkali Het woord: Drietnbeid klinkt Kldwaa, ea ü  m *s8 gs* ' Dat zij mtGênef. II, 17. afleiden, dat Go3 op de overtreding van de wet van den verboden 'boom, niet alleen den tijdelijken dood (volgens de Theologie der aloude Jaden, en voornaamelijk volgens Paulus Rom: V, 12-14) maar ook den geestelijken en eeuwigen dood NB ah eene po* fttive en willekeurige Jïrafe, ge?et heeft: Dat geleraart wordt, dat allen Nakomelingen van Adam, deszelfs zonde ter eeuwiger Verdoemenis toegereekevd worde en toegereekend zij: Dat zij uit Rom: XIV, 23. beftuiten, dat de goede Werken der Heidenen zonden zijn, om dat zij niet uit het geloof voortvloeien: Dat de orthodoxen en Intoleranten, over Verdraaiing van Gods heilig Woord zuchten , over den Kanker van Ketterij kermen , die den Troost wegvreet, dien een Chriften bij zijn Gebed heeft, en die de Ondermijning en Omftorting van den Chrifteliiken Godsdienft, en God weet! wat nog al meer, voorfpellen , wanneer zij leezen of hooren, Jseene menfcheliike uitvinding, 't waare beeter het Opperwezen God, dan DitiEëENHEiD te noemen. En CAtVVN in admti-it: I. »d Polonos fchrijfc: mij behaagt en voldoet het gebed niet: O Heilige hooggeloofde en heerlijke D' i*'éénheid! Het /waakt en riekt naar de Barbarij*. Het Woord : ürieëenheid , is barbaarj'cb , afgefmakt, prttfaan, eene menfchlijke uitvinding, op geen getuigenis van i>et toddeliik woord gegrond, de paapfcht Gods éeit Propheeten en Apoflelen onbekend!  ren, dat de Tolerantenbemjzcn: dat Joh: XVI. 33. en méér ander plaatzen in de gewijde Bladee ren, niet van het gemeene of dagelijkfche Gebed der Chriftenen , maar enkel en alleen , van het Wonder gebed der Apoflelen en der overigen Wonderdoenderen, moeten verklaard en verftaan worden: Dat zommigen zich verbeelden en anderen trach» ten diets te maaken, dat het tot het wezenlijke van een Leeraar behoore, dat hij extra fraatj gestikuleert en declameert, zonder dat de Hoorders gelegenheid bij hem vinden,zich te ftichten, of bruikbaars Gedachten met zich naar hui» te nemen: Dat zommigen het zich als eene Wet voorfcbrijv«n : bij de Bijbelverklaringen, niet een haairbreed van het aangenoomen Kerkelijk Sijflema afrewilken, "maar de karaBerifeerende Leer/lukken van hunne Kerk in de Bijbel plaatzen intemengen, (*.) Dat zommigen de fchriften van M 0 s e s, van de Propheeten, Evangeliften en Apoflelen , zo verklaaren, als of deeze Mannen Gods, aan (•) Op die wijze, weliswaar, hebben'wij alle hoop ©na .«net 'er tijd een Gereformeerden , Mennonitifeben , Lutherfcben, Remonjlr antfehen, Katbolijken , Sociniaanfeben % Ariaanfcben , Babrtfcben , Bekkerfchen , en honden andere Bijbels meer te krijgen, om dat alle deeze Manneu en Kerkgenootfchappen, ter goeder trouw gelooven. dtt hunne karaclerifeerende Leer/lukken in den Bijbel, daadelyk bedoelt worden ! Maar dat doet er niet toe! \ '?«en den ctnen billijk is, ia den anderen recht. Warneer Mas-  «§§ *4° Si» dan de Voeten van C a r t e s i u s en vasf Wolf gezeten hadden en Bellarmyn, Luther ofCalv yn hunne Leeraaren geweeif. waren : en de fout , die de Ouden fïrïblig6 noemden, voor eene Volmaaktheid houden: Dat zommigen, doorgaans den Bijbil uit hun aannoomen Kerkelijk Sijflema verklaaren, en dit heilig boek over den Leest van de Formulieren fpannen en fchoeijen , of te ,fchoeijen trachten : Dat zij hunne onkunde en onbedrevenheid ia de gewijde Taaien , met den Mantel van Hebreewsch- en Griekfch- Neder- of Hoogduitfcb te bedekken trachten: Dat zij beducht zijn, dat de heilige Schrijvers, hunne geloofwaardigheid verliezen, en ten opzichte Mannen van Aanzien in de gereformeerde kerk hier in Hét vrij en gezegend Neerland, dit Recht en die Magt hebben, om naar den aangehaalden ltelregel Bijbelverklaringen te maaken; {ziet bet Voorbericht tot den Bijhei van de Heeren j. Nuys van Klinkenberg en. NAHUYsDeel I. pag. XIII. zomoeten Mannen van aanzien, in andere Ksrkgenootfchappen, daar waar zij dominee' ren, dit Recht en die Magt ook hebben. Matrl hoe en oy wat wijze de Heeren , N u ij'j van Klinkenberg ew N a h u y s, en anderen die hem volgens, dot eigenmachtig Inmengen van Karactèriseerends Leek STUKKEN in den Bijbel, met de onvervalfcbte Zuiver heid van Gods woord, zullen overeeu brengen? weniclr' ik toch wel eens te vernemen/ ■ ■ -  te van de Geloofs-Artijkelen verdagt of mingeioof. waardig worden, zodra anderen beweeren, dar, in hunne Schriften, volgens den Smaak van hunne Tijdgenooten, en eerfte Lezeren , accommodationes, en zulke Bewijzen te pas gebracht zijn, waardoorwei hunne toenmaalige Lezeren konden overtuigd worden en dadelijk overtuigd wierden, maar welke ten opzichte van laatere Chriflenen , en ten opzichte van ons, geene bewijzende Kracht hebben: ('t Welk ook juift niet noodzaakelijk fchijnt te zijn, vermits ons geloof niet, op alle hunne Bewijzen, maar op hunne leerftellingen gegrond is. Ten opzichte van de Bewijzen, gedroegen zij aich dikwerf naar den Smaak en de Vatbaarheid, van hunne tijdgenooten, en die kunnen dus niet voor elk en een ieder zijn : zo denken braave Mannen hieromtrent. ) - Dat zij den Jnticbtïft, met den Eerw: G -ijsaard Venema in zijn Sermone Academico primo pag: 224. niet ook in die geenen willen vinden, die onder een zacht orthodox Lamsvacht , een wreeden Leeuw verbergen en gaarne alles zouden verflinden, zo zij maar" konden: Dat zommigen het voor eene allergevaarlijke Sijncretifierij (Religie-Mengerij) houden, wanneer men doet als in Zwitzerland B. V. in Zurcu gefchiedt, waar Lavater, Hess, Tobler Pfenninoer en veele andere brave Mannen, O hei  het Evangelie prediken, en waar men zedert danig Jaaren herwaarts naauwelijks Eens vaa een zeeker Karacleristiek Leer/luk heeft hooren fpreken , (gelijk ik met zekerheid weet) Lutherfcht Predikanten dikwerf, in gereformeerde Kerken, op gereformeerde Preek/loeien prediken, en door Lutherfcb'e vaste Proponenten, hunnen "dienst laaten waarnemen, wanneer zij, wegens andere bezigheden en Verhinderingen , zelfs niet prediken kunnen : Dat zij volflrckt niet dulden kunnen, dat de PvOiiNicENiussEN en Valkin.urs meer weeten , en naar de gezonde Regelen van de Kritiek, \ ex ïngenio) in de gewijde en ongewijde Bladeren, meet verbeeteren en verklaaren , dan zij Anütoleranten ooit geleert hebben, ook zullen leeren, of ooit kunnen verftaan, begrijpen en beoordeel en: Dat -:ij den Paus , door haar injungimus! wij hjungérenf gizfné, zo zij maar konden, uit Romen bannen zouden, 0111 hem in Triumphonder zich te R te D te W • ekz. te toroonén': Dat zij gaarne alle Boeken, die tot goede Einden (trekken en niet dan den Bloei der Weetenfchappen, en de uitbreiding van den zuiveren GodsÖiértist ten doel hebben, in denCatalogumlikrorunl expurgiwdorum ( Lijst ?!er Boeken die verbrande dienen te worden^ zouden plaatzen, ten zij zij 'er  tr hun srthodox Zegel met onkundige handen * en met verblinde oogen, of liefst met Oogen, die de Waarheid niet zien en behoorlijk beoordeelert kunnen , aangehangen hebben : (gelijk enkel en alleen tot dus verre maar te Koomen gtfchiedt.} Dat zij uit Math: V, 3. bewijzen, dat de Armoede van den Geest, eene goede hoedanigheid, en geen gebrek, geen Ongeluk is: (*) Dat zij uit 1 Petr: V, 8- demonjlreeren, dat de Duivel nog tegenwoordig bij de zonden derd Menfchen de hoofdrol /peelt: En, Dat zij veele andere Menfehelijke Hellingen met Texten uit Gods Woord trachten te onderfchraagen: zwaarwigtige, groote en heilzaame Waarheden op magere, krachtelooze, ten uiterften (**) zwakke en zelfs zomtijds onechte en valfche gronden bouwen enz. enz. Dit en meer ande* re- (*) Ziet Wjetsteinii N. T. Griecum over Math. V. 3 (**) Het Leerftuk b. v. van de eeuwige Codbeid van Jesus, behoort volgens het Oordeel van groote Manneni • ( en ik voeg er uit volle overtuiging bij! dac ik, hoe kleen ook, er ook van verzeekerr ben ) tot de hoofdwaarheden en Grondzuilen van onzen chriftelijken Godsdienfl. Maar! hoe dikwerf gebeurt het niet,' dat zommigen deeze grote Waarheid op zulke Plaatzen in den Bijfcel zoeken, waar zij niet te vinden is ? en dtzslve mee q 2  \ 4$j 244 ||t fe zaaken moot men in lijdzaamheid dulden eri h lopen.en bedenken, dat zij die dus handelen naar hunne kennis en Overtuiging te werk gaan, en bij alle Armoede van hunnen geest nogthans eerlijke eu braave Mannen zijn kunnen en dadelijk zijn. Kort- Bewüzpii te todarfeheMen trachten , die een Kind kan om verre ftooten? — Hoe veelen zijn er niet die deeze wigtigè Waarheid onder anderen ook in Pfalm tL v. 7 denken ta viadraf — De f/'el Eerii". Heer I. C. Baum is met veele andere Mannen, van de Eerfte Eeuw ,af tot Op onze tijden toe, in zijne Proeve over den Messias, Jsraels Koning, van Ot-vre'en, dat men deeze Plaats r.ier nis een bewys, ten voordeele van de aangehaalde groote Wasrlu-id kan gebruiken. De Heer Recenfent die deeze proeve in het 6'0 Stuk van het Eerste Deel d«r Nieuwen NED. BIBL. pag 3*3 feq: beoordeelt heeft is van een contrarie Sentiment! Het ftond hem ten vollen vrij zijne Gedachten daaromtrent te uiten ! Om de Waarheid te zeggen , ik u-as het ouk in het Eerfle Stuk van deezen mijn'brief pag 93 94. niet anders te verwachten , gelijk dan de geheele Reccnfie aan mijne Verwachting beantwoordt heeft. Of de Recenfent de Gefchiedenis der Verklaring yan Pfalm II 7 gekend heeft, is problematiek! Zij, die dezelve niet gekend hebben, kunnen dezelve leezen, in het Byvofczel 't welk ÜAUstop een apart blad heeft laaten drukken, en 'c welk men ngter de Proeve enz. pag 18 ?6. vindt! Over de Zaak zelve zal ik mij niet inlaaten, 20 min als daarover dat de Recenfent het Gevoelen van tfcn Ridder Mi chablis verwerpt, terwijl Baum e? zijfi  «8§ 245 §ü kortom! een braaf en Christelijk Tolerant, moét volgens her bevel van zijnen en onzer aller Meester Math: XIII, 25 28. en Luc: X, 37 zelfs den Ketter dulden! Waarom zou hij niet zijnen zwakken en dwaalenden Medebroeder met verdraag- zaam- er ——- — — ' zijn Zegel aan hangt en gelooft: dat de hitorifche Gewist», id ook der Wonderwerk, n , w&ur de Religie op gegtond *!, gaandeweg verminde'-en moet, hoe verder wij afraken van den tijd, waarin z? gebeurt zijn Eg. ter kan en zal ik niet ontkennen , dat ik met Baum we'nfche: dat de Heet Recensent en an -eren die dit ge* voelen zoo voetjloots verwerpen, hunne K. achten eens iafpasmen, om ons eene andere pplofftng van die Zwarigheden en Tegenuerpingen te ge-ven, welke in de L-es" singsche Fragmenten tegen de IFcnrbeid van bet Gefchiedverhaal der OpftanJmge vin Jfus ir tfiza Evangeliën, geoppert en daartegen te bet Ie nehr/ycbt moorden! Sem l e r althans , houdt zich enkel aan Fides dtvina, ten opzicht van dit (luk vaft, om dat hij bii alle zijne Kennis, nochtlaans niet in ftaat is, om Fides bijl mta ten vollen in order te brengen, teneinde dezelve mot Kracht en Nadruk, recht voordeelig te kunnen gebruiken. Zo nu da Heer Recensent, of iemand anders, in de Jn'idf be of Chridelijke Oudheden , en in de Krit ek over de Gb jjtelitkealoude Oirkunien , meer bodreven is dan Seml>- r , an zo hij dus in ftaat is , om Fides bi/lot ica opteredderen ; 20 zal hij en aan Semler, en aan de Waereld een weé- zetilijken e» bij uitftek grooten dienft doen ! Re Q j tvesfeh  2aamheid ontmoeten ? Alles wat hij bij deege gelegenheid ten voordeele der waarheid doen kan., js, dat hij met zachtmoedigheid en liefde de ongegrondheid van de onwaarheden aantoont, en de tegenoverltaandc waarheid, bij gelegenheid b§feheiden en bondig betoogt. Dat gedaan hebbende 7 weiifch dïen de Heer Recensent: pag: 326. met deeze Woorden fiic: i/)' (Baum) had wel nader ■mogen verklaren, in welken zin , volgens zijn Gevoelen, Je suf, in onderfcheidinge van den Vader en den Heiligen Geest, Gods Zoon genoemd wordt: enz. is een getuige van deszelfs Waakzaamheid, voor de Sijfiesnaiifche Orthodoxie, en misfchien een wenk, waaruit men befluiten moet, dat de Recenfent veel achting heeft voor de» Runtor fite capite: als of de Lut ii kranen, in andere ünïn uitgesard zijn! — Mondelijks wenfehte ik wel ee»s met den Heer Recenfent over dat (luk te fpreeken! Ik twijffele of Baum op de Vraag fchriftelijk zal antwoorden, om dat onder ons niemand deszelvs Orthodoxie in twijfel trekt. — Edog de tijd zal het leeren ! —— J3ij aldien ik van de Baums Proeve &c. in bet sekste Stukj e van deezen brief pag: 03. in de Ncta niet bij wijze van Votrfpelling, die gevallig ingetroffen is, gewaagt hadde ; zoo zou ik van de geheele Recenfie geen gewag maa. kan, maar het Antwoord ten vollen aan den Heer Baum hebben overgelaaten. Zo ZWEer. w'er toe overgaat, zal 'er nog al wat te Revideeren en in dea Haak te werken vallen , ten opzicht van die Recenjie , dewelke tot de flech.ten #iet behoort!  **f 247 |S» ie, moet bij het onkruid, dat hij met geweid kan noch mag uitroeijen, laaten flaan tot den tijd van denOogs-, Gaat de Orthodox verder, en tsst zijnen Even^en, met Intolerante handen in zijne Eer en goeden Naam, aan; zoo is de zelfverdediging niet alleen geoorloofd, maar worde voor den Beledigden, een Plichten noodzakelijkheid , zodra hij voldoende redenen meent te hebben van zich te moeten verdedigen. Zo omtrent denke ik, en zo denkt Mijn Oom ook, op dit frak. En waart gij mijn Heer binnen de grenspaalen, van Uw Kerkelijk [ijsterna gebleeven, en hadt gij Mijn Oom, en andere braave mannen niet zo onvriendelijk alsonbeleek en onverdiend in hunne Eere getast," nooit zou ik de pen ter Verdediging tegen u opgevat heb « ben. Maar, dewijl gij in de Bsleêdlgmg geene. Zonde gevonden hebt, zo vinde ik nog veel minder in de Afwending van dezelve eene Misdaad, maar houde dezelve veelmeer voor eene geoorloofde , billijke en rechtmatige daad ! Hierover zal ik u nader ih 't Vervolg onderhouden. Ik heb deeze gedachten Hechts daarom hier rer plaatfe willen aanfh'ppen, om dat ik uit uwe Biographie duidelijk begrijp, dat gij bij allen Uwen blinden IJver voor de Orthodoxie en voor de Intolerant en, nooit over de Voordeden en Nadeelon zo van de waare Tolerantie als van de Intolerantie hebt naagedacht, en om dat Gij Mijn Oom Q 4 gaar»  gaarne voor zo een Tolerant zoudt willen te boek flellen, als gij voor een blinde Intolerant geboekt zijt! Misfchien geefc het bijgebragte aan U gelegenheid en ftofFe tot verder naadenken. En wat de plaats betreft, die Gij Mijn 0~>m onder ie Toleranten aanwijst; zo heeft hij mij gelast, om er uit zijn Naam voor te bedanken om dat zij hem niet toekomt. — Zo ik nltcmets vergeten mogte, met Woorden zo aan het tijtelblad van deezen brief te voldoen, als ik er door Middel van zaaken en Waarheden aan voldaan heb, en verder voldoen zal, en Gij dan van mijne dankbaarheid nog niet content mogt zijn ; zo geef ik U permis/u bij provife één van de Agterpooten van het PrijsKalf pag: 172. nog daarenboven voor u te laaten afhakken. Mij dunkt Gij hebt u door Uwe Bigrapbie zo uit- en afgefloofd, dat gij wel eene kleene Verfnapering 'er voor diend te hebben. Gij ziet Mijn Heer, dat ik genereus cn een Vriend van de Maxime der gerechtigheid ben.' Wie wat verdiend, moet wat hebben. En ik twijffele er ook geen oogenblik aan, of Gij zult mij , op uwe wijze en naar uwen fmaak, mijn' loon ook wel trachten te geven, dien ik door het fchrijven van deezen brief verdiene. Althans ik hoope dat gij mij ook zo beroemt als mijn Oom, zult maaken! om u arfoetkefiêrrs nog beruchter te doen zijn. 't Is waar mijn Oom had wel wat verdiend! Want alle harten bij u zeiven ! Mijn Oom had zich en andtien voor Reckcning van uwe en van uwer  invor Confreren zedelijke gebreken, homiletifche Gekheden, en Kerkelijke Cbarlatanerien, vermaakt en vervroolijkt, om U en Uzve Confreren te ftichten , en de groote Bias fa van zotheden, ware het mogelijk, kleiner te maaken. Hij dacht als Horatius, wiens woorden gij op bet TijtelHadt van uw Leven, gezet, en in-uwe Biographie zo fchandèlijk misbruikt hebt, en redeneerde dus bij zich zeiven: Wie toch in alle Waereld, zal in onze verlichte tijden Brieven lezen , waarin over den Afval der Heiligen gehandeld wordt 1 ( Ziet maar eens wat ze 'er van zeggen in de Berlijnfche of Nicolaitifche Algem. D.Bibl. Band39.1t.uk. 2. pag: 601 feq: en Band 44. ftuk 2. in den brief uit Rotterdam, en hoe zij daar met verwondering ftaan te kijken dat 'er in Hoela nd no^ over den Afval der Heiligen,gcfchreven word!) — Zullen dierhalven, dacht hij, de brieven niet terftond den Kruidenieren en hen die Peperhuisjes maaken, in hunne vernielende handen vallen, maar gelezen worden, zoo moeten ze op eene geoorloofde wijze leesbaar gemaakt worden, cn daarom moet met het eerfte kleine en geringe Oogmerk een ander grooteren gewigtiger verbonden worden, ten einde het eerfte bereikt worde , zonder dat den verftandigen een regt gegeven worde van te kunnen zeggen: de Sop was immers de Kool niet waardig. Nu heeft immers de ondervinding geleerd, dat Mijn Oom, eene overheerlijks, keuze gedaan heeft, terwijl hij de Nooten koos, om dus, Q 5 het  het kleine en het grootere Oogmerk te bereiken. Ik tarte U om te toonen en te bewijzen, dat Mijn Oom, in alle zijne Brieven, eene eenigfte keer de goeden Zeden beledigd heeft, gelijk gij ze bijkans op elke bladzijde, fchopt en trapt, en dat het Oogmerk , 't welk mijn Oom , op eene wettige en bij alle befchaafde Volken geoorloofde en door groote Mannen geautborifeerde wijze, te bereiken getracht heeft, onwettig en ongeoorloofd zij! Dat de Nooten u niet fmaaken, Wel! dat geloove ik zeer gaarne! Maar dat ligt niet aan de Nooten, maar aan uwen fmaak ! hn zo kunnen 'er meer anderen zijn die 'er geen zin in hebben ! Maar wat raakt dat zijne Nooten ? Als ze maar op zich zeiven goed zijn, dat is genoeg. Daarenbooven had Mijn Oom niet geheele B u nd e l s van Nooten gemaakt, Gij en Uwe Confrérie zeudt hem ongemerkt zoalsgij meer anderen do:>d, hebben laaten loopen. Dus aan den Bundel van Nooten heeft het Mijn Oom dank te weeten, dat gij hem beroemt en U nog beruchter maakt Ei lieve Beruchte en befaamde Man! Maak mij ook beroemt l en dan zal ik 11 ook eene lekkere Sauce hlaSwifty of a la Rabcner, zo als gij ze liefst lust, bij de Kalf spoot laaten klaar maaken , dan zult gij eerst met recht kunnen zeggen: ik ben te gast geweest en heb eens hartelijk ge. fmuld! Het Vervolg hierna, 11E X  HET VEERTIENDE VERVQLQ, Toen ik de gedachten omtrent de Tolerantie en. Intolerantie, Orthodoxie en Heterodoxie in het voorgaande vervolg buiten op Irenenlbst op het papier gebracht, 't huis befebaaft en herleezen hadd', moest ik na mijn Boekvertrek gaan, om iets in mijne Bibliotheek te zoeken. In dezelve fnuffëlende vielen mij de Vhijjlogmmifche Reizen die te Altenburg zonder Naam van den Schrijver 1778 gedrukt zijn, in de oogen en in de handen. Bij geval viel mijn Oog op pag. ioj, op een' zeekeren Blagijïer D u n k l e r , en op andere To • Ier ante en Intolerante Zaaken, die mij zonder dwang uitlokten, om dat mijne Ziel van die Z.;aken nog vol en warm, en dus op een Toon geftemt was, die met dien, die in die plaats gevonden wierd, zeer wel fijmpathifeerde , om de geheele Behartiging doorteleezen. En naauwlij^s was ik aan het Einde gekoomen, of ik befloot, deeze gedachten, met de mijne in mijn brief te verbinden, zonder te vraagen: of die fchrijvcr 'ook zo denkt als ik gevoele? Want mij dunkt dat het billijk is, dat wanneer men zelfs zijn gevoelen heeft voorgeftelt, men ook naar dat van anderen luisteren moet! De Toleranten voeren dikwerf  2521§« met lagchenden Mmde en in een fchranderen fpottenden Toon, het groote Woord, terwijl de Othodoxen, op eene zomtijds redelijk onbefchaafde wijze, met Incartaden fchelden en raazen om zich fmijten! Zo maakt het onze brave A n omym niet! Ik zal zijne Gedachten, die hij niet ongeestig in den ftijl van den Heer As mus eertijds iVandsbeker Bode, en die zich in 't Nederduitfch niet laat nabootzen, voordek, op een vrije Trant vertolken, zonder dezelve te verminken, of met andere te vergrooten. Zijne gedachten heeft hij op den Dag Bonaventorae op het papier gebracht, en ik vertolk dezelve op den dag van den blinden Tobi as den 1 < Junij, volgens den Launburgfchen Kalender van BerenBuc, onder het infehrift: Behartiging. pe Heeren Geestelijken, waaren in een Kransje bij elkandercn gaan zitten, hielden onderling allerhande ftichtelijke Zaamenfpraaken met elkanderen, doleerden hevig over den zwarten Koornworm en over den gevaarlijken Tolerantismus. De Antifijmboliflen wierden helder over den Hekel gehaalt, en de Doophandeling die heden verricht was, — (dit voorval gebeurde op een Doopmaal) gaf aan die Heeren over- vloe»  m 2$3 b» vloedige ftof, tot eene Zaamenfpraak over de nieuwe Gevoelens aangaande den Doop. Het E. klein Sipioodje 't welk in den hoek van den Haart in een kransje vergadert was, hadt een zeekeren grooten DocJor Theologie van deege beet, om dat hij in eene van zijne fchrifcen, (v zal wel D. Töllner zijn,) den doop voor niets meer, dan voor eene Belijdenishandeling, of bij Kinderen,als eene inwijding tot de christelijke Religie wil laaten doorgaan. En 'er haaperde weinig of niets aan, of deeze in den boek van den baart verzaamelde Vaderen, zouden een halsgericht over hem gehouden hebben, en dan zou ik 'er zeer voor geweest zijn om hem te ver~ branden. <,*) Er zal over dit leerftuk onlangs een boek in 't licht gekoomen zijn, 't welk vol van grsove dwaalingen hieromtrent is. Maar, 't is nog niet tot ons over den Woud doorgedrongen! want niemand van hen hidd* het geleezen. Magister Dunkler was een Man, die het wel weeten wilde, dat zijn weeten geen ftukwerk zij. 't Is dezelvde Pfarrbeer, die met \ Wie- (*) Mij dunkt, en dat wel zonder CorreCtte , dat dit mogelijk Votum, of deeze (tem, die de Pbijfitgnomifcbe Heer Pelgrim , Caju quo, buiten allen twijfel uit de ziel <» in den Naam vaa é^sx dier Vaderen, die kier in den  Wi'iAnd het Colloquium gehadt heeft, waarin de Poërt het zo warm en benaauwt had, gelijk men daarvan het Protocol in den Merkir, breedvoerig kan naleezen. De Heer Magister prees onze Partialkerke agter den Woud gelukkig, bij de tegenwoordige on- hoek van den hsart vergadert waren, zou jegeven hebben, verklikt Phijfiognomifch: Lineamenten , of fVeexcns Trekken en een Voorhoofd , en Oogen, en ÏVenkbraawwtn en eene Neus en een Kinn enz. enz. die ik niet voor de mijne zou willen erkennen , al wou hij er mij de halve Waereld bij geven! Want deeze zaaken, zouden met mijne tolerante manier van denken, een allervreeSüjkft Contralt uitmaken. Met is üit meer dan ééne, zeer voldoende rede ongeoorlooft, zijnen Evenaaften iets kwaads te wenfehen j althans zoo lang als zeedelijke Gronden zwaarder weegen, dan oeconomifche Belangens , en l'rivat- Int erefé. W aare het geoorloofd om de zedekunde ter zyde te ftellen, en enkel als een Oeconomifeh Patriot te denken, te wenfehen, én te handelen; zo zou hec te bezien ftain, of wij, in onze gezegende Zéven Provin tién, niet verplicht zouden zijn , onze tolerante Manier van denken, op alle wijze zorgvuldig te bevvaaren, uittebreUen , en dezelve aan elk imeboezemen; en daarentegen te wenfehen: dat het n\buurig Braband en Vlaanderen , hoe langer hoe in toleranter moge worden ? Want bet is buiten allen kijf dat de Intolerantie, en de bloei en luifler van een land, volflrekc' Biet met eikanderen beftaaubaar zijn? —— Och of onze tolerantie haaiend* Intoleranten , die beliefden ta  «9§ 255 I» onophoudelijke Ebb en Vloed, van theoloogfchs ftellingen en Meeningen. Want, zeide hij, de alles verflindende Baaren, koomen dan eerst tot ons, wanneer zij, over de groote Zandzee vloeijende, hunne Woede verlooren hebben, en de kracht begrijpen! Ik kan niet nalaaten ,, terwijl ik vau de Tolerantie en Intolerantie fpreeke, hier ter plaatze nog eenige Aanmerkingen te maken ten opzichte van de Slneciott, die ik paj: 164 en 165. zo als zij bij P. Bayle. 1. c. ge* vonden wordt , eu W. Prynn betreft , aangehaalt heb / om te beletten , dat men mij niet kwaalijk begrijpe en ver* ongelijke. W. Prïnn wai een Rechtsgeleerde van Lincolns Inm een zogenoemd Puritein j die zich aan de Leer van C a vinus hieldt, en zich tegen de Onderfchrijving van de Liturgie , van de Ceremoniën en de Kerkelijke Regering die de Aartsbifcboppen ontworpen hadden , aankantede. Hij heeft onder anderen 1633. een botk onder den Tijtel: Htjlriomaftix tegen de Spoelen, Masqueraden, Banfen, Kermhhoitden, Meijbomen ,enz. gefchreven, en wierdt befchuldigt roïook overtuigtl is mij niet gebleken) de K o n 1 g 1 n bekladt eti oproerige Rerfoonen gepreezen te hebben ! Om deezes Doeks willen wierdt het ftrenga Vonnis over hem uitgefprookcn! dat zijn hoek door Beuk handen zou verbrandt, cn hem beide Ooren zouden afgofnedin worden; terwijl hij daarenboven vijfduizend Ponden Sterling Boete betaalen en vooral zijn leven gevangen zoude gezet worden. In deeze Gevangnifle wierd W. Pkynn, Bast wik enBuRToja verdubt gehouden hunnen tijd door t«  kracht kwijt geraakt zijn, om alles te verflinden 9 en in hunnen draaikolk wegteflokken. En dierhalven, voegde hij 'er bij, wanneer de Man Gods Lu th eru s eens wederom opftond om Kerkvifitatie te houden, zouden wij beeter volitaan, dan de Over vliegers, de Krachtmannen, on- brengen met Schrijven tegen de B is ch oppen, en be. fcbuldigt in 'tjaar 1636. sproet ige , febeurzieke en Faantrovende Schriften, tegen de Hiërarchie en tot febande van den flaat ,te hebben gefebreven. We.-halven zij andermaal in de Sterre Kamer gedagvaart wierden, en geen Advocaat kunnende vinden , voorts pro Cmfesf» als fchutóig vervolgt en behandelt! Den beiden Uatfteo wierden de Ooren afgefneden en de overig geblevene ftompen van die, van W. PryNN, meer afgezaagt dan abelheden , terwijl de eene na Scijllij, de andere na Guernfeij en de derde na la f. ij gebannen wierdt! — Verre zij bet van mij dit gedrag te verdedigen of goedtckeuren! Hierop doeie ik niet, met die woorden, die ik pag. 166 geüit heb: Geenzins! Ik doele enkel op bet |gedrag , 't welk W. Pkvnn, nadat hij door het lange Parlement, uit zijne Ballingfchap verloft was, ten opzicht van de Papieren van den Aartsbifebop Laüd, gehouden heeft, zo als het P. Bayle, i c. uit Smiths Vita Camdeni pag. 56. verhaalt. Ziet de Historie der Rechtzinnige Puriteinen in het Engelfch befchreven door Daniël NeaC -41 in't Neêrduitfch vertaalt door Ian Ross. Rotterdam 175*. Deel I. Stuk II. Hoofdftuk. V. pag. 175. i.vS196. HoofdHuk VII. pag 257.  fte Tbeologifcbe Mode Kleermaakers, Borduur^ werkers, Rafeerders en Frieféérders, die de geloofsleer ad genium faecuü, naar den fmaak van onzen tijd, zo accommddeeren, befnoeien, bordduren, kappen, en uitdosfchen, dat zij 'er uitziet als een Ons Lieve Vriuwenbeeld\\n de Proceiïïeop eén Feestdag,ert daarbij haare verhevene Eenvoudigheid kwijt raakt: wij zouden ook beeter vol° ftaan data hèt uitlegkundig Gewormte, en de exegëtifcbe InfeEten, die greetig met hün' Zuighaak; het zuivere Melkfap in zich flürperJ, naar de inwendige Strucluur van huhnen Maag en naar de gefteltheid hunner Verduuwlhgskrachten daaruit een Cbilus of fap kóoken, waarmede zij zich zeiven mesten, die egter niet als Hoohing kan gebruikt worden, Om de fpijzen 'er door zoet te maaken, en die dus vuiligheid en tïkwerpzel blijft. —_ Dit alles zeidè die Magister op zijne manier! Ik heb het óp mijne wijze in mijn dagboek aangeteekent, om dat het mij ftof en gelegenheid tot eene heerlijke Meditatie-gav. Hier is ze" Ik bert een eenvoudig Leek \ en kan het vol-" ftrekt niet veelen, dat men mij omtrent mijn geloof 't welk ik van jongs af aan geleert heb, in de Maaling brengt. Alevenwel heeft de befmettélijke en verderffijke zucht tot Nieuwigheden in ónze dagen de Theologanten zo overvallen, dat, nadat zij den Sijmbolifcbe» Toom en Gekit van het B hoofil  «83 «58 p hoofd over de Ooren heen hebben afgefchooven zij den gebaanden weg verlaaten, dwars over het Veld-weg galoppéren, de één hierheen en de ander daarhêen, dat men de hielen van de Schoenen af loopt om hen te volgen, tot men eindelijk marod^ wordt, de Heeren laat loopen, en uit verdriet den eersten den besten grasheuvel zoekt, en inflaapt. Mij dunkt men moest vooral uit de Gebeft, leer geen Waflè Neus maaken , die men gelijk die van de luristerij draaien kan als men wil. Wanneer elkeen dien het lult, aan het Lecrfjfhma der Kerke kan en mag rekken en draaien; zo moet immers de geheele Machieae op lange laait bedorven worden! 'c Komt mij niet anders voor, dan als iemand een muficalifch Inftrument hadd, *t welk van een goed Meeller gemaakt en befnaart is, en 'er kwam dan een Man bij, die den een' neutel regts en den anderen links draaidde; zal niet alle Harmonie en het gebruik van het inftrument zo lange ten eenemaale verlooren zijn, tot dat de Meester alles wederom in order brengt? - Juift daarom hebben onze Voorvaderen hunne leer in de fijmbolifche Boeken bijeen vergaart welke het eigenlijke Refultaat van alle Geloofsleren zijn, welke zij voor waar en recht gehoudea hebben. ( Daarin heefc de Heer Pbijfiognomi. fche Wandelaar of Reiziger Met zijne Per- miflie! wel niet ten eenemaale gelijk /) ——— Elk nu, die voornemens is, om zich bij die ge- meen-  mcente te voegen, dien kan zij ook volgens alle Rechten, onder Eede, of zo als het haar goeddunkt, verplichten, haare Leerltellingcn te beleiden, en in geenen deele daarvan aftewijken. Dan! nu fchree'üwt en disputeert elkeen in onze Dagen, en zegt: dat is Confcientie dwang! Maar zachte! houw wat! 't Is niets dan een borgerlijk Contract, dien beide Partheijen met elkanderen maaken: dien de geheele Maatfchappij met elk haarer leden maakt, tot onderhouding en bevestiging van haar Inftituut. Worden zij het onderling eens, het contract te vernietigen ! •— Wie zal dat beletten? Wil 'er iemand uitfchei- den?-« Ookal wél! — Dat men hem zijn' looppas geev' en hem laat' trekken in Vrede ! ——• Maar! aan de Artijkelen van den Gildenbrief moet en mag niemand peuteren, knoeien, verbasteren of verbeeteren, al waare het zelfs dat hij 'er gebreeken en fouten in vond! — Waar is een Menfchelijk werk zonder fouten? — Alle Wetboeken, van dat van den wijzen Lygurgus af tot op het nieuw Wetboek in Rusland toe? Elk heeft zijne Volmaaktheden, en ook zijne Onvolmaaktheden. Nochtans wordt het Wetboek, daar, waar het gemaakt is, als verplichtend aangenomen: maakt alle bijzondere gedeeltens tot één Geheel: wordt oorzaak, dat alle handelingen van de Staats-Machine in eene evenredige Beweging blijven: dat zij een' langen tijd, in haare natuurlijke Gefteitheid kan vojrtduuren, gelijk R %  een Zak-Horologie de Uuren langer, juist etï naauwkeurig aantoont, wanneer zij zelden uit elkander genoomen, gezuivert en gerepareerc wordt. — Maar! in de Geloofsleer wil elk den Uur- én Minuten-wijzer verfchuijven, en geloofd dit naar zijn zin te mogen doen! Hoe dit toegaat, en waar het bij toekomt? is mij geene Verborgenheid! Hoe langer ik 'er om peins en denk, hoe duidelijker wordt het mij, dar daarvan twee oórzaaken voorhanden zijn : Voor e k r s-t : de Tbeolo gamin in onze Kerk, fijn Menfchen gelijk wij overige Menfchen. Zij befpearen zo wel neiging, lull en trek in hunne Ziel, als wij lecken, cm zich uk de duisternis te' verheffen, groote lichten aan den Kerkenhamel fe worden, en zich in het Oog van d* Gaspir: tv. Kijkers, door een een Voetlangen Verrekijker der Verheerlijking, als jlarten van de eerste groete te vertoonen. Bijaldien nü niemand van dea gewoonen Weg sou mogen afwijken; zo zou elk hunner even verre van het Oog van den gapenden Kijker afftaan: hun Glans zou in malkander vloeijen en zaamenfmelcen, gelijk het licht van de Melkltrav! en Niemand hunner zou aan den theóiögifchen Hori- zont als een Sirius! pralen en glinltern. ■ Hiervandaan, het Loopen, Rennen, Worstelen Rijkhalzen naar Nieuwigheid en Paradoxheid in de Leer, in den Voordragt, in ds Verklaaringvan het  het geloof, *t welk gelooft wordt! het Praten e» Babbelen, vmdweeperij, Tolerantie, Bijgeloof, en Predikanten- weezen, 't welk zo veele longen in den Aaflem houdt, zo veele Vingeren van Schrijjyeren in beweging brengt, en zo veele Drukperfen aan de Koft helpt! hiervandaan eindelijk, het eeuwig, Metzelen, Timmeren, Witten, Verwen, JCwasten, Schuuren, Schrobben, Boenen en Opfchikken, van het Kerkelijk Leer • Gebouw, 't welk daardoor eindelijk eene geheel andere uiterlijke gedaante, een geheel ander Exterieur verkrijgt, gelijk het Huisje van Maria te Loretto. 't Waare immers beeter geweest, men hadt', ter Bevordering van den Aandagt vroomer Pelgrim men aan hetzelve zijne eigendomlijke gedaante gelaaten, dewelke hetzelve hadt, toen de lieve Engeltjes hetzelve naLore/wtranfporteerden, terwijl het thans , in een kostbaar Foutteraal fteekende, niet meer met ligchaamelijke Oogen, maar enkel en alken met de Oogen van het Geloof kan befchouwt worden. Dit is de eerfte Oorzaak. De Tweede Oorzaak van al die Wanorde en haspelarijis, dat onze Theologanten, te weeten de Infuïeerden, of die den Do&oraalen hoed op het hoofd hebben, en de FacuMsten, enkel en alleen hun Werk maaken, van dat Vak waarin zij leeven en zich bewegen ! Zij weeten van geen ander Werk , drij? yen geene lijfftudie, gelijk de mindere Kerkdijken, jtoen; maar doorbooren, doorkaauwen en doorkna;i R 3  «9§ 20*2 ge» gende lievevroome Orthodoxie, gelijk de Houtwormen de Planken, dat zij eindelijk, gelijk ver" molmde en doorgevreetene Balken, moet uic elkander vallen. Weleer was het eene Wet, eene wijze Wet, dat elk Groot Sultan, «ene Kunst tnoeft oeffenen, en zich met een of ander Werk moest bezig houden, ten einde het hem niet mogt te binnen koomen, enkel en alleen te grootfultanen, en niets anders te doen, dan Bafla's te laaten ftranguleeren. Dienvolgens, wierd d'Eén een Kunstdraajer, de andere een Boogfchutter, en de derde een Jager die de Rijgerjagd oefFendc enz. De liefhebberij van den tegenwoordigen Gr»ot Sultan, kenne ik niet; geloov' echter dat de ouden Wetten en Zeden in cn" bruik geraakt zijn, om dat hij de Viziers en Mufst* zo vlijtig bant, en de hoofden van Scheiks en van Htfpodaars zo gaarne voor zijn Serail geplant ziet. Eene liefhebberij die men met de hoofdftudie verbindt, is voor de laatfte zoo voordeelig, gelijk den Wijnftok de Olmboom ! Beiden winden en vlechten hunne Takken door eikanderen, groejen en bloejen luflig te zaamen, terwijl de altcfterke groei van den hoofdftam, daardoor belet en beteugelt wordt, dat de fappen uit den hoofdftam in het andere gewas afgeleidt worden. Nog nooit is een theologifche Litholoog (of Steen Lief hebber ) of een Theologant die Schulpen  *ü 263 §■* pen veraart, een Cabinet van Vlinders of Kapellen Jheeft, Bijen aankweekt, ofRupfenzoekt,van hetero doxie, of' ketterij befchuldigt, en nooit heeft zulk een Man Nieuwigheden en Ketterijen omtrent gcloofszaaken begonnen! ( f heterodoxe Helling uittebroejen, ten zij'dat hij, tl  Il 265 §gi in eige Perfoon jaarlijks twee of drie Pond zijdl refponnen of gehafpelt, of eenige Dofeinen Brandglafen,enZonmikrofcopen gefleepen, of eenige honden Pond Mahagonij hout verarbeidt haddc; i . — zoo zou de Dochter Zion, niet met zoo nieuwmodifchen Poppenftaat beladen en belast , voor den dag koomen, dat men naauwlijks in flaat js haare waare gedaante te ontdekken. ' Want waarlijk! wanneer ik voor mij zeiven de Geloofs Phijftognomie van onze QLulberfchc) Kerk', zoo als het er thans mede geftelt is , vergelijke met die voor twee hondert jaaren, en beiden naatywkeurig befchouw, zoo vinde ik minder overeenkomst en gelijkheid tusfehen dezelve, dan ik ontmoete tusfehen Kapitain Ram bold «n zijn jonggebooren Zoontje. Zo verre de lieer Rijziger! De Heer — Hahn leevt nog en is Predikant te Kornwejlheim, een dorp omtrent twee Uuren van Studgard gelegen. Het is die Heer Hahn van wien J. C. Lavater in het derd.e De e l van zijne Phijfiognomifche Fragmenten Deel III. pag: 274. fchrijft: Waare ik Koning; die Man waare mij' een van de dierbaar/ie ProduEïin mijns Rijks. Want hij zou Gods Waerelds- Sij- flemen in mijn Cabir.et, Waagen, alles 'te weegen, in mijne Magazijnen, -en- wat meer is dan dit alles -— de allerdiep/ie en Harmonie- ïijk/ïe Religie in mijne Theologie brengen — of hij zé ook in' mijne Theologant e v^étt * • * R 5 bren-  brengen ? is eenen andere Vraag ! Hij is wel vargeringe, maar toch van Eerlijke en braave Ouders, in eene laage Hutte gebooren. De Geluksgoederen die de ftiefmoederlijke Fsrttma hem geweigert hadde , heeft de moederlijke en mildadige Natura rijkelijk vergoedt. Hij heeft te Tubingen eenige Jaaren, met minder Geld geleevt en gefludeert, dan aieenig Student in ééne Week, als een geleerd Man , tot Rijtuigen in Herbergen en Coffihuizen verbruikt. Hij is één van de groocften Mecbamkers die bekend zijn ; getuige zijne Astronomifche Horologie. Een groot Matbematiker en Ajlronom , gelijk blijkt uit zijn Afiro" nomifche Almanacb. Hij hoeft nog geftaadig eenige Knechts in 't Werk, die voor hem arbeiden; zijne Dorpsgemeente munt voor en boven alle overige in het Wurtenbergfchs uit, door Vriendelijkheid, Beleeftheid, Vlijt, Naerftigheid , Kundigheid en eenen goeden zeedigen wandel. Daartoe dragen zijne Oefeningen, of Privat ver■ gaaderingen, die in de Week ten zijnen huize gehouden worden en zijne Catechifatiin ongemeen veel bij. Maar zijne Oefeningen behooren niet tot dat zoort van fijne Queefelarijen, over ingebeelde Bevindingen , over onnutte Dweeperachcige fpecuiatien, die in zulke oeffeningen gevonden worden, waarin de tolerante Zuster, en haare modifche kleeding met intolerante zuchten bekritifeert, de .Vrijers en andere Menfchen over een' fcherpea Hee-  Heekel gehaalt en braave Predikanten gekamt cn vtrbeterodoxt worden, en die zelden of nooitfcheiden, zonder dat de Eer van den Naaften zoo veel, als de Wet der liefde geleeden heefc. • Neen!. tot dit zoort van oeffeningen, die men ook volftrekt in alle Zeven Provintien niet zal vinden !!! behooren die van den braven Pfarrheer Hahn nier. In zijne Oeffeningen worden geheel en al andere Stoffen verhandelt. Buiten en behalven dat in deeze Oeffeningen op eene raifonnable en bijbelfche wijze over het praclifche Chriftendom gefprooken wordt, wordt er ook onderwijs gegeven i) in de Kunst, en Weetenfchap van de Opvoeding der Kinderen, om ze tot nuttige leden van demenfchelijke Maatfchappij te maaken. 2) Er wordt gehandelt over de wederzijdfche plichten van gehuuwde Per/bonen, om gelukkig met eikanderen te leeven: 3.) Aan huuwbaaren Jongelingen en jongen Dogteren wordt getoont, hoe zij zich noodzaakelijk rnoeten gedragen ten opzicht van die Perfoon met dewelke zij eerlang in een huwelijk denken te treden, om niet door de deur van hetzelve, in eene zoort van een Vagevuur te rennen, maar in het Voorportaal van het Paradijs te koomen: 4O De aanweezenden worden op eene verfhndige wijze tot vlijt en Naerstigheid tot opregtheid, vriendelijk, heid, beleeftheid en andere deugden opgewekt en aangeprikkelt: 5.) 'Er wordt gefprooken over den Akkerbouw, en aan den nijveren Landman worden nuttige pra&icale leflèngegeven, 6.)'Erwordt ge;  getoont hoe en met men men in eene bijzonder^ Vriendfch'ip kan en mag treden: 7.) hoe zich Vrienden onderling gedragen moeten, wanneet de Vriendfchsp niet in vijandfchap zal veranderen, en hoe men zich zorgvuldig wachten moet, om toch vooral de Agting niet te kwetzen die men aan eikanderen verfchuldigt is: om dat wederzij dfche Achting de Bronwel is , waaruit de Vriendfchap haaren onderhoud en voedzel haalt: en hoe men zor-< ge te dragen heeft, dat onze geestige Invalkn, en Boerterijen, voor den Vriend toch niet beleedigend mogen zijn of worden, özc. &c. &c. Over zoortgelijke ftoffen wordt ook te Kormveftheim gecathechifeert.'ll! Och! of!!!! — L avat e r heeft gevallig kennis aan hem gekregen. Hij vond er* gens een afgefcheurt bladt, uit eene gedrukte Prei dikatie , las het met een phijfiognomifch Oog, zondt overal rond, om de geheele Predikatie te vinden, en ontdekte eindelijk, dat Hahn te Kom* ivefibeim de Schrijver 'er van zij. Zij zijn thans zeer goede Vrienden, en zien eikanderen nu en dan! H a h n heeft Predikatiën laaten drukken onder den Tijtel: Eines Ungenannten Schriftforfcbers Betrachtungen und Predigten, üher die Evangeliën, wie auch üher die Leidens gefchichts Jefu für Freunde der alten Schriftwahrheii, Frankfurt und Leipzich 1780. L,avater prijst ze ongemeen 1 en uit Lavater l.  C. weet ik dat deeze Predikatiën bij geen Boefe verkooper, maar bij hem zelfs te Kornweflheim , te kü'op zijn. De Heer Profcfor M u- $ k e u s in ffeimar , zal de Schrijver van de Pbijfiognomifche Reizen zijn. Zo veel ik weet zijn 'er thans Fier deeltjes van in 'c ligt gekoomeri, Hei Vervolg hierna. HET  *8 270 W HET VYFTIENDE VERVOLG. Hec hing ten vollen van Uwe Vrijheid af, de bekrompe Vermogens van uwe Geestigheid te misbruiken, en uwen held, waartoe gij als een Menfchenrover Mijn'' Oom gemisbruikt hebt, zulke zotte, fnaakfche, en tegenftrijdige Gevoelens aantedichten en aantewrijven, als het u behaagde, en hem als een half onzinnigen laaten redeneeren. Want hij bevond zich in uwe handen en geweld, en kon het u niet beletten. Uwe gedachten, die Gij hem tegen zijnen Zin in den Mond legt, om eene ondankbaare Waereld te verlichten (pag 62.) zijn op verfcheide plaatzen in de Biographie, krankzinnig (pag 182 ) genoeg! Maar onder deezen munten voornaamelijk die uit, welke gij op pag. 139-140. met deeze Woorden hebt uitgedrukt. „ Meer wierd 'er tusfehen „ den Doctor en den Student gehaspeld over „ de werkzaamheden der kwade Engelen, op de „ Zielen en Lighaamen der Menfchen. De ont„ kenning daarvan ftreed tegen de teedere con„ fcientie van Janus. Hij kende zijn eigen „ harte en wist, dat het goed was. Des niette„ genftaande ondervond hij, dat 'er dikmaals nij„ dige, leugenachtige, en hovaardige overleg„ gingen in hem opkwamen. Dit kon naar zijne ,. desk-  „ denkwijze, van niemand voortkoomen dan van „ de invloeden en inwerpzelen der booze geesten , „ en daarom, hoe fix ook Liberius de konfi: „ van duiveibannen in het fchool van Farmer „ geleerd had, hij vermogt in dezen niets op „ het gemoed van Janus, die te oolijk was om „ niet te bezeffen, dat bij, de duivelen aban„ donnerende, even daardoor zijn ktstlijk hart „ tot een broeinest van allerlei godloosheid maak„ te, des het Libkrivs, na veel harrewarren», „ niet verder brengen kon, dan dat hij hem deed „ beloven de fchriften van den vermaarden Doc„ tor Balthasar Bekker, bij de eerste gelegenheid, te willen lezen, pag. 140." Bij aldien deeze gedachten, die gij hier opdifcht, niet den Naam van Krankzinnige Gedachten verdienen; zo het is ten uiterften waarfchijnelijk, èztvolgensU gevoelen, Uw fff Duivel bij het op/lellen van Uwe Biographie, de hoofdrol gefpeeld heeft, of dat Uw hart een broeinejl van allerleij godloosheid is. Dat uwe Biographie met Nijdigheid opgevuld is, en van Laflerzucht en Kwaadaardigheid als 't waare te barsten drijgt, is buiten kijf en elk kan 'er zich gemakkelijk van overtuigen! Ik laate de keuze aan u over, welk van deeze drie gevallen (en meer zijn 'er niet mogelijk dan deeze drie ) Gij nu voor U kiezen wilt. Abandonneert Gij uwen Duivel; zo wordt Gij een Verrader van 't geene in uw hart is omgegaan: En  $n WiH Gij uw hart vrij pleiten; zo moet Gïj tf o$ voor Krankzinnig te boek Hellen, of toeilemmen, dat ik in mijn' Brief pag. 131 gelijk heb , en dat —vergeef mij de zonde! -■- Uw Duivel U geas* ff eert heeft. — Wietl anders dan een' Krankzinnigen kan bette binnen fchieten, om zich rriet het Pistool voor de Kop te fchieten, en een zelfsmöordenaar te wor* den? Gij laat uwen Held ( pag. 139) den haan van een Piftool meer dan eens, dus ten minsten drie of viermaal, overhaalen, om zich voor de Kop te. fchieten , en voegt 'er dan bij: hij kok het niet ééns doen. Zó gij niet Krankzinnig zijt, zo geeve ilc het u in Tien! om het Uns te doenï Wat praat gij daar van in drie of Vier, niet ééns \ r; Pag. 140. vertelt Gij ons, dat uw held, zich des nachts nooit zonder Nagtkaars vertrouwt: hoewel hij reeds een eerlijk Bekkeridan geworden was! Hoe gij dit zult zamen knoopen, meldt, gij ons niet. (pag- 140.) lk zal het naderhand melden, hoe het kan en moet op eene pragmatifche wijze zamengeknoopt worden. Gij verbeeldt u zeeker, dat alle booze geesten en fpooken bang voor de Nagtkaars zijn, en door het: licht verjaagt worden ! Maar daarin hebt gij •wel mis! Want er blijft toch altijd tufchen den Vader der duifternis en tuflchen een Kind der duif ernis, «en onderfcheid. De Vader der duifternis, fpeelt immers volgens uw gevoelen, in onze vp>  lichte tijden, ziïne rol publiek in de Wareld. 't fl waar, ik héb hem nooit zien fpeelen, en wenfch hem ook nier te zien fpelen, want ik houde niets van die SpeelakeIs daar 't Gemeen en Meefter J. H. bij ftaat te gaapen. Maar datneemtniet weg dat hij volgens Uw gevoelen, zijne rol op den hellen Middag fpeelt. En hij die dat doed, zou voor den Miauwen fchijn van een dun nachtkaarsje bang zijn? Dat geloof ik nooit.' Maar! de Kinderen der D ui fier nis, dat itemme ik toe, die zijn bang voor het licht e.i den fchijn dien eene Nachtkaars geeft. Om 'er u van te overtuigen zo praefenteer' ik u eene weddenfehap , dat Gij Kind der Duifternis en Vader der Biographie van I. V , de courage niec hebt, om met uwe Biographie in de hand, in eene ftikduiftere Nacht voor de deur van Mijn Heer den Fiscaal te blijven ftaan, zo dra Mijn Heer Janus Grotius, of een ander braaf Heer uic uw Negende Hoofd [lak, u eene brandende Nachtkaars voor het Aangezicht houdt? Hebt gij zin in de Weddenfehap ? zo bepaald den prijs. — Liet gij nog een ftuksken van het hart van dien Visch, dien Tobias Cip. 6. uit het Water trok, door Uwen held op gloeijende Kooien in zijne flaapkamer leggen, zo zou het zich nog eenigzins laaten hooren ! Maar! 't fchijnt wel dat Gij u beeter op het Kettermaaken , dan op het Duivelbannen verftaat! en beeter liegen en lasteren dan bidden en goedsdoen kuml Wat betreft d» twee zraken: bang voor ffooken, S be*  *8§ *74 H» benauwd voor den duivel, en teffens eerlijk Bekkeriaan te zijn! die kan elk, behalven Ui zeer gemakkelijk zaamenknoopen, wanneer hij maar over de menfchelijke Ziel, over de vooroordeelen, die wij in de jeu?d bij eikanderen vergaaderd hebben, en ons ingeprent zijn , over den diepen Indruk dien zij op onze Ziel, volgens de ondervinding, maaken, en over de kracht en het geweld die zij op ons nog hebben, niettegenftaande wij ze reeds lange afgelegd hebben , heeft nagedacht. Wanneer men dit gedaan heeft, zo zrd men overtuigd zijn, dat wij met ons verfland dikwerf over de zotheden , die men ons in de jeugd heeft ingeprent, lachen en fpotten, terwijl ons hart wo:» altijd min of meer de uitwerkzelen der vooroordee. len bij zich befpeurt. Mijns bedunkens is 'er geen gemakkelijker Weg, die tot den Bekkerianhmus voert, dan wanneer men de Menfch'.n als z: nog Kinderen zijn, veele Spookhistoriën en Duivelarijen vertelt. Zodra zij tot rijpere Jaaren , tot jaaren van onderfcheid koömen, en zelfs beginnen te denken en te onderzoeken, en dan ontwaar worden, dar 'er veele g*'kke zaaken, die re zot zijn, om van een redelijk Mensch geloofd te worden , mede onder doorloopen, zo gaan zij ongemeen gemakkelijk 'er toe over, om alles vnor gekheid te houden cn zomtijds nog Spook nog Duivel te gelooven, en ronduit te ontkennen dat de duivel nog tegenwoordig op een Menfch werkt of kan  kan werken. Dat zijn dan de gevolgen, van zul» ke onredelijke en onchristelijke opvoedigen! En bleef het maar bij het ontkennen van de Spoeken* en bij het Lechenen van de magt des duivels en deszelfs Heerfchappij, die hij als een Dwingeland, vilgens het gevoelen van -zommigen, nog tot op dit Uur, over de Menfchen zal hebben,- ik zou het zeer gaarne laaten pajjeeren: Maar! het gaat helaas verder ! Wat voor fnaakfche, komike, koddige, lustige, korswijlige, wonderbaarlijke, ongefeijmde, ongegronde, krankzinnige, vreeslijke , en onbetoogbaare zaaken worden ons niet zomtijds jn onze jeugd vertelt, mét bijvoeging dat bet effentieele Waarheden zijn, zonder welke te gelooven , niemand een goed orthodox Christen zijn, of zalig worden kan'. Welke zijn zoms de gevolgen hiervan ? Deezen, dat dikwerf het goede met het kwaade verworpen wordt en de Menfchen ophouden Christenen te zijn, en Naturalisten worden! Zeker zo er eene zaak in de Waereld is, waarmede en waarbij men behoedzaam, omzichtig, naauwkeurig en gemoedelijk , met het licht van de Rede en van de Openbaaring in de hand, moet te werkgaan ; zo is het wel zeker het Onderwijs 't wélk men aan jonge Kinderen in die Waarheden geeft, welke tot den Godsdienst, dien grooten Schat in Nood. e» dood , in leven en in nerven, behooren. Moet iemand niet het hart bloeden, wanneer hij aan het S » T.iek-  ziekbedde van een ftervend Christen, die in de jeugd verwaarloosd is, komt en dan ontwaar worden moet, dat de dervende, door Jefus bloed verlofte, Chriften, over niemand , dan over den Duivel klaagt, en voor bem fchrikt, zitterd en beeft, dien onze goddelyke Verlofler de magt genoomen heeft. Ebr. II. 14 wiens werken hij verfloort heeft 1. Joh. III. 8. die met ketenen der duiflernijfe gebonden is %. Petr. II: 4. dien Christus Luc. X: 18. van zijne hoogte, uit den Hemel als een' Blikzem zag naa beneden ftorten, waar zijne Magt fmoorde ! -■Dat zijn de gevolgen en Voordeelen van het veel catechifeeren en prediken, over de groote Mag: die de Duivel nog tegenwoordig hebben zal, dat Christenen op hun Sterf bedde, tot hun groot Nadeel, de zotheden nog niet vergeten en afleggen kunnen ƒ Zijn zij er ten deezen opzichte wel veel beter aan dan de ouden Joden er, aan waren met hunnen zoo genoemden Doods Engel, dien zijAsivioDEüs, ofSamniel (*) noemden ea dienPAULUS Ebr. II: 14. in het oog heeft ? r**) Mis- (*) Men kan hierover naleven dea Ridder Michail 1 s in zijne Verklaring van den Brief aan de Hebreeuwen bij Capii: II. 14. JVetflein. Nov: Teftament. Graecu» over Rom. V. v. 14. en meer sndereiv. (** ) Misfchien beeft onze Gezegende Zaligmaaker, bij Joh XIV. 30. deezen Dteds Engelooiin het Oog, wanneer hij,  «tt «77 SS» Misfchien hebben de Lezers die Boeken in de Noten aangehaalt niet bij de hand , daarom zal ik hier het een hij , de gewocne en doorgaans aangenome Taal van het Volk uit wijze toegevenhdd fprak, en zekie : Want de Vorst okezbr Waereld komt, en beeft niets aan mij. Bijaldien Jesus onmiidelijk rot ons gefprooken hadde, tot ons, die wij van zulk een' Doods Enge!, niets weeten, zo zou hij misfchien zich dus uitgedrukt hebben: Mijn fterfuur nadert en de Dood komt met langzaame Trse en aan, om mij mijn Leven te rooven. Maar de ■natuurlijke Dood heeft geen de tnindfte Magt over mij. Moest ik om eigener Zonden willen fterven , zo zou ik zeker eeuwig leeven \ Want ik heb 'riooit gizondigt. Maar ten einde de Waereld overtuigd worde, dat ik mijnen Vader beminne , en uit Liefde tot hem zijnen Wil volbrenge , zo flaat op en Iaat ons deeze plaats verlaaten, om dat ik niet hier maar op Golgotha, mijn Leven vrijwillig en uit eige Magt, ter Verzoening der Waereld laaten zal, zo als tk de Magt heb om bet veedor om te nemen. Ioh X 18. Deeze merkwaardige en gewichtige Woorden ran Jesus zijn, mij althans , bij aile andere Verklaarinjen die ervan gegeven worden, duister en onverftaanbaar geweest en gebleeven. Maar mi| dnnkt wanneer men ze in dien zin opvat, dat Jesus op den zo genoemdeH Doods-engel. der Joden , in dezelve zinfpeelt; zo wordt alles duidelijk en verftaanbaar , zowel voor de Jongeren van Jesus, als voor ons, en de zin van deeze woorden is en wordt leerrijk en vruchtbaar. Ziet W e t s t e inii N.T. Graecua bijRom. V. 14. en bij Ebr. II. 14. en Joh. XII. 31. S 3  #1 *?8 |H een en ander daarvan, aanftippen. De ouden Js* den naamelijk,verbeeldden zich, dat God den Duivel tot den Beul van het geheele menfchelyke gefïachc gemaakt heeft, onder wiens handen elk Menfch nerven moet. Wanneer nu het fferfuur van een menfch nadert, zo .verfchijnt deeze Meester Hans, aan den ftervenden in eene aller vreeslijk ft e gedaante ^ met het zwaard des doods in de hand, waraan drie vergiftige Droppels Water hangen. Zodra de ftervende zijnen Beul in 'toog krijgt, begint hij te agonifeeren en de doodstrekken komen in zijn Wezen ten voorfchijn, terwijl hij van Angst en Schrik zijnen mond wijd open doed, waarin Samniil de drie vergiftige droppels, die aan zijn Zwaard hangen, laat vallen , en waarvan de eer/Je hem van het leven berooft, de tvoeede aan hem de bleeke doodverwe fchenkt, en de derde hem tot de Verweezing voorbereidt. Zijn Moordwerk verrigt hebbende, wafcht hij zijn Zwaard in het Water af, dat hij in het huis vindt, en vertrekt! Zodra nu de kranke Jood het afgelegd had, wierd al het Water, dat thans natuurlijker wijze vergiftigd en dodelijk geworden was , op (haat of inde graftgegooit, op dat er geen andere Smous zich den dood aan drinken, en dus niet zo als behoorde, fterven zou. Paulus, deeze verlichte Man Gods , wist te wel, dat zich diergelijken VolksVooroordeelen niet lieten wegredeneren, en weg fhilofopheertn , daarom liet hij Samniex. Hebr. II:  ÏI: 14. ftaan waar het ftond, en floeg een' geheel anderen weg in, om het nadeel te verhoeden, 't welk dit Vooroordeel zou kunnen na zich fleepen. En welken weg dan ? Den besten dien hij kiezen kon. Gelieft hem zelfs bij Paulus op de aangehaalde plaats natezien. Onze hedendaagfche Joden hebben 'deeze Zotheid en deezen Beul, tegen een ander Vooroordeel geruild, gelijk ik het eerfl van een Man, die geloofwaardig en veel bij Joodfche fterfbedden geweest is, vernomen, en waarom ik ook dus verre verzuijmd heb , om er Jooden zelve na te vraagen. Onze hedendaagfche Jooden namelijk , verbeelden zich, dat, wanneer één van de Natie aan de pcflilentie of aan de koorts fterft, hij vast en zecker verdoemd wordt. Misfchien hebben zij die Zotheid, uitLevit. XXVI: 16. Deut. XXVIII: 22. afgeleid, of elders ergens van daan gehaald. Dewijl zij nu natuurlijker wijze niet gaarne zien, dat hun ftervende broeder verdoemd worde; zoo maaken zij zich zeer ongerust: tot dat hunne Vraag: lfchter ook Koortfchl Myn Heer! —— met Neen', beantwoordt is, en dan ftellen zij zich gerust, en laaten den Krankeh in Vreede en met gejuich tot zijne Vaderen vergadert worden. Zulke ingewortelde, verjaarde en, tot in het Merg doorgedronge Vooroorde len , die zelfs Volks Vooroordeelen geworden zijn, met Raifonnementen te willen te keer gaan, of met geweld te willen uitrenen, heet vergeefsch werk doen, S 4 . Dat  4@ 2SO Dat leeren wij ook van den grootten Leeraar der Waereld, van onzen gezegenden Zaligmaaker. Wel is waar, hij geeft zijnen tijdgenoten en ons, duidelijk wenken, die ons leeren dat veele zo gegenoemde Bezetenen in zijne dagen, niets anders dan kranke Menfchen waren. Ziet b. v. Math: XII: *2. en 47. Math XVII: 41. Maar Jesus heeft nooit getracht, door wijdloopige Raif ornementen dit Vooroordeel, uit het hart der Joden als met geweld te verdrijven. En zulks wel om geene mindere rede, dan om dat zulks toch niet zoude gelukt hebben, en om dat het niet konde gelul- ken ! — En dat befluit ik daaruit, om dat Jesus het niet gedaan heeft \ De gebeurtenis die bij Matheus: VIII, Vs. 2834. geboekt is, en in het Landfchap der Gergefenen of Gadareenen Marc : V r, voorviel, bewijst echter dat er waare Bezetenen geweest z'jn. (*) En dat is genoeg! Maar met dat alles wil ik wel bekennen, als iemand maar de ove- (*; Zo bekend het is: dat Baabafar Bekker de Magt en het Vermogen van den Duivel, om op de Lighaamen in de«ze Waereld te kunnen wei ken, ontkend heeft, zo bekend is het ook, dat de Leeraars in uwe Kerk , deeze Ketterij afzveeren moeten. Toen in de voorgaande Eeuw k'er in Neerland, door Voeth-s en zijne Aanhmttren , verfcheide twiften over de Cortefiaanfcbe Pbihftpbie in be.  overige wezenlijke Geloofs-en Zedenleeren van J E s us aannam, en er als een braaf Christen naar leef* beweging gebragt wierden, fchreef ook B f.kk E R , een klein Traftnatie onder den tijtel : de Pbilofopbia Cartefianet admonitio candida et finccra, gedrukt te JVezel. 1668. in Duodecimo , waarin hij vemft , als of hij geenszins deeze Pbilofoobie verdeedige, maar enk-1 pooge te bewijzen, dat de tegenwerpingen tegen dezelve niets om her lijf hebben. Maar echter wordt daarin het Gevoelen van Carteftus: dac het Wezen van de ziel enkel in bet denken beftaat, voor enfcbadelijk gehouden en te boek gefield. Uit dit en eenige andere grondbeginfelen , trok hij het gevolg: de Duivel, Wiens wezen enkel en alleen in bet denken beftaat, kan ouitert 2ich , op de Lighaamen in onze Waereld niet werken. Ergo. Ergo. Ik heb meer dan eens het Geluk gehid, met Mannen te fpreken , die tegen het Gevoelen van BekKer. gezwoo- ren hadden , en Cartefiaanm waaren ! En al waa- ren z j Wolf.an:ti geweest : het zou 'er niets toe noch afdoen. ( Want Wolf beweert ook: dat het wezen van f e N Geest, ah Geest, in het denken beftaat! ) Ik hebben mijne Verwondering te kennen gegeven daarover, dat men het Wezen van een Geest, ( gelijk dan de Duivel een Goed »'ƒ) enkel in het denken, zoekt en vindt, en toch in ftaat is van te kunnen gelooven : dat de Duivel buiten zeb op Lighaamen in deeze Waereld, kan werken en daadiljk werkt. Want! beftaat het Wtezen van dea Duivel, als Geeft , enkel in het denken , en is het ten eenemaale en voiftrekt onmogelijk , dat een eindig Wezen , énkel door denken, eene uitwerking in een Lighaam, 't S 5 Welk  *8§ »S* P> leefde; zo zou ik hem daarom niet voor een Ketter, voor een Ongthovigen, voor een Vrijgeeft hou- welk bul; ten dit denkend eindig Wezen is, te voorfchijn kan brengen ; zo moet hei ook waar zijn , dar 13 a lthasak. Beirer gelijk heeft, en dat die Eed tegen hem, wel met eene goede Intentie, maar van veclen niet met overleg, uit eene duidelijke kennis en met eene volle en welgegronde Overtuiging, gezwooren wordt! — Maar deeze Mannen waren niet in (iaat, om mij te toonen , dat Cartefius zo wel als Wolf verongelijkt worden,en dat men dedefinitie oïBefchrijving die deeze Wijsgeeren van eenGeefttls Geeft geven, geruft kan aannemen, en toch in ftaat is de Mogtlijkbeid daarvan een Geeft op de Ligcbaamen , kan werken, en in dezelve Veranderingen kan voortbrengen, te bewijzen, ea redelijker wijze te gelooven! Een weinig meerPbihfophie zou in de Theologie bij deeze Heeren geen kwaad kunnen , en een weinig meer Theologie zou de Pbilofopbit van veele Pbihfophen bruikbaar maaken! Ei Lieve! Gij Heer Biographus Honorarius, moeft eens duidelijk toonen, dat het waar is, 't geen ik kort vooraf gezegd heb. Gij Zoudt rotenigeen van Uwe Geloofrgenooten dienft doen. Maar zo U , gelijk ik in der daad vreeze , de Noot te kart is, om ze te kraaken; zo koopt U een Pbilofoopbfcbe Neutekraaker; of gaat bij één' van de Discipelen van Mijn Oom een Lesje haaien. Hij zal U wél te recht helpen.' — Want, dn het School van Mijn Oom, nog wel aan Uwe Verlichting en verbeetering ,zo zij niet onder de Impojjibilia behooren , wil werken, blijkt duidelijk , uit de ondankbaare Moeite , en laftige» Arbeid , dien ik tot het op. fier-  ♦83 «83 Ü» houden of zwaarigheid maaken, en hem voor miiri" geloofs broeder te erkennen, om dat hij de Bezetenen in het Landfchap de Gergefenen ofGadarecnen enkel voor krankzinnige Menfchen houdt. Want ftellen van deezen brief heb befteedt, en nooit ncchrt nooit zou befleedt hebben, zo de Biograaph niet in t/aSj perfoon gevonden wisrd. Bedenking va» den Jongen, die da Ctrtecluren bréngt en baalt' Zon Mijn Heer de Neef ook wel weeten, dat tiij Corttttuur dragers in Engeland, Onk elen genwimd worden? Zo ja, dan zal bij ook wel weeten, dat de Duivelt» zich wel degelijk nog heden ten daage •, met de Fouten der Menfchen bemoeijen , dezelve opnaaien , en wnbrangan. Hoe kan hij dan den Duivelen zo hard vallen, en Hellen 't geene, waarvan wij ZijnE. het tegendeel, zouden kuil» uen bewijzen. De Heer Biographus Honorarius, zou 'er bijzonder bekwaam toe zijn,met ons in Compagnie te doen, want hij baalt ook gaarne de Zonden van zijn' Even Menfch ep en brengt ze aan, terwijl hij ze als een Chriften diende te bedekken ; vermits hij immers noch in ons Gild noch i;i dat van de Verklikkers aangetekend is , en 'er ook geen Voordeel hoe genaamd vaa heeft, dat hij de Fouten aam 't Publiêk verklikt. Ziet zijn Leven pag: 103. De Zetter word vriendelijk vjrzocht, deeze mijne Bedenking , met alle Letteren , d'e 'er toe vereifcht worden, hieronder op pag: 2S3. ne'plaatfen.  m 284 §» Want de hoofdzaak verliest er niets bij, maar zoue? veeleer door winnen: wanneer hij zich over deeze gebeurtenis K*) met die woorden verklaarde, die men op de plaatzen in de Nota aangeweezen, vin« den kan, en die ik tot gerief van u en van anderen hier vertaalt inlasfchen zal: „ De Menfch was krankzinnig (zegt de aangehaalde Recenfent') zijne bedorvcne Imaginatie „ fchiep hem eene Legioen Duwtlen,enRafernij was „ het, die hem deed wenfehen , dat de Menigte van „ Duivelen in de Kudde mogt vaaren. De Heiland, „ die door zijne Wonderwerken, nooit Schade ver„ oorzaakt heeft, liet het thans uit wijze redenen ge„ fchieden. Uit alle gewesten kwamen Lijders tot „ hem, en wierden van hem geholpen. Zeer « ge- (*) Dus heeft zich de Recenfent van M. J. G. Mevers, Hifloria diaboli, feu comnuntatio dt Diaboii mahrumque fpirituum exiflentia, flatibus, judiciis, confiliis, poteflate. Tubingae. 1777. daarover verklaart in zijne Recet,fie die men vindt: in der erflen Ahtheilung des An- langes zum XXV XXXVI. Bande der Alge- weiren deutfehen Bibliotbek pag. 116. en de Schrijver der Gefchicbte der Menfchhcit und der Religion, in Etzdhlungen zur Unterweifung der lugend. Btrlin 1776. I. c. pag. 210. volg. Ziet ook Farmer over de iacmonifebe Bezetenen Tweede Hoofdfluk, tweede afdeelirjg pag. 157 — 216. Ned: Fertaaliuz.  5, gemakkelijk konde de achterdogt ontftaan, afe „ of gezonde Menfchen omgekocht waaren , de „ Rol van Kr anken te fpeelen; zulk een vroom „ bedrog is wel meer gefpeelt. De Heiland liet „ dus de Krankheid, van den Krankzinnigen op „ de Varkens vallen. De Krankzinnige ftond ge„ zond en als een verftandig Menfch daar, en de „ Varkens wierden dol en razend. Het fterkst „ Bewijs dat in der daad eene Rafernij in den „ Menfch geweest was. enz. enz. De Tweede Schrvver vooronderftelt; „ dat „ een van deeze uitzinnige en raazende Menfchen. „ in zijne gezonde dagen , van Jesus en deslèlvs „ wonderwerken iets gehoord heeft: hij liep hem „ dus te gemoed, en fchreeuwde, gelijk onzin„ nige Menfchen gewoon zijn te doen, verwarde en onverftaanbaare Woorden. J e s v s, om hem „ de Vrees te beneemen fprak hem vriendelijk „ toe: boe beet gij ? Legio! was het Antwoord, „ want wij zijn veele (de Recensent bidt en „ fmeekt alle redelijke en verftandige Menfchen „ wél en gemoedelijk te overleggen, of hier niet „ de uitzinnigheid duidelijk doorftraale en in de „ Oogen valle ? Men denke van de Daemonen% „ 't geen men wil; zo zal echtergeen verftandig 3, Menfch 5000 of 6000 Duivelen in een eenig s, Menfch inquartieren. \ Heeft mij altoos ten n uittersten gefmert, wanneer deeze Woorden va» „ deezen krankzinnigen in de Dogmatica, ja zelfs „ w«l  „ wel in ëèVaiecbismen (*), a's een Bewijs van „ de meenigte der duivelen aangehaald, worden) „ J ï- ( * ) De Heer Recenfent heeft ten vollen gelijk ! Zij die eene Bogmatica , of een' Catechismus, of eene Predikatie fchrijven, zullen toch wel zeekerlijk, gelijk alle Joodenen Chriiteir-Menfchen doen, den Duivel voor een' grooten Leugenaar houden. En nu dienden zij ook toch wel te begrijpen ,dat het niet wijs en verftandig gehandeld is,aan hua 61 voelen geene Eer en aan hunne ftelüng geene Kracht bijwanneer zij hun Gevoelen aandringen, met Arguw nten, die zij volgens hunne eige Verklaaring , uit den Mond van den Duivel, dien Aartsleugenaar haaien en huane (tel ingen onderfchraagen met Bewijzen , welke zij vorens de Verklaaring van anderen uit den Mond van krankzinnige Menlchen ontleenen. En meer gevallen zijn hier niet mogelijk. Deeze Menfchen zijn of bezeerene geween en de duivel heeft uit hen gefprooken j in dit geval is het Bewijs logenachtig! Of het zijn krankzinnige Menfchen geweclt: en in dit geval is het Bewijs ook krankzinnig/ — Wanneer toch zal men eens ophouden ce Schrifruurteksten den Lez*ren en Hoorderen , zonder Voorceel en oordeel, op eene de Aandacht ftoorende en den tijd verwoordende wijze, bij het Doufijn, bij honderden ja bij geheele Kavelingen toetetellen? En wanneer zal men daarentegen beginnen met de uitlegkundige Goudfchaal in de hsrid, de Schriftuurtexten, tegen die ftellingen, die er door bewaatheid zullen en moeten worden, naauwkeurigaftewee- £en t Hondertmaal word 'er van Duivelen , in *t meervoudig Getal van zommigen gefproken, zonder dj zjj  *5f 287 fl» „ Jesüs, oordeelende, dat het nog niet van ^ pas zou zijn, zich met Wederlegging van dit „ Bijgeloof te bemoeijen, of met den Krankzin», nigen te difputeeren, fprak naar de taal van het „ Land, en naar het Begrip van den Zieken, en „ gebood den duivel, dat hij zou uitvaaren! De „ Krankzinnigen baden, in naam van de duive- •> len eene eenige plaats uit den Bijbel behoorelijk aanhaalen, om te toonen dat zij met den bijbel fpreken en recht hebben zich dus uittedrukkeu. Want dat weet gij zeker dat hei Griekfcbe woord ^ixfi»^ , onze nederlandfche Duivel, in den geheelen griekfchen Bijbel, nooit, in plurali, in 't meervoudig getal voorkomt. En dat (Mifchien enkel en alleen Act: X. 38. uitgezonden, mij zijn ten min» fieii niet meer piaetzeu voorgekomen) wanneer van Bezetene of Zieks of Krankzinnige Menfcben in het N. T. gewaagd word, altoos het woord Stupmn, «f 4»,^,, ea nooit het woord Jv^tóas, duivel, gebeezigd wordt, dat zal u denkelijk ook wel bekend zijn, Wat er voor een Onderfcheid is of zijn zal tufchen »V<3iact duivel "en tufchen 4»V*> , geelt, toont FARMER in zijne Verhandeling over de daemonifche Bezeetenen pag. 8. volg. Dat ACT: X. 38. Geene uitzondering oplevert, zal door hem 1. c, pag 51. getoond zijn. En dat, op drie plaatzen waar het woord hnfit^i, duivelen in 't ntetrvoudig getal in het Nituuve Teflament gevonden wordt. t. w, 1. Tim. III. 11. % Tim. til. 3. en Tit. tl. 3. Jdit woord niet doo» duivelen , maar door Lafierarefen , en Agterklappertt «oet vertaald worden, kan een Kini begapen.  „ Ien, van welken zij waanden bezeten te wor„ den, hen te vergunnen, dat zij in de Kudde „ varkens mogten vaaren, welke op den Oever „ hun Voedzel zochten. Jesus vergunt het hem ". „ De krankheid der rafernij voer in de Var„ kens en zij wierden rafend. Den Gadareneren, „ gefchiede geen ongelijk, om dat hunne Varken„ Negotie tegen de wet was! En het wonderwerk „ van Jefus wierd dies te oogenfchijnlijker en „ viel meer en fterkerin het oog. Dewijl de kran„ ken werkelijk van hunne krankzinnigheid bey, vrijd wierden , en de Rafernij aan de Varkens ^ zichtbaar wierd; zo verdween alle achterdogt, ,, of de zaak tusfehen Jesus en den Kranken van ?, te vooren afgefprooken ware enz. enz. Zo Tolerant als ik omtrent dit ifukdenke, zo denken ook groote Mannen in de gereformeerde Kerk, gelijk men bij wijze van eene regelmaatige gevolgtrekking kan opmaaken, uit het leerrijk en ftichtelijk Vonnis, 'tv/elk Abraham Hkidanus en Frederich Spanheim, in hunne dagen over Balthasar Bekkers Catechismus, geftreeken hebben, en 't welk alle onredelijke Zelooten, Kettermeesters en Kettermaakers 't zij zij Penfionarii t' zij zij Honorarii zijn, dienen te leezen. Hunne merkwaardige Woorden vertaald zijnde luiden aldus; Her  289 §9» ,Het is eene booze, fchandclijfccj 5, enfchadelijkegewoonheid,vvclkc „ in onze dffgetrj; onder de Broeden s, ren is ingekroopen, die nogthans ,t een en hetzelve geloof belci- den , cn door eenerlei mtcriij„ ken godsdienst onderling ver„ bonden zijn, dÊf% — zodra ic3, mand den gebaanden weg ver* 5, laat., en van anderen afwijkt, 'c ?J zij in Manieren van fpreken, 't zij in Manieren van zekere waar„ heden te verhandelen t zekere fchriftuurtekftcn te verklaaren, of zijn gevoelen voorteftellen^— S9 zich terftond Woordenvkters (of Mikrologen~) vinden, die hem dwalingen en Ketterijen aantij„ gen, hem met den gehaatcn Naam „ van een Anmnïaan of Socïnï- aan brandmerken, en hem als ,j zulkecn, bij anderen zwart en 9i verdacht maaken en aanklagen, Daardoor wordt de Christelijke T „ lief-  #1 290 §8» ^ liefde, die alles gelooft, en alles „ hoopt, gekwetst en beledigd , „ de luft tot leeren uitgeblulcht, „ de vrecde in de Kerk geftoort* „ de roem van een Man 9 die zich „ door zijne fchriftcn, en op ande„ re wijze , bij de Kerk heeft vcr„ diend gemaakt, bevlekt en be53 zwalkt ; en den fcheuringen , „ twisten en verbitteringen, deur 39 en poort geoopend. — „ Nadat wij den Catechismus van „ Doclor Bekker, met alle mo„ gelijke oplettenheid hebben door53 gelezen ; moeten wij bekennen, 3, dat wij niet fcherpziende ge„ noeg geweest zijn, daarin iets teontwaaren, 't welk verdiende, 3, den Schrijver van eene Ketterij „ of van den SocinismustebefchuU „ digen, vermits de geheele twift enkel op den Zin van zommige „ Scbrtftuurtekften uitdraait, waarin over de Schrijver eenige bijzon- „ de-  «5§ 291 |S» „ dere gedachten en mïnder gej5 bruikelijke fpreekmanieren, ge;„ barzardeert of gewaagt heeft. 1 i Maar zulk een luttel cn ligt 5 ondcrfcheid is niet groot en gewigtig genoeg, om de ®$g£ /, beid in den geest door den han4 " des Vreedes, desweegen te moe„ ten en te mogen verftooren. — Leest dit Vonnis Myn heer! en leest het met Aandacht! leert bet van buiten! Neemt het ter harten! gedraagt'er u na', en Verwacht hit Vervolg, zo 1**1 het u luft! Gefchreeven op Irenenlust; S5 Maij 1781.  DRUKFOUTEN. P'g T. Regel 7 flaat: den 6dm iees; den yden t— a -4 • • • tinneg.etende . . . tinnegié- tei ende """"■* 3 ~ 1 ' 9 • • • troostreveiid . . . rroostro- vende -— 6 l^Nota . . hort'ts. , . . bortis *— 15 ... Marm$veis . . . Mar mortis •— 2 ' 6 ... Schrijven. . . . Schrijven? "— 11" 1 15 ..- Keuze . . . Leuze —-• —— ifj ... Keuze . . . Leuze , 14.' qlX'ota . . heidens . . . rbijdens —— 17 9 ••• imon, . . . emo 19 I ... occurarg . . . occurfsre ' 21 24 . . . LlBERI. . . . LJBERJI —— 38— ■ 2 6 Mei ... 7. Mei •— 71 - %Nota. . twiyvaiirti; . . . sTi'ywo-»; 7' $3&*f». • y^.W» . . . «^.AA^i, • 79 \-\Nota. . . . . ,3-^3 11 25 ... romanïek . . . remtmike of Roman • tifebe —» 145 28 • • . Rudingerus . . E-. a mus Rudingerus 139 1 ... Negende . . . Tien-Ze -—sol. 1 ... Tienr>e . . . Elfde — 210 1 ... Elfde . . . Tvvaslfre — 226 1 ... Twaalfde . . . Dertiende   I