e' M7» e7e, T 101 UBAMSTER0AM  HET L E E V E N VAN DEN Weleerwaarden en zeer Geleerden Heer JONATHAN EDPFARDS In mm.ts leeven President van het Collegie van NEW-JERSEY; Met uittrekzels mr lb uit zijne bijzondere-—— schriften en dagboek. NAA DEN TWEEDEN DRUK* V1T HET EI™CH V£RTAALD DOOR ENGELBERTNOOTEBOOM. re U T R E c H T BU WILLEM VAN YZ ER WORST Academie Drukker,  Zijn naam, beroemd door zijn bedrijven» Zal eeuwig in gedagtnis blijven. Psalm CX1I: 4. De rechtvaardige zal in eeuwige gedagtenis zijn.  FOORREEDEK JL resident Edwards wierd van alle da verftandigen, die met hem, het zij perfoonlijk , of door zijne fchriiten, wel bekend waren, geacht als een van de groot/Ie, de beste, en de mttigfle menfchen, die in deeze eeuw geleefd hebben. Hij heeft zich door zijnen wandel, door zijn prediken en fchrijven, betoond, één van de grootfte Godgeleerden te zijn: Een, die zeer fterk van geest was, verhoeven dagt, en een groot vernufc * 2 be-  iv VOORREEDEN. bezat, die zeer kundig, en, boóven de meeste anderen , bekwaam was om de groote leerftukken van het Christendom te verdeedigen. En misfchien is niemand in onze dagen zoo algemeen geacht en erkend geweest voor een blinkend Christen, een uitneemend deugdzaam man! Zijne liefde tot God en menfchen; zijn iever voor God en zijne zaak ; zijne oprechtheid, ootmoedigheid , zelfsverloochening, en gefpeend zijn van de waereld; zijn verborgen omgang met God; en zijne gemoedelijke, ftandvastige en algemeene gehoorzaamheid , in alle billijke en heilige ftanden des leevens: in een woord, de goedheid , de heiligheid van zijn herte, is zoo kennelijk en zigtbaar geweest, als de ongemeene grootheid en fterkte van zijnen geest. En dat dit uitmuntend licht niet te vergeefsch gefcheenen heeft, daar van is een wolke van getuigen. God, die hem zijne  VOORREEDEN. v ne groote talenten fchonk, leidde hem in eenen weg om dezelven te befteeden, beide door prediken en fchrijven, welke ongetwijfeld middelen geworden zijn om veelen van hunne dwaalwegen te bekeeren; en om het belang van Christus Koningrijk , beide in America en Europa, grootlijks te bevorderen. Ja 'er is reeden om te hoopen, dat hij, offchoon hij geftorven is, nog een langen tijd daar naa zal fpreeken, tot een uitneemenden troost en groot voordeel van de Kerk van Christus ; en dat zijne in het licht gegeeven werken, een nog grooter oogst voortbrengen en zijn zullen eene vermeerdering van zijne blijdfchap en kroone des roems in den dag des Heeren. Dan het oogmerk van de volgende gedenkfchriften, is niet eeniglijk om deeze dingen gemeen te maaken, en omdewaereld te zeggen, welk een uitneemend groot, wijs, heilig en nuttig mensch de Prefident Edwards was; maar wel voornaamlijk om haar te onderrichten op welk * 3 eene  vi V O O R,R EED E N> eene wijze, en door welke middelen hij tot zulk eene ongemeene maate v^an kennis en heiligheid gekoomen is; enljoe hij, door het wel aanleggen van dezeiven, zoo veel goed deedt aan het menschdom; op dat anderen daar door moogen geleerd en opgewekt worden om te gaan en ook alzoo te doen. De Leezer verwachte daarom niet een enkele lofreeden op den overleedenen, <■ maar een getrouw en eenvouwig verhaal van gebeurde zaaken , gevoegd bij zijn eige inwendige werkzaamheden, met zijn eige woorden ter needer gefield; en hij worde verzogt het volgende, zaamcnftel niet zoo zeer aan te .merken ais een werk der vriendfchap aan den overleedenen, als wel een werk der liefde aan de leevendigen; vermids hier door niets anders bedoeld word dan ■om-een leeven , dat zoo uitneemend nuttig is geweest , nog meer nuttig te maaken. En naadcmaal het nut van oen Leezer daar door beoogd is, word hij gebeden gedagtig te willen zijn, dat,  VOORREEDEN. mi dat, indien hij daardoor niet bevoordeeld; niet wijzer noch beeter gemaakt word; geen verfland noch lust krijgt 'om een heilig en nuttig leeven te leiden ; alles met opzigt tot hem te vergeefsch ■te.'; & n 0 - • • U ï- l6Cf8- Het is in deeze waereld, die zoo vervuld is met duisternis en beguicheling, van de uiterfte aangeleegenheid, dat alle menfchen bekwaam worden om tusfchen den waaren Godsdienst en den valfchen, onderfcheid te maaken. Daar toe heeft misfchien niemand meer moeite gedaan , of met meer voorfpoed gearbeid , dan hij , wiens leeven aan den Leezer hier vertoond word. En vermoedelijk zullen zijne Godsdienftige voorneemens, werkzaamheden én handelingen, alhier voorgefield, wel dienen om af te tekenen en op.te helderen alles, dat hij over dit onderwerp gefchreeven heeft. Hier vcrfchijnt in leeven en praktijk de zuivere en onbevlekte Godsdienst , in onderfcheiding van allen naagebootflen, voorhoudende eene fchilderij , die ftrekken * 4 zal  vin VOORREËDEN. zal om te leeren , te bemoedigen en te .vertroosten alle de genen, die in hunne Godsdienftige gevoelens en werkzaamheden gebouwd zijn op het fondament der Apostelen en Propheeten waarvan Jesus Christus is den uiterften hoekfteen ; terwijl hunne herten en gedraagingen in zeekere maate daar aan beantwoorden , gelijk aangezigt aan aangezigt in het water beantwoord. En hier .k.unnen dezulken ,- die tot hier .toe , ten aanzien van deeze, oneintliglijk'.'gewigtige zaak, ongelukkig in het duistere en in bqguicheiing hebben omgedoold,, (toffe van onderwijzing en overtuiging vin:deh; ;; i . Omtrent dit (luk , is, booven veelc anderen , de Proteflantfche waerefö" in het duistere, en hier in heeft zij onderwijs noodig, gelijk de Heer Edwards, :hoe.lan'ger hij leefde , daar van meer. en meer overtuigd wierd , en zulks dikwerf gewoon was in 't gemeenzaam gefprek aan te merken. Indien dan decze zijne overl,,: blijf.  V O Q,R REEDEN, « blijfzelen aangenoomen worden om aan die einde te beantwoorden , en men dezelven mag aanmerken als een woord , dat achter allen is tot wien dezelven koomen zullen , zeggende : DIT IS DE WEG, wandelt in-denzeïv en ; en zullen dezelven , in dit uitzigt, voor veelen gezeegend zijn , zulks zal der Christen waereld onder eenen van de grootfte rampen, die haar verzeilen, eene groote verligting toebrengen, en aan dat gewigtig einde , zoo waardig de oplettendheid en de ernftige naafpeuring van allen, bevorderlijk zijn; en waar aan hij, van wien deezen mantel valt, met iever gebonden was, en waar naa hij flreefde tot aan het einde van zijn leeven. Met dit inzigt, inzonderheid, word de volgende leevensbefchrijving aan het Publiek aangebooden,met eenen ernstigen wensch, dat elk Leezer dezelve tot dat einde getrouwlijk gebruike; terwijl hij verzogt word goedgunfliglijk voorbij te zien eenige onnaauwkeurigheden en gebreken, * 5 wel-  X .VOORREEDEN. welken hij kan aanmerken als feilen van ■den Opfteller, die bewust is, dat hij in eenen grooten trap onbekwaam is tot het gene hier is ondernoomen. Den aoften Augttftus IN-  ,CI ü O ,i .". i xï I N M O U D E;ERST£ AFDEEL ING. , Behelzende de gefchicdenis van zijn leeven, van zijne geboorte af tot zijne bevestiging in de Heilige bediening toe. §. I. Zijn gedag*. . . ■ . . i §. 2. Zijne opvoeding. ... 6 §. 3. Studeert in de Godgeleerdheid verzoekt verlof en predikt .te New-Jork. _ 10 .D Yl i J. .'I A u i ft «5 Q U 3 Q §. 4. Wordt tot Tutor van het Jale-College vertik köoren. - - i. 1 »? 5 B -v'. ' .;Lia •', t- A * * V.mj §. 5. Word te No'rthampton in den Heiligen- dienst beveiligd. . • . *WV„ :;s ' 13 T W E E DE AF DE E L ING. ! Behelzende ■ ■ ültftekzels uit \ zijne 'lijzoüdere fchriften. E E Pv S T E. HOOFDSTU K. Zijne voorneemens." . . . 15 TWEE-  xii INHOUD. TWEEDE HOOFDSTUK. Uittrekzels uit zijn bijzonder Dagboek. 25" DERDE HOOFDSTUK. Aanmerkingen op de voorgaande uittrekzels. 53 VIERDE HOOFDSTUK. '1 Bericht van zijne bekeering., bevindingen en Godsdienst-oe'ff'eningen. Door hem,zelven gege even. 38 DERDE AFDEELING. Behelzende een bericht van zijn leeven van den tijd, dat hij het werk der Heilige bediening aanvaardde, tot zijnen dood toe. EERSTE HOOFDSTUK. Zijne gewoone leevenswijze. §. 1. Ernflig en Godsdienftig. . . 95 §. 2. Maatig in het gebruiken van fpijs en drank, en in het flaapen. . . 96 S- 3-  INHOUD. xm §. 3. Zijne uitfpanningen. . .97 §. 4. Zijn leerzugt en de wijze van zijn ftudie. 98 §. 5. Hoe hij zijne tong beflïerde. . . 101 §. 6. Zijn gedrag onder zijne huisgenooten, jegens Mevrouwe Edwards en zijn Huis-Godsdienst . • • 104 §. 7. Het bellieren en onderwijzen van zijne Kinderen , en flipte waarneeming van den Rustdag. . .-. . .105 §. 8. Zijne onfchenbaare achting voor waarheid en gerechtigheid. . ... 108 §. 9. Zijne vrienden en zijne handelwijze omtrent dezelven. ..... 109 §. 10. Zijne goedwilligheid en liefdaadigheid. III §. 11. Zijne groote begaafdheden en voortreffelijkheid als Predikant. . . . 113 §. 12. Zijn bidden. ... . . 120 §. 13. Zonder waereldfche zorgen , en zijne gewoonte om zijne gemeente meer afgetrokken te onderwijzen. . . . . 121 §. 14. Zijne grondbeginzeleu. . . .129 TWEE-  xiv I N H O U D. T W E E D EHOOFDSTU KY Zijn ontjlag yit Northampton,, met de gedegenheid en de omfiandigheden van hetzelv:. §. i. Ongelukkige verwijdering tusfchea hem ei zijne gemeente. . 132 §. 2. Zijne gröndfteilingen, welke tot zijn ontflag aanleiding gaven. . . . . 136 §. 3. De .onrust en beroerte.ven zijne gemeente. 141 §. 4. Htfnne Handelwijze tegen 'den Heer Edwards in zommige gevallen. . . . . „142 §. 5. Hij predikt over het onderwerp. . 144 §. 6. De moeite, die 'er was om over een te koofflen tot het beleggen van eene Kerkvergna<• 1 dering.. \ ■ . . . 146 §. 7. Men komt overeen omtrent het beleggen van '' eene Ketkvergaadering , en de Heer Edwards word ontflagen. . . . 151 §. 8. Doet zijne affcheidspredikaatfie. . . 153 §. 9. Daar naar weigeren zij Tiem bij toevallige ge- leegenheden op den predikftoel te prediken. 154 §. 10.  INHOUD. §. io. De grootheid der beproeving vsn den Heer Edwards, en zijne ftandvastigheid en lijdzaamheid onder dezelve. . . . 155 §. 11. De liefdaadigheid van zijne vrienden in Scot- land bij deeze geleegenheid. . . 160 §. 12. De vriendfchap van eenigen uit zijne gemeente te Northampton, en eene KerkvergaaderiDg door hun toedoen zaamen geroepen. iöi §. 13. B.ief van den Major Hawley betrekkelijk tot deszelfs en des volks handelwijze omtrent den Heer Edwards. . . ; 164 VIERDE AFDEELING. Behelzende een bericht aangaande zijne Handfchriften ; en zijne Boeken, door hem in 't licht gegeeven, \en naa zijnen dood met toejlemming van zijnen zoon in 't licht gekoomen.J EERSTE HOOFDSTUK. Zijne Handfchriften. . . . 206 TWEE-  xvi I N H O U D. TWEEDE HOOFDSTUK. Boeken, die door hemzelven in't licht gegeeven zijn. . . . ..210 B IJ V O E G Z E L. Boeken, die naa zijnen dood met toejlemtning van zijnen zoon in 't licht gekoomen zijn. 218 HET  HET LEEVEN van den WELEERWAARDEN HEER JONATHAN EDWARDS. EERSTE AFDEELING Behelzende de gefchiedenis van zijn leeven) van zijne geboorte af tot zijne bevestiging in de Heilige bediening toe. §. r. Zijn gejlagt. D e Heer Jonathan EJwards was den 5eü Oftober 170}. gebooren te Windfor eene Stad ijl Conneél cue Zijn (a) vader was de weleerwaarde Heer Tim >theus Edwards, bedienaar IN de verwachting, dat het volgende meer uitvoerig en bijzon der bericht van de Heer Edwards voorouders zommige Leezers aangenaam zijn kan, word hetzelve al'lier geplaatst. Dn grootvader van den Heer Jonathan Edwards was de Heei Richard Edwards. Zijne eerlte vrouwe was Mevrouwe Elizabeth Tuule, dochter van den Heer William Tuttle A ™»  3 Het leeven van den weleerwaarden mar van het Êuangelie aan de oostzijde der rivier van Conneélicut in Windfor. Hij woonde en begon te preediken te Windfor in de maand November 1694., maar hij wierd aMaar niet eer in den Heiligen dienst bevestigd dan in de maand Julij 1698. En hij overleedt den z?üen Januarij 1758. in het 89fte jaar zijnes lee- van New-Haven in Conneélicut, en Mevrouwe Elizabeth Tuttie was van Notthamtonfliire in Engeland. Zijne tweede vrouwe was Mevrouwe ïalcot, zuster van den Gouverneur Talcot. De Heer Richard Edwards had bij zijne eerlle vrouwe zeevén kinderen, de oudfle van welken was de weleerwaarde Heer Timotheus Edwards van Windfor, de Heer Jonathan Edwards vader , boven gemeld. Bi} zijne tweede vrouwe, Mevrouwe Talcot, hadt hij zeeven kinderen. Dï vader van den Heer Richard Edwards, en dus de overgrootvader van don Heer Jonathan Edwards, was de Heer William Edwards en kwam uit Engeland jong zijnde en órigëhuuwd. Zijne vrouwe, Mevrouwe Agnes Edwards, die ook uit Engeland kwam, had twee broeders in Engel-and de een was Major van Exeter, en de ander was Major van Barnlhble. De vader van de Heer William Edwards, en dus de over-overgrootvader van den Heer Jonathan Edwards, was de weleerwaarde Heer Richard E-dwards, bedienaar van het Êuangelie te London. Hij teefde ten tijde van Koningin Elizabeth, en zijne vrouwe, Mevrouwe Anne Edwards, hielp de kraag maaken voor de Koningin. Naa de dood van den Heer Edwards trouwde zij met den Hef r James Coie. Zij vertrok met deezen haaren tweeden man, en met rfftaren zoon Wiiiiam Edwards naar  Heer jonathan Edwards. j- leevens, geen twee maanden voor het overlijden van zijnen zoon. Hij was in het werk der bediening meer dan 59 jaaren: En van het begin van zijn verblijf en preediken aldaar, tot zijnen dood, zijn meer dan 63 jaaren verloopen; hebbende altoos, uitgezonderd eenige weinige jaaren voor zijnen dood, het werk der naar Araerica , en zij allen overleeden te Hartford in Connefticur. De grootvader van den Heer Jonathan Edwards (de Heer Saloimm Stoddard, wiens opvolger te Northampton hij geweest is.) was getrouwd aan Mevrouwe Mather, de naagelaatene weduuwe van den Heer Mather, zijnen voorganger, en de eerde dienaar van het Êuangelie te Northampton. Voor haar trouwen, was haar naam Esther Waiham, dochter en jongde kind van den weleerwaarden Heer John Warham, bedienaar van het Êuangelie te Windfor in Connecticut, die voor zijne aankomst aldaar bedienaar van het Êuangelie was te Exeter in Engeland. Hij had vier kinderen alle dochters. En Mevrouwe Warham overleefde hem, en had twee dochters bij den Heer Newburij, haaren tweeden man. Mevrouwe Esther Warham had,drie kinderen bij den Heer Mather, te weeten Eunice, Warham, en Eliakim. Zij had twaalf kinderen bij den Heer Stoddard, fes zoonen en fes dochters. Drie van de zoonen dierven in hunne kindsheid. En de drie, welke tot manlijke jaaren leefden, waren Amhonii, John, en Israël. Israël dierf in de gevangenis in Frankrijk Amhonij was de weleerwaarde A 2 Heer  £ ■ Het leeven van den weleerwaarden der bediening en het preedikamt onafgebrooken waargenoomen. Hij was zeer algemeen geacht en bemind als een oprecht, Godvreezend, en voorbeeldig man, en als een getrouw dienaar van het Êuangelie; en hij was ongemeen nuttig. Hij wierd gebooren te Hartford in Conneclicut den i4en Meij 1669., ontving van het College te Cambridge in Nieuw-Engeland, de gradusfen van Baccalaureus en Magister Artium op eenen dag, den 4en Jfulij 1694., wordende de eene des voormiddag? en de andere des naamiddags, aan hem opgedraagen. Op Heer Amhonij Stoddard, onlangs bedienaar van her Êuangelie te Woodburij in Conneóticut; hij leefde tot den hoogen ouderdom van 82 jaaren, hij nam de Heilige bediening waar 60 jaaren, en hij ftierf den 6en September 1760 in het Ssfte jaar zijnes leevens. John was de Honourable John Stoddard, Schildknaap. Hij had zijne woonplaats te Northampton. Hij diende meenigwerf, bijzonderlijk in zijne jongere jaaren , de Stad Northampton als haaren plaatsbekleder in het groote en algemeene Gerichts-Hof te Boston. Hij was lang de voornaamite van de provincie Hamplhire als hunne Luitenant Colonel en opperde Rechter van het gemeene Gerichts-Hof. Hij diende zijne Majefteir en de provincie van de Maflachufetts-Baij, eenen langen tijd als Raad van zijne Majefteit, hij was beroemd om zijne ftaatkunde, en om zijne verftandige regeering. Hij was een wijs Raads-Heer, een oprecht en verftandig Rechter, en een fiandvastig en groot vriend van de belangen van den Godsdienst. Hij was een groot vriend en bewonderaar  Heer Jonathan Edwards. 5 Op den 6en November 1694. trad hij in het huuweüjk mee Mevrouwe Esther Stoddard, in het 23fte jaar van haaren ouderdom, de dochter van wijlen den beroemden Heer Salomon Stoddard van Northampton; wiens groote begaafdheden en iever voor de ondervindelijke Godsdienst wel bekend zijn in alle gemeenten in America, en waarfchijnelijk bekend zullen blijven tot de laate naakoomelingfchap door zijne onwaardeerbaare fchriften. Zij leefden te zamen in den huuwelijken ftaat meer dan 63. jaaren. Mevrouwe Edwards was gebooren den 2en Junij 1672., en leeft thans in haar 89ftc jaar, aanmerklijk om de geringe vermindering van haare inwendige vermoogens bij zulk eenen hoogen ouderdom. _Z_tj raar van den Heer Jonathan Edwards, wiens handeii door hem in de Heilige bediening grootlijks gefterkt wierden zoo lang, als hij leefde. Een meer bijzonder bericht van het leeven en karakter van deezen waarlijk grooten man, kan gezien worden in de predikaatfie, welke de Heer Edwards bij geleegenheid van zijnen dood gepreedikt en uitgegeeven heeft. De vader van den Heer Stoddard was Amhonij Stoddard, Schildknaap van Boston, een ieverig congregationalist. Hij had vijf vrouwen, de eerfte van welken geweest is de moeder van den Heer Stoddard, Mevrouwe Maria Downing, zuster van den Ridder George Downing , wiens andere zuster aan den Gouverneur Bradftreet trouwde. De Heer Salomon Stoddard was haar oudfte kind. A 3  6 Het leeven van den weleerwaarden Zij hadden elf kinderen, die alle tot eenen rijpen ouderdom gekoomen zijn, te weeten tien dochters, zeeven van welken thans nog leeven, en deezen hunnen eenigcn zoon en vijfde kind. §• 2. Zijne opvoeding. De Heer Edwards kwam op het Jale-College in het jaar 1716., en ontving den gradus van Baccalaureus Artium (T) in de maand van Sep- (3) Baccalaureus Artium,. [de eerfte Academifche waardigheid. [Eng. Bacchelor of Arts.] Dit is eene beloo-' ning, die op de Engelfche Univerfiteiten aan eene naarflige fttidie verbonden is. Da Heer Alberti fpreekt daar van aldus.] ,, Vier jaaren worden 'er vereischt eer een Student Baccalaureus Artium kan worden, echter komt het op een vierendeel jaars niet aan; en de Univerfiteits Procurators moeten daar op acht geeven, dat de Studenten naa het eindigen van de eerfte vier jaaren , deezen gradus aanneemen. De CanJidaat moet ten bewijze van zijne bekwaamheid eens opponeeren en tweemaal refpondeeren; en wanneer hij daar meede genoegen gegeeven heeft, en op zijn gedrag r.iets te zeggen is, dan word hem zonder verder onderzoek de eerRe Academifche waardigheid van den Vice-Canfellier meede gedeeld. Dezelve is echter niet zeer aanzienelijk, en daarom moet een Baccalaureus naa eene hoogere waardigheid trachten.' Wanneer hij de ongewijde weetenfchap-  Heer Jonathan Edwards. j September 1720., eeven voor dat hij 17 jaaren oud was. Hij bezat het karakter van een maatig jongeling, en een goed Student, terwijl hij lidt van het College was. In het dertiende jaar van zijnen ouderdom las hij met veel ver¬ pen, als voomaamiijk de Philofophilche en Matnematifche oefFeningen voortgezet, en daar van bewijzen in disputeeren gegeeven en wel één jaar lesfen over Philofuphifche en Mathematifche Üoffen gehouden heeft, dan word hem zonder verder examen, naa drie jaaren de waardigheid van Meester (Magister) ten deel. Veelen, die gaarne hunne bekwaamheid toonen willen, houden over ftoffen, die uit verfcheidene Philofophifche en Mathematifche weetenfchappen genoomen zijn, lesfen, drie vier en wel meer jaaren. Alzoo worden zeeven jaaren gevorderd eer iemand Meester worden kan' en niemand word deeze waardigheid ten deel, die niet eerst Baccalaureus' geworden is. Wie naa eenen hoogeren gradus tracht, bij voorbeeld, naar het Baccalaureaat der Godgeleerdheid, moet nog zeeven jaaren wachten, en heeft dan den tijd, om zich in die weetenfchappen te oeffenen , die tot eenen Godgeleerden vereischt worden. Als Meester hoort hij eerst Thfiologifche Collegia bij de 'Profesforen in die weetenfchap, ten minflen vorderen zulks de Academifche wetten. En proeven van zijne Theologifche geleerdheid legt hij daar meede af, wanneer hij tweemaal refpondeert en ééns opponeert, en daar te booven eene latijnlche predikaatfie in de Univerfiteits-kerk houdt, die van eene andere predikaatfie alleen daar door onderfcheiden is, dat deeze in de latijnfche taal gehouden word. Heeft nu de Candidaat ia de zeeven jaaren de vereischten volbragt, dan wordt hij Baccalaureus A 4 'V  $. Het leeven van den weleerwaarden vermaak en voordeel Locke on the human un* derftanding. Zijne ongemecne begaafdheid door welke hij als het ware natuurlijk gefchikt was voor naauwkeurig te denken, en diep door te dringen in zaaken, begon toen te werken in tfë Godgeleerdheid. Vier jaaren daar naa, wanneer hij geduurende deeze jaaren gedisputeerd en lesfen over Theolop i*he ftoffen gehouden heeft, kan hij Doctor in de Theologie worden. Alzoo is een Doctor in de Godgeleerdheid, die op eene Engelfche Univeifiieit leeft, te gelijk Baccalaureus en Meester der kunften, en Baccalaureus der Godgeleerdheid ; en is gewoonlijk reeds agtien jaaren op ,de Univeifiteit geweest." „ Tot opheldering van het gene tot hier toe aangaande deeze Academifche waardigheden gezegd is, moet het volgende ter needer gefteld worden." „ #ïjt het noodzaake'ijk is, dat een ieder, die tot de Heilige bediening begeert toegelrfaten te worden , eenen Academifchen gradus heeft, ten minflen Baccalaureus Artium is, moet hij zich ten minflen vier jaaren op de Univerfiteit opgehouden hebben. Heeft hij het geluk van terftond bevorderd te worden, dan kan hij wel niet langer op de Univeifiteit blijven; doch wanneer hij zijne Specimina aflegt , word hem echter ten einde van drie jaaren de waardigheid van Meester ten deel; en zoekt hij nog meerder zoo kan hij zijnen vvensch vervuld krijgen , wanneer hij maar de jaaren afwacht. Of het moeste zijn, dat de Univerfiteit goedvondt, hem, weegens zijne biizondere dienden aan de Kerk, terftond de waardigheid van Doftor tegeeven, ■ ' ' , f - ** . in  Heer Jonathan Edwards. 9 ken en zich te openbaaren. Bij zeekere geleegenheid, kort voor zijnen dood, nam hij dat boek in zijne hand en zeide tot eenige van zijne vertrouwdfte vrienden , die toen bij hem waren; dat hij niet zeggen konde welk een genoegen en behaagen hij daar in vondt, toen hij hetzelve in zijne jeugd, op het College zijnde, las; dat hij aan hetzelve veel ver- pligt in welk geval niet op het getal der jaaren, noch of hij Baccalaureus der Godgeleerdheid geworden is , gezien word. Daar tegen wanneer een Baccalaureus, of Meester, de Univerfiteit verlaat, om met minder kosten op eene andere plaats zijne ftudien voort te zetten, ontmoet zijne begeerte, om eenen hoogeren gradus te verkrijgen veele zwaarigheden, ook wanneer hij zelfs de jaaren afgewacht heeft, naardien alleen dit één geval uitgezonderd is, naam- lijk, wanneer hij eene bediening verkreegen heeft." ,, Heeft een Meester het geluk, Fellow te worden , dan kan hij met gemak die jaaren afpachten, die tot verkrijging van eenen hoogeren eeretrap gevorderd worden. Het is nu bijnaa onnoodig te herinneren , dat zulken , die zich niet lang op de Univeifiteit kunnen ophouden, die fludie van welken zij hun onderhoud verwachten , reeds van het begin af behandelen." [De Leezer gelieve hier over verder naa te zien, Brieven, van Dr. George Wilhelm Alberti over den tegenwoordigen toeftand van den Godsdienst en de weetenfehappen in Grootbrittannien , uit het Hoogduitich vertaald. Derde Deel, fijfiigfte Brief. Te Utrecht bij A. van Paddenburg 1768.] A 5  io Het leeven van den weleerwaarden pligt was , en in het beftudeeren daar van meer genoegen en vermaak genoot, dan den gierigften vrek in het bij een zaamelen van handen vol goud en zilver uit eene nieuwlings ontdekte fchat. i 3. . Studeert in de Godgeleerdheid verzoekt verlof en preedikt te New-Jork. Ofschoon hij goede vorderingen maakte in alle de kunften en weetenfchappen, en eenen ongemeenen fmaak had in de natuurlijke wijsbegeerte, in welke hij zich tot het einde van zijn leeven geoeffend heeft, met die juistheid en naauwkeurigheid van denken, hem zoo bijzonder eigen ; nochthans was de zeedelijke wijsbegeerte, of de Godgeleerdheid, zijne lieffte ftudie. In deeze maakte hij al vroeg eene groote vordering. Naa dat hij zijnen eerften gradus ontving bleef hij nog twee jaaren op het College, zich toeleggende en voorbereidende tot de Heilige bediening. En naa verloop van dien tijd wierd hem, alvoorens het gevorderd examen afgelegd te hebben , toegeftaan het Êuangelie als Candidaat te preediken. Dan  Heer Jonathan Edwards. n Dan verkooren en verzogt zijnde door een aantal leeraars, dien de belangen van de Engelfche Presbijteriaanen in New-Jork toebetrouwd waren, om hem als een bekwaam perfoon daar heenen te zenden , bewilligde hij in hun verzoek , en vertrok naar NewJork in het begin van Augustus 1722., en aldaar preedikte hij met zeer veel goedkeuring den tijd van omtrent agt maanden. Maar om de kleinheid van die gemeente , en eenige bijzondere zwaarigheden, die dezelve vergezelde, dagt hij niet, dat zij in ftaat was om met een reedelijk vooruitzigt van aan het goede einde, dat zij zich voorftelde, te beajntwoorden, een leeraar bij-zich te houden. Daarom verliet hij dezelve in de eerstkoomende lente , en naar zijnes vaders huis weederkeerende, bragt hij aldaar de volgende zoomer door met eene onafgebrookene ftudie. Hij wierd wel ernftig aangezogt van de gemeente onder welke hij te New-Jork gepreedikt had , om tot haar weeder te keeren , maar om de zoo eevengemelde reedenen konde hij zich niet verpligt vinden om haar verzoek in te willigen.  xz Het leeven van den weleerwaarden i 4. ■ Word tot Tutor (c) van het Jale-College verkooren. In de maand September 1723. ontving hij den gradus van Meester der kunften. Omtrent (ƒ) [Een Tutor van een College op de Univerfiteit in Engeland, is iemand, die de zorge heeft over het dudeeren en de zeeden van anderen, een leeraar, een onderwijzer. De Heer Alb'erti noemt de Tutors, Mofmeest£rs. Zijn Ed. fehiijft van hen en hunne verrichtingen het volgende.] ,, Een ander foort van leeraars, maar die den mc-esten arbeid doen, zijn de Tutors, of Hófmeesters, welke in een ieder College twee, of drie, zijn. Hier toe worden de bekwaamde Fellows (*) van een College verkooren, en het gebeurt ook wel, dat zij te gelijk Preleétors zijn. Men vordert van zulk eenen alle weetenfchappen, die tot onderwijzing van eenen jongen Engelschman noodig zijn, en hij moet bijnaa in alle weetenfchappen etvaaren zijn, de- uijl t*~) Een FiUow is iemand, die reeds tot het Meesterfchap op het College bevorderd is. Hij ftaat onder het Hoofd van het Collese. Moet zeekere ftatuten of wetten van het College bezweeren. Ontvangt jaarlijks eene zeekere zomme geld tot voortzetting van zijne fluclie. Leeft zonder zorg, eene vrouwe kan zijne beneerftigingen niet verhinderen, om dat hij niet trouwen mag. Hij leeft in gezelfchap van geleerden, en daar beneevens is de Bibliotheek van het College tot zijnen dienst, want hij heeft een fleutel van dezelve. En hij kan, zoo dikwerf als het hem behaagt, zich ook de College-tuin te nutte maaken.  Heer Jonathan Edwards. 13 trent deezen tijd wierd hij door verfcheidene gemeenten uitgenoodigd om tot hen te koomen, en zich in de Heilige bediening te laaten bevestigen. Dan de volgende lente van het jaar 1724., het eenentwintigde jaar zijns ouderdoms, tot Tutor van het Jale-College verkooren zijnde, vertrok hij daar heenen, alwaar hij het werk van Tutor meer dan twee jaaren waargenoomen heeft. i 5. Word te Northampton in den Heiligen dienst bevestigd. Terwijl hij zich aan deeze plaats bevondt, vervoegde zich tot hem de gemeente van Northampton met eene uitnoodiging om aldaar te koomen en de Heilige bediening waar te neemen met zijnen grootvader Stoddard, die uit hoof- wijl hij zijne, aan hem toevertrouwde, leerlingen, in dezelve vier jaaren lang onderwijst, en deeze zich voornaamlijk aan hem houden. Buiten dat moet hij op hun gedrag naairv acht geeven en zorge draagen , dat zij den Godsdienst en de openbaare lesfen vlijtig bijwoonen. De jongelingen hebben hunne verkiezing aan welken Hofmeester van her College zij zich overgeeven willen, en daar naa is ook zijne inkomfte groot. Een rijk Student betaalt hem jaarlijks tien, een arm drie of vijf ponden Sterlings."  14 Het leeven van den weleerwaarden enz. hoofde van zijnen hoogen ouderdom hulp noodig had. Daarom deedt hij in de maand September 1726. 'afftand van zijn Tutorfchap. Hij nam haare uitnoodiging aan, en wierd in de Heilige bediening bevestigd en amtgenoot van zijnen grootvader Stoddard den i5en Februarij 1727. , in het vierentwintigfte jaar van zijn leeven; en hij bleef in de Heilige bediening te Northampton tot den 2 2ften Junïj 1750. , zijnde eenen tijd van drieëntwintig jaaren en vijf maanden. Tusschen den tijd van zijn vertrek naar New-Jork, en zijne bevestiging te Northampton , heeft hij eene meenigte voorneemens bij zichzelven genoomen en in gefchrifte gefield. De bijzondere tijden en de geleegenheden bij welken , hij veelen van dezelven genoomen heeft, heeft hij in zijn dagboek, het welk hij toen hielde, aangeteekend, beneevens veele andere waarneemingen en reegelen, die tot de werkzaamheden van zijn gemoed en zijnen wandel betrekkelijk zijn. En naardien deeze voorneemens gevoegd bij de dingen, die in zijn dagboek aangetekend zijn, te regt kunnen aangemerkt worden als de. grondlegging en fchets van zijn geheele leeven, achten wij het zeer gevoegelijk onzen Leezer hier een proef en denkbeeld van dezelven te geeven, in de volgende uittrekzels. TWEE-  TWEEDE AFDEELÏNG Behelzende uittrekzels uit zijne bijzondere fchriften. EERSTE HOOFDSTUK. Zijne voorneemens. Bewust zijnde van mijne onbekwaamheid om iet buiten de hulp van God te verrichten , bidde ik den Heiïue ootmoedig, dat Hij mij door zijne genade, om Christus wille , in ftaat ftelle om deeze voorneemens, zoo verre dezelven met zijnen wil overeenkoomen, te volbrengen. Zijt gedagtig deeze voorneemens eenmaal '\weeks te leezen. i Voorgenoomen , dat ik doen zal alles wat ik maar denke het meeste tot eere van God, mijn eigen goed, voordeel en genoegen zijn kan, zoo lang als ik aanweezig ben, zonder eenige aanmerking van den tijd, het zij nu , of over nog zoo veele tienduizenden van eeuwen. Voorgenoomen om te doen het gene ik denke mijnen pligt, en het meeste ten nutte en tot voordeel van de menfchen in 't ge-  l6 Het leeven van den weleerwaarden gemeen te zijn. —— Voorgenoomen zulks te doen in weer/wille van de zwaarigheden, die ik daar bij immer ontmoete, hoe groot en hoe veel dezelven ook zijn moogen. 2 Voorgenoomen geduuriglijk mijn best te doen om wat nieuws uit te vinden en te beraamen om de voorgemelde dingen te bevorderen. . 4 Voorgenoomen nooit geen ding, het zij met ziel of lighaam, min of meer, te doen, dat niet tot eere van God ftrekt; het zelve ook niet bij te woonen, of toe te laaten, indien ik hetzelve vermijden kan. 5 Voorgenoomen nimmer een eenig tijdftip te laaten verlooren gaan , maar den tijd op de voordeeligfte wijze, die mij mooglijk is, te befteeden. 6 Voorgenoomen met alle mijne magt te leeven, terwijl ik leeve. 7 Voorgenoomen nooit zoo iet te doen, het gene ik niet zoude durven doen als ik wist, dat het laatfte uur van mijn leeven daar was. 9 Voor-  Heer Jonathan Edwards. 17 9 Voorgenoomen bij alle geleegenheden veel te denken aan mijn fterven, en aan de omftandigheden, welke den dood doorgaands vergezellen. 11 Voorgenoomen als ik aangaande eenig befchouwelijk voorftel in de Godgeleerdheid denke, dat het moet opgeloscht worden, terftond alles te doen, wat ik kan , om hetzelve, indien het door geene omftandigheden verhinderd word, op te losfchen. 13 Voorgenoomen werkzaam te zijn om gepaste voorwerpen van liefdaadigheid en milddaadigheid te zoeken. 14 Voorgenoomen nooit een ding uit wraak te doen. 15 Voorgenoomen nimmer in mij de minfte beweegingen van toorn tegen reedenlooze fchepzelen te dulden. 17 Voorgenoomen zoo te leeven , als ik in mijn fterfuur weni'chen zal, geleefd te hebben. • 18 Voorgenoomen ten allen tijden zoo Ce leëven , als ik in mijne Godsdienftige geftaU B ten,  18 Het leeven van den weleerwaarden ten , en wanneer ik de klaariïe denkbeelden van de dingen van het Êuangelie en van eene andere waereld hebbe , oordeele het beste te zijn. 20 Voorgenoomen de ftriktfte maatigheid in het eeten en drinken te houden. 2t Voorgenoomen nimmer iet te doen , het welk ik, wanneer ik het in een ander zie, voor eene billijke reeden zoude houden om hem te verachten , of eenigzins laager van hem te denken. 24 Voorgenoomen "wanneer ik ooit eene in 't oog loopende kwaade daad doe, dezelve dan naa te fpeuren tot aan de eerfte oorzaak toe, en dan niet alleen zulk eene kwaade daad voortaan zorgvuldig te mijden, maar ook met alle mijne magt te ftrijden en te bidden tegen de oorzaak van dezelve. 28 Voorgenoomen de Heilige Schriften zoo gezet, aanhoudend en dikwerf teleezen, dat ik mijn toeneemen in de kennis ontdekke en duidelijk bemerke. 30 Voorgenoomen iedere week mijne uiterfte best te doen om in den Godsdienst hooger op  Heer Jonathan Edwards. 19 opgevoerd te worden, en tot eene vc-h en Meij, in den morgenftond. Memorandum. Draag bijzonder zorg aangaande deeze volgende dingen; kwaad fpreeken, toornigheid, eeten , drinken en flaapen , eenvouwig de waarheid fpreeken, aanhoudende in het bidden, vermindering in het eenzaam bidden,lusteloosheid en onachtzaamheid, gedagten, die zonden koesteren. C 4. Za*  4o Het leeven van den weleerwaarden Zaturdag den 25ften Meij, in den morgenftond. Toen ik deezen morgen het i7de voorneemen las, wierd mij inwendig voorgefteld, dat, indien ik thans ftierf, ikwenschen zoude, dat ik God meer gebeden had, dat Hrj mij den ftaat mijner ziele wilde bekend maaken, of dezelve goed is, of kwaad. Daarom, mij in het toekoomende de gevoelens van onze oude Godgeleerden aangaande de bekeering zeer naauwkeurig en naarftig in te zien. Het 48ne voornemen gemaakt. Vrydag den iften Junij, naadenmiddag. Ik hebbe overvloedige reeden , om U , o mijn barmhertige Vader! hertelijk lief te hebben, en grootlijks te looven en te danken, om dat Gij mij in mijne ernftigefmeekingen gehoord, en mijn gebed om genadige bewaaring voor afneemen en bezwijken, verhoord hebt! O gaa ftceds, naa de grootheid uwer goedigheid, genadiglijk voort U te ontfermen over mijne elende, ter oorzaake van mijne zondigheid! O mijn dierbaare Verlosser ik beveel mijzelven, te gelijk met mijn gebed, en mijne dankzeg, ging, in uwe hand. Maandag den ifien Junij. Door de ondervinding weederom bevestigd, welke gelukkige uitwerkingen eene flipte maatigheid heeft,  Heer Jonathan Edwards. 41 heeft , met opzigt tot het lichaam en den geeft. Voorgenoomen in het toekoomende liever meer zagtmoedigbeid, bescheidenheid en bedaardheid bij het verdeedigen van verfchillen in acht te neemen. Donderdag den i8en Junij, omtrent het ondergaan der zon. Voorgenoomen mijn best te doen om mij van dat kenmerk, het welk den Apostel Jacobus van een volmaakt man geeft, te verzeekeren , Jac. III: 2. Indien iemand in woorden niet en ftruikelt, die is een volmaakt man, magtig om ook het geheel lighaam in den toom te houden. Maandag den 2 2ftcn Julij. Ik bemerk, dat ik in gevaar ben van in overtreeding te vallen wegens de kracht van zulke verzoekingen als de vreeze voor eene oogenfchijnelike onbeleefdheid, en voor het beleedigen van vrienden. Waakt daar tegen. Dingsdag den 23ften Jvlij. Wanneer ik zulke onuitspreekelijke zugtingen, daar de Apostel van fpreekt, gewaar worde, en zulke ziel-verbreekingen van wegen het verlangen, dat zij heeft, waar van de Dichter Pf. CX1X: 20. C 5 fpreekt,  42 Het keven van den weleerwaarden fpreekt, ondervinde ; dezelven zoo veel als in mijn vermoogen- is te koesteren en te bevorderen, en onvermoeid met allen ernst daar naa te ftaan om mijne begeertens bot te vieren. Het voor de grootfte vreugde te achten , wanneer ik aanleiding hebbe tot groote zelfsverloochening, om dat zulks mij de heerlijkfte geleegenheid verfchaft om het lighaam der zonde doodlijke wonden toe te brengen, en ongemeen dienftig is om den nieuwen menfch te bevestigen en vaft te ftellen : om te zoeken de zonden te dooden, en in heiligheid toe te neemen: Zijn de beste geleegenheden , volgens het aangetekende op den I4en Januari]. Allerlei foorten van verdrukking te gebruiken als gezeegende geleegenheden om mijnen Christelijker] loop krachtdaadig voortte zetten , in weerwille van dat gene, het welk zoo bekwaam is om mij kleinmoedig te doen worden, om het leeven van mijnen geeft te bedwelmen, ja mij leevenloos te maaken: — Als geleegenheden, die mij tot vertrouwen en vrijmoedigheid in God aanfpooren en om daar van eene hebbelijkheid te verkrijgen, volgens het 57fte Voorneemen. En als geleegenheden om mijn herte af te fcheuren van de waereld, cn hetzelve op den Hemel alleen te zetten. De.  Heer Jonathan Edwards. 43 Dezelven te gebruiken als geleegenheden, die mij aanzetten om mijne zonden te betreuren en te beweenen , en mijzelven te verfoeijen. En als gezeegende geleegenheden om lijdzaamheid te oeffenen; om op God te vertrouwen, en mijn gemoed van de verdrukkingen af te wenden , door mijzelven tot Godsdienstige werkzaamheden te bepaalen. Het zij mij ook tot vertroosting, dat het de natuur is van de verdrukkingen het herte beeter te maaken: en indien ik door dezelven verbeeterd worde, wat behoeven zij mij dan veiieegen te maaken , hoe grievende zij voor 't vleesch ook fchijnen moogenV V'RïjDAG-naadenmiddag den 26fteu Juli]. Bijzonder zorgvuldig te zijn om bij alle geleegenheden onkreukbaar te bewaaren, een vertrouwen en fteunen op, een ftil en volkoomen berusten in God, volgens het 57fte Voorneemen. Wantik' hebbe ondervonden, dat zulks mij wonderlijk voordeelig is. Maandag den 20ften Juli]. .Wanneer ik verleegen ben hoe ik mijnen pligt in eenige zaak met eene algemeene goedkeuring zal waarneemen, dan wel zorg te draagen, dat ik mij de zaak zeer onderfcheidenlijk voorftelle, op dat  44 Het leeven vm den weleerwaarden dat ik doe het gene betaamelijk is, en ik mij voorzigtig in dezelve gedraage. Woensdag den 3iften Julij. Mijn voor- neemen is nimmer in het minde het oor teleenen aan zeer bitfe verhaalen van de gebreken van andere menfchen. Nooit aan eenig gezegde tot naadeel van anderen geloof te geeven, ten ware daar voor eene zeer gegronde reeden is; mij ook in geenerlei opzigten daarom anders te gedraagen. Woensdag den '/cn Augustus. Het te ach-, ten als een voordeel, dat de pligten van den Godsdienst moeielijk zijn , en dat wij zoms met veele moeielijkheden den weg van onzen pligt moeten door wandelen. De Godsdienst is des te aangenaamer, en het gene door arbeid verkreegen word, is ongemeen veel dierbaarer. Gelijk eene vrouwe haar kind te meer bemind om dat zij hetzelve met fmerten gebaard heeft. Ja aangaande den Heere Jesus Christus zeiven, hoe veel heerlijker is zijn roem als Middelaar, zijne overwinning en zeegepraal, zijn Koningrijk het welk hij verkree. gen heeft, boe veel voortreffelijker en dierbaarer , om dat Hij zulks door zulke zwaarc ftrijden uitgewerkt heeft! Vrij-  Heer Jonathan Edwards. 45 Vrijdag den oen Augustus. Eene zaak, die ongemeen dienftig kan zijn om met voordeel te denken in leedige uuren , is, dat, wanneer eene nuttige gedagte bij mij opkomt, ik mijnen zin daar op vestige, en dezelve zoo verre, als ik met voordeel kan, volge. Rustdag naadenmiddag den nen Augustus. Voorgenoomen om altijd te doen het gene ik wenfchen zal, dat ik het gedaan had, wanneer ik het anderen zie doen. Bij voorbeeld, zoms reedeneere ik bij mijzelven, dat deeze of die goede daad, als vriendelijkheid, verdraagzaamheid , fchuld vergiffenis, e. z. v., mijn pligt niet is, om dat zij zulke en zulke gevolgen hebben zal: nochthans als ik zie, dat anderen dezelven verrichten, koomen zij mij beminnelijk voor, en dan wenfcheik, dat ik dezelven gedaan had, en zie, dat geen een van de gevreesde ongeleegenheden zulke daaden volgen. Dingsdag den i3en Augustus. Ik bemerk, dat het zeer voordeelig zijn zoude, door en door bekend te zijn met de Heilige Schriften. Als ik dan leerftellige, of weederleggende boeken leeze,kan ik met ongemeen veelmeer vrijmoedigheid voortgaan; ik kan zien op welken voet en grond ik ftaa. Don-  46 Het leeven van den weleerwaarden Donderdag den 2qften Auguftns. — De tegenwerping, .die van mijne verdorvenheden gemaakt word , tegen het doen , wat mijne hand maar vind te doen met mijne magt, is, dat het eene geduurige dooding is. Dat deeze tegenwerping nimmer eenig vermoogen hebbe. Maandag den 2cn September. Het is geene kleine dwaasheid, dat ik, wanneer ik volkoomen verzeekerd ben in eene zaak gelijk te hebben , en van anderen ftelliglijk- tegengefprooken worde , daar over in een heevig , of langduurig., gefchil zoude koomen. Maandag den 23ftcn September. Ik merk , dat oude menfchen zelden eenig voordeel trekken van nieuwe ontdekkingen, om dat dezelven buiten de denkwijze zijn , waar aan zij zoo lang gewoon zijn geweeft. Voorgenoomen, dat ik, indien ik ooit veele jaaren bereikte, de reedenen van alle voorgewende ontdekkingen, onpartijdig hooren, en dezelven , indien zij reedelijk zijn, aanneemen zal, hoe lang ik ook aan eene andere denkwijze mogte gewoon geweeft zijn. Donderdag den i8e" October. Voorgenoomen om het voorbeeld te volgen van Mr. B—, die, offchoon hem groote zwaarigheden ont- moe-  Heer Jonathan Edwards. 47 moeten, nochthans dezelven met een lagchend gelaat aanvat, als of hij dezelven maar klein achtte; en van dezelven fpreekt, als of zij zeer gering waren. Donderdag den 2 6ften November. Het is eene zeer flegte en gevaarlijke gewoonte bij het overdenken van de verdrukkingen, op da verzwaaringen van dezelven te zitten peinzen , de kwaaden en de duistere omftandigheden daar van op te tellen, en aan de donkerde zijde lang ftil te ftaa'n; zulks vergroot de verdrukkingen en maakt dezelven nog zwaarer. En zoo flegt en gevaarlijk is het ook, wanneer wij dezelven in ons gefprek met anderen, zoo kwaad maaken, als wij kunnen, en onze welfpreekendheid gebruiken om onze eigene tegenheden te doen uitblinken, en ondertusfchen onszelven eene nieuwe maaken, en de ouden voeden en verfterken. Bleeven wij mee onze gedagten ftil ftaan aan de ligte zijde van dezelven , en verkleinden wij dezelven zoo veel als wij met moogelijkheid doen konden, wanneer wij van dezelven fpraken, dan zouden wij aan dezelven weinig denken als de onzen; en de verdrukkingen zouden waarlijk in eene zeer groote maate verdwijnen. DoNDERDAG-Ktfcfo den iaen December. Indien  48. Het léeven van den weleerwaarden dien ik ten eenigen tijden genoodzaakt ben anderen' te zeggen het gene waar in zij, mijns bedunkens, eenigzins te berispen zijn:en ten einde dan het groote kwaad, dat daar uit anders zoude kunnen voortkoomen, te vermijden, zulks hen niet zoo onder 't oog te brengen, dat'er zich eene waarfchjjnelijkheid zal op doen, dat men het kunne opvatten als eene kleine uitwerking van gemelijke en toornige gemoeds beweegingen. . • Den 31 December, des nachts. Het befluit genoomen om nimmer het zij meer of min te dulden of te toonen eenige toornige gemoedsbeweegingen, ten ware de eere van God mij roept, om voor Hem te leveren, of om mijzelven te bewaaren van met den voet vertrapt te worden. Woensdag den iftcn Januari] 1723 , 4. Mijne gedagten niet al te lang over waereldfche zaaken te laaten gaan, zelfs niet over gewigtige en noodzaakelijke beezigheden van deeze waereld. Elk ding zijn aandeel van gedagte, volgens deszelfs noodwendigheid en aangelegenheid, toe te ftaan. Vrij-  Heer Jonathan Edwards» V) Vrijdag den ioen Januari]. [Naa zeer veel verkortzel-fchrift gesehreeven te hebben , het welk zijne gewoonte was als hij de dingen , die hij fchreef, voor een ieder, behalven zichzelven, verbergen wilde, tekent hij de volgende woorden in duidelijk fchrift.] Gedenkt te handelen volgens Spreuk. XII. 23. Een kloekzinnig [volgens het Engelsch] voorzigtiö menfche bedekt de weetenfchapi Maandag den 3en Februarij. Laat elk ding de waarde nu hebben, die het zal hebben op* een ziekbed : En laat bij mijn zoeken naar iet van wat natuur het ook zij, gedüuriglijk deeze vraag in mijn herte opkoomen: ,, Hoe veel zal ik dit op mijn doodbed waardeeren ? '' Woensdag den 5en Februarij. In den VoorIeeden tijd hebbe ik in mijne gebeden niet genoeg aangedrongen op de verheerlijking van God in deeze waereld , op de bevordering vart het Koningrijk van Christus, den voorfpoed van de Kerk, en het goede van de menfchen in dezelve. Over deeze teegenwerping geoordeeld , dat dezelve van geen gewigt is; te weeten , dat het niet waarfchijnelijk is, dat God groote veranderingen in de geheele waereld maaken , omwentelingen in Koningrijken en onder volken te weege brengen zal, aileen D op  5© Het leeven van den weleerwaarden op de gebeden van een ongeacht perfoon, aangezien zulke dingen gewoonlijk gefchieden op de eenpaarige en vuurige gebeden van de ganfche Kerk: En indien mijne gebeden eenigen invloed zouden hebben, zulks zoude maar onbemerkelijk en klein zijn. Donderdag den 6en Februari].* Meer overtuigd dan. ooit van de nuttigheid van eene gemeenzaame Godsdienftige verkeering. Ik bevinde, dat ik door het fpreeken over de natuurlijke wijsbegeerte, eene veel gegrondere kennis verkrijge, en dat de reedenen der dingen mij veel klaarer voor koomen dan in mijne eenzaame ftudie. Zoekt daarom altoos met ernst naar een Godvruchtig gezelfchap, waarmeede gij met voordeel en genoegen vrijmoedig kunt fpreeken. Rustdag den 23ften Februarij. Indien ik volgens mijn voomeemen kan te werk gaan , is het mijn toeleg om geen meer rijkdommen te begeeren, dan zulken , die mij in den Godsdienst behulpzaam zijn. En dit befiuit ik, om dat, gelijk het ook waarlijk blijkt uit veele plaatzen van de Heilige Schrift, de rijkdommen bij den gevallen mensch eenen zeer grooten invloed hebben tot naadeel van den Godsdienst . Za-  Heer Jonathan Edivards. $i Zaturdag den 2^R~n Meij. Hoe het komt weet ik niet; maar ik hebbe tot hier toe opgemerkt, dat ik op die tijden, als ik de Heilige Schrift geleezen hebbe, altoos het leevendigfte, en in de beste gefteldheid ben geweeft. Zaturdag-nacht den 6cnJulij. Deeze week is mij eene zeer aanmerkelijke week geweeft ten aanzien van moedeloosheden , angstvalligheden , verleegenheden, zeer veel zorgen, en aftrekking van mijn gemoed : Het is de week in welke ik naar New-haven ben vertrokken om aldaar het amt van Tutor van het College te aanvaarden. Nu hebbe ik overvloedige reeden om overtuigd te zijn van de lastigheid en verdrietlijkheid van de waereld, en dat zij nimmer een ander foort van waereld worden zal. Dingsdag den 7en Julij. Het is mijn toeleg, dat, wanneer ik eene zaak verhaale, ik mij onthouden zal van veel veranderingen het zij in de ftoffe, of in de fpreekwijzen, op dat dezelve niet, als naaderhand anderen daar in zoo veele veranderingen zouden maaken, eindelijk eene volftrekte onwaarheid mooge worden. Dingsdag den 2en September. Door eene fooberheid in het eeten, en zoo veel als moogeD 2 lijk  5* Het leeven van den weleerwaarden lijk is, zulke fpijzen te nuttigen, die ligt en gemaklijk te verteeren zijn , zal ik ongetwijfeld vlugger kunnen denken, en tjjd winnenVoor eerst: daar door zal ik mijn leeven verlangen. Ten tweede: zal ik minder tijd tot de verteering naa de genuttigde fpijzen noodig hebben. Ten derde: zal ik kunnen ftudeeren zonder mijne gezondheid te benaadeelen. Ten vierde: zal ik minder tijd tot flaapen noodig hebben. Ten vijfde: zal ik minder met hoofd-pijn gekweld worden. Rustdag den 2211™ November. Overweegende, dat de geenen, die rondom, of bij ons zijn , altoos eenige fouten in cns befpe'uren , die voor onszelven verborgen zijn , of ten minften waar van wij niet zoo volkoomen bewust zijn : 'er zijn veele verborgene werkingen der verdorvenheden, die ons oog ontglippen, en van welken anderen alleen bewustheid hebben; daarom neemeikvoor, om, indien ik kan, door alle gepaste middelen, te verneemen, welke fouten anderen in mij gewaar worden, of welke dingen zij in mij zien , die eenigzins berispenswaardig, onvriendelijk^ of niet welvoegende zijn. DER-  Heer Jonathan Edwards. 53 DERDE HOOFDSTUK. Aanmerkingen op de voorgaande Uittrekzels D e Heer Edwards fchreef de voorgaande Uittrekzels in het twintigfte en eenentwintigde jaar van zijn leeven, gelijk uit de dagtekeningen blijkt. De verftandige Leezer zulks bedenkende, zal de vereifchte infchikkelijkheid gebruiken omtrent zommige dingen, weiketen aanzien van de zaak of van de manier van uitdrukken, een weinig jeugdig, of als van een jong Christen, kunnen voorkoomen; die 'er niet zouden gevonden zijn geworden, wanneer het niet in den vroegen leeftijd gefchied was: Dingen, die, alles zamengenoomen zijnde, geenzins te berispen zijn; want door dezelven openbaart zich de kracht van zijne voorneemens, en de iever van zijn gemoed veel natuurlijker, en zijne kennis en ervaarenheid in Godlijke zaaken meer treffende. En op. dit voetfpoor zullen wij geleid worden om zijne gemoedelijke ftriktheid, zijnen iever en arbeid, zijn verftand en ondervinding, in den waaren Godsdienst, bij zulk eenen vroegen leeftijd te bewonderen. Want hier zijn niet D 3 al-  54 Het keven van den weleerwaarden alleen de allerovertuigendfte bewijzen van eene oprechte en ongeveinsde Godvrucht, van zijne verbindtenis tot een leeven, aan God welmeenend zoo toegewijd, dat hij van den Godsdienst zijn eenigde werk wil maaken; en door zijne ongemeene oplettendheid op deeze zaak, toonde hij ook het verftand en de ondervinding van grijze hairen te hebben. Zoodaanig is het begin van een leeven zoo uitneemend heilig en nuttig, als het leeven van den Heer Edwards was! Van hem, die een van de grootfte Godgeleerden van deeze eeuw geworden is! Van hem, die om zijne Godvrucht, zijn, groot verftand en zijne kennis in de Godgeleerdheid, de toejuiching en de bewondering van America, Britianje, Holland en Duitschland, wechgedraagen heeft: Die daarom en om dat hij zulk een nuttig werktuig van zoo veel- goed geworden is, booven de meeste anderen in de Christen waereld in deeze eeuw eerwaardig is geweest. Dus begon hij zijn leeven ; met zulke inzigten , met zulke oeffeningen , met zulke voorneemens tradt hij in zijn openbaar leeven. Dit kan dienen tot raadgeeving en aanmoediging van de zulken, die nog jong zijn, om zichzelven aan God welmeenend toe te wijen. cn  Heer Jonathan Edwards. en om liet werk van eene ftrikte en ongeveinsde Godvrucht zonder uitftel bij de hand te neemen; bijzonderlijk de zulken , die naa de heilige bediening ftaan wanneer zij den reegelrechten en eenigften weg willen in flaan om aan de goede einden , die zij betuigen te zoeken, te beantwoorden. Het is te bejammeren, dat 'er maar al te veel grond is om te denken, dat 'er in onze dagen zoo weinig voorbeelden van zulk eene vroege Godvrucht zijn. Indien de Proteftant. fche waereld vol was van zulk foort van jonge menfchen; van zulke jonge menfchen, die met zoodaanig eene gefteldheid, diergelijke oeffeningen en foortgelijke voorneemens, tot het werk der bediening zich voorbereidden, welk een blij vooruitzigt van de aangenaame gelukkige tijden, die de Kerk van God immer nog gezien heeft, zoude dit op leeveren! welk eene aangenaame hoope, dat het Groote, het Goedertieren Hoofd van de Kerk arbeiders, getrouwe, voorfpoedige arbeiders in zijnen oogst zoude uitzenden; en zijn volk zeegenen zoude met herders, „ die hen weiden zullen met „ weetenfehap en met verftand! ,, Maar indien onze jonge lieden alle bekwaame middelen ter verbeetering van den geest D 4 ver-  56 Het leeven van den weleerwaarden verwaarloozen ; en van eene ernftige en gezette Godvrucht afkeerig zijn; indien zij verkiezen vreemdelingen van dezelve te blijven , en zich van allen fchijn daar van op eenen afftand te houden; indien zij dartel, en aan vleeschtijke vermaaken overgegeeven zijn; welkeen akelig vooruitzigt moet dit opleeveren! Indien zij, die in de Heilige bediening treeden; bij een dartel, zorgloos, en het welk met recht den naam mag hebben van een zondig leeven , zich tot weinig en oppervlakkig ftudeeren van de Godgeleerdheid begeeven, en al ras beginnen te preediken ; terwijl al den uiterlijken ernst en iever, waar meede zij aangedaan zijn, alleenlijk uit waereldfche inzigten voortkoomen, en zij van alle bevindelijke kennis met Geestlijke en Godlijke dingen ontbloot zijn, ja zelfs niet eens den fmaak voor de waare Godgeleerdheid hebben; geen wonder indien de gemeenten,, drooge borften zuigen", en'er zoo veele onweetende wachters zijn. Dan ten einde de beste uitlegging van de reedsgemelde Voorneemens en van het Dagboek te geeven; en de Leezer eene meer bijzondere , voileedigere en leerzaame befchouwing mooge hebben van het begin en den voortgang van het Godsdienftig leeven van den Heer Edwards, als beflaande in de uitzigtenen werkzaam-  Heer Jonathan Edwards. S? zaamheden van zijnen geest; ik zegge, tot dat einde word hier ingevoegd een kort bericht het welk onder zijne papieren gevonden is, en het welk tot zijn eigen bijzonder gebruik met zijne hand, en waarfchijnelijk twintig jaaren naa de reeds opgegeevene fchriften , gefchreeven was. D 5 VIER-  5t Het leeven van den weleerwaarden VIERDE HOOFDSTUK. Bericht van zijne bekeering, bevindingen en Godsdienst oefeningen. Door hem zeiven gegeeven. „.Van mijne kindsheid af had 'ik zeer veel belang en werk omtrent mijne ziel; maar twee aanmerkelijke tijden van ontwaaking hebbe ik gehad, eer ik die verandering ondervond , door * welke ik gebragt wierd tot die nieuwe neigingen, en tot dat nieuw bezef van dingen , welke naaderhand bij mij plaats hadden. De eerfte was toen ik nog een jongeling was, eenige jaaren van te vooren, dat ik naar het College ging, op eenen tijd, dat 'er eene aanmerkelijke opwekking in de gemeente van mijnen vader was. Toen was ik verfcheide maanden zeer ontroerd, en bezorgd voor de dingen van den Godsdienst, en de zaligheid van mijne ziel; en ik was overvloedig in pligten. Mijn gewoonte was vijfmaal 's daags in het verborgen te bidden, en veel tijd met andere jongelingen in Godvruchtige gefprekken door te brengen ; ook was ik gewoon met hun te zamen te bidden. Ik ondervond ik weet niet wat foort van blijdfehap in den Godsdienst. Mijn gemoed was  Heer Jonathan Edwards. 59 was zeer verbonden aan den Godsdienst, en in eigen gerechtigheid had ik groot behaagen, en ik verblijdde mij in eenen overvloed van Godsdienst pligten. Ik voegde mij bij eenigen van mijne fchoolmakkers, en richtte met hen in een moeras in eene verborgene eenzaame plaats eene tent op, tot een plaats des gebeds. En behalven deeze, had ik voor mijzelven in debosfchan bijzondere plaatzen, alwaar ik gewoon was mijzelven af te zonderen; en van welken ik van tijd tot tijd met veel hertelijkheid gebruik maakte. Mijne aandoeningen waren leevendig en ligt te beweegen, en ik was in mijn element als ik mij met de pligten van den Godsdiense beezig hieldt. En het komt thans bij mij in geene bedenking, datveelen, door zulke aandoeningen, door zulk een foort van blijdfchap als ik toen in den dienst van God had, misleid worden, en dezelven voor genade aanneemen." „ Dan in vervolg van tijd verminderde mijne overtuigingen en aandoeningen, en ik verloor geheellijk alle die lust en blijdfchap in dezelve, ik verliet mijn eenzaam bidden, ten minften zoo ver, dat ik niet aanhoudend beezig was in hetzelve; en ik keerde weeder als de hond tot zijn uitbraakzel, en wandelde voort op den weg der zonde. Waar-  6"o Het leeven van den weleerwaarden Waarlijk ik was zoms zeer ongerust, bijzonderlijk omtrent den laatften tijd van mijn verblijf op het College. Tot dat het God behaagde mij in het laatfte jaar op het College, ten tijde als ik van veele ongeruste gedagten over den ftaat van mijne ziel als omringd was, aan te tasten met 't pleuris; in welke ziekte Hij mij naabij het graf bragt, en mij met de verdoemenis dreigde. „ Dan eevenwel, niet lang naa mijne herftelling, viel ik weeder in mijnen voorigen zondenweg, maar God wilde niet, dat ik daar op eenigzins gerust voortgaan zoude; want ik had groote en heevige inwendige worftelingen tot dat ik, naa veel ftrijds tegen booze neigingen, naa herhaalde voorneemens, en naa mijzelven door zeekerfoort van beloften aan God verbonden te hebben, gebragt wierd om alle voorige booze wegen, en allerlei {oorten van bekende uiterlijke zonden, af te breeken, en mijzelven te benijveren ora mijne zaligheid-te zoeken, en de pligten van den Godsdienst te betrachten, doch zonder dat foort van aandoening en blijdfchap, zoo als ik eertijds ondervonden had. Mijp bekommernis werkte nu meer door inwendig worftjlen en ftrijden, en zelfs veroordeelen. Het zoeken van mijne zaligheid maakte ik de voornaamfte beezig- heid  Heer Jonathan Edwards. 61 heid van mijn leeven. En eevenwel kwam het mij voor, dat ik op eene elendige wijze zogt; het welk mij zoms wel eens deedt vraag~n , of dit mijn zoeken ooit wel eindigen zoude in het gene zaligmaakende is? aangezien ik al ras twijfelde, of zulk een elendig zoeken wel ooit van een gewenfcht gevolg zijn zoude. Maar nochthans was ik zoekende geworden op eene wijze, zoo als ik te vooren niet gezogt had. Ik voelde eene neiging om van alle dingen in de waereld te fcheiden, als ik maar deel aan Christus mogt hebben. Mijne bekommernis bleef en had de overhand, bij veele werkzaame gedagten en inwendige worftelingen; maar nimmer fcheen het mij gepast te zijn, mijne bekommernis met den naam van vreeze uit te drukken." „ Van mijne kindsheid af was mijn gemoed doorgaands vervuld met bedenkingen tegen het leerftuk van Gods onbepaalde vrijmagt in het verkiezen tot het eeuwig leeven, dien Hij wilde, en in het verwerpen, dien Hij wilde; laatende hen voor altoos verlooren gaan, en eeuwig gepijnigd worden in de hel. Dit leerftuk kwam mij gemeenlijk voor als verfchrikkelijk. Maar ik herinner mij nog den tijd, dat ik overtuigd en ten vollen gerust gefteld wierd, ten aanzien van de onbepaalde vrijmagt van God, en zijne rechtvaardigheid, ora dus eeu. wige  6"2 Het leevm van den weleerwaarden wige befchikkingen te maaken over de menfchen, naa zijn vrijmagtig welbe-haagen. Maar ik hebbe nooit reeden kunnen geeven, hoe, of door welke middelen, ik aldus overtuigd geworden ben; niet het minfte verbeeld ik mij, dat ik, in dien tijd, ook niet daar naa, hebbe kunnen zeggen, dat 'er een buiten gewoone invloed van Gods Geest bij was: Maareenig. lijk, dat ik nu verder inzag en mijn verftand begreep de rechtvaardigheid en reedelijkheid daar van. Hoe het zij, mijn gemoed beruste in deeze overtuiging, en maakte een einde aan alle die vitterijen en tegenwerpingen, die geduurende den voorgaanden tijd van mijn leeven tot nu toe bij mij gehuisvest hadden. En van dien dag af tot deezen is 'er eene wonderlijke verandering in mijn gemoed ontftaan, ten aanzien van het leerftuk van Gods onbepaal-. de vrijmagt; zoo dat ik bijnaa nooit het geringfte in mij gewaar geworden ben, dat eene bedenking opperde tegen Gods volftrekte vrijmagt in den ftriktften zin, in het bewijzen van barmhartigheid aan hem , dien Hij barmhertigheid bewijzen wil, en in het verharden en eeuwiglijk verdoemen, dien Hij wil. Gods volftrekte vrijmagt en rechtvaardigheid met opzigt tot de zaliging of verdoemenis, is een ftuk waar van mijn gemoed zich zoo volkoomen fchijnt verzeekerd te houden als van iet, dat ik met mijne oogen zie; ten minften het is zoo op  Heer Jonathan Edwards. 6$ op zommige tijden. Doch ik hebbe dikwerf naa die eerfte overtuiging, een geheel ander foort van gevoel van Gods vrijmagt in mijn gemoed gehad, dan ik toen had. Ik hebbe dikwerf naa dien tijd niet eeniglijk eene overtuiging, maar eene aangenaame overtuiging gehad. De leere van Gods vrijmagt is mij zeer dikwerf eene zeer heuchelijke , verlichtende en lieflijke leere; en de volftrekte vrijmagt is het gene ik gaarne aan God toekenne. Doch mijne eerfte overtuiging was hier meede niet verzeld. Het eerfte, dat ik mij herinnere ooit wat gefmaakt te hebben van dat foort van innerlijk en zoet vermaak in God en Godlijke dingen , het welk ik naaderhand dikwerf genooten hebbe, was bij hetMeezen van deeze woorden, i Tim. t: 17. Den Koning nu der eeuwen, den onver derjiijken, den onzienli]'ken, den alleen wijzen God , zij eere en Heerlijkheid in alle eeuwigheid, Amen. Als ik deeze woorden las, kwam 'er in mijne ziel, en het verfpreide zich,als het ware, door dezelve, een gevoel van de Heerlijkheid van het Godlijk Weezen; een nieuw gevoel, geheel verl'chillende van alles wat ik ooit te vooren ondervonden hebbe. Nimmer waren mij woorden van de Heilige Schrift zoo voorgekoomen, als deeze woorden. Ik dagt bij  64 Het leeven van den weleerwaarden bij mijzelven hoe voortreffelijk een Weezen" dat was; en hoe gelukkig ik zijn zoude, indien ik zulk eenen God genieten mogt, indien ik bij God in den Heemel mogt overkleed worden, en, als het ware, in Hem mogt verzwolgen worden. Ik onthieldt de plaats , en als het ware zingende bij mij zeiven over deeze woorden van de Heilige Schrift. Ik begaf mij tot hec gebed, om God te bidden, dat ik Hem genieten mogt; en ik badt Hem op eene geheel andere wijze dan ik gewoon was te bidden: Ik badt met een nieuw foort van aandoening. Maar het kwam nimmer in mijne gedagten op dat hier in iet van eene geestlijke en zaligmaakende natuur was." „Van deezen tijd omtrent af, begon ik een nieuw foort van begrippen en denkbeelden van Christus te hebben, als meede van het werk der verloffing, en van den Heerlijken weg der zaligheid door Hem. Ik genoot een inwendig en zielflreelend gevoel van deeze dingen, die bij tijden in mijn herte kwaamen; en mijne ziel wierd wechgeleid in aangenaame befchouwingen en befpiegelingen van dezelven. Mijn gemoed was grootlijks verbonden mijnen tijd te befteeden met leezen en mediteeren over Christus, over de fchoonheid en voortreffelijkheid van zijn Persoon, en den beminnelijken weg der  ■ Heer Jonathan Edwards, 6$ der zaligheid door vrije genade in Hem. II; vond geene boeken, daar ik meer behaagen in had dan zulken, die over deeze onderwerpen handelden. De woorden Hoogl. li: ti waaren gewoonlijk bij mij: Ik ben een rooze van Saron, een lelie der dalen. Zij fcheenen" mij de beminnelijkheid en fchoonheid van den Heere Jesus Christus op eene bevallige wijze voor te ffcellen: Het ganfche Hooglied was mij aangenaam, en ik plagt omtrent dien tijd veel daar' in te leezen : En ik ondervond van tijd tot tijd eene inwendige lieflijkheid, die mij doorgaands , als het ware, wechvoerde in mijne befpiegelingen; in, het gene ik niet anders weet te befchrijven, eeneftille, aangenaame, aftrekking van mijne ziel van alle beezigheden van de waereld; en in een foort van gezigt, of vastgehechte denkbeelden, of verbeeldingen, dat ik mij op de bergen, of in de eene of andere eenzaame wildernis, verre van het gezelfchap der menfchen, alleen bevondt, lieflijk verkeerende met Christus, en opgewonden en verzwolgen in God. Het bezef, dat ik van Godlijke dingen had, ontftak, als het ware, meenigwerf op het onverwachtst eene brandende liefde in mijn herte, een vuur in mijn binnenfte, het welk ik niet kan uitfpreeken." E Niet  66 Het heven var. dm weleerwaarden ,, Niet lang naa dat iksdeeze dingen eerst begon te ondervinden , gaf ik mijnen vader kennis van eenige dingen , die 'er in mijn gemoed waren omgegaan. Onder het gefprek, dat wij t'zamen hadden, was ik zeer fterk aangedaan. Toen hetzelve geëindigd was, wandelde ik naar buiten alleen, in eene eenzaame plaats, in mijn's vaders weiland , om mij met befpiegelingen te verlustigen. En terwij! ik aldaar wandelde zag ik op naar het uitfpanzcl en de wolken, en 'er kwam zulk een aangenaam bezef in mijnen geest van de Heerlijke Majesteit en genade van God, het welk ik niet weet uitf te fpreeken. Ik befchouwde die twee volmaaktheden lieflijk zamen vereenigd: Majesteit en zagtmoedigheid bij eikanderen gepaard: Het was eene beminnelijke, zagtmoedige, en heilige Majesteit, en tevens eene ontzag verwekkende zagtmoedigheid; eene geduchte beminnelijkheid; eene verheevene, groote en heilige toegeevenheid." „ Daar naa is mijn bezef van Godlijke dingen bij trappen toegenoomen, en meer en meer leevendig geworden , en ik genoot inwendig meer lieflijkheden. De gedaante van elk ding fcheen veranderd. 'Er vertoonde zich aan mij, als het ware, in bijnaa alle dingen, een ftil, en lieflijk aanblik, of eene verfchijning van de  Heer Jonathan Edwards. 67 de Godlijke Heerlijkheid. De voortreffelijkheid, de wijsheid, de heiligheid, en de liefde van God, fcheenen mij in elk ding openbaar: - In de zon, de maan, en de fterren: In de wolken, in het blaauwe uitfpanzel: In het gras, de bloemen en boomen: In het water, en de ganfche natuur: en deeze dingen hielden mijnen geest dikwerf beezig. Meenigwerf zat ik eenigen tijd needer de maan te befchouwen : En zoo befteedde ik des daags veel tijd met het befchouwen van de wolken, en het uitfpanzel om de lieflijke Heerlijkheid van . God in deeze dingen te aanfehouwen : Terwijl ik ondertusfehen mijne befp.iegelingen van den Schepper en den Verlosser met eene zagte Item zingende uit boezemde. En 'er was bijnaa niets onder alle de werken der natuur mij zoo aangenaam, als de donder en de blixera; en te vooren was 'er mij niets zoo fchriklijk geweest. Ik was eertijds een menfeh, dat ongemeen bevreesd was voor den donder, en doorgaands kwam mij vreeze aan, als ik een donderbui zag opkoomen. Maar nu, in tegendeel , was mij zulks tot vermaak. Ik gevoelde God zoo draa, als ik maar een donderbui zag opkoomen ; en doorgaands bediende ik mij op zulke tijden van de geleegenheid om mij te bepaalen tot het befchouwen van de wolken om de blixem te zien fchitteren, en E a om  68 Het leeven van den weleerwaarden om het ontzagverwekkende en geduchte geluid van den donder Gods te hooren , het welk mij meenigwerf grootlijks verlustigde, en mij opleidde tot aangenaame befpiegelingen van mijnen grooten en Heerlijken God. En zoo lang, als ik met deeze befchouwing beezig was, was ik gewoon, en het fcheen mij natuurlijk eigen te zijn, mijne overdenkingen op te zingen, mijne gedagten en alleenfpraaken , al zingende uit te fpreeken." „ Ik gevoelde mij toen ongemeen gerust ten aanzien van mijn genaden-ftaat; doch dit vergenoegde mij niet. Ik vond een fterk verlangen van mijne ziel naa God en Christus, en naa meer heiligheid, waar meede mijn herte vervuld fcheen te zijn, en op het punt van te bezwijken; het geene mij dikwerf deedt gedenken aan de woorden van den Dichter, Pf. CX1X: 20. Mijne ziel is verbrooken van wegen het verlangen. Dikwerf gevoelde ik eene inwendige droefheid en berouw, dat ik niet eerder tot God weedergekeerd was, ten einde ik meerder tijd gehad mogt hebben om in de genade op te wasfen. Mijn gemoed was ongemeen bepaald tot Godlijke dingen, ik was bijnaa altoos beezig in de befchouwing van dezelven. Ik befteedde jaaren aan eikanderen mijnen meesten tijd met het denken aan God- hjke  Heer Jonathan Edwards. 69 Jijke dingen. Veeltijds wandelde ik alleen in de bosfchen en eenzaamc plaatzen, met overdenking, allcenfpraak, bidden en verkeeren met God mij beezig houdende: En op zulke tijden was ik altijd gewoon mijne bepeinzingen al zingende te uiten. En waar ik mij ook bevond, daar was ik bijnaa altoos in uitfchietende gebeden. Het bidden fcheen mij zoo natuurlijk als de ademhaaling, waar door de inwendig brandende begeerten van mijn herte lucht hadden. De vermaaklijkheden, die ik nu in de dingen van den Godsdienst ondervond, waren van een zeer verfchillenden aart, dan de te vooren gemelde, welke ik, een jongeling zijnde, ondervonden had. Zij waren geheel en al van een ander foort; en de bevatting, of het denkbeeld, dat ik toen van dezelven had, was niet beeter dan een blindgeboorene heeft van de aangenaame en fchoone kleuren. Zij waren van eene meer inwendige, reine, zielverleevendigende, en vernieuwende natuur. Mijne voorige vermaaklijkheden raakten nooit het herte; en ontftonden niet uit het befchouwen van de heilige voortreffelijkheid van de dingen Gods, of uit eenen fmaak van het ziel verzaadigend en leevengeevend goed, dat in dezelven is." „ Mijn bezef van Godlijke dingen nam bij E 3 trap-  70 Het leeven van den weleerwaarden trappen toe, tot dat ik naar New-Jork vertrok om aldaar te preediken ; het welk gefchiedde omtrent anderhalf jaar naa dat hetzelve begonnen was. Terwijl ik mij aldaar bevond , gevoelde ik hetzelve zeer overtuigende, in eenen veel verheeveneren trap dan ik het voor deezen tijd ondervonden had. Mijn verlangen naa God en heiligheid vermeerderde zeer fterk. Een rein en neederig, een heilig en Heemelfch Christendom, vertoonde zich aan mij zeer beminnelijk. Ik gevoelde in mij eene brandende begeerte om in alles een volmaakt Christen te zijn; en het heerlijke beeld van Christus gelijkformig te worden: En dat ik in alles overeenkomfcig de zuivere, lieflijke en gezeegende wetten van het Êuangelie leeven mogf. Ik vond een hijgend verlangen om hier in geduurig te vorderen. En mijne verlangens daar naa zetteden mij 'er toe aan om naar dezelve te flreeven en te jaagen. Het was mijne geduurige pooging dag en nacht, en aanhoudend zoeken , hoe ik meer heilig zijn mogt, hoe ik meer heiliglijk, en meer een kind van God en een difcipel van Christus betaamende, leeven mogt. Ik zogt eene vermeerdering van genade en heiligheid, en mijn zoeken om heilig te leeven, gefchiedde met veel meer iever, dan ik ooit genade zogt, toen ik gewaar geworden was, dat ik geene genade  Heer Jonathan Edwards. 71 genade had. Ik was gewoon mijzelven geduurig te onderzoeken, en ik ftelde al mijne aandagt te werk tot het uitdenken van zulke wegen en middelen hoe ik heiliglijk leeven zoude, en zulks met veel grooter naarftigheid en iever, dan ik ooit in mijn leeven iet gezogt had: Doch met een al te groot vertrouwen op mijne eigene kracht; het welk mij naaderhand zeer fchaadelijk geworden is. Mijne ondervinding had mij toen nog niet geleerd, gelijk zij naaderhand gedaan heeft, mijne uiterfte zwakheid en onmagt, in allerlei opzigten; als meede de tallooze en onpeiibaare diepten van verborgen zonden en arglistigheid, die 'er in mijn herte waren. Ik ging f evenwel voort in mijnen iever met te ftreeven naar meerder heiligheid; en naar eene beminnelijke .geiijkformigheid aan Christus. De Heemel , dien ik begeerde, was een Heemel van heiligheid; dat ik bijt God mogt zijn, en dat ik de eeuwigheid mogt befteeden in Godlijke liefde , en heilige gemeenfchap met Christus. Mijn verftand was veeltijds werkzaam met befpiegelingen over den Heemel, over het gene de bewooners van den zeiven genieten; en over het leeven .aldaar in volmaakte heiligheid, ootmoedigheid, en liefde. Het fcheen mij doorgaands toe een groot " £ 4 deel  ïi Het leeven van den weleerwaarden dee! van c?e Heemelfche gelukzaligheid uit te maaken, dat de Heiligen aldaar hunne liefde aan Christus kunnen betoonen. Het fcheen mij zeer verveelende, hinderlijk en lastig , dat ik, het gene ik in mijn binnenflc gevoelde, God niet konde voordellen , of voor Hem niet konde uitboezemen, als ik wenfehte.. De inwendige gloed van mijne ziel, fcheen belemmerd en befloten te worden, en konde niet, gelijk zij geneegen is, onverhinderd branden. Dikwerf dagt ik: Hoe zal dit lieflijk -beginzel in den Heemel zich eens vrij en onbelemmerd kunnen uitlaaten en openbaaren! De Heemel fcheen mij ten uiterften aangenaam, als eene waereld van liefde. Het kwam mij voor, dat 'alie de gelukzaligheid bedond in te leeven in eene zuivere, ootmoedige, Heemelfche, en Godlijke liefde." „ Mij geheugen nog de denkbeelden , welken ik toen doorgaands had van de heiligheid. Ik herinnere mij, dat ik toen zoras bij mijzelven zeide: Ik weet voorzeeker, dat ik zulk eene heiligheid, als het Êuangelie voorfchrijft, beminne. Zij fcheen mij toe de hoogde fchoonheid en beminnelijkheid te bezitten ; dat zij booven alle andere fchoon heden eene Godlijke fchoonheid was; veel zuiverer dan iet hier op aaide, ja alle andere dingen waren in vergelijking  Heer Jonathan Edwards. 73 king bij deeze fchoonheid, enkel flijk, onreinheid en befmetting." „ De heiligheid zoo als ik toen mijne befchouwingen van dezelve in gefchrifte ftelde, kwam mij voor van eenen lieflijken, aanminnigen, bekoorlijken , zagten , (tillen aart te zijn. Zij fcheen mij toe de ziel aan te brengen eene onuitfpreekelijke zuiverheid, fchoonheid, gerustheid en opgetoogenheid: En dat zij de ziel als een veld, of hof van God maakte, beplant met allerlei aangenaame bloemen; een hof, waar in alles aangenaam, vermaakelijk en in eene ongeftoorde rust is; een hof, die het genot heeft van eene lieflijke kalmte, en van de zagte leevenwekkende ftraalen van de zon. De ziel van een waar Christen fcheen mij, toen ik mijne overdenkingen fchreef, gelijk een kleine witte bloem, die wij in het voorjaar zien, laag en neederig op de aarde ftaande, openende haare kelk, om de lieflijke ftraalen van-de heerlijke zon te vangen, terwijl zij zich als het ware in eene ftille opgetoogenheid verheugt, en haaren zoeten geur alom verfpreidt, daar zij vreedzaam en aanminnig ftaat in het midden van andere bloemen , welken alle op dezelfde wijze hunne knoppen openen om het fchijnzcl van de zon in te zuigen." E 5 'E*  74- Het leeven van den weleerwaarden „ 'Er was geen gedeelte van fchepzels-heiiigheid, van welks beminnelijkheid ik toen, en op andere tijden, zulk een groot bezef had, als neederig, gebrooken van herte, en arm van geeste te zijn; en 'er was niets waar naa ik zulk een innig verlangen had. Mijn herte hijgde, als het ware, daar naa, om voor God laag te bukken, ja ih het ftof; op dat ik niets, en God alles zijn mogt; op dat ik als een kindeken zijn mogt. Geduurendemijn verblijf teNew-Jork wierd ik zoms door het overdenken van mijn voorig leeven zeer bedroefd, overweegende hoe kort het geleeden was, eer ik waarlijk Godsdienftig begon te worden; hoe Godloos ik tot op dien tijd geleefd had; en die droefheid ging eens zoo ver, dat ik bitterlijk weende, ja eenen aanmerkelijkcn tijd aan eikanderen." ,, Op den i2en Januari] 1722, 3. droeg ik mijzelven plegtig aan God op; en ftelde zulks in gefchrift: Ik gaf mijzelven en alles wat ik had aan God over; tot dat einde om in het toekoomende in niet het minfte opzigt mijn eigen te zijn; om te handelen als iemand, die in geen eenig opzigt aanfpraak op zichzelven heeft. En ik verbond mij op eene plegtige wijze om God voor mijn eenig en geheel deel en  Heer Jonathan Edwards. 75 en zaligheid aan te neemen; om niets anders als een deel van mijn geluk in 't oog te hebben, noch daar omtrent te handelen als of hetzelve zulks ware; en om zijne wet te houden voor den altoosduurenden reegel van mijne gehoorzaamheid ; ja ik verbond mij om met alle mijne magt tegen de waereld , het vleesch, en den duivel, tot aan het einde van mijn leeven te ftrijden. Maar ik hebbe reeden om mij op het diepfte te verootmoedigen, wanneer ik overweege hoe veel ik te kort gekoomen ben in het beantwoorden aan mijne verpligting. Ik had toen met de huisgenooten daar ik bij woonde zeer veele Godvruchtige gefprekken, met Mr. John Smith en zijne Godzalige moeder. Mijn herte was door liefde verbonden aan dezulken, bij welken de waare Godvrucht zich vertoonde; en ik konde de gedagten van geene andere gezelfchappen plaats geeven, dan van zulken, die Heiligen en difcipelen van den gezeegenden Jesus waren." „ Ik had een fterk verlangen tot de uitbreiding van Christus Koningrijk in de waereld. Dit was doorgaands het voornaame deel van mijne verborgene gebeden. Wanneer ik maar iet vernam van eene zaak, die 'er in eenig waereld-  '7 6 Het leeven van den weleerwaarden reld-deel gebeurd was, welke mij in het een of ander opzigt voorkwam, een gunftig uitzigt te hebben op de belangen van Christus * Koningrijk , greep mijne ziel zulks greetig aan , en ik konde daar door zeer bemoedigd en verkwikt worden. De openbaare nieuwspapieren las ik doorgaands vlijtig, en wel met dat oogmerk om te ontdekken of daar in niet eenig gunftig nieuws voor de belangen van den Godsdienst in de waereld gevonden wierd." „ Zeer dikwerf was ik gewoon in eene eenzaame plaats, aan den oever van Hv.dfons rivier, op zeekeren afftand van de Stad, mijzelven af te zonderen , tot befchouwingen van Godlijke zaaken, en tot eenen verborgen omgang met God; aldaar had ik veele aangenaame uuren. Zoms wandelde Mr. Smith en ik aldaar te- zamen, om van Godlijke dingen te fpreeken; en ons gefprek was veeltijds over de bevordering van het Koningrijk van Christus in de waereld, en de heerlijke dingen, die God voor zijne Kerk in het laatfte der dagen zal daar ftellen." ,, Toen, en op andere tijden, had ik in de boeken van de Heilige Schrift een zeer groot vermaak , een veel grooter vermaak dan in eenig boek hoe genaamd. Zoms onder het lee-  Heer Jonathan Edwards. ' 77 leezen van dezelven, fcheen elk woord mijn herte te raaken. , Ik gevoelde eene overeenftemming tusfchen iet, dat in mijn herte is, en deeze lieflijke en krachtige woorden. Meenigwerf fcheen ik in elke fpreuk, die mij voorkwam, zoo veel licht te befchouwen, en daaruit zulk een verkwikkelijk en verrukkelijk voedzei te ontvangen,' dat ik niet konde voortgaan met leezen. Het was dikwerf mijne gewoonte bij eene fpreuk eenigen tijd te blijven ftaan, om de wonderen, daar in begreepen, te aanfehouwen; en ja bijnaa elke fpreuk fcheen mij te zijn vervuld met wonderen." „ Ik vertrok van New-Jork in de maand April 1723. Het fcheiden van Mevrouw Smith en haaren zoon viel mij zeer bitter. Het fcheen als of mijn herte in mijn binnenfte zonk, bij het vcrlaaten van dat huisgezin en die Stad daar ik zoo veele lieflijke en aangenaame dagen genooten had. Ik reisde van New-Jork naar Weathersfield te fcheep. Toen het fehip afzeilde, hield ik de Stad zoo lang, als ik konde , in 't oog. En toen zij buiten mijn gezigt was, wierd ik, als ik dien weg heenen zag, door een foort van droefgeestigheid, vermengd met aangenaamheid, zeer aangedaan. Eevenwel was ik des nachts, naa dit droevig fcheiden, te Westchester, alwaar wij te land herbergden, ongemeen getroost in God: En ik had den aan-  ?8 Het leeven van den weleerwaarden genaamften tijd van mijn geheele reize te Saijbrook. De gedagte van waarde Chriftenen in den Heemel te zullen ontmoeten, alwaar nimmer het fcheiden zal plaats hebben , was mij aangenaam. Te Saijbrook gingen wij aan land op zaturdag, aldaar herbergden wij, en aldaar hielden wij den Rustdag. Hier had ik een aangenaamen en verkwikkelijken tijd, eenzaam in de velden wandelende." „ Naa dat ik te Windfor was 't huis gekoo• men, bleef ik veeltijds in dezelfde gemoedsgefteldheid, waar in ik te New-Jork was geweest , alleenlijk gevoelde ik zoms mijn herte gereed om te bezwijken , als ik aan mijne vrienden te New-Jork dagt. En mijn toevlugt en fteunzel was, gelijk ik in mijne Dagboek op den ifte Meij 1723. vinde aangetekent, in befpiegelingen over den Heemelfchen ftaat. Het was mij tot vertroosting als ik aan dien ftaat dagt, alwaar verzaadiging van vreugde is; alwaar eene Heemelfche, aangenaame, bedaarde en vermaaklijke liefde onafgebrooken héerscht; alwaar de dierbaarfte uitdrukkingen van deeze liefde geduuriglijk plaats hebben; alwaar de tegenwoordigheid van de geliefde perfoonen, zonder immer te fcheiden, genooten word; alwaar die perfoonen., die ons in deeze waereld zoo beminnelijk voor. koo-  Heer Jonathan Edwards', 79 koomen, waarlijk onuitfpreekelijk veel beminnelijker, en vervuld van liefde jegens ons, zijn zullen. En hoe lieflijk zullen de weederzij dfche liefhebbers zich te zaamen vereenigen om de liederen van God en het Lam te zingen! Hoe zal de gedagte, dat deeze genieting, deeze aangenaame werkzaamheden, nimmer ophouden , nimmer eindigen , maar altoos tot in alle eeuwigheid duuren zullen, ons met blijdfchap vervullen!" „ Ik ben in bijnaa dezelfde gevleidheid waar in ik te New-Jork was geweest, doorgaands gebleeven tot dat ik naar New-Haven ging, om aldaar als Tutor van 't College te woonen; en ik had toen eenen ganfeh ongemeen aangenaamen tijd: Bijzonderlijk eens te Bolton, terwijl ik van Boston reisde, buiten alleen in het veld wandelende. Naa mijn vertrek naar NewHaven verminderde mijn Godsdienst: Mijn gemoed wierd van dien iever en dat heftig jaagen naar heiligheid , afgewend, door zommige zaaken, die mijn geest zeer neerflagtig maakten en ontftelden". ,, In September 1725 wierd ik te New-Haven ziek, en willende mij naar huis, te Windfor, begeeven, wierd ik te North-Village door mijne ziekte belet verder te reizen en bleef aldaar  8o Het leeven van den weleerwaarden daar omtrent een vierdedeel jaars ziek. En in deeze ziekte behaagde het God mij weeder met de aangenaame invloeden van zijnen Geest te bezoeken. Mijn gemoed was aldaar zeer gezet op heilige, aangenaame befpiegelingen en zielsverlangens. Ik bemerkte, dat zij , die bij mij waakten , dikwerf uitzagen naa den mprgenflond, en naa denzelven verlangden. Dit herinnerde mij de woorden van den Dichter, welke mijne ziel met zeer veel opgewektheid de haare maakte: Mijne ziele wacht op den Heere, meer dan de wachters op den morgen: De wachters op den morgen. En wanneer het morgen-licht kwam, en de ftraalen van de zon door de vensters in mijn vertrek kwamen, wierd mijne ziel eiken morgenftond verkwikt. Het fcheen mij te zijn zeeker beeld van het lieflijke licht van de heerlijkheid van God." ,,-Mrj geheugt, dat ik omtrent deezen tijd, gewoonlijk zeer verlangde naa de bekeering van zommigen, aan welken ik verbonden was. Het fcheen mij toe, dat ik hen met blijdfchap eeren, en hen met vermaak dienen zoude, ja mij voor hen zeer diep verneederen, wanneer zij maar waarlijk heilig wierden." „ Dan eenigen tijd daar naa wierd mijn ge-  Ha er Jonathan Edwards. tl gemoed weederom grootlijks afgetrokken door eenige aardfche bekommernisfen, die mijne gedagten zeer werkzaam hielden, en mijne ziele grootlijks doorwondden: en ik ondervond verfcheidene werkzaamheden, welke te verhaalen al te iangwijlig zoude zijn, maar die mij veel meer ondervinding van mijn eigen herte verfchaften, dan ik immer te vooren had!" ,, Naa mijne komst in deeze Stad ■(£)., fchepte ik meenigwerf een zoet behaagen in .God , in de befchouwingen van zijne volmaaktheden , en in de volmaaktheden van Jesus Christus. God is aan mij voorgekoomen, een heerlijk en beminnelijk Weezen te zijn, voornaamlijk wegens zijne heiligheid. De heiligheid van God is mij altoos voorgekoomen als de beminnelijkfte van alle zijne eigenfehappen. De leerftukken van Gods volftrekte vrijmagt, en vrije genade, in het Lewijzen van barmhertigheid, dien hij barmhertigheid bewijzen wil, en 's menfchen volftrekte afhangelijkheid van de werkingen van Gods Heiligen Geest, zijn mij zeer dikwerf als beminnelijke en heerlijke leeringen voorgekoomen. Deeze leerftukken zijn mij tot (b~) Northampton, F  8 2 Het leeven van den "weleerwaarden tot groot vermaak geweest. Gods Souverainiteit is mij altoos voorgekoomen, als een groot deel van zijne Heerlijkheid. Het is mij meenigwerf een zoet vermaak geweest tot God te naaderen, en Hem te aanbidden als een vrijmagtig God, en Hem om vrijmagtige genade te verzoeken." „ De leeringen van het Êuangelie wierden van mij zeer bemind, zij waren voor mijne ziel als graazige weiden. Het Êuangelie was in mijn oog de rijkfte fchat; de fchat waar naa ik het meest begeerd en verlangd hebbe, dat dezelve in mij rijklijk woonen mogt. De weg der zaligheid door Christus , is mij in allerlei opzigten heerlijk en voortreffelijk, zeer fchoon en beminnelijk verfchecnen. Het is mij meenigwerf voorgekoomen, dat den Heemel langs eenen anderen weg te willen verkrijgen in eenen voornaamen zin een rooven van den Heemel mogt genaamd worden. De woorden Jef. XXXll: 2. Die man zal zijn als eene verberging tegen den wind, en eene fchuilplaats tegen den vloed, e. z. v., zijn mij meenigwerf hertroerende en vermaaklijk geweest." „ Het is mij meenigwerf verkwikkelijk ge-  Heer Jonathan Edwards. 83 geweest, met Christus vereenigd te zijn , Hem tot mijn Hoofd te hebben, en een luit van zijn lighaam te zijn: en ook Christus tot mijn Leeraar en Propheet te hebben. Zeer dikwerf vind ik het aangenaam, begeerlijk, en mijn ziel heigt 'er naa, een kindeken te weezen , dat Christus vasthoudt, en van Hem voortgeleid word door de. woestijne deezer waereld. De woorden, Matth. XVIII: 3. Indien gij u niet veranderd, en word gelijk de kinderkens, zijn mij meenigwerf zoet geweest. Ik vinde het zoo aangenaam tot Christus te koomen, de zaligheid van Hem te ontvangen , arm van geest, geheel ontbloot en leedig van het eigen te zijn; Hem ootmoedig al de eere te geeven, van mijnen voorigen wortel ganfeh afgehouwen , en in en door Christus te groeijen; God en Christus tot mijn alles in allen te hebben ; door het geloove in den Zoon van God te leeven , in een ootmoe dig en ongeveinsd vertrouwen op Hem. Meenigwerf zijn mij aangenaam geweest de woorden van'den Dichter Pf: CXV: 1. Niet ons 0 HEERE! niet ons, maar uwen Naame zij de eere, om uwer goedertierenheid, om uwer waarheid wille. En de woorden van Christus Luc. X: 21. Te dier uure verheugde zich Jesus in den Geest, En zeide, ik dankt F 2 «>  84 Wet leeven van den weleerwaarden u, Vader, Heeke des Heemels en der aarde, dat gij deeze dingen voor de wijzen en verftandigen verborgen hebt, en hebt dezelven den kinderkens geopenbaard. Ja Vader! want alzoo is geweest het welbehaagen voor u. Die vrijmagt van God, waar in Christus zich verheugde, fcheen mij een zaak te zijn, waardig om 'er zich in te verheugen; en die verheuging van Christus is mij als een bewijs van de voortreffelijkheid van Christus, en van den Geest waar meede Hij bezield was, voorgekoomen." „ Zoms konde het vermelden van een enkel woord, of alleen het befchouwen van de, naam van Christus, of van eenige Godlijke eigenfehap, mijn herte inwendig ontvonken. En zoms is God, als Drie-eenig, mij heerlijk voorgekoomen. Het verwekte in mij verheevene gedagten van God, dat Hij beftaat in drie persoonen, Vader, Zoon en Heilige Geest." „ De zoetfte vreugden, en vergenoegens, die ik ondervonden hebbe, waren niet zulken , die ontfhan zijn uit de verwachting van mijnen gelukffaat; «maar uit eene reegelrechte befchouwing van de heerlijke dingen van het Êuangelie. Wanneer ik dit zoete geniete, dan fchijnt zulks mij booven de gedag-  Heer Jonathan Edwards. 85 dagte van mijnen veiligen ftaat op te voeren. Het kwam mij op zulke tijden voor als een ondraagelijk verlies mijne oogen van het heerlijk en aangenaam voorwerp, dat ik buiten mij aanfchouwe, af te trekken, en ze tQ wenden op mijzelven en mijnen gelukftaat." „ Mijn herte was zeer gezet op de uitbreiding van Christus Koningrijk in de waereld. De gefchiedenisfen van de voorleedene uitbreiding van zijn Rijk, zijn mij aangenaam geweest. Als ik de gefchiedenisfen van vroegere eeuwen las, was mij daar in het aangenaamfte van de bevordering van Christus Koningrijk te leezen. En wanneer ik in het leezen voorzag iet van dien aart te zullen ontmoeten, dan verlangde ik reeds , dat ik aan die plaats mogt koomen. De beloften en voorzeggingen der Heilige Schrift, aangaande de toekomftige uitbreiding en Heerlijkheid van Christus Koningrijk in deeze waereld, zijn mij meenigwerf-tot vermaak en tot blijdfchap geweest." „ Zoms hebbe ik een bezef gehad van de uitneemende volheid van Christus, en zijne zagtmoedigheid en gepastheid als Zaligmaakkr , waar bij Hij mij is voorgekoomen verre booven allen , de voornaamfte der tienduizenden. Zijne offerhande en verzoeF 3 ' ning  86 Het leeven van den weleerwaarden ning en zijne gerechtigheid is mij aangenaam en dierbaar voorgekoomen; altoos vergezeld gaande met eene vuurigheid van geest, en met inwendige worftelingen, verlangens en zugtingen, welken niet kunnen uitgefprooken worden, om van mijzelven ontleedigd, en met de volheid van Christus vervuld te worden." ,, Eens in het jaar 1737. ter bevordering van mijne gezondheid naar buiten in de bosfehen gereeden, en in eene afgezonderde plaats van mijn paard afgefteegen zijnde om, zoo als mijn gewoonte doorgaands was, al wandelende in Godvruchtige befpiegelingen en gebeden werkzaam te zijn, had ik eene voor mij buitengewoone befchouwing van de Heerlijkheid van den Zoon van God, als Middelaar tusfehen God en menfchen, en van zijne wonderlijke, groote, volle, zuivere en zielverrukkende genade en liefde, en zagtmoedige en vriendelijke neederbuiging. Deeze genade, welke mij zoo bedaard en lieflijk verfcheenen is, is mij voorgekoomen groot booven de Heemelen. De Persoon van Christus is mij onuitfpreekelijk uitmuntend voorgekoomen , met eene uitmuntendheid, die zoo groot was, dat alle gedagte en alle begrip zich daar in verliezen  Heer Jonathan Edwards. 87 zen moesten. Deeze befchouwing duurde, naa ik oordeelen kan , bijnaa een uur ; en het grootfte gedeelte van den tijd ftortte ik eenen vloed van traanen, en weende overluidt. Ik wierd daar beneeven eene vuurigheid van ziel gewaar , welke ik op geene andere wijze weet uit te drukken , dan eene brandende begeerte om ontleedigd en vernietigd te worden; om in het ftof te liggen, en om alleen van Christus vervuld te worden! om Hem met eene heilige en reine liefde te beminnen; in Hem te vertrouwen; op Hem te leeven; Hem te dienen en te volgen, en geheel in de volheid van Christus bewonden te zijn; en om volkoomenlijk geheiligd en rein gemaakt te worden , met eene zuiverheid, die Godlijk en Heemelfch is. Meermaals hebbe ik befchouwingen van bijnaa dezelfde natuur gehad, en die dezelfde uitwerking hadden." „ Veeltijds hebbe ik een bezef gehad van de Heerlijkheid van den Derden Persoon in de Heilige DRiEëENHEiD, in zijn amt als Heiligmaaker, en in zijne heilige werkingen , Godlijk licht en leeven aan de ziel meededeelende. God is mij in de meededeeling van zijnen Heiligen Geest voorgekoomen als een bron van oneindige Heerlijkheid F 4 en  88 Het leeven van den weleerwaarden en genoegen; zijnde vol en genoegzaam om de ziel te vervallen en te verzaadigen; zichzelven uitftortende door eene aangenaame meededeeling gelijk de zon in haare Heerlijkheid , op eene lieflijke en aangenaame wijze , licht en leeven verfpreidt." „ Zoms hebbe ik een gevoelig bezef gehad van de "voortreffelijkheid van het Woord van God, als een Woord des leevens; als het licht des leevens; een lieflijk, uitmuntend en leevengeevend Woord: en dit ging gepaard met een dorflen naa dat Woord , dat het in mijn herte rijklijk woonen mogt." „ Meenigwerf hebbe ik, zeedert ik in deeze Stad gewoond hebbe, zeer aandoenelijke befchouwingen van mijne eigene zondigheid en onwaardigheid gehad , en dikwerf in dien trap, dat ik geperst wierd om een ruimen tijd aan eikanderen luide te weenen, het welk mij meenigwerf noodzaakte om mijzelven op te fluiten. Het bezef, dat ik van de boosheid en ondeugendheid van mijn herte had, was ongemeen veel grooter naa mijne bekeejrirfgj dan ik ooit voor dezelve ondervonden had. Meenigwerf is het mij voorgekoomen , dat , indien God mijne ongerechtigheden wilde gadeflaan, het blijken zou-  Heer Jonathan Edwards. 89 zoude, dat ik de llegtfte aller menfchen ben 5 de flegtfte van alle menfchen , die 'er van het begin der waereld tot nu toe geleefd hebben; en dat ik den grootften trap in de verdoemenis hebben zoude. Wanneer anderen , die bij mij kwaamen om over de belangen van hunne ziel met mij te fpreeken , het bezef, dat zij van hunne eigene boosheid hadden , dus uitdrukten: dat het hun voorkwam, dat zij zoo boos waren als de duivel zelf; dan kwaamen mij hunne uitdrukkingen als zeer flaauw en zwak voor om mijne boosheid af te beelden. Ik dagt, mij te moeten verwonderen, dat zij zichzelven met zulke uitdrukkingen als deeze vergenoegen zouden, indien ik eenigen grond had om te denken, dat hunne zonden eenige eevenreedigheid met de mijnen hadden. Het fcheen mij toe , dat ik mij over mijzelven zoude moeten verwonderen , indien ik mijne boosheid door zulke zwakke fpreekwijzen uitdrukte, als zij de hunne dèeden." „ Mijne boosheid , zoo als ik in mijzelven ben , is mij zeedert lang voorgekoomen, als volftrekt onuitfpreekelijk , en alle gedagte en verbeelding oneindig te booven'gaande; ja als een onpeilbaare vloed, of onmeetelijke bergen booven mijn hoofd. Hoedaanig mijne zonden mij voorkwaamen te zijn, weete ik niet beeter F 5 uic  9° Het leeven van den weleerwaarden uit te drukken dan door het op een hoopen van het oneindige op het oneindige, en door het vermeenigvuldigen van het oneindige met het oneindige. Geduurende verfcheidene jaaren waren zeer dikwerf deeze uitdrukkingen in mijn gemoed en in mijnen mond: Oneindigheid op oneindigheid Oneindigheid op oneindig¬ heid ! Wanneer ik naar binnen keere, en de boosheid van mijn herte befchouwe, gelijkt het naa een afgrond oneindig dieper dan de hel. En het komt mij voor, dat, ware het niet uit vrije genade, verhoogt en verheeven tot het oneindig toppunt van alle de volheid en Heerlijkheid van den grooten JEHOVA, cn door den arm van zijne magt en genade, uitgeftrekt in alle de Majefteit van zijn alvermoogen, en in alle den luister van zijne vrijmagt; ik zegge, ware het niet door deeze vrije genade, het zoude blijken, dat ik in mijne zonden neederzonk oneindig laager dan de hel zelf, verre buiten het gezigt van alle dingen, behalven van het doordringend oog van Gods genade, het welk neederdaalen kan tot zulk eene diepte, en tot den bodem van zulk eenen afgrond." „ DANeevenwel, ik ben in het minfte niet geneegen om te denken , dat ik eene grootere overtuiging van zonden hebbe, dan gewoonlijk. Het fchijnt mij toe, dat mijne overtuiging  Heer Jonathan Edwards. 91 ging van zonden zeer gering en flaauw is. Het blijkt mij genoeg, dat het mij verbaazen moet, dit ik geen meer gevoel van mijne zonden hebbe. Ik weet zeekerlijk, dat ik zeer weinig gevoel van mijne zondigheid hebbe. De reeden , dat mijne zonden mij zoo groot voorkoomen , fchijnt mij niet te zijn om dat ik zoo veel meer overtuiging van zonden hebbe, dan andere Christenen , maar om dat ik zoo veel flegter ben, en zoo veel meer boosheid hebbe om 'er van overtuigd te worden. Als ik zulke tijden, dat ik moest weenen en kermen over mijne zonden , hebbe gehad , herinnerde ik mij den tijd van dezelven, en mij dagt, dat mijn berouw niets was bij mijne zonden." „ Zeedert eenigen tijd hebbe ik iterk verlangd naa een verbrijzeld herte , en laag te bukken voor God. En wanneer ik God om ootmoedigheid bidde, dan zijn mij de gedagten ondraagelijk van niet veel meer verootmoedigd te zijn dan andere Christenen. Het fchijnt mij toe, dat, offchoon de trappen van ootmoedigheid, welken zij bezitten voor hen gepast moogen zijn; het in mij eene fnoode zelfsverheffing zoude zijn , indien ik niet onder alle menfchen de laagfte in ootmoedigheid was. Anderen fpreeken van hun verlangen om tot in het ftof verneederd te zijn. Hoewel  92 Het leeven van den weleerwaarden wel dit voor hun eene gepaste uitdrukking zijn kan , nochthans , wat mij aangaat, ik denke altoos, dat ik behoorde verootmoedigd te zijn beneeden onder de hel. Dit is eene uitdrukking, welke mij lang eigen en van mij is gebruikt geweest in mijn bidden tot God." ,, Het is aandoenelijk voor mij te denken aan mijne onkunde, toen ik een jong Christen was , noopens de grondelooze , oneindige diepten van boosheid, hoogmoed, geveinsdheid en bedrog, welke nog in mijn herte overgebleeven waren." ,, Ik hebbe onlangs een veel grooter bezef gekreegen van mijne algemeene en volftrekte afhangelijkheid van Gods genade en fterkte, en van zijn louter welbehaagen, dan ik voormaals plagt te hebben: en ik ben een grooter afgrijzen van mijne eige gerechtigheid gewaar geworden. De gedagte van eenig genoegen of blijdfchap, in mij uit eene overweeging of befchouwing van mijne eige vriendelijkheid, of uit eenige van mijne verrichtingen, of bevindingen, of eenige goedheid van herte, of leeven, ontftaande, is voor mij walchlijk en verfoeijelijk. En nochthans ben ik zeer gekweld met eenen geest van hoogmoed en eige gerechtigheid, veel gevoeliger dan ik wel eer plagt  Heer Jonathan Edwards. 93 plagt te ondervinden. Ik zie overal, rondom mij , opfteeken en te voorfchijn koomen, den kop van dien Hang. „ Hoewel het mij toefchijnt,dat ik in zommige opzigten , de twee of drie eerfte jaaren naa mijne bekeering een veel beeter Christen was, dan thans; en ik toen in eene meer aanhoudende blijdfchap en genoegen leefde; echter hebbe ik in laatere jaaren een meer volkoomen en beftendig bezef gehad van de volftrekte vrijmagt van God , en een genoegen in die vrijmagt; en ik hebbe ook veel meer bezef ontvangen van de Heerlijkheid van Christus als Middelaar , zoo als Hij in het Êuangelie geopenbaard is. Inzonderheid op zeekeren Zatur-dag-nacht, had ik eene bijzondere ontdekking van de voortreffelijkheid van het Êuangelie van Christus booven alle andere leerftelzels, zoo dat ik niet naalaaten konde bij mijzelven te zeggen. Dit is het licht, dat ik gekoozen, dit is de leere, die ik gekoozen hebbe; en van Christus , deeze is de Propheet, dien ik gekoozen hebbe. Het is mij onuitfpreekelijk aangenaam voorgekoomen, Christus te volgen, door Hem verlicht, geleerd en onderweezen te worden , van Hem te leeren} en voor Hem te leeven." „ Op  94 Het leeven van den weleerwaarden er.z. m Op eenen anderen Zaturdag-nacht, Januari) 1738, 9. had ik zulk een bezef, van het lieflijke en zalige, dat 'er is in het bewandelen van den weg van pligt, in het doen van het gene, dat billijk en betaamelijk is, en van het gene , dat over een koomende met den heiligen wil van God gefchieden moet; dat het mij deedt uitbreeken in een overluid weenen, het welk eenigen tijd duurde, zoo dat ik genoodzaakt was in mijnen kaamer te blijven en de deur te fluiten. Ik konde niet anders dan, als het ware, uitroepen. Hoe gelukkig zijn zij, die doen het gerie recht is in de ocgen van God ! Zij tdjn waarlijk de gezeegenden , zij zijn de gelukkigen ! Ik had op dien zelfden tijd een zeer aandoenelijk bezef van het gepaste en betaamelijke, dat daar in is, dat God de waereld regeerde , en alle dingen naa zijn eigen welbehaagen beftierde ; en ik verblijdde mij daar over, dat God geregeerd had, en dat zijnen wil gefchisd.was." DER-  DERDE AFDEELING Behelzende eene gefchiedenis van zijn leeven van den tijd, dat hij het werk der heilige bediening aanvaardde, tot zijnen dood toe. EERSTE HOOFDSTUK. Zijne gewoone leeveitswijze. §. i. Ernflig en Godsdienjlig. D e Heer Edwards maakte een geheim van zijne afgezonderde Godsdienstigheid, en daarom kan dezelve niet bijzonderlijk bekend zijn: hoewel 'er zeer veel bewijs is, dat hij Hipt, gezet en aanhoudende was in het eenzaam bidden, en dikwerf vast-en bede-dagen in het verborgen hieldt: Dat hij een tijd afzonderde voor ernstig Godsdienstig mediteren over Geestlijke en eeuwige dingen, als een deel van zijne Godsdienst-oeffening in het verborgen. Het blijkt uit zijn Dagboek, dat hij in zijne jeugd befloten had het eenzaam  96 Het leeven van den weleerwaarden zaam bidden meer dan tweemaal daags, als het de omftandigheden zouden toelaaten, waar te neemen. Hij was, zoo ver als het kan bekend zijn , dikwerf op zijne knieën in 't verborgen , en in het Godsdienstig leezen en overdenken van het Woord van God. Zijne beftendige en plegtige verkeering met God in deeze verborgene Godsdienst-oeffeningen , deedt zijn aangezigt, als het ware, blinken in de tegenwoordigheid van anderen. Zijn uiterlijk voorkoomen, zijn gelaat, en zijn geheel gedrag, was (hoewel zonder de minfte gemaaktheid , of ftijve houding) vergezeld van eene ernstigheid, deftigheid en ftaatigheid, welke de natuurlijke en echte kentekens en üitdrukzels waren, van een diep en bijblijvend bezef van Godlijke dingen in zijn gemoed, en van zijn ftand.vastig leeven in de vreeze Gods. Maatig in het gebruiken van fpijsen drank en in het Jlaapen. Overeenkomstig zijne voorneemens was hij zeer fober in het eeten en drinken: Gelijk zulks ongetwijfeld noodzaakelijk was voor zulk een groot Student, en een perfoon, die van  Heer Jonathan Edwards. 97 van zulk eene teedere en zwakke lighaamsgefteldheid was, als hij, ten einde aangenaam en nutrig te -zijn. Toen hij, door eene zorgvuldige waarneeming , gevonden had , welk foort en welke hoeveelheid van eeten en drinken, het beste met zijne gefteldheid over een kwam , en hem het gefchiktfte tot voorzetting van zijn werk maakte , was hij zeer ftipt en naauwkeurig om zich daar naa te fchikken, en in dit opzigt leefde hij volgens een reegel. Hier in oeffende hij geduuriglijk eene groote zelfs-verloochening ; en zulks deedt hij ook in zijn vroegtijdig ontwaaken en opftaan, ten einde den tijd voor zijne ftudie uit te koopen. Hij was gewoon omtrent vier uuren, of tusfehen vier of vijf uuren in den morgenftond, op te ftaan. §• 3- Zijne uitfpanningen. Ofschoon hij van eene teedere en zwakke gefteldheid was, nochthans zullen weinig ftudeerende perfoonen in ftaat zijn om zoo gezet meer uuren in eenen dag te beïeveren, dan hij. Doorgaands befteedde hij eiken (kg tot zijne ftudie dertien uuren. Zijne geG woon-  98 Het leeven van den weleerwaarden woonfte uitfpanning was het paard rijden , en het wandelen. Hij was doorgaands gezet, ten ware hij daar van afgetrokken wierd door gezelfchap , naa de maaltijd twee of drie mijlen te rijden naar zeeker eenzaam boschje, alwaar hij verkoos van zijn paard af te Hijgen en eenigen tijd dcor te brengen met wandelen. Op die tijden voerde hij gemeenlijk bij zich zijne pen en inkt, om op te fchrijven zulke gedagten, die bij hem mogten opkoomen, en die hij verkoos te bewaaren , om naa te fpeuren, wanneer dezelven eenig licht over het een of ander gewigtig onderwerp beloofden. In den winter was hij gewoon , bijnaa alle dagen , geduurende den tijd van een half uur, of meer, een bij! te neemen en maatiglijk hout te hakken. §• 4- Zijn leerzugt, en de wijze van zijne ftudie. Hrj had eene ongemeene begeerte naar kennis, en in het jaagen naar dezelve fpaarde hij geene moeiten noch koften. Hij las alle boeken , bijzonderlijk Godgeleerde boeken , die hij konde magtig worden , als hij maar hoopen konde, dat hij uit dezelven iet haaien zoude , dat hem in zijn jaagen naar ken-  Heer Jonathan Edwards. 99 kennis enigzins behulpzaam zoude zijn. En hier in bepaalde hij zich niet aan fchrijvers van eene bijzondere fecte , of gezindheid : Ja hij deedc veel moeite om de boeken te bekoomen van de meest bekende fchrijvers, die een ftelzel van Godgeleerdheid, geheel ftrijdig met zijne eigene grondftellingen , verdeedigden en ftaande hielden. Maar hij beftudcerde den Bijbel meer dan alle andere boeken , en meest andere Godgeleerden. Zijne ongemeene kundigheid in den Bijbel blijkt in z-ijne leerredenen, en in de meesten van zijne uitgegeevene fchriften. En de groote moeite, die hij aanwendde in het ftudeeren in denzelven , is openbaar uit zijne gefchreevene aantekeningen op denzelven ; waar van een meer bijzonder bericht hier naa zal gegeeven worden. Hij haalde zijne Godsdienftige grondftellingen uit den Bijbel, en ni#t uit eenig menfchlijk ftelzel, of zamenftel van Godgeleerdheid. Offchoon zijne grondftellingen Calvinistisch waren , nochthans noemde hij niemand vader. Hij dagt en oordeelde voor zichzelven , en hij was waarlijk zeer dikwerf de eerfte in zijn denken en oordeelen over veele zaaken. Dit is blijkbaar uit het gene hij in zijnen leeftijd uitgegeeven heeft, en zulks blijkt nog meer uit zijne Handfchriften. Van welken hij veeG % le  ico Het leeven van den weleerwaarden Ie deelen naagelaaten heefc: De Leezer vervvagte in het vervolg een meer bijzonder bericht van dezelve. Het leezen was het eenigfte middel niet waar van hij gebruik maakte om zijnen geest te verbeeteren, maar hij bediende zich ook veeltijds van het fchrijven ; buiten het welk, naa alle waarichijnelijkheid, geen Student vorderingen, ten meesten voordeele , maaken kan. Overeenkomltig zijn elfde voorneemen leidde hij zich met al zijne magt toe om de waarheid uk te vinden. Hij zo^t naa verftand en kennis, als naa zilver, hij fpeurde dezelven naa , als verborgene fchatten. Elke gedagte over eenig onderwerp, welke hem voorkwam waardig gevolgd en bewaard te worden, volgde hij zoo ver als hij op dien tijd konde, met de pen in zijne hand. Dus verzaamelde hij alle zijne dagen , gelijk de ieverige Bije haare hooning uit eiken open bloem , een fchaf van weetenfchap, welke hem in de daad zoo zoet was als de hooning, als de hooning-raat. En naa dat hij in jaaren en in kennis toenam, wierd zijne pen-al meer en meer gebruikt, en zijne fchriften vermeerderden veel fpoediger onder zijne handen.  Heer Jonathan Edwards. 101 §• 5- Hoe hij zijne tong befiierde. Hrj wierd van zommigen, die hem niet van naabij kenden , gehouden voor ftijf en ongezellig; maar zulks was toe te fchrijven daar aan , dat zij geen beeter omgang met hem hadden. FIij was wel geen man van veel woorden , en hij was eenigzins achterhoudende onder de genen, die hem vreemd waren, en bij de zulken op welker oprechtheid en vriendfehap hij wist geen ftaat te kunnen maaken. En zulks was waarfchijnelijk aan twee dingen toe te fchrijven. Vooreerst aan de ftrenge wacht, die hij reeds van zijne jeugd af over zijne tong gezet had , naauwkeurig zorg te draagen dezelve nimmer te gebruiken, daar zij in eenig opzigt voor iemand fchaadelijk zoude kunnen worden ; nimmer te zondigen met zijne tong : Dezelve ook niet te gebruiken om iedele, beuzelachtige en onbehoorlijke woorden te fpreeken, welke gemeenlijk het grootfte gedeelte uitmaaken van het gefprek der zulken, die in alle gezelfchappen zoo vol woorden zijn. Hij was bewust, dat 'er in de meenigte van woorden geene zonden ontbreeken, en daarom bedwong hij zijne lippen, en hij gewenG 3 de  i©2 Het leeven van den weleerwaarden de zichzelven eerst te denken eer hij fprak, en zich eenig goed einde in alle zijne woorden voor te Hellen; dit leidde hem om meer dan veele anderen traag te zijn in 't fpreeken, overeenkomftig den raad van den Apostel Jaco- bus. Ten tweede , het was ten deele de uitwerking van zijne lighaams - gefteldheid. Hij bezat maar eenen in vergelijking kleinen trap van dierlijk leeven: Zijne dierlijke geesten waren gering, en hij had die kracht van long niet, die 'er vereischt word om iemand te maaken waar voor hij wil gehouden zijn, een gelpraakzaam en geestig man in alle gezelfchappen. ' Zulk een , die eenen grooten overvloed van dierlijke geesten bezit , en dus met meer gemak en minder naadeel fpreeken kan, kan ongetwijfeld meer vrijheid hebben om in alle gezelfchappen tot minder einden (bij voorbeeld om te behaagen en zichzelven aangenaam te maaken) gemeenzaam te fpreeken; ik zegge zulk een kan meer vrijheid van fpreeken hebben , dan hij, die zoodaanig eenen voorraad niet uit te geeve-n heeft. Het betaamt hem te bewaaren het gene hij heeft , tot eenen grooter en uitneemender dienst. Behalven dat, het gebrek van dierlijke geesten fielt iemand ook in een natuurlijk onvermoogen om ten allen tijde en in welk een gezelfchap hij ook is, vrij te fpree-  Heer Jonathan Edwards. 103 fpreeken en de grootfte trap van eene gezeljjge gefteldheid, neederigheid en goedwilligheid , zal deezen hinderpaal niet wechneeraen. Hij was niet geneegen onder vreemdelingen in eenig gefchil te treeden, noch in gezelfchappen daar menfchen van verfchillende gevoelens waren; bewust zijnde, dat zulks gpfchillen doorgaands ortvoordeelig, meenigwerf zondig , en van kwaade gevolgen zijn : Maar hij oordeelde het' allervoordeeligfte te zijn met de pen in zijne hand te twisten. Doch hij was altoos gewillig om zijn gevoelen te zeggen over eenig onderwerp, dat men hem mogt voorftellen; en de zwaarigheden of tegenwerpingen, die hem bij wege van onderzoek geopperd wierden, op te loffen , of wech te neemen, wanneer zij het gene hij als waarheid befchouwde in den weg waren. Maar hoe ongegrond den laster van ftijf en óngèzellig was , weeten zijn bekende en beproefde vrienden het beste. Zij vonden hem altoos zeer geneegen om hen te hooren, vriendelijk en befcheiden; en ofschoon niet praatachtig, echter altoos fpraakzaam en openhertig. Bij zulken welker oprechtheid en vriendfehap hij ondervonden had, was hij niet achterhoudend, maar openhertig en vrij ; geheel lijdzaam onder tegenfpreeken , G 4 als  104 Het leeven van den weleerwaarden als zijne gevoelens, die eenige raoogelijke te-' genfpraak of tegenwerpingen onderheevig waren , de grootfte teegenftand gedaan wierden; En waarlijk, hij was, bij alle geleegenheden, zeer gezellig en openhertig jegens een ieder, die eenig bijzonder werk bij hem te doen had. 5. 6. Zijn gedrag onder zijne huisgenooten, jegens Mevrouwe Edwards, en zijn Huis-Godsdienst. In zijn gedrag onder zijne huisgenooten nam hij. die gemoedelijke naauwkeurigheid in acht, welke in alle zijne handelingen zigtbaar was. Hij behieldt eene groote achting en eerbied voor zijne beminnelijke en deugdzaame echtgenoote. Zijne liefde en vriendelijkheid jegens haar openbaarde hij in zijn fpreeken, en in zijn gedrag jegens haar. Hij liet haar dikwerf in zijne ftudeer-kamer koomen om met haar over de zaaken van den Godsdienst vrij te kunnen fpreeken. Hij was gewoon met baar in zijne (Weer kamer, ten minden eenmaal daags, te bidden, ten ware iet buitengewoons zulks verhinderde. De tijd , waarin dit gemeenlijk gefchiedde, was, eeven voor dat zij zich naar bed begaaven, naa dat hij  Heer Jonathan Edwards. 105 hij met zijne huisgenooten gebeden had. Dewijl hij zelve zeer vroeg in den morgenftond opftond , was hij gewoon, dat zijn huisgezin ook bij tijds opftond; waar naa hij met het huisgezin, eer het zich tot de beezigheden van den dag begaf, badt; wordende, doorgaands bij het kaars-licht in den winter, een hoofdftuk in den Bijbel geleezen; en dit gefchied zijnde deedt hij zijne kinderen vraagen naa hunne jaaren en vatbaarheid, en verklaarde bij die geleegenheid eenige plaatzen uit denzei ven , of hij drong op de betragting aan van deezen , of dien pligt daar in aanbevolen enz. / naa dat hij zulks het meeste noodig vondt. §■ 7- Het beftieren en onderwijzen van zijne kinderen, en flipte waarneeming van den Rustdag. Hrj was in allerlei opzigten zorgvuldig in het beftieren van zijne kinderen; en, het gevolg daar van was, dat zij hem eerbiedigden , achteden en beminden. Hij droeg bijzonderlijk zorg, dat hij de beftiering over hen bij tijds begon. Wanneer zij voor de eerftemaal eenen grooten trap van kwaadwilligheid en halftarrigheid ontdekten, hieldt hij ze bij zich tot dat hij ze volkoomenlijk onderdaaG 5 niS  ïoó Het leeven van den weleerwaarden nig gemaakt en tot gehoorzaamheid gebragt had. En zulk eene recht voorzigtige tucht, oefFende hij met de grootfte bedaardheid, en gemeenlijk zonder een flag te flaan, en dit eens, of tweemaal, herhaald zijnde, was zulks doorgaands genoeg voor dat kind; en het bevestigde op de krachtdaadigfte wijze zijn vaderlijk gezag, en het bragt naaderhand altoos eene blijde gehoorzaamheid te wege. Hij hield een waakzaam oog over zijne kinderen , op dat hij hen over den eerften verkeerden flap vermaanen , en hen den rechten weg wijzen mogt. Hij verkoos zoms om met hen alleen en bijzonder in zijne ftudeer-kamer te fpreeken over de belangen van hunne ziel; en om hen te waarfchouwen , te vermaanen of te beftieren, naa dat hij zulks dienftig oordeelde. Hij deedt veel moeite om hen in de grondbeginzelen van den Godsdienst te onderwijzen , in welk onderwijs hij zich bediende van de Asfemblys Shorter Catechifm; niet eeniglijk door zorg te draagen, dat zij dezelve van buiten leerden, maar door hen te leiden tot het verftand van de leeringen, die daar in geleerd worden, door hen vraagen te doen bij elk antwoord, en hen daar van de uitlegging te geeven. De gewoone tijd van dit zijn onderwijs, was, des avonds voor den  Heer Jonathan Edwards. 107 den Rustdag. In gelijk hij geloofde, dat de Rustdag , of de Heilige tijd zijn begin nam bij zonnen ondergang des avonds voor dien dag , zoo beval hij zijnen huisgenooten , op, of voor, dien tijd alle hunne waereldfche beezigheden te ftaaken; wanneer zij allen bij een geroepen wierden , tezamen een Pfalm zongen en het gebed bijwoonden, als eene inleiding tot de heiliging van den Rustdag. Deeze zorge en naauwkeurigheid verhinderde op eene krachtdaadige wijze dien indrang op den heiligen tijd door het waarneemen van waereldfche beezigheden, al te gemeen in huisgezinnen daar men voorgeeft, dat de avond voor den Rustdag onderhouden word. Hij was een groot vijand van de ontijdige gezelfchappen en vroolijke bijeenkomften van jonge lieden, om dat hij dezelven aanzag als fterke middelen om de jeugd te bederven en te verwoesten. En de verlchooning van veele ouders om hunne kinderen daar in door de vingeren te zien (naamlijk om dat het de gewoonte is , en om dat andere kinderen het doen, waar door het moeielijk, ja onmoogelijk, word om hunne kinderen daar van te weerhouden) vondt hij ongenoegzaam, ja beuzelachtig: En dat dezelve een hoogen trap van hardigheid openbaarde op de onderfbLng, dat de  io8 Het leeven van den weleerwaarden de praktijk daar van fchaadefijk en gevaarlijk was voor hunne zielen. En bij het opwasfen van zijne kinderen, had hij geene moeite om dezelven van deeze gevaarlijke gewoonte af te houden; maar zij volgden den wil van hunnen vader hier in gehoorzaam op. Hij gaf zijnen kinderen, wanneer zij buiten's huis hunne vrienden bezogten , of mtar gezelfchappen gingen , geene vrijheid om uit te blijven naa neegen uuren des avonds; en wanneer iemand van hun in zijn huis, een bezoek van vrienden kreeg, mogten zij dezelven niet lang naa den gemelden tijd van neegen uuren bij zich houden. Indien een Heer met zijne dochters wenfchte te verkeeren, wierd hem , naa zichzelven fatzoenelijk in te leiden door de ouders beleefdelijk te raadpleegen , alle gepaste geleegenheid daar toe vergund, ook een kaamér, en vuur als zulks noodig was, maar hij mogt op de geftelde uuren van rust en fiaap, of op den Godsdienst en de orde van het huisgezin geen indrang maaken. §. 8. Zijne onfehendbaare achting voor waarheid en gerechtigheid. Hij had eene ftrikte en onfehendbaare achting  Heer Jonathan Edwards. . 109 ting voor gerechtigheid in alle zijne handelingen met zijnen naasten, en hij bekommerde zich grootlijks om te bezorgen het gene eerlijk is in dé oogen ^p.alle menfchen. Zoo dat 'er bijnaa niema« was, die wat met hem te doen had, of hij Tiad bewustheid van zijne oprechtheid. Hij toonde te bezitten eene heilige eerbied voor de waarheid met zijne woorden, beide in het gene hij beloofde, en in het gene hij verhaalde, ovcreenkomftig zijne Voorneemens. Dit was ongetwijfeld een van de reedenen waarom hij niet zoo vol van woorden was dan veele anderen zijn. Niemand fchroomde op zijn woord ftaat te maaken. ï 9. Zijne vrienden en zijne handelwijze omtrent dezelven. Hij was voorzigtig in het verkiezen va» boezem-vrienden, en daarom had hij 'er niet veel, die eigenlijk zulken genoemd konden worden; maar jegens dezelven betoonde hij zich op eene bijzondere wijze vriendelijk. Hij was waarlijk een getrouw vriend, en booven de meeste anderen in ftaat om een zaak geheim te houden. Aan hun openbaarde  Iio Het leeven van den weleerwaarden de hij meer dan aan anderen , ftelde hen in bijzondere gevallen voor , de inzigten en einden van zijn gedrag waar uit het hen overvloedig blijkbaar wierdf dat hij de menfchlijke natuur zeer wel keende; en dat zijne gevvoone achterhoudendheid, in veele bijzondere voorbeelden van zijn gedrag, welke een vreemdeling konde wijten aan gebrek aan menfchen kennis, weezenlijk was toe te fchrijven aan zijne ongemeene kennis van het menfcbdom. Zijne verkeering met zijne vrienden was altoos aangenaam en nuttig; hier in was hij aanmerkelijk en meestal bijzonder. Hij was niet gewoon met hen zijnen tijd door te brengen met lasteren, kwaad fpreeken, achterklappen, of met dwaaze fpotternijen, iedel gefnap en het verhaalen van fprookjes: maar zijn mond was als de mond van eenen rechtvaardigen , die wijsheid voortbrengt , en zijne lippen weetenfchap. Zijn tong was als de pen van eenen vaardigen fchrijver, want hij fprak over gewigtige , heemelfche en Godlijke dingen, waar meede zijn herte zoo vervuld was, op zulk eene natuurlijke en ongemaakte wijze , dat zijn fpreeken aangenaam en leerzaam was; waarom niemand van zijne vrienden zijn gezelfchap konde bij- woo-  Heer Jonathan Edwards. in woonen zonder onderwijs en voordeel, ten ware zij het zichzelven te wijten hadden. §. ]o. Zijne goedwilligheid en liefdaadighcid. Zijne groote goedwilligheid jegens het menfchdom openbaarde zich onder anderen, door de ongemeene zugt, die hij toonde tot milddaadigheid, en liefdaadigheid jegens de armen en noodlijdenden. Deeze wierden meenigwerf door hem aanbevoolen , beide in zijne opcnbaare reedenvoeringen en in zijne bijzondere gefprekken. Dikwerf verklaarde hij het vóór zijn gevoelen, dat de belijders van het Christendom in deeze dagen zeer gebrekkig waren in het uitoeffenen van deezen pligt, ja gebrekkiger in deezen pligt, dan in andere deelen van den uiterlijken Cfrtfstelijken Godsdienst. Meenigwerf merkte hij aan hoe veel 'er in de Heilige Schrift van deezen pligt gefprooken , dezelve aanbevoolen en aangepreezen word, bijzonderlijk in het Nieuwe Testament. En hij was van gevoelen, dat in elke bijzondere gemeente door meenigvuldige en milde giften, eene gemeene fonds ten dienfte van de arme en behoeftige leeden van die gemeente, behoorde in ftand gehouden ' te  112 Het leeven van den weleerwaarden te worden: En dat het den Diakenen voornaamfte werk is zorg te draagen voor de armen in het getrouwlijk en met overleg uitdeden en befteeden der inkomften van de gemeente, welke in hunnen handen zijn toevertrouwd. Hij vergenoegde zich ook niet met de liefdaadigheid aan anderen alleen maar aan te prijzen, maar hij maakte zelve daar van veel werk: alhoewel hij, ingevolge den raad van zijnen Meester, zeer veel zorg droeg om zijne liefde-werken te verbergen; door welk middel, ongetwijfeld de meesten van zijne aalmoesfen zullen verborgen zijn tot den dag der opftanding, welke, indien dezelve nu bekend waren , bewijzen zouden , dat hij zulk een groot voorbeeld van liefdaadigheid geweest is, als iemand in deeze eeuw kan aanwijzen. Dit is geen enkel gisfen, maar het is bekend langs verfcheide wegen. Hij was gereed te geeva» bij alle openbaare geleegenheden van liefdaadigheid, hoewel hij, wanneer het gevoegelijk gefchieden konde, altoos de fom, die hij gaf, verborgen hieldt. Zommige voorbeelden van zijne giften in 't verborgen, zijn toevalliglijk tot de kennis van anderen gekoomen, waar door de buitengewoone trap van zijne milddaadigheid openbaar geworden is. Een van die voorbeelden was deeze: Op het hooren, dat een arm on- be-  Heer Jonathan Edwards. 113 bekend perfoon , dien hij nimmer gezien had, en ook niemand van zijne naastbeftaanden, door. eene buitengevvoone lighaamlijke ongefteidheid gebragt was in groote engten; gaf hij, ongevraagd , een aanmerkiijke fom aan zeekeren vriend om dezelve aan den in verleegenheid zijnde perfoon ter hand te ftellen; hebbende vooraf zijn vriend verzogt, hem te belooven, nog aan den perfoon, die het voorwerp van zijne liefdaadigheid was, nog aan iemand anders te zeggen, door wien de gift gegeeven was. Dit kan dienen tot een voorbeeld van zijne buitengewoone liefdaadigheid, en de groote zorge, die hij had.Om dezelve te verbergen (a). §. ir. Zijne groote begaafdheden en voortreffelijkheid als Predikant. De Heer Edwards had het algemeenfte getuigenis van een goed Prediker , meer dan eenig (<0 Naardien beide, de geever, en het voorwerp van zijne liefdaadigheid, overleeden zijn, en aan alle de einden van de beloofde geheimhouding voldaan is; oordeek men, dat het met de boovengemelde belofte niet onbeftaanbaar is, het gebeurde, zoo als het hier befchreeven is, bekend te maaken, H  H4 Het leeven van den weleerwaarden eenig Leeraar van deezen tijd. 'Er waren maar weinigen van zijne hoorers , die hem geen goed Prediker noemden, hoe zij anders zijne Godsdienftige grondbeginzeis ook verachten mogten , en dikwerf over dezelfde waarbeden, wanneer zij door anderen wierden voorgefteld, geërgerd wierden. Weinigen waren 'er, die hem hoorden, en hem niet booven anderen, die zij gehoord hadden, bewonderden. Zijne voortreffelijkheid als Predikant, fcheen uit de volgende dingen te ontftaan. Vooreerst: hijdeedt ongemeen veel moeite om zijne leerreedenen op te ftelien, bijzonderlijk in den eerfben tijd van zijn leeven. Gelijk hij, door zijn vroeg opttaan, en gezette waarneeming van zijne ftudie, meer tijd had dan de meeste anderen, zoo befteedde hij ook me'er tijd tot het opftellen van zijne predikaatzien. Hij fchreef de meesten van zijne predikaatzien geheel uit, geduurende omtrent twintig jaaren naa dat hij eerst begonnen had te prediken , offchoon bij zieh niet geheellijk bepaalde bij zijne aantekeningen in het voordellen van dezelven. Ten tweede : zijne groote ervaarenheid in de Godgeleerdheid, zijne ftudie en kennis van  Heer Jonathan Edwards. Hó' van den Bijbel. Zijne uitgebreide en algemeene kundigheid , en uitneemende klaarheid van denkbeelden, ftelde hem in ftaat om elk onderwerp zeer verftandig en gepast te behandelen , en om uit zijnen fchat oude en nieuwe dingen voort te brengen. Elk onderwerp , dat hij behandelde, was leerzaam, klaar, aangenaam en nuttig; het welk meestendeels was toe te fchrijven aan zijn verftand van het onderwerp, en aan zijne bekwaamheid om hetzelve op de natuurlijkfte, gemaklikfte en voordeeligfte wijze te behandelen. Geen van zijne opftellen waren drooge befpiegelingen, of nietsbeduidende vertoogen , of woorden zonder denkbeelden. Wanneer hij op zulke waarheden, die meenigwerf door veelen betwist en beftreeden worden , ftaan bleef, het welk dikwerf gebeurde, ftelde hij dezelven in zulk een natuurlijk en helder licht, en elk gevoelen het een naa het ander,droop zoo van zijne lippen, gepaard met zulk een klaar en treffend bewijs, beide uit de Heilige Schrift en uit de reede , dat het de toeftemming van elk aandagcig hoorer afperfte. Ten dekde: zijne uitmuntendheid als Prediker was in veelen opzigte het gevolg van zijne uitneemende kennis met zijn eigen herte, H % van  ii6 Het leeven van den weleerwaarden van zijn inwendig bezef en eedelen fmaak van Godlijke waarheden , en van zijne voortreffelijke oeffening van den waaren bevindelijken Godsdienst. Dit gaf hem een groot inzien in de menschlijke natuur; hij wist wat in den mensch was, beide in den heiligen en in den zondaar. Hier door kreeg hij dat vermoogen om de waarheid aan het gemoed alzoo voor te {tellen, dat niet alleen het verftand daar van overreed, maar ook het herte en de consciëntie getroffen wierd; en het ftelde hem in ftaat om uit den overvloed van zijn herte te fpreeken het gene hij kende, en te getuigen het gene hij gezien had en ondervondt. Dit gaf hem een fmaak en kundigheid , zonder welken hij zijne leerreedenen niet zoo had kunnen vervullen, gelijk hij dezelven vervulde met zulke treffende, hertroerende gevoelens, welke allen gefchikt waren om het herte van den boorer aan den Godsdienst te verbinden, het zelve aan te fpooren en te verbeeteren. Zijne leerreedenen hadden een goed verband, doorgaands niet uitvoerig, en gemeenlijk maakte de gébruiken een groot gedeelte van dezelven uit, welke een zeer naauw verband hadden met de onderwerpen , en beftonden in gevoelens , die natuurlijker wijze daar uit voortvloeiden. Dan  Heer Jonathan Edwards. HJ Dan geene befchrijving van zijne leerreedenen zal den Leezer zulk een denkbeeld van dezelven geeven, als dezulken daarvan hadden, die hem hebben hooren prediken, of dieeenigen van zijne leerreedenen, die gedrukt en in 't licht gegeeven zijn , geleezen hebben. 'Er is nog een groote meenigte gefchreeve voor handen, welke waarfchijnelijk zoo waardig zijn, onder het oog van het Publiek te koomen , ten minden zoo zeer tot onderwijzing en opwekking der Christenen ftrekken , als de meesten , die in deeze eeuw in het licht gekoomen zijn. Zijne verfchijning op den predikftocl was met eene goede bevalligheid, en hij predikte klaar , ongedwongen en zeer deftig. Hij had geen fterke , harde ftem; maar hij verfcheen met zulk eene ernftigheid en fraaiigheid, en hij fprak met zulk eene onderfcheiding , klaarheid en naauwkeurigheid, zijne woorden waren zoo zaakrijk , in zulk een helder en krachtig licht gefteld , dat weinig fpreekers, dat vermoogen hadden , gelijk hij, om de aandagt van de hoorers te trekken. Zijne woorden ontdekten meenigwerf een grooten trap van inwendigen iever , zonder veel gerucht of uiterlijke beweeging, en dezelven vielen met zeer veel gewigt op de geil 3 moe-  li 8 Het leeven van den weleerwaarden moederen van zijne hoorers. Hij maakte óp den predikftoel zeer weinig beweeu'h\g met zijn hoofd , of handen , maar zijn fpreeken was zoodaanig, dat het de beweeging van zijn herte openbaarde, het welk op de natuurlij kfte en krachtigfte wijze ftrokte om anderen te beweegen en te ontroeren. Vermids hij zijne leerreedenen geduurende veele jaaren geheel uitfehreef, en altoos een zeer aanmerkelijk gedeehe van zijne reedenvoeringen , die hij in het openbaar hifldt, fchreef; nam hij zijne aantekeningen met zich op den prëdikftoel , en las aldaar het meeste, dat hij aangetekend had; nochthans was hij aan zijne aantekeningen niet gebonden , zoo als hij die geheel gefchreeven had , maar hij konde , indien hem onder 't fpreeken te binnen kwam eene gedagte , die hem onder 't fchrijven niet was voorgekoomen , en die hem nochthans naadruklijk en klemmend fcheen , met zulk eene gepastheid en vloeibaarheid , en meenigwerf met eene fterkere aandoening van zijn gemoed , en vergezeld van eene meer ocbetwistbaar goede uitwerking op zijne hoorers, voordellen , dan alles wat hij gefchreeven had. Of-  Heer Jonathan Edwards. 119 Ofschoon hij j gelijk wij reeds aangemerkt hebben, gewoon was zulk een aanmerkelijk deel van het gene hij predikte, te leezen; echter dagt. hij geenzins, dat dit over het algemeen de beste wijze van prediken was; maar hij merkte aan , dat het gebruikmaaken van aantekeningen voor zoo veel hij zulks deedt, een gebrek en zwakheid was. En in den laatften tijd van zijn leeven , helde hij tot die gedagta over, dat het beeter was geweest, wanneer hij zich nimmer in het minfte aan zijne aantekeningen gewend had. Het prediken zonder aantekeningen kwam hem voor , de allernatuurlijkfte wijze van prediken te zijn , overeenkomftig de gewoonte in de meeste proteftantfche landen ; en het is kennelijk , dat zulks ook geweest is, de gewoonte van de Apostelen en van de eerfte Dienaars van het Êuangelie; en hij bezat, over het geheel, de grootfte geneigdheid om aan het einde van het prediken te beantwoorden: ja hij onderftelde, dat niemand, die de talenten had, eevenreedig aan de Heilige bediening , onbekwaam was om van buiten (memoriter) te fpreeken , wanneer hij, om daar toe in ftaat te worden , van zijne jeugd af op eene behoorlijke wijze de moeite deed. Hij wilde, dat een jong Predikant, alle zijne leerreedenen,of ten minften het grootfte gedeelte van. H 4 de"  120 Het leeven van den weleerwaarden dezelven , geheel in gefchrifte ftelde, en in plaats van dezelven zijne hoorers voor te leezen , de moeite deede om dezelven in zijn geheugen te krijgen. Het welk, offchoon zulks eerst veel arbeid zoude vereifchen, nochthans door het gebruik haast gemaklijker worden,en hem in ftaat ftellen zoude om zonder fouten en vrijmoedig te fpreeken; en het weik hem alle zijne dagen van grooten dienst zijn zoude. §. 12. Zijn bidden. Zijne gebeden waren in de daad extempare, hij badt dezelven zonder eene voorafgaande bearbeiding. Geen mensch konde verder zijn van den fchijn van een formulier, beide in woorden en in de manier van uitdrukken , dan hij was. Hier in was hij geheel bijzonder en onnaavolgbaar door iemand, die den geest niet had van eene waare en ongeveinsde Godvrucht: en hij drukte zich altoos zeer gepast en eerbiedig uit. Hij fcheen eene groote maate van de genade en den geest des gebeds te bezitten; om met den geest en het verftand te bidden. En hij verrichte meenigwerf dit gedeelte van den pligt tot aangenaamheid en ftichting van de genen, die zich met  Heer Jonathan Edwards. 121 met hem vereenigden. In gemeene gevallen was hij niet gewoon lange gebeden te doen: een misflag , die hem voorkwam , dikwerf fchaadelijk te zijn voor het openbaar en gemeenfehaplijk bidden , om dat zulks eerder ftrekte om de waare Godsdienftigheid te beneevelen dan te bevorderen. §• n- Zonder waereldfche zorgen, en zijne gewoonte om zijne gemeente meer afgetrokken te onderwijzen. Hij hieldt zich ten eenemaal buiten waereldfche zorgen. Hij gaf zich geheel over aan het werk der bediening, en hij bemoeide zich niet met de dingen van dit leeven. Hij liet het bijzonder opzigt en beftier over de tijdlijke belangen van zijn huisgezin bijnaa geheel over aan Mevrouwe Edwards; die beeter in ftaat was dan de meeften van haare fexe om de geheele zorg daar van op haare handen te neemen. Hij was met de meesten van zijne tijdlijke zaaken minder bekend dan het grootfte gedeelte van zijne naabuuren; en zelden wist hij wanneer en door wien den voorraad van voeder voor zijne beesten voor den winter was ingezaameld geworden, hoeveel melkH 5 koei-  142 Het leeven van den weleerwaarden koeijen hij had ; en van waar zijne tafel voorzien wierd, e. z. v. Hij maakte 'er geene gewoonte van om zijne gemeente in haare huizen te bezoeken , ten ware om hem gezonden wierd door zieken, of hem ter oore kwam , dat deeze, of.geene, van zijne gemeente met de eene of andere tegenheid bezogt was. In plaats van zijne gemeente van huis tot huis te bezoeken, plagt hij dikwerf in afzonderlijke bijeenkomften , in bijzondere naabuurfchappen , te prediken : en dikwerf riep hij de jonge lieden en de kinderen aan zijn eigen huis, en dan was hij gewoon met dezelven te bidden en te fpreeken op eene wijze over. eenkomftig hunne jaaren en omftandigheden. Alle Rustdagen in den zoomer Catechifeerde hij de kinderen in het openbaar. Aan bijzondere jonge lieden plagt hij vraagen in gefchrifce voor te ftellen , om dezelven, naa het einde van den aan hen geftelden tijd om zich daar toe te bereiden, te beantwoorden. In het opgeeven van deeze vraagen trachtte hij dezelven te richten naa den ouderdom ,' de genie, en bekwaamheden van dezulken, aan wien dezelven voorgefteld wierden. Zijne vraagen waren gemeenlijk van dien aart, dat zij maar een kort antwoord vorderden: en noch-  Heer Jonathan Edwards. 123 nochthans konden dezelven niet beantwoord worden, zonder eene bijzondere kennis van het een of ander hiftorisch gedeelte van de Heilige Schrift, en daarom -wierden de perfoonen door dezelven geleid, ja zelfs verpligt, om den Bijbel te leezen. Hrj verzuimde het bezoek van zijne gemeente van huis tot huis daarom niet , om dat hij zulks in gewoone gevallen niet aanzag als een gedeelte van het werk van den Euangelie-dienst : maar hij ondei ftelde , dat de Leeraars, ten aanzien hier van, hunne talenten en omftandigheden raadpleegen , en dat zij hunne gemeente meer of minder bezoeken moesten, naa maate zij hoopcn konden daardoor de groote einden van den Euangeliedienst te bevorderen. Hij merkte aan , dat zommige Leeraars een aangenaam en nuttig talent.hadden om hunne gemeente bij toevallige geleegenheden te bezoeken. Dat zij vaardig zijn in 't fpreeken, en terftond een nuttig , Godvruchtig gefprek, op eene gemeenzaame, qngedwonge en , als het ware, op geene opzetlijke wijze, in kunnen voeren. Hij ftelde, dat dezulken eene roeping hadden om een groot gedeelte van hunnen tijd in het bezoeken van hunne gemeente te befteeden ; maar Zijne talenten befchouwde hij geheel anders te zijn.  124 Het leeven van den weleerwaarden zijn. Hij was niet bekwaam om met elk, die hij ontmoette, in een gemeenzaam gefprek te treeden, en hetzelve op eene gemaklijke wij-' ze te leiden op zulk een onderwerp als hij wilde, zonder de hulp van anderen, en, als het gebeurde, tegen hunne neiging. Daarom vondt hij, dat zijne bezoeken van dat foort in eenen grooten trap onvoordeelig moesten zijn. En dat, vermids hij in eene groote Stad. woonde , het bezoeken van zijne gemeente van huis tot huis, een groot gedeelte van zijnen tijd zoude wechgenoomen hebben, welke hij oordeelde in zijne ftudeer-kamer. te kunnen befteeden tot veel gevvigtiger oogmerken, en om zoo veel .beeter de groote einden van zijne bediening te bevorderen. Want het kwam hem voor, dat hij het grootfte goed Joen, en de zaak van Christus het meest bevorderen konde door prediken en fchrijven, en met menfchen, die onder Godsdienftige indrukken waren, in zijne ftudeerkamer te fpreeken: daar verzogt hij alle de zoodaanigen bij een te kooroen: daar konden zij verzeekerd zijn , hem , bij gewoone geleegenheden , te vinden, en een vrijen toegang tot hem te zullen ontvangen : en daar wierden zij behandeld met alle die teederheid, vriendelijkheid, en gemeenzaamheid, die men wenfehen kan. Daarom was in tijden van de uit-  Heer Jonathan Edwards. 125 uitftorting van Gods Geest en de heiieeving van den Godsdienst onder zijne gemeente, zijne ftudeer-kamer geheel vol met menfchen , die bij hem kwaamen om over den ftaat van hun gemoed te fpreeken, en raad en beftiering te zoeken: Hij ontving dezelven en fprak met hen, zeer vrijmoedig en aangenaam , en hier had hij de beste geleegenheid om op de gemeenzaamfte wijze met elk om te gaan. Hij was een verftandig beftierer van zielen , die in Geestlijke twijfelingen waren. En daarom wierd hij gezogt niet alleen door zijne eige gemeente, maar door dezulken, die twintig mijlen verre van hem af woonden. Hij was zulk een bekwaam beftierer , van zielen geworden , deels door zijne bevindelijke kennis in Godlijke dingen, en zijn onvermoeid leezen en overdenken van het Woord van God; en deels door het groot belang, dat hij ftelde in zielen, die in geestlijke ongeleegenheden waren ; want maar weinig jaaren naa zijne bevestiging in de Heilige bediening gefchiedde de wonderlijke uitftorting van den Geest van God op zijne gemeente , waar door eene groote bekommernis over hunne zielen bijnaa algemeen plaats had , en 'er wierd een groot aantal | ge-  126 Het leeven van den weleerwaarden gevonden waar van eene zaligmaakende bekeering te hoopen was. Dit gefchiedde voornaamlijk in het jaar 1734, waar van hij zelve een bijzonder bericht geichreeven heeft, getiteld, A faithful narrative of the furprizing work of God , in the converfion of many hundred fnuls in Northampton. Dat is: Getrouw verbaal van het verbaazend werk van God, in de bekeering van veel honderden zielen te Northampton: het welk door den druk in Engeland, Duitschland en America is gemeen gemaakt geweest; waar heenen wij onze Leezeren wijzen moeten. Dan 'er was eene andere aanmerkelijke tijd van de uitftorting van den Gee^t van God in het jaar 1740» en i?4fi, waar in Northampton een groot aandeel had; hoewel niet met uitfluiting van de andere plaatzen van het land. In deezen tijd had de Heer Edwards niet alleen te doen met zijne eige gemeente, maar met zeer veele anderen. Het gerucht, dat dezelfde dingen te Northampton eenige jaaren van te vooren hadden plaats gehad, en de goede naam, die de Heer Edwards om zijn verftand , Godvrucht en zijne groote ervaarendheid in den bevindelijken Godsdienst, had, leidde natuurlijker wijze beide Leeraars en gemeenten uit bijnaa alle  Heer Jonathan Edwards. 127 alle plaatzen van Nieuw-Engeland, om, in deezen buitengewoonen tijd, bij den Heer Edwards raad en bijftand te zoeken. In deezen tijd door Leeraars en gemeenten van verfcheiden plaatzen ernftig verzogt wordende om onder hen te koomen en te prediken , begaf hij zich tot veelen en predikte voor dezelven ; hoewel hij buiten ftaat was om aan het verzoek van elk te voldoen : En zijn prediken was van een grooten zeegen achtervolgd. En naardien veelen van de Leeraars en gemeenten van Nieuw-Engeland onbekend waren met zulke dingen, als 'er toen gezien wierden , liepen zij groot gevaar om , als het ware, in het wild te loopen, en zij, door de listige verzoekingen van den duivel, die zich van de onweetendheid en boosheid van 's menfchen herte bedient, gingen werklijk tot groote bukenfpoorigheden , beide als vijanden en als vrienden van het werk van Gon. Tegen deeze twee tegenftrijdige uiterften was de raad en de bijftand van den Heer Edwards , beide door onderlinge gefprekken, en door prediken en fchrijven , ongemeen behulpzaam. Zijne uitgegeevene fchriften bij deeze geleegenheid waren bijzonderlijk van een grooten en uitgeftrekten dienst. En het komt  128 Het leeven van den weleerwaarden komt hier te pas van dezelven eenig bericht te geeven. Het eerfte is eene predikaatzie gepredikt te New-Haven op den ioen April 1741, over de onderscheidende kenmerken van den Geest van God, e. z. v. In het jaar 1742., gaf hij in vijf deelen in het licht een werk, getiteld: Some thoughts concerning the prefent revival of Religion in New-England, and the way in which it ought 10 be acknowledged and promoted &c. Dat is: Eenige gedagten aangaande de tegenwoordige herleeving van den Godsdienst in Nieuw-Engeland , en de wijze op welken dezelve behoorde erkend en bevorderd te worden, e.z.v. In het jaar 1746 gaf hij a Treatife on Religious affettions. Dat is: Verhandeling over de Godsdienftige hartstogten, e. z. v.; in 't licht. Alle welken door de Kerk van Christus te recht moogen aangemerkt worden als een ftemme achter haar zeggende: Dit is de weg wandelt in denzelven. Bijzonderlijk het laatstgemelde boek, dat door veelen voor het beste, 't welk over dit onderwerp is gefchreeven, gehouden word, wordende daar in het onderfcheid tuffchen den waaren en valfchen Godsdienst in het klaarfte en krachtigfte licht gefteld. Tot  Heer Jonathan Edwards. 129 Tot het zelfde einde dient het boek, dat door den Heer Edwards in hét jaar 1749 uitgeeven is en ten titel heeft: The live of the Keverend Mr. David -Brainekd with Reflections and obfervations there on. 'Dat is: Het leeven van den Weleerwaarden Heer David Braüserd met bedenkingen en aanmerkingen op hetzelve. $• 14. Zijne grondbeginzels. De Heer Edwards was, het welk zommigen noemen , een ftreng Calvinist. Zulke leeringen van het Calvinistendom, welke den meesten tegenfpraak geleeden, en de grootfte ergernis gegeeven hebben, fcheenen hem zoo fchriftuurlijk, zoo reedelijk, zoo gewigtig, als eenigen: en hij oordeelde, dat het opgeeven van dezelven, in de daad een opgeeven van alles was. En daarom befchouwde hij de genen, die zich Calvinisten noemden , en geneegen waren om de zaak te bemantelen , door de knoopen van het Calvinistendom, als het ware, door te houwen, ten einde zij hetzelve meer naa den fmaak mogten maaken van dezulken, die zeer gezet zijn om hetzelve tegen te fpreeken; ik zegge , I daar-  130 Het leeven van den weleerwaarden daarom befchouwde hij zulken als de genen, die de zaak, welke zij voorwendden te behertigen, weezenlijk opgeeven en verraaden; en die den weg baanen niet alleen voor het Arminianismus , maar ook voor het Deismus. Want hij zag, indien deeze leeringen in derzelver geheele lengte en breedte zouden verzaakt worden , geenen grond waar op de menfch gerust en veilig zijnen voet zetten kan; noch bij het .Deismus, of wel bij het Atheismus, of liever op het algemeen Scepticismus, dat is het gevoelen der twijfelaars. Hij oordeelde, dat niets zoo noodzaakelijk was, dan dat men deeze leeringen beknoptlijk ter needer gefteld en verftandiglijk en bondiglijk verdeedigd had, ten einde, het blijken mogte, dat zij in allen deele overeenkomftig zijn zoo wel met de reede en het gezond verftand, als met de leeringen van de Godlijke Openbaaring; en dat dit dan het eenigfte en krachtigfte middel was om de tegenfpreekers te overtuigen, of te doen zwijgen en befchaamd te maaken. Aangaande de waarheid van dit alles, zal iemand zichzelven kunnen voldoen , wanneer hij leest, zijne verhandeling over de Rechtvaardiging, en zijne twee laatfte boeken over de vrijheid van den wil, en over de erfzonde. De  Heer Jonathan Edwards. 131 De dingen dus befchouwende, oordeelde bij het van gewigt, dat de Leeraars in hun examen van Candidaten voor de Heilige bediening, zeer naauwkeurig behoorden te zijn, met opzigt tot hunne grondbeginzels zoo wel, als tot hunne Godsdienftige neigingen en zeeden; En om die reeden vondt hij in zommige gevallen groote moeielijkheid en zeer veel tegenftand. Hij was van gevoelen, dat een onrechtzinnig en ontrouw Leeraar waarfchijneüjk meer kwaad dan goed doen konde voor de Kerk van Christus. En daarom konde hij de hand niet hebben om iemand tot de Heilige bediening toe te laaten , zoo het niet bleek, dat hij gezond was in het geloovi, en zoo het aan het oordeel der liefde niet openbaar was , dat hij eene geneigdheid had om getrouw te zijn. I 2 TWEE-  132 Het leeven van den weleerwaarden TWEEDE HOOFDSTUK. Zijn ontflag uit Northampton, met de geleegenheid en de omftandigheden van hetzelve. D e Heer Edwards genoot veele jaaren de achting en liefde van zijne gemeente, en 'er deedt zich het grootfte vooruitzigt op , dat hij dezelven zijn leeven lang tot in den dood behouden zoude. Hij was van alle de Leeraars in Aieuw-Engeland , bijnaa de laatfte, dien men zoude uitgekoozen hebben , om door zijne gemeente tegengeftaan en afgezet te worden. Dan uit het gene 'er met opzigt tot deeze zaak gebeurd is, hebben wij een leerzaam onderwijs noopens de onbeftendigheid van alle menfchlijke zaaken, en hoe onreedelijk het vertrouwen op menfchen zij. §• 1. Ongelukkige verwijdering tusfchen hem en zijne gemeente. In het jaar 1744. wierd de Heer Edwards onderricht, dat eenige jonge lieden in de Stad, die leeden van de gemeente waren, boeken on-  n Heer Jonathan Edwards. 133 onder zich hadden van welken zij zich bedienden om onkuisfche en onbefchofce taal onder de jeugd te verfpreiden. En daar naa onderzoek doende, vondt hij zeer veel perfoonen, die getuigden , dat zij de een den anderen van tijd tot tijd vuile woorden hadden hooren fpreeken , daar toe verleid wordende door het leezen van een boek, of boeken, die zij onder zich hadden. Waar op de Heer Edwards van oordeel was, dat de broederen van de gemeente ,de zaak behoorden in te zien. En ten einde daar meede een begin te maaken deedt hij eene predikaatfie over Heb. XII: 15, 16. Toeziende, dat niet iemand en verachters van de genade Gods; dat niet eenige wortel der bitterheid opwaarts fpruite en beroerte maake, en door dezelve veele ontreinigd worde. Dat niet iemand en zij een hoereerer, of een onheilige, gelijk Ezau, e. z. v. De predikaatfie geëindigd zijnde, verzogt hij de broederen*van de gemeente te vertoeven, waar op hij hen verhaalde welk een onderricht hij gekreegen had, en daar bij vooi ftelde, of zij het ook dienftig oordeelden eenige maatreegelen te neemen om naa de zaak onderzoek te doen. Zij verklaarden eenpaarig en met veel iever hun gevoelen te zijn , dat de zaak behoorde onderzogt te worden. En gingen vervolgens voort tot het verkiezen I 3 van  134 Het leeven van den weleerwaarden van zeeker getal perfoonen om hunnen Herder in het onderzoeken van de zaak bij te ftaan. Waar op de Heer Edwards den tijd van hunne bijeenkomst ten zijnen huize bepaalde; en las toen een lijst van de naamen der jonge lieden, welken hij begeerde, dat op denzelfden tijd aan zijn huis zouden koomen. Deezen waren deels de befchuldigden deels de getuigen; maar 'er wierd niet onderfcheiden bij opgeleezen wie eigenlijk tot het eerfte, of tot het laatfte getal behoorde. Toen de naamen bekend gemaakt wierden bleek het, dat 'er maar weinigen van de aanzienelijke famielien in de Stad waren tot welken de opgenoemde perfoonen niet behoorden , of naauw bevriend waren. Het zij dit dë geleegenheid tot de verandering was, of niet, eer de beftemde dag gekoomen was, veranderde een groot getal van de hoofden der famielien van voorneemen (ja veelen veroordeelden reeds het gene zij gecfaan hadden eer zij in hun huis gekoomen waren.) en verklaarde, het niet dienftig te vinden verder aldus te handelen, gelijk zij begonnen hadden; dat hunne kinderen op zulk eene wijze, om zulke dingen, niet tot reekenfchap behoorden geroepen te worden, e. z. v. — e. z. v. En daar op was de Stad terftond geheel beroerd. Dit fterkte de handen van de befchuldigden. Zom- mi"  Heer Jonathan Edwards. 135 migen wilden niet verfchijnen, en anderen, die verfcheenen , gedroegen zich onbehoorlijk, en met zeer veel onbefchaamdheid , en met verachting van het gezag van de Kerk. Zoo dat 'er weinig of niet in de zaak gedaan konde worden. Dit was de aanleiding van het verzwakken van de Heer Edwards handen in het werk der bediening, bijzonderlijk onder de jonge lieden; onder welken hij door dit middel zijnen*-wvloed grootlijks verloor! Dit fcheen in eene groote maate een einde te maaken aan de nuttigheid van den Heer Edwards te Northampton , en het heeft ongetwijfeld den grond gelegd, ja het zal dienen om reeden te geeven van de ongewoone gebeurtenisfen, welke terftond zullen verhaald worden. Zeeker , zijn dienst was naa deeze gebeurtenis niet meer zoo zeer zigtbaar gezeegend; en de invloeden van Gods Geest wierden aanmerkelijk ingetrokken , en zorgloosheid en aardschgezindheid namen onder hen zeer de overhand. Die groote en ongewoone trap van uiterlijke Godsdienstigheid en goede orde, die onder hen te vooren was gevonden geweest, begon allengskens af te neemen, en de jeugd is zeedert dien tijd darteier en ongebondener geworden. I 4 §-2-  136" Het leeven van den weleerwaarden §. 2. Zijne grondftellingen) welke tot zijn ontftag aanleiding gaven. De Heer Stoddard, de grootvader, en, in het werk der bediening, de voorganger van den Heer Edwards, was van gevoelen, dat onbekeerde menfchen in het oog van God, of die als zoodaanigen aangemerkt wierden, recht hadden tot het Sacrament van het Heilig Avondmaal; dat het daarom hunne pligt was tot die inflelling te koomen, offchoon zij bewust waren, dat zij geene waare goedheid, of Euangeiifche heiligheid hadden. Hij beweerde, dat het zigtbaar Christendom niet geleegen is in eene belijdenis, of vertooning van het gene waar in de waare heiligheid of het weezenüjk Christendom beftaat: Dat daarom de belijdenis, die de menfchen doen om als zigtbaare leeden van de Kerk van Christus aangenoomen te worden, niet behoort te zijn van dien aart, dat zij uitdrukke of te kennen geeve eene weezenlijke onderwerping, of toeftemming aan de voorwaarden van het verbond der genade, of eene hertelijke omhelzing van het Êuangelie. Zoo dat dezulken, die den Heere Jesus Christus in de daad verwerpen, den Euangelie-weg der  Heer Jonathan Edwards. 137 der zaligheid in hunne herten verachten, en bij zichzelven bewust zijn , dat zij zulks waarlijk doen, de belijdenis zonder te liegen, en ongeveinsd doen kunnen. Vervolgens had hij zich bevleitigd om eene korte belijdenis op te Hellen, die de menfchen doen moesten om in de gemeenfchap der Kerke aangenoomen, en tot het gebruiken van het Sacrament toegelaaten te worden, overeenkomftig deeze zijne grondftellingen; en dezelve greep ftand en wierd in gebruik gebragt te Northampton ; en de menfchen wierden tot de gemeenfchap van de Kerk, en tot het Heilig Avondmaal toegelaaten, niet onder het denkbeeld, dat zij opregte Heiligen waren, of dat zij eenige weezenüjke goedheid hadden De openlijke verdeediging van deeze grondftelling door den Heer Stoddard, maakte in het land een groot gerucht. En hij wierd tegengeftaan als invoerende eene zaak , die ftrijdig was tegen de grondftellingen en de praktijk van bijnaa alle de gemeenten in Nieuw-Engeland. En het ftuk wierd openlijk in gefchil getrokken tusfchen hem en Dr. Mather van Boston. Eevenwel wierd dezelve te Northampton, door den grooten invloed en het vermoogen van den Heer Stoddard'op het volk aldaar, ingevoerd, hoewel I 5 niet  138 Het keven van den weleerwaarden niet zonder tegenftand. En zijne grondftellingen wierden allengskens onder de Leeraars en gemeenten van die Provincie, en in andere deelen van Nieuw.Engeland verfpreid. Offchoon geene gemeente, uitgezonderd die van Northampton , volgens deezen grondreegel openlijk en opzetlijk handelde, dooide belijdenis der genen, die tot het Heilig Avondmaal toegelaaten wierden , overeenkomftig deezen grondreegel, te veranderen: maar zij eifchten van een ieder, die zich tot de Kerk voegde, eene belijdenis van dat gene, waar in het waare Christendom beftaat, of waar in de weezenlijke Godzaligheid geleegen is. En in deeze laatfte jaaren is zijn gevoelen , dat menfchen , die geene weezenlijke goedheid hebben , in eenen onchristelijken ftaat leeven en daar van zeiven bewust zijn , eene Christelijke belijdenis doen en het Heilig Avondmaal gebruiken moogen, zonder dat zij liegen en geveinsd zijn; als meede, dat zij recht hebben, en verpligt zijn om alzoo te doen ; ik zegge in deeze laatfte jaaren is dit zijn gevoelen door het land aanmerkelijk verfpreid geworden. De Heer Edwards had eene twijfeling over deeze zaak toen hij zich eerst te Northampton met 'er woon ter neederzettede, en naa-  Heer Jonathan Edwards. 139 naaderhand: Maar hij kreeg aangaande het verkeerde, dat menfchen in de gemeenfchap van de Kerk wierden toegelaaten, die geene weezenlijke Godzaligheid voorgaven , zulk eenen trap van overtuiging niet, geduurende eenige jaaren, dat hij met eene goede confcientie dat gebruik konde verhinderen. Maar ten laatften vermeerderden zijne twijfelingen noopens dit ftuk zeer fterk , het welk hem de zaak veel grondiger deedt onderzoeken, dan hij ooit te vooren gedaan had, door het raadpleegen van de Heilige Schriften, en het leezen en onderzoeken van zulke boeken, die gefchreeven waren om te verdeedigen, dat menfchen, buiten de belijdenis van het zaligmaakend geloof, tot het gebruik van de Sacramenten mogten toegelaaten worden. En het gevolg daar van was, eene volkoomene overtuiging van de verkeerdheid van de zaak, en dat hij dezelve met eene goede confcientie niet beoeffenen konde. Hij was ten vollen overtuigd : Dat een zigtbaar Christen te worden, een aandoen was van de zigtbaarheid of den fchijn van een waar Christen; dat de belijdenis van het Christendom eene belijdenis is van dat gene waar in het waar Christendom beftaat; en daarom eene belijdenis is van eenen waaren eerbied voor Christus, en eene hertelijke omhelzing van het  i4o Het leeven van den weleerwaarden het Êuangelie, e. z. v. Dat dierhalven niemand, die Christus in zijn herte verwierp, zulk eene belijdenis, beftaanbaar met de waarheid, doen konde. En daarom, naademaal het Sacrament van des Heeren Avondmaal is ingefleld voor uitwendig belijdenis doende Christenen , kan niemand dan zulken , die waarlijk Christenen zijn, een weezenlijk recht hebben in het oog van God om tot dat Sacrament te koomen; en dienvolgens behoorde daar toe niemand te worden toegelaaten, die geen belijder was van het waare Christendom, en die dus in het oordeel der liefde niet als een waar vriend van den Heere Jesus Christus, of als een waar Heilige, kan ontvangen worden (è). §• 3- (3) De Leezers, die een meer volleedig bericht van dit gefchil begeeren, en weeten willen of het zelve alhier recht is voorgefteld, kunnen leezen het gene de Heer Edwards bij deeze geleegenheid, ter verklaaring en verdeediging van zijne grondftellingen, gefchreeven heeft; als meede het antwoord van den Wel Eerwaarden Heer Williams, en het weeder-autwoord aan hem door den Heer Edwards. En indien zij lust hebben, kunnen zij ook raadpleegen het gene Dr. Mather en de Heer Stoddard over dit onderwerp gefchreeven hebben.  Heer Jonathan Edwards. 141 §• 3- De onrust en beroerte van zijne gemeente. Toen de gevoelens van den Heer Edwards in de lente van het jaar 1744. bekend wierden veroorzaakten dezelven groote ergernis, en daar wierd in de Stad eene fterke gisting onder 't volk. Dan eer men hem zijne zaak hoorde verdeedigen , of eer veelen kennis hadden wat zijne grondftellingen waren, was het algemeen roepen, dat men hem ontflaan moest, en dat zulks hun alleen voldoen zoude. Dit was blijkbaar uit den geheelen fchaakel van hun gedrag, naardien zij de meest gepaste middelen om de zaak in verfchil bedaard te overweegen, ten einde daar door tot kennis van dezelve te koomen, van de hand weezen en tegenftonden, en daar bij volftandig bleeven weigeren om acht te geeven op het gene de Heer Edwards tot verdeediging van zijne grondftellingen in te brengen had. Ja, dewijl zij van het begin tot het einde, de maatreegelen , die de beste werking beloofden om de zwaarigheid wech te neemen, tegengegaan, en met veel iever getracht hebben naar zulken , waar van zij op eene zeekere en fpoedige fcheiding ftaat maaken konden. §• 4-  142 Het leeven van den weleerwaarden §■ 4. Hunne handelwijze tegen den Heer Edwards in zommige gevallen. De Heer Edwards meende over het onderwerp te prediken op dat zij aangaande zijne gevoelens en de gronden waar op dezelven rusteden, (van welken beide hij bewust was, dat de meesten van hun volftrekt onkundig waaren) kennis hebben mogten , alvoorens men zoo ver kwam, dat men tusfchen hem en zijne gemeente eene fcheiding maakte. Dan ten einde hij niets doen zoude om het oproer te vermeerderen, maar in tegendeel alle zoodaanige weegen, welke tot vreede ftrekken, inflaan, zoo ver als met een goed geweeten gefchieden konde, ftelde hij de zaak eerst voor aan de gewoone gemagtigde vergaadering van de gemeente, onderftellende, dat, indien hij met hunne toeftemming het onderwerp openlijk begon te verhandelen, zulks zoude voorkoomen de kwaade gevolgen, welke hij anders vreesde, dat daar uit voortkoomen zouden. Maar de meesten van die vergaadering weigerden zulks toe te ftemmen, en verzetteden zich zeer fterk daar tegen. Waar op hij voor het tegenwoordige af zag van zijn voorneemen als het welk in de tegen- woor-  Heer Jonathan Edwards. 143 woordige omftandigheden veel eer oproer zoude verwekt en het vuur veel fterker aangeblaazen hebben , dan aan de goede oogmerken, daar door bedoeld, te beantwoorden. De Heer Edwards bewust zijnde, dat zijne grondftellingen niet verftaan, en overal in het land zeer verkeerd voorgefteld wierden; en vindende, dat zijne gemeente op dien tijd in eenen al te fterken drift was om bedaardlijk op de zaak in verfchil te letten; ja dat zij in eene gefteldheid was van te weigeren om hem daar over te hooren prediken, nam bij zichzelven voor om te laaten drukken het gene hij over het ftuk te zeggen had ; wijl zulks de eenigfte weg fcheen , welke hem was opengelaaten om een reedelijk gehoor te krijgen. Dienvolgens gaf zijne gemeente haare tóeftemming om de bijeenroeping van eene Kerkvergaadering uit te ftellen,tot dat het gene hij fchrijven zoude, gedrukt en in het licht gekoomen was. Maar zij openbaarde eene groote ongerustheid in het wachten eer het van de pers kwam. En hetzelve in het licht gekoomen zijnde, wierd het maar door weinigen van haar geleezen. De Heer Edwards daar van kennis hebbende, vernieuwde zijn voorftel om over hetzelve te prediken. En in eene bijeenkomst van de broederen der gemeente vraagde hij hunne toe-  144- Het leeven van den weleerwaarden toeftemming in de volgende bewoordingen : Ik verzoek, dat de broederen hunne toeftemming geeven willen, dat ik de reedenen van mijn gevoelen betrekkelijk tot eene volkoomene gemeenfchap in de Kerk, in naademiddags predikaatfien tot dat einde beftemd, zal verklaar en; niet als eene daad van gezag, of als daar door de magt om den geheelen raad van God bekend te maaken uit mijne handen te ftellen; maar om vreede's wille, en om geleegenheid tot twisten voor te koomen. Doch dit wierd met neenzeggen voorbijgegaan. Toen ftelde de Pleer Edwards voor, dat het dan aan eenige weinige naabuurige Predikanten behoorde overgelaaten te worden of het niet, alle dingen overwoogen zijnde, reedelijk was , dat hij van den predikftoel gehoord wierd, alvoorens de zaak haar vol beflag zoude krijgen. Maar dit wierd ook met neenzeggen voorbijgegaan. §• 5- Hij predikt over het onderwerp. Dan eevenvvel de Leeraars en afgezondenen, die uit de naabuurige gemeenten te Northampton gekoomen waren om hen onder hunne moeielijkheden teraaden, hadden hem den raad  Heer Jonathan Edwards. - 145 raad gegeeven, dat hij maar zoude voortgaan om eene naademiddagspredikaatfie vast te ftellen om over het onderwerp te prediken , en voorneemen moest om zulks van week tot week te doen, tot dat hij zoude geëindigd hebben het gene hij te zeggen had. Op maandag was 'er een bepaald of rondgaand gezelfchap, waar in een voorftel gedaan wierd om uit hun midden eenige gemagtigden naar den Heer Edwards te zenden, met het verzoek geene naademiddagspredikaatfien te doen over het onderwerp in verfchil, volgens het gene hij verklaard en vastgefteld had. Overeenkomftig dit voorftel tradt men tot het verkiezen van drie gemagtigden , welke den Heer Edwards gingen bezoeken, en hunne boodfchap overbragten. Dan de Heer Edwards oordeelde het dienftig om overeenkomftig zijn voorneemen te handelen, en predikte dienvolgens eenige Leerreedenen tot dat hij had geëindigd, het gene hij over dat onderwerp te zeggen had< Deeze naademiddagspredikaatfien wierden gehoord door zeer weinigen van zijne eige ge^ meente , maar eene zeer groote meenigte vreemdelingen waren uit de naabuurige Steeden opgekoomen om hem tehooren, en deeze maakten meer dan de halve vergaadering uit* Dit gebeurde in Februari] eil Maart 1750. K §. 6,  146 Het keven van den weleerwaarden §. 6. De moeite, die 'er was om overeen te koomen tot het beleggen van eene Kerkvergaadering. Het bij een roepen van eene beflisfchende Kerk vergaadering om-de zaak in verfchil tusfchen Herder en kudde te doen ophouden, of liever den Herder van zijne gemeente en kudde wech te zenden, (want over het vertraagen daar van was eene zeer groote ongeduldigheid algemeen openbaar geworden) wierd nu van den Heer Edwards en de gemeente meer bijzonderlijk gewagt. De Heer Edwards had voor deezen van tijd tot tijd aangedrongen, dat zij geenzins rijp was voor zulk eene rechtshandeling; (naardien zij hem ter verdeediging van zijne zaak nog geen vrij gehoor had gegeeven : het welk , indien zij het had willen doen ^ misfchien het bijeenroepen van zulk eene Kerkvergaadering geheel onnoodig zoude gemaakt hebben.) En daar te booven-oordeel, de hij, dat 'er overvloedige bewijzen voor handen waren, dat zij geenzins in die gefteldheid was, welke gefchikt is om acht te geeven op, en zich in te laaten in, zulke handelingen, als het los maaken was van de betrek-  Heer Jonathan Edwards. 147 trekking, die 'er tusfchen haar en haaren Herder was; het welk, gelijk de zaaken toen ftonden , waarfchijnelijk gebeuren zoude. Hij zeide: Dat het de gemeenten van het Lam Gods ten eenemaal onbetaamende was omtrent Godsdienftige zaaken van het grootfte aanbelang, driftig en oproerig te werk te gaan, welke met eene groote plegtigheid, ongemeene ootmoedigheid, een ontzag voor het vreezelijk ongenoegen des Heemels en neederig vertrouwen op God , vergezeld van een ernstig bidden en fmeeken tot Hem, behoorden behandeld te worden. Dat daarom de onderneeming van zulk eene zaak, en op zulk eene wijze , als zij die ondernam , volftrekt aanliep tegen het Êuangelie, en God en den Godsdienst grootlijks ontëerde, en een weg zoude zijn waar op de gemeente geen zeegen verwachten konde. Dat zulk eens zaak, als deeze, met een bedaard overleg behoorde ondernoomen te, 'worden; maar dat de gefteldheid waar in de gemeente zich toen bevondt, daar meede geheellijk onbeftaanbaar was. Dan alle middelen, die hij konde denken binnen zijn bereik te zijn om haar tot eene bedaarder en eene meer infchikkelijke gefteldheid te brengen, en om hen met aandagt en zonder vooroordeel te doen hooren en overweegen het gene hij tot zijne verdeediging in te brengen had, beproefd hebbende; en vindenK 2 de.  148 Het leeven van den weleerwaarden de, dat 'er niets op haar te verwinnen, maar dat veel eer de gisting en het oproer toegenoomen was, bewilligde hij, dat 'er, zonder een verder üifftel, eene beflisfchende Kerkvergaadering zoude bij een geroepen worden Maar bij het verkiezen van de leeden deezer Kerkvergaadering ging eene zwaan'gheid verzeld, die geduurende eenigen tijd onoverkoomelijk was. Men was overeengckoomen , dat de leeden van die vergaadering weederzij ds zouden gekoozen worden. De eene helft door de gemeente. Maar het volk drong daar op aan, dat hij in zijne keuze moest bepaald worden aan de Provincie. De Heer. Edwards oordeelde, dat de bepaaling, die men hem daar in ftelde, onreedelijk was, om dat het bekend was, dat de Leeraars en de gemeenten in de Provincie bijnaa allen in het verfcbil, dat hem en zijne gemeente verdeeld en tot twee partijen gemaakt had, tegen hem waren. Hij ftelde voorzeeker niet, dat het werk van de voornoemde Kerkvergaadering zijn zoude het beflisfchen, of zijn gevoelen, het welk de oorzaak was van de moeielijkheid tusfchen hem en zijne gemeente, rechtzinnig was of niet: of dat het gene waar over zij oordeelen zoude daar van afhing. Maar dat  Heer Jonathan Edwards. 149 dat haar werk zoude zijn om te beproeven en te beflisfchen of 'er eenige moogelijke weg was uit te vinden tot een vergelijk tusfchen Leeraar en gemeente, en haare wijsheid en poogingen daar toe in het werk te ftellen. En dat, indien zij dit niet werkftellig maaken konde, zij dan zoude beoordeelen of de dingen nu rijp geworden waren tot eene fcheiding; of dat gene, het welk naa rechte eene fcheiding behoort voor te gaan alrcede werklijk gefchied was, zoo dat 'er naa rechte niets meer door beide de belanghebbende partijen te eifchen was, eer 'er eene fcheiding zoude plaats hebben. En dat, wanneer hij door haar ontflagen was, het haar werk zijn zoude om waereld-kundig te maaken de wijze hoe en de reeden waarom hij ontflagen was: hoe verre hij onfchuldig was, en of hij in het werk der bediening nog gebruikt mogt worden, e. z. v. Alle zaaken, die hem zeer gewigtig voorkwaamen, en die een onpartijdig en oprecht onderzoek vorderden. En aanmerkende den grooten invloed, die een verfchil in Godsdienftige gevoelens heeft om de menfchen tegen eikanderen met een vooroordeel in te neemen; en het naauw verband van het ftuk, waar in de meesten van de Leeraars en gemeenten van de Provincie van hem verfchildcn, met de zaak waar over geoordeeld K 3 moest  150 Het leeven van den weleerwaarden moest worden, kwam het hem niet voor, dat zij reedelijker wijze voor zulke onpartijdige Rechters konden aangemerkt worden , dat men de zaak in zijn geheel aan hen behoorde over te laaten, Behalven dat oordeelde hij, dat de zaak, vermids zij zoo nieuw en buitengewoon was, de bekwaamde Rechters in het land vorderde. Om deeze en andere reedenen, die hij voorbragt, drong hij aan op de vrijheid om buiten de Provincie.te gaan om zulke leeden van de voorgeftelde vergaadering te verkiezen , als hem goed dagt. Hier in wierd hij, gelijk zoo eeven gezegd is, door de gemeente ftout en hardnekkig tegengelïaan. Eindelijk kwaamen zij over een om deeze zaak aan eene Kerkvergaadering, beftaande uit Leeraars en gevolmagtigden van de vijf naabuurige gemeenten, over te laaten: Die, naa dat zij tweemaal daar over gezeeten had, en, het ft uk voor'dezelve zeer breedvoerig bepleit zijnde, in twee partijen verdeeld was, en het ftuk onafgedaan liet blijven. Hoe verdeeld de vergaadering ook was, nochthans ftemden alle de leeden hier in over een , dat de Heer Edwards de vrijheid behoorde te hebben om van buiten de Provincie eenigen tot leeden van de Kerkvergaadering te benoemen. En op de volgende bijeen-  Heer Jonathan Edwards. 151 eenkomst van de gemeente zijnde den 26ften Maart, boodt de Heer Edwards aan, zich in het beroepen van eene Kerkvergaadering te verëenigen, indien zij haare toeftemming wilde geeven, dat hij 'er van de gemeenten buiten de Provincie twee verkiezen zoude, ingeval de Kerkvergaadering uit niet meer dan tien gemeenten beftaan zoude. De gemeente eevenwel weigerde bij herhaaüng zulks toe te ftemmen de eene bijeenkomst voor en de anderen naa: en voorts hielde men de bijeenkomst van de gemeente, en men verkoos eenen voorzitter, om zonder haaren Leeraar te kunnen handelen. §• 7- Men komt over een omtrent het beleggen van eene Kerkvergaadering, en de Heer Edwards word ontflagen. Dan , om veele bijzonderheden voorbij te gaan, eindelijk gaf men in eene bijeenkomst van de gemeente, die door haaren Leeraar op den 3en Mei] opgeroepen was, de toeftemming aan zijn voorftel, buiten de Provincie te gaan om twee uit de gemeenten tot welke hij zich vervoegen wilde. Vervolgens ging zij voort tot de verkiezing van tien K 4 Leeraars  152- Het leeven van den welearwaarden Leeraars en gemeenten, waar uit de Kerkvergaadering beftaan zoude. Dienvolgens zondt men naar die gemeenten, en de verkooren leeden vergaaderden te zamen op den negentienden dag van Junij. Deeze Kerkvergaadering, naa eenige vergeeffche poogingen om de zaak tusfchen den Leeraar en de gemeente bij te leggen, aangewend te hebben, deedt, door de meerderheid van maar eene item 00, de volgende uitipraak: Dat het dienjiig is, dat de herderlijke betrekking tusfchen den Heer Edwards en zijne gemeente terftond te niet gedaan worde, indien het volk nog volhardt zulks te begeer en. En het volk openlijk voorgefteld zijnde: Of zij nog op de Heer Edwards zijn ontflag van het Herder-arnt over hun aandrongen ? ftemde eene groote meerderheid (meer (, alle zijne betuigingen zoo doen blijken, „ dan hij deedt door eene onophoudelijke, al- » ge-  Heer Jonathan Edwards. 20? gemeene, ftille , blijde , overgegeeve en lijdzaame onderwerping aan den wil van God, door elke verwisfeling van zijne ziek. te. Men hoorde niet het rainfte misnoegd woord, nog den minften fchijn van t' ontevredenheid door zijne geheele ziekte. En nimmer ftierf een mensen met eene meer volkooms bevrijding van fmerte, dan hij: zelfs zoo veel fmerte niet, dat een hair wierd fcheef getrokken; maar hij is naar den eigenlijkften zin der woorden, in flaap gevallen." VIER  VIERDE AFDEELING. Behelzende een bericht aangaande zijne Handschriften; en zijne Boeken door hem in 't licht gegeeven, [en naa zijnen dood met toeftemming van zijnen zoon in 'i licht gekoomen.'] EERSTE HOOFDSTUK. Zijne Handfchriften. D e Heer Edwards heeft eene groote meenigte gefchreeve boeken naagelaaten; hij fchreef dezelven bij wijze van mengelstoffen over bijnaa alle onderwerpen in de Godgeleerdheid; hij deedt zulks niet met oogmerk om dezelven in die form, in welke zij opgefteld zijn, in 't licht te geeven; maar om 'er zelfs het genoegen en gebruik van te hebben, en om te behouden de gedagten, die hem waardig om bewaard te worden voorkwaamen. Eenig denkbeeld van de vordering, die hij gemaakt en van de ftoffen, die hij langs deezen weg bij een gezaameld had, geeft hij in den voorgaanden brief aan de gemagtigden van Nas- fau-  Het leev. van den weleerw. Heer J. Edwards. 207 fau-Hal (0). Hij heeft veel gefchreeven over de voorzeggingen aangaande den Messias , over de rechtvaardiging , over de Godheid van Christus, en over de eeuwigheid van de helfche pijnen. Hij heeft desgelijks ook zeer veel over den Bijbel gefchreeven, door zijne gedagten over bijzondere plaatzen van denzelven op te teekenen, zoo als die hem onder het leezen of mediteeren voorkwaamen; hier door heeft hij veel licht verfpreid over veele plaatzen van den Bijbel, welke van andere uitleggers overgeflagen zijn. En waar door zijne groote en arbeidzaame oplettendheid op den Bijbel, openbaar is; als meede dat hij dien voor den eenigften reegel van zijn geloof ftelde. Indien het Publiek de kosten niet ontzien, en thans met zoo veel graagte, als het zoms wel gedaan heeft, de uitgave van Godgeleerde boeken ontvangen wilde, men zoude uit zijne Handfchriften door den druk kunnen gemeen maaken zeer veele boekdeelen, die voor de Christelijke Kerk zeer veel nieuw licht en genoegen verfchaffen zouden: hoewel dezel. ven niet zoo volkoomen zouden zijn, dan of hij- (- En wanneer hij het gene hij op dien tijd over dat onderwerp voorgenomen had te fchrijven, te boek gefield had , nam hij zijne ABC Register, en fchreef onder de letter E. Engelen , hunne gelukzaligheid , indien zulks niet reeds op zijn Register ftond ; en vervolgens ftelde hij het nommer 149. digt aan de rechtezijde daar Van. En wanneer hij geleegenheid had om eene nieuwe gedagte over hetzelfde onderwerp te fchrijven; en het getal van zijne mengelftukken zoo was toegenoomen, dat zijn laatfte nommer 261. was, ftelde hij eerst N°. 262., en dan het onderwerp als booven. En als hij voor dien tijd ophieldt met fchrijven, nam hij zijnRegister , en ftelde bij het woord Engelen, aan de rechte zijde van 1NÖ. 149. het nommer 262 Door dit middel kwam hij voor om eene open plaats te laaten. Maar hij begon zijn volgend onderwerp daar hij zijn laatfte geëindigd had. Het getal van zijne gefchreeven mengelftukken, op deeze wijze gerangfchikt, beloopt op meer dan 1400. En nochthans kan door een Register beflaande een of twee vellen papier, alles wat hij gefchreeven heeft naawel gevallen gezogt worden. O TWEE-  aio Het leeven van den weleerwaarden TWEEDE HOOFDSTUK. Boeken, die door hem zeiven in 'f licht gegeeven zijn. D e Heer Edwards wierd als Schrijver groot geacht en geroemd beide in America en in Europa. Zijne uitgegeeven boeken verwekten natuurlijker wijze bij den Leezer van fmaak en oordeel, een gevoelen van zijne grootheid en Godvrucht. Zijne boeken Wierden met graagte ontvangen, bijzonderlijk in Scctland, en verworven hem groote achting en toejuiching. Een Heer, aldaar van aanzien om zijn verheeven vernuft en talenten, heeft, aangaande den Heer Edwards in eenen brief aan eenen van zijne Correspondenten in America, de volgende woorden: „ Ik befchouwde hem als den grootften Godgeleerde en Philofcoph in Brittanje, of haare Colonien, dis zijns gelijk niet heeft. En verblijde mij, dat iemand zoo uitneemend begaafd om in de Godgeleerdheid te onderwijzen , verkooren was tot Prefident van het College te New-Jcrfcy." En dezelfde Heer zegt in eenen anderen Brief: ,, Seedert dat ik met de fchriften van den Heer Edwards ben bekend geworden, hebbe ik hem  Heer jonathan Edwards. 211 hem. gehouden voor den grootften Godgeleerden, die deeze eeuw heeft opgeleeverd, En zeeker weleerwaarde Heer, onlangs uit Holland gekoomen,zegt: Dat defchriftenvan den Heer Edwards aldaar in groot aanzien waren,bijzonderlijk zijn boek over de vrijheid van den wil. Dat de Profesforen van de beroemde Academie, hunne complimenten prefenteerden aan den Prefident Edwards. Verfcheide leeden van de Clasfis van Amfteldam, betuigden, door hem, hunne dankzegging aan. den Godvruchtigen Heer Edwards voor zijne keurige aanmerkingen op het leeven van den Heer Brainerd; welk boek in Holland vertaald , en door de Univerfiteit van Utrecht zeer goedgekeurd was" ■—• Een kort bericht van zijne in 't licht gegeeven werken word bier dan bijgevoegd. Leerreeden over i Cor. I: 29, 30, 31. gepreedikt te Boston; met eene voorreeden door een van de Leeraars van Boston. Leerreeden over Matth. XVI: 17., gepreedikt te Northampton in het Jaar 1734, welke ten titel heeft: Een Godlijk en boovennatuurlijk licht word aan de ziel, door den Geest van God, onmiddelijk meedegedeeld. Het verhaal waar van reeds melding geO 2 daan  2i2 Het keven van den weleerwaarden daan is , gefchreeven den 6en November 1736. Hetzelve wierd eerst gedrukt te London , en aangepreezen door Dr. Watts en Dr. Guife, hetzelve had aldaar twee uitgaven. Vervolgens wierd het weederom uitgegeeven te Boston in het jaar 1738., en door de vier oudfte Leeraars van Boston aangepreezen : bij deeze uitgave waren gevoegd vijf leerreedenen over de volgende onderwerpen: I. De rechtvaardiging alleen door het ge- loove. II. Het geweld doen op het Koningrijk van God. III. Ruth's voorneemen. IV. De recht vaardigheid van God in de verdoemenis der zondaars. V. De voortreffelijkheid van Jesus Christus. Gepreedikt te Northampton, voornaamlijk ten tijde van de wonderlijke uitftorting van den Geest van God aldaar. De leerreeden over de rechtvaardiging alleen door het geloove, verdiend als een van de beste ftukken, die over dat onderwierp gefchreeven zijn, geroemd te worden; dezelve ftelt deeze waarheid in een allerhelderst, fchriftmaatigst en overtuigendst licht, en is overwaardig om van alle Christenen geleezen te worden, maar bijzonderlijk van dezulken , dis  Heer Jonathan Edwards. 213 die naa de Heilige bediening ftaan. De andere leerreedenen zijn voortreffelijk, bevatten in zich veel Godgeleerdheid, enftrekken, meer dan meest anderen, die in 't licht gegeeven zijn, om de consciëntie van den zondaar wakker te maaken, en om den Christen te onderwijzen en op te wekken. Leerreeden gepreedikt te Enfield den 8en Julij 1741. welke ten titel heeft: De zondaars in de hand van eenen vertoornden God, gepreedikt ten tijde van groote opwekkingen aldaar; en vergezeld met aanmerkelijke indrukken op veelen van de hoorers. ' Leerreeden over de onderfcheidende kenmerken van een werk van den Geest van God, over 1 Joh. IV: I., gepreedikt te New-Haven den ioen September, 1741- en met groote uitbreidingen in het licht gegeeven. Dezelve wierd in Scotland herdrukt. Eenige gedagten over de tegenwoordige herleeving van den Godsdienst in Nieuw-Engeland, en de wijze op welke dezelve behoorde erkend en bevorderd te worden, aan het Publiek ootmoedig voorgedraagen in eene verhandeling over dat onderwerp, in vijf deelen. In het jaar 1742 in O 3 bet  214 Het leeven van den weleerwaarden het licht gegeeven. Dit werk had eene tweede uitgave in Scotland. ■ Verhandeling over de Godsdienfiige hartstochten (d), uitgegeeven in het jaar 1746. Van deeze drie laatfte Hukken en van de bijzondere geleegenheid en het oogmerk van derzelver gemeenmaaking , is te vooren bladz. 128. gefprooken. Verhandeling getiteld : Een neederige pooging om eens uitdruklijke overeenjiemming, en zigtbaare vere'eniging van Gods volk in het buitengewoon gebed om de herleeving van den Godsdienst, e. z. v., te bevorderen, door vijf van de voomaamftt Leeraars in Boston aangepreezen. la het licht gegeeven in het Jaar 1747. In deeze verhandeling toont hij zijne groote kennis in de Heilige Schriften, en zijne oplettendheid op, en zijn goed verftand van het Prophetisch deel van dezelven. Leevensbeschrijving van den weleerwaarden Heer David L'rainerd , Bedienaar van het Êuangelie , en zendeling tot de Indiaanen, e. z, v. QO [Deeze verhandeling is in de Neederlandfche taal uitgegeeven , te Utrecht bij deWed.J.J. vanPoolfum, 1779.]  Heer Jonathan Edwards. 215 e. z. v., met bedenkingen en aanmerkingen daar op (e). Uitgegeeven in het jaar 1749. Onderzoek naa de vereischten tot eene volkoome gemeenfchap indezigtbaare Kerk. In het jaar 1749. in het licht- gegeeven. Dit onderzoek is ingericht tot verklaaring en verdeediging van zijne grondftellingen in de zaak welke tot zijn ontfiag van Northampton geleegenheid gegeeven -heeft. Weeder-antwoord op het antwoord van den weleerwaarden Heer Williams op het voorgemelde onderzoek. Uitgegeeven in het jaar 1752. Leerreeden gepreedikt teNewark voor de Sijnode den 28ften September 1752.5 over Jac. II: 19. j getiteld: Waare genade onderjcheiden van de ervaarenheid der duivelen. Bepaald en naauwkenrig. onderzoek van de thans heerfchende denkbeelden over de vrijheid, van den wil, wdke onderfield wora weezenlijk te zijn tot de zeedelijke werkzaamheid, e. z. v. (ƒ). In het jaar 1754. in het licht gegeeven. Van (e) [Deeze Leevensbefchrijving is i:i de Neederlandfche taal uitgegeeven, te Utrecht, bij Jan Jacob vanVjolfum, en Abraham-Wan Paddenburg 1756.] (ƒ) [Dit werk is in de Neederlandfche taal uitgegeeven te Utrecht bij Gijsben Timon van Paddenburg 177^2 O 4  ii6 Het leeven van den weleerwaarden Van dit ftuk word, door bevoegde Richters, geoordeeld, dat het een van de grootfte werkingen van het menschlijk verftand is, die, ten minften in deeze eeuw, te voorfchijn zijn gekoomen. In het zelve toont de Schrijver te bezitten die kracht en fterkte van geest, dat oordeel, en dat doordringend en naauwkeurig denken, het welk hem met reeden gerechtigd maakt tot den naam van een van de grootfte geesten van deezen tijd. Deeze verhandeling gaat met de voornaame gefchil-punten tusfchen de Calvinisten en Arminiaanen ter needer te ftellen ongetwijfeld verder, dan eenig ander ftuk, dat tot zulk een einde gefchreeven is. Hij heeft hier in overvloediglijk betoogd, dat de groote grondbeginzelen op welken de Arminiaanen hun ganfche ftelzel bouwen, valsch en zeer ongerijmd zijn. Daarom, wanneer ooit de aandagt van 't Publiek op dit boek gevestigd word, zal het ongetwijfeld voor de Arminiaanfche en Pelagiaan fche grondftellingen doodlijk worden. Hetzelve wierd herdrukt te London in het jaar 1762., en het is door den weleerwaarden Heer T. Clap, Prefident van het YaleCollege ingevoerd geweest, om aldaar gereciteerd te worden door de Studenten. De groote Christelijke leere der erfzonde ver- dee-  Heer Jonathan Edwards. «7 deedigd; bewijzen voor de waarheid van dezelve te berde gebragt, en de bewijsstukken voor het tegendeel beantwoord. Behelzende in het bijzonder een weeder- antwoord op de tegenwerpingen en beftrijdingen van Dr. John Taylor, e. z. v. (g). Uitgegeeven in het jaar 1758. Dit werk was ten tijde van zijn overlijden op de pers. Behalven deeze opgenoemde werken heeft hij verfcheide bevestigings leerreedenen, en eenige anderen bij bijzondere geleegenheden gepreedikt, in het licht gegeeven. Qj) [In het Jaar 1790 is het eerfte ftuk van dit werk in het licht gegeeven te Amfleldambij Martinus de Bruin. En wie twijfelt 'er aan of het overige gedeelte van dit voortreffelijk werk zal den beminnaars van Edwards werken, in de Neederlandfche taal fpoedig bezorgd worden?] O 5 BIJ"  - BIJ.VOEGZEL (*> Boeken, die naa zijnen dood met toeftemming van -zijnen zoon zijn uitgegeeven. D e Handfchriften van den Heer Edwards, naa deszelfs overlijden, gekoomen zijnde in handen van zijnen zoon , den weleerwaarden Heer Jonathan Edwards, Predikant te NewHaven , wierd zijn weleerwaarde door da vrienden van zijn overleeden vader aangezogt tot de uitgave van veelen van dezelven (f). Doch veele bedenkingen hielden deezen Heer te rug om daar toe te befluiten. Onder anderen twijfelde hij, of het wel beftaanbaar was met de achting, die hij aan den goeden naam van eenen zoo waardigen vader verfchuldigd was, wanneer hij zijne toeitemming gaf, om eenigen van voornoemde Handfchriften door den druk gemeen te maaken. Dan zijne eige gevoelens niet vertrouwende, befloot hij in dit opzigt te luisteren naa den raad van Heeren, die niet alleen vrienden van den (*) Dit Bijvüegzel is van den Vertaaler. Cf) Men zie de voorreeden van den weleerwaarden Heer Jonathan Edwards van New-Haven, voor de Gefchiedenis van het werk der verlosfing.  Byvoegzel. , 2T9 den goeden naam van zijnen vader waren maar ook van de .belangen van de waarheid. Hij nam hunnen raad in en het gevolg daar van was, dat hij hetbefluit nam om voornoemde Handfchriften in het licht te geeven. Maar hier deedt zich eene andere moeielijkheid op , naamlijk om een werk van eenig aanbelang in dat nog niet lang bekende waereld-deel , gedrukt te krijgen. Doch deeze hinderpaal wierd wechgeruimd, door zeekeren Heer, te Edinburgh, eertijds een Correspondent van zijnen vader, welke te wege bragt, dat zulks aldaar gefchieden konde; en welke verzogc, dat gedrukt en in het licht gegeeven mogt worden, het werk ten titel hebbende: Gefchiedenis van het werk der verloting; zijnde het zelfde w»ar van de Heer Edwards in zijnen brief aan de gemagtigden van het College van New Jefley onder anderen, gewag gemaakt had, als de reeden waarom hij hunne uitnoodiging met terftond konde ■ aanneemen. En fchoon de fchetzen van dat werk niet gefchreeven wa, ren met oogmerk om ze door den druk gemeen te maaken, maar opgefteld in de form vanleerreedenen, die de Heer Edwards in het jaar 1739 voor de gemeente van Northampton gepredikt had; nochthans bewilligde zijn weleerwaarde in dat verzoek, en de Heef föhn Erskim, aan wiens zorg het oorfpronkJ lijk  220 Bijvoegzel. lijk Handfchrift was toebetrouwd, bragt dezelven tot eene aaneengefchaakelde verhandeling, en Hij gaf die in het Jaar 1774. te Edinburg in, het licht onder den titel. Geschiedenis van het werk der verlosfing he. helzende de fchetszen van een zamenftel van Godgeleerdheid, in eene geheel nieuwe orde; door wij. len den weleerwaarden en zeer geleerden Heer Jonathan Edwards Prefident van het College van New-Jerfey. (/;). In het Jaar 1785 wierden te Glasgow voor de tweedemaal gedrukt en te gelijk met zijne Leevensbefchrijving uitgegeeven. Leereedenen over verfcheide gewigtige onder, •werpen, naagelaaten door wijlen den weleerwaarden en zeer geleerden Heer Jonathan Edwards, Prefident van het College van New-Jerfey (Y). In het Jaar 1788, zijn te Edinburgh in het licht (Ji) Dit werk is in twee (lukken, te Utrecht bij Abraham van Paddenburg, in het Neederlandsch vertaald, uitgegeeven in het Jaar 1776 en 1777. CO Deeze Leerreedenen, indien niet allen, echter een gedeelte van dezelven, zullen, behaagt het God, nog dit jaar bij den uitgeever van dit ftuk in onze taal het licht zien.  Byvoegzel. 121 licht gekoomen Practikaale Leerresdenen, nooit te vooren uitgegeeven , van wijlen den weleerwaarden en zeer geleerden Heer Jonathan Edwards Prefident van het College van New-Jerfey (£). En deeze ftonden door een ander deel gevolgd te worden. ■— Door het volgende uittrekzel uit eenen brief van den weleerwaarden Heer Jonathan Edwards van New-Haven aan den weleerwaarden HeerRijland, junior, geplaatst voor de laastgemelde leerreedenen, word het Publiek bericht, dat, op de vereischte aanmoediging , zijne mengelftukken en gedagten over verfcheide leerftukken, en zijne aantekeningen over verfcheide Texten van de Heilige Schrift, zullen in het licht gegeeven worden. Het zelve luidt aldus: „ Belangende de Handfchriften van mij„ nen vader, dezelven zijn zeer volkoomen „ en gewigtig. Zij behelzen zijne gedagten „ over verfcheide Theologifche Leerftukken, „ en het gene over een onderwerp gefchree„ ven is, is onvermengd bewaard, hoewel op „ ver- (T) Ook deeze leerreedenen hoopt de uitgeever van dit ftuk, zoo fpoedig het zijn kan, in onze taal in *t licht te geeven.  222 Byvoegzel. „ verfchillende tijden gefchreeven, en door j, duizend bladzijden verflrooid. Deeze bij„ zondere proeven kunnen elk onder zijn ei,,'ge hoofd-titel bij eengezaameld worden, en „ zij zouden een groot vermaak en voordeel „ verfchaffen aan allen , die fmaak hebben „ in zijne fchriften. Misfchien kan 'er uit „ deeze mengelftukken zoo veelftof, als tot „ drie boekdeelen vereischt word, elk zoo ,, groot, als dat over de vrijheid van den wil is , » bij een gezaameld worden. 'Er is ook ,, niets,dat de uitgave van dezelven hinderlijk ,, is, dan het vooruitzigt van hun debiet. Be„ hal ven deeze, kunnen zijne Commentarien „ over de Heilige Schrift, met voordeel in „ het licht gegeeven worden, ten minflen ,, veelen van dezelven, onderden titel van: ,, Aantekeningen op verfcheide Texten van de ,, Heilijge Schrift." e. z. v. Of deeze Hukken in de Engelfche taal reeds gedrukt zijn weet men niet zeeker. EIND E.  HET LEEVEN VAN DEN HEER JONATHAN EDWARDS. HET LEEVEN VAN DEN HEER JONATHAN EDWARDS.