Bibliotheek Universiteit van Ams erdam 01 3391 5298 JAC. v. ZOELEN BOEKBINDER KANAALSTRAAT 8 AMSTERDAM -W. TELEFOON 8 3 4 7 0  INLEIDING C tot db PATHOLOGYE o r BESCHOUWING van het MENSCHLIJK LICHAEM,' in dem ZIE IC EN STAET, Derde Deel. Voor J. MACQJJET, MtA Do3. TE UTRECHT, Bij de WED. van J. V. SCHOONHOVEN, MDCCLXXXrf,   ORDE DER ftit£ »J . * .- . ■1^jg^g^^. HOOFDSTUKKEN. Over de bejchadigchde vermogens, Uadz. i Óver defcda lelijke krdgten van den damp- . . .. u Nadcelen uit fpijs en drank. . ü$ Over het ontijdig gebruik der geneesmiddelen . ■ . . . 2I3 Om* de venijnige-kragten. ' . ; Jfdwalingen in de dierlijke herwegingen, s.68 Schadelijkheden uit bijzondere posturen en bewegingen. ... 301 Bovenmatige oefeningen der ziele. . 320 Schadelijk e kragt der ontroerde bartitigten, 3 50 Over,  ORDE DER HOOFDSTUKKEN.' , Overman in papen cn waken. » 375 Ongeregelde ontlasting en inhouding. 390 Over den Steen. - , «42 a Over de wormen. . * . 435 Zaken, die van buiten het lichaem aenge- bragt fchaden. , . 4Sd Zaden der ziekte. . . , ,4-9, Verfcheidenheid der zieklij'ke oorzaken. 49a Helpende kragten der Natut e, . $09  INLEIDING TOT DE PATHOLOGYE, O F BESCHOUWING / VAN HET MENSCHELIJK LICHAEM IN DEN ZIEKEN STAET. OVER DE BESCHADIGENDE VERMOGENS. $• 257- J^fewtons regel, dat verfchelende Oorzaken onderfcheiden uitwerkingen voortbrengen, is van geen minder belang in de heilzame kunst dan in die, welke de Natuurgeheimen naerfpoort. Alle Ziekte heeft hare eige oorzaek, die noodzaeklijk haer maekt. Deze is echter in ieder Ziekte onderfcheiden; in kwaA len?  2 OVER DE BESCHADIGENDE len , wier naturen overeenkomen , dezelfde. Dacr zijn zaken, welken, van buiten in een lichaem komende , dat een zaed der Ziekte bevat, eene Ziekte aenbrengen. Deze noemt men in de Schooien der Geneeskunde befchadigende vermogens. Uit de voorgaende verhandelingen zal men reeds een denkbeeld 'van deze dingen, die wij nu en dun hebben aengeroerd, gekregen hebben. Niets is 'er in de heilzame kunst zoo noodzaeklijk , als de Oorzaken der kwalen, die den mensch bejegenen, naer te fpeuren. De Mensch, bewoner eener draeiende aerde, deelt in derzelver wisfelingen; gedurig werken op hem vele zaken, die hij door geene voorzorg kan mijden, door geene wijsheid veranderen. Deze zijn de bronnen van veelvuldige kwalen , die het leven fchaden, ondermijnen, blusfchen. Nu is het voornaemfte werk der Geneeskunde de aenwezende Ziekten te genezen, en de dreigende te verhoeden; doch om dit doelwit te raken, moet zij die fchsdelijke vermogens kennen; ieder hunner moet grondig onderzogt worden. Van hunne kennis hangt het waernemen hunner veranderingen, en het wel verklaren en mijden derfcelven af. Ik hebbe getoond, dat een Geneesheer de Ziekte leert kennen, door hare oorzaek üittevinden. Om deze te ontdekken , verdeelt hij haer in vele eenvoudige oorzaken, die vereenigd de naeste ■ware oorzaek der Ziekte maken. Onder deze oorza<» kei»  VERMOGENS. 3 ken hebben de befchadigende Vermogens geen gering deel. Deze Vermogens te kennen, is echter een zwaar werk. Hippökrates les: Het Leven is kort; de kunst lang,- de gelegenheid vlug; de proeve gevaerlijk; het Oordeel moeilijk, vind men hier waer. Het is derhal ven noodig, dat men eene wijs uitvinde om alle deze ongemakken te verzagteri en de beoefenaars der Geneeskunde een gemaklijken weg aentetoo. nen om tot de kennis dezer zaken te komen. Laten wij zien, hoe men dit oogmeik best zal bereiken. S- 258. Twee Wezens, die wij Zielen Lichaem noemen, maken ons, en wij worden omringd door verfcheiden zaken , die op ons werken. Zoo lang de Ziel in eene lieve kalmte is, behoorlijk op haer lichaem werkt, brengt zij niets aen dan heilzame gevolgen. Wanneer het lichaem eene evenredigheid tujfchen de vaste en vloeiende deelen , eene onbelemmerde werking der werktuigen bezit, leeft de mensch gelukkig. Als die zaken, onder welken wij verkeeren, op ons heilzaem werken, en wij hen matig weten te bellieren, dan lijden wij geen ongemakken. Als deze drie dingen alle dus voordeeüg werken, genieten wij eene volmaekte gezondheid. Maar zoo ras de Ziel ontroerd , beangst, aengehitst wordt, deelt zij ftraks dié A 2 Aen^  ^ OVER DE BESCHADIGENDE Aendoeningen het lichaem mede. Wanneer het lighaera in een zijner deelenin eene zijner werkingen beledigd is, en de evenredigheid ophoudt; Of als de omringende zaken tot nadeel van ons werken, is het uit met de gezondheid, en de mensch lijdt eene Ziekte. Daer is derhalven eene drierleije bron, uit welke ons geluk en ongeluk, onze Gezondheid en de Ziekten vloeien. De eeifte is de Ziel, de tweede het Lichaem, de derde de fchadelijke Vermogens. Niemand zal het ons vergen, dat wij alle de verdeelingen , die de Geneesheeren van de fchadelijke Vermogens uitgedagt hebben, befchouwen. Niets zoude verdrietiger en nutieloozer wezen. De Ouden hebben deze zaken in zes klasfen verdeeld; de Lucht, Spijs en'Drank; flapen en waken; Beweging en Rust; Ontlastingen en Inhoudingen; Hartstogten. Deze verdeeling is vrij naturelijk. Anderen maekten vier klasfen. De eerfte bevat zaken, die ingenomen; de tweede die gedaan worden ; de 3ds die van buiten aenkomen, 4de die uitgeworpen worden. Pitcairnb, een Schotsch Geneesheer, die de heilzame kunst te Leiden onderwees, verdeelde deze zaken in twee klasfen; de eerde bevatte al wat op den mensch werkt; de tweede de werking van den mensch op zich zei. ven. Ik bekenne, dat men alles tot deze twee kan brengen, en Pitcaïrne's verdeeling zeer juist is. Zoo Iemand haer verkiest, hij kan verzekerd zijn, dat hij een  VERMOGENS, $ een goede keuze volgr. Galenus , die zes klasfen maakte, wordt echter het meest gevolgd, zijne verdeeling is gemaklijk en naturelijk , behalven dat zij de oudfte en bekendfte is, en hierom zal ik haer volgen. In de Scholen der Geneeskunde heeft men, gelijk in alle wetenfchappen en kunften zekere Kunstwoorden, die niet naer den eisch verftaen, vele kwade denkbeelden en verdeeldheden voortbrengen. Men weet, hoe het woord Nature vele menfchen ftoot, omdat zij niet recht begrijpen, wat een Geneesheer daer door verftaet. Hier van het gevoelen, dat bij fomroigen ingang vindt, en een fpreekwoord geworden is, tres medici, duo Athei, als of de Geneesheeren , als zij iets aen de Nature toefchrijven, den Schepper beledigden. Dan lieden, die weten, dat de Artzen door het woord Nature verftaen een' famenloop van alle de Phyfiefche gefteldheden, die tot een geduurzaem leven , en gemakkelijke beweging vereischt worden, en dus de volmaekfte gezondheid of het Leven, des de Nature niet anders is dan hec maekzel, de famenftelling van het gefchapen lichaem, ftooten zich daer niet aen. Naturelijke dingen noemt men hierom zulke zaken, die volgens den gezetten loop der Nature, zonder eenigen hinder gefchieden, dat is in de Geneeskunde, die de Natuur of de gezondheid van ons lichaem maken. Tegen de Natuur A 3 zegt  6 OVER DE BESCHADIGENDE zegt men, dat iets gebeurt, wanneer het van de volmaekte Nature, dat is, de Gezondheid afwijkt, de Nature tegen is, fchoon het echter niet tegen den loop der Nature gebeurt. Ziekte en dood zijn tegennaturelijk, omdat zij de Nature vijandig zijn, de Nature beledigen, de Gezondheid fchaden, en het konltig famenftel verwoesten. Zij gebeuren echter volgens naturelijke wetten, en ontftaen uit naturelijke oorzaken. Doch daer is nog eene foort tusfehen de Naturelijke en Tegenuaturelijke dingen, die men de Nietnaturclijke noemt, geenszins omdat zij niet volgens den loop der Nature zouden gebeuren,- maer omdat zij zoo zeer niet tot de menfchelijke natute behooren. Wij kunnen niet zeggen, dat de Nietnaturelijke dingen vplftrekt tot ons niet behooren; Wij kunnen ook niet zeggen, dat ze ons zoo zeer tegen zijn. Zij kunnen na'turèlijk en niet natureiijk zijn. Door een goed gebruik worden ze natuvelijk, door misbruik onnaturelijk. Dezelfde zaken onderhouden ons het leven, en brengen ons den dood aen. Zij voeden de gezondheid, en kweken de ziekten, waer tegen zij hulpmiddelen verfchafFen. Niets is heilzamer, niets nuttiger voor den mensch dan her gebruik van goede Spijzen. Maer als iemand hier in geen maet houdt en fchadelijke voedzels gebruikt, benadeelt hij zich grootlijks. Geneesmiddelen, ter rechter tijdj in behoorlijke veelheid gebruikt, door een kun-  VERMOGENS. 7 kundige hand beftierd, verdrijven de Ziekten ; ter kwader uure, van een flegten aerd, door de onkunde vocrgefchreven, worden ze de oorzaken van den dood. Hette er. koude , regen en droogte, betrokken en helder weer volgen elkander, befchadigen den eenen, en zijn tot voordeel van een' anderen. Somtijds wordt het zagtfte, het onfchadelijkfte een doodelijk vergift, als het op eene verkeerde plaets koomr. De melk voedt ons; doch zij moet in de Maeg komen en bereid worden. Melk, in de aders van een levenden mensch onmiddelijk gebragt, zoude een' zekeren dood veroorzaken. De Lucht kunnen wij geen oogenblik misfen. Zij koomt in de Longen, en wordt in de Maeg met de voedzels gebragt, gemengd, hare veerkragt benomen. Dus koomt ze in het lichaem. In de aders van een gezond Dier gebragt, brengt zij den dood aen. Een luchtblaes, met veerkragt voorzien, belet den omloop der Vogten, als zij zich tusfchen den Bloedftroom plaetst. Welke droevige gevolgen ziet men, als een mensch van een adder gebeten is, des het venijn in het bloed koomt. Echter heeft de Addervanger Sossi aen de Toskaenfche Filozofen getoond, hoe hij het venijn, dat in blaeskens bij de Tanden der Adderen zit, ongedeerd dorst inflikken, fchoon het was van een getergden Adder (V). Ia 00 Rhedi Ozzervationi intorno alle Vipere 7. A 4  8 OVER DE BESCHADIGENDE In de Maeg werkt dit fcherp venijn niets, daer het zulke vreeslijke werkingen, ja den dood zei ven aenbrengt, als het door eene wonde in het bloed komt. De werking der warmer of kouder lucht is zeer verfcheiden op ons lichaem. Naer mate deze vloeiftof, die ons omringt, min of meer hitte heeft, ontvangt ook het lichaem min of meerder warmte. Ons lighaem maekt zijn eigen bloed, zijne eige Vogten, en heeft zijne eige hitte, die het is aengeboren. Deze ïs in de gezo.idheid gematigd, en onderhoudt ons leven in een' gewenschten ftaet. Wanneer de Lucht van buiten zoo warm is, dat zij onze naturelijke Hette overtreft, maekt zij het Lichaem veel heeter dan het moet wezen; door die grooter warmte wordt onze naturelijke warmte verdoofd, vermindeid. Wij bezitten wel vele vuerdeelen, maer deze zijn vreemde, en werken op ons te geweldig. Wij verliezen onze kragten, en worden magteloos in zulk eene groote hette. Wanneer een heet en bezweet lichaem fchielijk aen de koude zich bloot geeft, ontftaen 'er dikwerf doodelijke gevolgen, die niet zouden gebeurd zijn, als het lichaem niet verhit was geweest. De gewoonte, die volgens ons fpreekwoord een tweede Nacuer is, maekt vele zaken draegbaer. De Tabak is voor e en' Nederlander een aengenaem kruidvelen vinden daer aen in ons Vaderland eene zoete tijdkorting. Maer iemand, aen den Tabak niet gewoon> (tikt  vermogens. o flikt bijna, als hij in onze Koffijhuizen komt. Het zal niet nodig zijn, verder door voorbeelden te bewijzen, dat de Nietnaturelijke dingen dikmael voordeelig, dikmael fchadelijk zijn. Hier valt nog aentemerken, dat'er Nietnaturelijke zaken zijn, die op alle menfehen algemeen werken, en dezelve gevolgen hebben. Geen Sterveling kan de Lucht misfen. Het Rottekruid is voor allen , die het innemen, een doodelijk vergift. Daer zijn echter Nietnaturelijke zaken, die zoo algemeen niet werken. Sommigen zijn zeer fijn , en doen weinige menfehen aen. Om hen dus nabij te kennen, opent zich een wijd veld van onderzoek voor een Geneesheer, die hier andere wetenfehappen te hulpe moet roepen om den aerd dezer zaken te weten. Daer zijn fchadelijke vermogens, die door drukken, knijpen, fnijden, werken. Deze moet de werktuigkunde ons verklaren. De Natuerkunde, thans de beminde wetenfehap, die iemand, wie met fatzoenlijke lieden verkeert, naeuwlijks kan misfen, en een Geneesheer hoognodig heeft, omdat een goed deel zijner wetenfchap niet anders dan eene gedurige Natuerkunde is, verfchaft door hare fraeie proeven onze wetenfehap veel nut. Al wat men over de Lucht zegt, moet men uit deze halen. De Ouden huwden de Filozofij aan de Geneeskunde, en Demokiutüs fchreef aen Hippokrates, dat bij de Wijsbegeerte eene Zuster As en  IO OVER DE BESCHADIGENDE VERMOGENS. en Vriendin der Geneeskunde achtte te zijn. Boerhave heeft in eene fraeie Redevoering het nut der Natuer- en Wetktuigkunde in de Geneeskunde getoond. Wij trekken insgelijks veel voordeel uit de Proeven, die de ftookkunde toont. Dit zal blijken in het Hoofdftuk over den Steen. Alle de Geneeskundige waernemingen zullen ons van dienst zijn om de verfchijnfels en Werkingen der. Nietnaturelijke dingen te leeren kennen. Elk merkt hier uit, van welk een' belang de Nietnaturelijke dingen zijn, en hoeveel 'er vereischt wordt om dezelven te verhandelen. Ik verbeelde mij niet, dat ik altijd bet vereischte doelwit zal raken, maer in zulk eene veelheid van zaken forntijds zal misfen, en dingen voorbrengen, die een juister oordeel en grooter kennis beter zouden hebben uitgevoerd. De Hof overtref hier oneindig mijne kunst en bekwaemheid. Doch billijke Oordeelers van deze wetenfchappen zullen dit niet kwalijk nemen, indien zij vinden, dat 'er ook iets is, dat voldoet, en de feilen vriendelijk verbeteren. Iet volmaekt van een mensch te wagten, vooral in zulke uitgebreide, moeilijke en dikwerf duistere zaken, is onmooglijk. 't Zal genoeg zijn, zoo ik gelukkiger verftanden eenige verdere gelegenheid tot overwegen, en mingevorderden het geringde nut kan verfchaffen. OVER,  OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN DAMPKRING. $• 259- Eene dunne Vloeiftof, die zich naeuwlijks aen een' onzer zinnen dan door hare tegenftandbiedende kragt vertoont, en voor het bloot oog niet zigtbaer is, fchoonmen haer voor iet lichaemlijks moet houden, noemen wij Lucht, omdat zij, volgens Kiliaen, de zaken teffens ligt en licht maekt Deze Lucht omringt, omvangt onze aerde tot op eene aenmerkelijke hoogte. Alle uitwaesfemingen, alle dampen der aerde en vele andere dingen zwemmen in dezelve, en hierom wordt zij ook de Dampkring genaemd, die uit Lucht, dampen, uitwaesfemingen van fijne, vlugge (£) In het woord Locht. VAN DEN  12 over de schadelijke kragten ge deelen der vasre en vloeiende aerdfche lichamen, ukvuer, dat Zon, Sterren, aerdfche, onderaerdfche brandende ftoffen hem mededeelen, beftaet. Het geen men , naeuwkeurig gefproken , Lucht noemt, is eene Stofte op zig zelve, van haer eige foorte, welke men wel moet onderfcheiden van de dampen en uitwaesfemingen. Wij ademen echter nooit deze zuivre lucht in, maer zoo als zij met dampen en uitwaesfemingen vervuld is; hierom moeten wij haer in dien ftaet befchouwen, en zien, hoe deze Dampkring op ons werkt. Alle Dieren hebben de Lucht noodig. Wij kunnen haer niet dan luttel oogenblikken ontbeeren. Zoo lang wij leven, ademen wij de lucht in en uit onze Longen. Zij koomt met de Spijzen en Dranken in de eerfte wegen. Hoe de Dampkring ook gefield is, wij moeten hem inademen. Deze Vloeiftof omringt ons van alom, en drukt met eene groote magt op de Oppervlakte van ocs Lighaem. Nieuwentyt reekende al te matig, als hij de Luchc op de Oppervlakte van ons lichaem met een zwaerte van niet meer dan 2-2680 ponden Helde te drukken CO' Musschenbroek heeft hier naeuwkeuiiger gerekend. Een, die nimmer hier iets van gehoord heeft, hier nooit aen dagt, zal verbaesd ftaen over dit gewigt. Als men het vel van een volwa*fen man (c) Waereldbêfcb. over de Lucht. bl. 313.  VAN D ~ N DAMPKRING. 13 T.ian uitgefpreid begrijpt; mag men vrij onderftellen, dat het twintig vierkante voeten groot is. Op eiken voet drukt de Lucht met eene zwaerte, welke 33 voeten water hebben. Ieder vcet water weegt 64 ponden, derhalven zal het geheele gewigt, op die vlak van 20 voeten drukkende, zijn als 20 mael 33, vermeerderd door 64 dat is =s 42240 ponden (V). Deze drukking is evenveel, het zij men het vel vlak uitgefpreid, of om het menschlijk lichaem begrijpt; waerom een volwasfen mensch door de lucht gedrukc wordt met eene zwaerte van over de 42000 ponden. Binnen ons Lichaem raekt deze Vloeiftof, ingeademd in de Longen, ingezwolgen in de Mage, of met de voedzelen daer in gebragt, onze deel en gedurig, en werkt des ook fteeds op dezelven. Nu is 'er naeuwlijks iets, dat zoo ongeftadig is als de Lucht. Indien zij altijd in ruste, altijd dezelfde bleef, zoude zij minder ongemakken aen het Lichaem, waerop zij werkt, aenbrengen. Maer de gedurige veranderingen , die meenigmael fchielijk, onverwagt gebeuren, wanneer zij des te meer fchadelijke kragten hebben, en ons lichaem fterker aendoen, veroorzaken a;ewigtige beroeringen , die de Geneeskunde volftrekt moet kennen. Een Arts heeft gedurige bezigheid om zijne gedagten te laten gaen over de veranderingen van den Q£) Beginf. der Nacuerk. over de Lucht. bl. 64,  14 OVER. CE SCHADELIJKE KR.AGTEN den Dampkring, waerom deze naeuwkeurig dient behandeld. §. 2 60. De twee bekendfte hoedanigheden der Lucht zij'n koude en hette. Ieder weet dat dezelve gefchieden, verwisfelen. Wij zullen eerst zien, welke uitwerkingen de warme lucht in het gemeen aenbrengt. Het is eene ftandvastige waerheid, dat de Lucht, welke in eenig lichaem dringt, of iets omringt, alle zulke lichamen denzelfden graed van warmte of koude, welken zij heeft, mededeelt. Als men in een vertrek verfcheiden dingen van eene verfchelende nature, wolle, metael, papier, op een tafe! legt, zal men bevinden, dat zij alle even warm zijn, en den Thermometer niet veranderen. Alle deze Lichamen hebben dezelfde warmte, als de Lucht dan heeft, die hen omringt en doordringt. Heete Lichamen, in de lucht gelegd, verliezen die hette allengs, en nemen den graed, dien de lucht heeft, aen. De Geest van Salpeter, naer de wijs van Glauber gemaekt, en de olie van Sasfafras zijn, in huune glazen rustende , niet warmer dan een ftuk Ys. Wanneer de Lucht warm is, bevat zij vele Vuerdeelen. Zeekere proeven leeren ons, dat het vuer in alle lichamen, vaste of vioeijende dringt. Eerst vervult het de tusfenruimten der groote deelen, en ftoot dezelven van eikanderen; daer na  TAN DEI* DAMPKRING. I5 Da dringt het in de poren van anderen, die kleiner zijn, en fcheidt dezelven van een. Hierom zal een lichaem van alle kanten door het vuer bevogtigd, vervuld, doorboord, moeten zwellen. Omdat alle lighamen op de vlakte der aerde bloot ftaen aen de Zonneftraalen , die 'er, in den winter, fchuinfer op vallen dan in den Zomer, en dus in minder getal me: minder kragt werken, zullen de Lichamen in den Winter als op minder vuer, in den Zomer als op fterker gezet zijn. Als wij derhalven in eene warmer lucht verkeeren, ondergaen onze vogten en vaste déelen|, die alle door de warmte zich uitzetten, rekken, deze werking der Lucht. Uit de beweging, die de Vuerdeelen in de Lichamen maken, volgt, dat zij in de poren indringende , de deelkens van elkander verwijden, en dus den onderlingen Samenhang verminderen. Door de Hette raken alle lichamen in eene inwendige beweging. Dit leeren de Vogten, die, op een heet vuer gezet, meer en meer zich bewegen. De deelen wijken, fcheiden van eikanderen, en de dunfte, fijnfte vervliegen. Wanneer onze waereld geen vuer bezat, zoude alles in eene logge ruste kwijnen. De hette brengt vele bewegingen in de Vogten, die men anders niet zoude merken. Ook wekt zij de bewegende kragten in de Lichamen op; dit zien we in alle Ontbindingen, Opbruisfingen. Door de Hette trekt men de fijnfte kragten en deelen uit de Licha- men  OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN men , die wij anders niet zouden bekomen. Men kan zeggen, dat het vuer een algemeene Beweeger van alle dingen is. Geestige, vlugge, waterige deelen vervliegen door deze beweging. Dit leert de Stookkunde. De warmte bevordert de gisting. Gisting noemt men eene inwendige beweging, in de planten verwekt, door welke zij dermaten veranderen, dat het Vogt, bij de overhaling daer eerst uit opklimmende door het vuer, fcherp, mengbaer in het water, van een heeten, fpecerijachtigen imaek, brandbaer in hec vuer als olie, dun en vlug; of fcherp zuer, vuerdovend, min vlug en dun worde. De gisting der gewasfen gefchiedt best in de Lente en den Herfst. De Hette bevorderdt haer; in de koude gaet zij niet. Wanneer men in den winter iets wil laten gisten, moet men het door vuer helpen. En de Verrotting. Dingen aen de verrotting onderworpen, bederven ras in de hette. Vieesch, dat men bij vriezend weder in den winter lang kan bewaren, bederft in de hette der Hondsdagen fchielijk. De Oliën worden zeer garftig door de warmte, en bederven ras. Niets bevordert de verrotting zoo veel als de Hette. Zonder deze is 'er naeuwlijks verrotting , want de vuerdeelen brengen de kleine deelkens in beweging, maken de Oliën garftig, vlug, doen alles weg vliegen, daer in tegendeel de koude de dee- ler/  VAN DEN DAMPKRING. \f Jen famenbindt, vasthecht, en hun'de vlugheid beneetm. §. zói. Uit dit aengemerkte wegens de algemeene uitwêN king der hette, zal men nu kunnen weten, wat de heete Lucht op ons levend lichaem werkt. i. Een groote warmte vermindert onze naturelij. ke warmte. Ons Lichaem heeft zijn eige hette, die het is aengeboren, en in de gezondheid matig blijft. Een warme Lucht, die onze naturelijke hette verre overtreft, maekt het lichaem veel heeter dan het moest zijn , en verdooft onze naturelijke warmte. Wij hebben wel vele Vuerdeelen in ons lichaem, maer zij zijn vreemde, en werken te geweldig. Wij verhezen onze kragten, en worden in de groote hette magteloos. 2. De warmte zet de lichamen uit, en het vloeijend eer dan het vast. De vaste deelen vorderen een hooger graed van hette om zich uittezetten, dan de vloeijende. Ons Lichaem bcftaet uit vaste en vloeijende deelen; beiden worden zij door dc hette uitgebet; hierom is ons lichaem bij Zomerdag meer uitgezet dan bij den Winter. Het gacc vast, dat de Vaten zich ook uitzetten, zoo wel als de Vogten, die zij bevatten, en dat dus de pketze, die de vloeiende poëten beflaen, vergroot wordt; hierdoor is bet Hg* P haem  l8 OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN haem gezwollen. Maer Vaten en- Vogten zetten zich niet evenredig uit. De uitzetting der Vogten gefchied eer, ügter en fterker, waerom zij te veei aennemen in uitgebreidheid. Dus zijn onze deelen bij den Zomer in warm weer zeer vol Vogten. Schoon iemand in eene koude lucht niet bloost, gloeit hij echter in zulke deelen, daer het vel fijn, doorfchijnend is, als het heet is. Het bloed, fchoon niet in te groote veelheid aenweezende, krijgt door dë warmte echter eene grooter uitgebreidheid, en men heeft de Plethorijke gefteldheid , welke wij met hare gevolgen befchouw» den C242)« 3. De Hette verflapt de deelen. Hoe naeuwer de Hoofdftoffelijke, vooral de aerdfche deelen famenhangen, hoe vaster het lichaem is. Door de hette, die eene grooter beweging der deelen onder eikanderen iiidekc, fcheiden zich de aerdfche deelen van een, en men krijgt een zwakken famenhang. Dit maekt een ijler, flapper geitel onzer deelen. Wanneer de aerdfche Elementen verre van eikanderen liggen, laten zij vele tusfchenruimten, en een zwakken Samenhang (90). In den winter, wanneer de koude onze deelen te famentrekt, en de Elementen naeuw vereenigt, zijn wij veel fterker; alle onze deelen werken met meer kragt. Menfchen, in de Noordfche landen geboren, waer de koude de Leden verhard, hebben fterker lichamen dan zulken, die in heeter gewesten ge-  VAN DEN DAMPKRING. ' geteeld ziJ'n- Menfchen, in Indië geboren, en naer ons Vaderland overgekomen, bevindc men zwakker, weeker dan een Nederlander. 4. De warmte verdunt de vogten, en maekt Ihter beweging derzeher. Omdat de hette de vloeljende deelen in grooter beweging onder eikanderen brengt, en meer uitzet, fcheiden zich hunne deelkens wijder van een; De vaster worden dunner, de logge, ftilftaende , in beweging gebragt. Dunner vogten, in vaten, door de warmte uitgezet, vloeiende, ftroomen vrij, gemaklijk door dezelven. Zoo hier eene evenredigheid .bijkomt, verkrijgt het lichaem een behoorlijke vloeiendheid in zijne vogten , en een goede gezondheid. 5. De warmte wekt het Leven op. In den zomer zijn wij beweeglijker, levendiger, aendoenlijker en tot alles bekwamer dan in den winter. De koude dooft de Levensvlam. Menfchen, vol vuer, zijn levendiger, vlugger, geestiger dan anderen. De warmte verkwikt geheel de natuer, en heeft iet levendmakend. In de Lente, wanneer de Zuidenwind, dien onze Dichters daerom Levenwekker noemen, langs de velden blaest, krijgt alles een nieuw leven. De Infekten en dieren, die den geheelen winter fiapen, leeren dit ook klaer. De warmte der Lente wekt hen op; Hun leven begint weer, dat door de koude ven ftijfd was. Alle die dierkens krijgen dan een wonder»B a lij..  SO OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN lijke levendigheid en vlugheid; maer het is ook waer, dat door dit wakker, fterk leven, hun leeftijd kort vale. Zij verfpillen, verliezen door dit leven fchielijk hunne kragten; hoe levendiger, vlugger deze fchepzels zijn, hoe eer hun leven ten einde loopt. Het is hier mede als met eene vlam van ftroo, die fchielijk wordt aengeftoken, flakkrend brandt, maer haest uit heeft. Die dieren rekten hun leven door den flaep en rust. Indien men de poppen der Infekten in de koude bewaert, en belet, dat de hette hun leven niet opwakkert, kan men dezelven jaren lang bewaren , maer zoo dra zij in Kapellen veranderen, krijgen zij eene groote vlugheid; zulk een diertje is en» kei leven, maer volbreogt zijn loop in konen tijd. Indien men dit ook' op den mensch toepast, bevindt men, dat de lieve Lente door hare koesterende warmte ons vlugger, levendiger maekt, maer teftens veel aendoenlijker. Menfchen, die in heete landen wonen, zijn veel meer aen Ziekten onderhevig. Zenuwziekten , krampen, en alle kwalen, die van een aendoenlijker, vlugger leven afhangen, zijn daer gemeener dan in kouder Streken. Hunne driften en hanstogten zijn veel geweldiger, ongeftadiger, fterker. Een Perziaen , bewoner van een heet land, voelt een geweldige jaloezij, zoo ras hij flegts den aweem van een man ziet, die zijne wijven beloert. Ah de Koninglijke Vrouwen van gevangenisfen veran- de-  VAN DEN DAMPKRING. 21 deren, moeten alle mannen zich ten minden een uer in het ronde wegmaken, op levensftraf (e). Deze jaloezij heeft bij alle Indiaenen, Italiaenen, Spanjaerden plaets. Deze volken vallen ook ligt tot alle andere buitenfporigheden en hartstogten. De wraekzucht is 'er geweldig, en de dolende Ridderfchap uit deze Streken af'komftig. 6. De Hette drijft het vlugge, geestig, waterig gedeelte der Vogten weg, hier van verdikking der Vogten. De hette brengt de Vogten in eene fterker beweging en maekt ben los. Als men nu ons lichaem befchouwt, ziet men, uit welk een onnoemlijk getal vaten het beftaet, die hunne monden hebben in de oppervlakte van ons lichaem , het zij binnen of buiten hetzelfde. Door de hette zijn alle vaten uitgezet, en de Poren en monden van onze vaten wijder; de beweging is grooter, des moeten de vlugger, geestige deelen vervliegen. Eene kleine hette maekt hen vlug. Het water, dat zulk eene veelheid in ons lichaem maekt, en de vloeiendheid bewaert, waesfemt uit aen alle kanten. Het is niet onwaenchijnlijk, dat de vlugge Geesten, die wij uitwaesfemen, veel tot onze kragten toebrengen als wij ons des Zomers, wanneer wij maer kleine bevveegingen kunnen doen bij heet weder, wat meer af (loven, vloeit ons lichaem van zweet weg, en wij verliezen met onze kragten vele vogten. B 3 Wan00 Hedendaegfcke ftaet van alle velken. 5de Deel.  3.» OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN Wanneer men nu weet, van hoe veel nut het water is, en het de vloeiendheid bewaert, zal men haest begrijpen, welke gevolgen hier moeten komen. Met dikke van het Bloed zwemt als in het water, en ftroomt met dit door alle de vaten , maer als de warerdeelen vervliegen, verliest het dikke zijn voerend vogt, en blijft hangen in naeuwer vaten. Ons bloed krijgt dus eene zwartgallige gefteldheid en ontfteekt ligt. Borstziekten en Pleurisfen zijn gemeen in warm weer en heete luchtftreken. Menfchen, die uit heete landen komen, zien 'er dor, geel, mager uit, om dat de waterdeelen vervlogen en het bloed dik, Melancholijk is geworden. Ziekten met onrftekingen, zwarte gal woeden in warme landen. De vaste deelen moeten van de vogten gevoed worden, en buigzaem gehouden, wanneer de fijnfte vogten vervliegen, krijgen de vaste deelen eene hardheid. Als men een' tak van een wiiligen befchouwd, aen een waterkant geplant, hoe buigzaem, taei, welig is deze, omdat hij vele waterdeelen heeft. Droog, wordt hij brosch, dor. Door het dikke bloed en de ftramme vaten ontftaen alle foorten van verftoppingen, die gemeenlijk gevaerlijke gevolgen hebben. 7. De Hette omwindt, verdunt de. Zouten en Oliën. De Zouten van ons lichaem worden door het Brandbaer omwonden; maer de hette brengt deze deelea in beweging, zij verlaten eikanderen, en werken met hun-  VAN DEïS DAMPKRING, 43, hunne eigen kragten. Niets bederft de Oliën meer dan de hette. Het zuiver Zout van ons lichaem verrot zoo ligt niet; het krijgt een alkalefcerende fcherp. heid; doch de Olie, fcherp geworden, bederft ook het Zout. Men weet, dat de garftige Oliën een verbrandende , geele, donkere, zwarte kleur krijgen. Uitgebrande Olie laet een dikken, bitteren, Hinkenden droesfem na. Boerhave heeft getoond, wat de hette op het dierlijk Lichaem vermag. Hij floot een Hond in per. oven, in een hette van 146 graden op den Thermometer van Fharenheit. In deze hette geraekten de Oliën, Zouten, geesten ten eenemael aen het bederven; het dier vloeide weg van een rot, (tinkend zweet C ƒ). Als de bedorven Galle in het Bloed komt, fteekt zij het aen, en wekt heete Koortzen. In heete Zomers heeft men deze Ziekten, en vele andere rotte, kwaedaerdige Koortzen, die uic een Hinkende ftoffe ontftaen. Ik hebbe reeds getoond, welke verwoesting de fcherpe Olie (196) en ZoutdeeJen aenbrengen. 8. De Hette ontflelt vooral de eerfte wegen. Alles , wat wij tot voeding van ons lichaem gebruiken, komt in de eerfte wegen, waer het eenige verandering ondergaet, en iets van onze nature krijgt. Dit zweemt naer het bedorven. De zuerfte dingen verkeeren in eene ftof in welke een beginfel der verrotting is (ƒ") Chem. Ton. I. de igne. B 4  *4 OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN is. In de Darmen vindt men de afgefcheiden deelen, die gefchikt zijn om naer buiten te gaen, en reeds verrot zijn. Daer komen in de ecrfte wegen vele zaken die ligt bederven, gisten. Wij gebruiken dierlijke voedzels, en eeten en drinken in den Zomer verkoelende vruchten en dranken. De hette van de lucht bevordert de gisting dezer dingen, die uit haer eigen aerd gisten. Daer verzamelen zich vele van deze ftoffen. Zij bevatten een meenigte veerige lucht, die in de Ingewanden rommelingen, winden, opblazingen, oprispingen, benaeuwdheden, braking, pijnen, krampen, galziekten, loopen, aenbrengen, 9. Een bijzonder deel van het Lichaem te veel verhet, viaekt zware kwalen. Het gebeurt, dat de hette hare werking alleen op zeker de/el van het lichaem oefent, en de fchommelende beweging der kleine vaten verandert. Overal waer de Nature een' prikkel gevoelt, en eenige ontroering , derwaerd voert zij ftraks een magt van vogten. Zulke aengeprikkelde deelen trekken de vogten naer zich. De vaten kunnen dien toevloed niet verzwelgen ,• De vogten kroppen op. De dunfte vloeien door, maer de dikfte blij. ven. Daer komt bij eene grooter beweging der levende deelen. Het aengeprikkeld vaste maekt toeknijpingen , fterker bewegingen, die de vogten in vreemde, kleine vaten persfen. Daer ontftaen verftoppingen en alle de ongevallen, die uit de afdwaling der plaet- ze  TAN DEN DAMPKRING. 25 ze 051) volgen. De verftopte vaten rekken; hier door ontftaen fpannitigen, pijnen, en het roode bloed, in wei of watervaten gekomen, maekt de Roos. Daer ontftaen ontfteekingen, die min of meer gevaerlijk zijn naer de deelen, die zij aendoen. Menfchen, die zich fterk aen de Zonne bloot ftellen, met het naekte hoofd in de brandende Zonneftralen liggen, ftorten niet zeldzaem in heete Koortzen en ijlhoofdigheid. De Zonneftralen brengen hunne vuerdeelen in de Hersfens; de vaten van de fchors worden geprikkeld, de vogten uitgezet; zij blijven hangen, maken Ontfteking, en eene ijle Koorts, gelijk men menigmael waerneemt op het land, daer de arbeiders en maeiers agter de graen en hooi-hoopen in de Zonne zich onvoorzigdg te flapen ]eggen Qp he[ heetft(? yan den middag. Zulk eene Ziekte rukte den man van de Joodfche Heldinne Judith uit het leven. De hette kwam op zijn hoofd, wanneer hij in den Oogst bij de Schovenbinders op het veld ftondt, waerdoor hij ftorf (g). Wanneer de hette de oogen aendoet, trekt het roode Bloed naer dezelven, en komt in de kleiae vaten van het witte Oogvlies, daer men naturelijk niets vindt, dat naer Bloed gelijkt, en maekt eene Oogöntfteking. §. 262. (f) Judith viii. B 5  SO OVER DE SCHADELIJKE KKAUïfiU §. 2Ö9. De hette veroorzaekt dus in ons lichaem fterker beweging, zet de deelen uit, prikkelt het leven, en helpt den omloop van het bloed. Zij is derhalven nuttig en fchadelijk. Hare kragten werken niet even eens op alle lichamen. Het verdient des onzen aendagt, dat wij zien, wien de hette voor-, wien nadeelig is. De Hette begunfligt oude, koude, waterige, jlijmige, trage Lickamen. In zulken kwijnt de Levensvlam, het bloed loopt traeg om ; koude, flijmige, taeie ftoffen vervullen het lichaem. Oude Lieden kwijnen hierom in de koude. Des winters kunnen zij naeuwelijks uitgaen, naeuwelijks den haerd verlaten. Zij krijgen met de warmte weder eenige kragten, en hebben een half jaer levens gewonnen, als zij de bloeimaend bereiken. Hunne levensvlam wakkert aen, de omloop verfoeit; die taeie, flijmige ftoffen verdunnen, raken los. Even eens is het in alle logge, waterige lichamen. De warmte brengt deze ftoffen in beweging, drijft haer uit, en zulke lieden bevinden zich in den zomer best. De Geneesheeren, die bij den winter deze Zieken moeten behandelen, troosten hen met het aengenaem vooruitgezicht van den zomer, en vleien de lijders met de gewenschte beterfebap, zoo ras de zoete tijd zal komen. De  VAN DEN DAMPKRING; *y De Hette begunfligt ook zwakke lichamen, wier kragten door Ziekten zijn uitgeput. Zij ze: in dezen hec bloed uit; de weinige vogten, in het lichaem overgebleven, vergoeden door hunne uitzetting de weinigheid, en veroorzaeken, door dus een Plethorijke gefteldheid te hebben verwekt, een matige gezondheid. Lijders, uit zware krankten beeterende, zijn zeer kouwelijk. De warmte verkwikt hen, en zij bekomen in de aengename Zonneftralen. Zoo heilzaem de warmte voor dezen is, zoo fchadelijk wordt ze voor Bloedrijke, vette, heete, drooge, gallige Temperamenten; aendoenlijke lichamen; Zieken, die veel fpijzen uit het rijk der dieren, en fierke dranken gebruiken, en vol kwade fappen zijn. In Plethorijke lichamen is alles vol bloed. De hette zet de vaste deelen wel uit, maer niet in vergelijking met de vogten. Deze krijgen ras de overhand, rekken de vaten, de omloop wordt traeg; daer ontftaen pijnen in het Hoofd, bedwelmdheden, duizelingen, flaep, en zoo men zich niet bij tijds door aderlaten van het veelvuldig bloed ontlast, geraektheden, beroerten. In de koude bezitten de vaten meer kragt om tegenftand te bieden. Het bloed pakt meer op een; des zulke bloedrijken om koude wenfchen, wanneer zij gezond zijn. Vette lieden lijden ook veel door de hette. Een groot gewigt van Vet drukt de vaten, en brengt veel warmte aen. De hette fmelt het  2$ OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN het Vet, voert het in het bloed, waer het door de beweging en grooter warmte dan het in zijn Cellen hadt, fcherp wordt, en veele verwoestingen aenrigt, die ik befchreven hebbe (246). Als zulke lieden zich bij heete zomerdagen maer tamelijk bewegen, vloeien zij weg van zweet, en zijn zich zei ven tot een last. Integendeel verwarmt het Vet hun in de koude, wanneer zij zich beter bevinden. Menfchen van een heet, droog, gallig Temperament, lijden veel in de hette, en ftorten in Galziekten, als de hondsdagen heet zijn. Heet weder ontfleekt hun bloed, en maekt heete Koortzen. Geen van onze vogten neigt zoo fterk tot de verrotting als de galle. De lucht raekt haer, werkt in de eerfte wegen op de galle, en maekt dezelve door hare hette fcherp. In heete, drooge Temperamenten, heeft de galle veel de overhand. In het bloed komende bij zulke lijders, wekt zij veele rampen. De Heelmeesters moeten in zulke Temperamenten, als zij ontftekingen behandelen , bij heet weder hier op letten, en meer dingen gebruiken, die de verrotting tegenftaen. Bloedfpuwing, Neusbloeding neemt men veel waer in jonge lieden; deze fchaedt de hette, omdat zij de vogten uitzet, hen naer zulke zwakker deelen voert, gelijk de Natuer altijd doet. De monden der vaten verwijden; de vaten breken, en daer volgen Bloedingen. De hette begunfligt ook zulke menfchen niet, die een  VAN DEN DAMPKRING. 29 een aendoenlijk lichcem, eene gevoelige levenskragc hebben. Zij wekt het leven op, en maekt hier te groote prikkeling. Deze lieden neigen tot krampen, zenuwziekten en alle kwalen, die wij getoond hebben, dat een grooter levenskragt aenbrengt (118). Daer zijn menfchen, die fchier niets dan vleesch eeten; zeer veele rijzende wijnen en fterke dranken gebruiken., men bemerkt in warme dagen, dat het vleesch tegenftaet, in ons een wederzin wekt, en wij een trek naer zuer hebben. Het vleesch bederft ligt in de hette r en veroorzaekt eene rotte ftof in de Maeg, vooral, zoo de galle fcherp is. Daer ontftaet eene fterker beweging in de vaten van zulken, die veel fterke dranken gebruiken. Daer koomt grooter hette in zulke lichamen , die veel toeneemt door de hette der lucht, de vaten en vogten zetten zich uic, en brengen den mensch in groot gevaer. Wanneer het lichaem met veele ontaerde ftoffen bezet is, heeft men fchier hec zelfde, als in de Plethorijke gefteldheid. Alle de vaten zijn vol kwade fappen. Stil blijvende, kunnen zij eenigszins onfchadelijk zijn; maer uitgezet, bewogen , Veroorzaken zij zware toevallen, door het breken der varen. De Zenuwen lijden vooral door de hette, die in. dezelve eene grooter aenpikkeling en beweging verAorzaekt. In heete Landen woeden meer Zenuwziekten dan in koude. Als iemand in eene lucht leeft, die  30 OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN die zoo heet is, als hij zelf, lijden vooral ook de Longen. Het Bloed zet zich hier magtig uic, en daer ontftaen zware benaeuwdheden, die men niet lang kan dragen. Integendeel verkwikt eene frisfche lucht deze deelen. De eerfte wegen ontvangen deze lucht gedurig; doch zij bevatten zulke dingen, die reeds beginnen te rotten of te gisten; de galle is hier, en verkrijgt ligt eene fcheipheid. De hette maekt hierderhalven veele ontroeringen. Men begrijpt ligt, welke gevolgen 'er zullen ontftaen. als de heete lucht, gedurig ingezwolgen, die bedervende ftoffen raekt, met haer werkt. Zoo deze ftoffen in het bloed komen , verwekken zij alvernielende Rotkoortzen. Wanneer het vuer uit een lichaem vervliegt, wordt dit lichaem koud, zonder dat 'er iet anders in het lichaem koomt om het kouder te maken. De koude is derhalven eene vermindering der vuerdeelen in een lichaem, en zal dus eene tegenftrijdige uitwerking voortbrengen dan de hette. Laten iwij befchouwen, wat de koude op alle lichamen werkt, tot het punt toe, dat zij ijs begint te maken , wanneer 'er iet anders fchijnt bij te komen. Be koude verdikt de lichamen. Alle proeven leeren, dat de koude de ftoffen naeuwer vereenigt, en den  -VAN DEN DAMPKRING. 3! den famenhang vermeerdert. De koude werkt, voor zoo veel wij weten , even eens op de ondeelbaerheden, als op grooter lichamen. Door het vereenigen der deelen, en het verdikken der lichamen beflaen zij minder ruimte. Neem een' ring, zoo wijd, dat 'er een ft.uk ijzer net door kan, als het koud is; als gij dat ijzer heet maekt, kan het niet meer door den ring, doch weder als te voren, zoo ras het koud is. Het verdikken zeifis niets anders, dan dat, het geen wij in een lichaem, lichaem noemen , een minder wijdte beflaet, dan het hadt. De koude werkt even als de hette, rasfer op de vloeiende deelen dan op de vaste, die zoo ras niet in eengetrokken en verdikt worden. Boeehave's verhandeling over het Vuer verdient over die alles gelezen. De meeste Natuerkundigen van onzen tijd, fchrijven hem uit over deze ftof, zonder hem te noemen. De Koude maekt de lichamen (lijver. Dit gefchiedt, omdat zij de deelen vereenigt, en de famenhang der Elementen grooter vastheid krijgt. Hier door worden echter de lichamen brosfeher en breken ligter. De veerkragt neemt ook toe. Lichamen, die weinig of geen veerkragt bezitten, krijgen meer veerkragt, wanneer zij naeuwer zich vereenigen, en vaster famenhang krijgen. De Koude vermindert de inwendige beweging der éeelen van een lichaem. Het vuer is de algemeene x be«  3» OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN beweeger der lichamen, als die vermindert, verflapt de inwendige beweging, die het voedt. Hier om houden gisting, verrotting, en diergelijke inwendige bewegingen in de koude op, of verminderen. Men bewaert zaken, die in de warmte fchielijk rotten, zeer lang in de koude. Maer wanneer de vogten door de koude bevriezen, heeft men in de bevrozen lichamen, vooral in de vloeijende, nog andere verfchijnfels. Waarneemingen keren , dat het water in ijs begint te veranderen, als he.t vogt op den Thermometer van Fharenheit tot 32 graden zakt. Dit noemt men vriezen, en het veranderd water ijs. Zulk eene koude verkeert de vloeiende in vaste lichamen. Het fchijnt echter, dat het ijs iet meer vereischt dan koude. Musschenbroek heeft het vrij waerfchijnlijk gemaekt; dat 'er IJsdeelkens in de lucht zijn , die het Ijs vormen, In vogten, verdikt, en in Ijs veranderd, vindt men het volgende. Zij zetten zich uit en krijgen grooter uitgebreidheid. De Heeren van de Florentijnfche Akademie hebben dit getoond. Zij vulden een gouden bal met water, floten hem toe en maten zijn grootften Cirkel met een' metalen hoepel. Na het bevriezen van het water, vondt men den bal uitgezet, zoo dat hij niet meer als te voren door den metalen hoepel kon. Het ijs zet zich met groot geweld uit, des het aerden, glazen, jfteenen vaten breekt. Boyle heeft waergenomen, dat het  VAN DEN DAMPKRING. 33 liet Ijs in een koperen pijp, drie duimen wijd, 74 ponden heeft opgeligt. In de open lucht waesfemt het Ijs vele deelen uit en wordt ligter. Een taerling Ijs, wegende 4 oneen, in de lucht, als het vroor, opgehangen, verloor in 24 ueren 4 greinen van zijne zwaerte. Elk weet ook, bij de ondervinding, dat het Ijs ligter is dan het water, waer op het drijft. Vele vogten beftaan uit verfcheidene zaken, en zijn niet enkelvoudig, dat is, zij beftaan niet alleen uic water, datbevrozen en ontdooid, niets van zijn kragc verliest. Maer wanneer zulke zaken, die uit andere dingen beftaen, bevriezen, en ontdooien, gefchiedc er eene aenmerklijke verandering. De deelkens, die elkaer raekten, fcheiden van malkanderen. Door de-, ze fcheiding verliezen die zaken reuk, fmaek, kragc, en verandert derzelver geheele gefteldheid. De wijn en het Bier leeren het. Zij bevriezen in hunne kelders niet geheel. Bier en wijn beftaen niet uit enkele waterdeelen, maer ook uit Geesten. De eerften bevriezen ; de anderen niet. Als men deze vogten weder ontdooit,en dan onderzoekt, vindt men eene magtige verandering. Zij verliezen hun kragt, reuk en fmaek, en zijn verfchaeld. Men kan echter dus zeer fterkenwijn krijgen. Neem een flesKhiinfchen wijn, zet dien, als het fterk vriest in de koude lucht, de waterdeelen zullen bevriezen, de geesten vloeiend blijven. Als gij dit geestige alleen houdt, en niet met C het  34 OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN het ander vermengt, zult ge wel veel verloren, maer in kragt gewonnen hebben; het weinig overgebleven zal het geleden verlies door zijne deugd vergoeden. Niets is fchadelijker dan eene fchielijke ontdooijing van vogten, die in vaten befloten zijn, zoo wel der dieren als der planten. Dit zien we in Appelen, Peeren, Vleesch. Als men deze, wanneer ze bevrozen zijn, in heet water ontdooit, verliezen zij alle hunne kragt en bederven. Men kan den ouden fmaek en kragc door geene kunst wederbrengen; maer als men die vruchten in koud water legt, trekt er dat bevrozen uit, zij blijven goed, en in hunne kragt. Dieren of derzelver deelen moet men niet ftraks in warm water, als zij bevrozen zijn, ontdooijen, maer dit doen in koud water of in de meeuw, die de koude ofijsdeelkens daer uit trekt even als uit de vruchten. Alles, zagt ontdooid uit zich zelf, behoudt zijne kragt. De fchielijke verandering van koudeen hitte fchijnt hier veel toe te doen. Lichamen, daer nog eenig leven in is, kunnen geen fchielijke veranderingen lijden. In bevrozen lichamen , verkeerden de vloeiende in vaste lichamen. Het ijs zet zich uit, en beflaet ruimer plaets, hierom rekt het de vaten, en breekt hen te ligter, om dat zij door de koude ook meer in een getrokken en harder zijn , maer ook teffens brosfcher. De lucht is onbeweegbaer in het ijs opgelloten. Zoo ras zij door de hitte hare uitzettende kragt weder kan oeffe- nen  VAN DEN DAMPKRING; nen, zetten zij zich met geweld uit, en maekt fterke bewegingen. De vogten werken kragtig op hunne vaten, en daer ontftaen groote beroeringen in de bevrozen en fchieiijk ontdooide vaten. Voeg hier bij dat er tot de bevriezing iet meer nodig is dan de koude. Daer zijn er, die willen dat de koude alleen voortkwam door eene afwezigheid van vuerdeelen, en dat het water daerom vloeibaer was om dat het vuurdeelen hadt, maer ftolde, zo ras deze afwezig waren, even eens als de metalen, die in het vuer vloeien, en koud ftollen. Doch daer is altijd vuer in de lichamen, en het ijs zelfheeft vele vuerdeelen. Zoo ras het in den winter begint te vriezen, krijgt men een bijtender, fcherper koude, fchoon de Thermometer de zelfde graden teekent. De Thermomeerer toont fomttjds grooter koude als het niet vriest, dan als het vriest, fchoon men klaer de vriezende koude kan onderfcheiden van andere. Lieden, die winterhanden of voeten hebben, voelen dit bijzonder. Daer fchijnt dan iet meer in de lucht te wezen dan eene vermindering van warmte. Men moet hier over nalezen, wat Mus. fchenbroeb zegt, daar hij in zijne Natuerkunde over het water handelt, 't Is een vaste waerneming, dat iets fchieiijk bederft, dat ras ontdooid wordt, en dat het bevrozen zoo langzaem en met zulk een kragt moet ontbonden worden, als het geftremd is. Schielijke hette verwekt een groote inwendige beweging, waer door de ijsdeelkens aen het werken rnke? , de vaten C 3 kwee-  36 OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN kwetzen, breken , en dus een groote verwoesting en vernielende rotheid aenbrengen. $. 264. Deze zijn de algemeene uitwerkzels der koude op alle Lichamen; wat doet zij verder op den mensch? 1» De koude verdikt en fluit de deelen in een. De vaten krijgen dus een grooter famenhang en veerkragt, die van ftramheid vcrzeld gaet. Zij vernaeuwen en werken met een grooter tegmftand op de Vogten. Deze vermeerderen echter niet, en moeten behoorlijke plaets hebben, om zich te bewegen in de Aderen en flagaderen. De vaten overwinnen door hun Kerkte de kragc der vogten. Deze ftramheid gaet ook verzeld van eene broschheid. Onze deelen vereischen eene lenige buigzaemheid. Deze verliezen zij, als het aerdsch Element de overmagt krijgt. Hoe buigzaem en taei is een groene willigen tak, maer wanneer dezelve zijn waterdeelen verliest, is hij wel harder en vaster, maer teffens brosfeher. De Beenders toonen deze uitwerking der koude, en zijn in den winter brosfeher dan in den zomer. De Huid verliest ook hare zagtheid door de koude, hier van ontftaen fprongen en kloven, die men bij winterdag in de handen en'c aengezicht gewaer wordt. Ik hebbe dit reeds verder getoond, toen ik over de broschheid handelde. (99) Wij hebben daer en boven in ons Lichaem een werkzaem leven, dat zeer gevoelig door de koude wordt aen-  VAN DEN DAMPKRING. '%f aengedaen. Onze deelen zijn niet als hout, dat alleen door het verlies van zijne waterdeelen verdroogt. In onze vaste deelen hangt het Leven, dat door de koude eene gevoelige aenprikkeling lijdt, en zich fterk te famentrekt, waer door het vaste zich nog meer fluit en fterker ftramheid krijgt. a. De Vogten verdikken, worden log, ondoorvloeihaar. De ftrammer, nauwer vaten drukken de vogten , pakken dezelven op eikanderen. Wederom fluit, de koude de vogten even als bet vaste digter in een, en verdik t hen. Hier door volgt eene minder beweging, trager omloop. De dikker vogten blijven in de kleine, toegeknepen vaten hangen ,• veroorzaken daer verftopping. Haer komt dus een melankolijk bloed, dat in onze Noordfche landen ligt tot de fcheurbuik neigt. Menfchen, die werken, zich gedurig bewegen, behouden hunne inwendige hette. De vaten werken tehoor.ijft op de vogten , deelen dezelven in kleine deelkens door de wederzijdfche fchuring, zij behouden dus hunne vloeiendheid, en zulke lieden zijn in den winter vlug, en gezond. De Maeg en Ingewanden werken.volmaekt wel, om dat de koude haer fterkt. Maer in zwakke lieden, die zich weinig bewegen, vloeien de vogten traeg, en blijven in de toegenepen , vernaeuwde vaten ftaen, waer door verftopping en fcheurbuik. 3. De evenredigheid tusfehen het vaste en vloeiend C 3 ver.  38 OVER DE SCHADELIJLE KRAGTEN veranderd door de koude. Uitgeputte lichamen bevinden zich flimmer in de koude dan voll'appige. De gezondheid hangt veel af van de evenredige werking tusfchen de vaste en vloeiende deelen. Als een van beide de overmagt heeft, beschadigt zulks de gezonde werkingen. De koude geeft de vaste deelen die overmagt boven de vogten. Deze overmagt fchaedt echter niet in alle Lichaemen. Het is eene ftandvastige waerneming, dat volfappige, bloedrijke menfchen zich beter bevinden in den winter dan in den zomer. Daer en tegen kwijnen zulke lieden, die veele vogten verloren hebben in de koude, want het bloed wordt door de koude in eene Ideinder uitgebreidheid te famen getrokken. De vaten krijgen grooter kragt en tegenftand. Zij laten zich niet ligt uitzetten door de vogten.. Dit is zeer heilzaem voor Bloedrijken. De hette zet hunne vogten gedurig uit, des zij eene ruimer plaetze beflaen, de vaten wijken dan ook beter; hier van alle gevolgen, die eene Plethorieke gefteldheid aen brengen, en gevaerlijk zijn. Menfchen, die weinig vogten hebben, bevinden zich door de uitzetting, welke de warmte maekt, wel. Hunne ledige vaten, en het gebrek aen vogten wordt vergoed door deze uitzetting. Als de koude deze weinige fappen verdikt, in een trekt, de vaten zich fluiten, fterker fa men trekken, ontftaet er in vele deelen een gebrek aen vogten. De levenskragt kwijnt hier, en zulke zijn in een bedroefden toe- ftand,  VAN DEN DAMPKRING. 39 ftand. In de ftralen van de zonne is voor zulke menfchen iet levendmakend, als zij na eene zware ziekte de lentezon mogen zien, bekomen zij. Geen vuer heeft deze kragt. In den winter Horten zulke uitgeputte lichamen ligt in dewaterzugt, die door de warmte nog zomtijds gelukkig herftelt, als men dan goede geneesmiddelen gebruikt. 4. Sterke menfchen fïaen de koude gemaklijk door. Hunne vaste deelen krijgen door de koude nog grooter fterkte, de vogten nog meer gebondenheid; daer is eene evenredige beweging tusfchen vast en vloeiend. De Hette, Omloop en Schuring der deelen neemen toe; hier door krijgen de Maeg en Ingewanden eene groote vastheid en kragt, en volbrengen in de koude volmaekc hunne werkingen, Maer de inwendige hette, fterker omloop en fcburing maken de deelen zeer kleen in de vogten, en nemen veel af van de vaste deelen. Daer gaet veel naer buiten. Het verlies is des groot, en daer zijn veel voedzels tot herftcl nodig. De meeite gezonde, fterke menfchen kunnen hierom in den winter zoo hartig eeten. Als er veel beweging bijkomt, groeit ook deze eetlust. Schaetsrijders weten bij de bevinding, welk een honger zij krijgen, wanneer zij een togt gedaen hebben. Het fchaetsrijden is eene fterke beweging. Alle de fpieren werken bijna. De fchuring is .geweldig, de uitwaesfemingfterk. Indien zulke menfchen geen zeer vaste fpijzen eeten, vallen zij van C 4 zicb  4^ OVER DE SCHADELIJKE K.tAGTT.N zich zei ven of krijgen den zoogenaemden geeuwhonger., Zoo zij dan niet fchieiijk een (luk brood en flok brandewijn nemen, komen zij in gevaer van te nerven. Hierom neemt het gemeen een ftuk roggenbrood of befcbuit in den zak, als het een togt op fchaetzen doet. Dit is het beste hardfterkend middel tegen den geeuwhonger. 5. Heel anders werkt de koude in zwakken. " Zwakke menfchen, en die in eene gedurige ruste leven, hebben eene trage werking van alle de deelen. De koude doet hare gewone uitwerkingen , zij knijpt de vaten toe, des de trage vogten zich naeuwlijks bewegen. De Levensvlam kwijnt; daer is naeuwlijks eenige beweging, eenige warmte in het lichaem. De vaten der opperhuid, aen de koude blootgefteld, knijpen zich toe, en beletten de uitwaefeming, zooheilzaem voor de gezondheid. Wanneer nu alle de werkingen Van het Leven kwijnen , de vaste deelen flap , de vogten verfchaeld zijn, krijgt men een fcherp, flijmig,waterig bloed, dat niet behoorlijk gezuiverd wordt van zijn overtollig onnutte, des het lichaem bier door bezet raekt. Daer komen fljmige, waterige, fchenrbuikige ziekten. Als de vaten van de huid gefloten blijven, vloeien de vogten naer het zwakke hart en de longen. Zij overftelpen deze Ingewanden. Het taeie, flijmig vogt blijft in de Iongen hangen, verftopt de vaten, die de Luchtblazen drukken. Hier door be- naeuwd-  VAN DEN DAMPKRING.' 4.S naeuwdheden, aemborftigheid, longeziekten uit een taei (lijm, ftilftand in het bloed, bezwijming, flijmproppen. Hec brein is door zijn beenige kas redelijk gedekc tegen de koude, dog hec bloed, belet door de andere deeleu vrij te vloeien, ftroomt naer de harsfenen, zet de vaten uit, vult hen met flijm. Hier door Beroerten, Geraektheden, flaepziekten. 6. Niets is zoo bedrieglijk als eene zagte rust in eene flerke koude. Men moet zich in den winter meer bewegen dan in den zomer, en nooit zich bij vriezend weder aen den flaep overgeven in de open lucht. Als men op een rijtuig in de open lucht bij Herken vorsc lang zit, bekruipt ons een aengename flaep, doch deze is bedrieglijk, Boerhave gebeurde iets van deze Dature. Hij reedt bij eene fijne, vriezende luchc naer eene naburige plaets met een' Heelmeester. Zij bemerkten beiden eene Loomheid, en vaek. Dan het was dien voortreflijken Natuerkenner te over bekend, hoe gevaerlijk de flaep zoude zijn; hij raedde daerom zijn Reisgenoot, met hem van den wagen te flappen, en een poos te wandelen, om dus den flaap en het gevaer te mijden. Want de vaten van de Huid knijpen zich alle toe, des 'er hier geen omloop meer is. De vogten vloeien naër de Longen, het Harte en Hoofd, deze zijn 'er mede bezwaerd. De kragt der zenuwen verdooft. Daer ontftaat eene loomheid en vaek, even als men na een zwaren arbeid voelt. Zoo C 5 de  42 OVER. DE SCHADELIJKE KRAGTEN1 de mensch zich in de koude lucht te flapen zet, vermeerderen de ongevallen, en volgt dc dood. Het geheel lighaem bevriest, en de vogten blijven zelfs iu de grootfle vaten hangen, 't Is zelfs mee voorzigtig in Huis met de kleeren aen in een vertrek zonder vuer op een ftoel te flapen als het fterk vriest. Zij bevriezen wel niet, doch de zenuwen lijden. Daer ontftaen ook zware ziekten, als men genoodzaekt is in eeH kille Koude zonder beweging te wezen. Slaepziekten en fcheurbuik zijn doorgaens de gevolgen dezer ruste. Zoolang de Hollanders, die op Spitsbergen overwinterden, zich konden bewegen, jagen, en door gedurige Oefeningen de koude wederftaen, bevonden zij zich taemelijk wel. Maer zoo ras de fneeuw het veld bedekte, en de koude hen dwong in hunne hutten te blijven, taste de Scheurbuik hen aen. Zij bleven wel bij hun verftand, en teekenden wat daeglijks gebeurde, doch verloren allengs hunne kragten, tot dat de laetfle het jongts ik fterve fchreef (A). Dieren die den heelen winter flapen, leeren hoe de levenskragt in de koude kwijnt. Hun omloop is klein, het Leven weinig. Zij vergaderen in het vetvlies een meenigte waterig, dun flijm, en fchijnen na hun flaep in de lente vetter, fchoon hunne gladheid alleen van dit waterige afhangt, en door de] beweging ras verdwijnt. 7. In (4) Tegenw.flaet van alle volkeren VII. deel bi. 892.  VAN DEN DAMPKRING. AJj 7. In de uiterfte deelen van het Lichaem ontftaen vooral vele rampen, die men door onvcorzigtig behandelen , fomtijds doodelijk maekt. Het Harte is de vooniaamfte beweeger der vogten, en ftoot hen, als het zich fluit, door geheel het lichaam. D ->ch hec vermag op de uiterfte deelen, Handen, Voeten, Neus, Ooren zoo veel niet, als Op nabijgelegen deelen. Hier verliezen de vogten veel van hunne kragt en fterken ftroom. Zij vloeien traeg door deze leden. De warmte en Schuting zijn hier zeer klein , en de koude bevangt deze vaten, op welken de aenftromende vogten luttel aenval doen , des te ligter. De vaten raken haest verftopt; de uitwaesfeming belet, en de op een gepakte vogten fcherp. Men ziet dit bij winterdag. Het aengezicht is blaeuw, wegens de op een gepakte vogten. De Neus, Ooren, Handen, Voeten gloeien, zien rood. Daer ontftaat eene lastige jeukte, die in pijne overgaet. De winter in handen, voeten, neus, ooren is in onze Noordfche landen zeer gemeen, om dat de vaten door de koude toegeknepen, de vogten geftold, en de uitwaefeming belet zijn. Deze ftüllaande vogten worden fcherp, en veroorzaken zweren , die naeuwlijks in den winter te genezen zijn, 'c geen de warmte alleen vermag, die deze deelkens ontbindt , vlug maekt en met de uitwaesfeming wegjaegt. In de Noordfche landen bevriezen dikwerf de menfchen aen neus, ooren, handen. De verftopping gaet in  44 OVER. DE SCHADELIJKE KRAGTEW in het heete vuur, en zoo de oorzaken duuren in hec koude vuur over, en dus vallende geftorven leden van het lichaem door de koude. Als raen deze menfchen, om hen te helpen,in heete vertrekken brengt, of de bevrozen leden in warmwater fteekt, maekt men eene ongeneesbare verrotting, die alies vernielt. Men moet die lieden zagt ontdooijen, 't zij in koud water, 't zij in meeuw, die de bevrozen deelen 'er uit trekt. 8. De Neusgaten, Kieuwen, Longepijp, deelen, door welken de lucht gaet, lijden even eens. Hier van Zwaerheid, Verkoudheid, Benaeuwdekeel, Heesheid, Hoest. De ontleedkunde toont ons in de Neusgaten een vlies, dat het fnotvlies. of naer zijn uitvinder word Schneider geheeten, met een breede oppervlakte zich uitfpreid. Het bekleedt de Keel, Kieuwen, Longpijp; de lucht raekt deze deelen onmiddelijk. Hierom trekt zij in de koude de kleene vaten toe, en zo veel te fterker, als men fchieiijk en warm deze koude lucht inademt. Dit bevinden zij ., die bij winterdag fchieiijk uit warme vertrekken in de koude lucht komen. De vaten openen zich door de warmte , de fchielijke koude nijpt hen toe, hier door blijven de vogten ftaen, ontaerden, maken een gevoel van zwaerheid in het Hoofd, de Keel. Deze deelen zijn gevoelig, ligt aen te prikkelen; hier door oncftaet er hoest. De ftilftaende vogten maken hier gezwel-  VAN DEN DAMPKRING. 45 Zwellen , ontftekingen , de ademhaling word moeilijk , en de lij fiers zijn heesch en lijden pijnen in de keel. 9. Vooral lijden de Longen. In geene deelen van ons lichaem verdeeleu zich de vaten in zulke kleine takken, als inde Longen. Wanneer men haer mee het Mikroskoop befchouwt, beltaerr ze fchier geheel uit vaten, na eene gelukkige inspuiting. Deze vaten zijn in eene wijde oppervlakte uitgebreid. Nu vloeit de lucht vrij in dit Ingewand, en wordt van deze kleine vaten alleen door een dun vlies gefcheiden. Zij raekt gedurig deze oppervlakte, en werkt dus kragtig in de Longen. De Natuerkunde leert, hoe een lichaem des te eer koud wordt, hoe grooter oppervlakte het heeft. De koude kan in onze Noordfche ftreken vinnig bijten. Op den Thermometer van Fharenheit was zij in het Jaer 1740. 34 graden onder het vriespunt. Deze lucht mekt in de Longen bijkans het warme bloed , dat gemeenlijk eene warmte van 96 of 100 graden bezit; welk een onderfcheidi eene lucht,die 100 graaden kouder is dan het bloed, raekt het zoo na. Begrijp, in welk een gevaar wij dan verkeeren. Daer zijn reizigers, die verhalen , dac er op fommigen der Peruaanfche Andes zulk een koude wind fomtijds waeit, dat het bloed in de Longen bevriest. De Almagtige Schepper heeft hierin genadig voorzien, en wendt deze gevaren in de koude winterdagen der Noordfche landen merkelijk af, omdat de  4C> OVER BE SCHADELIJKE KRAGTEN de lucht veel eer aen de hette van het bloed, dan het bloed aen de koude der lucht deelt, dat is, de lucht, hoe koud zij in onze Longen vloeit, wordt eer verwarmd door het bloed, dan het bloed verkoelt door de koude lucht. De Natuerkunde toont, dat de fijnfte lichamen zich het eerst uitzetten, en des te trager hunce koude mededeelen. Brengt dit over tot de lucht, en gij zult zien , hoe heilzaem dit is voor ons in de koude. Daer en boven komt deze koude lucht niet aenftonds in de Longen; zij gaet eerst door den mond, Keel, L rngepijp. Op dezen weg verliest zij haar grootfte koude, en raekt dus gemeenlijk de Longen aen in een graed als het bloed zelf hier heeft. De Longen, zouden anders meer lijden, en men ondervindt alleen in zeer koude ftreeken dat het bloed hier bevriest. De ukwaesfeming echter is fterk in de Longen. Ariftoteles merkte dit reeds aen in de honden, wier monden , als zij heet zijn , van zweet overvloejen. De koude lucht kan derhalven, hoe zeer zij op haren weg getemperd wordt, op die vaten werken, dezelven toeknijpen. Het bloed blijft ftaen, pakt op een; daer komen verftoppingen, ontftekingen, uitdroging, prikkeling, hier van Longekwalen, benaeuwde Ademhaling, Hoest; Ontfteekingen niet ontbonden, gaen over in heet en koud vuer, dat hier een fchielijken dood verwekt. Dit gebeurt veel in menfchen van een dik bloed, die zich weinig bewegen. Als er in de  VAN DEN DAMPKRING. 47 de Longevaten, door de koude toegetrokken,taei, dik, flijmig bloed koomt, maekt het doorgaens doodelijke verftoppingen. Niets is gemeener in den winter dan verkoudheid, Heeschheid, Hoest , en andere Borstkwalen, door de belette uitwaesfeming in de Longen veroorzaekt. 10. De Deelen, die te veel of te weinig Levenskragt hebben , lijden meest. Deze fchijnen twee ftrijdige uitwerkingen van dezelfde oorzaek. Wanneer de Levenskragt kwijnt, en de naturelijke warmte is uitgebluscht, is de Omloop der vogten zwak, traeg, de fchuring klein, en zulke menfchen wedertlaen bezwaerlijk de koude. Zij kunnen zich naeuwlijks van den haerd begeven. Alle hunne werkingen kwijnen , zoo lang de koude duert. Even eens is het met zul» ken, wier deelen ftram zijn. De koude trekt dezelven nog meer toe, waerom de vogten geen vrijen Itroom hebben , maer in de vaten blijven hangen. Lichamen door zware krankten verzwakt, van hun beste geesten beroofd, lijden fterk in de koude. Alles is hier waterig, flijmig. Alle Artzenijen zijn in zulke Lichamen , zoo lang de koude duert, vergeefs, hierom genezen flijmige, taeie, waterige ziekten , waterzucht, verftoppingen der Ingewanden naeuwlijks ooit in den winter. Maer de koude is niet minder ichadelijk aen zulken. die een gevoelig, teer leven hebben. Zulke deelen zijn zeer aendoenljjk, en lijden op den min- ften  4$ OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN ften prikkel. De koude werkt gevoelig op zulke lichamen , en is een doordringende prikkel, die deze aendoenlijke deelen gevoelig aendoer. Zulken rillen en beven in de koude, die fterker lichamen naeuwlijks voelen. Een teere Juffer, in zagten wellust opgekweekt, durft zich pas, als de koude wat nijpt, uic hare kamer begeven. Zij trilt van koude, als zij buiten komt, en lijdt alle de ongemakken, die een teer geftel verzelien. S- 265- Uit dit voorgeftelde zullen wij de reden van eenige waernemingen kunren geven, en de volgende vragen, uit deze waernemingen afgeleid , beantwoorden. Waer om is de koude de Beenderen vijandig? Dit heeft Hippocrates waergenomen (h). De Ouden noemden de deelen, die zich witachtig vertoonden, gelijk de tanden, beender?, vliezen, koude deelen, in tegenftelling van zulken, die eene hoger kleur hadden, en die zij daerom warme noemden. Wij weten, dat er in ons lichaam een levende beweging is, die alles verwarmt, den omloop onderhoud,- maer wij weten ook, dat deze beweging - in alle deelen niet even fterk is, waerom ook hare gevolgen, de omloop der vogten, fchuring verminderep (h) Aphor. 2U. Lib. 5.  VAN DEN DAMPKRING. 49 ièrié Wanneer de koude op zulke deelen werkt, die minder leven hebben, zal zij hen geweldiger aendoen dan warmer deelen, en de mindere bewegingen ligter vertragen. Als men nu zulke deelen befchouwt,die de Ouden koude noemden, gelijk de Beenders, Tanden, Vliezen, Zenuwen, Ruggemerg, Brein, zal men bevinden, dat deze weinig Slagaders, die rood bloed voeren, bezitten, in vergelijking van andere deelen. Daer is een flïller omloop; het Bloed is wateriger* dunner * waerom de koude deze deelen vijandig is. De Beenders hebben voor al weinig Levenskragt, luttel beweging, en hierom is hun de koude voor al niet goed. De Koude befchaedt de Oudé lieden. Hun leveri kwijnt, de geesren verzwakken • de Levensvlam begint uittegaen; de vaste deelen zijn lïram, de vloeiende waterig, flijmig, verfchaeld. De Ouderdom zelve is een winter, en de ouden lijden in de koude een dubbelen winter. Als zij hun kil, log Lichaem in de lentezon kunnen koesteren , krijgt het een nieuw leven. In den zomer bevinden zij zich taemlijk, maer zoo ras de winter koomt is de vreugde van hun leven gedaeri. Waerom is de koude onverdraeglijk aen zulken,4ie een heete lucht gewoon zijn. Menfchen, die uic warmer landsn komen, bevinden zich des winters D ïiiee  £0 OVER DE SCHADELIJKE KRAÖTER niet wel. Ik kenne 'er, die uif Indic gekomen, den winter in .een kwijnenden ftaet door brengen. Die lichamen hebben een gevoelig leven. De menfchen in warme Landen geboren, hebben een teerer geftel dan wij, die in het Noorden wonen. Zij zijn hierom vatbarer voor alle ongewone prikkels. De koude is een zeer fcherpe, doordringende prikkel, die deze teere lichamen, met zulk een aandoenlijk leven voorzien, geweldig aangrijpt. Waerom bijt de koude in zweer en ? Een fcheiding des geheels van een zagt deel in ons lichaem, met verlies van eenige zelfstandigheid, door eene inwendige knaginge, of verteerende oorzaek voortgebragt, noemt men eene zweer. Zij verfcheelen van wonden door hare oudheid. De koude Verwekt in de zweeren eene fcherpe, bijtende pijn. Hippokrates heeft dit reeds waergenomen fT) De koude verwekt een bijtende, brandende pijn, vooral de vriezende. Dit hebben de oude Poëten reeds ftaei waergenomen en uitgedrukt. Dus Maro: Ne tenues pluvia;, rapidique potehtia folis Acrior, asut Burefe penetrabile fiigus adurat. (£) en Ovidius. Plu- (») Aphor. XX. Lib. V. (*) Georg. Lib. I.  VAN DEN DAMPKRING. ijl Plurima fed pelago terraque pericula pasfum Ustus ab asfiduo frigore pontus habet. (/) De koude doec op ons lichaem, en op de planten en aerde dezelve uitwerkingen als de hette. Zij verbrandt, en verdort alles. Deze bijtende koude werkt des te gevoeliger en kragtiger op de zweeren, om dat de deelen hier raeuw en onmiddelijk aan de koude lucht blootgefteld zijn. De andere deelen hebben de Opperbuid, die hen dekt en befchermt, hierom wekt de lucht in de zweeren eene onverdraegelijke pijn, fchoon zij andere deelen. niet befchadigt; verftandige heelmeesters weeren hierom zorgvuldig de lucht af als zij zweeren bij den winter verbinden. De warmte if reek deze deelen, die eenige wonden of zweeren hebben. Waerom verhardt de huid door de koude ?. Dit zegt Hipppkraces >. Onze vaste deelen worden famengetrokken door de koude, en ftijver, de vogten verdikken, hierom wijken zij o? de aenrakiug zoo zeer niet als voorheen; de zagcer deelen verkrijgen een hardheid. Hierom vindt men in onze Noordfche landen bij den winter zoo dikwerf harde gezwellen, knobbels, op plaetzen, die aen de koude bloot ftaen. Waeram veroorzaekt de koude pijn, die geen etter maekt ^ (O Trist. Lib. VII. EL. II. (jn) Aphor. XX. Lib. V. D 2  ft ©VER BE SCHADELIJKE KRAGTEW maekt ? Hippokrates heeft ook dit waergeno-" men (rf). Daer zijn wel prikkelende dingen, die etter voonbrengen in deelen, waer de vogten op een gepakt zijn, door de werkingen van het leven te bevorderen. Maer alle prikkelingen doen dit niet. De koude maekt wel eene bijtende pijn in de zweeren, maer nooit zulk eene, die etter voortbrengt, om dat zij de heilzame beweeging niet bevordert, maer dooft, die de levenskragt maekt, om de ettering te bevorderen. De winter in handen en voeten leert dit ons. Deze maekr wel zweeren met eene bijtende , fcherpe pijn, maer nimmer etter. De ettering wordt door de warmte bevorderd . en de zweeren genezen bij de lente. Waerom maekt de koude zwarte vlakken, koortzige huiveringen, flu'ipen, krampen? Hippokrates teekent dit aen (o); wanneer het lichaem door eene onwillige, verpozende, fterke trekking bevangen wordr, noemt men zulks eene ftuip. Als die famentrekking geduerig is, zoo dat de fpieren altoos ftijf zijn, noemt men dit een kramp. Zulke krampen en ftuipen vallen op onze deelen, wanneer men de zenuwen met koud water of eenig ander werktuig raekt. Koude ;ien de voeten, onderbuik maekt dikwerf zware ko* lijken. Koude flaet de vloeiende ftonden op, omdat de . r. CO Apb. XXVII Lib. V.  VAM DEN DAMPKRING. 53 de geprikkelde deelen door krampen gefloten worden Als het roode bloed in de vaten, door de koude famengetrokken, blijft flaen, maekt het daer opeengepakt , blaeuwe, zwarte vlekken. Hoe vaster hec bloed opeenpakt, hoe blaeuwer, zwarter deze vlekken zijn. De koude verdikt het bloed, trekt de vaten famen, vooral der deelen die ver van het harte liggen, en maekt daer deze zwartheden. Als de koude fierk op een deel werkt, begint het zich onregelmatig te bewegen; het huivert, gelijk men in de koude der koortzen voelt. Niets is vooral zoo gevaerlijk als eene fchielijke ver* andering van koude en warmte. Wanneer men in een warm vertrek is, flaen alle de Poren van het lichaem open; als men zich fchieiijk in de koude lucht begeeft fluiten zij zich, het bloed fti oomt naer het Harte en de Longen. Die deelen worden overftelpt en de men» fchen krijgen een beroerte of daer volgen dodelijke ontftekingen. Musfchenbroek heeft den 24 van Louwmaend 1729 eene zeer fchielijke verandering van koude in hette gezien. Daer volgde een zoele regenachtige lucht op eene vrij ftrenge koude. In den tijd van eenen morgén klom de kwik van 8 tot 44. graden. Dit verfchijnzel werdt ook door ziekten gevolgd, die hare oorzaek aentoonden (/>) § 1266 O) Phiios Tranfactions 1732. D 3  54- OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN Onze Aerdkloot, vol zeeën, meeren, rivieren, waesfemt gedurig zeer veel vog: uit, dat in den dampkring optrekt, en hangt. Schoon er zo veel water in de lucht is, moet men haer echter voor geen verdund water houden, geliji fommige Filozofen meenen. De lucht is een wezen op zich zelve, en de dampen en waterdeelen zijn flegts door de lucht verfpreid, en in dezelve gemengd. Men kan de waterdeelen uit de lucht trekken door zout van wijnfteen, of eenig ander Alkalisch zout. Dit is de magneet der waterdeelen van de lucht. Het verkrijgt, droog in de openlucht gelegd, eene grooter zwaerte, door de waterdeelen , die het uit de lucht trekt. De dampkring bevat echter niet altijd evenveel vocht. Als 'er vele waterdeelen in denzelven zijn, heeft men eene natte, vogtige lucht. De lucht bezit eene zeer fterke veerkragt, die zij nimmer, hoe gedrukt, verliest, maer ce dampkring verliest veel van deze veerkragt, als zij vol waterdeelen is. Het water belet de uitzetting der lucht, en dan verliest de dampkring ook veel van zijne zwaerte. Dit fchijnt in den eetften opfhg vreemd, dan als men bedenkt, dat de dampen, die in de lucht oprijzen, ligter zijn dan de zuivre lucht, in welke zij drijven, en de kwik in denBarrometef altijd lager is bij vogtig weder  VAN DEN DAMPKRING. 55 der dan bij droogte, zal men zich gemakkelijk van de waerheid dezer zake laten overtuigen. Ik zal dit op een ander plaets nog wat nader toonen. Wanneer de lucht niet veel water bevat, kan zij hare veerkragt behoorlijk oeffenen, en bevordert alle bewegingen beter. Hec h'cht en de zonneftralen fchieten met minder fnelheiddoor een vogtige lucht, die hec vuer minder voedt dan een droge, in welke de vlam levendiger brandt. De Electrieke proeven gaen beter bij eene drooge dan vogtige lucht, en het geluid is doffer, als de dampkring nat is, dan wanneer hij droog is, wanneer de klanken helder klinken. Daer waesfemt uit de dierlijke en groeiende lichamen veel vogt, dat in den dampkring opklimt, doch daer is hier een zeker punt van verzadiging, even als in de zouten. Deze trekken wel veel water, maer niet tot in het oneindige, zij trskk-n maer zoo veel tot dat zij verzadigd zijn. Zoo is 't ook in den dampkring. Wanneer hij droog is, trekt hij zeer veel water. De uitwaesiètnir-gen verfpreiden zich zeer wel door den zeiven. Deze lucht neemt garen waterdeelen in; maer als hij met dampen overladen is, trekt hij geen water meer. De uitwaesfemingen blijven rond om de lichamen hangen, en zulk eene vogtige lucht dringt weder in de lichamen, en brengt er waterdeelen in. Hierom worden alle lichamen in een vogtige lucht week, flap, flak, even of men hen in het water hing. WaD 4 ter-  gf> OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN terzugtigen bevinden zich beter in een droge dan vogtige lucht, om dat de waterdeelen uit de lucht door de poren dringen, en den ltroom vermeerderen. Doch niets verflapt en verzwakt meer dan eene vogtige lucht, die te gelijk warm is. Deze is het meest verzagtend middel, dat mooglijk bekend is. Wanneer men harden hartshoorn, dien men naeuwlijks met den hamer kan breeken, in eene warme vogtige lucht hangt, wordt hij zagt. Dit toont de ftookkunde. Zoo men dien hoorn omtrent vijf of zes ueren in een warmen damp hangt, wordt hij zoo zagt, dat men hem met den vinger kan wrijven, en tot een Poeijer maken. De hardde beenders veranderen in den pot van Papijn , aen allen kant gefloten, in een korten tijd , in een zagre pap. Niets bevordert ook de vunsheid en verrotting zoo fterk als eene vogtige, warme lucht. Neem de warmte weg, en gij zult niet ligt iets doen rotten. Zoo gij ook de vogtigheid belet, za! de verrotting bezwaerlijk voortgaen. Alles , wat verrotting, bederf onderhevig is, verliest fchieiijk zijn deiio-d in eene vogtige, warme lucht. Hooi, nat getast, broeit, verrot. Niet te onrecht hebben hierom de Ouden de warmte en vogtigheid moeder der verrotting genoemd, en hierom zegt men, dat de zuiden cn zuidweste winden, die warm en nat zijn, beftnettelijke ziekten en pest aenbrengen. Sommige öude Gfe- nees-  VAN DEN DAMPKRING. 57 neesheeren verboden ook om deze reden het water in rotte Koortzen, om dat zij meenden, dat dit Element in zulke heete Lichamen 'c bederf moest vermeerderen. Als de vogtige lucht te gelijk koud is, werkt zij des te eerder en fterker op de Lichamen. ■ De lucht, vol waterdeelen, wederftaet de warmte. Het water dooft de vuerdeelen. Die lucht brengt de lichamen niet zoo ras tot dezelfde warmte. Wij zien wel, dat de Thermometers minderen graed van koude teekenen, als de lucht koud en vogtigis, maer wij bevinden, dat zij ons lastig is. Elk haet eene koude, vogtige lucht. Het gemeen zegt zeer wel, dat een koude lucht niet fchaedt maer gezond is; en men zich in deze beter kan verwarmen. Zulk een koude, natte lucht dringt door alles en is zeer onaengenaem, § 267. Wat brengt deze vogtige lucht op het menschlijk lichaem te wege? 1. Zij bekt, dat de vaten met volle kragt op de vogten werken. De Lucht moet met eene genoegzame zwaerte ons Lichaem drukken, anders verliest de huid, die vo! poren is, haer fteunzel, en de vaten zetten zich fterk uit. Indien men op de oppervlakte onzes Lichaems een kop zet, en dus door het maken D 5 van  58 OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN van een Ydel, de drukking der Lucht belet, zwelt het deel, en rijst in de holte van den kop. Een vogtige Lucht drukt de vaten, omdat zij ligter is, minder,' de vaten verliezen hun fteunzel, drukken minder op de vogten, die hen uitzetten, en gezwellen veroorzaken. 2. Zij verlengt de vogten door het overtollig water, dat ze bevat. Ons Lichaem , overal vol poren, gelijkt naer eene Zeef. De vogtige lucht befpoelt de oppervlakte des Lichaems gedurig, en de geopende poren zuigen de waterdeelen uit de lucht. De wei krijgt de overmagt. Hier uit ontftaen waterzucht, Lcucophlegmatieke gezwellen C'74)- 3. Zij verzwakt, ver flapt de vaste deelen. De vogtige lucht overftroomt onze fappen met waterdeelen, waer in de vaste deelen weeken. Zij verliezen hunne veerkragc, verflappen. 4. De omloop, de ftroom van het bloed door de Longen, de fchuring, httte, koking, voeding kwijnen. Het Lichaem is wel opgevuld, maer niet verflerkt. Door het verliezen der veerkragt en fterkte van de vaste deelen, lijden noodzaeklijk alle de werkingen van het Lichaem, om dat zij eene evenredige magt en werking der vaste en vloeiende deelen vereifchen. Da beweging der vogten hangt af van die der vaste deelen. Als deze heeften verzwakt zijn, verliest de omloop ook zijn naturelijke fnelte. Eene min-  VAN DEN DAMPKRING. 59 minder, trager beweging veroorzaekr, weinig fcburing, hette. De deelen worden niet behoorlijk fijn gemaekt, gemengd, bereid om het Lichaem te voeden. De eerfte wegen, door het water verzwakt, verliezen hunnen toon; de koking kwijnt. Hierom hebben wij zulk een goeden eetlust bij eene drooge, Irisfche lucht. De lucht helpt ook veel tot de Ademhaling. Te ligt zet zij de Longevaten niet genoeg uit. De vcgtiga lucht, behalven dat zij de Longen verzwakt, drukt niet genoeg en is te ligt; de mensch ademt als in een foorte van Ydel. Het bloed ftroomt moeilijk, traeg door de Longen, hiervan benaeuwdheid, aemborftigheid bij eene vogtige lucht. 5. Zij belet de uitwaesfeming, en vervult dus het Lichaem met fchadelijke ftoffen* Wij waesfemen uit de geheele oppervlakte van het Lichaem veel uit, tot ons groot voordeel. De Nature voert alle fcherpe, onnutte ftoffen naer de huid, die haer ontlast. De Longen en mond bezitten eene fterke uitwaesfeming en fommige dieren zweeten alleen door deze deelen. De vogtige lucht, vol waterdeelen, begunfligt deze uitwaesfeming niet, maer verhindert dezelve. Alles wat naer buiten door dezen weg behoorde re gaen, blijft in het Lichaem. De vogten krijgen daarenboven uit de natte lucht nog meer waterdeelen. In deze weeken, verflappen de vaste deelen; het Lichaem krijgt een dun, waterig Bloed, dat du vaten ver-  fjQ OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN vervult. Dit waterig, dun vogt krijgt, als het blijft ftaen, eene aenmerkelijke fcherpte, prikkelt de deelen en vooral de Longen, waer het gedurige hoesten veroorzaekt, en allengs Longeziekten. Zulken fpoegen veel taei, fcherp, dun, waterig flijm, met geen verligting. Deze waterdeelen zijpelen ook uit de verflapte vaten in de Cellen van het vetvlies, waer zij weinig tegenftand vinden , en zich allengs verzamelen, ftilflaen, bederven. Dus koomt 'er eene loomheid, traegheid, gevoel van zwaerte. De fcherpe vogten prikkelen het Lichaem. Dit is pijnelijk, ongedaen, koortzig. Men ziet zulke verkoudheden in ons Land zeer gemeen. De belette uitwaesfeming veroorzaekt haer, en maekt rheumarieke, jichtige, fcheurbuikige en diergelijke kwalen, indien zij lang aenhoudt. 6. Zij dooft de kragt der zinnen, verzwakt de zenuwen, vermindert ds levenskragt. jBij nat, vogtig weer voelen wij in alle onze werkingen eene loomheid , traegheid; de zinnen zijn vadzig, en wij dof, droefgeestig. De reuk, het gehoor, gezicht zijn minder fijn, helder. De levenskragt kwijnt en fmoort in deze waterdeelen. Zij prikkelt de zenuwen naeuwlijks, waer door alle bewegingen als flil ftaen. 7. Als de lucht teffens ook koud is, vermeerderen alle deze rampen, 't Is dan of onze aders met lood omhangen waren. In eene frisfche, vriezende koude . kunnen wij ons bewegen, zij verfterkt en begunftigc on-  VAN DEN DAMPKRING. " Oï onze werkingen ,• maer de koude, vogtige lucht belet de uitwaesfeming, vermindert de levensvlam nog meer. Wij leven gedurig in een kouden dampkring, die in het lichaem dringt, en ons zoo veel te meer rampen wekt, als zij doordringender is wegens de vogtige koude ; de Nature is door deze lucht geheel onderdrukt en verliest hare kragten. Daer is naeuwlijks eenig weder, dat ons zoo lastig valt, als koud, nat weer. Indien de beweging immer heilzaem is, wordt zij het dan, om dat wij twee der fchadelijkfte vermogens voor onze gezondheid te beurijden hebben, 't geen de beweging doet, die de werkingen en de levenskragt aenwakkert. 8. IVvineer zich bij de vogtige lucht warmte voegt, lijdt het lichaem niet minder. Wij hebben gezegd, dat er niets de vaste lichamen zoo verllapt als vogc en warmte. Als men den fterkften boer onder deekens legt, brandewijn aenfteekt onder het dekzel, en maekt, dat deszelfs damp zich verfpreidt over de geheele nackte oppervlakte van het lichaem , zal hij van zweet wegvloeien, en zeer verzwakken. De bette zet alle deelen uit, opent* depooren, en dit doet ze des te gemakkelijker om dat de vogtige lucht de vaste deelen verzwakt. De vogten zetten zich insgelijks uit, verdunnen en vloeien naer die plaets, waer de minfte tegenftand is. Zij vloeien uit, waer zij eene opening vinden. Doch niets b.'fchadigt zoo zeer als een vogtige  6i OVER de schadelijke KKaGTEH tigge warmte, om dat zij de verrotting begunfligt. Alles, wat men in eene drooge lucht lang kan bewaren, bedelft fchieiijk in eene warme natte lucht. Hippokrates heeft dit reeds gezegd: Bij regenagtig weder fchrijft hij, ontftaen er gemeenlijk, lange koortzen, afgangen, verrottingen. (r) De verrotting word ook begunftigd om dat 'er vele Hinkende, bedorven ftoffen, door veel regen en warmte uit den grond gerezen, in den dampkring hangen , die wij gedurig inademen. De verrotting verdunt de vogren, maekt hen onbekwaem tot de voeding, daer zij voor een groot deel met Hinkende afgangen of zweeten uitvloeien. Niets brengt in ons Europa zulke befmettelijke ziekten aen dan een vogtige, heete zomer. In het Jaer 1698 hadt men in Duitschland, vooral in Saxen , een zeer zagten winter met veel regen, na een diergelijken herfst, gevolgd door een zoele vogtige lente. De pokken regeerden toen zeer fterk; men hadt in de lente vele befmettelijke. kwaedaertige koortzen, die vele menfchen wegfleeptsn (sy In denjare 1427 onder de regeeriug van den Keizer SiGisMONi), hadt men zulken zagten winter, dat de Perzikenboomen en vele bloemen in de wintermaend reeds in vollen bloei ftonden; doch daer op (O Libr. Til Aph. VII. (0 Hofm. de temp. Anni Infulubr. Tom. V Pag, 65.  VAN DEN DAMPKRING. 63 op volgde een zware pest, die veel menfchen wegrukte. (t~) 9. De vogtige lucht fchaedt vooral aen kinderen en vrouwen, vogtige ko'ide Temperamenten, flappeflijmige lichamen. Het natte weer is alle menfchen niet even fchadelijk. Bloedrijke, fterke lichamen, die zich veel bewegen, ftaen haer gèmaklijker tegen , dan teere zwakke lichamen. De waterdeelen hebben in deze de overmagt, en de levenskragt is minder. Daer is reeds eene geneigdheid tot zwakheid, en zelfs'eene aenmerkehjke zwakheid in zulke lichamen, die derhalven door verflappende oorzaken aenftonds en dubbeld lijden. Kinders, vrouwen, waterige, flijmige Temperamenten, klagen hierom ftraks over loomheid , matheid, verkoudheid bij vogcig weer. Het water en de flijm worden vermeerderd, en de kwijnende levensvlam in de vogtige lucht fchier geheel gedoofd. § a68. Eene heldere', klare lucht, met weinig waterdeelen bezet, noemt men eene drooge lucht. Zij maekt fchoon weer en heeft veel voordeel boven de vogtigheid op ons lichaem, om dat zij, van eene grooter veerkragt, onze vaste deelen verfterkt, de uitwaesfemingen onzes lichaems gretig ontfangc. De drooge lucht CO Spangenberg Chronicon. Ad Hunc Annum,  64 OVER BE SCHADELIJKE KRAGTEM lucht is even, als droog Alkaliefch zout, trekt de wa« terdeekn, en maekt dus de lichamen droog,en, door het droogen, ftram. Als men gewasfchen linnen in eene drooge lucht hangt, zal het fchieiijk drogen. Hec eenigfle kwaed, dat zij ons lichaem kan veroorzaken, beftaet daar in * dat zij het veel van zijne waterdeelen zoude beroven, en de vaste deelen ftrammer en nijver raakem In Phlegmatijke lichamen echter kan zij dit kwaed niet aenbrengen, maer in kolerijke en melankolijke Temperamenten verdikt zij de vogten. Eene drooge lucht, van koude verzeld, fterkt de vaste deelen , en hierom hebben zij meer kragt op de vogten, des de evenredigheid zelfs in zulken blijft. Eene heete , drooge lucht befchadigt het meest. Het lichaem verliest door de fterke uitwaesfeming zijn waterdeelen; de warmte veroorzaekt grooter beweeging, en hier door krijgt men dik bloed. Wanneer dit gebeurt in kolerijken en melankolijken, en deze zich teifens fterk bewegen, weinig drinken, ontfta.>n 'er ligt ontftekingen, en gevaerlijke ziekten. Menfchen, die heete landen bewonen,- zien er droog uit, van een aerdfche of geele kleur, en zijn veel aen verftoppingen, ontftekingen , pleurisfen, borstziekten, melankolije onderworpen. Schoon ce drooge lucht deze ongemakken aenbrengt, gaet het echter vast, dat er geene andere zo heilzamis. Hippokrates zeide reeds: droge luchten zijn gezonder en min dode lijs dan vogtige. (u) Pk- («) Lib. III Aph. XV.  Vak dèn dAiföpickijtföï Flaro ftelde de wijsheid in het drooge, en de LatijneS fchijnen hier van hunne fpreekwijs ontleend te hebben , wanneer zij een' man vart vefftand willen uitdrukken , homo emun&a naris, als of men zeide, een man, wiens neus droog is. Ons gemeen ook heeft geen groot denkbeeld van Snotneuzen. De werkingen van onze Ziele zijn bij helder, droog, koel we^ der zoo wel gefteld als die van het Lichaem. Wij zijn lustig, luchtig, vrolijk, welgemoed, vaerdig. Menfchen van een kolerijk, melankolijk Temperament zijn doorgaens verftaödiger, fcbanderer, diepdenkend en vindingrijker dan Phlegmatijken, die echter in een drooge lucht veel levendiger worden. Hierom zijn de mannen, wier lichamen drooger zijn, gezwinder, Vlugger, fterker, verftandiger, aioediger dan de yrou. Wen, die aen meer ziekten kwijnen. Men merkt in ons land klaer het onderfcheid tusfchen eene vogtige en drooge lucht. Zuidwestenwinden brengen ons doorgaens Regen aen, maer Noorden en Oostenwinden fchoon weer. Als deze laetften in de maenden )anuarij, Mei en Juni] waeien met frisfche koelte zwijgen fchier alle ziekten. Op bergen, zandige plaeczen, Landen, die weinig rivieren, geene poelen hebben , is de lucht droog en hierom gezond. Als zij echter warm is, maekt zij ontftekingen, en meiankohjke kwalen, gelijk men in Spanje ziet, daer de ök woners alle iets van het melankolijke hebben, en ufcE def  6$ OVER. DE SCHADEHJKE KRAGTEN den aerd tot het fombere, deftige, ftatige overflaen. ïn onze Noordfche landen kan men ech er de droge warme lucht voor de Zieken gemaklijk verbeteren , als men den vloer met water begiet, in potten vol water takken van vlier, aelbesfen zet, die door hunne gedurige uitwaesfemingen de droge, warme lucht verfrisfchen, verkoelen. §. *6> De Natuerkundigen toonen, dat de lucht zwaer is, daer zij haer met een balans wegen, wat ook de Navolgers van Aristoteles, die in alle lichamen een beginfel van ligtheid ftelde, hier tegen mogen zeggen, 't Is echter zoo klaer niet, dat de lucht zelve als lucht zwaer is, en of men niet liever de zwaerte aen de dampen, die in de lucht drijven, moet toefchrijven, en niet zeggen, de lucht is zwaer, maer de Dampkring is zwaer. Daer is echter zoo veel voor de zwaerte der lucht zelve, dat men dezelve veilig mag ftelien. Zij ontvangt en draegt ontelbare dingen , hierom is hec moeilijk te begrijpen, hoe dampen, wolken enz. zouden kunnen hangen, drijven in eene lucht, die geene zwaerte hadt om hen optehouden. De zwaerte van den dampkring verfcheelt veel, en naer de bijzondere landen , en is aen gedurige veranderingen onderworpen. Die veranderingen zijn groo* ter  VAN t)EH DAMPKRING. 67 tër in koude dan in warme landen. Bij ons drukt de Lucht zeldjaem de kwik in den Barometer Jager dan 27, en hoger dan tot 30 duimen. Zij blijft gemeenlijk hangen ter hoogte van 29 duimen. Men ftelc gemeenlijk hare zwaerte tot die van het water, als 1 tot 800. Musfchenbroek hesfc getoond, dat men dit noch algemeen, noch beflecdig moet aennemen, ert dat de zwaerte bijna alle dag verfcheelt naer de verfcheiden digtheid, zuiverheid, warmte. Somtijds is de zwaerte der Lucht tot die van het water, als 1 tot 606, zoo dat men een middelweg inflaende, de zwaerte der lucht in Europa, tot die van het water van tusfen 606 tot 1000 kan nemen, en dus na genoeg 8oo Hellen f» De Lucht is zwaerer bij helder weder, en als zij droog is, dan bij donker, vogtig weder. Dit febijnt in den eerllen opflag vreemd, doch de waernemingen met den Barometer, en de reden leeren het. Men gevoelt wel in een natte, vo°-Éige lucht grooter zwaerte in het lichaem, doch dtc gefchiedc niet om dat de lucht dan zelve zwarer is* maer om dat onze vaste deelen verflapt, de uitwaesfeming belet, en de beweging en omloop der vogten traeg is. Bij een helder, fchoon weer, verhaestdeze lucht, die ons van alle kanten evenredig drukt, den omloop, maekt de beweging van het harte vaerdiger, hierom bevinden wij ons ligter, gezwinder. Bij eene O) Beginz. der Natuer. 640. V0& E 9  €S OTER DE SCHADELIJKE KRAGTEN vogtige, natte'ïucht hangen er veele dampen in dezel* ve, die in haer niet ontbonden zijn, maer drijven. Doch als deze dampen in de lucht fmdten, beletten zij de helderheid, klaerheid niet; eveneens ais men Zilver in fterk water ontbindt, dan krijgt men eene helderheid, maer als men het oplost, en maekt dat dedeelkensvan het zilver in het vogt drijven, krijgt men eene troebelheid, als het metael echter behoorlijk ontbonden is, en het vogt helder, vindt men in het zelve eene grooter zwaerte. De Natuerkunde leert ons, dat de lucht zwarer moet zijn dan het water, in dampen ververkeerd. Hierom trekken de uitwaesfemingen naer boven, en blijven daer, om dat ze ligter zijn dan de lucht, als wolken hangen. Hierom is de lucht bij helder weder zwarer, het geen des te meer blijkt, om dat alle dampen en wolken bij vogtig weer naer beneden vallen, om dat de lucht, thans ligter zijnde, hen niet kan ophouden. Deze lucht, altijd zwaer, drukt den mensch gedurig. In ons land hangt de kwik in den Barometer doorgaens op 29 duimen. Dan is de zwaerce van den dampkring in evenwigt met de kwik. De kwik is veertien maten zwarer dan het water, want men ondervindt, dat het water 14 malen hoger rijst dan de kwik en dus ter hoojite van 335 voeten in evenwigt is met de lucht. Des drukt de lucht onze lichamen met dezelfde zwaerte, ais of ze ond,;r een Zee van 33I voeten lagen. De-  VAN DEN DAMPKRING. 6$ Deze ws magtig ons te verpletteren, zoo de lucht aan alle kan'en de lichamen niet evenredig drukte. Deze wijsheid van den goedgunftigen Schepper moet men met eerbied en dankbaerheid erkennen, en verder leeren uit de werken van Nieuwentijt en Derham; wij moeten deze zwaerte geneeskundig befchouwen. De zwaerte van de lucht fchaedt weinig, zoo zij niet bovenmatig groot is. Zij is doorgaens zeer heilzaem. Dieren, in eene lucht, die tienmael zwarer is, befloten, leven vrolijk, zoo men zorgt, dat deze lucht telkens ververscht wordt. De lucht drukt ons lichaem van alh kanten, werkt op de vaten, die zij onderfteunt. Als men een kop op eenig deel zet, de lucht daer uit pompt, zwelt het deel. Indien de lucht ons lichaem niet drukte, zouden de vogten door harte en ilagaders voortgeftooten, liever uit de poren en uitwaesfemende vaten vloeien dan naer de aders, om dat de vogten gedurig derwaert vloeien, waer zij den minden tegenftand ontmoeten, en de grootfte ruimte hebben Dit belet de zwaerte der lucht, door hare drukking, die de vaste deelen verfterkt, de vogten verdikt, en dezelven behoorlijk op eikanderen doet werken. Hier door blijft de evenredige omloop der vogten, en met dezen de gezondheid. De Naruerelijke hette, adem haling en alle andere werkingen zijn volmaekt goed bij eene zware lucht. Zeldzaem verdikt de lucht dermaten, dat zij fchaedt.' E 3 In  f9 «VER DE SCHADELIJKE KRAGTEN In diepe putten ademen menfchen en dieren beter dan op hoge bergen, fchoon zij in de eerften door eene Jiooge 'ucbtkolom gedrukt worden. De ongevallen, fommige menfchen in putten overgekomen, moet men niet toefchrijven aen de zware drukking der lucht, maer aen fchadelijke dampen en ukwaeslcmingen, die in deze putten hangen. De zware lucht befchadigt dan aen de longen, wanneer zij met geweld in dezelven gedreven wordt. Zij drukt dan door het uitzetten der lucbtblaeskens de vaten, die het bloed door de longen voeren, dermaten, dat zij het aenftromend vogt geen doorgang laten. De bloedvaten, tuschen de luchtblazen lopende, hangen als in eene persfe, Het bloed vloeit gedurig uit het harte naer de longen, en door deze moeten alle vogten van ons menfchejijl; lichaem ftroornen. Dan daer legt in deze vaten een dam door de toedrukking. Indien dit gebeurt in zwakke longen volgen er ongelukken. Dit ziet men in zulke liefhebbers der Muzijk, die op fluiten, wakhprens blazen. Men maekt dan eene zware, dikke lucht. De werking en wederwerking is hier niet evenredig. De locg zet zig geweldig uit door den tegenftand dezer werktuigen. Men ziet dit in het wezen der Muzikanten, het zweit, ziet rood en ds zwart, naerdemael de longevaten het bloed niet doorlaten door de zwaerte der lucht gedrukt. Hier uit volgen bloedfpuwingen en de teering. In  VAN DEN DAMPKRING» 71 In eene te dunne Lucht kan niets leven. Dit leert de Nateurkunde. Alle dieren, die men in het ijdel van Boijle zet, fterven; de aerdfche dieren eer dan de visfchen om dat hunne longen zich niet kunnen uitzetten uit gebrek van Lucht. De Lucht dient tot een fteunzel onzer vaten, die zij in de oppervlakte van alle kanten evenreding drukt. Wanneer de Lucht te licht is,verliest het lichaem dit fteunzel, en de vaste deelen verzwakken, de vogten krijgen eene grooter kragt op de vaten. Deze wijken, daer komen gezwellen. De vogten vloeien uit de verwijderde vaten, of breken dezelven. Daer ontftaen Afdwalingen van plaats. Het roode bloed ftroomt in de weivaten, de wei in de watervaten. De Omloop verliest zijn evenredigheid en de mensch zijne kragten. Dieren , in het ijdel gefteld, worden magreloos, benaeuwd, braken, krijgen afgang, ftuipen , hijgen, zwellen van alle kanten en fterven. De Franfche Meeren, die Aftronomifche waernemingen gedaen hebben in Amerika, leden bijna dezelfde ongemakken op den hoogften der Peruaenfche bergen bij Quito, waer de lucht zeer ligt en fijn is. Zij waren benaeuwd, kwalijk, het zweet en bloed liep uit hunne lichamen. De ligte lucht fchaedt vooral aen de longen. De verwijdering der longen is alleen eene uitwerking der lucht. Als zij met eene genoegzame zwaerte in de Iuchtblazen koomt, wijken de vaten der longen. Dit E 4 In-  ^2 OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN Ingewand trekt zich gedurig te famen; verwijderd, floot het tegen het Borstvlies aen, om dat de kragt van die fpieren, welken de longen famentrekken , minder is dan de uitzettende kragt der lucht. Maer wanneer de kragt der lucht vermindert, wanneer de lucht teligt is, zoo veel niet drukt noch uitzet, krijgen de fpieren grooter kragt, trekken zich fterker toe, en de mensch kan niet tot verzadiging ademen. De longen zijn hem toegeknepen. Het is of er een pak op het harte lag, dat hij niet kan bewegen. Hoe angftig dit is weten de aemborftigen. Als de lucht dun is, zijn deze menfchen in de doodlijkfte benaeuwdheden, moeten dikwerf ademen, en tragten door hulp der fpieren, waer mede zij fterk inademen , hunne benaenwdheid te verligten. Als wij eene genoegzame zware lucht made* men, voelen wij in de gezondheid, dat die lucht ons voldoet, dat wij luchtgenoeg hebben. De mensch trage zoo veel lucht in te ademen tot hij dit punt van verzadiging bereikt. Zoo hij dit niet kan krijgen, ontftaet er benaeuwdheid. Het bloed kan uit den regter boezem van het harte door de toegetrokken longe in den linker boezem niet vloeien; het vergadert zich in de regter holte en oor van het harte en in de grote Ader. de linker boezem krijgt weinig bloed, en hierom kan het dien fchat des leven aen de groote flagader niet mededeelen. De omloop van het bloed ftaet ftil. De Ziel krijgt hier van haesc kennis, wordt ber  VAN DEN DAMPKRING. J»g f>enaeuwd , en raekt aen het worftelen met den dood, zij trekt alle hare kragten te famen , en brengt alle de fpieren, die maer iets tot de ademhaling kunnen doen, in beweging. Aemborftigen zetten hierom het hoofd tusfchen de fchouders, en ademen met geweld de lucht in. Het bloed blijft in zulke ligte lucht in de vaten ftaen. Daer komen ontfteekingen, borstziekten. De vaten breken, en daer ontftaen bloedfpuwingen. Men neemt waer, dat in bergachtige landen, en Heden, die hoog liggen, bloedfpuwing en teering zeer gemeen zijn. 'i Is echter een voordeel voor deze lieden, dac die lucht niet zeer warm is, noch vogtig. De lucht is daer frisch, droog en verfterkt hierom het lichaem; De ligte lucht is vooral gevaerlijk voor zwakken , zulken moeten zich dan veel bewegen, te paerde rijden, waer door men de lucht verdikt. Zij doet dan dezelve uitwerking als de zware ,• als men wat ras te paerde rijdt, komt de lucht met zoo veel kragt in de longen, dat men haerbezwaerlijt kan uitademen, Hierom is het paerdrijden zoo heilzaem voor zwakken, niet alleen om dat het door eene evenredige beweging de ingewanden verfterkt, maer ook om dat men een zwarer lucht maekt, die de longen uitzet, en het bloed gemaklijk door dezelven voert. Sijdenham raedt hierom in teeringachtigen het paerdrijden, en wagtte daer zoo veel af, als van de kwik ln de venuskwael. Niemant is de ligte lucht zoo vijandig als aemborsE 5 tigen  f4 OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN tigen. Deze lijden dan geweldig. Een geneesheer-, die de natuer van dezen Lijder kent, zal ligt, als hij zijnen lijder in benaeudheid ziet, de oorzaek der kwale weten, en zijne zieken haest, vooral in ons land, verlating beloven, als het weder maer wat verandert. § m* Uit het verhandelde blijkt, dat eene heete, ligte en vogtige lucht op ons Lichaem fchier de zelfde uitwerkingen oefenen, en allen daer heen ftrekken , dat zij de vaste deelen verzwakken , de vogten uitzetten, den Omloop des Bloeds ontroeren; De zware, koude, droge lucht komen daerentegen ook overeen in hare uitwerkingen. Zij verfterken de vaste deelen , wekken de Levenskragt op , houden den Omloop der vogten in eene goede evenredigheid, en brengen dus veel toe tot de Gezondheid. De drie eerften kan men fchadelijke, de drie laetften voordeelige noemen voor het lichaem. Eene gefteldheid der lucht is niet altijd alleen aenwezend. Bij winterdag omringt ons meenigmaal eene droge, frisfche, koude lucht; dan hebben wij twee Luchten die heilzaem zijn, te famen, en bevinden ons ook vlug, wakker, gezond. Doch dikmalen is de lucht vogtig en koud. Dan heeft men twee gefteldheden die goed en fchadelijk zijn. De middelmatige koude is heil- zaem  VAN DEN DAMPKRING. zaam, doch met vogtigheid gemengd, wordt zij bedorven ; en als de koude zich bij de vogtigheid voegt, wordt deze, uit haer eigen aert nadeelig, nog fchadelijker. Des zomers bij helder en droog weer is de lucht doorgaans zwaer in de maenden van Mei en Junij, en dan zijn 'er weinig Zieken. Doch als de Hette in de Hondsdagen nenneemc en zich voegt bij eene drooge of vogtige lucht, krijgt men een fchadelijke lucht. Vogtige en heete Luchten brengen zee? vele en zware ziekten aen, als zij zich lang vereenigen. Als men de werking van ieder gefteldheid der lucht weet, zal het niet veel moeite kosten om uittevinden, wat de vereenigde gefteldheden aenbrengen. De lucht kan dunner, dikker en meer uitgezet wezen. Doch de dunheid koomt overeen met de ligtheid, de dikte met de zwaerte, waerom wij deze niet nader behoeven te verklaren. De veerkragt der lucht volgt derzei ver zwaerte. Hoe zwarer de lucht is, hoe meer veerkragt zij bezit. Als men de uitwerking der zware en ligte lucht weet, kent men de uitwerkingen eener minder of meerder veerkragt. S s?2 Wij weten, dat de lucht zwaer is en evenredig van alle kanten op de lichamen drukc. Naer de hoger lucht kolom, die op een lichaem ftaet, drukt de lucht het  ?6 over de schadelijke kragten bet meer of min. De lucht kolom is korter op een berg, dan in eene valeie, en moet op den berg minder drukken. Dit bevestigen alle proeven. Op den top van de piek van Teneriffen vond Vader FeuilLé de kwik 10 duimen en 7 lijnen gezakt. Op den berg fint Godard, een der zwitzerfche Alpen ftont de kwik op 21 duimen, volgens de waerneming van Scheuchzer. De kwik was een lijn gezakt toen Musfchenbroek ter hoogte van 82 jL Rbijrlandfche voeten op den Utrechtfchen Dom klom. Hij vondt de zelfde evenredigheid in de twee volgende even grcote hoogten. Doch men vindt dit niet altijd even eens, 't zij men opverfcheiden plaetzen, of in dezelfde landftreek deze proeven neemt. De Dampkring is niet altijd even zwaer, zuiver, warm, koud, veerig. Hij verandert gedurig en deze veranderingen zijn dikmalen zeer fchieiijk , en kunnen des niet nalaten fterk op ons te werken. In Nederland verandert de lucht fchieiijk en fterk In warme landen onder den Evenaar vindt men die fchielijke veranderingen niet. In Jamaika verfcheelt de hoogfte en laegfte graed flegts 32 lijnen. Te Parijs en Londen is dit verfchil al 2 duimen en 12 lijnen en te Petersburg 3 duimen. De veranderingen der zwaerte en ligtheid van den dampkring zijn des te aenmerkelijker, hoe meer men den Noordpool nadert. Ten opzichte van de hette en koude bevinden wij bet  VAN DEN DAMP KRING.- 7? het zelfde. In heete landen is de verandering gering, zoo men haer met die van onze gewesten vergelijkt. De Thermometer verfcheelt alle dagen op verfcheiden «eren van den dag. In de gewesten aen de Zee, Holland, Zeeland, Vriesland, Vlaenderen verandert het weer fomtijds drie of viermalen op een dag. S morgens zal het warm, voor den middag koud, nademiddag warmer, en 's avonds weder koud wezen. In het voorjaar ontmoet men veel dagen, dat het op het een half uer zoel, groeizaam, en op het ander koud, fchrael is. Ia de Louwmaand en fprokkelmaend verandert het weer fomtijds zeer fchieiijk van een fcherpe vorst in een zagten regen. In Hooi en Oogstmaenden volgt 'er, na zwaere hette , donder en hagel, wanneer de kwik van So tot 32 graden daelt. Deze veranderingen werken geweldig op ons Lichaem. Wij gewennen daes wel aen, doch zoo niet, dat het weer geen vat op ons heeft. Nederlanders, die zich niet te luchtig kleeden, ftaen deze veranderingen tamelijk door;doch vreemdelingen, Pronkers, dartele Heeren en Juffers beklagen altijd hun luchtig gewaed. Op den middag kunnen wij ons kleeden als in den zomer, doch tegen den avond zoude men dekzel noodig hebben, als in den Herfst. Zich middelmatig te kleeden in ons land zal zich niemant beklagen, 't Is dwaes en fchadelijk zich altijd te broeien , en onder de kleeren en dekzels te verflikken ,• maer nog dwazer en gevaeriijkcr al.  OVER DE SCHADELIJKE RRAGTEtfj al te lucht zich te kleeden. Men kan niet twijfelen of deze fchielijke veranderingen veroorzaken vele rampen , en zijn voor fommige menfchen zeer nadeelig* Zie dien Herken Boer, heet en bezweet, agter den ploeg op een beeteji middag. De lucht verandert, de ploeger rust onbedagt, en wordt door eene doodelijke Pleuris aengetast. Dit gebeurt een Herken Boer, wat zal dan zwakker menfchen wedervaren? 'Eene fchielijke verandering van hette en koude, des de Thermometer van 80 op 32 graden zakt, fluit de openllaende poren eensklaps, belet de uitwaesfeming, en veroorzaekt een heir van ontflekingen en kwalen die haer volgen. Wat lijden Plethorijke menfchen als de lucht in het voorjaar fchieiijk van koude in hette verandert. Straks hoort men van Pleurisfen, Borstziekten. Menfchen, die aen Borstkwalen liggen,Aemborstfgcn lijden geweldig door deze veranderingen. Dé Longen zijn de werktuigen der lucht, zij wordt wel eenigszins gematigd, eer ze in de Longen koomt, doch raekt echter de Bloedvaten zeer na. Als de Longen zwak, de Borst ziekelijk is, zijn deze deelen teer en lijden op de minfle verandering. De Heer Berrijat heeft een fraeie verhandeling gefchreven over het nut van den Barometer in de Geneeskunde. Hij toont, hoe men naer de meer of minder hoogte der kwik zijne Geneesmiddelen met voor-*  Van den dampkrinó. 79 voordeel kan geven. (V) Men kan op het gezicht vari den Barometer weten, hoe men zijne Aemborstige lijders zal vinden. Als de kwik daelt, kan men verzekerd zijn, dat zij geweldig zullen klagen ; doch als de Lucht zwarer wordt en de kwik begint te rijzen, kan men hun een fpoedige beeterfchap beloven. De vorige gefteldheden van de Lucht zijn wel nadeelig, doch niet voor alle menfchen even kwaed, de meesten zijn zelfs voor vele menfchen heilzaam. Doch een langdurige ftilftand der lucht in befloten plaetzen is voor alle menfchen gevaerlijk en dikmalen doodlijk. De droevige Ondervinding heeft geleerd, dat menfchen , in putten, die lange Jaren gefloten waren geweest, en waer in dezelfde lucht gebleven was, fchieiijk zijn dood gebleven. Men kan niet naeukeurig bepalen, aen welke gefteldheden der lucht men zulks moet toefchrijven. De Ouden hebben hier vreemde gedagten over gevoed, en zich ingebeeld, dat 'er vergiftige dieren in zulke putten nestelden, die mét hunne oogen of adem doodden. Men heeft hier van die vertellingen van den Bafiliskus, een fcfariklijk Serpent. Sennertus verhaelt hier van een aenmerklijk geval uit Pincie- ru# (w) Uitgez. verhand, bij Houttuin 14 ftuk bi; 129.  8Ö OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN rus. Eenige kinders van een zwaerdveeger te Warfchouw fpeelden fchuütje met eikanderen. In de buert was een oude kelder, die overgebleven was van een huis, voor dertig jaaren afgebrand. Niemant hadt daer immer naer gezien, en de trappen waren half rot. Twee der kinderen verdaken zich in dien kelder, doch blei ven op den onderden trap liggen. De ouders, onwetend, waer hunne kinders bleven, zonden de dienstmaegd om hen te zoeken. Deze zag hen op den onderden trap liggen, doch meenende, dat zij diepen, tradt zij ook naer beneden; dan draks viel zij naest de kinders neer. De Regeering daer van kennis gekregen hebbende, belastte dat men de lichamen met brand* haken uit den put zoude halen. Men vondt de lijken als een trommel gezwollen, de kleur was zwartachtig, de oogen puilden uit, lippen en tong waren gezwollen, de Filozofen en Geneesheeren beflooten, dat 'et een Baliiiskus moest woonen, en verzogten de Regeer ring om dezen kelder te laten onderzoeken. Een karei, ter dood verwezen , ging met een toorts in de eene en een ijzeren kraeuwel in de andere hand in dezen put. Eerst zag hij niets, doch een nieuwe toorts gekregen hebbende, vondt hij in een hoek het fchrikdier, van groote als een henne, het hoofd als dat van een kalkoen, het iichaem vaneen blaeuwgele kleur, op den rug gefpikkeld, de oogen als die eener padde met eene kamme als een kroon. De Doctoren hielden  van d»*r dampkring, 8ï &n het voor den Baflliskus. f» Deze Historie toont óns de uitwerkingen van een befloten flïlftaende lucht 4 die deze drie perfonen verflikt heeft. Het bijgevoegde verhael van den Baflliskus kan eenigzins waer zijn»' fchoon dit dier den dood der meid en kinderen juist niet veroorzaekt heeft. De Natuerkundigen noemen thans Baflliskus eene foorte van een Haegdis met een fpilronden ftaert, op den rug een geflraelde vin, het agterhoofd gekuifd.» Dit dier is van een fchriklijk gezicht en zeer vergiftig. Men kan het befchreven en afgebeeld zien in het keurlijk Werk van den Heer Houttuin O). Men weet nu door vele proeven zeker, dan erin zulke befloten plaetzen dampen hangen, die deademhaling beletten. De lucht is wel noodzaeklijfc voor onze ademhaling, maer geenzins deze dampen. Deze dampen doven ook het vuer en het licht. De voortreflijke Engelfche Filozoof Hales heeft dit mee fraeie proeven aengetoond in zijne groeiende weegkunde. Als men in een befloten kelder met licht gaet,' wordt dit uitgedoofd, gelijk de toorts van dien verwezen te Warfchou leerde. De oude ftookkundigen zeiden, dat er in de lucht, een Geest des levens hing,die van onsleven verteerd werdt, en geftaeg uit het heelal der bekende dingen vernieuwd. Als dit niet gefchied- der' 00 Sennert. Tom. r. 80. (dj Natuerl. Historie. JSer/b deel zesde üak. 105. F  Si OVER. DÉ SCHADELIJKE KRAGTEN de, verloor de lucht hare levenvoedende kragt en verHikte. Zi'y hebben echter ons niet onderricht, wat die levenvoedende geest is.. Daer is zeker iets in die lucht, dat het leven dooft, hierom laet men thans bij* het openen van oude putten, niet ftraks menfchen nederdalen , maer die putten eenige dagen luchten; dan laet men 'er een kaerze of fakkel in neder, en als deze niet uitgaet, is men verzekerd, dat de lucht gezuiverd is. Maer niet alleen moet de lucht niet lang befloten flilftaen; zij moet ook telkens vernieuwd worden. De Natuerkunde leert, dat een levend dier dezelfde lucht nist lang kan inademen, maer gedurig vernieuwde, frisfche lucht nodig heeft. Als men een vogelken onder een groot, wijd glas, vol koele frisfche lucht set, begint het na een kwartier uurs ziek te worden, te braken , en flerft binnen drie kwartieren. (£) Visfchen in een glas met water onder een glas gezet, fterven fchieiijk. Hoe zij' in vijvers en waters die alom bevrozen zijn het leven derven, zien wij in den winter. De vlam, onder een glas gezet, gaet uit, een gloeiende kool verdooft; dè eiers der ïnfekten komen niet uit, de planten groeien niet. (f) Wanneer een mensch in een befloten vertrek in zijn eigen dampkring of indien van (b~) BYiijle de Aè're 184. (c) Boerh. Chem. pa;te II de Aëre.  VAN DEN DAMPKRING; '§3 van véle anderen lang blijft, krijgt hij hoofdpijn, kwaiijkte, en zoo hij niet naer buiten gaet bezwijming. De voorbeelden zijn niet zelden van menfchen in den roef van fchepen, in befloten kamers geftorven door hec misfen van verfche lucht. Men kan nog geen zekere reden geven, waerom dezelfde lucht niet genoeg is voor het leven, en zij vernieuwd moet worden. Zoo de ftookkundigen met proeven konden toonen, dat 'er een levensgeest in de lucht is, dan zoude men mogen befluiten, dat zij, een werf ingeademd, dit voedzel, die verborgen levensfpijs verloren hadt, eh dus onbekwaem was tot verderen dienst, ten zij ze zich weder hei ftelde en nieuw voedzel kreeg. Doch fchoon raen al wist, dat 'er zulk een levensgeest in de luchc was, zoude men hier niets vorderen, zoo lang men riiec wist, wat deze Geest was. Mogelijk is de eens ingeademde lucht met dampen uit het levend lichaem vervuld, die naderhand niet weder dan met fchade kunnen ingeademd worden. Daer waesfemen zeker uit een levend lichaem zeer fijne dampen, die zich met de lucht mengen. Als men voor het bedde van fommige zieken koomt, valt 'er een benaeuwde lucht op het hart. De fijne pestdeelen zweeven in de lucht, en maken, ingeademd, verfchrikkelijke ziekten: De uitwaesfemingen van gezonde menfchen zijn vooraendoenlijke geltellen dikmael onverdraeglijk. Het gemeen zege Mfs5'dat vrouwen, die de ftonden hebben, door haer F 2 aderil'  §4 ÖVER BE SCHABELIJKE KBAGTJtN adem het vleesch bederven, 'c Is zeker, dat vleesch en andere fpijzen, die men beademd, bederven, en de uitwaesfemingen van fommige vrouwen , vooi al als ze de Honden hebben, wanneer het lichaem niet wel gefteld is, fchaden zeker aen verfcheiden fpijzen. Misichien wordt de lucht onbekwaem tot de ademhaling, om dat zij door ftilftaen bederft, 't Kan ook wel wezen, dat de lucht hare veerkragt verliest, wanneer ze niet vernieuwd wordt. De proeven van Hales fchijnen daer toe veel aenleiding te geven. IVlij komt echter het waerfchijnlijkst voor, dat de lucht, door hfct ftilftaen, eene foorte van verrotting aenneemt, ten minften eene kragt krijgt* die de verrotting begunfligt. In akelige gevangenisfen , waer men geen licht ziet, en de ellendigen zelfs in Christen landen op eene barbaerfche wijs worden opgefloten in eene lucht, die nimmer verfrischt, fterven 'er velen door de enkele beroving van verfehe lucht, die met vele andere vuile dampen befmet is. Ik kenne gevangenisfen in ons land , waer de misdadigers niet in kerkers onder, maer op vertrekken boven de gevangenhuizen zijn opgefloten, door welken de vrije lucht door open traliën fpeelc» In zulken zijn nimmer geen befmetcingen. Schoon de gevangenen bij den winter het daer koud.hebben, blijven zij echter gezond en fterven nooit. De menschlijkheid behoeft maer een flap verder te doen, entusIchen de ijzeren traliën glazen te plaetzen, wanneer de  VAN DEN DAMPKRING, £g gevangenisfen, uit hare natuer akelig genoeg, geen nieuwe ftrafplaetzen meer zullen wezen. De pompen, door Ha les uitgevonden, zijn van een voortreflijk nut in transport en andere fchepen om de lucht te vernieuwen. In de Gasthuizen fterven vele menfchen door den frank van de befmette lucht, die daer hangt en geweldige rotte koortzen maekt. Pringle nam waer, dat een been, waer in het koude vuer was, het heele Gasthuis met een fchadelijken ftank befmette. In belegerde fteden, waer vele menfchen bij een wonen, gekwetfte foldaten liggen, krijgt de lucht ook eene befmetting, waer toe flegt voedzel en andere onreinheden ook veel doen. Zulke luchten fchijnen rottende te wezen, om dat zij geweldige, kwaedaerdige, rotte koortzen aenbrengen, die iet pestigs hebben. Alle de waernemingen over de pest lopen daer heen, dat zij eene rotte ziekte is, en de verrotte uitwaeslemingen dier lijderen de lucht wijd en zijd befmetten. Die deel. kens zijn zo fijn, dat zij in watten, wollen ftoffen, kleederen hangen, in eene verfchelucht overgevoerd^ dezelve befmecten,en eene vreeslijke ziekte aenfteken! 't Is ook waergenomen in de laetfte pest te Londen, dat het beter was de menfchen vrij te latengaen, waer zij wilden, dan hen in lazaretten, pesthuizen op te fluiten, gelijk men doorgaens doet. fd) Deellendigen be- fmet- Mead on the plague. F 3  gfS OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN fmetten de lucht dermaten bij eikanderen in beflotea plaetzen, dat zij meest allen ftorven. De geneeswijs, die de Artzen in de laetfte pesttijden gehouden hebben door verrotting tegenftaende en verfterkende middelen, toont ook dat 'er iets verrottend in de lucht is, het zij men ftelt, dat de uitwaesfemingen der lichamen iets verrottend in de lucht brengen, het zij men liefst verkiest, dat de lucht door ftilftaen, haer toon verliest, en bederft, even als het water, dat door lang ftilftaen insgelijks bederft, maer nooit als het vrij vloeit en beweegt ; zij, die het opzicht over de gasthuizen, weeshuizen hebben,moeten de kamers, waer de lijders liggen , of vele kinders flapen, 't elkens luchten, om dien yunfchen benaeuwden ftank, die zoo fchadelijk voor de gezondheid is, en doorgaens hangt in kamers,waer vele menfchen flapen, weg te drijven. Men leert hier ook,hoe verderfelijk het is in pokken en alle brandende, heete ziekten, de lijders in befloten vertrekken te koesteren. Deze fterven meest allen, die geen fris. fche lucht kunnen inademen en in hun eigen dampkring verflikken, Men moet die vertrekken door het openen der venfters van nieuwe lucht voorzien, dan de gordijnen der bedden openen, als men de venfters gefloten heeft, en den lijder verfche lucht laten ademen,, Ik hebbe meenigmael lijders, die onder hunne dekzels in benaeuwde vertrekken zieltoogden , op het oogenblik dus zien beeteren, en ik gelove, dat men in pest-  VAN DEN DAMPKRING. $7 pesttijden geen kring van troepen rond de fteden moet trekken om de burgers allen uitgang op het veld te beletten, gelijk de Franfchen in de laetfte pest te Masfeilje gedaen hebben, maer elk het vrij genot der frisfche lucht, bijzonder op het vrije veld moet laten, gelijk de Engelfchen te Londen met goed gevolg hebben gedaen. Priestlijs waernemingen beginnen hier een nieuw licht te yerfpreiden. §• 274. De Schepper heeft in. den beginne eene zuivre lucht gefchapen, zoo wel als zuiver water; maer zij is gefchikc om vele dingen te bevatten , die in haer hangen, zwemmen, drijven. Hierom ademen wij haer nimmer zuiver in. Zij doet ons lichaem verfcheiden aen naer de deelen der bevatten ftoffen, die in ons lichaem dringen. Daer wordt fchier niets gevonden, of het drijft met zijne fijne deelen ia de lucht. Vuer en water zijn er altijd. De fijnfte deelen der planten drijven in de lucht, en worden door dezelve verre heen gevoerd. De Zeelieden ruiken den geur der Nagelboomen eenige mijlen van de Molukken, en der kaneeibomen eenige mijlen van Ceilon , als zij in den bloei dezer boomen deze eilanden naderen. De Geesten der gistende plantgewasfen; alles wat door het vuer vlug gemaekt wordt, klimmen in de lucht. Zouten, Oliën van alle foorten vliegen in de lucht. De aerde zelve, het vast Element, vliegt met den F 4 rook  j8& ©VER. »E ÏCftAöEtlJK* KRaGTèN rook in de lucht. De winden voeren het zand uit de. woeftijnen van Lijbie, de asfche die Etna en Vefuvius opwerpen ver henen. Geheele planten met hare zaden drijven fomtijds in de lucht. Hier van komt het Mos en andere gewasfen, die op torens en daken groeien. Hoe veel waesfemt 'er dageiijks uit van de dieren. Doode Krengen verteeren geheel, hoe groot zij zijn Hunne oliën, zouten, geesten worden vlug. Lijken zelve onder de aerde bedekt, verkeeren in eene dunne, vlugtige ftof, die uit de aerde uitwaesfemt. Al wat de menfch kwijt raekt, wordt allengs vlug, en mengt zich in de lucht. Hoe vele eieren van Infekten drijven er in. Deze dieren teelen uit eieren voort, eh niet uit de verrotting** Dit leert de ondervinding in de Lente , wanneer er een meenigte venijn (zoo noemt het gemeen wormen en rupfen) op de boomen valt. In Afrika op de kust van Guinc regent het fomtijds droppels, die het vel doorknagen, en op de kleeren wormen en motten maken. Zwavel, Metalen tot het harde goud drijven in de lucht. Men moet hier over de fraeie Chemiefche verhandeling van Boer have de Aëre lezen. Alle deze dingen werken verfcheiden op het lichaem. Men kan naeuwlijks in een Chemiesch itookhuis, dat vol dampen uitgeest van zout hangt, adem halen. Dezen dampkring kan men echter haest verbeeteren, als men den Geest van Ammoniak zout laet rijzen. Deze is een vlug Alkali. Daer  VAN DEN DAMPKRING. 8$ Daer komt eene koking in de lucht, die haer zuivert. Het is derhalven onmooglijk uit de gemeene eigenfchappen der lucht alle Ziekten afteleiden. De lucht, met Infekten bezet, maekt fomtijds kwaedaerdige Ziektens. Rivieren, poelen , meeren buiten hare oevers getreden, laten veel fiijk, flijm, vuilte na. De rotte uitwaesfemingen en de Infekten, die hier uitbroeden, trekken op in de lucht, en maken Epidemike ziekten, en rotte koortzen. Hierom ontftaen er na zware Overftromingen vele ziekten , en is de Pest zoo gemeen in Egijpte wegens de overftroming van den Nijl. Deze mest het land, maer laet ook veel llib , en vuilheid na. Uit het verhandelde blijkt, dat de lucht daeglijks meenigvuldige veranderingen ondergaet, die op het lichaem werken, en dat zij den mensch bijzonder aendoet naer de zaken , die ze bevat. Als men nu alle de fchadelijke kragten, door welken de lucht op ons werkt, en hare bijzondere gefteldhcden op bijzondere plaetzen konde befchrijven, en juist aentekenen, welke uitwerkingen deze of die lucht in dit land, op deze zieken doet, en dit alles befchrijven en verklaren, d3n zoude men eene volkomen Pathologiefche Hiftorie der lucht kunnen maken. Maer hier is zulk een verfcheidenheid, zulk eene verandering, dat zulks bijna onmooglijk is. Vele zaken ook zijn niet net bekend , de doorzigcigfte Geneesheer en Naturkenner weten dikF 5 wils  '00 OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN werf niet, uit welken Bronnen de ziekten vloeien, die men zeker weet, dat uit de befmettinge beftaen. Maer de Stoffen, die deze befmetting maken.juist te pnderfcheiden , te bepalen, is moeilijk, zoo het binnen ons bereik is. Wie heeft immer de ftof, die de Pest maekt en in zulke fijne deelen beftaet, aengetoond. Wie zal bewijzen , waerom de fterfte onder het Rundvee zoo fterk woedt, en welks de oorzaek in de lucht is, die bier medewerkt, zoo de lucht, gelijk het waerfchijnlijk is, hier iets toedoet. Het is tot nog toe onmooglijk een Hiftorie der ziekten van de lucht te maken. Onze Inleiding zoude ook te magtig uitdijen, zoo wij deze ftof in het breede wilden uitwerken. Wij zullen voor al eenige zaken in acht nemen , die vele veranderingen maken; zaken, die de aendagt van een' Geneesheer vorderen, om dat zij tot verfcheiden ziekten aenleiding geven. Deze zijn vooral: DeHemelfche lichaemen; luchtverhevelingen; faifoenen; klimaten; verfcheidenheid van grond ; bergen; zeeën; mec'ren; getal van menfchen," levenswijs; voedzels; brandftoffen; ambagten en kunften,- koophandel. Laten wij ieder dezer zaken befchouwen, en zien, welke verfcheiden uitwerkzelen zij voortbrengen. Het blaeuw gewelf is met vele fchoonheden vercierd, die op ons en onzen dampkring werken. De eerfte bezigheid der Ouden was de Hemelfche lichamen, Zon, Maan, Sterren naertegaen, uit deze ziekeen af- te-  van den dampkring. 01 teleiden. Hippocrates raedde dacrom zijn zoonTHEssalüs zich op de Meetkunde en Starrekunde toe te leggen, om dat de Op- en ondergang van het Geflarnte veel vermogen hadt op de ziekten, (e') Niemant denke echter, dat wij hier de kunst van Starrekijkeren en zulken, die uit de Planeten iemands geluk en ongeluk, hartstogten, levenswijs, derfuer rragten te voorzeggen, bedoelen. Deze is eene ijdele kunst, en die haer oefenen, zijn laffe bedriegers, die de gemeente het geld ontdeden. Alle eerlijke menfchen verachten deze. Men zal de bedriegerijen ligt ontdekken, als men flegts tweemael over den zelfden zieken met het water, uit welke deze konstenaers zulke geheime weten, hen raedpleegt. In dien hunne kunst op eenige vastte gronden ruste, moest alles, wat zij over de levenswijs, aerd, ziekte zeiden, overeendemmen. En mooglijk kon 'er verandering in de ziekte wezen, doch de andere dingen blijven dezelfde. Doch zij zullen u nooit het zelfde voorfpellen noch uitleggen. Hierom kan men hen gemaklijk onderfcheiden, en moet deze bedriegers niet verwarren met de ware Sterrenkundigen, die een nutte, fraeie wetenfchap oefenen , en nooit zich met zulke dwaesheden ophouden. Wij hebben hier vooral ons oog op de Zon en Maan, die Mozes de twee groote Lichcen ..oemt, CO *n Epist. Ad Thesf.  9& OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN ïioemt, om dat zij de voornaamite diensten aen onze Aerde bewijzen, en op de lichamen van dezen planeet zeer grooten invloed hebben. Ik weet niet, dat 'er iemant twijfelt over den invloed der Zonne op onze aerde. Alle Filofofen erkennen haer. Zij maekt nacht en dag, Lente, Zomer, Herfst, Winter; rijpt de vruchten. Maer de werkingen der Mane zijn zoo zigtbaar niet, en moeilijk te verklaren. Daer zijn Wijsgeercn, en niet van* den laegften rang, die de Maen niet veel kragt op onze Aerde toefchiijven. Een Thermometer in den glans der volle Maan gehangen, brengt geen de minfte verandering van graden aen. De Kwik blijft op dezelfde hoogte. Wat zal de Maen werken, zoo zij de beweegbare kwik niet kan veranderen in den Thermometer, zeggen zij? Doch het kan welzijn, dat de Maen door hare geleende llralen geer ne beweging maekt in den Thermometer, en ech'er door hare drukking of eenige andere kragt, veranderingen in de aerdfche lichamen verwekt. De Ouden hebben reeds waergenomen, dat de Mergpijpen der dieten en de Schelpvisfen voller zijn als de Maen toeneemt en vooral wanneer zij vol is, dan in eenig ander tijdperk. Het gemeen is hier ook van overtuigd, fchoon men echter dit niet als eene beflisfende proeve meet aennemen, om dat het niet op eene zekere ondervinding fteunt. De Oesters en Mosfels en Alikruiken en wulken zijn bij de volle Maen noch voller noch  van den dampkring1 93 noch lekkerer, noch blanker dan bij de andere tijdperken der Mane , en in de Mergpijpen ontdekt men in ons land dit onderfcheid niet. Doch daer zijn zekerer bewijzen voor de werking der Maen op de Aerde en den menfch. Het is zeker, dat de Maen op de ebbe en vloed der zee werkt. Daer komen nooic aen onze kusten Springvloeden dan bij zekere tijdperken der Mane. De Honden der vrouwen volgens eenigszins de Maen , en het kramen luistert naer haer. Kerkrino heeft eene aenmerklijke waerneming van eene zigtbaare werking der Maen op den mensch. Eene Franfche Mevrouw van zijne kennisfe te Amfter* dam hadt bij volle Maen een rond , bevallig wezenAls de Maen af nam werden de Oogen, Neus en Mond naer eenen kant gekeerd, zij verloor dermaten hare fchoonheid, dat zij niet buiten haer huis dom komen, rot dat de Maen weder begon te wasfen, met de volle Maen hadt de Mevrouw hare behoorlijkheden weder. (ƒ) De vallende ziekte neemt af en toe met hec afnemen en wasfen der Maen. Zij is het fterkst bij volle maen. Hierom hebben de Grieken deze zieken riAwK*»,, en de Heilige fchrijvers van het nieuw Testament r*»»"^,,,, dat de onzen door Maenzieken, vertalen, genoemd. De voortreflijke Britfche Geneesheer Mead heeft waergenomen, dat Jonge Matroo- zea (ƒ) Obr. Anar. 92,  94 óver de schadelijke kragten zen en Soldaten uit vrees en benaeuwdheid de vallende ziekte kregen, die zoo naer de Maen luisterde, dat hij op het naderen der nieuwe en volle Manen de aenvallen kon voorzeggen (g). De verduistering der Maen werkt ook verandering. Ramazzini , een Italiaanfch Geneesheer, teekent aen, dat den ai van Louwmaad 1693 desnachtseene verduistering der Mane voorviel, en 'er op dat zelfde uer een grooter getal menfchen ftorf; ja dat er velen bij het bezwijmen der Maen, fchieiijk ftorven; (Ji) In de waterzucht ziet men klaer het wasfen en afnemen van de Maen. Ikhebbe dit in meenig geval zoo duidelijk bemerkt, dat 'er voor mij geen twijfel over is wegens de werking der Maen. Of 'er eenige Sterren, Planeten,' Kometen op onze Aerdé in de menfchelijke lichamen iets werken, weet men niet. Mooglijk zal de Nakomelingfchap hier iets van ontdekkeu. Wie lust heeft om fraeie zaken te leezen over de werking der zonne en mane op de aerdfche lichamen moet de verhandeling van Mead de Imperio Solis et Lunse lezen. Deze toont de werking dier hemelfche lichamen door nuttige, klare, ware, vermakelijke proeven en redeneeringen. De Natueronderzóekers noemen alle lichamen , dié' m' (g~) Imper. Sol. et. Luna;. Cap.2. de Conftit a'nnorum 1652 — 1694»'  VAN DEN DAMPKRING.; £5 ïn onzen Dampkring hangen, zwemmen , zich bewegen , loopen, in brand vliegen, zich vereenigen en fcheiden, klimmen, dalen, lucbtvei'hevelingen, orn dat zij in de lucht zich verheffen, oprijzen. Zij beftaen vooral uit twee foorten, waterige en vurige. Deze veranderen onzen dampkring en werken op ons lichaem. Als de lucht vol is van zwavelige dampen, of andere gistende ftoffen , heeft men bij fterke hette in den zomer zware Onweeren van Donder en Blikfem. Deze Onweeren bederven de eieren der broeiende vogelen, vleefch, vifch. Het vee is ontroerd, benaeuwd, vele menfchen zijn ongedurig, voelen pijn loomheid , krijgen afgang, verliezen hun eetlust. Men voelt fomtijds een fmagtende hette, die na het Onweder ophoud, om dat het de lucht zuivert, verkoelt. Saizoenen noemen wij de vier getijden van het Jaar, óm dat men gemeenlijk in dezelfde iet zaeit, of dé eene of andere plant zaed geeft. Volgens het berigc van Mozes heeft het den Schepper behaegt bet Jaer in Lente, Zomer, Herfst en Winter te deelen, die elkaar gedurig moeten volgen. In den Winter is de oppervlakte der aerde dikwerf in onze Noordfche landen door de koude gefloten , de wateren bevrozen, bet veld door fneeuw bedekt. Alle uitwaesfemingen verminderen en de lucht is zuiverer. In den Lentetijd ontfluit de warmte hec Aerdrijk. Alle planten waesfemenuit, en vervullen de lucht met hare dampen,gelijk  $6 OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN lijk de aerde met hare uitwaesfemingen. Hierom beginnen de Epidemike ziekten, die zelden in den Winter heerfchen, dan te regeeren. In het afgaen van den Zomer en begin van den Herfst trekt de warmte vele dingen op, en vervult de lucht met ontelbare zaken; men heeft ook gemeenlijk wankelbaar weer; naeen fterke hette van den dag volgt een koelen 'avond; de oprijzende dampen verdikken, kunnen niet klimmen, hangen als een daeuw,en hier doorontftaan vele ziekten Alle landen verfchelen van eikanderen naer de Iuchtftreek, in welke zij liggen. Het is een groot onderfcheidt, hoe de Zon baren ftralen gedurig op een land werpt,.het zij fchuins, het zij recht. Hier door ontftaet meer of minder hette, die de zouten en oliën en andere zaken vlug maekt. Hierom verfchelen de landen onder den Evensar veel van zulken, die in de gematigde luchtftreek of in het Noorden liggen- Welk eenonderfcheid is'e< hier tusfen de planten , dieren, menfchen.- De wreefte Leeuwen wonen in de brandende gewesten van Afrika. Die van Marokko zijn minder wreed dan die van Nubie. Hoe veel verfcheelc een zwarte Moor van Senegal van een Deen. De ziekten verfchelen naer de klimaten. De Scheurbuik heerfcht in koude luchtftreken geweldig, en is naeuwlijks onder een heeten Hemel bekend. Daer zijn weder geweldige zenuwziekten met fchriklijke ftuiperr  VAN DEN DAMPKRING. $f De grond van verfcheiden landen verfcheelc veel. Hier heeft men klaverrijke weiden j waer in hec vee tot aen den kosfem graest; daer golft het heerlijkst graen. Deze ftreeken zijn met bosfehen bedekt. Hier graaft men brandftoffen, gints mineralen. Alle deze dingen waesfemen uit, en vervullen den Dampkring met verfcheiden zaken , die hare bijzondere kragten bezitten. Een weelderige, met boomen en kruiden bedekte landftreek waesfemt meer uit dan een dorre heide. Hales heeft waergenomen, dat het water eer en in grooter overvloed uitwaesfemt in takken en planten dan op zich zelf en uit andere zaken. Hierom zijn landen, die vele bosfehen dragen door de veelvuldige uitwaesfemingen, die ook niet ligt kunnen wegvliegen, doorgaens ongezond. Suriname, een waterig, moeravfig land, vol ondoordringbare wouden, was fchier onbewoonbaer, eer men de bosfehen roeide en den grond fchoon maekte. In landen daer vele mineralen van kwik, rottekruid,kobalt en andere fchade. lijke zaken zijn , rijzen uitwaesfemingen uit den grond, die de lucht befmetten, en bijzondere ziekten veroorzaken. Het is een magtig verfchil of een land bergachtigof laeg, droog of vogtig is, aen den Zeekant ligt , vele binnen meeren , poelen, moerasfen heeft. In bergachtige, droge landen heeft men weinige uitwaesfemingen, de lucht blijft er helder, droog, fijn. Doch  98 OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEÏ? om deze reden zijn de Inwoners aen heete, fcherpè koortzen, bloedfpuwing,bloedingen onderworpen. Iri tegendeel zijn landen, die vele meeren, rivieren, poelen hebben, laeg liggen , vogtig, en de lucht vol waterdeelen. Zoo het water over de landen ftroomt, de poelen en meeren ftilftaen, bederven zij, befmettëh de lucht met Hinkende uitwaesfemingen. Daer ontftaen rotte koortzen, die vele menfchen wegliepen. In Nederland overftromen fomtijds wijde ftreken. Als het water weder weg gaet, of door de nijverheid der Inwoonderen wordr uitgemalen, laet het vele onzuiverheden na; deze worden door de warmte vlug, opgetrokken, en befmettèn den dampkring. Hier na volgen Epidemike ziekten. De lucht bevat vele zou* ten in landen, die aen den Zeekant liggen, die eens ziltige fcheurbuik aenbrengen, welke hierom zoo ge ■ mcenisaende Britten, Nederlanders, Nederduitfchen, Denen, Zweden. Zij vermindert reeds in Utrechten Gelderland, waer de landen veelal uit hei beftaen, en daerom, vooral de Veluwe en een gedeelte van het Sticht voor de gezondfte gewesten van ons Vaderland te houden zijn. Hippokrates heeft reeds fraei over dé bijzondere gefteldheden der landen naer hetonderfcheid der lucht en wateren gehandeld, wie lust heeft, kan hem lezen in zijn werk de aëret aquis. Sokrates vondt meer vermaek in de fteden, om dat hij in het gezelfchap der menfchen iers, waer uit hij lee-a  VAN DEN DAMPKRING. ()$ leeren kon, ontdekte, dan op het veld, waer boomeri en planten hem niets leerden. Ik wil de waerheid hier van niet onderzoeken, maar wel of het getal der menfchen iets tot de gezondheid doet. In volkrijke Heden woont eene menigte volks. Dit wacsfemt veel üit; daer hangt eene dikke , bedompte lucht, en in groote fteden heerfchen doorgaens vele ziekten. Op het veld, met bloemen en kruiden getooid, ademt men, in het gezelfchap van weinigen, zeker een frisfcher, zuiverer lucht, dan in de fteden, waer de uitwaesfemingen van zoo vele zaken de lucht befmetten. De mensch verkwikt, en krijgt als een nieuw leven, wanneer bij op het land komt. De frisfche lucht is zeer heilzaem voor zijne gezondheid. Bako Verulam raedc zwakke menfchen zich op hec land te vertrekken, fomtijds de aerde té fpitten, agter den ploeg te gaen, cm den reuk die uit de verfche aerde komt, te genieten; Deze is bij'uitftek verkwikkend , verfterkend, vooral ha een zoelen regen inde lente of den zomer. Men ziet zelfs hoe het vee, bij de aenkomsc van den zoeten tijd, naer buiten hunkert, en ftalziek wordt. Het dartelt in de weiden , als het de verfche Lentelucht opfnuift. Zeer wel verkiezen hierom aenzienlijke perfonen op het land te wonen, als de lente begint eri verlaten de rokerige fteden , gelijk onze Poëten haer raoemen, voor de frisfche velden. Zoo vele talen als men fchier in de waereld yfndti  ÏÖb OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN , 2oo vele bijzondere Levenswijzen ontmoet men. Dit volk behaegt de zinlijkheid, die een ander uitlacht. De Turken leven morfig en vuil, laten den drek eri andere onzuiverheden op plaetzen, die niet bedekt zijn en op de ftraren liggen. Zij worden door de warmte vlug, helmetten de lucht. Hierom heerfchen rotte ziekten, Pestdoorgaends onder de Muzelmannen, die ook geen zwarigheid maken uit een dwazen Godsdienst de kleeren van hunne vrinden, door de Pest geftcrven , aen te trekken. Men houdt de Hollanders voor de zinlijkfte natie, en lacht hen bij hunne geburen, minder net, uit. De zinlijkheid zeker bebehaegt, en bevalt alle befchaefde menfchen. Dié Verregaende netheid van fommigen onzer vrouwtjes is befpotlijk. Daer zijn 'er, die geftaeg fchueren en fchrobben , naeuwlijks een dag laten voorbijgaen zonder den vloer nat te maken. Wij wonen in eene Vogti« ge lucht; dat eeuwig fchuren met water maekt de huizen, uit de nature vogtig, nog natter. Die watert deelen bederven onzen huisraed , dringen in ons lichaem en befchadigên het, door het te verzwakken. Wij kunnen niet ontkennen, dat fommigen onzer natie deze zinlijkheid te verre trekken, fchoon men moet zeggen, dat zij iets begint afteneemen. Onder fatzoenlijke lieden valt men thans zoo kiefch niet meer. Alle verftandige mannen gunnen hunne zinlijke vrouwen eene kamer, om hare lieve hartstogten den toom te  VAN DEN DAMPKRING. ICJ te vieren, en zich fomtijds met het gezicht hunner huiscieradcn en Japanfche gefteilen, die echter ook veel uit de mode raken, te verlustigen, zoo het overig Huis flegts tot hun nuttig gebruik blijft en om een vrind te ontfangen, zonder hem te noodzaken de fchoenen uit te trekken of fchoon af te vegen. Baron Polnitz zeker en anderen trekken de zinlijkheid der Hollanderen wat te ver en geven 'er eene onware befchrijving van; het fchijnt, dat zij de buüenfpo * righeden der Noordhollanderen, die doorgaens grilliger enonbefchaefder zijn dan de andere Nederlanders, aen de geheele natie wijten. Een zinlijke huishouding en levensmanier, zoo zij binnen juiste palen blijft, is aengenaera en heilzaam voor de gezondheid. Zinlijk vooral over het lichaem te wezen is zeer voordelig. Morsfige Huizen zijn doorgaens met ongedierte vervuld, men flikt van den flank; daer hangen fchadelijke uitwaesfemingen en de lucht daer min of meer ltilftaende, veroorzaekt. ongemakken. Daer is een groot ocderfcheid tusfehen de voedzels, die men in verfcheiden landen gebruikt. In fommige landep eet men veel vleefch, half raeuw; in anderen bemint men vifch. De Franfchen houden veel van kruiden , foupen. In de Noordfche landen drinkt men dooigaens ftevig wijn en fterken drank. Wij beminnen bier, dat in andere landen, waer men water verkiest, onbekend is. De Boter dient voor een NeG 3 der-;  |02 OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN derlander tot het zelfde gebruik als de Olie voor deq Italiaen. Naer de verfcheidenheid der fpijzen is de uitwaesfeming, afgang verfcheiden. Wesfalingers en , zulken, die veel fpek, roggenbrood, en andere zware fpijze eeten, hebben een bezwaerden reuk. De lucht word" dus met bijzondere uitwaesfemingen vervult, die op de Lichaamen weder werken. Daer rijzen ook bijzondere dampen in de lucht naer de Brandftoffen. In bofchrijke landen brand men hout, in Engeland kolen, in Holland turf, in Egipten bedient men zich van den mest der beesten. Die volgen de Boeren in het Zeeuwfch eiland Schouwen, \ daer men de koeienmest laat drogen, aen vierkante klompen (leekt, die veel naer den Friefchen turf gelijkenen, en dus brandt. Daer rijzen dus met den rook verfcheiden ftoffen in de lucht. Als men groote fteden van verre begint te naderen hangt er als een mist. boven. Hier toe doet de Rook veel. Deze [uitwaesfe- I mingen brengen bijzondere ziekten aen. Men fchrijfr, de Teering, die zoo gemeen is in Engeland, aen den. damp der kolen toe; 'c geen ik echter nog niet zoude willen verzekeren, maer veel liever afleiden van hun vleefch eeren , dat doorgaens half gaer gefchied. Ambagtenenkunften maken hier een groot verfchil. Deze gefchieden doorkoken, gisten, verrotten, over- 1 halen, weeken, fmelten. Verfcheiden deelen, die uit $eze ftoffen waesfemen , vervullen de lucht met bij- son-  VAN DEN DAMPKRING. 103 zondere dampen. Men kan den rook van de kalkovens, waer in menfchelpen en fteen brandt, van verre ruiken. Dit is onaengenaem, gelijk men ondervindt, als men Leiderdorp nadert. In fteden daer men Vitriool, Aluin, Regael, Loodwit, Kwik bereidt, zuivert , is de lucht me't deze uitwaesfemingen vervuld, zij maekt bijzondere ziekten. Menfchen, die. Loodwit molens hebben en daer in werken, zien bleek. . Schilders, die allerleie verven mengen, welken zeer fchadelijke uitwaesfemingen uitlaten, hebben een bleeke deluwe, ongezonde kleur, even als de Loodgieters. Men moet over deze zaken het werk van Ramazzini ds morbis Artificum lezen. De Koophandel veroorzaekt ook eene verandering in de lucht. Naer dat een land vruchtbaer is in dieren, granen, mineralen, vruchten, handelt het in deze ftolTen met andere volkeren. Alle die dingen waesfemen verfcheiden deelkens uit, die zich met den dampkring mengen, en ziekten aenbrengen. Als men in een onzer Oostindiefche pakhuizen op zolders koomt, waer fpecerijen liggen, kan men het daer niet lang harden zonder hoofdpijn door den fterken reuk. Koophandel in Lood, kwik, en diergelijke ftolFen befmetde lucht, en door dezen is de pest niet zelden uit Azia naer ons overgebragt. Ik hebbe de vootnaemfte, zaken , die de lucht aendoen, aengeraekt. Een beminnaer der Natuer en Geneeskunde kan hier daeglljks G 4 door  Ï04 ■ ÓVER DE SCHADELIJKE KRASTEN door oplettenheid en naerfpeuring nog iets bijvoegen, en vindt een wijd veld om zich tot nut zijner medeborgeren te oefenen. De meeste dezer zaken zijn nog weinig bewerkt, §• =75- Maer vooral maekt de wind eene groote verandering in de lucht, die wij moeten befchouwen; wanneer eene luchcitreek van de eene naer de andere plaets in den dampkring bewogen wordt, noemt men deze beweweging wind, en dan zegt men, dat het waeit. De lucht is eene zeer ligte, beweeglijke vloeiftof. Uitwaesfemingen , dampen bewegen haer en maken derhalven wind. De wind verfcheelt niet meer van de lucht dan een lopende Rivier van een meir, en de Ouden hebben den wind niet te onrecht eene luchtrivier genoemd. Men heeft vaste winden, die behendig waeien. In de AJantifche enEtiophifchezee, tusfen beide de keerkringen, waeit het geheel Jaer door deOostenwind. Daer zijn winden, die op zekere tijden waeien, en Jaerlijkfche heeten. Zulken ontmoet men in Griekenland en op de Indifche zee. Daer zijn Landwinden, en Zeewinden. De Zeewinden waeien uit zee zagtkens naer het land, en gemeenlijk bij dag, wat-neer zij in heete gewesten eene verkwikkelijke koeke aenbrengen_ De  VAN DEN DAMPKRING?' I0£ De Landwinden komen uit het Land, waeien naer de zeeën doorgaens bij nacht. Eindelijk heeft men ook vrije winden, welken noch aen kragt, noch aenftreek, tjoch tijd gebonden zijn, ras en dikmalen veranderen, gelijk het in ons land gefchiedt. Naer dat nu de winden uit bijzondere ftreeken waeien, fterker of zwakker zijn, doen zij de lucht verfcheiden aen, en door haer onze lichamen. Wij moeten zien , hoe de wind geneeskundig werkt. De Hiftorie van den wind in het algemeen moet men bij de Natuerkundigen zoeken. De wind werkt geneeskundig gelijk de lucht zelve, door koude, hette , natheid, droogte* Als het waeit, wordt 'er eene dezer gefteldheden meer naer het lichaem gebragt, dan als het ftil is. Door den wind valt 'er een grooter luchcftroom op het lichaem aen, en ftoot 'er geweldig tegen. Wanneer de lucht koud en ftil is dragen wij de koude beter dan als het waeit. In eene ftille koude lucht behouden wij onzen Dampkring rond ons. Elk Menfch maekt zich door zijne uitwaesfemingen een eigen Dampkring. Als het waeit verandert deze Dampkring gedurig. Telkens krijgen wij nieuwe lucht rond ons. Zoo ras de hette van ons lichaem de lucht iets verwarmt, voert „de wind haer weg, en brengt nieuwe koude lucht aen. Dus blijft de Dampkring gedurig koud, en hierom is de koude ons onverdragelijker als het waeit, dan als het ftil is \ zelfde ondervindt men bij eene drooge lucht, OnG 5 zet  106 OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEN ze uitwaesfemingen maken de lucht rondom ons vogtig. De lucht trekt de waterdeelen uit ons lichaem. Als het waeit, en wij in den wind ftaen, drijft de wind den dampkring, zoodra wij die bevogtigen door de uitwaesfemingen, heen, en brengt ons telkens nieuwe drooge lucht aen. Hierom droogt alles zoo fterk , als het bij eene drooge lucht waeit, gelijk de vrouwen weten, die de kleeren en het natte linnen op de zolders hangen , en door de zelve de lucht laeten. fpelen. Als de lucht warm is, verfrifcht ons de wind, om dat wij onzen warmen dampkring in eene ftille lucht rond ons houden, doch als het waeit, telkens vernieuwen. Als de lucht echter heeter is dan ons lichaem, wanneer het waeit, krijgt men deze koeltjes niet, maer veel eer eene verflikkende Hette. In Perzie waeien fomtijds gedurende de drie zomer maendenzulke heete winden, dat zij de Reizigers verflikken (i). De wind werkt door zijne beweging en aenftooting. Wij voelen naeuwlijks bij eene ftille lucht, dat zij een lichaem is, en zijn als in een ijdel; doch wanneer het waeit, voelen wij, in of tegen den wind gaende, een grooten tegenftand, en dat de lucht wel deeglijk een lichaem is. Welke vreeslijke kragten oefent de wind door zijne fterke beweging en aenpers- fihg. Boomen, die in het harte der aerde hunne wortels CO Hèdend. Hlft. 4. deel.  VAN DEN DAMPKRING, 'ï6p iels gehecht hadden een eeuw eri langer, velt de wind in een oogenblik. Huizen, Tempels rukt hij omver. Hij werkt op ons lichaem. Wij hebben gezien, dat eene zware lucht goed is voor de longen, die zich dan beter juitzetten, en vrijer doortogt aen de vogten gunnen. Eene grooter drukking der lucht verfterkt ook ons lichaem. Naeuwlijks kan de lucht ons door hare zwaerte fchaden. De winden brengen't zelfde te weegi, als dè zware lucht. Zij voeren eene grooter veelheid lucht naer het lichaem , drukken het fterk, en daerom zijn de winden heilzaem om het lichaem te fterken en de ademhaling te bevorderen. Menfchen van eene zwakke longe kunnen voordeel van den wind trekken, door tegen den wind aen te gaen. Als 'er geen wind is, haelt men het zelfde nuc uit loopen, te paerde rijden of op een wagen. Wij bewegen het lichaem fterk tegen de lucht en maken eene grooter drukking op ons lichaem. Wij maken een wind , en dees verfterkt de longen. Sijdenham achte hierom het paerd rijden voor zulk eene heilzame zaekin teeringachtigen, als de kwik in dé Venusziekte. Doch in tegendeel als de lucht eenige andere bekende of onbekende hoedanigheden bevat, dan werken deze des te fchielijker en kragtiger op het lichaem, wanneer het waeit, en de wind deze hoedanigheden naer het lichaem voert. . De winden vernieuwen de lucht. Niets is bekender dan dat de winden de Lucht verfrisfchen. Alle Rei-  loB OVER TE SCHADELIJKE KRAGTEN Reizigers fpreken eenparig van het nut dat de Zeewinden in de heete landen aenbrengen, die zonder deze naeuwlijks bewoonbaar zouden wezen. Het is bij ons in de Hondsdagen fomtijds benaeuwd heet als het ilil is; maer zoo ras er wind koomt, is de hette altijd draegiijk, om dat de wind onzen dampkring, en heet uit zich zeiven, en verhit door onze uitwaesfemingen, wegvoert. In heete koortzen hangt 'er rond den Lijder een ftinkende benaeuwde heete lucht. Wanneer men die eliendigen in dezen dampkring laet liggen door hen uit dwaze liefde te veel te broeien, fterven zij doorgaens. Het vertrek van den zieken is naeuwlijks in te treden. Doch als men voorzichtig die vuile lucht, door het openen der Ramen laet uit vliegen , en in de kamer eene frisfche lucht hrengt, verkwikken deze zieken oogenbliklijk. Dezelfde uitwerking heeft de wind op het water. Als dit ftil ftaet, en door den wind niet bewogen wordt, bederft het. De wind houdt het water in eene gedurige beweging en daerom frifch en helder. De wind mengt de eene lucht (Ireek met de andere. Een ftille lucht blijft op dezelfde plaetze. Zout in water gefmoiten, zakt en blijft op den grond als men de kom laet ftilftaen, en dan proeft men weinig ziltigheid op de vlakte van het water ; maer als men in de pekel eenige beweging maekt, verfpreiden zich de Zoptdeelen alom. Zoo is 'c ook in de lucht. De wind mengt vele zaken, die  VAN 7* £ N DAMPKRING. ï©9 dié in de lucht hangen, onder een. Zij worden in meer lucht ontbonden. Men ziet dit veeltijds in Epidimiéke ziekten, die fterker woeden, als de lucht ftil is, maer afnemen, als het begint te waeien. De Epidemieke ziekten zetten zich ook door den wind voort * öm dat die haer van de eene naer de andere plaetzen overvoert. Men vind landen, met veel bosfehen beplant, ongezond, om dat de blaeren en planten vele uitwaesfemingen in den dampkring zenden, doch deze blijven hangen, worden niet verlengd in eene frisfche lucht, om dat de winden wdnig voordeel in de bosfehen kunnen aenbrengen, en die uitwaesfemingen niet verdrijven, vooral gebeurt dat in moerasfige landen, waer het water in de bosfehen ftilftaet. De wind voert van de eene naer de andere plaets. In fommige fteden en landen heerfchen fomtijds befmettelijke ziekten, die uit eene bedorven lucht vol fchadelijke ftoffen ontftaen, daer de Nageburen voor bevrijd blijven , ten minften een zekeren tijd. Maer wanneer de wind uit die befmette ftreek naer de gezonde waeit, voert hij die bedorven, befmetlijkeluche naer de gezonde plaets, en befmet daer ook met dezelfde vuile ftof de lucht, waer uit dezelfde ziekten Ontftaen. Het gebeurt zelfs, dat de eerst befmette plaetzen van hare bedorven lucht gezuiverd raken, en de ziekten daar zwijgen; terwijl zij op de naeste plaetzen, waer heen de wind waeit, woeden. De wind brengt dus uit het een land fcha- de*  1IÖ OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEH delijke zaken over naer het ander. Verulam bevestigt dit. Toen Guienne en Gaskonj'e nog onder het gebied der Engelfchen ftonden , verzogten de burgers van Bourdeaux bij een fmeekfchrift aen den Koning, dat zijne Majefteit het aenfteken van fommige kruiden in het Graeffchap Susfex en Hamton geliefde te beletten, alzoo dit een wind verwekte, die tegen hec einde van Grasmaend hunne wijngaerden benadeelde (&) Men verhaelt, dat Hippokrates door het waernemen dezer fchadelijke overvoering door den wind eene onfterflijk eer behaelde. Wanneer de Pest Illirie, Peoiiie en de omliggende landen ijslijk verwoestte, verzogten de Regeerders dier landen Hippokrates der» waert te komen om middelen tegen die wreede ziekte aen te wenden. Hippokrates., uit de gezanten vernomen hebbende, welke winden daer waeiden, zondt hen heen met antwoord, dat het kwaed in hunne lucht hing en door de kunst ongeneesbaer was. Maer hij bemerkte, dat de winden het kwaed ook naer Athene en Thesfalie zouden overvoeren , en waerfchuwde in tijds zijne landgenoten om daer tegen alle voorzorg te gebruiken. (/) Uit het verhandelde blijkt, dat de winden fchade en voordeel aenbrengen in een geneeskundigen zin. Indien men derhalven eene Pathologije van den wind zoude' ("O Hift. Ventorum Pag, 491. (') Soranus, ia vixa Hippokratis,  VAN OEN DAMPKRING, Hl 'aè willen maken , hadt men noodzaekljk te onderzoeken, wat nadeel en nut ieder wind aenbrengt, wanneer en waer. Dezelfde winden doen niet dezelfde uitwerkingen op allen tijd en alle plaetze. Dezelfde wind, uiteen koud, en droog land naer een andere ftreek waeiende, brengt eene koude, drooge lucht ; uit een dampig, heet gewest in het naburig land eene vogtige, heete lucht. Dezelfde wind, uit denzelfden hoek, brengt des zomers andere luchten aen dan des winters. De Oosten winden maken omtrent | deel der winden uit, die Nederland bewaeien. Zij zijn altijd koud, brengen, in den zomer regen , en in den winter vorst mede, 't Zal zeldzaem bij ons in den winter fterk vriezen voor dat het een ftoker uit den Oosten gewaeid heeft. Een wind, komende uit een gewest, dat eene befmette lucht heeft, deelt de befmetting aen andere ftreken, naer welken hij waeit, mede, het geen hij niet zoude gedaen hebben, als die lucht niet was befmec geweest. Waernemingen leeren , dat 'er een groot,verfchil ontftaet in het weer van zekere landen, naer dat de wind uit zekeren hoek blaest. Met een West Noordwesten wind heeft men te Upzal in Zweden een felle koude en vorst; dees wind maekt echter dan in ons land geen felle koude , maer wel ftorm. Te Upzal krijgt men dien wind van de kille Noordfche bergen. Bij ons heeft hij reeds veel van die koude lucht verloren, eer hij Nederland bereikt. In het Jaer 1740 hadt men  ÏÏ2 OVER. DE SCHADELIJKE KRAGTEW 1 men fchier met» alle winden koude en vorst, om dat alle de omgelegen landen door eene bijtende koude verbrand werden. Van waer de wind kwam, altijdkwam hij uit een kouden oord. In het Jaer 1709 hadt men met Zuiden winden vinnige koude; regen effueeuw, met winden uit het Noorden blazende. Een Geneesheer kan hier nut uit trekken, en eenige ziekten voorzeggen , wanneer hij befchouwt uit welke landen de wind waeit. Wanneer men bij de nageburen van befmettelijke ziekten hoort, kan men voorzeggen, dat ook ons Vaderland zal lijden , als de wind dus of zoo keert. Doch om dit alles naer zijne waerde te onder zoeken, te beredeneeren, is de inleiding binnen teenge perken befloten. Alles is ook nog niet volledig waergenomen. De Genees-en Natuerkunde vinden hier nog een wijd veld tot aengename en nuttige waernemingen. § 276. Wanneer men de Reisbefchrijvingen en Naturelijke' Hiftorie der landen leest, vindt men, dat 'er naeuwlijks een hoek in de bekende waeield is, die geen Inwoners voedt. Van het aklig en kille Groenland daer de Nature kwijnt, en een groot gedeelte van het Jaer als dood ligt, tot in het gloeiende Afrika, daer de hette alles verzengt, worden inwoonders gevonden» Da  van den dampkring; 113 De ftreken, die de Ouden onbewoonbaar rekenden, dragen menfchen, die gezond en vrolijk leven. Welk een onderfcheid van Dampkring maekt dit. Iedere Natie ademt fchier eene bijzondere lucht, 't Is zeker, dat de eene gezonder is voor velen en in vele opzigten, doch het gaet ook vast, dat elke lucht hare ongemakken heeft. Bergachtige ftreken hebben eene droge, frisfche lucht, dan zij is ligt en daerom de oorzaek van bloedfpuwingen, teeringen, fcherpe ziekten. Schoon de lucht in eenige landen geftadig is, ondergaetzij echter veranderingen, die de lichamen- benadeelen. In verfcheiden Oostelijke landen heeft men tijden aen een een helderen, beftendigen Hemel; doch deze is zoo heet, dat hij de menfchen verfmagt, en door heete winden, Samuel geheeten, verflikt. De uitwaesfemingen van menfchen, planten, mineralen enz. werken verfcheiden in den dampkring, des 'er uic de bekende en onbekende zaken in alle luchten ziekten heerfchen. •Hoe zeker dit gaet, heeft de wijze voorzienigheid het echter zoo gefchikt, dat in alle luchten menfchen kunnen ademen. Het heete Perfië en gloeiend Afrika voeden zoo wel gezonde menfchen als het kille Noorwegen en bevrozen Siberië. De andere Europeanen fchieeuwen over de ongezondheid der Nederlandfcfae lucht. Nederlanders leven echter zoo gezond, langen vrolijk in hunne lucht, als de Franfchen, Duitfchers, Zwitfchers in de hunne. Het is in ons gemeene best' H al-  114 DVÈR DE SCHADELIJKE KRAGTEN alzoo min vreemd, dat 'er menfchen van honderd Jaren fterven, als in de gezondfte landen der waereld. Onder alle de luchten der Nederlandenis de Zeeuwfche vooral befaemd om hare ongezondheid. Ik wil dit niet ontkennen , doch daer is echter naeuwlijks een dorp in Zeeland, dat geen menfchen kweekt, die zeer oud zijn. Lieden van zeventig en tagtig Jaren is 'er niets ongemeens. Indien men de fterflijsten der ftad Middelburg inziet, zal men daer blijken van vinden. Ik hebbe juist de Nederlandfche Jaerboeken van 1/59 voor mij. Daer vinde ik,dat 'er in 1758 geftorvenzijn 25 menfchen van 75 tot 80,11 van 80 tot 85,5 van 85 tot 90, 2 van 100 en een van 100 Jaren en 10 maenden; daer en tegen maer 20 van 30 tot 35 Jaren. In Middelburg zijn de menfchen echter zoo gezond niet als op het land, en in Zierikzee, waer de overdaeden dartelheid ongemeen zijn. Daer is mogelijk geen ftad in de waereld, daer zoo veel oude menfchen zijn, die hunne Jaren zoo wel dragen en zoo weinig ziek zijn als in Zierikzee, de groote der ftad in acht genomen. In het omgelegen land is zulks niet minder. Ik worde menigmael op den marktdag van meer dan een mensch raed gevraegd, die diep in de zeventig zijn, en telle onder lieden, die ik bediene, verfcheiden perfonen van 80 en vele van zeventig Jaren , die buiten de gebreken van den Ouderdom en de fcheurbuik, niets letten. Hier van kan men ook de reden geven. Het gemeen  VAN DEN DAMPKING. meen zegt het, de gewoonte maekt een tweede Natoer, wij gewennen ons aen alle zaken, fchoon niet zeer gezond. MiTHiiiDATES hadt zich het vergift zoo gemeen gemaekt, dat het hem niet deerde. Ik kenne menfchen, die van hunne jeugd zich dermaten aen den Opium hebben overgegeven, dat zij wel een halve once kunnen nemen, zonder fchade. Zoo is het ook met menfchen onder een min gezonde lucht geboren. Zij gewennen aen deze, en tieren in dezelve zonder hinder. Dus is het ook met dieren en planten. Schoon men haer in een vetter grond, maer onder een anderen hemel zaeir, kwijnen zij. Menfchen uit ongezonde luchten naer gezonder ftreken overgaende, voelen zich minder wel. Ik kenne Zeeuwen, die als zij in Holland of Brabant komen, niet zoo wel varen als in hun Vaderland. Zij klagen doorgaens na een of twee dagen over beletten afgang, en hoofdpijn daer uit ontftaende. Zoude het zijn, dat de ziltiger lucht dien begunftigt? Menfchen uit een dikker, zwarer lucht komende, varen niet wel in een dunner, waer zij.'niet tot verzadiging kunnen ademen. Het geen men ook over de vlugheid van geest, vernuft, zeden, befchaefdheid uit de lucht afleidt, koomt mij moeilijk voor met de ondervinding overeen te brengen. Mij dunkt dat de Regeeringswijs, Godsdienst en Opvoeding hier het meeste toe doen. Wat land haelt bij bet oude Griekenland in befchaefdheid, vernuft, vinding, maer wat land is thans H a bar?  tl6" OVER. DE SCHADELIJKE. KRAGTEN barbaerfcher dan Griekenland, fchoon de lucht nog zoo zuiver en dezelfde is in Livadia als oudstijds in Achaie? De Voorzienigheid heeft het zelfs zoo befteld, dat de ongeftadigheid en gedurige veranderingen der lucht de oorzaken zijn, dat vele landen vruchtbaer en bewoond worden. Landen, die lang droog, heet, helder weer hebben, kwijnen niet zeldzaem, -en deze gefteldheden brengen vele ongemakken voort, om dat zij lang op de lichamen werken. De Nederlandfche lucht verandert dikmalen. Uit ons waterig, laeg land rijzen vele dampen. Zoo wij lange ftilte hadden, zouden deze bederven, maer de winden, die gedurig bij ons veranderen, drijven deze dampen heen. In Zeeland, da* bijzonder voor vreemdelingen geducht is om de verandering zijner' lucht, is zelfs niets heilzamer dan eene gedurige verwisfeling van droog en vogtig weer. Als men daer in Hooi en Oogstroaenden lang vast, droog, warm weder, met heldere luchten en Noorden of Noordoosten winden heeft, volgen 'er in het afgaen van den zomer Galziekten, en na deze afgaende Koortzen, van welken de derdendaegfehen onder den naem van Zeeuwfche Koortzen zoo berucht zijn, doch die door kundige Geneesheeren zoo veilig en ligt genezen worden, als in andere landen. Als de lucht dikwijls verandert, nu fchoon dan regenachtig is en niet te heet, volgen 'er zoo vele Galziekten noch Koortzen niet. Het fchijnt  VAR DEN DAMPKRING. ÏI"/ fchijnr, dat dan de fcherpheid der lucht, door de droogtegemaekt, verzagt, en de zoutdeelkens minder prikkelen. In Zeeland zoude het liegt uitzien met de weiden en granen, als men 'er langdurige droogten hadt; de Meekrap, dat voordeelig gewas, zoude niet in den groei raken, als de lucht in Bloeimaend lang droog bleef, en altijd nu en dan niet door regens bevogtigd werdt. De verandering der lucht en het weder van vogtig in droog en droog in vogtig is de re-, den, dat wij zulke fchoone weiden hebben in Nederland. Ik ben ook nog niet overtuigd, dat het leven in eene vogtige lucht zoo ongezond is, om dat onze visfchers, die de helft van hun leven op zee zwerven in een vogr tige lucht zeer gezond zijn. Alle fchielijke veranderingen fchaden echter het meesti. Als men in Zeeland, waer de lucht fomtijds drie malen op een dag verandert, zich niet voorzigtig draegtin het kleden, dat men nooit te ligt moet doen, loops men ftraks gevaer van eene ziekte, de inwoner zoo wel, fchoon minder fterk, als de vreemdelin g Niets maekt den Herfst zoo ongezond dan de gedurige' veranderingen van het weer, die ook in de Lente de reden van Borstziekten, Pleurisfen, Verkoudheden worden. Men heeft, om dat hier uit zoo veel nut en nadeel volgt, fints veele Jaren, den prijswaerdigen ijver gehad om de veranderingen en gefteldheden der lucht naer te gaen, aen te teekenen. De Thermometers, BarroH 3 meters  IlS OVER DE SCHADELIJKE KRAGTEM meters en andere werktuigen leeren ons de bakende gefteldheden der lucht. Maer het is jammer, dat wij met alle onze moeiten en zorgen nog zoo ver niet ge • vorderd zijn in de kennisfe der onbekende hoedanigheden van de lucht. Niemant kan deze in pest en andere Epiedemieke ziekten verklaren, op zekeren grond zeggen, hoe de lucht befmet, van welken aert de befmetting der lucht is. Wat maekt de ziekte onder het Rundvee, die waerfchijnlijk uit zekere gefteldheden van den dampkring ontftaet?. In dit ftuk zijn wij niéts gevorderd, en weten maer zooveel als Hippocrates voor tweeduizend Jaren reeds wist. Met alle onze Barrometers, Thermometers, Watermeters, en andere waernemingen kunnen wij hier niets vorderen. Mogelijk zullen onze naneven hier meer van weten, en zulke zaken ontdekken, die voor ons onbegrijplijkzijn. Dit echter is eer te wenfchen dan te hopen met grond, om dat alle de verborgen gefteldheden der lucht zoo fijn zijn, dat die alle onderzoek der zinnen ontvluchten. NA-  NADEELEN UIT SPIJS « DRANK. § 277 ^Joo lang wij leven, zijn onze lichamen in eene gedurige beweging. Het bloed ftroorpt zonder ophouden door de vaten. De Omloop der vogten maekt eene onafgebroken fchuring. Deze fchaeft telkens deelkens van de binnenfte wanden der vaten af. Wij verliezen daer en boven zeer veel door de uitwerpfelen en ontlastingen. Om dit verlies, dat het leven aenbrengt, te vergoeden, heeft de Schepper nuttige voedzels, fpijs en drank gefchikt. Deze, door den Mond genomen, in de eerfte wegen bereid, met het bloed gemengd, verder door de bewerkingen van Harte en Aderen in een fijn vogt verkeerd, herftellen het verlorene. Het geheel bloed bezie het vermogen niet om H 4 hec  Ï20 NA DEELEN O i 1 het lichaem te voeden. De fijnfte deelkensdes bloeds, het meest door onze Nature bewerkt, voeden alleen» Wij hebben reeds iets over deze voeding gezegd (8o> en de Leeraers der Phijfiologije geven daer een nader berigt van, fchoon de wijs nog niet geheel zeker is, hoe zij gefchiedt. Wij hebben derhalven, zoo lanrr we leven, voedzels noodig, niet alleen om het verloren te herftellen, maer ook om de vogten van ons lichaem in een zagten, gezonden ftaet te houden, en de kragt der vaste deelen te bewaren, want als de mensch een langen tijd zich van voedzel onthoudt, ontaerden de vogten door de beweging en hette, die ze gedurig ondergaen. Eene nieuwe, verfche gijl moet hen veifrislchen. De vaste deelen, beroofd van hunne voedzelen, verliezen hunne kragt, die hen bezielt, aen het werken helpt, en verzwakken. Wij kunnen alzoo min voedzels misfen, als we de lucht ontbeeren. De mensch heeft hier echter iets, dat hem ten opzichte der lucht niet gegeven is. Spijs en drank hangen van zijnen wil af. Hij kan zich van de zulken, die hij het beilzaemfte vindt, en de Nature zelve hem fchenkt, bedienen; fchadelijke fpijzen behoeft hij niet te eeten, voedzels, die hem niet wel beko. men, kan hij laten. Zulk een vermogen voert hij niet over de lucht, die hij niet kan veranderen. Men moet zich hierom verwonderen , dat eene zaek, die van 's menfchen wil volkomen afhangt, de bron zoo ve-  S f IJ S RN DRANK» 121 "Veler ziekten wordt. De Nature verfchaft ons nog, gelijk aen de eerde Stervelingen, de eenvoudigfte fpijzen en dranken. Men kan met gewasfen, die ieder land zijnen bewooneren geeft, en zuiver water zich voeden. Doch een weerzin bekroop al vroeg den fterveling voor die eenvoudigde fpijzen. Zij leiden zich nergens meer op toe dan om door nieuwe gerechten den kiesfchen fmaek te voldoen. Thans is het misbruik van veie fpijzen zeer groot, en toont den wellust onzer eeuwe. Het fchijnt, dat men famen zweert om •door vreemde, fchadelijke fpijzen eikanderen te bederven. Nuttige voedzels, die de gezondheid lang zouden bewaren, wijken, in fpijt van alle ongemakken, die men zeker weet, dat volgen, als men hen niet gebruikt, voor fchadelijke gerechten. Wij maken, door onze dwaesheid, de nuttigde zaken tot onze vijandinnen. Een Geneesheer moet des de nature en werking der voedzelen naergaen, om dat 'er vele ziekten uitvloeien , die men niet kan verklaren noch genezen, als men hare bronnen niet weet. Hij moet meenigmael een leefregel voorfchrijven, waerom deze kundigheid hem ten uiterflen nodig is. S 27S Wanneer men het menschdom befchouwt, zalmen ftraks een magtige verfcheidenheid tusfchen menfchen H 5 er»  1ÏB NADEEIEN UIT en menfchen ontmoeten, en bevinden, dat zij niet alleen te onderkennen zijn door de bijzondere wezens* trekken, maer ook door hun natuer en fmaek. In dezen laetften verfcheelen zij ongemeen veel, en het fpreekwoord, dat men over den fmaek niet moet twisten; gaet zeker. Zaken, die onzen mond behagen, walgen anderen. Hier van komt het, dat 'er geen fpijze is, die niet behaegt aen dezen of genen. Laplanders, IJslanders, Hottentotten eeten dingen, die walgen. Zij eeten hen met fmaek en zouden 'er onze gastmalen voor verlaten. Een Westfalinger eet met fmaek zijn hard roggenbrood, dat een weeker Franschman goed voor zijn paerd acht. Kikvorfchcn en Hakken behagen de Franfchen, ratten en Honden aen Chinezen, die ons het hart omkeeren, als wij aen zulken kost denken. Elk vaert echter wel met zijne fpijze, even als met zijne lucht, en wat 'er ook gegeten wordt, overal vindt men gezonde menfchen. Onze visfehers eeten fchier niet dan visch, en zijn echter de gezondfte menfchen , die men kan verbeelden. Daer leven ook lieden, die alles kunnen verdragen, en als een ijzeren maeg hebben. Wat zij eeten , alles bekoom t haer wel. Ik hebbe op een andere plaets het voorbeeld van dien Wittenberger aengehaeld, die fteenen, honden, katten met huid en haer opvrat zonder eenig letzel, en eer naer een ftruisvogel dan mensch geleek. Tulp verhack het geval van een jongen , dien men te Amfter- dam  g P IJ S EN DRANK. ïij dam vertoonde. Dees, een Ier, bij geval van zijne ouderen in het bosch onder de wilde fchapen gelaten hadt de natuer van een fchaep aengennomen. Vlug van lichaem, rap te voet, van ftrenggelaet, hard vleesch, verdroogde huid, vaste leden, het voorhoofd, plat en neergedrukt, holen uitpuilende van agterhoofd. rouw, los, onverfchrokken, van allemenschlijkheidontbloot, vosr de rest gezonden zeer welvarend, verfteken van een menfchelijke ftemme, blaete onder de fchapen, hadt een afkeer van fpijs en drank, die wij gebruiken, at gras en hooi, zoo kiesch als de fchapen (tri). Vele menfchen zijn daer en tegen zoo teer en lekker, dat zij bijkans niet eeten of het bekomt hen kwalijk. Sommigen durven fchier niets eeten, uit vreeze, dat het hen zal fchaden. Daer zijn menfchen , die uit een dwaze liefde hunne kinders vele fpijzen onthouden. Kinders varen echter veel beter, als zij wat vrijer toom hebben, en met de keuken, zoo men maer goede fpijzen fchaft, mede eeten. Uit dit blijkt, dat eene Pathologifche verhandeling over eene zaek, die zulke verfcheiden uitwerkingen voortbrengt, zeer moeilijk moet wezen. Velen fchrij ven al te gemeen over deze ftof. Zij befchrijven vleesch, visch, planten, en zeggen dezen zijn gezond, die ongezond. Doch zij teekenen niet aen, wien zij gezond of ongezond zijn. In de Praktijk heeft men niets aen zulke verhandelingen, ten min- ften («0 Obf. rar. lib IV Cap X,  124 KA DEELEN? ülf ften niets meer, dan dat iemant zegt, de droge lucht is gezond, de natte ongezond, zonder te bepalen voor wien» Indien men alle voedzels in het bijzonber wilde befchouwen, zouden 'er vele groote weiken door vol komen; men moet hier iets uitvinden, dat dooralgemeene regels en waerheden bewijst. Daer zijn weinige menfchen zoo fterk van mage, dat ze alles kunnen verdragen. Men vindt 'er weinigen waerlijk zoo te£r, dat fchier alles hun kwalijk bekoomt. Deze zijn uitzonderingen, zoo zij 'er zijn. Men kan fchier algerheëne regels ftellen , die bijna in alle menfchen plaets hebben , indien men de Geneesheeeren volgt, die zeg. gen dat de Rhabarber zuivert en de Opium rust wekt, fchoon de voorbeelden ons leeren, dat in bijzondere menfchen de Rhabarber geen afgang en de Opium geen flaep verwekt hebben, hoewel in een behoorlijk gewigt ingegeven. Op zulke eene wijs zullen wij ook de algemeene nadeelen uit fpijzen en dranken moeten befchouwen, zien, welke fpijs en drank aen dien meer fcbadelijk is dan aan een ander, en welken aen alle menfchen fchadelijk zijn , zoo men eenige bijzondere nanacuren uitzondert. Wij zullen ons veel kunnen bekorten , om dat wij verfcheiden zaken, die ons hier voorkomen onder de bijzondere fcherpheden in het vorig deel behandeld hebben. S 279.  !3 P IJ S EN DRANK. 125 § 279 Hec is een vaste regel in vele zaken, dat al te veel fchaedt. Deze waerheid gaet vooral door in fpijs en Drank. De Nature van alle dieren eifcht eene zekere maet, welke haer voldoet. AI wat hier meer bijkomt, befchadigt de Gezondheid. Hippokrates bevestigt dit. Al het al te veel, zegt hij, fchaedt de Nature (n% en niets is goed, dat de maet der Nature te boven gaet(p). Celfus,een Romeinfch Geneesheer , die onder Tiberius, in zuiver Latijn de waernemirigen der Grieken, vooral van Hippokrates, heeft overgebragt, bevestigt dit. Wat aengaet de fpijs, fchrijfc hij, '< » nooit goed zich te veel te verzadigen (ƒ>). In hec volgende lid zal ik nader onderzoeken, waer in dit te veel beftaet, en wanneer het ziekten veroorzaekt. Nu befchouwen wij nog de Ongemakken , die eene groote veelheid van fpijzen, fchoon zij onze kragten niet veel te bovengaet, aenbrengt. Vele menfchen moeten daeglijks zwaer werken, in het zweec huns aengezicht den foberenkost winnen. Zulken hebben veel voedzels noodig om hunne kragten te bewaren, het verloten te hertellen. Een goede maeltijd van harde, vaste fpijzen fchaedt hen niet. Maer wan. neer (») Aphor. LI feft. II. (») Aphor. IV. m, II, . (j>) Lib. I Cap. II  12Ó NADEELET* UIT neer menfchen, die weinig werken, zich luttel bewegen , vele fpijzen gebruiken , en aen volle tafelen gedurig de magen vullen, fchoon zij wel varen, en genoegzame kragten hebben om de fpijs te koken, lijden zij ongemak. Als men zich eens gewende veel te eeten, wordt men allengs een vraet, die riet geboren, maer gemaekt wordt. Hoe meer men eet, hoe meer men wil eeten. Men gaet wel haest de middelmaet te boden. Nog meer; menfchen die een wellustig leven leiden, zich weinig bewegen, verliezen weinig door de uitwaesfemingen , de afgang gaet doorgaens traeg. De veelheid der fpijzen maekt veel drek, die in de darmen blijft. De Natuer bereidt vele goede gijl, die in het bloed gebragt eene overtolligheid maekt. De Natuer krijgt meer dan zij behoeft om het verloren te herftellen, de kragten te bewaren. Zij voert en plaetst de oliedeelen in de Cellen van den vetrok, die zich uitbreidt door het geheel lichaem. Daer ontftaet vetheid, zwaerlijvigheid, en dikwerf een Plechorijke gegefteldheid. Zulke vette menfchen verliezen alle lust tot oelfeningen, zijn traeg, vadzig, loom. Dus was de Egijptifche Koning ptolomeus, volgens het berigt van justinus, door een overvloed van fpijzen te gebruiken, zoo vet geworden, dat hij, onbekwaem voor alle zaken , de Koninglijke waerdigheid vergat. Wie weet niet, in welke gevaren deze menfchen verkeeren. Het bloed, in groote veelheid wordt naer boven geperst, om  SPIJS EN DRANK. -II? ©m dat deze deelen het minlle vet hebben. Het overftelpt de vaten van de longen, het harte, het brein. Deze vergeten hunne werkingen, daer ontftaen Beroerten, Geraektheden, Lamheden, Slaepziekten, die vette menfchen naer het graf flepen. Deze menfchen komen in een gevaerlijken ftaet door die overmaet van voedzelen, fchoon zij gezond fchijnen, S c8o Hoe moet men het te veel nu rekenen? Dees eet fpijzen, die hem ras verzadigen, maer anderen niet ligt hun bekomst geven. De Landen, Jaren, Levenswijs maken hier onderfcheid; ja zelfs zullen fommige voedzels den zelfden mensch nu wel bekomeu, die hem op een anderen tijd bezwaren. Welk een verfchil is hier tusfchen een Boer en Beminnaer der wetenfchappen, die in zagte ruste leeft. De een kan driemalen daegs een ftuk fpek met roggenbrood verduwen, daer de ander wel haest te veel aen zoude hebben, 't Gaet derhalven vast, dat men dit te veel zal moeten reekenen naer de kragten en fterkte der vaste deelen en kokende Ingewanden. Hierom zegt hippokrates wel, dat men de veelheid der voedzelen moet rekenen naer de kragten f>). Groot en klein, veel en weinig moet men altijd in vergelijking en betrekking nemen. Als men des ^0 de Aliraentis,  128 KaDEËLEN UIT des de kragten der vaste deelen in eiken mensch bcfchouwt, zal men kunnen befluiten , wat te veel, wat te weinig is. Een fterk lichaem, welks kokende Ingewanden gezond, vast zijn, kan veel fpijs gebruiken* In tegendeel fchaedt veel eeten aen zwakke menfchen. Dit ziet men na eene ziekte, die fterke menfchen heeft aengetast. Voorheen konden zij alles verteeren, doch als zij beginnen te beteren, moeten ze zich zorgvuldig mijden van niet te veel te eeten. Zij hebben doorgaens honger, doch als ze dien onvoorzigtig te graeg voldoen, ftorten zij menigmael in, en halen hun zware rampen op den hals. Hierom is deze les van hippokrates aenmerkelijk. Spijzen,die den gezonden voordeel geven , worden te fterk, als men hen aen zieken toeflaet (f) Indien men dus de kragten in acht neemt, en naer deze de veelheid reekent, zal veel eeten de meeste menfchen de volgende rampen aenbrengen. De Eerfte wegen verliezen hunne kragten. De maeg bezit even als het harte, hare Levenskragt, doch deze rust, zoo de fpijzen haer niet prikkelen, niet anders dan het Hane rust, als het geen Bloed ontvangt. De fpijzen, die wij eeten, nopen, prikkelen de maeg tot beweeping, zij trekt zich te famen, bereidt de voedzels en drijft hen naer de darmen. Maer als een groote overvloed van fpijzen de maeg gedurig uitzet, verliezen de vezels allengs hunnen toon, en prikkeling. Wanneer een overvloed van Spijzen de Maeg fterk rekt, zet de warmte deze uit. De voedzels geven veel lucht, vooral zoo 'er eenig bederf is. De lucht zet zich in de warmte fterk uit,°en prikkelt de Maeg. De Aenprikkeling maekt in dit teer gevoelig deel, aenftonds krampen, dte fomtijds beide' de monden van de Mage (luiten. Alles moet in de Maeg blijven. De volie uitgerekte Maeg drukt op het Middenrif, dit perst de Longen. Her" Harte kan zich niet vrij bewegen. Het Bloed ftroomt dus 'nier; vrij door de Ingewanden van de Borst. Hier uit moei-' lijke Ademhaling,. Benacuwdheid. Met Brein heeft door het agtfte paer Zenuwen gemeenfchap met de Maeg, en lijdt veel door de drukking en aendöening harer Zenuwen Voeg hier bij, dat het Bloed nie&c vrij door de gedrukte vaten der Longen uit het Brein vloeit, maer de Hersfens overlaadt, deszelfs vaten rekt; hier door ontftaen hoofdpijn, duizeligheid, draeijing, flaepziektem Men ondervindt zelfs", dat •* * rne#  HADEELEt* UIT men flnperig, lusteloos is*, als men wat veel gegeteü heeft. Indien 'er maer eenige neiging is tot de Geraektheid, omftaet deze heel ligt door het overladen der Maeg, omdat het Brein zich niet van zijn vogten kan ontdoen. De vaten breken, het Bloed drukt de Hersfens» en daer volgt eene doodelijke Geraektheid. De Maeg zelve lijdt geene geringe rampen door deze volheid. De krop der Mage is zeer gevoelig. De Zenuwen fpreiden zich hier uit; hier door ontftaen, wanneer de ftof veel lucht, die zich niet kan ontlasten, opgeeft , zware pijnen, die men pijnen voor het harte noemt; zij zijn in de krop van de Maeg. Ais men oprispt, verdwijnen zij eenigszins, doch telkens omftaen 'er nieuwe krampen. De Maeg walgt, en braekt gedurig door deze prikkelende ftof. Zij doet echter, omdat de krampen hare monden fluiten, vergeeffche pogingen om zich van die ftofien te ontlasten. Dit maekt doodelijke Benaeuwtheden, en daer zijn voorbeelden, catdeMaeg en flokdarm door deze ijdele pogingen gebroken zijn. Boerhave heeft zulk iets waergenomen, in een Heer uit het huis van Wasfenaer. Die Heer hadt zeven kommen met een aftrekzei van Carduus Benediclus gedronken. Hier door zette zich de Maeg geweldig uit. Een kramp hadt de monden gefloten, en gunde geen' uitgang. Daer waren gedurige pogingen om te braken, die eindelijk den uitgerekten, gefpannen flokdarm.  S P IJ S EN DRANK. 133 darm deden berflen (»• Deze ongevallen gebeuren echter zeldzaem, om dat de krampen doorgaens gelukkig los gaen, wanneer de Maeg zich door winden en braken ontlast , of de befloten ftof door den onderden mond in de darmen zakt, wanneer 'er veeltijds een Loop volgt, die heilzaem is, De Maeg kan echter meer drank dan fpijs verdragen. Wat drinken vele menfchen water of bier, Daer zijn Liefhebbers, die agt of tien flesfen wijn bergen. Doch de drahk vloeit ftraks door, en zulken wateren derk. De fpijs gaet zoo ligt niet weg, maer als men veele gistende dranken gebruikt, gelijk Mol en diergelijken, die veel lucht beva.ren, zet zich de Maeg fterk uit, en daer ontftaen ook pijnen voor het harte. Als men de Maeg allengs opvult, heeft men zoo veel nood niet. Gelijk alle fchielijke onthstingen fien mensch fchaden, maer ligter gevolgen hebben, als ze langzaem gefchieden, zoo is 't ook met de fpijzen. Als men langzaem eet, en eenige tu=fchenpoozingen ftelt, zet zich de maeg allengs uit, en bewerkt de fpijzen gemaklijk. Hier om kan men menfchen, die pas uit eene ziekte komen, niet genoeg aenraden , weinig teffens,; maer dikwijls te eeten. Op groote gastmalen eet (O Morbi non defcripti Hiftoria. I 3  JJ4 jjADEElKS UIT eer men fomtijds zeer veel zonder hinder, om dat me» lang aen tafel blijft, en nu en dan iets neem:. § 28?. v Het leven en de gezondheid beroven het lichaem gedurig van zijne deelen, die door nieuwe ;voedzels moeten herfteld worden. Het verlies is des te groter, hoe fterker leven en gezondheid zijn. Ons leven is als eene vlam , bij welke het Hippokrates reeds vergeleek. Eene levendige fterke vlam verteerd het voedzel Van het vuer ras. Om haer te onderhouden, moet men het gedurig aenboeten. Zoojtnoeten ook de voedr zeis ons leven onderhouden. Wanneer een mensch' derhalven weiniger fpijzen gebruikt, dan hij nodig heeft, kan hij zijn lichaem onmooglijk in een goeden ftaet onderhouden, noch het verloren herftellen; 't is waer, de onthouding van voedzelen kan, in het afgetrokken befchouwd, geen kwaed veroorzaken, want men zoude beswaerlijk bewijzen, dat eene ziekte uit niets kan ontftaen, maer als men deze onthouding van fpijzen befchouwt ten opzichte van het menfchelijx lichaem , dan kan zij niet anders dan kwalen aenbrengen, de volgende zijn aenmerklijk. Verlies van kragten. AU> men eene] vlam niet telkens met nieuw voedzel onderhoud, begint zij allengs ie kwijnen, en gaet uit. De deelen van ons lichaem, ufet  S P IJ S EN DRANK. I$5 niet behoorlijk gevoed, verliezen hunne freakte, en de werkingen kwijnen. Menfchen door noodzaeklijkheid gedwongen, geen fpijzen te gebruiken,, zien 'er mager uit, zij kunnen niets verrigten, en de beenen knikken hun onder het lijf Be vogten verminderen. Verfche gijl moet de vogten vernieuwen, verfrisfchen. Wij verliezen vele vogten, door de uitwaesfeming en andere ontlastingenAls men weinig voedzels neemt, krijgt men ook weinig gijl ■, die niet genoeg is om het geen men dagelijks van de vogten verliest, te hertellen. Daer komt eene fchaersheid van vogren. Het vet neemt af. Het vetvlies fpreidt zich uit door het gehele lichaem ; in dit plaetst en bewaerc de Nature de Oliedeelen. Hec vet is van een bijzonderen dienst, en de Natuer bedient 'er zich van om eene feberpheid der vogten voor te komen, en het lichaem in tijd van nood daer mede te voeden. Als men echter gedurig een fchralen maeltijd houdt, fchiet 'ervoor de Nature niers over om voor een aenilaenden nood te zorgen. Zij heeft alles nodig om de verloren' vaste en vloeiende deelen te heibellen. Als zij van te voren eenig vet heeft opgelegd, bedient zij 'er zich nu van1, doch als zij gedurig van dit verteert, en niets 'er kan bij bren-en, raekt ook hec vet kwijt, en het lichaem vermagert, verteert. Het krijgt eene ongedaente , leeüjkheid, De Dichters hebben deze fraei befchreven, I 4 dooi  i%6 Gadeel en uit door de deelen van hun vet te beroven, als zij de magerheid en den honger willen verbeelden: Zijne oogen ftonden hol Het haer zag borftelig, het aenzicht doodsch en dol. De lip zag |wit, het llijm hing morsfig aen de tanden ; Het vel was hard ; men rnogt de beenen met de handen (Zij ftecken door het vei) niet roeren, of bij fleem. Men zag het ingewand door 't vel; het dor gebeent Ter heupe uit; en de 3u;k geleek geen buik met allen; Men zoude zeggen, dat de boezem ingevallen, De borst aen 't rugbeen vast gehecht hing naer beneen. De magerheid vermeert de knokkels aen het been. De kniefchijf zwelt; de koot puilt uit aen zijn voeten («) Het vet verwarmd het lichaem. Het net dient vooral om de ingewanden van den onderbuik te koesteren. Wanneer dit zijnvet verliest; vergeet het ook zijhplicht. Menfchen, die door het koude vuer of eenig ander ongemak het net verloren hebben, klagen over zeer groote koude en kunnen pas den onderbuik verwarmen. Ik hebbeaengemerkt, hoe de ingewanden door eene groote vratigheid zich allengs uitzetten, en veel fpijzen nodig hebben, eer ze verzadigd zijn. Het tegengelïelde ondervindt men in zulken, die luttel eeten. De maeg en darmen, met weinig voedzelen gevuld, trekken («) Ovidius, Heifch. vij. Boek, Vondels Vernling.  5 P IJ S EN DRANK. I37 ken zich fterk in een, om op die weinige voedzels te werken. Zij gewennen hier aen, en als zulke menfchen ^ wat meer eeten dan zij gewoon zijn, moet de maeg zich fterker uit zetten. Dit meer maekt dan veel, en veroorzaekt benaeuwdheid, walging', pijnen even als in zulken, die overdadig eeten. Daer is wel geen overvloed, maer de vernaeuwde maeg, gewoon aen weinig fpijzen , vindt hier te veel. Zij wordt te fterk geprikkeld, waer door'er waling, braking volgt. Men ziet dit in teere Julfers, die in de fcholen weinig mogen eeten , om dat het belang der meestresfen weinig te eeten een tecken van goede opvoeding noemt. Men weet naeuwlijks, waer lömmigenhet leven bij behouden. De gewoonte alleen maekt, dat de Natuer zich hier naer fchikt. Door gedurig weinig te eeten, Zijn de maeg en darmen verengd, te famengetrokken, als zulke meiskens wat meer gegeten hebben dan naer gewoonte, klagen zij ftraks over pijn voor het harte, benaeuwdheid, walging, 't Is hier even eens als met de zulken, die weinig in de lucht komen. Een klein windeken maekt dezelven verkouden onpaslijk. 'tls echter waer, dat zulke meiskens weinig beweging doen, ftil zitten en zwak zijn., des zij weinig verliezen. Doch als zij gezond in zulke fcholen komen, en weinig eeten krijgen, lijden zij daer door en verzwakken. Wanneer zij 'er echter aen gewennen , dragen zij het beter. Maer als de mensch zich geheel van voedzelen ontï 5 houdt  l%*> NADEELEN UIT houdt, volgen 'er veel ijsfelijker rampen , die wij kort moeten befchouwen. De Nature voert zeer vele vogten naer de eerfte wegen om de genomen fpijzen te mengen, te bereiden , te verdunnen; waneeer zij echter geene voedzels vinden, op welken zij werken, blijven zij ftilftaen, Geen vogt kan de aenraking der lucht verdragen zonder cc verrotten of te zueren. De hette bevordert dit •merkelijk. Door het gebruiken van behoorlijke voedzelen , komen 'sr Olie en Aerde met veel water in het lichaem, en bewaren de zagtheid. De Scheivogten, in de eerfte wegen zonder werking ftilftaende, krijgen geene nieuwe verzadende deelen, en ontaerden. Zij rotten, zueren of krijgen eene fcherpe Garftigheid. Als men lang vast, imaekt het fpeekzel, anders zoo zagt, zoo zoet, fcherp, en uit de Maeg rispen ftinkende dampen. Men krijgt een Hinkenden adem, die verfcheelc naer de verfcheidenheid der bedorven ftoiTe. De Gal krijgt zulk eene fcherpheid, dat zij de keel als afbrandt. De hongel groeit geweldig. Die fcherpe vogten prikkelen de Maeg gedurig. De Hiftorien leeren ons ijsiijkheden door den honger aengeraden in belegerde fteden. Welke fpijzen aten de moedige doch afgematte Burgers van het benaeuwde Leiden! luiden van vermogen attn hetpaerden- zoo graeg als voor of na het fchapenvleesch. Juf-* vrouwen, ter zijde zettende de zinlijkheid, die zij in hare  i F IJ S EN DRANK. I39 hare fpeelhondekens plagten te hebben, deeden ze dagten en opdisfehen. Reekeis en katten waren wüdbraed bij den genieenen man. Men vondc 'er. die zich. beholpen met gekapte huiden en wortelen in karnemelk gebrokt; fchellen van gedroogde fchollen werden uit den drek opgeraept endaedeiijk geknaeuwd (w). Groter ijsfelijkheden zag men in het belegerde Samaria, waer de Moeders hare zonen gezoden opaten, vergetende de fterkfte banden der Nature (z\ Jozefus tekent aen, dat iet diergelijks gebeurde in de belegering van Jeruzalem. Zulk een lcherp zwaerd is de honger. De bedorven doffen maken in de maeg aenprikkelingen en krampen. De lucht in de eerfte wegen omdwalende, zet zich uit, maekt oprispingen, rommelingen. Daer volgen walging, braking van rotte, fcher^ pe , gallige doden. Deze verfpreiden zich haesc door geheel het lichaem , maken daer aenprikkelingen\ krampen. Na lang vasten, vergaet eindelijk alle eetlust, gevolgd door een onlésbaren dorst, om dat het lichaem zijne zagte fappeq verliest, de kleine vaten door de fcherpte geprikkeld, zich fluiten en de deelen niet bevochtigen door hare uitwaesfeming. Het Lichaem, van zijne voedzelen beroofd, verliest alle zijne kragten; de vaste deelen vertappen, en de mensch zijgt in flaeuwte. In de vogten ziet men de droe- vig- O) Hooft, NeJerd. Hift. IX. 13. (z) 2dï Kon. VI. vs. 29,  140 NADEELEN UIT vigfte gevolgen. De beweging des Levens duert; de vogten ftromen door hunne vaten ; de fcburing neemt deelkens af ,en de fijnfte vogten waesfemen uit. Daer vloeit geen verfche gijl aen om het verloren te vernieuwen. De vaien verliezen hunne vogten. De omloop gaet niet meer behoorlijk. Het vogt moetin eene goede evenredigheid zijn. Deze ontbreekt. Het Lichaem kwijnt, krimpt als in, en verzwakt. Nugteren weegt men minder dan na den eeten; 's morgens als men opfiaet is men het ligtst. De mensch weegt minder, wanneer hij het best uitwapsfemt. Als men nugter opftaet is de pols flapper dan na den eeten. De naturelijke hette vermindert ook door het vasten. De oogen vallen in en ftaen dof in holle winkelen. Men ziet over het lichaem een morsfige , vuile droogheid. De vaten drinken veel water uit de lucht, gelijk Keil heeft waergenomen in een Jongeling, die zich door lang vasten hadt uitgehongerd. De huid wasdroog, maer de vaten zogen in eenen nachtmeer dan l S Oneen in. De zagte , goede gijl omwindt de fcherpe, puntige zoucdeelkens. Dit moet zij ook de oliedeelen doen, anders krijgen ze door de hette en beweging verfchrikkclijke fcherpte. Hoe ransch en garstig bedorven olie is, weet ieder. In het Jichaera brengen zij prikkelingen, krampen aea. Men kan zich naeuwlijks een afgrijslijker dood verbeelden, dan als men van honger fterfc. Honden, wien men geen voedzel geeft,'  5 P IJ S EN DEAN K. fAT geeft, worden dol. Menfchen wallen insgelijks dooiden honger in woede, bijeen Hukken uic hunne leden en hebben een einde als de heiligfehender Erizichton: hij knaegt, gelijk verwoeden Zich zeiven, en verteert zijn lijf om zich te voeden O). Allerijslijkst zijn deze rampen, en woeden te feller, als men bij de fpijzen ook den drank moet ontbeeren. Door drank kan men eenigszins het leven onderhouden. Zuiver water heeft weinig cat voedt, doch het vermindert de fcherpheid der vogten. Andere dranken voeden meer. Bier voedt fterk, en men kan met dit eenigen tijd zich van andere fpijzen onthouden. Melk veifchafr. een heiizaem voedzel. Jonge Kindera hebben niets dan dc moederlijke melk noodig. Bekend is de gefchiedenis dier Romeinfche dochter, die haren Vader, in de gevangenis verwezen van honger te fterven, uit eene godvruchtige kinderliefde, met de melk harer borften voedde. De drank belet de fcherpheid, herftelt de fijnfte vogten , die uitdampen, en bewaert de vloeiendheid der vogten. Wijn en andere geestrijke dranken verfterkèn. Zwakken kunnen eenige dagen leven, als men hen met enkelen wijn laeft. Niets vergroot derhalven zoo zeer de lampen van den hongersnood, dan dat men zonder - , ; drank >{a) Ovid. Herfeh. viij. B.  '142 fcïADEÉLEJJ UIT drank moet blijven. Door de gedurige prikkelingen ontftaet 'er fterker beweging en hette, met meerder uitwaesfeming. Hier door verliezen de vaste deelen en vogten zeer veel, waerom de honger dubbele verwoesting acnregt. Als men in de hette ft;tk gaet, des het zweet van alle kant uitbreekt, heeft men veel drank noodig, en wij zijn doorgaens in den Zomer dorstiger dan in den Winter. Hier uit kan men afleiden,' hoe ongelukkig de oude Geneesheeren, blinde navolgers van Asklepiades, hunne zieken in dé eerfte dagen der heete koortzen niet alleen van alle' fpijzen, maer pok van drank onthielden. Asklepiades gonde naeuwlijks zijne lijders met eenige droppels waters de heete Tong te verkoelen. De regel, dien Celzus naderhand voorfchreef, dat door rust en onthouding, vele g'evaerlijke ziekten genezèn, hadt bij hen in alle .gevallen plaets. Voorzigtiger praktizeerde Hippokrates, en 'onthielde in beetc koortzen zijne lijders geen fpijs en drank. Hij ftelde met recht, dat een zieke zoo wel fpijzen en dranken noodig had in heete koortzen als in andere ziekten. Doch teffens leert hij , dat een Geneesheer voorzigtigheid moet gebruiken in het kiezen der voedzelen. In heete koortzen is de omloop fterk, de hette groot, de fchuring geweldig, de uitwaesfeming der fijnfte deelen bovenmate. Nieuwe, frisfche voedzels, verdunnende dranken moesten het verlies herftellen, de zagt»,  3 V IJ S ft K DRANK.' I43 Zagtheid der vogten bewaren, de vloeiendheid onderhouden» Hippokrates oordeelde zelf,, dat het beter was, wat te veel, dan te weinig fpijs te gebruiken. Wij zien dagelijks met hoe veel voordeel men affcookzeis van haver of gepelde gerst, zure geleien uit Vlier, Aalbezien, ja zelfs een dronk frisch koud water, zoo de Lijder het niet te fchieiijk drinkt, geeft in alle brandige, gallige, heete ziekten en koortzen, S- a82. Het verhandelde leert ons, dat 'er grooter fcha* delijkheden , ijslijker rampen ontftaen uit het onthouden van voedzelen, dan uit een overvloedig gebruik en dat een weinig rijker maeltijd, minder nadeel aenbrengt dan > een al te fobere. Matigheid in fpijs en drank moet men nooit uit het oog verliezen, als men veiftandig denkt, en gezond wil leven; doch het is dwaes dat men nooit zijn bekomst durft eeten, en zich aen een fchralen maeltijd wil gewennen, als het lichaem meer vordert. Het lichaem moet zijn nooddruft hebben. Het loopt niet tegen de befchaefdheid aen , dat men braef kan eeten, als men een gezond fterk lichaem heeft. Dit is men verplicht, en de Nature leert het zelve, wanneer men genoeg heeft. Ik wil echter hier geen vraten maken. Zeiken, die zich dimmer dan reedclooze dieren, die doorgaens hun maet we-  Ï44 JïADËELEN UIT weten, opvullen , en hun buik tot hun God fteÜen, betalen hunne onmatigheid duer. Elk moet naer de kragt van zijn lichaem eeten, en zo veel als de Natuer ert Gezondheid vorderen. Hier in beftaet de middelmaet. Daer zijn echter eenige omftandigheden, eenige menfchen die beter kunnen vasten, wanneer men meer of minder fpijzen zonder hinder nodig heeft. Laten wij zien, wie gemaklijker vasten, en meer fpijzen kunnen verdragen. Oude lieden vasten gemaklijker dan Jonge. Hoe nader een mensch aen zijne geboorte is, hoe meer fappen hij heeft, hoe teerer en zagter de vaste deelen zijn, en hoe ligter aen te prikkelen. Kinders en Jonge lieden hebben dubbeld voedzel nodig. De Nature moet het aenwezend vast niet alleen behouden, maer vermeerderen. Het Jeugdig lichaem moet nog groeien, en al den wasdom uit de voedzelen trekken. Eerst nietsr anders dan een droppel weeldrigzaed, groeit de mensch door de voedzelen tot de zwaerte van eenige honderd ponden. Jonge lieden zijn in eene gedurige beweging en verliezen vele deelen. Zij kunnen des zeer ongemaklijk vasten, en des te minder, hoe levendiger ze zijn. Hun fterker omloop, hun grooter hette, hun meerder beweging fchueren van de vaste deelen meer deelkens af, en drijven meer vogten door de uitwaesfeming naer buiten. De omloop is in bejaerdemen' in oude luiden trager, de hette minder, de beweging" klei-  S P IJ S EN DRANK, I45 kleiner. Hierom verliezen de vaste deden en vcxnen zo veel niet. De Nature heeft hier het verloren alleen te herftellen, en voor geen groei ce zorgen. In oude lieden is 'er eene hardheid en ftramheid in het vaste, waerom de trager omloop hier weinig affchuert Zij verliezen minder door den afgang en uitwaesfeming, leiden tfoorgeens een werkeloozer leven , en hebben dus weiniger voedzels nodig. H.erorn vasten oude lieden gemaklijk en lang, daer jonge lieden en kinders dikwerf moeten eeten. Dieren, die des winters flapen y leven zondereeten. De wijze Schepper heeft vele diertens, die in de barre winterkoude hun kost niet kunnen vinden, tot de ruste gefchikt. De infekcen flapen des winters, en hebben dan geen voedzel nodig, om dac hun leven ftil en naeuwlijks werkzaera is. Zoo ras zij door de aen komst der lente ontwaken.vengedaente veranderen h*bben zij wederom eeten nodig, hoe levendiger en vlL ger zij worden, hoe meer zij moeten eeten. Velen brengen dat fterke leven al eetende door. Zij moeten fcbielijk herftellen, hetgeen zij fchieiijk verliezen; maer m den winter verliezen zij niets, om dat zij zfchniet bewegen en daerom behoeven zij geen voedzel om hec verlorene te heiftellen. Zieken vasten gemaklijker dan gezonden. Licha men, met «ei, koud flijrn opgevuld, hebben geen fterken omloop. Al wat zij verrigten is log, traeg K 2ij  RADEELE» UIT zij hebben een bleeke gedaente, verliezen weinig doof de uitwaesfeming om dat de beweging klein is. Zelfs hebben ze weinig trek tot eeten en kunnen lang vasten. Het zelfde heeft ook plaets in waterzuchtigen. Menfchen, die aen flaepziekten kwijnen, kunnen met weinig voedzelen het leven rekken. De hiftorien van den Timmerman te Rouaen, en den Boer van Stoik zijn bekend. De omloop der vogten is zeer traeg en klein, zij verliezen weinig en alle de wegen zijn als gefloren. Als men leest van menfchen , die lang gevast hebben, kan men fchier zeker wezen, dat zij aen flaepziekten gelegen hebben. Hierom zegt het gemeen, dat de flaep voedt. Heel anders is het met gezonden. Zij hebben een werkzaem leven, flerken omloop, veel hette. De vogten fchueren gedurig tegen eikanderen, nemen vele deelen weg, die met de fijne vogten uitwaesfemen; Deze moet men geduurig herftellen , en hierom veie voedzels gebruiken. Mageren vasten heter dan volfappigen. De eeN ften hebben de vaste deelen ftijver, ftrammer dan de laetften, die doorgaens flap , poezelig zijn. Hun gedaente ziet 'er drooger uit, de huid is harder, devaw ten hebben veel kragt op de vogten, en laten dezelven niet ligt door, omdat de poren naeuwer gefloten zijn. De omloop fchuert ook van de vaste deelen zoo veel niet af. In volfappigen is het bloed zoo gebonden niet, de fehuering neemt veel deelkens van de fiappe vaten, do  SPIJS EN DRANk. -jty de Voeten vinden weinigen tegenftand , en waeflemert ligter uit. Men ontdekt dikmalen in fcherpe koortzen fchielijke vermagering. De reden dezer waerneming is, dat de omloop der vogten en de bewegingen zeer groot zijn, de fchuering en hette zeer fterk. De vaten verliezen veel, en het lichaem ontlast door verfcheidc wegeri éene magtige veelheid zijner vogten. Dikwerf fmelc' het vet zelf, en ftroomtin het bloed door hei lichaem, waer uit het ook geworpen wordt, met andere ontlasting n. Hier door vermageren zulke lijders deniiaten,' dat men ben naeuwlijks kent. Oai dat zulke koortzen ireweldig zijn en ras haren lonp volbrengen, gefchieden deze veranderingea fchieiijk. Men moet hen hierom voedzels geven o;n hunne kragten te behouden. ZuUen, die na pleurisfen , borstziektens beeteren, zijn zeer hongerig, en als uitgeteerd. IVaeromvol^t na den Hongersnood dePes,? De hisi torien getuigen dit alle. Waaneer men een dueren tijd en Hongersnood gehad heeft, volgen 'er gemeenlijk kwaedaerdige, pestige ziekten. Toen de Spanjaerden Leiden belegerden, en de Hongersnood Jaer woedde, volgde ras de Pest, die wel 6000 menfchen weafleepte. In den Jare 1557 hadt men eene grote duerte en gebrek aen levensmiddelen te Zierikzee en daer volgde een ijslijke Pest oP, die in fommige weK 2 keö  148 NADÏRLËN ÜlT ken honderd menfchen weg ileepte O). Onze vogten ontaerden, bederven, als zij geen nieuwen toevoer krijgen, en dus ontftaen hier uit fcherpheden, die pestige ziekten veroorzaken. Maer ook moeren dan de menfchen ongure fchadelijke dingen eeten, die een bedorven gijl en met deze een befmettende ftof in het lichaem brengen; hierom volgen befmettelijke ziekten en de Pest na zwaren Hongersnood. Tusfchen fpijs en drank moet eene behoorlijke evsnredigheid zijn, fchoon men dezelve niet juist kan bepaalen. Evenredigheid tusfchen fpijs en drank noeme ik, als een mensch naer de veelheid zijner fpijzen zoo veel drinkt, als zijne gezondheid vereischt. Elk moet dit fchikken naer de gefteldheid van zijn lichaem, en de bijzondere omftandigheden, in welken hij zich bevindt. Daer zijn 'er, die bij hun eeten naeuwlijks drinken. Anderen, en onder ons zeer velen, drinken een magtigen overvloed van Thee enKoffij, zoo dat de drank ver de fpijzen overtreft in veelheid. Zulken vernietigen de'evenredigheid tusfchen fpijs en drank. Men kan hier echter geen juiste maet voorfchrijven. De misbruiken moeten groot zijn, eer ze fchaden. De Ve- (£) Tegenw. ftaec van Zeeland, Befch*. van Zierikzee bl. 399.  SPIJS EN DRANK. I49 Venetiaenfche Edelman Cornaro gebruikte alle dage 12 oneen vast voedzel, brood, vleeschnat, dooier van eieren, vleesch, visch enz. en 14 oneen vogt. Deze maet, die hij zich hadt voorgefchreven, rekte zijn leven tot een hogen ouderdom. Wij moeten wat bijzonder dit befchouwen, en hoe veel vogt en fpijs ieder moet gebruiken naer de bijzondere gefteldheid, in welke hij zich vindt. Deze volgende zaken maken hier veranderingen. De jaren. Zoo lang de mensch in het lichaem zijner moeder groeit, voedt hem een flijmig vogt. Uit dit in de groote waereld gekomen, bereidt de Nature voor hèm de moederlijke melk. Dij verdraegtnog geen vaste fpijzen, die zijne teere werktuigen niet kuneen veranderen. De kindfche leeftijd moet meer vogten hebben om zich te voeden. Allengs nemen de vaste deelen aen in kragten , en dan kan hij vaster fpijzen verteeren. In de eerde Jaren van bet leven heeft de mensch derhalven een groter overvloed van vloeiende voedzelen dan van vaste fpijzen nodig. In den hogen ouderdom ook verzwakken de vaste deelen weder; flram en ftijf hebben zij meer vogt van nooden, en oude lieden voeden zich doorgaens met melkfpijzen of zuiken, die vol fappen en ligt te kaeuwen en te verteeren zijn. De kunne* Om wijze reden heeft de Natuer het vrouwlijk lichaem tcercr, malfcher, weeker gemaekt K 3 dan  ïfO SJADEELEN UIT dan hec manlijk. De vaste deelen der bevallige f.kfe hebben die vastheid, die kragt niet, welke de ande» re bezir. Hierom kunnen zij minder de vaste fpijzen bewerken. Viouwen verliezen daeglijks zoo veel niet, omdat zij zich minder bewegen, minder ai beiden; hierom hebben zij zulk een groot herftel van vaste voedzelen niet nodig. Dunne, waterige fpijzen komen met den aerd der vrouwen best overeen. Zoo men geen groot misbruik in dranken maekt, kunnen hier de vrouwen meer van de evenredigheid afwijken dan de mannen. Het Temperament. Dit doet hier zeer veel. Menfchen van een droog Temperament kunnen zonder hinder veel diinken, en meer vogren dan vaste fpijzen gebruiken. Phlegmatijken daer en tegen, die vele waterdeelen hebben , vermeerderen hun vogtig Temperament , als zij veel drinken, verzwakken dus hunne kragten en vallen in flepende ziekten. De levenswijs. Een mensch, die in zagte ruste leeft, niets arbeidt, zich weinig beweegt, verdraegt zoovele vaste fpijzen niet, als een die zwaer werkt. De laetfte verliest vele van zijne deden, en heeft vaste fpijs nodig cm tijde kragten te behouden. Waterige fpijzen zouden deze onmooglijk kunnen bewaren. Indien een zakkelragcr , ccn boer veei groenten, dunne foepen at, zoude hij onder den last van zijnen arbeid bezwijken. Een bcniiur.acr der wetenfehappen, die op zijn  S V IJ S EN D. R A N IC. 15* zijn kamer zich oefent en niers verrigt met het lichaem , zoude een ftuk roggenbrood en zijde fpek zonder merkelijke fchade niet eeten. De gewoonte doet echter hier veel. Daer zijn menfchen , die fterk arbeiden en veel drinken, zonder zware fpijzen te eeten. Sints de Thee zoo algemeen is doorgebroken, drinkt fchiei al ons werkvolk te veel. Het Jaer getijde. In de hette van den zomer waesfemen wij fterk uit, en hebben een grooter herftel van onze vogten noodig dan in den winter. De eetlust is nu minder, wij zijn dorftigei dan in den winter, en moeten meer drinken, De luchtftreek. De evenredigheid tusfchen fpijs en drank is in ;de heete landen even als bij ons in den zomer. De uitwaesfeming is fterk in die ftreken. De vaste deelen verflappen en kunnen geen vaste fpijzen verteeren, In koude luchtftreeken heeft men fterker lichamen,"die minder uitwaesfemen, en harder fpijzen gemaklijk verduwen. In heete landen heeft men meer . drank, in koude meer fpijs noodig en eene evenredig, heid tusfchen beiden kan hier geen plaets vinden. Deze bijzondere omftandigheden, in welkende menfchen zich bevinden, onderftdlen echter geen zeer groote onevenredigheid tusfchen fpijs en drank, maer alleen een weinig meer fpijs of drank naer de gezondheid het vordert. Doch als de menfchen fterk tegen deze evenredigheid zondigen, fchier niets dan drasken & 4 2ee.s  Ï5a NADBELEN UIT zeër weinig fpijs gebruiken, of fchier niers drinken, en vaste, harde fpijzen eeten , brengt deze onevenredigheid kwade gevolgen voort, vooral zoo 'er eene gedeldheid is in het lichaem, die met dat fchadelijk misbruik medewerkt. Wanneer de menfcben Onmatig drinken en weinig eeten, gelijk 'er velen zich tbanste buiten gaen in Thee en Koffij', vervullen de waterdeelen het lichaem. Het waterig Element krijgt de overmagt, de vogten verdunnen, de varen vei (lappen. Die menfchen wateren, waesfemen veel uit, maer zij nemen geen vaste fpijzen genoeg tot herdel van dit verlies. De Thee eu Koffij maken geen verderkende maer een dunne verzwakkende gijl. Het water pverftelpt de voedzame deelen, die zij nog gebruiken ; deze ontbinden in dien vollen droom, en vloeien met de fijne waterdeelen uit het lichaem. Het lichaem, dus van zijne voedzelen beroofd, verfiapt, verzwakt, verliest zijne kragten, verbleekt. Als die waterdeelen in het lichaem blijven^ fchaden ze niet minder, zij overflromen in het lichaem de vaste deelen, dooven de levensvlam. De menfchen worden traeg, loom, vadzig, waterzuchtig. De vrouwen, die thans fchier heele dagen aen de Thee tafel zitten, en naeuwlijks vaste fpijs gebruiken, zijn bleek, loom, ongedaen , krijgen den witten vloed, de waterzucht. Men moet nalezen, wat ik in het vorige deel gezegd hebbe(i?7;-3- ik voege hier alleen bij, dat het water  SPIJS EN DRANK. I53 water des te meer fchaedt, als het warm gedronken wordt in zulk eene veelheid, en des te erger, wanneer de misbruikers van een Phlegmatij'k, zwak Temperament zijn. Dan is 'er reeds eene voorneiging tot zwakheid in het lichaem. Voeg dit bij oaze vogtige lucht, en gij zult de reden heel ligt vinden, weerom 'er zoo veel waterzucht, witte vloed, trage flepende ziekten onder onze vrouwen regeeren. In de maeg van zulken, die weinig drinken en vele vaste fpijzen gebruiken, komt eene dikke gijl. Die fpijzen beftaen uit vele vaste, aerdfche deelen, worden in de maegfappen moeilijk ontbonden, bezwaerïijk door de kokende ingewanden bewerkt. Deze dikke, gebonden gijl gaet moeilijk en in geen groote veelheid in de melkvaten. Deze laten het fijnfte door, «n het overige gaet naer de dikke darmen, die het mee harden drek vervult. In de vaten van het darmfcheidzel gekomen, maekt deze dikke gijl verftoppingen. De buik zwelt, en dit bij den harden drek gevoegd, maekt een lastig pak in den onderbuik. Deze gijl brengt eene taeiheid, drabbigheid in het bloed, dat deze fmec aen alle de afgefcheiden vogte» mededeelt. Het Aerdch Element heeft verre de overmagt in heel het lichaem , en maekt alle de vogten dik, raei, zwartgallig. De waterdeelen moeten de zoutdeelen ontbinden , belecten, dat zij de vaste deelen niet te veel prikkelen. Maer als 'er weinig waterdeelen in het lichaem komen, fchaK 5 den  154 NA DEELEN UI-p den de zouten , prikkelen, kwetzen de vaten. Hier uic onrflaen krampen. De affcheidingen gefchieden van zulk een dik, drabbig bloed niet naer den eiscb, de ontlastingen gaen traeg. Lieden, die weinig drinken, veel vaste, harde fpijzen gebruiken, veel drek verza. melen, zijn doorgaens hardlijvig. De drooge, harde drek zit als een muer op een gepakt, en zulken moeten zich fomtijds van zagre lavementen bedienen, eer zij afgang krijgen, Het dikke bloed blijft hangen in de kleene vaten en maekt verftoppingen, Dit alles hebbe ik reeds (174- 179) behandeld. Hier uit blijkt, dat 'er zware ziekten volgen , als de evenredigheid tusfchen fpijs en drank vervvaerloosd wordt in een hogen graed; doch als zij juist niet al te naeuwkeurig is, daer geen ziekten of ten minften geringe uitvloeien. Men kan haer bezwaerlijk juist bepalen. Hofman heeft niet veel voordeel aengebragt', door dit te willen doen. Hij ftelde, dat een gezond mensch drie deelen vogten en een deel vaste fpijzen nodig hadt, dus dat men tweemael meer moet drinken dan eeten. Dees regel is daerom van weinig nut om dat zij te algemeen is. Het verfchil tusfchen gezonde menfchen is te groot om hier iets vast te bepalen. Ik hebbe getoond, welk een onderfcheid hier is tusfchen de Jaren, Kunne, Temperamenten enz. Dit zal genoeg toonen, dat men hier geen verdere moeite behoeft te doen om iets te bepalen. $. 284  5 P IJ S RN DRANK. 155 S 284 Het menfchelijk geflagt gebruikt zulk eene verftheidenheid van fpijzen, dat de Nature naeuwlijks iets voortbrengt, dat voor de eene of andere Natie niet tot fpijzen verftrekt. Alle andere dieren vergenoegen zich met eene foorte van voedze!, en eeten nat uwlijks iet anders; fommige Roofdieren eeren niets dan vieefch; anderen, van vreedzamer aerd, voeden zich met kruiden , en velen eeten niets dan eene plant of haer zaed. Zij weten de keur, en in de weiden, door den reuk, hun kost te onderfcheiden. De menfch daer en tegen is een aleeter. Vleefch, vifch, groenten, alles ftrekthem tot fpijze. 't Is fchier omteven wat hij gebruikt. Celfus oordeelde, dat een gezond menfch alles kan eeten, en zich aen geen Leefregel hoeft te binden, geen Geneesheer nodig heeft, zonder onderfcheid moet leven, nu in de ftad dan op het land, fomtijds gastmalen bijwonen, en nu en dan eens een roes drinken en lustig eeten. Verulam gevoelde niet anders. Men moet, zegt hij, fomtijds het harte eens wakker ophalen met eeten en drinken Cc). Andere Geneesheeren fchrijven wat bepaelder leefregel voor. Hippokrates meent, dat een gezond menfch zich zoo zorgvuldig in het eeten niet behoeft te mijden, ncch zoo naeuwkeurig te leven, doch echter (0 ÏÏ;A. vitae et mortis 341.  i$6 nadeelen uit in alles zich zeiven een maet voortefchrijven. Dit gevoelen van Hippokrates fchijnt mij het veiligst. Een welvarend menfch kan eene groote verfcheidenheid van fpijzen gebruiken , zonder hinder , verandering wekt den Eetlust zelfs op. Veel te eeten fchaedt veel meer dan de verfcheiden fpijzen in zekere maet te gebruiken. Menfchen, die de maeg niet overladen, maer vele fpijzen van verfcheiden aerd eeten, varen beter dan zulken, die met eene fpijs de Maeg overladen. Dit gaet vast, doch is echter den gezonden alles gezond? Mag men zijn mond altijd door verfcheidenheid van fpijzen behagen? Men zal dit zeker kunnen beantwoorden, en zien , welke Geneesheeren den besten raed geven, zoo men het volgende overweegt. De eerfte fterveiingen aten niets dan het geen de Aerde hun verfchafte, kruiden en ooften. de Schep* per vergunde Adam te eeten van alle de Boomen , die het Paradijs droeg. Hier heeft men derhalven eene verfcheidenheid. God vergunde na den zondvloed aen Noach en zijne kinderen het vleefch der dieren tot fpijzen. De verfcheidenheid groeide. Met het aennemen der weelde en uitbreidenTfer mèftfchelijite kundigheden , vondt de kiefchheid niAve if^Zfn om den fmaek te ftreelen. De Scheepvaart en handel maekten de voortbrengsels van alle landen gemeen. De fpecerijen van Indic maken vele zaken ftnaekiijk, die op zich  S P IJ S EN DRANK» Ï5? zich zeiven niets aengenaetns hebben , en zelfs onzen fmaek niet behagen. Wat! de weelde bereid zelfs gevaerlijke dingen. Kampernoeiljen, Duivelsbrood en diergelijke uitwasfen hebben geen aengenaembeid, geen fmaek, maer met boter en fpecerijen toegeraaekt komen zij als eene lekkernij op de tafels der rijken, die aen deze fomtijds den dood eeten. Daer zijn eeno meenigte fpijzen, die hun naturelijke deugd door hec bereiden verliezen; anderen komen alleen op de tafels der Groocen, om 'dat. zij ongemeen en van verre komen. Terwijl de kiefchheid en weelde dus de tafels der voornaemfte lieden ftoffeeren , dwingt de Armoede anderen zulke fpijzen te eeten, die eer fchaden dan voeden, 't Is een groot geluk echter, dat men aen de fpijzen, fchoon minder heilzaem, gewent, en de Armen doorgaens fterker lichamen hebben en zich meer bewegen dan rijken. Aerdappels zijn de gewone fpijs der gemeene lieden, en ftrekken hun fomtijds voor brood en fpijs. Zulken eeten gezouten vifch en vleefch, die hard en groen zijn, en gewennen daer allengs aen. Die lieden moeten gemeenlijk zwaer werken, en leven van die harde fpijzen gezond. Een teer meisken daerentegen, in zagten wellust gekweekt, heeft een zwak lichaen , en kan geen harden kost verduwen. Zij eet naer de kragten van hare maeg, en blijft hare gezondheid behouden. Werklieden zouden op deze flappe fpijzen niet kunnen arbeiden,' hun fterk le-  I58 NADEELEM ÜIT leven zoude zich door deze niet voeden. Teere Meislccr.s k urnen die ha-dè fpijzen nier verduwen, en de verfcheidenheid is hier zoo groot als in de aengezichten; Wanneer deze heiden geen fpijzen kunnen bekomen , noch willen eeten, die met hunne Nature overeenkomen, lijden zij haest. De Natuer bereidt voor elk bii.zondere fpüzen, en toont haer als met den vingen Kindei s hebben zwakke Magen, té?re Ingewanden. Dé Naure bereidt voor hun de Melk, eene zagte fpijs, en reeds bewerkt door het dierlijk Lichaem. Doch fchoon de Melk heüzaem is voorkinderen, fchaedc zij echter formijds in die zwakke Magen, en maekt het zuer. De Nature raedt ons zelfs dingen, die ons Züllèn beledigen, af. In rotte koortzen ziet men dit. Vleefch, eieren brengen den zieken aen het walgen, daer zure dingen hem verkwikken. Daer is ook nog iets fijner, leder m-nfeh heeft zijn natuer, zijn aerd. Zij kunnen fummige fpijzen met verdragen, fchoon z] niet fchadep. Vele merfchen eeten Mosfelen, zij zwellen, braken, worden beaaettwd, ziek, even of zij vergift genomen hadder.- Ik kenne een Heer die geen Baers kan eeten, of hij wordt tot den dood ziek, fchoon hem de Baers heerlijk fmaekt, en niemant dezen vifch ongezond noemt. Hier uit moet men befiuiten, dat de verfcheidenheid der fpijzen ziekten aanbrengt, en dat dezen moeten verlcheh n, naar de onderfchriden fpijzen, Men kan derhalven  9 f> IJ S RN KRANK. 15^ ven niet vrij eeten wat men wil , en alles is den gezonden niet gezond. De meeste kwaaien ontftaen uit de onmatigheid en verfcheidenheid der fpijzen. De voorbeelden van alle eeuwen leeren, dac menfchen, die matig geleefd, en weinigerlei fpijzen gebruikt hebben , hun leven tot een hogen ouderdom rékten. Nimmer is de eenvoudigheid in fpijzen en dranken fchadelijk geweest. De Aertsvaders leefden eenvoudig. De Navolgers van Fijthagoras rekten hun leven lang door matigheid. De Indiaenfche Braftiijnen, de Hcremiten, die alleen van kruiden en ooften leven, en zuiver water drinken, worden doorgaens zeer oud. Gemelli teekent aen, dat de vermaerde Aurengfeb, die zich meester van de Mogolfcha kroon maekte , noch vleefch, nogvifch, noch fterkedranken gebruikte en door die gematigheid den ouderdom van honderd Jaren in eene frisfche gezondheid bereikte. Hoe hoog men Celfus en Verulam moet achten, is hun raed echter gevaerlijk, en om nu en dan een roes te drinken en lustig te eeten kan men op geen goede reden bewijzen. De dronkenfchap is altijd fchaedlijk, kan tot geen nut immer wezen, ende Maeg zelfs fomtijds te overladen ftrekt tot geen nut. *c Is waer, als men zijn lust eens braaf gevierd heeft \ raekt men van boven en onder fomtijds veel kwijt' doch dit is niets dan het overtollige, dat men gegeten en gedronken heeft, en de Nature gelukkig ontlast,  tóo Nadeelen uit. last. Zoo zij dit niet doet, blijft het in hetLichaem en kweekt ziekten. Daar zijn ook veel zekerer middelen om het Lichaem te zuiveren. Zich echter angstvallig van veele taken te onthouden, zich teer en lekker op te voeden, en bevreesd vele fpijzen te rpij ten, die ons niet fchaden , als men gezond is, behoort tot een ander uitterfte, dat een verftandig man moet mijden. Hippokraces gevoelen raedt ons itts tusfen i-eiden, dat is noch onvoorzichtig alles binnen te ja^en, noch angstvallig voor alles zich te wagten. De Middel maet zal iemant niet ligt fchaden. Ons lichaem is zoo teer, zoo weeldrig niet gefchapen om zoo bevreesd van alles te wezen, noch zo fterk om alles te verdragen. Deze waerheid gaet vast, dat de bijzondere Hoedanigheden der fpijzen, bijzondere ziekten aenbrengen, die een Geneesheer moet kennen, en wij alzonderlijk zuilen naetfporen. $■ *35. In ons Lichaem is iet Lijmigs, dat de gebonden-, heid, taeiheid onzer vogten maekt, en de vaten bekleedt, om de fchuering der vogten tegen de gevoelige wanden te beletten. Alle de deelen hebben iets van dit, gelijk men ziet in de Geleien, die men uit vaste deelen der dieten trekt (77 , 78). Dit Lijmig komt door de voedzels in het Lichaem. Het fchaedt niet  spijs en drank iSt toiet in zulken, die fterke Ingewanden hebben; de Naf ture weet er- zich zeer wel voor te bewaren. Eene vaste maeg bewerkt de fpijzen behoorlijk, de Hette verzagt, ontbindt haer, die de fcheivogten weeken , verlengen, mengen. De naestgelegen deelen bevorderen door hunne gedurige beweging en warmte de koking der fpijzen, des 'er eene fijne, vloeiende Gijl koomt. Het taeie lijmige gaet naer de Darmen. De Melkvaten zuigen het fijnfte daer nog uit, en dus bewaart zich de Nature. Maer als het lichaem door de Jaren, kunne, temperamenten enz. verzwakt, de kokende Ingewanden hunne kragten verliezen, de beweging vermindert, en zulke menfchen veel lijmige * taeie fpijzén eeten, kan de Nature dezelven niet bewerken. Zij maekt eene taeie, lijmige Gijl, die de Melkvaten opflorpen en in het Bloed brengen. Men krijgt een taeien klomp als men Meel met water mengt. Als dit gebakken wordt, verliest het zijn weiheidj en dient tot fpijs. Vele menfchen eeten dikmalen melige pappen; koeken, met melk» boter, eieren bereid; harde eieren; koeien en fchapen pooten, Zij beminnen gebonden Vleefchnar, waer in lillige deelen der dieren zijn uitgetrokken of gekookt. Geleien en zoogenaemde Confumées behagen hun. Zulke Jekkermonden leven doorgaensin eene ftille rust, hebben zwakke Ingewanden niet bekwaem om deze flijmige fpijzeri te verteeren. Zij krijgen een taeie Gijl, die allengs L ia  IfjS NADEELEN UIT in het Bloed komt, waer zij de volgende rampen aen> brengt. Vervulling der Longen. De lijmige, taeie Gijl, door de Melkvaten ingezogen, vloeit door de Borstbuis naar de tweede wegen. Zij ftroomt eerst in groote, wijde vaten, die haer gemaklijk ontvangen; maer, na korten weg te hebben afgelegd, ftroomt zij ook in de kieine longevaten , waer ze eene fterken tegenftand vindt. Dit taeie , lijmige blijft daer hangen, blijft ftaen en veroorzaekt eene vervulling dezer enge vaten. Dit ziet men in zulke menfchen, die lekker eeten , vooral lijmige fpijzen , die de Lekkerbekken beminnen , en zich naeuwlijks bewegen. Zij krijgen eene volheid en Benaeuwdheid op de Borst, die bun zeer lastig is. Zij kunnen het einde van hun adem niet krijgen, en hun ligt een pak gedurig op het harre. Men ziet deze volheid op de Borst ook in de Paerden. Een taei flijmig vogt vervult hunne aders als zij den geheelen winter rusten. Wanneer zulk een Paerd bij het aenkomen der lente fchieiijk moet lopen, kan de taeie ftof niet door de longen vloei* en, zij maekt eene verftopping, die doodlijk is. Kliergezwellen. De Klieren beflaen uit een groot getal kleine vaten, door eikanderen geweven. Zij fcheiden eenige vogten af tot nut van het lichaem. Dit leert de Phijfiologije. Wanneer zich in het Bloed eene taeie ftof bevindt, koomt zij ook in deze kleine  s r ij s en drank; 163 fle enge kliervaten, die zich zagt bewegen. Zij vervult dezelven, des zij zwellen. Dit i;eeft ook plaets in de Cellen van het vetvlies, hier is we! eene groote ruimte voor die lijmige vogten, die z;ch hier gemaklijk kunnen uitzetten , in de rekbare vaten ; doch daer komt evenwel eene volheid, die niet naturclijkis. Het lichaem vertoont zich bol* Men zoude bij het eerfte aenzien die menfchen voor gezond houden, om dat Zij eene gladheid, poezelheid hebben, doch als men hen van nabij befchouwt, bevindt men dat hunne vetheid ingebeeld is enuittaei, lijmig vogt beftaet. Niets lijdt echter meer door dit lijmige, dat als het zieklijk begint te worden, in (lijm verkeert, endiennaemdan moet dragen , dan de Galle. Deze twee zijn vijanden. In de lever, die de Galle bewerkt, affcbeidt, is een trage Omloop. Als deze door de andere werktuigen vooral der Ademhalinge niet geholpen wordt, fcheidc ér eene laffe, kragtelooze Gal van het Bloed* met die flijm vervuld. De Galle dus kragteloos gemaekt, prikkelt de kokende Ingewanden niet, waer door eene belette kooking en verteering der fpijzen. Dit taei flijm dooft ook de levensvlam, verflapt de zenuwen , maekt de geesten verfchaeld. Zulken zijn log, loom onbekwaem tot alle zaken. Alle lust vergaet, zij beminnen allengs hoe meer de rust, de geesten verdoo* ven. Zij vallen in kwijnende flaepziekten. Wanneer met dit taeie zich eenige fcherp mengt, L i ge-  IC>4 NADEEL EN ÜIT gelijk het gebeurt, als men fpijzen eet, die of uit hare nature fcherp , of niet wel bereid zijn in de kokende Ingewanden, dan verergert het kwaed. In de eerfte wegen, waer de lucht 'er gedurig op werkt, rot, bederft het, en maekt rampen, die ik reeds behandeld hebbe (175). $. 286 Men eet veel vette fpijzen. Zij bevatten een overvloed van oiiedeelen. De olie krijgt eene ijslijke ransheid , als zij bederft. Men maekt in onze landen fchier alle fpijzen met boter of ander vet klaer. Lekkere monden houden veel van zagte vette fpijzen , merg , lever van vis fchen, die alle een overvloed van oiiedeelen bezitten. Wat doen zij in ons lichaem. voor werking. De olie verzagt, en maekt alles glad, glibberig. Dit weten de heelmeesters. Zij gebruiken verzagtende oliën, om flramme ftijve leden te genezen. Vette fpijzen maken de eerfle wegen glad, glibberig, verzwakken de vezels, die hunnen toon verliezen, 'tls niet onwaarfchijnlijk , dat deze zwakke , flappe ingewanden, maeg en darmen hierom zoo ligt uitzakken en breuken maken, die in Nederland en Zwitzerland, daer men veel boter eet, zeer gemeen zijn. De room, die in de gijl is, koomt met deze in het bloed. De room is echter niet naeuwkeurig met de gij-  S P IJ S EN DRANK.' \6$ gijl gemengd, maer fcheidc 'er ligt van. De Natuer voert weinig van deze room uit door de pis wegen of de vaten der huid. In fterke menfchen gebeurt dit wel, doch nimmer in zwakken, die zich weinig bewegen. Zij voert dien room naer de Cellen van den vetrok, vervult dien met oiiedeelen, en rekt hem uit. Daer komt een groote veelheid vets, vooral wanneer zulke lichamen lui en vadzig leven. De uitwerkingen van het vet hebbe ik reeds befchreven (263). Begrijp ook, dat de werkingen der ingewanden van zulke trage luie menfchen het lijmige,"dat men veel in vette fpijzen vindt, niet behoorlijk te onderbrengen, en dat dit lijmige en vette in een taeie flijm overgaen,die bezwaerlijn door de vaten zich beweegt, aüesdof, traeg maekt, en de werkingen van ziel en lichaem uitdooft. Men weet nog daer en boven, dat de vette oiiedeelen niet met het bloed zich mengen, maer in het zelve drijven, en in kleine vaten komende, aen derzei ver wanden blijven hangen, en dus verftoppingen aenbrengen. Tusfchen de olie en het water is eene onderlinge antipathie of vijandfchap. Deze twee kunnen elkaer niet dulden. Watervogels leeren dit, zij zijn ftraks droog, zoo ras zij uit het water komen, om dat hunne veeren veel olie hebben, die het water wegftoor. Als nu in ons lichaem de waterdeelen in die vaten komen, waer in de oiiedeelen hangen, floot de olie het water weg en laet hec niet door. Als de ftookkunL 3 di-  %66 NADEELEN UIT digen eenig vogt in een papier willen houden, ftrijken zij het met olie, en het vogt zijgt 'er niet door. Dus komen 'er verftoppingen. In de kleine vaten fcheiden zich andere lappen af; doch dit gefchiedt niet, als 'er verftoppingen in deze vogten hangen. De fijnfte vogten vloeien niet door, en dus beletten zij dë affchei» ding en ontlasting. Doch dit vet blijft niet altijd zagt. Al het roosten , braden, fmelten van boter en vet, die in de keukens de* rijken bij de meeste fpijzen gedaen worden, maken, dat de olie bedorven, fcherp in het lichaam komtEn zoo zij zagt binnen gaen, maekt haer de bette fcherp. Dit vet met de andere vogten der kokende ingewanden vereenigd, wordt niet behoorlijk met dezelven gemengd- Daer komt gedurig nieuw vet bijen het £en bederft het ander. Oiiedeelen vereenigen zich bezwaerlijk met water of azijn dan door eene fterke omroering. Wanneer de koking der eerfte wegen verzwakt is, en de vaste deelen hunne kragten verloren hebben, kunnen zij het vet niet bewerken ; het blijft ongemengd , en neemt eene fcherpheid aen. Al wat men eet, verandert in eene diergelijkegarftigheid, welke zich haest door het bloed verfpreidt. Dit ontfteekt koortzen , die eene geweldige beweging en hette ver. oorzaken. Het vet door de Nature buiten den omloop des bloeds in de Cellen van den vetrok bewaert, fmelt, en vloeit naer het bloed. Dit natuerlijk, zagt vet, door  &PIJS EN DRANK \6j door de hette aengefteken , in het lichaem verfpreidt, wekt ijslijke rampen. Het befmet naer zijn bijzondere fcherpte den bloedltroom. Somtijds hangt er in het bloed een droefemige, dikke Mof als uitgebrande olie. De lijders loozen veel van deze ftoffen, die vervaerlijk ftinken, en dikmalen den dood aenbrengen. Als die vette, bedorven ftoffen komen in fcheurbuikige lichamen, volgt 'er eenen geweldige verwoesting. De doorgeknaegde vaten ontlasten rot bloed, dat dikwerf uit het tandvleesch vloeit. Men kan naeuwlijks van den flank bij zulke lieden dueren. 't Is om van zich zeiven te gaen, als zij op ons ademen. Deftank zweemt naer dien van een lijk. Zulke menfchen verrotten levend. De vette oiiedeelen hangen zeer vast aen de wanden der vaten. Ontftekingen zijn in deze kwalen zeer gemeen. Daer ontftaet op de oppervlakte des lichaems velerlei uitflag, die gezwind voortkruipt, en een groot deel des lichaems beflaet. Deze fcherpe, rotte ftoffen knagen de vaten door, maken kwaedaerdige zweren, die hier te lande niet te ontbinden zijn. Uit deze ftoffen ontftaen/niet zelden kankers van een fchriklijk gezicht en woede. Het vuile, rotte bloed druipt uit de open vaten. Het vuer valt in zulke deelen; zij rotten van het lichaem. Dit vet, olieachtig fcherp dringt tot in de beenderen, knaegt de vaten door en maekt ijlsijke beenvreters, die zuik eene vuile, ftinkende ftof uitgeven, dat men het daer naeuwL 4 lijks  *68 JMDEELEN UIT Jijks bij kan houden. Ik hebbe uit deze oorzaken heet en koud vuer zien ontftaen, die fpoedig voortkropen, en de lijders binnen weinig tijd naer het graf fleepten. Bedenk maer welk een bederf en garftigheid het vet krijgt, bruten het lichaem aen de hette blootgcfteld, en gij zult u niet verwonderen, wanneer het zulke rampen in het lichaem wekt. De zode leert het ook. Als men magtige, vette fpijzen eet, krijgt men deze. Wanneer men opripst, volgt 'er een lelijke, garftige, bedorven ftof, die de maeg en keel afbrandt. Hec gemeen fchrijft dat aen de gal of het zuer toe. Doch dit garftig vee, in groote veelheid in de maeg aenwezend, maekt dit ongemak. Als men het fpuwt in hec vuer, vat het vlam, even of men 'er olie in goot, Het zuer daer en tegen bluscht het vuer. De zode maekt een pijnlijke fmart in de maeg. Het hart brandt af zegt het gemeen , en de zode heeft te recht dien naem om dat zij als ziedt. Hoe veel te feller moet dit in het binnerst van het lichaem woeden, als daer alles vol is van eene garftige, vette, bedorven ftoffe, die de kleene vaten prikkelt, en alles bederft. §■ 287. De meeste gewasfen, die wij daeglijks eeten, hebben een aangenaem zuer, dat onze Nature zeer wel verdraegt en bereidt, zo het lichaem genoegzame kragten bezit. Onze ingewanden overwinnen het fterkfte zuer der planten. De Romeinfche Veldheer ren  S P IJ S EN DRANK; ifjlj ren gaven hunne foldaten in heere landen Azijn te drinken, fomtijds alleen, fomtijds met water gemengd , en dit bekwam hun wel. Doch als men vele zueren gebruikt, zich weinig beweegt, zwakke ingewanden heeft, overwint de Nature het zuer niet geheel; de gijl behoudt een zueren fmaek. De fcheivogten der eerfte wegen, alle van een zagten aerd, krijgen eene zueiheid. De galle verliest hare kragten, door het zuer gebroken. De zuere gijl befmet allengs het b.oed en de andere vogten. In kinderen krijgt dit zuer zeer ligt de overmagt, om dat zij zwakke ingewanden hebben , zich weinig kunnen bewegen, en uit de moederlijke melk, hun eenigst voedzel, veel zuer krijgen. Ik hebbe reeds getoond wat dit zuer uitwerkt (101). als mede welke de Natuer en gevolgen zijn van het wrange zuer, 't geen in de onrijpe vruchten zich bevindt (196). Ik moet nog hec fijne zuer befchouwen , dat door het gisten gemaekt wordt. Alle zure vruchten, Druiven, Aelbeziën , Kersfen enz. gisten in de warmte, en verkeeren in zulke vogten, die behalven het zuer ook iets geestigs, iets vlugs hebben. De Wijnen, Bieren leeren het. Dit fijne, geestig zuer komt in ons lichaem door het gebruik van Sre wijnen, die de liefhebbers van Rijnfchen Wijn daeglijks veel drinken. Het kan ook in onze lichamen komen uit ongegiste vruchten, die wij eeten. Deze blijven fomtijds lang in de maeg, L 5 ver;  j&7CJ NADEELEN UIT verhinderd naer de darmen te vloeien door krampen, die op de ingewanden vallen. Zuere ftoffen, in de warmte befloten, gisten. Deze gisting gefchiedt des te rasfer, als er bij deze gistende zaken, met water gemengd, in eene warme plaets gezet, eenige Alkalescerende zaken , iet dat verrotting ondergaet, als vleefch, vifch komt. Deze dingen bevorderen de gisting, gelijk Pringle door zijne fraeie proeven getoond heeft. Nu eeten wij zeldzaem dingen, die gisten kunnen , alleen, maer gemeenlijk tevens met vleefch of vifch. Zoo ras iets de uitvloeing dezer ftoffen uit de maeg naer de darmen verhindert, komt 'ereen fcherp, vlug zuer door de gisting in die warme, befloten plaets. Dit vlugge zuergaergezwinderen maklijker naer het bloed dan het enkel zuer. Het zuer prikkelt en knaegt de vaten, en zoo veel te meer wanneer het door gisten die geestigheid heeft gekregen. Het zuer maekt de vogten dunner om dat het vele waterdeelen bezit, hierom vloeit het ligt door geheel het lichaem. Aerdfche deelen ontmoetende, maekt het eene wrangheid. Hier door ontftaen aenprikkeling, knaging, famentrekking der vaten , verftopping. Daer zwerven pijnen door het lichaem, die even als zinkingen nu op de borst, dan in het Hoofd vallen. De vliegende Jicht ontftaet veelal uit dit fijne zuer. Het voeteuvel is in velen zoo gemeen, die zure, fijne Wijnen drinken. Daer koomt veel  5 P IJ S EN DRANK. 171 veel Wijnffeen in het lichaem, die zich aen de vaten vasthegt en fteenige aengroeifels maekt, die de Ontleedkunde op vele plaetzen des lichaems ontdekt. Welke de aerd en gevolgen der Alkalifche fcherpheden zijn, behoeven wij hier niet te on lerzoeken, om dat men dezelven in de 194., 197 leden kan vinden. Ik hebbe ook de gevolgen van gezouten fpijzen reeds behandeld (198). S. *88. Onze eeuw en Natie, die dezen fmaek aen de andere Europeanen voor hun geld mededeelt, beminnen de fpecerijen in hunne fpijzen. De naturelijke voedzels van Europa hebben naeuwlijks eenige fcherpheid. " Kruiden, vruchten , ooften, vleefch , vifch zijn zagte voedzels. Onze kouder landltreeken teelen geen heete vruchten, naeuwlijks bekend bij onze voorouders ; fints de weelde en koophandel toenamen , veranderde de fmaek. De oude eenvoudigheid in fpijzen verdween. Men bragt da vruchten der Indien naer ons land; verwijfde menfchen, wier magen de weelde verzwakt hadt, vonden de fpecerijen heilzaem om hunne flappe ingewanden aen te wakkeren, de keel te behagen. Men zogt naer vreemde fpijzen, fpijzen, die op zich zeiven niet aengenaem waren. De fpecerijen zetten haer lekker heid bij, gaven haer een  \Jl NADEELEN Uit een faoogen fmaek om haer flegcen fiaet of bedorven aerd te verbergen: Dit floeg allengs over tot het gemeen ; fints Nederland zich meester maekte van Ceilon en de Molukken, Java en de Mallabaerfche kust, werden de Kaneel, Nagelen, Muskaten, Peper zoo gemeen, dat men haer fchier als voorbrengzels van ons land aenmerkt, en alles met deze vruchten bereidt. Men ontdekt flraks met de tonge in nlle die Specerijen eene brandende, vuurige fcherpheid, die haren aerd toont. Deftookkunde vindt in haer een vluggen Geest, olie en zout. Alle de Specerijen en Specerijachtige planten hebben een fijnen , vluggen geest, die aen den reuk zich toont en de Specerijen onderfcheidt. Hij leert de Kaneel, Nagels, Muskaten, Peper onderkennen. De oude Alchemistten namen dezen geest reeds waer. Boerhave, die hem Spiritus Rector noemt, fchrijft'er het best over. Zonder hem zouden de Specerijen naeuwlijks eenige kragt bezitten. Uit alle de Specerijen haelt men een fcherpe olie. Deze is echter op haer zelve zagt, de fijne geest maekt de fcherpte der oliën, met welken hij zich zeer naeuw vereenigt. Daer zijn oliën, die dezen geest zoo lang bewaren, als 'er een druppel van haer overblijft, zelfs in de open lucht. Andere oliën der Specerijen verliezen ras den vluggen geest en met dien hare kragt en lieflijkheid. De  S P IJ S ï N D K A N K. 1"7% De zouten der Specerijen trekken meer naer het Alkali dan zuer. Sommige Specerijen hebben hare fcherpheid meer van het zout dan van de olie. Als men de olie en het zout der peper, in water ontbonden, fcheidt, vindt men in het zout meer fcherp dan inde olie. In de gember zit al de kragt in het zout. Dit maekc een aenmerklijk onderfcheid in de werkingen der Specerijen. Wanneer het fcherp meest in de olie hangt, kleeft het fterk aen de wanden der vaten, en wordt niet ligt daer van afgefpoeld. In het zout prikkelt het wel rasfeher, maer het kleeft zoo vast niet aen de wanden, van welken het water het ligt affpoelt. Met de fpijzen in de eerfte wegen gebragt, hangen zij door haer klevende olie aen de wanden der vaten, maken prikkelingen, hette, en door deze droogheid, en dorst. Zulken, die veel heete Specerijen gebruiken , voeien op de krop der maeg een brandende pijn. Men gebruikt fomtijds deze Specerijen als windbreekende middelen; niet zoo zeer om dat zij de winden uitdrijven; neen; zij wekken nieuwe krampen, door welken zij eene verige ftof voortbrengen, die oprispingen maekc. Die heete lucht prikkelt de krop der maeg, en hier door ontftaet de pijn voor het harte. Deze Specerijen, met vaste fpijzen gemengd, veroorzaken flimmer gevolgen. Het vet krijgt m de hette haest eene garftigheid, en de mensch eene rotte ftof in het lichaem, die geweldig prikkelt. Wanneer men over den  174 NADEEL EN ÜIT den maeltijd een ftinkend ei ruikt, walgt men, en keert het harte om, zegt het gemeen. Wat moeten 'erbenaeuwdaeid, walging, braking volgen, als deze bedorven ftof onder het harte hangt. Deze heete Specerijen, meer naer het Alkali dan zuer trekkende, fcherpen de galle, die wel eene bitterheid, welke prikkelt, maer geen feherpte heeft, zoo zij niet te lang in hare blaze blijft; maer zij beftaet uit vele oiiedeelen , die wel haest ontaerden, wanneer 'er de hette en feherpte der Speceiijen bijkomt. Befchouw nu de teere, gevoelige rokken der darmen, met ontelbare vaten en zenuwen doorweven, en de prikkelingen dier heete Specerijen, en ftraks zal men ontdekken, dar; ,'er ligt ontftekingen uit deze kunnen volgen. Deze Specerijen, met de fpijzen in de maeg gebragt, met de fcheivogten gemengd, fluipen bedrieglijk in het lichaem. Zij bedriegen de wagters, en gaen de melkvaten in. In het bloed komende, prikkelen ze de vaten gedurig, verfnellen den omloop, maken grooter hette en fchuring, die de bloeddeelen verdunnen , de fijnfte vogten naer buiten drijven. De hette fmeh het vet in zijne Cellen, rukt het naer het bloed. De Specerijen wetten de zouten des lichaems door hunne feherpte. Deze krijgen de overmagt op de andere Elementen. De vogten krijgen eene Alkalefcerende feherpte, die het bloed zeer verdunt. Hierom ontftaet 'er door het veelvuldig gebruik der Specerijen eene  SPIJS EN DRANK, i^S eene fcheurbuik. Die fcherpe prikkels, door het bloed verfpreid, ontfteken eene geduurige koorts, waer door de lichamen uitdroogen. Het vet fmelt, verteert. Daer leven menfchen in de groote fteden en aen de hoven, die zelfs de Specerijen enkeld zonder fpijs of drank gebruiken, zij hebben gedurig de eene of andere kruiderij in den mond om de kwade dampen af te weeren, en een aengenamen geur bij de Juffers op de faletten te ademen. Zulken vallen al zagt in koortzen, die hen ftil verteeren, even als de Poëten zeggen . dat een verborgen vuer Meleagers ingewanden afweidde. Zij krijgende teering, die hen zeer vermagert, naer het graf fleept. Gallige, drooge Temperamenten lijden» het meest. Deze Specerijen maken ook geduurige krampen, die het dunne bloed naer de huid jagen, en daer vele foorten van uitflag en vurigheid maken. Die prikkelingen veroorzaken ook ligt ontftekingen, jichtige pijnen , voeteuvel, en diergelijkefmarten , die thans zeer gemeen worden. S- 289. Wij hebben reeds gezien, dat 'er door de gisting bij het fijne zuer iet geestigs ontftaet, iets, daer de Stookkunde hare geesten uithaelt, en dat bekwaem is om dronkenfchap te verwekken. Wijnen, fterke, oude Bieren, Appeldranken, Brandewijn, Gene ver, Anijs  \?6 NA DEELEN DIT Anijs, alle liqueurs en wat men onder den naem van fterken drank gebruikt, hebben dezen geest, dat geestig fcherp; het welk wij nu zullen befchouwen. De fterke dranken verfcheelen zeer veel van eikanderen , naer zij meer of min waterdeelen bevatten. Het voornaemfts verfchil ligt echter daer in, of die brandende, fterke geest in de olie of in het zout is. Sommige Wijnen hebben veel olie, anderen veel zout hunne uitwerkingen zijn verfcheiden naer dat de geest in de olie of het zout hangt: Rhijnfche en Moezelwijnen befluiten den geest in het zout, en hierom werken zij op de blaes. Dit zout met zijnen geest bezwangerd, prikkelt wel en ontroert de herfenen; maer men zal, na het drinken van een goeden roes Rij nfchen of Moezelwijn, zich bij het opftaen vlugger, beter, bevinden, ligter nugter worden, dan of men anderen Wijn hadtgedronkem De waterdeelen fpoelen den geest, in het zout hangende, ligt af en drijven hem naer buiten. Wanneer men dus veel water drinkt, gaet de dronkenfchap weg. In Spaenfche, Franfcheen andere wijnen, die zoeter zijn, hangt de geest in de olie. Deze kleeft aen de wanden, en gaet orgemaklijk naer de blaes of huid. Men ondervindt véle ongemakken als men zig dronken drinkt aen zulke Wijnen. Mee ontnugterd niet ras; de olie blijft aen de wanden hangen, en wordt niet afgefpoeld door het water. In de Bieren is de geest in de olie. Hij  3PIJS EN DRANK. \JJ Hij heeft minder kragt in de meeste bieren, doch in Kerke, oude en vooral Engelfche bieren ontroert hij fchieiijk het brein, en hecht zich vast in het lichaem. De fterke dranken verfchelen derhalven zeer veel. Hier heeft men een zout, daer een olie. Men zoude naeuwlijks de verfchillende dranken tellen, die thans in 't gebruik zijn. Laten wij onderzoeken, welke uitwerkingen deze heete fterke dranken in het gemeen hebben. De fterke dranken verdikken, flremmen de vogten, trekken de vaste deelen toe, en vernaeuwen hen. Als de Heelmeesters het bloed willen ftempen, gebruiken zij daer toe zeer fterke dranken, gelijk den voorloop. Als men wel overgehaelden geest in de wei van het bloed druipt, verdikt zij. In den mond voelt men eene famentrekking, als men daer brandewiin in houdt. De kwijl of he: fpeekzel wordt dikker, taeier. Wijnen en bieren trekken dus niet te famen om dat ze veel water hebben, Als men de fterke dranken mee dit verlengt, verliezen zij ook die kragt. De famentrekkende kragt, in den Rooden Wijn moet,'men aen dien geest niet toefchrijven. De aerdfche deelen maken in dezen de wrangheid. De Ontleedkunde vindc de maeg famengetrokken in lijken van dronkaerds, de klieren van het middenfehot hard , ja fomtijds lteenig. Hierom verliezen zij allen eetlust. Zij prikkelen de vaste deelen. 't Zij de geest in de olie of in het zout hangt, altijd ondervindt men M na  178 NADEEL EN UIT ua het drinken van een roes, een fterker omloop, grooter hette, en eene foorte van koortze, om dat de geestige dranken de vaste deelen prikkelen, en deze daerom de vogten fiieller voortftooten. Zij zetten de levenskragt aen. De wijn, matig gedronken, verheugt het harte , verfterkt den omloop, maekt de bewegingen der vaste deelen grooter, bevordert de uitwaesfeming, wekt de levenskragt op. Men heeft hem daerom niet te onrecht de melk der ouden |en zwakken genoemd. Maer als men hem te veel gebruikt, prikkelt hij de levenskragt te geweldig, en jaegt haer buiten de perken, binnen welken zij behoort te blijven. Deze zijn algerreene uitwerkingen, en uit deze ontftaen weder de volgende: dorst, ontroering der zinnen, verlies der fijnfte deelen, verzwakking van het lichaem, vooral van het brein. Om dat de fterke dranken de vogten verdikken, ftremmen, en de vaste deelen famentrekken, maken zij dorst. Men krijgt gemeenlijk na het drinken van veel Wijn een nadorst. De uitwaesfemende vaten in de keel en mond, die deze deelen bevogtigen, zijn toegeknepen, de vogten in dezelven verdikt, en door de hette heeft het lichaem vele fijne vogten met de uitwaesfeming verloren. Men zoekt hierom die droogheid door het drinken van waterige dranken te verminderen. Om  S P IJ S EN D R A N ff. Om dat de levenskragt geprikkeld en de omloop der vogten beroerd wordt, lijdt het brein en de zenuwen. De zinnen faken beroerd, en hunne werktuigen vergeten hun plicht. Aile de deelen, die onder het gezag der ziele ftaen, vergeten hun werk. Hand noch voet ftaen den menfch behoorlijk ten dienst, men drinkt eerst tot zijn gezondheid, allengs tot vrolijkheid , doch wat verder gaet, ftrekt tot fchade. Fraei leert dit de geestige Heins. Het meeste dat ick wenfcfi, dat is een klaverbladt Het eerfte voor de maegh, het ander om de finnen Te brengen tot genoeght, tot lachen en tot minnen j Het derde magh wel met, want dat is om gerust Te vallen in den flaep, die alle zorgen blufcht. Dit is ook het getal der gratiën, die geven Genoegte en rechte vfeugt, bij venus felve leven. Die driemael dit inftelt, en lustigh heeft voldaen^ Blijft binnen het getal van Phoabi fusters ftaen Q). i Hierom zegt men ook: het eerfte glas is voor de ge^ zondheid, het 2de voor de vrolijkheid, het 3de voor zijn vrienden, het 4de voor zijn vijanden. Uit de aengeprikkelde levenskragt en fterker beweging der vaste deelen volgt een fneller omloop , meerder hette, en uitwaesfeming, waer door het bloed ve- f» Lofz. van Bachus bi. 124. M %  }80 NADEELEN UIT vele fijne deelen verliest. De vaten knijpen zich wel toe , doch het bloed , met geweld voortgeftooten, dwaelt van zijn plaets en in vaten, die het niet moeten voeren, de hette zet het uit. Daer gefchieden Af« dwalingen van plaets- Het dikke ontftoken bloed blijft in de enge vaten hangen, maekt verftoppingen, door ontftekingen gevolgd, vooral lijden de zenuwen en het brein door de geweldige prikkelingen en bewegingen. Het hoofd lijdt vooral, om dat de geesten even als in een diftilleerketel naer boven vliegen. Als men veel Wijn drinkt, watert men veel, doch alles wat men watert, is het waterig gedeelte van den drank. Deszelfs geesten blijven in het lichaem , en ftijgen naer boven. De menfchen ijlen en vallen als in dolheid. De zenuwen moeten veel verdragen, en verliezen allengs hunne kragt; zoo lang zij door den drank geprikkeld worden , behouden zij hare kragt, maer naderhand toonen zij het geweld, door haer geleden. Als de Wijn heeft uitgewerkt, kunnen zij naeuwlijks zich beweger. Of als men voortgaet met zuipen, raekc men geheel bedwelmd, verbijsterd en valt onwetend van zich zeiven, als een beest neder. Uit dit zal men verfcheiden vérfchijhfèlen, die menindronkaents waerpeemt, kunnen verklaren. Waerom herftdt een hethaelde dronk de zwakheid gewebragt door een voorgaende dronkenfehap? Bezoek een liefhebber van den drank des morgens, wanneer  S P IJ S EN DRANK. »Sl neer hij den vorigen avond rijkelijk den ouden Wijn gedronken heeft. Gij zult hem loom, lusteloos, traeg, verzeeuwd vinden. Zij fpreken ftaraelende, hunne handen beven, en kunnen naeuwlijks eene pen op het papier zetten; zoo ras men hun een glasmallaga of anderen geestigen drank geeft, herftellen zij en krijgen hunne kragten weder. De reden is om dat de geesten van den Wijn, dien zij des avonds dronken, de levenskragt, beweging der vaste deelen cn omloop der vogten aenwakkerden. Deze prikkels hielden alles in eene gedurige beweging; de uitgezette vogten rekten de vaten, en hielpen alles aen het werken. Maer zoo ras deze prikkel ophoudt, is de levenskragt flaeuw, de beweging klein, de omloop traeg. De vaten, nu niet behoorlijk van vogten voorzien , vallen in, zoo ras men weder iets van die hartfterkende dranken gebruikt, herftellen zich de kwijnende werkingen weder. Waerom groeit hes misbruik der fterke dranken gedurig aen , des men van zwakker tot fterker overgaet'i Daer is in den drank eene rampzalige aentrcklijkheid, die de menfchen aenlokt tot die geestige dranken. De langdurige gewoonte maekt eindelijk eene noodlottige noodzaeklijkheid. De Natuer gewent ligt aen iets, en laet zich moeilijk van haren aengenomen weg afleiden. Menfchen, die traeg van afgang zijn , en zich dikwerf een lavement laten zetten, M 3 gaen  102 NADEELEN UIT gaen in 'c einde naeuwlijks meer van zelf af, om dat de Nature dien prikkel gewoon is. Zulken, die van hunne jeugd flaapdranken hebben gebruikt, kunnen dezelven allengs niet meer ontbeeren, en moeten de dofis vermeerderen. Dit ondervindt men ook aen menfchen, die aen den drank raken. Ik hebbe dikmael waergenomen, dat zij eerst met Wijn beginnen, Door het overmatig gebruik van dezen , verzwakken, verflappen de vaten , verfchalen de vogten. De Nature wordt er aen gewoon, en allengs niet meer door den Wijn aengedaen. De Wijn is niet kragtig genoeg om de fiappe deelen tot werking aen te prikkelen, Men komt tot fterker Wijnen, van deze tot Brandewijn of Genever, tot dat men eindelijk om de deelen, die allengs meer verzwakken, op te wekken; de vogten, die onbsweegbaer blijven, van hunnen geest beroofd, aen 't bewegen te brengen, tot Liqueuren en dranken met fpecerijen bereid koomt. Zulke menfchen kunnen onmooglijk den drank misfen. De drank is hun levensvoedzel, het vuer, dat hen bezielt. Ik hebbe zulke ellendigen gezien , en kennen 'er nog, die men zoude zweren op den oever des doods te liggen, doch verkwikken, als zij een teug fterken drank mogen nemen. Een Geneesheer doet vergeeffche moeite met alle Artzenijen in zulken, fchoon de fterke dranken hun zeker geen goed kunn.n doen, wekken zij echter hun kwijnend leven wat op. Boerhave ondervondc dit  S P IJ S EN DRANK. 183 dit bij een lijder op een dorp. Dees lag aen eene zware krankte, en hadt een Geneesheer geroepen, die alles vergeefs aenwendde. Doch gelukkig kwam zijn gewone Doktor, die van huis was geweest, weder. Dees, gewoon met den lijder lustig aen Bachus te offeren, bragt hem een glas ouden Rijnfchen Wijn. De zieke neep het in een teug nit, en bekwam fints alle oogenblik. Waerom is de Dronkenfchap fchadelijker voor jon' ge lieden, dan voor bejaarden? \ Is eene vaste waerneming, dat menfchen, die hunne jeugd matig hebben doorgebragt, als zij een vasten ouderdom bereiken, een goed glas wijn zonder hinder kunnen drinken; en dat 'er niets fchadelijker voor de jeugd is, dan het misbruik van'fterke dranken. Jonge lieden, eer zij een volwasfen ouderdom bereiken, hebben alle deelen zagt; zij zijn beweegbarer, gevoeliger, ligter aenteprikkelen dan Ouden. De, vogten zetten zich gemaklijk uit, en rekken de flapper vaten. Als men nu bemerkt, hoe zeer de wijn de vaste deelen verzwakt, welk een geweld hij op de zenuwen doet, hoe hij de vogten uitzet, het leven prikkelt, valt het niet moeilijk te begrijpen, dat jonge lieden, in welken alle deze zaken te ligter gebeuren, geweldig moeten lijden. Ontftekingen, Bloedfpuwingen met alle derzelver gevolgen ontftaen hier uit. 't Is waerlijk te beklagen, dat de bloem der Jongelingfchap M 4 zich  184 NADEEL EN BIT zich zoo vroeg aen Wijn en Liefde overgeeft. Velen zijn reeds eer zij twintig jaren bereiken, door het onmatig drinken, vooral van fijne Wijnen en de Vrouwen bedorven, van alle hunne kragten beroofd. De weelde maekt hen verwijfd , en wars van alle manlijke Oefeningen. Hier van is 't, dat men onder lieden van geboorte, zoo zeldzaem menfchen van een hogen en vasten ouderdom ziet; hier van is 't, dac rijke menfchen zoo weinig kinders teelen, of als zij 'er voortbrengen, ongezonde, zwakke fcbepzels teelen. Zij hebben zich in hunne jeugd reeds ontzenuwd, en de beminnelijkfle. Vrouwen genieten niet anders dan het zwakke overfchot eener uitgeputte nature. De Venetiaenfche Edelman Cornaro, die zich ïn de jeugd aen vele ligtmisferijen hadt overgegeven, zag nog bij tijds zijn dwaesheid, en herftelde zich door een matigen leefregel, die hem tot een «hogen ouderdom bragt. Vele lieden van middelen en geboorte , zien ook wel, als zij over de dertig jaren komen , en wat bedaerder denken, dat zij zich zeiven ongelukkig hebben gemaekt, het berouwt hen, dat zij zoo zwak van lichaem en geest zijn, dóch 't is doorgaens te laet, zij zijn te traeg om zich te verbeteren. Zij blijven ellendige lijders, door Jicht, voeteuvel, en andere pijnen afgemarteld, zitten ftom in den Raed, daer zij hun Vaderland moesten van nut zijn, en moeten zich door anderen van minderen rang of middelen laten regeeren. Waer-  S P IJ • E N DRANK. 185 Waerom verzwakken de fterke dranken de eerfte wegen zo zeer, dat men eindelijk1 fchier niets eet? Het gedurig misbruik der fterke dranken verandert de fcheivogten der Mage en Darmen, en de eerfte wegen zelve. De fcheivogten verdikken, de Maeg trekt zich toe, verzwakt. Alle prikkels, die den eetlust moeten aenwakkeren, dé fpijs verteeren, vergaen. De Maeg ontvangt maer weinig fpijzen, en is ras voidaen. Zulken verliezen allen eetlust, en onderhouden fchier hec leven bij den Herken dtank. Wat maekt de vogten zoo verfchaeld, daer zij een «vervloed geesten uit de dranken krijgen? Spijs en drank, naer den eisch in onze ingelanden bereid, moeten de kragten onzer vaste deelen, en de goede gefteldheid der Vogten onderhouden. Zij verkeeren, door de werkingen onzes Lichaems, in fijne voedzels,* die onze levensgeesten lierken, en ons kragten bijzetten. Maer die geesten der fterke dranken verfcheelen oneindig van onze geesten. Zij geven onze vaste deelen geen ware kragten, onze vogten geen ware geestrijkheid. Integendeel verzwakken zij de vaste deelen door hunne fterke, aenhoudende bewegingen en verfchalen de vogten, die, van hunne eige geesten beroofd, niet voeden, 't Is hier even als met edelen Wijn, die na het verlies zijner geesten fmaek - en kragteloos overblijft. Van waer koomt de Kwaedfappigheid, Magerheid, M 5 Len-  l86 NA DEELEN UIT Lunkophlegmatie, Waterzucht in de Dronkaerds ^ Menfchen, die gedurig dronken zijn, lijden omtrent het zelfde, als zulken, die, afgaende verpoozende , Koortzen hebben. De hette en koude vervangen elkanderen. Hier door verzwakken de vaste deelen, onbekwaem eene goede gijl te bereiden; onbekwaem om de gijl in goed bloed te veranderen. Dronkaerds zijn vol van drank in eene geweldige hette, die de edelfte deelen van het bloed wegdrijft, en de ingewanden verzwakt. Als de wijn heeft uitgewerkt, zijn ze koud, flap, hun lichaem kwijnt, bereidt noch Gijl noch Bloed. De Vogten ontaerden, en worden kwaedfappig. De hette fmelt het vet, dat allengs door gebrek van voedzelen, die zij weinig nemen, verteert; hier van Magerheid. Het Lichaem in zijne vaste deelen verflapt, verfchaelt in zijne vogten, raekt opgevuld met een flijmig, waterig bloed, naeuwlijks meer rood. De Beenen zwellen; als men daer op drukt, blijven 'er putten in over. Het wezen vertoont zich bol, en die deelen worden Lunkophlegmatiek, dat is met een dun, koud,waterig flijm bezet. Het dikke en waterige des Bloeds zijn niet naer behoren gemengd. Het dikke blijft in de kleine vaten der Ingewanden hangen. Het water fcheidt 'er zich van af, valt in de holten en groeit daer aen, en dus ontftaet de Waterzucht, aen welke de meeste dronkaerds eindelijk fterven. Fan  SPIJS EN DRANK. l£f V%n waer de roodheid der Oogen, puisten, knol* Iels in het wezen? Deze waerneming heeft Salomo reeds gedaen. De Wijn maekt roode oogen, aen welken men de dronkaerds kent. De fterke beweging perst het bloed naar boven, vervult de vaten van de oogen en bet wezen, die niets dan wei moesten voeren, met rood bloed. De Nature jaegt hctaengehitfte bloed naer buiten, des de neus en het wezen gloeit, en puisten en knobbels krijgt, Die dronkaerts verfchaffen een affchuwlijk gezicht, daer de kaken als kwabben hangen, uit welken men den drank kan tappen , gelijk het gemeen zich uitdrukt. IVter om zijn de dronkaerts veel onderhevig aen ziekten met ontftekingen, die in hun altijd gevarelij. ker zijn ? Het water hangt los met het dikke te famen. De fterke beweging en hette drijven het fijnfte der vogten uit, en laten een ontftoken , dik bloed ; dit blijft in de kleine vaten hangen. De vogten , door nieuwe fterke dranken aengeperst, verftoppen de vaten, daer komen ligt ontftekingen, die in zulke lichamen gevaerlijkst zijn, omdat de middelen weinig tegen die ziekten in zulke lichamen vermogen. Zij verdragen geen verkoelende zaken; daer moet fterke drank bijkomen, of zij fterven van zwakheid. Daer wordt dus vuer bij vuer gegoten. Waerom krijgen zij zoo dikwerf'lamheid, giraekh heid, hevingen en andere kwalen der beweginaen en  NADEELEN UIT en zintuigen? Men ziet na het drinken van een roes, hoe flap, zwak het lichaem is, en befluit daer uit, dat het brein en de zenuwen geweldig lijden in de dronkenfchap. Het bloed, naer boven geperst, overftelpt de hersfehen. De ontleedkunde vindt meenigmael in dronkaerds het brein vol vogten en vaten geborsten , des het bloed op het brein uitftort, en het drukt. Hier van geraekheid, lamheid. De zenuwen lijden geweldig. De draden der zenuwen weeken in dien famentrekkenden verhardenden geest, raken als vereeld en ongevoelig; hier door vergeten zij hunnen plicht, en zulken worden beroofd van hun oordeel en verftand; of zoo de gedurige beweging de zenuwen geweld aendoet en verflapt, vcrrigten zij hunne plichten niet, daer ontftaen beeving en beroerten. Brengt het misbruik dezer dranken den fleen en het voeteuvel aen? Daer zijn 'er, die meenen, dat dit geestig fcherp door het famemrekken der vaten en ftremmen der vogten een wijnfteenige, kalkagtige ftof in het lichaem brengt, 't Is zeker, dat menfchen, die maer de minfte voorneiging tot den fteen of hec voeteuvel hebben, deze ongemakken krijgen door hec gebruiken van fterke dranken. Daer zijn voorbeelden in de Geneeskundige Hiftorie, dat de klieren van hec middelfchoc hard als fteenen waren in dronkaerts. 'c Is zeker, dat deze geestige dranken de vogten ftremmen, de vaste deelen famemrekken, doch of zij daerom  SPIJS EN D *. A * K. tjp om fteen, enkalk in het lichaem vormen ,wete ik niet, Misfchien doet het Wijnfteenige, dat in deze dranken is hier ook iet toe. § 290. Van Helmont, een Nederlandsch Filozoof, dié 2ich aen de ftookkunde geheel hadt overgegeven, door dezelve tot Alchijmistiefche dweeperijen veeltijds verviel, en de oude Geneesheeren alom tragtte tegentefpreken, belachlijk te maken, heeft ook vele fraeie waernemingen gedaen, en was een fchrander, arbeidzaem man. Hij merkte in verfcheiden zaken een veerkragt der Lucht, een' zeer veerkragtigen geest, die niet te temmen was, en kragtige uitwerkingen voortbragt in gistende dingen. Hij haelde WijnHeen in naeuwgefloten glazen over , en ondervondt, dat de glazen, hoe wijd, van een geflagen werden. Helmont noemde dezen geest naer zijn verbloemde, geheime manier van fpreken Gas, een woord waerfchijnlijk door hem verbasterd van ons geest. Hij voegde 'er filvestre bij om de ontembaarheid van dezen geest. Als men vleefch, beenders, vogten van dieren overhaelt, en niet zorgt, dat 'er ergens eene opening blijft, bersten, flaen de kolven van een door dezen geesc, die ook in Wijnen en flerke dranken zit, en welken wij vasre lucht noemen. Hij is 'er reeds aenwezig, eer  100 nadëelen uit eer de vogten gegist hebben en in fterke dranken ver-» keerd zijn.. Hij verfcheelt derhalven van den fijnen, fterken geest, dien wij in het vorig lid befchouwdem Die fterke geest wordt edeler, kragtiger met den ouderdom. Wijnen en Bieren, die men, wel geftopt, bewaert, verbeeteren. De wilde geest daerentegen verzwakt, hoe langer men de vogten bewaert, en gaet allengs verloren. Men vindt die vaste lucht in alle gistende dingen, Wijnen, Bieren, Meede,hier in grooter, daer in minder veelheid. Zij'befehadigE de gezondheid, en kan op drieërlei wijzen in het Lichaem komen. ï. Door het fchieiijk gebruiken van di»gen, die gisten of opbruisfchen. 2< Door hec eeten van dingen, die veel van dezen Geest bevatten, en ligt gisten. 3. Door dezen geest optefnuiven, wanneer hij uit eene gistende ftofte vliegt. Men weet, dat 'er in fommige Herbergen Boddelbier verkogt wordt. Men giet dun bier in kruiken, ftopt dezelven naeuw toe, om de lucht 'er uittehouden, en de gisting te beletten, en doet 'er eenige kruidnagels fomtijds onder. Daer g^fchiedt echter in deezc Kannen eene ftille gisting. Als men de kruiken opent, en de veerige ftof zich kan uitzetten, vertoont zich de wilde geest. Het vogt vliegt fchuimend uit de kruik, fmijt de kurk heen met een flag. Men drinkt dit bier fehuimend. Mol is ook van die nature. Als men fterke, verfche Mol drinkt, of die wei  S p ij s en drank:. joi wel afgeboddeld is geweest, Hijgt die geest uit de Maeg, prikkelt den Neus, des de tranen fomtijds uit de oogen loopen. Menfchen, die veel vruchten eeten, krijgen'ook deze lucht in hun lichaem. Deze vruchten in warme, vogtige plaetzen gebragt, flaen aen het gisten, en geven dezen geest op. Die geest op deze twee wijzen in het Lichaem gekomen, befchadigt het dus. Hij bezit niet alleen eene prikkelende kragt, die zich aen den neus doet gevoelen, maer ook eene veerige. Voor een groot gedeelte uit lucht beftaende, zet hij zich geweldig uit. Hij maekt in de maeg krampen, die de deelen toe trekken, en hem in de maeg en darmen fluiten. In de warmte zet hij zich meet uit, maekt benaeuwdheid. Als de kramp los gaet, rispt men op, en de benaeuwdheid verdwijnt, om dat men de veerige lucht, die de deelen rekte en drukte, uitblaest. Als de kramp zich niet ontfluit, zet die geest de maeg en darmen geweldiger uit. Deze drukken het middenrift, dit belet den vrijen omloop van het bloed, door het harte en de longen, en daer volgt eene groote benaeuwdheid. Somtijds ontfluit zich de bovenfte mond der maeg alleen, en dan ontlast zich deze geest met veele oprispingen en winden. Dit noemt men een droog kolijk. Somtijds ontlast zich de maeg van onderen, en dan loost men vele ftoffen en winden met den afgang; daer cntftaet een an-  I92 NADEELIW UIT ander foorc van kolijk; fomtijds ontfluiten zich de bovenfte en onderfte monden der maeg te gelijk, dan volgt 'er eene braking en een' fterken afgang. Deze ziekte, die men het Bord noemt, is zeer gemeen na het eeten en drinken van vele gistende zaken. De vaste lucht blijft fomtijds wel befloten in de darmen , waer Uit zware toevallen ontftaen. De krampen, die zij maekt, fluiten allen doorgang, en matten zware befloten kolijken, of ook wel Drekbraking, Doch alle deze gevolgen zijn gering bij 'de uitwerking, die deze geest voortbrengt, als hij op de derde wijs bij opfnuiving of fchielijke inademing in het Lichaem komt. Kelders, in welken de Most gist of de wijn aen het werken is, zijn vol van deezen geest. Iemant die onvoorzigcig bij het gat van een vat komt, waer uit die geest vliegt, loopt veel gevaer van zijn leven te verliezen. Die geest treft de hersfens, en ftort de menfchen in eene doodelijke geraektheid. Men heeft vele voorbeelden van menfchen, die onvoorzigtig dien geest hebben ingeademd over de gaten van vaten, of in kelders, die eenigen tijd beflooten waren geweest, als de wijn werkte, fchieiijk kwamen, en op het ogenblik dood bleven. Als men verfche lucht in de kelders laet komen, heeft deze geest zoo veel kragt niet. De lucht fcbijnt hem te verbeeteren of te verfpreiden. In een beflooten lucht is hij doodelijk. §. 291.  3 P 'J S EN DRAM k. '93 De weelde, gedurig bezig, altijd vindingrijk orri lekkere monden te behagen, heeft ook zoete fpijzen ingevoerd. De fuiker was bij de ouden onbekend; Zij gebruikten dé honig. In een van deze fapper legt men vruchten, fpijzen in , men konfijt haer met deze , die daerom zulk een algemeen gebruik hebben. Men meent, dat die zoete dingen flreelen, verzagteri, of alleen flijm in de maeg brengen, en hierom eet men hen veilig en in groote veelheid. Men bedriegt zich. De fuiker, met eerte zagte korst omwonden, bevat zeer veel zuer even als de honig. De fuiker fluit in een aengenaem zoet, een fcherp zuer,dat ontbindende is. Als de Geneesheeren een taeien harst willen ontbinden en in het water fmelten, w'rijvên zij dien mèc fuiker. De fuiker heeft daar en boven eefle gistende kragt. In water gemengd , in eene hette als die van ons lichaem gezet, gist zij. De honig gist insgelijks, gelijk men weet uit de meede, een lekkren drank, dien men veel onder het gemeen in onze landen drinkt. Wat werken deze zoete dingen ? Zij veroorzaken zuer. De fuiker en honig bezitten een fcherp zuer. Als men dezelven in veelheid gebruikt, vervullen zij de maeg met een zuer, dat gist en knaegt. Om iets ras te doen gisten, behoeft men 'er maer wat honig bij te doen. Door het zuér N vef.  ï94 NADKELtN UIT verdunnen de fuiker en honig, als zi] in het bloed komen , de vogten, verzwakken de vaten, prikkelen de zenUwen en brengen die ziekten voort, welken wij behandelden (ioi). Zoete dingen zijn hierom vooral fchadelijk voor kin. deren, vrouwen en zwakken. Niets is de kinderen zoo vijandig alshetzuer, hunne zwaerfte en gevaerelijkfte kwael. Wat moet de fuiker en honig deze zwakke magen, zoo beladen met het zuer, zoo gefchikt om het zelve te maken, befchadigen! Die bedrieglijke zoete fchors bedekt een fcherp zuer. Dit ziet men aen de tanden der zulken, die veel zoet eeten. Daer zijn moeders , die haere kinders om hen te ftillen, zoogenaemde lokkersin den mond geven , waer in zij fuiker doen, die de kinders uitzuigen. De tanden bederven hier door. Het zuer knaegt het verglaesd der tanden af, en maekt dat zij verrotten. In de maeg der teere kindeten, maekt die zoetigheid door haer zuer geweldige prikkelingen, ftuipen, die de kinders meenigmaalen wegliepen. Vrouwen en zwakken varen kwalijk als ze veel zoet gebruiken, om dat de fuiker de vaste deelen verflapt, de vogten verdunt. Het fchijnt echter, dat de vrouwen en vele verwijfde mannen op al, wat zoet heet, verzot zijn. Zij lusten pas eenige fpijs, die op de tong bijt. Konfituren, fuiker gebak, veel fuiker op het eeten, zijn hunne verkiezing. Hier door krijgen zij het  SPIJS EN DRANK. I0§ het zuer,dat de vaste deelen weekt, verflapc, verzwakt. De eetlust kwijnt; daer komt eene raeuwe, taeie, flijmige ftof in de maeg. Daer komen krampen, die de zwakke deelen geweldig afmatten. Die fchadelijke , zucre ftoffen blijven meenigmael in de ingewanden van den onderbuik hangen, maken winden, befloten kolijken , opftijgingen, die in vrouwen en mannen uit deze oorzaek veelal ontftaen. De Zoete dingen befchadigen hierom vrouwen en zwakken. Jonge lieden moeten hen ook niet veel eeten, omdat hunne vaste deelen hunne kragt nog niet hebben, en de vogten die gebondenheid misfen, welken men in bejaerden vindt. Ouden echter befchadigt de fuiker minder. Zij hebben ftramme vaten, taeie, dikke vogten. Die dikheid van het bloed vei mindert door de zoete dingen , welken verdunnen, erfde ftramheid der vaten verzagten. Hierom gaf zeker oud Man den Lord Verdam, die hem naer zijne levenswijs vroeg, ten antwoord , dar hij van binnen honig , en van buiten olie gebruikt hadt, en daer door zulk een ouderdom bereikte. In alle groenten, peulvruchten, ooft, wortelen is eene groote veelheid lucht. De luchtbollen rijzen 'er uit in meenigte, als men haer onder een glas zet, waer uit men de lucht pompt; deze gewasfen verfchaffen N 2 OIjg  I96 NADEELEN UIT ons veis gerechten. Rijken eeten hen als toefpijzeiï met vleefch. Armen moeten zich meenigmael met deze alleen vergenoegen. Appels, boonen, erweten, aerdappels (trekken hun tot gemeenzamen kost. Alle deze vruchten maken winden, meest in de ingewanden van arme lieden, die een zittend leven leiden, en niets anders kunnen eeten. In zwakke magen, op eene warme plaets, gisten zij, en vullen de maeg en darmen met eene vuile ftoffe, die veel winden opgeeft. Hier uit ontftaen rommelingen, kolijken; als 'er krampen op de deelen vallen, die deze lucht een uitgang weigeren , rekken zij de darmen; de vezels gedurig uitgezet , verliezen hun toon. De fcherpe ftoffe en lucht prikkelt het kanael der eerfte wegen, maekt krampen, die de golvende beweging hinderen, dus koomt 'er eene raeuwe gijl, die allengs in de warmte ontaerd, verrot, gist. Deze koomt in het bloed, en maekt zwakheid der vaste deelen, bederf der vogten. De vruchten voeden ook niet veel. Als zulke menfchen moeten werken, kunnen zij op zulke flappe fpijzen niet teeren. Men ziet dit in arme werklieden, vooral des winters, zij vermageren, kwijnen, en herftellen door meer verfterkenden kost alleen. S 203. Het aerdfch element kan uit de fpijzen zijn overmagt krij-  S P IJ S RN DRANK. Ip/ krijgen , indien menfchen, die zich weinig bewegen , zwakke ingewanden hebben, vele vaste fterke fpijzen eeten, of zulke vruchten, die men wrang noemt, en welke vele aerdfche deelen bevatten. Het fchaed veel meer, wanneerdie menfchen weinig drinken; dan kunnen de fcheivogten der eerfte wegen dit aerdfch niet ontbinden, noch verdunnen; het koomt opeengepakt in de dikke darmen. De Nature heeft te weinig kragten om dien harden, droogen drek uktedrijven; hij blijft in de dikke darmen , en wordt harder ; fommigen verbeelden zich, dat veel drank dien harden afgang zal verzagten, uitdrijven, zij drinken veel, dochgaen niet af, omdat de vogten, die ze gebruiken, niet bij dien harden afgang komen, maer in de melkvaten gaen , en niets overzenden naer de dikke darmen. Om afgang te maken, moeten zij eenige zagte, buikzuiverende middelen* gebruiken, die de darmen prikkelen, en de golvende beweeging naer beneden zetten; zulke hardlijvingen zijn ook zeer onderworpen aen aembeien. Die harde drek zet de vaten in den endeldarm uit, drukt de naestgelegen. Het bloed blijft ftaen, de vaten zwellen, en maken knobbels, die pijnlijk zijn, en den afgang hinderen. De verdere uitwerkingen van het aerdfch element, wanneer het de overmagt heeft, hebbe ik reeds befchreeven. jotT) N 3 Men.  I98 NADEELEN UIT § 294, Menfchen, die ineen zagten wellust en rijken overvloed leven, eeten veele zagte, kragtige, voedzame fpijzen, die veel fappen hebben. Sterk vleefchnat, geleien van vleefchnat, zoogkens, koeie en fchapen pooten in de foepen, merg van dieren zijn hunne lekkernijen. Stel, dat deze een volmaekt goed bloed omvoeren , dat niets fcherps bevat. Zij leven echter in weelde en rust, en krijgen meer voedzel in het lichaem dan dit noodig heeft. Daer komt een overvloed van goed bloed, eene plethorijke gefteldheid, die hen in gevaer ftelt van zware ziekten, zoo zij niet watfobererleven. Wat de plethorijke gefteldheidaenbrengt, hebbe ik getoond, (24*). Voeg hier bij, dat deze zagte, fappige fpijzen veel olie bevatten. Deze bederven ligt, ^laer komt eene fcherpe bedorve kwaedfappigheid, die zeer gevaerlijke gevolgen heeft, gelijk ik reeds toonde (199)* $ *95« Het water, in eene matige veelheid aenwezig, is ?eer heilzaem voor het lichaem , ontbindt , voert de zouten, fmelt het fcherp, dat met het water gemengd . naer de Niervaten vloeit en met de pis uit het lichaem gaet, of door de vaten van de huid uit- waes-  SPIJS EN DRANK. I0<) waesfernr. Het onderhoudt de lenigheid der vaste deelen en de vloeiendheid der vogien. In te grooten o» vei vloed aenwezig, fchaedt dit heilzaem element. Hec krijgt fomtijds de overmagt zonder toedoen der menfchen, doch veeltijds zijn deze de oorzaek, dat het water de overhand krijgt. *t Was onze eeuw niet genoeg, door geestige, kruidige, lekkere fpijzen de gezondheid te benadeelen, zij moest ook door het water onze dagen verkorten. De Europeanen koopen de voordbrengzels van Indië en China tot hun verderf. Koffij en thee, op warm water getrokken, verftrekt een aengenamen drank, die den tijd kort. Wij Ne» derlanders hebben het geluk andere volken te verleiden door deze dranken bij hen intevoeren. Bontekoe heeft weinig moeite gevonden te bewijzen, dat thee en koffij voordeelig zijn. De waereld laet zich gaern overreden van iets, dat haer behaegt. Laten wij zien, wat het water voor gevolgen heeft. Water, warm of laeuw, in zulk eene veelheid in de eerfte wegen komende, weekt deze deelen ; neem een blaes of maeg van eenig dier, die gij met lucht gevuld hebt en laten drogen, des zij hard wordt; leg haer in laeuw water , gij zult haer zien verflappen , en allengs in een lijmige pap veranderen. Dit gefchiedc des te eer in ons lichaem, daer de vliezige deelen week, flap zijn. De vezels verliezen al hunne kragt. Het water verdunt de fcheivogten der maeg, het alN 4 vleefch-  gQQ NADEE1EN UIT vleefchfap, de galle , de darmfappen. Het ontbindt de zouten, die zoo veel door hun zeepachtige nature toebrengen , tot de bereiding der fpijzen. Maer de goede gefteldheid der mage en der fcheivogten maekt de goede gefteldheid der gijl en den eetlust. Als deze kwijnen, en te dun zijn , blijven de fpijzen onverteerd, en veranderen , met dat water gemengd, in een flijmige, waterige, vuile ftof. Alle eetlust vergaet, en men walgt van fpijs. Een lijmig vogt bekleedt de binnenfte oppervlakte van het kanael der eerfte wegen, en bewaert het voor alle belediging. Dan dit iijmig bemint het water , en fmek in het zelve. Dir water, dagelijks in zulk eene veelheid gebruikt, ontbindt het lijm en ontbloot de wanden. Deze beftaen uit gevoelige, aendoenlijke zenuwen, die het fcherp, fchoon niet groot, geweldig prikkelt, als zij haer lijm misfen. Daer ontftaen op de minfte aenraking krampen, en vreeslijke pijnen * voor het harte. Velen klagen tharts over pijn in de rnae"-. Zij durven naeuwlijks eeten , omdat dit hen benaeuwt, beswaert, en ijslijke pijnen maekt, om dat deze gevoelige, nu raeuwe deelen geen de minfte aenraking zander hinder kunnen verdragen. In het bloed brengt die waterige gijl eene dunne bleeke, wciige vuilheid. Deze verzwakt de vaste deelen verdunt de vogten, bluscht de levensvlam. De omloop kwijnt; daer volgt eene koude, waterige gefteldheid, de waterzugt. Dit hebbe ik reeds getoond 077 >  S P IJ S B N D R A i «, 178) en dac de vogten eene zekere gebondenheid moeten hebben, en niet alle uit het Lichaem vloeien. Maer als 'er voedende heilzame fappen met die dunne vogten bij eenige Poort komen, gaen zij door de zelve met het water naer buiten, des het Lichaem zijn voedzel verliest. Dit ziet men fomtijds door de Nierens wanneer de Lijders veel wateren, cn met die vogten hunne kragten verliezen. Het Lichaem mist zijn voedzel, kwijnt, teert uit. Het zweet voert fomtijds bet voedend fap mede, als de dunne vogten naer de huid vloeien. Als zij in het Lichaem blijven, befchadigen zij niet minder, omdat zij blijven ftaen, bederven, de waterzucht maken. Deze veroorzaekt dorst, die'haer vermeerdert. Dit fterk waterdrinken brengt daerenbovcn onder de Vrouwen eene ongemaklijke, lastige ziekte aen, die haer doet kwijnen, en vele béfcoorhjkheden de rozen van de kaken plukt. Uit de vrouwelijke Baermoeder ontlast de Naraer, buiten de zwangerheid, het overtollig Bloed dodr de Stonden. Wanneer de' eerfte wegen, door het water verflap:, eene dunne, waterige, flijmige gijl bereiden, maekt zulks een dun,' waterig, flijmig bloed, dat ook naer de baermocder ftroomt, dit deel weekt, verflapt. Zij ontlast voor een goed, rood bloed, een weiig, flijmig, tacivogt. Als dit in de vaten der baermoeder eenigen cijd blijft ■ftaen, wordt het fcherp, Hinkend, daer vloeit uit de N 5 fchee-  SOft NA DEELEN UIT fcheede eene taeie, flijmige, bedorven veel koleurige ftof, die de vrouwen verzwakt, ziek, walglijk voor hare mannen maekt, en haer van alle hoop op kin- m deren, ten minften op gezonde telgen, beneemt. Deze kwael, die men den witten vloed noemt, is in ons land des te gemeener, om dat de vrouwen hare onderfte deelen met ftoven koesteren , in welken zij turfkolen rekenen. Dit verflapt nog meer, om dat de deelen in eene gedurige warmte zich bevinden, en door deze verzwakken. Voeg hier bij, dat de vrouwen, aen deze kwael kwijnende, doorgaens lui en lekker leven, zich naeuwlijks bewegen, waerom men haer in Mevrouwen, fteedfche Juffers gemeenlijk aentreft, zelden in boerinnen, die zich bewegen. Op de kaken van deze bloeien de rozen. Zij hebben zelden den witten vloed, die de fteedfche Juffers afmat, verbleekt, verzwakt, en haer alle aenvalligheden berooft. S 296. Daer is ook eene wijs in het nemen van fpijzen en dranken. Zij kunnen op haer zeiven befchouwd, gezond wezen , maer befchadigen als men haer te heet of te koud gebruikt. Men vindt vele menfchen, die niet alleen de Thee, Koffij en Chokolade in grooten overvloed drinken, maer die ook deze dranken kokend heet doorzwelgen. Dit veroorzaekt rampen in  SPIJS EN DRANK. 203 in de deelen, door welken deze heete dranken gaen, en in welken zij komen en blijven. De overvloed van water heeft reeds in de zulken de lijmige ftof ontbonden, en de wanden der vaten van hunne be_ kleedzelen beroofd. Wat zal 'er derhalven gebeuren, als die heete dranken de gevoelige, aendoenlijke vliezen van den flokdarm, der Mage enz. raken? Zij branden, fchroeien die teere deelen. De vezels trekken zich te famen, krimpen, hier van on;fteking met ijslijke pijnen. Deze ontfteking gaet hier even als in alle andere deelen in Etter over, en maekc Abfesfen , die in zweren verkeeren , of "zij eindigt in harde gezwellen. De noodzakelijkheid vordert fteeds fpijzen, en deze moeten langs en in die deelen gaen > waerom zij dezelven gedurig aenprikkelen, en nieuwe pijnen wekken. Wat zulke menfchen nemen, braken zij na weinig tijds uit. Die harde gezwellen verkeeren allengs in Kankers, en dan kan men geen ellendiger ftaet uitdenken. Dat heete vogt rekt ook de Maeg, door de veelheid van water verzwakt, en die even als een fpons zwelt, en water in zuigt; hier door ontftaen Gezwellen. Somtijds verfchroeic ook de hette deze deelen, en maekt daer een Eeltachtig gezwel, dat zich allengs hoe meer uitzet, en de wegen fluit. Men ziet verfcheiden uitwerkingen dezer Gezwellen, naer de verfcheidenheid der deeien. In de Maeg beletten ze alle koking. In hec fcrot-  30A NA DEELEN UIT ftrottenhoofd hinderen zij het fpreken. In de Praktijk ziet men gevallen, die in den flokdarm gezwellen toonen. Men merkt uitwendig niets. De keel, het ftrottenhoofd, het hoofd van den flokdarm zijn vrij, niet oruftoken. De lijders klagen over geen pijn. Men merkt, dat 'er dieper in den flokdarm iets zit, dat de fpijzen en dranken den doortogt belet, 't Is of de keel met een touw was toegevvrongen, of iets in dezelve hing, daer de voed/iels tegen fluiten. Zij hebben voor de rest geen koorts, en hun eenigfte klagte is , kon ik maer eeten. Zij vermageren fterk , en fterven eindelijk bij hun volle verftand, na een Ilias van rampen , Uit gebrek van voedzelen. Daer is in zulke menfchen door het fchroeijen van het heete water, eene eeltachtige ongevoeligheid aengebragt in de vliezen van den flokdarm. Zij hebben zich allengs uitgezet. Daer fcheidt in den mond , in de keel veel fpeekzel, lijmige ftof af, die de deelen bekleed , alle van] eene taeie, klevende natuer. Deze blijven aen die Gezwellen hangen, vergrooten dezelven , des zij eindelijk den omtrek van den flokdarm beflaen. Eerst gaet er de fpijs nog beter door dan de drank, om dat de gezwellen voor de drukking der vallende brokken eenigzints wijken; doch eindelijk komt alles weer. Ik hebbe in de maeg ook diergelijke gezwellen waergenomen, cn gezien, dat dezelvengenigszins luisterden naer  S P IJ S EN DRANK.' 20$ naer het gebruik van de dullekervel. ^"oo ras zulke menfchen echter maar eenige fterkeipi]zeï eeten , die deze gezwellen prikkelen, braken zij wè >r alles uit ■ en de dulle kervel fchijnt mij" alken eenige hulp toe te brengen, door de aenprikkeling van het leven een weinig te ftillen; maer de gezwellen zelve niet te veranderen. Sterke dranken brengen omtrent dezelve ongemakken aen. Zij verfchroeien, door de gloeiende hette, die zij bevatten s deze teere deelen, die vereelde gezwellen krijgen. Zulken denken, dat hunne keel vol flijm hangt, en fpoegen gedurig. Zij raken echter niets kwijt, de gezwellen groeien, en beletten eindelijk allen doorgang, des deze lijders ellendig fterven. Niet minder gevaerlijk zijn kille dranken, voorat wanneer men dezelven heet en bezweet drinkt, 't is waer, de voorzigtige Nature tempert dezelven even als de koude lucht, die eerst door vele wegen gaet , eer zij in de binnen vertrekken des lichaems koomt; doch als de onvoorzigtigheid der menfchen zoo groot is, dat zij alles onbedagt doen, overwint deze de pogingen der Nature. In een heet, bezweet lichaem zwellen alle de vaten, zetten zich uit, de vogten zijn in eene fterke beweging. Als men dan fchieiijk een glas koud water, bier of eenigen anderen killen drank drinkt, trekt de koude de vezels te ramen, de vaten toe, de vogten ftremmen, daer volgen verftoppingen, en  j|06 rKADEÉLEN UIT en door de kragc des geprikkelden levens, die de vogten van ageren aerperst, ontftekingen, koorts. Niets is gemeener dan {.leurisfen , kwade keelen en andere ontfteeklngen met koorts. Ik hebbe een zeer gevaerlijke ontfteking in de keel gezien in een Jongen Heer, die heet en bezweet van de jagt komende , een glas koud bier fchieiijk dronk. Zulke kille dranken maken meenigmalen in de maeg gevaerlijke ontfteekingen, gelijk ook in de lever, daer zij veeltijds in knoestgezwellen overgaen. In Italië , Spanje, en andere heete landen drinkt men veel verkoelende dranken, en mengt zelfs ijs onder den drank, het geen men tot die gebruik in kelders bewaert. Hoe fchadelijk zulks in heete en bezweete lichaemen is, kan men uit het vorige afleiden. De dartelheid heeft deze gewoonte bij ons nog niet fterk ingevoerd. Wij wenfehen, dat de Nederlanders , zoo traeg om het goede van vreemde Natiën, maer zoo verzot om hare ijdelheden, aen te nemen, nog lang deeze glacées of bewaerd ijs uit hunne dranken zullen houden. Onze lucht heeft ook zeldzaem zulk eene ondraeglijke en langdurige hette, dat men geen verkoelende dranken, die min gevaerlijk zijn, niet in overvloed heeft. Hierom zal deze gewoonte zich niet ligt dan tot dartele, verweende hovelingen uitftrekken.  SPIJS EN DRANK. 20? Niet te vergeefs heefc de Nature in den mond de Tanden en Kwijlklieren geplaetft. De Tanden moeten de harde fpijzen, die de maeg niet kan verteeren, breken. Men behoeft hen niet te gebruiken, als men zagte fpijzen eet, die van zelf fmelten. Het fpeekzel is een zeepachtig vogt, zeer gefchikt om de fpijzen te ontbinden, te mengen. Als dit niet behoorlijk noch in 'c geheel niet in den mond vloeit, misfen de beste fpijzen haren of in 't geheel allen fmaek. Het fpeekzel maekt de fpijzen, doör haer te ontbinden, fmaeklijk. Indien men nu gulzig, haestig eet, zonder de fpijzen behoorlijk te kaeuwen, en even als Roofdieren, heele brokken inftokt, mengt zich het fpeekzel niet met zulke fpijzen, en zij blijven hard in den mond. Zeer wel zeide Paracel fus, dat 'er reeds gijl in den mond was. De maeg ontfangt in zulke gulzigen geheele ftukken, doch zij heeft die kragt niet, als de magen der vogelen, die geheele gra> nen indikken, en niet kaeuwen. Die dieren hebben een krop, waer in de fpijzen weeken, verteeren, eer ze in de maeg komen, en die het zelfde verrigt voor hunne maeg, als de mond voor de onzen. Zulke dieren hebben ook fterker, dikker magen dan de menfchen. Zij fchuren fteenkens, glas, ijzer glad, gelijk men in de magen der Hoenderen, Struisvogelen waer- neemt.,  NABBIM.EN UIT. neemt. Onze maeg beftaet uit teere, dunne vliezen,? die alle fpijzen, welken eenigzins taei zijn, onverteerd laet. Onze maeg kan de fchellen van Korenthen, Aelbezien niet bewetken, maer zendt dezelven' onveranderd r.aer de darmen, die haer geheel loozen. Hoe veel te min zal zij harde brokken vleesch kunnen verteeren. Oe fcheivogten kunnen hen niet verzagten, weeken. De maeg heeft bier dubbeldwerk, en maekt, ten zij de menfch zeer fterk is en zich veel beweegt, een onbereide gijl. Als zulke fpijzen vet zijn, breekt de maeg zulke klompen onmooglijk, noch fmelten hen de fcheivogten, Men kan derzelver werking niet beter vergelijken, dan met Wijn of Brandewijn in welken men kruiden ttekt. Die vogten worden met het edelfte, den fijnften geest, der Kruiderijen vervuld. Het overblijvend dik heeft naeuwlijks eenige kragt. Doch als men planten, bloemen, gommen behoorlijk wil uittrekken, ftampt men dezelven eerst fijn. De deelen hebben dan vele oppervlakten , door welken het vogt beter dringt om er de kragten uit te trekken. De fpijzen moeten ook dus door de tanden gebroken worden , op dat de fcheivogten der mage het voedend daer beter uittrekken. Hierom verteeren fpijzen fijn gekaeuwd, of dun uit haer zelve ligt; harder, grooter , moeilijk. Op het voordeeligfte geuomen, trekken de fcheivogten het fijnfte maer uit, en de maeg blijft met veel dik onnut overfchoc be-  SPIJS EN DRANK. 2Ó£ beladen. Die, op eene warme plaets, waer de lucht bijkomt, begint ras te verrotten. Daer komt dus een bedorven gij!. De darmen krijgen ook dat overfchot in te groot een veelheid, en zijn met een zwaren ballasc bezet. Zoo 'er eenige geneigdheid tot wormen is, vinden deze hier behoorlijke nesten, en tieren welig in die dikke vuilte. Dus krijgen menfchen, die gulzig eeten, de ingewanden vol taeie, vuile, bedorven, dikke ftoffen, die zware ziekten veroorzaken, zoo men geen voorzorg gebruikt. Sterke menfchen, die alles kunnen verteeren, en fchier een maeg als de Struisvogel hebban, verdragen alles. Zij jagen fomtijds fteenen van pruimen, kersfen, ongedeerd naer binnen, fchoon 'er ook voorbeelden zijn, dat hier door ijshjke Kolijken en Drekbraking omftaen zijn. Zwakke menfchen, die zich weinig bewegen , moeten zulke onvoorzigtigheden laten. De gulzigheid befchadigc hen altijd, daer zelfs goede fpijzen, wel gekaeuwd, hen fomtijds bezwaaren. S 298. Ons lichaem neemt gedurig door de beweging af, en heeft nieuw-voedzel noodig om zich te herftellen' Indien het aen onze ziele gelaten was naeuwkeurig te letten , wanneer .we ons lichaem nieuw voedzel moeten bezorgen om bij tijds de fcherpheid te verhinderen , P zou-  SIO NADEELEH UIT zouden wij ongelukkig wezen, en meenigmael on3 zeiven vergeten. De wijze fchepper heeft hier voor gezorgd en ons twee vermaners ingefchapen , die ons aen wijzen, wanneer we fpijs en drank noodig hebben. Deze vermaners zijn de honger en de dorst, twee naturelijke prikkels, die ons den tijd om te eeten en te drinken leeren, en wanneer wij genoeg hebben. Wanneer men geen honger noch dorst meer gevoelt, kan men verzekerd wezen, dat men genoeg gegeten en gedronken heeft, v/at men meer neemt, befchadigt. De menfch echter, het edelfte der fchepzelen, moest niet alleen voor zijn buik zorgen. Andere dieren , fchier alleen bezig met te eeten en hun gedacht voort te planten, mogen hun leven dus doorbrengen; de menfch moet de werken van den fchepper befchouwen, de aerde bebouwen, zijn maker leeren kennen, verheerlijken. In de waereld geplaetst om kunften en wetenfchappen te beoeffenen, is hij te edel om zich alleen aen de prikkelen der Nature te houden. Hij heeft hier gelijk in vele andere zaken een vermogen over zich, en kan de Nature naer den wil zijner ziele veranderen. Als de ziel eens iets heeft bepaeld, gewent het lichaem allengs daer aen, en volgt den wil der ziele. Wanneer de mensch bezig in zijn be* roep, weggerukt in befpiegelingen, aendagtig in het befchouwen van zijn Schepper, telkens als hem lust tot eeten of drinken beving, dien trek moeit voldoen, zou-  S P ÏJ S EN DRANK. ftlf 2oüde hij een groot ongemak gevoelen, veel verliézen. Maer dit behoeft hij niet te doen. Hij bepaelf de naturelijke prikkels aen een' zekeren tijd, dien hij tot het voldoen derzelver ichikt. De Nature gewendt zich allengs aen dezen tijd. Ierrant die gewoon is ten twaelf uure te eeten, voelt om dien tijd de prikkels der Nature. Zoo behoeft hij daer zich echter niet aan te binden, dat hij niet een uur vroeger of laater zoude kunnen eeten, als zijne bezigheden'hec vorderen. Men dwaelt hier zeldzaem,- doch zulken, die fchier'nergens anders aen denken dan om eeten en drinken, van den buik hun God maken, en gedurig als Dempende Lukullen aen volle tafels zitten, misgaen zich zeker in het nemen van fpijzen- De kokende ingewanden vereifchen een zekeren tijd om hun werk te volbrengen. Het oog worde vermoeid door gedurig, te zien, het oor door gedurig, al was het naer de zoetfte toonen der aangenaamfte Muzijk, te luifteren. Door de beweging vermoeien zich de fpieren. De maeg, die men fchier nimmer ruste gunt, kwijnt eindelijk afgemat. En fchoon de maeg altijd hare kragten behielt, de fpijzen gezond waren, zoude 'er echter door het flempen een overvloed van ftoffe komen , die de ingewanden overladen en met raeuwheden vervullen zoude. Indien de mensch zijne gezondheid beminc, moet hij ook in de wijs van fpijzen te gebi uiken een zekere maet houden. O a §. 290,  412 NADEELEN UIT §. 290 De mensch lijdt daer en boven nog op velerleie wijzen fchaden door het gebruiken van fpijzen. Wij kunnen dezelve in deze inleiding alleen aanroeren. Sommige leven in zulke noodlottige omftandigheden, dat ze aan alles gebrek hebben, en vele ongure fpijzen moeten eeten. Somtijds dwingt de nood zulke zaken te gebruiken, van welke de Natuer anders een afkeer heeft , en die de kokende ingewanden niet kunnen verteeren. In belegerde fteden dwingt de honger allerlei liegt voedzel te eeten. Zeelieden hebben wel eens in nare oroftandigheden het lot over elkander geworpen, en menfchenvleesch raeuw gege'en. Wonderlijke lusten bevangen fomtijds de vrouwen, vooral in hare zwangerheid, Deze bekomen haer fomtijds wel, gelijk tulp aantekent van eene vrouw, die ongelooflijk veel Haringen opat, zonder hinder. Buiten de zwangerheid bevangt de teere fekfe fomtijds een trek naer kalk, krijt, türfmollem , die haer niet altijd echter fchaden. De gierigheid doet hare aanbidders fomtijds dingen eeten, die bedorven, zuer, fcherp zijn, om een weinig geld te hefteden. Anderen eeten ge. vaerlijke, fpijzen, 't zij uit overdaed, 't zij uit gebrek of onkunde. Paddeftoelen, met boter en fpecerijen toegemaekt, komen op rijke disfim , aen welken de zittende gasten fomtijds den dood aten. Bij geval eet men t  s p ij s en drank. men iets, dat vergiftig is. Eenige Jonge Heeren werden dus vergeven om dat de waerd voor fuiker rottekruid over het eeten hadt gedaen,'gelijk hofman aentekent. Eenige kinderen vonden wortelen in het veld niet verre van den Maeg; zij hielden hen voor peen, aten hen op, doch ftorven, om dat het wortels van dulle kervel waren, volgens de waernemingen van den Heer schwenke. Wie weet niet hoe ver de vervloekte goudzucht gaet, die zelfs zich niet ontziet flegte zaken door vergiften, die een wisfen dood veroorzaken, aengenaem te maken. De verbeetering van Rijnfche Wijnen, die wrang zijn, met fuiker van lood is bekend en in Duitschland zeer zwaer geftraft. De honigdaeuw, die de Rogge befmet, veroorzaekt fomtijds gevaerlijke ziekten. Wij zouden een groot boek moeten fchrijven , indien we dit alles naer den eisch wilden behandelen. Wij lieten in de vorige Verhandeling over de lucht nog vele zaken ter befpiegelinge en waerneminge over, en dit moeten wij ook hier doen, om dat de veelheid der ftoffe niet toelaat alles binnen d» enge palen van ons beftek te plaetzen. O 3  [OVER HET ONTIJDIG GEBRUIK DER GENEESMIDDELEN. $ »9» JCn hec begin dezer Pathologifche verhandelingen toonde ik, dat het de plicht eens Geneesheers is de ziekte te genezen. Eene ziekte te genezen zegt niets anders dan eene ziekte in gezondheid te veranderen. Als men de beledigde werkingen zoo herdelf, als de naturelijke Maet het vereifcht, verandert men de ziekte in gezondheid. Doch om aen dit oogmerk te voldoen, heefr een Arts werktuige» noodig, deze noemt men Arrzenijcn, Geneesmiddelen omdat zij de ziekte genezen, te hulpe komen. Ik verfta door Geneesmiddelen alle zulke zaken, welken eene kragt bezitten,  DER GENEESMIDDELEN. Êl$ ten, indien men haer behoorlijk gebruikt , om de ziekte te kunnen herftellen, door de Natuei te helpen. De Artzenijen verfchelen daer in van de voedzelen, dat zij alleen dienen om het zieke in het gezonde te veranderen, en niet om het gezonde te voeden, in zijnen ftaet tehouden. Dit verrichten de voed?els. In de Geneesmiddelen is niets, dat voedt. Zoo ras zij iets bezitten, dat voedt, verliezen zij hun naem, en worden fpijzen; zij werken door de Natuer te helpen , omdat zonder de medewerking der Nature alle Artzenijen vergeefs zijn. Als men weet, hoe naeuw een band 'er legt tusfen de Nature en het leven, zal men ftraks overtuigd wezen, dat alle Geneesmiddelen alleen dienen om dit leven aentewakkeren, als he'c kwijnt, te bedaren, als het woedt, en de ziekten door hulp van de Nature genezen. Te vergeefs geeft men de kragtigfte Artzenijen ais het leven weg is. In een' gezond menfch valt niets te veranderen. Zoo lang gij uw lichaem gezond kundt houden, zoekt ge het dwaes te veranderen. Nu dienen de Geneesmiddelen alleen om iets te veranderen van kwaed in goed, maer in de gezondheid }s alles goed, en derhalven komen daer geene Geneesmiddelen te pas. Hoe gij de geneesmiddelen befchouwt, altijd vindt ge hen fchadelijk in een gezonden; want i. Als een Geneesmiddel niets vindt in hetlichaem te veranderen, kan het nergens op werken. Het gaet O 4 dan  tlÓ OVER. HET O NTJJ D I*G GEBRUIK dan alleen door bet lichaem zonder iets te verrigren. 2. Gefield, dat fommige Artzenijen eenigzinjs voeden, en eene fterke Natuer haer zo kan onderbrengen, bereiden, dat zij het lichaem ten nutte (trekken, als een fpijs. Doch waerom neemt gij daer toe Artzenijen, daer men een overvloed van lekkere, heilzame fpijzen bezit. Gij waegt ook iets zonder reden, en W.etniet zeker of uwe Nature die Artzenijen wel in voedzels zal kunnen veranderen Dit weet ge van de meeste fpijzen zeker, en derhalven hebt ge geen reden om Geneesmiddelen te nemen. 3. Vooral is het de eigenfchap van alle Artzenijen, een zeer klein getal uitgezonderd, te veranderen, als zij naer haren aerd werken. Maer wat zullen ze in een gezond lichaem veranderen? Wat zij veranderen, ftrekt tot nadeel. Zij veranderen den volmaekten, in een onvolmaekten ftaet, en maken derhalven in een gezonden altijd eene ziekte. Alle Geneesmiddelen befchadigen derhalven gezonde menfchen, en de mond der Eeuwige Waerheid heeft reeds gezegd, dat een gezonde geen Geneesmeester behoeft. Doch,zoude men kunnen tegenwerpen, de gezondheid heeft wijde puien. Daer is geene volmaekte gezondheid, dan in de fchriften der Geneesheren. Van een gegeven punt tot een ander loopt maer eene rechte lijn. De overigen wijkenaf, endieeenigenafftand yan de regte hebben, zijn reeds kromme lijnen. Zoo heefc  DER GENEESMIDDELEN. heeft ook de gezondheid vele afwijkingen, die gedurig aengroeien, hoe verder zij van het volmaekte komen, en daer ontftaen eindelijk zwakke gezondheden, die weinig van het zieke verfchelen, en een mengeling van ziek en gezond op zijn beste zijn. Zoude men in deze gezondheden geen Geneesmiddelen kunnen aenwenden, om dat zieke in gezond te verandenen, en dus deze gezondheid te verbeteren ? Befchouw het volgende en oordeel. De gezondheid komt overeen met het lichaem. Ieder mensch heeft zijne gezondheid. Een man die fterk werkt, wel eet, drinkt, flaept, behoorlijke ontlastingen, een frisfche kleur in het weezen, lustigheid in alle zijne werkingen heeft, raekt na aen de volmaekte gezondheid. Een ander man, die zich aen de Zanggodinnen wijdt, fomtijds wandelt, nu en dan zich met eenigwerk, buiten zijne letteroefening ontledigt, wel eet, drinkt, flaept, goede ontlastingen, rustigheid in zijne werkingen heeft, maer zulk een arbeid, zo veel ongemak niet kan verdragen, als de vorige , die fterker kragten heeft, is ook gezond, maer koomt zoo na aen de volmaekte gezondheid niet. Eene teere Juffer , die haer leven aen de Theetafel in het Salet doorbrengt, met denaelde werkt, ineen koets uitrijdt om haer te verluchten bij heel fchoon weder, niets dan flappe fpijzen eet, is ook gezond, fchoon zij heel ver van den eerften afwijkt. Zal men nu zeggen, dat die O 5 twee-  Sï8 OVER HET ONTIJDIG GÉBRUIK tweede man Geneesmiddelen nodig heeft? zal men die Juffer aenraden Artzenijen te gebruiken ?. Befchouw verder i. Alles even volmaekt te begrijpen, of om anders te fpreeken, alles in den zelfden Haer, te brengen, fchijnt boven het vermogen der Nature. Daer was eene ongelijkheid op de waereld nodig, en deze heeft de Schepper ook hier gewild. Ongelijk verdeelt Hij den rijkdom, ongelijk de wijsheid. De Voorzienigheid doet echter daerom niemandt te kort. Een opmerkzaem oog zal misfchien in alle verfchiilende flaters zoo veel ongelijkheid niet zien , als zich het gemeen verheelt. De rijken genieten alle wellusten, maer deze gaen van veel verdriet, van menig ongemak verzeld. Hoogmoed, trek naer meer en grooteraenzien kwellen hen gedurig. Men ziet, dat zulken, die minder goed bezitten, doorgaens verftandiger, vernuftiger, abeler zijn, en in meer genoegen leven dan de rijken, over welken zij door hunne bekwaemheden niet zelden regeeren. Boeren, Ambachtslieden , Matroozen hebben meest allen een vast lichaem, fterke kragten , de weelde ontzenuwt hen niet, hierom blij. ven zij gezond, en vele rijken zouden een gedeelte hunner vermaken willen misfen voor de gezondheid van een werkman. Het gedurig bezit der wellust, het gedurig genot van weelde maekt, dat het vermaek veel vermindert. Een rijke eet zijne taerten en pastijen  DER GENEESMIDDELEN.' SI^ rijen met geen meer fmaek, met geen aengenamer aendoening dan een Boer zijn fpek, en een Matroos zijn gort en ftokvisch. Burgerlieden, Boeren, Matroozen hebben oneindig meer vermaek als zij een kermis of fpeelreis doen dan Rijken, als zij de uitgezogfte vermaken genieten. Maer Ten tweeden. Elk lichaem heeft zijne efge kragten, zijne eige gezondheid. Een teere Juffer moet die forsfche kragten, die fterke gezondheid van den Boer niet hebben. Alle hare vaten en vaste deelen zijn zwak , teer, de omloop der vogten traeg,' het bloed dun, waterig. Zij hoeft niet te arbeiden, en die gezondheid voegt haer. Wat zoudt ge moeten doen om deze gezondheid te vermeerderen? fterker bewegingen in het lichaem maken. Dan wat zouden deezen uitwerken? zij zouden de koorts verwekken, die gij weder zoudt moeten genezen, 't Is ook boven het bereik van de kunst,die bijzondere gezondheden te veranderen. Stel eens een mensch van een gevoelig leven, dien de minfte prikkel aendoet. Hij is echter met deze gevoelige deelen gezond. Alleen kan hij nergens tegen, en de minfte aendoening ftort hem of in de koorts of in krampen. Wat zoudt ge toch verrigten met alle de Geneesmiddelen om deze gevoelige aendoenlijkheid weg te neemen, en dien mensch een volmaekte gezondheid te bezorgen? Gij zoudt die gevoeligheid verminderen. Goed, maer hoe? Hij zoude  220 OVER HET ONTIJDIG GEBRUIK de doffer, trager worden en in erger omftandigheden komen dan hij was, zoo gij al wel flaegde met dat gevoelig leven te veranderen. Doch allen, die met verftand de praktijk oefenen, weten, dat men de Natuer niet kan veranderen. Zij tragten de gevallige oorzaken te veranderen, en het lichaem zoo veel te Herken, als zijne omftandigheid vereischt, doch weten , dat zij niet verder kunnen, en raden zulke menfchen met hunne gezondheid zich te vergenoegen, en niet te ftaen naer een volmaekter ftaet, dien zij nooit kunnen bereiken, om dat de Schepper hun zulk een teer lichaem heeft gegeven, en het een vaste Natuerwet is, dat de gezondheid naer den toeftand van het lichaem moet wezen. Zulke gezondheden zijn niet te verbeteren, en het antwoord is nuzeker, dat niemant, die gezond is, naer zijn lichaem kan verdragen, Geneesmiddelen moet nemen. 't ls echter waer , dat zulke teere gezondheden ligter lijden dan vaste lichamen, die een volmaekter ftaet hebben. Het minfte koudje, een kleine fchrik , eene ligte beweging, wat zwarer maeltijd, maekt een teere Juffer ziek. Mag zulk een meisken hare gezondheid niet wat te hulpe komen met Geneesmiddelen? Neen. Het regt gebruik van fpijs en drank onderhoudt de kragten, bevestigt de gezondheid. Teere lichamen moeten geen overdaed bedrijven, maer zich hier en in alles voorzigtig dragen. Zoo lang men die ge-  DER GENEESMIDDELEN. 221 gezondheid , hoe aendoenlijk , blijft behouden , moet men alle vreemde hulpmiddelen mijden. Zij verzwakken zulken nog meer, en zijn voor teere lichamen ware venijnen. $• 2P2 Daer blijven altijd echter vele menfchen over, die men door geene reden kan overtuigen, dat zij zulk een volmaekte gezondheid bezitten, als zij kunnen bereiken. Zij hebben fomtijds ingebeelde ziekten, en meenen, dat 'er altijd in hun lichaem iets hapert. Anderen leven in eene geftadige vreeze, dat de gezond* heid , die ze nog bezitten, haest zal verminderen , en wenden daerom alle middelen aen om dezelve te bewaren. Zij gebruiken artzenijen in voorraed om de ziekten aftekeeren. Daer zijn vele Genecsheeren, die 'er van leven door hunne zieken in die dwaze inbeelding te fterken, dat zij artzenijen behoeven om niet ziek te worden. Hier toe gebruikt men pillen, poeiers, meidranken, en diergelijke behoedmiddelen, of prophijlactica, die alleen dezen grooten naem dragen om de Geneesheeren te venijkeu, en trek in de artzenijen te brengen. Ik kenne 'er, die alle week een purgatie nemen; in het voorjaar verkoelende dranken, decobla enz. gebruiken om in voorraed te zorgen, dat zij gezond blijven. Zij nemen niet alleen Rhabarber of wat  ESI OVER HET ONTIJDIG GEBRUIK wat wijnfteen, maer fterke zuiverende middelen, fchoon ze gezond leven. Wat werken deze lieden uit ? In hun lichaem valt niets te veranderen. Zij hebben een redelijken afgang; de maeg en ingewanden teerenwel* Het bloed is niet te heet, niet te dik. De Nature kan uit deze Geneesmiddelen niets halen tot voeding. Zij werken des op de gezonde deelen, op de goede vogten. Deze veranderen zij; maer waer in? Alle fterke buikzuiverende middelen veranderen het bloed in een waterige, dunne, ftinkende ftof,fmelten de vaste deelen, en drijven deze dus naer buiten. Wat men kwijc raekt en voor vuilheden houdt, zijn goede vogten, door de Geneesmiddelen bedorven. Zij verzwakken het lichaem, beroven het van zijne voedende vogten ; en veroorzaken ziekten. Bekend is het geval van den Italiaen, die gezond was, maer beter wilde weezen, en daerom Geneesmiddelen gebruikte, die hem nimmer maekten, en eindelijk naer het graf fleepten. Men ftelde hem dit graffchrift. Stava ben, ma per ftar meglio, fto qui. 'k Was wel, maer om beter te zijn', ben ik hier. Zeer wel raedt Celzus, dat men de Geneesheeren moet vlieden, en Montanus oordeelt, dat men een afkeer moet hebben van alle Geneesmiddelen, zoo lang men gezond is. Dit zeggen alle verftandige Geneesheeren  BER GENEESMIDDELEN" heeren uit eenen mond, en men moet de menfchen dit met alle kragt zoeken in te fcherpen. 't Is een groote les voor een Geneesheer, dac hij niet alleen moet genezen, maer vooral nooit befchadigen. Die laetfte doet men zeker, als men gezonde menfchen artzenijen geeft. Geen eerlijk man vermag het te doen en men moet zelfs alle behoedmiddelen met de uiterfte omzigtigheid geven. Ik hebbe menigwerf ziekten zien ontftaen, door het nemen van behoedmiddelen , die men door voorzigtig eenige onthouding en rust waer te nemen, hadt kunnen afweeren, maer door de behoedmiddelen worden opgewekt. Hierom hebbe ik geleerd een afkeer van dezelven te hebben, vooral zoo zij eenige aenmerkelijke bewegingen maken. Om dit verder in vollen dag te zetten, zal ik toonen , welke gevolgen het ontijdig gebruik van Geneesmiddelen heeft. Om de gezondheid te onderhouden heeft onze Nature, door heilzame voedzels geholpen, kragten genoeg; ja zelfs een groot vermogen om de ziekten te weeren, te genezen. Geneesmiddelen, verftandig aengewend, dienen alleen om die werkende Nature te helpen. Zij behoeft hen niet dan in tijd van nood, en wil dezelven niet opgedrongen wezen. De artzenijen hebben daer en boven nog iets, dat zij ons aen haer gebruik gewennen, wij zijn fchepzels, aen de gewoonte verflaefd. Indien wij lang flapen, worden wij lui.  £24 OVER HET ONTTJDIG GEBRUIK lui traeg, vaten, zo wij veel eeten. Menfchen acn Merken drank overgege/en, kunnen dien niet meer misfen. Als men gedurig afgang wekt door Geneesmiddelen , zal men allengs niet meer afgaen van zelf. Ik kenne 'er, die den opium van hu n jeugd hebben gtbruikt, en zonder dezen nimmer flapen. Zij worden zoo noodzneklijk als voedzels, en werken, als 'c 'er op aenkoomt, nie.. Dit ziet men in de praktijk. Menfchen, die aen ilepende ziekten kwijnen , en veel artzenijen hebben gebruikt, gewennen aen dezelvenen trekken 'er geen nut van dan als zij 'er veel van nemen. Als zulke lieden van doktor veranderen, vinden zij in den beginne eenige baet, door het veranderen van Geneesmiddelen, doch als zij maer weinig tijd voortgaen met die vernieuwde artzenijen te gebruiken, raken zij 'er aan gewoon , zij trekken 'er geen nut verder uic, en blijven zoo ze zijn. Een Geneesheer, die zoo veel op hen vermag, dat zij een poos geen Geneesmiddelen nemen , zich matig bewegen , en heilzame fpijzen gébruiken, geneest hen gelukkig, zoo de ziekte niet onherllelbaar is gem.iekt door de artzezljen. Ten derden brengen de artzenijen vele vreemde dingen in het lichaem , die de Nature niet kan bewerken noch veranderen. Vele Geneesmiddelen beftaen uit fcherpe, prikkelende deelen, die geweldige beweegingea maken. Doch deze bewegingen befchadt- gen  der geneesmiddelen. 225 gen de werkingen en bewegingen der Nature. Zij vermoeien de deelen. De Natuer heeft genoeg te doen met de voedzels te bereiden , wel te belleden • de affcheidingen en ontlastingen naer den eifch te bezorgen. Indien zij nu daer en boven nog Geneesmiddelen krijgt, moet zij ook tijd en kragt aen deze hefteden. Dan dazen tijd, die kragten moet zij onttrekken aen de bereiding der voedzelen. Zij mat zich derhalven af met deze overtollige artzenijen, het lichaem wordt met vreemde zaken beladen, die het altijdicha* den in de gezondheid. Ten ¥ien is het onvoorzigdg gebruik van Geneesmiddelen heel fchadelijk , om dat alle Geneesmiddelen niet even eens werken. Alle middelen , die men pur geerende noemt, zijn niet van dezelfde kragten. Hoe" veel verfcheeltde heilzame Rhabarber, die alleen de overtollige ftoffen uit de eerfte wegen drijft, van de Aloë, Skammonij, Kwik. Welk een onderfcheid is 'er tusfen de IJpekakoanne en de braekmiddelen uit Spiesglas. Maer die middelen hieten alle buikzuiverende, braekmiddelen. Deze aLjemeene namen fchaden. Het is hier even als met de ziekten. Eeneonr fteking van het borstvlies en der tusfen ribbige fpieren hiet een Pleuris. Een pijn, die uit fcherpe ftoffen, in de darmen zich onthoudende, over de borst zich verfpreidt, heet ook een pleuris. Daer ontftaen koliken uit ontfteking der ingewanden, en kolijken uit i P win-  22$ OVER HET ONTIJDIG GEBRUIK winden. Het gemeen kent de kragten der artzenijen niet. Zij halen in den Apotheek een purgatie, en krijgen gemeenlijk pillen uit fterke middelen, die hunne gezonde vogten in ftinkend water verkeeren , hun lichaem verzwakken , fchoon zij zich verbeelden de fchadelijke ftoffen, die hen met ziekten dreigen, uit te drijven. Alle ontlasten de Geneesmiddelen, zoo zij niet van de zagtften zijn, werken doorgaens ten kwade, om dat het niet evenveel is, wat men uitdrijft. Men tragt ook fomtijds iets uit te drijven, dat nog niet bekwae.n is om ontlast te worden. Gelijk een hovenier geenen dan rijpe vruchten plukt, zoomoet men ook den bekwamen tijd in acht nemen om de ftoffen, die ons fchaden, uittedrijven. Men gevoelt meenigmael eene loomheid door alle de leden. Hier voor neemt men ftraks een buikzuiverend middel. Doch die loomheid beftaet alleen uit de belette uitwaesfeming, en zoude door een zagt zweet en wat tijd van de Na. ture zelve genezen zijn. Nu trekt men dit naar binnen. Het belette vogt prikkelt de ingewanden, maekt ontftekingen, de roos in die teere deelen, en zware kwalen. Daer hangt in de maeg fomtijds een taeie, flijmige ftof. Men neemt zijn gewone purgatie daer tegen ^ en vordert niets, om dat men eerst de maeg door een braekmiddel hadt behooren te zuiveren, dat die flijmige ftof in eens wegdrijft. Zulke middelen, die het bloed zuiveren, zijn doorgaens zagt, en beftaen veelal  DER GENEESMIDDELEN. »2J al uit planten, die ons kunnen voeden, hierom lijdt . men niet veel nadeel uit een meidrank. Doch het nut, dat deze aenbrengt, is ook niet groot in gezonden, waerom men zich niet behoeft af te matten om dezelven te nemen. Maer de ontlastende middelen Veroorzaken ook nog het volgende kwaed. Zij maken een fterker beweging der vaste doelen en vogten, die geweldig tegen eikanderen fchuren, waer door zij de vogten zeer verdunnen. De vaste deelen, aengeprikkeld ,° in fterke beweging, persfen die dunne vogten met geweld voort en in kleine vaten; daer gefchieden afdwalingen tan plaets, verwijdering der monden, rekking, barsting der kanalen. In dien men ook vele ontlastingen onvoorzigtig in 'c werk ftelt, tragt de Nature het Zeiloren te herftellen, en dus maekt men zich ellendiger dan te voren, en voelt ras weder dezelfde ongemakken. Menfchen, die zich uit voorzorg gedurig laten bloed aflaten, blijven even bloedrijk. De Nature herftelt dit verlies heel ras. Het bloed overlaedt hec lichaem weder. Zij moeten telkens hun toevlucht roe het aderlaten nemen , en kunnen allengs niet meer Ieven zonder dit. Hier uit blijkt, hoe dwaes rijken, die gemeenlijk geen fterk lichaem hebben, naer een grooter volmaekcheid, dan voor de welke hun lichaemvatbaer is, ftaen door Artzenijen. Zij laten zich veel al verleiden door eene ftreelende hoop van gezond en lang te zullen P * Ier  J28 OVER HET ONTIJDIG GEBRUIK leven, als zij deze of die middelen gebruiken. Doch zij bedriegen zich. De ondervinding van alle eeuwen leert, dat men door een goeden leefregel in eeten, drinken en zich te bewegen, alleen een hoogen en vasten ouderdom kan bereiken. Alle de elixirs, waer op de alchemisten, en andere kwakzalvers pochen, gunnen nimmer wat men zoekt, en dienen nergens anders toe dan om de beurzen hunner aenraderen te venijken. Parafelfus en van Helmont, die zich zoo beroemden op hunne algemcene Geneesmiddelen, door hunne Panaceas, door hunne Elixirs, uit Cederen getrokken, de onfterflijkheid beloofden, leerden door hunne eige voorbeelden de valfchheid hunner beloften , daer zij beiden in den bloei hunner jaren, in fpijt van hunne Panaceas, in fpijt van hunne Elixirs, ftorven. Sommige menfchen hebben ongemakken , die men afwijkingen der gezondheid en zelfs ziekten kan noemen , doch die men moet aenmerken als bewaerders voor andere kwalen. De Nature te weten gewent zich zeer ligt aen deze of gene ontlasting, die eenige vogten uit het lichaem voert, die anders zouden fchaden. Deze ontlastingen maekt de Nature ten goeden, en went 'er zich zoo aen, dat zij haer eindelijk niet kan misfen. De aembeien vloeien in fonimige mannen zoo regelmatig als de ftonden bij de vrouwen. De Nature ontlast zich van het overtollig bloed, dat de  DER GENEESMIDDELEN. 2,29 de ingewanden van den onderbuik zoude bezwaren, vooral de lever. Deze ontlasting is echter eene afwijking van den algemeenen loop der Nature en ongemaklijk. Hierom Hoppen onvoorzigtigen door opdrogende, famentrekkende middelen dezen vloed. Daer volgt eene overtolligheid van bloed in de vaten der inge, wanden van den onderbuik, die eene zagte beweging hebben. Het bloed blijft ftaen, maekt verftoppingen, ontftekingen, en andere gevaerlijke kwalen. In jongelingen leidt de Nature fomtijds het bloed naer de vaten der neuze, opent dezelven en ontlast zich van het overtollig vogt door neus bloedingen, die, onvoorzichtig geftopt, geraektheden, beroerten aenbrengen. Somtijds ontlast zij zich van fcherpe, jichtige, fcheurbuikige ftcffen door zweeren in de beenen. Als men zulke zweeren onvoorzigtig opdroogt, volgt 'er hoofdpijn, bedwelmdheid, geraektheid en andere zware rampen, die men geneest, of voorkoomt door de zweren open te houden. Het is derhalven, om dit hoofdftuk te befluiten, zeker dat men met veel omzigtigheid Geneesmiddelen moet voorfchrijven, nimmer, dezelven in de gezondheid gebruiken, en altijd met oordeel in ziekten. Om de waerheid te zeggen vele Geneesmiddelen fchaden zelfs in ziekten. Hoe weiniger men 'er gebruikt, hoe beter. De meesten hebben eene onzekere uitwerking. Weinig Geneesmiddelen, maer wier kragten men weet, is het veiligst, en hier aen kent men een kundig Geneesheer, dat P $ hy  ago OVER HET ONTIJDIG GEBRUIK ENZ. hij niet veel Geneesmiddelen geeft, niet breed van dezelven zwetst, weinige veranderingen in zijne Geneeswijze maekt, en niet gedurig van het een op het ander fpringt. Wees verzekerd, dat uw Arts uwe ziekte niet kent, als hij gedurig van middelen verandert. Hij gist en zoekt in het blinde. Wat zijn er overtollige zaken, die men Geneesmiddelen noemt, in de Apotheken! wat zijn daermisfelijkefamenftellingen, mengelingen, die elkaer bederven, en fchadelijk zijn. Wat is 'c eene ijdele wetenfchap groote, frade Recepten te kunnen fchrijven, en met deze de zieken te vervelen. Alle deze kwade gebruiken, die de oudheid van hun beftaen, en het veroordeel alleen begunftigen, fchaden de Natuer, verhinderen hare heilzame werkingen, houden de ziekten flepende, en brengen den menfch volgens de kunst, zoo als een fpotter zoude zeggen, en och of het valfch ware, naer het graf. Gelukkige lijders, die eerlijke Geneesheeren aentreffen, die hen weinig Geneesmiddelen geven, en volgens hun plicht weten te raden. Mogelijk is 'er geen grooter plaeg voor het menfchlijk geflagt dan het ontijdig gebruik van Geneesmiddelen, en geene wetenfchap met zoo vele kwakzalverije beladen, als de Geneeskunde. Men moet zich verwonderen, dat 'er zoo veele menfchen zijn, die in alle hunne zaken zoo vele omzigtigheden gebruiken, maer zich zoo ligt overgeven aen den raed van onkundigen om Geeneesmiddelen te gebruiken ; OVER  OVER DE V E N -IJ N I G E KRAGTEN. $• 293 M en vindc in de natuer der zaken zulke dingen, die verbazende uitwerkingen op de dierlijke lichamen toonen, en door hun bijzondere kragt het leven voor den tijd, doven. De dagelijkfche ondervinding leert het, en men noemt deze dingen Venijnen, vergiften. De alchemisten twisten onder malkanderen, of het [met de wijsheid en goedheid van den fchepper overeenkomt zulke fchadelijke dingen voort te brengen. Zijmeenen, dat God de jvergiften fchiep tot een goed einde, op dat de kunst 'er heilzame middelen uit zoude trekken, waerop zij zich altijd hebben toegelegd. Hier is echter een wijd uitgeftrekt veld, en zeer moeilijk eene bepaling in 't algemeen te vinden^ P 4 om  232 OVER DE VENIJNIGE om dat de venijnen voor alle fchepzelen niet even doodelijk zijn. Vele dieren, die wij eeten, azen op vergiftige zaken , die ons fchaden, hen voeden. Nieskruid, voor ons nadcelig, maekt de geiten en kwakkels vet. Varkens eeten den Hijofcijamus, daerom varkensbrood in onze tael genaemd , zonder hinder. De venijnigite planten voeden hare infekten. De werking der vergiften is ook zeer verfcheiden, en daer zijn 'er die op den eenen anders werken dan op den anderen. Om des alles, zoo na mogelijk onder dezen rang te brengen, noeme ik venijnen zulke zaken, die van den menfch worden ingenomen door eene der werktuigen , of door wonden in het lichaem gebragt, en zeer groote uitwerkingen doen, fchoon in eene kleine hoeveelheid genomen, door welken zij de gezondheid en het leven benadeelen. Een weinig Pestftof in watte of wolle overgebragt,-befmet een geheel land. Weinig Kattekruid veroorzaekt, in de maeg gebragt, ijslijke toevallen en den dood. Eene kleine beet van een ratelflang maekt fchriklijke gevolgen. Ieder ftemt toe, dat de uitwerking met de oorzaek moet overeenkomen. Maer wanneer men iets ziet gebeuren uit eene oorzaek, die men gering oordeelde, dat ijslijke uitwerkingen aenbrengt, fchrijft men deze verfchijnfels aen venijnige kragten toe, zoo men ondervindt, dat de uitwerkingen de gezondheid en het leven fchaden. Spijzen, die benadeelen, als men 'er te veel van eet, noemt men  KRAGTEN. Q33 men geen vergiften, om dat men begrijpt, dat de uitwerking met hare oorzaek overeenkomt, en men niets anders daer van wagt. Ik wil echter niet zeggen, datjdit alleen vergiften zijn, die door hunne uitwerking onze verwagting te boven gaen. Men verwagt vreeslijke uitwerkingen in iemant, die Rottekruid in neemt. De ondervinding heeft ons geleerd deze kwade uicwerkingen te voorzeggen. Het voornaemfte kenmerk van een venijnige kragt beftaet daar in, dat het in eene kleine veelheid geweidige uitwerkingen aenbrengr. Het getal der vergiften, die ingenomen, of op eene andere wijs in het mcnfchlijk lichaem gebragt, den dood aenbrengen, of ten minften zeer fterk befchadigen , ftrekt zich wtjd uit. Men zoude een geheel boek kunnen fehrijven ; indien men hen allen wilde behandelen. Men ontdekt venijnige kragten in de drie Rijken der Nature. Sommige vergiften fchaden alleen in de maeg, anderen met de lucht ingeademd; velen moeten door beten in het bloed komen. Wie zal vergen, dat we alles in deze inleiding naer zijn waerdij behandelen? Wie zoude ook durven ondernemen dit te doen? Dekennis der venijnige kragten is echter van zulk een wezenlijk nut en belang in de Geneeskunde, dat wij haer moeten behandelen. 'tZal ons mede vallen, dat we verfcheiden venijnige kragten in vorige leeden reeds onderzogt hebben. Hierom P 5 zal  234 "OVER DE VENIJNIGE zal ik mij hier kannen bepalen, en alles zoo verftaenbaer tragten voor te ftellen, als 'c mij mooglijk is. §• 294 Ik hebbe getoond, dat 'er twee foorten van fcherp zijn, een Chemiesch, eenMechaniefch. (177). Mechaniefch fcherp fchaedt door de bijzondere gefteldheid zijner deelen. Men ontdekt met het Mikroskoop, dat vele vergiften met fcherpe punten , als pijlen gewapend zijn, gelijk de gefublimeerde kwik, het Rottekruid. De werkingen dezer vergiften kan men verklaren. Als het in het lichaem gebragt, met de vogten omloopt, prikkelt, fnijdt, fteekt, kwetst het de vaten. Onze levende deelen, dusaengeprikkeld, trekken zich te famen, maken krampen, lijden, pijnen. In de toegeknepen vaten ontftaen ontftekingen. Uit de gemaekte wonden vloeit bloed, dat niet te ftelpen is, in de binnenfte deelen. Hier uit ontftaen zweren. In de maeg van menfchen, die Rottekruid, fublimaet of diergelijke vergiften hebben ingenomen, vindt men veel zwart, geronnen bloed, de vaten ontdoken, of tot het vuer overgegaen. De Nature kan deze pijlen ? fchichLen niet temmen, niet breken, noch hunne punten met genoegzame vogten omwinden. Hunne krag. •ten overtreffen de kragten der Nature. Hierom brengen zij den dood aen, indien men hun geweld niet bij  KRAGTEN 535 bij tijds kan beteugelen, het geen men best bereikt door veel olie. Ik hebbe menfchen, die vrij veel Rottekruid hadden ingenomen, zien behouden door olie in de keel te gieten. De olie om wint de punten, beftrijkt de wanden. Het vergif zwemt 'er in ontbonden en met de olie uitgebrackt. Hoe het Chemiefch fcherp werkt, zal ik hier niet herhalen, om dat ik dit breedvoerig behandeld hebbe (182). Daer zijn vergiften, die de vaste deelen doen rotten, de vogten bederven, en alles in een vuilen zever verkeeren, aen welken het lichaem wegvloeit. Lees, wat ik over deze gezegd hebbe. (aoo , aoi). Andere vergiften werken door eene famentrekkende kragt, gelijk de kalk en diergelijke aerdfche dingen. Deze verdikken, ftreramen de vogten, als zij in dezelven komen, door het famentrekken der vaten. De vogten, zich niet kunnende bewegen, blijven ftaen , daer koomen doodelijke verftoppingen. De affcheidingen en ontlastingen worden belet, en het lichaem kwijnt. Doch de meeste en fchadelijkfte vergiften tasten het leven aen. Dit, door heel hetlichaemgegoten, voek de prikkelingen der vergiften, en trekt de deelen famen. Men kan veilig zeggen, dat alle de vergiften het leven beroeren. Sublimaet, Rottekruid maken door hetleven te prikkelen vreeslijke krampen, ftuipen, die den buik opblazen. Die lijders lijden een onverdraeglijken dorst, hette met koud zweet en beevin-  %$6 OVER. DE VENIJNIGE gen. Deze vergiften ftooren ook de naturelijke bewegingen. De aengeprikkelde vezels maken ongeregelde, ftuipachtige beweegingen. Vele venijnen doven bet leven, helpen het aen 't kwijnen. Opium, in veelheid ingenomen, brengt het leven in rust, deszelfs werkingen ftaen ftil en de menfch fterft flapende. Hoe fterker de venijnen het leven aendoen, hoe geweldiger zij werken. Sommige vallen het fchie, lijk aen. Zij verfchrikken als het leven , dat op eens verbaesd vlucht. Als men een dier met zeker vergift, aen de punt van eene naelde geftreken, even kwetst, fterft het met eene ftuip. Anderen ondermijnen het leven zagt. Suiker van lood brengt eene tering aen, die de ingewanden langzaem verteert. Men vindt eene fraeie verhandeling over de aendoening, die de vergiften op de levensgeesten maken, onder de werken van den Engelfchen Geneesheer Mead , die over de vergiften in het Engelfch gefchreeven heeft. De verhandeling is in Italië ook in het latijn uicgegeeven. 295- De ondervinding leert, hoe de vergiften zelfs de ziel ontroeren. De ziel, naeuw met het lichaem verbonden , lijdt door de ontroeringen van het lichaem , gelijk dit ook in de aendoeningen der ziele deelt. Het leven is de middelaer tusfen ziel en lichaem. Door dit  KRAGTEN. 137 die aen te doen, deelen zij eikanderen hare werkingen mede. Hier uit zal hec klaer blijken, dar. de meeste vergiften de ziel moeten beroeren, om dat zij het leven ontftellen, met het welk de ziel zulk eenenaeuwe gemeenfehap heeft. De Opium wekt eene zeldzame aendoening in de ziel. Men flaept daer niet altijd van, maer ligt in eene zoete kalmte, 't Is naeuwlijks te zeggen hoe aengenaem het is, als men in pijnen Opium neemt, 'i Is of men in de rozen lag. De ziel bevindt zich in eene zoete dronkenfehap. Hierom gebruiken de Turken en andere Oosterlingen den Opium even als wij den Wijn. Sommige menfchen worden echter onaengenaem aengedaen door dit fap. Zij woelen ongerustig, even als zij, die een kwaden dronk hebben. Apulie kweekt een Beestken, als eenefpinne, dat men Tarantula neemt. Iemant, die door dit gebeten wordt, valt in eene mijmerende ijlhoofdigheid, die de muzijk door zeekere toonen geneest, als zij beginnen te dansfen. De Indiaenfche vrouwen bereiden uit den Opium en andere kruiden een mengzel. Die het inneemt, is ziende blind zoolang het werkt. De ziel fchijnt geheel in flaep gefust, fchoon de zintuigen werken. Minnaers kunnen zich met hunne liefften vermaken in de tegenwoordigheid der mannen, die niets gewaer worden. Het is zeker, dat de Nature verwonderlijke kragten bezit om zich te redden , gelijk zij ook fomtijds de  23? OVER DE VENIJNIGE de vergiften uitbraekt, of op een andere wijze temt, doch die is niet algemeen. De vergiften overvallen haer te fchieiijk en tasten haer doorgaens onverhoeds in hare binnenfte verfchansfiingen aen. Zij is overronv peld, eer ze hare kragten kan te famentrekken om zich te weren; hierom vermag zij zoo weinig tegen de vergiften. Daer zijn vele Geneesmiddelen, die men in de Schooien der Geneeskunde fterke noemt, welkenaenmerkelijke kragten bezitten, om de gezondheid te herftellen in zware ziekten, als eene verftandige hand hen geeft, en beftiert. Deze verfcheelen echter weinig van vergiften. Op een onbehoorlijken tijd, in te groot eene veelheid, onvoorzigtiggenomen, brengen zij dezelfde onheilen, als de vergiften aen. Men weet, hoe veel de Sublimaet in weinig greinen, in Jenever ontbonden, tegen deSpaenfchepokken vermag. Braekmiddelen uit fpiesglas, koper of andere metalen zijn alle ware vergiften, zoo 'er maer de minfte onvoorzigtigheid of ongeluk bijkoomt. Wat is "er heerlijker middel dan de Opium, voorzigtig, op zijn tijd gebruikt. Een Geneesheer zoude zonder dit naeuwlijks kunnen zijne kunst oefenen. Maer wat is het een verraderlijk vergift, als men het niet wel beftiert. Skammonij, Kolokwinth in weinige veelheid , wel bereid, werken zeer goed. Niet wel gebruikt, zijn ze vergiften. Men  KRAGTEN. 2g«j Men denke niet, dat ik mij inbeelde nu reeds eene volmaekte hiftorie der vergiften gegeven te hebben. Ik hebbe niet meer dan een algemeen denkbeeld van de kragten der vergiften voorgefteld. Zij werken alle op het leven, dat zij vijandig beftrijden en door hun forfch geweld overwinnen. Hier uit volgt van zelfs , dat zij niet even eens, op ieder perfoon werken, maer de gevolgen altijd flimmerzijn, wanneer het leven voor het venijn aendoenlijker, vatbarer is, of het vergift een geweldiger prikkel bevac om het leven te beroeren, 't Is hier even eens als met de fchadelijke uitwerking van den Dampkringen van fpijzen en dranken, die voor elk niet even noodlottig zijn. Maer verder onderzoekende, vindt men in de vergiften verfcheiden uitwerkingen, die ons wel treffen, wel verwonderen, maer wier oorzaken men niec gemaklijk kan bepalen, en van welken men bezwaerlijk reden kan geven. Men ziet wel iets, doch is nog zoo ver niet gevorderd, dat men op zekere bewijzen de reden der verfchijnfelen kan ontvouwen. Sommige vergiften werken zeer fchieiijk. Sublimaet, Rottekruid, de beet der Ratelflangen dooden den menfch in een korten tijd. Andere vergiften veroorzaken een tragen dood, gelijk de fuiker van lood, beet van een' dollen hond. Welken zijn hier de reden van? Sublimaet, dat ijslijk vergift, beftaetuitlevende kwik en gemeen zout. Het keukenzout bezit die  S40 OVER DE VENIJNIGE die feherpte niet, de kwik ook niet, maer deze twee gemengd, hebben die vreeslijke kragt. Die Sublimaet, meelevende kwik wederom drie of viermael gefublimeerd, verliest zijn doodelijke kragten en verkeert in een heilzaem Geneesmiddel. Ik hebbe wel gezegd, dat men de uitwerkisg van de Sublimaet even als van het Rottekruid, kan verklaren, omdat het Mikroskoop in dezelve pijltjes toont, die de deelen kwetzen. Doch zulke pijlkens vindt men ook wel in andere zouten, die evenwel zoo niet fchaden. Ook zijn deze pijlkens klein, en men neemt deze vergiften in eene zeer kleine veelheid, wanneer zij die doodelijke uitwerkingen hebben. Daer moet in deze zaken derhalven nog iets meer wezen, dat het leven zoo vijandig is. Kleine wonden der mage kunnen alleen zulke doodelijke gevolgen niet hebben. Andere vergiften werken zoo fchieiijk en wonderlijk, dat wij'er naeuwlijks iets van weten. De ratelflag bijtiemant; binnen weinig tijd rot heel het lichaem en vloeit aen een Hinkenden etter weg. Wie zal durven zeggen , hoe dit gefchiedt, en wat 'er in dat venijn zit, het geen die uitwerking veroorzaekt. Daerentegen brengt de beet van een dollen hond, de fuiker van lood een trager dood aen. De eerfte maekt maer een kleine wonde, maer het vergif blijft lang verborgen, en begint op eens te werken. De menfch verteert zagt en allengs als hij met fuiker van lood vergeven is. Waerom dit  K R* A G T E N. ' 241 dit gefchiedt, bekenne ik niet te weten. Verwonderlijk is het ook, waer om de vergiften, die zoo veel niet fchijnen te verfchelen in hun aerd, echter verfcheiden deelen bennetten. De Sublimaet- en hec Rottekruid werken op de maeg; de beet van een dollen hond op de keel; de Opium beroert het brein 5 de Spaenfche vliegen befchadigen de nieren. Van die alles weec men geene reden. Beroemde mannen hebben getragt deze verfchijnfels te verklaren, doch ongelukkig. Alles wat zij zeggen, is op zijn best niets meer dan geestige gisfing, of een zoete inval van hec menlchlijk vernuft. Men kan deze werkingen even zo min verklaren als waerom de nieren de pis, de lever de galle, de ballen het zaed affcheiden, bereiden. Gelijk de Nature gewild heeft, dat de nieren de pis, de lever de galle, de ballen het zaed affcheiden , bereiden; zoo heeft zij ook gewild, dat deOpium het brein * de Sublimaet en het Rottekruid de maeg, de Spaenfche vliegen de nieren, de beet van een dollen hond de keel befchadigen. Deze zijn verborgen Natuerwetten , die men waerneemc, maer van welken, mijns oordeels, men te vergeefs de reden altijd zal zoeken. Even duister is het, waerom de vergiften niet alle menfchen even eens aendoen, en op alle wijzen gebruikt, niet even doodlijk zijn. Men ziec in ons land na hec eeten ven mosfelen fomtijds vreeslijke Q» toe-  242 OVER DE VENIJNIGE toevallen. De menfchen krijgen hetbenaeuwd, zwellen. Het lichaem loopt vol brand of puisten. Zitten 'er kleine krabben of fpinnen in de mosfelen, gelijk het gemeen denkt? Indien men deze toevallen alleen zag in raeuwe mosfelen, zoude men dit eer kunnen denken, dan men ziet het meest in gekookte. Hangc 'er in fommige mosfelen iet vergiftigs ? Dit is waerfchijrdijker. Als men de mosfels behoorlijk laet fpuwen en in dezelven uien kookt, ziet men minder deze toevallen. In alle getijden van het jaer zijn de mosfels ook niet even gevaerlijk. Men ziet de meeste onheilen gebeuren in het midden van den zomer, en op zulke mosfelen, die gevangen zijn op plaetzen, waer veel rui van kwallen is, daer de mosfels gretig op azen. Mooglijk worden zij daer door min of meer vergiftig; doch zoude de gefteldheid der levenskragt in de maeg van deze verfchijnfelen niet liever de oorzaek wezen ? Dit fchijnt mij zeker. Indien de venijnigheid in de mosfels hing, zoude het zeldzaem zijn, dat 'cr maer een menfch van heel hec gezelfchap ziek werdt. Oesters, kreeften en andere visfchen wekken dezelve ongemakken fomtijds in eenige menfchen, die hen niet kunnen verdragen. Als men in September of Oktober warme dagen heeft, gelijk het in ons land, waer de Herfst gemeenlijk aengenaem is, dikmalen gebeurt, maken de Oesters groote beroeringen in het lichaem. Het fchijnt, dac de  K R A G T E N. 243 de maeg van fomrcige menfchen dan geen oesters kan verdragen. De uien bij de mosfels gekookt, of mosfels met een zuere fous van uien gegeten , geefc mogelijk de maeg eene gefteldheid, dat zij de mosfels zonder hinder kan verdragen. De levenskragt is zoo aendoenlijk, zoo teer, dat men hier niets zekers kan bafluiten. De tabak is een fterk braekmiddel voor ongewonen. Daer zijn menfchen, die, wat moeite zij aenwenden, niet kunnen leeren rooken, het geen anderen gemaklijk leeren, die van den tabak niets lijden. Het is in Pesttijden waergenomen, dat menfchen, die de venusziekte, fchurft, en diergelijke kakochijmieke kwalen hadden, niet befmet raekten. Sommige lieden blijven voor de kinderziekte vrij, fchoon zij onder een geheel huishouden, met deze befmet, verkeeren. Het vergift vat op hen door de inenting niet. Alle deze verfchijnfels neemt men met verwonderinge waer, doch kan 'er niet de minfte duidelijke reden van geven. Even zeldzaem, zeide ik, vindt men hec, dat de fcherpfte vergiften alle deelen niet even fchaedlijk aendoen. De Goddelijke goedheid heeft het oneindig wijs zoo gefchikc, dat ieder vergift maer op een deel werkt. Wat zoude men ongelukkig en bevreesd leven, zoo de vergiften op alle de deelen hunne doodelijke kragten toonden. De beet der adderen weke gevarelijke toevallen. De toskaenfehc filozofen hebQ * ben  244 OVER. DE VENIJNIGE ben 'getoond, dat hst vergift der adderen in kleine blaaskens in hun bek hangt. Dit doordringend vergift doet niets in de maeg, men kan het veilig innemen. Het fchaedt alleen, als het door den beet van het dier in het lichaem koomt. Sommige vergiften ademt men in, gelijk de Pestftof, die uit het Oosten doorgaens naer Europa, welks lucht niet zeer gefchikt fchijnt om de Pest voort te brengen, maer alleen om dezelve te ontfangen, in wollen, watten ftoffen overkomt. Sublimaet en droog Rottekruid moet men innemen. In de maeg zijn ze alleen vergiften. De dampen van het Rottekruid befchadigen ook door hec inademen , en op wonden zoude men het niet veilig leggen om zijn bijtende feherpte. De tabak fchaedt als hij in de maeg koomt, of gerookt wordt. Veilig kan men hem ook niet op de oppervlakte des lichaems leggen. De heer Marrigues, Heelmeester te Verfailles, heeft dit gezien. Een kwakzalver gaf aen eene jonoe Dochter den raed om de fchurftheid te genezen , drie oneen gefponnen tabak te laten koken in eene goede veelheid water; de deelen des lichaems, met de krawaedje befmet, hier mede te bevogtigen, en met doeken, hierin nat gemaekt, te omwinden; na dit verrigt te hebben, moest zij zich te bedde warm toedekken. Na drie uren voelde zij eene rilling door heel het lichaem, gevolgd van walging, braking, ftuiptrekkingen in, de armen, beenen en fpieren van den  KRAG TEN" 345 den ruggegraet. Deze toevallen eindigden, toen de Heelmeester het afkookzel wegnam (V). Ik achte het onnodig deze waernemingen te verklaren. Men kan niets meer dan onderftellingen bij brengeu, die in de Praktijk van weinig nut doorgaens zijn, en daerom houde ik het wederom befer edelmoedig te bekennen, dat men hier niets weet, dan een vertooning van geest en belezenheid te maken , die veelal op niets uitkoomt. S 296. Onder het verhandelen over de kragten van den Dampkring, hebbe ik getoond, dat 'er vele zaken, planten, zaden, dieren, zouten in de lucht drijven (174). 't Is moeilijk te begrijpen, hoe deze dingen, met eikanderen gemengd werken, doch de ondervinding leert zeker, dat zij geen vergiftige kragt hebben, dan fomtijds. Wij ademen gedurig een vogt in, dat vol vuiligheden hangt, doch zonder hinder, fomtijds ademt men echter doodelijke Venijnen in, die men wel aen de lucht niet mag toefchryven, maer aen uitvloeizelen , die in haer hangen. Uit vergiftige ftoffen, planten, mineralen waesfemen fijne deelen uit, die de lucht befmetten , en ingeademd doodelijke gevolgen wekken. Na zware overftrom'ingen laet (O Uitgez. Verk. No. 15 bi. 449. Q 3  246" OVER DE VENIJNIGE laet het water bedorven, rotte ftoffen, infekten na, die de lucht befmetten, en Venijnen worden, welke epidemieke ziekten veroorzaken, hierom is de Pest in Egipte zoo gemeen, wegens de overftroming van den Nijl. Zij hangen in de lucht met zeer kleine deelkens, die voor onze zinnen onmeikbaer blijven, 't- Is niet onmooglijk te verklaren , hoe en van waer die meenigte uitvloeizelen i» de lucht komen. Dit hebbe ik in de befchouwing van den Dampkring getoond, 't Is ook gemaklijk te begrijpen, hoe ze in ons lichaem raken., De lucht omringt ons van allen kant, zij dringt door de poren van de geheele oppervlakte , gaet met de voedzels in de eerfte wegen, wij ademen haer gedurig in. De Venijnige deelen hangen met de lucht gemengd, en fluipen met deze naer binnen. Daer beroeren zij de levenskragt, door hunne feherpte en prikkeling, of door hunne verdoovende kragt. De vaste deelen worden in fterker beweging gebragt, de vogten ontroerd, en dus het lichaem in wanorder gebragt. Tot dus verre kunnen wij de fcbadelijkheden, die ons uit den Dampkring komen, verklaren, en tot [dus verre werken zij even als alle de vergiften. Doch de gefteldheid der uitvloeizelen verfcheelt zoo veel , dat men weer niets kan bepalen, en de deelkens zijn zoo fijn , dat ze alle onderzoek ontwijken. Wie zal zeggen, waerom de uitvlceifeien van doove kolen, nieuwe huizen, febe- pen  K R V G T E N. 247 pen zoo doodelijk zijn. Een oud Heer heeft mij verhaeld, dat hij in den oorlog wegens de opvolging van de Spaenfche kroone, op eene Nederlandfche Vloot diende tot dekking der haringbuizen. Onder deze was 'er eene nieuwe buis, op welke al het volk ftorf. Men vervulde het fchip met andere visfchers uit de overige fchepen. Deze ilorven ook De Bevelhebber van de Vloot beloofde een vereering aen de matrozen , die zich op deze buis zouden willen begeven, om de zelve te bellieren , en te zien, wat 'er was. Vier of vijf frisfche gezonde Matrozen namen het aen; doch na weinige dagen zag men hen niet meer, zij lagen in hunne kooien dood. De Bevelhebber gelaste de buis te laten zinken, hetgeen gefchiedde. De fchadelijke uitvlceifelen van het nieuwe hout zullen deze rampen hebben veioorzaekt, doch wie zal durven bepalen, wat zij zijn, en hoé ze werken. S 297- Vele befmettende Venijnen hebben die bijzondere eigenfchap van zich voort te planten. Zij fchijnen eene voortteelende kragt te bezitten, Eene epidemieke ziekte verfpreidt zich hierom zoo ver uit, om dat de een menfch den anderen aenfteekt, de eene lucht door de andere bederft. Die befmettingen zijn Q 4 ech:  14$ OVER DE VENIJNIGE echter verfcheiden van aerd en uitwerkingen, naerdemael de Venijnige deelkens de uitwaesfemingen van verfcheiden ftoffen zijn , en derhalven het lichaem niet eveneens aendoen. Doch elk vergiftigd deel van denzelfden aerd, werkt en befmet op dezelfde wijze. De fchepper heeft de Venijnige Kragten in dit geval zoo wel aan eene vaste Natuerwet gebonden , als de andere dingen, zij brengen altijd eene ziekte van haren aerd voort, die niet verfcheelt,indien de Venijnige kragt, van dezelfde natuer, door de zelfde wegen in het lichaem komt, op verfcheiden tijden. Deze deelkens mag men de zaden dezer ziekten noemen, die in het lichaem gebragt, hare vruchten voortbrengen, even als Boonen,' Erweten in goeden grond gezaeid, de hare. Wanneer de Pest woedt, lijden alle de lijders dezelfde ziekte met hare bcpaelde toevallen; en zij zet zich in allen op dezelfde wijs voort. Men moet niet tegenwerpen , waerom men dan geen vaste middelen weet tegen zulke ziekten, even als tegen anderen. De reden hier van is , dat het getal der verfcheiden deelkens, die Venijnige kragten hebben, ontelbaer is, en daerom elke Pest eene nieuwe ziekte mag heeten, omdat zij uit zulke oorzaeken beftaet, die nog nooit voorheen gewerkt hebben, in zulk een land. Oplettende Geneesheeren ontdekken echter allengs de Nature der Pest en andere epidemieke ziekeen, en vinden gelukkig hulpmiddelen. Doch de-  KRAGTEN. 249 deze zijn niet voordeelig in eene andere epidemieke kwael, die op een ander tijd woed, omdat zij uk andere bronnen vloeit, en hierom hebben de Geneesheeren weer nieuw werk. Zij vergelijken de toevallen eerst met die, welken reeds andere Geneesheeren befchreeven hebben. Vinden zij deze overeenkomftig met die, welken nu woeden, dan volgen zij dezelfde geneeswijs. Doch gemeenlijk ontdekken zij eem'g verfchil. Somtijds fchaedt eene aderlating , die voorheen goed was. Als zij dit onderfcheidtontdekken, en weten, waer in deeze epidemieke ziekte van eene vorige verfcheelt, (lagen zij doorgaens gelukkig. S 298. Men kan zich ligt verbeelden, dat de uitwerkingen der Venijnige kragten den aendagt der Geneesheeren en fiiozofen hebben gaende gehouden. Het menfchlijk vernuft is al te vindingrijk, het harte al te onrustig, de weetgierigheid der ziele te groot, om geen pogingen aen te wenden, door welken mep deze Venijnen wat nader mogte leeren kennen. Daer zi;n verfcheiden zaken voorgefteid over deze ftof, die wel eenigen aendagt verdienen. Zouden de hefmettingen niet ontftaen uit bezielde wezens, en elk dierken geen bijzondere befmettin* maken en vermeenigvuldigen door voortteling ? Sints Q 5 de  250 OVER DE VENIJNIGE de Natuerlijke Hiftorie zulke fchone ontdekkingen heeft gedaen over de infekten, en getoond, dat er eene ontelbare meenigte dezer fchepzelen op alle zaken gevonden worden , die zich zeer vermeenigvuldigen, heeft men ook begonnen te denken, dat de be« fmetting uit infekten beftondt. De Jezuit Kircher ftelde dit, en hem volgden anderen , gelijk het gemeenlijk gaet, als een man van eenigennaem iets bedenkt. In zweren vindt men niet zeldzaem infekten, en men geneest dezelven gelukkig door het dooden van deze dieren. Men heeft zelfs in Pestkolen infekten ontdekt, die wegvlogen. Men weet, dat de zaden der infekten en vele dezer dieren zelve in de lucht zweven , door de ademhaling in het lichaem komen, of ook wel met de voedzelen. Na overftromingen volgen 'er zeer befmettelijke ziekten. Men vindt dan een groot getal infekten, die magdg aengroeien, en de befmetting fchijnen voortteplanten. Men heeft wormen , ruspen in het lichaem ontdekt, die zelfs in de beenderen zaten en veranderden. Op de kust van Afrika regent .het fomtijds wormen, die blaeren verwekken op het lichaem. Ik kan echter uit deze en diergelijke bewijzen nog geene de minfte reden vinden om de befmetlijke ziekten van dieren af te leiden, en ik ben verzekerd, dat niemant kan toonen door vaste proeven, dat 'er eenige befmettelijke ziekte in Europa ooit door infekten is gemaekt. 'c Is zeker, dat  KRAGTEN. 5251 dat men na overftroomingen vele infekten ontdekt, en 'er epidemieke ziekten ontftaen. Het zelfde neemt men ook waer, wanneer 'er in zekere landen vele Springhanen, Kevers vallen, gelijk het niet zeldzaem in Barberijen gebeurt, daer zij opeenmael al het gewas vernielen, en een ware woestenij overlaten. Dan zijn deze dieren de oorzaek der befmetting? Zij vervullen met hunne doode lichamen en uitwerpzelenden grond, op welken deze bederven, verrotten, de lucht met ftank vervullen. Daer blijven na overftromingen flijk , modder, visfchen en andere dingen, door de ftroomen aengevoerd, op den grond; deze verrotten en begunftigen de uitbroeding der eieren van de infekten. Door alle deze vuiligheden, die fchadelijke dampen uitwaesfemen, raekt de lucht befmet en veroorzaekt kwaedaerdige ziekten. De infekten, Springhanen, Kevers doen dit meer door de fchadelijke uitwaesfemingen van hun nesten , doode lichamen, uitwerpzelen , die alle onder malkanderen verrotten, dan door zich zeiven, en gefteld, dat de infekten in deze gevallen hier iets fomtijds toe deden , zal men daer uit beiluiten , dat de werking der befmetting door infekten gefchiedt; zouden dieren de oorzaek der kinderziekte wezen ? Zoude, 'er in den beet van een dollen hond dieren wezen? De Pestftof kan zeer lang in wollen, watten en andere ftoffen hangen, in welken men ook de ftof der kinderziekte kan bewaren, maer zoo deze  25e OVER BE VSN1JNIÖE ze ftof uit infekten beftond, waerom ziet men dan die dieren daer in niet uitkomen. De warmte broedt de infekten uit, men zoude daer wel iets van ontdekken, want deze dieren zouden in den ftaet van vlinders of uilen deze befmetting moeten voordbrengen ,én in een groot getal zijn, om de ziekte zoo wijd te verfpreiden. In befmettelijke ziekten, in zweren, in Pestkolen, ja in de beenderen heeft men infekten gezien. Maer hebben deze daerom die ziekten gemaekt? Geenzins. Naeuwkeurige waernemingen leeren, dat de infekten alle verotte, bedorven, ftinkende ftoffen zoeken om hunne eieren in dezelve te leggen. Die infekten zijn van buiten gekomen, en bij geval in zweren en Pestbuilen gevonden. Zij zijn daer niet altijd in, al. zoo min als in de beenderen. Ruifch vondt in beenders, welken hij agteloos in een' hoek geworpen hadt, wormen, die in vliegen verkeerden. Hij merkte dit aen als iet wonders, en dagt, dat 'erzelfs in de beenderen zulke dieren groeiden. Ruifch misgist zich hier, en men moet het in hem verfchoonen , om dat de Hiftorie der infekten nog zoo niet was uitgewerkt in zijnen tijd, als thans, wanneer zulke verfchijnfels niet zeldzaem zouden voorkomen bij een ontleedkundigen, die ook niet onbedreven was in de Naturelijke Hiftorie. Men breidt ook die bezielde wezens te verre uit. Alle die famenftelfels , jwelken men fints eenige jaeren gemaekt Jieeft om die bezielde  k r. a g t b n 453 ziel de wezens, waer mede het gtheelal zoude vervuld zijn, aen te toonen, zijn niets anders dan herfenfchimmen van fpeelzieke vernuften, die ons geen verder licht bijzetten, wegens den aerd der befmettingen, omdat zij op geen proeven rusten. ' t Zijn meest voorbrengzels van Franfche Filozofen, die doorgaens weeldrig van inbeelding en voor wat nieuws zijn, zich geen tijd gunnen om behoorlijke proeven te neemen; en daerom niets dan luchtige befpiegeiingen in een aengenamen ftijl voortbrengen. Andere Natueronderzoekers fchrijven de befmetting alleen toe aen de inbeelding. Men ziet daeglijks hec grooc vermogen der inbeelding. Welke indrukzels maekc dezelve op de vrucht in de lijfmoeder. Door hec zien van menfchen, die de kinderziekte hebben, krijgen gezonde menfchen de pokken. Lieden, die onverfchrokken in de Pesthuizen verkeerden, bleeven ongedeerd, daer fchrik en vrees duizend anderen de Pest aenbragten, die op het hooren van baren naem gezonde menfchen ziek maekte. Diemerbroek getuigt, dat hij in de Pest, die zoo ijslijk te Utrechc woedde, diep getroffen door het noodlot zijner medeborgeren , rnet.een glas Rhijnfchen wijn de.zorgen affpoelde, en in het midden van ftervenden en dooden ongedeerd bleef. Ik bekenne , dat fchrik en vrees en fterke inbeelding veel fchadelijke uitwerkingen doen, en veel vermogen op den menfch. Ik ftcm toe, dat men  254 OVER DE VENIJNIGE men met een bedaerd gemoed, datgeen gevaren vreest, veel voor uit beeft in alle rampen. Doch dat de inbeelding de oorzaek van de Pest en andere befmettingen zoude wezen, komt mij onmooglijk voor. De ondervinding leert ons zeker, dat de Pest doorgaends met zeekere koopwaren overkomt, in welken de Pestftof hangt. De fchrik of vrees brengt deze niet voort. Voorwerpen, die geen inbeelding, geen aendoening , fchrik noch vrees voor de Pest hebben, worden befmet. Kinders van minder dan een Jaer krijgen zoo wel befmetlijke ziekten , als bejaerden; ia de kinderziekte tast zelfs de vrucht in de lijfmoeder aen. Men heeft reeds vele jaren de befmetting onder het Rundvee zién woeden, en wie zal bewijzen , dat deze dieren eenige inbeelding, aendoening van hunne kwael hebben? Die bij een pokkig vrcuwsperfoon hunne dartele vlammen blusfchen, en zeker vol verhitte inbeeldingen zijn , krijgen echter door de befmetting de venusziekte. Men trekt de krawaedje aen, als men bij een fchurftigen flaept; zonder het te weten. Schrik , vrees nog iubeelding , al zijn ze nog zoo geweldig , zullen de kinderziekte, Spaenfche pokken. Pest nimmer aenbrengen als de befmétiingniet in de lucht of in de voorwerpen is, die ons dezelve mede kunnen deelen. Men kan hen geene oorzaken noemen, zopder welken de Pest en befmettelijke kwalen niet kunnen komen en zich uitbreiden. Dit gevoelen , door Langius en Bar-  KRAGTEN. 255 Barbette het eerst voorgeffeld, vervalt derhalven. h de befmetting onveranderlijk, volgt zij de wetten van alle de andere gefchapen dingen? Indien ja, volgt ''er dan, dat men naer geen tegen vergift behoeft te zoeken, en zulks het zelfde zoude wezen, als dat de Alchemisten deen, die flegter metalen in beter tragten te veranderen? De Almagtige fchepper heeft al het gefchapen in den beginne aen zeekere, vaste wetten gebonden, in de zaden van alle dingen eene kragt gelegd , door welke zij duren , haer gedachtbewaren, voortplanten. Elk dier, elke plant teelt voort uit zijn eigen zaed, en heeft zijn bijzondere Natuer, door welke het de vereifchre werkingen verrigt volgens vaste regels, het voorgefchreven. Schoon dit waer is, hebben echter de Geneesheeren door alle eeuwen getragt Geneesmiddelen tegen de vergiften te vinden om de Venijnige Kragten te veranderen; even als de Alchemisten alle vlijt en moeite hebben aengewend om de Natuer der metalen te verbeteren. Daer zijn echter Geneesheeren en Fiiozofen, die wanhoepen voor ieder vergift een teegengift te vinden, ja zeifs het onnoodig reekenen daer zorgvuldig naer te zoeken, omdat zij meenen, dat de Nature der befmetting onveranderlijk is, en in haren aerd alzoo min kan verbeterd worden, als een metael of plant, en men alzoo vergeefs tragt de vergiften te veranderen , als men koper in goud, garst in tarwe zoekt te ver- kee-  «56 OVER DË VENIJNIGE keeren. Elk metael, elke plant heeft zijn kragt, die maekt, dat het goud goud en geen zilver is, garst garst teelt en geen tarwe. Dus heeft ook het vergift zijne kragt, die men niet kan veranderen; men zoude derhalven den loop der Nature en hare wetten moeten veranderen om behoorlijke tegengiften te vinden, en dus wonderen verrigten boven het menfchlijk bereik. Deze redeneringen zijn fijn en geestig, maer fteunen zij wel op de ondervinding en eene juiste oordeelkunde ? Ik bekenne, dat ieder zaek haer eigen Natuer fchijnt te hebben, die onveranderlijk is, dat lood en koper zulke volmaekte metalen in hunne foorte zijn, dat het moeilijk te begrijpen is , hoe men het een metael in het ander, de eene plant in de andere zoude veranderen; doch durft men wel befluiten, dat zulks volftrekt onmooglijk is ? Wie zal de Nature bepalen? Wie zeggen, wat zij vermag? Zaken, die men thansdaeglijks ziet, waren in vorige eeuwen zoo onbekend, zoo ongelooflijk, als de verandering van lood in zilver, garst in tarwe thans zijn, of het beletten en veranderen eener Venijnige kragt. Wie zoude het voor eeuwen geloofd hebben eene menging uittevinden, die in eene zekere veelheid aen brand geftokeu, muren, torens, rotzen, van een fcheurt, in de lucht werpt met een donderend gekraek ? De uitvinding van het buskruit toont echter de mooglijkheid , en dat men teq  K R. A C T E N. fi^-/ ten onrechte Bako een Engelfchen Monnik, die eene diergelijke menging bezat, voor een Tovenaer hield. Doch zoo men al wil toeftaen, dat het veranderen van eenig metael in goud; van gerste of haver in tarwe onmooglijk is, 't geen echter niemant volftrekt kan verzeekeren, dan is het nog niet onmooglijk tegen vergiften uitte vinden tegen alle Venijnige kragten, en zeker nier. onnut allen arbeid aen te wenden om 'er naer te zoeken. Ik ftemme toe , dat de vergiften en befmettingen hunne ingefchapen kragten bezitten om zich tèbewaren, voort te planten. Ik wil zelf toegeven, dat zij onveranderlijk zijn, wat volgt 'er ? Overweeg alleen, dat men niets in het vergift, in de befmetting behoeve te veranderen om een tegengift te vinden. Het vergift, de befmetting behoud haren aerd, dien God het heeft ingefchapen. Doch als ik de levenskragt van het bezielde lichaem, op welke alle Venijnige kragten in den menfch zonder tegenfpraek werken, zoo bn»r. anderen, in zulken ftaet brengen, dat zij ongevoelig, onaendoenlijk voor den prikkel van het vergift wordt, of als ik door eene andre kragt., die tegen de Venijnige kragt overftaet, de kragc van den vergiftigen prikkel verwinne , verdoove, bereike ik mijn oogmerk, en hebbe een tegenvergift, dat mij al het voordeel, dat ik wenfchté, gunt. Ik behoeve geen moeite aen te wenden om de ingefchapen kragten te veranderen. Schoon onze eeuw nog zoo gelukkig niet is om tegen R al-  557 OVER DE VENTJNÏGE, alle Venijnige kragten een tegengift te bezitten, moet men echter geenzins wanhopen om het zelve te vinden en de dagelijkfche ontdekkingen geven hier toe een fchoone en vleiende hoop. De reizigers, die geloof verdienen, verzekeren, dat de Indianen tegenvergiften kennen tegen de fterkfte Venijnen. Dat geweldig venijn , waer mede fommige Indianen hunne pijlen heilrijken, het geen zoo geweldig werkt, dat een menfch of dier aenilonds dood valt, als hij een wonde met zulk een vergiftigden pijl krijgt, verliest zijne kragt, als het dier of de menfch eerst Aiker gegeten heeft. De kwik, van welke Boerhave in de kinderziekte zoo veel verwagtte, geneest de befmetting der Venusziekte. Het dierken, dat men in Amerika Guirpele noemt, eet den wortel van den Mungos, eene foorte van Valeriane, wanneer het met de Hangen vegtende gekwetst wordt, en geneest daer door. Waerfchijnlijk is 'er ook iets in de kwik tegen den beet van een dollen hond. Zeer wel zeide daerom de groote Boerhave: en men moet in den beet van een dollen hond niet wanhoopen om een bijzonder tegengift tegen dit bijzonder vergift te vinden, naerdemael men in andere vergiften daer voorbeelden van heeft. Wie weet, wat men door naerftig onderzoek en het geval zal vinden. Waerom zal men minder hopen op te- (/) Aphor. 114 6.  KRAGTEN. 358 tegenvergiften, dan hlen geding zoekt naer vasté Geneesmiddelen om door eene bijzondere kragt dé ziekten te genezen , gelijk men reeds in de kina ontdekt heeft, dat 'er waerlijk zijn; Maer is het ook nog wel bewezen, dit men dé Vergiften niet Zoude kunnen veranderen ? God heeft hun een bijzondere kragt ingefchapen, maer heeft hij gewild, dat die onveranderlijk werke?Zijn de Regu'us en Vitrum Antimonii geen vergiften, als men dezelven inneemt? Maer temt de zwavel met den Régulus of het Vitrum gefmolten, dat geweld niet? Vernietigt de zwavel de doodelijke kragt van het rottekruid biet? Wat vergift is geweldiger dan de fublimaet? Meri kan haer echter zoo Veranderen, dat ze niets fchadelijks meer over behoudt. Ik wil niet zeggen, dat alle Venijnige kragten, alle befmettingen te veranderen zijn. Dit wete ik niet, doch ik hebbe alleen willen toonen, dat men nimmer moet ophouden naer tegengiften te zoeken, en dat 'er waerfchijnlijk zeer velé zijn, die tot onuitfpreeklijk nut voor het menfehdom kunnen ontdekt worden. ■ Het is onfeilbaer waer, dat alle de vergiften eri Venijnige kragten het leven aendoen. Laet een hond, op het ijslijkst dol, een lijk bijten, fcheuren, het R a ver.  2Ó0 OVER DE VENIJNIGE vergift heeft 'er geen vat op. Ook is hec eené andere waerneming, dat alle de vergiften, op welke wijs in het lichaem gekomen, door op het leven te werken , onze gezonde vogten in zulk een ftof veranderen , die met hun bedorvenheid over eenkoomt. De Pest fteekt alle de vogten aen, verkeert hen in een rot vogt, zoo bedorven, als de ftof, die de befmetting aenbrengt. De etter uit een pok van de kinderziekte verandert alle onze vogten in etter. Die zich met een pokkig vrouwsperfoon mengt, krijgt de Venusfmet in het lichaem, die het bloed bederft, in een vuile ftof verkeert, ten eenemale gelijk aen die van de vrouw, door welke hij befmet wordt. Meesc alle vergiften wekken verrotting, door welke zij zich voortzetten, gelijk de ontleedkunde inde mage van zulken, met rottekruid of fublimaet vergeven, altijd eene vuile, verrotte ftof vindt. En dit is aen alle verrotting eigen. Een weinig bederf aen het vleefch kruipt aenftonds voort. Een rotte appel kan 'er duizend, bederven. Deze verrotting, die alles aenfteekt, waer zij bij kan reiken, maekt, dat het vergift zoo geweldig voortkruipt in een levend lichaem,- omdat het leven zulk een groot vermogen op alle beweging, gevoel, omloop der vogten, affcheidingenheeft. Men kan onmooglijk begrijpen , wat 'er zoo fchieiijk zoude ontroerd worden door de vergiften, als men hec leven uitllooc. De Franfche Geneesheeren ontdekten in  KRAGTEN. Q,6l in de Pest te Marfeille, dat de zakkedragers , die de jefmette goederen in het Pesthuis openden, als door een fchielijken flag getroffen, aenftonds door ftijfte, beeving, pijn voor 't hart, braking, bezwijming, loomheid , duizelheid aangetast werden, en weinig ueren daerna florven. Als men dit overweegt, hangt men als in twijfel, wie van beiden, het leven, of de vergiften die geweldige uitwerkingen voortbrengen. Men dwaelt niet fterk, als men zegt, dat de vergiften het leven prikkelen, en het geprikkelde levende uitwerkingen voortbrengt. Even eens als het aengeprikkeld leven de werkingen der Artzenijen maekt. Als men een buikzuiverend middel geeft om de beladen eerfte wegen te reinigen, prikkelt men de Natuer tot grooter beweegingen aen, die de vuilte uitdrijven. Een gegeven zweetmiddel prikkelt de vaten, die zich fterker bewegen, te famen trekken, en de vogten naer de huid drijven. Men zoude des moeten befluiten, dat de menfchelijke Nature de befmectingen voortzette en veranderde, even als zij de voedzels verkeert, tot fchade voor het lichaem. Schijnt dit echter wel over een te komen met de heilzame werkingen der Nature ? De Schepper heeft haer bevolen voor het lichaem te zorgen, dit te behaeden, bewaren voor ongevallen , zij bezit alle die kragten om haer tot nut voor het lichaem te befteden. Hoe komt het dat zij hier dus tegenftrijdig werkt ? . Welke mag de R 3 re-  &6ü OVER DE VENIJNIGE reden wezen, dac zij hare kragten misbruikt tot na? deel voor haer lichaem ? Dan men moet hier de Nar ture niet te driftig befchuldigen, 'c Is wel waer, dat het befmettend vergift, door de kragt onzer Nature, het goede vogt bederft, en zich voortzet, gelijk de fpijs, door de werking van ons leven zoo bereid wordt, dat zij naer het lichaem gelijkcen in dit verkeert. Doch de Nature dpet dit niet naer haer welbehagen maer gedwongen. Zij bereidt, verandert de fpijs met vermaek; maer deze vergiften prikkelen haer. Zij ma? ken haer verftoord ; zij lijdt zelve, en brengt geweldige bewegingen, en haers ondanks voort, die veel van de heilzame bereiding der voedzelen verfcheelen, die de vogten zagt, gezond bewaert. De Nature verkeert de venijnen niet in' ons lichaem, maer in een vergift naer zijn aerd. De Nature werkt zelve nog, hoe ijslijk geprikkeld, tot behoud van het lichaem ,zij tragt die vergiften te omwinden; hare beweegingen ftrekken zelve om het vergift uit te drijven. De pogingen, die zij fomtijds aen wendt ten goede, leeren het,- fchoon al het vogt in een pokkigen etter in de kinderziekte door de befmetting verkeert, voert de Nature het naer de oppervlakte des lichaems, waer het minst befghadigt. In de Pest zelve maekt zij buiJen op de huid, in welken zij de bedorven ftoffe plaetst pm het lichaem te ontlasten. Men moet dus welonderfcheiden wat de Nature vrijwillig, vyaczij gedwongen  KRAGTEN. jjgg gen werkt. Indien men dus de Nature verfchoont, moet men in de gedagten komen, dat de befmettingen zelve eene kragt bezitten, om zich voort te zetten, uit te breiden. Gelijk de wilde geest in den wijn zich «onder het werken van den wijn voortzet, zoo kan men ook begrijpen, dat de befmettingen zich voortplanten. Doch als men het vorige wel overweegt, zal men moeten befluiten, dat de vergiften door de Natuer te prikkelen, die tot fterke bewegingen te nopen, zich verfpreiden door het dierlijk lichaem; want indien een vergift zich kon voortzetten uit zich zelf* zoude het dezelve uitwerkingen moeten doen in een lijk, als in een levend lichaem. Anderen fchrijven de werkingen der beftnettende vergiften aen de veranderingen der fchommelende bewegingen in de vaste deelen, vooral in de kleine vaten toe. Men onderftelt te weten eene zagte beweging, die naer eene fchommeling gelijkt in de kleine vaten. Men onderftelt, dat deze fchommeling verfcheelt, en dat de werkingen dier vaten, gelijk deaffcheidingen, verfcheiden zijn, naer dat deze fchommeling verfcheelt. Zij onderftellen, dat deze fchommeling door de vergiften, die de vaste deelen prikkelen, verandert, en *er dus kwade uitwerkingen volgen. Zij denken , dat de tegengiften niet anders werken, dan door deze ontroerde fchommeling te ftillen, weder te herftellen, zoo zoude kwik de Venusziekte genezen. Hierom R 4 zou-  2Ö4' OVER DE VENIJNIGE zouden fommige tegengiften geen zigtbare ontlastingen voortbrengen, maer alleen deze beroerde fchommeling herftellen, gelijk men ziet, dat de kina de koortzen geneest, zonder merkelijke ontlasting, door deze beweging te ftillen. Ik wil wel toeftemmen, dat 'er misfehien zulk eene fchommelende beweeging is, fchoon ik mij van dezelve geen klaer denkbeeld make. Ik wil wel toeftemmen , dat de vergiften de beweging en fchommeling der vaste deelen verftoren , doch ik zie niet, dat men dus alle de werkingen der vergiften verklaert. Ik zie niet, dat wij door dit iets vorderen. Het fchijnc mij toe, dat de vogten niet minder lijden dan de vaten. Buiten het levend, dierlijk lichaem, daer geen beweging is, ziet men ook aenftekingen van beftnettende dingen, die zien voortplanten even als de vergiften. Door fterke reuken bederven vele zaken. Gist doet zaken, met welken men haer mengt ook gisten. Rotte ooften fteeken eikanderen aen. In alle deze zaken is zoo zeer geen beweging der vaten en vaste deelen, en de menging der vogten wordt alleen beledigd. Doch het is zeker, dat 'er tusfen de Vaste en vloeiende deelen van ons lichaem zulk een naeuw verband is, dat de een niet lijdt zonder dat ook de ander daer aen deelt, 't Is moeielijk te zeggen, wie eerst lijdt. Ik geloof, dat men veilig eene ontroering in de beweging en menging der vaste deelen en vogten kan ftellen, door wel-  KRAGTEN. 265 welke het bederf wordt aengebragt. Doch ik bekenne, dat mij deze verklaring zeer duister voorkoomt. De beminnaers der ftookkunde verklaren de werkin- t gen der befmettende vergiften uit de gisting. De kragt der gistende dingen is de oorzaek van alle verandering, zoo men van Helmont mag geloven. De gisting is eene inwendige beweging in de planten, des het vogt in de overhaling daer eerst uitkomende door de kragt van het vuer, fcherp, mengbaer met het water, van een heeten, kruidigen fmaek, dm vlug is, of ook wel fcherp, zuer, min vlug en dun, en vlam blusfchende. (d) Gist en gistende dingen, doen alle zaken, die gistbaer zijn, eer gisten, als men de zelve bij haer mengt, en veranderen deze dingen geheel van hunne Nature. Hier vindt men waerlijk eene overeenkomst tusfen de gistende en befmettende kragten. De gist fteekt alleen zulke dingen aen, die gistbaer zijn. De befmeuing verfpreidt zich alleen in zulken , die *er vatbaer voor zijn. Pest, pokken hebben geen vat op alle menfchen. Een weinig gist kan een magtigen hoop gistbare dingen aenfteeken. Een weinig befmettende ftof fpreidt zich magtig ver uit. Dingen, door de gist aen het gisten gebragt, fteken weder andere dingen aen. Dit heeft ook plae» in Qd) Boeih. chem. part. 2 pag. 104. R5  }66 OVER DB VENIJNIGE in de befmetting. Ik ftemme graeg toe, dat 'erin de befmetting zoo iets is, dat naer gist gelijkt; doch alle befmettingen zijn niet eveneens. Men vindt 'er, É die alle levende lichamen aendoen, en zich bij geen enkele bepalen. De beet van een dollen hond is voor ieder geducht. De Venusfmet gaet over tot allen, die met een pokkige zich vermengt. Men kan dus alle vergiften niet verklaren , omdat hunne werkingen zoo veel verfcheelen, en fommigen geen zweem van een gistende kragt hebben. Schoon men ook onderftelt, dat de vergiften door eene gistende kragt werken, krijgt men echter weinig licht in hunne Hiftorie. Het blijft altijd onverklaerbaer, waerom het een vergift dus en het ander zoo werkt. Het verhandelde toont klaer, dat geen van alle de gevoelen, die ik hebbe voorgefteld, een recht denkbeeld van de werkingen der vergiften opgeeft. Zij werken niet even eens; hunne voortzetting en vermeerdering gefchiedt op verfcheiden wijzen, waerom het ook onmooglijk is uit een begin , uiteenengrondflag aller werkingen te verklaren, 't Beste zoude mogelijk wezen om alle de bijzondere gedagten famen te trekken, de werking van fommige vergiften van eene gistende kragt, die van anderen uit eene ontroering der fchommelende beweging afteleiden. Doch wij blijven dus ook nog onmagtig hunne werking te verklaren, en vorderen derhalven weinig. Want fchoon  k r. a g t e h. q6> fchoon ik zeker was en toonen kon, dat een vergift werkt door de fchommeling te beroeren, en de menging der vogten te veranderen, weet ik echter nog niet, hoe de fchommeling ontroerd, hoe de mengeling veranderd wordt. De Natuerkenner ziec, dat de zeilfteen het ijzer trekt, hoe hij het doet, weet hij niet. 't Is derhalven veilig de werkingen der venijnige kragten waer te nemen, maer te bekennen, dat men niet weet, hoe zij werken. Alle die fraeie onderftellingen brengen geen nut aen, zij verbijsteren ons eer dan ze ons wijzer maken, omdat zij door hare geestigheid ons van de eenvoudige werking der Nature en van de proeven aftrekken. De nakomelingfchap zal waer* fchijnlijk door naerftig onderzoek en het nemen van proeven, vele fraeie zaken ontdekken, en mooglijk zich verwonderen, dat wij zoo weinig geweten hebben in eene eeuw, die wij den naem van zeerbefchaefde geven. De botanie zal mogelijk binnen kort alle de kruiden ontdekt hebben, en aflaten hare registers der gewasfen verder aen te vullen, en zich toeleggen om de kragten van de planten naer te fpqren, liever dan zich verder met de bloote namen te vermaken. Wat zoude die wetenfchap, welke fchier naer het ijdele en nuttelooze begint over te flaen, aen de Geneeskunde in dit geval ook voordeel kunnen aenbrengen, 'c geen wij hartelijk hopen, dat haestzal gelukken. A F.  AFDWALINGEN IN DE DIERLIJKE BEWEGINGEN. § 300. D e menfch is op de waereld geplaetst niet alleen om televen, maer ook om vele werkingen te verrigten, vele kunften te oefenen , zich zeiven te befchermen. Hij kan zich van plaetze veranderen, zich bewegen. Hier door verlcheelen de dieren merkelijk van de planten. Deze leven, groeien, zetten zich voort, maer bewegen zich niet van hare plaetze Zij hebben die dierlijke wtrktuigen niet, welken men fpieren noemt. De oefeningen van deeze deelen, door welken wij zeer veel verrigten, zullen het onderwerp dezer verhandelinge wezen. Een groot gedeel-  AFDWALINGEN IN DE DIERLIJKE BEWEGINGE. SÓf) deelte der gezondheid hangt hier van af. De fpieren moeten werken om onzen welvaert te bewaren. Door deze werkt de mensch uit zich zeiven , het zij de ziel, het zij eene kragt, aen den wil met onderworpen, haer beftiere. Zoo men deze werkingen veronachtzaemt, maken zij gevreesde kwalen en den dood zeiven. Gelijk de lucht en het water bederven door ftilftaen, brengt ook de rust der fpieren nadeel aen. * Menfchen, door eene ziekte aen het bedde gekluisterd of door eene vadzige luiheid geftreeld, leiden een kwijnend leven. De fcheuibuik, die ijslijke kwael, tast de zeelieden ook daerom aen, dat zij in een enge plaets befloten, zich weinig kunnen bewegen. Ervaren fchippers geven hunne matrozen eenig werk als zij lang eene ftille zee bevaren om de fpieren in beweginge te houden en de febeurbuik te weren. In alles is echter eene maet. De oefening der fpieren, te fterk en lang gerekt, veroorzaekt zware rampen. Men zal zich ook over de heilzame uitwerkingen eener matige beweginge niet verwonderen , warn eer men de naeuwe betrekking tusfen deze beweging en de overige werkingen des lichaems kent. De evenredige omloop der vogten door de vaten bevordert de gezondheid zeer veel, en deze heeft eene naeuwe betrekking met de beweging. Tusfen en over de fpieren loopen vele vaten. De beweging der fpieren helpt hierom de beweging der vaten, die de vogten dus ook  37O AFDWALINGEN I N DE gemaklijker voortftooten. Wanneer de dierlijke beweging kwijnt, ontvangen de vaten weinig hulpe varï haer, en het bloed loopt traeg om. Dit gefchiede vooral in plaetzen, die verre van het harte liggen»Cm dat deze dierlijke beweging door de fpieren gefchiedt, moeten wij een kort denkbeeld van deze geven. Eene fpier is een organiefch werktuig, de uitvoerder van alle dierlijke beweging, 't zij dezelve den wil der ziele gehoorzaemt of niet; hare organiefche werking onderfcheidt haer van andere deelen, die irt levende lichamen zich ook bewegen, maer wier beweging van hunne veerkragt afhangt. De fpieren beftaen uit vezelen, die zich alle kunnen te famentrekken, dat is korter,en uitrekken, dat is langer worden.Naeukeurig gefproken beftaet geheel de werking eener fpier in de famentrekking, want de uitrekking is hare rust. Deze famentrekking maekt verfcheiden uitwerkingen. Een fpier met het een end aen een vast,met het ander einde aen een beweegbarer deel gehecht, trekt in hare werking het beweegbaer deel naer het vaster. Wanneer de beide deelen even beweegbaer' zijn, brengen de werkende fpieren dezelven naer eikanderen; zoo de veezeis als ringen loopen, verminderen zij in hunne famentrekking het vlak tusfen de vezels. Zulke fpieren vindt men bij alle de openingen van het lichaem. Eene holle fpier, die vogten bevat, ftoot de vcgten voort, drijft hen uit, als zij werkt.  DIERLIJKE BEWEGINÖE &?l werkt. De meeste fpieren eindigen in pezen, die uit bundelen van vezelen beftaen, even als het vleefich gedeelte der fpieren. De pezen zijn fmaller, vaster, meer in eengedrongen, harder, taeier dari de vleesfige peezen der fpieren. Zij trekken zich niet te famen, en dienen als de vleefige vezels werken, om te trekken, even als de touwen, om de beweging beter te bellieren. De pezen zijn een vervolg van het vleefch, dat met de jaren harder, taeier wordt, en het peezig gedeelte vermeerdert, gelijk men ziet in oude dieren, wier vleefch taeier, zenuwachtiger is dan dat van jonge dieren. Een celluleus vlies bekleedt de geheele fpier, zoo wel het vleesfig als pezig deel. Dit vlies bevat min of meer vet, naer de beweeging grooter of kleiner, de fpier dikker of dunner is. Het maekt dat de fpieren glad, glibberig blijven, vereenigt de vezels, door het famenbinden der bundelen, waer uit eene fpier komt; het belet, dat de fpieren niet te famen groeien, tot merkelijk voordeel der beweging, die eene vrijheid der fpieren vordert. De fpieren hebben zenuwen , die haer aen het werken helpen. Eene zenuw, naereen fpier loopendeafgefneden of gedrukt wordende, houdt de beweging der fpier op, De zenuwen brengen iets aen tot de werkingen der fpieren. Zij hebben ook aders en flagaders noodig. Als men een flagader, die naer eene Ipier loopt, afbindt, verhindert dit de werking der fpier, fchoon zoo ras en  2f2 AFDWALINGEN IN DE en fterk niet, als de afbinding eener zenuwe. Eveneens gebeurt het in de aderen. De flagaders voeren het bloed naer de fpieren, en dienen tot voeding derzelven gelijk in alle andere deelen. Men kan haer geenzins de oorzaek der beweging noemen, maer alleen zulke deelen, zonder welken de famentrekking niet behoorlijk gefchiedt. De aders moeten het bloed afvoeren om de fpier niet te overladen. De Zenuwen, die in de fpierdraden eindigen, fchijnen de famentrekking te veroorzaken. In haer is de levenskragt het gevoeligst en aendoenlijkst, en de aenprikkeling van deze helpt de deelen aen het bewegen. Eene fpier, die zich te famentrekt, wordt korter, dikker, harder, zwel:; wanneer men de hand op de kaeuwfpier legt, en de kaken fterk toeöuit, voelt men dit. Zoo lang eene fpier werkt, beweegt ze de deelen, waer toe zij behoort. Zoo lang de beweging der fpier duert, duert ook de werking der deelen, die zij beweegt. Als de fpier in ruste koomt, rusten ook de deelen. Hier uit blijkt het, dat de beweging onzer deelen veel afhangt van deze dierlijke beweging, en dat de beweging van ons lichaem des te meer toeneemt, hoe meer fpieren 'er werken, en hoe fterker deze werking is. De fpieren zijn derhalven de werktuigen der dierlijke beweeging, en verrigten alle de oefeningen van ons  DIERLIJKE BEWEGINGE, S73 Ons lichaem. Wat gebeurt 'er nu verder, als wij ons bewegen en de fpieren werken. Elke fpier die zich beweegt, verfnelt, vermeerdert de beweging der vaten, maekt een rasfer, kragtiger omloop. Eene werkende fpier wordt bleeker. Waerom? Als eene fpier zich ontfpant, in ruste is, vloeit het bloed vrij in de fpier; zij zwelt daerom en wordt rooder. Als de fpier zich te famenirekt, drukt zij hare vaten, die het bloed fneller voortpersfen, doorjagen, en hier door verbleekt de fpier. Het harte perst in een levend Lichaem het bloed in de flagaders, die hare beweeging hebben. Deze trekt groot voordeel van de werkende fpieren, zelfs zoo, dat het bloed in de verfte deelen van het harte ligt zoude ftilftaen, indien de fpieren door hare bewegingen het niet te hulpe kwamen. De werkende fpieren helpen ook het harte en de longen. Het bloed vloeit uit de aderen in den regten boezem van het harte, uit dezen in de longen. De ademhaling bevordert den ftroom door de longen naer den linker boezem, die het bloed in de groote ilagader giet, welke het door het geheel Lichaem voert. Deze' ftroom gaet gedurig voort, het zij,wij rusten of werken- De fpieren helpen deze bewegingen" des levens veel door hare werkingen. Het bloed prikkelt het harte ter beweging. In hoe grooter veelheid en fnelheid het aenftroomt, des te fterker prikkelt het 'c har$ te,  t74 Afdwalingen in de te, dat zich kragtiger fluit en met rasfer ftroom het bloed naer de longen zendt, De omloop gefchiedc hierom ftieller , de ademhaling wordt aengezet, het geheel lichaem eene grooter beweging medegedeeld. Doch dezen fneller omloop en voortpersfing van het bloed naer het harte maken de fpieren door hare bewegingen. Men kan elke fpier als een bijzonder harte aenmerken. Als een mensch loopt, fpringt of eenige andere beweging verrigt, maekt hij zich als een nieuw harte bij ieder vat, dat den bloedftroom kragtiger voortperst , en denzelven nieuwe fnelheid bijzet, des hij rasfer en voller in het harte koomt, en die levende werkingen helpt. De aders hebben vooral deze hulp der fpieren noodig. De Nature heeft deze geene of heel weinige kragten gefchonken om hec bloed voortteftooten. Zij hebben een trager omloop dan de flagaders,hierom geven de werkende fpieren haer nieuwe kragten, die hier zoowel te ftade komen. $. 3oa- Om dat nu de dierlijke bewegidg den omloop der yogten bevordert, helpt zij ook alle die zaken, welken van den omloop afhangen. Dees is de voornaemfte levenwekker in ons lichaem. Wanneer bij kwijnt, kwijnen alle aflcheidingenj alle ontlastingen  DIERLIJKE BEWEGINGE. gèfchieden niet langer riaër den eisch. De kwijnende omloop ftoorc dé werkingen der ingewanden. Van het bloed febeiden zich alle de andere Tappen af; dé gal, het fpeekzel, de maegfappen rekenen het bloed voor hare bron. Zij zijn noodzaeklijk tot het bereiden der fpijzen. Wanneer deze Tappen der eerfte wegen door den tragen omloop niet behoorlijk worden afgefcheiden, ontbreekt 'er haest iets in deze ingewanden. De bewegingen der fpieren moeten de kokende ingewanden helpen. Als de mensch zich na1 het eeten beweegt, bevorderen de fpieren van den ónderbuik de Werking der maeg. De ademhaling gaet fterker, waer döor het middenrif ook op de maeg werkt. Hierom is eena zagte wandeling of andere beweging na den eeten zoo goed. Door deze goede bereiding der voedzelen gefchiedt 'er ook eene nuttige affcheid/ng van het flegtfte, overtollig deel der voedzelen , dat naer buiten gaet. Door eene matige beweging bevordert men den afgang, het wateren, de uitwaesfeming. De meerdere bette verdunt de vogten, en bereidt hen tot een nuttig voedzel om het verloren te herftellen, en het aenweZend te onderhouden. Het tegendeel gefchiedt als men het lichaem niet beweegt. De fpijzen in de eerfte wegen raeuw gelaten, blijven onbereid in de tweede, 't onnutte in hec lichaem. Dit krijgt vele vuile ftoffen, die allengs ontaerden, en niet meer kunnen voeden. Hier s i uit  Z-6 AFDWALINGEN IN DE uic volgen zware onheilen. Luie, vadzige menfchen vallen in flepende ziekten. Indien de beweging echter te groot is, brengt zij geen geringer ongevallen aen. Wij moeten derhalven naerfpeuren, welke ziekten 'er volgen als men zich te fterk beweegt, welke 'er ontftaen, als men zich te weinig beweegt. §• 3°3- Eene te fterke beweging brengt de fpieren zelve eene vermoeidheid, flapheid, beeving, kramp, matheid aen. Eene matige beweeging maekt de leden ligt, vlug, fterke oefeningen vermoeien hen. In eene fpier, te lang gefpannen en ontfpannen, dat is te lang bewogen, voelt men eindelijk eene beeving, pijn. Hierom moeten wij, hoe ongaerne ook, nu en dan rusten, en den noodzaeklijkften arbeid ftaken. Daer ontftaen pijnelijke krampen in de beenen, voeten, teeneri, als men lang gaet. Men kan deze ongemakken naeuwlijks ziekten noemen; de rust alleen herftek hen. Deze is zelfs nimmer zoeter, aengenaraer dan na vermoeidheid. Dit ondervinden de liefhebbers van hetfchaetsrijden, eene fterke beweeging, daer zij den volgenden nacht zeer aengenaem rusten. Doch in de fpieren komt een grooter ongemak, als men zich fterk beweegt. Wanneer men zwaer werkt, verliezen wij door de gedurige beweeging vele vogten.  DIERLIJKE BEWEGINGE. 277 ten. De buigzaemheid der deelen hangt af van eene genoegzame veelheid vogten. Als deze verminderen, worden de fpieren droog, minder buigzaem, minder lenig. Het aerdsch element krijgt de overmagt en het lichaem eene ftramheid in zijne fpieren, die zich naeuwlijks kunnen bewegen. Arbeiders, Boeren, die met zwaren arbeid den kost winnen, krijgen een vast, fterk lichaem, maar ook eene ftijfheid, ftramheid, die hen voor den tijd ten grave rukt; welk een onderfcheid vitjdc men, als men deze vergelijkt met menfchen van den zelfden ouderdom, maer die niet zwaer werken. De eerften zijn fterk , maer ftijf, ftram; de laetften flapper, zwakker, maer vlugger. In lijken van luiden , die zwaer gewerkt hebben, vindt men veele fpieren in peezen verkeerd. Deze verandering komt altijd met de jaren. In jonge lie■den vindt men weinig van het peezig, veel in ouden, 'c Is hier hetzelfde, als in zulken, die veel gearbeid hebben. Men kan zien, als men iemands jaren hoort1, uit deze ftramheid, of hij veel gewerkt heeft. Eene fterke beweeging verfnelt den omloop der vogten, veroorzaekt fterker fchuring, grooter hette, die zich door geheel het lichaem uitbreidt, de vogten uitzet, de vaten rekt, verzwakt. De uitgezette vogten vloeien in vaten, die hen niet moeten voeren; en maken afdwalingen van plaetze. Hette en fterke beweeging persfen hec bloed, dat zij van het fijnfte S 3 vogt  AFDWALINGEN IN DE vogt berooven, in kleine vaten ; daer blijft het hangen, maekt verftoppingen. Het van agter aenftroqmend bloed prikkelt de kanalen, veroorzaekt ontfteekingen, koprtze. Bleeke menfchen geraken zelfs aen het blozen, als zij zich fterk bewegen. De kleine vaten der wangen dragen in zulken alleen dun Bloed, wei , waterige vogteö ; maar door de beweeging ftroomt 'er rood bloed in, en hiervan gloeijen zij. Hoe meenigmael brengt een fterker beweeging koorts »en, doch die de rust geneest. De pols van een mensch, die zwaer werkt, gaet ras, en verfcheelt weinig van eene koortzige pols. Ik hebbe wel gezien ; dat kinders door hun fterk loopen zich zoo hadden afgemat, daf hunne ouders hen voor ziek hiel? den. Het verlies der waterdeelen maekt het bloed dik. en in het zelve eene Phlogiftieke gefteldheid, des het ligt ontfteekt, pleurjsfen, borstziekten aentrcngt. Daerenboven fmelten de zouten in de waterdeelen, die door de fterker beweging en her wegyliegen der waterdeelen, ontwonden, aengezet, gefcherpt worden. De hette maekt de oliën en zouten -fchieiijk vlug, bedorven, ransch. Olie, op eene warme plaets gezet, bederft ras. Dit gefchiedt ook in ons lichaem. Door eene fterker beweeging en hette ontaeiden de zputen en oliën, prikkelen de deelen, ontbinden het vet, van het bloed afgefcheiden, en in zijne Cellen buiten den omloop geplaetst, voe 27C> voeren het in het bloed, met welk het omloopt, de vaten prikkelt, breekt, ontftekingen, koortzen, pijnen , ettering, koud en heet vuer aenbrengt. Somtijds overkropt het vet, fchieiijk in het bloed gerukt, de deelen des levens, en veroorzaekt een fchielijken dood. Men ziet dit fomtijds in de paerden, die den gehe'elen winter op ftal geftaen hebben, als men dezelven in het voorjaar fchieiijk, fnel dwingt te loopen, te werken. Het lichaem dezer dieren is door de langdurige rust vol taeie, flijmige ftoffen, en als de kribbe digt is, wel gevoed. Deze fchieiijk losgemaekt, vloeien in de longen, wier kleine vaten haer geen* doortogt gunnen, verftopt raken, des de dieren fmoren, en op het onverwagtst fterven. Zulke longeziekten en basterpleiirislen neemt de praktijk ook in de lente waer, wanneer het werkvolk, dat in den winter ledig heeft gegaen, fchieiijk zwaer arbeidt. Wanneer zulke lichamen vele taeie, flijmige ftoffen bevatten , gelijk het in ons land gemeen ie, naerdien zul ke lieden veel aerdappels, meelige, boekweiten fpijzen eeten, raken de longen verftopt; daer ontftaen benaeuwdheden en doodelijke borstziekten. De beweging en hette kunnen zelfs het merg in de beenderen fmelten, bederven, en dus in het bloed rukken, waer het eene verfchriklijke ranschheid en verwoesting aenbrengt. Vooral drijft de fterke beweeging het geestige, dat ons bloed bevat, uit. Als wij dit S 4 fij-  «tSÓ AFDWALINGEN IN DE fijne, 't geen onze bezielde voeten van alle andere vloeiftoffet? onderfcheidt, ve liezen, gaen onze kragten met dit verboren, en her bloei verfchaelt. Hier uit zal men kunnen afleiden, welke ongemakken door de fterke beweging in de aficheidingen en ontlastingen ontftaen. De blaes ontla-.t het licha- m van het overtollig zout, doch het moet in de waterdeelen gefmolten wezen. Indien men fterk zich beweegt, des het zweet uitberst, watert men weinig, en dat men watert, heeft een brandige kleur en groote feherpte. Die menfchen zweeten een vogt dat naer pis riekt en ftinkt, omdat het zoo vele zouten en oliën bevat, niet in het water ontbonden. De zouten blijven in het lichaem, prikkelen het, en maken zware verwoesting, vooral zoo zij in de harsfenen komen. Vooral krijgt de Galle eene groote feherpte door de bewegng en hette. In hare blaes vers gebragt, heeft zij geene groote fcherpheid, maer is eene heilzame zeep. Doch de hette en beweeging wetten vooral de galle. Zij mengt zich met het bloed, loopc met dit om, verfpreidt zich door het geheel lichaem, en verkeert het bloed in een gallige ftoffe. Hier uit ontftaen heete Koortzen, die de Ouden, alleen op de waerneming fteunende, aen de galle toefchreven, nademael zij eene geele kleur in de vogten en bleeke deelen zagen. De  Sierlijke beweginge. a8i I)e fterke beweging neemt de evenredigheid weg tust fchen het vast en vloeiend. De vogten vervliegen, pakken op een; de vaste deelen trekken zich toe, vernaeuwenen groeijen, door het weg(looten der vogten, te famen, krijgende dus de overmagt, gelijk men ziet in oude lieden, die weinig vogten in tegenftelling der vaste deelen hebben. Men zal nu ook de reden weten, waerom menfchen, die fterk werken , vermageren. De beweging fmelt het vet door de hette, voert het in het bloed en jaegt het naer buiten. De Nature heefc alles noodig om het geen zij daeglijks verliest, te herftellen. Zij kan niets van het voedzel overhouden om in den vetrok te plaetzen; hierom blijven zulke lichametfroager. Het voedend 'zelf, dat de vaste deelen moet onderhouden, verfterken, vliegt fomtijds weg, en verfteekt de vaste deel n van hunne kragt. Zij teeren uit, en verliezen hunre werking. De te fterke beweeging is derhalven fchadelijk voor de vaste en vloeiende deelen, en dus ook voor de gezondheid. Zij brengt echter in alle lichamen niet dezelfde ongemakken aen. Gelijk de verfcheiden gefteldheden der lucht niet even nadeelig zijn aen alle menfchen, zoo vindt men ook lichamen, die zware beweging kunnen dragen. Wij moeten derhalven onderzoeken, aen welke lichamen de fterke beweging het meeste fchaedt. s 5 $• 3°4-  ag3 AFDWALINGEN IN DB §• 3°4- Eer ik echter hier toe treede, merke ik vooraf aen, dat de fterke beweeging het meeste nadeel wekt aen de longen, de lever en het zenuwgeftel. De longen zijn een teer ingewand, uit zeer fijne vaten beftaende, door het welk alle de vogten van het lichaem moeten vloeien. In eene matige beweging ftroomt het bloed zagt; maer in eene fterke beweging persfen de werkende fpieren het bloed met kragt door de aders naer hy harte, dat het in groote veelheid en met geweld weder in de longen drijft, en deze even aen minder veelheid gewoon, overkropt. Daer ontftaen verftoppingen , ontfteekingen en dus borstziekten. In de lever wordt de galle afgefcheiden. Het bloed heeft hier naturelijk een tragen loop, die aen dit zwak ingewand voegt. Als men zich fterk beweegt, ftroomt het bloed te geweldig door dit ingewand , dat de galle dan niet behoorlijk affcheidt. Zij blijft in het bloed, door het welk zij zich verfpreidt, en vele ongevallen maekt zoo in de eerfte wegen, van hunnen prikkel nu beroofd, als in het verder lichaem. De fterke beweegingen drijven onze fijnfte vogten uit, Wij verliezen onze beste levensgeesten, die het lichaem bezielen. De vogten, in eene geweldige beweging gebragt, prikkelen de zenuwen, die door bare gedurige werking verzwakken, waer door krampen,  DIERLIJKE BEWEGING Ef £,83 pen, ftuipen, ijlhoofdigheden en andere zenuwziekten ontftaen. De fterke beweeging fchaedt jonge lieden. Het jeugdig lichaem heeft eene lenige weekheid in alle de deelen, die vereiscbt wordt voor den groei van het lichaem. De Nature heeft voor menfchen en dieren eene zekere grootheid bepaeld, boven welke zij niet groeien. De vaten moeten week, zagt zijn ora ?ich te kunnen rekken. Wanneer nu een mensch fterk arbeidt of zich beweegt in zijne eerfte jeugd, per de deelen hunnen wasdom hebben, verkrijgen ffc vaste deelen te vroeg eene vastheid en ftijfte, die de uitzetting verhindert. Die lichamen bezitten wej fterkte, maer bereiken reeds een ouderdom in hunne jeugd. De Natuer heeft in dezen naeuwlijks genoeg om bet aenweezend te onderhouden, en kan niets overleggen tot nieuwen aenwas. Zulken , die dieren mesten, dragen zorg , dat dezelven in enge kouwen blijven opgefloten, en zich zoo weinig bewegen , als het mooglijk is, om hen malsch en lekkar op de tafel te brengen. De beweging is niet zeer voordeelig aen dt Vrouwen De reden verfcheelt luttel van de vorige. De Nature heeft het lichaem der teere Kunne eene poezelheid, malschheid gefchonken, niet alleen om bekorelijker te wezen, maer ook tot nut der voorttee#ng. De Vrouwelijke Baermoeder moet de vrucht ne-  084 AFDWALINGEN IN DE negen maenden dragen, kweken. Door het aengroëijen der vrucht zet zich de Lijfmoeder magtig uit, zij drukt alle de naeste deelen. Doch deze, zagt, buigzaem , lenig , wijken gemaklijk. Als de Vrouwen fterk moeten arbeiden, krijgen zij een vast lichaem, ftramme leden. Zij vermageren en verliezen die bhnke po«eeligheid; zulks echter ftrekt haer tot nadeel, daer zij niet flegts de fchoonheid dus kwijt raken, maer ook onbekwaem worden om kinders te teelen. De beweeging benadtelt drooge , heete , gallige temperamenten. Hunne lichamen zijn aendoenlijk, en hebben een fterker omloop dan Phlegmatieken. Zij vermeerderen hunne hette en den omloop door fterke bewegingen. Hunne lichamen verliezen de waterdeelen, zoo noodzakelijk voor hen, en verkrijgen eene drooge ftijfte. De beweging fcherpt vooral de galle. Kolerijken hebben dezelve in overvloed en grooter feherpte ,• als derhalven de hette en omloop door de bewegteg toenemen , krijgt de galle, van hare waterdeelen beroofd, een geweldige feherpte. 't Geene bij eene matige beweging, binnen de palen van een Temperament bleef, verkeert nu in eene ziekte. Bloedrijken moeten zich vooral niet fterk bewegen. De beweging belet eene plethorijke gefteldheid, maer fchaedt geweldig, als zij aenwezende is. De fterke beweeging maekt in deze lichamen omtrent dezelfde uit-  DIERLIJKE BEWEGINGE. 285 uitwerking, als eene heete lucht. Een mensch, wiens vaten vol goed bloed zijn, kan een poos volmaekt gezond leven in eene aengename ruste. Maer eene fterker beweging zet de ftroomende vogten geweldig uit. De vaten, boorde vol, konnen in eene zagte beweeging die vogten dragen; maer nu deze zich uitzetten, lijden zij geweld, breken. De vogten ftroomen in kanalen, die hen niet moeten voeren , en maken afdwalingen van plaets. Bloedrijke menfchen, die zich fterk bewegen, krijgen pijn, draeing, bezwijmdheid in het hoofd, om dat de vaten geweldig uitgerekt worden. Niet zelden breken zij, en die lieden fterven fchieiijk aen geraektheden, beroerten, bloedfpuwing. Vette menfchen valt de beweging lastig. Het lastig pak, dat zij omdragen, mat hen af. Zij zijn uit hun aerd vadzig, traeg, lui. Het vet, in de Cellen van zijn vlies ftaende, drukt alle de deelen, vertraegn den omloop, verengt de vaten. Bij eene fterker beweging groeit de hette en omloop. Het bloed ftroomt niet vrij door de vernaeuwde vaten. Het vet fmelt, koomt in het bloed, maer blijft door zijne dikte in de vaten hangen, maekt verftoppingen, die den mensch fchieiijk fmoren. Hierom heeft Hippokrates reeds gezegt, dat vette menfchen onverwagt fterven. Voeg hier bij, dat 'er niets ligter bederft dan het vet, wanneer het in den bloedftroom geraekt, zulk eene hette moet  285 AFDWALINGEN IN D È moet óndergaeh. Het krijgt eene ranschheid, dïe* de gevaerlijkfte kwalen veroorzaekt, welken ik reeds befchreven hebbe. De beweeging fchaedt aen lichamen, die met kd~ kochymitke Jappen beladen zijn. Het kwaed is hier van erger nature dan in de bloedrijkheid, om dat dé vogten dan alleen door hunne veelheid , maer hier ook door hunne hoedanigheid zondigen. De fterke beweging voert in zulken de Vogten, die de kanalen vervullen, naer het harte en de longen; doch hier blijven zij door hunne taeiheid en (lijmigheid hangen, en veroorzaken doodlijke verftoppingen. Wanneer de vogten van eene flijmige, waterige nature zijn, eff in fterke beweging komen, vloeien ze uit de varen en maken waterzuchtige gezwellen. Scherp zijnde, befchadigen zij nog meer. Een fcherp vogt maekt weinig ontroering, zoo lang het rust, maer zoo ras het in beweeging raekr, prikkelt hec en kwetst de vaten. Hier door ontftaen pijnen, krampen, verbreking der vaten, uitftoning van de vogten. Men merke hier echter aen, dat ik van eene fterke, fchielijke beweginge fpreke om dat eene goede beweeging voor kakochymieke lichamen niet ni deelig is. Zij verfterkt de vaste deelen, en geeft aen de dunne vogten eene gebondenheid. Het taeie, (lijmige, behoorlijk door de vaten bewerkt, verliest zijn fchadelijke nature en verkeer: in goed vogt, terwijl het fcherp wegvliegt. De  [V I E R t IJ K E B È W E G I N G t. De aengehaelde ongevallen volgen alleen als zich kwaedfappige lichamen fchieiijk fterk bewegen. Menfchen, aen bloedingen uit de neuze, longen enz. onderhevig , moeten zich wagten van fterke beweegingen. De Natuer, gewoon aen deze ontlastingen, meenigmael heilzaem voor haer lichaem, bepaelt de vogten naer die deelen , door welken die bloedingen gefchieden. Als men zich fterk beweegt, vloeit het bloed met geweld naer die aendoenlijker deelen, die het bloed ligt doorgang gunnen. Jonge lieden lijden dikwerf neusbloedingen, bloedfpuwingen, en vallen in geyaerhjke ziekten door fterke bewegingen. Vrouwen, die menigmael miskramen lijden , moeten zich als zij zwanger zijn, weinig vermoeien. De vrucht raekt ligt los en daer volgen zware ftortingen op maer eenige meerdere beweegingen. Ik hebbe meer dan eens door rust en aderlating deze miskramen belet in Vrouwen, die dezelven telkens anders leden. Kortademigen, en zulken, wier deelen mhmaekt zijn, moeten zich niet fterk bewegen. Kortademig noemt men iemant, die be^waerlijk, met moeite, en op de minfte beweging met benaeuwdheid ademt, *c zij dit gebrek uit krampen, kwalijke vorming der deelen of andere beletzeis ontftaet, die den vrijen doortogt door harte en longen beletten. De vaten zijn vernaeuwd, verftopt, het bloed vloeit niet vrij door de-  28B AT DWALINGEN IN DE deze deelen, zoo noodaeklijk voor het leven. Zoo dra zij zich wat fterk bewegen, is de toevloed der vogten grooter, en groeit daerom de benaeuwdheid om dat de vaten overkropt worden, zij hijgen en zwoegen. Menfchen, die bocchels, flagaderfpatten bij het harte, polvpusfen, in de groote aderen hebben, lijden veel door de beweging. Waterzucht van den hartezak , knoestgezwellen , kankers in de ingewanden, fteenen in de nieren , maken alle eene benaauwdheid en moeilijke ademhaling < als men zich fterk beweegt, door de vaten te drukken en den bloedftroom m zijn loop te ftremmem De hartkloppingen geven diergelijke verborgen kwalen te kennen, en zijn doorgaans voorboden van een fchielijken dood. Het hart, met bloed overkropt, dat het niet kan ontlasten, trekt zich te famen , maer vergeefs ; het bloed ftremt , en wordt op een geperst , de polypus gevormd of vergroot. , en daar volgt een ftilftand des bloeds. Alle' beletzeis , fteenen bij voqrbeeld , in eenige deelen hangende, raken door fterke bewegingen los, prikkelende deelen, en verwekken krampen , ftuipen , pijnen. _ Zulken , die Zweeren , Pijpzweren m de Long en Lever hebben, teeringachtig zijn , behooren zich zorgvuldig voor fterke beweegingen te mijden, De aanperste vogten zetten de teere vaten kragng uit, en breken dezelven. Als 'er in een der ingewanden et-  DIERLIJKE BEWEGINGE. t 3 of  »94 AFDWALINGEN IN » E pf zoo de mensch krachtige ingewanden heeft, en zonder zorgen wellustig leeft, krijgt hij door de rust een bloedrijkheid. De beweging helpt de ontlastingen merkelijk en vooral der huid, door welke het lichaem vele overtolligheden verliest. Lieden , die ondercusfchen lekker eeten, zich weinig bewtgen, vergaderen eene groote veelheid van goed bloed, en krijgen eene plethorijke gefteldheid. Het lichaem wordt met vet «verladen. Alle fpijzen verkeeren in eene foorte van melk, die ons voedt door haere oiiedeelen vooral. Doch deze moet de beweging van harte en aderen verdunnen, bewerken , anders blijft z'j in te groote veelheid in het lichaem. Als de menfch in zagte raste wellustig leeft, komen \i vele oiiedeelen in het lichaem, die de Natuer van het bloed fcheidt enindecellenvanhetvetvliesplaetst. paer gaet fchier niets van het vette verloren. De hette s die we'nig is in zulk een vad'zig lichaem fmelt 'er niets van, voert 'er niets van naer het bloed, noch, uit het lichaem. Dieren in naeuwe kotten befloten, worden roo vet, dat zij niet dan waggelende kunnen gaen. Men ziet fomtijds varkens, die zoo vet zijn, in ruste gemest, dat men van hunne fpieren maar eenige ftreepen ziet tusfen het fpek , wat volgc hieruit? Dit vet drukt de naeste deelen, belet den vrijen omloop des bloeds. De vogten ontaerden , verflijmen. Het Shchaem raekt vervuld mee taeie, waterige ftoffen. Deze  DIERLIJKE BEWEGINGE. 205 ze maken waterzucht, Leukophlegmatie, koude, bleekeGezwellen, Slaepziekten, Aemborftigheid. Zij poffen en blazen op de minfte beweging. Het bloed blijft in de longen hangen, maekt benaeuwdheid, hoest. Hierom zingt de Dichter van de zwijnen. qviatit «gros Tusfis anhela fues, et faticibus an-ik obeGs (*) Die taeie, flijmige ftoffen blijven in de harsfcns hangen , maken daer verftoppingen , overftromingen , doodelijke geraektheden. De zenuwen verliezen alle bare kragt; het leven kwijnt. Die vette menfchen worden loom, log, verliezen alle de vermogens van ziel en lichaem, tot zij beroerd fterven, of tot alles onbekwaem zijn, gelijk de Koning Ptolomeus, die alle de pligten der Majefteit vergat door zijn overmatige vetheid. Zulken krijgen zagte, verwijfde lichamen , die de taeie vogten overftroomen. Men ziet dit in wellustigen en vrouwen. Meiskens die in een zagte ruste hare dagen doorbrengen, lekker eeten en drinken, hebben poezele, zagte, blanke leden, maer die naeuwlijks eenige kragt bezitten. Hoe vast daarentegen zijn de lichamen der Boerinnen, die daeglijki arbeiden. Deze hebben vaste, fterke, bruine lichamen, aen veel minder ongevallen onderhevig. Daer ont- Virg- Georg. Lib. III. V, tfg. T4  •&g6 AFDWALINGEN IN DE .ontftaen uit de verwaerloosde bweging ontelbare ze. uuwk walen, waterzucht, flaapziekce, geraaktheid* verlooren eetlust, kwalen veel moeilijker dan pleurisfen en borstziekten, uit een grooter beweging ontftaende. Wat een Geneesheer aenwendt, hij vordert niets, zoo die vadzige lichamen in hunne raste volharden. De raed van dn Snartaenfchen Leonidas aen den Ptrziaenfchen Koning Xerxes gegeven , zoude voor zulken ook heilzaem wezen. De Koning, wien .de zwarte, hartige pap der Lacedemonkrs niet fmaekte , moest, zeide Leonidas, eerst zich in den Eurotas baeden, en werken, eer bij dien at, dan zoude deze kost zijre Majefteit fmaken. De rust is nadeelig voor de ingewanden van den onderbuik, die ter bereiding der fpijzen dienen. Dit veroitnt wat nader overweging, vooral ten dienfteder Letteroefenaren, die hun lichamen doorgaens verwaerloozen , als zij te veel voor de ziel zorgen Men kan beider welzijn betragten, zoo men maer wat op den tijd gelieft te letten. Celfus zeide reeds dat de geletterden, die de ziel te veel vergen en het lichaem verwaerloozen , aen veele Gepende ziekten kwijnen , en raedt hen zich vooral na den eeten te beweegen (e). Wat volgt 'er hier , als men zich niet of weinig beweegt? Ik hebbe getoond, dat de vaten dan verzwakken, en een dun, flijmig bloed bereiden. De fa?" (f) Lib, I. Ca?. II,  DIERLIJKE BEWEGINGE. 297 fappen, die zich van het bloed'affcheiden, volgende natuer van het bloed. De Galle, die voornaemfte prikkel der kokende ingewanden, is fLp, kragteloos. Zoo zijn ook alle dc fcheivogten der eerfte weegen. De fpijs wordt derhalven met deze dunne, flappevogten gemengd, niet wel bereid, en vervult derhalven de eerfte wegen met vele onzuiverheden. Nog meer. Alle de ingewanden van den onderbuik hebben een tragen omloop. De ademhaling helpt dezen, om dat het middenrift de ingewanden gedurig drukt, en dus hec bloed voortperst. Nu ademt men fterker en meerder , als rr.en zich beweegt, wanneer de fpieren van den onderbuik ook werken, en de kokende" ingewanden helpen. Wanneer men rust, hebben alle deze ingewanden geen hulp. De omloop gaet zeer traeg in de lever. De drukking der maeg en darmen is van weinig belang als men rustend ademt. Daer verzamelen zich in deze ingewanden onzuiverheden, en 'er ontftaen verftoppingen. Geletterden, die geduurig met de harfens werken, trekken het bloed in grooter veelheid naer het Jbrein en de zenuwen. De vezels der harsfenen verwijderen hier door en verflappen, en men vervalt in de ziekte, die men Hijpokondrije noemt, en die hare eerfte plaets in de ingewanden van den onderbuik heeft, Als zulke lieden zich tot oefeningen en beweging des lichaems bijtijds begeven, overwinnen zij deze kwael. Hijsmoneus , aan eene zwakheid T 5 der  SOS AFDWALINGEN IN DB der zenuwen kwijnende, begaf zich tot de oefeningen in het ftrijdperk, behaelde daer door de overwinninge over zijne ziekte, en wierd menigmaal in het wotftelperk gekroond (d) Boerhave geeft zijne leerlingen dezen heilzamen raed, dat zij voor het middag en avondmael, wilden zij zich aen de wijheid bl:jven overgeven , zich altijd een uer moesten bewegen ( Die dit doet zal lang de lieflijke Zanggodinnen gezond kunnen offeren. Wanneer men het verwaerloosc, zal men zich wel haest met winden , krampen , benaeuwdheden , beletten afgang, en andere toevallen der Hijpokondrye geplaegd voelen. Allengs volgen 'er de fcheurbuik, geelzucht, waterzucht en andere flepende kwalen, tegen welken een Geneesheer te vergeefs de beste middelen geeft, zoo de lijder zich ook teffens niet beweegt. Doet hij dit, dan vordert hij meer door deze heilzame beweging, dan door de uitgezogtfte Artzenijen der fchranderfte Geneesheeren. Uit het verhandelde zal men nu gemaklijk kunnen afleiden, wat men ten dezen opzigte moet doen om de lieve gezondheid te bewaren. Eene fterke beweging maekt de leden ftijf en ftram en den mensch voor de jaren oud. 'c Is wel zeker, dat werklieden, boeren en allen, die zwaer arbeiden, een gefpierd lichaem "en fotfche krachten bezitten, gehard om alle ongemakken (^) Paufiniti. Elite II. psg. 320. {e) Prael. Acc»d. de Aft. Mufc. 435«  DIERLIJKE BEWEGIHGE. 2Qp ken van weer en wind door te ftaen; doch het gaet ook va: t, dat hunne deelen de bekwaemheid ras verliezen voor vele werkingen. Zij gaen reed»gebogen* als zij veertig-jaren bereiken, en hunne leden kunnen, behalven hun gewonen arbeid, niets fraeis, nietskunftigs verrigten. Menfchen, die van hunne vroege jeugd zwaer arbeiden, bereiken zelden hoge jaren. Ik hebbe zelve dikmalen den volkomen wasdom belet gezien door fterk werken der kinderen vooral van Boeren, die uit te groote deunheid van hunne teere zoonen mannen arbeid vergden. De vaten krijgen te vroeg eene ftramheid, die de ouderdom alleen moet aen. brengen, en geene balfems. geene Elixirs der grootfprekende Alchemisten kunnen beletten. De weinige beweging brengt geene mindere rampen aen. Menfchen, van hunne eerfte jeugd in zagten wellust gekweekt, hebben zwakke aendoenlijke lichamen. Zenuwziekten, waterzucht en alle flecpende kwalen zijn hun deel, en voeren het lichaem na een heir van rampen vroeg ten grave. De gouden middelmaet komt hier vooral re pas. Die zijn dagen in blijde gezondheid, zoo veel de menfchelijke voorzorg toelaet, wil rekken, moet zich noch aen vadzige ruste, noch aen Herken arbeid overgeven. Lieden van rang, Staetsmannen, Leeraers, Advocaten en alle beminnaers der wetenfchappen , moeten zich dikwerf met wandelen, rijden, fpelen en veelerlei oeteoingen verledigen. Als' *y dit nakomen, zullen zij met vernieuwde kragten hunne  gcO AFDWALINGEN IN DE hunne beminde bezigheden gedurig hervatten , he>lichaem gezond en de ziel vlug houden. Zij moeten nimmer kort na het eeten ftudeeren, maer dan gaen wandelen, rijden, fpelen. Socrates vermaekte zich menigwerf met het fchiecen met marmelen, en knikkerde met de kinderen. De truktafel, biljard, kolfbaen, balflaen zijn uitfpanningen, die vermaken en voordeel aen de gezondheid geven. Het paerdrijden is eene der heilzaemtte bewegingen. Men moet zich wagten, zoo veel mooglijk, voor over gebukt te fchrijven, te lezen, vooral na den eeten, maer liever dit ftaende voor een lesferaer, of hoog zittende, dat de onderbuik niet gedrukt wordt verrichten, anders komen 'er verftoppingen in de ingewanden van den onderbuik, winden en alle andere toevallen , die de Hijpokondrye, de ziekten der geletterden, verzeilen. Vergeet deze lesfen nimmer, o gij beminnaers der wetenschappen, zoo zulc gij lang uw Vaderland en d- letteren tut eer en nut ftrekken, en eene gezonde ziel in een gezond lichaem omvoeren. SCHA-  SCHADELIJKHEDEN UIT BIJZONDERE P O S T U R E N EN 'BEWEGINGEN. JLJ'e menfch , op de waereld geplaetst om over de f:hepze!en te heerfchen, en uit de werken eer Nature zijn Maker te leeren kennen, hem te verheerlijken, en vele bezigheden te verrigttn, moest niet eene enkele beweging kunnen maken, maer verfcheiden oefeningen; hier toe had hij vele leden noodig, die hij te gelijk, of een afzonderlijk konde bewegen. iDe Na-  30Ü SCHADELIJKHEDEN UIT BIJZONDERE Natuer zoekt in alles eene mergeling en verandering, die zij op het eenvoudigst betrapt. Zij heeft den menfch eene verfcheiden beweging en houding gefchonken. Hij kan zijne deelen en leden in veelerleié bogten en posturen fchikken. Hij fhet, gaet, wanneer 't hem lust, en als 't hem behaegt zit, ligt hij; Vrolijk lagt hij, droevig maekt hij eene beweging * die men fchreien noemt. Alle deze houdingen, bewegingen , posturen moeten wij in eene zekere maet verrigten. Zoo wij haer te lang rekken, ongeleden te veel vergen, ontftaen er ongemakken, die de Gezondheid benadeelen, en zelfs den dood veroorzaken. Hec verdiendt derhalven onzen aendagt de bijzondere Posturen van ons lichaem te befchouwem Sommige bewegingen fchaden geweldig in ziekten, anderelenigen vele pijnen. Men begrijpt echter, dat ik alle de bijzondere Bewegingen der leden, alle Posturen niet kan verhandelen. Dit zou een geheel werk vereifchen. Ik zal alleen de gemeenfte en voornaemfte aenroeren. 'c Valt ons mede , dat men uit deze ook de andere gemaklijk kan verklaren. Wie 'er meer van wil weten , moet het werk van Borellus over de bijzondere bewegingen lezen. - S 3°7- Wanneer men het hoofd, de rugge en de voeten in de*  POSTUREN EN BEWEGINGEN* gCJ dezelfde rechte fijn boude noemt men het ftaen, overend ftaen. De fpieren rekken din op den zelfden tijd de deelen, die zij bewegen, en werken alle te gelijk. Niemant zal ligt de kragten bepalen , die ons overend houden, de kunst kan dit in degeraemten niet volgen, en de dieren houden zichbezwierlijkeen korte poos overend. Het kost een ronedfpeler oneindig veel moeite een onbeweegbaer Poftuer te verwonen , om menfchen aftebeelden, die in beelden veranderen. Men kan zich eenigen tijd overen i houden , door nu op het een dan op het ander been te ftaen, omdat dan alle de fpieren niet tegelijk werken. Wanneer men lang ftaet, blijven de fpieren gefpannen en drukken de vaten der onderfte leden. In deze, verre van het harte, beweegt het bloed zig traeg,'vooral in de aderen , die het bloed moeren opvoeren dat des te ongemaklijker gefchiedt, als men ftaet, en de fpieren door hare gefpannenheid de aderen weinig helpen. Het bloed blijft ftaen. De flagaders brengen gedurig echter bloed aen, des zij de deelen vervullen en overkroppen. Hier uit ontftaen z veilingen verftoppingen, aderfparten, en zoo de ftoffen fcherp* zijn, die naar de beenen zakken, zweren. Menkrita ook door lang te ftaen, pijn in de lenden, heupen è^n meren. Wanneer men ftaende eenige tilling, perfing doet, kan men ztch in zware rampen ftorten. De darmen zakken uit en doen geweld op de minst tegen- ftand-  504 SCHADELIJKHEDEN UIT BIJZONDERE ftandbiedende plaetzen. Hier uit ontftaen liesbreuken, dijebreuken, gelijk ik reeds getoond hebbe. In de vrouwen zakken de baarmoeder en fcheede uit; daer volgen miskramen, ftortingen, wittevloed. Als men ftaende iets met geweld opheft, of eenige andere zware beweging maekt, worden deze deelen van alle kanten geperst, naer onderen gedrukt, zakken uit, en drijven de bevatte zaken naer buiten, of deze rekken zich te fterk en verliezen hunnen toon. Het bloed vloeit door die deelen ook niet vrij, maer naer het hoofd, waer door het brein overladen raekt. Het leven verliest ook veel, en door die lange vermoeidheid gaen vele fijne geesten verloren, naer deze werkende deelen getrokken, en daerom bezwijmen zulke menfchen fomtijds. Niets is zoo gevaerlijk van alle geweldige oefeningen, die men ftaende verrigt, als het venuswerk in dat postuur. Het geheele lichhaem is dan in-beweging, en als in een ftuip, hierom noemde een oudt Filofoof dit een foort van vallende ziekte. Wat zal 'er volgen als men bij het.ftaen, dat uit zich zelf zoo vermoeit, nog zulk een zwaer werk verrigt? Haestige afmatting, bezwijming, de dood. Wanneer men een deel in een regte houding uitfteekt, vermoeit dit ook zeer, en dit deel ftaet dan , even gelijk het geheele lichaem, en lijdt dezelve ongemakken. Men kan zijn arm of been niet lang recht uitgefteken houden zonder ongemak.  ♦05TUMN EN BEWEGINGEN. $ 308- Wanneer wij zitten, fchijnen wij te rusten , fchoon onze fpieren wel degelijk werken, en 'er vele kragten noodig; zijn om het lichaem zittend te houden. Zie des zomers onder de nademiddag preek, hoe moeilijk het velen valt, het hoofd recht te houden, zij knikken gedurig met het hoofd, zoo dra de flaep hen bevangt , wat moeite zij aenwenden om het te beletten. Men houdt de oogleden bezwaerlijk op , als men vaek krijgt. Om dat wij aen de werkingen onzer fpieren gewoon zijn , voelen wij naeuwlijks hare bewegingen, en de moeilijkheid niet. Het zitten is echter minder lastig en vermoeiend dan het ftaen, om dat 'er zoo vele deelen niet werken, en de werkende eenigzini onderfteund worden. Het zitten vermoeit nochtans, en vooral als men voorover of met gebogen knien, of heel recht zit. Geletterde lieden , die veel vooroverzittende lezen, fchrijven, misgrijpen zich hier merkelijk. De deelen van den onderbuik worden gedrukt, de bloedftroom, die hier traeg voortgaet, verliest fchier al zijn kragt, ftaet ftil, maekt verftoppingen, overkropt de ingewanden. In de gedrukte darmen vérgaderen zich vuile ftoffen , winden en andere toevallen derHijpokondrije. Het bloed, in zijn loop hier belet, vloeit naer longen en brein; hiervan Benaeuwdheid, volborftigheid, bedwelmdheid, hoofdpijn. De .Rugge ^ graed  go5 SCHADELIJKHEDEN DIT BIJZONDERE graed, bij het vooroverzirten gebogen, drukt de ze? nuwen van het ruggemerg meer, waer door afgematheid, krampen. Wanneer men me t gebogen knien zit, voel: men ras eene verdoofdheid in de beenen door bet drukken der zenuwen. In menfchen, die kakochijmieke ftoffen in het lichaem hebben en veel zitten, zakken de fcherpe ftoffen naer de heup. Zij vallen vooral in de holligheid van het heupbeen, dac het dijebeen ontfangt, knagen en weeken de fterke ban -»n, ftooten het hoofd vun het dijebeen uit zijn holligheden, waer door zulke lijders mank gaen. Uifc wendige oorzaken ontleeden het dijebeen veel zeldzamer, dan diergelijke inwendige. Men moet veel kragten aenvyenden om het dijebeen uit zijne pan te rukken. Fernelius getuigt, dat men het lichaem van den Graef Sebastiaen naeuwlijks met vier paerden van een kon trekken. Het kreupel gaen ontftaet gemeenlijk door inwendige oorzaken , die het dijebeen ontleden. Het liggen vermoeit ons 't allerminst om dat'er dan vele fpieren rusten. Het lang liggen vooral op de rugge, dat in ziekten veel gebeurt, brengt ongemakken aen. Door het lang liggen wordt het lichaem vooral in het kruis van de lenden en op het ftuitbeen gedrukt- Die menfchen liggen bet lichaem door; daer komen ontftekingen, en dikwerf het vuer bij. Men kan dit eenigzins echter beletten door den lijder op  POSTUREN EN BEWEGINGEN. 307 ■«te kusfens of zeem te leggen. De nieren lijden veel door eene langdurige ligging. Zij liggen wel in zagt vet, dit belet echter niet, dat de gedurige drukking haer hindert. Daer ontftaen verftoppingen in de niervaten, die de affcheiding van de pis beletten, daer blijven vele onzuiverheden hangen, die flijmige,zandige, fteenige famengroeifeis veroorzaken, waerdoor velepijnelijkekolijken,graveel ontftaen. Podagristen, die lang ftil moeten liggen, raken doorgaens ook om deze reden aen bet graveel en den fteen. Als men met het hchaem horizontael ligt, cn niet zorgt, dat het hoofd hoger ligt, dan de tronk, lijdt men ongemak, «et bloed ftroomt al te gemaklijk naer het hoofd, overaed de teere vaten van het brein, die gedrukt, gerekt, hgt breken, en een gevaerlijke geraektheid veroorzaken. Als men des nachts met het hoofd laeg hgt, voelt men des morgens bedwelmdheid, hoofdpijn, dofheid. Vette menfchen en pkthorijken moeten dit vooral mijden. Lieden aen deze ligging gewoon hjden daer minder door, om dat de gewoonte waerhjk een tweede Natuer wordt, en ons vele ongemakken leert verdragen zonder hinder. ' S« 3°9 Eene fchielijke, geweldige, aenhoudende bewering van eenig deel of van vele deelen is gevaerlijk. Wan- V £> v * neer  2o8 SCHADBL'JKHEDEN UIT BÏJZONDÏRS neer men fchieiijk zware pakken ootilt, zijn alle de fpieren gefpannen, men houdt den adem in, waer door zij uitgezet worden, en de deelen drukken. Hier uit ontftaen breuken, uitzakkingen, die ik reeds behandeld hebbe ; die be wegingen dri.ven de trekkers der fpieren uit hunne pben-en , rekken dezelve geweldig des zij hare kragt verliezen en v rlammen. De banden der gelediginger. lijden veel, door deze rekking, verflappen, verdraeien, breken. Men ziet hier uit dikmael verftuiking, verwringingen der leden en zelfs beenbreuken. Deze geweldige bewegingen perfen het bloed metktagt voort; dit ftroomt met geweld tegen de wanden der vaten, rekt, breekt dezelven. Het ftroomt in kleine vaten, maekt daer verftoppingen. ontftekingen Ik hebbe dit wijdlopig behandeld , toen ik fchreef over de ziekte der beva:tende deelen, en tekene dit alles in 'c voorbijgaen aen om te toonen hoe men zich voor rekken, tillen, flaen, ttootenenz, moet wagten. 310 Bijzondere deelen van het lichaem hebben bijzondere bewegingen , door welken zij het lichaem voordeel of nadeel aerbrengen , naer dat men zich 'ervan bedient. Dus zijn de hoest, het lachen, fchreien, Biezen, geeuwen, fpringen, worftelen. De  POSTUREN IN BEWEGINGEN» 305 De hoest is een bewe.;ing aen de botst eigen. De ingeademde lucht, eenigen rijd in de lor gen gehouden Uitgezet, drukt de wanden van de luchtvaetkens; • trekt door hare prikkeling de vaten der longen en door medewerking de varen der naeste deelen te famen. Deze lamentrekking drijft de lucht door de longpijp uit, en deze werking noemt men hoest, die dus vele onzuiverheid, flijm met zich voert, dat de vaten prikkelt. Doch als de hoest geweldig aenneemt, brengt hij den mensch in gevaer. Het bloed wordt naer boven geperst, het aengezichte zwelt, de tranen berften uit de oogen. Salsman zag in een levend mensch, die een gedeeke van het bekkeneel hadt verlooren, hoe het harde barfenvlies door den hoest werdt gefchud. Een fterke hoest perst, drukt de deelen van den onderbuik, dringt dezelven naer beneden, des zij breuken, uit-' zakkingen maken. Vooral lijden de vaten van de longen , die door deze geweldige fchuddingen ligt breken en bloedfpuwing veroorzaken, gevolgd nietzeldzaem door eene doodelijke teerirg. Het lachen , als het zacht gefchiedt, is eene beweging alleen in het aengezicht, als de hoeken van den mond door de zijgomatieke fpier, den lacher en trompetter van een bewogen, de wangen verdubbeld, en het putken tusfchen den mond en zijden van het aengezicht onderlchept worden. Dus gefchiedt het zagte en het glim- en grimlachen. Wanneer men fterk V 3 lacht  3IO SCHADELIJKHEDEN UIT BIJZONDERE lacht, en in het lachen uitbarst, voegen zich bij deze veranderingen in hec aengczicht, gedurige uitade. mingen, die eikanderen ras volgenden als zij fterk worden een fchaterenden lach maken,die het geheele lichaem fchudt. Wanneer, deze bewegingen binnen zekere palen blijven, zijn' zij der gezondheid voordeelig. De oude Grieken hielden het lachen voor zeer heilzaem , en ftelden daerom kluchtfpelen aen , om de borgers, door hunnen daegfchen arbeid vermoeid» aengenaem te vermaken. Voorname Geneesheeren hebben fomtijds melankolijken door het lachen genezen. Lachen duidt vreugde , vergenoeging en vrolijkheid aen. Het perst het bloed in groote veelheid naer de rechter holligheid van het harte, verdunt door de grooter beweging taei, dik bloed. Sterk lachen is gevaerlijk, en koomt in vele dingen meteen fterke perfing overeen. Het regter harte kan zich bezwaer. lijk ontlasten van zijn bloed, dat de kropaders overftelpt, hierom koomt'er geen bloed naer het linker harte in behoorlijke veelheid, en dus ook niet naer het brein. Daer gefchiedt eene herhaelde fchudding van het bloed in die gedurige uitademingen, die de lucht tegen'de fpleet der longpijp perfen, en deze, vernaeuwd om geluid voorttebrengen, t2 rug drukken. Hier door werkt de lucht, nu op dan nedergaende, op de bloedvaten, des de longen veel lijden, en derzelver krachten ontbonden worden. Boerhave zag op een  POSTUREN EN BSWEGINGEVj g 11 een gezelfchap een Heer door het fterk lachen op den grond zijgen, even of hij geraekt was. De aders van den hals zwollen, de oogen puilden uit, het wezen zag paersch en blaeuw, de oogen gloeiden en ftorten tranen. Eene rijke aderlating rukte den man uit een oogenfchijnlijkgevaerf>). Het ontbreekt aen geen voorbeelden , dat menfchen door het lachen bloedfpuwingen, breuken gekregen hebben en zelfs geftorven zijns De Griekfche roneelfpeler Filemon hadt vrienden ten avondmael genodigd. Men hadt vijgen , die men op het nagericht meende te zetten, in het openvenfter geplaetst. Een Ezel, daer juist voorbij komende, at de vijgen op. Filemon vroeg naer zijn vijgen. Een Ezel heeft ze' opgegeten, zeide hem zijn knechr. Men gëve den Ezel wijn te drinken, hervatte Filemon, want die vijgen heeft gegeten, moet wijn drinken, barftendé om zijn eigen zeggen en dit zonderling geval in zulken lach uit, dat hij op 't oogenblik ftorf Linden zag een mensch fterven door het lachen over hec vertellen van een kluchtje (c \ Het fchreien is een tegengefteld teeken van het lac hen O) de Rifu. 125. f» Val, Maximus. Lib. IX. Cap. XII. (e) Phijfiologia. Pag. 441. v4  3 T2 SCHADELIJKHEDEN UIT BIJZONDÏ,*» hen. Dit beftaet in eene fterke inademing, wanneet de borst, even als in het lachen, over en weer fchie. lijk gedrukt wordt, met eene fterke uitademing, die» de groote inademing volgt. De vorm van het wezen verandert weinig, de oogen worden meer geperst, en laten tranen uit. De droefheid, oorzaek van hetfchrei» en, vertraegt den omloop, maekt verftoppingen en, hare gevolgen. Wanneer men fterk fchreidt, gevoelt men dezelfde benaeuwdheden, die het onzinnig lachen maekt. Het niezen gefchiedt, als de lucht in groote veelheid ingeademd, lang binnen gehouden wordt, des de mensch blijft twijfelen, of hij de lucht wil uitblazen of niet, De bevatte lucht, wier uitgang de gefloten fpleet der longpijp belet, verwijdt de long, die de borst drukt. Daer volgt door de prikkeling dezer deelen eene uitademende, ftuiptrekkende beweging van de onderbuiks en Tusfenribbige fpieren, van het middenrif en zelfs van de bilfpieren, waer door de lucht met geweld en een groot geluid door de longepiip natr boven geperst, wordt uitgedreven, vooral door de Neus. Het niezen zuivert dus de deelen voor den reuk gefchikt, als het hoesten de longen. Nu weet men, dat het zintuig van den reuk onmiddelijk gemeenfchap met de herfenen heeft, en deze dus eenig. zins door her niezen gezuiverd worden. Thruston heeft waergenomen, en men ziet het dikwerven in de  POSTÜREW ÉN BEWEGINGEN. jtS êe praktijk, dat ftervenden en vrouwen, die van zich zelven liggen door opftijgingen, bekomen als zij niezen (d) Hierom noemden de oude Latijnen fchrande* re menfchen hommines cmunclce naris, lieden van uitgefnoten, gezuiverde neuzen. De niezing heeft veel overeenkomst nset den hoest, doch is fterker, en de lucht wordt op eens door eene ftuiptrekkige beweeging der fpieren van de ademhaling uitgedreven. Deze alle zijn dan in beweging, hierom veroorzaekt eene fterke niezing breuken, bloedingen, bloedfpuwingen. Hildanus nam eene zware vloeing der Honden , door het niezen ontftaen, waer (e). Uit deze gevaerlijke toevallen, die fomtijds uit het niezen ontftaen, is de wensch wel bekome 'c u ontftaen, als of men zei Je: geluk, dat het u wel vergaen is; ik hope dat het u geen rampen zal veroorzaken. Men ademt in het geeuwen eerst eene groote veelheid lucht in, fpert de kaken wijd van eikanderen, de inademing gefchiedt langzaem, aen een; daer na jaegt men de lucht langzaem naer buiten, fomtijds fterk teffens. De longepijp en longen dalen neer; de longe opent zich diep. In de eerfte beweging beweegt zich het bloed door de longen naer het linker har- OD de Respir. p«g. tfg. (O Cent. III. o. b. t. I.  jl4 SCHADELIJKHEDEN DIT BIJZONDERE harte rasfer, en wordt kort daer ha overvloediger naer het brein geperst, des "er grooter affcheiding van levensgeeften gefchiedt. De kragten der zenuwen vermeerderen. Hierom zijn wij geneigd tor geeuwen . als 'er ergens eenig vogt bezvvaerlijk voortftroomt en ligt zoude blijven ftaen. Na den flaep, bezwijming, koude van de koortze, verlies van lichaems kragten met honger, Hijfterijke krampen geeuwt men met Voordeel, om dat het 't bloed, dat traeg loopt, fneller ftroom geeft. In den tweeden ftaet van geeuwing rekt men de fpieren met eene zekere aengename aendoening, en maekt dus de leden vlug. Dit ziet men na den flaep, en in roofdieren, die op hun roof loeren ; voor den fprong rekken zij zich uit, en vallen na deze geeuwing met meer vaerdigheid op hun prooi. Het bloed en de fijne levensgeesten ftroomen evenredig door de vaten na de geeuwing, des het eene nuttige beweeging is; om ons levendiger, vlugger te maken. Lang gerekt, of fterk gedaen toont het eene luie vadzigheid, en ontleed fomtijds het kakebeen, wanneer'er vreeslijke krampen velgen. De fpieren van de fpleet der longepijp bewegen zich vooral in het zingen. Deze verfcheiden beweegingen maken de toonen. Een zagt, lijmig fmeerbe. kleed den binnenften wand der longepijp en befchermt baer. Door matig hard te zingen bevordert men den omloop des bloeds. Als men zeer hard en fijn zingt, krijgt  PUSTÜREN EN BEWEGrNGEN. 315 krijgt men eene heefcbheid omdat de gedurige beweging der lucht langs den wand het lijm, dat hem bekeeldt, afrchuerr. De lucht prikkelt deze gevoelige deelen dan fterk. Een weinig van dit lijm af- ofaenwezend, neemt of geeft de aengeriaemheid van den zanger. De Italiaenfche Izabelh, die beroemde zangeres aen het Mantuafche Hof, wier kunst met onnoembare fchatten betaeld werdt, hadt dit gebrek. Als zij in de Opera eens g-zongen hadt, vloeide 'er een dik, vuil flijm uit den mond, en dan kon zijniet meer zingen. Na twee cf drie dagen kreeg die Sirene hare bekoorlijke item weder. (/) Het zelfde gebeurt in overluid lezen, fpreken, fchreeuwen enz. zagt lezen, fpreken verfoeit den omloop en verfterkt de deelen, des het voordeel aenbrengt; doch fterk voortgezet verzwakt het en daer ontftaet eene heerchheid. Piutarchus fchrijft, dat Tiberius Gracc'hus, die dikwerf fraeie Redevoeringen voor het volk deedt,' zich zoo aenzette in het fpreken, datzijneftem fijner* vrouwelijker werdt en allengs geheel bezweek. De-' ze beweegiugen, fterk voortgezet, ze:ten de iongen uit, en beletten den vrijen ftroom uit het rechter harte naer de longen, en de kropaders zich te ontlasten, Hier door blijft het bloed in de harsfemn, het wezen zwelt, de oogen puilen uit; daer is vrees voor het bre- (f) Boerhave in prael. Acj. de voce &, Cantu.  «Jlê SCHADEnTKH^DEN UIT BIJZONDSRE breken der varen, waer doorbloedingen uit de neuze, biuea Ipu vinden ontftaen. Deze bewegingen persien de deelen in den onderbuik fterk, kinders krijgen hierom niet zelden breuken . door het hard fchreeuwen. Het zelfde heeft ook plaets in het blazen opMudjk lnftrunienten, dat de longen drukt, het bloed in dezelven den vrijen doortogt belet, en dus ligt bloedfpuwing maekt, eene ziekte, die Leeraers, Advokaten , iVJu i;kanten dikwerf bejegent. riet fpringen vereifcht een vasten grond, en eene ltragt, die de kr.ien buigt met eene vlugge, fchielijke oprigring. A's men fpringt gefchiedt 'er eene fterke lebudding der deelen. De buik, dije, knie worden eerst gebogen , als men Z'ch opgeeft, fchieiijk ukgerekt; als men dan opeen harden grond neder koomt, valit n de ingewanden des ondeibuiks neder, en fpringen fomtijds met een fchok op. Uitzakkingen van de bacrmoeder; ftomngen, Miskramen, breuken ontftaen nergens ligter door. Het dansfen is eene foort van fpringen, dat van velen, omdat het eene kunst is, als heilzaem wordt aengeprezen. Zedekundig befchouwd, vinde ik in het damfen nf-cs. dat een Christen zoude onteeren. Indien het op eene matige wijs toegaet, verfterkt het de deelen, maekt den omloop vlugger, wekt de geesten op , en brengt dus voordeel aen. In oude tiiden gebruikte men den dans in Godsdienst plechtigheden, en zong de verzen vour het volk al dan-  POSTUREN EN BEWEGINGEN. gtj^ danstende. David danste, toen hij Gods Arke binnen Sion voerde, dat is hij zong den Heere al trippelen ie en reiende lofzangen. Oridius zegt, dat zijne ver «n op den Schouwburg gedanst, dat is al dansende geZongen wierden Et mea funt populo fa'tata poëmata fep*-, (g) Doch als men het dansfen verder uirftrekt, en fterker Voortzet; dan is de vraeg, ofhet niet meer fchadeJjk d-.m voórdéelig is, geneeskundig belchou vd Ik moet bekennen:, dat ik in de praktijk meer nadeebge gevolgen dan heil voor de gezondheid uit het dansten heb zien ontftaen. Het verzwikken, verduiken van den hiel en voet is niet ongemeen, indien men wat groote fprongen doet, en breuken ontftaen zeer ligt in zwakke menfchen door deze beweging. Garengeot teekent het geval van een jongen Heelmeester aen, die eene maegbreuk kreeg door het postuer, dat hij ïnaekte in het dansfen. (g) Jonge vrouwen die zwanger, zijn moeren zich vooral van het dansfen onth «uden, om dat 'er ligt miskramen door ontftaen. Het geval der fchoone vedel fpeeffter, dat Hippokrates tot weinig Cs) Tri». Lis. II v. do. Cgj Memoires de 1'Acaj. Roytl, de Chir. Tom. L  3l8 SCHADELIJKHEDEN UIT BIJZONDEUE »ig eere voor hem verbaelt, toont de gevaerlijkheid van hec dansfen k*ï »'t7s!i^ ^\ Ins.' t7i-tx-h£i{>s s* ysy$ Kanppvii tri 'pt y»» (hj. Ik zwijge, hoe de wijn en wellust het lichaem der dansfende gemeenl'jk verhit, de poren opent, hec zweet door de fterke beweging uitperst. Gemeenlijk gebruikt men weinig omzigtigheid. Men fielt zich met het bezweete lichaem aen togt, koude bloot, of drinkt fchieiijk verkoelenden drank. Hieruit volgen pleurisfen, borstziekten, kwade keelen ,'Rheumatieki ziekten, die-dikwerf de jonge lieden uk de danszael naer het graf rukken, gelijk ik meer da:i eens gezien hebbe. i In het worflelen fielt men het middenpunt der zwaerte van het geheele lichaem dus, da: het in eene rechte lijn ftaet, getrokken van het hoofd tot de voeten, zoo echter dat het eenigzins fchuins fut, want eene kleine Jtragt van den vijand zoude den mensch, die recht overend ftaet, neerfmijten. De kunst van het worflelen beftaet hierin, dat men de partij het geheel lichaem tegenftelt, welks middenpunt der zwaerte doordeplanc van den voet gaec. Dan keerc gij uwen vijand , als •hij u zoekt neer te werpen, best af, en zult hem zoo hij niet zeer voorzigtig is, ligt in hec zand fmijten, door hem terug te ftootïn , cat hij voorover valle. In het worflelen worden alle de fpieren fterk gefpannen, de fh) de Natura, Pueii,  POSTUREN EN BEWEGINGEN, 319 de deelen gedrukt, waer door ligt breuken ontftaen. d or het wringen en draeien der leden, ontftaen 'er verdraeingen, verftuikingen, verwrigtingen, In het algemeen merke ik alleen aen, dat alle deze bewegingen en posturen gevaerlijker in bloedrijke, vette menfchen zijn, die teere longen hebben. Zij moeten deze oefeningen voorzigtig doen, willen zij zich voorpleurisfen, borstziekten, bloedfpuwingen, breuken wagten, SOVENi  BOVENMATIGE OEFENINGEN DEK ZIELE. 11e de Geneesheeren komen over een, dat de menfch uit twee wezens beftaet, een ftofhjk, dat men lichaem, een onftofhjk, dat men ziel, geest noemt. Deze twee wezens, naeuw met eikanderen vereenigd, maken ons. In het ftoffelijk verfchelen wij weinig van de andere dieren, die uit dezelfde elementen beftaen als onze lichamen, dezelfde onderhouding door voedzelen noodig hebben, en de meest doelen bezitten , die ons lichaem heeft. De ziel onderfcheidt ons boven de dieren, door een beginfel, dat in haer ligt, het geen haer vatbaer maekt voor de verhevenfte denkbeelden, indien 'er belchaefdheid en oefening bij^  'Der z r e l i: |£$ bij komen. De zielen der dieren misfen deze voorttrefljkheid, zij kunnen hare denkbeelden niet verre uit. breiden, zijn maer alleen aen zekere vermogens be« paeld. Hare werkingen blijven binnen een engen orn^ trek beflooten; buiten dezen vermogen zij niets. Dé vogels bezitten de kunst om nesten, de bijen dm juistgevormde , afgemeten cellen te maken. Dan tot de. ze werken bepalen zich de werktuigen hunner zielen; aen deze hefteden zij al hun vernuft, dat zich niet verder kan uitflrekken, buiten deze perken gaen dé werkingen hunner ziele nooit. De menfchelijke ziel verheft zich rot in 't oneindig, bepaelt zich niet aen eene kunst, aen weinige denkbeelden, maer leert vele kunften aen, en raekt door oefening en befchaving tot een hogen trap van kennisfe. 5- 313 liet leven van de ziel beftaét in denken. Zonder denken kan men haer naeuwlijks begrijpen aenwezer d te zijn. De grote vraeg is, van waer de ziel hare denkbeelden krijgt, zoo lang zij met het lichaem ver. eenigd blijft. Sommigen zeggen , dat de ziel ingefthapen denkbeelden bezit, die zij maekt in het lichaem zonder tusfchenkomst van iets lichamelijks. Anderen, onder de welken de beroemde Engelfche Wijsgeer Locke, eeo man die weinig wederga in nette, fchranX dere  328 BOVENMATIGE OEFENINGE dere gedaguen heeft, ontkennen dit. Ik zal mij aen de ondervinding houden, en hier voor geneeskundigen fchrijvende, geneeskundig fpreken. Als wij een van onze zintuigen misfen, of deze door eenig gebrek niet kunnen werken, maken wij geen denkbeelden van iets, dat wij door deze lichamelijke zinnen moeten leeren bennen. Een blinde heeft geen denkbeeld van kleuren; ja fchier van niets, dat het gezicht leert. Het lichaem verftrekt tot een middel, door het welk de ziel hare denkbeelden krijgt. Dit blijkt des te meer, cm dat de werkingen en gedagten van de ziel de bewegingen van hec lichaem volgen. Als de omloop der vogten en de bewegingen der vaste deelen in evenredigheid met eikanderen zich bevinden, vaert de ziel wel. De oude Geneesheeren zeggen dit uit eenen mond. De voorzigdgheid en reden, fchrijlt Hippocrates, beftaet in eene ftandvastige gefteldheid des bloeds en evenredige beweginge in deherfenen; als deze ontroerd worden, verliest men ook voorzigtigheid en reden (7). Deze dieren , redeneert Celfus, zijn fterker , wier bloed dunner, trageren botter, wier bloed weinig is (&) De vermogens der ziele veranderen zigtbaer met de jaren, die groote veranderingen in het lichaem ma« (i) De Fltnti. Seft,' 00 Libr. II,  ■ ö * * * i * l *. maken. Een kind heeft zwakke, teere leeden ert weinig zielsvermogens, 't weet nergens van, als'het op de wareld komt, kan naeuwlijks eenig lid t0t eenig einde bewegen. In de eerfte jeugd zijn de deelen week, faprijk, aendoenlijk, gefchikt om indrukzelen te ontfangen, zich te laten buigen en vormen. Deze gefteldheid des lichaems volgt de ziel die zich nu plooit, bekwaemis om indrukzelen te'oncfangen, befchaefd te worden , en een geheugen heeft dat vlug en gefchikt is om van buiten te leeren. ' i Met de kragten groeit het oordeel, fchoon het geheugen vermindert om dat de weekheid, teerheid van het hchaem afneemt. Een mensch, in de kragt zijnslevens, heeft een vast, fterk lichaem. Zijne ziel oefent ook nu eerst alle hare vermogens in den hoogden graed. Zij maekt nu de beste denkbeelden, wikr redeneert, oordeelt met bedaerdheid, beleid; Als c e ouderdom het lichaem verzwakt, lijdt ook de zfel Menner, hoeftokouden zwak, gebogen, ftijf, ftrarü' worden , en hunne zielen zuifen , aile hare vermoge, è ftaken, en zulke lieden geheel kindsch worden kra fig toont dit de Filozophifche Dichter Lncretius: 8 Inde ubi" robustis adolescit viribus xias, Concilium quoque majuS) & ^ ^ ^ ^ Bei W Dc Rer. Nat. Lib. III. X a  £14. BOVENMATIGE OEFËNlNGË Befchouwt men ook de denkbeelden , die de men. fchen maken, zij lopen alle over lichamelijke zaken $ en zijn door het lichaem de ziele aengebfagt. De ziel moet zoo wel door de opvoeding en oefening denkbeelden leeren maken, als het lichaem door opvoeding en oefening moet leeren ftaen, gaen. Een mensch * aen zich zeiven overgelaten, maekt geen meer denkbeelden dan de beesten. Hij zorgt voor zijn behoud, weet geen gebruik van zijn vermogens te maken, fpreekt niet, maekt een onverftaenbaer geluid en is wild en woest. Tulp verhaelt, dat men te Amfterdam een jongen van zestien jaren vertoonde, die in Ierland van zijn ouders in zijn eerfte kindsheid was afgedwaeld, onder de wilde fchapen had geleefd, en de Natuer dier dieren aengenomen. Hij was vlug, rap te voet, van een barsch wezen, harde huid, vaste leden , onver* fchrokken, ruw, ligtvaerdig, van alle menschlijkheid verfteken, hadt een afkeer van fpijzen den mensch gemeen, at gras en hooi, en wist uit deze het beste te kiezen, en blaete als een fchaep. Hij hadt meer gedaente van een beest dan van een mensch, en men konde zijn wilden aert naeuwlijks betemmen, zelf in langen tijd. (wz) Simon Goulart verhaelt eene diergelijke Hifrorie van een jongen, die, in het Ardenner woud door zijne ouders verlaten, onder de wolven was op- («0 Ojf. Rar. Lib. 10. Obf. X.  ° E * ZIEL , E. opgevoed, en geheelde natuer van deze wilde beesten hadt aengenomen. Cats heeft uit Goulart dezegefchiedenis in vloeiende verzen, naer zijne gewoonte, aerdig befchreven. Hij die het monfter treft, vindt zich in haest befprongen3 Niet van een ander beest maer van een naekten jongen, Oudt, zoo het fcbijnen mogt, omtrent de zeven jaer, Die huilde door het bosch en maekte vreemd gebaer. Pij was van bru.ne verf en toonde een seldzaem wezen. Zijn hair door al het lijf als borftels opgerezen, Zijn nagels wonder lancjt; zijn femme bijfter wreet, .Men hoorde een luide galm, maer echtereeën befcheet Maer ziet het menfchenkint en wil geen menfchen kennen, Noch bij de menfchen zijn, noch bi] de menfchen wennen; 1 en fpreektgeen menfchen tael, maereenig dom geraes • Ten wil geen menfchen fpijs, maer niet als bloedig aes' Hetfchopt de pappot om; het bijt, die hem genaken' En wat de keuken fchaft en ban hem niet vermaken ■ Zijn wezen is verwoet en bijfter oabevreest, Het beeld gelijk een mensch, de restemaar een beest. («) Welke denkbeelden zal men zulke fchepfels toefchriiven, wier zielen geene menschlijkheid.toonen. Kan zelfs de fchranderfte Filozoof wel eenig duidelijk denkbeeld van een ingefchapen denkbeeld vormen? Welke zijn («0 Houwelijkin Moeder. Bfi , denkt, wikt, beredeneert, voelt men eene jmatheid, vermoeidheid. Wij verliezen dat fcherpe in het redeneeren, en hebben rust nodig om zware voorftellen met nieuwe kragt te overwegen. Deze band, die naeuwe vereeniging tusfen ziel en lichaem vereiscbt iet lichaemlijks om gefloten te blijven. Om de yereeniging van lichaem en ziele te onder-  DER ZIELE. g2£ derhouden, worde 'er iets vereischt, dat eerst deindrukzelen van het lichaem kan ontfangen en aen de ziele overzenden, en weder de bevelen der ziele ontfangen en aen het lichaem overbrengen, üe zenuwen bezitten deze kragt, die de indrukzelen der zieleomfangt, en overbrengt aen het lichaem, en zoo ook die van het lichaem aen de ziele mededeelr. Mijne ziele wil , dat ik den vinger uhlïeke, en dit gefchiedt. Als dit middel, door he, welk ziel en lichaem elkander de wederz.jdfche werkingen mededeelen, werkt, gefchiedt 'er eene beweging bijzonder in de fijne zenuwdraden, die hen fpanc , fchommelt, of op eene andere wijs bekwaem maekt om de indrukzels te ontfangen en overtebrengen. Als deze middelende kragt rust, omfpannen zich de zenuwdraden, enrus, ten. Door deze zendt de ziel hare beveelen naer alle de deelen, die haer gehoorzamen. Zij kan door deze eene beweging van het geheel lichaem of van een enkel deel maken, zoo als 'c haer behaegt. Als men mij vraegc, wat deze middelende kragc is., dan moet ik antwoorden haer niet te kennen. Ik wete u alleen te zeggen , dat zij 'er is , en dat de zenuwen de dee len zijn, in welken zij is. De Ouden noemden deze kragt levensgeesten, over welken vele fraeie famenftelzelszijn gemaekt, vele aerdige dingen gezegd. Het veelvermogend verftand van Boerhave heeft hen groot gezag gegeven in het verklaren van verfcheiden ver> X $ fchijn-  33° BOVENMATIGE OEVENINGE fchijnfelen. Zij zijn geliefkoosde fpeelpoppen om befpiegelende Filozofen te vermaken. Men verklaert 'er aerdig door hoe vele wonderlijke ziekten ontftaen. Men reekent hun loop af, hoe ze uit en in de fpieren vloeien, deze bewegen. Jammer is 't dat men hen niet kan aentoonen. De Phijfiologie gist hier. Laet het de Pathologije derhalven genoeg wezen, dat zij alleen kan zeggen , in de zenuwen is een kragt, die de indrukzelen van ziel en lichaem ontfangt, en aen de beide wezens mededeelt, als zij op elkander moeten werken. De Natuerkunde fpreekt niet anders van de aentrekkende, middelpuntvliedende, zeilfteenigekragten, en in de praktijk voldoet het, al weet men niets meer. Ondertusfchen fchijnt het, dat deze middelende kragt, die de indrukkingen van ziel en lichaem, als deze op eikanderen werken, ontfangt, naeuw verknogt is met het leven, en dat deze twee kragten eikanderen aenprikkelen. De onderlinge gemeenfehap dezer kragten maekt, dat de fpieren de bevelen der ziele ontfangen , en die aen het lichaem overbrengen ; en dus wederom de werkingen van het lichaem aen de ziel komen. Alle fpieren zijn in ons bezield lichaem methetleven voorzien, dat geprikkeld haer in beweging brengt. Eene fpier . fchoon zeer fterk met het leven begaefd, blijft in ruste, dat is trekt zich niet te famen , alsniet haer levenskragt haer aenprikkelt. De meeste fpieren gehoorzamen aen den wil der ziele. Als deze haer wil  » E R ZIELE. 33Ï wü bewegen , en eenig bevel door haer uitvoeren, maakt zij mdrukkingen op de middelende kragt, die de zenuwen bevatten, prikkelt de levenskragt door deze, en brengt dus de fpieren in werking. Men hoeft om dit te begripen geen moeilijke bewijzen uit te denken, met veel omdag niet te toonen , hoe het mooglijk is, dat deze levensgeesten zoo ras den wil der ziele volbrengen , en uit het hoofd bij voorbeeld in de toonen van de voeten vliegen, om die op een enkelen wil der ziele te bewegen. Indien men ftelt, dat de ziel in het hoofd hare woonplaets heeft, en van daer hare bevelen zendt, zegt men ietst, dat niemant kan bewijzen, en het geen zeer onwaerfchijniijk is. Maar indien men ftelt, dat de ziel, van een geestelijke, ort» ftoflijke Nature, zich door het geheel lichaem verfpreid, door het geheel lichaem gegoten is,geli/.- hetLucretius reeds zeer eigen aerdig genoemd heeft, dan is de beweging der fpieren zeer eenvoudig te verklaren. De ziel vervult, bezielt haer geheel lichaem, even eens als de Goddelijke kragt door het geheel al werkzaem en verfpreid is. Dit kan men in een onftoflijk wezen, dat nimmer in eene plaetze kan heOoten worden, geen bepaelde plaets kan beflaan, op goede gronden ftellen, zonder te vreezen, dat 'er een deel van dit wezen za'l verboren gaan , als 'er iets van die lichamelijke ftoffe, welke het bezielt, te niete gaet, fterft. Een geestlijk «nftoflijk wezen heeft geene deelen, en kan derhalven  33* BOVENMATIGE OEFENINGE geen vernietiging ondergaer. Als de ziel, dus door het lichaem gegoteneenige beweging wil maken, deelt zij haren wil aen de middelende kragt der zenuwen eerst mede, deze kragt prikkelt bet leven der fpieren, en zie daer de fpier werkt. Daer is niets meer nodig, 't zelfde kan mendaeglijks zien in fpieren, die men prikkelt. Zoo ras men eene fpier prikkelt, trekt zij zich te famen, werkt en beweegt het deel. Daar is geen tusfenkomst van iet anders noodig. Eene zekere bevinding leert ons, dat beide deze kragten door eene lange werking vermoeid, afgemat raken , en dat als de eene lijdt, ook de andere lijdr. Indien in eenige fpier of deel van ons lichaem de levenskragt kwijnt, zoo verzwakt, dat zij te klein is voor den gewonen prikkel, dan heeft de middelende kragt der zenuwen geen vat meer op haer. Zij wekt geene aendoening meer in deeze fpier. De ziel kan hare bevelen wel in de middelende kragt indrukken, maer de levenskragt ontvangt hen niet, neemt die bevelen niet over. Zij blijven zonder uitwerkingen. Dit leert ons de lamheid der deelen. Eveneens als de levenskragt genoegzaem is , maer de middelende kragt der zenuwdraden kwijnt, verzwast, ontvangt zij de indrukzelen niet, die het leven maekt, en de werkingen van de fpieren komen niet tot de ziele. Deze kragten vereenigen zich zoo naeuw, hebben zulk eene overeenkomst, dat ik fchier zoude durven vragen , is deze middelende kragt zelve niet  i> fc R Z I E L Ê. fliet een fijn leven, door de zênuweh gegoten, dat aengeprikkeld het leven der fpieren, misfchien wat' min aendöenlijk prikkelt, waer door de bewegingen ontftaen? Indien dit waer was$ zoude de verklaring der beweging en der werkingen van ziele en lichaem óp eikanderen zeer eenvoudig wezen, en het leven door alle de deelen gegoten, en vooral aendpenlijk , gevoelig, werkzaem in de zenuwdraden de middelaer tusfen ziel eh lichaem Zijn. Ik ben mooglijk hier mee de levenskragt wait te veel ingenomen, doch evenwel Zeker, dat mijne dwaling niet groot is, en op vaste bevindingen rust, zoo veel de duisterheid dezer ftoffe eenige zekerheid toelaet. §> 3M° De zenuwdraden, die de bevelen der ziele ontvangen, bezitten zulk eene fijnheid, datzijeennaeuwkeurig onderzoek ontfnappen , en men niet zeker kan uitvorfchen, welke ongemakken zij lijden, hoe zij verzwakken. Indien men uit de gelijkheid der werkingen on* zer deelen iets mag redeneren, zullende vezelen der fpieren , die veel overeenkomst hebben met de zenuwdraden, en even als zij door eene kragt, die hen beweegt , bezielt worden, ons hier voorlichten. De zenuwdraden zijn zeer zagte, teere deelen , en overtreffen in fijnheid alle de andere deelen van ons overkun- ftig  §34 SOVENMATIGE OEFENING^ ftig gedel. Indien deze draden zich lang aen een bewegen, fchuren zij tegen eikanderen , rekken zich uit. Dit ziet men in de vezelen der fpieren. Wat volgt daer op? Daer omdaet in de uitgerekte vezelen eene matheid, ongewoone beeving, kramp, en verlies van hunnes» toon. Het zelfde moet ook in de zenuwdraden gebeuren. Zij verdij ven door deze kramp of verflapp! n , gelijk de vezels der fpieren. Hier door gaet de kragt, die de zenuwdraden bezittten , verloren. Wat moet hier verder volgen , indien men de oefeningen der ziele voortzet, en de zenuwdraden te veel vergt? Van de behoorlijke gefteldheid dier zenuwdraden, en van de kragt, die hen bezielt, hangt het welzijn van onze zinnen af. Als deze zich wel bevinden en de zintuigen in zulken daet zijn, dat zij de bewegingen en indrukzels, die de uitwendige oorzaken maken, behoorlijk kunnen ontvangen, dan krijgt de ziel goede denkbeelden , die zij behoorlijk kan vereenigen en beoordeelen. Maer als deze teere draden verawakken of verdijven, en de kragt die hen bezielt, kwijnt, ontdaet 'er eene dompheid der zinnen; zij werken niet gelijk 't behoort, verwarren de denkbeelden, veroorzaken ijlhoofdigheid, daeploosheid, fchadelijke droomen. Zulke menfchen verliezen hun verdand. Men vindt voorbeelden van lieden, die door eene bovenmatige letteroefeninge hun verdand verloren hebben. Daar,ontftaen vooral bedroefde rampen in zulken,  ■ » e h 2 ï fi t E; .335 Jcen, die lang op een Huk denken, en hierdoor de zenuwen afmatten , en de denkbeelden der ziele beroeren. Men kan zich zeiven zoo infpannen , dat men naeuwlijks iets hoort noch ziet van't geen rondom ons gebeurt, en bij na een louter denken is. De fchrijvers verhalen van Archimedes, dien beroemden wiskonftenaar der oudheid, dat hij beezig was met eea wiskunftig voordel te befchouwen en zijne figuren op het zand van den vloer trok, toen Marcellus Sijraktue if-ormenderhand in nam. Archimedes hadt niets gehoord van alle de bewegingen en; ontroertenisfen der borgeren. Een foldaet kwam in de kamer van dea wiskonftenaer met den degen in de vuist loopen. De ingefpannen Filozoof wist niets van het gevaer, en beirrafte den krijgsman, dat hij zijne figuren dorst vernietigen. Men vindt in de Geneeskundige hiftorie wonderlijke voorbeelden van Melankolije ontftaen door veel denken. Te Parijs woonde een Advokaet,doorde veelheid van zaken overladen, en die gedurig in afgetrokken gedagten was. Hier doorgeraekte hij aan hec fuffen,en verbeeldde zich, dat hij een zondvloed zoude verwekken, als hij waterde. Wat zijne vrienden hier tegen zeiden, het was te vergeefs. De Geneesheeren gebruikten een list, en geboden, datmenfchiehjk brand! brand] zou roepen. De Advokaat vloog tot hulp, en watetde omtrent twee Oneen. Deze trek genas hem. Uic  J3# BOVENMATIGE 0EFENINGE Uit de verdere overeenkomst, die men tusfen dé zenuwdraden en fpier vezels vindt, zoude men\unnen beltonen, dat 'er door langdurige oefening der ziel eene ftramheid, ftijfte ih dezelven kan ontftaen. De ouderdom Ichiinr dit te bevestigen.. Menfchen, die door het fterk oefenen der ziele zich zoo vermoeien, dat zij kindfch den, 'c jnen het zelfde gebrek in de zenuwdraden te lijden , dac de zulken krijgen , die van hun jeugd af zwaer werken (100) , eeneftramheid te weren. De meesren der oude lieden verliezen bun geheugen en die kragt van redeneeren enoordeeleri, die zij weleer hadden. Even eens als menfchen , dieftijve, ftramme fpieren hebben, door arbeid gehard, nergens van we en, koüde, pijn, ongemakken zonder hinder door ftaen, zoo w rden ook de oude lieden voor alle aéndoenio^tn der ziele ontvatbaer. Zij zijn doorgaens onmeedogend, Onbarmhartig, en voor weinigebartstogien, vreugde, vergenoegen, aendoenlijk en gevoelig. De zenuwdraden en hunne middelende kragt fchijnen als vereeld, uitgedoofd. 315. Een fterker omlooD en beweging van her bloed door de vaten van het brein verzwaren de rampen der lijdende zenuwdraden. Zij fchudden deze fijne draden, ontroeren hunne werkingen, rekken hen uit. Hier door  SER Z I E L É. $é* door ontftaen hette, pijn, ontfteking, ontroering der Ziele. In heete koortzen ziet men dit, wanneer het bloed in groote veelheid en met geweld in de vaten van de harsfenen ftroomr. Daer ontftaet ijlhoofddigheid ; dolheid zelf koomt hier van , wanneer het bloed dik, fcherp is. Deze fterker bewegingen veroorzaken niet, flegts woede en uitzinnigheid , maer fomtijds zulke zaken , waer over men zich moet verwonderen. In de Geneeskundige hiftorien heeft men voorbeelden, dat onkundige menfchen in heete koortzen, opftijgingsn eri diergelijke kramptrekkige ziekten m hetfelfte derkwale vreemde talen, nimmer door hen geleerd , fpraken, verzen maekten , fchoon geen Poëten, en zelfs toekomende dingen voorzeiden. Hofman heeft een Berlifnfchen Godgeleerden gezien, die eene heete koortze met ijlhoofdigheid hadt doorgeftaen , en daar doorzul'c eene verandering in de harsfenen geleden,dat hij voor de vuist Hoogduitfche verzen maekte, fchoon hij nooit te voren eenigen fmaek in de dichtkunde hadt gevonden: Integendeel vergeten fommige menfchen alles. Mij heugt gelezen te hebben van een Italiaenfchen Dichter, die aan eene heete koortze gelegen, en dermaten het geheugen vetloren hadt, dat hij de verzen , die hij weleer gemaekt hadt, en men hem voorlas, weigerde voor de zijnen te eikennen , en niet wist, dat hij die gemaekt hadt.' De gemeenfehap tusfen de middelende kragt in de li ze*  33$ BOVENMATIGE OEFENING» zenuwdraden en het leven moet tot een gevolg heb* ben, dat de "kragt der fpieren geen onderftand noch invloed van de kragt in de zenuwen kan erlangen , als deze afgemat, verzwakt zijn. Dit ondervindt men , als men lang denkt en aen de letteroefeningen blijft. Schoon men ftil zit, wordt men echter moede. Voeg hier bij, dat de overige werkingen van het lichaem niet wel gefchieden , als de ziel alleen werkzaem is op eene zaek , en naeuwlijks de prikkels vanhet lichaem gevoelt. Diepe overpeinzing belet, vermindert de uitwaesfeming, en alle affcheidingen en ontlastingen tot merkhjk nadeel der gezondheid. Tot verzwaring der rampen ondervindt men, dat geletterden, die hunne ziel gedurig bezig houden, ook een zittend leven leiden. Ik hebbe getoond, welke gevolgen uit hec verwaerloozen der beweginge ontftaen. Hoe het lichaem verzwakt en aen Hijpokondrijke kwalen onderhevig wordt. Deze nemen toe, wanneer ook door lange ingefpannenheid der gedagten de teere zenuwdraden verllappen. Ik hebbe men. fchen gekend, die door fterk ftuderen en weinige beweging vermagerden, uitteerden. Als zij maar op hun kamer wandelden, beefde het geheel lijf, de toppen hunner vingeren zelve klopten, lloegen van vermoeidheid. Zij konden niets veelen, en ftorven van zwakheid. Wij; moeten hier de beminnaers der wetenfehappen ra-  DER Z ï B £ Èi raden in hunne Oefeningen eenige veranderingen té maken. Indien zij dit doen, küunen zij veel langer zich aen de wijsheid wijden. In teegendeel als men lang over eene zaek moet denken , verliest men haesc zijne kragten. Wiskonftenaers, Reekenaers, Bovenfiatuerkündigen, Godgeleerden, R echtsgeleerden, dis diiistere , moeilijke, netelige, verwarde zaken moeten naervorsfchen , uitpluizen , ontwarren , behooren eèrrigën tijd optehouden met hunne bezigheden, en zich tusfen beiden met eenige andere oefening te verlustigen. Zoo ras zulken eenige loomheid, een trek ter de eenzaemheid beginnen te merken, met winden geplaegd raken, moeten zij hunne moeilijke bezigheden geheel ftaken of zij ftorten in jammerlijke onheilen'. Alle deze beminnaers der letteren moeten dooraen^ename en tegenftrijdige oefeningen den geest verkwikken. Dit gefchiedt 'door de muzijk, het lezen van zoete verzen, aengename hiflorien , Natlierlijke hiftorien. Deze wetenschappen verfchaffen eene lieve uitbanning, diefden geest verkwikt, de fombcre denkbjel* den verdrijft, en ons aftrekt van die netelige befpiegelingen, 't Is wel waer, dac men in eene zaek zich Oefenende , op een fluk zich toeleggende, ver in dit een kan komen,' maer het is ook waer, dat men alleen! Voor zich zelf, of ten hoögften Voor weinigen werkt, en voor alle anderen onnut wordt. Men is wel een* geleerd man in zijne werenfehap, maer doorgaens eeri X 2 oif»  34° BOVENMATIGS O E F E NI iïG E onnozel fchepzel in de maetfcbappij. Ik kenne veel doorknede verftanden inde Godgeleerdheid, Talen, Wiskunde; doch die bedroefde menfchen zijn in den dagclijkfchên omgang, buiten hunne wetenfchap van Biets anders weten, en naeuwlijks ergens in zich kunnen redden, 't Is hier eveneens als met de fpieren. Als zij gedurig aen den zelfden arbeid blijven, worden zij haesc vermoeid. Zij krijgen wel eene heblijkheid om het gewoon werk abel te verrigteo, maer misfen aeze bekwaamheid in alle andere werkingen. Dit ziet men in anibagrslieden , die alleen voor hun beroep dien* (lig zijn. Beter doen zulke letterbeminnaars, die hunne hooldiludie met andere wetenfehappen paren, en niec altijd aen een werk zich bevinden. Hec fchijnt dat de Geneesheeren hier gelukkig voorgaen , en andere geletterden moeten leeren, hoe zij zich behooren te oefenen, 't Is door kundige lieden aengemerkt, dac dcArczen, die eene uitgeftrekte praktijk en veel kundigheden hebben in hunne zaken , zich echter meer . toeleggen op andere wetenfehappen dan op hunne eigen kunst, en niet zelden vloeiende, geestige Poëten, fchrandere oudheidkundigen , bekwame Natueronderzoekers, beminnaers der Naturelijke hiftorie, Sehei- en Ontleedkunde en andere wetenfehappen zijn. Artzen, die vele kundigheden in hunne kunst en wijd uitgeftrekte praktijk hebben, verwaerloozen hunne wetenfchap en kranken niet, maer oefenen zich in andere we-  Ö E R ZIELE. 341 wetenfehappen tot uitfpanning, om niette veel zich met eene zaek optehouclen, het fombere, bedroefde, klagende, waer onder zij gedurig verkeeren, te verligten, te temperen. Dit en de beweging, die zij doen, houdt hen gezond, en maekt hen doorgaens aengenaem in de famenleving, en nuttig voor de maetfchappij, die zij op vele wijzen bevorderen. Men moet het tot lof der Geneesheeren zeggen, dat 'er weinige andere geletterden zijn , die zulke uitgeftrekte kundigheeden in vele wetenfehappen bezitten als de doktoren, en hunne eigen kunst zoo wel behartigen en bevorderen. Wat zouden de Natuer en Scheikunde, de Naturelijke hiftorie wezen , zoo de Geneesheeren haar niet bevorderden. Niemanc is zoo wel in ftaet om de wijshied, goedheid , Almagt van den Schepper en de waerheid van den Godsdienst zoo te verdedigen als een Geneesheer. Nieuwentijt heeft het onderons getoond, en de Godsgeleerden moeten zich van hem bedienen om het ongeloof te keeren. Indien een kundig Geneesheer, gelijk Nieuwentijt was, zich thans wilde verledigen om de deïsten, die zoo vermeerderen, en mee andere wapenen uit de Naiuerkunde den Godsdienst beftrijden, uit de ontdekkingen, na Nieuwentijds dood nog gedaen , te wederleggen , zouden zij zeker hunnen gedugtften vijand vinden.  %A' BOVENMATIGE OEFENINGEN Het minfte gedeelte der ftervelingen bemoeit zich tnet de oefening van het verdand. Velen dwingt de noodzaeklijkheid met hunne handen door zwaren arbeid den kost te winnen. Anderen hebben een onoverwinhjken afkeer van de wetenfehappen, en een overheerfcheeden trek naer een lui en vadzig leven. Wanneer men de ziel niet oefept, het verdand niet befchaeft, verliezen de zintuigen die fijnheid, die feherpte , welke men in die van menfchen vindt, welken hen oefenen. De werkingen der ziele verzwakken en hec verdand worde ftomp. Onze ziel moet zich zoo wel oefenen , als het lichaem z;ch moet bewegen. Indien het lichaem zich overgeeft aen een lui, vadzig leven , ontftaen 'er vele gebreken. Indien men de vermogens der ziele niet aenkweekr, blij ft zij ruw, onbefchaefd. Menfchen, die in hunne jeugd ?ich oefenden in de wetenfehappen , maer vele jaren federt eqn woest, lui, vadzig leven leiden , zijn aües vergeten, wat zij in hunne jongtlingfehap leerden , en komen niet dan mee moeire weder aen de letteroefeningen, eveneens als luiaerds bezwaerlijlc uit hunne lieve ruste zich laten ftoren , en aen het bewegen biengen. Menfchen insgelijks, cie tot zekeren ouderdom geraekt, eerst aen het du ieren gaen . vinden ook veel moeite om eenige kundigheden te verkiijgen. Hoe ligt verliest men ? het  DER ZIELE. 343 het geheugen, als men het niet aenkweekt. Talen, die men zeer wel fprak, vergeet men ten eenemael, zoo men dezelven niet onderhoudt. De meeste Nederlanders leeren in hunne jeugd Latijn of Franfch; maar hoe weinigen zijn 'er, die deze kennis onderhouden, en de geleerde talen goed fpreken, als zij dezelven maer weinige jaren verwaerloozen. Dit is echter het eenigst ongemak, dat de mensch lijdt, als hij zijn verdand niet'oefent. Wanneer men zich naer behooren beweegt, befchaedt deze verwaerloozing de gezondheid niet. Tel de oude lieden in Welke ftad her u lust, gij zult onder dezelven velefchippers, matrozen, arbeidsvolk en andere menfchen, die het verdand niet verder beoefenden, dan zoo ver het vdldrékt tot hun beroep noodig was, vinden. Zulken, die zich op de wetenfehappen toeleggen, bereiken veel minder ouderdom. Staetkundigen , Rechtsgeleerden , Leer-aers, Poëten, Natuerkundigen, en anderen die hun vaderland tot eer en nut verftrekken, fterven nietzeldzaem in hec beste van hun leven. *Heel verdandige, diepdenkende lieden leven doorgaens kort. Weetnieten en domme menfchen ziet men gemeenst den hoogden trap des ouderdoms betreden. Onder alle de luiden, die men in de nieuwspapieren nu en dan aentreft in hogen ouderdom gedorven, vindt men nimmer menfchen van uitmuntende vermogens der zie-* le. Hec zijn altijd gemeene lieden. Het is derhalX 4 ven  §44 BOVENMATIGE OEFENINGE ven zeker, dat het beoefenen van het verftand, indien het niet met voorzigtigheid gefchiedt, ve.1 meer oahei] aenbrengt, dan de domheid en onbefchaefde vermogens der ziele. Men zal ook ligt kunnen zeggen, wat meer fchade en zwakheid veroorzaekt, de oefening der ziele of die van het lichaem. De oefening des lichaems verfterkt de vaste deelen , brengt eene ftram' heid aen, die den mensch voor zijne jaren oud maekt; doch de oefening der ziele verzwakt het-geheel lichaem , ftort den mensch in hipokondrije en alle andere zware zenuwziekten, die hem afmatten, het leven bit? ter maken; en ook voor zijn tijd ten grave (Iepen. Hier om is eene overmatige Oefening der ziele veel nadeeliger dan een zware arbeid, dien het lichaem ondergaet. A!ie menfchen echter fchaedt de ofening van het verftand, indien men haer te verre trekt, niet even fterk. 't Is hier weder ais met de lucht en de beweging, dienimmer voor elk mensch even fchadelijk bevonden worden. Overmatige oefeningen der ziele befchadigen vooral jongelieden, vrotxvven, teere, bloedrijke, waterige temperamenten , en zulken , die na ziekten beeteren. Het jeugdig lichaem heeft zagte, teere deelen. De zenuwen vooral zijn zeer teer, aendoenlijk. Als men deze teere draden, eer zij nog hunne vastheid en behoorlijke kragc tnbben, rekt, fpant,en te veel vergt, verzwakken aj, verliezen hun toon, en gaen onher- ftel-  DER ZIELE. 345 ftelbaer verloren. De dieren zelve leeren die Verftandige bouwlieden fpannen nimmer jonge paerden te vroeg voor den ploeg, noch vergen hen zwaren arbeid. Sommige ouders vorderen te veel van hunne kinderen, en willen dezelven gedurig aen hun werk hebben, zonder hun eenige uictpanningen toe te llaen. Zij brengen daer door wel te weeg , dat hunne kinders vroeg wat weten'; maer het verftand komt met de jaren , even als de vrugten op zekeren tijd, eerst tot rijpheid. Ik hebbe meenigmael waergenomen , dat kinders, die men met geweld tot het leeren hadt gedwongen , voor hunne jaren veei wisten, en beloofden, doch aen deze beloften naer het toenemen der jaren mee voldeeden. Hunne makkers, minder gedwongen, haelden hen in, en lieten hen ver achter zich in juistheid van oordeel en het behandelen van zaken in den manlijken ouderdom. Ja meer dan eens hebbe ik zulke kinders, te veel door hunne ouders gevergd, tot eene onherftelbaregekheid zien vervallen. Wijze ouders en leermeesters'gunnen aen de jeugd behoorlijke uitfpanningen, vergen haer piet te veel, en laten haer allengs vorderen in de wetenfehappen. Men moe: hier over de fraeie verhandelingen , die den prijs behaeld hebben over de oefening van het verftand der kinderen in het negende deel der verhandelingen van de Hol!and;che maetfehappije te Haerlem nalezen In het voorbijgaen wil ik alleen aenrnerken, dat oude lieden zich ook niet fterk kunnen V 5 oe-  '34^ BOVENMATIGE OEF E Nï NT GE oefenen in de wecenfchappen, omdat zij de kragt der zenuwen, die het lichaem bezielt, noodig hebben voor hunne gezondheid, en om het loom, traeg, ftram lichaem te fterken. De Natuer heeft de vrouwen een teer, zagt, poezelig lichaem gefchonken, dat nier gefchikt is tot zwaren arbeid, noch van de ziele, noch van het lichaem. Deteere kunne leeft tot andere einden. Zij kan niet tegen de ongemakken van den oorlog de gevaren der zee voegen haer niet. Hier toe worden mannen kragten vereischt. De teere zenuwdraden der vrouwen kunnen die ingefpannenheid niet lijden , welke noodig is in wiskunftige, boven natuerkundige, godgeleerde, regtsgeleerde, geneeskundige wetenfchappen. Eenige aengename wetenfchappen, die zoo fijn, zoo afgetrokken , zoo netelig nie: zijn, kunnen haer behagen. Poëzij, Natuerkunde, Hiiiorien zijn voor het vrouwlijk verftand gefchikt, en doorgaens lezen zij deze met vermaek. Eenige vrouwen hebben zelve de Dichtkunde beoefent. Saffo,Mevrouw Desagulieres, Jufvrouw van Merken zijn zoete digteresfen. Eenigen hebben in deNatuerlijke Hiftorie uitgemunt, gelijk Juffrouw Ruisch, dogter van onzen beroemden Ruifch; Juffrouw Merian. Weinigen hebben iets in de verheven wetenfchappen gedaen. Maria Schuermans heeft iets, dat naer afgetrokken denkbeelden zweemt, doch hare werken verliezen hec verre in netheid en bondigheid bij die van mannen. Men  DER ZIELE.' '34J> Men verwondert 'er zich over, om dat het van een Vrouw is, eveneens als men zich over fchone druiven van Siberië zoude verwonderen , die in een an-> der Land naeuwlijks den aendagt zouden trekken.. Alle de loftuitingen, die men aan de Vrouwen geeft, vindt men alleen bij de Dichters, en men moet haer ook in een Poëtifchen zin nemen. Maria Schuer-. mans zelve toonde , dat de geleerdheid , die zij op-, pervlakkig brzat, haer haest tot razernij bragt, en de vrouwlijke harsfens niet gefchikt waren om dezel* ve lang uittehouden. Dit leert ons de Dichter Moken : Daer aen deu Rhijn weleer de Keulfche Priesterin M è pjag ie pronken op ons II ogüjt, eer ze bijster jBn zinBelooh in 't ho ld, zoo menig brave vrijster Atn t hollen holf), om, balf krankztnnig en ontfteltj Gelijk een osfendrift, te loeien door het velt, Berg op , be^neer, op 't fpoor van razende offera* ren (m). Te weten deze Juffer werdt door de fcheurzieke drift en dweeperij van Jan de 1'Abadie verleid , zworf met zijn gezelfchap te Mervorden , te Ahena, en leefde eindelijk te Wieuwert, in Friesland, waer zij gei ftorven is. Bloed-; (ni) Herdersz. p, Xo6,  M8 BOVENMATIGE OEFENINGEN Bloedrijke, teere, waterige temperamenten, wier vaste deelen week zijn , kunnen zich niet afgetrokken oefenen. Zij komen met de Vrouwen overeen, en hebben voor zwaren arbeid te teere zenuwen. Men kan gemeenlijk uit de fchriften en fmaek van iemant zijn temperament weten. Bloedrijken en kolerijken zijn doorgaens beminnaers van de Poëzije, Natuerkunde, Natuerlijke Historie en andere aengename Wetenfchappen. Hun bloed is te zagt, en zij te onbeftendig, veranderlijk voor diepe befpiegelingen. Melankolijken daarentegen hebben fterke , ftijve deelen : hunne zènuwdraden zijn vast ; de omloop traag. Zij kunnen veel verdragen, ingefpannen, afgetrokken denken , en blijven bij eene zaek. Hierom zijn zij voortreflijke Wiskunstenaers , Sterrekundigen, Waernemers in de Natuerkunde. Zwammerdam lag een geheel etmael op den grond om de paring der Slakken waertenemen. NdÉjon kon geheeIe dagen zijn kamer houden, zelfs zonder iets te eeten , als hij in diepe overdenkingen bezig was. De. ze twee voortreflijke bevorderaers der Natuerkunde waren van een melankolijk temperament. De deelen van Phlegmatijken zijn zagt, hun bloed waterig , de zenuwen taei, niet gefpannen, en daerom niet gefchikt voor fterke oefeningen der Ziele. Zoo zij door de bevvegiag hun temperament verbeteren, kunnen zij het ver brengen in de Wetenfchappen, om  OER ZIELE. 349 om dat zij bedaerd redeneren , niet fchielijk iets befluiten, en ftandvastig in hun werk voortgaan. Phlegmatiiken zijn doorgaans de beste Staetsmannen. Zwakke menfchen, die eerst beeteren na eene ziekte i moeten zich niet afmatten door vele overdenkingen. Hunne zenuwen hebben kragtig geleden door de ziekte. Eene matige lichaemsbeweging doet hun veel nut. Zij moeten weinig lezen , en alleen vermaeklijke boeken, Dichtftukken , Historiën. Ik nebbe meenigmael menfchen zien inftorten, die, uit eene zware ziekte gekomen, ftraks weder mee de harefenen aen hec werk vielen. SCHA-  SCHADELIJKE KRAGT DER ONTROERDE HARTSTO GTEN. $ 3»7- JLj/e ziel, naeuw met het Lichaem véreenlMj krijgt denkbeelden van de uitwendige zaken, door de zintuigen van het Lichaem. Zij vereenigt deze denkbeelden, redeneert over ' dezelven , beoordeelt hen. Zij deelt wederom hare bewegingen acn het Lichaem mede, en voert vele bedrijven door het Lichaem uit. Daer is echter in on7e Ziele nog iets, dat van denken verfcheelt. Zij heefteen' tak, drift, neiging tor zekere zaken, die men zoo zeer aen gten denken, redeneren, oordeelen, kan toefchrijven, omdat het niets van dit alles toont. De Zief heeft iets, naer het welk zij als getrokken wordt, of van het welk zij een' afkeer heeft, zonden dar zij den wserom daeï van weer. Martialis heeft dit fraei uitgedrukt : Non amo te. Volufi, nee posfam dicere quare Hoe folum posfum dicere, non amo te. Ins-  SCHADELIJKE KRAGT DER. ONTROERDE HARTSTOGTEN. J5I Insgelijks Medea bij Ovidius: Video raeliora proboque, Deteriora fequor. — Deze drifc in de Ziele kan mefi best vergelijken met het leven in het Lichaem, dat, aengeprikkeld, geweldige bewegingen, beroeringen maekt, en daerom van Hippokrates het aanval doende geheeten wordt. Zoo is er ook iets in de Ziele, dat rustende aengenaem werkt, Ziel en Lichaem in eene lieve kalmte houdt, maer ontroerd, aangeprikkeld-, alles het onderst boven keert. Men noemt dit Harcstogt, Gemoedsbeweging , die den mensch tot nut en fchade verftrekken, eveneens als het leven, dar. het zout van het lichaem is, gelijk de Hartstogt het zout der Ziele. Zonder dezen zoude zij kwijnen , en naeuwlijks iets verrigten , zoo lang zij binnen het Lichaem woont. Dit aenval doende in de Ziel voegt zich gemeenlijk bij eenig denkbeeld. Een voorbeeld zal het toonen. Een mensch befchouwt eene naekte Vrouw. Deze kan hij befchouwen als een Schilder of Ontleedkundige, de vorming, de fchikking, de nette orde en bevallige evenredigheid der deelen zien, over dezelven redenereeren , oordeelen. Zulk een mensch is reeds hoog bejaerd, of koel, des hem geen prikkels der liefde kwetzen. Hij beziet alles met een bedaerd gemoed, en redeneert daer over. Een ander  %<& SCHADELIJKE KRAGT DER der man ziet dit zelfde voorwerp ook als Schilder of Ontleedkundige, doch hij is in den bloei zijner jaren, en ligt verliefd. Bij zijne redeneering voegt zich nog iets. Hem bevangt een trek om dat fchoon Lichaem te genieten, om zich met die Vrouwe te ' vereenigen. Nu redeneert hij niet meer. Zijne Ziele komr in eene zoete vervoering, en deeze heeft meer kragt dan de redeneering. Deze trek is aencenaem, doch zoo dezelve toeneemt, en in een heft ge drift verkeert, raekt alles beroerd, ontfteld. Hij wil nu alleen dit voorwerp genieten en roept met den joogeling bij Terentius : op welk eene wijs , t zij door gebeden, 't zij door geid; 't zij in 't heimlijk of in 't openbaer, hoe gij het Meisken voor mij kunt bekomen , doe het flegts. Deze drift vericheelc veel van redeneren, oordelen , beminnen. Het gelijkt eer naer een blinde neiging dan beredeneerden Hartstogr. Wanneer de Ziel een denkbeeld van eenige zaken maekt, veegt 'er niet zelden zich deze drift bij. en ontroert haer. Dit noeme ik eene ontroerde Hartatogt, die een prikkel der Ziele is. S 318. In het Lichaem vindt men ook een prikkel. Ik hebbe getoond , dar het Lichaem zijne bewegingen in de middelende kragt der zenuwen indrukt, en deze,  ONTROERDE HAKTSTOGTÊïf. 353 ze, die ik voor een en dezelfde roet het leven der fpieren dage te wezen , die bewegingen aen de ziel mededeelt. Het leven gehoorzaemt niet in alle deelen aen den wil der ziele, het beweegt uit zich zei ven, indien het aengeprikkeld wordt door devogten, de deelen, en verrigt-alles, wat de levendige ennaturelijke werkingen noodig is. Zoo beweegt het de darmen, het harte. Schoon het leven dus voor een gedeelte aen de ziele alleen gehoorzaemt, maer met een ander deel niet naer hare bevelen luistert, heeft echter de. ■ze kragt, over het geheel genomen, eene naeuwe vereeniging met de ziel; zij zijft door een huwelijk aen eikanderen verbonden, en hebben een groocen invloed op eikanderen, een voornaam belang in elkanders welvaren. Als de een lijdt, lijdt ook de ander. Wanneer eene heete koortze dat deel van de levenskragt, op het welk de ziel geen gezag heeft, ontroert, deelt ook wel baesc het deel, aen de ziele onderworpen, aen deze ontroering. Het lichaem lijdt geheel doof de fterke bewegingen, en krampen. Haest lij gelijk de motte een kleed, en de worm het hout, zoo befchadigt de droefenis het harte van een man. (ƒ) De zorg, die de droefheid verzelt, hangt in het lichaem als een doren, en de ziel, door benaeuwdheid bevangen, fchuwt het licht en de menfchen, bemint de duisternis. Het lichaem is droog, pijnlijk op het aenraken, verfchrikt, en de menfch ziet ijslijke dromen. De droefheid veroorzaekt eindelijk rotte , kwaedaerdige koortzen, melankolije, dolheid, fteen, teering, kwaedfappigheid,taeiheid,ftremming van het bloed, knoetsgezwellen, kankers , geelzucht, flaepziekte, verrukking, waer door het lichaem al kwijnende derft, na dat het op de waereld reeds de angften der helle geleden heeft. De vrees is eene aendoening, die ontfbet uit een tegenwoordig kwaed , dat de ziel ducht, dat haer lichaem eenig nadeel zal veroorzaken. Zij trekt het bloed mer binnen , jaegt het naer het harte, en fluit de vaten der oppervlakte, zijnde juist het tegengeftelde, in uitwerking, van de gramfchap. Het bloed overlaedt het harte en de longen; het harte tragt zich dikwerf te ontlasten, en fluit zich, maer vergeefs; hiervan hartklopping in de vrees en benaeuwdheid], die men gevoelt op de borst; 't is eveneens of'er een pak op het (<0 Spreuk, xvij. C/J. Spreuk, èr.  56*4 SCHADELIJKE KRAGT DER het harte lang. Hierom zegt de bevreesde Sara bij den Dichter Hoogvliet, *k Zwoeg onder bergen van angstvallige gedachten (g). Deze benaeuwdheid en belette werking van het harte vertraegt den omloop, belet de affcheidingen , vooral van het fijne zenuwvogt. Daer koomt . iets in de zenuwen , dat naer eene lamheid zweemt, waer door de ipieren, vooral de fluitfpieren ontbonden worden. Hierom ontloopt menfchen , die beangst, benaeuwd zijn, het water , en fomtijds ook de afgang, waerom ons gemeene volk de bloodaerds fchijtebroeken noemt. De vrees belet de uttwaesfeming , en overlaed alle de ingewanden met ftoffen, die zich moesten ontlasten. De vrees is een zeer fchadelijke hartstogt, zelfs zoo, dat voornameGeneesheeren haer de oorzaek van pest, kinderziekte en anderebefmettin- " gen genoemd hebben. Menfchen , die in eene gedurige vreeze leven in Epidemieke ziekten, lijden veel, en worden mooglijk door den diepen indruk , die zulks op de zenuwen maekt, fomtijds fterker befmet. De trage omloop en alle de nadeelige gevolgen, die ik zoo ' even opnoemde, maken zulke lichamen zeker vatbaer voor den vergiftigen prikkel, en zij die onbevreesd, onverfchrokken blijven, lopen minder gevaer van de be- Cg) Abrah. de AertJVider i Boek.  ONTROERDE HARTSTOGTEN. 365 befmetting, gelijk men ziet, dat de oppasfers der pesthuizen', die onder duizend dooden onbekommerd leven, en door de gewoonte onaendoenlijk zijn voor deze rampen , niet befmet raken. Ik hebbe echterklaer getoond, dat de vrees de oorzaek der befmetting niet is. Niets gaet echter vaster, dan dat de vrees de zieken befchadigr. Lijders, die geweldigbenaeuwd voor den dood zijn , Horten dikmael uit enkele vrees in, die ook de werkingen der Nature indefcheidingen der ziekten duidelijk belet, 't Is naeuwlijks te zeggen, hoe veel goeds het doet in zware ziekten , indien de lijders gerust en buiten sngftige vreeze blijven. Die gelatenheid brengt veel voordeel aen , en herftelt de ziekten eerder. Ik hebbe dikwijls door vreeze de koortzen veel flimmer zien komen en langer duren. Hierom moet een Geneesheer niet ligt bij een zieken het gevaer voorttellen , maer zulks liever aen de omftanderen en vrienden bekend maken. Meenigmael ziet men door een opbeurende en moedgevende tael de ziekte verminderen. Men vindt menfchen, die ten hoogden verlangen naer hun Geneesheer, en als hij maer wat moed geeft, als uit den dood herleven, niet door Geneesmiddelen, maer door eene bemoedigende, vriendelijke, Christelijke aenfpraek. Den fchrik mag men den fchadelijklten aller Hartstogten noemen, omdat hij den menfch onverwagt, fchielijk overvalt., en door reden noch beleid te weten  %66 SCHADELIJKE KRAGT DER ren is. Als een fterke fchrik den menfch bevangt, valt 'er een kramp op de geheele oppervlakte deslichaems, knijpt de vaten der huid toe, en jaegt het bloed fchielijk naer binnen; hierom verbleeken zulken, het lichaem (laetneer, de aders verdwijnen. Het bloed overftelpt het harte , even als in de vrees, maer fterker, geweldiger; hier uit ontftaen benaeuwdheid, moeilijke ademhaling, hartklop, bezwijming, ftilftand in het bloed. De mensch beeft en huivert eveneens als in de koude van de koortze, hierom noemende Dichters den fchrik bleeken. Deze gemoedsbeweging fchudt vooral de zenuwen. De menfch , die verfchrikt, fpringt te rugge, beeft, kan bezwaerlijk fprekcn, delendenen kloppen ,flaen. Wanneer die geduchte vingers aen den wand van Belzazars paleis dat onleesbaerfchrift teekenden, veranderde , zegt de heilige fchrij ver , de glans des konings; zijne gedagren verfchrikten hem, en de banden zijner lendenen werden los, en zijne knien flieten tegen eikanderen (A). De gevolgen van den fchrik zijn zeer geducht. Waerfchijnlijk koste de fchrik Belzazar het leven. Menfchen, die zulken befchouwen , welken de vallende ziekte hebben, krijgen door fchrik fomtijds die vreeslijke kwael. Kinders vallen door fchrik niet zeldzaem in pozen, ftuipen , vallende ziekte. De ftonden der vrouwen flaen 'er door op, of zij vloeien Daniël V. 6  ONTROERDE HARTSTOGTEN. %6f vloeien fterk door fchrik, die in zwangeren zeer dikwijls miskramen maekr. Ik hebbe eene lamheid waergenomen uit fchrik in. een visfcher, wiens maetnaesc zijne zijde door eene zeebaer uit hec fchip werdt geflagen en verdronk. Hij herftelde met veel moeite door het gebruik van de kina. De fchrik was hem in de onder fte leden geflagen, van de heupen af toe de voeten, die hij niet. kon bewegen. Daer zijn vele voorbeelden in de geneeskundige hiflorie van menfchen door fchrik gtftorven. Valerius Maximus heeft 'er ook vele gefchiedenisfen van aengeteekend. En geen wonder, naerdemael het bloed , zoo fchielijk naer binnen geperst, harte en longen overktopt. Die deelen ftaen ftil, het bloed bevriest in de aders, gelijk de Dichters het (tiiltaen van dit vogt noemen. De kragt in de zenuwen wordt als in eens uitgedoofd , en de dood volgr. Dier zijn echter voorbeelden, dat de fchrik zware rampen genezen heeft. Geraektbeid t lamheid, koorrzen en andere ziekten zijn door fchrik • genezen. Herodotus verhaelt, dat de Zoon van den Koning Krezus, die (lom geboren was, door fchrik zijnfpraek kreeg. Ik hebbe een vrouw oogenbliküjk door een zwaren fchrik, da:'erbrand geroepen werdt, van eene hartnekkige derdendaegfche koortzezien genezen. De groote beweging , die de fchrik veroorzaekt', maekt de verpoppingen los, jaegt het bloed met fnel* Ier ftroom door de vaten, maekt trillingen in de zenuwen ,  368 SCHADELIJKE KRAGT DER wen, die fomtijds veranderingen ten goeden aenbrengen. Een fterke inbeelding kan ook befchadigen. Zij beftaet uit een diepe indrukking, die een uitwendig voorwerp in de harsfenen maekt, en heeft een grooten invloed op de werkingen, die zij verfcheiden beftiert, naer haer verfcheiden aerd. Vernuft, vinding, aerdigheden van het verftand fchijnen van de inbeelding vooral aftehangen; 't geen de Dichters iet Godlijks, eene acnblazin^ noemen, als zij gelukkig verzen maken , is niets anders dan eene fterke inbeelding, die de voorwerpen levendig aen de ziele vertoont. De inbeelding heeft wonderlijke gevolgen. De geneeskundige hiftorie is vol van voorbeelden eener bedorven inbeelding in raelankolijke menfchen, die zich in wolven, honden, osfen veranderd dagten, zich inbeelden ftroo, glazen, beenen te hebben. Schoon voorname mannen de moedervlekken in de kinderen niet willen afleiden van de inbeelding der moederen , fchijnt het echter zeker, dat zij 'er iets toe doet. Als zwangere vrouwen zich een fterke inbeelding van iets maken, werkt dit zeker op de vrucht, vooral zoo deze inbeelding door fchrik in de zenuwen isingedrukt. Ik weet vele voorbeelden van vrouwen, die in tuinen wandelende in haer zwangergaen, op haer hals, handen ruspen, moerbeien, kersfen voelden vallen, zonder dit te verwagten, en daer van fchrikten, zoo dat de geboren vrucht roode vlekken op die deelen , waer  OMTXOEK.DE HARTSTOGTEN. $6$ waer op deze dingen bij de moeder gevallen waren , of ook wel op andere plaetzen hadden. Eene zwangere juffer zat aen tafel. Onder de bedienden was een moor. Deze leide, zonder dat de juffer 'er omdagt, den duim op haer tafelbord om het aftenemen. Zij fchrikte, dagt gedurig onder het zwanger gaen aen dien zwarten duim, en verloste van een' zoon, die een zwarten duim aen den regter voet hadt. De fter3ce inbeelding veroorzaekt zelfs de pokken, gelijk Pechlinus verhaelt van eene beminnelijke vriifier „die op het oogenblik, dat men haer zeide, hoe de kinderziekte in het naeste huis was, de kinderziekte kreeg. De inbeelding, zegt hierom ons gemeen, is erger dan de derdendaegfche koorts. Men moet hier over lezen, wat Pechlinus gefchreven heeft. Het kan echter in twijfel getrokken worden, of hij oiet wat te veel aen den fchrik toefchrijft. Als de kinderziekte zoo na in de buerte reeds is, zal men veiliger doen, tebefluiten , dat die vrijster door de fmetftof in de lucht hangende is aengedaen geweest. Om veilig te mogen zeggen, dat de fchrik eenebefmetlijkeziekte heeftaengebragt, zoude men zulks moeten waernemen in een tijd, dat 'ergeheel niets van die epidemieke ziekte gehoord wordt, en men zeker wist, dat zulk een lijder zonder eenige befmetting was getroffen. Men moet ook alle vertellingen der vrouwen endeoorzaek der moedervlekken met omzigtigheid aennemen, De A a ver-  37© SCHADELIJKE KRAGT DER verbeelding, die altijd naer het wonderbaer helt, maekt deze zaken grooter dan zij waerlijk zijn. Alles echter te verwerpen omdat men de reden 'er niet van begrijpt, is ook hard. §• 322- Wien zijn de fterke Gemoedsbewegingen het fchadelijkst? Aen zieken, teere, zwakke menfchen, gewonden, zwangeren, hipokondrijken en hijfterijken. Wanneer men weet, dat eene fterke hartstogt een' gezond mensch in eene zware ziekte kan ftorten, zal men niet twijfelen , of dezelve een zieken kan befchadigen. Zij fchaden een zieken altijd, omdat hij zoo veel minder kragten bezit om hun geweld te wederftaen. Ik zag een heer, die begon te beeteren, inftorten , omdat zijn knecht zich bij hem beklaegde over eenig ongelijk, dat hem toornig maekte. Hoe veel kwaed fchrik , vrees en andere Gemoedsbewegingen de zieken aenbrengen, zien de Geneesheeren daeglijks in de praktijk., De Gemoedsbewegingen fchaden teere, zwakke menscben, omdat zij een zeer gevoelig aendoenlijk zenuwgeftel hebben, dat door den minften prikkel in ongeregelde beweegingen valt. De minfte fchrik maekt in een teer meisken , krampen, flaeuwten, opftijgingen, koorts. Kolerijken, wier zenuwen teer, aen- doen-  ■ OÏTTROBR.DE HARTSTOGTEN. 371 doenlijk zijn j Huiven haestig op, en gloeien om de minfle reden van gramfchap. De hartstogten verergeren de wonden, vooral de hoofdwonden. In zulke lijderen fchaedt vooral de gramfchap, omdat deze het bloed met geweld naer de harsfenen en door alle de vaten jaegt, waer door bij de wonden zeer ligt onttteekingen komen , en alle geweldige bewegingen gewonden benadeelen. Een jongeling, wiens harsfenpan gebroken was, gloeide' van een hevige gramfchap, die eene koorts met zware ijlhoofdigheid aenbragt, waer aen hij florf. Men vondt in het hoofd de harsfenvliezen ontlteken , en de aders en flagaders van bloed gezwollen Q). De teere kunne lijdt veel door Gemoedsbeweësnrgen om de teerheid en aendoenlijkheid van haer geitel * die nog aengroeien door de zwangerheid, in welke alle ontroeringen fchade aenbrengen. fchrik, gramfchap perst het bloed fomtijds naer de baermojder, rekt, breekt hare vaten, maekt eene Honing, die gemeenlijk door een miskraem op den derden dag gevolgd wordt. Zoogende vrouwen krijgen door fchrik, die de melk ftremt, zwerende borsten, harde knobbels. Droefheid, vrees benadeelen zulke vrouwen, die harde gezwellen in de borsten hebben. Dezegaeri dan gemeenlijk tot kankers over. Ifl (O Hiidanus, Cent. ï Obf. *vij. A a 4  Sf2 SCHADELIJK* KRAGT DER In hijpokondrijke en hijfterijke lichamen vindt men eene groote aendoenlijkheid van de zenuwen. Na fchrik, vrees, voelen deze zich ftrnks door winden, rommelingen geplaegd, die fomtijds gelukkig door een afgang eindigen, maer als de krampen, die op de ingewanden vallen zich niet ontfluiten, maer den afgang beletten, lijden deze lijders zware benaeuwdheid, ongerustheid en andere fchadelijke toevallen. §• 3*3- Ik hebbe echter onder het behandelen der nadeelige gevolgen, welken fterke hartstogten na zich Hepen , in het voorbijgaen aengemerkt, dat zij fomtijds ook voordeel aenbrengen. Indien de Gemoedsbewegingen binnen zekere palen blijven, ftrekken zij ons tot prikkels naer vele zaken, die geoorloofd zijn, en ons als bezielen met ijver, zij genezen zelfs fomtijds zware kwalen, voor alle pogingen der Nature en kunst onherftelbaer. De fchrik heeft meenigmael koortzen, lamheid, voeteuvel genezen, omdat het bloed even als in de koude der koortze met geweld naer binnen wordt geperst, en vele onzuiverheden in de kleine vaten los maekt, met zich fleept, en door een anderen indruk op de zenuwen temaken, krampen ontbint, en lamme deelen aen het beweegen helpt. De gramfchap brengt het zelfde voordeei aen vooral in lichamen  ONTROERDE HARTSTOGTEN. 373 men van een waterig, taei, koud,flijmig temperament. Zij wekt het leven op, vermeerdert de beweegingen in aderen en zenuwen, waer door zulke lichamen eene nieuwe kragt krijgen. In oude lieden veroorzaekt dit als een nieuwe jeugd. Het vuer, dat in hunne lichamen als in een kei verholen hangt, wordt door de beweging der gramfchap, ontrekend, werkzaem, en bezielt het lichaem met nieuwe kragt. Zieken, zwakken trekken uit blijdfchap, vrolijkheid, vergenoegdheid een bijzonder voordeel, omdat zij de beweegingen van harte en aderen aenzetten , het bloed uitbreiden, de kragt in de zenuwen en het leven vermeerderen. Een verftandig menfch moet zich derhalven , zoo veel het mooglijk is, voor geweldige hartstogten wagten , en fommigen bij gelegenheid tot zijn voordeel gebruiken. Wij bezitten niet altijd ons zei ven, en kunnen vek Gemoedsbewegingen niet altijd keeren. Door wijs redeneeren kan men echter de woede dezer togten doorgaens temmen. Men kan de gramfchap, nijd, liefde, droefheid, vrees, door wel redeneeren beteugelen. Wij laten ons door toegevendheid aen vele hartstogten overheeren, zoeken de bronnen, uit welken zij vloeien , niet te doppen. Velen behagen ons, en daerom voeden en koesteren wij hen in het harte. Leef vergenoegd, en denk om de verzen van een der zoetfte Dichteren. A a 3 Wat  374 SCHADELIJKE KRAGT DES Wat laet zich 't volk door ijdlen fchrik En mijmerende zorgen Beknellen? vrienden doet als ik; Gebruik toch "s leevens oogenblik, Zoo lang de doot wil borgen. Al fchok'e zelfs de Hemelfpil Uit haer metalen pennen; Weest gij te vreen, gerust en flil; Een die gelukkig leven wil, Moet hoop en vrees verbannen. Zoudt gij geftaeg bekommert zijn? Zou druk uw vreugd befnoeien ? Neen, neen ; verdrijf die boezem pijn. Gij woont zoo ver niet van den Rijn» Daar muskadellen groeien. Hoeft gij gaen kleeren, noch den kost Van goede liên te prac'nen; Wat fcijeelt't u, hoe de weerelt host? Daer Heraklijt om fchreien most, Most Demokrijt om lachen. Maer, zegt gij: och het weer wort zwaer. Ons dreigt een felle donder, Geen nood; ei bei een luttel maer. De nevel fcheurt; de lucht wordt klaer Het onweer is al onder Dan  ONTROERDE HARTSTOGTBN. 375 Dan't licht is ook aen 't ondergaen. De nacht zal u benarren. Mij niet; nu komt de blanke Maen Met haer vergulde horens aen , En honden duizend Sarren, (k) Poots, Mengeld. I, deel. bl. 404. A a 4 OVER.-  OVERMAET SLAPEN EN VAKE N. $• 334- E en langdurige arbeid vermoeit ons lichaem, dat ruste noodig heeft om zich te herftellen, enbekwaem te blijven tot de oefeningen des levens. De flaep, die groote gunst van den fchepper, verfchaft ons deze verpoozing, deze rust. Hij verkwikt de afgematte leden, ftreeh de zinnen, lenigt de zorgen , vermindert de moeilijkheden des levens. Zoo langdeinwendige, en uitwendige zinnen en de fpieren, aen'den wille der ziele onderworpen, zondereenigen hinder aen de ziele gehoorzamen, zich bewegen en werken, den  OVERMAET IN SLAPEN EN WAKEN. 377 dan zegjen wij, dat men waekt, omdat alle onze zinnen opletten , in 't ronde zien, alles, wat onder hun bereik koomt, bemerken, en de ziele mededeelen, en wederom vaerdig zijn om de denkbeelden, die het denkend wezen hen moet indrukken, te ontvangen. Maer wanneer geene uitwendige voorwerpen op de zinnen eenige aendoening wekken , en defpieren, aen de ziele gehoorzaeraende , niet werken , daer in middels de levendige en naturelijke werkingen voortgaen, dan zeggen wij, dat men flaept. De Nature verdeelt onzen Jeeftijd in twee deelen. Wij flapen de eene helft van ons leven , en waken de andere helft. Schoon wij eene .gezonde lucht inademden, goede fpijzen en dranken gebruikten, zouden we onze gezondheid niet Jang kunnen rekken, zoo de flaep ons niet verkwikte. De Nature heeft tot ons geluk tegen de te grote vermoeidheid gezorgd, en dwingt ons teilapen. Als men zwaer gewerkt, lang gewaekt heeft, bekruipt eene aengename ruste onze leden. Wij kunnen deze niet dan met vele moeite afkeeren. De nijverfte arbeider, de naerftigfte letterbeminnaer; moe; zijn werk, zijne beminde oefeningen (laken, hoe ongaern, om aen deze Natuer wet te voldaen. Elk moet een groot deel 'van zijn leven als een Automatiesch fchapzel, als een bloot werkftuk doorbrengen, want inden flaep zijn wij wezens, die met geene bewustheid iets verrigten, De flaep is zeer noodzakelijk om hetlichA a 5 aem  5,-8 OVBRMAET I N aem te voeden, en te herftellen, het geen wij door de beweging verliezen. Na deze rust vinden wij ons weer bekwamer tot ons wek, en de verpoozing van Slapen en Waken bewaert onze gezondheid. Hier echter behoort men, gelijk in alle zaken, demiddelmaet te betragten. Een lange Sliep, en overmatig wakea ftorten ons in zware onheilen, 't Is hier eveneens als met de beweging des lichaems en de oefeninge der Ziele , die men niet gedurig, onafgebroken kan voortzetten. De geneeskundige hifrorie geeft ons voorbeelden van menfchen , die lang geflapen en langgewaekt hebben, en naeuwlijks die tusfchenpoozing kenden. Dit neemt echter de algemeenheid van onzen regel niet weg. Deze voorbeelden zijn weinige uitzonderingen, die hier niet in aenmerkinge komen en om hunne zeldzaemheid, •en vooral omdat 'er eenige omftandigheden mede gepaerd gingen, die groote verandering maekten. Lieden, die zich aen den Slaep te veel overgeven, worden lui, Vadzig, werkloos, dof. Men verliest de Zaligheden, welken de milde fchepper ons op zijne waereld ter genieting gunt; men verwaer loost zijn dienst, en leert hem niet kennen en verheerlijken uit hetbefchouwen zijner fchepzelen, die de kunst en wijsheid zijner handen tonen. Zeer wel noemden de ouden den Slaep een broeder des doods, omdat wij in den flaep, vaa ons zeiven onbewust, naeuwlijks verfchelen van geflorven. Men mijde derhalven deze gevaerlijke klip, vol-  SLAPEN EN WAKEN. 379 yolgens den raed van den Zedemeester Kato: Plus vigila Temper, nee fomno deditus esto, Nam diuturna quies vitiis alimenta miniftrat. Integendeel moet men ook niet te lang waken omdat men hier door het lichaem verzwakt, de levenskragt dooft, zijn beste fappen verliest en uitteert. Hoe droefgeestig, bang, uitteerende kwijnen zij, die gedurig nachtbraken. Wanneer men des nachts niet kan flapen, ondervindt men des morgens eene zware vermoeidheid en is ziek. S- 325> Om de overmaet in Waken en Slapen te befchouwen, moet men alvorens aenmerken, dat men hier altijd met bepaling moet fpreken ,■ denken, dat de een mensch magtig verfcheelt van den anderen, en de een langer flaep dan de andere noodig heeft. Gelijk de zelfde gefteldheid der lucht niet even nadeelig is voor alle menfchen; Zoo befchadigt ook het Slapen en Waken van zekeren duer niet evenveel aen ieder. Om hier gelukkig te flagen, zal ik eerst onderzoeken wat de Slaep en het Waken in alle menfchen aenbrengt. Als ik dit getoond hebbe, zal men ligt kunnen weten, welke gevolgen zij zullen hebben in bijzondere perfonen. ( Ah  S8o overmaet ï m Als mtn waekt, is de Omloop des Bloeds flerkêrt vlugger. De ziel werkt dan op de zintuigen, brengt verfcheiden {pieren aen den gang. Ik hebbe getoond, dat de fpieren door hare beweging de beweging van het Bloed veel helpen. De Omloop gefchiedt anders alleen maer door de kragt van het Harte, de flagaderen en Ademhaling; doch als men waekt, verricht men gemeenlijk eenige bezigheid, en de werkende Spieren jheipen de Vaten. Vele gemoedsbewegingen bevorderen deze bewegingen. In een flapenden is de pols trager dan in een wakenden. Hoe ftil dé mensch zich ook houdt, men ontdekt altijd meer beweging in de pols, wanneer hij waekt, dan ais hij flaept. Een fnsller omloop der Vogten vermeerdert defchu. ringt Hette , verdunning en verandering der Vog4en, Affcheidingen. Deze zijn alle gevolgen van een' iheller Omloop. Wij moeten alleen eene bedenking wegnemen, die men hier tegen zoude kunnen inbrengen. Als men flaept te weten, waesferat men beter uiteen is warmer dan wanneer men waekt, gelijk de ondervinding des nachts leert; doch men bedenke, dat deze warmteen dit zweet niet zoo zeer afhangen van den Slaep, maer van de dekzelen. Deze beletten de uitwaesfemingen van ons lichaem zich te verfpreiden. Zij blijven rondom ons hangen en maken een foorte van bad, in het welk ons lichaem rust. Dit bad verzwakt de Oppervlakte van het lichaem , des de poren zich ont- flui-  SLAPEN EN WAKEN. 381 . fluiten, en het zweet rijkelijker doorlaten. Als men in een vertrek, wanneer het niet heel koud is, zonder dekzels flaept, is men ook warmer, omdat de Dampkring met de laeuwe uitwaesfemingen onzes lichaems rondom ons ft.il blijft hangen, en niet zoo dikwerf door frislcher, kouder lucht veranderd wordt. Want zoo men bij eene koude Lucht in een kamer zonder dekzels , of in de open Lucht flaept, zal dit niet gefchieden; men zal door dit Ikpen niet warmer worden, maer veel eer kouder, en zelfs zoo het vriest, verftijven en in gevaer komen. Een langdurig waken verzwakt de Zenuwen. Zoo lang men waekt, maekt de Ziel gedurige indrukzelen op de kragt in de Zenuwen, en het Lichaem brengt dezelve in beweging om de voorwerpen aen de Ziel te brengen. Hier door zijn de Zenuwdraden gefpannen, gerekt. Men voelt hierom zijne kragten zoo verminderen door langdurig waken. Daer komen wonderlijke denkbeelden in cie Ziel, die ook, kan men zeggen, vermoeid wordt door gedurige denkbeelden uit de aengebragte voorwerpen te maken, 't geen tot een voornaem bewijs nog ftrekt, dat zij geen ingefchapen denkbeelden heeft. Zulke menfchen krijgen wonderlijke gedagten , zwaarmoedige denkbeelden, bedwelmdheid, ijlhoofdigheid, hoofdpijn. Zij raken als in wakende dromen, omdat de Ziel door alle die denkbeelden zich verwardt. In het einde ontvlucht de  gSft f oVERMAET IN de Slaep ten eenemael de oogen, des alle de kragten der Zenuwen afnemen. Overmatig waken verdrijft de fijnfte vogten* fcherpt de Oliën en Zouten, 't Is hier even eens gelegen, als in eene fterke beweeging. De Hette vermeerdert, en fcherpt de oliën en zouten, omdat zij de fijne waterdeelen wegdrijft, en de andere twee Elementen ontwindt. Daer gefchiedt eene fterke fchuring, die het vet uit zijne cellen rukt, en uit het lichaem jaegt. Het Bloed verdikt, en het lichaem vermagert, verdort. Het Bloed van zijn waterdeelen beroofd, neigt ter ontfteking, en maekt eene meIankolijke gefteldheid. De [gefcherpte oliën en zouten ontaerden, bederven, prikkelen de vaste deelen, maken Koortzen, Benaeuwdheden , ijlhoofdigheid, en als het bloed naer de'harsfens ftroomt, de allerdroevigfte rampen. De Nature gewent te veel aen het waken, en de ziel vergeet dat zij rust noodig heeft.. Als men eene zaek lang voortzet, gewent onze nature daer aen. Menfchen , die zich gedurig wakker houden, krijgen als eene hebbelijkheid om te waken, en kunnen naeuwlijks fiapen, wanneer zij wel zouden wil • len. Indien deze gewoonte van waken gepaerd gaet met veel oefening van het verftand, en men fterk blokt, komen 'er zware rampen uit, die niets verfchelen van die, welken ik reeds befchouwd hebbe, toen  SlAPEN EN WAKEN. g8$ toen Ik over de bovenmatige oefening der ziele handelde. Het waken fchaedt des te meer, als ''er zware Hartstogten bijkomen. De Poëten noemen de zorgen wakende en rustelooze, om dat zij den flaep beletten. Wanneer de menfchen niet rusten, en bij deze flapeloosheid nog door zorgen, nijd, wraek, gramfchap bedreden worden, peinst de ziel gedurig over deze zaken. Indien zij kunnen flapen, wist de flaep deze akelige denkbeelden en rustelooze gedagten voor een poos uit. De flaep ftreelt het harte, lenigt het verdriet, bedaert de gramfchap. Hierom raedt het gemeen zeer wijslijk, dat menfchen, die in drift iets willen befluiten, ondernemen, daer eersteens op zouden flapen, omdat men na den flaep, die de woede der Hartstogten bedaert, beter alles kan overwegen. Als de ziel gedurig bij het waken deze akelige denkbeelden voor zich heeft, mat zij-net lichaem geweldig af, en daer volgen jammerlijke rampen. §• 32Ó« Veel gemeener flaen de menfchen 'tot het ander uiterst, te lang flapen, over. Wij moeten zien, wat dit veroorzaekt. Lang Slapen belet de beweging der [pieren, Vadzige luiaerds, die den grootiten tijd van hun leven aen  S§4 OVERMA ET I» aen den flaep wijden, maken weinige bewegingen met de fpiere'n, daer zij hunne dagen in eene ftille ruste doorbrengen. Hierdoor ontftaet 'er ras eene loomheid, traegheid in de fpieren, die alle de rampen aenbrengt, welken ik befcbreven hebbe in het Hoofdftuk over de verwaerloosde beweeging (305). Die lichamen verliezen niet alleen hunne vlugheid, maer de vermogens der ziele kwijnen ook haest. Lange flapers zijn vadzig, onlustig, 'bot, dom om iets te begrijpen, verliezen alle bekwaemheid om te redeneeren. Hier om zegt het gemeen, dat zulke luiaerds door het lang flapen hun verhand en geheugen verliezen. Veroorzaekt een trager Omloop. Schoon in een' gematigden flaep het bloed zeer regelmatig door zijne vaten flroomt, vermindert echter deze evenredigheid ras , als men zich te veel overgeeft aen den flaep. Niets bevordert den omloop zoo wel als de beweeging der fpieren. Maer deze rusten in den flaep, en helpen de vaten niets, des de ftroom der vogten allengs vertraegt, en zijn kragt, zoo noodig voor de gezondheid verliest. Wanneer zulke vadzige flapers teffbns lekker eeten en drinken, maekt de Nature een overvloed van vogten, doch de trage omloop, weinige hette, weinige fchuring maken nietveele deelen los. Daer gaet fchier niets verloren. De Natuure plaetst een overvloed van vet in de cellen van het  SLAPEN EN WAKEN. 385 het vetvlies. Deze flapers worden vet; maar op hoe veel rampen ftaet hun dit. Het ftilftaend vet drukt de vaten, die reeds een' tragen omioop hebben. Het dikke bloed blijft hangen, maekt verfloppingen, polypusfen. Die lieden vallen in flaepxiekten, en niet zelden in beroerten, geratktheden, die henmeenigwerf fchielijk en zelfs onder het eeten uit herleven rukken. Vervult het lichaem , met taeie, lijmigeflofen. De langdurige rust verzwakt de vaste deelen, en maekt, dat alle werkingen kwijnen. Het bloed wordt niet gezuiverd van zijne onreinheden, en dus welhaestmet taeie, flijmige doffen vervuld. Men zoude deze menfchen voor vet en poezelig aenzien, maer hun vet is niets anders dan een taei, flijmig, dun vogt, dat de vaten bezet, en deze poezelige verwijfdheid der leden toont. Men verliest door eene vadzis-e mei*. a«. o - vim manlijke, dat fterke der leden. Dit weten zulken, die dieren mesten. Zij fluiten deze in donkere plaetzen op, daer zij rusten en malfch worden. Alle de vogten, die zich van dit bloed affcheiden, nemen min of meer die taeie, flijmige Natuer aen, en werken niet naer behooren. De galle, die bitter en prikkelende moet wezen, krijgt eene flapheid, flijmigheid. Zij bereidt de fpijzen niet wel, waerom de raeuwheden gedurig vermeerderen. Dit taei flijmig bloed maekt flijmproppen, die een fchielijken dood aenbiengen B* als  $26 OVER Rï ABT IN als 'zij de groote vaten verftopperi, en in het harte rcriiexj n. Daer velgen ook ongeneesbaare flaépziekren j die de lijders van al hun vèrfrand beroven, en ellendig door een tragen dood ren grave (Iepen, omdat dit taei, fl'jmig vogt de levensvlam geheel uidoofr Hier uit zal ieder Hert befluitcn ,dat 'er eene aenmerklijke overeenkomst is tüsfen eene fterke lichaemsbeweging, overmatige oefening der ziele en lang waken; gelijk 'cr ook dezelfde overeenkomst gevonden wordt tusfen eene verwaarloosde bew'eeging der fpieren , weinige oeférilng van het vet (land en langen flaep. Hierom hebben v. ij ens in het opgeven der ziekten, die uit een tfezer uitterften omftaen, merküjkkunnen bekorten om niet telkens in verdrietige herhalingen te vallen. §• 3«-7> Allen echter zijn deze twee uitterften, overmaet in fkpen en waken, niet even fchadelijk.Jonge lieden, vicawen, waterige temperamenten, veel aröeid maker; hier een'groot onderfcheidt, dat wij nog moeten befcho'tr.vcr. i:et weken fchaedt jongelingen en vrouwen, Hun zwak, teer, aendoenlijk zcnuwgeftel fjdcgeeile fterke be>vce^in-en. Door lang waken verzwakken de zenuwdraden, gaen de fijr.ftelevefisvogten verloren. Jong.lii5gen en vrouwen krijgen door laLg waken hijpo- kon-  • SLAPEN EN WAKEN. 387 Köndr'jke, hiflerfjke krampen. Kinders moeten vooral flapen, en het gemeen heeft zeer wel ,f door dè waerneming geleerd, gezegd , dat defflaepjde kinder3 voedr. De omloop gaet in hunne lichamen evenredig. Zij verliezen weinig door de hette enfchuring, en de Nature kan op haer gemak alles aénwended oni het kleentje te voeden* fFaterige temperamenten kunnen langer waken dan droge, kolerijke lichamen en zulken, die veel dik Hoed hebben. Zij lijden zooveel niet door het verlies der vogten en fijne deelen , die veel uit water befiaenj De beweeging der fpieren onder het waken begur.ftigt den tragen omloop en de afïcheidingen en ontlastingen. Een lange flaep verzwaktdaerentegert hun koud, vadzig lichaem nog meer. Integendeel verliezen d, ooge, kolerijke temperamenten door het waken hun fijnfle vogten, die hun lichaem zoo noodig heeft. Het vlugge, wakkere leven moet door meer rust binnen dè juiste palen gehouden worden, en daerom is het weken hun riadeelig en de flaep zoo heilzaem, dien zij langer mogen rekken. Menfchen, die zwoer werken; V zij mèt tiet lichaem , zij met de ziel, .behoeven rust. Zij verliezen' vele vogten door den daegfcheh arbeii, en de'zenuwen zijn afgemat. Als zij door waken dezen arbeid vermeerderen, moeten zij noodzaeklijk veeliijdin, en kunnen dit onmooglijk lang uithouden. Lieden, dié  338 OV8RMAET IN zwaren arbeid doen, en moeren waken, vallen in weerwil van alle ftraf en belooningïn flaep , zelfs onder het ijslijkfte getier. Krijgslieden flapen onder het buide, rend kanon gerust. Het gemeen neemt waer, dat kofHj ,thee en dierge* lijke dranken den flaep verdrijven, en drinken ben, als zij bij zieken of in andere omflandigheden moeten waken. Welke is de reeden hiervan? Het water, op het welk men deze kruiden trekt, onderhoudt de vloeiendheid der vogten, die vrij door de barsfenen ftrooroen, waer door het flapen belet wordt. Sommigen meenen, dat 'er in de kofHj en thee iets is, dat de levenskragt aenwakkert en de zenuwen fterkt, waer door zij den flaep zouden verhinderen, 't Kan zijn; omdat zij iets fpecerijachtigs hebben, dat ze dit vooreen oogenblik doen. Anders fchijnt het mij uit de bevinding, dat koffij en thee de zenuwen verzwakken, befchadigen, en tot vele zenuwziekten gelegenheid geven. Wat is beter, als men demidielmaetnietkan houden, te lang te flapen of te lang te waken? Om hier juist op te antwoorden, moet men eerst bepalen, of men alleen op de gezondheid doelt, dan of men dit tragt te weten als een redelijk menfch. De flaep, ik bekenne 't, lenigt de zorgen, verligt ons hartzeer, verdrijft de moeilijkheden des levens, bevrijdt ons voor vele ellenden, en voedr. Maer de flaep berooft oni ook van het gezicht der fchepzelen, belet ons de wonde-  SLAFEH BK WAKEN. 3S9 Jerea des alïerhoogften te befchonwen, God te leeren kennen uit zijne werken, hem te dienen, en de bezigheden te venigten, tot welken de voorzienigheid ons op de acrde geplaerst heeft. Door te lang flapen kan men hei veritend niet oefenen; in geene wetenJchappen en kcafèen vorderen. Men wordt iog, loom, Imselo©*. Alle zaken vervelen. Het lang waken verzwakt welde zenuwen, maer maekt ons ecbter leven, dsg. Men nt3ekt vorderingen in vele zaken. Voeg Jxer bij , dat nien door de gewoonte zaaier hinder al 3asg kan wsken. Die sïch gewend zes of zeven ueren ie flapen zal in 'ohes gesonder, vlngger, ge?sriger, verfiandk^- /vs?r' tan een ose maer zes of zeven ueren wa; kt. De flaep ook beeft even als dc fterke dranken iets aenioklijks, Hoe meer men flaept, boe meer men wiï ïfepen, des men ten laetftïneenluiaerd wordt en niets van een maraaeHier in den -winter vericbeelc Waken kan men gemeenlijk ligt tegen gaen, en zoo het overmatig is, door een zagt rnsmjiddel helpen. Hierom oordeele ik, daï een meafch liever zich aen meer, lange? waken das Oapen kan en moet gewennen, en niet slSeen hier voor de gezondheid, die het waken ook niet beiebaeói, maer ook voor andere plichten moet zorgen. So? Bb 3 ON.  ONGEREGELDE ONTLASTING IN INHOUDING. Jj)icr worden in de ingewanden van ons lichaem, yericbeiden.vogten afgefcheiden van hec bloed, in hunre vaten earigen tijd gehouden, en dan naer buiten gelaten, het zij na eenigen dienst aen het lichaem te hebben bevvezen. het zij onnut terftend na het affcheiden. Het lichaem heeft vele poorten en wegen, door welken deze vogten naer buiten gaen. Het is zoo noodig, dat het onnutte, 't geen de voedzelsoverlaten , uitgaet, als dat wij voedzels nemen. Alles, wat de bcweegingen des levens van de vaten affchueren, moet naer buiten gedreven worden , of het brengt gevaerlijke zie kten aen. Wanneer deze ontlastingen niet  ONGEREGELDE ONTLASTING EN INHOUDING. 391 gefchieden, noemt men het eene ongeregelde, nadeelige inhouding, omdat zij ftrijdt met de werkingen der vqlmaekte Nature. Deze afgefcheiden vogten, meest allen tot eenig nut gefchikt, moeten echter r.iec ontijdig, noch in eene groote vselheid uk het lichaem vloeien. Dit zoude de' werkingeneer gezondheid verhindereu, en wanneer het gefchiedt, krijgt men eene ongeregelde, nadeelige ontlasting. Merknogtansaen, dat men hier geenzins aile ongeregelde en te groote ontlastingen en inhoudingen bedoelt. Men verfhet 'er alleen door zulke ontlastingen en inhoudingen, dia men kan beletten, eq door ons vrijwillig gefchieden, ftreng gefproken kan men wel niet zeggen, dat onze wil dezelven yolftrékt maekt; 't hangt echter eenigszins van ons goedvinden af, dat ze gefchieden ; en als wij haer eens door onvoorzigtigheid hebbengemackt, kunnen wij haer dikwerf door alle moeite niet weder beletten. Zij veroorzaken derhalven. ziekten, vooral bare oorzaken. Elk begrijpt derhalven, dat men hier alle ziekten, toevallen, pogingen der Nature, diefterr . ke ontlastingen en ongeregelde inhoudingen aenbrengen , uitfluit. In den mond vloeit uit bijzondere klieren, vooral onder het kaeuwen , een dun waterig, doorfchijnend, fraaekloos vogt, dat door de hette nietftolt, maar B b 4 weg-  392 ONGEREGELDE ONTLASTING wcgvlugt; van geen' zuren noch alkalifchen'aerr, gelijk fommigen uic vooroordeel gefchreven hebben. Het bevat veel water, weinig olie en zout, en een luttel aerde. Men noemt het fpeekzel, kwijl, Een zeepachtig dooi dringend vogt, vergroot het de gisting als men het bij dingen, die kunnen gisten , voegt. Het fpeekzel roet de fpijzen gemengd, helpt de kokinge en bereiding der genomen voedzelen , en is een der heilzaem1'te fchtivogten. Geen dieren fpuwen het uit dan gevcüig, allen zwelgen het in; en de mensch alleert maakt hier eene nadelige uitzondering. Een gezond menfch moet nooit het fpeekzel uitfpuwen. Sommige lieden maaken zich een wonderlijk denkbeeld van hun lichaem. Zij meenen, dat het fpeekzel een onnut vogt is, en, even als (lijm, moet uit gefpogen worden. Zij zwelgen 'er naeuwlijks iets van door. Anderen gebruiken tabak, dien zij rooken of kaeuwen, in grooten overmaat, en kwijlen geweldig door de gedurige prikkeling, welke dit in de klieren maakt. Het gemeen, dat zoo fterk rookt en tabak bij ons kaeuwt, 't geen mooglijk in onze vogtige lucht niet befchadigt, lijdt £>een nadeel hierdoor, omdat het zijn fpeekzel nimmer uitfpnuwt, maer altijd doorzwelgt. Maer zulken, die zoo fterk kwijlen, lijden veel nadeelen, omdat het fpeekzel volftrekt noodig is tot eene goede bereiding der fpijzen. Hierom bevindt men , dat het tabakroken kort voor deneeten, den honger ftilt, en H . *  EN INHOUDING. 393 aa het eeten, als de koking der fpijzen gefchiedt, het lichaem nadeel veroorzaekt, wanneer men fterk fpouwt. Want de fpijzen, door de zeepachtige kwijl niet genoeg gemengd, geweekt, blijven nieuw in de mage» Velen tragten de kwade gewoonte van het fpeekzel uit te Ipouwen door veel drinken te vergoeden, als of dit genoeg was or\ de voedzelste weeken, te verdunnen. Doch deze dranken verfcheelen oneindig van het fpeekzel, welks zeepachtige, ontbindende Natuer zij mïsfen. 't Is waer; dat de maegfappen de bereiding der fpijzen bevorderen, en voor fpeekzel, met welk zij volmaekt overeenkomen, dienen. Doch deze maegfappen zijn niet genoeg om de fpijzen te weeken, te ontbinden, en niet gefchikt om twee posten waer* tenemen. Die veel fpouwen, verliezen ook veel van de maegfappen, behalven dat de Nature derwaertaltijd een grooten toevloed van vogren maekt, waer eenige prikkeling gefchiedt. Zulken, die fterk tabak roken, kaeuwen, fpecerijen in den mond houden, trekken eene verbazende veelheid fpeekzel naer de klieren van den mond, en beroven dus de maeg van hare Tappen, omdat men als eene afbiding dier vogten naer den mond krijgt. Wat volgt 'er ? Eene raeitvve , dikke gijl, die bezwaerlijk in de melkvaten gaet, maer de darmen vervult, en met het Dutte door den afgang naer buiten gaet. Het lichaem mist zijn noodig voedzel, dat nog daerenboven door het kwijlen verloren gaet; het B b 5 teert  394 ONGEREGELDS ONTLASTI HG teert uit. De waerneming van Ruifch bevestigt dis. Een Amftcrdamsch Meisken, oud twaelf jaren, ver, loor gedurig veel fpeekzel door een k waedaerdige zweer, die de benedenfte lip fchier geheel hadt door gegeten. Het lichaem van deze ellendige bleef kieen, mager, groeide niets. Maar zoo ras de kunilige hand van den bekwamen Heelmeester Verduin dien vloed belet hadt, begon het lichaem te groeien , en veranderde fchielijk dermaten,, dat het elk verbaesde (a). Een3 Amfter* darnfche Mevrouw, zegt dezelfde Schrijver, klaegde over eene magerheid en uitteering van haer geheel lichaem. Ik vond haer zoo verzwakt, dat zij naeuwlijks het leven fcheen te kunnen behouden. Vele Geneesheeren hadden haer wanhopig verlaten. Alles naeukeurig onderzoekende, zie ik haer gedurig in een pot haer fpeekzel uitfpouwen. Ik vermaende haer dit te Haken. In 't eerst weigerde zij.'t als onmooglijk, en het fpeekzel voor fchadelijk houdende. Zij gehoor^aemde echter, en genas fpoedig zonder eenige geneesmiddelen- Dit zag ik niet eens maer dikwerf, en hoe de eetlust door het verlies van fpeekzel verloren ging; hierom raadde ik zulken, die uit fcherpe ziek* ten beginnen te beeteren nooit hun fpeekzel uit te fpouwen, maer door te zwelgen. (£) Door (a) Adverf. Ar,6t, DiC. ij pag. 14 (/O Jbiti. p»g. 15  EN INHOUDING. 395 Door het "geftadïg kwijlen verliest het blned zijne waterdcelen, en met deze zijne vloeiendheid, verdikt en krijgt eene zwartgallige gefteldheid, die hipokon-" drijke ziekten maekr. Zulken, die veel drinken, 0verladen de maeg met water, en krijgen eene dunne gijl, die'in het lichaem eene kwaedfappigheid aenbrengr. Droge, kolerijke, melankolijke temperamenten lijden vooral door het fterk kwijlen. Zij moeten zich voor het tabakroken wagten, omdat de kokende kragten daer door verminderen, de eetlust weg gaet, en de fïjnfte deelen vervliegen, vooral indien zij fterk fpouwen. Toen het kauwen van fpecerijen zeer doorbrak aen hec Franfche Hof, werden 'er velen hipokondrijk en teeringachtig. Dit is ook zeer gemeen in Azia waer men gedurigmastik kaeuwt. (a) Het kwijlen kan in phlegmatijke lichamen, die aen waterige, weiige ziekten kwijnen voordeelig wezen, wanneer het hoofd bezet is en 'er vooral in het fnotvlies zulke {tuffen hangen, die hoofdpijn, bedwelmdheid, pijn inds oogen veroorzaken. Dan fchrijven de Gencesheeren fomtijds middelen voor, die de klieren van den mond prikkelen, en veel fpeekzel derwaert trekken, waer mede men deze ftoffen kwijtraekt. DeNatuerontfluitook de kwijiklieren, en maekt door de zeiven een heilzame ontlasting in de kinderziekte. $• 330- (a) Boeih. de Saliv. ortu et Natura.  $$6 OWGfcR.EGEl.DE ONTXASTiRG 5* 350. Om ons Kcbaem te onderhonden, hebben wij voet?«els noodig, die de maag en darmen bewerken en ia gijl veranderen. Alles, wat de veedze's bevatte», i$ niet dienftig voor de voeding. De melkvaten zoïges hei beste der gijl op ea voeren het naer de horsthuis, die het in het bloed brengt. Het dikke, onnutte gaer naer de dikke darmen. De melkvaten, die in deze hangen, zuigen het fijnfte daer nog van in, en de rest gaet naer den endeldarm, die het onder den naern van afgang of drek ontlast. De gezondheid vordert volftreks deze uitdrijving. Men vindt hier echter een roagïïg ©nderfeheid tusfchen bijzondere menfchen. Sommigen gaen alle dage twee-of driemalen af, anderen om de drie of vier dagen. Ik kenne 'er, die alle week maar eens afgaan. Sommigen verbeelden 2ich,dateen dunne en veelvuldige afgang goed is. Zij bedriegen zich. Zulk een afgang toont een zwak lichaem. Sterke menfchen hebben een dikken, gebonden afgang, en gaen niet dikwerf af. In zulken werken de kokende ingewanden wel, en halen al het nuttige, dunne uit de gijl. Een gezond menfch, die gewoon is om de vijf of zes da« gen aftegaan, behoeft zich daer over niet te ontrusten, indien zijn eetlubt goed en de buik zagt blijft. Als de afgang echter langer dan naer gewoonte ophoudt, omftaen 'er zware ziekten. Deze beletten afgang behoort  EN INKOÜDÏNG. 397 hoort tot deze bsfcheuwlng. Een al te dunne, veelvuldige afgang is een toeval, dat ik op een andere plaets zal befchrijven. Als de menfch bij een lang beletten afgang gedurig voedzels neemt, uit welken de kokende ingewanden het beste, fijnfte persfen, komt 'er in de darmen een dikke, harde drek, die haest tot een nuttelozet» ballast verftrekr. De afgang vermindert allengs, en kan alleen door zagte lavementen, weiken die harde, drooge brokken weeken, gemaekt worden. Daer komen verftoppingen in het darmkanael. De opeengepakte ftofien beginnen in eene warme plaetze te rotten, en laten winden uit, die de darmen, vooral den kronkeldarm magtig uiczetten, en als een' band om den middel maken. De vezels der darmen gerekt, uitgezet, verliezen hun toon; de uitgezette deelen van den onderbuik drukken de uaeste deelen. Hier vaa benaeuwdheid. 't Is even, of 'er een pak op het harte lag. Het bloed, door de flagaders belet, vrij naer onderen te (Iroomen, vloeit naer boven, maekt hoofdpijn, bedwelmdheid. Zulke lieden vallen in hijpokondrijke kwalen. Die menfchen tragten dien harden drek te ontlasten; dit gefchiedt niet dan met groot geweld en gekring. Hierom wordt de endeldarm, zoo dikwerf zij willen afgaen, tegen dien harken drek gedrukt', de vaten geperst, des het bloed in dezelven blijft ftilftatrn, en door het gedurig aenvoeren der flagaderen ia  398 ONGEREGELDE ONTLASTING in groore veelheid koomt. Het verwijdert de aders; die, uitgerekt, hare veerkragt verliezen, uitgezet blijven en knobbels maken. Uit deze waesfemt het fijnfte bloed. Het dikke blijft 'er, rekt en breekt dezelven : Daer vloeit bloed üit. Men noemt dit ongemak vloeiende aembeien of fpenen, en als 'er alleen knobbels zijn, blinde aembeien, die fterke pijn maken. • Het bloed, door de uitgezette darmen in zijn vrijen loop geftuit, ftroomt te rugge naer de longen en het hoofd, maekt pleurisfen, borstziekten, oog - eri keel ontftekingen. In de darmen ontftaen verftopping, ontfteking en andere kwalen, die uit deze volgen. Somtijds helpen de bijzondere wegen eikanderen. Dè uitwaesfeming is fterker als ue afgang belet wordt, eri' door de pis ontlasten zich fomtijds veleftoffln, dié door de uitwaesfeming moesten naer buiten gaen. §• 331° De Nature ontlast het lichaem van zijn overrollig water en zout djor denieren. De vouten van het bloed, in het water ontbondin , een weinig verdunde olie, * door den omloop met het water gemengd, en vereenigd met de zouten , benevens eem'ge fijne deelen, afgefchaefd van de wanden der varen maken in de nieren de pis, die door dê biaes en fchacht uit het lichaem  EN INHOUDING. 399 aem gaet. Deze p-"s, in eene genoegzam? veelheid in de blacs gekomen, prikkelt dat gevoelig deel, en dwingt den menfch om zich van dit lastig vogtteontlasten. Wanneer een menfch, door bezigheden belet , dezen prikkel niet acht, zet de aenvloeiende pis de blaes geweldig uit, vooral wanneer zulke menfchen veel drinken. Men gevoelt door het uitzetten der blaze, een last en pijn in de lendenen; de vliezen der blaes, uitgezet, breken of verlammen. Een kramptrekking bevangt de fluitfpieren van de blaes, die geen druppel meer door laet. Men is genoodzaekt het water met een katheter aftetappen. Als dit wel gelukt, knijpt zich de blaes ftraks weer toe, en de menfch irort in eene lange en moeilijke ziekte. Wanneer de kunst zulk een' niet te hulpe kan komen, ontfteekt de blaes i en wordt door het heet en koud vuer bevangen. Van dit zijn voorbeelden in menfchen waergenomen, die op groote gastmalen bij aenzienlijke lieden, in kei ken of anders door eene dwaze fchaemte hun weter niet dorsten loozen. Zij gingen voort met drinken en ftorven onder de vreugde. Indien de pis in het bloed te rugge vloeit , volgen'er geen mindere rampen. Zij is een derfcfierpfte vogten van het lichaem, en bederft haest in eene warme plaetze ftilttaende. Zij komt bedorven, verrot in do vaten. Voeg hierbij, dat de nieren üfl«en met een genoegzaeme veelheid pisaftefcheiden, .als de blaes over-  400 ONGERFGELDE ONTLASTING oveiladen is. De wcijige, zilte Heffen blijven in het bloed. f)i: krijg- eene verfchrikkeiijke fcherpte, maekt, waer het vloeit, prikkelingen, krampen, pijnen, dorst. Zulk een mensch zweet een vogt, dat even als de pis flinkt. De kwijl en alle andere vogten raken belmet met deze fcherpte, de lijders krijgen benaeuwdheid» walging. In de vaten der harfenen maekt zij ijslijke verwoeftingen, ijlhoofdigheid, fluipen, doorknagingen, en fliep/.iekten, die den mensch binnen weinig dagen naer het graf rukken. §■ 332- Uit de geheele oppervlakte van onsüghacm waesfemt een fijn vogc, dat uit water, olie en zout beftaet, en het lichaem van vele onzuiverheden reinigt. Men nuemt het defijne, onzigtbare uitwaesfeming, die men wel moet onderfcheidtn van het zweet. Hippokrates kende haer reeds. Verulam meende, datallelichamen daerom vergingen, omdat zij den ingefloten geest uitlaten.met welken hij deuitwasfemingenfchijnt te bedoelen. Zij vmcheelt van de uitwae^femingen, die alle anderen /aken verfpreiden.waerom de voortri flij' ke wijsgeer Boijle haer verwart met de uhwaesfemingen , die zelfs uit onbezielde zaken en lijken oprijzen. Sanctorius, een Italiaenfch Geneesheer, heeft fraeie waernerringen over deze gedacn, 'en haer dertig jaren lang naer gelpeurd. De Heer de Gorter heeft ook fraei-  EN INHOUDING. 4II fraeie proeven over de zelve in Nederland genomen'.' De werken van deze Geneesheeren moet men hier over nalezen. Eene overmatige uitwaesfeming verzwakt het lich¬aem. Zij ontftaet door eene grooter beweging, fchuring en hette. Deze wrijven de bloeddeelen fterk en maken hen klein. Zij vervliegen in groote veelheid" door de ontfloten vaten der huid, en voeren de edelfte, kragtigfte , fijnfte vogten met zich, omdat zij niet fleg:s uir waterdeelen, maer ook uit oliën en zouten, van een' vluggen aerd, beftaen. Hier door verzwakt het lichaem, en de menfch bezwijmt. Schaetsrijders, die eene fterke beweeging op het ijs doen, krijgen hier door den geeuwhonger, gelijk ik op eene andere plaets reeds hebbe aengemerkt. Eene verminderde uitwaesfeming beneemt de zagt' heid, buigzaemheid der deelen. De zenuwen eindigen in de oppervlakte des lichaems in kleine tepelkens,' die het gevoel maken. In en tusfen deze tepelkens vindt men ontelbare monden der kleine fiagaderen, die dit fijne vogt uitwaesfemen, dat be hal ven hetzuiveren van den blóedftoom, wiens onnutte ftoffen het wegneemt, ook dient om deze zenuw tepelkens, en alle de deelen, waer deze uitwaesfeming gefchiedt, te bevogtigen en zagt, lenig te houden. Wanneer de uitwaesfeming niet behoorlijk voortgaet, verliezen die deelen het vogt, dat hen zagt houdt. Zij krijgen een C c ftijf  403 ONGEREGELDE ONTLASTING fiijf heid , hardheid. De huid fchijnt ruw, alsfamen getrokken , wanneer de uitwaesfeming belet is. Zoo ras de koude haer in de keel, longepijp, longen verhindert, verliezen die deelen hare lenige buigzaemheid, krijgen eene ftramheid, cn de menfchen worden heefch, fchor. Grooter rampen volgen echter eene lang|belette uit waesfeming. Zij moet het onnutte van het bloed naer buiten voeten. Als dit niet gefchiedt, blijft het in de kleine vaten hangen, en verftopt hen. De bloedftroom wordt)overladen met onnutte deelen. Men weet, dat fchier de helft der voedzelen, die wij gebruiken , met deze uitwaesfeming weder vervliegt. Sanctorius vondt zijn lichaem honderd en twintig ponden te wegen. Den volgenden dag was het even zwaer, fchoon hij in een etmael agt ponden voedzelen gebruikt hadt. Zijn afgang en pis wogen drie ponden. Nu woeg zijn lichaem niet meer, derhalven moesten'er vijf ponden door de uitwaesfeming vervlogen wezen. Dodart vondt de uitwaesfeming te Parijs minder. Zij was tot de andere ontlastingen als 15 tot ix of 10. De lieerde Gorter rekent, dat men in Nederland van 91 oneen voedzelen door de uitwaesfeming 49, met de pis 36 en met den afgang 8 oneen verliest, des de uitwaesfeming tot de pis is, als 4 tot 3, Die dit be- fchouwt, (V) Perfp, iafenfib. 150  B N INHOUDING. 403 fchouwt, zal niet twijfelen aen het nadeel eener verhinderde uitwaesfeming. De vaten der huid worden Verdopt , en hier door gevoelen wij over hec geheel lichaem eene zwaerte, Zoo ras deze uitwaesfeming belet is. *t Is of'er een zwaergewigt aen de leden hangt. Het hoofd is zwaer, duizelig, bedwelmd, en de werlungpn van .den geest verflompen, gelijk men voelt, *ls men een koude gevat heeft, gelijk zich het gemeen uitdrukt. Als dit vogt blijft flaen, ontaerdthet, prikkelt de vaten, maekt ontfteking, koorts , pijn , jeukte , gezwellen. Deze uitwaesfeming flaet ligt in bij den winter vooral in deelen, die ver van het harte liggen, gelijk de voeten, handen, ooren, neus. Hierdoor ontftaen jeukte, ontfteking en eindelijk zweren. Deze ongemakken noemt men den winter in handen of voeten. Wanneer de uitwaesfeming door geheel het lijf belet is, volgt 'er ftijfte van alle de leden met fterke ontfteking en koorts , door pijn verzeld, die men eene verkoudheid , of rheumatieke ziekte noemt. Heze fchcrpe deelkens vallen op verfcheiden leden en veroorzaken de jigt, die zeer pijnlijke toevallen heeft. Somtijds helpt de Nature haer lichaem als deuitwaesfeming lang belet is, door eene grooten pisvloed of afgang te wekken. C c o S- 333  414 ONGEREGELDS ONTLASTING §• 333 Eene zigtbarer uitwaesfeming maekt het zweet, dat waerfchijnlijk uit dezelfde varen koomt, als de uitwaesfeming, wanneer die kleine flagaders zich meer verwijderen. Het zweeten is altijd eene ziekte, en alleen bij toeval van eenig nutzelfs dan, wanneer het door fterk gaen, werken ontftaet, omdat deNature eenigszins gedwongen en van haer gewonen loop, dien nooit iet geweldigs verzelt, afgetrokken wordt. Somtijds bedient 'er zich de Nature van om eene kritieke ontlasting te maken, en voert met het zweet de fcherpe , prikkelende ftoffen naer buiten. Het zweet verdrijft de fijnfte geesten en waterdeeten van het bloed. Het beroofd derhalven het bloed van zijne vloeiendheid en kragt, het bloed krijgt eene neiging tot ontfteking, verdikt, en flaet tot het zwartgallige over. De afgefcheiden fappen ontaerden, en nemen dien drabbigen aerd van het bloed aen. Dc vogten ftroomen bezwaerlijk door hunne vaten, blijven hangen , maken verftoppingen, die een heir van rampen aenbrengen. Het bloed van zijn fijnden geest, die het bezielt, beroofd, verfcliaelr. Het lichaem verliest zijne kragten, teert uit. Welke rampen het verlies der waterdeelen volgen, hebbe ik reeds getoond ('73). Het fchielijk 'mflaen van het zweet veroorzaekt een groot  K N INHOUDING. 415 groot gevasr. Meem'gmael komen menfchen, heet en bezweet in de koude lucht, drinken kille dranken, of zetten zich in den togt. De openftaende vaten trekken zich fchielijk toe, het zweet flaet in. Het geheel lichaem huivert, trilt van koude. Het aenftromend bloed prikkelt de gefloten vaten; daer volgen verftoppingen, ontftekingen, koorts. De menfchen vallen in pleurisfen, borstziekten, rheumatieke pijnen. Dit bevondt Alexander, toen hij heet en bezweet door oorlogslast, zich in den Cijdnus baedde. Een kramp beving het koninglij k lichaem , dat zijne dienaeri bezwaerlijk en zieltogend in de tent bragten. De kunst en trouw van den Koninglijken arts Filippus rukten dien overwinnaer bezwaerlijk uit de armen van den dood. Sommigen zijn echter aen het zweeten gewoon, en in zulken kan het niet zonder gevaer belet worden. Het/ verzwakt evenwel, en men moet het voorzigtig door verfterkende middelen tragten te beletten. Een kundig Geneesheer onderfcheidt ook het zweet, dat de Nature in de fcheiding der ziekte maekt van andere zweeten, die toevallig zijn en altijd zeer fchadelijk , gelijk die fmcltende zweeten inteeringachtigènleeren. $• 334- In het manlijk lichaem, tot zekere jaren gekomen, maekt de Nature eene groote verandering vooral in Cc 3 de  400* ONGEREGELDE ONTLASTING de deelen , die eer voortteeling gefchikt zijn. Kin. ders hebben alle deze deelen zoo 'wel als bejaerd n, maer zij verrigten naeuwlijks iets en blijven in ruste. Wanneer de jaren van onderfcheidt komen, begint de Nature deze deelen op te wekken. L)e bnllen bereiden een taei, zagt, lijmig, geestig vogt, het zaed geheeten, om dat het in de vrouwelijke baetmoeder, dien weligen akker gebragt, eene kragt bezit om dien te bevruchten. Dit zaed bevat weinig olie , weinig zout, en deze zijn zeer omzigtig door het lijmige omwonden. Het heeft een geest, die zich ontdekt door zijn bijzonderen reuk, en in het lichaem een nieuwe kragt, een vaeg verfpreidt. Het vermeerdert de kragten, maekt de ftem manlijk, forsch; wekt moed, wakkerheid: de baerd bot uit, en de teeldeelen worden met hair bedekt, zoo ras het zaed begint te werken. Men merkt alle deze veranderingen niet in lichaemen van mannen, wien eene verdoemelijke jaloezij of trek naer eene zagte ftem deze deelen ontrooft, gelijk het in Azia, en Italië gefchiedt. Deze gefnedenen leven ge, zond, maer krijgen die kragten, den manlijken moed niet,- zij blijven week, en als de vrouwen zonder baerd. Daer zjjn geene prikkels, die zoo geweldig werken in bet dierlijk lichaem, ah dit zagt, lijmig zaed. De fchuwfte dieren, die zich naeuwlijks uit de bosfehen, hunne fchuilplaetzen , durven begeven, toonen op den tijd, als de teellusc hen prikkelt eene cnverl'chrokken ftouc-  BN INHOUDING. 407 ftoutheid. Anderen, van woester aerd , vervallen door dezen prikkel tot woede. Met welk een verheven ziel, roet welke redenskragt de mensch pronkt, hem overheert nogtans de prikkel van dit zaed dermaten , dat hij heilig noch onheilig ontziet, aen rampen noch vermaningen zich ftoort, maer ziel en lichaem waagt om dien prikkel te ftillen. De Nature bereidt dit zaed om het op een behoorlijken tijd te ontlasten, en menfchen, die zich matig aen het werk der liefde overgeven , blijven gezond. Men moet hier vooral de middelmaet houden. Te veel is fchadelijk , en eene geheele inhouding kan rampen voortbrengen. Wij moeten hen beiden befchouwen. Eene te fterke ontlasting van zaed verzwakt Jut lichaem zeer. Daer is niets lichaemlijks, dat den mensch zoo veel vermaek fchenkt, als de fchietinf' van het saed. Geen andere wellust kan hier bij halen , en dit vereischte ook de zaek, daer geen mensch van verftand immer zoo dvvaes zoude wezen om een werk te plegen, dat ons doet blozen, en als 't volendt is droefgeestig, kragteloos maekt, zoo 'er dit vermaek niet mede gepaerd was. 't Is echter van heel korten duer. Weinige oogenblikken volbrengen het genot, waer naer men zoo veel tijd ongeduldig verlangde, zich zoo veel zoets van verbeeldde. Niets echter mat den man zoo af, als de oefening van bet werk der liefde, hier van dat bezwijmen, ontbinden, fmelten C c 4 der  4-lS OMGEKEGELDE ONTLASTING der poëten in de armen eener fchoone. De man doet fchier al het werk. Al het vermaek dat de beide fexen genieten komt van den man, als het zaed door zijn prikkelenden geest uit zijne teeldeelen, in die der vrouwe gefchoten wordt. Een ftuip bevangt dan het manlijk lichaem , waerom iemant der ouden dit werk eene foorte van vallende ziekte noemde. Zoo veel kost het voorbrengen van zijns gelijk. Wanneer een mensch zich te veel overgeeft aen dit vermaek, bereidt de Nature wel eene groote veelheid van zaed, gelijk zij alom meer vogten voert naer plaetzen, waer prikkels hangenden altijd het verlorene tragt te hei (lellen; doch door deze veelheid der ftoffen, die ze naer de teeldeelen voert, berooft zij andere deelen van hun voedzels. Deze kwijnen, teeren uit. Die kramptrekkige bewegingen bij het uitfehieten van het zaed doen geweld op de vaste deelen, en verzwakken hen ten hoogden. De teeldeelen hebben eene bijzondere gemeenfehap met het brein, d*it geweldig lijdt, als men veel aen de liefde offert, des 'er zware zenuwziekten door ontfhen. Geüe menfchen, die eeuwig vol dartele gedagten zijn, blonde en bruine, fchoone en leelijke vrouwen kunnen omhelzen, en zelfs des nachts inden flaep zaed fchieten, krijgen hoofdpijn, verzwakking van het gezicht, fluipen, weinig eetlust. De fpijzen teeren niet wel. Daer ontftaet pijn in de lendenen, een gemeene kwael van jonggetrouwde mannen, die zich  EN IHHOUDING. 419 zich te veel afmatten in de armen hunner vrouwen. Daer volgen zelfs dolheid, melankolij. Forestus teekent het geval van een jongen man aen, die door de menigvuldige omhelzingen zijner beminde wegens het groot verlies van zaed en. krag.en in eene dolheid verviel, (e) Men behoeft dit niet verder te verklaren. Elk, die in de armen eener vrouw ontbonden heeft gelegen na dat zoetfle maer vlugtigfle der vermaken, weet hoe afgemat hij was, en zal het antwoord van Pijthagoras onderfchrijven, die gevraegd, wanneer men het werk van Venus moest oefenen, zeide: dan wanneer gij u wilt verzwakken. Hier echter verfcheelt de een mensch oneindig van den anderen. Elk is niet even dapper op de velden der liefde. De volgenden zullen wel doen, zich niet te veel aen dit vermaek over te geven. Jongelingen, in de eerlle lente van hun leven, naeuwlijks tot jaren van onderfcheid gekomen, moeten zich wagten voor dikwerf hun zaed te fchietent. Jeugdige lichamen hebben nog hun volkomen wasdom niet. Het venuswerk verzwakt de harfenen, ingewanden en geheel het lichaem. Een druppel zaeds bezit meerder geest dan vele oneen bloed. De Nature heeft alle voedzels nodig om de deelen tot hunne volkomenheid te brengen, en kan derhalven weinig mis- fen. CO Obf. Lib X. Ob. XXV. C c 5  4tO ONGEREGELDE OKTLA9TING Ier. Indien men haer noodzaekt zoo vet 1 van dit een vogt te bereiden, verwaerloosd zij hare andere plichten. Dit veelvuldig verlies van zaed put de andere ▼ogten uit, en maekt, dat het lichaem zijne behoorlijke kragten {niet krijgt, en die he: heeft, verliest, des het zwak, teer, mager wordt, en aen duizend ongevallen onderworpen. Onze dartele eeuw toont van deze noodlottige waerheid gedurige voorbeelden. De meeste jongelingen, die zich onder fatzoenlijke lieden teil en , zijn reeds door hunne ligtmisferijen zoo afgemat eer ze twintig jaren bereiken , dat zij naeuwlijks meer in ftaet zijn kinders te teelen. Hierom ziet men thans onder lieden van rang zoo weinig kinderen, om dat zij de beminlijkfte echtgenooten niet dan op een onvruchtbaer overfchot hunner geile lusten kunnen onthalen. Vele jongelingen fchieten ook hun zaed zonder in de armen eener vrouw te liggen, of op andere fchandelijke wijzen om de bezwangering te be?etreo naer de wijs van Onan. Dit verzwakt ook geweldig , en maekt, indien men het dikwerf herhaelt, een znedvloed, die het lichaem geheel uitteert. Voeg bier bij, dat de ligtmisferijen der jeugd nog ten gevel? gen de venusziekte na zich Hepen , die ook verzwakt, en een, ia meermalen genezen, een uitgeput lichaem nalaer. Laten edelmoedige jongelingen, die noch nu;; befef van deugd, eenig vooruitgezicht hebben , zich onthouden van alle ontijdige kozerijen, zich niet aen  SN INHOUDING. 4!! aen de liefde overgcen voorden behoorlijken ouderdom , wanneer zij zonder gevaer in den fchoot eener b minnelijke Echtgenoote hunne vlammen kunnen bluslchen, en gezonde kinders, Hutten van het vaderend , zullen teelen. Oude lieden moeten hier weinig doen. 't Is waer , dat de prikkelen der liefde met de jaren verftompen, en de Nature, zelve aen oude lieden het venuswerk? Verbiedt, Men vindt echter oude mannen, die nog teer geil zijn , over de prikkels van het zaed klagen, en door geile gedachten de fmeulende vonken aenblazen. De oude lieden hebben hunne levensgeesten en kragten noodig om het lichaem te onderhouden. Alles verzwakt hen nu , dat hen in vroeger jaren niet deerde , en het verloren wordt moeilijk herfteld. Heers zag een man van zestig jaren door een overmatig venuswerk in eene meiankolij vervallen f>) Niets is ook dwazer, dan dat oude lieden, die mee het een been in het graf reeds ftaen, nog om liefde en kozertjen denken. Daer zijn wel voorbeelden van oude mannen, die kinders geteeld hebben , doch zulks is zoo ongemeen, dat bet gemeen zelfde liefde van grijfaards voor uitzinnigheid houdt. Qua: bello est habiüs, veneri quoque convenit, aetas« Turpe fenex - miles, tui pe lenilis ainor (f). Zwak- 0> Obf. IXl. (ƒ j Amor. Lib. I« El«g. X.  422 ONGEREGELDE" ONTLASTING Zwakken, gewonden, die ui: ziekten beginnen te beeteren, moeten geen zaed fchieten. Hun zwak lichaem kan tegen geen verlies. De uitfchieting van het xaed werkt op het geheel lichaem, en maekt als eene foorte van ftuip, die het lichaem fchudt. Hoe veel zware bewegingen aen de opgenoemde menfchen fchaden, leert de daeglijkfche ondervinding, daerdebeeterenden door dezelven oogenbliklijk inltorten, en de gekwetsten, wien vooral ftilte noodig is, verflimmeren. Hildanus zag het een edelman , aen het hoofd gewond, befterven, dat hij dartel zijn zaed fchoot. De inhouding van het zaed kan ook befchadigen, fchoon men daer minder over hoort klagen. De kuischheid, die ziekten veroorzaekt, is zeer zeldzaem. De Nature weet zich zeer wel te ontlasten zelfs in den flaep van het overtollig zaed. Menfchen, die gezond tijn, lekker eeten en drinken en zich niet willen noch kunnen ontlasten van hun zaed, lijden ongevallen. Het zaed, uit zijne nature een dik, taei, lijmig vogt, krijgt ligt eene grooter dikte, als het lang blijft Ihen, en overiaedt de vaten die het bewaren. Hier door oncftaen 'er in dezelven gezwellen, die pijnlijk zijn en in de ballen en zaedvaten ontftekingen. Zij krijgen moeilijke fpanningen der roede. Het zaed, vol geesten, en een zeer prikkelend vogt, maekt bewegingen, die het brein ontroeren, indien het lang blijft ftaen, dat daer door eene zieklijke lcherpte krijgt. Zulke lieden val-  IE W IHHOUDIRG. 4*3 vallen in ijlhoofdigheid, melankolij, die tot dolheid ov^rflaet. Het fcherpe zaed verhardt de ballen, maekt knoestgezwellen, die in kankers overgaen. Deze gevallen zijn wel zeldzaem om de gegeven reden , en naerdien de Natuer in menfchen die kuisch leven, minder zaed maekt, en het zaed, waerfchijnlijk, uit de ballen weder met het bloed vereenigd, rond loopt, ■en het lichaem die kragten, welken het heeft mededeelt ; zij gebeuren echter. In de omhelzingen, wanneer de Vrouw het hoogfte vermaek bereikt, fchiet zij ook zaed, gelijk de ouden het vogt, dat bij die gelegenheid uit de fchede vloeit, niet kwalijk noemden. Ik wil niet betwisten, of dit waer zaed, en noodzaeklijk is tot eene vruchtbare vermenging. Het algemeene gevoelen , dat de Eiers der Vrouwen alleen door den geest van het manlijk zaed bevrucht moeten worden, en dus de vrucht, die in deze Eiers reeds aenwezend is, alleen ontzwagteld, dit komt mij niet onwaerfchijnlijk voor, fchoon ik ook niet wil ontkennen, dat de vermenging van het vrouwlijk vogt met het manlijk zaed mij toefchijnt, volgens de proeven van Harveus, veel tot de vorming der vrucht toe te brengen. Dit gaet vast, dat eene Vrouw, bij het uitfehieten en vermengen van dit vogt met het manlijk zaed, hare kragten verliest en onibonbonden wordt, even als de man. Tum  4I4 ONGEREGELDE ONTLASTING Tum plera volnptas Cnm parker victi foemina virque jacent. (g-) Meermalen fchaedt het, wanneer de teere kunne zich van het zelve niet kan ontlasten. Het ongebonden leven der Jongelingen en de veelvuldige verfpilJingen, die de Vrouwen in deze dartele en dure tijden maken, houden vele mannen van hetHiwe ijk, dat anderen affchrikt door het liegt, orvriendelijk, flerdig gedrag der Vrouwen. Hierom zijn vele be^ minlijke dochters genoodzaekt maegd te blijven. Wan« neer zij echter wellustig, lekker leven , van een heet ten perament en gedurig vol geile gedagten zijn, groeit dit vogt fterk aen; het ontaert en maekt geweldige prikkelingen in het lichaem, even als het manlijk zaed, dat zich niet kan ontlasten. De meiskens krijgen koortzen, melankolij, vermageren , en vallen tot dolheid , die men woede der baermoeder noemt. Zij verliezen alle fchaemte, en ftellen zich als geile Mesfaleinen, wel afgemat maer niet verzadigd, voor alle Mannen veil. Zulke fmeulende liefdevuren moet men tragren te fmoren eer zij uitharden, 't geen alleen door het Huwelijk kan gefchieden. Ho.1 w inig de Vrouwen den prikkel van dit zaed kurnen wederiken, leren de ondervindingen daeglijks tot droefheid van (g) Ane Amtnd. Libr. II. 7*7'  RN INHOUDING. 415 van geheels gedachten. Eerbare weduwen, gewoon aen deze ontlastingen, toen zij gehuwd waren, lijden veel door dit aengroeiend vogt, dat haer gedurig prikkelt, 't Is naeuwlijks te denken, dat dit vogt nergens anders toe zoude dienen, dan om de deelen te bevogtigen. Uit de toevallen, die het, ontaerdende, ftil ftaende aenbrengt, mag men befluiten, dat het tot voornamer einde gefchiktjis, en van een gelijken aerd, als het manlijk zaed. $; 335 De vrouwelijke borden fcheiden de melk af om het teere kind eenigen tijd te zoogen, tot dat het meer kragten krijgt om vaster fpijzen te verdragen. De melk is aenwezende in alle Vrouwen na de verlofïing. Vele mevrouwen onttrekken dit nuttig voedzel aen hare teere kinderen, uit een dwaze verbeelding, dat het hare fchoonheid vermindert, hare krachten kraekt, tot een merklijk nadeel voor haer, en hare kinderen. Daer moet echter een zekere maet in het affcheiden van de melk Aiezen. Als het kind te flerk zuigt, of de borden hare melk niet konnen ontlasten, volgen 'er onheilen , die wij zullen overwegen. De melk, een blank, zoet vogt, bevat vele Olieen waterdeelen, en een zout, dat men uit haer haelt. Zij koomt overeen met de gijl, wier nature ikbefchre- ven  42Ö ON GEREGELDS ONTLASTING ven hebbe (210}. Zoo lang de melk in eene behoor» lijke veelheid uk de borden gezoogen of getrokken wordt, befchadigc zij niet. Men heeft voorbeelden van Vrouwen, die zulk een overvloed van melk hadden, dat zij zich alle dag twee ponden lieten aftrekken, behalven het geen haer kind zoog. Zoo lang derhalven deze veelheid niet boven de kragten der Vrouwen gaet, befchadigt zij niet. Maer wanneer de melk in te grooten overvloed naer de borden vloeit, en de vrouwen hare kinders te lang en te veel laten zuigen, verzwakt deze ontlasting fterk. Daer zijn vele Vrouwen, die dit bij ons uit eene teere liefde voor haer kroost doen, des men kinders van twee jaren aen de mam ziet hangen. Andere Vrouwen verbeelden zich , dat zij niet zwanger kunnen worden zoo lang zij zogen, en rekken dit hierom lang. Het lichaem verliest hier door zijn beste voedzel; alles trekt naer de borften ten koste der andere deelen. Het lichaem verzwakt, vermagert; daer komen ftuipkoortzen, die het lichaem afmatten. Ik hebbe menigwerf Vrouwen hier door in groot gevaer gezien, dat zij gelukkig ontworftelden door hare kinders te fpenen. Wanneer de Vrouwen onder het zoogen zwanger, worden , berooft het zuigend kind de vrucht van haer voedzel, en die Vronwen krijgen een miskraem. De zenuwen verliezen vooral, door het groot verlies van melk,hare kragten, om dat de melk vele fijne levens- gees  ek inhouding; 4i7 geesten met zich voert, die de Zenuwen niet verder kunnen bezielen. Hier uic ontftaen bezwijming, zwakheid der zinnen, vooral van het Gezicht, dat hier even lijdt als in de Mannen, die te veel Zaed verliezen. Teere Vrouwen, die een aandoenlijk, gevoelig Lig. haem hebben, gevoelen door het gedurig zuigen een prikkeling in het Lichaem. De Tepel, uit vele fijne Zenuwen gevlogten, heeft een fijn gevoel en naeuwe gemeenfchap met de Teeldeelen, waerom de Vrouwelijke Borsten, door eene ftreeling, in de andere deelen een genoeglijke aendoening verwekken. Doch de gedurige prikkelingen der Mammen bij het zuigen maekt in de aendoenlijke, teere Vrouwen te groot een prikkeling, die tot krampen overflaet en opftijgingen veroorzaekt. De Nature heeft flegts een' zekeren tijd gefchikt om te zoogen. Zij fluit, zoodra het kind vaster fpijzen verdraegt, de Melkbronnen, en zulke Vrouwen handelen kwalijk, die haer met geweld openhouden. • Als de melk niet behoorlijk ontlast wordt, volgen 'er ook rampen. De melk, onvoorzigtig opgeftopt, of op eenige wijs ftilftaende, rekt de teere Vaten. Het fijnfte, waterig deel vervliegt of gaet naer binnen, het olieachtig en kazig deel blijft, verdikt, verhardt, fchift tot klonters j hier op volgen gezwellen, die fpanning, pijn; koorts aenbrengen. Daer komen zwerende borften, ettergezwellen, indien de D d ziek-  418 ONGEREGELDE ONTLASTIlïfl ziekte ten besten keert; maer knoestgezweilen en kankers , indien deze niet bij tijds belet worden. Aen alle deze gevaerlijke en fmartelijke kwalen deelen zulke Moeders, die liefdeloos, om vergezogte redenen, hare kinders weigeren te zoogen. Het fchij t, dat zulk eene ftraf voor die liefdeloosheid, en verwaerloozing van den opgelegden plicht, niet te zwaer is. Het gebeurt ook wel, dat de Melk, als zij niet uit. vloeit, naer andere plaetzen ftroomt, en jigtige, rheumatieke pijnen en koortzen maekt. De Naiure helpt echter dikwijls haer lichaem in dit geval, door deze overtollige ftof met de Pis, de Stonden, Kraemzuiveringen, uittedrijven. Men moet de Zogverplaetzingen nimmer licht achten. Zij gefchieden het meest naer de ingewanden van den onderbuik, die zij geweldig uitzetten, met zware pijnen. Daer volgen welhaest hevige koortzen op, met zware Hoofdpijnen, ijlhoofdigheid verzeld, die in zeer korten tijd doodelijk worden, en in het begin vooral alle hulp der kunst vereifchen, om hare gevolgen voortekomea. $ 336. Het bloed, niet te onregt den fchat des levens genoemd, voedt, en onderhoudt het Lichaem. Het is de bron, van alle deafgefcheiden vogten, en de prikkel van het Leven. De dierlijke Nature bereidt het, daer  SN INHOUDING. 4:5 daer geene kunst het kan navolgen. Het bloed moet binnen hei lichaem blijven, behatven in de Vrouwe, lijke Kunne, die het alle maenden ontlast in zekere veelheid door de Vaten der Lijfmoeder, voo ras zij tot huwbare jaren komt. Schoon dè 'Nature;forodji zich van overtollig bloed in Jongelingen door de vaten van de Neus, en in bejaerden doc;r de Aembeijen ontlast , zijn deze ontlastingen echter onnarurclijk , en ■verzwakken het gezegde niet, dat het bloed binnenhet lichaem moet blijven. Wanneer het uit het lichaem vloeit, krijgt men eene ziekte, die onze opmerking verdient. Door het verliezen van veel bloed kwijnt de Omloop. Het bloed onderhoudt een omloop. De aders moeten het gedurig naer, en de flagaders uit het harte voeren. Het bloed prikkelt het harte tot beweging. Het zij de mensch waekt of flaept, het harte volbren-ï zijne toeknijping en ontfluiting zoo lang het bloed aenftroomt. Maer wanneer het lichaem eene fterke bloedftortinglijdt, vloeit de bloedtrroom met geweld naer de plaets der ontlasting. De aders laten af bloed naer het harte te brengen, dat zich ook, door het bloed niet aengeprikkeld , niet langer behoorlijk beweegt. De omloop ftaet ftil. Als de ontlasting van bloed allengs en bi, weinig teffens gefchiedt, kan de mensch veel bloed verliezen; maer als 'er eene fchieDda Jij.  4<2Ó ONGEREGELDE ONTLASTING lijke bloedftortihg voorvak, houdt de omloop op, en de mensch bezwijmt. Het brein ftaekt zijne werkingen door het verlies van bloed. Het fijne vogt der zenuwen, dat onze levensgeesten maekt, wordt in de hersfenen van het bloed afgefcheidcn. Dit vereischt veel bloed, om dat de zenuwen het kragtigfte bloed vorderen, hierom benadeelen zware bloedftortingen zoo fterk, vooral wanneer het bloed fchielijk van het Brein wordt afgetrokken. Dit ziet men zelfs in aderlatingen meenigwerf, dat de menfchen van zich zeiven vallen. Men komt dezen eenigzins te hulpe, als men hen liggende eene ader opent, omdat dan het bloed zoo fchielijk en in zulken overvloed de harsfens niet verlaet. Als de omloop kwijnt, verliezen de zenuwen haer voedzels, en het leven vermindert. De kragten begeven •ons. De koking, voeding, affcheidingen, ontlastingen ftaen ftil. Menfchen , die veel bloed verloren hebben, zien er bleek, ongedacn uit. Het lichaem koomt .vol flijmige, waterige vogten. De waterdeelen fcheiden zig af, zakken in de holligheden en maken de Waterzucht. Dit taei, flijmig vogt in de longen en harsfenen gekomen, maekt borstziekten, flaepziekten, geraektheid. Voeg hier bij, dat de flagaders na zware bloedftortingen toevallen en geen of weinig bloed in de aders ftooten. Deze zuigen door de ge- hee-  EN INHOUDING.' heele oppervlakte des lichaems vele vogten uit de lucht , des het watei vermeerdert. Die mrnfchen krijgen de waterzucht, fchoon ze weinig drinken, gelijk Keil heeft waergenomen. Ik hebbe gezegd, dat de Nature het Vrouwlijk lichaem alle maenden van zijn bloed onclast. Deze ontlasting is heilzaem, en wanneer zij belet wordt, veroorzaekt zij zware rampen. Zoo ras het Vrouwlijk lichaem tot de voortteeling bekwaem begiqt te worden, en zijn wasdom heeft, bereid: de Nature in het zelve meer bloed, dan het alleen voor zich zelf noodig heeft, op dat het een vrucht zoude kunnen voeden. Zij maekt dan eene kramp, die het overtollig bloed naer de vaten der baarmoeder dringt; deze vaten ontfluiten zich, en laten een goed flagaderlijk bloed uit. Deze ontlasting noemt men de Honden; omdat zij op zekere tijden, die bij veele Vrouwen net bepaald zijn en op een juisten ftond komen en ophouden. Wanneer deze Honden opflaen, gelijk het dikwerf gebeurt door onvoorzigtig zich te verfchoonen, te fchrikken, of door andere ongemakken, krijgt het Vrouwlijk lichaem eene plethorijke gefteldheid. Het bloed vloeit naer andere deelen, door welken het de Nature fomtijds ontlast. Doch meenigwerf veroorzaekt het zware toevallen. Sommige Mannen lij. den ook ontlastingen door de neus, aembeien, aen welken hunne lichamen zoo gewend raken, als de Dd 3 Vrou-  föi OWGKREGE'.DE ONTLASTING enz. Vrouwen acn de maendeüjkfche ftonden. Wanneer deze onclas irgen verhinderd worden, krijgt het bloed eene overtolligheid. Daer volgt hoofdpijn, bezwijmdhcid, beroerte. Het bloed, gewoon door de aembeien zich te ontlasten, in deze ontlasting belet, overkropt de vaten van de poortader; daer ontdaen verftuppingen, oruftekiugen in de lever en andere ingewanden van den onderbuik, en hijpokondrieke krampen en kwalen, die zware gevolgen na zich liepen. Vele menfchen laten zich om de minde reden aderlaten. Als men daer acn gewoon wordt, maekt de Narure telkens veel bloed om het verloren te herdellen. Dit lichaem krijgt telkens eene plethorijke gedeldheid , die men door aderlaten moet genezen. Als men dit niet doer, krijgt men loomheid, duizeligheid en alle andere gevolgen eener te groote bloedrijkheid, welke wij op andere plaetzen belchouwd hebben. C VEE  OVER DEN S T E E N. S 337 C^])nder de veelvuldige rampen, die het menschlijk lichaem overkomen , acht men geen van de geringften dien, welken men den Steen noemt. Dezen hebben de ontleedkundigen op vele plaetzen gevonden, doch in de nieren en blaes toont hij zijne wreedfte kragten. Men kan den Steen, een vreemd lichaem, dat naturelijk in onze deelen niet behoort te wezen, tot die dingen gevoeglijk brengen , die ontlast dienen te worden , om dat hij, in het lichaem gehouden, fmartelijke ziekten aenbrengt. De geneeskundige hiftorie leert, dat men op alle plaetzen des lichaems bijna fteenen ontdekt heèft. Hippocrates vondt dezelven reeds inde baermoeder O). Uit (*) Epidem. Libr. V. Dd 4  424) 'over den steen. Uit de longen Q) , darmen Cc), zijden OQ zijn fteenen geloosd. Van der Wielen vondt 'er in de pijnldier, en haelt vele gevallen van gevonden fteenen aen (e). Men kan hem nalezen benevens de verhandeling van den Heer Eller over deze ftoffe (ƒ). Men ontmoec die fteenige famengroeill-ls voornaemlijk in de darmen, in de galle en pis. Een andere waerneming leert, dat 'er in de fteenen een noot of pit is, rondom welke deze fteenige ftoffen zich vast hegten. Garengeot vondt een Heen rondom een fnaphaenskogél, die in de blaes gezakt was. Naelden, fpelden, in de piswegen of darmen gevonden, zijn gemeenlijk met een fteenigen korst omwonden. Men vindt in de Bezoars en andere fteenen, die men uit de magen, het harte van verfcheiden dieren in Indie haelt, altijd een noot. Men neemt waer, dat deze zamengroeifels als lagen op eikanderen liggen, eu dus allengs uit bijkomende, deelen gevormd worden. S- 338. Wat geeft den oorfprong aen dien fteen ? Alle de voed- Hoftr. in nocis, ad Porter. Cent. I. Obf. 33. (e) Tulp. obf. LJX. Lib. (X) Ibideir. O) Obferv. ra-. Lib. I. obf. XII. (ƒ) l'Ac.d. Rojalc des Ic.ences de Bsrlin, Tan. i;55«  OVER DEN STEEN. 425 voedzels, die wij uit planten en dieren gebruiken, bevarten veel aerdfche deelen. Ik hebbe getoond, dat de Aerde den grond van onze deelen maekt, en in alle deelen altijd aenwezende is (79). Ik hebbe ook getoond, hoe' dit cerdsch Element de overmagt kan krijgen in ons lichaem , en, zoo dit gebeurt, een fterken fatnenhang maekt, de vogten verdikt, en een ftremming aenbrengt (171). Het vereenigen van veIe aerdfche deelen maekt een hard lichaem, dat men iteen noemt. Merk nu aen, hoe de eerfte wegende voedzels ontvangen , met veel of weinig aerdfche deelen voorzien, en niet zeldzaem eenig zuer bevatten, het geen bij de aerdfche deelen gevoegd, een wrang en hard famenftremfel maekt (192). Hier bij komen eenige lijmige ftoften en de lucht. Deze mengen zich met de aerdfche deelen en het zuer; de beweging vereenigt hen naeuwer, geeft hen een grooter gebondenheid , vastheid. Daer komt een fteenig famengroeifel. Dit gefchiedt te eerder, als 'er in de eerfte vveegen eenig vast lichaem, als een hair, borftel, fchil, noot zich bevindt, aen het welk zich deze deelen vasthegten en een iidiaera vormen. Hierom is dit fteenen famengroeifel in de dieren gemeener in de eerfte weegen dan in den mensch , om dat die door het likken van hunne wollige of hairige lichamen, zulke dingen inüikken, of ook wel andere harde deelkens met hun voedzel opüokken, rondom welken zich de fteen 5 ( vormt.  t.l6 OVER DEN STEEN. vormt. De gal en Pis bevatten vele aerdfche deelen. Het bloed is in de tweede wegen nog niet fijn bewerkt. Zij voeren vele raeuwe ftoffen, die zich moeten ont* lasten. De beweging fchuert gedurig deelkens van de wanden af; deze voegen zich met de aerdfche deelen te famen. Zij ontlasten zich door de piswegen. Als zij in deze eenig vast lichaem ontmoeten , hechten zij zich daer aen, en trekken diergelijke deelkens naer zich. 't Kan nietmisfen, of daer moeten zich ^eenige famengroeizels vormen. Ons lichaem bevat ierhal ven reeds de ftoffe, die een fteen kan maken. Eene eenvoudige proef toont het. Giet uwe pis ia een glas, zet dit glas (lil ergens neer. Laet het eeni. gen tijd ftaen, en befchouw het; gij zult aen de wanden van het glas zich kleine licbaemen zien zetten. Giet andere Pis in dat zelfde glas; gij zult allengs meer en grooter Lichamen zien, en zoo ge voortgaet, eene fleenige korst aen het glas zien groeien, die de ware elementen van den fteen bevat, en u een volmaekt denkbeeld van deszelfs vorming geeft. De galle. een dik , lijmig vogt groeit ook zeer ligt te famen en maekt op dezelfde wijze fteenen. $• 339- De ftookkunde vindt, dat de fteen uit geen enkele aerde beftaet, maer water, olie, zout bevat. De kun-  OVER DEN STEEN- 417 kundige Engelfche Filozoof Ha!es heeft uit den fteen ook veel lucht getrokken. Uit een fteen, gemeden uit de blaes van een' mensch, haelde hij 516 kubijkvoeten verige lucht. De fteen zelf woeg o"jO greinen, en hadt flegts i kubijkvoet. De overblijvende kalk woeg 49 greinen. Insgelijks haelde hij veel verige lucht uit den fteen der galblaze. De Heer Hales beiluïc uit de gelijkheid, die men tusfchen de fteenen en de kalk der jigtigen met den Wijnfteen vindt, dat rren deze fteenige famengroeizels den Tartarus of Wijnfteen der dieren zoude kunnen noemen (g). De ftookkunde haelt derhalven niets anders uit den fteen, dan het geen zij haelt uit alle de andere vaste en vloeijende deelen. Men kan uit alle Proeven veilig beduiten , dat de ftoffe, die den fteen maekt in het lichaem en de vogten drijft, eveneens als gefmolten zout in water. Deze deelen worden opgelost, even als de zouten hun kriftallen fchieten; zij trekken eikanderen, vereenigen zich. Wanneer er eenig vast lichaem aenwezend is, hegten zij zich daer gereeder aen, en vinden een grondflag, even als Oijk, modder en andere deelen zich in het water vasthegten aen biezen, ftaken en dus kleine eilandekens vormen. Of zij hegten zich aen de wanden der vaten, gelijk de Wijnfteen aen de binnenfte zijden van het Wijnvat hegt. De bij- Q~) La flaiique des Vefetaux, pag. 170.  4=3 OVER D B N STEEN."1' bijkomst en toevloed van nieuwe deelkens vormt een lichaem, dat vast aen een hangr. Dit blijft hangen, neemt dikwerf den vorm van het vat aen, in welk het hangt. Men behoeft derhalven tot geen gisting, rotting, vertïeenenden Geest zijnen toevlucht met de Chemisten der vorige eeuwe te neemen om de vorming van den fteen te verklaren. De famenftremming der deelkens gefchiedt niet, gelijk van Helmont meende , eveneens als wanneer men de vlugge Geesten van pisfe en zeer zuiveren Brandewijn te famengiet. Deze vogten ftremmen op het oogenblik, en maken een vast lichaem, een' klomp. Diergelijke verfchijnfels kunnen in ons lichaem niet gebeuren. Daer behoeft niets anders te gefchieden, dan dat de deelkens, die in onze vogten drijven, eene gelegenheid vinden om zich te vereenigen. Samengevoegd maken ze den fteen. Men moet echter bekennen, dat fommige lichamen hier eene voorgeneigdheid hebben, waer door zich in dezelven eer fteenen vormen dan in anderen, naerde. mad de ondervinding leert, dat alle menfchen nier evenveel overhellen tot deze ziekte, en velen dezelve nimmer krijgen. Daer heeft hier ook even als in het voeteuvel, de teering en andere kwalen, eene overerving plaets. Daer zijn lichamen , in welken zich deze aerdfche deelen ligt van de andere Elementen fcheiden, zich vereenigen en famengroeien. Somtijds voeren de waterdeelen hen mede naer buiten, het geen dik-  OTBR DEN STEEN. «f79 dikwerf in de pisfe gebeurt. Zij vertoonen zich als gruis buiten het lichaem, en maken het zetzel , dat men graveel noemt. Zoo deze deelkens wat te lang in de piswegen blijven, door de vorming der vaten opgehouden worden, vereenigen zij zich ligter en vormen den fteen. S- 340. Men ondervindt nog, dat 'er verfcheiden omftan-digheden bijkomen, die deze voorneiging en het maken Van den fteen begunftigen. Zie hier dezelve. Kinders, oude lieden, zullen, die een lui, vadzig, liggend leven leiden, vele zure, wrange fpijzen, wijnen gebruiken, koude temperamenten, zuer in de maeg, hipokondrijke, hijfterijke, jigtigekwalen hebben , krijgen veel al den fteen. Alle deze lichamen hebben een' tragen omloop. De aerdfche deelen, met de zure fappen, die deze lichamen bevatten, gemengd, krijgen een' wrangen aerd, en ftremmen tot een' fteenig famengroeizel. De minfte gefteldheid, die'erin de piswegen is om het water lang op te houden, en eenige voorgeneigdheid, maken in zulke menfchen haest den fteen. Het verwaerloozen der beweging maekt dat deze aerdfche deelen zich veel eer affcheiden van de overige vogten, en zinken, wanneer zij zich gemak'ijk vereenigen. Podagristen, die een geruimen tijd moeten liggen, krijgen hierom het graveel,  43° O ïï R DEN STEEN veel, en den (leen. Indien men dan teffens zure, aerdfche voedzels gebruikt, groeit het kwaed des te eerder aen. Men neemt den (leen het meeste waer in Holland en in Zwitzerland- In deze landen eet men veel merk en melkTpijzen en kaes; de lucht is 'er op vele pla.-tzen vogrig. De melk zuert zeert ligt in zwakke magen. Het kazig deel bevat zeer vele aerdfche deelen. In Nederland leiden vele der gemeene lieden een zittend leven, 't geen hun handwerken en ambcgten vorderen. 1 lunne fpijzen zijn, benevens de melk en kaes, aerdappe.'s of andere harde kost. Hierom vindt men doorgaens onder zulke menfchen lieden roet c n (leen gekweld, dien men minder waerneemt in verraogender borgeren, die zich meer bewegen en beter eeten. Wanneer het gebeurt, geljk het gemeenlijk gefchiedt,dat 'er in zulke lichamen hipokondrijke, hijiterique krampen vallen, jigtige pijnen komen, veroorzaken deze krampen, die op de piswegen voornaemltjk vallen,dezelven (luiten,en niets dan een dunne, waterige pis, die zeer helder ziet, doorlaten. Het dikke', aerdfche blijft in de vaten dier deelen , en groeit tot (leen. Men kan ook eenigzins de Nature van den fteen bepalen uit de werkingen van zulke zaken, die den (leen breken. Het Geneesmiddel van de Engelfche Jufrrouwe Stevens, dat waeilijk niet zonder uitwerking op den (leen is, beftaet uit fcht rpe, alkalefcerende artzenijen. Kalk en zeep, beiden  OVER DEN STEEN. 43! den van den zelfden aerd, vermogen ook veel op den' ftten. 't Is jammer, dat alle deze dingen zoo fcherp zijn , dat men hen niet lang genoeg en in eene behoorlijke veelheid kan geven. Men moet dit gezegde niet alleen op de vorming van den Heen in de nieren en blaze toepasfen , maer het zelve tot geheel het lichaem uitbreiden. Overal, waer eenige aerdfche deelen, met zuer zich mengen, of zich door tusfen. komst eener lijmige ftoffe vereenigen, hegten zij zich aen de wanden der vaten en blijven hangen. Ik hebbe getoond, dat de gal op verfcheiden wijzen ontaerdt, en vreemde kleuren aenneemt (230). Dus in hare blaes blijvende, verdikt, enftremtzij, daergroeienfteenige lichamen, min of meer harden brofch,naer de verfcheiden ftoffen, uitwelken zij befiaen. Hierom ontmoet men vele fteenen in de gaiblaes , die in laeuw water fmelten , omdat zij uit lijmige ftoffen beftaen, die geen vasten famenhang hebben. Als 'er vele zure en aerdfche deelen in de galle komen, krijgende fteenige famengroeizelseen vaster famenhang, dien men moeilijker ontbindt. Eene levenswijs zonder beweging , en droge, aerdfche fpijzen, die een tragen afgang veroorzaken, begunftigen den fteen in de gaiblaes. De afgang moet de aerdfche droogedeelen der galle uit het lichaem voeren. Als men ftil, zittend leeft, en de beweging de werking der ingewanden van den onderbuik niet helpt, blijven de g-over deelen han«  432 OVER DEK STEEfj hangen, zinken, en groeien aen een, en maken den fteen in de gaiblaesi & 34*' ■ In welk een deel de fteen hangt, overal maekt hij fchadelijke gevolgen door zijn Mechaniefche werking. Wij moeten deze zien. De fleen drukt door zijne grootheid, zwaerte , hard' heid de vaten in welken hij hangt , verjlopt en fluit hen. Waer men ook den fteen befchouwt, overal moet men hem acnmerken als een vreemd lichaem, door zijne zwaerte alleen bekwaem om onheilen te veroorzaken. Alle onze deelen zijn zagt, buigzaem. Een fteen in een vat hangende, drukt de naesre vaten , verftopt het vat in het welk hij hangt, en verhindert den doortogt der vogtem Dit belet de affcheiding en ontlasting dier vogten rrerklijk. A's 'er inde pisleiders een fteen hangt, heeft men eene opftopping van water. De nieren fcheiden de pis af, zenden dié naer de blaes; maer dé fteen verftopt het kanael, door het welk zij moeten vloeien. Daer vloeit niets, of alleen het fijnfte door 5 des men eene opftopping heeft, om dat de blaes, niets ontfangende , ook niets kan uitlaten. Steenen, die in de galbivis hangen, beletten de galle zich in de darmen te ontlasteo. Zij kan haer werk in de eerfte wegen niet verrigten, vloeit naer het  GVKH DEN STEEN p A.'l'ï het bloed, of maekt in baie blaes ft herp geworden, ge/wellen. -. De fteen prikkelt de deden. Heel ons lichaem is .met het leeven voorzien. De fteen fehuert tegen de deelen, of zij fchueren, als zij zich bewegen, tegen den fteen, hier door ciuftaen 'er prikkelingen, pij. nen, krampen, omftekingen, veretteringea , heet» .koud vuer. Alsdefteeiun puntig, hoekig zijn, kwet.zen , breken ze de vaten, die hunne vogten doorlaten. Menfchen, die den fteen hebban, lijden hierom zwarer pijnen, als ze zich beweegen , en. wateren ligt bloed. Als men zich de teerheid en aendoenlijkheid der vliezen en de hardheid van den fteen verbeeldt, zal men ligt kunnen begrijpen, welke hevige krampen, en fnijdende pijnen 'er moeten volgen, wanneer 'er een fteen in de pisleiders hangt. De fteen befchadigt door zijne gedurige dengroeï* jing. Klein blijvende, zoude hij alleen door zijne ongewoone zwaerte en prikkeling beledigen ; maer nu groeit hij nog daerenboven. De Nature heeft voor alle onze deelen eene bepaelde grootte gefchikt. Tot deze gekomen, groeien ze niet verder. Heel anders gaet het met vreemde lichamen. De Narure heeft hen niet bepaeld, tot welke grootte zij zullen groeien. Die vreemde lichamen wasfen, en onttrekken de naturelijke de&len hun voedzel. Zij krijgen een magn'ae E e uit-  '434 OVER DEN STEEN uitgebreidheid, en beflaen de geheele holten, in weiKen zij hangen, tot groot nadeel. Nu zal men ligt alle de andere uitwerkingen van den fteen kennen, indien men alleen de werkingen der deelen, in welken de fteen hangt, in aanm.:rking neemt. Hij fpeelt zijn ijsüjkfte rollen in de blaes; fterke mijdende pijnen, hevige kolijken, ftuipen , geelzucht, gezwellen, opftoppingen van water, walgingen, brakingen kwellen de lijders, die fteenen in de gal-en pisblaes hebben. Men zal in alles uit de aengehaelde zaken genoeg licht krijgen, en zeer eenvoudig den oorfprong, aengroei cn gevolgen van den fteen verftaen, zonder tot onnutte befpiegelingen en losfe onderfbllingen den toevlugt t,e neemen. OVER  OVER. DE VORMEN. $■ 342. % X ^ immer zag men de Natuerkunde door zoo vele en zulke bekwame lieden beoefenen dan in deze en de vorige Eeuw tot groot voordeel van het menschdom in het gemeen en der Geneeskunde in het bijzonder. De onvermoeide vlijt der Zwammerdams, Rhedis, Leeuwenhoeken, Reaumurs heeft vooral de natuerlijke hillorie kragtig bevorderd, en eene nieuwe waereld van kleine fchepzelen ontdekt, die men van te voren niet kende, of verachtte. De Mikroskopen toonen op ieder plant bewoners, die wederom andere dieren voeden. De lucht drijft vol zaden en infek* ten, van een kunftig maekzel. Hun leven is doorgaens vlug. Zij zijn gulzig en met wapens voorzien, die befchadigen. Daer is naeuwlijks een dier, of het wordt door een kleiner bewoond, geplaegd. De luis, E e a die  zes E e 5 leert  44» OVER DE WORMEN. leert ons duidelijk, dat Adam het laeifte fchepzel des Opperden bouwmeesters was, die na dit werk ruste. Indien de lintworm eer gefchapen werdt dan Adam , is hij van buiten in deszelfs lichaem gekomen , en niet aengeboren. Hij moet derhalven eventijdig met den mensch gefchapen wezen. Maer tot wst oogmerk, tot welk nut heeft de Godheid, wier goedheid alom doordraelt, de wormen in den menvch gefchapen? Waerom maekte zij haer pronk en proefdruk tot een nest van wormen? Ve Godheid fchiep imroeis den mensch volmaekt, in een gezonden daet, niet ziek* lijk. Valisneri zegt, dat de wormen den mensch voor den val niet beledigden, maer hem nut aenbragsen door het verteeren der overtollige Vvogtigheden , of met de veerkragt der veifiapte vezelen aen te zetten, door dezelve matig te prikkelen. Men moet weinig kundigheid der werkingen onzer deelen hebben om zulke bedroefde uitvluchten te maken. Welke waren deze overtollige vogten in den eerden mensch, wien God volmaekt, zonder overtolligheid, dat een gebrek aenduidt, fchiep? Hadt het menschlijk lichaem daer zijne weegea en poorten niet toe om het overtollige, dat ontdaen mogce te ontlasten? Het bloed en de vogten prikkelen de vaste deelen aengenaem, matig en wekken hen tot eene zag.e beweging. Aile andere prikkelingen maken krampen, en om de bewegingen des levens te bevorderen, koomt geen worm te pas. Klerk  OVER. DE WORMEN. 443 Klerk meent deze zwarigheden te ontzenuwen door te Hellen, dat deze wormen nog geen dieren waren maer hunne eiers of zaed, en dit God die in den mensch leide om dezelven naderhand tot ftraf der zonde te ontzwagtekn. Indien dit waer was, zouden alle menfchen r.oodzaekiijk door de wonnen moeten ge* plaegd worden, om dat zij alle aen Adams zonde deelen ; doch zulks ftrijdt met de ondervinding. De dood is de bezolding der zonde, maer geenzins do wormen, en hunne aengefchapen eiers zijn niet dan he'fenfchimmen om eene wanhopige zaek te verdedigen. Het is ook volftrekt onmooglijk te begrijpen, hoe klein alle deze eiers zouden moeten wezen, als zij eenige geflachten, melkander gewonden, bevitten zouden. Eea lintworm, fchoon maer middelmatig groot, zoude in vergelijking van een ei of zaeddierken van de tiende of twaelftegeneratie grooter zijn dan de fpheer van het planeetgeftel is ten opzichte van een zandkorrel. Men verliest zich in de kleinheid , die in de Nature de :er zaken onmooglijk is. De Heer BufFon, zoo beroemd onder de Franfchen óm zijn bloeienden, cierlijken ftijl, dien hij meer behartigt dan het ware, wezenlijke deel dir zaken, die een Naiueronderzoeker boven alles verkiest, ftelt, dat 'er in het voedzel levende, werktuiglijke deelen zijn, die ook de voortteeling maken. Deze voedende zelfflandigheid, altijd levend, altijd werkzaem, breng  444 OVER DE WORMEN. brengt een dier of plant voort, wanneer zij eene inwendige vorm , eene bekwame lijfmoeder vindt, die tot het een of ander gefchikt en met het zelve overeenkomftig is. Maer wanneer deeze werkzame ftof zich in grooten overvloed bevindt op plaetzen, daer zij zich kan vereenigen, formeert zij in het dierlijk lichaem andere dieren, gelijk den lintworm, de aensmaeien, de wormen, die men fomtijds vindt in deajeien, lever, harsfenen. Deze fooi te van dieren is zijn oorIprong niet verfcbuldigd aen andere dieren van dergelijke gedaente- Hunne voortteeiing gefchiedt niet op de wijs der andere dieren. Men mag Hellen, dat deze werktuiglijke ftoffe haer voortbrengt, wanneer dezelve uit de vaten ftort, of niet opgenomen wordt door de vaten, welken dienen tot de voeding van het lichaem des diers, daer zij in huisvesten. Zeer waerfchijnlijk is 't, dat als dan deze teelende zelfftandigheid, die altijd werkzaem is, en ftrekt om zich tot een werktuig te maken, wormen en kleine gewerktuigde lichamen van verfcheiden foorte formeert, naer de verfchillende plaetzen, lijfmoeders, al waer zij zich verzameld vindt. Zie daer het gevoelen van den voortreflijkftèn aller Franlche Filozofen, den fchranderen Buffon. Zoo ras men vraegt, hoe men weet, dat 'er zulke vormen in ons lichaem zijn, waer in deze werktuiglijke, altijd levende, altijd werkzame zelfftandigheid in de voedende ftoffe zich plaetst en dieren vormt; hoe men deze  OVER DE WOEME N. 445 deze zelfftandigheid toont, wat zij is, en de ondervinding bijbrengt, dat alle gevoedde lichamen, die eene overtolligheid van gezonde fappen, die her. moeten voeden , bezitten, niet gekeeld worden met dieren , wormen, die zich meenigmael in uitgeteerde lichamen toonen, valt heel dit fraei ftelzel in een oogenblik om ver. Indien een Dichter zulke zaken in vloeiende verzen hadt voorgefteld, zoude men het met vermaek als zoete gedagten lezen en zich verwonderen over de vin dingen van een fpeelziek vernuft; maer niets is kwalijker geplaetst en tegen allen goeden fmaek , dan zulke harfenfchimmen in het werk van eenNatuerkundigen, die de waerheid moet zoeken, en zich met geen ijdele vindingen en een fraeien ftijl vermaken. Men zoekt in zulke fchriften heel wat anders, en niets dan zuivere redeneringen uit zeekere proeven en waernemingen afgeleid. $• 345- Wij vinden echter wormen in vele lichamen, en de vraeg is, hoe zij 'er komen. Voorname mannen, die de Natuer beftudeerden, en zich aen geen ijdelen prael van woorden en vindingen van het vernuft vergaepten, meenen, dat de wormen van buiten in het lichaem komen, 't zij als dieren , of als derzelver eieren of zaed. Dit gevoelen fchijnt mij alleen nature-  44^ OVER DE WORMEN. relijk en od de reden en waerneming tefteunen. Men heeft zoozeer geen twist over de dieren die in zweien, de harsfens of elders Waergenqmen zijn, gelijk fpinnen , torren en diergelijken, om darmen zeker weet, dat zij van buiten moeten gekomen wezen , 't zij als dieren, 't zij als hun eiers. Het is bekend, dat zekere vliegen hare eiers op eenige plaetzen van het dierlijk lichaem leggen. De pacrcievlieg verkiest den endeldarm der paerden, en horfd in Lapland vervolgt de rendieren om zijn eiers op derzelver lichamen onder de huid te leggen. Deze eiers worden daer uitgebroeid. Met fpijzen en dranken komen diergelijke eiers der infekten in het lichaem. Ik kenne eene Juffrouw, die een geruimen tijd onverdraeglijke pijn in het hoofd, die naer geene middelen luisterde, leedt, maer door het loozen van kleine torren uit de neuze herftelde. Zij was eene liefhebber van bloemen, en rook, in de tuinen komende, gemeenlijk aen dezelven. Waerfchijnlijk heeft zij eiers van deze dieren opgefnoven. Zoo fchijnt het ook met de wormen gelegen, die uit eiers worden uitgebroeid, van buiten in het lichaem gebragt. Men zegt hier teegen , dat 'er nergens buiten het lichaem zulke wormen zich vertoonen. Doch deze tegenwerping vervalt, als men de waernemïngen van kundigen in acht neemt. Valisneri en Rhedi hebben in visfehen, honden en kalveren deze wormen even als in den menfch, zelfs den lintworm gevonden. De  OVER DE WORMEN. 44/ De Heer Linneus, die voortreflijke Nitueronderzoeker heeft in het Jaer 1734 op zijne reis doorRittersholm en Dalekarlie in tegenwoordigheid van zeven zijner vrienden den lintworm in heidijk der gaernisfche ftaelwateren tot hun aller verwonde ring gevonden, gelijk zijn Ed. in deszelfs Sijsthema Naturas berigt. De Heer Unzer heeft hier over ook eeu aenmerkelijke waerneming. Eene vrouw, door andere toevallen gekweld, raekte ook lintwormen door den afgang kwijt, wier getal echter nimmer afnam maer gedurig Vermeerderde; dit bragt den fchrijver in twijfel, of het water, uit een zekere put gehaeld en gedronken, de naeste oorzaek der wormen niet zoude wezen. En hier in bedroog hij zich niet. Zoo ras de vrouw van dit water niet meer dronk, verdwenen ook de wormen en de toevallen. De fchrijver dezer waerneminge vondt in dit water een keten van lintwormen, die twee fpannen lang was. Hij meent, dat men deze wormen moeilijk en zeldzaem ontdekt buiten het dierlijk lichaem , om dat zij eene bizondere gedaentehebhen, want in putwater zijn zij donker grijs,een weinig naer den rooden trekkende. Men vindt hen bleeker, a's zij uit het menfchlijk lichaem komen, om dat hunSe kleur door het inzuigen der gijl verandert, (ƒ) Het (ƒ } Comm. de rebus in fcient. Medica. &. Pbyf. gejtis. Vol. *.  "448 OVER DE WORMEN. Het fchijnt, dit de lintworm onder de waterdieren benton i om dut men hem zoo gemeen vindt in de vis? fchen.; zu'ke dieren, die water di?r.ken en vifcheeren hebben cok vooral den lintworm. Men is nog niet verre gevorderd in de Hiuxrieder waterdieren, enkent hun aerd en huishouding nog weinig. Daer zijn wormen , d.r zeer veel overeenkomen met den ronden worm van ons lichaem. Mui kent ook wormen, die een plat lichaem met leden hebben, en mooglijk kleine lintwormen zijn. Verdere waernemirgen zullen ons hier meer licht geven. Dit blijft vast, dat de lintworm buiten het lichaem gevonden wordt. Eene andere waernemingleert, dat eenige Volkeren meer onderworpen zijn aen de wormen dan anderen, ■het geen waerfchijnlijk koomt van hun fpijs en drank. De Hollanders en Rusfen zijn zeer aen de wormen onderhevig. Plinius heeft reeds aengeroerkt, dat de Thracieis, Frijgiers en Athenienzers weinig van wormen weten. Indien deze dieren den mensch aengeboren, of uit den overvloed der voedende itoffen voortgekomen waren, welke zoude dan van deze waerneming de reden kunnen wezen. Maer om dat de Hollanders en Ruslen veel visch eeten, lijden zij deze plaeg meer d?n andere Volkeren, om dat men de wormen van ons lichaem veelal in de visfehen vindt. Alle menlcben hebben ook dezelfde wormen niet. Deze kingen over de ronde, die over de lintwormen, terwijl anderen ma-  O V E li DE W O R M R NV ftiacten kwijt raken. Vele menfchen weten van géén wormen,'t geen fchijnt te bevestigen, dat zij van buiten komen. . ! | Men vindt in Vrouwen, Kinderen, zwakke menfchen de wormen het meest, om dat deze dieren of hun eiers door de zwakke kragt der kokende ingewanden niet overwonnen en uitgeworpen kunnen worden. De gal heeft hare bittere kragt verloren, die zoo veel toebrengt om deze wormen te dooden. Wij krijgen waerfchijnlijk deze dierkens met de fpijzen in het lichaem , doch de kragt der ingewanden doodt, of belet hen aentegroeien; hierom vindt men hen in zwakke menfchen; een ander bewijs dat deze dieren van buiten komen. $• 34& Dè lintworm houdt vooral den aendagt dér Natuerónderzoekeren gaende. Dit zeldzaem dier heeft toe verfcheiden onderzoekingen aenleidiDg gegeeven. Hoe wordt hij in ons lichaem gevoed, groeit hij weder aen, eens gebroken ? Hoe krijgt hij zulk een vervaerlijke lengte ? Hoe teelt de lintworm voort ? Het fchijnt dat hij niet door eiers maer door levende jongen voortteelt. Onder deze dieren vindt men Hermafroditen. Als men den ronden worm drukt, komt 'er een vogt uit, en F f fom-  45» ©VER EE WORMStf. tijds in dit vogt een of meer wormkens. Misfchien teelt dus de lintworm ook voort. Men weet hier nog niets zekers, en niemant kan nog door proeven aentoonen, dat hij in het lichaem voortteelt. Hippocrates ontkende de voortteeling van deze dieren binnen het lichaem, en wij kunnen niet zeggen of hij gelijk heeft. Mooglijk komen zij zeer klein met de voedzels in de ingewanden. Is de lintworm een enkel dier of een fchakel van wormen. De Arabiefche fchrijvers ftellen, dat de lintworm bcflaet uit een famenvoeging van kleiner wormen, die naer het zaed van eene kaeuwoerde gelijken. Valisneri tragt dit te bewijzen. Doch andere Schrijvers verzeekeren uit genomen proeven , dat de lintworm een eenvoudig, enkel dier van zijneeige foorte is, voorzien meteen lichaem uit verfcheiden leden beftaende, en niet te famen gefield uit andere wormen. De reden van deze Scbiijvcren en hunne proeven fchijpen mij beflisfende. Men moet daer over de verhandeling lezen, die men vindt in de uitg.->zogte verhandelingen, door Doktor Houttuin uitgegeven, 3de deel bl. 388» Hoe wordt de lintworm gevoed in ons lichaem ? Sommigen Zeggen , dat zij kleine, in zuigende nderkers ontdekt hebben, die in bet vogt, dat de darmen bevatten, hangen, als de wortels der waterplanten. Anderen vonden op de platte zijde een opening, die zij voor den mond houden, Ais men den lintworm naeuw-  ÜVfcR. D ft W O ft M Ë ft, 4$t naettwkeurig onderzoekt, ziet men van het een uitterst tot het ander vaten lopen, en in het voorfte van zijn lichaem een mond. Waerom zoude hij derhalven op de gewone wijs zijn voedzel niet krijgen? Groeit de lintworm, eens gebroken, weder aen ? Men weet thans uit zekere proeven, dat'er dieren zijn, die tot volkomen dieren aengroeien, in hoe veel (lukken men dezelven (hijde. Dit leeren de Polijpusfen ; mooglijk bezit de lintworm ook deze eigenfehap. Andrij (lelde dit reeds. De lintworm, fchrijft hij, breekï zeer ligt, als hij uit het lichaem gaet. Zoo het einde, aen 't welk de kop is, weer naer binnen gaet, groeic dit gebroken einde weer, en bot uit even als eene plant (ƒ). De Heer van Doeveren teekent in zijne fraeie verhaak deling over de wormen bet geval aen van een boer, die een worm uitbraekte, die veertig ellen lang was, fchooa bij niet geheel ontlast werdt. Boerhave zegt, dat een Rus een lintworm van drie honderdellen loosde. Men moet dit doorgaens met eenige bepaling' verftaen, dat alle de (lukken, die ontlast zijn, zoo veel ellen lang waren, en niet, dat zulk een lang dier in eens onafgebroken ontlast is. Men moet echter ook bekennen, dat de waterdieren tot ontzaglijke grootte fomtijds groeien, en dat de lintworm, waerfchijnlijk een waterdier , ook zeer lang kan worden. (ƒ) Traité def. Vers. Tom. i. pog. 20j. F f i  45* OVER DE WORMEN S- 347. Deze vreemde bewoners van het menfchlijk lichaem1 verfchaffen aen de Geneeskundigen geene geringer moeïce om hen uit te drijven dan aendeNatueronderzoekeren om hun aerd te ontdekken. Zij veroorzaken geduchte rampen door zekere deelen of het geheel lichaem te beroeren. De "wormen maken een lastig gevoel in den onderhuik. Dc buik zwelt, als zij 'er in groote veelheid zich bevinden , gelijk men in de dikke , harde buiken der kinderen, die wormen hebben, ziet. Hiervan zwaerte, benaeuwdheid. Menfchen, die fchielijk vele wormen kwijt raken, weten maer pas de ligtheid en vrijheid , die zij gevoelen, uit te drukken. De -wormen befchadigen , als zij zich in een kluwen te gader winden. Dit ondervindt men in de ronde- en lintwormen, die met heele bosfen worden uitgeworpen. Zij verftoppen het darmkanael. Hier door blijven de ftoffen hangen, en kan de drekbraking ontftaen. Zij befchadigen door hunne bewegingen, kruipen. Daer volgen fmartelijke toevallen, wanneer de wormen de teere vaten der ingewanden door hunne bewegingen prikkelen. Welke krampen volgen 'er. als men met een kleine pluim de keel prikkelt! Daer ontftaen wal-  OVER DE WORMEN. 453 walging, braking, hik, afkeer van fpijzen, even of 'er (lijm in de maeg hing- Als men deze toevallen des morgens ontdtkt, kan men vrij zeker wezen, dat de Wormen hen veroorzaken, om dat zij geen genoegzame fpijzen vinden, en naer deze zoekende, zich meer bewegen. De zuiging en knag:ng der wormen befchadigt voorctf/. De teere vliezen der ingewanden lijden daerge-weldig door. In de maeg veroorzaekt zij krampen, pijn voor het harte, bederving dér fpijzen. Hetzelfde heefc men in zwakke ingewanden, waer de voedzels in een zuere of Alkaliefche 5ftof verkeeren. De knaging veroorzaekt den hik, ontvelling, ontfteking, mijdende pijnen, verettering, loop, roodeloop, fomtijds hardlijvigheid. Deze ongemakken bederven de kooking der fpijzen; maken winden, en rommelingen in de darmen. Als de kramp zich ontfluic, volgen'er : Hinkende oprispingen. Deze winden blazen den on. derbuik op. De darmen verliezen door deze uitrek. king en krampen hun toon ; hier door verdere afdwalingen in de fpijsverteering, bederf der voedzelen, {lijm, vuiligheid, die de wormen nieuwe nesten bezorgen. De wormen zuigen al de gijl in, en bero ven hét lichaem van zijne voedzelen. Zulken, die wormen hebben, zijn zeer hongerig en gulzig, om dat zij behalven zig zei ven, deze vreemdelingen moeten voeden. Hierom Helde Valisneïi te onrecht deze F f 3 wor-  454 OVER DË WORMEN*. worrren in Adams lichaem om de gijl optezuigen, Die menthen vermageren en vallen fomtijds in een hondshonger, die onverzaedlljk is. De wormen maken afgang, teelen jongen, of leggen eiers, en brengen dus groote vuiligheden in de darmen. Als dit gefchiedt, begint 'er baest in deze warme plaets verrotting te ontftaen, die een zwaren loop, roodenloop maekt. De wormen fterven ook, en vervullende ingewanden met hunne lijken, die deze bederving vermeerderen. Zij knagen de darmen door. De Heer Heister zag de darmen op veiicheiden plaetzen doorgeboord van de wormen. De Heer van Doeveren vondt ook de darmen in het lijk van een kind door de wormen doorgeknaegd. Hier op volgen vreeslijke pijnen, krampen, nntftekingen, ettergezwellen, die fomtijds zich toonen bij den navel of in de liezen, waer zij doorbreken en ter goeder ure den mensch verlosfen; want indien zij tuslèn de bekleedzelen doorbreeken , blijft de bedorven ftof binnen het lichaem, waer zij bederft, verrot. Maer de wormen beledigen ook het geheel lichaem door de naeuwe gemeenfchap, die de darmen met de andere leden hebben. De pijnen en krampen dezer deelen breiden zich verder uit. Als zij de voedzel3 niet wel bereiden, lijdt het lichaem, daer ontftaet iwaedfappigheid, zwakheid, traegheid van den omloop  OVER DE WORMEH. loop, en vele andere flepende kwalen. De bedorven rotte flof, in het lichaem gebragr, maekt rotte koort* zen , en andere zware onheilen. Hoe gulzig de kinders mogen wezen, die wormen hebben, men ziet rriec, dat ze tieren. Zij kwijnen, vermageren, verbleeken. De krampen, die de aengeprikkelde ingewanden op heel het lichaem werpen, fluiten de vaten van de huid, en beletten de uitwaesfeming. Op de piswegen vallende, veroorzaken zij eene opftopping van water; hierom ziet men een waterige dunne pis in menfchen, die wormen hebben. Uit deze aenprikkeling volgen hoest, braking, kwijlïng, hik, huivering, ftijfheid, koortzen, ituipen, hartklopping, beevingderleeden. De zenuwen lijden geweldig; hiervan ijlhoofdigheid, bedwelmdheid, Ichriii in den flaep, dolheid, verrukking, geruis der ooren, blindheid, ftomheid, wonderlijke bewegingen, vallende ziekte. De leden worden ijslijk getrokken , gedraeid ; hierom meent het gemeen dat zulke menichen betoverd zijn. Uit de wormen ontftaen de fchriklijkfte kwalen. Deze dieren voegen zich zomtijds bij andere zware ziekten en maken den lijder zeer ellendig. Dit kwaed is des te noodlottiger om dat men geene zekere middelen om de wormen te dooden of uittedrijven weet, waerom men hier fomtijds weinig kan vorderen, en de lijders, in weerwil van alles zonder hulp moet laten; het hardfte dat een Geneesheer ondervindt. F f 4 ZA-  ZAKE N,, DIB VAN BUITEN HET LICHAEM AENGEBRAGT, SCHADEN. v $• 34S. i(^3'fider niet naturelijke zaken telt men ook de zulken, die van buiten op het lichaem werken, 't zij dezelven daer op worden gelegd, het zij ze 't lichaem op eene bijzondere wijs raken, of in het zelve dringen, gelijk windels, plaesters, kleeren, kogels, de lucht enz. Zij befehadigen zomtijds en brengen ziekten aen, waerom wij haer bijzonder moeten befchouwen. De gefteldheid onzer lucht noodzaekt ons het lic. baem tegen derzelver ongemakken te befchermen. Hier  2AKEN, DIE VAN BUITEN etl2. 457 Hier toe heeft men kleederen uitgevonden, die elk Volk naer zijn bijzondei en ftnaek bijzonder draegt, en van verfchillende ftoffe, naer de koude of warmte vaR het klimaer. Elk deel des Jichaems vereischt fchier een bijzonder- deksel, 't zij uit de geftelciheid der deelen zelve , ?t zij om den zwier en tooi te volgen Het hoofd, de hals, het lichaem, het onderlijf, de beenen, de voeten hebben bij de belchaefde Volkeren hunne eigen bedekzels, fchoon deze onder de wilden uit een ftuk gemeenlijk beftaen. Deze kleederen werken door hunne zwaerte, drukking , toerijging. Het behaegt en ftaet zinlijk dat de kleeren om het lijf fluiten. Men houdt hen voor flordig wier beenen en voeten in de koufen en fchoenen zwemmen; wier rokken en broeken om het lichaem gegooid fchijnen. 1 Nee vigus in laxa pestibi peJle natet. De teere kunne houdt vooral veel van net gekleed te wezen, en dat alles glad aen het lichaem ftaet Dunne middels en kleine voeten vallen in den ftnaek der Vrouwen; hierom rijgen zij de keurslijven zeer naeuw toe, en belasten hare fchoenmakers enge fchoenen te maken. Eene matige drukking der kleederen bevordert de gezondheid. Zij onderfteunt de vaten, verfterkt dezelven en bevordert den omloop, de fpieren en zenuwen trekken uit dezelven eene groote onderF f 5 fteu  45^ ZAKEN, DIE VAN BUITEN HET fteuning en kragt. In zwakken dienen de kleederen tot flutten, die het lichaem op houden en verwarmen. Dit ondervinden zulke Vrouwen, die aen keurslijven gewoon zijn. Wanneer zij uit eene ziekte beeteren, kunnen zij naeuwlijks overeinde zitten zonder keurslijf. Zoo dra zij dit weder kunnen verdragen, beginnen zij merklijk in kragten toe te neemen, en zitten regt op, om dat het keurslijf de fpieren, vooral der lendenen onderfteunt. Maer zoo dra men de engheid der kleederen te verre trekt, perfen zij de deelen bovenmatig, vernaeuwen de vaten, beletten den vrijen omloop. Het bloed ftroomt niet behoorlijk naer alle de deelen door de flagaders, noch naer het harte door de aders, hier uit volgen deze ongemakken. Te groote drukking der deelen, belet de voeding. Dit ondervindt men in zulke deelen vooral, die verre van het harre liggen. In de voeten heeft men een tragen, zagten omloop; wanneer de enge fchoenen de voeten drukken, vertragen zij dien ftroom nog meer. De vaten, gedurig gedrukt, trekken zich toe. De flagaders brengen geen genoegzame veelheid van bloed aen; de deelen zetten zich niet uit en verliezen hunnen wasdom. In China zijn kleine voeten eene groote fchoonheid onder de Vrouwen. Zij drukken daerom de voeten der kleine meiskens door enge fchoenen zoo toe, dat zij allen groei beletten en de Vrouwen naeuwlijks bekwaemheid hebben om te gacn. Onze Juf-  1ICHAEM AENGEBRAGT, SCHADEN. [459 Juffers volgen die in zulk een hogen graedniec na, doch beletten echter ook eenigzins den wasdom van den voet, door denzelven zeer eng te fchoeien, waerom zommigen zelfs waggelende en onvast gaen. Zij beledigt de zenuwen. De zenuwen moeten even als de vaten onbelemmerd «aen de deelen loopen. Het vogt, dat zij bevatten, geeft de deelen kragt en bezielt hen. Wanneer de zenuwen gedrukt worden, verliest het deel zijne kragt. Als de kous>febanden te fterk drukken, voelt men eene doofheid in de beenen, die alle gevoel verliezen, zoo de drukking aenhoudt. Welk een lastige pijn het maekt, als men enge fchoe* nen aen heeft, weet ieder. Zij belet den omloop door de vaten, des het bloed ftilftaet, entaert, verrot. Men acht dikke kuiten en een vol, rood, blozend wezen voor fchoon. Hierom halen fommigen hunne kousfebanden, ftroppen, dasfen zeer naeuw toe des het aengezicht zwelt en de kuiten dik worden doch als dit lang duert, ontaerdt het, bloed. Ik hebbe in een Franfche Boekzaeldit volgende geval gelezen. Een Officier belaste zijn foldaten de kousfebanden en ftroppen zeer naeuw toe te halen, om als fchone kareis zich bij het monfteren te vertoonen. Dan vele foldaten ftorven. Men onderzogt naer de reden en vondt bij het openen der lijken dat het bloed verrot was in den hals en de kuiten, door het naeuw toehalen der kousfebanden en ftroppen. De Nature voert gemeenlijk meer  '4en .zich de poren der lichamen en de uitwabfeming vermeerdert. Als de lucht ïchieiijk ver- an-  \6\ ZAK EN, DIE VAN BUITEN HET ahdert, trekt zij door de koude de zweetgaten töé\ ên belet de uitwaesfeming, waer door Rheumatieke, jigtige pijnen en koortzen, pleurisfen , bortziekten ontftaen, die in het voorjaer doorgaens regeeren. Men kan niet zeggen, dat wij zomer krijgen en vast weder voor het midden van bloeimaend. Dan moet men in ons land eerst veranderen van kleederen. In onze landen, die na aen de zee liggen, moet men nooit te lucht gekleed gaen, noch fchielijk veranderen, om dar het weer daer zeer ongeftadig is. Vreemdelingen moeten vooral dij; nimmer verwaerloozeh. In Zeeland verandert de lucht driemalen des daegs, des morgens is het koel, op den middag heet, en 's avonds koud, vooral als de wind maer iets naer het Noorden loopt. Wanneer meft zich hier naer niet kleedt, krijgt merf onvermijdelijk zware ziekten, jïgt, galziekten, galkoortzen, anderen en derden^aegfche koortzen, diè zêer hardnekkig duren. De vrouwen vallen doorgaens in het koesteren harer leden en verwisfelen van kleederen van het een uitterst tot het ander. Men ziet haer 3 als de lente begint, hare warme, bonte kleeren fchielijk aflaten en met naekten boezem, in 't wit gekleed* verfchijnen. Sommige Juffers, wier hoofd met een dun hulfel bedekt, boezem en hals bloot zijn, koesteren de onderfte leden met ftoven. Zij verzwakken deze deelen te veel, en krijgen den witten vloed, terwijl de bovenfte deelen te naekc blijven, dat haer in pleu-  LICHAEM AERGKBRAGT , SCHADEN. 4^5 pTeurisfên, borstziekten, verkoudheden, jigtige ziekten en pijnen ftorr» $• 345>- Men legt op fommige deelen van het lichaem uitwendig vaste of vloeiende dingen tot een Geneeskun*dig einde, des zij meehigmalen voordeelaenbrengen, maer ook fomtijds fchaden. Alle Hovingen, pappen, plaesters, bettingen, rokingen, baden behooren hier toe. Deze opgelegde zaken fchaden door hare zwaerte en drukking, hette en koude, Vogtigheid en droogheid, en bijzondere kragt. Zij brengen hinder aen door de bijzondere wijs van opleggen , door hare during, fchielijke verwisfeling > en de gefteldheid van het deel. Wij leven in het midden van den dampkring, die ons lichaem aen allen kant evenredig drukt. Wanneer een menfch zich in het water baedt, drukt het water, van grooter zwaerte dan de lucht, hem meer dan de lucht. Indien hij aen deze zwarer drukking door herhaelde bading zich niet gewend heeft, worden door de zwaerte van het water de poren en kleene vaten gefloten, en het bloed naer het harte gedreven. Hief opvolgen benaeuwdheid, moeilijke ademhaling, ontfteekingen in de binnenfle deelen. In een warm badc vermindert der,e drukking, en de poren omfluiten zich, G g de»  466 ZAKEN, DIE VAN BUITEN HET des het bbed naer de oppervlakte ftroomt, en de uitwaesfeming vermeerdert, he,t geenfoTtijdskan maken . dat de menfch van zich zelv^n gaet. De Heelmeesters moeten zorgvuldig toezien, da: zij hunne windels niet te flijf toehalen, om dat zij door hunne drukking den omloop des bloeds henadeelen, en dus het vuer in de deelen ont ftaet. Indien men iets op het lichaem legt, ij oet het niet te beet noch te koud \v:zen. Wanneer men iets, dat zeer koud is, op het liclnem legt, trekken zich de va en toe, en jjgen het bloed naer binnen. Het vloeit naer de borst en harstenen, wier vaten, ineene b*enige kas, beflotén zich het minst uitvetten. Daer or.tfket benacuw«h, id, hoofdpijn. Men moet zich vooral hier wagten , als men bezweet U , wanneer'er zeergevaerlijke pleurisfenen borstziekten door on fben. Hierom moet men eerst de klceren en het linnen verwarmen, en bet zweet afdroogen. De vrouwen moeten vooral omzigrigheid gebruiken, en noMt koude hemden aentrekken , als zij de flonJen hebben. Deze fhen daer door zeer ligt op, en wekken een heir van lampen. Wanneer men koude baden gebruikt, moei; men zich daer allengs aen gewennen, wanneer zij merkljjk verfterken. Door het opleggen van heete , warme " dingen verzwakken de deelen. Daer zijn menfchen die in hoofdpijnen, zwakheid der harstenen , geruis der ooren, en andere ongemakken van het hoofd warme pap-  LICHAEM AENGEBRAGT , SCJ'ATiN. 4^ pappen, uit kruiden, in water of melk gekookt, of andere warme, verzagtenie plaesters, op her hoofd leggen. Hier door verliezen de vaten van het brein, in deze warmte geftoofd, hunne kragt. Zij zeLtenzich uit, en daer gefchiedt een groote toevloed van vogten naer het brein, die de vaten rekt; hier door ontlhen zware hoofdk walen en zenuwziekten. Men moet zeer omzigng hi-r wezen, en liever in hoofdziekten de fcherpc, weiige Koffen;, die haer gemeenlijk maken, naer beneden afleiden, door warme baden en Hovingen van de onderfte deelen. In oogontfleekingen mo-t men ook zeer voorzigtig wezen en niet fchielijk koude dingen daer op leggen om de oogen te betten, naerdien de ontfteking fomtijds door deze onvoorzigtigheid toeneemt, en het gezicht verduistert. Niets begunftigt de varrotting zoo fterk als de vogtjgheid, hierom moet men op het lichaem, vooral in warm weder, geen vogtige pappen leggen, ten zij men ook daer kruiden bij doet, dia de verrotting tegenftaen. Ik hebbe op een gezwel op een der billen na bij den aers een dunne waterige pap zien leggen bij heet weer, ftaende de thermometer van Fharenheit op 70 graden. Het vuer zoude ftraks hier hebben gewoed, zoo men die vogtige pap niet hadt weggenomen. Men ftrooit fomtijds droge poeiers uit meel, ftijfzd en andere dingen op het hoofd of eenig deel, als 'er de daeuwworm of zweeren zijn, om dezelven op te drogen. Gg 2 Dit  468 ZAKEN, DIE VAN BUITEN HET Dit brengt fomtijds zware rampen aen, vooral wanneer deze poeiers famentrekkende zijn. Door de baren fterk en veel te poeieren , ontftaen dikwerf oogkwalen, om dar deze poeiers de uitwaesfeming beletten , en het vogt, dat moet ontlast worden , binnen houden. Hofman kende een Raedsheer te Halberftad , die door het fterk en veelvuldig poeieren in zijn jeugd, toen hij bejaerd werdt, een zwak gezicht kreeg en in zijn'ouderdom de ftaer. (a) Daer komen ook rrreenigwer£ door het haerpoeieren verftoppingen in de gehootv wegen. De plaesters, pappen en diergelijke zaken, die mei op het lichaem legt, hebben ook bijzondere kragten. Zij zijn olieachtig, zout, zuer, famentrekkende, te rugdrijvende. Toetrekkende, te rug drijvende zaken drijven de vogten naer binnen en overladen de longen en het harte, waer door benaeuwdhedenen borstkwalen ontftaen. Wanneer 'er fcherpe ftoffen uit het hoofd of andere deelen zich ontlasten, kliergezwellen, of loopende zweeren ergens omftaen, en men deze ont» lastingen docr famentrekkende middelen belet, ontftaen 'er hoofdpijn , bedwelmdheid, geraektheid, en in de kinderen ftuipen , vallende ziekte. Olieachtige deelen verftoppen de vaten en belettende uitwaesfeming\ hier* («O De Topic ufu, Tom. VI, 333.  LICHAtM AËNGEBRAGT, SCHADEN. 469 hierom kunnen vele menfchen geen plaesters verdragen, of zij krijgen ftraks de roos. Maer vooral be« fchadigen vele opgelegde zaken door hare bijzondere kragt, om dat ons lichaem even als eene zeef vol poren de deelen der opgelegde dingen in trekt. Als men den menfch in een bad van brandewijn legt, wordt, hij dronken. Kwikplaesters of fmeringen op de oppervlakte des lichaems doet zoo wel kwijlen, als de kwik , die men inneemt Als men den fpiritus sthereus van den terpentijn lang ruikt, zal men in de pisfe den zelfden reuk gewaer worden als van ingenomen terpentijn. In kusfens, plaesters, mengt men fom(ijsd verfterkende, riekende dingen , doch die vele vi ouwen en teere mannen niet kunnen verdragen. Plaesters uit fpaenfche vliegen maken meenigmael een moeilijkheid en bloedige pis. Daer zijn vergiften, die door hunne uitwaesfeming dooden , als men dezelven op het lichaem legt, en dit warm wordende die doodehjke deelen indrinkt. Balfemachtige plaesters,. fmeeringen uit Muskus, Amber, Zivet, en andere riekende oliën op het hoofd gelegd teg°n hoofdpijn, draeijing, duizeligheid, flaepzucht, dofheid, en alle die middelen, welktn men dus tegen de geraektheid gebruikt; fchaden door hun verdovende kragt om dat zij de vogten uitzetten en traeg door de harsfens daerom doen vloeien, waerom zij alle deze ziekten verergeren, G gl3 Ai.  470 ZAKEN, DIK VAN BUITEN Hfcr Alle deze zaken befcbadigen door de wijs van op, leggen. Indien men den fterklten menfch in een dampbad van brandewijn legt, des de geheele oppervlakte des licbaams door dien damp worde aengeruekt, verzwakt hij geweldig door het zweet, dat hij verliest, indien hij onder warme dekzels ligt. Als men zwavel' in het vuer fmelt, ruikt men een fpeceriiachtigenreuk, doch als men de zwavel aen brand fteekt, en dus ruikt, beledigt ze Ge ademhaling. Zij verliest dan dat olieachtige , het welk den fotcerijachtigen reuk verwekt. Als de cinnaber, op het vuer gezet , zijne dampen verlpreidt, befchadigt hij niet; maer, in brandgdleken, d:ingen de kv.ikdei-len, dus vlug gemaekt, in ons lichaem en doen kwijlen. Men legt zekere zaken tot een goed einde op eenig deel, doch het moet maer een bepaelden tijd daer op blijven. In vele menfchen dringen de fpaenfche vliegen in het lichaem en veroorzaken een moeilijk, bloedig wateren, als zij eenigen tijd hebben getrokken. Hierom moet men bij het leggen van fpaenfche vliegen onderzoeken, of die menfchen haer wel lang kunnen verdragen. Het baden in laeuw water brengt veel voordeel aen in hoofdziekten door de vogten naer beneden te trekken, doch fommige menfchen kunnen niet lang in laeuw water zitten, of zij bezwijmen, waerom men den tijd behoorlijk in acht moet nemen. f?ene fchielijke verwisfeiing van deze zaken brengt groot  LICHAEM AENGSBRAGT , SCHADEN. 47I groet narltel Den. Voor ongewoonen kan men niets gevaerlijker noemen dan van een heet in een koud bad te gaerj , om dar de openfhende poren, door een fehie; lijke kiamp bevangen, zich fluiten, waer door pleu* risfen, bors-tziekten ontllaen. De Ru>fen. die hier aen gewoon zijn, doen het echter zonder hinder, en ik kenne fen Meer, die des morgens ui: het warme bed,, waer in hij of «aekt, of in het hembd flaept, in ten tobbe met water treedt, f>n het heete lichaem in kil water batdt zonder hinder. Warn er men des winieis Schielijk uit warme vertrekken in de koude lucht:koomt, ondervindt men het zeilde, en deze is de reden, dat vele menfchen den heele.n winter fchier over verilopiheid en verkoujheid in het hoofd en op de borst klagen Iemant, die uit de koude lucht in een warm vertrek koomt, bezwijmt fomtijds op het oogenblik. De gefteldheid van het deel kan hier ook iets toebrengen. Men, moet bij het leggen van etnige plaesters, pappan, zien-of de huid gaefis. Zaken die men veilig op deelen, met eene gave opperhuid ovenogen, kan leggen, zouden omiteking, pijn verwekken, ah) 'er eene ontvelling , wonde, zweer was. 5- 327. . . Tot deze verhandeling behoren ook zulke zaken, die tegen het iicnaein aanlopende, het zelve beleGg 4 di*  473 ZAKEN DIE VAN BUITEN HST di^ei. Zij befchadigen door eene mecbaniefche wijs Van werken, 't ls hier eveneens of het lichaem rust, en 'er iets tegen aenkoomt, of dat het lichaem tegen een ander rustend lichaem ftoot. Met hoe grooter kragt zij tegen het lichaem aenloopen , hoe meer zij befchadigen. Zij doen het lichaem voor hunne kragt wijken , maken wonden, breuken , fcheuringen. Een loden kogel , uit een fnaphaen gefchoten, koomt met geweld op het lichaem, fcheurt, breekt de deelen en maekt eene wonde. Als men het lichaem er* gens teegen (loot, heeft men het zelfde. Een lichaem behoeft die fterke kragt niet te hebben, maer al deszelfs kragt in eene punt te bezitten , wanneer het ook befchadigt, zooras deze punt met eene kleine] kragt de zagte deelen raekt, gelijk men ziet in mesfen, degens. Een loden kogel zoude met de kragt, waermede een degen befchadigt, niet beledigd hebben, om dat zijne figuer het belet. Zulke fnijdende of fteekende dingen moeten echter op eene zekere wijs tegen het lichaem in beweging gebragt worden, des derzelver punten werken op de deelen, anders befchadigen zij niet. Sommige deelen lijden eer dan andere. Als men de Schenen ergens" tegen ftoot lijdt men een geweldige pijn, om dat hier weinig zagte deelen zijn , die den ftoot breken, die ftraks het been raekt, en in het gevoelig beenvlies een geweldige pijn maekt. Ik hebbe de wonden, breuken en andere rampen, peg  LICHAEM AENGEBKAGT, SCHADEN. 473 die dus ontftaen, befchouwd, toen ik over de werktuiglijke ziekten handelde. Eene onvoorzigtige hand veroorzaekt meenigmaelen fmanelijke rampen. Onbekwame vroedvrouwen mishandelen de kraemvrouwen en kinders niet zelden, dat zij wonden, breuken, kneuzingen, wanftairigheden krijgen. Een kleen kind lijdt ligt eenig ongemak door eene onvoorzigtige behandeling om dat alle de leden teer, aendoenlijk zijn. Hoe ligt verzwikt zich ïulk een teer fchepzel; als her eenige beweging maekt op den arm van een onbedagtzaem menfch. De vrvcht zelve lijdt in het moederlijk lichaem. Vallen, rijden langs ftraten en wegen, trappen, dansfen , flaen of andere geweldige bewegingen, die de moederlijke lichamen doen, benadeelen de vrucht. De vrucht heeft zekerlijk eene naeuwe gemeenfchap met de moeder, en ontvangt indrukzelen van dezelve, 't zij de moeder het weet of niet, wat eenige Filozofen hiertegen zeggen. Wanneer een moeder fchrik t, werkt dit geweldig op de vrucht, en misvormt fomtijds eenig deel van de zelve. Trek naer zekere fpijzen gedurende de zwangerheid , maekt in de kinders meenigmael een groote begeerte en fmaek naer en in even dezelfde zaken. AI* men hagedisfchen op veelkleurige tapijten laet lopen , krijgt men zeer fraeie dieren, gelijk de bewooner» der voor- Eilanden van Amerika plegen, volgens het verhael van Rocheforr. Wanneer men de paeuwea G g 5 tas-  474 ZAKEN DIE VAN BUITEN HET fen wirre muren laet lopen , komen 'er witte paeuwen. Hoe dit ge('ch:edt, valt onmooglijk kluer uitteleggen. De ondervinding leert het evenwel. Ik weet wel, dat menaiiede vertellingen v eer 'er eene ziekie omftaet. Ik hebbe getoond , dat 'er eenige- gefteldherien in het lichaem zijn , die maken, dat wij ziek worden , als 'er eenige uitwendige oorzaek bijkomt, en dat deze gtfteldheden den eenen menfch eer dan den anderen eene ziekte verwekken. Deze gefteldheden hebbe ik zaden der ziekte genoemd (3,8). Het zaed van eene plant blijft in een werkeloozcn ftaet , en als zonder leven, zoo lang het geen gelegenheid krijgt, om wortelen te fchieten. Maer zoo dra het in de aerele gezaeid, door den regen bevogtigd wordt, fchiet het wortelen, enon'zwagtelt zich. Even gaet het met de zaden der ziekte. Alleen ver-  4^0 Z A D B F» vermogen zij niets; maer zoo ras 'er eene uitwendige oorzaelc bijkoomt, die op hen werkr, beginnen zij ook te werken , en uit deri famehloop dézer twee ontftaet eene ziekte. Wij hebben defchadelijke vermogens gezien , die alleen niets Vermogen, maer dan fchaden, wanneer z:j een zaed vinden. Het volgt derhalven van zelf, dat wij over de zaden fpreken, na het afbandelen dtr niet Naturelijke zaken. S- 353- Het menfcblijk lichaem heeft vele gefteldheden, die de gezondheid vordert, en welken echter de oorzaken zijn, door welken een menfch tot eene zekere Ziekte neigr. Ik noeme deze Naturelijke Zaden. IVlen vindt dezelven of in alle menfchen, of in fomrnigen, en in dezen niet ftandvastig eveneens , noch op dezelfde wijs. Hierom verdeelen wij de natueflijke zaden der ziekten in algemeeneen bijzondere. Tot de algemeene zaden der ziekte brenge ik vooreerst de naturelijke geftddheid der vaste deelen. De Schf pper heeft ons lichaem zoo gefchapen, dat het een zekeren famenhang bezit, door welken het de befchadigende vermogens tegenlland biedt. Onze deelen keeren alle de kragten dezer vermogens nogtans piet af. De keten, die onze deelen vereenigt, is niet onverbreeklijk. Daer zijn vele vermogens, die de krag-  DER ZIEKTEN. 4SI kragten van ons Lichaem overwinnen ; derhalven maekt deze gefteldhèid der vaste deelen , dat zij door zeekere vermogens lijden. Een degen , mes, houwer in de hand van een moordenaer, hebben meer kragt dan de deelen van ons lichaem kunnen wederiken, indien zij met geweld t-gen het lichaem worden gebruikt. Omdat de vaste deelen zuik eene gefttldhfW hebben, dat zij die werktuigen niet kunnen wederftaen, hebben deze eene ontbinding van het geheel, eene wonde gemaekt. 2. De gejïeldheid der Vogten. Zuiver water zoude minder afwijkingen ondergsen , maer' kan het lichaem niet voeden. Onze Vogten beftaen hierom uit eene menging van Elementen. Hun aerd yerfch^ck, omdat zij verfcheiden plichten moeten waernenlen. De gebondenheid en famenhang kan ligt te veel toenemen. De ftoffen, die onze Vogten bevatten , ontaerden ligr. De hctte en beweging maken in dezelven ontroeringen. De Vogten vermeerderen fomtijds in de volmaekte gezondheid dermaten, dat zij tot een last verfttekken. Hierom is de naturelijke gefteldhèid onzer vogrcn, zoo gemengd, zoo verander, lijk, een zaed der ziekte. 3- De mëenïgte en fijnheid der vaten. Ruisch, wien men den voornaemften ontdekker der inwendige' gefteldheid van ons lichaem moet noemen, heeft aengeioond, dat het grootfte gedeelte van ons lichaem  4.8» ' 2 A D E W uit vaten beftaet, die zeer fijn zijn. Als men hunne meenigte, en hoe zij door eikanderen loopen, befchouwt, moet men zich verwonderen, hoe de mensch een enkel oogenblik gezond kan leven. Deze kleine vaten raken zeer ligt verftopt, gebroken, beledigd. Een kleine koude, die een heet, bezweet lichaem bevangt, maekt eene geweldige ziekte door het verwekken eener verftopping in deze kleine vaten. 4. De poorten en wegen, door welken ons lichaem zaken van buiten ontvangt en ontlast. Deze wegen hebben eene groote aendoenlijkheid, en lijden door de geringfte zaken, die op hen werken. Uit de Vaten van de huid waesfemt een dun vogt, dat het lichaem van overtollige zaken ontlast. Doch de minftc koude trekt de vaten zoo toe, dat alle uitwaesfeming ophoudt, en daer uit ligt eene ziekte volgt. 5. Het Leven. Dit houdt alles in ons lichaem werkzaem , doch bezit meenigmaal een hoogen graed van gevoeligheid. De minfte prikkel verftoort het, en beroert de geheele menfchelijke huishouding. Eene teere, beweeglijke Vrouw valt door den reuk van eene Roos in bezwijming. De minfte prikkels wekken in haer opftekingen, krampen. Dit leven is ook zeer vlugtig en fomtijds in een oogenblik vervlogen. Deszelfs bewegingen maken ook de deelen ftram, en veroorzaken, zonder ziekte, een natuurelijken dood. 6. De evenredigheid der vaste deelen en Vogten^ Van  DER ZIEKTEN. 483 Van deze hangt de Gezondheid ten grooten deele af* maer zij lijdt door de minfte kragt, en niets is wislëlvalliger dan deze, waarom zij een zeer gemeen zaed van eene ziekte wordt. 7. Be medewerking onzer deelen. AUe de deelen van ons lichaem werken te famen om de Gezondheid te bewaren, en voor alle vijanden re beveiligen. Doch wanneer 'er ook een deel lijdt, lijden tellens vele anderen. Eene rotte, bederven ftofte in de maeg ontftelt het hoofd. Hoofdpijn maekt walging, braking, en beroert het geheel lichaem. Welke ijslijke gevolgen brengen de wormen, in de ingewanden kruipende, het geheel lichaem aen! pijnen, ftuipen, vallende ziekte! 8. Be vereeniglng van Ziel en Lichaem. De vefeeniging van deze twee wezens maekt ons, en wij zijn door dezelve menfchen. Maer deze vereeniging verfchaft een volle bron van kwalen» Zoodra de ziel lijdt, deelt zij hare aendoeningen het lichaem mede, dat ook ftraks, zoo het lijdt, de ziel beroert. Tee re moeders ftorten fomtijds door het verlies van lieve kinderen in zulke eene droefheid, dat zij uitteeren. Gramfchap, fchrik en andere hartstogten beroeren ftraks lichaem en ziel door dezen engen band. Alle menfchen hebben deze zaden. Indien men nu overweegt onder welke wisfelvalligheden wij leven, hoe verfcheiden en gedurig de Nietnaturelijke dingen Hh a 0p  484 Z A D £ N op ons werken, hunne veranderingen aen het lichaem mededeelen, ?al men zich niet behoeven te verwonderen , waerom de mensch door zoo vele ziekten wordt aengetast. De voornaemfte gefleldheden, die de gezondheid bewaren, brengen on* in een ftaet, die de gezondheid verftoort, en het leven vernietigt. Adam zeker, in den ftaet der Rechtheid het Par?dijs bewonende , hadt reeds alle die zaden in het lichaem. Hem omringden ook duizend zaken, die zijn lichaem zouden hebben kunnen befchadigen. De beweging des levens zoude de vaste deelen verftijfd, verftramd en de vogten verfchaeld hebben, des zij beiden het leven niet meer hadden kunnen dienen. Dit zoude hem de onfterflijkheid belet hebben, fchoon hij niet gevallen was, indien de Schepper daer niet tegen voorzien hadt door den boom des Levens, door de Godlijke hand reeds gefchikt om de ftramheid der vaten door luttel faps zijner vruchten te beletten, en den mensch in eene bloeiende jeugd te houden, van eene blijde gezondheid verzeld, tot hij hem overbragt in de hemelfche heerlijkheid om deelgenoot te wezen aen de eeu wige vermaken iri het Paradijs der hemelen. $• 354- , Het menschlijk lichaem heeft ook bijzondere zaden der ziekten. Alle menfchen kunnen zich niet op eene even  oer zikkten. 485 even volmaekte gezondheid beroemen. In het wezen van ieder mensch neemt men onderfcheiden trekken waer. Zoo vindt men ook in eiken mensch eene zekere bijzondere gefteldheid , door welke hij ligter eene ziekte krijgt dan een ander. Sommigen dezer zaden zijn van zull?en aerd, dat zij in vele menfchen nimmer ziekten voortbrengen, die 'er in anderen uit fpruiten. Deze zaden zijn: 1. De Jaren, Het menschlijk leven doorloopc verfcheiden tijdperken. Het wordt geboren, groeit \ verkrijgt een voimaekten ftaet, neemt af, fterft. In deze tijdperken is de mensch een kind, jongeling, man , grijsaerd. Hij ondergaet in deze verwisfelende perken vele veranderingen. Het teer, malsch, faprijk lichaem van een kind verandert met de jaren in een hard, droog, ftram lijf van een grijsaerd. De minfte prikkel werkt op hc: teer, aendoenlijk lichaem van een kind, dat hier door ijslijke krampen, ftuipen lijdt. De grijsaerd gevoelt naeuwlijks eenigen prikkel; hij kwijnt aen fleepende ziekten. In de jeugd is het lichaem vol bloed, dat gist en kookt, en meenigmael bloedingen verwekt, die men in andere leeftijden niet waerneemt. *• De Kunne. Om het menschdom voor zijn vermengmg te bewaren, heeft de wijze Schepper in deh mensch een lust en vermogen om zijns gelijken voortte teelen gelegd, en hem deelen gegeven om dit werk Hh3 te  486 ï A D E M te verrigten. Het geheel lichaem in de bijzondere Kunnen hadt daer toe een eigen gefteldheid noodig, De manlijke leden bezitten een grooter, vaster, (lijver famenhang, meerder kragten dan de Vrouwlijke, die de natuer zagt, teer, poezel, rekbaer maekt om zich onder het dragen der vruch: des te beter te kunnen rekken. De Teeldeelen der Vrouwen verwekken haer vele kwalen, die het manlijk lichaem niet aentasten. Een der Ouden zeide niet kwalijk, dat eene Vrouw alle ziekten dubbeld lijdt, omdat zij eene Baermoeder heeft. Als men flegts de kwalen, die de ftonden aenbrengen , in acht neemt, zal men van deze waerheid zich overtuigd vinden. Ik behoeve niette fpreken van de rampen , die de dragt, verlosGng, het kraembedde aenbrengen. Het manlijk lichaem ondergaet echter door zijne grooter ftijfheid en gefpannenheid der deelen ziekten, die de vrouwen minder kwellen. Pleuritfcn zijn gemeener en gevaerlijker in mannen dan in vrouwen, die zeldzamer het Podagra krijgen. 3. De Temperamenten. Ik hebbe meer dan eens gezegd, dat niemand volmaekt gezond is; maer dat aüe lichamen zekere afwijkingen ondergaen, die men Temperamenten noemt. De toeftand der vaste en vloeiende deelen verfcheelr merkelijk in den eenen en anderen mensch naer deszelfs bijzonder temperament, en hierom ontftaen 'er ook ziekten uit deze zaden. Een mensch van een bloedrijk temperament vertoont eene  DER ZIEKTEN. eene volmaekte gezondheid. De rozen gloeien op de kaken; doch de minfte fterker beweging, eene heete lucht, verhittend voedzel zetten de vogten in de voüe vaten te fterk uit, en zulk een mensch valt in een oogenblik des tijds in eene gevaerlijke ziekte, omdat hij zoo bloedrijk is. Kleene prikkels ontroeren kolerijke temperamenten, die Melankolijken of Phlegmatijken naeuwlijks aendoen. 4. De Aerd. Ieder mensch heeft iet bijzonders. Dees gaet alle dag, die om de drie dagen af. De een kan eene zekere fpijs niet verdragen, die een ander met ftnaek eet. Sommigen krijgen ftuipen door den reuk van zulke zaken, die anderen verkwikken. Elk heeft zijn eigen aerd, dien men in de Scholen der Geneeskunde Ideozijnkrazjje heet. Deze natuerlijke gefteldheid is een zaed, dat door de minfte bij. komende oorzaek aen het werken koomt. Het fchijnt, dat dit bijzondere de oorzaek is, dat vele menfchen de kinkerziekte , pest en andere kwalen niet krijgen, fchoon zij onder duizend befmetten verkeeren. Het fchijnt, dat deze zaden in het Leven liggen. Ik hebbe getoond, dat het door geheel ons lichaem verfpreid is, de werkingen bezielt. Het onderhoudt de Gezondheid wanneer het zagt, lieflijk werkt; maer wanneer het te aendoenlijk of te dof is, ziet men uit het Leven vele kwalen ontftaen. Omdat het in do teere leden van een kind zoo aendoenlijk is, veroorHn 4 zaekt  4&8 ZADEN zaekt de minde prikkel, krampen , fluipen in het zelve. Men vindt het in ouden doof, werkloos, en hierom vallen zij zoo ligt in trage, fleepende ziekten, flaepxueht. Kolerijke temperamenten bezitten een vlug leven , ligt aendoenlijk; hierom lijden zij vele krampen, koortzen , ontftekingen, pijnen. Phlcgraatijken, in welken het leven kwijnt, vallen ligt in de waterzucht. Vrouwen hebben een teer, aendoenlijk leven, en hierom werken vele vermogens zoo fchielijk en krngtig op haer. Men moet lezen, wat ik over de afwijkingen van de levenskragt gezegd hebbe. Mer heeft ook zaden, die niet zoo zeer ons natureüjk eigen zijn, maer ih fommigen aengeboren, of allengs aengebragt. Hier toe behooren : i. Zekere verborgen gevleidheden. Zij vertoonen zich a!le:n doof hare uitwerkingen. Men kan niets iri de vaste deelen, niets in de vogten, niets in het leven . boe aeqdagdg men alles befchouwt, befchuldfa . Men ontmoet niets in de niematurelijke zaken, dat zoo veel kan fchaden, en echter lijdt de mensch eu.e ziekte. Alen noemt deze Erpijke kwalen, om dat zij van de Ouderen tot de kinders overgaen. De geraektheid , watê/zuejht, tering, het voeteuvel, de fchurlt behooren hier toe. Menfchen uit  DER ZIEK T X VI. 489 uit Ouderen geboren, die zulke ziekten hadden, vallen raeenigwerf omdat zij dit verborgen zaed voeden, zoo zij zich niet naeuwkeurig wagten,in dezelfde ziekten. Het rddle misbruik der nietnatureiijke zaken ftort hen irs deze rampen. Deze Erflijke ziekten gaen zeer ongeregold. De Grootvader heeft haer gehad; zij (ken den Zoon over, en botten in den Kleinzoon uit. Ik bekenne, dat het mij onmooglijk is de reden te zeggen, hoe deze erflijke ziekten overgaen. Men ontdekt haer echter, en de Praktijk ondervindt haer. Op eene andere plaets zal ik opzetiijlijker over deze moeten handelen, gelijk ook over die kwalen, welken den mensch uit een zeker aengebragté gefteldheid lijdt. De Melk der voedfteren brengt fomtijds een zaed in het lichaem, dat naderhand bij de minde uitwendige oorzaek zich omwindt. Omdat de vermogende lieden hunne kinders door vreemde vrouwen laten zogen, zuigen die teere wichten met deze vreemde melk de zaden der venuskwael, fcheurbuik in. Schoon dit zaed lang verborgen blijft, ontdekt het zich eindelijk eens, en veroorzaekt felle kwalen. 2. De eenvoudige aendoeningen, die zoo klein zijn, dat ze niet in het ong lopen, en alleen op haer zeiven geen ziekte kunnen aenbrengen. Eene ziekte is iets, dat niet eenvoudig, maar uit vele oorzaken te famengeileld is. Wij. hebben echter vele eenvoudige Hh 5 ziek.  49» 2 A D E I* ziekten befchouwd, doch aengemerkt, dat men deze flegrs behandelde, om des te beter begrip der farnengefrelde ziekten, die wij moeten genezen, en uit den famenloop dezer eenvoudige beflaen , te geven. Zij behooren des tot de zaden der ziekten, en worden ziekten, zoodra 'er eenige oorzaken bijkomen. De werkingen des lichaems kunnen behoorlijk gefchieden in menfchen, die zwakke vezels hebben, gelijk deze gemeen zijn in vtouwen en kinderen. In deze lichamen maken zij geene ziekte. Maar (lel zulk eene vrouw in eene waterige lucht, zonder beweging, en gewoon aen de Theetafel veel warm water te drinken. Deze eenvoudige zwakheid zal door de bijkomende oorzaken haest eene zware ziekte worden. Zulk eene vrouw zal den witten vloed, de waterzucht enz. krijgen. Iemant, die het teere (96) in de vezelen heeft, valt zeer ligt in bloedfpuwing, teeting. De minde prikkel beledigt hem. De vorming der deelen kan ook een zaed eer ziekten wezen. Menfchen van een groot hoofd cn korten hals vallen ligt in de geraaktheid, gelijk Hippokrates reeds heeft waergenonen. In de eenvoudige ziekten der vogten heeft men dezelfde zaden. Men kan nalezen, wat ik bij het behandelen van deze daer over fchrijve. 3. De zigtbare ziekten. Schoon vele menfchen hunne bezigheden verrigten, en de werkingen niet ten cenemael beledigd zijn, kan men hen echter niet gezond  DER ZIEKTEN. 4<)I zond noemen. De minfte bijkomende oorzaek maekt hen regt ziek. Zij hebben ten minften eene zigtbare ongefteldheid en voorneiging rot eene ziekte. Men kan een gebochelden niet volmaekt gezond noemen omdat de ademhaling in zulk een lichaem altijd moeilijker gefchiedt. Hij verrigt echter zijne bezigheden en de andere werkingen lijden weinig. Hem bejege. nen echter hoest, borstziekten, die bem niet zouden getroffen hebben, zoo hij niet gebocheld was. Breuken beletten de werkingen en bezigheden niet, doch de minfte bijkomende oorzaek maekt eene gevaerlijke ziekte. Hoe veel menfchen leven 'er in Nederland met een Plethorijk lichaem, met de fcheurbuik onder de leden taemlijk gezond. Kleene bijkomende oorzaken wekken echter deze ziekelijke zaden aen, en ontzwagtelen hen, dts zij in zware ziekten uitbotten. Als men dit wel overweegt, krijgt men een gemaklijk denkbeeld der ziekten. Uit de zaden «^n bijkomende oorzaken ontftaen alle kwalen, en als men deze kent, weet men de ziekten behoorlijk te genezen. VER-  VERSCHEIDENHEID dek. ; ZIEKELIJKE O O R-Z A K E N. S- 356. Eene ziekte beftae: uit vele te famenloopende za. km van verfcheiden aerd, de nietnaturelijke dingen co do zaden. Deze zijn de twee bronnen, uic wellen de oorzaken der ziekten vloeien. Niets anders brengt eene ziekte aen. Schoon men alleen twee bronnen heeft natefpeuren , rest 'er echter nog een moeilijke taek, omdat deze beginfels der ziekten zoo vceÜneerd en nature-verfchelen. Zij vereenigen zich niet altijd op dezelfde wijs. Somtijds mengelen zij zich zoo verwonderlijk ondereen, dat de fchranderfte Aas verlegen ftaet. 't Voegt ons derhalven ook iets over de veifchcidenheid der ziekelijke oorzaken te zeggen. Som-  ZIEKELIJKE OORZAKEN.' 493 ■Sommige niematurelijke vermogens bézitten zulke kragten, dat zij alleen op de naturelijke gefteldheden (353) behoeven te werken om te befchadigen. De famenhang der vaste deelen is niet onfeheidbaer. De vogren worden ligt in hun gezonden ftaet geftoord, de omloop beroerd , de evenredigheid der deelen, en medewerking met eikanderen beledigd. Alle mecha" niefche werktuigen, bijlen, mesfen, degens met geweld tegen het lichaem gebruikt, maken wonden. Een kleine kogel beneemt in een oogenblik het leven van den dapperften held, door den oorlog verhard. Het vuer verwoest de deelen. Rottekruid, fublimaet dooden alle menfchen. Deze befchadigen de kragten hebben geene andere hulp noodig. Zij behoeven alleen op de naturelijke gefteldheid des lichaems te wer. t ken om eene ziekte te maken. Heel anders ligt het, wanneer de mensch eene zekere gefteldheid, van zijne ouderen overgeërft, heeft. Daer behoeven zeer geringe beledigende vermogens bij te komen om eene ziekte te maken, 't Zaed bot op het oogenblik uit ais 'er maer eenige gelegenheid ontftaet. Een mensch, die bet, zaed van het voeteuvel omdraegt, behoeft geene groote ongeregeldhe-. den in fpijs en drank te begaen om het podagra te krijgen. Gelijk in het eerfte geval de voornaemfte i oorzaek der ziekte in de beichadigende vermogens ligt, zoo heeft men het hier in het zaed, . en dus. reeds  494 VERSCHEIDENHEID DER. reeds twee verfcheidenheden der ziekelijke oorzaken, Somtijds brengen de nietnaiurelijke dingen een zaed der ziekte in het lichaem. Gezonde menfchen, uic gezonde Ouderen geboren, maer in eene ziltige, vogtige lucht wonende, zich met harde, gezouten fpijzen voedende, krijgen eene fcheurbuikige fmet in het lichaem. Wanneer de befchadigende vermogens op dit zaed, in het iichaem gekoesterd, blijven werken , voegen zich de belchadigende vermogens met dit zaed, door hen aengebragt, te famen, en veroorzaken ras eene ziekte. De fchadelijke vermogens zijn hier weder de voornaemfte aenvoerders der ziekte. Deze is eene derde verfcheidenheid der ziekelijke oorzaken. . Ziekelijke zaden, in het lichaem verborgen, kunnen dikwerf niet befchadigen, voor dat 'er een bijzonder naturelijk zaed bijkomt. Een mensch heeft een verborgen zaed tot de pleuris, doch bij dit moet een ander natuerlijk zaed komen om te befchadigen. De mensch moet eerst een' zekeren ouderdom bereiken om de pleuris te krijgen. De jaren behooren tot de bijzondere zaden (354) en deze moeten bij de ziekelijke komen om hen te ontzwagtelen. Zoo is 'r ook met het zaed van het voeteuvel, bij het welk ook de jaren moeten komen. Men heeft hier het zelfde als in de planten; een zaed kan zeer vruchtbaer wezen, maer het vereischt een bekwaem faizoen om te groeien. Zoo ra» het bekwaem faizoen des levens bij dit ziek- lijk  ZIEKELIJKE OORZAKEN* 495 lijk zaed komt, ontzwagtelt het zich en maekt eene ziekte, en de vierde verfcheidenhcid. S- 357- Voorafgaende ziekten zijn 'zeer gemeenzaem zaden van die ziekten. Gebochelden lijden zeer ligt Aemborltigheid, hartklop, borstziekten, teering. De ftof die de vallende ziekte maekt, prikkelt het lichaem gedurig, des de Nature ijslijke krampen veroorzaekt om zich van dien prikkel te bevrijden. Zij doet dit met een heilzaem oogmerk, doch mat het lichaem zoo af, dat het kwijnt. Dit doet zij ook in de koortzen, van welken de afgaende niet kwaed zijn; maer, door het lichaem te verzwakken, fcheurbuik , waterzucht en andere lleepende kwalen, aenbrengen. De verftopping in eene pleuris niet ontbonden, wordt: door verettering of een hard gezwel gevolgd. Vele zweeren in fcheurbuikige,kwaedfappigelichamen door eene onvoorzigtige hand geflopt, en, zoo als men waeru, genezen, brengen het zaed eener nieuwe ziekte in het lichaem , dat beroerten, geraektheid veroorzaekt. In borstziekten voert de Nature meenigmael den etter naer de beenen, oorklieren, of andere plaetzen. Daer ontftaen gezwellen en dus nieuwe ziekten , die fomtijds zoo gevaerlijk zijn als de eerften, wanneer de ftoffe naer een der ingewanden gaet. De toe-  49^ VERSCHEIDENHEID DER toevallen der ziekten worden ook niet zeldzaem zaden, Vele menfchen dragen breuken zonder hinder; maer een kramp bij deze breuken komende, en den darm verworgende , veroorzaekt een drekbraking. De ftof van eene ziekte nog niet behoorlijk genezen, is het zaed van eene andere ziekte. Vele menfchen, die wat beginnen te beeteren, krijgen een afkeer van geneesmiddelen en ruste, fcheiden uit met zich behoorlijk te wagten, en bedanken hun Geneesheer, eer zij regt genezen zijn. Daer blijft nog eene ziekelijke ftof in het lichaem, die wel haesr weder uitbot, en moeilijker ziekte maekt dan de eerfte was. De zwakheid, na de ziekte overblijvende, verkeert menigmael in een zaed, vooral zoo deze zich niet wagten voor fpijzen, die zwaer te verteeren zijn. De maeg door de ziekte van hare kragten beroofd, kan de genomen voedzels niet genoeg bewerken. Zij blijven raeuw, en brengen ongevallen aen. Men heeft naeuwlijks eenig zaed, dat zoo veel benadeelt, zoo ligt uitbot, als de fmet, die overblijft na eene ziekte. Bij deze zaden kan men de famenwerkingen der deelen voegen , des het een lijdt, als het ander lijdt. Scherpe ft.iFen in de maeg ontroeren het hoofd. Ik hebbe dus de vijfde verfcheidenhcid der ziekeljjke oorzaken afgehandeld. § 358.  ZIEKELIJKE OORZAKEN. 4Q* S- 35S. Uit het beredeneerde zal men nu eenige gevolgen kunnen afleiden en verklaaren. Het getal der befchadigen de vermogens en der ziek* ten groeit, naer mate het lichaem meer zaden kweekt' In eik lichaem heeft men de naturelijke zaden, zoo algemeene als bijzondere. Een mensch , die de naturelijke zaden alleen draegt, kan vele ongemakken wederftaen. De ilerkfle vermogens befchadigen alleen een mensch, die gezonde vogten en vaste deelen en geen erflijke, of aengeboren kwalen heeft. Hem mogen de Mechaniefche werktuigen, venijneneh vuer befchadigen; maer ligter oorzaken deeren hem niet. Maer indien 'er in dit lichaem eenig zaed biikoomt, is hij die (lerke man niet meer. Een kleine onagtzaemheid in fpijzen of drank kan hem nu eene ziekte berokkenen. Hoe meer deze zaden vermenigvuldigen, hoe eer hij lijdt door de fchadelijke vermogens. JVie heeft een zwak; wie een fterk; wie een krukkend lichaem ? Men ontmoet menfchen, die gedurig klagen, en abijd geneesmiddelen noodig hebben. Andere weeten nooit van eenige ongemakken, en bereiken een hogen ouderdom zonder ziekten. De reden is, dat de eerile vele ziekelijke zaden in hunne lichamen hebben, waerom geringe belchadigende vermogens hen beledigen. Een menfch, die zoo vele zaden omdraagt, kan zich onmooglijü zoj naauwI» fcha-  598 VERSCHEIDENHEID. PEK keurig wagten, dat het een of ander hem niet befchadigt. Een ander, die naeuwlijks eenig zaed Buiten de naturelijke heeft, lijdt nergens door, om dat de befchadigende vermogens niets vinden om op te werken ren kwaden, en hierom blijft zulk een gezond. IVaerom vindt men fomtijds eene gr oote Zwakheid in een bijzonder deel? In het een deel ziet men mee* aigmael eene zwakheid, als men het met een ander ■deel vergelijkt. Vele menichen hebben eene fterke maeg, die alie de voedzels wel bereidt, doch hunne longen zijn zwak in vergelijking; der maeg. Zij lij Jen door de minfte aendoening. Zulken hoesten gedurig en fpuwen dikmael bloed, fchoon z;j gezond van harte zijn, gelijk het gemeen zich uitdrukt.- Dit koomt, om dat 'er in die bijzondere deelen een zeket zaed hangt. Zulke longen hebben eene teerheid, aendoen* Jijkheid, welke de maeg niet heeft, en hierom befchadigen haer de nietnatnrelijke zaken ligtlijk. Waerom blijven zwakke menfchen, door eene gefckikte levenswijs langer gezond, dan fterke, die oiU gebonden leven? Men ziet een enkel voorbeeld van .ligtmisfen, die tot verwondering van elk gezond blijven. De meepten echter beklagen hunne ongebonden levenswijs doorgaens te laet. Maer men ziet ook zwakke menfchen tot nog grocreer verwondering redelijk gezond leven. Zulken hebben vele zaden in hun lichaem, maer hunne voorzigtige ziel zoekt zoo aen-  i I E K E LIJ K E OORZAKEN, 499 - genaem en lang met het lichaem, fchoon zwak, tele^ ven als zij kan tot eere van haren Schepper, van wiens goedheid zij het leven als een doorfiaend blijk aenïnerkt. Zij luifterc naer den heilzamen raed van eert. voorzigtigen Artz, of naer de kundigheden, die zij, zelve door onderzoek van haer eigen lichaem verkregen heeft, en leeft voorzigtig en matig in hec gebruik der nietnaturelijke dingen. Hier door beneemt zij vele fchadelijke vermogens de gelegenheid om op de zaden te'werkerS; of beftiert hen zoo, dat zij dezelveri niet beledigen. Het lichaem, fchoon niet fterk, behoudt daar door echter eene blijde gezondheid, en leeft gelukkiger en langer dan fteike lichamen, die, zich niet behoorlijk mijden. Kornaro, die bekende. Venf riaenfche Edelman, hadt een zwak lichaem, door de ongebondenheden der jeugd nog meer verzwakt.. Bij rijds echter ftaekte hij zijne vorige levenswijs, en fchreef zich zerven een maet voor in "alle zijne verrigtingen, at en d>onk matig, en maekte een vooraigtig gebruik van alle de nietnaturelijke zaken. Hier door rekte hij zijn leven tot een hogen en blijden ouderdom. Alle de oude Filezofen volgden dien regel. De'Aertsvaders rekten waerfchijnlijk hunne dagen, door matig te leven, en in een aengename bezigheid. Aurengfeb,: die berugte Monarch van Indostan, hadt van zijne-jeugd af onder de Fakirs geleefd, en zich aen eene matige levenswijs gewend. Deze behield hij I i 2 op  £oo VÉRSCHKÏDENHÏID DK« op den troon geklommen , en fchoon hij in gedurige moeilijkheden en oorlogen zich vond ingewikkeld, bereikte hij door deze wijze voorzorg een hogen ouderdom. Oeffenaers van bet verftand, ftaetkundigen , geletterden, db het Vaderland en de geleerdheid toe nut en cieraed verftrekt, verheugt u over dezen regel. Gij' hebt doorgaens de fterkfte lichamen niet, en moet in moeilijke zorgen en verdrietige bezigheden uwe dagen tot heil van uwe medeborgeren doorbrengen. Doch door een wijs bellier, kunt gij, fchoon zwakker dan vele anderen, gezonder blijven leven. Eet en drinkt matig , beweegt u dikmalen , zo menigmael het uwe bezigheden toelaten,• verkeert nu en dan niet vermakelijke vrienden in ongedwongen gezelfchappen , offert met verftand aen de liefde , en gij zult gezond blijven , en met vermaek, zonder hinder, buiten Hijpokondrije, de ziekte der geletterden, leven, en zakkedragers en boeren hunne gezondheid niet behoeven te misgonnen. Gij integendeel, die van uwe ouderen een gezond lichaem hebt , dat fchier door niets lijdt, geene ziekelijke zaden heeft, zult u door ongebonden re leven, zware ziekten berokkenen en voor uw tijd met fmarre en droefheid ten grave zinken ns een heir van rampen, ben fteik mensch, diegedurig zijne maeg met wellustige en vele fpijzen overlaedt, zich in den wijn geen naet (lelt. in eene zagte ruste leeft, krijgt wei haest overtollige vogten, of eene kwaed-  ZIEKELIJKS OORZAKEN. 50I Kwaedfappigheid, Daer komen wel haest ziekelijke eaden, en na eene korte ongebondenheid, blijft het lichaem niet meer gehard tegen de fchadelijke vermogens; deze vinden wel haest, waer op zij kunnen werken; 'r gaet met zulke menfchen, als met het leger van Hannibal, dat te Kapua door den wellust verzwakt, tegen de Romeinen niet meer kon beftaen. Het had die kragten, dien moed niet langer, waer Jnede het over de Alpen trok , en de velden van Kanna beroemd maekte. Men mag vrij zeggen, dat de pragtige, luie, dartele leefwijze van onze eeuwe de reden is, dat 'er zoo vele zenuwziekten, jichtige, podagreuze kwalen. wit;evloeden^,beroerten, gcraektheden regeeren. De meeste lieden van rang zijn zwak , krukkend, alle bazigheden verveelen hun. Zij kwijnen aen fleepende kwalen; daer borgers van een itiiddelmatigen ftaet, die zich in vele zaken niet te buiten gaen, zich behoorlijk bewegen, gezond blijven. Behoeft men zich des.te verwonderen? De maeg met wellustige, vette fpijzen, van verfcheiden aerd op te vullen, fterke wijnen te drinken; lui, vadzig te leven, ueren lang aen rafel te zitten; lang te flapen, den halven nacht te eeten; wat kan her anders dan het lichaem ondermijnen en een heh van kwalen aenbrengen. Waerom brengt eene ongebonden jeugd een droe* vigen outkrdom aen? De bloem der jongelingfchap 1 i 3 m«j  gOl VERSCHEIDENHEID DER. misgaet zich in onze weelderige eeuw menigmael in vele bukenfporigheden. Men oflFert aen Venus en Bachus de lente van zijne jaren, eer het lichaen zijn© kragten heeft. Ik hebbe meer dan eens reeds getoond, "hoe het lichaem lijdt, indien het te veel gevergd wordt, eer het tot zijn wasdom koomt. De flerklle jongelingen, uit gezonde ouderen geboren, krijgen door deze buitenfporigheden de zaden der ziekte in hunne) lichamen , die daer door vatbaer blijven voor defcha« "delijke kragten, eer zij dezelven behoorlijk kunnen Wederftaen. Gelijk een gebouw altijd zwak blijft, zoo men niet in het begin voor deszelfs grondflagen "Zorgt, zoo kwijnt ook doorgaens het lichaem, indien het in de jeugd verwaerloosd, verzwakt wordt, 't Is hier even als met dezeden en het onderwijs; zoo deze in de jeugd eens kwalijk gevormd zijn, kleeft 'er den heelen leeftijd door iets van die fmet aen, men pntleert de aengenomen gewoonte moeilijk, gelijk -Horatius reeds leerde: ■ Quo femel est imb'uta recens fervabit odorem , Testa diu, Ziet men niet, dat vele lieden van rang kwijnen, beroofd blijven van lieve kinderen door de ongebondenheden hunner jeugd, daer zij reeds eer zij mannenkragten hadden, mannenwerk wiWen verrigten, en door het verfpilkn van het kragtigst lap bij oneerlijke vrou-  ZIEK EL IJ KE OORZAKEN. 503 vrouwen, onmagtig zijn om in da armen eener beminnelijke Eehrgenoot het zoetfte der vermaken te fmaken , of de lielfte Egaes op niets anders kunnen onthalen dan op het verfchaeld overfchot eener ongebonden jeugd. Tot de dertig jaren gekomen, kwijnen zij reeds aen jigt, poiagra, zenuwziekten en andere rampen, die hen geheel ellendig maken. Wat ziet men integendeel menfchen van minderen rang, die een ordentbjke, burgerlijke , Vaderlandfche opvoeding door zorgvuldige en verflandige Ouders gekre? gen hebben, hunne jeugd wel telleed, aan de letteren of den koophandel naerilig gewijd, gezond leven jn etjn fri.fchen ouderdom, en niet zelden in de hoog? fte vergaderingen het hoogfte woord voeren, en zuhken befchamen , die door hun middelen en geboorte hun Vadeiland moesten nuttig wezen, §• 359- Ik hebbe onder het behandelen der eenvoudige ziekten meer dan eens aengemerkt, dat de PathoJogije hare befchouwingen daer henen moet wenden om de oefenende Geneeskunde nuttig te wezen. Hierom .onderzoekt zij de eenvoudige ziekten, en de befcha.digende vermogens, 't Gaet zeker echter, dat deze .zaden en velen der befchadigende vermogens op hen .zeiven befchouwd, luttel nadeel aenbrengen, en °er li 4 eeq  5^4 VERSCHEIDENHEID DER een Tarnen loop van beiden moet wezen, eer men eene ziekte krijgt, die een Geneesheer in de Praktijk behandelt. Hierom verwerpen fommigen deze befchouwingeh ten eenemael, en meenen, dat men zich met kleinheden en beuzelingen ophoudt, omdat een Geneesheer nimmer geroepen wordt om deze zaden weg te nemen, de niet naturelijke te veranderen, 't geen hij ook naeuwlijks kan verrigten, waarom deze Pathologijr-in de Praktijk geen voordeel zoude aenbrengen. Dcch verftandige beoefenaars der heilzame kunse hebben nimmer dus geredeneerd; want waar uic beftaet eene ziekte ï Uit een' famcnloop van deze zaden of eenvoudige ziekten en debelchadigdevermogens. Nu moet ik de oorzaken der ziekte weten, om haer te kennen , te genezen; maer deze zaden en befchadigende vermoger.s zijn de oorzaken , derhalven moet ik de zaden en befchadigende vermogens na fpeuren om hen te kennen, en gekend zijnde , weg te nemen. Een Geneesheer, die zijne kunst met oordeel en redelijk oefent , kan deze zaden niet voorbij gaan. Indien hij niet weet, welke zaden en befchadigende vermogens te famenlopen in de ziekte, die hij behandelt, kan hij hen noch beletten, noch weg nemen op goede gronden. Al wat hij werkc, is maer bij geval nuttig, en heel zijne kunst hangt van het geluk af. Empiriefche Geneesheeren genezen wel ziekten, ik bekenne 't, en hunne ondervinding wil ik niet ten eene. mael  ZIEKELIJKE OORZAKÏM. 505 tnael verachten; maar als men de waeiheid mag zeggen , is hunne geneeswijs doorgaens zeer verward, onzeker en meest altijd gebrekkig. Die zoo hooggeroemde ondervinding is ook alleen enkel klatergoud, waer aen het gemeen zich vergaept.; en deunt doorgaens op eenige verwarde vooroordeelen. Wat zal toch iemand op zijne bevinding zich beroemen die niet weet, wat hij ziet, wat hij bevindt. G neesheeren, die teffens geen Natuerkund-'gen zijn, en de oorzaken der ziekten en ichadelijke vermogens niet beftudeeren, kunnen geen waernemingen do* r, en alle de bevinding is niets meer dan eene hersfenicbim. Men ziet dit daeglijks, hoe onzeker, hoe gebrekkig de ümpiriefche Genee^heeren , wier getal groot is, de praktijk oefenen, en fchier nooit een goed denkbeeld eener ziekte hebben. Maer ten anderen, zijn die zaden wel zoo klein als men voorgeeft? zijn zij wel zoo zuiver lijdelijk? Een teer, aendoenlijk lig- cha.-m behoeft fl-'gts een* zeer kleenen prikkel om ih de ijslijkfte krampen te vallen. De zaden der teering, het voeteuvel er. diergelijke ziekten veranderen in deze kwalen op den minden prikkel der befchadigende vermogens, er zijn als in het uitbo.ten en fchier ware ziekten. Men kan ook geen het minde denkbeeld van de werkingen der Nietnaturelijke zaken op ons lichaem maken zonder de kennis der zaden, om dat zij op dezelven werken. Een Geneesheer, die H h 5 hier  5C<5 VERSCHEIDENHEID DER bier niets van weet, ftaet gedurig verlegen, en-kan. van heel weinig verfchimfelen reden geven. Ik zoude hem geen antwoord waerdig achten, die ontkende, dat men de werkingen der jNietoaturelijke zaken behoorde natefpeuren. Hare nuttigheid en noodzaet» lijkheid trekt niemand ia twijfel tn een Geneesheer heeft gedurig met haer iets te doen. Omdat nu alle hare werking doorgaens op deze zaden in ons lichaem is,fpreekt het van zelfs, dat alle Geneesheeren, die rnet oordeel de praktijk oefenen,de zaden der ziekten zoo wel als de befchadigende vermogens moeten kennen. Het geen wij tot dus xferre bctchouwden, leert een Arts, wat hem te verrïgten fta bij het ziekbedde, om tot de kennis der verborgen kvalen door te dringen. Hij onderzoekt uit den Lijder alles, uit vvelk bij de Jamengeftelde ziekte kan keren kennen. Hij vraegr. naer den ouderdom, levenswijs, naer de vorige gezondheid, naer de wijs, op welke de ziekte begon. Hij onderzoekt, welke naturelijke of bijzondere zaden het lichaem heeft; en ftelt zich de werking der be. fchadigende vermogens op dezen mensch voor. Hij weet dus wel haest de ziekte, en onderfcheidt haer van alle anderen, die overeenkomst hebben en fomtijds den z.-lfden naem dragen. Schoon 'er dikwijls nog veel duisterheid overblijft, en het doorzigiigst oog niet alles zier, kan men echter op geen andere wijs de ziekte leeren. Somtijds ziet men krampen, ftui- pen,  ZIEKELIJKE OORZAKEN. XQf pen, trekkingen, van welken men de oorzaek- naeuw;lijks kan vinden. Men ziet een teer zenuwgeftel, een aendoenlijk lichaem, kolerijk temperament. Men hoort, hoe die mensch gefchrikt heeft, zich door denken, ftudeeren afgemat. Straks beginrTmen de /.l kte te kennen. Men ziet in de praktijk daeghiks zulke gevallen, en geneest dezelven doorgaens gelukkig. Indien men de zaden en werkingen der Nietnatureiijke'zaken verwaerloost; blijft men in twijfel over de ziekte, ontftelt zich daer geen gevaer is, en belooft geneezing, als de dood nadert. Een Genensheer, die de zaden en fchadelijke vermogens kent, weet meenigmael door de laetften afteweren of binnen zekere palen te houden, den lijder te verligten en eene gezondheid te fchenken, die hij anders nimmer zoude genieten; geenszins door eene groote veelheid van Artzenijen, maer door voorzigtigen raed, en weinig eenvoudige middelen. Indien 'er een gemaklijker weg Om tot de kennis der ziekten té geraken, kon getoond worden, dan dien we nu betreden door het waernemen der zaden en befchadigende vermogens, men zoude zeker denzelven verkiezen. Deze uitvinding zoude veel moeite, arbeid, oordeel en bekwaemheid fparen. Doch zulks iets is nog onbekend, en hier om moet men zich van de kundigheden bedienen , die men heeft, en alle verftandige Artzen gebruiken. Daer is geen andere wijs bekend om eene ziek-  $oS VERSCHEIDENHEID DER EIIKEt. OOEZV ziekte te leeren, dan die ik hebbe aengewezen. Geep geheimen om alles te genezen, en naer de verwaende fnorkerijen van Paracelfus en Helmont, de ziekten ton der veel onderzoek uitreroeien; geen eeuwig gebruik van verfcheiden geneesmiddelen, die fomtijds vlak regen eikanderen loopen, maken een Arrs. De Hippokratesfen, Sijdenhams, Boerhaven, Hofrnansr van Zwietens namen de zaden en befchadigende vermogens waer Men volge hunne voetfhppen, e» men zal gelukkig en aengenaem de praktijk oefenen. HEL;  HELPENDE KRAGTEN O B R NATURE. §. 360. JJjjlk, die het vorige leest, zal zich zeker verwonderen, en bij zich zelf zeggen: hoe kan een mensch, wien zo veele naturelijke gefteldheden, die hem voor Ziekten vatbaer maken; wien zoo vele zaden aengeboren of door zijne voedfters aengebragt zijn; wien duizend gevaren omringen , ontelbare fchadelijke vermogens gedurig bedtijden, hoe kan zulk een mensch eenige oogenblikken gezond blijven , of in eene ziekte geftort, de vorige gezondheid weder krijgen, vooral daer hij zoo onachtzaem leeft en weinig zorg voor zijne dierbare gezondheid draegt. Een Natuerbeminnaer zal hier uit bed uiten, dat het lichaem van den mensch iets moet bezitten, om het gezond te bewaren en de zaden en befchadigende vermogens tegen- ftand  5*0 HELPENDE KRAGTSN ftand te bieden. En zeker, daer wordt niets minder vereischt dan eene helpende Nature om zoo vele gevaren der wisfelvallige waereld doorteftaeh, ën duizend onheilen afteweren. De aeloudheid, de verfchijnfelen in het menfchelijk lichaem gewoon waer te-nemen, zag in de vorming, geboorte, aepgroei, en in alle werkingen van het bezielde liehaem eene nette orde en evenredigheid; door zekere kragten de gezondheid bewaren; vele ziekten zonder Artzenijeri gerezen, en zulke veranderingen aenbrengen, die het: vermogen van de beste kunfte ver overtroffen. Zij befloot hier uit, dat het lichaem een werkzaem wezen, of beginfel in zich hadt, dat alles aenwendde; onf de vijanden , die het beftrijden, afteweren. 'Zij noemde deze kragt Nature, en de Geneesheeren bedienaers der Nature , aen welke zij groot vermogen toefchreefi Anderen van lateren tijd behielden dezen naem,fchreven vele zaken aen deze Nature toe, doch wisten naeuwlijks, wat zij door deze nfture vérftonden. Meri vindt zeer verwarde denkbeelden over dit woord in dé fchriften der Natueronderzoekeren en Geneesheeren. Sexttfc Empyricus, Seneka, en vele andere Stoicijnen verwarren de Nature en God. Zij ftellen deze twee dezelfde; anderen verftaen door de Na. tuer de waereld, eene ziel der waereld, en de mcnschljjke Narure is niets anders dan een ftrael ? een gedeelte der ziele. Spinoza en zijne volgers ver-  DER N A T Ü R E. gH verwarren insgelijks de Nature en God, hetfchepzeji met den. Schepper. De beroemde Boyle heeft daer over een wijdlopig, gefchrift opgefteld, dat juist het fraeifte zijner Werken niet is. Anderen befchuldigen de Gereesheeren , , dat zij te veei aen de Nature toe» fchrijven , en dus den Godsdienst beledigen. Onde* het lezen van* alle deze fchriften vindt men naeuw* iijks iet redelijks , dat een Natuerbeminnaer voldoet* AUes is verward, zonder oordeel, zonder kundigheid der zake , die men tragt te behandelen, opgefteld, eö verfcheelt weinig van een vo'flagen gallimathias. Ia de fchriften der beste Geneesheeren verftaet men door het .woord Nature niets anders ,dan eene vereenigde Werking van alle . de deelen van het menschlijk lichaem , die met .zulk eene kragt begaeft zijn , dat zij hunne werkingen behoorlijk verrigteo, hetlichaern yoeden , onderhouden, bewaren. Alle de werkingen van ons lichaem helpen, werken mede, zoo lang wij leven, tot het bewaren van de gezondheid, en het afweeren der ziekten. Dus is de Nature niets anders dan die kragt, welke alle deelen van ons lichaem bezitten om zich te bewegen , en alle werkingen , tot Welken zij gefchikt zijn., te verrigten. Indien men deze befchiijving dus verftaet, lijdt het woord geen twijfel , en zoo men nog eenvoudiger, nog klarer denkbeeld van de Nature wil hebben , moet men maer weten, dat de Nature en het Leven dezelfden zijn,  51* BEL PENDE KRAGTEN" zijn, en woorden, wel verfcheiden van klank, maef in de zaken overeenkornftig. Wat men ziet verritten door de Nature, verrigt het leven. Deelen, met het leven begaefd, verrigten hunne werkingen, en dit al het wondere , dat men ziet gebeuren?. Zonder Leven valt'er niets meer voor van alle de verfchijnlelen, welken men aen de Nature toefchrijft. Een kwijnend Leven maekt geringe pogingen , en een lt.rker Leven gewigtiger en heilzamer pogingen der Nature, Gep ikkeld door eene vijandige ftoffe, maakt het leY<^n krampen, bewegingen , die menigmaal heilzame gevolgen hebben, die de Geneesheeren billijk aen de Narure toeschrijven. Men maekt in de fchrifren der Geneesheeren dus wel eenig onderfcheid rusfchen dè Nature en het Leven , om in een behoorlijke order alles voortedragen, fchoon deze twee kragten dezelve Zijn, en dat , wat ons zoo veel voordeel aenbrtngr. Als wij zeggen, de Natürë doet cit of dat, beteekeHC htt, dat het Leven de deelen aerprikkelt en aenzet om iets te verrigten, dit pf aar te werken. De helpende kragten der Nature zijn derhalven de werkingen, die de deelen van het lichaem , met her leven bezield, tot onderhoud en voordeel der gezondheid verrigten. Laten wij zien, welke vermogens de Nature, bezit, welke kragten de Schepper in haer gelegd heeft om de gezondheid te bewaren, en de ziekten te genezen.  DER NATURE. S'3 De eerfte kragt, die ons lichaem bezit om ziektë en dood te beletten , is de Voeding. De gedurige bewegingen des levens fchaven van de vaste deelen deelkens af, verkleenen dezelven , des zij zich door eenige wegen ontlasten, waerom het lichaem gedurig iets verliest. Om dit verlies te herftellen, heeft onze Natuer het vermogen om zaken j die wij van buiten Ontvangen , als voedzels te bewerken , zoo te veranderen , dat zij in ons lichaem overgaen. Hier door blijft een volwasfen mensch lang in denzelfderi ftaet, zonder dac men eenige merkelijke verandering in hem befpeurt , daer hij echter gedurig verandert*; Hoe groot de verfcheidenheid der zaken , die wij als voedzels uit de drie rijken der Nature gebruiken, moge wezen, zij verkeeren alle in ons lichaem ^ eri ftrekken tot het zelfde einde om het verlorene te herftellen. Brood, Vleesch, Water hebben niets , dat naer ons lichaem gelijkt; Wij worden echter door Brood, Vleesch en Water gevoed. Door de kragt der voeding verkeeren zij in gijl, bloed * wei, fpieren , zenuwen, beenders. Zonder deze voedzels kan 'er geen lichaem gezond blijven. Zonder vernieuwde voedzels ontaerden onze vogten , de kragten vervliegen. Zoo lang de werkingen , die deze voeding verrigten , in een behoorlijken ftaet, en het K k leved  $14 H Et PENDE KR ACTE H leven door dezelven behoorlijk gegoten is , gaet dé voeding naer den eisch. Als het leven kwijnt, ofte teer is in de Maeg en kokende ingewanden, blijven de fpijzen raeuw, of worden uirgebraekt. De tweede helpende kragt beftaet in de Wegen en Openingen, door welken de Nature zich van de overtolligheden ontlast, die, ingehouden, fchadelijke gevolgen zouden aenbrengen. Het lichaem heeft drie voorname poorten , door welken Ifet zich ontlast Aile de deelen der voedzelen zijn niet even bekwaem om ons te voeden. Allen laten zij iets onnuttigs over , dat van de beste deelen wordt afgefcheiden.. Indien dit onnuttig gedeelte in het lichaem biijft, verftrekt het ras tot een' last en verwekt ziekten. Om dit te verhoeden wordt deze onnutte ftof eerst door eene poort, onder den naem van afgang, uitge'. worpen* De bereide gijl, uit de beste voedzelen getrekken * in de eerfte wegen , komt in het bloed, daer de vaten haer bewerken, en tot debinnenfte deelen des iichaems voeren. Maer hier bevat zij ook nog vele onnutte deelen, Zouten , die in het lichaem met kunnen veranderen. Deze gaen naer de Nieren , die henallcheiden, en naer de Blaes zenden , door welken zij zich , onder den naem van pis, ontlasten. Het lichaem bewerkt haer verder , en verandert de voedzelen ais ih een' fijnen geest, om het verlorene te herftoilen. Al het onnuttig, fcherp, dat 'er overblijft,  DER. NATURE. 515 blijft , vliegt door de poren der huid, onderden naem van uitwaesfeming, naer buiten. Zoo ras 'er een van deze wegen gefloten is, iijdt de geheele mensch. De Nature houdt hen in de gezondheid open, en bevrijde dus het lichaem van overtolligheden , die haest fchaden. Zij voert ook meenigwerf gekookte of ziekelijke ftoffen naer deze wegen , en ontlast dezelven. Daer zijn eenige andere wegen , die tusfen hetgezon« de en zieke behooren. Het lichaem der teere Kunne bereidt eene groote veelheid goede vogten. DocH door deze zoude het vrouwiijk lichaem, tot volwassenheid gekomen, hinder lijden, hierom ontlast zich de Nature van dit overtollig bloed tot heil van het lichaem. Dikwerf ontliuit zij ook de vaten in den Endeldarm, en bevrijde het lichaem van het overtollig bloed, dat in de takken der Poortader hangt. Als er eene rotte of bedorvene ftof in de Maeg hangt, maekt de Nature eene braking, en drijft deze ftof met voordeel uit. Somtijds opent zij de vaten derNeuze, om zich van het overtollig bloed te ontlasten. Het derde vermogen der Nature is de kragt, die het vaste herftelt, het hertellend Vermogen. Wij verkeeren onder duizend zaken, die ons befchadigen. Alle mepschlijke voorzigtigheid kan met beletten, dat het lichaam fomtijds geen wonden krijgt. Breuken en Zweren gebeuren uaeglijks, waer door de famenhang gebroken en iets verloren wordt. Dit verK k £ lö-  516 HELPENDE KRAGTEN lorene herftelt zich. Vele dieren echter zijn hier géi lukkiger dan wij , en bezitten deze kragt in een' hogen graed. Tengels of fcharen, die men van de Kreeften afbreekt, groeien weder aen. Als men in Zeeland een poos blijft ftaen bij menfchen , die Krabben vangen , zal men velen van deze dieren zien, die kleine fcharen hebben , fomtijds een groote en een kleine, fomtijds twee nieuwe. Deze krijgen allengs haren volkomen wasdom. In de Polypusfen verkeert ieder lluk in een volkomen Polypus. Zulk een groot vermogen heeft onze Nature niet , maer echter iets, dat haer voor de vernieling bewaert. Als men alken zorgt, dat de uiterfte einden der gewonde deelen eikanderen raken , voert de Nature derwaert eene ftoffe , die met dat deel overeenkomt. Deze zweet uit de monden der gefcheidene vaten , hecht de deelen te famen en herftelt het verlorere. De Heelmeester moet alken zorgen, dat de einden der gebrokene Beenderen , zonder dat 'er iets tusftn blijft, eikanderen behoorlijk raken. Daer vloeit eene beenige ftoffe derwaert en herftelt de Breuk. De Heelmeester heeft geen ander deel aan de genezing dan dat hij de bektzels wegneemt en de einden vereenigt. Alle plaesters, hoe geroemd , alle balfems, hoe kragtig, vei mogen! niets meer dan de lucht afteweren en de deelen vereenigd te houden, Indien ons lichaam dit vermogen niet hadt, zoude het ras door Won-  DEK NATURE. 517 Wonden, Breuken en Zweeren verminkt - mismaakt en vernietigd worden. Het vierde vermogen is de koking en bei cïdivg eever rcteuwe ftoffe in het lichaem. De oude Grieken hebben dit repds waergenoroen , en Pepasmos genoemd. In ons lichaem komt dikmalen eene vreemde ftoffe van buren, of het lichaem maekt eene fcherpe en bedorven ftof. Wanneer een mensch aan eene Pluris of Borstziekte ligt met benaeuwdheid, hoest, fcherpe pijn, koorts, merkt men ook iets, dat bezig is om dit fcherp te verzagten , te omwinden, uit te diijven. De ftof wordt glad, los gemaekt. Als een Arts binnen een' bepaelden tijd goede Fluimen ziet komen, met verligting der ongemakken , kan hij een veilig aanfehouwer der ziekte wezen. Vele Geneesmiddelen befchadigen dan. De Ettermaking behoort hier vooral toe. Wanneer 'er iets in het lichaem verftopt is, door de kynst, noch de nature te ontbinden, ziet men iets gewigtiger aenvangen. De Nature voert naer het verdopte deel grooter veelheid van vogten, en maekt een fterker beweging. De einden der vaten fmelten , worden gebroken , mer de aenvloeiende ftoffen gemengd , en deze vereenigd, een balfemachtig vogt, dat men Etter noemt. Wie ook een fplinter in den vinger gehad heeft, kan hier een denkbeeld van vormen. Daer ontftaet eene fterker beweging en ontfteking in het deel, die men voelt Kk 3 aén  5l8. HEIPÏKDE KRAGTEN aen de fterke klopping en pijn. Allengs fmeïc het deel rond den fplinter, daer komt etter , in wien de fplinter van alle kanten vrij drijft. De ftof, die de koorts der kinderziekte m?.ekt , wordt door andere ftoffen omwonden , in Etter verkeerd , en naer de oppervlakte des lichaems gebragt. Het vijfde vermogen van ons lichaem is het Leven, de bron van alle de andere vermogens, en dat ons onderfcheidt van een lijk. Het maekt , aengeprikkeld, vele heilzame bewegingen , die ons menigmael voor ziekten bewaren. Tot deze bewegingen behooren die , welken men in de Scholen der Geneeskunde automaüefche of vrijwillige bewegingen noemt, tot weiken de ziel niets doet , ten minden niets met hare bewustheid. Zij gefchieden tegen den wil der ziele zelfs, en berusten alleen in het leven. Zoo dit ophoudt, gefchieden 'er deze bewegingen niet meer. Dus kookc de Maeg de fpijzen, vloeit de gijl door het bloed, en gefchieden alle de affcheidingen en ontlastingen , ettermaking , fcheiding der ziekte enz. Menfchen, op eene eenzame plaets gewond, vetlooren zoo veel bloed , dat zij flaeuw en voor dood lagen, maer de vaten , geen prikkel van het bloed meer voelende, floten zich toe en maekten een' dam , des de mensch al het bloed niet verloor. Ik hebbe de werkingen van het Leven reeds beschouwd , en zal nog eenige andere hulpmiddelen,  DER NATURE. 5*9 Jen , die van het zelve afhangen moeten befchrij. ven. Her. zesde vermogen is het maken van krampen, Deze zijn uitwerkingen van het ac-ngeprikkeldc liven, werkzaem om het lichaem van zijne vijanden te verlosfen. Als men de meeste krampen oppervlakkig befchouwt, zoude men zeggen, dat zij dienden om het lichaem te verwoesten. Doch als men haer nabij befchouwt, zal men het tegendeel bevinden. Alen befchouwe de vallende ziekte, de vreeslijkftèkivaet. Deze vertoont zich met zulke ijslijke ftuipen en trekkingen , dat men haer van ouds voor iet meer dan naturelijk gehouden en aen kwade} geesten toegefchreven heeft. Deze geweldige ftuipen zijn echterpogingen, die ten besten gefchieden om het lichaem te redden. Daer hangt in de vallende ziekte in het lichaem een prikkel. die verfcheidenlijk aendoet. Somtijds voelen de lijders eerst iets indenrugge. Anderen vöelen uit de voeten of teeneneen 1 tientje 'oprij'zen. Wanneer dit aen het harte komt, begint de trekking met alle hare gevolgen. De prikkel fchijnt in die deelen te hangen, uit weiken het luchtje rijst. Ah de oorzaek in de harfenen hangt, en eene ideopatieke vallende ziekte maekt, voelen de lijders doorgaens mets dat hen waenchuwt. Zij worden onverwagt introkken , nedergefmeten. Hoe ook deze geweldige kwael den mensch bejeegent, altijd is 'er een prikkel li k 4 yofli  520 HELPENDE KRAGTEN voor het lichaem onverdraeglijk. Om deze prikkeling gen te onrgaen , af te vveeren , maekt de Nature die geweldige bewegingen; door deze tragt zij zich daer van te ontlasten. Na het eindigen der krampen is her lichaem wel afgemat, doch de prikkel fchijnt eenigzins geminderd. Wanneer men op eenige wijs de prikkelende ttoffe kan in ruste brengen, dan belet men alle de toevallen. Dit ziet men in vele zenuwziekten met krampen. Ik kenne een beminlijke Juffer, die eene kataleptieke kwael heeft; wanneer de prikkelende ftof aen de levenskragt. begint te vervelen, 't geen fomtijds driemalen des daegs gebeurt, fomtijds na lange tusfenpoozing, en het leven of de Nature zoo gereed ftaet om een kramp te maken, door eene foorte van verrukking vcrzeld, als deze JufFer dan een aertje op de klavecimbael fpeelt, of door eenige aengename, vermakelijke praet bezig gehoudeijrWordt, verdwijnt het toeval voor die reis, en zij voelt niets dan eene ligte duizeligheid in het hoofd. Een enkele grep, die zij ziet^of hoort bij den aenva,l van het toeval ftelt haer voor deze keer vrij. De vergiften toonen zelfs het nut der krampen, die de Nature maekt om hen uitcedrijven , gelijk de brakingen leeren na het neemen van vergift, vooral zijn deze krampen heüzaem in het maken van ontlastingen. Het vrouwlijk licham bereidt een overvloed van goed bloed. D:C. Nacuer maekt eene bepaling van dit bloed naer de Baer-  DER NATURK. §21 Baermoeder, en bevrijdt maendelijks het lichaem van dit overtollige. Wanneer het jeugdig lichaem eene bloedrijkheid bekoomt, en de 'nette de vogten uitzet, ontftaen'er hoofdpijn, duizeligheid, fpanning op de borst; de Natuer ontfluit de vaten in de neuze en maekt eene neusbloeding. Deze ontlastingen gefchieden door krampen, welken het geprikkelde leven maekt, en deze drijven het bloed naer die bepaelde vaten. Het zevende vermogen der Nature beftaet in het verwikken eener koortze. Ik verfta hier echter niet alle koortzen, fchoon zij een fneller omloop en beweging hebben ;jmaer alleen zulke koortzen, die door een kramp, welke de vaten van de huid fluit, en het bloed naer binnen jagende koude en huivering verwekken, en als de kramp ontfluit, met hette en zweet eindigen, en dus bij tusfenpoozen afloopen. Geene kunst, geene geneesmiddelen kunnen zulk eene koorts maken. Wanneer 'er eenige verftopping, eenige prikkeling van taeie, flijmige, fcherpe ftoffen in het lichaem is, lijdt het leven door deze; het is met deze onzuiverheden beladen , en maekt fterker bewegingen, krampen der vaste deelen, die den omloop aenzetten. Die prikkels worden losgemaekt, verdund, in den bloedftroom weggerukt, met zagter vogten omkleed, uitgeworpen. Hierom zijn anderen en derdendaegfche koortzen zoo heilzaem in het voorjaer, Kk 5 om  522 HELPENDE KRAGTEN om dat zij het lichaem zuiveren van taeie, flijmige, fcherpe onzuiverheden, in den winter verzameld; zij zijn gevaerlijker in den herfst, om dat de oorzaken grooter zijn, en de wisfelvalligheden der lucht de uitdrijving niet zoo begunftigen, en de fterker koortzen de vaste ;deelen te veel verzwakken, de vogten verfchalen, des zij een volle bron van de fcheurbuik, waterzucht en andere kakochijmieke kwalen worden. Maer deze verpoozende koortzen hebben iet voor-, treflijks in het genezen der zenuwkwalen. Dit is reeds door Hippokrates waergenomen. Dien eene derdendaegfche koorts bevangt, zegt hij. dees wordt van ftuipen, de vallende ziekte en melankolije verlost. Dit bevestigen latere waernemingen. Wanneer men zulke koortzen cnvoorzigtig ftopt, keeren de zenuwziekten weder. De koons, doch van eene andere foorte, toontock hare heilzame werking in vele zware ziekten, door de prikkelende ftof naer de huid te drijven; dit ziet men in de kinderpokken, mazelen, roodvonk. De oorzaken dezer kwalen prikkelen het leven; dit maekt hierom fterker beweging, eene koorts, die de befchadigende ftof in etter verkeèrt, en naer de oppervlakte des lichaems voert. Zoo lang men het leven in deze ziekten behoorlijk ziet werken , de koorts niet tefteik is, de zwelling duert, behoeft men niets te vreezen. Drank uit gerftenwater met wat cicroenfap, en 's avonds een  P ER NATURK. 5*3 een zagt rustmiddel, met wat ligtverteerbare fpijzen voldoet. Alle andere geneesmiddelen fchaden in deze ziekte. Alle pogingen om de ziekte van het hoofd te leiden door badingen, Hovingen vermoeien den zieken te vergeefs, en Horen meenigmael de Nafuer, die hier niet wil gemoeic wezen, maer alleen bezig fchijnt met het bezorgen- van haer lichaem tegen dezen prikkel. Afgang, vloeien van Honden, aembeien onder het zweren der pokken zijn veeltijds doodelijke teekenen. Door de bovengenoemde eenvoudige geneeswijs behoudt men vele menfchen. Boeren en ons gemeen gebruiken niets anders, ja fomtijds niets, en ontwortelen fchier allen. De inenting heeft hierom voordeel om dat men dezelve in kinderen kan doen eer zij voor merkelijke ontlastingen als ftonden, aembeien vatbaer zijn. Als de pokftof niet behoorlijk uitkomt, of naer binnen flaet, helpt een verwekte afgang oogenbiiklijk. De fcheidingen der ziekte en de Pepasmus der Grieken, die ik boven behandelde, hangen veelal van deze koorts af, Het agtfte vermogen vinde ik in de famenwerking der deelen. Ons lichaem heeft veel overeenkomst met ons Vaderland. Elk landfchap van het vereenigd Nederland heeft eene opperfte magt, is een Gemeenebest op zich zelf, maer zoo met de andere Bondgenooten vereenigd, dat eén belang hen alle tot ieders behoud, en het behoud van het algemeen doet medewerken. Vij-  5M heipeNde kragten Vijanden, die een van hen ontrusten, ontrusten hen allen; zij werken met vereenigde kragten om deze aftekeeren. Zoo is 't ook met ons lichaem. Ieder deel heeft zijne eige werking, voert een oppergezag in het zijne, doch daer beftaet tusfen alle deelen een bond. genootfchap, eene wonderlijke Sympathie of mede' werking. Een dee! lijdende, lijdt het geheel lichaem. Alle de deelen werken mede tot behoudt van een lijdend deel. Een weinig fnuiftabak, door ongewonen opgefnoven, prikkelt de reukzenuwen geweldig. Straks deelt het vlies dac de neus bekleedt, zijne lastige gevvaenvordingen aen de naeste deelen mede. Hoe vele fpieren werken 'er tot hulp van de neuze en om dac prikkelend door niezen wegtedrijven. Welk een groot aental der fpieren werkt mede in den hoest, ter bevordering van den afgang en het kramen. Eindelijk bezit ons lichaem een vermogen om zich ergens aen te gewennen. Dit merkt het gemeen op , en verzekert door de ondervinding, dat de gewoonte eene tweede Xatuer is. Deze gunst van den Schepper koomt ons zoo meenigweri te flade, dat wij waerlijk ongelukkig zouden leven, zoo v.ij deze kragt misten Een mensch zoude gedurig kwijnen, zoo hij zich aen vele zaken niït konde gewennen. De lucht is zeer verfcheiden in onderfcheiden gewesten. WanneeF een mensch zijn Vaderland moet verlaten, bevindt hij zich door deze veranderiag aengedaen, en is zoo ge- . v zond  D X R NATURE* 525 zond niet a!s re voren. Allengs gewendt hij echrer aen deze lucht. Vreemdelingen, die zich in Zeeland nederzetten, krijgen gemeenlijk in het afgaen van den. zomer eene galziekte , die hen zwaer drukt. Zij kwijnen eenigzins den geheelen winter aen de kooreze. De kina doet in hun die gewenschte uitwerking niet, als in zulken, die aen dit lucht gewoon zijn, en fchoon men 'er de koortze mede wegneemt, keert zij echter weder bij het minfte verzuim. Met het voorjaer bekomen die menfchen, en gewennen allengs aen de lucht, zij moeten eene zeergroote geneigdheid tielbea tot de galziekten, of blijven 'er vrij van zoo wel als de geboren Zeeuwen , indien 'er geen fterke Epidemije na een droogen zomer regeert. En, zoo deze vreemdeling in het vervolg weder eene galziekte krijgt, woedt dezelve noch zoo fterk, noch zoo hardnekkig» Ik kenne verfcheiden Zeeuwen, die in Holland ofBrabandt komende, binnen verfcheiden dagen niet afgaen; fchoon zij in hun Vaderland niet hardlijvig zijn. Na vier of vijf dagen houdt deze afwijking op. Menfchen, die naer Oost - Indie of Amerika gaen , iijden gemeenlijk veel eer zij aen de klimaten gewennen» De Troepen, door onzen Staet naer de Berbices ter beteugeling der oproerige flaven gezonden, beftondea uit 7C0 gemeenen en 50 Officieren. Van deze bleven 'er weinig gezond. Van de gemeenen ftorven 'er 300 en 20 Officiers. Als men een keer de landziekten  iiö' HELPENDE KRAGTEN ten doorgeftaen heeft, blijft men gezond, gelijk men ziet aen de inwoners van Suriname en andere volkplantingen, waer de Europeanen, als zij daer genaturaliseerd zijn, en matig leven, gezond blijven. Menfchen, uit Indie komende, gewennen bezwaerlijk aen ónze lucht. Als zulken het ongeluk treft, dat de eerfte winter koud is, ontworftelen zij het naeuwlijks. De levenskracht gewent echter allengs aen deze prikkels en verdraegt hen. De Europeaenen gewennen beter aan de "iucht der Indien dan de Indianen aen de Europeefche, vooral die de middelfte en Noordlche deelen bewonen, wier leven én lichamen fterker, onaendoenlijker zijn. Eveneens is het met fpijs en drank. Een, die gewoon is aen dunne, waterige fpijzen in •zijn Vaderland, en in een land koomt, daer men vaster, kragtiger fpijzen eet, lijdt daer door ongemak» tn krijgt de fcheurbuik, naerdien de maeg aen ligter voedzels gewoon, die zwarer fpijzen niet verduwt, en eene raeuwe gijl maekr. Doch hier aen gewent men zich ook. De gewoonte maekt de fpijzen lekker en gezond. Een Laplander en Hottentot eeten met zoo veel fmaek en voordeel gedroogden visch, boomfchorfen, traen en darmen van beesten, als wij de beste baers , of ribben van gemeste kalveren. Wij menfchen zijn veranderlijke dieren, en kunnen onsi overal naer fchikken. De beesten bepaalen zich veelal tot eene ipijze, en kunnen moeilijk zich aen alles ge-  DER. NATURE. fófc gewennen. Wij in tegendeel, als we kinders zijn, zien we onze ouders iets, dat wel gezouten, wel gepeperd is eeten, wij watertanden 'er naer, en fchoon 't ons niet fmaekt, en op de tonge bijt, eeten wij 't echter, en gewennen daer ons acn. Welke zware toevallen veroorzaekt hettabakrooken in ongewonen ; walging, braking, hoofdpijn, ongefteldheid van het lichaem, ftaeuwte. Deze toevallen verminderen alzagt, houden op, en wij gewennen aen den tabak. Anderen kunnen echter nooit aan het rooken gewennen. Ik kenne menfchen, die zich aen den Opium hebben gewend, door den zei ven van jongs af te gebruiken. Ziekten zelve worden door den tijd drueglijker. Menfchen, die gedurig krukken, lijden op verre na zoo veel niet, als zulken, die na een lange gezondheid ziek worden. Podagristen leeren allengs* hunne pijnen geduldiger verdraagen, en de vrouwen ftaen de volgende kraembedden beter door dan voor de eerfte reis. Alles wordt draeglijk door de gewoonte, gelijk Ovidius reeds opgemerkt heeft. De (lier wordt met den tijd gewoon aen trage ploegen, En bukten kromt voor 't hard en lastig juk den nek. Hetpaerd leert met den tijd zich naer de lijnen voegen', En draagt den ruwen toom geduldig in zijn bek. De tijd betemt den Leeuw, in Afrika geboren, En leniat zijnen aard en oude grimmigheid. Een Indiesch Olifant leen naar een meester hooren, Eu