ABELKROMBEEN EN Z IJ N DOORLUGTIGE HOOGHEID aan de HELDER; OF DE A F T O G T der ENGELSCHEN en RUSSCHEN. KLUGTSPEL en P ANTOMIME. GEDRUKT voor de Leden van het TONEELOEFFENEND GENOOTSCHAP, onder de Zinspreuk: 'ƒ Toneel, door dweepzugt fleeds gevloekt, Strekt hem ten baak, die deugden zoekt. x n den HAAG. 1 7 9 9*  PERSOONEN. aselkr ombeen. zijne doorlugtige hooghei». ïen half dronke b oer.j hospes. banna, rramn van den Hospes. ja pik, Knegt van den halfdronken Boer. ee-n engelsman. gecommitteerden, uit den Kerkenraad. ebn patriotsche jongen. HeL°Zr,% FW°}g en zwiiS«nde Perfoonea, worden uit het ftuk zelve gekend. '  AB ELKROMBEEN EN ZIJN DOORLUGTIGE HOOGHEID AAN DE HELDER. Het toneel verbeeld de flraat van een Dorp. Jan de eene zijde ziet men een Herberg 9 en in het verfchiet de Kerk. EERSTE TONEEL. Ken halfdrqnke boer, rijklijk met oranje yerjieré en zingende. is ons Wulrapje nog zo klei», Al euvel zei die Stadhouder zijn; La! la! faldera, la! la! enz» - Kijk; 't is aartig; zo dikwils as ik om zen DoorlttgtfA ge  ge Hoogh?id denk, krijg ik ziilk een almagtrgen dorst, dat ik et niet langer houên ken. Hij kiept aan de deur van den Hospes. Ilcihoüa, jij! met je wondirüjke aangeiigt! — doet Ie deur open. — Ik beu voor den Prins, en 'k mot drinken. T WEEDE TONEEL. - "R O T. r , hospes. hospes. Wartirö^nrrel'! Kwel! moetje hebben? Je maakt een leeven als ofje mijn huis woud bombardeeren. b o er. ,, Wat ik hebben wil? he? — Vraag je dat nog, Smeerlap ? — Wat ik hebben wil ? — . hospes. Met vraagen kwam de man te Romen. Als jij me niet zegt, watje hebben wilt, hoe kan:ik het dan weeten? boer. Sakkerdemallemosterd! die ouwe Kuikendief weet niet wat ik hebben mor. — Vent! de heele worreld weet, wat Klaas Pieters de Melkboer hebben mot, en weet jij dat niet? 110 s pe s* Neen! — Maar fpreek: haast u wat. Ik heb weinig tijd. , eoer.  s B OER. West je dan niet, dat Abelkrombien aan de Helder is? HO SPES. Ja! Godbetert, dat weet ik maar al te wel. BOER. Weetje dan ook niet, Lompen! dat Onzelieveheer, Zijn hoed afneemende. Zo barmhartig is geweest om zen doorlugtige Hoogheid ook hier aan de Helder te laaten komen? HOSPES. 't Is mooglijk. BOE R. Weetje dan niet, afgedraaide Bierton! Weetje dan niet* as Abelkrombien, rait zen doorlugtige Hoogheid zeggen; daar zij eeten! daar zij drinken! — dat er dan hier op de Helder, en overal, eeten en drinken weezen en klaar ftaan mot? HOSPES. Wie, die op de Helder woont, zou het hart hebben „ om dat tegen te durven fpreeken ? — Hebben we dat nieE ondervonden? BOER. Wel nou dan! — dat is juist hetgeen ik zeg. En je •begint nou al te voelen, dat je ongelijk hebt. — Maar, a propos, weetjedan ook niet, datKlaas Pieters de Melkr boer, — en dat ben ik, om je te dienen, — ook op de Helder is? ~ H;? wat zeg je? A 3 HOS.J  HOSPES. Ik zie en hoor je immers. Is dat vraagenswaard ?- BOER. En as je dat ziet, en as je dat hoort, ben je dan nog zo vervloekt dom, dat je niet weet, dat Klaas Pieters de Malkboer, 't zij met eerbied gezeid, net zo goed eete. en drinken mot als Abelkrombien en zen doorlugtige Hoog■ heid? HOSPES. o Neen! dat weet ik niet. BOER. Sakkerdepollepel! weetje dat niet? — Ben ik dan «ie zo wel ien mensch van vleisch en van bienen als Abelkrombien en zen doorlugtige Hoogheid ? — En heit Onzelieveheer het eeten en drinken voor mij zo we! niet 'aaten groeijen as voor deuze Heeren? HOSPES. Word gij een Patriot! Klras? B OER.. Dat verfjar ik. HOSPES. Gij liegt het. Gij zijt wel deeglijk een Patriot; want juist is dit een van de eerue rechten van hetPatriottismus, dat alle menfcjien even na zijn om te eeten en te diïoken dat onzelieveheer geeft: om dac geen Prins zig te barsten moet vreeten , terwijl de burgers van den honger Iktven. B OER.  s J O E R. Ei, ei, is dat een Patriot? — Maar, Maatje! toetje permisfie, waar ftaat dat gefchreeven , in 't ouwe of in 't nieuwe Testament? — Kijk, as het daar niet in ftaat, dan g&loofikhet niet; want as dit zo was, zo as je daar zegt dan zou onze Domené het ons wel vertellen ; want dt© weet duivelsch veel van al die dingen. — Maar hoor eens, hebje ook een vo»rnccraen , om me van den dorst t8 laaten fterven?— HOSPES. Ik zou u gaarne wat te drinken geeven, Klaas! maar ik mag, en ik kan niet. BOER. Hoe! — jij, die er voor gebooren; voor in de wieg geleid en voor grootgebragt bent, — jij mag en je kent me niette zuipen geeven? — En waarom niet, Jeneverdief? waarom niet? HOSPES. Om dat Abelkrombeen en zijn doorlugtige Hoogheid alle fpijzen en dranken, hoe ook genaamd, in requifitie genomen hebben, en om dat ik geen kruimeltje brood en geen druppeltje drank, zonder hun voorkennis, aan iemand verkoopen mag. BOER. Vervloekt, —- Mot ik dan dorst lijden? HOS PES. Ter eere van Abelkrombeen en zijn doorlugtige Hoogheid. A 3 OER*  4 boer. Maar, bij men ziel! ik mot drinken! üeek er den gek niet mede! —— Wil jedanhebben, dat ik ilerf? hospes. Op last van Abelkrombeen mag ik u geen drank fchenken. boer. Die lelijke Abelkrombien! hospes. Ja! Vriend! dat zijn er de gevolgen van. De Engelfchen zijn nu aan de Helder! Gij hebt uw wenfch ! Wat kunt gij meer verlangen? En wat verfcheelt het, of gij nu eens een half jaar, of een jaar dorst moet lijden, en honger misfchien ook? boer. Wat me datfcheelt? — Wel dan fterf ik. — Dan ben ik binnen veertien dagen zo dood als een pier. hospes. Zeer goed, Klaas! dan zullen Abelkrombeen en zijn doorlugtige Hoogheid leeven! boer. Zij leeven, as ik dood ben? — DE II.  ? DE R D E TONEEL. boer, ii o S 1' e s , h a n n a. manna, met een fiesch en een glaasje in de hand. Stil tegen den Hospes, ,, Hoe kunt ge zo dwans zijn, om u met deezen dron„ ken Karei intelaaten? Gij weet hoe gevaarlijk het is „ voor een Patriot, om thans zijn hart regt uit te fpree,, ken. s oer. W.-.t hebje daar , moeder Bant»! hak n a. Een borrel, — Klaas! — WUzegjeer ra»? boer. Kijk, jij kotnt uit den hemel vallen. — Ik heb jou liever , as Abelkrombien. Schenk eens in. hanna, injchcnker.de. Me dienst aan je, Klaas! boer, drinkende. o! Datfmaakt. IIe;riijk! Overheerlijk! Nog eens, moeder Hanria ! aller liefje moeder Hanna! nog eens! — Waaragtig! dat verfterkt me. ii a n n a, Daar, Jongen, drink maar. De flefch is r.og vol. boer. Maar zeg eens; je man vertelt me daar, da hij, zoaA 4 der  9 der permisfie, geetj droppel drank magverkoopen, ea — hoe is dat dan ? hann a. Hoor, Klaas, ik zal 't u zeggen,- deeze jenever heb ïk nog van voor mijn trouwen, en daar is geen menfch anders meester van, dan ik. boer, Ah! zo! dan vat ik de knoop. -— Wel nou! wel dan vind ik het wel heel goed, dat de Burgers van de Helder nog zo iets hebben van voor heur trouwen; want dan ken er geen vreemd menfch ankommen. Geef me nog een dropje van voor je trouwen. hanna, infchenkende. Daar! drink maar! boer, drinkende. De gezondheid van jou, Hanna! van Abelius Krom- poot; van Mijnheer je man, en, . van zen klugüge' Hoogheid! Hij vertrekt al zingende. Al is ons Wulmpje nog zo klein, enz. VIERDE TONEEL. hospes, hanna. hanna. Mijn Ueve Man! ons geluk, ons leeven hangt hier aan een  9 een zijden draad, en evenwel fpreekt gij zorntijds nog zo Hout weg, als of gij meester van de ganfche Helder waart, — Gtloof mij, — of fchoon ik maar een vrouw ben, — Hij is een waar Patri k, die alles voor zijn Vaderland doet; die alles voor zijn Vaderland, zijn goed en zijn bloed zelfs opoffert, wanneer zijne diensten van nut voor het zelve wcezen kunnen: — maar; hij is een gek; hij is waardig , dat hij in lijden komt, die, bui'en noodzaaklijkheid en zonder voorüim'gt, om zijn Vaderland tot eenlg voordeel te verftrekken , zig zelve in gevaar Helt. HOSPES. Gij hebt groot gelijk, Hanna! maar mijn drift vervoert mij altoos in zulke omflandigheeden. Daar het hart vol van is, fpreekt de mond het eerst en het meest van. - Maar,— laat ons in huis gaan ! Ginder komen Abelkrombeen met zijn doorlugtige Hoogheid. VIJFDE TONEEL. ABELKROMBEEN , Z IJ N DOORLUGTIGE HOOGHEID , gevolg van Engelfiken en Rusfchen. Z. D, HOOGHEID. Maar, wanneer zijn we nu in den Plaag? ABELKROM BEEN. Heb flegts eenige weinige dagen gedold, Vorst! Onze onoverwinlijke trappen zijn ree.is tot bij Haarlem doorgc drongen. De Bacaaffcbe Vloot is genomen, — Alles onA 5 der  ie Verwerpt zig aan onze magt. Gansch Nederland fiddert en juicht! — Dat gedeelte des Volks, dat zijne voorvaderlijke deugden behouden heeft, en zijne duure verpligtiigaan uw dooilugiig Huis kent, ziet reikhalzend en met brandend verlangen naar u uit. z. d. ii o o g h e i d. Och! dat is goed. Ik verdien het ook. abelkrombeen. Allerwegen waait de prinslijke vlag. Alle hoofden zijn rret de geliefde kleur verfierd : en waar dit geen plaats lueft, daar zit voor 't minst Oranje in het hart! — En, wees verzekerd, waar de Oranjevlag nog niet waait, daar zal zij deeze week waaijen. z. d. hoogheid, wet uitgelaaten vreugd, huppelende en zijn handen wrijvende. Ilr.! — dat zal mooi weezen. abelkrombeen. Gij ziet, 'dat ik niet te vergeefs tegen uwe Vijanden ge; zegd heb. Ik heb u (legts aan te tasten om u te overwinneti. Het gaat mij, zo als het een beroemd Veldheer ïn clouden tijd ging; — men kan van mij ook zeggen: Abelkrombeen kwam ! Abelkrombeen zag en Abelkrombeen overwon. z. d. hoogheid. Gij brengt mij en mijn Huis onder de groo'fte verpligting van de Waereki. — wat zuilen mijn vijanden lelijk op  ÏI op hun neus (laan kijken. — Nn, ze verdienen ook een goed pak flagen. ABEL KROMT. EEN. Meer dan flagen , Vorst! — Abelkrombeen is gekomen om uwe vijanden te verpletteren ! — en, — zij zullen verpletterd worden. 55. D. HOOGHEID. Ja ! ik heb reeds al zo 't een en ander van die verplrtering gezien. De meisjes verkrag:; de oude.i v;r:noord ; de huizen geplunderd; de dorpen verbrand! W"efd.:t begint ernaar te gelijken! — Als dat zo voortgaat, dan raakt Oranje er geheel en al boven op. — 't Is maar j.iramer, dat'er zo veel \ an mijne goede vrienden, en pasfant, ook een neep door krijgen. i A 1M2LKR0MBEEN. o! Dnt is niets! Geen een uwer Vrienden, of hij getroost zig alle deeze opofferingen. Om Oranje boven te hebben zullen zij allen er gaarne onder willen weezen.— De Nederlanders zijti gebooren (haven! — Gij zijl hun Af. god. — Gebied fiegts, en van zelve Iteekei: zij de handen in de kluisters, dieuwegenndehenfchenkenzal. z. D. HOOGHEID. Ja! dat weet ik: '» ' want ik ben immers ook een Nederlander. — Maar, zeg eens. Gij zult mij dan fpoedig in den Haag brengen ? A B E L K R O M R E E N. Ik ga er op 't oogenblik mijn werk van mcak.nj. Op zijn  12 gijn langst zijt gij er overmorgen. Ik heb reeds bevelaan mijne Helden gegeeven. Zij (taan gereed, en wagten flegts op mijn komst, om ganfch Holland ftormenderhand in te neemen, Z. D. HOOGHEID. Ik verlaat mij zo geheel en al op u, als een kind op zijn Vader. — Wees ook van mijn kant verzekerd, dat ik er u rijldijk voor betaalen zal. ABELKROMBEEN. Dat is niet noodig,'Vorst! Een rechtfchapen Engelsman is altoos gewoon om zig zelve te betaalen. — Vaarwel ! Ik ga overwinnen. Hij vertrekt met zijn gevolg onder Krijgsmuziek. ZESDE TONEEL. ZIJN DOORLUGTIGE HOOGHEID, gevolg. Z. D. HOOG HEID. Op zijn allerlangst overmorgen in den Haag! o! Wat zal ik blij weezen. Wat zullen de tnenfchen kijken als ik, de Tedergeliefde, daar zo deftig aan kom Happen, met de S*ter op mijn borst: zo regelregt naar mijn Hof! — Wat zal die eerde Kamer, die tweede Kamer, dat Bewind , die Agenten en wat er meer is, almagtig fchielijk moeten opkraamen! Ik denk dat ze nu al bezig zijn met inpakken. — En wat zullen die Patriotten elen*  33 elradig op hun ooren krijgen. — Kijk,als ik er om denk, ben ik mij zelve niet van vreugd. ZEVENDE TOONEEL. /.ijn doorlugtige hoogheid, twee g.e comm it teerden uit de kerkenraad, een half dronken boer, boeren en boerinnen, gevolg. gecommitteerde, zig aan 'i hoofd van de boeren en boerinnen bevindende , en in ftaatfie het Tooueel opkomende. Zal het uwe doorlugtige Hoogheid behaagen, om eenï». ren oogenblikken te luisteren, naar een voordel, hetwelk ons, door den weleerwaarden Kerkenraad, op de lippen is gelegd geworden? In de openingen onzes monds, dit verzekeren wij plegtftaatiglijk aan uwe allerdoortagtigite Hoogheid is eene goede boodichap te vinden. z. d, hoogheid. Spreekt Mij nheereï)! ik zal de eer hebben om naar u^ voordel te luisteren. gecommitteer de. Dooreen geweld, waarvan de gewijde noch ongewi; je' bladeren geen voorbeeld kennen, is de waare en réchtzinnige Kerk, op eene allerönbarmbartigfte wijze] van den Staat afgeleheurd geworden. Onze oögen hebben dit nau  14 Ecr.fdiouwd, en onze zielen z'jn In bittere droefheid weggcfüioken. Z. D. HOP GH Lil). Ta! mannen! dat geloof ik heel wet. Ik ; mijn Vader eb mijn Moeder hebben er ook al vrij wat traanen over geftort. Kijk, die Patriotten zijn regte heidens. En dit is toch maar uitgemaakt zeker, dat de ortodoxeKerk en mijn doorlugtig Huis twee dingen zijn, die, als men ze van elkander fcheid , even zo fdikkjk in duigen vallen als een biervat, waarin men de kat kneppelt. — Maar die oproermaakers hebben geen geweeteu , waariigtig! GECOMMITTEERDE. Gij zijt gekoomen, Vorst! om, — enden Staat, — en de Kerk te herftelien. z. D. HOOGHEID. En ik zal ze herftelien; maak er ftaat op. GECOMMITTEERDE. Dat zien en ondervinden wij reeds aanvankelijk. — En dat uw werk in deezen niet ongezegend blijft, daarvan zal deeze dag ten onwrsakbaare getuigen verftrekken. — Ter zaake dan! Wij hebben onze Kerk gezuiverd van alles wat onrein was. De burgermeesterlijke, de magiftrale banken, met de verhemeltens, de groene kusfens, en de fierlijkgebonden Bijbels zijn weder in hunne vootige order gebtagt: ook is er een pragtig en vorstlijk geftoelte, in 't best gedeelte van de Kerk geplaatst, wagtende op uwe doorlugtige Hoogheid, omer, zo als in de dagen van ou»s  15 ouds, die thans, op uwe fchreeden, gelukkiglijk zijn we. dergekeerd, den waaren Godsdienst waar te neemen. z. d. hoogheid. Hoe! gij hebt dit alles reeds in order? Mannen! g!j toont dat gij Pijiaaren zijc zo wel van de Kerk als vaa mijn Huis, ■ Watwiltge nu verder zergen ? gecommitteerde. Wij komen uwe doorlugtige Hoogheid hoogst eerbiedig en aüerönderdaanigst verzoeken, da: gij onze Kerk de eer gelieft aan te doen, om ze met uwehoogeea welwijze tegenwoordigheid te verëeren. z. d. hoogheid. Wel, Mannen Broeders ! wel die eer zal aan rnlj wee. zen. — Eerst naar de Kerk en dan naar mijn Hof; wel dat zal gaan of 'c gefineerd, was. gecommitteerde. Gij zult ons dan wel de genade gelieve te bewijzen, dat gij, in volle ftaatfie, door ons tempelwaards geleid word? z. d. h o ocheid. Wel zeer zeker. Komt, hoe eer hoe liever maar. De Kerkklok begint ah naar ouder gewoonte te luiden. z. d. hoo gheid. Hoe! wat is dat? Luid er een klok? gecommitteerde Ja! zijn doorlugtige Hoogheid! dat is, (de Hemel zl] vutir-  vuurïglijk gedankt,) de Kerkklok, luidende, even gelijk in de dagen van ouds. z. D. hoogheid , in overmaat van vreugd. Ha! ha! de Kerkklok! De Kerkklok! ALLE de boeren. Ha! ha! de Kerkklok! De Kerkklok! ha! ha! gecommitteerde, ter zijde. „ Wat is zijn Hoogheid toch bijzonder godvrugtig!" Thans verfchijvt de Predikant, met mantel en bef, en fielt zig aan V hoofd van den troep. z. D. ho ogheid. Ha! ha! mantel en bef! mantel en bef! ALLE DE b9ere n. Ha! ha! mantel en bef! ha! ha! EEN HALF dronke bóer. Ha! la! — de—ker—rik—kl —klok I — Mantelets. —Jjef 5 — ha! —ha! Tè$ Ts-dm fiMkt sig in order. De Predikant gaat vtet&it.- Zij» Dterltigtige Hoogheid gaat tusfeken de tures Gettmwitteerden. Fóorts volgen de Boem rat, Bmnmm en 7 verder Gevolg. Een gepast tm&ielb, mier V rond trekken van het tomeeit laat mg hmtrer. De  17 Se halfdronke boer., zig bij den Trein ge, voègd hebbende , loopt er uit, op 't oogenblik ah de Trein zijn mars voltooid, en gedeeltlijk reeds het toneel verlaaten heeft. Dat na de Kerk gaan, — Parbleu! dat is goed! zeer goed! excelent goed! masr me dunkt, dat het ook niet kwaad, — in 't geheel niet kwaad zou weezen, om zo veel te uilder te zitten en te fcherper te luisteren, dat ik nog eerst een dropje van voor men trouwen nam. Hij loopt in de Herberg. A G T S T E TO NE EL. Het Toneel verandert, en verbeeld een Kamer, *f openbaare drinkplaats, in het huis van den Hospes. hospes, een half dronke boer. boer. Jongen! hoor iens hier. Kijk, daar.heb ik een Preek gehoord, zo overheerlijk mooi, dat, bij mijn ziel! je zoud er een boterham met rookworst voor laatenftaan. As je me wel "begrijpt, Hospes! Kyk, dan zei ik et je iens beduiden. Daar zat zen doorklugrge Hoogheid. ■ Hoog, - heel hoog, •*- opfiggermansfaaije kuslens zat hij; met een hemel van kattoeu ofpattenas, ik j3 weet  Il weet niet ter deeg, — wat het geweest i,, — boven ' zijn hoofd Daar 2at Abelkromrugj Kfombe w.1 A zeggen: _ ook onder een dito hemel, en op dito duo kusfens. — Je verrtaat me immers, Langfmoel? - HOSPES. Ja.' Klaas! ik verita u zeer wel. Non, luister dan! _ Daar Ld de Domiué; - mer zijnarmenzo, en zo! - e„ met zijn hoof[J en met een Item as een klok Hoor, zo gi„ghet.' Hij bont het predikgeluid naar. HOSPES. Dat moet vervaarlijk mooi geweest zijn. BOER. Maar kijk, dat bidden mcstje gehoord hébben! daar was al het andere maar prullenwerk bij Maarapro- pos! Moeder Hanna! Moeder Hanna! NEGENDE TONEEL. HOSPES, EEN HAL F DRONUE BOER, HANNA. HANNA. • Wat is er van uw dienst, Klaas ? BOER. • hebbenW0U Z° dr°PJe Va" voor ie trouwen HANNA  HANNA. Kom, daar kan ik u aan helpen. Gij hebt toch alwofP dorst. BOER. Niet alleen dofst maar ook honger. — Hoor eens hier % moeder Hanna ! jij bent een best wijf. . HANNA. Hebje me anders niet te zeggen ? BOER. Ja! al vrij wat. je most me nou eens traéieeren, —«* dat is te zeggen voor men geld! Kijk, voor niemendal wil ik het niet hebben. Ik zei je zelfs dubbel betaalen * en dan nog een zoen toe. • HANNA, Je bent gul. ! BOER. 't Is ook een dag uit den hoogtten. Van daag mot ik vrolijk weezen, of ik ben het nooit! verfla je? HANNA. 3 Wel nu, Klaas! wees vrolijk. Maar waarop moet gij getracteerd worden? BOER. Op lekkeren ham. HOSPES. Op ham? — Die hebben de Engelfchen al voor lang op? gcvrceten. [ B i 5 hanna;  li hanna. Ja! maar zfj hebben nog een kluifje overgelaaten, daar zal Klaas wel genoeg aan hebben. Hij is alle menfchen niet. boer. Je fpreekt als een Engel! — As dat kluifje maar'groot genoeg is. — Een kluifje! — Vervloekt! 'c is net of ik een hond was. — Klaas mot bienen kluiven. hospes. Wel nu! het zijn Engelfche kluifjes, boe r* Dat is ook waar. — 't Is een h'ammebien daar me goede vrienden het beste eerst afgevreeten hebben. —Wel bekom het haar, en mij ook! Hanna dekt een tsfeltje, en zet er het fluk van den Ham op. Als je nou maar begrijpt, Moeder Hanna! dat ik zwaaren dorst heb. hanna. Wat verkies je te drinken, Klaas? boer. In de eerfte plaats, een dropje van voor je trouwen, om een graage maag te maaken; want ik heb zo ien honger dat ik rammel. hanna, infchenkende. Daar hebje een dropje,— Wat nu verder? b © er.  I 2 boer. Een paar flesfchen rood! Een paar fiesfchen wit! en dan een ftoop van dat heele oude bier, weetje? ii a n n a , de flesfchen op tafel zettende! Hebje nu genoeg, Klaas ? boer. Bij provifie denk ik van, ja! maar holla! je vergeet me brood te geeven. — Geef me maar een lang brood* —.— Zie zo! — Ik geloof, dat ik er wat aan doen zei ■ Nou eerst den ham wat klein gefneeden, en dan aan 't hooijen. — Hij ruikt overheerlijk. — Kijk , Hanna! je tracteert me. Na den ham en het brood klein gefneeden te hebben , hoort hij een verfchriklijk geraas buiten het toneel. Wat 's dat ? — Ik vind het liegt, dat een mensch zo ontijdig in zen devotie geftoord word. Sakkerju! TIENDE TONEEL. hospes, een half dronke boer, hanna, eenige engelschen. hospes, ter zijde. ,, Dat is weer een plunderpartij! " een engelschman, tegen den Boer. Awaij Dog ! Awaij! B 3 boer  boer, zonder op te rijzen, Wat bliefje, Vriend? engelsman. Depart quickly! — Away! away • boer. Waaragtig, Mannen! ik verfta je niet, engels chmajj, Daran'd rascals! Hij gooit den boer van de jloel af. boer. Hoe zeilen we 't nou hebben ? — Kijk, dit vind ik beestagtig. Engelsman, zig met de overige Eu gelfchen aan tafel zettende, en eetende. An excellent taste! boer. Ja! maar zo hiet het niet. Dat eeten en drinken komt mij toe, engelsman, Damn'd Dog! will you hold your tong! Eetende en drinkende, This is excellent. boer. Dat gloof ik, bij mijn Ziel, dat et excelent is. — ïk mot evenwel er ook wat van hebben, Hij wil toetasten, doch krijgt van de Engelfchen tenige oorvijgen, l , u EN1-  23 engelsman, Away! away! — We'U kil! you. Tegen de Engelfchen. Cheer up! — Fill the glasfes. — This excellent. b oer. En mot ik dat zo maar met goeje oogen aanzien? Hos. pes! benje dan geen Baas in je huis ? Ordonneer die Vreetwolven iens, dat ze er uitfcheiden. h os pes. Ik zal er wel oppasfen, Klaas! ik heb geen trek naar een pak flagen, en daarenboven, die Heeren komen al heel uit Engeland, om ons te verlosfen. boer. Maar motten ze daarom mijn ham opvreeten? hospes. o! Ligt dat je dat voor je weldoenders over hebt. Je behoorde ze nog geld toe te geeven. boer. Laaten ze naar de galg loopen. Engelsman, tegen den Boer, Hem by de ooren vattende. Kalg loop? Hé? wat you zegt, daar? Hé? boer. Oei! oef! ik fpreek van jou niet. Genade! Hij trekt ■ me de ooren van men kop. B 4 en"  Engelsman, ttgeii de Hospes. Give wine! Ah! This is excellent. — Buiten het Tooneel word andermaal een woest gerugt gehoord. ELFDE TONEEL. hospes, een half dronke boer, hanna, eenige engelschen en russen, boer. Nog al meer opvreeters! Engelsman, de Rusfen ziende. Demn'd! De Rusfen verfchijnen met de Sabel in de vui%t. De Engel/eken vliegen van tafel op; trekken hunne fabels; worden handgemeen met de Rusfen, en raken dus al vegtende van het Toneel. h os pe s. Dat dunkt me is niet extra broederlijk. boer. Zevegten as honden. — Nou laat ze vegten! ze hebwel een pak flaag an mij verdiend, die Hammendieven! hospes. Je moest eens kijken of er niet nog wat aan het been zat; Klaas! boer.  25 BOER. Het mogt de drommel! 'c Is zo fchoon afgekiooven as of het men krulhond gedaan had. Kijk eens. — Wie «laar nou weer ! — o! - Het is mijn knegt. TWAALFDE TOONEEL HOSPES, EEN HALF DRONKE BOER, HANNA, J A P I K. J APIK. Wel j;mini j®osje, Baas! zit je daar, zo op je gemak te eeten en te drinken ? — BOER. Vervloekt! zit ik op men gemak te eeten en te drin. ken? — Ik heb er geen zvoordje van geproefd: daarhebben die hondenkinderen wel opgepast. — Kom je de gek met me fteeken ? JAP IK. Wel daar bewaart me fint jutmus voor, Baas! dat ik de gek met jou zou fteeken. — Wel neen! dat maar in't geheel niet. — Integendeel, ik kom je een heele droevige, alderdroevigfte historie vertellen. Zie je niet, hoe ik er uit zie? Ik lijk wel een geplukten haan. ■ • o! je zek me niet geloovcn, als iii. het je vertel. BOER. En wat is dan die droevige historie? Vertel op,- maar'' wat kort. B5 JA-  46 'JAPIK. Lange dingen laaten zig zo gemsklijk niet in fhet:kort vertellen. Maar euvenweï zal ik het zo beknopt zien te maaken, als }n men vermengen is. - Luister dan. De Engelfchen en Rusfen hebben al .je Koeijen van Stal ge.haald. 30 ER. Hoe? al men'-Koeyen van Stal gehaald. — En wie heit ze daar order toe gegeeven? -Jap te. Ja, Baas! dat weet ik niet. Wie heitze order gegee;,ven om bier op de Helder te koomen? - Dan, as een knegt, past het me niet, deeze verborgenheid te onder zoeken. - Althans-zeker is het, dat -je Koeijen van Stal ziju gehaald: maar begrijp niet dat dit het al is! wel begut neen j je zelt nog meerhooren. Ze hebben al je Koeijen ook kapot gemaakt, an Hukken gehakt-; gekookt en gebraden; zo dat denkelijk op dit zelfde oogenblik, dankten, «en jeTpreek, al.jc Koeijen al opgevreeten zijn; want die njenfchen lijden zon grooten honger! _ o! Dat weet ie .-■aog niet. BOER. Och! 'och 1-ik ben een bedur-ven man ! Al men 'koeijen weg! JA PIK. -Ik mot je nog al meer zeggen. Je paard en je karretje i nebben ze ook mee gepakt. BOER.  *7 BOER. Men paard, me lieve beest? en dan dat mooije karretje? japik. Ja, Baas! zo as ik je zeg. Ik zou om geen geld van de worreld willen liegen. — Ze hadden het noodig om eP mee te rijden, zeiden ze. — Maar, daar is nog meer ge„ beurd, Baas 1 toen ze je koeijen en je paard weggenomen hadden, bepreepen de Engelil-hen, datje geen hooi ook meer noodig had, en daarom hebben ze je heele zolder leeg gemaakt en de hooibarg ook ! — o , Die Engelfchen zijn zo ooilijk. BOER. Die helfche dieven!, japik. Word niet boos, mijn lieve Baas! Vervolgens hebben ze je dogter genomen, — en — en —- boer. Mijn dogter ? Wel nou ? japik. Ja, Baas! daar hebben ze zulke wonderlijke dingen mee gedaan, dat ik het niet vertellen durf. Je weet ik ben nog ongetrouwd. . Maar van je Wijf, dat ken ik je wel zeggen, die hebben ze bezijden de fchoorfteen. opgehangen, boer, met de bitterfle fmart. Och! och! men armé Wijf. Was er dan geen kans, Japik! om ze aftefnijden ? IA-  23 JAPIK. Dat dorst ik niet doen, Baas! want ik "Wist niet, óf je me dat zomtijds kwalijk mogt genome»--hebben. Je mot me da-ar eerst permiffie toe geeven, als het ja belieft. — Ze heit me zelfs gevraagd om haar aftcfuijden. H 0 SPE)S. Hoe! zij hangt, en ze heeft u gevraagd? — JAPIK. Wel nou, ken dat niet wed'zen? Een mensch ken immars wel twee uingen gelijk doen, hangen en fpreeken?— Ja mot begrijpen, dat ze niet hangt om haar keel; wtl jeminijoosjj, neen! Ze hangt maar onder heur arsen. HOSPES. Hondsvot! en gij hebt dat arme fchepzel laaten bah. gen. Loop ï'chielijk naar huis, Klaas! en red uw Vrouw. DERTIENDE TONEEL. HOSPES, HANNA, JAPIK. JA PIK. Je hebt goed zeggen, ieu,e rug. — Betfpijcmij, dat ik op mijn tijd niet in dtn I]>g kan weezen, maar patiëntie! Kunt gij mij overmorgen niet in den Harg brengen; wel nu! breng er mij dan maar in 't begin van toekomende week. ABELKROMBEEN. Ik heb bevel, Vorst! om u te brenger; — ir.aar • niet naar den H aj, z. d. hoogheid, met verbatiïd'isid. Hoe! — niet nar.r den Haag? _ Waar dm naar toet ^ 4 abel-.  4.9 abelkrombeen. Naar Londen! z. d. hoogheid, doodlijk verfchrikt op een ftoel nedervallende. Ach! Naar Londen! en niet naar den Haag? — abelkrombeen, De Nederlanders zijn ontaart! zij zijn diegeenen niet; die gij ep v-ij ons verbeeld hadden , dat ze waren. In fteede van ter heritelling van uw doorlugtig Huis oogenbliklijk toetefnellen, blijven ze itil, werkloos zitten! z. d. hoogheid. Ze lubben mij dan niet meer lief? — Ach ! — / abelkrombeen. Maar wat zeg ik-, (lilzitten? —- Neen! vliegen zij bij duizenden te wapen; vegten als verwoede leeuwen, om ons uit hit veld te liaan , en om u uit den Haag te houden. z. d. h 00 c-h eid. Geef rn;j wat Hofmansdroppeitjes! Ach! ach! Maar kur,:.eu wij dan zonder hei riet in den Haag kome.i? abelkrombeen. Dit is vo'ftrekt onmoogiljk, Vorst! Mr. Pit begrijpt het ook zo. ■ En als die het zo begrijpt, dan kunt gij St at maaken, dat het zo is. z. d. hoog'  4i z. d. hoogheid. Mr. Pitt begrijpt het ook zo ? Ach! dan moer. ik het ook zo begrijpen! • abelkrombeen. Ik heb bevel tot den aftogt gegeeven. Wij moeten nog heden naar Engeland. z. d. hoogheid. Nog heden naar Engeland? — o Wreed, o onbarmhartig noodlot! —"— Daar liggen dan al mijn mooije plans in duigen. — Maar't is ons zo vast beloofd, dat Wij weder in den Il'.ag zouden komen! abelkrombeen. V*an onze zijde is alles aangewend, wat met mooglijkheid gedaan kon worden. — De fchuld is aan uwe Vrienden in Nederland te wijten, die u in de pekel katen zitten. z. d. hoogheid. Ja! wel in de pekel. — Wat zullen de.Patriotten lachen ! En wat zal mijn Vader en mijn Moeder zeggen , als ik daar zo bekakt van de reis bij hen kom. Ik zal mijn oogen niet durven opflaan. ab e lk r o m been. Gij moet het u getroosten, Vorst! —- Wij Engelfchen komen 'er ook zeer belabberd af. Gaan Wij! — z. d. hoogheid. Gaan? Ach! — maar neen ! ik kan niet C 5 gaan.—  4? gaan. — Ik word zo wonderlijk. — Ik voel, waaragtig». dat ik fterf. — Breng mij te bed. a b e l c r 0 m d e e n , tegen '/ gCVolg. De Vorst heeft rust noodig. Er is nog een uur tijd. la dien tijd zal hij wel een weinig tot bedaaren komen. z. d. hoogheid, met een gebroken gezigt en fiem. Neen! neen! ik bedaar nooit. » Zijn doorlugtige Hoogheid word met floel en al van het Toneel gedragen, abelkrombeen. Zijn ontftelrenis verwondert mij nier. Bataaven*gij zeegevien! Gij overlaad ons met fchande: maar, is het heden uw beurt, morgen kan het wederom onze beurt worden , en beeft, fidc'ert dan • — want onze wraak zal allergedugtst weezen. HOSPES. Als een Engelsman , geen kwaad kan doen, dan dreigt bij ten minsten, van het te zullen d.>en. ZES-  42 ZESTIENDE TONEEL. Het Toneel is veranderd en verbeeld een Bosch. Hier en daar ziet men eenige verwoeste en afgebrande huizen en hutten. Een Tamboer en Trompetter verfchijnen aan V hoofd van den Trein. De trommel is met een rouwkleed behangen; de Tamboer (laat een lijkmars: tusfchen beiden blaast de Trompetter den aftogt. Agier deezen volgen eenige Engelichen er, Rusfcben , met den rar.tzel op den rug, die met geiorfdegoederen gevuld is, en met den fnaphaan verkeerd op fchouder. Voorts ziet men eenige Officieren van haoges rang> met militaire rouwtekenen verfierd. Abelcrombeen volgt hen; gaande in een neerfagtige en mismoedige houding; met een zakdoek in de hand, en nu en dan de traanen van zijne oogen afwisfc'iende. dgter hem virfchijnt2ijne dooilugtïgesoog* heid; wordende gedraagen op een draagzetel die met een pragtig rouwkleed, (waaróp eenige Oranjedoodshoofden geborduurd zijn,~) behangen _ is. zijn ho og-  44 doorlugtige hoogheid heeft een burger, flaapmantel aan, en een wslle muts op 't hoofd, even gelijk een zieken, die in haast van de eene plaats naar de andere vervoeid word, Z$ dra zijn doorlugtige hoogheid voor op het Toneel gebragt is, wijst hij met nadruk, op Abelkrombeen, en zegt, al huilende en /nikkende. Ja! hij zou mij in den Haag brengen! — Nu kom ik 'er nooit! — nooit! ■ In een geweldig hujlen uitberstende. Nooit kom ik nu in den Haag!— nooi:! nooit! Vervolgem komen de gecommitteerden uitden Kerkenraad, en eenige Oranjevrienden, die met zijne doorlugtige h o o g h ei d op reisgaan. Deezen allen draagen grootc, feepende rouwmantels, en ncderhangende hoeden, wet lange lam. perts of rouwbanden, even als of zij te begraaven gingen. Be Trein word ge/loeten door het Gevolg van abelkrombeen en van zijn doorlugtige hoogheid, en door eenige gewapende Engelichen en Rnsfchen. De Trein ttaauwlijks van het toneel-zijnde, komt de Predikaut; houdende zijn mantel opgerold onder den  45 den arm, en zijn hef in de hand; terwijl hij bedngjligd rond ziet, om te weeten, wat weg de Trein genomen heeft. Een patriotsciie jongen, met een nationaal lint v er fierd, bootst het geluid van een luidende Kerkklok naar. Bom; bam; bom; bam; bom; bara. De Predikant, zonder den Jongen te zien, fchrikt geweldig; geeft een luide gil; laat zijn mantelen hef vallen, en loopt weg. De patriotsche jongen roept hemagter naar. Dominé! Dominé! — je verliest je mantel en je bef. — De Predikant keert fchietijk te rug; raapt zijn mantel en bef op en loopt er mede heen. De patriotsche jongen, benefenr nog eenige andere Pairiotfche Jongens, roepen ; Vive la RepubKque! Vive Ia Liberté! — Thans hoort men een Vaderlands muziek. De Vrijheid, geleid door de Broederfchap, en kenbaar aan hunne gewoone ver fierfelen, verfchijne» ten toneele. dg-  46" Jgter haar worden eenige veroverde Faimdels iti zeegepraal gedraagen, begeleid door eenigen Burgers uit de gewapende Burgermagt, en uit de Bataaffehe en de Franfche Militie. Na het toneel rond gemarcheerd te zijn, fchaart alles zig in een voeglijke order. Fan de Paan. dels word een Zeegetehen opgerigt, en het /pel eindigt niet toepaslijke zangen en dans. EINDE.