81 1233 3554 UB AMSTERDAM  thelyphthora- o P TERHANDELING OVER HET verderf DE R Vrouwe n.   O f VER H A N DELING O VER DE OORZAKEN, UITWERKINGEN, GEVOLGEN, BEHOED- en HULPMiDÓELENVAN HET BESCHOUWD NAAR DE GRONDEN DER ' j GODDELYKE WET, , ONDER DE VOEGENDE IIOOFDDEELEN : ^t£:LTK^ ECHTBREUK, %?MtW* ■ poltg^mie] ONKUISCtlHETD, ECHTSCBETÖ fNG; BENEVENS VERSCHEIDE ANDERE .ONDERWERPEN DAARMEDE VERKNOCHT. Jn het Engehch gefchreven door denEerw. Heer M.. M A D A N, Leeraar in het Godshuis genoemd TheLock-llospiml, te Londen. Gedrukt voor den Vertaler,en te bekomen: f AmfterdambyErven van F. van Houttütn | Leiden, Luzac & van Damme, Te< Utrecht, B. Wild. | Rotterdam^ Bennet & Haké. (JsHage, Van Cleef. MDCCixxxij.  What in me is dark. illumine, wiiat is low raise and support, • 'that, to the i1eiciit of this great argument, i may assert ETERNAL PROVIDENCE and JUSTlFr the ways of GOD TO MEN. mh.ton. VERTALING: ■ Ei.' verlicht in my 't Geen duister is, verhef en onderfteun t Geen in my kruipt, om dit groot onderwerp Met zulk een' kracht zoo in- en door te zien, Dat de Eeuwige Voorzienigheid daarin Ten toon ftaa, en des Allerhoogsten weg' Gehouden met den mensch, gebillykt word'. Van' Zanten.  BERICHT. e fchryyer fchropmt niet, deze Verhandeling een der gewichtigfte en belangrykfte werken te noemen, welke federtde dagen der Proteftantfche Hervorminge het licht gezien hebben. Hy heeft het genoegen den lezer te verzekeren, dat dit geenzins is de taal van verwaandheid en van eigen -toejuiching; maar die van veele, by uitftek geleerde en godvruchtige mannen, welken dit hand*fchrift ter doorlezinge gegeven werd, en onder welker volkomene goedkeuring hetzelve in het licht treedt. De oorzaken van het verderf des vrou* 3 we-  VI BERICHT. welyken geflachts te fchetfen, en een hulpmiddel daar tegen aan te wyzen, in cene eeuwe, waar in deszeU's aangrceijing op eene allerverfchriklykfte wyze vermenigvuldigt: dit is eene taak, die gewisfelyk by den eersten opllag, zich aan de ernftigftc overdenkingen van ieder voorftander der vrede, goede orde, opbouwing en welvaart der maatfchappy, moet aanbevelen. De fchry ver eigent zich geene ver diens • ten toe wegens eenige nieuwigheid der ontdekkingen, omtrent de hierin verhandelde onderwerpen gemaakt;, zynde het onderzoek der waarheid , voor zoo verre die door de Godlyke Wysheid geopenbaard en geboekt is de ontdekking van dwalinge, by geloof en vervalfchinge, zoo als die in menfchelyke famènftelfels voorkomen en aanleiding geven tot meerder onheilen in de weereld, dan al het vernuft, of wysheid der menfchen ooit kan voorkomen of uit den weg ruimen, deszelfs Cenigfte bedoelu g in dezen arbeid geweest:. Hy  BERICHT., Vl$ Hy heeft getracht de vermoeijende droogheid , maar al te dikwils het fchryven van verhandelingen verzeilende, te vermyden, en wegens de invoeging van genoegzame verfchcidenheid van onderhoudende ftoffen, vleyt hy zich, dat de lezer bevinden zal, hy indachtig geweest zy aan de les van Horatius: Et prodejje volunt & dele&are poëice, Le&orem dele&ando pariterque monenda. Ars Poè't. De goede of kwade uitflag, welke deze onderneming verzeilen zal, moet in de, hand des Opperden Beftuurders aller gebeurtenisfen worden overgelaten, dewelke de grootfle, de -edelfte en de heil-, zaamfte voornemens door de minst bekwaam fchynende, de zwakfte en onwaardigfte werktuigen kan te weeg brengen. Een ding is zeer zeker; dat de veiligheid en de befcherming van het vrouwelyke geUacht één der groote voorwerpen van de Goddelyke Wet is; — maar het is even * 4 ze-  VIII BERICHT. zeker, dat wy van het famenftelfel der Gpddelyke Regeering zyn afgedwaald, en dat, in het oog van onze burgerlyke wet^ ten, de vrouwen van minder belang zyn, dan de dieren des velds; want het is minder ftrafbaar, duizend vrouwen, gehuwd of ongehuwd, te verleiden, te verkrachten en aan de gemeenmaking, en het bederf over te laten, dan een' os, of een fchaap te fteelen, te dooden, of flechts, uit boosheid, te verminken of te kwetfen. (*j ' — Pudet, hzc opprobria nabis Et djciptuijje , & non ppmiffe rcfcUL . „ Wy moeten ons fchamen, dat zulke „ verwyten ons kunnen gedaan, en niet „ kunnen wederlegd worden." Dusdanig is echter het famenftelfel, waaronder wy van eeuw tot eeuw hebben geleefd, en hetwelk, benevens alle zyne aangroeiende en vermeerderende onheilen, tot (*) Zie 22 en 23 wet van Car. II. c. 7. <. 3, 4; 9. van Geo. I. e. 22.  5 A A N BERICHT. lX tot op de laatfte nakomelingfchap zal worden overgebracht, ten zy de baarblykelyke noodzakelykheid van eene hervorming ons zal doen inwilligen, om de eenigfte middelen daarvoor, te verkiezen, en aan te nemen — De aanwyzing dezer middelen, is het oogmerk waarmede dit boek, aan het Algemeen wordt aangeboden , en om teffens dezelven op de ernftigfte 'en aandringendftc wyze , aan de Wetgevende Macht aan te beveelen, niet als pén menfchelyk voorfchrift tegen het ander, maar als de Godlyke Regeering herftellende in de eer en het aanzien haar verfchuldigd, en by gevolg in den invloed, welken zy in de handelwyzen en daden yan het menschdom behoort te hebben.  X Aan de Heeren VOORZITTERS, ONDERVOORZITTERS en overige BESTIERDERS van de volgende menschlievende GODSHUIZEN en weldadige STICHTINGEN, Het ASrLUSrS- MISERfCORB/SS- MAGDJLENA'Sen LOCK- gasthuis. , jDe Jcbrjver der volgende verhandeling kan voor een werk van dien aart, getne gepaster bejcherming kiezen, dan die dezer edele en achtbare Per Jonen, welker medelyden over de elenden des vrouwelyken geJlacbts, hf.n bewogen heeft, om, tot deszélfs  XI %elfs voorbehoeding en verligting, openlyke Godsbuizen te Jlichten, Zoo als onze Wetten, voor tegenwoordig, zyn ingericht, zyn ae vrouwen aan de verleiding, gemeenmaking en bet verderf, byna zonder eenige verdediging, blootgefield. — 7y Jchynen aangezien te worden als een gewettigde roof voor geilheid, verradcry, wreedheid'en lage jireken van losbandige en overgegevene mannen, welke haar, naar hunnen wil, verleiden, en dan weder verlaten kunnen. Dat het gebrek van goede wetten onder ons, dit Jluk betreffende, de oorjprong is van al dit kwaad, heiiuelk uwe belanglooze en menrchlievende pogingen bedoelen voor te komen, moet zekerlyk by de minfte befchouwing blyken. Een famenjïelfel van Wetten, dat de yfelyke misdaad der echtbreuk niet alleen weglaat 'iji de lyst van zyne lyfftraffen, maar ook dezelve, als eene openbare misdaad, in onze lyfftrafelyke Gerechtshoven^ van alle berisping ontflaatjiwet noodzaaklyk ver-'  Xli verzeld worden van alle de onheilen, welken uit de aanmoediging, die de ftraffeloosbeid aan de ondeugd verschaft, voortkomen. Dezelfde aanmerking kan mede gemaakt worden ten opzichte van den weerloozen Jlaat, in welken het zwakkere ge/lacht, in het algemeen, tegen bet jlcrkere gelaten wordt: indiervoege, dat y der man de ongelukkige en bedrogene voorwerpen van zyne beestachtige begeerte, naar zyn welbehagen, mag verleiden en weder verlaten. Een famenftelfel te. geven, verre van dat verfchillende; •— de Goddelyke Wet, als bet voortbreng fel der oneindige Wysbeid-, 'voor de veiligheid, vrede , behoeding en befcherming des vrouwelyken geflachts, uit te breiden, wordt in de volgende bladen bedoeld. Mogt dezelve tot eejï- grondjlag gemaakt worden van onze burgeriyke wetten: dan zouden deze tot een volkomen gepast hulpmiddel verftrekken tegen alle deze onheilen, welke, by vergelyking, in zeer weinige  Mi gétiallen, thans enkel, eene maar gedeelteIjke hulp kunnen vinden, van eene goedhartigheid gelyk de uwe is; en in het algemeen het lot en deel moeten blyven van haar, tot wier befcherming Gods Wetten gemaakt waren. Veelen van U, Hoog Edele en Achtbare HEER EN, zyn Leden van de Wetgeving. Wanneer dus, door hetgeen gezegd zal worden over de ftojfen, in dit boek verhandeld, dezelven de onderwerpen zouden worden van Uzve ernstige overweeging, in Uuïe Wetgevende hoédanigheid; dan zdl de fchryver één der gewenschtè doeleinden zynes arbeids bereikt hebben. Dit moet voorzeker toegeftaan worden «— dat, naar heigene wy zien gebeuren, de verfchrikkelyke toeneming van dé gemeenmaking en het verderf der vrouwen, thans met luider jlemme om eenig hulpmiddel' fehreeuwt: de jlichting zelfs van die menschlievende inftellingen, als daar zyn de verfcheidene openbare liefde -ftichtingent waar toe Uwe Hoog-Edelb. zoo edel- moe-  XIV moedig hydra gen, fi'rekt hier van ten klaren bewjze. • Dal de, Regeerhig het famenftelfel der Hemelfche Wysheid, in de bladen der Heilige Schrift omhehc, en 7jy zal een hulpmiddel in Hare eigene handen vinden. — Het is des.fchryvers aller ernftig ft e poging geweest, den aart van dit j'amenflclfel te onderzoeken, -en, hetzelve y der een aan te pryzen; doeh in het byzonder hetzelve te jlellen aan de overweeging van zulken, wier zorg, befteede middelen en waakzaamheid voor hel welvaren Hunner medemenfeben tol deze aanfpraak gelegenheid beeft gegeven aan DERZELVER Zeer onderdanigen dienaar en yverigen -voorstander van HüNNE goede OOG" , merken, DEN SCHILT F ER. THE--  TI-IEL YPHTHORA. INLEIDING. D e heerfchende gevoelens, die federt lang zyn aangenomen, in twyffel te trekken, is eene foort van bezigheid, die van weinigen ondernomen wordt, niet alleen uit hoofde der ongevoeligheid van het menfchelyke gemoed, maar ook wegens het waarfchynelyk onthaal van zoodanige ondernemingen, by het gros des menfchdoms, dat telkens wangunftig is op alle aanvallen, die ingericht fchynen tegen de grondbeginfels, welke op de bevestiging der oude gewoonte, en dus ook op die der wetten zeiven fteunen. Wy behoeven flechts op de tyden der hervorming te rug. te zien (*), om dit volkomen bewaar- hfefd (*) Wan'jneer wy onze onderzoekingen tot in het Heidendom uitftrekken, vinden wy in het zelve eenen vallen' A ftsk  i INLEIDING. heid te vinden. Onze hervormers hadden nauwelyks het heilzame werk, de naarvorfching der waarheid, ftelregel, die door Plato werd aangenomen, en omtrent welken alle de andere wysgeeren, zonder uitzondering, overeenftemden, dat „ yder volk de goden zoude vereeJ ren volgens de vastgeftetde wetten en gebruiken, naar welken ook elk byzönder burger zich, in zyn eigen k leerVyze , behoorde te fcMtken." Deze kunstgreep van den duivel, (die op eene nadrukkelyke wys befchreven wordt als de god dezer weereld, diè de zinnen der menfchen verblindt, 2 Kor. I. 4-) was ook oorzaak dat een groot gedeelte van het Christenryk in ketens van dwaling %n bedrog gekluisterd wierd. En volgens dezen grondregel werd Sokrates, de wyste der Philofophen, toen hy ondernam zyne medeburgers optewakkeren tot redelyker •en geesteJïker gevoelens omtrent Goddelyke duigen, dan zv voorheen gewoon waren , te Athenen door Melitus en Mylus aangeklaagd, als iemand die niet geloofde , dat de •goden welken de ftad eerbiedigde, goden waren, maar dat hy.nieuwe eoden invoerde; om welke rede hy tot den dood veroordeeld wierd. Hoe veele Chiiftenen op eene gelyke giondftelüng ten dood gebragt zyn, kunnen degefchiedenisfen van hun verklaren , die thans uitroepen: '-Boe lange , > Heilige en waarachtige Heerfcber , oordeelt en wreekt gy ons bloed niet van de genm die op de aarde wonen. Openb. VI. 9 , ito. ,. • Ai.uus legt Cicero aan het volk, als een plicht op, den Godsdienst hunner voorzaten op te volgen. ( Over Sc wetten, II. B. 8. Cap. ritus famil'u patmmque fervanto. ! , Zy 'xtkllth de godsdienstige gebruiken van hunne familie en voorvaderen onderhouden." )  INLEIDING. 3 heid, en deszeifs onfeilbaar gevolg, de ontdekking der dwalingen, begonnen, of de geheele zoogenoemde Christenwcereld verfcheen tegens hen in de wapenen. Men vergaderde in Conciliën en Synoden, wier vonnisfen, in het wezenlyke, overeen kwamen met dat der mannen hoeders en vaders onder de Joden, tegen den ondcrftelden Godsdienstvernieuwer, Paulus van tfarfen, wanneer zy zeiden: „ Wech van der aarde met wik eenen: want „ het is niet beheorlyk dat hy leve. Hand. XXII. 22. Had Lutherus niet getwist met Paus Leo X. en zichzelven in moeijclyke en gevaarlyke omftandigheden g.-bracht, het zoude niet onmogelyk hebben geweeft, dat het licht van dezen grooten hervormer onder de (*) korenmate der papery waai-' verfcholcn gebleven. Doch het heeft den Heere behaagd, het anders te fchikken, en door Zyne goedertieren voorzorg den toeftand van Lutherus in Zyn opperbeftier te nemen, tot de naarvorfchingen verkondiging van het geloof dat eenmaal de heiligen overgeleverd is. Jud. 3. Deze buitengemeene man werd opgeleid om voor zichzelvcn te onderzoeken, te denken en te oordeelen, en (trekkende zyn gefchut uit het onuitputtelyke tuighuis der heiligen fchrift) om zulke dwalingen vooreerst (f) aan te (*) Matth. v. iS. *T (t) Hier kan aangemerkt worden dat'Jan Wiclifs, een A 2 En"  4 INLEIDING. vallen, en dan onder den voet te halen, welke reeds eeuwen lang, als de gcwydfte waarheden waren opgenomen , en ftaande gehouden geworden door alle onderlleuning die de ligtgelovigheid en het bygeloof van het menschdöm, niet dc hulpe van de oppermacht en de wetten, zoo wel van de kerk als van de overigheid, aan dezelve konden toebrengen. Hieruit maak ik op dat gecne mecningen of lëerftelfels hoegenaamd, eenig beiluitend bewys van waarheid verkrygen kunnen döor dc toeftemming van menfehen, hoe wys en geleerd die zyn , of hoe krachtig zy onderfteund worden door menfehelyké ftelregels , gewoontens of wetten. Voor bekend aantencmen , dat daar de waarheid moet wezen , waar deze ftcunfcls zyn, is zoo veel als ten eene- maal Engeischman , opgevoed te Oxford, onder de regeering ▼an Edward III. den. roem heeft van de eerste perfoon in Europa geweest te zyn, die zoodanige Ieqrflelfeis, welke door zoo veele eeuwen voor zeker waren doorgegaan, in het openbaar in twyffel getrokken en (toutmoediglyk wederlegd heeft. Guth. Gram. vol. I. 247- Hierom is hy . gedurende zyn leven , ellendig vervolgd, en na zynen dood, zyn gebeente, hetgeen reeds een-en-veertig jaren begraven was, uitgegraven en verbiand geworden ; en wel by een plechtig decreet van het Concilie vart Conftance. Zie Fpk's Martys, V. 1. 529.  INLEIDING. 5 maal van ons voorrecht afzien van voor onszelven raartevorfchen en te oordeelen; en zoo dit ware, wy hadden al zoo wel zonder rede en oordeel, als met dezelven, kunnen geboren worden. Volgens zulk een grondbeginfcl heeft een Mahometaan eene even bondige (*) rede voor de waarheid van den Koran, als wy voor de waarheid des Bybcls hebben ; want de eene heeft zoo wel de gewoontens en wetten van Turkyen tot zyn fteun, als wy die van Groot-Britanniën. „ De veelgodery , zegt „ een (*) Dp. oude Heidenen hadden mede. geen Hechtere Voor de waarheid van hunne famenftelfels. Veele der ouden wysgee.en brengen alle de zedeiyke verplichtingen op loutere menfehlyke wetten en inzettingen t'huis, en maken die de eenigfle richtfnoer van recht en onrecht, van goed en kwaad: zoo dat, wanneer de menfchen onderrecht wilden worden omtrent het geen zy te doen of te Iaten hadden, zy elk een tot de wetten van zyn land weezen, en hun al'es toelieten, wat door die wetten niet verboden was. Leiand . II. d. 81. 82. plato wilde hebben , dat het volk die goden zoude aanbidden, die door de wetten des Staats daarvoor verklaard waren; en wel mede op de wys die zy voorgefehrefèn hadden. Zie even daar. p. 119. not. p. Aldus zeide voor hem Pythagoras : AimiaCTous [Atv xfara 6tev wsarloosc en veracht en in het tegendeel menfehe- lyke  INLEIDING. p lyke (*) wetten in haare plaatfe gefield worden. Men veronachtzaamt, ja men verfmaadt de wysheid en goedertierenheid GODS, welk Hy betoond heeft in de voorzorg die Hy genadiglyk genomen heeft voor de befcherming en verdediging van het zwakkere genacht, tegens de fchelmery, verradery en wreedheid van het fterkcre: de wetten GODS worden aan een kant gezet, om dat famenftelfel van laagheid en barbaarschheid, het welk aan de mannen ongeftraft toelaat, dat zy duizenden en tienduizenden ongelukkige vrouwen, vooreerst verleiden, en dan verradcrlyk mogen overgeven aan fchande, gebrek, ellende, krankheid, ja in veclc gevallen aan den dood zeiven, dewelkcn, indien wy de wetten des Hemels hadden in acht genomen, gclyk wy behoor-, den te doen, en die tot den grondflag van onze wetten gelegd hadden, in plaatfe van een aanftoot^ (*) Deze gewoonte flemt volkomen overeen met d» grondbeginfelen van Lord Bolingbroke, dewelke een zeer ysfelyk g.-voelen orer de (Onderlinge) gemeenfehap der beulen geflachten met deze woorden eindigt. „ Vermeer. „ derten vermenigvuldigt, js de wet der natuur: de wyze » hoe aan deze met het grootfte voordeel voor de maat„ fchappy , voldaan kan worden, zyn de wetten des men- fchen." Hier wordt deze zaak geheellvk fan de Ihatkundige bekenkingen en menfehlyke wetten overgelaten, ÏPnder dat zy door eenige Godlyke wet bepaald worden A5  <£o INLEIDING. ja zelfs tot den ftaat van gevleeschte duivels (*) gebragt te worden, de troost van hare familiën, het vermaak van hare vrienden, de luister der burgerlyke maatfehappy zouden geweest zyn. Aangaande het geen over deze en .de andere onderwerpen van de volgende verhandeling zal gemeld worden, zoo is dc fchryver niet verwaand genoeg om zich te verbeelden, dat het geen hy te zeggen heeft, eenig beter onthaal zal ontmoeten, dan dat boek waaruit hy zyn getuigenis ontleent: noch (*; de7.e uitdrukking zal niet voor te fterk worden gehouden , wanneer men de aanhangfelen en vergezellende ondeugden der gemeenmaking overweegen zal; by voorb. het godlooze vloeken en zweeren —de Godslastering — de ontuchtige fchandtaal — de dronkenfehap — het liegen — het fteelen — en zelfs de onnatuurlyke misdaad , die gemeld wordt Rom. I. 26. Deze is zoo gewoonefyk , dat zy zelfs gemeen is geworden. Wanneer dit de opklimmende gevolgen daar van zyn, dat yder grondbeginfel van zedigheid en der overige deugden uit het vrouwelyke hart worden uitgeroeid , hoe zeer dan moet die wet niet worden geëerbiedigd, welke door den Hemel, tot hare befohevming was gegeven! Montesquim merkt aan (Efprit des Ltlx , Vol. I. L. 16. c. u.) dat „ het kwaad het geen het verlies der deugd in eene vrouwe v erzelt, zoo menigvuldig is, dat de geheele ziel zoodanig daardoorwordt vernederd , en 'er zoo meenige andere gebreken uit voortkomen, dat in een vryen ftaat, de openlyke onkuischheid als het grootfis der ongelukken kan befchouwd worden."  INLEIDING. « noch dat ecnig perfoon die den Bybel niet zoodanig eerbiedigt, dat hy een ingewikkeld ontzag voor deszelfs gewyde Godfpraken heeft, in het minfte overreed zal worden door het geen hy zal voordragen, veel minder dat 'er cenïge verandering zal gemaakt worden in ons nationaal famenftelfel van wetten voor dat wy het, als eene natie, by uitoeffening aannemen , gelyk als wy het voor gewis bekennen te geloven, en gelyk het haarblykelyk waar is, dat GOD 'er is om wetten te maken voor dc menfehen, cn niet dc menfehen voor GOD; of, met andere woorden, dat de weercld naar den Bybel, en niet de Bybel naar de weercld behoort gefchikt te worden. Het is thans lang geleden dat Christus de Rabbynen heeft bcfchuldigd dat zy de wet GODS ydei maakten door hunne overleveringen, en door dc geboden der menfehen te leeraren, waarmede zy toonden dat zy kinderen en navolgers waren van die over welke de Heere klaagt, Jef XXIX, 13. Dit volk nadert tot my met zynen monde, ende zy eer en my met hunne lippen, doch hun harte is verre van my \ ende hunne vreeze {daarmede zy) my (vreezen) zyn meiffchengeboden die hun geleerd zyn. De menfc-helyke natuur (*) is tot op heden even dezelfde die (*) „ Den r Augustus 15-43. hebben de Paryfche „ Godgeleerden het volk vmameld door het geluid  »2 INLEIDING, die ze toenmaals was, en dezelfde zuurdeeg is meer of min, tot dezer uure toe in alle menfchelyke famenftelfelen gedrongen. Onze huwelykswetten zyn (inzonderheid fedcrt de beruchte huwelyks adtc) vol van dezen zuurdeeg, en hieruit is het onheil, waarover wy klagen, gedeeltelyk voortgekomen. Doordien wy eene menfehlyke ceremonie, van menfchelyke uitvinding, in de plaats van dc ecnigfte huwelyks inzetting gefield hebben, die GOD ooit heeft gemaakt of geopenbaard, zoo hebben wy de plechtigfle van alle vcrbindtenisfen tot een foort van eene burgerlyke inzetting, de geheiligdfte van alle verplichtingen tot eene enkele maatfehappylykc overeenkomst vernederd ; en wanneer men zich van de laatftc kan ontflaan, dan is de eerste even zoo volkomen te niet gedaan of zy 'er nooit geweest ware. Door. „ van een trompet, en vyf en-twintig hooftflukk.cn van (zoogenoemde) Christenljke leere verkondigd, dewyl „ zy de blote befluitingen en bepalingen opgaven , zon,, der eenige redenen, overtuigingen of gronden daarby „ te voegen, maar enkel voorschreven, als op hun gezag,, „ wat zy wilden , dat 'er geloofd zoude worden. Deze „ (4rti*.) w'.erden gedrukt en door geheel Frankryk gezon„ den, o.ider b.krachtfging van 'sKonings brieven, op zeer zwa^e fliaffen voor ydereen hoegenaamd , die an„ derzins zoude fpreken of gevoelen." (Brent. Hift. Conc. „ Trident. Engelfche Vertaling, p. 105.)  INLEIDINó. ,3 Door een uitdrukkclyk gebod GODS, gegeven op den berg Sinaï, waar by de wetten omtrent het zedelyke goed en kwaad voor eeuwig, en onveranderlyker wyze bepaald zyn geworden, mag geen mm eene maagd nemen en dan haar verlaten, Hy zal haar zonder uïtftel een bruidfehat geven, dat ze hem ter vrouwe zy. Exod. XXII. 16. En wederom, Deut. XXII. 29. Zy zal hem ter vrouwe Zyn, om dat hy ze vernederd heef t; hyzalze niet mogen gaan laten, alle zyne dagen. Wil iemand zeggen , „ deze wetten zyn afge„ fchaft," zoo antwoord ik; „ zy zyn even on„ veranderlyk als de Godheid die ze gemaakt heeft." Zyne wet is Zyn wil, en kan deshalven zoo min veranderen als Hy zelf. Hy die de overwinninge Israëls is, liegt niet, ende het berouwt Hem niet: want Hy is geen tnenfch, dat Hem (iets) berouwen zoude ; QnJ; Ik de Hcere ivorde niet veranderd; of eigenlyk: Ik ben JE HOF AH, ik verander niet, is het charakter waar onder Hy Zich zelf te boek fielt Mal. HL 6; en om te toonen, dat Hy dezelfde onveranderlykheid op zyné wetten geprent heeft, zoo zegt Hy, Deut. IV. 2. Gy zult tot dit woord, dat ik ugebiede, niets toedoen, ook daar van niets afdoen, op dat gy bewaret de geboden des HEEREN uwes GODÏS. En wederom, Deut. XII. 32. Al dit woord, welk ik uïieden gebiede, dat zult  t4 INLEIDING, gy waarnemen om te doen; gy zult daar niet toedoen j ende daar van niet afdpen. Nu neem ik het voor toegeftemd aan, dat Hy, welke, fprekende tot zyn volk Israël Zich zelf den Heer uwen GOD noemt, ook de Heer onze GOD is. Is Hy de GODT' der Jooden alleen ? .Ende is hy '/ niet ook der Heidenen? Ja, ook der Heidenen. Rom. III. 29. Uit welke zeer klare rede ik befluit, dat beiden, zoo wel Heidenen, als Joden, onderworpen zyn' aan die wetten, welke de Heere hun GOD éénmaal heeft geopenbaard en vastgefteld tot dc zedelyke beftiering der wecreld: weshalve dus (gelyk wy kunnen leeren door'het getuigenis des Apostels der Heidenen onder het nieuwe verbond, Gal. III. 10. zoo wel als van Mof es, onder het oude verbond, Deut. XXVII. 26.) Vervloekt is een ygelyk die niet blyft in al het gene gefchreven is in het boek van deze wet, om dat te doen. Deze wetten berusten dienvolgens op denzelfden grondflag, als het geen wy gewoonelyk dc tien geboden noemen, en zyn even min, als deze, aan cenig verval of verandering onderworpen. Ik zegge, zy berusten op denzelfden grondflag, als deze; dcwyl zy even eens als dezelve door GOD, aan Mofes, op dezelfde Godlyke waarachtigheid, op hetzelve ontzaggciykc en onbetwistbare gezag zyn over-  INLEIDING. 15 geleverd, en door dezelve geduchte inzetting bewaard worden. Dat de enkel ceremoniecle wetten oud gemaakt en verdweenen zyn, Hcbr. VIII. 13. is eene zekere waarheid, dcwyl zy enkel voor den tocnmaligen tyd waren vastgeftcld. Heb. IX. 9. om toekomende dingen aan te duiden; enzy bereikten haar einde en vervulling in CHRISTUS, en dus met zyne'komst, haare geheele affchaffing. Dit dan, wel verre van eenige verandering van meening of wille in GOD aan te tonen, is een der grootften en hecriykftcn bewyzen van dc eenvormigheid en (innerlyke) beflaanbaarheid met dewelke Hy één en het zelfde eenigfie voornemen van den beginne af voor ons ncdergelegd, onderhouden en voleindigd heeft. Maar de zedelyke wetten, wier,oogmerk is, het welzyn der maatfehappy te handhaven en de wanorde, verwarring en alle andere gevolgen van het zedelyke kwaad, voor te komen en te fluiten, moeten Voortduren zoo lang als dc voorwerpen, op welke zy betreklyk zyn , op de oppervlakte der aarde voortduren. Wanneer de heilige Faulus., Gal. III. 10. en Rom. X. 5. de inzetting der zedelyke wet uit het oude verbond aanhaalt, zoo toont hy zeer klarelyk, dat dezelve blyft beflaan als eene onveranderlyke richtfnoer van gedrag, van welke het, aas  INLEIDING. aan het geheele volk GODS, zoo Joden als Heidenen , even hoog verboden is af te wyken. Kan dierhalven ccnig niensch die zyn verftand magtig is, zich verbeelden, dat het over zoo veele jaren geleden, in GODS oog, onwettig was (dewyl het toenmaals door eene volftrektc wet is verbóden,} eene maagd te nemen, en dan haar te verlaten, en dat dezelfde daad thans wettig zoude zyn? Of dat, dewyl 'er geene wet van dit land tegen is,- het daarom in GODS oogen, minder beledigt , dan in dat oogenblik waarin Hy het verboden heeft ? Of dat de geweetens der menfehen Hechts alsdan aan dc wet GODS verbonden zyn, wanneer die dc bevestiging der mcnschlyken (*) inzettingen heeft, om daar door krachtig te worden? Indien het aan den tyd legt, de boosaartigheid van zulk een kwaad, of de verplichting aan de Godlyke wet tegen het zelve, te doen flytcri, dan mogen wy ons even ligt verbeelden, dat andere misdaden (*) Omturnt die menfchelyke wetten en inflellingen, welke tegenftrydig zyn met de verplichtingen jegens GODS inzettingen en geboden , mogen wy hetzelfde zeggen, dat Hendrik II., Koning van Frankryk van de Pauslyke dispenfatie zeide> ,, dat zy het gewisfen niét ,, vermogen te vrede te ftellen en niets anders zyn dan „ een rad dat de menfehen voor de oogen wordt gedraaid, i, het welk de waarheid voor Gode niet kan verbergen.".  INLEIDING. if (iaden in het zelfde geval zyn, en de allerwreèdftë fthendingen der veiligheid en gelukzaligheid van het menschdom zullen eene voorfchriftelyke onfchuld hebben in hare verfchoning te pleiten. Dat alle zoodanige redekavelingen niet alleeri zonder grond, maar aan de Godlyke waarheid regelrecht tegenftrydig zyn, lecren wy van die waarheid zelve, welke ons verzekerd heeft, dat „ het ligter i, is, dat de hemel en de aarde, voorlygaan? dan Ü dat een tittel der wet va/Ie." En op dat wy verzekerd mogen zyn, dat Hy zyri allerbc&ndigst gezag op die wet heeft geprent, en inzonderheid op dat gedeelte der wet, waar van wy thans gefproken hebben, zoo voegt My 'er by, in de naastvolgende woorden: „ Een ygelyk die zyn wyf verlaat, enn de een ander trouwt, die doet over [pel: ende een. i, ygelyk die de verlatene van den man trouwt, die ,', doet [ook) over/pel.-" Dit is geen nieuwe wet, door onzen geheiligden Zaligmaker, over dit onderwerp, gegeven, maar eene toepasfing en verklaring, van die zelfde wet welke Hy onmiddelyk té voren gezegd had „ nooit te kunnen misfen" en welke aan Mof es, op den bergSinaï, gegeven was. Zie Luc. XVI. 17. 18. Wanneer onze Heere, in zyne bergpreek, zoo als die by Mattheus is opgetekend, bezig is met de zedelyke wet te verklaren, en dezelve redden wil B van'  j.8 INLEIDING. van de valfche uitleggingen, die de fchriftgeleerdefl en pharifeën daarby gezet hadden , maakt Hy dc voorreden van Zyne verklaring met deze zeer aanmerkelyke woorden: „ Foorwaar zegge ik u, tot dat de hemel en de aarde voorbygaan, zal daar niet een jota, noch een tittel (niet één, zelfs het minst gewigtig fchynende deeltje van eene enkele letter) yoorby gaan , tot dat het alles zal zyn gefclned." rfot dat alle dingen gedaan zyn. Hetwelk ik met den geleerden Doclor Hammond, (over Matth. V. 18.) aldus zoude uitbreiden, „ Tot dat de wecreld zal verdelgd worden en alle „ dingen tot hun einde zullen komen, zal niet het „ minste deeltje van de wet worden afgefcheiden, „ of wechgenomen, of zyne kracht of verbinding „ verliezen." „ Zoo wie dan, zegt Chriftus, v. 19, een van deze minste geboden zal ontbonden, ende de menfehen alzo zal geleerd hebben, (die) zal de mtnfte genaamd worden in het koninkryke der hemelen, maar zoo wie (dezehen) zal gedaan ende geleerd hebben, die zal groot genaamd worden in het hninkryk der kemelenP Na zoodanig een getuigenis, als dit is, zoude het my bezwaarlyk paffen, door . verdere bewysredenen eenige byvoeginge tot derzelvcr bevestiging te ondernemen. Ik zal dierhalven nu voortgaan met de voorgenomene onderwerpen te onderzoeken, het geen ik enkel  INLEIDING. j9 kfij en alleen op het gezag van GODS woord zal doen; en wel niet met hier en daar eenen text uit het overige der Heilige Schriftuur uit te ligten; maar met zorgvuldiglyk hetgeheele, doorgaans te onderzoeken, terwyl ik geestlyke dingen met geestlyke zal fj'amen voegen, i Cor. II. 13. en dus het woord GODS zal laten zyn het geen GOD buiten twyffel wilde hebben dat hetzy: den besten uitlegger van zichzclven. Ook zal ik het niet wagen eenig ftuk te laten aankomen op het getuigenis zelfs der befte (*) overzettingen; maar beftendig my houden aan de oorfprongklyke fchrifturen, dewyl ik wenschte dien verftartdigen ftelregel te achtervolgen, dat „ niets be„ hoorde voor een bewys te worden aangenomen, „ dan op het beste getuigenis dat de natuur der „ zake -wil toelaten." Wanneer in zaken van burgerlyke eigendom „ geene copy tot bewys kan worden i, toegelaten, indien het oorfprongkelyk gefchrift te „ bekomen is," hoe veel te meer behoren wy, in za- (*) Al wie de vitteryen op (of liever tegen) de heilige Schriftuur , van den Heer de Voltaire leest, dien onwetenden en boosaartigen lasteraar van dit Godsboek, kan zien, hoe hy tot zyne dwalingen is verleid geworden aoor eenige der Franfche en Latynfche vertalingen. B 3  ao INLEIDING. zaken van een eeuwig Belang, de befte klaarblykelyklieid tot onze bcflisfingcn te hebben? Satius eji pelere fontes, quam feclari rïvulos (*). Tk heb gen-acht myne verbeelding te zuiveren van alle weereldfche famenftelfelen en menfchelyke uitvindingen $ 't zy paapfche of proteftantfche, en geen laater gezag, dan dat derfchriftuure toetelaten, welk eerstgenoemde altyd te gering is by de ingeving zelve , om tot bewys te kunnen verftrekken, wat waar en wat valsch zy. Aangaande de gefchriften van eerste (f) kerkvaders en diergelyken, het gehcelé volk- (*) Het is raadzamer dat men zich aan de bronwel, dan aan de beekjes houde. (f) Dkze zyn, op zyn best, Hechts feilbare menfehen geweekt, gelyk wy zyn; en wanneer wy de vreemde meeningen befchöuwen . die in hunne gefchriften te vinden zyn, dan moeten wy bekennen, dat zy zeer vol van gebreken waren. Zy zyn daarenboven zoodanig verminkt, veranderd en bedorven geworden , door de veelerleïe feften, die hun getuigenis voor hare' zaak moesten doen fpreken, dat het moeijelyk valt te onderkennen wat'er echt of onecht is. Ik herinner my de volgende yslyke, fchoon korte' naricht van de gefchriften der Vaders ontmoet te hebben : ,, Seat ent erronbus turn veterum , turn recentio„ rum haereticorum. Zy krielen van de dwalingen zoo wel ,, der ouden, als der lateren ketters:' De Apoflel waarfchuwt ons, Tit. I. 14. tegens de Joodfche fabelen: wy be-  INLEIDING. 21 Volkje der fchoolleeraars, beneffens de befluiten van Conciliën, Kerken, Synoden, enz. op hun geza"behoort een mensch die de waarheid wenscht te weten, niet gcreeder een lcerltuk aantcnemen, dan hy eene gebeurtenis, op- het getuigenis van-eene paapfche legende zoude geloven. Ja ik zal verder gaan en zeggen dat de laatste woorden en de onwrikbare ftandvastigheid van heiligen, martelaars en gcloofsbelyders, niets meer behooren te bewyzén, dan dat „ zy zeiven 'geloofden het geen zy zeiden," ten zy de heilige gefchriften aan hunne gevoelens getuigenis leenen. Hoe klaar ook de bronwel zy, zal ze echter, wanneer zy zich verdeelt en in vcrfchillende kanalen vloeit aan het oog de verwe , en aan den mond den fmaak van den verfchjllenden grond geven door welken zy haren loop neemt. Ik heb dcshalven weinig aanmoediging gevonden, om eenige de minde zaak op het gezag van uitleggers te laten aankomen; dewelke, als vooringenomen door hunne opbehoorden even zorgvuldig te wezen met ons te wachten voor die welke een Christenlyken ilempd voeren. Wy mogten eenen jongeling met even goed recht, de ftudie van zoo veele nieuwspapieren aanpryzen, om hem een nauwkeurigen gefchiedfehryver, als die der Vaderen om hem een grondigen Godsgeleerden te maicxj B 3  Is INLEIDING opvoeding, als beilierd door de gewoontens en verleid door hunne voorgangers , in plaatfe van te denken gelyk de bybel fpreekt, den bybel akedikmaals doen fpreken gelyk zy denken. Het befluit van de zaak behoort dierhalven te zyn — Tot de wet ende tot het getuigenisse ! Jef. VIII. 20, EERSTE  EERSTE HOOFDDEEL, van het m zr nr m x w jk, ALS EENE GODLYKE INZETTING, w anneer dc grootc en alwyze Schepper den mensch op de aarde als man cn wyf gefchapen had, zegende Hy ken, en zelde tot hun: lVeest vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, Gen. I. 28. Dit gebod ftond vervuld te worden op eene wyze van GODS eigen beraming, te weten, dooide vereeniging van man en vrouwe, in het perfonelyk bekennen van elkander. Waar deze vereeniging ook gefchiede , zouden zy, fchoon twee onderfcheidene, en onderling onafhangkclyke perfbnen, daar door van dat oogenblik af als één moeten' worden. Zy zullen ah één (*) vleesch zyn, Gen. II. 24. "iriN liyab — als één vleesch — ei's )Si)(rï7-«( tvi yvmtiKi avrtu. Dat de lezer dit alles vergelykemethetöxoA^w^ios rï s-ópjij van den Apostel, en het zal zeer ligtelyk te zien zyn, dat het zelfde begrip door het geheele plaats heeft; het welk is, dat twee perfonen die aldus zyn vereenigd , éénligchaam, en volgens GODS uitfpraak, één vleesch zyn. Dit zelfde zal noch te klaarder blyken , wanneer wy de uitdrukking onzes Heeren overweegen , zoo als die voorgefteld wordt door den Euangelist Matth.XIX.waarHyhet woord o-v^y^bezigt.d. i.hy heeft te famen vereenigd , of in één juk gefpannen, als de uitwerking van de oorzaak, welke uitgediukt wordt door ■xpc.itXMhmni. Dit. alles zal zich nog duidelyker voordoen, wanneer wy met den nauwkeurigen Arias Montantts vertaler irsS'SO p3H , adhaerebitiN uxore sua, hy zal zynf.^j Wyve aar.kievtn.  ah eene Godlyke inzetting. 27 ging met eene hoere, den man één ligchaam en één vleesch met haar doet worden, dan mogen wy geloven dat de zonde der hocrcry geen klein gedeelte van hare Hechtheid verkrygt door het misbruik het welk daar door gemaakt wordt, van dc huwelyksinzetting als door GOD gevestigd, vermits men daarin treedt zonder eenig voornemen om 'er in te volherdcn, maar enkel om een voorbygaandc lust te boeten, en wel met ccn vrouwsperfboil die van den eenen tot den anderen overgaat, naar dat zy door den winst of haare boze begeerte zich laat verleiden. Desniettcgenftaande zegt dc Apofiel, op het gezag van Gen. II. 23. 24. dat hy die de hoere aankleeft, een lichaam en één vleesch met haar is, doordien hy zich in die inzetting begeven heeft, van dewelke deze dingen in de plaats daar op betrekkelyk verklaard worden de onvcrmydlyke gevolgen te zyn. Uit al het gezegde is klaar, dat hethuwclyk, als door GOD ingelleld, enkel beftaat (ten opzichte van zyn wezen) in de vereeniging van den man en de vrouwe als één ligchaam, om welke duidelykc en klare rede, gcenc uiterlyke plechtigheden of ceremoniën van menschlyke uitvinding, in GODS oog, iets toe - noch afdoen kunnen van de uitwerkfelen dezer verceniginge. Ik zal geenzins betwisten dat deze dingen tot de bereiking van burgerlyke oog-* mer-  2& Van het Hwelyk} merken, kunnen verflrekken; maar ik kan niet gelooven dat het eigenlyk genoemde trouwen in onze of eenige andere Kerk, de beide partyen in GODS oog, meer één vleesch kunne maken (onderftellcndc dat dczelven zich vereenigd hebben) als dat het formulier ter begraffenisfè het lyk waar over het gelezen wordt, meer dood dan het te voren was, zoude kunnen maken. Onderstellende dat zy zich niet vereenigd hebben , zoo zyn zy in GODS oog niet één vleesch, door eenige kracht der woorden van het formulier, zoo min als een (tukje ouwel door de inzegening van eenen Roomfchen Priester vleesch en bloed kan worden. Het is niet de mensch, maar GOD, die de twee één vleesch maakt: en het is gcene menfchelyke , maar GODS inzetting, die dat te weeg brengt. Indien dit zoo niet ware, waarom dan wordt door de onbekwaamheid of onmachtigheid van yder party, niettegenflaande het afieezen van het formulier, al het geen 'er gedaan is, ydel en te niet gedaan? (Zie Bum. Eed. Law, Vol.-II. P- 39-) Door het waarnemen der uiterlyke inzetting wordt het oogmerk der partyen in het openbaar erkend , en zy worden in het oog der weereld voor man en vrouw verklaard; maar zy zyn het niet in GODS oog, ten zy by vooruitzicht, als het ware, ten  als eene Codlyke 'inzetting. ten aanzien der wederzydfche beloftens aan elkander gedaan, welke de heilige fchrift de ondertrouw of trouwbeloftcns noemt ; maar dc overeenkomst is alsdan, cn enkel alsdan in GODS oog volkomen, wanneer dc ecnigste inzetting die Hy beraamd heeft , tusfehen hen gefchied is ; en derhalven wordt dezelve zeer eigenlyk de voltrekking genoemd. Wat betreft de perfoon die dc huwelykscercmonie heeft te verrichten, de plaats waar, de wy^ ze hoe dezelve dient verricht té worden, het is zeer zeker dat deze dingen geheellyk van menschJyke uitvinding, weshalven zy ook, niet alleen in de verfcheidene deelen der weercld, maar ook in het zelfde land,- zeer vcrfchillende zyn. Wy hebben onder ons Joden, Papisten, Quakers, dewelke alle eene uiterlyke en van elkander vcrfchillende form of ceremonie in acht nemen. Aangaande de Engelfche Kerk, zoo hebben wy van onszelven verfchild; want dezelfde ceremonie die voor de 2 ófte wet van wylen den Koning Gcorge II, een wettig huwclyk konde ingeltcld hebben, zal het thans niet doen, ten zy 'er zekere omftandigheden, door een Parlementsafte ingevoerd en aangedrongen, in acht worden genomen. Maar de alwyze Wetgever van het heel-al heeft zyne Godlyke inzettingen op geen zoo ongeftadigen, zoo  go Van het Hiarelyk, zoo gcborgdcn, zoo onzekeren grond gebouwd. Want ziet, zegt hy rot Mofes , dat gy het alles maakt naar de afbeeldinge die u op den berg getoond is. Heb. VIII. 5. Wy vinden 'er yder byzonderheid, zelfs tot dc pennen toe in het tabernakel, yder gebruik en ceremonie, zelfs tot de geringfte omftan-digheden toe, nauwkeurig voorgetekend en geopenbaard. Maar wy vinden van geen huwelyks formulier of Godsdienstige ceremonie van eene uiterlyke (*) foort, flechts cenig gewag gemaakt. De zaak van het huwölyk werd, gelyk ze eerst was ingezet, by de enkele handeling van vereeniging gelaten: het geen ons tot een befluitend bewys verflrekt, dat 'er niets anders, als dit, van Godlyke inzetting^ gevolgclyk, dat n'ets anders wcczenlyk is omtrent het maken van een huwelyk in GODS oog, maar dat deze het is. Indien den lezer dc minste twyffel aan het geen hier gezegd is, zoude overig blyven, of dat hy eeni- (*) BetPkEfff.ix'D'1'. de wyze van het bruiloft te houden of het huwelyk aan te gaan, daaromtrent heelt Mofes geen voorfehrift nagelaten. Wy vinden het huwelyk door geen de minste Godsdienstige ceremonie verzeïd, gelyk het ingaan in het tabernakel, of in den tempel, wanneer "er offeren gebragt wierden, ja niet eens dat het ten overftaan van een' priester moest geaanvaard worden. Zie Am. Univ. Hifi. Vol. III. p. 145.  als eene Godlyke inzetting. 31 eenige zwarigheid zoude hebben in her verftaan van den zin dezer woorden: Zy zullen een vleesch zyn : zoo kunnen wy ons op eene zeer klare opheldering van de zaak beroepen, wanneer wy niet alleen de woorden van Paulus, 1 Kor. VI. 15. 16, herdenken, maar ook meer in het klein befchouwen wat de zin is van de hiervorens gemelde plaatfen uit de wet van Mofes. Dan dewyl 'er de geheele texten niet zyn aangehaald, zal ik die hier overfchryven, zoo als ze op de plaatfen, waarop wy ons betrokken hebben , te lezen zyn. Exod. XXII. 16. 17. Wanneer iemand eene maagd verlokt, die niet ondertrouwd is, en hy ligt by haar; die zal haar zonderuitftel (of volnrekt) eenen bruid[chat geven, dat ze hem ter vrouwe zy. Indien haarvader gantfchelyk weigert, haar aan hem te geven, zoo zal hy geld geven, naar den bruidfchat der maagden. Uit deze fchriftuiirplaatfc is het klaar, gelyk uit veele andere, dat de vaders, gedurende de minderjarigheid hunner dochteren, zoo wel in veele andere voorvallen (zie Num. XXX. 3. 4. 5.) als ook in het aangaan van het huwelyk, het recht van weigering hadden: wanneer dcrhalven eene vrouwe in het huis haars vaders, in hare jonkheid, dat is, minderjarig zynde, gelyk wy het noemen, zich met eene verbintemsfe aan een man verbonden of ondertrouwd hadt, het eene door verba de futuro, het  igz Van het Huwelyk j het ander door (*) verba de prafenh , gelyk onze Rechtsgeleerden fpreken; welke beide wyzen zoo geheiligd wierden gehouden, dat de onteeringzoo wel van eene verbondene als die eener ontertrouwde vrouwsperfoon eene foort van echtbreuk was, en met den dood moest geftrafe worden: zoo konde nogthans, wanneer de vader zyne toeftemming weigerde, noch de verbindtcnis noch dc ondertrouw, noch eenige daar uit voortgekomene overeenkomst ter uitvoer gebragt worden. Maar in dc plaatfe, die hier voor ons legt, waren de zaken te verre gekomen om herroepen te kunnen worden. De man had niet alleen de maagd verlokt, maar had ook da3 delyk by haar gelegen, en derhalven gebiedt GOD, dat hy haar zonder uitftel (of volfrrekt) een Iruidfchat zal geven, dat zy hem ter vrouwe zy: TVÜVh V? fibï in usorem. Montanus. Want hier^ daar dc hooftzakelyke inzetting had ftand gegrepen j zou- (*) sponfalia de futuro zyn de wéderzydfehè belofte of huwelyks - overeenkomst, die naderhand zoude vervuld' worden , als wanneer de man tot de vrouwe zegt: „ Ik zal u tot myn vrouwe nemen;" en dat zy daar op antwoordt : „ Ik zal u tot myn man nemen." De jponfaiia de pifenti zyn de wederzydfche belofte of overeenkomst van een tegenwoordig huwelyk: als wanneer de man tot de vrouwe zegt: „ Ik neem u tot myne vrouw;" en dat zy daar opantwoordt: ,, Ik neem u tot myn maa." 2. Burn,. 16.  ms eene Godlyke inzetting. ^ zouden zy één vleesch zyn, en het ge ene Godte famen had gevoegd, (door hen voor één vleesch te verklaren,) dat konde de mensch niet fcheiden. Derhalvcn zegt het 17de vaers niet: „ Indien haar „ vader gantfchelyk weigert, haar aan hem te ge„ ven, dan zal zulk een huwelyk ydel en te niet * Zy,1;" maar: O f^oon de vader gantfchelyk weigert haar aan hem te geven, zoo zal hy geld geven naar den bruidfchat der maagden. Het welk flechts eene "'^legging is van het geen voorafgaat: hy (*) ALzoo wordt QK dikwyls gegeven, als Recht: XIII. ié. Jef. X. 3a. Klaag,. III. 32. en op veele andere plaatfen; en alzoo moet het ook hier verdaan worden . om dit vaers met het voorgaande beflaanbaar te doen blyven, waar gezegd wordt, &c.hy zal haar volflrekt, of zonder uitvlucht een bruidfchat geven enz. als mede, om de groote zwarigheid te ontwyken van te gelooven dat zoodanig een gedrag, als eene maagd te verlokken, by W u Ugge„y ^ alsdMj op ^ weher.^ ^ ^ ders haar te verlaten, van geen meerder gevolg ware dan dat 'er eene kleine fomme gelds voor moest betaald' worden; want de t)D3 of het hier te betalene zilver be, droeg al te weinig, en fchynt veeleer betaalbaar geweest te zyn als eene toeftemming van de overeenkomst, dan als eenige andere zaak. Zie Nold. Heb. Part. Qtf , No. 13 , vertaald door §uamvis, hoewel of fchoon ; waar de Le' Zer veel zulke plaatfen zal vinden. c  H Van het Huwelyk, hy zal haar zonder uhftel (of volfirekl) een Ifmd[chat geven, dat zy hem ter wcuwe zy, met *inD, den bruidfchat tc betalen in haars vaders handen, na het huwelyk, gelyk hy van te voren had moeten doen 5 en volgens het gebruik gedaan werd; TlD wordt gelooft eene bruidfchat of portie te zyn geweest, welke de man in dc handen der bruid of haars vaders betaalde, als een foort van kooppenning van hare perfoon. Dit is tot op dezen dag, hec gebruik van verichcidene (*) Oofierfche volkeren; eene gift die niet konde onthouden worden, om ö dat, (*) Zie Parkhurst's Heb. Lex. fub voc. *|HÜ Tacitus L. de Morib. Germ. (van de Zeden der Germanen) maakt gewag van zoodanig een gewoonte by deze volkeren.,, Dotem non uxcr marito ,fed uxori maritus offert; interfuntparentes t? propinqui, manera probant: inh&c munera uxcr accipitur, hoe maximum v'mcuïum , h&c arcana facra, hoe conjugales Deos arbitrantur." ,, De vrouw geeft den man geen huwelyks gift; maar dc man aan de vrouw : de ouders en magen zyn 'er by tegenwoordig en keuren de giften goed. Op deze giften wordt de vrouw aangenomen; dit is 'er het hooftzakelyk verbond, dit zyn de geheiligde geheimen , dit' houden zy voor dc Godsdienstige handeling by het huwelyk." Dit wierd by de Romeinen genoemd coemtio nuptittlis 5 dewelke by dezen, zoo wel van 's mans als der vrouwe zyde gefchiede. Hier op fchynt Virgilius te zinfpeelen en niet dc wet des menfehert naar de wet GODS behoort gefchikt te worden. Laten wy voor een oogenblik ondcrftellen dat by ons de diefftal, gelyk het by de Spartanen gezegd wordt geweest te zyn, uit geen aanftootelyk gezichtspunkt, maar veeleer als eene geoorloofde en Ioffelyke zaak te befchouwen ware, wanneer die zoo behendiglyk gedaan wierd, dat de dieven zich niet op de daad lieten betrappen; zoude wel dit gebruik, het gezag van het achtfte gebod kunnen doen wagD gelen,  g0 Van het Huwelyk) gelen, of voor Gode, ter vrypleitinge van den dief kunnen verdrekken? Aanmerkt het werk Godes; wie kan recht maken dat Hy krom gemaakt Jieeft ? Het kromme kan niet recht gemaakt ■worden; en het geen ontbreekt, kan niet geteld worden. Pred. VII. 13. I. 15- Uit het geene gezegd is, kunnen wy, denk ik, te reeht befluiten: I. Dat het huwelyk eene Godlyke inzetting is, en dat het, als zulke eene, moet bewaard worden voor zoo verre het ons door deszelfs heiligen en hooggeloofdcn dichter is geopenbaard. II. • Dat de geeheri die hetzelve enkel als eene buro-erlyke overeenkomst bcfchouwen, en het dienvolgens aan de verandering en bedrading der menfehen onderwei-pen, oogmerken hebben welke verfchillende zyn van die ons in de heilige fchriften worden opgegeven, III. Dat de ferfoon eencr vrouwe niet kan gefcheiden worden van haar zelve; al waar zy het eene befteedt, daar wordt het ander mede bedeed, IV  èh eene Godlyke inzetting. §\ IV. Dat , wanneer zy hare perfoon , en gevolgelyk zich zelve ten eigendom aan een' man overlevert , zy alsdan (zynde met geen ander ondertrouwd, ) door die handeling, met hem onaffcheidelyk vereenigd, en wel zoo onaffcheidelyk verknocht wordt, dat zy hem niet kan verlaten, noch hy haar mag gaan laten, alle zyne dagen. V. Dat , indien deze waarheden wierden aangenomen, als waarheden Godes, die ze in de daad zyn, alsdan milliocnen vrouwen (inzonderheid van de geringere foort) voor haar verderf zouden bewaard blyven; want zynde befchermd, opgenomen en bezorgd gelyk de wet GODS het aanbeveelt > als de Vrouwen van die mannen, welke haai- het eerst verlokten, konden zy niet in de wyde weereld worden uitgeitooten, met het verlies van haar' goeden naam, vrienden, en gevolgelyk met het verlies van alle vermogens om zichzelven te helpen, ten zy doorwegen die te verfchriklyk zyn, om 'er aan te denken* Eer ik ditduk befluit, moetik verzoeken, om niet Verkeerd, en wel zoo verdaan te worden, als of ik meen-^ dc dc menschlyke bevelen te gering, of geheel niet te D a ach-  g2 Van het Huwelyk, ' achten; zy zyn van een voortrcflelyk nut, en in dezen gcmengden Maat van zaken, noodwendig, oni die orde en welvoegelykheid te onderhouden', die zoo onontbeerlyk zyn tot het regelen der uitterlyken handelingen der menfehen. Ik zoude dus liever hun nut, en noodzakelykheid willen befluitcn, dan het een of het ander in twyffel trekken. Wanneer ik Zeg', dat de huwelyks-plechtigheid die in de kerk gefchiedt, in GODS oog geen huwelyk uitmaakt, zeg ik niet meer dan de waarheid; dewyl ik, geen zulke plechtigheid in den Bybel vindende, en zonder dezelve, huwelyken geweest en bruiloften gehouden zynde , daaruit bcfluiten moet , dat het geen in GODS oog een hmvelyk uitmaakt, daar niet in beftaan kan; want zoo dit ware, dan moesten wy gclooven, dat dc menfehen voor dc uitvinding van die plechtigheid in 't geheel niet getrouwd waren; maar in zorden by één leefden; hetwelk ongcrymd en onmogelyk is. Dat zekere plechtigheid of ceremonie, dienstig is, tot veele goede en-lofwaardige oogmerken, zulks moet. worden toegedaan; by voorbeeld: tot het openlyke erkennen der wederzydfché verbinding der partyen, tot het bekrachtigen van hunne vereeniging ten opzichte van crfTenisfen en veele Andere loffelykc doeleindens der burgerlyken maatfchappyc; cn dewyl niemand in hoedanigheid van man cn vrouwe, zonder ergernis kan by één leven, te»  als eene Godlyke inzetting. 53 ren zy dat zy de menschlyke ordeninge onderdanig zyn, zoo behooren wy, waar het immer mogelyk is, dezelve onderdanig te wezen om des Heeren wille, i Pet. II. 13. (*). Maar het is een groot misbruik, zoodanige dingen , in de plaatfe der Godlyke inzetting te dellen, cn dus aan de laatstgenoemde, geene kracht of vermogen , zonder de eerste, in GODS oog toe te fchryven. Hier van komt het, dat de manlieden, wanende (*) Deze guldene levensregel van 1 Pet. II. 13, is betrekkelyk (gelyk uit den famenhang blykt) tot die gehoorzaamheid welke wy aan de burgerlyke machten verfchuldigd zyn. Maar zoo dra de burgerlyke regeringen on,beflaanbaar zyn met, of tegenfirydig aan de wet GODS, dan mogen wy ons aan dezelven niet onderwerpen , en moeten liever lyden , dan gehoorzamen. Wanneer Nebucadmzar zyn gulden beeld opftelde , wilden de kinderen Israëls niet gehoorzamen aan 's konings gebod , om het te vereeren; zy verkozen liever den gruwzamen oven te lyden. Dan. III, 17. 18. Zie mede Dan. VI. 10. En even zoo is het ook met de kerklyke inftellingen van menfehen gelegen; de7.e moeten met GODS woord' overeenftemmen, of, wy moeten handelen gelyk de Apostel deed, Hand. IV. 19. De menfehen, mogen wetten fteiien tot het openlyke erkennen van een huwelyk, in- het aangezicht der weereld ; maar voor te fchryven waar in het huwelyk , in GODS oogmoet beffaan, zulks is buiten ons gerechrsgebied, en berust alleenlyk op de beraming van GODS, eigene wet-, ï>3.  54 Van h(t Huwelyk, de nier gehuwd te kunnen worden ten zy in de kerk door eenen priester, op hunne fchelmery fteunen, en alzoo, naar hun welbehagen, de vrouwlieden misleiden cn gaan laten; waarentegen GODS wet hen by de eerste handeling verbindt, en het verband voor onoplosfelyk verklaart; zoo dat, ten aanzien van de oogmerken der Godlyke inzetting, al moesten 'er ook een duizend priesters een duizend formulieren over dc partyen lezen, dezelve voor Gode, noch iets kunnen hydoen tot, noch iets afnemen van hunne vereeniging, dewelke als in Zyn aangezicht, gefchapen wordt door het almachtige Fiat: Zy zullen één vleefch zyn. Dit moet voorzeker even klaarblykelyk wezen uit den geheelen inhoud der heilige fchrift, als dat het water op een perfoon te gieten, of hem 'er in den dompelen , in den naam der heiligen Drieëenheid, de volkomene Godlyke inzetting van den doop is, al wierd 'er, behalven dat, geene andere handeling verricht, noch woord gefproken. Wy vinden nergens, noch in het Hebreeuwsch van het oude, noch in het Grieksch van het nieuwe Tedament, eenigen eigenlyken of byzonderen naam voor gehuwde perf nen, zoo als de Engelfche namen husband en wife (echte man en huisvrouw*) ; maar ^'J* en nB'tf «»>ip en ywvi, man en vrouw, welke woorden niet dan periönen van het mannelyk of vrouwetyk gedacht in het algemeen betekenen; maai-  sis eene Godlyke inzetting. 55 maar wanneer zy met bezittelyke voornaamwoorden zyn verbonden, als nP*K 'hqar man, ïnt&fc •jyuvij e'auTou, zyne vrouw, 0' «v^ crou alsdan eerst betekenen zy de huwelyks - betrekking ; maar hoe 'er in deze betrekking wordt getreden zoo. dat die van beide zyden onoplosfelyk wordt, is alreeds aangetoond. Hier by kunnen wy eenige aanmerkingen voegen over het woord ^3 het welk wy vertalen, échte man, of getrouwde man. Zie Gen. XX. 3. maritata marito. Mont.; woordelyk, volgens onze fpreekwys, getrouwd met een man. Jef. LXII. 4. ^JDn & tua terra erft maritata» Mont.; en uw land zal getrouwd worden. V}D nu betekent hebben, of in zyn bezit of macht nemen, en, als een deelwoord of nomen participiale 9 iixmt hy welke heeft. Hiervan betekent het, huwen, trouwen, bezit van eene vrouwe nemen, haar hebben , gelyk wy zeggen. Zie Deut. XXIV. 1. XXI. 13. In het lydende gcflacht of Niphhal, getrouwd zyn of worden, in bezit genomen zyn of worden, als eene huisvrouwe. Vergelyk Jef. LXÏÏ. 4. met LIV. 1. Zie Parkhursfs Heb. Lex. in Alzoo zegt ook Calafeo. „ Significat dominium, „ magifterium, dominatus eji, habuit, pojfedit ut „ dominus, markus fuit, rem habuit cum tmu „ liere. D- i. het betekent eene heerfchappy, den, D 4 v Pos^.  56* Van het Huwelyk, „ post of het ampt van een meester (*) of regeer* „ der. Als een werkwoord: hy beheerschte, hy „ had, hy bezat als een heer of meester , hy „ wierd of was getrouwd, of, had met eenevroit„ we te doen" Uit al het welk, byééngenomen, blykt: dat deze laatstgenoemde omftandigheid die is welke de vrouw in het bezit en onder de heerfchappy van den man brengt, volgens Gen. III. 16. laat/te gedeelte. Zie Deut. XXII. 29. waar het uitgedrukt wordt door compreffit eam. Mont.; hy heeft haar vernederd. (Nederd. vertaling.) Dit geeft ons voorzeker eene bygaande en befluitende bewysreden, dat het bezit nemen eens mans van eene vrouwe, in den boven gemelden zin, in de taal der heilige fchrift (|) haar trouwen of haar UY^tf iyne vrouw waken is. Ik (*) Hir,T Engelfche woord hushand heeft dit begrip, vo'gens John/on; ,, Het Deenfche Hojfkand betekent «es,, fier, en is afkomftig van houfe en bonda, hetwelk zoo „ v eel is als Runic, een meester." Zie deszelfs Ditt. (t) D'.t blykt mede uit Deut. XXIV. 1. waar het woorJ *ïW openbaarlyk in dezen /.in wordt gebezigd; rhvi) ntró tf'K np' 'j ea cum coieret cr feminam vir ceperit ü Fagninus. Mont. Marg. Hieruit blykt ten duidelykften, dat het nemen van de jrrpuwe en het hy haar liggen, dezelve tot 'smans huisvrouw rrmkre, geljk het overige van het vaers, en de drie volgende vaerzen ten grondigilen bewyzen.  ah eene Godlyke inzetting. 57 Ik zoude hier voort gaan, met het huwelyk, of den echtenftaat, gelyk het genoemd wordt, uit een ander gczichtspunkt te befchouwen, te weten, in de burgerlyke opzichten, en voor zoo verre, als het een voorwerp der menfchelyke wetten is: dan alvorens dit, op eene gepaste wyze , kan gefchieden , moeten eerst zommige, daar in vallende Hukken ten vollen verdaan en ontvouwd worden: wy behooren dierhalven het onderwerp van den echtenftaat, befchouwd als eene burgerlyke overeenkomst, waar over de menschlyke wetgeving te zeggen heeft, voor een tyd lang uit te ftellen. E>5 TWEE-  TWEEDE HOOFDDEEL, van de M O M 1 JS i r E n ONKUISCHHEID. "^^anneer het GODE den Schepper en Heere van het heel-al, behaagd heeft de middelen te beramen en vast te ftellen, waar door Zyne fchepfcls zouden vermeerderen, vermenigvuldigen, en de aarde vervullen, in welke grondwet Zyne redelykc fchepfcls hetzelfde en in zommige opzichten, zoo vvy deze weercld, als onderling verknocht bcfchouwen, een oneindig grooter belang zouden hebben, tds het onrcdelyk gedeelte der fcheppinge, wcshalvcn ook het gebod aan hen inzonderheid gericht werd, Gen. I. 28. zoo konde het niet anders zyn, dan dat die handeling door welke het menschdom zich zoude voortplanten, op zichzelve geheel onfchuldig moest wezen ; want anderzins had dezelve niet beftaanbaar kunnen zyn met den ftaat der onnozelheid  Van de Hoerery en Onkuischhe'id. 59 heid in welken de mensch was, wanneer het huwelyk het eerst werd ingezet. Dan op dat deze han- (*) CK's wordt gezegd, Gen. I. 31. dat godtzag ai wat By gemaakt baddi, en de uet , het was ind xü zeer goed. Wy kunnen, beitaanbaar met dit verhaal der zake, niet twyiFelen dat onder deze befchry ving, ydere begaafdheid der menschlyke natuur, zoo van geest, als ligchaam, begrepen was; gevolgelyk, dat die begeertens, welke noodzaaklyk waren , om den mensch tot de voortplanting en voortzetting van zynen aart op te leiden , zonder eenig euvel hoegenaamd waren. Wy kunnen de dwaasheid en Godolaftering van Bieronymus en zomrr.ige anderen niet te veel verfoeijen, welke zeggen dat ,, Adams begeerte om ,, zyn wyf te bekennen, de eerste zonde was, die GÜD ,, deed berouw hebben dat Hy den mensch gefehapen „ had, en dat dit de oorzaak was waarom hy uit het pa,, radys wierd gedreven. Coitüs pr&mium mors. Het loon ,, van den byilaap is de dood; " zegt Hieronymus contr. Jtvin'mnum. Dit famenftelfel kon niet dan de gewigtigfte zwarigheden ontmoeten; dewyl 'er by voorb. deze vraag uit voortkwam : „ Hoe dan had de weereld bevolkt moeten wor„ den, zoo het niet door de natuurlyke voorlteelingmogt „ gefchieden 1" Maar dit werd gemaklyk opgelost, terwj i men uitvond, „dat de aarde even eens met menfehen, ais ,, de hemel met Engelen zou vervuld zyn geworden, te ,, w. door de onmiddelyke, fcheppende macht Godes, „ zonder de tusfehenkomst van eenige voorteeling hoc„ genaamd. (Zoo dorsten zulke lieden fpreken, niette„ geaftaande de uitdrukkelyke woorden psmx'jai tm ra „ weest  do Van de Hoerery handeling, die op zichzelve zoo onfchuldig is als yder andere verrichting van het ligchaam, in de behooiiyke palen der orde en welvoeglykheid mogt gehouden , en alle verwarring en wanorde gemeden worden, zoo heeft GOD ten dien einde zekere uitdrukkelyke wetten gegeven , om die natuurlyke , maar geweldige drift, welke, tot het groote doeleinde der voortplanting des menschlyken aarts, een onafTchcidclyk toebehoorfel van ons famcnftel was gemaakt, in zulke palen intcfluitc-n, als hctHemzc]ve behaagde te beramen. Zy welke in den waan zyn, dat dit verlangen op zichzelve zondig is, het zy in de begeerte of in de han- ',, weest vruchtbaar en vermenigvuldiget, en vervult de „ 'aarde. Gen. I. 28. d. V." ) Nademaal zoodanige wangevoelens konden ftaande gehouden worden door perfonen welke in hunnen tyd, als Vaders der kerke befchouwd werden, laat het ons dan, waarde Lezers ! ter waarfchuwing verftrekken , om de waarheid nergens anders naar te fpooren , dan in het dierbare woord des Heeren! Laten wy even zeer vreezen, hetzelve flechts voor een oogenblik te verlaten , als een bliac!e zou vreezen . in het midden van afgronden en fteiltens zonder een' leidsman te wandelen , of een zeevaarder, tusfchen klippen en zandbanken, zonder een' Huurman, te zeilen ! Laten wy ons herinneren aan het geen de Pfalmist zegt: PC. CXIX. 105. Uw woord is eene lamfe voor mynm voet, en een licht voor mynen padt.  en Qnhiischheid. o! handeling, befchuldigen GOD dwazelyk, alsofHy de vermeerdering en vermenigvuldiging van het menschdom, door eene handeling, die in zichzelve zondig is, had kunnen gebieden: eene ongerymdheid, die weinig verfchilt van de Godslastering! De zonde (wordt ons by het onfeilbaarfte getuigenis gezegd) is de overtredinge der wet. i Jo. III. 4. en waar ge ene wet is, (daar~) is ook geene overtredinge:, Rom.cIV. 15. wanneer dieiiialvcn deze handeling met den wille GODS overcenkomftig is, zoo is zy, gelyk alle handelingen die volgens dien gedaan worden, eene goede, maar geene kwade handeling. Zy kan eerder niet voor kwaad verklaard worden, of zy moet tegens een gebod van GODS wet gedaan zyn ; zy is anderzins even onfchuldig, als dat wy den honger met eeten, of den dorst met drinken ftillen. Deze laatstgenoemde begcertens kunnen door hun misbruik of overdaad, zondig worden, en zoo ook die waar van wy fpreken; maar zy is op zichzelve, en in haar rechtmatig gebruik even volkomen onfchuldig als de twee laatstgenoemde. Wy hebben hier vorens aangemerkt, dat een man en- wyf die perfonelyk vcreenigd zyn geworden, voort aan één vleesch zyn, en hun verboden is elkander gaan te laten. Dit is het gebod of het bevel van het huwelyk, en wel het eenigfte dat in de heilige fchrift is geopenbaard j waarom wy het ook het  f>*2 Van de Hosrery het eenigfte, dat GOD ooit heeft voorgefchrcven\ kunnen noemen. Dan, wanneer de menfehen hunne wegen verdierven op der aarde, Gen. VI. 12. zoo is dit huwelyks-voorfchrift, dat geheiligd was door de zegening GODS , Gen. I. 28. en bekrachtigd door Zyn uitclrukkelyk gebod, Gen. II. 24. gclyk alle andere Godlyke inzettingen, verdorven, verkeerd en misbruikt geworden; de menfehen zochten hunne begeertens zoo goedkoop te voldoen als het inogelyk was, te weten, zonder den last van eene wouw en familie, of zonder zig te bepalen aan de matige plichten van die te onderhouden door hunne huishoudens te voorzien en te bezorgen: zy wilden dus iicver, met de wyven gemeenfehap hebben en farccnlcven naar de wyze der redclooze dieren, om den wille der enkele begeerte, en alsdan de vrouwen , ten dienste van den naast komenden, begeven. Iets diergelyks mag, niet onwaarfchynelyk, de mcening zyn van Gen. VI. 2. waar gezegd wordt, dat zy hen, CJUM wyven namen uit alle die zy verkoren hadden. Want hoewel dit woord, in zekere verbindingen, betekent het geen wy vrouwen no:men (gelyk Deut. XXI. 15.), beduidt het echter voornamelyk het vrouwelyk gefiacht, of de vrouwlieden in het algemeen. Zulk een ommegang was eene beleediging GODS, een misbruik van Zyn  en Onku'ischheid. <5g Zyn voorfchrift, (zie l c0r. VI. 15. 16.) en verflrekkende ter vernietiging der plicht des huwelyks: niet alleen om dat dezelve het verband het welk daardoor gefchapen was, aldus onwerkzaam maakte, maar ook, om dat hy het menschdom beweegde het hirwelyk gering, en voor niet te achten. Alle de geflachtregisters moesten, langs dezenweg, verward, alle de erfrechten verduisterd, en in de verwandfehappen zeiven het onderfïe boven gekeerd worden; want wie toch zou die dingen, zoo noodzakelyk in de burgerlyke maatfehappye , in den ommegang met hoeren, tot eenige zekerheid kunnen brengen? Verwarring, en yder euvel werk, moest daar uit voortkomen ; en dierhalven verbood de alwyze Regeerder van het heel-al de hoerery en onkuischheid, onder tydlyke en eeuwige doodftraffe. 1 Tim. I. 8. 9. 10, Het Hebreeuwfche woord rtfï is in het oude Teftament, gelyk in het nieuwe nwn*, aan deze misdaad in het byzonder toegeëigend; en wy zullen 'er nooit anders gewag daarvan gemaakt vinden, dan met de grootlte afkeer van GODS zyde. Wy hebben geene wet, om de ftrafFe die GOD daarmede verknocht heeft, te bekrachtigen, of eene ligtekooy of hoer, als eene hooftmisdadige te behandelen ; maar de hoerery is desniettemin eene belediging GODS, en zal, €n nu en altoos, blyken Zy-  64 Van de Hoerery Zyner ongenade ontmoeten. Weet gy niet, zege Paulus, i Cor. VI. 9. dat de onrechtveerdige het honinhyk GOD^S niet zullen beërven ? Dwaalt^ niet: noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overfpeeiers, noch ontuchtige, noch die by mannen liggen, noch dieven, noch gierigaarts, noch dronk* aarts: geen la/ieraars, geen roovers zullen het koninkryk GODI'S beërven, De 1-ioerery is in GODS oogen zoo gehaat, dat zy niet alleen gezegd wordt de partyen te onteeren, die 'er aan fchuldig zyn, maar dat ook het land zelf daardoor onteerd wierd; Jer. III. 9. Hoe wel deze plaats misfehien voomamelyk betrekkelyk mag zyn tot den afgodendienst, dewelke de geestlyke hoerery is; zoo dient ze echter te gelyk om de boosaartige natuur der hoerery zelve aan te tooncn; want anders zoude 'er van die en van de echtbreuk (*) geen gebruik, in een' figuurlyken zin, gemaakt zyn geworden, om de afgodery daarmede aan te duiden. God gebood uitdrukkclyk, dat daar geene hoere zoude zyn onder de dochter en Jsraels, Deut. XXIII. 17. en Hy beval, dat een vrouwsperfoon welke hoereerde, zoo zy de dochter eens burgers ware', met fteenen zoude gefleenigd ivorden, dat zy ftierf, Deut. XXII. 21; maar indien zy de dochter van een priester (*) In hst zelfde vsers.  en Onkuischheid. 5 en echter beërfden de kindera, van dezen even ééns önveranderlyk gebruik van het Hebreeuwfche «]XJ, yder zaak bete enen die onze denkbeelden met het woord J. hr.uk verknocht hebben. Wy kunnen langs dezen we, de waarheid der fchrifturé nooit beftemmen of vastten • V moet veranderen met de talen Waarin zy wordt over' gezet, of met de denkbeelden , welke de verandering vat tyden of meeningen, aan zekeren woorden, in di, taJeft wogea vasthechten,  *r© Van de Hoerery eens het land Canaan, als de kinderen der huisVrouwen. Ik beken, dat ik dit onderwerp niet machtig genoeg ben, om het onderfcheid tusfehen nü'K eene huisvrouwe, en B$k*U cen ^ywj'f, in allen opzichten te bepalen; ook heb ik niet gelukkig genoeg geweest, om in eenigen fchryver zulk eene gepaste befchryving te ontmoeten, door welke wy eene bepaling (*) der ftrydvrage ftaande konden houden. Dit (*) De fchryvers der Algemeene Hifiorie (Univ. Hijlory vol. UI. p. T41.) noemen de d'm vrouwen van den eersten ring, en dt o'b'.jVa vrouwen van den tweeden rang. ,, Hoe,, wel de meeste overzettingen, (zeggen zy,) dezelaatste vertalen door de woorden, byflaapfters, hoeren en Ug'-e„ hoijen, kunnen wy echter in alle de fchriftuurplaatzen „ (omtrent 36 in getal) waar in dit woord gebezigd wordt, „ niet één zulk flecht denkbeeld begrepen vin„ den." Zy ftellen desniettemin, een dubbeld onderfcheid tusfehen de byvrouwen en de vrouwen van den eersten rang, ,, eerstelyk: dat vrouwen'van den esrsten rang met, en de bywyven zonder de gebruiklyke ceremoniën wier„ den genomen ; ten tweede, ten opzichten van haar gezag , en der eer die aan haar en aan hare kinderen wierden bewezen." Dit is zeer klaar , dat de geheiligde taal, welke de hei-* lige Geest in de fchrifture gebruikt, onderfcheidingen maakt, die tot volkomene beivyzen opklimmen, dat 'er geene gegronde rede is om de cd'üOVs 'hvyven) met heeren oifmrren te verwarren. De woorden ns>x (huisvrouwe en  en Onkuischheid. yf Dit is eene zekerheid, dat de heilige fchriftuur geen tckcn van afkeuring op de bywyvery heeft gelegd; hoe wel dezelve in zulk een ftrengen toon tegens de hoerery fpreckt: het wélk aan my, tot een blykbaar en befluitend bewys verftrekt, dat 'er zeker wezenlyk onderfcheid tusfehen die beiden moet plaats hebben. Wy vinden in de daad den eigenaar van het bywyf, haren man, en haar, zyne vrouw genoemd, Zoo zegt de text van Rieht. XIX. i: een Levitisch man nam zich Pl^K uxorem pellicem. Mont„ eene vrouw, een bywyf: en in het 3. vs. wordt hy t\'&Wtr ejus, haar gehuwde man genoemd; haar man, naar wy het vertalen. Zoo zegt mede dé Franfche overzetting van D. Martin; fon mari. De vader der jongkvrouwe wordt genoemd (vs, 4.) zyn (des Leviets) jnn fchoonvader 3 en in het 5. vs. wordt de Leviet genoemd unn zyn (der jongkvrouwe BtiVs {bywyf) werden zomwylen by ééne en dezelfde perfoon gebezigd: Zie Gen. XXV. 1. 6. (XXX. 4. met XXXV. 22.); maar van de woorden tsrrVar ,bywyf) en Ttiti (hoert) wordt nergens zulk een gebruik gemaakt. Calafto befchryft (*» bywyf) As „ ancülam unïtam „ <& addïclam viro absque fcriptura, i. e. contraïïit dotali „ v fponfalibus; d. i. eene dienstmeid, die met een' man „ (of getrouwden man) vereenigd en verloo.'d is zonde*' ,, eenig gefchrift; te weten zonder cenige overeenkom?? wegens huwelyksgift of diergelyke voorwaarden," E 4  ■jz Van de Hoerery en Onkuischheid. vrouwe vaders) fclioonzoon ; dcwyl in het Hébreeuwsch beide deze yennaagfchappirigen door het woord jnn worden uitgedrukt. Gewisfelyk , dit verfehaft ons een befluitend bewys; dat in die tyden de bywyven, in zekeren zin, echte wouwen waren; dan in welken zin, zulks zal zeer moeijelyk zyn naauwkeurig te bepalen. Het wortelwoord fnn betekent vermaagfchapfmg maken door een huwelyk. Gen. XXXIV. 9. Jof. XXHL 12. In deze laatste plaats geven het de LXX. vertalers door iinyoi^Ui CTuiliv, huwelyken /luiten; Zoo dat, hoewel wy het eigenlyk onderfcheid tusfehen de huisvrouwe en het bywyf, in yder byzonder opzicht niet kunnen vastftellca, echter «ene al te groote gelykheid onder haar beiden plaats .had, dan dat de by wyven niet, op verre na, zouden verfchild hebben van het geen wy eene onderhondene minnares noemen, van welke de man-geen zier meerder eigendom eischt, dan van een paard, dathy voor eene dagreizc gehuurd heeft, en voor welke ook geen grooter zorg of belang genomen wordt, zoo-dra eene grilligheid of luim den huurder beweegt, om hare afdanking te befluiten. Het hulpmiddel tegens dit onheil hangt af van het geen tegens de andere, hier boven gemelde, behoorde gebruikt te worden; alles moet te gelyk vallen, ©f liaan blyyeiv DER-  DERDE HOOFDDEEL, van de y komen thans eene misdaad te befchouwen, welke tegens de uitdrukkelyke wet GODS, en van den allerboosten aart is; de misdaad der gemeenfchap tusfehen de beide gefkchten, in welke het wyf de huisvrouwe, en gevolgelyk het onkreukbare en onvervreemdbare eigendom eens anderen mans is. Dit is waarlyk en eigenlyk eene echtbreuk, en wordt in het zevende gebod befchreven dooreen woord het welk in de geheelc heilige fchrift tot dit enkele denkbeeld gefchikt is. Hier van komt dat het in een figuurlyken zin gebezigd wordt om de afwending van GOD tot de vereering der afgoden, aan te duiden. GOD noemt zichzelven den man van Zyne Kerk; de Kerk wordt verbeeld onder de figuur eener bruid of vrouwe; dierhalven wordt het afvallen vanJEHOVAII tot de afgoden, in een'geestE 5 lyken  ëi Van de Echtbreuk. / + lyken zin, eene echtbreuk genoemd; Jef. LIV. 5.(*)° Uwe Maker is uw man. — Jer. III. ig. Bekeert u, gy ajkeerige kinderen, [preekt de Heere, want ik heb u getrouwd. Verders klaagt de Heere , vs. o0. JVaarlyk, (_gelyk~) eene vrouwe trouwlooslyk fcheidt van haren vriend: ahoo hebt gyheden trouwlooslyk tegen my gehandeld, gy huis Israéls, ff reek! de Heere der heirfcharen. Het is een ongeluk van onze > gelyk van alle willekeurige talen, dat zy gebrek aan bepaaldheid (f) heb- (*) De woorden vafi den grondtal, TTO fa* ^ het meervoudig gtvA , uwe mannen , uwe makers; hierop volgf Hb>RE der heirfcharen is Zyn naam. Uier moet de oplettende lezer, zoo wel als in Pred.XII. i.enopveele andere plaatfen, gewilTelyk eene meerderheid van perfonen in JEHOVAH , klaarlyk geopenbaard vinden. De verbeelding van veelen , dat dit grondartykel des waren geloofs tot de dagen des nieuwen Teftaments was gefpaard; is eene van die gevolgen der onkunde in de Hebreeuwfche fchrifturen, met dewelke wy Chriftenen ons niet fchamen te behelpen. (+) Eene groote rede hiervan is, dat de uitdrukkingen Mlker talen, met een nieuwen tyd ook een nieuwen zin -ewoon zyn te bekomen. Dit is zeer duideiyic het geval onze Europeïfche talen; by vo'orb. het Engelfche woord knave betekende eertyds, eenen knaap of jongen ,• een kind van het mannelyk gejlacht: daar na, by trappen, jonge» hnnbt of oppajjer, en eindelyk yd,r knecht of  Van de Echtbreuk. f§ hebben; zoo dat, wanneer wy van echtbreuk of everJfel fpreken, wy elk denkbeeld daar in opflui- ten, dienaar. Deze betekenisfen zyn verouderd, en het beduidt tegenwoordig ten' kleinen fchalk , een' deugdniet, ee* oneerleken kaerel. Zie Phillifs Ditt. en Johnfon. ( ,, Het „ Hoog - en Nederduitfche woord fchalk betekende inde „ aloude tyden een' knecht, het geen biykt uit den ouden ,, naam Oedfchalk, GODS knecht, marfchalk, paarde„ knecht, ilalmeester (waar van het Franfche maréchal, paarden -of hoeffmidt). Ten onzen tyde beduidt fchalk „ een loozen knaap , en is niet veel beter dan het woord ,, fchelm. Zoo ging het ook, in vroeger eeuwen, met ,', de Latynfche woorden; by voorb. het woord fur bete„ kende in den beginne een' knecht, gelyk onder anderen blykt uit Virgil. Eci. III. ,, Sjuid domini fatient, audent cum talia fures? „ Wat zullen de heeren doen, als de knechts zich ,, zoo verre verftouten ?" d. v.) Wy zouden, in woorden en fpreekwyzen, eenemeenigte van zulke veranderingen kunnen aanhalen; maar deze kunnen geen plaats hebben in de Hebreeuwfche taal des ouden Teftaments (naar dewelke de Griekfche van het nieuwe gefchikt is; d. V.) indien ze al plaats konden hebben , dan zoude GODS woord moeten ophouden GODS woord te zyn , en het woord, het ongewisfe woord dei menfdhen moeten worden. Om kort te gaan, het zoude zoo ver komen, dat daar door nieuwe wetten zouden gefchapen worden , welke daarna , door nieuwe gebruiken der woorden, al weder zouden veranderen, en dus van tyd tot tyd, nieuwe mist  j?fj Van de Echtbreuk. ten, dat door onze gewoontens, en volgens het gebruik , het zy die recht of onrecht zyn, met dit woord misdaden voortbrengen, naar mate de woorden een nieuwen zin zouden bekomen hebben. Dan de wille GODS is ons, door Zyne genade, in eene taal overgeleverd die even onveranderlyk en vastgefleld is, als deze wille zelf. Al wat dierhalven hare woorden betekenden , wanneer zy door de geheiligde Schryvers werden opgefchreven # dat beter kenen zy nog tot dezer ure toe, en zullen het voor altoos betekenen; om welke zeer beflisfende rede het onmogehk is, dat eenig woord van het oude Testament, een nieuwen zin , onder het nieuwe zouden kunnen bekomen. En daarom kan het woord , echtbreuk nooit eenigen anderen zin of betekenis toelaten, dan die het in de boeken van Mo/es en de Prophete» heeft ontvangen ; welk eene die was, zal in het vervolg blyken. Hoe zeer de willekeurige talen , ten allen tyde, aan de verandering zyn onderworpen geweest, om dat zy door modes en gewoontens beftierd worden, kunnen wy Van Hor at lus hooren. - 1 ■■■ Mortalia faöla peribunt, Nedutn fermomtm ftet honos es" gratia vivax. Multa renascentur, qusjam cecidere , cadentqut Qua nunc funt in honore vocabula ; fi volet ufus, Quem penes arbitrium efi , crjus V norma loquendi. D. i. Al wat menfehen gemaakt hebben , zal vergaan ; hoe veel te min is de eere en levendige bevalligheid der woorden geduurzaam? Veele woorden , nu niet meer gangbaar, zullen in zwang komen, en die nu gangbaar z)n, zullen flyten; indien het gebruik, waar by het gezag, recht en regel van fpreken beftaat, dat zoo believe. Vondel,  Van de Echtbreuk. -yj woord verknocht, en voor zekeren tyd, daaraan vastgehecht wordt. De Hebreeuwfche taal heeft eene bepaaldheid die aan haar eigen is; yder woord is, of een bepaald wortelwoord, of af komftig van dat bepaalde wortelwoord; en in hoe menige verfchillende, en in fchyn tegenftrydige betekenisfen het wortelwoord, in de afgeleiden uitlchiet en zich verdeelt, zal echter het oorfprongklyk denkbeeld, het geen in dat wortelwoord is opgeflotcn, in alle de afgeleide rondloopen, gelyk als hetzelfde zap, uit de wortel eens booms, door den Ham, in alle de verfcheidenc takken en bladeren, hoe veel ook, overal zal rondvloeijen. Het gebrek van zoodanig eene bepaaldheid in onze talen, is de rede waai- om wy aan de woorden der fchriftuur, zoo dikwyls betekenisfen kenen, die zy, in den grondtext befchomvd zynde, nooit kunnen toelaten; en wy bedriegen ons in weinigen zoo grovelyk, als in de betekenis welke de fchriftuur met het woord echtbreuk verbindt. De woorden des zevenden gebods zyn, p]KJfl üb; hetwelk wy zeer eigenlyk vertalen: Gy zult niet . echtbreken^ Dan , wat is de ware zin van het woord ï]tf: echtbreuk? De eenigfte zekere weg om dit te weten, is die, dat wy deszelfs eenvormige betekenis, die het in den geheelen Hebreeuwfchen Bybel heeft, befchouwen, en al wie dit doet, zal  Van de Echtbreuk. zal het nooit anders gebruikt vinden, dan om de. mteering van eene (*) ondertrouwde of gehuwde vrouwe aan te duiden; behalven, dat het mede in den bovengemelden figuurlyken zin, met betrekking tot de afgodery wordt gebezigd, waarin echter het woord, hetzelfde oorfprongklyke denkbeeld ih'ptelyk heeft behouden. In Levit. XX. 10. hebben wy eene naaukeurige. en klare uitlegging van het nadrukkelyke woord (*) De geleerde fchryvers der Ant. Univ. Hifi. me.ken U recht aan (Vol. III. p. 137.), dat „ de echtbreuk „ ftrafbaar was met den dood in beide de partyen, het zy „ dat zy beiden, ofalleenlyk de vrouwe, gehuwd waren. „ Maar, (voegen zy'erby,) wy kunnen niet ftaande hou-, den, dat de beftraffing van een' gehuwden man, die „ met een ongehuwd wyf overfpel bedreef, dezelfde „ geweest zy." Deze foloecismus of taalfout: overfpel eens gehuwden mans met een ongehuwd wyf komt voort uit de oneigenlyke volksdenkbeelden , die wy met het woord êverfpel, in onze talen verbinden, en dat wy niet letten op het enkele en eenigfte begrip dat met het Hebreeuwfche 1« , door den geheelen bybel, verknocht is. Hier mede is beftaanbaar het geen de Rechtsgeleerde , Antokius MattiTaeus ftaande houdt: ,, dat 'er geen echt„ breuk kan worden bedreven tusfehen een' gehuwden „ man en een ongehuwd wyf." Dit is eene zekere waarheid; dewyl 'er geen fpoor van zoodanig een gebruik van het woord, in den geheelen bybel te vinden is. .  Van de Echtbreuk* y§ (Naaph), zoo wel als van het gebod waarin het te vinden is. Een man die met ymands huisvrouwe zal overfpel gedaan hebben, deivyl hy met zyns naasten wyf overfpel gedaan heeft, zalzekerlyk (of volürekt) gedood worden, de over fpcelder en de overfpeelderesfe. Het geen hier genoemd wordt overfpel doen met zyns naasten wyf, wordt Ezech. XVIII. ii. genoemd, de huisvrouw zynes naasten verontreinigen; en Prov. VI. 29. tot zynes naasten huisvrouwe ingaan. Wanneer wy ons tot Deut. XXII. keeren, en de uitlegging van het zevende gebod (van het 13. tot het 29. vs. incluis) befchouwen, dewelke Mofes door den heiligen Geest beftierd werd aan het nakomende geflacht, voor hunnen intrek in Canaan, over te leveren, dan zullen wy vinden dat de wet Mofes doorgaans (*) by dit denk- (*) ,, «|XJ mcechatus efl , adulteravit, adulterium commi. „ pt. Prov. VI. 32. per metaphoram, idola coluit. Jer. HL „ 9. Differt a HJt, quod generaliter fcortari fignïficat, ut ,, liquet ex Ofea IV. 14. at hoe verbum non nifi in nuptam „ competit. Mercer in Pagn. ,, R. Soloman Jarchi notat dici tantum de nupta." «]XJ betekent echtbreuk èedryven, het geen niet ge„ fchiedt dan met getrouwde vrouwen. Zie Litt. Dift. Mccchor, echtbreken, overfpel doen (met eene gehuwde „ vrouwe). Prov. VI. 29. 32 - 34. By wyze van metapho», ra of leenfpralte: afgoden vtreerin. Jer. III. 9. Het is ver-  Van de Echtbreuk. denkbeeld, eenvormiglyk gebleven is. Zie medeLe,vit. XVIII. 20. De wet GODS is zoo flipt, ten opzichte van deze misdaad, dat zy zich zelfs uitflrekt tot de onteering eencr ondertrouwde vrouwe, dewelke in GODS oog, voor de huisvrouw des mans, met wien zy on- "n verfchiüende van rn Sanaji, hetwelk hoereren in het „ algemeen betekent, gelyk als blykt uit Hof. IV. 14. Dan dit woord betreft alleenfyk de ontucht met eene ge- huwde vrouwe. ,, Rabbi Salomon Jarchi merkt aan, dat het alleenlyk gebezigd wordt met betrekking tot eene gehuwde ,, vrouwe." Leigh's Crit. facr. Alen Ezra gelooft dat het alle verbodene gemeenfehap, ja zelfs de hoerery betekent. „ Dan ik zie, zegt H. üe „ Groot, over Exod. XX. 14. dat dit woord by de „ Hebreeuwen alleenlyk in den zin van echtbreuk wordt „ genomen, en dat het mede, zoo wel hier als overal, „ door de Griekfche, Latynfche en andere vertalers, al„ dus wordt overgezet." Zie Leigh, ib. & marg. De LXX. vertalers overzetten het doorglans met (*>nx\vttf en jn>oi£«a-(»«. Edoch, om zich niet te laten aan de goede trouwe der overzetters , aan de naauwkeurigheid der woordenboekfchryvers, noch aan het oordeel der kritifchen en verklarenden uitleggers, moeten wy ons aan het oorfprongklyke woord blyven houden; en wanneer wy dat nooit anders, dan in een' enkelen zin gebezigd vinden , zyn wy niet ge?, wettigd om hetzelve eenigen anderen te geven.  Van den Eèhtbreiik. örtdeffi*ömvd is, gerekend wordt. — 'Wanneer ccn •man gevonden zal worden ; liggende by eenes mam ■getrouwde Vrouwe, zoó zullen zy beide fterven, dc inan, die by dë vrouwe gelegen hééft,, ende de vrouwe; zoo zult gy het booZe uit Israël wech doen ! Deut. XXII. 22. Door deze laatste woorden wordt ons geleerd, dat de zonde van echtbreuk, gelyk dis van doodflag, niet enkel befchouwd moet worden als eene perfoonlyke misdaad , die voor niemand eenig gevolg had dan voor de partyen die ze bedreven ; maar als eene misdaad welke niet geftraft zynde gelyk GOD geboden had, de fchüld óp het land zelf bracht; eene fchüld die anders niet, dan door de beftraffing der misdadigers, kon worden weggenomen. Hier op volgt: (vs. 23. 24.) Wanneer eene jonge dochter zal zyn, die eene maagdis, ondertrouwd aan eenen man; ende een man haar in de fladt zal gevonden, ende by haar gelegen hebbeni Zoo zult gy ze beide uitbrengen tot de poórte derzeiver ftadt, ende zult ze met fteenen fteenigen, dat ze ft erven; de jonge dochter ter oorzake dat ze niet geroepen heeft in de ftadt (zyndè); ende den man$ ter óorzdke dat hy zyns naasten wyf vernederd heeft : zoo zult gy hei booze uit het midden van u wech doen! Zoodanig is de wet des ALLERHOOGSTEN tegens de echtbreuk of de onteering van eens mans F vrouwe»  Pran den Echtbreuk vrouwe. Deze is echter geen voorwerp van onze burgerlyke wet, als eenige openlyke misdaad hoegenaamd. De vcrongc-Iykte echte-man mag eene burgerlyke klachtc, wegens huislyke bcnadeelingcn, inbrengen; maar noch de echtbreker, noch de overfpcelrter kunnen, by eenige zetting van ons geheel wetboek, als openlyke (*) misdadigers, voor het recht (*) ,, In der. JaTe 1650. wanneer de regerende machten haar tydlyk belang, by eene in fchyn, geheel buitenge„ meene naaawgezetheid en zuiverheid der zeden geloof,, den te vinden; werden nret alleen de bloedfchande, en „ de opzetteiyke echtbreuk voor halsftraffelyke misdaden; ,, maar ook het herhaalde bedryf van een hoerhuis tehou,, den, óf het plegen van hoerery , (op eene tweede over,, tuiging,) zonderde begunftiging van deClergie. voor „ fchelmftukken verkiaard. Dan by de herfteüing (der wetten), wanneer de menfehenvan den afkeer voor de fchynheiligheid der vorige tyden, in het tegenovergefteld uitter,, fle ]der losbandigheid vervielen, werd het niet voor ,, raadzaam gehouden, eene wet van zulk eene onbefenaaf. de ftrengheid te hernieuwen. En deze misdaden zyn, ,, zedert dien tyd , aan de zwakke beteugeling des geest,. lyken gerechishofs, volgens de voorfchriften der cano,, nieke Wet, overgelaten geworden; eener wet die de misdaad der onkuischheid, ja de echtbreuk zeifin een' hoogen trap van tederheid en zachtzinnigheid heeft be,, handeld; het geen men welligt aan den echteloozen h »aaÉ van hare eerste opiïellers tê danken heeft. De ,-, tydlyke gerechtshoven nemen dierhalven geene andere „ ken-  *» Echtbreuk. $A $;echt geroepen of gefhift worden. Hoe wel of kwalyk dit gezorgd is vüor het best der maatfchaPPy en voor de eer eeher Christennatie, laat ik aanbanderen over te bepalen; voormy, ik kan alleenlyk ^ggen, dat, zoo de wet GODS (dewelke, inhet voorby gaa„ gezegd, zulk eene klare en uitdrukkende wet is, als 'er eene gedacht kan worden) by ons zoude plaats grypen, Wy bezwaarlyk van zulke dag-elykfche misdaden tegens dezelve, als wy tegenwoordig ons land zien verderven en onteeren, flecht, hooren zouden. De begaanbaarheid onzer vaste wetten, en hare overeenftemming met de wet GODS « echter zoo gefchapen, datzy eenen man die twee «gene vrouwen heeft, zonder de begunstiging van de Clergte, voor een fchelm verklaren, en ten dood verwyzen; maar hy mag zoo veele vrouwen van atv derè * kennis van de misdaad der echtbreuk, dan voor zoo ti™ %i rvh/Te reronge,yking*5E (in'zyné Morié der tevorrnfn! ^1^' ^ ♦„„a j j , . 6' 'Prekende over den toeftand der kerke voor dat tydftip) • r>P „ f ! „ der weerenen en L^'p^^ " ,de7eer Cene °Reindige *•« het biet Z „ het verted van ^ WWIBM. te hebbefl d „ fluiten dat zy een recht tnr r„ i, , hadden - m ^ ™ *ü' "ndere m«™'* » hadden, en de geringere Clergie was niet beter" enz Zie Cm. Hifi. of EngUnd, 'p. Jx. Cn2' F 2  8 i Van de Echtbreuk. dcre mannen, als hem gelegen kan komen, verleiden en tot hoeren maken: hy is vry van alle ftrafFe, behalven (gelyk gezegd is) by wyze van burgerlyke aanklacht, wegens de benadceling die hy den echtenrnah heeft toegebracht. Daar. wordt, wel is waar, gezegd, „ dat onze „ wetten het huwelyk in geen ander licht dan als „ eene burgerlyke overeenkomst befchouwen, en „ dat zy de geheiligdheid des echtenftaats aan de „ kerklyke gerechtshoven overlaten ; " dan deze „ geheiligdheid des echtenflaats'' behoorde een voorwerp der burgerlyken wetten te zyn, dewyl zy voor den ftaat, voor de rust en de welvaart dermaatfchappy van een oneindig grooter belang is, dan eene menigte andere misdaden, welke te recht, de gedoemde voorwerpen van hare uiterfle ftrengheid zyn^ Want welke zyn de kwade gevolgen der echtbreuk, zelfs in een tydehyk uitzicht ? Dezelven zyn ontelbaar ; dan $ om 'er flechts weinige Van aan te halen : zy moet eene algemeene verwarring ten opzichte der afkomst, eene verfteking der réchten erfgenamen , eene volkomene duisterheid ten opzichte dernakomelingfchap en der flamregisteren na zich fleepen en invoeren; want waar echtbreuk is, daar kan geen man zyne kinderen onderkennen, noch flechts betoonbare broeders en zusters hunne onderlinge verwandfchap tot zékerheid brengen: wegens welke, zoo wel  Van de Echtbreuk. 8^ wel als wegens veele andere wyze oorzaken (by Voorb. om de heiligheid der huwclyks - inzetting te bewaren) jhet buiten twyffel gefchied is, dat deze misdaad door den Godlyken wetgever voor halsftraffelyk is verklaard geworden. Aldus mogen wy in ootmoedigheid oordeelen dat het hier mede gelegen is ; want deze. misdaad is verknocht met die foort van wanorde, welke, uit hare eigene natuur, alle de banden zoo wel in de burgerlyke, als geestlyke maatfchappy van één dreigt te fcheuren en te vernietigen, jadeweereld, in een zedelyken zin, in een louter chaos te veranderen. Dan, waai- van komt het, dat de echtbreuk, offchoon zoodanig, door eene uitdrukkejyke GODS, wet veroordeeld , nogthans zoo menigvuldig, zoo. fchaamteloos, zoo in het openbaar wordt bedreven ? Daar van, dat de wet GODS, in alle hare verfchriklykheid, door de onze niet verfterkt of bekrachtigd, en dierhalven door ons geweeten gering geacht zynde, derzclver gewigtigheid niet wordt gade geflagen: want fchoon de uitteriyke wetten het hart der menfehen niet kunnen raken, zy kunnen echter, door de beteugeling hunner uitteriyke handelingen, hen ongemerkt opleiden, om zoodanige misdaden in een geheel ander licht te befchouwen, dan wanneer zy door geene beftraffing verzeld worden. De verkeerdheid van het menschdom is zoo groot, datwy F 3 hec.  Van de Echtbreuk, het gezegde des Predikers, in het algemeen, maar alte waar vinden. Om dat niet haastelyk het oordeel ever de booze daad gefchiedt, daarom is het harte van de kinderen der menfehen in hen vol om kwaad te doen. Pred.-VIII. u. De omlrafbaarheid is de moeder der onachtzaamheid; en deze moet noodzakelyk de overtredingen zoo wel voortbrengen als. vermenigvuldigen. De macht van onze kerklyke gerechtshoven, deze overblyüelen der pauslyken dwinglandy (*), deze (*) Tot een voorbeeld van de onderdrukking dezer geleditshoven, en van de dwinglandy die zy oeffenen al waar zy kunnen , zal het volgende geval vertrekken. Anna Jenkinfon werd aangeklaagd wegens hoerery, by eene groote vijitatie van den Aartsbisfchop van York, 1777, zy moetende in den kraam by C. D. een' ongehuwden man. Deze had haar het huwelyk beloofd , niet alleen in fcet byzonder aan haar zelve, insar ook voor den gerechts , wanneer zy zwoer dat C. D. de vader van het kind waar'. Hy echter, trouwde kort daar na met eene andere vrouwe. De rechters van het geestlyk gerechtshof procedeerden tegen het arme meisje, het welk aldus door haren man verlaten was, en zy zonden , zonder haar ooit te ontbieden , eene excommunicatie af, dewelke gelezen en in conformiteit te rug gezonden werd. Zekere andere werd cm eene gelyke rede ontboden , maar konde hare penitentie niet machtig worden ; dewy] zy eene zekere ipmnie, die mza haar afvorderde , niet betalen kon,  Van de Echtbreuk. g^- ze macht, zeg ik, is thans zeer verzwakt; waar voor ik en yder vryhcidslievende protestant, behooren dankbaar te zyn. Deze foort van imperium in imperia (of regering in de regering'), dewelke, in halsflraffelyke zaken, geen onderzoek van gezworenen toelaat , en in plaatfe der klaarblyklykheid vjvtt vocis (der levende itemme), gefchrevcne depofitie'n aanneemt, is al te onbegaanbaar met yder grondbeginfel onzer vrye confiitutie, om verdragen te kunnen worden; en ik ben 'ei- verbaast over, dat by de heivorming, het geheele aanzyn dezer hoven, niet even eens, als naderhand dat van de ftarkamcr O 6 Car. I.), vernietigd is geworden. Deze hoven (*) echter zyn die welke kennis nemen over de misdaad der echtbreuk, waarvoor zy de misdadigers, onder den naam van penitentie, in een wit hembd, op een geflotenen ftoel kunnen zetten, ten Ware hy of zy, onder den naam van commutatie (of verwisseling) (f) hunne zonde en fchande met eene foni- me (*) In de oude tyden hadden de koningklyke gerechtshoven , en in het byzonder de üadhuizen , de macht, van hoerery en echtbreuk te onderzoeken en te beftraiTen , maar by 13 Ed. I. Stat. 4. genoemd de zetting van CircumfpecTe agaüs, werden a!le deze zaken aan de kerklyl.rgerechtshoven overgeleverd. Zie 1 Eum, C62, 663. als mede 2 Burn, 144, 145, (t) Alle deze godlooze ftnittntii ■ en tmmtitauè ■ h£A F 4 . d-i.  88 Van de Echtbreuk me gelds, kunnen afkopen. Wat 'er ook de oorzaak van zy, het is zeer zeker, dat de misdaad der echtbreuk dagelyks onder ons aanwast, en men haast denken zoude , dat veele Brkfche Damen, die eertyds in zedigheid, kuischheid en, matigheid zoo vermaard waren, of geheel niet, of enkel in dien Bybel lezen, die onder de regering van Karei h by eene compagnie van boekverkoperen is uitgegeven t (waar voor de Aartsbisfchop Laud dezelve, in de ftarkamer, in een' zware boete heeft heilagen,) in denwelken het zevende gebod zonder het woord met. gedrukt is, zoo dat 'er ftaat, Gy zuh echtbreken» Maar wanneer wy by het lezen des Hebreeuw* frhcnBybels, het woord É)tfJ echtbreken, alleenlyk op del was oorfprongklyk afkomflig van de fraaije leer van indulgentie of iflaat; waar omtrent Tetzel en zyne makkers', wanneer zy van de weldadigheid der aflaten en van denoodzakelykheid, om naar dezelven te trachten, eene befchryving geven, kort voor de hervorming zich aldus uitdrukken: „ De kracht der indulgentie is zoo groot, dat ook de ».» Slleryslykfle zonden, zelf s indien ymand de moeder GO DS „ zoude verkracht hebben, door dezelve vergeven en weg„ genomen , en de misdadiger zoo wel van de ftraffe als „ van de fchüld , zoude Levryd worden. Voor een paar „ zesthalven kunt gy de ziel uw? vaders uit het vagevuur „ verlosfen,"  Van"de 'Echtbreuk. op de getrouwde vrouw, en op den man die haar onteert, bepalen , Hellen wy dus niet den man, welke eene vrouw hebbende, eene andere neemt (*) , buiten het bereik van dat gebod ? Ik antwoord : (*) Hevt wyze, heilige, eenvormige en best famenhangende plan der zedelyke regering GODS, ten opzichte van de gemeenfehap der beiden geflachten, bedoelt twee hooftzaaklyke oogmerken. Het eene is de voorkoming van alle verwarringen in de afkomst; het ander, de beveiliging van het vrouwelyk geflacht tegen al het geen daartoe eene aanleiding moet geven. Dit is de rede waarom het overgaan eener vrouwe van den eenen man tot den ander eene hoofdmisdaad gemaakt, en aan de dooditraffe onderworpen is. Aan de andere zyde kon geen man eene vrouw nemen en dan haar begeven. Dit is uitdrukkelyk verboden; dewyl het blykelyk de oorfprong der echtbreuk en der gemeenmaking is. (Matth. v. 32.) Hoewel de wet welke dit verbiedt, in a.'gemeene uitdrukkingen , en zonder eenige bepaling of uitzondering is opgefleld; zy zoude echter, in zommige gevallen, ten opzichte van de voorzorg omtrent de gemelde oogmerken, in gebreken moeten gebleven hebben , indien zy de polygamie niet had toegelaten; by voorb. wanneer de man die de vrouwneemt , al vorens gehuwd was. Wy zyn dierhalven genoodzaakt om dieper in het onderzoek dezer vrage te dringen , hetwelk ik in het volgende hoofddeel zal pogen te doen , niet op den ontleenden fteun van volksvooroordeelen , en ons zeiven voor wyzer verklarende dan' de bewoner? van meer Uitgeftrekte weereldsdeelen ; maar op de grondvest der Godiyke openbaring, en GOD voor wyzer verklarende, dan de menfehen. ' F 5  po Van de Echtbreuk. woord: Het komt ons niet toe, in deze zaak te oordeelen, ten zy volgens het voorfchrift van GODS woord: wanneer dit zoodanig een geval binnen het bereik des zevenden gebods brengt, of binnen dat van eenige verklaring van dat gebod, die in het boek dezer wet te vinden is, alsdan is zulk een man veroordeeld; maar zoo het tegendeel blykt, dan is hy vry: want waar geene wet is, daar is ook geene overtredinge. Rom. IV. 15. En de zonde wordt niet toegerekend (tAMythai, aangerekend, ten laste gelegd, in rekening gebracht,) waar geene wet is, Rom. V. 13. Onder het bock der wet verflaa ik den Pentateuchus of de vyf boeken Mofes, een wetboek hetwelk die uitflekende dienaar en propheet des ALLERHOOGSTEN, van GOD zclven ontfangen, te boek gefield en aan het volk heeft overgeleverd. Het is op dit wetboek dat de groote Apostel der Heidenen zich klaarlyk beroept, wanneer hy zegt: Vervloekt is een ygelyli die niet blyft in al het gene gefchreven is in het boek der wet, om dat te doen. Gal. III. 1 o. De voorlooper onzes Heeren, Johanves de Dooper, heeft verklaard, dat de wet door Mofes gegeven was. Joh. I. 17. By gevolg is 'er geene wet behalven die welke GOD aan Mofes overgaf, ook is 'er nooit eenige wet gegeven na dat de canon des fentateuchus, door Mofes dood,' geflc-  Van de Echtbreuk. Ql gefloten is. De onderfcheiding en het verfchil van het zedelyk goed en kwaad, was alstoen onverwfe. felyk vastgefleld , en de natuur van die beiden, moest onveranderlyk dezelfde blyven. Al wat GOD? doet, dat zal in der eeuwigheid zyn; daar is niet toe te doen, noch daar is niet af te doen, ende GOD?doet dat, op dat men vreeze voor Zyn aangezichte. Prcd. ÏH. i4. Dewyl ik, na de rypfte overweeging, ten vollen overtuigd ben, dat in eenige nukken, het afdoen van GODS wet, en in andere het bydoen tot dezelve, de hoofdoorzaken zyn van het kwaad waarover wy klagen, te weten, van het verderf des eenen gcflachts, dopr de booze begeerte, wreedheid , verradery en trouwloosheid van het ander; zoo zal ik het onderwerp hetwelk voor ons legt, destevrymoediger onderzoeken: als niet geloovende- dat de polygamie, welke door onze bloeddorffige wet. O Jac. I. c. uO voor een fchelmfruk verklaard is, daarom in GODS oog, iets meerder zondig zv, dan dat de echtbreuk, voor zyn aangezicht onfchuldig zyn zoude, om dat ons menfchelyk wetboek dezelve geene befïraffing hoegenaamd heeft opgelegd, En de verfoeijing en afkeer waarmede dit gedeelte der weercld de polygamie befchouwt, zal in GODS oog niets te beter hare onwettigheid , dan de goedkeuring en aanneming derzelver in andere.,  pa Van de Echtbreuk. dere, meer uitgefirekte deelen (*) des weereldkloots hare wettigheid kunnen bewyzen. Dit alles moet (*) De hoogmoed en de eigenliefde, den gevallenen mensch zoo natuurlyk, zyn de ware redenen waarom de volkeren van alle kichtftreeken en landen genegen zyn om zich te verbeelden dat zy op den rechten weg, en dat alle andere, die van hun verfchillen, op verkeerde wegen wandelen. De Turk veracht den Christen, om dat deze geen Polygami», de. Christen verfoeit den Turk, om dat . hy geen Monogamist is: wie nu zal over hun het vonnis firyken? Gewoonte, gebruik, vooroordeel van opvoeding, nationaal geloof, burgerlyke wetten, hebben aan, beide zyden even veel ten hunnen voordeele: deze mogen, zeggen: Non noftrum, inter vqs tantas compontre lites. 't Is buiten onze macht, zoo grooten ftryd te Hechten. Het eenigste beflisfende beroep dat gedaan kan worden , moet op de Hebreeuwfche fchrifturen gefchieden , ten zy wy durven geloven , dat de groote zedenbeftierder van liet heel- al geene meening of wil omtrent deze zaak hebbe gehad, of dat Hy Zyne kerk en Zyn volk door duizend achter één volgende jaren, ten opzichte eener zaak van zulk een oneindig belang, in de duisternisfe hebbe gelaten. Dan deze verbeelding, dat Hy onder het oude. Testament de fchikking van het huwelyk voor de tyden des nieuwen overliet, (hetwelk by ons het gemeen gevoelen is) hebbende toegelaten, dat de Joden, gedurende wo veele voorgaande eeuwen, daar omtrent inonweetendheid en dwaling leefden , deze verbeelding , zeg ik, is even ongegrond , als die, dat zy zonder eenige openbaring ge* leefd  Van de Echtbreuk moet fraan of vallen door GODS eigene openbaring» die Hy ons, omtrent Zyn' eigenen wil, in Zyne eigene wet, gedaan heeft. Te gelooven, dat Zyne wet verfchillendé kan zyn volgens de verfchillende deelen des weerelds, die Hy gemaakt heeft en door het woord Zyner macht onderhoudt; of dat Zyn eenigst en eenvormig gerechtsgebied zich niét volkomen gelyk en onveranderlyk, over alle Zyne redelyke fchepfels uitftrekt; is zoo van Hem denken, als de onwetende Syriers deden: De Heere is een God der bergen, en Hy is niet een God der laagten. i Kon. XX. 2S. De naaste dwaling by deze, is de waan dat GOD Zynen raad kunne veranderen, en in het oude Testament van het eene en in het nieuwe van een ander gevoelen kunne wezen. Zoo dit ware, dan zoude Hy thansj Zyn gevoelen weder kunnen veranderd heb- leefd hebben. Zoo gewisfclyk, als de fchriften Mofes de wet GODS behelzen, zoo gewisfelyk is 'er ook de wet des huwelyks gefchikt, tot de geringde omftandigheden toe gefchikt, en vastgefteld geworden. Onder andere redenen waarom het hiermede noodzakelyk zoo moest gelegen zyn , is ook deze zeer bellisfende , dat de wettigheid der afkomst, en der geheele Joodfche genealogie van de wettigheid des huwelyks afhangt; eene zaak, waar op onze dierbaarfte, en eeuwige belangen zyn berustende.  N Fan de EchthtuK hebben, en geen van beide die boeken een enkele lettergreep behelzen, waar op men zich verlaten kon; zoo zyn wy, na alle de bemoeijingen, die wy kunnen belleden, om ons met den Godlyken raad en wil bekend te maken, daar omtrent nog zoo volkomen vreemd, als de wilden irt America, kunnen wezen. Dan wanneer wy de onuitwischbai-e gedenktekens der Waarheid naarfporen, dan vinden wy de eigehfehap der Onveranderlyklïeid, in een uitftekende glans fchyncn; Ik ben zegt Hy , ik word met veranderd. Mal. III. 6. GOD is één — Zyn wil is één en daarom is deze, zoo min als Hy zelfs, onvatbaar voor eenige verandering , vermindering of wisfelvalligheid. —• Het geen wet (*) was in den beginne, zal wet blyven tot aan het einde toe ; ik zal dierhalven thans voortgaan met op de vrymöecligite wys te overweegen, wat deze wet, ten opzichte van onze onderwerpen ,• heeft voor- ge- (*) Dit is waarachtig zelfs van de ceremoniële wet, ten opzichte van hare meening., van hare wezenlykheid èn oogmerken. Het kan dus niet minder waar zyn van de zedelyke wet, dewelke gegrond is in de betrekking, waar in de menfehen jegens GOD en eikander, zich bevinden.  Van de Echtbreuk 05 gefchreven; ik zal het door GODS genade, met die onvertzaagdheid doen, welke de liefde der waarheid ons inboezemt, en met eene behoorlyke minachting jegens alle de bedrieglyke en onfchriftuurlyke redenkavelingen der menfehen*  VIERDE HOOFDDEEL, van de. 3? O Z,WG«& 3£JJÉ* JLk heb den Lezèr beloofd, dat de bewysredcneri van het geen ik zal bybrengen, zcüden getrokken zyn uit het woord GODS; en ik vind my, ten opzichte van het tegenwoordig onderwerp, zoo wel om myn zelfs, als om der waarheid wille , nog' meer, en wel in het byzonder verplicht, om dié belofte naar te komen; want indien ik hierin volgens een menfchelyk' gezag of aanzien wilde te werk gaan, zoude ik in zoodanig een doolhof van vcrj ichil en tcgenftrydigheid moeten dwalen, dat ik alles, behalven een' vruchteloozen rcdenftryd (*), uit het ooa; zou moeten verliezen. Dat (*) In de daad een vruchteloozen ! De groote Puf enderf zegt: ,, Of dit gebruik (de polygamie) al of niet te„ genftrydig.is met de wet der natuur, zulks is onder de geleerden nog niet ten vollen vastgefteld." Hy geeft  Van de Pofygamié. Dat de onheilen welke de polygamie van de zyde der vrouwen, onvermydelyk moeten verzeilen, niet voortkomen uit die van de zyde der mannen; zulks is zeer klaar. Wy kunnen aan dit grondbeginfel de geheele verfcliillendheid toefchryven, die ten opzichte van de beide geflachten, in de Godlyke wet is in acht genomen: tcrwyl de eene daar in met den dood geftraft, en de andere niet eens in een ftraffelyk licht vervolgens de wederzydfche bewyzen op , en „ kat het *» bcflislende oordeel aan den lezer over." (B. VI. c. r §■ i7-) Zoo dat, naar de gronden der menfchelyke wysheid, adhuc fub judke lis ,ft (f). De fchryver dezes be fchouwt dus de polygamie alleenlyk volgens den grond der Godlyke wet , begrypènde dat het onmogelyk is hare Wettigheid of onwettigheid in GODS oog, door eenige andere zaak vast te (lellen. Het is volgens deze wet, dat op den laatsten dag, alle menfehen zullen geoordeeld worden: het is dierhalven ten hoogften ongerymd, zich in zaken van geweten, op eenige andere te beroepen 'Er is geen ander grondbeginfel, of middel, om dienaangaande, den wil en de meening GODS te ontdekken, noch geene andere Godsdienstige waarheid, geen anderen regel of richtfnoer, om eenig dit ftuk betreffende voorwerp te beoordeelen of te bepalen, dan alleenlyk dat gefchrifc waar uit die wille verdaan wordt; dewyl hetzelve gehee' • lyk van Godlyke openbaring is, en deze openbaring alleenlyk in dat gefchrift is uitgedrukt. Zie Dr Owen over de Hei-' iige Schrift,- (pn thi Scriptttres,) pag. ig. (t) De zaak nog voor den richter ligt. O  pS Van de Polygamie. licht vertoond wordt. Verre van door de wet verboden of veroordeeld te worden, vinden wy dezelve door,,, GOD geoorloofd, aangenomen , ja zelfs gezegend te zyn, en in geen één geval, onder die veelen, welken in de heilige fchrift zyn opgetekend, fleehts eenigzins afgekeurd. Met het woord polygamie zoude ik verftaan willen worden te mecnen (*) het geen het woord let- terlyk uitdrukt; het hebben van, en het famenwonen met meer dan éérïc vrouwe, ten zelfden tyde. Het zy nu dat zy te gelyk wierden genomen, gelyk Joas fchynt gedaan te hebben, a Chron. XXIV. 3. of eerst eene, en dan eene andere, gelyk Jacob deed, Gen. XXIX. 28. en David, 1 Sam. XXV. 43 : deze immers was de foort van polygamie , die door GOD geoorloofd en van welke door Zyn- volk,' (*) De polygamie is, ftiptelyk fprekende, v:.n tweeërlei foorten: de eene, wanneer een wyf meer daneenenman, in het gemeen , tot haar laat; de andere , wanneer een taan tenzelfden tyde, aan meer dan eene vrouwe, door het huwelyk is verbonden. De eerstgenoemde is al te onverdraaglyk met de natuur, met de rede en met de heilige fchrift, orn eene enkele bewysreden ter haare gunste toe te laten, of zelfs de overweeging van een eogenblik te verdienen. De fchryver dan verftaat onder' het woord polygamie in deze geheele verhandeling, alleen-* lyk de laatste foort.  Van de Polygamiéi ; »v irana yivyTd:, tot dat alle dingen gedaan zyn. Hammond. En wederom: (Luc. XVI. 17.) Het is ligt er, dat de hemel en de aarde voorbjgaan, dan dat een tittel der wet vatte. Hier door worde de onveranderlykheid niet alleen op de wet, maar op hare betekenis, zin en meening, geprent: als eene eenige en dezelfde zynde langs alle de eeuwen en geflachten, en als zoodanige eene zedenregel voor de leden van GODS zichtbare kerke -op de aarde, die tot het minste jota of flipje toe, onkreukbaar zoude blyven. Dewyl echter, desniettegenflaande, deze plaats van Matth. XIX. de hoofegrond is waarop deze ongerymde helling wordt gebouwd, dat „ de polyga„ mie, hoewel geoorloofd onder de wet, ver„ boden is onder het Euangelium; of: „ fchoon „ toegedaan onder het oude Testament, verboden „ 'is onder het nieuwe," (als of 'er in het nieuwe Testament eene wet konde zyn y die met de wet des ouden flrydig ware;) zoo is het, dat eene nadere overweeging van dit onderwerp, onzer moeite niet onwaardig zal- wezen. De ftrydvraag , die de Pharizeën Matth. XIX. 3. TOorflcilen, is niet, „ of het wettig is, twee vrou-. G 4 „ wen.  104 Van de Polygamie. „ wen te gelyk te huwen, of eene by de andere te „ nemen?" maar; „ Zr het een menfche geoorlofd „ zyn wyf te verlaten om allerlei oorzake?" De vrage betreft de echtfchejding, en wel alleenlyk de echtfcheiding. Wanneer wy opmerken , wie het antwoord daar op te geven had, dan kunnen wy van deszelfs gepastheid Verzekerd zyn. Dit antwoord volgt in het 4. en volg. vaerzen. Hy antwoorde en zei de tot hun, Hebt gy niet gelezen, die van den beginne (de menfehen). gemaakt heeft, dat hy ze gemaakt heeft man ende wyf? En gezegd heeft, Daarom zal een menfche vader en moeder verlaten en zal zyrien wyve aanhangen, en die twee (d. i. de man en zyn wyf) zullen tot één vleesch zyn ? Alzao dat zy niet meer twee zyn, maar één vleesch. Het gene dan GOD? te famen gevoegd Jieeft, fcheide de menfche niet. Met zulk een treffend, gepast en beflisfendeantwoord , dat gegrond is op de aloude huwelyks-inzetting, en niet op eene of andere nieuwe beftiering, behoorden zy voldaan, en overtuigd te hebben geweest, dat de echtfcheiding onwettig is. Dan zy drongen Hem verders, en ze iden tot Hem: (vs. 7.) Waarom heeft dan Mtfes geboden, eenen fcheidIrief te geven, ende haar te verlaten ? Hy zeide tot hun, Mofes heeft, van wegen de hardigheid 'harten, u toegelaten uwe wyven te verlaten',  Van de Polygamie. 105 ten; maar van den, beginne is het aheo niet geweest ; (d. i. dat de mannen hunne vrouwen mogten begeven.) En ik zegge u, dat zoo ymand zyn wyf verlaat, anders dan om hoererye , en een andere trouwt, die doet overfpel, en hy die de verlatene trouwt; doet {ook) overfpel. Dit laatste vaers is het geen de zwarigheid heeft gemaakt; want zoo dit de polygamie (voor de eerste maal) veroordeelt, dan is het eene verwerping, of liever, herroeping der oude wet die dezelve toeliet: en dan zoude 'er vry meer dan een jota, of een tittel van de wet voorby zyn gegaan. Zoo het integendeel, dezelve als ten allen tyde voor zondig verklaart, dan zouden daardoor (gelyk hier vorens is aangemerkt) alle de geenen die ze ooit waren toegedaan, ja zommigen der grootsten Heiligen die de fchriftuur ons als voorbeelden van geloof, heiligheid en gehoorzaamheid aanpryst, gedoemd en veroordeeld worden. Deze zwarigheid kan, gelyk veele andere in de heilige fchrift, enkel opgelost worden door wel te letten op de hyzondere omitandigheden derperfonen tot welke, en op de byzondere gelegenheid waar by CHRISTUS deze woorden gefproken heeft. Want zonder deze omzichtigheid zouden wy gevaar lopen , de fchriftuur veeleer volgens het geluid, dan vdG 5 gen?  ïo6 Van de Polygamie. gens den zin te vertolken, en dus dezelve doen zeggen het geen ze nooit gemeend heeft. De Joden maakten ten tyde van hunnen twist met CHRISTUS over de echtfcheiding, eengrooter onlief van hunne menschlyke overleveringen, dan van de fchriftuur zelve, en hadden meer ontzag voor de lesfen hunner Rabbynen, dan voor de wet GODS; indiervoege dat CHRISTUS hen befchuldigt (Matth. XV. 9.) dat zy leeringen leerden, die geboden van menfehen waren: en (Mare. VIL 9. 13.) dat zy wel GODTS gebod te niete deden, op dat zy hunne inzettinge zouden onderhouden ; en dat zy GODrfS rvoordt krachteloos maakten, door hunne inzetting, die zy ingezet hadden. 'Er waren verfcheidene beruchte Rabbynen, die zy ten hoogften eerbiedigden: maar voornamelyk Schammah , Hillell en Alibah. De fchole van Schammah (*) leerde, dat „ een man niet wette„ lyk van zyne vrouwe gefcheiden kon worden, „ ten ware hy haar fchuldig had gevonden van „ eenige handeling die dadelyk eerloos, en ftrydig „ met de regelen der deugd was." Maar de fchole van Hillell (f), welke een leerling van Schammah was, (*) Zie Cruden , onder Divorce. (t) Mf.n gelooft, dat Schammah en Hillell omtrent roo jaar voor de verwoesting des tweeden tempels hebben geleefd.  Van de Polygamie. 507 was, leerde in het tegendeel, dat „ de gerthgfte t, redenen toereikende waren, om een'man temacki„ gen zynevrouw gaan te laten \ by voorbeeld, wan» „ neer zy zyne huiskost niet wel bereide, ofwan„ neer hy eene andere vrouw vond, die hem beter „ behaagde." Akiha was nog toegevender dan Hillell; want hy (relde, dat het eene toereikende oorzaak voor een' man was, om zyne vrouw gaan te laten, wanneer zy den man niet aanitond. Jofephus en Philo bewyzcn zeer voldoende, dat ten hunnen tyde, de Joden de echtfcheiding, om yder gemeene oorzaak, voor wettig hielden. Dat de Pharifeën de toelating Mofes, op eene uitgeurekte wyze hadden leeren uitleggen, zulks kan opgemaakt worden uit de vrage die zy onzen VER- LOS- 1cefd. Zommigen willen , dat zy tydgenooten van H-erodes den Grooten waren. Zie Ant. Univ. ilift. Vol.X. p.,429» 469. Van Ahibah wordt gezegd, dat hy omtrent die tyden leefde. Athan. Vïnc. Dr. Owen, over de fchriftuur, p. 227. maakt hem den wapendrager des gewaanden Mesfias Barchochah, die ten tyde van Adnanus leefde , wanneer de Joden , in de geheele weereld een' opftand maakten , om hunnen tempel en Godsdienst te herflellen. Deze oproer gefchiede omtrent het jaar 135. Uit deze verfchillende berichten fchynt te- blyken dat 'er meer dan één Akiba (of, gelyk zommigen het fchryver., Azyn\ Z\oo zal haar eerste man, die haar heeft laten gaan, haar niet mogen weder nemen, dat zy hem ter vrouwe zy, nu dat zy is verontreinigd geworden: want dat is een gr ouwel voor het aangezicht des Heeren : alzoo zult gy het land niet doen zondigen, dat u de HEERE uwe GOD? ten erve geeft. Aldus drukken de Griekfche vertalers (*) den zin dezer (*) By de hier aangehaalde getuigenisfen voör deze vertolking der Hebreeuwfchen plaatfe, kunnen wy dat van den geleerden Buxtorf voegen, welke aanmerkt, dat in de woorden Mofes, Deut. XXIV. 1-4. alleenlyk dit eenigfte verbod is begrepen, dat een man eene vrouw, die „ hy eenmaal heeft laten gaan, niet weder in zyn bed zal „ opnemen: '* cn dat de gewoonte de vrouwen te laten gaan , öp zichzcive, in deze plaats, door Mofes noch goedgekeurd , noch veroordeeld , maar in hare waarde of onwaarde wordt gelaten. Dan de aanmerking van onzen Zaligmaker , dat dit verlof hun door Mofes was gegeven van •wegen de hardigheid hunner harten, geeft ons genoegzaam te kennen, dat de Mofaïfche toegevendheid niet tot eene goedkeuring opklimt; maar alleenlyk eene bloote verdraging of oogluiking betoont, die hen ten flerkflen genomen van d« burgerlyke firaffe kon bevryden. Zie Pujfenderf,b.Vl.c. i. $. 23'  Van de Polygamie] n«. dezer vacrzen uit, aldus de Biblia vidguta pf ge* meene Latynfche overzetting, ja zelfs de Chaldeemvfehe uitbreiding of Vargüm Kan aldus vcrftaan worden. Alzoo geeft Iremeüius de woorden, en alzoo verklaart ze Vatablus; Scripfefitque ei libellum repudü & dederit ei in manum ejeceritque &c. Indien hy haar eenen fcheidbrief zal gefchreven ende in hare hand gegeven en haar hebben gaan laten enz. „ Dit is geen volmaakte zin, zegt Vatablus-; maar behoort te worden gevoegd by de volgende woorden, welke te kennen geven, dat, indien een „ man zich zoude fcheiden van zyne vrouwe, en „ indien een ander haar zoude nemen, alsdan de. * eerste echte -man haar niét weder zoude mogen ï némen,-naardien zy onteerd was geworden." Die bewystons hetzelfde dat de. Verlosser in zyne redenwisfeling met de Pharizeèn ftaande houdt, te weten, dat de geoorloofde fcheidingen, welke, zege Hy, Hof es toeliet, %STf4«,r-,niet,; gelyk de Pharizeèn het wilden hebben, svstéW™ , gebood —• ui GODS oog geen onderfcheid maakten ten opzichte van het verbond dés huwelyks. De man die zyn wyf gaan liet, om geene andere rede, dan om eene andere te huwen, het welk de gewoonte by deze lieden was, bedreef eene groote zonde, niet alleen door zyne vrouwe niet aan te Heven, gelyk GOD geboden heeft; maar ook door haar te laten gaan ^ om  H4 Van de Polygamie. om een ander wyf en haar dus de gelegenheid geven' de, om echtbreuk te bedryven met een'' anderen man. Zie Matth. v. 32. En in dezen zin, te weten, voor zoo verre hy de misdaad zyner afgefcheidene vrouwe tocftcmt, kondc hy zelf gezegd worden echtbreuk te bedryven. Dan meer hier over in het vervolg. Indien deze fcheidingen eene geheele ontbindingvan het eerste huwelyk hadden kunnen uitwerken, dan zoude het wyf niet onteerd zyn geworden door een' anderen man te huwen; maar dit de zaak niet zynde, zoo was zy in GODS oog even eens onteerd (*), wanneer zy door eene onwettige fduiding was verftoten, als wanneer zy, nonder eenige fcheiding, tot een anderen man overging. Zeer treffende zyn de woorden van Jerem. HL 1. Men zegt: Zoo een man zyne huisvrouwe verlaat, er.de zy gaat-van hem, ende wordt eens anderen mans j zal hy ook tot haar nog wederkeer en? en zoude datzelve land niet grootlyks ontheiligd worden? — Maar, waar ergens toch wordt 'er iets diergelyks,van de polygamie gezegd? Dat dezelve in zwang is (*) Het woord (Deut. XXIV. 4O hetwelk wy door onteerd vertalen , is kdd Tama. Ditzelfde wordt mede gebezigd Ezech. XVIII. 6. li. 15. voor, dcvroxwiens an* deren verkrachten.  Van de Polygamie. u* is geweest door alle eeuwen der joodfche huishouding, kan niet geloochend worden. Het is even blykeiyk dat zy het overlegde , het openbare, gehandhavende en vrywillige gebruik was van de heiligde en vooitreffelykde mannen der aarde, van Abraham, den vader der geloovigen , den vriend GODS, Jef. XLI. 8. als mede der uitblinkcndften zyner kinderen; en wel zonder de minste berisping of laking van GODS zyde, of eenig het geringde blyk van Zyn misbehagen, het zy door Mofes, of door eenigen anderen Zyner propheten. 'Er is in geen één voorbeeld , flechts een fpoor van bekommering, wroeging of berouw, wegens deze zaakj te vinden, en daar van komt het ook dat veele uitleggers de zondigheid der polygamie niet anders, dan ten koste der fchriftuur, en der rede en des gezonden verdands, weten daande te houden. Zommigen zeggen; „ De polygamie was eene „ zonde; maar GOD heeft ze de Joden toegelaten „ van wegen de hardigheid hunner harten.'''' Dat Mofes de fchciding duldede, (fr^pfa, toeliet, verdroeg,) voor zoo verre dat hy daar over, in zekere gevallen geene uitteriyke bedraffing vorderde , zulks blykt uit de onderdelde omdandigheden in Deut. XXIV. i. en volg. Maar dit gefchiede met het oogmerk, om een grooter onheil, hetwelk van het godlooze en overgegevene gedeelte H 2 van  lijs Van de Polygam'ik van het gemeen, te vrezen was, te ontwj'ken, gelyk als het mishandelen, het flaan, of zelfs het dooden van hunne gehate vrouwen. Dit kunnen wy geloovcn ten minsten gedeeltelyk de meening te zyn van onzen VERLOSSER, wanneer Hy zegt: Mofes heeft van wegen de hardigheid uwer harten u toegelaten uwe wyven te verlaten. Dit wordt van de echtfcheiding gezegd; maar niet van de polygamie (*) : gelyk duidelyk blykt uit de woorden van den text. En hier in fchynt Mofes meer als een' ftaatkündige, dan als een wetgever gehandeld te hebben; uit toelathige, niet uit bevel, gelyk Paulus deed i Cor. VII. 6. 'Er wordt niet gezegd: GOD heeft u toegelaten; maar: Mofes heeft, van wegen de hardigheid uwer harten u toegelaten uwe wyven te verlaten; maar, voegt 'er CHRISTUS by, (-*) Ds geleerde fchryvers van de Univ. Hifi. merken aan (vol. III. p. 137,) dat Mofes, onder andere dingen , genoodzaakt was, om in de polygamie, jegens de Joden „ toegevenheid te gebruiken." Maar wat kon dit Abraham en Jacob aangaan, of alle die welke voor Mofes leefden? Het is blykelyk, dat de voórnaamflen der heiligen, reeds eeuwen lang voor het aanzyn van Mofes, de polygamie waren toegedaan; het is by gevolg een even groote. misflag, dit gebruik aan eene infehikkelykheid van Mofes te wyten, als indien men den oorfprong der befnyding' aan'de wet Mofes wilde toefchryven. Vergelyk Gen. XVHV 20 «—• 14. met Joh. VII. 22.  Van de Polygamie. 117 by, van den beginne is het alzoo niet geweeft; te weten: dat de mannen hunne wyven zouden verlaten. Hier is geen het minste kenteken van de polygamie. Kunnen wy, in allen gevalle wel gelooven dat GOD in Abraham, Jacob, David, en in anderen zyner heiligen, zoodanige eene fchending zyner wetten gedoogd zoude hebben, en dat van wegen de hardigheid 'hunner harten ? — Zoo zylieden fteene harten hadden, wie dan heeft ooit eenvleesche hart. gehad? Ezcch. XI. 19. Moet niet de rede en het gezond verftand terugdeinzen van zulke eene onderHelling? Anderen hebben even ongerymd gezegd. „ dat „ GOD, het Opperwezen zynde, een recht heeft ie„ mand vry te fpreken van Zyne eigene wetten, en „ dat, Hy dit gedaan hebbende (*), de polygamie „ geene zonde was geweest." Wy (*) De naauwkeurige Neldius geeft hier over, van zyn en andere volken, vooreerst lange bewyzen, voor en tegen, op, welke allen kunnen worden naargezien Heb. Pan. Annot. 227. en befluit dan alzoo: ,, Sanblos veteres „ polygamos nm feccajfe coram Deo , quia habuemnt difpen. „ faiionem fpecialem w extraord'manam. Die oude heiü,» gen, welke polygamiften waren , zondigden niet voor „ GODE; dewyl zy een byzonder en buitengemeen ont„ flag van GOD hadden." Maar 1. waar. is zulk een H 3 ont-  lift Van de Polygamie. Wy vinden byzondere voorbeelden van een Godlyk ontflag , ten opzichte der ftrafheid zyner wetten, in zekere voorvallen, en wegens byzondere oogmerken; als in Davids eeten der toonbrooden, het welk voor niemand dan voor de priesters, wet-.. ontflag opgetekend? z. De bloote onderftelling van zulk een ontflag is zoo ongerymd als ontheiligend, en beter paflende aan het charakter eens Paus van Rome, dan aan dat des HEILIGEN GODS. 3. Het begrip van een byzonder en buitengemeen ontflag voor zommigen , terwyl de anderen onder de fchüld der zonde wierden gelaten , fchynt ontleend te zyn van de uitfpraak van Solo, een' der leeraaren op het beruchte concilie van Trente, dewelke zegt: De aartsvaders hadden veele vrouwen, ,, door ontflag, en de anderen, die niet ontflagen wa>, ren, leefden in eene gedurige zonde," Hifi. of Council of Trent, Engelfche vertaling door N. Srent, p. 671. Dit firydt regelrecht tegens de algemeenheid der wet van Deut. XXI. 15. dewelke in zoo algemeene uitdrukkingen is befchreven, als het mogelyk is, en zeer blykelykonderftelt, dat een man wel mogt twee vrouwen hebben. De Levirattis, of de wet van Deut. XXV. 5. 6. dewelke Ncldius een ontflag noemt, om de vrouw eens broeders te huwen, tegenovergefleld aan Lev. XVIII. 16. wordt zeer oneigenlyk alzoo genoemd, zynde dit een uitdrukkeiyke wet, tot een byzonder oogmerk gefield , en beneffens de rede, daar ter plaatfe befchreven. Het is met de polygamie zoo niet gelegen; want daar is noch eene wet die dezelve verboden heeft, noch eene die een ge^. deeltelyk verlof daar omtrent heeft vastgeftejd.  Van de Polygamie. 119 wettig was; als mede in zommige andere gevallen, die wy zouden kunnen aanhalen. Maar, waar toch vinden wy eene geheele uitftelling, voor achter één volgende eeuwen, van één der geboden der zedelykc wet? Indien het eene even groote zonde voor een' man was, twee vrouwen, als voor eene vrouw, twee mannen te hebben, waar toe dan zoude de wet van 's mans, en niet van der vrouwe zyde zyn uitgefteld geworden ? Waarom zoude , op eene onveranderlyke wys, van de eene zyde, eene itraife zyn opgelegd, en niet van de andere, indien het eene even eens als het ander, tegens de wet zelve was ? Zoude dan GOD? het recht verheren? en zoude de ALMACHTIGE de gerechtigheid verheren ? Job VIII. 3. GOD is geen aannemer des perfoons. Hand. X. 34. GOD neemt den per joon des menfehen niet aan, (te weten, met eene onbehoorlyke en partydige begunstiging.) Gal. II. 6. Zoo veele als 'er zonder wet gezondigd hebben, zul* len ook zonder wet verloren gaan. Rom. II. 11. 12. Het is mede niet begrypelyk, dat de rechtvaardige RICHTER van allen zelf zoude afwyken van.de. regel die Hy heeft nedergelegd voor Zyne ftcdehouders de richters der aarde: (Deut. L 17.) Gy zult het aangezicht in het gericht niet kennen ! 'Er is dierhalven geene andere verklaring, gevoegelyk, te geven, dan het geen opgemaakt kan H 4 wör-  i-o Van de Polygamie, worden uit het eenvormige en onveranderende gebruik van het woord , echtbreuk, in het zevende gebod, als beffckkelyk tot de vrouwe; dat is te zeggen, als verbiedende de polygamie van hare zyde; maar niet aan den echte-man, als dezelve van zyne zyde verbiedende. Anderen zouden gaarne de wyze, heilige, groo? te en goede mannen, die polygamisten waren, geheellyk onwetende in de wet GODS en dcrzelve ware meening willen maken, met te zeggen: „GOD „ heeft de tyden der onwetenheid overgezien:'? terwyl zy dezen text, (Hand. XVII. 30.) welke van de blinde Heidenen fpreekt, die zonder de ge* fchrevene. wet GODS waren, verdraaijen en op de Joden betreklyk maken , aan welke de woorden GODS waren toebetrouwd. Rom. III. 1. 2. Dan zonder hier op te blyven ftaan, was Abraham., die propheet, Gen. XX. 7. denwelken GOD, wegens den gemeenzamen omgang, dien Hy met hem had, Zynen vriend (*) noemt; (Jef.XLI. 8.) ? ' s;' ■ ■■ "_ '■ - : 1 ,.Hfü; v was (*) GOD zeide: (Gen. XVIII. 17, ift.) Zal ik voor Abraham verbergen wat ik doe ? Want ik hebbe hem gekend, oj) dat hy zynen kinderen en zynen huize na hem zoude beveelen, ende zy den weg des HEEREN houden , om te doe* gerechtigheid.,-ende gericht. Hoe nu Abraham aan anderen ];onde !eeren den weg des HEEREN houden, en echter ïelf daar omtrent onwetende zyn , kin niet gemaldyk be- grea;.  Van de Polygamie, was Jacob, welke met GOD fprak van aangezicht tot aangezicht, (Gen. XXXII. 30.) onwetende? Konde Mofes, de gewyde befchryver en uitlegger der wet, onwetende zyn? zoo onwetende, dat hy dcrzelve ware meening niet wist ? Konde David onwetende zyn? zoo ja: hoe weinig baatte het hem, dat zy zyne betrachtinge was den gantfchen dag! Pf. CXIX. 97. Behooren wy een' Salomnn voor onwetend aan te zien, tot wien GOD zeide: Zie, ik hebbe gedaan naar uwe woorden', zie, ik hebbe u een wys en verftandig hart gegeven, dat uwes ger ïyk voor u niet geveest is, en uwes gelyk na u nie\ opftaan zal ? 1 Kon. III. 11, Zie 1 Kon. IV. 20, enz. Vergelyk Matth. XII. 42. Luc. XI. 31. Zoodanige eene oplosfing der mydvrage zal vry eerder de blindheid van zulke uitleggeren bewyzen, dan hunne Hellingen eene onwetenheid in de heiligde en wyste mannen, die onder het licht des ouden Testaments, ooit geleefd hebben, waar in GODS wet alleen te vinden is, en op het gezag van het Welke h?t geheelc nieuwe Testament alleenlyk (*) kan grepen worden. Indien de blinde den blinden leidt, zoo zullen zy beide in d>. gracht vallen. Matth. XV. 14. (*) Ignatim laat, in zyne Ep/I. ,ad philadeljih. c- 8. eenen Jood zeggen ; {*' *» **« «W'f's 'u:;u, »» T» IVjtyythfe iu Tïiiiiia , nifi invenero in anii\uis {vuticiniis) , H ? Eu**-  Ï2Ü Van de Polygamie. kan berusten. Het was aan de Koningen van Israël uitdrukkelyk bevolen, voor zich een dubbeld, of affchrift van de wet, met hunne eigene hand te fchryven, en dit behoorde b,y hun te zyn, en zy daar in te lezen alle de dagen huns levens; enz. Deut.XVII. 18. en volg. De priesters en Leviten konden niet onwetende zyn; want hunne lippen zouden de wetenfchap bewaren , en men zoude uit hunnen mond de wet zoeken. Mal. II. 7. Wat het volk betreft, zy hoorden niet alleen geduriglyk de wet; maar hun was bevolen, die zelfs op de posten hunner huizen, en aan hunne poorten te fchryven. Deut. VI. 9. Dierhalven konde hunne polygamie, waar ze ook in gegrond zy, uit de onwetenheid niet voortkomen. Zy konden niet onwetende 23-11 van het zevende gebod: en fchoon men wilde vermoeden, dat veelen van hun, gelyk hunne afkomeïingen in lateretyden, dcszelfs geestlyken zin uit het oog verloren, zoo kon- Euangelio non credo , het welk ik van harte toeflem , dus zynde uitgebreid: ,, Het geen ik niet vind in Mofes ende ,, propheten, zal ik in het Euangelium niet gelooven." Dan 'er is geen gevaar hier by, en het is niets gewaagd, Zich aan zulke eene toetfing te onderwerpen; want het nieuwe Testament zegt gewisfelyk niets buiten het gene de propheetin en Mofes ge/proken hebben dat gefchieden zoude. Hand. XXVI. 22. Zie Kom. XV. 4. Luc. XXIV. 44. 45.  Van de Polygamie. 123 konden zy echter bezwaarlyk onkundig zyn in de meening vandeszelfs uitterlyken letter, voornamelyk daar zy het eenvormig en onveranderlyk gebruik des woords 5)XJ, echtbreken, door het geheel hunner fchrifturen moesten opmerken. Indien derhalven, de polygamisten tegens het zevende gebod hebben gezondigd, zoo hebben zy 'er met opene oogen tegen gezondigd; en al wie gelooven kan, dat zoodanige mannen, als wy gemeld hebben, dit doen konden zonder eenigen kommer van te voren, of leedwezen daar na, of zonder het geringde teken van berouw, die moet meer gelooven, dan ik van wegen hun en duizenden van GODS heiligen (welke fchoon niet als polygamisten befchreven, het buiten twyffel geweest zyn) zoude kunnen wenfehen te argwanen, of meer dan in het minste overeenkomende is met de berichten, die wy, omtrent hun, in de heilige fchriftuuren hebben. Laat ik alleenlyk, over de dwaling van de polygamie der heiligen des ouden Testaments aan hunne onwetenheid toe te fchrytfen, nog dit aanmerken: dat wy dezelve toertaande, den Hoogenpriester Jo~ jada van onwetenheid moeten befchuldigen, dewelke geboekt ftaat (2 Kon. XII. en 2 Chron. XXIV.) als een der wysten, besten en grootsten inborsten, die ooit geleefd hebben, gelyk mede als een der voorbecldelykften bevorderaars van GODS eer, en een  %&4. Van de Polygamie. een hoofdwerktuig van de hervorming in Juda, onder de regering des Konings Joas (*). Zoo wy dit wagen, dan blyft de befchuldiging van onwetenheid hier niet ftilftaan: zy moet dan mede op den GEEST GODS zeiven vallen. Want Hy zegt: dat Joas dede dat recht Was in de oogen des Heeren, alle de dagen van den priester-Jojada, aChron. XXIV. 2. of, (gelyk 'er ftaat 2 Kon. XII. 2.) alle zyne dagen, in dewelke de friester Jojada hem onderwees; en echter wordt ons gezegd, vs. 3. dat Jojada twee wyven voor hem (den Koning) nam, ende hy zoonen en dochters gewan. Aan wieri Zal nu de uitlegger de onwetenheid ten laste leggen? Aan Jojada, den Hoogenpriester, om zynenvoesterling, den Koning Joas geleerd te hebben een polygamist te mogen wezen en twee wouwen te hebben doen nemen? of aan Joas, die ze aannam, en met haar famenwoonde? of aan den HEILIGEN GEEST, welke getuigenis geeft van de gerechtigheid in het gedrag des Konings Joas, gedurende alle zyne dagen, in dewelke de priester Jojada hem onderwees ? De geleerde Bisfchop Patrick (over a Chron XXIV. 3.) zegt, dat „ Jojada deze twee wyven niet (*) Welke elders ook $, priester was; want hy wordt overal Jojada de „ friester, en hechts éénemaal (vs. 6.) het Hooft „ genoemd." Maar dit is geen het minste bewys, dat hy niet Hoogepricster zoude geweest zyn; want Abjathar, welke Hoogepriester was, wordt in het oude Testament nooit anders, dan de priester genoemd; zoo ook zyn vader, Athimeleeh, gelyk de Bisfchop zelf aanmerkt, over 1 Sam. XXI. 1; en zoo worden mede de Hoogepriesters Eli, 1 Sam. II. 11. en/Zadok, 1 Kon. IV. 4, ja de eerste Hoogepriester Aaron zelf, Pf. XCIX. 6. Hechts depriesters genoemd. De tytel van de opper (ie, of het hoofd, welke aan Jojada wordt gegeven , (vs. 6.) betekent buiten twyffel meer dan „ den opperden „ van een' der priester-ordens." Want daar hy blykclyk het bewind en de beftiering had over al het geen tot den Tempel behoorde (*), en daar hy den Koning Joas (vergel. 1 Kon. I. 45.) heeft gezalfd, om niet te lprcken van andere diergelyke dingen ,■ die (*) Zoo wel als de geheele beftiering en het gezag over alle de priesters en Levitsn. Zie 2 Chron. XXIII. 4-8.  Van de Polygamie. 127 die van hem verhaald worden, zoo kon hy onmogelyk iets minders, dan Hoogepriester hebben geweest ; en daar om wordt hier, door WH*] hoofd, of opper ft e, niets anders dan dit zelfde gemeend, zoo wel als het 2 Kon. XXV. 18. te kennen geeft, dat Sera]ah (*) Hoogepriester was. Wegens alle welke redenen het klaar fchynt te zyn, dm Jojada (welke van te voren Jofabath, de zuster des Konings Ahaziah, had gehuwd, 2 Chron. XXII. 11.) deze twee wyven niet voor zichzelven, maar voor den Koning Joas heeft genomen. Deze dingen zyn al te klaar dan dat ze de gemoederen van veelen niet overtuigen zouden; waarom anderen met den geleerden fchryver des Hifrorifchen Boekzaals (Htftorical Library) gezegd hebben: „ De „ polygamie is in de wet Mofes, fchoon niet uit„ dmkkelyk geoorloofd, echter ftilzwygende opge„ floten." Dit is verder gegaan, dan de bovengemelde Hellingen; maar komt nog niet tot de zaak zelve. Want indien de polygamie door het zevende gebod, of door eenige andere wet, verboden waar'. dan (*) Dat Serajab, in de rechte fyn, van Eleazar, den zoon Aarons, afkomfiig was, blykt uit 1 Chron. VI. 4 -14. en by gevolg ook, dat hy zyne voorzaten in het Hoogeprierterfchap heeft opgevolgd. Als een zulke is hy daar ter plaatfe ingefchreven.  Fdtf Tdygamle\ dan zoude het even fhydig met de fchriftuur zyri; te zeggen: dat zy 'er ftilzwygende in opgefloten is , als, dat zy 'er uitdrukkelyk is geoorloofd. Dit laatfte is de waarheid ; de polygamie is mtdrukkelyk, en wel door GOD zeiven, geoorloofd: eert eenvouwdig bewys hier van is dit: dat zy noch in het zevende gebod, noch door eenige andere wet verboden werd, ten zy wy willen gelooven dat dé alwyze GOD zoo oneenig met zichzelven zoude zyn, dat Hy dezelfde zaak, onder dezelfden omftanj digheden, teffens verbieden en gedoogen zoude. Zommigen hebben uitgedacht, dat „ de polyga,-, mie werd geoorloofd, op dat de weereld des ta „ vaardiger bevolkt zoude worden." Gefield eens ^ dat de polygamie een middel waar', om de bevolking TOort te zetten (*) , (het welk, in het voorby gaan (*) Bit gemeene begrip, of liever, deze gemeene dwaling, is aangenomen door St. Augustinus, de Civ. Dei, Lib. XVI. c. 38. Waar hy de aloude polygamie voor wettig verklaart: ,,' qileniam multiplicand* poftiHtatis caufapiu- res uxores nulla lex prohibebat; dewyl 'er nog geene „ wet was, die een' man verbood meerdere vrouwen te „ hebben , ten einde om de nakomelingfchap te verrfiee,, nigvuldigen." Dan , laten wy eens tien mannén , en tien vrouwen onderfiellen: kan men zich te binnen laten komen, dat deze tien vrouwen , ydere alleen , met eenen man gehuwd zynde, waarfchynelyk niet even veele kin-! deren  Van de 'Pöïygalme. f^| gaan gezegd, voor grooten twyffel ópen ftaat,) van welk nut echter was die onder de Joden, daar dezelven, reeds voor hunnen intrek iri Canaart, ah 'He [tenen des hemels in menigte waren : Deut. I„ ïö. en dat de polygamie nogthans, ook na hunnen intrek in het land van belofte, niet heeft opgehouden? Aan- deren zouden bekomen, als indien zy allen met één' dezer mannen gehuwd waren ? Po'rter zegt, in zyne Obfervations in the Turks, p. 292. dat het getal der kinderen in de Turkiche familië'n zoo groot niet is, als. wel het denkbeeld der polygamie zou doen vermoeden ; dat zy, over het geheel genomen, zoo veele kinderen niet hebben, als in de gemeene familién der Christenen en Joden worden aangetroffen ; het welk hy zelfs als een bewys tegens de polygamie gebruikt. Van de andere zyde hebben veele de toelating der polygamie verdedigd „ als een fpoediger middel „ om de weereld te bevolken; dewyl het blykt, zoo zy ,, zeggen , dat in de polygamijche landen grooter overvloed »» van volk is, dan in de monegamijchen." Dan ik oordeel dat de ware ftaat der zake, over het gehéél genorhen, deze is i al waar de mééste gehuwde wyven zyn , daar zal ook de vermeerdering des volks de grootste wezen. De polygamie moet by gevolg, als ftrekkende tot de vermeer-' dering van het getal der gehuwde wyven , gewisfelyk tot de bevolking (trékken. Maar alsdan moeten wy ondernellen , dat de vrouwen , die onder polygamtfche voorwaarden! gehuwd zyn, anders geheel niet zouden zyn gehuwd geworden ; want in een ander opzicht kan de polygamie niet, Inaar in dit moet zy noodwendig de bevolking vermeerde ren. I  130 Van de Polygamie. Aangaande alle de gemecne bewyzen tegens de polygamie, welken de wysheid der weereld heeft uitgevonden , en als zoo veele bcfluiten van de zyde der waarheid heeft geloofd, dezelven bevechten even zeer de wysheid en heiligheid GODS, die de polygamie toeftaat, als hen welken ze ftaande houden: wierhalven , daar Hy gerechtvaardigd wordt in zyne woorden , en overwint wanneer Hy wordt geoordeeld, Rom. III. 4. het beste antwoord dat tot hiertoe kan worden gegeven, zyn zal het geen opgefloten is in de geduchte vrage des Apostels, Rom. IX. 20. „ Maar doch, 0 menfche! wie zyt gy, die tegen „ GODT'antwoordt?" Hoewel deze plaats, onmiddelyk, op een ander onderwerp betrekkelyk is, zoo is zy nogthans toepasfelyk op alle de ydele redenkavelingen der menfehen, tegens de huishouding der Voorzienigheid, het zy in de naruurlyke of zedelyke weereld. Wanneer zulke redenkavelingen naauwkeurig gezift en in haar' waarc licht gefield worden, zullen zy zich als niets meer noch minder voordoen , dan de rechtsgedingen des meüschlykcn hoogmoeds, ten behoeve der menfehelyke onwetenheid. Onze vooroordccien, cn onze gevoelens zyn elkander genegen , en zullen, by een onderzoek, gemeenlyk zoo wel naar elkander gelykende, als een beeld naar de vorm, waar in het gegoten is, worden bevonden.' Hoe-  Fan de Polygamie. ifö Hoewel het, in deze verhandeling j buiten myn voornemen is, derzeiver onderwerpen naar ccnigen anderen grond te bcfcliouwen, dan op weiken zy in de heilige fchrifturen zich voordoen; zal ik echter voor een' oogenblik van myn doelwit afgaan, om kennis te nemen van een gemeen bewys tegens de polygamie, hetwelk in de gemoederen van zommige geleerde en geachte mannen van zoodanig een gewicht is geweest, dat het by hun alles opweegt, wat 'er ooit ten haren voordeele kan gezegd worden. Het bewys is het volgende: „ De natuur „ fielt het getal der kinderen van beide geflachten „ ten naasten by in het evenwicht, terwyl zy Hechts „ een klein overfchot, aan het manlyke verleent; „ hier uit volgt: dat zy Hechts één wyf, voor n éénen man heeft beftemd; zoo dra als een ge„ deelte meerdere wouwen heeft, dan moet een an„ der gedeelte geheel zonder vrouw (*) wezen." Aan (*) Dit zoude 'er van moeten komen , zelfs op den voet der monogamifeben gronden; want indien 'er, volgens deze opteliers, meer mannen dan wyven zyn, dan tó heC niet mogelyk dat elk man eene vrouw kan hebben; zommigen moetén 'er zonder wezen. Dan het afgaan van de oorfprongklyke evenredigheid van éénen man en ééne vrouwe, het zy het langs den eenen of den anderen weg' gefchiede , vernietigt alie de bewyzen, die daar uit, tegens de polygamie kunnen getrokken worden; want het I 2 'tal-  t$'z Van de Polygamie. Aan deze bewysreden, hoe fchynbaar op' het oog ontbreekt een der wezenlykite vereischtens: de hi- ftori- talryker geflacht, welk van beiden het ook zyn moge, zynde door de beftiering des SCHEPPENS ze ven van de evenredigheid afgegaan, zoo is dit geen voorwerp voor die van Zyne fchepfelen. De Mayór Grant merkt aan i dat ,, een klein overfchot van de zyde der mannen is op „ te maken uit de buitengemeene vernieling derzelven in den oorlogen ter zee:" waar by anderen als niet-.minder aanrnerkenswaardig, nog gevoegd hebben , ,, de moeije,, lyke en gevaarlyke foorten van beroep, tot dewelken' ,, alleen de mannerr verbonden zyn." Wat den oorlog betreft, 'er ftaat gefchreven : Van waar komen krygen e» vechteryen onder u ? Kernen ze niet uit uwe wellusten die 'm uwe leden flrydt voeren? Gy begeert, ende hebt niet, gy henydet ende yvert {naar weereldfche dingen) , en kunt ze niet verkrygen: gy vecht en voert kryg ; doch gy hebt niet; »m dat gy niet [liever) biddet. Jac- IV. i. 2. Ja zelfs de Heidenfche wysgeer Plato zegt: (in zynen Ph&don , f. 10. Edit. Cantabr. 1673. p. 88.) — x*i y*p «-oAj^ous »«» — Laat een. Heiden het antwoordgeven. Nequicquam Deus abfcidh Prudens oceano dijjbciabïli Terras, ft tarnen impia Non tangenda raies transftliunt rada. jludax omnïa perpeti Gens humana ruit pervetïtum nefas! Hor. Gd III. L. I. „ De voorzichtige GOD fcheide te vergeefsch de aarde „ door de ongezellige zee, indien evenwel roekelooze ,, kielen over de gevaarlyke zanden heenen vtooten. Het ,, vermetele menfchelyk geflacht, alles durvende beffaan, „ Haat gedurig den onweg in, hoe zeer die ook door „ GOD belemmerd en verboden is." god heeft den menfche recht gemaakt. maar zy hebben veele vonden gezocht, zegt Salomon. Pred. VII. 29. En zulk een wangevoelen , dat de uitdeelingen der ALWYZEN VOORZIENIGHEID zich naar deze te voegen of te fchikken hebben , zoude voorzeker al te ongerymd wezen, om een bewys daar voor aan te hooren. I S Aan-,  13+ Fan de Polygamie. van Dr. Forsters IVaarnemingen gedurende eene 3, reize rondom de weereld 1 uitgegeven in 1778, De- Aangaande ,, de zware beroepen waar van vee'e met gevaar verknocht zyn, en die gemeenlyk de mannen te 3, beurte vallen:" Iaat 'er alle de noodige by één gezocht, en alsdan aan deze de veele ongemakken waar aan alleen de wyven zyn onderworpen, tegen over gefield worden : laat men het gevaar van het kinderen baren duarby voegen , en dan zal deze laatste onderftelde rede , waar om meer mannen, dan wyven geboren worden, zich even ongegrond voordoen, als de twee eerstgemelde. Ik zoude oordeelen, dat 'er geene meeningen ter weereld zyn, hoe valsch en ongeiymd , tot welker bewys geene redenen waren gegeven. En 'er is niet aan te twyffelen, dat een Ptolemaïst met even veele redenen zoude betcogen, dat de zon om de aarde, als een Cofcrnicaan, dat de aarde om de zon draait. Men verhaalt, dat eens aan eene zeer geleerde Maatfchappy de navolgende vraag is voorgel!eld: Neem een ,, vat water, een ton zwaar, doet daar in een falm dertig pond zwaar: waarom zal het vat niet zwaarder weegen, ,, dan voor dat 'er de visch was in gedaan ? " De zaak voor waar aangenomen zynde, werden daarvan veele utrjlandige redenen ten berde gebracht , dan geene eene werd z.cq ver/landig en adtquaat gevonden , als: Corpora non gravant in loco fuo; weshalven de visch in zyne plaats, of eigen element zynde, zyne kracht, om het gewicht van h-et vat water te vergrooten, moest verloren hebben. Ten laatsten werd 'er vcorgeflagen het vat zoo wel met, sis zonder den visqh, te weegen; wanneet, in fpyt van al  Van de Polygamie. 135 Deze volgeestige fchryver, die een geheel ftrenge monogamïst fchynt te zyn, zegt zeer oprechtlyk : (wanneer hy verhaald heeft, dat de Eilanden in de Zuidzee aan de monogamie zyn toegedaan.) — „ Hier echter vind ik my genoodzaakt te beken„ nen: dat ik door de groote en algemeene bewys„ reden voor de monogamie, het gelyke getal der „ mannen en v.yvcn, tot nog toe niet over„ tuigdben; dewyl het, myns oordeels, niet klaar,, lyk bewezen is, dat deze juiste gelykheid in alle „ landen en luchtflreeken ftand houdt. Ik ben, ,, in het tegendeel, van dit gevoelen : dat de ge„ fteldheid van voedfel en luchtftrcek, en de heer-. „ fchende gewoonte van veele wyven te huwen, „ door de langheid van tyd , eene aanmerkelyke „ ongclykheid in het getal der mannen en wyven „ heeft voortgebracht; zoo dat'er nu, tegen éénen „ man, verfcheidene wyven geboren worden. Deze „ aanmerking wordt door de daad zelve bewaarheid; „ want alle de reizigers bekennen eeniiemmig dat „ by de Africaanfche volkeren de polygamie ge„ bruiklyk is: en niemand heeft onder deze natiën „ ooit mannen zonder vrouw, zy hebben 'er yde„ ren man met eene of meerdere vrouwen vereenigd w ge- sl hun reJenkavtlen, de zaak eindigde, gelyk de lezer begrypen kan. 1.4  13Ó- Van de Polygamie. „ gevonden," — Hier beroept hy zich op Bosman, (Befchryving der Kust van Gulneaf) „dewelke, „ mede" als de Doftor zegt „ uitdrukkelyk ver„ klaart: dat 'er het getal der wyven het getal der „ mannen niet weinig te boyen gaat." — „ Wanv neer eene polygamlfche natie in de naburigheid van monogamifche leeft, dan is 'er altyd eene „ waarfchynlykheid, dat de wyven, die voor zoo, 3, veele polygamisten noodig zyn, van de naburige ,5 volkeren, door diefftal, geweld of door den om„ megang, verkreegen worden; maar in Africa zyn „ alle de volkeren jolygamlsch ; yder man is 'er „ gehuwd, en heeft meer dan ééne vrouw. Hykande„ ze vrouwen niet.bekomen van de naburige geflach„ ten, naardien by deze dezelfde gewoonte heerscht: „ het is dierhalven, naar myn oordeel, eene klare „ en vast bewezene zaak, dat de wyven, die by „ deze vólkeren, geboren worden, talryker, dan „ hunne mannen., zyn." „ Hoewel de Colpnisten. van de Kaap de Goede „ Hoop. monogamlsch zyn, heb ik echter bemerkt, „ dat 'er in de onderfcheidene familiën , zoo wel in „ de flad, als op het land, het getal der wyven „ het fterkfte is.". (*) Men heeft in Zwee- den . (*) T)f. Heer Keffer heeft, by. het optellen van het volk van Mei at, in het Kcningryk Japan , het vrouwe- ' 'lyk  Van de Polygamie. i^y. den (*) aangemerkt, dat 'er gedurende bet later gedeelte van d^ze eeuw meer knaapjes dan meisjes geboren zyn: — 'er wordt verhaald, dat in het Koningryk Bantam zelfs tien meisjes tegen één knaapje geboren worden; ,, en hy beroept zich op" Lord ,, Halmes1's Hifi. of Man , (Geichiedenisfen des ,j Menfehen,) Vol. I. p. 176." Montesquleu^xklaart in zynen Geest der Wetten, (Eng. vertaling, 4. druk, oclavo) Vol. I. p. 374: „ Ik beken, dat „indien de hiiïoric ons de waarheid zegt, dat 'er in „Bantam tienvrouwen zyn tegen één man, deze om- „ ftan- lyk geflacht aan het mannelyke in de volgende proportie, te boven gaande gevonden: Wyven 223,573 Mannen 182,072: dus 41,501 meer wyven dan mannen. Geest der Wetten , i deel, p. 373. (*) In hoe verre deze opmerking, in dit koningryk, fond kan houden , is my onbewust; — maar zynde onlangs toevalliger wyze op een bezoek geweest by den Vicaris van een boerendorp, had ik de nieuwsgierigheid, het geboorte-register van de gemeente naar te zien ; ik nam tien jaren van het later gedeelte der voorledene eeuw , namelyk van 1610 rot 1679 incluis, en het bleek , dat in dien tydloop 19 meer knaapjes, dan meisjes geboren Waren. In den tydloop van 1770 tot 1779 incluis, waren 'er 27 meer meisjes, dan knaapjes geboren. 15  13$ Van de Polygamie. „ Handigheid byzonder gunstig voor de polygamie „ moet wezen." Indien wy nu niet vinden kunnen, dat GOD aan Mofes tot de beftiering der handelingen Zyner redelyken fchepfelen, even veele verfchillende wetten hebbe overgeleverd, als 'er verfchillende 'deelen van den weereldkloot zyn, die door hen bewoond wordt, zoo dat 'er eene byzondere wet zy voor de bewoners van Ajia en Africa , en eene andere voor die van Europa: indien dit, zeg ik, nergens te vinden is, dan fchynt my'uit al het bovengemelde , te blyken , dat deze foort van bewysredens, die van de uitteriyke gefteldheid der dingen, in de verfchillende deelen der weereld, genomen zyn, van beide zyden der ftrydvrage anders niets bewyst, dan dat de menfchelyke onwetenheid al te groot is, om over de handelingen en de beftiering van dien ONEINDIG WYZEN GEEST te redenkavelen, wiens oor deelen ondoonoekelyk , en wiens wegen onnafpeurlyk zyn. Rom. XI. 33. De beste en fchoonste, en indedaad eenigfte weg om in deze, en alle andere Godsdienstige zaken de waarheid machtig te worden, is die : dat men elk vooroordeel ter zyde ftelle, en den Bybel voor zichzelvcn late fpreken. Alsdan zullen wy zien, dat dc polygamie, niettegenftaande het zevende gebod, door GOD zeiven geoorloofd is, dewelke  Vdn de Polygamie, 135 ke van Zyne eigene meening, hoe verkeerd de dervelingen die opvatten , onfeilbaarlyk moet bewust, met Zynen • eigenen wille volkomenlyk moet bekend zyn, en Zyne eigene wet geheel en al verdaan moet. Indien Hy niet van meening was, de polygamie toe te laten, maai- dezelve, door het zevende of eenig ander gebod, voor te komen of te veroordeelen, hoe was het mogelyk dat Hy 1) wetten heeft gemaakt om de polygamie, en niet ook, om den diefftal en doodflag te regelen? Hoe was het mogelyk, dat Hy 2) dezelve Zyne gunst en aanmoediging en zoo uitdrukkelyk Zyne goedkeuring heeft gegeven, dat Hy tot hare onderdeuning wonderwerken gedaan heeft ? Want eene vrouw vruchtbaar te maken, die van natuur toegejloten was, zulks moet noodzaaklyk de uitwerking van eene bovennatuurlykc macht zyn geweest. — Hy heeft 3) de afkomst der polygamie, op eene onderfcheidene wy^ ze, erkend en geëigend, — en dezelve 4) in alle opzichten voor wettig verklaard, Wat toch zal verlof zyn, indien dit geen is? 1) Aangaande het eerste bewys, namelyk: dat Hy wetten heeft gemaakt tot beliiering der polygamie , laten wy overweegen. het geen gefchreven daat Exod. XXI. 10. Indien hy (de echte-man) eene andere vrouw neemt, (hier zegt GOD niet: dan zondigt by, dus doende, tegens het zevende  Ï4° Van de Polygamie. gebod, het welk in het voorgaande hoofddeelbe-, fchreven is; maar:) zoo zal hy deze (d. i. de eerste. Vrouwe) hare fpyze, haar dek/el, noch haren huwelykfchen plicht niet (verminderen of) onttrekken. Hier verbiedt GOD uitdrukkelyk de verwaarloozing, en dus nog veel meer de fcheiding of verftooting der eerste vrouwe; maar. legt geene zonde op het nemen van eene tweede. W anneeij. 2) Jacob met Rachel trouwde, was zy toegefloten, en bleef zoo gedurende veele jaren; maar GOD. heeft dit niet toegelaten, als eene beftraffiiig voor haar, om dat zy eenen man had gehuwd , die reeds eene andere vrouw had. Daar wordt gezegd, Gen. XXX. 22. dat GOD ook aan Rachel dacht en haar verhoorde, en hare baarmoeder opende; en dat zy bevrucht werd, en eenen zoon baarde, enzeide: GODT'heeft myne fmaadt* heid wechgenomen. Voorzeker, deze plaats behoorde tot een volkomen antwoord te verftrekken voor die welken, door de woorden van het huwelyksverbond , als aangehaald door CHRISTUS , Matth. XIX. Die twee zullen èèn vleesch zyn, de zondigheid der polygamie willen bewyzen: deze plaats behoorde ons op te leiden, om die woorden, zoo te verfiaan, als het blykt dat ze de WETGEVER zelf (zoo wel in dit als in veele andere voorvallen) verdaan heeft; dat is te zeggen: wanneet . een.  Van de Polygamie. 14 i een wyf, met geen' anderen man ondertrouwd zynde, zichzelve met den man van hare keuze, in perfonelyke kennis vereenigt, dan zullen zy, in welke gelegenheid die man ook zyn moge, één vleesch. zyn. Hoe anders zouden wy zulke eene vrouw, als Rachel Was, vereenigd vinden met Jacob, (die eene toenmaals levende vrouw had,) biddende tot GOD om eene zegening over hare gemeenfchap ihet Jacob; en GOD haar verhoerende, openende hare toegeflotene baarmoeder, en dus, door een wonderwerk, hare fmaadheld wechnemende ? Wy vinden mede dé afkomst wettig, en erfgenamen van het land Canaan zynde; een klaar bewys, dat Jófeph en Benjamin geene bastaarts, of onwettige kinderen waren. Zie een even handtastelyk voorbeeld van GODS wonderzegen over de polygamie; in het geval van Hannah, 1 Sam. I. en II. Deze voorbeelden verflrekken mede om te bewyzen, dac iri GODS oordeel het tweede huwelyk even krachtig en verbindende is, als het eerste, en dat wy, hetzelve geringer, en ydel makende , daar in de Godlyke wysheid tegen handelen. GOD zegende 3) en erkende (of eigende) dé afkomst der polygamie. Op welke eene uitiiekende wyze dit plaats had ten opzichte van Jofeph, zie in Gén. XLIX. 22-26. van Samuel, in 1 Sam. HL JQ. Het was tutdrukkelyk geboden, dat geen bast- aarti  i^s Van de Polygamie. aart, of zoon eens wyfs, die zwanger wicrd door hoerery (i* Tropvus-, LXX,) -noch zelfs zyn tiende geflacht, in de vergadering des HEEREN zoude komen. Deut. XXIII. 2. Maar wy vinden Samuel, de vracht (*) van eene polygamie, den HEERE dienende in het Tabernakel te Siloh, zelfs in zyne eerste kindsehheid, omgordet mei den linnen lyfrok, voor het aanfehyn des priesters EU. Zie deze geheele gefchiedenis 1 Sam. I. en II. Wie dan kan twyffelen aan de wettigheid Samuels , gevolgelyk aan GODS verlof en zegening over de polygamie? Indien zulk een tweede huwelyk, in GODS oordeel nietig en ydel was, als eene zonde tegens de oorfprongklyke wet des huwelyks, tegens het zevende, of een ander gebod GODS, dan zoude 'er geen blyk van wettigheid, op de afkomst te vinden zyn; want een nietig en ydel huwelyk is zoo veel als geheel geen huwelyk: en Waar geen huwelyk is, daar kan, mogelyker wyze, geene wettigheid van afkomst plaats hebben. Inftede van zoodanig eene zegening, als Hannah heeft verkreegen, zouden wy haar en haren man Elkanah van echtbreuk befchuldigd, voortgefleept en doodgefleenigd vinden; want aldus moest het overfpel geftraft worden. Dit alles verfchaft ons een overtuigend bewys, dat her. heb- (*) Zie het Asnhangfel Ko. 1. Ii. Deel.  Van de Polygamie. 14 3 hebb en van meer dan ééne vrouwe, met welken één man famenwoonde, in GODS oog geen echtbreuk is; of, met andere woorden, dat het door Hem nooit voor eene zonde is gerekend, het zy tegens het zevende gebod, tegens de inzetting van het huwelyk, of tegens eenige andere wet hoegenaamd. Dan, wy hebben, 4) eene plaats, welke uitdrukkelyk in de zaak is, en zelfs tot een bewys verftrekt, dat GOD de polygamie heeft geoorloofd. Deut. XXI, 15-- 17. Wanneer een man twee vrouwen heeft, eene beminde, en eene gehaatte, en de beminde en de gehaatte hem zoonen zullen gebaard hebben; en de eerstgeboren zoon der gehaatte zal zyn: Zoo zal het gefchieden, ten dage als hy zyne zoonen zal doen erven het geen hy heeft; dat hy niet zal vermogen de eerstgeboorte te geven aan den zoon der beminde, voor het aangezicht van den zoon der gehaatte, die de eerstgeboren is; Maar den eerstgeborenen, den zoon der gehaatte zal hy kennen, gevende hem dubbelde portie, van alles, dat by hem zal worden gevonden, want hy is het begin]él zyner kracht, het recht der eerstgeboorte is zyn (*). Vol- (*) ,, Hip-.r in is, ten minsten bedektelyk, eene wet „ opgefloten. dat één man twee vrouwen mag hebben." (Ant, mi-u. Hifi. Vel. III. p. 141.)  j.44 Van de Polygamie. Volgens de gronden van deze wet, is liet huwelyk der beiden vrouwen even wettig. GOD noemt haar alle beide, vromen, (want aldus moet het woord (Nafchim) in deze plaatfe worden gegeven, gelyk de famenhang duidclyk te kennen geeft,) eii Hy kan niet verkeerd verftaan worden: zoo Hy haar leiden, vrouwen noemt, dan Waren zy gewis vrouwen. Indien de tweede vrouwe den eersten zoon baarde, dan moest die zoon erven voor benen zooh die naderhand, van de eerste wierd geboren. Hier door wordt de afkomst uitdrukkelyk voor wettig, en voor de erfgenamen van de dubbelde portie des eerstgeborenen verklaard, hetwelk geene plaats zou kunnen hebben, indien het tweede huwelyk niet even krachtig, als het eerste, waar' geweest. De wysheid van deze weereld, zoo als het daarmede voor tegenwoordig is gefield, zoude zeggen: — de man was een echtbreker: — de tweede vrouwe een overfpeelfter; — onze wet zoude den man voor een' fchelm [felon] — onze kerklyke hoven het tweede huwelyk voor ydel en nietig verklaren , — de afkomst zoude bastaart gemaakt worden, — en ons fchynheilig volkje zoude hunne oogen en handen opheffen, en het geheel, als een affchuwelyk fluk van godloosheid, ter helle verdoemen ! Welke van die beide wyzen van de zaak te befchouwen het meest overeenkomende is met de . mee-  V"an Je Polygamie. H5 meerling en den vviile GODS, zulks moet aan ds beflisfing des oordeclkundigen lezers worden gelatcm Dan laten wy verder gaan. AI wie zegt, dat de polygamie zondig is (want zoo ze ooit zondig is geweest, dan is ze voorzeker nog zondig, en zoo ze bet ooit. niet is geweest, dan is zy het voorzeker ook thans niet, ten zy de eene of andere uitdmkkelyke wet hier in eene verandering hebbe gemaakt, of dat het zedelyke goed en kwaad door de langheid van tyd, gelyk, het maakfel onzer klederen, zyne natuur verandere) die maakt GOD den veroorza* ker van de zonde; want hy, die niet alleen niet verbiedt (*) het geert kwaad is, maar zelfs het aanmoedigt en voortzet, die is daarvan, voor zoo verre de veroorzaker en in den hoog/ten trap medeplichtig. — En zullen wy durven zeggen, of het Hechts in onze gedachten nemen, dat dit zoude kunnen ten laste worden gelegd van Hem, welke te rein is van cogen, dan dat Hy het kwade zou kunnen zien, en de ongerechtigheid konde aanfehouwen ? Hab. I. 13. GOD verhoede het! Wan- (*) Ptifendorf merkt aan, (b. VI. c. 1. §. 16.) dat >, de Mofaïfche wet zoo verre Was vai die gewoonte te ,, verbieden, dat ze die op verfcheidens 1 laatfdn fchynt ,, te onderflellen;" en hy beroept zich op Deut. XXI. 15- XVIL 16. 11. en % Sam. XII. 8. K  H4Ó Van de Polygamie. Wanneer Hy aan David, door den propheet Nathan, zyne ondankbaarheid vervvyt, die hy aafl Hem, zynen Almachtigen Weldoender, had bevveezcn, (2 Sam. XII.) zoo doet Hy het met de volgende woorden: Ik heb u uires Heeren huis gegeven , daar toe uwes heeren wyven in uwen boezem (*), ja ik heb u het huis Israéls en Juda ge- (*) Wanneer Efau Jacob met zyne trouwen en kinderen , ontmoetede, vroeg hy hem : wie zyn deze die by » (zyn) ? en Jacob zeide : de kinderen die GODT uwen knecht gen adelyk verleend heeft;. Gen. XXXIII. 5. Kunnen wy nu ooit gelooven, dat GODS genadegaven hefteed zouden worden aan handelingen van opftand tegens Zyne uitdrukkelyke wetten 1 En echter moeten wy, of dit gelooven , of dat de polygamie van Jacob geene overtredinge der wet was. Zie een ander aanmerkelyk voorbeeld van GODS byzondere zegening over de polygamie, in Gen. XXX. fó — 18. Het gewagen van Efau herinnert myaan een'merkwaardig gedeelte van zyne gefchiedenis.. Hy nam twee vroitwen welke beide afgodifchc Htthiters, en Ifaak en Rebecc* eene bitterheid des gcefles waren. Gen. XXVI. 34, 35. Maar waaruit ontftond die bitterheid des geests, of dat hartzeer der ouderen van Ejaul Niet uit hoofde zyner polygame, maar om dat hy Heidenfche vrouwen had gehuAd, gelyk het blykt uit het XXVII. cap. 46. vs. Deshalven wordt Jacob weggezonden naar Paddan- Aram , opdat hy geene viouw zoude nemen uit de dochteren van Ca-, man, maar van het geilacat zyner moeder; en wanneer  Van de Polygamie* tif 'gegeven: en indien het (u te') weinig is, ik zoude u alzulks en alzulks daar toe doen, Kun- Efau zag, dat de dochteren Canaans kwaad waren in de togen ifaacs zyns vaders; Zoo ging Efau tot Ismaël , ende nam zich tot eene vrouwe. boven zyne wyven, Mahalath de dochter Ismaëls dei zoons Abrahams enz. (Gen. XXVIII. 8. 9;) — maar wy hooren van geene klachte van Ifaac en Rebecca over deze nieuwe handeling van polygamie. Wat Jacob betreft, wy lezen dat hy uit Syrïén, met niet minder dan vier vrouwen is terug gekomen , —datf Wanneer hy te Mahanaim kwam, en hoorde, dat Efau hem naderde, hy in dezelve nacht cpftend, en zyne twee wyven r.am, en zyne twee dienstmeiden (dewelke mede zyne vrouwen genoemd worden — Zie Gen. XXX. 4. 9.) en zyne elf kinderen, en over het vyer Jabbok toog: Gen. XXXII. 22. en dat Jacob alleen Heef: en een ma» met hem ëorfitUt, tot dat de dageraad opging enz. Deza man wordt (vs. 30.) D'nbs, GOD genoemd; in Hof. XII. 5. yhü, een Engel, en in het 6. vs. de Hf.f.rb be£ Heirscharen : welk alles by één genomen, ons aantoont , dat het geen bioote mensch , noch gefchapene Engel ; maar mrr yho dl Engel JEROVAH de Engel dei verbondts was, Mal. III. 1. welke dikmaals , onder het oude Testament, in eene menschlyke gedaante is vevfcheenen, ten teken van zyne toekomende menschwording onder het nieuwe Testament, die zelfde mensch, de GODmensch, CHRISTUS JESUS, — hy welke door zoö veele uitleggers vertoond wordt, al? rekenende de polygamie onder de echtbreuk, Matth. XIX. 9. Maar hoe geK 2 drueg  14-8 Van dé Polygamie. Kunnen wy gelooven, dat GOD aan David meer dan ééne vrouw in zynen boezem zoude hebben ■gegeven, daar hy reeds meer dan ééne had; indien het in David eene zonde waar' geweest die aan te nemen? Kunnen wy ons verbeelden, dat GOD den koning David, als het ware, in één geval Zyn gebod Zelf zoude hebben doen overtreden, en hem echter voor dcszelfs fchending in een ander geval, cp zulke eene ftrenge wyze, veroordeeld en gekaftyd zoude hebben? en blykt het niet veeleer uit de geheeïe gefchiedenis , dat David eene doodlyke zonde heeft bedreven door de vrouw eens nog. levenden mans te nemen; maar geene zonde had gedaan, door de weduwen des overledenen Saais te huwen' dat dierhalven de wet GODS, fchoon liet eerste verdoemende, echter het tweede niet veroordeelde* Deze plaats (2 Sam. XII. 8.) is zulk een beflisfend bewys van GODS verlof omtrent de polygamie 3 dat veele fchryvers van de andere party niet in ftaat zyn ge, droeg Hy zieh jegens Jacob ? — Geeft Hy hem een verwyt wegens de zonde der polygamie, waar in hy leefde? Keen ! Hy zeide, Uwe naam zal voort aan niet Jacob heeten, maar Israël: want gy hebt u vorstelyk gedragen met GOD en met de menjehin, ende hebt overmocht: — endi Hy zegende hem aldaar. Vergel. Deut. XXVII, z6, en Gal. III. io.  Van de Polygamie. 149 geweest zich anders daar van los te maten, dan door eene ware vervalfching van den text. Inftede van de openbare, bekende en letterlyke beduiding des woords pTl, het welk betekent „ de borst, of de „ boezem van de keel af tot aan den maag," hebben zy het vertolkt door macht, en willen ons diets maken, dat „ GOD de vrouwen Saais, aan Da„ vid, als den Opperheer, in zyne macht, en niet „ in zynen boezem, als aan haren man, had gege„ ven."' „ Neeji deze uitdrukking in haren fterkften en „ ftipften zin " (zegt wylcn de eerwaardige en geleerde Deken , Delaney , in een boek , getytèld „ Bedenkingen over de Polygamie" (Reflëélions 011 Pol.) gedrukt te London, 1737. onder den naam van Phileleutherus Dablinienfis: „ als ter plaatfe „ waar Sar ai tot Abram zegt: dat zy hare diénst„ meid in zynen boezem' had gegeven, (Gen. XVI. „ 5.) wat toch meer kan 'er mede gemeend zyn, „ dan dat zy haar in Z3— de weereld heeft thans dat Ver* ,, meer dut ea vermenigvuldigt niet meer r.oodig."  Van de Polygamie, -55 In dc eerste plaats moet ik, in het algemeen, aanmerken: dat van de polygamie, in haren eigenen zin, gelyk ze, onder het oude Testament door het volk GODS werd gebezigd; dat is, van het nemen van twee vrouwen te gelyk, of van de eene by- de andere en het famenwoonen met haar beiden, niet eens gewag wordt gemaakt (*) op eenige plaatfe die ik vinden kan, van het eerste capittel van Mattheus, tot aai} fce? laaKtc der Openbaring Joannis, incluis: en dierhalven kan my niemand bewyzen x dat ze in het nieuwe. Testament wordt veroordeeld (f). De beruchte plaatfe, van JVlatth. XÏX. die wy reeds befchouwd hebben, en hier na öog brecder zullen overweegen, is voorzeker betrekkelyk op dc echtfcheiding (t), en eigenlyk gefpro- ken, (*) Bf.iialvf.n in eene zekere omflandigheid, i Tim. III. 2. Tit. I. 6. waar echter, ten opz'.chte van de zaak zelve , geheel niets, het zy goed of kwaad , daar van gezegd wordt. Zie het vervolg van dit boekdeel. (t) Df. Rechter Bl.ickftone zegt zeer deftiglyk — Comm. Vol. I. p. 436. ,, De Polygamie is. veroordeeld, by de „ wet var. het Nieuwe Testament." (i) Dit was buiten twyffel het gevoelen onzer (Engelfchen) vertalers; want in het kort begrip van den inhoud . het welk aan het hooft van het capittel ftaat, zeggen zy alleenlyk: „ CHRISTUS antwoordt de Pharizeén over de „ echtfcheiding. vs. 3 — 10." Zoo mede Mare. X. 2. „ Betreffende de echtfcheiding."  i5<5 Van de Polygamie. ken, niet op de polygamie; want van deze, als etK kei op zichzelve befchouwd zynde, was daar de reden niet. Die perfonen waren zoo verre van de polygamie te bedoelen, dat zy niets minder begeerden; want zy wilden fléchts ééne vrouw ten zelfden tyde hebben: waar om, anderzins, wilden zy zich van de eene ontdoen, om eene andere te nemen (*)? Dit was hunne zonde, en niet het nemen en famenwonen met meer dan ééne vrouwe ten zelfden tyde. Zy verbceldeden zich gehcellyk vry te zyn van de eerste, nog voor de tweede gehuwd te hebben. Het nieuwe Verbond werd niet gemaakt , om eene nieuwe wet in te voeren, zoo weinig ten opzichte van deze zaak , als van eenige andere. 'Er is behalven het- uitteriyke niets te vinden, dat niet in het oude Testament was; de zaaklyke inhoud was één en dezelfde. Hoe anders konde Pauhs de minste kracht voor zyne bewysreden (Gal. III. i0.) uithet aanhalen der dichting van de oude wet, afleiden, om de noodzaaklykheid der zaligwor/wg door de genade te bewyzen? Indien de wet in een enkel geval kan vervvisfeld, of in een enkel ftuk kan ver-, an- (*) Hier geloof: men dat het woord 'k>.xv, Matth. XÏX. 9. volgers onze vertaling , tent andere (d. i. elkean, dcre vrouw) betekent. Maar dat het zoo niet gemeend kan zyn, zaj in het vervolg bh ken.  Van de Fclygamie. 157 anderd worden, hoe kan een van GOD gedreven Apostel, volgens Mofes, de uiüpraak doen: Vervloekt is een ygelyk die niet blyft in al het gene geJchreven is in het boek der wet, om dat te doen ? — welke wet noch ooit meer had, noch ooit nleer hebben kan, dan een'enkelen zin en meehing; een' zin welken de Verlosser aantoont niet alleen de handeling, maar ook de bloote gedachte van echtbreuk te veroordeelen. Begon de wet toen eerst met dit te doen, wanneer CHRISTUS zegde: Al wie eene Vrouwe aamiet, om dezelve te begeer en, die heeft air ede overfpel in zyn harte met haar gedaan ? Matth. V. 2.8. (maar alsdan moet hiermede zulke eene vrouwe gemeend zyn (*), met dewelke, indien (*) H>,t Gitïkfche woord ywn (g»né) is zekerlyk ; gelyk het Hebreeuwfche nffx [ifchah) eene algemeene uitdrukking, en betekent un wyf, als onderflheiden van een' man; in welken zin het gebezigd wordt Matth. XIV.21, Hand. V. 14. en in veele andere plaatfen. Hier echter kan het in dezen zin niet worden genomen ; want indien het zondig ware, elk en yder wyf met begeerte aan te zien , dan zoude het zondig zyn voor een man, zyne eigene vrouw, met wie hy dadelyk getrouwd is, te begeeren; en dit zoude ons verleiden tot alle de ongerymdheden der ouden mifogamisten of huwclykhaters , welke het huwelyk zelf voor zondig hielden. Het is by gevolg eene zekerheid, dat het woord, in d«ze plaats, ttne vrouw betekent, die aan esn' man verion-  ISS Van de Polygamie. dien de gedachte eene handeling vöoitbrack, eene echtbreuk konde - bedreven worden.) En zegt het oude ionden, en Wel alleenlyk verloofd of ondertrouwd is, (zie Matth. I. 20. 24. Luc. II. 5.) of die niet hasren echtman heeft famengewoond i (Luc. I. 5. 13..18.) want met eene andere kan 'er geene echtbreuk worden bedreven; en het is zeer blykelyk dat de reden onzes ZALIGMAKERS ditzelfde ten onderwerp heeft, als verboden zynde door het zevende gebod, het welk Hy bezig is te verklaren. V-W (Guné) is in het nieuwe Testament, gelyk ook rtï« iifchah) in het oude, het naamwoord dat gebezigd wordt, om eene gehuwde vrouw aan te duiden; — wanneer 'er. andere vrouwlieden gemeend worden, dan ontmoeten wy x«(«,my (korafton) , een maagdeken, Lr. damoifelle, -—- z-KfêMt (parthenos), eene maagd, yj-.ta. (ebera) , eene weduwe; maar ik oordeel, dat het moeijelyk zoude vallen , eene enkele plaats in het nieuwe Testament-te vinden , waar Guné gebezigd wordt om volftrekt een ongehuwd wyf te betekenen, /as-as^?*» * yt,i km i5 xBjtSkt. Een wyf en eene maagd zyn onderfcheiden. 1 Cor. VII. 34. Kort daar aan wordt x«pfcie>s (de maagd), ttyapïc,, de ongetrouwde , en yon (het wy f). yapysrara , de getrouivdc genoemd. By gebrek van de-ie onderfcheidirig hebben eenige uitleggers , door aan hunne verbeeldingen den loop te laten; die van menïgen lezer opgevuld met opleiding tot zware droefheid , en dwang van geweten , als of de begeerte fiaar ydere vrouwe, welke die ook zy, behoorende waar' tot het geen zy den geestlyken zin van het zevende gebod jftoemen. Ik  Van de Polygamie* *S9 éiide Testament niet het zelfde ? Wat anders is de meening van het tiende gebod, het welk zegt: Gy zult Ik had eens kannis aan een' Heer, diemy dikmaals verzekerde, dat hy nooit zyne eigene vrouwe naderde, zonder eene heimeiyke bekommering , dat hy 'er mogelyk kwaad mede doen megt. Hy was een groot bewonderaar van de zoogenoemde geestlyke verklaarderen. Dezen zyn maar al te dikwyls, eene zoodanige foort van uitleggeren , de weiken den fchriftuuiïyken zin van den grondtext verwaarioozen, en langs elk begrip lopen dwalen, dateeneverheette en mogelyk fanatifche verbeeldings - kracht, door het geluid der woorden van onze vertalingen , hun kan in de hersfenen brengen. Hiervan worden in dit werk eenige ftaaltjes aangehaald, en wy konden 'er nog zoo veele andere aanhalen, dat dezelven ons ryke flof zouden geven , om een werk op zichzelf daar van op te ftellen. Zoodanige lieden zyn 'er altyd geweest. — Wy lezen van eene fctle van' Pbarix,ein, welke Talps, of de Mollen genoemd werden; dewyl zy niet anders omgingen dan met geilotene of geblinddoekte oogen, op dat zy geen wyf zouden zien; zoo datzy , gelyk myn waarboig zegt — f&pe in muros impegerint ey fanguis profufits fuerit ,, op ,, zulk eene wyze dikwyls tegen een' muur (lieten, en ,, een' bloedigen neus behaalden." Zie Christoph. Gerfo» in Talmud, p 24. Men verhaalt, dat 'er zeker jefuït. genoemd Alphonfm Rodkius, is geweest, dewelke, fehoon hy 44 jaren de misfe heeft bediend , en aan duizenden zyne abfolutie gegeven , echter in al dezen tyd nooit het aanzicht van een wyf heeft gezien, » ZCKE*  ' 160 Van de Polygamie? zult niet legeeren uwes naasten wyf? of van Spreuk. XXIV. o. De gedachte der dwaasheid is zonde ? Het Zeker ander was loo .naatlwgtx.tt, en vermeed zoodanig het gezicht van alle wyven, dat hy niet eens zyne eigene moeder wilde zien. Ibid. —— Wat bewyst ons dit altemaal ? Eene verblinding van den duivel, eene aanklacht tegens de Wysheid en heiligheid des SCHEPPERS ten opzichte van onze vorming; door die begeertens, sis kwaad, te veroordeelen, die Hy incnzenatuuf heeft geplant, met het oogmerk van ons tot het huwelyk , en dus tot de voortteeling des menschlyken aarts aan te moedigen. Tot vermyding van zoodanige dwalingen kan een veilige regel ten gronde worden gelegd, te weten: dat geene begeerte onwettig is noch wezen kan , ten' zy het bezit van- het voorwerp der begeerte voor ons onwettig zy. Laten wy ons aan dezen regel houden, alsdan zullen wy den Herken, edelen en krachtigen zin derfchrifture niet befnoeijen tot zulke vervoeringen en hersfenfchimmen van gezichtenzienders en geestdryvers. NlETTEGËNSTAAfcÖE de langheid dezer aantekening, zal ik hier nog den text in aanmerking nemen, welke de gewaande grond is van de bovengemelde Talpïifcbt ftrafheid, en even waarfthynlyk , als die van Matth. V. 28. 'tot de zelfs-rechtvaardiging kan misbruikt worden. Dezelve is die van Job XXXI. 1. Ik htbbe een z-erbondt geMaakt met myne oogen : hoe zoude ik dan acht geqtven hebhtn op ttne maagd? Job verdedigt hier zyne rechtfchapenheid ten opzichte van veele omftandigheden zyns wan. dels, en zyner famenleving ten aanzien van vleeschlyke ongebondenheid: en dit capittel begint met de woorden: Ik  Van de Polyganiie. 161 Hét woord ]"IÜÏ, hetwelk vvy vertalend gedachte $ Betekent eene godlooze verbeelding, prava aut mald COgh Ik hebbe een verbóndt gemaakt mét th'yne ciogen : nt51 nbira bv Et quid confiderabo in virgine ? Mont, Onze vertaling is getrouw genoeg, om ons den zin wa den grorfdtext op te geven; dan deze zin behoort volgen* de analogie (of overeenkomst) der Godlyke wet, en niet naar het bloote geluid der woorden, verklaard te worden; Want Job toont Ons (vs. 2. 3.') dat hy over zoodanige eene yslyke belediging meent te fpreken, welke van alle gemeenfehap met GOD, en van de beërving dei koning" ryks der hemelen uitfluit (vergel. 1 Cor. VI. 9.) en verwoesting brengt op hen die zulke onrechtvaardigheid bedryven. Dit is toereikende, om het önmogelyk te maken ,' dat Job hier de waarheid zou kunnen fpreken, indien 'er niets meer wierd gemeend, dan het geen 'er letterlyk wordt uitgedrukt. In de eerste plaats had Job zulk een verbond niet gemaakt enz. om aan geene mdagd te denken; dewyl hyzulk eene getrouwd had. Ten tweeden kari dit, óp zichzelf befchouwd , geefïe zonde wezen ; want zoo dit ware, dan moesten' de menfehen in zonde gedompeld worden óf de weereld zou moeten tén einde gaan j hetwelk flechts kwalyk overeenkomt met het gebod ! Vermeerdert èn vermenigvuldigt ènz. Zommigen hébben dierhalven dit zoo willen Ver/laan, dat Job met ééne vrouwe vergenoegd , en niet tot dé' bywyvery óf polygamie waar' genegen geweest. Geene van die beiden Was door de wet verboden óf veroor* deeld : beide werden , gelyk in het bfeede getoond is , openbaarlyk , door de grootste heiligen gebezigd , en L dooi  i6i Van de Polygamie. cogltatloi Mont. ■— eene booze gedachte. L>e wet Is geest'elyk3 zegt Paulus; — Ik hadde de le* geer- door GOD gezegend: waarom uk met het z. en 3. v«. niet kan overeenkomen.' Wegens alle -deze redenen zoude dit vaers behoudens de overeenkomst des geloofs zeer moeijelyk te verklaren zyn, tenzy het woord rrJVD, eene Jongkvrouw of maagd, hier genomen worde voor het geen het voorzeker ook elders betekent, te weten, voor ilBnx TVVa, virgo defpon(ata , eene beloofde of ondertrouvjde maagd, welke mede nog eene rr?iri3 (Bethoela} wordt genoemd joel I. 8. en veeiPgt Jer. il. 32. Vergel. Jef. LXI. 10. het laatste gedeelte. Zie Deut. XXII. 23-25. Dat Job geene gedachte om zulk eene in zich liet opkomen , (te weten , om haar te begeeren,) zulks komt overéén met het geen hy zegt vs. 9 12; want zulk eene was, in het oog des wetgevers, de vrouwe eens anderen mans: Deut. XXII. 23. 24. waar om Job niet moet verftaan worden, als eene overtreding makende , Waar geene wet is, gelyk de bovengemelde Talpt en Jifuïten deden; maar als betuigende zyne onfchuld ten opzichte der echtbreuk, in yderen zin des woords, als aan zichzelven niet toelatende te zien noch te verlangen naar eene ondertrouwde maagd, en dus veel minder, een dadelyk overfpel te bedryven door de vrouw zyns naasten te onteeren. vs. 9 — 12. Saiomon Jarchi verklaart, óf liever, breidt de plaats uit op eene in waarheid , zeer deftige wyze, en wel met deze woorden : ,, Ik hebbe een verbor.dt gemaakt met myne ,, oogen; hoe zoude ik dan acht gegeven hebben op eene (on- >, der-  Vdn de Polygamie. 163 geerlykheid met geweten (zonde te zyn), indien de wet niet zeide: Gy zult niet begeeren. Rom. VII. % Onze Zaligmaker heeft dierhalvcn, in zyne bergpreek, geheel geene nieuwe wet gemaakt, gefteid of verkondigd: noch ook de wet gecstlyker gemaakt , dan zy toenmaals was, wanneer ze op den berg Sindi Werd gegeven; maar heeft die aangeprezen cn verdedigd tegens dc valfehe glosfen der fchriftgeleerden cn Pharizeën, dewciken in hunne leerwyze, alleenlyk op den uitterlyken letter fiaande bleven, tenvyl zy een deldel van duisternis -over derzelve geestlyken zin en' meening haalden. Het zevende gebod was even geestelyk onder het oude Verbond, als onder het nieuwe. De bloote gedachte van echtbreuk was even zondig in David, als ze in Paulus zoude geweest hebben. Hoe dan kan het begrepen worden, dat het gebod tegens de echtbreuk niet even veel zoude zeggen in de tyden van Mofes, als in die van CHRISTUS en zyne Apostelen ? of, met andere woorden i dat het niet even krachtig onder het oude als onder het nieuwe Verbond zoude wezen ? Hoe kan het gedacht worden, dat het- dertrouwdé) maagd} dat is: ïk heb een verbond ge,, maakt dat ik geene kennis wilde nemen (of my bekom. ,, meren) omtrent eenigen mans vrouwe." Zie Chappelow* <» over Job , I. d. p. 425, L a  1Ö4 Van de Polygamie. hetzelve aan de Christenen de minste zonde zou verbieden,- die het niet eVen eens onder dc Joden zoude veroordeelt] hebben? Ahrat de wet zegt, /preekt zy tot de gene die onder de wet zyn: op dat alle mond geflopt worde, en de geheele weereld (voor) GOD verdoemelyk zy. Rom. III. ïo. Indien derhalven de wet eenmaal de polygamie heeft veroordeeld i als zynde echtbreuk, hoerery of onkuisch-' hcid, dan moet zy die gewisfèlyk, thans mede veroordcelen; maar de wet heeft,- gelyk hier bewezen is, dezelve in geen één geval veroordeeld; want Cl IRISTUS heeft geene nieuwe meening noch aan deze roch aan eenige andere wet gegeven: naardien Hy alleenlyk de oude gered en volkomen hcrfteld heeft. Het geen doodflag was, is thans doodflag -1- het geen diefftal was, is thans diefftal — het geen echtbreuk was, is thans echtbreuk: —. en al wat geen van dezen was, is thans ook geen' van dezen. GODS wet is Zyn wille, en Zyn wille is Zyn wet; eene verandering in het1 eene zoude eene verandering in het ander, en elk van beiden eene verandering in Hemzeh/en bewyzen: een begrip dat geheellyk' onbegaanbaar is met het fchriftuurchafakter des Vaders der lichten, by welken geene verandering is, ofte fchaduwe van omkeeringe. Jac, I. 17. De  Van de Polygamie. 165 De menfehen vermogen hunne wetten te verfïellen, op nieuw te maken, te veranderen en af te fchafFen, ja dit moet in 'de daad gefchieden , naardien 'er dageryks onheilen ten voorfchyn komen, die aan alle menschlykc vooruitzicht verborgen blyven; maar dit kan by de AI WETEN HEID niet gefchieden! Alle dingen zyn naakt en geopend voor de oogen des genen met welken wy te doen hebben* Heb. IV. 13. Hy gebood de voortplanting van het menschdom — Hy zegende ze en zeide tot kun: ■ We est vruchtbaar ende vermenigvuldiget, ende vervullet de aarde, Gen. I. ar8; Hy maakte de vrouw, en bracht ze tot den man, en zegde -— De man zal zynen wyve aankleven, Gen. II. 22. 24. (door welke uitdrukking, volgens de verklaring van Paulus (*), 1 Cor. VI. 15. 16. de handeling van het trouwen, of het huwelyk wordt bedoeld) en zy zullen tot één vleesch zyn!- en heeft op deze wyzc, tusfehen hen beiden zulk een onoplosfelyk verband gefchapen, dat nooit weder ontdaan kan worden. Hoewel deze woorden door Adam zyn gefproken, het is echter buiten twyffel dat die ze onder den invloed des GODLYKEN GEESTS uitfprak, gelyk het blyken moet uit de wyze op welke de ZALIGMAKEll dezelvcn toepast Matth. XIX. 4. 5. zy (*) Zie hier vorens, p, 2:4 —^ z6. en de asntcl.ening. 'L 3  ï66 Van de Folygamu, zy behooren deshalven, zoo wel als het geen Mofes en de propheten, onder dien heiligen invloed gev iprokc-n hebben, „ het woord GODS" genoemd te worden. Wat de uitgeftrekthcid cn dc fchikking van het geheel betreft, daar voor is gezorgd door vastgestelde , bepaalde cn onveranderlyke wetten , die afgewogen zyn naar alle tyden, plaatfen en eeuwen der weereld, in welken het Hem zou gelieven die bekend te maken. Deze zelfde wet is, by de vestiging van de kerk, by derzelver verlosfing uit Egypten, aan Mofes overgeleverd en door hem en de achtervolgende propheten, onder het onmiddeJyk bevel en onderwys des HEEREN, bekrachtigd en verklaard geworden; en zy blyft altyd eene en dezelfde wet, gelyk dc heilige WETGEVER één en dezelfde GOD blyft. Wie te (amen trouwen moge, en wie niet — welk in GODS oordeel een wettig huwelyk, en welk 'er geen is, zulks k niet aan dc onzekere bepalingen des menschdoms gelaten; maar onveranderlyk, door de gefchrevene wetten GODS vastgelleld. Aan deze is het onze fchuldige plicht te gehoorzamen, en omtrent alle daar op volgende uitvindingen van menfehen, (zoo wel de geencn die het huwelyk gehecllyk verbieden , als die welke , onder het voorwcndfel van grootcre zuiverheid en heiligheid, fcheiden willen fat ge-ae Qö pi'heeft te f amen gevoegd,) hetzelfde  Van de Polygamie. 16*7 de te zeggen, dat de Engel tot Petrus zegde (Hand. X. 15.): Het gene GOD?gereinigd heeft, zult gy niet onrein maken \ Ik heb hier vorens betoogd, dat de wet door de propheten wierd uitgelegd. Deze waren buitengemecne bodens die GOD opwekte, en wegens byzondere hertellingen , uitzond: niet alleen, om toekomende dingen voor te fpellen; maar tenens, om voor het volk te prediken, hem de wet voor te houden, hem zyne afwykingen van dezelve onder het oog te brengen cn het zelve tot berouw en bekeering te roepen, onder dc ftrengfte bedreigingen van GODS mishagen, indien zy niet wilden gehoorzamen. Wy vinden deze hunne beftelling opgetekend in Jef. LVIII. r. Roep uit der kele, houd met in, verhef uwe ftemme als eene bazuine, ende verkondig mynen rojke hare overtredinge, ende den huize Jacobs hare zonde ! Deze beftelling moest getrouwelyk worden in acht genomen, op het gevaar van het verderf des propheten zclven, het welk blykt Uit den plechtigcn last, gegeven aan den propheet Ezechiël, cap. III, 18: Als ik tot den godtloczen zegge: Gy zult den dood fterven! ende gy wadrfchuwt hem niet, ende f preekt niet, om den godtloozen van zyne godilooze wegen te waarfchuwen, op dat gy hem in het leven behoudet: die L 4 godt-  i68 Fan de Polygamie. godtlooze zal in zyne ongerechtigheid fterven ; maar zyn bloet zal ik van uwer hand eisfchen. Deze propheten nu hebben zich jegens GOD en Zyn volk trouweloos gekweten van deze hunne beftelling, als mede met groot gevaar voor zichzeiven, indien de polygamie eene zonde was tegens de wet GODS; want ze was de gemeene gewoonte des geheelen volks (*) van den Vorst op den throon tot den laagften van het gemeen toe; en echter heeft poch Jefaiah noch Jeremiah noch eenige andere propheet het minste getuigenis tegens de polygamie gegeven. Zy beftraften hen fcherp en duidclyk genoeg wegens het onteeren van hunner naasten huisvrouwen, alsjercm. V, 8, XXIX. 23. cn in het vyfde capittel vinden wy niet alleen dat de propheet getuigenis geeft tegens het overfpel, maar ook tegens de hoerery en onkuischheid (vs. 7.) wanneer zy by hoopen in het hoerenhuis verzamelden. Geen woord tegens de polygamie / Hoe is het in eenigen opzicht mogelyk, te gelooven dat de polygamie eene zonde zynde , dezelve echter nooit, noch door GOD , noch door Mofes, noch door één' der propheten, ais eene zonde zoude zyn opgemerkt ? Hier (*) Jofejihus noemt ze ■aar^wi, ecnevjidsrlandfche of tienak gewoonte.  Van de Polygamie- 169 Hier mag ik in het byzonder gewag maken van Eliah den 'Tisbiter, dewelke met de waarheid van zichzelven konde zeggen: 7lX3p K3p , zelando zelaius fum: Mont. welke nadrukkelyke verdubbeling wy overzetten door — Ik hebbe zeer gewerd' voor den Heere den GODT der heirscharen. (i Kon. XIX. 10.) Deze heilige man was doorgloeid van yver voor de wet GODS, en een allergetrouwlie en onvertzaagde beitrarFer der zonde, zelfs in het bare aangezicht des Konings Achab, (welke ten dezen tyde over Israël heerschte, en buiten twyifel een plygamist was, naardien hy zeventig zoenen had,) en echter word 'er geen woord tegens zyne polygamie gezegd; het welk bezwaarlyk zoude zyn nagebleven, ware die eene misdaad geweest tegens de eerste huwelykswet, of tegens het zevende gebod. Dezelfde yver die Eliah bewoog, om aan Achab te zeggen: dat hy en zyns vaders huis Israël had beroerd, daar mede dat zylieden de geboden des HEEREN hadden verlaten , en waren de Baalim naargevolgd, (XVIII. 18.) zoude hem voorzeker ook bewogen hebben om de polygamie van Achab te beltralfen, ware die mede eene verzaking van JEHOVAHS geboden geweest. Dc heilige fchrift merkt heviglyk aan, 1 Kon. XVI. 31. als eene verzwaring van de hooggaande godloosheid Achabs, dat hy noch daarboven eene afgodifche L 5 vrouw  ijo Van de Polygamie. vrouw nam , het geen ftrydig was met Deut. VIL 3. Ware zyne polygamie ftrydig geweest met Exod. XX. 14. zy zoude bezwaarfyk ontgaan zyn aan de beftraffing van Eliah, welke noch hebei, noch de propheten die van hare tafel aten, vergeten heeft. 1 Kon. XVIII. i9. Hoewel het dus de waarheid is, dat geene der propheten voor de gevangenis, van de polygamie, als van eene zonde heeft gewag gemaakt, heeft echter niet Maleachi, na dc terugkomst uit de gevangenis, daarvan gefproken, en ze in zeer ftrenge uitdrukkingen , veroordeeld ? fluitende dus den canon des ouden Verbonds met eene alleryslykfte verwerping van die gewoonte? Mal. II. 14—16. Dewyl deze beruchte plaats, als eene veroordeeling der polygamie in het oude Testament is aangenomen, laten wy die onderzoeken, en wy zullen vinden, dat zy niet eens op het onderwerp betrekkelyk is: indien zy het ware, het zoude zeer zonderling zyn, dat zulk een zakelyk ftuk aan alle de voorgaande propheten , Mofes zelf niet uitgezonderd, ontgaan zoude wezen. Deze enkele omftandigheid zoude in ons een achterdocht moeten verwekken omtrent dé gemeene vertolking, die aan dk gedeelte der fchriftuur door dengemeenen hoop der uir'cggeren is gegeven, dcwelken het geluid voor den zin der woorden nemende, de een den anderen  Van de Polygamie. 171 ten gevolgd hebben gelyk de fchapen, die hetzelfde voeripoor houden, enkel om dat anderen hun zyn voorgegaan. Dc woorden, zoo als ze in onze vertaling Haan, zyn deze: De HEERE is een getuige geweest tusfehen u en tusfehen de huisvrouwe uwer jeugd, met dewelke gy trouwlooslyk handelt, daar zy doch uwe gezellinnen ende de huisvrouwe uwes verkondts is. Ende heeft Hy niet maar éénen gemaakt, hoewel by des geestes overig hadde ? ende waar om (maar) dien eenen ? Hy zocht een zaadt GODES: daarom wacht u met uwen geest, ende dat niemand trpuwlopslyk handde tegens de huisvrouwe zynér- jeugd. Want de HEERE de GODT JSRJELSzegt, dat Hy het verlaten haat. De laatste woorden zyn de fleutel tot het overige, en geven te kennen dat de zaak waar in zy trouwlooslyk met hunne vrouwen handelden, in derzclven verlatinge beftond; en wel, om Heidenfche wyven in hare plaatfe te nemen. Dit is openbaar uit het 11 vs. Judah heeft trouwlooslyk gehandeld, ende daar is een gr ouwel gedaan in Isracl, ende in Jerusalem: want Judah heeft de heiligheid des HEEREN ontheiligd, welken hy lief had; want hy heeft de dochter eens vreemden godts getrouwd. Ezra (*), welke omtrent dezen tyd leefde, heeft de (*) ZlE medï Nehemit XIII. 23 29.  17* Van de Polygamie. de zaak in het breede opgetekend en ten vollen verklaard; cap. IX. i. 2. Het volk IüRAëLS, ende de priesters, ende de Levittn, zyn met afgezonderd van de volken dezer landen, naar hnnne grouwelen enz. Want zy hebben van hunne dochter en genomen voor hunzelven en voor hunne zoonen, zoo dat zich vermengd hebben het heilig zaadt met de volken dezer lanaen: enz. Vs. 10. ii. Ende nu, wat zullen wy zeggen, o onze GOD?, na dezen ? want wy hébben uwe geboden verlaten, die Gy geboden hadt door den dienst uwer knechten, der propheten, zeggende: Het land daar gy lieden in komt, om dat te erven, is een vuil land enz, Vs. 12. Zoo zult.gy nu uwe docht eren niet geven aan hunne zoonen, ende hunne dochteren niet ne* men voor uwe zoonen enz. Cap. X. 2. 3. Wy hebben overgetreden tegens onzen GOD? ende wy hebben vreemde wyven van de volken des lands ([by ons) doen woonen enz. Laten wy dan nu een verbondt maken met onzen GOD?, dat wy alle (die) wyven, endè wat van haar geboren is zullen doen uitgaan enz. De verffooting dezer Meidenfche wyven was een plicht, en wel uit krachte eener uitdruklyke wet GODS. Want dewyl GOD de aankondigingen, als het Ware, van zoodanige huwelykenin uicdrukkelyke woorden  Van de 'Polygamie. <1en had verboden (Deut. VII. 3.) zoo waren hunne huwelyken van dert beginne af nietig en ydel; -y konden in geenen opzichte met dezelven een krachtig huwelyk voltrekken, en moeiten haar gevolgelyk gaan laten. Dit verfchaft ons een lïerk bewys voor de wettigheid der polygamie, waar het. wyf noch door de bovengemelde wet, noch door eenige andere >, ooit werd verworpen; Want indien dit anders ware, dart zouden wy van de verftootinge van allen, en wel in alle gevallen lezen, behalven alleen van die der eerfle vrouwe. GOD zoude evenmin een huwelyk tegens hef zevende gebod, als tegen dat van Deut. VII. 3. hebben toegelaten. Wanneer Wy Ezra en Maleachi onderling vergelyken, dan vinden wy in den eeften, dat de Joden Heidenfche wyven tot hunne vrouwen namen, en in den anderen , dat zy niet alleen dit deden; maar dat zy ook, tot bereiking van ditzelfde oogmerk, hunne Israëlitifche vrouwen gaan lieten. Dit is openbaarlyk het geen het 14 vs. het trouwlooslyk handelen met hunne vrouwen noemt; de fcheiding van dezelven onder dit onheilije oogmerk. Aldaar bedient zich de propheet" van dezelfde bewyzeri van welken hy te voren, ten opzichte van kunne trouwloozè behandeling tegens hunne broeders, (vs. is.) had gebruik gemaakt. — Hebben wy niet alle éèneu Vader? heeft niet één GOD? ons gefcha- pen ?  Ï74 Van de Polygamie. pen? waarom handelen wy dan'trouwlooslyk de eene tegen den anderen 3 ontheiligende het verbondt onzer raderen ? Wanneer zy hunne Joodfehe vrouwen verdicten, om Heidenfche afgodifche wyven te nemen , ontheiligden zy daar door liet verhoudt hunner vaderen; d. i. het gebod GODS, dat aan hunne vaderen was overgeleverd , niet alleen in de oorfproiigklyke inzetting vaft het huwelyk, dewelke de verlïooting, maar teffens in de uitdrukkelyke wet van Deut. VIL 3. dewelke het huwelyk met Heidenen verbood. Zy handelden trouwlooslyk met hunne broederen; dat is te zeggen, met de ouders en blocdverwahdten hunner onrechtvaardig verlatene vrouwen, welke hun hunne dochters of zusters ten huwelyk hadden gegeven, om met hun famen te ■ wonen, en niet om verdooten te worden* Z.y handelden ook trouwlooslyk met hunne vrouwen, door dien zy dezelven verftier.cn. Dierhalven beftraft hen de propheet en roept hen tot bekeering door de overweegingen die 'er op volgen, (vs. 14. 15.} Deze overweegingen zal ik den lezer trachten voor te Hellen , in eene uitbreiding die paffende zy tot de lecterlyke cn ware meening van den Hebreeuwfchen' text, en overeenkomende met de analogie der Godlyke openbaring, zoo als die ons door Mofes en de propheten is overgeleverd. Het zal alsdan blyken, dat deze onderscheidene knechten GODS aan het ver-  Van de Polygamie. 175 verbefgen, bewimpelen of ontveinzen der waarheid niet fchuldig waren: als mede, dat GOD zelfs niet kan gedoogd hebben, dat zyn zevende gebod, zoo wel als zyne oorfprongklyke inzetting van het huwelyk, niet alleen ongeftraft, maar onder verlof, en wel eenvormiglyk, door zoo veele eeuwen, zoude worden overtreden: —en dat Hy Zyn volk, ten opzichte van zynen wille en meening omtrent zulk een belangryk onderweip, gedurende al dien tyd, onmogelyk in eene volkomene onwetenheid kan hebben gelaten. nCj? "KIK K71 Et ne unus fecit? Mont. En heeft niet ééne (hen) gemaakt? (of was het niet ééne cn dezelfde die hen gefchapen heeft?) Onze uitleggers laten zich hier misleiden door onze vertalers, cn dezen door dc gemcene dwaling van de zondigheid der polygamie, en zeggen ons: dat deze woorden beduiden: „ dat GOD in den beginne ,-, Hechts één wyf heeft gemaakt; datHy overvloed ,-, van geest had, en dus meerder wyven had kunnen ,-, maken, indien zulks Hem behaagd had. " Eén ongeluk van deze onkundige uitlegging is dit: dat het woord "inN (Echad) niet kan betekenen één wyf, ten zy dat, onder de overige veranderingen, het woord wyf, fchoon in het nieuwe Testament vrouwelyke zynde, in het oude mannelyk zy geweest; want IflN {Echad) is voorzeker van het mannelyk ge-  Van de Polygame. genacht — nflN (Achath) is het vrouwelyke — Zie Richt. IX. 53. HnXtlZ'it muller una: (Mont.)" èën wyfi en veele andere plaatfeh. Dit is, naar ik oordeel, bchalven eene onbehoorlyke vefplaatfing der woorden, eene beflisfende rede oni te zeggen: dat zy de plaats verkeerd begrypen. Daar ftaat niet: Heeft Hy niet Eén gemaakt? maar: Heeft niet Eene (*) gemaakt, of: Is het niet ééne en de* zelfde die {u) gemaakt of gefchapen heeft? gelyk ook het 10. vs. zegt: hebben wy niet alle éénen Vader ? en heeft niet één GOD? ons gefchapen ? „ Heeft niet Eène of de Eenige, beiden, zoo wel li u> als llwe Joodfche wouwen gefchapen ? Heeft » Hy niet u beiden gevormd (zie Deut. XXXII. 6.) „ naturelyk, van hetzelfde zaad Abrahams ~ gees„ telyk, door dezelfde heilige taakgeving en inzettin„ gen ? ^- 1? rrn Ende Hy heeft (of; j, heeft Hyniet) het overige van den Geest? H Heeft Hy niet dezelfde macht die Hy van eetrft wigheid heeft gehad? — Is- zyne hand ver- „ kort i (*) Wanneer de oplettende lezer h'et *tnx {Echad) één< Vergelyken z,al met dc woorden "tnx Sst één GOD, vs. 10! dan zal hy voorzeker moeten zien, dat hier dezelfde AlMachtige Perfoon wordt betekend. Daar wordt Hy gezegd: gefchapen, hier: gemaakt te hebben. Vergelyk Geni- II. 3. het laat-fte gedeelte.  Van de Polygamie. „• kort, dat Hy uwe hcrflelling niet zou kunnen „ voltooijen, zoo het Hem behaagde, of dat Hy „ u niet nog ftrenger zoude kunnen ftraffen, zoo „ gylicden ongehoorzaam blyft aan Zyne geboden ? „ (Geest wordt hier gebezigd voor macht, mach„ tig, maar inzonderheid onweêrftaanlyke macht (*) „ als Pf. CXXXIX. 7. Jef. LIX. 19. LX1II, 14.. „ XXXIV. 16.) — vPf&Ö imr\ nai En naar „ wat zochte die Eenige ? JHT — naar een „ zaa^ van GOD — naar een heilig (f) zaad (zie Ezr. (*) Aldus wordt de macht des Geests dikwyls gebruikt voor den Geest zeiven. Vergelyk Jef. XXXII. 15. Luc. XXIV. 49. Hand. I. 8. Zie mede Richt. XIII. ij. XIV. 19. XVI. J7. 20. Kom. I. 4. met 1 Cor. VI. 14, en veele andere pl. In eenen ouden druk van den Engelfchen Bybel, van het jaar 1615 , met beknopte kanttekeningen, wordt by dezen text, het woord Geest, inde aanmerking daar op, veiklaard te beduiden power and -oirtui, macht en deugd. (J) Dit toch kan met de polygamie niets te doen hebben , om dat wy die anderzins bezwaailyk door GÜD geoorloofd , en door Zyne heiligen opgevolgd, of de uitmuntendfte en gezegendfle mannen, die ooit leefden , dtf afkomst van polygamifeke huwelyken zouden vinden te wezen , by voorbeeld: den heiligen Jojeph en den propheet Samuel. Boven dat alles kunnen wy opmerken, dat de Joden, welken in deze plaatfe van Èzra, nadruklyker wyze, het heilige zaad genoemd worden, van de twaalf zoo-' nen Jacobs afkomftig waren , van welken de helft aft eene polygamie zyn geboren. u  178 Van de Polygamie. „ Ezr. IX. 2.) dierhalven wacht u met uwen geest > „ of geef acht op uwen geest — d. i. op uwe „ gemoedsgefteldheid —uwe gemoedsneigingen fon„ der welke betekenis D)1 (Roeach, Geest) zeer dik„ wyfe gebruikt wordt, (zie Num. XIV. 24. i Sam. „ I. 15.) en alsdan zal geene van ulieden trouw„ looslyk handelen tegens de huisvrouwe zyner „ jeugd, door haar te verlaten, en deze afgoden„ dienaresfen te nemen; want ik de HEERE haai „ het verlaten.'" De overweeging van de betrekking waar in zy met JEIIOVAH Itonden — Hy hun gemeene Vader — zy Zyne zich daarvoor bcIydcnde kinderen zynde, was een bewys tegens hunne fcheiding; — een ander bewys was: dat naardien de HEERE in hunne afkomst een Godlyk zaad zocht door dezelve, van hare tecrfle jeugd af Zich te doen toewyden cn vervolgens opvoeden in de tucht en vermaning des HEEREN, dit voornemen daar door vernietigd zoude worden, dat dc ouders afgodifche vrouwen namen, dewelken , iu plaatfe van hare kinderen aan JEIIOVAH toe tewyden, hen gaarne zouden opgevoed hebben in den dienst harer afgoden (*), waar van dus eenongod- lyk (*) Wy vinden dat deze afgodifche wyven hier toe eenen gewisfen grond legden , door hare kinderen in de kennis der Heidenfche talen vap hare verfcheidene landen op te brengen, waar om zy de wet GODS niet verfhaa konden. Zie Nehem. XIII. 23. 24.  Van de Polygamie. ïfy iyk zaad het gevolg zoude geweest hebben. Zie> Deut. VIL 34. Ten laatsten had GOD de fcheiding verboden van den beginne, (zie Gen. II. 24.) want Hy haat het verlaten in allen opzichte; 'maar hoe veel meer moest Hy het haten, dat Hy Zyne eigene \ zich daar voor belydende dochters zag verlaten worden, op dat Zyne eigene zich tot Hem bekennende zoonen de dochters van een' vreemden GOD' zouden huwen? Dit was indedaad het bedryf van eene gruivelyke zake dte GOD hatede, Jer. XLIV. 4. Dit oordeel ik, in deze beruchte plaatfe, den klaren en beflaanbaren ftaat .der zake te zyn; dezelve komt ftiptelyk overeen met het geen Ezra zegt, (c. IX. 9. en volg. en c. X. 2. en volg.) dewelke zyn kleed en zynen mantel niet fcheurde, noch van, het hair zyns hoofts en zyns baarts uittrok, en Verbaast nederzatom dat het volk dede het geen hunne vaders, Abram, Jacob j David en anderen, zonder de minste beftraffing gedaan hadden , ert het geen de heiligfte van hunne voorvaderen, zonder de minste zwarigheid van hunnen kant (*), of ver- (*) Wanneer Jofeph door de -vrouw Potifhars werd aangezocht, antWoorde hy met afkéer: Hm sonde ik dit tin zoo groot kwaad doen , en zondigen tegen GOTtTt Gen. XXXIX. 9. het laatste gedeelte. — Maar wanneer JVI 2 Sarai,  iSo Van de Polygamie, veroordceling van GODS zyde beftendiglyk, opcnbaarlyk cn daar voor uitkomende te doen gewoon waren; — maar om dat zy Heidcnfche vróuwen gehuwd, en gelyk blykt uit Mal. II. 14. met hunne wettige Joodfche vrouwen trouwlooslyk gehandeld hadden, door dezelven te laten gaany om dit ter uitvoer te brengen. Aangaande het begrip dat door de uitleggers, in hunne blykelyk misvatte denkbeelden van dezen text Maleachis is uitgedrukt — dat GOD in den beginne Hechts éénen man en ééne vrouw hebbende gefchapen, daarmede bedoelde: dat „ ook in het ver„ volg, nooit één man meer dan eene vrouw tc „ gelyk zoude hebben," daar omtrent oordeel ik in ootmocde, dat indien GOD het zoo gemeendhad, Hy ook ergens zoo gezegd, en het niet aan de menfehen zoude gelaten hebben, hunne eigene wys- Sarai, A'.ranrs vrcirwc, an haren man voorfloeg, hare dienstmaagd Hagar ter vrouwe te nemen, Gen. XVI. 2. 3. zoo ftemt hy zonder de minste tegenwerping, haren voorilag toe. Zoo heeft Jacob (op den voorflag van La. ban) Rachel by Leah genomen i de wet welke de trouw met de zuster der vrouwe verbiedt, toen nog niet in wezen zynde. Dit en veele andere voorbeelden bewyzen klaarlyk: dat de wysten en besten van GODS heiligen nimmer gedroomd hebben dat de polygamie in het minste met de echtbreuk zoude vermaagfehapt zyn.  Van de Polygamie. i$i wysheid toe te brengen (-*) tor de verklaring van het geen Hem te doen behaagde; want wie heeft den (*) Wat betreft onze eigene verklaring van eenige handeling GODS , zoo dat wy die voor eene foort van voorfchrift opnemen, wanneer wy nie' klaarïyk door Hem onderricht zyn aldns te doen , zulks zoude in een meenigte gevdlen met groote onheilen verzeld gaan. —— Onderleid eens dat wy het huwelyk tusfehen broeder en zuster wilden verdedigen, 'om dat hetzelve tusfehen de onmiddelyke kinderen van Adam an Heva moet hebben plaats gehad: dan zoude de fchepping van éénen man en ééne vrouwe ten minsten tot een even bondig bewys voor de bloedfchande , als tegens de polygamie, vertrekken. Maar dit kan van geen gewicht zjn noch in. het één noch ander geval ;. dewyl GOD het eerste door eene uitdrukkelyke wet f Lev. XVIII. 9.) heeft verboden; ên door eene even uitdrukiyke wet (Deut. XXI. 15-17.) het andere geoorloofd. Het heeft GODE behaagd, dat het geheele menschdom in één algemeen verbondshooft zoude berusten, hetwelk de gemeene verbeelder van zyT ne geheele natuurlyk-voort te teelene afkomst zoude wezen; en door één wyf, uit hemzelven genomen zynde, die natuur welke in hem was, op zyne onmiddelbare kinderen, en door dezen, op zyne laatste nakomelingfchap, tot aan het einde der weereld, af te leiden. Laat yder één het 5. cap. aan de Romeinen met oplettenheid lezen , en befchouwen , in welke opzichten Adam een voorbeeld was van Hem die komen zoude: (vs. 14.) en dan zal het blyken, dat geen man, die uit de afkomst Adams is voortgeteeld, of voortgeteeld zal worden, in dezelfde. M 3. 0™"..  Van de Polygamiex den zin des HEEREN gekend ? of wie is Zyn raadsman geweestl Rom. XI. 34. Zommigcn kunnen inbrengen, dat „ dewyl 'er gezegd was — Een „ man zal zyne vrouwe aankleven, en nier. vreu3, w, het daar om onwettig was dat één man „ twee of meer vrouwen achter elkander (*) zoude „ hebben; maar dat hy flechts ééne, gedurende al „ zyn leven moge hebben; om dat Mam flechts „ ééne vrouw heeft gehad." Deze foort van begrippen is even gedrochtelyk, als wanneer men wilde gelooven, dat GOD verbood, zich in laken, in zyde of linnen te klceden, om dat Hy onze eerste ouders mét huiden heeft bekleed. Gen. III. 21. of zoo men wilde gelooven, met die wanzinnige ketteren, uit dc; tweede eeuw, die zich Adamiten noemden, dat omflandigh'eden en gelegenheid waarin Ad.im was. ooit geweest is noch ooit komen zal: zoo dat dezelve even min tot een voorbeeld tegens de polygamie kan gebruikt, als Jer tegens de natuurlyke voortteeling kan betoogd worden , dat Heva uit eene zyner ribben , of dat hy zelf uit het ftof der aarde gevormd is geworden. ($) 'Er was een tyd in de Christenlyke kerk, wanneer dit alleenlyk hefchouwd werd als „ een fchynbaarder en min»' der wanyoegelyke foort van echtbreuk ," en voor eerloos werd gehouden. De Montanisten (telden het tweede huwelyk even aanftootlyk en zondig als de hoerery. Dan meerder hier van »a dezen.  Van de Polygamie. ï§3 dat dc Christenen, zonder eenige befchaamtheid, moedernaakt onderling verkeeren moeten, om dat 'er gezegd wordt: (Gen. II. 25.) Adam en zyn wyf waren naakt, en zy fchaamden zich niet. Indien wy het op ons nemen, of deze, of eenige andere handeling GODS, enkel naar onze verbeeldingen uit te duiden, dan nemen wy eene zaak op ons, die ons niet toekomt. Ons is gezegd, Deut. XXIX. 29: De verborgene dingen zyn voor den HEERE onzen GOD?: maar de geopenbaarde zyn voor ons en voor onze kinderen, tot in eeuwigheid, om te doen alle de woorden Zyner wet. Dat GOD 10,000 mannen, en zoo veele wyven zou kunnen gefchapen hebben, zulks is eene zekerheid. Dc rede waarom Hy dit niet dedc, heeft Hy ons niet gezegd, zoo min als die, waarom Hy enkel éénen man en eene vrouw (*) heeft gc- fcha- (*) Mdton verbeeldt Adam als zeggende: O why dïd GOD , Creator wife, that peopled hlghejl heav>n Wïth fpirits mafculine, create at lafl This novdiy on earth, thh.fair defeSt Of Nature, and not frli the world at ome With men as angels without feminins, Or find fome other vtay to gensrate Mankind? Par. Lost , B. 19. M 4 °  ï 84 Van de Polygamie. fchapéfi. Dit en alle andere dingen moeten daarmede verklaard worden: dat het Zyn welbehagen cn de raad Zyns wülens was, zulks aldus te fchikken.. Eph. I. 11. Openb. IV. 11. Indien wy het ons wilden aanmatigen, in het onderzoek der oorzaken Zyner heiligen handelingen en uitdeelingen in het minste verder te gaan dan de openbaring' Zyns woords ons uitdrukkelyk daar toe gewettigd heeft, wy zouden wys willen zyn boven het geen gefchreven is-, wy zoucjen ons in eindelooze doolhoven van dwaling wikkelen, zoodanig dat wy ons voor wys uit- „ O waar om heeft GOD , als de alwyze SCHEPPER, „ die den hoogden hemel met mannelyke geesten bevoik» te, op de aarde in het laatst deze nieuwigheid, dit fcfaoone gebrek der natuur gefchapen ; en waarom heeft „ Hy niet liever ten eenenmaal, met engelaartige fchep„ felen, en zonder wyven, de weereld opgevuld, of „ eenigen anderen weg gevonden om het menschdom „ voort te planten?" . Verlor. Parad. X. b. Hf.t is te vermoeden dat GOD de overige levendige fchepfcls, paar en paar, manneken en wyften heeft gefchapen; vergelyk Gen. I. 20.25. met Gen. VII. 14 - 16. wierhalven het gevolgtrekken tegens de polygamie (het weik, in het.vporbygaan gezegd, de fchriftuur nergens heeft gedaan) uit eene gelyke fchepping des menschlyken ïsrts, ir,djen het op het hoogde wierd gedreven, te veel, fjfl by gevolg n'ets zoude bewyzen.  Van de Polygamie. 135 Uitgevende, dwaas zouden worden. Rom. ï. 22. Dat GOD het wyf heeft tot den man gekucht — dat 'er plechtiglyk verkondigd is: — Daarom zal de man zynen vader en zyne moeder verlaten, en zynen wyve aankleven, en zy zullen tot één vleesch zyn (Gen. II. 22. 24.) — zulks vérfehaft ons eene beflisfende bewysreden tegens de echtfcheiding; en 'er wordt, in dit opzicht, uitdrakkclyk gebruik van gemaakt door CHRISTUS in zyn redentwist met de Pharlzeën, Matth. XjX. 4, 5 ; maar nergens wordt dit, in de geheele fchriftuur, ais een bewys tegens de polygamie gebezigd. 'Er waren, buiten twyfel, gelegenheden genoeg, en wel zederd den beginne der weereld, zoo wel voor als na den zundvloed, om hiertoe eene aanleiding te hebben moeten geven, indien ooit iets diergclyks bedoeld ware geworden (*), Het (*) Eene gewichtige rede, waarom 'er in den beginne flechts één man en ééne vrouwe werden gefchapen, kan opgemaakt worden uit Hand. XVII. 26. waar wy den Apostel hooren zeggen — Hy heeft uit éénen bloede het gantfche gedicht der mtnfchen gemaakt, om op den geheelen aardbodem te vooonen. Waren 'er in het eerst meerder rnannc,ii en vrouwen gefchapen geworden, dan Adam en Heia, dan korde die naauwevermaagfehapping of bloedverwandfchap geene plaatfe gehad hebben,; maar dit was wyzeiyk «n genadiglyk by GQDE befloten, als eene rede en grond- M 5 fcs  J86 Van de Polygamie. Het eerste geval van polygamie, dat aangetekend is, vinden wy Gen. IV. 19, Lamech ^ ziek flag voor eene ware broeder-en zusterliefde, als een middel tot de afweering van den hoogmoed, en van het roemen des eenen boven den anderen, ten opzichte van hunne oorfprongklyke afkomst; zoo dat op zulke eene wyze, niemand zynen broeder had te verontwaardigen of te "verachten. Deze gedachte is fraay uitgedrukt in dit wel bekende graffchrift : Nobles and heralds, hy youf leave ^ Here He the hones of Matthèw Prior, The Jon of Adam a/idofEve, Let Bourbon o>: Naffau go higher! „ Hier rust — o Adeldom, met uw verlof —— " lret Ügchwp van Matthéus Priors fchimme ; „ Hy was een Prins van 't Paradyfehe Hof: „ Dat NaJJau-w of Bourbon eens hooger klimme!" Alhoewel in dezen bedorvenen en gemengden ftaat der dingen, de burgerlyke regering , en dus de uitteriyke onderfcheiding der menfehen noodzaaklyk is: want zonder deze zoude 'ergeenepolicie kunnen wezen; echter zullen de beheerfchers en de beheerschten op dien dag wanneer zy voor den Grooten Beheerfcher van het heel-al zullen verfchynen , genoodzaakt zyn om te zeggen met de broederen 3'fepbs: (Gen. XLïï. 11.) Wy alle zyn ééns, mans zoogen; — en zullen alsdan,hoe weinig wy 'erthans op letten , gewaar worden , datGOB geen aannemer desperfoons is. Hand. X. 34. Indien zulke verootmoedigende gevoelens naar behooren Wierden voortgezet, zy zouden ons betere beweegredenen tot nederigheid , goedgunstigheid, broeder.  Van de Polygamie. 187 ziek twee nyyen f de naam van de eerste was Ajja», fn de naam van de andere was Zillaii. I lier gelooven onze uitleggers de zondigheid der polygamie te hebben gevonden. — „ Het was ééne van hetont„ aarte gedacht van Kaïn," zeggen zy ons, „ die „ het eerst dc wet des huwelyks overtrad: è$(leg»U „ twee zouden één vleesch wezen." Dit zyn de woorden van den Heer Henry, eea der verftandig* ften en besten van onzen Engcl'elien uitleggeren: woorden welke ons tot bewys dienen hoe verre dc menfehen durven gaan , om een volksbegrip , of vooroordeel zelfs tot de vervalfclüng des Bybels toe, te onderftgunen. 'Er zyn geene zoodanige woorden zh]„ flechts twee" in de huwelyks - wet, op welke hy zich beroept. — 'Er daat gefchreven, Gen. U 24: zy zullen tot één vleesch zyn; cn Matth. XIX. 5: (waar deze plaatfe door.CMRISTUS wordt aangehaald) »«' Ïm — zy beiden, of die twee zullen tot één vleesch zyn. Zoo mede Mare. X. 8, Indien er de woorden „flechts twee" geweest waren, wy zouden naderhand zoo dikmaals niet hebben gelezen: dat GOD dc polygamie aanmoedigde, of dat Zyne heiligen dezelve toegedaan waren, zoo min als derlyke vriendlykheid, langmoedigheid en Christenenliefde jegens elkander aari de hand geven , dan de wyste zedenleeraars van Rome en Griekenland gedaan hebben. Z'f- Mal, II. 10.  Van de Polygamie. * wy jczen: dat Hy de echtbrGuk aan of dat zy aan die waren overgegeven. Ik rrioet hier nog aanmerken, dat de ZALIGMAKER de woorden: zy he]den of die twee, voorzeker niet heeft ingelaseht als een (zaaklyk) byvoegiel tot den grondtcxt, 0f als eene ingemengde verbetering, om het eene of andere nieuwe leerftófd in te voeren; maar sJieenlyk als eene foort van uitbreiding om de beduiding, zin en meening der textwoorden te VerKlaren, — te weten, om ons te zeggen: dat een man en z3t,c vrouwe, fchoon zy voor het huwelyk twee waren - dat is,elk afzonderlyk, onverknocht onafbangkelyk van elkander, zoo dat zy al of niet by een konden komen ; zy echter naderhand niet meer twee afzonderlyke, onverknochte, onderling onafhangkelyke pCrf0„en, maar aIs één M>8 * zyn. - De woorden ■ Je twee, moeten hier niet genomen worden in hun' zin van getal (*) ; (vvant anderzim ^ ^ ^ waaragtig zyn, het welk in het 6. vs. volgt- —'al ™o dat zy met meer twee zyn; dewyl eën man'en vrou- (*> Non HnimtgmialU, {eéunio feu conjundi. myfiic» vel conjugalis defcribitur. — Nold. Part. Edit. Tymp. „0 " 7™ ^ §eene wejenlyke eenheid, maar eene myfli >, Jche oï tchtdyk, W((»^ befchreven." Matth. XIX 5- 6. Mare. X. 8.  Van de Polygamie. 189 vróuwe immers even eens, zoo wel na als voor het huwelyk, twee in getal zyn, waar om zy in den zin van getal onmogelyk één kunnen wezen:) maar zy vvor'den thans één in denzelven zin, in welken alvorens van hun gefproken werd als van twee, dat is te zeggen, ten opzichte van de wet des huwelyks. Het huwelyk vernietigt hunne cnverknochtheid, onderfcheidenheid en onafhangkclykhcid van elkander, zoo dat zy in alle wettelyke opzichten, niet meer twee zyn, maar èèn vleesch. Dierhalvcn is het gevolg, het welk de hooggcloofde VERLOSSER meende te bewyzen , ten vollen bewezen — te weten : dat het eenen man niet geoorloofd is, zyn wyf te verlaten om allerlei oorzake: bchalven om eene oorzaak dewelke van zichzeive hunne perfonen weder van elkander fcheidt, en die op eene geheele ontknoping van het huweiyksverbond uitloopt ; want eenen man te doen leven met eene cchtbreekfter zoude hem vader maken van eens anders kinderen, zyne eigene wettige erfgenamen van het hunne verfteken, en die verwamng in zyn geflacht brengen, welke voor te komen ccn der grooten voorwerpen des zevenden gebods was. Doordien onze uitleggers de woorden ol Juc , zy twee of de twee niet in den bovengemelden wettelyken zinbefchouwden, zoo hebben zy dezelven, volgens hunne hersfenfehimmen zoodanig verdraaid, dat zy  19° Vctn de Polygamie1. zy op hun tffletoti t7ree. _ nvee en met meer^ gevallen zyn. cerwyl zy dus de woorden der huwelyks - inzetting, zoo als die gehoekt rraïrn Gen II 24. vermeerderd en vervalscht, cn watnogflimmcr is, onzen ZALIGMAKER hetzelfde hebben doen bedryven, door Hem voor te Hellen als de woorden in den zin van getal gebruikende. Dit Drent onwaarheid, ja eene bare tegenfpraak op het geen Hy in het 6. vs. zegt; want het is onwaar dat een man en zyne vrouwe (in den zin van getal) niet meer twee zyn: cn te zeggen dat twee perfonen teffens één en twee in getulle zyn, fc eene bare tegenfpraak. Naardien het woord twèë in een wctteJyken zin moet verfraan Worden, zo kunnen de woorden: zy zullen als één vleesch zyn, niet in een'letterlyken zin worden genomen, als of zy, door eene foort van huwelykfche transjuhftantiatie , letterlyk één vleesch wierden; (zie 1 Cor. VI. 16.) maar dat zy het in een' wettelykken zin z.yn, zulks is zeer zeker: en gelyk dierhalven een mensch zyn gebeente niet van zyn vleesch kan fcheiden, zonder ' zichzelvcn te verderven, zoo kan ook een man zyne vrouw (welke naar het oordeel van GODS wetgeving, been van zyne heenen en vleesch van zynen vleefche is) niet cnrcchtvaardiglyk verfiooten, zonder de heiligheid der inzetting van het huwelyk te fchen-  Van de Polygamie. io r fchënden, en de uitdrukkelyke verplichting derzclver te vernietigen. Zy welken door de gochelary van deze woordverklaring naar het getal (dewelke zy tot het geluid van het eerste lid des 9. vs. byvoegen,) CHRISTUS de polygamie als eene echtbreuk doen veroordeelcn, Hellen Hem voor als gebruikende het woord S]^3 echtbreuk in eene nooit gewettigde ongelykvormigheid met de Hebreeuwfche fchrifcuur (hebbende onze VERLOSSER buiten twyffel in hetHebreeuwsch gefproken) ; want nergens wordt dit woord gebezigd, om het bedryf van eenen man te betekenen, die eene vrouw had, eene andere by haar nam, cn met haar beiden famenwoonde (het Welk ik oordeel het ware en echte begrip der polygamie te wezen); ook wordt hetzelve in geen' één' anderen zin gebruikt dan om de onteering van eene gehuwde vrouwe aan te duiden. Het is bezwaarlyk te gelooven, dat onze ZALIGMAKER, dewelke , omtrent het geen Hy aan het volk leerde, Zich befiendig op de Hebreeuwfche fchrifturen gewoon was te beroepen, een lecrflelfel dat by hun zoo weinig geduld werd, zoude hebben voorgedragen; en wel in een gefprek met diezelfde Pharizeën van welken ons gezegd wordt, Luc. XI. 54: dat zy Hem lagen legden, en iets uit Zynen mond zochten te bejagen, op dat zy Hem beschuldigen mogten. We.  ï9a Van -de Polygamie. Wederom - doordien zy CHRISTUS de polygamïè voor eene echtbreuk doen verklaren, befchuldigen zy Hem eene onwaarheid, zoo wel in Huk van Wet als daad ftaande te houden, door alle die by eene eerfte, genomenc wyven voor onwezenlyke vrouwen dier mannen te verklaren , welken haar genomes hadden; want indien zy zoodanige waren, dan kon hier de reden niet van eene echtbreuk zyn. Laten wy dit volgens gronden der heilige fchrift onderzoeken. 'Er wordt gezegd, i Sam. XXV. 40. 43: Aeigail werd David ter huisvrouwe. Ook nam David Ahinoam van Jizrecl: alzoo waren ook die heiden hem tot wyven. Aldus getuigt de HEILIGE GEEST, hoewel Hy in het 44. vs. ons verwittigt dat David tenzclfden tyde nog eene andere vróuw in het leven had. Door te zeggen, dat zy beiden mede zyne vrouwen waren: want dit moet, in dezen famenhang, de betekenis ympÜBa (Nafchmi) wezen : verklaart Hy ydere derzclver één vleesch met David te zyn geweest, zoo dat hy zich noch van de eene noch van de andere fcheiden kende; en dat die van haar beiden, welke tot een' anderen man ware overgegaan, eene overlpeelfter, cn do man, welke haar genomen had , een echtbreker zoude geweest zyn. Terwyl ik dit zeg, neem ik voor bekend aan, dat de HEILIGE GEEST haar eiet Davids vrouwen QHStt )b (fiti m uxoresMont.) ZO\h  Van de Polygamie'. ipg èöüdé genoemd hebben, indien zy niet dadelyk zyi ne vrouwen geweest wareni Een by genomen wyf is dus; volgens bet getui* genis der Hebreeuwfche fchrifture even eeris dë vrouwe des mans, die haar neemt, als dé eerde: — het is dierhalven onwaar,- zoo wel in huk van wet als van daad $ dat een man, die eene vrouw heeft j en eene artdefe neemt, overfpel doet: om welke rede het onmögelyk is dat CHRISTUS ooit zulks gezegd zoude hebben, — zy die Hem zulks doeri zeggen, verdraaijen de ware meening Zyner woorden.- Dan deze fchriftuurplaatfe zal oök in het vervolg «bnder onze befchöuwing moeten vallen: laten wy dus de gefchiedenis van Laméch Weder opvatten; Wy vinden geene blykêh of hy 'ér wel of kwalyk èan deed: 'er wordt enkel gezegd: Lamech' nani zich twee wyven. Dat hy „ van hét ÖhtaSrté ge„• dacht van Caïn was''', zulks maakte dit geen jottt te ilimmer, noch een ftïpkeh te beter, zoo weinig als hetzelfde door Jacob gedaan zynde, daar om noch het een noeh het ander Werd, dat „ hy van ,, het gezegende gedacht Van Sëth was." De toonkunst df mufiekj van dewelke naderhand, in GODS tempel j zulk een aanmerkelyk gebruik werd gemaakt , —- de landbouwkunde en veèfokkery , —de kunst in metaal en yzer te werken, werden alte^ N maai  *94 Van de Polygamie. maal door de kinderen Lamechs uitgevonden; en echter kan ik niet bevroeden, dat deze kunsten daar om, op zichzelven, te minder onfchuldig of temmeer voordeelig voor het menfehdom zouden zyn , dan zoo zy door Abraham, Isaac en Jacob waren uitgevonden. Wy kunnen van zoodanige aanmerkingen over de heilige fchrift, op zyn best zeggen: dat zy zeer dwaas zyn; maar wanneer het woord GODS moet vervalscht worden, om dezelven ten grondflag te vertrekken, alsdan zyn ze zeer godloos. Zie Deut. IV. i. XII. 32. Ik maak alleen gewag van dén Heer Henry, hoewel ik ook anderen zou kunnen noemen: by voorbeeld eenen, die zoo verre gaat in het vervalfchen van den text van Gen. II. 24. dat hy dien voordek als een gebod GODS dat „ twee cn niet meer zouden één vleefch zyn.''"' De woorden zyn eenvouwdiglyk: T\Ü Y^S1? VH1 Et erunt in camem imam. En zy zullen tot één vleesch zyn. Kal ieevr»i ol Ho eis ï 3 ,. heb-  *P8 Van de Polygamie. Gy zult ook geene vrouwe tot hare zuster nemen om haar te benauwen in haar leven (of leeftyd.) Lev. XVIIL 18. Hier over heb ik, in de eerste plaats, aan te merken dat de lezing der kanttckemrSi — eene vrouw, by eene andere " — het 18. vs. geheellyk afzondert van den voorafgaanden famenhang tot welken het is behoorenden want deze handelt alleenlyk over de onwettigheid van huwelyken, ten opzichte der maagfehap en bloedverwandfchap. Gintsch was gefproken van dc gemeenfehap met de vrouwe des broeders (vs. 16.) hier wordt, by een geheel natuurlyk gevolg, van die met de zuster, der vrouwe gefproken, als van een noodzaak,Jyk gedeelte der verboden der bloedfchande, Ten tweeden; deze uitlegging van den text is overeenkomstig met den taalkundigen zin van het Hebrceuwsch, het welk de andere niet is. Dit wordt zeer overtuigende bewezen in de aanmerking van Tymf ius over Lev. XVIII. 18. en in Nolduts Heb. Part. tW* p. 30. Dan dewyl ik den zin van deze gewichtige plaatfe, door den geleerden Bisfchop Patriot, beter vind verklaard te zyn, dan ik het'met eeni- *» Whti voorn:Inélyk die welken in alle andere opzichv ten de ^tyke wet ten hoogiten betrachtede», indien d? PolW>r>\e dcc-: zulk een uitdrukkcl) k bevel ware p verboden geweest."  Van de Polygamie. 199 eenige myner eigene uitdrukkingen , zou kunnen doen, zoo zal ik 's mans aantekening over dezelve, zoo als ze 'er Haat, uitfchryven. „ Daar zyn zeer veele ukftekende fchryvers, de„ welken , volgens onze aan den kant geplaatsde .„ vertaling (eene vrouw by de andere) zich laten „ voorftaan dat hier de meerderheid van vrouwen „ door GOD uitdrukkelyk verboden wordt: zy ge„ looven mede, een voorbeeld te hebben, om deze „ vertaling te rechtvaardigen, te weten Exod. „ XXVI. 3. waar aan Mo]es geboden wordt, zorg „ te dragen dat de vyf gordynen van den tabernakel „ wierden fjawengei oegdy ydere eene by hare fus„ ter, volgens de Hebreeuwfche fpreekwyze, het „ welk zeggen wil; de eene by de andere: hetwelk „ ons, indien het waar was, verfcheidene zwang„ heden uit den weg zoude ruimen; maar wy heh„ ben zulke gewichtige redenen voor het tcgen„ deel, dat ik het niet voor den zin van den text „ kan aannemen. Want 'er werden, zoo wel voor „ als na de wet, meer dan ééne vrouwe, toegela„ laten. En Mofes zelf Qnderftelt zulks, wanneer „ hy zorg draagt, dat een man zyn kind, dit hy „ van eene beminde vrouwe had, niet zoude {bellen „ boven het geen hy van de gehate had, indien-dit „ de oudfte zoon was; het welk duidclyk, in zyne N 4 „ wet  %oa Van de Polygamie. „ wet een verlof te kennen geeft, om meer dan „ ééne vrouw te mogen huwen." Het zy my hier geoorloofd, tegens den braven en geleerden Bisfchop aan te merken: dat hy zich echter niet naauwkeurjg genoeg uitdrukt; want door dien hy zegt: dat — ,, Mofes zelf dit-onderftelt," en dat hy de wet „ zyne, d, i. de wet, van Mofes" noemt, zoo fchynt het, als of Mofes door zyne eigene wysheid had gelproken, en enkel op zyn eigen gezag eene wef had ingeftcld; daar Mofes echter onder de onmiddelyke ingeving des HEILIGEN GEESTS (Num, XI. 17. 25. en 2 Pet. I. 21,) de mpnd van GOD zeiven tot het volk is; tot hc.t welk hy zegt, Deut. IV. 5. Ziet, ik hebbe u geleerd de inzettingen ende rechten, gelyk als de HEERE myn GOD?, my geboden heeft: op dat gy alzoo doet in het midden des lands, daar gy n$ toegaat, om dat te enen. Het eenigiïe geval waar in Mofes volgens zyn eigen gezag heeft gehandeld, was in zake van fcheidingen. Wanneer onze Hejland hi,er van gewag maakt, Matth. XIX, 8. zegt Hy niet; — GOD heeft u toegelaten, maar: — Mofes heeft, van wegen de hardigheid uwer harten, u toegdatpi, uwe wyven te verlaten", maar van den beginne is het alzoo niet geweest ; waarmede Hy dtüdelyk te kennen geeft, dat 'er volgens de wet QOQS geheel gecjp echtfcheiding is; maar enkel doo»  Van de Polygamie. 201 door het verlof van Mofes, als een middel tot voor* toming der onheilen, die 'er uit hadden ontdaan kunnen, wanneer hy in yder geval op de letter der wet was ftaande gebleven , en de Joden gedwongen had, om hunne vrouwen te houden, waar door hy de vrouwen aan het gevaar zoude hebben blootgclïeld van door hunne mannen kwalyk en onr befchoft behandeld, ja zelfs gcflagen en mogelyk vermoord te worden. Zoo dat, in dit dulden van de fcheiding wegens, of op rekening van de hardigheid hunner harten , Mofes wel fpreken mogt, gelyk Pauks lpreekt, i Cor. VII. 12: Tot ruiken zegge ik , niet de HEERE; — maar ten opzichte van andere dingen: niet ik , maar de HEERE. ys. 10. De Bisfchop gaat voort: — „ En die vinden wy ,, uitdrukkelyk dat hunne koningen mogten hebben, „ fchoon niet in menigte, Deut. XVII. 17; en de „ beste hunner koningen, die in GODS wet las „ dag en nacht, en die noodzakelyk verdaanmoest, „ heeft zonder eenige berisping, veele vrouwen ge„ nomen: ja GOD heeft hem meerdere gegeven, „ dan hy te voren had, door hem de vrouwen zyns ,, overledenen meesters over te laten 2 Sam. „ XII. 8. En dewyl Mofes, behajven dit alles, door dit geheele hoofddeel van de bloedverwant „ Ichap en maagfehap handelt, zoo is het natureN 5 „ lyk,  202 Van de Polygamie. w tyk, gelyk Schindlerus aanmerkt, daar uit tebe„ fluiten, dat hy hier mede daar over, en dus niet „ van het nemen van eene vrouw by de andere , „ maar van eene zuster hy de andere (*) heeft ge„ fproken. Alzoo 'er ook de gelyke rede plaats „ heeft, om hier het woord zuster- eigenlyk te „ verftaan, als elders het woord dochter en moeder, „ vs. 17. en cap. XX. 14. waar hy eenen man ver„ biedt , eene vrouw en hare moeder , of eene „ wouw en hare dochter te huwen, gelyk Iheo„ doric Hack/pan overvloediglyk aanmerkt. „ De zin is dierhalven : dat, fchoon 'er in die „ eeuwen twee of meerdere vrouwen ten zelfden tyde, „ geoorloofd waren, echter geen man twee zusters „ zoude mogen nemen (het geen jacob in vroegere „ tyden gedaan had, als 'er nog geene ükdrükke„ lyke wet hier tegens was) uit denzelfden vader „ geteeld, of uit dezelfde moeder geboren, het zy „ wettig of onwcttiglyk, hetwelk, fchoonhetmo„ ge fchynen alvorens te zyn verboden geweest, om „ dat het huwelyk met de vrouwe des broeders „ ver- (*) Hif.r dient aangemerkt te worden , da: nnx in andere plaatfen van het capittel tot viermaalen toe wprdt gebezigd , en noodzakelyk betekent, gelyk onze vertalersHét ook gegeven hebben eens zuster. (Zie mede Lev» XX. 17. 19.)..  Van de Polygamie. 203 „ verboden was, echter hier regelrecht verboden f> *s > gelyk ook andere huwelyken, die alvorens „ bedektelyk verboden waren; want in het 7. vs. „ wordt het huwelyk van een zoon met zyne moe„ der, en in het 10. dat van een' vader met zyne „ dochter verboden." By de bovenltaande aanmerking van den geleerden en ocrdeelkundigen Bisfchop Patrick zal ik het wagen, eene myner gisfingen te voegen, welker gegrond-of ongegrondheid door het oordeel des lezers moet beflist worden. Het is zeer zeker, dat in het tf. ys. het huwelyk met dc vrouwe des broeders verboden is, cn dewyl, uit krachte hier van, ook aan de zuster der vrouwe, bedektelyk wordt verboden, met den man eer zuster te trouwen, zoo zoude men kunnen gelooven , dat het juist niet noodzakelyk waar' geweest, naderhand in uitdrukkelyke woorden van de zuster der vrouwe gewag te maken, hetgeen nogthans in het 18. vs. gedaan wordt. Maar deze noodzakeiykhcid blykt klarelyk, wanneer wy ons het voorbeeld van Jacob herinneren, waarop de Joden waarfchyniyk, tegens een verbod dat nog van eene uitlegging was afhangende, zouden geiïeund hebben. Het was zekerlyk geene zonde in Jacob, om dat 'er toenmaals nog geene wet voor het tegendeel in wezen Was; maar na het geven van deze uicdrukkelyke wet  204 Van de Polygamie. wet konde het zonder zonde niet gefchieden; want — de zonde is de overtredinge der wet. Wanneer 'er, in het eerst, enkel één man en ééne vrouwe waren, zoo heeft de bevolking der weereld tusfehen veel nadere vervvandfehappen moeten voortgezet wordea, waar om 'er geene wet kon wezen, die een huwelyk van dien aart zou verbo* den hebben. Dezelfde rede had wederom plaats na den zondvloed, wannneer flechts acht perfonen van het menschdom waren overgelaten. Maar wanneer de oorzaak ophield (*), moest ook de uitwerking ophouden: gelyk het daar uit, ten vollen blykt, dat GOD naderhand Zyne uitdrukkelyke wetten tegens het trouwen in zekere trappen van bloedverwandfehap en maagfehap heeft gegeven: dewelken, desniettegenflaande, zoo als alle Zyne andere, alge- ' meene CO Na den uittocht uit Egypten werden de Xsraélkea wederhouden van het trouwen in zekere trappen van bloedverwandfehap, in welken het tot dien tyde was geoorloofd geweest; — ten einde zy zich met de afgodifche volkeren , onder welken zy toen leefden, niet vermengen zouden. Dit was de rede die 'er Abraham van opgaf, dat hy voor zynen zoon ifaac eene vrouw koos van zyne eigene verwandfehap, Gen.' XXIV. 3. en volg. dit was de rede die 'er zyne afkomeiingen van gaven, dat zy zyn voor» beeld volgden, c. XXVüï. i. en elders: eeneredewél- ke  Van de Polygamie. 505 ïïieene wetten, aan zoodanige uitzonderingen, intrekkingen en bepalingen onderworpen waren, als Hy, in Zyne oneindige wysheid voorzag heilzaam te wezen. Zommigen derzelven voeren hare redenen by zichzelven , en anderen niet; maar allen hebben, buiten twyffel, hare even wyze oorzaken, naar dien zy allen door de ALWETENHEID beraamd zyn. Ik kan hier, in het voorby gaan, niet nalaten, als eene zeer zonderlinge zaak aan te merken, dat de Christenlyke kerken, ten opzichte der huwelyken, één gedeelte der Godlyken wet hebben aangenomen, en dat zy voor het andere geen de minste achting hebben. Zy hebben het achtiende Capittel van Leviticus, van het 6. tot het 18. vs. incluis , als mede het 14. vs. van het XX. van Exodus, en zommige andere plaatfen der wet, tot een gedeelte van onzen Godsdienst gemaakt. Maar waar om toch juist dezen ? waarom niet die geheele wet des HEEREN, welke het huwelyk, als Zyne inzetting, betrekkeIyk op het geheele menschdom, is betreffende? Ge- lykt ie thans geheellyk ophield, naardien 7,y zoodanig waren vermenigvuldigd, dat zy gemakke'.yk vrouwen konden vinden, zonder genoodzaakt te zyn noch om zich met hunne nadere bloedvrinden noch met Heidenen te vermengen. Zie Ant. Univ. Hifi. Vol. III. p. inp.  2o6 Van de Polygamie;. lykt deze handelwyze van Christenlyke kerldieden," met aan die der Joodfchen, Mal. II. 9. waar! dc HEERE klaagt: — Gylieden hebt myne wegen met gehouden, maar het aangezicht in de wet aangenomen (of partydig geweest)? Die-man welke' eene grondige rede geeft van het aannemen van Exod. XX. i — 17. en van Levit. XVM.6— 18. beiden incluis, zoo wel als van veele andere gcdeeltens van dit hoofdduk, en tefFens van het verwerpen van Exod. XXII. 16. en Deut. XXII. 28. 29. ten opzichte van het zcdelyke oogmerk dier plaatfen, zal eene zeer mocijelyke taak op zich nemen, ten zy hy bewyzen kunne, dat, by voorbeeld, het trouwen met de zuster der vrouwe, eene grootere misdaad zy, cn tot meerder kwaad voor het menschdom (kekke, zoo wel ais voor dc belangen der burgerlyke maatfehappyc, dan eene maagd te verleiden - haar te onteer en, — en daar na haar aan de fchande en gemeenmakwg over te laten; of: dat dit alles, hoewel het zonde was in de dagen van Mofes, echter nu geene zonde meer zy: en dat dicrhalvcn de uitdrukkelyke geboden, welke GOD, tot de voorkoming van zoodanige onheilen, heeft gegeven, verders niet meer te befchouwen zyn als dc minste kracht of verplichting behelzende. Het is waar dat wy onzen Christenlyken Sabbath eigenlyk niet op den zevenden dag nadefchep- ping  V'an de Polygamie,, 207 ping (*) houden, naardien wy het vierde gebod befchouwen als ten dien opzichte ceremonieel en typisch , of' iets anders van te voren verbeeldende: (of te recht, dan niet, zulks te overwecgen behoort niet tot myn tegenwoordig voornemen;,) maar aangaande het zedelyk oogmerk, het welk een gegeven gedeelte van onzen tyd heiligt tot de openlyke ver* (*) Ik heb onhn'gs een handfehrift van den Heer Kennedy , dien arbtidzamen uitrekenaar en Chronologist gezien, v/aar in Zyn Ed. tracht te bewyzen: dat de dag dien wy den Zondag noemen , de ware , oorfprongldyke Sabbath is. Dan het is zeer klaar, dat reeds by de fchepping der weereld, de week in zeven deelen werd gedeeld (zie Gen. I.); dat yder dag onderfcheiden werd door de weiken die GOD daar in volbracht heeft; dat de dag op welken GOD gezegd wordt gerust te hebben van al Zyn weik dat Hy gemaakt had, (Gen. FT. 2. %.)de zevende dag wordt genoemd , welken Uy uit dien hoofde gezegend en geheiligd heeft; dat het vierde gebod dit alles aanhaalt, als de rede waarÓm hy heilig moet gehouden worden; dat de Joden ten allen tyde, onzen Zaturdag, als den zevenden dag, of Sabbath, gevierd hebben; dat deszelfs Griekfche en Latynfche naamen, 2«/3£«ro», en Dies Sabbathi, altyd den Joodfchen Sabbath, (en onzen Zaturdag) betekend hebben ; en dat die dag, welken wy den Zondag noemen, in het nieuwe Testament. Mi'« Xx/23ctTu>, de eerste dag tusfehen twee Sabbathen, d, i. de eerste dag in de week , wordt genoemd: — waar om hy onmogelyk de zevende kan wezen.  208 Van de Polygamie*; Vereering van Hem, aan wicn wy alles vcrfchuIdigcT zyn, zoo befchouwcn wy die wel te recht, als een' ichuldigcn plicht en dienst zoo wel der Christenen als der joden, tot 'er geen tyd meer wezen zal, Zoo kunnen wy, by voorbeeld, de fomme der vyf tig zilverlingen, of de gifte volgens de brutdjehaf der maagden, (zie Exod. XXII. 16. Deut. XXII. 29.) msgelyks onder dc ceremoniële, of flechts Voor een' tyd durende onderhoudingen rekenen, Van het geen, ten dien aanzien, dé Joodfche wet' mag genoemd worden. Maar ten opzichte van het zedelyke doeleinde dezer wetten van Exodus en Deuteronomion, het welk was, de inzetting des huwelyks in de volheid van hare verplichting: Zy zullen één vleesch zyn, te flavcn, te bevestigen eri te bekrachtigen, — de mannen te wederhouden, dat' zy de vrouwen niet aan de hoerery en gemeenmaking zouden overlaten, cn dus alle de bittere gevolgen der verleiding en verlating voor te komen, teii dien opzichte, zeg ik, zoo moeten deze wetten voor de geweetens van het menschdom even iterk verbindende zyn, als de zedelykheid' van het zevende gebod, of van elke andere wet GODS hoegenaamd. Zy zyn dan in deze opzichten, even zedelyk als eenig van de tien geboden. Byaldien het tegendeel waar is: waarom dan verkwisten wy den tyd des ' open-  Van de Polygamie. 209 bpenlyken Godsdicnsts door deze hooftlfhikken aan het volk te doen voorlezen ? Het XXII. van Deuteronomïon is jaarlyks onze eerste les in het Avondgebed op den vierden Maart, gelyk het XXII. van Exodus op den achttien February in hét Ochtendgebed. Zoude het niet zeer zonderling klinken, indien 'er dc Leeraar zyne voorreden maakte met te zeggen: —- „ Myné Beminde Toehoorders, gy zyt hier byééngekomen, om GODS woord aan „ te hooren; doch gy behoeft geen acht te liaan „ op het geen gy hooren zult; want de befcher„ ming van het vrouwelyk gedacht tegens de lus4, ten, de laagheid, trouwloosheid en wreedheid w der mannen, is thans geen voorwerp meer van ri de wetten die ik u nu zal voorlezen. Zy ver„ pïichteden voor dezen de Joden- maar wy Christenen „ hebben daar mede niets te doen." Hoe affchuwelyk ook diergelyke taal te hooren zoude zyn , zy zeid echter niets meerder, dan ydcreen die zich verfhout, de verouderdheid en verbrokenheïd van dezè wyze en heilzame voorzorgen des ALLERHOOGSTEN voor de beveiliging dés vrouwelykeri géflachts, fiaande te houden. Wat het Nieuwe Testament betreft, daar irt wordt van het onderwerp der polygamie, eenvouwdig befchouwd zynde, niet eens géwag gemaakt, het zy ten goeden of ten kwaden. Hoe meer ik 'er O naar-'  sio Van de Polygamie. naargevorscht heb, hoe meer ik overtuigd ben géworden dat 'er niets van gezegd is: ten zy in het voorby gaan, in de brieven aan 'Timotheus en ctitusj waar ze enkel wordt aangeroerd, ten opzichte van den mogelyken toeffand van zekere foort van lieden. — Dan het Nieuwe Testament was ook in het minste de plaats niet, waar over de polygamie moest gefproken worden, naardien dezelve in het brecde ontvouwd en op eene bepaalde wyze is vastgefteld in de wet van Mofes ; zie Joh. I. 17. waar wy niet gezegd vinden: dat eene byzondere wet door Mofes, en eene andere door JESUS CHRISTUS gegeven is; maar l vo^o?, de wet —hetwelk in den famenhang waar in het ftaat, betekenen moet: ■— de geheele wet — alle die wet die GOD de ftervelingen ooit heeft voorgefchréven of geopenbaard — werd door Mofes gegeven; de genade — om de overtredingen van die wet te vergeven; de waarheid', om eiken zedclyken eisch, zoo wel als elke ceremoniële voorverbeclding derzelve te vervullen cn daar aan te beantwoorden, kwam door JESUS CHRISTUS. Hebr. IX. 15. Col. II. 17. Zoo dat CHRISTUS het einde der wet is tot rechtvaardigheid (voor) een ygelyk die gelooft. Rom. X. 4. Nogthans , dewyl het byna in het algemeen is aangenomen: dat „ hoewel de polygamie geoorloofd j, mogt zyn geweest onder het oude Testament,"  Van de Polygamie. gil zy echter verboden is onder het Nieuwe: en dewyl dit wangeloof even fterk de overhand blyft behouden als dat van dc irewsfubftanttatie, en van de vereering der Maagd Maria in de kerk van Rome, en eeuwen lang in die van Engeland: laten wy dan voortgaan niet de gronden op welke hetzelve f leunt, te onderzoeken! " In de eerste plaatfe kan ik niet vinden, jazelfs niet eens bevatten, dat 'er eenig voorbeeld zoude zyn, waar dc gefchriften der Apostelen van CHRISTUS die van Mofes en de propheten tegenfpreken. Indien 'er zulk een wezen konde, dan zouden daar door de beide foorten van gefchriften verdacht moeten worden ; — de eene zoude onwaar moeten Zyn: — in eene cegenlpraak kunnen beide de partyen onmogelyk gelyk hebben. De vyanden der Openbaring hebben het zedert lang, zoo emfliglyk beproefd, als zy het gewenscht hebben, om zulk eene zaak te vinden; maar te vergeefsch! GOD verhoede het, dat de vrienden derzelve zich flechts verbeelden dat zulks mogelyk zy! Indien het waarheid is, dat de heilige ffkrlften des ouden Tcstaments ons wys kunnen maken tot zaligheid (*)•> 2 Tim. (*) Bi Apostel voegt 'erby: m*kr*Ai t&i' xt'rTV ïjjtroï door het geloove het welk in CHUISTUS j ESVS u, d. i. door te gelooven, da Hy de MESSIAS is. Want O a door-  212 Van de Polygamie. 2 Tim, ÏIL 15. dan moer het daarom zyn, dar, zy de wet en het Evangelium behelzen, zonder dewelken geen mensch wys kan zyn tot de zaligheid; Zy behelzen voorzeker die beiden: — het Evangelium werd te voren, aan Abraham, Gal.III. 8. aan de Isracliten onder het oude Verbond, zoo wel als aan ons, onder het Nieuwe, verkondigd. Hebr. IV. 2. Wy hebben denzelfden Geest des geloof ^ 2 Cor. IV. 13. en buiten twyffel hetzelfde voorwerp van geloof, 1 Cor. X. 4. Nurn. XXI. 9. met Joh. UT. 14. 15. Waar om het niet kan begrepen worden, dat GOD de erfgenamen der zaligheid, aangaande de oorfprongklyke inzetting van het huwelyk, of omtrent de meening van die uitdruklyke wetten, die dezelve zouden bekrachtigen, na het geven der wet, en wel door 1500 achter één volgende jaren, onder het oude Testament in eene grootcre onwetenheid, dan onder het nieuwe, zoude gelaten hebben. Het moest voor een'Jood, wilde hy wys worden tot zaligheid, even noodzakelyk zyn, als Voor een' Christen, der'meeninge en des wille GODS omtrent zulke belangryke en gewigtige onderwerpen, kundig te wezen. Zy moeten beiden, door' dedoordien de afvallige Joden dit niet geloofden, werden zy door de heilige fchriften des ouden Testament* niet wys gemaakt Ut zaligheid.  Van de Polygamie. 213 dezelfde wet geoordeeld — en beiden moeten ze, fchoon onder eene verfcheidene bedeeling, door hetzelfde Evangelium zalig gemaakt worden. Even min bewysbaar is het, dat Hy aan Zyne eigene geliefde kinderen zoude toelaten, Zyn gezag in het aanzicht te vliegen, en gedurende zulk een lang tydperk, zonder de minste beftraffing of berisping, in eene fehending Zyner uiedrukkelyke wet te leven; daar een gedeelte van Zyn genadig verbond in deze woorden beftaat: Indien zyne kinderen myne wet verlaten, en in myne rechten niet wandelen; Indien zy myne inzettingen ontheiligen , en myne geboden niet houden : Zoo zal ik hunne overtredinge met de roede bezoeken, en hunne ongerechtigheid met plagen. Pf. LXXXIX. 31 — 33. Van dc vervulling dezer bedreiginge zyn 'er genoegzame voorbeelden — als, Davids verlryzelde beenderen, Pf. LI. 10. wegens zyne echtbreuk met Batii - seba , en doodflag van Uriah. Maar waar toch is 'er één voorbeeld van, dat wegens de polygamie gefchied zoude zyn? of in wien heeft GOD die ooit geflraft ? David is zoo wel, als Paulus , in het Christenlyk geloof geftorven; het welk zyue laatste woorden bewyzen, 1 Sam. XXIIL 5. en echter vinden wy hem onder alle Zyne ontvouwde bekentcnisfen , die hy in de plcchtigfte uren zyner boetvaardigheid gedaan heeft, de polygamie waar in- hy leefde, niet één O 3 maal  ~H Van de Polygamie, maal beklagen; ja zelfs is eene der laatste handelingen zyns levens eene handeling van polygamie geweest, naardien hy toenmaals Abisag de Suntmitifche nam, om in Zynen boezem te liggen, zyne vrouwe Bath-seba nog in leven zynde. Want hoe wel 'er gezegd wordt (i Kon. I. 4.): dat hy haar niet bekende; het blykt echter duidelyk uit hetgeen Salomon zegde, 1 Kon. II. 22. 23. dat zy met David zoodanig verloofd of ondertrouwd was, dat ze als zyne vrouwe befchouwd werd. Zy was dienvolgens tot de kroon behoorcnde: zy moest aan dc befchikking van zynen opvolger worden overgelaten; en Adonijah, die ouder was dan Salomon, is om die rede, dat hy Abisag, de weduwe des overledenen konings ter vrouwe begeerde, door Salomon behandeld geworden , als een verradcrlyk ontvverp tegens de kroon zelve voor hebbende, en dienvolgens ook, als een verrader, ten doode gebracht. Is het. dierhalven begrypelyk, dat de polygamie, welke door GOD, zoo veele eeuwen lang, en door zoo veele geflachten, onafgebroken, met alle onftraffelykheid, jazelfs goedkeuring, geoorloofd was, 200 geheel , plotfelings in eene doodelyke zonde zou veranderd hebben, doordien het zevende gebod eenen zin verkreeg, dien het te voren nooit gehad heeft? — die te voren aan de woorden, waarin het is opgtflcld, ncoit was gegeven geweest? Hoe zoude  Van de Polygamie. 215 de ons leven en eigendom beveiligd kunnen blyven, indien de zin van onze halsnraffelyke inzettingen door dm tyd konde veranderd worden ? — wie zoude hier dc juiste lyn kunnen trekken, en zeggen, hoe veel of weinig tyds noodig is om dit uit te werken? Immers indien dit In de zedelykc wet GODS plaats kan hebben, dan heeft David zich vergrepen met die volmaakt te noemen (Pf- XIX. 7.) : want ze is dan veranderlyk. - Dan kan men 'er zich minder op verlaten, dan op de wetten der Ver jen en Meden: Efth. I. 19. - dan is ze minder geheiligd, dan het gefchrift of de ordinantie vaneen' aardfehen Monarch. Efth. VIII. 8. Dan. VI. 16. Indien het dus hiermede gelegen is, welke mensch dan zal eenige veiligheid voor, zyne rust kunnen hebben? Om dierhalven iets ergers, dan eene ongerymdheid te vermyden, zoo moeten wy bcfluiten°: dat de oorfprongklykc inzetting van het huwelyk , en het zevende gebod der zedelyke wet, niet meer noch minder willen zeggen waar ze de Christenen, dan waar ze de Joden betreffen, — of, in andere woorden: dat zy onder het Nieuwe en onder het Oude Testament volkomen ééne endezelfde zaak beduiden. Door hier en daar een' text uit het Nieuwe Testament uit te ligten, door ze van hunne betrekking en famenhang met het Oude Testament af te fcheuO 4 i'en .  aiö Van de Polygamie. ren, —hier door, zeg ik, zyn zeer veele ketteryen, als, de 4rianïsmus% Socinianismus, en veellicht de meeste andere, voortgekomen, Gylieden dwaalt, dewyl gy de fchrifturen niet verflaat. Het zelfde is gebeurd ten opzichte van het huwelyk. — Om dat CHRISTUS zegde; Daar zyn geJnedene, die zich zeiven gefneden hebben om het koningryk der hemelen. Die dit vatten kan, ratte het (Matth. XIX, ?2.).; en om dat Pauïus, i Cor. VII. i. en in andere plaatfen van dat hoofddeel, ten voordeele van een echteloos leven fpreekt , uit hoofde van den toenmaals rampzalig n ftaat der kerke , (vs. 26.) ?oo vond zich in de vroegere eeuwen (*) des Chris- (*) „ 'Er zyn, in de kerke, van ouden tyden af, „ ketters opgeHaan, welke het gebruik van den wyn , „ van de vleeschfpyzen en van het huwelyk veroordeelden; „ en niet alleen ketters, maar ook de crth,d>xen, ver' „ vielen in buitenfpoorige begrippen van denzelfden aart, „ terwyl zy den cchtdoozen ftaat en het eenzame leven, „ beneffens wreede en onbevolene hardheden en mar», telingen des ligchaams boven mate aanprezen." Jortm Rem. Vol. I. 27.8. „ CHRISTUS heeft dierhalve* „ naar wy gisfen mogen, een huwelyksfeest met Zyne » tegenwoordigheid, en met het wonderwerk van water in wyn te herfeheppen , ten dien einde vereerd , dat „ dit in het Evangüium Haan zoude, als eene wederlegging ,. van deze zptte dwalingen, en als eene waarfchuwing 11 voo;  Van de Polygamie. 21? éhristetidoms eene menigte lieden, die deze dingen in een' verkeerden zin opnamen en zich lieten voor*liaan, dat „ het huwelyk eene vleeschlyke zaak, en „ onder het Nieuwe Testament verboden ware, als „ aan de zuiverheid van die bedeeling niet beta,, mende:" weinig overwee/ende, dat het gebod: Vermeerdert en vermenigvuldigt , en de inzetting van het huwelyk, als het middel van deszelfs oogmerk, bcdcclingcn zyn, die de HEERE zelf aan onze eerste ouders heeft gedaan, wanneer zy in den ftaat eener volkomene onfchuld waren: en by gevolg zulke bedeelingen, die met dien ftaat niet onverdraaglyk zyn konden. Die eerwaardige man, Jok. Trapp, zege over 1 Cor. VII. 8. — De fchande zommiger Oudva- deren (*) zal nooit kunnen uitgewischt worden, „ de- ,, voor die • welke ooren hadden om te hooren , om door „ zulke geestdryvers nie; bedrogen te worden. De Apos,, tel gehannes, door wie.n dit woiderwe.k is opgete,,' kend, heeft het nog moeten beleven, dat deze val„ fche leerftelfels aangenomen en voortgepla it werden." (Ibil.) (*) ,, üieronymus, Ambrofius, en andere Vaders, heb„ ben tegens het huwelyk gefchreeuwd: zy hebben, by- na even flerk , als Manes, eene m'.'nnikfche onthou„ ding aangeprezen , en daar omtrent even onvoldoende bewyzen ten berde gebra:ht." Jer.si», Kern, Vol. II, p. 69. 05  £i8 Van de Polygamie, „ dewelke, om hunnen eigenen afgod van ik weet „ niet wat voor een' Maagdelyken Staat, dien zy „ zeiven niet hadden, op te richten, op eene aller„ godlooste en allerlaaglie wyze van het huwelyk „ gefchreven hebben." Om de waarheid te zeggen, ik kan niet bevatten, dat het gewisfen van ecnigen mensch meer gevangen is onder den ftrik des duivels (2 Tim. II. 26.), dan het gewisfen van hem die zich door dat wangeloof heeft laten vervoeren, dat de echtelooze flaat zuiverder en heiliger, en, als een zulke, GODE aangenamer, dan de huwelykfche, zoude zyn. Zoodanig een mensch, die onder deze verbeelding, zich van het huwelyk onthoudt, leeft in eene gedurige tegenftreving {*) regens (*) Dr. Mtxander, Hifi. ofWom. (Gefchiedenis der Vrouwen) Vol. II. p. 269. maakt zyne inleiding tot het geene hy aldaar zegt, over het "onderwerp van de ontmanning, onder een godsdienflig oogmerk, met deze welgepaste en fchrandere aanmerking: ,, Df. twee geflachten werden, klaarblykelyk, voor el„ kander beflemd, en Vermeerdert en vermenigvuldigt was het eerste groote gebod dat hun door den SCHEPPER ,, van het heel-al weid gegeven. Dan onderflel eens dat ,, 'er zoodanig een gebod niet waar' gegeven, hetisech,, ter niet gemaklyk te bevatten, op welke wyze het „ eerst in de gedachten van een mensch is gekomen , dat „ de voortplanting of onderhouding van zynen aart, eene „ mis-  Vdn de Polygamie. 219 gens dat gebod, het welk onder eene inzegening, door GOD werd gegeven - Vermeerdert en vetmemgvuldiget, enz, Dit gefehiede by de oorforongklyke fchepping van man en wyf op de aarde. Gen.I. 27. 28. Ditzelfde gebod werd wederom , by de hernieuwing der aarde na den zondvloed, gegeven: Gen. IX. 1. 7. waar het tweemaal herhaald wordt. Kan dan nu eene tegendreving aan eene zoo uitdrukkelyke, zoo duidelyke, zoodanig herhaalde inzetting des Hemels, voor een wezenlyk gedeelte van rechtfehapenheid en ware heiligheid gehouden worden? Wat is dit anders, dan de Godlyke wysheid en goedertierenheid in het aanzicht vliegen, en zichzelven voor wyzer en heiliger, dan den HEER der weereld, houden? Om hoe veel dan maken zy, welke een eenzaam leven boven de huwelykfche verbindtenis ftellen, zichzelven niet heiliger en beter, ,, misdaad in het oog des Hemels zoude wezen. Hoe „ 'belagchelykook, ondertusfohen, dit begrip moge fchy„ nen, het is een van de geene welke reeds vroeg in „ het menschdom zyn ingeilopen, en het is duidelyk be„ weezen, dat de zedelyke fchepfels het meest onderhe„ vig zyn om van de natuur af te dwalen , en nietalleen„ Ijk aan hare klaarfte voorfchriftenongehoorzaam te zyn; „ maar, in den vtaan van d°n Schepper der natuur te be,, hagen, zichzelven voo' altoos onvatbaar te maken, om „ aan dezelven te gehoorzamen."  ?*ö Van de Polygamie, ter, dan Hy welke zegde: - Het is niet goed dat de mensch alleen zy- ik zal hem eene hulfe maken (die) als tegen hem over zy ? Gen. II. 13. — Het is aanmerkenswaardig, dat dit herhaalde gebod van de voortplanting van onzen aart, Gen. XI. 7. in den naauwlten famenhang, als het ware, en onmiddelyk achter de uitdrukkelyke wet tegens den doodflag volgt: gelyk de berooving van het leven eene ichendinge dezer wet is, zoo is dc verhindering van het leven eene misdaad die 'er ten hoogften naar gelykt, en is dierhalvcn in het heilige wetboek zeer gevoegelyk daar by geplaatst. Zommigen der Vaderen waren uitzinnig genoeg, om te zeggen: - hoe diélum, ratione multitudtms hberorum , pertinere ad tempora ante CHRISÏUM, non ad nos qui alio vivimus o; yw, — „ de vrouwe Van éénen man, cap. V. 9. zal niet „ gemaklyk opgelost worden." Maar in waarheid, alle zwarigheid verdwynt, wanneer wy het geheele by één neemen, en in het oog houden in welke ver- (*j DE ongeleerde lezer dient te weten, dat het zelfftandigé woord mundus, eene wterdd, en het byvoegeiyke mundus, run betekent.  Van de Polygamie. *5* terfchillende tydvoegingen de werkwoorden ytnpm en ttfM in den grondtext gebezigd worden. Die zal ons toonen, dat de Apostel i Tim. III. 2. en Tit. L 6. bezig was met de gelegenheid dier mannen van welke hy toen fprak, te befchryven, als welk eene zy toenmaals was, — en i Tim. V. 9. diè der weduwen, als welk eene ze geweest was: iTim. III. 2. zegt: AsT cuv — to» inlaxairov ' EINAI |Ui«V muMaii ■avfya. — Een Opziender dan — moet ééner vrouwen man ZYN (niet GEWEEST ZYN); en Tit. I. 6. "e< tVestin — y^ató4&ëi — Indien ymand — eener vrouwe man is. 'e?«, eene weduwe genoemd; en het is aanmerkenswaardig, dat hier het werkwoord niet zoo als te voren, noch in de onbepaalde noch aantoonende wyze van 'Ei//!, (ik ben,) maar door het deelwobrd der volmaakte of voorledene tydvoeging van het werkwoord yivofjiai, (ik ben of word) is Uitgedrukt. — 'Er ftaat namelyk: ytyowTa — het welk wy te recht hebben gegeven door hebbende geweest — dat is te zeggen: hiervorens de vrouwe van éénen man geweest of geworden zynde — eene weduwe, die nooit meer  25* Van de Polygamie. meer dan eenemaal is getrouwd geweest; en niet: — eene die nooit Awee mannen ten zelfden tyd had gehad.; want van zoodanig eene zake was bezwarelyk, zelfs onder de Heidenen (*), ooit gehoord geweest. Ik zoude dierhalven liet geheele op de volgende wyze overeenbrengen en uitbreiden: — „ Voor zoo verre alle dingen eerlyk en met „ orde behoor en te gefchieden, (i Cor. XIV. 40.) „ en dat dit niet wezen kan, ten zy 'er zekere „ vorm van regering gevestigd worde; zoo is het „ noodzaaklyk dat 'er bekwame amptlieden befïeld „ worden, om die regeringe te bedienen; zommi- r>~v'T'''" ' ';' : - "" * (*) Nooit was het onder de Joden, noch zelfs by de Turken, geoorloofd , dat het wyf meer dan éénen man , ten zelfden tyde mogt hebben. Dit is nooit van eenig' volk verhaald, dan van de n^«4„ ^aMr&, eene Barbaarfehe natie, aldus genoemd om dat hunne vrouwen veele mannen hadden: — van de Meden die in de gebergtens woonden, by welke ééne vrouwe, zoo men zegt, met vyf mannen te gelyk -trouwt: (zie'Hammond over 1 Tim. III. 2.) en van het pefkcht der Naïres, op de kust van Malabar, van welke Montssqmcu zegt; dat hunne wyven veele mannen hebben. (Geest der;Wett. EngVWrtal.' ,Vol. I. p. 374. 8vo.j '.Maar dit alles'is ih> dig tegens de natuur zelve, zoo wel als de gewoonte van zonimige der Indiaanfche wy, cu , die hare kinderen in den Ganges werpen, of voor de wilde dieren bloot leggen , ;om verflonden te worden.  Van de Polygamie. 2^3 ü ge welke iWihitèoi, opzienders over het gehee£ le, andere, Sidxovoi, kerkdienaars, of mindere „ amptlieden, aan de eerste ondergefchikt, be„ hooren tè wezen. De eerste orden van amptlie„ den heeft het opzicht zoo wel over de Geestlyk„ heid als over de leeken; — zy hebben het „ woord te verkondigen, — de Sacramenten uit te „ deelen : Zy hebben de macht om de kwaaddoen„ ders, Zelfs tot den ban toe, te beftralfen, indien „ de kerk daarmede overeenflemt, 1 Cor. V. 4. „ 5. Zoodanig een ampt behoorde, buiten twyffel „ door mannen van een onberispelyk charakter, bej, kleed te wezen, ja welker gedrag en gefteldheid „ in alle opzichten onlaakbaar zy: niet alleen om 1, hun gezag des te beter te handhavenen; maar „ ook wegens den invloed van hun goed of kwaad „ voorbeeld. Dewyl zulk een ampt, daarenboven „ noodzaaklyk eene groote oplcttenheid is vereisfchende, behooreii zoodanige daartoe gekozen te „ worden, die zoo weinig als mogelyk is, inge„ wikkeld ■ zyn in de handelingen des leeftochts , „ 2 Tim. II. 4. en hoewel, om deze rede, on„ getrouwde lieden, over het geheel, aan dat oog„ merk het best zouden beantwoorden, 1 Cor. „ VII. 33. nogthans is het, in zommige ge„ vallen, oorbaar , ten ampte van Opziendër of ^ Kerkdienaar gehuwde- mannen te verkiezen. En f „ in  a-54 Van de Polygamie. „ in cïe:en gevalle behoorde de verkiezing niet uit „ zoodanige Christenen te gefchieden , die meer p dan ééne vrouw hebben; naardien zulk eene ge» legenheid de perfoon noodzaaklyk in meerdere ,, weereldfche zorge moet inwikkelen f dan met » eene behoorlyke oplettenheid tot die zorge kan „ beflaanlaar zyn, welke ten opzichte der kerke, „ hem dagelyks te beurt valt. Dierhalven behoor-?t de het hebben van meer dan ééne vrouwe al3, tyd te worden aangezien als een hinderpaal van de „ verkiezing tot het ampt van een Opziender of „ Kerkdienaar (i Tim. III. 12.), want hoewel m clezc toa-tstgenoemde zulk een uitgeflrekt ge» rechtsgebied r,iet hebben, zoo is echter, wegens „ het preeken des woords, — het byflaan aan de Op„ zienders en Ouderlingen , — het bezoeken der „ zieken — en het uitdeelen der kerkaalmoesfen aan „ de armen — ééne vrouw en familie zoo veel als „ met een' eenigzins genoegzamen vlyt in de plich„ ten van het kerkdienaars-ampt, geoordeeld kan „ worden geheellyk beftaanbaar te wezen. „ Maar dewyl de zieken behooren bezocht en „ opgewacht zoo wel als aan de armen onderftand „ gedaan te worden, zal het ook noodzakelyk we„ zen, dat 'er ten dien einde vrouwlieden befteld „ worden, en wel voornamelyk om de armen en „ zieken van haar eigen gedacht op te pasfen en te „ be-  Van de Polygamie. 255 „ bezorgen. Deze kunnen zulke ampten vereifchen, weker waarneming voor manlieden ten hoogflcn „ ongevoeglyk en oneigen is; daar in het tegendeel „ het oppasfen der zieken manlieden insgelyks met „ zeer veel eigenfehap onder de zorg der vrouwen „ kan vallen. Deze vrouwen kunnen mede Aiaxom „ rvs i>uMiet«s (zie Rom. XVI. 1.) dienares/en der p kerke genoemd worden. Zy welke tot deze amp„ ten bekwaam te keuren zyn $ behooren geene jon„ ge, ruwe, en onervarene meisjes, noch ook gej, huwde vrouwen te wezen, wier oplettenheid en „ zorge aan hare mannen en huisgezin toekomt, „ 1 Cor. VII. 34; ook geene al te jonge wedu„ wen, welke nog geen' leeftyd bereikt hebben, „ die tot zulke waarnemingen zou voegende wezen, „ 1 Tim. V. 11. laten deze trouwen, om voor „ onheil bewaard te blyven; vs. 12. 13. 14. Het „' eenigfte foort van vrouwlieden het welk bekwaam „ is om tot kerkdienaresfen met de bovengemelde „ oogmerken gekozen te worden, zyn de geene „ die al vry wat jaren hebben; dat is te zeggen: „ die niet minder dan zestig'jaar oud zyn , die hare „ mannen hebben ten grave gebracht en hare „ kinderen hélen opgevoed, 1 Tim. V. 10. en „ die zoo wel den tyd als de genegenheid hebben, „ om zich ten dienste der kerke op te offeren. Zy „ behooren teffens nuchtere en omzichtige perfonen 7? te  256 'V'an de Polygamie, „ te zyn, welke in hare jongere jaren hare gema4, tigdheid en nuchterheid hebben bewezen, door zich met éénen man vergenoegd, en na den dood Ü dicns mans in geene andere diergelyke, weereld„ fche verbindtenis getreden te zyn, zoo dat zy te „ recht en waarlyk weduwen genoemd mogen werft den; dewelke fchoon alleen gelaten op GODÏ „ ryn hopende (1 Tim. V. 5.); en die, gelyk „ Anna , Luc. II. 36. 37. niet afwyken van vas„ ten en bidden, GODT dienende nacht en dag" — Dit oordeel ik het ware daglicht te zyn, waarin deze plaatfen byeengenomen , moeten befchouwd worden. Zoo wel nu, als wy hier uit kunnen beiluiten, dat 'er vrouwlieden in de gemeente waren, die nog geen zestig jaren hadden, doordien de Apostel de geene die onder die jaren waren, uitdrukkelyk van de ampten uitfluit, tot dewelke 'er vrouwlieden moesten verkoren worden; gelyk ook dat 'er veele waren, die tweemaal waren getrouwd geweest, doordien hy 'er die tot de gemelde ampten fchikt, die flechts éénmaal hadden getrouwd geweest; even grondig, zeg ik, kunnen wy daar uit dat de Apostel zegt: een Bisfchop — en de rechts, vaardigheid te ontkennen, waar'er de wezenlyke is." (t) In den jare 324. werd het Christengeloof door de Weereldlyke wetten bevestigd ; als Wanneer Conftantinus, na den dood van Licïnius , zonder een' Ryksgenoot, als de eenigfte Heer de6 Roomfcben Ryks , heersch-te. Hoe gunstig ook de befcherming der burgerlyke Overigheid, in die tyden zoo wel als in de volgende, voor het Christendom moge geweest zyn, móeten we echter van dien tyd af al het onheil en ongeluk rekenen, welke de tusfchenkomst der menschiyke macht, in het vestigen van laenschlyhe fcinenftelfelea van gelcof en ceremonie heeft naar  Van de Polygamie. 265 door Keizer ctheodofius gegeven; deze werd, omtrent zestig jaren daarna, door Keizer Valentinianus y herroepen, en aan de onderzaten des ryks geoorloofd , zoo veele vrouwen te nemen, als zy geliefden ; „ ook is het niet blykbaar (zegt Chambers tit. „ Polygamie) dat de Bisfchoppen aan deze invoe„ ring — (hy had behooren te zeggen: aan deze herftelling; want zoo ze in het Christendom niet te voren ware geweest, dan had ^keoaofius ze niet kunnen affchaffen) „der polygamie in hetKeizer„ ryk eenigen tegenftand gedaan hebben." Geen menfchelyk gezag is dierhalven, in Maat, over de zaak te beflisfen, naardien hetzelve klaarblykelyk, over één en hetzelfde gefchil, zyne ftemme zoo wel voor als tegen gegeven heeft (*). Maar kunnen wel de benaar zich gefleept; naardien de eerstgenoemde het woord GODS menigmaal tegengegaan, en de laatste hetzelve vohiomen omgekeerd hebben. De bevordering der Geestlykheid onder dezen Keizer en zyne opvolgeren, tot weereldfche waardigheden, rykdommen en eerampten, verftrekte tot even Veele verderflyke aanlokfelen voor de priesterlyke eerzucht, begeerigheid en hoogmoed; en voerde die tooneelen van ondeugd en overgegevenheid onder de Geestlyken in, welke gelegenheid gaven om te zeggen : — Mundus per oftium, pietas per fenefiram. — De weereld kwam ter deure in, en de Godsvruchtigheid vloog ten venster uit. (*) Het is om deze rede dat ik in het minste niet wil K S üasn  &66 Van de Polygamie, befluiten des alwyzen GODS zoodanig geleend en elkander regenfprekende wezen ? Kan het Oude en Nieuwe Testament even grootelyks het een van. het ander verfchillen als 31 Hendrik YHI. c. 14. — welke het by de priesteren, zoo wel in den man, als in de vrouwe, doodltraffelyk maakt, te trouwen of een huwelyk te voltrekken, of flechts te verzekeren, dat dit eene wettige daad zy, • en 5 en 6 Edw. VII. c. 12. (*) welke het Haan op de beflisfingen van onze vöornaamfte hervormers, Lutherits, --- Melanchthen , — Bucerus, — Zuing* lius en andere, welke na het houden eener plechtige raadpleeging te Wittenberg, over de vrage: — ,, of ,, het tegens de Godlyke wet ware, dat één man twee >* vrouwen te gelyk had? " eenftemmiglyk antwoordeden: ',, dat het daar niet tegen was;" ■— op welke autoriteit Philip , Landgraaf van Hesfen dadelyk eene tweede vrouwe heeft gehuwd — zyne eerste in het leven zynde. Dit bewyst het geen zy dachten; maar, in geenen deele, dat zy wel dachten. (*) De inleiding van deze wet verfchaft ons een zeer treffend bewys van de macht des bygeloofs en der dwaling over de gemoederen der menfehen; want fchoort 2 en 3 Edw. VI. c. 21. het huwelyk der priesteren voor wettig had verklaard, geloofde echter op verre na het grootste gedeelte des volks ,, zulke huwelyken onbe„ flaanbrarte zyn met dewet GODS,en enkelenalleen dóór „ de voorgaande inzetting zoo wel als (b, v.) de woeker 9S en andere verbodens dingen , te zyn geduld geworden, ora  Van de Polygamie. 2.67 het huwelyk der Geestlyken voor even wettig verklaart, als dat van andere mannen? — Indien de fchriftuur de polygamie had verboden, dan zouden alle menschlyke wetten, die ooit konden gefield, en alle menschlyke autoriteiten, die ooit konden voorgewend worden, dezelve in GODS oog , niet wettig kunnen maken: — want dus zouden we de menfehen boven GOD Hellen, Indien, van den anderen kant, GOD ze niet verboden, maar zelfs geoorloofd heeft, dan kunnen alle de menfehen op aarde, al waren ze vereenigd met alle de Engelen in den hemel, dezelve niet zondig maken: — want dus zouden insgelyks de fchepfelen boven hun' SCHEPPER gefield worden. Het oordeelen en beflisfen p,ver dit onderwerp is in alle deelen, behalven het ge- „ om grooter kwaad en ongemak te vermyden : zelfs voor zoo verre dat de kinderen uit zulke huwelyken gebo,, ren voor bastaards gehouden werden, als in een onwettig huwelyk geboren, en dat men bezwaarlyk op „ de ordinantiën der kerke wilde .acht geven , wanneer ?, die door gehuwde priesters befteld werden." Onze vooroordeelcn tegens de polygamie ontdaan uit dezelfde bron van dwaling en bygeloof, en zyn even min gegrond, als de wet GODS dezelve meer dan het voorbefchrevene, heeft verboden. Verbieden te huwelyken, waar GOD het, niet verboden heeft, is eene leering der duivelen (1 Tim. ÏV. 1. 3.) hoe heilig, zuiver en godvrugtig het ook, by protestanten o(|s|>istp moge gehouden worden.  268 fan de Polygamie. gezag van GODS wet, eene veel ernstigere zaak dan wy ons gemeenelyk verbeelden; want 'er zyn even veele weeën over hen uitgefproken, die het goede kwaad, als over die welke het kwade goed keet en. Jef. V. 20. De geleerde Grotius fchynt, in zyn boek over de waarheid der Chrift. Relig. II. b. §. 13. n. 12. te kennen te geven, dat men zich op 1 Cor. VII. 4. verlaten kan als op een text waar door de onwettigheid der polygamie onder de Chriftenen ten vollen bewezen is; want dat ze wettig was onder de Joden, zulks ftaat hy niet alleenlyk toe: maar bewyst het ook door verfcheidene Sehriftuurplaatfen, not. 7. II. b. §. 13. Dan daar is een andere text, vs. 2. dewelke mede voor een beflisfend bewys tegen de polygamie wordt aangezien: laten wy vooreerst dezen overwegen en dan in de orde tot de volgende vaerfen, van het 2de tot het 5de incluis, voortgaan. De woor^ den van den gemelden text zyn deze: • Maar . om der hoererye wille (Eng. tot vermyding der hoerery e) zal een yrelyk {man) zyn eigen wyf hellen, ende een ygelyke (vrouwe) zal karen eigenen wan hebben. De fterkte van het geheele bewys dat uit deze plaatfe getrokken wordt, beftaat in een' foort van vittery of woordenfpel (*) over het woord vrouwe, (*) Wy hebben ovsr de gvvasrl;khe:d daer verklaar- wy-  Fan de Polygamie. 269 ju»/, naardien dat, zoo wel als het woord man, in het enkelvouwdig getal ftaat: — dewyl 'er vrouw, en niet vrouwen gezegd wordt. Maar onderftel eens dat er gezegd ware: „ Een ygelyk heer zal zynen ei„ genen knecht, en een ygelyk knecht zynen cige„ nen heer hebben," zoude dit wel een beflisfend bewys verfchaffen dat geen heer meer dan éénen knecht zou kunnen hebben, om dat geen knecht meer dan éénen heer kan dienen? Edoch, naardien deze text van ouds af, vooreen onmiddelyk bewys voor de onwettigheid der polygamie onder de Chriftenen, wordt aangezien, zoo zullen wy dien volkomen onderzoeken. Laten wy, in de eerfte plaats, den text in zyne eigene en echte woorden herftellen; want onze vertalers hebben 'er iets ingebragt, dat niet in het origineel is. De woorden zyn in het Griekfch: — a«* H T*j n^vtton—. het wyzé reeds elders aangemerkt, dat zoo dra als men zich flechts aan het geluid der woo'.den wil houden , alsdaa alle tweede huwelyken rechtsreeks verboden zyn; vs. 27. Zyt gy ongebonden van een wyf, z.00 zoek geen wyf. Wederom zoude de wyze van door bloo^e Wooiden, of uit den famenhang ge.ukte fpreuken', léerfrelfels te vefligen, ons een even onmiddelyk verbod des huwelyks by de Chriilenen op den hals halen, als ooit de oude ketters aan d* eerfïe keike wülen opdringen; want geene woorden kunnen duidelykcr wezen, dan /ui £,',-« *rvMw« -~ x.tek geen wyf.  S70 Van de Polygamie. het werkwoord ultwyken of vermyden is 'er in het geheel niette vinden: —- de woorden rxc wo^tlat, die wy door hoerery vertalen, zyn meervouwdig,' niet enkelvouwdig: en behoorden door de hoerery en 'óf verfcheidene aarten van hoererye vertaald te worden: — dezelve ftaan in het aanklagende geval,en worden geregeerd — niet door het Werkwoord vermyden of itltwyksn, hetwelk niet in den text is;! maar — door het voorzetfel Sta. \ hetwelk 'er al is» Dit voorzetfel heeft verfcheidene betekenrèfen, volgens het geval hetwelk het-regeert. Zomtyds regeert het een teelend, — cn zomtyds een' aanklagend gevat, en alsdan kan het betékenen — om, of wegens; — aldus heeft Dr. Hammond hét hier gegeven — maar' om allerlei hoererye- irisgelyks: — met opzicht tot — aangaande — ten aanzien van — quod attlnet ad: — aldus kan in het 26. vs. St» %* hie-Ttveeii dvetyntit i gegeven worden: met opzicht tot — „ten aanzien van (Dr. Hammond) de tegen„ woordige noodzaaklykheid." Ik zoude veele bewysgronden voor dit gebruik van het woord, zoo wel 'uit de gewyde als ongewyde fchryveren kunnen aanhalen ; en hetzelve past dermate tot het onderwerp"' van het vaers waarover wy handelen , dat ik begryp dit den zin van Std (dia) in deze plaatfe te wezen. De fcóienhang geeft zeer duidelyk te kennen , dat  Van de Polygamie. §y$ dat het geen Paulus zegt, ten antwoord is dienende op zommige hrydvragen, aan hem in brievcii voorgefteld en naar Philippi gezonden , waar her, blykt dut hy geweest is, wanneer hy het antwoord fchreef; en zoo wy uit het antwoord over de vragen mogen oordeelen (*), hetwelk voorzeker eene (*) Dit is in het geval hetwelk voor ons ligt, het eenigfte middel van te oordeelen, daar wy den brief der Corinthicrs niet hebben , en dus ons .niet onmiddelyk van deszelfs inhoud onderrichten kunnen; om welke rede zommige plaatfen van dit hoofddeel duifter en moeyelyk om te verftaan zyn. Zy moeten ondertusfehen , voorzeker eene meening hebben; en onze beoordeeling behoorde, t$B6 opzichte van die meening ten 1) beftierd te worden door eene befchouwing der zeden, gewoontens , geiteld-' heden en inborllcn der fehryveren (dezes zendbriefs); — ten tweeden, van het charakter, de gelegenheid, en het ampt des beantwoorders ; wiens heilige yver en volkomene kennis der Godlyke wet, het voor hem onmogelyk moest maken, flechts eene lettergreep te fchryven, die met het Oude Teftarhent. niet nanuwkeurig overeenftemde. .. Het zyn deze beide dingen die ik by het neerfchryven van myne gedachten over deze plaatfe, getracht heb in het oog te houden. Wanneer de Apoilel. zegt: «*i* voor zeker in een ruimeren zin, dan enkel in dien van hebben. Dit werkwoord betekent bezitten, houden: het welk het aanhouden der bemtinge uitdrukt. Aldus wordt het bly-  272 Van de Polygamie. eene vry -hupfche wyze van oordeelen is, zoo be* trolTen dezelve waarfchynelyk die zeer fchandelyke, doch blykelyk gebezigd Matth. XIV. 4. waar Jobannes de,Doo. per tot Herodts zegt, aangaande Herodiat de vrouwe zyns kroeders Philippus, dewelke Herodes voor zichzelven had genomen: — Ouk ï|t5Ti' ■> den, dat zy hetzelve door doodflag en gruwzame „ oorlogen willen wreeken. Lykurgus oordeelde; „ dat een man niet te laken ware, dewelke op zy3, nc jaren zynde cn eene jonge vrouwe hebbende, „ haar den eenen of anderen deugdzamen en hup„ fchen jongman toevoerde; op dat zy een kind „ by hem bekomen zoude, dat de goede hocdanig„ heden van zulk eenen vader erfde, en hetwelk de „ goede man even teder beminnen zoude, als of het 8, zyn eigen kind ware. Aan den anderen kant s, mogt een waardig man, die eene gehuwde * vrouwe beminde, om hare zedigheid cn dc wel- n  Van de Polygamie. 279 „ gefchapenheid harer kinderen, van haren echte„ man, zonder omftandigheden een naehdeger by „ dezelve begeeren, ten einde hy kinderen ivan „ een' goeden aart en geüacht mogt bekomen: „ gelyk de telgen van een' treffelyken boom, die „ in een' vruchtbaren tuin geplant worden. Want „ Lykurgus was van gevoelen dat de kinderen niet „ zoo zeer het eigendom hunner ouderen, als dat „ der geheele gemeente waren: waarom hy dieniet „ door de eerstkomende, maar door de beste man„ ncn, die te vinden waren, wilde voortgeteeld „ hebben." Deze gewoonte was zoo verre van voor ftraffelyk (*) of eene echtbreuk gehouden te worden, dat ze (*) Het is niet begrypelyk dat de gemeenfchap der vrouwen aan de ondeugende Corinthiérs zoude ontgaan zyn, wanneer wy overwegen hoe wyd en verre dezelve zich onder de Heidenen had uitgefpreid. Men verzekert, dat ze in zwang is geweest by de Troglodyten, Agatbyfin, Maffageten, en Scythiërs, van dewelke Strabo zegt: „ Zy hadden hunne wyven onderling gemeen, overeenkomstig met de wetten van Plato." PHffendcrf heeft eene lange lyst van andere natiën opgegeven, die dezelfde gewoonte hadden, by voorb. de oude bewooners van Briunnien, de Sabeers, de Caleeutïërs, de aloude Litthouwers enz. Zie Lcland, II. d. p. uc., n. r. S 4 m  £8 o Van de Polygamie. ze in het tegendeel volkomen werd goedgekeurd, en „ dc vrouwen waren zoo verre van die aanftaot» lykfi ongebondenheid die haar is ten laste ge„ legd, dat zy zelfs niet eens wisten, wat de naam „ van echtbreuk zeggen wilde." — „ Wy hebben „ een bewys hiervan in Geradas , een alouden „ Spartaan, dewelke , door een' vreemdeling ge„ vraagd zynde, welke flraffe zyne wet op de echtbreuk gezet had ? hem antwoorde : Myn „ vriend, 'er zyn geene echtbreekers in onzen lan„ de, Maar, hervatte de vreemdeling; gefield dat „ 'er een ware, hoe zoude zy hem ftraffen? Hy „ antwoorde: De belediger zoude den aanklager „ eenen flier moeten betalen, die zulk een langen „ hals had, dat hy op den top van den berg #; De Latynfche vertalingen houden deze verfchillendheid van uitdrukking — fuam uxorem — proprium virmu Leusd. ex Mont. Zoo mede de oude en nieuwe vertalingen des Testaments door Bezet, en het Eng, Tefi:. van Barker, van 1615. gelyk ook dat van Geneve, van 1557. Een ygelyk (man) zal zyn wyf hebben j ende een ygelyk (uyf) zal, haren eigenen man hebbent Indien alle de jchrift van GOD'T is ingegeven, (2 Tim. III. 16.) en dat de heilige menfehen GOD^ESj van den heiligen Geest gedreven zynde ge■ f proken hebben, (2 Pet. I. 21.) zoomoet hier de verfchillendheid van uitdrukking noodzakelyk eene zekere gewigtige rede ten grondfleun hebben: daar het bywoord St*o« aan den echte-man, met opzicht tot dc vrouwe, en niet aan de vrouwe, met opzicht tot den echte-man , wordt gegeven. Dit is opmerkelyk, niet alleen in deze, maar ook in veele andere plaatfen (*). Eph. V. 24. 25. ra's iSlott (*) Wy virïden, Rom. VIII. 32. een zeer ïaaklyk bg^ wys van de nadruklyke betekenis des woords lliaq (eigen), waar het gebezigd wordt om' aan te duiden dat CHRISTUS , GODTS eigen Zoon is, in zoodanigen zin als geen fchepfel het is of zyn kan. Aldus betekent het woord thn in de plaatfe die wy hier onderzoeken, dat de man de  286 Van de Polygamie. tiloït *vJ?«(tiif, hare eigene mannen: -— r»s ^«rl««3$>, hmv vrouwen; en vs. 28. t*V É«u™r ymïmc, hunne vrouwen; — h vT6v yvvaTK»1 zyne vrouwe. — Wederom, Col HL 18. 19: m?l*{** dvfydw, — propriis viriis, — uwe eigene mannen: — , uwe vromen (W ¥«ï 'er onder vcrftaan zynde). Het woord ti,os heeft voorzeker eenen nadrukkelyken zin, het zy waar Wy het ook vinden, en moet dicrhalven ook in deze plaatfe, zoo wel als in andere, zynen nadruk behouden. Hetzelve fchynt zoodanig eene toeëigening des mans aan de vrouwe te betekenen, dat zy (ten zynen leeftyde) nooit eenigen anderen man mogt hebben, noch ooit tot een' anderen overgaan. Dit denkbeeld kan opgehelderd worden door Rom. XIV. 4. Wie zyt gy die eens anderen huisknecht oordeelt ? Hy ftaat, ofte hy valt ™ wfa proprio domino — zynen eigenen heere. Hier wordt Ihoc, eigen gebezigd als een bywoord tot den heere ten opzichte van den huisknecht (gelyk 1 Tim. VI. 1. de echte-man der vrouwe is, in zoodanigen zin , als geen ander die is of wezen kan. Van CHRISTUS wordt gezegd, Joh. V. 18. dat Hy GODT zynen eigenen Vader noemde: — dit moet in eenen zin gefchied zyn, waar door alle andere wezens werden uitgefloten , gelyk de woorden ihn tivnf (de eigene man) alle andere mannen uitfluiten.  Van de Polygamie. 287 i. Tit. II. 9.) en moet zoodanig eene toeëigening van den heere aan den knecht betekenen die den knecht aan het gezag, de macht, geweld, bevel of diensten van yderen anderen ontneemt, behalven aan die van zynen eigenen (; ne vrouwen onderling gemeen; — maar de kinderen van ydere vrouwe worden voör de kinderen van dien T u man  2qó Van de Polygamie: verfpreid heeft. Cato van Utica heeft dadelyk zyne vrouwe Marcia aan zynen vriend Hortenfms gegeven , en is zelf mede op de bruiloft gcWeest. De woorden van den text zyn duidelyk gefchikt om zulk eene affchuwelyke vcrbrceking der huwclykswet te verbieden, en zyn eveneens voor de polygamie als voor de monogamie gefchikt. Abigdil en Ahinoam waren, met opzicht tot David, ydere van beide y^-n ««utou, zyne vrouw; —■ want de Heilige Geest zegt, i Sam. XXV. 43: die beide waren hem tot wyven: en dierhalven was hy ó iSiot «km 1 de byzondere, eigene en toegeëigende echteman van haar beide. Indien David de vrouwe eens anderen mans had genomen, of dat eene van haar beide aan een' anderen man ware geleend of gegeven geworden, dan zoude dit regelrecht onder de ontzegging des Apostels zyn gevallen, dewelke hier niet meerder zegt, dan 'er met de wet van Mofes naauwkeurig overeenftemmende is. Te ,-, man gerekend, die haar eerst bezat, wanneer zy nog „ maagd was; en aldus komen 'er verfcheidene mannen , „ hebbende ydereen zyne eigene vrouwe getrouwd, na„ derhand overeen , haar te famen, op deze vriendlyke ,, wyze te bezitten." De Bello Gallice , Lib. V. Nog veel meer, over ditzelfde onderwerp, k te vinden in Puffi»t derf, VI. 6. c. I. §. I5>  Van de Polygamie. g0j Te zeggen dat deze text de polygamie verbiedt, dewyl het woord vrouwe in het enkelvouwdig getal ftaat, zulks is eene bloote beuzelarye : even eens als indien men Maande wilde houden, dat een mensch enkel éénen (*) naasten had te beminnen , dewyl 'er gezegd is: Gy zult uwen naasten beminnen gelyk u- zei- (*) Wy ontmoeten ontallyke plaatfen in de fchrifture, waar het enkelvouwdig getal niet uitiluitender wyze, dat is, zoo dat "er geen meervouwdig , maar verdeelender wyze , ni'oet genomen worden, zoo dat 'er al .een Onder verdaan worde. Tot bewyzen hiervan verftrekken de aangehaalde plaatfen, gelyk ook het vierde gebod: — „ Gy zult geen „ werkdaen, gy noch ttw'zoon, noch uwe dochtir, (noch) „ uw dienstknecht, noch uwe dienstmaagd, noch uw vee h (°f l*stdier), noch uwe vreemdeling die in uwe poor„ ten is." Behoren wy hier uit op té maften, dat een mensch enkel éénen zoon , eene dochter , eenen knecht, eene dienstmaagd enz. zoude hebben ? Zoo zegt hét negende gebod : — „ Gy zult geen valsch getuigenis „ fpreken tegen uwen naasten." Zonder einde zyn diergelyke voorbeelden, die ten berde konden gebracht worden , om te bewyzen dat in veele voorvallen het enkelvouwdig getal niet tot een uitfluitende zin kan bepaald,- maar, by noodzaaklykheid, verdeelender wyze uitgeftrekt moet worden; zoo dat het veele, en dadelyk alle onderwerpén van de foort waar van gefproken wordt, in zich behelze: cn in dezen zin moet het woord vrouwe, i Cor. VII. 2. verflaan worden, om den text met het Oude Testament overeenkomstig te laten b'yven i %  apa Van de Polygamie. zeiven; en niet uwe naasten; of dat een heer enkel eeneii knecht behoort te houden, dewyl 'er gezegd is, Rom. XIV. 4. Wie zyt gy die eenes anderen huisknecht oordeelt, in het enkelvouwdig getal, en niet knechten, in het meervouwdige: of zoo men de wettigheid der polygamie daar door bewyzen wilde, dat 'er 1 Cor. VII. 29. gezegd wordt: die (welke) wyven hebben, en niet: yder een die een wyf heeft. Alle diergelyke letter-of woordenkritieken zyn niet dan enkele vitteryen, en verre beneden de waardigheid van fchoone bewyzen, waar om zy niets anders dan verachting verdienen. Zy welke den Apostel voordellen, als tot ongehuwde perfonen fprekende en hun het huwelyk aanradende , ten einde de hoerery te vermyden , maken hem aan eene openbare tautologie (*) fchuldig; — want het achriïe vaers is uitdrukkelyk aan de ongetrouwde en weduwen gericht. Na dat hy heeft gewenscht dat alle, gelyk hy zelf, ongehuwd konden leven, (op dat zy te minder afleiding in het waarnemen Van den toenmaligen Godsdienst zouden hebben, vs. 35.)' zoo voegt hy 'er by: — Maar indien zy zuh niet kunnen onthouden, dat ze trouwen; want het is beter, te trouwen, dan te branden, — jrugoutfö*., met vuur gebrand worden j (*) D. i. san een onnodige herhaling.  Van de Fplygamie. 193 den, in het vuur zyn, — (vergel. Hoogel. VIII. 6. Hof. VII. 4.) dat is, van lusten of onkuifehe begeertens, door welke zy konden aangedreven worden tot het bedryven van hoerery en allerlei onrein igkeid ; — hetwelk indedaad dezelfde zaak nog ééns zeggen is, dewelke zommige willen dat hy in het tweede vaers zou gezegd hebben, welkers Uitdrukkingen zelve bewyzen, dat het aan getrouwde perfoi;en gericht is; want hoe konde de Apostelltot een' ongehuwden man zeggen : — hy zal hebben — t^érw, hy zal houden — ywaïnx. Uvrcv, zyne vrouwe; of tot een ongehuwd wyf: —- zy zal hebben, dat is, zich houden tot —tov iSiov dvê^oe, haren eigenen echte-man ? De onmiddelyke famenhang van dit vaers met de drie volgende, dewelke alleenlyk de getrouwde lieden kunnen aangaan, is een tweede fterk bewys voor de waarheid dezer aanmerking. Behalven, dat wanneer wy het dus begrypen dat de woorden i-wroc, yder één, en karn;, yder ééne, hierop iemand anders dan alleen op de getrouwde lieden, betreklyk zyn, de Apostel alsdan aan yder één' zou gebieden te huwelyken, het zy hy zulks al of niet verkieze: tegenflrydig met het/.cn 8, vs. Het woord Ijc«s-to? {yder) is voorzeker betrekkelyk, en moet een zeker manlyk zelfftandig woord, dat 'er onder verdaan is, bedoelen: dit kan (overeenkomstig met het overige van het vaers) geen T % ander  *94 Van de Polygamie, ander dan*^ [anèr) wezen, hetwelk , in de laatste zinuiting, echte-man — tc\ ihéi dvS^, haren eige* nen echteman, moet betekenen, ep- zoo de viermalen die het in de twee volgende vaerfen gebezigd wordt, Het woord hnr,% cn ywv, man en vrouwe, welke 'er onder verdaan zyn, waren ingelascht geworden, gelyk ze eenvormiglyk in den overigen famenhang voorkomen, dan zoude alle zwarigheid in het verftaan, en alle rcdenllryd omtrent de meening des Apostels befpaard, en het kwaad het geen wy bedoelen door even duidelyke uitdrukkingen verworpen zyn geworden als de Apostel het indedaad trachte te verwerpen; want het vaers zoude alsdan iudiervoege geiïaan hebben; — Yder echte-> man (of getrouwd man) zal zyne vrouwe — yvv«7nx lavtov , de vrouwe dié hem toebehoort, — en ydere vrouwe (of getrouwd vrouwsperfoon) fa reu eigenen echte-man i houden. Wanneer hy de ongehuwde perfönen aanfpreekt, en hun aanraadt dat ze trouwen zullen, om de hoe* r?ry te yerwydeny (hetwelk voorzeker de zin van het  Van de Polygamie. 595 het 9. vs. is,) zoo bedient hy zich van geene twyffelachtige uitbreiding; maar beduidt de zaak in de gemeene en gevvoonelyke ipreekwyze; — yetfjLtttretTuirctv — laten ze trouwen. 'Er is mede iets merkwaardigs in het tiende en ebde vaers, waar hy, als antwoordende op, zekere vraag, hem voorgefield in den brief der Corinthiérs, (waarfchynlyk omtrent getrouwde perfonen, die in een' ftaat van afzondering leefden) aldus fpreekt: — Dat het wyf van den man niet fcheide. Ende indien zy ook fcheidt — ixaizu èlyxpoc — dat. zy ongetrouwd blyve. Vergel. Rom. VII. 3. en 1 Cor. VII. 39. Dit wordt gezegd het gebod GODS te wezen, vs. 10; hoe komt het dan dat hetzelve niet ook tot den echte-man wordt uitgeftrckt ? 'Er wordt alleen gezegd: — Dat de man het wyf niet verlate, vs. 11. Indien hy Matth. XIX. 9. naar het geluid, in plaatfe van naar den zin, had begrepen, hy zoade allerwaarfchynlykst van den echte-man mede gezegd hebben: puk-vo) a.yay.o<;, dat hy ongetrouwd blyve: in gevalle namelyk dat de vrouwe van hem gefcheiden, of hy haar verlaten had. Maar dewyl die valfche apostelen, die bedrieglyke arbeiders, welke zichzelven veranderden in de Apostelen van CHRISTUS, 1 Cor. XI. 13. door hunne dwalende en onnatuurlyke leerftelfels, zeggende: „ dat alle huwelyken van den duivel waT 4 „ ren,  59" Van de Polygamie. „ ren," (want zulk eene was de leer. der Gnofliken,) de gewetens van zwakke lieden op eene droevige wyze verontrust, en hen tot dat wanbegrip verleid hadden: dat het huwelyk eene zondige zaak zynde, dus ook alle huwelykfche gemeenfchap onder getrouwde lieden zondig moest wezen, zoo vinden wy dat de Apostel voortgaat vs, 3. met dat gedeelte van hun' brief te beantwoorden, hetwelk op hunne bekommernis ten dien opzichte, betreklyk was. Maar hy is zoo verre van de gemeenfchap van getrouwde lieden als kwaad te veroordeelen, dat hy zegt: •— „ De man zal aan het wyf „ DE SCHULDIGE GOEDWILLIGHEID betalen, .óQtiAo- „ ^sv>jv ivvotctv (hetwelk met de nip (Gnanah) van „ Mofes (f) overeenkomt, en wy gevoegdyk door de „ huwelyke plicht hebben gegeven;) ende desgelyks „ ook het wyf aan den man. Het wyf heeft de „ macht niet over haar eigen lichaam, zoo dat zy „ zich aan den huwelykfchen. plicht gehcellyk zou ii kunnen onttrekken; maar de echte-man mag, „ ajs yan rechts wegen, ten allen gelegenen tyden » en wylen, toegang tot haar hebben. Desgelyks „ heeft ook de man de nurht niet (o>x i|pvr^w) „ over zyn eigen lichaam, zoo dat hy zich aan de » huwelvkfche gemeenfchap met zyne vrouwe zou „ kunnen onttrekken; maar de vrouwe heeft een « recht to: W g^ehehap, als tot eene fchüld, {*) Zje Exod. XXI. ig, „ die  Fan de Polygamie. 297 „ die de man, uit krachte zelfs der uitdrukkingen „ van hunne verceniging, aan haar verfchuldigd is, „ Dierhalven , onttrekt u elkander 'niet , f«i „ «Vso-Te^iTê «aajjAyyiu>^v.'" Zie 2 Cor. VIII. 10. " Ik oordeel rt;v oiv htotav, waarmede hy, fchoon in andere woorden, dezelfde zake zegt. Aan een anderen het fchuldige betalen, is zoo veel als hem hetzelve met onthouden; en dat niet onthouden, is dat betalen. Paulus zegt: tlxoe-n^t &c. onttrekt u (of berooft) elkander niet; — Mofes zegt: JHJ tb hy zal niet onttrekken of beroven, hetwelk de LXX vertalers dadelyk overzetten door rDE wet onderzocht Worden; — want CHRISTUS heeft geene inzetting hoegenaamd over het onderwerp van het huwelyk gemaakt; maar alleenlyk de geene die in de wet door Moses gegeven , te vinden zyn, aangetoond , uitgelegd en bekrachtigd. Deze wet behoort , gelyk alle andere gedenkschriften door haarzelve onderzocht te worden —— en wel met het geheele iiyeen te nemen.  Van de Polygamie. 3°5 want, gelyk Grotius (*) aanmerkt — „ int er Pa„ ganos pauciï gentes und uxore contenté fuerunt: — „ onder de Heidenen zyn weinige natiën met „ ééne vrouwe vergenoegd geweest:" en wy vinden niet dat de Apostel dit tot een hinderpaal tot het lidmaatfchap, fchoon uitdrukkelyk van de kerkampr.cn, heeft gemaakt. Zie hiervorens, pag. 151. Het is.bezwaarlyk te gelooven, dat, indien de polygamie zondig, dat is te zeggen: eene misdaad tegens de wet GODS ware, de groote Apostel in zy- (*) De Verit. crc. tib. II. §.13. Zoo zegt hy mede, Dejure, lib. II. cap. 5. $. 9: ,, Sed |«/, ,, unam faeminam uni marito attribuit: quad tarnen ne Athe,, nis quidem diu obfervatum Socratis & aliorum exemplt ,, docemur. Maar onder de Grieken was Cecrops de èer- fte, die, volgens het getuigenis van Atbentus, aan ,, éénen man ééne vroüwe heeft toegedaan; hetwelk des,, niettemin zelfs te Athene niet lange werd in acht ge,, nomen, gelyk wy door het voorbeeld van Soicrates ,, en anderen onderricht worden. ,, k«i Tpiiri , xtci srAsiDcri yav*<|' n^iia r/xfjutu nar* tkutit „ ruinxut." Jheodoretus — aangehaald door Whitby , over ,, 1 Tim. III. 2. ,, De Joden en de Grieken waren gewoon twee of „ drie en zelfs meerdere vrouwen te gelyk te huwen, „ of daarmede byeen te leven." V  306 Van de Polygamie. 'zynen brief aan de Corinthiérs, in het veroordeelen van ydere andere foort van ongeoorloofde gemeenfchap tusfehen de beide geflachten, zoo breedvoerig en zoo omftandig zoude geweest, en nogthans deze in het zwarte register, cap. VI. 9. en volg. zoude uitgelaten hebben : of dat hy niet even yverig voor de eer der huwelykswet, en des zevenden gebods was, hetwelk blykelyk die wet zou handhavenen, als Ezra voor die uitdrukkelyke wet van Deut. VII. 3. tegens het trouwen met Heidenen. Ezra deed de Joden hunne wyven verltooten die zy onwettiger wyze gehuwd, en zelfs ook die kinderen welke zy van haar bekomen hadden; hoe dan komt het dat Paulus, zoo de polygamie zonde was, de Heidenfche en Joodfche nieuwbekeerde, niet ydere vrouwe, behalven de eerste, deed verltooten , en ydere polygamijche overeenkomst vernietigen? Waarom niet gezegd, dat de man van ééne vrouwe te neten even noodzaaklyk ware om een Christen te zyn, als tot een Bisfchop of Kerkdienaar verkoren te kunnen worden? want dit was het voorzeker, indien de polygamie zondig was. Johannes de Dooper heeft, ten koste van zyne vryheid, en naderhand van zyn leven, oprechtlyk, openlyk, in woorden tegens welke te vitten, buiten het bereik van alle uideg./eren is geweest, tot Her odes gezegd , ten opzichte van lleroa/ar, zyns  Van de Polygamie. 107 zyns broeders Phllippus vrouwe: ■— Het is u niet geoorloofd haar te hebben. Maar hoe konde Paulus met waarheid tot de Ephefiërs, tot de Corinthiérs of tot eenig ander volk, onder welk hy het Evangelium bediende, zeggen: — Ik heb niet nagelaten, ulieden -ncfstM mi /3ov/jjv, allen (den geheelen) raad GODS te verklaren, — indien de polygamie eene zonde ware, en hy 'er zich niet even openlyk en duidelyk tegens verklaarde, als hy zich tegens ydere andere vleeschlyke overtreding van GODS zuivere en heilige wet verklaard heeft? Dat hy die nergens gedaan heeft, mag ik wel zeggen — res lpfa Indlcat (*). Dat zommige hier of daar eenen text nemen, denzelven van den famenhang, en den famenhang zeiven van het overige des Bybels afrukken; alsdan eenen enkelen fpreuk, of woord in een' fpreuk, uitzoeken, en wel zonder eenige betrekking tot het: oorfprongklyk Grieksch of Kebreeuwsch te kunnen zien of in het oog te houden; maar enkel daarom dat het op deze of gene wyze klinkt, hetzelve tot een bewys maken van eene zekere meening die hun geleerd is (taande te houden; zulks is zoodanig eene foort van kritiek, die de fchriftuur elke en ydere zaak, naar de eenigfte opleiding onzer zin* (*) D. i, dat de zaak van zichzelve aantomt. V %  30S Van de Polygamie. zinlykheid, kan doen bewyzen, en in bet kort, de fchriftuur zelve even onzeker en onbepaald moet maken i als de gemoederen der menfehen zyn. Wie ooit de gefchiedenis van dien beruchtcn, waardigen Alderman, Whittington gelezen heeft, wiens' levensbefchryver ons verhaalt dat dezelve tweemaal Lord Maijor van London is geweest, kan zich uit het leven diens grooten mans aan eene omftandigheid herinneren, die een voorbeeld opgeeft van de gefchiktheid des menschlyken gemoeds van geluiden in dien byzönderen zin uit te leggen , welken zyne eigene vooroordeelen, hoe men die ook hebbe ingezogen, dezelve zoeken meê te deelen. 'Er wordt gezegd dat Whitlington, zynde een leerling in de flad , zynen meester verliet met het oogmerk van op het land te gaan wonen. Dit tegens den avondtyd gebeurd zynde, zette hy zich ergens dicht by de Had, neder;• zyne ooren werden geraakt door het luiden van zes klokken, hy hoorde 'er met groote aandacht naar, tot hy zich eindelyk verzekerde dat zy hem zyne toekomende groot-" heid in de volgende geluiden aankondigden: i 2 3 4 5 6 „ Keer weer om, Whittington, i 23456 „. Lord Maijor van London! " Hy was met dat begrip zoodanig ingenomen, dan ■ . hy  Van de Polygamie. 309 hy niet alleen zich verbeeldde dat de klokken dit tot hem zeiden, maar ook, dat allen die ze hoorden, aan haren afwisfclenden klank (*) dezelfde uitlegging moesten geven; en het zoude, buiten twyffel, onder zulk eene vooringenomenheid genoegzaam onmogelyk hebben geweest, hem van het tegendeel te overtuigen. Even zoo is het ook , wanneer de menfehen, onder de vooroordeelen van de volksgevoelens en gemeene dwaling zyn opgewasfen, en hunne gemoederen , door eene lange gewoonte, naar een' zekeren trant van denken hebben beftierd en doen overhellen: zy behoeven alsdan alleenlyk in de fchriftuur eenen text te ontmoeten, dewelke de echo van hunne bevinding der zaken fchynt te zyn, die bevinding zal by hun terilond met dat geluid overeenMemmen : en die beide dingen byééngenomen, zullen, byna boven de macht eener overtuiging van het tegendeel, hen nog Merker in hunne gevoelens bekrachtigen. Welke deze zyn mogen, zulks (*) „ Wy hebben een lomp Engelsch fpreekwoord, „ hetwelk zegt: As the fooi thinks, the bell clïnksr— (d. i.' De klok klinkt zoo ais de gek denkt ;) „ eenfpreek„ woord hetwelk naar ons oordeel, toepasfelyk is op ,, alle de bewysredens die op het geluid, en op den ,, willekeurigen zin der woorden gegrond zyn." Lond. Rsvieivjor 1778. p. 75. V 3  S10 Van de Polygamie. zulks maakt zeer weinig onderfcheid: of de transfuhftantiatie, — het aanroepen der heiligen, — het vereeren der bedden, — de leer van het vagevuur: — dan het flelfel: dat „ de polygamie, . „ fchoon onder de Wet geoorloofd, onder het „ Evangelie verbodenis:" 0f, in het kort, elk ander volksvooroordeel : zy zullen altyd met de fchriftuur te werk gaan gelyk Whittmgton met de klokken , tot dat de edelmoedigheid des geests , dewelke, als het voorrecht der denkende en redelyke wezens, in ons behoort te huisvesten, den weg tot een vry onderzoek opent: — alsdan, en niet eerder, zullen wy edel zyn gelyk die van Eer een, Hand. XVII. ii, dewelke zich door hunne eigene vooroordeclen noch door die van anderen volkeren niet langer, tot hun onheil, de wet wilden laten (lellen!, maar het woord GODÏS met alle toegenegenheid ontfingen, onderzoekende dagelyks de fchrift en, ofte deze dingen (t. w. welke zy door Paulus hoorden prediken) alzo waren. De fchriften welke deze Joden te Bereën zoo naarffiglyk onderzochten, moeten de fchriften des Ouden Verbonds geweest hebben ; geene andere fchriften konden hun toenmaals ter hand zyn gekomen; maar zy vergeleeken het Nieuwe Testament, als hun gepreêkt zynde door Paulus , met het Oude Testament van Mo/es en de propl.etm, om te kunnen oordeelen of de dingen  Van de Polygamie. 311 gen die hy hun verklaarde, van Godlyke autoriteit, en mee de voorgaande openbaringen van GODS wille en meening al of niet overeenkomende waren. 'Dit is de lecrwyze die ik door dit geheele boek, getracht heb in acht te nemen , en welke ik aan yderen lezer ten oprcchtltcn wil aangepreezen hebben , zoo wel als aan ydere perfoon, die den wille GODS wenscht te weten en te beleven. Zoo dra wy eenmaal het Nieuwe Testament van het Oude afrukken, dan zal 'er geene ééne kettery wezen, die niet iets ten haren voordeele te zeggen zoude vinden , en mogelyk meer dan wy in haat zouden zyn geheel gemaklyk te beantwoorden. Maar laten wy hetgeen wy hooren, tot het Oude Testament brengen; indien het nauwkeurig daar op is pasfende, dan kunnen we verzekerd zyn, dat het eene zuivere vertolking van het Nieuwe Testament is; zóo niet, dan moet het onwaar zyn, om dat de meening en de wille GODS nooit verfchillende, onovereenkomstig, of tegendrydig met zichzelven kan wezen. Ik zeg deze dingen niet ten aanzien van eenig byzonder leerdelfel des Nieuwe Testaments, maar ten opzichte van het geheel. Het leerftelfel van de Drieenheid in de Eenheid — de menschwording— de geboorte — het leven — de leer — de wonderwerken — het lyden — de begraaffenis — de opftanding — de verheerlyhng en V 4 de  312 Van de Polygamie. de tusfehtnkomst van JESUS CHRISTUS, mitsgaders het uitzicht hetwelk deze dingen tot de Za* ligmaking der menfehen behelzen , zoude , eenvouvvdig in een boek verhaald zynde,- geene grootere uitwerking op myne toeftemming' of geloof hebben, dan de Koran van Mahomet, de Zend of Zend-avesta van Confucius, of de Schaster der Bramynen. Maar wanneer ik deze dingen vergelyk met hetgeen in het Oude Testament begrepen is, op hetwelke het Nieuwe Testament, tot derzelven bewyze, zich zoo dikmaals beroept, dan kan ik niet meerder gelooven dat ze valsch zyn dan ik het gelooven kan mogelyk te wezen dat menfehen in het toekomende kunnen zien, dat ze eeuwen lang vooraf, nauwkeurig kunnen affchetfen hetgeen gebeuren zal, en wel zoo nauwkeurig dat de uitkomst eene letterlyke vervulling is van al hergeen voorfpeld was, ten zy dat Hy wiens wetenfehap volkomen is, eene openbaring of ontdekking van deze dingen gedaan hebbe , van welke anderzins geene menschlyke wysheid noch vooruitzicht had kunnen verwittigd worden. Wanneer wy dierhalven het Nieuwe Testament met het Oude vergelyken, zoo kunnen we verzekerd zyn dat het laatstgenoemde even onmogeiyk valsch kan wezen, als 'er met een dozyn teerlingen, eene millioen reizen, gedurig dezelfde cogen zullen geworpen worden. Zoodanig eene zaak  Van de Polygamie. 313 zaak zoude, door de fcherpzinnigfte uitrekening der gevallen, nooit op eene toevalligheid kunnen t'huis gebracht worden: en dierhalven befluit ik dat niets minders dan eene eeuwige wysheid en Godlyk ontwerp de wonderdingen die in Mofes en de propheten befchreven zyn, ooit heeft, vooreerst aankondigen, en daarna kunnen vervullen. Wanneer ik gevolgclyk, van eene leering hoor, als in het Nieuwe Testament geleeraard zynde, dan ben ik verzekerd dat dezelve, zal ze waarachtig zyn, met de gefchriften des Ouden Verbonds moet overeenkomen. Ik vergelyk het dan tegen dezelve; indien ik belpeur dat het niet nauwkeurig ftrookt met het geen ik daar vind aangetekend, dan ben ik verzekerd dat het valsch is, en uit de eene of andere verkeerde opvatting, en by gevolg, verkeerde vertolking der plaatfe waar in men het gelooft te vinden, moet voortkomen. My wordt gezegd: dat de zonde eene overtredinge der wet is : wanneer ik hoor ftaande houden, dat de polygamie zondig is, zoo raadpleeg ik de wet; indien ze nu daarin verboden is, zoo Item ik de zondigheid derzelve toe; indien ze daar niet verboden, maar geoorloofd is (*), zoo vind ik my tot dit dilemma (of dub- bel- (*) ,, Lex Hilrm omnem fpurcitiem inhihet, fed plures ■-'< conctdlt Hxeres." Grotius. ,, De Joodfche wet V - hiiidt  314 Van de Polygamie. belde fluïtreden) gebracht: Het een of het ander moet waar zyn; — Of de voorflander van zoodanig eene Helling, die ze uit het Nieuwe Testament zegt te halen, heeft zich misgrepen; hetwelk bewysbaar, — of het Nieuwe Testament" moet de wet tegenfpreken; hetwelk onmogelyk is. Aangaande hetgeen zoo veelvuldiglyk tegens de polygamie onder de Christenen wordt aangedrongen „ dat ze, fchoon door de wet van Mofes geoor„ loofd zynde, echter door de wet van CHRISTUS „ verboden is;" — waardoor CHRISTUS een herroeper der oude wet, en een gever van eene nieuwe wordt gemaakt: — hetzelve treft indiervoege zyn ampt van MESSIAS, dat het Hem, indien het gegrond ware, eene geheel andere perfoon zoude maak en, dan welke Mofes en de propheten Hem voordellen te wezen, of welke Hy zeli' heeft willen voordellen. Het onderzoek dezer gruwelyke Helling verdient dierhalven een hoofddeel op zichzelve, hetwelk ik nog in dit eerste boekdeel zal invoegen. Laten we thans eene bewysredenin aanmerking nemen die uit het Nieuwe Testament wordt gehaald, en waardoor men wil betoogen dat de/w/^öwa? onder de Christenen, fchoon die by de Joden, onder het Oude Verbond, geoorloofd was, onwettig zoude zyn. De Apos- „ houdt alle onzuiverheid in; maar ftaat éénen man „ verfcheide vrouwen toe."  Van de Polygamie. 3IS Apostel Patdus befehry ft, Eph. VI. 3 2. en in zommige andere plaatfen, het huwelyk als eene verbeelding van CHRISTUS en Zyne Kerk, welke ééne in getal is : waartegen het hebben van meer dan ééne vrouwe , ten zelfden tyde, de overeenkomst van den huwelykfchen ftaat met CHRISTUS en zyne kerke, vernietigt. Het zy my vergund hierop te vragen: of CHRISTUS en Zyne kerk onder het Oude Verbond niet even zoo wel yder één in getal hebben geweest, als onder het Nieuwe? Jef. LIV. 5. Uwe Maker is uw man> HEERE der heirfcharen is Zyn naam: en de HEILIGE Israëls is uw VERLOSSER; Hy zal de GODÏ des gantfchen aardbodems genoemd worden. De kerk is in een byeentrekkenden zin genomen, ééne in getal; maar beftaat, in een' verdeelenden zin, uit veele; Rom. XII. 5/ Wy reële zyn één lichaam in CHRISTUS; — en 1 Cor. XII. 12. Want gelyk het lichaam één 'is , en veele leden heeft, en alle de leden van dit ééne lichaam, veele zynde, (maar) één lichaam zyn, alzo ook CHRISrfUS. Zoo dat het bewys tegens de polygamie, hetwelk van de vereeniging, en eenheid van CHRISTUS en Zyne kerke genomen is, veeleer naar de andere zyde is hellende: tenzy men, ftrydig met de fchriftuur en de daad zelve zou kunnen bewyzen, dat de kerk alleenlyk uit één lid beftond; daar ze uit veele beftaat, en echter niet dan één lighaam — ééne huishouding (Eph. II. 19.) — één huisgezin is:  3iö Fan de Polygamie. is: onder hetwelk zelfs ook de heiligen des hemels gerekend worden. Eph. III. 15. De huid van CHRISTUS is ééne in getal, — d. i. ééne kerke; en nogthans is yder lid dezer kerke even onderfcheidenlyk de bruid'van CHRISTUS, even' dadelyk getrouwd met den genen die van de dooden is opgewekt (Rom. VII. 4.) , als het geheele, byéén bcfchouwd zynde , Zyne bruid is. Voorzeker, deze fchriftuurlyke ophelderingen van de natuur des huvvelykfchen verbonds, verfchaffen ons een volflaand antwoord op die vrage: „ Indien één man twee „ vrouwen heeft, hoe kan hy èèn vleesch met haar „ beide zyn? — of hoe kan ydere derzelven èèn „ vleesch met hem zyn? Zie Eph. V. 30. Wy lezen mede, niet alleen van de kerke van CHRISTUS , in het enkelvouwdig getal, maar ook, tot veertig reizen toe in het meervouwdige, van de kerken van CHRISTUS, hetwelk, in het voorbygaan gezegd, ten minsten een even beflisfend bewys voor, als het ander tegens de polygamie is. Doordien CHRISTUS en Zyne kerk tot een zinnebeeld van het huwelyk, of het huwelyk een zinnebeeld van CHRISTUS en Zyne kerke is gemaakt, zoo hebben zommige dit als een facrament befchouwd. 'Er is ook , zekerlyk, een uitwendig teken van iets geestelyks; maar dewyl 'er iets ontbreekt , dat wezenlyk noodzaaklyk is om het tot een  Van de Polygamie. 317 éen facrament te maken, te weten, de Godlyke facramentêle inzetting, zoo wordt het door de meest fchriftuurlyke hoogleeraars des Christendoms verworpen. Om dezelfde rede lust het my, ook de bewyZen'tegens de polygamie, welke uit de vereeniging van CHRISTUS en Zyne kerke zyn getrokken, te verwerpen: om dat GOD, noch in het Oude, noeh Nieuwe Testament, voor zoo verre ik vinden kan, hunne autoriteit heeft gevestigd. Deze bewyzen zouden onder het eene Verbond even krachtig, als onder het ander, geweest hebben. De kerk wordt de getrouwde vrouw genoemd. Jef. LIV. 1. Haar VERLOSSER, de HEERE der heirfcharen , wordt haar man genoemd, vs. 5; maar noch Jefajah , noch eenig ander der propheten, heeft dit als een bewys tegens de polygamie des volks GODS gebruikt. En zoo dit in het Oude Testament niet gefchied, noch in het minste daarop gedoeld is, waarom dan zouden we moeten begrypen, dat het onder het Nieuwe zou gefchied zyn, daar onder de beide, hier dezelfde zaken en perfonen, op eene gelyke wyze verbeeld worden? Indien het GODS wille en meening ware geweest, de polygamie onder de bedecling des Nieuwen Testamcnts te veroordeelen, dan zoude ik ootmocdiglyk van gevoelen zyn, dat onze HEILAND de zaak door zulke woorden zoude beflist hebben, die  8 Van de Polygamie. die te duidelyk waren om voor het minste gefchil plaats te laten: dat Hy wiens gordel gerechtigheid was (Jef. XL 5.) ten minsten even getrouw zoude hebben geweest voor zyne hoorders, voor de verlorene jchapen van het huis IsRAëL , -tot' dewelke Hy zoo onmiddelyk gezonden was (Matth. XV. 24.) en tot hnn daar over gefproken zoude hebben in even duidelyke cn even min dubbelzinnige woorden, als Johannes de Dooper tot Herodes, over het onderwerp van de vrouwe zyns broeders Philippus heeft gefproken (Matth. XIV. 4.). 'Er kan geen de minste twyffel wezen, dat zeer veele uit de meenigte der toehoorders onzes Heilancis, in de daad, en dat zy alle, volgens grondbeginfelen, polygamisten zyn geweest; even min kan 'er aan getwyffeld worden, dat dezelve, indien ze tegens de huwelykswet, tegens de wet van het zevende gebod, of tegens eenige andere uitdruklyke wet GODS aanliep, eene doodelykeenverdoemlyke (*) zonde zou moeten wezen, (*) August'inus , lib. XXII. c. 47. tegen* Taustus, zegt van de polygamie : — G}uando mos erat, crïmen ,, non erat. Wanneer ze gebiuiklyk was, was ze geene ,, misdaad." — Hoe deze groote man voor zulk eene ongerymdheid kon vatbaar wezen , moet yder een verbazen. *— Het denkbeeld eener zondige handeiing, verliezende hare ftrafl'elykheid door het gebruik, of door de menigvuldigheid  Van de Polygamie. «ip zen, die den man zoo wel als het wyf in de vernietiging en het verderf ileepte. Paulus dorst open- lyk he:d harer bedryvinge, laat weinig ruimte voor GODS gejod. Exod. XXIII. 2. Gy zult de menigte tot boze zaken niet volgen. ,, üunc propterea crimen efi, quia mos ,, non efi. Thans" (gaat hy voort) „ is ze eene misdaad; i, dewyl zeniet meer gebruiklyk is." Het bericht van Chryfoftomus over dit onderwerp ia vry meer beftaanbaar met de fchriftuur en de gezonde rede, wanneer hy zegt; fprekende van Abraham en Hagar: ,, óvStTa yfy rtivTie, toti xiK*A«r« — deze dingen waren „ toenmaals niet verboden." Indedaad, Auguftinus zelf fpieekt in andere gedeeltens zyner fchriften , meest op dezelfde wyze. „ 'Er heerschte" (zegt hy) „ eene on,, benspeiyke gewoonte , dat één man veele vrouwen „ mogt hebben; — want 'er zyn verfcheidene dingen ,-, welke in die tyden by wyze van plicht gedaan mogten ,, worden , die echter in de om.e niet anders dan met losi, bandigheid kunnen gedaan worden; — dewyl'er, om ,, den wille der vermeerdeunge van het nakomelingfchap, ,, geene wet de meerderheid der vrouwen had verboden." Zie Grot de Jur. vol. I. p. 268. n. h. Auguftinus fchynt, gelyk andere Oudvaders. geloofd te hebben dat het gebod : Weest vruchtbaar en vermenig- vuldiget en het verlof der polygamie . als een middel tot deszelfs vervulling, te famen gepaard gingen: —— ,. dat dit gebod de vermeerdering der weereid, en dus de i, tyden voor CHRISTUS aanging en niet ons die in f» andere tyden leven — dewyl de weereid heden, als „ genoegzaam vervuld zynde, dit gebod niet gelyk eer- „ tyds,  3»o Van de Polygamie. lyk verklaren dat eene vrouwe dewelke, haar echteman in leven zynde, eens anderen wierd, eene overfpeelfter zoude genoemd worden , en beroept zich hierover op de wet GODS, Rom. VII. i. i. 3. Hoe dan komt het dat CHRISTUS ten aanzien van den man niet hetzelfde in het openbaar heeft gezegd? — Om geene andere rede dan dat Hy zich op „ tyds, ja geheel niet meer benoodigd ware: bic prtcepttim , ratione multitudinis lïberorum , ptrtinuit ad tempora ante CHKISIUM; non ad nos qui alio ■uïvimus tvo; — ,, quia hodie , repleto mundo, non tam necesfarium fit quam j( 0nm. mundus yam non defiderat ï.lud Crescite & WiultipiICAMIm: " en dat dienvolgens het verlof der polygamie , met de noodzaaklykheid des gebods , die hetzelve verzelde, had opgehouden. Aldus heeft de eene ongerymdheid , gelyk gewoonlyk gefchiedt, de andere voortgebracht. Zy welke zich overreden konden, dat het gebod der voortteeling des menschlyken aarts, alleen in de vorige eeuwen verplichtende was, zouden ook, daarmede zeer beftaanbaar, kunnen gelooven dat het huwelyk zeïf zeer weinig met de Christenen te doen had, en dat dierhalven de polygamie, die zy in de vorige tyden geoorloofd , ja eenen plicht oordeelden geweest te zyn , in de onze een euvel ware geworden. Zoodanige zyn de ye*uhn pviei — aniles fabelU, de oude-wyven-fprookjes — welke de -vaders ons zoo lang voorvertelden tot wy ze geloofden , en die wy , aiken op hun gezag, tot dezer ure toe gelooven!  Van de Polygamiet gff 'op dé wet GODS, over zulk een gezegde niet had kunnen beroepen * en om diezelfde rede dat Hy die niet konde zeggen, konde Hy het ook niet denken; wartt de wet GOBÏS was in het midden Zyns harten, Pf. XL. 9. en geene gedachte konde ooit in het zuivere en volmaakte hart van CHRISTUS plaats hebben, die niet iri allé dingen met de zuivere en volmaakte wet GODS nauwkeurig Overeenkomstig zoude geweest hebben. Laten wy dari hetgeen onze Heiland tegens de echtfcheiding zegt, Matth. XIX. 9. tot de wet en tot het getuigenisfe brengen, eri hetzelve zal, éenvotiwdig befchouwd zynde, tegens de polygamie niet meerder kunnen bebefluiten, dan tegens dê bigamie, of tegens eens manstweede huwelyk, na den dood zyner eerste vrouwe. Zomniige der eerste Vaderen beriepen zich op deze plaatfe, om te bewyzen dat yder tweede huwelyk eene echtbreuk ware; maar de geleerde en godvruchtige Cave bekent hier,- dat „ zy de koord „ fpanden tot ze barste." Laat ik hier mede aanmerken,- dat, indien de polygamie eene zonde, cn zelfs eene volkszonde, eene befmettelyke overtreding der wet GODS was, het dan zéér zonderling is, dat de voorlooper önzes Heeren, Johannes de Dooper, dewelke kwam om de bekeering. te preeken, daarvan geen gewag gemaakt, noch zelfs daar op geweezen heeft; want X zyrie?  322 Fan de Polygamie. zyne hertelling luidde aldus: — Luc. I. 17. — Om te beheren de harten der vaderen tot de kinderen, en de ongehoorzame tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen ; om den HEERE te bereiden een toegerust volk. Geen fterceling konde ooit eene fchoonere gelegenheid hebben gehad, om zyn getuigenis te geven tegens eene volkszonde, dan juist Jokannes de Dooper; want 'er wordt gezegd (Matth. III. 5.) : Doe is tot hem uitgegaan Jerufalem en geheel Judea , en het geheele land rondom de Jordaan; en onder de menigrens die van hem gedoopt werden in de Jordaan , belydende hunne zonden (vs. 6.), waren 'er verfcheidene hoeren (cap. XXI. 32.). Het is dierhalven blykbaar dat hy . zich niet zal hebben ontzien, ten fcherpilen tegens de zonde der vleeschlyke onzuiverheid uit te varen; ware de polygamie van dien aart geweest, hy zoude 'er buiten twyffel tegens gepreekt hebben: en zoo hy dit gedaan had, zoude 'er ivaarfchynelyk eenig fpoor van nagebleven zyn, zoowel als van zyn preeken tegens de zonde der hoererye, naardien 'er gezegd wordt dat de hoeren (ju (*) no^cd) nem geloofden; hetwelk zy voor- (*) Hf.t woord *■«(»«« kan ondeugende vrouwlieden van alle füorien betektnen.  Van de Polygamie, 323 Voorzeker niet zouden gedaan hebben, zoo min als de fchriftgeleerden en Pharizeén (Matth. XXI. y indien haar de prediker niet tot een diep en dadel'yk gevoel van hare fchüld, door haar de hatelykheid harer zonde te ontvouwen, had opgewekt. Hy befteede zyne Welfprekendheid mede tegens de openlyke verongelykingen, zoodanig als de afpersfing der amptlieden over 's lands inkomsten, tegens de tollenaars — têAjovos? — de impost - pachters: ins- gelyks tegens de onderdrukkende behandelingen die onder het krygsvolk in zwang waren , welke het f ot een gebruik maakten, het goed der onderzaten met geweld weg te nemen, of dezelve hun eigendom afhandig te maken, doordien zy het hun, onder de vreeze van valfche befchuldiging, afpersten. Dit waren openlyke verongelykingen, tegens dewelke de Dooper zulk een openbaar getuigenis gaf, dat de tollenaars en krygsknechten tot hem kwamen en zeiden: — ïf'at zullen wy doen? Is het nu, het geval zoodanig zynde, wel begrypelyk dat een man van het charaher des Doopers, die zoo yverig voor de eer der wet was, dat hy zelfs eenen Koning, om eene echtbreuk , in zyn aangezicht befhafte, zoude , indien de polygamie eene echtbreuk ware, eene geheele natie echtbrekers, als het ware , laten voor zich flaan, zonder de minste getuigenis tegens hen te geven? Ik zeg X 2 n-ieé  394 V&n de Polygamie. niet dat dit eene geheel befiisfende, maar eene ten uitèrften waarfchynlyke bewysreden is, dat irt het oogpunt waar uit de Dooper de zaken befchouwde, de polygamie en de echtbreuk in geenerlei wyze eene een dezelfde zake waren. Hebbende, voor het tegenwoordige, ten einde gebracht hetgeen ik over het onderwerp der polygamie had te zeggen, voor zoo verre die geloofd wordt door het Nieuwe Testament veroordeeld te zyn: zoo moet ik tot het Oude Testament te rug keeren, om te betoogen dat de polygamie niet alleen in yder geval geoorloofd, maar in zommige geboden was. Het eerste geval hetwelk ik hiervan zal aanhalen, is hetgeen we vinden in de wet van Deut. XXV. 5 - 10. Wanneer broeders te famen woonen (*), ende èèn van hun [terft, ende ge enen toon heeft, zoo zal het tryf des verfiorvenen aan geenen vreemden man daar buiten geworden: haars mans broeder zal tot haar ingaan, ende nemen ze zich ter vrouwe ende doen haar den plicht van eens mans broeder. Ende (*) Te famen woonen betekende niet alleen tot hetzelfde geflacht, maar ook tot hetzelfde land behooren. Gen. XIU. 5. 6.  Van de Polygamie. 325 Ende het zal gefchieden, dat de eerstgeboren, dien zy zal baren, zal ftaan in den name zyns broeders, des verftorvenen; op dat zyn, naam niet uitgedelgd worde uit Israël; enz. Deze wet moet voorzeker worden aangezien als eene uitzondering van de algemeene wet (Lev. XVIII. 16.) en de rede daarvan blykt uit- de wet zelve; te weten : „ Om de erfdeelen in de geflachten te „ bewaren voor de gene die ze toebehoorden." Dit was eene zaak van het uiterfle belang in de oogmerken der Voorzienigheid nier opzicht tot den, MESSIAS, wiens genealogie ten aanzien zyner afkomst van. het zaad van Abmham den Ibm van. Judah, — het gedacht van David, niet zekerder bepaald werd door zyn regelrechten ftamboom dan doordien Bethlehem Ephrata in den femme Judah en hetgeflacht Davids werd behouden. Waarby het is toegekomen dat de voorzegging, betreffende de gemelde plaatfe der geboorte des MESSIAS, woordelyk fis vervuld. (Vergel. Mich. V. 2. met Matth. II. 4. 5. 6. en Luc. 3 - 7.) De Jood-, fche leeraars (*) zoo wel als dc Heer Selden, in. zyne- (*) Wy kunnen ons op hunne uitleggingen over het Oude Testameut over het geheel genomen, ten naasten, by even veel verlaten, als op de Roomsch-Catholyke over het Nieuwe. Zie Fuik. over het Khemifche Testament —.. het geheele boek door. X 3  326 Van de Polygamie, zyne Uxor Hebr aha, en andere na hem, merken aan, dat 'er verfcheidene uitzonderingen van deze wet gemaakt wierden; maar de text zelve geen ééne makende, kan ik niet begrypcn waardoor wy gerechtigd zouden zyn om 'er eene te maken. De Bisfchop Barnet fchynt, in zyne aanmerking over de algemeenheid dezer wet, de zaak uit het rechte oogpunt befchouwd te hebben. Zyne woorden zyn: — „ Jazelfs was de polygamie , in zommige „ gevallen , door Mofes wet, tot eenen plicht ge^ „ maakt, wanneer 'er een man ftierf, zonder af„ komst na te laten , dan moest zyn broeder of „ naaste bloedvriend, zyne weduwe trouwen, om 5, zaad voor hem te verwekken; en alle waren ver„ plicht om hieraan te gehoorzamen, onder het ge „ vaar van eerloosheid zoo ze het weigerden; ook „ wordt 'er, ten aanzien van zulke die reeds gev huwd waren, geene de minste uitzondering ge,,, maakt; waar uit ik getrouwelyk mag befluiten, „ dat hetgeen GOD , in zommige gevallen, tot „ welken trap ook, noodzaaklyk heeft gemaakt, in „ geenen gevalle op zichzelve zondig kan wezen, Vl naardien GOD in alle Zyne wegen heilig is. En M voor zoo verre is het blykende, dat de polygamie f, aan de wet, en aan de natuur des huwelyks niet « tegenirrydig is." Ir ben dc bovengaande aanhaling aan het bock over  Van de Polygamie. 327 over de polygamie door den hiervorens gemeMeh Eerw. Deken (*) verfchuldigd, dewelke, te dier plaatfe, daar door een weinig getroost fchynt te zyn dat de Bisfchop had gezegd „ van zyne boc„ ken en papieren verwyderd geweest te zyn wan„ neer hy deze zyne meening over dit' onderwerp „ had geiiit." — „ Ditzelfde" (voegt hy 'er by) „ was de beste verfchooning die van zulk eene „ onbedachte beflisfing kon gegeven worden, wel„ ker herroeping zyne belezenheid tot eer zoude „ verftrekt hebben, — een beflisfing die ik oprechtlyk „ wensch dat hy in de daad had herroepen, wan„ neer hy tot zyne boeken was weergekeerd." De goede Deken vergunt zich, in zynen, ier ver tegens de polygamie, niet eens den tyd om de gegrondheid der meeninge des geleerden kerkvoogds te onderzoeken. Naardien 'er geene wet was regens de polygamie, zoo was 'er niets dat een' getrouwden man, ten dien aanzien van de verplichting om de vrouwe zyns broeders te huwen,#had kunnen ontheffen ; want indien 'er iets diergelyks geweest waar, dan konden de zaken zoo gelegen zyn, dat Bethlehem tot een ander gedacht dan dat van David, }n een' anderen ftarn dan dien van Judah overgegaan, (*) Zie hier boven, pag. 140 en volg.  3s8 Van de Polygamie. gaan, en by gevolg, Jof eph en 7.yn wyf Maria elders zouden gegaan zyn om befchreven te worden; Want dit zoude baarblykelyk het gevolg daarvan zyn geweest, dat de weduwe en het erfdeel in de handen eens vreemden zouden zyn gekomen. Maar GOD zegt: — Het wyf des verftorvenen zal aan geenen man daar buiten geworden: — kaars mans hoeder zal tot haar ingaan, enz. Hier is eene ontkennende zinuiting , uitdrukkelyk verklarende , wien zy niet, en eene verzekerende, even uit* drukkelyk verklarende, wien zy al trouwen zal. Laten we nu onderftellen dat niet alleen de nageblevene broeder, maar ook alle de naaste bloedsvrienden, welke de trouw der weduwe, en de vrykooping des erfdeels aanging, gehuwde mannen waren; indien die ftaat hen van de verplichtinge dezer we't bevryde: — zoo moest noodzakelyk, daar zylieden het erfdeel niet vry konden koopen, ten ware zy de weduwe trouwden (Ruth, IV. 5.) — het doeleinde dezer gewigtige wet in veele gevallen verydeld worden: — de weduwe in verzoekinge komen van eenen vreemden te trouwen, — ziehzclve en haar erfdeel in zyne handen te geven, — en de geheele rede, van de wet zelve opgegeven, t. w. die van aan den verf orvenen zaad te verwekken, om het erfdeel in zyn geflaght te bewaren , op dat zyn mam niet verdelgd w 'ierd uit Israël — tqn gronde val-  Van de Polygamie. 329 vallen. Om welke gewigtige redenen, en naardien *er baarblykelyk geene wet tegens de polygamie in wezen was, 'er onmogelyk eene uitzondering van den voorgefchrevenen plicht dezer wet, by eenigen man heeft kunnen plaats hebben, om dat hy reeds.( eene vrouwe in het leven had; want, gelyk wy gewoon zyn te zeggen: — „ ubieademratio,ibi idem „ jus; waar dezelfde rede is, daar is ock hetzelf„ de recht." Dan de geleerde Deken heeft hier, om deze geheele redenkaveling des Bisfchops over dit onderwerp, onder den voet te halen, uit Seldens Uxor Hebrdica aangemerkt dat „ de Chaldeeuwjche uit„ breider, het Midrasch , en Jofephus daarin » overeenftemmcn , dat dit de rede geweest ware, „ waarom de naaste bloedvriend van Machlon had „ geweigerd deszelfs weduwe Rut/i te losfen; te „ weten: — om dat het voor hem niet wettig was „ haar te trouwen, naardien hy reeds eene vrouwe „ had." Dat 'er lieden zyn welke omtrent iemands handelingen redenen uitvinden, waar geene redenen zyn opgegeven, zulks is zoo zeer niet te verwonderen als dat de gegevene redenen over het hoofd gezien , en andere in derzelven plaats gefield worden, aan welke het niet blykt dat de partyen zelf» gedacht zouden hebben. Dit is hier het geval. — De naaste bloedvriend van Machlon wordt X 5 aan-  33o Van de Polygamie. aangcfproken, gelyk dit volgens de wet behoorlyk was, om het erfdeel Machlonste koopen en Ruth, deszelfs weduwe, te trouwen; zyn antwoord is niet meer noch minder dan dit: — „ Ik zal het voor „ my niet kunnen los/en, op dat ik myn erideel „■ niet misschien verderve." —- De bepalinge van dc betrekking dezer woorden tot dc wettigheid of onwettigheid der zake werd aan de oprechtheid der latere uitleggeren gelaten: — dat ze kunnen, en zeer waarfchynelyk in de daad betreklyk zyn tot de gemaklykheid of ongemaklykheid van zoodanig een' ftap, zulks kan, de toenmalige omftandigheden des bloedvriends overwogen zynde, uit de woorden der gegevene rede, ligtelyk opgemaakt worden. De bloedvriend konde getrouwd zyn, hy had mogelyk veele kinderen , cn niet dan een kleinen voorraad voor dezelven: — wanneer hy dus hoort dat niet alleen de lospenning voor Machlons ftuk lands moest uitgefchoten , maar ook een zeer jong wyf getróuwd worden, by dewelke hy nog een ander groot getal kinderen zou kunnen bekomen, die hy door zulk een klein ftuk lands, als dat van Elimeleeh (*) was, niet zou kunnen onderhouden, opvoeden of vcr- «tl • ;i<; j bb js& '■ d •:3V/' ttÈSi (*) Elimeleeh was dc vader van Machlon: v. i.arom dit bet land van Elimeleeh wordt genoemd, de a' v 1 het van Machlon op hem was gekomen.  Fan de Polygamie. 33» verzorgen; maar dat hy ten dien einde zyn eigen erfdeel dat hy reeds bezat, tot nadeel van zyne ander huisgezin, zou moeten verminderen, zoo keert hy voorzichtiglyk zynen plicht van bloedvriendfchap af: — „ op dat ik" zegt hy „ myn (éigen) erfdeel „ niet misfehien verderve." Zoodanig een zin is het dien deze woorden zeer zekerlyk moeten hebben ; maar aangaande den anderen zin, t. w. dat de man Ruth niet wilde huwen — „ om dat het niet „ wettig voor hem was haar te huwen;" dewyl hy reeds eene vrouwe had: zulks is een begrip dat zelfs verder gezocht is dan men zoude oordeelen dat dc uiterfte onbiiiykheid des vcoroordcels zou kunnen reiken. Zedert ik het bovenftaande fchrecf, heb ik Bisfchop Pat riek over Ruth, IV. 6. naargezien; deze maakt gewag van de bedoelde plaatfen in den Chaldeeuwfehen uitbreider en in het Midrasch : en het blykt dat dezelve zoo weinig zeggen hetgeen de Deken daar in meent te vinden, dat 'er geen een woord van iets diergelyks voorkomt; ja zy hebben de woorden eenen geheel verfchillcnden zin gegeven. Aangaande Jofephus , van dezen zoude ik hebben durven verzekeren, zonder eens het boek naar te zien, dat hy zichzelven zoo grotelyks niet kan tegenfpreken; want wanneer hy dat gedeelte der hiilorie van David befchryft, waar in hy van des-  33* Van de Polygamie. deszelfs polygamie fpreekt, zegt hy aldus: — „ jor„ „ fyctytre.'? — (GOD) „ hem vrouwen gevende, „ die hy rechtvaardiglyk en wettiglyk huwde." Hebbende nogthans dezen fchryver ook over dit onderwerp geraadpleegd, zoo vind ik 'er geene diergelyke rede als de Deken opgeeft dat de bloedvriend zou hebben aangehaald, waarom hy namelyk weigerde het land Machlons te losfen, en zyne weduwe te trouwen. — Jofephus, Antiq. lib. IX. c. 5. §. 4. Zegc ons; fprekende van de weigering des bloedvriends: - dat hy de aanbiedinge afwees — „ è,va< h Wl yvtm Aiyw, dv, „ ™ Kttl VM}Ui fa.n Zeggende (onder andere): „ dat hy voor het overige 'reeds eene vrouwe en „ kinderen had;" maar 'er wordt niet eens daarvan gerept dat „ het onwettig zoude wezen eene twee„ de vrouwe te huwen." (*) Niet dat Jofephus ' het geval naar de aanleiding des Bybels, zoo min als de geleerde Deken de gevoelens van Jofephus getrouwelyk voorftelt. Het kan zekerlyk voor den bloedvriend, volgens zyne omftandigheden, niet oorbaar hebben geweest zyne nicht Ruth te huwen; maar /+\ TJ r dit» ( ) Het fpreektvanzelfs.dat de vromen, de minnaar van Ruth, noch alleen noch in de poorte. in tegenwoordigheid van 1 o Oudden derftad, den bloedvriend eene diergel vLe onwettigheid nooit zoude hebben voorgeflagen. Zit Ruth' IV. i. en volg. Deut. XVI. 18. d. V.  Van dé Polygamie: 333 die heeft geene betrekking op de wettigheid of onwettigheid der zake- met opzicht tot de wet GODS* De wettigheid en de oorbaarheid zyn twee zeer on~ derfcheidcne en onderling verfchillende zaken. Zie i Cor. VI. 12. X. 23. Aangaande den Heer Selderij die heeft ter zelfder plaatfe welke de Deken aanhaalt, de weigering des bloedvriends als eene uitwerking van zyne voorzigtigheid verklaart, en wel meestal om dezelfde redenen die wy hierboven hebben aangewezen, De wet zelve, over welke wy hier gefproken hebben, was niet meer dan eene inzetting voor zekere plaatfen cn tyden gefchikt, en konde, zelfs uit hare natuur, niemand dan de Joden aangaan, en wel alleenlyk met opzicht tot hunnen byzonderen roeftand voor de komst des MESSIAS , wanneer zo veel aan de afkomst der geflachten en aan het houden hunner erfdeelen gelegen was. Het is aanmerkenswaardig dat deze wet, fchoon niet eerder dan in de dagen van Mofes befchreven en verkondigd , echter reeds onder de aartsvaderen in wezen was, gelyk wy leeren uit Gen. XXXVIII. 8. Ik zal nu eenige wetten in aanmerking, nemen, die van een uitgeftrekter belang zyn en welker verplichting yderen mensch, in alle tyden en plaatfen, moet betreffen, om dat het openbare oogmerk waartoe ze gegeven, en dëredetïert waar op ze gegrond zyn, desgelyks het geheele menschdom moeten betreffen. De wetten die ik bedoel, zyn de gene van  334 Van de Polygamie. van welke ik reeds heb gefproken als gegeven zynde rot de voorbehoeding des vrouwelyken geflachts voor het verderf en de gemeenmaking, dooryderen man te noodzaken, om de maagd by welke hy gelegen heeft, tot zyne vrouwe te nemen. De eerste dezer wetten is te vinden Exod. XXII. 16; de andere Deut. XXII. 2 3. 29. Dezelve moeten in zommige gevallen de polygamie gebieden (*), en ze dierhalven, m die gevallen, tot eenen plicht maken; want zy zyn dusdanig ingericht dat ze geen ander tsérftaöd toelaten dat met de uitdrukkingen, waar in Mofes ze geboekt heeft, betoanbaar zou kunnen wezen. De uitdrukkingen in welke deze wetten zyn" opgefteld, zyn ten opzichte der manlieden die eene maagd verleiden of nemen enz. zoo onbepaald uls het mogelyk is dat de woorden het kunnen wezen. Indien een man, zegt onze vertaling. — Dit moet, ex vt termini (f), yderen man hoegenaamd (*) zege: (dc Digaroia Episcoporum, §.65.) — ,, Kctajunt jurk Moiaïca de fratris defur.Uï uxore , ej? fi,,. tja evrruptd ïnvïto patre, qua cogunt pfuriub UXörum ,, ede virttin. De wetten van Mofes, aangaande de vreu., we eens overledenen broeders, en eene dochter, ont,, eerd zynde buiten de toeftemming haars vaders, zyn wel ,, bekend; dezelven 'noodzaken eenen man cm meer dan tint vrouwe te hebben. (|) Door dt kracht dtr uitdrukking.  Van de Polygamie. 3^5 riaamd betekenen , welk eene ook zyn toeftand zy - hetwelk itiptelyk de zin is van het Hebreeuwfche — Dewyl nu het rechte verfland van dit ruime en onbepaalde woord WH in het Huk van gefchil van het ukerile belang is, zoo zal itden lezer eene volledige en duidelyke verklaring van hetzelve voorleggen. C'\S* „ Dit woord heeft geene betrekking tot eene ■,,'fpeciès of foort, hoewel het die, naar mate „ zyner verfcheidene aarten, tot de beide geflachten heeft; maar wordt gebezigd om „ hyna ieder onderfcheiden wezen of ding te „ betekenen ; als, by voorbeeld, eenen man i, enz." Zie Parkhurft. Heb. Lex. fub voc. T\V — „ hetwelk" zoo hy zegt „ aanzyn, ,, beftaanbaarkeidwezenlykheid aanduidt. Laat ik hieronder de vertolking van Calafw voegen, dewelke in zyne treffelyke Hebreeuwfche Concordantie eenige honderden texten opgeeft, waarin deze woorden voorkomen. C5,K „ Fersona, creatura: — nomen generale „ quod ejjentiam rei non diftinguit. — Eene „ persoon, een schepsel: — een algemeen. „ naamwoord hetwelk het wezen des dings „ waarvan gefproken wordt, niet onderfcheidt. WH „ Homo , generaliter compleclem majculum & „ftemi-  336 Van de Polygamie „ faminam. Een mensch in het algemeen* „ behelzende de beide geflachten,; tfi^K „ QuiS — QUILIBET — aliquis — UNÜSQtlIS„ que ^ QUISQUE — alter. — Wie — al• 5 we u— ymand — ydereen (*) — ydeé. of elk man — een ander — - „ unus ullus ,^ zeker iemand — eenig mensch" WH „ Sexus masculus in qualibet animantiuni fpecie , cum mentio famin^e additur. Ut „ Gen; VII. s." (XXIV. 16.) „ Het manne„ lyk geslacht van yderen aart der dieren of „ levende fchepfelen, wanneer 'er van het „ vrouwelyke mede gewag wordt gemaakt." WH ■>■> Vir — maritus, — fi cum uxore confe^, ratur. Gen. III. 6. Een echte-man, een „ getrouwd man , wanneer het by het 4, woord huisvrouw; of vrouwe geplaatst « is" Hier nu heeft de lezer de betekenisfen des Woords WX (Jsch) waar het ook gebezigd worde, voor zich liggen, als toepasfelyk tot, of betekenende het menschdom; en kan hier uit deszelfs gebruik zien, die het den geheelen Bybel door, waar ook het woord man voorkome^ eigen is. Hy kan" (*) Ai&vs wordt het gegeven, Job XL1I. H.  Van de Polygamie.- 337 kan mede zien dat dé fpreekwyze WH — Indien een man enz. verre van eenige uitzondering ten opzichte van den gehuwden of ongchuwden ftaat eens inans in zich te behelzen, alle uitzondering hoegenaamd, het zy waar wy ze ook ontmoeten, uitfluit ; en dierhalven even eens in de texten van Exodus en Deuteronomium, als ergens elders. Laat de lezer dc Hebreeuwfche Concordantie of flechts die van óhzc taal ter hand, en de proef daar van nemen i hy zal vinden dat WH '3 in het Mebreeuwsch, en Indien een man in onze taal, zoowel in de fchriftuur , als in yder ander boek, dat ik ooit ontmoet heb, zulke onbepaalde woorden zyn als 'er ooit wezen kunnen. Dan zoo 'er in deze wetten geene uitzondering, aangaande de betrekkelyke hoedanigheid des mans wordt uitgedrukt, is dan geene daar in opgefloten ?—Dit is zoo verre van de waarheid, dat de Heilige Geest (byzonderlyk in deze plaatfe) veeleer klaarblykelyk zulk eene inflüitirtg verhoed heeft, door de woorden, niet ondertrouwd zynde, by het woord maagd of jongkvrouw te voegen; hetgeen in beide de plaatfen gefchied is. Expresfio unius ejt exclufw alterius (*). — De uitdrukking en uitzondering ten opzichte des wyfs, (*) D. i. de uitdrukking van bei eene is tevens de uitjliti' ting van het andere. Y  33» Van de Polygamie, wyfs , cn de weglating derzélve ten opzichte des mans, bewyst zoo iterk, als de grondigde regels van het ventend aller wetten, dat 'ervan de zyde des mans geene uitzondering bedoeld werd. Indien 'er eenige bepaling, in deze wet, ten opzichte der gelegenheid des mans, ware bedoeld geworden, zy zoude 'er zekerlyk uitgedrukt zyn, door een bepalend woord of bywoord (*) by de befchryvinge des mans te voegen, zoo wel als het by die der jongkvrouwe gevoegd is. Maar in plaatfe van iets (*) Dr bepalende befchryving der maagd ofjongkvrouw is nens 50 — non defponfata — niet ondertrouwd. Maar geenans(0f diergelyk bywoord) is by de befchryvinge des mans aangevoegd. En het is zeer aanmerkelyk, dat hoe dikwyls ook het woord Ondertrouwen, in de fchriftuur gebezigd wordt, hetzelve telkens tot het wyf betreklyk is, en nooit tot den man ;t. w. ffi den zin van ondertrouwd te worden. De man wordt gezegd een wyf te ondertrouwen, als Deut. XX VIII. g% D<2ut. XX. 7. en elders: — gelyk ook wanneer Ondertrouwen figuurlyk wordt gebruikt, als Hof. II. 19. zo. Maar in geene van bei'de beiekenisfen wordt het ooit in den Bybel, van des mans zyde, lydender wyze gebezigd. Deze onderfcheiding wordt mede in het Nieuwe Testament in acht genomen, Zie Matth. I. 18. Luc. I. 27; II. 5. 2 Cor. XI. 2. Dit kan ten opzichte van de echtfcheiding geen onderfcheid maken: maar fchynt eene gewigtige verfchillendheid in zekere andere opzichten voort te brengen.  Van de Polygamie. 339 iets van dien aart, vinden wy niets dan liet onbepaalde woord SgtoJ* Qlsch) ; hetwelk onze vertalers te recht door eai man hebben uitgedrukt-; —gelyk ook de LXX vertalers: — h -m — dan indien eenig man; — de Latynfche: — ft vir — indien een man; — de Franfche vertaler, D. Martin: ft quelqiÏLin — indien ymand. — Hoewel nu alle de Bybelvertalcrs, die ik heb aangetroffen, de meening GODS , in deze plaatfe befcheidenlyk, ootmoedig! yk cn gctrouwelyk hebben voorgeileld, zoo als het GODE heeft behaagd die te openbaren , zoo hebben echter, eenige uitleggers het gewaagd de woorden WH O —• indien een man — te vertolken door — Indien een ongetrouwd man — vervalfchende aldus de plaatfe door eene inlasfching die even min door den Hebreeuwfchen text gewettigd, als door eenige in wezen zynde vertaling van dcnzelven onderfteund wordt. Deze wyze van den Bybel, niet door den Bybel,maar volgens.onze eigene bevooroordeelde verbeeldingen te verklaren, is niets anders, dan aan het woord van GOD elke betekenis te geven die onze zinlykheid mag uitvinden., en hetzelve, in plaatfe van een zeer vast prophetisch woord, op het welke wy wel doen dat wy acht hebben, als op een licht fchynende in eene duistere plaatfe, s Pet. L 19. maken tot eene foorc van ignis fatuus of dwaallicht, waar op men zich op Y s gee-  34° Van de Polygamie. geenerlei wyze, als óp een'gidsofbeftierder verlaten kan, in zulk eene gewichtige zaak als 'er in voorgehouden wordt aan yder man tot wien dit woord zal komen; De eenigfle fchaduwe van verfchoning zulk eener vertolking, of liever vervalfching der bovengemelde plaatfen, zou daarin beftaan dat men de eene of andere uitdruklyke wet ten voorfchyn konde brengen ; dat een man niet meer dan eene vrouw ten zelfden tyde mogt hebben; en alsdan zoude het, in het oogmerk om de wetten van GOD onderling te doen overeenltemmen, voor redelyk kunnen gehouden worden, dat de onbepaalde uitdrukking WH '3 — indien een man, in Exodus en Dcuteronomium alleenlyk tot ongetrouwde mannen wierd bepaald. Maar gelyk het eene onmogclyk is, zoo is het andere zonder, en dadelyk tegens alle autoriteit der wet GODS; want dat deze de polygamie toeftaat ,■ zulks is even zo klaar, als dat ze het huwelyk toeftaat. Het gevolg is dierhalven, dat de uitdrukking waar over wy fpreken, als algemeen zynde en zonder eenige bepaling of uitzondering aangaande de bctreklyke hoedanigheid des mans, in zommige gevallen de polygamie moet gebieden, en dus tot een'plicht maken. Dit gevolg moeten wy toeftaan, indien wy de fchriftuur voor haerzelve laten fpreken.Zulks kon door geen ander middel vermeeden worden, dan dat een ongehuwd man zich geheel en al van het ander  Van de Polygamie. S41 ander gedacht onthield, en een gehuwde zich met ééne vrouwe vergenoegde. Zo dra als er een verder ging, moest hy ook het gevolg afwagten. — Immers dewyl GOD niet wilde gedogen, dat 'er eene hoer onder de dochter en van Israël zoude zyn, zoo maakte Hy deze wetten, om voor te komen, datzy aan de gemeenmaking wierden blootgefteld doorgenomen en daarna vcrdooten te worden. Dit was even waarfchynelyk het geval dat de gehuwden, als hetgeen de ongehuwde mannen betrof: en dierhalven werd zulk eene handelwyze aan de eene even uitdrukkelyk als aan de andere verboden. Wy ontkennen niet, dat eenige gedeeltcns dezer wetten ceremonieel, en alleen voor zekere plaatfen en tyden gefchikt zyn, by voorb. het heialen der vyftig zilverlingen aan den vader der onteerde ; maar dat het zedelyke gedeelte van deze (zoo wel als van alle andere) wetten zoo lange moet in. ftand Wyven, als de zedelykheid zelve in. wezen blyft, zulks is even zo klaar, als dat een wyf aan. gemeenmaking en verderf bloot te dellen., in het oog GODS ten allen tyde even hatelyk moet wezen, en,dierhalvem ook ten allen tyde door deze menschlievende en heilzame wetten van GOD. moet voorgekomen worden. Tot bekrachtiging, van. hetgeen hier gezegd is, zoude ik in yder geval dezen regel willen vastftel-. y 3 \m  34a Van de Polygamie. len: dat overal, waar het blykt dat de woorden eener plechtige (rituele, c er emomële) of aan tyden en plaatfen gebondene inzetting, een zedelyk oogmerk influiten, ook de geest en zedelyke zin dier wet zoo langen tyd voortdure, als de wereld zelf, alfchoon de letter dier wet onder ons geene plaats meer kon hebben. By voorbeeld : er ftaat gefchreven, Deut. XXV. 4: Eenen osje zultgy niet muilbanden, als hyderscht(ofeigenlyk: als hy het koren uittrapt). Ingevolge hier van moeten wc onderftellen, dat het in die dagen, en in dat gedeelte der weereld de gewoonte was de garven op de vloer te leggen, en het koren door het treden of trappen der osfen 'er uit te halen. Wy daarentegen halen het graan uit dc garven door met dorschvlegels te fiaan en te dorfchen; en hebben bygevolg met de letter, der voormelde wet niets tc doen. Maar de geest dezer wet van eene zedelyke natuur ën gefchikt zynde om ons tc lceren,dat de gene die arbeiden in het woord en de leere, van hunnen arbeid leven (?.7? dat de arbeider zynes loons waardig is (1 Tim. V. 17.) , — zoo wordt deze zelfde wet door den Apostel- Paulus aangehaald, 1 Cor. IX. 9, 1 Tim. V. 18. ten bew)-ze, dat de gene, die het evangelium t«S kondigen, van het evangelium zouden Ieven, 1 Cor. IX. 9. Hier uit nu befluit ik, zoo wel ais. uit andere gevallen, die ik zou kunnen aanhalen, .'dop eïne wet of gedeelte eener wet; hoe. wel 5  Van de Polygamie. 343 wel, volgens de letter, verydeld, echter volgens haren geest, gedurig kan, of liever moet, in wezen blyven. Zullen wy zeggen dat wy onder de woorden: — indien een man — alleenlyk een' onge huwden man behooren te verltaan, om dat de polygamie, fchoon niet door GODS wet, echter door de onze verboden is ? Zich te verbeelden, dat onze wetten de wetten GODS mogen tegenfpreken, is eene godslasterlyke vermetelheid: in vergelyking van welke het— Ego et Rex meus (*) — van den Cardinaal IVolfey — de ootmoedigheid zelve is in den allercigenlykflen zin. Onze {de Engelfche) Landswet in deze, dat een gehuwd Engelschman de maagd, die hy verleid of genomen heeft, niet in het openbaar kan trouwen. Hy kan dierhalven aan de letter dezer wetten van GOD zoo niet gehoorzamen, als de Joden hebben kunnen doen; maar hy kan en behoort die tot de wet van zyn gewisfen te maken; en wanneer hy eene maagd heeft genomen enz. alsdan kan hy , volgens den geest dier wetten , haar onderhouden, befchermen en verzorgen, en zoo hy zyn tegenwoordig huwelyk overleeft, haar met uitfluiting van alle andere wyven op aarde, in het openbaar trouwen. — Aldus zoude aan één groot doeleinde dezer wet beantwoord, en (*) D- i. ik ti myn Koning. Y 4  344 Van de Polygamie. en millioenen voor fchandc cn bederf bewaard worden. Wanneer inderdaad het wyf roekeloos genoeg is om den man te verlaten; cn dat zy zich vrywilliglyk met een' anderen verecuigt, dan is zy fchuldig aan de overtredinge dezer wetten van GOD, even als in andere gevallen van echtbreuk: want dezelfde rede , die daarvan, wordt opgegeven dat de man haar niet zal laten gaan alle zyne dagen, te weten deze : om dat hy haar vernederd heeft, gaat mede over hetgeen tot het wyf gezegd is; — zy zal hem ter vrouwe zyn; — zy is dierhalven voorzeker, in GODS ooge, zyne vrouwe, en al wie ze aanroert , zal niet onfchuldig gehouden worden. PYow VI. 29. ■ k verkreeg, eenigen tyd geleden, twee geestlyke redevoeringen, dewelke openlyk uitgefproken en naderhand gedrukt zyn, ter gelegenheid van het fluiten der huwelyks-atle, Dc geleerde fchryver drukt 'er zich aldus uit ; fprekende over de polygamie-: „ Wy vinden desgelyks in' die vroege tyden, cn „ ook naderhand, dat de polygamie, gedccltclyk „ geoorlofd was geworden ; maar alleenlyk by ze!: ere „ affchaduwende gelegenheden en dan alleenlyk 011„ der de Aartsvaderen, cn zommige der Koningen, „ welke allen, in hunne verfcheidene huwelyken , „ uitdruklyke voorbeelden' van CHRISTUS waren; „ ca in dezen opzichte heeft yder derzelvcn het  Van de Polygamie. 345 „ huwelyk van CHRISTUS met de Joodfche kei„ ke afgefchaduwd, zoo wel als met de verfcheideT „ ne kerken der Heidenfche volkeren; welke, onr „ der het evangelie, alle voorgefteld werden als en.„ kelyk ééne kerk, of ééne bruid uitmakende; wes.„ halven, onder het evangelie, de polygamie op.r „ houdt, en maar ééne vrouwe is geoorloofd." Indien deze fchryver zynen Bybel iets meer van naby zal onderzoeken , dan zal hy vinden, dat hy zich in zyne voorafgaande Hellingen, en dus ook in zyne gevolgtrekking, mtsgreepen heeft. Het kan, in de eerste plaats, niet waar zyn, dat „ de polygamie „ gedeeltelyk werd geoorlofd, en wel alleenlyk „ by zekere affchaduwende gelegenheden, en daar„ enboven alleenlyk by de Aartsvaderen en zommi„ gen der Koningen." — Dit blykt uit de wet van Deut. XXI. 15. dewelke gegeven werd.na dat het aartsvaderlyke tydperk had opgehouden, en veele eeuwen, alvorens 'er een Koning in Israël was. Deze wet is in zulke algemeene woorden opgefleld, dat elk en yder man daarin begrepen is — welke twee vrouwen heeft: — zy zegt niet: wanneer ecu aartsvader of Koning twee vrouwen heeft; maar -rD*W W Wlth K»nn !3 — letterlyk: _ „ in„ dien aan één, man twee vrouwen zynf of— gelyk wy het vertalen — „ wanneer een man twee „ vrouwen heeft." Was nu de letter der wet algeY 5 meen  3 46 Van de Polygamie. meen; zoo is het klaar, dat zy ook eene alaemeene beoeffening beoogde. Het is mede onwaar omtrent het gebeurde, dat „ de polygamte gedeeltelyk werd „ veroorloofd, en wel alleen aan de Aartsvaderen „ en zommigen der Koningen;" ten bewyze hier van verfrrekt Elkanah , die noch Aartsvader noch Koning was (*) , en echter vinden wy, volgens zyne hiflorie, dat de polygamie hem even baarblykelyk als aan eenigen Aartsvader of Koning die ooit leefde, werd veroorlofd. Uit dit alles blykt, dat de gevolgtrekking van onzen fchryver : daar„ om houdt, onder het evangelie, de polyga„ mie op, en is enkel ééne vrouwe geoorloofd," vervallen- moet. Dan laten we weêr terugzien op Deut. XXI. 15. — Die wet was klaarblykelyk gemaakt om de verdeeling van het erfdeel eenes mans die twee vrouwen had, te regelen, en om de onterving des eerstgeborenen voor te komen, dewelke anders plaats konde grypen door de begunstiging van, en (*) Aldus wordt 'er van Gidetn gezegd: — Hy haddi zeventig zoonen die uit zyne heupe voortgekomen waren ; want hy hadde veel wyven. Richt. VIII. 30. Van Jaïr, dat hy dertig zoonen had. Richt. X. 4. Ebzan 'vun Bethlehem had dertig zooven en dertig dochteren. Richt. XII. 9. Abdon had veertig zoonen, vs. 14. A!Le deze waren Richteren over Israël, cn moeten noodzakelyk, uit hoofde van de meenigte hunner kinderen, zoo wel als 'Gidtm, polygamisten gevvcc-it zyn.  Van de Polygamie. 347 cn toegenegenheid tot een jonger kind, om dat het uit de beminde vrouwe geboren was. Dit kon de Aartsvaders niet aangaan, die reeds lange dood waren geweest, — noch ook (ten minsten niet onmiddelyk) de Koningen: welke niet in wezen waren, dan omtrent vierhonderd jaren daarna, — noch eindelyk de priesters en Leviten, die geen erfdeel hadden, waarover zy befchikken konden. Num. XVIII. 20. 21. — Indien het dus het volk in het algemeen niet aanging, zoo was het onnut en ging in het geheel niemand aan. — Dit is voorzeker een zeer volilaand bewys dat de polygamie een geoorloofd gebruik had, onder de Joden in het algemeen (*). Het is niet •-h;f: téin '^fcsö&briö irtat ftèv èjbofeg i& asd al te (*) De hedendaagfche Joden verbieden de polygamie onder het gemesne volk , en zulks op de autoritei: van zekere plaatfe in den Talmud; maar de redenen , my daarvan, •door een' geleerden Jood, met wien ik hj.er over in een gefprekwas, opgegeten, waren van een'zeer wyien aart-; by voorb. dit „ het volk in het algemeen te behoeftig ,, ware om meer dan ééne vrouwe te onderhouden, — dat het hun dienvolgens gelegenheid tot twisten zou ge,, ven ," enz, — Ik vroeg hem ,of hy de polygamie befchouwde als door GODS wet verboden? — ,, Neen , ,, GOD beware ons " antwoorde hy ermtiglyk; ,, wat ,, dan zoude 'er van Abraham , Jacob , David en andere ,, heiligen moeten zyn geworden?" Hy zeide my tevens ; dat,, dit verbod niet algemeen ware, en dat depolyga,, mie in zommige landfchappen , by de Joden nog onder>, houden wierd," Hy voegde 'er by: dat „ zelfs hier ten  343 Van de Polygamie. te gelooven, dat de alwyze GOD zulk eene uitdruk kelyke wet zou gegeven hebben, indien 'er geene perfonen waren , die de voorwerpen daar van konden wezen, en dat deze wet zekere onhandigheden die niet in wezen waren, zoude geregeld hebben: ook is het nier gemaklyk te begrypen, waarom die omfrandigheden, indien ze zondig waren, niet even klaarlyk veroordeeld zouden zyn, ais ze duidelyk toegelaten en geregeld zyn geworden. Hetgeen hierboven is aangemerkt, aangaande de wet van Deut. XXL 15. blyft even zoo waar ten opzichte van die van.Exod. XXI. 10. dewelke even min als de andere, op de Aartsvaderen en de Koningen kan betreklyk zyn. Ik kan dit gedeelte van myn onderwerp niet fluiten i, ten lande, een Jood. die een wyf gehuwd en geene kin„ deren van haar bekomen had, na verloop van tien jaren ii eene andere vrouwe mogt tüQUwen: en dat desgelyks , wanneer een man eene maagd onteerde, zy hem ter „ vrouwe moest wezen, overeenkomstig met Exod. XXII. „ 16. en Deut. XXII. 28. 29." Ik oordeel.de waarheid te zyn, dat dg Joden , ten opzichte der polygamie, zich gemeenlyk naar het gebruik des lands, waarin zy woonen . ge.' woon zyn te voegen. Aangaande de hedendaagfche Jo„ den" (zegt Leo Mutinenfis) „ zoo onderhouden die, welke in het Oosten woonen, nog altoos hunne oude » gewoonte der polygamie; waar tegens ze in Duitschland ,. dat voorrecht niet, en in Italien zeer zeldzaam genie*« ten ; nan?e!yk alleen in gevalle een man tien jaren met ,, eene vrouwe heeft gehuwd geweest zonder een naza?,t .. te bekomen. Zie Puffend. VI. b. 1 c. §. 16.  Van de Polygamie. 349 ren zonder van een geval gewag te maken, hetwelk zy wel mogten óverweegen, die de polygamie met de echtbreuk verwarren j eil omtrent zulk eene handelwyze zich op het gezag des grooten en ortfeilbaren tolks van GODS wille en meening beroepen; ik bedoel hier het geval van Abimeleeh, Koning van Gerar, dewelke, reeds -eene vrouwe hebbende, zóndt, en Sarah , Abrahams huisvrouwe wech nam. Gen. XX. 2. 17. Maar Godt kwam tot Abimeleeh in eenen droom des nachts: en Hy zeide tot hem: — Ziet, gy zyt dood om der vrouwe Wille, die gy wechgenomen hebt; — want zy is met eenen man getrouwd, vs. 3. Hier verklaart GOD duidelyk ZYNE gedachten over de echtbreuk, of over het nemen der vrouwe eenes anderen mans; Hy verklaart dit voor eene zonde, die met den dood te ftraffen is. — Doch Abimeleeh was tot haar niet genaderd (vs. 4.) of had haar nog niet, dadelyk, onteerd, en betoont, dat hy, ware hy niet door het zeggen van Abraham: dat Sarah zyne zuster ware, misleid geworden , haar geheel niet zoude genomen hebben. — „ Heeft hy zelve my niet gezeid: Zy is myne zuster? ende zy, ook zy heeft gezeid' Hy is myn broeder. In oprechtigheid myns harten en in reinigheid myner handen hebbe ik dit gedaan." vs. 5. En GQDIl zeide tot hem in den droom: Ik hebbe sok geweten dat gy dit in oprechtigheid uwes har-  35° Van de Polygamie. harten gedaan hebt, en ik hebbe u ook belet van tegens my te zondigen: daarom hebbe ik u niet toegelaten haar aanteroeren. vs. 6. — De zonde der echtbreuk wordt hier voorzeker met veel gefrrengheid verworpen : maar 'er was eene fchoone gelegenheid om de polygamie even ftrengelyk' te verwerpen , wanneer die mede eene zonde geweest ware. Hoe mogt Abimeleeh, hebbende eene huisvroiwe, vs. 17. onfchuldiglyk een ander wyf nemen ? en echter ftaat GOD het toe, in zyn antwoord op de verfchoning van Abimeleeh, dat het namelyk, anderzins , baddc gedaan mogen worden. Hoewel hy onfchuldig was aan eene opzettelyke echtbreuk, als niet wetende, dat Sarah de vrouwe van Abraham was: hy moest echter weten, dat hy zelve eene vrouwe had, en dienvolgens niet zonder zonde cn in de oprechtigheid zyns harten, eenig ander wyf, hoegenaamd, konde nemen, indien de polygamie eene zonde was. Wil men onderftellen, dat deze arme Heiden (*) onkundig was, en dierhalven dit zeide, als niet beter wetende ? GOD kon echter niet onweren- (*) ,, Hrt blykt uit deze geheele .gefchiedenis van ,, Ahunelecb,, dat hy. in diedagen eenmjnvan.groote deugd,, zaamheid was; geen afgodendienaar, maar een Dienaar „des waren GODS, gelyk ook MelMzedek . de Hoo- gepriester van dat landfehap." Patrkk over Gen. XX, 7.  Van de Polygamie. 35 ï tende omtrent Zynen eigenen wille en méening wezen, wanneer Hy zeide: — Ik hebbe ook geweten, dat gy dit in oprechtigheid uwes harten gedaan hebt, en ik heb u ook belet van tegens my te zondigen. Waarom zeide Hy dan niet liever: „ Gy godlooze n booswicht, hoe durft ge ü verfhouten van de reï,5 nigheid (of onlchuld) uwer handen, en van de * oprechtigheid uwès harten te fpreken? — gefield „ ook het ware u onbekend geweest dat Sarah ,, eens anderen mans vrouwe was: desniettemin is „ in u, die zelf eene vrouwe hebt, het nemen van „ yder ander wyf, eene misdaad tegens de huwelykswet, „ en deshalven eene zonde, die den dood verdient." Maar in plaatfe van die neemt GOD zyne verfchoning aan, en in het oogenblik waar Abimeleeh Sarah aan haren man wedergeeft, neemt GOD yder blyk van Zyn misnoegen weg, vs. 17. 18. Ook ladt Abraham (*) tot GODT: en GODTgenas Abi- (*) Dewelicr, ter dier ure, zelf een pölygamist wït. Zie Gen. XVI. 3. 4. 'Er dient insgelyks aangemerkt te worden Abraham een Christelyke- gelovige was, zoo Wel alS de Apostei Paulus, dewelke ons zegt: dat het Evangelium aan Abraham verkondigd werd — dat hy 'er aan geloofde — dat hy door het geloove gerechtvaardigd is en dat zy , welke uit den geloove zyn met den geloovigen Abraham gezegend worden, dewelke (geestlyker wyze) de Vader aller geloovigen in CHRISTUS is. Vergel. Rom. IV. 16. en  35 * Van de Polygamie. Abimeleeh, en zyne huisvrouwe, en zyne dienstmeiden — VnnöNl (dewelke mee Abimeleeh in dezelfde betrekking fchynen geltaan te hebben, in welk* de n2N (dienstmeid) Hagar met Abram Hond, Gen. XVI. 3. 4.) — zoo dat zy (kinderen) baarden — nVl — pepererunti Mont. — of voortbrachten: want de HEERE hadde alle de baarmoeders van het huis van Abimeleeh gantfchelyk toege floten, ter oorzake van Sarah, Abrahams huisvrouwe. De famenhang fchynt te kennen te geven dat de wyze hoe GOD Abimeleeh belette van tegens Hem te zondigen in eenen ftraffclyken toegang tot Sarah, beilond, in denzelven eene zekere • foort en volg. mét Gal. III. 9. 14. én Joh. VIII. $6. Abraham zoude in de uiterlte verlegenheid geraakt zyn door te bevinden dat het evangelium hetwelk hem was verkondigd ( waaraan hy geloofde , en zvaar over hy verblyd was) zich met de polygamie bemoeide, en de wettigheid der kinderen van zyn geloof, in de volgende eeuwen zoude betwist worden, door de verzinning dat dezelve niets anders dan eene echtbreuk ware; daar nochthans Abrahams eigene oogen en ooren getuigen waren dat de polygamiï^n^ de echtbreuk door een even groote verfchillenheid onderfcheiden waren geworden, als mogelyker wyze tusfehen twee dingen op aarde konde plaats hebben, en wel door de beraminge van dien GOD , welke in het vervolg de wet aan Mofes, op den berg Sinai heeft gegeven.  Van de Polygamie. gf*s foort van onmacht op te leggen; Hy heeft mede , om Zyne heilige gramfchap tegens hem, wegens het nemen van eens anderen mans vrouwe, nog te beter te doen blyken, de vrouwe van Abimeleeh* toenmaals zwanger zynde, (gelyk ook deszelfs . dienstmeiden, dewelke men oordeelen zoude uit het geen vs. ij. 18. gezegd.wordt, zyne bywyven en eene derzelven mede zwanger te zyn geweest) onmachtig " gemaakt' om voort te brengen; — maar wanneer Sarah terug was gegeven, werd ook Abimeleeh aan zyne wyven , cn zy aan hem terug gegeven. —Al hetwelk onmiddelyk door de hand GODS gefchiedde< Ik wilde hiermede alleenlyk aanmerken, dat het aan yder een, die de verfcheidene onhandigheden dezer hiftorie en dezer Godlyke tusfehenkomst, met oplettenhcid kan befchouwen, en van eene zondigheid der polygamie, in GODS ooge, fpreken, zoo dat hy ze zelfs met de echtbreuk gelyk ftelt, dat het, zeg ik, aan zulk eenen hieruit genoegzaam blyken zal, hoe verre zyn oordeel over de zake, van deze echte aantekening der meenihg cn van den wil des Allerhoogften verfchillende is. 'Er dient mede aangemerkt te worden, dat den geheelen Bybel door, dezelfde goedkeuring; veele aan deze gelykende omftandigheden, welke deze goedkeuring bewyzert; als mede, gelyke antwoor•2 den  • Van de Polygamie, den op gebeden, en gelyke wonderwerken ten teken der goedkeuring van het huwelyk gegeven zyn, zoo wel van eene tweede, of, onder een polygamifche overeenkomst, bygenomene vrouwe, als van eene eerste of'-'eenigfte vrouwe. Uit kan gezegd worden eenvormiglyk het geval geweest tc zyn; gelyk blyken zal uit de volgende TAFEL van VERGEL YKING. Sarai was onvruchtbaar: En Sarai zeide tot Abram: zy hadde geen kind. üaat toch in tot rny:e Gen. XI. y. dienstmaagd ; — en zy gaf Doe zeide Abram: Hee- Hagar aan Abram haren man , re Heere , wat zult gy my hem tot eene vrouwe." En geven, daar ik zonder kin- dry ging in tot Hagar, en deren henen ga? — Ziet, zy omring. En de En- my hebt Gy geen zaad gege- ge! des Ueereh zeide: Ik ven. j£ Dóe leidde Hy zal uw'zaad grootelyks verhem uit naar buiten, en menigvuldigen, zoo dat het zeide: Ziet nu op naar den van wegen de menigte niet hemel , en telt de Hanen, zal geteld worden. Gen. indien gy ze tellen kunt; XVI. 2. 4- .I0- Ja» en Hy zeide tot hem: — Zoo zal uw zaad zyn 1 Gen. Gen. XV. 2. 3- 5- Nog zeide GODT tot GODT zeide: — EnAbraham: —! Ik zal Sa- aangaande Ismaïl: — ziet, rah, uwe huisvrouwe, ze- ik hebbe hem gezegend, en genen, en u ook uit haar zal hem vruchtbaar maken „v «enen zoon geven: ja ik zal en hém gantsch zeer yermeze niS'  Van de. Polygamie, §ffö të. zegenen , zoo dat zy tot volken worden zal; Koningen der volkeren zullen uit haar worden. Gen. XVII. ij.. 16. GODT zeide: — Voorwaar, Sarah uwe huisvrouwe zal u eenen zoon baren, en gy zult .zynen naam noemen tfyfo.tGtk. XVII. iq. En Sarah werd bevrucht, en baarde Abraham eenen zoen in zynen ouderdom, — en Abraham noemde zynen naam Jfadc. Gen. XXI. Ifadc was veertig jaar oudt, als hy Kebecca zich ter vrouwe nam: — en ifaac .bz&t den HEERE zeer voor zyne huisvrouwe, want zy was onvruchtbaar: en de HEERE liét zich ■van hem verbidden, zoo dat ReSecca zyne huisvrouwe zwanger werd. Gen. XXV. so, 31, nigvuldigen: twaalf Vorsten zal hy gewinnen, en ik za! hem tot een groot volk maken. Gén. XVIÏ. 19. 20. En de Engel des HEE» REN zeide tot Hagar s Ziet* gy zyt zwanger, en zult eenen zoon baren: en gy zult zynen naam Ismaeï noemen. Gen. XVI. 11. En Hagar baarde Abrani eenen zoon : en Abram noemde den naam zynes zoons , dien Hagar gebaard hadde, Ismaél. Gen. XVI. ij- Jacob nam Lèah én Rachel ; maar Rachel was onvruchtbaar. Gen. XXIX. 31. En zy gaf hem hare dienstmaagd Bilhah tot eene vrouwe: en Jacob ging tot haar in : en Bllhah werd) zwanger en baarde Jacob eenen zoon. Doe zeide Rachel:. GODT heeft my gericht, en ook myni flemm4 verhoort, en heeft my eenen zoon gegeven. Gen. XXX, 4. 5- &  356 V&n de Polygame. Manoahs huisvrouw was onvruchtbaar , en baarde niet ; en een Engel des HEEREN verfcheen aan de vrouwe: en hy zeide tot haar: Ziet nu, gy zyt onvruchtbaar en baart niet , maar gy zult zwanger worden, en eenen zoon baren. En de vrouwe baarde eenen zoon , en zy noemde zynen naam Simfon: en dat knechtken werd groot en de HEERE zegende het. Richt. XIJI. z. 3. zjl. Van nu aan zullen my zalig fpreken alle de geflachten. De Maagd Maria, , Luc. I; 48. En Bilhah, Rachels dienstmaagd werd weder bévrucht, eri baarde Jacob den twee* den zoon. Doe zeide Rachel: „ vvVijj: qyiVk 'Vinuj „ Ik hebbe worstelingen ,, GODES met myne zus- ter geworsteld d. ïm (naar den zin van het Hebreeuwsch):Myne afkomst ,, is nu n?et die van myne „ zuster in-elkander gewo,, ven, en heeft kans van ,, hét beloofde zaad voort te brengen." TAzParkh. Heb. Lex. hna. Dof. nu Leah zag, dat zy ophield van baren — nsm zy hare dienstmaagd Zilpah en gaf die Jacob tot eene vrouwe. En Zilpah, Leahsdienstmaagd , baarde Jacob eenen zoon. Daarna baarde Zilpah, Leahs dienstmaagd , Jacob dén tweeden zoon. Dof. zeide Leah : Tot myn geluk , want de dochters zullen my gelukkig achten. Eis»'  fan de Polygamie. 557 En GODT verhoorde' Leah: en zy werd bevrucht, •' «n baarde Jacob den vyfden , ioon. Doe zeide Leah: GODT heeft my mynen loon gegeven om dat ik myne dienstmaagd mynen man gegeven hebbe. - GODT dachte ook aan Rachel : en G O D T verhoorde ze, en opende hare baarmoe- ' der; en zy werd bevrucht en baarde eenen zoon: en zy zeide: GODT heeft myne fmaatheïd wechgènomen En zy ■ noemde lynen naam; Jofeph , en zeide: De Heer zal mj eenen anderen zoon daarby voegen. Gen. XXX. 1 - IO. ïl. 13. 17. lS. 22-' 24. En GODT verfcheen Jacob wederom, als hy van Paddon- Ar am gekomen was: en hy zegende hem. En GODT zeide tot hem: Uwe naam is Jacob (d. i. nederwerpef): uwe naam zal voortaan niet Jacob genoemd worden; maar IsRAëL zal uw naam zyn (d. i. Godt-worfielaar ; die -Lick vorfteïyk gedraagt jegens GODÏ) ; en hy noemde zynen naam Israël. Voorder zeide GODT tot hem: Ik hen de Almachtige, zyt vruchtbaar en vermenig- 3 a v^k  Jpjf Van de Polygamie. vuldigt; een volk, ja een hoop der volkeren zal uk U worden, en Koningen zullen uit uwe lendenen voortkomen. Ende dit land dat ik Abraham en Ifadc gegeven hebbe, dat zal ik u geven: en uwen zade na u zal ik dit land geven. Gen. XXXV. 9 —• I*. CU, Daar was een zeker priester met name gaeharias — l erj dc naam zyns wyfs was 1 Eiifabet. — En zy hadden gfen kind , om gat Eiifabet onvruchtbaar was, en zy '■ beide verre op hunne dagen ■ gekomen waren. — En de : Engel des HEEREN zeide tot hem: Vrees niet, Za- \ fharias, want ,utv gebed, is ■verhuerd, en uw wjf £/(>• : bet zal u eenen zoon baren, en gy zult zynen naam heeten 'jo.mnes: — en hy zal groot zyn voor den HEERE enz/ En zyn wyf Eiifabet werd bevrucht; i— en zy- zeide: Alzoo heeft pajj dc- JIEERE gedaan in de"'dagen, in welke. Hy my aangezien heeft, om myne_ Verfniadheid pndcr de-menf.hen m flaafft ?? cciJtr.ts nazaten estreK^etyn, Daar was «en man van lamathaïm Zophim (een Leiiet, van het gellacht der Cohathitcn , zie. 1 Chron. Jl. 33. 34. en volg.) wiens ïaam was Eikanah. En hy ïadde twee wyven — de raam van de eene was Hantah — en de naam van de mdere was Peninnah: —> °eninnah nu hadde kindeen , maar Hannah hadde geene kinderen t de HEEÜ.E hadde hare baarmoeder toegefi'oten. —r En hare tegenpattydige ( Ptninsak ) tergde haar groo:elyks;-om haar te vergrimmen, om dat de H E E R E hare baarmoeder toegeiloten hadde. Zy dan {Hannah) van ziele bit-, terlyk bedroefd zynde, zoo, badt zy tot den HE ERE ,'■ en  Van de Polygamie. 359 fcben wech te nemen — En zy baarde eenen zoon — en zyn naam werd genoemd Joannes. Luc. I. 5. 7. 131 25.'en volg. en zy weende zeer : — En zy beloofde een gelofte, en zeide: HEERE der heirfcharen , zoo gy eenmaal de elende uwer dienstmaagd aanziet, en. uwer dienstmaagd gedenkt, en haar niet vergeet , maar geeft uwer dienstmaagd een mannelyk zaad: zoo zal ik dat den HEERE geven alle de dagen zyns levens — enz. Doe antwoorde Eli (de Hoogepriester) en zeide: rrrr\ Gaat henen in vrede, en de GODT Israïls zal uwe bede geven, die gy van Hem gebeden hebt, enz. En hetjgefchiedde na verloop van dagen dat Hannah bevrucht werd, en .baarde eenen zoon, en zy noemde zynen naam Sa■tnttel; want (zeide zy) ik iiebbe hem van d^n HEERE gebeden, enz. En Hannah zeide: — Ik badt om dit kind, en de HEERE heeft my myne bede gegeven, die ik van Hem gebéden hebbe. 1 Sam. j; 1 eft volg. Z 4 L°f'  360 Van de Polygamie. Lofzang der Maagd Maria. SVIyne ziele maakt groot den HEERE: en myn geest verheugt zich in GODT mynen Zaligmaker. Om dat Hy de nederheid Zyner dienstmaagd heeft aan bekennen, dat de grootiïe mannen en de „ uitftekendfte heiligen met dit bedorven grondbeginfel ,, meer of min befmet waren. Wy zouden hiervan gaarne „ willen- uitzonderen eenen Ambrofius, Bilarius, Augtts„ tinus , Gregorius Nax.ianz.enus en Hieronymus; maar de „ waarheid, meer te duchten zynde, dan deze eerwaardi,, ge Vaders, verplicht ons om hen in de algemeene be„ fchuldiging mede te begrypen." Zie Mosheim, vol. I. p. 2CO. „ Alschoon de eerste Christenen (zegt Moylè) hunnen „ Godsdienst, in al deszelfs voorfchriften, met de groot„ fte vroomheid en onfchuld van zeden betrachteden; zoo „ is het echter al te zeker, dat onder hen zommige per,, fonen waren, dewelke, uit een' kwafyk begrepenen „ yver, geene zwarigheid maakten, om te liegen ten be„ hoeve van hunnen Godsdienst. Hunne verdichtfelen ontmoeteden eene gemaklyke goedkeuring in eene hgt„ geloovige eeuw, en werden, als gewisfe waarheden aan „ de nakomelingfchap overgeleverd." Zie J$rtin Rem, Vol. I. }. 299.  Van de Polygamie. 379 „ beftaanbaar met de zuiverheid en volmaaktheid „ eens Christen, cn dierhalven onwettig (*) onder „ het Evangelie" — Eene tweede was — dat „ wanneer een man, na den dood zyner vrouwe, „ hertrouwde , zulks niet beter, dan eene echt„ breuk, was." De derde, als eene middel-Helling tusfehen de beiden anderen uitgevonden, was — dat „ de polygamie, fchoon aan de Joden, „ onder het Oude Testament, geoorloofd, aan de „ Christenen, onder het Nieuwe Testament, ver,, boden zy." De twee\ eersten zyn (ten minsten onder de Prolejianteti) te niet gegaan: — de laatfte wordt, onder Christenen, van alle foorten, even zoo algemeen geloofd, als de leugen van de transfubftantiatie in de Koomfche Kerk geloofd wordt. En 'er is byna niet aan te twyffelen, dat een man, die twee vrouwen heeft, onder welke omltandigheden die ook genomen zyn geworden, onder ons voor even zoo godloos, cn voor een even echt kind des duivels zoude worden aangezien, als ymand (*) Epiphanius fpreekt (Fferef. 58.) van de Valefianen, we'ke zichzelven en hunne gasten , fneeden , om hen door dit middel mede in het koningkryk der hemelen te doen ingaan. „ Se & hofpires fuos calharunt, ut ita i'ecum introduceren: in regnum ccelorum." Zy hielden liaande , dat niemand, dan de gefnedenen, konde zalig worden. Nifi qxis ennttchus fieret, falvari non pofte.  3S0 Van de Polygamie. ymand onder de Paufelyken, die godloozer wyze zoude weigeren zyne uitteriyke zinnen te verzaken, en te gelooven dat een klein (takje ouwel, na dat de priester zekere woorden daarover heeft gefproken , het lighaam , vleesch, bloed en gebeente van een'mensch, zes voet hoog, is: — of, als een frtester, bisfchop of paus,] die maar ééns zoude huWen. Dewyl deze dingen verder overwogen zullen Worden onder het hoofddeel van het bygeloof, iA ik my thans fpoeden tot het onderzoek van een begrip, het welk ik vrees maar al te gemeen onder ons te wezen, en waar op hetgeen 'er gewoonlyk over het onderwerp van de polygamie, gezegd en gedacht wordt, voor het grootfte gedeelte gebouwd is: ik meen het begrip van CHRISTUS voor te ftellen, in de weereld verfcheenen zynde als „ een „ nieuwe wetgeever, die een zuiverder en volmaak„ ter famenftelfel van zedekunde zoude invoeren, „ dan de zedekunde van de wet, die door MOSES „ werd gegeven". — Deze ysfelyke lastering tegen de heiligheid en volmaaktheid der wet van GOD zoo wel als tegen de waaragtigheid van CHRISTUS, welke verklaard heeft niet te zyn gekomen om de wei te ontbinden, maar te vervullen — deze volkomene tegenfpraak zoowel van de wet als van het evangelie — was de grondflag waar op de ketter  Van de Polygamie. 381 ter Socïnus alle zyne overige affchuwelyke dwalingen heeft gebouwd. Van waar hy dien grondflag. heeft genomen, zal in het vervolg blyken. Ik kan ondertusfchen niet nalaten, hier een weinig feil te Haan, om de vordering te beklagen, die hec Sociniamsmus dagelyks onder ons is makende. — Hetzelve wordt by menig een, voornamelyk onder de afwykende gezintheden, het nieuwe licht genoemd -— doch, 'er zyn, GOD lof! nog eenige overgebleven, die het by zynen rechten naam — eene oude duisternis — noemen, en 'er zich, uit dien hoofde, zoo als die het verdient, tegen aankanten. — Dewyl het onderwerp van het volgende hoofddeel hiermede zelf verknocht is, zal het my aanleiding geven, iets by te brengen, hetgeen, als ik vertrouw, den lezer volkomenlyk zal overtuigen van de onheilen, die nit het Socinianismus, in alle zyne gedaanten, moeten voortvloeijen. — In den loop van hetgeen ik zal hebben te zeggen, zal blyken, dat CHRISTUS ven-e van de polygamie ooit gedoemd te hebben, gelyk Hy, als een nieuwe wetgever, word geloofd te hebben gedaan, nimmer, gedurende den geheelen loop van zyn leerampt, eenig gewag van dezelve heeft gemaakt, maar dezelve zoo wel, als alle andere zedelyke handelingen der menfehen, heeft gelaten op den voet van die wet, onder welke Hy geloren was, en aan dewelke Hy, voor ons menfehen,  gai Van de Polygamie. fchen, en tot onze zaligmaking, niet alleen onderdanig, maar zelfs tot den dood, gehoorzaam is geworden. Philipp. II. 8. Over het geheel oordeel ik het waarheid te zyn, dat de eerste algemecne inzetting van het huwelyk, vcrzeld door de eerste algemecne zegening, te vinden is in de woorden van Gen.I. 28: Weest vrucht haar en vermenigvuldigd en vervult de aarde. — De byzondere wyze hiervan, benerTens de onoplosfelykheid van de verplichting, door die wet aan de partyen opgelegt, is geopenbaard Gen. II. 24, waar gezegd wordt: — Een man zal aankleven — ■F^whhY^siTcn — aggiutinatus crit zynen wyve — cn zy zullen, als in gevolge hiervan,één vleesch , d. i. van elkander onaffcheidelyk worden. Gen. III. 16. openbaart ons dc geheele ondergefchikthcid en onderwerping des wyfs aan den' man — cn het overige des Bybels toont ons, dat de maagden niet mogtcn verleid cn genomen worden zoo als de begeerte dat mogt ingeven, en daarna verlaten en verzaakt mogten worden zoo als de ongebondenheid mogt genegen zyn tc doen ; -— maar dat de monogamifche en de polygamijche contracten beiden even krachtig,even verplichtende, en even wettig waren zo wel ten opzichte van het erfrecht der afkomste, als ten opzichte van alle andere blyken van wettigheid, te weten van de zyde des mans;  Van de Polygamie, 383 Jnains.; maar dat de polygamie van de zyde der vrouwe, wegens de oogfchynlykfte wyze redenen, onder doodftraffe, verboden was. Zoo lang als dit famenftelfel werd geëerbiedigd en in acht genomen, lezen wy van geene echtbreuk, hoerery en gemeenmaking van wyven onder de dochteren van Israël: van geene hoerhuizen, van geen ftraatloopen, van geene venusziekte (*): van geenen kindermoord , noch van alle die overige gevolgen van het vrouwelyke bederf, te ysfelyk, om nader te worden opgegeven. Ook waren 'er deze on- (*) 'Er is veel gezegd betreffende den ouderdom van deze ziekte. Het onderwerp is met bekwaamheid, en inderdaad ten vollen afgehandeld in het geleerde en doorwrochte werk van Jobannts AJlruc, de Morb. Ven. lib. I. Laat ik hier alleenlyk aanmerken, dat, naardien dc Godlyke wet de echtbreuk, of de ontëering van de vrouwe eens anderen, in beide partyen met den dood itrafte, en de hoerery van de zyde der vrouwe, mede eene doodflraiTelyke zonde was, — de gevolgen der gemeenmaking dus noodzakelyk moesten voorgekomen worden, dewyl de zaak zelve werd voorgekomen. Bovendien konde ook de algemeenheid des huwelyks onder de Joden (want de echteloosheid was 'er een vloek) en het verblvven eener maagd by den man, die haar het eerste nam, zoo dat by ze niet mogt laten gaan alle zyne dagen, weinig ruimte laten voor de gemeenmaking, al waren hunne wetten minder ftreng daar tegen geweest.  384 Van de Polygamie. onheilen niet mogelyk, welke thans, zedert de herroeping des Godlyken en de vestiging der menschlyke famenftelfels, onvermydlyk zyn geworden. Door te gelooven, dat onze hooggeloofde ZALIGMAKER zoude gekomen zyn om de Godlyke wet te vernietigen, of dezelve, ten opzichten van het huwelyk, te veranderen, ftelt men tefièns, dat Hy den grond hebbe gelegd tot de elende en het bederf des zwakkeren geflachts: daar in het tegendeel geen minder godloos wezen, dan de Satan zelf, de uitvinder kan zyn dezer byna volkomene, afwykinge van GODS wet, die zelfs zedert de vroegfte eeuwen der kerke, na de tyden der Apostelen onder de Christenen wordt gevonden. Ik maak thans een einde van dit lange hoofddeel, in hetwelk de polygamie, ontdaan van alle dwaasheid van menschlyke redenkavelingen, in het ware fchriftuurlyke licht is geplaatst, als met zondig in haarzelve, maar in zommige gevallen, ten hoogflen oorbaar, — in anderen — een plicht zynde; en in dit haar laatste gezichtspunkt als eene fchakel in de Godlyke keten der hemelfche wetgeving uinnakende, van dewelke de veiligheid en de befcherming des zwakkeren geflachts afhangt; zynde het, op den voet der wet van GOD, voor den éénen man even zoo onmogelyk als voor den ander, de genen die eene alleronkreukbaarlle aanfpraak op hem hebben, voor  Van de Polygamie. 385 voor hare behoudenis en onderfland, te verleiden èn aan de gemeenmaking en aan het bederf over te laten. Indien onder ons, gelyk onder de Joden, gelyk eertyds in Frankryk, en tegenwoordig in zommige andere gedeeltens der weereld, een ongehuwd man, van Welken rang of ampt ook, genoodzaakt was, om het wy£ hetwelk hy verleid, in het Openbaar te trouwen ; en indien wy met den geest der Godlyke wet zoodanig overeenilemden, dat de reeds gehuwde man gedwongen wierd, om verzekering te geven wegens het onderhoud en de verzorging van een wyf, dat hy verleidt had, en, in gevalle zyne tegenwoordige echtverbintenis een einde nam, haar, die hy voor GOD, in het verholen ffóüwde, alsdan in het openbaar te huwen: — zoo zoude dit verftrekken tot zoodanig eene wederhouding der ongebondenheid" des menschdoms, tot zoodanig eene beteugeling van al hetgeen galanterie wordt genoemd; — tot zoodanig eene beveiliging voor de vrouwelyke kuischheid, — en tot zoodanig een hulpmiddel tegens de gemeenmaking; datzy, die het geluk mogten hebben, zulks te beleeven, zeggen zouden: Jam redit & Virgo, redeunt Saturnia Regna. VlRG. De Maagd Rechtvaardigheid herbrengt de guldene eeuw. Bb ''Er  386 Van de Polygamie. 'Er zyn zekerlyk altyd ongeregeldheden geweest, en zullen 'er altyd wezen, zoo lang de menschlyke natuur de menschlyke natuur zal zyn. 'Er moet nogthans een geweldig groot onderfcheid plaats hebben tusfehen een famenftelfel, hetwelk tot de wederhouding der begeerlykheid, trouwloosheid en wreedheid des menschdoms gevormd is, en zulk een, hetwelk in tallooze gevallen, zonder tegenkanting, aan die ondeugden den teugel viert.  tot het /I A e d e r t dat het voorgaande hoofddeel tot de pers ging, is de fchryver vereerd geworden met een affchrift van een vertoog uit het Britfche Mufeum; hetwelk het gevoelen van den Bisfchop Barnet, over de polygamie, in zyn geheel, behelst. De lezer heeft dit hieryorens, voor een gedeelte, aangehaald gezien; thans wordt hierin het geheel, van van woord tot woord, ingelascht. „ Is de polygamie, onder het evangelie, in gee„ nen deele wettig ? „ Antwoord : 'Er dient overwogen te worden, „ dat het huwelyk is een contracl (of overcen„ komst), gegrond op de wetten der natuur, heb„ bende ten doel-einde de voortplanting des rhensch„ doms; dat de formaliteit waarmede het gefloten „ wordt door de kèrkelyken, eene enkel, daarbyko„ mende inzegening, of plechtige viering van hetn zelve is '•> en by gevolg de natuur des huwelyks, „ en niet eenige uitteriyke formaliteit, gehruikelyk Bb 2 „in  338 Van de Polygamie. „ in deszelfs vieringe, dient overwogen te worden.' „ Het is waar: het géval is harder, wanneer 'iernnnd „ gehuwd is door zoodanig eene formaliteit (*) die „ hem (*) De Bisfchop bedoelt hier zonder twyffel dat gedeelte van ons formulier, waarin de Leeraar den man gèwoon is te vragen: ,, Wilt gy dit wyf tot uwe wettige vrouwe „ hebben, enz. — en verzakende yder andere , u alleenlyk „■ tot haar houden, zoo lang als gy beiden zult leven ï Be man zal antvjoorden: ,, Ja." (In hetEnge'sch: ik zal.) Hier is geene betameiyke aualificatie, gelyk in de inzegening der Leeraaren:— „Ik zal trachten alz"oo te doen, „ de HEERE myn Helper zynde" — „ ik vertróuw ,, zoo" ,, ik oordeel zoo" — ,,ik heb, door GODS' „ goèdheid, zoo befloten" — of dietgolyken; maar met de hardnekkigheid en vermetelheid van de Stoïcynen, dewelke fielden — trxi* ir» i/tinf* If/a — „ al„ le onze handelingen zyn in onze macht" — hetgeen kwalyk past aan een zwak en feilbaar fchepfel, hetwelk niet weet, wat de dag zal baren —(zie Prov. XXVII. i. vergel. met Jer. X. 23.) moet het antwoord wezen —Ja — ik zal — Ik — Rex DomiNUSfiuE mei (*) — Ik zal. De man neemt haar daarop — zoo goed of zoo flecht als zy is, — maar laat zy nog ééns zoo Hecht zyn, als waarvoor hy haar genomen heeft; hy moet nogthans, behalven eene dadelyke echtbreuk, onder de zure dienstbaarheid van hetgeen zyne uelokte wordt genoemd ,blyven zuchten ; eene gelofte welke zyne medemenfchen even zoo veel recht (•) Als myn eigene lieer en Koning.  Van de Polygamie. 389 ?, hem aan een enkel wyf verbindt; dan wanneer „ hy flechts door het verband des huwelyks, in al„ gemeene uitdrukkingen opgefteld , verbonden „ was, „ De gefteldheid der menfehen, na den zonden„ val, verfchilt zeer veel van die in den ftaat der p onnozelheid; want toen werd, door de gezond„ heid hunner lighamen, en de zuiverheid hunner „ gemoederen, alle gevaar voor onvruchtbaarheid , „ ziekte, onreinigheid, of weerbarstigheid, voor,, gekomen; daar nu deze eerste wet niet meer zoo ,, gefchikt is voor het menschdom; alfchoon het „ hurecht hebben hem op te leggen, volgens eenige autoriteit der fchriftuur, als eene andere foort van lieden heeft, eenen mensch die een munnik wil worden, eene vrywillige armoede — eene eeuwige kuischheid — en eene ingewikkelde gehoorzaamheid aanj eenen medellerveling te doen belooven. 'Er was een tyd; wanneer de wet zoodanig een', indien hy gehuwd had , aan den galg (zie 51 Hen. VUL c. 14.) , en de Kerk buiten twyffel, hem tot den duivel zou hebben gezonden. Tempora mutantcr (*) — en och of wy, ten opzichten van alle de dwaze en pnfchriftuurlyke (hikken, welken de menfehen, voor elk> anders geweeten, hebben gelegd en uitgevonden, mede, konden zeggen — et nos mutamur in illis (j)! C*D d. i- De tyden veranderen. Ct) En v*y veranderen met de tyden. Bb \  39° Van de Polygamie. ,, huwelyk tusfehen éénen man en ééne vrouw zoo „ veel tc volmaakter zyn zoude als komende nader „ overeen met het eerste oorfprongklyke. „ Voor den zondvloed, vinden wy Lamech 3, eenen pölygamist; een zulke was Abraham en „ Jacob na den vloed; niet, dat dit door Mofes „ niet werd over het hoofd gezien; want al het„ geen deze deed, aangaande deze dingen, bc„ irond alleenlyk in het vergunnen van eene echt„ scheiding: waardoor by voorraad gezorgt werd „ tegens de hardigheid van dc harten der Israëliet ?eH- Yder man was verplicht, om haar, die hy „ eerst/ getrouwd had, te onderhouden; op dat „ nu een man, die eene andere vrouwe zocht, en „ de eerste niet kon onderhouden, geene kromme „ wegen mogt gebruiken om zich van dezelve te „ ontdoen, zoo werd deze eerlyke weg der fchei„ dinge door GOD (*) geoorlofd; en hunne poly„ gamie werd, zonder eenige vergunninge of te„ genfpraak, als het natuurlyke voorrecht des „ menschdoms, geoeffend. Ook wordt deze zaak „ ner- (*) Ik neem hier flechtsdevryheidvanaantemeikcn, dst het best is, zich by de uitdrukking der fchriftuur te houden. Onze ötejjfeGWÏDE ZALIGMAKER zegt niet! dat GOD di! ccbtfchiidlng had geoorloofd — maar: Mofes h'.eft ze geoorloofd, of toegelaten: aldus drukt de Bisfchop zich uit, eenige regels hooger.  Van de Polygamie. 391 „ nergens aangetekend onder de ondeugden der „ Aartsvaderen; de vrouwen van David, of lie„ ver, de menigte van vrouwen, die hy had, wor„ den door den propheet genoemd: GODS gaven, „ aan hem gefehonken: ja de polygamie werd, in „ zommige gevallen, door Mofes wet tot een plicht „ gemaakt; — wanneer iemand zonder afftamme„ lingen ftierf, behoorde zyn broeder, of naaste „ bloedvriend, deszclfs vrouwe te huwen, om zaad „ voor hem te verwekken; en zy waren allegaar „ verplicht om hieraan te gehoorzamen, onder „ het gevaar van een kwaden naam, indien zy het „ weigerden; ook wordt hierin voor zulkcn , die „"gehuwd waren, 'geene uitzondering gemaakt. „ Hier uit mag ik dus getrouwelyk befluiten, dat „ hetgeen GOD, in zommige gevallen, tot zeke„ ren trap toe, noodzaaklyk heeft gemaakt, ook s, op zichzelf, in geenen gevalle zondig kan wezen; „ naardien GOD in alle Zyne wegen heilig is. „ Maar nu ftaat 'er te onderzoeken, of de poly„ gamie in het evangelie verboden is. Het is ze„ kcr, dat onze HEILAND voor had het mensch„ dom tot op de hoogfte trappen van zuiverheid en „ kuischheid tc vcrhcrTcn; hierom wordt door on,, zen ZALIGMAKER en den Apostel Paulus „ het echtelooze leven1 gefteld boven den gehuwBb f „ den  392 Van de Polygamie. „ den (laat (*) , alzo het eerste ons bekwaam „ maakt tot het koningkryk der hemelen, en door i, de minste beletfelen wordt verzeld. Alzo nu, vol„ gens dezen ftelregel, een huwelyk met ééne vrou„ we,het naaste komt by een'geheellosfcnftaat;zo s, was het voorzeker ook meerder overeenkomstig met „ het evangelie" (hy meent: met de tyden van het evangelie'). „ Dan eene eenvouwdige en ukdrukj, kelyke affchaffing der polygamie is 'er nergens te „ vinden. „ Het is waar: onze HEILAND verbiedt de „ echtscheidingen, behalven in het geval van echt„ breuk; byvoegende, dat al wie zyn wyf verlaat „ om eenige andere rede, overfpel doet; gelyk „ Lucas, en Mattheus in eene plaatfe zegt — of, „ overfpel tegen haar doet: gelyk Marais zegt — „ of, maakt dat zy overfpel doet: gelyk Mattheus „ op eene andere plaatfe zegt. „ " Indien het derhalven overfpel is, na een v " onrechtvaardige fchcidingc een ander wyf te „ " nemen, dan zal hieruit moeten volgen, dat de „ " vrouwe zoodanig een recht op het lighaam van „ « ha- (*) ,, Dit was gemeend alleenlyk ten opzigten van by„ zondere perfonen, in byzondere omftandigheden, ge,, lyk als van een Apostel; hetwelk de rede is waarom de Apostel Paulus het op zich zeiven toepast, i Cor. VII,  Vim de Polygamie. 393 „ " haren man hebbe, dat deze geene andere mag „ " aanroeren." — Dit is inderdaad niet onaar„ tig gezegd, en is het eeniglte, overtuigend „ fchynende , dat uit het Nieuwe Testament, hier „ tegen kan ingebragt worden; maar het zal bly* „ ken, dat het van geen gewigt is. Want 'er dient aangemerkt te worden, dat, „ indien de HEILAND de polygamie had willen af„ fchaffen , nu dezelve in de menfehen van die eeu„ we zoo diep geworteld — door zoo veele gc„ bruiken en onwraakbare voorbeelden bekrach9 tigd «r en door zulk eene lange gewoonte heb„ belyk geworden was, Hy zulks allcrduidelykst en „ met autoriteit moest gedaan hebben, en niet op „ zulk eene ingewikkelde wyze, dat het door eene „ logicale naarvorfching in Zyne woorden moet op„ gezocht, worden. „ Ook zyn deze duistere woorden door geen der „ Apostelen, in hunne gefchriften , klaarder ge„ maakt geworden: en men moet geene woorden „ ooit verder trekken, dan het oogmerk, met het„ welk ze werden gefchreven, kan toelaten. Dewyl „ nu de HEILAND in deze plaatfe, de echtfehci„ ding zo duidclyk wil afkeuren, mogen wy, by „ gevolgtrekkinge hieruit niet befluiten, dat de poljga „ mie te doemen zy: naardien dit niet fchynt beBb 5 „ hoort  394 Van de Polygamie. „ hoort te hebben tot het oogmerk van hetgeen „ de HEILAND hier afkeurt. „ Bovendien kan het woord echtbreuk (of over„ fpcl) in een' algemecnen zin genomen worden „ voor zulk eene breuk van den echt, die de eigen» [yke echtbreuk opweegt; en zulks is dan eene „ onrechtvaardige'echtfcheiding. Dit kan de bcte„ kenis der fpreekwyze zyn, die door Marais worde „ gebezigd, te weten — hy doet overfpel tegen „ haar; of, alles kan nog beter opgehelderd wor„ den door de fpreekwyze die Mattheus hieromw trent? in de eene plaatfe, gebruikt — hy maakt „ dat zy overfpel doet; naardien hy, welke ynland„ aan de zonde bloot Helt, of in verzockinge voert, » mct de perfoon, die daar in valt, in de fchüld „ deelt: cn hieruit blykt, dat dc polygamie noch in „ de aangehaalde,noch in eenige andere my beken„ dc plaatfe, voor eene echtbreuk wordt verklaard.". „ " Maar bet is waarheid, dat dc polygamie niet „ " ftrookt met het oogmerk des huwelyks in den „ " Maat deronfchuld, tot welken Haat wy, die m " onder het evangelie zyn!, zoo naby als wy „ " kunnen, keeren."— Het is niet te ont„ kennen, dat de polygamie door de Ouden Merk „ werd veroordeeld, fchoon ik vertrouw, dien aan„ gaande [iets ontmoet te hebben, het geen weinig „ be-  Van de Polygamie. 395 „ bekend is; dan hiervan durf ik niet wagen iets tc „ zeggen in zulk eene verwydering van myne boe„ ken en papieren. (*) „ Edoch dit alles eens toegedaan zynde, zoo „ dient 'er aangemerkt te worden, dat de Ouden „ onredelyk en hard waren, tegen het huwelyk (zelf), „ en den echteloozén Maat, boven mate, bcgunstig„ den; zoo dat, op zommige plaatfen de gene die „ ten tweeden male huwden, daarvoor penitentie „ doen moesten; ook waren, inderdaad, zo wcljo„ den als Heidenen, door hunne vrye vermengin„ gen, in zoodanige buitenfpoorigheden vervallen, ., dat het geen wonder was , wanneer de heilige „ mannen van die tyden, door een' rechtvaardigen „ yver tegen zulke onrechtvaardige gewoontens, „ en het lïerke overflaan van het tegenwigt, tot „ eeni- (*) Hor onbefcheidenlyk de Deken Dtlaney deze plaatfe in het papier des Bisfchops, vooritelt, zulks kan hiervoren, op de 317. bladzy, gezien worden, waar ons gevergd wordt te geloven , „dat zyn Lordfchap de beste ver„ fchoning maakte dieHy konde, van zyn gevoelen al te „ onbedagtzaemlyk geuit te hebben; — daar hy de om„ Handigheid van" verwyderd te zyn van zyne boeken en ,, papieren" opgeeft als eene rede .waarom hy zekere weinig bekende getuigeniifen van de Ouden niet heeft vertoond; dewelke vertoond zynde, verftrekken zouden om te bewyzen dat zommige derzelven over dit onderwerp van hfl welfde gevoelen met zyn Lordfchap waren.  39t> Van de Polygamie. „ eenige tqgenovergeitelde uiterften zyn vervoerd ge„ worden." „ Dieriialven , om die korte antwoord, waarin op „ veele dingen flechts geduid wordt, die tot een „ boek mogten vergroot worden, te befluiten, kan » ik niets zien tegen de polygamie, dat flerk genoeg „ zy, om de groote en zigthare gevaren op tc wee„ gen, dewelke, indien ze niet wordt geoorloofd, <,, zoo veeje duizenden over het hoofd hangen". De fchryver kan niet nalaten zyn grootst genoegen daar over te laten blyken, dat hy de eer heeft van omtrent hetgene hy over dit onderwerp heeft gefchreven, in zoo veele nukken, met de gevoelens van den geleerden, fchranderen en voortreffelyken Bisfchop Barnet over een te komen; doch hy moet, van den anderen kant, ook zyn leedweczen te kennen geven, dat Zyn Lordfchap zoo verre „ van zyne boeken en papieren was verwyderd," naardien dezelve anderziiis , hoogstwaarfehynelyk zommige voornaame getuigenisfen uit de Ouden, zoude bygebracht hebben, aangaande hetgeen hy met de woorden „ weinig bekend" zeggen wiL 'Er is mede iets anders te beklagen, namelyk: dat de brave Bisfchop niet nader heeft verklaard, wat hy verflond door die groote, ophanden 2ynde gevaren, gemeld in het laatste artikel. Indien zulk een gering en onaanzienlyk perfoon, als  Van de Polygamie. 397 a's ik ben, het wagen moge, naar de mcening van zulk een aanzienlyk en grooten man gelyk de Bisfchop Burnet is, te gisfen, dan zoude ik gelooven dat Zyn Lordfchap hier eene aanmerking in het oog heeft, die Hy te voren heeft gemaakt, aangaande het onderfcheid tusfehen den ftaat der onfchuld, cn dien der zonde: en op de onheilen welken hy aanhaalt als de gevolgen des laatstgenoemden — en die , gedurende den eersten, geen plaats konden hebben ; — tc weten : „ onvruchtbaarheid', ziek„ te, of weerbarstigheid en ongelykheid van ïn„ borst" Welke „ groote,ophanden zynde, zigt„ bare gevaren , uit deze oorzaken, aan duizenden ,, boven het hoofd hangen," zulks is hiervoren aangemerkt, pag. 227 — 232. De gene derhalvcn, die de wettigheid der polygamie verdedigt, handelt, by de tegenwoordige gefteldheid der weereld, ten minsten in zulke gevallen, als een goede weereld-burger, die de „ natuurlyke en noodzakelyke voorrechten, des menschdoms, langs dezen weg verdedigt. Tenens handelt diegene, als een oprecht belyder der Godlyke openbaring, die in het openbaar en ongeveinst, dat hemelsche leerstelsel bevordert, door hetwelk deze voorrechten vastgefteld en befchermd worden. Deze algemeene wet, die hec welzyn van hec geheel ten voorwerp heeft, te verdedigen; te too-  39 8 Van de Polygamie. toonen, dat hare wysheid en nuttigheid al te uitgebreid zyn, om tot een enkel volk, of tot een enkel tydperk van eene byzondere bedeeling bepaald te wezen; dezelve te zuiveren van die duisterheid met welke de munniken en priesters, en andere geest dryvers en dweepers dezelve bedekt hadden, tot nadeel en bederf van milliocnen menfehen; — zulks is eene taak, alleen gefpaard voor hun die gereed zyn om ten behoeve der waarheid, hun gemak en aanzien op te offeren aan de kwaadwilligheid der onkunde en des vooroordeels. V Y F-  VYFDE HOOFDDEEL, C II M J S T V S IS NIET DE GEVER EENER NIEUWE WET. J^VIosheim, in h et I. Deel zyner Kerkcl. Gefchied merkt zeer wel aan — „Wanneer de bedienaars der „ kerke eens .waren afgewecken van de aloude een„ vouwdigheid in den Godsdienst, werden de mis„ bruiken dagelyks vermenigvuldigden het bygeloof b baarde uit zync verfchriklyke vruchtbaarheid, ee„ ne ongelooffelyke menigte ongerymdheden, die „ by de leer van CHRISTUS en Zyne Apostelen „ gevoegd werden". Dit is zeer waar, en door dezen geleerden en nauwkeurigen Schryver, met zeer treffende gebeurtenisfen beweezen in zyne Gefchiedenisfen derChristélyhe Kerke, zoo wel ten opzigte der ceremoniën als leeringen. Onder andere ongerymdheden in het leerilellige, is ook her begrip, dat „ de zending van CHRISTUS op aarde gefchied„ de om aan den menfehen te geven eene nieuwe „ wet,: ondeifcheiden van alle vorigen, door hare „ on-  400 Christus is niet de Gever „ onberispelyke heiligheid en volmaaktheid." Dit wordt in het tweede deel der Kerkgefch. voorgefteld als een hoofdartikel van het Sociniaanjche geloof, en het ware te wenfchen, dat het nooit door iemand anders, dan door de onmiddclyke aanhangers van<5ocinus ware aangenomen geworden. Dan het is de taal, die wy dagelyks hooren en op aanleiding van dat buitenfporig begrip, uitgedrukt door Gronovius, over Grotius, de Jure, tom. L p. 274. oétavo, 1735. — (taande gehouden door veele geleerde Heden , en zelfs door den algemeenen hoop ■ der Christenen aangenomen als een axioma, immers zo 'vast, als de opperheerfchappy en de onfeilbaarheid van den Paus was vöor de heivorming — namelyk — „ Lex natura & veteris fcederis concedunt po„ lygamiam. — De wet der natuur (*) en die des Ou- (■*) Door de wet der natuur, lex nam*., verfta ik hier (naardien Gronovius het voegt by de lex veteris fxderis. de wét vari het Oude Verbond—) de ongefchrevene wet, lex non fcripta, welke door GOD aan Adam is gegeven, en van dezen, door overleveringe, is1 gekomen by het volk van GOD, tot in den tyd van Me/es, wanneer de gefchrevene wet, lex fcripta, door Mofes werd gegeven. Zie Joh. I. 17. het eerfte gedeelte, en Rom. V. 13. Beide deze wetten zyn,zakelyk, ééne en dezelfde. De zedelyke verplichting van yder ve'reischte dezelfde gehoorzaam* heid ; dc plechtige (eeremon'üle) inzettingen van beiden, oog-  èener nieuwe Wet. 401. Ouden Testaments veroorloven de polygamie; maar ze is verboden — ,; LegeChristi" door de wet van CHRIS- cogden op één zelfde offer, en verzoening vocir de zonde. Geene van deze wetten verbood de polygamie: wesbalven Abraham — Jacob , en buiten twyffel veele anderen , onder de zogenaamde aartsvaderlyke bedeeling , daar in leefden, gelyk ook de Joden, onder de Mefaïfche bedeeling , deeden. Betreffende hetgeen men gemeenlyk verftaat door de wet der natuur, een voortbrengfel van hetgeen men het licht der natuur noemt, hetzelve wordt' best befchreven door ->— Monjirum, horrendum, informe, ingens, cui lumen ademtum. Laten zy , welken oordeelen , dat ik de zaak te verre trek, Rom. I. ai. en volgg. raadpleegen, welke plaats der heilige fchrift befchouwd kan worden als een kort begrip van hetgeen In het Oude Testament wordt gezegd van de verkeerdheid, blindheid, onwetenheid en godloosheid der gevallene meiifchelyke natuür. Dit wordt door de geheele gefchiedkunde, en door de dagelykfche' ondervinding overvloediglyk bevestigd. Doctor Alexander zegt (Hijl. ofWomen,V. i. p. 169.) wel te recht: „De mensch ,, in den ruwen en onbefchaafden ftaat, in welken hy i, oorfprongkelyk verfchynt, in alle landen, vóór dat hy i, door de maatfchappye. gevormd en door de ondervinding, onderricht werd, is een dier, hetwelk flechts weinig verfchilt van de wilde beesten die hem omringen." Laat ik hier aan den lezer nog eens aanpryzen het werk van Doclor Leiand, getyteid: het Voordeel en de Noedzaaklykheid der Christelyke Openbaringe. Hy zal in hetzelve een zeer echt verflag vinden, van hetgeen de mensch ,s Cc êi a'-  4oi Christus is niet de Gever CHRISTUS. Dit blykt het gevoelen van Grotius, in die plaatfe waarover Gronovius fchryft, te zyn geweest: want hy zegt: — „ Ex CHRISTI lege irriturn efi conjugium cum eo qui markus fit alterius „ mulieris, ob jus illud quod CHRISTUS famind „ pudicitiam fervanti dedit in maritum: d. i. Door „ dc wet van CHRISTUS is een huwelyk met ec„ nen man , die de echte man is van een ander „. wyf, krachteloos en nietig, uit hoofde van het „ recht, dat CHRISTUS heeft gegeven aan de vrou„ we die hare kuischheid jegens haren man bewaart." Zoo dat CHRISTUS hier vertoond wordt, als de menfehen eene nieuwe wet voorhoudende, en wel eene .Itrydige met de wet der natuur en van het Oude Testament — volgens de uitdrukking van Gronovius. Op wat wyze dit denkbeeld overeenflemt met de ketterye van Socinus, zulks kan blyken uit de korte fchets die wy hebben van de Sociniaanfche theologie. (Mosh. II. deel.) „GOD, die „ on- „ alfchoon gevormd door de martfehappy, en onderricht „ door de ondervinding", is, zonder het licht der Godlyke openbaringe: — en wel niet alleen ten opzichte des gemeenen volks en der ongeletterden, maar ook van de genen , die ons ooit zyn aangeprezen als de uitfteekendften in verftand, geleertheid en Wjsbegeerti.—— De weekend hf.Eb't GODT niet GEKEND DOOR de wysheid-, i Cor. I. ii. Vergel. Job XI. 7. 8.  eener nieuwe tVet. 4Ó3 „ oneindig volmaakter is, dan dé mensch, alfchoon ü in zommige opzigten van eene gciyke natuur, „ oefFende eene handeling van dat vermogen, door „ hetwelk Hy alle dingen beffiert: in gevolg van 3, welke een buitengemeen perfoon door de maagd » Maria werd geboren. Deze perfoon was JESUS „ CHRISTUS, wien GOD eerst in den hemel „ opnam, en, na Hem daar ten vollen onderricht tc „ hebben in de kennisfe van Zynen wil, befluiteu *> en voornemens, weder terug zond in deze on« „ dermaanfche weereld, om aan het menschdom te „ verkondigen eenen nieuwen levensregel, voert reffely» ker dan die, onder welken zy tevoren geleefd had„ den; om de waarheid, door Zyn leer-ampt, voort „ te planten en, door zynen dood, te bekrachtigen." Aldus heeft Socinus gelasterd zo wel tegen de voortreffelykheid, zuiverheid en volmaaktheid der wet van JEHOVAH, als tegen de eer' en Gódlykheicf van GODS Zoon! Dit begrip echter, van eene nieuwe wet, kan niet de uitvinding van Socmus genoemd worden, welke eerst in de zestiende eeuw' leefde; het was een leerdelfel van den Koran , wanneer de bedrieger Mahomet (*) zynen Gods- (*; Nog al vroeger heeft — ., LaBamlm de zending „ van CHRISTUS befchouwd , als hebbende „ geen ander doel - einde , dan de menfehen tot de Ces 51 deugd  404 Christus is niet de Gever Godsdienst aankondigde: want wy lezen in denzelven, dat „ 224,00c propheten, van tyd tot tyd in 3, de weereld zyn gezonden, — onder welken 313 „ apoflels waren, gezonden met byzonderen last „ om de menfehen van de ongeloovigheid en van 5> het bygeloof te bekeeren, — zes van dezelven 3) hebben ten dien einde, nieuwe wetten gebracht, 3, waar door telkens de voorgaande afgefchaft wer,, den. Deze waren: 1. Adam, 2. Koach, 3. „ Abraham, 4. Mofes, 5. Je/us, 6. Mahomet" Zie Broughton, Hifi. Lib. Tit. Mohammed. Het was in den gronde noodzakelyk tot het plan van Mahomet, te doen geloven dat GOD verfcheidene propheten in de weereld had gezonden , van de welken yder de wet zyne voorgangers, had afgefchaft. — Dewyl het oogmerk van Mahomet was, om zelf als zulk een te verfchynen, zoo heeft hy, door dezen loozen vond zyne aanhangers belet, om in de fchriften des Ouden en Nieuwen Testaments, naar zyne volmacht te zoeken j want zoo hy zelf zich op dezen beroepen had, of zyne aanhangers tot dezelven had geweezen, om dc Godlykheid zyner zendinge te bewyzen; deugd op te leiden door de verhevenfte lesfen, en „ door het volmaaktfte voorbeeld." Mosh, vol. 1. 188. not, h. (tntttr. 4.  eener nieuwe Wet. 405 zen; dan zoude hy een even zoo groote bedrieger in hunne oogen geweest zyn, als hy, buiten twyfltl, in zyne eigene was (*). De gezegende JESUS bewees de waarheid Zyner zendinge op eene recht tegen over gefielde wys: want Hy beriep zich, in Zyne ganfche leering, beftendiglyk op de wet en de propheten — „ Daar ftaat gefchreven " dit was Zyn waarborg voor al hetgeen Hy deed en zeide — Hy grondcde al Zyn recht tot het ampt van MESSIAS, op de fchriften des Ouden Testaments (f), en alle Zyne wonderwerken waren eene beftendige beroeping op hetgeen, omtrent Hem, voorzegd was. Hy was zoo verre van daar, Zich het gezag aan te matigen, om' dien heiligen, volmaakten en geeftlyken le- vens- (*) Mahomet was al te loos om daar geene zo'g voor te hebben: waarom hy zich buiten alle gevaar van het gezag dezer fchriften ftelde door zyne aanhangen diets te maken , dat de boeken van Mofes, de pfalmen en de evangeliën zoodanig veranderd en vervalfcht waren, dat denzelven weinig geloofs mogt gegeven worden: — Dat GOD beloofd had voor den Koran zorg te dragen , en dit boek voor alle vermeerdering, of vermindering te z.ullen bewaren. Koran, XV. hoofddeel. (t) Aldus heeft Zyn voorlooper, Johannes de Dooper, zich op het Oude Testament beioepen, om de waarheid zyner zendinge te bewyzen. Zie Matth. UI, 3. Luc. lil, 4 — 6. met Joh. 1. 22. 23. Cc 3  4or5 Christus is niet de Gever vensrcgel, begrepen in de wet, van GOD door Mofes gegeven, af te fchaffen, dat Hy veeleer Zyn leer-ampt aanvaarde met de plechtigfte betuiging tegen zulk een vermoeden. Al wie derhalven (taande houdt, dat Hy eenige nieuwe wet (lelde , ftrydig met de wet der natuur en die des Ouden Verbonds, die trekt Zyne waaragtigheid in twyiTel, en plaatst hem op eenen trap van bedriegery, nog beneden die van Mahomet zelve. Mahomet beleed de wet en de propheten af te fchaffen, gelyk deze alle de voorgaande leerfleifeis hadden afgefchaft: waarentegen CHRISTUS ten allerplechtigflen verklaarde — dat hemel en aaide eerder zouden voorbygaan, dan Jer één jota, noch een tittel van de wet zoude voorbygaan — Meint niet, zegt Hy, dat ik gekp? men ben, om de wet, of de propheten te ontbinden : Ik ben niet gekomen om die te ontbinden; maar te vervullen. Hy was zoo verre van daar, om de wet of levensregel, door de hand van Mofes overgeleverd, af te fchaffen, of eene nieuwe wet, met dezelve drydig, in te (lellen — dat Hy veeleer in de weereld kwam , om aan dezelve in alle dingen onderworpen te zyn, en de geheele gerechtigheid derzelve te vervullen. Matth. III. 15. Om dezelve groot, en heerlyker te maken. Jef. XLII. ai. zelfs door Zyne gehoorzaamheid tot den dood. vSpreker.de in den geeft der voorzegginge, zegt Hy (Pf,  eener nieuwe Wet. 407 (Pf. XL. 8. 9. — Zie — ik kome — in de roïïe des hoeks is van my gefchreven — Ik hebbe luji, 0 myn Godt, om Uw welbehagen te doen; en Uwe wet is in het midden myns ingewants. En hoe eenvormiglyk zegt Hy niet hetzelfde in Zyn openlyk leer-ampt ? Hoe wraakt Hy niet de befchuldiging van affchaffinge der wet van GOD., en de inftellinge eener eigene nieuwe, ftrydig met de andere? Hy, wien GODT gezonden heeft, zegtHy, die fpreekt de woorden GOD'tS. Joh. HL 34. Myn leek is MYNE met, maar des genen die my gezonden heeft. Joh. VI. 16. — vs. 17: — Zoo y mand wil de S' zelfs wille doen, die zal van deze leere bekennen, of zy uk GODE is, dan (of) ik VAN (ofUlfes is overgeleverd, en door welke de mensch niet kan zalig worden, afgefchaft, en eene .nieuwe wet ingevoerd (genoemd de wet van CHRISTUS) door welke de mensch kon zalig worden. Dit gaf ruimte voor het overige gedeelte van het Scciniaanfche ftelfel, zoo dat de Godlykheid des perfoons van CHRISTUS — deszelfs borgtogtelyke gehoorzaam' heid — lyden en fterven — verzoening — en voldoening — onnoodzaaklyk geworden zynde, geheellyk uit het Socintaanfche evangelie uitgefchrapt werden. Aldus heeft men den hoogmoed der rede van den gevallenen menfche, of liever de redenkaveling van zynen hoogmoed , over de wysheid van GOD, doen zegepralen. Maar gelyk alle godloosheid met dwaasheid verzcld gaat; zoo is het ook hier aldus gelegen; want indien geen mensch door eene minder voortreflyke, zuivere en volmaakte wet konde gerechtvaardigd worden, hoe kan het dan gefchieden door eene, die in alle opzichten volmaakter is? Dit hebben de Socinianen ook wel ingezien, en dierhalven vervult by hun de oprechtheid de plaats der gehoorzaamheid aan het evangelie, en wanneer zy hieromtrert in gebreken blyven (gelyk zy noodzaaklyk moeten) dan moet een oprecht verhit-  eener nieuwe Wet. 411 langen om te gehoorzamen, derzclver plaats vervullen. Op deze wyze eindigen de Socinianen met de Mahometanen, in de affchaffing zoowel van de wet, als van het evangelie: en CHRISTUS moet, even als Mahomet, Mofes cn de propheten te niet doen! Wanneer, wy letten op de prediking van onzen HEILAND, cn in het byzonder op die hemelfche redenvoering, op den berg uitgebroken, zullen wy in Hem een zeer yverigen voorfpraak vinden voor de wet van GOD, zoo als die door Mofes is overgeleverd. Wy zullen Hem die zien omklcedcn van de vajfche uitleggingen, door welke de Joodfche Rabbynen hare meening verduisterd en verkeerd hadden; wy zullen Hem zien dezelve hcrlTellcn tot die zuiverheid cn geestelykheid, waar door zy zelfs tot in de gedachten en voornemens des harten dringt. By voorbeeld: wanneer Hy in eene getrouwe verklaring der zedelyke wet wil treden , zoo draagt Hy zorg, dat Zyne toehoorders niet in de verbeelding komen, als of hetgeen Hy fTond te zeggen, ftrydig ware met de wet des Ouden Verbonds, om dat het zoo verfchilde van de leere der fchriftgeleerden cn Pharizeën, cn begint dc inleiding zyner rede met deze aanmerklyke woorden — Matth, V. 17 — co: Meent niet dat ik gekomen ben, om de wet ofte de propheten te ontbinden: Ik ben niet gekomen, om (die) te ontbinden, maar te vervullen-, want  41 £ Christus is niet de Gever want voor waar zegge ik u, tot dat de hemel en de aarde voorbygaan , zal daar niet èèn jota noch één tittel van de wet voorbygaan, tot dat het alles zal zyn gefchied. Zoo verre was Hy van daar, óm den ouden levensregel, door GOD aan Mofes overgeleverd, af te fchaffen, dat geen eenig gedeelte van denzclven, geene fpreuk, geen woord — geen letter — geen n-ukje van eene iettev^ zoude vernietigd worden. Al wie dan een van deze minste geboden zal ontbonden, en de menfehen alzoo zal geleerd hebben, (die) zal de minste genaamd worden in het koningkryke der hemelen. Maar al wie dezelve zal gedaan en geleerd hebben, die zal groot genaamd worden in het koningkryk der hemelen. Welke waren deze geboden ? Het vervolg toont ons, dat het waren de geboden der zedelyke net, of van den levensregel van GOD, door Mofes overgeleverd. Want ik zegge u, tenzy uwe gerechtigheid (of gehoorzaamheid, aan deze geboden, welke inwendig en geestelyk behoort te zyn) overvloediger zy, als die der fchriftgeleerden m.Pharizeèn (welke flechts uitterlyk en by vertoning was) dat gy in het koningkryk der hemelen geenzins zult ingaan. Hierop treedt Hy in eene verklaring van het zesde gebod, hetwelk Hy zuivert van de bloote, uitwendige, woordelyke betekenisfe, aangenomen op eene oude overlevering, en geleeraard door de fchi-iftge- leer-  eener nieuwe Wet- 413 leerden en Pharizeen* — Gy hebt gehoort dat (tot) dm ouden gezegd is: Gy zult niet dooden: maar zoo ymand doodt, zal hy ftrafbaar zyn door het gericht. Doch ik zegge u, dat zoo ymand te onrecht toornig is op zynen broeder, hy ftrafbaar zyn zal door het gerichte. En wie tot zynen broeder zegt: Raka, die zal ftrafbaar zyn door den grooten Raadt. Maar wie zegt — Gy dwaas — die zal ftrafbaar zyn door het helfche vyer. —■ Dit — „• ik zegge ö" beduidt geenzins, dat CHRISTUS meende de wet van GOD, tegen den doodflag, af te fchaffen, en in plaatfe daarvan eene eigene, of nieuwe in te voeren; — maar om aan het volk te toonen, dat hetgeen hun geleerd was door de fchriftgelcerden en Pharizeen, naaide overlevering der ouden , namelyk: het zesde gebod te befchouwen als' rakende alleenlyk de uitwendige daad van doodllag, valsch was, om dat deze wet in hare geestelyke betrekkinge, en volgens haar doel-einde, ook verbood ydere gemoedsgefteltheid, die naar doodflag zweemde, of tot denzelven aanleiding kon geven; by voorbeeld: een geweldigen, onverdienden, en ongetergden toorn, of ydere boosaartige neiginge des hanen, uitbarstende en zich uitende in vcrfmadende en verongelykende tale; al hetwelk in zynen aart met de wet der tweede tafel: Gy zult uwen naasten lief hebben gelyk u- zel-  4*4 Christus is niet de Gever ■zeiven, — even zoo urydig was, als de doodflag zelf. Alzoo zegt i Joh. III. j5: Een ygelyk die zynen broeder haat, is een dood/lager. En gy weet dat geen doodflager het eeuwige leven heeft in hem blyvende. CHRISTUS gaat hier op voort tot dé verklaring van het zevende gebod. Gy hebt gehoord, dat (van aen ouden gezegd is: Gy zult geen overfpel doen. Maar ik zegge a; al wie eene vrouwe (aan-) ziet, om dezelve te begeeren, die heeft airede overfpel in zyn harte met haar gedaan. Dit -„ mar lk zeg„ ge u — beduidt niet, dat CHRISTUS het zevende gebod meende te herroepen, maar hetzelve te verklaren, gelyk Hy met het zesde had gedaan, en te toonen, dat het niet alleenlyk inhield het verbod van de vrouwe O*-*,) eens anderen te onteeren; maar ook teifens dat van, in zyn harte, plaats te geven aan booze neigingen tot dezelve. Waarentcgen de fchriftgeleerden en Phartzeën, volgens de overlevering, der Ouden, aan de uitteriyke letter bleven hangen, en leeraarden, dat de uitwendige daad alleen eene breuk van deze wet was. Hetgeen onze HEILAND hier zegt, was geen nieuw gebod; maar iets, dat in het tiende gebod begrepen is. Gy zult met begeeren (u niet laten gelusten) uwes naasten wyf. Zoo zegt Prov.' XXIV. 9. De gedachte der dwaasheid is zonke. Weder-  eener nieuwe Wet. 415 Wederom hebt gy gehoord, dat (van) den ouden gezegd is: Gy zult den eed niet breken: maar gy zult den HEERE uwe eeden houden. Maar ik zegge ut Zweert gantfchelyk niet, noch by den Hemel , om dat hy is de tkroon GODTS: noch by de aarde, om dat zy is de voetbank Zyner voeten, enz. Maar laat zyn uw woordt ja, ja: neen, neen: wat boven dezen is, dat is uit den bozen. Onze HEILAND fielt hier, door de woorden: „ maar ik „ zegge u" geenzins eene nieuwe wet, maar verklaart, en herflelt de eer van het derde gebod, — Gy zult den name des HEEREN uwes GOD?S niet — ydelyk gebruiken. Hier wordt uitdrukkelyk verboden al het ydele — onbezonnen zweeren, én het ydel ligtvaardig gebruik fjW*?) - des heiligen naams van GOD in de verkeeringe der menfehen met elkander. Ja zelfs is het zweeren by de fchepfelen een ingewikkelde breuk van dit gebod; want daar is, gelyk onze HEILAND toont, geen fchepfel, hetwelk niet eenige betrekking op GOD heeft. Gy hebt gehoord, dat gezegd is: Ooge om ooge, en tant om tant. Maar ik zegge u, dat gy den loozen niet wederjïaat; maar zoo ymand u op de rechter wange /laat, keert hem ook de andere toe, enz. Dit is betrekkelyk op Exod. XXI. 24. waar de wet der wedervergelding gefield werd, om door de richters van Israël geoefend te worden, en wel by  416 Christus is niet de Gever by wyze van rechtsgeding, na eene voorttaf gaande wettige overtuiging der misdadigeren. Maar de Joden, geleerd om ydere zaak te misbruiken, maakten dit tot een' regel van wraakneminge in hunne eigene byzondere handelingen tegens eikander. Zoodanig een inborst cn genegenheid op te volgen, was eene groote zonde, cn dezelve te wettigen eene veel grootere; weshalven onze Heiland dit beilraft, door hen geduld en verdraagzaamheid te keren oeffenen, en hunne vyanden veeleer goed te doen, dan ze te verongelyken. Maar ook hier is geen nieuwe wet ; het Oude Testament leerde hetzelfde. Exod. XXIII. 45. Wanneer gy uwes vyands osje, ofte zynen dwalenden ezel ontmoet, gy zult hem denzelven.gantfchelyk wederbreugen. Wanneer gy uwes haters ezel onder zynen last ziet liggen, zult gy dan nalatig zyn, om het (uwe) te verlaten voor hem? gy zult het in alle maniere verlaten, om hem te helpen. — Prov. XXIV. 17. Verblyd u niet, als uw vyand valt: en als hy nederftruikelt, laat uw harte zich niet verheugen: op dat het de HEERE niet zie en kwaad zy in Zyne oogen. — Prov. XXV. 2 r. Indien de gene, die u haat, hongert; geeft hem brood te eten: en zoo hy dorstig is, geeft hem water te drinken. - Lev. XIX. 17. iH. Gy zult uwen broeder in uw harte niet haten — gy zult niet wreken , noch (toorn) behouden tegen de kinderen uwes volks j  eener nieuwe JVet. 417 volks; maar gy zult uwen naaften liefhebben als u zeiven: Ik ben de Heere. Dit alles is niets anders gezegd, dan hetgeen CHRISTUS zegt, alfchoon met andere woorden.— Deze leer wordt, in het Oude Teflament, zoo wel door voorbeelden bekrachtigd, als door lesfen geleeraard. Zie 1 Sam. XXIV. 17-19. met Pf. VII. 4. Dan welk een deftig voorbeeld, van het kwaad met het goede te beloonen, hebben wy niet in het ckarakter van Jof eph ? Gen. XLV. en volgg. Geef den genen die (iets) van u bidt, en keer u niet af van dengenen die van u kenen wil. Dit is dt eigene taal van Deut. XV. 8-10. Gy hebt gehoord, dat ">er gezegd is: Gy zult uwen naaften lief hebben, en uwen vyand zult gy haten: zy hadden zekerlyk zulk eene leere gehoord van de Schriftgeleerden en V hanze én, maar dezelve was yalsch; de wet zeide: Gy zult uwen naaften lief hebben, maar in geenen deele: Gy zult uwen vyand kat en — zy zegt rechtflreeks het tegendeel: Levit. XIX. 18. Welke menigten zyn 'er echter niet van lieden,die gelooven,dat ze vergunde,vyandente haten, en dat het vergeven en goeddoen aan dezelven nooit bekend was, tot dat CHRISTUS het predikte ! De Apostel zegt ons — De liefde doet den naasten geen kwaad. Zoo is dan de liefde de vervullinge der wet. Rom. XIII. 10. Welke wet hier Dd be-  4i8 Christus is niet de Gever bedoeld zy, blykt uit het S\ en 9. vs. namelyk, niet eene nieuwe wet van CHRISTUS , maar de oude wet, overgeleverd van GOD door Mofes. Gelyk yer maar een èênig wetgever is, (Jac.IV. 12.) zoo is 'ér ook maar èène wet (*). Ik zoude meer' bewyzen van de hier verdedigde waarheid kunnen -aanhalen : dan ik zal den lezer, over dit gedeelte van ons onderwerp, nog maar verwyzen tot een geval, in hetwelk C IIR I STUS, had Hy ooit het minste voornemen gehad, om den ouden levensregel van GOD , door Mofes gegeven,' af te fchaffen, en eenen nieuwen, voor zyn hooft, te dichten , de fchoonfle gelegenheid zoude gehad hebben, zulks te verklaren. — Matth. XIX. 16. En zie, daar kwam een tot Hem, en zeide tot Hem: Goede meester, wat zal ïk goeds doen, op dat ik het eeuwige leven hebbe ? En Hy zeide tot hem — Wilt gy in het leven ingaan, onderhoud de geboden. Hy zeide tot Hem: Welke? En JESUS zei ie: ( Deze:*) Gy zult niet dooden — Gy (*) Nif.ts kan, over deze (toffe, klaarder wezen, dan het kort begrip door ONZEN HEILAND gegeven van al hetgeen Hy gezegd had over het onderwerp vah betrekjyke plichten, in het gantfche beloop zyner godlyke redenvoering: Alle dingen dan, die gy'wilt dat u de menfehen zouden doen, doet gy hun ook alzoo; want — DAT is DE WET en' DE propheten.  eener nieuwe Wet. 41c/ Gy zult geen overfpel doen — Gy zult niet ftelen — Gy zult geen valfche getuigenisfe geven — Eer uw" vader en moeder — ende — Gy zult uwen naasten liefhebben, als u zeiven. De jongeling zeide tot Hem : Alle deze dingen hebbe ik onderhouden van myne jonkheid af: ivat ontbreekt my nog ? JE-> SUS zeide tot hem: Zoo gy wilt volmaakt ïyn '4 ga henen, verkoop wat gy hebt, en geef het den armen, en gy zult eenen fchat hebben inden hemel: en kom herwaarts, volg my. Het gebruik, hetwelk ik wilde maken van deze fchriftuurplaatfe, is, om daarmede te betoogen, dat yder noodzaaklyke vereischte, om in het eeuwige leven in te gaan, zo verre het de wet der tweede tafel betreft, hier is terneder gefreld: — maar wy vinden 'er geene lettcrgreep van eenige nieuwe wet, of dat 'er een jota of tittel van de oude weggenomen zy. De oude wet wordt 'er, van woord tot woord, herhaald, en in haren geestlyken zin, en krachte, by een gevat, in de laatfïe fpreuk, die in het Oude Testament,in dezelfde bewoording, voorkomt. Zie Lev. XIX. 18. Gy zult uwen naasten liefhebben als li zeiven. Het bewys, door den ZALIGMAKER, van de oprechtheid dezes mans begeerd, — namelyk, het geven aan den armen, was even zoo wel een plicht onder het Oude Verbond, als onder het nieuwe. Zie Deut. XV. 7 — 11, en Pf. XLI. 1. D d * H«  420 Christus is niet de Gever Het navolgen aan CHRISTUS was zoo verte van eene nieuwe wet te zyn, dat het de eeniglie weg ten hemel was, dien GOD ooit openbaarde, zedert den val des menfehen. Vergel. Deut. XVIII. 15. met Hand. III. 22 - 24, en Matth. XVII. 5. Dan men heeft daarop willen aandringen, dar CHRISTUS Zelf betuigde eene nieuwe wet in te voeren, Joh. XIII. 34. waar Hy zegt: Een nieuw gebodt geve ik u. De famenhang luidt aldus: Een nieuw gebodt geve ik u, dat gy eikanderen lief hebt. Gelyk ik u lief gehad hebbe, dat ook gy eikanderen lief hebt. — Hier aan zullen allen bekennen, dat gy myne difcipelen zyt, zoo gy liefde hebt onder eikanderen. De meening kan voorzeker niet wezen, dat wy onder de uitdrukking „een nieuw ge„ bodf' behooren te verdaan de invoering van zekere wet, die geheellyk nieuw ware in haarzelve; ten ware wy eene blykelyke onbeftaanbaarheid', en eene voldrekte tegenfpraak in de fchrifture, wilden dellen; want de ZALIGMAKER zegt, Matth. XXII. 39. 40. Onzen naas ten lief te hebben r als ons zeiven , is één van de twee groote geboden, aan welken DE GANTSCHE WET EN DE PROPHETEN hangen. En de Apostel Johannes fchryft van onze onderlinge liefde, als van een oudt gebodt, dat wy van den beginne gehad hebben. Vergel. 1 Joh. II. 7, met 2 Joh. 5. De Apostel Paulus zegt, Rom. XIII. 8.  eener nieuwe Wet. 421 8: Zyt niemandt iets fchuldig, dan eikanderen lief te hebben — die den anderen lief heeft, die heeft de wet vervuld. Want dit — gy zult geen overfpel doen — gy zult niet dsoden — gy zult niet ftelen —. gy zult geen valfche getuigeniffe geven — gy zult niet legeeren — en zoo daar eenig ANDER GEBOD? is, wordt, als in eene hooftfomme, begrepen, in deze woorden.: — Gy zult uwen naasten lief hebben , gelyk u zeiven. — De liefde doet den naaften geen kwaad: dierhalven is de liefde de vervullinge der wet. Vergel. hiermede 2 Joh. 5. 6. Geen bewys kan klaarder zyn, wanneer wy deze plaatfen behoorlyk overweegen; dan het klaar is, dat CHRISTUS door een nieuw gebodt, zulk een niet meenen konde, dat 'er van te voren nooit geweest was; maar dat Hy meende het oude gebodt, onder zyne difcipelen, te vestigen, niet alleen ten opzichte van deszelfs algemeene verplichting, voor zo verre zy menfehen waren: maar ook in het byzondere opzicht van hunne betrekking op Hem, en op elkander, als Zyne difcipelen, zoo dat zy, des noods zynde, hun leven voor elkander zouden zetten. Dit aan te dringen, door een nieuw voorbeeld, — nieuwe verplichtingen , en nieuwe beweegredenen, is de rede waarom.. CHRISTUS de wet der broederlyke liefde een nieuw gebodt noemt. Zoo zegt Zyn difcipel Johannes, Ci Joh. III. 14.). Wy weten, dat wy overgegaan zyn. Dd 3 uit  422 Christus is niet de Gever uit den doodt in het leven, dewyle wy de broeders hef hebben; en in het 16. vs: Hier aan hebben wy de liefde GODS gekend, dat Hy Zyn leven voor ons gefield heeft: en wy zyn fchuldig, voor de broeders het leven te ftellen. Wy lezen in het Oude Teflament van iets, dat naar deze hevige liefde is gelykende. Want uit welke andere beweegrede konde Mofes fpreken, wanneer hy zeide, ten behoeve zyner misdadige broederen (Exod. XXXI:. 32.): Och dit volk heeft een groote zonde gezondigt, dat zy hun goudene goden gemaakt hebben! (vs. 31.) — Nu dan, indien Gy wilt, vergeef hunne zonde; doch zooniet, DELG MY nu Uit UW BOEK, hetwelk gy gefchreven hebt! Zie ook 2Sam. XXIV. 17, waar David tegen GOD pleit voor het volk, als hy den Engel zag, die het volk floeg; en zeide: Zie, lk, %k hebbe gezondigd; maar wat hebben deze fchapen gedaan? Uwe handt zy toch tegen my, en tegen rayiïs vaders huis! Welke uitmuntende voorbeelden waren niet deze groote mannen, van den goeden herder, welke Zyn leven flelde voor de fchapen! Joh. X. 11. Hier kunnen wy mede aanmerken het beminnelyke en vriendelyke gedrag van Abigail, wanneer zy het waagde, den vertoornden David en zyne mannen te gemoet te gaan, ten behoeve van Nabal, haren onvriendelyken man, 1 Sam. XXV. 18.22-24. nemende deszelfs misdaad op haar zelve. Och myn heere  eener nieuwe Wet. 423 heere, zeide zy, MYNE zy de misdaad, en laat toch uwe dienftmaagd voor uwe oor en ff reken, en hoort de woorden uwer dienstmaagdl — hierop volg:, tot aan het 3a. vs. een alleredelst, fchoon eenyouwdig Haaltje van de volmaaktheid cn overreding der welfprekenheid, boven hetgene wy elders, zelfs 'va geheiligde fchriften, ontmoeten: men zoude byna op de gedachten komen, èatVirgïlius deze handeling, als mede die van David, in het oog had, wanneer hy de aanfpraak van Nifus aan Aq.Rutuier s, ten behoeve van Euryalus, gedaan, opuelde; zoo wel als men gelooven zoude, dat hy de voorzegginge van Jefajah voor zich liggen had, wanneer hy zynen Poïïw fchreef. Me, Me, adfum qui feci, in Me convertite ferrum,. O Rutuli! tnea fraus omnis; nihil ijie nee aufus, Nee potuit — Cwlum hoe & confcia fidera teftor! d. i. O Rutulers, ik heb het gedaan: dus keert uwe wapenen op my, die de oorzaak van het geheele bedrog ben ; deze man had noch den wil noch het vermogen, om zulk iets te bedryven — ik neem den Hemel en het geftamte tot getuigen! Iets foortgelyks vinden wy in de vriendfehap tusfehen David en Jonathan — 1 Sam. XVIII. 1 waar gezegd wordt — de ziele Jonathans werd verbonden aan de ziele Davids: en Jonathan beminde hem als zyne ziele: en in het 3. vs: Jonathan Dd 4 nvt  424 Chrïftus is niet de Geever nu en David maakten een verhndt; dewjle hy htm lief hadde, als zyne ziele. En wy vinden ook dadelyk, dat Jonathan zich, ten behoeve van David, tusfehen Saul en hem Melde, zelfs met gevaar zynes eigenen levens, i Sam. XX. 32. 33. Zulk eene was ook Davids genegenheid tot Abfalom ■— Och dat ik voor u geftorven wart, myn zoon! 2 Sam. XVIII. 33. En tot befchaming van ons, Christenen, zy het gezegd, dat deze heldhaftige en belangelooze vriendfehap (of ten minsten het denkbeeld van dezelve) zelfs onder de Heidenen wordt gevonden; gelyk zulks blykt uit de voorgemelde, overfehoone gefchiedenis van Nifus en Euryalus, Virgil. /En. IX. b. 417 en volgg. vs. de Zelfs Epicurus kon zeggen: „ dat een wys man, in zommige geval„ len, voor zynen vriend zal fterven." Zie Leiand, 2 d. p. 96. „ Maar wy vinden lettcrlyk uitgedrukt -m de „ wet van CHRISTUS, Gal. VI. 2. — Draagt „ elkanders lasten: en vervult alzo de wet van „ CHRISTUS." — Door het dragen van elkanders laften, (zynde eene overdragtclyke fpreekwys, metaphora; ontleend van de verligtinge, die men iemand toebrengt door eene last voor hein te dragen, of door hem by te fta ift in het dragen van dezelve,) oordeel ik, dat wy verdaan moeten hetgeen de Apostel uitdrukt — Rom. XII. 15. — het weenen met  eener nieuwe Wet. 425 met de weenenden; d. i. zoodanig begaan te zyn met hunne droefheid, dat wy die zelfs tot onze eigene maken, en even zoo zorgvuldig te zyn in het wegnemen , of vcrligten derzelve , als wy doen zouden , indien zy onze eigene ware (*). Maar, is dit eene nieuwe wet van CHRISTUS, tegen over gefield aan, onbegaanbaar met, of onderfcheiden van de wet van het Oude Testament? Of, behoort dit niet, veeleer, onder de wet: Gy %ult uwen naasten liefhebben gelyk u zeiven ? Dit moest betracht worden onder het Oude Verbond zoo wel, als onder het Nieuwe; dit vinden wy opgehelderd in die byzondere gevallen Deut. XXII. 1 — 4- geboekt. Ook werd dit niet flechts tot de vrienden bepaald, maar moest tot de vyanden worden uitgeftrekt. Exod. XXffl. 4. g. Alfchoon de letter van deze wetten flechts zulke dingen uitdrukte, die, in vergelykingmet anderen, gering waren, zoo heeft, buiten twyffel, de geeft derzelven zich uitgeftrekt tot dingen van gewigtiger belang, zynde voorfchriften van onderling gedrag voor de Joden, in welke rampen zy of de hunnen ook mogten gewikkeld worden. Een zeer treffend geval hiervan vindt men (Pf XXXV. 12 — 14.) i„ het gedrag van (*) Deze deelnemende tederheid wordt fraav befchreven door den Apostel, 1 Cor. XII. zj. 16, Dd 5  42 ken, zeer dicht by dc grenzen van dat wangedrocht van kettery, namelyk van Cérinthus en zyne aanhangeren, tegens welken de Apostel fohasines geloofd wordt zyn evangelie gefchreven te hebben. Dezelven leeraarden: dat — „ de Schep„ per van deze weereld, dewelke mede de Opper,', heer ert Wetgever van het Joodfche volk was, „ een wezen was, begaafd met de grootfle deug„ den, en van den allerhoogflen GOD afkomilig; „ dat dit wezen, van zyne aangeborene deugd, „ en eerste waardigheid, by trappen verviel, en „ de allerhoogfle GOD, in gevolge hier van, be„ floót, deszelfs ryk te verwoesten, ten dien einde „ op de aarde zendende, één der eeuwig gelukki„ gen cn heerlyken Monen ; wiens naam was „ CHRISTUS; dat deze CHRISTUS tot zyne „ woninge verkoos den perfoon van JESUS, ee,", nen man van de uitflekendfte heiligheid en recht„ vaardigheid, den zoon van J of eph en Maria ; „ en dat hy, neerdalende in de gedaante eener „ duive  432 Christus is niet de Gever „ duive, in hem voer, toen dezelve, in de wate> „ ren des Jordaans, van Johannes den doop ont„ ving; dat JESUS, na Zyne vereeniging mee „ CHRISTUS , zich met macht tegen den GOD „ der Joden verzette, en door deszelfs inge„ vinge, door de opperhoofden der Hebreeuwen, n gegrepen en gekruist werd. „ — Cerinthus eisch„ te van zyne navolgeren, dat zy den wetgever „ der Joden , wien zy befchouwden als den Schep„ per der weereld, verlaten zouden; dat zy „ een gedeelte der wet door Mofes gegeven, behouden, maar des niet te min hunne voornaamfte „ zorg en oplettenhcid befteeden zouden, om hun leven naar de leeringen van CHRISTUS „ te regelen." (Mosh. Kerk. Gefchied, i. D.) Naar leeringen die gezegd worden gegeven te zyn door ymand, die zich met macht tegen den GOD des Joodfchen Volks verzette, en wiens discipelen den wetgever der Joden moesten verlaten, fchoon zy hem erkenden voor den Schepper der weereld! Hier heb ik nu, waarde Lezer! den korf opge • Kgt, en 'er den zwarm laten uitvliegen; geen' zwarm van nuttige en vlytige honingbye-n , maar een' zwarm of eene vermenginge (aiy) gelyk die in Egypten y Exod. VIII. 24. welke zwaar was, en het land verderfde. Hier kunnen die pestige infeclen gezien worden, uit welken zyn voortgekomen het Arianismus  eener nieuwe Wet. 433 mus — het Socinianismus — het Mahometismus — het Antinomianismui — het Neonomianismus,- en alle die ismusfen welken de Kerk zedert den begin* nc geplaagd, verwoest, verdrukt^ verdeeld en gefchonden hebben. Zoodanig is de fchildery der Cerïnth'ianen. W/ kunnen dezelve zekerlyk niet aandachtiglyk befchouwen zonder daarin eenige gelykheid van trekken te ontdekken, of ten minsten iets dat eene fterke/a' milie - gelykkeïd genoemd kan worden met het denkbeeld: dat „ dc polygamie vergund is door de Wet der „ natuur en die des Ouden Teflaments, (dat is: „ door den GOD der Joden) maar verboden door „ de wet van CHRISTUS", welke aan die beiden was tegen over gefield* Indien het mogelyk is, eene eenige wet van CHRISTUS tc vcrtoonen , welke tegens die des Ouden Testaments aanloopt, dan Vervalt alle deszelfs aanfpraak op het ampt van Mesfuis; want de Mesfms moest zyn geworden uit eene vrouwe, geworden onder de wet. Gal. IV. 4. — onderworpen aan yder gebod, gehoorzaam aan yder bevel van dezelve — en dierhalven, buiten twyffel, aan dat plechtige bevel, dat, om zoo veel te plechtiger tc zyn, tweemaal gegeven is. — Gy zult tot dit woordt, dat ikugebiede, niet tOE DOEN, ook daar van niet AF DOEN* Deut. IV. 2. XII. 32, Ee Hoe  434 Christus is niet de Gever Hoe konde de gezégende JESUS gezegd worden alle gerechtigheid te vervullen, door eene volkomene gehoorzaamheid aan alle dingen die gefchreven zyn in het loek der wet, om die te doen — hoe kon' Hy zeggen; by den Pfalmist, Pf. XL. 8. 9. Zief ikkome, om Uwen wil te doen — niét mynen eigenen. — Joh. VI. 38. — ik hebbe lust, om dien te doen. — Uwe wet is in het midden rnyns ingewandts — indien Hy of TOE DEED tot den levensregel van GOD door Mofes gegeven, of daarvan AF DEED ? Hoe konde Hy gezegd worden de wet te onderhouden in ALLE DINGEN —boe konde Hy die heilige uitdaging aan de Joden doen (Joh. VIII. 46.): VFïé van u overtuigt my van eene zonde ? — indien Hy de wet, den regel, gegeven om de zedelyke handelingen der menfehen te bellieren, in eenig geval heeft afgefchaft en eenenieuwe wet, uit zichzelven, heeft ingeftcld, in te-' genovcrlleliing van dezelve? De valfche CHRISTUS van Cerinthus cn van de Socinianen, en de ware CHRISTUS van GOD zyn tc onderkennen door dit wezenlyk onderfcheid. — De eerstgenoemde wederzette zich met kracht, aan den God der Joden — eischte van zyne navolgeren, dat zy de wet, door Mofes gegeven, verlaten, en zich naar zekere nieuwe geboden van fiqmztlvcn regelen zouden. — De Heilige CHRISTUS  eener nieuwe Wet. 43$ TUS van GOD verklaarde —*5y - DE ONMOGELTKE ZAAK van dc wet — Waarom dit V — ls het om dat de wet zelve onvolmaakt was? — Neen — maar dewyle zy, door het vleesch , krachteloos was , kKom. VIII. .3.) Niet wegens eenig gebrek in de wet zelve , maar door het beletfel voortkomende '»it de bederffenis van de menfehelyke natuur, die ons  448 Christus is met de Gever ons onder de fchüld gebragt, en tot ongefchtkte voorwerpen heeft gemaakt om door dezelve vrygefproken en gerechtvaardigd te worden. Gelyk het eene volmaaktheid en zuiverheid m GOD Zeiven bewyst, dat Hy te rein van oogen is, dan dat Hy het kwaade zoude kunnen zien (Hab. I. 13.): ah zoo bewyst het eene volmaaktheid cn zuiverheid in de Goddelyke wet, dat dezelve geenen zondaar kan rechtvaardigen: en indien (volgenshet ftelfel van de nieuwe wet) CHRISTUS deze wet heeft afgefchaft, en 'er eene heeft ingevoerd, die den zondaar al kan rechtvaardigen; dan moet dat alleenlyk voortkomen Uit een gebrek van volmaaktheid en zuiverheid in de Hieuwe wet — een gebrek, dat in de oude wet niet te vinden is. Dit moet verzeld gaan met veele gewisfe en geduchte gevolgen; — van welken 'er ecn is dat CHRISTUS een dienaar der zonde wordt gemaakt. Gal. II, 17. — "Een ander is: dat Hy daardoor wordt voorgeileld als Zelf het doeleinde van Zynen dood, te niet makende; want het is eene van zelfs blykendc waarheid, dat, indien de rechtvaardigheid (of rechtvaardiging) gekomen is door de wet — door ydere wet hoegenaamd — CHRISTUS dan te vergeefsch geftorven is. Gak II. ij. De zedelyke wet of levensregel, van GOD door Mofes overgeleverd, is gegrond in de eigene natuur van  eèner nieuwe Wet. 449 vrm dïe beirelJcu.ge waarin yder rcdelyk fchepfèl jegens zynen Schepper ftaan moer. Deze kan geheellyk begrepen worden in twee hoofdrukken, dewelken de ZALIGMAKER ons voorhoudt als de twee groote geboden van de wet. Gy zult den HEERE uwen GOD? liefhebben uit geheel uw" harte, en uit geheel uwe ziele, en uit geheel uwe kracht, en uit geheel uw ver/tandt; ende uwen naasten als u zeiven. — Dit Lunenftelfel van Zedekunde is al te volmaakt, om de minste vermindering of verbetering te ondergaan: het is eene levensregel zoo wel voor dc Engelen, als voor de menfehen; en in de behendige gehoorzaamheid aan deze heilige wet, beftaat de geheele gelukzaligheid van de Engelen, heerfchappyen cn machten des hemels. (Col. I. 16.) Konde een van dezen ophouden van GOD uit alle zyne vermogens, te beminnen; konde hy eene eenige onrechtvaardige neiging in zich bevinden, het zy met opzigt tot GOD, of tot zyne medegeesten, hy zoude zondigen — hy zoude zynen eerften ftaaU en woonftede verlaten, en by de andere afvallige geeft en, ter helle geworpen, en overgegeven worden den ketenen der duisternisfe, om tot het oordeel bewaard te worden, 2' Pet. II. 4. Jud. 6. Het kan derhalven even zo min waar zyn, dac CHRISTUS op aarde is gekomen, om aan de fterveüngen eene nieuwe wet te geven, dan dat Hy ten Ff , fae-  45o Christus is niet de Gever hemel gevaren zy , om zulks aan de Engelen te doen* Hy kon het één noch het ander doen, zonder de eigene namur van die tetrekkinge, in welke de redelyke fchepfelcn, zich tot GOD en elkander bevinden, zakelyk te veranderen. Voor zoo verre dc zedelyke wet van GOD betrekkelyk is tot de ftervelingen, moeten wy de gemeenfchap der beide geflachten, met alle hare ver-fchillendc betrekkingen,- gevolgen cn verbintenisfen befchouwen als een der meest zakelyke voorwerpen van dezelve: zoo zakelyk ,■ dat ze een zeer aanzienl)k gedeelte van het geheiligde wetboek uitmaken. In hetzelve wordt ze natuürlyker wyze geplar.tfi onder de plichten van de tweede tafel. Aldus zegt de Apostel, Rom. XIII. o. Want dit Gy zult geen overfpel doen, enz. en zoo daar eenig ander gebodt is, wordt in deze woorden, als in èene hoofdfonvne^ begrepen; Gy zidt uwen naasten hef hebben gelyk u zeiven, De liefde doet den Kaasten geen kwaad. Indien nu CHRISTUS verbood hetgeen te voren geoorloofd was, zoo ftrekte Hy de verplichtingc der Godlyke wet verder uit,dan het Oude Testament gedaan had; en moet dienvolgens gezegd worden iets te hebben toegedaan'tot de tweede tafel van de wet. Dit gevolg kan niet uitgeweken worden, zoo dra wy gelooven, dat ïly aan het woord Ï}N1 echtbreuk, eenen zin heb-  eener nieuwe Wet. 451 hebbe gegeven, dien hec re voren nooit gehad heeft. Hy zoude, dus doende, gewifièlyk het zerende gebod, ten opzigte van deszelfs vloek en ftraffe, hebben uitgeftrekt. Indien Hy, van den anderen kant, had geoorloofd hetgeen de wet onder her .Oude Testament verloden had, dan zoude Hy iets hebben afgedaan van deszelfs vloek en ftrafic, door deszelfs verplichting enger te maken.- En in dit gezigtspunt zoude Hy iets van de wet hebben afgedaan. In beide gevallen zouden wy Hem onder de overtreders moeten rekenen, en wel in een zeer affchuwelyken en vreeslyken zin; want geen uitdruk-' Jyk gebod van de wet is met grootere plechtigheid geopenbaard geworden dan dat van Deut. XII. 32. hetwelk, voKtrcktclyk, beide die dingen verboden heeft. Het is dcrhalven even zoo omnogelyk, dat CHRISTUS de polygamie, als eene echtbreuk, verbieden zoude, als dat Hy de echtbreuk, als eene wettige gemeenfchap, zoude vergunnen; dewyl hec eerstgenoemde ware eene byvoeging tot de wet, die de polygamie nooit verbood, en het ander eene vermindering van de wet, die de gemeenfchap met de vrouwe van een anderen man uitdrukkelyk had verboden, Exod. XX. 14. verklaard in Lev. XX; 10. Door te gelooven, dat GOD ooit zoude herroepen of veranderen die zedelyke inzettingen welke onder het Oude Verbond geopenbaard werden tot de beflieF f 2 riu-  4:}>. Christus is niet de Gever rlhge en het gedrag des menschdoms, veronderftelt men tcffens eenige onvolmaaktheid in de GODHEID , zeker gebrek van voorwetenheid om vooraf te zien dc onheilen, welken zouden kunnen ontdaan, en tegens welken geene genoegzame voorzorg gedragen wicrd. Dit zoude verondcfdellcn een onvermogen of zwakheid van verdand en kennis, gelyk men vindt in de menfeheryke iretgeveren, die wetten maken om de euvelen té Verhelpen, wanneer die zich voor hun opdoen, maar niet kunnen voorzeggen,wat de volgende dag zal baren; en dierhalven op éénen tyd de wet herroepen, die zy op een' anderen tyd gemaakt hadden. Wahneêr wy de onveranderlykheid der wet verdedigen, dan verdedigen wy tcffens de volmaaktheid derzelve: hetwelk, met andere woorden gezegd, is de verdediging der volmaaktheid van HEM die ze gemaakt heeft. Wanneer GOD de hemelen en de aarde fchiep, gaf Hy denzciven eene Wet die niet kan gebroken worden, en het is door deze wet, dat het ftoffelyke geheel-al wordt geregeerd, cn, tot dc voleindiging van alle dingen, zal geregeerd worden! De allerminste afvvyking van dezelve, het zy door toe- of afdoen, zoude alles in wanorde, verwarring en ondergang dorren. Het is eveneens gelegen met de zedelyke weereld: de wetten, welke GOD ééns gaf tot de regeling en beftiering van dezelve, zyneven zoo  eener nieuwe. Wet. 4^ zoo. zeker en onwrikbaar; zoo dat het aan de afwykinge van dezelven tewyten is, dat wanorde, verwarringen ondergang het lot der godloozen menfehen is. De Godlyke Wet, zoo als die van GOD door Mofes is overgeleverd, kan vergeleken worden met eene gulden keten; en de onderfcheidene geboden, die dezelve uitmaken, zyn de fchakels. Nu weten wy, dat, welke fehakel eener keten ook gebroken Worde, al hetgeen daaraan opgehangen is, ten gronde vallen moet. Dat de veiligheid en de befcherming van het zwakkere geflacht tegens het bedrog, geweld en de wreedheid van het fterkero, gehcellvk van GODS wet is afhangende, zulks is eene waarheid, welke doorniemand, die to.efi.aat, dat GOD ooit eene wet gaf, zal betwist worden, En zullen. Wy dan gelooven, dat CHPJSTUS in de weereld.' kwam, om die veiligheid te verzwakken door zommige der fchakels der keten , van welke ze afhangt, te niet te doen? cn zulks door het invoeren, van eene nieuwe wet, zoo tegenftrydig aan de wet, die door MoJes gegeven was, dat dc menfehen, in, zommige gelegenheden, aan de eene niet kunnen gehoorzamen, zonderde andere te overtreden? Dit. is de handelingen van CHRISTUS gelyk maken aan de bedreiginge van Rehabeaw, i.Kon. XII. 11, fydien myn vader een -waar jok op u heeft doen Ff 3 %l  *454 Chrifius is niet de Gever Jaden, zoo zal ik boven uw jok nog daar toe doen: myn vader heeft u met geesfelen gekaft) d; maar ik zal u met feorpioenen kaftyden. — Maar verre, verre zy het van ons, zulk eene handélwyzc toe te fehryven aan Hein, die met gekomen is om der menfehen zielen te verderven, maar om ze te behouden. Luc. IX. 56. — Dat Hem zodanig iets niet kan ten laste gelegd worden , zal nog klaarder blyken uit eene nadere cn oordeelkundigere befchouwing van die plaatfen der evangeliën, in welken Cl IRISTUS geloofd wordt, de polygamie, als eene echtbreuk. veroordeeld tc hebben. De eerste die ik zal overwegen, als zynde eene inleiding tot de overigen, is die van Matth. V. 31. 32. Daar is gezegd: Al wie zyn wyf verlaten zal, die geve haar eenen fcheidbrief. Maar ik zegge 11, dat zo wie zyn wyf verlaten zal, anders dan uit oerzake van hoererye, die maakt, dat zy overfpel doet: cn zoo wie de vei latent zal trouwen, die doet overfpel. Hier geeft de ZALIGMAKER te kennen, dat 'cr in GODS oogen, maar eene wettige oorzaak van echtfeheldin-' ge is, die den man geheeljyk ontflaat van de vrouwe. Aan de joden, in het tegendeel, was geleerd geworden 'door hunne Rabbynen, dat een man die zyne vrouwe gaarne Wilde kwyt Wezen, niets anders behoefde te eb-»', dan haar eenen fcheidbrief 'tè' ge-  eener 'nieuwe Wei. 455 geven (*), en wel om yder oorzaak, hoegenaamd,. Maar CHRISTUS toont, dat diergelyke onrechtvaardige echtfeheidingen van geene kracht zyn kunnen , op den band des huwelyks; zoo dat zulk een verlaten wyf te trouwen, even zoo zeer eene daad van echtbreuk was, als wanneer de man haar genomen had, terwyl zy nog famenwoonde met haren echten man. CHRISTUS verklaarde dit niet, als of het onder het Oude Teflament wettig geweest ware, cn nu, door zekere niéuwe wet van Hem, was onwettig geworden, maar op den grond van de eerste inzetting des huwelyks, zelfs van den bit ginne af, hetwelk blyken zal wanneer wy verders zuk (*) De Jaden, zelfs hielden ftaande, dat 'er twee foorten van mannen waren, die zich nooit mogten fcheiden. van hunne vrouwen: Eersteiyk de gene, welken in, •gebreken bleeven met hunne bewyzen in het pleitgeding', gemeld Deut. XXII. 13 - 19. Ten tweeden, die welken hand aan haar gelegd en by haar gelegen hadden , zonder aan haar verloofd of ondertrouwd te zyn geweest, Deut. XXII. 29; want in beide deze gevallen wordt 'er in het byzonder gezegd Hy zal ze niet mogen gaan_ laten alle zyne dagen. Wat ons Chiistenen betreft, wy, gedoogen , dat een man zoo veele vrouwen neme en zich van haar fckeide, als hy ve:le:den kan, indien zy, maar geene andere aanfpraak op hem hebben, dan de gene die de üitdruklyke net van GOD haar gegeven heeft. Ff 4.  Christus is niet de Gent zullen befchouwen de plaatfe in Matth. XIX. waarop het begrip gegrond wordt, dat „ de polygamie „ door wet van CHPJSTUS verboden is." Het, zy voor het tegenwoordige genoeg, hier aan te merken, dat in deze plaatfe van Matth. V. 31. 32. niets wordt gezegd van de polygamie, of van het hebben, van twee vrouwen. De ZALIGMAKER zegt — Hy maakt dat zy overfpel doet. En hoedanig ? Eersteiyk doordien hy haar in verzoekinge brengt, dewelke men onderftellen kan, niet weinig verzwaard te worden door hare gevoeligheid jegens haren man, die haar eerst mishandeld, en daarna verftoten had; vöörnamelyk wanneer dit gefchied was met oogmerk om eene andere vrouw te nemen, die hem beter behaagde. Ten tweeden — werd zy in deze verzoeking gebragt door de eigene uitdrukkingen van den fcheidbrief (f), welke van den volgenden inhoud was. — „ Op 1 (*) Df, fcheidbrief, zoo als hy gebruike'\k was by de Joden, ging met zoo meni^v uldige omftandigheden van zwarigheden verzeld , (gel)k gezien kan worden in SeUen, Ux. Hebr. lib. VI. c. 25, p. 514.) dat dezelve veeleer fchynt geweest te zyn eene uitvinding, om de fcheidin.gen voor te komen , dan om ze te bevorderen. Het is nogthans zeer klaar, uit:de redevoering van denZALICJtyïAlïER met dePh(tr\z.eèn, Matth. XIX. dat 'erdeécht- fchei-  eener nieuwe Wet. 457 „ Op zulk een' dag, zulk een' maand, en jaar, „ verkloot ik N. N. van N. N. uit mynen eigenen „ vryen wil cn keuze u, A. B. myne gewezene „ vrou- fcheidingen, tot eenen zeer hoogen trap toe, niet alleen gebruikt, maar ook misbruikt werden. Het is merkwaardig dat 'er te Rome, van de grondlegging der Republiek af, tot aan de eerste echtfcheiding toe, de tyd van 520 jaren verliep; alfchoon de mannen vryheid hadden , om hunne vrouwen , genoegzaam naar welgevallen, s. te verrtooten. Dit verfchaft ons geen gering bewys van de kuischheid en het góede gedrag der Romeinfche vrouwen , gedurende dat tydperk. En' inderdaad, het bericht', dat wy hebben, van deze eerste echtfeheidinge, veritrekt niet om onze achting voor haar te verminderen; want Carvilius Ruga verfriet zyne vrouwe niet wegens eenig perfoonlyk wanbedryf; maar om dat hy geene kinderen by haar had: hy achtte zich dus alleen gebonden door eenen ydelen eed, welken de Cenfors ten dien tyde het volk afnamen, en fcheidde zich van haar; trouwende eene andere. Zie Ant. Univ. Hifi. Vol. III. p. 148. n, YV. en vol. XII. p. zi6. In latere tyden werden de Romeinfche wyven zoo ondeugend en bedorven, dat Severuswanneer hy deri throon beklom, op de lyft van de rechtsgedingen/waarvan kennis moest genomen worden, niet minder, dan drié duizend eifchen wegens echtbreuk , vond. Hy had eene fchets van hervorming ontworpen , dewelke hy , van dat oogenblik af, als onmogelyk, wederom varen liet. Zie Alexanders Hifi, ofWom. vol. I. 252. F* 5  458 Christus is niet de Gever „ vrouwe, verbannende u van my, en hcritellcnde „ u in uwe eigene vryheid, zoo dat gy voortaan „ moogt gaan, waarheen, en trouwen,met wien gy „ wilt. En dit is uwe fcheidbrief en gefchrift van „ verftotinge, volgens de wet van Mofes enlfrael. „ Getekend door twee getuigen." Zie Univ. Hiji. III. B. p. 149. Met volk onderricht zynde, dat zoodanig een fcheidbrief eene krachtige ontbinding van het huwelyk was, zoo geloofde by gevolg het wyf, dat zy, denzelvcn ontfangen hebbende, vry warc,om eenen anderen man te mogen trouwen, even eens, als of haar echte man geftorven ware. Zy werd dus, door dit bedrog, bewogen om eenen anderen te wouwen, waardoor zy, in waarheid, cn in de oogen van GOD, overfpel bedreef De laatfte zinuiting van het 32. vs. Al wie de verlatene zal trouwen, die doet overfpel, ontbreekt in het handfehrift van Cambridge. Auguftinus zegt, dat zommige Griekfche en Latynfche handfehriften dezelve niet hebben, cn fchynt het te befchouwen als eene noodelooze herhalinge; zyne woorden hier over zyn deze: — „ Explicatus hic fenfus putari „ potuit in co quod fuperius diclum efi' — „ facit „ eam mcechari" — „ quomodo enitn dimifia fit „ mcecha, tnfii fiat, qui eam duxerit, mcechus?" — dat is — „ De zin van deze periode kan geloofd \ „ wor-  eeriet nieuwe Wet. 459 „ worden verklaard te ■ zyn in het geen vooraf gaat „ —■ maakt, 'dat zy overfpel doet —► want hoe „ zou de verlatene eene ecktbreekfter kunnen wor„ den, ten ware dc man, die haar trouwt, een „ echtbrceker wierd?" Maar, wanneer wy overwecgen, dat de ZALIGMAKER hier Iprak tot een volk, hetwelk met de ooren zwaarlyk hoorde, Matth. XIII. 15. — aan wélken, door hunne Rabbynen, geleerd was, by de blootc letter van de Schriftuur te blyven berusten, zonder in den geest dcrzelve in te dringen — zoo was het noodzaaklyk, dat het was regel cp regel — regel cp regel — gebodt op gebodt, gebodt cp gebodt — gelyk de propheet fprcekt (*) Jef. XXVIII. ïo. — en, dat de ZALIGMAKER, om hun geengevolg te laten trekken uit woorden van cene flegts ingewikkelde betekenisfe, en hun dus dc zonde op het wyf alleen -te laten werpen, om dat 'er de man niet gemeld werd; Zich hierom alzoo wilde uitdrukken , dat de geheele wet over dit onderwerp in haar volle dagficri't geplaatft werd; gelyk Lev. XX. 10. waar dc beiden, het wyf'ca. de man, uitdruklyk genoemd worden-, het wyf, als eene overfpeel- fter, <*) Aldus zegt de Apostel, Phi.L UI, 1. -— Dezelve dingen aan u te [chryven , is my niet verdrietig, e» het 'a ti zeker.  460 Christus is niet de Ceyer. fier, cn dc man, als een overfpeelder. Dus dan • behoort deze laatfte zinuiting, op het gezag der Schriftuur zelve, en om dat ze in de beste aifchriftcn ftaat, behouden te worden. De naastvolgende fchriftuurplaats, die wy nader hebben te overwcegen, is die van Matth. XIX. 9. Ik zegge a, dat al wie zyn wyf verlaat, anders dan om hoererye, en een ander trouwt, die doet overfpel, en hy die de verlatene trouwt, doet (ook) overfpel. — Het onderzoek dezer plaatfe is ten hoogften noodzaaklyk, om het geheele oogmerk van den, ZALIGMAKER voor te ftellen, hetwelk was, de verfcheidene misbruiken der echtfcheiding, ten dien tyde onder de Joden in zwang zynde, te verwerpen, cn onder anderen, den gruwclyken koophandel, welke door de eigene wet van Mofes, waarop zy zich, tot hunne rechtvaardiging, beriepen, werd veroordeeld — namelyk dien, dat zy zich van hunne vrouwen fcheidden om allerlei oorzake, en die, by gevolg, voor zekeren tyd, mogten verruilen, om ze daarna rveder terug te nemen. — Dit was ijitdrukkelyk verboden in Deut. XXIV. 2-4. en dcrhalven gewisfelyk mede begrepen in het gefprekvan, den ZALIGMAKER over het onderwerp van de onwettige en onrechtvaardige echtfcheiding. En inderdaad, ik fta zeer in twyffel, of, in deze plaatfe, de opheldering en bekrachtiging van Deut. XXIV. 2-4-'  eener nieuwe Wet- 461 £-4. niet het hoofdzaaklyke voorwerp was, dat dc ZALIGMAKER in het oog had — (zie hier voren, pag. 110-113.) Want een man, zyne vrouwe veritotendc met zulk een inzigt (hetwelk, volgens de leerflellingcn van Hillel, voor wettig werd gehouden — zie hier voren, pag. 106. 107.) werd een echtbreker in een' dubbelden zin, als veroorzakende niet alleen, dat zyne onrechtvaardiglyk gefcheidene vrouwe echtbreuk bedreef, door zich van een' anderen man te laten onteeren, volgens Matth. V. 32. — maar Ook, doordien hy de onrechtvaardiglyk gefcheidene vrouwe eenes anderen mans voor zichzelven nam; hetwelk, in deze plaatfe, het ware verftand fchynt te zyn van de woorden: xxi y«fcne-y, «'AAijv, en trouwt eene andere. Wy dienen indachtig te zyn', dat CHRISTUS met de Joden redenkavclt op den voet der wet van Mofes, zoo als die in de Hebreeimfche Schriftuur ftond, en niet zoo, als de fchriftgeleerden en Pharize'en die vertolkten, of zoo als wy ze vertaald hebben. Zie den geleerden Ainsworth, over Deut. XXIV. r. en volgg. cn Gell's EJfay towards a N. Translation, p. 723. Een zeker perfoon van ongeloovige beginfelen, wilde zich eens, in een talryk gezelfchap, vrolyk maken, ten kosten der Schrifture, en zeide tot zyne makkers, te kunnen bewyzen, dat de propheet der  462 Christus is niet de Gever der Christenen (gelyk hy CHRISTUS noemde) gedwaald had, zelfs omtrent de gemeende onderwerpen. Hebbende hierdoor de nieuwsgierigheid van het gczelfchap gaande gemaakt, bevredigde hy dezelve aldus — „ CHRISTUS zegt, dat oude fles,, fen (*) zoo fterk niet zyn, als nieuwe" (doe,, lende op Matth. IX. 7.) en dat derhalven de nieu„ we ww-, die in oude fles fen gedaan wordt, dezcl„ ven zal doen barsten — weet nu niet yder een, „ dat het oude glas even zoo fterk is als het nieuwe, „ want wie heeft ooit gehoord, dat het glas zoo • veel te zwakker zou zyn, om dat het oud is? Een kerkelyke uit het ■ gezelfchap, dien hy tot het voorwerp van zyne geestigheid had gekozen, hekelde zeer aarrig dc onwetenheid en dwaasheid van dezen veruuftling, door hem te vragen ofhy Grieksch verftoud? — „Grjeksch, myn Heer? — Neen, „ myn Heer —- maar wat heeft het Grieksch hier„ mee te doen? — een' fles is een' fles, zoo wel „ in hec Grieksch, als in het Engelsch, datisyder„ een bekend, en ook, dat eene oude fles even „ zoo goed en zoo fterk is, als een nieuwe, — „ Niet geheel en al, myn Heer" (hervatte de an„ der) namelyk wanneer ze van leer of huiden ge- „ maakt (*) Dus luidt de Engelfche vertaling dezer pkatfe.  eener nieuwe Wet. 463 3, maakt zyn , zoodanig als dc flesfen waarvan „ CHRISTUS fpreekt, gelyk haar Griekfche „ naam (*) betekent, — en het is nog tot dezer h «re (*) 'Aa-Kos betekent eene leêre p.s of vat, dienende om 'er wyn in te bergen. Zie Jof. IX. 4. 13. waar het Hebreeuwfche woord finNJ door de LXX. vertalers wordt uitgedrukt door «o-««. Zy worden gezegd oud en gefcheurd en te [amen. gebonden geweest te zyn. Zie Hariw. Obf. on Scripture, Vol. L p. 131. 132. De: beruchte Hr, de Voitaire, wiens boosheid tegens de fchrifture door niets kon geëvenaard worden , daa door zyne onwetenheid omtrent haren inhoud, poogt te bewyzen uit Prov. XXIII. 3[. dat het geheele boek een verdichtfel en niet door Salomon gefchreven zoude zyn, en we! óm dat het woord D1D (coos) in de vertalingen, die hy voor zich had liggen , door het woord glas — vitrum *irré, is uitgedrukt, „naardien, (zegt dlefchrande- „ re kunstrichter) de drinkglazen eerst na Salomons tyd ,'i werden uitgevonden", nemende voor bekend aan, dat &D (Coos) een drinkglas betekent, daar het eiken drink, kop of beker beduidt, die een vocht bedekt of in zich bevat, uit welke ftoïTe die beker ook beftaan moge. Hy is even zoo gelukkig in zyn bewys van de verdichting van 1 Sam. XXYUI. (hetwelk een verflag opgeeft van het raadplegen van Saul by de toveresfe van Endor.) Hy betoogt, dat „ het woord Python" (gebezigd in de Vulgata) „by de Joden niet eerder bekend was, tot inde dagen van Alexander ^ wanneer zy eenige kennis met »> de  464 Christus is niet de Gever „ ure toe, de gewoonte in veele landfchappen, dat „ 'er huiden, fin plaatfe van andere vaten, gebruikt „ worden, om 'er den wyn in te bewaren." — Op wiens rekening 'er nu gelagchen wierd, zulks is gemakkelyk te begrypen. Wy zullen waarfchynelyk in eene diergelyke misvatting, als deze kortswybge Heer, moeten vervallen, indien wy onze denkbeelden omtrent den zin van zekere fchriftuurplaatfen willen vormen naar de betekenis der woorden in onze Bybel vertaling, zonder derzelver betekenis in den grondtext gaê te Haan; — gelyk ook, wanneer wy de fchriftuur vertolken volgens onze eigene begrippen, zonder behoorlyk te overweegen, den tyd wanneer? — de plaats waar?—?de gelegenheid by welke — en de omHandigheid der peribnen tot weiken de woorden gefbroken zyn. Deze aanmerkingen zyn in het byzonder noodzaaklyk ten opzigte van dat gedeelte der fchriftuur, hetwelk voor ons ligt, voomamelyk daar wy „ de Grieken hadden." Het Hebreeuwfche woord is^ltf (Ocbh) , hetwelk de LXX. uitdrukken dao; iyy*rrp«/*w (et; -ventrilotjua d. i. buikfpreekfter een foort van waarzegflers, aldus genoemd van hare inwendige én diepe wyze van fpreken of mompelen. Maar 'er is geen fchaduwe van Python aldaar te vinden. Zie de Jcodfcht ïrieven van Voltairt, z B. (pag. •  éiner nieuwe Wet. 465 Wy tc ftryden hebben met eene volksmisvatting, met eene gemeene dwaling, en by gevolg, met een vooroordeel van opvoeding; Door dit alles kan riogthans dc waarheid der fchriftuur niet veranderd, noch in eenigen opzigte zekerder gemaakt worden, dat CHRISTUS hier és polygamie zoude veroordeelen , of inderdaad, gewag van dezelve maken.Hy was, op clien tyd, omringd van eene groote menigte volks, dewelken, volgens hunne grondbeginfelen, als levende onder de wet van het Oude Verbond, polygamisten waren, en buiten twyffel waren het zeer veelen onder hen ook metterdaad — veele moeten 'er geweest zyn onder deze groote menigte van Joden, die of twee vrouwen te gelyk gehuwd, of by de ééne, nog eene andere genomen , en met beiden te famen gewoond hadden. Indien de ZALIGMAKER van meening ware geweest zoodanige gewoontens te veroordeelen, Hy zoude bezwaarlyk zich van zulke woorden bediend hebben, waardoor hun ftaat niet, maar van zulke, waardoor dezelve al befchreven wierd. Het is zeer klaar, dat de woorden: — Hy die zyne vrouw verlaat? door kaar eenen fcheidbrief te geven —• gene betrekking konden hebben op den man die twee vrouwen te gelyk, of de eene by de andere ïad genomen, en met beiden te gelyk, te famen G g. woon*"  $'66 Christus is niet de Gever woonde. Maar wy zyn genegen, om even zod,: als de man met de flesfen deed, de fchriftuur op te vatten in de onderftellinge, dat dc perfonen, tot welken diergclyke dingen gezegd werden, toen" maals in de omftandigheden waren, in welken wy heden zyn; maar het was met hun geheel anders: zy hadden geene burgerlyke wetten tegens de polygamie, welken wy al hebben: ja het was 'er zoo verre van daar, dat hunne geheele wet (gelyk hier overvloedelyk beWeezen is) dezelve begunftigde. 'Er dient in acht genomen te worden, dat het onderwerp van redentwist betrof de zaak van echt. fcheiding, dewelke de Joden, tot een fchandclyken trap toe, misbruikt hadden; en dit is hetgeene waartegen CHRISTUS zich hier verzet.' De gelegenheid tot dit gefprek fchynt deze geweest' te zyn hetgeen JESUS, in Zyne redenvoerihg, in Galïlea, op den berg, omtrent de echtfcheiding gezegd had, Matth. V. 3r. 32. was buiten twyffel den Pharizeën m Judea overgebragt geworden door zommige hunner zéndelingen, die zich bevonden onder de fcharen, welken Hem van daar navolgden, Matth. IV. 25. zeer waarfchynlyk door zommige van die verfpieders, welke op alle Zyne woorden en handelingen pasten. Zie Luc. XX. 20. De Pharizeën hielden zich getergd, naardien hetgeen CHRISTUS gezegd had,  ihtir hirhwê Wet. 467 had, ftrydig was met de begrippen, welken zy aangenomen, en onder hunne difcipelen dapperlyk ftaande hadden gehouden, By Zyne terugkomst in de tehdtfafai vanjudea, over den Jordaan, werd l mede door veele fcharen gevolgd, Matth. XIX. ?- Dit dacht den Pharizeën eene fchoone gelegenheid te zyn om Hem te verftrïkken in Zyne reden (gelyk Matth, XXII. 15.) en Hem zwarigheden in den weg te leggen, doende Hem of ontkennen' hetgeen Hy gezegd had, of, indien Hy 'erop bleef beftaaft, Hem voor de menigte ten toon {tellende, als ccnen Vyand van de wet van Mofes: waarom wy lezen, c. XIX. 3. Ook kimmen de Pharizeën tot Hem, verzoekende Hem — door Hem eene verftrikkcnde vragè voor te Hellen, welke zy geloofden dat Hein in eene der bovengemelde zwarigheden zou moeten brengen, namelyk in die van te loochenen hetgeen Hy gezegd had, of voor een' tegenftrever van Mofes uit tc komen. Zy vragen Hem dierhalven:— Is het een" menfche geoorlöfdzyn wyf ie verlaten, om allerlei oorzake? Zyn antwoord hierop is niet gegrond op eenige nieuwe wet van' Hem zelvcn, maar op het oorfpronkelyke gebod van GOD, overgeleverd door Adam, Gen, ÏÏ. 24. Waarop de Pharizeën hun voornemen volkomen laten blyken, door het gezag van Mofes aanGg * &  4.68 Chrijius is niet de Gever te halen, tegens! het antwoord, dat CHRISTUS gegeven had, en tot verdediging van hun eigen gevoelen. De plaats, waarop zy zich beriepen, was Deut. XXIV. i. welke fpreuk zy een gebod noemden; maar de ZALIGMAKER wraakt zulks, en noemt het flechts eene toelating, en wel — van wegen de hardigheid hunner harten; niet dat dit de zaak in GODS oogen veranderde, door het huwelyk af te fchaffen; want dat een man, die een ver fiolen wyf huwde, even zoo fchuldig van echtbreuk, in GODS oogen, was, als of zy niet ware verftoten geweest, — zoo wel als het verftoten wyf, welke hertrouwde, terwyl haarman nog in leven was. Dat dit het doelwit was van de redenkaveling van.CHRISTUS over dit onderwerp, zulks blykt uit' het antwoord, hetwelk Hy aan Zyne difcipelen gaf, Mare. X. 10-12. wanneer zy , in het huis, Hem wederom van het zelve vraagden — m^i tou «ut cv — over die eigene of zelfde zaak..— Het kan niet geloofd worden, dar Hy, over hetzelfde Huk verfchillend, zoude gedacht hebben; Hy herhaalt dierhalven, in woorden van denzelfden zin, het hoofdzaaklyk'e van hetgeen Hy te voren tot dc Pharizeën gezegd had.—Hy zeide tot hun: Al wie zyn wyfverlaat, en eene andere trouwt, die doet overfpel tegen haar; waarbylly nog voegt — En indien een wyf haren man zal  mier- nieuwe Wet-, 4 69 zal verlaten, en met een" anderen trouwen,die doet overfpel. Dewyl de Pharizeën, by wyze van antwoord op hetgeen JEZUS gezégd had, om de onwettigheid der f duidingen te bewyzen, denzelven. gewezen hadden tot het gezag van Mofes; zoo. neemt Hy gelegenheid, om hun misbruik van die fehriftuurplaatfe te ontdekken, Deut. XXIV. 1. en volgg. (want dit is oogfchynlyk die, waarop zy zich beroepen,) en bewyst, op den grond van het 4. vs. van dat hoofddeel, de waarheid van al hetgeen hy zeide over dat onderwerp; namelyk: dat deze veroorlofde fcheidingen, welke Mofes toeliet (inl-;*4«0 van wegen de hardigheid hunner harten, geene ontbinding van het huwelyk bewerkten; maar dat de man, welke zyne vrouwe dus onrechtvaardiglyk verfliet, veroorzaakte dat zy onteerd. wierdcn dat de gene, die haar trouwde, haar onteer de; hoewel nogthans zy, hertrouwd — en van den tweeden man insgelyks veritotcn zynde, niet mogt terugkeeren tot haren eersten man, (*) zonder eene nieu- (*) Niets heeft hiermede te doen het geval van d«: vid , wanneer hy Micttal, Siuls dochter weder nam , na dat ly de vrouwe van Palti, den zoon van Laïs was geweest; want zy was door Duvid noch met een' fcheidbrief, noch door tenige andere handeling van zyacn kant, verftoten ,. Qg 3 maar  47° Christus is niet de Gever nieuwe daad van echtbreuk. De vrouwe eenes mans onteeren en echtbreuk met haar bedryven, zyn ge* lykbeduidende uitdrukkingen, hetwelk blyken kan door Prov. VI. 29. te vergclyken met Ezech. XVIII. 11. 15. Dierhalven zegt de ZALIGMAKER, in den grond, niet meer dan kir gezegd is Deut. XXIV. 4. My breidt dit alleenlyk uit, verklaart het, en past de leeringe toe, die daarin is overgeleverd, betreffende dc onteering en echtbreuk, welke het gevolg was van eene verftotene vrouw te trouwen, ziende op de losbandige gewoonten der Joden, in de vergunninge van zulke baldadige en noodelooze fcheidingen. De oude Joden hadden van de Egyp-^ tenaren, onder welken'zy zoo lang gewoond had/ den, aangenomen de gewoonte om hunne vrouwen te verruilen, en dezelven naderhand weer terug te nemen. De wet van Deut. XXIV. 1-4, werd uit* drukkelyk gemaakt, om dit, als een' der grootfte gruwelen in GODS oogen, te beletten. Deze ge» woonte hcerschte 'er ook, nog in latere tyden, gelyk opgemaakt kan worden uit Jer. V. 8, Als welge- voe- maar door haren vader &au\ met geweld weggenomen, en aan Palti gegeven geworden. Ook was het, waarfchynelyk, niet in haar vermogen, aan de gewelddadige bevelen van haren tyrannifchen vader tegen te ureven. Zie ï Sara. XXV. 44. 2 Sam. III. 13. enz.  eener nieuwe Wet, 471 voederde hengften, zyn ze vroeg op: zy hunkeren, een ygelyk naar zyns naaften huisvrouw. Hunne gemeenfchap met de. Grieken (*)en Romeinen, was, in nog latere tyden, een ander middel ter bevorderinge van dezen onnatuurlyk.cn en ysfelyken koophandel. Dan dezelve kon onder de Joden niet voortgezet worden, zonder tusfehenkomste van den *l3D — fcheidbrief. Zonder dezen zoude de echtbreuk al te openbaar geweest zyn; maar met denzelven, was hun geleerd door hunne Rabbynen, gelyk Hillel 'er een was, (dewelke het eene rechtvaardige oorzake van fcheiding ftelde, wanneer een man eene vrouwe zag, die hem beter behaagde dan de zyne,) te doen gelyk ze geliefden. Zy konden hunne vrouwen verlaten om allerlei oorzake, en dus ook, onder anderen, om deze oorzaak, dat de vrouwe eenes anderen mans (want dit kan de betekenis zyn van het woord gelyk ik terftondzal aanmerken) hun meer behaagde, dan hunne eigene. Aldus konden zy , door het middel van deze. fcheidingen, hunne wyven onderling ven-uilen (f), By (*) Hof, vuurig en driftig de Joden waren, om de Heiienfche gebruiken en zeden naar te volgen, voornamelyk die der Grieken, zie in r Macc. IV. 15. 16. (t) Dit was by GOD zulk een gruwel, dat Hy niet llleen de uitdruklyke wet, Deut. XXIV. 1 -4. maakte, Gg 4.. %  473 Christus is niet de Gever By voorbeeld — A. had zin in de vrouwe van B. — B. had zin in de vrouwe van A. — elk haat zyne eigene — zy worden her eens, onderling te ruilen. — Hoe zal dit in het werk gefield worden ? Indien de vrouwen geruild worden zonder fcheidIrieven, dan moeten zy, van weêrszyden, zich aan echtbreuk fchuldig kennen; zy nemen derhalvcn hunne toevlucht tot den fcheidbrief, door welken het wyf gehouden werd wettelyk verftoten tc worden, volgens de wet van Mofes en lfraet (zie hiervorens,pag. 458.) cn de vryheid had van te hertrouwen met wien zy wilde; de fcheidbrief wordende aangezien voor eene volftrekte cn volkomene vernietiging van den band des huwelyks. De ZALIGMAKER toont hier het tegendeel — eerftelyk: op om het te verbieden; maar dezelve ook deed opftellen in zulke uitdrukkingen, die den man, weike zjne vrouw verftoten had, beletteden, haar ooit weder te nemen na het huwglyk met een' anderen man: en wel niet alleen na de fcheidinge van dien man , maar ook na deszelfs dood. Het is eene droevige zaak , dat onze (Engelfche) vertaling het geheele toeleg en meening van die plaatfe (zie hiervoren, pag.191. en volgg.) verduisterd heeft. Want hierdoor is het, dat de lezer woidt gebragt in het begrip, dat CHRISTUS eene nieuwe wet tegens de polygamie zoude gemaakt hebben, terwyl Hy niet deed, als de oude wet tegen de tnrechtvaardige fcheiding te bekrachtigen.  eener nieuwe Wet. 473 op den grond, dat in GODS oogen, geen contratl door een menfchelyk gezag kan vernietigd worden <— ten tweeden: door de woorden derzelfde wet, op welke de f har héén, ter hunner rechtvaardiging, zich beriepen : en welke, geheel by één genomen zynde, niets meer bewyst, dan eene ingewikkelde toelating der fcheidinge van wegen de hardigheid hunner harten; of, gelyk wy zeggen — „ a menfd ,, & thoro, propt er fxvitiam — van tafel cn bed, „ uit hoofde van mishandeling:" en dit gefchiedde ten einde de wyven mogten ontflagen worden van de woestheid, met welke hare wreede mannen, wanneer zy eenig ongenoegen tegen haar-opgevat hadden, haar zouden behandeld hebben, indien zy gedwongen waren geworden, om met haar te blyven famen woonen. Maar nogthans bleef de band van het huwelyk, gelyk Mofes toont, in zyne geheele kracht': zoo dat, indien een man zulk een wyf trouwde, beiden, hy en het wyf, in weerwil van den fcheidbrief, in GODS oogen aan echtbreuk fchuldig waren. Ware het dus niet gelegen geweest, dan zoude Mofes het huwelyk van hec verilotene wyf geene onteering genoemd hebben, zeggende, Deut. XXIV. 4: — na dat zy onteerd is geworden, Onze Heiland meent derhalven met de woorden: — Ik zegge ti, geene nieuwe wet in te dellen, of eenen regel op te geven, die tegen de G g 5 wet  474 Christus is niet de Gever wet van Mofes over gefield was. — Indien Hy dit, beftaan had, was Hy gevallen in den eigenden ftrik, dien de Pharizeën voor Hem ; >.:[• hadden. Maar — „ Ik zegge «" hccckcfu hier hcrzellde, als in de plaatfen hiervorens aangehaald uit Zyne bergpreek (zie boven, rag. 3. — 3..) als of'Hy zeide — „ Uwe Rablynen lecren u dus cn zoo, „ en u dus onderwyzendc doen zy de wet van GOD „ te niet door hunne overleveringen; — miux ik, „ die gekomen ben, om de tvr van Mofes wet tc „ hendellen, door de herflellinge van derzclver wa„ ren zin en meening — ik zegge u — op het ge„ zag van die wet, dewelke gy, voor een gedeel5, te, hebt aangehaald, in plaatfe van den gehee„ len famenhang by één te nemen — dat Mofes, „ alfchoon hy, van wegende hardigheiduwer har„ ten, u heeft toegelaten, uive wyven te verlaten, „ en dat hy de flraffe die 'er op moet volgen, heeft „. weggenomen , daardoor echter het huwelyk zelf „ niet ontbonden heeft, en ook niet heeft kun„ nen ontbinden; ja hy was. zoo verre van daar, „ dat hy het huwelyk met zulk een verlaten wyf, „ eene onteering noemt. Dierhalven zegge ik u — ;, dat, zoo wie, zyn wyf verlaat, (anders, dan om ,, hoererye — hetwelk dc eenigflc wettige oorzaak „ van fcheidinge is~) en eene andere trouwt — voe„ rende dus het verlatene wyf in verzoeking, en „ haar  eener nieuwe Wet, 475 }, haar tergende, om eenen anderen man te irou„ wen, ten haren opzigte wel waar is, dat de per„ foonlyke fchüld cp de perfoonlyke daad volgt , „ zoo dat zy, indien ze eens anderen mans word;\ „ eene everfpeelfter zal genaamd worden; (zie Rom. „ VII. 2. 3.) maar des niettemin ook, de fchüld „ van deze echtbreuk toegerekend wordt aan hem, „ wiens willekeur de gelegenheid daar toe gaf, ma„ kende aldus, dat zy overfpel deed. ■• En wat u „ betreft, welken, om uwe vrouwen tegen elkander „ te verruilen, (eene zaak, tot welker verhoeding „ de wet van Mofes y in een gedeelte der plaatfe, „ tot welke gy my vcrwyst, in het byzonder is gc„ maakt geworden, fchoon gy 'er niet op gelet „ hebt) — en u, die zulke verlatene vrouwen „ trouwt ■— en u verlatene vrouwen, welken het „ u vry gelooft tc (laan, te trouwen met wien gy „ wilt (*) „ Want dit" zegt Abarbind, over Deut. XXIV. 4. „ was de Egiftenaren navolgen, welken hunne vrou,, wen verruilden , en haar naderhand weder in huis na„ men, hetwelk gelegenheid gaf tot groote onreinheid; ,, want, gelyk Ifaac Arama aanmerkt, indien dit niet verboden was geworden, zoo had 'er, voor Hechte ,, mannen, eene deur open gedaan, om die verruiling ,, hunner vrouwen tot eenen koophandel te maken, „ waardoor het land met hoerery vervuld zoude zyn £e„ worden." — Zie Paniek over Deut. XXIV. 4.  476 Christus is niet de Gever: „ wilt, wanneer gy onrechtvaardiglyk door uwe „ mannen verftoten zyt — Mofes noemt dit alles „ eene onteering, hetwelk üegts eene andere uitdrukking is van de echtbreuk, dierhalven zegge ik „ u, zoo wel als aan de genen, die (trydig met de „ voorgemelde wet, de wyven, die zy eens ver„ floten hebben (*), weder terug nemen, na dat „ ze met andere mannen zyn getrouwd geweest — (*) IIof,wf.jv de fcheidbrief eene foort van fcheidinge ti menfa u" thtro (van tafel en be i). bewerkte en eeneontlosfing was van het vinculum externum, of uitteriyke verband — zoo kon echter niets, dan eene echtbreuk, of de dood het vinculum internum oplosfen, welk innerlyk i'trbani door dat byzondere gebod van GOD — zy zuU len één vleesch zyn gefticht werd. Wanneer dierhalven een verftoten wyf van haren man afging, en met een' anderen trouwde, zoo bedreef zy, in GODS oogen, eene daad van echtbreuk .-maar dit vernietigde dan het eerste centraèl, en maakte haar tot de vrouw van den tweeden man; waarom, indien deze man haar verft'iet, de eerste man, door wien zy was !ext\iXvpini — verlaten geworden , (zie Luc. XVI. 18.) haar niet weder te rug konde nemen , zonder eene echtbreuk te begaan; •— want zy was, na haar afgaan van hem , door hare daad van echtbreuk, het eigendom van een' anderen man geworden. Dierhalven werd de wet van Deut. XXIV. i. en volgg. in het byzonder gemaakt, om zulk een' affchuwelyken koophandel voor te komen. —• Zie de voorgaande aanmerking.  eener 'nieuwe Wei. 477- \f alfchoon gy geleerd zyt geworden, de fcheiding, „ in byzondere omftandigheden toegelaten, te mis„ bruiken — dat alle de gevallen, die ik gemeld heb, aangaande zulke mannen, die hunne vrou„ wen verftoten en met anderen trouwen, daardoor „ veroorzakende, dat hunne onrechtvaardiglyk-ver,j ftotcnê vrouwen andere mannen trouwen — of man„ nert, welken verftotene wyven — en verftotene wy„ ven die andere mannen trouwen — dat dit alles, „- zeg ik, ftrydig is met de huwelyks-wet zelve, „ zoo als die aan Adam is overgeleverd, en door „ hem uitgefproken, Gen. II. 24. zoo wel als met „ de wet van het zevende gebod, aan Mofes, en „ door hem, aan het volk overgeleverd, op den „ berg Sinai. In het kort.- dit alles zyn maar verft fcherdene w'yzen van in de fchüld van echtbreuk „ te vervallen; dierhalven zyn alle de uitvluchten, ,, welke uw gewesten, uit het misbruik van de toe„ latinge van Mofes kan halen, ten opzigte van „ de fcheidbrieven, hoe hoog geacht ook onder de „ menfehen, een gruwel in de oogen van GOD. „ Luc. XVI. 15." — Hier brengt CHRISTUS de Pharizeën tot ftilzwygen, door dezelfde wet, die zy gedeeltelyk hadden aangehaald, in de hoop om Hem te verftrikken, en Hem ten toon te ftellen, als eenen vyand van de wet van Mofes. Wy lezen , va»  4:/s Chrifus is niet de Gever van. geen weder-antwobrd, dat zy beftondente doem dit zoude voorzeker niet nagebleven zyn, indien zy begrepen hadden, datHy tegen &q polygamie had gelproken ; de Pharizeën konden niets meer begeeren tot htm oogmerk van Hem ten toon te Hellen, als eenen vyand van Mofes, naardien 'er in de geheele wet van Mofes, niet ééne plaats was, die Hem in dit ftuk, tegens hen konde onderftcund hebben* I let is dierhalven klaar, dat zy Hem, in zulk eenen zin, niet ventonden. Ook begrepen Zyne eigene difcipelen niet, dat Hy van iets anders, dan van de fchcidhige, fprak. — Zy worden gezegd, Mare. X. io. Hem in het huis wederom van het zelve gevraagd te hebben 3 Zyn antwoord was, zakelyk, ook wederom hetzelfde: het befkit dat de difcipelen 'er uit opmaken, is — Indien het aldus gefield is met denman en zyne vrouwe, dan is hei niet goed, te trouwen. — d. i. „ Indien een man zyne vrouwe niet „ kwyt kan raken, wanneer het hem goeddunkt,„ dan ware het beter voor hem, in het geheel niet „ te trouwen." Dit bc fluit moeten zy gevormd hebben uit hun begrip, dat CHRISTUS van de echtfcheiding gefproken had; een onderwerp dat veel verfehilt van de polygamie. — Hoe konden zy met mogelykheid oordeelen , dat het beter ware voor een' man, geheel geene vrouw te hebben, indien hy 'ef  eener nieuwe Wet\ 4^ er1 Mèt meer dan ééne, ten zelfden tyde mogt hebben? Wy moeten insgelyks gelooven, dat zy de meening vail hunnen Meester niet misvatteden; want anders zoude Hy hun, in Zyn antwoord (Matth. XIX. 11„ 12.) te recht hebben geholpen, en aldaar niet gezegd hebben hetgeen klaarlyk toont, dat zy Hem te recht verftaan hadden. Laten we nu de plaats uit Matth. XIX. 9. nog nader overweegen, nemende ze in den famenhang met de verklaring aan de difcipelen in het huis, Mare. X. 10-12. die 'er op volgt. „ Ik zegge u — dat al wie zyn wyf zal verlaten » ■— KXI y*l»-w — en een ander zal trou*» werr" — hct wóórd dK.v^een ander, moet hier bctreklyk wezen op het voorgaande woord j^«()s«, wy/"— derhalven moet het woord wyfy hier onder verdaan worden, als of het volgde op het woord d^v j een ander: zoo dat dit kan genomen worden in den zin van «Wgiap yvvaiKx de vrouwe van een' anderen man. Wy vinden het woord dus gebezigd, 1 Cor. X. 29. a»w mttfmxs — hetwelk wy te recht vertalen de confeientie eenes anderen. De geleerde Wetftein neemt het woord «>a„v (eene andere) in dezen zin,. in zyne aanmerking tot Matth. XIX. 9. Zyne woorden zyn— „ "4**] i. e. 'a*0Tf,«v, ab alio w ittdem viro repudiatam — vel ab Ulo diverten- „ tem,  Christus is niet de Gever „ tem, ut Herodias & Salome (*> — Eene andere} dat is de vrouwe van een anderen man^ „ die (*) Salome was cte zuster van lierodes dc Groete. 'Er wordt gezegd, dat zy het eerste wyf was, die haren man vèrftiet. Herodias verliet haren echten man Philippus, en trouwde Herodes Antipas, den broeder van den gemeldert Philippus; waarover Johannes de Dooper hem ernftiglyk befh-afte, zeggende —— het it u niet geoorlofd haar te hebben. Matth. XIV. 4. Hy zeide dit op een èvbbtló gezag, Ee-rftelyk, tefl opzigte van de bloedfchande, Lev. X VIII. 16. Ten tweeden, uit hoofde dat zy de vrouwe was vanten anderen man, Lev. XX. 10. De betreklyke ftaat van Herodes was juist hetgeen de ZALIGMAKER veroordeelt in de plaatfe van Mare. X. li. 12. Hy had zyne etrfie vrouw, de dochter van Aretas, Koning van Ar;biëri laten gaan, óm de vrouwe van Philippus zynen broeder i op welke hy verliefd Was, te nemen ; en hy deed dit op' het verzoek van HéródLu zelve. Dit was zyn wyf verlaten, en eene andere, d. i. *M°r(w, die van een ander trouwen, hetwelk eene echtbreuk was, zoo wel, als dat Herodias haren man verliet, en Herodes trouwde. Dit jlles (behalven nog de bloedfchande) vfet onmiddelyk onder de veroordeeling van de Goddelyke wet, gelyk dief *oor CHRISTUS aan Zyne dijeipelen verklaard werd, en buiten twyiFel gemeend was door hetgeen Hy te voren, in tegenwoordigheid der menigte, tot de Pharizeën gezegd had. Hetz.elve kan ook dienen tot eene gepaste opheldering der leere van de Godlyke wet, zo als dezelve voorgefteld werd door den ZALIGMAKER, ten opzigte van onrechtvaardige echtscheidingen; nemende het woord-  eener nieuwe Wet. 4gi „ die door hem verftoten is geworden, of die ha„ ren man verlaten heeft; gelyk Herodias en Sa„ lome." Hy fpreekt vervolgens van eene zwarigheid, die deze vertolking van (eene andere) hem veroorzaakte — naardien het fchynt, dat, volgens dezelve, de text ééne zelfde zaak tweemaal ' zoude zeggen; en over de woorden; <=Y (tegen haar,) Mare. X. u, heeft hy de volgende aanmerking, die ik den lezer in onze taal zal voorleggen , verwyzende de geletterden tot het crigU neel. — tegen haar.~\ „'Er zyn eenigen, welken » dit woord «aap («« tndtrt) in den zin van (die Van een' anderen). Zie mede het geval van Drufilla, dochter van Htnidjt Jgnppa, welke ^«*,, den Konlng van fi^f*, verliet en met Felix trouwde — (zie Hand. XXIV. 24.) aiïme'. de dat van hare twee zusters — waarvan Btftnict, d^ai. «e., haren man Pokmm , Koning van Pouus verliet, om hy eenen anderen te gaan — en Mariamne, de jongfte getrouwd met 4/chelau, , denzelven verliet , om met «nen Alexandrynfchtn Jood, te huwen. Ant Vniv. Hifi. vol. X p. 4ö3. en n. E. Be voorgemelde wyven waren, wel is waar. van eenen hoogenrangen waardigheid ;maar de overigen, zynde van een te lagen ftaat, om het onderwerp derhiftorifchepen te wezen, bedreeven buiten twyfel hetzelfde. H.h  482 Christus is niet de Gever „ dit vertolken, als betreklyk op de tweede of laat„ fte vrouwe, tegen welke de man eene eigenlyk„ zoogenaamde echtbreuk zoude bedryven, hetgeen hy niet kan gezegd worden te doen, indien hy „ eene maagd of weduwe huwde; maar alleen door „ eene vrouw te huwen, die op diergclyke wyze „ (d. i. onrechtvaardiglyk) door eenen anderen „ man was verftoten geworden, Maar deze ver„ tolking ftaat bloot voor eene tegenwerping, wel„ ke is: dat volgens deze wyze van die plaats uit te „ leggen, dezelfde zaak tweemaal zoude gezegd „ zyn, eens in dit n. vs. cn nog eens in het „ 12. vs." Hier kan ik my niet onthouden, van het gevoelen dezes geleerden cn oordeelkundigcn mans te vcrfchillen; want de handeling van eenen man, die zyne vrouw verflotende, een ander verftoten wyf trouwt: cn de handeling van een ivyf, het welk haren man verlatende, eenen anderen man huwt, zyn twee zeer verfchillende zaken. 'Er wordt, wel is waar, in beide gevallen echtbreuk bedreven, het zy dat het wyf onrechtvaardiglyk verftoten worde door haren man, of dat zy dcnzelven verlate; maar wanneer wy overweegen, als in het geval van Herodias cn Salome, dat dit eindelyk tot eene gewoonte WCrd: — (want her, voorbeeld van Salome werd, ge.  eener nieuwe Wet. 483 gelyk Jofephus verhaalt (*), welhaast gevolgd door andere wyven,) — zoo was het natuurlyk, dat CHRISTUS dit, in het eene geval zoo wel, als in het ander, met even uitdrukkelyke woorden veroordeelde , zynde de beide gevallen even ftrydig met do wet van GOD. De Joden hadden, ten dezen tyde, veele gemeenfchap met de Romeinen, zynde het land Judea al lang te voren tot een Romeinsch wingewest, gemaakt geworden, en daar is geen twyffel, dat in • den zeer bedorvencn ftaat, waarin de Joden in het algemeen waren, de Romein]che zeden, onder de Joodfche wyven gemaklyk infloopen. (Zie hiervören de aanmerking van Salome en Herodias.) De echtfeheidingen te Rome, fchoon zeer vroeg geoorlofd, werden niet eerder geoeffend, dan omtrent het jaar van Rome 520, en dus 229 jaar vóór. CHRISTUS Geboorte, in het geval vanCarvilius Ruga, vselke zyne vrouw verftiet, om dat zy onvruchtbaar was. Daarna werden de fcheidingen tot ergernis toe gemeen, naar mate het bederf der zeden in de Republiek de overhand nam, tot dat de Romeinfche wyven even zoo losbandig werden in het ver- (*) Zie Ant. Univerfal. Hifiory , Vol. 3. p. 149. 0p het einde van de aanmerking. Hh 3,  484 Christus is met de Gever verlaten van hare mannen, als de mannen in het ver* floten van dezelven. — Hoedanig het gedrag der Romeinfche Dames, in dezen opzigte was, zulks kunnen wy van Juvenaüs leeren (*), dewelke niet veele jaren na dit tydperk fchreef. In deszelfs VI. Hekeldicht raadt hy zynen vriend Urfidius Posthumus het huwelyk af, door hem de onnatuurlyke wanbedryven der Romeinfche wyven onder het oog te brengen, onder welken ook dit was, dat zy hare mannen verlieten, en met anderen huwden. Sprekende van hare heerschzugt, zegt hy: dat hunne voorname redenkaveling, in alle twisten met hare mannen, was: floc yolo — fic juheoy fit pro ratione voluntas ! Imperat ergo viro: vs. 1%%. Als (*) Gc'.lyk mede van Sew, welke zegt -r- ». Wie „ fchaamt zich heden, hec Huwelyks verhand te breken, „ daar zoo veule vrouwen van hoogen Haat en rang hare „ jaren niet tellen by hec getal der Burgemeesteren, maar „ by dat van hare msnnen; wordende verlaten in hope ; „ ran te hertrouwen , en trouwende, in hope van verlaten te worden." J>e Eemf. 1. III. c. 6. Puffendorf merkt aan , L. VI. c. i. §. 15- dat het over en weder leenen der vrpuwen by de Romeinen, een gebruik was, waarvan by de oude fchryvers veelvuldig gewag wordt gemaakt. A  eener nieuwe Wet. 485 Als 't my lust te gebiên, Zo moet, zo zal 't zo zyn; myn wil zal toch gefchiên. Dus gaat zy haren man dan ftadig ringelooren. Hier op gaat hy voort — Sed mox hte regna relinquit Fermutatque domos (*), & flamea conterit. Inde Avolat, & fpretï repetit veftigia leïti (f). Oma- (*) PeRMUTATQUE domos] Ab ttno viro ad alium Alinmqi4t tranjiens. Zwervende telkens van den eenen man tot den anderen. Lud. Prateus. (t) Het blykt uit deze rsgel.dat zy den dood van hare mannen niet afwachteden , om met anderen te huwen; waarvan de volgende fpreekt: Want zy konden bezwaarlyk in. vyf jaren zeven mannen ten grave brengen. Ovidius, welke iets vroeger leefde, dan Juvenalis, beftraft den man, die zich daarover bekommert, dat zyne vrouwe het met anderen houdt; als onbedreven in de ware befchaafdheid. Rufticus efi nimittm , quem hdit adultera cenjux , Et notos mores noit fatis urbis habet. „ Hy is al te bot, die zich beledigd houdt door het overfpel zyner vrouwe, en heeft geen kennis genoeg varj ,, de Romeinsche Weereltj. Jdartialis, een tydgenoot van Juvenalis { heeft eea Hh 3 punt-  48e» Chriftus h niet de Gever Omatas paulo ante f ore s, pendèntia ïinquït Tela domüs, & adhuc vindes in limine ramos. Sic crejcit numerus, fic fiunt octo mariti Qiünque per autumnos; tit ulo res digna fepulchri. Indien hy verders wil ontfchulding laten hooren, Gaat hare drift, die zy tc zeer den teugel gaf, Zoo ver, dat zy zich van haar man gaat fcheiden af; Dat zy zyn huis verlaat, en in een's.anders armen Zich werpt, daar zy zich dan laat ftoovcn en verwarmen ,Tot zy, of moede, of van bezadigder verftand Geworden, weerkeert naar 't verlaten lcdekant. Zoo kan zy dikwyls feest en bruilofts-gastmaal houwen, En zich bsdienen van veel mans, en maar ééns trouwen. Voorwaar een fraaije zaak, verdienende gemeld En ter gedachtenis op 'svrouwtjens graf gefield! Dat dit een gebruik was, blykt uit het 45. en -volgg. vs, ■ghiid quod & antiquis uxor de möribus illi '%uritur? O medici! mediampertundite venam! Delicias homnis! Tarpejum Urnen adora r.ro- pur.tdicht, hetwelk de vryheden ten toon fielt, die door de Romeinfche vrouwen genomen werden. Uozchum Gellïa non habet nifi unum , Turpe eft hoe magïs: uxor eft duorum. Gellia heeft niet meer dan éénen overfpeelder; dit is nog ^grooter ilhande: de vrouw van twee mannen te weien !  eener nieuwe WeU 48^ Pronus, (S3 auratam Junoni c den. Dit doet hem ook, na eene herdenking, verfchillen van zyne eigene aantekening over Matth. XIX. 9. en het woord ^o,^™, (doet overfpel) in den zin van de Hebreeuwfche tydvoeging Hiphil (f) (*) rvlop.cn.vruR] i. e. Matchari facit illam, nempe ,, priorem a fe ntïffam; ex ullat'mi Matth. V. 3i. Facere ,y rtflï dtcitur qui faiïo caufam prtbct. Et mos efi H ellen i„ ftarüm , verba jorma UlphWptr atïtva ixpnmere, utRom. „ VIII. 16. Gal. IV. 6.Pole Synopf. in Matth.XIX. 9. „ Dort overspel] dat is, maakt dat zy overfpel doet, „ namelyk de eerste vrouw, die hy van zich wegzond' „ vergei. Matth. V. 32. Zulk een, die aanleiding geeft, „ dat eene raskgedaan wordt, die wordt te recht gezegd dè zaak zelf te doen. Het was de gewoonte der Hellenisten' Cd. 1. Joden, welken in het Griekseh fpraken offchreeven)' „ dat zy de werkwoorden van de Hiphilifche tydvoeging „ door bedryvende werkwoorden uitdrukten, gelyk Rom. Hh 5 vul  490 Christus is niet de Gever genoemd, begrypen,als veroorzakende, dat zy overfpel doet, en aldus is de man, door te veroorzaken dat zy het bedryft, particeps cüminis (deelachtig, van de misdaad) , als een medeplichtige vóór de daad, en kan gezegd worden die zelf te bedryven; even eens als iemand, die een' ander huurt, of aan een' ander oorzaak geeft, om een' doodflag te bedryven, zelf fchuldig is van doodflag; gelyk David, i Sam. XII. 9. en Achab, 1 Kon. XXI. 19. Deze vertolking is niet nieuw; want Wetftein, over Matth. XIX. 9. maakt gewag van eenige handfchriften, in welken, in plaatfe van u-^y^ai — hy doet overfpel, geleezeil wordt •— 7rcif< *vt»jv poivevdn»«u — maakt dat zy overfpel doet; en in één handfehrift — (P'X*T*i — TCVT' £'i/«j■we wet, un zichzelven verdichtte, in tegenoverMling aan de wet van GOD, en dezelve zynè aanhangeren op. drong, als-behelzende de eenigfre ware Religie en Godsdienst: waar tegen de gezegende JESUS ons op deze toets van Zyne zending wees, Joh. III. 34. ÏHen GODT gezonien heeft, die fpreekt de woorden GODTS. Om deze waarheid te bewyzen. was Zyne beitendige beroeping óp de fchriften dej Ouden Teftaments, en daar is geen twyflél, dat Hy ook dc voorgemelde plaatfen van Deutetenomium in het oog hebbé gehad.  ie fier nieuwe Wek ' m| 'den te verzegelen — om de ongerechtigheid te verzoenen , en om (dm) eene eeuwige gerechtigheid aan te brengen. — Als Propheet, zegt Hy, door jef. LXI. i. en volgg.: De GEEST des Heeren HEEREN is op my, cm dat de HEERE my gezalfd heeft, om eene blyde boodfchap te brengen den zachtmoedigen. Hy heeft my gezonden, om te verbinden degebrokene van harten, om 'den gevangenen vryheid uit te roepen , en dengebondenen openinge der gevangenisJe, om uit te roepen het 'het jaar van welbehagen des HEEREN, en den dag der wrake onzes GODTS: om alle treurige te troosten. Om den treurigen Zions te befchikken, dat hun gegeven worde cieraadt voor ajjche, vrciïgden-olie voor "treurigheid', het gewaadt des lofs voor eenen benauwden geest: op dat zy genaamd worden eikenboomen der gerechtigheid, eene plantinge des HEEREN, •waardoor Hy verheerlykt worde. 'Er is niets, aan» gaande eene nieuwe wet, in dit gedeelte van den last van onzen ZALIGMAKER. Betreffende Zyn Koninglyk ampt, hetwelk Hy aanvaarde na Zyne opllandinge van de dooden, wanneer Hem een naam gegeven werd , die boven allen 'naam is: op dat in den name JESU zich zoude buigen alle knie der genen die in den hemel, en die op der aarde, en die onder de aarde zyn; en alle tonge zoude belyden, dat JESUS CHRISTUS deWLEü 2 RE  |ao Chrijlüs is niet de Gever RE xjy tot de heerlykheid GODTS des Vaders (Phil, II. 9-ii.) — Zyn Koningryk moest beftierd ivorden door geene nieuwe wet, maar door die, welke van den beginne was, eenmaal gefchreven zynde in ft eenen tafelen, maar nu behporende gefchreven te worden in de vleefchen tafelen des harten ,■ « Cor. liï, 3. Want aldus fpreekt de HEERE Dit is het Verbondt, dat ik na die dagen met den huize ïffaeb maken zal 5 Ik zal myne wet in hun binnen/te geven, en zal die in hun harte Jchryven: en ik zal hun tot eenen GODT zyn, en zy zullen my tot een volk zyn. Jer. XXXI. 33. verhel. Hebr. VIII. rb'. Indien derhal ven CHRISTUS eene nieuwe wet, of levensregel heeft gegeven, zoo is Hy boven Zynen last gegaan, en wy moeten Zyne1 waarachtigheid , zoo wel als Zyne oprechtheid in twyffel trekken, teri opzigte van Zyne verkkringe,- Matth. V. 17-19. als mede ten opzigte van hetgeen Hy zegt Joh. XII. 49, Ik hebbe uit my zelven niet gefproken, maar de VADER die my gezonden heeft, die heeft my een gebodt gegeven, wat ik zeggen (*) zal3 en ivat ik fpreken zal Dan (•) Indien de VADER' aan CHRtSTUS een gebod gaf, om datgene voor eene doddyke zonde.tegen bet zevende gebod, te verklaren, hetwelk onder het Oude Teflament, een* vor-  eener nieuwe Wet. 501 Dan, om nog eenmaal terug te keeren tot hetge- fprek des ZALIGMAKERS met de Pharizeën: kan men zich wel eens verbeelden, dat CHRISTUS, die zoo aanmerkenswaardig is ten opzigte van Zyne ftiptheid, die doorgaans zoo nauwkeurig was in al hetgeen Hy zeide over elke andere floffe, deze hoe-^ danigheden, omtrent dit onderwerp zoo weinig geuit zoude hebben, dat Hy Zich aan Zyne hoordcren niet zou doen hebben verftaan ? ja — dat Hy zoo weinig de nauwkeurigheid zoude in acht nemen , dat Hy niet eens eene misdaad zoude befchreven hebben, die Hy, volgens onze onderftelling veroordeelde ? De allermeest in het oog kopende gevallen, de bekendiïe en klaarblykelykile be- vormiglyk , als onfchuldig, was geoorloofd, zco moet dit of eene verandering in den Goddelyken wil en meening , pf eene volkomene tegenfpraak bewyzen. Aan deze laatfte zwarigheid is men gewoon uit te wyken , gelyk de Mahometaanfche leeraars de tegenfprekingen in den Koran uitwyken—< door hunne leer van affchaffinge; — want zy houden Maande, dat GOD verfcheidene dingen, in den Koran, ge,, bood,welke, om goede redenen, in het vervolg wier,, den herroepen en afgefchaft:" Aldus gaan zommige onzer leeraaren te werk met het Oude Teflament, met het oogmerk om zekere leeringen te ftaven, die zy gelooven, in het Nieuwe Testament, ten opzigte van het huwelyk , geleeraard te worden. ü 3  gos Christus is niet de Gever bcfchry vingen der polygamie kunnen niet eens begrepen worden uit hetgeen Hy gezegd heeft. — De woorden: — Hy die zyn rvyf verlaat, door het middel van eed fcheidbrief (*), en een ander trouwt — geven ons geene befehryving van de handeling eenes mans, die twee vrouwen te gelyk neemt, en met haar beiden te famen woont; noch ook — van de handeling eenes mans, wejke reeds eene vrouw hebbende, eene andere by haar neemt, en met haar beiden te famen woont. De polygamie van het Oude Tellament, beifond niet in het verftoten van de eene vrouwe, met het oogmerk, om' eene andere te nemen. .— Ik herinner my geen enkel geval (van polygamie) waarin dit ook gefchied zoude zyn,; gedurende de geheele regeering van Mofes, der Richteren noch der Koningen, zoo min als een enkel geval, waar de polygamie verboden wierd (f): hoewel de wet van Mofes hetgeen de ZALIGMAKER gewaagt, even zoo zwaar verbood, als de woorden van dezen. Wanneer een man eens een wyf had genomen, mogt hy haar (ten ware om eene f*). Dit is de zin van het Griekfche woord <*T«a»r«.. Matth XIX. 7 - 9. (t) Ten ware wy Lev. XXI. 13. 14. wilden verdaan sis verbiedende dezelve in het geval van het Hoogepriesteifchap, gelyk de Joden het gemecnlyk verftonden.  eener nieuwe Wet. 503* ne echtbreuk) niet laten gaan alle zyne dagen; en alfchoon Aiofes , om nog flimmer gevolgen uit te wyken, de fcheidingen toeliet, door de misdadigers niet in elk geval hunne verdiende Itrafte te doen om dergaan: zoo was 'er echter nooit een geval, waarin de wet van GOD dezelven niet veroordeelde. Aangaande de polygamie zegt ons Jofephus, (en de Bybel bewyst Waar te zyn, hetgeen hy zegt,) dat — „ het eene gewoonte was by de Joden met ,, eene meerderheid van vrouwen famen te woonen; „ hy noemt deze gewoonte jr*Tf>«v (yadtrlandsch) „ — de gewoonte van hun land, afkomstig van „ hunne vaderen." — Wanneer dezelfde gefchiedfchryver ons verhaalt, dat GOD de vrouwen des overledenen Sauls aan David gaf, merkt hy aan, dat „GOD aan David veele vrouwen gaf, die hy „ rechtvaardiglyk en wettiglyk mogt hebben." De Pefièla, over Lev. XVIII. noemt het, notiffi„ mum" — eene zeer bekende zaak, dat de gene, „ welke zeide verboden te zyn , meer dan ééne ,, vrouwe te hebben, volkomen onkundig in de wet „ was." Zie Grot. de Jure, hb. II. c. 5. §. 9. not. k. Kunnen wy het dus, zonder de uitterlfe ongerymdheid , in onze gedachten nemen, dat CHRISTUS van de polygamie zoude gewagen, en die veroordeelen, in tegenwoordigheid van zulke menigte van Joden, cn in een' opgezetten twist met Zyne, li 4 groot-  554 Christus is niet de Gever grootfte yyanden, de Pharizeën, die om geetie andere rede met Hem zintwisteden, dan alleen om Hem te verftrikken, en om iets te hebben, waarover; zy Hem by het volk konden befchuldigen, als eenen vyand van Mofes; (want dit was hun hoofdzaaklyk oogmerk in hunne beroepinge op de fchriften van Mofes;) en dat wy echter geene lettergreep zouden vinden van eenig wederantwoord op hetgeen Hy voorfteide ; daar zy het geheele Oude Teflament tegen Hem hadden kunnen aanhalen ? dat Hy zulk eene zaak voor echtbreuk zoude verklaren, zonder, een enkel getuigenis van Mofes, om te (laven hetgeen Hy zeide ? en niettegenstaande Hy nooit, by eenige andere gelegenheid, eenige leering leeraarde, dan alleen op het gezag van het Oude TestaT ment, zich beftertdig daar op beroepende, om te bewyzen hetgeen Hy verklaarde? Ten laatilen — Is het wel begrypelyk, naardien CHRISTUS moet veronderilcld worden in het Hebreeuwsch tc hebben gefproken, dat Hy aan'de tale van het Oude Testament eenen zin zoude hebben gegeven, dien ze iq alle de fchriften van Mofes, en van alle propheten, nooit heeft gehad ? Nu beantwoordt het Griekfche woord uoi^it dewelkcn zy ter linkerhand-getrouwde vrouwen noemen; deze worden inderdaad met meerder plechtigheid genomen, doch vcrlchillèh, in andere opzigten, maar weinig, in hare betreklyke hoedanigheid, Van de by wyven der Ouden. Zie Chamberr, Tit. Hand— en Marriage. Doctor Alexander (Hift. of JVom. Vol. II. p. 267.) fchiyft aldus, betreffende deze gewoonte in Pruiffen. — „ Alfchoon hun wetboek, over het „ geheel gehómen, in het algemeen zoo verftandig, „ en met de gezonde ftaatkunde zoo beftaanbaar „ fchynt te zyn, als eenig ander in Europa;- zoo » vin-  tot het II. Hoofddeel. 513 ,3 vinden wy daarin echter eene vergunning ten be„ hoeven eener foort van bywyvery, welke zedert „ lang, byna uit het geheele Westerfche gedeelte „ der weereld verbannen was. Een man mag al„ daar huwen hetgeen men noemt eene ter linker hand getromrde vrouwe. Met dezelve is hy voor ,', al zyn leven, en onder de gewoone plechtigheid, „ getrouwd. — Het enkele onderfcheid beftaat „ hierin , dat de bruidegom haar de linker hand 3, geeft in plaatfe van dc rechter — en met dit „ uitdrukkelyke beding, dat noch zy, noch hare kinderen zullen wonen in het huis van haren man, „ noch' deszelfs-naam aannemen, noch deszelfs wa\\ pen voeren, noch eenige gift of fchenking eis* „ ffhen, door yder andere vrouwe naar gewoonte \\ gevraagd; noch befchikken over eenig gedeelte 5, van deszelfs eigendom, noch eenig gezag oef- fenen over deszelfs bedienden, noch aan denzel„ ven opvolgen in >• zyne bezittingen of waardig„ heden; maai- dat zy zich zal vergenoegen met „ hetgeen bedongen werd tot haar onderhoud, ge„ durende haren leeftyd, en hetgene hy haar toe„ voegen zal by zynen dóód. .Het blyft echter, in „ alle gevallen, in de macht des Konings, ditvoor„ recht te weigeren: en hetzelve wordt zelden aan „ iemand vergund, dan aan zulken uit de edelen, wel„ ke veele nabeftaanden hebben, en die, uit hoofde Kk „ der  5f4 Bpoegfel tot het II. Hoofddeel' g der geringheid, van hunne middelen, buiten ftaat „ zyn, eene andere, wettige vrouwe te trouwen, ,-, en eene huishouding te vormen met eene andere ,, familie, van denzelfdcn rang, als de hunne." Daar zyn voorzeker in het bovengemelde zeer fterke fpooren wan de aloude bywyrery, die onder de Goddelyke wet veroorlofd eft gepeffend werd. Indien zulk eene gewoonte onder ons kwam te heerfehen, en plaats greep onder mannen van rangen fatzoen, die nu tot een ongeregeld leven vervallen onder eene lager foort van vrouwlieden, en dezelven vry en ongeftraft onteercn, zonder, jegens haar, onder de minste aanfprekelykheid te ftaan — het zoude niet alleen, in veele gevallen, yerftrekken tot eene gelukkige beteugeling tegen die verderffelyke losbandigheid, maar ook tot een middel, om het uittcrfte bederf van duizenden voor te komen, die ih de tegenwoordige gcfteldheid van zaken, verleid, verlaten en bedorven worden, zonder eenig hulpmiddel, hoegenaamd, of byna zonder de minste mo-gelykheid van reddinge.