LEGAAT Mr. P. A. BRUGMANS, OVERLEDEN 1891 9:nO n z / 01 1153 8765 UB AMSTERDAM   VERHANDELING VAN DEN LANDBOUW, INDE C O L O N I E SURINAME; DOOR A N T H O N T BLOM* Te AMSTELDAM, Bij J. W. SMIT, Boek- en Konstveikooper. MDCC1XXXVII.   AAN HUNNEN WEL EDELE GROOT ACHTBAARHEDEN, DEN HEER EN DÏERECTEUREN EN REGEERDERS DER COLONIE SURINAME; * 2 WORD  v2 WORD DEKZB BESCHRIJVING VAN DEN LANDBOUW In dezelve, met diepen eerbied opgedraagen % door Hunnen Wel Edelen Groot Acbtbaarhedens, zeer onderdaanigften, en gehoorzaamen Dienaar A. Blom. VOOR-  VOORREDE. V ah mijne Jeugd af tot den tijd mijner Mannelijke Jaaren, in Europa bij het HoVeniers of Tuinmanswerk opgebragt zijnde , befloot ik eindelijk om mij naar de Colonie Suriname te begeeven ; daar ik den vierëntwintigften der Maand Januarij, in 't Jaar 1766 aankwam. Ik begaf mij daadelijk niet'er woon op eene Plantagie, en heb daar ruim twintig Jaaren doorgebragt; de eerfte vier als minder dienaar , namenlijk Tuinier en Officier, en de volgende als Directeur of Beftuurder. Zo het Climaat als de Aarde, de Gewasfen en behandeling der twee Jaastgenoemden, met die in Europa zeer veel verfchiliende ; gaven mij niet weinig Hof. fe tot denken: den Landbouw die bij mijne komst in deze Colonie, door zijne groote * 3 Voort-  ii VOORREDE* Voortbrengzelen in eenen bloeijenden ftaat was, zag ik in weinige Jaaren nog tot me r volmaaktheid rijzen , en vervolgens weder in weinige tijds , in Voortbrengzelen zeer verminderen , en daar door tot verval geraaken. Dit baarde voor mij eene nieuwe Verwondering , gaf mij lïoffe tot verder denken; en deed mij befluiten om denzelven te befchrijven. Hiermede bedoel ik twee dingen,voor eerst: aantetoonen wat in het algemeen de voortbrengzelen van dit Land zijn: wat eene Plamagie is, hoe dezelve aangelegt en beftierd word , zo in 't bebouwen der Aarde, als in 't planten en voortteelen der gewasfen, den aard en eigenfchappen derzelven; en eindelijk wat of hoe veel eene Plantagie van aanleggen , Jaarlijkfche onderhoud en onkosten noodig heeft. Ten tweeden: om voor de Plantagiëndie eertijds door haare menigvuldige voortbrengzelen plagten te bloeijen, doch in 't geeven derzelven nu merkelijk verminderd, en daar door tot verval gekomen zijnjmid- de?  VOORREDE. ni delen aantewijzen, om die voortbrengzelen weder te vermeerderen , en dezelven als Wel eer te doen bloeijen. Dan ik wil niet zeggen dat mijn Werk daaromtrent volmaakt is, en als of'er geen moer en andere wegen zouden wecken om den vervallen Landbouw ce herftellen, en tot zijnen voorigen luister te doen geraakemik vertrouw dat andere ervaarene Mannen de moeite zullen neemen van mij te volgen, met hunne denkwijze hieromtrent gemeen te maaken. De Landbouw die in Europa zederd veeIe Eeuwen is bekend geweest, en door veeIe duizende Mannen beftierd geworden, is nog tot geen trap van volmaaktheid gebragt: de Nieuwspapieren leveren jaarlijks nog bewijzen op, van zulken, die door hunne kunde en ijver denzelven zoeken te verbeteren en uittebreiden. In tegendeel is de Landbouw in dit Ge. west nog maar zeer weinig Jaaren bekend geweest, en door een zeer klein getal Mannen beftierd geworden. Te weinige Men- fchpn.  VOORREDE. fchen , en te weinige ondervinding, is oorzaak dat hij tot dien iaagen val gekomen is. Dan dit verval, hoe groot, is teherftellen;het Aardrijk is te gunffig, en beloofd te veelom daar van aftezien; aanhoudende ijver kan den voorigen bloeij weder doen hcrieeven, en den Landman de vrugten van zijnen arbeid doen genieten. B E-  BÈSCHiliJVING van den LANDBOUW, in na C OLONIE SURINAME. EERSTE HOOFDSTUK* Fan de legging der Colome , en de jfaarfaijoeneiïi 'Suriname, gelegen aan de vaste kust van Zuid» america, omtrent op zes graaden noordèrbreete, ondef de verzengde lugcttreek,nabij aan de limeEquinoiïliaaïi Word ten noorden befpoeld door den grooten Oceaan ± en is toet eene menigte Rivieren en Creecquen door fneeden; die allen hunne uitwatering in den den* zeiven hebben , en ook weder door den vloed! bevogtigt worden. De Rivieren en Creecquen: zijn voor het grootfte gedeelte aan hunne boorderi met Plantagien aangelegd , waar van de meeftè Suiker,' Koffij 4 Katoen en Cacao ,* eh ook eenig© bekwaam Timmerhout voordbrengen. A De  co De voorlanden van de kusc des Zeeboefems, op omtrent twaalf tot vijftien mijlen diep landvvaardsin, zijn zo laag gelegen , dat ze in de regentijden aan zwaare overftroomingen onderhevig zijn; hier van daan is het, dat als men daar een Plantagie nieuw aanlegd, men digt aan de Rivier begint, en ook de daartoe gefchikfte jaarfaifoenen, naamelijk, de Maanden Jalij, Augustus, September en Oftober uitkiest; vermits in de maand Augustus de regens eindigen, en de drooge tijd reeds een begin genoomen heeft. Voorts gaat men hier in dus te werk: men legt een lïuk Land in een' Polder , met een' dijk of dam omcingeld, om hier door het overftroomende water af te keeren, en voorzorg te neemen, dat het bij een* aanwasfenden vloed niet binnen dien Polder zoude indringen ; vervolgens doorfnijd men dan het ftuk Lands met groote en kleine Slooten of Trenfen. Men legt een Sluis in den Polder, dien men met de ebbe opend, om des te beter het menigvuldige regenwater Rivierwaarts te kunnen heenen leiden. Men bouwdt zijne wooning zo na bij aan de Rivier als mogelijk is; deels, om de frisfche Rivierlucht te genieten; en deels, om dat hier alle transporten van goederen en materiaalen, heen en weder de Rivier langs, te water moetende gefchieden , de vaartuigen derhalven tot aan de gebouwen kunnen Daderen. Die zij genoeg, ten aanzien van de legging der  ( 3) der Colonïe: het is noodig dat wij eenige oogenblik* ken de aandagt onzer Leezeren bepaalen bij eene beknopte befchrijving van het gewoone Climaat of Luchrgeftel deezer Colonie. Men onderfcheidt in dit Gewest doorgaans vier elkander beurtelings verwisfelende Jaarfaifoenen, die men verdeelt in grooten en kleinen droogen tijd, en wederom in grooten en kleinen regentijd. De groote drooge tijd neemt zijn begin in *c midden van Augustus, en eindigt met half November; hierop volgt de kleine Regentijd, beginnende met half November, en eindigende met het begin van Februari] ; waarop dan wederom volgd de kleine droogetijd, van het begin van Februarij tot half April; als wanneer de groote Regentijd zijn aan vang neemt, die met half Augustus weder afgewisfeld word als vooren. Dan gelijk in Europa, de Lente,Zomer, Herfst en Winter in zekere tijdvakken worden afgedeeld, en ondanks de afwisfeling van dezelve het eene Jaar met het andere veel verfchild ; echter ieder faifoen als binnen zekeren tijdkring bepaald word; even zo is het ook over het geheei met de faifoenen in dit Gewest gelegen; bij voorbeeld: in hec eene Jaar heeft men zwaare langduurende droogte en zagte regens ; in een volgend wederom weinige droogtens, met zwaare en aanhoudende regens; dan gewoonlijk heeft men in den kleinen regentijd eene gematigde regen, met tusfchenpoozingen van eene A a ge-  ( 4 ) geëvenredigde droogte. Zo ook in den kleinen drooa gen tij i eene gematigde droogte, met tusfchenpoozinge van ligte regens. Uit dit weinige bemerkt de Lee^er van zelfs, dat deeze twee faifoenen de aangenaamfte Jaargetijden zijn in dit Gewest, terwijl in het regenfaifoen het Aardrijk door de tusfchenpoozinge der Zonne verwarmd en vrugtbaar gemaakt word; gelijk dat in den droogtijd bij tegenftelling door de regens verkoeld, en alzo mede vrugtbaar word. Dan , laat ons met een woord of twee ook iets aanmerken over den grooten regen, en den grooten droogentijd. Wat den eerften betreft, in dit faifoen, en wel doorgaans het allermeest in Maij, zijn de regens zo zwaar, menigvuldig en aanhoudend, dat het fchijnt als of een algemeene Zondvloed op handen is;de bosfchen,die voorheen droogwaaren, of Hechts weinig water in zich hadden, ziet men dan in korren tijd wel vier, vijf tot zes voeten diep onder water rtaan; dus is dit faifoen niet alleen door de menigvuldige regens zeer onaangenaam, maar deeze maaken het Aardrijk ook, geduurende al dien tijd, onteelbaar, gelijk ze ook daar en boven inde Rivieren en Creecquen zwaare overftroomingen van water veröorzaaken. Hierop volgt nu de groote droogetijd, die zo lievig is, dat de bosfchen, hoe diep ook onder water ftaande,binnen vier of vijf weeken zijn uitgedroogt, en  CS) en ter plaatfe daar geen bosfchen zijn, gelijk inde Savannes, en andere gronden, die voor de Zon blootleggen, de Aarde vanéén fplijt. Dit faifoen, hoe zeer in den beginne aangenaam en verkwikkelijk, word echter in zijn' voortgang door de aanhoudende en doordringende heeteZon ook onaangenaam; en geen wonder, want dit is ook het faifoen, waarin doorgaans zwaare koortfen, en veelal gal- en rotkoortfen regeeren ; namelijk met het begin van de droogte. Men mag zulks vermoedelijk toefchrijven aan de groote en fchielijke verandering van het weder; want in den grooten regentijd is door de gestadige regens het luchtgeftel zeer koel , het geen met de verwisfeling van faifoen eensklaps veranderd, Doorgaans eindigen de regens met zwaare buijen, die van fterke winden verzeld gaan, dit duurt omtrent drie weeken. Men heeft dan dagelijks één, of ook wel twee van zulke buijen; tusfehen beiden is de lucht klaar, de Zon fterk , en de wind genoegzaam f ril; waardoor het alsdan brandend heet is ; hierop volgt zomtijds zeer fnel een zwaare buij, die de lugt grootelijks verkoeld, en de fweetporien, die door de hitte der Zonne geopend waaren, fchieüjk dopt. Zo haast de regens geheel of bijna geheel geëindigd zijn , en de droogte gefladiger is, zijn ook de winden, die dan meest Oost ten INoorden waaijen, gefladiger, en is dit faifoen veel minder gevaarlijk, A 3 uit  co uk hoofde dat men dan die fchielijke en groote ver* andering van hitte, en koelte niet meer heeft. Ik heb hier boven van de kleine drooge en kleine Regenfaifoenen fpreekende , gezegd : dat het da aangenaam/Ie Jaarfaïfoenen zijn , maar mogelijk zal de Leezer bij zich zei ven vraagen : waarom zijn die faifoenen , die ook veelal met buijen en tusfchenpoozingen van zonnefchijn zijn ; echrer minder ongezond , als met het eindigen der groote regens, en begin der groote droogte ? Dan dit heeft grootelijks zijne reden, namelijk, om dat in die faifoenen de Zon op verre na zo doordringend niet is, en men ook niet onmiddelijk, en als op éénen (lag uit een zeer koel, in een zeer warm faifoen overgaat; zo als wel in de verwisfeling van grooten regen- en grooten droogentijd gefchied. Voor het overige is het bijna een vaste regel, dat ver van de Zee af, Landswaarts in, veel meer en zwaarder regens vallen, dan digter aan de Zee. Ik heb, zederd mijn verblijf in de Colonie, in de benedenLanden aan de Zee geleegen, zo wel, als ook boven aan Rio Suriname gewoond, en opgemerkt; dat nabij aan Zee, of ook op de Zee, met zwaare regens de lucht fchielijker doorbreekt en verdwijnt, of wegtrekt, daar dan voor zekeren tijd droog weer op volgd; het geen verder van de Zee af Landswaarts in, 20 veel niet gebeurt; zijnde de regens daar  daar meer aanhoudende, de lucht zwaarder en dikker, ook breekt ze langzaamer door; verdwijnt niet, of trekt ook niet weg, maar blijft in het gezigt of genoegzaam op de zelfde plaats, wat heen en weder drijven; verëenigt al weer fchiehjk , en regend weder als vooren. Dit verfchil ontftaat, 'mijns bedunkens, uit de groote fwampen of moerasfen , daar veele vogten of dampen uit optrekken, die zich in de lucht vergaderen , en door de zwaare bosfchen geen aftogt kunnen hebben; maar als opgeflooten blijven hangen , en die , alhoewel door de aanhoudende regens veel verminderd , telkens door de opftijgende dampen weder aangroeijen en vermeerderen. Men heeft in de regenfaifoenen nu en dan ook onweêrsbuijen, doch die doorgaans van een' gematigden donder en blikzem, maar teffens van zeer lïerke winden verzeld gaan. Dan, ik kan niet voorbij, om ook iets van de Aardbeevingen te melden, waaromtrent ik den Leezer kan berigten , dat men zederd twintig Jaaren, dat ik in deeze Colonie gewoond heb , vijf Aardbeevingen gevoeld heeft;zijnde de ecrfte de allerfterkfte, op den eenentwintigden Oftober 1766, 's morgens omtrent vijf uuren, met een zwaar onderaardsch gedruis ; de lucht was aan de oosterkimmen vuurig rood, en zo (til, dat geen blad op een' boom zich in 't minde beweegde. Eenige weinige dagen laaA 4 ter  ( 8 ) ier gevoelde men de tweede, des morgens omtrent zeven uuren; en nog weder eenige weinige dagen laater de derde, ook des morgens om zeven uuren; komende beiden ook met een fterk onderaardsch gedruis, 't welk va i het Oosten naar het Westen ging; zijnde het wedec zo (til, dat men niet den minden wind kon befpeuren. Do vierde was den tweeëntwintigden December 1784, des middags omtrent drie uuren, met een zwaar onderaardsch gedruis, en niet de minde wind. De vijfde was ct s nachts omtrent half een uur^tusfchsn den vijf en zesentwintigden vanMai, in het Jaar 1785, zijnde eeneligte fchudding, zonder ondeïairdsch gedruis, met eene zeer groote dilte; doch alle die fchuddingen hebben geeq de minde fchade veroorzaakt. Eindelijk moet ik ten ilot van dit Hoofdduk nog opmerken, dat in de Colonie, als liggende zo als bovengezegd is, de dagen en nachten altoos even lang zijn; gaande de Zon het geheele Jaar door ten zes uuren op, en ten zes uuren onder, met een verfchil van dechts weinige minuten. De winden zijn 'er altoos oost of oostelijk, maar In de drooge Jaargetijden een weinig noordelijk 9 eji in de Regentijden weder een weinig zuidelijk. TWEE:  TWEEDE HOOFDSTUK. Van de verfcbillende foorten van Gronden, JQ^aar ik voorgenomen heb, om in dit Hoofdduk, opfectelijk te handelen van den verfchillenden aart der gronden in dit gewest; zo zal ik den Leezer vooraf een kort en klaar denkbeeld tragten te geeven van het Aardrijk, en deszelfs eigenfchappen. Door het Aardrijk verdaat men in het algemeen dat Element, het welk eene vaste, ondoorfchijnbaare, drooge, en vrugtbaare booftdoflc is. Dan de ondervinding leerd ons, dat de Aarde veel verfchild, zo in koleur, vermenging als eigenfchappen, waar na de Natuurkundigen hunne verdeeling hebben gemaakt. Zonder de gevoelens van den beroemden Wallerius, en anderen opteneemen; zal ik alleen volgen de verdeeling die de vermaarde van Berkhey opgeeft in zijne natuurlijke Hidorie,als mij het klaarde voorkomende. Volgens deeze kan men de Aarde in twee deelen onderfcheiden, te weeten: of in zo verre dezelve verbonden is, door haare deelen zelve; of door eene tusfchenkomende vettigheid; of in die foort van Aarde, welkers deelen onverbonden zijn. De eerde foort bevat voornamelijk die Aarde A 5 die  C io) die door een eigenaartige vettigheid aan een verknop t is, en die wij doorgaans klei noemen. I!t zal hier na gelegenheid hebben , om van de onderfcheidene foorten van klei, die in dit Land gevonden worden, in het vervolg bij ij der Rivier, bijzonder te handelen; thans zij het genoeg, hier bij voorraad aauremerken , dat in deeze gewesten de Blauwe Klei de beste is; daarna de Geele Albast Klei, vervolgens de Grijze Klei, die wel zogoed niet is als deBlaauwe; doch van zeer veel dienst is, als niet te veel met zand vermengt zijnde. 'Er is ook nog een foort van Roode gefpikkelde Klei, dan deeze is het fchraalfte van allen. Ik zoude hier wel eenige eigenfchappen van de klei bijvoegen, doch daar dit ftuk door anderen en bijzonder door den reeds gemelden van Berkhey, en den alom vermaarden Buffbn reeds gefchied is; zo vergenoeg ik mij weder met alleenlijk aantemer' ken, dat de klei met veen vermengt, mollig, bros en zwarte Aarde word, met mist van dieren word ze olieagtig, bros en graauw; met asfche word zij vettig, taai en wateragtig; met verrotte planten vermengt, word ze lugtig, bros en veel zouter: kortom zij verwijderd door zo veel verfchillende menging van haare gewoone zelfftandigheid, dat het onmogelijk is die allen optetellen. IVkn zal uit deeze korte belchrijving genoegzaam kunnen opmaaken, door welke vermenging men de  C« ) de klei best naar de onderfcheidene gewasfen en aarde, kan bekwaam maaken tot den Landbouw. Onder deeze foort behoort mede de veenartrde, die meest gevonden word in de Landen aan de Zee of Rivier geleegen; zij is zeer dienftig voor den Landbouw indien ze met klei vermengt is. De tweede Clasfe die wij na de voorgeftelde order moeten overweegen, is bet Zand. De Schrijvers van de Enciclopedie, willen dar, het zand niets anders zij, dan fteendeeltjes of een mengzel van ronde keifteenen of doorfchijnende Kristallen. Andere rangfchikken het Zand onder de Aarde; deeze beiden gevoebns hebben hungewigt, doch het algemeen gevoelen volgende, dunkt mij dat het Zand nader bij de Aarde dan de Steenen komt; en men dus het Zand als een overgang tot de Steenen moet aanmerken. De oorfprong van het Zand, deszeifs grondbeginzel en fcheikundige verfchijnzels, mijne kundigheden te boven gaande; zo zal ik mij maar alleen bepaalen met eenige eigenfchappen van bet Zandoiptegeevën • Voor zo verre die eenige gemeenfchap hebben met den Landbouw, doch niet meer als mijn hoofdoogmerk vorderd: en hier toe zij hec genoeg te zeggen, (gelijk dat in Suriname over bekend is, en dat daar van veelvuldige blijken opIe-  ( leverd,) dat het Zand aan de Zee, en de groote Landvlaktens of Savannes zeer onvrugtbaar is; maar dat alle andere foorten tot den Landbouw gefchikter zijn; naarmate van de vermenging, en bijzonder dienftig voor de meefte vrugtboomen. Ik agte deeze algemeene fchetze van de gronden naar mijn vermogen genoegzaam, laatende aan meer kundige en ervaarene Mannen over om dit verder uit te breiden; en keere mij nu tot de Rivier Commewine. Zij neemt haar begin aan de Fortresfe Nieuw Amfleldam, en is van daar af, tot aan de Fortresfe Sommelsdijk bekend onder den naam van Beneden-Commewine. Aan beiden zijden met Koffijplantagien aangelegt, zijnde hier alles Kleigronden , voor het grootfte gedeelte blaauwe Klei, en gedeeltelijk geel Albast» of grijze Klei; voorts begroeid met zwaare bosfchen; doch het hout meerendeels onbekwaam voor bouwhout, doormengt met pali/aden. f» Dezelve groeijen in alle Bos- (a) Door eene Palifade verftaat men eigenlijk een Pien. boom, zijnde een regie itom, beneden omtrent 8 duim dik, en loopendefpits naar boven toe,terlangte van omtrent 30 voer, zijnde als dunne houtach.ige draaden en vefels, aan elkander gegroeid, vanbinnen losfer als van buiten, daar dezelve barder is. Deeze Palifade of Pienboom heeft geen takken, maar boven een kroon van omtrent 20 bladen, en voorts ieder blad  C «3 ) Bosfchen niet, daarom noemt men ook gewoonlijk, de landen daar die groeijen met den naam van Pattja* denlanden, het zijn ook de alderbeste, en duurzaamile; dezelve zijn bedekt met een foort van zwarte veer aarde; doch van verfchillende diepte;men vind dezelve een half voet,cen voet,een en een half voet,tot twee voeten diep. Hoe hooger deeze veenaarde legt, hoe meer Palifaden 'er liaan; 't geen een vast bewijs is, van de alderbeste en duurzaamfte gronden : zijnde deeze veenaarde denkelijk ontitaan van de menigte takken en bladen der boomen, die van onheugelijke tijden , Jaarlijks nedergevallen, aldaar verrot, en alzo tot aarde overgegaan zijn. In den kleinen regentijd ftaan deeze Landen o ntrent twee voeten diep onder water, het geen zich in den grooten regentijd wel vermeerdert, tot vier, vijf of zes voeten toe; doch het geen in den grooten droogentijd weder uitdroogt, en zelfs zo fterk kan uitdroogen, dat als, er bij ongeluk vuur bij komt, al de zwarte Aarde, ja zelfs tot in de klei, geheel wegbrand; zo dat de boomen omver vallen, terwijl het vuur tot onder blad een fteel van omtrent 6 voet lang, enlaatftelijk van het eene end tot het andere fmalle bladen, die omtrent i voet lang, —— en aan weerskanten 2 aan i over elkander geplaatst zijn. Men fplijt den flam van elkander, en omflaat daar wel huizen mede, in plaats van planken, en met de bladen dekt men dezelve in plaats van cingels of pannen.  der de wortels derzelven doorbrand, waardoor zö een Huk Lands, dat eertijds met zwaar bosch Hond, en tot alle gewasfen zeer bekwaam en voordeelig was; nu ten eenemaal kaal is , en voor alle gewasfen onbekwaam: zijnde deeze Landen dermaate fchraal, dat 'er hoe genaamt niets in groeien wil. Het best is derhalven, dat men die ettelijke Jaaren laat leggen, en biertoe mag men de ruimte wel ne» men van tagtigja honderd Jaaren, alzo bij mijn geheuchenis geen Landen bekend zijn, die hunnen voori* gen ftaat hebben weder gekregen. De boorden der Rivier aan beiden zijden, ter diepte van omtrent twintig of vijfentwintig kettingen, zijn be* groeit met Mangroeboomen, (bij veele Schrijvers bekend onder den naam van Kruispoot of Dukendbeen). Dit Land is een zeer ligte, fponfieufe, grijze klei, mede bezet met een korst van verrotte bladen, en aangefpoeïde flibber, terwijl de fpringvioeden dezelve overftroomen, ?t geen die ver. te flibber telkens op 't Land laaten leggen, en 't zelve zeer vrugtbaar maakt; echter zijn 'er in deeze plaatfen die laager zijn als de gewoone grond is , die men pannen noemt, en nog met geen korst zijn aangegroeid; dit zijn denkelijk in voorige tijden openingen van Creecquen en kuilen geweest, die wel van tijd tot tijd mede aanfpoelen, en toe groeijen, maar de beddingen nog niet tot volkomen hoogte zijnde, zijn dezelve nog onvrugtbaar. De  ( 15) De gunllige Lezer gelieve te begrijpen , dat de hoer Helena en Commotuane Creecquen, die hunne uitwatering in deeze Rivier hebben; Ook hec zelfde foort van Land is, zijnde de eerstgenoemde aan beiden zijde met Koffij, Cacao en Katoen - Plantagien; en de laastgenoemde met twee Kcffij en vijf Zuikerplantagien aangelegr. De Rivier verder opgaande, behoud men nog omtrent twaalf mijlen, bet zelfde foort van Land, zijnde dit aan weerzijde met Koffij - en Zuikerplantagien aangelegt; en nog verder opgaande, worden de Landen hooger, zijnde Zandlanden, bezet mee zwaare Bosfehen, gedeeltelijk goed Timmerhout. In vroeger Jaaren zijn hier nog veel Zuikerplantagien geweest; doch die ten tijde dat de Tempatife Negers rebbeleerden verhaten zijn. Nog hooger koomende worden de Landen bergof heuvelachtig, met zwaare Bosfehen; doch door geene Blanken bewoond. De Rivier Comivjewine voor zo verre dezelve aan mij bekend is, afgehandeld hebbende, zullen wij aan Rio Cottica beginnen. Deeze Rivier is een arm van Commewin e,daar dezelve aan de Fortresfe Sommelsdijk zich inftort. Het zijn doorgaans dezelfde foort van Landen, als aan benedenCommewiNe voorfchreven; dus zal het ondienftig weezen , om daar meer van te zeggen. Dezelve Rivier is aan weerzijden omtrent tien of twaalf mijlen vermet Zui- ker-  c i«; ker-, Koffij-, Cacao* en Catoen-Plantagién aangélegt; nog verder gaande, behoud dezelve doorgaans die zelfde kostbaare Landen. Eertijds zijn hier Plantagién geweest, doch van tijd tot tijd door de zwaare overftroomingen verhaten. IndeezeRivier ontlasten zich drie onderfcheidenCreecquen, als Pirica-Creecq , die mede het Zelfde foort van Land is; en aan weerzijde met Zuiker- en Koffij • Plantagién is aaogelegt, vervolgens de Mot creecq, die zich iri deZee ftort;zijnde beneden aan dien kant van Rio Cottica, ook het ze'fde foortland, cn aan weerzijden met Koffijplanragien aangelegt; doch dit gaat niet ver, of dat foortland eifidigr , en men ontmoet hier Birri - Birri Landen, daar ik onder Mattapica van fpreeken zal; zijnde de Creecq nog voor een gedeelte met Koffij- ert Catöenplantagien aangelegt. Eindelijk, De Paramarica Creecq is ook het zelfde foort Land, en aan beiden zijde niet Koffijphntagicn aangelegt. Mattapica is een groote Creecq , die zich even beneden de Fortresfe Sommelsdijk en Commewine ontlast; vervolgens naar de Zee loopt, en voorts zich Verdeeld in vier bijzondere takken, als de KdbhesCreei q , de Tapoeripa Creecq, de kleine MattapicaCreecq en AzWarapperCreecq, beneden aan den kant van Commewine, zijnde Landen van deielfdé foort, als inBeneden Commewine, zeiven in de Kabbes Creecq en  tfë Beneden.Tapoeriepa, de Mattapicacreecq , en in de Warapper Creecq, ontmoet meri op een' korten affland, nog het zelfde foort vati Land; doch de drie laatstgenoemde Creecquen, verder opkomende , zijn het Birribirri Landen; dit zijti ook kleigronden, met geene bosfehen of bcömen» maaralleen met biezen begroeid, Van omtrent vier, vijf tot zes voeten lang, en met vier,vijf rot zes duim zwarte Veenaarde bezet: zij (laan in de liegen faifoenen ook ender water, zo als de voorfchrevene Landen, ert droogen in den dróogetijd ook zo uit. Hier komt bijna ieder Jaar in den Dróogetijd vuur in, 't zij door del?idiaanefi,d\e aan den Zeekant gaan visfehen,en jaagen, die altoos vuur bij zich hebben, en daar roekeloos mede omgaan, of door Negers die zich verfchuüen: hoe het ook zij, het gebeurd zeer Veel, en op eene plaats het vuur gevat hebbende j waaid de wind dit fpoedig voort. Eén ieder is dan op middelen bedagt i om zijn Land daar voor te bevrijden. Op plekken, daar deeze Landen niet gebrand zijn, groeit de Koffij en Katoen zeer wel; doch op zulke plaatfen, daar de weinige Veenaarde tot iri hec hart is weggebrand, groeid de Koffij niet meer, maar' de Katoen wel; en daar de klei méde Is weggebrand, groeit de Katoen ook niet meer. Wat eigenlijk het branden der Veènihrde eri klei betreft, zo dient; da£ de Veenaarde tot asfebe verbrand; doch de klei zelfs verbrand niet, nrèir B wel  C *f ) wel baare aangenomene deelen, aJs o!ie,zouten en (peet andere doffe, die dezelve heeft aangenomen , erï vruchtbaar doet zijn; waaruit voigd , dat dan de Klei als een dood ligchaam , onvrugtbaar is geworden. Deeze voorfchreevene Creecquen zijn doorgaans aan weerzijden met Koffij- en K^atoenplantagien aangelegt. Men beeft Jaarlijks in den grooten Dróogetijd, hier of daar min of meer brand; maar in 't Jaar 17159. was de droogte zo ongemeen hevig en langdunrig, als dezelve bui»en dat Jaar, en in de twintig Jaaren dat ik in deeze Colonie geweest ben, niet meer geweest is: toen branden alle de Landen langs de Z^e geleegen; ja daar was geen Rivier of Creecq, vuor zo verre de benedenlanden zijn , daar niet cp onderfcheidene plaacfen vuur in de Bosfehen w;,s:derook was zo fterk, dat als twee menfehen etkanderen op het klaarde van den dag ontmoeteden, men niet eer, als op een' afftand van vijf voet genaderd, elkande* ren konde onderfcheiden. . Nu ga ik over tot de Rivier Suriname, naar wel • ke dit Land genoemd is. Aan deeze Rivier is van de Fortresfe Nieuwamfïeldam af, toe op omtrent het PortugeefcheJoodfcheDorp,^?&zzwzóf genaamd, mede al het zelve foort van Land , als in de Beneden• Commewine gemeld is; en aan bei* den zijden met Zuiker* en Kofiijplantagien aangelegt  C i9 ) légt. In 'c bovengenoemde Joodfche Dorp de Savanè^ worden de Landen veel hooger, en bcftaan uit aan elkanderen gevoegde bergen of heuvels, van onderfcheiden Foorten van fteehen, die fommige grijs zijn, andere als een ijzer koleur hebben, andere naar wit, en weer an • dere naar rood albast gelijken. Deeze heuvels of bergen, zijn bedekt mét een foort van aarde, geformeert van Veele te zsamen gevoegde ftofFen; gelijkende wc{ naar een foort van puinaarde, die men in Europa wei vind op plaatfen, daarin vroeger Jaaren groote ileenen Gebouwen zijn afgebrooken, en welker Puinhoopen op dezelfde plaats zijn blijven leggen. Deeze Landen zijn met zeer zwaare boomen begroeid , die a3n den top van den heuvel, tot beneden aan deszelfs voet , ais aan elkander gezaaid ftaan, èn meestal goed bouwhöut zijn. De Portugeefche Jooden hebben hier hunne houtgronden j meri vind 'er Hechts vier of vijf die aan Christenen rdebehooren ; doch veele van hen hebben de Bos. fchïn van het beste bouwhout reeds leeg gewerkt. Zij maaken daarvan posten, balken, planken encingels^ welke iaatfte dienen om huizen te dekken, in plaats van pannen. Alle deeze houtwanren werden gebruikt in de benedenlanden, op pfcatfen daar geeri goed bouwhout is, als mede aan Paramaribo zot het maaken van huizen. In deeze Rivier ontlasten zlgmede drie Creecquen, als de Pauwels, de Surinduws en de Paracnecq, m B -* welke  ( ÜO ) welke twee eerstgenoemden, de Landen als aan da Beneden - Rivier zijn. Men vind daar eenige weinige Zuiker- en Koffijplantagien in aangelegt. De Paracreecq is beneden aan den kant van £«« r'mame, omtrent drie mijlen opwaarts; mede het zelfde foorc van Land , en aan weerzijden met Zuikerplantagien aangelegt. Verder naar boven gaande 3 worden de Landen veel hooger, en zijn Zandlanden, begroeit met zwaare boomen, meest alle goed voor bouwhour. Men vind hier twee of drie Zuikerplantagien; de ovrigé geeven al te maal hout;ech" ter de meeste Bosfehen zijn hier mede van het beste bouwhout reeds uitgewerkt. Tot dus verre de Rivieren en Creecquen, voor zo veel die thans bebouwd en bewoond worden, of ook wel eertijds zijn bewoond geweest, befchreven hebbende ; blijft nog ovrig om aantetoonen , de kwaade onvrugtbaare Landen, die zich onder deeze vermengen ; namenlijk , men heeft fan deeze onvrugtbaare Landen drieërlei foort, als: eer/lelijk, zijn 'er dezulken, die men noemt Gebroken Landen , zijnde kleine Zandheuvels,met tusfehen beiden diep. tens of zwampen ; ten tweeden, heeft men de Turflanden, die v'an zich zei ven zeer laag leggen , en geen of flechts zeer weinig klei in zich bevatten; maar meest beftaan uit eene zwarte vaale aarde, ligt en droog., even als turfmolm, hebbende geen zelfllandigheid in zich, terwijl de lucht en wind daar te veel doorgaat; en  ( « ) en langer leggende, als de gewoone grond, kan ze ook geen water uitloozen; doch men heeft enkelde plaatfen, die, hoewel hoog genoeg gelegen zijnde, otn te kunnen loózen; echter zo onvrugtbaar zijn, dat zij niets kunnen voortbrengen. Deeze twee foorten van gronden zijn dor, fchraal, ja geheel onvrugtbaar: alle Plantagién hebben dezelve juist niet,doch veele zijn 'er, de eene min, de andere meer, daar men op zekere plaatfen door de goede Landen heen, dezelve aantreft. Ten derden, heeft ménde Zand en Scbulpritzen. Een Zand of Schn!prits is eigenlijk eer.e vergadering, ofzamenvoegzel van die ftoffe,boven op gemengt met een foort van zwarte aarde, voortgekomen van de takken en bladen der boomen, die 'er jaarlijks op vallen, verrotten, en tot aarde overgaan: doch die aarde is altoos vermengt met fchulpen of met zand, en begroeid met boomen , heestergewasfen en Planten; de boomen zijn gedeeltelijk goed bouwhout. Deeze Landen zijn van zes, zeven of agt tot negen voeten hoog, en zes,zeven of agt kettingen breed; en van onder kleigrond; men ontmoet dezelve in de Benedenlanden op zekeren afftand van eikanderen afleggende, en loopende de geheele Kust langs, houdende cours met dezelve , namenlijk Oost en West. Men kan hieruit befluiten, dat de benedenlanden, aangefpoelde Landen zijn, als men nagaat, dat het ftrand doorgaans eene dusdanige hoogte van B 3 zand  ( «.O •zand en fchulpen heeft, !t geen van tijd tot tijd, meer en meer aanfpoeld. Van vooren in de Zee lege een zeer zwaare modderbank, die wel twee mijlen ver in Zee gaat. Met hei fpringsij loopt de vloed door de menigte Creecquen die hier zijn, wel twee of drie mijlen ver op het Land, en zet de Voorlanden onder water; dat met veel geweld uit Zee komt, en eene menigte modder of flibber bij zich heeft, die zich op het Land zet, terwijl het water met de ebbe wederweg zakt. Deeze flibber verhoogt het Land van tijd tot tijd meer en meer, tot dat eindelijk hetzelve met boomen begroeid, en zo bosch word. De Modderbank ia Zee uitfteekende, word ook allengskens grooter, zo dat te eeniger tijd van vooren een partij zand en fc'nulpen aanfpoeleude, ontftaat 'er een nieuw ftrand, en men heeft dan weder een nieuw fluk Land aangewonnen ; 't geen door het opkomende water met flibber van tijd tot tijd zijne behoorlijke hoogte verkrijgt, zo als te vooren gezegt is, en vervolgens met wilde Planten, Heesters m Boomen begroeid. Dan,na deezen kleinen uitflap,keer ik weder tot die Zand en Schulpritzen, die reeds binnen 's Lands gelegen zijn, en merke ten dien opzigte dit weinige nog aan,namenlijk:dat men in eene menigte Plantagién, die dezelve in haare Landen ontmoefen, het hout daarvan afgekapt, en met Cacao, Koffij of Katoen beplant heeft j dpch wejke fêoomgewasfen flechts  C 23 ) even of agt Jaaren gegroeid hebben, en toen voor de voet zijn weggeftorven ; zijnde het Land zo dor en fchraal, dat 'er hoe genaamt niets weer op wil groeijen : ook zijn dezelve zeer hinderlijk, vermits zij dwars door de Plantagién Isopen, en uit hot.fde van hunne hoogte vereïsck het veel delvens, om uit de achter gelegen Landen het water te kunnen loofen- HET DERDE HOOFDSTUK. Hoe eene nieuwe Plantag/e word aangelegd. J~kjs men op een onbebouwd nieuw ftuk Land eene Pianeagie wil aanleggen,maakt men daarmede een begin tegen denlaatftenjulij; terwijl dan de regens reeds verminderen, en het water in de bosfehen begint te zakken. Als dan bepaald men zich tot een ftuk Land, 't zij vijftien, twintig of meer akkers groot; men hakt de bosfehen om, en ten dien einde begint men eerst met de onderbosfehsn; dat is: men gaat met houwers van onder de groote boomen , alle de menigvuldige rankgewasfen en iigthout afkappen , om daardoor plaats te krijgen, om met de bijlen de groote boomen te kunnen afhakken ; de onderbosfehen gedaan zijnde , gaat men met de bijlen de groote boomen omtrent drie voet boven den grond afhouwen. Van de menigvuldige boomen, die dan met hun* B 4 ne  ( =4 ) ne groote takken zeer wild en hoog leggen , worden de opHeekende takken afgehouwen en gezakt, (dit laatite noemt men laiken) en dit gefchiedeigenlijk, om dat het des te eerder zal dor worden, om beter te kunnen branden; dit gedaan zijnde, laat men het omtrent vier weeken onaangeroerd leggen, als dan dor en droog genoeg zijnde, om te kunnen verbranden . en de Veenaarde nog nat genoeg zijnde, om het vuur te kunnen wederfïaan, fteekt men het in den brand: de takken en het overige dun hout alleen verbranden, terwijl het dikker hout nog te . groen, en dus voor het vuur niet vatbaar is. Dit branden gefchicd alleen met oogmerk om ruimte te kunnen krijgen, om het ftuk te kunnen bewerken. Het dikke hout, dat niet mede verbrand is, word van tijd tot tijd weggehaald, en tot brandhout gebruikt; alle het geene daartoe niet noodig is, blijft op het Land leggen verroti en. Het hout in diervoegen als gezegd is/gebrand zijnde , begint men, om het Land in Polders te leggen , dat is: men legt een* dijk of dam om hetzelve heenen, om des te beter in de Regenfaifoenen het overftroomende water te kunnen afkeeren; tot dat einde meet men , rondom het ftuk, de breedte van die plaats daar de dijk of dam , mitsgaders de Polderfloot moet komen, of men zet ftokken op die plaats, om zich daar na te kunnen fchikken; vervolgens gaat men aldaar aan 't opruiden,, d^t is, men kapt de boomen, die in den weg leg.  ( »S ) leggen aan flukken, en voert die weg : dit gedaan zijnde, gaat men aan het uitroeijen der (lompen en wortels, en na dit alles aan het delven; hetwelk op deeze wijze gefchied : op de plaats daar de dijk of dam moet komen, delft men alle de Veenaarde tot op de klei fchoon af, en men werpt ze achter uit; (dit noemt men een blinde Trens} dan delf: men ter. plaatfe daar de Polderfloor moet koomen, mede alle de Veer aarde tot fchoon op de klei weg, en men werpt ze mede achter uit; vervolgens gaat men in de floot aan het delven, en men werpt de klei in de blinde trens , men delft die floot zo breed en diep, totdat men kleigrond genoeg heeft, om voor een' dijk of dam te kunnen dienen; gewoonlijk neemt men dezelve twaalf voeten breed, en zes fchoppen diep, terwijl men dan grond genoeg heeft, om den dijk of dam behoorlijk te kunnen maaken: ouder wordende, word de floot van tijd tot tijd breeder, en ook dieper gemaakt. De rede, waarom de Veenaarde hiertoe niet gebruikt kan worden , is deeze, dat dezelve niet beftaan kan tegen den aandrang van het water, en om die rede is hec ook noodzaakelijk, dat die plaats van de kleinfte wor. tels en (rompen der boomen gezuiverd word; vermits zo die daar in bleeven, alles verrotten, en in de Regentijden lekk agien, en vervolgens doorbraaken veröorzaaken zouden. |\1en zet den dijk of dam van buiten om het fluk, B 5 en  C **) en de floot, ofgroote loostrens komt van binnen; men rekend gewoonlijk vijfentwintig voeten breedte voor de floot, hoewel dezelve in den beginne twaalf voeten breed word aangelegt, (zoals reeds gezegd is) en tien voeten bank of batterij tusfehen dezelve, en den dam, en tien voeten vóór den dam. Nu legt het ftuk in een Polder, hierop gaat men aan het vervullen der bedden, gefchikt voor kostgrond. Men bepaald zich juist niet aan de breedte derzelve ; want men maakt die fomtijds vijfendertig, veertig of vijf ig voeten, en fomtijds nog wel iets breeder; terwijl doch in 'c vervolg van tijd, als het Land eens met andere Gewasfen word beplant, de tusfehen beiden zijnde kleine Trenfen weder gedempt moeten worden; bij voorbeeld, men rieemt de bedden veertig voeten breed, dan delft men tusfehen beiden een kleine trens, men handeit hier als vooren,- namenlijk, men zet Hokken, ter plaatze daar dezelve moeten koomen , en gaat het dikke hout aan ftukken bakken, en uit den weg ruimen, men roeid de ftompen uit; vervolgens gaat men aan het delven;de kleine trenfen maakt men gewoonlijk twee en een half tot drie voeten breed, en twee fchop a dat is agttien duim diep: alle de uitgedolven aarde word over de bedden veripreid; men neemt de ftukken gewoonlijk tien kettingen lang, zijnde vijrenvijftig Rhijnlandfche roeden,en men delft in het midden van hei zelve (luk Land, ter lengte van vijf kettingen, dwars door een Trekker, dat is een floot of grabbel. Men handeld daar  C 27 ) daar mede als met de voorige tremen; en maakt de trekker vijf of zes voeten breed , en vier fchoppen diep ; de uitgedolven aarde word mede over de bedden verfpreicf. Wanneer een ftuk Land niet aan de polder legt, moet het rondom van zulke Trekkers voorzien zijn, die het water uit de kleine Trenfen ontvangen, en zich weder in de groote loos, polderfloot of trens ontlasten, Nu gaat men eenen koker op de gelegenfte plaats onder den dijk of dam leggen, om in de Regentijden het water uit den grond in de Rivier te ontlasten; men maakt dezelve gewoonlijk van dertien planken, die een en een half duim dik, twaalf, dertien of veertien duim breed, en twintig voeten lang zijn, men gebruikt drie planken van ;boven ,f drie beneden, en aan ieder zijde, en een voor de deur; en maakt vierkante raamen, daar dezelve rondom aangefpijkert worden. Nu heeft hec ftuk zijne behoorlijke loozing, en een' dijk rondom, die de overftrooming van het water van buiten afkeerd, het heeft van binnen zijne behoorlijke kleine Trenfjn , die het water in de trekkers ontlasten, en deeze trekkers loozen dat weder in de groote loos floot; en die ontlast zich zo baast de ebbe komt,door den koker in de Rivier. De vloet wederkomende, word de deur van den koker toegemaakt, waardoor het water gefluit word , om weder binnen te kunnen komen. Nu gaat men in het ftuk om het menigvuldig hout dat in den weg legt , om het te kunnen  ( *8 ) ren beplanten, aan (lukken te hakken, en op te ruimen; dat is men legt het op hoopen, en de veengrond nat zijnde, (leekt men denzei ven in brand; doch die droog zijnde, laat men de hoopen ftaan , en verrotten; men maakt dezelve dan zo fmal en hoog, als immers mooglijk is, om niet te veel plaats voor het planten te beneemen. Nu legt het ftuk land klaar, het loopt ook in het laatst van den droogen tijd, de kleine Regentijd begint te naderen : nu gaat men het zelve beplanten met pifan, of benannes, taijer, koor» of turkfche tarvo en ca/ave, zijnde dit het gewoonelijk voedzei voor de Negers; hoewel veele Blanken daar ook een groot gebruik van maaken, HET VIERDE HOOFDSTUK. Van de yerfcbillende fooi ten gewasfen, als aard, en peulvrugten. Ba benannes ofpijan, is een plantgewas, dat ftoelswijze groeid op eenen ftam, ter dikte van zeven of agt duim, en agt of negen voeten hoog, als van vast op elkander geflooten bladen, die tusfehen beiden vol water zitten. Men kan het met een mes even als eene zagte koolttruik doorfnijden. Het is groen van gedaante,met eene overfchitterende donker roo- de  ( 29 ) de koleur, en heeft boven aan den top zestien of agt* üen bladen» (die vijf of zes voeten lang, en omtrent een en een half voet breed zijn) die zich uit elkander verfpreiden, en neder buigen,; echter niet hangende voor dat dezelve dor worden, als wanneer ook telkens weder jonge bladen uit den top , of hart, te voorfchijn komen. Tusfehen de bladen komtook de vrugt te voorfchijn, zijnde eene peul vrugt, be* ftaande uit een fteel bezet me: tagtig of vijfentagtig peulen, die bijna zes duim lang, en een en een half duim dik zijn, in een groene fchok , rond, met drie min of meer kleine kanten. iVlen opent de fchok, en haak de vrugt daar uit, en even als de aardappels of de boere boonen, kookt men die in water, of men braad die op het vuur; en dit is een zeer voedzame fpijs. Als men dezelve langer op den boom laat,dan word ze geel en zag:, men kan ze dan raauw als een peer eeten, ook aan platte ftukken fhijden, en met boter in de pan bakken; ofookheelftoovenme: rooden wijn en zuiker, en zo toegemaakt, is het eene aangenaame fpijze. Als de vrugt op den boom geel is, en dan nog langer ftaan blijft, bederft dezelve zeer fpoedig. Deeze boom geeft maar eens vrugt, waarna dezelve verrot; men kan hem dan aan den grond affnijden , de plant uitneemen en verplanten. Dezelve beeft drie of vier knobbels gelijk met den grond aan zich, die weder uitfehieten en opgroei jen. Indien men den ouden ftoellaat ftaan, groei-  C 30) jen 'er jongen uit; dit maakt dat zo een ftoel wel twaalf of vijfrien en meer boomen van verfchillende groote en ouderdom, op zich heeft. Als men een nieuw fhik land met dezelve moet beplanten, dan fteekt men met den fchop de jongen, die de groote' van een kegel hebben, op zij van de grooten af. Hunne wortels zijn dun, lang en vezelachtig. Daar is nog een tweede Cooh * onder den naam van Baköba 5 van deeze is de ftam, de bladen en vrugt, korter en ingedrongener als dë eerstgenoemde. Daar van die, de fchitterende overkoleur in 't donker rood valt,valt deeze in 't zwart.Men kan ook deeze vrugt niet groen gekookt eeten, maar zij moet op den boom geel worden, en men eet die dan uit de hand als een peer, ook aan fchijven gefneden, en met boter en tarwemeel in de pan gebakken; of ook geftoofd met rooden wijn en zuiker. In de fchok in de oven gebraden , is ze een aangenaame fpijs. Men plant d?zelve zestien of agttien voeten ver van elkander * en zij begint in vijf of zes dagen reeds uit te botten. Van de eerstgenoemde is de vrugt in tien maanden, en van de laatstgenoemde in negen maanden rijp. Dit gewas is in de beneden Landen op alle dé Plantagién in menigte, en groeid daar ook zeerwel; t*ei te verftaan het eerstgenoemde, terwijl dat tot een goed voedzel voor de flaaven ftrekt: het tweede heeft men ook , doch maar enkeld, om dat die tot geen voedzel voor de flaaven kan ftrek* ken 1  C 3' ) ken . terwijl hetzelve niet groen kan gegeeteri worden , en alleen maar tot een toefpijs of lekkernij diend. In de boven Landen, als aan Para op de Zandknden, en boven de Joodfche Savane, in Suriname , groeijen deeze gewasfen zeer fchraal. De Taijer is eene aard vrugt. Dezelve groeid genoegzaam boven op den grond , hebbende haare wortels, die zich in de oppervlakte der Aarde verfpreiden. Zij Telnet vijf 0f zes fteelen, die vier, vijf of zes voeten hoog opgroeijen; boven op ieder fteel komt een blad, omtrent twee voeten lang, en een en een half voet breed. Als dezelve omtrent tien maanden oud is, febiet uit het hart een zelve fteel, zo lang als die der bladen, daar komt eene witte bloem op , in gedaanre als een tulp ; die na verloop van twee maanden weder verdwijnd! In de benedenlanden, die door het zwaare veen als palifadelanden zijn, groeid dézaï/e van vier tót Vijf voeten lang, en zeven of agt duim dik, leggende in die gedaante op de oppervlakte der Aarde, als gezegd is; doch daar de lauden wat fchraalder zijn, en het veen minder is, word dezelve in verre na zo groot niet. In de birribirri Landen willen dezelve in \ geheel niet groeijen; bovenaan/*™ m de zandlanden groeijen ze zo groot als aardappels: deeze zijn de allerlekkerfte, terwijl de groote in de benedenlanden veel onfmaakelijker zijn. Deeze vrugt word gebraden, doch meest in water ge*  C 3* ) gekookt, en als de aardappels gegeeten; dezelve U vol waterachtige lappan; men moet ze om die re» den wel twee of drie maal in water af kooken , voor dat ze goed is om te eeten; doch dit is in de regenfaifoenen veel erger als in den droogen tijd. De oude vrugt fchiet jongen op zijde uit, eveneens als de hijacinte bollen. De jongen worden geplant bijna twee voeten van elkander, en zo diep dat dezelve maar even met aarde bedekt kunnen worden; zij komen in zes of zeven dagen te voorfchijn, en zijn in zestien maanden tijd, rijp om te kunnen eeten. In de benedenlanden ftrekt deeze vrugt mede tot een groot voedzel voor de {haven* De Ca/ave is mede eene aardvrugt, zijnde een wortel, die even beneden de oppervlakte der Aarde liggende, groeid ; dezelve is omtrent een voet lang, en drieduim dik; fchiet (lokken, die omtrent vijf voeten hoog, en een duim dik zijn; zijnde zeer bros, met een' grijzen bast, doorgaans vol knobbels: zijn bhd is een dun deeltje, bijna vier duim lang,hebbende zeven bladen, die omtrent vier duim lang, en aan 't end zeer fmal aan 't deelije vast zijn; naar het midden omtrent een duim breed, en aan 't end weder (pits of puntig eindigen ; eveneens als het klaverblad : doch als de dok opgroeid, wordende bladen droog, en vallen af, blijvende alleen eenige aan den top. Daar zijn tweederlei foort, als de bittere, en de zoete; men kan dezelve aan de bh» des  C 33 ) den onderfcheiden; terwijl aan de geenen die zoeter Sijn, het fteelije en de bladen min of meer rood zijn, en die der bittere meer naar het blaauwe gelijken. Om dezelve re planten, neemt men de (lokken, men breekt ze aan'Hukken, ieder ftuk omtrent zes duim lang. Men maakt gaten in de Aarde, bijna twee duimen diep , en twee voeten lang van elkander; dan legt men twee (lokken in ieder gat, en bedekt die met een weinig aarde; doch als men de zelve plant in de zwaare regenfaifoenen, dan maakt men kleine hoopen van aarde; men (leekt de (lokken , daar bijna vier duim diep in, en laat een eind van twee duimen buiten blijven; dit doet men om dat dezelve ligt verrotten s geplant zijnde, botten dezelve op alle de knobbelige plaatzen uit: dan fchiet ieder knobbel met eene fpruit in de hoogte, dat de (lok word, en twee of drie wortels, die zich van elkander verfpreiden, en de vrugt worden, welke in zes of zeven dagen te voorfchijn komt. De zoete zijn in agt of negen, - en de bittere in tisn of elf Maanden rijp. De zoete kan men braaden, en met boter'eeten,dan fmaaken ze als kasftanjes; men kan ze ook in water kooken, en bij vleesch eeten. Das zijnzeoófc goed van fmaak. De bittere worden gefchild, gewasfchen, en geraspt ; vervolgens het water, of hunne eigen fappen, uirgeparst, en dan op ijzeren plaaten tot koeken gebakken. Deeze koeken zijn C zeer  (34 ) zeer voedzaam, en kunnen wel vier maanden goed gehouden worden. Het fap, dat daar uit word geperst, is een fterk vergift: indien men door onvoorzigtigheid daar maar iets van in eene tobbe of pot laat-ftaan, en daar komt een beest bij, 't zij paard, koe, fchaap of varken, 't geen daar van drinkt; dan zweld het daadelijk dik op, en fterft binnen zes uuren tijd. Echter kan men de wortels zelve aan de beesten te eeten geeven , die ze ook zeer gaarne eeten , zonder dat het hen eenigzints hinderlijk is ; mits dat ze bij vars water kunnen komen ; doch dat helpt niet, ingeval zij van de fappen gedronken hebben. Ook ziet men dat de konijnen (hier bekend onder den naam van konnij konnij,) fomtijds op een ftuk Ca/ave aanvallen, dezelve met hunne pooten bloot krabben, en zo opëeten: zij eindigen daar niet roede, zo lang 'er nog een wortel in 't geheele ftuk te vinden is ; en dat beginnen zij reeds te doen, als de vrugt nog niet ten vollen rijp is. Het vergiftige fap der bittere , word fterk gekookt en gefehuimd, tot dat het min of meer dik of lijmig wórd , en dan genoemd Caferipo. Het word gebruikt, als de Japanfche Soja; en heeft een7 zoetachtigen fmaak* Deeze vrugt groeid het geheele Land door aan alle Rivieren en Creecquen; echter in de boven- lan*  C 35 > landen veel zwaarder en beter als in de benedehian* den. Boven Para op de zandgronden; en boven Sarinainc op de bergachtige ileengronden , groeid dezelve ongemeen groot ^ en Word daar ook als eene hoofdkost, voor de Slaaven gehouden; terwijl de taijer en banannes, daar zeer fchraal groeijen. Het koorn of de turkfche tarwe, groeijd in £tfi topa ook ; en is dus te wel bekend, om hier te befchrijven. Men plant het hier een duim diep in de Aarde , omtrent vier voeten van eikanderen ; het komt in vier dagen te voorfchijn , en is in vier Maanden tijd rijp. Het diend alleen tot voeding van het Pluimvee i als Kalkoenen, Duiven en Eenden. Als men een nieuw ftukland aanlegt, en met kost beplant, zo diend men te vveeten, dat men geen taijer en cafavê, door eikanderen kan plan* ten ; terwijl die- twee gewasfen te digt bij eeri geplant , de een den ander in den groei hinderlijk zouden zijn, of, zo als men zegt * elkander bedruipen; ak bij voorbeeld: men plant benames, dan plant men taijer tusfehen beiden , op dat zelve Land; of men plant geen taijer, maar in de plaats cafave; men zaaid ook altoos koorn tusfehen beiden *, terwijl dat fpoedig als een ftok in de hoogte gaat, zonder kroon, of groote bladen te maaken; waardoor het aan geen gewas hinderlijk is$ en dit is in vier Maanden rijp; dan word de Hok dor, en afgehakt. C a Hes  C30 Het ftuk dus met kost beplant zijnde, blijft omtrent drie of vier weeken onaangeroerd leggen 5 als dan is de nienwe geplante kost reeds twee of drie voeten hoog gegroeid. Het onkruid is ook in menigte te voorfchijn gekomen , men verzuimd dan niet het zelve fchoon uit te wieden; 't geen na verloop van vier of vijf weeken herhaald word , waarna de kost met de bladen aan elkander fluit, de grond bedekt is, en het onkruid geen magt meer heeft, om daar door te kamen. IVJen kan dan wel vijf of zes maanden wagten, voor dat men bet weer heeft te wieden ; daar en tegen als men de eerfte keer het verzuimd , en daar te lang mede wagt, dan neemt het onkruid de overhand , de kost verflikt, en daar onder laat het onkruid zijn zaad vallen: men krijgt dan flegte kost, en een vuil ftukland ; en om het dan fchoon te krijgen, kost het meer dan dubbelde arbeid , .en blijft nogthans een vuil ftukland. Als ik van eene ketting of akker fpreek, diend men te weeten: dat eene ketting is zesëuzestig voeten , of vijf en een halve roede Rhijnlandsch; een akker is eene ketting breed, en tien kettingen lang: zijnde twee akkers een morgen, en vijf vierkante roeden. VIJF-  (37) HET VIJFDE HOOFDSTUK. Hoe eene Zuikerplant agie voord aangelegt. löCet Zuikerriet, bij ons genaamd keen, is een foort van riet als 'va Europa nai de flooten of moerasfen groeid: 'c heeft korte gekronkelde in elkan der gedrongene wortels, die nasuwlijks een voet lang zijn, en van den bovenften platten grond, tot omtrent agt duimen diep, in de Aarde gaan: het groeid zes, zeven tot agt voeten hoog, en omtrent een en een half duim dik, met Isden of knoesten, die in fcbraale gronden bijna twee, en in vetter aarde, daar het riet weelderiger groeid, drie duimen lang zijn. Aan ieder lid of knoest ftaat een blad tegen over elkander geplaatst, wordende van drie tot vier voeren lang, en omtrent twee duimen breed, aan de einden met fpitze puntjes; en heoft in 't midden een fpier of ader, aan weerzijde fcherp mijdende ; doorgaans bezet met kleine fijne fcherpe tandjes, hangende altoos gehoogea met de punt van den ftok af. Na dat de ftok grooter word, worden de benedenfte bladen dor, en hangen tot digt bij den ftok neer, behoudende de bovenfte vijf of zes leden alleen hunne bladen. Bijna negen of tien Maanden oud zijnde, fchiet uit het hait een loot of pijl, ter dikte van eenen pijpenfteel, omtrent vijf voeren C 3 hoog,  O* ) hoog 3 vercierd met eene bloem, of een bosch van kleine draaden,aan den top bezet met een witachtig dons, welke bloem zich openende, dan een foort van een' kwast, ter lengte van omtrent vijf duim, vertoond, de bloesfem duurt bijna drie weeken, waarna de uitgefchootene loot verdroogd en afvalt. Alle riet* Hokken fchieten deeze looten niet-, *t is maar fomtijds van de twee- of drie honderd een , die 'er één uitfehiet, en als 'er veel zijn , is 'c een bewijs, vfn fcbraalte. Dit Zuïkerriet is zeer harten zwaar, en heeft van buiten eene dunne harde fchii, die eerst groen, maar den ouderdom van omtrent een Jaar bereikt hebbende, geel word; en is van binnen befiooten met veele en zoete fappen. In laage fwampige Landen kan het niet geteeld worden, terwijl daar de fappen te waterig , en bij gevolg te wei-, nig van waarde zijn, om het te planten; men neemt dan de hoofden van de ïietftokken, die omtrent een voet lang zijn, en vier of vijf knoesten hebben, daar dezelve uitfehieten. Men gelieve te weeten, dat de leden of knoesten boven aan den top zeer na aan elkander zijn. Hét gebeurd fomvvijlen dat eene Plantagie gebrek aan die toppen heeft, om te planten ; in welk geval men wel rijt gebruikt; echte? moet het dan niet ouder zijp als negen of tien Maanden ; want ouder weelende, zijn de Hokken aan het on* derë'nde te hart. -, e- > i ; ,:en niet meer uit 5 het is ook fte} ga goed ora ie pianten gis de toppen, om re* de,  (39 ) de, dat als het zelve drie of' drie en een half tot vier voeten lang is, veel beter tegen te veel droogte, en ook tegen te veel regen, als de toppen, kan; dewijl het, door lengte van den Hok , meer zelfftandigheid als een top in zich bevat; zijnde de toppen , die gewoonlijk omtrent een voet lang zijn, het bovenfte van den ftok,en bij gevolg zagter en weeker, als de ftok , en ook minder gehard tegen de kwaade faifoenen. Ook groejen aan de rietftokken de jonge fpruiten met veel minder krabt, aïs aan de toppen, uit de Aarde. Ik heb reeds gezegd, dat het riet met leden of knoesten groeid ; ieder lid heeft aan het einde een teken als een ring, rondom den ftok, geplant zijnde, fchieten de wortels ook rondom aan den ftok uit, en op ieder ring ftaat een knopje ; als bij voorbeeld : de ring aan het benedenfce lid heeft een knopje, dan heeft de daar opvolgende ring weder een knopje, tegen over de benedenfte geplaatst; zijnde dat de plaatze daar de bladen gezeten hebben; en geplant zijnde, fchiet ieder knop eene fpruit uit de Aarde, dat de rietftok word. In zestien Maanden tijd is het rijp, het word dan afgefneden, door eenen molen gekneust, de fappen in eenen bak opgevangen , en vervolgens tot Zuiker gekookt. Van het planten. Als men Zuikerriet wil planten aan de benedenC 4 Lun-  landen, daar het kleigrond met Veerairde en Bosch begroeid is , dan moet zodanig ftukland vooraf, eerst eenige jaaren met kost beplant worden; echter alle Landen zijn bier in niet gelijk; als bij voorbeeld: een ftukland, dat een half voet hoog Veen» Sirde beeft, zoude met krtpkost beplant moeten worden. Hiertoe word vereisebt een Jaar, als .wanneer het bekwaam zoude weezen, om met Zuiker* riet beplant te kunnen worden. Een ftukland dat met meer Veenairde bezet is, zoude naar evenredigheid meer Jaaren met kost beplant moeren w >rdeï ; ais bij voorbeeld: een ftuk Palifaden land. dat omtrent twee voeten hoog Veenaarde heeft. Dit moet wel zes of zeven Jaaren met kost beplant worden, voor dat het bekwaam zonde weezen, om met Zuikerrlet te beplanten. Dk gefchied om rede , want als men in zodanig een nieuw ftuk Land daadeüjk Zuik&rriet planten wilde, dan zoude bet zelve zeer weelderig opgroeijen ; met ongemeene korte. ftokken en lange bladen , en den ouderdom van omtrent agt "of negen M randen bereikt hebbende, met de eerfte goede regenbui en zwaaren wind altemaal omkantelen , op den grond vallen, en verrotten; en van het weinige dat nog bleef ftaan, zouden de fappen zo waterig zijn, dat dezelve genoegzaam allen zonden verkooken, en maar eene geringe hoeveelheid van zeer flegte Zuiker uitleveren. De  ( 4t ) De teeling vdii kost verteerd de overvloedig vette fappen der Aarde, die daar door bekwaam word, om dan ook met voordeel met Zuikerriet beplant te kunnen worden. Een ftukland op die wijze zijne behoorlijke bekwaamheid verkregen hebbende, gaat men het zuiveren: men roeid alle de oude kost fchoon uir, en ontheft het ftuk van alle vuiligheid; vervolgens fl rat men het welöm (a). Men haal i alle de oude kleine, trenfen met aarde toe, dan verdeeld men het aan bedden van vijftien , twintig of vijfentwintig voeten breed: dit doet men naar degefteldheid der gronden, boe laager dezelve zijn, hoe fmalder men de bedden maakt, de gewoone bedelving is op vijftien voeten breed; echter de gronden wat hooger leggende, twintig, en nog hooger vijfentwintig voeten breed; zijnde dit laatfte in de allerhoogfte Landen gebruikelijk. Men delft kleine trenfen tusfehen beiden van wee en een half tot drie voeten breed-, en twee, of ook wel drie fchoppen diep. De oude trekkers, die rondom en door het ftuk loopen, heeft men gelaaten; men delft daar ook eene fchop aarde uit. Alle deeze uitgedolven aarde, zo van trekkers als kleine trenfen, word over de bedden verfpreid; dit laatfte moet zo zindelijk gedaan worden, dat noch hoog- 00 Oinfiaan gefchied ia plaats van fpitten of ploegen. Cs  C 42 ) hoogtens, noch kuilen overblijven; hoewel eene kleine hoogte juist zo veel nadeel niet toebrengt, als een kuil; terwijl in den laatstgenoemden in den Re • gentijd het water blijft liaan, en het riet aan den wortel doet verrotten. Als men riet wil planten in de bovenlanden, (die meest alle hooge zand en heuvelachtige gronden zijn) dan houwd men in de Maand van Julij de bosfehen om; men laat alles wel droog en dor worden , fteekt het dan in de Maand Oclober in den brand, en in November begint men reeds het riet planten ; zijnde die gronden te fchraal, om vooraf met kost beteeld te kunnen worden. Ik zal hier in 't vervolg nader over fpreeken. De gronden op de voorfchrevene wijze tot het planten klaar zijnde, gaat men aan het werk: ten dien einde fpant men een touw, dat vier, vijf of zes bedden dwars over kan bereiken. Men neemt die lengte na dat men veel of weinig Negers heefr, en gebruikt de ilerkfte Negers, zo Mannen als Vrouwen, die met een houweel langs die lijn,de groeven of gruppels maaken. Men maakt dezelve ruim een voet breed, en in Landen, die wat hoog leggen, en nog veel losfe aarde in zich hebben, ais de nieuwe L mden, daar de Veenaarde door de beplanting van kvst wel voor een gedeelte in verteerd, doch nog iets ovrig heeft, zes of zeven duimen diep; en in oude Landen, die reeds voor lang zijn bepiant ge-  (43; geweest, en herplant worden, doch geen losfe grond meer op zich hebben, maar alleen de bloote klei, vier of vijf duimen diep. In zwaare nieuwe Landen maakt men dezelve vier en een half voet van elkander; maar de Landen ouder en fchraalder zijnde, komen dezelve op drie en een half of vier voet ver van elkander. In deeze groeven of gruppels, legt men de hoofden der Rietftokken, bij ons keentoppen genaamd. Men legt drie regels toppen in een gruppei, de regels ruim drie duimen van elkander, en de toppen in het verband zo na aan elkander, dat - de einden derzeive bijna aan elkander raaken. Nooit legt men meer als drie regels toppen in een gruppei; indien men meerder regels, of de toppen digter bij elkander als voorfchreeven is,legt, of plant, dan kunnen dezelve niet uitftoelen, maar bedruipen , en verflikken elkander ; waardoor op goede Landen zelfs zeer fchraale rietftokken groeijen; terwijl de ftoelen niet behoorlijk kunnen uitzetten, maar zeer fchraal blijven, en veele van tijd tot tijd uitfterven, In nieuwe Landen is het zelfs voordeelig, om maar twee regels in een gruppei te planten; terwijl de ftoelen dan behoorlijk kunnen uitgroeijen, zwaar riet geeven, en ook ouder kunnen worden. Vervolgens fteld men eenige der zwakfte Slaavenom de toppen met aarde te bedekken, echter in diervoegen» als het dagelijks fterk regend, doet men daar  C 44 ) daar omtrent een' balven duim aarde op, maar als het oude Kleilanden zijn, laat men dezelve geheel ongedekt leggen. De Landen wat los en ligt zijnde, dekt men zeeenen duim dik met aarde; indien men in alle deeze gevallen meer aarde op de toppen lag, zoude dezelve verrotten. Als men droogte met zwaare Zon heeften dekt men ze zeer fpoedig met een' goeden duim dik met aarde; wart indien men dezelve bloot liet liggen, zouden ze fchielijk door de Zon verbranden. In Zandgronden kan men ze met zwaare regen twee duimen dik met aarde dekken; terwijl dezelve daar zo fchielijk niet zullen verrotten, als in de Kleigronden. Dus geplant zijnde, en met gemaatigde regens,ziet men de toppen, den zes of zevenden-, en het riet den twaalf of vijftienden dag, te voorfchijn komen. Echter, ingeval de toppen langer als agt dagen gekapt zijn, voor dat ze geplant worden, dan droo» gen ze in, en kunnen dan wel twee of drie weeken in den grond leggen, voor dat ze opkomen; en indien ze twee of drie dagen in de Zon bloot hebben gelegen, dan zijn ze rood van koleur; en dus bedorven, komen ze niet meer op. "J Men plant de regels altoos dwars over de bedden, om dat het regenwater tusfehen dezelve naar de trenfen kan afloopen. i Het riet dus nieuw geplant zijnde,plant men gewoonlijk tusfehen de twee regels,een regel kooMydaz in vier  (45; vier Maanden rijp is, en aan het riet geen nadeel doet; ten zij het Land wat fchraal is; in welk geval men het niet moet doen. Het jonge riet drie of vier weeken oud zijnde, is dan een en een half of twee voeten lang, het onkruid is ook in menigte te vooifchijn gekomen. Men verzuimd dan niet te .gaan wieden , en mee een wat aarde in de gruppei aan het riet te haaien: dit werk word nog twee maal om de drie of vier weeken, herhaald. Eeritelijk om dat het jonge riet vereischt, dat het geen onkruid bij zich heeft , terwijl het laatstgenoemde ligt de overhand neemt, en het riet doet verflikken; ten tweeden, om dat het dienftig is dat op bijzondere keeren de aarde in de gruppei aan het riet word gebragt; want alhoewel de toppen nu zijn uitgegroeid, en niet meer kunnen verrotten; zo zoude, als men daar te veel aarde op eens te gelijk aanbragt, het riet s dat nog jong en teer is, daar onder verfmooren. Het jonge riet den ouderdom van zes of zeven maanden bereikt hebbende, zijn de ftukken reeds twee of drie voeten lang; en terwijl aan hun' top maar eenige groene bladen blijven, en de benedenfte telkens dor worden; maar echter wel vast aan den ftpk kleeven, doch daar bij neer hangen; gaat men telkens met wieden die dorre bladen wegneemen, en tusfehen de regels neer leggen, (dit laatfte noemd men trasfen) Dit werk moet zeer omzigtig ge.  ( 46 ) gedaan Worden, om dat de bladen, die nog min of meet groen zijn, niet mede afgenomen worden * ora dat daar door ligtelijk de wurm dan in den ftok komt. Échter is dit in de Regenfaifoenen veel erger, als in de Droogetijden. Dit werk word van tijd tot tijd herhaald, tot dat het riet bijna één jaar oud is 5 dan word het riet zo groot,en heeft den grond zodanig gefloten , dat de Rietftokken dan niet meer* regt opftaan; maar de eene naar deezes en de art. dere naar geene zijde overhangen; zijnde dan zodanig met de hoofden door elkander, dat men daar' niet meer door zien of gaan kan. Het meerder wieden en trasfen is dan ook onnoodigj men laat het dan ftil rusten, tot dat het den ouderdom van zestien * en op de Zandlanden vijftien Maanden; (zijnde, de tijd van volle rijpdom) bekomen heeft; waarna meri het aan den grond affnijd. Men fnijd ook te gelijk van boven, de bladert daar af, en laat die op dezelfde plaats op den grond vallen; en indien men een ftukland op nieuw wil aanplanten, fnijd men ook te gelijk de hoofden of toppen daar af, die men ook ,maar op den grond laat vallen. Vervolgens werpt men de Rietftokken achterwaards 5 dezelve worden zeven of agt in bosfehen gebonden. Tot dat binden gebruikt men de bovenfte bladen van den Rietftok, die taai en fterk zijn;het word vervolgens aan de einden van deftuk* ken gedragen; daar in de Benedenlanden, flootera  C 4? ) (bij ons vaarttrenfen genoemd) zijn, daar'word het met fchuiten , (hier keenponten genoemd) en in de boven of hooge Landen, daar het graven van flooten niet kan gefehieden , met wagens,daar oslén voorgefpannen zijn,afgehaald,en aan den molengebragt; daar het gemaalen, en de fappen tot Zuiker gekookt word. Van dit laatfte, namelijk, maaien en kooken zal ik in 't vervolg breeder fpreeken, maar eerst de teeling van het riet geheel afhandelen. Bij het rietfnijden, of beter gezegd koppen, moet men wel in acht neemen, om, als de Zon fchijnt, het zelve, na dat het afgekapt is, met bladen te bedekken; vermits de zon den Rietftok rood doet worden; de fappen zijn dan bedorven, en dus kan 'er bij gevolg geen Zuiker meer van gekookt worden. Het is aldernoodzaaklijkst, dat een ftuk riet, na dat het nieuw geplant is, tot dat het den ouderdom van een Jaar bereikt heeft, op de voor. fchreevene wijze, telkens op den behoorlijken tijd word gewied , en getrast. Indien men daar nalaarig in is, dan neemt het onkruid de overhand, en het riet verflikt daar onder, de Rietftok begroeid met baarden (#); en de wurm komt in de Rietftokken, en Baarden zijn fijne Veefels of Wortels, die benaden van den grond tot omtrent een en een half voet hoog, in menigte aan den ftok groeijen, en de fappen in de Rierilokkea «toen bederven.  C 4§ ) en doorknaagt hen: eindelijk het riet valt om ver en verrot ; het onkruid, en de dorre bladen floppen den loop van het water, in de trenfen op. Het eerfte bedekt den grond, waardoor de Aarde niet kan uitwaasfemen, en van het overtollig water zich ontlasten. Dit alles maakt dat men van goede Landen zelfs flegte en maar zeer weinig Zuiker krijgt. Terwijl in dit gewest altoos oostelijke winden waaijen, zijn 'er mehfchen die ook altoos de regels riet, oost en west planten; voorgeevende dat het nuttig is dat de wind door de regels heen waaid. Doch ik houde dit voor eene dwaaze verbeelding, als nergens voor kunnende dienen, vermits zo lang het riet nog jong is , de wind daar altoos door waaid; hoe dat de regels ook loopen ; en ouder wordende, buijgen de dokken over,hangende door eikanderen ; zo dat men dan niet meer kan zien, hoe het zelve geplant is. Her vertoond zich van vene eveneens als een fluk koorn in Europa. Ik houde het voor zeer noodzaakelyk, dat men een duk Land,'t geen men gefchikt heeft, om met Zuikerriet te beplanten,alvoorens wel onderzoekt, waar het hooger of laager is, zich daar na met de bedelving gedraagt; om aan het Land eene goede afwatering te geeven, en dat men dan alle de volgende werken zo als gezegt is, niet ten halve maar in eene goede orde volbrengt: dan kan men van goede Landen ook goede inkomden verwagten. Hec  C 49 ) Het riet dus afgefneden zijnde, gaat men in het ftuk öm de toppen op te zamelen: dezelve worden aan bosfen gebonden , en gebragt , ter plaatfe daar ze weder moeten geplant worden. Vervolgens word na verloop van vier, vijf of zes dagen, als de van het riet afgefnedene bladen,droog zijn, die in denbrand geftooken; (dit laatfte noemd men tras branden) dat gedaan zijnde, gaat men met gaan tot de lika zuiver is. Betreffende het eerfte, namenlijk de zindelijkheid, zo dient: dat alvoorens men aan 't maaien gaat, de ijzeren rolders, die hetnc* kneuzen,de goot en de bak, q(/tsferr die de lika ontvangt, de ketels,daar dezelve in gekookt word, de fchuim fpaanen, en de lepels, welke drie laatfte rood koper zijn, alles fpiegel blank gefchuurd en gewasfehen word, en de rolders, goot en fisfsr worden telkens bij ieder vloed , als de molen toe is, herhaald. De menigte vette en fmeerige vuiligheden, die de lika aan zich heeft, kleeft aan alles vast, daar dezelve doorgaat. Indien dit wasfehen verzuimd, en de molen weder op nieuws geopend word; zou de nieuwe Uka, de oude vuiligheid ontmoetende, zuur worden, en bederven. Bij het kooken zet zich boven aan de randen van de ketels eene korst van fmeer;die,als dezelve daar aan bleef, insgelijks de lika zoude verzuuren, en bederven : om dit voortekomen, heeft men eene tobbe met fchoon water bij de ketels ftaan, en een bezem , welken men van tijd tot tijd in dat water fteekt,en de randen der ketels daar mede afftrijkt, om die ook fchoon te doen blijven. Het water in de tobbe vuil zijnde, word weggegooid, en fchoon in de plaats gebragt. Daar valt altoos wel een weinig water van dien bezem in den ketel, doch dit kan de E a lika  (68 ) lika niet benadeelen, terwijl het vars water is, en weder verkookt. De twee laatstgenoemde, als het vuur ftooken, en fchuimen , is aan eikanderen verbonden; want het vuur te zwak zijnde, komt het fchuim niet op, maar blijft in de lika: de lika blijft te lang op hst vudr , doordien dezelve haare behoorlijke kooking niet heeft; word taai, en geeft een flegt grijn; en de ingeblevene vuiligheden geeven eene ilegte koleur aan de Zuiker. Doch al is het vuur nog zo fterk, en de lika word niet zindelijk gefchuimd, dan word het vuile en Ilegte Zuiker: dus ziet men dat 'er alleen door verzuim van fterk vuurftooken, en ijverig fchuimen, van goed riet, flegte Zuiker word gekookt. Ook is het op eenige Plantagién een groot gebrek, dat de ketels te groot, of eigenlijk te diep zijn, waardoor de lika niet fterk genoeg kan kooken, en zeer lang op het vuur moet zijn ; waardoor dezelve taai word , een flegt grijn zet, en de malas/ie en vuiligheden , niet behoorlijk kan opwerpen. De ketels ondieper zijnde, kookt de likaeer en fterker, en werpt in minder tijd de vuiligheden fchoon op. De beste ketels, en die het voordeeligfte kooken, zijn als volgt: De  (69) De eerite ketel: de test genoemd, moet binnen den rand, of zo als men zegt,' binnenswerk zijn: 4 voeten 4 duim breed, 20 duim diep. De 2. 4 voeten 10 duim breed, 21 duim diep. De 3. 5 voeten 4 duim breed, 24 duim diep. De 4. 5 voeten 10 duim breed, 27 duim diep. De 5. 6 voeten 4duim breed,30 duimtiiep. ook kan men niet zorgvuldig genoeg zijn, om op te pasfen dat geen riet aan den molen overblijft; of dat men op eenen en denzelven dag meer kapt , als men kan afmaaien; want langer ah vierentwintig uuren gekapt zijnde, worden de fappen zuur: dan zijn ze bedorven ; en men krijgt geen of flegte Zuiker. De Rietftokken geeven zelfs daar de kentekens van, aan de afgekapte einden, die eerst als donker wit zijn, maar zo baast als het bederf komt, rood worden. De minfte zuurigheid, als azijn, limoenfap, of iets diergelijks, bij de lika komende, doet dezelve bederven. Met het rietfnijden op het veld, moet men ook wel zorg draagen, dat het niet bloot in de Zon legt; terwijl het dan fpoedig verbrand, en rood van koleur word. Dan zijn de fappeA zuur, bedorven , en geeven geen Zuiker meer: om die rede,dekt men het daadelijk met zijne eigene bladen, tot dat het weggezonden word. Men is gewoon,bij iederen ketel raauwe,die E 3 men  (70 men uit de fis/er inneemt, omtrent een half, pond ongebluste kalk te gebruiken; dit doet de vuiligheid opwerpen; echter dient die kalk goed en vars te weezen; de hoeveelheid kan men nooit regt bepaalen , als bij voorbeeld: men maald riet dat ?.ijne behoorlijke rijpheid heeft » dat altoos zindelijk en fchoon gehouden , en op hooge Landen geteeld is; dan behoeft men geen of maar eene zeer kleine boeveelheid kalk te neemen. Indien men hier maar iets te veel kalk bij doet, zoude men de Zuiker benadeelen; vermits de kalk ook opdroogende is, en de Zuiker rood van koleur doet worden: de Zuiker zoude zich dan niet behoorlijk kunnen ontlasten ;(*_) daarom is het goed daar mede voorzigtig te zijn. Maar heeft men riet van een laag en nat ftukland , dat zeer waterig is, of dat reeds eenige Maanden zijn' tijd van rijpheid voorbij is, of flegt onderhouden, met wieden en trasfen; in alle welke gevallen, de fappen vuil, en aan 'c bederven zijn ; dan valt het moeijelijk om goede Zuiker te kooken ; en 't kan 20 erg zijn, dat 'er geen goede Zuiker van komen kan. In zulk een geval neemt men alles te hulp wat zich aanbied. Vooreerst : neemt men eene drie dubbelde hoeveelheid (f) kalk. Ten tweeden: gebruikt men eene loog » die men maakt van gewoone haardasfche; zijnde de asr (*) Purgeeren. (t) Quantiteit,  C?i ) as/che van de wilde papaijett zeer goed , en de denkeen Men neemt de wortels van de domkeen, en kneust die met een' houten hamer. Gefcneust zijnde, doet men ze met de vooi fchrevene asfche, in eene tobbe varswater; men laat dit wat ftaan trekken ; en vervolgens roerd men het wel om: van die loog gebruikt men eene zekere hoeveelheid, *t zij een of twee pintjes in een' ketel raauwe lika, naar maate dezelve geheld is 5 dit doet de vuiligheid te voorfchijn komen, en helpt veel tof de bevordering van een beter grijn. Men heeft Men- fchen, (*) De domkeen groeid als gewoonlijk riet ; nog jong z'jnde, is zijn blad als een weegeblad, het word bijna 6 voeten lang, en 2 duim dik. Jong zijnde, is het groen, maar word vervolgens grijs. Het heeft leden of knoesren, omtrent vier duim van elkander. De bladen vallen in den groei af, maar behouden aan den top vijf of zes fluks, die een voet lang, en zes duim breed zijn, loopende aan 't einde puntig toe; het heeft zwaare wortels, zit ongemeen vol fappen , en is een zeer fterk vergift 1 Het groeid meest op alle Plantagién in de Savane. Als 'er bij ongeluk een beest, 't zij Paard, Koe, Schaap of Varken van eet, fterft het binnen zes uuren; zonder dat 'er eenige hulp voor is. Doch dit gebeurd zeer weinig. Indien men het niet afkapt, eeten zij het gras tot digt aan hetzelve af, en laaten het dan ftaan; maar als men het afkapt, en 't groeid weder jong uit, dan eeten zij het ligt mede af, in welk geval het ook doodetijk voor hen is, E 4  C72 ) fchen, die de aluin gebruiken; doch ik houde de zelve voor zeer nadeebg; om rede, dat die al te veel opdroogende is, waardoor de vuiligheid al te veel in de lika blijft, en bijgevolg een flegt grijn, en vuile Zuiker geeft; en die ook nooit goed losmaakt C*). Bij alle deeze dingen is de kragt van het vuurde grondilag,en 'tonophoudelijk fchuimen moet ren fterkilen in agt genomen worden. IVJet dit alles is men dan wel iets gevorderd; echter word de Zuiker op verre na van de beste niet. Mogelijk zal men denken, dat de domkeen aan de lika eenig nadeel kan toebrengen, doordien het een vergift is, doch dat is zo niet: terwijl de lika niets van die natuur bij zich kan houden , maar alles opkookt, 't geen dan word afgefchuimd. Zijn vergift beftaat eigenlijk in eene fcherpigheid, die met de fcherpigheid van de asfche, de lika zuiverd. Of dezelve genoeg gekookt heeft, en bekwaam is, om van het vuur afgenomen te worden, kan men ontdekken , aan de lijvigheid , die dezelve heeft aangenomen. Ten dien einde, neemt men een weinig in den lepel, en men laat het langzaam daar uitloopen; als het dan draadig is, dat die draaden bijna een voet lang blijven, en dan afbreeken, dan is het bekwaam om van het vuur afgenomen te worden; maar breeken de draaden korter af, dan heeft het nog niet genoeg gekookt; en blijven de draaden langer, dan is het taai, en heeft te veel O Laxeert ^'  (73 ) gekookt. Doch de bekwaamfte Zuikerkooker, die eene reeks van Jaaren op eene Plantagie de Zuiker goed heeft gekookt, en op eene andere komt , zal zich menigmaal vergisfen , met dezelve te veel of te weinig te laaten kooken; doordien hem de Landen vreemd zijn , terwijl veele Plantagién verfcheidene foorten van Landen hebben : ja, eene en dezelfde Plantagie heeft fomtijds zesderhande Land; verfchillende naar evenredigheid van de gefteldheid der Landen, de lika, altoos in *t kooken ; welke haare bijzondere kragt en eigenfchap heeft, die een Zuikerkooker niet dan door ondervinding , kan weeten. De lika genoeg gekookt hebbende , word het vuur uitgebluscht , en uit den ketel of test , in platte hou:en bakken , koelders genoemd gedaan, (dit noemd men een test trekken) Heeft ze nu te lang gekookt, dan zegt men: zij is te hoog getrokken; dezelve maakt dan niet goed los(*)en heeft een flegt of zagr grijn, dus men kan zeggen: de Zuiker is bedorven; en heeft dezelve niet genoeg gekookt, dan zegt men: zij is te laaggetrokken; zij maakt dan te veel los; doordien de deelen nog tot geen grijn gekomen zijn: dit is ook nadeelig. De lika, dus in de koelders zijnde, word van tij-i tot tijd omgeroerd, om gelijk te doen droo* gen. Dezelve word ook hoe langer hoe ftijver: bijna koud zijnde , word ze in vaten gedaan; en heeft eene fieroop genoemd malasfie in zich. De vaten ,. T E 5 zijn («; Laxeert.  (74 > zijn ten dien einde niet aangedreeven, maar «er los gekuipt;men hakt in den onderden bodem twee gaten, daar men Rietdokken, met de punten infteekt, om dat de malasfie tusfehen de duigen, en door de gaten zich kan losmauken.(*) (3e vaten vijf of zes weeken gedaan hebbende, is de Zuiker droog los» gemaakt, en bekwaam om afgeleverd te kunnen worden. De vaten wegen gewoonlijk van negenhonderd, duizend tot elfhonderd ponden bruto , en zijn geplaatst op een barbecot, dat zijn dukken hour, die bijna vijftien of agttien voeten lang, en een voet breed zijn; zijnde een weinig uitgehold, op de wijs als gooten, en naast aan elkander gelegt: boven op de naden, daar dezelve aan elkander zijn, legt weder een zelfde Huk hout, zijnde van boven wat rond gewerkt. Dezelve leggen aan *t een eind wat laager, als aan 't andere :de malasfie die uit de vaten loopt, gaat van de bovende deelen op de benedende; vervolgens naar het af hellend eind,daar een houten bak in den grond is gemaakt, die dezelve opvangt. Ik zal m 't vervolg aantoonen wat daar mede word gedaan. Indien men witte of vormzuiker wil maaken , dan gebruikt men de voorfchreven loog; echter maar een zeer klein gedeelte domkeen, om dat de te veelheid van dezelve de Zuiker zwart van koleur doet zijn. Men doet in eenen ketel ook vijf of zes varfe hoenderëijeren; fommige Menfchen gebruiken daar C*} Uitiaxeeren.  c 75 y een weinig aluin bij; echter doet men die in de test, om rede, dat dezelve zeer opdroogende is; indien men ze in den grooten ketel bij de lika doet, dan zoude de vuiligheid niet kunnen uitkooken. Eenige Menfchen gebruiken nog andere dingen , die ze zeer geheim houden, als of 't een groot heiligdom was, hoe wel het in der daad niets om 't lijf heeft; terwijl ik nog nooit geen vormzuiker heb gezien die regt wit was , maar altoos graauw,en teffens de malasfie lucht aan zich behouden had. Bij het kooken, word dezelve wat laan ger getrokken, als men gewoonlijk de ruwe of Vatzuiker gewoon is te doen, en de lika word door eene deken gezeigt, om dus te zuiverder te weezen; genoeg gekookt zijnde, word dezelve in vormen gedaan. Men laat ze dan vierentwintig uuren, ook wel twee dagen ftaan ; waarna men boven op de vormen zo veel natte klei legt, als 'er met mogelijkheid op leggen kan. iVJen gebruikt hiertoe de blaauwe klei;dezelve word alvoorens met varswater zuiver gewasfchen. Na dat dezelve vijf of zes weeken gedaan heeft , is zij droog en losgemaakt (*). Een vorm weegt gewoonlijk vijfentwintig tot dertig ponden, en fomtijds nog wel iets zwaarder. Deeze Zuiker word zeer weinig gemaakt, niet meer als voor eigen gebruik, en uit liefhebberij; terwijl het xeer nadeeiig is; om rede dat het meer werk verëischt, (*) Gelaeceen.  C 76 ) als de ruwe Zuiker, en om dat het ook veel minder als de zelve opbrengt (*) , doordien ze veel langer als de ruwe Zuiker getrokken moet worden, waardoor men wel in de malasfie voordeel heeft, maar in de hoeveelheid van de Zuiker verliest. De vormen zijn drieërlei, als: een foort van gebakken (leen, hebbende van onderen eene opening daar de malasfie zich door losmaakt; een tweede foort is van vier planken aan elkander gefpijkert, en vol gaten geboord, daar de malasfie zich ook door losmaakt ;(f)en de derde is gevlogten van tienen; genoemd warimèo deeze laatfte zijn dealderbeste;terwijl die gelijker Iosmaaken (§). Alle die vormen zijn van boven, omtrent twee voeten wijd , 'en loopen van onder puntig toe. Van de uitgemaalen tras, Het Zuikerriet door de molens gekneust, en de fappen daar uitgeperst zijnde, is dan heel plat geworden ; en alhoewel de meeste Rietftokken door de fterke perfing, in den moolen aan ftukken zijn gebroken , is het echter tot geen kaf gekomen : het zijn dan nog ftukken van een tot bijna tweevoeten lang. Uit den molen komende, noemt men het .» _ ,. natte (*_) Rendeert. (t) Uitlaxeert. (§J Laxeeren.  ( 77 ) natte tras; het word in fchuuren, genoemd trasloozen gebragt, daar het zeer zorgvuldig word bewaard; het word dan zo droog als ftroo , en drooge tras genoemd, men gebruikt het om de Zuiker daar mede te kooken ; bij gebrek daar aan , moet men daar toe hout gebruiken, 't geen in de eerfte plaats veel werk kost, om het in de bosfehen te kappen, en naar huis te voeren; en in de tweede plaats ftookt het in verre na zo goed niet als de tras. Van het febuim. Het fchuim of de vuiligheid, die bij het Zuikerkooken van de lika word afgefchuimd, word in eene goot geworpen, die ten dien einde langs de ketels gemetzeld is, en zich in eene kuip ontlast, die aan 't einde der goot onder dezelve geplaatst is; men neemt het uit de kuip, en doet het over in an- . dere kuipen; men dekt dezelve met bladen; dit nat begint dan te gisten, en dit duurt zeven of agt dagen: zo haast de gisting begint te verminderen , doec men het in eenen disteleerketel , en ftookt 'er een ffieritus, genoemd kilduvel of dram van. Men ftookt het zo haast de gisting begint te verminderen , alvoorens dezelve geheel heeft uitgewerkt; indien men hier mede te lang wagt, dan zijn de meeste gisten verftorven; men krijgt dan min-  (78 ) minderJpiritus. Het ftooken of disteleeren, word hier genoemd dram ftijlen. De ftookketel ftaat op een furnuis gemetzeld j naast aan 't zelve ftaat eene kuip, een koelvat genoemd, daar de flang is} dit koelvat word ook vol water gedaan, t geen met ftooken wel warm word; maar telkens door 't bijbrengen van koud water we» der verkoeld. Van een' ketel, die zeventig pullen of kruiken nat houd, vol van dit fchuim geftookt, krijgt men gewoonlijk zes, zeven tot agt pullen goede dram , en dan nog zestien of agttien pullen kwijn; dit laatfte is een nat dat niet gedronken kan worden; maar weder overgehaald zijnde, word het dan ook goede dram. Van eenen gelijken ketel vol kwijn geftookt, krijgt men gewoonlijk de eerfte tweepullen voorloop; vervolgens veertig tot vierenveertig pullen goede dram, en dan nog negen of tien pullen lowijn. Van de malasfie. Men gebruikt de mallasfie ook wel, om van dezelve dram te ftooken , men neemd dan een derde mallasfie, en twee derde water, of half mallasfie, en half water. Indien de mallasfie van zindelijk net, uit hooge en drooge Landen gemaa- len  (79 ) len is , dan is dezelve dik, en heef: men aan eene derde hoeveelheid genoeg; maar indien de mallasfie van oud vuil riet, of laage fwampige Landen gemaalen is, dan moet men de helft gebruiken; om rede, dat zulke mallasfie te dun en waterig is. Dit water en mallasfie doet men in eene kuip. Dan begint het te gisten, en dit duurd veertien of vyftien dagen: zo dra men ziet, dat de gisting begint te verminderen,doch alvoorens dezelve geheeï af is, kookt men even als voorfchreven is, in een* ketel, omtrent zeventig pullen nat houdende; dan krijgt men gewoonlijk zes, zeven of agt pullen goede dram, en dan nog agttien of twintig pullen loivijn, welke laaile weder word overgehaald, als reeds gemeld is. Echter word de mallasfie hier toe weinig gebruikr, om rede, dat van de dram geen verzending is buiten 's Lands; maar die moet hier altemaal gebruikt worden ; en daar toe is dan het fchuim alleen genoeg. Deeze drank word door lieden van eenig aanzien niet gedronken, het zijn alleen de Mattroozen, ZoIdaaten,en Negers", die denzei ven drinken; zijnde de 'aast genoemden, daar doorgaans ongemeene groote liefhebbers van. Zedert eenige weinige jaaren hebben zich eenige Menfchen op het Rum ftooken of ftijlen coegelegt; wpr-  C 80 ) wordende door zommige zeer goede Rum gemaakt, maar deeze drank hier zeer weinig gedronken wordende, en 'er maar eene zeer kleine verzending buiten Lands, van zijnde, zo word dezelve maar in eene geringe hoeveelheid gedookt (*), waar toe maar Z-er weinig mallasfie gebraikt word. Veele Noord. Amerïcaanfche Kooplieden zijn gewoon hier te komen om hunne waaren te verkoopen, zij neemen dan de mallasfie in betaaling, en betaalen meestal zeven Huivers, voor de galon ; echter is dit geen vast bepaalde prijs. Bij gebrek aan Koop« lieden, gebeurd het wel, dat dezelve zes of zes en een halve duiver de galon verkogt word. Een galon is twee gewoone doopen, vijf ftoopen een gewoone pul; dus een pul twee en een half galon of vijf ftoopen, is zeventien en een half duiver de pul. Als men daar dram of rum van dookt, rekend men van een fpul malasfie, een pul dram of rum, en een pul dram of rum kost vijfendertig tot veertig duivers, en een pul Rum zestig, zeventig of tagtig duivers, dus ziet men het verfchil. Indien eene zuiker Plantagie al haare malasfie tot dram of rum verdookte en dezelve kon verkoopen , zoude dit een groot voordeel zijn. Men rekend gewoonlijk dat een vat of oxhoofd zui- (*) Gedistelleert.  < 8i ) Zuiker vier pullen 'malasfie uitlaxeert, en vier pullen dram van het fchuim uitlevert; en deeze rekening is beftaanbaar; maar ingeval men gaarne meer dram en malasfie Van ieder vat wil hebben, behoeft men het riet maar twintig Maanden oud te laaten worden. ïn welk geval men wel agt pullen dram van het fchuim, en agt pullen malasfie kan rekenen, of men kan het riet op zijn' behoorlijken tijd afmaaien, en de Zuiker wat Iaager trekken als men gewoon is, dan bekomt men wel geen meer fchuim, maar men krijgt wel agt, en fomtijds nog meer pullen malasfie op ieder vat ; doch dit beiden Verminderd de hoeveelheid van Zuiker zeef. Bij het ftooken moet men wel in acht neemen, dat het vunr altoos gelijk en zeer zagt geftookt word; indien het maar iets te heet is-, dan verkookt het nat % en men krijgt veel minder Spiritus ; men moet ook wel oplettend zijn, als men dat werk verricht, zö ook als men Zuiker kookt, órh acht te geeven dat de Negers niet kunnen fteelen: zij zijn groote liefhebbers van den drank, en van de lika, die bijna kot Zuiker gekookt is , en zo behendig om die weg te 'neemen, dat het ongelooflijk is: hoe dat men oppast, weeten zij op allerhande wijze een £üed gedeelte vobr zich te neemen. F HET  ( «O HET ZEVENDE HOOFDSTUK. Calculatie der kosten van aanleg, als mede de Jaarlijkfcbe onkosten en onderhoud eener Zuiker Plantagie met een1 Watermolen en een dubbeld Ketelwerk, met 232 koppen Slaaven, groot 1636 akkers Land: benevens de daar van komende revenuen, na aftrek der intresten. Aanleg Een Woonhuis voor den Eigenaar « ƒ 4000 Een Keuken voor denzei ven . * * 500 Een Gemakhuisje . . . . 0 150 Een Woonhuis voor den Directeur,mindere Bediendens, Magazijn tot berging van Gereedfehappen, Mondprovifiën cn Dram . * 5000 Een Keuken en een Gemakhuisje . « 650 Een iTeenen Waterinneemfluis, een dito Kom, de Molen, Kook- en Disteleerhuis, met alle de gereedfehappen , . * 70900 Een Timmer- en Kuiperloos , * 1500 Een Koornhuïs . . „ 500 Een fteenen P.egenwaterbak. . s 3000 Een fteenen Waterloosfluis . * 4000 Vijf Keenponten, a/aco ; » icco Een Tentboot . . ƒ800 — Een Tentpontje . . <• 300— Een Lastdraager ; , «• qoo— — »» 1300 Transport ƒ 91600 Tim-  C 83 ) Transport ƒ oi6co m* ïitrirrier-, Kuip- en Veldgèreedfcliappen ƒ 53"*" Huismeubélen . . . ■* 300 ~ 232 Koppen Slaaven, af 500 . . *llóooo Dé Trasloozen, Negerhuizen j Zieken en Bootenhuis kunnen van genieën hout gemaakt, en niet pienen gedekt,door eigen Slaaven gemaakt worden: voor fpijkers aan dezelve; als mede voor planken voor de deuren aan de Në gerhuizen en het Ziekenhuis . * 300J* /~2c87CO - Verdeeling van Land en Slaaven van de üootfchrevens Plantagie. 382 Akkers Land beplant met Zuikerriet.-* „o » \ 114Ó Akkers» 38a\ dito blijven leggen in referve; J 75 dito beplant met kost. ^blijven leggen in referve. ^ dito. 150 dito altoos boscft, moet blijven voor Kuiper én Brandhout, en onderhoud voor de Negerhuizen,Boot en Ziekenhuis en Trasloozen . . . 150 dito. 50 dito gaat af Voor de Polder en Vaarflooten 50 dito. 30 dito voor Negér Kostgronden . 30 dito.35 dito voor de Savane, of de Beestewelde; ook ftaan de Gebouwen en Moestuin daar op j 35 dito. .1036 Akkers.  C 84) 3** Akkers beplant met ZuikerrietV A^ ^ 75 dito met kost . ƒ die beplant zijn, en met werken onderhouden moeteti worden; daar toe word verëischt een getal van 034 koppen, waar van 101 te veld kunnen werken, a 4! Akker ieder kop om te onderhouden: en 131 zijn verdeeld als volgt: 4 Officiers. 3 Kostwagtèrs* 8 Timmerlieden. * Metzelaars. 6 Kuipers. 2 Oppasfers öp de zieke Slaaven. a werkers in den Moestuin. i Visfcher en Jaager. t Oppasfer op 't hoornvee. 4 zijn in 'sLands dienst. 5 Huisbedienden. 3a Oudenen Verminkten,die geen dienst meer kunnen doen. 61 Kinderen. 131 101 werken te veld. Zamen 23a Koppen»  C 85 ) Jaarlijks Onderhoud. Suplitie der Slaaven gefteld a 5 pc. van ƒ 116000 ƒ 5800 — Onderhoud der Gebouwen a i| pc. van a 82300 * 1234-10 Idem der Sluis . a j pc. van * 4000 o 20 — Idem den Regenbak pro memoria. Idem Huismeubelen a 15 pc. . , 45 — Idem Vaartuigen a 6 pc. . » 138 - Idem Gereedfchappen . . «. 500 — Slaaven provifie, beitaandein Tabak, Pijpen, Ba- keljauw, Haaring, enz. è ƒ 4 ieder kop. t 928 — Chirurgijns dienften è ƒ 1 -10 ieder kop « 464 - ƒ 9129-10 Jaarlijkfcbe uitgave of betaaling. Tractement voor den Directeur ƒ IOoo — Idem voor twee mindere Bediendens, ieder 200 « 400 — Uitgaande regten van 488 vaten Zuiker . , 488 — Keuren der 488 vaten Zuiker, a 4 ft. Surinaamsch is Hollandsch , . . « 8l« 9 Kas der Wegloopers, gefteld a ƒ 70 ieder vat, bedraagt van 488 vaten ƒ 34160-:-: a 5 pc. 9 1708 't Comptoir der Kerkgeregtigheid . „ ' a.I0 Bedraagende de uitgave in Suriname . ƒ 12808^19 Waar tegen van de Jaarlijkfche revenuen aldaar in. komen, van de gemaakte 500 oxhoofden Zuiker 2000 Pullen Dram, waarvan afgetrokken voor eigen Comfumptieper 3 Slaaven 2 pullen, zijnde F 3 154  C 86 ) Transport ƒ 12808, t.; 154 pullen. Reifïiïo pullen, k ƒ a-s-: de pul. f 3692 ~a7po Pullen malasfie, voor eigen Com| fumptie voor 3Slaaven 1 pul,zijndc 77 pullen. Kest"i923 pullen ,a m ftuiver pul. de * 1690- 5 4 Nêgërsin 'sLandsdienst, k 3°° werkdagen k 10 Huivers daags, ieder Man * 600 - Bedraagende de geheele uitgave in Suriname ^^f,,,,* Gemaakt hebbende op deeze geftelde Plantagie 500 oxhoofden Zuiker, zo gaat daar af aan 't Comptoir der hoofdgelden voor 3 Blanken. . . a 50 £3 Zuiker ieder 150 % 587 Slaaven boven de 12 Jaaren ajofg , 935» 25 Kinderen beneden 12 Jaaren & 25 fff , 635® 20 dito bened. 3 Jaar betaalen niets. Zamen 10125 f§ Zuiker Waarvoor men field 11 oxhoofden, resteerende dus ter verzending 488 oxhoofden , gerekend % 1000 bruto , bruto 488000 f8 Af voor lacfagie aan boord gefield 7 pre. 32360 üus ter verkoop in Holland, bedraagt 45*640 $ Af voor goed gewigt 2 pre. 9113 40527 Tarra 20 Pic'_J^93£5__ N. f3 357'-22 Transport  C 8/ ) Transport. Deeze N. f& gefteld . a 6\ % bedraagt ƒ 38048-11-8 af 2 pre. 1160:19 Af aan onkosten . i waagg. 728," ■ ■ 0 I889:10- Asfurantie ƒ 50000 a 5 pre. door een ƒ 5^159 8 genomen • . ƒ tsoos— Stelle 10 polisfenvan asfurantie * aot- ƒ 9520-»- VragtB ff 455640 Taxa 14 pc. 63789 N. "¥39185^3 5d. pre. . ƒ12445:7 averij ord. 10 pre. » 1234:10 postgelden * 19: 3 paspt. 10 Schep. » 4 — Kuiperloon a 3 fluivers * 73: 4 Waagdraagers loonen ter ontvangst # 244 — Idem afleverend 15 ft.per 1000 fg bruto* 351 — Makelaars Courtagie 2t isprc.iooofg dito • • - 267:18 Pakhuishuur 6 ft. pr.md.amd. * I4^« 8 Provifie der verkoop a 2 pre. * -i*3: 4 Idem der asfurantie . » 23° *"" # 18469: 9- ƒ 37089: i2;8 Zijn  r 88 o Zijnde bet geen in Holland is gemaakt van de 488 vaten Zuiker . . ƒ 37689:12;% Hier van word afgetrokken Voor intrest van ƒ 208700 k 6 pre. ƒ 12522 ~» Gezonde Goederen voor de Slaaven als Osnabrugs Linnenj Vriesbont, Wambuizen , Hoeden, Zout en Medicynen &c« * aioo—. Provifie voor dè Directeuren en de 2 mindere bediendens. * 1000-r ■ * I56a2t—J-a Blyvende voor den Planter ovrig . ƒ 210^7:12:8; Aftrekkende de in Suriname gedaane uitgaven ... . * 6817:14:- Houd dezelve zuiver ovrig. t S,E. ƒ 15249:18:8  ( 89 ) pakutatie der kosten van aanleg, als mede de Jaarlijkfche onkosten aan intresten en onderhoud; en revenue van eene Zuiker Plantagie met eerfkleinder Watermolen,en een enkeld Ketelwerk 166 koppen Slaaven, en 1186 Akkers Land^ Aanleg. Een Woonhuis voor den Eigenaar, ƒ 4000:-»:--. Een Keuken voor denzelven. . , 500:—:- Een gemak Huisje. . „ 150:—;-■ Een Woonhuis voor den Directeur en minder Bediendens, Magazyn tot berging van Dram, Gereedfchappen en Mondprovifie. «= 5000:—:— Een Keuken en gemak Huisje. . » 650:—:- Een fteenen Waterinneemfluis, de Kom, de Moolen, kook- en disteleerhuis met alle deszelfs gereedfchappen, . * 45000:—.v- De Timmer en Kuiper Loots; , . * 1500:—:- Een Koornhuis. . t „ 500:—:— Een fteenen Regenwater bak. . * 300c;—>- Een fteenen Waterloosfluis. , * 4000:—:- 4 Keenponten a ƒ 200 . <» 800:—:- Een Tentboot. . ƒ 8oo:->- Een Tentpontje. « 0 300:— Den Lastdraager. . « 200:— Timmer,Kuiper en Veldgereedfchappen . { ^oo:—:Huismeubelen. . . „ 300:—:- 166 Koppen Slaaven a f. 500: . ƒ 8300c:—:- —ÏT 1 Transport ƒ 150100:—:F 5 De  C 9° ) Tiansport ƒ150100:—:~ De Trasloozen, de Negerhuizen, Zieken- en Bootenhuis,kunnen van gemeen hout en met pienen gedekt, door eigen Slaaven gemaakt worden : voor Spykers aan dezelve: als mede voor planken en deuren aan de Negerhuizen en Ziekenhuis. • * a§o:—:- ƒ 156350:-:- Jaarlyks Onderhoud. Supliiie voor Slaaven a 5 pre. van ƒ 83000 ƒ 4150:—: — Onderhoud der gebouwen u pre. ƒ 57SOO <» 859:10:— Idem de Sluis § pre. * 4000 * 20:—:— Regenbak pro memoria. idem de Pluismeubelen, a 15 pre. * 45:—:— Idem de Vaartuigen 6 pre. . * 126:—:— Idem Gereedfchappen. . 0 400:—:— Slaaven provifie .- beftaande in Tabak, Pypen, Haaring en Bakeljauw. . . 0 664:—:— Chirurgyns dienften a ƒ 2 per kop. * 332.—:— ƒ 6596;io:-» Jaarlykfe uitgave of betaling. Traótement voor den Direfteur. . » 950:—:— Idem voor de 2 mindere bediendens a ƒ200 » 400:—:— Uitgaande regten van 341 vaten Zuiker. * 341:—:— Keuren der vaten a 4 ft. furin. is hollands. « 56:17:— Kas derwegloopersa/7opr.oxh^2387oa5prc* 1193:10:— 't Comptoir, der Kerk geregtigheid, _ => 2:10:— Bedraagen de uitgave 'sjaarlyks i'n Suriname ƒ 9540: 7-— Transport Waar  ( 9i ) Tranfport f 9540: 7:-* Waar tégen van de Jaarlykfe revenuen aldaar inkomen. Vaa de 350 Oxhoofden Zuiker. 1400 Pullen dram : waar van af 112 — voor eigeeomfumptie 1288— a/2 p. pul. ƒ2576 1400 Pullen Malasfie, waar af 56 — voor eigen confumptie 1344 —— af 17è ftuiv. p. pul. ƒ 1176 3 Negers in 's lands dienst,gerekend a 300 Werkdagen, a 10 ft. daags per man. * 450 * ' —— ƒ 4202:—:-9 Bedraagende de geheele uitgave in Suriname S. E. - . f 5338: 7:-*- Verdetling van Land en Sïaavtn van de voorfebrevene Plantagie. 267 Akkers Land beplant met Zuikerriet 167 \dito blyven leggen in Referven, is «67* zamen 801 Akkers, 55 dito beplant met kost. |* }dito blyven leggen iniReferven. 165 dito En 120 dito dat altoos moet bosch blijven, voor Kuiper en brandhoud, en voor de Negerhuizen, Zieken- en Bootenhuis en Tras-Loozen. . 120 dito Tranfport I086 Akkers" En  C 9a > Tranfport 1086 Akker» En 45 Akkers, gaat af voor de Polders en Vaarflooten. . ~) 25 dito Negerkost grond. S 100 Akkers, 30 dito voor Savane. „j zamen 1186 Akkers. 267 Akkers beplant met Zuikerriet. n A11 T 5S dito met kost. . ƒ 322 Akkers Land. Die beplant zijn, en dus met werken onderhouden moeten • worden, daar toe vereist een getal van 166 koppen Slaaven, waar van 71 te veld kunnen werken, k 4j Akker ieder kop om te. onderhouden , a oj koppen zijn verdeelt , als volgt: 3 Officiers. 2 Kostwagters. 6 Timmermans, & Metzelaars.. 5 Kuipers. a Oppasfers op de ziekea. k 2 Werkers in den Moestrmim, 1 Visfcher en Jager. 1 Oppasfer op 't Hoornvee, 3 Zijn in 's Lands dienst. 5 Huisbediendens. 22 Ouden en verminkten, die geen dienst meer kunnen doen. 41 Kinderen. 77 71 werken te veld. Zamen 166 Koppen. Ge-  C 93 ) Gemaakt hebbende op deeze Plantagie 350 Oxhoofden Zuiker, gaat daar van af aan 't Comptoir, de hoofdgelden voor 3 Blanken, a 50(8Zuiker ieder , is 150 f6 J42 Slaaven boven de 12Jaar,ieder 50 fg 7100 fó 12 Kinderen beneden de ia Jaar 300 ft? zamen 75Jogf Zuiker» 12 Kinderen beneden de 3 Jaaren betaalen niets, dus 7550 fg Zuiker,berekent tegen 8 Oxhoofden, blyft ter verzending 342 Oxhoofden. k 1000 fS Br. gerekend is B. fg 34200O, Af leccagie aan boord 7 pre. 23940 Dus ter verkoop in Halland . B. Ég 318060 Af voor goed gewigt 2 pre. 63(51 f8 3,l699 Tara 20 pet. 62339 N°. Eg 2493éö" Gerekend k 6h %. per fg ƒ 4°J2i:-._ af 2 pre. ƒ 810: 8:-" s waagg. o 508:14:- * 1319: 2:ƒ 39201:18:- Asfur. f360001- k 5 pc. : ƒ 1800:—:jopolice* 20>-:- ƒ 1820:—>T Tranfport Vrajt  ( 94 ) Tranfporc ƒ i82o:-*»:^| Vr. B. 0 38060 T. i4PC-_44S2l N. ff «7532asd. pre. ƒ8547:17avarij 1 o pre.* 854:15:6 10 parp.o 4:—:postgeld»» 13: 7:8 ƒ 9420:— Kuiperloon a 3 duivers » 51: 6:- Waagdraagersloonen ter ontvangst, o 171:—.— Idem afleveren 15 d. per 1000 bruto *• 238:10:— pakhuishuur per maand a 6 duiv. * 102:12:— Provifie der verkoop, i 1 pre. * 784:4: — Idem der asfurantie a i pvc. * i^a:—:— <*ï2767:l2:«*> Provenu der 344 vaten Zuiker S» E. j ƒ26434: ö:«* Waar van afgaat voor intrest van/ 138470:— h 6 pref 8307:12:— Goederen voor de Slaaven, als Osnabrugs Linnen , Viiiesbont , Wambuizen, • - ,1500:-:- Provifr der Directeuren en Bediendens »\ 000:—:- - * 10807; Blijft in Holland voor den Planter ƒ 15626:14:— Aftrekkende de in Suriname gedane betalings. - 5338: 7:— boud dezelven zuiver ovrig . Si E. ƒ 10288: 7.-*  C 95 ) Calculatie over de kosten van aanleg, als meede Jaarlijkfche onkosten aan intresfen en onderhoud, enrevenuevan eene Zuiker Plantagie met één' Molen, die met heeften werkt, en één enkelde Ketel, 168 koppen Slaaven 1417 Akkers Land. Aanleg, Een Woonhüis voor den Eigenaar» f 4000:*»:—• Een Keuken voor denzelven. . . 0 500:—-:— Een Geroakhuisje. # # 150:—:— Een Woonhuis voor den Directeur en minder Bediendens, Magazyn tot berging voor Dram, Gereedfchappen en Mondprovifie. . * 5000:<*-:— Een Keuken en Gemakhuisje voor denzelven * 650:—:— De Molen , Kook-, en Disteleerhuis met alle deszelfs Gereedfchappen. . . 0 1600c:—: — Timmer en Kuipersloos. * .■ ■ * 1500:—:-- Het Koornhuis. » . 0 500:—:- Een fteenen Reegenbak. , • 0 3000:—: — Een dito Waterloosiluis. . # 4000:—;- Een dito Riool voor in de Vaarflooten. 0 6eo:—.-— Vier Keenponten a ƒ 200. « # 8#o:—; — Drie Vaartuigen, als een Tentboot. f 800:-^ Een Tentpontje. . *3oo:-Ss> 1300:—:— De Lasdrager. . . * 200:-3 Timmer, Kuiper en Veldgereedichappen. *• 400:-:Huismeubelen. . . 0 300:—:— Tranfport ƒ33700;—:-— 108-  C ¥> ) Transport f «58700:—:168 Koppen Slaaven ƒ500 . > 84000-:^ 32 Muilezels. * 37J j j, 12000:-;~ 32 Osfen. . # 110 1 e 3520:—:— NB. De Trasloozen, Negerhuizen, Zieken en Bootenhuis kunnen van gemeen hout en met pienen gedekt, door eigen Slaaven gemaakt worden; voor Spijkers, als mede voor Planken tot de deuren van de Negerhuizen en Ziekenhuis* . , p 250:—:-= ƒ >3877o:-:~ Jaarlykfcbe Onderhoud. Suplitie voor Slaaven, Ezels, en Osfen, a 5 pre * 4976:- Onderhoud voor de gebouwen, a j£ pre. * 428: 5:—■ Idem Sluis en Rioel, a § pre» . * 23:—:—' De Regenbaks niets, en komt dus pro memoria de Huismeubelen k 15 pre. 4 * 45:—:« De Vaartuigen. . h 6 pre. * • 126:—:_ De Gereedfchappen. . „ 400:-.:— Slaaven provifie; beftaande in Tobak, Pijpen j Bakeljauw en Haaring af 4 p. kop. . 67a;-;— Chirurgyns dienften, af 2 pr. kop. * # 330":—:-. f 7006.^:17  c w ) Jaarlykfe uitgave of bemaling, Tra&ement voor den Directeur. . « 050:— * 840:— Rest 950 pullen k 17* Huiver. 2 Negers in 's Lands dienst , gerekend op 300 werkdaagena 10 ft. * 300:— ^ Bedraagende de geheele uitgaaf ƒ 3^4o: 8 Verdeeling van Land en, Slaaven van de voorfchrevene Plantagie. 191 Akkers Zuikerriet, beplant » gj) blijft in reförve. f 573 Akkers. 39 dito beplant met kost. •» 39 dito j, fa]ijft inreferve \ 117 dito. 75 dito bosch, dat altoos bosch moet blijven Voor kuiper en brandhout en onderhoud. Voor de Trasloozea, Neger Zieken en Bootenhuis. 75 dito 200 dito Savane. 200 dito zamen 963 Akkers. G 4 119  C 104 ) ioï Akkers beplant met Zuikerriet \ 39 dito dito met kost. Die beplant zijn, en dus met werken moeten onderhouden worden; daar toe word verëischt een getal van 119 koppen Slaaven , waar van 51 koppen te veld kunnen werken, a. 41 Akker ieder kop om te onderhouden: en 68 zijn verdeeld als volgt: n Officiers, a Kostwagters. 4 Timmerlieden. 3 Kuipers. I Metzelaars. 1 Oppasfers op de zieke Slaaven. 1 Visfcher en Jaager. 2 Oppasfer op 't hoornvee. 2 maaken de Savane fchoon. 1 werker in den Moestuin. ^2 zijn in 'sLands dienst. 5 Huisbedienden. 14 Oudenen Verminkten,die geen dienst meer kunnen doen. 28 Kinderen. 51 werken te veld. Zamen 119 Koppen» Aan  C 105) Aan 't Comptoir der Hoofdgelden Voor 2 Blanken, ider a 50 fg Zuiker is 100 fg 99 Slaaven boven de 12 Jaar jo 49506? 10 Kinderen beneden de 12 en boven de 3 Jaaren 25 fg 250 fg 5300 & Zuiker. 10 Kinderen beneden de 3 Jaar, betaalen niets. 5300fg Zuiker berekent tegen 6 Oxhoofden, blijft 244 Oxhoofden om te verzenden a 1000 fg is Bruto 244000 Afvoorlekkagie a3n boord 7 pre. 17080 Ter verkoop in Holland B. fg 2269.40 Af voor goed gewigt 2 pre. 2538 fg 2^4382 Tara 20 pet. 44876 N°. fg 179306 Gerekend a 6* §. per « ƒ 29169:14 af 2 pre. ƒ 583: 8 j waagg. = 362: 2 — o 945:10 ƒ 28224; 4 Af voor asfurantie/ 04000 a 5 pre. ƒ 1200:8 polisfen* ió:— » 1216:— Tranfport / G 5 Vr.  C 106 ) Vr. B. fg 226920 TraDfp0rt f I2I<5:- ^ tt82a^ * T. 14 pc. 31769 N. ffilj>5i5» *$d. pre. ƒ6098: 9avarij r o pre. * 609:16:ioparp.s 3: 4:postgeJd* 9:10:- Kuiperloon a 3 (ruivers /^fr'ia Waagdraagersloonen ter ontvangst. , ia2:_ Idem afleveren r 5 ft. per 1000 bruto 0 170: 3 Pakhuishuur per maand a 6 ftuiv. * 73:4 Provifie der verkoop, a 2 pre., * 564:10 Idem der asfurantie a i pre. , 120:— * 9023: 8 Provenu voor 244 vaten Zuiker. ƒ 19200:16 Waarvan afgaat voor intrest van f 509175 a 6 pre. ƒ 6550:10 Goederen voor de Slaaven, als Osnabrugs linnen, vriesbont, wambuizen. « 1100:Provifien voor den Directeur en mindere Bediendens. . * $<;o:^. * 8300:10 Blijft in Holland voor de Planters JTopöcT 6 Af voor de in Suriname betaalde gelden * 3940: 8 Zuiver ovrig ƒ 695e--18 De  De Landbouw in dit Gewest, beftaat hoof 'zaakelijk in drie dingen, als voor eerst het Land om op te bouwen, ten tweeden de Gebouwen, zo ter wooning als tot .gereedmaaken en berging der voortbrengzelen (*) dienende ; ten derden, de Slaaven die den arbeid moeten verrigten, zijnde deeze drie als aan eikanderen verknogt; kunnende het eene zonder het andere nooit tot eenig goed beftaan gebragt worden. Zal eene Plantagie aan het oogmerk voldoen, dan moet de evenredigheid , in deeze drie dingen, altoos ten fterkften betragt en waargenoomen worden. Een Plantagie van goede vrugtbaare landen, erj van de benoodigde gebouwen wel voorzien zijnde, maar gebrek aan een genoegzaam getal Slaaven hebbende, of de twee laatfte hebbende, maar de eerste misfende; of eindelijk goede landen en Slaaven hebbende, maar noodige gebouwen misfende; hoe het ook zij , eene deezer drie zaaken ontbeerende, is van zeer nadeelige gevolgen ; terwijl op zodanige Plantagie alle arbeid vrugteloos is, als geen voldoenende winsten (|) kunnen gemaakt worden, om aan de jaarlijkfche onkosten en onderhoud, die bijna even groot zijn, of'er winst mede gedaan word of niet, te kunnen voldoen. Een (*) Produtoi. (t) Revenuen.  C 108 ) Een Plantagie geen genoegzaame landen hebben^ de, om jaarlijks meer als drie honderd vijftig oxhoofden Zuiker te kunnen maaken, benadeeld zich zelve grootelijks met eenen grooïen Watermolen en dubbelt Ketelwerk van zeventig duizend guldens te bouwen, terwijl daar een kleinder Watermoolen, met een enkelt Ketelwerk van vijf en veertig duizend guldens, zeer voldoende is. Men ziet thans in deeze zo zeer vervallene Colome , Zuiker Planragiën, die wel eer grooter Waatermolens met een dubbelt Ketelwerk hebben gebouwd ; die vijf of zes maanden in een Jaar ledig ftaan, roet niet te maaien j die , 't zij door gebrek aan vrugtbaare landen, of wel door gebrek aan de noodige Slaaven, nauwelijks drie honderd oxhoofden Zuiker in 't Jaar maaken, en zelvs aan 't maaien zijnde, kooken zij meestal maar met een zij, dat is het halve Ketelwerk, werdende de andere zij, of ovrige Ketels, niet geftookt: terwijl geen genoeg, zaame hoeveelheid riet kan aangebragt worden, om veel lika of fappen te kunnen uitleveren, dat het beele Ketelwerk, of zo als men zegt, alle de Ketels geftookt kunnen worden. Een Watermolen maald gewoonlijk negen, en met hoog fpringtij tien of elf dagen, kunnende een groote Watermolen met een dubbelt Ketelwerk, en de Plantagie een behoorlijke bedelvinge, voor berging van water, hebbende, en het Zuikerriet redelijk wel winst aan-  C 109 ) aanbrengende, met een fpringtij vijftig oxhoofden Zuiker maaien ; dan het fpringtij juisc altoos niet even hoog komende, gebeurd het wel van veertig, en ook wel van dertig oxhoofden. Daar komen vier en twintig fpringtijden m een jaar; gefield, een Plantagie maald ineen Jaar zestien fpringtijden, ieder tij twee en dertig oxhoofden Zuiker, door eikanderen gerekend; dat is vijf honderd en twaalf oxhoofden in een jaar, doch dan blijven nog agt fpringtijden ovrig, dat'er nietgemaalen behoeft te worden. Een Plantagie , een groote Waatermolen met een dubbelt Ketelwerk, vijf en twintig duizend akkers Land , en drie honderd zes en dertig koppen Slaaven hebbende ,kanineen Jaar zeven honderd oxhoofden Zuiker, agt en twintig honderd pullen dram, en agt en twintig honderd pullen mallasfie maaken. En twee duizend akkers land, met twee honderd vijf en tachentig koppen Slaaven, konnende jaarlijks zes honderd oxhoofden Zuiker, vier en twintig honderd pullen dram , en vier en twintig pullen mallasfie maaken; zoude dit meer voordeel voor een'eigenaar dan van een Plantagie, die kleinder in omtrek en minder in waarde is, z'jn; ontilaande dat voordeel alleen in de gebouwen, die even veel van maaken hebben gekost, en even veel van jaarlijks onderhoud kosten, of 'er veel of weinig voordeel door word verkregen. Een kleinder Watermolen, met een enkeld Ketel.  C HO ) telwejk, kan in een fpringtij twintig, vijfentwintig tot agt en twintig oxhoofden Zuiker maaien: geftelt, hij maald zeventien fpringtijden in 't Jaar, en ieder fpringtij door eikanderen gerekend op een en twintig oxhoofden , dat is drie honderd zeven en vijftig oxhoofden ieder jaar; dan blijven'er nog zeven fpringtijden ovrig, dat 'er niet gemaaien behoeft te worden. De aanleg van een Zuiksrplantagie met een' Watermolen, in de beneden landen , is zeer kostbaar, om deeze reden: men moet rekenen zeven Jaaren te moeten werken, voor dat'er eenige aanwinsten kuonen werden gedaan, terwijl de gronden meestal te weelig zijn, om nog nieuw zijnde, met Zuikerriet beplant te kunnen worden; vijf Jaaren verloopen 'er , voor dat dezelve met Zuikerriet beplant kunnen worden , en dan nog twee Jaaren voor dat 'er eenig Zuikerriet geplant en tot rijp. heid gekomen is. Men heeft ook dien tijd noodig, om eene behoorlijke bedelving voor Molens en Slooten, tot genoegzame berging van het water om te kunnen maaien, te maaken. Ook werden in dien tijd de gebouwen gezet, en dan is de Plantagie in verre na tot haare behoorlijke grootheid nog niet gekomen; beginnende maar eerst weinige winst te geeven, die van Jaar tot Jaar vermeerdert, naar maate 'er veel of weinig S'aa-  C tit ) Slaaven in 'c werk zijn. En ook werd de Plantagiö ieder Jaar vergröor. Een Malen , die door Bieden gernaalen Wórd* ih de beneden landen aantel eggen, heeft om eenige voortbrengzels (*) te geeven, nog meer J laren tijd als een Watermolen nodig , orn rede, dat er tot het maaken of aanleggen van eene Savane of Beestenw.-ide, alleen eenige jaaren verloapen ; kunnende in die jaaren geen gronden tot de beplanting van Zuikerriet aangebragt worden; al het welk bij een' Watermolen niet noodig is, terwijl daar geen Savane word aangelegd, voor en aleer de Plantagie tot haare behoorelijke grootheid is garage} wordende als dan van de oudde of langst beplante Landen een ftuk tot eene Savane gehouden; en eindelijk ziet men uit de berekeningen , dat een kleine Watermolen met een enkeld Ketelwerk, die jaarlijks drie honderd vijftig oxhoofden Zuiker opbrengt, nog twee honderd een en dertig akkers Land minder als een Molen die door Beeden werkt , en dezelve inkoms • tm (f) opbrengt, noodig heeft; verfcaillende het zeshonderd zevenentwintig guldens en vijf duivers , dat een Molen die door Beeden werkt , meerder aan jaarlijkfche Onkosten noodig heeft; dan moet dezelve twee honderd een en dertig ak« kers (*) Produaen(t) Revenuen,  C "a ) kers Land meer hebben , en waagt dan nog da fterfie onder zijn Vee. Niet de beneden maar alleen de boven Landen 8 daar geen Watermolens gebruikt kunnen worden, zijn zeer gefchikr,en voordeelig om een' Molen, met Beeden werkende , te gebruiken ; als voor eerst; behoeven die gronden niet met kost vooraf beteeld te worden, alvoorens men daar Zuikerriet in plant ? men hakt de bosfehen in de Maanden Junij enjulij af, en in de Maand October wel droog zijnde , worden dezelve verbrand ; vervolgens verëist het maar eene kleine bewerking meer, als kunnende in de Maand November reeds met Zuikerriet be, plant worden. Even zo handeld men met een ftukland ; 't geen men van meening is om tot eene Sa ratte aanteleggen, zijnde inde Maand Junij nog me? zwaare bosfehen beplant, en in Januarij daar opvolgende, gaan de Beeden daar reeds op graazen. Ten tweeden , deeze Landen uit de natuur zo hoog gelegen zijnde, dat nooit regenwater daar op kan blijven daan, behoefd men geen Polders ter afkeering, en uidoozing voor water, en ook geen vaarflooten; en bij gevolg ook geen waterloos fluis, noch geen rieool ter inneeming voor water te bouwen. Ten derden , zijn in de boven Landen meest alle de bosfehen van bouwhout voorzien, om zelvs hunne eigene gebouwen te kunnen maaken en onderhouden} zelvs die wel eer bouwhout gewerkt CR  C 113) en verkogt hebben, zijn nooit zo fchoon uitgewerkt of ze hebben tot het maaken cn onderhouden van hunne eigene gebouwen altoos nog hout genoeg. Ten vierden, hebben die Piantagies geen regenwaters bakken noodig, vermits in de boven Rivieren en Creecquen het water altoos vers, zoet en keurlij'k goed om te drinken is. Alle deeze genoemde voordeden , kan eene Plantagie in de boven Landen genieten , daar dezelve in de beneden Landen van verftooken is. Een Molen die door Beesten gemaalen word, en Land , Slaaven en Werkbeesten , naar evenredigheid hebbende, kan jaarlijks " vier honderd oxhoofden Zuiker maaken: dan dezelve waagt altoos meer als een Watermolen, want niet alleendatjaarlijks eenige Beesten, 't zij door ouderdom of andere lichaamelijke ongemakken hunnen natuurlijken dood fterven, en waar voor ik vijf pCt. heb berekend; heeft men enkelde gevallen, dat een kwaade Neger het vermaak heeft gehad, van twintig tot dertig ftuks in een Jaar, door vergift te doen omkomen; en bij gevolg is het In de beneden Landen daar Watermolens kunnen zijn , te veel gewaar, om een'Molen, die door Beesten werkt, te maaken; daar nog bij komt, dat in de drooge tij Jen in de bene' den Landen, de Beeilen geen water genoeg hebben om te drinken; kunnende zij in dien tijd met geene mogelijkheid eenigen arbeid doen ; zonder zich té  ( H4 ) benadeelen; als hebbende het dan kwaad genoeg om zonder werken het leeven te behouden. Dit laatfte behoeft men in de boven Landen niet te vreezen, terwijl daar in de Rivieren en Creecqen, zo als ik reeds gezegt heb, altoos vers water in overvloed is. Bij den aanleg van eene nieuwe Plantagie dient men hoofdzaakelijk in acht te neemen, dat een ftuk Land van zestien honderd zes en dertig akkers groot, en gefchikt tot eene Zuiker Plantagie , die jaarlijks vijf honderd oxhoofden zal opbrengen, niet minder als eenen tachentig kettingen breetteoffafadeheeft; en een ftuk Land van veertien honderd zeventien akkers , zeventig kettingen fafade;,een ftukland van elf honderd zes en tachentig akkers, zestig kettingen fafade ; en een ftuk Land van duizend en vijf akkers, vijftig kettingen fafade; dan zijnde agter Landen omtrent twee honderd kettingen ver van huis, en de verfte afgelegenfte Rietgronden omtrent honderd zestig kettingen ver; zo lang men nog niet met de beplanting tot op dien verften afftand isge» komen, houd men gewoonlijk de kost gronden agter de rietgronden , terwijl men gewoonlijk eerst kost en vervolgens riet, in een en 't zelfde ftukland plant; en in de voorgelegene bosfehen hakt men kuipen en brandhout, en 't geen men verder van die natuur noodig heeft. Naar evenredigheid dat de voorgelegene Landen werden dood geteelt, en braak blij-  C ii5) blijv-en leggen, werkc men verder tot dat men eindelijk op den afftand van de bepaalde akkers Land voor de aanteeling van Zuikerriet gekomen is; als dan blijven de verdere Landen voor ^opgronden, en daar agter 't geen altoos bosch moet blijven , voor kuipen en brandhout, en wat men dus verder noodig heeft; kunnende op dien afftand met de bepaalde magt van Slaaven, de bepaalde winften (*) altoos gemaakt worden, en de gronden kunnen ook behoorlijk hun water uitloozen : maar gefteld de fafade was fmaider, als hier vooren ftaat genoemd , dan kon met geene moogelijkheid dit voordeel met die zelfde magt van Slaaven gemaakt worden, zo haast als men in de agterlanden werkte; en die zoude ook niet na behooren het water uit kunnen loozen. Betreffende de voortbrengzels (f) der Landen, ik heb die door eikanderen op een en drie vierde oxhoofden Zuiker per akker bepaalt; wel i3 waar dat 'er Plantagién zijn daar de Landen meer geeven, maar hier op kan men geen vaste rekening maaken, vermits de meerdere voortbrengzels of winften voor een' zekeren tijd zijn , en zo lang d uuren als de Landen in het best van hunnen bloei zijn* Daar zijn geen Landen of men teeld dezelve eens dood, en men verlaat ze niet zo lang dezelve een en een half ox- {*) Revenuen, (t) Produften. H 2  oxhoofd geeven; ook zijn 'er Plantagién daar de Landen fchraalder zijn , die op den duur door elkanderen nooit meer kunnen opbrengen als een en drie vierde oxhoofd ieder akker. Een Plantagie die dat op den duur kan leveren ,kan ook haar beflaan heben; maar eene Plantagie die haare Landen zo fchraal zijn, dat ze door eikanderen gerekend, geen een en drie vierde oxhoofd leveren kan, kan nietf beflaan. . Een Plantagie , buitengewoone zwaare Landen hebbende, zo als 'er wel gevonden worden, kan van minder akkers Land het bepaalt getal oxhoofden Zuiker maaken , en heeft bij gevolg minder Slaaven noodig, als in miijn Rekening ftaat vermeld, zijnde dat een voordeel voor die Plantagie, boven anderen. Mogelijk zal men zeggen, een Plantagie heeft zoveel Akkers Land niet noodig als hier vooren ftaat ui tge. drukt; als bij voorbeeld: een Plantagie maakt jaarlijks vijf honderd oxhoofden Zuiker, en heeft elf honderd zes en veertig akkers voor Zuikerriet alleen, waar van gelijk is beplant drie honderd twee en tachentig akkers, en deeze Landen zijn zo zwaar dat ze voor de eerfte reis vijftig jaaren kunzien beplant worden , voor dat dezelve zijn dood geteek, zo dat men ze moet verlaaten: Dus ver- loo-  (II?) pen honderd vijftig Jaaren voor dat de elf honderd zes en veertig akkers zijn rond geplant, dan heeft het eerfte gedeelte alweder honderd Jaaren braakgelegen; en een ftuk Rietjand behoeft zo veel Jaaren niet braak te leggen, terwijl het zelve wel eer bekwaam is geworden , om weder met Zuikerriet beplant te kunnen worden: 't is waar ik beken dit volledig: doch het kleinfte getal Piantagiën heeft maar zulke zwaare Landen, terwijl een veel grooter getal 'er veel fchraalder heeft; geftelt, een Plantagië heeft haare Landen in tien jaaren dood geteelt, en moeten verlaaten worden ; zo als men Piantagiën. heeft, dan is die in dertig jaaren de elf honderd zes en veertig akkers rondgeplant, dan heeft het eerfte gedeelte twintig jaaren braak geleegen ; en het is een vast gevolg dat Cappewierie Landen zq veel kragt niet hebben als nieuwe Landen, en bij gevolg ook zo veel Jaaren niet beplant kunnen worden: om die rede hebbe ik de verdeed lingi als gemeld is, gemaakt: namenlijk, voorde eerfte reize rond beplant zijnde, kan altoos het ukgeteelde gedeelte zestien Jaaren braak leggen, en het andere weder agt Jaaren beplant worden, kunnende in dien tijd zes maal gefneden worden; mogelijk zal het tusfehen beiden wel eens omgeflagen en op nieuws bewerkt en beplant moeten Worden ; doch als het op den behoorlijken tijd word gedaan, brengt dat geen of zeer weinige verandering in den H 3 rijd,  ( "8 ) tijd, men komt dan met de planting alle vierentwintig jaaren rond. Ingeval eene Plantagie nu eens drie honderd akkers Land minder had i als te vooren is bepaald, dan zouden dezelve twintig Jaaren, de vijf honderd vaaten Zuiker kunnen maaken, en dan op een getal van drie honderd vijfendertig vaten verminderen moeten. Van behoorlijke gebouwen en Slaaven is dezelve wel voorzien : maar zij moet alleen door gebrek aan drie honderd twee akkers Land, dat groot nadeel voor altoos ondergaan. Van de ovri« ge verdeelde Landen is ook alles zo naauw bepaalt, dat 'er niets van af kan, of de Plantagie leid in dat geval ook gebrek. Mogelijk zal men zeggen dat de nieuwe Negers die van de Kust van Guinea worden aangebragt, door clkanderen minder als vijf honderd guldens te bekomen zijn , dat men voor een' uitgeleezen Man, die bijna twintig of vijfentwintig Jaaren oud is, en in den besten bloei van zijn leven, Hechts vijf honderd guldens , en voor eene Vrouw vier honderd vijftig guldens, en niet meer betaald; dat men voor de geenen die ouder zijn, noch veel minder als drie honderd guldens geeft; na dat hunne Jaaren en gefteldheid zijn, en dat men voor de Kinderen naar evenredigheid betaalt: ik beken dit al weder volledig, maar ik ben ook van gevoelen, als men dat foort van Negers, die door hunne hooge Jaaren of an-  Cup) andere ligchaamelijke ongemakken , voor drie hon* derd guldens verkogt worden, aankoopr, men dezelve veel te duur heeft; en dat die na verloop van een Jaar, wel zes honderd guldens kosten. Betreffende de Kinderen, die koopt men zeer weinig aan op eene Plantagie, dat een nieuwe aanleg is, terwijl men te lang moet wagten eer dat dezelve bekwaam zijn om in 't veld te kunnen werken. Eene Planta. gie haar behoorlijk getal Slaaven nog niet hebbende, is 't allervoordeeligfte dat men Mannen en Vrouwen van twintig en vijfentwintig Jaaren, en niet ouder aankoopt ; het behoorlijke getal hebbende, koopt men Jaarlijks Kinderen,om de uitgeftorvene weder te vervullen. Ik zal hier van in een ander Hoofdftuk breeder fpreeken. Een genoegzaam getal nieuwe Negers aangekogt zijnde, teelen Kinderen , en zommige van hen kunnen 'er niet aarden, zo als men zegt. Zij loopen in de Bosfehen, andere worden ziek en fterven. Zommige krijgen kwaade ziektens en zeeren, die dan buiten werken zijn. Men laat ook zommige Ambagten leeren, als Timmeren, Metzelen en Kuipen» dat meede een dagelijks werk op de Plantagie is. Gefteld, dat men met den aanleg van eene Plantagie zes agtereen volgende Jaaren, ieder Jaar veertig ftuks, als twintig Mans en twintig Vrouwen , aankoopt, en voor ieder Man betaald vijf honderd guldens, en voor ieder Vrouw vier honderd vijftig guldens; dan H 4 kan  C IAO ) kan men de eerfte tien Jaaren met geen vijf pCc toekomen: maar dusdanig een Plantagie heêfc wel tien pC>. noodig. • Hier uit blijkt, darde duizend guldens die op de aankoop van twintig Vrouwen gewonnen zijn, moeten weder tot een meerder getal van geftorvene Slaaven, betaalt worden. Eene Plantagie die in den aanleg is , en Jaarlijks een groot getal nieuwe Negers aan moet koopen , agt ik gelukkig, als dezelve Jaarlijks met tien pCt. kan beftaan, maar ouder. wordende , hsar bepaald getal Slaaven hebbende, en die Jaarlijks niet meer behoeft aantekoopen ; doch de geftorvene flechts weder voltallig te maaken; als dan kan dezelve met vijf pCt. beftaan. 1 Men is gewoon van bij bet nieuwe Jaar eene uif deeling a:n de Slaaven te deen, beftaande gewoonlijk in een hoed, zes ellen wit Osnabrugs Linnen', welke laatfte hen dient voor een ftaaplaken; de Mannen twee en de Vrouwen vier ellen Vries bont, dienende o:n te bedekken k geen de eerbaarheidverbied te Zien; de Mannen een wambuis van blaauw Fries gemaakt; vervolgens ieder twee pond Tabak, zes korte pijpen, vier pond gedroegde Visch, Bak. keljauw genoemd, agtien of twintig Haringen , én wat zout: de uitdeeling van de Tabak, Pijpen, Visch en Zout word in 't vervolg van ieder Jaar nog op twee bijzondere keet en herhaald. Echter is erin die Uitdeeling geene vaste bepaaling , maar een ieder doet I  ( ÏZt > die na zijn vermogen en welgevallen; cje eene geeft minder, de andere meer ; maar de Slaaven berekend op twaalf gulden voor ieder Man, kan het ordentlijk gedaan worden: DeOfBciers krijgen altoos iets meer als de andere Negers , maar daarentegen krijgen de Kinderen ook weder minder, 'c Is niet goed om veel op een maal aan een' Neger te geeven, want alhoewel dat Volk van een' hebzugngen aard is, weeten zij van niets een nuttig gebruik te maaken: alle het geen zij krijgen brengen zij naar huis, daar zij het nederwerpen , als of het niets waardig was. Daar legt het dan ook om te flingeren, als of het aan niemant toehoort, terwijl zij veel te los zijn om het op eene andere plaats te verbergen, daar her, voor bederf bewaard is. Men-houd altoos eenige geneesmiddelen op de Plantagién , voor de dagelijkfche 'ziektens die er komen, 't zij de koorts of andere mindere kwaaien ; *i zij een neger zich geftooten , gehakt, of anderzins een wond bekomen heeft; om het zelfs fpoedig te kunnen herllellen : ik heb daar voor twee gulden op de rekening, voor ieder man gefteld. De Chirurgijns die óp zommige Plantagién woo^ nen , en mede andere Plantagién bedienen; neemen, dezelve ook veel tij het Jaar voor die fom aan , om alle de zieken behoorlijk na te zien, en van de benoodigde geneesmiddelen daar voor te bezorgen; «5 De  C 122 ) De Mannen werden eens in de week des fa turdags avonds, ook wel tweemaal, als woensdags en faturdags , en als zij zwaaren arbeid doen, alle avonden, door hunnen Meefter met eene teug dram befchonken ; en ieder der Vrouwen en Kinderen, krijgen eens in de week van hem wat mallasfie, 't geen zij met water mengen , en drinken. Men geeft aan hen ook een ftuk je Land, 'c geen men dan Neger gronden noemt, zij verdeden dat onder eikanderen zo, dat een ieder van hen een zeker gedeelte voor zich heeft, 't geen zij dan op hunne zondagen , ieder naar wdgévallen bewerken,en met veelderhande zoorten van Peul-en Aardv ügten : als Pees , Ocerum , James, Pinta , Bonjera , Pampoenen , en Watermeloenen beplanten. In de beneden Landen, daarom rede, die ik in een ander hoofdftuk zal aantoonen , weinig cafave word geplant, planten zij in hunne gronden ook cafave. Alle deeze vrugten ftrekken hen tot een toefpijs, ververzingen en een zeer nuttig voedzel. In 't algemeen kan van een gantsch getal (*)Slaa. ven, dat op eene Plantagie is, drie zevende te veld werken ; zijnde de overige vier zevende verdeeld als te vooren gemeld is. Daar is wel eene enkele Plantagie, daar eenige weinige meer als drie zevende (*) Een heele magt flaaven word dit anders genoemd.  C 123 ) ••de te veld kunnen werken, maar daarentegen is weer een grooter getal, daar zich zo veel oude mallinkers en kinderen onder bevinden, die geen dienst kunnen doen j zo dat 'er een minder getal als drie zevende te veld kunnen werken. Dan terwijl ik mij bij een zeker getal heb moeten en ook kunnen bepaden, heb ik drie zevende geiTelt ; terwijl dat getal in 't gemeen evenredig is. De zes honderd gl. die ik voor den opzichter (*") voor mondkonst heb gefteld , is niet toereikende, indien 'er geen visch en wilt word aangebragc, en geen de minfte aankweeking van varkens, fchaapen en pluimvee gefchied ; ook diend 'er meeie een moestuin met groentens te zijn. Alle deeze dingen tot eene zekere bepaaling op de Plantagie houdende , kan de genoemde fomme voor de mond kost beftaan. De tweehonderd voor één' minder bediende gefteld ; zoude ook niet toereikende zijn , indien hij zijne eigene nootdruft daar mede houden moet : maar deeze fpijst met den opzichter (f ), en dus word dit op die wijze door eikanderen zo gerekend. Ik zal nu verder aantoonen waar toe ieder van het vier zevende gedeelte der Slaaven verpligt is. De (s) Directeur, (t) Direéleur,  ( f#4 ) De Officiers ook genaamd bastiaa: zijn de geene die als meederknegt zich gedraagen : des morgens dellen zij de Slaaven aan hutf werk, vervolgens zijn zij den geheelen dag daar bij, en zien wel toe dat het werk zo verrigt word, als het hen door hunnen Meeder is belast; des avonds brengen zij verflag Cf) aan hun' Meefter,van het werk 'dat dien dag verrigt is, en de Meeder beveeld hen dan weder werk voor den volgenden dag. Tor deeze peemt men altoos de bekwaamde tot den arbeid, en die het gefchikde in hunne wijze van leéven zijn, zij draagen eene zweep, om den geenen die onwillig tot den arbeid is , of andere ongeregeldheden begaat, daar mede te kastijden. Kostwagters hebben hunne wooninge bij de kostgronden; hun werk is om altoos waakzaam te zijn, dat 'er geen kost gedolen word, 't zij door eigen Slaaven, die dezelve gaarne deelen en verkoopen, 't zij door Slaaven van gebuuren die fomwijlen gebrek aan hst hebben; 't zij van Slaaven die van hunne Meeders zijn weggeloopen, en zich agter de Plantagién in de bosfehen fcuuil houden; deeze komen bij nagt en oniijden in den eerden kostgrond dien zij ontmoeten, en neemen zo veel kost als zij voor. eenige dagen ncodig hebben. De Timmerlieden zijn van hunne jonge jaaren af aan, bij dat handwerk opgebragt. Zij onderhouden de (t) Rapport.  C 125 ) de gebouwen met de noodige verbeteringen (*), en maaken ook wel nieuwe gebouwen. Zommige van hen zijn zeer vernuftig , bekwaam en gefchikt tot den arbeid, namelijk om alles na te maaken dat zij zien ; maar zij zijn hoe genaamd van geen uitvinding, bij voorbeeld: als zij iets zien,dat zij nöch nooit gezien hebben, al is het nog zo eenvoudig; dan ftaan zij als opgetogen van vetwondering. Men heeft ook ongelooflyk veel moeite ,. om hen toe een werk te krijgen, dat zij nooit meer gezien of gedaan hebben , al is het ook nog zo gemakkelijk en eenvoudig; zij verbeelden zich dat het niet goed kan zijn, en willen liever bij hunne oude gewoon» ten blijven. DeMetzelaars zijn ook bij datambagt opgebragt, zij herftellen ( f ) de gebouwen daar zulks noodig is; doch geen metzelaars werk hebbende, werken zij mede met de Timmerlieden. De Kuipers hebben dat ambagt ook geleerd, zi] maaken vaten daar de Zuiker, Koffy en Cacao in naar Europa worden verzonden. Op Zuiker Plantagién hakken zij het hout ; als duigen en boomftukken in de bosfehen; maar voor koffij- en cacaoplantagien, komen wel fchooven , dat is duigen en boomftukken uic Europa; in welk geval zij dezelve tpt vaten opzetten, (*) Reparatien. (f) Repateeren.  C m) ten, ook werden deeze twee laatfte genoemde voortbrengzelsCjveelin baaien verzonden. Op zommige Wantigien groeid ook hout tot hoepels in de bos. fchen, 't geen daar dan ook toe gebezigd word ; doch op veele Plantagién groeid het niet. De zulke' knjgen dezelve ook uit Europa. Als zij met het maaken van vaten in voorraad zijn, werken zij mede te veld, tot dat de ingereedheid zijnde vaten bij. na gebruikt zijn, dan gaan zij weder om nieuwe te maaken. Die op de Zieken past, heeft tot zijn werk, om bij hen in 't ziekenhuis te zijn, hen optepasfen en van 't noodige te voorzien. De Visfcher en Jaager is verplicht om voor zij. nen meefter visch en Wilt te vangen , daar dit land rijkelijk van voorzien is; echter de eene plaats meer dan de andere. Dit land leverd op tweeërhande wijze de visch vh, als vooreerst: de rivieren en creecquen zijn overvloedig voorzien van eene menigte bijzondere Iborren kostbaare visfehen.- ten tweeden, in de rege rdfoenen, als de bosfehen vol water ftaan, dan teelen daar verfchillende foorten van visfehen in : zo naast de drooge tijd komt, en het water in de bossen opdroogt, begeeven deeze visfehen zich naar de laagfte plaatzen , daar dan nog eenig water (*) Produ&en.  C 127 ) ter is gebleven , tot dat de regentijd wederkomt, wanneer zij zich weder als te vooren verfpreiden. Bij ongemeene zwaare drooge tijden, als zelfs veel laage plaatzen in de bosfehen droog worden , behouden zij nog hun leven in den dikken modder. Zo haast de drooge tijd komt, dat zij zich naar de laage plaatzen begeeven, dan gaat menze vangen ; maar in den regentijd als zij verfpreid zijn, laaten zij zich niet vangen. Ieder Plantagie heeft omtrent de gebouwen eenen Moestuin , zijnde zommige een vierde , zommige een half akker groot, andere ook wel wat grooter, ook kleinder, waar in de groentens die men in de keuken gebruikt, geteelt worden: daar zijn één of twee Negers in gefteld, om daar in te werken, als om den grond om te fpitren, en te beplanten , en van onkruid fchoon te houden ; en alhoewel zij den landarbeid gewoon zijn, zijn zij altemaal ongemeene flegte Hoveniers. Indien men hen alleen liet begaan , zoude men nooit groentens op den disch krijgen. Terwijl hun voedzel beftaat in grove aardvrugten, die eene ruwe behandeling kunnen uitftaan, is het bij hen ook eene vaste gewoonte, van met alles wat zij doen , hard en ruuw te werk te gaan. Ik heb boven reeds gezegt, dat het zeer veel moeite kost, om hen aan een werk te krijgen, en dat te doen begrijpen als zij het niet gewoon zijn: zij willen dan de tuinzaaden en planten  C 138 ) ten, met de zelfde ongefchikte ruwigheid behandelen , als zij gewoon zijn, hunne grove aardvrugten te doen waar bij zij niet gewoon zijn, eenige orde of regel , 20 in 't bewerken van den grond, als in 't planten in agt te neemen. Men heeft wel drie Jaaren werk met dagelijks onderwijzen, eer men een' Neger zo ver kan brengen, dat hij in ftaat is, om uit zich zelfs te planten, te zaaijen, en te doen dat noodig is, om op zijn' behoorlijken tijd groentens te hebben; en dan moet men nog geen Heftigheid venvagten 5 het is dan nog zo ongeregeld gejplaut, dat het fchynt als of het door iemand is ge. daan, die nooit geen thuin heeft gezien. Om eenen Neger zo veel te leeren,dat hij van zich zelfs een' thuin kan bewerken en beplanten, dat het in eene. gefchikte orde is, nioec hij wel agt Jiaren door een' blanken thuinman uit Èuropa, degelijks onderweezen worden ; en dan moet het nog al een van de gefchikften uit den hoop zijn; maar dan kan hij eindelijk nog mots meer, als hem in aldienlangduurenden tijd onderwezen is; terwijl hij nooit leert' uit zich zelfs iets nieuws te maaken. Ieder Plantagie heeft eenig hoornvee en fchaapen, voor eigen keuken gebruik. Men-(lelt dan ook eenen Neger om daar op te pas&n, dat zij. niet buiten de wei>, in de beplante gronden gaan. Die in 's lands dienst zijn , werken aan de wegen en de fortres/e ; en als de militairen in de bos- - fchen  C *2Q .) fchen bp commando gaan, om de wegloopende Negers op ce fpooren, dan gaan zij mede als lastdraa» gers. Hun werk is dan de montkost, en 'c krijgs;tuig (*) te vervoeren. Echter is daar van geen bepaald getal. In tijden van binnen en buitenlandfche oorlogen, heeft eene plantagiegewoonlijk meer Ne» gers in "s lands dienst als ik heb opgegeeven; maar in tijd van vrede zelden zo veel» Het werk der Huisbediendens is, de wooningen voor de Blanken fchoon te houden, ook de fpijze voor dezelve te bereiden; het lijnwaat te wasfchen, floppen , naaijen , en verders al 't werk te doen , dat dagelijks in huis voorvalt. Men neemt daar meestal Vrouwen toe, om dat ze gefchikter als de Mannen tot den huisdienst zijn, en de Mannen fterker tot den arbeid op het veld , als de Vrouwen: dan wat in 't algemeen haar' dienst betreft; twee blanke Bediendensin Eurepa zijn beter als vijf Negerinnen in Suriname. De Ouden enMahnkers betreffende;de eerst genoemde zijn door hunne hooge Jaaren buieen ftaac, ora eenigen arbeid re kunnen doen; en de laatfte met ongeneeslijke ziektens en zeeren gekweld; dat onheil treft zo wel jonge als oude Negers. Onder de Kinderen begrijpt men die den ouderdom van omtrent achtien Jaaren bereikt hebben, dan {*) Ammunitie, I  ( io3 ) dan zijn ze bekwaam om op het veld te kunnen werken. Men gebruikt ze nogtans van hun tien of twaalfde Jaar tot ligter werk. Zij zijn voor eepe Plantagie van veel dienst. Groot geworden zijnde, zijn ze tot den arbeid op de Plantagie zeer bekwaam , terwijl zij daar bij zijn opgebragt. Het is echter niet voordeelig , indien men hen tot den zvvaaren landarbeid gebruikt, voor dat zij tot hunne volkomene fterkte, of kragten gekomen zijn: Terwijl zij dan ligt in hun' groeij blij. ven ftaan, in weinig tijd in kragten weder afneemen , en voor altoos zwak en onbekwaam voor den landarbeid blijven. De Savane is het weiland daar de hoornbeeften, Schaapen,Paarden en Ezels, het geheele Jaar door op gaan graazen ; terwijl dezelve als nooit winter wordende , ook nooit op ftallen komen, maar altoos in de weide blijven. De Gebouwen. Deeze zijn vooreerst: een woonhuis voor den Eigennaar daar hij met zijne Familie in woont. Dan: Eene wooning voor den Beftuurder (*) en minder Bediendensj voorts de Magazijnen tot berging voor dramt montkost en gereetfchappen. De (*) Direfleur.  t *3* ) De Molen en 'c Kookhuis is een gebouw; door den eerften word het Zuikerriet gemaalen» of dé i^ippen uitgeperst ; en in het tweede worden dê fappen tot zuiker gekookt. In het disteleerhuis word de dram afgetrokken (*). De Timmer- en Kuiperloos is een open gebouw, alleen met een dak daar op. De Timmerlieden timmeren , en de Kuipers maaken de vaten daar in. Het Koornhuis dient alleen om het koorn in te bewaaren,zovoor bederf als fteelen , en 't opeeten der rótten; terwijl men op ieder Plantagie, de eene meer, de andere minder Pluimvee, als Kalkoenen, Hennen en Êenden voor eigen gebruik aankweekt, en met dat koorn voed* Het Ziekenhuis is eigenlijk zo veel als een Hos* piiaaU De Slaaven die ziek zijn komen daar in, worden daar opgepast en van het noodige voorzien t tot dat zij weder herfteld zijn. Die zeeren hebben komen daar ook in, en worden op den behoorlijken tijd verbonden. De Regenbak dient om in de regenfaifoenen, vol water te vergaderen , om in den droogen tijd , door Blanken en Negers gedronken te kunnen wor* den. De Waterloosfluis diend om in de regenfaizoenen, het menigvuldig regenwater uit de Plantagie, rievier waards heen te leiden. De (•) Gedisteleert. I »,  ( *3* ) . De Trasloozen zijn even als de boeren ichuuren, en dienen tot berging van het riet dat door den Molen is uitgeparst, 't geen daar als het ftro zo droog word , en tot het zuikerkooken word gebruikt. 'c Bootenhuis in Europa bekend onder den naam van 't fchuitenhuis,diend tot berging voor den boot en het tentpontje, als dezelve niet gebruikt worden, : De Negerhuizen zijn de gebouwen daar de Negers in woonen. De Keenponten zijn platboomde fchuiten daar het Zuikerriet mede uit het veld, naar den Molen word gevoerd. De Tentboot, en het Tentpontje, welke laatst gemelde, veel kleinder is, als de eerstgenoemde dienen voor de Blanken, als den Eigenaar, Beduurder (*), Opzichter (f; en verdere Blanken, om daar mede te vaaren, waar zij weezen moeten. Een Boot is gewoonlijk met zes of agt riemen , en een Tentpontje met vier of zes riemen, gemaakt. Men gebruikt 'er Negers toe, om dezelve te roeijen. , De lastdrager of croes- is een platboomde fchuit, daar is meeftentijds een tent op van piena gemaakt; dezelve dient om alderhande goederen, van en aan de Plantagie te brengen , en word door twee Ne ■ gers geroeid', en een die ftuurd. Mm (•) Dïre&eur. Ct) AdainiftratWK  C 133 ) Men heeft nog een foort van vaartuigen, bekend onder den naam van corjaar, dezelve worden gemaakt van een' boom , die even. boven den grond word afgehakt, en zo lang als de ftam ,règt en bijna egaal dik is, uitgehold ; men beeft 'er die wel veertig voet lang, drie voet diep,en vier voetbreed zijn, daar zijn er ook veel kleinder, die omtrent agttien voet lang, een en een half voet diep, en twee voet breed zijn; men gebruikt ze op de Plan • tagies, de groote om het een en andere te vervoeren, en maakt- daar ook wel eene tent op , en gebruikt ze in plaats van een boot of pontje: de kleine houd men om in de buurt boodfchappen te doen, en ook om te visfehen. De Timmer, Kuiper , en Veldgereetfchappen , heb ik op honderd pCr. gefteld: wel is waar, dat tot timmer en kuiper gereedfehap geen honderd pCt. noodig is; maar daarentegen is honderd pCr. tot het veldgereedfchap , dat wel de grootfte hoeveelheid (*) uitmaakt, niet genoeg, terwijl de Negers nooit geen geheel Jaar met hunne gereedfchappen, in 't veld kunnen werken; maar binnen 't Jaar reeds nieuwe hebben moeten. Nu komen wij tot den Belluurder (f), en minder Bediendens. De (*) Quamkeit. (t) Dierefteur. 1 3  ( 134 ) De Beftuurder(*) is bij afweezigheid van den Eigenaar, de eerfte perfoonop eene Piantagie; zijn gewoon werk is het geen volgt: des avonds komen de Negeröfficiers, en brengen hem verflag (f) van den arbeid op dien dag verrigt; hij beveelt dan weder werk voor den volgenden dag; 's morgens opftaande, is zijn eerfte werk om de Slaaven, die met ziektens of zeeren behebt zijn, na te zien. En volgens zijne beste kennis en vermogen , een ieder van hen middelen te doen geeven of te laaten verbinden, zo als hem dunkt dienftig te zijn. Vervolgens gaat hij naar de Ambagt negers, om hunne werken na te zien, en beveeld of gebied het yeen hem dunkt noadzaakelijk te weezen. Daar na begeeft hij zich naar den Moesthuin , gebied daar ook het geen moet gedaan worden. Meer andere zaaken bij huis die zijne tegenwoordig» heid vereifchen , naauwkeurig nagezien hebbende , gaat hij naar het veld: eerst daar de Slaaven werken, ziet daar alles met opmerking na, of dat gedaan word , zo als hij aan de Officiers heeft bevolen. Hij onderwijst hen daar zij kwalijk werken , en vertoeft daar zo lang als hij daar bij verëist word: Vervolgens doorkruist hij de andere beplante gronden, om te zien hoe de gewasfen ftaan, wat daa? aan (!) Rapport,  C i3S ) aan gedaan moet worden. En waar en hoe in *t vervolg weder moet gewerkt worden. Naar huis komende, is het tijd om te ontbijten; waar na hij bij de Ambagts negers en in den Moesthuin weder bezigheden vind: ook heeft hij dan wel wat te fchrijven, tot dat het middag word. Zomwijlen verëischt het werk in 't veld , dat hij na den middag daar weder moet gaan, of zo niet, dan heeft hij bij huis ander werk. Een kundig en ijverig Beftuurder (*) vind veelal zijne bezigheid. Daar zijn Plantagién, die eene zeer fmalle fafade hebben, en met haare beplante gronden te ver van huis zijn, om'er behoorlijk tweemaal daags te kunnen gaan; in welk geval, hij des 's morgens daar zo lang moet blijven , als zijn perfoon voor den geheelen dag vereist te weezen. De mindere Bediendens bij ons genaamt, blan ke Officiers,hebben tot hun werk, altijd te weezen daar de Slaaven werken , en nauwkeurig toe te zien wat 'er gewerkt word ; des avonds doen zij verflag (f) aan den Beftuurder (J.) van al 't geen zij dien dag gezien hebben. Op eene Zuikerplatttagie is hun voornaamfte werk , om in den Molen en 't Kookhuis waakzaam te zijn ; dat door de Negers geen zuiker of lika geftolen word , dat het vuur aan- (*) Directeur, (f) Rapport. (|; Direfteur. u  C *S<5 ) aanhoudend fterk geftookt word, en dat het fchuimen in order word gedaan ; en bij hét overhaalen (*> van dram, dat 'er door de Negers geen dram word geftolen; zij moeten verder doen, 't geen hen door den Beftuurder (f). word gelast, Deeze dienst duurd meestal vier Jaaren , en deeze zijn hunne eigenlijke leerjaaren. Indien zij zich in dien tijd wel ceffenen, dan worden zij ook «bekwaam om als Beftuurder (4) op eene Plantagie te kunnen dienen. Deeze dienst is wel niet gemakkelijk, maar maakt echter bekwaame Beftuurders (**). Op enkelde Plantagies word ook wel een Chirurgijn gehouden, die op de zieke Slaaven past, en ook nog eenige Plantagién daar om&reeks leggende, bediend. Daar zijn Timmerlieden die van zich zeiven ook eenige Slaaven hebben, mede bij dat handwerk opgebragt. Deeze vervoegen zich op eene Plantagie, daar een nieuw gebouw moet gemaakt worden. Zij komen overeen met den Eigenaar , cm dat gebouw te maaken j dat gedaan zijnde, gaan zij weder naar eene- ander Plantagie , daar nieuwe gebouwen te maaken zijn; terwijl alle Plantagién van behoorlijke bekwaame Negers niet zijn voorzien , om het zelfs (*) Disteleeren. (f) Directeur. (4) Directeur. (*") Directeurs,  zelfs te kunnen doen, en ook niet als'er een Molen moet gemaakt worden; om dat een Neger hoe gefchikt, nooit kan leeren , om de verdeeling van Kam, Bonkelrad, en Rolders in order te maaken. Daar zijn ook Metzelaars, die even zo als de bovengenoemde Timmerlieden ,; van zich zelfs eenige Negers hebben , die mede bij dat handwerk zijn opgebragr. Deeze begeeven zich op eene Plantagie, daar een fiuis, regenbak of fteenen voet, voor een Gebouw of Ketelwerk, moet gemaakt worden; dat gedaan zijnde, gaan zij weder naar eene andere Planragie, daar gelijke, werken te maaken zijn. Mogelijk zal de Lezer opmerken, dat ik op eene Zuiker - Plantagie , daar een Beestenmolen is, alleen Muilezels, Osfen en geen Paarden tot dien arbeid genoemd heb ; en hier zich over verwonderen te meer, daar de Noord- AmericaanfckeKoop' lieden Jaarlijks eene meénigte Paarden aanbrengen; waar- van het grootfte gedeelte voor de Zuikermoiens werd aangekogt; dan hier op antwoorde ik : dat het werken met Paarden zeer nadeelig is: een Paard is in dit Gewest, uit de natuur, veel zwakker als in Europa, en kan derhalven geen dagelijkfchen arbeid verrigten: dezelve kosten gewoon» lijk omtrent drie honderd guldens van aankoop; en als men daar mede wil werken, moet men een veel grooter getal, als Osfen of Ezels hebben, om dat zij langer kunnen en moeten uitrusten, als die be1 5 hoe.  hoeven te doen; an dan moet een Paard zo veel haver als vier werkende Paarden in Europa hebben, doch kan men naauwelijks met vijf en twintig pCt. fuplitïe toekomen. Daarentegen kunnen Ezels met zeer weinig en genoegzaam geen haver werken, worden zeer oud, en men kan met vijf pCt. fuplitie toekomen. Wat de Osfen betreft, wel is waar hun gang is wat langzaamer als die der Paarden, maar daarentegen zijn dezelve veel fterker, en men kan veelmeer riet te gelijk in den Molen iïeeken als met Paarden, waar door het maaien al weder overeen uitkomt. Men hoeft ze ook geen haver te geeven, en als de. zelve te oud en zwak voor dat werk worden, laat men ze wat zonder werken blijven; weder in vleesch aangenoomen zijnde, verkoopt men ze aan den Slager, en men houd een zeker getal Koebees. ten, daar men Jongen van aankweekt; zo dat als men eens zijn bepaald getal heeft, behoeft men voor fuplitie, nooit geen aantekoopen; echter moet men hier bij in agt neemen, dat de Osfen, die in den Zuikermolen moeten loopen, nooit voor geen' wagen gezet, of tot ander werk gebruikt worden; want zo haast die Dieren eens voor den wagen gewoon zijn, willen zij niet meer in den Molen loopen; 't fchijnt dat zij bepaald bij één werk willen blijven. Een Paard is zeer vies in de Weijde, in flegte faifoenen; bij voorbeeld, als de drooge tijd wat lang duurt  ( »S9 ) duurt, word de Savane dor, zo ook als de groote Regentijd wat lang aan houd, word het gras waterig, daar is dan geen voedzel meer in, en daar groeid ook geen jong gras meer; dan word een Paard maager, en te zwak om te kunnen wetken. Een Os is wel iets ruuwer in 't eeten, doch word dan ook zwak; maar de Ezel geen gras kunnende bekomen , eet dor loof en knoppen van boomen, als hij maar in het bosch kan , en blijft daar door bij zijne kragten ; om die rede heb ik mij bij een gedeelte Ezels, en ook zo veel Osfen bepaald. Van de haver fpreekende, zal fomtijds de Leezer, die van den Landbouw hier onkundig is, vraagen ♦ waarom men in plaats van haver, die hier riie: ge teeld kan worden, maar uit Europa moet werden aangebragt, en bij gevolg zeer duur is, geen koorn of Turkfche tarwe , die hier zeer wel groeid, aan de Paarden geeft? dan daar op zal ik antwoorden dat dit wel beproefd en gedaan is ; en dat in de eerfte plaats het koorn geen voedzel genoeg aan de Paarden geeft; en ten tweeden is geen Plantagie ook in de mogelijkheid om zoveel kooin te kunnen teelen als dertig Paarden zouden noodig hebben, want daar toe zoude alleen een geheele Plantagie, zo van Slaaven als Landen om te teelen vereist wor* den ; zonder dat de Slaaven >eenig ander werl t gouden kunnen doen. Ook kan eene Plantagie, buiten groot nadeel, geen koorn meer voortbren-  ( 140 )] gen, als ze tot onderhoud van eenig Pluimvee noodig heeft. HET ACHTSTE HOOFDSTUK. Van de Koffijboom en.deszeks Vrugt. De Koffijboom, door de wandeling zo genoemt, is eigenlijk geen boom, maar een Heestergewas. Dezelve groeid met een regte penwortel in de goede en zwaare gronden , die eene zachte klaij hebben, omtrent een en een half voet diep. De grond egter fchraalder zijnde als in de bierie bierie gronden, groeid dezelve naauwelijks een voet diep. Van boven aan den penwortel zijn vijf of zes krom geboogen wortels, omtrent twee voet lang; dezelve zijn bezet met eene menigte zeer fijne haar of daauw wortels, en leggen even beneden de oppervlakte of bovenile aarde, digt als eene paruik op eikanderen gefloten. In de vette Aarde groeijen dezelve eenige weinige duimen langer als in fchraalder grond, en naar evenredigheid word ook de Heester boven den grond grooter, of blijft kleinder, als bij voorbeeld: in de Urne birriegronden,word dezelve bijna zes voet hoog, echter de grond wat zwaarder zijnde, zeven a agt voet, en in de alderzwaarfte of vetfte gronden, negen of tien voet hoog. Jong geplant zijnde , fchiet dezelve beneden aan den  C 141 ) den grond twee , drie of vier, en zomtijds ook wel vijf jonge fpruiten, dié met den ifam gelijke takken worden (*). Zommige Planters hebben reeds een of twee jonge looten gezet, voor dat zeeën Jaar oud zijn, en op orde worden geplant; die fpruiten of looten groeijen gelijk met den (ram dm hoog, waar door men dezelve na verloop van twee Jaaren van den ftam niet meer kan onderfcheiden. Dezelve blijven eenpaarig voorrgroeijen, tot dat ze den ou« derdom van vijf Jaar bereikt hebben ; dan is de Heester tot haare gewoone hoogte gekomen, en men rekend ze dan volwasfen te zijn; haar dikte is beneden aan den grond een groote duim, Ioopende fpits naar *t bovenëind. Het hout heeft een dunne grijze bast, en zeer buigzaam zijnde, blijven de vier of vijf looten, of zo veel als 'er op de Heester zijn; nooit regt op ftaan, maar buigen zich met de hoofden of boveneinden, min of meer van eikanderen naar de aarde. Op de looten of takken groeijen van tijd tot tijd, op zekere afftanden (f) ook jongelooten uit, die tot takken worden, en zich even als de voorige verfpreiden; en min of meer met de top. pen nederbuigen. In de vetfte Aarde, daar de Koftyboom zeer zwaar groeid, komen de naast aan el. kander ftaande met hunne takken aan—-enzelfs tot in (*) Men noemt ze Waterlooten. Cf) Dirtantiün,  C 14a 3 in eikanderen, doch dit kan geen nadeel doen f teï* wijl ze de takken zeer lügtig uit eikanderen verfprei* den jen de benoodigde luge van boven ontvangen» Alle de takken zijn op zekeren afftand (*) bezet met kleine dunne takjes, die omtrent zeven duim lang zijn; daar aan zijn de bladen van gedaante als de lauwrierbladen , aan weerzijde, twee aan twee over eikanderen plat leggende, geplaast. Tusfehen beiden, regt boven op *t takje, komt de bloesfem te voorfchijn, die wit zijnde, en regt opftaande, tusfehen de bladen een zeer vermaakelijk gezigt vertoont. Dezelve vertoont zich eerst als de punt vaneen fpeld,en groen. Ze word in den tijd van vijf of zes dagen omtrent een vierde van een duim lang, en evenredig inde dikte,als dan wortzefneeuw wit;in welke gedaante ze twee dagen blijft ftaan, waar na dezelve zich opend als een ftar. De Vrugt vertoond zich dan in 't midden als de punt van een fpeld, die binnen twee of drie dagen zo groot word als de kop van dezelve, waar na de bloesfem verwelkt en afvalt. 't Gebeurd wel dat de boomen die eene flegte afwatering hebben, als die ook al te weeldrig ftaan, en op eenen ftam opgekweekt zijnde (f), en getopt wordende, de knoppen te voorfchijn komen9 maar (*) Diftantie. (t) Ik zal hier van in 't vervolg breeder fpreeken.  ( 143 ) maarniet wit worden, terwijl dezelve zichalvoorens openen; men kan dan de vrugc reeds zien, die bin. nen twee dagen zwart word, en afvalt; men noemt dit itarrenbloesfem. Dit is nu de waare gedaante van die Heester, zo als dezelve uit de natuur groeit; edoch het is een algemeen gebruik in Suriname, dat men de fchikking van den wijzen Schepper der Natuur te keer gaat, met deeze Heester op eenen itam re kweeken en te toppen. Zo haast men de jonge Plantzoenen in orde gaat planten, let men wel op die, welke reeds een of meer waterlooten hebben gefchooten, die men met een afbreekt; de jonge Plantloenen beginnende te groeijen, fchieten met den eerden weder jonge water, looten; ten dien einde gaat men van tijd tot tijd, en breekt dezelve af, die men altoos in menigte vind ; terwijl het boompje niet in gebreken blijft van zo haast de oude zijn afgebrooken, weder nieuwe te fchieten; de Heester groeid dan in de fchraalfte, als bij voorbeelt in de hirrie birrie Lan den , omtrent zeven voet, in zwaarder gronden negen of tien voeten, en in de alderzwaarfte gronden, bijna twaalf voeten hoog, zijnde die eene dam ook niet buigzaam, neen maar hij blijft regt opftaan, en word beneden aan den grond , in de fchraale Landen,omtrent twee,en in vetter Aarde drieduim dik,loopende fpitsnaardentop.De gewoone hoogte bekomen hebbende, worden dezelve getopt, namenlijk  ( 144 ) lijk in de fchraalfte Landen , op zes voet, en in zwaarder , op zes en een half voet hoog. De Heefter nu op een' ftam zijnde, en niet hooger als zes of zes en een half voet, en telkens van zijne jonge looten ontdaan wordende, heeft dan te veel fappen, naar maate van zijn hout, of te weinig hout naar maate van zijne fappen; dezelve fchiet met meer kragt aan den geheelen ftam , eene meenigte waterlooten, ook groeijen boven aan den top , telkens eene menigte jonge looten uit, men breekt die geftadig weder af, en dus word dat een werk zonder einde. De ftam is rondom van de Aarde af aan, tot boven in den top bezet met takken, die omtrent drie voeten lang zijn, en horizontael nederbuigen; leggende zo digt op eikanderen gefloten , dat 'er de minfte lugt niet tusfehen kan; echter is het dan een fchoon gewas, terwijl het zich vertoond als eene Pieramiede. De ouderdom van omtrent twaalf Jaaren bereikt hebbende, worden de takken fchraal ert eindelijk dor; men hakt dezelve dan voor 't grootfte gedeelte af (*), waar na de ftam weder jonge takken uitfch'et, die na verloop van drie of vier Jaar weder fchraal worden en verdorren, zelfs de ftam word roeftig en vermagerd; men zet dezelve dan op vier of vijf voet hoog af Cf}; de- zel- (*) Dit'noemt men Koffij fnoeïjen. (f) Men noemt dat Koffij kappen. -  C «45 ) 'éélve fprüit weder met jonge takken uit* dié na verloop van drie of vier Jaaren weder fchraal worden én verdorren j de ftam dan nog fchraalder zijnde als wei eertijds, hakt mendehzelven omtrenc een voet hoog boven de aatde af; de ftomp fpruitdan met eene menigte jónge looten weder uit. Men laat dan twee of drie van de ftevigfte ftaan, en de ovrige breekt men af. Deeze twee of drié looien worden opgekweekt, die na verloop van vier ef vijf Jaaren weder fchraal worden en verdorren; men hakt dezelve dan wéder op viér of vijf voet af, doch de ftam is dan reeds zo fchraal dat di» geen jonge zijtakken, maar énkel eenige waterlootea (die telkens worden afgebroken) zeer fchraal uitfchiet. Daar zijn Menfchen dié, na dat de boomen tien öf twaalf Jaaren op eenen ftam, en getopt geftaan hebben, en beginnen te vermaageren,die van boven door laaten fchieten; dezelve fchieten dan na geWoonte aan den top eene menigte looten, die bijna drie öf vier voet lang zijnde, zich van eikanderen verfpreiden en naai: de Aarde buigen, waar door de benedenfte aan den ftam zijnde takken als verborgen zijrt, vermaageren en geheel dor worden. De nederbuigende looten, die van böven van den top dés ftams, hun benoodigd voedzel niet kunnen krijgen, vermaageren, en wordeh gehéél dor, waar door de K ftam  ( 140- ) ftam dan op vier of vijf voet hoog, of aan den grond , moet afgezet worden. Op voorfcbrevene wijze kweekt men de Koffij op eenen ftam, en topt ze. Men houd dezelve zo lang aan, tot dat door ouderdom de bloote ftompen genoegzaam zonder takken ovrig blijven, en voor de voet weg uitfterven ,en de Aarde zo dor is, dat geen jonge Plantfoenen meer willen groeijen ; dezelve zijn dan gemeenlijk vijfendertig tot veertig, en zom. wijlen meer Jaaren oud: het ftuk word dan verlaaten en blijft braak leggen. Mogelijk zal deLeezer denken, dat het goed zoude zijn, van zo ras als de oude Heester in kragten begint afteneemen en haar bout te verfchraalen, dat dan dezelve gekapt moet worden, en geheel uitgeroeid ; voords de aarde omgeflagen, en aan *t ftuk Land eene geheele nieuwe bewerking gedaan: vervolgens met jonge Koffij weder op nieuw beplant: Doch dit Js ook al even nadeelig; de jonge Kof • fijplanten zullen zomtijds zeven of agt Jaaren redelijk groeijen, maar de aarde dan te veel vermaagerd zijnde,zullen die ook vermaageren, en kunnen dan nog Wel eenige jaaren in een' dorren en flegten ftaat blijven kwijnen, en eindelijk fterven; zonder dat ze ooit zo veel winsi hebben gegeeven,dat het arbeids loon daar van betaald heeft kunnen worden; waar na dan de aarde zo dor en uitgemergeld is, dat geen omflaan of nieuwe bewerking kan helpen; terwijl geen  geen jonge planten meer kunnen aahflaan öf groeijen. Deeze Heester word voortgeteeld uit het zaad of de eigenlijke Koffijboört , dat het zaad is: namenlijk, het zaad aan de volwasfen Heester rijp zijnde . Word afgepluktj in manden gelegt, en naar huis gevoerd. Doch hoe ömzigtig men dien arbeid verfïgt, vallen 'er altoos eenige Zaadén van de» Heester Op den grond, biezonder als dezelve rijp is; en kofnen 'er flagregens, dan worden ze door den regen af. geflagen; terWiji het fteeltjé als de vrugt rijp is,zöer teder is. Wat moeite men aanwend, men is onvermogend Om alle die afgevallene zaaden van den grond fchoon opteraapen , eens deels, om dat de grond min of meer met onkruid begroeid is, waar. in men hetzelve niet vinden kan, en ten anderen, door de menigte Heesters die altemaal met een' flagregen, genoegzaam te gelijker tijd, eene menigte zaaden hebben laaten vallen'* dat een onëindig werk zoude weezen om die altemaal fchoon opteraapen. Dé gron: onder de Heester vogtig zijnde, maakt dat het zaad ofdekernin vier of vijf dagen uitkomt, of bot, en is in zes weeken tijd omtrent vijf of zes duim lang. Men plukt ze dan uit en plantze op een daar toe bereid ftukland, bijna een Voet van elkanderen , en verkiest daartoe altoos een zwaar óf gulzig ftukland, als in de kost gronden, daar de Bemannen ftaan, die hen voor fthadüwe vertrekken, om rede dat dit plantfoentje zeer teder ij, Ka en  C 148 ) en in fchraal Land, en geen fchaduw heeft, ligï fterfr. Op die plaats bijna een Jaar gedaan hebben» de,is hetzelve omtrent vijftien duim boog,en heeft aan het hooft drie kleine takjes, omtrent zes duim lang. Als dan is het allerbekwaamlt, om in eer. ftukland in orde geplant te worden; ouder wordende , maakt het van tijd tot tijd meerder takken , en zijn dan door hun groote onbekwaam om meer verplant te kunnen worden, terwijl ze dan ligtelijk fterven, en die in leven blijven, treuren, en een flegce Heester worden. , HET NEGENDE HOOFDSTUK. Hoe een Kof ij- Plantagie word aangelegt. Als men een Koffij - Plantagie nieuw aanlegt, gefchied vooraf de bepoldering^zo als ik in't derde Hoofdftuk heb aangetoont. Indien het ftukland , het geen gefchikt is om met Koffij te beplanten , zwaare , als Palifaden Landen zijn, die omtrent een en een half of twee voet hoog Veenaarde op zich hebben , dan moet men hetzelve drie of vier Jaaren vooraf met kost beteelen, om rede dat dit Land voor de aanteeling van Koffij nog nieuw zijnde, veel te geil of gulzig is. Indien men daar daadelijk Koffij in planten wilde, dan zouden-  c 149; <3en de boomen in den rijd van vier of vijf Jaaren ongemeen weelig opfchieten, zonder de minfte vrugt te geeven, waarna dezelve met eenen zwaaren wind altemaal zoude omkantelen, en men zoude genoodzaakt zijn van ze uitteroeijen en wegtewerpen; terwij! ze niet meer bekwaam zijn om herplant 'e kunnen worden, en het ftuk geheel met jonge plamfoe* nen op nieuw weder herplanten moeten. Ik heb reeds in het vijfde Hoofdftuk, van het Zuikerriet planten fpreekende, gezegt, dat de kost d* overvloedige weelige |fappen uitteerde, en de Aarde bekwaam maakt om met andere gewasfen beteeld te kunnen worden. De grond door de beplanting van kost; voor de beteeling van Koffij bekwaam geworden zijnde, word in de Maanden O&ober of November de kost fchoon uitgeroeid, van alle onkruid wel gezuiverd , vervolgens omgeflagen, de oude Trenfen met aarde toegemaakt, weder aan bedden verdeelt, en nieuwe kleine Trenfen, twee voet en drie duim breed, en twee fchoppen diep ingedolven; uit de oude trekkers word ook een fchop grond uitgedolven. Alle de aarde, zo uit de trekkers als kleine trenfen, word over de bedden verfpreid en gelijk geflegt. Nu legt het ftuk plant klaar; doch eer ik verderga, zal ik vooraf aantoonen, hoe en op wat wijze 'er met fcbraalder Landen gehandeld word. K 3 Een  C 150 ) Een ftukland , gefchikt om koffij in te planten, en bijna een half voet hoog Veenaarde op hebben,de, is te fchraal om vooraf met kost te beplanten: als 'er mam eeg en ten half of twee Jaaren hst in word geteeld , zuude de grond zo vermaagerd zijn , dat de koffij flegts eenige weinige Jaaren, zeer fchraal zoude groeijen en dan fterven: om aan dat onheil niet bloot nefield te zijn, plant men alvoorens geen kost in dezelve landen, maar men hakt de bosfehen af, doch dezelve werden niet gebrand, maar blijven een rond jaar onamgeroerd leggen. Het hout is dan altemaal verrot, en heeft aan den grond veel vettigheden coegebra. t. Men gaat dan in de maand O&ober, het ftukland fchoonmaaken, de rujgte die er in is gegroeid , word op kleine hoopjes gelegt, *t geen dan fpoedig verrot : fchoon zijnde 3 word het aan bedden verdeeld, met kleine trenfen bedolven: de ftukken die gewoonlijk tien kettingen lang zijn, delft men in het midden, op vijf kettingen lengte, een trekker ; alle de uitgedolvene aarde word over de bedden verfpreid , en gelijk geflegt\ het ftuk legt dag om te planten klaar. Om zodanig een ftuk te bepolderen, dat kan men doen ip datieve J^ar, als men de bosfehen omhakt, en het kan ook zjs „aar 1 ater gedaan worden, namenlijk, dat Jaar als men het gaat beplanten, terwijl altoos de bepolden'ng in de maanden September pp O&ober, en de beplanting in Deceyibsr oïjanu-  C 151 ) arij gefcbied. Een koffij Plantagie in de bïrrie birrie landen aangelegt wordende, en deeze landen te fchraal zijnde om vooraf met kost beteeld te kunnen worden, worden in 't laatst van Augustus en in begin van September , de biefen aan den grond afgefneden en uit eikanderen geftrooid om te verrotten ; vervolgens word de Polder gemaakt , waar na de grond met de houweel gewied word; dat gedaan zijnde, word dezelve in bedden verdeeld, de kleine trenfen en trekkers worden gedolven; de uitgedolvene aard,* word over de bedden verfpreid , en wel geflpgt, het ftuk legt dan plant klaar. Hoewel men bi} alle werken oplettend moet zijn, dat dezelve in eene behoorlijke orde gedaan worden, zo moet men egter bijzonder oplettend zijn , dat het flegten der aarde op de bedden na behooren ge» fchiet, op dat 'er zo weinige hoogtens als immers moogelijk is, en in 't geheel geen kuilen blijven. Daar de minfte kuil of laagte is, blijft in de regentijden het water ftaan, waar door de naastaan ftaan» de Hoffijboomen fterven , of niet fterven, maar altoos ftaan kwijnen , en nooit geen vrugten kunnen geeven. De bedden moeten zo waterpas leggen als mooglijk is. Een ftukland op de voorfchrevene wijze dus flaotklaar gemaakt zijnde , fteekt men de ftokken omtrent twee voet lang , ter plaatze daar de Koffij geplant moet worden. In de PaUfaden landen , K 4 plant  050 plant men dezelve negen voeten van eikanderen, en gewoonlijk drie regels op een bed, dus komt een bed vierentwintig voet en negen duim, en de trens twee voeten , drie duimen, te zaamen zevenentwin, tig voet breed: en in fchraalder landen, plant mea dezelve agt voet van eikanderen , dan is een bed eenentwintig voet en negen duim,en de trens twee voeten en drie duim, te zaamen vierentwintig voe* breed; terwijl deregels die aan weerzijde van de trens ftaan, even ver van eikanderen als de andereregels ftaan. Het ftuk plant klaar, en de Hokken gezet zijnde, ter plaatfe daar de jonge Koffijplantfoenen geplant moeten worden; dan worden de jonge Piantfoenen, zeer omzigtig met een fchop van eene kluit aarde aan den wortel uitgeftoken, en gevoerd ter plaatze daar men ze in orde zal planten; de ftokken die reeds gefteld zijn , en de plaats aanwijzen daar ze moeten geplant worden, maakt men op die plaats een'kuil, van groote naar maate van de gefteldheid den plant! Men plant dezelve daar in, omtrent de diepte fchike men zich naar de gefteldheid der aarde, als bij voor. beeld, in pulifaden gronden,die alhoewel daar aivoorens eenige Jaaren kost in is geteelt geworden, die de Veenaarde heeft vermaagerd, en voor een ge« deefte verteerd, is' daar ajtoos een gedeelte gebleven. Men zet de plant zo diep , dat dezelve'tot op de kleij komt te ftaan* als .'men ze ondieper plantte,  ( 153 ) dar. *er nog een gedeelte Veenaarde onder de plant bleef, dan zoude dezelve vier of vijf Jaaren zeer wel groeijen; maar de plant in dien tijd groot geworden zijnde en de wortel alleenlijk in de Veenaarde, die van tijd tot tijd nog meer verteert, te los ftaande, Zoude met eenen zwaaren wind (omkantelen. Maar in fchraalder gronden die minder Veenaarde op zich hebben; als ook in Zandgronden plant men dezelve zo diep niet, daar let men wel op, hoe diep de plant heeft geffaan , voor dat men die uit de aarde nam , en net zo diep plant men dezelve weder, indien men ze daar maar iets dieper planten wilde, dan zou de plant met den wortel in de vrugt» baare aarde komen verfmooren en verrotten, en na een' zekeren tijd getreurd te hebben, fterven. De Koffij dus geplant zijnde, plant men vervolgens om de tweede Koffijplant een benannen plant, foen, die de jonge Koffijplant, welke zeer teder is tot fehaduwe dient, en men maakt gebruik van zijne vrugten. Na verloop van vier of vijf Jaar worden dezelve weder uitgeroeid , terwijl de Koffijplanten dan te groot worden , en aan de Benannen geen plaats meer ovrig laaten. * De grond zwaar zijnde, plant men ook wel eens Koorn daar in ; maar de gronden fchraal zijnde , mag men geen koorn daar inplanten, vermits het koorn de aarde te veel uitteert, en daar door de Kafftj zoude verfchraalen. K 5 De  ' ( 154 ) De Taijers mag men in de jonge koffij ook niet planten , vermits die door haare menigte groote bladen di jonge kcffij zouden verflikken, en die in leven bleef, zouden niet uitzetten, maar zeer fijn of fpillig opfchieten. Cafave mag men daar ook niet in planten, terwijl dit gewas de Aarde zeer uitmergelt, en verfchr2ald, en zoude daar door alle de Koffijplancen zeer veel nadeel toe brengen. Het ftuk dus op nieuw met Koffij,benannen en koorn beplant zijnde , blijft dan omtrent vier weeken onaangeroerd leggen , waarna het onkruid in menigte is te voorfchijn gekomen, en de jonge Koffij, benamen en koorn wel haast zoude verflikken , indien men daar niet in voorzag: men gaat het dan zuiver wieden , 't geen vervolgens een Jaar lang , om de twee Maanden herhaald word. De Heer Fermin zegt in zijn derde Hoofdftuk, bladz. 2p: Men plant Pattattes in den omtrek van de jonge Koffij, om bet onkruid uit te roeien; doch dit is eene zeer groote dwaaling van dien Heer, vermits de Pstattes, het aller nadeeligfle onkruid is, dat'er bekendis, het is eigenlijk een Rankgewas, even als de Klimop in Europa, en groeid met eene menigte ranken uit, en meteen ongelooflijke fnelheidvoort, tegen aile ibuiken en gewasfen, die het ontmoet, klimt bet op , en bedekt dezelve als een laaken , het doet het gewas fpoedig fmooren , en heeft in den grond  C -55 ) grond eene vrugt als een Aardappel, echter zoeter van fmaak, en draadig. De Negers eeten dezelve gaarne, dog imn duld niet dat ze ooit omtrent de beteelde gronden geplant worden, want daar dezelve een ;djn, kunnen ze nooit weder uitgeroeid worden; terwijl het rainfte kleinfte &• fd:je weder op^rocid en voortteeld. Men heeft nog eene menigte foorten van Rankgewasfen, dgch geafl oen van die is zo nadeelig als de patates. Onder andere een foort dat ik om zijne zeldzaame gedaante ook zal befchnjven, bekent onder den naam van Vogel Kaka; het groeid niet uit de Aar Je, maar hegt zich met zijn' wortel op de tak» ken der boomen of heesters Men meent het komt voort van Vogehjes die op zekere zaaden aazen, en vervolgens hun mest op de takken der boomen of , Heesters maaken, daar het in zijnde zaad dan in uitbot, en met aijue wortels op de takken vast groeid, zijn voedzel daar uit ontfangt , en de tak uitteert. Zijne ranken en bladen zijn even als de Maagdepalm \ groeid zeer foei voort, en bedekt den boom of Heester, die daar eindelijk onder finoord. Bij dat menigvuldige kwaade onkruid, is nog eene plaag die in de Koffijgronden heerst, zijnde de houtluizen; dat zijn eene menigte groote luizen die een groote klomp aarde te faamen vergaderen, eb als met hun fpeekzel aan eikanderen hegten, zijncte doorwerkt ffiS£ kleine openingen, en verftrekkende hen  < 15* ) hen toe eene wooning : zij hegten dezelven aan de dikfte takken van de Koffij, ook aan den grond en aan de wortels, waar door de heester aan 't kwij* ne raakt, en eindelijk fterfr. Het ftuk word dan van tijd tot tijd van het onkruid gezuiverd , vervolgens eens in H Jaar in den regentijd onderzogt. Daar een Koffijheester is uilgeftorven word weder een jonge ingeplant, en om de drie of vier jaar een fchop aarde, uit de trekkers en kleine trenfen gedolven. De uitgedolven aarde word tusfehen de Koffij op de bedden verfpreid; echter is hier toe geen vast bepaalde tijd,maar men doet dat na tijds omftandigheden. De aarde fpoeltvan tijd tot tijd min of meer in de trenfen, en zoude eindelijk de waterloozing floppen, alsdan delft men daar een fchop uit; echter als dezelve twee voet diep zijn is het overvloedig diep genoeg > terwijl ze al. leen dienen om het water van de bedden te ontvangen, en zich weder in trekkers ontlasten, welke laatfte zich weder in de Polderfloot ontlasten, die noodzaakelijk groot moet weézen, om zo lang als de Huis toe is j veel water te kunnen bergen. De jonge Koffijheester word allengskens van tijd tot tijd grooter; dezelve draagt het tweedejaar reeds eenige vrugten, zomtijds honderd tot tweehonderd boontjes; het derdejaar een half pond; het vierde Jaar drie vierde pond; en het vijfde Jaar een pond; als dan bekent men de Heester volwasfen te zijn. Het ge-  C 157 3 gèbénrd ook zeer veel dat ze het vierde Jaar reeds een pond uitleverd. Het is van ouds genoegzaam een algeraeene gewoonte op meest alle Koffij-Piantagiën ,dat de Ne. gers, als ze in de Koffijgronden aan 'r wieden zijn, het onkruid, daar altoos eenige aarde aan blijft, van de trenskanten af, den eerften regel Koffij voorbij haaien , en tusfehen den eerffen en middelden regel op hoopen laaten leggen, waar door eindelijk de kleine Trenfen, van boven zo wijd of breed zijn geworden , dat de twee regels Koffij aan weerzijde van de trens niet meer op het bed, maar op den afgaanden trenskaar ftaan. Hunne daauwortels die, gelijk ik gezegt heb, in de bovenaarde leggen, worden niet alleen van hunne aarde ontbloot, maar het grootfte gedeelte met de houweel afgekapt; de Heester, die dan genoegzaam op zijn'penwortel alleen ftaat, heeft geen fappen genoeg , om de takken te kunnen voe. den , en bij gevolg vermaagerd het meeste hout, word dor, en blijft voor altoos treuren. Hier bij komt nog een tweede kwaad,namenlijk, dat de kleine trenfen van tijd tot tijd meer dan drie voet diep zijn uitgedolven, en de aarde mede bij de voorverhaalde geplaatst is. Het bed aan beiden zijde die hoogtens gekreegen hebbende,heeft in het midden een fleuf of laagte daar in de Regenfaifoenen het water in blijft ftaan, waar door de middelde regel boomen, geen afwatering  C 153 ) rins mar behooren hebbende, ojk aan 'c kwijnéa raaken, en veele van hen uitfterven. Als men mee wieden altoos het onkruid laat leg. gen , daar het heeft gedaan, en niet volgens de oudé gewoonte van de trenskanten afhaald, en ook niet op hoopen haaid, maar dun uit eikanderen laat leggen 9 en de trenfen omzigtig fchoon maaken, op dat de kanten in weezen blijven; dan zullen altoos de bedden gelijk, plat en effen blijven, eene gelijke afwatering hebben,en ijder Koffijboom behoud zijne behoorlijke aarde aan den wortel. HET TIENDE HOOFDSTUK. Van de Vrugt. De Koffijheester bïoeid tweemaal in een Jaar, namenlijk in de Maanden April en OBober 9 echter verfchild dat zomtijds wel, een of twee weeken vroeger of laater, naar de gefteldheid der faifoenen; na. roenlijk, als de drooge tijd wac vroeger begint, gebeurt het wel dat dezelve drie maal in eene Maand bloeid , als op den eerften April of den eerften Oc tober, ea vervolgens nog tweemaal op biezondere re.zen ia dezelve Maand. Na dat de bloesfem open is, is de vrugt over zes Maanden rijp; dezelveblijft vijf Maanden groen en hart, in de zesde Maand word ze geel, ea vervolgens in zeven of agt dagen rood;  ( 159) rood; rood zijnde is ze week en rijp; dezelve is eigenlijk een bes, zijnde twee boontjes met de platte kanten tegen eikanderen, ieder in 't bijzonder omzet met eene harde dunne fcbel, zijnde weder te zamen omzet met eene dikke vleezige fcbel, die vol flijmerige fappen is; rijp zijnde word ze afgeplukt, in manden gelegt en naar huis gevoerd. In vrugtbaare Jaaren kan eene volwasfen Heester , die in haare volle fleur is, tot vijf pond Koffij uitleveren; dit gebeurt zomtijds wel in een pluk; echter is dit het meest, en gebeurd maar zelden. Het is reeds een zwaare pluk, als ieder Heester met drie pond Koffij beladen is; men plukt dan gewoonlijk tien of twaalf weeken agter eikanderen; echter inhetbegin zijn 'er weinige rijp te gelijk; men plukt dan twee of driemaal rond, met tusfehen beiden vier of vijf dagen ander werk te doen, doch dan begint dezelve zo fterk en menigvuldig te rijpen, dat men geftadig aan 't plukken blijft; en in 't fterkst van de pluk zijnde, plukt een Neger twintig pond Koffij ieder dag, zijnde honderd dertig,of honderd veertig pond in de fchellen,zo als dezelve van de boomen koomen; echter bij fchraalder plukken, als bij voorbeeld, de Koffij in minder hoeveelheid aan de boomen is, dan plukt een Neger tien twaalf, veertien of meer feboone ponden Koffij ieder dag. De Koffij die over dag geplukt is, word. des avonds van de buitenfte fchel ontdaan; op  C iöo ) öj> zommige Piantagiën is daar toe een Molen ï lijnde een rond ftuk hout met tanden of groeven' uitgewerkt, dat draait over een plat ftuk hout.; daar ook eenige tanden of groeven in zijn; andére zijn omflagen met koper en uitgewerkt als een rasp; de Koffij word daar door gemaalen, die dan de buitenfte fchel is afgekneust efi geperst, en de boontjes blijven geheel, in de Witte fchel. Daar zijn ook Plantagién daar geen Molen is, daar word dezelve op een fteenen vloer met een' anderen fteeri gewreven, waar door de buitenfte fchel, even als op de voorfchrevene wijze van de boontjes Word gefcheiden ; men giet 'er geftadig water op , om daar1 door de fchel, die met zeer veel flijmerige vogteri, aan de boontjes gehegt blijft, beter te doen fcheiden, vervolgens word dezelve op een zeef of me. nafiè gedaan, en daar heen en weer overgeftreeken, men giet daar al meer, en onophoudelijk water bij, de boontjes fcheiden zich dan van de fchel, en val» len door de zeef terwijl de fchellen daar op blijven.; De Koffij die dan nog met zeer veel flijmerige vogten bezet is, word in eene van fteen gemetzelde kuip , genaamd Wasbak , gedaan ; des morgens vroeg word dezelve daar in gewasfen. Ten dieri einde doer men de kuip bijna vol water. Men roerd het met kragt om; dit water vuil geworden zijnde, laat men het afloopen, en doet weder fchoon water in de kuip, en men roerd het om als vooren; men har*  Verhaald dit twee of drie maal, tot dat de Kom] geen de minite flijm meer aan zich heeft. Indien de {lijm niet fchoon van de Koffij afgewasfchen is^1 droogd dezelve daar aan , trekt door de witte fchel heen, en de kern die anders blaauw is, zoude dan bruin zijn j gewasfchen zijnde, word dezelve in de open lugt op een' fteenen vloer ( hier genoemd drogerij ) uit elkanderen gelegr. Ik zal nu weder tot de bui« ten fchel komen, daar al oos eenige boontjes in blijft ; om die rede droogt men dezelve ook, echter kan men deeze Koffij altoos kennen, terwijl de flijm daar aan blijft, en min of meer bruin van koleur word. Op den tteenen vloer bijna droog geworden zijnde, word dezelve in de Koffijloos 0£> zolder gedaan. Dit is een gebouw dat twee of drie zolders en eene menigte vengfters heeft, om veel lugt te heb-> ben ; de Koffij begint hier daadelijk te broeijen; waar door dezelve in weinige dagen zwart zoude worden, en dus bedorven zijn, indien men daar niet Sn voorzag. Ten dien einde word ze tweemaal daags met koornfchoppen omgefchooten , na verloop van omtrent vier weeken is dezelve aan 't broeijen 'niet meer onderhevig, echter moet het omfchieten herhaald worden; wanc zo haast men daar naiaatig in was, zoude de worm of mier daar in menigte in komen, en ze verteeren. De Koffij pluk gedaan zijnde 4 en men droog weder heeft, dan word dezelve van da L rol-  zolders afgenomen en in de Zon gelegt, tot dat de witte fchel hart geworden is,dan word ze geftampt* Men heeft ten dien einde een boem, zijnde vierkant gewerkt, de bovenfte zij vol gaten, omtrent eenen een half voet van eikanderen, en een en een half voet diep ; hier Koffij mat genoemd : men doet die gaten bijna vol Koffij, en ftampt ze met hou« ten ftampers, tot dat de witte fchel aan ftukken gebrooken is; dan hier bij moet men biezonder oplet» tend zijn, op dat de gaten vol gedaan worden, want als men daar weinig naar omziet, dan doen de Slaaven te weinig Koffij in de gaten; zijnde dat gemak, keiijker om te ftampen, waar door dan veel Koffij aan ftukken geftampt word. Ook moet de Koffijboon droog zijn, terwijl de fcbellen dan gemakkelijker breeken; indien die niet droog is, dan valt het moeijelijk om te ftampen, en veel boonen worden plat geftampt. Ook veranderen dezelve veel vankoleur: demooije blaauwe verwisfeld in eene blekere koleur, en meest al behouden ze het vlies dat onder de fchellen om de boon zit; hier kan ook veel aan toebrengen als dezelve te vroeg geftampt word; namenlijk de Koffij geplukt, en op de voorlchrevene wijze op zolder gebragt zijnde, heeft vier weeken tijd noodig om te befterven: in al dien tijd krimpt de boon in , waar na dezelve eerst bekwaam word om goed geftarnpt te kunnen worden; ze word dan eerst been droog in de ton gelegt, wel toegedekt dat de- zelï  < 163 ) zelve warm blijft, en dan bij het ftampen de gaten Vol gedaan , vervolgens nog maar flaauw geftampt, dan gaat het vlies, mede af, en de boonen zijn mooij en blaauw, en behouden eene goede koleur; vervolgens wörd dezelve in den waaijmalen gewaaijd, gewand, gezeeft, en die nog in de fchellen zijn gebleeven met de kwaade en gebrokene daar uitgepikty in vaten of baaien gedaan en afgefcheept: een vat weegt van vier honderd tot vijf honderd, en een baai honderd tachënag tot twee honderd ponden. HET ELFDE HOOFDSTUK. Heden van vermindering der Produ&en, zederdeenige Jaaren , op de Koffij'-Piantagiën in V algemeen. Het is eene vaste waarheid dat deeze Calorie, dié eene menigte Koffij Piantagiën in zich bevat, ert wel eertijds-, naar maate van dezelve,Jaarlijks veci Koffij uitleverde, nu zedefdeenige Jaaren in 't algemeen merkelijk in voortbrengzelen is verminderd 5 daar moet doch eene rede voor weezen ; echter heb ik nog niet gehoord, dat dezelve door iemand is beflist geworden. Daar zijn Mehfcben die in hunne jonge Jaaren uit Europa in deeze Colonii zijn aangekomen, en hier reeds dertig of vijfendertig Jaaren zijn geweest; die meenen dat zederd die jaaren de faifoenen veel zijn veranderd, namenlijk das (*) Pïodu&en. L s  ( i*4 3 dat het nu minder droog weder is,en meer regend als wel eertijds; en dat daar door de Koffijboomeri nu minder vrugt geeven: vraagt men hen naar de rede waarom het nu minder droogt en meer regend als wel eertijds? dan is hun antwoord: om dat zcdert dertig Jaaren veel Bosfehen zijn weggehakt, daar Piantagiën zijn aangelegt, of toen reeds aangelegt zijnde, van tijd tot tijd zijn vergroot, en dat daar door het Land meerder lugt heeft gekregen, en 'er daarom meer regens vallen (*). Ik laat het aan Lieden des kundiger over, om te beöordeelen, of die weggehakte besfehen in zo een magtig uitgeftrekt Land als Suriname is, aan 't Lugrgeftel eenige veranderingen kunnen toebrengen, omtrent meer of minder droogtens of regen ; zo ja,dan is het een vast befluit, dathetnumeermoesc droogen en minder regenen, als weleer; om rede dat in de beneden Landen, daar de-Piantagiën zijn, en bij gevolg de bosfehen weggehakt, en nog zeer groote birrie biirie Landen of Savanes zijn ; daar ovèial geen bosch ftaat, altoos veel minder regens val- (*) Ik heb in fcet eerfte Hoofdftuk, van de faifoenen fpreekende, reeds aangetoond, dat en waaröm het in de bovenlanden in het algemeen meer regend, als wel in de benedelanden nader aan de Zee geleegen; dan hier word gefprooken van eene verandering, namenlijk dat het nu over het algemeen meer zoude regenen, als wel In vroeger Jaaren.  C i*5) vallen, als verder van den Oceaan af, in de boven landen, daar hoe genoemd geen Plantagién zijn aangelegt, en geen of zeer weinig Savanes zijn, maar alles met zwaare bosfehen is begroeid; en bij gevolg moest het dan eertijds, toen in de beneden Landen meer bosfehen waaren, die zederd eenige Jaaren zijn weg gehakt, meer geregend hebben als nu. Ik ben nu zederd ruim twintig Jaaren in deeze Qolonie, en heb altoos op Piantagiën gewoond, en bij gevolg gelegenheid gehad om op de faifoenen te kunnen acht geeven: doch ik vinde daar niet de minde verandering in, maar in tegendeel zederd dien tijd eene zeer groote verandering in de Koffij • Piantagiën zelfs. Ik heb bij mijne komst in de Colonie van tijd tot tijd,eene menigte Koffij Piantagiën leeren kennen, die alle haare Koffijboomen den ouderdom van agt, tien, twaalf of vijftien Jaaren bereikten, vol krag. ten waaren, zeer fleurig ftonden; en daar Jaarlijks eene menigte vrugten aan groeiden ; die zederd oud geworden, en reeds van tijd tot tijd gekapt zijn, nu zeer fchraal ftaan , en maar zeer weinig vrugten aan groeijen. Dit toond immers ten klaarden aan, dat de Koffijplanten, als dezelve op eenen behoorlijken toegemaakten grond geplant zijn, van haar vier of vijfde Jaar aan, tot haar zeventiende of achtiende Jaar toe, Jaarlijks rijkelijk aan de winst (*) voldoen, maar na {*) Intrest, L 3 die  C r66 ) die Jaaren zodanig in kragten afneemen en vermaage. ren, dat dezelve haar eigen hout niet meer kunnen voeden, veel min eenige fappen ovrig hebben, om vrugten voort te kunnen brengen. Ik heb reeds aangetoond, hoe dat men in die jaaren, om de drie , vier of vijf, dezelve kapt; wel is waar, dat dan aan het jonge hout, een of twee, ook wel drie Jaaren eenige Koffij groeid; maar als men nagaat, dat in het Jaar als dezelve gekapt worden, geen vrugten daaraan kunnen groeijen, en als ze wat fterk gekapt worden , als bij voorbeeld op vier of vijf voet, of op eene ftomp van één voet hoog worden afgezet, zij zelfs in twee of drie Jaaren geen vrugten voortbrengen. Zelfs het Jaar te vooren als menze kapt, is 'er reeds geen of maar zeer weinig Koffij aangegroeid, vermits dezelve reeds zeer fchraal ftonden, 't geen de rede is, waarom men ze kapt; want ftonden ze wel, dan zoude men ze riet kappen', en de geheele Plantagie geen jonge boomen meer hebbende , moer van Jaar tot Jaar, het eene ftuk voor en het andere na, dat lot ondergaan. Men kan hier uit ligt befluiten,dat dusdanig eene Plantagie het eene Jaar door het andere berekenda meer als een derde hoeveelheid Koffij minder teeld , als wel eertijds, toen alle de boomen nog in hun ne fleur , en volle kragten waren. In die Jaaren, toen men op alle de Plantagién, de Koffijboomen ?og in yolle fleur zag, hoorde men nooit van fl.eg-  ( I6>) te faizoenen ipreeken, terwijl een ieders Plantagie naar maate van haar getal boomen, jaarlijks haare vaste voordeden gaf (*>. Een Plantagie die tagëntig duizend boomen had, kreeg ieder Jaar omtrent honderd duizend ponden Koffij. Th?.ns let men op de faifoenen, terwijl men meend dat het daar door komt, dat de boomen veel minder Koffij, als wel eertijds geeven. De boomen door ouderdom kragteloos geworden zijnde , een Jaar wel vrugten gegeeven hebbende, zijn zodanig verzwakt, dat ze twee, en zommigte drie Jaar werk hebben , voor dat ze in genoegzaame kragten zijn aangenomen, om weder vrugten te kunnen geeven. Ik heb reeds gezegt, dat ik in de twintig Jaaren die ik in deze Colonie geweest ben, geen verandering in de faizoenen kan zien. Een ongemeen droog Jaar is geweest het Jaar 1769 , zo als ik reeds ia het tweede Hoofdftuk heb gezegt, en een ongemeen nat Jaar is geweest, het Jaar 1779: toen regende het van de maand November 1778, tot Augustus 1779, zeer fterk, en het was iets zeldzaams als het een halve dag droog weder was ; dat Jaar was zeer onvrugtbaar, en dat niet alleen voor de Koffij, maar voor de Zuiker en de Katoen ook. Zoo haast de drooge tijd verfcheen , ftierven in de oude Koffijgronden , eene menigte boomen , die aan den wortel verrot waren, voor de voet weg,en die in leven bleeven , ftonden zeer fchraal. En'tleetwel agt Maan( waar door de boom, op een" ftam zijnde, naar de hoogte word gedreven, even als of men daar een hoogftamme boom van wilde teelen, en men hakte zijn' top op zes, of zes en een half voet hoog af, en de jonge fpruiten, die van boven weder uitgroeijen, om in de hoogte te fchieten, wierden telkens zeer zorgvuldig afgebroken ; even of men daar een laag ftamboom heester of ftruik van wilde teelen. In de zwaare of beste Landen geplant zijnde, is alleen de ftam en zijtakken niet genoeg om de menigte fappen uitteteeren: de koleur der bladen veranderd daar merkelijk door, zijnde veel donkerder als de gewoone koleur is. De tijd van bloeijen genaderd zijnde, fchiet dezelve ook zijne knoppen tot den bloesfem, maar zijne vogten te waterig en niet genoeg gebonden zijnde, maakt dat dezelve fpoedig open gaan, terwijl ze nog groen zijn. Zij vallen dan af (*); dis duurd omtrent agt Jaaren; zijnde de Aarde dan wat verfchraald, en gevolglijk heeft de boom minder fappen, bloeid hij en draagt behoorlijk vrugt; doch hebbende de eertle agt Jaaren f aan de verwagte winst niet voldaan, Deezetvrugtbaarheid duurd bijna zeven Jaaren, waar na zijne takken beginnen te verfchraalen , dor worden , en gefnoeid moeten of wel gekapt : alhoewel deeze boomen, door hunne al te groote vettigheid, de eerfte agt Jaaren (*) Men noemt dit Starreabloesfem,  C W ) ren geen of zeer weinige vrugten kunnen geeven; verichraalen en verdorren, die met de vijtien Jaaren even eens als de boomen die van hun tweede en derde Jaar af aan , behoorlijk vrugt gegeeven hebben; 't geen ook zeer natuurlijk is, ais men rekend dat de beste en meeste fappen in de laatfte zeven Jaaren niet alleen door de vrugten zijn verteerd, maar dat het geduurig af breeken der waterlooten, die telkens in menigte aan den geheelen ftam uitfchie; ten, meer fappen als de vrugten na zich neemen. In fchraalder Landen draagt de Koffijboom wei cp zijn' behoorlijken tijd vrugt, maar daar word hij* ook als dubbeld gemolken: eens deels door de vrugten die een gedeelte fappen verteeren, en ten anderen door het af breeken der waterlooten, die niet minder voedzel als de vrugten mede neemen; dit maakt dat de boom naauwlijks twaalf Jaaren kan bereiken , of hij begint reeds in kragten afteneemen, zijne takken vermageren,worden dor, en de boom zelfs word gekapt. Een Koffijheester in kragten afneemende, en reeds vermaagerd zijnde, fchiet van tijd tot tijd nog eenige waterlooten, ja op een' ftam, en getopt zijnde, en dat de takken geheel vermaageren en zelfs dor worden, fchiet ze nog waterlooten, zo lang 'er maar iets leven in den ftam is; 'tgeen een boom die van jongs op volgens de natuur gegroeid is, niet doet; trekkende dcezc zijne fappen in de in weezeri pijnde tak-  ( m) takken, die daar door altoos fleurig en vrugtbaar zijn. Het is zeer natuurlijk dat het voordeeliger zal zijn indien men deeze Heester geplant hebbende, laa£ groeijen, zo als ze door den Alwijzen Schepper der Natuur is'gefteld; dezelve kan dan, naar maate van de vettigheid der Aarde, haare takken uitbreiden; en gefield, daar komt eene kwaade of dorre tak in, die alleen kan men uithakken, zonder dat dezelve daar door in hout verminderd of benadeeld word; terwijl ze altoos nog genoeg takken behoud, en ook daadelijk op die plaats weder jonge looten fchiet; welke een Jaar oud zijnde, reeds takken zijn geworden, en behoorlijke vrugten geeven. Dan zal de boom ook ouder worden, voor dat dezelve in kragten zal afneemen, cerwijl hij dan alle zijtae fappen zelfs verteerd, die anders met het afbreeken der waterlooten worden weggenomen. Alhoewel zederd eenige Jaaren in 't algemeen zeer weinig jonge Koffij is aangeplant, zo zijn 'er doch enkelde Piantagiën die een enkeld (luk hebben beplant, en dat ook zeer fleurig ftaat; maar zeer wei-, nig vrugten geeft: hier toe is eene grondige rede, namenUjk: om dat al die Koffij, die zederd eenige Jaaren is aangeplant, in de agter Landen, omtrent negentig, honderd en meer kettingen van deRievier: afllaat, en deeze Landen veel vogtiger zijude als de voorlanden; maakt dat de boomen niet tot bloeijen ton:  c m 3 komen komen; de Koffijplant kan niet bloeijen, of het moet eerst bijna vier weeken droog weder geweest zijn, zo dat de droogte of hitte in den grond tot aan den wortel van den boom doordringt, en gevoelig doet zijn; Ja zo, dat dezelve min of meer vermaagerd; als 'er dan met een fpringtij een enkelde régen komt, 'rgeen zeer veel gebeurd, kan men voor vast een goede bloesfem verwagten. Dat de agter Landen veel vogtiger zijn als de voorlanden , is om deeze rede: namenlijk, de voorlanden hebben nooit zulk zwaar of hoog boschwater agter hunne dammen gehad, om rede, dat nader aan de Rievier het Boschwater door de nabijheid derzelver, door verfchillende kleine Creecquen, die zich op veele plaatfen in de voorlanden opdoen , afzakken, 't geen 't water van de verder afgelegene Landen, door de verafgelegenheid niet kan doen: men kan geen dijken of dammen zo digt maaken of het rijpere op eene menigte plaatzen door dezelve, in de beplante gronden ; dit water is zeer koud, en bij gevolg zeer nadeelig voor den bloei der Koffij, Men zal hier op kunnen antwoorden , dat de beplante gronden bedolven zijn, en bij gevolg hunne afwatering door de fluis hebben ; 't is waar, maar als in de zwaare Regentijden, en met de vloedtij, de fluis toe is, dan zwelt het water in de gronden zodanig op, dat de Loospolder en trekkers vol zijn, en 't water tot zelfs in de kleine trenfen komt. Het bosch-'  (i?5) boschwater eerst door den dam in de agterlanden ko • mende, blijft daar, en vermengt zich onder het re-* genwater, tot dat de fluis geöpent word. De fluis geöpent wordende, zijn de voorgronden, die het naast aan dezelve gelegen zijn, veel eer droo* geloost als de agterlanden, die door de verdere afgelegenheid, hun water zofpoedig niet kunnen ontlasten. De vioet komende, word de fluis toege» daan, het menigvuldig water dat dan nog in de agtergronden is, fchiet voor een gedeelte nog wel na vooren, maar dat is zeer fchielijk gedaan; alsdan zwelt het water weêr tot zijne voorige hoogte; de kleine trenfen in de voorgronden, zijn van de twaalf uuren gemeenelijk agt uuren droog, en bijgevolg hebben de bedden tijd,om hun water uit te kunnen loozen; daarentegen zijn de trenfen in de agterlanden, van de twaalf uuren naauwelijks vier uuren drooTen bij gevolg hebben ze geen' tijd genoeg om droog,' te kunnen worden. De drooge tijd komende, zijn de boomen door de langduurende koude vogten , daar dezelve zederd een' langen tijdingeftaan hebben, als verkouwd. De bloeitijd die dan digt bij is, genaderd zijnde , zijn de gronden nog vol vogten, waar door de boomen geen gevoel van de droogte gehad hebbende, wel hunne knoppen fchieten; maar openen zich nog groen zijnde , en worden dusftarrebloes» fem. Lak-  C * '?(> ) Laater in den droogon tijd komende, worden dè gronden droog , en de boom fchijnt 'er gevoelig voor te zijn ; maar dan is de bloeitijd voorbij, en bij gevolg ftaat de boom wel, maar draagt geen vrugt. Maar zoude 'er in de ver afgelegene vogtige Landen, geen nieuwe gronden Kunnen aangelegt, en met Koffij beplant worden , zo dat dezelve eene behoorlijke afwatering hadden; en men de bedden droog kunnen uittrekken (*),en daar door de boomen in ftaac gefteld worden, om te kunnen bloeijen? Mijn dunkt van ja, bijvoorbeeld: men is ge woon drie regels op een bed te planten, waar door de bedden vierentwintig voet, negen duim, of eenentwintig voet, en negen duim breed zijn. Als men nu een regel op een bed planten wil, (men plant de Koffij op negen voet ) dan moet het bed zes voet en drie duim, en de trens twee voet en negen duim breed zijn, en drie fchoppen diep gedolven worden; alle de uitgedolvene aar« de word op het bed verfpreid, en dan de aarde van weerzijde de trenskanten wat naar het midden op het bed gehaald , op dat het bed flaauw rond komt te leggen en dan word midden op het bed de Koffij geplant. In de eerfte plaats zijn de bedden dan hooger, als volgens de oude bewerking, en bij gevolg komt de Koffij ook hooger , en dus weêr buiten water te ftaan; en in de tweede plaats kunnen deeze bedden door hunne fmalce veel drooger uittrekken als de («) Laxeeren, < bree.  ( -77) breede bedden, zullende dan de boomen voor de eerfte droogte gevoelig zijn, en bij gevolg behoorlijk kunnen bloeijen en vrugten teelen: en de Negers kunnen altoos met wieden, het onkruid en aarde met de houweel van beneden uit de trens,tot boven op de bedden, haaien en daar flegten; waar door de wortels der boomen altoos behoorlijk met aarde zullen bedekt blijven, en men zal dan nooit meer noodig hebben om de trenfen uit te delven. HET  HET TWAALFDE HOOFDSTUK. Calculatie over de kosten van aanleg, als meede de Jaar lijkfcbe onkosten aan intresfen, onderhoud en revenue van eene Koffij Plantagie, met 252 koppen Slaaven en 1000 Akkers Land ■ Aanleg. Een Woonhuis voor den Eigenaar. . . ƒ 4000 Een Keuken ƒ 500. Een Gemakhuisje ƒ 150. * 650 Een Woonhuis voor den Directeur en mindere Bediendens, Magazijnen tot berging voor Gereedfchappen en Mondprovifiën. <* 4500 Een Gemakhuisje . . . «.150 Een Keuken . * joo Een Koffij Loos. . . * 22000 Een Morsloos, dienende mede ter berging van Koffij * 6000 Drogerij en Wasbak. . . =» 1200 Een fteenen Regenbak. . . ♦ * 3000 Een fteenen Waterloos Sluis. . . » 4000 Een Koornhuis. . . . * 500 De Negerhuizen. . . . ■* 5000 Het Ziekenhuis. .... * 1500 Het Bootenhuis. . * • «= 600 De Timmer en Kuiperloos. . . * 1200 De Huis Meubelen. ... * 300 en Tentboot • . • • ■ » 2oo Een Tentpontje .... * 300 Een Lastdraager • " 200 Timmer, Kuiper en Veldgereedfchappen. # 500 25a koppen Slaaven ƒ 500. . . * 126000 ƒ 182000 Ver-  C *^s> Verdeelt/tg van Land én Slaaven der voorfchrevent Plantagie. 390 Akkers, beplant met 195000 Koffij-•> planten. . . . f 780 Akkers. 390 dito, blijft in referve* . C 40 dito beplant met kost. * £° }dito blijft in referve ƒ 120 #to. 30 dito gaat af voor de Polders, middel en dwar-paden. . . 30 dito. 30 dito voor Kostgronden der Negers 30 dito.) 40 dito voor de Savane . . 40 dito. ïoco Ardccrs 390 Akkers beplant metKoffij\ Zijn 430 Akkers die be40 dito met ko?t. j' plant zijn; Èn met werken onderhouden moeten worden ; daar toe Word verëischt een getal van 25a koppen Slaaven, waar van icb* koppen te veld kunnen werken, a 4 Akkers ieder kop om te onderhouden : en 144 zijn verdeeld als volgds 3 Officiers. 3 Koscwagrers» ö Timmerlieden. 3 Kuipers. 1 Metzelaar. a Oppasfcrs op de Zieken. 2 Die werken in den Moestuin* i Oppasfer op 't hoornvee. 1 Visfcher en Jaager. Tranfport. M ï S lijn  (i8o; Tranfport. aa 5 zijn in 'sLands dienst. S Huisbedienden. 38 Oudenen Verminkten, die geen dienst meer kunnen doen. 74 Kinderen. 108 werken te veld. Saamen 252 Koppen Slaaven. J Jaarlijks Onderhoud. Suplitie voor de Slaaven, a-5 pCt. . ƒ ^ooiOnderhoud voor de Gebouwen, il pCt. m 717:dito voor de Sluis, i§ pCt. . . t ao: — De Regenbak, pro Memoria. dito voor de Huis Meubelen, 15 pCt. . * 45: — dito voor de Vaartuigen, 6 pCt. . o 78: — dito voor de Gereedfchappen . . 0 500: — Slaaven Provifie, beftaande in Tobak,Pijpen, Bakeljauw en Haaring , a 4: . a iocgrChirurgijns dienften, af 2 per kop. . * 504:- Tranfportere ƒ 0172:- Jaar-  C I8x ) Tranfport/ 9172:— Jaarlykfcbe onkosten. Tra&ement voor den Directeur. . ƒ 1000: -. Jdem voor 2 mindere Bediendens . * 400: — Uitgaande regten ik pCt gerekend a 15 ft. per 100 fg van 20000c fë 1500 :— Kis der wegloopers , k 4 ft. p. fg 6 pCt. . ^ 2400:— 168 Pullen Dram, a ƒ2. . . a 336:— 63 Pullen Mallasfie,af r. . , „ 63:— Ter Comptoir der Ed: Societeids hoofdgelden. Voors Blanken en aooNegersaƒ2:10. ƒ 507:10. 33 Beneden de 12en hovende 3 laar . . #ls 5. * 41: 5. o 548:10 Kerk Gerechtigheid . . . . , 2:50 Bedraagende de Jaarlijkfche uitgavein Suriname ƒ 1 542a :— Waar van afgaat voor 5 Negers in 'sLands dienst a 300 dagen a 10 pCt. daags per Man. « 7So:— Rest voor de geheele uitgave in Suriname. ƒ 14672:— Op deeze jreftelde Plantagie gemaakt hebbende ^^mm^ 200000 fg Koffijboonen, beftaande in 190000 f§ heele boonen afgefcheept, leveren in Holland na onderwigt 19000 fg, zijnde een ordinair Stelling van topCt. JN. fg 171000 gefteld, k 6 ft. ƒ51300:— 10000 fg gebrokeue bonen, onderwigt 1000 N. 9000 k 4 ft. * 1800:— „ ' ƒ53100:af 2 pCt. 1062:— af 2 pCt./i04o:i5 ƒ 52038:i Wag. <• 313: 5 * l3-y4: ~ Tranfportere ƒ 50684:- M 3 Gaat  < «82 ) Tranfport f 50684:— Oaa»- af aan onkosten. As-'unnt. ƒ ;cooc:-a5pCt. en 10 polisfen./ajao:Vngt perf: acoooo. Tara geft ƒ >oooo:- voor 450 ba!.200 vaten. N.Q? 180000 è i ft. pCt. ƒ9000:avatijord, lopCt. ' « 900:postgeld . * 14:1' paspoor eT „ 4:— Waagdraagersloonen ter ontvangst « 180: — Idem ..... afleveren . * 285: — Kuiperloon der Vaten. * 60: — Pakhuishuur . . » 180: — M kel.Courtagieóft. per 100 8? N. m 540:- Prov'fie der verkoop, a ï pCt. «1013:14 Idem der asfurantie k i pCt. „ 250:— # 15046:15 Zijnde het geene in Holland gemaakt is. ƒ35637; 5 Hier van trekken af De intrest van f 182000 a 6 pCt. ƒ 10974:— Gezonde Goederen voor de Slaaven, als • Osnabrugslinnen, vriesbont, wambuizen, hoeden, zout, medicijneiij&c. 0 2300:— Provifien voor den Directeuren miudere Bediendens. . * 1000:— * 14274: — Blijvende voor de Planters . ƒ 21363: 5 De ia Surinamer, gedaane uitgave aftrekkende * 14672':— Jaat-  C 183 ) Calculatie over de kosten van aanleg, als me ede Jaarlijkfche onkosten aan intresfen en onderhoud, en revenue van eene Koffij Plantagie met 124 koppen Slaaven en 500 Akkers Land. Aanleg. Een Woonhuis voor deHT-Eigenaar. ƒ 4000:-^ Een Keuken / 500. Een gemak Huisje, 0 150 e 650:— Een Woonhuis voor den Directeur en minder Bediendens; Magazyn tot berging van Gereedfchappen en Mondprovifie. « 4500:— De Keuken 0 500. 't Gemakhuisje. * 150 0 650— Een Koffijloos. . 9 aocoo:— Een Morsloos. . * 5000:— Droogerij en Wasbak. . e , iolo:— De Regenbak. . * 2foo:— De Waterloosfluis. . * 3500:— De Negerhuizen. * 2600:— Het Koornhuis . , „ 500:— Het Ziekenhuis. . * 1000:— Het Bootenhuis. . „ 600:—\ De Timmer en Kuiper Loots. . „ 1000:— Huismeubelen. . . fi 300:—». Een Tentboot. . , „ goo:- Een Tentpontje. • 0 300:- Een Lastdraager. « 300:— Timmer, Kuiper en Veldgereedlchappen. 0 250:- 134 Koppen Slaaven. . 0 500:— 0 62000:— ƒ u 1350:- M 4 ,Tran-  c ; Verdeeling van Land en Slaaven der voorfcbrevens Plantagie. 1B9V Akkers beplant met 95000 Koffijplanten ? Ï891 dito blijft in referve. i 379 Akkers. 20 dito r* *j 20 dii o < beplant met kost. > 60 dito. 20 dito C J 16 dito, gaat af voor polder, middel endwars- Paden\ • 16 dito. 1 <; diro Negers Kos^gronden. j5 dito. j5o dito voor de Savane 3o ^ito! 500 Akkers. 1895 Akkers beplant met Koffij. *| ~' " 20 dito met kost zyn. > 209 Akkers. Landen die beplant zijn , en dus met werken onderhol*, den moeten worden, daartoe vereist, een getal van 124 koppen Slaaven, waar van 53 kunnen te veld werken, è 4 Akker ieder kop om te onderhouden , en 71 kop* ptn zijn verdeelt, als volgt: 3 Officiers. 2 Ko twag'ers. 4 Timmermans, 2 Kuipers. 1 ivietzelaar. j Oppasfer op de Zieken, a Werkers in den Moesthuin. ï Visfcher en Jaager. 1 Oppasfer op 'c Hoornvee. ü Op commando. 5 Huisbediendens. 10 Oudenen Verminkten, die geen dienst meer kun- nen d >en. 31 Kinderen. 53 werken te veld, Saaroen 124 Koppen,  C i87 ) Jaarlyks Onderhoud, Suplitie voor de Slaaven, a 5 pre. ƒ <*i°o: Onderhoud voor de gebouwen, a li pre. 625:10 Idem voor de Sluis as pre* 0 17:10 De Regenbak, pro memoria . de Huismeubelen a 15 pre. . * 45:— De Vaartuigen. . a 6 pre. , ■ 78.— De Gereedfchappen. . „ 250:— Provifie voor de Slaaven , beftaande in Tobak, Pijpen,Bakeljauw en Haaring. 0 4.6;— Voor Chirurgyns dienften. . * 2.0— f 4y6o>^ Jaarlykfche onkosten. Tractement voor den Directeur. 0 900: ~ Voor een' minder Bedienden. # 200:— Uitgaande regten van 2 pet. 9 712:10 Kas derwegloopers a 4 Stuiv. per kop. 6 pre. o 114c: — 82 Pullen dram * 2:— 0 164'— dito Mallasfiie * ft- de puk . „ 3i.'_ 't Comptoirderbd.Societeits hoofdgelden. Voor 2 Blanken , en 98 Slaaven ƒ2:10 ƒ 1150: 16 Koppen beneden de 12, en boven de' 3 jaaren. . 0 ao —" ■ 0 270:— 't Comptoir, der Kerk geregtigheid. 0 2:10 ƒ 82807^. M 5 Be-  ( i8ö ) Bedraagende Jaarlijkfe uitgave. . „ 8280:— Waar van afgaat voortweeNegersin'sLandsdienst, „ 300:-* ƒ 798®:— Gemaakt op deeze gefielde Plantagie 97000 fgKoffijbonen , beftaande in 91000 fg heele boonen afgefcheept, leveren in Holland na aftrek van ordinaire een onderwigt van 10 pet. N. fjg 84600 . a 6 Huiver. f 25380;— Br. W 3000 gebroken boonen. N. 68 2700 . & 4 ftuiver. # 540:— ƒ 25920:— Af 2 pet. 5i_8^8 ƒ 25401:12 af 2 pre. ƒ 508:— $ waagg. * 143:12 '■ » 651:12 Af . ƒ 24750:— Asfur ƒ20000:—a 5 pc. iopolicen ƒ 1020:— VragtB.fg 97000 T'arai4pc. 9700 N. fl? 87300 - è 1 ftuiver. ƒ 4365;averijord. 10 pre. «■ 436:10 postgelden « 6:16 lo paspt. & 4: — -«4812: 6 Waagdraagers loonen ter ontvangst - 85:— Idem afleveren. , * I35>- Kuiperloon. , „ 30:— Pakhuishuur. . s 85:— Tranfport / ƒ 6167Ï6 Ma-  C 187) Tranfport f61761 6 Makelaars court. . * 261:— Provifïe der verkoop a 2 pre. » 49j:— Idem der asfurantie | pre. . 0 100:— ƒ7023? 6 Zijnde het geen in Holland is gemaakt. ƒ 177*16:14 Hier van afgetrokken voor intrest van ƒ 111350:^6 pre, ƒ6681:Gezondene goederen voor de Slaaven * 1116:— Provifie der Directeuren en Bedienden * 800:— Blijvende voor den Planter ovrig f 9129:14 Aftrekkende de uitgave in Su~ riname, * 7980:— f 114914 Vol-  ( i88 ) Volgens deeze mijne berekening komt eene Plantagie van duizend akkers Land aanplanten, drie honden negentig Akkers, met een getal van honderd vijfennegentig duizend Koffijboomen, op negen voeten van eikanderen geplant, vijf hondert tweeëndertig boomen ieder akker: maar terwijl de trekkers eenige plaatzcn weg neemen, rekend men vijfhonderd boomen ieder akkerde Koffij op agt voet ver van eikanderen geplant zijnde, komt zes honderd tweeënzeventig boomen ieder akker,de tweeëndertig voor de plaats der trekkers van afgenoomen,blijft zes honderd veertig, en bij gevolg heeft eene Plantagie van duizend akkers Land, met drie honderd negentig akkers Koffij op agt voet geplant,vijfenveertig duizendzeshon« derd boomen, meer als die dezelve op negen voeten heeft geplant; dan naardien het grootfie gedeelte Piantagiën de Koffij op negen voet hebben ge« plant, zo hebbe ik mij bij de verdeeling van Land, daar ook na gefchikt. Men zal bij die verdeeling ook oj merkm, dat de middel en dwarspaden niet breeder als drieëndertig voet gemaakt worden , en dan op ieder zij met een regel Koffij beplant: want ingeval die paden breeder zijn , zoude men te weinig Land hebben om het getal Koffij te kunnen planten; ook is een voetpad van drieëndenig vott met twee regels Koffij beplant, overvloedig breed genoeg om te kunnen gaan. Eene  C 189) Eene Plantagie,groot duizend akkers Land,met;eeh getal van negentien honderd vijf duizend Koffijboornen, zal ieder Jaar eenentwintig en twee derde akkers jonge Koffij aanplanten, en eenentwintig en twee derde akkers oude Koffij verlaaten, en dat Land braak laten leggen : een Plantagie, groot vijf honderd akkers met een getal van vijfennegentig duizend boomen zal ieder Jaar tien en een half akker met jonge Koffij aanplanten, en tien en een half akkers oude Koffij verlaaten, als gezegt is; dan komt dezelve in agtien Jaaren tijd op de daar toe bepaalde akkers Land met de beplanting rond, dan word de Koffij juist agtien Jaaren oud, zijnde dit de Jaaren van haar beste fleur, en in welken tijd men verwagten kan ,dat dezelve altoos aan het gehoopte voordeel (*) zal voldoen. Men zal hier bij in acht neemen, dat men altoos drie Jaaren met de planting vooruit moet zijn, als bij voorbeeld:de oudfte boomen vijftien Jaaren oud zijnde, zal men reeds dat Jaar een ftuk jonge boomen in de plaats planten, om rede, dat dezelve drie Jaar oud moeten zijn , en dan in het vierde Jaar in ftaat om de behoorlijke inkomften(f) te kunnen geeven. Dus worden de boomen agtien Jaaren oud, en de gronden leg. gen vijftien Jaaren braak; de Landen die agtien Jaaren zijn beteeld geweest, zijn wel wat in kragten afgenomen, maar in verre na nog niet dor of dood geteeld; dus vijftien Jaaren braak gelegen hebbende, kun. (*) Intrest. (f) Revenue.  C ipo ) kunnen ze altoos weder agtien Jaaren met Koffij bê» plant worden. De verdeeling der Veldflaaven bepaald op vief akkers vo >r ieder kop, om te bewerken, is gerekend, voor zo verre óm honderd negentig akkers, beplant met Koffij, en veertig met kost betreft t dan de eer.ëutwintig twee derde akkers, die men altoos drie Jaar vooruit moet zijn, te faamen vijfenzestig akkers, moeten zij daar bij onderhouden; 't geen ook gefchieden kan, want ftrikt genomen, kan men vier en een half akker voor ieder kop om te bewerken rekenen; daar nog bij komt, dat nieuwe gronden ligt om te bewerken zijn, en de oude boomen , die men over drie Jaaren meent te verlaaten, zal men ook niet meer indelven, maar alleen van tijd tot tijd wieden. Echter is het zeer voordeeüg,indien eene Plantagie boven het bepaald getal, eenige Slaaven meerder heeft, om rede, dat dezelve nooit >n ftaat is, om met eene rede'ijke K< ffijp!uk,al de Koffij af eplukken ; gefield , het is een voordelige pluk , de boomen zijn redelijk geladen metKsffij, de Koffij begint te rijpen, men plukt twee en ook wel drie maal alle de boomen rond, terwijl dezelve in her begin altoos zeer enkeld aanrijpt; maar eindelijk word alles te gelijk rijp, alle de boomen zijn dan als met een rood laken bedekt, door de menigte rijpe vrugten  C i9i ) ten. Dan heeft een Plantagie veel te weinig magt om al die Koffij afteplukken; gefteld eene Plantagie van duizend akkers Land, (waar van drie honderd negentig akkers is beplant met negentien honderd vijf duizend Koffij boomen,) heeft honderd agt Negers te veld: in de zwaare Koffijpluk zijnde, brengt men alles bij wat men kan; bij voorbeeld: men field drie Timmerlieden, drie Kuipers, een Metzelaar, twee uit den moesthuin , een Visfcher, een Jaager en drie Huisbedienden , te faamen veertien ftuks, mede om te plukken; dat zijn nu, met de honderd acht die te veld zijn, honderd eenëntwin. tig ftuks. Rekend nu dat daar voor de dagelijks ziek zijnde, en die met feeren behebt zijn, van afgaat tien ftuks; zijnde datmaaar zeer weinig gerekend, terwijl veeltijds onder zo een getal Slaaven meer zieken zijn en die zeeren hebben, waar door dezelve buitenwerk zijn. Ook zijn de Vrouwen die zwanger zijn , en die pas gekraamd hebben, mede in de Koffijpluk van zeer weinig dienst; dus blijft een juist getal van honderd en elf koppen aan 't Koffijplukken ; kunnende men geen ander volk als de ovrige Timmerlieden , en jong Volk , meerder daar aan zetten; terwijl die bij huis hoognoodig zijn , om de K^ ffij die dagelijks thuis gebragt word, gereed te maaken op zolder te brengen, en omtefchieten. Van de boomen die redelijk met vrugt geladen zijn,  ( Ï92 ) zijn, kan ieder Neger naauwüjks vijfden iéder dag afplukken; dat is elke dag zestien honderd vijfenzes» tig, dus leid het honderd zeventien dagen, voordat al de boomen z\ i rond geplukt; en de Koffij rijp zijnde, blijft ten allerlangfle twintig dagen aan de boomen, waar na dezelve afvalt; en om ze van den grond opteraapen is vergeeffehe arbeid gedaan, want in de e°rfte plaatze, kan een Neger naauwelijks vier pond gerekend fchoone Koffij, van den grond opteraapen 9 en bij gevolg word geen Koffij van den grond opgeraapt zo lang 'er eenige aan de boomen is, vermits men die van de boomen pluk' kende, veel meer ieder dag kan te huis brengen;zo als ik in het negende Hoofdftuk reeds gezegt he>: en in de tweede plaats, als de K .ffij vier of vijf dagen op den grond heeft geleegen, fplijr de fchel van eikanderen, en de kern kijmt uit. Zo haast de. zelve gefpk-eten is, en word ze dan rog opgeriapt, dan word de kern of het boontje zwart en is hedorven. Om eene magt Slaaven te bepaalen dat dezelve fterk genoeg ?oude zijn om alie de Koffij behoorlijk afteplukkrn, zoude voor mij te ver van de algemeene wijze van doen afgeweeken zijn; een ieder Eigenm. km hier uit leeren, hoe nuttig het is, om eenige Slaaven boven het bepaald getal te hebben Ik heb de boomen door eikanderen, ieder op een  C 193 ) ten pond heele Koffij boonen ieder J.iar gefteld, en heri verzekerd dat ze rijkelijk zo veel zullen uitleveren ; namenlijk, de zulke die in een' behoorlijk aereed gemaakten grond geplant zijn : ik verfta door een' wel gereedgemaakren grond, gronden die voor of niet te lang met kost zijn beteeld geworden, waaf t'oor dezelve voor de aanteeling van Koffij te veel verfchraald zijn, en tot zo lang dezelve in haar fleur zijn. Maar de boomen ouder wordende, en in kragten afheemende, kan men dit voordeel C*J "iet meer verwagten. Mogelijk zal men opmerken 9 dat op eene Plantagie van duizend akkers Land , en twee honderd tweeënvijftig koppen Slaaven , veertig Akkers kost te weinig is : maar men gelieve te weeten, da£ zodanig eene Pantagie, ieder jaar eenentwintig en tweederde Akkers met jonge Koffilj aanplant , daar ook Bannanes ingeplant worden , die gewoonlijk vier Jaaren daar blijven ftaan: gefteld, dezelve ftaan nog drie Jaaren , na dat ze vrugtdraagende zijn , dan heeft de Plantagie altoos vijfenzestig Akkers Eenannes in de Koffij, met de veertig Akkers kosten dit is te faamen kost genoeg voor de magt van Slaaven. De Negerhuizen, Ziekenen Bootenhuis, heb ik van (*) Revenue. N  ( «94 ) van Timmerhout gefteld, om deeze rede: men heelt veel Koffijplantagien in de birrie birrie Landen aangelegt, daar geen palifaden Pina , noch gemeen hout groeid , om dezelve te kunnen maaken: om dat nu van andere Plantagién te gaan haaien , zoude een al te groot verzuim van tijd zijn ; het komt voordeeliger uit, de bouwftoffen (*) daar voor te koopen ; te meer, daar alle drie, of uiterlijk vier Jaaren, depiena verteerd zijn, en de daken wederom op nieuw gedekt moeten worden. De malasfie op eeh bed pul gefteld , is, om dat men gewoonlijk daar toe pullen gebruikt, die omtrent drie galon groot zijn. Een Koffijloos is een gebouw, als in Europa een:pakhuis; dat gebouw moet groot en fterk zijn, om het gewigt van Koffij te kunnen draagen, en moet goede zolders en vengfters hebben , om dat de Koffij lugtig kan leggen j terwijl dezelve als zij geen lugt genoeg heeft, te zeer broeid en bederft. De Koffij word daar in gereed gemaakt (f) en geborgen, tot dat dezelve word afgeleverd. Een Morsloos is een foortgelijk gebouw. De Koffij geplukt zijnde, word daar in van de bui- ora (*) MateriaaJen. (f) Geprepateerr.  C m ) tenfte fchel ontdaan : dezelve heeft ook een toU der <, die tot berging van Koffij diend. De Wasbak is een fteenen kuip, daar de Koffij na dat dezelve van de buitenfte fcbel ontdaan is, ingewasfchen word. De Droogerij is een fteenen vloer, in de open lugt geplaatst j daar de Koffij opgedroogd word. HET DERTIENDE HOOFDSTUK. Hoe dat een Cacao Plantagie word aangelegd. De Cacaoboom groeid met een' penwortel omtrent twee en een half voet diep in den grond , ea heeft nóg eenige zwaare wortels. Die zich van drie, vier tot vijf duim diep, en van vier, vijf rot zes voet lang in de Aarde verfpreiden, dezelve groeid op eenen ftam, bijna vier duim dik, doch zeer kort; terwijl omtrent twee voet boven de Aarde de takken uitkomen , die als de boom . volwasfen is, bijna agt voet lang zijn,en bezet met bladen, die elf* of twaalf duim lang. en vijf of zes duim breed zijn; dik en zwaar, met fpitze puntjes, waar door de takken eerst horifomaal, en vervolN a gens  ( 196 ) gens naar de Aarde nederbuigen. Men fnijd de onderlle takken zo ze met de punten, tot aan de Aarde geboogen zijn , af, en gaat daar van tijd tot tijd mede voort, tot dat eindelijk de kroon zo hoog is, dat men onder dezelve zittende, rondom door kan zien; daar echter wel agt Jaaren toe worden vereist. Dezelve is dan volwasfen , en veertien tot vijftien voeten hoog ; de takken buigen zich wel altoos min of meer naar de Aarde; maar volwasfen zijnde, verminderd dat fïerk, terwijl ze dan ouder, en bijgevolg dikker en flijver zijn. In de beneden landen groeid deeze boom alleen in de zwaare paüfaden gronden , die een en een half of cwee voet hoog Veenaarde op zich hebben, daar zich de wortels in uitfpreiden, en van'onder ccre vette, zagte Maauwe kleij is, daar de penwortel zo diep in gaat, als dezelve vrugtba:r Ais ze in fchraalder Landen, als bij voorbeeld: die bij.ia een half voet hoog Veer aarde op zich heeft, geplant word y dan groeid ze tot zeven tn agt Jaaren, en lèhijnt dan nog naauwiijks halfwasfen te zijn, waar na dezelve fteift, om rede dat dee. ze gronden op de diepte van onnrent een voet, een dorre kwaade onvrugtbaare kleij hebben, daar de wortel op blijft liaan; en bijgevolg de rakken hun bc hooi hik voedfel niet bekomende , beginnen aan de pumen te verdorren , dat tot aan den ftam toe- gaat  C w ) gaat ; dezelve ftaat dan nog wel twee Jaaren te kwijnen ; maar eindelijk fterft hij. In de birrie birrie landen groeid dezelve nog veel fchrardder: terwijl die nog veel fchraalder zijn, en de goede kleij , nauwlijks tien duim diep is, waar op een zeer fchraale dorre onvrugtbaare kleij volgd, zijnde nietaileeii fchraal, maar ze geeft ook geen water uit , waar door een ieder gewas, dat daar met den wortel opkomt, verrot en fterft. In de bovenlanden daar de gronden hoog,zandig, fteenachtig en met zwaare bosfehen begroeid zijn, groeid dezelve ook zeer wel. Men kan ook wel eenige wilde boomen, mits die hoog van ftam zijn; op zekeren afftand laaten ftaan ,om fchaduw aan de Cacao' te geeven; terwijl die onder de fchaduw, die echter niet bekrompen, maar ruim moet zijn, zeer wel tierd. Echter is dit geen noodzaakelijkheid, want in de open lucht, in goede zwaare gronden geplant zijnde , groeid ze zeer wel, en zo groot dat de een de ander tot fchaduw kan ftrekken. Men plant de Cacao ook in de nieuwe Landen, die zelfs noch nooit met kost zijn beteeld geweest, terwijl de Aarde nooit te vet maar ligt te maager kan zijn. Men plaasze zestien of agtien voeten ver van eikanderen, en verdeeld den grond aan bedden, even als van de Koffij gezegd is; twee regels booN 3 men  < ï«8 ) men plant men op een bed: gefield men plant op zestien voet van eikanderen, dan word het bed negenëntwintig en een half voet, de trens twee en een half voet breed, en de laatstgenoemde twee fchop diep, die in het vervolg van tijd verdiept word5 tot dat dezelve twee en een half voet diep is; op welke diepte die dan gehouden word. Om dezelve te planten , neemt men de pit of kern; men fteekt eerst Hokken , omtrent twee voet lang, ter plaatze daar ze moet geplant worden; men legt drie of vier pitten rondom den ftok, omtrent twee duim daar van af, en een duim diep inde Aar? de; men dekt ze met aarde toe; dit doet men met vogtig weder, namenlijk, in December of Januari]', dan komen ze in agt dagen te voorfchijn; tusfchen ieder regel Cacao plant men een' regel benanpes , die na zes Maanden tijd reeds fchaduwe aan de jonge Cacao geeven, en gewoonlijk vijf Jaar'er in blijven ftaan, in welken tijd men ook van hunne vrugten voordeel trekt; maar om dat de jonge Cacao zeer teder is, en febaduwe moet hebben; voor dat de eerfte droogte komt,plant men ook rondom ieder ftok , bijna een voet van de Cacao pitten af, drie Jaijers\ dezelve geeven in vier weeken tijds reeds fchaduwe. De Cacao een Jaar oud zijnde, is dezelve een en een half tot twee voet hoog, als dan r.etmt men de Taijer uit, terwijl de Lennanes dan fcha,  C '99 ) fchaduwe genoeg kunnen geeven. Men plant eens Koorn daar in. Hec is een zeer groot abuis van den Heer Fcrmin, daar hij zegt in het dertiende Hoofdftuk , bladz. drieënvijftig : „ Men plant Cafave in de jonge ia Cacaö, om fchaduwe aan dezelve te geeven" In de eerfte plaats kan de Cafave geen fchaduwe geeven, vermits dezelve aan den ftok geen bladen , behoud, maar alleen aan den top eenige fmalle bladen heeft; ten tweeden, deeze Cafave groeid met zwaare wortels die door de Aarde heen booren, en aan de wortels van de jonge Cacaöplant groot nadeel zouden doen; ten derden, de Cafave een gewas zijnde dat de Aarde zeer fterk uitteerden vermaagerd, 't geen aan de Cacaö veel nadeel zoude toebrengen, word niet in de Cacaö, Koffij nog Katoen geplant, maar wel uitgeweerd. Mogelijk zal men opmerken dat men drie pitten op eene plaats plant, en dat ieder pit een boom word, en een boom op eene plaats genoeg is; men doet dit, om rede, dat dezelve juist altoos allen niet opkomen, maar men ziet ook zelden dat ze alle drie weg blijven; van de drie komt altoos een te voorfchijn, en al die 'er meer opkomen, worden nadat ze zes Maanden oud zijn, uitgetrokken en weggegooid ; terwijl ze onbekwaam zijn om op ledige plaatzen herplant te kunnen worden; ook gebeurd N 4 het  ( 200 ) het wel dat de Veenmol veele van de jonge 'plant* foentjes aan den grond afbijt, en op die plaatzen plant men wel zes pitten bij een ftokje, Daar zijn Menfchen die de pitten tot plantfoentjes kweeken, en dan de jonge plantfbentjes op orde planten. Ten dien einde gaan ze op eene plaats daar vette Veeniiarde is, en onder de fchaduwe van Benannes, en planten de pitcen een voet van eikanderen. Vijf of zes duim boog zijnde, worden dezelve met eene kluit aarde uitgeftoken en op orde geplant; dan dit is zeer moeijclijk, om rede, dat de Cacaö een Penwortel, en dan nog jong zijnde, twee of drie zij wortels heeft , en daar hoe genaamt geen fijne daauw of haairige wortels aan zijn ,• dezelve ftaat in losfe aarde die niet aan eikanderen wil blijven, (want om in de kleij te planten, die wel aan elkanderen blijft, zoude 'er geen een opkomen,) hoe ornzigtig dat men dezelve uitfteekt, vervoerden wederplant, zo is da aarde 'er af gevallen, of breekt in het planten, en het grootfte gedeelte fterft; al 'r. welke men niet te verwagten heeft als men pitten plant. De Bloesfem is aan een kort fijn deeltje, rord als de kop van eene Ipeld , en groen: vier of vijf dagen oud zijnde , word dezelve wit , en opend gidi. Hijt groeid aan den ftam van den grond af aan  C 201 ) aan, en op 't dikfte der takken: de vrugt, is bijna als een komkommer geribt, en aan 't einde fpits; zijnde van binnen hol, als de fchel van eene peulvrugt, hebbende veertig of zesenveertig pitten, of kerns in zich. Haar koleur is als vleesch koleur, en de pitten zijn aan eikanderen vastgehegt, door eenige weinige draaden, met eene dikke witte flijm. Dezelve bloeid zo menigvuldig dat als het dertigfte gedeelte tot vrugt komt, is de boom overvloedig daar mede beladen. Men kan op den bloeitijd geen regten ftaat maaken , terwijl dezelve meest het geheele Jaar door bloesfem, groene en rijpe vrugten heeft. Na dat de vrugt gefpeend is, is ze nog vijf Mianden groen, vervolgens word ze geel, en in zes Maanden tijd rijp. Men heeft hier tweederlei foort, als de eene zeer geribd, en de andere ongeribd. Men noemt de laatfte kuraakfe. De peul en de pit is iets • grooter als de andere , en men houd ze voor de beste. Deeze boom draagd het vierde Jaar voor 't eerst, eenige weinige vrugten, het vijfde Jaar wat meer, het zesde Jaar omtrent een en een half pond, het zevende Jaar twee pond , en het agtfte Jaar drie pond, daar mede gaat dezelve voort. Zijn ouderdom kan ik niet bepaalen, terwijl ik in goede vette landen , nog geen boomen heb ge* zieq die in kragten afneemen. Daar zijn in deeze N 5 Co-  ( 202 ) Colonie juist weinige Cacaö Plantagién. Maar men vind wel oude , die eertijds Zuikerplantagien zjn geweest , en zommige die het nog zijn , daar de oude Eigenaars voor eigen gebruik, honderd en tweehonderd hebben geplant, die reeds vijftig of zestig Jaaren oud, en nog in hunne volle kragten zijn, dan daar voor, is dunkt mij eene rede , riamenlijk; deeze boom verwisfeld het geheele Jaar door, zeer fierk van bladen, hoewel dezelve nooit zonder is, vermits de jonge reeds ruim half gegroeid zijn, voor dat de oude afvallen. Eene menigte bladen blijven onder den boom leggen, en ver» rotten, 't geen inde Aarde trekt, en eene groote vettigheid aan dezelve toebrengt;daar nog bijkomt, dat de boom eene zeer groote zwaare kroon heeft, waar van de takken aan eikanderen fluiten, en de Aarde bedekken , waar door het onkruid geen lugt heeft, om te kunnen groeijen,en de zon en lugt, die de bloote Aarde uitkeerd, kan hier ook niet bijkomen. Alhoewel in de Cacao gronden zeer weinig onkruid kan groeijen zo als ik reeds gezegd heb , heeft men bij na geftadig werk, om de mènigvul» dige bladen, die geduurig van de boomen af in de trenfen vallen, weder uit te haaien , indien men dit verzuimd, floppen dezelve de afwatering op, 't geen zeer nadeelig voor de boomen zoude zijn. Men  C 203 ) Men haalt ze uit de trenfen , en werpt ze op de bedden, onder de boomen, daar dezelve blijven verrotten, HET VEERTIENDE HOOFDSTUK. Van de bereiding der Vrugt. De Cacaö rijp zijnde, word van de boomen geplukt , en de kokers of fchokken aan ftukken ge-' broken; de pitten uitgenomen en in de open lugt , op een' fteenen of houten vloer , op hoopen van omtrent driehonderd pond gelegd , vervolgens met benannes bladen, en daar over eenige oude ftukken planken toegedekt: dezelve blijft in die hoopen , zes of zeven dagen leggen; egter word ze alle morgen ontdekt, en omgefchoten. Als men dat verzuimde, dan zouden de benedenfte in den hoop verbranden,doordien dezelve fterk broeid. De broeijing verteerd de flijm, en om die rede is het, dat het word gedaan: men noemt dit zweeten: genoeg gezweet zijnde , dat de flijm verteerd is , word dezelve in de loos op de zolders dun uit el kanderen gelegt. Men neemt dan gewoonlijk haard asfche en beflrooid ze daar zeer dik mede. Bij gebrek aan asfche , neemt men kleij, droogt ze in de Zon, of in den regentijd in den oven. Men ftampt dezelve tot poeder , en gebruikt ze even  ( 204 ) even als de voorfchrevene asfche. Ook neemc men wel half asfche, en half kleij doör eikanderen; wel beftrooid zijnde, roerd men ze wel om, om dat alle de pitten rondom , als in dat poeder gewenteld zijn. De pitten nog nat en fmeerig van 't zweeten zijnde, behouden eene menigte van 't poeder aan zich vast: dezelve worden dan op de zolder dun uit elkanderen gelegt. om te droogen, en moeten allen op lugtige zolders in den wind gedroogt worden, vermits dezelve in de Zon gedroogt wordende,bederven. Vier of vijf weeken gedroogt hebbende, zijn ze droog genoeg , en bekwaam om afgeleverd te kunnen worden. Men leeverd dezelven dan afin balen of vaten. Een baal weegt meestal honderd veertig, en een vat drie honderd pond. HET  ( a°5 ) HET VIJFTIENDE HOOFDSTUK. Calculatie over de kosten van aanleg, als mede de Jciaf' lijk/cbe Onkosten aan intresfen en Onderhoud, en revenue van een Cacaö Plantagie met 210 koppen Slaaver en ic 00 Akkers Land. Een Woonhuis voor den Eigenaar . . ƒ 4000 Een Keuken ..... * ^00 Een Gemakhuisje . . . «150 Een Woonhuis voor den Dierecteur en mindere Bediendens, Magazijnen tot berging voor Gereedfchappen en Mondprovifiën. . , 4500 Een Keuken .... Söo Een Gemakhuisje . . . „ Igo ►Een Cacao Loos . . . „ 2o0oo Een fteenen Regenbak ... a 3000 Een dito waterloos Sluis . . , „ 4000 Een Koornhuis ... # ^co Een Timmer en Kuiper Loos . . „ 12CO Aan Huismeubelen • • . 0 30a Drie Vaartuigen, al's een Tentboot . ö {j00 Een Tentpontje . . . „ goo De Lastdraager ... „ 20O Timmer, Kuiper en Veldgereedfchappen . * 300 a;o Koppen Slaaven, kf 500 . . „ i050ü0 PB. De Negerhuizen, Zieken en Bootenhuis, kunnen van gemeen hout, met Palifaden omflagen, enPiena gedekt door eigen Slaaven gemfokt worden ; voor fpijkers aan dezelve . mede planken voor de deuren . . 022^ ƒ 145025  ( ioó ) Perdeeling van Land en Slaaven van de voorfchreevenê Plantagie. 480 Akkers Land, beplant met 70640Cacao*} boomen . \ 720 Akkers. 340 dito blijft in referve . . J 60 dito beplant met kost » . 6°Z> blijft in referve . £ 180 ditC 30 — gaat'af voor Polders, middel en dwarspaden ... 30 dito. 35 — Neger kost gronden . 35 dito. 35 Voor de Savane • * 35 dito. Zamen loco Akkers» 4>3o" Akkers beplant met Cacao'» zjja ^ Mkert beplame 6a dito dito met kost. f gronden, en die met werken onderhouden moeten wor- J den, daar toe word verëischt een getal van 210 koppen Slaavfn waar van 90 te Veld kunnen werken, è ó Akkers j per kop, om te onderhouden, en 120 zijn verdeeld als volgt: 3 Officiers. 3 Kostwagters. j Timmerlieden. I Metzelaar. 3 Kuipers. a Oppasfers op de Zieken. 1 Oppasfer op 't hoornvee.. 2 Die werken in den Moestuin. 1 Visfcher en Jaagér. Tranfp. ƒ ai 4 zijn  Tranfport. 21 4 zijn in 'sLands dienst. 5 luisbediendens. 30 Ouden en verminkten die geen dienst meer kunnen doen. 60 Kinderen. 120 90 werken te Veld. Zamen 110 Koppen. Jaarlijks Onderhoud. Suplitie der Slaaven, a 5 pCt. . . ƒ 5250._» Onderhoud der Gebouwen, a 1* pCt. . f 457:18 Idem der Sluis, a iè pCt. . . 'c 2* — Idem voor den Regenbak, pro Memoria. Idem Huismeubelen, a li pCt. . , 9 Idem Vaartuigen, a 6 pCt. . . p ^._ Idem Gereedfchappen 9 3cc-—' Slaaven provifie, beftaande in Tobak, Pijpen,Ba- keijouwen Haaring, a/4 per kop . , 8-40.— Chirurgijns diensten, af 2 per kop . „ 4go._ f J4'o:i8 Jaariijkfche Onkosten. Traftement voor den Directeur ... ƒ iooo:_ Idem voor twee mindere Bediendens, ieder&ƒ 200 * 400:— Uitgaande Regten , 2è pCt. . . „ 2119:— Kas der Weglopers, a 4 ft. per fj&, 6 pCt. , 2400-- 140 Pullen Dram, a/2 . 28o:_ Tranfport ƒ 11600:1a 't Comp-  ( 208 ) Tranfport/ Hóq9m$ 5» dito Malasfie, kfi . . / 52:— 'tComptoir der Ed. Societijds Hoofdgelden. 3 Blanken en 168 Slaven, 3/2:10. . 427:10 n8 Beneden de 12 en boven de 3 Jaar, a ƒ 1:5 * 35: — Kerke Gerechtigheid . . . * 2:'Q Bedraagende de uitgaafin Sutiname. f 12126:18 4 Negers in 'sLands dienst, k 300 werkdagen, k 10 ft. daags ieder man . . ƒ 600:—> Bedragende de uitgaaf iu Suriname f 11526:18 Gemaakt hebbende, op deeze gefielde Plantagie ai 1920 fjg Cacao,en afgefcheept naar Holland, leverd aldaar na aftrek van ordinair en onderwigt van 10 pCt. N. W 190728 a 5 ft. ƒ 47682:-' af 2 pCt. * 953 12 f 46ji8: & af 2 pCt. ƒ 934:11 * Waag. e> -460:— — ƒ 1394:1 i ƒ 45333=1? Asfurant:/40ooo:-a5pCt.en io polisferi./aoao:- Vragt N.fg1 190728—k 1 Stuiv. ƒ 9536:12 avarij ord. 10 pCt. «s 953:12 postgeld . * 14:18 paspoorten « 4; — /IQ5C8-I3 Traüfport /12528:18 ƒ 45333-*»7 Waag-  C sop ) Tranfport ƒ 13528; 17/45333:17 Waagdraagersloonen ter ontvangst * 180: — Idem .... afleveren . * 285: — Kuiperloon der Vaten. «* 60: — Pakhuishuur . . * 180: — Makel.Courtagieóft. per 100 ör N. e» 572:4 Provifle der verkoop. £t a pCf. # 906:14 Idem der asfurantie a » pCt. » 200:— / M9T2:i7 Zijnde het geene in Holland gemaakt is. ƒ 30^21: — Hier van trekken af De intrest van ƒ 145Ó2T a 6 pCt. ƒ8737 :io Gezondene Goederen voor de Slaaven, als Osnabrugs linnen, vriesbonc,. wambuizen, hoeden, zout, niedicijueii4&c. «• 1900;— Provifien voor den Directeur, en mindere Bechendens. . * 1000:— " 11637:10 Blijvende voor de Planters . ƒ18783:10 De in Suriname gedaaue uitgave aftrekkende * 11526:18 O Cal  ( «1° ) Calculatie over de kosten van aanleg, als meede Jaarlijkfche onkosten aan intresfen en onderhoud, enrevenuevan eene Cacao Plantagie met 103 koppen Slaaven en 500 Akkers Land. Aanleg. Een Woonhuis voor den Eigenaar. ƒ 4.000:-^ Een Keuken ƒ 5C0. Een gemak Huisje, * i£0 <= 650:—. Een Woonhuis voor den Directeur en minder Bediendens ; Magazyn tot bergiDg van Gereedfchappen en Mondprovifie. * 450c:— De Keuken ? 500. 't Gemakhuisje. * 150 * 650— Een Cacaöloos. . 9 15000:— Een fteenen Regenbak. . . . * 2500:Een fteenen Waterloos Sluis. . . # 3500:- Het Koorn huis . ♦ »= 500:— De Timmer en Kuiperloos. . . * icoo: — Aan Huismeubelen. . . * 300:-* Drie Vaartuigen, als een Tentboot. * 800:- Een Tentpontje. . * 300:- Een Lastdraager. « aoo:— Timmer, Kniper en Veldgereedfchappen. * i5o;— 103 koppen Slaaven ƒ 500. . . 5515000:— De Negerhuizen, Zieken enBootenhuis, kunnen van hout met Palifaden omflagen en pienengedekt worden: voor de daar toe benoodigde Spijkers en Planken voor de deuren. . * 150:— f 85700:-  C «« ) ¥erdeeling van Land en Slaaven der voorschrevens Plantagie. 032 Akkers, beplant met 28975 Cacao"^ boomen. . . C 349 Akkers. 117dito, blijft in referve. . \ 30 dito beplant met kost. |° }dito blijft in referve ƒ 9° dit0" 16 dito gaat af voor de Polders, middel en dwarspaden. . . 16 dito. 15" dito Neger Kostgronden. 15 dito. 30 dito voor de Savane . » 30 dito. Saamen 500 Akkers. 231 Akkers beplant met Cacao boo-"> men. . > Zijn 261 Akkers 40 dito met kost. 3 Land, die beplant zijn , en dus met werken onder, houden moeten worden ; daar toe word verëischt een getal van 103 koppen Slaaven , waar van 44 koppen te veld kunnen werken, h 6 Akkers ieder kop, om te onderhouden : en 59 zijn verdeeld als volgd: a Officiers. 2 Kostwagfers» 3 Timmermans, 2 Kuipers. 1 Metzelaar. 1 Oppasfer op de Zieken. Tranfp. ƒ 11 O a 1 Vis-  C ) Trarjfp. /ir i Oppasfer op 't Hoornvee. 1 Visfcher en Jaager. a Werkers in den Moesthuin. 2 in 's Landsdienst. 5 Huisbediendens. 13 Ouden en Verminkten, die geen dienst meer kunnen doen. 24 Kinderen. 59 44 werken te veld. Saamen 103 Koppen. Jaarlyh Onderhoud. Suplitie voor de Slaaven, è 5 pre. ƒ 2575: Onderhoud voor de gebouwen, a li pre. «» 3s,'6:r5 Idem voor de isluïs ai prc> * 17:10 Idem de Regenbak, pro memoria . Idem de Huismeubelen a 15 pre. . „ .45:— Idem de Vaartuigen. . a 6 pre. . a 78;— Idem de Gereedfchappen. . * 150:— Piovifie voor de Slaaven, beftaande in Tobak, Pijpen, Bakeljauw en Haaring, è ƒ 4 Per Kop. » 412:— Voor Chirurgyns dienften a ƒ 2 per Kop * « 200— ïranfporteere f 3880; 5 Sfaar.  C ai3 ) Jaarïykfche onkosten. Tranfport ƒ 3880: % Tractement voor don Directeur. 0 900: — Voor deszelfs mindere Bediende. * 200:— Uitgaande regten van 25 pet, „ 86g: 6 Kas der wegloopers a 4 Stuiv. per kop. 6 pre. " 1039:10 Pullen dram o 2:— P \i6'.-~ s6 dito Mallasfiie = 1:— de pul. . „ ao:— 't ComptoirderEd. Sociëteit» hoofdgelden. Voor 2 Blanken , en 87 Slaaven ƒ 2:10 ƒ 222:8 Koppen beneden de 1,2, en boven de 3 jaaren. • ƒ 2: 5 * tol— — 232:10 't Comptoir der Kerk geregtigheid. «, 2:10 ƒ 7286: 7 2 Negers in 'sLands dienst, a. 300 werkdagen h 10 ft. daags ieder • * son:— Bedraagende de uitgave in Suriname ƒ6080: 7 Gemaakt hebbende op deeze gefielde Plantagie 86928 fg Cacao,en afgefcheept naar Bolland, leverd aldaaar na aftrek van ordinair een on. derwigt van io pCt. N. fg 78236 k 5 ft. ƒ 19559:— af 2 pCt. * 191: 4 ƒ 19167:16 af 2PCt. ƒ 383:7 t Waag. 0 aoo:— * 583: 7 Tranfporteere ƒ 18584: 9 O 3 As*  ( 2»4 ) Tranfport f 18584: s> Asf./i8oooa5pCt.eniopol. ƒ 920:— Vr.N.$78a38N.aift. ƒ3011:16 avarijiopCt. ƒ 391:2 postgeld 0 6: 2 paspoorter» » 4:— — • •43I3;- Waagdr. loon ter ontvangst «> 85:- Idem afleveren . * 135:— Kuiperloon der Vaten • 30:— Pakhuishuis huur . * 85:— Makel, court.,6 ft. per ioofjg » 034:14 Provifie der verkoop, a 2 pCt. HET ZESTIENDE HOOFDSTUK. Hoe eer. Katoen Plantagie word aangelegt. De Katoenboom word door de wandeling een boom genaamd. Echter is dezelve geen boom, maar een heeftergewas , en groeid met eenige krom gebogene wortelen, daar eenige weinige fijne daauwwortcls aan zijn: dezelve leggen drie, vier tot vijf duim diep onder de Aarde, en werden omtrent drie of vier voeten lang; doch de lanci;- of kortheid is ook al afhangkelijk van de vettigheid der Aarde ; boe fchraal der gronden, hoe korter wortel, en hoe kleinder de heefter blijft. In de vette Aarde worden de wortels langer en zwaarder, en de heefter rmr evenredigheid groorer. Men plant dezelve van het zand of kern , even eens als de Cacaö , en legt drie of vier znaden daar de heefter moet ftaan, als die meer als een opkomen , worden ze uitgeplukt en weggeworpen; terwijl ze niet doogen, om herplant te kunnen worden; men legt ze een half duim diep in de Aarde ; doch als bet fterk regend, legt men dezelve boven op den grond, om rede, dat ze ligt verrotten , men dekt ze met een weinig Aarde toe. Geplant zijnde, komt ze in vier of vijf dagen te voorfchijn , en groeid op eer.' ftam bijna een duim  '(■QI8 ) duim dik, zeer fpillig (*), met zeer weinige kleine takjes, in vier of vijf weeken tijd, bijna zes of zeven voeten hoog. Indien men dezelve zo liet ftaan, zoude ze in vier Maanden tijd, wel tien of twaalf voeten hoog worden , en niet na behooren met takken uitzetten, en bij gevolg zeer weinig vrugten geeven ; terwijl het een vaste regel is, dat aan al het hout van dit gewas altoos vrugten groeijen, en • bijgevolg , boe grooter de heefter is, hoe meer hout dezelve heeft , en hoe meer vrugten men te verwagten is. Ten dien einde gaat men dezelve vier, vijf of zes weeken oud zijnde, op twee en een halt voet hoog afzetten. Die afgehakte ftam , groeit dun,zeer fnel , met eene menigte takken uit, die in vier Maanden tijd , vijf of zes voet lang zijn. Dezelve zijn dun en buigzaam, groeijende horizontaal , waar door de heefter genoegzaam als met eene ronde kroon groeid. Men rekend als dan de heefter volwasfen te zijn : zo haast deeze takken aan den ftam uitfchieten, begroeijen dezelve op den afftand (f) van bijna vier duim , met leden daar op, elk een lid een blad, in de gedaante als een wijngaard blad, en een takje omtrent vijf duim lang - groeid daar de vrugtknop op 't einde geplaatst is, zijnde van gedaante als eene tulp. Twee Maanden oud (*) Spillig zegt dim of fpits. (f; Diftantie.  ( 219 ) oud zijnde , opend zich dezelve, en heeft dan de gedaante van eene open tulp, en vijf zagte fijne geele blaadjes. Na dat dezelve beginnen te verwelken en afvaüen , vertoond zich van binnen in 't hart een groene harde knop , in de gedaante van eene onrijpe okkernoot , die nog in den groenen bolfter opgefloten is, en zich na verloop van eene Maand opend. Dezelve fplijt in drieën v?n eikanderen, de vrugt is dan rijp , zijnde daar binnen een vlok katoen., die negen of tien zaaden, van groote als een doperwt, een weinig langwerpig en zwart-, aan twee regels zeer vast aan eikanderen gehegt, in zich bevat. Jong, en in goede vette Aarde geplant zijnde , heeft dezelve in vijf Maanden tijds reeds rijpe vrugten. In een Jaar, als na 't eindigen van den grooten droogentijd , de kleine regentijd begint , in "t laatst van de Maand November, of met 't begin van December, fchiet dezelve jonge knoppen, van welke na verloop van vier Maanden, de vrug ten rijp zijn. Dezelve fchiet dan in Junij of Julij weder knoppen, daar van in September of O&uber de vrugten ook rijp zijn. Deeze heefter, een Jaar oud zijnde, en tweemaal vrugten gegeeven hebbende, verfchraalen en verdorren haare takken 5 doch zij fchiet in 't begin van den kleinen regentijd, omtrent 't begin van December, aan den ftam, en beneden op de takken, eene menigte jonge takken, die  £ 220 ) die al groeijende op ieder lid de kleine takjes me den vrugtknop daadelijk vertoonen. Men hakt dan alle de oude takken af, waar na de heefter in twee Maanden tijd weder volwasfen is. Men gaat daar Jaarlijks mede voort. In de zwaare gronden kan dezelve heefter omtrent vijfentwintig Jaaren oud wurden, en Jaarlijks haare behoorlijke vrugten geeven; ech'er de gronden fchraal zijnde , kunnen zc niet oud worden. Men heefc heefters die een half pond Katoen ieder Jaar uitleveren; echter is dit ook al het meest: maar van goede heefters kan men altoos de drie op vijf vierde pond rekenen. Daar is drieërleij foort van Katoen, als de eerfte zo als gezegt is: de tweede foort is aan de eerfte in alles gelijk, uitgenomen dat de zaaden niet regt zwart, maar min of meer een' blaauwen glans, of over koleur hebben; van de derde foort zijn de bladen of vrugtknoppen niet groen , maar bruin, hebbende ccn bier koleur; deeze laatfte is de flegfte foort, terwijl dezelve minder vrugten geeft, als de twee eerstgenoemden. Bij natce Jaaren , als 'er ongemeen veel regens valk-n, en het regenfaifoen langer als gewoonlijk aanhoud, is het zeer nadeelig voor de Katoenvrugt, terwijl dezelve als. de bloesfem open , en de vrugt bij na rijp is, zeer weinig regen kan verdraagen, of de vrugt word zwart, en is bedorven. Nog  ( 221 ) Nog doec zich een tweede zeer nadeelige plaag op, en die ook met natte jaaren, veel erger als met drooge Jaaren is, namenlijk de rijp, zijnde het zelfde foort als die in Europa , in de Maanden Ju'ij en Augustus; op de favooije kooien komen, en die opëeten. Dezelve komen gewoonlijk in 'c iïerkst van het regenfaifoen, als in de maand Meïj, en ook wel in Junij: ze komen eerst op de Ka. toeaheejler , eeten in weinige dagen al de bladen van dezelve fchoon af, en blijven in menigten op de heefier zitten, om zo haast dezelve meer jonge bladen uitfchier, die daadelijk weder aftcëaten. In dier voegen, houden zij de heefier kaal van loof, zo lang tot dat de regentijd cindigd, en de droogte begint; dan zijn ze in weinige dagen fchoon weg. De heefter fchiet dan zeer fchielijk jonge takken, daar in drie Maanden tijd, de rijpe vrugten aan zijn. Echter als het regenfaifoen wat langer als gewoonlijk heeft aangehouden , en de groote drooge tijd wat vroeg eindigd, dan rijpt de vrugt in den kleinen regentijd , waar door veel van dezelve verrot en bederfc. De rijpen komen in zo eene menigte, dat zij niet alleen de katoenheefter, maar zelfs het gras van de velden, tot op de harde deeltjes fchoon af eeten, en dit doen ze niet alleen op de Katoen, maar ook op de Zuiker, Koffij en Cacaö Plan. tagien. Echter komen ze aan geen van deeze drie  ( 322 ) drie laatfte gewasfen. De Katoen kan in de boven Landen niet geteeld worden, terwijl dezelve daar cp veel plaatzen niet , en op zommige wel, maar zeer fchraal groeid ; ik zelfs heb daar veel moeite aangedaan, om dezelve te teelen, met ze op verfchillende foorten , wel toebereide landen aan te planten, en kan rekenen dat van de duizend zaaden naauwlijks vijf honderd opkwamen, die zeer fijn en fchraal uit de Aarde voortfprooten , en zeer langzaam groeiden: blijvende het fteeltje zeer dun en fchraal: het zette twee bladen, die ook al even dun en fchraal bleeven groeijen .♦ zommige wierden drie, anderen vijf, anderen zeven, en agt duim hoog; waar na dezelve meest al weder ftierven ; en de weinige die in leeven bleeven, groeijden al even fchraal vcort, met zeer weinige takken te maaken,enftierven twee of drie Jaaren oud zijnde. De Katoen groeid alleen in de beneden , en wel in de birrie birrie landen, 't naast aan de Zee, allervoordeeligst. Echter daar de grond wat fterk gebrand is, groeid dezelve fchraal , en word niet oud, en daar die tot op de kleij verbrand is, groeid ze in 't geheel niet; boe voordeeüg dat,deeze landen, als ook de boschlanden, die niet boven een half voet Veeraarde op hebben , voor de aanteeling van de Katoen zijn, moet men voor af geen kost daar in teelen, want dat zou de grond te veel vermaageren; en de Kateen dan te fchraal en te klein van gewas blijven; «>1 : . . wj  ( 223 3 bij gevolg te weinig vrugt geeven, o;n aan de ver. Wachte winst (*) te voldoen , en ook in weinige Jaaren tijd uitfterven. In al zulke gronden is het voordeeüg, wanneer men, als ze nog nieuw zijn dadelijk de Katoen 'erin plant, dan word dezelve' groot van gewas, geeft haare behoorlijke inkomtten Q), en kan daar wel vijfntwintig Jaarea voortgaan. Maar gefteld men plant Katoen in zwaare falifaden gronden, dan is het noodig dat men daar voor af drie of vier Jaaren kost in teeld, om rede dat deeze nieuwe gronden nog te weelig zijnde, de Katoen daar al te fijn of fpillig in groeid, en met geen takken uitzet. De bereiding der gronden om Katoen te planten, geichied even als die der Koffijgronden. Men plant dezelve ook drie regels op een bed , en agt of negen voeten van eikanderen; het zaad uit de Katoen genomen zijnde, zijn gewoonlijk negen of tien pitten of zaaden, aan eikanderen vast gehegt; men breekt ze van eikanderen, en men plant.ze'als de Cacao pitten-, geplant zijnde,-kan men geen *«. nannes , tayèr, of eenige ander gewasfen, hoe genaamd, daar in planten , om dat zo de een als de ander de Katoen bedruipt, en dezelve zoude met behoorlijk met takken kunnen uitzetten, maar /*\ T fchraal (*) Intrest. (t) Revenue04  ( 224 ) fchraal fpillig en fijn van houc blijven, en bijgevolg geen of zeer weinig vrugten kunnen geeven ; men onderhoud den grond met wieden , en om ce drie of vier Jaar , als het dan ook vereist, delft men eene febop aarde uit de kleine trenfen ; echter dezelve luimig duim diep zijnde, is overvloedig diep ge1 < égi drie of viermaal in 't Jaar , onderzoekt men den grond , met daar eene heefter uitgeftoiven is, een ftakje te zetten , en weder nieuw zaad bij te planten. HET 2EVENTIENDE HOOFDSTUK. Van de bereiding der vrugt». De vrugt rijp zijnde , word afgeplukt, in manden t'huis gebragt, en inr eene loos , die ten dien einde is gemaakt, geplaatst ; daar word dezelve droog en lugtig bewaard , en van tijd tot tijd gemaalen, dat is van het zaad ondaan : ten dien einde heeft men molens , die zommige met de voet getrapt, en zommige met de handen omgedraaid worden, dezelve zijn met twee rolders , ieder zo groot als de fport van eenen ftoel. De Katoen word daar in geftoken, die daar door gaat, en aan den anderen kant nedervalt, maar het zaad dat 'er niet door kan , blijft daar voor leggen: de Katoen van het zaad ontdaan zijnde, heeft eene me«  ( 225 ) menigte vuilnis in, als van dorre bladen, en Kd' ■toen die door 't weder bedorven is," dat alles word uitgezogt en gezuiverd , waar na dezelve in baaien gedaan word, en wel in deezer voegen: de baaien die omtrent zes voeten lang zijn, worden zo hoog opgebonden, dat ze beneden niet aan dert grond kunnen raaken, daar gaat dan een Negerin, dien de Katoen met eene kleine hoeveelheid (*), teffens word aangegeeven, en ze zo vast pakt als immers moo« gelijk is; gepakt zijnde, weegt een baal van honderd tagëntig en tweehonderd, tot tweehonderd ea tien ponden. (*) Quantfteïh P HET  ( 22(5 ) HET AGTTIENDE HOOFDSTUK. Calculatie over de kosten van aanleg „ als mede de Jaar\ lijk/che Onkosten aan intresfen en Onderhoud, en reve-l nue van eene Katoen Plantagie met 246 koppen Slaaven! en icoo Akkers Land, Een Woonhuis voor den Eigenaar . . ƒ 4000 Een Keuken . . . . ; „ ,00; Een Gemakhuisje . , . # 1 so Een Woonhuis voor den Dierefteur, en mindere Bediendens, Magazijnen tot berging voor Gereedfchappen en Moudprovifiën. . » 4500 Een Keuken . „ ~00l Een Gemakhuisje . * iso Een Loos tot berging van Katoen. . , aoooS Een fteenen Regenbak ... ^ «oooi Een dito waterloos Sluis . . tf 4000I Een Koornhuis . •. m t ,QA De Negerhuizen. „ 5000] Het Ziekenhuis. . „ itoo] Het Bootetfhuis. . ^ool Een Timmer en Kuiper Loos. . . „ I000- Aan Huismeubelen . . . * 300; Drie Vaartuigen, ah een Tentboot. . , 800j Een Tentpootje. . . „ 300l De Lastdraager. ... , 209 'Iimmer, Kuiper en Veldgereedfchappen . * 450^ s46 Koppen Slaaven, èƒ 500 . . , 123000 f 17045O  C ) Verdeeling van Land en Slaaven der voorfchrevene Plantagie. 460 Akkers Land, beplant met 230000 Ka."-* toenneefters. ... \ 69© Akkers. 230 dito blijft in referve . . J 70 dito beplant met kost . . "} } blijft in referve . $ aI° dit0' 30 — gaat af voor Polders, middel en dwarspaden ... 30 dito. ■ 35 Neger Erfgronden . , 35 dito. 35 «ii Voor de Savane . . 35 dito. Zamen loco Akkers. 460" Akkers beplantmetKatoerrt zi]n 5SO Akkers Land, die 60 dito dito met kost. f beplant zijn, en met werken onderhouden moeten worden, daar toe word verëischt een getal van 216 koppen. Slaaven waar van 106 te Veld kunnen werken, a 5 Akkcs per kop , om te onderhouden, en 140 zijn verdeeld als volgt: 3 Officiers. 3 Kostwagters. 6 Timmerlieden. 1 Metzelaar. 2 Oppasfers op de Zieken. I Oppasfer op 't Hoornvee. 1 Visfcher en Jaager. 2 Die werken in den Moestuin. 5 zijn in 's Lands dienst. Tranfp. f~ïa~ pa 5 Huis.  C 223 ) Tranfport. 24 5 Huisbediendens. 73 Kinderen. 38 Ouden en Verminkten die geen dienst meer doen. 106 werken te Veld. Zamen 246 Koppen. Jaarlijks Onderhoud» Suplitie der Slaaven , i 5 pCt. . . ƒ 6150:*- Onderhoud der Gebouwen, a is pCt. . * 576:— Idem der Sluis, a i± pCt. . . « 20:— Idem voor den Regenbak, pro Memoria, Idem Huismeubelen, a 15 pCt. . . » 45:— Idem Vaartuigen, k 6 pCt. . . » 7;!:~- Idem Gereedfchappen ...» 45o:"~ Slaaven provifie, beflaandein Tobak, Pijpen, Ba- keljouw en Haating, a ƒ 4 per kop . * 984:— Chirurgijns diensten, è ƒ 2 per kop . » 949:— f 8795:- Jaarlijkfche Onkosten. Tra&ement voor den Diredreur . ƒ 1000:— Idem voor twee mindere Bediendens,ieder hf 200 * 40c:— Uitgaande Regten , 25 pCt. . • * 167(5:10 Kas der Wegloopers, a 4 ft. per ffl, 6 pCt. » J17Ó:— i6\ Pullen Dram, af 2 ...» 328:— 61 dito Melasfie è ƒ 1 • • J Tranfport ƒ 1743^ i° 'tComp-  ( a*9 ) Tranfport ƒ 17436:10 'tComptoir der Ed. Societijds Hoofdgelden. 3 Blankenen 21a Slaaven, af 2:to. • 530:— J7 Bened.de i2enbov.de3 Jaar, a/1:5 2r: 5 Kerke Gerechtigheid . . . * 2:10 Bedraagende de uitgaaf iD Suriname. ƒ 17990: 5 5 Negers in 'sLands dienst, a 300 werkdagen, k 10 ft. daags ieder Man . • ƒ 750:— Bedraagende de geheele uitgaaf in Suriname f 1724c: 5 Gemaakt hebbende op deeze gefielde Plantagie 95832 £8 Katoen, en afgefcheept naar Holland, leeverd aldaar na aftrek van ordinaar en onderwigt van 10 pCt. N. « 86*49 *34§. ƒ 733ÏI;I3 af 1 pCt. » 733: 2 ƒ 72578:11 af 2 pCt. ƒ 725:15 5'Waag. e 169:19 — / 895:14 ƒ 71682:17 Asfuram./70000: - è 5 pCt. en 10 polisfen. ƒ3520:— Vragt N. 86249—a 1 Stuiv. ƒ 6468:13 av'arij ord. 10 pCt. « 646:16 postgeld . * 10: 2 paspoorten * 4:~* - — f 7129:18 Tranfport ƒ10649:11/71682:17 p 3 Waag  C 230 ) Tranfport ƒ 10649: n f71682:17 Waagdraagersloonen ter ontvangst * 152: — Idem .... afleveren . * 228: — Pakhuishuur . . * 152: — Makel.Courtagieöft per 100 N. * 358: 8 Provifie der verkoop, k a pCt. «1433:13 Idem der asfurantie k i pCt. „ 350:— —— ƒ 1332311a Hier van trekken af De intrest van ƒ 170450 k 6 pCt. ƒ10227:— Gezondene Goederen voor de Slaaven, als Osnabrugslinnen, vriesbont, wambuizen,hoeden, zout, medicijuen,&c. « 2250:— Provifïen voor den Directeur, en mindere Bediendens. ♦ •> 100c:— —1 lil4I7_LZ Blijvende voor de Planters . / 448S2: 5 ^De in Suriname gedaane uitgave aftrekkende * 17240: 5 ƒ 27642-— Cal-  C 231 ) Calculatie over de kosten van aanlegt alsmcede Ja ar lijk fche onkosten aan intresfen en onderhoud, enrevenuevan eene Katoen Plantagie met 119 koppen Slaaven en 50© Akkers Land. Aanleg. Een Woonhuis voor den Eigenaar. ƒ 4000:-— Een Keuken ƒ 500. Een gemak Huisje, e 150 1» 650:— Een Woonhuis voor den Directeur, en minder Bedicndens ; Magazyn toe berging van Gereedfchappen en Mondprovifie. ■> 4500:— De Keuken * 500. 't Geroakhuisje. * 150 * 650— Een Loos tot berging voor Katoen . » 16x0:- Een fteenen Regenbak'. . . , * 2500:- Een fteenen Waterloos Sluis. . . # 3500:- De Negerhuizerj. . . <= 2400:— Het Ziekenhuis. . * » 1000:- Het Koornhuis. . . » 500:-- De Timmerloos. • . 800; - Het Bootenhuis. . . * 60c;— Aan Huismeubelen. . . *> 300:-* Drie Vaartuigen, als een Tentboct. * 800: - Een Tentpontje. . «= 300:- Een Lastdraager. * 200:— Timmer, en Veldgereedfchappen. » 22*:— 119 koppen Slaaven ƒ 500. . . • 59500:— f 98425:— Ver.  C 232 ) VerdeeUng van Land en Slaaven der voorfchrevene * Plantagie. 220 Akkers, beplant met 110000 Katoen--^ heefters. . . , ( 332 Akkers. 1 ïxdito, blijft in referve. . \ 3* duo beplant met kost. * 35 >dito blijft in referve j i°5 dito, 35 » ïö ciito gaat af voor de Polders, middel en dwar^paden. . . 16 dito. ïy dito Neger Kostgronden, 15 dito. 32 dito voor de Savane . . 32 dito. Saamen 500 Akkers. ,220 Akkers beplant met Katoenboo>^ men. . > Zijn255Akkers 35 dito met kost. 3 Land, die beplant zijn , en dus met werken onder- , houden moeten worden ; daar toe word verëischt een getal van 119 koppen Slaaven , waar van jr koppen te veld kunnen werken, h 5 Akkers ieder kop, om te onderhouden: en 68 zijn verdeeld als volgd: 3 Officiers. 2 Kostwagters. 4 Timmermans» 1 Metzelaar. 1 Oppasfer op de Zieken, Tranfp. ƒ 11 ï Op-  C »33 ) Tf90fp> ƒ II 1 Oppasfer op 't Hoornvee. i-Visfchcr en Jaager. 2 Werkers in den Moesthuin. a in 's Landsdienst. 5 Huisbedicndens. 16 Ouden en Verminkten , die geen dienst meer doen. 50 Kinderen. 51 werken te veld. Saamen 119 Koppen. Jaarlijks Onderhoud, Supütie voor de Slaaven, a 5 pre. ƒ 29 o- Onderhoud voor de gebouwen, a li pre, 406:10 Idem voor de Muis èfprc. » 17:10 Idem de Regenbak, pro memoria , Idem de Huismeubelen a 15 pre. , * 45:— Idem de Vaartuigen. . a 6 pre. . « 78:— Idem de Gereedfchappen. . * 225:— Provifie voor* de Slaaven , beftaande in Tobak, Pijpen, Bakeljauw en Haaring, k f 4 Per Kop. * 476:— Voor Chirurgijns dienften a ƒ2 per Kop • • 238-- Tranfporteere f 4521;-- P 5 Jaar"  c 234 ; Jaarlykfche onkosten. Tranfport ƒ 4521: — Tra&emert voor den Diredteur. * 900:— Idem voor den minderen Bedienden. . , 200:— < Uitg. regten van 21 pet. gerek. a35ft.perioo fl? « 810:- Kasdcrwegloopers a 18 Stuiv. per kop. 6 pre. » 2500:- So Pullen dram * 2:— „ 160:— 30 dito Mallasfiie s 1:— de pul. . * 30: — 't ComptoirderEd.Societeits hoofdgelden. Voor a Blanken, en 100 Slaaven ƒ 2:1 o ƒ 255:11 Slaaven beneden de 12 jaaren. ƒ 1: 5 * 13: —-— <■ 268:15 Kerke geregtigheid. „ 2':i0 ƒ 93° 2: 5 4 Negers in 'sLands dienst, & 300 werkdagen h 10 ft. daags ieder . . „ 300:— | Bedraagende de uitgave in Suriname ƒ 9092:5 Gemaakt hebbende op deeze gefielde Plantagie 46332 fè Katoen, en afgefcheept naar Holland, leverd aldaaar na aftrek van ordinaar een on. derwigt van 10 pCt. M. fg 41699 a 34 §. ƒ35444: 3 af 2 pCt. * 354:. 9 .1 Waag. * 82:—- ƒ 436- 9 Af . ƒ 35007:14 Asf./34ooo&spCt.eniopol. ƒ 1720:— Vr.N.fg4i699N.&'.ft. ƒ3127: 8 avarij iopCt. ƒ 312:14 postgeld • 4:17 paspoorten » 4:— — ——"3448:19 Tranfport ƒ5168:19/35007:I4 Waag-  C 235 ) Tranfport ƒ5168:19 f 35co7:i4IvVaagdraagers Io3n ter entvangsten weder afleveren • " 185:— Bourtagié 4 pCt. . » 175=- . Pakhuishuur • * 74*- Provifie der vei koop, JtipCt. * 700: 3 Idem der asfurantie, a = pCt. * 170:— Zijnde het geene in Holland gemaakt is. ƒ 28534:12 Hier van aftrekkende De Intrest van f 9^425 a 6 pCt. ƒ Svoy.io GezondeneGoederen voor de Slaaven, als Osnabrugs linnen, V liesbont,wambuizen , hoeden, zout, medici]• nen, &c. * 1071:— Provifiën voorden Directeur, en mindere Bediendens . . f 800:— ., , . f 7776:!o Blijvende voor den Planter over ƒ30758: 2 De in Suriname gedaane uitgave, af * 9Q92*- 5 Houd dan zuiver ovrig, ƒ ïifi65:i" Be.  6* ( ) Betreffende de hoeveelheid (*) Katoen, die eene heefter voortbrengt; ik beb de drie heefters op vijf en een vierde pond bepaald, terwijl «ij op redelijke goede gronden , daar de heefter weeldrig groeid, die inkomst ff) altoos kan uitleveren; doch deeze heefter heeft ook zeker getal Jaaren, gefchikt naar de goede ofkwaade hoedanigheid der Aarde, dat de. zelve fleurig ftaat, en aan boven genoemde inkomst (§) kan voldoen: maar ze begint eindelijk in kragten afteneemen, en te verfchraalen. Dan maakt z^ geen of zeer weinig jonghout meer; en bijgevolg verminderd dezelve ook in inkomften of voort brengzels. Men kan naauwlijks een zesde, een zevende, ja een agtfte pond van eene heefter rekenen : deeze vermindering komt voort uit de vernrngering der Aarde; zo haast die vermaagering begint, is 't aldervoordeeligfte om het ftuk te verlaaten, en braak te iaaten leggen. De Aarde is dan wel wat in kragten afgenomen , maar in verre na nog nret dood geteeld, en is met weinige Jaaren braak gelegen te hebben , weder bekwaam om voordeeüg met Katoen beplant te kunnen worden. Dus handelende , zal de Plantagie ook altijd Land genoeg hebben , om volgens de voorfchreevene verdeeling dat (*) Quantiteit. (f) Revenu. (5) Revenu.  C *37 ) dar. bepaald getal Akkers Land en Katoen te kunnen houden. In tegendeel zo haast de heefters in kragten af* neemen , en men dezelve dan nog langer aanhoud, dan word de Aarde in weinige Jaaren zo dor en maager, dat eindelijk de oude heefters uitfterven, en de jonge die men van nieuws plant, groeijen niet meer aan. Moogelijk zal de Leezer meenen het voordeeüg te zullen 'zijn , om zo haast als de oude heefters in kragten afneemen , dezelve dan uitteroeijen , de Aarde om te (laan, voorts in alles op nieuw te bewerken , en met jonge Katoen weder te beplanten : de jonge heefters zullen zeker wel vier of vijf Jaaren goede inkomften (*) geeven, en aan de verwagte winst Ct) voldoen ; maar na dien tijd weder vermaageren , en van tijd tot tijd uitfterven : de Aarde zal dan zo dor en maager zijn uitgemergeld , dat noch omflaan nieuwe bewerking noch beplanten zal helpen , terwijl geen jonge Katoenplanten, meer zullen aanflaan , en men genoodzaakt zal zijn om het ftukland een lange reeks van Jiaren braak te laaten legen, voor dat hetzelve genoegzaame kragten heeft aangenomen, om met voordeel weder met Katoen beteeld te kunnen worden; en op die wijze zal eindelijk de Plantagie gebrek aan vrugtbaare gronden krijgen. Voor (*j Revenuen. (t) Intrest.  C 238 ) Voor zo verre der Blankenbediendens, en der Slaaven rekeningen in de Plantagién bepaald, en verdeeld zijn, heeft een ieder zijne dagelijkfche bezigheid in Plantagie dienften, zonder buiten nadeel der Plantagie, aan andere werken buiten dezelve gebruikt te kunnen worden; ik kan de Huisbedienden en huismeubelen voor den Eigenaar in de rekening niet bepaalen,als geheel buiten Piantagiedienst zijnde. Het een en andere alleen ten behoeve van den Eigenaar en zijne Familie dienende, kan ieder Eigenaar zich daar van voorzien, naar zijn vermogen en welgevallen. Van den Planttijd. De gefchikfte en voordeeligfte tijd tot planten, is in de Maanden December en Jawarij , zijnde de groote drooge tijd dan geëindigd. De Aarde is als uitgerust; de kleine regentijd die dan begonnen is, doed dezelve als op nieuw herleeven, en vrugtbaar zijn; men plant dan Koffij, Cacao, Katoen en Kost; 't geen dan alles weeldtig op wast, en aan de verwagting voldoet. Maar indien men in den grooten regentijd, als 'mMaijan Junij phnt, is daar weinig van te verwagten, vermits de regen dan te menigvuldig , en de Aarde te vol water is. Alles word onvrugtbaar , de jonge gewasfen ftaan dan te kwijnen, tot dat de groote droogte komt; als  ( «39 ) als wanneer dezelve meest alle weder fterven, ofwel leeven , maar voor altoos ilegte gewasfen blijven. Het Zuikerriet plant men buiten den grooten droo* gentijd het geheele Jaar door, om rede, dat het ondoenlijk is , om eene genoegzaame hoeveelheid (*) in den kleinen regentijd alleen te planten; ook zoude het dan bijna te gelijk rijp zijn, en niet naar behoo« ren afgemaalen kunnen worden: men fchikt zich wat naar de faifoenen , en plant van tijd tot tijd: en dit word dan ook op biezondere tijden rijp, en kan dan behoorlijk afgemaald worden. Ik heb wel den arbeid der Plantagién voor zo verre, als dezelve behandeld word , oppervlakkig befchreven; maar om alle bezigheden die buiten de gewoone werken,dagelijks voorkomen, te noemen , of te befchrijven , zoude een arbeid zonder einde weezen; op eene Plantagie zijn veele bijwerken,die als geen naam hebbende, dagelijks voorvallen, en gedaan moeten worden; als bij voorbeeld, het fchoonmaaken of onderhoud aan de Savane, het fchoonmaaken van groote en kleine Trenfen, dat in de regenfaifoenen om de drie, of uiterlijk vier weeken, moet gefchieden; en veel moeite kost; terwijl dezelve vol onkruid als farre farre, pannekoeken watergras, en meer andere foorten van onkruid,dat men watergewasfen noemt, ftijf vol groeijen, 'c geer? ce (*) Quantiteit.  ( 240 ) t de afwatering opflopt, en de beplante grondér. voornamenlijk , die 't verfte van de fluis afgelegen zijn, onder water zet, 't geen zeer nadeelig voor de gewasfen is; de goede afwatering is zeer nuttig voor alle gewasfen; men kan nooit te oplettend met het fchoonmaaken van Trenfen, en eene behoorlijke bedelving zijn;daar bij is zeer noodzaakelijk een goede fteenen fluis te hebben, om het regenwater wel uit de Plantagie te kunnen loozen. Voor zo verre de aanteeling van Zuiker, Koffij» Cacao en Katoen, die in deèze Colonie als hoofdvoortbrengzelen worden aangekweekt, befchreven hebbende jzal ik de Indigo,Tabak, Rijst en Roucoü of Orlian flegts aan haaien , als gewasfen zijnde, die in Suriname wel groeijen, en ook wel eertijds, maar nu niet meer geteeld zijn geworden. HET NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Van de Indigo, lobak , Rijst, Roucou of Orlian. De Indigo is een plantgewas; 't groeid omtrent vijf voeten hoog, in de gedaante van Rozemarijn, dezelve is wel eertijds op veele Piantagiën gekweekt en voortgezet Q) geworden, terwijl men de over- blijf- (*) Gecultiveert.  C 241 ) Blijfzels daar nog in de Savanes van vinei; groeijen» de thans als eene wilde planr,op die zelfde plaatzen,daaft ze eertijds wierd aangekweekt; en teelende uit zicti zelve voort. Daar is thans geen eene Plantagie in deeze Colonis, daar dezelve aangekweekt word, ech'. ter zijn 'er eenige Eigenaars, zéderd dat ik in dezelve ben , die met de aanteeling daar van begonnen hebben; maar geen van hen is daar bij gebleven. Enkelde hebben de benoodïgde voorbereidzelen Q) daar toe gemaakt, en zonder daar verder mede voort ,te gaan , 't zij door fterfgeval, of eene andere rede die mij onbewust is, zijn zij 'er van uitgefcheiden. Anderen hebben twee of drie Plantingen gedaan, en goede Indigo gemaakt; vervolgens , om rede als boven, zijn ze ook weder uitgefcheiden. Men zegt» dat het zeer nadeelig is voor de Slaaven die daar aan werken , terwijl ze meestal eéne borstkwaal krijgen, daar geen herftelling voor. is , maar aan welke ze zeer fpoedig fterven; en hoewel de Indigo in zich zelve heel goed is, zo brengt het zeer weinig op; dit laatfte komt voort, meent men, door de zwaare ftortregéns die hier in veele tijden vallen, terwijl op de Franfche en Engelfche.Eilanden, daar eigenlijk de Indigo in menigte word aangekweekt, de faifoenen doorgaans veel drooget ZijTJ i (*J Gecultiveerd (f) Preparaliën. j Q  C 242 > zijn: echter zijn het Lieden des kundiger nog niet eens , waarom de veele en zwaare regens nadeelig zijn: fommige van hen zijn van gevo-'Ien, dat door de dezelve de fappen in de planten, daar de Indigo van gemaakt word, te waterig worden, en daar door maar weinig opbrengen ( *). An« dere denken, dat de Indigo niet van de fappen voortkomt, maar dat van onder aan de bla« den een foort van poeder is, daar de Indigo van komt, en dat die poeder, door de veele en zwaare regens, van de bladen af (laat ; 't geen oorzaak van de weinige winst (f) zoude zijn. De Indigo plant de hoogte van bijna twee voet bekomen hebbende, en voor dat dezelve knoppen tot den bloesfem fchier, word aan den grond afgefneden , en in groote kuipen met water gelegt om te rotten: eenige dagen daar in geweest zijnde ^ zo dat dezelve genoeg verrot is, word ze weder uitgenomen en weggeworpen; terwijl de Indigo dan reeds van de piani in het water is gebleven. Het water word dan geklenst, ge. flagen en geroerd tot een'zekeren tijd, dan zinkc de Indigo, en het water word afgetapt, zijnde een levendig bewijs , dat of de fappen in de plant de Indigo in zich hebben, of dat ze als een poeder aan de bladen is, dat zich, in de kuip zijnde, van de ik- (*) Rendeeren. CD, Revenu.  C 43 ) bhden ontdoet. Ik kan mij daar niet nader over uiten, terwijl ik nooit in de gelegenheid ben geweest , om door ondervinding daar meer van te kunnen weetes. Van de Tobak. De Tobak groeid hier ook zeerwel, maar wil ïn vette Aarde geplant zijuj 't zij dat men daar een nieuw ftukland toeneemt, dat goede vette Aarde is, of dat men dezelve mest. De plant word dan zeer groot en geeft groote bladen; als de Tobak daar van vijf of zes Maanden oud is, dan is dezelve van een' redelijken fmaak, en word door de Negers zeer gaarne gerookt. Ik heb zelfs een en an • dermaal eenige bedden in den Thuin beplant, daar de Tobak zeer wel groeide, en van een' redelijken fmaak was, hoewel ongefoust; om dat ik in dat geval te onërvaaren ben, om eene fous te maaken die daar toe behoord. lemant zich daar op toe willende leggen , zoude dezelve nog veel fmaakelijker kunnen maaken. Men heeft hier geen eeneTobaksplanterij, echter heeft men gevallen dat enkelde Menfchen daar mede begonnen hadden, maar even als met de Indigo weder geëindigd zijn.  X 9 44 ) de Rijst. De jRi/j* groeid hier zeer wel, en geefc eene menigte vrugten , doch dezelve moet men niet op Landen zaaijen die met andere Gewasfen vooraf zijn beplant geweest, om dat ze daar niet, of zeer fchraal zoude groeijen. Als men Rijst wil zaaijen, hakt men in den droo • gen tijd de bosfehen af: droog zijnde, verbrand men dezelve, waar na men de Rijn zaaid, die dan mee de eerfte regens te voorfchijn komt. Het Land word niet bepoldert,noch hoegenaamt bedolven, dus de regens komende,flaat de grond onder water; de Rijst groeid alroos zo fterk, dat ze met het hoofd boven water blijft; in vier Maanden is ze rijp: men fnijd de halmen, die de vrbgt in zich bevatten, boven het water af; de plant groeid ten eerften weder met jonge fpruiten uit, die in vier Maanden rijpe vrugten hebben en gefneden worden; dezelve groeid voor de derde reis weder met jonge fpruiten uit, die ook in vier Maanden rijp zijn, en gefneden worden; doch zij heeft voor de derde keer maar weinige vrugren: dan fterfr de plant, en men kat het Land een Jknr braak leggen, waar na het weder als vooren met Rijst beteeld kan worden. Alhoewel deeze vrugt met veel minder moeite of arbeid, als alle andere gewasfen kan geteeld worden/ *»ja 'er echter maar «««wge Plantagién die dezelve - voer  ( a.5 ) voor haar elzen gebruik alleen teelen, om rede , dat 'er buicen 's Lands geen verzending van is, terwijl dezelve te laag in prijs zijnde, na aftrek van de onkosten, 'er niets over blijft. Van de Roucou of Orlian, De Roucouboom groeid in de gedaante als de Moerbezijënboom, zijnde de bladen wat grooter als die van denzelven; de bloesfem komt tot vijf of zes aan eenen tros, in de gedaante van den appelbloesfem; ieder bloesfem word eene vrugt, bijna drie duim lang en een half duim dik : van buiten bezet met kleine Hekels, doch die niet hard maar week zijn; rijp zijnde, is dezelve rood van koleur; geopend wordende , is ze van binnen vol zaad, omzet me? een dikke roode il'jm, zijnde dit flijm de eigenlijke roo. de verf. Dezelve word geteeld uit zaad , en draagt in twee 'Jaaren vrugt; dit gewas word hier hoege-, noemd niet aangekweekt: men ziet het op enkeldö Piantagiën, die eenige weinige boomen voor liefhebberij geplant hebben; ook vind men hetzelve op alle plaatzen daar ïndiaanen woonen; terwijl die Natie uit haaren aart zeer morzig zijnde, gewoon is alle morgen het geheele ligchaam met die verf te befmeeren; voorgeevende dat zulks mooij ftaat, en dat het haar lichaam , terwijl zij nakend gaat, tegen de lugt verfterk,tx en dat de Q 3 Mui-  C 246 ) Musquiten (*) haar dan ook niet kunnen fteeken; dit laatfte wil ik zeer gaarne gelooven, want dat injecl klein en teder zijnde, zoude zéker in dat dikke fineer blijven zitten en fterven. Eertijds zijn hier aan biezondereRivieren en Creecquen, verfcheidene Steenbakkerijen geweest; doch van tijd tot tijd weder vervallen en verlaaten, terwijl de fteenen na eenige Jaaren tot muuren gemetzeldzijnde,weder vergaan;'t geen de fteenen die uit Eutopa worden aangebragt, niet doen; maar altoos fteenen blijven. Daar zija thans aan de rivier Cotn= mevoine naar boven gelegen, nog twee Steenbakkerijen in wee^en , daar meest alle tiggels om huizen te dekken, gemaakt worden. Tot zoo verre de aankweeking van voortbrengzels O), die hier bekend zijn, befchreven hebbende j zal ik nu ook nog aancoonen, welke moeskruiden, hier kunnen geteeld worden. Dit Land brengt eene menigte fchoone vrugten voort, als Appelchina , zoete b en zuure Oranjes , met' (*) Musjuiien is een foort van Muggen die zeer fcherp. ileekend zijn , 't geen eene fterfce i uking en brand veröor» 2aakt. Dezelve zijn hier zo mtr igvuldig.dat zij met dui. zenden op ten' Mensen aanvallen en fte< ken; echter zijn ze in de beneden Landen in grouter menigte als in 'Je boven Landen. (f) Producten,  C H7 ) fjiet Veel andere boomgewasfin, die zeer aangenaam zijn, en door andere Schrijvers, en vooral door den beroemden Heer Hart (hik, te wei befchreven zijn, om hier weder ce noemen. Onder de plantvrugten, munt de Annanas biezonder uit, terwijl die hier in menigte met zeer weinig moeite geteeld word. Van moeskruiden heeft men 'er (legts tweederleij , die het Land voor brengt, zijn le voor eerst,de Karaloeeen plantgewas: men heeft wel driederleij foort, verfchillende alleen van groote, terwijl de fmaak het zelvde is ; men gebruikt de bladen even als de Spinnagie in Europa ; zijnde ook van de zelfde fmaak en hoedanigheid ; de tweede is de Porcekirt die in alles de Europeefche Porcekin gel-ijk is, Deeze twee gewasfen groeijen als onkruid in menigte van zelvs. Daar zijn twee foorten van Pettrvtugten9 zijnde rankgewasfen , en genaamd zeven Jaarsboonen en peefses: van de eerst genoemde groeid, de vru^t , even als de zujkerpeulen , z jnde twee of drie fchokken aan een fteeltje , in ieder fchok twee of drie boontjes, in de gedaante van een halfwasfen boeren boon. Zij werden ook eveneens gereed gemaakt, hebbende dan ook den fmaak van een boerenboon, In goede vette Aarde geplant zijnde , kunnen dezelve zeven Jaar oud worden : ieder Jaar, en wel- op't einde dat de groote dróogetijd en de kleine regentijd ftaan te beginnen, verdort Q 4 het  C H8 ) het oude loof, en de plant fchiet aan den grond wê« der nieuwe ranken uit. " De tweede, namenÜjk de peefies, groeid als de voorige, echter geeft ze maar eeris vrugt, zijndé twee of drie ronde fchokken aan een' ftèei, die zes of zeven boontjes, in de gedaante van düivenbooneii in zich hebben; en die werd even als de voorige,en Ook wel als graauwe erwten , tot fpijze gereed gepiaakt. Vóór het ovetige moeten de zaaden voorde Thuingroentens'uit Europa worden' aangebfagt, waarvan dn pieterfelie , krop, andijvie falade, thuinkers, groene biet, rammenas , radijs en maijraapen, zeer wél geteeld worden. De Hcornfche wortelen , fnijboonen en roode biet'groeijen ook zeer wel; maar blijven kleinder van ftuk als in Europa. De Zuikerpeulen en Dop» «rwten groeijen zeer fchraal eii geeven weinige vrugten. De roóde kool'is zeer zeldzaam , terwijl dezelve verbasterd, heer bleek is, kléin van (tul:, blijft, en zeer zelden fluit. Hier groeid 'nog driederhande kool,'onder den naam van Kabuij en Savooijekool, hoewel dezelve ook' min of meer van eikanderen verfchillen; ze zijn echter altemaal groen, en fluiten tot eene kleine bol ; 'zijnde goed van fmaak: de kool hfgefneden zijnde, fpruit de ftruik weder uit, welker fpruiten men afbreekt en weder plant: ais mea het zaad zaaid, groeid daar een los- ft'  C 249 ) fe plant van , daar hoegenaamd, geen kool vaa word: tot eene zekere grootte gekomen zijnde, fnijd men dezelve af; de ftruik fpruit weder uit , 't geen dan weder jonge planten'zijn: de Boerekool groeid hier zeer wel, de Bloemkool ook wel, maar geeft geeri vrugt. Ook groeid de Selderij wel, maar blijft veel kleinder als in Europa; en men kan dezelve Zelden geel krijgen, om dat die aangevuld zijnde, veeltijds verrot. De Kervel is zeer moeilijk om op te kweeken,terwijl het zaad zelden opkomt: Van de Porij is het ook zeer zeldzaam, dat het zaad opkomt , maar uit de Aarde zijnde , groeid ze zeer wel: de Pinxternakels, Boereboonen en Aardappelen , kunnen niet geteeld worden: het is een zeldzaam geval,en met een zeer gemaatigd faifoen, als de Boerebóenen : en Aardappelen eens opkomen j die zo haast de regen wat fterk komt, weder verrotten, of als de zon eenige dagen fchijnt; alhoewel men dezelve dekt , fterven'ze nóchtans. Alle de fijne groentens zijn zeer moeijeiijk om te teelen, om rede dat de lugt te fterk is; de regens te zwaar zijn, en de Zon te brandend heet. Daarom za'aid men meestal in kisjes, die men geftadig met bladen voor de Zon, en voor de regens gedekt houd; en dan heeft men alleen den kleinen regen, en kleinen droogen tijd, in de maanden December, Jan* narijs Februarij, Maart en April: dan zijn de groentens overvloedig , terwijl in de ovrige MaanQ 5 de*  ( 25° ) den, het of te veel regend, zo dat alles verrot, of te veel droogt, zo dat weder alles verdroogd; blij» vende fkgts de Kool, als het meest gehard, voor regen en droogte ; zijnde eenige koppen in weezen. ' ' ' Weinige van deeze gewasfen zijn 'er die zaad geeven , uitgezonderd de Snijboomen , Dorpërwten , Zuikorpculen en Kropfdade , die zeer goed zaad teeld i dc Pieterfelij en Hoornfchewortelen , teelen ook zaad , maar dit weder gezaaid zijnde, is naauwlijks halfwasfen groot, of het fchiet reeds weder in zaad. Alhoewel de Komkommers en Watermeloenen .her geheel Jaar door geteeld kunnen worden, zoo .grcejtn dezelve, als ook de Kanteloepen in den grooten droogen tijd, het allerfkrkst; en geeven .eene menigte vrugten, die alle weder goede zaadea hebben. HET TWINTIGSTE HOOFDSTUK. , Van de noodzakelijkheid eener fteenen Wa* ter Loos fluis; als mede eene Vaan floot, om da ■prcduclen , brandhout en kost , met een vaartuig, uit den grond naar buis te kunnen voeren ; en een fleenen. RegerbaL Alhoewel een ieder gebouw of iets dat van een an-  c ui > ander natuur mogt weezen, en op de Plantagie re-*, kening benoemd ftaat, tot den dienst der Plantagie. hoog noodzaakelijkst is, zo is een fteenen fluis en regenbak allerbiezonderst noodzaakelijk ,'t geen ils hier in sc kort zal aantoonen. Als men eene Plantagie nieuw aanlegt, maakc men nooit met den eerften de gebouwen zo als dezelve ftaan uitgedrukt; maar men behelpt zich in het begin in kleinder gebouwen , en maakt veel minder kosten ; maar de Plantagién grooter wordende , en voordeel of winst (*) beginnende te geeven ; dan maakt men de gebouwen als voorschreven is. Zo ook maakt men met den eerften geene fluis maar een' kooker, zo als ik in 'c derde Hoofdftuk heb aangetoond. De Plantagie tot eene zekere grootte gekomen zijnde, is die koker te klein om het menigvuldige regenwater uit te kunnen loozen, als dan is het noodzaakelijk, dat men eene fteenen (luis maakt; want om dan geene fteenen fluis te maaken; maar voor den ouden koker die verrot is, twee groote of nieuwe kokers in de plaats te leggen, die men meend groot genoeg te zullen zijn, om de Plantagie droog te kunnen loozen, of ten dien einde eene houten fluis ;e maaken;is veel nadeèliger als eene fteenen fluis; om rede dat men tot een hou* (*) Revenuen,  C 252 ) ten fluis of koker , beste' bouwftoiïèn gebruiken moet; waar door eene houten, bijna zo veel als een fteenen fluis komt te ftaan; daarbij is een houten fluis of koker, arootelijks onderhevig aan de wurmen, die dezelve verteeren, en verder doen verrotten. Men moet daar veeltijds aan herftellen, dat altoos bouwftoffm (*J en arbeid kost; en dan gebeurd het nog veeltijds, dat dezelve in de zwaare regen* faifoenen, met hooge fpringvloeden, de kragc van 't water niet kan wederttaan, maar in ftort; waar door dan alle de beplante gronden, die reeds vol regenwater zijn , nog door den fpringvloed werden overftroomd ; 'c geen voor de gewasfen zeer nadeeljg is, en door 't menigvuldige water is men niet in ftaat, om een ander weder in den grond te maaken ; 't is het zelvde aan wat voor werken men is, men moet alles laaten ftaan; en het ongeval gaan herftellen zo veel als moogelijk is. Dit alles heeft men van eene fteenen fluis niet te verwagten , die verrot niet, en daar komt geen worm aan, die dezelve verteerd: ook zal zij in de zwaare regenfaifoenen, door den aandrang van warer niet inftorten; want eens welgemaakt zijnde^ is zij voor altoos goed. fu  ( £5S ) Van den Regenwaterbah Een Regenbak is ook een van de noodzaakelijkfte gebouwen op eene Piantagie, om in de regeniaifoenen water te kunnen vergaderen , eh in de drooge tij len , door de Blanken en Slaaven te kunnen werden gedronken. Het is alleen in de bovenlanden daar het water in de Rivier goed is, en gedronken kan worden. Maar voor zo verre, de benedenlanden zijn, en 't grootfre gedeelte Plantagién in zich bevatten, is het water in de Rivieren en Creecquen zeer brak, en doordien de grond kleij en modder is , voerd het water altoos eene menigte flibber met zich; daar nog bij komt dat de menigte Koffijplancagien, in de koffijpluk, bet vuile water daar de Koffij mede gewasfchen is; ook in de Rivieren en Creecquen ontlasten ; waar door het water dat eerst brak en modderig was,geheel Hinkend word, en door geen beest, veel minder door een mensch kan gedronken worden. De Plantagién die zand of fchulpritzen hebben, maaken putten in dezelve: dan dit water is wel góed in den .regentijd, terwijl dezelve door de menigvuldige regens altoos vol zijn,- maar zo haast de drooge tijd komt, droogen die uit, en in die, welke niet geheel droog worden , is het water rog altoos zeer laag. Ook heeft het een' zeer brakke kleijgrondigen fmaak, waar door het met geen raoogelijheid kan ge- dron«  C 254 ) dronken worden: echter drinken het de Slaaven uie grooten nood; doch het is nog lang niet toereikend , waar door veeltijds zeer kwaade koortfen en buikloopen ontftaan , die van groote en nadeelige ge« vólgen zijn. Van de Vaart/loot, i ïk heb' reeds in het vijfde hoofdftuk , van den zuiker Landbouw handelende, gezegt, dat daarbiezondere Vaarflooten op zich zelfs zijn, die met de waterloozing geen gemeenfchap htkbm, waar door liet Zuikerriet, als ook kost, kuiper en brandhout, met platnoomen vaartuigen naar huis word gevoerd; maar op Koffij, Cacaö en Katoenplantagien is het zo niet gefteld ; daar is een voetpad dat gewoonlijk van dertig tot veertig voeten breed is, en van voo« ren tot aan het einde der Plantagie loopt; waarover de voortbrengzels (*), als kuiper, brandhout en kost moeten gevoerd worden. Gefteld zo als de meefte Plantagién honderd , en meer kettingen diep, reeds bewerkte Landen hebbèn, en de kostgronden altoos aan 't einde der Plantagién zijn, moeten de Slaaven ■ de kost en brandhout, ook zo ver draagen. Nog erger is het gefteld , als de Koffij geplukt word , terwijl de Slaaven dan gewoonlijk twee maal op een' dag; (*) ProducTretfJ  ( ^55 ) «3ag;2iamenïijk middag en avond,da geplukte Köffij naar huis brengen: in de eerfte plaats zijn héc ovetal kleijgronden, waar door in den geheelen regentijd, het voetpad zo modderig is, dat men daar tor ruim middenbeens doorgaat: ten tweede is de Koffij zeer zwaar; het naar huis gaan verzuimd veel, en vermoeid de Slaaven meer dan ander werk: als men op de helft der breedte van 'c middelpad eene floot of trens van twaalf voet breed , en vijf voet diep graaft, en men doet dat Jaarlijks zo ver de Plantagie vergroot word, dan kan men met een platboomd vaartuig; bij voorbeeld een Keespont, de voortbrengzels (*), kost en brandhout , naar huis voeren; 't geen flegts door twee Jongens verrigt kan worden. Men behoeft aan de Rivier, maar een klein verlaat van weinige kosten te leggen, om met den vloed water te kunnen inneemen; eenige Plantagién aan de beneden Commeivine, hebben reeds zulke Vaartflooten, en fmaaken het zoet van dien arbeid. HET EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. Van de braakleggende Landen. Het is eene algemeene gewoonte, dar als een Stuklandeens beplant is, 't zij met Zuikerriet» Koffij of (*) Produtfen.  of Katoen, zo lang aangehouden of bewerkt word * als het maar eenige blijken van de minfte inkomst (*) geeft: een Stukland met Zuikerriet beplant zijnde j word zo lang aangehouden, dat het nog weiniger als een oxhoofd zuiker ieder Akker uitleverd 5 ook de gronden die met Koffij en Katoen beplant zijn, worden zo lang aangehouden als maar de Hompen der heefters, fnet eenige Weinige takjes aan dezelve nog in weezen zijn ; ja zelfs de Koffijgronden ZÓ dor en uitgemergeld zijnde, dat het grootfte gedeelte der heefters uitfterft, en geen jonge planten meer kunnen aanflaan; dan worden de ledige plaatfen met Katoenplanten vervuld , die dan nog eenige weinige Jaaren ook zeer fchraal groeijen, weinig voordeel (f) geeven, en eindelijk ook uitfterven: welke beteeling der gronden , in't algemeen van drie zeer nadeelige gevolgen is: als eerftelijk dac de gronden zederd den tijd dat de gewasfen in kragten zijn afgenomen, ook in de voordeden zijn verminderd, en bijgevolg aan de inkomften niet meer hebben voldaan: ten tweeden , om dat zo haast als een grond in kragten afneemt, en de gewasfen vermaageren , die veel meer en zwaarder arbeid van onderhoud kost. Zo lang de Aarde in goede kragten is, ftaan ook de gewasfen fleurig, de Koffij en Ka. (•) Revenuen. * (f) Revenuen.  C Hf ) Katoenhéefters ve>fpreiden haare takken, en bedek» ken genoegzaam de Aarde waar door het onkruid zeer weinig plaats of lugt heeft, om re kunnen groeijen ; de grond zelfs hpeft nog min of meer Veenaarde op zich, die los en mul is, waar in het wieden met veel gemak gedaan word, en zeervoorfpoedig gaat: vijf of zes Negers kunnen op hun gemak, op eenen dag een Akkerland fchoon wieden; integendeel, als de gronden oud zijn, de Koffij en Katoen verfchraald is, zijn de takken verdort, en bedekken de Aarde niet meer, waar door het onkruid als op een vlak veld de open lugt krijgt, en in menig'te zeer weeldrig wast; de Veenaarde is door langkheid van tijd fchoon verteerd; de bloote kleij die taai en zwaar om te bewerken is, blijft alleen ovrig. Is het in den regentijd, dun kleeft dezelve met wieden aan de houweel vast;is hetin den droogen tijd , dan is ze zo hard als een Meen, waar door de houweel 'er telkens weder van affpringd ; en daar eertijds vijf of zes Negers gemaklijk een akker Land op eenen dag fchoon gewied hebben, kunnen nu agt of negen , met de grootfle moeite, naauwelijks op eenen dag, een akker fchoon wieden. Gefteld eene Plantagie heeft zesennegentig Slaaven te veld , deeze wieden in de goede Landen, daar de gewasfen fl.urig ftaan, met hun zesfen een akker Land, dat zestien akkers op een dag is, en inde oude Landen wieden agt Negers eenen akker ;dat is, twaalf akkers Pv OP  C 258 ) op een dag; dan heeft de Plantagie ieder dag een nadeel van vier akkers te wieden. En ten derden ben ik van gevoelen, dat de gronden die op zodanige wijze met Zuikerriet zijn beplant geweest, ten minften dertig; daar Katoen op is geteeld zesrig ; en daar Koffij op is geteeld negentig Jaaren, zullen braak moeten leggen , voor dat dezelve in genoegzaame kragten zijn aangenomen , om weder voordeeüg met die zelfde gewasfen beteeld te kunnen worden. Het is' ook een algemeene gewoonte, dat de uitgeteeide Landen die braak leggen , onder water worden gezet; ten dien einde Worden alle de trekkers en kleine trensfën , aan de einden met aarde toegemaakt, en zelfs word om het Scukland, eene kleine bedeiking gemaakt, waar door het zelve dan geen afwatering hebbende, het regenwater daar omtrent twee voeten hoog op blijft ftaan; men geeft voor dat dit veel vettigheid aan de Aarde toebrengr, waar door dezelve in twaalf, vijftien, of ten langften agttien Jaaren in genoegzaame kragten is aangenomen , om weder voordeeüg met K.ffij of Katoen beplant te kunnen worden; dan de langkheid van tijd heeft het tegendeel daar van doen ondervinden. Eenige Jaaren geleden heb ik gezien, dat op eene der alleroudlfe Koffijplantagien, gelegen in een zeer vrugtbaor oord, oude beteelde Landen die ruim vijftien JaaTer. braak gelegen hadden, en waar van men  C «59 ) ïnen zeer goede verwagting-had; aangebragt wier» den. Na dat dezelve waaren fchoongeniuakt, wierd de Aarde omgeflagen , en de oude kleine trei fep met aarde toegemaakt ; 'er . wierden nieuwe ingedolven, en de Aarde wel gelijk geflegt; vervolgens werd daar Koffij en Banannes ingeplant, die vier of vijf Jaar redelijk wel groeiden, waarna dezelve weder vermaagerden , en in weinig tijds altemaal uitftierven ; daar wierd niet verzuimd, om de ledige plaatzen geftadig weder met jonge planten te vervullen; maar dezelve wildeniet meer groeijen. Eindelijk bleef het kaal Stukland ovrig, zijnde zo dor en fchraal, dat wat arbeid daar ook aan wierd gedaan , alles vrugteloos was; terwijl hoe genaamt, geen gewasfen daar meer in wilden groeijen: dus moest het weder verlaaten worden. Toen was al de arbeid van aanbrengen in vier of vijf Jaaren onderhoud , voor niet gedaan; terwijl de Koffij nog wei* nig of geen vrugten gegeeven had. Een tweede geval bijna als het voorige, is het vol* gende: op eene der alleroudfte Kuffijplantagien, gelegen in een zeer vrugtbaar oord, wierden ook oude Landen die eertijds met Koffij waaren beplant geweest ; maar nu zederd ruim tv/aait Jaaren braak gelegen hadden , en waar van men ooi zeer goede verwagdng had; op nieuw aangebragt, naamenlijk fchoon gemaakt , de Aarde ooigeflagen, en vervolgens nog eens met de fchop omgelpit: de oude R a klei-  C 260 ) kleine trenfen met aarde toegemaakt, wierden op nieuw gedolven, de grond wel geflegt, en vervolgens met Katoen beplant: dezelve kwam redelijk wel te voorfchijn, maar ftierf van tijd tot tijd voer 'c grootfte gedeelte, weder uit: daar wierd niet verzuimd, dagelijks de ledige plaat-en me: nieuwe zaaden aan te planten : dan de oudfte den ouderom van zes Maanden bereikt hebbende, waaren naauwelijks twee voeten hoog, ftonden zeer fchraal, zonder de minfte takken te fchieten ; en in dien ftaat bleven dezelve een rond Jaar ftaan. De eigenaar zelve tegenwoordig zijnde, fpaarde geen moeite; maar wendde alles aan, het geen hij meende voordeeüg te zullen zijn. Mij ging eindelijk lemmm tusfehen de Katoen in plantan, meenende die fchaduwe te zullen geeven , en dat daar door de Katoen,dan beter zoude groeijen: doch dienieuwgeplante benatmes, groeiden zeer langzaam, en fchraal uit de Aarde ; en een Jaar oud zijnde, waaren dezelve flegts tweevoeten hoog. De Katoen Hond nog in haare voorige gedaante , die vervolgens met de henanncs fchoon uitftierf, zonder ooit eenige vrugt te hebbengegeeven, waar na het kaale en dorre uitgemergeld Stukland, daar niets meer in wilde groeien, weder, verlaaten wierd. Zie daar, dit even als het voorige , met. veel arbeid en kosten nieuw bewerkt; aangebragt. en zonder de minfte belooning ruim twee Jaaren met werken onderhouden, i Ik  ( SÓl ) Ik heb op verfcheidene Plantagién, oude Landen die wel eer met Koffij beteeldzijn geweest, en zederd eenige Jaaren braak gelegen hadden, op nieuw zien bewerken, en met Koffij of Katoen aanplanten ; maar nooit gezien , dat het aan de verwagting beantwoord heeft: de Koffij en Katoen groeide niet,of zeer fchraal, en ftierf weder in weinige Jaaren, zonder dat dezelve aan de verwachting heeft voldaanHoe is het moogelijk, dat iemant, die hier den Landbouw eenige Jaaren met oplettendheid heeft bij gewoond, dwaas genoeg zoude kunnen zijn, om te gclooven, dat Landen die zo lang met Koffij of Ka. toen zijn beplant geweest, tot dat dezelve zo dor en uitgemergeld zijn, dat 'er niets meer op wil groeijen , na vijftien of twintig Jaaren braak gelegen te hebben, in genoegzaame kragten aangenomen zouden zijn , om weder met voordeel door die gewasfen beter te kunnen worden : als men flegts maar na gaat, dat de nieuwe Landen die nog nooit zijn beplant geweest, maar van eeuw tot eeuw braak gelegen hebben; niet meer dan dertig , veertig; en de allerzwaarfte vijftig Jaaren beteeld kunnen worden, en dan reeds dor, uitgemergeld en geheel onvrugtbaar zijn; de allerzwaarste Lan« den, als die met Palifaden bosfehen zijn begroeid, is de vrugtbaare Aarde omtrent een en een half voet djep: (jk kan de meerdere losfe Veenaarde, die na R 3 vier  C 20*2 ) vier of vijf Jaar-en beteeld te zijn geweest, verteerd is, niet mede onder de vrugtbaare Aarde rekenen:> Van alle de ovrige Landen , die het grootfte gedeelte uitmaaken, is de vrugtbaare Aarde, omtrent een voet diep; onder dezelve is de Kleij, geheel onvrugtbaar, die nat zijnde, geen water uittrekt (*)s en uitgegraven in de lugt gelegt wordende, i eftte M hardals fleen : een gewas, van watfoort het mogre zijn , door de vrugtbaare , in de onvrugtbaare Aarde geplant zijnde, ftaat wel eenigen tijd te kwijnen; maar fterft eindelijk. De Zandlanden hebben het bovenfte gedeelte, omtrent een voet diep; een foort van Aarde, als van verrotte bladen, der boomen, en andere te faamen gevoegde ftoffenV die zeer vrugtbaar is; maar dieper beneden is het Zand dor of fchi aal, en kan hoe genaamd 'er geen gewas in groeijen : dat bovenfte gedeelte vrugtbaare Aarde uitgeteerd zijnde, kan geen ploegen of fpitten meer helpen , maar moet verlaaten worden, en 70 veel Jaaren braak blijven leggsn, tot dat dezelve weder in genoegzaame kragten is aangenomen. Mogelijk zal de Leezer zeggen, waarom mest men de uitgeteelde Landen niet, zo als in Europa word gedaan? daar van zal ik de onmoogelijkheid met weinige woorden aantoonen ; het Zuikerriet, is een plantgewas, en het leid dus in de rede be» fiooten , dat men de maagerfte uitgeteelde Landen O Laieert ffiec  C 263 ) met dezelve te bemesten, bekwaam zoude maaken, om het Zuiker riet zeer wel te doen groeijen: maar gefteld, een Zuikerplantagie daar driehonderd tweeëndertig koppen van te veld werken, en gewoon is om Jaarlijks vijfhonderd oxhoofden Zuiker, twee duizend pullen Dram, en zo veel malasfie te maaken, gebrek aan nieuwe vrugtbaare Landen krijgende, en toevlugt tot het mesten neemende, zoude dan ten hoogften genomen , niet meer als honderd en één akkers Land met Zuikerriet kunnen hebben; en gefteld, dat zij wel bewerkt en gemest zijnde , leeverde , rijp zijnde , twee en een vierde oxhoofd Zuiker ieder akker; dat waaren twee honderd zevenentwintig en een vierde oxhoofd Zuiker , duizend en negen pullen dram, en zo veel pullen malasfie; aan inkomst in zestien Maanden tijd, zijnde honderd en eenenzeventig oxhoofden Zuiker, zeven honderd en zesenvijftig pullen dram, en zeven honderd en zesenvijftigdg pullen malaslle in een Jaar; doch veel te weinig, om de jaarlijkfche onkosten en onder-; houd te kunnen betaalen ; de rede, waarom men geen grooter getal akkers' Land , met Zuikerriet zoude kunnen hebben , is deeze : eerftelijk, zo moeten in zestien Maanden tijd de honderd en één Akkers omgeflagen , en in alles op nieuw bewerkt worden : ten tweeden moet die mest voor honderd en een akkers gemaakt, en op 't Land gebragt R 4 wor-  C 264 ) worden; de lugt die hier zeer fterk verteerd, vereist dat de Landen viermaal zo zwaar , als in Europa moeten worden gemest. Om zo eene groote hoe. veelheid (*) mest te maaken, zoude eene Plantagie, omtrent honderd Hoornbeeften moeien houden, \ geen zeer wel te doen zoude zijn: de mest van die Hoornbeeften moest dagelijks bij eikanderen op hoopen worden gebragt ; doch zoude dan naauwelijks voor een zestiende gedeelte toereikend zijn. Men zoude dan in de bosfehen, van die verrotte bladen en ander vuilnis, bij eikanderen op hoopen kunnen brengen, en dit door de koemest heen roeren; vervolgens die hoopen twee J.ar laaten ftaan rotten; doch met ieder zes Maanden'om te fchieten;'t geen dan eene goede mest zoude zijn: maar gerekend , de menigvuldige arbeid die daar toe word vei ë-ist, zoude het met de bovengenoemde Siaaven, naauwlijks kunnen gedaan worden: en gefield, het wierd gedaan, dan was, zo als ik reeds gezegd heb, bet voordeel veel te weinig, om de Jaarlijkfche uitgaven (f) en onderhoud te kunnen betaalen: en om de Landen voor de Koffij en Katoen, op die wijze in ftaat te ftellen , zoude in 't geheel niet kunnen zijn, om rede,dat eene bemesting al is dezelve nog zu zwaar, niet langer als een Jaar vettigheid aan de Aarde mededeeld ; en bij gevolg, zou de Koffij en Katoen,nadien tijd weder uitfterven, . Ook (*) Quantiteit, (t) Intresten,  (265; Ook zoude iemand die in den Landbouw van dit Gewest onkundig is, kunnen, zeggen dat men de uit. geteelde Landen even zo als in Europa behandelen moet; naamenfjft een ftukland in Europa , met eenig foort van graan gewasfen, door de langkheid van tijd uitgeteerd en vermaagerd zijnde, word omgeploegd , 't geen nog twee of drie reizen, om de twee Maanden, als het met een korst van onkruid begroeid is, herhaald word; terwijl die begroeide korst of zoden daar onder geploegd zijnde, verrot, en de Aarde vet maakt: het blijfc vervolgens wel omgeploegd zijnde , een winter over leggen, zijnde dan tegen het Voorjaar, met eene kleine bemesting,en nog eens omgeploegd, weder vrugtbaar geworden; dan word tiet met zeer groot voordeel, als te vooren beteeld. De Hovenier een ftukland hebbende, 'c geen zederd een lange reeks van Jaaren, met boomgewasfen of moeskruiden beplant geweest , en zodanig vermaagerd is, dat de boomen uitfterven, en geen nieuwe planten meer kunnen aangroeijen, noch moeskruiden met eenig voordeel meer geteeld kunnen worden, gaat in de Maanden November en Deeember, zodanig een ftukland, drie voet diep omgraaven , of fpitten : het blijft vervolgens in dien ftaat den winter overleggen , terwijl de felle winter lugt, verzeld van vorst, hagel en fneeuw, de losfè omgegraaven en geploegde Aarde , van gedaante R 5 ver-  C *66 ) veranderd, en vrugtbaar maakt; 't word dan in de JVlaand Maart bemest, en weder een voet diep omgefpit; zijnde als dan in ftaat gefteld , om een lange reeks van Jaaren, zeer voordeeüg met boomge wasfen, of moeskruiden, beteeld ce kunnen worden. Het is een vaste regel dat de Lugt haare werking op de Aarde doet, en den groei aan de planten helpt bevorderen. De alwijze Schepper aller dingen , heeft aan dit Gewest een ander Cümaat, en andere planten in de Aarde , als in Europa gefchonken, en gevolglijk, ook andere middelen aan de handgegeeven, om de uitgeteelde landen weder vrugtbaar te doen worden. Het zoude dus zeer gedwaald zijn , indien de Eurcpeefcbe Landman zich met de behandelingen, en bebouwing der Aarde, naar de behandeling van zijn Land, wilde gedraugen; even zo zeer zoude het van ons gedwaald zijn , indien wij in de bebouwing der Aarde, den Europeefchen Landman wilde na volden. De Landman in Europa, heeft een vaste regel in de bebouwing der Aarde, om dezelve vrHgtbaar te doen zijn, gefchikt en gepast naar de gefteldheid van dat Climaat. De zelvde regel naar de gefteldheid van dit CU' maat, kan hier ook plaats hebben; dan hetfchijnt, dat tot heden de waare kenmerken in dat ftuk, nog -niej  C 267 ) niet zijn gevonden: ik zal derhalven tragten midde. len aan te wijzen, die gefchikt en gepast met de ge«. fteltheid van dit Climaat zijn. Het is een vaste regel dat een ftukland, 'r geen niet met boomen en heefters, of zwaare planten digt begroeid' is; maar voor de fterke Lugc bloot legt, door dezelve van tijd tot tijd, meer en meer word uitgeteerd, en vermaagerd. Een ftukland «Jat met Zuikerriet, Koffij of Katoen, zo lang beplant geweest is, dat 'er geen gewasfen meer in kunnen groeijen, word voigens de aêloude gewoonte verlaaten ,en onder regenwater gezet, zo als ik reeds gezegd heb. In den regentijd ftaat het water omtrent twee voet, of iets minder of meerder op de Aarde, waar door rooit geen boomen, heefiers of planten, maar alleen fijn watergras op dezelve groeijen; de drooge tijd komende , droogt het water op, het watergras fterft, en de Aarde die dan voor de Lugt bloot legt, fplijr, door de fterke Zon van elkander, ze teerd uit, en blijft altoos even dor en fchraal: hoe kan men zich verbeelden dat het regenwater , 't geen niet de minfte vettigheden heeft , maar van zich zelfs fchraal en koud is, aan de Aarde eenige vettigheden zal kunnen toebrengen ? gefteld , dat een ftukland aan de Rivier leggende, ulrgeteeld en verlaaten was, en door de fpringvloeden uit de Rivier overftroorad wierd; dat water zeer veel modder of flibber mede voe-  C 268 ) voerende, zoude op het Land nederzakken en veele vettigheden aan de Aarde toebrengen, waar door in weinig tijd, eene menigte wilde planten, heefters en boomen, zouden aangroeijen, die de Aarde, voor de Lugt bedekken, en met hunne afvallende bladen als bemesten; waar door ze weder in kragten zoude aanneemen, en bekwaam worden, om op nieuw te beplanten. ISog heeft men eene zeer kwaade gewoonte bij Landen die men verlaat; namenlijk dat de oude kleine trenfen open blijven leggen, die in de oude Koffij en Katoengronden, door de kwaade behandeling met wieden in dezelve zeer groot zijn ; zo als ik in het agtfte Hoofdftuk reeds heb aangetoond: Op een ftuklai;d dat eenige Jaaren heeft braak gelegen , en op nieuw word aangebragt, is het eerfte werk om het zelve fchoon te maaken; fchoon zijnde , dan ziet men de ongemeene groote trenfen , en de ongelijkheid der bedden, waar door het niet moogelijk is, om het zelve in eene redelijke gefchikte orde te kunnen planten, men moet dan den grona zeer diep omflaan ,• en de trenfen toemaaken om een gelijk ftukland te krijgen,dat dan op nieuw met kleine trenfen gedolven en de Aarde gelijk geflegt word. Gefteld, dat die door 't lang braak leggen, eenige vettigheden aangenomen had, en daar door vrugtbaar was geworden, zo is het een vaste regel, dat die aangenomene vettigheden boven op de Aarde te faamen zijn gevoegd ,  < 269 ) voegd, terwijl de onderfte onvrugtbaare Aarde, al. toos dor en onvrugtbaar biijft: met het örflflaan word de bovenfte aangenomene vette'Aarde losgebroken, en eerst in de oude trenfen gebragr, zijnde de oude bedden, dan hunne bovenfte vette vrugtbaare Aarde ontnomen: dan blijft alleen de benedenfte dorre onvrugtbaaie khij ovrig| daar geen Koffij of Katoen in kan groeijen , maar weder uitfterft. Om een ftukland, dat uitgeteeJd is, weder vrugt. baar te maaken , kunnen andere middelen ge. bruikt worden, naamenlijk, zo haast als hetzelve verlaaten word, zal men de Koffij, Katoen, Zuikerriet of wat het zij, uitroeijen, de Aarde omflaan, de kleine trenfen toemaaken, en het geheele ftukland wel gelijk flegten, en hetzelve niet afdammen om regenwater op te houden, terwijl de kleine trenfen geflegt, of geheel met Aarde toegevuld zijn» de, de verdere afwatering in weezen moet blijven. Dan zullen binnen een Jaar tijd, eene menigte wilde' heefters en planten uitroeijen, die haare takken uitfpreiden en de Aarde daar mede bedekken; zo dat de Zon dezelve niet kan befchijnen; het vierde of vijfde Jaar groeijen reeds wilde boomen tusfehen de heefters en planten uit, die, het zij van de naast aan zijnde bosfehen de zaaden door den wind daar heen gewaaid worden, of door de Vogels, die hier van veele foorten in menigte zijn, en in de bosfehen op de zaadsn van verfcheidene oude boomen aazen * en  ( 270 ) en weder op zulke plaa.fen hun mest maaken, ter* wijl de ondervinding heefc doen zien„ dat op die wijüe door Vogelen ,boom en heeiiergewasfen zijn voortgeteeld: hoe het zij, de boomen teelen aan , die «ftet de heefters en planten het geheele Jaar door van bladen verwisfelen , welke op de Aarde blijven le:. .(en, verrotten , en eene zilte vettigheid van zich afgeeven, die tot in de bovenfte Aarde doortrekt, en van boven op de zelve een korst formeerd: hoe meer boomen, heesters en planten 'er groeijen, hoe beter de Aarde voor de uitteerende lugt bedekt is; hoe meer bladen 'er ook afvallen en verrotten, en de aarde vrugtbaar maaken. Wanneer men na verloop van eenige Jaaren, de zelve bekwaam vind, om weder met Koffij, Katoen of Zuikerriet beteeld te kunnen worden, brengt men 't zelide weder aan; ten dien einde hakt men eerst de boomen , heefters en planten af: indien de Aarde nat genoeg is om het vuur te kunnen wederftaan, word al het afgehakte op het veld leggende, verbrand, waar door men ruimte krijgt om het ftukland te kunnen bewerken , en beplanten ; echter die te droog zijnde, word het afgehakte op hoopen gelegt, en blijft zo verrotten; welk laatfte in de beneden Landen voor de Aarde altoos voordeeüg is, terwijl die door 't vuur ligt benadeeld , en door de verrotting van hout en ruigte , vet en vrugtbaar word; integendetl, moet ia de boven Landen bet drooge fai foen  ( 2?I 3 foen wel worden waargenoomen , o:n ,al bet afgehakte fterk en fchoon te verbranden, maakende dat de Aarde vrugtbaar; daarentegen, als daar niet of niet fterk genoeg word gebrand, en het afgehakte daar op verrotten moet, is zij zeer onvriigc» baar. Men verdeeld het ftuk aan bedden , en delft de kleine trenfen; de uitgedolven aarde word over de bedden verfpreit, en vervolgens het ftuk be. plant met Koffij, Benannes of Katoen; men moet zodaanig een ftukland befchouwen als de ligte of gemeene boschlanden, en bij gevolg ook even zo behandejen, naamenlijk, men zal dezulke Landen, alvoorens men daar Koffij, Katoen of Zuikerriet in plant, niet met kost beteelen, vermits de beteeling van kost de Aarde te veel zoude vermaageren, waar • door de gewasfen dan eenige Jaaren fchraal zouden groeijen, en vervolgens weder uitfterven. Men zal de Aarde ook niet omflaan, terwijl de Koffij en Katoen haare wprtels in de bovenfte aarde verfpreid, zijnde dat juist in die aarde, die zo lang de grond braak heeft gelegen, Van de bladen der planten, heefters en boomen voórtgekoomen is. De Koffij alleen groeid met haar' penwortel tot in de kleij, zo diep als dezelve vrugtbaar is geworden , zijnde zo ver als de vogten van de verrot, te bladen doorgetrokken zijn. Zo'haast deeze Landen omgeflagen worden, dan word de bovenfte aan.  ( 2/2 ) gegroeide vette Aarde met de diepere' óflWfHt baare vermengt, en de dorre onvrugtbaare komt mede boven , daar de Koffij en Katoen niet in kan groeijen; maar eenige Jaaren zeer fchraal ftaat, en fterft eindelijk uit. Indien men zodanig een ftukland voor de aanteeling van Zuikerriet aanbrengt, word de Airde alvoorens omgefiagen, terwijl het goede omflaan er) omroeren derzelve zeer nuttig voor den groei vari het Zuikerriet is. Als men voor de aanteeling van *t Zuikerriet de Aarde een voet diep kan omflaan, is bet zeer, voordeelig ; maar om nog dieper om te Ham, is onnoodig, om rede, dat het Zuikerriet \x\ de goede Landen,omtrent agt duim, en in de fchraalder, naauwelijks vijf duim diep in de Aarde groeid: het zoude zelfs nadeelig kunnen zijn, in landen die hunne vrugtbaare Aarde, bijna een voet diep hebben, terwijl met dieper om te fiaan de onvrugtbaare Aarde word omgeroerd, en mede boven komt, \. geen voor den groei van 't Zuikerriet, zo wel als voor alle andere gewasfen zeer nadeelig zoude zijn. Alhoewel ik het onder water zetten , der verlaatene gronden geheel verwerp, als met mijn gevoelen ftrijdig zijnde; zo kan men bij zekere andere gelegenheden, een zeer nuttig gebruik daar van maaken; naamenlijk,het gebeurd zeer veel, dat in de oude kost landen die men van meening is om •*2 met  met Zuiker tiet, Koffij of Katoen te beplanten, ?fe ook in gronden die met Zuikerriet beplant zijn, het kweekgras (genoemd favanegras,) komt, 't geen hier zeer grof en wel vijf voeten hoog ingroeid, en met geen moogelijkheid kan uitgewied worden, waar in het Zuikerriet verdik?; èn >n oude kost gronden zijride $ neemt het van alle andere gewasfen , die men daar in plant, de overhand, en verflikt dezelve ook;.daar dan nog eene menigte ander kwaad onkruid bij komt. Als men zodaanig een ftukland. in het. begin van den regentijd Wel omflaat, de kleine, trenfën met Aarde toehaald en afdamt, zo dat er het water op moet. blijven ftaan, (want na dat de regens komen en de Aarde onder water ftaat i ziet men het favanegras met al het ovrige onkruid in korten tijd verdorren en verdwijnen; zijnde na het eindigen van den regentijd, het minfte wortelken niet overgebleven maar fchoon verrot 3 dan is het met weinig arbeid' een heel zuiver ftukland geworden, dat met voordeel, weder beplant en beteeld kan worden. . Moogelijk zal iemand die fchoón wel deel in deri Landbouw hebbende, maar juist geen groot doortjSgt in denzelven heeft, zeggen: geen' tijd te heS ben om een ftukland dat uitgeteeld is,en verlaaten Word,- de moeite aantedoen van dat omteilaan en te' flegten, 't Is waar, men is hier niet gewoon voor de toekomende tijden, of voor zijne Nakornejf Éh  C 274 ) lingen re werken; het is ook mijne meening niet om kmant in zijne gehoudene befluuring te berispen, neen , dat zij verre van mij? mijne meening is aileen, om den ftaat van den tegen woord igen Land- ■ bouw te befchrijven, en mijne gevoelens daaromtreni te zeggen. lemant deel in den Landbouw hebbende, en ondervindende 't geen nadeelig is/fpreekt het vanzeï. ' ven om daar van aftegaan, en een' anderen en voor» deeliger weg te zoeken. Als men het nadeel welbetragt, dat eene Plantagie door op de oude wijze , uitgeteelde Landen te verlaaten , lijd, en men befchouwt het voordcel dat dezelve kan genieten met de uitgeteelde Landen, bij de verlaating omtefiaan en te flegten 9 en verder te behandelen als te vooren gemeld is ; dan ziet ieder, die Plantagie kundig is, en dezelve beftierd, wat daaromtrent van hem gevorderd word , om het welzijn van eene Plantagie, zo wel voor het toekomende als tegenwoordige, te betragten. Het omflaan en flegten moet eens gefchieden, 't zij als het ftukland word verlaaten, of als hetzelve weder op nieuw word aangebragt. ■ Het is ook altoos nadeelig, om meer gronden aantebrengen; of de reeds aangebragte te willen onder, houden, als men geen Slaaven genoeg heeft om die behoorlijk te kunnen bewerken; terwijl men dan nooit geen werken naar eisch kan volbrengen, maar aF-  C ar5 ) alles ten haïven blijven leggen , en het eené door het andere verwaarloost en bedorven worden zal. De Landbouw is de zenuwe, ja de bron en welvaart van deeze Col ome; de menigte Piantagiën, die- eertijds door het groot aantal voortbreng* zels(*), die dezelve uitleverden, plagien te bloeijen, zijn door de verminderingen van voortbrengzels (f) in verval gekomen , en het is zeer waarfchijnlijk,dat als dezelve nog langer bij de oude wijze van werken blijven, zij nog in veel grooter verval zullen geraaken: de groote vrugtbaarheid der Aarde, en de menigte inkomsten (§) die dezelve, toen ze in haare fleur waaren, uitleverden, heefc veele Menfchen als verblind; waar door veele Piantagiën zijn aangelegt, daar zo met het beplanten der gronden, als met het maaken van gebouwen, de Landbouwörde, gefchikt voor dit Gewest, niet bif is in acht genomen; een Plantagie is weezenlijk niet anders als eene Boerderij. Men heeft te veel getragt, Om het nuttige ook tevens cierlijk te maaken, waar door op veele Piantagiën de gebouwen, die eigenlijk tot de Boerderij behóoren, kwalijk zijn geplaast; en in de beplanta gro'n* (*) Produdien. (t) Produften, (f) Rsvenuen.  ( *?6 ) gronden heeft men werken verrigt die geheel nutter loos z'jn. Omtrent de gebouwen, als bi] voorbeeld op eene Zuiker-Plantagie, zijn de Molen, Kookhuis,Disteleerhuis, en Trasloozen meest al in eene zeer goede orde gemaakt; maar de wooningen , zo voor den Eigenaar, als Beftuurder (*) en minder Bediendensv de Magazijnen voor dram, gereedfchappen en mondkost, als mede de keuken in een gebouw, zijn gewoonlijk op een' afftand van omtrent vier honderd voeten van den Molen en 'tKookhuis afgezet; beftaande in drie gebouwen, als een Woonhuis voor den Eigenaar, zijnde in het midden tusfehen twee gebouwen aan de zijde, die twee vleugels van het Woonhuis voor den Eigenaar verbeelden» De Beftuurder aan het Zuikerriet maaien, kooken en disteleeren zijnde, daar hij geftadige bezigheden mede heeft, is met zijn Magazijn er) Wooning veel te ver van den Molen en 't Kookhuis enz. afgezonderd , om zo het een a!s ander behoorlijk na te kunnen zien, en de dram die uit het disteleerhuis naar 't Magazijn moet gevoerd' worden, vereist veel werk, en geeft aan de Negers, die overal door zoeken bevoordeeld te worden, daar door meer gelegenheid om daar van te kennen fteelen. Ge- f) DireSeur.  Gsftejd dat de wooning voor den Beftuurder (*) minder Beiiendens, en Magazijnen in een gebouw, op een' afftand van omtrent zestig voeten,' boven den wind, van den Molen en Kookhuis enz. was gezet, dan was de Beftuurder in zijn Woonhuis bij de Magazijnen, Molen, Kook - dis:eleerbuis,en dus bij alles met ejkanderen, en de minder Bediaidens waaren me Je bij hem, en ook bij hun werk: En de Eigenaar maakte zijne wooning omtrent zeg honderd voeten daar van af, en bouwde dezelve kost* baar of geringer, naar zijn vermogen en welgevallen, met een' Moes en Bjomthuin net en zindelijk daar bij aangelegt: dan kon hij met regt zeggen : ik ben op mijn Buitenplaats, Landgoed of Boerderij. 't Geen ik hier ten opzigte der Gebouwen op eene Zuiker - Plantagie zeg, is eveneens op een Koffij - en Katoen - Plantagie mede zo gemeend. Betreffende de beplanting der gronden, zijn 'er veele Piantagiën daar onvrugtbaare als gebrooken Landen, zwampen en plaatzen die verbrand zijn, op zekeren afftand door de goede Landen leggen, en daar geen gewasfen kunnen groeijen, en evenwel met en benevens de goede beplante Lan» den met wieden onderhouden worden; ja zelfs ziet meq CO Direfteuri  c m) frien dezelve op veele Piantagiën bedelven êB beplanten ;hoewel de gewasfen nooit de minfte vrugten geeven, maar blijven Haan kwijnen, en Jaarlijks, weder uitfterven, wordende daar echter telkens weder jonge gewasfen in geplant; om rede, dat dè zindelijkhi.id daaromtrent zo fterk word in acht genomen , dat tusfehen de beplantte geen onbeplantte Landen, en die in onkruid cpgroeijen, mogen zijn, maar alles gelijk fchoon en beplant moet weezen (*). Dezelve kosten altoos dubbelden arbeid van onderhoud, om rede, dar daar geen , of flegts ceer fchraale gewasfen op ftaan, en bij gevolg leid de Aarde geheel bloot ; die als een Savane met onkruid begroeid , daar met wieden altoos een dubbeld getal Slaaven toe gebruikt meet worden, en de arbeid ii f-n blijft altoos vrugreloos. Gefteld, dat zulke onvruchtbaare plaatzen geheel onbewerkt bleven leggen, en dezelve begroeiden met wilde boomen, heefters en planten; wat nadeel kan dat aan de Plantagie doen ? of zal dat een minder aanzien als de fchraale gewasfen,-die Jaarlijks weder uitfterven, hebben? het is zeker geen Van beiden goed, maar ik voor mij zoude daaromtrent altoos den voordeeligften weg Verkiezen. De Landbouw js hier zeer kostbaar, en kan niet be-' ftaan (*) Zodanige onvruchtbaare gronden gorden door ca wandeling fchraale plaa:zen genoemd,  C a?9 ) ffaan , door de Slaaven aan onnutte bezigheden den tijd te laaten verfpiüen. Op veele Piantagiën is voetftoots voortgewerkt, zonder eene berekening en bepaaling naar de menigte akkers Land, die dezelve groot zijn. te maaken, waar door ze te veel Land hebben aangebragt, en beplant : het fchijnt dat men in dien tijd niet heeft gedagt, dat de Aarde kan dood geteeld worden,en de gewasfen, die zo eene menigte inkomften (*) uitleverden , maar voor zo weinige Jaaren zouden zijn; maar men heeft veel eer gedagt dat een ftukland eens beplant zijnde, voor altoos vrugtbaar zoude blyven , en dat de Koffij en Katoen ook altoos met die menigte inkomften (\\ die dezelve uitleverden, zouden blijven voortgaan: En daar bij geval een heefter uit was geftorven , heeft men altoos rieu* we in de plaats geplant, op hoop dat die als de voorige zoude blijven groeijen ; dan de ondervinding heeft het tegendeel van alles doen zien. Veele Plantagién, waar van het grootfte gedeelte Kofhjplantagien ziju , en van welke zommige driehonderd , andere vier honderd , en weder andere vijf honderd akkers Land groot zijn , hebben te veel Landen aangebragt, en beplant, waar door «dezelve gebrek aan nieuwe gekregen hebbenden ge- fteld, (*) Revenue». (t) Revenuen. § 4  C ?3o ) fïdd, dat een Plantagie nog honderd Akkers nieuwe, Landen heeft, idaar kan dezelve geen gebruik van, maaken , om Koffij, Katoen of Zuikerriet op te planten: maar moet die tot kast Landen voor de Slaaven bewaaren .* driehonderd of vierhonderd Akkers Land is te weinig om eene Plantagie aan je leggen, om rede, afs die zp ver beplant word s dat het een klein middel van beftaan zal zijn: dan js het maar voor eenige Jaaren ,• vyant zo haast die Landen zijn uitgeteeld, zijn 'er geen nieuwe meer om in die plaats aantebrengen, en maakt men in het begin eene verdeeling in het Land; en men plant piet meer aan, ajs daar bij is bepaald, om voor altoos Land genoeg te zullen hebben: Dan is de Plantagie te klein in haare omtrek, en kan geen gewasfen genoeg hebben, om eenigzins een middel van beftaan te kunnen zijn. Vijf honderd Akkers Land, voor eene Koffij pf Katoen Plantagie, zijn reeds bekrompen genoeg , en zo haast als dezelve maar vijftig of honderd Akkers onvrugtbaare Landen heeft, zo als op veele plaatzen onvrugtbaare ftrooken Lanq1, door de vrugtbaare loopen; dan zijn de vijfhonderd Akkers op den duur niet genoeg , om eene welgefchikte Plantagie te kunnen blijven 5 want de onkosten zijn even groot: of bijna even groot, pf d£ Plantagie groot of klein is. Een Koffij, Katoen of Cacao Plantagie, heeft van eenduizend of twaalf honderd Akkers Land naar evenredigheid, Jaarlijks meer Wij 'èver-  t *8i ) overfchot als een Plantagie van vijf honderd. Akkers; en heeft daar bij dat vooruitzigt, dat zij voor altoos Land genoeg heeft, om een welgeftelde Plan* tagie te kunnen blijven; dat eene van vijfhonderd Akkers, daar eenige onvrugtbaare Landen onder zijn, of die naar evenredigheid te veel Land heeft beplant, niet heeft. Veele Koffij Plantagién die eenige vijfhonderd, andere nog minder Akkers Land groot zijn , en daar onder eenige fchraale of onvrugtbaare , hebben wel eer hunne meefte Landen aangebragt en beplant; En die zijn nu dor en dood geteeld: de Koffij wil daar niet mee? in groeijen; de Katoen ook niet, of groeid zeer fchraal, en kan aan het gehoopte voorded (*), onkosten en onderhoud niet voldoen. Hat Zuikerriet zou daar denkelijk nog wel groeijen; maar het is veel te weinig Land om eene Zuikerplantagie aan te leggen : de Indigo zoude daar zeer wel groeien , maar brengt te weinig pp (t). Echter, zoude * rnen daar juist niet naar zien, terwijl het toch een vaste inkomst is, en men behoeft geen de minfte onkosten aan gebouwen te doen, terwijl dezelve in twee kuipen in de open lugt gereed gemaakt word. M,aar zegt men: bij de aanteeling van Indigo, fterven (*) Revenue» (f) Intrest,  ven de Slaaven altemaal in weinig tijd, voor da voet weg ; en dat maakt een ieder bevreesd, om daar aan te beginnen. De Rijst groeid niet,of zeer fchraal, in oude beteelde Landen; en gefteld, dezelve groeide wel voor eigen gebruik (*), Binnenslands kan men echter geen groote hoeveelheid ff) ver. koopen; en om buitenslands te verzenden , daartoe zijnde onkosten te groot., naar evenredigheid van den prijs daar dezelve voor word verkogr: daar blijft dan niets, of zeer weinig ovrig. De Roucou, hoewel dezelve hier niet asngekweekt(§) word; ben ik nochtans van gevoelen, dat hier zo wel als bij onze Nabuuren de Franfchen, indien, men de moeite daartoe wilde neemen, een voortbrengzel( JJ zoude zijn: maar de boomen van dezelve groeijen riiet,of zeer fchraal, op oude uitgeteelde Landen ;en dus blijft 'er niets meer ovrig als eene ftoeterij aan te leggen, van Muilëzeis ; en eene kweekerij van Hoornbeeften en Schaapen; en daar bij de aanteeling van Tobak: dit kan gedaan worden met eene kleine magt van Slaaven, en weinig gebouwen. De Tobak groeid zeker niet in oude uitgeteelde Landen'; maar eene ftoeterij, en kweekerij van Hoornvee en Schaapen (*) Confumptie. (t) Quantiteit. ($) Gecultiveert. (|) Produét  C £83 > pen hebbende , kan ligtelijk de mest vergaderd warden,; en Jaarlijks tien of twaalf Akkers Land, naar maate men Slaaven heeft, op nieuw aanbrengen, bemesten, en met Tobak beplanten; ik ben verzekerd dat die zeer wel zoüde groeijen. Men heeft hier tot dus verre geen ftoeterij aangelegt ; maar waarom zoude hier de Muilezels niec zo wel als op de Spaanfche bezittingen , kunnen aangekweekt worden?Men heeft ftegts eenig Hoornvee en Schaapen; en de Ezels en Paarden werden door vreemde Kooplieden aangebragt, en zeer duur yerkogt. Enkelde Jaaren befpeurd men, dat'er groote fterfte pnder de Ezels, Paarden, Hoornvee en Schaapen ontftaat; voornamenlijk onder de Paarden, terwijl die het aldenederfte zijn; te meer als dezelve maar iets moeten werken: dan,dit is niet te verwonderen, als men ziet op wat foort van Weiland,-die dieren hun voedzel moeten zoeken. In de eerfte plaats is op> de meefte Piantagiën het Weijland of Savane, naaf maate het getal Beeften die daar op zijn, veel te klein : ten tweeden; loopen de Beesten hec gèheele Jaar door, op een en het zelfde ftukland , zonder ooft van weidè te verwisfelen; en ten derden, Word hier het onderhoud aan eene Savane noodig, als eene beuzeling befehouwt: het eenigfte werk dat daar ooit Word aangedaan , is dat gewoonlijk twee, pf drie maal in een jaar, de plantgewasfen met hor^  (. *$4 ) kpuwers werden afgehakt: dit noemt men Savane-, kappen , of fchoonmaaken. Een Savane is gemetnelijk een ftukland , dat ajvoorens met Zuikerriet, Kiffij, of Katoen is uitgeteeld: van den tijd of' aan, dat het tot een Savane is geworden, worden nooit de kk-ine trenfen meer fchoon gemaakt, of uirgedolven. Dezelve zijn dan na verloop van vijf of zes Jaaren , niet alleen met vuilnis toegegroeid-, maar ook van tijd rot tijd, van de heeften toegetrapr, waar door de Savane niet de minfte afwatering meer heeft; en ten tweeden is eene oude altoos dor en fchraal uit de natuur, In den grooten regentijd verrot het gras aan den wortel ; het fchiet dan hoegenaamd , geen jonge fpruiten meer uit; 't weinige oude dat de Bee» ften nog vinden , en eeten , is waterig, en heeft niet het minfte voedzel in zich; waar door zij uit hongersnood,, dan planten en gewasfen die voor hunne gezondheid zeer nadeelig zijn, eeten, en in menigte fterven; en die in 't leven blijven,zijn %o maager, dat ze naauwelijks kunnen gaan. De jonge kunnen met geen mogelijkheid groeijen , terwijl de Dieren naauwelijks zo veel voedzel hebben pm het leven te behouden, 't geen veelal oorzaak is dat hjer het Vee verbasterd, et? tot kleinder foort overgaat. Op enkelde Piantagiën zijn zeer groote Savanes, 'r.zij daar veele gebroken onvrugtbaare Landen zijn, of  C P5 ) döor andere toevallen, en daar naar evenredigheid zeer weinige Beesten zijn; kweeken dezelve wel aan, zijn groot van ftuk, dik en vet, en fterven in ilegte Saifoenen niet. Dit toond immers duidelijk aan, dat het Land voor de aankweeking van Beesten; zeer wel is gefchikt. Iemant zich cp eene ftoeterij of Beestenkweefc willende toeleggen, moet twee akkers Land voor ieder Beest rekenen , en dan dezelve in twetë.i verdeelen, om als de Beesten het eene hebben uitgegeeten, in eene andere verfche weide te kunnen overgaan. Men zal dan de oude uitgegeetene van de wilde planten zuiveren, en de trenfen fchoon maaken, en als het noodig is,eene fchop Aarde uitdelven , en de uitgedolvene Aarde over de bedden verfpreiden, om de afwatering in eene behoorlijke orde te houden ; het is ook zeer goed als men eene Sa•vatte heeft die gedeeltelijk met bosch begroeid is, namenlijk boomen en heefters, maar geen planten; vermits die laatfte den grond teveel bedekken,waar door geen gras kan groeijen, daar de Beesten in kunnen gaan; terwijl in den zwaaren droogen tijd de Savane door de Zon wel dor word , en dan altoos onder de fchaduwe der böomen nog gras en jonge knoppen uitlpruiten.- Zeer voordeeüg is hier toe het wijd uitgeftrekr Para, daar eene menigte houtgronden zijn , die bun timmerhout meest al uitgewerkt hebben , en bij. ge-  ( 28Ö ) gevolg ook buiten voortbrengzels komen zullen. Alle deeze gronden hebben voor 't grootfte gedeelte overvloedig Land genoeg, om een Zuiker Plantagie te kunnen aanleggen, zijnde de Aarde daar ook zeer gefcbikt en voordeeüg toe, maar ieder heeft géén Slaaven genoeg om dat te kunnen doen; en men is fomtijds onvermogend om dezelve te kunnen aankoopen; voor dezulke zijn dan nog uvee wegen open, om andere nieuwe gewasfen te geeven,- als vóór eerst, de RoucoU die hier zeer voordeeüg groeid, terwijl het alle nieuwe onbeteel• de gronden zijn; en ten tweeden , een ftoeterij met de aankweeking van Hoornvee en Schaapen, en daar bij de aanteeling van Tobak; het zijn hooge zand Landen, dcar het Vee ongemeen wel wil aarden, als 'er maar op word gepast dat dezelve weide genoeg hebben. De Tobaksplant is aan dien grond ook wel eigen. Die hier Jaarlijks een nieuw ftuk Land aanbrengt en bemesc, zoude denkelijk zeer voordeeüg planten, en een goed beftaan kunnen hebben. Voor de aanteeling van Kofüj zijn deeze Landen onbekwaam , want hoewel dezelve daar zeer wel groeid, heeft men bij ondervinding,dat zé weinig vrugten geeft, denkelijk om dat die Landen doo/ de veele vogten te koud zijn, want fchoon dezelve boog leggen met tusfehen beiden op eenigeri afftand laagtens , daar zich hét water naar toe begeeft, zijn de hóogtens te vlak , het water trekt' te  C 287 ) te langzaam af, en de Koffij die eene fpoedige af. watering vereist, om wel te kunnen bloeijen, fchiet wel de knoppen tot den bloesfem; maar word nooit Volkomen; blijft Harren bloesfem, en geeft dus geen vrugt. Alhoewel dit nieuwigheden zijn, die men hier nog niet gewoon is te doen, omdat men nog niet in 'c geval is geweest 3 zo als men thans is, en denkelijk; nog meer zal komen; zullen de uitgeteelde Koffij* gronden, die daar bij eene kleine magt Slaaven hebben, en de uitgewerkte houtgronden , toch naar ten ander voortbrengzel (* ) moeten uitzien , om daar door een middel van beftaan te vinden: of men zal de Slaaven op openbaare verkoopingen moeten Verkoopen , of op andere Plantagién overbrengen, en de gronden onbebouwd laaten leggen ; zo als reeds al eenigen hebben gedaan, waar door de Colome meer en meer vervalt, en verUrmd. Daar zijn ook Koffijplantagien, die eene zeer aanzienlijke magt Slaaven, doch gebrek aan nieuwe Landen hebben, of in weinige Jaaren ftaan te krijgen: voor de zulke zoude het voordeelig zijn, om een heel nieuw ftukland , bekwaam voor een Koffijplantagie te verzoeken ; en daar eene geheele nieuwe op aan te leggen , terwijl die dat werk met zeer weinige buicengevvoone oa- (*) Produffi. ,  C ) onkosten kunnen doen, op deeze wij se: men nëeraè éen gedeelte oude Slaaven , van de Piantagiedaar zij gë • woonzijn, en beginne daar de nieuwe aanleg mede; eri naar maate die groocer word en voortbrengzels (*) geeft, neeme men andermaal Slaaven van de oude Plantagie , en brenge die op de nieuwe over; dan gaat men van de eène voortbrengzels gèevende Plaritagia op de andere over; en de oude kan met eenige weinige Negers eé*n gedeelte Land met een öf ander gewas, dat men het gefchikst oordeeld, aangehouden worden. De dvrige Landen laat ï'nen leggen, tot tijd en wijze dezelve weder bekwaam zijn,' orh beteeld tè' kunnen worden. ' Het kost zomrijds veel moete, en is daar bij vati zeer hadeélige gevolgen , eene magt Slaaven van een Plantagie daar zij gewoon zijn, in eens geheel after.eemen, en op eène andere daar reeds Slaaven zijnover te brengén, terwijl tweè bkzóndere magtën Slaaven op eene Plan» tagie bij eikanderen komende, zeer zelden overëenftemmen , of wel leeven; dan dit was op die wijs niet tè vreezen, terwijl zij wel willen, en ztch ook zeer wel fchikken, om eenige van hen, als bij voorbeeld, de Mannen op een ander nieuW flukland te laateh gaan,en daar eeöe gehëele nieuWs? aanleg te beginnen ,daar zij met geen Slaaven daar *ij: (•) Froduftön.  7 zij niét bij gewoon zijn, wérken, en van tijd tot tijd nu en dan, op de oude Plantagie bij huntie Vrouwen en Kinderen wederkeeren; men zend telkens een meerder getal om daar te gaan werken; op dié wijs worden zij 'er gewoon te Weezen, en krijgen zelfs ook liefde voor die plaats: de grond van kost > en eene wooning wel voorzien zijnde, heeft het weinig moeite meer in , om hen daar geheel op over te brengen, en te doen blijven. 'Er zijn nog veel Koffijplantagien, die Land genoeg hebben,om voor altoos, eene wel geregelde Plantagie te kunnen blijven; echter is het grootfte getal daar buiten : dit is de rede, dat op de eene of andere plaats nieuwe Landen , bekwaam voor de aanteeling van Koffij, zullen moeten uitgegeeven worden; de verkiezing voor die nieuwe Landen, is door eenige Menfchen in 't bovenfte gedeelte van de Rivier Cottica , daar dezelve thans geheel onbewoond en bebouwt is, gedaan; en om het overftroomende water afteleiden , zoude op zekeren afftand , een of twee kanaalen , van de Rivier Cottica naar de Zee gedolven worden; en in ieder kanaal op een' zekeren afftand van de Zee af, eene fluisgemaakt moeten worden,die zo haast de Vloedtijd uit de Zee aankomt, toe gedaan ; en zo ras de Ebtijd weder loopt, geopend moet; waar door het hooge overflroomende water naar de Zee afzakt; de rede, dat die Huizen daar moeT tèn  ( =9ö ) ten weezen , is deeze ; naamenlijk , de nieuwe vloed komt langs de geheele kust op een'en denzelven tijd , en moet drie uuren oud zijn, voor dat men denzelven in de boven Rivier Cottica, daar die thans nog onbewoond is, ontwaar word; en bij gevolg als in die karsaaien geen (luizen waaren, die den vloed van den Zeekant afkeerden, zoude dezelve drie uuren geloopen hebbende , en half hoog water zijnde, den vloed die van beneden door de Rivier opkomt, ontmoeten , en nog drie uuren tegen eikanderen inloopen ; zijnde de vloed in dezelve dan zes uuren oud, en vallende door de kanaalen weder af. De vloed loopt dan in de Rivier nog drie uuren op, voor dat dezelve tot 4ine gewoone hoogte is gekomen, en weder afvalt; drie uuren gevallen hebbende, zijnde half laag water, komt de vloed uit de Zee door de kanaalen reeds weder op, die na drie uuren geloopen te hebben i den vloed die van beneden door de Rivier opkomt, weder ontmoet; en op die wijs die twee vloeden drie uuren verfchiliende, word het in de Rievier nooit meer als half laag Tijwater, zijnde het water te hoog, en is 'er te weinig tijd, om het behoorlijk uit de Plantagién te kunnen loozen. Doch laat ons eens onderzoeken als zodanig een pro. jeiï ter uitvoer wierd gebragt, wat de gevolgen daar van zouden kunnen zijn* \ De groote overfiroomingen van water, die Jaarlijks in de Regenlaifoenen , in dat bovengedeelte der  der Rievier komt,ontftaat daar uit, dat het bovenfte derzelve tot naar beneden Branfpunt te ver afgelegen is, zijnde de tusfehen afftand (.*) te lang, en de Rievier naar evenredigheid veel te fmal, om het menigte boven water te kunnen afleiden; het veel regenwater, dat zich in de wijd uitgeftrekte bosfehen vergaderd, ontlast zig door eene menigte kleine Creecquen of beeken in de Rievier, waar door dezelve zeer hoog opzwelt, en zo wel met den vloedals den ebbetijd met groote fneiheid naar beneden vliet, zonder dat men de minde daaling indezelve ontwaar kan worden, of met den vjoedtijd den minften vloed te kunnen befpeuren; terwijl het water hooger als de hoogfle fpringvloed in de Zee is. Gefteld , daar worden op zekere afftanden (f) in de plaats van een, twee of drie kanaalen gegraven, en in ieder van dezelve word eene fluis gemaakt 9 die twaalf voeten binnenswerk , breed of wijd is; dat is tefaamen zesendertig voeten opening, daar zullen ruim tweemaal honderd duizend Akkers Land, die in dit oord gelegen zijn, in moeten uitwateten: als men nu nagaat, dat een Plantagie die vijfhonderd Akkers beplante Landen heeft, daar het water uit geloost moet worden, eene fluis heeft, die zes voeten binnenswerk wijd zijnde, veel te klein is, om die vijfhonderd (*) Diflanclie. (f) Diftantien. T È  C 292) derd Akkers Land behoorlijk te kunnen loozen: maar 'zodanig een Plantagie, heeft tot haare uitwatering eene fluis die tien voeten binnenswerk wijd isy noodig; hoe zullen dan zesendertig voeten wijdte, ruim tweemaal honderd duizend Akkers Land kunnen uitwateren ? de gevolgen kunnen dan niet anders zijn, als 'dat zo lang de zwaare regens aanhouden, de Huizen nooit zullen kunnen toegemaakt worden, terwijl het binnenwater hooger als de hoogde vloed in Zee zijnde, daar zo wel met Vloed als Ebbe met eene groote kragt door zal ftroomen; zonder dat in de Rievier de minfte daaling van water zal weezen • waar door de nieuwe aangelegde Plantagién, ook geen afwatering kunnen hebben. Moogelijk zoude daar een voordeeliger weg op gevonden kunnen worden. lNaamenlijk als op zekere afftanden ( *), de drie voorfchreevene kanaalen wierden gedolven , en dezelve ieder vooreerst vijtig voeten breed , en zes voeten diep gemaakt, en dan vervolgers van tijd tot tijd, tot op zesenzestig voeten verbreed , het meerder . verdiepen zoude onnoodig zijn, terwijl het door ftroomende Water dezelve genoegzaam zoude uitfpoelen en verdiepen ; dan was de opening even redig, naar de uitgeftrekte Landen , die hun water ctiar door moeten ontlasten: en het maaken der Huizen als nergers toe kunnende dienen, was geheel onnoodig. Want (*) Diftantien.  ( 293 ) Want wat aanbelangt de twee VloedcijJen, die eikanderen ontmoeten, en waar door het water, zo, als men meent , altoos het halve Tij hoog blijft ,* ik ben van gevoelen dat dezelve aan de afwatering, voor de Plantagie niet nadeelig konnen zijn, als men. ilegts nagaat,dar in de drooge tijden als men den Vioedtijd kan zien, dat dezelve door de verre afge • legenheid zeer flaauw is, en naauwelijks vijf uuren duurd; en hoog zijnde, in verre na zo hoog niet, als in de beneden Rivier ; en de Ebbe zeven uuren afloopt , en bijgevolg kan dezelve nog wel drie voet ; maar met geen moogelijkheid een half Tij hoog zijn, als de nieuwe vloed door de kanaalen in komt, en gefield,dat aan beneden Rio Commewine met het zwaarfte fpringtij de vloed twaalf voeten hoog rijst, dan zal dezelve omtrent drie en een half voet hooger als de platte grond zijn; en bij gegevolg valt dezelve achter een half voet laager als de platte grond weg, en een Plantagie vijf en een half voet afwatering hebbende , is ■volkomen genoeg, om bthoorlijk te kunnen loozen; en dus valt het water van beneden Comtnewim drie voet laager af, als tot een afwatering voor eene Plantagie noodig.is. Gefteld, dat boven in de Rivier de Ebtij nog drie voet hoog was, als de nieuwe vloed door de kanaalen in kwam ; dan konnen de Plantagién nog vijf en een half voet diep haar water loozen; 't geen zo als ik reeds gezegd heb, voor T 3 ie.  ieder Plantagie vok'oende is: da eer.lgüe Mn* dering zoude dee'.e zijn, dat terwij! de Vloed dooide kanaalen inkomt, voor dat de Ebbe in de Rivier geheel af was ,hier zo bngals aan beneden Comi mewir.e, geen tijd zoude zijn om te kunnen loozen; maar cat zoude men te boven kuncen komen, met de loosfluizen ie's'breeder als naar gewoonte te maaken ; in dien ftaat zoude zoo aan de Rjvier Cotticay als aan de drie kanaalen, eene menigte nieuwe Plantagién kunnen aangelegd worden , zijnde de gronden aan de Rivier Cottica zeer voordeeüg voor de aanteeling van Koflij en Katoen, en aan de kanaalen ongemeen voordeeüg voor het laatfte. Hier toe zoude ook zeer voordeeüg zijn , als de Metcreecq geopend wierd; naamenlijk , de Motcreecq, die een groot gedeelte meer beneden legt. 'T is een arm van de Rivier Cottica , die zich in de Zee ontlast: dezelve is van de Rivier af aan tot op éen' zekeren aftand Q:) aan beiden zijden met Plantagién aangelegt. Op een'zekeren afftand van de bo. ventte Plantagie tot aan de Zee,daar geen Plantagién aangelegt zijn, boven de bovenfte Plantagién is in de Creecq , een dijk of dam, of om beter te fpreeken, een overtoom gemaakt, daar de Vloed van de Zee komende , tegen fluit, zijnde die overtoom daar gemaakt, om rede, dat de Vloed die van . dien (*) Diftantia.  C 20§ ) dien kant, uit di zee opkomt , de hovende gelegene Pl.mtagien in de Regenfaifoenen overftroomde t dan als men die ligging zo van 't een als ander wel befchouwd , is het zeer waarfcaijnlijk,dat voorde overtoom'er was gelegt, de bovenfte gelegene Plan-», tagien in de regenfaifoenen zijn overftroomd geworden, zijnde dieoverftrooming niet ontftaan door den vloed uit dc Zee komende ; maar door het menigvuldige regenwater dat aan beiden zijden van de Motcreecq uit de wijd uitgeftrekte bosfehen , door eene menigte kleine Creecquen, beeken , of armen zich in de Mofcreeq vergaderd , h geen de Creecq om dat dezelve zeer'fmal is, zeer hoog doet opzwellen , en vervolgens voor een gedeelte naar de Z"Qy en een gedeelte naar beneden , naar de Rivier afzakte , welke laatfte de overftroomingen a aan de bovenfte gelegen Plantagie veroorzaakte; her, geen door het leggen van den overtoom geftuit is; moetende het water nu in de bosfehen blijven ftaan, en langzaamerhand naar de Zee afzakken. Het menigvuldige, water dat zich in de zwaare regenfaifoenen uit de bosfehen in de Motcreecq ontlast, kan men ten klaarfte ontwaar worden, als men tien of twaalf, of eenige meer of minder ket • ringen over den overtoom gaat: dan ziet men het water uit de bosfehen naar de Creecq toevloeijen, en zeer fnel naar de Zee afftroomen, zonder dat men in de Creecq de minfte daaling in het water kan T 4 be;  ( *orl ) befpcuren: ook kan men in dien tijd den vloed van de Zee komende, niet ontwaar worden, terwijl het water dat uit de bosfehen aankomt, hooger als de hoogde Zeevloed is,en bijgevolg,tegens den hoogften Vloed in loopt. Zo haast de regens een weinig verminderen, komt met de Ebbé, wel eene kleine daJing in het water, die met den Vloed weder op zwelt, zonder eenige verandering in den ftroom te maaken. De droogte meer en meer aanhoudende, zakt het water ook meer af, tot dat eindelijk de Vloed en Ebbe heen en weder loopen. Dan dit duurd niet lang, of de bosfehen worden droog, en de Vloed die uit de Zee tot aan den overtoom komt, heeft een flerke ftroom , biezonder met fpringtij, waar door het water eene menigte flibber of modder hij zich heeft. De overtoom naderende, word de beweging in het water minder, waar door de modder naar den grond zakt, en de Ebbe komende, zakt het water zagtjes weder af, waar door de Creecq reeds zo ondiep is geworden , dat dezelve met de Ebbe heel droog word, en niet dan met hoogc watervloeden kan bevaaren worden. Men heeft in *t voorige Jaar de nog onbebouwde Landen, die over den overtoom gelegen zijn; gedeeltelijk uirgegceven , en reeds begonnen met in dezelve Katoen Piantagiën aan te leggen; daar de gronden , haar alle waarfchijnlijkheid, zeer voordeeüg toe zullen zijn. Dan vermits de Motceecq daar eigen-  ( 397 ) . igenlijk de Plantagién haare uitwatering in moeten hebben ,op dien afftand veel te ondiep was, om het water uit de Plantagién te kunnen ontvangen; en af te leiden, (*) heeft men op ieder zeide van de Creecq een geheel nieuw kanaal gedolven , daar de gezamenlijke Plantagién voor zo verre als dezelve nieuw aangelegt zijn, haare uitwatering in hebben; dan deexe Landen aan beiden zijden der Creecq tot Plantagién aangelegt, kan in de regenfaifoenen, het water uit de bosfehen, (uf eigenlijk birri birri Landen,'t geen zo als ik reeds gezegt heb, de overftroominge veroorzaakt heeft,) niet meer in de Creecq ontlasten; terwijl - de agterpolders der nieuwe aangelegde Plantagién, hetzelve doen fluiten. Het zoude bijgevolg zeer voordeeüg zijn, als nu de overtoom wierd weggenomen, en de Creecq voor zo verre dezelve zeer fmal is , aan beiden zijden twaalf of vijftien voet verbreed , en vijf of zes voet dieper gedolven wierd; dan zoude dezelve in weinig tijd, door het doorflroomende water zeer diep uitfpoelen, en het zal ook veel tot eene betere ontlasting van de hooge waters , uit de Rivier Cottica toebrengen. De Vloed die van Brampunt de Rievier inkomt, moet' omtrent een en een half uur oud zijn, voor dat dezelve tot aan de Mot- creecq (*j En om dezelve dieper te graven, zoude een vrugte'ooze arbeid zijn, terwijl ze in den droogen tijd weder ials voorheen, door de fpringvloeden met modt'er zoude toefpoelen, T 5  ( 293 ) preecq genaderd is; en bijgevolg zou de Vloed van den buitenkant der Zee inkomende,reeds een eneeti half uur geloopen hebben, voor dat die twee vloeden eikanderen ontmoeten ; en ook weder een en een half uur eerder als de vloed, die door de Rievier opkomt,afvallen; waar door het laatfte van den vloed , omtrent een en een half uur doortogt tiaar de Zee heeft: en gefteld, dat het water in een en een half uur tijd, bijna tweevoeten hoog vloeid, dan zou het hoogde van het Tij altoos twee voeten laager blijven, a!s ce gewoone Vloed is; even zo zoude het met de Ebbe weezen, a!s de nieuwe vloed van buiten uit de Zee inkwam; dan zou de Ebbe van binnen, nog twee voeten hoog zijn , en op die wijze de Tijen verfchillende , het hoogde water altoos twee voeten laager blijven, als de gewoone hoogte van het Tij is; en ook zou de Ebbe twee voeten hooger blijven als de gewoone laagte van. het Ebtij is: Dan ik heb reeds aangetoond, datal blijft het water omtrent drie voeten hoog in de Riever, als de gewoone laagte van het Ebbetij is; de Plantagién dan nog overvloedig afwatering genoeg hebben, en bij gevolg zou de Motcreecq dan eene laager afwaatering hebben als dezelve nu heeft. Terwijl nu in de Regenfaifoenen het laagfte van het water door de opftopping van de menigte Rievierwateren, nog wel drie en fpmwijlen vier voeten hooger blijft, als het laagfte van een Ebtij is. Pi  C 299 ) Die zo verre het met mijne gevoelens overéén ftemt, gezegt hebbende: zal ik mij weder naar een ander oordkeeren,naamen!ijti aan de boven Rievier Suriname, van boven de Joodfche Savane, to$ zo ver'er geen watervallen in de Rievier zijn; zijnde daar geen eene Plantagie daar eenige de minfte ge* wasfen aangekweekt worden, maaralleen word daar Timmerhout in de bosfehen gewerkt, en waar van het grootiïe gedeelte der bosfehen, reeds is uitgewerkt; eenige gronden zijn ook reeds den S'aayen afgenomen, en leggen nu geheel ledig ;fomm>ge deezer grondeu zijn aan Christenen, maar voor het grootfte gedeelte aan Portugeefche Jooden toebehoorende; welke laatfte in 't geheel geen liefhebbers van den Landbouw zijn. Deeze Landen, zo als ik in mijn tweede Hoofdftuk heb aangetoond, zijn groote heuvels, of zo als men zegt, kleine bergen met verfchillende foorten van fteenen, aan eikanderen gehegt zijnde be} dekt met eene Aarde die van veellerhande ftoffe is te faamen gevoegd, en zeer vrugtbaar fchijnt, terwijl dezelve met zwaare bosfehen , als boomen, heefters en planten, is begroeid; die zo haast niet zijn afgehakt, of de Aarde begroeid daadelijk met gras, en vervolgens in zeer weinig tijd weder met wilde heefters en planten, 't geen duidelijkaantoond dat dezelve voor de aanteeling van Koffijplanten geer gefchikt is, dezelve zoude aan 't hangen der ber-  C 3°o ) bergen van den top tot naar beneden, in de daaling met Koffij kunnen beplant worden, en die zoude zonder twijffel zeer wel groeijen en vrugten draagen: groeijen door de vette en vrugtbaare Aarde, en vrugten djaagen,om dat de heuvels eene zeer goede afwatering hebben , daar door de Koffij voor de eerfte droogte vatbaar zoude zijn; en bij gevolg gevoelig voor de faifoenen zijnde, de bloeitijd komende, knoppen fchieten en bloeijen. Echter ben ik van gevoelen, dat het voordeeüg zoude zijn, indien men7 op zekeren rilland enkelde hoog ftammeboomen liet ftaan, om fchaduwe aan de Koffij te geeven'; terwijl men op enkelde plaatfen ziet dat Koflijboomen, die, toevallig, onder fchaduwe van ouder boomen ftaan, zeer oud wor den, en veel vrugten geeven. HET- TWEEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. Van de Houtgronden. Eertijds zijn hier eenige gebouwen als Woonhuizen, en Magazijnen geheel van fteenen gebouwd, die thans zeer oud en nog in een' goeden ftaat zijn; en Jiarlijks veel minder als een van hout gemaakt gebouw, ter herftelling aan onderhoud kosten. Dan men is van gevoelen dat zodanig een fteenen huis, (doordien het minder lugtig als een van hout  C 3*1 ) hout gemaakt gebouw is,) in dit gewest of warm Climaat ongezonder als een houten wooning is: doch dit laatfte word weder door anderen tegenge* fproken, zeggende: dat een fteenen huis wat hoog uit den grond gebouwd, de binnen befchotten van hout, en de flaapvertrekken boven gemaakt, niet minder gezond als een houten wooning is. Ik voor mij zoude altoos fteenen gebouwen voor houten verkiezen, kostende maar weinig of niets meer van opbouwen, als een houten huis; en zo als ik reeds gezegt heb, veel minder aan Jaarlijks onderhoud. Zederd eenige Jaaren, zijn geen fteenen gebouwen meer gemaakt, maar Woonhuizen , zo voor de Blanken als Negers; Magazijnen, Zuikermoolens, Koffij-, Cacaö-, Katoenloozen cn verdere gebonwen van minder waarde, zijn gewoonlijk van hout gemaakt, en aan de voornaamften derzelve de fondamenten van fteenen gemetzeld. Ten dien einde graaft men een trens, die van drie tot vier voet diep, en ook zo breed is; vuld die opening met fchulpen, en ftampt ze wel aan: daa begint men daar omtrent een voet beneden den platten grond tot twee, drie of vier voet hoog boven den zeiven met fteenen de fondamenten of voet te metzelen; dit gefchied om de veele regens die hier het grootfte gedeelte van 't Jaar vallen, en houten fondamenten zeer fpoedig doen verrotten. Het fteenen fondament klaar zijnde , word het gebouw als  t 302) als de binten van vierkante posten en balken; vervolgens de koppels enz. opgezet, met plan* ken omflagen en met cingels gedekt. Tor het vierkante hout worden verfchillende foorten , die het eene veel duurzaamer, en ook veel duurder als het andere is, gebezigd. Het voornaamfte van alle h het bruinhart en grosnhart hout. De meeste Tim. merlieden zijn het nog niet eens, welke van beiden het duurzaaffifle is; van ieder zijn 'er zeer zwaare boomen ; ik heb 'er balken van gezien , die vijfenveertig voet lang,en twintig duim vierkant waaren. Dit hout is zeer zwaar; in het water vallende zinkt her. Het bruinhart heeft eene witte koleur met ligt bruine aderen doorloopende; het groenhart is eenkoleurigjook donker wit naar het groene overhellende. Een derde foort, dat minder als de twee eerfte in duurzaamheid gehouden word, doch echter ook zeer goed hout is, is de bolktrij- hiervan komen mede ongemeene groote boomen. Het is bloedrood van koleur, zeer zwaar, en word mede tot posten en balken gebezigd. Het bijlhout groeid ook tot zwaare boomen, eri heeft eene dikke [pint, die afgehakt word, om dar ze fpoedïg vergaat;'zo[pint als hart zit vol olie, die, na dat de boom afgehakt is, nog wel zes Maanderi uitdruipr. Het hout is zeer zwaar en duurzaam, rood met zwarte grove aderen doorloopende ; het word zeer veel tot posten gebezigd, tot balken kan hét'  C S®3 ) het niet gebruikt worden ; orn rede, dat het in 't minst niet buigzaam is, maar als glas aan ftukken breekt. Deeze vier bovengenoemde foorten van hout, groei* jen alleen in de bovenlanden. Daar is rog een boom,bekend onderden naam van vatergroenhart, groeijende in de bovenlanden aan de boorden der R ie vieren en Creecquen; 'zijnde een weinig donkerder van koleur als het voerfchreven groenhart. Dit is zeer zwaar en duurzaam, en zo hart dat het daadelijk verwerkt moet worden, na dat hetzelve gekapt U. Indien het blijft leggen tot dat het droog geworden is, dan kan het met geen moogelijkheid meer bewerkt worden. Het word zeer weinig gebruikt ; echter wel tot asfen en wielen Voorde Wagens, die het hout uit de bosfehen moeten voeren ; dewijl die zeer fterk moeten zijn. Nu komen we tot vier foorten van hout, dat veel minder in deugd en waarde is, en ook tot posten en balken gebezigd word; zijndede'zwarte kabbes, manbark' lak, basterd bolktrij en annoura, bijgenaamt Ser» geante bout. Nog zijn 'er vijf foorten, die weder veel minder in deugd en waarde zijn, en ook tot posten en balken gebezigd worden, zijnde krop ,matakie, hoep. olie, mangroe en parua; de twee laastgenoemden groeijen alleen in de benedelanden, aan de boorden der Rievieren ; de parua word het allerminfte gebezigd, zijnde vol harst; als 'er bij ongeluk vuur aan  ( 304 ) aan komt, kan het met geen moogelijkheid geblust worden. Het hout dat tot planken word gezaagd, zijn waane en copij boomen; ze worden zeer grooc, echter dé xvaane nog wel zo groot als de Copij. Ik heb er planken van gezien, die veertig voet lang, en iweè voet breed waaren ; \waane is ligt bruin van koleur gevlamd , heeft eene zwaare {pint die afgehakt word, om dat die fpoedig vergaat: de planken zijn ligt van hout en krimpen fterk in, echter is 't een zeer duurzaam hout. Men maakt daar deuren, vengfters, zolders en binnenbefchotten van: de Vaartuigen, als tentbooten en pontjes, worden daar meest al van gemaakt. De Copij heeft geen /pint, is zeer zwaar, krimpt weinig in, en heeft eene ligteen fommige een donker roode koleur. Men betlaaf daar de gebouwen van buiten mede: de vloeren Worden daar van ge* maakt, en ook wel zolders en binnenbefchotten £ zijnde zeer duurzaam. Deeze twee foonen groeijen alleen in de bovenlanden. Aangaande de planken die minder duurzaam eri in waarde zijn, als^Quarij, Courant, Coerebave eri Puisten tr ie; de Quarijboom word zeergroot, is losén draadig, en heeft eene witte koleur die een weinig in 't bruine valt; de planken worden voor zolders ert binnenbefchotten gebezigd; ze zijn zeer duurzaam, maar moeten wel twee Jaar oud zijn, en op eene lugtige  ( Sö5 ) ïugtige drooge plaats gelegen hebben, eer mén ze fee werken kan; om rede , dat ze ongern jen veel en lang inkrimpen* Daar zijn tweederlij foort, gelijkende de tweede zeer naar de eerfte ; ze zijn alleen maar iets witter van koleur, maar veel flegter als de eerfte, om dat ze nog veel meer inkrimpen, ja zelfs krom trekken, en ook zo duurzaam niet zijn; men noemt ze wasji wasfi quarij. Van de Courarie zijn de boomen zo ongemeen groot met; de koleur is ligt bruin; men gebruikt ze tot binnenbefchotten , ook kunnen ze tot meer werken gebezigd worden. De Coerehave gelijkt van koleur wel naar de voorige, men maakt daar ook wel binnenbefchotten en tentpontjes van. De Puisïentrie word een zeer groote boom, bezet met doornen, en is zeer ligt en los van hout; hij zie vol vergiftige fappen, die 'er uit (patten,als 'er met de bijl in word gehakt, en doet de geenen die het aan zijn ligchaam krijgt daadelijk zeer dik opzwellen; om die rede, ftapeld men eene menigte droog hout rondom den boom , 't geen eerst verbrand word; kunnende hij dan zonder gevaar omgehakt worden. Men zaagt daar planken, van, en maakt 'er binnenbefchotten mede, daar dit hout zeef goed toe is; maar anders kan het tot weinig wef* ken gebezigd worden* Nu komenwe tot kostbaar en mooij hout, 4c V ge§*  C 306 3 geen ook wel tot planken word gezaagd, en meest al tot Kabinetten, Bureaus, Ledikanten en meer andere Huismeubelen gebezigd word. Als de Letterhoutboom van eene gewoone grootte, en vierentwintig duim over 't kruis dik is, heeft hij naauwlijks agt duim pit of hart in, zijnde het ovrige[pint, 't geen afgehakt word, om dat het fpoedig vergaat. Het hout is zeer duurzaam, hart en zwaar,maar kan de minfte buiging niet verdraagen; het breekt door als glas, en heeft eene donker roode koleur met fijne zwarte aderen, die zich even als letters, doorloopende vertoonen. 'tWord enkeld tot Ledikanten, wandelftokken en andere kleinigheden gebezigd. Iemant daar een bf meerder ftukken van begeerende, moet al* voorens zulks bij een'Eigenaar van een'houtgrond gaan beftellen , en over den prijs het met hem eens zijn; die dan ook niet meer laat hakken als daar van befteld is; om rede, dat het zeer weinig verkogt word, en veel werk kost, om de veele [pinten daar van aftehakken. Het Conatepie is een tweede foort van Letterhout; de /pint is minder, maar het hart dikker, 't Heeft mede eene donker roode koleur met zwarte aderen doorloopende, die wat grooter als van het Letterhout zijn. Dit hout is zeer duurzaam, hart en zwaar,- het word gebezigd tot Ledikanten, posten, tot planken gezaagd, en binnenbefchotten 'er van  C 30? ) van gemaakt: echter word het maar zeer weinig ge* bruikt. Het bijlhout, te vooren gemeld, kan met regt als een derde foort van lettorhout aangemerkt worden, zijnde de daar in zijnde zwarte aderen nog grover als het Conatepie; voor 't ovrige zijn deeze drie houten in alles gelijk. De purperhartboom word ook zeer groot, zijn hout is duurzaam, zwaar en hart, 't heeft een pur« peren koleur, word zeer enkeld gehakt; en tot Ledikanten, Bureaus of andere Huismeubelen van die natuur gebezigd. De locusboom word ook zeer groot, en heeft een zeer duurzaam , zwaar en hart hout, zeer weinig fpint, en krimpt ook weinig in. De rolders die in de ijzeren trommels aan de Zuikermolens komen, Worden daar van gemaakt; het word ook tot planken gezaagd, en tot binnenbefchotten, Tafels, Bureaus , Kabinetren en Ledikanten gebezigd. Het houd is ligt rood, en zeer mooij gevlamd. De cederboom word ook zeer groot: daar zijn van denzelven tweederleij foort, als de roode en witte ceder; de roode is zeer duurzaam en zwaar, heeft eene ligt roode gevlamde koleur, en is vol bittere fappen. Het hout werd tot planken gezaagd en tot binnenbefchotten , Kabinetten, Bureaus, Tafels en Ledikanten gebezigd; men maakt daar bok wel tentpontjes van, doch dit hout trekt veel water in , en V a word,  C 3°8 ) word, tot een pontje gemaakt zijnde, zeer zwaar. De witte ceder is kenbaar aan zijne witte koleur j vergaat zeer fpoedig , en word daarom ook zelden gebruikt. Deeze twee laastgenoemden, namenlijk de heus en de ceder, groeijen veel in de benedenlanden, op de zand en fchulpritzen, daar de basten bolletrijen anoura ook gevonden worden. De Matakie en krab groeijen ook in de beneden laage Landen; echter zijn dezelve zo duurzaam niet als die in de bovenlanden , welke doorgaans hoog zandig en fteenagtig zijn, gevonden worden. De Tammarindeboom word niet in de bosfehen gevonden, maar van zaad voortgeteeld, en om zijne fchoonheid en groote fchaduwe die hij geeft, bij de Wooningen geplant. In de benedenlanden, daar hij beter als in de bovenlanden wil aarden, groeid hij in vijf ëntwintig Jaaren tot een boom, die omtrent twee voet over 't kruis dik , en twaalf of vijftien voet hoog van ftam is, met eene zeer zwaare kroon van uitgebreide takken, die hort fontaal nederbuigen. De bladen zijn ligtgroen, omtrent een duim lang,en een derde duim breed; ze zijn twee aan twee over eikanderen geplaatst; des avonds met Zonnen ondergang fluiten ze zich tegen eikanderen, en.des morgens met het opkomen der Zon, openen ze zich weder van elkander, horifontaal. Deeze boom draagt eene menigte vrugten, zijnde een grijze  C 309 ) ze fchok, die twee of drie boontjes donker wit, met zwarte aderen in zich bevat: die boontjes zijn van groote als een halfwasfen boereboon, met draaden als ornweeven, en meteen bruin merg omzet, 't geen de boontjes aan elkander vast hout; dat merg is rinszuur. Men maakt daar limonade van, die in heete koortfon zeer verfrisfchend is; echter nadeelig, indien men gezond zijnde, daar veel van drinkt; om rede, dat't zeer fterk verkoeld. Het merg word ook wel van de boonen afgedaan, en tot een fieroop of chelij gekookt, en in ftoopvlesfen bewaard, om bij heete ziektens te gebruiken, als 'er geen rijpe vrugten aan de boomen zijn; ook werd de vrugt, zo als ze uit de fchok komt, wel tot confituuren ingelegr. Het hout is gelijkende naar het lindehout in £«• ropa. De boom dertig en meer Jaaren oud zijnde, is de ftam beneden aan den grond, voor een gedeelte met zwarte aderen doorgroeid , zeer mooij en gefchikt tot het maaken van Kabinetten, Bureaus, enz. Tot het timmeren word van dit hout wijders geen gebrujk gemaakt. De daken der huizen werden meestaM gedekt met houten plankjes, die agtien duim lang, en vijf of zes tot zeven duim breed zijn, bekend met den naam van cingels. Daar word aan een eind een gat in geboord, en een fpijker in ^geftoken, en even als de pannen aan latten gehangen. Daar toe word vierderV 3 leij  C 3*° ) leijhout, als het bruinhart, bolletrij,bastenbolletrij en bijlhout, gebezigd. Van de laastgenoemde is de eerde drie Jaar,het regenwater bitter,en dus onbruikbaar. De vaten die ter affcheepïng van Zuiker,Koffij en Ci.c.0 gemaakt worden, zijn gewoonelijkvan krap, wietrkie , quari, panta , wijfjes cn bariklak , hier genoemd oman bariklak ; al 't geen zo in da bosfehen der beneden- als bovenlanden gevonden word. Een algemeene plaag die zich in de gebouwen opdoet, is de houtluizen, in het agtfte Hoofdftuk reeds befchreeven ; zij hegten hunne wooning aan de nok, ook ïn de hoeken der binten en koppels, en maaken vervolgens langs de posten, balken en planken hunne loopwegen, iets dikker als een pij. pefteel, van dezelfde ftof daar hunne wooning van gemaakt is, en van binnen hol; waar door ze geduurig in menigte heen en weder loopen, zonder dat men ze kan zien; dus doorknaagen en verteeren zij het hout van binnen, laatende het van buiten ter dikte als pargament ongefchonden; waar door het komt dat men een post, balk of plank ziet, die heel en gaaf fchijnt te weezen; doch maar met de hand aangeraakt, van elkander vair. Als men ze liet begaan, zoude in zes Maanden tijd, een gebouw geheel verteeren ,en in elk^nderen vallen. Zo haast men ze ontwaar werd maakt men op ee-  C 3" ) eenige plaatzen , zo in de loopwegen als nesten , openingen: men doet daar een weinig arcenicam in, waar na ze binnen vierentwintig uuren altemaal dood zijn; echter kan dat niet helpen, ingeval een gebouw niet op een fteenen maar houten fondament gemaakt is, terwijl ze hunne wooning dan doorgaans van onder de fondamenten maaken. :j Echter is het gemeene hout, als mede de zolders die van Hollandfchs greene deelen gemaakt zijn, daar veel meer als best bouwhout aan onderhevig : het bruinhart, gr oenhar t, waane, copij, locus, ceder, purperhart, letter, conatapie en bijlbout komen ze niet ligt aan, en als ze 'er al aan komen, dan gefchied dat zo langzaam , dat het een geruime tijd duurt voor dat ze eenige fchade gedaan hebben: alleen de bolletrij, dat ook een voornaam hout is, komen ze zeer ligt aan, en doorknaagen het zeer fchielijk. De planken die hier tot bouwen gebezigd worden, zijn met handen gezaagd; ten dien einde word de boom even boven den grond afgehakt, een weinig gevierkant, en op fchraagen, barbekotte ge. noemd, gelegt. Dan zijn 'er twee Negers, traande de eene op den boom,en de andere op den grond, en werken met eene kraanzaag op en neêr; eene zaag zaagt op een* dag vijfenveertig tot vijftig voet lengte; hun werk is bepaald, zij weeten hoe veel voet zij in eene week moeten zaagen; de twee buitenfte V 4 plan-  ( 3*2 ) planken die altoos knoestig en ongelijk zijn , werden Slabben genoemd, zijn van weinig waarde; en't is op veel houtcronden gebruikelijk dat de Eigenaar die niet benaderd, maar voor de Zaagers laat;zijnde dat een voordeeltje voor hen. In veele hourgronden daar Creecquen door loopen, die in de regen faifoenen fterke afwatering hebben, zoude men op dieCr eecquen Zaagmolens kunnen bouwen, en met groot voordeel,de balken tot planken kunnen zangen , zo lang als de bosfehen daar omftreeks nog bouwhout m hadden; maar zo haast de balken verder afgehaald moeten worden, zoude het zeer veel arbeid kosten, om ze aan den Molen te voeren; terwijl de wegen op veele plaatfen te moerasfig zijn om met wagens dit te doen. De boom gezaagd zijnde, daar hij omgehouwen is, en de wegen het toelaatende, worden de planken met wagens vervoerd , doch de wegen het niet toelaatende, door de Wijven, of zoals men zegt Negerinnen, een voor een uit de bosfehen gedragen, of zo ver, dat ze op die plaats met den wagen kunnen afgehaald worden. De Negerinnen werden ook gebezigd om de kost gronden fchoon te houden, en vervolgens om hout uit de bosfehen te voeren. ' In de hourgronden die in *t algemeen ook Hout-. Plantagién genoemd worden; even, als of daar jonge  C 313 ) ge boomen wierden aangeplant, heeft men voor \ grootfte gedeelte, de voorgelegene Landen van *t beste bouwhout, reeds leeg gewerkt; en in zommige , die niet meer, als vijf honderd akkers Land groot zijn , heeft men reeds tot aan 't einde toe, de bosfehen van boomhoud ontbloot. Alle de boomen, tot bouwhout bekwaam zijnde, draagen zaaden, zijnde de meeften daar van mij zelvs bekend; de zaaden geplant zijnde, komen op, en kunnen tot de zelvde boomen op groeijen : dan men is van een algemeen gevoelen, dat het wel honderd Jaar zal duuren , voor dat een boom van zaad voortgeteeld., bekwaam is, om tot Timmerhoud gebezigd te kunnen worden. Een Eigenaar van een' houtgrond, die voorönderfteld dat hij vierëntwintig Negers heeft, die bekwaam zijn om hout te kunnen werken ? en rekend dat elk van hen een gulden ieder dag kan opbrengen, (kunnende dat altoos zeer na bepaald worden) en dit gerekend, op driehonderd werkdagen ieder Jaar, is zeven duizend twee honderd guldens: hij neemt twintig Ne • gers die hout werken, dat is zesduizend ieder Jaar; hij laat vier Negers van de zaaden jonge boomen teelen en aanplanten, rullende die Jaarlijks zo veel Land kunnen aanplanten; alsiwintig Negershebben leeg gewerkt : dan had hij door de vier Negers die jo^ge boomen aan te laaten planten, Jaarlijks een verlies van twaalf V 5 hoa-  C 314 ) honderd, 't geen over honderd Jaar met een hoofdfom (*) van zesduizend guldens betaald werd: zal die Eigenaar zeggen , dat twaalf honderd hem nu veel liever , als over honderd Jaar zesduizend zijn? en om die rede is 't, dat niemant zich toelegt om jonge boomen aan te planten. Iemand een ftukland ©m bouwhout te werken, verkrijgende, heeft dat als een middel van beftaan, en gebruikt zijne Negers met oogmerk om daar voordeel van te genieten, zonder vooruitzigt, om over honderd Jaaren meerder capitaal te zullen verkrijgen. Een kaikulatie of berekening, kan in 't algemeen op de houcgronden niet gemaakt worden ; maar wel van ieder grond op zich'zelfs, zeer na bij. Iemant een ftukland verkrijgende, en bouwhout beginnende te werken , heeft maar alleen eene wooning voor zich , en zijne Slaaven : als mede een loos tot berging van houtwaaren noodig, die hij door eigen Negers met eigen bouwftoffèn maakt. Voorts zaagen, bijlen, dommekragten en kloofmesfen, om 't hout to werken : en als de wegen verafgelegen zijn, moet hij Osfen en wagens om hout te vervoeren , hebben ; hij onderzoekt zijne bosfehen , welke foorten van bouwhout daar het meest in zijn, ziet de wegen aan, langs welken het vervoerd moet * wor- (*5 Capitaal.  C 315 ) worden;dan kan hij zeer nabij berekenen, hoe veel houtwaaren zijn bepaald getal Slaaven in een Jaar tijd, kunnen werken; hij kan van zeer na bij de prijzen daar het voor verkogt word, weeten; en bijgevolg, maakt de rekening van onkosten onderhoud, en inkomende winst (*) zich zeiven. HET DRIEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK. T geen iemant die eene Plantagie koopt, of nieuw aanlegt, heeft in acht te neemen. Iemant genegen zijnde, om eene Plantagie nieuw aan te leggen, of', eene reeds aangelegde te koopen, zal alvoorens wel onderzoeken, of zodaanig een Stukland of Plantagie, goede vrugtbaare Landen genoeg heeft, om voor altoos eene welgeftelde Plantagie te kunnen blijven , en vervolgens naar de gefteldheid der Landen , eene verdeeling maaken, hoe veel Akkers Land men voor de aanteeling van voortbrengzels (f; en kost &c. zal houden, endaar bepaald bijblijven. Ik heb reeds in een voorig Hoofdltuk aangetoond, dat veele Planragien , die eertijds door veel voortbrengzels, die ze Jaarlijks uitleverden, bloeiden; nu door gebrek ff) Revenu, (f) Produiften.  C 316 ) aan nieuwe vrugtbaare Landen , tot een groot verval zijn gekoomen. Het Land is de grond (*) daar op gebouwd moet worden; men kan wel Slaaven aankoopen, en gebouwen maaken, daar dezelve ontbreeken ; maar men kan geen Landen maaken, en zeer zelden die aankoopen: en of eene Plantagie veel of weinig vrugten geeft, de Jaarlijkfche onkosten , zijn bijna altoos even groot. De tweede zorg die een Eigenaar heeft , is, dat hij altoos een bekwaam Beftuurder Cf) op zijne Plantagie fteld , om de Slaaven te kunnen regeeren,endia ervaaren in den Landbouw is, terwijl het niet wel moogelijk is, dat het beftuur ($) door den Eigenaar zelfs, behoorlijk kan waargenomen wordeu. Veele Eigenaars woonen te Paramaribo , 't Zij uit hoofde van een ampt , dat zij bekleden, koophandel dien zij doen , of andere bezigheden die hen daar toe verpligten ; deeze komen om de twee of drie Maanden ; twee of drie weeken op hunne Plantagién doorbrengen; en zijn verpligt om dat ze veel afweezig zijn, een' Beftuurder te houden ; want om het werk aan de Negers toe te vertrouwen , zoude de grooule Piantagie binnen weinig tijd (*) Bafls. (t) Di.ctleur. {%) Directie.  C 3tf) tijd buiten ftaat brengen,om eenige voortbrengzels of vrugten meer te kunnen geeven. En gefteld, een die noch ampt, noch Koophandel of andere bezigheden aan Paramaribo heeft; en bij gevolg altoos op de Plantagie kan woonen % die heeft dan nog de ver» eiste bekwaamheid niet, om eene Plantagie te kunnen bellieren. Veel Menfchen worden Eigenaars van eene of meer Plantagién, 't zij door aankoop of een trouwgeval, die met geen mogelijkheid eenige kennis van den Landbouw kunnen hebben; en tot die Jaaren gekomen zijnde, dat de langduurende ondervinding hen bekwaam heeft gemaakt, dan willen zij ook gaarne wat rust genieten; het beftuurder Plantagie is eene aanëenfchakeling van honderden kleinigheden , die alle haare biezondere aandacht verëisfen; en te faamen de beftiering (*) uitmaaken; en men niet dan door eigene ondervinding kan wee» ten. Een Plantagie vereist, om wel beftuurd te worden, een' Man die beftendig de gangen der bedriegelijke Negers, (die in het waarneemen van hunnen pligt altoos nalaatig zijn) en de werken der zei ver nagaat en beftierd: zodanig een Perfoon kan nooit te veel ondervinding hebben ; zijn dienst is met veele ongemakken en moeijlijheden verzeld, en zijne dagelijkfche bezigheden zijn om in de wijd uitgeftretfte velden te gaan, daar hij voor de heete brandende Zon en  C 318 ) eri zwaare regens bloot ftaat; daar bij komen nog de bemodderde kbij en met gras begroeide wegen die hij betreden moet, en zeer zwaar zijn om te gaan; als mede de veele moeilijkheden die de Slaaven veröorzaaken, die dan in 't een, dan weêr in 't ander onwillig zijn, met meer andere onaangenaamheden, te veel om hier te melden, die een Beftuurder (*) aan zich heeft. 't Is zeer goed als de Eigenaar of Opzichter ff) zo veel bekwaamheden heeft, dat hij kan zien of de Beftuurder de Plantagie wel of kwalijk beftierd, maar om de beftiering zelve waarteneemen, dit zoude ik nooit geen' Eigenaar aanraaden, ten zij hij onder opzigt van een'ervaren Beftuurder den Landbouw heeft geleerd. Het is zeer kwalijk begrepen te denken , dat de Eigenaar zelfs op zijne Plantagie moet woonen,ortt daar door de verteering, die hij anders aan Parama* ribo heeft, te befpaaren ; en om dat hij dan zelfs de beftiering kan waarneemen , om daar door de kosten van een' Beftuurder uittewinnen : daar bij denkt men dat hij zelfs de Plantagie beter zal bellieren , als iemant die het zijn eigen goed niet is. Een b genaar, op de Plantagie woonende,heeft tot zijn leevensönderhoud niet minder noodig, als dat hij te Paramaribo woont; al 't geen hij, op een C*) Directeur. (|) Adminiftrateur.  C 319 ) eene Plantagie woonende, als voor niet rekend te hebben, is Visch, Wilt en Thuingroentens,- nu en dan een Varken, een Schaap, en wat Pluimvee, Melk, Brandhout, kost, als Taijer, Bmanes en Cafave voor zijne Huisbedienden ; buiten Visch, Wilt en Melk, krijgt hij dat alles van de Plantagie toegezonden, indien hij in Paramaribo woont ; echter is het wel eigen dat een Eigenaar gaaren op zijne Plantagie, als zijn eigen goed zijnde, is; en daar zijnde, gaaren gebied : dan zulks is nog geen bewijs, dat het tot voordeel van de Plantagie, en dus voor hem zelfs ftrekt. Het is zeer goed indien de Eigenaar zelfs op de Plantagie woond,zijne wooning en Huisbediendens, afzonderlijk voor zich alleen heeft, en zich met de werken der Plantagie of Slaaven niet in laat; maar zijne meening aan den Beftuurder alleen te kennen geeft, en daar ook weder rede van aanhoord; dan diend de Beftuurder hem met liefde, en de bekwaamften zijn genegen om hem te dienen. Zij wenden ai hun vermogende vlijt en kunde aan, om de Plantagie onder hun opzicht te doen bloeijen, om zich daar door een' grooten naam te maaken, en lang op zo eene Plantagie te kunnen woonen; daar en tegen indien een Eigenaar zelfs op zijne Plantagie woond, niet kundig is, en zelfs de beftiering waarneemt, komt 'er eene verwarring en verwildering onder de Slaaven in het werken; en het kan dan niet an«.  ( 320 ) anders zijn, of de beste Plantagie vervalt,, en word de aüerflégfte: of zo de Eigenaar een Beftuurder houd, doch zelfs beveeld , gebeurd het zeer ligt, dat tusfehen hen verfchil ontftaar.; zijnde fomtijds maar eene huislijke beuzeling: de Eigenaar dankt dan den Beftuurder af, of die neemt zijn affcheid zelfs; terwijl de laatfte een man van eer zijnde, zeer fchielijk op eene andere Plantagie weder gezag heeft; daar hij verzekerd is, beter als de voorige te zullen weezen: en de Eigenaar kan in zijne plaats iemant die bekwaam is, niet weder krijgen, zullende geen man, die eenige gevoelens van eer bezit, (als wel weetende daar een flegte dienst te zullen hebben Q daar gaan woonen. Het wel of kwaal ijk vaaren van eene Plantagie is alleen van den Eigenaar of Opzichter, en niet van den Beftuurder afhankelijk. De Eigenaar of Opzichter, deeld zijne beveelen aan den Beftuurder uit: zijn die door onkunde kwijlijk? dan kan hij in 't vriendelijke 'er wel iets tegen zeggen, en de nadeelige gevolgen daar van aantoonen; maar de Eigenaar of Openter het anders als de Beftuurder begrijpende, wil dan dat zijne beveelen ter uitvoer zullen werden gebracht; waar uit volgd dat de Plantagie tot een daadelijk verval komt. Een Beftuurder verhuurd zich, op voorwaarde, dat hij de Plantagiewerken kundig is; en zoude zich beledigd achten , indien aan zijn goed gedrag ge* twijffeld wierd; maar in zijn' dienst getreden zijnde, en  C 3" 5 ëfi Ongelukkig onkundig, of van een liegt gedrag Zijnde, blijfc dat voor den Eigenaar of Opzichter niet verborgen, maar zij dit 'ziende, omflaan zodanig eenen daadelijk weder uit zijnen dienst, en huil» ren een' ander, die ter goeder naam en faam ftaat; 'tzij hij reeds als Dellunrder heeft gediend, of dat zij een* ervaaren minder Dienaar, op wien zij vertrouwen fielten, daar voor kiezen. Dien de zorg voor de Plantagie is aanbevolen , moet voor eerst oplettend zijn, dat de beplante gronden naar behooren bewerkt worden , en de gewasfen ieder naar zijn' aart en eigenfchap behandeld: het herftellen der gebouwen, met veele andere bezigheden, die aan eenes Bdtuurders post zijn verknogtj moeten ook doorhem worden in acht genomen. Ten tweeden, moet hij voor het wel ojn der SlaaVen zorgen; de Slaaven zijn van de groottle Waardij; ee*> Plantagie zonder Slaaven zijnde, is alle onzè arbeid vrügteloos. Ons welzijn is aan hun welzijn vef.tnogt: zij moeten eerst en vooral eene gotde wooning hebben 5 dezelve behoeft niet kostbaar te zijn , maar moet op eene drooge plaats ftaan, en voor regen ert wind digt gemaakt. In dit Land, dat van zich zeiven heel laag ligt, en waar in veele regens vallen, zijn wel de d.igen warm, maar de nagten , en biezonder de nanagten naar evenredigheid, zeer koud; vermits de dajen en nagten even lang zijn. De Zon dus twaalf uuren van X hec  het Aardrijk af zijnde, maakt dat desnagts veele nat» te koude dampen uit de Aarde optrekken ; 'tgeen voor de gezondheid zeer nadeelig is. Terwijl iemant eene flegte wooning hebbende,door die koude word overvallen, waar uit kwaade koonfen, pleu. risfen en verkoudheden , die veeltijds van kwaade gevolgen zijn, ontftaan. De ondervinding heeft ook doen zien, dat daar hunne wooningen in de digte zwaare hooge bosfehen zijn, het veel gezonder voor hen is, als daar dezelve vlak, en voor de winden bloot liaan. Men moet ook zorgen dat zij altoos overvloedig rijpe kost hebben, om zo veel te eeten als zij willen. Hun gewoonlijk voedzel beftaat uit aard-en peul vrugten; als, Taijers, benomies en Cafave,met eenige andere gelijke foorten van vrugten, die zij in hunne gronden of thuinen teelen, en hen tot een toefpjjs of verfnapering ftrekken; zo als ik in mijn zevende Hoofdftuk reeds heb aangetoond. Zo haast zij ge* brek aan 'tnoudige voedzel hebben, kunnen zij den gewoonbjken arbeid niet meer verrigten, en de honger dwirgt hen van 'tgeen zij kunnen bekomen, als onrijpe vrugten en gewasfen, bedorven Visch en meer andere kwaade fpijze te gebruiken; waar uit voortkomt, dat zij door kwaade koonfen en buiklooptn wordt n aangetast; 'tgeen altoos eenige van hen het leven kost. Het is in de benedenlanden eene m flerke gewoonte, van alleen Taijer t Se*  (m) Benannes en weinig of geen Cafave te teelen^ terwijl men gewoonlijk de Landen eenige. Jaaren met kost beteeld, voor dat men dezelve met Koffij of Katoen beplant: of ook wel nieuw zijnde, met Koffij en Benannes; als kunnende in die Lan« den geen Cafave geteeld worden, om rede, dat dit gewas de Aarde te veel verfchraald, en voorden groei der Koffij en Katoen zeer nadeelig zoude zijn. De Benannes kan geen vaste kost gerekend worden, om rede, dat dit gewas zich veel al naar de laifoenen fchikt, zijnde 'er zomtijds in menigte, en dan weder niet: als bij voorbeeld , in tijden van langduurende droogte; zo ook in langduurende regens, ftaat hetzelve ftil, met niets in den groei te vorderen; waar op volgd , dat 'er dan wel in twee Maanden,geen rijpe boomvrugten bekwaam om te eeten, zijn. De 1 aijer kan voor zo verre wel eene vaste fpijs gerekend worden; terwijl die eerjs rjjp zijnde, nog wel een rond Jaar kan ftaan, voor dat ■dezelve aan bederf onderhevig is; maar dezelve is op de laage en benedenlanden, in de regenfaifoenen, zo waterig en onfmaakelijk, dat men die met geen moogelijkheid kan eeten. Dan de Slaaven geen ander voedzel hebbende, eeten die, alsook onrijpe Benannes, 't geen beiden zeer nadeelig voor hunne gezondheid is; terwijl zij daar kwaade buikloopen van krijgen , die van zeer nadeelige gevolgen zijn; 'tgeen men gemakkelijk kan voorkomen, X a met  C 3*4 ) de aanteeling van de Cafave, als daar een biezen.* der .ftuk Land toe gehouden word; waar van men altoos een gedeelte , terwijl een ander gedeelte • braak ligt , met dezelve beplant. Men kan die bijna het geheele Jaar door planten, terwijl die • met alle faifoenen groeijen. (alleenlijk zijn 'er twee Maanden in den grooten droogen tijd daar toe onbekwaam,) Rijp zijnde, kunnen dezelve nog drie of vier Maanden in de Aarde blijven ftaan, voor dat ze aan bederf onderhevig zijn, als de grond maar eene goede afwatering heeft; terwijl ze anders ligt verrotten. Men bakt daar koeken van, die ook drie Maanden buiten bederf kunnen bewaard worden; zijnde dit een zeer goed en gezond voedzel voor de Slaaven. Een Plantagie daar eene genoegzaame hoeveelheid van aanteelende, zoude'dit in tijden dat te Benannes fchraal, en de Taijers waterig zijn, tot groot nut verrtrek. ken. Op veele Plantagiëa die geen regenbakken hebben , drinken de Slaaven, door gebrek van goed vers^, bedorven ftinkend water; 'c geen voor de gezondheid ook zeer nadeelig iS; terwijl 'er ook kwaade koortfen en buikloopen uit ont «aan. Daar zijn Menfchen die geen vrugtbomen aanplanten, en zelfs wel oude geplante om ver hakken: voorgeevende , dat de vrugten voor de Slaaven zeer nadeelig zijn ; terwijl zij dezelve gaarne eeten, 't geen dan kwaade buikloopen veroor»  C 325 ) csrzaakr, Het waare te wenfchen dat dit nadee-lig vooroordeel eens weggenomen was; terwijl der Slaaven voedzel be'laat in grove aard- en peulvrugten, die zwaar en flijmerig om te verteeren zijn; zijnde de heete koonfen de algcmeene dagclijkfche" ziekte onder hen; waar door het gebruik der vrugten, als appel Chinaas, zoete en zuure Oranje, Cafoè, en voornameniijk de Zuurzak met meer anderen, voor hen zeer heilzaam is. Het is te verwonderen dat ieder dezelve niet meer aanteeld, om daar altoos gebruik van te kunnen maaken. Als de Slaaven ziek zijn,moet men hen in 't Ziekenhuis laaten gaan , en daar van de benoodigde medicijnen en voedzel voorzien , en wel opletten dat zij behoorlijk worden opgepast, door de geenen die daartoe zijn aangefleld. Men geeft hen met het nieuwe Jnar, een flaapla» ken, hoed, wambuis en ververfching, met nogan. dere kleinigheden. De ververfching word nog twee of drie maal door het Jaar herhaald, zo als ik in het zevende Hoofdliuk heb aangetoond. Zes dagen voor hunnen Meester gewerkt hebbende , laat men hen den zevenden, zijnde Zondag, met geen werken belasten, maar tot een'rustdag geeven; daar zij ook grootelijks op gefield zijn, als hebbende voor zich zelfs dan eenige bezigheden te verrigtcn, 'tzij in hunnen, thuin of huishouding, die zij altemaal tot op den Zondag uitflelienj terwijl zij X 3 Ju  ( 3^ ) in de werkdagen in hnnnes Meesters werk zijnde, geen of weinig tijd ovrig hebben orn voor zich zelve iets te kunnen doen. Men ftaat hen toe dat zij eenig Pluimvee, als Hennen en Eenden aankweeken, *t geen buiten nadeel der Plantagie kan gefchieden, dat hen tot ververfching ftrekt, en ook wel verkpgt word; daar zij dan iets anders,'t zij verfnapering; of een mooij ftuk lijwaat, en andere fieraaden voor in de plaats neemen. Dit moeöigd hen grootelijks aan; echter zal men hen niet toelaaten, Varkens te kweeken; dat zij anders zeer gaarne doen, om de groote winften die daar van komen. Zo haast zij daar verlof toe hebben , dan ziet men in weinig tijd, meer dan honderd Varkens bij hunne wooningen, die zo veel kost, als Taijer en Benannes , ( zijnde dit hun gewoonlijk voedzel) op eeten, dat de Slaaven dan eindelijk zelfs groot gebrek aan kast krijgen. Indien men nieuwe Slaaven; die hier uit Afrika van de Kust van Guinea werden aangebragt, aankoopt, moet men zeer omzigtig met dezelven om> gaan; vooreerst, moet eene Plantagie overvloedig van rijpe kost voorzien zijn , terwijl zij zich op geenerhande wijze weeten te behelpen: zo haast de host maar fchraal is, teeren dezelve uit en fter« ven. Vervolgens eerst nieuw op de Plantagie komende, laat men hen twee weeken bij huis, zonder aan hen ee«  C 327 ) eenig werk te geeven, waar na men hen eenig weinig ligtwerk geeft, daar zij nog vier weeken aan blijden ; vervolgens gaan zij met de oude Slaaven te veld. Echter geeft men aan hen vooreerst ook nog maar weinig werk , men zorgt dat driemaal daags de fpijzen, zo veel zij willen en kunnen eeten, voor hen worden gekookt: op die zagte wijze worden zij gewoon in een Land dat voor hen vreemd is, en leeren een' arbeid verrigten, dien zij met gewoon waaren; zij worden dan in drie Maanden tijd,wel bekwaam, om met en benevens de oude Slaaven, den arbeid te verrigten. Men verdeeld hen ook wel onder de oude Slaaven , om in hunne huizen bij hen te woonen, om des te beter de wijze van den arbeid, en huishouding gewoon te worden. Men moet nochtans daar zeer voorzigtig in zijn, terwijl het wel gebeurd, dat de oude Slaaven ten zeer hart behandelen: want niet alleen laaten die hen dan al den huis'rbeid verrigten; maar zij moeten ook hen verder in alles ten dienile ftaan ; geevende echter hen naauweiijks half genoeg te eeten. Op 't minfte dat zij misdoen, ftraften hen de Ouden, met bedreigingen, als zij niet beter op* pasfen,dat zij hen nog harder zullen handelen. Die nieuwe Slaaven, hoe zwaar hen die dienst ook valt, doen dit uit onkunde, terwiji zij nog vreemd en nieuw zijnde, niet beter weeten: zij worden dan door de ftraffen die men hen aandoet, mismoedig; X 4 het  C 3*8 ) het 'verdriet hen langer te leeven, terwijl zij van hunne eigen Mtie veel harder, als van de Blanken die hen gekogt hebben , gehandeld worden: zij be* geeven zich aan 't eeten van Hou sKoolen, Aarde en meer ander onreimgbeden, waar door zij in fleepende en uitteerende ziektens vervallen, en eindelijk fterven, Het voordeeligst is, dat men Slaaven asnkonpt, die niet meer als twintig, of ten hoogden vijfentwintig Jaaren oud zijn: de zulke komen in het beste van hunne kragten , en kunnen nog veele Jaaren tot dienst voor de Plantagie zijn. Zij worden ook fchielijk het Land en werken gewoon; maar ouder zijnde, als bij voorbeeld, van dertig en meer Jaaren, worden ze zelden aan het Land en den ar« beid gewend. Z1j treuren altoos om het afzijn van bun Vaderland en Famielje, waar door zij ook toe het Houtskoolen en Aarde eeten , overgaan; in uitteerende ziektens vervallen, en eindelijk fterven. Eene Plantagie haar bepaald getal Slaaven hebbende, is het zeer voordeeüg om Jaarlijks de uitgeftorvene weder voltallig te maaken, dat dezeLe geen groote Negers maar Kinderen aankoopt; terwijl die om hec afzijn van hun Vaderland en famielje, zelden treuren, maar met eikanderen vrolijk leeven, en zeer fchielijk het Land gewoon worden. Men laat hen gagjes ligte werken, gefchikt naar hunne ligcbaamsftragten, doen, waar door zij voor de Plantagie van vee»  C 829 ) veel dienst zijn, en zij worden daar door zeer be* kwaam tot d^n verderen arbeid; daar>'j in 'c vervolg van tjd toe gebruikr moeten worden. ,. Als men nieuwe Slaaven aankoopt, is men geWoon dezelve ie merken; ten dien einde beeft men. een ijzertje daar de n; am van hunnen Meester of. van de Plantagie daar zij aan behooren, met zilveren letters aan gemaakt is. Men maakt dit ijzer heet, en ftneerd een weinig kaarsvet op hunne borst of arm, (zijnde de gewoonlijke plaats daar het merk word gezet,) men drukt hët ijan en fpreeken kunnen,is zingen endanslèn. Hoe onnutter en vuilder taal dezelve uiten ; hoe meer de Moeders daar over lagchen; en ik zoude het niemand raaden , noch Moeder noch Kind daar ove* te berispen; terwijl de MoeY ders,  C 338 ) ders 'vol liefde voor haar Kind zijnde, zich daar, bij de eerfte gelegenheid, over wreeken zouden. Een zeer ongelukkig lot heerschc op veele Piantagiën , naamenlijk dac alle de nieuwgeboorene Kinderen den zes- of zevenden dag de klem krijgen, en veele binnen vierentwintig uuren fterver. Dit gebeurd altcos voor den negenden dag; zo haast zij den regenden dag over zijn, zijn ze ook buiten gevaar. Men heeft tot nog toe de rede daar van niet kunnen weeten , veel min eenig hulpmiddel daar voor uitgevonden. Het verwonderenswasrdigste is, dat het maar op eenige Piantagiën en niet op allen is; terwijl men op fommigen daar niet van weet; daar alle Kinderen die gebooren worden, ook opgroeijer. Aan ziektens en krupfies zijn ze echter even eens als andere Menfchen onderhevig. Dan twee biezondere ziektens, en die fterk onder Ouden en Jongen heerfchen, zal ik hier kortelijk aan■h aaien: zijnde de Jaas en de Boa/te; het eerfte, naamenlijk de Jaas, is een uitflag, bellaandein eene menigte zweerende puisten , die eene witte of fpekkoteur hebben , en over het geheele ligchaam uitkomen; dit duurd ruim twee Jaaren, echter ftaat een en dezelve zweer zo lang niet, maar duurd fomtijds drie of vier Maanden, waar na ze ver. dwijnt, en door een nieuwe digt daar nevens aan, weder vervangen word; daar zijn tweederleij, als de grove en de fijne: de grove zijn groote zweeren, die  C 339 ) enkeld ftaan, als bij voorbeeld: de Lijder zal fom wijlen vijftien of twintig over zijn geheele ligchaam hebben;de fijne zweer is ruim zo groot, als de kop van eene groote fpeld, komt in menigte over het geheele ligchaam , en doet den Lijder veel meer uitftaan als de grove. Al die deeze kwaal heeft, blijft van harten gezond * en moet zich maar alleen wel in acht neemen van niet in de koude; 't zij bij nacht in den daauw of re* gen, te komen, maar zich in een warm vertrek houdenj en met mooi weêr,als het droog is,en de Zon fchijnt, in de open lugt gaan; en zo groot zijnde van eenig werk te kunnen verrigten * altoos , zo wel in huis als bij mooi weêr, buiten in eene fterite beweging zijn, en arbeidende het een of andere, om fterk te zweeten; maar komt de Lijder in den regen, en word hij nat en koud; dan flaan de zweeren in, hij zwelc dik op, krijgt vervolgens een of twee zwaare koortzen , en fterft; Echter is de fijne altoos veel meer gevaarlijk als de grove zweer. Al blijft de Lijder geftadig in mooi weder en ineen warm vertrek $ en heeft hij geen fterke beweging , dan word hij ftijf in alle zijne leden, zo dat hij naaüwlijks op of neer, en aich niet dan met de grootfte moeite buigen kan; waar door hij voor den arbeid geheel onbekwaam word. Dit is nochtans bij groc«s te of volwasfene,erger als bij Kinderen,' terwijl die van zich zelfs al fpeelende beweging maaken, en de Jaas gedaan zijnde, vergroeid het weinige dat dan Y 2 iri  ( 34ö ) in hunne leden mogt zijn overgebleven, dan nog wel: maar elendig is het als de Kinderen dezelve krijgen als zij eerst twee Jaar of daar beneden ou i zijn , terwijl die Schepzels dan nog te klein zijn om eenige beweging te kunnen maaken , en hunne ligchaamen nog te zwak , om de zweeren te kunnen verdragen ; ook beurd het wel dat die tot in hunnen mond en hals doorgaan, zo dat zij 'er eindelijk met een gezond hart aan fterven 5 Of ook wel op den arm of beenen, zo diep doorgaan dat op die plaatzen de zenuwen of peefen doorreeren; waar door de Lijder voor altoos gebrekkig blijft. Het voordeeligfte is voor hen dat zij de ziekte krijgen, terwijl ze boven de vier en beneden de tien Jaaren oud zijn; zijnde zij dan fterk genoeg om ze te kunnen wederftaan , en al fpeelende leeven zij daar in voort; zo dat zij daar van beteren, zonder dat aan hen eenig letfel daar van ovrig blijft. Bij groote of volwasfene is ze altoos van kwaader ge» volgen , om dat zich die veelal aan de luiheid overgeeven: men moet dan wel oplettend zijn, om hen door geftrenge orders in beweging en aan bezigheden te houden, en nog beurd het dan veel dat zij daar een merkteken, het zij aan hand of been, van overhouden; men noemt dat Najaas, zijnde een groote harde knobbel, die op de hand, na aan het gewrigt onder de huit opzet; ook komen ze ook wel onder de voet te voorfchijn 9 en veröor- zaa-  ( 34» ) zpaken hij wijlen, vooral als het wat regenagtig en dus koel is, zwaare pijn ; dit komt denkelijk voort van kwaade ftoften , die van de Jaas zijn overgebleeven, en even als een fontenel van tijd tot tijd daar na toe trekken , en den Lijder (leeds hinderen, zonder dat daar ooit eenig hulpmiddel tegen te vi den is, zo als ook voor de Jaas zelfs niet. Kundige Geneesheeren hebben zich veele moeite gegeeven, om , waare het mogelijk, die lastige kwaal voor den Lijder te verzagten, en in den beginne te geneezen; dan zulks is niet alleen vrugteloos, maar zelfs van kwaade gevolgen geweest; als hebbende zij, door hunne aangewende moeite , a'toos de kwaal verergerd. Meest alle krijgen zij die ziekte, welke ook befmettelijk is: daar zijn verfcheidene voorbeelden dat 131anken, zo Europeaanen als Inboorelingen, dezelve krijgen, en daar twee of drie Jaaren elendig mede worftelen, voor dat ze weder geneezen rijn. Nu komen wij tot de tweede ziekte,naamenlijk de Boazie ; zijnde die kwaal van eene veel erger natuur, want daar voor is geen de minfte hoop van herftelling, maar ze is voorzeker doodelijk. Zij ontftaat in de leden der vingers, aan den neus, de fippen en toonen. In die deelen ontftaat eene afrotting, zo dat ze geheel verrotten en afvallen; de rotting gaat verder door tot aan het hart, waar na de Lijder, die hoewel hij gezond van harten is, fterft. . Y 3, Ie-  C 342 ) Iemant kan die ziekte wel twee, drie, vier en famwijl meer Jaaren onder de leden hebben, voor dat ze zich regt openbaard , doch ze heeft dan vaste merktekens , die ze vooraf aanduiden, naamenlijk de aariftaande Lijder krijgt op enkelde plaatzen van zijn ligchaam het zij op zijn gezigt, arm of lijf, vlakken van eene bleek roode koleur en wit oploopend; het gezigt loopt ook op, word bol, de neus, lippen, ooren en vingers zwellen ook dik op; de gezonde frisfche koleur verdwijnt in eene bleeke doffe koleur; het allerfterkfte en zigtbaarfte mei kieken is, dat als de Lijder zijne vingers ftijf regt uit fteekt hij op de kneukels geen rimpels meer heeft, maar het vel als een blaas of bobbel om hoog ftaat, zonder dat daar eenige fcbijn van rimpels in komt. Niet alleen dat onder de Negers, eenige met die kwaade ziekte behebt zijn, maar ze heerscht ook bij de Blanken, zo Europeaanen als l iboorlingen. Veel kundige Geneesheeren hebben zichbe;jrerd, om te onderzoeken wat de eigenlijke oorzaaken van die kwaal is, en om dan een middel ter herftelling daarvoor uittevinden. Dan zulks is.altoos nogvrugteloos geweest. Eenige Menfchen zeggen dat ze befmettelijk is, andere fpreeken dit tegen. Daar zijn huizen daar fomwijlen een in de Famielie is, die deeze ziekte heeft, en vijf of zes Jaaren daar mede in huis verkeerd, even eens als of hem niets deerde, •en zonder dat iemant meer daar van word aangetast; en  C 343 ) en dit doet fommige Menfchen gelooven, dat ze niet befmettelijk is; maar nu is de vraag of die ziekte, die drie, vier en fomwijlen meer Jaaren, zich door voorverbaalde merktekens vooraf aanduit; of iemant die merktekens ook niet wel eenige Jaaren onder de leden kan hebben, voor dat ze zigtbaar te voorfchijn komen ? dit is zeker, dat die ziekte nu veel meer bij de Blanken heerscht, als wel over twintig Jaaren. Nu zal ik overgaan tot hunne begrafenis iên. Hunne dooden begraven zij met groote plegtig* heden. Een van hen overleden zij ri ie, word het lijk gewasfchen, en in eene kist ter begraving gelegd. Die van de Famielie, of ook van Vreemden, die maar wat gegoed zijn, brengen ieder een ftuk linnen, van zes of agt ellen groot, dat op het lijk word gelegd, waar door het fomcijds wel gebeurd, dat de kist zo vol linnen word geftopt, dat het dekzei naauwelijks toe kan. Zij begeeven zich in menigte rondom het lijk, en maaken een groot gebaar en gefchreeuw , met handgeklap ; zij fpeelen op de trommels, en zingen droefgeeftige liederen, dat den geheelen nagt door aanhoud , tot des fmorgens : dan word het lijk ter Aarde befteld, en gevolgd door Mans, Vrouwen en Kinderen ,die met de zelfde gezangen en handgeklap aanhouden , tot het lijk in het graf,is gezet; zijnde als dan de lijkftatie gedaan. Y 4 Twee  ( 344 ) Twee Maanden laater werd de uitvaart gevierd, dan geeft de Familie van den Overledenen , een danspartij , daar zij volgens hunne gewoonte zeer vrolijk zijn, en het drinken niet vergeeten word. Dit gele hied ter eeren van den Overledenen. Zij gaan dan zingende naar het graf, ftrooijende eenig water daarop , en wenfehen dat hij of zij wei rusten mag. Het is bij hen ook eene gewoonte om rouw te draagen; vooral de hairen van hun hoofd aftefchee. ren, en eenen witten doek om \ hoofd te binden. Verder naar hutme gewoonelijke kleeding, zwart en Salempoeris te draagen. Zij komen dit ook zo heilig na, dat zij voor geen waerelds goed daar na laatig in zouden zijn. Dit zoude bij hen ook voor eene onuitwisbaare fchande gerekend worden. Uit kragt van hunne flavernij, kunnen zij geen eigendommen verkrijgen of bezitten, noch bij Tes» tament of Ccdlcil, over hunne goederen of nalaatenfehap befchikken ; maar bij hun overlijden vervalt hun nagelaateneBoedel aan hunner Meeder, in eigendom: dan het geene 'er overblijft, is gewoonlijk zo weinig van waarde , dat het voor geenen Blanken de moeite waardig is, zulks te benaderen; en iemant iets van die natuure benaderende, zoude bij hen ook voor altoos gehaat zijn. Zij zouden in dat geval, voor hunnen eigen Meefter niet de minde achting meer toonen. Ziek zijnde, zullen zij nooit pver hunne goederen befchikken; terwijl zij voor ze-  C 345 ) zeker gelooven, dat dan geen herftel meer vóór den ' Zieken zoude zijn; maar dar. hij voor zeker zoude moeten derven: geftorven zijnde, deeld dé-Famielje' het oveifchQt; 't geen meestSl in eenige Hoenders,' Eenden, en de weinige klederen die tot zijn iijf behooid hebben, met eenige huislijke kleinigheden; alles van zeer weinige waarde, bellaar. Zij komen dat zo heilig ca, dat bij het overlijden, geen van hen, hoewel in de gelegenheid zijnde, daar iets van zal vervreemden ; meenende, dat zulks een heilig fchennis is, die hun God niet ongeftraft zoude laaten:dk laatfte vind geen plaats, ingeval een Blanken komt te overlijden , wijl zij daar van wegneemen dat hen voorkomt; vooral Varkens, Schaapen en Pluimvee; al 't geene hen zeer fpoedig ten prooi word, als'er niet fchielijk in word voorzien. De Negers zijn ongedoopt, en omhelzen geen Religie. Hun bijgeloof en vooroordeel is zeer groot en fterk: zij gelooven wel dat 'er iets grootsch in de Natuur is opgefloten , 't geen zij Godheid of de groote Goden noemen, en die 't heelal maakt en beftierd; maar zij kunnen daar verder geen rede van geeven , wat het eigenlijk is; terwijl hunne denkenskragten daar omtrend, niet verder gaan. Ieder van hen heefteen'biezonderen afgod,dien zij eerbiedigen ; als bij voorbeeld , de een een Paard, de ander eene Koe; deeze een Schaap, geene een Varken, een ander een Hart, die mèt een Slang, Y 5 en  C 346* ) £n zo voorts. Zij volgen hanne Voorouders en Ouders daar in na, en hunne Kinderen erven dat weder van hen over. Zij boezemen dat hunne kinderen zeer vroeg en fterk in De geene die voor zich eene Koe, Schaap, Varken,, Hart, of iets diergelijks hebben, zullen dat nooit Aagten, of als het door een' ander geflagt is, daar van eeten: ook zullen zij nooit dat Uier, 't geen zij eerbiedigen , eeüig leet aandoen ; en als het door iemant anders leet word aangedaan, zullen ze het befchermen, zo veel in hun vermogen is. Hier groeid op veele plaatfen in de bosfehen een zeer groote boom ^(werdende Kankenttij genoemd) die door hen alten als een God gtëeroiedigd word. O.; zekere tijden gaan zij daar offerhanden bij doen, en bereiden dan fpijzen die zij daar rondö n zetten; doende dat met zeer veel aandacht en plechtigheden. Echter , doen zij dit alles in den nagt, om dat zij e zaaken de Godheid betreffende, voordeBlan! houden , zo veel als immer mogelijk is : om rede , dat de Blanken , hunne blinde dwaasheid ziende, hen willen doen begrijpen, hoe dwaas zij zijn, en tragten hen daar van aftettekken , en re doen belijden en gelooven, het geen wij belijden en gelooven; daar zij niets van vviilcn hooren: zij andwoorden daar op, dat zulks wel goed voor ons Blanken kan zijn, terwijl onze Voorouders dat ook geloofd hebben, en ons daar bij  C 347 ) bij opgebragt; en vraagen waarom dat zij minder als wij zullen zijn, om niet te gelooven en te belijden, dat hunne Voorouders gedaan hebben, die hen daar ook in hebben opgebragt? zij zijn zo lterk aan hunne heidenfche bijgeloovigheid verknogt, dat zij nooit nalaatig zijn , met de minfte plegtigheid daar toe behoorende , fliptelijk na te komen Hoe onbefchaafd en plomp deeze Natie ook is, heb ik nooit gehoord , dat zelfs het allerruwfte Schep zei onder haar heeft, gefpöt met hetgeen zij goddelijk noemen. Daar zijn wel Menfchen geweest, die de moeite genomen hebben , om hen van het Heidendom tot de Christelijke Reliegie over te brengen: eenige veinsden dan wel, als of zij daar toe genegen waaren; doende dit alleen om hunnen Meefter, die dat van hen vergt , te behaagen ; om daar door van werken verfchoond te worden , terwijl zij in hun hart altoos blijven, dat hunne Voorouders geweest zijn. Hoe kan men ook anders iets verwagten van een onbefchaaft volk, dat hojgenaamd geen grondbeginzelen van eenige Religie heeft ? Zo haast zij iets meer weeten, als zij van hunne Ouders geleerd of overgeërft hebben; dan worden zij daar ftout op: zij zijn dan hoogmoedig, verwaand , en onbekwaam tot den arbeid: terwijl zij zich in het ftuk van werken, met de Blanken gelijk willen ftellen, en befchouwen een'Soldaat, Ma-  ( 348 ) Matroos, of Ambagstman, om bunnen geringen ftand, met de grootfte minagting. De befte Negers ror den arbeid, zijn de geens, die naar de Wet of Religie , van hunne Voorouders leeven, en van ons ruVts meer geleerd hebben , als werken. Z j zijn nooit zo dom, of men kan hen met de houweel en de fchop leeren werken; en in dien ftaat leeven zij gerust , en zijn nuttig voor eene Plantagie. De vrije Lieden, ft zij die vrijgeboorene zijn , of uit de Slavernij door een of andere geval vrijgewordenj zullen nooit, al wilde; men hen twee dubbeid loon geeven, eenigen Landarbeid doen, of zelfs geen' arbeid , van wat natuur het zij, die geftadig is. De meefte van hen zijn Timmerlieden; hoewel zij nooit als knegt zullen werken , maar zich gedraagen als haas: zij huuren eenige Negers die Slaaven zijn, daar zij mede gaan timmeren. Doch die dat ambagt niet geleerd hebben, doen niets, als nu en dan wat visfehen. Zij huuren dan ook twee of drie Negers; Slaaven zijnde, die het werk eigenlijk moeten doen; terwijl zij daar ook als baas bij zijn, en maar zeer weinig of niets helpen werken: op het woord van Baas , en om te mogen gebieden, zijn zij zeer gefteld; maar voor geen loon,, hoe groot, zullen zij eenig werk doen , daar zij onder iemant ftaan en geboden moeten worden, Hsb.  C 349 ) Hebben zij veel, dan verteeren zij veel, hebben zij niets, dan kunnen zij ook van zeer weinig leeven; want voor eerst kunnen zij naakt gaan, dus koopen zij geen klederen meer als hun geld toereikt; en ten tweeden, zij voorzien zich van een ftukje Land, daar zij eene zeer kleine wooning, naar hunvermo* gen, op bouwen. Zij planten daar wat aardvrugten voor hun dagelijks voedzel; hunne huismeubelen zijn twee of drie kleine bankjes, om op te kunnen zitten: eenige weinige Deïffche borden, of in plaats van die Calbasfen der boomen, daar zij uit eeten en diiaken ;en een ijzeren pot daar zij de fpijze in kooken, is alles wat z'j noodig hebben. Hun bed is een mat, die zij zelfs van biezen, die aan de zwampen groeijen, maaken, op den grond nederleggen , en zeer gerust op flaap'.n. De geringde onder hen is zo wel te vrede met zijnen ftaat, en leeft zo vergenoegd in zijne geringe dulp, dat hij alle Aardfche rijkdommen , die door werken verkregen moeten worden, als met één oog van minagting befchouwt. Echter die vermogend zijn, hebben eene matras en hangmat, met meer andeie huismeubelen , naar evenredigheid. Voor den dood vreezen zij in 't minfte niet. Ziek, zijnde, en dien voelende naderen, zijn zij tot het laatfte oogenblik van hunne kennis, even vergenoegt en bedaard ; zeggende , dat zij nu tot den grooten God overgaan, daar zij weder zullen leeven. Eeni-  C 35o ) Eenige van hen, zo van de Mannen als Vrouwelijke fexe, geeven zich voor Waarzeggers of Tovenaars, bij hen genoemd Loekemans,- en daar bij met den naam van Do&or of Doóïoresfe uit: deeze hebben een' grooten toeloop , terwijl zij altemaal hunne gezegdens gelooven . ja hen als voor heilig houden. Bij eenen Zieken komende, maaken zij veele zotternijen , zo met te kijken naar de Zon, als meer andere ; voorgsevende , dat zij daar uit kunnen voorfpellen, of de patiënt van de ziekte weder zal herfteld worden, of llerven. Zij gaan kruiden haaien, die zij kooken , en den Kranken met groote teugen doen drinken ; waar door het veel gebeurd dat zij, die de Venusziekte hebben ,zeer fpoedig opfroppen ; 't geen zij dan geneezen noemen; en meestentijds van zeer kwaade gevolgen is: dan terwijl zij voorgeeven alle ziektens te kunnen geneezen, worden zij ook bij alle ziektens toegelaaten: komt de patiënt te beteren, dan hebben zij wonderen , ja Mirakelen gedaan: zeggende, dat hij buiten hunne hulp vast zoude geftorvcn zijn: en fteift de patiënt; dan zeggen z'j, hij is vergeeven geweest, daar zij wel haast een' ander (*) mede befchuldigen, en die zij dan (*) En fomiïjds welde beste uit den hoop .maar die bij hen in geen aanzien is, of die bij hen door ee» of andere geval gehaat word.  ( 35i > dan ook ras van kant helpen, terwijl deFaraïeije van den Overledenen, alle middelen in 't werk Held, om op eene bedekte wijze, deezen haaren vijand van 't leven te berooven; 't geen een Plantagie daar zij toegelaaten worden, ongelukkig maakt; terwijl de eene naauwlijks van kant is, of zij befchuldigen al weder een' anderen ; laatende zich in tusfehen rijkelijk betaalen. Op eene Plantagie komen dagelijks eenige die ziek zijn, zommige hebben de koorts,andere zijn verkend, of hebben pijn in den rag,of in de zijde, en zo voorts: die komen zich 's morgens voor hunnen Meefter vertoonen , die hunne voorgewende kwaaien; voor zo verre in zijn vermogen is , onderzoekt, en ze in 't ziekenhuis laat gaan , daar hen middelen tot beterfchap gegeeven j en zij opgepast worden , tot dat zij weder herfteld zijn. Doch bij deeze zieken voegen zig gewoonlijk eenige die wel gezond zjn , maar zich ziek aantellen ; om door dien weg van werken bevrijd te weezen : En hoewel hen weezenlijk niets fchort, kun» nen zij zich aanftellen, als of zij inderdaad ziek waaren. Hier moet hun Meefter wel oplettend zijn, om de zulke van de zieken te onderfcheiden, 't geen veeltijds zeer moeilijk valt, om te kunnen weeten; om dat zij voorgeeven,rugpijn,buikpijn, zijdmijn, hoofdpijn , tandpijn of pijn in de leden te hebben: met eene menigte van zulke kwaaien, die genoegzaam  C 352 5 zaam onzigtbaar zijn , en waar van zij altoos eenè van opnoemen , die hen kvveic: is hun Mee« fter hier in onkundig , of al te toegeevend, dan is gewoonelijk de helft van de werkbaare Slaaven in 't ziekenhuis, en bijgevolg buiten werk. Zij verzinnen bonderden van zaaken, die beuzelingen zijn, en daar zij mede voor hunnen Meefter komen; alleenlijk om zich daar door van werken te bevrijden. Is hun Meefter al te goed en toegeevend, of Jeend hij het oor aan hunne gewoonelijke vleitaal j dan werken zij zeer weinig, en zijn daar voor nog zeer ondankbaar, en worden brutaal. Zij pleegen dan veelerhande baldadigheden % leeven losbandig, en ergelijk; 't geen zomtijds van zeer kwaade gevolgen is. De natuur en aart van hen, brengt mede dat zij ttreng, maar tevens regtvaardig moeten beftierd worden. Men moet den eenen voor den anderen niet ver« fchoonen, of eenige de minfte blijken van meerder toegenegenheid geeven. De welfpreekendfte onderhen wend al zijne vermogens en vleitaal aan, om daar door zijnen Meefter te behaagen, en boven andere bij hem bemind te zijn. Is de Meefter onkundig genoeg, dan bereiken zij hun oogmerk, en fchuiven den last van 't werk ras op die geenen die zij weeten, dat bij hunnen Meefter minder in aanzien zijn. Z;jn deeze onnozel, dan ziet men ze wel haast onder den last bezwijken, terwijl zij wel zien, dat zij door list hunner Medemakkers mis- han*  C 353 ) handeld worden, worden zij mismoedig, vervallen in fleepende ziektens, en fterven. of zij begeevea zich van de Planrqgie , en loopen weg in de bosfchea: en zijn de zulke niet onnozel, dan ftellen zij zich te weer tegen hen. die bij den Meefter in meerder aanzien zijn; ziende dat zij zo we* als de andere , Slaaven met elkander zijn; maar dat hunne medemakkers alleen door meerder welfpreekendheid bij den Meefter in meer aanzien zijn, en daar door meer als zij door hem bevoordeeld worden , 't geene een groote jaloufie veroorzaakt; en daar za zich uit hoofde van fhverntj niet in 't openbaar met fcherpkunnen wreeken; doen zij dit dan met vergift, waar van de gevolgen zeer nadeelig zijn. Hunne geheime denkbeelden zijn voor ons Blanken ondoorgrondelijk. Om hen wel te beftieren, diende men zomtijds Salomons wijsheid, Samfons kragten, en Jobs geduld te bezitten. Alhoewel zij onbefchaafde Volkeren zijn, weeten zij zeer wel, goed van kwaad te ondetfeheiden , ook wel wat hun fchuldige pügt is, en wat zij moeten doen. Op eene Plantagie , daar zij van hunnen Meefter krijgen , 'r. geen hen toekomt, en de geene die zijnen pligt niet behoorlijk waarneemt, zonder aanzien, of eenig ouderfcheid geliraft word , zal nooit eene geheele magt rebelkeren ; of wederfpannig worden. Z • Men  • ( 354 ) Men heeft daar de minde moeilijkheden, een ieder verrigt zijn werk, en de Plantagie vaartwel; en zelden ziet men daar, dat zij door vergift elkanderen ombrengen; veel min, zich van de Plantagie in de bosfehen begeeven. Doch cis een Plantagie die eene reeks van Jaaren, door den Eigenaar of Opzichter, ftreng en regtvaardig beftierd is geworden , en zo wel in Slaaven als Gronden gebloeid heeft; in handen van eenen anderen Eigenaar of Opzichter vervalt s- die onkundig en meer toegeevend, het oor aan de gewoone vleitaal der Slaaven leend: dan ziet men daarin weinig tijd, onheilen onder de Slaaven ontftaan , terwijl die in geene behoorlijke tugt mqer gehouden wordende; hunn' pligt wel haast vergeeten , en een losbandig , en ergelijk leven leiden ; waar door de P;. magie die wel eer bloeide, veel voordeden gaf, en nog beloofde , wej haast verwijderd en veragtert: Maar geraakt zij, in dien ftaat gebragt zijnde", wéder in handen van eenen Man die kundig en weldenkend is: Deeze ziende de groote disörde die op de Plantagie heerscht, tragt daadelijk die te verbeteren, met de Slaaven tot hunnen voorigen behoorlijke» pligt wedet te brengen, en de vervallene Plantagie cp te beuren : Dan hier ontmoet hij tegenftand, terwijl de Slaaven van hunnen pligt verbasterd zijnde, geen bevelen meer willen gehoorzaamen; en niet tot onderwerping zijn te brengen: want ftraf- oefïe-  C 355 ) öeffening willen zij niet ondergaan; waar door veeltijds gebeurd dat de hooge Overheid, tusfehen beiden moet komen, om hen tot rede te brengen. Dit is van eene goede uitwerking: zij laaten zich tot gehoorzaamheid beweegen , en toonen dan zeer vergenoegd te zijn,' men heeft de minfte moeilijkheden met hen niet meer; en de Plantagie werd als eertijds, weder tot een' bloeijenden ftaat gebragt. Z a In-  REGISTER DER HOOFDSTUKKEN. IGl^ eerfte Hoofdflük. Van de legging der Colome , èn de Jaarfaifoenen. bladz. I Het tweede Hoofd{luk. Van de verfchillende foorten van Gronden. . bladz. 9 Het derde Hoofdflük. Hoe eene nieuwe Plantagie word aangelegd. . bladz. 23 Het vierde HoofI/luk. Van de verfchillende forten en gewasfen, ah Aard- en Peulvrugten. . . . bladz. 1% Het vijfde Hoofdflük. Hoe èene Zuikerplantagie word aangelegt. . . bladz. Het zesde Hoofdftuk. Hoe het Zuikerriet door den Bloten word uitgeperst, de fappen tot Zuiker geklik f, en het fchuim tot dram afgetrokken word. . . bladz. ói Het zevende Ho fdfJuk. Calculatie der kosten van aanleg, als mede de jaarüjkfche onkosten en onderhoud eener Zuikerplantagie met een" Watermolen en een dubbeld Ketelwerk met 232 hppen Slaaven, groot 1636 akkers Land: benevens de daar van komende revenuen, na aftrek der Intresten, bladz. 82 Het  der HOOFDSTUKKEN. 357 Het achtfle Hoofdflük* Van denKoffijboom en deszelfs Vrugt, . . bladz. 140 Het negende Hoofdflük. Hoe eene Koffij Plantagie word aangelegt. . bladz. 148 Het tiende Hoofdflük, Van de Vrugt. bladz. 158 Het elfde Hoofdflük. Rede van vermindering der Producten, zederd eenige Jaaren, op de Koffij Plantagién in V algemeen. bladz. 163 Het twaalfde Hoofdflük. Calculatie over de onkosten van aanleg , als mede de jaarüjkfche onkosten aan intresfen , onderhoud en reveM van eene Koffij Plantagie met 252 koppen Slaaven én rooo Akkers Land. bladz. 178 Het dertiende Hoofdflük. Hot dat een Cacaö Plantagie word aangelegd. bladz. 195 Het veertiende Hoofdflük. Van de bereiding der Vrugt. ,t bladz, 203 I/et vijfüendè Hoofdflük. Calculatie over de kosten van aanleg, als mede de Jaarlijkfohe inttesfén, onderhoud en revenu van een Cacaö Plantagie, met sjo koppen Slaaven en looo Akkers Land. ■. bladz. 205 Het zestiende Hoofdflük. Hoe eene katoen Plantagie word aangelegd. . bladz. 21 f Het zeventiende Hoofdfuk. Van de bereiding der v Vrugt. . . bladz. 224 Het agttiende Hoofdflük. Calculatie over de kosten van aanleg , als mede de jaarüjkfche Z 3 in-  558 REGISTER der HOOFDSTUKKEN; in tres/en , onderhoud en revenue , van eent Katoen Plantagie met 246 koppen Slaaven en ioo» Akkers Land. . bladz. o.u6 Het negentiende Hoofdflük van de Indigo, Tobak, Rijst. Roucon of Orlian. bladz. 240 Het twintigjle Hoofdflük van de noodzaakelijkbeid eener fteenen Waterloosfluis ; als mede een Vaartfloot, om de produ&en, brandhout en kost, uit den grond naar buis te kunnen voe* ren; en een fteenen Regenbak, bladz. 250 Het eenentwintig/Ie Hoofd/luk. Fan de braakleggende Landen: . bladz, 25$ Het tweeëntwintig/Ie Hoofd/luk. Fan de Hout' gronden. . . bladz. 300 Het Drieëntwintig/ie Hoofdflük. Fan 7 geen iemant die eene Platuagie koopt, of nieuw aanlegt, in acht te neemen beeft. . bladz. 315 Het vierëntwintigfle Hoofd/luk. Fan de Slaaven, hunne manier van leeven, houding en gedrag. . • Gladst. 330  REGISTER van INGESLOPENE DRUKFEILEN. Fag. 16 reg. 7 van onder, ftaat, en Commewine ontlast. lees4 in Commewine ontlast "■ 3 benetien aan den kant, lees, laager aan den kant. —T •- t 1 zeiven in de Kubbes Creecq , lees, ja zelfs in de Kubbes Creecq. —— 24 ' vanboven , luiken, lees, lakken. 26 7 ■ vervullen, lees, verdeelen. 39 10" » minder, lees, meerder. 4° & zoude met kropkost, lees, zou? de met een kropkost. 7 • een Jaar, lees, twee Jaar. 45 8 van onder ftukken, lees, ftokken. "— 78 7 —: die gewoonlijk te loozen ligt om te bewerken is , lees , die ligt om te bewerken is. ■ 80 —r- 7 een pul dram of rum kost, lees, een pul dram kost. —*■ 95 4 van boven een enkelde ketel, lees , een enkeld ketelwerk. 106 4 van onder ƒ650, lees, ƒ800 (*). '32 5 croes, lees, croes croes. ' ' + S Planters, lees, planten. " T5° 4 zes Jaar , lees, een Jaar. ■ 153 — I3eni4van boven in de vrugtbaare Aarde, lees, in de onvrugtbaare Aarde. "— '5'> 1 van onder bekent, lees, rekend. 100 — I2eni3 — menajie, lees, menarie. 161 3 mier, leess miet. * 162——14 boondroog, lees, baendroog. ~ 1 ■ «> de ton , lees, in de Zon. Iö9 7 — kragten gaf, lees, vruchten gaf. 1S0 in 't midden dito voor de Sluis ik pCt. 'ees.ipCt (tJ—i87ieg. 5 van onder dito Malasfie, lees, ai dito Malasfie. 187 8 van boven provifie der Direfteuren enz. lees, provifie voor den üi- refteur. '•9 2 negentien houderd vijf dui¬ zend Kr>ffijboonen,Iees, honderd vijf en negentig duizend. Pag. h,l2^èëZt%7fP' in '<°°Z " ^udendat, mei Woning van de f~^0 du ie kort gerekend was, nu het facit is mfS/A?*0 '' 6 '* ^ '*««*W 39(0:8 - t.f; D, ZetUt heeft bijabuiihier 187 in plaats van ingezet.  Pag. 194 reg. ii —— . , de malasfie op een bed pul , lees , de maiasfie op f 1: de pul enz. 202 — 9 van onder uitkeerd , lees, uitteerd. -207 9 vanboven 110 koppen, lees, 2ioenz. 14 iè pCt., lees, £- pCt. 16 idem Huismeubelen a ij pCt lees, 15 pCt. 211 in 't midden zijn 262 Akkers, lees , 272. 60 dito enz., lees, 70 dito. 228 omtrent in't midden idem der Sluis a 15 pCt. lees, 5 pCt. — 2S6reg. aen3van boven vijf en een vierde pond, lees, een en een vierde pond. 255 in 'tmidden keespont, lees, keetipont. ——263 reg. 3 en 4 van boven daar drie honderd tweeënder¬ tig koppen enz., lees, daar drie honderd tweeëndertig koppen Maaven zijn, waar van honderd en een enz. Pag. 266. reg. 11, van onder , ftaat mijn , lees dit. —-293 —— ii, achter, — achten.