DE RECHTLEERENDE E N GELOOVEND E LUTHERAAN.   VERHANDELING over het ONVERMOGEN der MENSCHLYKE KRACHTEN in ZAKEN, het EEUWIGE LEVEN BETREFFENDE. DOOR DR TILEMANNUS HESHUSIUS, UIT ZYN WERK, GENOEMD, De, naar de H. Godlyke Schrift, naar de onveranderde Augsburgfche Confesjie, en naar de Oude zuivere Kerkleeraaren RECHT LEERENDE E N GELOOVENDE LUTHERAAN, O F, De Hoofd-Articulen der Chriftelyke Leere, benevens de Grondige Wederlegging der Valfche Leere. Ten dienfte van alle Geloovigen en waare Chriftenen, die naar den grond van hun Geloof met ernft zoeken, en de onvervalfchte Waarheid van harten liefhebben , in 't licht gegeeven. UIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD. Gedrukt voor Reekening van den Vertaalder. In 'sGRAVENHAGE, By ISAAC van CLEEF^ MDCCLXXXIL   VOORBERICHT Aan den Chriflelyken ai Waarheid Wevenden Leezer. r I "^oen ik het werk van den Heer -■- Doclor Tilemannus Heshufius in handen kreeg, verwonderde my niets meêr, dan op het Titel-blad te zien, de Recht* kerende en gelovende Lutheraan* het zelve bragt my (als zeer natuurlyk zynde) tot die gedachten, hoe, zyn 'er dan ook andere Lutheranen, die onder dien Naam iets anders leeren; maar het werk wel inziende , zo bleek my, dat deeze Titel inzonderheid diende, tot onderfcheiding van de valfche leere der Erasmianen , halve - Pelagianen en Synergiften, en dat dus dezelve door den Auteur wel expreslyk, en met opzet, tegen de voornoemde valfche leere was gefield, zo als men ook al aanftonds afneemen kan uit zyn gezegde op pag. 7. alwaar hy zich aldus laat hooren. „ Hoewel nu God, door Mar„ t'mus Lutherus, ons uit het blinde Paus# 3 ?j dom  vr VOORBERICHT. „ dom heeft gered, en het Hemelfeh „ licht, van zyn Godlyk woord onder „ ons wederom ontloken heeft, zo ruft 3, doch de vyand onzer zaligheid niet, „ maar bemoeit zich op het hevigfte, „ door valfche Leeraars, ons wederom 5, het doel te doen misfen, en op omwe3> gen te leiden, zo als men aan de Erasmanen* halve - Pelagianen en Synergiften ondervindt, hoe gaarne zy den armen ge„ waanden vryen wille, die door het zwaard „ van Gods woord zo krachtig is ter neder« gelagen, wederom op de heen wilden hel„ pe«v; hierom verzet zich de Auteur tegen deeze onrechtzinnige Leeraars in dit werk, en toont dus een recht geaarte navolger van dien grootenLuther te zyn, zo dat hem dan ook dien naam, van de Eechtleerende en gelovende Lutheraan, met recht toekomt, en de andere die onder dien Naam iets anders leeren, geene rechtleerende noch rechtgelovende Lutheranen zyn, en gevolglyk dan ook dien lN[aam met recht niet toekomt; en zulks was.  VOORBERICHT. vu was over geene kleine of onverfchillige zaken ; maar wel over allergewigtigfte Gpdlyke waarheden, en wel in 't byzonder over de Leere van de natuurlyke en diepe verdorventheid der menfchlyke natuur; ja in zonden dood zynden menfch, en van deszelfs groot onvermogen, en krachten van den vryen wil, als ook over de Godlyke Predeftinatie of verkiefing, en van Gods vrye genade , het welk dus VOOr eenen oprechten en waarheid lievenden Chriften ganfch niet onverfcliillig zyn kan, hoe dat men over deeze Godlyke waarheden , leerd of geloofd, en dus op geene omwegen word geleid, maar integendeel voor hem, van het allergroofte gewigt en aanbelang zyn , dat hy op den rechten weg van waarheid en by de zuivere Leere, volgens het waare en klaare onfyl» baare woord van God, geleid en bevestigd word; want het is immers een zeer groot onderfcheid, of men fielt, dat de menfcli geheel dood is in zonden , dan maar half, of de menfch niets tot zyne * 4. be-  Vin VOORBERICHT, bekeering kan doen , dan of hy mede werkende is in dezelve, en dus het zynê" daar toe doet, en men het in des menfchen willekeur ftelt, de aangebodene zaligheid of aan te neemen, of te verwerpen ; zo ook, of't geloof in 't geheel Gods gave zy, dan of het 'zelve ten deelê Gods gave, en ten deele des menfchen werk zy; als ook over de Predeftinatie of Verkiefing, of men ftelt , dat Gods Eeuwige verkiefing, voorverordinering en voorzienigheid, de eenige oorzaak is van ons Geloof en eeuwige Zaligheid, volgens het gevoelen van onzen rechtleerenden en gelovenden Lutheraan ; dan of daar en tégen het gevoelen der Synergisten, het welk behelft, dat de oorzaak der verkiefing is, dat wy het woord 'der genade aannemen van ons zelve, in de bekëering inwilligen, en het jawoord daar toe geven; Of zo als fommïge zeggen, dat God door zyne Eeuwige Wysheid voorgezien heeft, welke geloven en het gvangélium gehoorzaam Zouden worden, die  VOORBERICHT. ijj die heeft hy ten eeuwigen leven verkoren. *Z.o als zulks in dit werk grondig en overtuigende zal kunnen worden gezien, en is dus onze rechtleerende en gelovende Lutheraan over een ftemmende met de Simbolifche Boeken der Luterfche Kerke, anders genaamd, de Formula Concordia, dewelke deeze valfche leere der Synergiften en halve Pelagianen insgelyks veroordeeld en verworpen heeft. Want daar vindt men (in de Nederduitfche uitgave van Mr. Zacharias Dezius, gedrukt by Arnold Willis te Rotterdam, in den Jaare 1715 ) in de verklaring van fommige Artikelen i en wel in den 20. Art. van den vryen wil, op pag. 306. deeze navolgende opmerkelyke woorden: „ Weshalven kwalyk geleerd word, wan-,", neer men voorgeeft, dat een onherbo9, ren menfch nog zo veele krachten heeft,- dat hy 't Evangelinm begeert aan te „ nemen, én zich daar mede te vertroos3, ten, en dat op die wyze de menfch-' „ lyke wil, zo als ze van natuur is, in * 5 » de  x VOORBERICHT. „ de bekeering eenigermate mede werkt; j, want deeze valfche njeininge ftrydt te„ gens de H. Schrift, de Godvruchtige j, Augsburgfche Belydenis en derzelver Apologie, de Smalkaldifche Artikelen, „ den grooten en kleinen Catechismus „ Lutheri, en andere Schriften van dee„ ze zeer uitmuntende en hoogverlichte „ Godsgeleerden". Zo ook op pag. 439. in den 11. Artikel, van de eeuwige voorzienigheid en verkiefing Gods , daar leeft men deeze woorden, „daarom is het valfch en te„ gen de Schrifture ftrydig, wanneer ge„ leerd word, dat niet alleen de barmhar„ tigheid Gods, en de allerheiligfte ver3, dienfte Chrifti, maar dat ook in ons „ een oorzaak van de verkiefing Gods zy, „ om welkers wille God ons tot het eeuwige leven verkoren hebbe Hier ziet gy dan vier Leerredenen te voorfchyn komen , uit het oude, maar nochtans nuttige en ftigtelyke werk van dien grooten Godgeleerden, Doctor Tik- 3, man-  VOORBERICHT. si mnnus Heshufius, genoemd de Rechtleer ende en gelovende Lutheraan, waar van de Hoofdzaaklyke inhoud is, over het onvermogen der menfchlyke krachten , in Zaken het eeuwige leeven betreffende. Deeze D. T, Heshufius is gebooren A°. i$27. den 3 November, en wierd Super^ intendent te Goslar in 1J y 2. Pred, en. ProffefTor Th. teRoftock in ij?6.- teHeidelberg in 15*57. Superintendent te Magdeburg in i$6o. Hof: Pr: in de Palz Neuburg, in 1 Jój. ProffefTor Th. te Jeria in 1569. Bisfchop in Pruysfen , in 1573. Profesfor Th- te Helmftad , in 1577. en is aldaar overleden in den Jaare 1588. Zo als zulks onder zyn Portrait, voor het werk geplaatft, te zien is. Dit gemelde Werk, is reeds door D. T. Heshufius in 't Jaar 1 $6> te Laugingen, door Emanuel Salzern, gedrukt uitgegeven , en naderhand in 't Jaar 15" 84.. is het zelve herdrukt, en te Helmftad uitgekomen, naar welke Editie, met ver- be-  Xii VOORBERICHT, betering van fchryfflyl, het nu tot onzen tydem 't Jaar 174.3; wederom op nieuws is herdrukt geworden, met aanpryzing aan de gemeente te Leipzig, zo als zulks' in de voorreede,voor deeze laatste Editie geteld, kan worden gezien. ' Van deezen D. T. Heshufius, waar van wylen de beroemde Heer Profejfor Joan van den Honen in zyne werken met zulken ophef fpreekt, noemende hem dien grooten en uitmuntenden Lutherfchen Schryver en wel in 't byzonder in dat, van de verhandeling van Gods Eeuwige en, mveranderlyke Predeftinatie of voorverordu nering, als ook in het kort begrip der Christelyke ReUgie; omftandig, verklaard, en op veele plaatfen, met de openbare Belydenisfen der Gereformeerde en Lutherfche Kerken vergeleken, ondermeer andere, oude, groote, en voortreflyke Lutherfche Goegeleerden, dewelke tydgenoten , medewerkers , en eerfte volgers van hunnen grooten Mee/ter DoStor Luther zyn geweeft, en uit welker eigen. fchrif-  VOORBERICHT. xin fehriften men aldaar, zo ook uit Lutherus wer-ken, en wel inzouderheid uit deszelfs voortreflyke en gulden Boek van den knechtelyken wil, veele en aanmerkelyke plaatfen (zo in 't Latyn, als in 't Hoogduitfch ten bewyze) vind aangehaald, als ook veele van onze Rechtleerende en gelovende Lutheraan, en wel in 't byzonder, over de leere van de Godlyke Predeftinatie , of Voorverordineering en Verkiefing, over de uitwendige en inwendige Roeping , en de onwederftaanbaare kracht der inwendige Roeping en werking des Heeren, en hoe deeze Godlyke waarheden uit de hier vooren aangehaalde oudfte en vermaard fte Lutherfche Schryvers, met de Leerftellingen van de Symbolifche Boeken der Lutherfche Kerke, ( aldaar te vinden ) in vergelyking, en in overeenftemming der Gereformeerden, worden voorgefteld, en bewezen, overwaardig voor een recht liefhebber der waarheid, en dien het 'er om te doen is , aldaar na te zien: en deeze gemelde D. T. Hes-  Xiv VOORBERICHT. Heshufius heeft geleefd ten tyde van dien grooten Kerkhervormer DoStor Martinus Lutherus, en onder Philippus Mdanchton geftuderd, zo dat men van hem, met Recht en reeden, zeggen kan, eenen ouden en Echten rechtleerenden en gelovenden Lutheraan te zyn geweeft, zulks zal in dit werk ten klaarften kunnen blyken. Terwyl nu het I gemelde werk in dè Hoogduitfche Tale het licht ziet, en veele myner Landsgenoten die Tale niet gcnoegfaam machtig zyn , Zo hebbe in het byzonder uit liefde voor de Godlyke Waarheid , als ook voor myne medeChnftenen, dit werk, als zynde van eenen allergewigtigften inhoud , waar in over de nodige en heilzaame Hoofd-Leere van den ingebeelden vryen wille, of veel meer van het onvermogen der menfchlyke krachten in Godlyke zaken , gehandeld word, in onze Nederduitfche Tale overgezet: en, waar in getoond word, of de heerlyke Naam, vrye wil, met Gods ^oord overeen ftemme, van waar hy' kome,  VOORBERICHT. &ome > wie hem in de Kerk gébragt heeft en. waar van eigenlyk in deeze zaak de ftaat des verfchils met de Synergiften, halve-Pelagianen en Erasmianen (alle medewerkers , verftaat in de bekeering) gelegen is, en word uit Gods woord met fterke gronden beweezen, dat des menfchen wille niets vermoge in Godlyke zaken , en dat in zyne bekeering niets meede werke, maar dat de bekeering des menfchen tot God , alleen , eene gave en werk des HeiligenGeeftes is, en word verder aangetoond, welke Leeraren den Articul en 't Hoofdftuk van het onvermogen der menfchlyke krachten niet recht geleerd hebben, voor welke dwaaling en onbekwame redenen een Chriften zich wachten moet, ook hoe men uit Gods woord de fchynbare behulpfels en ongegrondheden van de Pelagianen, Papiften en Synergiften, wederleggen en omftooten zal. Hier bf wenfchende , dat dit werk door Gods hartveranderende genade, tot over-  xvi VOORBERICHT. overtuiging van de Godlyke waarheid ; en dus van veeje vrugtgevolgen mag zyn voor die geenen, die het zelve leezen, en dat God , wiens woord is en blyft de Eeuwige waarheid, hun door zynen Heiligen Geeft, .die een Geeft der waarheid is, wil leiden en beveftigen in alle waarheid, tot zyns naams Eere, en hunner zielen Zaligheid. Amen. De Vertaalder. EERS.  D È ÈERSTE PRÊDlKAf ÏÈ 'Van het onvermogen der menfchlyke krachten in de zaaken, die het eeuwig leven betreffen. Het is eene nodige leere en heilzame wysheid , dat wy, Chriftenen, recht leereii verftaan, hoe verfchriklyk en diep de menfchlyke natuur verdorven is, hoe groote heerlykheid zy verloren heeft, en hoe geheel onvermogende zy is, in die zaaken , die betrekking hebben tot de kennisfe van God en tot de eeüwige zaligheid. Want, zullen wy komen tot de rechte kennisfe ónzer zonden; zullen wy verftaan , hoe hoog ons eenen Heiland van nóden is; zullen wy van harten naar de Godlyke genade begeerig gemaakt, en tot het gelove bewogen en toegebragt worden; zo moeten wy van te vooren onze groote nooddruft en veelvuldig gebrek, onzen jammer en ellende, verftaan en daarvan kennis hebben: hy, die zynè krankheid niet kent, maar meent gezond të zyn, die acht en begeert den Geneesheer niet; wie niet verftaat, in welk gevaar hy fteekt, die tracht niet om daar uit te geraaken of geredt te worderi. Maar nu heeft het menfchlyk vernuft vari natuure niet zo veel licht en verftand, dat liet zelve, uit eigene kracht, zoude konnen weeteh en verftaan j hoe diep het zelve verdorven is', A ïri  2 Eerste Predikatie. in welken jammer het fteekt, en hoe groot het onvermogen is. Dat de menfchlyke natuur, verzwakt zynde, groot gebrek heeft, en vol jammer is, hebben ook de wyzé Heidenen moeten bekennen, fchoon zy den oorfprong niet geweeten hebben. Cicero, die wyze Heiden, klaagt fterk in zyn Boek de Republica: Hotno non a matre, Jed a noverca n;tura editus efi in vham: corpore, nudo, fcf fragili, & infirmo'. animo autetn anxio ad moleftias, bumili ad thnores: tnolli ad labores: prono ad libidines. De natuur, zege hy, heeft, niet als eene Moeder, maar als eene Stiefmoeder, den menfch op de waereldgebragt, met een naakt, befchroomd, en zwak lichaam, ook met een gemoed, dat geemelyk is in ongemak, zich ligtlyk laat affchrikken, zwak tot den arbeid, en geneigd tot welluft. Iets heeft hy gezien, en zulks heeft hy uit de dagelykfche ondervindinge opgemaakt, terwyl hy bevonden heeft, dat ook in de allerhelle en voortreffelykfte lieden zwakheden en gebreken zym En zo klaagt mede Pindarus, die wyze Heiden: MulH & magni funt errores in mente bumam: Veele en groote dwalingen zyn in des menfehen verfhnd. En Simonides zegt vry uit, toen hy bericht zoude geeven, wat God is ? hoe langer hy daarna zogt, hoe weiniger hy vond; Waarmede hy duidelyk betuigde, dat het voor't menfchlyk vernuft altoos onmogelyk was, uit eigene kragt, den waaren God te kenfien. Alzo zegt mede ook de Poëet van alle menfehen: Nam vitiis netno fine rufcitur; optimus Uk, qui  Eerste Predikatie. 3 qui minimis urgetur: Niemand is zonder gebreken ; in welken de minfte gebreken zyn, dezelve is de befte. Des hebben ook de Heidenen niet konnen loochenen dat de menfchlyke natuur verzwakt is, en groote gebreken heeftmaar hoe groot het gebrek zy, en hoe verre het onvermogen zich uitftrekkë , dat den rnenfch, van wegen het natuurlyk gebrek, in Gods ongenade, en ter helle verdoemt, van waar zulke gebreken af komftig zyn, en haaren oorfprong hebben, daar van weeten zy niets. Daarom noemt de Propheet David deeze leer eene verborgene en heimelyke wysheid : Ziét 3 zegt hy, gy hebt luft tot waarheid, die in 'f verborgen'ligt , gy laat my weet en de verborgene wysheid. Daarom, wie zyhe behoeften en gebreken regt kennen en weeten wil, die moet zulks uit Gods woord leeren j want God heeft zulke wysheid door zyne Propheeten en Apofteleri geopenbaard, tervvyl dezelve ons ten hoogften van noden zyn. Want, zo als te vooren gezegd is, tot de regte en waare bekeering en berouw over onze zonden , kunnen wy niet komen , als wy niet zien en verftaan de onreinigheid van onze natuur, het groot gemis en gebrek van ons onvermogen, en den verfchriklyken jaramerftaats daar in wy van natuur fteeken: de menfch , die niet verftaat, hoe verfchriklyk de menfchlyke natuur verdorven is, blyft, by aanhoüdenheid, zorgeloos en godloos, zoo als men aan de Pharïfeën, Pelagianen en Monniken ziet. A 2 Dsö  4 Eerste Predikatie. Den voornaamen artikel van de rechtvaardig* making des armen zondaars voor God , kan men niet grondig verftaan, als men niet het groote onvermogen der menfchlyke natuur erkent: altoos verbeeld de menfch zich, dat 'er nog zo veel kragt in hem overig is, dat hy zich tot de genade kan fchikken; dat hy iets doen kan, dat Gode behaagt, 't welk God niet onbeloond kan latende menfch doet en werkt ook iets tot zyne zaligheid; zo lange nu de menfch in zulke gedagten ftaat, kan hy zich alle verdienften niet ontzeggen, hyblyft dus zonder geloof, en komt niet tot de rechtvaardigmaaking. Want het geloof, waar door de menfch voor God gerechtvaardigd wordt, lydt geen vertrouwen op eigen verdienfte; maar houdt zich enkel en alleen aan Jefus Chriftus, en vertrouwt zich alzo op de belofte der genaden, het welk dan recht gefchied, als de menfch verftaat, dat 'er geheel niets in hem is. Wanneer ook de menfch niet verftaat de diepe verdorvenheid van de menfchlyke natuur, en zyn groot onvermogen, dan kan hy ook niet weeten, welke uitmuntendeen groote weldaaden God van den hemel aan hem bewyft,die hem van de ftrikken des duivels los maakt, nieuw licht in hem ontfteekt, van den dood opwekt, en uit de verdoemenis verloft; hy kan {niet weeten , hoe hoog de gaaven des Heiligen Geeftes voor hem van nooden zyn, die hem bekeert, verlicht,tot Chriftus brengt, het geloof in hem werkt, en in de waarheid onderhoudt* j)e  Eerste Predikatie. $ De menfch, die zich zelve niet kend, blyft zorgeloos en vermeeten, verzuimd het gebed, hy ftrydt niet in den geeft, tegen den boozen aart des vleefches, kan ook de waereld in haare boosheid niet kennen, terwyl hy zich zelve niet kent, en kan gemaklyk in Paapfche dwalingen vallen. Daarom is 'er zo veel aangeleegen, dat de gemeente van God van deezen artikel en leerevan het onvermogen der menfchlyke natuur en bedurven krachten des menfchen, recht onderricht worde. Weshalven ook de Propheeten en Apoftelen dit Leerftuk op 't yverjgfte voorgefteld, dikwyls herhaald, krachtig verklaard, en zeer vaft gegrond hebben; Mofes getuigt Gen. 6. dat God van de eerfte waereld gefprooken heeft, dat de boosheid des menfchen menigvuldig was op de aarde, en al 't gedichtfel der gedagten zyns harten t'allen dage alleenlyk boos was: en alzo getuigt ook David Pf. 14. De Heere heeft uit den hemel nedergezien op de menfchen kinderen , om te zien , of iemand verftandig ware, die God zogte, zy zyn alle afgeweeken, te zamen zynze ftinkende geworden, daar is niemand die goed doed; ook niet een. Jefaia Cap. 40. zegt: Alle vleefch is gras, ende alle zyne goedertierenheid als een bloeme des velds. Alzoo hebben ook de Apoftelen, met alle magt, op de leer der verdorvenheid der menfchlyke natuur aangedrongen. Men ziet ook in de geheele Kerkelyke Ge* fchiedenis, dat, zo haaft, als de Leeraaren van deezen hoofd-artikel afgeweeken zyn, en A 3 aan  6 Eerste Predikatie. ' aan de menfchlyke krachten te veel toegefchreeven hebben, ook groote duifternis en onverftandin de andere voornaame artikelen gevolgd zyn 1 zo dat men het leerftuk van de Rechtvaardigmaking des armen zondaars voor God, het o^derfcheid tusfchen de Wet en het Evan.;eliüm, het leerftuk van het ampt en de weldaaden van Jefus Chriftus, de Leer van de bekeering tot God, en van 't geloof, niet recht verftaan heeft. Weshalven ook de vyand van onze zaligheid ten allen tyden alleszins toegelegd heeft, om de voornaamfte ftukken van het onvermogen der menfchlyke krachten te vervalfchen , en de menfchen te overreeden, als of de menfch nog eenigermate een vrye wille had in godlyke zaken. Waar door hy ook de andere hoofd-artikelen des te gemaklyker verdonkeren en verkeeren konde, Maar wy hebben daarom God inzonderheid te danken , dat hy, uit groote genade en barmhartigheid, in onze tyden, door zyn uitverkooren werktuig, Martinus Lutherus, deeze heilzaame Leere, heerlyk weder aan den dag gebragt, en uit de Schriften der Propheeten en Apoftelen krachtig aangetoond en beweezen heeft; want by de oude Kerkleeraaren is deeze artikel zeer verdonkerd geworden , byzonder van diegeenen , die Gods woord niet met dien ylyt hebben ingezien, zoals het behoord had4p; maar de Philofophie zeer ontydig met on$e Chriftelyke Religie vermengd hebben. ' " Maar  Eerste Predicatie. 7 Maar in het blinde Pausdom, en byzonder by de School-Leeraaren, heeft men de waarheid van dit voornaame ftuk in 't geheel onderdrukt, daarentegen 's menfchen vryen wille hoog geroemd : waaruit ook gevolgd is, dat de geheele Chriftelyke Religie, beide de Wet en het Evahgelium, vervalfcht zyn geworden. Hoewel nu God, door Martinus Lutberus, ona uit bet blinde Pausdom heeft geredt, en het hemelfch licht van zyn Godlyk Woord onder ons vvtderom ontftooken heeft; zo ruft doch de vyand onzer zaligheid niet, maar bemoeit zich •op het hevigfte, door valfche Leeraars, ons wederom het doel te doen misfen, en op omwegen te leiden; zo als men aan de Erasmianen. balve Pelagianen, en Synergiften ondervindt, boe gaarne zy den armen gewaanden vryen wille, die met het zwaard van Gods woord zo krachtig is ter nedergeflagen, wederom op de been wilden helpen. Daar is ook geen twyffel aan, zo lang als de waereld ftaat, zal hy zyne lift en konllenaryen niet nalaten, maar met alle magt en lift daarhenen arbeiden , of hy ons het heilzaam licht der waarheid, zo niet in 't geheel ontneeme, evenwel verdonkere en vervalfche. Het betaamt ons derhalven alleszins, eerftelyk, dat wy in 't waare geloof, en van harten,. God fteeds aanroepen, dathy, om zyns lieven zoons Jefus Chriftus willen , door zynen Heiligen Geeft, het licht van zyn Godlyk woord, zo in andere, als ook in deezen artikel, genadig onder ons bewaare , de dwaalgeeften. ens A 4 val.  8 Eerste Predicatie. valfche Leeraars weere, en belette, dat zy. de eenvoudigen van den weg der eeuwige en zaligmakende waarheid niet aftrekken; daarna zal het ons ook betamen, dat wy op de getuigenisfen der Propheeten en Apoftelen in deezen artikel goede oplettenheid geven, denzelven geenen vreemden zin laten aandichten , maar veel meer uit denzelven ons geloof verfterken, ons daar in oeffenen, op dat wy dagelyks in de kennisfe der waarheid toenemen en opwasfen, ook met die klaare getuigenisfen der Propheeten en Apoftelen de dwaalgeeften, die de heilzame waarheid gaarne wilden vervalfchen, wer derftand doen. ' Want alzo luidt Joh: 5. het Godlyk bevel: Onderzoekt de Schriften; want dezelve getuigen van my. Om deeze hoogwigtige oorzaken willen wy nu, zo veel als God genade en zegen yerleenen zal, deeze nodige en heilzame HoofdLeere van den ingebeelden vryen wille , of veel meer van het onvermogen der menfchlyke krachten in Godlyke zaken, te verklaren voor ons nemen; en op dat uwe aandacht de geheele. Leer des te bond;ger bevatten, en beter onthouden moge, willen wy het geheele Leerftuk in vier Predicatien verdeelen: 1. In de eerfte Predicatie willen wy aantor «en: of de beerlyke naam, vrye wil, met Gods wóórd overeenftemme ? van waar hy kome, wje hem. in de Kerke gebragt heeft, en waar 11 «gentlyk in deeze zaa.ke de ftaat des verschil 3 is. 3. In  Eerte Predicatie. 9 a. Tn de tweede Predicatie willen wy, u\t Gods woord, fterke grondep bybrengen , waar mede wy zullen bewyzen, dat des menfchen wille niets vermoge in Godlyke zaken, en *a zyn bekeering niets mede werke. 3. Maar terwyl wy in eene Predicatie niet alle gronden en argumenten naar behoren verklaren en opgeeven konnen, zo willen wy ook de derde Predicatie daar by nemen, en in dezelve de overige bewyzen van onze belydenis der Leere aantoonen. 4. In de vierde Predicatie zal, met Gods hulpe, aangetoond worden, welke Leeraaren den Artikel en 't Hoofdftuk van het onvermogen der menfchlyke krachten niet recht geleerd hebben; voor welke dwaling en onbekwame redenen een Chriften zich wagten moet > ook hoe men uit Gods woord de fchynbaare behulpzels en ongegrondheden van de Pelagianen, Papillen en Synergiften , wederleggen en omftooten zal ? De almagtige, barmhartige en getrouwe God verlichte en fterke ons door zynen Heiligen Geeft, om zyns lieven Zoons Jefus Christus wille, dat wy deeze heilzame en nodige Leere, uit zyn heilig woord, grondelyk leeren verftaan, en tot onze zaligheid gebruiken mogen! Amen. En opdat Uwe aandacht het ieerftuk van de eerfte Predicatie des te gemaklyker bevatte, beeter onthouden en nuttig gebruiken moge, A 5 zo  io Eerste Predicatie. zo zullen wy in deeze eerfte Predicatie deeze drie ftukken verhandelen. 1. Vooreorft willen wy aantoonen , of en hoe de pragtige name (vrye wil) met Gods woord overeenftemme, van waar hykome, wie hem in de Kerk gebragt heeft, en hoe de Propheeten en Apoftelen van de krachten der menfchen fp reeken ? 2. Voor 't tweede zullen wy aantoonen, waar van eigentlyk tusfchen ons en de Wederfpreekers het verfchil is in dezen Artikel? 3. Voor 't derde, zullen wy ook opgeeven, hoe de menfch tot God bekeerd worde, en welk onderfcheid 'er is tusfchen de bekeering tot God, en vermeerdering der Godlyke gaaven en regeering des Heiligen Geeftes! De hemelfche Vader verleene hiertoe zyne genade des Heiligen Geeftes! Amen. HET EERSTE STUK. Of en hoe de pragtige naam, vrye wil, met Gods woord overeenftemme, van waar hy kome, wie hem in de Kerk gebragt heeft, en hoe de Propheeten en Apoftelen van het onvermogen der menfchlyke natuur gefprooken hebben. In de fchriften van de Propheeten en Apostelen vinden wy den pragtigen en ftouten Titel , liberum arbitrium , of vryen wille, niet; want de Propheeten en Apoftelen hebben niet an-  Eerste Predicatie. 11 anders gefproken, zo als de zaken in zich zelve en in der waarheid zyn, terwyl zy dan geweeten hebben, hoe ellendig de menfch bedurven, tot allen goede verftorven, en van den Satan gevangen is, hebben zy hem met zulken vergeeffchen en onwaaragtigen titel niet willen opfchikken. Maarby de Heidenfche Philofophen, die het verderf der menfchlyke natuure niet gekend, en het fchriklyk Ryk des Satans niet verftaan hebben , is de naam, liberum arbitriutn, vr)e ml, heel gemeen ; want terwyl eenige zinlooze hoofden onder de Philofophen , die men Stoïcynen noemde, voorgaven, alles wat gel'chied, goed of kwaad, dat gefchiede noodzaaklyk, en konde niet anders zyn; want het was alzo van eeuwigheid beflooten, en God konde het zelfs niet veranderen noch omftopten: ook de grouwelyke daden van Ruben, Juda, Saul, Abfolon, Nero, en Heliogabalus , hebben alzo moeten gefchieden; toen zyn 'er andere Philofophen geweeft , die het tegendeel ftaande gehouden, en geleerd hebben : dat niet alles noodzaaklyk alzo moeft gefchieden; maar, de menfch heeft zyn verftand, hy kan weten wat recht en onrecht is, hy kan onderfcheid maaken tusfchen deugd en ondeugd, en heeft ook de keur, het goede te verkiezen en het kwade te verwerpen ,■ de menfch verftaat en weet, dat het roven, fteelen , liegen en bedriegen , egtbreuk te doen, den naaften te beleedigen, onrecht is, en kan zich ook van zulke  ia Eerste Predicatie. ke daden onthouden , en zich der eer-baarheid beviytjgen; want God heeft hem vernuft en verftand gegeeven: daarom wie niet vroom is, van fche mftukken en flegte daden geen afftand doen wil, die wordt deswegen billyk geftraft, Dewyl nu verftandige en eerliev«nde menfchen gezien hebben, dat de Leere der Stoïcynen aan yeelen oorzaak zoude geeven, om moedwillig te zondigen, allerlei ontucht, fchelmery en ilegte daden te pleegen; want het alzo voorzien en beflooten was , en niet anders zyn Kon , waar uit dan verfchriklyke ongeregeldheden volgen moeften; zo hebben zy de andere Philofophifche Leere, die den vryen wille geroemd heeft, veel liever aangenomen en goedgekeurd, ten einde daar door de zedigheid en eerbaarheid onder de menfchen onderhouden wierde. Maar de Philofophen hebben van beide zyden , alleenlyk gezintwift over de uiterJyke zeden en levenswyze. Als nu, na den tyd der Apoftelen, veele zinlooze dwaalgeeften opgekomen zyn,die hunne eigene dromen en gedagten voor Gods woord hebben willen doen doorgaan , zyn onder anderen ook de Marcioniten en Manichreën opgekomen , dewelke uit de Philofophie van de Stoïcynen voorgegeeven hebben, het moeste alles noodzaaklyk gefchieden, het ware roed ofte kwaad, deugd of ondeugd,- daar waren tweederlei flach van menfchen op aarde , eenigen noemde zy aardfche, deeze konden niet anders dan zondigen, en fchoon zy ook deeden wat  Eerste Predicatie. 13 wat zy wilden , zo waren zy evenwel veri doemd; de anderen waren geeftlyke en hemelfche lieden, die konden geen onrecht doen;zy deeden ook wat zy wilden , zo moeiten zy zalig worden. Ook hebben deeze fchandelyke Manichaeën geleerd, dat 'er twee tegenftrydige goden zyn , even eeuwig en almagtig den eenen noemden zy licht, den anderen duifternis ; van den goeden God waren de geeftlyke menfchen, alle deugd en wysheeden; van den kwaden God aardfche menfchen, alle zonden, fchande, ondeugd en alle kwaad. Tegen deeze Manichsën en grouwelyke lasteraars hebben de Leeraaren der Kerke zich verzet , en toegelegd, om hen van die dwalingen te overtuigen; maar zy hebben Gods woord niet alleen daar toe gebruikt, waarby zy billyk alleen hadden moeten blyven, alszynde het allerzekerfte, om de leugen tot fchande temaken , en alleen fterk genoeg, om allerlei dwalingen en lafteringen te wederleggen; maar zy zyn op de, Philofophie gevallen, zo als gemeenlyk de oude Leeraars Heidenfche Philofophen geweeft zyn, voor dat zy het Chriftelyk geloof aangenomen , en de Leere van Jefus Chriftus omhelsd heb» ben,als: Jufiinus, Pantbenus, Clemens, Irenaus, Tertullianus, Origenes. Arnobius, Laftantius, en anderen, en daar mede zy betuigden , dat niet alles noodzaaklyk gefchiede; en dat niet tweederlei menfchen , eenige aardfche , en eenige geeftlyke zyn, hebben zy , uit de Phi- lofo-  14 Eerste Predicatie. ïofophie, den vryen wille hooglyk geroemd, hoe alles by den menfch ftonde , goed ofte kwaad te doen, en dus hebben zy de Philofo. phie met Gods woord gemengd , en zich ingebeeld, terwyl zy aan de Philofophie van te voren gewoon waren, als zy van de Puilofophie geen werk maakten, dat zy de Maniehaën geen tegenftand konden doen, noch derzei ver lafteringen omverre werpen. Alzo hebben zy met hunne ontydige Philofophie, aan de andere zyde, tot groote en veele dwalingen oorzaak gegeeven, dewyl zy den vryen wille al te hoog geroemd, en ondertusfchen op de Leere der Propheeten en Apoftelen, aangaande de vérdorventheid der menfchlyke natuure weinig acht gegeeven hebben. Nu zou de naam vrye wil, ïiberum arbitrium, nog al hebben mogen doorgaan, indien meri zich alleenlyk bepaald had, by de uiterlyke zeden en levens-wys , fpreekende van gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid, van deugd en ondeugd, van uiterlyke tugt en flegte daaden , van burgerlyke gerechtigheid , van ploegen, zaaijen, planten, huizen bouwen, land en lieden regeeren, oorlog voeren, van bezorging der huishoudinge en diergelyken,- want, dat in deeze ftukken de menfch eenigermate eenen vryen wil hebbe, en verftaat, wat recht of onrecht is, het goede verkiezen, en het kwade verwerpen kan , is openbaar; maar daarby zyn zy niet gebleeven, maar hebben ook de Pbibfephifche Leere van den vryen wille overgebragt op de geeft-  Eersre Predicatie. 15 geeftlyke en hemeïfche zaken; even als bad de menfch van natuur eenen onverhinderden vryen wille , om Gods woord te verftaan, God te vreezen, zyn woord aan te nemen, wate bekeering te doen, zich van zonden tot God te beleeren, en mar bet eeuwige Ryk te trachten, in't welkzy dan al te ver van de Leere der Propheeten en Apoftelen afgeweeken zyn. Daarom moet uwe aandacht zich niet zeer kreunen aan den prachtigen titel ennaame, liberum arbitrium, vryen wille, dat die zo gemeen is: want hy komt niet van den Heiligen Geeft, maar is met onverftand uit de Heidenfche Philofophie overgenomen. Daarom is het niet te verontfchuldigen, dat by de oude Kerk-Leeraaren deeze uitfteekende ftoute en prachtige naa'men,eigene vrye magt,dat by ons en in onze magt Jlaat, wlhmene magt, te verkiezen en te beraadflagen in alle zaken; even als of de menfch God nergens toe noodig had, zyn gebruikt geworden. Augufiinus, met naauwkeurigheid lettende op het leerftuk der erfzonde en de verdorventheid der menfchlyke natuur, heeft met deezen naam en den pragtigen titel liberum arbitrium, uit eenen Chriftelykenyvergefpot; Liberum arbitrium, zegt hy, fed non liberatum; liberum Juftitice ,fervumpeccati; dat is: een vrye wil, maar niet bevryd door Chriftus; vry, dat is, ledig en los van rechtvaardigheid , maar eigen aan de zonde. En Lutherus zegt te recht: JSlon liberum, fed fervum arbitrium. Maar wy zullen nu hooren, hoe de Propheeten en Apoftelen van den menfch, en van zyn ver-  t6 Eerste Frédic at ie» vermogen fpreeken. Gen. 6. noemt Mofes den menfch vleefch: Myn geeft zal niet in eeuwigheid ïwi/ten met den menfcbe, dtwyl %y ook vleejch is. alzo noemt ze ook Jefaias Cap. 40. alle v,ee/cb is gras, en alle zyne zoedertierenheid als een blosme des velds. En de Heere Chriftus zelve fpreekt Matth. 16. Vleefch ende bloed , Petrus, beeft u dat niet geopenbaard. Wanneer nu de Schrift den menfch vleefch noemt, dan verftaat zy, dac hy zonder Gods Geeft, zonder licht en erkentenis van God, zonder gerechtigheid, zonder het eeuwige leeven is , den dood en aan Gods toorn onderworpen. ' Mofes noemt ook Deut. 32. den menfch een verkeerd en verdraaid geflacbt: die altoos den dwaalweg wil,en meer tot Gods veragting, dan tot godvrugt , meer tot allerlei zonden en kwaad, dan tot deugd en eerbaarheid, meer tot allerlei afgodery , dan tot waren godsdienft meer tot leugens , dan tot waarheid , luft heeft. Hy zegt, zy zyn wynftokken t'e Sodom, hare druiven zyn galle, haar wyn drakengift: dat is: in den menfche is niets goeds alles is fchaadelyk en bedurven. David fpreekt PC. 10. Zyn mond is vol van vloek, en bedriegeryen, en lifi; onder zyne tonge is moeite en ongerechtigheid. Wederom fpreekt David Pf. 47. Myne ziele is in 't midden der Leeuwen , ik ligge onder ftokebranden, menfchen kinderen , welker tanden fpiesfen en pylen zyn , en har* tonge een fcberp zwaard. En Pf. 140. Zy fcherpen bare tonge, als een Slange; beet adder-vergift is on-  Eerste Predicatie. 17 bnder hare lippen. Jefaias noemt de menfchen irt Cap. i. Een zaat der boosdoendercn en verdervende kinderen; en in 't 42. noemt hyze, doove en blinde , als die Gods woord niet hoor en konnen, noch Gods wille zien, ook fpreekt Jefaias .' Zy broeien Bafihsken eijeren , en werken fpinnewebben, eet men van hare eijeren , 200 moet men Jierven, maar vertreed men dezelve, zoo komt 'er een adder uit, hare gedagten zyn moeite, haar weg is geheel verderf en fchade. Hy noemt ook de menfchen gevangene en gebondene, als die van de zonde, dood en duivel, tot de eeuwige verdoemenis gevangen zyn. Jeremias vergelykt de menfchen by eenen Moor, die zyne huit niet kan veranderen, in 't 13. Cap. alzo konnen ook de menfchen hunne boosheid niet verlaten. Ezeehiel zegt in 't 36. Cap. dat de menfchen fteenen harten hebben, die niet door Gods woord tot bekeering en godsvrugt te brengen zyn, ten zy, dat God door zynen geeft de harten verandere. De Dooper Johannes noemt de menfchen adderen gebroedzels Matth. 3. De Heere Chriftus noemt ze der zonden dienftknegten s dwaze en trage van harten , om té geloven|. het geene God door den mond zyner Propheeten te voren gezegt hadde Joh. 8. De Evangelift Johannes noemtze duifternis , Joh. 8. De Apoftel Paulus noemt de menfchen kinderen des toorns van natuur, vyanden Gods, onder de zonden Vsrkogt, in zonden doode menfchen, en die vervreemd zyn van het leven dat uit God is,Eph. 2. Rom. 5*. Rom. 7. Eph. 4. Op deeze wyze fpreeken de ProB pheetcn,  ï8 Eerste Predicatie. pheittn, de Heere Chriftus , en de Apoftelen van den menfch en van zyn vermogen, waar uit de Christenen Hgtlyk kunnen opmaaken ,dat de pragtige naam (vrye wil) met de Leere der Propheeten en Apoftelen niet overeenkomt; want de Propheeten en Apoftelen bekennen , dat de menfch in zaaken vanGod niets verftaat, maar vol duifternis is, dat zyn wil van God afgekeerd, en vol vyandfchap tegen God is, dat des menfchen hart vol is van dwaasheid en booze lusten , en tot alle goed verftorven, die nu zulks met de Propheeten en /Ipoflelen bekent, die kan aes menfchen vryen wille niet grootlyks roemen. Terwyl dan de Apoftel Paulus 2 Timoth. r. ons vermaant , dat wy aan het voorbeeld der gezonde woorden zullen vaft houden ; zo mag 'er geen beter nog heilzamer vorm van God, van de menfchen, van Chriftus, van 't geloof, van Gods eeuwig Ryk, van de gerechtigheid, en eeuwige zaligheid, te fpreeken gehouden worden; dan de Propheeten en Apoftelen , door welke de Geeft Gods zelve gepredikt heeft, ons getoond hebben, en het is billyk, dat wy daar by blyven, en de Heidenfche en Philofophifche manier van fpreeken, die uit onverftand en onweetendheid voortgekomen is, haten varen. HET  Eerste Predicatie. i? HET TWEEDE STUK. Waar van in dezen Artikel, tusfchen ons en de tegevfprekers, eigentlyk het verfchil is. D't verfchil over het vermogen der menfchlyke kragten in godlyke zaken, en of de menfch in zyne bekeering iets mede werke, of niet, eigenlyk te verftaan, daar toe is noodig , dat men de onderfcheidene Hiaten en conditiën van den menfche naauwkeurig befchouwe. Deeerfte is , de ftaat der volkomenheid voor den val, zo als dc menfch van God gefchapen is geweeft: en hier mag niemand loogchenen, dat Adam eenen vryen, onverhinderden , volkomenen wille gehnd heeft ,• want hy was naar Gods evenbeeld gefchapen, in waare gerechtigheid en heiligheid , zyn verftand lichte in volle erkentenisfe van God,en van zynen heiligen wille, daar was geen dwaling noch duifternis in den menfch, hy verftond de tien gebooden, Gods heiligen en genadigen wille , wat God aangenaam of onaangenaam was; God had den menfch met zulk eenen vryen wille ver. fierd, dat hy onverhinderd , wat regt en good is, verkiezen, wat onregt en kwaad is, verwerpen konde; Adam had die magt voor den val, dat hy aan God volkomen gehoorzaam kon zyn, en zich voor alle zonden wagten,ook God van ganfeher harten, van ganfeher ziele, en van alle kragten kon lief hebben 5 hier over ia B a nu  20 Eerste Predicatie. nu geen verfchil; want van beide zyden word dit bekend, dat Adam, in dezen ftaat der volkomenheid , eenen vryen wille gehad heeft, en dat hy zynen vryen wille misbruikt, zich van God afgekeerd, en zich in de zonden begeeven heeft; zo als Augujlinus in Encbirid. ad Laurent. regt en wel zegt: Libero arbitrto maIe utens homo, & Je perdidit é? ipfum; dat is , terwyl de menfch zynen vryen wille misbruikte, heeft hy zich zelfs bedorven, en zynen vryen wille verlooren. Van dezen ftaat fpreek. Tertullianus Lib. %. adverfus Marcionem: Liberum fut arbitrii&fuce pot eflat is invenio Hominem a DEO injlitutum. nullam magis imaginem &f fimüitudinem Dei in Ulo animadvertens , quam ejusmodi flatus formam; dat is , ik vinde, dat God den menfch in de fchepping met eenen vryen willeverfierd, en hem volle magt gegeeven heeft, om het goede' te doen , en het kwade te laten: want ik zie niet, waar in anders Gods beeld en gelykenis beftaan zoude, dan in zulk eenen ftaat van volkomenheid. De tweede ftaat des menfchen na den val,is de ftaat der verdorventheid, en van zyn groote ellende; want toen de menfch van den Satan bedrogen wierd, en van God en zyn woord zich afgekeerd, Gods bevel overtreeden , den Heiligen Geeft verlooren had, en in zonden en den dood gevallen was; zo ishy niet meer de voorige gezonde, en van God heerlyk verfierde menfch geweeft; maar zo als de Heere Christus Luc. 10. aantoont, een beroofde en verwon-  Eerste Predicatie. ü wonde. De Satan heeft hem uitgetrokken en doodelyk gewond ; Adams kragten , verftand en wille, zyn verzwakt geworden , zo dat Auam niet meer God en zynen wille heeft kunnen erkennen, zo als te voren; hy heeft God niet alzo kunnen lief hebben, vreezen, en vertrouwen, als te voren: want de zonde had nu aangevangen in hem te heerfchen en te woeden: hy was nu Gods vyand geworden, die te voren een geliefd kind van God was; hy was een lyfeigen flaaf der zonde en des Satans geworden, die te voren een vrye Heer over alle fchepzelen was ; hy was nu tot der dood toe gewond , die te voren een fterk menfch was; kortom zyne groote heerlykheid had hy verloren, en ftak nu in de grootfte droefheid en ellende. Zo als Adam nu ge weeft is na den val, voor zyne bekeering; alzo zyn alle menfchen, die van Adam geboren worden , voor de bekeering ; alzo zyn ook alle menfchen , die wederom in doodlyke zonden vallen, en Gods genade verliezen, en van dezen ftaat fpreeken de Spreuken: i Cor. 2. de natuurlyke menfch begrypt niet dc dingen die des Geeftes Gods zyn, en Rom. 8. Vleefchlyk gezind zyn , is eene vyandfchap tegen God. Van dezen tweeden ftaat des menfchen is [nu eigentlyk de vraag en het verfchil, namentlyk, of de menfch , na dat hy in zonden gevallen, en van God afgekecrt en verdorven is} eenigen vryen wille beeft, zich tot God te bekeer en, God te vreezen en lief te hebben, en zyn woord geloovig aan te nemen ? of B 3 dc  2 Z Eerste Predicatie. de menfch, die van natuur een kind des tooms , een vyand van God, een gevangene des Satans, en in itmden veftorven is,mg eemgekragten overighebbe , zich tot de genade te Jchikken cn te wenden, en iets te werken en te helpen, dat tot zyne bekering en zaligheid dienen mogte ? Op dezen tweeden Jlaat van 's menfchen verderf moet die geene met byz.nderen vlyt wel agt geeven, die bet verfchil grondelyk verftaan wil. De derde ftaat des menfchen is de tyd der bekeeringe en vernieuwinge : als de menfch door Gods woord en den Heiligen Geeft tot God bekeerd is: wanneer hy verlicht, wedergeboren en vernieuwd is geworden , en nieuwe kragten van God ontfangen heeft,zyn verftand door den Hjsiligen Geeft verlicht, zyn wille tot God bekeerd is,zo dat God hem nu een vleefchen hart gegeeven, en zyne wet door zynen Geeft in zyn hart gefchree ven en geplant heeft, zo als de Apoftel Paulus 2 Cor. 3. fpreekt, wy worden verklaard in V zelve beild van de eene heerlykheid tot de andere: en tot de Col. 2. in welken gy ook met hem opgewekt zyt door 't geloove der werkinge Gods, die hem uit den dooien heeft opgewekt : Ende by heeft u , als gj dood waart in de misdaden en in de voorbuit uwes vleefches, mede levendig gemaakt met hein, alle uwe misdaden u vergee. vende. En de Heere Chriftus Joh. 8. zegt: Zo u de Zoon vrv maakt, zo zyt gy reeht vry. Van dezen ftaat is nu het verfchil niet; want dat is bekend en openbaar, dat diegeen, die tot God bekeerd , door den Heiligen Geeft ver»  Eerste Predicatie. 23 verlicht en een vernieuwde menfch geworden is, eenigermate eenen vryen wille heeft,en in goeie werken mede werkc, en den Heiligen Geeft volgt; want de Heilige Geeft roeid de natuur niet uit, laatze ook niet blyven zo als zy is : maar heiligt, reinigt, en verbeterd dezelve,- geeft haar nieuwe kragt, en maakt de natuur vry, Paulus zegt: waar de Geeft van God is,daar is vryhad. 2 Cor. 3'. vs. 17. De vierde ftaat des menfchen , zal zyn na dit leven in de heerlykheid, als de menfch, van alle zonden bevryd,geheel gezond,vol van wysheid en gerechtigheid zal zyn, en zyne volkomene kragten wederom zal hebben verkreegen: Van welken ftaat de Apoftel Pau'.us 1 Cor. 13. en 15. lpreekt: Doch wannier bet volmaakte zal gelomen zyn, dan zal het geene dat ten deele is, te mete gedaan worden , en God zal dan alles in allen zyn. En Johannes in zynen eerften brief in 't 3. Cap. zegt: Wy zyn nu Gods kinderen, cn 't is nog met geopenbaard, wat wy zyn zullen : maar wy voe»ten, dat als Hy zal geopenbaard zyn, wy Hein zAlen gelyk wezen. Van dezen vierden ftaat is ook geen verfchil; want het is openbaar, dat de gelovigen in het eeuwig leven eenen volkomenen vryen wille zullen hebben; zy zullen van alle zonden en zwakheden bevryd zyn , volkomene gerechtigheid, gehoorzaamheid en wysheid, zal in haar lichten. Uit dit berigt ziet men nu, dat het verfchil alleenlyk is van den tweeden ftaat des menfchen, namentlyk, na den val, voor de bekeeB 4 riilS»  24 Eerste Predicatie. üog, of de mer/cb, die anders in doodzonden is,eeni. germaten e nen vryen wille kebbe, in geejtlyke zaken ? Of de tnenjcb, uit natuurlyke kragten, iets belpen en medewerken kan, dat tot zyne bekeering en zaligheid dienen mogte ? En op dat zulks op het duidelykfte mogte verftaan worden , is dit onderfcheid wel op te merken, dat'er eenige uiterlyke, tydelyke , aardfche, waereldfche zaken zyn , die dit leven betreffen,en tot deeze waereld behooren ; de andere zyn geeftlyke , hemelfche en eeuwige zaken, die de kennis van God en onze zaligheid betreffen, en tot het eeuwig leven behooren. Als men nu fpreekt, of de menfch eenen vryen wille hebbe. dan fpreekt men niet van de uiterlyke, aardfche en vvaereldfche zaken, die tot dit leven behooren; want dan geeft men gaarne toe,dat de menfch,in uiterlyke aardfche dingen , eenigermaten eenen vryen wille heeft: want de menfch heeft vernuft en verftand, dat hy weeten kan , wat goed of kwaad is , wat hem nuttig of fchadelyk zyn kan: ook ftaat de verkiezing by hem, wat hy doen en wat hy laten wil. Uiterlyke zaken zyn, den akker bezorgen, huizen bouwen, tuinen planten, oorlog voeren, gerichte houden, land en lieden regeeren, handwerk doen, zich kleeden, deeze of geene ftjyze verkiezen, over land reizen, buishouding aanftellen , geneesmiddelen gebruiken, trouwen, vriendfehap maken, goede kunften en taaien leeren , en wat meer tot dit leven dienten behoort, uiterlyke.  Eerste Predicatie. 15 terlyke burgerlyke tugt, deugd en eerbaarheid, dat men zich allerlei deugden en eerbaarheid.bevlytigt, dat men waarachtig, vroom en oprecht is, dat men kuifch en tugtig leeve, zich matig houde, datjmen mededeelzaam en goedaartigzy, elk gaarne helpe en diene, dat men zich voor , alle ondeugd en kwaad beware, niemand benadeele, zich niet der dronkenfchap overgeeve, niet trots noch hoogmoedig zy, dat men vreede houde, aan de Overheid gehoorzaamheid bewyze, naarftig en getrouw zy in zyn beroep. Dit alles behoort tot de uiterlyke zaken, tot de burgerlyke geregtigheid, en tot waereldlyke tugt: en in dit alles heeft de menfch eenigermaten eenen vryen wille, zo als de menfch van natuur weet en verftaat, dat echtbreuk, diefftal, moord, leugen, bedrog, verradery, valfchheid, rooven, onrecht is; alzo heeft hy ook eenen vryen wille om zulks te laten, en zich daar voor te wagten, zyne handen kan hy voor zich houden , dat zy niet fteelen, noch rooven, noch moorden: hy kan zich der ontugt en der dronkenfchap onthouden: hy kan valfchheid, fchelmery en verradery myden: zo als hy ook weet en verftaat, dat gerechtigheid, waarheid, kuifchheid, mildadigheid, zagtzinnigheid, beftendigheid, goedertierenheid, liefde des naaften, fchoone en heerlyke deugden zyn, alzo kan hy ook van die zelfde deugden werk maake>n. Dat deeze vrye kragt en wille inden menfch is, ten aanzien van uiterlyke zaken, zegt ook de heiB 5 lige  z6 Eerste Predicatie. lige Schrift. De Heere Chriftus bekent, dat de Pnanleën en Schriftgeleerden, die dog van God niet wedergeboren waren, eenigermaten eene gerechtigheid hadden: het zy dan, zegthy, dat uwe gerechtigheid overvloediger zy, dan aie der cbariJeën en Schriftgeleerden, dat gy in het Koningryk der hemelen geenszins zult ingaan. Matth. 5. vs. 20. en Luc. in 't 18. geeft de Heere Christus den Pharifeër een heerlyk getuigenis van groote en heeriyke werken, dien hy evenwel afkeurt, de Pharifeër Jtond, zegt hy, en bad by zich zelf alzo: Ik dank u God, dat ik niet en ben, gelyk de andere menfchen, roovers , onrechtvaardigen toverfpeelders, of ook gelyk deze Tvllenaar, ik vafie tweemaal ter week, ik geef tienden van alles wat ik bezitte ,• dit zyn heeriyke deugden geweeft, dewelke de Pharifeër uit natuur-kragten heeft gehad. De Apoftel Paulus toont ook, dat 'er eene gerechtigheid der wet en des vleefches is, die evenwel niet in den hemel behooren. Tot de Phil. Cap.3.zegt hy:boewei ik btbbe,dat ik ook m 't vleefch betrouwen mogte, want naar de Wet 'ben ik een Pharifeër, en naar de rechtvaardigheid die in de Wet is, zynde onberifpelyk. En tot de Rom. Cap. 14. fpreekt hy van de Pharifeën, dewyl zy tragten hunne eigene gerechtigheid op te rigten,zyn zy der gerechtigheid niet onderdanig, maar ook aan de'onweetende Heidenen, die God niet gekend hebben, geeft Paulus Rom. 2. dit getuigenis, dat zy van natuur de werken der Wet doen, want de Heidenen, die de Wet niet hebben, van na. tuur  Eerste Predicatie. i? tuur de dingen doen, die der Wet zyn ; deeze de Wet niet hebbende , zyn baar zeLen een W*, alt die betoonen het werk der Wet gefchreven in bar» harten. Daarom leeft men, dat de Heidenen: Jrijlides, Miltiades , Xenophon , Pelupidas, Scipio, Marcellus , Camiihs , en anderen, groote en fchoone deugden hebben gehad, die dog van den Heiligen Geeft niet verligt z^n geworden. Daarom kan men niet loogchenen, dat de menfch eenigermate eenen vryen wille nebbe, om te beantwoorden aan de uiterlyke burgerlyke gerechtigheid. Hoewel ook deeze vryheid der menfchen op meenigerlei wyze verzwakt en verhinderd word : want vooreerft, is 'er groot onverftand en onweetenheid in den men* fche, veele dwaling en duifternis, dat hy dikwyls niet weet, waar aan hy wel doet. Brutus waant , zyn vaderland van de tiran ny te zullen verlosfen, en meent wel te doen, dat hy Julius, zynen Keizer en Heer , helpt ombrengen; maar hy dwaald zeer, en word een fchandelyke oproermaker. Socrates, Conon, Xe. nopbon , weeten niet, dat ontugt en bloedfchande zonde is, daarom vieren zy hunne boozevleefchlyke luften den toom , en bedryven grouwelyke dingen ; daar na word het hart dikwyls ontftooken, zo dat het zich zelve niet regeeren kan, maar valt aanftonds als onzinnig in zonde en fchande, ook tegen zyn eigen vernuft, zo als Medea by Ovidius zegt: Sed trahit in vitam nova vis, aliquidque cupido; Mens ahud Jitadet, video meliora proboque : Deteriora fiquor'; dat  *S Eerste Predicatie. dat kit De begeerten trekken my tegen mynea wille, wat anders zegt het verftand, wat anders de booze luiten, ik zie wel wat recht is en keure het goed; doch ik volge het flegtfte! Pomp.j.s ziet wel, dat het beter was, dat hy vreede maakte met Julius, en aannam de voorflagen die Julius deed ; maar zyn hart brande van eerzugt, dat hy alleen te Romen heerfchen wilde , dat hy liever alles omverre wilde werpen, eer hy aan Julius iets wilde toegeeven. J„ab ziet wel, dat hy onregt doen zoude, wanneer hy Abmr verradelyker wyze vermoorde,- maar zyn hart is zo vol wraakzucht, dat hy zich niet houden kan, maar volgt zynen grimmigen toorn, en volbrengt de daad tegens zyn confcientie. David weet en verftaat wel, dat het onregt is , zyns naaftens wyf te beroeren , maar zyn hart word zodaanig ontItooken, dat hy zich zelfs niet regeeren kan, maar gaat voort, tegen zyne confcientie, en flaapt by zyns naaftens wyf. Ten derden, is ook de Satan magtig in de kinderen des ongcloofs, die dezelve tot allerlei zonden en fchanden aanzet, tegen hun beter weeten en geweeten. Saul weet zeer wel, dat hy onrecht doet, wanneer hy de Priefters des Heeren zo jammerlyk Iaat ombrengen • maar de Satan heeft zyn hart ingenomen,° dat hyniet terug kan denken , deeze verblind en betovert hem zodaanig, d,t hy meent, dewyl hy Koning is, magt te hebben over alles wat maar tot onderhouding zyner Koninglyke waar-  Eerste Predicatie. 5*, waardigheid en reputatie diende. Abfalcn weet zeer wel, dat God verbooden had, hy zoude geen oproer maken , maar veelmeer zynen vader eeren ; hy wift wel, dat hy grouwlyke bloedfchande begaan zoude, zo haaft hy by zyns vaders wyven fliep;maar, de Satan had zyn hart zodanig ingenomen, dat hy aan geen eerbaarheid, aan geen woord Gods, aan geene ftraffe denkt,die dog volgen zoude;maar lleekt het hooft op , wil abfoluut Koning zyn, al zoude hy zich ook daar door tegen God verzetten, hy verdryft zynen vader, flaapt voor al het volk by zyns vaders wyven, maakt ftaat, dat het volk nu zo veel te meer hem zoude aanhangen. Dit zyn ftraks werken des duivels, die de lieden dol en razend maakt, zodat zy tegen hun verftand handelen; hier helpt geen vrye wil, noch eenig verftand , maar zo als het de Satan ingeeft, gaan zy voort. Judas had zo veele wonderwerken van den Heere Chriftus gezien , hy had zo veele heeriyke weldaden van hem ontfangen , en wift, dat hy Gods Zoon was, en nog verblind hem de Satan zo zeer, terwyl hy zich door de gierigheid laat wegfleepen, dat hy heenen gaat, en voor dertig zilverlingen zynen Heer, Meefter, God en Verlosfer, verraadt; hier kon de vrye wil niet helpen, dat hy van zulke grouwlyke zonden zoude afgelaten hebben; want de magt des Satans was zo groot in hem , aan deezen had hy zich overgegeeven. Alzo in Cain, in Nero, in Domitiaan, in Heliogabahs, heeft de Satan met magt  go Eerste Predicatie. magt geregeerd, dat zy grouwelyke daden tegen alle veiftand begaan hebben, zo als men dan boven maten veel verfehriklyke voorbeelden vindt in de Hiftorien. Zulke groote hindernisfen van den vryen wille, ook in uiterlyke tugt en rechtvaardigheid, moet men zorgvuldiglyk over weegen , dat men hem niet te veel vertrouwe , en zyne eigene kragten niet te hoog verheffe; doch, zo als van te voren gezegd is, kan men niet laogchenen, dat de natuurlyke menfch in de uiterlyke dingen eenigermaten eenen vryen wille heeft ; men kan zedig en vroom leeven , van zonden en fchanden zich onthouden, en de Overheid gehoorzaam zyn: maar dit alles doet niets ten eeuwigen leven, het behoort in de waereld, tot dit leven, en is geene gerechtigheid voor God. Andere zaken zyn geeftlyk, hemelfch, eeuwig, als: God te erkennen en te vreezen , waaragtige bekeering te doen, en zich van zonden tot God te bekeeren. Gods Woord te verftaan, hetzelve lief te hebben en aan te nemen , in Chriftus te geloven, God, in tegenfpoedenj, gehoorzaamheid te bewyzen , den fchrik des doods te overwinnen, het eeuwig leven te hoopen, in aanvechtinge beftendig te blyven, en vap God niet te wyken, den fatan en alle zyne liften wederftand te doen; in deeze geeftlyke zaken heeft de menfch, die door den Heiligen Geeft nog niet wedergebooren is, genen vryen wille ; want de menfch is tot alle  Eerste Predicatie. 32 alle goed verftorven, zyn verftand is verduifterd, zo dat hy God niet kent, zyn wille is van God afgekeerd, hy fteekt vol vyandfchap tegen God, en is des Satans gevangene. Fan deeze zakm is nu eigentlyk de vraage, als men zegd: of de menfch eenen vryen wille hebbe , en «f hy uit natuurlyke kragttn iets mede werken kan tot zyne bekeering? de tegenfpreekers zyn mede gewoon , wel eens vreemde zaaken in dit verfchil te mengen , even als of men leerde met de Manicheën, dat eenige menfchen in 't geheel aardfch zyn, zo dat zy niet konnen bekeerd worden; maar zulke grouwelen worden billyk verworpen en verdoemd. Daarom dat alle menfchen, die uit Adam afftammen, eenerley aart en natuur hebben , namentlyk, altemaal kinderen des toorns, zondaren en Gods vyanden. Chriltus zegt, Joh. 3. Het geene uit het vleefch geboren is, dat is vleefch, en David in den 14 Pf. zegt. Zy zyn alle afgeweeken , ï famen zynze fiinkende geworden, daar is niemand die goed doet. Dat nu eenige zalig worden, en de anaeren in de verdoemenis blyven, komt niet daar van daan, dat eenige van natuur geeftlyk, eenige aardfch zyn ,• maar, dat eenige tot God bekeerd worden, welke de beloften der genade aannemen , maar de anderen zonder boetvaardigheid en bekeering blyven , en Gods raad tegen zich zelve verachten. Daarom is de Leere van de Propheeten en Apoftelen aangaande het onvermogen des menfchen  32 Eeeste Predicatie. fchen, verre te onderfcheiden van de gruwelyke leugens en laftering der Manicheën. Hier is ook het verfchil niet; of de menfch, door Gods Woord en de Sacramenten, bekeerd worde ? want zulks is gewis en openbaar, dat God zyn Woord, Wet en Evangelium , daar toe verordend heeft, en op aarde laat prediken, op dat de menfch, daar door,tot God bekeerd worde. Door de wet verbryzelt God de harten , dat zy de zonden erkennen, en vreezen voor Gods toorn, door de beloften der genaden, en de prediking van Jezus Chriftus beurt God de harten wederom op , werkt het geloof, en brengt trooft en leven. Paulus zegt Rom. i. bet Evangtlium is eene kragt Gods tot zaligheid , die daaraan geloven , en David Pf 19. de Wet des eer en is volmaakt, en verkwikt de ziele, het getuigenis des Heeren is gewis, en maakt de Jlegten wys. Pf. 1x9. de beveelen des Heeren zyn recht, en verblyden het hart , en als uwe wet niet ware myn trooft ge weeft, zo ware ik vergaan in myne elende. Petrus zegt tot Chriftus, Heere, gy hebt de woorden des eeuwigen levens: dat is, God fchept en werkt in ons het eeuwige leven, door het woord van Chriftus. Het is derhalven eene openbare dwaaling en laftering, hetgeene Montanus, Caspar Schwenkfeld, en diergelyke dweepers voorgegeven hebben, dat God het eeuwig leven in den menfch fcheppe en werke zonder middelen; het woord zeggen zy, is flegts eene uiterlyke oef-  Eerste Predicatië. 33 oeffening voor den menfch, de menfch moet wagten op eene openbaaring, verlichting, verrukking en infpraak des geeftes, die geen midde! behoeft,* en zullen vrome harten daarop letten, dat dit eene byzondere liftige greep des Satans is, waardoor hy denkt, de Chriftenen, van het aanhoren , betragten en oeffenen in 'c Godlyk woord, af te trekken , en op haare eigene dromen en fantailen acht te geeven! want hy weet, dat, zo haaft de menfch het woord van God laat varen , hy ter nedergeflagen is ; want dan blyft hy niet in 't geloof, dan heeft hy genen trooft, dan erkent hy God niet meer, dan kan hy de aanvegting niet weder ftaan, dan kan hem de Satan in afgodéfyé, dwaaiing en wanhoope ftojten: zo a's zulks de Geeft van God in veele plaatfea getuigt: Jef. 8. Ja tot de wet, en tut het getuigenis, zoo zy niet fpreeken naar deeze woorden, het zal zyn datze genen dageraad zullen hebben. Chriftus zegt. Joh. 14. Maar die my niet lief heeft , die bewaart myne woorden niet, ende 't w.wd dat gy lieden hoort, is het myne niet , maar des Vaders die my gezonden heeft, en Joh. 15. indien gy in my blyvet , ende myne woorden in u blyven, zo wat gy wilt zult gy begeeren, ende bet zal u gefchieden. Kortom, door zyn woord brengt en werkt God alle zaligheid, verlicht de harten, en bekeertze, God geeft ware boete , geeft kennisfe van God, ontfteeke het geloof, wekt ons op tot het gebed, ver* fterkt ons in de aanvegting, vertrooft ons in al*  34 Eerste Predicatie. Ie tegenheden, helpt ons den Satan en den dood overwinnen, 't welk zonder Gods Woord onmooglyk ware. Daarom fpreekt David: gedenkt uwen knegt naar uw woord, op bet walk gy my bebt doen hoopen; dat is myn troofl in myn elende , want uw woord verkwikt my, Pf. 119. Daarom alle , die God vreezen, en naar de eeuwige zaligheid met ernft tragten, zullen zich voorde dwalingeen lafteringe van de Montaniften, Enthufiaften en Schwenkfeldianen wachten, als voor hetergfte vergift der zielen. Terwyl wy dan van wederzyden, zo wel de Lutheranen, als de Synergiften, bekennen, dat God, door het Predikampt, door de wet en 't Euangelium, den menfch roept, verlicht, bekeert en zalig maakt: Zo is het openbaar, dat hiervan het verfchil niet is. 't Is waar, de Synergiften plagten met vollen monde te lafteren, als wy naar de leere der Apoftelen bekennen, dat niets goeds in den menfch is, en de vrye wil in den menfch verftorven zy, dat des menfche wille in zyne bekeering niets mede werke; zy noemen ons Enthufiaften en Montaniften, die het Predikampt vernietigen , en die leeren, dat de menfch op zonderlinge verlichtinge en verrukkingen wagten moeft, en het mondelyke woord maar laten varen: Maar in haar confientie zynze voor God bvertuigd, dat zy ons geweld en onregt doen want wy houden de bediening van het woord en den Geeft in byzondere eeren, en als eenen hoogen en duurbaren fchat, terwyl God daar door in ons de zaligheid wenkt. Wy  Eerste Predicatie. 3$ Wy zeggen ook niet, dat de merfch in de bekeeting een blok of fleen is; want by is een menfch, die zyn verftand, vernuft en wille heeft; maar zo weinig als een blok 'er niets toe doet, dat hy een beeld word, alzo weinig doet ook de onbekeerde wil der menfchen daar toé, dat hy tot God bekeerd en verlicht worde. Want van natuur_ en zo lang de menfch Th doodzonden ligt, is hy in 7 geheel dood in zonden; ja, zoo weinig als de menfch daar toe dóet, dat hy gefchapen en gebooren, en een vernuftig menfch word; alzo weinig doet de menfch daar toe, dat hy, door den Geeft van God, nieuw geboren wordt; zo als Lutherus in bet Boek de Servo A>bitrio met recht zegt. Men moet ook in dit verfchil regt en wel onderfcheiden, wat Pelagius betwift heeft, en wat de Èrasmiaanen en Synergiften betwiften. Pelagius heeft het al te grof gemaakt; want hy heeft voorgegeeven, dat Adam niemand met zyne zonden hadde benadeeld, dan hem zelve; de natuur, zegt hy , is zo volkomen als dezelve in't begin gefchapen is geweeft: hy heeft de erf-zonde in 't geheel verloochent, en geleert, of veeleer gelaftert, dat de menfch ook zonder de hulpe des Heiligen Geeftes, de wet volkomentlyk houden kan , zonder .zonde zoude konnen zyn, en by God den hemel verdienen. Zo grof maken bet de Synergijlen niet, maar befehaaven bet een weinig; zy bekennen, dat, door den val van Adam, de menfchlyke natuur verdorven en verzwakt is; dat ook de menfch, zonder de hulpe des Heiligen Geeftes, niets vermag, en dat ook niemand de wet vervullen kan ; maar dat de natuurC 2 lyki  $6 Eerste Predicatie. lyke menfch, als hy door Gods woord geroepen word, en de Geeft van God het harte roert en beweegt, dat hy alsdan in 'f geheel niets uit zig zelfs vermogen zoude, en ten minften het ja woord en de bewilliging uit zich zelfs daar toe niet geven kan: dat zyn zy niet bekennende: want zy meenen, dat 'er nog eene kragt overig is, die ietwes mede werke tot de bekeering des menfchen. Maar of zulke meening in Gods Woord grond hebbe, of niet, willen wy in de volgende Predicatien bezien en overweegen. Eenige Synergiften meenen, dat zy veel toegeven en inruimen, als zy zeggen, de menfch kan uit natuurlyke kragten de zonde en den dood niet afleggen, en hy kan de magt des Satans niet verbreeken, noch zich van hem los maaken ; hy vermag niet Gods toorn te flillen of te verzoenen; zulks is wel waar: want de Heere Chriftus fpreekt Joh. 8. als u de Zoon niet vry maakt, zo zult gy fterven in uwe zonden ; maar het is niet genoeg, en dat is ook eigenlyk de quaiflie niet; maar hier over bet meefte: of de natuurlyke menfch in die zaken, die zyne zaligheid betreffen , als zyne bekeering tot God, dat by wedergeboren, een nieuw menfch, en een kind Gsds worde, uit hem zelve niets daar toe doen, helpen , of medewerken kan ? De Synergiften zeggen wel ja, maar wy zeggen neen; wie nu zyne meening en geloften Jlerkjien uit Gods woord bewyfi, die heeft het gewonnen. Ook zullen de Chriftenen, die de eigenlyke waarheid in dezen artikel met opzet zoeken, dat wel waarnemen , dat het verfchil hier o*'er niet  Eerste Predicatie. 37 niet is , of 'er eenige beweeging , neiging, verlichting, en verandering in de bekeering des rnenichen gefchiede ? of de menfch tot zyne bekeering het ja woord geeve; zulks ftaan wy gaarne toe, en is ontegenzeglyk; want als 'er geene verandering , beweeging, geen ftryd noch bewilliging in den menfch gefchiede, dan was 'er geene bekeering. Des word het verftand verlicht, de wil tot God gekeerd, het hart veranderd, de menfch, die te vooren een kind des toorns van God} een lyf-eigene flaaf des Satans was, die word een kind van God, en in 't geheel een nieuwe menfch; en terwyl het geloof in Chriftus in hem ontftoken word, zo moet immers eene groote beweeging en verandering hier gefchieden. Maar de vrage is hier over, of de Heilige Geeft zulks alleen doet en wet kt, die, uit eenen dooien, eenen levendigen menfche, uit eenen blinden , eenen zienden, uit eenen vyand een kind van God maake ? of anders, of de natuurlyke menfch ook iets daar by mede werke en helpe, en dat uit zyne natuurlyke kragten ? Het verfchil is ook niet hier over, of de bekeerde menfch eenigen vryen wille hebbe, en niets mede werke in geeftlyke zaken? want in dit ftuk zyn wy het eens; de Heere Christus zegt, 20 u de Zoon zal vrygemaakt hebben, zo zult gy waarlyk vry zyn, Joh. 8. en de Apoftel Paulus zegt. 2 Cor. 3. waar de Geeft des Heeren is, aldaar is vrybeid. De Geeft Gods doodt of verzwakt de natuur niet, maar maaktze levendig, beurtzeop, geneeftze, fterktze, verfiert C 3 en  38 Eerste Predicatie. en heiligtze. Daarom heeft de menfch eenigermate eenen vryen wille, ook in geeftlyke zaken , als hy nieuw gebooren, verlicht en bekeerd is, en de gaaven des Heiligen Geeftes ontvangen heeft, en daarom fpreekt men recht, dat altdan in de goede werken der gelovigen , in de aanroeping van God, dankzegging, bekentenis van den Name Chriftus, in de liefde Gods en des naaften, in de gedult, ootmoedigheid &c drie werkelyke oorzaaken tezamen komen: God de Heilige Geeft, die het hart beftuurt en leidt , het woord van God, dat ons aantoont, wat Gode welbehaaglyk is; en des bekeerden menfchen zyn verftand en wille , die nu door den Heiligen Geeft vry gemaakt en wedergebooren zyn. In deeze ftukken zyn wy't eens, en als de Synergiften hier van groot ophef maken, dan doen zy bet daarom, dat zy den Leezer van de Hoofdzaak afleiden, en baare dwaaling verbergen 'willen. Want het verfchil blyft evenwel nog, of de natuurlyke menfch, voor zyne wedergeboorte, uit eigene overgeblevene kragten van zyn verftand en vryen wille, niets mede werken konne in geeftelyke zaken, die tot zyne zaligheid behooren, en inzenderheid tot zyne bekeering ? Weshalven de Synergiften zeggen, de menfch heeft zo niet in 't geheel alle kragten en vrybeid van den wille verlooren , dat hy in 't geheel niets medewerken zoude; maar doet en helpt cok iets. tot zyne bekeering; daarom zeggen zy, Liberum arbitrium ejifacultas applicandi Je ad 'gratiam ; dat is, de vrye mlle is een kragt, dat zich de menfch m  Eerste Predicatie. 59 tot de genade fcbikken kan,en zo als Pbiiippus Melancbton inLocis communibus fteld, Vuluntas Hominis in converfione non efi otiofa, fed agit aliquid: dat is, de wille des menfchen is niet geheel ledig in de bekeeting, maar doet ook iets- Item, dat hy ftelt : In converfione hominis concurrunt tres eaUffa, Spiritus Sanclus movens cor, Verbum Dei, deinde mens, & Voluntas Hominis : dat is , in de bekeering des menfchen komen drie oorzaaken te famen, de Heilige Geeft die bet hart regeert en beweegt, Gods Woord; en daarna het verftand en de wiile des menfchen. Deeze woorden van Pbiiippus keuren wy af. De Heer Philippus is wel een hooge en voortreffelyke Leeraar geweeft, onze lieve Pra> ceptor, die aan de Kerk van God zeer veele dienften gedaan, en van Godfhooge en byzondere gaven gehad heeft; maar wat in zyne boeken niet overeenftemt met Gods woord , kunnen wy niet billyken, noch aanneemen, want Jefus Chriftus,de eengeboorne Zoon van God, heeft meerdere cn betere dienften gedaan , dan alle menfchen, die ooit geleefc hebben, en die gebied, dat wy van zyn woord, by verlies van onze zaligheid, niet zullen afwyken , maar vaft daar by blyven, en eerder het regeer oog zullen uittrekken , en zeggen daarom uitdrukkelyk: dót de natuur fke menfch, uit eigene natuurlyke kragten , niet mede werkt, niets helpt noch doet, tot zyne bekeeiing ; maar dat de wiile zich enhl lydelyk gedraage, zo als Lutberus te regt gezegt heejt. Dat is, de wille leidt maar in de bekeering. Want de bekeer ing is alleen Gods gave en grfhenk, C 4 als  4$ Eerste Predikatie. als die door den Heiligen Geeft den dooden wille levendig maakt, en den afkeeringen tot zicb trekt en bekeerd. De Heilige Geeft is de eenige wezendlyke oorzaak van onze bekeering: het woord van God is het middel en werktuig, waardoor de Heilige Geeft in ons kragtig is , het Verftand en den wille des menfchen zyn dat geene, waar in de werking des Heiligen Geeftes gefehied. Wy zeggen derhalven met Cyprianus: In mllo gloriandum; quoniam nihil nnjlrum Jit. Dat is, wy hebben ons in 't gering [ie niet te roemen, niets is in ons, en moeten daarom bekennen, dat God alles werkt. Lutherus heeft wel toegegeeven.dat in den natuurlyken menfch eene Aptitudo & Capacitas zy, dat is, bekwaamheid en vatbaarheid', maar hy heeft daar by gezet: non acliva, fed pafftva , niet eene werkelyke, maar eene vatbaarheid, lydende , dat is , de natuurlyke menfch kan van God door 'f woord b.keerd worden. Een Blok, een üsfe, of een onvernuftig dier, word niet bekeerd, hier is geen Capacitas. Maar de PasJiva Capacitas in den menftbe geeft geen Liberum Arbitrium, ftellet gecnen vryen wille Dit zy nu hier van gezegd, waarin eigenlyk het verfchil beftaat. HET  Eerste Predicatie. 41 HET DERDE STUK. Hoede bekeering des menfchen toegaat, en welk een onderfcheid 'er is iusjchen de bekeering des menJchen tot God, en tusfchen de vermeerdering der gaven des Geeftes ? Tot de bekeering der menfchen behooren twee ftukken: Eerftelyk, een waar berouw, zo dat de menfch zyne zonden erkenne, voor Gods toorn van harten verfchrikke, en voor den eeuwigen dood, van wegens zyne zonden, vreeze: ten tweeden, een oprecht geloof aan Jefus Chriftus , welk geloof de belofte der genade aanneemt, detwyfelmoedigheid weert, en aangrypt den trooft, dat God de zonden vergeeven heeft, en de zaligheid uit genade fchenken wil. Wanneer de menfch ,in een waar berouw en erkentenis zyner zonden, en in eene rechte vreeze voor God, zich alzo in 't geloof opbeurt, en zich op de belofte der genade van de vergeeving der zonden verlaat, dan is hy waaragtigtot God bekeerd, een kind van God, en een erfgenaam der eeuwige zaligheid. Dat nu deeze bekeering geen werk is van den vryen wil, noch ook uit de natuurlyke kragten der menfchen voortkomt, maar door den Heiligen Geeft in den menfche gefchied, is te vooren aangetoond: Dat ook de befceering niet zonder middel, maar door het woord van God, de Wet, en het Evangelium, verkregen word, C 5 is  Eerste Predicatie. is mede aangeweezen: want de dweepery der Enthufiaften en Schwenkfeldianen is een openbaar bedrog en vervoering des Satans. Het heeft aan God alzo behaagd , dat de Heilige Geeft, door het mondelyke woord, een waar berouw en het geloof ontfteeken zoude; i Cor. 15. Ik make u bekent het Evangelium, dat ik u verkondigt bebbe, 't welk gy ook aangenomen hebt, in 't welk gy ook Jiaat, iobr '« welk gy ook zalig word. Dit nu gaat alzo toe : De Heilige Geeft beftrafc in 't Predikampt alle waereld, dat alle menfchen, van Adam natuurlykerwyze afftammende, zondaars zyn, en den roem ontbreeken , dien zy voor God hebben zouden Rom. 3. dat Gods toorn over alle menfchen gaat, en dat alle menfchen onder de zonde beflooten zyn, daar is niemand, die voor God rechtvaardig is, ook niet een. Pf. T4. Alzo voert de Apoftel Paulus deeze Wet-predicatie , op dat alle mond geflopt, en de geheele waereld fchuldig worde; dat uit de werken der Wet geen levendig menfch rechtvaardig word voor God. Rom. 3. en Chriftus zelve zegt Joh. 3, Bet zy dan dat iemand wederom gebooren worde uit water en geeft, by en kan in 't Koningryk van God niet ingaan: Het geene uit bet vleefch gebooren is, dat is vleefch. Als nu deeze algemeene Straf-predicatie ge-" fchied, en God van den hemel de menfchen tot bekeering roept , dan bevind zich de groote blindheid van 's menfchen harte, zyne groote boosheid en hardnekkigheid, dat hy zulke oordeelenvan God veracht, en zulke Straf-predicatie niet  Eerste Predikatie. 43, niet hooren wil; hy waant daarentegen, dat hem groot ongelyk gefchied ; God was niet bevoegd, noch had geen recht, alzo met hem te handelen; maar hy verftaat het geeftelyk oordeel der Wet niet, verhard alzo zyn harte , befchuldigt God van leugens in zyn woord, die de waereld met zyne Strafpredieatie ongelyk doet, en begeeft zich zo weinig tot bekeering, dat hy veelmeer met God twift. Indien nu de Heilige Geeft niet meer deede, dan dat hy deeze Predicatie van de Wet voerde , dan zoude geen menfch bekeerd worden ; want het hart is zo zeer verdorven, dat het Gods woord ten ergften uitlegt, en Gods oordeelen veracht. Indien ook de alderbefto Leeraaren het woord van God zouden prediken , als: Noach, Sem, Abraham, Mofes, Samuel, David, Nathan, Elias, Paulus, Chriftus, zo zouden evenwel de menfchen zich niet bekeeren. Noach word met zyne Predicatie befpot. Mofes wilden de Israëliërs fteenigen. Den Apoftel Paulus noemen de Athenienfers eenen fnapper: van den Heere Chriftus zeggen de Jooden: Dat is eene harde reede, wie kan die hooren? En Chriftus fpreekt tot de jooden , ]oh. 8. Want gy kont immers myn woord r.iei hooren. Ja toen Chriftus de gantfche heeriyke, heilzaame en trooftryke Predicatie deed, Joh. 8. toen namen de Jooden fteenen op en wil de n hem dooden. Aldus betert de vrye wil zich (p de Predicatie van Gods woord! Nu wil evenwel God een heilige Gemeente heb-  '44- Eerste Predicatie; hebben, die met hem in alle eeuwigheid zal leven; hy wil niet, dat zyn woord ledig tot hem zal keeren, by wil niet, dat de Heere Chrifius, zyn geliefde en eeniggebooren Zoon, zyn bloed te vergeefs zoude vergoten hebben,maar,dat iemand, zulke hooge weldaaden geniete : daarom doet en werkt by zelfs de bekeering in die geenen, die ten eeuwigen leven verordineerd zyn, Aft. 13. Want de Heilige Geeft voert niet alleen den uiteriyken klank des Godlyken woords, maar roert, verwekt, en beweegt ook het hart, dat het op het woord lette; hy opent de oogen van 't harte, zo dat de menfch Gods oordeelen leere verftaan, en zyne onreinigheid erkenne, en zich voor God verootmoedige; hy verbryzelt, en leidt het hart, dat het voor Gods toorn en voor de eeuwige verdoemenis vreeze, en verwekt alzo een waar berouw in 't harte. Dikwyls gebruikt evenwel de eeuwige God ook andere middelen , benevens zyn Godlyk woord, dat hy de menfchen tot eene oprechte bekeering brengt, en zyn hard harte verbreekt en verootmoedigt, als fchielyke verfchrikkin^en van God, krankheid, rampen, en diergelyken. Den Koning David, laat hy het kind fterven " dryfthemook in ballingfchap, en brengt ver! fchriklyke groote ellende over hem, op dat hy God leere vreezen , zyne bekeering hartelyk zy, en daardoor eenen byftand verkryge. Hiskias geraakte in eene groote krankheid" op dat hy de kracht der zonde recht gevoele, en zich voor God verootmoedige. Manasfe werpt hy in  Eersre Predicatie. 45 in de gevangenisfe, op dat hy hem tot bekeering brenge en zyn hart met angft en vreeze vervuile- Den moordenaar laat hy aan 't kruis hangen , en hem zyn recht doen, op dat hy hem beweege tot erkentenis zyner zonden, en tot waare bekeering. Petrus, den Apoftel, ziet hy flegts aan, en fchielyk treft hy zyn hart, dat hy uitgaat, en bitterlyk weent. Den. Apoftel Paulus omringt hy met een helder licht, en werpt hem ter aarde neder, fpreekt hem aan uit den hemel, zo dat hy zyn voorneemen verhindert , zyn harte verbryzek, en hem vervult met vreeze. Alzo gebruikt God allerlei middelen en wegen, meenigerlei ongelukken en ftraffen, en laat verfchriklyke tekenen van zynen toorn zien, nevens zyn Godlyk woord, opdat hy den hardnekkigen en halftarrigen menfch tot bekeering beweegen mogte. Maar als nu Gods Geefl niet inwendig werkt, btt harte niet verlicht, weekmaakt , roert, treft, en tot bekeering leidt, en aanfionds weder baart, zo helpen de uiterlyke Jiraffen zo weinig , als bet woord, en de menfch blyft verfiokt, word erger, ontjleekt meer tegen God, en vat dies te grootere bitterheid, lajlert des te grouwelyker, en valt te eerder in wanhoop. Pharao hoorde Gods woord van Mofes en Aaron , werd ook door veele plagen en verfchriklyke ftraffen van God bezogt; des niet te min verftokt hy zyn hart; doet geene rechte bekeering. Hoe meerder tekens God in Egipten deed, hoe godloozer en gramftooriger hy wierd. Saul had ftrafte en plagen genoeg nevens de God-  H6 •Eerste Predikatie. GodJyke Predikatie, nog beterde hy zich niet3 maar hoe grooter de nood hem voorkomt, hoe meer hy zich van God verwydert, tot dat hy eirtdëlyk by den Satan hulpe zoekt, en zich zelve ombrengt. De verdoemde kwaaddoender had immers plagen genoeg, — word van het leven tot den dood veroordeeld, word om zyne flegte daaden aan het kruis genageld, ziet den dood voor oogen ,niet minder,dan de andere kwaaddoender, nog gedenkt hy aan geene bekeering , Vreeft God niet, verftokt zyn hart in Gods verachting , befpot den Heere Chriftus , nog in doodsnood zynde. Alzo zyn 'er veelen, die tot op de dood krank worden, welken het eene ongeluk boven het andere t'huis komt, die in de gevangenisfe geworpen , tot de galg geleid worden, en den dood voor oogen zien, evenwel geene blyken geeven van bekeering, zy toonen geen leedweezen over hunne zonden, vrcezen God niet, verbeelden zich zelve, dat 'er geen verdoemenis noch eeuwig leven is en blyven alzo verftokt, en zonder berouw en bekeering, ook in den uiterften nood. Alzo geheel en al is de vrye wil ten goede verftorven, haat Gods oordeel, en kreunt zich weinig aan Gods Wet, en aan alle plagen en vermaaningen , zo dat hy 'er erger door wordt, en des te meer tegens God woedt. Maar wanneer God, door zyn woord, benevens de flraffen, het hart roert, trekten leidt, door den Heiligen Geeft, dan word het hart verflagen, verbryzeld, en gebrooken, zo  Eerte Predicatie, 4? zo dat het zich voor God verootmoedigt, zynen toorn met ernft vreeft, zyne zonden met leedweezen erkent, verfchrikt voor de tydelyke en eeuwige ftraffcn. Van Lydia, de purperverkoopfter,zegt de Schrift: God deed haar 't hart open, dat zy agt gaf op het woord, dat van Paulus gefproken wierd, bet was niet genoeg,dat Paulus heeriyke Predicatien deed, neen God moeft ook, door zynen Heiligen Geeft, het harte van Lydia openen, en tot bekeering beweegen. Nathan deed wel de fcherpe Straf-predicatie aan David, gy zyt de man des doods, Uriam den Hethither hebt gy met den zweerde gejlagen, en zyn •wyf hebt jey u ten wyve genomen, nu zal het zwaard vanuwen huize niet afwyken eeuwiglyk, daarom , dat gy my veracht hebt. Maar als God niet met zynen Heiligen Geeft zyn hart teffens getroffen en geleidt had, zo zoude hy wel tegens den Propheet Nathan in grammen moede ontfteeken zyn , zyne booze daad verontfchuldigt, en Wyders den Propheet in de gevangenisfe geworpen hebben; zo als Jeroboam ontftak, toen hy van den Propheet beftraft wierd, en hem liet grypen; i Reg. 13- Gelyk Joas vergramde, toen hy van den Propheet Zacharias beftraft wierd,en den Propheet liet fteenigen, 2 Chron. 24. Zo als ook Amazia verbitterde , toen hy van den Propheet beftraft wierd, hem dreigde te liaan, 2 Chron. 25. Alzo en niet veel beeter zoude het David mede gemaakt hebben, indien niet de Heilige Geeft, nevens de Strafpredicatie van den Propheet, het hart van David  4? Eerste Predicatie. vid getroffen , verflagen en op zodanige wyze aangegreepen had , dat het zich voor God verootmoedigen moeft. Zo als ook David bekend , dat God zyn hart verflagen en verwond hadde : Pf. 38. Want .uwe pylen zyn in my gedaalt, en uwe band is op my neder ge. daalt; daar is niet geheel in myn vleefch van wegen uwe gramjchap, daar is geen vreede in myne beenderen van wegen myne zonde: en Pf. 32. zegt hy: Toen ik zweeg wierden myne beenderen veroudert, in myn brullen den ganjchen dag; want uwe hand was dag en nagt zwaar op my: myn pp wiert verandert in zomer-droogten. Pf, 39. Neemt uwe plagen van my weg, ik htnbezweeken van de bejtrydingeuwer hand; 'kaflydt gy iemandmetfiraffingen om de ongerechtigheid, zoo doet gy zyne bevalligheid fmelten als eene motte. Alzoo klaagt Hiskias over de fmerten zyns harten: als een Leeuvo heeft hy' alle myne gebeente vermorsfelt. Jeremias klaagt ook Klaag!. 1. Hy beeft een vuur gezonden uit de hoogte in myne beenderen, en dat zelve laten geweldig zyn: dat is de kragt en werking des Heiligen Geeftes geweeftwaar door God, nevens het woord en tugtiging^ de harten tot bekeering bewoogen heeft. Wie nu begeert, dat de Heilige Geeft dit waare berouw in zyn harte werken zal, dat hy zyne zonden erkenne en deeze hem leed zyn, zo dat hy voor Gods oordeel en eeuwige ftraffen van harten vreeze : die zal zich fteeds en met allen vlyt tot de predicatie van Gods woord houden, op de Straf-predicatien, waar in God  Eerste Predicatie. 0 zynen toorn Iaat verkondigen, letten, de voorbeelden van de ganfche waereld, hoe God fteeds, zonder aartzien van perfoonen, de zonden geftraft heeft, overweegen, Gods oordeelen in de Wetgeopenbaart, opmerken ,enleeren zyn hart hervormen ; want de Predicatie van Gods woord is de regte werkplaats des Heiligen Geeftes, waarin en waardoor hy de harten tot bekeering brengen wil. Vooraf zal de menfch, die gaarne tot God bekeerd ware, trachten, dat hy de Predicatie des Godlyken woords niet veragte; ook wanneer hy van den Predicant wegens zyne zonden beftraft word, dat hy geen gramfchap noch haat tegen den dienaar van God opvatte; want op zulken tegenftand tegen Gods woord, en verfchooning van de zonden, pleegen gaarne verftokkingen te volgen: Veelmeer zal de menfch, die beftraft word, Gods genadengifte erkennen, dat hy tot bekeering geroepen word: ook zal de menfch fteeds in de Pre. dicatie tot God zugten en bidden: Almagtige , eeuwige, barmhartige God, Vader van onzen Heere en Heiland Jefus Chriftus, gy hebt uit groote goedheid uw heilig woord tot onzer zaligheid gegeeven, wy zyn alzo verdorven, dat wy uw heilig woord, door onze kragt, niet konnen verftaan, noch aanneemen: Maar gy hebt aller menfchen harten in uwe hand, en buigtze waar heen gy wilt; opent myn hart, dat ik op uw woord acht geeve, roert en beweegt het door uwen Heiligen Geeft, D dat  Eerste Pbedicatie. dat ik myne onreinigheid en zonde erkenne, en deeze my van harten leed zyn, dat ik u, ö heilige God! mynen Schepperen Verlosfer, vertoornd hebbe , werkt in my , myn God, waare bekeering , dat ik uw oordeel en toorn x'reeze , voor de eeuwige verdoemenis verfchrikke, en der zonden vyand worde, ook een regt verflagen harte en ootmoedigen geeft hebbe , met ernft om de vergeeving der zonden bidde, en naar de eeuwige zaligheid trachte. Wie nu van harten bidt, en op Gods woord agc geeft, ook, wat hem dagelyks tegen zynen zin ontmoet, en als een ftraf der zonden aanneemt, en dat hem God tot bekeering roept, die zal wel ondervinden, dat zyn hart voor Gods toorn verfchrikt, en zal meer angft ondervinden , dan hy zal kunnen verdragen. Wanneer nu zulke angft , fchrikken en vrees in 't hart begint, dan zullen wy niet twyffelen, of God van den hemel, door zynen Heiligen Geeft, de zaligheid in ons wil werken, in zo verre wy nu zyn heilig woord verder volgen. Gelyk nu het berouw, angft, vrees en fmerten, van wegen de zonde, een werk is van den Heiligen Geeft, en niet van den vryen wille; alzo en veelmeer is het geloof een werktuig van den Heiligen Geeft en niet van den vryen wille; want God laat het niet beruften by de Straf-predicatie van de Wet, waarin hy zynen toorn tegen de zonde verkondigt, maar laat ook den zondaar de genade-beloften des Evangeliums voordragen, waar in hy zich op het ge-  Eerste Predicatie. 5r genadigfte aanbied, om zyns Zoons JefusChristus wille , die zyn bloed voor ons vergoten beeft, om alle onze zonden te vergeeven, tot genade aan te nemen , en zonder verdienfte eeuwig zalig te maken. Als nu deeze trooftelyke Predicatie des Evangeliums gedaan , en den menfch alle genaden aangebooden word, dan kun by nog uit eigens kragt en willekeur zulks niet aanneemen; want het oordeel van de Wet, dat de menfch van natuur is ingeplant, dat God tegens de zonde toorne, en den menfch wil ftraffen, gelooft by veel eerder , houd ook vaft daar op, dan dat hy zich iets anders zoude laten leeren,ool' houdt de natuurlyke menfch de' Predicatie des Evangeliums, dat God zya Zoon in de waereld gezonden heeft, dat de God-menfch voor onze zonden geftorven is, dat God den zondaar rechtvaardig en zalig wil maken, voor eene dwaasheid, om dat de menfch van natuur een vyand van God is. Als hy in zyn harte gevoeld, dat God met hem toornt, en om zyne zonden ftraffen wil , verzet hy zich te meer tegen God; dus zou de menfch, als hy allefen gelaten wierd, in wanhoope moeten vallen; verder zoude het de ingebeelde vrye wil niet brengen Maar, hier trekt de Heilige Geeft zich de zaak van den armen menfche aan; hy werkt in hem het geloof aan Jefus Chriftus, die opent hem zyn hart, zo dat hy de trooftryke belofte verftaat: die leidt en beftuurt zyn hart, dat de menfch zich niet tot wanhoope overgeeve, D 2 maar  52 Eerste Predicatie. maar het woord der genade aanneeme, zich op Chriftus bloed en dood verlate» en de eeuwige zaligheid verkryge. Alzo moet de Heilige Geeft in de ontfteeking des geloofs, het eenen ander doen en werken , eerftelyk den menfch verlichten, en daarna ook zyn harte leiden , trekken en beftuuren, dat hy de beloften des Evangeliums aanneeme en den trooft omhelze. Van de verlichting fpreekt de Apoftel Johannes: Dat is het waare licht, 't geen alle menjchen verlicht, die in deeze waereld komen. Joh. i. en Matth. 11. Niemand kent den Vader, dan de Zom , en dien het de Zoon wil openharen. Item Joh. i. Niemand en heeft ooit God gezien: de eenig geboorne Zoon, die in denfchoot des Vaders is, die heeft hem ons verklaard. En wederom fpreekt Chriftus: daar ftaat gefchreeven in de Propheeten: Zy zullen alle van God geleerd zyn, wie het nu hoort en leert van den Vader, die komt tot my. En Joh. 14. Maar de ttoofter , de Heittge Geeft, welken de Vader zenden zal in mynen name, die zal u alles leeren. Ook moet de Heilige Geeft den wille opwekken, daar henen leiden en verfterken, dat hy het woord der genade aanneeme, tegen den duivel ftryde, op de toezegging der genade zich verlate, daar by blyve, en zich door geene aanvegting daar van \laat verdringen ,• daarom zegt Chriftus Joh. 6. Niemand kan tot my komen, ten zy dat de Vader, die my gezonden heeft, hem trekke. De wille des menfchen was niet alleen te zwak daar toe, dat hy tegen Gods toorn, tegen zonde en dood, en tegen den vloek der Wet ftry-  Eerste Predicatie. $3 ftryden zoude, maar zoude veelmeer den raad van God, in 't Evangelium geopenbaard, en de eeuwige zaligheid , in Jefus Chriftus voor ons verworven, veragten, vernietigen en verwerpen. Maar de Geeft van God is het, die den menfch vernieuwd , nieuw licht, en nieuwe kragt geeft, en het geloof in hem werkt, dat hy het geheele ryk des Satans overwinne, en zich Jefus Chriftus overgeeve, zo als Johannes in 't ifte Cap. toont: als zich iemand zwak in 't geloof bevind, die bidde. Zo veele als hem aannamen, die gaf hy macht Gods kinderen te worden» die in zynen naam geloofden: die niet van 't bloed, noch van den wille des vleefches, noch van den wille des mans, maar uit God geboren zyn. En Paulus zegt tot de Ephef. i. want uit genade zyt gy zalig geworden, door bet geloof, en dat niet uit u, bet is Gods gave, niet uit de werken, op dat nü mand en roeme. Zo iemand zich in 't geloof zwak bevind, en denkt, hy kan het woord der genaden zo vaft niet geloovert, als hy wel verpligt was, zyn hart wilde altoos aan Gods barmhartigheid wanhoopen, dié moet zich vlytig tot de Predicatie van Gods woord houden, op de trooftlyke beloftenisfe des Evangeliums met alle naarftigheid letten , die fchoone , heilzaame en trooftryke fpreuken zyn harte wel voorhouden, namelyk Joh. 3. Alzo lief heeft God de waereld gehad, dat hy zynen eeniggebooren-Zoon gegeeven h. eft, ep dat een iegelyk die in hem gehft niet verderD 3 ve,  54 Eerste Predicatie, ve, maar het eeuwig hven bebbe : Want God en heft zynen Zom met gezonden, op-dat hy de waereld veroordeelen zoude, maar, op dat de waereld door hem zoude behouden worden. En JeC i. Al waren uwe zonden als fcbar laken, zullen "zy doch fneeuwwit worden, al waren zy rood als carmofyn, zo zullen zy als witte wolk worden. Ezech. Cap. 33. Zo waarachtig als ik kef, fpreekt de Heere Heere, zo ik hfi bebbe in den dood der godloozen; maar daar in heb ik kift, dat de godlooze zich bekeere van zynen weg, en leeve: 1 Tim. 1. Dat is een getrouw woord en ailerjaanneeminge waerdig, dat Christus Jefus in de waereld gekeomea is,ïm di zondaar en zalig te maken; met deeze en d-iergelyke edele fpreuken zal men zich trooften en opbeuren, en de wanhoop weeren : ook zal de menfch fteeds tot God zugten en bidden: Almagtige, eeuwige en heilige God, Vader van onzen Heere en Heiland Jefus Chriftus-, ik erkenne en gevoele myne zwakheid, dat ik uw heilig Woord, 't welk de eeuwige waarheid is, bezwaarlyk gelooven kan; want onze natuur,is befchroomd, van wegen de zonde, vliedt voor God, en'kan niet anders denken , dan dat God ftraffen wil. Maar,py, ó heilige God! ontfteekt in myn harte het gdoof -door uwen Heiligen Geeft, beurt my op en vertrooft my , helpt myne zwakheid, op dat het bittere Jyden en fterven van uwen Zoon, Jefys Chriftus, aan my niet te vergeefs zy, fteckt my door uwen Heiligen Geeft, dat ik alle aanvegting overwin.ne , en my op uwe grondelooze barmhartigheid,  Eerste Predicatie. 5$ heid, die gy my in uw woord toegezegt hebt, onbedeeft en getrooft verlaten moge, op dat ik, met alle rechtgeloovigen, u eeuwig loove en pryze! Amen. Op zulk een aanhoudend gebed, vraage hy om de vergeevinge , en vertroofte zich met Gods woord , gaande ook daar op tot de tafel des Heeren, ontfange het lighaam en bloed van den Heere Chriftus, dat tot vergeeving zyner zonden vergoten is, tot een onderpanden zegel, dat God met hem verzoend is, alsdan zal hy trooft ondervinden, en vernemen, dat zyn geloof, door de van God verordineerde middelen, krachtig verfterkt is. Alzo gefchied nu de beketring des menfchen tot God, uit kragte en dhop de werking des Heiligen Geeftes , door Gods woord, en is alzo de geheele bekeering des menjchen eene gaave, een gefchenk, en een werk van den Heiligen Geeft, en niet van den vryen wille. De Synergiften, halve Pelagianen en verdeedigers van £en vryen wiile, [temmen hier niet met ons overeen; want,offchoonzy wel bekennen, en toegeeven , dat de menfch, uit eigene kragt en verkiezing, zich niet tot God kan bekeeren, noch van zonden afftand doen; zo is dog de wil des menfchen in 't geheel niet werkloos in de b'ekeering: want, als de menfch, door den Heiligen Geeft, verlicht, zyn harte ilcgts geroerd, en ten goede vermaant wierde, alsdan volgt en antwoordt de wil ja, uit zich zelve; want htt ftaat in 's menfchen willekeur de aangebodene zaligheid, of aan te neemen, of te verwerpen, D 4 en  56 Eerste Predicatie. en ftellen alzo drie oorzaaken ter bekeering , zy zeggen: Bic concurrunt tres caufte, Spiritus Sanclus, Verbum Dei, Mens & voluntas affentiens Dat is: 'Er zyn d>ie oorzaaken der bekeering, de Heilige Geeft, bet woord van God, daar na bet verftand en de wille des menfchen, dewelke het woord aanneemt. Des willen de Synergiften en halve Pelagianen niet, dat de bekeer ing alleen bet werk des Heiligen Geeftes zy, maar de menfch doet bet zyne ook daar by. Maar dat onze leer en belydenis van Gods Woord grond heeft, en de eeuwige godlyke waarheid is, doch het voorgeeven der Synergiften eene valfche leere en verleiding is, willen wy met Gods hulpe in de volgende Predicatien klaar bewyzen. In de bekeering begint de Heiiige Geeft den menfch te wederbaren, levendig te maaken, en te vernieuwen; want, indien de Heilige Geeft het verftand niet verlicht, dsn menfch opwekt, van den dooden levendig maakt, en het hart vernieuwd, om te gelooven aan Jefus Chriftus, zo zal de menfch nimmermeer gelooven. Daarom zo haafthetgeloof in den menfch opgaat als een licht, begint de Heilige' Geeft den menfch levendig te maaken en te vernieuwen. Maar evenwel is te weeten, dat 'er een onderfcheid is, tusfchen deeze beide groote werken en weldaaden van God , nament'yk, tusfchen de bekeering, en vernieuwing of heiliging: want wanneer 'er waar berouw en geloof in den menfch is, dan is by waaragtig tot God bekeerd, behaagt God ten eeuwigen leven, en is voor hem rechtvaardig. De  Eerste Predïcatiï. De vernieuwing word ook te gelyk door den Heiligen Geeft begonnen, doch zy is niet zo haaft volkomen, maar word van dag tot dag vermeerderd; de menfch word verlicht van de eene klaarheid tot de andere. De Propheeten en Apoftelen vatten dikwyls beide weldaaden van Chriftus met één woord te famen, terwyl de eene weldaad nimmer zonder de andere is, noemen het dikwyls, wedergeboorte, levendigmaaking, zaligmaaking, waar onder zy dan alles verftaan, de bekeering des menfchen, de rechtvaardigmaaking, de vergeeving der zonden, de vernieuwing, de wedergeboorte, verlichting, en de geheele zaligheid des menfchen. Maar fomtyds onderfcheiden de Propheeten en Apoftelen de gaven en weldaaden van God,namentlyk, bekeering en vernieuwing, rechtvaardigmaaking en heiligmaaking, vergeeving der zonden en verandering des menfchen naar Gods beeld. Op dat ons daardoor de trooft vaft en zeker blyve, dat wy met God verzoend, en gewisiyk erfgenamen des eeuwigen levens zyn, zo is de rechtvaardigmaaking volkomen, en de bekeering tot God is zeker, zo wy gelooven: Maar de vernieuwing en heiligmaaking is in dit leven niet volkomen, maar gefchied in ons van dage tot dage , van de eene klaarheid tot de andere. Op de rechtvaardiging en vergeeving der zonden kunnen wy ons in 't geloof verlaten; want zy beruft op de verdienfte, lyden en fterven van Gods Zoon, Jefus. Chriftus, cn God vordert niet meer van ons, dan het geD 5 loof,  5S Eerste Predicatie. loof, dat wy zyn woord aanneemen, op zyne barmhartigheid ons verlaten, en; de eriTenis der eeuwige zaligheid in Chriftus Jefus gewislyk hoopen, op de vernieuwing en heiligmaaking, hoe groot die ook moge zyn, kunnen wy ons niet verlaten; want zy is in dit leven onvolkomen , daar blyft nog onverftand, twyffel, onreinigheid, zwakheid en zonde in ons, zo lang wy leven: zo als zulks alle heiligen bekennen en zeggen: i Joh. 3. Indien wy zeggen dat wy geen zonden hebben, zo verleiden wy ons zeiven , ende de waarheid is in ons niet; indien wy onze zonden belyden, Hy is getrouw en rechtvaardig, dat Hy ons de zonden vergeeve, ende ons reinige van alle ongerechtigheid. Indien wy zeggen dat wy niet gezondigt hebben, zo maken wy hem tot een leugenaar, ende zyn woord en is niet in ons. De Propheet Jefaia Cap. 64 zegt; Wy alle zyn als een onreine, ende alle onze gerechtigheden zyn als een wegwerpelyk kleed: en wy alle vallen af, als een blad, en onze misdaden voeren ons henen weg, als een wind. David zegt ook Pf. 143. Heere! gaat niet in 't gerichte met uwen knecht: want niemand die leeft zal voor uw aangezichte rechtvaardig zyn. Pf. 65. bid de Gemeente Gods, gy hoort het gebed, tot u zal alle vleejch komen. Ongerechtige dingen hadden de overhand over my; maar, onze overtredingen verzoent gy. Pf. 32. tieren. , dat is, om vergeeving der zonden, zal u een ieder heilige aanbidden. En Paulus Rom. 7. Want bet willen is wel by my, maar het goed te doen dat en vinde ik niet. Want bet goed dat ik wilt en doe ik  Eerste Predicatie. jj. ik niet, maar het kwaud dat ik niet wil, dat doe ik. En 5 maar ik zie een andere Wet in myne leden, welke Jiryd tegen de Wet myns gemoeds, en my gevangen neemt onder de Wet der zonde, die in myne leden is. Desgelyken bekent en toont ook Auguftinus, deeze oude Leeraar, dat 'er zonde en zwakheid in de heiligen overblyft in dit leven, en dat niemand onder alle de heiligen in dit leven zonder zonde is : (Lxh. 14. c. 9. de Civitate Dei.') Non qualiumeunque bominum vox efl^ fed maxime piorum, multumque jujïerum ac fancïorum, Ji dixerimus: Ouoniam peccatum non habemus, nos ipfos feducimus, veritas in nobis non ejl. Tune itaque dita.Sn* ijla erit, quando peccatum nullum erit in homine: Nunc verofatis bene vivitur ft fine crimine: fine peccato autem qui fe vivere exijiimat, non id agit ut peccatum non habeat: fed ut veniam non accifiat. Dat is: Het is niet de flem van gemeenc, maar van godzalige, rec()tvaardige en heilige mtnJchen, zo wy zeggen: wy hebben geene zonde, zo bedriegen wy ons zehe, en de waarheid is niet in ons. Alsdan zullen wy zonder hartstochten zyn, wanneer 'er geene zonden in den menfch zal zyn : thans 'leeft hy wel die zonder kwaad doen leeft; maar za iemand denkt, dat hy zonder zonde leeft, is daarom niet zonder zonde , maar ftaat zich zelfs in den weg, dat by geen vergeeving der zonde ontfange. Zo ook Lib. 4. ad Bonifacium : Sine quotidianis peccatis bic non vivitur; etiam cum bene vivitur. Dat is: Zonder dagelykfche zonden leeft niemand, fchoon iemand wel leeve. Terwyl dan evenwel zonde en zwakheid in ons blyfe, terwyl wy leven, zo moeten  €o Eerste Predicatie. ten wy de vernieuwing van de bekeering onderfcheiden; zo als Paulus het ondericheid klaar uitdrukt, Tit. 3. God'maakt ons zalig, door het bad der wedergeboorte, en vernieuwinge des Hei. ligen Geeftes, denwelken by ryklyk over ons uitgegoten heeft, door Jefus Chriftus, onzen Zaligmaker. En Rom. 5. zegt hy: Veelmeer is 'Godsgave en genade door de genade des eenigen menfchen , Jefus Cbriflus, overvloedig geweefl over veele De genade is het, dat hy ons bekeerd, het geloof geeft, en de zonde kwyticheld; de gaave door de genade is het, dat hy ons zynen H. Geeft geeft, ons vernieuwt, nieuwe kragten en gaa-' ven geeft. Zo als nu de bekeering alleen een werk van God, en niet van ons is, alzo is ook de vernieuwing en heiligmaaking alleen de gaave van den Heiligen Geeft, wy zeiven kunnen ons niet vernieuwen, wy kunnen het verftand niet verlichten, den wille en het harte kunnen wy geene nieuwe kracht geeven, om God lief te hebben en te vreezen. De vernieuwing dts menfchen is een groot er werk, dan de fcheppingdes menfchen. N* hebben wy ons zelve geen lyf nog ziel gegeeven ', ook hebben wy niets daar toe gedaan, dat wy menfchen geworden zyn: Alzo kunnen wy ons aok niet vernieuwen, nut levendig noch heilig maahn, mair dat is een werk van den Heiligen Geeft, dewelke een nieuw licht in 't hart der menfchen ontfteekt, dat hy God en zynen wille erkennen moge, dewelke ook den wille regeert en leidt ■ dat hy begint God.te vreezen en lief te hebben* Zulks  Eerste Predicatie. 6t Zulks toont de Apoftel Paulus 2 Cor. 3. Wy worden verandert naar 't zelve beeld, van heerlykbeid tot heerlykbeid, als van des Heeren Geeft. En tot de Ephefen in 't ifte Cap. zegt Paulus : De God van onzen Heere Jefus Chriftus, de Vader der heerlykbeid geeve u den geeft der wysheid, en der openbaringein zyne kennisfe , en verlichte oogen uwes verftands , dat gy moogt weten welke zy de hoope van zyne roepinge. En Jef. 45. Alle tongen zullen my zweeren en zeggen: alleen in den Heere hebbe ik gerechtigheid en fterkte. Phil. 4. Ik vermag alle dingen, door Chriftus, die my kragt geeft. En 1 Petr. 5. De God nu aller genade, die ons geroepen heeft, tot zyne eeuwige heerlykbeid, in Chriftus Jefus , na dat wy een weinig tyds zullen geleeden hebben, dtzelve voimake, beveftige, ver fterke en fcndeere u heden. Uit deeze klaare fpreuken is het openbaar, dat God niet alleen de bekeering in den menfche werkt, maar ook de vernieuwing en heiligmaaking verrigt , nieuw licht, kragt en fterkte geeft, door den Heiligen Geeft den verftorvenen levendig, en den gevangenen vry maakt, zo dat by de vermaning en leere des Heiligen Geeftes volgen kan. Wanneer nu de menfch bekeerd en vernieuwd is, de wil verloft en vry gemaakt is geworden, het verftand nieuw licht, de wil nieuwe kragt ontfangen heeft, alsdan word eerft gezegt, dat des menfchen wille eenigermaten mede eene oorzaak van de goede werken is. Hier komen nu vier oorzaken te famen : 1. De Heilige Geeft, die in het hart der gelovigen woont, en den menfch  6% Eerste Predicatie. menfch van de zonden terug houd, Gods woord fteeds herinnert, en tot allerlei gehoorzaamheid jegens God aanfpoort en leidt. 2. Gods woord, 't welk als een licht, den menfch verlicht, en toont, wat Gode behaagt, en wat hem tegen is, ook de zwaare ftraffen ons voorhoudt, die God allen, die zyne gebooden overtreeden, bedreigt. 3. Het geloof, 't welk ons die groote weldaden herinnert, en niet toelaat, dat wy den Heiligen God, door ongehoorzaamheid, vertoornen, maar veelmeer ons tot allerlei deugden vermaant en aanfpoort, op dat wy onze dankbaarheid jegens God bewj;zen. 4. Het verlichte verftand, en de vernieuwde wille,dewelke nu het woord en de vermaning des Heiligen Geeftes gaarne aannemen, en God gewiliiglyk volgen. Dus heeft uwe Aandacht in deeze Predicatie, deeze drie Stukken en Artikels gehoord. Vooreerft, van waar de hoogmoedige naam, vrye wille komt, wie hem in de Kerk gebragt heeft, hoe dezelve met Gods woord overeenftemt, en hoe de Propheeten en Apoftelen daar van gewoon zyn te fpreeken. Ten Tweeden, heeft uwe Aandacht gehoord, waar over eigenlyk in dezen Artikel het verfchil is, namentlyk, of de onbekeerde menfch tot zyne bekeering niets meede werke. Ten Derden, is, uit Gods woord, aangetoond geworden , hoe de bekeering des menfchen tot God gefchied ? dat het alleen een werk van God , en een gefchenk van den Heiligen Geeft is,  Eerste Predicatie. 65 is, dewelke ook den menfch vernieuwt, nieuw licht en kragt geeft, en heilig maakt. „ De almagtige , eeuwige en barmhartige „ God, de Vader van onzen Heere en Heiland ,, Jefus Chriftus, de God aller genade, wil ons, „ door zynen Heiligen Geeft, verlichten, dat „ wy ons onvermogen en verdorven natuur „ erkennen, zyne groote gaaven verftaan, en „ daarvoor fteeds dankbaar zyn: hy wil ons „ door zynen H. Geeft tot hem bekeeren,on„ ze harten tot waare boetvaardigheid en be,, rouw beweegen , ook een oprecht geloof „ aan en in den Middelaar en Heiland Jefus „ Chriftus verwekken , op dat wy , van alle „ zonden ontledigt, hem dienen in heiligheid „ en gerechtigheid, die hem behaaglykis, en „ met alle heiligen zyne almagt voor alle wel„ daden in alle eeuwigheid danken en pryzen j, mogen. Amen. D €  64- D E TWEEDE PREDICATIE. Bewys, dat, de behering des menfchen tot God, gezegd moet worden alleen het werk en de gaave des Heiligen Geefles te zyn, om dat de gewaande vrye wil in des menfchen bekeering niets mede werkt. J? en rechtzinnig Chriften, wien het om de J waarheid mee ernft te doen is, en van harten tracht naar de eeuwige zaligheid , zal niet alleen de artikelen des geloofs grondelyk leeren verftaan, en daarop acht geeven, dat hy de waarheid van de verkeerde leere kan onderfcheiden; maar hy zal ook met vlyt naar den grond daarvan in Gods woord onderzoek doen, hoe hy alle de artikelen van zyn geloof met de getuigenisfen der Schrift bewyzen en behouden moge; want, de vyand van onze zaligheid is niet onledig, hy verwekt altoos dwaalgeeften en valfche Leeraars , die zich onderwinden de zaligmakende waarheid te verdonkeren en te vervalfchen, en is zeer gereed om zyne fchadelyke leugens op te eieren en te vernisfen. Wanneer dan iemand niet wel gegrondveft is, zo dat hy zich op de getuigenisfen van de heilige Schrift kan verlaten, en met Gods woord de verleiding en vervalfching kan afkeeren; dan - 1 - ig  Tweede Predicatie. 6$ is het zeer ligt gefchied, dat de menfch van de zaligmakende waarheid afgetrokken en met valfche leere , die het geloof uitdooft, ingenomen word. Met grooten ernft zegt de Heere Christus : Onderzoekt de Schriften, die zyn bet dit van my getuigen , Joh. 5. En Petrus zegt 1 Petr. 3. 'Lyt altyd bereid tot verantwoordinge aan een iegclyk die rekenfcbap afeifcbt van de boope die in u is , met zagtmoedigheid en vreeze. En de Heere Christus zegt Matth. 7. van eenen Chriften, wiens geloof op goede gronden fteunt, en die op de Leere van Chriftus behoorlyk acht geeft: Wie deeze myne woorden hoort, en dezelve doet, dien zal ik vergelyken by eenen voorzigtigen man, die zyn buis op eeneJteenrotze gebouwd beeft, ende daar is Jlagregen neder gevallen, en de waterftroomen zyn gekomen , en de winden hebben gewaaid, en zyn tegen het zelve huis aangevallen, en het is niet gevallen , wam het was op de Jteenrotze gcgrondt. Men ziet daaglyks, hoe ligtlyk een Chriften door dwaaling kan verleidt worden ; meenigeen heeft tien of twaalf jaar Gods woord gehoord , maar daar komt een dwaalgeeft, die wat nieuws ter baan brengt; en zie daar hy omhelft deeze menfchenvonden. De reden daarvan is, dat de menfchen geen acht geeven op den grond van hun geloove, en hoe zy de artikelen met de getuigenisfen uit de heilige Schrift behoorden te bewyzen : Daarom kunnen zy de leugens en het bedrog van de waarheid , in Gods woord ge-' grondveft, niet onderfcheiden. Dat wy dan deeze onze Leere en Belydenis, zo als wy ia E de  66 Tweede Predicatie. de eerfte predicatie aan Uwe Aandacht hebben voorgedragen, veftigen op eenen vaften grond, en ons niet, door allerlei wind der Leere, laten beweegen, zullen wy met Gods hulpe in deeze predicatie fterke bewyzen van orze Leere, namelyk, van het onvermogen des menfc'.en, aantoonen, en ditmaal zullen wy voornemen , vier fterke gronden, op welke uwe aandacht met naarftigheid hebbe acht te geeven. 1. De eerfte grond is, dat de menfch van natuur in de zaaken van God niets ziet noch verftaat; maar houd alles, wat des Geeftes Gods is, voor dwaasheid. 2. De tweede grond is, dat de wil der menfchen in geeftlyke zaaken van natuur niet vry, maar verftrikt en gevangen is. 3. De derde grond is, dat de natuur des menfchen in 't geheel verdorven is , zo, dat de menfch niet alleen van God is afgekeerd, maar ook tot eenen vyand van God geworden is. 4. De vierde grond is, dat de menfch van natuur geeftlyk dood , en in zonden verftorven is. Deeze vier gronden zullen wyin deeze predicatie , uit Gods woord, voorftellen en verklaren. „ De goedertierene God verleene de gena„ de van zynen Heiligen Geeft, dat wy zyn heilig woord recht verklaren, en dat het by ons allen vrugt brengen moge! Amen. D£  Tweede Predicatie. of DE EERSTE GROND. Dat de natuurlyke menfch in de zaaken van God van natuur niets verftaat. Indien de menfch tot zyne bekeeringen zaligmaking het allcrgeringfte medewerken en helpen moeft; dan zoude hy immers iets moeten verftaan van die hoge, godlyke en geeftlyke zaaken: hy zoude niet in 't geheel blind,maar ziende moeten zyn ; want het is recht en wel gezegd: Quod latet ignotum eft , ignoti nulla cupido; wat verborgen is, daar van weet men niets, en waar van men niets weet, dat begeert men niet. In de eerfte predicatie hebben wy gehoord, dat de bekeering aldus gefchied , dat eerftelyk het verftand moet verlicht worden , waardoor de menfch God leert kennen; zo dat het begin der bekeeringe in 't verftand gefchied: zoude dan de menfch het geringfte medewerken, dan zou. de in het verftand nog een overgebleeven licht moeten zvn, dat iets van godlyke zaaken verftaat; maar de Propheeten en Apoftelen zeggen eenftemmig, dat de natuurlyke menfch in 'tseheel niets verftaat, in die zaaken, die des Geeftes van God zyn, en betrekking hebben tot zyne zaligheid. Hy is in 't geheel blind en onweetend, zo als de Apoftel Paulus i Cor. 2. betuigt: De natuurlyke menjch begrypt met de elin. gen die des Geeftes Gods zyn, want zy zyn hem dwaasheid, en hy en kanze niet verftaan; zo als E 2 wy  68 Tweede Predicatie. wy hiervan daar na meerder getuigenisfen zullen hooren. De natuurlyke menfch heeft immers nog zyn vernuft en verftand in die zaken, die dit leven aangaan, en aan het vernuft onderworpen zyn: De menfch verftaat de ordre van 't getal, weet wel te reekenen, tweemaal drie is zes, en tweemaal vyf is tien, het zelve kan een onvernuftig dier niet. De rede kan ook fcherp zien, wat dienftig en nuttig is, ook wat hinderlyk en fchadelyk is. Wanneer zy water voor haar ziet, weet zy, dat zy 'er niet moet infpringen, op dat zy niet verzuipe; als zy vuur ziet, weet zy, dat zy het niet aangrypen moet, op dat zy zich niet brande. De rede weet van het huishouden een verftandig gebruik te maaken, hoe men geld en goed verkrygen zal, het verkreegene wel in acht te neemen, en tegen den aanftaanden nood wel te bewaren. Allerlei handwerken kan zy leeren ; en menigerlei kunftftukken weet zy uit te vinden; zy is fchielyk om wat nieuws te bedenken, zo als het vernuft voor weinige jaaren het buskruit en het boekdrukken uitgevonden heeft De rede weet den akker wel te bereiden, zo dat dezelve wel drage, de tuinen te planten, de huizen te bouwen, landen lieden te regeeren, oorlogen te voeren , liftige raadflagen te bedenken ; ook weet zy allerlei taaien en kunften te leeren ; de een is bedreeven in de Medicynen, de andere in de Rechten, de derde kent den loop des hemels : Archimedes is zeer kunftig in de Geometrie.  Tweede Predicatie. 69 trie. Hoewel nu de een verftandiger en wyzer is, dan de ander, de een tot dit, de ander tot een ander handwerk gefchikter is: God ook den eenen meer, dan den anderen, in aardfche zaaken wysheid en verftand geeft; zo is evenwel de rede gefchikt tot alle aardfche en tydelyke zaaken. De Heere Chriftus zegt, Luc. 16. De kinderen deezer waereld zyn voorzigtiger, dan de kinderen des lichts in hare gejlachten; hier mede bekent de Heere Chriftus, dat in de godloozen , die Gods woord niet achten, eene voorzigtigheid is. Ook verftaat de natuurlyke menfch het onderfcheid tusfchen deugd en ondeugd, de menfch weet,dat ontucht, moord, diefftal, ongerechtigheid, leugens, valfchheid, bedrog, verradery, onrecht en zonde is. De menfch kan ook uit de fchepfelen opmaaken, dat'er een God is, die alles gefchapen heeft, en alles regeert, die de deugd en eerbaarheid lief heeft, en de zonde en ondeugd ftraffen wil; in dit alles is de rede verftandig,doch kan veele dingen niet inzien, verftaan en uitvoeren. Maar dit alles behoort nog in deeze waereld en tot dit leven; doch wy fpreeken alhier van geeftlyke zaaken, die tot het eeuwig leven behooren; in deeze zaaken is de rede geheel blind, verftaat niet het geringfte, veelmeer is haar alles dwaasheid en kan het niet begrypen. Dan, of wel de rede, door de groote werken der fchepping, overtuigd is, en bekennen moet, dat 'er een eeuwige almachtige God is, Schepper £ 3 van  fo Tweede Predicatie. van hemel en aarde: zo weet zy doch niet, wie die eeuwige en waare God is, dien men vreezen en eeren zal ? want offchoon de rede haar uiterfte beft doet, en de menfch duizend jaren leven mogte , zo zoude hy doch nooit vinden wie de eeuwige waare God is , die ons gefchapen heeft, dien wy.aanbidden en op wien wy te hoopen hebben? Niemand, dus leezen wy Joh. i. heeft ooit God gezien; de eenig gebooren Zoon, die in denfchoot des Vaders is, die heeft hem ons verklaard. En Matth. Cap. n. Niemand kent den Vader, dan de Zoon, en dien het de Zoon wil openbaren. De Apoftel Paulus zegt tot de Ephefen in 't ifte Cap. dat zy voor hare bekeering waren geweeft zonder God, als die God niet gekend hadden, en zulks hadden de hoogverftandige Heidenen zo wel met 'er daad, als methaareigen bekentenis, beweezen. Want, van waar is anders de waereld zo geheel vervuld met afgodery, van waar zyn die gedrochtelyke afgoden der Heidenen verdigt, als, dewyl zy den waaren God niet hebben kunnen uitvinden? Hoe fchandelyk dwaalt de wyze man,Homerus, als hy van zyne afgoden fpreekt ? Hoe laftert hy God in den hemel, als hy verdigt, hoe de goden in den hemel welluft bedreeven , hoe zy t'famen oneens zyn, met lift en valfchheid omgaan, en haat en nyd voeren ? Hoe onbefchaamd verdigt de wyze man, Hefiodus, hoe de afgoden naar malkanderen zyn geteeld geworden; eindelyk zyn de lieden daartoe gekomen , dat zy hout in de bosfchen hebben af- ge-  Tweede Predicatie, Ji gehouwen, de eene helft met vuur verbrand, en de andere helft tot goden gemaakt, voor de wette zy nederknielden , en hulp en trooft van telve gebeeden hebben ; ja, katten, honden, fl gen,osfen, hebben zy in de p aats var. God aangebeeden, 0ok de ziektens, als de koorts de geele zugt, ja den duivel zelve, hebben zy sgGod eler'd! Des heeft dan de menfch op eeuwige waare God ismenige « y hebben wel kunnen begrypen, dat de beelden van hout, fteen , zilver en goud, geen gooden konden zyn, naardien zy geen.ha t noch ve tfand hadden: Seneca zegt vry uit: Quisjreda fZiscor inejfeahmü Dat is, we zal het ge cow dat de beelden, die van aarde zyn, een har Zien? Augultinus zegt, dat Varro metde. veelheid der goden gefpot heeft: maar evenwel, dat iy zouden hebbenkunnen aantoonen tut heplicht der natuur, wie de eeuwige Godis, dat is hun eter udiiuu , CTPweeft Als Simomdes, in 't geheel onmooglyK geween. ^ die wyze Heiden, aan Hieronymut bencht zoude doen, aangaande God, neemt hy eenige da- vinden. Alzo bekend ook Eurfdes voorde geheele waereld vry uit; ö God wie£ ^ by ZYt niet wel te kennen! Cicm, doen hy de geleerde boeken met naarftigheid doorzogt, wat elks meening van God was, klaagt eindelyk, dat hy niets zekers gevonden hadde, en verE 4  y% Tweede Predicatie. wondert zich'over het groote. onverftand der Geleerden, dat zy zo in 't geheel niets van God weeten wie hy is! En daarby hebben het die Wyze Heidenen Socratts, Xempbon, Varro, Plutarchus, eindelyk moeten laten blyven, hebben zich ook niet kunnen ontdoen van de gedachte dat 'er een God is, die zich het menfchdom met ernft. aanneemt. En niet alleen dat het vernuft of de rede den waaren God niet kennen kan; maar, wanneer zy ook uit Gods woord geleerd word, hoe zich de eeuwige God geopenbaard heeft, wie hy is, hoe hy wil gekend, en van andere nietige goden afgezonderd zyn, wil zy zulks niet aanneemen, maar houd het voor dwaaling en valfchheid, woelt en tiert tegen Gods woord, 't welk evenwel zegt, dat is de eeuwige en eenige God, de Vader, Zoon, en Heilige Geeft, drie onderfcheidene perfoonen, maar een Godlyk weezen : God de Vader heeft zynen Zoon van eeuwigheid gegenereerd. De Heere Jefus Christus , die zyn bloed aan 't kruis vergooten heeft, is de eeniggebooren Zoon van God, eens wezens met den Vader; de Heilige Geeft,die zich in de gedaante van een duif heeft laten zien, is eens weezens, met den Vader en den Zoon' zulks fnoud de rede in 't geheel voor dwaasheid en dwaaling. Daarom befpotten ons de Turken met grooten hoogmoed, houden ons Chriftenen voor dwaazen, dat wy gelooven, dat God een Zoon hebbe, eens weezens met den Vader, en dat drie perfoonen één God is. .Van  Tweede Predicatie. 7$ Van daar zyn de fpitsvinnige geeften in den artikel van die kennisfe van God zeer hart aangelopen, naraelyk: Cerinthus, Manes, Sabellius, Samofattnus, Arrius, Pbotinus, Aethts, Eunomius, Macedonius, Servetus, Connyza, Blandrata; want zy hebben het niet kunnen begrypen, dat in de eenige onverdeelde Godheid onderfcheidene perfoonen zouden zyn. Zo dan nu de rede den eeuwigen en heiligen God niet kennen kan, ook wanneer zy uit Gods woord onderricht word, maar alles voor dwaasheid houd ,• hoe zal zy het dan aanleggen, om den eeuwigen en heiligen God te vreezen en lief te hebben ? veelmeer zal zy hem verachten en haaten. Maar laat ons verder de groote blindheid van het menfchlyk vernuft overweegen en in oogenfchouw neemen: want zo als derede Gods weezen niet kent, alzo verftaat zy ook niet Gods raad, oordeel en wille, of wel de menfch naar de wysheid van God, in de Wet geopenbaard, gefchapen is, dat hy het Godlyk verftand van de Wet in 't geheel niet verftaat; ja Gods gericht en heilig oordeel, houd hy voor ongerechtigheid en tyranny. Indien Plato of Ariftoteles gehoord hadden , dat de menfch van wegens zyne booze begeertens en hartstochten, die doch in zyne macht niet ftaan, billyk eeuwig verdoemd worde, zy zouden het niet gelaten hebben, zulks voor de uiterfte ongerechtigheid te hebben uitgeroepen. Hoe geheel vreemd, onbillyk en willekeurig fchynt het den waereldwyzen, dat God om en wegens £ 5 den  74 Tweede Predicatie. den val van Adam,het ganfche menfchdom verdoemd heeft, het oordeel van Chriftus, dat, wie een vrouw aanziet, om haar te begeeren, die heeft reeds overfpel met haar gedaan, en zoude als een echtbreeker, met het helfche vuur geftrafe worden, dit keurt de rede voor onbil. lyk, en voor eene groote ongerechtigheid; Kortom, de Wet is geeftlyk, maar wy zyn vleefchlyk, zo als Paulus Rom. 7. getuigt. Daarom kan de menfch naar zyn vernuft het geeftlyk oordeel van de Wet niet verftaan, dat de menfch zoude fchuldig zyn God lief te hebben van ganfeher harten, van ganfeher ziele, en van alle krachten, ook den naaften, als zich zelfs, en dat hy , in 't minfte te kort fehietende, deswegen in eeuwigheid zoude verdoemd zyn, Rom. 5. Matth. 5. zulks laat zich de rede niet gezeggen, veelmeer blyft zy by haare meening: Als de menfch zo veel doet, als hem van natuur mooglyk is, dan kan God met recht niet meer vorderen. Indien nu in ons ontftaan zal een waar berouw en leedweezen, waarin men zich voor God verootmoedigt, zynen rechtvaardigen toorn erkend, zo moet evenwel de Wet eenigermaten geeftlyk verftaan worden ,• zo lang de menfch Gods hooge oordeel niet verftaat, zo lange houjdt hy God voor eenen onrechtvaardigen Richter, en is tegen hem ontfteeken. Zo nu hier de Heilige Geeft het verftand niet verlicht, en de duifternis niet weg neemt, dan blyft de menfch een volflagen vyand van God wat  Tweede Predicatie. 7S wat zal hy dan tot zyne bekeering meede wer, ken. , Gelyk nu de menfch van natuur het geeftlyk oordeel van de Wet,'t welk evenwel,door de fchepping, in den menfch geplant was, in t geheel niet verftaat; alzo en veel minder verftaat de menfch den verborgenen raad en wille van God, welke hy in zyne beloftenisfe heeft geopenbaard: want deeze raad van de verlosfing des menfchlyken geflachts door den Zoon van God,die menfch zoude worden,voor onze zonden lyden en fterven, van den dooden weder opftaan, en ten hemel vaaren, was niet alleen allen menfchen, maar ook den Engelen, verborgen : Daarom verftaat de menfch van natuur niets van deeze dingen. Wanneer gy alle boeken der Wyzen en Geleerden, die ooit by de heiligen geweeft zyn , by de Grieken, Latynen, Egiptenaren, of de Chaldeen, doorleeft, zult gy niet één daarvan vinden , dat Gods Zoon zoude menfch worden en fterven, en door zynen dood ons van de zonde verlosfen. Dat eenige verfen van de Sybillen zyn ingevoerd geworden, zulks is van de Propheeten ontleend geweeft; het menfchlyk vernuft weet niets van dezen raad van God. Ja, wanneer aan de rede zulke verborgenheden voorgehouden worden, dan houdt zy het voor dwaasheid, en eene onmooglyke zaak; zo als Paulus zegt i Cor. i. Nademaal in de wysheid Gods de waereld God niet heeft gekent, door de wysheid, zo heeft het Gode behaagt, door de dwaasheid der prediking zalig te via-  f6 Tweede Predicatie.' maken, die geleoven: overmits de Jooden een teeken legeeren, en de Grieken wysheid zoeken; doch wy prediken Chriftus den gekruiften, den Jooden wel een ergernis, en den Grieken eene dwaasheid: Hoe ongerymt luid het voor de rede, dat God menfch is geworden, dat God geftorven, dat de gekruifte Jefus aller waereld Heiland is, die de menfchen zalig maakt: dat God de zonden der waereld op zynen Zoon gelegt heeft, en hem, om der zonden wille , een vloek heeft doen worden; dat God de zondaars uit genade wil rechtvaardig maken: dat Gods toorn op geen andere wyze heeft kunnen verzoend worden, dan alleen, dat Gods Zoon zelve met zyn bloed voor de zonde betaalde: dat Jefus Chriftus, die zo jammerlyk geteifterd, aan 't kruis genagel t, doorfteeken, en waarachtig geftorven is, ten derden dage wederom opgeftaan, en ten hemel gevaren is, ter rechter hand van God zit, en fteeds by zyne Kerke is, zynen Heiligen Geeft geeft, zyne geloovigen verhoort, en haar uit alle nooden redt. Hoe ongerymt luidt het voor de rede: dat God zyne lieffte heiligen, die hy met zyn bloed verloft heeft, die hy zynen Heiligen Geeft geeft, die hy het eeuwig leven en heerlykheid belooft, aan de moedwilligheid der waereld overgeeft, haar te plaagen , te martelen, te verjaagen, in de gevangenisfe te werpen, voor alle waereld te verfmaden, en eindelyk, als de ergfte kwaaddoenders laat afmaaken en dooden. Houdt niet het vernuft dit alles voor dwaasheid ? Hoe onmooglyk , hoe onge-  Tweede Predi catie. 7? ongelooflyk fchynt het voor de rede, dat de dooden met het lighaam zullen opftaan, 't welk toch onze hoogfte trooft is? Niet alleen verftaat de rede hiervan niets uit eigene kracht, maar 't geen ongelyk erger is, wanneer zy uit Gods woord van de verborgenheid van God, en van het geeftlyk ryk van Chriftus geleerd, word, verzet zy zich daartegen, en houdt die hooge wysheid van God voor dwaasheid en een verdichtfel. Van daar is het, dat de Propheeten en Apostelen deeze groote blindheid van 't menfchlyk vernuft zo zwaar beftraffen. De Evangelift Johannes noemt het ganfche menfchdom, duis-, ternis: Joh. i. Het licht fchynt in de duifiernisfe„ en de duiprnis heeft het zelve niet bcgreepenDe Heere Chriftus toont ook, dat de menfchen de duijiernis liever hadden, dan het licht, Joh. 3. Jefaias Cap. 9. zegt: Het volk dat in duifiernisfe wandelt, zal een groot licht zien. Zacharias zegt Luc 1. Op dat hy verfchyne den geenen die gezeten zyn in duifiernisfe en fchaduwe des doods. Jefaias Cap. 50. Wy wachten op het licht, maar ziet daar is duifiernisfe , op eenen grooten glans , maar wy wandelen in donkerheden. Wy taften naar den wand, gelyk de blinde, en gelyk die geen oogen hebben tafien wy: Wyflooten ons in den middag, als in de fchemeringe, wy zyn in woefie plaatfen, gelyk de doode. Niet alleen van de Heidenen, maar ook van de Jooden, die van de Aartsvaderen waren, bekent zulks.de Propheet, dat zy zo geheel blind zyn, en niets zien in Gods zaken.  78 Tweede Predicatie. ken. In het vo'gende 60. Cap. fpreekt hy van aUe volken: ziet, duifiernisfe bedekt de aarde, en de donkerheid de volkeren; want, daar Chriftus bet bart niet verlicht, daar is niets dan duifiernisfe en blindheid. Jefaias 42. Hoort gy doove, en fckouwt aan gy blinde, om te zien. En de Apoftel Paulus drukt het klaar en duidelyk uit met eene fpreuk 1 Cor. 2. De natuurlyke menfch begrypt niet de dingen die des Geeftes Gods zyn: Want zy Zyn bem dwaasheid, en hy kanze niet verJtaan. Zo als ook Mofes met den Apoftel Paulus overeenftemt Gen. 6. al 't gedicht/el der gedagten des menfchen harten, is ten allen dage ullcenlyk boos: zo dat het Aurifitanum Concilium, wel te recht gezegd heeft: Homo a fefe nihil bahet nifi peccatum èf mendacium. De menfch heeft van zich zelfs niets, dan leugens en zonde. Indien nu de menfch in 't geheel in godlyke zaaken niets verftaat, maar alleszins duifternis is, zo als de Schrift zegt,- hoe zal hy dan iets helpen of medewerken tot zyne b - keering? het begin moet immers gefchieden in 't verftand en in de kennisfe; zal de menfch iets willen of begeeren, dan moet hy het van te vooren verdaan: zal de menfch zyne zonden betreuren, zal hy de genade begeeren, zal hy van harten God vreezen, zal hy aan Chriftus gelooven, zo moet hy God kennen , Gods oofdeelen verftaan , en weeten , welke groote en uitneemende weldaaden Chriftus voor ons verworven heeft, en welke genade God ons in zyn woord aanbiedt. Nu weet hy daar van niets,  Tweede Predicatie. 79 niets, daarom is 't onmooglyk, dat de menfch tot zyne be -eering iets zoude medewerken. Maar iemand zou mogen zeggen : als God door zyn heilig woord zyne kennis laat voorftellcn, het geeftlyk ryk van zynen Zoon verklaart, de hooge weldaaden van Jefus Chriftus laat bekend maaken, dan zoude evenwel de menfch zulks verftaan en begrypen ? Antwoord: Zo lange de Geefi van God geen nieuw licht in 'r verftand. der menfchen ontjteekt, zo lange houdt de menfeb alles niet anders dan voor dwaasheid, wat hem uit Gods woord word voorgepredikt; zo als Paulus toont: Het is hem eene dwaasheid, en hy kanze niet verJlaan. 1 Cor. 2. Paulus zegt: dat de Heidenen hei voor dwaasheid hebben gehouden, 't geene hy van den gehuifien Jefus gepredikt had, namelyk, dat wy door zynen dood zouden zalig worden. 1 Cor. 1. Paulus had immers te Athenen het Evangelium verkondigd; maar zy hebben hem als een fnapper uitgelachen en verworpen: toen Paulus uit Mofes en de Propheeten heerlyk aantoonde, dat Chriftus zoude lyden en opftaan van den dooden, roept Feftus, de Romein, met luider ftemme: Paulus gy raaft, uwe groote geleerdheid brengt u tot razerny! zo weinig kan de menfchlyke rede van de verborgenheden van God verftaan, indien niet Gods Geeft het verftand vernieuwt, de duifternis wegneemt, en een nieuw licht in den menfch ontfteekt: zo als Paulus uitdruklyk zegt: God, die gezegd beeft, dat het licht uit de duifternis zoude fchynen, is dg aeene , die in onze harten gefcheenen beeft. * & Cor-  8o Tweede Predicatie. 2 Cor. 4 En hier mede ftemt overeen Prosper de Ingratis: Deus ergo fepultos Sufcitat, ö3 folvit peccati compede vinïïos: llle obfcuratis dat cordibus intelleclum. Dat is: God is het, die de geflorvene en begravene weder opwekt, en de gevangene van hare banden der zonden los maakt: hy is het, die aan de verduifterde harten verftand en lichc geeft. Indien de menfchlyke rede het geringfle tot de bekeering zoude medewerken of helpen, dan moeft immers volgen, dat, hoe verftandiger, wyzer en rechtzinniger de menfch van natuur was, hoe eerder hy het Evangelium van 't ryk van Chriftus, en van de eeuwige zalig, heid , zoude vatten en verftaan kunnen, en hoe liever hy het ook zoude aannemen ; gelyk de fneedige menfchen ongelyk eerder een handwerk of kunfl vatten en aanleeren kunnen, dan een eenvoudige en hardleerende. Meenigeen leert in eene maand meer, dan een ander in een geheel jaar vatten kan. Alzo moeft hec ook in geeftlyke zaken toegaan,als hetmenfchlyk vernuft iets tot zyne bekeering zoude medewerken. Maar, het is openbaar, dat de fchranderfte, wyfte, gaauwfte en fneedigfte menfchen het weinigfte het Evangelium aannemen ; ja, de ergfte en bitterfle vyanden van het Evangelium zyn, gemeenlyk , fchrandere wae-  Tweede Predicatie. 8f waereldwyzen, en deeze verftaan het minfté van de verborgenheden van God,deeze zyn het zWaaffte te overtuigen , dat zy Gods woord aanneemen; deeze woelen en tieren op 't hevigfte tegen JGods woord, willen het niet hooren of leezen, want zy houden het voor een verdichtfel en dwaasheid : Daarom zegt de Apoftel Paulus i Cor. i. Ziet uwe roepinge, broe* ders, dat gy niet veele wyZe zyt, naar den vleefcbe, niet veele machtige, niet veele edele, maar bet dwaaze der waereld heeft God uitverkoren. En zulks ziet men byna* in de geheele hiftorie der waereld. De wyften en de fchranderften hebben het Evangelium het weinigfte kunnen lyden, hebben het voor eene fchaadelyke en oproerige Leere gehouden , en met groote kwaadaartigheid vervolgd en willen uitroeijen. De Egiptenaaren en Chaldeën worden geroemd, dat zy, boven andere volken, groote wysheid en fchranderheid gehad hebben; maar deeze hebben op het hoogmoedigfte de Leere van de Propheeten en van den Mesfias veracht en verguift, en het volk van God op het hevigfte vervolgd en verdrukt. Sennacherib, die magtige Koning van Asfyrien, roemde op zyne groote wysheid,dat hy, door zyn verftand, veele Koningryken ingenomen , en groote dingen uitgevoerd had. Maar hoe trots, hoe ftout, hoe beledigende fprak hy van den God van Israël, dien de Propheeten predikten ? Welke bittere en gramitoorige vyanden van hét Evangelium van Jefus Chriftus zyn de uitmuntende, kloeke en wyze F Ra-  §2 Tweede Predicatie. Romeinfche Keizers geweeft? Deerns, Valeria. mis, Aurelïanus, Diocletianus, Maxhnianus, Maximmius, Lkinius. Toen de Heere Chriftus, de eeniggebooren Zoon van God, zelve bet Evangelium op de aarde predikte, werdt het alleenlyk aangenomen, door de eenvoudigen en armen, deeze lieten zich onderrichten en vertrooften,-maar de wyze Regenten, Annas, Cajaphas, Alexander, de Overpriefters en Schriftgeleerden , de Raadsheeren, de Pharifeen, vervolgden den Heere Chriftus op het fterkfte, tot dat zy hem aan 't kruis nagelden. Pilatus , deeze wyze Romein, offchoon hy de onfchuld van den Heere Chriftus verneemt, fpot evenwel met zyne Leere, en zegt: wat is waarheid? Daarom ook de Heere Chriftus Matth.n.zegt: Ik danke u, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat gy deeze dingen voor den wyzen en verftandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderen geopenbaard. En de Apoftcl Paulus getuigt, dat niemand van de Vorften deezer waereld de verborgen wysheid van God, die hy tor onze heerlykbeid verordineerd heeft, gekend hadde; ( want zo zy die gekend hadden , zy zouden den Heere der Heerlykbeid niet hebben gekruift). Maarzo ais gefebreeven Jtaat, dat geen oogen gezien, geen oor en gehoord hebben, en in geenes menfchen harte gekomen is, wat God bereid heeft dengeenen die hem lief hebben, maar ons heeft het God door zynen Geeft geopenbaard. In onze tyden gaat het mede alzo toe. De eenvoudige en arme zondaren, behoeftige en armhartige, nemen het Evangelium met vreugden aan,dan« ken  Tweede Predicatie. 8$ ken den heiligen God voor 't zalige licht, en houden Gods Woord voor haren hoogften fchat; maar de fchrandere en wyze Regenten , de Paus, Cardinalen, Bisfchoppen, Keizers, Koningen, Vorften en Heeren, wyze Raden, en Hooggeleerde Heeren Doctoren , verachten het hoogmoediglyk, of Meren het grouwelyk, en vervolgen het met groote grimmigheid, trachten dag en nacht daarna, en brengen alle hare macht daartoe by, dat zy Gods Woord mogen uitroeyen, en hunne afgodery, gruwelen en valfchen Godsdienft behouden: zo als men hedendaags in Italien, Vrankryk, Spanien, enz. ziet, dat de fchranderften en wyflen de Leere des Evangeliums niet vatten kunnen, houden dezelve veelmeer voor eene dwaasheid en eene fchadelyke verleiding, vervolgen dezelve op 't bitterfte en grimmigfte. Des is het immers openbaar, dat des menfchen verftand niets medewerkt, of helpt, tot aanneming van 't woord der genaden; maar het moet alleen eenè gave en gefebenk des Heiligen Geeftes zyn, dewelke een nieuw licht in 't harte ontfteekt, en bet verftand van den menfch verlicht, dat hy bet geeftlyk Ryk van Jefus Chriftus kan verftaan, en zyne groote weldaden, die hy ons met zyn Bloed verworven heeft i erkennen : God is het die in onze harten gef.heenen heeft, i Cor. 4. * $ F % DÉ  $4 Tweede Predikatie. DE TWEEDE GROND. Dat 'x menfchen wille in Gods zaken gevangen en verftrikt is. Het is zo, de eeuwige en almagtige God heeft den menfch vrywilh'g gefchapen, dat hy naar Gods bevel Ieeven , 'of daar tegen doen konde, want God had den menfch naar zyn Evenbeeld gefchapen, Genes i. maar, naardien de menfch zig van God afgekeerd had, en in de zonde gevallen was, had hy niet meer die voorige vryheid en kragt, maar is onder de tiranny en 't geweld des Satans geraakt, die hem gevangen houdt naar zynen wille, zo als zulks de Heilige Schrift getuigt Jefaias Cap. 61. fpreekt van den Mesfias: De Geeft, des Heeren Leeren is op my, om dat de Heere my gezal/t heeft, om eene blyde Boodfchap te brengen den zachtmoedigen: Hy beeft my gezonden om te verbinden de gebrokene van harten, om den gevangenen vryheid uit te roepen en den gehondenen openinge der gevangenisfe. Van het Ampt van den Mesfias fpreekt de Propheet, dat hy het Evangelium zoude prediken , waar door hy den armen en verlooren menfchen genade en eeuwige zaligheid zoude aanbieden. Hier noemt Chriftus de menfchen gevangene en gebondene , niet van den Turk of tiran gevangen, want de burgers te Jeruzalem waren toen ter tyd nog geene gevangene, en hadden een vry Koningryk: Maar geeftlyk waren zy van natuur gevangen door de zonden, den Satan,  Tweede Predicatie; &$ tan, en den dood, van welke vyanden zy zig zelve niet konden losmaken. Zoo fpreekt ook God by den Propheet Jefaias Cap. 49. Zoude ook eenen magtigen den vangb ontnomen worden , of zouden de gevangene eenes rechtvaardigen ontkomen ; dng alzo zegt de Heere: Ja de gevangene des magtigen zu!ien hem ontnomen-worden, en de vangb des tyrans zal ontkomen: 'er is geen twyfel, of de Heere Chriftus heeft Luc. II. op deze fpreuk gezien en dezelve verklaard: wanneer een Jlerk-gewapende zyn Hof bewaard, zo is al wat hy beeft in vrtede. Maar als een daar over komt, die fterker is, dan by, en hem overwint , die neemt zyne geheele wapenruflinge, daar hy op vertrouwde, en deelt zynen roof uit. De fterk-gewapende is buiten twyffel de Satan, de vyand onzer zaligheid, deeze houdt ons, arme menfchen, gevangen in detyranny, dat niemand zig van hem los maken kan, niemand kan zig van de zonden ontleedigen, niemand kan den dood ontgaan , niemand kan des Satans ftrik verbreeken. De Satan is gewapend met duifternis, leugens en ondeugd, hy weet, dat wy hem veel te zwak zyn, hy misbruikt, dat wy verdorven zyn, en verlaat zig daar op, dat wy van natuur blind zyn , en de waarheid niet zien,noch zyn bedrog kunnen merken. Maar de fterkere, die over hem komt, is de eeniggebooren Zoon van God, Jefus, onze Heiland , die overwint hem, trekt hem zyn harnas uit, ontneemt hem zyne leugens, openbaart ons zyn Evangelium, het heilzaam licht der waarheid, brengt zyn F 3 be-  86" Tweede Predicatie. bedrog en lift aan den dag, trekt ons uit zyri geweld, en deelt den roof uk. Dat is, hy fchenkt de geloovigen allerley groote en heeriyke gaa ven. Jef. 52. Waakt op, waakt op, trekt uwe fterkte aan, ê Zion, trekt uwe cierlyke kleederen aan, ó Jeruzalem, gy hdlige fiad , wantin u 3 zal voortaan geen onbefneedene, nocb onreine meer komen: maakt u los gy gevangene dochter Zions, want zo zegt de Heere, gy lieden zyt om niet verkogt: gy zult ook zonder geld geloft worden. De Propheet noemt bier de gemeente van God gevangenen , die als met ketenen gebonden zyn, en belooft haar verlosfing, dat zy uit de gevangenisfe zullen vry gelaten worden. Maar de Propheet fpreekt van geen lighamelyke gevangenisfe , maar van de geeftlyke , dat de menfch gevangen is in de zonde, den dood, den Satan, den vloek der wet, van deze grouwzaame en verfchriklyke vyanden, wil God de zynen, door zynen lieven Zoon Jefus Christus , verlosfen en bevryden. Van zulk eene gevangenisfe fpreekt.ook David in den 14 Pf. Och dat Israëls verlosfenge uit Zwn kwame! Als de Heere de gevangene zyns volks zal doen wederkeer en, dan zal zig Jacob verbeugen, Israël zal verblydt zyn. Pf. 68. Gy zyt opgevaren in de Hoogte, gy htbt de gevangemsfe gevankelyk gevoerd, gy hebt gaven genonvn voor de menfchen. De gevangenis, die de geheele waereld gevangen hield, de helle, de zonde, de dood, de Satan, en de vloek der wet. Zulke gevangeiftsfe hield ons, menfchen, gevangen, dat geen  Tweede Predicatie*. c£? geen menfch God kon dienen, noch zalig worden; Maar, de Zoon van God, Jefus Chriftus, heeft de gevangenisfe verbroken en verftomd, en de vyanden,als in een trium?h,met zich gevangen gevoerd. 1 Pf. 126. Als de Heere de gevangene Zions wederbragt, waren wy gelyk de geene die droomen, toen werd onze mond vervuld met lagcben , en onze tonge inetgcjuig; toén zeide men ouder de Heidenen: De Heere heeft groote dingen aan deeze gedaan. De Heere heeft groote dingen by ons gedaan, dies Zyn wy verblyd, ê Heere! wendt onze gevangenisfe, gelyk waterftroomen in het zuiden. De Propheet David fpreekt hier niet van eene lighaamlyke gevangenisfe; maar van de geeftlyke, dat wy onder de zonde, onder den dood en de ti' ranny des Satans, gevangen liggen, uit welke gevangenisfe wy ons zelve niet los werken kunnen. Zo getuigt ook het Nieuwe Teftamentvan deeze geeftlyke gevangenis, waar nt de menfch van natuur gevangen Hgc. De Heere Chriftus zegt Joh. 8 Een Hrgelyk die de zonde doet, is een dienfiknegt der zonde. Indien dan de Zoon u zal vry gemaakt hebben, zo zult gy 'tótatM vry zyn. De Apoftel Paulus zegt Rom. i j. God heeftze alle onder de ongehoorzaamheid beflooten, op dat hyze alle zoude barmiartig zyn. De'geheela waereld ligt,onder de zoride,als in eenen kerker gevangen, zo dat, indien God ons niet ter hulpe kwame, wy eeuwig in dien kerker zouden moeten omkomen. Alzo fpreekt ook Paulus Galat. 3. De Schrift heeft bet al onder de zonde beF 4 faten,  ê£ Tweede Predicatie. Jloten, op dat de belofte uit den gclove Jefu Cbrifii den geloovigen zoude gegeeven worden. Is dan nu de menfch in 't geheel gevangen en gebonden; hoe zal hydan tot zyne bekeering iets helpen of medewerken ? Een gevangene mag niet naar zynen wille leeven, noch doen, hetgeen hem behaagt; maar moet doen, den wille desgeenen die hem gevangen houdt; nu houden ons de zonde , de dood en Satan, gevangen, daarom kunnen wy van natuur niets anders, dan wat onze vyanden willen. De Apoftel Paulus zegt: Ik ben verkogt onder de zonde, want bet geene ik doe, dat kenne ik niet; want het] geene ik wil, dat. doe ik niet; maar bet geene ik bate, dat doe ik; want ik weet, dat in my, dat is , in mynen vleefcbe geen goed w:ont, want bet willen is wel by my, maar bet goede te doen, dat vinde ik niet. Zo ook: Ik zie eene andere wet in myne leeden, wel. kejlrydt tegen de wet myns gemoeds, en my gevangen neemt onder de wet der zonde, die in myne leeden is. Hier verklaart de Apoftel Paulus, welk eene gevangenisfe deeze is, namelyk, dat de. menfch zodanig aan de zonde vaft is, dat hy dezelve niet laaten kan, dat, offchoon hy gaarne wilde, hy doch God; niet volkomen gehoorzaam kan zyn. Het is openbaar, dat de Apostel Paulus niet fpreekt van eenen onbekeerden, maar bekeerden menfch, want hy zegt: want, ik doe niet, wat ik wil, maar, dat ik baat, dat doe ik. Hier toont hy aan, dat hy naar den inwendigen menfche tot de Wet des Heeren luft, hadde, en de nieuwe menfch , God naar zyne Wet  Tweede Predicatie. Wet gaarne wilde gehoorzaam zyn: dat heeft gee.i onbekeerde, maar die is vetleer vyandig tegen de Wet des Heeren. Ook zegt de Apostel : Het willen bebbe ik wel, maar bet goede te volbrengen, vinde ik niet. Zulk geeftlyk willen, naar de Wet leeven, is in geenen onbekeerden. Wederom zegt hy: Ik beb lujl aan Gods Wet, naar den inwendigen menfcb. Had Paulus luft aan Gods Wet, en is in hem een inwendige menfch; dan moet volgen, dat Paulus is bekeerd geweeft. Maar zo nu de bekeerde Paulus, in welken de Heilige Geeft woonde, bekent, dat evenwel de zonde nóg zo magtig in hem was geweeft, dat zy hem had gevangen genomen,- hoe veel te meer zal de zonde in de onbekeerden heerfchen,om hen gevangen te neemenPwant, daarj heerfcht de zonde met alle magt; het verftand is vol duifternis en dwaaling; vol ongeloof en twyffel; hy gelooft niet, dat 'er een God is; hy heeft luft tot allerley afgodery en lafteringen , kan Gods woord niet vatten; heeft in 't geheel verleidende gedagten van God; hy verdigt opzetlyk menigerley afgoden: Ook verblind de Satan het verftand, zo dat hy God niet kan kennen, noch zyn woord aanneemen; de wil des menfchen is ook in 't geheel van God afgekeerd, tot allen boozen geneigd ; ja, onder de zonde gevangen, dat hy niet anders kan , dan zondigen, en tegen Gods gebod aangaan. De Apoftel Paulus zegt van de godloozen, F 5 dat  § Fortes creantur fortibus fif bonis. Dat is- van fter ke luiden worden fterke en braave luiden gebooren. Alzo worden ook van gelovigen gelovige, van heiligen heilige menfchen geboren"; maar zulks is verre gemift, zegt Johannes, want het Geeftlyk Ryk van Chriftus is als eene nieuwe waereld; die in Chriftus zyn, die zyn een nieuw fchepfel. Vleefch en bloed, en de natuurlyke geboorte,, doet niets tot het geeftlyk leven ; want zy is, door de zonde ver dorven. Zo als heilige en geloovige menfchen door den Heiligen Geeft gebooren worden al zo moeten ook de kinderen van God, door'wa ter en Geeft, nieuw gebooren worden. 'I en tweeden zegt hy ook,- Niet uit 'den wille des vieefches. Met deeze woorden verwerpt de Evangelift de kracht van den vryen wille • des vieefches wille noemt hy de kracht van 's menfchen natuur, verftand en wille, dewelke men anders noemt liberum arbitrium, den vryen wil le. Het ftaat niet by den menfch, wil hy zeg" gen, dat hy, uit natuurlyke kracht, uit eigen wysheid en verftand, uit eigen verkiezing en vryen wille, zich tot God bekeere, tot de genade fchikke, het Evangelium aanneeme, in Jefus  Derde Predicatie. 141 Jefus Chriftus geloove , en tot een kind van God worde; want de vrye will haat Gods oordeel, en is ten goeden verftorven. Rom. 8. Bet bedenken des vleefches is vyandfchap tegen God; hoe zoude dan de menfch, uit eigene kracht, aan God gelooven, en een kind van God worden ? Het geen nu Johannes den wille des vleefches noemt, moet men niet verftaan van de laagfte krachten, tn vleefchlyke begeertens, zo dat de menfch luft heeft,tot bralTeryen,tot ontugten allerlei ondeugden , maar den geheelen menfch, lichaam en ziel noemt hy vleefch, zo als hy van vader en moeder afkomt, volgens het gebruik der Heilige Schrift. Jefaias 40. zegt: Allevlefch is gras, en alle zyne goedertierenheid als een bloeme des velds- En Chriftus zegt: Hetgeene uit vhefch geboren is, dat is vleefch. Joh. 3. Daarom verftaat Johannes,door den wille des vleefches, de voornaamfte en befte krachten des menfchen, het verftand , de wysheid, de raadflagen, de verkiezing , den wille des menfchen, en 't geen de natuurlyke menfch vermag: van of uit deezen wille des vleefches wordt een kind van God niet geboren. Ten derden zegt hy, noch uit den wille des mans. Met deze woorden verftaat hy, voorname groote lieden, die, boven anderen, byzondere Paaven. hebben; want zo noemt de fchrift die groote voorname luiden, die met byzondere wysheid, fterkte, hoog verftand. gemannierdheid, deugd, boven anderen verfierd zyn. Alzo  142 Derde Predicatie. Alzo fpreekt de fchrift, Ruth.2. vanBoas.die was een geweldig en vermogend Man: zo ook van Kis r. Samuel 9. die was een dapper heldalzo zyn onder de heidenen aa^yte ên voortreflyke heden geweeft: Hercules, 7be Jeus , Achüks , Tbemiftocles , Plato , ScraZ Akxmder Magnus, Lyfmacbus , Leonidas , s2 po, Ulius, QuintusFabius, Marcus Marcellus, Juhus Cxfar ; m dewelke byzondere hooge wvshe,d verftand , fterkte , en deugd doorgaftraald heeft, zo dat zy andere lieden ver heb ben overtroffen. Deeze hebben het evenwel met hunne groote gaaven niet verkreegen, dat zy Gods kinderen zouden zyn geworden ; noch door hunne hooge wysheid de weldaaden van Chnftus verftonden, en aan den Heiland de! waereld zouden geloofd hebben. Want of wel die hoge gaaven van God gefchonken waren, en van God kwamen, zo wa ren evenwel zulke groote lieden aan Gods toorn en den dood onderworpen, en niemand konde hun van het geweld des Satans losmaken • Dee ze hooge gaaven waren niet het eeuwig ]e° ven,- maar dienden alleenlyk tot dit leven." Abraham, Mofes , Aaron , Samuel, David r0ab £enaia,Salomon,Elias, zyn ook voortreffe yke Mannen ,n Gods volk geweeft, die groote dingen hebben gedaan: Maar door hun hoog verftand, wysheid, vryen wille, en deugd , zvn zy met tot Gods kinderen geworden. Mofes! Aaron, Samuel, zyn daarom niet bekeerd ge! worden, om dat zy meer verftand hadden, dan ande.  Derde Predicatie. H3 anderen; maar dm dat God aan hun zynen Heiligen Geeft gegeven heeft. Gelyk dan ook Johannes verder verklaart; maar die uit God geboren zyn, dat is immers heel duidelyk gefproken ; de natuurlyke geboorte doet niets, ook doet het de vrye wille des menfchen niet, ook doen het die groote gaaven in die voortreffeïyke luiden niet, noch iets dat in den natuurlyken menfch mogte zyn ; maar God doet het, die door zynen Heiligen Geeft het verftand verlicht, den wille bekeert, en den menfch tot Gods kind wederbaart en vernieuwt. Op deeze wyze fpreeken ook de Propheeten: God van den Hemel zoude zynen Heiligen Geeft uitgieten , en daardoor nieuwe harten, nieuwe gemoederen, nieuwe zinnen, nieuwe gedachten , nieuwe menfchen maaken, die in Gods geboden zouden wandelen. By den Propheet Jefaias Cap. 45- zegc God : Vmfi niet' ttflnt ik ben met u: ik zal uw zaad van den opgang brengen, en ik zal u verzamelen van den ondergang. Ik zal zeggen tot bet Noorden, geeft; en tot bet Zuiden , houdt niet te rugge: brengt myne zoenen van verre, en myne dochters van het einde der aarde , eenen lederen die naar mynen naame genoemd is , en dien ik gefchapen hebbe tot myner eere; dien ik geformeerd hebbe, dien ik ook gemaakt hebbe. God vertrooft zyne gemeente en de geloovigen , dat zy niet zouden vreezen, als of zy zouden ondergaan en in 't geheel verdelgd worden; want offchoon Jerufalera zoude verftoord worden , de  ï44 Derdé Predicatie. de Joodfche regering ophouden, de tyrannen zouden woelen en raazen, en de boosheid der waereld zeer de overhand zoude neemen , zo zoude hy evenwel maaken , dat 'er fteeds gelovige Chriftenen, tot het eeuwig leven verordineerd , zyn zouden. Hy zoudeze beroepen van den opgang tot aan den ondergang, van 't Noorden en van 't Zuiden, uit alle heidenen, en zegt, het zouden zyne zoonen en dochteren zyn, dat is, hy zelfs zoude hen teelen, door zynen Heiligen Geeft. Hy zegt ook, dat hyze had gefchapen tot zyner eere, hy haddeze geformeerd en gemaakt; derhalven moet volgen, dat zulks de vrye wil niet doet, noch iets in de bekeering des menfchen medewerkt; maar dat het alleen Gods werk is, dat wy aan en in Jefus Chriftus gelooven, en Gods kinderen worden. Alzo fpreekt God ook, in 't volgende CaPittel: vreeft niet, ó Jacob, myn knecht, en gy Jefchurun, dien ik uitverkoren hebbe; want ik zal water gieten op den dorfiigen , en firoomen op het drooge: ik zal mynen Geeft op uw zaad gieten, en mynen Zegen op uwe nakomelingen. En zy zullen uitfpmiten tusfchen in het gras, als de weilligenaan de waterbeken; deze zal zeggen: ik ben des Heeren , en die zal zich noemen met den naame facobs: J Wanneer God de harten der menfchen niet bekeert, noch zynen Heiligen Geeft geeft, zo zyn de menfchen een dor en dorftig land, daar niets kan groeijen ; maar als God zynen Geeft uit  Derde Predicatie. i45 uitgiet; alsdan groeijen de gelovigen met hopen , als gras op het veld. Terwyl dan zonder Gods Geeft de menfch niet geloven, noch het woord der genade aannemen kan; zo is het immers openbaar, dat de bekeering des menfchen alleen Gods Werk is. By Jefaias wordt ook de gemeente van God fpreekende ingevoerd: Maar nu Heere, gy zyt mze. Vader ; wy zyn leem, gy zyt onze maker, en wy allen zyn het werk uwer handen. Zo weinig als de menfch daar toe doet, dat hy van den vader gewonnen wordt, zo weinig het leem daar toe helpt, dat er een vat van gemaakt wordt, alzo weinig doet de menfch daar toe, dat hy een gelovig' Chriften , en een kind van God wordt. Jefaias geeft aan God alleen de eer, en zegt, wy allen zyn het werk uwer handen. Jeremias bekent ook, dat de bekeering des menfchen alleen Gods werk is. Want alzo fpreekt hy Cap. 24. Ik zal haar een hart geven om my te kennen, dat ik -de Heere ben: en zy zul. len my tot een volk zyn, en ik zal haar tot eenen God zyn: want zy zullen zich tot my met haar ganfche harte hekeeren, Uitdruklyk toont God , als zich de lieden tot hem bekeeren, dat zulks zyn werk is; want hy zoude haar zulk een harte geven, dat zy hem kennen zouden. En Cap. 31. zegt hy: Maar dit is het verbond, dat ik na die dagen met den huize Ifraels maken zal, fpreekt de Heere; Ik zal myne Wet in haar binnenfte geven, en zal die in haar harte fckryven: en ik zal ben tot eenen God zyn, en zy zullen my tot een K volk  i4<5 Deede Predicatie. volk zyn. En Cap. 32. En ik zal een eeuwig verhond met hen maken, dat ik van agter hen niet zal ojkteren, op dat ik hen wel doe: en ik zal myné vreeze in hun harte given, dat zy niet van wy afwyken. De Propheet toont uitdruklyk, dat de menfch niet bekeerd word tot God, noch vreeft en bemint God, noch gelooft zyn Heilig Woord, ten zy dan, dat God zyne Wet in 's menfchen harte geeve , en in zynen zin fchryve, en de vreeze des Heeren in zyn harte verwekkeenwerke. Js dit zo; dan is 't immers openbaar en ontegenzeglyk, dat, de bekeering des menfchen tot God, niet des menfchen werk, maar Gods gaave en gefchenk ;s. By den Propheet Ezechiel zegt God ook: En ik zal hen eenerlei harte geven, en zal eenen nieuwen Geeft in 't binnenfte van u geven en ik zal bet fteenen harte uit hunnen vleefche wechnemen, en Sta/ ben een vleeftben harte geeven, op datze wande. Jen in myne inzettingen, en myne rechten bewaren, en dezelve doen: en zy zullen my tot een volk zyn, en ik zal ben tot een God zyn. En in 't 36. Cap. En ik zal u een nieuw harte geven, en zal eenen nieuwen geeft geven in 't binnenfte van u: en ik zal bet fteenen harte uit uw vleefch wechnemen; en zal u een vleefcben harte geven. En ik zal mynen Geeft geven in 'f binnenfte van u: en ik zal maken dat gy in myne inzettingen zult wandelen, en myne rechten zult bewaren en doen. Hier toont de Propheet, dat het niet het werk van den vryen wille is, dat hy bekeerd worde; maar God moet hem een nieuw hart geven, God moet zynen Hei- ligen  Derde Predicatie. 147 ligen Geeft in onze harten uitgieten; God moet zulke menfchen uit ons maaken, die hem vreeZen , en aan hem geloven , anders is 't ons, menfchen, in'c geheel onmogelyk, dat wy in Gods geboden wandelen, dat is, dat wy ons van ganfeher harten tekeeren , aan Jefus Christus gelooven , en naar de eeuwige zaligheid trachten. ByZacharia Cap. 12. vers 10. zegt God; over het buis Davids en over de inwoonders van Jerufa. lem, zal ik uitflorten den Geeft der genade en der gebeden ; hier toont God duidelyk, dat de menfchen niet kunnen gelooven, dat God hun genadig wil zyn, en alle hunne zonden vergeven j en dat zy God öok niet kunnen aanroepen, ten zy dan, dat God hun zynen Geeft geeve, die in hun het gelove ontfteeke, en het gebed verwekke. Den Heiligen Geeft noemt hy den Geeft der genaden, dat hy zonder alle onze verdienft en waardigheid, uit vrye genade en barmhartigheid , ons gefchonken wordt, dat hy ook het geloof in ons werkt, op dat wy vaft befluiten kunnen, God is ons genadig, heeft alle zonden vergeven en wil ons zalig maaken. Hy noemt hem ook den Geeft der gebeden, die het koude en trage hart opwekt, verwarmt, en opbeurt, dat het voor Gods aangezigte treede, hem onbefchroomd aanroepe, en om allerley goederen bidde. Met welke beloften God duidelyk te verftaan geeft, dat zo lang wy niets als vleefch en bloed zyn , en den Geeft van God niet verkrygen, zo vlieden wy voor God, K 2 hou-  148 Derde Predicatie. houden hem voor eenentoornigenRichter, bly? ven in onze'zonden, durven God niet aanroepen, en moeten eindelyk wanhoopen, en in den dood verzinken; maar de Geeft van God is het, die ons opricht, verkwikt, bekeert en levendig maakt, dat wy aan God geloven, nieuwe menfchen worden, die in Gods geboden wandelen. De Dooper Johannes. Joh. in 't 3. Cap. zegt: Een menfch kan geen ding aannemen, zo het hem uit den t emel niet gegeven zy. Deze fpreuk fpreekt van alle gaaven van God. Zo wel van de gaaven, die tot dit leven behooren, als van die , die het eeuwig leven betreffen. Daar mag niets zo gering zyn , het ftaat by God. Dat iemand fchoon en ryk is, groot en fterk wordt, tot groote eere komt, groote dingen uitvoert, gelukkig in 't leven is, lange leeft, en gezond blyft, ftaat alles by God , die het geven moet. De menfch kan aan zyne lengte niet eene hand breed coeleggen , hy kan zig niet een penning ryker maaken, hy kan zyn leven niet een uur verlengen, hy kan geen goede gedachten vormen; God moet het alles van den Hemel geven, en 's menfchen hart leiden en beftuuren. Is het nu zo, dat de menlch in de lichamelyke en tydelyke zaken, die doch tot dit leven behooren , in 't geheel niets vermag, voor hem zelfs iets te verkrygen, hoe zoude dan de menfch, in zonden verftorven, met Gods toorn beladen, en van den Satan gevangen, voor hem de allerhoqg- fte  Derde Predicatie. 14.9 gaaven der zaligheid, en het eeuwige leven verkrygen ; ten zy, datze hem van den Hemel gegeeven worden. Tot Jefus Chriftus komen, het woord der genade aannemen, aan God gelooven, de aanvegting wederftaan, zich van harten tot God bekeeren, de groote weldaden van Jefus Chriftus verftaan, en de eeuwige zaligheid verkrygen , dat zyn immers de groote zaaken die 'er zyn konnen, en de allerbefte en eeuwig blyvende goederen. Dewyl dan de menfch niets ontfangen kan, ten zy het hem van den Hemel gegeven worde; is 't zeker, dat hy zich zelve de bekeering, en ■t geloof, de kennis van God, en het eeuwig leven niet geeven kan, ten zy dat zulks alles van den Hemel, uit vrye genade, aan hem gefchonken en gegeeven worde. En dit is ook het geene Paulus 1 Cor. 4. zegt: Want, wie onderfcheid u: En wat hebt gy, dat gy niet hebt ontfangen ? wat roemt gy dan, ajs of gy het niet ontfangen badt. Zo wy dan alles goeds van God ontfangen , en niets van ons zelve hebben, zo moeten wy tmmers ook de kennis van God, het geloof, den Heiligen Geeft en 't eeuwig leven niet van ons zelve hebben. En het is derhalven wel op te merken , dat de oude Leeraar Auguftinus de Prcedeftinat. Sanctorum Lib. 1. Cap. 3. bekent, dat hy voorheen in die dwaling had geweeft, dat hy gemeend hadde , dat het geloof niet Gods gaave was, maar dat het van ons was, in ons, waar door wy alle gaven van God verkreegen: maar K 3 deg  tjo Derde Predicatie. deze fpreuk van Paulus had hem bewogen deeze dwaaling te laten varen. De woorden van Auguftinus luiden aldus: Quid autem habes, quod »5# accepifii? fi autem aaepifii , quid gloriaris, qu ifi non acceperis? Quo praapue etiam teflimonio eonviclus fum, cum Jimtliter errarem , putansfidem, qua in Deum credimus, non efife donum Dei, fed a nobis efife in nobis: fc? per illam. Nos impetrare Dei dona : quibus temptranter, & juf te, &f pie vivamus j i hoe fecuh. Neque enim putabam fidem Dei gratia praveniri, ut per illam nobis daretur , quod pofceremus utiliter, nifi quod credere non poffemus, fi non pracederet praconium veritatis. Ut autem pradicato n:bis Evangelio confentiremus nojlium ejji proprium, & nobis ex nobis ejje arbitrabar. Quem meum errortm non nulla mea opujcula fatis indicant. Et paulo pojl: Hoe igitur tejtimonium Apofioli, ubi ad reprimendum hominis inflationem dixit: Quid autem habes quod non accepifli ? non finit quenquam fidelium dicere , habeofidem , quam non accepi. Dat is : maar wat hebt gy , dat gy niet ontfangen helt? maar zo gy bet ontfangen hebt, wat m?mt gy u dan, als of gy het niet ontfangen badtl. met welk getuigenis ik voornamelyk ben overtuigd geworden, toen ik insgelyks dwaalde, menende, bet Geloof, waardoor wy aan God gelooven, en zyn woord aannemen, zy niet Gods gaave, maar van en in ons, en dat wy door bet geloof Gods gaave verkregen, om in deeze waereld matig, rechtvaardig en godzalig te leven, want ik dagt niet, dat Gods genade het geloof te voor en kwame, dat door bet geloof ons gegeven wierde dat wy met vrucht bidden, maar  Derde Predicatie. 151 maar ik dagte,wy konden niet geloven, ten mare, dat de prediking der -waarheid vooraf ginge; maar dat wy ht gepredikte Evamelium geloofden, dat was van ons eigen, en meende, zulks was uit ons en in ons. Van welke dwaling , eenige van myne boeken getuigen : en een we nig daar ra : Daarom dit getuigenis van den dpofiet Paulus Cap. 4. 't welk by gezegt badde, om den opgeblazenen hoogmoed der menjchen ter neder te Jlaan: maar wat hebt gy, dat gy niet orjfangcn hebt, laat een gelovige menjch niet zeggen: ik heb het geloof, dat ik niet ontfangen hebbe. Deeze heeriyke bekentenisfe van Auguftinus zullen Vrome harten met allen ernft over weegen: want hier zien wy, dat deeze voortreflyke L eeraar Auguftinus te vooren geweeft is in de dwaling der Synergiften, en het daarvoor gehouden heeft, dat hetby ons ftond, en in onze magt, om aan Gods woord te geloven: maar doen hy de zaken ernftiger nadacht, en de getuigenisfen der fchrift beeter overwoog, heeft hy gemerkt, dat hy dwaalde , en bekennen moefte, dat het geloove alleen Gods gave is. Hy bekent ook, dat de fpreuk van Paulus i Cor. 4. Maar wat hebt gy, dat gy niet ontfangen hebt, krachtig bewyft, dat de menfch in zyne bekeering niets mede werkt , noch iets goeds doet van zig zelvemaar dat hy alles van God heeft ontfangen; betuigt ook, dat wy het zekerfte leven, als wy bekennen; dat wy alles van God hebben: Tutiores igitur vivimus, fitotum Deo damus, zegt hy, de Bom perfeverantiee Lib. 2. Cap. 6. K 4 Die  Derde Ebedicatie. De gelovige Joden te Jerufalem, als zy van den Apoftel Petrus Hand. ,n. bericht ontfïngen, welke genade God aan de Heidenen bewezen had, en dat de Heilige Geeft op hun gevallen was, loofden Gqd, en zeiden, zo heeft dan God ook den heidenen, de bekeering geRcfyn ten leven:, Hier bekennen deeze gelovigen opentlyk dat de bekeering ten leven, niet des menfchen werk, maar Gods gaave is Zo als ook alle hiervoore.n aangehaalde fpreuken der Propheeten en . Apoftelen overvloede tooien , dat des menfchen vrye wil tot zyne bekeering niets medewerkt,, noch helpt, dat hv gelovig worde,maar datGod zelve zulks voort DE AGTSTE GROND. Bat God van Eeuwigheid verkoren heeft, die tot de eeuwige Zaligheid verordineerd i ■'. 3 )zyn-. «4 ■ j.Èb .?lfr Offchoon de menfchlyke rede zeer ongeduldig word, als men van de eeuwige voorzienigheid en verkiezing fpreekt, hoe God de zynen van eeuwigheid verkoren , en tot de ge meenfchap des eeuwigen levens verordineerd heeft; zo kunnen wy evenwel uit liefde voor het vernuft, ongedult, en trotsheid , niet laaten vaaren het geen God in zyn woord geopenbaard heeft: Want het is immers een krag-  Tweede Predicatie. 153 kragtige, zekere, en onoverwinnelyke trooft, dat God onze zaligheid zo vaft en zeker heeft gemaakt;, dat hy dezelve van eeuwigheid heeft beflooten,-dat geen fchepfel, noch zonde,duyvel, noch dood, noch eenige aanvegting, of wederwaardigheden, dezelve kunnen omverre ftooten. Zo is ook deeze Leer van de eeuwige Voorzienigheid deregte hamer ,om de trotsheid en den hoogmoed van 't menfchlyke hart ter neer te werpen, en te voorootmoedigen, dat het zich allen roem onthouden moet ,• want anders verheft zich de menfch altoos, houd meerder van zich zelve, dan hem toekomt, en is jegens Gods genade ondankbaar, wil geroemd zyn , in het geene Godes is, berooft God van zyne Eere, en wil zyn elend en verdorvenheid niet erkennen. Tegens zulke vermetenheid en hoogmoed van het menfchlyk hart, dient dit krachtig geneesmiddel , naamelyk, de leer van de eeuwige verkiezing, als die den menfche allen roem beneemt, en alleen klaar bewyft, dat de menfch niets doet tot zyne zaligheid, die van eeuwigheid beflooten is geWeeft; maar, dat het alleen by de verkiezing en 't voornemen van den Almagrtigen en Eeuwigen God ftaat. Want terwyl God van Eeuwigheid, eer de grondflag der waereld gelegd was, verkooren , toebereidt, en toe het eeuwig leven vooryerordineerd heeft, die in Chriftus gelooven en zalig worden; wat kan dan de menfch roemen even als of zulks in zyne willekeur ftond, of in hem eenige msdeK 5 wer-  154 Derde Predicatie. werking was, en hy eenige verdienft had in zaaken het eeuwige leven betreffende. Voor 't begin der waereld zyn wy immers er niet geweeft, en 't is toch voor 't begin der waereld by God beflooten geweeft, welke zouden zalig worden, en welke in de verdoemenis zouden gelaten worden. Dat faahnige zeggen, God beeft door zyne eeuwige wysbeid voorgezien, welke gelooven en het Evangelium gehoorzaam zouden worden, die heeft hy ten eeuwigen leven verkoren; zülks komt met de Heiige Schrift niet overeen, die veelmeer getuigt , dat God alles naar zyn voornemen en verkiezing verordineerd, en van eeuwigheid by zich beflooten heeft, welke hy zalig maken wil. God heeft zekerlyk van eeuwigheid wel gezien, welke het Evangelium aannemen , en welke de zaligheid verachten zouden. Maar het toekomend geloof en gehoorzaamheid is niet de oorzaak der voorzie, ning geweeft; veelmeer is, de eeuwige verkiezing van God een oorzaak des geloofs. Want God heeft van eeuwigheid voorzien en verordineerd aan welke hy het geloof geven wilde, welke hy verlichten wilde, door zynen Heiligen Geeft. De Synergiften zeggen, dat wy het woord der genade aannemen van ons zelve, in de bekeering inwilligen en hit Ja - woord daar toe geven, en dat zulks zy eene oorzaak onzer verkiezing. Maar zulks is vlak tegen de heilige fchrift; want daar uit zoude volgen , dat wy zelve een groote oorzaak van onze zaligheid waren , dat het geloof van  Derde Predikatie. 155* van ons zelve voortkwam, dat wy ons, in zaken , de eeuwige zaligheid betreffende , te roemen hadden, dat God de zaligheid niet uit vrye genade, maar naar verdienfte der werken, uitdeelde. De Synergiften zeggen, de geene dis het woord der genade aanneemt; en het Evangelium gehoorzaam is , aan deeze geeft God de zaligheids maar die het woord niet aanneemt, die bat God in de verdoemenis blyven. Antwoord : Zulks, berispen wy in 't geheel niet, als het regt verftaan word , als men fpreekt van het onderfcheid dergeenen die zalig worden, en die, in de verdoemenis blyven. Ook van het middel , waar door wy zalig worden; want de Heere Chriftus zegt zelve , wie gelooft en gedoopt word, word zalig, maar wie niet gelooft, die word verdoemt Mare. 16. en daar op komen alle predicatien der Propheeten en Apoftelen neder: maar als men de voorgemelde woorden daar toe zoude aanhaalen, als of, de aanneeming des Evangeliums van ons, eene oorzaak der verr kiezing was, zo als de Synergiften zulks indien verftande nemen, als zy van de eeuwige verkiezing fpreeken ; zo mag het niet doorgaan. Want daar uit zoude volgen, dat God de eeuwige zaligheid naar verdienfte uitdeelde - en dat in ons eene groote oorzaak onzer zaligheid zyn zoude ; maar de Godlyke fchrift bewyft zeer fterk het tegendeel: want Paulus Kom. ir. zegt; Alzo is 'er dan ook in dezen tegenwoo'digen tyd een ovirblyfzel geworden naar de verkiezing der genade ; en-indien bet do.r genade is , zo is bet  *S& DlRDK P R E OI c AT IE. bet niet meer uit de werken, anderzins is de ge* node geen genade meer. En indien bet is uit de werken, zo is het geen genade meer , anderzins is bet werk geen werk meer: En zo hebben wy ook irf t zesde ftuk beweezen, dat in den menfch-in't geheel geen oorzaak der zaligheid is. Wy heb ben ook te vooren uitdrnklyk beweezen, dat het geloof niet des menfchen werk, maar alleen Gods gaave en-gefchenk is, zo als de fchrift zulks klaar bewyft, dat de menfch niets te roemen heeft. Uit dit alles is het openbaar dat de mening der Synergiften , wanneer- Zy voorgeven, dat ons toeftemmen en aannemen van het woord der genade van ons zelve een oorzaak zoude zyn, dat wy van God voorzien en verkooren waren, valfch en eene dwaling is: en hoe kan dat, zo lang daar na, een oorzaak zyn, van 't geene zo lang van te voren befloten is geweeft ? veelmeer is de eeuwige verkiezing van God eene oorzaak des geloofs. Maar dat God , diegeenen, welke zalig worden , van eeuwigheid voorzien en verkoren heeft, ook eer des waerelds grond gelegd was, en dat God in zyne eeu wige voorzienigheid enverkiezing niet heeft gezien op eenige verdienfte des menlchen , maar alleen op zyne ondoorgrondelyke barmhartigheid,, en zyne onmetejyke goedheid tot raad genomen, en naar zyn voornemen alles beflooten heeft, dat bewyzen de volgende fpreuken uitdrukiyk en zoo klaar, dat de Synergiften niet het minfte daar tegen kun-  Derde Predicatie. 157 kunnen inbrengen. Die woorden van den Heiligen Geeft luiden Ephef. 1. aldus ; Gezegend zy de God en Pader van enzen Heere Jefus Chriftus, die ons gezegend heeft met alle geejllyke zegeninge in den Hemel in Chrijtus, gelyk Hy ons uitverkoren heeft in hem, voor de grondlegging der waereld, op dat wy zouden heilig en onberispelyk Zyn voor hem in de liefde; die ons te voor en v.rordineerd heeft tot aanneminge tot kinderen door Jefus Chriftus, in hem zeiven, naar het welbehagen zynes willens, tot prys der heerlykbeid zyner genade , door welke hy ons begenadigd heeft in den geliefden ; en aanftonds daar na; ons bekend gemaakt hebbende de verhorgentheid zyns willens naar zyn welbehagen, 't welk hy voorgenomen had in hem zeiven, om in de bedeling van de volheid der tyden wederom alles tot een te vergade. ren in Chriftus, beide dat in den Hemel is, en dat op de aarde is; in Hem, in welken wy ook een erfdeel geworden zyn, wy, die te voren verordineerd waren naar bet voorneemen desgenen, die alle dingen werkt naar den raad zynes willens, op dat wy zouden zyn tot prys zyner heerlykbeid, die wy eerjf in Chriftus gehoopt hebben. Dit is een geweldige en rnagtige fpreuk, die in veele opzigten bewyft, hoe Gods eeuwige verkiezing, vóorverordineering en voorzienigheid, de eenige oorzaak is van ons geloof en de eeuwige zaligheid. foor eerfi, om dat Paulus God zo hartelyk dankt voor zyne zaligheid en die van de ganfche Kerk, waar mede hy bekent, dat hy hem zei ven de zaligheid niet toefchryft; maar het zjn  -15S Derde Predicatie. zyn Gods gaaven , die daarvoor te danken is in alle eeuwigheid. Ten tweeden; zegt hy , God heeft ons door Chrjttus verkooren, eer des waerelds grond gelegd was, toen waren wy nog niet gebooren ; hoe zoude ons dan God , om onze werken of verdienfte, tot de zaligheid voorverordineerd •hebben. Ten derden; zegt hy, dat wy zouden zyn heilig en onberispelyk voor hem. Indien onze gehoorzaamheid , inwilliging en goede werken de oorzaak waren van de verkiezing , dan had Paulus moeten zeggen, dewyi God gezien heeft, dat wy zouden zyn heilig en onberispelyk voor hem , zo heeft hy ons verkooren; maar nu keert hy het om, en zegt, hy heeft ons verkooren, eer 's waerelds grond gelegd was, op dat wy zouden zyn heilig en onftraffelyk voor hem , legt alzo de voorzienigheid en de verkiezing van God ten gronde , tot de oorzaak en den oorfprong, dat wy heilig en zalig worden; namentlyk, het woord der genade aannemen, in Jefus Chriftus gelooven, en aan het Evangelium gehoorzaam zyn. Ten vierden, zegt hy, God heeft ons tot het kindfchap verordineerd jegens zig zelve. Met welke woorden de Apoftel Paulus klaar bewyft, dat het niet van ons komt, dat wy Gods kinderen worden ; maar het komt van God, die ons tot het kindfchap voorverordineerd heeft. Diegeene nu die God tot het kindfchap verordineerd heeft , aan deeze geeft hy zynen Heili-  Derde Predicatie. 159 Heiligen Geeft, in deeze werkt hy het zaligmaakende geloof, deeze trekt hy, dat zy tot Chriftus komen, en het woord der genade met groote begeerte aannemen , diegeene die God niet voorverordineerd heeft tot het kindfchap, deeze blyven vyanden van 't woord, en verharden hunne harten. Ten v\fden; zegt hy, door Jefus Chriftus, dat is , om de gehoorzaamheid en voorbidding van Jefus Chriftus willen, en door zyne kracht en werkking, dewyl dan God, de Eeuwige Vader in onze verkiezing alleen op zyhen Zoon Jefus Chriftus heeft gezien, zo moet het immers van ons niet voortkoomen, dat wy tot de zaligheid verkoren, en tot het kindfchap verordineerd worden. Ten zesden; zegt Paulus, God heeft ons naar het welbehagen zynes willens , tot lof zyner heeriyke genade verkoren. Terwyl nu God ons naar het welbehagen van zynen wille verkoren heeft, en dat alleen heeft aangezien, dat zyne heeriyke genade zoude geroemd worden, zo is het immers klaar, dat hy niet op onze inwilliging heeft gezien, of wy het woord zouden aannemen of niet; maar hy heeft veelmeer naar zyn welbehagen, tot lof zyner heeriyke genade, beflooten , dat hy ons zynen Geeft wil geven , den goede wille in ons werken, het zaligmakend Geloof in ons ontfteeken, en ons tot hem krachtdadiglyk bekeeren. Ten zevenden; zegt hy, God heeft ons aangenaam gemaakt in den geliefden; (te weeten in Jefus  it5b> Derde Predicatie. Jefus Chriftus ) daar drukt hy het wederom uit, dat het niet komt van onzen vryen wille, maar het is alleen Gods gaave en gefchenk, dat wy verkoren zyn, dat wy in Jefus Chriftus geloven en dat wy zalig worden. Wy, zegt hy, hebben ons zelve niet aangenaam gemaakt door onzen vryen wille , en aanneeming van het woord; maar God heeft ons aangenaam gemaakt, door zyne genade in den geliefden. Daarom is het alles Gods gaave en werk, dat wy gelooven, en wy hebben in 't geringfte niets te roemen ; want wy hebben doch niets. Ten agtsten; zegt hy , God heeft ons laaten weten de verborgenheid van zynen wille naar zyn welbehagen; als wilde hy zeggen , wy hadden van Gods vei borgenheid niets geweeten, als het God niet aan ons geopenbaard had, naar zyne groote barmhartigheid, buiten ons toedoen of dat wy daaraan zoude gedacht hebben. Ten negenden; zegt hy, door welken wy oo'k gekomen zyn tot het Erfdeel, die wy te vooren verordineerd zyn,. naar het voornemen des geenen, die alle dingen werkt, naar den raad van zynen wille. Paulus fpreekt niet eens van ontken vryen wille of medewerking, ofinwilliging, daar hy doch zo wydloopig de oorzaak van onze zaligheid verklaart en herhaalt. Altoos fpreekt hy, dat wy door Chriftus tot het Erfdeel gekomen zyn , en dat wy te voren verordineerd zyn, die het woord daarna aangenomen en gelooft hebben; zo is immers de eeuwige verkiezing eene oorzaak van ons geloof, en  Derde Predicatie. io"£ . 'ep niet het geloof de oorzaak van onze verkie. zing. Ook zegt Paulus, God heeft niet daar op gezien, wie geloven en gehoorzaam zoude zyn, maar naar zyn voornemen en naar den raad van zynen wille heeft hy ons verordineerd ten eeuwigen leven, op dat alle lof aan hem zoude worden geëigend. Uit welk alles fterk en krachtig volgt, dat er geen medewerking des menfchen in zyne bekeering is, uit hem zelve; maar het is alles Gods gave, gefchenk en werk, hem zullen wy daar voor pryzcn en Ipven, en. aan onzen wille in 't geheel of ten deele niets toefchryven. Alzo behandelt hy ook de leer van Gods voorzienigheid Rom. 9. daar hy alzoo fpreekt: en niet alleenlyk is het met hem alzo, maar ook als Rebtcca van den eenigen Ifaac onzen vader zwanger was, eer de kinderen gebooren waren, en noch goed noch quaad gedaan hadden , op dat bet voornemen Gods, dat naar de verkiezinge is, vaji bleve, niet uit de werken, maar uit den roependen, zo wierd tot bun gezegd, de groote zal den kleinen dienen, gelyk gefchreven is, Jacob bebbe ik lief gehad, en Efau heb ik gebaat. Alhier betuigt de Apoftel Paulus, dat God zyne rekening niet maakt naar onze werken, of wy goed of kwaad zouden doen ; maar eer wy geboren waren, eer wy iets goeds óf kwaads denken, zo heeft God van te voren by zich beflooten, welken hy verkieft ten eeuwigen leven, en zulks field hy ons voor oogen In het exempel van Jacob en Efau, dewelke zyn van eenen vader Ifaac gekomen, eer zy ge~ I.' boren  i6z Derde Predicatie. boren waren, en eer zy noch goed noch kwaad gedaan hadden , had God beflooten , dat de grootfte zoude dienftbaar zyn den kleinften want God verkieft Jacob, geeft hem de belofte en grootenzegen, maar tot Efau heeft hy geen tuft, niet tegenftaande zy van eenen aart en van eene natuur waren : en Paulus fpreekt daar van, op dat het voorneemen Gods, dat naar de verkiezinge is, vaft bleeve; het is dus niet gelegen in onzen vryen wille, aanneeming, of jawoord , maar aan Gods verkiezing en voornee. men van zyn genadig welbehagen, en zyne genadige goedertierenheid neemt hy te rade. Verder zegt Paulus, bet wierd tot bun gezegd, niet uit verdienjt der werken, maar u:t genade des roependen; hier herhaalt de Apoftel nog eens, dat God niet aanziet de verdienfte van onze werken, maar naar zyne genade beroept hy ons, zo als het hem welbehaagt. Indien er in ons was eenige medewerking, inwilliging, of aanneming, als de oorzaak van onze verkiezing en zaligheid; dan zoude God zekerlyk op de verdienften en werken moeten zien; want het is immers een groot werk, dat eenigen zich voor God verootmoedigen, hunne zonden erkennen en daar over berouw toonen het Evangelium gehoorzaam zyn , in Jefus' Chriftus gelooven , het woord der genade aanneemen , en aan de werking des Heiligen Geestes ruimte geeven; terwyl andere hunne zonden halftarrig verdedigen, het woord veracht ten, den Heiland der waereld met zyn ganfche Ryk  Derde PredicatIe. 163' Ryk verwerpen, vervolgen, haaten en| fmaa* den. Maar Paulus zegt duidelyk, dat God de verdienften der werken niet aanziet; des volgt immers, dat het alleen by Gods voorneemen welbehagen en verkiezing ftaat, wie zalig zal Worden, en die geene die God verkoren heeft, aan deeze geeft hy den Heiligen Geeft, dat zy zig bekeeren, het woord aanneemen, en in Jefus Chriftus gelooven. Zö als ook de Heere Chriftus met Paulus overeenftemt. Gy hebt my niet uitverkooren, maar ik heb u uitverkoren, en ik beb u gefield, dat gy zoudt beenen gaan en vrucht draagen, en dat uwe vrucht blyve: en kort daar na; doch om dat gy van de waereld niet zyt, maar ik u uit de waereld heb uitverkoren , daarom haat u de waereld: Joh 15. de Heere Chriftus bekent rond uit, het komt niet van de Apoftelen, dat zy zyn woord aanneemen, dat zy hem verkoren hadden; maar hy had hen uitverkooren, en het geloof gegeeven: de anderen die zyn woord niet wilden aanneemen, die noemt hy de waereld, en deeze had hy niet uitverkoren. Alzo betuigt ook de Propheet David, dat alles by de verkiezinge van God ftaat Pf. 65. Welgelukzalig is by j dien gy verkiefi, en doet naderen , dat hy woone in uwe voorhoven 1 wy zullen verzadigd worden met het goed van uw buis, met bet heilige van uw paleis: en Pf. 47- HJ verkitfi voor ons onze erffeniffe: de heerlykbeid Jacobs dien hy heeft liefgehad: en wederom fpreekt de Apostel Paulus aan de Teftal. ï. Wetende, geliefdè L 2 . hrot-  1^4 Derdé Predicatie. broeders, uwe verkiezinge van God; want ons Evangelium is onder u niet alleen in woorden geweejl, maar ook in kragt, en in den Heiligen Geef, en in veele verzekerdheid: Zo fpreekt ook de Heere Chriftus: Veele zyn genepen, maar weinig uitverkoren Matt. 20: want of wel veele in de waereld zyn, die het woord hooren, en zich tot de gemeente van God houden, zo neemen zy doch alle het woord niet van harten aan, en blyven ook niet alle volftandig in 't geloof; want zy zyn niet alle uitverkoren. Maar wanneer nu het vernuft deeze uitmuntende Leere, en deeze Godlyke verborgenheid hoort, dat het alleen by Gods voorneemen en verkiezing, en'by zyne heeriyke genade ftaat, wie daar zalig zal worden, word het bovenmaatig ongeduldig, murmureert tegen God, houd hem voor onrechtvaardig , dat hy zyne goederen ongelyk uitdeelt. Maar Paulus beantwoord het vernuft, wat zullen wy dan bier tegen zeggen? is dan God onregtvaardig? dat zy verre. Want by zegt tot Mofes: welken ik genadig ben dien ben ik genadig, en welken ik my ontferme, diens cntferme ik my. Zo legt bet niet aan iemands willen <ƒ hopen, maar aan Gods ontfermen; want de fchrift zegt tot Pbarao tot dit zelve heb ik u verwekt , op dat ik in u myne kragt bewyzen zoude, en op dat myn naam verkondigd worde op de ganfche aarde. Zo ontfermt Hy zich dan, diens by wij, en verhard dien Hy wil, Rom. 9. De Apoftel Paulus zegt, men kan aan God geen ongeregtigheid toefchryven, veel meer bewyft Goé  Derde Predic'atïe. God zyne groote goedheid en barmhartigheid; want God is aan nie mand iets fchuldig, niemand kan het eeuwig leven met regt vorderen, het ganfche menfchlyke gedacht is in de eeuwige verdoemenisfe gevallen, niemand had God kunnen befchuldigen , indien God niet eenen menfche daar uit verloft had,' dat nu God zyne uitverkorene gemeente uit de verdoemenisfe verloft; daar over moet men immers zyne groote goedheid en barmhartigheid erkennen; daarom legt het niet aan iemands willen of loopen, maar aan Gods ontfermen; wie durft dan zeggen dat de menfch in zyne bekeering uit hem zelve iets mede werkt? of dat onze vrye wil eenige oorzaak zy van ons geloof en zaligheid. Gregorius Nazianzenus , voegt hier iets by op eene vermetele wyze, en zegt: zo is het nu niet iemands willen of loopen alleen; maar ook Gods ontfermen; maar zulke byvoegfels vervalfchen de fpreuk van Paulus, en is in 't geheel niet te dulden, dat de menfch onderneemt, Gods woord te veranderen en te bedillen. Paulus zegt rond uit, het legt niet aan iemands willen of loopen; ons willen en loopen doet 'er niets toe ; maar Gods genade en ontferming doet het alles alleen. De Heere Chriftus betuigt ook, dat aan God geen ongerechtigheid kan toegefchreven worden , offchoon God zyne goederen niet naar ons menfchlyk vernuft uitdeelt, noch naar verdienft der werken. Tot hem, die murmureerde , en waande , dat Hy meerit 3 der  166 Derde Predicatie. der moeft ontfangen , terwyl de laatfte mede eenen penning ontfing, verantwoord God zich en zegt; myn vriend ik doe u geen onregt, zyt gy niet met my eens geworden voor eenen penning? Neemt bet uwe en gaat henen, ik wil deezen laatsten ook geeven gelyk u, of is bet my niet geoorloofd te doen met bet myne wat ik wil, of is uwe ooge boos, om dat ik goed ben: God doet aan niemand ongelyk; want hy vergeld eenen iegelyken naar zyne werken, wat God aan iemand toezegt en fchuldig is, dat betaalt hy redelyk en overvloedig; maar terwyl hy aan niemand iets fchuldig is, zo wil hy magt over zyne goederen hebben, om te doen wat hem behaagt,- en dit is immers de hoogfte billykheid. Nu is hy immers niet fchuldig ons te verkiezen, want wy hebben niets verdiend; daarom ftaat het billyk by hem, en wy hebben geen reden, met hem te twiften. Wie verkooren is en de kracht des Heiligen Geeftes in hem gewaar word, die roeme Gods goedheid en barmhartigheid ; wie in de verdoemenis gelaten word, die heeft evenwel niet te murmureeren, maar moet Gods gerechtigheid erkennen ; want de zaligheid heeft hy in Adam verlooren, en zo heeft hy de verdoemenis redelyk verdiendf, en dat heet in het Evangelium: neemt bet uwe en gaat been, de verdoemenis is uwe, gaat maar heen, ik ben u niets fchuldig, maar is uw oog daarom zo boos, om dat ik zo goed ben, dat ik eenige tot myns naams heerlykheid en prys verkooren hebbe; mag ik niet doen met het myne  Derde Predicatie.; 167 myne wat ik wil,- de eeuwige zaligheid is immers aan niemand anders, dan aan my, mag ik die niet uitdeelen naar myn welbehaagen? Het menfchlyk vernuft denkt, dewyl het ganfche menfchlyk geflacht in de ongehoorzaamheid en verdoemenisfe gevallen is, zo had God haar alle tot de zaligheid moeten verkiezen, of haar alle den eenen met den anderen in de verdoemenisfe moeten laten blyven; maar Gods oordeelen zyn geheel anders; zyne eeuwige goedheid en ontferming heeft hy willen bewyzen aan de uitverkorenen,en zynen Godlyken en rechtvaerdigen toorn tegen de zonde , heeft hy bewyzen willen aan diegeenen, die in de verdoemenisfe gelaten worden , zo als zulks de Apoftel Paulus fterk en uitvoeriglyk verklaart, daar hy zig zelve tegenwerpt, ot God bevoegd was, en recht had, ons te befchuldigen, dewyl toch niemand zynen wille kon tegenftaan. De woorden van den Apoftel luiden als volgt. Zo zegt gy tot my: wat klaagt hy dan nog,want wie beeft zynen wille wederfiaan; ja lieve men/eb , wie zyt gy die tegen God antwoord , zal ook bet maalfel, tot den genen die het gemaakt beeft,zeggen waarom hebt gy my alzo gemaakt; of beeft de Pottebakker geen magt over bet leem, om uit den zeiven klomp temaken bet eene, een vat ter eeren, en bet andere ter oneeren; en of God willende zynen toorn bewyzen, en zyne magt bekend maaken, met veele langmoedigheid verdraagen heeft de vaten des toorns, tot bet verderf toebereid; en op dat hy zoude bekend L 4 tnat'  ï68 Derde Predicatie. maaken den rykdom zyner Heerlykbeid over de vaten der barmhartigheid, d e Hy te voren bereid heeft tot heerlykbeid: J Hier brengt de Apoftel Paulus op de baan de vraage, die anders natuurlyk in aller menfchen harten opkomt; want wy houden het daarvoor, dat God geen reden heeft ons te befchuldigen, dewyl het alleen by zynen wille en welbehagen ftaat: over de welke hy zig wil ontfermen, of den welken hy wil verharden: maar Paulus antwoord daar op, ja lieve men/eb, wie zyt gy dat gy met God regten wilt; als wilde hy zeggen , gy arme menfch gy zyt niet bevoegd, noch hebt geen recht, gy hebt geene wysheid noch magt, dat gy zoudt kunnen rechten met den Almagtigen God. God heefc u in Adam de eeuwige zaligheid meede gedeeld, en het leven gefchonken; maar dat hebt gy ook in Adam verlooren; wat is God u nu fchuldig? niets dan de eeuwige verdoemenisfe: en wat zyt gy anders, dan leem in des pottebakkers hand: heeft niet de pottebakker magt om uit eenen klomp leem te maaken een vat ter eeren, en het ander ter oneeren; heeft God geen magt den eenen in genade aan te neemen, en den ande ren te laaten blyven; zo als ook de Propheten Jefaias Cap. 29 en 64. en Jeremias Cap. 18 dezelfde gelykenis gebruiken van het leem en den pottebakker. Jefaias zegt, wy zyn uit leem, en gy zyt onze pottebakker, gy kunt uit ons maken wat u welbebagelyk is, wy hebben u niet te be. ™pen : ook brengt Paulus hooge en groote oor-  Derde Predicatie. 169. oorzaken by, waarom God eenige in de verdoemenisfe laat blyven, daarom zegt hy, toen God room wilde bewyzen, en zyne magt bekend maken, heeft hy met groote langmoedighcid gedraagen de vaten des toorns , die daar toebereid zyn tot de verdoemenis; en op dat hy zoude bekend maken den rykdom zyner Heërlykheid over de vaten der barmhartigheid, die hy te vooren bereid heeft tot heërlykheid. De Apoftel Paulus openbaart hier drie oorzaken waarom God eenige in de verdoemenisfe had laten blyven! de eerfte is: dat God zynen toorn tegen de zonde aan de vaten des toorns heeft willen bewyzen, anderfins gelooft de waereld niet, dat God zo yverig toornt tegens de zonde, wanneer zy de ftraffe niet voor ogen ziet. De tweede is: dat God zyne magt heeft willen bekend maaken aan de godloozen, die zich anders verwaand in de waereld maaken , pochen en trotfeeren als of 'er geen God was, en niemand hen zoude kunnen wederftaan; op dat zydan weeten,dat zy een Meefter hebben, 20 ftraft ze God niet alleen hier, maar werptze ook in de eeuwige verdoemenisfe. De derde oorzaak is: op dat God zoude bekend maken den rykdom zyner Heërlykheid over de vaten der barmhartigheid; want, als God, naar zyne ftrenge gerechtigheid, had willen handelen, dan was hy bevoegd geweeft, ons alle, met alle godloozen in eeuwigheid te verH 5 doe"  r/o Derde Predicatie. doemen; maar nu befpeuren wy, welke onmYipreekelyke genade en barmhartigheid God aan, ons heeft beweezen,', dewyl hy ons , onverdiend, uit het getal der verdoemden, uitgetrokken, en tot de zaligheid verkoren heeft Hier kan nu niemand zeggen, dat God eene oorzaak der zonde, of der verdoernenisfe der menfchen zy; want Adam heeft zich zelve van God afgekeerd, hem en alle zyne nakomelingen m de eeuwige verdoemenisfe geftort. Dat de godlozen niet gelooven , daaraan heeft God geen fchuld, maar hun verdorven natuur. Pharao verftokte zyn hart zelve. Nero heeft zelfs luft tot zyne boosheid. Arrius verdigt zyne dwahnge uit zyn boos harte; en alle godloozen en verftokten fpotten met Gods genade, met het Evangelium, en met alle weldaaden van JefusJ Chriftus; hoe kunnen zy dan den Heili. gen God eenige fchuld toefchryven: Als dan nu het nieuwsgierige vernuft der menfchen zich verder onderwindt, de Godlyke geheime, nisfen te doorgronden, en vraagt: waarom dat God den eenen verkieft en den anderen voor bygaat, en blyven laat: dan moeten wy onze onwetenheid ootmoediglyk bekennen, en met den Apoftel Paulus Rom. u. zeggen • O ' welk eene diepte des rykdoms, beide der wysheid en der kennisfe Gods! Hoe ondoorzoehelyk zyn zyne oordeelen, en onnafpeurlyk zyne wegen! Dit is nu genoeg gezegd van deezen grond. Alzo heeft nu uwe aandacht in de twee laatfte predicatien deeze agt Gronden onzer Lee-  Derde Predicatie, ij% Leere , van het onvermogen der menfchlykö krachten in Godlyke zaaken gehoord. Vooreerft: dat de natuurlyke menfch in de geeftlyke zaaken en eeuwige goederen in 't geheel niets verftaat, maar alles voor dwaasheid houdt. Ten tweeden: dat de wil in geeftlyke zaaken van den Satan gevangen en verftrickt is, en alle geeftlyke vryheid verlooren heeft. Ten derden: dat de menfch met alle zyne krachten verdorven , en van natuur een kwaade boom is, die alleenlyk kwaade vruchten draagt, en een vyand van God geworden is. Ten vierden; dat de menfch, voor zo veel het eeuwig leven en de eeuwige zaken betreft , verftorven en in de zonde dood is; waaruit immers klaar blykt, dat hy tot zyne bekeering niets medewerken kan: Ten vyfden: dat het geloof aan God, niet komt van den vryen wille des menfchen, maar eene zuivere gave, een werk en gefchenk van God is: Ten zesden: dat de menfch alleen uit gena. de, zonder eenige verdienfte der werken , om Jefus Chriftus wille, door het geloof, gerechtvaardigd wordt; indien nu de menfch het geringfte meede werkte in zyne bekeering , dan was het niet alleen genade, maar den menfch moeft ook iets toegefchreven worden: Ten zevenden: hebben wy klaare en heldere getuigenisfen derPropheten en Apoftelen ny gebragt, dewelke krachtig bewyzen, dat de menfch  tfi Derde Predicatie,1 menfch uit hem zelve niet het geringfie mede* werkt, noch tot zyne bekeering helpt; maar dat, de bekeering des menfchen tot God, Gods werk en gefchenk is, 't welk God door zynen Heiligen Geeft uitvoert. De agtfte en laatfte grond onzer leere is geweeft : dat God van eeuwigheid, naar zyn welbehagen, verkoren heeft, die ten eeuwigen leven verordineerd zyn , dat het alles by hem ftaat, en hy zynen Geeft geeft, het geloof ontfteekt, en tot Chriftus brengt; naar zyne verkiezing, genade en barmhartigheid. Dewyl dan de Godlyke Heilige Schrift zelve ons de fterkfte en magtigfte gronden toont, die geene Sophifterei omftooten kan , zo is het immers billyk, dat wy aan God de eere geven , ons in het geringfie niet roemenmaar Gods goedheid pryzen, en hem voor de eeuwige zaligheid dank zeggen. „ Daarom zy den Altnachtigen, eeuwigen, goe„ dertierenen en barmhanigen God, Vader van on. „ zen Heere en Heiland Jefus Chrijius, eeuwig lof „ en dank gezegd, voor zyne onuitfpreekelyke goed„ beid, dat hy ons van eeuwigheid in zynen zeer ,, geliefden Zoon Jefus Chriftus verkoren, en tot „ bet kindfchap verordineerd heeft, ons door zynen „ Heiligen Geeft verlicht, door 't Evangelium be„ roepen, bet geloof in ons ontftooken, van den doo„ den opgewekt, en uit kinderen des toorns tot kin„ deren der genade en erfgenamen der eeuwige za„ ligheid aangenomen heeft. Wy bidden zyne eeuwi„ ge goedheid en grondehoze barmhartigheid, by wilt „ om  Derde Predicatie. 373 „ om zynes lieven Zoons Jefus Chriftus onzes Heilands wille, zyne hemelfcbe weldaden in ons on" derbouden, vermeerderen en beveftigen, ons meer " en meer door zynen Heiligen Geeft verlichten, van de ftrikken des Satans ontbinden, ons weder„ baren en vernieuwen, en tot vruchtbare hoornen ,, maaken, ons opwekken van den dooden , en het eeuwig leven in ons werken, een waaragticb, le- vendig, en beftendig geloof in ons ontfieken, uit 11 vrye genade, zonder alle verdienfte, om Jefus „ Chriftus willen; naar zyne toezegginge ons zalig „ maken, en tot aan ons einde in 't rechte gelove „ bewaren, op dat wy zyne eeuwige Godlyke Majes, fteit, te zamen met alle uitverkorene Engelen en l, menfchen, in alle eeuwigheid loven, pryzen, dan„ ken en roemen mogen! Amen. D E  m D Ë VIERDE PREDICATIE. Hoe dat de oude Kerkenleeraren met deeze onze belydenisfe overeenftemmen , welke Leeraren deezen Articul vervalfcht hebben , en hoe derzelver fcbyngronden om verre te werpen zyn. De eenige, gewisfe en vafte grond en hoekfteen van ons geloof in alle Articulen, is het klare en onfeilbare woord van God, dat hy door Zynen eeniggeboorenen Zoon Jeius Chriftus, door zyne Propheeten en Apostelen , heeft geopenbaard. Daar is doch niets, dat aan het hart vaftigheid kan geeven in Godlyke zaken, dan alleen het woord van God, dat God zelve gefproken en geboden heeft; want niemand heeft God ooit gezien, geen menfch verftaat Gods Raad en wille van onze zaligheid, alle menfchen zyn leugenaars, en hebben van natuur valfche gedachten van Gods wezen en willen, en van alle Godlyke verborgenheden. Daarom als God de verborgenheden zynes willens, door zynen Heiligen Geeft, niet had geopenbaard, zo zoude geen menfch iets daarvan hebben kunnen weten; het aanzien der menfchen, hoe geleerd, fcherpzinnig, wys en ervaren zy ook mogten zyn, zulks kan ons in Gods zaken niet gewis maken. Want, Christus  Vierde Predicatie. 17J fus zegt: Ik danke u Vader, Heere des hemels en der aarden, dat gy deeze dingen voor den ixyzen in verjtandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. Matth. ir. Daarom heeft God zynen eenig geborenen Zoon zelve in 't vleefch gezonden, en door hem zynen wille geopenbaard. God zend ook zynen Heiligen Geeft, die het Predikampt voert. De Propheeten en Apoftelen heeft God zonder middel beroepen, en aan hun magt gegeeven, om groote wonderen te doen, op dat wy eenen gewisfen en onfeilbaren grond van ons geloof zouden hebben , en op menfchen verftand of aanzien ons niet zouden verlaaten. Als wy dan nu van de Articulen van ons geloof, het klaare woord van God, en het getuigenis der Hciiige Schrift hebben, dan behoeven wy naar geen andere en verdere gronden om te zien , maar kunnen en zullen ons ongetwyffeld, op Gods klaar en ongetwyffeld woord, getrooft verlaten; maar evenwel lis het ook zeer nuttig en trooftryk, als men te vooren wel gegrond is in Gods woord, op dat men de getuigenisfen van de beproefde kerkleeraaren ook betrachten en overwegen kan. Want God wil, dat de jongen van de ouden zullen worden onderricht, en zo onderhoud ook God zyne Godlyke waarheid in de Kerke, en verwekt getrouwe Leeraars, die van do rechte waarheid getuigenis geven. En zo is 't ook trooftryk , als men ziet, hoe de oude leeraren de getuigenisfen der Propheeten en Apoftelen verklaard, en hoe zy d©  i?6 Vierde Predicatie; de dwalingen wederlegd hebben; doch moeten de getuigenisfen der Kerkleeraaren met groote voorzigtigheid en onderfcheid overwogen worden. De Kerkleeraren zyn niet alle van een en 'tzelfde verftand, ook niet alle in gelyke Godzaligheid geoefend geweeft. Veele zyn de heidenfche Philofophie zo zeer gewoon geweeft, dat zy daarvan niet hebben kunnen aflaten, ook toen zy de leere des Evangeliums hadden aangenomen ; waarom 'er ook menigmaal ongelyke fpreuken van de Articulen des Geloofs by de Kerkvaderen gevonden worden. Somwylen gebeurt het, dat in eenen fchryver niet alleen ongelyke, maar ook wel tegenftrydige meningen over een leerftuk voorvallen, waar na zy gelegenheid gehad hebben, de Schrift te verklaren , of daar na uit Gods Woord beter zyn onderricht geworden; Dit moet den Chriftelykeh lezer niet doen wankelen; maar hier moet hy de menfchlyke zwakheid en 't onverftand leeren kennen, en deswegen het nodige onderfcheid tusfchen de Apoftelen, die Gods onfeilbaar Woord gevoerd, en tusfchen andere Leeraaren, die zich naar de leere der Apoftelen richten moeften, des te vlytiger opmerken. En zó als Auguftinus contra Crefconius in Grammatica Lib. 2 Cap. 32. zeer wel van Cyprianus zegt: Cyprianus Ji quid in Epijtoüs dicit verbo Dei emfentaneum, cum ïaude ipfius accipimus; ft quid affirmat quod cum verbo Dei non congruit, cum pacé ipfius refpuimus. Dat is: zo Cyprianus in zyne brieven iets zegt, dat met Gods woord over een  Vierde Predicatie. *77 een ftemt, dat nemen wy tot dank en met zynen roem aan: maar als hy iets zegt, dat met Gods woord niet overeen komt, dan moet hy ons niet verdenken, dat wy zulks ter zyde Hellen. Alzo moeten wy alle fpreuken en getuigenisfen der Kerkleeraaren aan het richtfnoer des Godlyken woords toetfen en beoordeelen. Dit hebben wy vooraf moeten zeggen, op dat niet iemand mogt denken, dat wy den grond van ons geloof Hellen op de getuigenisfen der vaderen ; dat ook niemand wankele als hy merkt, daf zulke ongelyke en fomtyds tegenftrydige belydènisfen van een leerftuk gevonden worden,maar dat de Chriftenen weeten, naar welkeri regel zy alles toetfen en onderzoeken moeten. Daarom zullen wy nu in deeze Predicatie deeze drie ftukken verhandelen: Vooreerft, zullen wy eenige klaare en duidelyke fpreuken van de oude Kerkleeraren bybrengen , die alleszins met onze belydenisfe overeenftemmen. Evenwel zullen wy daarby ook erinneren , dat fomtyds de Kerkvaders uit menfchlyke zwakheid misgetaft hebben, 't welk uit Gods woord te beoordeelen is. Ten tweeden, zullen wy aantoonen, welke Leeraren van het onvermogen van des menfchen wille niet recht geleerd, maar gedwaald hebben. Ten derden , zullen wy mede zien, hoe de fchyngronden van de Pelagianen en Synergisten, waarmede zy hunne dwaling fchraagen, omverre te werpen zyn , en hoe aan hun uic M Gods  173 Vierde Peedicatie. Gods woord aan te toonen is, waarin zy mis getart hebben. „ De eeuwige, barmhartige God geeve ons zyne ge„ node en zegen, door zynen Heiligen Geeft,, dat „ wy zyne Godlyke waarheid recht verklaaren, de „ waarheid Hovende harten grondelyk onderrichten , ook „ aan alle valfche leere, uit Gods woord, fterken te„ genftand bieden mogen! Amen. HET EERSTE STUK. Eenige fpreuken van de oude- beproefde Kerkleeraars, die met Gods woord en onze belydenis overeenftemmen. Ireneus, de oude Kerkenleeraar, die kort na de Apoftelen geleefd heeft, zegt; Vitam petiit a te: tribui/li ei longitudinem dierum in feculum feculi: tanquam Patre omnium donante , &f in feculamfeculi perfeverantiamhis, quifalui fiunt. Non ex mbis ,nequs ex noftra natura eftj'ed Jecwidum gratiam Deidatur. (Lib. 2. Cap. 65.) Dat is: Hybidt van u het. leven, en gy geeft hem een lang leven altoos en eeuwiglyk. Terwyl de Vader, die over alles is, geeft de aanhoudenheid en beftendigheid dengeenen die za-ljg worden. Want bet leven is niet van «nsP ook niet uit onze natuur, maar uit Gods genade wordt bet ons gegeven. Dit ftemt overeen met Gods Woord: Joh. 1. In hem was het leven, en het leven-swas het licht der menfchen. Joh. 6. Het Zy dat gy bet vleefch des Zoons des menfchen etet, en zyn bloed drinkt ,• zo, hebt gy geen leven in u zeiven,- Alzo  Vierde Predicatie. 179 Alzo verklaart ook Ireneus Lib. 3. de fpreuk van Paulus, Rom. 7. Ipje Dommuserat, quifalvabat eos, quia per femetipfos non babebant falutem. Et propter hoe Paulus infiimitatem annuncians ait. Stio enimquoniam non habitat in carne mea bonutn: fignificans quoniam non a nobis, fed a Deo ejt bonum falutis nop*. Dat is: De Heere was het zelfs, die haar zalig maakte ; want door haar zeljs konden zy niet zalig worden. Daarom ook de Apofiel Paulus , als hy van de zwakheid des menfchen Jpreken wil, zegt: ik weet, dat in myn vleefch niets goeds woont; waarmede hy klaar te verftaan geeft, dat de eeuwige zaligheid niet van ons is, maar van God. Zulks bewyft ook Ireneus met het getuigenis van den Propheet Jefaia: God is diegeene die ons zalig maakt. Alzo zyn de oude Leeraars van onze meening, wanneer zy op de getuigenisfen van onze fchriften zien, maar als zy hunne Philofophie volgen, dan wyken zy af, en doen QlCyprianus m Lib. 2. Exempl. 2. heeft eenige fchoone fpreuken, die met Gods woord overeenftemmen , en die hy ook uit Gods woord bewyft: Dei efi omne, quod poflumus. Inde vivimus, inde pollemus, inde fumta & concepto vigorey bic adbuc pofiti futurorum indieia pramofcimus. Dat is: Het is God, het is God, zo als ik gezegd beb, dm wien wy fick zyn, door wien wy kracht hebben, om ook toekomende dingen te kennen en te ver(laan , terwyl wy nog in dit hven zyn. Dit is onze leere en belydenis, dat wy niets, uit ons ot van ons, vermogen; maar, dat van God is, alM 2 *•  l8o Vierde Predicatie. ïe hetgeen wy vermogen en kunnen, inzonderheid in de zaaken van God; wederom zegt Cyprianus ad Quirinum Cap. 4. /„ ,/M//0 gÏQrian_ üiim efi quando nofirum nihil fit. In Evangelie fecundum Johannen: Nemo pot efi quicquam accipere, nifi datum illi fuerit de ccelo. Item in exempfo Pauk ad Corinth. prima: Quid autem habes, quod non accepifii; fi autem accepifii, quid gloriaris quafi non acceperis ? Ex primo Samuelis Cap. 2. Nolite gloriari neque loquimini elata; non proccdat magni loquentia ex ore vefiro , quia Deus fcientiarum Dominus efi. Dat is: my hebben ons in 't geringfie niet te roemen , terwyl niets het onze is , in't Evangelium tan Johannes kezen wy, niemand kan iets neemen, ten zy het hem gegeeven worde van den Hemel. En in den eerfien Brief aan de Corimhen: wat hebt gy, dat gy niet hebt ontfangen? en zo gy bet ook ontfangen hebt, wat roemt gy, als of gy het niet ontfangen badt? en in 't eerfie Boek van Samuel: laat uw grootfprentte, fed miferentis efi Dei: non quia veile non debeinus & citrere, fed quia ipfe in r.obis & veile operaiur fcf curer.e: unde £5* ipfe Domtnus Jefus credentes a non credentibus, id efi, ira vafa a mifericorüice vafis difcernins. Nemo venit ad me nifa a patre meo ei juerit datum. Dat is: Daarom, dat wy aan God gelooven, en Godzalig leeven, legt niet aan iemands willen of loopen, maar aan Gods ontferming , niet, dat wy niet zouden willen , of loopen, maar, dat hy in ons werke beide willen en loopen. Daar van daan ook de Heere Jefus de geloovigen, van de ongeloovigen; dat is, de vaten der genaden , van de vaten des toorns, aldus onderfcheidt , dat hy zegt: Niemand komt tot my, hst zy hem dan M 5 van  iSó" Vierde Predicate. van mynen Vader gegeeven, Auguftinus bekend rond uit, Godt werkt beide, in den menfch, het willen en loopen, God werkt in ons het geloof, en een Godzalig leven , naar zyne barmhartigheid, en bewyft zulks met de fpreuken van Paulus en Chriftus, dewelke ook onze gronden zyn. Alzo fchryft ook Auguftinus in Enchiridio ad Laurentium: Nam libero arbitrio male mens homo, fcf Je perdidit fc? ipfum. Et paulo poft : Et nt ip/am faltem fidem fic fibi homines arrogarent, ut non intelligerent divinitus ejje donatam: ficut idem Apofiohs alio loco dicit , Je ut fidelis efjet mifericordiam confequutum, bic quoque adjunxit atque ait: Et boe non ex nobis , fed Dei donum efi, non ex operibus ne quis glorietur. Tune ergo efficimur liberi, cum Deus nos fingit, id efiformat £f creat, non ut homines, quod jam fecit, fed ut homines boni jïmus, quod nunc gratia fua facit, ut fimus in Chrifio Jefu nova creatura, fecundum quod ditlum efi, cormundum crea in me Deus, & paulo poft. Vorro Cap. 31. ƒ nullus Chrifiianus dicere audebit, non miferemis efi Dei, fed volentis efi hominis ne Apofioio apertifjïme contradicat, refiat ut propterea recle dicïum intellïgatury non volentis neque currentis fed miferemis efi Dei, ut totum detur Deo, qui hominis vohntatem bonam ($ praparat adjuvandam & adjuvat p-ceparatam. Nolentem pravenit ut velit, volentan Jubfequitur ne frufira velit. Dat is: De menfch, nadien by zynen vryen wille misbru'üt heeft, heeft zkh verdorven , en den vryen wille verloren. En kort daar na: en daarmede zicb de menfchen bet geloof niet verme- tent-  Vierde Predicatie. 187 tentlyk toefchryven , als ware het niet van God gegeven, zo als den zelve Apoftel op een andere plaats getuigd , hy hadde barmhartigheid verkreegen , op dat hy getrouw was, en voegt er ook aanjeonds hy, en zegt: En dat niet uit ons, 't is Gods gaave, niet uit de werken, op dat zich niemand roerne. Daarom worden wy als dan vry , als God ons vry maakt, dat is, formeert en fthept, niet, dat wy menfchen zyn, dat hy bereids gedaan heeft, maar, dat wy vroome menfchen zyn, 't welk hy door zyne genade doet, op dat wy eene nieuwe creatuur z\n, in Chriftus Jefus, zo als ge/chreeven ftaat, fchept in my een nieuw hart. En kort daar na, dus geen Chriften durft zeggen, het is met aan Gods barm. hartigheid geleegen, maar, aan 'f willen des menfchen, daarmede hy met opentlyk den A'ofiel tegenfpreekt, zo volgt , dat daar uit moet recht gezegt zyn, het legt nut aan iemands willen, of loopen, maar aan Gods ontferming, op dat wy God alles alken toefchryven, dewelke des menfchen harte bereid, dat by verder tot het goede geholpen wordt, en den bereiden wille helpt , dat hy beftendig blyve. Eer de menfch wil, komt hem God te voor en, op dat hy wille, als des menfchen wille bekeerd is, zo helpt hem God dat hy niet te vergeet's wille. Dit is onze leere en belydenis , want Auguftinus fchryft aan de krachten des menfchen niets toe, maar bekend ronduit, dat alles van God is. Wederom zegt Auguftinus de peccatorum meritis: & hinc Jcriptum arbitror. Paratur voluntas a Domino. Et in Pfal. A Domino greffus hominis dirigentur, & viam ejus volet. Et quud Apoftolui ait: Deus-  iS8 Vierde Predicatie. Deus efi enim qui operatur in vobis & veile, & cperari pro bona toluntate. Quocirca, quod a Deo njs amtimus, nofirum efi, & kcec efi voluntas ma. la: Quod vero ad Deum nos convertimus, nifi ipf0 excitante & adjuvante non pojjumes: (J bce* eft vo hntas bona. Quid babemus, quid non accepïmus? fi autem accepimus, quid gloriamur quafi non accepèrimus. Dat is: Daarom fiaat er ge/chreven: des menfchen wille word van den Heere bereidt. En in de Tfahnen, van den Heere wordt de voeg van zulken menfch bevorderd, en beeft lufi aan zyne wegen; en de Apoftel zegt: God is bet, die in ons werkt bet willen en bet volbrengen naar zyn welbehaagen. Daarom , als wy ons van God afkeeren; dat komt van ons, en is onze fchuld; maar dat wy ons tot God bekeeren zulks kunnen wy van ons zeiven in geenen deeleniet, 't en zy dan, dat hy ons verwekke, en te hulpe home. Wat hebben wy, dat wy niet ontfangen hebben; maar hebben wy bet ontfangen, wat roemen wy ons dan, als of wy bet niet hadden ontfangen? Alhier ziet uwe aandacht, dat Auguftinus niet alleen van onze mening is, maar gebruikt ook dezelfde gronden der fchrift, die wy in de voorige Predicatien aangehaald hebben, waarmede hy zyne en onze leere bewyft. Wyders zegt ook Auguftinus ad Bonifac. lib. 2. Cap. 10. Nee omnino incipit homo ex malo in borium per initium fidei commutari, nifi boe in Uk agat indebita 6f gratuita mifericordia Dei; dat is: de menfch kan in 't geheel niet uit eenen boozen tot eenen goeden menfch, dat is, tot God bekeerd worden, door den  Vierde Predicatie. 189 den aanvang des geloofs; 'ï en zy dan , dat de onverdienae genade en barmhartigheid van God zulks in hem werke. En wederom, ad Bonifacium Lib. 2. Cap. 36. Veruntamen in omnibus qua quisque agit fecundum De-xm,mife>icordia pravenit eum. Dat is: Maar, in alles, wat de menfch doet naarGod, daar in komt hem Gods genade te vooren. En om deeze leere te behouden , brengt hy eene menigte fpreuken en getuigenisfen der fchrift by, maar in 't byzonder dat in Ezechiel ftaat: Ik zal rein water op u fprengen , en gy zult rein worden: van alle uwe onreinigheden; en ik zal u een nieuw harte geeven, en zal eenen nieuwen geeft geeven in 't binnenfte van u: en ik zal het fteenen harte uit uw vleefch wechnemen, en zal u een vleefchen harte geeven. En ik zal mynen Geeft geeven in 'f binnenfte van u: en ik zal maaken dat gy in myne inzettingen zult wandelen, en myne rechten zult bewaren en doen. Dit getuigenis van Auguftinus zal uwe aandacht des te aangenaamer en liever zyn, dat uwe aandacht hier klaar ziet, dat Auguftinus de beproefde Leeraar in dien zelfden zin de getuigenisfen der fchrift heeft aangehaald , zo als wy dezelve aanhaalen en opvatten, en dat dit hier uitklaar is, dat onze leere en belydenis, niet alleen van Auguftinus, maar ook van de Propheeten en Apoftelen zelve is. Auguftinus de Prae ieftinatione Sanótorum: Et ipfum igitur initium fidei nofira ex quo, nifi ex ipfo ejt ? Dat is: Daarom ook de aanvang van ons geloof , van wien is by anders, dan uit God ? Au*  190 Vierde Predicatie. Auguftinus de Bono perfeverantiEe: Nos erge volumus, fed Deus operatur in nobis &f veile; nos ergo operamus, fed & Deus in nobis operatur, fc? operari, pro bona voluntate, boe nobis expedit credere C3 dicere: boe efi pium, boe verum, ut fit bumilis tj> fbmijfa confefjio detur totum Deo. Dat is: Wy willen wel, maar 't is God , die in ons werkt bet witlcni wy volbrengen ook, maar God werkt in ons bet volbrengen, naar zyn welbehagen. Dit is Godzalig en waar, op dat onze belydenis ontmoedig zy, en dat wy alles aan God toejehryven. Auguftinus de gracia & libero arbit, Quoniam ipfe ut velimus operatur ineipiens, qui volentibus cooperatur, perftciens; propter quod ait Apoftolüs: Certus Jum quoniam qui operatur in nobis opus bonum perficut usque in diem Jefu Chrifli. Ut ergo velimus fine nobis peratur , cum autem volumus & Jic volumus ut faciamus nobifium cooperatur , tarnen fine Ulo vel operante ut velimus, vel cooperante, cum volumus , ad bona pietatis opera nihil valemus. Dat is: Want by is 't , die in ons aanvankelyk werkt het willen; die ook met ons werkt, het volbrengen , als wy willen, daarom zegt de Apoftel: ik ben gewis, dat, die in u werkt het goede werk, die zal het ook volbrengen, tot op den dag van Jefus Chriftus. Daarom werkt God in ons, zonder ons , dat wy willen; maar als wy willen , en alzo willen, dat wy bet ook doen, werkt God met ons: evenwel, ten zy aan, dat hy in ons werke het willen , en medewerk , als wy willen, zyn wy tot goede en Godzalige werken niet bekwaam. Auguftinus de Correptione & Gratige Cap. 2. Intelhgenda efi enim gratis Dei  Vierde Predicatie. 191 Dei per Jefum Chrifium, Dominum noflrum, qua foia liberaniur hommes a malo, £r qua nullum prorfus Jive cogitando , Jive volendo amando , five agtndo faciunt: bonum non Jolum ut monjtrante ipfa, quidfaciendum fit fciant, utrum etiam ut preftante ipfa faciant cum dileclione, quod Jciunt. Dat is: De genade van God, door Jefus Chriftus, onzen Heere , moet alzo verftaan worden, dat door die genade alleen, de menfchen van V kwade verloft worden, en dat, zonder genade, de menfchen in 't geheel niets goeds denken, of willen, noch liefhebhen, noch doen kunnen, niet alleen dat zulks de genade in ons te wege brengt en werkt; maar ook, dat wy van harten doen, het geene wy verftaan. Agufiinus de Ecclefiaft. Dogm. Cap. 27. lta Deus in cordibus bominum at que in ipfo libero arbitrio operatur, ut fancla cogitatio, pium confilium, omnisque motus bonus voluntatus ex Deo fit, quia per illum aliquid boni pojfumus , fine quo nihil poffumus. Alzo werkt God in de harten der menfchen, en in den vryen wille, dat er heilige gedachten , Godzalige overleggingen, en alle beftuur van den goeden wille uit God is ? want door hem vermogen wy iets goeds, zonder welken wy niets vermogen. Ook bekent Auguftinus in alle ootmoedigheid , dat God hem uit groote barmhartigheid bekeerd had tot het geloof ; 't welk hy met fchandelyke en raazende woorden verfbord had: Daarom leerde hy vry uit, dat God niet alleen afkeerige, maar ook tegenftreevige tot Lhet  192 Vierde Predicatie. het geloof bekeerde , door zyne barmhartigheid. Ubi utique prcedicavi non modo averfas a retïe Jide, fed adverfas etiam reSte fiiei üeum fua gratia aa eam convertere hominum voluntates. ( De Bono perfe veranda?. Cap. 20.) Dus heeft uwe aandacht veele fehoone eh klaare fpreuken en getuigenisfen uit Auguftinus gehoord, die in 't geheel met onze leere en belydenis overeen ftemmen, en by deeze meninge, terwyl hy gezien heeft , dat dezelve in Gods woord gegrond was, is hy beftendig in zyne laatfte boeken gebleeven; maar dat in zyne voorige boeken tegenftrydige fpreuken gevonden worden, zulks heeft hy zelve wederroepen, en heeft daar in zyne dwaling bekend, zo als te vooren is aangetoond : en terwyl hy te vooren gedwaald , maar daarna de fpreuken der fchrift naauwkeuriger ingezien heeft, zo heeft hy zyne dwaling ootmoedig en Chriftelyk bekend, en de Godlyke waarheid vrymoedig en beftendig beleeden, ook tegen de vyanden verdeedigd , zo dat aan hem des te meêr in deezen ftryd geloof te geeven is. Met deeze onze leere en belydenis, van 't onvermogen der menfchlyke krachten in geeftlyke zaaken, ftemt ook in, de oude Leeraar Profper Aquitanicus, dewelke in Exempl. de libero arbitrio ad Ruffinum, aldus fchryft: Non enim omnium efi fides: nee omnes credunt Evangelio: fed qui credunt Dei aguntur Spiritui qui non credunt libero avertuntur arbitrio. Converfio ergo noftra ad Deum non ex nobis, fed ex Deo efi: ficut Ap- fiohs  Vierde Predicatie. 193 Jiolus dicit: Gratia falvati efiis per fidem boe non ex vobis: Dei donum efi, non ex operibus, ne quis glorietur. Agnofcat Je bumana debUitas, & in pri. mo bomine univerfarum gencrationum damnata fitccesfio : fc? cum mortui vivifieantur: cum caci iïlimunantur; cum impii jufiificantur, confiteantur vitam lumen & jufiitiam fuam Jefum Chriflum ; ö* qui gloriatur in Domino glorietur non in fe. Dat is: Het geloof is niet aller, alle menfchen geloven bet Evangelium niet; maar die geloven, die worden door Godst Geeft gedreeven ; maar die niet geloven, worden door baaren vryen w^lle afgekeerd, daarom is onze bekee. ring tot God niet uit ons, maar uit God, zo als de, Apoftel toont: uit genade zyt gy zalig geworden door btt geloove: en dat niet uit u: bet is Gods gaave; niet uit de werken op dat niemand roeme. Zo erkemsnu de menfchlyke zwakheid, dat in den eerfien menfch alle natuurlyke geboorte verdoemd zy, en de zonde op, alle menfchen geërfd worde: en als de dooden levendig gemaakt, de blinden verlicht, en de godlozen gerechtvaardigd worden, zo zal een iegelyk bekennen, dat Jefus Chriftus het leven, bet Hebt, en de gerechtigheid is, en wie zich roemt, die roeme zicb des Heeren, en niet zyn zelfs. Alzo ichryft hy ook in de hier volgende ver«' fen , tegen de ondankbaaren: Deus ergo fepultos Sufcitat: folvh peccati compide vinftos, Ille obfeuratis dat ment hus intellecïum; llle ex injufiis jufios facit; indit amorem , . Quo redametur amans; & amor quem conferit ipfeefL  194 Vierde Predicate. Hunc itaque adfeclum, quo fumunt mottua vitam f Quo tenebrae fiunt lumen ; quo immunda nitefcunt; Quo Jiuiti fapare incipiunt; cegrique valefcunt: Nemo alii dat, nemo fibi: non litera kgis Nee naturalis fapientia, qua femel aSta, In praceps labi novit, conjurgere nefcit. Item: Ufque adeo donum efi, quod credimus; £f data gratis Gratia, non merita ditat mercede vocatos. Dat is: 'e Is God, die de dooden levendig maakt, en maakt die los, die de zonden gevangen houdt. Hy geeft de blinde harten verftand, hy maakt uit onrtchtvaardigen rechtvaardigen, hy werkt de liefde, daarmede by geliefd word: en hy is zelfs de liefde, die hy in ons harte geeft, in deezen zin, waar door de dooden levendig gemaakt, de duifternis licht, de onreine rein worden, waardoor de dwaazen wys worden , geeft niemand den anderen, niemand zich zelfs, oek niet de letter der Wet, noch de natuurlyke wysheid der menfchen, die, wanneer zy begint te vallen, altoos verder valt, en weet van geen opjlaan. Adzo is 't in 't geheel Gods gaave, dat wy gelooven, en Gods genade , die ons onverdiend gefchonken word, zy maakt ons ryk, wy, die geroepen zyn. Fulgen. tius is ook by de leere der Apoftelen gebleeven; want dus fchryft hy, in Lib. II- ad Monimum de Prsedeftinatione: Primo inchoans in bo~ mine voluntatem bonam, deinde eandem voluntatem ndjuvans incboatam, ut eadem voluntas divino doft.  Vierde Predicatie. 195* tio bona fit, & divino adjutorio malam fuperare toncupifcentiam pnffit. Dat is: Eerjtelyk maakt God bet begin in den menjcbe, en bekeert des menfiben wille, dat die zelfde wil door Gods gefchenk goed zy, en door zyne hulpe de booze lufi kan overwinnen. In onze tyden heeft God verwekt den voortreflyken Leeraar, Martinus Lutherus, en door hem het heilzaame licht des Evangeliums in de waereld wederom ontftooken, en de vervallen hutte van David weder opgericht. Deeze man Gods, en werktuig des Heiligen Geeftes heeft het leerftuk van 't onvermogen der men'chlyke krachten in geeftlyke zaaken geweldig gehandhaafd, en tegen de Papiften en Sophiften, uit fterke gronden van Gods woord, heerlyk beweezen ; zyne boeken en Predicaticn zyn vol van getuigenisfen: want, terwyl de Papiften hem over deezen Articul van den vryen wille fterk aangeklaagd hebben, heeft hy dezelven met Gods Woord geweldig in 'C naauw gebragt, en onze leere en belydenis met de Heilige Schrift ftaande gehouden. Wy zullen maar een of twee getuigenisfen van Lu* therus aannaaien. InTomo II. Jenenü German» fol. 348. in de uitlegging van het 2. Cap. van den 2 Brief van Petrus. En ziet gy, dat de heilige Petrus klaarlyk zegt, dat 'er maar een eenig licht is, en befiuit, dat alle onze vernuft , boe wys ook , enkel duifternis is; want, of fchoon bet vernuft tellen kan, een, twee , drie, en ook zien kant wat zwart of wit, groot of N 2 klein  it>5 Vierde Predicatie. klein is, en van andere uiterlyke dingen eordeelen kan; zo kan hetzelve doch niet zien , wat gelooven is, daar in is de rede fteekend blind, en wanneer alle menfchlyke wysheid te zamen kwam, zo konden zy niet eenen letter der Godlyke wysheid verftaan, daarom fpreekt Petrus hier van een ander licht, dat wonderbaar is, en zegt ronduit tot ons allen, dat wy alle in de duifiernisfe en blindheid zyn, als God ons niet roept tot zyn waracbtig Licht. Dit leert ons ook de ondervinding ; want, als men predikt, dat wy met geene werken voor God kunnen koomen, maar eenen Middelaar moeten hebben, die voor God kan intreeden, en ons met hem verzoenen; \ dan moet de rede bekennen, dat zy zulks in 't geheel niet beeft kunnen weeten. Daarom moet zy een ander licht en erkentenis hebben, als zy dat verftaan zal. Het is derbalven alles duifternis , bet geene niet Gods woord en geloof is; want daar tajt de rede als een blinde, valt altoos van 't eene op 't andere, en weet niet, wat ze doet. Maar als men zulks den geleerden en wyzen in de waereld zegt, dan willen zy het niet hooren , en beginnen daartegen te fchreeuwen en te tieren. Daarom is waarlyk St. Petrus een trouwmoedig Apoftel, dat hy duifternis durf noemen, het geen de geheele waereld voor licht houdt. En wederom zegt Lutherus in zyne groote belydenis van 't Heilige Avondmaal: Hier mede venvtrpe en verdoeme ik , als loutere dwalingen, alle Leere die onzen vryen wille verheffen , als volJirekt firydig met de hulp en genade van onzen Zaligmaker Jefus Chriftus; want overmits buiten Christus  Vierde Predicatie. 19? tus de dood en de zonde onze Heeren, en de Duivel onze God en Vorft is; zo kan 'er in ons geen kracht of vermogen , geen wysheid of ver/land zyn , waar door wy ons tot de gerechtigheid en 'l leven zouden konnen bereiden en 't zelve zoeken , maar moeten verblindt en gevangen, en eigene flaaven der zonde en des Duivels zyn, om te doen en te denken, 't geen hem behaagt, en 't geen tegen God en zyne geboden aanloopt. Meerder getuigenisfen van Lutherus zullen wy nu niet aannaaien; want alle zyne fchriften en boeken zyn vol van die fpreuken, in welke hy de valfche leere van den vryen wille omverre heeft geworpen , en daartegen de Godlyke waarheid heeft verklaard. Alzo ziet uwe aandacht, dat onze leere van 't onvermogen der menfchlyke krachten in geeftlyke zaaken , niet alleen in de Heilige Schrift geenszins gegrond is; maar ook, dat de beproefde Kerkleeraars tot deeze onze tyden toe zulke leere bekend, geleerd en verdeedigd hebben ; want God onderhoud zyne waarheid in zyne Kerke, en de gemeente van God voert ten alien tyden eenerlei belydenis van de Articulen des Geloofs. Daarom moeten uwe aandacht zich niet van deeze vafte. en gegronde waarheid, door geene Sophiftery laaten afbrengen. Ons geloof beruft wel niet op de getuige, nisfender oude of nieuwe Kerkleeraren , maar alleen op Gods klaare woord, 't welk hy door zynen Geeft geopenbaard heeft; maar evenwel wanneer wy merken , dat die beproefde en N 3 voor-  ■198 Vierde Pbedicatte. vootreflyke Kerkleeraren , die om der waarheid willen, verachting en fmaad in de waereld hebben geleden, en zich met grooten yver tegen de lafteraars verzet hebben, de fpreuken der Propheeten en Apoftelen alzo verftaan , en in die meening tegen de dwaalgeeften verdeedigd, en hun geloof daarop gegrond hebben, zo als wy ook doen; dan word ons geloof daar door uitmuntend gefterkt en vermeerderd. Maar wy hebben in 't begin van deeze Predicatie gezegd, dat by die oude Kerkleeraaren dikwils tegenftrydige fpreuken worden gevonden, in welke zy den vryen wille te hoog pryzen en opvyzelen. Als wanneer Cyprianus ad Quirinum zegt; Credendi vel non credendi libertas in arbitrio pofita efi. Dat is: De vryheid om te geloven, of niet te geloven , fiaat in onze willekeur: en dit onderneemt hy te bewyzen, met die fpreuk : ziet ik heb u voor gefield leven en dood, 't goede en 't kwaade, Jtiefi dan het leven, op dat gy leeft. Maar Cyprianus haalt die fpreuk van Mofes niet recht aan. Het is zo, God heeft aan ons voorgefteld, het leven en den dood, den zegen en den vloek, het goede en 't kwade ; Hy vermaant ons tot gehoorzaamheid, en belooft ons het leven; Hy waarichouwt ons voor ongehoorzaamheid, en dreigt de ongehoorzaamen den dood; Hy vermaant ons, dat wy ons zouden wachten voor den dood, en het leven verkiezen; want door het woord wil hy ons den geeft geeven: Maar Mofes zegt niet, dat het by den natuur- lykea  Vierde Predicatie. .109 lyken menfch ftaat, dat hy zulks uit eigene kracht zoude kunnen verkiezen; en wat daar van te houden is, dat moet uit andere plaatfen der Schriftuur genomen worden. Terwyl dan Cyprianus zich zeiven tegen is, zo neemen wy dat aan, 't geene met de Heilige Schrift overeenftemt; maar het geene niet overeenftemt, laaten wy billyk varen. Paulus zegt: het gelove is niet aller : dit komt met het zeggen van Cyprianus niet overeen. Gregorius Nazianzenus is al te zeer ingenoomen van zyne Philofophie ; want die wilde gaarne te gelyk den vryen wille en Gods genade verdeedigen. Maar wie in Gods vreeze op zyne reede naauwkeurig let, die zal ligtlyk merken, dat hyGods Woord met zyn byvoegfel vervalfcht: want deeze zyn zyne woorden: pag. 191. Oportet enim ut in nofiri arbitrii ptefiate fit quippiam: uxque donum quod Dei efi, fervemus agncfcamus, propterea inquit: Non efi volentis neque currentis (tantum-) fed mifirentis Dei. Dat is: Men moet beide behouden , dat bet geloof in onze magt en willekeur fiaat, en ook Gods gaave is, daarom zegt hy, het is niet gelegen, aan iemands willen of loopen (alleen) maar aan Gods ontfermen. Nazianzenus is bedacht, dat hy te gelyk den vryen wille en Gods genade benoude. Maar hy ziet, dat hy 'er niet toe komen kan, ten zy dan, dat hy by Gods Woord iets toevoege, daarom zegt hy zeer ftout: het legt niet aan iemands willen, of loopen (alleen )| maar aan Gods ontfermen. Wie heeft hem, Nazianzenus, hier vryheid geN 4 geeven  200 Vierde Predicatie. geeven, dat hy dat ( Tantum) alleen , daar by moge zetten ? fpreekt niet God tot Mofes: gy zult tot myne woorden niets toe doen, ook niet daar van af doen ? tegens dit bevel handelt Nazianzenus, om dat hy het woord ( Tantum) alleen, in de voortreflyke fpreuk van Paulus inlaft. Maar zo het dien zin zoude hebben, dat het niet ligt of gelegen is aan iemands willen of loopen alken, maar ook aan Gods ontferming, zo zal m?n ook wederom kunnen zeggen: het legt niet rd'een aan Gods ontferming, maar ook aan des mentchen willen en loopen. Maar welk etn Chriften fchaamt zich niet, alzo te fpreeken ? wie zal zo ftout of vermeeten zyn, om de woorden van den Apoftel Paulus alzo te bedillen , daar het doch de ganfche redeneering van den Apoftel Paulus aan de Rom. in 't 9. Cap. medebrengt, willende hy bewyzen , dat het alleen Gods werk, Gods genade, Gods gefchenk is, dat de menfch zalig worde, en dat de menfch zich zynes willens of verdienften, in het geringfie niet hebbe te roemen. Daarom zal ons niemand verdenken, dat wy het ongerymde toevoegfel. van Nazianzenus ter zyde zetten. Cbryfojiomus in Homilia ad Gen. 58. zegt wel: Sicuti ni/i gratiam babeamus, nihil unquam pjfumus reSeagere; ita nifi quod nofirum cf attulerimus non pterimus fupernum acquirere fawrem. Dat is: zo als wy niets goeds kunnen doen, ten zy dan, dat wy Gods genade hebben , alzo , wanneer wy niet bet mze daar by doen, kunnen wy de Godlyke gendde niet  Vierde Predicatie. 201 niet verkrygen. Maar hoe zalChryfoftomus deeze fpreuk met Gods Woord bewyzen ? zegt niet de Apoftel Paulus: het is God, die in ons werkt, beide het willen en het werken naar zyn welbebaagen. Indien nu God het willen in ons werkt, welk is dan het onze? Is doch Chryfoftomus tegen zich zelve, wanneer hy in Homilia 30, ad Aóta Apoftolor. zegt: Nihil nnfirum ejfe putemus; quandoquidem 6? ipfa fiies non ejl nojirum opus. Quod autem non fit nrfirum fed magis Dei, audi, JPaulum dicentem: etiam hoe non ex vobis ; Dei donum efi, ne quis glorietur. Dat is: Wy moeten niet meenen, dat iets van ons is, nademaal het geloof zelfs niet ons werk is; maar dat het geloof ons doen niet is, maar veelmeer Gods gave, toont de Apoftel Paulus Ephef. 2. want uit genade zyt gy zalig geworden door het gelove: en dat niet uit u: bet is Gods gaave: niet uit de werken , op dat niemand^ roeme. Een verftandig Chriften merkt wel, dat wanneer de Kerkleeraren Gods woord naauwkeurig in acht genomen hebben; dan hebben zy recht gefprooken, en zyn by de waarheid gebleeven; maar wanneer zy naar hunne Philofophie gefprooken hebben ; zo als zy in de fchoolen zyn onderricht geworden, en zo als de gemeene dwaaling mede bragt, dan hebben zy den vryen wille al te zeer geroemd; die dan nu door de Kerkleeraaren niet wil verleidt worden, die lette met aandacht, wanneer de Leerbaren hunne fpreuken uit Gods Woord neeN 5 men,  zoz Vjeb.de Predicatie. men, en met de getuigenisfen der Propheeten en Apoftelen bewyzen. Hieronymus fpreekt ook zeer vermeeten, wanneer hy in Dialogo III. adverfus Pelagianos zegt: Noftrum efi mcipere , Dei autem perficere: JNoftrum efi oferre} quod poffumus, fed Dei implere, quod non poffumus. Dat is: wy behooren den aanvang te maaken, maar God moet het volbrengen, wy behooren te doen wat wy vermogen, maar God moet bet volbrengen, wat wy niet vermoogen. Maar wy hebhen genoegzaame oorzaken, of redenen, om Hieronymus in dit geval niet te gelooven, nadien de Apoftel Paulus aan de Philippenfen in 't eerfte Cap. zegt: u is uit genade gegeven, niet alleen in hem te gelooven; maar ook, voor hem te lyden: En in 't 2 Cap. het is God die in u werkt beide het willen en het werken, naar zyn welbebaagen. Dat dan uwe aandacht zich niet laate misleiden, dat er tegenftrydige fpreuken van den vryen wille by de Kerkvaderen gevonden en • aangehaald worden; want de Philofophie heeft veelen hunner bedroogen en misleid, en terwyl zy in dien waan ftonden, dat men den Manichten geen wederftand doen kon , of men moeft den vryen wille verdedigen, zo hebben zy zo vaft aan den vryen wille gehouden ; maar wanneer zy zich zelve in Gods vreeze beproefden , en hunne zwakheid voor God bekennen moeiten, dan hebben zy veel beeter gefproken, in zonderheid, afs zy uit Gods woord ge-  Vierde Predicatie. 203 gefproken, en naar de getuigenisfen der Prr> pheeten en der Apoftelen zich gedraagen hebben. Alzo zal nu uwe aandacht de getuigenisfen der Kerkleeraren in zo verre gebruiken , en daaraan geloof geeven, voor zo verre zy met Gods Woord overeen komen, cn uit de onfeilbaare Heilige Schrift bewyzen bybrengen De emige grondflag van uw geloof, in alle articulen, moet zyn het heldere en klaare woord van God, in de fchriften der Propheeten en Apoftelen vervat. Zo veel van 't eerfte ftuk. HET TWEEDE STUK. Welke Leeraaren deezen Articul en dit voornaam! Jiuk van 't onvermogen der menfchlyke krachten in geeftlyke zaaken, met recht behandeld hebben, en voor welke onbekwaams redenen men zich wachten moet. Nadien aan dit Hoofdftuk zeer veel gelegen is; want tot eene waare erkentenis onzer zonden , en tot eene rechte ootmoedigheid kunnen wy niet komen, wanneer wy niet de groote verdorventheid, van onze natuur, en ons onvermogen, erkennen; zo kunnen wy ook de leere van de Rechtvaardigmaking, welke onze hoogfte trooft is, niet zuiver behouden, en de groote weldaaden van Gods Zoon Jefus Chriftus kunnen wy niet recht erkennen , wanneer dit leerftuk vervalfcht is: daarom heeft de vyand van onze zaligheid fteeds toegelegd, deezen grond om ver-  404 Vierde Predicatie. verre te werpen, en de Prophetifche en de Apoftolifche leere te vervalfchen. Dat de Heidenen ditleerftuk niet zuiver hebben gehad, is dies te minder te verwonderen, dewyl zy van Gods Woord niets geweeten, en de fchriften der Propheeten en der Apoftelen niet geacht hebben , en het menfchlyk vernuft daartoe veel te onvermogende is, om den fchriklyken val der menfchen te kennen. Maar nu zyn er tweederlei feclen onder de Heidenen geweeft, dié niet recht van den vryen wille hebben geleerd, maar aan beide zyden te verre zyn gegaan, 't welk daarom dies te naauwkeuriger moet opgemerkt worden, om dat men zich des te beter wachten moge voor hunne ketterfche dwaalingen, welke voor 't grootfte gedeelte uit de dwaalingen en valfche meeningen der heidenfche Philofophen genomen zyn. Eerftelyk zyn er geweeft de Stoicynen, welke verzonnen hebben, dat de menfch in 't geheel geen vryen wille had, maar het gefchiede alles noodwendig, en was van eeuwigheid alzo befloten, dat alles, goed of kwaad, gefchieden moefte, en God konde het zelfs niet veranderen , en hebben alzo, noch aan menfchen, noch aan God zelve, eenige vry willigheid ingeruimd , deeze hebben mede God zelve zodaanig aan de ordre der natuure gebonden, dat hy niet anders doen kon, dan zo als het de ordre der natuur medebragt. Dit is nu eene openlyke laftering en dwaaling  Vierde Predicatie. 205 ling geweeft, welke ook God zelve van zyne vrywiiligheid beroofde; daarenboven medebrengende, dat alle zonden en ondeugden noodwendig moeften gefchieden; en laat ook den menfchen in uiterlyke dingen geenen vryen wille. Maar de Godlyke Schrift leert ons geheel wat anders , namentlyk, dat God aan geene order in de natuur gebonden is; maar dat hy een vry willige God is, die in den Hemel en op de aarde doet, wat hy wil, zo als de Heilige Schrift in veele plaatzen getuigt: PC 115. Onze God is doch in den Hemel, hy doet al ixat hem behaagt. Pf. 135. Want ik weet, dat de Heere groot is; en dat onze Heere boven alle goden is. Al voat den Heere behaagt, doet hy, in de Hemelen, en op de aarde, in de ze'ên, ende alle afgronden. Pf. 33. Want, hy fpreekt, en het is 'er, hy gebied, en het ftaat 'er. Zo is immers God aan geen fchepfel gebonden, maar, hy doet naar zyn welbehaagen, het geene hy wil. ' Indien God niet vry willig warë, dan ware hy niet Almagtig. Maar de ganfche Heilige Schrift toont, uat God Almagtig is: Luc. r. by God is geen ding onmogelyk. De groote wonderwerken , die God van tyd tot tyd gedaan heeft, als dat God de groote Zee heeft uitgedroogt, brood van den Hemel, water uit de fteenrots geeft, dat God de Zon en Maan aan den Hemel eenen geheelen dag heeft doen ftil ftaan , dat God de dooden opwekt, dat hy de drie mannen in den vuurigen oven behoudt, dat by de blinden ziende maakt, zyn immers on-  2b&T Vierde Predicatie. ontegenzeglyke bewyzen, dat God aan geene fchepfeJen gebonden; maar een vry willige en een Almagtige God is, die alles in zyne hand heeft, en doen kan, al wat hem behaagt. Zo is ook geenszins toe te geeven, als of alle zonden en kwaad, noodwendig zouden moeten gefchieden; want eerftelyk heeft God op hooge ftraffe de zonden verboden, en heeft ook den menfch de gezonde rede en het verftand gegeeven, op dat hy zig voor de zonden en 't kwaad zoude wachten, ën de ftraf vermyden. Daarom is de leere der Stoicynen in 't geheel enkel duifternis, dwaling en blindheid geweeft. Dc andere feclen der Philofophen zyn genoemd geweeft , Peripathetici en Arifiotehci: Deeze zyn aan de andere zj7de te verre gegaan ; want zy hebben geleerd, dat het alles by den menfch ftonde, want hy had vernuft en verftand, om het goede te verkiezen en het kwaade te verwerpen ; hy had eenen vryen wille, vroom of boos te zyn, goed te doen, of 't onrecht te laten; het vernuft toonde, wat goed of kwaad is, zo dat het alleenlyk aan den menfch ftond wat hy al of niet verkiezen wilde. Deeze nu, hebben mede gevaarlyk gedwaald; wantzy hebben de leere van den val van Adam, en van de erfzonde, niet verftaan ; zy hebben niet geweeten, dat de menfch in zonden dood, en een gevangene des Satans is, ook hebben zy van de geeftlyke zaken, als van de rechte vreeze van God; van de bekeering tot God van het ge-  Vierde Predicatie. *oj geloof, van't eeuwig leven, welke zaken voornamentlyk hier in aanmerkinge komen , niets verftaan; daarom is 't hun onmogelyk geweeft, aangaande deeze leerftukken iets op te geeven dat recht is. De Pharizeën, zo als men in de Evangelifche Hiftorie ziet, hadden de Prophetifche leere laaten vaaren, en zyn op de heidenfche Philofophie gevallen, en hebben het daarvoor gehouden , dat de menfch in 't geheel eenen vryen wille had, de rede kon zien , wat recht en goed is, wat God behaagde, of niet behaagde, en wat met de Wet al of niet overeen ftemde: en ook zo was de wille onverhinderd, om vroom , of niet vroom te zyn , God te gehoorzamen , of in zonden te leeven, God zoude van den menfch ook niets meêr eifchen , dan het geene hy uit natuurlyke krachten had kunnen te wege brengen. Zy wiften van geen wedergeboorte , van geen gevangenisfe onder de zonden, van geen Verlosfer, die haar van de tyrany des Satans vry moeft maaken; zy wiften niet, dat zy in de zonden verftorven waren; dit ziet men aan Nicodemus, Joh. 3. die zig over de Predicatie van Chriftus wegens de wedergeboorte zo zeer verwonderd; en aan de Jooden, Joh. 8. die op hunne vryheid roem den: en aan den Pharizeër, Luc. 18. die zich wegens zyne vroomheid voor rechtvaardig keurde, en andere verachtte. Maar de Heere Chriftus heeft de dwaling der Pharizeën fterk wederlegd by Joh. in 't 3. Cap.  zot Vierde Predicatie. Cap. Hét zy, dat iemand geboren worde uit water en Geeft, by kan in 't koningryk van God niet ingaan. Het geene uit het vleefib geboren is, dat is vleefch: En Johannes de Dooper zegt Joh. 3. Die den Zone ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien; maar de toorn Gods blyft op hem. En wederom Chriftus Joh. 8. die de zonde doet is een dienflknegt der zonden, en de dienjlknegt blyft niet eeuwiglyk in 't buis : de Zoon blyft 'er eeuwiglyk ; indien dan de Zoons u zal vry gemaakt hebben, zo zult gy waarlyk vry zyn. Met welke woorden de Heere Chriftus aantoont, dat de menfch niet vry is, maar onder de zonde en den dood, en onder de tirannye des Satans gevangen ligt: weshalven zy, naamelyk de menfchen, eenen Verosfer en'Zaligmaaker nodig hebben. Na de tyden der Apoftelen zyn de Manicheen opgeftaan ; deeze hebben den vryen wille in 't geheel geloochend, en voorgegeven , dat alles, wat gefchiede, goed of kwaad , dat gefchiede noodzaaklyk, en konde niet anders zyn; want het ware alzo van eeuwigheid befloten en verordineerd; de bloedfchande van Ruben, de echtbreuk van David, de afgodery van Jero. boam . de fchrikkelykfte zonden van Nero, Commodus Tyberius, Eliogabalus, en van alle tirannen; de verradery van Judas, hadden alzo gefchieden moeten. Welke groove dwaling zy meerendeels uit de philofophie der Stoicynen genomen hebben ,• maar met meer grouwelyke byvoegzels hebben vermeerderd. Want zy hebben ook verzonnen, dat 'er twee Goden wa«  Vierde Predicatie. 200 waren , die gelyke magt en geweld hadden, eenen goeden , en eenen kwaaden God ; den goeden God hebben zy genoemd licht, en den kwaaden duifternis, van den goeden God kwam alles goeds, alle deugden, alle waarheid, alle vreede; maar van den kwaaden God alle kwaad, alle zonden en ondeugden , alle leugens en twiften, alle jammer en droefenis. Zy hebben verder verzonnen , dat de zonde een wezen was, van den kwaaden God gefchapen; daarom moeft de zonde fteeds in de waereld blyven en konde niet uitgeroeid worden. Boven dit hebben zy verzonnen , dat 'er twederlei menfchen van aart waren, eenigen waren aardfche menfchen, welke naar derzelver aart van den kwaaden God, duifternis waren; deeze konden wegens hunne natuur niet anders, dan zondigen, en allerlei kwaad doen, en deeze konden ook niet bekerd noch zalig worden, wat zy ook mogten doen: De anderen waren geeftlyke menfchen, deeze waren van den goeden God,licht, en deeze konden niet anders, dan goed doen, en alles wat zy deeden , offchoon zy hunne vleefchlyke luften volgden , zo behaagde het doch God, zy moeften ook noodzaaklyk zalig worden , zy leefden ook hoe zy wilden, en konden in 't geheel niet verlooren gaan. Deeze alle te zamen zyn verfchriklyke dwaalingen geweeft, die de Satan uit de Helle verdicht heeft, om de leere van het geloof uit te biusfen. Wat nu aangaat de wederlegging der laftering van twee tegenftrydige Goden, en andeO r.  aio Vierde Predicatie. re Manicheefche dwalingen, dat de zonde een byzonder weezen; en de Satan een Schepper zoude zyn, dezelve wordt elders afgehandeld. Alhier willen wy alleenlyk zeggen, het geene den Articul van 't onvermogen der menfchlyke * krachten aanbelangt. Dat de Manicheen den vryen wille in 't geheel geloogend, en ontkend en voorgewend hebben, dat alle zonden en wanbedryven gefchieden, uit onvermydelyke noodzaaklykheid,ftrydt lynrecht tegen Gods Woord. Want God heeft den menfch, in't begin zonder zonde, heilig en rein gefchapen, en heeft hem eenen vryen wille gegeeven. Want Hy heeft den menfch gefchapen naar zyn evenbeeld; ook is God geene oorzaak der zonde; want Adam heeft zig vrywillig van God afgekeerd, Gen. i. Paulus zegt: door eenen tnenjche komt de zonde in de waereld, en , door de ongehoorzaam, heidvan eenen menfche, de verdoemenis. Js Adam ongehoorzaam geweeft; zo heeft hy immers eenen vryen wille gehad. God ftraft Adam ook, terwyl hy het gebod had overtreeden, daarom had hy wel kunnen gehoorzaam zyn. Dat ook de menfch na den val, eenigermaten eenen vryen wille heeft,om zig voor uiterlyke zonde, fchande en ondeugden te wachten, als diefftal,echtbreuk, moord, en leugens, toonen de Propheeten en de Apoftelen klaar, Paulus bekent Rom. 2. dat de Heidenen, die doch geene Wet hadden, van natuur de werken der Wet doen; dat is: uit natuurlyke krachten en vryen wille, voor fchande , en wanbedryven , voor echtbreuk,  Vierde Predicatie. iik breuk , moord, diefftal zig hoeden, en van de eerbaarheid werk maaken. De woorden van Paulus luiden alzo: want wanneer de Heidenen, die de Wet niet hebben, van natuur de dingen doen die der Wet zyn, deeze de Wet niet hebbende, zyn haar zei ven een wet; als diebetoonen het werk der Wet gefchreeven in haare harten, haare confcientie medé getuigendeTerwyl de Heidenen , die Gods Geeft niet gehad , van natuur de werken der Wet gedaan hebben, en in hunne Confcientie verftaan hebben wat recht en onrecht is: zo hebben zy immers eenigermaten in uiterlyke dingen eeneri vryen wille gehad. Paulus bekent ook Phil. 3. dat hy had gehad eene gerechtigheid des vleefches naar de Wet, doen hy nog was geweeft een Pharizeër. De Heere Chriftus geeft ook toe Matt. 6. dat de Pharizeën eene gerechtigheid hadden gehad, fchoon dezelve niet in den Hemel behoorde. Paulus zegt Rom. in 't 10 Cap. dat de Jooden haare gerechtigheid trachten ©p te richten; dat heeft immers niet anders kunnen gefchieden, dan naar den vryen wille, waar door zy naar de Wet geleeft, en zig voor uiterlyke wanbedryven gewacht hebben. Alzo is ook de dwaaling lynrecht tegen Gods Woord, dat zy voorgegeeven hebben, dat er twederlei menfchen van natuur waren , aardfche en geeftlyke, en dat de oorzaak daar van zoude zyn in de {toffe., dat eenige zalig.» eri eenige verdoemd wierdën, daar doch alle menfchen, die van Adam voortkomen, van eénerlei O 2 aar§  Hl Vierde Predicatie. aart en natuur zyn. Paulus zegt Rom, 3. Zy hebben alle gezondigd, en derven de heerlykbeid Gods : En wederom Ephef. in 't 2. Cap. wy waren van natuure kinderen des toorns , gelyk ook de andere. De Heere Chriftus Joh. 3. zegt: 't en zy dan zo iemand niet geboren en word uit water en geeft, ly kan in 't Koningryke Gods niet ingaan. Het geene uit het vleefch geboren is, dat is vleefch: alle vleefch is gras, ende alle zyne goedertierenheid als eenbkeme des velds, zegt Jefaias Cap. 40. God beeftze alle onder de ongehoorzaamheid befloten , op dat Hyze alle zoude barmhartig zyn. Rom. ïïl De Heere heeft uit den Hemel neder gezien, op de menfchen kinderen, om te zien , of imand verjiandig ware , die God zochte, zy zyn alle afgeweken, fzamen zynze ftinkende geworden , daar is niemand die goed, ook niet een. Pfalm. 14. H/er bekent de Godlyke Schrift, dat de menfchen van natuur alle te faamen van eenerleien aart en natuure zyn, naamelyk, verdorven, met de zonden befmet, en onder Gods toorn; daarom is 'er geen menfch van natuur geeftlyk, zo als de onbefchaamde Manicheen verdichten. Maar door de wedergeboorte worden de menfchen geeft, zo als te voren in de eerfte Predicatie is verklaard geworden. Dat fommige van natuur zo zouden geaard zyn, dat ze niet tot God zouden kunnen bekeerd worden, is valfch en verkeerd : maar hunne eigene halftarrigheid, en moedwil, en hardnekkigheid, zyn de oorzaak, dat zy niet bekeerd worden. Israël gy brengt u zelve in 'f ongeluk. Zy die tot God bekeerd fc wor-  Vierde Predicatie. «13 worden, hebben zulks niet uit hunne eigene natuur, maar zy worden door Gods Geeft vernieuwd , en God werkt door het woord het geloof in hun. Niemand moet zich verbeelden , als of hy Gode behaagiyk zy, fchoon hy naar zyne vleefchlyke Juften leefde; want Paulus zegt uitdruklyk , indien gy naar den vleefche leeft, zo zult gy fterven. Niemand moet ook de duivelfche gedachten der Manicheën ruimte noch plaats geven : hy doe ook wat hy wil, zo moet hy doch verloren zyn: maar hy moet het woord der genade aannemen , zich van harten bekeeren, in Jefus Chriftus geloven, en dan niet twyffelen , of hy is waarachtig een kind van God, en een erfgenaam der eeuwige zaligheid, volgens de fpreuk : Voorwaar zegge ik u, die myn Woord hoort, ende gelooft hem die my gezonden beeft; die beeft het eeuwig leven, en komt niet in de verdoemenisfe : maar is uit den dood overgegaan in 't leven: Alzo ziet uwe aandacht, dat de grouwelyke leugens, dwalingen, en lafteringen der Manicheën , fterk in Gods Woord wederlegd, en verworpen zyn. Aan de andere zyde hebben grootelyks gedwaald, Clemens Alexandrinus, en zyn Difcipel Origenes, dewelke daar na veele vervoerd hebben. Deeze zyn ook uit de Heidenfche fchoole te Alexandrien gekomen, en hebben hunne Philofophifche en Ariftotelifche gedachten in de Kerke gebragt. Clemens in Strom. Lib. 1. zegt: iides efi voluntaria anticipatio & pietatis adfenfio O 3 Dat  fï4 Vierde Predicatie, Dat is: Het geloof is een vrywillige zin, en bevoiï liging der Godzaligheid: en disputeert met veele woorden , dat het geloof in onze magt en willekeur ftaat, en wie maar wilde, die konde geloven. Maar de Godlyke Schrift zegt, dat het geloof Gods gave en werk is, zo. als te vooren , met veele getuigenisfen, gebleeken en beweezen is. • Het is mede op gsenerleye wyze te verontfchuldigen, dat hy durft zeggen: Fidem effe omium eli^entiwn Jalutem: hominem ex Jefe pojje eligere fcf accipere falutem. Dat is: et geloof is all.r, wie maar de zaligheid verkiezen wil, en de menfch kan uit zig zelve de zaligheid verkiezen en aanneemen. Hy durft dus den Apostel Paulus tegenfpreeken, dewelke duidelyk zegt, het geloof is niet aller. Terwyl ons dan de Geeft van God op de onfei bare leere van den Apoftel Paulus wyft , als denwelken de Heei e Chriftus zelve tot eenen Apoftel heeft beroepen , en hem zynen Heiligen Geeft gegeeven heeft, en niet op de ongefundeerde Philofophie van Clemens ,• zo is 't voor een vroom harte "gemaklyk te befluiten, wien men met de meefte zekerheid te volgen heeft. Origenes heeft zynen leermeefter Clemens gevolgd, en aan den vryen wille al te veel toegekend; wanthy zegt: de menfch kan uit zyne kracht, of Chriftus verkiezen , of zig tot den Duivel wenden, de menfch is zich zelve êene oorzaak ter zaligheid, 't welk doch de opentlyke onwaarheid is. De woorden van Origenes. Lib. r. ad Rom. luiden alzo: Habet ergo in arbitrio  Vierde Predicatie. zt$ bitrio fuo anima , Ji velit, eligere vitam Ckriftum: aut in mortem ad Diabolum declinare. Dat is : De Ziel beeft >>aren vryen wille, of zy Cbrifius, bet leven, aanneemen, of zig in den dood begeeven, en tot den Duivel wenden wil. En wederom zegt hy Lib. 3. de Principiis: Videamus quomodo Paulus Apoflolus , velut poteftatem hberi arbitrii babentibus loquüur: tanquam in nobis ipfis vel falutis vel perditionis caujfas babentibus ait. Laaten wy zien, hoe dat de Apoftel Paulus met ons fpreekt, als die eenen vryen wille hebben , en als die zich zelve eene oorzaak zyn , of ter zaligheid, of ter verdoemenis. Dit is Jynrecht tegen Gods woord; want God zegt in Hofea Cap. 13. Het beeft u bedorven, 0 Israël, want in my is uwe hulpe. Daarom laaten wy billyk Origenes, met zyne heidenfche Philofophie varen, en blyven eenvoudig by Gods Woord. Maar onder alle die geene, die den vryen wille verdeedigt hebben , is Pelagius , een Monnik uit Engeland, welke geleefd heeft ten tyde van den Keizer 'Iheodofius de II. te Romen, de allergroffte en fnoodfte geweeft; want hy heeft de kracht van den vryen wille zo hoog geroemd en verheven, dat hy de Godlyke genade in 't geheel verloochend heeft. Deeze grouwelyke dwaalingen en leugens, die den grond van ons Chriftelyk Geloof om verre werpen, heeft hy durven verdedigen in deezer voegen. Ten eerf en, dat de üchamelyke dood niet voortkomt van den val van Adam, maar die i$ O 4 zegt  2T5 Vierde Predicatie. zegt hy , in de fchepping aan de menfchlyke natuur opgelegd. Ten tweeden , heeft hy geleerd, dat Adams val niemand fchaade heeft toegebragt, dan aan hem alleen, om dat hy gezondigd had, en daarom is hy ook geftraft geworden, en dat raakt geene van zyne nakomelingen. Ten derden, zo heeft hy de erfzonde in 't geheel geloochend; de erfzonde wierd niet door de natuurlyke geboorte op de nakomelingen overgeërft. Maar, om dat de nakomelingen de ongehoorzaamheid van Adam navolgden , zo word hun daar door nadeel aangebragt. Ten vierden, heeft hy geleerd; dat de natuur des menfchen volkomen en zonder eenig gebrek is , dat de kleine kinderen geene erfzonde hebben,noch fchuld,zynde in dien ftaat, in welken Adam voor den val geweeft is. Hy laat 't wel toe, dat men de kinderen zoude dopen niet, dat zy van zonden, dewelke zy niet hadden, verloft zouden worden , maar om dat zy door dat Sacrament het kindfchap zouden verkrygen. Ten vyfden, heeft hy den vryen wille met geheel opgeblaazene woorden geroemd ; hy zegt, de menfch kan, ook zonder de Godlyke genade en hulpe, de eeuwige zaligheid door zyne gehoorzaamheid verdienen , het verftand is zonder gebrek, en kan weeten wat te doen., en te laten is, de wil is ongehinderd, kan verkiezen wat hem behaagd, en verwerpen wat hem  Vierde Predicatie. ïif hem niet behaagd. Maar toen hy mr kte, dat alle vroome harten eenen afkeer voor zulke grouwelyke dwaling en verachting van Gods genade hadden; heeft hy deeze dwaaling een weinig befchaafd, en voorgegeven, als de Godlyke genade den menfch ter hulpe kwam, zoude hy des te gemaklyker de zaligheid verkrygen : maar evenwel konde hy doch, zonder de genade , de zaligheid verkrygen. Vermits nu dit meede niet wilde baaten, zo bekende hy wel, dat de menfch de genade van God van nooden had ,• maar de genade bragt hy niet tot de hulpe van den Heiligen Geeft,- maar tot de fchepping, dat God den menfch gefchapen, en hem eenen vryen wille gegeven had, dat hy hem ook zyne Wet had geopenbaard , en behield alzo zyne vervloekte dwaling; evenwel wilde hy zo iets met de Kerke fpreeken. Ten zesden, heeft hy geleerd, de eeuwige zaligheid wierde niet anders gegeven, dan naar onze verdienften. Ten zevenden, heeft hy voorgegeven, de ïnnerlyke bewegingen des vleefches, ende boze luften, als twyffelen aan God, hoovaardigheid, toorn, haat, nyd, afgunft, wraakzucht, welluftige begeertens , waren geen zonden voor God: en de menfch wierde ook niet verdoemd, van wegens zulke gebreken. Ten achtsten, heeft hy geleerd, dat de menfch in dit leven Gods Wet volkomentlyk zoude konnen houden, en in dit leven in 't geheel zonO 5 der  tiS Vierde Predikatie. der zonde zyn, en volkomene gerechtigheid hebben. Deeze fgrouwelyke dwaalingen , die geheel en al heidenfch zyn, heeft Pelagius met zyne aanhangers, Cesleflius en Julianus onbefchaamd verdedigd; maar, veele voortreffelyke Conciliën, in Africa in ltalien, in Paleflina en in Aiu gehouden, hebben deeze dwaalingen uit Gods Woord wederlegd en verdoemd. En God heeft inzonderheid den uitmuntenden Leeraar Auguftinus hier toe verwekt, dat hy de Godlyke waarheid uit Gods Woord beweezen, en onderhouden, en de gemeente van God voor de Pelagiaanfche dwalingen ganfch getrouwelyk gewaarfchouwd heeft; en zullen vroome Christenen de fpreuken der fchrift behoorlyk in acht neemen , en fteeds Jvoor oogen houden, waarmede zulke dwaalingen geftadig te bejegenen zyn. Deeze fchrift getuigt, dat God den menfch naar zyn evenbeeld gefchapen heeft, en God dreigde aan Adam den dood, wanneer hy ongehoorzaam zoude worden; ten dage als gy van den hoorn eet, zult gy den dood fterven Gen. 2. zo is 't 'mmers openbaar, dat God in de fchepping den dood niet op de menfchlyke natuur heeft gelegd. Terwyl Paulus Rom. 5 zegt, dat door de misdaad van eenen menfche de verdoemenis over alle is gekoomen, zo volgt, dat Adams zonde niet alleen hem, maar ons allen benadeeld heeft; want in Adam zyn wy alle geftorven. Paulus zegt  Vierde Predicatie. zegt Ephef. 2. wy zyn alle kindeten des toorns van natuur. En Chriftus Joh. 3. Het geene uit bet vleefch gebooren is, dat is vleefch. Daarom is 't onwederfpreekelyk, dat er erfzonde is, en dat de fchade, door de natuurlyke geboorte, op ons overgebragt word. Dat de natuur des menfchen verdorven en vol gebrek is, betuigt Mofes Gen. 6. al 't gedichtzelvan *# menfchen harte, is fallen dage alleenlyk boos. De Apoftel Paulus Rom. 8. zegt: Het bedenken des vleefches, is vyandfchap tegen 'God: en 1 Cor. 2. de natuurlyke menfch begrypt niet de dingen die des Geef es Gods zyn. Ja hy zegt C0I01T. 2. vers 13. dat de menfch in zonden dood is. Waaruit onwederfpreekelyk volgt, dat de menfch, in geeftlyke zaaken, geenen vryen wille heeft. Dat God de eeuwige zaligheid niet naar verdienden der werken , maar uit genade , uitdeelt, betuigt de Apoftel Paulus Ephef. 2. want uit genade zyt gy zalig geworden door bet geloove ; en dat niet uit u: bet is Gods gaave. Niet uit de werken, op dat niemand roeme. Zouden de innerlyke gebreken en begeertens vooKïod geene zonden zyn; waarom zegt dan de Heere Chriftus Matth. 5. wie 't onrecht op zynen broeder toornig is, die zal fir af baar zyn, door het gerichte. Wie een vrouwe aanziet om dezelve te begeeren, die beeft aireede overfpel in zyn harte met haar gedaan. Dat de menfch in dit leven de Wet niet volbrengen , noch zonder zonde zyn kan, betuigt  ise» Vierde Predicate.' tuigt de Apoftel Paulus Rom. 8. fterk: want bet geene der Wet onmogelyk was, dewyle zy door bet vleefch krachtloos was. En r. Joh. i. indien wy zeggen dat wy geen zonde hebben, zo verleiden wy ons zeiven, en de waarheid is in ons niet. Alzo ziet uwe liefde, dat de Apoftelen alle dwalingen van Pelagius zeer plegtelyk en duidelyk wederlegd hebben , daarom moet men zich ook voor zulke verleidingen wachten; naardien nu Pelagius enCwleJlus niet alleen door voortreffelyke en beproefde Leeraaren, maar ook door de ganfche Kerk en voorname Conciliën, veroordeelden verworpen zyn geworden, zo heeft ook niemand die grouwelyke dwaalingen der Pelagianen durven aannemen. Maar daar zyn halve Pelagianen opgekomen, als Caffianus en zyn aanhang, die de grove dwaalingen van Pelagius verworpen hebben; maar aan den vryen wille eene nieuwe kleur hebben gegeeven, want zy hebben voorgewend, dat in de bekeering des menfchen drie oorzaken te zamen komen: Gods genade, die den menfch roept, Gods Woord, dat Gods genadigen wille toont, en dan des menfchen verftand en wille; die van hem zelfs het woord aanneemt, en zig tot de genade fchikt. Dewyl nu deeze dwaaling van Caffianus, en die der halve Pelagianen, de dwaaling der Synergiften, die tot onze tyden de Kerke verward hebben, zeer na vermaagfchapt zyn, zo moeten wy des te vlytiger op haar acht geeven. De halve Pelagianen hebben, het is waar, niet kunnen loochenen, dat de  Vierde Predicatiï. s»j de menfchlyke natuur verdorven, en de zonde ons aangeërfd is, en dat wy de hulpe en de genade van God, om de zaligheid te verkrygen, van nooden hebben; want de klaare fpreuken van Gods Woord zyn hun zodanig voorgehouden geworden, dat zy voor de waarheid hebben moeten wyken ; ondertusfchen hebben zy de dwaling van Pelagius niet in 't geheel laaten varen; want zy hebben verzonnen , dat de menfch evenwel na den val, nog zo veele krachten overig heeft, dat het by hem ftaat, om het woord aan te neemen , of te verachten , in Chriitus te geloven, of niet te geloven, zo dat de menfch eene oorzaak zyner zaligheid is, alleenlyk, dat'hy de genade van God behoeft, dat hem het Evangelium voorgedragen, en hy te geloven bewogen word Maar ook deeze dwaaling is tegen Gods Woord, zo als zulks in de voorgaan^ Predicatien genoeg beweezen is; want terwyl de menfch van natuur niets dan duifternis is, terwyl de menfch Gods vyand een gevangene en flaaf des Satans is, en terwyl het geloof Gods gaave is, zo is 't ontegenzeglyk, dat de menfch uit eigene natuurlyke krachten niet het minfte tot zyne bekeering medewerken kan, en dat hy in geeftlyke zaaken geenen vryen wille heeft. De fchooltheologen, Aquinas, Scotus en Binaventura, offchoon zy met woorden de dwaalingen van Pelagius verworpen hebben, zo hebbed zy doch met 'er daad dezelve wederom opgehaald, en als van den dooden opgewekt; want  222 Vierde Predicatie. want zy hebben geleerd, als de menfch zo veel doet als in hem is, dan. word hem de genade gegeeven, dat hy het woord aanneemen, God vreezen en liefhebben, en naar Gods geboden leven kan; zy hebben ook geleerd, dat de menfch uit natuurlyke krachten God boven alle dingen kan lief hebben , en de gehoorzaamheid der Wet volbrengen, de natuurlyke krachten zyn ook na den val volkomen en onverwrikt gebleeven. Maar wy hebben nu al menigmaal die fpreuken , die zulke dwaalingen in 't geheel wederleggen , aangehaald, als: de natuurlyke menfche, zegt Paulus. i Cor. 2. begrypt niet de dingen die des Geeftes Gods zyn. Het Concilium vanTrente heeft zig ook onderwonden , den gewaanden vryen wille te verdedigen. Want deszelfs mening is niet geweeft, dat zy de gemeente van Gods onfeilbaare waarheid uit de Godlyke Heilige Schrift berichten zouden,- maar haar geheele toeleg is alleenlyk geweeft, om de Paapfche en lafterlyke dwalingen der Schooltheologen opzettelyk te verdedigen. Daarom hebben zy in Seffione 6. Canone 7. gefteld: Si quis dixerit liberum hominis arbitrium, a Deo motum 6? excitatum nihil cooperari, adjcntiendo Deo excitanti atque vocanti, quo ad obtinendam juftificationis gratiam Je dijponat ac prcsparet, nee pojjit dijjentire , Ji velit, Jed vel inanime quoddam nihil omnio as,ere, mereque pajjive Je habere, anathema fit. Canon. Jeq. fi quis liberum hominis arbitrium pojt Ad& peccatum amiffum & extinclum ejjè dixerit, aut rem ejje de Joh titulo, imo titulum fine n  Vierde Predicatie. 22$ te, figmentum dsiïque a Satana inveclum in Eccltfiam, anathemi fit. Dat is: Zo iemand zeggen durft, dat des menfchen vrye wil, als hy van God geroerd en verwekt is, niet mede werke, om dat by den roep van God volgt, en daar in bewilligt, zo by van God getrokken wordt, alzo , dat by zig fibikht en bereide ,de genade der rechtvaardiging aan te neemen, zoude ook niet konnen wederflreven,als by wilde, maar was een onvernuftig ding , doet in 't geheel niets, en lydt maar , die is vervloekt. En zo iemand durft zeggen, dat des menfchen vryen wille na den val Adams verloren en uitgeblufcbt is , en niet meer zy dan een bloote naam, zonder daad en waarbeid , ja, verzonnen van den Duivel in de Kerke gevoerd, die zy vervloekt. Alhoewel deeze uitfpraaken van 't Concilie van Trente vol van Sophifterei fteeken, zo, dat waarheid en leugens onder malkanderen vermengd zyn; zo is doch de mening van den Paus: als God den menfch roept, beweegt en verwekt; zo kan de menfch uit zig zelve door zynen vryen wille zig tot de genade fchikken, en bereiden, het woord aanneemen, en aan Chriftus gelooven ; en heeft dus de menfch door Adams val den vryen wille, in geeftlyke zaaken, niet in 't geheel verlooren. Maar dat deeze meening een opentlyke dwaa« ling is, lynregt aanloopende tegen de fchriften der Propheeten en Apoftelen , hebben wy in deeze vier Predicatien door Gods genade genoegzaam beweezen. Erasmus van Rotterdam heeft mede ondernomen  ,424 Vierde Predicatie. men, den vryen wille tegen Manbinus Lutherus te verdedigen. Hy bekent wel, dat de vrye wille verzwakt, verwond, en gebreklyk is, maar niet in 't geheel verlooren in geeftlyke zaaken: maar wanneer de menlch van God geroepen, vermaand en gelokt wordt, dan k.n hy door zynen natuurlyken vryen wille het woord aanneemen , zig tot de genaade fchikken , en aan Chriftus gelooven. Maar Lutherus, heeft deeze dwaaling van Erasmus zeer deftig Wederlegd in 't boek de Servo arbitrio. Nu kunnen wy den Heer Philippus Melanchton niet met ftilzwygen voorbygaan Hy is wel een uitmuntende en voortreflyke man , onze lieve leermeefter geweeft, die hooge groote en zonderbaare gaaven van God ontfangen had, die zig om de gemeime van Jefus Chriftus wel verdiend heeft gemaakt, die veele hooge Articulen en zvvaare Controverfien voortreflyk verklaard heeft. Maar terwyl hy dit leerftuk van den vryen wille niet recht gevoerd heeft, moeten wy zulks aan de gemeinte vanGoderinneren. Met zugten en fmerten doen wy dit, want deeze man is ons lief en dierbaar, als van wien wy veel goeds ontfangen hebben. Maar terwyl wy aan God, die ons verloft heeft, en aan de Kerk daar in wy gebooren zyn , meer verfchuldigd zyn, moeten wy zonder aanzien van perfoonen de waarheid, zo als God, by verlies onzer zaligheid, ons geboden heeft, bekennen. De Heere Chriftus zegt: Die Vader of Moeder lief betft boven my, is myns niet weerdig: Matth. 10. On-  Vierde Predicatie. 225 Onder deeze behooren mede lieve Prsceptoresi Daarom zeggen wy, dat ook de Heer Philippus het Hoofdftuk van 't onvermogen der menfchlyke krachten niet recht begreepen heeft, 't Is waar, in de eerfie plaatfen en Commentarien heeft hy, omtrent het leerftuk van't onvermogen der menfchlyke krachten, met Lutherus van eene en dezelde gedachte geweeft; maar daarna heeft hy zyne meening veranderd , en is Eramus toegevallen; zo als in de laatste plaatfen de libero arbitrio, in expofitione Symboli Nica* ni, in Examine Tbeologico, opentlyk te zien is. Want Philippus dringt hard daarop aan: Quod fint tres caufjas concurrentes in converjione hominis ad Deum. Dat is, Dat in de hekeerir.g des menfchen drie oorzaaken te zamen komen: De Heilige Geeft, die het hart en den wille beweegt, om Gods woord aan te neemen; het woord der genade , waar in ons om Chriftus wille vergeving der zonden toegezegd word; en des menfchen wille, die het woord aanneemt. Philips pus zegt ook: Voluntas non ejt otiofa, fed agit aliquid; voluntas non habet fe pure pajjiv;, fed aliquomodo aclive. Dat is: De wille in de bekeering des menfchen is niet ledig, maar doet iets: de wille lydt niet alleen, maar doet iets; de wille lydt niet alleen, maar werkt ook iets, verftaat in zyne bekeering. Philippus keurt mede goed de fpreuken van Bafilius: Tantum velis & Deus pracurrit* Dat is: Wilt maar, zo zal God u tegen hoornen: En van Chryfoftomus : Trahit Deus , fed volentem. Dat is: God trekt wel, maar dien, die daar wik P Wel-  22ö Vierde Predicatie, Welke fpreuken den vryen wille al te veel toeleggen, zo als het openbaar is, dat beide Leeraaren, Bafilius en Chryfoftomus, den vryen wille al te veel geroemd, en daaraan meer toegefchreeven hebben , dan de Propheeten en de Apoftelen toegeven : Daarom kan niemand loochenen, dat het Philippus, met Erasmus, en andere Synergiften , tegen Lutherus , ja veelmeer tegen de Apoftelen gehouden ende geleerd heeft , dat er nog zo veel van den vryen wille in geeftlyke zaaken in den menfch overig was, na den val, dat hy het woord eenigermaten konde aannemen, zig tot de genade fchikken, en aan Chriftus gelooven: zo dat, naar zyn begrip, hy , de menfch, iets in zyne bekeering meede werkt, en eenigermaten eene oorzaak zyner zaligheid zy: Het geloove is niet, naar zyn zeggen , in 't geheel Gods gaave; maar komt eenigermaten van den vryen wille des menfchen- Op dat nu de gelovige harten zig voor zulke vervalfchingen te wachten hebben, achten wy noodig, dat wy eenige gevaarlyke plaatfen aantoonen. In Locis communibus de libero arbitrio Tom I. pag. 167. Cumque ordimur a verbo, bic concurrunt tres cauffa bona acliones: verbum Dei: Spiritus Sanftus, humana voluntas adfentiens: nee repugnans verbo Dei: poffet enim excutere, ut excutit Saul fua fponte: fed cum mens audiens ac fe fuftentans, non repugnat,non indulget diffidentia, fed adjuvante etiam Sphitu Sanclo conatur adfentiri, in hoe certamini vokntas non efi otioja; jïc & Bafilius dicit: Tantum velit  Vierde Predicatie. 227 velis & Deus praoccurrit; Chryfoftomus inquit: Trabit Deus fed volentem trahit: Cum autem fit eer tarnen ingens 6? d'fficile, voluntas non efi otiofa; fid languide adfentitur; &f nifi promiffionibus, ö* exemplis inter invocandum fubinde commonefimt ac juvar etur a Spiritus Sanclo, rueret in defperationem. Item: Docendce fint meutes agere aliquid liberum ar* bhrium. Item: Nee fit converfio in Davide, ut lapis infieum verteretur: fed agit aliquid liberum arbitrium in Davide, cum audivit objurgationem £f promijfionem volens jam £? Ubere fatetur deliElum; £? agit aliquid ejus voluntas, cum fe fufientat bac voce: Domimis abfiulit peccatum tuum. Dat is: Den aanvang maken wy met bet woord, en bier komen drie oorzaken, om iets goeds te doen, te famen : bet woord, de Heilige Gee/l, en des menfchen wille, die het woord aanneemt, en inwilligt, en niet wederfireeft; want hy konde de genade van zig flooten, zo als Saul dezelve vrywillig van zig gefiooten heeft. Maar als de menfch boort, en niet wederfireeft , maar zig opricht, en hangt het ongeloof niet aan , maar, met hulpe van den Heiligen Geeft, bet woord begeert aan te nemen: in zulken firyd is de wille niet ledig. Alzo fpreekt ook Bafilius: alleen, wil maar, zo komt God u tegen. En Chryfoftomus zegt: God trekt, maar hy trekt den willenden , terwyl er dan een heftige en een zware firyd is, zo is de wd niet ledig; maar bewilligt bezwaarlyk, en wanneer hy niet door de beloften en exempel in 't gebed altoos wierd erinnerd, en door den Heiligen Geeft wierde gefierkt, zonk by in vertwyffeling. Item: men zal de lieden leeren, dat de vrye P % wil  £z8 Vierde Predicatie. wil iets doet. De bekeering van David gefchiede niet, als of een fleen in een vyg wierd veranderd, maar de vrye wil doet iets in David. Wanneer hy de flraffe ende belofte boorde, bekent hy de zonde vrywillig, en zyn wille doet iets, als hy zig met deeze (lemme cpbeurde: de Heere heeft uwe zonden weg genomen. Dat hiet immers den vryen wille opentlyk verdedigen. In Examine Theohgico Tom. i. p. 311. Concurrunt igitur in converfione ha caufice; verbum Dei, Spiritus Sanclus, quem pater ê? filius mittunt, ut accendat noftra corda: & nofl'ra voluntas adfentiens, & non repugnans verbo Dei. Dat is: In de bskeering des menfchen komen drie oorzaken te zamen, het woord van God, de Heilige Geeft, welken de Vader en de Zoon in onze harten zend, en onze wil, die het woord van God aanneemt, en bet zelve niet wederftreeft. De lapfu primorum parentum Tom. 1. fol. 4.14. in Expofitione Symboli Nicani: tenenda fint bacfundamenta ; voluntatem non habere fe pure paffive: fed aliquo modo aSlïve ac adfentiri pojfe Deo traïenti; quia manifeflum efi promiffionem Dei univirfalem ef. fe. Dat is : Deeze gronden zal men vafi houden , dat des menfchen wille niet in 't geheel maar lyde in de bekeering, maar, dat by eenigermaten iets werke, en als by van God getrokken word, zo kan by daarin willigen; want bet is openbaar, dat de beioftenisfen algemeen zyn, In Symbolo Nicano , de libero arbitrio Tom. 1. pag. 419. herhaalt hy deeze drie oorzaken der bekeering, en verwerpt wederom, het pure paslive.  Vierde Predicatie. 229 five, 't welk Lutherus, volgens Gods Woord, geleerd had. En aan die mening heeft Philippus valt gehouden, dat hy ook Manicheën noemde, die met zulke leere niet inflemmen. Daarom kunnen wy niet voorby, maar moeten Philippus mede onder de Synergiften rekenen. Maar dat de meening van Philippus en de Synergiften valfch en onrecht is, en tegen de fchriften der Apoftelen en Propheeten aanloopt, en derhalven voor het geloof fchadelyk is, is uit de voorgaande Predicatien genoegzeam te zien. Georgius Major, is mede een van de voornaamfte Synergiften geweeft; dewyl dan zyne fchriften in eenige boekdeelen gedrukt zyn geworden , en in de handen van veele Leeraaren en Chriflenen zyn , is 't noodig, dat de gemeente Gods gewaarfchouwd worde; doch op dat niemand denke, dat wy hem deeze dwaah'ng onbillyk toevoegen, zo gelieve de liefhebber der waarheid eenige plaatfen in te zien. D. Georgius Major, Tomo fecundo, in Homiliis in Epiftohs dierum dominicorum fejiorum, ferfa tertia Pentecofles: de beo primo, fol. 23. en foL 237. ftelt hy uitdruklyk: Effe aliquam judicii & eleclionis libertatem reliquam in homine. Dat is: Daar is nog eene vryheid, te oordeelen en te verkiezen in dm menfch; en fpreekt aan die plaats niet, van uiterlyke, lichaamelyke en aardfche, maar van geeftlyke en hem el fche zaken; namentlyk, van de bekeering des menfchen tot God, van 't geloof aan Jefus Chriftus. Zulke vervalfchingen P 3 ftem.  13° Vierde Predicatie» men immers niet overeen, met de Godlyke Heilige Schrift, welke getuigt, dat de menfch dood is in zonden, zo als in de vorige Predicatien beweezen is. M. Vittorims Strigelius, geweezene ProfeHor Theologiae te Jena en te Leipzig, bekent zig ook opentlyk tot de Synergia in Converfione bomtnis, dat is, medewerking in de bekeering des menfcben, zo als zulks te zien is in zynen Commentario over den 95. en 119 Pfalm, waarop hy ook in 't voorbericht roemt. Zulke plaatfen heb ik willen aanhalen, opdat de liefhebber der waarheid zig voor dwaaling en vervalfching weete te wachten. Zo veel van het tweede ftuk. HET DERDE STUK. Hoe de fchyngronden der Synergiften tegen te gaan en te beantwoorden zyn. Dewyl ons geloof en belydenis met de rede niet overeenftemt; maar alleen op Gods woord gegrond is, zo hebben de tegenfpreekers gemaklyk Sophifterei en abfurditeiten kunnen bedenken , waarmede zy de eenvoudigen in verwarring brengen. Het valt behalven dat den menfche zwaar, dat hy zyn vernuft gevangen moet neemen , en zig alleen aan Gods woord houden. Maar als hem tegengeworpen word, dat hy zulke ongerymde dingen gelooft, dat uit zyne meening en bekentenis zulke ongefchikte din-  Vierde Predicattb. &3ï dingen volgen, dat het tegen alle gezonde reede is; als in deezen Articu! werpen de Sophisten voor, dat men uit den menfch enkel blokken, fteenen en onvernuftige dieren maakt; de menfch is evenwel niet dood, maar levendig, is geen onvernuftig beeft, maar heeft zyn vernuft, en is ongedwongen; God is geen oorzaak van de zonden, daarom moet de menfch eenen vryen wille hebben in zyne bekeering: dan gefchied het ligtlyk, dat hy aan zulk een fchynbaar voorgeven gehoor geeft , en van zyne gegronde meening afwykt, inzonderheid, als de Sophiften en Synergiften Gods woord ook voorbrengen , en daarmede aan hunne dwaaling eenige kleur geeven; dan weet de eenvoudige en ongeoefende Chriften niet aan welke hy recht zal geeven, en by welke meening hy beftendig verblyven zal. Dan is de fchadelyke Sophifterei, als een ftormwind, en groote waterftroom, die aanvallen op een huis, dat op het zand gebouwd is, het welk niet lang ftaande blyft, maar eenen grooten val doet. Zo als wy dagelyks zien, dat 'er veel van het geloof afvallen, tot afgoden dienaaren en fecten zig keeren, en valfche leere aanneemen; want hun geloof was niet vaft gegrondt, daar voor waarfchouwt de Heere Chriftus met ernft» Matth. 7. en geeft dien raad, dat wy ons huis op eene fteenrots zullen bouwen, op dat het vaft ftaa, en niet invalle , wanneer'er een flagreegen komt, en groote winden tegen het zelve aanvallen. Op een fteenrots bouwen , P 4 hiet  Vierde Predicatie. hiet de Heere Chriftus, eenen fterken grond des geloofs leggen, en klaare getuigeniffen der Propheeten en Apoftelen hebben , en Gods woord recht leeren verftaan, het bedrog der Sophiften en huichelaaren merken, en zig zodanig in Gods woord oeftenen , dat men antwoord weete te geeven , dengeenen die grond eisfchen van de hoope die in ons is. Daartoe behoort nu vooreerft, dat wy met klaare, beldere en fterke getuigenisfen gewapend zyn, waarmede wy ons geloof te kennen geeven; daarna, dat wy ook le.ren hoe wy diegeene met een gegrond andwoord kunnen tegen gaan, die zig onderftaan, met eenen fchyn van Gods woord, ons geloof omteftooten. In de tweede en derde Predicatie hebben wy klaare en fterke gronden van onze leere aangetoond. Voor ditmaal willen wy onze tegenfpreekers., de Papiften en de Synergiften, op derzelver voornaamfte gronden antwoorden, en het bedrog aantoonen. Vooreerft, zeggen onze Papiften en Synergiften tot behulp en fchyn van hunne dwaalingen : Indien de menfch in 't geheel geenen vryen wille heeft , in geeftlyke zaaken, en niets medewerkt in zyne bekeering; maar het geloove alleen Gods gaave is: zo moet God niet eenerlei gezind zyn, tegen alle menfchen; want alle menfchen worden niet zalig. Doch nu betuigt de Heilige Schrift, dat God jegen,s alle menfchen eenerlei gezind is. Paulus zegt:  Vierde Predicatie. 233 zegt: God wil, dat alle menfchen zalig worden, en tot kennisfe der waarheid koomen. 1 Tim. 2. En 1 Pet. 3. God wil niet, dat iemand verlooren worde. Pf. 145. De Heere is aan allen goed: en zyne barmhartigheden zyn over alle zyne werken. Pf. 2j. Alle paden des Heeren zyn goedertierenheid , en waarheid , den geenen, die zyn verbond en zyne getuigenisfen bwaaren. Zo moet immers de menfch eenen vryen wille hebben, die een onderfcheid maakt, tusfchen diegeene die het woord aanneemen , en zalig worden, en diegeenen die het woord verwerpen en verdoemd worden. Antwoord. Hier op geeven wy dit juiftmaatig antwoord. Het een en ander is in Gods woord fterk gegrond, dat God wil dat alle menfchen zalig worden, 1 Tim. 2. en dat veele geroepen, en weinige uitverkooren zyn, Matt. 22. dat God zich ontfermt diens Hy wil, en verhard dien Hy wil: Rom. 9. daarom moet het een en ander gewislyk waar zyn, en niet tegen eikanderen aanloopen. Kunnen wy nu zulke fpreuken met eikanderen vergelyken, dat zy niet tegen eikanderen aanloopen, zo als zy in waarheid niet tegen eikanderen zyn ; dan verftaan wy Gods woord recht; maar kunnen wy deeze vergelyking niet vinden, dat wy dan ons onverftand bekennen, en God de eere geeven, dat God warachtig is, offchoon wy het niet begrypen kunnen. P 5 Hy,  234 Vierde Predicatie, Hy, die loochent, dat 'er veele geroepen en weinige uitverkoren zyn, die beftraft Christus van leugens. De Heere Chriftus zegt ook, hy wift, wien hy uitverkoren had, waarmede Hy te verftaan geeft: dat hy niet alle menfchen uitverkoren had. Matt. 20. Joh. 13. Pharao was niet verkoren als Mofes; Saul niet, als David; Judas niet, als Petrus; daarom is 't openbaar, dat de verkiezing van God niet mag geloochend worden: als dan de Heilige Schrift zegt: God wil dat alle menfchen zalig worden, God wil niet dat iemand verlooren worde: fpreekt zy van Gods wil, zo als hy voor zig, en aan zig zei ven is, dat God vol goedheid en barm> hartigheid is, en geen luft heeft, aan iemands Verderf, en geeft daar ook niemand oorzaak toe, dathy verlooren gaat, God misgunt niemand de eeuwige zaligheid, het zoude zyns hartens luft en vreugde zyn, dat alle menfchen het woord der genade aannamen ,. en de zaligheid verkreegen. Zekerlyk is God goed aan allen , en zyne barmhartigheden zyn over alle zyne werken. Maar nadien het menfchlyk geflacht zich vrywillig van God heeft afgekeerd, en alzo door de zonden verdorven is, dat de menfch tot een vyand van God is geworden, en zig aankant tegen alles wat God geboden heeft; zo vorderde Gods Eere en gerechtigheid, dat hy*aan eenige zynen toorn tegen de zonde betuigde. Dit zyn geene tegenftrydige willen in God. Want in zo verre de boosheid dei* menfchen, Gods goedheid  Vierde Pbedicatiè. 235 heid en barmhartigheid niet hinderde, zo zoude Gods wille, hart en wenfch zyn, dat alle menfchen mogten zalig worden , en dat niemand verloren worde,- maar terwyl de zonden en boosheid der menfchen groot zyn, zo vor. dert zyne gerechtigheid, dat hy de ftraffe over haar laat gaan: een goedertierene vader heeft zynen zoon lief, hy wil niet, dat hem iets kwaads ontmoete, hy wil niet dat hy geflaagen of bedroefd worde , hy wilde liever, dat aan hem zelve iets kwaads wedervaare, dan aan zynen zoon: maar als hy nogtans ziet, dat zyn zoon met moedwil ondeugden bedryft; en bedenkt, wat uit hem worden zoude, als hy niet gekaïtydt wierde , zo grypt hy de roede , fiaat toe, en vraagt niet daar na, of de zoon huilt en kryt. Dit zyn onderfcheidene willen eenes vaders tegen zynen zoon. Alzo, wat Gods onbegrypelyke goedheid en barmhartigheid voor zig aanbelangt , is het Gods genadige Wille, dat alle menfchen zalig worden; maar als God zyne eeuwige Gerechtigheid bedenkt, en de boosheid der waereld aanziet, dan wil God , dat eenige geftraft worden. Alzo vergelykt de Apoftel Paulus die fpreuken met malkanderen, Rom. 9. En of God willende zynen toorn bewyzen, en zyne macht bekend maken, met veele langmoedigheid verdraagen heeft, de vaten des toorns , tot het verderf toebereid: En cp dat Hy zoude bekend maaken den rykdom zyner heerlykbeid over de vaten der barmhartigheid, die By te vooren bereid beeft tot beer-  t$6 Vierde Predicatie. heerlykbeid: Zo wil nu God , dat alle menfchen zalig zullen worden ; doch alzo, dat Hy ook eve.iwel draagt de vaten des toorns, die tot het verderf zyn toebereid. Gods wille voor en aan zig zeiven , is zo goed, dat hy gaarne zag, dat alle menfchen zalig wierden: zulks heeft Hy in de fchepping beweezen, dat Hy den menfch naar zyn evenbeeld gefchapen heeft, op dat alle menfchen zalig wierden; ook zo heeft Hy zynen Zoon voor de geheele waereld tot eenen Verlosfer en Heiland verordineerd: de beloftenisfe des Evangeliums heeft Hy aan de ganfche waereld gegeeven, en gebied, iedereen zal die aanneemen , de beloftenisfe der genaden is algemeen , en fluit niemand uit, die gelooft, God roept de ganfche waereld, dat zy den Middelaar zullen hooren, en de zaligheid by Hem zoeken. daarom heeft het God aan z:g niet laaten ontbreeken,maar dat God niet alle menfchen heeft uitverkoren, daarom kan men dieswegens den Heiligen God geene ongerechtigheid toekennen , veelmeer zal men daar by, zyne ondoorgrondelyke goedheid en zyne onbegrypelyke barmhartigheid, erkennen, roemen en pryzen. Want dat is immers eene onmetelyke goedheid in God, dat Hy diegeenen , die in zonden gevallen waren, en de eeuwige verdoemenis verdiend hadden, in Chriftus ten eeuwigen leven verkieft , en tot het kindfchap verordineerd heeft: zo als een groot en magtig Koning , die «eenen armen misdadiger niet alleen begenadigt van  Vierde Predicatie. 237" van hem het leven te ichenken, maar ook to een kind en erfgenaam van alle zyne goederen aan te neemen. Dat was immers eene groote genade. Ja, zegt het vernuft, is God zo goed, waarom heeft hy dan niet alle te gelyk verkoren ? waarom verkieft Hy den eenen, en laat den anderen in de verdoemenisfe blyven ? Antwoord Paulus heeft te vooren de oorzaaken aangetoond, waarom dat God met veele langmoedigheid de vaten des toorns verdraagen heeft, daaraan laaten wy ons billyk vergenoegen: en God is niet onrechtvaardig, offchoon hy zyne goederen niet gelyk uitdeelt ,• want de goederen zyn van Hem, Hy mag met het zyne doen, wat Hy wil, zo als de Heere Chriftus in 't Evangelium van Matt. Cap. 20. toont: dat niemand daarom boos van oog zoude zyn , om dat God zo goed is,- God is aan niemand iets fchuldig; God doet niemand ongelyk; God deelt zyne lichaamelyke en aardfche goederen niet gelyk uit: den eenen geeft Hy een groot en magtigKoningryk, eener anderen een Vorstendom, eenen anderen een Dorp; menigeen geeft Hy flegts een huis en hof, en dagelyks onderhoud; de dagloonders en handwerkers moeten hun brood met moeite verwerven. Eenige maakt Hy zo arm op aarde, dat zy niets hebben, maar hun brood moeten bedelen, zo als den armen Lazarus wedervoer. Maar wie zal over deeze ongelykheid murmureeren, Hy is ons immers niets fchuldig, en doet ons doch geen onrecht; want al het goed en de ge- hee-  238 Vierde Predicatie. heele aardbodem is zyn: wy mogen zo arm zyn ais wy willen, zo ontfangen wy doch nog meer goeds van God , als wy waardig zyn, of verdiend hebben. Des kan men aan God ook geene fchuld geven, dat hy naar zyn voornemen en verkiezing andere tot het eeuwig leven verordineerd heeft, en anderen in de verdoemenisfe laat blyven. Immers zoude aan God geene ongerechtigheid kunnen toegekend worden, fchoon Hy niet eenen menfche verkoren had; maar, zo als zy alle in Adam gevallen en geftorven zyn, alzo ook in de verdoemenisfe had laaten blyven. Dat dan de rede niet murmureere tegen de Godlyke verkiezinge, maar erkenne veelmeer Gods onuitfprekelyke goedheid , die ons onverdiend tot zyn eeuwig Ryk verkoren heeft, en zyne ftrenge gerechtigheid, die Hy aan de vaten des toorns bewyft. Dus dan de leere van de eeuwige verkiezing beftaat, zo dat zy niet kan omgeftooten wor. den, terwyl zy God zelfs heeft geopenbaard; derhalven volgt, dat 'er geen vrye wille in den menfche is, in geeftelyke zaken, en in de bekeering tot God want het is niet desgeenen die wil, noch des geenen die loopt, maar des ontfermenden Gods. Augnflims, dewelke met deeze fpreuk fterk is gedrongen geworden, andwoord aldus: God wil dat alle menfchen zalig worden; dat is, uit alle ftanden, uit alle natiën, uit alle gedachten , eenige: eenige Regenten, eenige Koningen , eenige Ouden, eenige Jongen s eenige Jo-  Vierde Predicatie. »3 God trekt alle menfchen op eenerlei wyzen , God geeft den eenen zo wel den Heiligen Geeft, als den anderen, maar dat eenige bekeerd worden, en de andere godloos blyven, dat is de vrye wil, die een oorzaak is, in die geene, die het woord aanneemen: zulke uitlegging is lynrecht tegen Gods Woord. Want Paulus 2TeiT.3.. zegt; het geloove is niet aller. De Heere Christus Joh. 13 zegt: Hy wijle welke Hy uitverkooren had. En niemand kan tot my komen, het zy dat de Vader hem trekke. Joh. 6. Zo is 't immers openbaar , dat zy niet alle op dezelfde wyze getrokken worden, den eenen word het gegeeven, den anderen word het niet gegeeven Lydia word het hart door God geopend, dat zy op de redenen van Paulus acht geeft. Dit is niet gefchied omtrent de anderen, die Paulus en Silas in de gevangenisfe hadden laaten zetten. Daarom  Vierde Predicatie, 241 om is zulk eene uitlegging valfch en verkeerd. Of nu iemand hieruit alzo wilde befluiten: terwyl dan God van eeuwigheid voorzien en verkooren heeft, die zalig zullen worden, en het ligt aan Gods voorneemen en welóehaagen , Gods Raad en Wille kan niemand veranderen noch omftooten , en de menfch heeft in 't geheel geenen vryen wille; wat zal ik my dan om de zaligheid veel bemoeijen of bekommeren; wat baat het, dat ik myne zonden betreure , Gods woord leere , veel en naarftig bidde, toelegge op de Godzaligheid ; zo helpt het doch niet, terwyl ik niet voorgekend, noch uitverkooren ben; daarom wil ik voortaan naar alle myne luiten en begeertens leeven , en het aan Gods verkiezing overlaaten. Dit zyn geene Chriftelyke gedachten, maar koomen gewislyk van den boozen geeft: want God wil, dat wy van zynen wille uit en naar zyn woord befluiten zullen, zyn ervfiig bevel is, dat wy ons bekeer en, aan Chriftus gelooven, en in alle Godzaligheid ons oeffentn. Die God verkooren beeft, die beeft hy alzo verhoren, dat zy zyn woord aanneemen, zich bekeer en, aan Chriftus gelooven, zig voor zonden wachten, en van alle Godzaligheid werk maaken; welke Hy verkooren heeft ,• die beeft Hy ook geroepen. Indien gy dan in alle welluft, in zonden en ondeugden , leeft: in alle zorgeloosheid u begeeft, God niet aanroepen noch u in zyn woord oefenen wilt; zo betuigt gy immers met 'er daad, dat gy naar uwe zaligheid niets vraagt, dat gy Q. ° God  s4-e" Veerde Predicatie. God niet acht, en kunt de rekening by u zelve wel opmaaken, dat God u billyk in de verdoemenisfe laat blyvenen uwe wrevelmoedigheid met het eeuwige helfche vuur ftraffen zal. De Apoftel Petrus, in zynen tweeden Brief ia 't i Cap. vermaant ons tot de Godzaligheiden de broederlyke liefde , en zegt , dat wy. onze roeping en verkiezing zullen vaft maaken. Diegeene dan, die in de zonden en ondeugden voortvaart, en alle moedwil dryft, die kan immers niet by zig befluiten, dat hy verkooren is. God heeft immers zyn Heilig Woord en het Predikampt niet te vergeefs ingefteld: God roept van den Hemel, gy zult den Heiland der waereld hooren, gy zult u van harten tot God wenden , aan Chriftus .gelooven, van de zonden afftand doen en van de Godzaligheid werk maaken: wie nu zulk een Godlyk bevel niet wil gehoorzaamen , die betuigt met'er daad, dat hy een godlooze verachter en fpotter is; hoe kan dezulke dan denken , dat hy zoude voorgekend zyn ? God heeft immers denzulken de eeuwige verdoemenisfe ge dreigt. De leere van Gods eeuwige verkiesinge heeft God daarom geopenbaard , dat wy die zouden gebruiken tot onzen trooft: als wy iu droefheid en in nooden zyn, als wy in 'c geloof zwak zyn, als wy van den boozen geeft worden aangevochten, en mer. treurigheid van geeft overvallen zyn; dan moeten wy ons met de  Vierde Predicatie. 84$ de leere van de eeuwige verkiezinge vertroosten en fterken, en dezelve geenszins tot vleefchlyke zorgeloosheid misbruiken. Ook moet niemand zeggen: ik wil wachten tot dat ik voele, dat ik van God verlicht en getrokken worde; want het ftaat doch niet by my, dat ik geloove, dit is ook niet recht. Het ftaat zekerlyk niet by u om het woord aan te neemen Qen te gelooven , God moet u zulks geeven, en uw harte daartoe opleiden: maar gy moet het woord vlytig hooren en leeren; gy moet naar de eeuwige zaligheid trachten, gy moet tot God zuchten en bidden, gy moet de bekeering ernftig ter hand neemen : gy zult u voor verachting van 't woord, voor lastering en halftarrigheid wachten, en niet twyffelen , dat God duizendmaal meerder genegen is, om u zalig te maken, dan gy zyt om de zaligheid te begeeren. Wanneer gy het woord hoort, dan is dit irnmers een bewys, dat gy geroepen zyt, daar na word u de Zoon van God, Jefus Chriftus, de eenige Heiland der waereld, als het Boek des Levens, voorgefteld, in dien kunt gy onderzoek doen, en navragen of gy verkooren zyt? Want, gelooft gy eenvoudig aan Hem, bidt gy vlytig, oeffent gy u in alle Godzaligheid, en zyt in kruis en lyden geduldig en ftandvaftig, waarom zoud gy dan aan uwe voorziening en verkiezing twyffelen ? Gy zult immers niet heiliger noch vroomer zyn, dan God zelve is; en danmoogtgy u wel voorftellen; God wil, dat Q_ 2 alle  *44 Vierde Predikatie. alle menfchen zalig worden en tot kennisfe der waarheid komen. Maar diegeene die van de zaaken des geloofs geen werk maaken , maar meer belang ftellen in geld, eere en]goed, dan inde eeuwige zaligheid; die met huichelary, bedrog en valfcheid omgaan," en meenen, dat zy God en menfchen met hunne liften zullen bedriegen , die moogen wel toezien, dat zy niet met blindheid en verftokking des harten geflagen worden. De tweede ongegrondheid der Papiften en Synergiften is deeze: Indien de menfch geenen vryen wille heeft, dan zyn alle de geboden, bedreigingen, trooftfpreuken, vermaaningen, Predicatien des Godlyken woords, te vergeefs. Wat helpt het, dat men eenen dooden menfche lang toeroept, terwyl hy doch niet hoort. Nu is het openbaar, en ontegenzeglyk, dat de geboden en beloften des Godlyken woords, ïn geenen deele te vergeefs zyn ; zo moet volgen , dat de menfch in geeftlyke zaaken eenen vryen wille heeft. Antwoord: ' ■ Dat volgt in geenen deele daaruit; dat daaróm de geboden en beloften te vergeefs zyn moeiten,als de menfch geenen vryen wille hadde : want God is door zyn woord krachtig, en bekeert daar door de harten der menfchen, en werkt de eeuwige zaligheid. Ja, de geboden en be-  Vierde Predicatie. tt$ beloftenisfen van God hebben menigerlei,groote en voortreflyke nuttigheid, dewelke ook in Gods woord aangetoond worden. Vooreerft, is dit eene groote nuttigheid,dat door de geboden en beloftenisfen Gods gerechtigheid en barmhartigheid, zyne wysheid en waarheid, bekend gemaakt en geopenbaard wordt, dat God geen oorzaak van de zonden noch verdoemenisfe der menfchen is; want Hy heeft het aan Hem niet laaten ontbreeken; zyn woord heeft Hy ryklyk gegeeven , zyne Wet en Evangelium laat Hy prediken, en toont den weg der zaligheid. Ten tweeden, is dat eene groote nuttigheid der geboden van God, dat zy den menfch zyne gebreken en wanbedryven aantoonen , dat hy zo verre] van God is afgeweken, en zyne natuur zo zeer verdorven is; waarby hy ook te leeren heeft, dat hy billyk van God geftraft wordt. Ten derden, is dat eene groote nuttigheid, dat God door zyn woord den menfch verlicht en bekeert, door de Wet het hart verbryzelt, ten einde de menfch zyne zonden erkenne, era daarover berouw toone, God vreeze, en zich» van harten bekeere. Door de Predicatie van het Evangelium onfteekt God het geloof, verlicht den menfch, en beurt hem wederom op. Ja, zegt gy, hoe kan zulks door het woord gefchieden, zo de menfch in 't geheel blind is» niets ziet noch verftaat, en ook geenen vrye» wille heeft: wat helpt het, voor eenen fieen Q. 3 lan*  Vierde Predicatie. lange te prediken. Antwoord: dewyl de menfch geenen vryen wille heeft in geeftlyke zaaken, zo zoude het prediken by hem weinig baaten, indien het alleenlyk menfchen woorden waren; maar nu het Gods woord is, daar ook de Geeft van God by is, zo is het niet te vergeefs: maar God werkt daar door de zaligheid. Schoon ook een menfch den verftorvenen Lazarus lange toegeroepen had, zo zoude hy daar door niet ontwaakt zyn; maar wanneer Gods Zoon, Jefus Chriftus, den verftorvenen Lazarus roept: Lazarus kom uit, dan hoort het de doode, en ftaat op; want God kan door zyn woord nieuwe kracht geeven, en den dooden menfch opwekken. God fpreekt met zyne boomen, water, vuur, lucht, wind, dat zy hooren en gehoorzamen moeten: zoude Hy niet met menfchen kunnen fpreeken, dat zy zyn woord verftaan en aanneemen ? En offchoon God op eene geheel andere wyze met de redenlooze dingen fpreekt, dan met de menfchen, zo ziet men evenwel, dat de geboden en beloftenisfen van God eene groote nuttigheid en kracht hebben, offchoon de menfch geenen vryen wille heeft, in geeftlyke zaaken, maar dood is in de zonden: want God is krachtig door zyn woord , ontfteekt nieuw licht en leven, geeft nieuwe kracht en maakt den gevangen wille vry: want Gods Geeft is by het Godlyk woord, en voert' zulks uit. De wille maakt zig niet vry, hy geeft hem zelfs geen nieuw leven , noch nieuwe Godlyke kracht; maar zulks moet God in hem  Vierde Predicatie. 247 hem werken. Zo als Chriftus Job. 10 zegt; ik geeve hun het eeuwig leven. En Paulus Epb. z zegt: God, die ryk is in barmhartigheid, door zyne groote liefde, daarmede by ons hef gehad beeft, heeft ons levendig gemaakt met Chriftus: en by Jefaias zegt God: Ik txoone in de hoogte , en in 's Heilige: en by dien die eencs verbryzelden en nederigen Geestes is, op dat ik levendig maake den Geeft der nederigen, en op dat ik levendig maake het harte der verbryzelden. Deeze groote werken doet nu God door de prediking des Evangeliums , daarom kan men niet zeggen, dat door de prediking des Evangeliums alle beloftenisfen en vermaningen van geene nuttigheid zyn, offchoon de menfch geenen vryen wille heeft; zo als men niet zeggen kan , dat Chriftus woord geen nut zou doen, dewyl Lazarus reeds geftorven was: want hy ftaat immers op van den dooden. Ten vierden , is ook deeze nuttigheid openbaar, dat door de geboden van God de uiterlyke leeden beteugeld worden,uiterlyke tucht in de burgerlyke rechtvaardigheid ftand blyft houden , 't welk den menfch eenigzins mogelyk is , terwyl hy de gezonde rede en verftand, ook eenigzins eenen vryen wille heeft, in ui* terlyke zaaken. Ten vyfden , de geboden , beloftenisfen, vermaaningen, en waarfchcuwingen , dienen den bekeerden, wedergeborenen, en vernieuwden menfche, op dat hy in de kennisfe en vreeze Gods toeneme , afilanddoe van zonden, en zy hunne afwyking erkennen, tot het gebed Q. 4 op.  348 Vierde Predicatie. gewekt, in 'tgeloof gefterkt, tot geduld vermaand en aangehouden worden: 't is alzo openbaar , dat 'er meenigerlei nuttigheid is, van Gods geboden en beloftenisfen, en blyft evenwelde leere vaft, dat de menfch geenen vryen wille heeft, en tot zyne bekeering uit zig zeiven in 't geheel niets vermag. De derde ongegrondheid °der tegenfpreekers is deeze: De Heere Chriftus zegt: Luc. ir. boe veel te meer zal de Hemeljchs Vader den Heiligen Geeft, geven dengeenen die hem bidden? En Petrus zegt Handel. 5. Wy zyn zyne getuigen van deeze woorden: en ook de Heilige Geeft, welhn God gegeven beeft den geenen, die hem gehoorzaamzyn. Terwyl wy^an bidden en gehoorzaam moeten zyn, eer wy den Heiligen Geeft ontfangen, zo moet 'er immers een vrye wille, in ons zyn. Antwoord: Het is wat anders, van de eerfte bekeering tot God, en wat anders, van de vermeerdering der geeftlyke gaaven in den bekeerden te fpreeken. De Heere Chriftus fpreekt Luc. 1 r! niet, van die groote beloftenisfe van de eerfte' bekeering des menfchen ; maar van vermeerdering der geeftlyke gaaven. Indien God ons niet eerder kwame te verlichten , te trekken en te bekeeren, voor dat wy Hem eerft aanroepen , bidden en fineeken , dan zouden wy nimmermeer bekeerd worden,: want nie- mand  Vierde Predicatie. 249 mand kan God aanroepen, ten zy hy bekeerd zy , den Heiligen ontfangen , en het geloof hebbe , God kend , en met God verzoend is. Het rechte gebed is eene vrugt van 't geloof, daarom moet het geloof van te vooren daar zyn. Paulus Rom. 10. zegt: Hoe zullen zy dan hem aanroepen, in welken zy niet gelooft hebben: Gods Geeft moet in 't harte roepen : Abba, lieve Vader! vleefch en bloed kan niets, dan tegen God murmureren. Chriftus zegt. Joh. 4. De waare aanbidders zuilen den Fader aanbidden in Geejl en waarheid. Dit kan immers niet gefchieden van diegeenen , welke nog niet bekeerd zyn. Hoe kan een vyand van God, die nog in doodzonden fteekt, bidden en God op eene vermetene wyze aanroepen ? Iemand zoude konnen vraagen, zal men dan niet bidden en fmeeken, dat God ons bekeere? Antwoord : Ja, in alle manieren, alle uuren en oogenMikken, zult gy tot God fmeeken en bidden, dat God uw harte bekeere, den Heiligen Geeft geeve, zyne gaaven in u vermeerdere, en het geloof in u onfteeke; maar als gy warachtig alzo bidden kunt, zo zyt gy gewis bekeert, en God heeft reeds in u gewerkt. Daarom fpreekt de Heere Chriftus in de voorgezeide beloftenisfen niet van de eerfte bekeering tot God, maar van de vermeerdering der geeftlyke gaaven , en van diegeenen, die bereids bekeerd zyn, en doch dagelyks de hulpe des Heiligen Geeftes noodig hebben. Die tot God bekeerd zyn, en bidden kunnen, die hebben dagelyks Q 5 no-  zjo Vierde Predicatie. nodig de hulp des Heiligen Geeftes en des troos«es; aan deeze geeft de Heere Chriftus Luc. i r die trooftryke beloftenisfe, hoe veel te meer zal myn Hemelfche Vader den Heiligen Ceejl geeven den genen die hem bidden. Wy zullen maar getroofl bidden, God zal ons het allerboogfte goed niet ontzeggen. Maar nu is de vraage niet van vermeerdering der geeftlyke gaaven in de bekeerden, maar van de bekeering des menfchen tot God, als de godlooze bekeerd word, en dat bem zyne zonden leed zyn, en hy aanvangt te geloven in Jefus Chriftus. Maar dat God dezulken bekeert; en den Heiligen Geeft laat werken in die geene, die God niet aanroepen, ja God niet kennen, is zeer ligt, en uit de Godlyke Schrift, en met voorbeeb den te bewyzen. Paulus toont aan uit den Propheet Jefaias Cap. 65. Ik ben gevonden van die, die naar my niet en vraagden; ik ben gevonden van de geene die my niet zochten : en Paulus Rom. 10. de Heidenen die de Rechtvaardigheid niet zochten' hebben de Rechtvaardigheid verkreegen. En Chriftus zegt Joh. 15. gy hebt my niet uitverkooren, maar ik hebbe u uitverkooren. Saulus bidt trouwens niet, maar blazende met dreigingen en moorden, daar hem God van den Hemel verfchrikt, en met blindheid fiaat, daarna bidt hy, toen zyn hart zo geweldig geroerd was. Nebucadnezar, doen hy een beeftagtig harte hadde zeven jaren lang, doen bad hy niet; maar als God hem in genaden aanneemt, hem zyn vernuft weder geeft, toen begint hy te bidden. Alzo  Vierde Predicatie. 251 Alzo gaat de bekeering vooraf. Daarom zegt Auguftinus, in Enchiridio ad Laurentium: Deus prceparat voluntatem adjuvandam, adjuvat praparatam. Dat is: God bereid van te vcoren den wille, dien by helpen wil, en helpt den wille, dien hy bereid beeft. Auguftinus bekent ook in veele plaatzen, dat, als God niet te vooren kwam, ook eer wy konden bidden , zo wierden wy nimmermeer bekeerd , en zegt, bet gebed zelfs is eene vrye gaave en gefchenk van God. Hy gebruikt ook in meer dan eene plaats dit fchoone en fterke argument, zo God niemand bekeert, dan die hem te vooren aanroepen, wat maaken wy dan, dat wy voor onze vervolgers bidden? zo als wy geduurig in ons kerkgezang zingen, God wille onze vyanden en vervolgers bekeeren ; maar deeze kunnen niet bidden, want zy kennen God niet, maar verfmaden en haatenhem ; en evenwel bidden wy, dat God hun wil verlichten; en de verleidden te rechte brengen. Wat nu de fpreuk van Petrus Act. 5. aanbelangt, zo fpreekt dezelve niet van de bekeering des menfchen tot God, maar van de zigtbare fchenking des Heiligen Geeftes, welke zonderbare gaaven den gehoorzamen , dat is , gelovige Chriftenen , gegeven wordt; maar van waar, zulken geloof en gehoorzaamheid kome, word niet alhier, maar op andere plaatfen ryklyk geleerd, als Phil. 2. want het is God die in u werkt heide het willen en bet werken. De  Vierde Predicatie. De vierde ongegrondheid der Synergiften en Papiften is deeze: ^Itfr'lfaar Z° VedS hm tornen hebben, dien heeft Hy magt gegeeven kinderen Gods te wor den, namelyk, die in zynen name gelooven Zo heeft immers de menfch eenen vryen wille om Cnnftus aan te neemen , en aan of in Hem te gelooven. Antwoord: Johannes ftelt alhier het onderfcheid, dat eenige Chriftus aangenomen, en in hem geloofd hadden; maar de anderen hadden Chriftus veracht en verworpen; en toont daar benevens aan, welke groote heërlykheid God aan die geene gegeeven hadt, welke aan Chriftus geloofd hadden, namentlyk, dat God hm ma°t gegeven had, kinderen Gods te worden. Dat is • God had hen wedergeboren, toe kinderen aangeno men, hun den Heiligen Geeft gegeeven , en hun gefteld tot erfgenamen van alle herhelfche goederen. Maar in deeze woorden ftaat niet dat het aanneemen, en in Chriftus gelooven' van den vryen wille voortkorae, 't welk J0! hannes in de volgende woorden verklaart, en den gewaanden vryen wille, als met eenen Donderdag, ter aarden flaat: welke niet uit den bloede, noch uit den wille des vleefches noch uit den wille des mans, maar uit God gebooren zyn. Wat kon doch fterker en ge- wel-  Vierde Predicatie. 453 weldiger tegens den gewaanden vryen wille gezegd worden: die dan Chriftus aanneemen, in hem geloven, en Gods kinderen worden, die komen niet uit het bloed, dat is, zy worden niet vroom van vader en moeder, en Gods kinderen gebooren, want de natuurlyke vleefchelyke geboorte is in 't geheel verdorven: bet geene uit bet vleefcb gebooren is, dat is vleefch: Joh. 3. maar vleefch en bloed neemt Chriftus niet aan, gelooft ook niet aan hem, Chriftus zegt tot Petrus Matt. 16 vers 17. vleefcb en bloed beeft u dat niet geopenbaard; maar myn Vader, die in de Hemelen is. Offchoon wel de Jooden het zaad van Abraham waren, daarom zyn zy niet geloovig geworden; maar veelen hunner zyn godloos en ongelovig geweeft. Abfblon, was de zoon van eenen Godvrugtigen, gelovigen, en Godzaligen Koning David, maar daarom was hy niet gelovig : maar een gruwelyke fpotter en verachter van Gods woordDaar na zegt hy: noch uit den wille des vleefches; hier meent hy eigentlyk den vryen wille, en zegt uitdruklyk, het geloof komt niet van den vryen wille. Want, zo als het in de Heilige Schrift gebruiklyk is, vleefch noemt hy den geheelen menfch, met alle krachten, met vernuft, verftand, wysheid, en wat in den menfch zyn mag. Terwyl nu ten allen tyden de huichelaars verdicht en voorgegeeven hebben , dat de menfch zo in 't geheel niet verdorven waare; hy had nog zo veel licht en verftand overig > dat hy weeten kon, wat goed ofte  «54 Vierdê Predicatie. ofte kwaad was, hy hadde zynen vryen wille, aan God gehoorzaamheid te bewyzen ; zulk eene dwaling wederlegt Johannes, enze'gt: de menfch heeft geenen vryen wille, wanneer de menfch Chriftus Jefus aanneemt, en in hem gelooft, dat komt niet van den wille des vleefches , Johannes wil hem niet den vryen wille noemen; wanthy is niet vry, maar des vleefches wille: maar het vleefch is zondig en onrein , zonder Geeft, fterfiyk en gevangen , daarom helpt zulken wille niet tot het Ryk van God. Ten derden zegt hy ook; noch uit den wille des Mans, dat is, offchoon 'er eenige zonderbaare groote lieden zyn, die, boven anderen, groote gaaven van verftand, wysheid, fterkte, en blymoedigheid hebben; zo helpt hun zulks alles niets tot het gelove dat zy Gods kinderen worden. Het is zo, Abraham, Jacob, Mofes Aaron, Hur, Bezaleel, Jofua, David, Elias' zyn groote en.treffeJyke lieden geweeft; die' boven veele anderen met wysheid, en fterkte verzierd en begaaft geweeft zyn ; maar daar mede zyn zy niet geloovig geworden, en hebben ook niet, door hunne groote wysheid, het Ryk van God verkreegen. Hercules, Achilles, Themiftocles, Plato , Ariftides, Alexander Magnus, Scipio, Lailius, Saulus, Jerobeam, zyn mede wyze en voorname lieden geweeft • maar zyn ongelovig gebleeven. Want groot verftand vereifcht het geloove niet; Paulus. I Cor. 25. zegt Niet veele wyzen, niet veele Edelen  Vierde Predicatie. 255 ien zyn geroepen. Vanwaar komt dan het geloof? vanwaar komen de kinderen Gods? Johannes antwoord : maar die uit God geboren zyn. Zal iemand Chriftus aannemen, aan en in hem geloven , en Gods kind worden ; dan moet hy door den Heiligen Geeft wedergeboren en vernieuwd worden; God moet door den Heiligen Geeft het geloof in hem ontfteken en werken, anders blyft hy een godloze verachter van God. Dat eenige op dat woord dringen, dien heeft Hy magt gegeeven kinderen Gods te worden, helpt hunne dwaling in 't geheel niet; want hy fpreekt niet van eene magt des vryen willens, maar van eene groote magt, die God doet door den Heiligen Geeft, dat men wedergeboren, en tot een kind en erfgenaam van God aangenomen word. Daarom is de fpreuk van Johannes een fterk getuigenis tegen den gewaanden vryen wille. De vyfde ongegrondheid der Synergiften « deeze: 2 Timoth. 2. Indien dan iemand hem zeiven reinigt van zulke lieden, die zal een vat zyn ter eeren, gebeiligt ende bekwaam tot gebruik des Heeren, tot alle goed werk toebereid. Hieruit willen zy befluiten , dat de menfch zig zelfs reinigen, en tot een vat ter eeren maaken kan, door zynen vryen wille, Antwoord: De 'Apoftel Paulus fpreekt in deezen text niet van de bekeering en van zulk eene reiniging, waar  256 Vierde Predicatie. waardoor de menfch tot; God bekeerd van de zonden gereinigd en wedergeboren wordt; maar van zulk eene reiniging, dat men zig voor valfche leere , godloze en zondige lieden zal wachten, op dat men niet verleid, en tot godloosheid gebragt worde: want zo als een weinig zuurdeeg het geheele deeg verzuurt, alzo kan een eenige valfche Leeraar, of een Godlooze Epicurifl, eene geheele gemeente verleiden en verderven. Daarom vermaant de Apoftel Paulus diegeene, die reeds tot God bekeerd en verlicht zyn, dat zy zich zouden wachten voor kwaad gezelfchap, en de gemeenfchap met godlopze lieden, op dat in hun het geloof niet wierde uitgebluft, maar veelmeer, dat zy in alle Godzaligheid gefterkt worden, en in geeftlyke gaaven toeneemen , op dat God hun in zyne Kerke tot eere, en tot hooge Ampten, en Chriftelyke dienften en werken konde gebruiken. Want zy die traag in de oefeninge der Godzaligheid zyn , en met godlooze lieden gaarne omgaan, van de eene religie zo veel houden als van de andere, deeze zyn tot Chriftelyke ampten niet gefchikt. En hier is nu wel eene vryheid en medewerking, nademaal de menfch tot God bekeerd is, en ontfangen heeft den Heiligen Geeft, die hem vry gemaakt, en nieuwe krachten gegeven heeft. Maar dat de onbekeerde menfch, den vryen wille, of het vermogen niet heeft, zig zelve voor God te reinigen s en uit hem zelfs een vat ter  Vierde Pre^tcatip. 257 ter eere te maaken, zulks getuigt de Godlyke Schrift fterk in veele plaaczen, zo eJs in de Voorgaande Verhandelingen beweezen is. Wy zullen hier flegts het een en ander herhalen: Paulus zegt Rom. 9. heeft de Pottebakker geen magt, om vit denzelven klomp te maaken, het eene, een vat ter eeren, en bet andere ter oneer en ? En by Jerem: in 'C 18 Cap. zegt God: ziet gelyk leem in de band des pttebakkers, alzo zyt gy lieden in myne hand, 0 buis Israëls. En by Jefaias in 't 64 Cap. wy zyn leem, en gy zyt onze Pottebakker, en wy alle zyn uwer handen werk. Zo als de woorden van Paulus luiden: zo zyn wy hét niet, die ons tot eeren maaken„ maar God is het. De zesde ongegrondheid der Synergiften is: Paulus zegt Rom. 10. Het gekof komt uit bet gehoor, bet gehoor door bet woord Gods. Terwyl nu het hooren by den menfch ftaat, zo moet immers de menfch eenen vryen wille hebben, te gelooven, en het moet by den menfch ftaan} of hy 't woord aanneemen wil, of niet. 'Antwoord: In deeze fluitreede , is in 't geheel geen gegevolg; want het zyn verfchillende vraagen : waar door het geloove gegeeven word? en welk, de werklyke oorzaak des geloofs is? de Apoftel Paulus toont in deeze plaats Rom. 8. het middel, waar door het geloof gegeeven word, namentlyk , door de prediking des Godlyken woords, en door het hooren; want de ordre R heeft  25-5 Vierdf Predicatie. heeft God genaakt; die hy te vooren verordineerd? heft, depse heeft hy ook geroepen:■ De Enthufias• ten en Schwenckfeldianen , die verdichten, dat God het geloof in den menfch werkte zonder het woord, zyn in 't geheel niet te hooren: want God wil door zyn woord krachtig zyn; en wil, dat wy zyn woord zullen hooren en leeren : het Evangelium is een kracht Gods, tot zaligheid een iegelyk die gelooft. Rom. T. vers 16. Maar dat het geloof door 't woord en 't gehoor ontftooken word, daar uit volgt niet, dat de vcye wil in den menfch eene oorzaak des gejoofs zoude zyn: want daar is twederlei hooren, een uiterlyk hooren, dat men het woord met de ooren hoort, en eenigermaten verftaat en leerd; en een innerlyk hooren in 't harte, als het woord niet alleen in de ooren klinkt, maalais God het hare opent en verlicht,' trekt en beweegt, zo dat het, dit woord aanneemt, en zig daar op verlaat,- van welk hooren Chriftus in 't byzonder fpreekt, Joh. 6. Een iegelyk dan, die het van dsn Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot my. En Lydia, de purperverkoopfter, hoorde Paulus niet allee», maar haar harte wierde ook open gedaan Aft. 16. daar was het twederlei hooren by malkanderen ,- Joh. 6. hoorden ser veele die troóftlyke woorden van Chriftus: Ik ben dat levende brood, dat uit den Hemel nedergedaald is: zo iemand van dit brood eet, die zal in der eeuwigheid leeven. Maar het grootfte gedeelte ergerde zich en gingen wech. Maar Petrus zeide tilt wien zullen vjy hesnen gaan ; gy hebt de ' -: ; weer-  Vierde Predicatie. 159 morden des eeuwigen levens: en wy hebben gelooft ende bekend, dat gy zyt de Cbrijlus, de Zoone des levendigen Gods. En Joh. 8. en 10. dóet Chriftus die zeer troóftlyke Predicatie: voorwaar, voorwaar zegge ik u, zo iemand myn woord zal bewaard hebben, die zal den dood niet zien in der eeuwigheid. Zo ook: ik geeve haar het eeuwige leven, ende niemand zal my myne fchapen uit myne band rukken; evenwel geloofden de Jooden niet, die zulks hoorden, maar wilden Chriftus fteenigen. Daarom is 't niet genoeg, of men al het woord uirerlyk hoord, als ook niet inwendig Gods Geeft het harte verlicht, roert en beweegt, eh tot gehoorzaamheid en geloof neigt, zo dat de menfch ook met het harte hoort, en het woord aanneemt ,• daarom zegt de Heere Chriftus: niemand kan tot my komen, ten zy dat de Vader hem trekke: zulk een trekken heeft wel zyn begin uit de Predicatie, en uit het gehoor, maar het blyft niet by het uiterlyke hooren , maar daar behoort ook het innerlyke hooren en de leeren van den vader by, dat God het geloof door zynen Heiligen Geeft werke; zulk innerlyk hooren komt niet van den gewaanden vryen, wille, die ten goeden verftorven is , maar van den Heiligen Geeft, en is het innerlyke hooren het geloof zelve. Bydit bericht zullen wy het voor deeze reis laaten blyven en beruften. „ De Almachtige en barmhaitige GodVader „ van onzen Heere en Heiland Jefus Cbrifus, be„ waare Zyne zaligmakende waarheid onder ons om „ zynes geliefden Zoons wille, Hy wende goedgunftig R 2 „ af  2<5d Vierde Predicatie. j, af alle valfche leere, en geeve ons zynen Heilit „ gen Geeft, op dat wy hem keren kennen, ons van i, harten voor hem verootmoedigen, in het geringfie „ ons niet roemen, maar bekennen, dat de geheele zaligheid van hem voortkome, aan hem gelooven, j, heilig ende onfirafiyk voor hem leeven , zynen bei- ligen Name getrouwelyk dienen , in het geloof ,, fiandvafiig, tot aan ons einde , blyven, en in alle 3, eeuwigheid God Vader, Zoon, en Heiligen ,, Geeft, voor alle weldaden danken, loven en pryzen Amen. einde: dr uk-feilen. Pag. 130 Reg. 19. gevoelig. — lees gelovig. 143 20. Cap. 45. — lees 43. 149 9. groote — lees grootfte. . 214 1 17. onfeibare — lees onfeilbare. _—. 217 . 1. mrkte ' — lees merkte. -— 237 —— 1. to lees tot. „ —. 249 ——- 2. lees. den, Heiligen Geeft ontfangen heeft.