TrjERttJUSTBJEZZSTG OVER DE HONDS-DOLHEID,' B E VAT TEN DEI Eenige eenvoudige Aanmerkingen over de eerfte algemeene of oirfpronglijke oorzaak der Honds-dolheid of Watervrees, welke, wanneer door Proefnemingen bevestigd, zoude kunnen verftrekken, om voor een gedeelte, zoo niet in het geheel, voor te komen, dat het geflagt der Honden, zo menigvuldig, als gewoonlijk van deze vreeslijke vergiftige kwaal aangetast wierde. voor gepeld tot nut van iet-Menschdom. NEVENS EEN NASCHRIFT, Waarin mede gedeelt word een Middel, alhoewel zeer eenvoudig in zijn voorkomen, egter Proefondervindelijk, onfeilbaar bevonden, tegen de geduchte gevolgen der Dolle-Hondsbeet; DOOR ANDREAS JULIUS AUGUSTUS LOOFF, Medicina Doftor te Rotterdam. Te ROTTERDAM, Bij J. M'E IJ E R? MDCCIXXXXIIL  No Man was ever fo Completely SkiU'd in the Condu& oflifes as nol to receive new information front Age and Experience; infomueh that we find our felves really ignorant of what we thougbt we mderftood, and fee caufeto rejeft, what wefancied our truest interest. Motto above the paper of the Speclator of Rietfd. Stcele, Volume vn. London 1753.  3 INLEIDING. Dat tot nog toe geen voldoende midddelen uitgevonden zijn om de waare algemene oorzaak der Honds-dolheid uit te vinden, ten einde derzelver verfchriklijke gevolgen voor te komen, en dit den aandagt der Geleerden tot zig getrokken heeft; blijkt zeer duidelijk wanneer men zijn aandagt vestigt op de volgende gewichtige vrage ten twedemaal door de Leden der Sociteit van konften en wetenfèhappen tot Utrecht, voorgemeld, te weten: „ In de algemene Vergadering der konften en „ wetenfchappen tot Utrecht, welke gehouden „ is den laatfte Woensdag in April 1793, bin„ nen Utrecht, deed de Prefident verflag, dat „ onder andere vragen voorgefteld 1787 om „ beantwoort te worden voor of op den eerften „ Oétober 1789, mede op den vraag van den „ aart en uitwerking van het dolle-honds ver. „ gift en de allergefchikfte middelen om der„ zeiver gevolgen voor te komen of weg te ne„ men, geen antwoord ontvangen was. Beflcot „ de Vergadering hierop, deze vrage ten twedvi„ maal voor te (lellen, met de aanbieding van A 2 een  4 INLEIDING. % een dubbelden eeren prijs, beftaande in festig „ dukaten of een medaille terzelver waarde om „ te beantwoorden voor of op den eerften Odto„ ber 1792, waarover men uidpraak zal doen „ in de Maand April, 1793. (a) Zonder te willen ondernemen geheel en al tegen te fprekea de algemeene denkbeelden der Geleerde Mannen in de Geneeskunde over de eerfte algemeene oorzaak der hondsdolheid, of mij zeiven te vleijen, dat ik hierin beter flagen zal, onderneme egter deze mijne volgende aanmerkingen aan het algemeen voor te dragen, in het «angename vooruitzigt, dat zo dezelve niet in hun geheel voldoende bevonden worden, egter voor een gedeelte aan voorgemelde vraag mogen beantwoorden. Geen andere beloning daar voor begerende, dan enig nut, zo mogelijk aan mijn Evenmensch te mogen toebrengen, en dat dezelve, met die genegendheid en befcheidentheid mogen aangenomen worden, waarmede dezelve aan den on>partijdigen Lezer aanbiede, onder de volgende Zinfpreuk van Palingenius: „ Prodeffe tentmur omnibus, at nojiris potius. „ Natura creavit nos, non ut folum ntbis, noftris- „ que (O Kob«- en Letterbode ve-or meer en min geoeffeodeo, by Plaat en Leosjtt te Haarlem, 1790, No. 99.  INLEIDING. 5 „ qiie propinquis. Aft aliis etiam, quant pojfu„ mus emolumento fimus. dat is : Wij zijn gehouden aan alle wel te doen, dog voor ons zeiven in de eerfte plaats. De natuur heeft ons gefchapen, niet om reden, dat alleen voor ons zeiven en naastbeftaanden zouden zorgen, maar ook, dat wij aan anderen, zoo veel mogelijk, zouden nuttig zijn. Ter meerder aanbeveling van mijne volgende Verhandeling, zal den goedgunftigen Lezer met mij 't niet ongepast oordeelen, dat voordrage de uitmuntende gedagtenvan Dr. Blair, over de voortteeling zoo wel in 't Engelsch als in het Hol- n* landsch. „ When Almighty GodJays Dr. Blair crea„ ted the World, he fo ordered and difpofed of 'the „ materies mundi, that every thing produced'front „ itfhould continue fo long as the World fhould Ü flvnd. Not that the fame individual fpecies „ fhould always remain; for they were in procefs » °f time t0 perifh, decay, and return to the „ Earth from whence they came; hut that every „ like fhould produce its like; every fpecies pro„ duce its ownKind, to prevent afinal deftru&ion „ of the fpecies, or the necefftty of a new creation. „ For which end he laid down certain regulations , „ bij which each fpecies was to be propagated, » Prefirved andfupported, till in order and courfe A 3 Qf  6 I.NLEIDIN G. of time , they were to be removed ftence; for „ whithout that, thofe very beings, v/hich were „ created at first, must have continued to a final „ dijfolution of all thingsi, whkh Almighty God tfhis infinite wisdom, did not think fit. But „ that he might ftill the more manifeft his omnipo„ tence, hefet all the engines of his Provideneeto „ work, by whick one efecl was to produce ano„ ther3 by means of certain laws or rules, laid „ down for the propagation, maiutenance and „ fupport of all created beings. This his divine „ Providence is called nature, and theferegulations „ are called the laws or rules of nature, by whieh -U(„ it ever operates in its ordinary courfe; andwhat„ ever recedes from that, is faid t» be preterna„ tural miraculous or monftrous. (b) Dat is: „ Wanneer den Almachtigen God, zegt Dr. „ Blair de waereld fchiep, ordineerde en be„ fchikte hy in diervoegen over de ftoffe der wae„ reld, dat yder ding, daar van voortgebragt, „ zoude in wezen blyven zo lang de waereld „ ftond. Niet dat ijgelijk zelfde zoort altoos „ zoude blijven, want zij moesten in vervolg van „ tijd verboren gaan, verwelken en wederkeeren tot (*) New tnd complete Diftionaiij of Art» tnd Science* bij * Societij of Gentlemen, vol. II pag. 1406. London 1753.  INLEIDING* f „ tot de aerde van waar zij voortgekomen waa„ ren maar dat ijders gelijke zijns gelijke zoude „ voortbrengen, ijder zoort zijn eigen geflagt „ zoude voortbrengen om voor te komen een ge* „ hele verdelging van het geflagt, of dat 'er nood„ wendig een nieuwe fchepping zoude moeten „ plaats hebben; (telde Hij ten dien einde zekere „ regelingen daar, bij de welke ij der zoort moeste „ voortgebragt, bewaard en onderhouden worden, „ tot dien tijd, dat zij volgens de beftemming en „ in verloop van tijd van hier moesten verplaatst „ worden, want zonder dat, zouden die zelfde „ wezens, welke in het eerst gefchapen waaren, „ eindelijk tot een volkomen ontbinding van alle „ zaken gekomen zijn; het welk den Almachti„ gen God volgens zijn oneindige wijsheid niet ,. gefchikt oordeelde. — Maer om zijn Almagt „ nog meer bekend te maken, ftelde hij alle ver> „ mogens van zijne voorzienigheid in 't werk, „ door de welke het eene gewrogte het andere „ moeste voortbrengen, door middel van zekere „ wetten of regelen daargefteld tot de voorttee„ ling, onderhouding en onderftand van alle ge„ fchapene wezens. Deze zijne Goddelijke „ voorzienigheid, word genaamd de natuur, „ door welke dezelve altoos werkt in deszelfs ge,, woonen loop, en al het gene daar van afwijkt, „ zegt men, boven de natuur, wonderwerkend „ of wanftaltig te zijn. " A 4 Den  * I NL BIDING. • Den geëerden Lezer niet verder willende ophouden met deze mijne inleiding, ga over tot de verhandeling zelve, welk nogmaals aaneen goedgunftig en onpartijdig oordeel aanbevele. VER*  9 F ERE AN DELING OVER DE HONDS-DOLHEID ENZ. J^_angezien het blijkt, door de benaming van honds-dolheid, Rabies canina, welke door alle Geneeskundige Autheurcn aan deze vreeslijke en gevaarlijke ziekte gegeven word, dat niet tegenftaande alle zoorten van dieren van dezelve kunnen aangetast worden, andere dieren, ja zelf den mensch befmetten kunnen, het geflagt der honden het meest aan deze ziekte onderhevig is zonder voorgaande befmetting; en daar er geen zekere middelen tot nog toe uitgevonden zyn, om voor te komen dat deze ziekte de honden meer dan andere dieren eigen is, en dezelve menigvuldiger aantast, dunkt mij, dat men natuurlijk befluiten moet, dat een bijzonder reden tot dit verwonderlijk verfchijnzel aanleiding moet geven. Daar de honden in het algemeen, boven alle anA 5 dere  io VERHANDELING dere dieren, dewelke gefchapan en beftemd zijn tot verfchillende dienften voor den mensch, uitmunten, om nuttig te zijn aan hunne Heeren en Meefters, enige om derzelver perfoonen te beveiligen, om hunne huizen en eigendommen te bewaaren, andere om ter Jagt te gebruiken in hunne verfchillende betrekkingen, andere wederom voor gezelligheid én vermaak alleen. Daar zij in het algemeen de gezelligfte dieren zijn met den mensch, de getrouwfte en vriendlijkfte voor hunne meefters; uithun eigenaart zeer zelden quaadaartig tegen den mensch,ten zijdaer toe aangezet, zo zoude het volgens mijn gedagten geheel tegenftrijdig .zijn tegen de gezonde reden en Godsdienst, om zig te verbeelden, dat de vriendelijke voorzienigheid, dit zoort van dieren in het bijzonder, zoude gefchapen hebben met die fchadelijke en gevaarlijke hoedanigheid, om bovenalle andere dieren, meerder onderhevig te zijn om dol te worden, andere dieren daar mede te kunnen befmetten, ja zelf den mensch in dit fmertlijk ach en wee te brengen; daar deze ziekte zo vreeslijk is, dat nog mensch nog dier, wanneer deze ziekte tot een hoge trap denzelve aangetast heeft, van een aller elendigst einde kan bevrijd worden. Dus indien dit waar was, hoe noodlottig voor den mensch! verre daar van waarde Lezer! dat ik mij zulks zoude voorftelten. Neen  over de HONDS-DOLHEID, u Neen meerder waarfchijnlijk komt het mij voor, dat men de oorzaak daar van toefchrijve aan de verkeerde en onwettige handelwijze welke de menfchen in het algemeen met deze dieren houden in het bijzonder. — Ik meen in na te houden een veel groter getal van honden van het manlijk, in vergelijking van die van het vrouwlijk geflagt: aangezien geenzints twijffele of, als wij in ftaat waren een balance rekening op te maken tusfchen het aanwezig getal van honden in tegenftelling van de teeven zouden bevinden zes -en meer honden tegen eene teev, en nog groter verfchil zouden wij bevinden in dezen onder de jagt honden in het algemeen: om reden, dat wanneer de teeven tot rijpheid gekomen, in de beste kragt van hun leven, en dus hetgefchikst voor hunne verfchillende dienften in dezen zijn, in verfchillende omftandigheden natuurlijk komen, door welke zij ongefchikt worden voor de Jagt. Eerftelijk. Wanneer zij loops zijn, worden zij nagelopen door honden van het manlijk geflagt, dus lastig voor hunne meesters, wanneer niet gedekt ter behoorlijker tijd worden zij droefgeestig, en dus ongefchikt voor hunne dienst. Ten tweeden. Wanneer bevrugt en enigen tijd in hunne dragt gevordert, worden zij loom, traag, ongemaklijk, genegen om ten hunne gemak overal neder te leggen om te rusten enz. het welk hun dus in dit tijdperk mede ongefchikt maakt  m VERHANDELING maakt voor het oogmerk waarom zij van hunne meesters gehouden worden- Enten derden. Wanneer zij hunne jongen geworpen hebben g kunnen zij van weinig of Jen dzenst znn, als dan, volgens de wet deï natuur verbonden om hunne jongen te voeden m 0p te pasfen. P Om bovengemelde redenen dan, ishetdatmen m het algemeen het grootfte getal pas geborene teeven van kant maakt, en die va, het manlijk geflagt m het leven houd. Alhoewel de gewoonte om .zulks te doen, om bovengemelde ongemakken voor «komen, deoverhandgenomenheeft, heeft men egter na mijn gedachten geen genoeg zaame agc geflagen op de kwade gevolgen ? welke mt de* verkeerde handelwijze zoude kunnen voortkomen; en daarom komt het mij zeer vreemd voor dat, voor zo verre mij bewust is, ^ een Geneeskundige Schr, ver (voor den jaar^ dan (O op deze manier van handelwijze, tegen- ftrij- O) Dan mijn Vader Zaliger dea Heer P„,, om te dienen tot aanJeid/mr ■ ' ,eAmft«dam, Aaromtrehtl op d t afdLI "T nnttiee P™'«°"»ge. 8e«o*a;en worden: te vinden in des-. zejft  ovér HONDS-DOLHEID. 13 ftrijdig tegen eene der eerfte wetten der natuur (welke God uit zijn oneindige Genade en met een allerwijst oogmerk bepaald heeft, ten tijde wanneer Hij de Waereld en het gehele Heir van levendige lchepzelen fchiep) zijn aanmerking gemaakt heeft; want ten tijde, dat God de dieren fchiep, zegende hij dezelve, en zeide vermenigvuldige en vervuld de aarde. — Hij fchiep hun man en wijf. En het welk aanmerklijk is, wanneer de waereld langer dan anderhalve Eeuw geftaan had', en al dat leven ontvangen had op de aarde zoude verdelgt worden en vergaan door de zondvloed, zo wel menfchen als beesten en vogelen; beval God, ingevolge hun zaad niet zoude verlooren gaan, aan Noach, om tot zig te nemen in de Arke van ijder geflagt van dieren een gelijk getal van het manlijk en vrouwlijke geflagt. (d) En dus komt het mij voor, dat het een bepaalde wet der natuur is, dat ten naasten bij een even zelfs zevende deel Pag. 547 c*c. uitgegeven bij P e t b. ü s Conradi te Ansftetdam 1782. En daarvoor zo veire mij bekend is, men geen icht, op aangewezen aanmerkingen vin mijn Vader, geftegen heeft, beeft mij ter ter meerder aanmoediging geftrekt om deze mijne verbandehng ter dezer gelegendheld uit te geven, en voor ijder verkrijgbaar te maken. (rf) Ziet Ceneet. Cap. 7. vert a en j:  H VERHANDELING evenredig getal van het manlijk en vrouwlijk geflagt van alle levendige fchepzelen zoude plaats hebben, zoo lang de waereld ftond. Niet buiten reden blijkt het dus aan mij, dat wij mede aan deeze hooge wet gehouden zijn, ons te onderwerpen, en dat het aan den mensch, onder wat voorwendzei hij ook moge voordragen van het gezag, dat hij zig verbeeld over de dieren te hebben en met dezelve te mogen handelen na zijn welgevallen, niettoegeftaan is, om op zodanige wijze als thans gefchied, het evenwigt tusfehen het manlijk en vrouwlijk geflagt te verminken; niet tegenftaande is men gewoon op zodanige wijze met deze zoort van dieren te handelen. Wat kwade gevolgen deze ongeoorloofde manier van handelwijze voortbrengen kan zal zeer waarfchijnlijk kunnen betoogd worden wanneer wij in aanmerking nemen de algemene' omftandigheden, waar van de Geleerdfte mannen in de Geneeskunde gezegr hebben, dat het tijdelijk leven en de gezondheid afhangt. Aangaande het dierlijk of tijdelijk leven en gezondheid, ftaat een ijder dier op een gelijke voet met den mensch, en dus hangt hun leven en gezondheid van dezelvde omftandigheden af, waar van het leven en de gezondheid van den mensch afhangt. Tew. de onfterflijke Boerhaave zegt, in zijn Prolegomena. Cap. i § i. van zijne traétatus de viribus medicamentorum. „ Corpora „ noftra  over de HONDS-DOLHEID. 15 „ noftre duahus conjlant partibus ,/cslicet jolidis & „ fluidis; dat is: onze lichamen beftaan uit twee „ deelen; te w. vaste en vloeibare. §. 2. Solida continent in Je fïuida, Juntque itainter fe unitay „ ut nulla pars ajfignari queat , cujus cum reli„ quis connexio vel immediata vel mediata demon, Jtrari-neque at &c" dat is: „ De vaste deelen houden in zig de vloeibare, en zijn op zodanige l, wijze onder elkander verenigt, dat 'er geen een „ deel kan aangewezen worden, welke niet, het zij middelijk of onmiddelijk met alle de andere „ deelen zamenhang heeft enz. §6 „Omnescorporis „ canales certa quadam liquida continent, modo „ bene fe babeat corpus ; cum ergo canales inter fe „ communicent, liquida quoque inter Je communi„ care necesfe est: hinc agitatio, qua in una liquidorum parte excitatur, reliquis omnibus communicaripotett." dat is: „ Alle de buifen des lic„ haams bevatten in zig hunne zekere of bepaal„ de vogten, ingevalle het lichaam in een gezon„ de ftaat is; aangezien alle de buifen des lichaams onderling gemeenfchap hebben, volgt noodwendig daaruit dat de vogten onder elkanderen gemeenfchap hebben; en dus wanneer „ 'er een agitatie of verfnelde beweging in een „ gedeelte der vogten verwekt word, dat dezel„ ve aan alle de overige vogten kan medegedeelt „ worden. ' §8*  i6 VERHANDELING. S S. Zegt Boerh aave Quamdiu liquide „ tntra canales regularitermoventur, tam dia fa„ nas efthomo; quandocunque vero motus iUe ir„ regularis efl, vel in aliqua parte cefat, agro„ tot homo; fi au tem omnino et omnibus in par„ tibus cefat motus, mors Sequitur!' dat is ■ „ zo lang de vogten regelmatig bewogen worden „ zolang is den mensch gezond; dog wanneer „ deze beweging onregelmatig word, of in eeni* „ gedeelte ophoud, is den mensch ziek- doï „ wanneer deze beweging geheel en al en malle „ deelen ophoud, is de doodt het gevolg" § « „ famtasitaqueconfiftuinaquabili motu fluidorum „ m omni parte. Fluida dicuntur aquabiliter „ moven cum maforem impetum non faciant in „ unam quam in alteram partem; refiftentia foli„ dorum aquabilis dicitur cum aqualiter premani „ liquida in omni parte \ adeo ut inde fit „ul- " u'/f0^ tJUS'" dat is; » De Gezond„ heid dus beftaat in een gelijkmatige beweging „ der vloeibare deelen gepaart met een evenredi- „ ge regemiana oer vaste deelen. De vogten, „ iucu, icueimaue bewogen i-p mnrj~„ _t. ,, dezelve geen groter aandrang maken op het „ eene dan een andere deel; de tegenftand der „ vaste deelen word evenredig genaamd, wan„ neer dezelve het regelmatige drukking uitoef„ fenen op de vogten in alle deelen, op zodanig „ een wijze, dat geen gevoel van fmerte befpeurt « word. 1 Gap.  overbeHONDS-DOLHEID. ï7 Cap. a. § i. zegt Boérhaavé. „ Exantt & diclis patet morbofum cjfe Mum five foiiaorum five fluidorum fiat urn, in quo quacunque de cau^ ^ fa aquabilis ilte motus quolibet in loco turbatur, ,, impeditur vél fiftitur; mors vero ikïtur cum 5j motus illeubiqi/e cesfat. ^ $. fl* Mederi ergo cfi „ tollere de corpore morbum i. e. caufas aquabilem ,j motum five transfluxum impedientes femovtre et expellere. dat is : uit het gene te voren gezegt j, is, blijkt het, dat de ftaat der vaste en vloeibare j, deelen ziekelijk word, in welke, wat de oorh zaek ook moge zijn, deze regelmatige bewcj, weging, in wat deel ook verhindert werd, 4, maar men noemt het den doodt, wanneer deze ,, beweging in alle deelen ophoud. Daarom te „ genezen beftaat in een ziekte van het lichaam „ weg te nemen, dit is de oorzaaken, welke deze „ regelmatige beweging of doorvlieting verhindertj uit den weg te ruimen of uit te drijven.•, Galbnus bepaalt de gezondheid op volgende wijze „ Perfecle fanus nemo dici pot est, fd . „ fani dicuntur, qui nulla corpcris parte dolent, et ad vita munera haudquaquam fuut impc~ „ diti" dat is: „ volmaakt gezond k,an geen w mensch genaamd worden, dog die worden voor gezond geacht, welke geen fmerte in eenigdeel , van het lichaam gevoelen, en eenigermaten in ?, hunne levens verrigtingen belet worden* Omtrent ziekte zegt Boerhaave, in zijne B /Ipho-  i8 VERHANDELING. „ Apborismi de cognofcendis et curandis morbis „ §i Omnis humani corporis conditio, qua acliones vit aks, naturelles, vel et animales, ladit, ,, morbus vocatur. d. i.: ijder ftaat des lichaams, 5, waar in de levens, natuurlijke of dierlijke ver „ rigtingen verhindert worden, word ziekte ge,, naamd." Omtrent de vogten des lichaams zegt Boerhaave. in zijne traclatus de viribus medkamentorum, alwaar hij over den aart van onze vogten handelt. „ Omnes qui funt in corpore noftro liquo„ res, originem ducunt a fanguine; antequam naturam itaque illorum intelligamus, hujusce natura prius est inveftiganda: fenfu percipimus fanguinem in omnibus animalibus, hominibus, „ quadrupe-Ubus, pifcibus, volatilibus, reptilibus „ eundem ejje etc. d. i. „ Alle vogten, welke in ons lichaam ge„ vonden worden, hebben hun oirlprong van het „ bloed, daarom voor en aleer wij met derzelver „ aart kunnen bekend worden, moeten wij des„ zelfs aart vooraf onderzoeken; door onze zin„ tuigen worden wij gewaar, dat her bloed in alle „ dieren , menfehen, viervoetige' dieren, vis„ fchen, vogelen en kruipende dieren even gelijk „ is etc. " Dat het bloed, het leevensvogt is in alle die. ren, beveftigt dedagelijkfe ondervinding, want als wij het bloed van eenig dier, hoe ook genanmd, weg-  over de HONDS-DOLHEID. 19 ncemen, benemen wij hem het leven, en dat dier moet noodwendig fterven, en in dezen maniere hangt het leven van alle dieren, even als van den mensch, van dezelve voorwaarde af. ■— volgens het gene gemeld hebbe, zo als ik meen, {leunende op de gezonde reden * omtrent de omftandigheden of vereischtens waar van het leven en de gezondheid van alle dieren afhangen, mogen wij met reden befluiten, dat als eenig vogt, waar ook, het welk in mensch of dier gevonden word van zijn natuurlijke ftaat afwijkt, door de verecniging welke alle de vaste en vloeibare deelen onderling met eikanderen hebben, de andere vogten befmet* ten kan, en dus een ziekte veroorzaaken volgens een bijzondere aart, van welke uitwerking dezelve ook moge zijn, voor zo verre dezelve afwijkt Van zijne natuurlijke ftaat, volgens het gene Galenus zegt over de ziektens te weeten. „cujus* ,, que morbi tanta magnitude est, quantuma natw j, rali ftatu recedit, quantum vero recedat, is Jolus „ novit, qui naturalem habitumad amusfim tenue' rit" dat is: „De grote van ijder ziekte is evenre„ dig aan de afwijking van de natuurlijke ftaat ^ „ maar in hoe veire dezelve van zijn natuurlijke ftaat afwijkt, kan die gene alleen weten, welke „ in agt genomen heeft het evenwigt, welke 'er „ vereischt word tot de natuurlijke gefteldheid." Om het leven en de gezondheid regelmatig te behouden, word na mijn gevoelen vereischt, dat B 3 wij  zo VERHANDELING. in aanmerking nemen de verfchillende omftandigheden of ftaaten, waar onder volgens de Goddelijke wer der natuur, zo wel alle dieren als den mensch, in hunne verfchillende trap des ouderdoms, gebragt worden. In de eerfte ftaat, de tedere kindsheid, wanneer zij nog niet voor zig zeiven kunnen zorgen, zijn de dieren genoegzaam alle van eene geaartheid, bijna geen blijken gevende van wat geflagt dat zij zijn. In de tweede ftaat, wat verder gevordert in hun levenstijd, worden zij fterker en tekenen van wat zoort van geflagt zij voortgekomen zijn. In de derde ftaat volwasfen, wanneer zij op hun fterkst en gefchikt of bekwaam zijn tot de voortteeling, zijn dezelve, ijder na hunne aart, alle even ijverig, om hun geflagt voor te planten volgens de hoogfte wet der natuur, welke God, den Schepper des Hemels en der Aarde, ten dien einde gegeven heeft, dat alle levendige fchepzelen in een regelmatige order hun geflagt zouden aanhouden voort te planten. In de vierde ftaat zijn zij hovende magt om hun geflagt voort te planten, en dus onvrugtbaar geworden, dan leven zij ftil heenen, wanneer zij niet door andere omftandigheden in hunne gezondheid geftoord of door andere toevallen aangedaan worden, zo lang hun leven en gezondheid hun zulks toelaaten, volgens de grondwetten der natuur. —, ' Zon-  over de HONDS-DOLHEID- tl Zonder \^erder uit te weiden, als menende bijgebragt te hebben, het gene nodig oordeelde, om een algemeen denkbeeld te geven van het gene vereischt word tot het leven en gezondheid van de dieren, zo wel als van den mensch; om mijne Helling omtrent de eerfte algemene oorzaak der honds-dolheid meerder kragt bij te zetten, merk ik aan betreküjk het honden geflacht, in hun derde (laat, gekomen zijnde, wanneer deze dieren in hunne volle kragt en gefchikt zijn om hun geflacht voort te planten, dat dan het zaad in de man ter behoorlijker cijd afgefcheiden word door dewerktuigen daar toe gefchikt. In het wijf is dan de baarmoeder gefchikt te ontvangen, en bevrugt zijnde in hunne baarmoeder de jongen te voeden en te houden tot zo lange, dat dezelve gefchikt zijn om in de waereld te verfchijnen. Wij zien in het geflagt der honden, even zo als in alle andere dieren, hoe driftig en begerig zij zijn op gezette tijden om te paaren, ten einde hun geflagt, volgens Gods bevel, regelmatig voort tc planten. En hiertoe ben ik van gedachten, dat niemand mij zal kunnen tegenlpreken, vereischt te worden een evenredig getal van honden van het vrouwlijk geflagt tegen dien van het manlijk geflagt, en geloof voorzeker, a)s een ijder de moeite wilde nemen opteroerken, wanneer er een teef, aan hem toebehorende jongen geworpen had, hoe veel van ijder geflagt geboren waaren en zulks B 3 door  %% VERHANDELING. een groot getal van onderzoekeren gedaan wierd 3 dat men bevinden zoude, dat de balance of even, redig getal der geborene honden tusfchen het manlijk en vrouwelijk geflacht bijna gelijk zoude zijn aan die van alle andere dieren j ja zelf van de menfchen. Maar om tot ons beftek weder te keeren; als wij de natuurlijke historie der dieren, aan wien den Almachtigen even zo, als aan den Mensch het leven gegeven heeft, met enige opmerkzaamheid inzien, zullen en moeten wij ten uiterften verbaest ftaan, hoe verwonderlijk de ouden voor hunne jongen, wanneer pas geboren, zorg dragen, om dezelve te voeden, te befchermen en op te pasfen zo lang niet inftaat zijn, om voor hun zeiven te kunnen zorgen; indien wij de huishouding der dieren in dit opzigt met een opmerkzaam oog nagaan willen, zullen wi j, na behoorlijke befchouwing geredelijk moeten toeftemmen, dat wij de dieren geenzints aanmerken moeten als eenvoudige machines of werktuigen, waarmede den mensch bevoegt is te doen, wat hem behaagt, en dat de dieren volgens de wet der natuur in dezen even dezelfde rang met ons bekleden, om in een behoorlijke evenredigheid van het manlijk en vrouwlijk geflagt te blijven, gefchikt tot een regelmatige voortplanting en behoudenis van hun geflagt, 20 lang'de waereld ftaat. Om mijn gevoelen meerder geloof bij te zetten gelieve den goedgunftigen leez-er met mij agt te flaan  over de HONDS-DOLHEID. 23 flaan op het gene wij dagelijks genoegzaam zien gebeuren, om reden dat het getal der honden verre overtreft die der teeven. Te weten. Wanneer 'er een loopfche teef is, 'zien wij een menigte honden met de grootfte drift haar navolgen; hoe dat zij, om hun oogmerk te bereiken, op eikanderen aanvallen, kwaadaartig worden en hevig bijten; hoe verre de honden, anders getrouw aan hunne huizen, van dezelve zig verwijderen, wanneer zij door de lugt gewaar worden, waar een loopfche teef zig ophoud; wij zien hun dikwils een ijder agter navolgen, welke zodanig een teef geftreeld heeft. — wat een bijzondere ondergefchiktheid zij hebben voor de wijfjes van hun geflagt, dat zij dezelve nooit eenig leed doen, veel min bijten, hoe zeer ook door hun getergd, en zulks nimmer doen; dan wanneer tot een hogere trap van razernij gekomen of geheel van hun verftand berooft. Voorzeker ftrekt zulks tot een groot bewijs, dat hun natuurlijk inftincl: of ingefchapen aart zeer fterk moet zijn tot de voorttceling; en dat het zeer lastig moet zynvoor hun, van dikwils geen wedergade te kunnen vin. den, zien wij zeer duidelijk:, wanneer wij aanmerken, dat wanneer zijzeer zaadrijk zijn en daardoor driftig geworden , wat voor middelen zij al niet aanwenden, om zig van het zelve te ontlasten, door hunne voorfte pooten om een paal of iets anders te flaan, om daar door een wrijving aan hunne roede B 4 te  54 VERHANDELING. te weeg te brengen, om zig van het gene hun lastig en pijnlijk word te ontlasten; en ik heb dikwils gezien, wanneer in dit hun bedrijf verhindert, zij zeer kwaadaartig en zelf in drift kunnen vervoerd worden om op hun eigen meester aan te vallen ? waar door het blijkt, dat zij op die tijd buiten hun patuurlijke kennis geraken, als niet hebbendehetgewoone ontzag voor hunne meester, en dus een groote verhittende aanzetting in dit deel moet plaatshebben. — Met overvloed van zaadvogt voorzien zijnde, bereid in de werktuiglijke deelen daartoe gefchikt, om ter behoorlijker tijd ontlast te worden , ten oogmerk van een regelmatige voortteeling, geeft het zaadvogt niet van zijne natuurlijke ftaat afgeweken een aangenaam gevoel aan het dier en een natuurlijke aanzetting tot de voortteeling, waartoe God hem gefchikt heeft. Aangezien het mannelijke geflagt der honden, veelvuldig buiten gelegendheid is om te kunnen paaren, verblijft het zaadvogt, als dan, langer in zijn bewaarplaats, dan met de natuur overeenkomftig is, en als dan kan het zelve ontaarten, fcherp, rotagtig en dus geheel tegenftrijdig aan zijn natuurlijke gefteldheid worden, en daar alle de buizen des lichaams met eikanderen vereniging hebben, het welk dus ook plaats heeft onder de vogten, kunnen wij ons ook met zekerheid voorftellen, dat, wanneer 't zaadvogt van zijn natuurlijke ftaat afgeweken en in een hooge trap ontaard  over de HONDS-DOLHEID. 25 is geworden, alle andere vogten befmetten en het gehele lichaams geftel in wanorder brengen kan, en dns veroorzaaken zeer gevaarlijke gevolgen, ja zelf niet onwaarfchijnlik, de honds-dolligheid of watervrees, wanneer het bloed op een verregaande wijze met dit gift befmet is geworden. Dat de honden en ook andere dieren, zeer verhit zijnde te rug gehouden in hunne natuurlijke drift te voldoen, zo razend kunnen'worden, dat hun beet gevaarlijk zij en zelfs de gevolgen van deze aller vreeslij kfte kwaal kan aanbrengen, zoude men bij verfcheidene Geneeskundigen vermeld kunnen vinden. — Tot verdere verzekering van mijn Helling, zal mijn eigen ervarenis omtrent de Honds-dolheid voordragen. Wanneer veele Jaaren geleden in de Wildervank woonde, een zeer aangenaam en volkrijk Dorp omtrent zes uuren van Groningen, met brede vaarten voorzien en zeer gelegen voorde Jagt, aangezien daar veel wild zig ophoud in de hooge veenen; en dus worden daar veel Jacht honden nagehouden, dog ook verre de meeste van het manlijk geflagt. — Hoorden wij daar meest alle Jaaren van Dolle-honden, en voor zo verre mij bewust is en wij hebben kunnen nafpooren, bevonden wij altoos, dat de eerfte hond welke men dol gezien had, een hond van het manlijk geflacht en wel een Jagt Hond was, dus van diefoort welke het minst bevreest zijn om het water te naB 5 deren  z6 VERHANDELING. deren, en daarom kor.de men in dit geval de oorzaak der Honds-dolheid'niet aan gebrek van water toefchrijven, ook hebben wij niet kunnen bemerken, dat 'er meer honden in heetere dan koeldere Zomers dol wierden, nog ook niet kunnen gewaar worden, dat 'er meer honden dol wierden in hooge en droge plaatfen, waar menigmaal gebrek aan water was, dan in die plaatfen, alwaar veel water, zo als hier ter plaatfe voor 'handen was: ook kan men volgens mijn gedagten de eerfte oorfprongelyke oorzaak dezer ziekte niet toe. fchrijven aan al te groote hette, daar men dehonden in het midden van den zomer genegen ziet, om te loopen, te fpeelen en neder te leggen in de grootfte hette der zonneenhun daarbij geen de minfte ongemak zien lijden: ook weet niet, dat men in die plaatfen aan de honden verrot vleesch gaf te eeten. — Dog egter zij het verre van mij, dat vermetel genoeg zoude zijn om geheel en al te verwerpen, dat het eeten van rotfig vlees, gebrek aan water of zeer heete luchtsgefteldheid geen oorzaak tot de honds-dolheid zoude kunnen zijn; geloof ik egter voor mij, dat zulks zeer zeldzaam plaats heeft, en om die redenen bovengemeld komt het mij meer waarfchijnlijk voor, dat de eerfte oiripronkdijke oorzaak der honds-dolheid in het algemeen toegefchre ven worde aan het meerder getal van honden van het manlijk in vergelijking van die van het vrouwlijk geflagt, en nog re meer"  over de HONDS-DOLHEID. 27 meerder daar in het algemeen de ritzigfte honden het meest onderhevig zijn om dol te worden. Om mijne voorgedragen gedagten omtrent dë meeste waarfchijnlijke oorzaak der honds dolheid aan den Lezer duidelijker te doen blijken, en het gewigt van onze zaak meer aan te dringen, neme ter dezer plaats de vrijheid een proeve daar van mede te deelen, uit de aanmerkingen van mijn vader zaliger in bovengemelde deel Servan-> dis civibus Pag. 552. te vinden, alwaar den Autheur zig dus uitdrukt. ■— „ Dog om dit mijn denkbeeld aangaande de oor„ zaaken der honds-dolheid klaarder te doenzien, „ en door de ondervinding eenigermaten als het „ ware aan te toonen, zo zij het mij geoorloofd „ te verhalen, dat ik, in het jaar 1770, een klein „ Engelfche windhondje had, het welk zeer fraai „ was, maar ook geheel geen wedergade vond in „ het landfchap alwaar ik woonde en aldus ook „ geene gelegcndheid had om te paaren. „ Ik had dikwijls in dit dier een allerfterkften „ Stimulus venereus opgemerkt. Maar wat gebeurt? „ In de maand Junij op een morgen niet kwaads „ van dit vriendlijk en menschlievend dier ver„ moedende, wierd mijn zoon, toen 14 jaaren „ oud, van hem gebeten in een zijner vingeren, „ bij gelegendheid, dat hij de hond verjaagen wilde van een bord met eeten, dat voor de kat„ ten gefchikt was. ' De  28 VERI-IANDELIN G. „ De wonde bloedde vrij fterk, en ik verbond „ het alleen met een linnen doekje, als geenver„ moeden hebbende vaneenig kwaad. Hij toonde „ ook den gehelen dag geen tekens van dolligheid > p at en dronk, alleenlyk maakte hij dikwijls een „ vreemd geluid als of hij niesde. Maar tegens „ den avond viel hij aan opeen der katten en „ beet haar hevig en kort daar na beet hij ook de „ tweede, welke ik mij herinnerde, dat hij daags „ te vooren befprongen had, als of hij een teef „ voor zig had. — Dit bijten gaf mij kwaad 7, vermoeden, ik joeg hem weg en hij verfchool ^ zig onder een ledige bedftede. „'De katten liet ik toen vangen en verdrin„ ken. Den volgende morgen was de hond niet te huis, het welk nooit anders gebeurde, en „ kort daar na kreeg ik berigt door iemand, welke „ wel een half uur gaans van mijn huis afwoonde, „ dat mijn hond dol was en zeer veel honden „ gebeten had. — Kort daar na kwam hij te „ huis. ik liet hem vast leggen aan een ketting, „ om te zien wat toevallen zig verder moeten „ vertoonen: ondertusfchen kende hij mij zeec „ wel en deed geen leed aan een (pion, die naast „ hem ftond en tegens hem blafte. Hij keek zeer „ verwoed, gevende intusfchen wederom fterke „ blijken van de voorgemelden ffimülüs, en hoo„ rende dat 'er niet verre van daan bij een boer ' „ een loopfche teef was, zo zond ik om dezelve „ te  over de HONDS-DOLHËÏD. 29 ., te hebben , ten einde te zien, op wat wijze . „ hij zig daar bij zoude gedragen, in hoope, }, dat hij zig misfchien mee de teef zoudepaaren. Maar ik konde de teef niet magtig worden, men wist reeds dat mijn hond dol was. Spijs „ en drank weigerde hij, maar ik konde geen „ water-vrees in hem. bemerken: en was ook dien j, zelfden morgen, zooalsmijberigtwierd, door „ de vaart gezwommen om een fchaap te bijten s, het welk naderhand dol is geworden. Midlerwijl dat hij in de fchuur vast gekeH tend zat, pasfeerde een hen voor bij hem, op „ welke hij een fprong deed, haar vattende tus„ fchen zijne pooten en verfcheurde ze tot zeer „ kleine (tukken. „ Kort hierna, ik weet niet, raakte hy los, „ het geen ons alle bevreest maakte, dog deed ,, niemand leed, en kort daar na gaf ik order om „ hem dood te fchieten, 't welk in een ogenblik ,, volbragt wierd. — Daar was uitwendig niets ,, vreemds aan het lichhaam te zien, als alleen„ lijk, was zijn tong geheel zwart. Ik liet hem „ diep onder de grond begraven." ,, Nu moest „ ik " (zegt den Autheur verder) „hetoogwen„ den op ons zeiven, en in zonderheid op mijn „ Zoon. " ( thans Practizerend Medicina Doftor te Groningen ) „ die geweldig aangedaan was over „ de ontwijffelbaare blyken, dat de hond dol was „ geweest. Wij waaren beangst in de hoogsten graad edog  3o VERHANDELING „edog het vertrouwen öp het ons bekende middel „ (waar van nader fpreken zal in het vervolg) „ ftelde ons enigfints gerust, het matigde ten „ minften onze vrees. " Den onbevooroordeelden en goedgünftigenleezer van deze myne verhandeling zal het voorzeker niet ongepast oordeelen, dat hem myne bedenking over deze evengemelde proeve, hier ter plaatfe mededeele. Bovengemeld Windhondje van ons, een van de fraaifte zoort, zeer vriendlijk en getrouw , en om zijn aahigheid van ons alle zeer bemind, wierd wel opgepast in eten en drinken, kwam zelden buiten het huis dan onder opzigt van een van ons alle, was gezond, tierig en onbcfchadigt, zo dat men niets aan hem vermerken konde, als dat hy dikwyls een geweldige drift had om te paaren, en hieraan niet kunnende voldaan worden, word hij onverwagts in den voorgemekkn ftaat gebragt, om door zijn beet te veroorzaaken dat het fchaap dol wierd, waar van de gebeten e honden bevrijd bleven, door het bekende middel van hunne meesters toegediend. Waaraan kan men anders, volgens mijn gedagten, nu toefchrijven, dat deze hond dol geworden is indien graad als bovengemeld , en of fchoon nog niet volkomen de water-vrees en nog ontzag voor zijn Heer hebbende, door zijn beet, en fpeekzel het welk in dien graad vergiftigd was, hetfchaap het  over de HONDS-DOLHEID. 3? het raasfmet aan te brengen, in dier voegen, dat het zelve dol wierd; en wanneer de hond langer in het leven gebleven was, zelve waarfchij nïijk tot den hoogde trap zoude dol geworden zijn, dan aan de ontaarting der vogten door overvloed van zaadvogt, waarmede dit dier behebt was, veroorzaakt? Voorzeker meen ik dat deze proeve een groote toelichting tot onze zaak toebrengt en dat wij niet tegens de gezonde reden oordeelen, wanneer wij denken, dat zulks meermalen aan honden van het manlijk geflagt, die geen wedergade kunnen vinden, kan overkomen. Hebbende aangetoond met nedrige onderwerping aan het oordeel van den befcheiden lezer, en zo ik mene (leunende op de reden van den algemene grondwet der natuur en noodwendige omftandigheden waar van herleven en de gezondheid niet alleen van den mensch, maar van alle levendige fchepzelen afhangt, de waarfchijnlikheid van mijn gevoelen omtrent de eerfte algemene of oirfpronklijke oorzaak der honds-dolheid, egter niet door proefneemingen volkomen beveiligd, de welke, wanneer waar bevonden wierden, zouden kunnen verflxekken, om te verminderen, zoo niet voor te komen, dat het geflagt der honden in het bijzonder, zo veelvuldig als gewoonlijk, door deeze vreeslijke ziekte aangetast wierde. bNeme ik, in de tweede plaats de vrijheid, om de waarheid van ons voorgeftelde gevoelen ter toets.  3a VERHANDELING te brengen , de volgende pointen tot onderwerp van onderzoeking voor te ftellen Eer/lelijk. Als men eens een nauwkeurige aantekening hield van honden die geboren worden, of men niet een evenredig getal van honden én reeven zoude vinden. Ten Tweeden. Of het niet zeer zeldzaam gebeurt, dat een hond van het manlyk geflagt, wanneer nog niet volwasfen of gefchikt tot de voortteeling dol word, zonder door een dolle hond of ander razend dier gebeten te zyn. Ten Derden. Of dit toeval immer aaneen hond overkomt, welke ter gepaste tyd gelegendbeid heeft, zyn lust tot voorteeling te voldoen. Ten Vierden. Of men honden van welk geflagt ook, zonder voorgaande befmetting heeft zien dol worden, wanneer over de tijd van paaren, of onvrugtbaar geworden zijn. Ten Vijfden. Of men hulp zoude kunnen toebrengen aan een hond, in wien de eerste beginzelen van dolligheid. zig opdeden, doorhem bij een loopfche teef te brengen. Ten Laasten. Of men voorbeelden heeft, dat van die honden, welke van hondeverkopers ter voortteeling nagehouden worden om 'er winst mede te doen, zonder befmet te worden, dolgeworden zyn. — Ik weet zeer wel op deze voorgeftelde manier de oorzaak van de Honds-dolheid te onderzoeken, zeer  over £>e HONDS-DOLHEID. g3 zeer bezwaarlijk, ja bijna onmogelijk zal geache worden, ten minden om zulks binnen een korten, tijd te verrigten; egter wanneer door proefnemingen zoude kunnen beveftigd worden, dat de meeste en oorfpronkelijke oorzaak der hons-dolheid kan toegefchreven worden aan den inbreuk der voorgemelde natuurwet, in het bijzonder, met het geflagt der honden plaats hebbende, zoude men zekere middelen bij der hand kunnen nemen, om de droevige gevolgen dezer ziekte voor te komen of te verminderen, door meer honden van het vrouwlijk geflagt in het leven te houden. En tiaar dit voor het Mensdom van het grootfte aanbelang zoude zijn, dunktmy was het zeerwensch. lijk, dat een zeer aanzienelijke premie uitgeloofd wierde aan die gene, welke binnen een bepaalde tijd, b: v: van vijf of zes jaaren, na genomene proefneemingen, het best aan bovengemelde articulen, beantwoorde. — Hoe nieuw en vreemd ook deze mijne aanmerkingen aan veelen mogen voorkomen, en misfchien veele verfchillende critique aanmerkingen mogen gemaakt worden, over de algemene voorwaarden, waar van het leven en de gezondheid afhangen, niet alleen betreklijk den mensch, maar ook alle levendige dieren, van den zelfden fchepper des geheel als, even als wij zeiven gefchapen: zo gelieve den geachten Lezer, ten bewijze van mijn voorgaande aanmerkingen met mij op C te  34 VERHANDELING. te merken, het onderfcheid tusfchen den hengst en een ruinpaard, tusfchen een ftier en een os, en verders tusfchen alle andere dieren als honden, katten, haanen &c, welke al of niet gecasftreerd zijn: indien wij zulks opmerkzaam befchouwen, moeten wij verbaast ftaan over het aanmerklijk en verwonderlijk onderfcheid, welke'er plaats heeft, niet alleen bij de dieren ^ maar zelf bij de menfchen, welke al of niet van de werktuiglijke deelen, tot de bereiding van het zaadvogt, ontdaan zijn, hoe hunne gehele aart verandert word, ontmand zijnde, worden zij geheel ontvrugtbaar, verwijfd, &c. Bij den eunuch groeit de baart niet, het gehele lichaams geitel word zagter en weker, meer gelyk aan dat van een vrouw, van een ftoutmoedigen aart worden de gecaftreerden zagrzinnig, hun Hem zagter &c. en dit heeft in alle dieren mede plaats. — Wat een yerfchil tusfchen den kop van een hengst en ruinpaard, en tusfchen den kop van een bul en een Os ? wat verwonderlijk voorwaar en boven het bereik van ons verftand, om de geheime werkingen, waar door deze verandering, zo wel in mensch als in dier te weeg gebragt word, te kunnen uitleggen. Indien wy zulks opmerkzaam befchouwen, moeten wij noodwendig befluiten, dat het lichaam van het manlijk geflagt zo wel in mensch als dier, wanneer tot rijpheid gekomen, een onbegrijpelijke verandering ondergaat  over ï>e HONDS-DOLHEID. 35 gaat, even zo een dier, wanneer tot de ftaat van rijpheid of gefchikt ter voortteeling, gekomen aan onbegrijpelijke veranderingen in zijn lichaams geftel onderworpen is. En dat, wanneer het zaadvogt, daar het zelve Zo een groote invloed op het lighaam heeft, niet ter behoorlijker tijd ontlast word, tot een regelmatige voortteeling volgens de regelen door den Almachtigen daar gefield', wanneer dezelve de waereld en alle levendige dieren fchiep, omreden v.in het verbreken dier natuur wet van God zelve jngefteld, ontaarten; van een ten wyzen einde gefchikte, in een vergiftigen aart kan verandert worden, en daar alle de buifen des lichaams verening zamen hebben, even zo ook de vogten; dit gift aan alle de vogten kan medegedeelt worden , en dus het gehele lichaams geftel in zodanige wanorder brengen, dat door de beet van een dier, met dit gift, als bovengemeld behebt, de Hondsdolheid of watervrees aan eenig mensch of dier kan aangebragt worden. Even zo nieuw als deze myne aanmerkingen aan veele mogen vöorkoornen en tegenwerpingen onderhevig zyn, vertroost ik my, (gedenkendeaan het motto van Richakd Steele, geplaatst boven het 4Ö4fte Spectatoriaal Vertoog, alwaar hij zegt.No Mans abilities are fo fhining, asnotto ,, Jland in need of a proper Oppor tunitij, a patron „ and even a Friend to recomtnend them to th& Ca „ notice.  36 VERHANDELING „ notice of the World. " Dat is. „ Geen men„ „ fchen bekwaamheden zijn zo aanmerkelijk „ uitblinkende in hun voorkomen, als dat dezelve „ niet zouden nodig hebben een gepaste gelegen dheid, een voorftander, ja zelfs een vriend, om „ dezelve ter kennisfe van de waereld aan te be4 veelen." Dat zulks mede plaats gehad heeft omtrent de uitvinding van de kinderpokjes in te enten, hoe veel tegenftrevingen dezelve heeft moe. ten lijden, dog door ervarenis bevonden, dat menig honderden en duizenden door deszelfs heijlzame uitwerking van de treurige gevolgen en den doodt, zo dikmaals aan deze ziekte, wanneer natuurlijk aangekomen, eigen, bevrijd zijn'gebleven. Alleenlijk door ervarenis zijn wij van deszelfs heijlzame uitwerking overtuigd geworden, en moeten ons in dezen onderwerpen aan de wet dezer kunstbewerking, als wij onzen plicht betragten willen, om die gene te Ipaaren en te behouden, die deze ziekte nog niet gehad hebben en dezelve aannemen, in dankbaarheid, als een genadenrijke gave, welke aan den Goeddoende God behaagt heeft ten dien einde het menschdom mede te begunstigen; en duszalikmijgeenzintsgeftoord agten, wanneer van enige van mijne leezers, deze mijne aanmerkingen niet in agr mogten genomen of verworpen worden, laatende vrijwillig aan een ijder over dezelve te oordeelen als het hem behaagt:  over de HONDS-DOLHEID. 37 haagt: maar altoos mij verheugen, dat na mijn gering vermogen, enige uuren, zo mogelijk ten nutte van mijn evenmensen hefteed hebbe. Zo deze mijne aanmerkingen voor een groot gedeelte aan ons oogmerk mogten voldoen, zoude zulks mede, volgens mijn gedagten kunnen aangemerkt worden als een onwaardeerbaar gefchenk van God'dat door dezelve zoude kunnen verhindert worden, dat het geflagt der honden, niet zo dikmaals als gewoonlijk, aan deze vreesfelijke en gevaarlijke kwaal voor her. Menschdom onderhevig was; en zoude ftrekken tot een allergrootst genoegen van hem, die in nedrige onderwerping de volgende woorden van Ludretius, voor de laatfte aanmerking van ijder onbevooroordeelt en onpartijdigen Lezer voordraagt. teweten: „ De/ine exterritus novitate ipfa, exfpuere ex „ animo rationem, fedmagifa cuto judicia perpende , „ 6? fi tibi vera viJetur. Dede manus, aut ft falfa „ est acemgere Contra." Dat is „ Afgefchriktdoor „ de nieuwigheid zelf, laat af, de reden uit uw „ gemoed te bannen, maar overweegt de zaak „ met een meer fcherpzinnig oordeel, en indien „ dezelve uw met de waarheid overeenkomstig voorkomt, leent er uw hand toe, dog indien „ valsch omhelst dan het tegendeel. En deze verhandeling eindigt met den inhoud van mijn eerfte opgegeven motto van Rich ard C 3 Stee-  38 VERHANDELING. Steele, ziet Pag. 2 van mijn Verhandelingen en in 't Hollandfch dus luid. „ Geen mensch was immer zo volmaakt kun„ dig in het bellier des levens, als niet aan te nemen nieuwe onderrigting door den tijd en „ ervarenis, ; in zo verre dat wij ons zeiven on- kundig vinden in dat geene wij ons verbeeldeden te verftaan, en oorzaak vinden te verwerpen, „ het gene wij dagten onze voornaamfte belang „ te zijn. NA-  NASCHRIFT. /^eer gevoeglijk had met het einde van mijne verhandeling over den oorzaak der honds-dolheid van den waarden Leezer affcheid kunnen nemen, dog om reden dat pag 30 van een ons bekend middel tegen de geduchte gevolgen der dolle honds-beet gewag gemaakt, en daar van nader te zullen fpreken, beWfc hebbe; zal den Lezer met mij, menende hier door deze mijne Verhandeling meer belangrijk te maken, het niet onge» pas^ oordelen, dat in dit Nafchrift, hem mededele 't aangehaalde middel, welke men waarlijk als een groot gefchenk van den Almachtigen mag aanmerken. De bereiding en gebruik daar van is, als volgt: Bereiding. Neemt drie doiren van hoender eijeren en drie halve eijerfchaalen vol olijven of falade olij, doet het te zamen in een koekepan op een matig vuur, roert het geftadig met een mes wel onder een, en laat het te zamen zo lang braden, dat het door geftadi g roeren een egale masfa. word als een Conferf. Het vervuld als dan een groote Cofïïj kop. C'4 Het  4Ziet the GentletoaDs Magazine for Oftober iroi. Pag. 9'3. • >■ y  NASCHRIFT. 43 n proved to be a fpecificfor the bite of a viper, by ,, a parity of reafoning, I have ever concluded, „ that it must be the only eer tam antidot e for the „ bite of a mad dog 100. „ Th is f have fuggefted to feveral medical men „ and others, at different times, ivith little fuc~ cefs l own, becaufe the most obvïous things are „ generally the least regarded; and never having „ had an opportunity of trying the full extent of „ this remedy my felf, I fhould have feit much dif~ )3 fidence in announcing it to the Public, hadnot (3, X. pag. 43 informed us, that he is affured }, oil has fficled a complete cure even af ter the by„ drophia had got to a confiderable heigih, by giving „ it internally and ruhbing the body with it. This „ is what I ahuays fllattered my felf'with, would „ be the cafe; and without obtruding Theory on „ your Readers, vjhenit can be confirmed by Prac„ tice, I cordially unite,with. (X X.in)Requesting „ the Phijfician, who prescribed theoil and who „ had the happinefsto witnefs its benificial effecls , „ would oblige the world with a full account of „ the procefs. If I am, even in the humblest de. 5, gree inftrumental in obtaining this fovour, or of n calling the attention of the faculty to the investi-. gat ion of the fpecificpropofed 1 fhall efleem my „ felf a benefaftor of mankind. „ Tours &c. Mo rva. P. S..  44 N A S C I I R I F T. * P'S- 1 think *** ^e«)?c valuabk „ front the oil it contains. The beetles &c. are ufe„ lefi. Nature a&s on the fimplest plan, A far„ rago of medicines may impede, hut feldom for. „ wards her operation to relieve." (aj In hec Hollands luid den brief als vqjgu. Mijn Heer Urban! Van mijne vroegfte Jaaren af genegenheid gehad hebbende voor de beoeffening der geneeskunde verftrekt het mij tot een oneindig genoegen, gewaar te worden, dat eenige van uwe verftandige en goedgunffige Correspondenten onlangs voor den dag gekomen zijn met aanwijzingen en voorfchriften ter voorkoming en genezing van die allervreeslijkfte der kwalen, ik meen de Hondsdolheid. — Reeds voor lang ben van gevoelen geweest, dat alle dieren vergiften ten naastenbij op een gelijke manier werken, niettegenftaande de uitwerkingen welke zij kunnen voortbrengen zeer verfchillend mogen zijn, en wetende dat den olijven olij bewezen is een Ibecificq middel te zijn tegen den Adderbeet; door een gelijkheid van redenkaveling, heb ik altijd van gedagten geweest, dat het zelve het eenige tegengift moeste zijn tegen den dolle hondsbeet.— Die heb ik op verichiliende gelegedheden aan ver- fcheiden CO Gentlemaos Magazine for Febraary 1792, Pag. 134.  NASCHRIFT, 45 fcheiden Geneesheeren en anderen voorgedragen dog met een geringen goeden uitilag. Ik beken om dat de minst fchitterende dingen in het algemeen het minst in aanmerking komen; en nimner geen gelegendheid gehad hebbende y zelf in perzoon, de uitgebreidheid van dit middel te beproeven, zo zoude voor mij zeiven zeer tvvijffelmoedig geweest zijn, om het zelve aan het algemeen bekend, te maken, hadQ X pag. 43 ons niet onderrigt. „ dat hij verzekerd is, dat den „ olij een volkomen genezing te weeg gebragt „ heeft ja zelf, na dat de watervrees tot een ver„ fchrikkelijke hoogte gekomen was, door dezel„ ve inwendig in te geven en het lichaam daar„ mede te wrijven." Dit is het gene, het welk mij altoos mede gevleid hebbe, de zaak te zullen afdoen; en zonder te willen aandringen tegen debe- fpiegeling van uwe Leezers, wanneer het zelve konde bewezen worden door de beoelfening, verenig ik mij hartlijk met Q X, in te verzoeken, dat den Geneesheer, zuelke den olij voorfchreef, en het geluk had om getuigen te zijn van deszelfs heijlzame uitwerkingen, dat dezelve de waereld zeer verf ligt en zoude met een volkomen berigt t» geven yan dezelfs uitkomst, zo ik, ja zelf,in den nedrigften graad mogte behulpzaam zijn, om dezen gunst te erlangen, of den. aandagt der Faculteit tot onderzoek van het voorgeftelde fpecificq uit te nodigen, zal  i\6 NASCHRIFT. zal mij zeiven befchouwen als een weldoender van het menschdom. U Wel-Ed: &c. Morva. P: S: Ik denk dat het Hollandsch fpecifiecq waardig kan gekeurd worden alleen om den olij, dewel. ke het zelve in zig bevat. — De meijkevers &c. (ziende op "een middel uit meijkevers en honing beftaande, geplaatst in the Magizine for November. 1791) zijn nutteloos. De natuur werkt volgens het eenvoudigftc plan. Een groot toeftel van Geneesmiddelen kan wel hinderlijk zijn, maar zeldzaam bevorderen de uitwerking tot verligting. Om reden dat den bovengemelde brief van Morva blijken geeft van den olijven olij zijn groot vermogen tegen de beeten of ftekingen van venijnige dieren, heb dezelve goedgevonden hier ter plaatfe den Lezer mede te deelen, voor zo verre mij bewust is, kan niet verzekeren dat den olijven olie op zich zeiven, een genezing aangebragt heeft aan iemand welke reeds den Watervrees had (dog kan en wil zulks niet tegenipreken, daar wy verpligt zyn aan de ondervinding, als de beste leermeefter ons te onderwerpen) dog dat den olij alleen in ftaat is om de gevolgen van den Adderbeet weg te nemen, vind men bewezen in 't veertigfte deel der Philofophical Transactions pag. 150, te weten: Een man, genaamd William Oliver, een addervanger te Bath begaf hem zelf bij het Geneeskundig Collegie tc Lon- don  NASCHRIFT. 47 don, en bood aan een proeve te geven in eigen perzoon, om te bewijzen, dat den eenvoudigen olijven olij het vermogen had om de gevolgen van den beet van een adder (dit was voorzeker iets nieuws,daar men meende,dat dezelve alleen konde genezen worden door den adder olij, of olij waarin een adder dood geloopen was ) weg te nemen: de aanbieding wierd door de Heeren van de Faculteit aangenomen, meteen|belofrevan, na de proeve voldaan had, hem te zullen fchenken een prsemie van go pond fterlings zynde vijf hondert en vyftig Gulden Hollands geld- De man, welke nabij zeventig Jaar oud was, met zijn vrouw verzeld, kwam op den beftemden dag, zijnde den eerften Junij 1734. Hij liet zig bijten of fteeken van den adder, welke ten dien einde raedegebragt was, in de hand en duim, in tegenwoordigheid van verfcheiden Heeren. Het vergift een weinig daarna begon werkzaam te worden; zijn hand, duim en andere deelen des lichaams, zag men opzwellen tot die hoogte, dat om zijne klederen uit te krijgen men verpligtwas denaden los te tornen, waarop zijn vrouw vrijheid gegeven wierd om de genezing te vervullen, zij maakte een goede hoeveelheid olijven olie warm, en wreef daar mede aanhoudende de aangedane, en opgezwollen deelen, (in tusfchenpozingen nam hij ook een lepel vol olij in) tot dat de zwelling en andere toevallen zig zo zeer verminderden, dat  48 NASCHRIFT- dar. zij wist dat dc kragt van het vergift te ouder gebragt was. Hij wierd op een bed, voor hem ten dien einde gereed en warm gemaakt, gelegd, hij viel in een zagte flaap verzeld met een ruime uitwazeming. Na verloop van een uur of zes was hij zeer wel, en na dat hij iets tot verkwikking genomen had, nam hij, tot verwondering van alle de Heeren tegenwoordig, zeer wel te vreden met zijne beloning, zijn affcheid en keerde met zijn huisvrouw na zijn woonplaats terug. En kan zulks bewijzen genoegzaam bij eigen ondervinding, door 't volgende geval, welke men in de Letteroefening aangehaald kan vinden, en nög zeer wel in mijn geheugen, te weten. In den Jaare 1764. in den zomer wierd mijn Vader zaliger ontboden ten huize van eene Cornelis Blink, Jongman omtrent 30 Jaaren oud, dezelve was in het veld geweest in de veenen, en aldaar door een adder geftoken, had ruim twee uuren in groote fmerte doorgebragt om te huis te komen; de beene waren zeer opgezwollen, den lijder was onrustig, dorftig, benauwd, koortzig en zeer pijnlik. Op mijn Vaders order wierd aanftonds olijven olij warm gemaakt, en daar mede aanhoudend de opgezwollene deelen gefineerd; men zag de toevallen en zwelling na eenigen tijd met fineren aangehouden te hebben, verminderen, en nu men in  NASCHRIFT. 49 in vertrouwen was, dat het venijn zijn kragt benomen ware, wierd den Lijder in een warm gemaakt bed gelegd ; kreeg een verkwikljjken flaap en fterke uitwazeming, het gewenschte gevolg was, dat de Lijder, den volgenden of anderen dag, zijne bezigheden konde waarnemen, en naderhand gezond gebleven is. Naderhand heeft mijn Vader, aan'verfcheidene, die na het veld en in de veenen moesten gaan aangeraden, om tot een voorbehoedmiddel een vlesje olij mede te nemen, ten einde, in gevalle , zij door een adder mogten gedoken worden, het zelve bij der hand te hebben, om aanftonds gebruik van te kunnen maken , het welk bij die gene, die van dezen raad gebruik gemaakt hebben, een goede uitwerking had; want die gene, welke dadelijk na den ontvangene fteek, de olij aanbragten , wierden van deszelfs gevolgen bevrijd , en zeiden op de aanbrenging der olij, een brandende pijn gevoeld te hebben, dog die binnen korten tijd ophield; zo dat zij vervolgens gezond te huis gekomen zijn. Wanneer men in aanmerking neemt, dat den olijven olij tot een fpecifiek of eigenaartig middel tot een tegengift van alle ftekingen der venijnige dieren kan ftrekken, zal de goedgunlïige lezer, met minder verwondering, het gemelde middel tegen de geduchte gevolgen van den dollen honds beet kunnen aanzien. D Om  30 NASCHRIFT. Om kort te gaan het bovengemelde middel uit olijven olie en doiren van eijeren alleen beftaande, wanneer op voorfchreve manier bereid en in behoorlijke tijd volgens opgave toegedient is mij een reeks van 25 en meer Jaaren bekend geweest, en ben verzekerd dat honderd en meer, zo wel menfchen als dieren daar door, tegen de gevolgen van den dollen honds:beetzijn bevrijd gebleven. Hier ter plaatfe zal het dén Lezer niet onaangenaam zijn, dat daar die genen welke deze verhandeling komen te lezen de letteroeffening niet in handen krijgen, enige aanmerklijke proeven van het vermogen van dit middel mededeele. In de maand Maij. 1765 toen 18 Jaar oud, van de Wiidervank een reis doende na London om mijn aldaar zijnde Familie een bezoek te geven, dus Amfterdam moetende pasferen, en en mij aldaar enige dagen ophoudende, op den binnen Amftel opeen voormiddag komende, voor een zeker huis aldaar een menigte menfchen zag flaan; na de reden daar van geviaagt hebbende, "kreeg ik ten antwoord, ach! daar is een man in dat huis, die een vrouw heeft met drie kinderen, wat is dat ongelukkig, die is van een dolle hond gebeten, mijn blijdfchap was groot, verzekerd van mijn middel, drong door, in het huis komende , vond alle bedroefd en fchreiende, man vrouw en kinderen, 't welk voorwaar een aandoenlijk Schouwfpel was. Ik fchreef hun het middel en deszelfs gebruik voor, verzekerde hun, wanneer mijn  NASCHRIFT. 51 mijn raad in agt genomen wierd er geen gevaar bij was en de man gezond zoude blijven, dat zij God danken mogten, dat ik juist ter dezertijdhun huis voorbij kwam; na hun nogmaals [aangemaand te hebben van het zelve gebruik te maken; ging ik weg, met belofte, dat wanneer ik in mijne terug reize wederom Amfterdam pasfeerde, hun, een bezoek zoude geven, om na des mans welftand te vernemen, volgens mijn belofte deed ik zulks, wanneer ik een vierendeel Jaars naderhand in het laatst van Augustus wederom te Amfterdam kwam; tot mijn groot genoegen wierd ik zeer vriendelijk van die lieden bedankt, dat die man uit dit groot gevaar gered had, vond alles zeer wel, dus nam ik zeer voldaan over deze mijne proeve aflcheid van hun. Een proeve in twee honden met een allergewenschten uitflag genomen, zal ik hier bijvoegen, en is als volgt: In het begin van den Jare 1787 den 8January, kwam de Heer van der Piepen, van zijn twee honden verzeld, des voordemiddags te huis. In huis willende gaan, kwam een kleine hond de floep op, welke eerst den eenen hond zeer woedend beet; de andere zogt zig door de vlugt te bergen , dog wierd mede zo hevig in zijn oor gebeten, dat er een flukje uitgerukt wierd; vervolgens zag de Heer van der Piepen, dat het zelfde D 2 hondje  Sa NASCHRIFT. hondje een kleinen hond van zijn Buurman beet, als ook nog een hond die voorbij liep. De Heer van der Piepen (in de Apotheek van den Heer J. Stook, in leven beroemd Medicina? Doétor alhier) dit geval aan zijn Patroon verhalende, en het bekend wordende, dat er een dol hondje in die buurt geweest was, ook de waarheid hiervan nader bevestigd wordende, wilde die Heer, öm alle gevaar voor te komen ^ die beide honden , waar hij anders veel van hield laten doodfchieten: dog hier toe konde de Heer van der Piepen niet befluiten; zig herinnerende in Servandis Civibus gelezen te hebben van een middel tegen de gevolgen van den dollen hondsbeet, vond het zelve in bovengemelde zevende deel, en haalde zijn Patroon over om met dit middel een proef te neemen. Daar op wierden'de honden ijder afzonderlijk aan een keten wel verzekerd vastgemaakt, en het bovengemelde middel van olij en eijeren op voorfchrevene wijze toegediend, en het gevolg is hier van geweest, dat de beida honden van dolheid bevrijd en volmaakt gezond zijn gebleven. ; De zonderlinge uitwerking van dit middel op die honden is geweest, dat de honden zo fterk door de huid zweetteden, dat hunne hokken van binnen er mede beflagen wierden, en zo kleverig waren, dat men moeite had het zelve er af te boenen: de reuk of lugt die de honden van zig;- •" • -. . . . ga-  NASCHRIFT. $3 gaven, was zo fterk, heeft de Heer S t o o k mij verhaald, dat zijn Wel-Ed: maar voor een korten tijd, in het vertrek daar dezelve waaren, konde vertoeven; ook hebben dehonden bijna alle hairen verlooren, welke egter wederom allengskens aangegroeid zijn. —' Hier uit dunkt mij, kan de geachte Leezer duidelijk opmerken, dat dit middel een fterk vermogen heeft, daar het zelve deze honden door den huid, (anders niet natuurlijk aart deze dieren eigen) deed zweten, en dat het zweet zo fcherp geweest is, om het hair van dezelven te doen uitvallen. — Dat de kleine hond, welke de honden van den Heer van der Piepen gebeten heeft, dol geweest is, ftrekt tot bewijs, vermits de Buurmans hond, welke (na, enige korte dagen, gebeten geweest te zijn) uit voorzorg dpgcfloten was, tekenen van dolheid gegeven heeft, en om die reden dood gemaakt is.— Dat het bovengemelde middel, uit olij eneijeren beftaande, groote kragt bezit, (ja zelf wanneer de de watervrees tegenwoordig is, ) dog egter niet Voldoende bevonden zij, om den lijder te herftel" len en van den dood te bevrijden: blijkt nit de twee voorbeelden, door mijn Vader zal: in zijne aanmerkingen over de honds-dolheid pag. 557 en 558 aangehaald. Alwaar den Autheur zegt. „ Maar om door de ondervinding althans de „ groote kragt van dit middel aan te toonen, „ zal ik twee voorbeelden bijbrengen, mij voor D 3 „ vee-  54 NASCHRIFT. „ veele Jaaren medegedeeld door den Wel Ed: zeer Geleerden Heer C. Eb. Muller, wel„ eer beroemd Medicus te Amfterdam. „ Het eene was een man buiten de Zaagmolens Poort, en de andere een man buiten de „ Raampoort, dog verfchillende in Jaaren. Deze „ beiden waren zeer onpasfelelijk, maar zonder „ te weten wat hun fcheelde. De vrouw zeide „ aan den Doétor mijn man kan niet drinken, „ het fcheelt hem in de keel enz. De Heer „ Muller liet een bierglas met fchoon water „ brengen, en bood het den man aan, waarop „ dezelve fterkeconvulfien(ftuiptrekkingen)kreeg, „ het welk den Heer Muller terflond teken„ nen gaf, dat die man de water-vrees reeds had, „ en van een dollen hond gebeten was, het welk „ hij ook aan de vrouw te verftaan gaf, die daar „ op met grote ontfteltenis antwoorde, dat is waar, ,» dog wij wisten niet dat het dier dol was, het was „ maar een klein hondje; en het was gefchied voor „ bijna zes weeken. Hierop nam de Doétor zelfs „ de moeite om het middel, welke hem bekend „ was, te bereiden, om zeker te zijn vandeeerfte „ proeve. Het was nu de derde dag der Hijdrop„ hobie of watervrees. De man nam het zelve », in zander veel moeite, en ziet, een zeer korten tijd daar na eischte hij drinken, en dronk rij„ kelijk, meer dan een pint zuivfr water, uit „ een ruimen melkpot met het grootf e genoegen en  NASDHRIFT. 55 „ gemak en betuiging van een onbefchrijvelijke ,, geneugte. Een half uur daarna begon hij over„ vloedig te braken, alles zwart, als geronnen j, bloed, daarna wederom tot dat zijn dorst ge„ lescht was, en gaf, zes of zeven uuren daana „ den geest. „ Meest op dezelfde wijze (om niet te lang te A, zijn) liep het af met het tweede geval, alwaar „ insgelijks, voort na het gebruik van het Mid, del, de watervrees cesfeerde: (ophield) maar j, ook die lijder begon even eens die zwarte ftoffe j, te braaken, bleef aanhoudend drinken met ge„ mak en vermaak; maar ftierf niet te min den „ volgenden dag." Offchoon deze laast genoemde Lijders, niet herfteld en van den dood konden bevrijd worden, moet men, na mijn gedagten, zig egter zeer verwonderen , dat dit Middel zo veel uitwerking had', om hun, kort na het gebruik van het zelve, de watervrees te benemen, en zij dus met groot genoegen hunne groote dorst konden lesfchen. Eu is het niet nog een groote zaak, om zodanig een Lijder, die onbefchrijvelijk geneugte,van te kunnen drinken, te verfchaffen? En daar dit middel kan dienen, om den Patiënt, reeds de watervrees hebbende, van dezelve te kunnen ontheffen, dunkt mij, kan men hier uit, als uit de te vooren aangehaalde proeven van dit middel, met grond van reden op de heilzame werking van het zelve ver- trou-  $6 NASCHRIFT. trouwen ftellen; zo dat men van het zelve, indien het van Mensch of Dier, kort na den beet, behoorlijk bereid, als bovengemeld is, gebruikt word, onder Gods zegen de heilzaamfte uitwerking verwagten kan en mag. — Zoude den waarden Lezer hier van meerder aanmerklijke proeven kunnen mededelen indien nodig oordeelde: edog om deszelfs gedult niet langer te vermoeijen. Zo eindigt dit nafchrift met de zinsipreuk van den onfterfhjke Boerh aav e. HET EENVOUDIGE IS HET ZEGEL DER WAARHEID. DRUKFEILEN. Bladzyde 3 Regel 13 (laat, laatfte Woensdag in April 1793, - - - moet zyn, laatfte Woensdag in April 1790. Bladzyde ia Nota CO ftaat, Loof, moet zyn, Looff. Bladzyde 16 Regel 27 ftaat, het regelmatige drukking, te - - - moet zyn, een regelmatige drukking.