Uil de BIBLIOTH EEK van de VE RE ENIG I) E DOOPSG EZ IN\) E GEM E K NT E teAMSTËKDA M .     CHRISTEL IJ KE GEZANGEN.   C HUISTELIJKK GE ZANGEN V O 011 15 E OPENBAAEE G OD 3DIE1STR T OElf ENI^TGEK. te AM STELD AM, BIJ J.C.SEPP & zoon ,C.DE VRIES en C.SEPP jansz.   y O O R B*E R I C H T. Reeds voor verfclieidene jaaren -werd bij ons het ",v'"- , > befluit genomen, om, bij de vijfden Gezangen, bij onzeGemeente, federt den jaare 1762, bij haa~ re openbaaro Godsdienstoefeningen in gebruik, doch welke Gezangen Hechts voor zekere bepaalde feesttijden en plegtige gelegenheden gefchikt waren , nog een zeker aantal te doen verzaamelen, ten einde daar door te bekomen eenen ruimeren voorraad van Gezangen , meer pasfende bij het verhandelen van Christelijke onderwerpen, dan veelen, ja wel verre do meesten, der Pfal» men, hoe ichoon anders van inhoud, en in welke uitmuntend fraaie nederduitfche verfen door het Kunstgenootfchap: Laus Deo Salus Po. pulo (*) overgebragt. In (*) De Pfalraen, door dit Kunstgenootfchap berijmd , zijn ook reeds federt den jaare i;6i , en dus gelijktijdig met do bovengenoemde Gezangen, bij onze Gemeente in gebruik geweest.  n VOORBERICHT. In het eerst had men ten oogmerk,, alleen uit voorhanden zijnde gezangboeken en andere dichtkundige merken, een zeker aantal best en meest voegzaam geoordeeld wordende ftukken uittekippen, en van dezelven eene verzamelde ten gebrnike deezer Gemeente, te maaken; en eene daar toe, door den Kerkeraad dies tijds, aangeftelde Commisfie werkte daar aan ook met de daad. Verlcheidene omstandigheden, echter, bragten in den gang van dit werk aanmerklijke vertraaging en terugzetting. Het blijkbaar gebrekkige en onvolkomene daar van deed , ten laatften, deszelfs geheele verwerping geboren worden; tot dewelke te gereeder werd befloten , toen in den jaare ïjgi de Commislie verrijkt werd met den verdienftelijken , — onze Gemeen, te, i— der Maatfchappij: Tot Nut van V Algemeen, — ja den geheelen Vaderlande, — helaas ! al te vroeg ontvallen martinijs NIET! WEKrHT; IJ-  VOORBERICHT. ra hu ij zen, destijds Diaken onzer Gemeente ; daar 'deeze, zelve#in liet vak der nederduiifehe Dichten Taalkunde niet onberoemde man, niet alleen zich zeiven tot het vervaardigen van eenige Gezangen aanbood: maar ook. der bovengemelde Commisfie het ftreelend genoegen verzorgde van te bekomen de gulhartige toezegging van eenige welberoemrle Amfteldamfche Dichteren en Dich« teresfen, om nevens hem den bundel van Gezangen te vervaardigen, welke de Commisfie, destijds, volgens eene daar toe opgeftelde lijst, vermeende het meest nuttig en belangrijk te zullen zijn, ten gebruike bij de openbaare Godsdienstoefeningen. De arbeid dier achtingwaardige beoefenaaren der volfchoone Dichtkunst, nevens die van enkele anderen, die, naderhand , ook aan de famenftelling van deezen bundel de hand geleend heb, * 2 ben,  iv VOORBERICHT. ben, wordt hier mede der Christelijke Gemeente ten gebruike aangeboden. Een arbeid, welke, zo wij meenen , allen lof verdient, en die met veel nut in de Vergaderingen der Christenen, ter bevordering van ftichting des gemoeds, en ter opwekking van Godsdienftige aandoeningen, Zal k unneu gebruikt worden. Wij zouden het ons tot eene eere reekenen dit ons Voorbericht te verneren met de naamen dier achtingM-aardige Kunstbeciefenaaren, ware het dat ons van allen het verlof daar toe vergund ware geworden. \ Zonder dit te doen wijdt hen onze dankbaarheid, echter, het offer van billijke en hartelijke erkentenis; en wij twijfelen niet of elk Christen , die een beminnaar is van den openbaaren eeredienst des Eeuwigen, en daar in van het Gods- dien-  VOORBERICHT. v dienftig gezang, zal, met blijmoedige dankbaarheid deezen hunnen arbeid befchouvven en gebruiken. Nog eenige weinige dingen moeten wij hier bij , ten aanzien van dit Gezangboek , herinneren. De inhoud deezer Gezangen is zodanig ingericht, dat zij door elk Christen , hoe ook zijne denkwijze moge zijn , met ftichting zullen kunnen gezongen worden. Men heeft althans, zoveel doenlijk ware, alles, wat bijzonder kerklijk leerftelfel kan geheeten worden, daar in vermijd. Geene Godgeleerde verfchilftukken zijn in dit boek bezongen. Opzetlijk heeft men zo veele algemeenheid, als doenlijk ware, in acht genomen, om dus de mogelijkheid daar te ftellen, dat door verfchillende Christelijke Gemeenten van dit Gezangboek ge* 3 Vl bruik  vi VOORBERICHT. bruik zou kunnen worden gemaakt. Men heeft ook daarom den titul zo algemeen gefteld. I De bovengemelde vijftien Gezangen, reeds bij onze Gemeente in gebruik, zijn op derzelver plaats ingevlogten; echter zijn in genoegzaam allen verfcheïdehe noodzaaklijke veranderingen en verbeteringen gebragt, waar door zij, zo als bij vergelijking zal bevonden worden, een meer behaaglijk voorkomen hebben verkregen. (*) De zangwijzen beftaan , deels uit de bosfklinkende en aangenaamfte onzer gewoone Pfalm, wijzen; deels uit de-zodanigen genomen uit de Pfalmen en Gezangen der Lutherfchen; deels verder uit eenigen van hier en elders overgenomen, en eindelijk, uit eenigen daar toe, nieuwlings , te famengefteld. Dus (*) Deeze Gezangen zijn het i, 9, 10 . n, a0, 55 io .\> 45 . 43, 49, 55, 54, 58. ' '  V O ORBERICHT. vif Dus treedt dan ons nieuw Gezangboek, eindelijk, ten voorfchijci; en veelen, gelijk wij niet zonder grond otiderftellen , zien met deszelfs verfcbijning hun uitgeftrekt verlangen naar het zelve vervuld. •Dat nu elke Christelijke Gemeente, die van deezen bundel Gezangen gebruik zal mogen maaken, daar door die ftichting geniete, welke het hart in de verheerlijking van God en het gevoel van Godvruchtige aandoeningen verhoogt! — Dat elk Christen, door het zingen deezer fchoone gezangen , vrolijke aandoeningen des gemoeds bekome , en meer en meêr gevoele het nut van het openbaar Godsdienftig Gezang, helaas! bij zeer veelen der Christenen, gelijk in zeer veele Christelijke Gemeenten, te veel verwaarloosd en gering geacht! Hij,  Vin VOORBERICHT. Hij, die voormaals wel wilde woonen onder de lofzangen Israèls, wopne ook bij ons, Godsdienftige Christenen ! wanneer wij, Hem ter eere, onze nieuwe liederen zingen! De Kerlieraad der DoopsgezinDen i van Lentemaand , de Gemeente, vergadbrende in '796- de Kerk deZon, te AmJ'teldam. Ceene Exemplaarcn, worden voor echt erkend, dan die door eenen der Leeraaren ondertekend zijn.  I N H O ü Bi GEZANGEN. VOOR BEPAALDE TIJDÉN IN GELEGENHEDEN. 1. De fnelheid des tijJs en de broosheid des levens. Bladz, j 2. De wisfelvalligheid aller dingen. - - 5 3. Gods magt en goedheid erkend bij de vernieuwing des Jaars. - - - " • 7 4. Het belluit van het oude Jaar. - 9 5. Jefus geboorte. - - - 11 • 6. De verfchijuing des Engels en zijne boodfcbap. - *3 7. De lofzang der Engelen. - >5 Het bedrijf der Herderen na het vertrek der Engelen. 18 g, Het heil der geboorte van Jefus. - - 20 .10; Lofzang aan den Heiland. . 22 ji. Lofzang aan God wegens de geboorte van jefus. - 24 ia. Het lijden van Jefus in het algemeen befchouwd. - •i3. Jefus in Gethfemane. 2^ Jefus verraaden en gevangen. - - 31 j5£ Jefus voor Kajafas. - j 33 ,16. Jefus verloochend door Petrus. - - 35 .17. Het berouw en de boetvaardigheid van Petrus. ; 38 .18. Jefus voor Pilatus. - - 41 ig. Jefus ten dood geëischt. - -43 So. Jefus gegeesfeld. - - . 46 M Ziet den Mensch. - - - 48 gj2. Jefus gekruifigd. - - 51 33, Jefus befpot aan het Kruis. . . _^ a4> Jefus ftervende aan het Kruis. - a5. Jefus verheerlijkt bij zijnen dood door wonderen. . gj I * 26. JC.  IN 1T O U D. 36, Jefus begraaven. . • Eladz. 60 27. Het isvolbragt. . .62 98. Lofzang aan Jefus , -wegens zijn lijden. - .65 19. Gedachten op het lijden van ^efus. - • 67 30. De verrijzenis van Jefus. f* 31. Maria bij het Graf van Jefus. - '74 3a. Bedenkingen op de verrijzenis van Jefus. - 77 33. De opftanding van Jefus eene verzekering van onze opfcanding. - - «Si 34. 's Heilands zegepraal. - ^3 36. 's Heilands hemelvaart, . . 85 56. Jefus in heerlijkheid. - - - 87 37. De zending van den Heiligen Geest. - - 89 38. Het uitwerkfel der zending van den Heiligen Geest. - 91 5g. De verdediging van Petrus. - - 94 40. De bedeeling van den Heiligen Geest herdacht. - 96 41. Belijdenis gezang. - - ï°° 42. De Doopeene beiiidenis van den Christelijken Godsdienst. 10a 43. De Doop eene verbintenis lot een Godvruchtig leven. . 104 44. Boetzang bij de bediening van den Doop. - 807 45. Gezang na de bediening van den Doop. - - 109 46. Herinnering der weldaaderi ons door Jefus bewezen. . IIO 47. De vertroosting des Avondmaals. - - nj 48. Opwekking ter voorbereiding tot het Avondmaal. - 115 4g. Voor de bediening des Avondmaals. - - 117 50. Het Avondmaal verfterkende Geloof en Deugd. - XI9 51. Gods liefde in den dood van Jefus blijkbaar. - . j2a bi. Verzuchting vóór het Avondmaal. - - 124 63. Overdenking van Jefus lijden bij het Avondmaal. - 126 5/(t Herinnering van het gewigtige van 's Heilands lijden bij het Avondmaal, ia* 5i. Opwekking tot dankbaarheid na het Avondmaal • 129 5*5, Dankbaare herinnering des Avondmaals. - 13° 67. Hervatting van goede voorneemen». - - 135 58. Lofzang na het Avondmaal. . - I35 G E-  I N II OUD O E Z A N G E N, VOOR ONBEPAALD*) TIJDEN ï.\T GELEGENHEDEN. £g Vóór de Godsdienstoefening. . ELidz. 139 60. Ka de Godsdienstoefening,, . . 14c 61. Dankzang voor eenen Bededag. . , 141 62 Boetzang op eencn Bededag. . . 144 63. Christus voorfpeld. . . 145 64 Joaimes de Doeper de wegbereider van den Mesfias. I4P 65. Jefus bezocht en geëerd door de Wijzen uit het Oosten 151 66. Jefus bewaard in den Kinderen moord te Bethlehem. 153 67 Jefus gedoopt. . . . t^ 68. Jefus verheerlijkt op Tabor. . Ij3 69. De Christelijke Kerk. . . 70. Over de Dienaaren der Gemeente. . 163 71. Bij de bevestiging eenes Leeraars. . 165 72.. Bij de'intreede van eenen Leeraar. . . 1^ GEZANGEN VOOR ALGEMEENE TIJDEN EN GELEGENHEDEN. 73. Daar is een God. . , i-r 74- God verheerlijkt in zijne werken. . . I7j 75. De Voorzienigheid. . J . i*p 76. Het vertrouwen op de Voorzienigheid. . JSjl 77. God bet hoogfte goed. , > xgj 78. God onzienlijk . . . jg,, 79. God is een geest. . . , So. Daar is maar één God. , ; ,gfl Si. GoO.  I N H OUD. Si. God is eeuwig. - . Bladz. 190 82. God de Alrnagtige. > . . 19a 83. God alomtegenwoordig. . • 195 S4. God alvveetend.. . .,197 85. God onveranderlijk. • • 200 86. God onbegrijpbaar en groot. . 2oa 87. God de Alwijze. • i . 204 88. God is heilig. - - 20G Sg. God is goed. » - ao8 go. God is rechtvaardig. - - 210 gi. God is barmhartig. - - 213 92. God is langmoedig. - - 2iij g3. God is waarachtig en getrouw. - 2,17 g4- Gods gelukzaligheid. - . . 22o gï. God aller menfcben Vader. . 222 96. Gods liefde in de zending van Jefus Christus. . 225 97. Lofzang aan Jefus den Verlosfer. 22-r 98. Jefus de uitmuntendfte Zedealeeraar. . 20£) 99. Jefus het volkomenst voorbeeld der deugd. . 100. Jefus wraakloos der Christenen voorbeeld. 101. Jefus de grootfte menfehenvriend. ] „„g. 102. De wonderwerken van Jefus blijken zijner Goddedelijke zending. . . 2^o jo3. De liefde tot Jefus, . . n 104. De mensch groot als Christen, . 045 105. De Christenen in den bijzoaderiign zin Kinderen van God. . . . 2^ 10C. De Christen getroost door de vrieudfehap mot God, 249 107. Des Christens waare blijdfehap. . 2jt 108. Des Christens verfchuldigde wandel. . 054 109. De waarheid en voortreflijkheid van den Clnistelij- ken Godsdienst. - . 257 110. De invloed van den. Christelijken Godsdienst op do tijdelijke welvaart der menfcben. . 2.19 ï 11. Het heil van den Godsdienst. lorusc ais god. 262 113. De Godsdienftigheid, ., . £gi n3. De  I N H O U D. n3. De noodzaaklijkheid der goede vyeikcn. Eladz. 267 De Leminlijkheirl der deugd. . tya n5. De haatlijkheid der ondeugd . 273 116. Het leven der deugdzaamen leerrijk. .- 276 117» Het voordeel der deugd voor liet tegenwoordig leven. 279 118. De nadeelige gevolgen der zonde. . 281 119. De Boetvaardigheid. . . . n9,± 120. De Eekeering. . . 2S6 121. De nuttigheid van het gebed. . 2gg 122. Dankbaarheid aan God pligtmaatit. - 291 123. De nuttigheid van het Godsdienltig zingen, . 293 134. Het nut der openbaare Godsdienstoefeningen. . 295 125. De Beden. . ^yz 12Ü'. De onvolkomenheid der menfchelijke kennis. . 300 $27. De noodzaaklijkheid eener Goddelijke openbaaring. 302 12S. De nuttigheid en achtbaarheid der Heilige Schriften. 305 123. Het Christelijk Geluof. . , 30g i3o. De Christelijke Hoop. , 3lr iSli De Christelijke Liefde. . t 1Z2. De Liefde tot de vijanden. . . „jg 133. De vergeeflijkheid jegens elkander. . 3lg ' 134. De Christelijke verdraagzaamheid in den Godsdienst. "20 i55. Lijdzaamheid. . 32a 136. Gelaatenheid. • , • 324 137. Zachtmoedigheid. 1-38. Oprechtheid. 139. Rechtvaardigheid. * 332 , 140. Barmhartigheid. Menschlievendheid. 33 142. Weldaadigheid aan lijdenden. 14B. Milddaadigheid. . ™ i44; Nederigheid. 145. Maatigheid. 146. Kuischheid. . 347 349 147- Vergenoegdheid. 148. Dankbaarheid. » 351 354 *49- De  INHOUD. 149. De Christelijke vrede aes gemoeas. . niaaz. 357 150. Het voorrecht van een gerust geweten. - 359 151. Troostzang in tegeufpoed. - 3<5l i5a. Bede in tegeulpoed. - - 3°"s 153. God de beste helper in den nood. . 365 154. De liefde tot God. • . 3°"S 155. De Christen in voorfpoed. . . 371 156. De voortrefhjkheid van d»n mensch. - 37+ 157. De nietigheid van den mensch. • 37°" 158. De ijdelheid van all' het aar'dfche. - 3~8 i5q. Troostzang, wegens de kortftondigheid en ongeftadig- heid dés menfchelijken wvens. . 301 160. De zekerheid des doods. • 3K4 161. De Christen gerust bij de verwagting des doods. 388 162. De zekerheid van eenen toekomenden ftaat. - 390 163. Het troostrijk uitzicht der vroomen in de eeuwigheid- 39a IO4. Ue neeril)K.ueiu van ecu geiui-.i.auö i<,Ycii. . 3y4 iC5. Jefus de tockomftige Rechter. . 397 CHRIS-  C.H RISTE LIJKE GEZAN GE N, VOOR BEPAALDE T IJ DEN s n GELEGENHEDEN.   3 CHRISTEL IJ XE GEZANGEN, VOOR BEPAALDE T IJ DEN E N GELEGENHEDEN. li... ■ ■ —• ; -b-. . ..=^ NIEUWJAARSGEZANGEN. GEZANG I. J5e /nelheid des cijds en broosheid des levens i. Hoe fnel vervliegt dit wisfelvallig leven! Wat dwaasheid is 't de waereld aan te kleeven ' Die , louter fchijn , ons ijlings zal hegeeven ! Welzalig hij, die , door Gods Geest gedreven , Met wijs beraad , het beste deel verkiest Waar door men niets , fchoon 'tal vergaa, verliest! A 3 a. De  4 CHRIS TEL IJ KE GEZANGEN., 2. De fchicht des doods moog' held noch koning fpaaren ; Noch blonde jeugd , noch mannelijke jaaren , Noch rijk vernuft, noch wit befneeuwde hairea ; De wijzen zien geen dag voorhij gevaaren , Of juichen om 't vooruitzicht in hun lot, Daar ieder ftond hen nader brengt tot God, 3. Is 't Oude jaar , naar dc eeuwigheid vervlogen ; Bevond men zich gezegend uit den hoogen , Of 's levenszon met damp van ramp omtogen ; Men dank', hoe 't gaa , 't ontfermend Alvermogen, Dat , eindloos mild , door weldaên 't hart verblijdt, Of gunstrijk, tot verbeetring ons kastijdt. 4- Wat eischt nu 't jaar, dat wij zijn ingetreeden ? Een needrig hart, in 's Hemels wil te vreden • Een nieuwen geest , die , vuurig in gebeden, Ons ftreeven doet, door Godgewijde zeden , Naar 't heil, dat ons Gods Zoon verworven heeft, En *t leven , dat ons , ftervend', niet begeeft. GE-  CHRISTEL Ij KE GEZANGEN. 5 GEZANG II. De wisjelvalligkeid aller dingen. i. Hij weeue, die op aard' zijn hoogst geluk ziet groeien! Vergeefs wngt hij den oogst op de akker van den tijd. De bloem , die lieden bloeit, zal morgen niet raeèr bloeien; Het aardrijk kweekt geen vrugt, die eeuwig 't hart verblijdt,; 2. De rijke , trotsch op 't goud , dat hij, vol zorg , vergaêrde , Ligt morgen , bij zijn' fchat, in d' arm des doods ter néér., De zoon der weelde praalt gelijk een God op aarde ; Hij fluimert in ; onwaakt ; zijn grootheid is niet meêr., 3. De wijze , die 't heelal poogt in zijn' ziel te omvatten , Wiens zuivre deukenskracht een licht voor 't menschdom is Sterft, bij zijn wetenfehap, als de andre bij zijn fchatten : Een grooter geest .laat op ; zijn licht wordt duisternis. 4- Het zij ons hart zich hechte aan gade , kroost of vrinden , 't Vliegt alles met den tijd, gelijk een fchaduw , heen jf Hij zal zich arm en dwaas en zonder bijftand vinden , Die 't hoogst geluk niet zocht in ü, 4 God ! alleen. A 2 3. 't V«-  6 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN.. 5. "t Vergaat all' wat wij "en , en wij, onnoozlen , klaagen , Wanneer een nevel wijkt, die ons 't gezicht bezwaart? Neen, juichen we ! uit deez' nacht zal eens de morgen daagen, Wiens licht op 't erfgoed ftraalt, dat Gij voor ons bewaart.; 6. Gij, Vader van 't heelal, zijt ook der eeuwen Vader: De tijd vliegt van uw' wenk , maar naakt uw' zetel niet: E« tijd voert ons het graf, maar ook dien zetel ; nader, En onze lofzang rijst bij 't groeien van 't verdriet. 7- Ja, dat wij 't hart aan de aarde , aan onze broederen", boeien! Maar met geen' band van ftof, wien 't woên des tijds verilindtj Uw liefde, die, bij 't leed, ons zoveel heil doet groeien, Uw liefde alleen zij 't fnoer , dat on» aan de aard' verbindt. 8. •t Vergaa all' wat wij zien, de tijd voere op zijn vlerken, Ons, met ons aardsch geluk, als ligio ftoijen. he.n 1 Wij derven niets daar bij ; zijn hand omfchrijft de perken , ,Van 't altijd wisslend ftof, van 't rijk des doods, alleen. Wij fiaan een kalm gezicht op de afgeloopen jaaren: Wij juichen om htm goed ; hun kwaad verwrikt ons niet. Wij inliep , even kalm , op hen , die nadren, ftaaren , Bewust, dat Gij ons leidt, en onze rampen ziet.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. ^ GEZANG HL Gods magt en goedheid erkend bij de vernieuwing dei jaars. x. De zon hervat haar wentelbaan ; Een jaar is weêr verftreken ! Hei' dan , mijn ziel! hef vrolijk aan, Van Gods genaê te fpreeken. In 't voorig jaar Werd ik gewaar I?at hij mijn gangen richtte : 'k Zag vaak dat fmart , Hoe wreed , hoe hard , .Voor blijden zegen zwichtte» 3. Hoe ! zoude ik dan nog angstig zijn , Schoon dc eeuwen ons begeeven ? Gods liefde zal, wat ook verdwijn',, Zelfs de eeuwen overleoven,. In de eeuwigheid Is ons bereid, Eene eindelooze wooning; Dat rijk is daar Onwankelbaar ; De Oneindige is 'er Koning.. i. Die  CHRISTELIJKE G E Z A N G E 3. Die Koning heerscht ook in der tijd; Beftuurt het lot der aarde. Hem zij dan onze dank gewijd, Die ons, tot heden , fpaarde.. Wiens liefde-hand Het Vaderland Steeds hield in trouwe hoede ; Hij fchikt zelfs 't kwaad Ter onzer baat'j En alles keert ten goede. A- Och Vader ! blijf , met teedre min , Voor uwe kindren zorgen , Gelijk Gij deedt, fints 't aanbcgin .Van 's aardrijks eerften morgen 5 Weldaadig God! Laat uw gebod Ons altijd heilig weezen ; Dan zal geen nood , Hoe zwaar , hoe groot, *t Vertrouwend hart doen vreezen. O E-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. g GEZANG IV. Het bejluit van liet, oude jaar. 1. w erler is een jaar vervlogen ; Al 't voorleden dreef voorbij ; Maar uw zorg , ó Alvermogen! Waakte fteeds aan onze zij'. Voor boe veelen was dit jaar 't Eindperk van bun aardfche leven ! Wij, è Opperzegenaar ! Juichen, dat we in 't aanzijn bleven. 2. Liefdrijk heeft , op 's levens wegen , Ons uw milde gunst beftraald : Zichtbaar is uw rijke zegen , Op al 't onze , neergedaald. Zelfs in fmart, of tegenfpoed , Bleven we uwe hand bemerken ; Dachten: " God , zo eindloos goed , Wil alleen ons heil bewerken." R 3. Maar  ' »o CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 5. Maar , durft onze zitl zich vraagen , Of zij fteeds' haar pligt voldeed ? Of zij die vervlogen dagen Altijd waardig heeft hefteed? Bleef zij, door de deugd geleid, / Uwe wet, uwe eer', betrachten ? Bijpte zij voor de eeuwigheid , Die ze elk oogenblik moet wagten ? 4 Ach ! 't geweten doet ons bloozen. Bij Tt herdenken Onzer daên , Doet berouw ons zuchten loozen ; Neem, Ontferrner! neem die aao< Wij gevoelen diepe fmart, Wijl wij tegen U misdreven. Zoud ge aan 't rouwgevoelend hart , God! niet ras de fchuld vergeeven ? 5. Ja, wij kennen uw genade : Zij verwerpt ons fmeeken niet. Kom ons met uw hulp te ftade , JTts Gij onze zwakheid ziet. Doet uw gunst , nog langen tijd, Ons 't genot des levens fmaaken , Dat wij dan, aan U gewijd, Ons voor de eeuwigheid volmaakenl KERS-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. n KERST IJDSGEZANGEN. GEZANG V. Jefus geboren. I '. , I. God zijde eere, ó Dankbre Broeders'. Neemt de harpen : God zij de eer' ! Méér bezorgd dan teedre Moeders, Ziet Hij op zijn Kindren neer. Slaat , uit al het aardsch gewemel , Vrolijk, dankbaar, 't oog ten hemel: Buigt u voor d' Erbarmer neêr: Neemt de harpen : God zij de eer' ! Eens , door donkren nacht omgeeven Stond geen Cherub om Hem heen Hij, Hij was alleen het leven , En zich zelv' het licht alleen. God zij de eere , ö ftervelingen ! Hij, wïen thans de Cherubs zingen Met gedekten aangezicht , Sprak: " 'Er zij licht!" en 't was licht! B 9 3. Vro.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 3. Vrolijk juichten toen de dalen ; Vruchtbre daauw zeeg op den grond; Lieflijk fchoot de zou haar ftraalen In dien eerften morgenftond. Gij ook juichtet met .uw gade , Heerlijkst denkbeeld der genade ! Mensch , ó lievling Van uw' God ! Vrolijk waart ge in 't nieuw genot. 4> Maar de dank .zij allerwegen, Meer dan ooit, Hem thans gewijd, Nu Hij de aard' met milder zegen , Ean met vrugtbren daauw verblijd: Jefus , wien de hemel-kooien Koning noemen , is geboren. Om de kribb', die Hem bewaart, Klinke uw lofzang dankbaare aard'! 5. Juicht met de aarde 6 Hemelüngen! Staamelt Hem uw dankbaar lied , Droeders! die in hooger kringen, Reeds verheerlijkt, rust geniet. Eens als gij door Hem verheven , Zullen we eindloos met Hem leeven. Hem zij de eere en majesteit: Lof en dank in eeuwigheid! G E-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN, »5 G E Z A N G VI. De vérfchijning des Engels , en zijne boodfchap. i. 't Was ftil in Bethlems necdrig oord ; 't Geftarnte blonk met flaauwen luister ; 1 De nacht dreef ftaatig , eenzaam voort, En fpreidde rust door 't fomber duister. ** 2. 't Was ftil, toen van den hemeltrans , Het helderst licht, op eenmaal ftraalde, En Gods Gezant, omkleed met glans , Voor 't oog der herdron , nederdaalde. 3. ' J Der herdren - fchaar , door fchrik vermand , Door 't licht verblind, valt beevend neder ! God fpreekt , door zijnen afgezant: De vrees verdwijnt, de rust keert weder : 4- " Getrouwen! komt: hervat den moed, " 'k Doe u de grootfte blijmaar' hooren: " In Davids ftad, uit Davids bloed, " Is Jefus, 's waerelds heil, geboren! B 3 5. " Ver,  x4 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN.. 5. " Verlaat, ó Herdrcnl vee en dal, Gods Zoon, de hoop der ftervelingen Rust ginds in eenen laagen hal: • Spoedt u, om zijnen lof te zingen. C. " Buigt, buigt bij zijne kribbe neer; Wilt Hem met diepen dank aanfchouwen. Reeds juichen de Englen , Hem ter eer' Op wion gij al uw hoop kunt bouwen." 7- Sprak dus Gods Engel: Christnen! wij, Vi ij deelen ook in deezen zegen. Dat thans ons lied een loflied zij , Voor 't Godlijk heil , door Hem verkregen! 8. Heel de aarde juich' bij deeze maar'! " Gods Zoon , Mesfias , is geboren; Hij werd der menfcben Middelaar; God heeft, in Hem, hen uitverkoren!" 9- Ter uwer eere klinke ons lied , 6 Jelus ! die , met ons bewosen , Voor eene kribbe , uw' troon verliet, Om onze traanen af te droogen. GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. i5 GEZANG VII. De Lofzang der Engelen. i. I'Temellingen daalden neder , Zij bragten Edens beil-ceuw weder. Heel de aarde juichte om Bethlehem. Tt Heerlijkst licht brak door de kimmen , Deed dal en hut van luister glimmen, Weerklinken van der Englen Item. Het vrugtbaar Efrata Galmd' vreugdetoonen na. Geen wedergaê Tan feestgeluid Muntte ooit zo uit: Daar niets deez' blijden koor-zang ftuitt'. 2. " Eer' zij God, het hoogfte Wezen! Hij, door zijn fchepslen nooit volprezen , Heeft boven wolken zijnen troon. Legioenen Serafijnen , Ontelbre fchaaren Cherubijnen , Staan fteeds gereed op zijn gehoon. sa.  ¥6 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. Zijne eere en heerlijkheid, Den hemel door verfpreid, Doen majesteit. En wijsheid zien : Hem hulde bièn. Dat de aard' dan ook haar' Schepper dien." I ï. Vrede zal dien eerbied kroonen. Gij zult , ó menfchen! zeker woonen, Daar God u zijnen zegen fchenkt. Slangen zullen u niet deeren : De wolf zal met het lam verkeeren , De Stier wordt naast den Leeuw gedrenkt. De zwangre wijnftok bloei'. De fpitze graanhalm groei'. De land-ftroom vloei' Door 't kronklig dal: Voere, overal, Den zegen naast zijn' waterval"! K God heeft in den mensch behaagen : Zij, die op aard' zijn beeldtnis draagen , Zien thans de zon van hun geluk. Heemlen juicht! juicht blijde kooren ! Doet, menfchen! deeze blijmaar' hooien; God zelf verdrijft uw' ramp en druk. Dat  CHRISTELIJKE GEZANGEN. 17 Dat heil , zo lang verwagt, Verfchijnt u deezen nacht, Daar gij Gods kracht In 't jonge kind , Den Menfchenvrind, In Jefus , uwen leidsman vindt." G KEU S-  is Christelijke gezangen. GEZANG VIII. Het bedrijf der Herderen na hel vertrek der Engelen. , I. Daar ftijgt de juichende Englen-fchaar , \an de aard' naar 's hemels kooren, Nu zij de heuchelijkfte maar' Den Herdren heeft doen hooren. Heel 't oord vervangt hunn' Mijden toon , De weerklank fpreekt alom : " Gods Zoon , " Mesfias , is geboren." 3. Der Herdren rei , op 't fterkst ontroerd , Staat daar , als opgetogen: Staart, als geheel zich zelv' ontvoerd, Vol eerbied , naar den hoogen ; Eas , echter , luidt hun aller ftem : " Komt , broedren , komt naar Betblehem , God is met ons bewogen.". 5.  C H R I S T E L IJ K E GEZANGEN. tg 5. Zij ijlen heen. en vinden daar Maria , de eer' der vrouwen. Hun zoekend oog , mag ook , bij haar , Mcsfias zelve aanfchouwcn. Hem zien ze in 't pas geboren Wicht, Dat in een' kribbe , in doeken ligt: Zo vast is hun vertrouwen. 4' ó Ja ! een' kribbe , een heestenftal^ Moog' hier ter fchuilplaats ftrekken Aan Hem , die 't menschdom redden zal , Die 't uit verderf zal trekken! Der Herdren oog miskent Hem niet : Voor God en Jefus klinkt hun lied, Daar ze elk dit nieuws ontdekken. 5. Juicht , Christnen ! ook uit eenen mond. Volgt rieihlems Herdren - kooren. Haast zal heel 't luistrend waereldrond, Verrukt, dit heilnieuws hooren. De hemel zinge en de aard' vervang', Verblijd , het heerlijkst lofgezang J " Mesfias is geboren." Ca GE-  ao CHRISTEL II KE GEZANGEN. GEZANG IX. Het heil der geboorte van Jefus. I. Kan hi', die 't ftof ten gronddag heeft * Schoon hij oprecht en deugdzaam leeft, Zich zeiven immer fchuldloos ftellen Voor 't oog der Oppermajesteit , Die zeker , naar rechtvaardigheid , Der menfchen vonnis eens zal vellen ? 2. ó Neen! wat raad dan? waar gevlugt ' In zulk een' toeftand , zo geducht? Alleen tot 's Hoogsten Welbehagen ; Tot Jefus , die de heerlijkheid , Reeds voor alle' eeuwen Hem bereid , Verliet om 's waerelds fchuld te draagen. 3. Hij zelf: Gods Zoon .' met ons begaan , Wees ons den weg des levens aan; Deed op dien weg een heillicht daalen. Dat heil verkwikt ons hart en oog , Gelijk de zon , aan 's hemels boog , Heel de aard' verkwikt door milde ftraalen. 4.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. «l A- Het woord , in 't vleesch geopenbaard, Verfcheen vrijwillig op deeze aard'; Gods Zoon werd 's menfchen zoon geboren. Zo ftaafde God het heilverbond , Daar Hij zijn' eerstgeboornen zond. Juicht menfchen ! juicht met de Englen-kooren! \ "N . 5. { Ja , alles houde een vrolijk feest, En loove en dank', met mond en geest, Hem , die deez' gunst bewees aa« de aarde. Elk buige zich voor onzen Heer, Met onderwerping , biddend' neer ; Erkenne 's Middlaars hooge waarde. C 3 GE-  33 CHRISTEL Ij RE GEZANGEN. GEZANG X. Lofzang aan den Heiland. i. iddelaar! Gij trekt ons hart naar hoven. Gij wekt ons op om Uwen naam te Iooven, o Menfchenvriend ! ó Heiland ! U zij eer' ! Gij hadt, in 't oog van trotfche waereldgrooten , Geen waarde; neen! Gij werd door hen verJtooten ; Maar 't heilgeloof begroet U , als zijn' Heer. 3. Gij , Heer ! gij kwaamt door angst en fmaad en lijden , Meêdogende, ons , van 't zonden-juk bevrijden, Ja, door uw' dood , van 's doods geweld ontiiaan. E>ie dierbre gunst, den fterveling bewezen , Die trouw', die liefde 6 Jefus ! nooit volprezen , Leere ons tot God met vaste fchreden gaan. 3. " Dat ieder juich' ! de tijd eischt vreugdezangen: " Der vadrenhoop en uitgeftrekt verlangen " Zien wij vervuld , voldaan , door Gods genaê ! " Mesfias is te Eethiehem geboren: " Dus lieten zich de blijde herders hooren. V\ ij volgen , Heer! hen in hunn' lofzang na ! 4-"  C H RIS' TEL IJ KE GEZANGEN. 2$ •4 Moest Gij , ó Vorst! tot vreugd voor Isrêl [trekken; God liet uw komst den Heiduen ook ontdekken : Een helder licht wees hen U , 's levens licht, 6 Licht! 6 Zon ! zo lieflijk, in het daagen! Hoe toont uw glans ook ons Gods welbehagen , Terwijl voor U de duistre fchaduw zwicht! 5. Een' zee van ramp dreig' met ontembre baaren ; Deeze aard" vergaa ; wij vreezen geen gevaaren. Gods Zoon behoudt en voert ons op tot God. Uw lof, 6 Vorst! gaat onze kracht te boven. W ij danken U , en wenfchen U te looven , In beetren ftaat; in grooter heilgenot! GE-  34 CHIIIST E L IJ K E GEZANGEN. G E Z A N G XI. Lofzang aan God, wegens de geboorte fan Jefus. i. Heilig, lieilig, heilig Koning! U ter eer', ter vreugdbetooning , Nadren wij voor uwen troon; Juichen , daar Gij ons uw Zoon Hebt ten Middelaar gegeeven , Door wien we eeuwig zalig lèeven. God , aanbidlijke Opperheer ! U alleen zij dank en eer. Welk een heil hadt Ge ons befchoren! Ook voor ons werd Hij geboren , 't Lang beloofde vrouwenraad , Wonderlijk genaamd en Raad , Sterke God, der Eeuwe Vader , Vrede 'Sorst! Hij, 's levens - ader , Onze hulde en eerbied waard', Heeft den vreè herfteld op aard'. 3.  CHRIST.ELIjKE GEZANGEN. a5 3* Dat ons hart u dank bewijze ; Onze juichtoon vrolijk rijze Bij 't gejuich der Englenftoct. Gij , ö God ! oneindig goed , Hadt in ons een welbehagen ; Deedt de zon des levens daagen ; — Hebt ons heil voor Ttraf bereid : Lof zij u in eeuwigheid ! D GR«  26 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. L Ij DENSGEZANGEN. GEZANG XII. Lijden van Jefus , jVz 'i algemeen brfhouwd. i. ó Christnen heft een treurzang aan : Hij , die heel de aard' heeft welgedaan, Zal nu den kelk der fmarte drinken. Ja Hij, Gods Zoon , ons heil, der menfchen trouwste vriend En de onfchuld zelv', zal, onverdiend In 't bitterst jammer hederzinken : Hoe drukt Hem , in Gethfemanè , Het voorgevoel van al^dit wee ! Gindsch nadert reeds een woedend rot, In donkren nacht, den Zoon van God ; De Heemlen zien het aan , en beeven. Hij fpreekt, daar ftort , in eens , 't gewapend rot ter aard' ; Maar woestheid , die geen onfchuld fpaart , Herrijst en bindt den Heer van 't leven , En Hij, wiens wil met kracht gebiedt, W'eèrfiaat, noch fimft de boosheid nietv 5..  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 27 ' 3. De Ceder vall' , de rots bezwijk' ! Zijn grootheid blijft zich zelv' gelijk , En doet zijn laage lastraars daalcn, Men fcheldt , Hij zwijgt: zo heft een berg , fchoon aan zijn voet De donder kraakt, de nood-ftorm woedt, Hel lachend hoofd in zonneftraalen. In 't einde vergt Gods eer zijn ftem ; Waar boosheid fchreeuwt: " Ten dood met Hem. 4- „ Ten dood met Hem ! " ach! met Gods Zoon? Ook voor Pilatus klinkt die toon : Ook daar verdubbelt zijne elende : Ook daar wordt Hij gehoond , verguisd , gefield ten fpot: En, welk een fmartlijk grievend lot! Veroordeeld door een woeste bende. De moordzucht fpreekt den moorder vrij , Op dat de deugd gemarteld zij. 5. Daar lleept, bij 't moederlijk geween , De ftoet des doods den Heiland h-'en : Hij zelf moet 's moorders werktuig draagen ; Die last drukt zwaar ; Hij valt; doch fchoon het vleesch bezwijkt, Zijn geest, die nooit voor 't Onheil wijkt j Ziet uit zijn leed ons heil-ücht daageh. Hij treedt den berg op, 's waerelds Heer ! En de En'den Gods zien fiddreud neer! D 2 6.  >3 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 6. Daar regt men, op den heuveltop, Verheugd, het doodlijk moordhout op. Ziet hier Gods Zoon ten vloek der Jooden ; Nog groot, in 't vroèn der fmart ; nog liefdrijk daar Hij fneeft. De dag wordt nacht ; het aardrijk beeft ; Het fplijtend graf hergeeft zijn dooden , En Hij , wiens wee ons heil verwerft Hij buigt het hoofd , verbleekt , en fterft ! 7- Hij fterft, 6 ja .' maar overwint. Hij , die in 't graf het leven vindt, Heeft glorierijk den ftrijd volftreden. * Aard' kniel neêr en dank; uw Heiland heeft volbragt: Haast zal hij , uit den donkren nacht, Met glans omkleed , u tegentreeden. Zijn fterven rukt van 't aaklig graf, Het zegel der verfchrikking af. GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. ,9 GEZANG XIII. Jefus in Gethfemané. i. Schonkt gij , 6 ftil Gethfemané ! Aan Jefus dikmaals rust en vreê, Wanneer 't geheel zijn hart verligtte : Een nacht van zorg , van vreez' , van kwelling fneltnu aan; Dreigt Hem, door fmart, ter neêr te flaan , Die elk door leer en wandel ftichtte ; Die , voor des menfchen heil alleen , Nu , in den hof, de persf' zal treên. 2. Benaauwd , voelt Hij den wreedften ftrijd. Een' droefheid , die de ziel doorfnijdt , Maakt Hem , tot ftervens toe , verlegen. Hoe klopt, boe zwoegt, hoe krimpt zijn hart , door angst verteerd. Vergeefs wordt hier de kelk geweerd : Tot driewerf ftaat die kelk Hem tegen , Die , tot den rand met leed gevuld 't Volbrengen eischt, geen weigren duldt. D 3 3.  So CHRISTEL IJ KE GEZANGEN". ' • & Mogt Jefus , in liet ftof gebukt, Door angst en droefheid neergedrukt, Zijn vader om verlosfing fmeeken ; Hij bleef, hoe fterk benaauwd, bedaard, in 't lijden fiil, Gehoorzaam aan zijn 's Vaders wil , Als Zoon en als Verlosfer fpreeken. Zijn menfchenmin , die de aard' verpli«t, Houdt ftand in 't vreeslijkst tijdsgewricht. 4, Zij , die op Jefus heerlijkheid , Voor Hem op Tabor uitgefpreid, Met vrolijke oogeu mogten ftaaren ; Zij zien zijn angst noch ftrijd , noch hooren zijn gebeên. Een looden fiaap fluit de oogenleên , Schoon ftormen zich om' Hem vergaèren. Zij llaapen , tot de fchrik hen wekt, Eu 't fnoodst verraad hen tegen trekt. 5. Kcemt , Christnen ! hier een voorbeeld aan. Moet g'.j door Kedrons beeke gaan • Het bit.er gif der rampfpoed fmaaken : ' Hij , die, gansch vrij van fchuld , den lijdens-beker dronk; Den kelk vol heil voor andrén fchonk , Moest uw geluk door fmart volmaaken. Hij leed her grootste zielenwcè, Voor u , in 't naar GethTetnanó. GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. Sr "gezang xiv. Jefus verraaden cn gevangen. I. H oe ! durft <".e fuoode Iskarioth , Zijn' besten Vriend, zijn' Heer verraaden? Ja , 't zilver is alleen zijn God : Slecbts dit kan zijnen wensch verzaaden. Waar hem zijn geld-dorst roept, veracht zijn ziel haar' pligt ; Hem wordt, voor luttel winst , de vuigste fnoodheid ligt., 3. De Heiland minde hem zó teêr; Nu wordt het monster zijn verraader. Hij treedt, niet rustig als^weleêr; Maar vol van boosheid , Jefus nader. Een kus , het heilig merk van trouw en tederheid , Een kus is , 't vuig verraad , ter vloekbre leus bereid. . ....... s-  5a CHRISTELIJKE GEZANGEN. 5. Daar drukt des ihooden Judas mond Dien kus des doods op 's Heilands wangen , En Jefus wordt , op d' eigen ftond , Door d' aangefhelden wacLt gevangen. Hij, op wiens achtbren wenk de 1'torm of zwijgt of loeit, Wordt nu , als Zoon des ftofs t verraêa , beipot, geboeid. 4- Ontbloot uw zwaard, ó Petrus .' niet. Gij poogt vergeefs 't geweld te weeren. Hij , wien Gods bijftand nooit verliet , Kan zijn verraaders ligt. verncêren. Een talloos Englen-heir verbeidt zijn boog gebod , 't \ernielt, als Hij Hechts wil , het fterkste moordrenrot. 5. Maar zo werd 's Hoogften woord voldaan , Waar naar zo lang het meuschdom wattte, En Jefus werd geboeid , verraên , Tot heil van Adams nagelkcute. Zo ondoorgfondlijk wijs , 6 God! is uw befluit; Soms voert ook de ondeugd zelve uw liefdrijk doelwit uit. Tfr ~k ~k ~k ' OF  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 33 GEZANG XV. Jefus voor Kajafas. i. Ach ! wiens hart wordt niet bewogen , Als bij de oogen , Jefus ! op uw lijden flaat: Als hij hoort, hoe lasteraaren U bezwaaren , U betichten voor den Baad. 2. Schampren hoon moest Gij verdraagen ; Spot en flagen , Valscb getuignis 't geen u doemt. Heiland ! al die bittre fmarte , Treft ons 't harte , Daar 't uw menfchenliefde roemt. E 3.  34 CHRISTELIJKE GEZANGEN. 3. Goddelijke menfchenliefde I % * o , Hoe griefde Uwe lijdzaamheid den Baad ! Oude wrok , ten top gerezen ; Stond te leezen Op 't vergramd en bits gelaat> 4. \ Huichlaarij verfcheurt de kleêren ; Haar begeeren Is vervuld. Gij 'fpreekt: " 't ls waar, k Ben de Christus. '' Allerwegen Klinkt u tegen: " Weg met dien Godslasteraar "! 5." Zo veel rampfpoed , u bejegend, Die ons zegent, Die dus leedt om ons alleen. Leere ons , ftil, geduldig lijden , Wraak vermijden, Moedig 't pad van druk betreen. ★ * * ★ * ★ GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 55 GEZANG XVI. Jefus verlochend door Petrus. I. ó Gij! die, om heel de aard' voor eeuwig vrij te maaken , Met wijsheid , liefde eu magt omftraald, In 't oord der fmart zijt neergedaald , Durft Petrus U , in plaats van voor uw' eer' te waaken , Op 't fnoodst verzaaken ! Hij, die, door ijvervuur, nog onlangs, overwonnen, Het zwaard verhief voor zijnen Heer, Kent U , ó Jefus ! thans niet meer ! Die hloode volgeling! Hij lochent te onbezonnen, Door vrees verwonnen. E 2 -5.  56 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 3. Tot tweemaal noopt die vrees hem mt „„,. 7 i j uib vrees nem tot een laag ontkennen ; En , ach ! hoe laag wordt hij verneèrd , Daar hij ten derdenmaale zweert ; Zijn woord, zijn pligt vergeet, de waarheid aan durft fchennen, Door 't ftoutst ontkennen. 4- Gij zaagt hem teder aan ; hij beeft; zijn traanen vloeien ; De traanen van de diepfte fmart , Getuigen van 't gebroken hart : Hoe dierbaar is het oog waar in die traanen gloeien, Die 't hart ontboeien. Kon Petnis voor een tijd, zijn Jefus fnood verzaak en ; Ihans is bij hem geen vreeze meèr ; Straks fcent hij zijnen Meester weer, Zijn trouwe Ikfde mogt een poos aan 't wankleji ranken, Zij zal weer blaak en.  CHRISTELIJKE GEZANGEN. 57 Vlugt ooit bij ons de trouw, voor waereld liefde, heenen; Dat wij op Petrus de oogen Daan ! Zijn voorbeeld fpoore elk Christen aan, Wiens Godvrucht voor belang of vreeze was verdwenen Als Hij, te weenen. E 3 GE-  58 CHRISTEL Ij KE GEZANGEN. GEZANG XVII. Hel berouw en de boetvaardigheid 'van Petrus. I. . Ja, ween ö Petrus! orn uw fchuld; Dat uwe traanen vloeien ; Wil , daar 't berouw uw hart vervult, Uw fnootl gedrag verfoeien : Gij , gij verlocheudet uw' Heer ! Dat uw gedrag u diep verneér' ; De wroeging u het hart doorknaag'; Gc u zelv' mishaag', En 't weedom van het misdrijf draag'! Welk woneier! door boetvaardigheid Moogt gij vergifnis vinden ! Daar Jefus liefde voor u pleit, Wil ze u aan Hem verbinden ! Aan Hem , den grootften menfehenvrind , Die zijn verdoolde broedren mint ; En, door een ftraal van zijn gezicht Hun hart verlicht , En weer doet keeren tot hunn' pligt.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. Sj 3. ó Godlijk voorbeeld van genac I Als wij de deugd ontwijken Slaat Jefus oog ons teder gaè, En geeft ons liefde blijken ! Ook wij , wij dwaalden van hi;t pad , Dat Jefus ous gewezen bad; Vergaten vaak , 1 in euvlen moed , Het boogfte goed ; Verblind door voor- en tegenfpoed. 4- Maar ook , wij keeren tot u weèr, Door waar berouw gedreven ; Zie ook ó Jefns ! op ons néér ; Wil ons der deugd hergeeven! Ook wij, daar rouw ons hart vervult, Betreuren , weenende , onze fchuld ; Belijden , dat wij onzen pligt , Bij 't helderst licht , Verlochenden voor uw gezicht. 5.  4o CHRISTEL IJ K.E GEZANGEN., 5. Een liefde wenk, 6 Liefde-bron ! Hernieuwe ons vast vertrouwen ! Een ftraal van u , ö Levens-zon! Doe ons ons zelv' befchouwen. Eene eedle fcbaamte fpoore ons aan , Den weg ter deugd weêr inteflaan; Op dat, .als ons een' traan ontvloei', Uw' liefde gloei' , En ons geloof in luister bloei'! '"..GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 41 GEZANG XVIII. Jefus voor Pilatus. I. Gods teêrgeliefde 'Zoon , Die 's Vaders glorie - troon Voor 't mensclidom heeft begeeven; Wieps wondermagt , zo uitgebreid, De boosheid kon doen beeven , Wordt naar Pilatus heen geleid. 3. Hier vindt het recht geen fchuld , In Hem, vrien ongeduld En haat ten dood verwijzen Hoe wordt hij, die , in 't grievendst lot, De moordkreet op hoort riizen , Door hen, voor wien Hij leed, befpot! ►*#v- F 3.  4a CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 3. Hij voelt, daar 't onrecht woedt , En dorst naar fchuldloos bloed , Zijn liefdrijk hart bewogen. Veroordeeld door den Joodfchen Baad, Draagt 't vlekloos mededogen , Als fchuldig , laster , ichimp en fmaad. 4- Knielt, ftervelingen ! knielt, Met dankbaarheid bezield. Voelt, Cbristnen ! 'sHeilands waarde. Boept Hem , die met ons lot begaüu , Voor ons hier leed op aarde, Roept Hem, als uw' Verlosfer, aan! 5. Hij week voor 't onheil niet; Maar zag door 't zwaarst verdriet , Döbr jamrnren , zich omringen. Zijn moed verduurde hoon en pijn , Op dat wij , ftervelingen ! Eens hemelburgers zouden zijn. G E-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 43 GEZANG XIX. Jefus ten dood geëischt. i. Welk droevig fchouwfpel treft onze oo°en ! Gods Zoon ten prooi van driest geweld , Wordt nu befcbimpt , beppot , belogen , Met moordenaars gelijk gefteld : Een lasteraar van God genoemd: En tot den wreedften dood gedoemd. 2. Daar wordt de moorder vrij gegeeven ; De deugd gefcbonden en verdrukt! Zou hier 't gevoelig hart niet beeven, Daar boosheid juicht, wier wensch g?lukt ! Ach ! 't Recht zit treurig , kwijnend neêr ; En de onfchuld vindt geen voorfpraak méér. '2 3.  44 CHRISTEL IJ KB GEZANGEN. » 3- ; 6 Menfchenvricnd , volmaakt oufchuldig ! t Hoe veel leed hier uw teder hart! In echter droegt Gij , hoogst geduldig , Dien lellen hoon en bittre fmart. Gij zweegt, offchoon ftraks aller ftem Dien moordkreet brulde ,, aan 't kruis met Hem !" 4- Nog onlangs zag men palmen lpreiden, En fiaatlijk U , in Salems wal, Als Vorst Mesfias , binnen leiden , Hij 't eer-vermeldend vreugdgefcbal : En nu wordt Gij gevloekt , gefmaad , Ten dood geëischt , als onverlaat! 5. Welk loon , voor 't harthjkst mededogen, Dat grootsch in zo veel wondren blonk ; Dat zelfs aan bhndgeboornen de oogen , 't Gehoor aan dooven weder fchonk ; Dat ftommen blijde tongen fchiep, Jadooden weêr in 't leven riep! a  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 45 6. ó Teedro Liefde , nooit volprezen ! Gij boodt U zelv' ten offgr aan. Ontferming, in Uw oog te leezen , Deed U dat lijden ondergaan 5 Ons eeuwig heil woog U op 't hart; Om onzent wil dtoegt Ge all' die fmart ! 7- Och! worden wij ook, hier beneden, Door laster of geweld verdrukt; Moet onze voet op doornen treeden, Daar onzer haatren wensch gelukt4 Dan fterk', waar ons de ramp verbeid'. Uw voorbeeld onze lijdzaamheid ! G ft  46 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. GEZANG XX. jiyus gcgecsfeld i. TT AJoe vreeslijk woedt eerl opgeruid gemeen ! Wat is het doof voor de onfchuld en voor réén ! De Heiden bloost , de ontembre Jood alleen Eischt bloed en wonden. Gods lieve Zuon door beulen vast gebonden: Zijn dierbaar lijf gefweept, geftriemd , gefchonden : Hij , voor 't gericht gansch zonder fchuld bevonden , Strekt elk ten fpot. a. /' Wat baat hier deugd ! wat is der vroomen lot Als woeste wraak met muitzucht famen/ot, En Priesterhaat , als waar' 't een dienst aaiuGod , Het Recht doet zwijgen ! De fchimplust mag dan vrij ten toppunt ftijgen ; De Menfchenvriend zal , voor zijn zwoegen , hijgen , Wreed afgebeuld , een doornen kroon verkrijgen : Dat 's waerelds loon ! 3.  CHRISTE LTJ K E d E Z A N G E N. 47 3. Spreidt, fpreidt uw haat, ó Jooden! dan ten toon. Voegt fmart en pijn , bij kwelling , fmaad en hoon ! De Deugd blijft toch , ondauks uw woeden , fchoon Zij zal niet wijken. Gij moogt Gods Zoon , op aard' , verongelijken ; Zijn leemen hut voor 't moordtuig doen bezwijken ; Eens zal u klaar , maar tot uw fchande , blijken Voor wien Hij leed. , 4- Zie daar de Mensch , die niemand ooit misdeed: Die , tot uw heil, 6 Christen ! fteeds gereed , Zijn tijd , zijn rust , zijn leven heeft hefteed Om u te leeren Hoe gij op de aard' met menfchen moet verkeeren , Geen hoon of fpot, met gramfchap af moet weeren Maar , fteeds bedaard , uw drift moet overheeren , Offchoon getergd. G E-  48 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN G E Z A N G XXI. Ziet den Mensch. li Ach! ziet den Mensch ! ach ! ziet Gods Zoon met fchimp belaaden; Den Heer der heerlijkheid Beticht met euveldaaden ! t Ach! ziet hier de onfchuld zelv' In jammer neer gedrukt : Ziet hoe de hoosheid juicht, Nu haare wensch gelukt! 2. Ach ! ziet den Mensch! ach ! ziet Ten hloede toe geflagen v Dien Heilgen wien men dwingt Een fpotgewaad te draagen! Voorwaar ! hij is geen mensch, Wiens oog geen traan ontvliet , Als hij Gods grooten Zoon Dus wreed mishandeld ziet. &  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 49 3. Ach ! ziet tien Mensch ! ach! ziet Hem 't hoofd met doornen kroonen , En , door een woedend rot , Zijn Godlijke onfchuld hoonen ! Ziet in 't eerwaardig hoofd De fcherpe doornen liaan ! Ziet en gevoelt wat fmart, Uw Heiland door moest ftaan ! 4- Ach ! ziet den Mensch ! ach ! ziet Des Eeuwgen welbehagen , Tot meerder fchimp en fmaad , Een' broozen rietftaf draagen ! Ziet hoe de woestheid knielt , Hem dus befpot, Hem flaat, En 't minzaam aangezicht Met fpeekzel overlaadt! 5. Ach! ziet den Mensch! ach! ziet Aan 't volk vertoond, gebonden , Hem , wien de Rechter zelv' Onfchuldig heeft bevonden! cl Hoort  5ö CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. Hoort, hoe een dolle fchaar Den vriend der menfchen vloekt , Bij zijne elende juicht, En zijnen kruisdood zoekt ! 6. Ach ! ziet den Mensch ! ach ! ziel In Hem den man der fmarte ! Maar , prent zijn' liefde en trouw, 6 Christnen! diep in 't harte! Knielt dankbaar neêr voor Godl Eert Jefus als uw' Heer! Hij ftortte om u alleen, In zo veel lijden neêr. G E-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 54 GEZANG XXII. Jefus gehruisfigd. i. • b Bloedig Golgotha! Denkt men de wreedheid na Op uwen kruin bedreven ; Dan moet een' heiige Cddering 't Gevoelig hart doen beeven, Voor 't leed dat Jefus onderging. a. Met zweet en bloed befproeid , Door 't zwaare kruis vermoeid , Befpot , gehoond , geflagen , Wagt Hem nog de allerwreedfte pijn : Hij , die geen kruis kon draagen , Moet nog , helaas', gekruifigd zijn. Ga 3,  5a CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 3- Is nu de Jood te vreén ? Nu ziet hij Jefus Ieên , Op 't harde vloekhout rekken. Hij ziet een' ganfchen ftroom van bloed Den vaalen grond bedekken : En nog heeft hij niet uitgewoed. 4- Daar knerst , door vleesch en been De ftroeve nagel heen. De vreugd verfnelt de Hagen , Die 't grievend ijzer, onbezuisd , Door hand en voeten jaagen. Zo wreed wordt de onfchuld hier verguizd ! 5. De Koning van 't Heelal , Die , 't menschdom ten geval , Op aarde kwarn verkeeren , Wordt hier, door't allerwreedst geweld , Door volk dat Hem moest eeren , Naast moordenaars ten toon gefteld. 6.  CHRISTELIJKE GEZANGEN. 5Ï i De Jood en Heiden twist,. Of fchimplust zich vergist: De waarheid blijft gefchreven. De Koning , die aan 't kruis hier fterft Is vorst van dood en leven , Maar die voor 't menschdom heil verwerft. 7- De krijgsknecht , moê gefpot, Moog' hier, door 't weiflend lot 't Ondeelbaar kleed verdeelen : Eens zal hij zijne dwaaling zien. Wien 't misdrijf ooit moog ftreelen , Nooit kan het aan Gods oog ontvliên. 8. 6 Bloedig Golgotha 1 Uw vloekhout fchonk genaê , Aan hen, die Jefus eeren. Mogt uw bebloedde heuveltop Ons onze pligten leeren! Hij voer' 't geduld in 't lijden op ! G E-  54 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. GEZANG XXIII. Jtfus befpot aan het Kruis ' ï. / Wat kan de boosheid klimmen , Als 't hart van wraakzucht brandt Om de onfchuld aan te grimmen In haar' benaauwden ftand ! Al 't menschlijk mededogen Verfmoort men woest en wreed ; En fchimp en vloek en logen, Is de algemeene kreet. 3. Dus klom de wraak der Jooden. Het was hen niet genoeg, Den Levens Vorst te dooden , Die hen op 't harte droeg: Zij duifden Hem , in 't lijden , Met bittren fpot belaên , En , fchaamtloos , zich verblijden In fchenzieke euveldaên. S.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 55 3. De Priesters zelfs en Grooten, Die Mozes ftoel bekleen , Staan nu , als vloekgenooten , Bij 't opgeruid Gemeen. Zij gaan , in fchampre vonden , Den ftouten moedwil voor ; En 't woên der lastermonden , Breekt alle teugels door. 4 Dit hoordet ge in uw fmarte , o Jefus ! zwijgend' aan. Wat leed uw teder barte , Bij dit ontmenscht beftaan! 's Volks woede vloog U tegen, Daar 't eer en pligt vergat, Schoon Gij, tot hen genegen, Nog , fiervend', voor hen badt. 5. ó Heiland! hoe geduldig , Hoe zwaar , maar godlijk groot , Leedt Gij, voor ons, onfchuldig, Den fmartelijkften dood! Ons oog op U ge/lagen , Zoekt hulp in uwe kracht. Och ! leer ons 't lijden draagen , Tot dat het is volbragt! G E-  56 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. GEZANG XXIV. Jefus ftervendc aan het Kruis. I. ó Jefus Jefus! ons gezicht Is weenende op uw kruis gericht: t Ziet u ten doel aan 't grievendst lijden ! Gij , Gij aan 't kruis? Gij , Gij befpot? # Gemarteld door een beulenrot ? 2. Begeeven van uw vriendenfchaar', Roept Gij , in 't klemmendst doodsgevaar , ,, Waarom hebt Gij me , ó God ! verlaaten ?" Hoe zwaar gedrukt ! hoe diep verneêrd Daar u der fnooden arm trotfeert! o. Gij, Gij , die loutre liefde zijt , Hangt hier ten doel van haat en nijd ! U dorst, ó Bron van zaligheden ! U dorst! U dorst! en edik is ' ó Jefus ! uwe laaffenis l  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 5 7 4- Gij , Redder in den hoogsten nood 1, Toeft Lier den fraaadelijkften dood , Daar boon en fmart uw kraclit verlammen. Wat woeste ftorm , wat fuood geweld , Heeft u zo magdoos neergeveld? 5. 't Wordt ijlings nacht : heel de aarde beeft, Nu haar de zon der vreugd begeeft; Zij ziet de heilige onfchuld martlen. Weent oogen ! weent! aanfehouwt deez' ftrijd! Aanfcbouwt hoe fmartlijk Jefus lijdt! C. De hoogfte weedom prangt zijn borst : Zijn aanfehijn is met bloed bemorst ; Dat druipt met doodzweet langs zijn' wangen. Treurt Christnen ! treurt! neen : fttj.it uw klagt, Wijl Jefus roept ,, het is volbragt !" ?• Ja ! 't is volbragt voor de eeuwigheid ! Dit offer was voor ons bereid : Zijn dood is 't zegel van ons leven ! Die Menfchenvriend , aan 't kruis gellagt, Riep ftervend uit: het is volbragt! * & * H • GE  58 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. GEZANG XXV. Jefus,; bij zijnen dood, door wonderen verheerlijkt. I, Hoe diep werdt Gij vernederd , Hoe bitter was uw dood! En echter bleef uw liefde , ó jefus ! eindloos groot Gij fterft; maar niet verlaaten ; Neen: God ziet op u neêr, Verhoogt , door grootfche wondren , Op Golgotha , uwe eer. 3. Gij fterft: de donder ratelt , En rommelt in het rond ; Het aardrijk beeft door 'r fchokSen , En ijlings berst de grond. De dag, verfchrikt bij 't woeden , Schijnt in den nacht te vliên. Uw bufche fpotters beeven, Daar zij die woudreu zien. 3.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 59 3. 't Voorhangzel fcheurt, bij 't dreunen Van 's Tempels grond, van één , En fiddrend , Haat de priester Het oog naar 't Heiige been. De rots fplijt voor de dooden Die zij een rustplaats gaf: De Heiige Stad berkent hen-, Verrezen uit het graf. 4- De krijsgknecht beeft, maar eert U 5 De Jood verfchrikt en zwijgt , Slaat, vlugtende , op het harte , Dat angstig jaagt en hijgt, 6 Jefus ! zulk een fterven Is onnadenklijk groot. Wie hier aan U mogt twijflen Slaa 't oog op zulk een' dood. 5. Gij hebt als held ge treden , Maar ook met roem volbragt : Uw fterven fcbenkt ons zegen , t Geloof vernieuwde kracht. Och ! dat ons hart, naar waarde, Het heil diens doods belij' ; Dat elk van ons , Verlosfer ! Uw liefde waardig zij ! # $ $ Ha GE-  6a CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. GEZANG XXVI. Jefus Begra ven. X. D<; boosheid ziet in 't eind' baar' ftrafbren wenscb vervuld. Haar wrok bereikt het doel, gezocht met ongeduld. De onnozelheid, vervolgd door haaren bittren haat, Stort neêr, den dood in d' arm, gemarteld en verfmaad ; En wordt het graf ter prooi' , van heerlijkheid beroofd. Zo buigt een teedre bloem , voor 't woèn der ftormen 't hoold. a. Treurt , Christnen! om uw' Heer en heft een' lijkzang aan. Neen, juicht, em dat uw heer zijn leed heeft doorgeftaau ! Heeft Ijiij , naar 's Hoogften raad , het alles nie'. volbragt? Juicht , Christnen! wien, door Hem , een eeuwig leven wagt! De fombré graf-fpelonk ontvang' zijn heilig lijk , ,Dat echter uw geloof niet wankele of bezwijk'! Oj Neen, Christnen! uw geloof zij vast, onwankelbaar! Dat vrij 'r verblijf des doods dat dierbaar lijk bewaar' 1 I3ie He:li"e , wien gij uw hulde en trouw wilt biên , Zal , hoe de boosheid woel', 't verderf toch nimmer zien. Zou God zijn' Lieveling verhaten in het graf? Neen: flechts voor korten tijd lag Jefus 't lefen af!  C H'R ISTELIJKE GEZANGEN. 61 4- Dat ook een vriendenfcbaar , den kostbren balfem meng', En op het lijk kaars vriends een' vloed van traanen pleng'; En bij dien traanenvloed, dat lijk in lijnwaad Wind'; Gods wonderdoel miskenn' , dat raadfelachtig vind' ; I Dat zij , door rouw veiftomd, de grafrots zwijgend fluit', En waan', dat 's Hemels wil, door de ondeugd zij geftuitl 5. ' Ja ! dat zich 't moordrenrot, met zegel en met wacht, Vermeete 't hoofd te biiu aan Goddel.jke kracht: Dus, dus wordt 's Hoogften raad, die alles wijs befchiktj Ontwijfelbaar vervuld, door eeuwen niet verwrikt, En 's Heilands zegepraal, behaald op graf en dood , Ontvangt te fterker blijk, ja, wordt te meèr vergroot. 6. Almagtige ! verfterk, vermeerder ons 't geloof ! Dat niets ons van den troost van 's Heilands dood beroov' !✓ Vernedering noch fmaad , die Hem zo grievend trof: Noch laster, wiens geweld Hem neder velde in 't ftof! Dat we, in zijn dood met Hem begraven door den Doop , Ook opüaan, U ter eer', ten nieuwen levensloop!  6* CHRISTEL IJ KE GEZANGEN., GEZANG XXVII. Het is volbragt. f. 't Js volbragt ï Gij fterft, 6 Heiland! Nooit volprezen menfchenvriend ! Gij verdroegt het hevigst lijden , Maar onfchuldig , onverdiend, 't Leed, waar onder 't menschdom zuchtte , Griefde uw teergevoelig hart. 't Menschdom wildet Gij doen leeven: Daarom ftierft Ge in bittre fmart. 2. 't Is volbragt! en nu is 't einde, Jefus ! van uw lijden daar • Maar ook 't einde van het woeden , Eener dolle, ontmenschte, fchaar'. 't Achtbaar hoofd zinkt, krachtloos, neder Op de borst, die angstig hijgt. Bleeke doodsverw dekt uw wangen , En de ftem der liefde zwijgt. 5.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 65 3. 't Is rolbragt! het fchuldig menschdom , Knielt niet meêr, door angst heklemd , Bij den rook der offeranden d' Opperheer ten zoen beftemd : 't Ziet in U 't volkomenfte offer; 't Vindt , door U, bij God genaé ; 't Werd , door U , met God bevredigd, Toen Gij ftierft op Golgotha. 4 't Is volbragt ! de profeetfijen Zwijgen nu, en zijn vervuld. Hoop , op ftil vertrouwen leunend' , Wagtte dit , met ongeduld. Gij, Gij waart van iedre Godfpraak , Van de vroegfte zelfs , het doel. 's Hoogften raad wordt nooit verijdeld, Schoon Hem 't menschdom tegen woel'. 5 't Is volbragt! nu leeft de Godsdienst. Lachend beurt zij 't hoofd omhoog: Juicht: van Mofes juk ontflagen , Dat op hals en fchoudren woog. Zelfs de fcheidsmuur ligt verbroken: Jood en Heiden bragt Gij t' faam. Uwe leer van liefde en vrede , Gaf aan allen éénen naam. C.  ft CHRISTELIJKS GEZANGEN, 6. 't Is volbragt! U is de zege. Ongeloof valt fiddrend neêr. Bijgeloof zoek» fombre ftreeken ; Vlugt voor 't licht der hemelleer. Waarheid ziet zich aangebeden , Daar , voor U , Vooroordeel buigt, En voor 't Goddlijke uwer, zending , Zijnes ondanks zelfs, getuigt. 7- 't Is volbragt! het eeuwig leven Zien we in 't fchittrendst licht gefield, 't Hcmelsch Eden hebt Ge ontllotcn, En den dood ter neer geveld. Lof en dank zij U gezongen ! Dood noch graf verfchrikt ons meèr , Nu Gij 't onverderDijk leven, Ons verzekerd hebt, ó Heer! 8. 't Is volbragt ! het aaklig duister Wijkt voor 't onbeneveld licht. Gij, Gij hebt het rijk der waarheid, Op onwrikbren grond gefticht. Jefus ! Gij zijt onze Koning. Uwe trouw, uw liefde en magt, Uwe wetten , willen we ee;en; Dankend zingen , ,, 't is volbragt  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 65 G E Z A N G XXVIII. Lofzang aan Jefus wegens zijn lijden. I. Jefus u zij lof gezongen ! Alles juiche en geeve u de e< i ! 'l Danklied klimm', van aller tongen , Vrolijk op tot U den Heer ! Gij , door menfchenmin bewogen , Zaagt , met medelijdende ongen , Op het fchuldig merschdom neêr. Alles juiche en geeve u de eer! 2. Als het harte van een' Broeder, Sloeg voor ons uw teder hatt. Gij , o Redder! 6 Behoeder ! Deeldet in des zondaars fmart. Neergedaald uit 's Hemels kooren , Liet Ge uw troostftem minzaam hooren. Schoon door ramp op ramp benaid , Sloeg voor ons uw teder hart. r h  66 CHRISTELIJKE GEZANGEN. 3. Herig drukte u 't foltrendst lijden. Ach! hoe diep zaagt ge u verneêrd! Hoe , bij 't onbezweken ftnjden , 'tLeed verdubbeld , de angst vermeêrd ! En dit alles droegt ge onfchuldig, Verr' van wraak en hoogst geduldig. Gij , die ramp in heil verkeert, Ach ! hoe diep zaagt U verneêrd I 4- Zag niet de aarde U eindlijk fneeven ? Ja , Uw liefde was zo groot! Dierbaar was U wel het leven ; Maar ons heil eischte Uwen dood. U zij de eer 6 menfchen-minnaar ! Gij , Gij ftierft als overwinnaar : Stierft , op dat Ge ons leven boodt. Ja , uw liefde was zo groot ! 5. Dankbaar roemen wij die liefde, Die het werk des heils volbragt. Schoon de fchicht des doods U griefde, Gij benaamt hem al zijn kracht. Dit verfterkt in nood en fmarte, In den dood zelfs, 't deugdzaam harte. *t Roemt die liefde , 't eert die magt, Die het werk des heils volbragt. GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 6; GEZANG XXIX. Gedachten op het lijden vati Jefus. 1. 6 Middelaar wat was uw liefde groot.' Wat laagt Gij diep , van zielsangst als verfloudeu, In 't ftof gebukt, alleen'om-'s menfchen zouden, Die Uwe ziel bedroefden tot den dood ! De wrangfte vrugt, onze ongerechtigheid , Naamt Gij voor U, benaauwd bij 't bloedig ftrijden: En ons, ons werd de zoete vrugt bereid Van zielen vree, door uw verzoenend lijden. 2. Elk onzer ijst van Judas gruweldaad , En van 't geweld der raazende gedrochten, Die U , ó Heer ! op zijn geleide zochten ; Daar hij, zo valsch , U met een' kus verraad'. Hoe onverdiend trof U dus 't deerlijkst lot! Hoe wreed werdt Gij mishandeld en gebonden, En Gij voert ons in vrijheid op tot God ! Uw kracht veibreekt de banden onzer zonden. Ia 5.  6S CHRISTEL Ij KE GEZANGEN. 3. Gij Menfchenv.iend | Gij wrA , fCD00n zonder fchuld > Beticht door hen, die zelv' frraf fchuldig waren: Met hoon belaên door vuige lasteraaren Maar zvveegt" en leedt met gadeloos geduld. De vuilfte fmet, ja zelfs godslastering, w erd U , ó Heer ! op 't haatlijkst aangewreven» Ten dood gedoemd, in 't fnoodfte rechtsgeding, Verwierft Gij ons het eeuwigduurend leven. 4- ó jefus ftaa met uwe kracht, ons hij, Op dat wij U , den Heiland , nooit verzaaken; Maar fteeds voor U , in trouwen ijver hlaaken ! Dat Petrus val, ons fteeds ten fpiegel zij! Uw wekftem doe, als 't kraaien van den haan Ons ook , met hem , ons wanbedrijf betreuren. Zie in genaè ons , als uw leerling , aan, Om ook , met hem, ons , troostrijk , op te beuren. 6. Gij zocht, 6 Heer! op aarde nooit een kroon. Gij dacht geen vorst den rijksfraf ooit te ontwringen. In 't needrig hart van vroome ftervelingen, Daar vesiigt Gij uw rijksgebied, Uw' troon. Die luister blonk uw lastraars in 't gezicht; Maar werd verdoofd door hun baldadigheden. Ons echter fchijnt uw zielvertroostend licht, Daar gij, voor ons, zo fmartlijk hebt geleden. 6.  CHRISTELIJK E GEZANGEN. 69 6. Gij werdt yerguiful en als aen worm verfmaad Om onze fchand' voor eeuwig af te weeren. ó Middelaar! wie kan naar waaide U eeren ? Wie looft naar eisch uw trouwe liefdedaad ! Barabbas bad bet kruis , niet Gij , verdiend. De boosheid ftond , bloeddorstig , U naar 't leven. Zij fprak hem vrij , daar ze U, ó Menfchenvriend'. Haar wraak ten zoen, op Golgotha deed fueeven. 7- Hoe werd uw rug bij 't geesflen als doorploegd , o Jefus ! en nog hoort men u niet klaagen: Zo reddet Ge ons van welverdiende Hagen , Daar Ge angst en pijn gcduldiglijk verdroegt. Die doornen kroon, dat purpren kleed , dat riet, Was fieraad , door de fpotlust uitgevonden; U paste , ö Vorst! dit fmaadlijk tooifel niet : Maar hen veeleer, die U naar 't leven ftonden. 8. U drukte 't kruis ; Gij droegt het met geduld, Eu zouden wij uw voetfppor niet betreeden, 6 Jefus! en in diuk en tegenheden , Niet lijden , met gelatenheid vervuld ? Werdt Gij den Jood een vloek op Golgotha, En zegent Ge ons? wie zou ü dan niet eeren? Uw liefde en trouw was zonder wedergaê. i Wjl ons , o Koer ! 't geduldig lijden leeren. I i f 9-  7» CHRISTEL IJ KE GEZANGEN., 9- A.h! werdt Cij, door een Wind en fpoorloos rot, In kennis , deugd en eer te diep verbasterd ó Jefus ! in uw ambten ftout gelasterd , Werdt gij , Gods Zoon , belaèn met fchimp en fpot? Uw lijdzaamheid verdroeg der boozen haat: Niets kon uw doel , om ons te redden , ftooren , En hebt Ge aan 't Kruis geen moorders beêverfmaad, Doe onze ziel dan ook uw troostftem hooren ! Io. Ging 't zonlicht fchuil, en werd de middag nacht ? 6 Levenszon ! zelfs in dat aaklig duister Blonk uwe glans, uw Goddelijke luister. Zo hebt Gij ons het heillicht aangcbragt. G;j werdt, ö Heer | met eek en gal gedrenkt; Gij hebt dat wrange en bittre vocht gedronken; Maar ftervende ons , die Gij in' gunst gedenkt , Tot 's levens troost, den nieuwen wijn gefchonken, 11. Gij zegepraalt, ó Heiland.' na uw dood} Gods vinger heeft uw onfchuld aangewezen. Zijn wondermagt deed uwe haaters vreezen ; Handhaafde uw eer , voor Heiden en voor Jood. Dat's boozen hart, gelijk de fteenrots , fcheur'! Het f!aa van frhrik , gelijk hier de aarde , aan 't beeven ! Dat elk van ons zijn zonden fchuld betreur'! Zo doe uw dood ons, naar den geest, heileven. ia.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 7i 12. Verban de vrees, voor waereldlijke fmaad, Uit onze ziel ! leer ons, U , boog waardeeren 1 Rust in ons bart , è Jefus, Heer der Heeren ! En fluit het voor den aanval van het kwaad ! Uw goede Geest zij 't zegel ! laat uw wacht , Uw Englen, ons bewaaken en bewaaren ! Behoed ons Heer ! geftaèg , dooj> twe kracht, Voor zorgloosheid en alle zïelgevaren!  7* C H II I S T E L Ij K E GEZANGEN. PAASC II GEZANGEN. GEZANG XXX. De Venijzenis -van Jefus. i. 6 ^aalge morgenftond , Voor 't ganfche waereldrond .' De Heilzon is verrezen ! Haar nieuwe glans breekt grootscb , Door fchaduwen des doods, En zal ons leven weezen. In haaren zachton gloed , Ziet ons verlicht gemoed Gods menfcbenliefde glooren. Juicht volken 1 juich alöm , Gelukkig Christendom! Uw heildag is geboren.  CHRISTEL IJ IC E GEZANGEN. 7$ 2. 6 Jefus ! onze Heer ! Geen graf-rots hindert meêr Om n , ons heil, te aanfchouwen. Uw Goddelijke kracht Vernielt uws vijands magt; Bevestigt ons vertrouwen. Hoe blijkbaar is het woord , Uit 's Engels mond gehoord, Geftaafd door duizend monden ! Gij leeft , onfterflijk groot! Gij hebt en graf en dood , In zegepraal verflonden ! 3. De Heer is opgeftaan : Hij is ons voorgegaan : Hij zal ons plaats bereiden , En ons , op zijnen tijd , Na 't einde van den ftiijd, In 't eeuwig leven leiden. Hoe! zouden wij , op de aard, Door kruis of dood bezwaard , ó Christnen ! dan nog vreezen ? ÏNeen : juicht ! eene eeuwigheid , En zege. is ons bereid; Want Jefus is verrezen ! K GE-  74 christe'lijke gezangen. «hc^a&i ****** GEZANG XXXI. Maria bij het Graf van. Jefnr. i. Gaan wij op 't graf van Jefus weenen, Zijn trouwste vrienden weenden daar Laat ons hun fomber klaaglied zingen : ,, Ach! dat Hij niet geftorven waar'!" Keen; gaan wij naar zijn ledig graf En droogen we onze traanen af. 2. 6 Gij ! die , als zijn vrienden vlooden , Nog onbefchroomd Hem bijftand boodt: Maria! gij volgd't ook uw' Jefus, In 't naar gewelffel van den dood. Gij gaaft der liefde allcon gehoor. En vloogt zelfs 't uchtendfcheemren voor. 3.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. ?5 3. Daar ftond gij toen bij 't graf en zuchttet En zaagt de rots , al weenende, aan. Waar had men 't dierbaar lijk geborgen. Dat gij 'daar ook niet heen zoudt gaan? Daar klonk de ftem der Englen Gods: ,, Wien , Droeve ! zoekt ge in deeze tois?" 4- Gij wend't u af, fchoon Englen troosten. Gij zocht uw' vriend en zaagt nie^s rneêi. Hier lag men Hem, om wien ik weene, ,, Geef mij zijn dierbaar lijk flechts weêf. „ Hier lag men Hem , è wijst mij 't graf „ Dat hem misfchien uw liefde gaf!" 5. Gij wend't u af, maar 't oog der liefde, Maria! volgde uw wankle fchreên. Nog eenmaal floegt.ge uw oog ten hemel, , De ontwaakte Jefus volgde uw treèn. Reeds zong de Hemel 't levenslied, En gij, Bedrukte ! zaagt Hem niet. Ka 6-  76 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN., 6» ,, Maria!" noemt ons, Englenfchaaren ! Dien naam , zo als hem Jefus fprak : Of zijn voor 't hoogst gevoel der liefde Uw hemel-citers ook te zwak ? Vair dan , met haar , voor Jefus neêr , En 't ,, Lieve Meester!" klinke weèr. 7- Gij zaagt hoe zij , de rots ontvloden, Aan Jefus voeten nederzonk. Gij zaagt hoe , door haar droeve traanen , Het hoogst gevoel der büjdfchap blonk. Zingt Gij, hoe 't oog der liefde fchreit Eij zo veel leed en zaligheid! S. Wij gaan op 't graf van jefus juichen : ,, Die vriend der menfchen leeft bij God; ,, Zijn Vader is ook onze Vader; „ Zijn God is onzer aller God!" Die troost vloot van zijn lippen af. Eêr hij zijn laatst vaarwel ons gaf. <&&S9%%&& GE-  CHRISTEL Ij KE GEZANGEN. 77 G E Z A N G XXXII. Bedenkingen op de P'errijzcnis -van Jefus. I. ó Christnen ! looft den Heer tier heeren , Wiens goedheid, voor 't ontwaakt gezicht, De morgenzon doet wederkeeren, En tevens 't oog der ziel verlicht; Verlicht door haar genadeftiaalen Kaardien Gods Zoon , bij wien geen zon , Hoe luisterrijk, in glans kan haaien , Zeeghaftig dood en graf verwon. 2. Bereidde 't fchreiend medelijden Den balzem voor het heilig lijk; Dat nu, daar we ons met recht verblijden , Ook onze teedre liefde blijk' ! Heeft 's Heeren Engel, toegefchoten, Den fteen gewenteld van het graf, Hij wendde van Gods gunstgenooten Des doods verfchrikking tevens af. K 3 5.  78 CHRISTELIJKE GEZANGEN. 3. De grafvracht vlood , van vrees bevangen. Maar, fchoon de Eoosbeid angstig beeft, Wij groeten Jeftis met gezangen , Daar onze hoop met Hem herleeft. Wie, nog verlegen en neèrflagtig, Den Heiland zoekt, met Magdaleen', Beur' 't hoofd omhoog , en zij indachtig Hoe onverwagt, Hij , haar verfcheen. J 7«f,1 4Bezweken Christus lievelingen, Te zwaar met angst en 1'mart belaên; Dit was de troost dien zij ontvingen: De Heer, uw Heer, is opgeftaan !" Dat jefus wonderbaar herleefde Ontftak den geest tot 's Hoogsten lof. Schoon 't hart nog twijfelmoedig beefde , En vrees de vreugd hier overtrof. 5. God wilde 't werk des heils voltrekken. Hij is 't , die zelfs hun ongeloof Ten fteun van ons geloof doet ftrekken; De nevels hen van de oogen fchoof. Wie ftout zich tegen 't wóórd durft kanten, Dat door de Apostlen is verbreid, Wij kennen 's Heeren heilgezanten Nu vrij van bijgeloovigheid.  CHRIS TEL Ij KE GEZANGEN. 79 6. Zij mogten , op hun fteik verlangen , Uit 's Heilands zegeurijken mond , Den blijden vredegroet ontvangen , Waar op hun heil-leer fiaat gegrond. Or.mooglijk kon de Heer van 't leven , Wien 't graf, den prooi , toen Hij 't gebood , In Lazarus , moest wedergeeven , Gekluisterd blijven door den dood. 7- Verlosfer , waardig aangebeden ! Men heilige U deez' grooten dag ! Gij hebt voor ons den dood beftreden , En 't veld behouden in den (lag. Dus glansrijk uit het graf herboren , Verblindt Ge uw haatren het gezicht ; Doch ftelt , tot vreugd der hemel - kooren , Voor ons de onfierflijkheid in t licht. 9- Gij gingt ter rust , en zijt verrezen. Dat nooit een zondaar troostloos kwijn' ! Nu Gij , op 't krachtigst , hebt bewezen , Des Allerhoogfren Zoon te zijn. Hij vinde , in U , getrouw Befchermer ! Ook zelfs , al komt de boPte Tpaê , Een gunstig , liefderijk Onifermer ! Een Vriend , een Voorfpraak vol genaê. « 9-  8o CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 9- Verleen ons 't heil, door U verworven ï Ja elk van ons betoon' voortaan Dat bij , der zonden afgeitorven , Met U , ê Heer 1 is opgeftaan , Dan zal geen dood ons fchrik verwekken, En 't graf, geheiligd door uw lijk, Ons tot een zachte rustplaats ftrekken Tot dat Ge ons voert in 't Zalig Rijk.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 8t GEZANG XXXIII. De Op/landing -van "Jefus, eene -verzekering -voor onze Opftanding. i. Juicht , 6 Christnen ! Jefus leeft. Jefus heeft den dood gebonden. Juicht , 6 Chiistneu ! Jefus leeft. Jefus heeft den dood verflonden. Dat dit heil ons hart verblij' ! Jefus leeft , nu leeven wij. , 2, Jefus leeft! ons Goddlijk Hoofd Zegeviert en heerscht als Koning. 't Leven, ons door Hem beloofd , Wagt ons in des Vaders wooning. Onwaardeerbre zaligheid Heeft ons Jefus dood bereid ! 3. Juicht , 6 Christnen ! angst of nood , Lichaams foltring , zielen-fmarte, Bange vrees voor graf en dood , Heerfchen nimmer in ons harte ! Neen : wat ons verfchrikken kon, Jefus leeft , die overwon.,  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 4- Juicht! ons heil wordt eens volmaaktJa ! de dood moge ons doen hukken, Jefus , die ons ftof bewaakt, Zal ons uit zijn' kerker rukken. Als zijn ftem 't Heelal ontroert , Zijn we , 6 Dood! uw magt ontvoerd. 5. Jefus fprak : ,, Wie overwint Zal in 't rijk des lichts regeeren." Zalig, die zijn' dienst bemint! Ja! wij zullen triomfeeren ; Vorsten zijn bij 's Vaders troon ; Eeuwig heerfchen met Gods Zoon. 6. Juicht , ö Christnen ! heerfchappij , Eer en roem heeft Hij verkregen. Overwinnend treeden wij Onzen Vriend en Redder tegen. Juicht , ö Christnen ! Jefus leeft, Die ons 't graf geheiligd heeft. G E-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 85 HEMELVAARTSGEZANGEN. GEZANG XXXIV. 'f Heilands Zegepraal. I. Gij hebt dan uw' ftrijd volftreden , En 't geweld des grafs vertreeden : In uw grootheid ftaat Gij daar, Jefus ! bij uw vriendenfehaar. Zelfs in de uiterfte oogenblikken Kan uw zegen hen verkwikken ; Zegen, die hunn' moed verfterkt, In hunn' harten wondren werkt, s. Liefde fprak : Gij daaldct neder ; 't Is volbragt : nu keert Gij weder. Dankbaar oogt Gij hemelwaard ; Zeegnend heft Ge U op van de aard' , En , met heerlijkheid omtoogen , Snelt Gij door de hemelboogen. Alles juicht van vreugd , en Gij, Gij aanvaart uw heerfchappij. L s 3.  84 CHEISTELIJRE GEZANGEN, 3. Heilrijk uur .' 6 dag der da een ! Nu zal ons geen dood vertfaagen. Overwinnend gingt Ge ons voor, Eaanende ons liet gloriefpoor. Dat heel de aarde U dank bewijze j Aller lofgalm tot TJ rijze ! Ons ook wagt eeïi beter ftand , In het eeuwig Vaderland. GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 85 G E Z A N G XXXV. 's Heilands Hemelvaart. I. H oe blonk de Olijfberg , toen Gods Zoon , Eer Hij bezit nam van zijn' troon, Zijn Jongren t' faam vergaérde; Met ben van 't heerlijk Gods rijk fprak ; Een heilig rnur in hen ontftak , En 's Hoogften wil verklaarde! Na dat Hij 's hemels wondergeest , Die, uitgeftort op 't Pinkfterfeest , Zijn volk zou onderwijzen , Hen tot e«n' Trooster had beloofd , Begon dat rijkgezalfde Hoofd Van 't aardrijk op te rijzen. 2. Hij heft zich op , te lang veracht. Oneindig ftreeft zijn wonderkracht Der fterkften kracht te boven. Hij vaart omhoog met majesteit, En zegepraalt in heerlijkheid, Terwijl Hem de Englen looven, L3 Hij .  8« CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. Hij (helt, uit aller menfchen oog , Al hooger aan , van boog in boog. Voer Enoch, voer Elias Tot God, in 't ongenaakbaar licht , Hun luister taant , hun glorie zwicht Voor de eer van Vorst Mesfias. 3. Hij fpreekt ons als Aartspriester vrij , En is met magt en heerfchappij Ten glorietroon gezeten ; Van daar geeft Hij zijn wetten klem , Gelijk ons der Profeeten ftem , Van ouds af, heeft doen weeten. Gaf 't helderblinkend Englenpaar Verzekring aan de Apostelfchaar Dat Hij zal weder komen , Gelijk Hij naar den hemel voer • Dat dit vrij 's boozen hart ontroer'! Het blijft de troost der vroomen. G E-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 87 GEZANG XXXVI. Jefus in Heerlijkheid. I. Dringt , dringt met uw geloovig oog, ó Christnen! door der ftarren boog , Tot daar waar 't heir der hemelingen , Voor Jefus, uwen Koning, knielt ! Poogt gij , door heiige drift bezield , Met hen , zijn lof en eer te zingen ! 2. Juicht Hem die eeuwig leeft bij God ï Zijn trouw verwierf ons 't zaligst lot : Zijn liefde ontfloot ons 't hemelsch Eden. Hij , aan ons heil geheel gewijd , Heeft moedig , d' allerwreedften ftrijd , Den ftrijd des doods, voor ons , geftreden. 3. Toen zag Hem de aard', gefmaad, veracht > Beroofd van heerlijkheid en kracht , Aan 't fchandlijk kruis, gemarteld , fneeven. Maar God verliet zijn' Heiige niet: Hem, heeft Hij tot het hoogst gebied, Ia 't eeuwig rijk des lichts , verheven.  88 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN* 4- Uw Jefus fteeg van 't kruis ten troon.. Daar heeft zijn deugd het heerlijkst loon , Aan 's Vaders rechterhand , ontvangen. Straks leefde op aller tong zijn lof: Hem prezen de aarde en 't hemelhof, ■\ errukt , in hlijde en dankbre zangen. 5. Dat, Broedren ! ook ons loflied rijz' ; Hem , onzen Vriend én Meester prijz', En met zijn trouw zijne eer vermelde! Dat ons zijn heerlijkheid verblij' ; Ons hart zich Hem , den Heiland , wij' Die zelfs voor ons zijn leven ftelde ! 6. 6 Koning! Vriend en Levenszon! Wiens kracht de magt des doods verwon, Wij knielen voor uw' troon ter neder. Voer Gij, in blijdfchap en in fmart, Gezag in ons gehoorzaam hart : t Volbrengt dan zijnen pligt gereeder ! G E-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. t9 PINKSTERGEZANGEN. GEZANG XXXVII. De zending van den Heiligen Geest. I. Verbaazing treft bet hart der valken; Een ftem dreunt , door des hemels wolken, Gelijk een fel gedreven wind; Een ftem veel fterker dan de donder, En voorboó van het Godlijk wonder , Dat Christus aan zijn' kerk verbindt. 2. Zie vlammen om de Apostlen zweeven ; Hun aaufchijn met een' glans omgeeven; Hunn' geest verlicht door 's Hemels Geest. Hoor hen , ten blijk van 't wonderteken , In onderfcheiden taaien fpreeken, Op 't Godgewijde Pinkfterfeest. 3. Zou , Jefus ! uw belofte faalen ? Zij zien zich door Gods Geest beftraalen; Vervuld, bezield, met Godlijk licht. Nu wordt, voor de oogen der Hebreeuwen, Op aard' , voor all' de volgende eeuwen, D» kerk rau Christus opgericht. M 4-  go CHRISTELIJKE GEZANGEN. 4- Nu worden Galileërs tolken ; Zij fpre'eken , God ! tot alle volken, Door u op 't waereldrcnd verfpreid; Zo deedt Ge al de aatd uw grootheid prijzen, En Jefus hulde en eer bewijzen. Tot roem van uw' barmhartigheid. 5. Ook wij, die in uw' naam gelooven , V\ ij heffen onzen geest naar boven , Tot U , die eeuwi»- weezen zult : Vt ij fmeeken U , in heil en fmarte, Dat Gij het, U aanbiddend, harte Ook met uw licht en Geest vervult ! 6. Dat wij , die uwen naam belijden, Ons in uw liefde en glans verblijden, Door uwen goeden Geest befiraald! Och! dat uw Geest ons oog verlichte! Zich in ons hait een tempel ftichte! Waar in fieeds Leugd den prijs behaalt! GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 91 G E Z A N G XXXVIII. Hel uitwerk/el der zending van den Heiligen Geest. I. Zingt, Christnen! zingt tot Jefus eer! Uw fnestgezang verheffe uw' Heer! Uw' Heer, die, groot in liefde en magt, Ook groot in trouw, zijn woord volbragt, En aan zijn rriendeufchaar den Trooster zond , Die 't zegel hechtte aan 't Goddlijk heilverbond. 1 Omhoog, in 't rijk der heerlijkheid, Aan 's Vaders rechterhand verbeid , Vond zijne trouw het rijkste '0011 , Voor 't fchandlijk kruis den eere - troon r Straks vloeiele op de aarde een ftroom van zegen af, Lie haar een blijk van zijn verhooging gaf. Jerufalem hoorde in haar' wal, Der feestgenooren vreugd gefchal, Daar de offerwolk dier blijde fchaar Ten hemel klom van 't dankahaar; Maar zag met één den glans van 't Goddlijk licht, WW bij het rijk van Jefus werd gefticht. Ma 4-  g» CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 4- L'aar feest-rei, die, met blijden lach Den oogst der eerstelingen zag, En , in de hoop op 't vol genot , Het biddend oog verhief tot God., Vond in zijn' vreugd zich onverwagt geftoord, Daar hij 't gedruis des vreemden Itormwinds boord'. 5. Verdeelde tongen, als van vuur, Verhoogden 't wonder van dit uur; En voerden , bij haar' heldren gloed , Verbaazing in 't ontfteld gemoed, Dat, bij een' diepe ftilte, alom verfpreid, Voor 't grooti'che doel van Jefus w»rd bereid. 6. Uw Geest ontboeide, ö Jefus.' daar, ^ De tong van uw Apostelfchaar. , Die tong, hoe ftug, hoe flecht befpraakt, Werd vlug, door Goddlijk vuur geraakt. Geen land, geen ftreek, geen afgelegen oord, Dat niet Gods lof in eigrien tongval boord'. 7- Hoe klom der volken diep ontzag , Voor u, 6 Heiland! in deez' dag/ Gij vingt, op de effene eerebaan, Uw zegepraal met luister aan. Daar viel het ongeloof, voor U , in 't ftof, En dankbre boete zong, verrukt, uw' lof. 8.  CHRISTEIIIKK GEZANGEN. ö5 8. Ook onze dank zij u gewijd, Pie onze Vriend en Redder zijt ! Door 's Hemels Geest ontvonkt ter deugd , Smuakt onze geest hier hemelvreugd. Och! dat die Geest, die 't hart ter waarheid leidt, Ons voere op 't fpoor der zaalge .onfterflijkheid! 13 GE-  94 CHRISTEL Ij KE GEZANGEN. GEZANG XXXIX. De verdediging Van Petrut, i. Gneis wonderlijke werken Gelooft de waereld niet , Schoon zij, verbaasd , de meiken Van 's Heeren vinger ziet i Zij (laat veeleer, te grover, Met wrevlig onveifiaud , Tot ftouten fpotlust over ; Miskent, weêrftreêft Gods hand. 2. Maar 't heilgeloof, bijzonder Verlicht door 's Hemels Geest, Verheft het Goddlijk wonder Van 't Chrisien Pink te feest, Waar 't, met Godvruchte Joodeu, De waarheid van Godswoord , Door de Euangelieboden , Met diepe ontroering hoort. 3-  christel ij ke gezangen. jtf 3. De rwijfel wordt beftreden , * De fpotternij befrbaamd , Op Peirns eerste reden , Die waare wijsheid aémt. Gods Geest fpreekt door zijn' lippen: De kracht der Christenleer Werpt de oude wanbegrippen In duizend harten néér. 4- Zoo deeden uw Getuigen, Verhoogde Zoon van God! 't Vooroordeel voor U buigen; Zo werkten fmaad en fpot, Ondanks zich zeiven, mede: Want uwe Apostelfchaar Verbreide uw' leer van vrede Temeêr in 't openbaar. 5. Wij juichen vol vertrouwen, Daar ons het Piiikfterfeest De vrugten doet befcbouwen Van uwen Heilgen Geest. Verftrek ons door zi n' gaaven! Zo zullen wij , verheugd , Uw dierbre heil-leer ftaaven , Door heiligheid en deugd. ©èi®ê g e-  96 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. GEZANG XL. De bedeeling -van den Heiligen Geest herdacht. i. HeLt Ge ons de magt der duisternis onttoogen; Hebt Ge ons, Ó God! bcickonken met uw' GeestEn zou uw kerk uw goedheid niet verhoogen, Bij 't rijzend licht vair 't zalig Pinkfterfeest ? 2. b Ja! zij heft, door heilig vuur ontffoken, Een'-feestzang aan, uw' grooten naam ten prijs. Deez' blijde dag, op 't heuchhjkst aangebroken, Herrinuert ons het heilrijkst gunstbewijs. Geen ftormwind wordt geweldiger gedreven Dan 't fterk gedruis, waarmee uw Geest verfcheen. Dus doet uw ftem den ftoutsten zondaar beeven, Doch niet vergeefs; haar kracht herfchept met een. 4- Het vreemd geluid mogt Israël verbaazen; De Apostelfchaar, eendragtig in 't gebed, Zag, mild getroost en lieflijk aangeblaazen, 's Verlosfers eer in vollen glans gezet. 5.  CHRISTEL IJKE GEZANGEN. 97 5. Bij 's Hemels wind , den tempel doorgedrongen, Bevond zij zich , op 't rijklijkst , oveiftraald Van loutrend vuur , gelijk verdeelde tongen, ln vlam bij vlam, uit uwen troon gedaald. 6. Dit toont ons 't heil der Evangeliedagen. Uw goede Geest, die 't zuchtend hart verblijdt, Doe ons, ó God! nu zulke vrugtcn draagen, Als waaidig zijn' aan deez' genadetijd ! 7- Leer onze ziel U diep on'zag bewijzen , En tot uw' lof, 6 Oppermajesteit! Met dankbre vreugd ten hoogen hemel rijzen ! Gij zijt , ó God.' een God van zaligheid. 8. Geen twijnend hart onlbiak het aan een teken. Uw Geeslkraohl blies uw lievelingen aan. Men hooi de hffn in all'.- laaien fpreeken , Van wondren, die 't begr p te boven gaan, Q. Die taaigaaf deed uw heil al 't aardrijk ivceten. Al zagen zij , dit hemelslicht ten fmaad, Door fpotzucht zich voor dronken uitgekreten , Gij waart hun fchild, hun fteun en toeverlaat. N t..  9« CHIirSTELIJKE GEZANGEN. IO Uw rijke gunst; Mesfias kerk bewezen, V I« , ons ten troost, in fpijt dier raazernij Door Petrus, in het midden opgerezen , > / °P 1 Gaarst betoogd, uit Joè'Is profeet/ij. li. Hij Tprak vol vuurs , en zag drieduizend zielen , Getroffen door den nadiuk van zijn ftem, Geloovig, voor den Heiland nederknielen, Die eeuwig heerscht in 't nieuw Jerulalem. 12. Welzalig hij , die , ook alzo bewogen , Met waar berouw , der zonde weêrfiand biedt - Nooit wanhoopt aan uw goedheid en vermeen En 's doods geweld in 's Heilands arm ontvliedt! 13. Hoe zagen zich uw trouwe Boetgezanten, Door Jeins , met uw' gaaven overftort, Om wijd en zijd de kruisbanier te planten, Waardoor uw naam alöm verheerlijkt wordt ! M- Daalde uwe Geest, weldaadig uitgegoten, Genaderijk op Jakobs vrugtbren ftam; Het Heidendom hebt Ge echter niet verftooten , Nu , door 't geloof, ook 't kroost van Abraham. ti.  CHRISTEL IJ KE /GEZANGEN. 99 i5. Uw gunst voldeed der vroomen zielsverlangen ; 't Heeft IJ behaagd, van 't wet-juk hen te ontdaan. Uw Geest , tot vrees noch fkaffchen dienst ontvangen , Geleide uw volk op 's levens effen baan! 16. Vergunt Gij ons dit bliide feest te vieren? Wat ijvergloed , wat glans van heiligheid, Behoorde dan inwendig ons te lieren , Voor 't alziend cog van uwe Majesteit ! 17. Och! dat uw Geest het werk des heils voltrekke J Barmhartig God! zijn kracht verfterke ons hart! O! dat dit Hem ten reinen tempel ftrekke, En Hij ons trooste in droefheid, angst en fmart! 18. Zijn licht wijze ons den weg naar 't eeuwig leven! Dat 110 iit dat licht uit onze ziel verdwijn' ! Hij , die ons leert naar meêr volmaaktheid {treeven, Verzekere ons dat wi) uw kindren zijn! N a G £•  ioo CHRISTEL IJ KE GEZANGEN., BELIJDENIS GEZANG. GEZANG XLI. De Christen altijd bereid ter -verantwoording. I. Waaróm toch zou de Christen vreezen 1 Waarom bezorgd , verlegen weezen, Terwijl hij Jefus hulde biedt, Om, rein van hart, en rein van zeden Met Zijn geloof voor 't licht te treeden? Wie vreeze: wij, wij vreezen 't niet. 2 Hoe ! zouden we ons aan Jefus wijden , En Hem niet openlijk belijden : Hem ons verheerlijkt , goddlijk Hoofd? Ja: wij zijn Christnen ! en wij roemen In Hem , wif-n we onzen Heiland noemen In wien ons hart oprecht gelooft. 3. Dat zich het Ongeloof bedekke , En veinzerij ten mom verftrekke Voor zijn aflchuwlijk aangezicht; Laat twijflaarij, verminkt van leden, jVrij aarsfelend ten voorfchijn treeden, 't Geloof flapt rustig voor het licht. 4-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. Mi 4- Schoon onverwagte ftormen groeien , Schoon 't rammlen van gewetensboeiën, , Een oogenblik omzetting baar' ; 't Geloof van een gudvruchiig Christen, Schoon wijd vervreemd van wrok of twisten, Houdt ftand in 't fttijdperk van gevaar. 5. ' , Geen waerehlvrees doet hem verbleeken : Vrijmoedig, verr' van valfche f:reeken , Strekt zijne tong ten tolk van 't hart; En moet hi'i voor de waarheid lijden, Hij , fchoon geprangd aan alle zijden, Blijft toch bedaard in angst en fmart. 6. Dan doet de Hoop op 't eeuwig leven Hem naar de glorie - palmen fireeven , , Den overwinnaar toegezegd : Die Hoop geeft hem in zwakheid krachten ; Door haar leert hij 't gevaar verachten , Daar hij aan Jefus blijft gehecht. 7- God ! dat die hoop ons nooit ontwijke ! Dat Liefde in onze daaden bhjke ! Het licht der waarheid ons belchijn' .' Uw geest leere ons als Christnen handlen: Met elk oprecht , verdraagzaam wandlen , En m 't geloof ftandvastig zijn I N 3 GE-  10a CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. GEZANGEN VOOR DEN DOOP. G E Z A N G XLII. Dc Doop eene belijdenis van het Christendom. i. U ( Vriend der zondaars ! Heilgezant! Die hemel - vreugd en leven , Met blijde hoop en eindloos heil , Aan de aarde hebt hergeeven: TJ, Jefus! willen we, in dit uur, Hier plegtiglijk belijden ; Bij 't ocfnen van den Heilgen Doop Ons in uw naam verblijden. a. Wij nadren , met Boetvaardigheid, Op dat we U plegtig eeren , Gehoorzaam aan uw wijs bevel, Waar uit we uw grootheid leeren. 6 ! Zie , verheerlijkt Menfchenvriend ! Op uw belijdren neder , En fchenk aan 't zwak en moedloos hart Zijn moed en fterkte weder! 3*  CHRISTEL Ij KE GEZANGEN. »oj 3. Verblijdend, als de morgen-zon, Verfpreidt gij heldre fcraalen , t> Zon des heils ! 6 Levens licht! Op hen, die angstig dwaalen. Uw' leer ontdekt aan 't zoekend oog Den weg naar 't eeuwig leven: Zij biedt aan 't zwak geloof de hand Om 't ftiijdperk in te ftreeven. 4- Hoor , Jefus ! hier 't verfterkt geloof Uw liefde dankbaar roemen; U, fchoon de waereld !ache of fmaal', Zijn vriend , zijn Heiland noemen ! Zie , zie het, door den Doop , uw' leer Op 't plegtigst onderfchrijven! Och! wil het, liefdrijk Vriend en Heerl Altijd ten leidsman blijven!  io4 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. G E Z A N G XLIII. De Doop eene verbindtenis tol een heilig leven. i. Hoe plegtig, Christnen! is dit uur! Treedt, treedt eerbiedig nader ! Het voert u voor den troon van God, Der menfchen Vriend en Vader. Uw lofzang roeme zijn genaê, Die zondaars heil wJ fchenken ; Door wie berouw, gedrukt door fchuld, Zich miuzaam toe ziet wenken. Hoe fchijnt nu 't licht van Jefus leer Met onbewolkte klaarheid l Dit uur wijst ons 't vermogen aan Der Goddelijke waarheid. Hier zal de mond, de tolk van 't hart, Tot Jefus eer' getuigen : Daar voor Gods troon, Boetvaardigheid Zich in het ftof zal buigen. ft.  CHRISTEL IJ KE GEZ A'N GEN. io5 3. Dankt. Christnen ! God met hart en mond : 't Geloof ziet ge overwinnen j Nu ftapt het, door de deugd gevolgd , Gods tempel rustig binnen. Het Englen-koor , op 't hoogst verblijd Als zondaars zich bek eeren , Juicht om die zege van 't geloof. Dat we ook dien juichtoon leeren ! A- Gewijde Doop ! wie kan , wie durft, Uw nut , uw oefning , wraaken ? Doet gij niet 's Boetlings fpreekend oog Van ernst en ijver blaaken ? Hoe klopt zijn hart, dat u verbeidt s Hoe brandt het van verlangen , Om hier , door u , verzekering Van Gods genaê te ontvangen ! 5. Hij zal zich , in dit plegtig uur, Aan Jefus dienst verbinden , En , met bekeering neergeknield, Bij God ontferming vinden. è Zalig tijdftip ! hemelvreugd Daalt in zijn hart ter neder. Nu wijkt, nu vlugt , gewetensangst; Nu keert gemoedsrust weder. O Nu  •°c Christel ij ke gezangen. 6. Nu fchrijft zijn hand: „ 'k zal Jefus fpoor ,, Getrouw en ijvrig drukken : „ De waereld zal mij , wat zij poog', >, Niet van dat heilfpoor rukken." Hoe vriendlijk lacht de deugd hem aan! God ! fterk zijn' zwakke fchreden ! Doe hem, ftandvastig en oprecht, Het pad der deugd betreeden ! GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 107 «***>*& *£**7ÜC* G E Z A N G XLIV. Boetzang bij de bediening van den Doop, I. Zie neêr , 6 God ! ó Hemelmajefteit ! Zie op 't berouw, voor u in 't ftof gebogen! Het fchreit u aan: 't fmeekt om uw mededogen. Ja ! gij, 6 God ! zijt tot genaè bereid. Wie, recht bedroefd , en diep in 't hart gewond , Zijn fchuld belijdt , mag op ontferming hoopen. Dit ftaafde uw Zoon, dien Ge ons ten Heiland zond, Toen hij beval boetvaardigen te doopen. 2. Wij ftaan gereed te handlen naar zijn woord. Wie zou dat woord , zo troostrijk, niet gelooven ? Geen misdrijf gaat de liefde uws Zoons te boven : Die fmeekt voor ons , en wordt terftond verhoord. Wij zijn , om hier het doopbad in te gaan , Genaderd met oprechte boetgezinden. Zij namen 't woord des heils met blijdfchap aan ; Laat hen ook heil , laat hen vergeeving , vinden ! O a R,  io8 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 3. Laat , goede God ! laat bij 't genademerk , Bi, 't water , dat hnan' hoofden zal befproeiën , Op hen , uw Geest , als levend water , vloeien , En heilig hen tot leden van uw kerk! Zij hebben zich alreeds aan U verloofd ;' Neem , neem hen aan tot nieuwe bondgenooten , Op dat , in 't eind , door ons verheerlijkt Hoofd, Hen 't heiligdom des hemels worde ontboten. GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. log GEZANG XLV. Gezang na de bediening van den Doop.> Gij naamt, 6 God ! verlegen zondaars aan. Zij , door den doop , in 's Heeren dood begraaven, Zijn nu , met Hem , ten leven opgeftaan. 't Behaage U , daarze aan U zich overgaven , Tot 's levensfteun , op 's hemels enge baan , Hunn' geest te voêu , hunn' zieldorit mild te laaven ! GS VOOR-  iio CHRISTEL IJ KE GEZANGEN., VOOR BEREID IN GS GEZANGEN. GEZANG XLVI. Herinnering der v/cldaaden ons door Jefus bewezen. * i. < Laat ons , Christnen .' thans gedenken, Wat weldaên Jefus wilde J'chenken Aan 't zondig menfcbelijk geflagt: Hoe onfehatbre gunstbewijzen Ook ons verpligtsn Hem te prijzen, Hem , groot in liefde , in trouw en magt. Hij , Gods beminde Zoon , Verliet, voor kruis en hoon , Der Heemlen troon ; Veracht, gehaat , Gevloekt, gefmaad , Volbragt Hij hier Gods wijzen raad. a.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 2. Jefus kwam om de aard te Ieeren, Hoe zij deu Eeuwigen vereeren , Hoe zij zijn wet moest gadefiaan. Jefus voerde 't menschdom nader Tot God , der menfchen Vriend en Vader , En wees hen 't eeuwig leven aan. Maar , lof zy Hem en eer ! Hij , Broedren ! deed nog meêr. Knielt dankbaar neêr ! Hij , Goddlijk groot , Hij leed den dood Voor ons , wien Hij dus redding bood. 3. Christnen ! hoort , door Jefus boden , U plegtiglijk ten feestmaal noden , Dat liefde ons zelf heeft toebereid. Ja ! op dat wij ons verblijden , Toeft ons het feest van Jefus lijden , Een feest van vreugde en zaligheid. Komt 1 derwaards heen gefpoeid , Waar 's levens troostbron vloeit, En heilvrugt groeit. Wat zalig fchijn', In brood en wijn Zal beil en leven kenbaar zijn. 4  na CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 4- Komt dan ! dat wij ons bereiden Daar zo veel weldaên ons verbeiden Om plegtiglijk ten disch te gaan! Laat ons Jefus goedheid eeren , Terwijl wij ons tot God bekeeren. Komt , zoeken wij der deugden baan ! God ! Vader eindloos goed 1 Verfterk den wanklen voet, En 't zwak gemoed , Door zondenfchuld Met vrees vervuld. Lof zij U , die ons troosten zult! GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. n3 «■Jfc**** «SU**» G E Z A N G XLVII. * 1 De vertroosting des Avondmaals. 1. ö Jefus! die , voor ons geftorven , Ons 't heerlijkst erfdeel hebt verworven, Toen Gij uw bloed aan 't kruis vergoot; Hoe zullen we U, naar waarde , danken? Ai ! hoor naar onze zwakke klanken , Eij 't plegtig feestmaal van uw dood. 2. Uw lijden , Heer ! 'riep ons rot blijheid. Uw druk bevorderde onze vrijheid. Gij fchonkt heel de aard' den vrede weêr. Uw onheil heeft ons heil gegeeven. Uw dood verwierf ons duurzaam leven. Uw menfchenliefde zij al de eer ! 3. Och! dat uw invloed ons beftraale, Uw troost in onze harten daale , Bij 't ftil gebruik van brood en wijn! Laat, in die plegtige oogenblikken , Een milde zegen ons verkwikken , Uw liefde ons alles , alles zijn ! p 4- '  m4 CHRISTEL Ij KE GEZANGEN. 4- Dat eerbied dit bedrijf beftiere ! Dat broedermin den disch verfiere ! Dat uwe trouw ons dierbaar zij ! Ons kart ziek aan de deugd verbinde ; In uwen dood het leven vinde ■ Zich eeuwig U , den Heiland , wij'! 3. Zo wordt deeze aard', voorheen uw wooning, Voor ons, veiheerlijkt Vriend en Koning! Een dal van waare kalmte en vreugd , Vaar "t heil , verworven door uw lijden Door uwen dood , ons zal verblijden : Waar 't fchoonst vooruitzicht ons verheugt. 6. Bereid dan , Jefus ! onze harten , Maak ons gevoelig voor uw fmarten : Dat wij getroost ten feeste gaan ! Deez' gunst doe ons in liefde blaaken! Wat vreugd ! Gij wilt ons heil volmaaken ; Gij roept: ,, Ik neem de zondaars aan." GE.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 115 GEZANG ALVHi. Opwekking ter ■voorbereiding lot het Avondmaal. 1, De hooge feestdag is nabij, ê God', dat elk zich naauw beproeve, En U oprecht zijn fchuld bel ij' ! Op dat hier niemand, wie hij zij , Door 't misbruik , uwen Geest bedroeve. 2. Gij hebt ons tot uw disch genood , Wij nadren , fchoon met zwakke fchreden: Och! dat uw gunst ons'bijftand bood! Geen zelf - beproeving zij te groot, Terwijl we U zoeken met gebeden. Beftier ons door uw Woord en Geest! Dat wij , vol moeds , uw' discb genaaken! Verwaardig ons , om , onbevreesd , Aan 's Heilands plegtig liefdefeest , Het heil van zijnen dood te fmaaken. t 2 4-  nS CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 4- Gij houdt uw handen uitgebreid. Wij wenfchen , knielende aan uw voeten , Tot U , door Jefus , ingeleid , Bekleed met zijn gerechtigheid , Uw vriendJijk aangezicht te ontmoeten. 5- Uw leer zij ons als daauw het kruid : Laat zij , hier, 't hart verkwikken , ftreelen ! Opdat wij , bij 't geloofsbelluit , Dat hier uit overtuiging fpruit , In 't heil , zo duur verworven , deelen. AVOND-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. n7 AVONDMAALS GEZANGEN. GEZANG XL1X. Voor de bediening des Avondmaals,, i. Liet Gij , door uw trouwe Loden', Tot uws doods gedachtenis , Ons , o dierbre Jefus ! noden , Aan uw' zegenrijken disch ? Hebt Gij , Heer der heerlijkheid! Zelf ons 't feestmaal toebereid, Om op 't minlijkst ons te onthaalen ? Ja , nw goedheid kent geen paaien. 3 Zie ons op uw roeping vaardig ! Wij , wij nadren , arm van geest, In ons zelv* geheel onwaardig , Tot dit heilrijk liefdefeest. Sterk , in 't wanklen , onzen voet! Stil de vrees van ons gemoed! Laat , daar we onze fchuld belijden , 't Licht uwi aanfebijns ons verblijden ! P 3 3.  n8 CHRISTELIJKE GEZANGEN. 3. Niemand zij hier afgewezen ! 't Waar berouw kwam nooit te fpaê. Wien 't bezef van fchuld doe vreezen, Boete vindt bij U genaê. Bied ons dan de hand , ö Heer ! Is 't geloof nog zwak en teêr , Wil het, daar we uw' dood gedenken, Voedfel , kracht en leven , fchenken ! 4- Wijst ons 't brood, 't welk wij hier breeken , Uw gemarteld lichaam aan ? Mogen we op den wijn , het teken Van uw bloed , onze oogen flaan ? Dit geeft aan 't geloof hier kracht, Daar het op Gods bijftand wagt. Trek , om dankbaar U te looven, t'Allen tijde ons hart naar boven. G E-  CH.RISTELIJKE GEZANGEN. n9 GEZANG L. Het Avondmaal verjlerhende Geloof en Deugd. I. De heililisch -werd ons weer bereid , Die , aan het geestlijk leven , Een nieuw gevoel van zaligheid , En hoop en troost, zal geeven. Hoe wordt niet, bij dit plegtig feest , De treurende en verflagen geest , Tot dankbre vreugd , gedreven ! Straks vieren wij gedachtenis Van Jefus moedig ftrijden , En hoe de deugd gemarteld is , Die de ondeugd kwam bevrijden. Ons hart, door blijdfehap aangedaan , Zal , fterk geroerd , voor Jefus Haan, En deelen in zijn lijden. 3.  iao CHRISTEL IJ KE GEZANGEN.. Dan ftaart ons oog , verrukt , op Hem , Wie we onzen Redder noemen : Wiens liefde wij , met hart en ftem , Verheffen , danken , roemen. 't Geloof erkent den Zoon van God , Schoon Hem een woedend moordrenrot Ter kruisftraf durfde doemen. 4- Bij 't hreeken van 't geheiligd brood Zal onze boezem gloeien ; Dan za! 't herdenken van zijn' dood Een dankbre traan doen vloeien : . Dan voelt de ziel, voor 't aardfche doof,. De kracht van deugd en van geloof, Eij 't plegtig feestmaal , groeien. 5. Dan zal , bij 't plengen van den wijn, Zich onze ziel verblijden ; Van vreugd geheel doordrongen zijn; Zich haar' Verlosfer wijden. Dan ziet zij 't vlieten van zijn bloed , En ftraks herleeft in haar de moed Om ook , als Hij, te ftrijden. 6.  CHRISTELIJKE GEZANGEN. 6. Maar waarom dit eenvouwig feest Zo plegtig , zo eerwaardig ? Vraagt onze diep ontroerde geest; Doch vindt het andwoord vaardig. Waarom ? om 't voorbeeld , om de leer, Met vlijtj te volgen van uw' Heer, Zo Goddlijk., zo hoogwaardig. 7- Hij, Broedren! was 't , die moedig Werf, En ftervende , genade Voor Adams nageflacht verwierf, Dat 's Hemels gunst verfmaadde. Dat dus dit feest uw vroomheid werk' : Uw wankelend geloof verfterk' : Een feest zij van genade. Q GE-  O H R I S T E L IJ K E GEZANGEN. GEZANG LI. Gods liefde in den dood van Jefus blijkbaar. I. H erdenkt , c- Discbgenooten \ Herdenkt dien grooten dag , Waar op 't verbaasde menschdom Den Heiland fterven zag. Hij ftierf, en 't heil der~a*ïde Verrees uit zijnen dood , Die ons den weg ten leven, Tot eeuwig heil, ontboot. 3- ó Rijkdom van genade ï Gods liefde , oneindig teêr , Zag , bij dien dood, op 't menschdom , Maar met ontferming, néér. Schoon God zijn dierbre kindren , Voorheen Hem toegewijd , Van 't heilfpoor zag geweken , Hij bleef dezelfde altijd. ^ 5.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. ia3 3. Daar viel de magt der zonde j Daar viel 't geweld van 't graf. Maar ook vergeeving daalde Op 't fchuldig menschdom af. Ja , daar toe floeg de Heiland De menfchen liefdrijk gaè ; Verduurde 't bitterst lijden , En ftierf op Golgotha! 4- Welaan , geredde Broeders ! Juicht blijde en welgemoed , De Zoon des eeuwgen Vaders Verloste ons met zijn bloed! Ziet nooit dit brood , ó Christnen ! Ziet nimmer deezen wijn. Of laat uw traanen fpreeken , En Gode een offer zijn. Q a GE-  124 CHRISTELIJKE GEZANGEN., G E Z A N G LH. Verzuchting voor het Avondmaal. t o God ! beftier , verfterk , Gij onze fchreden , Daar wij, vereend , tot uwe tafel treeden , Die , door 't geloof in U , die haar bereidt , Den voorfraaak geeft van grooter zaligheid ! 2. Wil , daar wij hier aan Jefus dood gedenken , Dien dierbren troost aan onze zielen febenken , Dat wij verlost, met U bevredigd, zijn ; Opdat de vrees dus uit ons hart verdwijn'! Wil ook , daar wij den Heiland dus verëeren , Alle ijdelheên uit onzen boezem weeren '. Dat onze ziel , vol ernst, bij 'r. ftil gebed , Op 't doel der zaak alleen haar' aandacht zett'! 5.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. ia5 4 Wij nadren , Heer ! dat ons geen fchuld doe hecvenl Och! wil ze ons, God! genadiglijk vergeeven ! Dit plegtig uur , gewijd aan Jefus dood , Zegge aan ons hart : ,, Gods liefde is eindloos groot' " 5. Zo zal dit feest, op nieuw , 't geloof verfterken, Eu 't roerfel zijn tot waare Jiefde werken: Zo krijg' de hoop, op eeuwig heil, hier kracht, Daar onze ziel op uw genade wagt. Q 3 GE-  ïaS CHRISTEL IJ KE GEZANGEN.; GEZANG LUI. Overdenking van 's Heilands tijden bij het Avondmaal, ï, Mijn ziel , rijs op! verheug u in het licht Van Gods verzoend en troostrijk aangezicht ! Slaa 't oog , indien 't geweten u beticht', Op 's Heilands lijden'! Wat bittre frnart moet Hem het hart doorfnijden, Daar 't grievendst leed Hem prangt aan alle zijden, Hoe vyreed beftormt de droefheid, onder 't ftrijden, Gods lieven Zoon 1 2 Hij, valsch beticht , verduurt den felften hoon. Men ftelt , befpuwd , gegeesfeld , Hem ten toon , In 't fpotgewaad , met ftaf en doornenkroon , Om onze zonden. Hij torscht het kruis , mishandeld en gefchonden. Wie ijst-niet, op 't.gevloek der lastermonden, En b Lj *t gekners der naaglen , ia doorwonden .Van hand «n vofct !  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. ia; è Middelaar! vergoot Ge uw dierbaar bloed , Ter reiniging van ons beimet gemoed ; En hebt Gij dus, tot 's waerelds heil , geboet? Verhoor ons fmeeken ! Laat van uw trouw 't bewijs ons niet ontbreeken ! Dan zal 't gebruik van ieder liefdeteken Een' zuivren dank in onze harten kweeken, Daar Ge ons ontmoet. G E-  nS CHRISTEL IJ KE GEZANGEN.; GEZANG LIV. Herinnering van het gewiglige van 's Heilands lijden bij het Avondmaal. t. 6 Middelaar ! van de Englen aangebeden, Gij , hier , door angst en fmart en fmaad beftreden , Hebt ons doen zien wat U ons zielheil koste, Hoe duur een prijs ons van 't verderf verloste. 6 Tegenbeeld van 't Paaschlam ! rein van vlekken ! Dus kan uw vleesch den geest tot voedfel ftrekken. 2. Den kelk van leed en fmart , U ingefcho^iken , Hebt Gij , 6 Heer ! gewillig uitgedronken : 't Behaagt U ons den kelk des heils te fchenken , Daar wij uw' dood , naar uw bevel , gedenken : Uw dood , die ons verzeekring heeft gegeeven , Van 't dierbaarst heil , van 't eeuwigduurend leven. 3. Is weêr 't verbond met U, door ons, gefloten? Verfterkte ons hier , als uwe dischgenooten , Eén fpijs , één' drank ? dit doe ons 't hart U wijden , En , eensgezind , ons , in uw dienst, verblijden. Zo krijg' de ziel den voorfmaak , hier beneden , Van duurzaam heil, van grooter zaligheden. . GE-  CHRISTELIJKE GEZANGEN. iag GEZANG LV. Opwekking loc dankbaarheid na het Avondmaal. I. U zij .de dank , ó Opperheer ! Die , keer op keer , Ons heil doet frnaaken. 't Op nieuw met U gemaakt verbond Doe , iedreu 1'tond , Den ijver blaaken. Blijf ons , wier ziel , aan 's Heilands disch , Verzadigd is , In gunst aanfebouwen ! Zo zal geheiligd brood en wijn Een voedfcl zijn Voor ons vertrouwen. 2. Nu doe , na zo veel zegening , Herinnering Erkentnis fpreeken. 't Herdenken uwer liefde, ó Heer! Zal meèr en meèr Verblijding kweeken. Eens hoopen wij , op beetre wijz', Uw' naam ten prijz', Uw' gunst tc danken. Dan rijze , in 't hooge hemelhof, Uw roem en lof Op blijder klanken ! • R GE-  t*» CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. GEZANGEN VOOR DE DANKPRED1KATIEN. GEZANG LVI. Dankbaare herinnering des Avondmaal* I. •CAouden onze feestgezangen 't Gunstbewijs , op nieuw ontvangen , Niet vermelden na 't genot , Niet verheffen , liefdrijk God ! Ja ! wij fmaaken nog den zegen Hier , aan 's Heilands disch , verkregen. Vrolijk zingen we U ter eer', God! weldaadig Hemel-heer! 2. Lieflijk wildet Ge ons beftraalen : Wild en vaderlijk onthaalen. Ja ! Gij fpraakt , door brood en ivijn , »'k Wil uw vriend, ó zondaars! zijn." Troost daalde ih ons hart ter neder : Woed en blijdlchap keerden weder , ■Baar die liefde heerlijk blonk , Die Ons fcbulijvergeeving fchouk. 3,  CHRISTEL IJ KE GEZANG EN. i3i 3. 11 Hoe moeten we ons verblijden , Daar ons 't beeld van 's Heilands lijden', 't Beeld van zijnen marteldood 't Grootst bewijs van liefde bood. Jefus zagen wij geftorven , En ons eeuwig hril verworven. Wij , verlost tot hoogst geluk , Wij gevoelden vreugd voor druk. 4- Jefus! ja ! Gij , Bron der liefde! Wien, voor ons, de dood-lchicht griefde , Gij waart zelf bij 't Avondmaal ; Spraakt tot ons mét vrienden-taal. Ja 1 nog mogten daar onze ooren , Jofus ! 't zaligst troost-woord hooren ; 't Troost-woord , eeuwen lang verwagt; 't Zaligst troostwoord, ,, 't Is volbragt!" 5. Daar hirdd Vrede broeder - handen Zacht geboeid met liefde-banden. Daar was 't merk van broeder-mirt , Eenigheid van geest en zin. Staat en rang werd daar vergeeten , Waar we TJ Broeder mogten heeten. Allen waren we, arm of rijk, Aan uw disch , elkaêr gelijk,.  »3a CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 6. Nu , nu treeden wij U nader . Maar eerbiedig , zeegnend Vader ! Door oprechte dankbaarheid Tot uw wooning ingeleid. Wil ons , daar we uw gunst herdenken, God ! uw troost, uw zegen , fchenken ! Jefus! kom ook tot ons neêr, Daar wij juichen U ter eer' ! G E-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. i33 GEZANG LVII. Hervatting -van goede voorneemens. I. PToe duur zijn wij aan U verbonden , Voor zo veel blijken van genaê ! o God ! U looven onze monden. Och! da: ons hart den voor-toon flaa; Dij 't lofgejuich uw goedheid prijze , En U den reinen offerpligt Der liefde en dankbaarheid bewijze , In Jefus naam tot U gericht ! 2. Wat baaten ons uw woord en zegel , Zijn ze ons uitwendig Hechts bekend , Zo 't hart, afkoerig van dien regel, Nog blijft tot aardfchen lust gewend! Gij eischt ons hart; Gij zijt het waardig. Dit offer zij U toebereid, Dat wij, ootmoedig en dienstvaardig , U eeren in gehoorzaamheid ! 3.  »34 C H R I S T E L IJ K E GEZANGEN. 3 Gij wildet ons , door zichlbre trekken , Aan uwen zegenrijken disch , Uw liefde en dierbre gunst ontdekken , W aar door ons heil volkomen is. Och ! dat uw Geest ons hart beftiere , En reine eu onverwrikbre deugd Beftendig ons gedrag verfiere , Met teedren ernst en dankbre vreugd! 4- . r Wij willen in uw' mogendheden , Met nieuwen moed en trouw en vlijt, Ons leven in uw' dienst befteeden ,' 6 God ! die ons vertrouwen zijt. Sterk ons geloof, beftuur ons pocen! Zo klimme ons heil met uwen lof! Leer ons hier wandlen voor uwe oogen Als burgren van het hemelhof! C E.  CHRISTELIJKE GEZANGEN. i55 G E Z A N G LVIII. Lofzang na het Avondmaal. I. •Nu heff' mijn ziel een heilig danklied aan ! Hoe dierbaar , Heer ! zijn ons uw zegeningen ! Onmooglijk is 't , voor zwakke ftervelingen , De wondren van uw liefde na te gaan ! 2. Gij hebt mij, die , van 't heil-fpoor afgedwaald , Op 't zonden-pad gewis ware omgekomen , Vol zorg gezocht, vol deernis opgenomen , En vaderlijk aan uwen disch onthaald. 5. 6 Mild onthaal! ik fmaakte 's levensbrood. Ik heb, verheugd, den nieuwen wijn gedronken: God heeft mij moed en hoop en troost gefchonken , Daar Jefus mij zijn teedre liefde bood. 4 Mijn Heiland ! 'k zie , door uw verdienfte en magt , De fchuld verzoend , den wreeden dood verflonden : *k Heb, door uw hulp , den levensweg gevonden: 'k Verftaanu 't woord, dat troostwoord : ,, 'tls volbragt" ! 5-  i36 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. Och ! laat niet toe , dat eenig wanbedrijf Mij wéér bevlekk'.' leer mij zorgvuldig waaken! Doe fteeds mijn hart tot U in liefde blaaken ! Opdat mijn ziel met U verëenigd blijv' !  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN, VOOR ONBEPAALDE T IJ DEN £ N GELEGENHEDEN.   CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. i39 G E Z A N G LIX. Voor de Godsdienst oefening. X. God ! ontzaglijk AlbeTtuurer , Die , in 't ongenaakbaar licht, Boven aller zonnen loopkring, Uwen zetel hebt gefticht: God ! wien 't beir der Cherubijnen Prijst, op onngarvolgbren toon, Gun aan zwakko ftervelingen Ook te nadren voor uw' troon ! 2. God! weldaadig Hemel-vader ! Hoor meédogende ons gebed. Dat uw oor op onze liedren Ook met welbehaagen lett'! Dat , gelijk een zachte regen 't Dorftig land verkwikt, verblijdt, Ook uw zegen ons verkwikke , Daar G', ó Vader! bij ons zïjt 1 S 2 5,  14° CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 3. Doe ons Jefus eer. verheffen! Dat zijn liefde ons 't harte roer', En, op vleuglen van vertrouwen, God! tot uwen zetel voer'! Dat, daar we uwe ontferming danken, Die ons Hem ten Redder fchonk , 't Blij herdenken uwer liefde Ons tot wederliefde ontvonk' ! 4- Jefus dienaar wijz' der ootmoed l'w genade en 't leven aan! Leer' haar, op den weg van boete, Weenend' , fmeekend'hoopend', gaan. Dat zijn ijver Godvrucht kweeke , En wijg bier, aan zijne hand, Onder uw getrouw geleide, Streeven naar volmaakter ftand. ' 5. Leer ons, Vader.' 't pad bewandlen, Dat tch zaalgen Hemel leidt : 't Pad, waarlangs de deugd , op doornen , Bloemen van vertroosting fpreidt. / Och! dut wij uw wil .bevatten , En, door Jelus zelv' geleerd. Zaligheden leeren kennen , Ongekend door ons begeerd! V#V GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. i4' GEZANG EX. Na de Godsdienst oefening. * i. ö Vriendlijk God en Vader! U prijst ons vrolijk lied: U, die , met liefdrijke oogen , , Steeds op ons neder ziet. Wij mogten u weèr nadren; Weèr nadren; Weèr nadren ; In uwen naam vergadren , En Jelus hulde doen. 2. Uw woord wees ons de waarheid , En 't pad der reine deugd. Uw dierhre leer den zegen, Die 't deugdzaam hart verheugt. U zij de dank , ö Vader! ö Vader ! 6 Vader! Breng ous der waarheid nader ! Verlicht ons! U zij de eer! S ó GE-  Ma CHRISTEL IJ KE GEZANGEN, GEZANG LXI. Danhzang op eenen Bededag. i. ó Vader! Vader! Heer en God! Almagtig Opperwezen J Beftuurer van der volken lot! Uw goedheid zij geprezen! Werp , werp een' oogwenk op ons neêr I Zie onze traanen vloeien! Zie ons, ontfermend Hemel-heer! Tot U na liefde gloeien! 3- De traanen, die ons oog vergiet, Zijn dankbre vreugdetraanen; De liefde, die ons hart U biedt, Gloeit zelfs in noodörkaanen; Want , Eeuwige oorfprong van t heelal l Een kinderlijk vertrouwen , Leerde ons, in leed en ongeval, Op U , onwrikbaar , bouwen. 5-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 3. Ontrustten ftormen onze rust; Gij fpraakt , de f'tormen zwegen. Hoe heeft uw liefde ons vaak gekuscht Ook zelfs op doornen wegen ! Hoe blonk voor ons uw lieflijk licht In donkre tegenheden! Gij hieldt ons oog op U gericht, En ftuurdet onze fchreden ! 4- Gij deedt de zon van zacht geluk, Vaak , uit den nacht verrijzej|t Gij fchonkt ons bhjdfchap na den druk. En ftof om U te prijzen ; Gij kroondet 't werk van onzen vlijt Met zegen van uw handen; En deedt, daar Ge enkel liefde zijt, Ons har-t in liefde branden. 5. Nu , Vader ! Vader! dat uw lof Op onze lippen zweeve! Dat hij , verheven boven 't ftof, In onze harten leeve! Ontvang, ontvang, de hulde en prijs Van alle uw lievelingen! Eens zullen we , op verheevner wijr,', Uw liefde en goedheid zingen.  144 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. GEZANG LXII. Boetzang op eenen Bededag. i. Geducht, rechtvaardig Alvermogen ! Och ! flaa op ons ontfermende oogen ! Wij , wij gevoelen onze fchuld. Hoe dikwijls tergden we uw geduld ! Hoejraftk zijp wij, al te onberaèn; m f Verkeerde wegen ingegaan ! , 2. Uw hand heeft echter ons gezegend: Uw liefde ons met genaê bejegend : De Godsdienst riep ons tempelwaard: Doch wij, te zeer gehecht aan de aard', Vergaten vaak dit heilgenot, Vergaten U , weldaadig God! 5. , Ach ! hoe betreuren we onze zonden ; Waardoor wij uwe wetten fchonden. 't Berouw , de Cchaamte , drukt ons neêr. Zo gij, ö vlekloos Hemelheer! Met ons wilt in 't gerichte gaan , Wie onzer zal voor U beftaau? 4-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 145 4 K een : gaa niet met het recht ten raade ! Schenk , voor verdiende ftraf, genade ! Gedenk onze overtreeding niet , Daar ons berouw U 't offer biedt! Wij keeren weèr, ó Majefteit! Van 't fpoor der ongerechtigheid. 5. W ij keeren weèr: leer onze harten , 't Gevlei der zonde, moedig, tarten! Och, Vader! reinig ons gemoed! Dan wan dien wij, met vasten voet, Geheel aan uwen dienst gehecht, In 't fpoor van heiligheid en recht. 6. Och ! dat uw Geest ons oog vellichte, En onze gangen zeker richte ! Laat ons , in vreugde leed of pijn , Gevoelen, dat we uw kindren zijn, En leden der verloste fchaar, Door Jefus onzen Middelaar! T GE-  i46 CHRISTELIJKE GEZANGEN. GEZANG LXIH. Christus voorfpeld. I. XJ l>oe ftaatig dekt der eeuwen nacht De zaligheid van 't oud geflarht! Wij fchroomen 't glansrijk licht te ontvliên , En 't heilig donker aan te zien. De ftem des heils rijst uit der vadren graf, En van hun beeld kraalt hun geloof nog af. 2. Ja , Vadren ! die , zo vol gevoel, De grootheid zaagt van 't Goddlijk doel, Gij floegt, van 's waerelds dageraad , Uwe oogen op 't alzeegnend zaad : Gij zongt Mesfias toe, die ons verfcheen, De zon des heils , waar voor de nacht verdween. 3. Maar, Heilgen! in uw ftaatig lied , Verhief» ge alleen ' Gods liefde niet: Uw hart bleef aan zijn' dienst gewijd, In ballmglchap , gevaar en ftrijd: Der kroonen glans, der'rijken weeldrig lot, Verwierpt ge alleen om 't gunstrijk loon van God. 4-  CHRISTELIJKE GEZANGEN. «4? 4- De troostbron , die uit Eden fproot, Was 't , die-, in druk , u laa.nis bood: Zij ruiscbte vreedzaam aan uw' voet , Bij aller volken euvelmoed. Gij, vrienden Gods 1 fchoon van heel de aard' veracht. Zaagt, aan die bron, all' 't heil van 't nageflacht. 5- 't Was God , die , uit dat grievend leed , U , heiige blijdfchap groeien deed. Mesfias glansrijk beeld verfcheen; Blonk door uw droeve traanen heen. Gij zaagt het Goddlijk licht alom verfpreid, En bij dal licht de bron der zaligheid. 6. Bij 't moeilijk juk der fchaduw-wet, Voor 't vleeschlijk Isrel ingezet; Bij 't juichen van den offerftoet; Bij 't plengen van der dieren bloed, Zien wij , van beeld tot beeld, Gods liefde en trouw , Het offer Gods , dat de aard' verlosfen zou. 7- Hier fchetst ons een gewijd profeet , Mesfias af in al zijn leed; Daar teekent hij met eerbied voort, Door all' zijn' eer en magt bekoord, Gods Zoon , den Vorst des heils , flen viiend der aard', Wiens naam 't Heelal verrukt , en zegen baart. Ta  ï.tf CHRISTELIJKE G E Z A N G TL N. 8. Maar 't bpfild , dat daar in fcliaduw lag, Verfchijnt ons in den vollen dag. U , wien de Christen eerbied toont , U zien we , ó Vorst ! gekruischt, gekroond. Gij , liefde en hoop van 't oude Gods gedacht, Gij ftierft; Gij leeft; triumf! Gij hebt volbragt ! GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. G E Z A N G LXIV. Joannes de Dooper de wegbereider van den. Mesfias,. i. -Aanbiddlijk is bet wijs beleid Der Allerhoogste Majefteït , In haar verordeningen. De God der waarheid fraaft zijn woord , En brengt de juiste middlen voort, Die zrjrï ontwerp voldingen. Gods hand heeft, ten beftemden tijd , Jcannes ftaatlijk ingewijd , Mesfias wegbereider , Om , in de duisternis dier eeuw, Den wederhoorigen Hebreeuw Te ftrekken tot geleider. 2. Zijn doop , zijn leer , wijst op het Lam , Dat , fchuldloos , in de waereld kwam Om 's waerelds fchuld te draagen. Hij tuigt, dat Jefus , als Gods Zoon , Den Geest ontving van 's hemels troon , Als 's Vaders welbehaagen.., T 3 Hij  i5o CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. Hij wijst ons nog , door do eeuwen teen , Op Jefus, 't heilig Lam , alleen , En 't heil in Hem te vinden. Zo vaderlijk leidt ons Gods hand , Om 't weif Itnd hart en traag verftand , Aan ons belang te binden. G E-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. i5i GEZANG LXV. Jefus bezocht en geëerd door de Wijzen jiit het Oosten. i. ó Jefus ! onze Wijde toon Verheft U als Gods grooten Zoon. Daar, bij uwkribb', der Wijzen ftoet U , als den Christus, valt te voet , U eert als dien , wien 't aardsch grflacht , Als zijnen Heiland, heeft verwagt, Daar poogen we ook uw' lof te zingen , \erlosfer! Vriend der ftervelingen!. 2. Verfcbéen uw ftar aan 's hemels boog , Trok zij der Wijzen kundig oog , Zag dat , door hemelglans verlicht, Met uwe komst , uw rijk gelticht? Wij zien , ó Levenslicht! o Zon ! In U der zaligheden bron : Den Vorst, wiens gunst al de aard' moet roemen: jWien we onzen Heer cn Redder noemen.  ï5js christelijke gezangen. 3. Ontvang dus onze liulde , 6 Heer ! 6 Vorst des heils ! U zij all' de eer ! 't Geloof, daar 't uwe liefde aanfchouwt , Brengt U , voor Wijrook , Mirrhe en Goud , Een dankbaar en vertrouwend hart , Aan U gewijd in vreugd en fmart. 6 Laat, daar we uwen naam belijden , Uw leer ons , door haar licht, verblijden ! ge.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. i53 «T(1P*>a£/a£/.*^CS» G E Z A N G LXVI. Jefus bewaard in den Kindere/imoord te Bcthlehem. t> Dat dwiriglandij liet recht doe zuchten , Het ftil verblijf der deugd belaag", Kef. fckok op fchok heel de aard' beroere , En oord bij oord met gruwden plaag'! Ze ontduikt het oog der Godheid niet , Eat tot in 't hart des ftervlings ziet. 2. Herodes moge op de onfchuld woeden , Terwijl zijn heerschzucht dorst naar bloed ; Hij rukke uit 's moeders tedere armen Den lievling aan haar borst gevoed; Zijn dolk doorboor' 's onnoozlen hart: 't Is de Almagt , die zijn woeden tart. 3. Fgipte wagt, met open armen , Slaria's Zoon, Gods gunsteling , Verbergt ffem voor den wrok des dwiiiglarids, Hoe wreed hem die naar 't leven ding'; Zo ziet zich 's boozen driest geweld, Door 's Hoogsten arm , het perk geheld, ' * r.-W ' 4-  i54 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 4- Hoe! duift een ftervling zich vermeeren Het hoofd te hieden aan Gods raagt? Kan nietig ftof Gods raad verkloeken? Beef, Aardworm ! heef, en ken uw kracht! Laat af, Vermeetle! vrees die vuist, Wier wenk zelfs U tot asch vergruist. 5. Neen: Jefus moest eerst de aard' verlichten , En 't leven wijzen in den dood. Eerst moest de rijke troostbron vlieten i Die uit Gods menfchenliefde ontfproot. Niet eêr vond zich der boozen haat Aan zijnen ondergang verzaad. 6. Wij juichen; hoor dien toon der vreugde, 6 Jefus ! dierbre Middelaar ! Wij juichen, daar we uw kindfche dagen Beveiligd zien in 't grootst gevaar ; Offch oon ons fchreiënd ooa het leed Van 't weerloos Bethlem niet vergeet. 7- Wij zien , met deernis , teedre wichtjens Door 's dwinglands moordend ftaal geflagr. 't Gekerm der onfchuld roert ons 't harte ; Dat klaagt der droeve moedren klagt. God! dat, waar deugd en onfchuld lij' Ons hart zich aan ontferming wij'! CO r^feL^ CK> GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. i55 G E Z A N G LXVII. Jefus gedoopt. I. Een vrugtbaara uchtenddaauw, Een koele morgenfchaêuw , Bedekt Judeas wouden : De morgenftond des heils breekt aan: Laat ons , met de eerste fchaaren. Dien morgen vrolijk tegen gaan. 2. Zijn onbeneveld licht Straalt af van 't aangezicht Des Godgewüden Doopers» Een fchaar van nieuwe aanbiddren komt, Belijdt de leer des Doopers , En aller Jooden trots verftomt. 3. Maar midden door dien ftoet , Die hem als Leeraar groet , Straalt de Onfchuld hem in de oogen. Daar ftaat het Ooddlijk offerlam , De heilige Mesfias , Die de aarde ter verlosfing kwam. v 2 4-  i55 CHRIS-TELIJKE GEZANGEN. 4-. Volmaakte Leeraar ! Gij Ook in deez' woestenij ! Gij ook den doop ontvangen, Verhevenfte Gezant van God' Gij ook den doop ontvangen , Eu deelen in der fcbaaren lot! 5. Ja Heiige.' gij belijdt, Dat Ge U dien Vader wijdt, W iens naam Gij thans verheerli'kt. Is 't wonder dat de Hemel fcheurt , Daar, 't geen nooit Englen zagen, Thans , in Judeas woud, gebeurt, ü. Is 't wonder, daar Gij knielt , , Daar U Gods kracht bezielt, Dat Hemel - ftemmen fpreeken ; Dat , daar Gij uit het water {"tijgt, Gods ftem klinkt langs de ftroomen Terwijl de ontroerde fchaare zwijgt? 7- Ja , rijkgezegend Hoofd , Voor eeuwen reeds beloofd! Gods Geest daalde op U neder. Ons hart belijdt U als Gods Zoon, Den Zoon zijns welbehaagens , Want Gij volbrengt all' zijn geboón. 3,  CHRISTELIJK E GEZANGEN. x5j 8. Uw godvrucht , waarop de aard' ]\!et diep bewoiidien itaart, Zal ons ten voorbeeld 'trekken. Belchonkeu met den Heilgen Geest, Zulx Gij ten voorbeeld ftiekken Aan elk, die God in waarheid vreest, 9- Als w') • °P gaaven trotsch , ' 't Bevel des hoogen Gods , Zijn Keilgen dienst, verfmaaden, Dan zullen de oevers der „ordaan, Ons op uw doopfel wijzen , Eu onzen trots ter ncderUaan. y 3 GE.  x5S CHRISTELIJKE GEZANGEN, GEZANG LXVIII. Jefus 'verheerlijkt op Tabor. I. Welk licht verblindt ons oog ? Zien we, uit der ftarrenboog, De blijde Serafs daalen , Omkleed met all' dien glans Waarin we, aan 's hemels trans , De gouden Zon zien praaien? Eekoorelijk gezicht! Verrukkend Goddlijk licht ! Wie blinkt in zo veel luister ? è Christnen ! 't is uw Heer: /Zingt, zingt verblijd, zijne eer! Hem wijkt het aaklig duister. 2. Ziet, welk een' heerlijkheid Zich over Tabor fpreidt! Nu juichen 's hemels kooren. De donders om Gods troon Verkondigén Gods Zoon; Doen de aard' zijn loflied hooron. Hot  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. i5g Hoe treffend is die ftem ,, Geloof, o Mensch! in Hem; ,, Hij is mijn welbehaagen ; ,, Hij daalde om U in 't ftof: Verhef, verhef zijn' lof, ,, Hij wil uw zonden draagen." 3. Nu zwijmt de fchaduw-leer; Haar licht verlicht niet méér. Ziet Mofes , ziet Elias! Zij ftaan all' 't aanzien af, Dat eeuw bij eeuw hen gaf, Doen hulde aan Vorst Mesfias. Zo praalt Ge , 6 Heilgezant! In heerelijken ftand Voor uwer vrienden oogen. Uw luister voert hunn' geest , Die hier uw grootheid leest, Tot boven ftarrenboogen. 4- Het zinlijk , zwak , vernuft Pooge U, daar 'i zwijmend zuft , Een' wooning op te richten: Neen , dierbre Jefus ! neen : In 't deugdzaam hart alleen Wilt Ge U een' tempel ftichten. Och!  160 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. Och! dat ook onze ziel Uw heilig oog geviel'! Kom Jefus ! bij ons woonen I Verlicht ons door uw leer! Zo klïnké uw lof en eer In onze blijde toonen ! GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 161 GEZANG LXJX. De Christelijke Kerk. I. Jefus heeft den ftrijd gewonnen In Gethfemané ! Hij , die fchoonfte Zon der zonnen , Straalt nu heil en vree. Wat zal den luister dooven ^an zijne heerlijkheid? Wie Hem den prijs ontrooven Voor Hem, door God, bereid? 2. Vliedt , ó zonden ! vliigt , 6 waereld ! Dat verleiding zwicht' ! Jefus Kerk , met eer bepaereld , Prijkt in 't zuiverst licht. Is zij 't niet , die , verheven , Op haaren hoeklteen praalt ; Door hemelmin gedreven , Met hemelglansfen ftraalt ? ft , \  »6 CHRISTEL Ij KE GEZANGEN. \ 5. « Zij , zij is het, die wij kennen Aan haar wit gewaad ; Die , wie haar ook aan moog' fchenuen , Onverwrikbaar ftaat. Eeminlijk door haar zeden , Der deugd geheel gewijd , Verfpreidt zij hier beneden , Een' geur die 't hart verblijdt. 4- Ja , het is Gods Kerk op aarde , Zij is Jefus Bruid ; Onverganglijk is haar waarde , Eindloos blinkt zij uit. Hoe juichen 's hemels kooren Als haare lofgalm rijst; Als zij haar lied doet hooren , Dat Jefus liefde prijst! 5 Hoor ook , Jefus ! onze zangen Uit dit laage ftof, Daar zij hier den toon vervangen Van het Hemelhof! U willen we eeuwig prijzen , U , ons verheerlijkt Hoofd. Die toon moete immer rijzen Waarmede uw Kerk U looft. GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. i63 GEZANG LXX. Over Je Dlenaareit der Gemeente, t- Den Heiligen , den Ongezienen , Naar Jefus zuivre leer te dienen Is wellust voor 't oprecht gemoed , Dat eerbied voor zijn' Schepper voedt: *t Is wellust, zijnen armen broeder , In nood , te ftrekken ten behoeder ; Ja, menfchenliefde en Goddlijke eer, Is 't heilig merk van Jefus leer. 2. Komt, laat ons die gewijde pligten, Als met één hart , één ziel, verrichten ! Wees , om ons daar in voor te gaan, Niet Jefus ons zijn Dienaars aan , Opdat, door hen, voor aller Vader, Zich aller bede in één vergader', Zich aller mildheid t'faam vereen', En dus geen oog door armoê ween'. X 2 Si  iG4 CHRISTELIJKE GEZANGEN.3. Mogt hij , tot zulk een post verkooren, De ftem van zijn verpligting hooien ! Och ! dat Gods geest zijn hart beftraal'J Dat nooit zijn voet in 't voorgaan dwaal'! Zijn zorg doe deugd en Godsdienst bloeien ; Doe troost in 't lijdend harte vloeien , Dan daalt de vrede , naast Gods eer , In 't bedehuis , weldaadig neêr; Dan treeden wij, vereend van zinnen , Dat bedehuis blijmoedig binnen ; Dan zij ons hart, ó Christen fchaar ! Voor God een zuiver dankaltaar ; En, daar wij Jefus voetfpoor drukken , Zal elk van ons die vrugten plukken, W ier kracht hier reeds het'hart verheugt, En voorfmaak geeft van hemelvreugd. GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. i65 GEZANG LXXI. Bij de bevestiging cenes Leeraars. 1. w eldaadig God ! zou !efus Kerk Uw liefde en zorg niet prijzen ? Zou , daar Gij voor haar welftand waakt , Tot U , haar lied niet rijzen ? Verheugd grijpt zij het fpeeltuig aan Op dat haar blijde klanken , Algoedheid ! uwe dierbre gunst , Verheffen, roemen , danken. 2. Zij , die ook hier haar woonfteê heefc, Ziet nu haar zorg verdwenen En zich daar Gij haar' wensch"vervu!t, v— Met licht van troost befchenen. Zij ziet weêr, door uw wijs beftel , Een'Leeraar zich gegeeven : Dus vindt zij haar gemis vergoed En zich tot vreugd gedreven. X 3 3.  i6S christel ij ke gezangen. 3. Met Jefus Dienaar , voor uw troon , Eerbiedig neergebogen , Ontfteekt ze U 't reukwerk des gebeds , Ontfermend Alvermogen I Verboor , ó God ! de Christenfchaar, Wier beè , tot U geftegen , U haaren Herder aanbeveelt , Daar ze uitziet op uw zegen. 4- Uw oog zie op de huldiging Uws Dienaars gunstig neder! Daar hij zich wijdt aan Jefus dienst Belonke uw oog hem teder ï Dat liefde alicen het voorfchrift zij , 't Welk all' zijn daaden regelt; Dan zien wij onze keuz', door U, Bevestigd en bezegeld. 5. Geef onzen Leeraar lust en moed Om kennis uit te breiden, En 't Christendom van menfchenleer Bevatlijk te onderfcheiden. Maak hem getrouw , die zich verbindt Om hier Uw kerk te bouwen : Zijt Gij, 6 God! zijn licht en heil, De grond van zijn vertrouwen. ! ^5»ï£jpÉS2f t$2t&§&@qsïmmz@ g e.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 167 GEZANG LXXII. Bij de intrcede van eenen Leeraar, 1. Gezegend is de menfchenvriend , Die Jefus kerk uit liefde dient. Godvruchtigheid en broedermin Geleiden hem met blijdfchap in. % Deez' dag zij ons een vreugdefeest. Wij juichen , met vereenden geest, Nu Jefus aan zijn' broedren denkt, En hen op nieuw een' Leeraar fcheukt. 3. Fendragtig ftemmen wij ons lied Voor God, die ons hier t' famen ziet, Ja 't klimt tot Hem, wj'ens trouw nooit faalt, Wiens liefde Jefus kerk beftraalt. 4- Op nieuw druipt Jefus reine leer, Als lentedruppels, op ons neêr. Het zaad , in onze ziel geftrooid . Vervlieg', verftikk', verderve nooit! 5.  i68 CHRISTELIJKE GEZANGEN, 5. Bekroon , 6 God ! uws Dienaars werk . Met zegen voor uw dierbre kerk! Staa hem , genadig Vader ! bij, Op dat deeze eerstling heilrijk zij! 6. 6 Scbijnfel van Gods aangezicht ! b Jefus ! dat het lieflijk licht Der waarheid zijne ziel befchijn', En menfchenvrees daar uit verdwijn'! 7-' Zijn aanvang zij in uwen naam ! Uw leer maake immer hem bekwaam, Ja eiken Leeraar , U gewijd. Zo bloeie uw kerk tot allen tijd ! 8. Haast breek' de zon der waarheid door , En BVaave Leeraars wijzen 't fuoor, Daar ongeloof met dwaaling vlugt , Aan 't volk, dat nog in 't duister zucht! 9- Beftraal , verheerlijkt Middelaar! Beftraal dus uwe, Chnstenfchaar! Wil haar fteeds uw befcherming bién, En laat heel de aarde uw groolheid üea ,  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN, VOOR ALGE M EENE T IJ DEN EN f GELEGE N HEDEN.   CHRISTELIJK E GEZANGEN, 17» GEZANG LXXÏII. Daar is een God. I. Wij durven , in ons ftaamlend lied , 6 God! uw aanzijn zingen ; Want u mishaagt de hulde niet Van brooze fervelingen. Gij hoort ons , fchoon, op hooger toon, De Serafijnen , voor uw' troon , Die grootfche taak voldingen. 2. Dan , waartoe onze ftem gepaard, Daar ieder leevend wezen De onfeilbre blijken, dat Gij waart Eèr iets beftond , doet leezen ? Daar alles tuigt , hoe 't fchoon heelal, Op uwen wil , niet door 't geval , In 't aanzijn is gerezen ? V 2 3.,  t74 CHRISTELIJKE GEZANGEN. 3. Ja, wij erkennen uw beftaan , En juichen bij 't gelooven. De dwaas pooge , in ziju' trotfchen waan, Ons doezen troost te ontrooven; De Schepping ftelt zich tegen hem ; Zij kan , met onweerftaanbre ftem , Zijn zwakke taal verdooven. 4-' We ontmoeten , in wat ftand wij zijn , U, God ! op onze wegen. In droeven ramp, in wrange pijn , IJlt uwe hulp ons tegen. Ook , als 't geluk ons hart verblijdt, Zien we U , ó Heer! die de oorfprong zijt Van zo veel vreugd en zegen. G li.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 17Ï GEZANG LXXIV. God verheerlijkt in zijne Werken. I. Hoe glansrijk, aller heemlen Heer! Hoe fchittrend , blinkt uw roem en eer In alle uw wondre werken! Elk ftofjen , dat onze aandacbt wekt, Elk ftipjen , dat onze oogen trekt, Doet ons uw almagt merken. Hoe praalt , Hoe ftraalt Uw' vermogen In onze oogen ! Allerwegen Spiegelt ons uw grootheid tegen. 2. Daar blinkt de nieuwe dageraad ; Zie hoe all' 't veld , verruklijk , ftaat In nieuwen tooi te praaien! De paerlendauw glanst op de blaen; Y 3 Gods * ' ) ■  »74 -CHRISTEL IJ KE GEZANGEN.. Gods liefde lacht de Schepping aan, Met de eerfte morgenftraalen ! Natuur! Elk uur Toont ge u heerlijk: Onwaardeerlijk Zijn de fchatten , ^ Die u de Almagt doet bevatten. 3' , / Daar rijst de zon aan 's hemels trans ; Zij prijkt in onverdoofbren glans, En zegepraalt op 't duister: God', duizend heiren zonnen zijn Alleen de flaauwe wederfchijn Van uw-' verheven Juister. Wie ziet U niet , Boven wolken Voor de volken' Iedren morgen , Iedren avond , mildlijk zorgen. 4- In donders fpreekt uw majefteit, Als Gij den fnellen blikfem leidt Langs kronkelende paden ; En ftroomt de regen uit uw hand, Dan  CHRISTEL IJ K E GEZANGEN. 17S Dan mag zich 't hijgend , dorstig,- laud In wellust ftrooruen baaden! & Bron, ó Zon , Van ons leven ! Zie ons ftreeven Vol verlangen , Om een' drup uws heils te ontvangen! 5. Daar daalt de nacht in 't ftarrenkleed: Wie is 'i die aan uw' hemel treedt En' glanst, de' wolken tegen ? « Het is. de ftaa lelijke maan : Hoe ftreeft ze op de aangewezen haan , Langs ffarrenrijke wegen! Zo ftraal', Zo daal' , In ons harte, h Zelfs in fmarte ,. 't Licht van hoven, . Dat we op! onzen weg U löov.cn 1 . $ ■ . Uw almagt voert de ftormen aan; • Uw wenk doet waerelden vergaan • En waerelden veirijzen! God , groot in rnagt en majefteit! God  176 CHRISTEL Ij KE GEZANGEN. God, groot in goedertierenheid ! Hoor ons Uw grootheid prijzen! Uw magt En kracht, In Uw werken , Op te merken. Vol vertrouwen, Is uw almagt recht befchouwen. 7' God , groot in 't grondclooze meir! God, groot in 't bloemrijk plantenheir! God , groot in 't rijk der dieren ! God, onuitfpreeklijk , eindloos, groot! Die zelfs des aardri'ks donkren fchoot Met fchatten kondt verneren ! Hoe blinkt , Hoe künkt, Heer der heeren , Door de fpheeren , Uw vermogen , Die 't heelal houdt opgetogen ! 8. Maar bovenall' , 6 Majefteit! ó God van eer en heerlijkheid 1 Deedt Ge on» uit ftof verrijzen: Gij fchiept den Mensch, Uw evenbeeld , In  CHRISTELIJKE GEZANGEN. 17* In wien een vonk der Godheid fpeelt , Om , eindloos , U te prijzen, ö Ziel ! Kniel , kniel Biddend , neder, En rijs weder ; Dat uwe oogen Staaren op Gods alvermogen ! 9- Gij wandelt np den ftarrentrans ; Daar fchittert aller zonnenglans Naar uw geduchte wenken ! Nog ftaamlen wij U aan in 't ftof ; Wat ftervlmg kan uw' roem , uw' lof , Uw grootheid waardig, denken ! Wie noemt , Wie roem', Op deeze aarde, Ooit uw waarde , Onvolprezen , Eeuwig , magtig , Opperwezen ! 10. Dat U 't heelal ten tempel zij ! Dat heir bij heir , dat rij bij rij , God , God , uw grootheid zinge! z Dat,  <7S CHRISTELIJKE GEZANGEN. Dat , van het U gewijde altaar, De wijrook uwer Christenfchaar Tot voor uw zetel driuge ! Wat toon , Hoe fchoon Hij ook vloeië , 't Hart doorgloeië , t Hart verteder', Daalt niet, bij dien lofzang neder ! GE,  CHRISTEL IJ K E GEZANGEN. 179 GEZANG LXXV. De Voorzienigheid. Gij , o weldaadig God! hebt, van alle. eeuwigheid , Aan al wat is en leeft , een duurzaam heil bereid ; Uw "Vaderlijke zorg blijft voor uw kindren waaken. Zou ooit dit hoog bewind uit uwe hand geraaken ? Neen : wat hier ook op aard' , Volmaakte! moog' gefchieden , Niets kan uw alziend otjé; , niets,.uwgn wil, ontvlieden. f ""' ' " ' " '.fll 1 ■ ••'•*•"*'• ' j 'l Wat zorgt, wat mijmert dan de zwakke fterveling , Die , all' wat hij bezit , van U alleen ontving ? Wat kan zijn zorgende angst toch reegelen of fchikken? Waar voor toch moog' zijir hart , in duistre toekomst , fchrikken? Wordt niet de loop des tijds door hooger inagt gedreven ? Leidt hem geen vaste hand door 't wisselvallig leven? 3. Gij, die het muschjen zelfs zo liefderijk gade Haat, Ook in het needrig dal uw' zegen druipen laat, IToe ! zoudt Gij niets, ö God! van menfchenliefde weeten? Eer zal het moederhart haar' zuigeling vergeelen. Neen: wat ons ook begeev', —. Gij, eeuwige Genade! Slaat , met een' teedre zorg , alle onze gangen gade.  «3o CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 4- Voorzienigheid ! ja Gij , Gij reegeit" onze daên , Ziet onze dooling zelfs met medelijden aan En hoedt ons in 't gevaar , zelfs als wij 't niet bemerken. Gij blijft , getrouwe God ! den wanklen voet verfterken. o Vreugd ! Gij , die alleen all' 't kwaad van ons kunt weeren , Gij, liefdrijke Almagt! blijft in eeuwigheid regeercu. GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 181 GEZANG LXXVI. Het vertrouwen op de Voorzienigheid. 1-33// *' Wat ftervling , 6 Voorzienigheid ! Kan uwer waardig zingen. Gij ftuurt het onbegrensd heelal , Naar afgemeeten kringen. Gij wenkt, de zon der vreugd verdwijnt : Gij wenkt , de nacht der zorg verfchijnt , En lachende oogen weenen. ' 2. Tot U dringt ons geloovig oog , Wanneer de orkaanen woeden. . Tot U heft zich ons hart om hoog In donkre tegenfpoeden. Gij wenkt , - de nacht der zorg verdwijnt: Gij wenkt, de zon der vreugd verfchijnt. En weenende oogen juichen ! Z 3 3-  N* CHRISTELIJKE GEZANGEN. 3. AI kwetfen doornen onzen voet 't Zijn loutre liefde flagen ; Want , na den nacht van tegenfpoed Zal onze heilzon daagen. Gij ziet, weldaadig Hemelheer ! Van uwen troon , op de aarde neêr , En de aarde eerbiedt uw wetten ! 4- 't Komt alles , Vader ! van uw hand ; t Zal alles welkom weezen. Zoude , op den weg naar 't vaderland , Vermoeinis ons doen vreezen? VVij roemen , Vader ! uw beleid ; We aanbidden uw Voorzienigheid, En zingen U ter eere ! 5. Eerlang zult Ge ons verklaard gezicht TJw' wondren weg ontvouwen ; Dan bünk't , in eeuwig glansrijk licht De vrugt van ons vertrouwen. Dan zullen , dat vrij 't aardsch' verdwijn" ! Die traanen loutre paerels zijn , Die hier de fmart deed vloeien. GE.  C HUI S T E L Ij K E GEZANGEN. 163 G E Z A N G LXXV1I. . ' God het hoogfte goed. I. Hoe zalig zijn zij, groote God! Die U beminnen als hun deel ! JJvr dienst is reeds hun heuchlijk lot. Uw gunst volmaakt hun heil geheel. Gij, blijft in hunn' beproevingsTtaat , Hnn troost, hun gids , hun, toeverlaat. Niets zal , niets kan hen ooit ontbreeken , Wat hen, ten goede , nodig zij. Wat ftorm , wat vijand , hen beftrij', Gij blijft tot hen van vrede fpreeken. i •. 2. Die lieve kalmte en zielenvreê Verfterkt hunn' géést , verhoogt hun deugd , En fchenkt hen , "op deeze aarde , alreè , Den voorfraaak van de hemelvreugd. Ja , God ! Gij zijt het hoogfte goed , Het esnig al, voor ons gemoed , In leven en in fterven tevens: Wat ons ontzink', wat wankle of wijk', Voor ons blijft Gij , oneindig rijk , De rots des heils, de bron des levens., 5.;  »84 CHRISTELIJKE GEZANGEN. nap jUéj***** Hoe zinkt de vvaereld met haar' lust l Met haar verdwijnen de ijdelheên. De waare blijdfcbap , eere en rust, Is in uw' dienst , in U alleen. Wat is de mensch als Christen groot ! Hij is uw vriend , uw bondgenoot: Gij blijft in eeuwigheid de zijne. Och! dat, bij dit geloofsgezicht, Ons Christen - leven , als een licht, In 't oog der ijdle waereld fchijne ! G Êm  C H Rvl S T E L IJ K E GEZANGEN. iSJ GEZANG LXXYHL God Onzienlijk. 1. In 't ontoeganglijk licht Hebt Gij uw' troon gefticht, 6 Bron van licht en leven ! Daar woont Go, omkleed met majefte'tt. Verr' boven 't ftof verheven Blinkt Ge eindloos uit in heerlijkheid. 3. Maar voor het ftoflijk oog, Schoon 't rustloos zoeken moog', Dekt U een heilig duister. Het keert, vermoeid, verlegen, weêr, Verbaazd door uwen luister : Maar 't vindt, het ziet, U niet, ó Heer ! 3. Gij echter zijt , ó God! Gij zijt: en 's waerelds lot Beftuurt Ge, ó ons Veitrouwen! Ons hart erkent toch uw beftaan , Offchoon, in U te aaufchouwen , Het zoekend oog niet wordt voldaan, A a 4  ISG CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 4- Wjj U, ö God ! U zien , Wien Serafs hulde biên Met neêigeflagen oogen , Ja, met bedekten aangezicht! ö Dwaas , vermetel, poogen ! Gij woont in 't ongenaakbaar licht ! 5. Maar hoe ! zien wij U niet In 't uitgebreid gebied , Dat magt en wijsheid ftichtleu ! 6 Ja ! onzienlijk Opperheer ! W aar heen wij de oogen richten Zien we U , en knielen voor U néér. 6. 6 God ! Gij zijt alom. Dat tegenfpraak verftomm' ! ö Gij , onzienlijk Wezen ! We aanbidden U , den eeuwgen Geest. U moet heel de aarde vreezen , Daar ze oveial uw aanzijn leest. G E-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 187 GEZANG LXXiX. God is ten Géést. !• God is een Geest. i* o Broeders! Bidt aan ; —> maar niet in fchijn. Het oog des Albehoeders Kan niet bedrogen zijn. Zingt nooit zijn' naam : verftomt , En wijkt ; ontwijkt den drempel Van zijn' gewijden tempel , Gij , die daur huichlend komt! 2. G;en kunstig traantjeii vloeië , En blinke voor den mensch ; Maar dat uw boezem gloeië, Voor fchuld vergeeving wensch'! In 'c oog hechts blink' geen ;raan ; In 't hart moet weemoed weezen. Knielt neêr met heilig vreezen ! God is een Geest. — bidt aan! A a 2 2»  183 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 3. Komt niet uw kleed verfcheurend' Voor de oogen der Genaê; Maar komt in 't harte treurend' , En ftaart op Golgotha. Merkt op ! de Godheid leest In 't menschlijk hart met klaarheid. Bidt, Broeders! aan in waarheid! Bidt aan! God is een Geest. 4> ó Eeuwig , geestlijk, Wezen! U zij ons hart gewijd ! U, wien we, als kindren , v roezen , Daar Ge onze Vader zijt. ó Geest! die 't al omvat! Woon , woon fteeds , in ons harte ! Wijs Gij, in vreugd en fmarte , Ons 't zalig deugdenpad! GE.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 189 G E Z A N G LXXX. Daar is maar één God. I. Eén zijt Ge, almagtig God! 6 Schepper der natuur! Ondeelbaar is de kracht van uw alwijs beftuur. Geen grooter tal van Goon kan alvermogend weezen. Zou niet hunn' oppermagt hen , onderling, doen vreezen ? Nooit wagte dan de mensch, in onheil, fmart en nooden, Of heil of onderftand van dwaas verdichte Goden. 3. Eén zijt Ge , ö eeuwig God ! het onverdeelbaar één. Wat heil ! ons ftil gebed rijst op tot U alleen; Tot U, die , eindloos goed , ons heil kunt duurzaam maaken. Naar wien toch, buiten U, zou 't hart, ondankbaar, haaken? Eén Vader, die ons mint; één oorfprong van ons wezen, Aan wien ons hart zich hecht, wien wij, als kindren , vreezen. 3. Dit denkbeeld fterke ons hart, bevestige onze deugd , En geeve, in onfpoed zelfs, ons waare zielevreugd. Het moete al onze hoop , al onzen wensch, omvatten ! o, Dat het ons beziel', dat wij 'r. naar waarde fchatten! Niets zal dan, buiten U, daar we in uw liefde rusten, In hemel of op aarde, ons, éénig God ! gelusten. A a 3 GE-  igo CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. GEZANG LXXXI. God is Etuwig. i. God ! onnadenkbaar in ieftaan ! Zal nooit uw duurzaamheid verga-'.n ! Hebt Gij begin noch ende ! Uw aanzijn , Oppermajefteit! Was eeuwig , duurt in eeuwigheid. Waarheen ons oog zich wer.de , Het dwaalt in zulk een ruim verfchiet, Het zoekt ; maar vindt de grenspaal piet. 3. Eèr de aarde in haare loopbaan zonk; Eer 't talloos heir der harre:), blonk ; Eêr 's Hemels luister ftraalde , Waart Gij, beginloos God ! alleen , Het in U zelv' genoegzaam één , Dat perk noch tijd bepaalde^ 6 Diepte zonder wedergaè ! Vergeefs denkt haar de Seraf na. 3.  CHRISTELIJKE GEZANGEN. iqi 3 Al wat wij zien, in 't L-.ag, in 't hoog, Diijft, als een ^nevel, voor ons oog; Zal , als een damp , verdwijnen. Gij, eindloos God! Gij waart, Gij zijt. Blijft in , en door U zelv', altijd. Uw glans zal eeuwig fcliijnen. U w aanzijn kent geen wisleling, Geen einde , geen Verandering, s 4' , ó God! verbaazing grijpt ons aan ! Elk drupjen , in den oceaan , Zij duizend , duizend , jaaren ; Vergeefs ! dit tal , hoe uitgebreid , Is naauw een ftipje' aa:i de eeuwigheid: Ons oog blijft vrugtloos ftaaren. Kniel neêr , 6 mensch! aanbid , beüj', Hoe groot God is, hoe nietig gij ! 5. Maar , welk een zegen voor 't gemoed ! Gij , eeuwig God ! zijt eeuwig goed , Blijft eeuwig voor ons waaken. 't Geen Gij belooft houdt duurzaam ftand. Eens zult Ge, in beter Vaderland , Ons waar geluk volmaaken. Dan worden wij , ó zalig lot! Ook eindloos, als Gij zelf, 6 God !  ig» CHRISTEL Ij KE GEZANGEN. GEZANG LXXXII. God de Almagiige. i. Verhef u uit het traage ftof, Verftomde geest ! naar boven. Zou, daar 't heelal zingt tot Gods lof, Zijn pronkftuk Hem niet looven? ó ! Dring gij door • Tot 's Hemels koor , En leer der Englen wijzen. Verhef uw ftem Ter eer van Hem , Wien de Englen eeuwig prijzen. De mensch, ö Almagt' is te klein, Om tot U op te ftijgen. De Serafs zelfs zijn hier niet rein, Zij dekken zich, en zwijgen. De lichtfte Spheer, ö Hemelheer i b  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. ia3, I» bij uw' glans Hechts duister. En toch ons lied Verfmaadt gij niet, In dien verheven luister. 3. Gij wenkt , 6 Almagt! en ontlteld Zinkt berg op berg ter neder; Het aardrijk krimpt; de blikfem fnelt , En flaat den grijzen Ceder.' Ook de Adelaar Valt magtloos daar , Schoon hij de zon trotfeere. De mensch verftomt, De donder bromt , Maar bromt uw naam ter eere. Cij wenkt , ó Almagt! van omhoog ; 't Bloeit alles op dit wenken ; Het ftille bloempjen lacht voor 't oog, En voelt met daauw zich drenken. De kudde fpringt; De vogel zingt En dartelt door de bladen ; De graanhalm zwelt Op 't vrugtbaar veld. Met rijken oogst bekaden., B b 5-  194 CHRISTELIJKE GEZANGEN. 5. De ftormen zijn liet koor&iuzijk 6 God ! van uw vermogen ; Het zachte windjen ftelt een blijk Van de eigen magt voor oogen. Geloofd zij God , Op wiens gebod De hemel-bollen blinken ! Geloofd zij God , Op wiens gebod Zij weèr in 't niet verzinken ! GE,  CHRISTELIJKE GEZANGEN. 19S G E Z A N G LXXXIJX God Alomtegenwoordig. i. Beeft, Broedren ! niet, offchoon verdrukt, En onder 't knellendst leed gebukt , Daar uwer baatren wensch gelukt. Beeft niet , uw God is overal. Zijn heilig oog waakt in 't heelal. Zijt welgemoed in 't aakligst lot. Waar rampen zijn ook daar is God. ~ En, wat de list in 't duister poog', Ook door het duister dringt Gods oog. »••>»}% • t*n&j*ÏH , 'rit , '**S|)fc, ÏÖ • Draagt rustig 't leed: uw Vader leeft, Hij ziet het als gij angftig beeft; Slaat 't oog op Hem , die uitkomst geeft. Hij ziet de deugd , die eenzaam klaagt ; Hij ziet de list , die haar belaagt ; Hij hoort de klagt en 't vreugdgefchal ; De hooge God woont overal. Waar heen dan ook de fnoodheid vlied', Ze ontvliedt het oog der Godheid niet. Bb 3 3.  - • Jf- 136 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 3. Dat de ondeugd praale met een kroon , De deugd in 't fchamel hutjen woon' ! God ziet de ftulp ; Hij ziet den troon. Schoon zich de raadzaal Duiten moog' , Zij fluit zich niet voor 't Goddlijk oog. Merkt op , ó gij, die menfchen richt! Voor Gods alweetend aangezicht Ligt alles bloot ; Hij kent het hart, Dat roekloos zijne kennis tart. 4- Kiest allen dan de rechte baan. Spoort tot de deugd elkander aan. Wie kan Gods oog , Gods hand , ontgaan ? Beeft Broedren ! vliedt het zonden - fpoor. Waar dringt het alziend oog niet door! Hij echter, Hij, die alles ziet, Is 't , die , voor ftraf, genade biedt. Eert Hem, met vrolijk lofgefchal. Hij is, en zegent , overal. GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. tjj GEZANG LXXXIV. God Alweetend i. Weet Gij , ontzaglijk God ! Des menfchen voorig lot, En wat hij eens zal worden 1 Kent Gij het groot heelal, Der fchepslen eindloos tal In hun beftaan en orden! Ziet Gij , aan 's hemelstrans , Der ftarren praal en glans 1 Telt Gij die duizend bollen ! , Hoort Ge , in 't gebrul des ftorms , '\ Gefis des kleenften worms! Hoort Gij uw donders rollen ! 2. ! Ja ! groot en uitgebreid Is uwe alweetenheid , Van daar 'er wolken zweeven , Tot daar , wanneer Gij fchiept, En 't niet in 't leven riept, Om U eens eer te geeven ! Bh 3 Dit  ip8 CHRISTEL IJ K E GEZANGEN, Dit werpt ons , Hemelheer ! Voor U met eerbied neêr. We aanbidden U , en vreezen. Maar wanhoop treft ons niet, Schoon ge alles weet en ziet, En in ons hart kunt leezen. 3 Wrij juichen om ons heil! Uw wijsheid , zonder peil, W eet ons bekommrend zorgen. Niets kwelle ons menschlijk hart! Gij , Gij kent onze fmart; Voor U is niets verborgen. Uw Vaderlijke hand Rukt ons vaak van den rand Eens afgronds van elenden. Zoudt Gij , Alweetend God ! Bewogen met ons lot, Tot ons uw oog niet wenden ? 4 Dat dan geen vreezo of fchrik Bij ieder oogenblik , Om onze fchreden waaren! Met oogen van genaê Slaat uwe liefde ons gaê , En hoedt ons voor gevaaren. Voor  CHRISTEL IJ K-E GEZANGEN. 199 Voor U klink' dan ons lied, Die alles weet en-ziet! Maar , wat zijn menfchenzangen! Och! dat wij , voor uw troon, Op blijden , Englen , toon , Dit fcerflijk lied vervangen! G E-  *oo CHRISTEL IJ IC E GEZANGEN. GEZANG LXXXV. God Onveranderlijk. i. JrToe groot is God t wiens majefteit , Alöra , zich voor ons oog verfpreidt; Wiens luister Englen nooit volzingen , Schoon ze eeuwig zijnen troon omringen. Hoe firaalt van 't Goddlijk aangezicht Een eindloos , een befiendig , licht ! Wij juichen , in ons ftaamlend lied : ,, Hij , onze Göd. verandert niet. ' 2. Alle aardfche glans , die ons omringt ; Verdooft vaak, eer men 't loflied zingt , En wisfelt in 't onzalig duister. Hier derven Vorften all' hunn' luister ; Daar tuimlen kroon en troonen neêr; Li <»t rijst of daalt met hen onze eer. En 't voorwerp onzer liefde en lof, Zinkt ftraks , naast onze zijde , in 't ftof.  CHRISTELIJKE G£ZANG£».; Z0l , 3. Maar God , die 't all' een aanzijn gaf, Wijkt nimmer van zijn wezen af; Blijft wat Hij wil , of ooit kan , worden ; Hij ftelt zijn fchepslen tijd en orden ; Zijn wenk wees 't hemelheir een baan , Zijn vinger de aarde een ftandplaatj aan ; Hij bleef dezelfde , ook fchoon zijn hand t Heelal rukte uit zijn' vasten ftand. 4. • t> Onveranderlijke God! Hoe zalig wij , zijt Gij ons lot! Uw waarheid , uw beloftenisfen , Niets faalt, niets zal vervulling misfen. Ja, fchoon ons vriend en goed begeeft. Gij blijft getrouw , die eeuwig leef. ! Geen wisflend lot baart ons verdriet ; Wij juichen : ,, God veraudeit niet." Cc GE-  3o2 CHRISTELIJKE GEZANGEN. GEZANG LXXXVL God onbegrïjpbaar en groot. I. 't Groot heelal verbreidt Uwe eer , God! aaubidlijk Opperheer! 's Hemelsboog en 's aardrijks fchoot Boepen, ,, God is eindloos groot!" Zo veel wonderbaare werken , Die het vlugst verfiand beperken , Doen ons enkel flaauwe trekken Uwer heerlijkheid ontdekken. 2. Zonnen, aan den Hemel-trans, Zijn Hechts vonken van uw glans. Daar , waar uwe heerlijkheid Onbewolkte ftraalen fpreicft?, . Dekken zich * de hemcllingeri , Buigen zich , aanbidden , zingen; Schoon hunne onnavolgbre wijzen, Nimmer uwen naam volprijzen. 3.  CHRISTEL Ij KE GEZANGEN. 3o3 s Wij , gebogen in het ftof, Staamlen ook van uwen lof. Onbegiijplijk groot zijt Gij! Hoogfte ! hier verftommen wij. Dij dien luister fcheemren de oogen ; Zwicht het eindig denkvermogen. Laat geloof, eerbiedig vreezen , Ons geduurig loflied weezen! C c a GE-  '3o4 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. G E Z A N G LXXXVII. God de Alwijze. i. Alwijze Schepper van 't heelal! L' wijden we onze zangen. Ai ! hoor ons. dankend vreggdgefckal ! Doe ons Uw licht erlangen , Op dat wij zien het zalig lot , Dat , van uw wijze hand , b God • De fchepping heeft ontvangen. £ AU' wat uw Almagt worden deed , In 's waerelds vroegften morgen : De Seraf, die op ftarren treedt : De worm , in 't ftof verborgen : De mensch , het pronkftuk van uw hand: AH' wat beftaat, 't prijst uw verftand , Uw wijs en liefdrijk zorgen, 3.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. So5 U\T wijsheid doet , aan 't hemelrond, De zon met luister praaien, En op den dorren heidegrond Een vruchtbren regen daalen. Uw wijsheid toont der zilvren maan , Eu 't ftarrenheir, de grenzen aan , Die hunnen loop hepaalen. 4- Uw wijsheid fluit den oceaan In afgeperkte kringen ; Haar zien wij *t woeden van d'orkaan Ter rechter uur bedwingen. Den donder , die verwoesting brult , En 't all' met fchrik en vrees vervult , Doet Ge ook uw wijsheid zingen. 5. Waar wij , ó God ! onze oogen flaaa: Welk deel uws werks we aanfchouwen , 't Toont alles ons uw wijsheid aan , En leert ons die vertrouwen. 't Is wijs gedaan , all' wat Gij doet. Ons leert en voor- en tegenfpoed , Op U , ons heil , te bouwen. C c 3 ' GE  3o6 C H RISTE LIJ KE GEZANGEN. GEZANG LXXXVIIT. God is Heilig. i. D es zwakken ftervlings lied Iiereikt, welk een troost ! Gij kent uw zwak, behoeftig, kroost; In Christus treedeu we U , ö Vader ! Die voor ons waakt ,' al juichend , nader. 6 God ! bij wien elk fchuilplaats vindt , tj God! die all' wat leeft bemint, Gij hebt ons hulp en heil beloofd: Nooit wordt dat woord ziju kracht ontroofd. E e 3-  ai8 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 7, Neen , Varier! neen , in 't grievendst leed Is uw genade , uw magt gereed ; Schoon angst of frnart ons treft, wij weeten, Gij kunt uw kindren nooit vergeeten ; Gij ziet ons in de donkerheid. Als menfchen-hulp geen' troost'verfpreidt , Dan is 't uw hand , die hijftand biedt : Uw trouw , uw waarheid wankelt niet. 4- Een tiedre vrouw , die 't hulploos kind , Haar eigen vrugt , vol drift bemint , Zal eer haar' zuigling , doof voor 't vleien , Vergeefs pm moedermelk doen fchreiën , Eêr God , de Schepper van 't heelal , Zijn denkend kroost verlaaten zal. Hij fterkt ons in den bangften nood. Zijn trouw verzek ons in den dood. Wij juichen , van ons heil bewust, Op 's Vaders trouw geheel gerust. Wij juichen, met vereende toonen. Komt Englen! werpt uw glorie-kroonen , Vol blijdfchap, vol aanbidding, neêr; Komt , zingt met ons Gods eeuwige eer ! Zijn trouw , zijn waarheid , wankelt nooit. Eens wordt der menfchen heil voltooid. e.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. «19 6, Gods trouw , Gods waarheid , blijft beftaan , Schoon waerelden in 't niet vergaan. De dood?- ook hij doet ons niet beeven. Wij wagten 't eindloos , zalig leven: Dat leven wordt voor ons bewaard; Dit heeft ons Jefus leer verklaard. 6 Jefus ! die voor zondaars pleit , Uw trouw belooft ons heerlijkheid. Ee e GE-  2io CR R I STEL IJ KE GEZANGEN. GEZANG XCIV. Gods gelukzaligheid. i. Wij zouden, Vorst van 't hemelhof! Uw zaligheid bezingen? Wij zouden , uit dit laage ftof , Voor uwen zetel dringen ? W ij ftaaren op een' ftroom van licht, Te fel, te fchittrend voor 't gezicht Der hooge hemellingen? a Neen ! zo ver dringen wij niet voort, Door ftrafbren waan vermeeten , Ons is genoeg wat we uit uw woord , Uw Schepping, van U weeten. Wie daar aan , zwijgend , aandacht wijdt , Gevoelt genoeg hoe groot Gij zijt, En durft U zalig hceten., 5.  CHRISTELIJKE GEZANGEN. aai 3. Uwe eigene algenoegzaamheid , Schoon U geen fcbepüen prezen ; Uwe almagt, die zichzelf' verbreidt ; Uw liefde, alom te leezen; Ja, 't meest uw goedheid,, liefdrijk God! Zo zichtbaar in der fchepflen lot, Doet U volzalig weezen. Ee3 GE-  *ti CHRISTEL IJ KE GEZANGEN* G E Z A N G XCV. God aller menfchen Vader. i. Heel de aard' vall' biddend neêr Voor 's waerelds Opperheer, Wiens wenk de hemelmagten. Met ftillen eerbied wagten. 't Heelal vreeze uw gebod , En noeme U, beevend, God. De mensch gevoelt, belijdt, Dat Ge aller Vader zijt , En noemt U, juichend , God. 2. Gij bragt hem op uw woord Als uit uw' boezem voort; Hem zongen de englen-kooren: ,. Deeze is uit God geboren!" Gij voerdet aan zijn voet Der waatren overvloed; Hem gaf 't geboomte vrugt; Hem zong het heir der lucht ; ,*t Gebloemte omving zijn voet. 5.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. aaS 3. Gij fchept elk ftervling vrij. En geeft hem heerfchappij. De mensch verheft zijne oogen, Heel de aard' ligt neèrgebogen. Een waereld vol genot Vraagt, zwijgend , zijn gebod. Zijn dankbaar hart gevoelt, Dat Ge aller heil bedoelt, En liefde is zijn gebod. 4- Uw nimmer-lluimrend oog Bewaakt hem van omhoog. Gij voert, op all' zijn" wegen , Hem vreugde en welvaart tegen. Gij leert hem zelfs wat de aard" Al gif en doornen baart. Gij zorgt, dat hem de nacht In koele fchaduw wagt', En alles rust op de aard'. 5. Uw liefde geeft den mensch , ó Vader! all' zijn wensch : Hij voelt geen neiging gloeien , Die niet zijn heil doet groeien. De bron van vreugde en fmart Omfluit Gij in üfn hart. Met  224 CHRISTELIJKE GEZANGEN. Met vaderlijken raad , s Wijst Gij de bron van 't kwaad Hem aan in 't vrije bart. 6. Gij , Vader van 't heelal ! Bewaart hem voor den val. Wanneer zijn driften frijgen, Beveelt uw wet hen 't zwijgen. De mensch , hue verr' verdwaald , Wordt door uw gunst beftraald, Wordt aan uw hand geloid Op 't pad der taligheid, Waar op irouit ftorvllng dwaalt 7- Geen heiige tempel-trans , Bedekt voor de aarde uw' glans. Geen drom vari offeraaren , Verzoent de fchuld der fchaaieu. Gij zeegent ieders lot , Gij, aller menfchen God! Ons hart gevoelt, belijdt Dat Ge aller Vader zijt, En noemt U , juichend , God. G E-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. aa3 GEZANG XCVI- Cocls liefde in de zending van 'Jefus Christus, i. Eeuwige eer en dank zij God, Die , in 's waerelds treurig Jot, Wonderbaare redding bood ! Liefde en wijsheid , eindloos groot, Zagen op der menfchen dwaaling, En die aanblik was beftraaling Van het zaligst licht, dat de aarde Eenen nieuwen heildag baarde, 2. Eeuwige ! van irwen troon , Zondt Ge uw' teer beminden zoon , Aan uw afgevallen kroost. Hij , wien Ge ons ten Redder koost , Kwam om uwe gunst te ftaaven ; Om door uw genade-gaaveu , Door zijn wonderdaên en leering, Ons te ■ leiden tot bekeering. Ff &  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN ? Jefus , aller eerbied waard, Zag ontfermend neêr op de aard'. Jefus , die uw' wil voldeed, Eïe gehoorzaam , fchuldloos , leed , "Wilde ons eeuwig heil verwerven , "Vviide aan 't kruis voor zondaars fterven. Nimmer wordt door menfchen tongen Zijne liefde en lof volzongen. , 4- • Vol verwondring, Haan wij 't oog, "\ ader ! biddend naar omhoog : Staaren op 't vertroostend licht Van uw vriendlijk aangezicht. Eat die heil-gloed de offeranden Van erkentnis doe ontbranden , En wij U , met hart en zinnen , "\oor uw liefde , weèr beminnen! 6. Onze ganfche levensloop Zij geloof en liefde en hoop, Die ons voeren boven 't ftof, En doen lecven in uw' lof! Sterk oiis , God! op dat wij, vuuiig, Ernstig, dankbaar en geduurig , Uwe wondre gunstbewijzen , Uwe zondaars-liefde , prijzen !  CHRISTELIJKE GEZANGEN. 327 GEZANG XCVÏÏ. Lofzang aan jefus den Verlosfer. I. Jefus ! Jefus ! Menfchenminnaar ! Aller liefde Bron! Jefus ! Jefus! Doodsverwinnaar ! 's Waerelds Levenszon ! U wijden we onze klanken , In iedren toon ons hart: Hoor ons U looven, danken , In blijdfehap en in fmart ! 2, Wat , è Jefus ! was uw leven ? Enkel leed en druk. Waar toe, Jefus! was uw ftrceven? Slechts tot ons geluk. In droefheid , diepgezonken , Droegt Gij der zonden fchuld ; En hleeft, aan 't kruis geklonken , Een proefftuk van geduld. Ff a 5-  a»8 CHRISTELIJKE GEZANGEN. 3. Hoon en fmaad en fpot en fc"handen, Lieten nimmer af, Vlekkelooze ' U aan te randen, Doemden U ter ftraff'. Veracht , gehaat, gebonden , Befchimpt , gefleurd , befpot , Gemarteld en gefchonden , Dit, Jefus ! was uw lot. Mond der waarheid! Priester! Konin»! 's Vaders wonder-zoon ! Gij tradt uit uw' hemel-wooning, ^ an uw' glorie-troon, Op de aarde in armoed' neder, Op dat Ge een dwaas genacht, "\ an heil vervreemd , eens weder Tot zijnen heilftaat bragt! 5. s Hemel-wijsheid kuschtte uw lippen , Als Ge uw' mond ontfloot: Waar het Ge U een woord ontglippen, Dat geen heil gebood 1 ó Licht uit God geboren! Hoe dierbaar is uw leer' I Hoe zingen Englen-kooren , Niet juichende u ter eer'! 6,  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 329 6. Dat ook uw verlosten zingen, Schoon liet ftaamlen zij ! Ja, 6 Glans der liemellingen! Ook wij zingen ; wij Verlosten door uw lijden ; Gekogtten , door uw bloed; Wij vallen, vol verblijden, 6 Jefus ! U te voet' ! 7- Hoor ons juichen, hoor ons zingen, Jefus! tot uw' lof! Mogten onze klanken dringen Tot in 't hemelhof! 't Heelal weeze U ten tempel; Wijdè""u den Jubeltoon ! Het kniele eens op den drempel Van uw' genadetroon! Ff3 GE"»  a3o CHRISTEL IJ KE GEZANGEN., G E Z A N G XCVIII. jefus de uitneemeiidflc Zedenleeraar. ■ % ro iT n i. Gij, die gedaald uit hooger orden , L Den menfcben zijl gelijk geworden ! Hoe heerlijk kondigden uw 9aên, ó Jefus ! uwen oorfprong aan ! Schoon hier , met fterflijkheid omkleed , 't Was alles Goddlijk , wat Gij deedt. 2. Hoe houdt uw leer ons opgetogen .' Hoe fchoon een invloed , welk vermogen , • Heeft zij voor hem, die verder ftaart, Dan op het vlugtig heil der aard': Voor hem, die zijn heftemming voelt, En ijvrig naar volmaaktheid doelt! ... Die leer, die louter waarheid teekent, Voor 't fterfelijk hegrip hereekend, Nam uit Gods wijsheid haar begin , En eindigt in zijn fchepflen-min. Zij nodigt ons ter zaligheid, En wijst den weg die derwaards leidt. 4-  CHRISTEL IJ KE G E Z A N GEN. »5l 4' Waar Wijkt, in 't geen een ftervling leerde , L)at hij geen' andrcn loon begeerde, Dan 't kalm bezef van wel te doen In 't zelf te vrcden hart te vcèn; Dat eigenbaat Hem nimmer dreef, Maar liefde alleen zijn voedfel bleef? 5. Uw Leer, ö Jefus! is voor 't harte, Ocfchatbaar beide in vreugd en fmarte. Gelukkig hij, die haar bemint , In haar te volgen wellust vindt, En, juichend, haar 't getuignis geeft, Dat zij van God haar' oorfprong heeft! G E-  *"a GH RISTE L IJ KE GEZANGEN. GEZANG XC1X, Jejüi het -volkomenu -voorbeeld der deugd. i. In Jefus is 't volkomenst beeld Der waare deugd te ontdekken. Staart, Christnen! op dit hemelsch beeld, En voelt uw volglust wekken ! Hoe 's vijands oog , Ook tuuren moog', Wie , _ die in Jefus wandel Ooit vlekken vond ? ÏXeen: hart en mond Stemde in met all' zijn handel. 2. Het licht, door deeze zon verfpreid , Wijst ons den weg des levens. Hoe fchittert hier zachtmoedigheid, En waare grootheid tevens! Hoe kalm van hm, In vreugde en fmart, Vol-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. a33 Volbragt Hij all' zijn' pligten! Hoe vol gevoel Was fteeds zijn doel, Om 't rijk der deugd te ftichten ! 3. Ziju ijver voor des Hoogsten eer Werd door verftand geregeld; Zijn gadelooze reine leer , Door zuivre deugd bezegeld. Geen woede of haat, Geen hoon o: fmaad , Deed Hem van 't heilfpoor glijden. Gij, Jefus ! waart , Tot heil der aard', Volmaakt in doen en lijden. 4- De liefde zelv' <*> grootmoedig, ftil, Vertrouwend in gevaaren; Steeds onderworpen aan Gods wil Bij 't klimmen der bezwaaren„ Ja altijd groot , Zelfs in den dood , Daar Gij u nimmer wreektet; Maar in dat uur, Vol liefde-vuur, Nog voor uw haatren fmeektet. Gg 5.  254 CHRISTELIJKE GEZANGEN. 5. Geef, dat wij uw betreden fpoor Standvastig drukken mogen ! Gij, trouwe Leidsman ! gingt ons voor; Uw beeld Wijve ons voor de oogen! Zo zullen wij Gelovig , blij , De liefdewet betrachten; En van uw hand All' d'onderhand En t eeuwig heil, verwagten. GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 235 GEZANG C. Jefus wraakloos der Christenen -voorbeeld. \ I. ó Christnen! ziet op Jefus, Hij , Hij was liefde alleen ; Wilt Gij zijn vrienden heeten, Laat liefde uw zij' bekleen. Nooit doe een vonk van wraak Uw oog of boezem gloeien. Dat vrede en eendragt groeien; Uw hart in liefde blaak'. 2. Geen drift bedwelme uw reden, Schoon 's naasten drift u hoon'; Ja, fchoon hij, hoogst verbolgen, Met haat uw liefde loon'. Neen: volgt gij 's Heilands fpoor, Zijt gij, als Hij, geduldig; Lijdt gij , als Hij, onfchuldig , Hij trad u rustig voor. G g a Z..  «4 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. Ja , Goddlijk Menfchenniinnaar ! Zachtmoedig , lijdzaam , ftil , Verdroegt Gij 't hevigst lijden , Gehoorzaam aan Gods wil. "Werd ooit uw heilig hart In diift of toorn ontdoken , Gij hebt u nooit gewroken, Hoe fel tot wraak gefard. 4- Men mogt V fchelden , hooaen ; Men mogt door hand en voet Den fcherpen nagel drijven, En dorsten naar uw bloed; Gij zaagt op 't vloekend rot Met medelijdende oogen , En badt, met hen bewogen, Aan 't kruis , voor hen tot God. 5. Zo lijdzaam , zo grootmoedig , "Verdroegt Gij al uw leed; Zo grootsch kondt Gij vergeeven , Hem, die U 't meest misdeed. Geen vonkjen wraaks ontgloin , Schoon fmart bij fmart U griefde ; Gij waart en bleeft de liefde ; Gij zweegt, fchoon 't lijden klom. * Z ' &  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. a57 6, En zouden ivij vergrimmen, Eij 't minst gevoel van fmart Zou wraakzucht ons vervoeren En heerfchen in ons hart? Neen: voorbeeld van geduld, Van zachte en ftille zeden ! Wij volgen uwe fchreden; Och ! waar' 't ook zonder fchuld! 7- Uw heilig wraakloos leven, Dat glans bij glans verfpreidt, Zal onzen toorn bedwingen , Als wraaklust ons verleidt. Uw leer zal wrok en haat Uit onze ziel verdrijven; Zo zal de liefde blijven , Ten trots van druk en fmaad. GgS GE-  2?8 CH RISTEL Ij KE GEZANGEN. GEZANG Cl. Jefus de grootste Mcnfchenvriend.. i. o jefus! elk die vrientlfcliap mint, Loo-ve U, den grootsten Menfchenvriend. Gij Ieerdet ons de levensplaa»en , Der broedren rampen , moedig draagen. En hij , die, op zijn levenspad , Daar eenzaam en vertwijilend zat, Hij hoorde, als hij zijn hoofd verhüf, ,, Ik heb bedrukte broedren lief!" 2- Ji , 't is uw liefde , die 't heeliil, "Vtriosfer! eeuwig roemen zal. Gij zaagt, aan uitgedroogde beeken , Het ftervend menschdom , laafnis fmeekeu. Voor ons iloeg , in dien droeven i'taat, Uw' hart als 't hart eens broeders Haat. Gij fpraakt: ,, keert weèr, de heilbron vliet; ,, Ik haat verdwaalde broedren niet!" 5,  christelijke gezangen. a3g 3. Gij kwaamt op dit tooneel van druk, Fn weendet om ons ongeluk. Uw teedre ziel gevoelde all' 't lijden, Waar door Gij 't menschdom zaagt beftrijden. Uw mond vertrooste , uw hand genas, Elk die in fmart verlaaten was. Gij zaagt op 't graf vol weemoed neêr, En gaaft den dooden 't leven weèr. 4; Gij gingt deeze aarde zeegucnd rond, Schoon Gij daar haat en boosheid vondt : Daar moest Gij als een vreemdling zwerven, En door de hand dier menfchen fterven. Gij werdt van hen miskend, veracht; Maar nooit hebt Ge aan dien hoon gedacht. Gij wildct ons van 't leed ontDaan , En biedt ons nog Uw vriendfchap aan, ' 5..^ 6 Jefus ! bron van troost in fmart: Uw liefde ontgloeit ons dankbaar hart! Een vriend geeft voor zijn vriend he: leven ; Maar wie zal voor zijn' vijand fhecven? Gij, eenigst voorbeeld in 't heelal! Wiens liefde 't eeuwig roemen zal , Gij ftierft voor hem , die U verftiet, En haat het fchuldig menschdom niet. m ge.  a/4o CHRISTEL IJ KE GEZANGEN., G E Z A N G CU. i De wonderwerken -van Jefus blijken zijner Goddelijke zending. i. Hoe blinkt uw wonderdoende raagt, 6 Jefus! in den zwarten nacht Van blindheid en vooroordeel, uit! Hoe 't licht der waarheid word' geftu't, Door Priesterlist en vloek , en ban en ftraf: Dat licht ftraalt op uw werk te grootfeher af. 2. Den zuivren Godsdienst , dien Gij fticht, Stelt Ge op de proef in 't helderst licht. 't Is liefde en edelmoedigheid, Die Gij zo wonderbaar verbreidt, Voor 't oog des Volks, dat, hoe 't U loos befpied', Verbaasd, befchaamd , verftomd , uw grootheid ziet. 3. De blinde ziet; de doove hoort; De kreuple wandelt op uw woord ; Oniedbre ziekte wendt Gij af; Den dooden roept Gij uit het graf; De felle ftorm en de opgeruide Zee Zijn, op uw ftem , gehoorzaam en gedwee.  CHRISTELIJK E GEZANGEN., a4i 4- In welken oord Gij U bevindt, Uw daaden, groote Menfchenvrind 1 Getuigen van uw wonderkracht , Tot heil van 't menlchelijk gedacht; En duizenden, door uwe gunst verblijd, Eerbieden U , den tegenftand ten fpijt. 5. "Wie, dan Gods eigen gunstgenoot, Zoude immer , zo aanbidlijk groot, Zijn leer , het ongeloof ten trots , Verzeeglen , als 't orakel Gods? Wij treffen , in uw groote wonderdaên , De blijken van uw' Goddlijke afkomst aan. 6. Gelooft! zij God, met hart en mond! Die zijnen Zoon op de aarde zond, Wiens onweêrfpreekbre onfeilbaarheid Ons op het fpoor der waarheid leidt , En zijne Kerk , alömme voortgeplant, Door de eeuwen heen , krachtdaadig houdt in itand ! Hh G E.  »4* CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. GEZANG C1II, De liefde tot Jefus. ■« T. 6 Je/us! dierbre liefdebron! Gij gaaft uit liefde uw leven , Toen uwe kracht den dood verwon, Door liefde alleen gedreven. Wij , door uw' hemel-leer verlicht, Gevoelen onzen duuren pligt, Om U ons hart te geeven. Ontvang, ontvang 't U minnend hart; Vervul het met die liefde, Die U, in zo veel boezemfmart, Zelfs aan het kruishout, griefde! 6! Slechts één vonfcjen van dien gloed, Eén ftraal ontvlamm' Hechts ons gemoed Tot U ia wederliefde! 5.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN, *43 3., Eén ftraal van uw bemiulijk oog Doe onze ziel ontbranden ! Zo rijzen , door den hemelboog, Tot U onze offeranden. 6 Jefus! trek ons zwak gemoed Tot U , in voor- en tegenfpoed , Aan uwe liefdebanden ! 4- Zo zal in fmaad , in zorg , in pijn , tjchoon ons 't heelal durv' doemen, Het liefde , liefde , liefde zijn , Waarop wij vrolijk roemen! Zo wandleu wij dit leven eloor , En durven, op uw liefdefpoor, God onzen Vader noemen. 5. >j Liefde ! wier verheven gloed Geen eeuwen kunnen maaien, Als Jefus liefde ons oog ontmoet Door loutre liefdeftraalen ! Ja Gij , 6 Liefde ! Liefde! Gij Zet onzen geest die grootheid bij, Waardoor wij zcgepraalen. II h a '  944 CBR I STEL Ij KE GEZANGEN., 6. Wij zegepraalen op den haat, En kunnen groots vergeeven. Wij ftaaren op den dageraad Van 't eeuwig liefdeleven. Wij zegepraalen op den druk , Daar zelfs de hand van 't ongeluk Ons heil heeft onderfchreven. 7- Wij zegepraalen op de fmart, En roemen in ons lijden. Wij kunnen , met een treurig hart , Ons in Gods gunst verblijden. Wij zegepraalen op de wraak, Beveelen Jefus onze zaak , En leeren biddend ftrijden. 8. Wij zegepraalen in den nood , Daar wij geen' vijand doemen. Wij zegepraalen in dèn dood , Daar wij op 't leven roemen. Ontzinkt ons oog het gansch heelal, 't Is Jefus, die ons wekken zal, En'voor zijn' Vader noemen. 0 GE-  C H RISTELIJKÉ GEZANGEN. »4* G E Z A N G CIV. De Mensch groot als Christen. I. Juich, ó mensch! juich in uw lot! *i Is met heerlijkheid omgeeven : Hoogst hegunftigd door uw' God , Rijpt gij voor een' zalig leven : Schoon u 't ftof een woonplaats'bied', De eeuwigheid is uw verfchiet. 2. ja! als Christen zijt gij groot. Teerbemind van d' Albehoeder , Noemt U de Engel lotgenoot; Noemt Gods eigen Zoon u broeder. Jefus was eens mensch als gij, Gij wordt hemelliug als Hij. 3. 0 Van uw onfchuld zelf bewust, Doet geen aardfche dwang u beeven. Nimmer krenkt de nijd uw rust; Boven fmaad zijt gij verheven. Schoon gij u belastren hoort , Vaart ge in weldoen moedig voort. Hh 5 4-  246 CHRISTELIJKE GEZANGEN. A- » Gii, tot bijftaud fteeds _gereed , Helpt verdoolden, fchoon ze u haaten. Daar gij ras hun» haat vergeet, Draagt gij 't onrecht , ftil , gelaten. Kalme zelftevredenheid Is 't geluk dat u verbeidt 5. Aardfche ramp zinke op uw hoofd , Kwelle u met outelbre plaagen; Als ge in Jefus vast gelooft Kunt gij ligt uw leed verdraagen. Wagt Gij niet, na kort geween, Eintlelooze zaligheèu ? 6. Hef dan moedig 't hoofd omhoog! Voel, als Christen, uwe waarde! Wend, in hoop , het vrolijk oog Verder dan het ftof der aarde! Zij , zij blijft uw woonplaats niet. De eeuwigheid is uw verfchiet. G Jl-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 247 GE ZANG CV. De Christenen, Ih den bijzonder/ten zin, Kinderen -van God. ■ Al 't menfchelijk geflac.hr , Door de Almagt voortgebragt , Buig' zich aanbiddend neder! Hl 't Vereer' , met dankgefchal, Den Vader van 't heelal , Wiens liefde, oneindig teder, Met onbekrompen hand , Elk , in wat oord of ftand, Zijn gunsten doet erlangen. Zo rijze van heel de aard' De lofzang hemelwaard', Door 't Englen-koor vervangen. , 2. V\ ij roemen in dien God, En in ons heuchlijk lot, Met dubble dankverpligting. > Wij zien, 6 Christenfehaar! Gods Vader- gunst zo klaar, Bij hooger geestverlichting. Ons  »48 CHRISTEL IJ KE CEZANGEN., Ons is, door zijnen Zoon , Den weg tot 's Vaders troon , Als kindren , aangewezen. Wij mogen, op dien grond, In 't boek van zijn verbond Ons eeuwig erfrecht leezen. 3. Geluk, 6 kindren Gods! Het ongeloof ten trots Blinkt de eernaam van den Christen. Hij weet wien hij vertrouwt: Geen tegenftand , boe ftout, Kan hem dien roem betwisten. Geleid door 's Vaders geest, Doorreist hij, onbevreesd, Des le vens kronkelpaden. è God! 6 Vader! geef, Dat die geloofskracht leev' , U eere in onze daaden ! GE-  C H E I S T E L I] K E GEZANGEN. *49 GEZANG GVL De Christen getroost door de vriendfchap met God. i. ó Christnen! Broedren! juichen wiji Verheffen we onze harten vrij , Om in den God des heils te roemen ; In Hem, op wiens onkreukbaar woord Ons de eer en 't voorrecht toebehoort, Dat wij Hem Vriend en Vader noemen. 2. De Oneindige, aller Opperheer, Euigt zich in gunst tot zondaars neêr, Om zijne vriendfchap hen te fchenkeu. Hij zelf zond ons zijn' eigen Zoon, Mei deeze heil-maar van zijn troon, Op dat we ons voorrecht nooit verdenken. ' 3. Dat liefderijk getuigenis , Dat, als Gods trouw, onfeilbaar is, Heeft lefus met zijn bloed verzegeld; Hij roept, Hij leidt. Hij fpoort ons aan Tot zulk een Christelijk beftaan , Naar deezen eereftand geregeld., Ii ' 4-  «5o CHRISTEL IJ KK GEZANGEN» 4- Hoe clan de waereld dreige of vlei' Laat ons , gerust op Gods gelei', Getroost, grootmoedig, baar verachten; En, op 't geloofs- en deugdenfpoor, Alle aardfche hindernisfen door, Staag vorderen met moed tn krachten! 5. Laat ons, in allen ftrijd en fmart, Het fchreiend oog en biddend hart , Tot God, den vriend der Christnen, wenden, Die wis, in allen ongeval, Zijn lievelingen redden zal, En eens den ftrijd voor hen volenden. 6. Ontijdige bekommering, Of wantrouw, of vertwijfeling, Moet nimmer onzen vriend ontè'ererv Neen; laat ons, onderworpen, ftil , Zijn hoog beftuur , zijn" wijzen wil , Met kinderlijk vertrouwen , eeren. 7. Komt, voegen we, in dien hoogen Naam, Ons hart en hand vriendfchaplijk t'faara, Op dat we elkanders ijver wekken Voor onzen Vriend, voor onzen God! Zo moet' zijn eer, ons heilrijk lot, Der waereld tot befebaaming (trekken. GE-  C H RISTELIJKE GEZANGEN.. «Si GEZANG Cm Des Christens waart hlijdfchap. I. K"omt, Christnen! zingen wij Gods lof! De juichens ftof Rocre onze harten ! God is ons heil, zijn lof ons lied; Wij fiddren niet In ramp en fmarten. Juicht, Christnen ! God hoort onzen pfalm; De wedergalm Vervult zijn wooning. God ziet ons voor zijn zetel ftaan , Heft aan! Heft aan ! Voor onzen Koning, x. 't Juicht alles vrolijk om ons heen r God is alleen Ons heil op aarde. Wij kennen zijne liefdeftem; Maar huiten Hem Geen goed van waarde. Ii * J*  *5« CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. Ja , fchoon all' 't aardfche-ons zelfs ontvloog, Ons vrolijk oog Ziet, in dien Vader, Nog 't heil dat ons verblijden kan ; Wij komen dan Den hemel nader. 3. Hoe juicht bij eiken morgenftond Ons hart en mond Zijn liefde tegen ! God is de bron van alle goed, Die ons ontmoet Met milden zegen. En, baart de dag voor ons vaak druk, Geen ongeluk Doet ons bezwijken. Hij, onze Vader, fchikt ons lot; Hij , onze God , Zal nimmer wijken. 4- God zag hoe ons de dood beftreed; Hij wilde in 't leed Ons redding geevon. Hij zag meedogend van zijn' troon ; / Gaf ons zijn' Zoon , \ Die werd ons leven,, Juicht  CHRISTELIJKE GEZANGEN. e53 Juicht dan! op 't bloedig Golgotha, Daar, ftroomt genaè Voor onze zielen ! Juicht! in den hemel zijn wij vrij ; Daar zullen wij Voor Jefus knielen. 5. Rij, die, aan de ijdelheid gewend , Gods ftem niet kent , Mooge angftig treuren : Hij mooge , in tegenheid en fmart , 't Gefolterd hart, Wanhoopend , fcheurenT Des Christens juich-toon rijst in nood; Zelfs doet de dood Noch 't graf hem fchroomen. Hij zal , wijl nog zijn danklied vloeit, Van de aarde ontboeid , Bij Jefus komen. Ii 3 GE-  «54 CHRISTELIJKE GEZANGEN. GEZANG CVI1I. Des Christens ■verfchuldigde wandel. I. f Broedren! wij , die ons beroemen Op den naam van onzen Heer ; Wij , die ons naar Christus noemen , Leeven wij naar zijne leer ? Volgen wij , in onzen handel , Door geheel onz' aardichen wandel , Jefus goddelijk bevel? Eert ons hart dien Heiland wel» 3. Meeten wij ons ganfche leven , Naar het heilig richtfnoer af, Ons door Jelus zelv' gegeeven, Toen Hij zijnen naam ons gaf? Zijn wij waard zijn naam te draagen ? Is zijn dienst ons welbehaagen ? Volgen wij zijn wijs bevel, En den pligt eens Christens wel ?  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. «55 3.; Christnen voegt het God te prijzen , Zo in blijdr'chap. als in fmart: 's Hemels zorg en gunstbewijzen Eifchen fteeds hun dankbaar hart. Dat ze aan God hun liefde wijden , Zich in 's naasten heil verblijden , Leert hen 's Heilands wijs bevel: Eert God, doet uw naasten wek" 4- Schreiende armoe , vaak vergeeten , Hulp te bieden in den nood ; Lijdren , troostloos neergezeten , Zacht te koestren in den fchoot; 't Pad te wijzen hen , die dooien, Is door Jefus ons bevolen, En zijn liefderijk bevel Luidt: ,, Doet wees en weduw wel." , 5. 't Is het kenmerk van een' Christen , Die de gunst van jefus zoekt, Met zijn haatren niet te twisten, Maar te zeegnen die vervloekt. Die naar 'sHoogften wet [wil leeven , Moet vergeeten en vergeeven. Jefus gaf ook dit bevel: ,, Doel zelfs uwen vijand web" •V  »56 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 6. Dierbre Heiland! fcbenk ons krachten ! Leer ons wandlen naar uw woord.' Dat wij iedren pligt betrachten , Door uw voorbeeld aangefpoord! leer ons , die uw' naam belijden , Tegen zonde en waereld ftrijden ! Zo volbrengen we uw bevel , En den pligt eens Christens wel. ' GE,  CHRISTELIJKE «GEZANGEN.; «5/ GEZANG CIX. • ; Ds waarheid en voortreflijkkeid van den Christelijhen Godsdienst. i. Het menschlijk bart zij ftug, en koel, Verwerpe Jefus leer; Die leer verklaart ons 't Goddlijk doel, Zij is de taal van 't waar gevoel: Wij knielen dankend neêr. a. Wij danken God voor 't lieflijk licbt, Dat van zijn aanfcbijn ftraalt. De Cbristen ziet, gevoelt zijn' pligt; Wie zich naar Jefus voorbeeld richt, Is nimmer afgedwaald. 3. De leer, den Godsdienst der natuur , Heeft Jefus ons verklaard; Zijn Godsdienst gloeit door liefdevuur , Ontvouwt aan elk Gods wijs beftuur, En fchenkt ons 't heil der aard'.( * % Kit 4-  *58 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN* 4- Zijn Godsdienst is een bron van vreugd, Ondanks het wisflend lot. Elk, die zich Bert met Christendeugd, Leeft in zijn waar geluk verheugd; Zijn vriend, zijn troost , is God. 5. Wij helpen , wie om bijftand fchreit: Dit vloeit uit Jefus leer. Wij waaken voor elks veiligheid; Ons heil wordt, weldoend, uitgebreid; Wij leeven tot Gods eer. 6. Wij volgen Jefus, die het fpoor Ten leven heeft gebaand ; Hii g;"6 grootmoedig, liefdrijk, voor; Hij voert ons zelf het doods - dal door, Als 't licht des levens taant. 7- ó Godsdienst! zo eenvouwig fchoon, Gij droogt elks traanen af, En wijst op Gods genadeloon , Op d' onverderf bre glorie-kroon , Aan d' andre zij' van 't graf. 8. 6 Godsdienst voor gezond verftand! Waarachtig en vol troost, Gij leidt ons naar ons Vaderland, Aan Jefus reine broederhand , . Als Gods gezegend kroost.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. s5g GEZANG CX. De invloed -van dtn Chrislelijken Godsdient op de tijdelijke Welvaart der Menfchen. i. 7 6 ! wijgt van 't woeden , zuchtend' eeuwen ! Die de onfchuld weenend' met u voert. Zwijgt van 't geweld der waereld dwingren , Dat nog ons vreedzaam hart beroert. Een' diepe ftilte omgeeve uw graf, Daar Jefus de aard' zijn' Godsdienst gaf! 2. Een' diepe ftilte omgeev' de altaaren, Waar over 't bloed der volken vloot, Waar van men, op eer*' berg van lijken , Den God der liefde 't offer bood. Heel de aard' geev' Jpfus Godsdienst eer, Die wreede aaubiddren zijn niet meèr ! 3. Zijn leer verzacht het menschlijk harte, Gelijk de daauw het veld verzacht: Verwoeste landen bloeien welig; 't Verdreven volk wordt weèr gebragl, De flaavernij en woestheid vliedt, Waar Jefus zuivre leer gebiedt. Kk * i  af» CHRISTEL IJ KE GEZANGEN* 4- Oneedle drift verdeel' de harten, Wien 't fnoer der maatfchappij verbond: Die leer vereent het hart der volken , En zaligt heel het waereldrond. Geen tijd, geen afftand, rang of lot, Verdeelt het groot gezin van God. 5. Nu zien wij dien onzichtbren Vader, Voor wien zich 't menschdom beevend boog , Toen nog een outerwolk zijn' luister Voor 't volk, dat Hem vereerde , omtoog; Toen elk zich op zijn deugd beriep ; , Maar van zijn driften goden fcbiep. 6. Hij, die ons hart doorgrondt en heiligt, Hij, met geen ijdle praal voldaan, Heeft aan de liefde ons heil verbonden, En wees ons die in Jefus aan. De fchaduw onzer deugd verdween, Sints die volmaakte op aard' verfcheen. 7- Zijn leer, die 't menschlijk hart veredelt, En 't waar geluk aan de aard' hergeeft, Spreidt wellust over 't heir van rampen, Dat, dreigende, ons voor de oogen zweeft; En biedt de hoogste zaligheid Aan hem , die troost van God verbeidt. I..  CHRISTEL IJ KE GEZAJNGEÖ. 3S1 8. Hem , die , in onfpoed neergebogen , Zijn kwijnend leven zuchtend draagt; Wiens armen magtloos nederzinken , Wanneer zijn kroost hem laafnis vraagt: ■r Hem lacht , op zijn beweende paèn , Een vriend in ieder Christen aan. 9 De ontroerde weduw wring' de handen, En weenè bij baars lievlings graf, De Christen droogt die droeve traanen , Met innerlijke ontferming , af. Het weesjen voelt zijn lijden niet, Daar 't weêr in hem ecu Vader ziet. 10. Zo blonk uw liefde in de eerste dagen, Uw' kmdfchen ftand, ó Christendom! Toen nog uw deugden de aard' verbaasden; Uw lied , vereend, ten hemel klom ; Toen ge uwer haatren trots vergat, En , als uw Jefus , voor hen badt. 11. Maar, ach! hij vloodt , die fchoone morgen, Die nog ons vreedzaam hart bekoort. De zon der waarheid fpreidt haar' luister Op een tooneel van twist en moord. 6 Dageraad ! verhef u weèr ! Heel de aard' geev' Jefus Godsdienst eer! ■Tg* Kk 5 GE-  a6a CHRISTEL IJ KE GEZANGEN, G E Z A N G CXI. Het heil -van den Godsdienst. IOFZAKG AAN GOD. t. . I God! oneindig, wijs cn goed, Almagtig Opperheer! Die, 't geen Gij fchiept , verzorgt en voedt, Getrouw en tederlijk hehoedt; U' zingen wij ter eer'. .Wij knielen voor uw' troon in 't ftof. Tot U rijst ons gebed. Wij ftaamlen dankbaar tot uw' lof ó Vader! die, in 't hemelhof, Steeds op ons fmeeken let. 5. Aan U, aan uwen dienst, 6 God! Zij fteeds ons hart gewijd. Gehoorzaamheid aan uw gebod Verzekert ons het zaligst lot, Dat eeuwig 't hart verblijdt.. \ 4  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. a63 *r Uw dienst fchenkt leven aan den geest. Uw dienst kweekt altijd vreugd. Het oog, waarin men kommer leest, Het hart, dat moedloos , angstig vreest, Wordt door uw' dienst verheugd. 5, Als ons de wrange tegenfpoed , Op haare doorne-paên, Beklemde zuchten flaaken doet, Herftelt uw dienst op nieuw den moed; En voert uw' troost ons aan. 6. Ja , zelfs in 't midden van de fmart, Stemt hij het vrolijkst lied. Terwijl in 't fel beftreden hart, OfXchoon door ramp op ramp benard, Eén bron van blijdfchap vliet. 7- Hij wijst ons, op den weg van druk, Uw' Zoon ten voorbeeld aan, Om, ftreevend naar het hoogst geluk, Op dat geen wanhoop 't ons ontrukk', Hem ijvrig na te gaan.  a(34 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. S- Hij leidt ons, met een' zachte hand, Op 't effen dengden-fpoor , Kaar 't eeuwig , hemelsch , Vaderland ; Daar wagt ons 't onwaardeerbaarst pand , Bij 't juichend Englen - koor. ''"""^ 9- * Daar zullen we, als deeze aard'verzinkt, U eeuwig hulde biên. En daar, waar 't lied der Englen klinkt, ■ Uw' liefde en grootheid heerlijk blinkt, Daar zal ons oog U zien. GE?  CHRISTEL IJ K E GEZANGEN. «6$ GEZANG CXH. De Godsdienstigheid. t. Hoe heilrijk, hoe verheven , b Christen! is uw lot, Die uw geheele leven , Eerbiedig wijdt aan God ; Die de Evangelie-leer Door vast geloof verzegelt, En woord en daaden regelt , Ter liefde van uw' Heer, a. Vol ootmoed , hij 't hefeffen Van Gods vofkomenheên, Geoelt ge uw hart verheffen Tot zijnen dienst alleen. Hoe roemt uw dankbaarheid Zijn' vaderlijken zegen, Zijn goedheid , allerwegen Zo mild ten toon gefpreidJ LI ^  aS6 CHBISTELIJKE GEZANGEN. 3- Gij tracht zijn welbehagen Op alle uw levenspaên, Erkennend weg te draagen , En in zijn gunst te ftaan. 't Is, waar zijn hand u leid' , Uw zorg , uw hoogst verlangen , Om van Hem af te hangen, Met onderworpenheid. 4- Wat wisfele op deeze aarde , Gij vindt in God uw goed Van eindelooze waarde , Den lust van uw gemoed. Zo ftreeft gij immer voord , Op 't fpoor der Englen-reië'n, Die 's Heeren lof verbreien , Hem dienen , ongeftoord. GE-  CHRISTELIJKE GEZANGEN. «67 GEZANG CXIII. " De noodzaaklijkheid der goede werken. I. H oe zalig is 't Gods wil te doen.) Gehoorzaam aan zijn wetten ; Ter deugdsbetrachting zich te fpoên, En zich met ernst te zetten, Om, met een hart aan Hem gehecht, Geloovig , dankbaar en oprecht, Op zijn geboón te letten ! 2, 't Beöefnen van die fchoone deugd Doet ons gelukkig Ieeven ; Dit kan aan 't hart de waare vreugd , En rust , en grootheid , geeven : Daar dit het welgezind gemoed De grootfte kalmte fmaaken doet , En naar volmaaktheid ftreeven. LI 2 3-  a68- CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 3. God heeft ons 't eeuwig heil bereid, Doch wil ook dat wij treeden In 't effen fpoor der heiligheid , En Hem gewijde zeden. Hi] roept ons tot dien eedlen pügt. Maar biedt ook invloed , raad en licht, En fchraagt de wankle fchreden. En zouden wij , die Christnen zijn , Geen goede daên verrichten? Te vreden met den naam en fchijn , 'i Afkeerig zijn van pligten? Neen: onze Meester wil, dat wij Zijn beeld vertoonen , en, als Hij, Door woord en wandel ftichten. I De heiligmaaking is onze eer; Door daar in wel te flaagen. Gelijken wij naar onzen Heer, Wiens naam en merk wij draagen. Een ijvrig , daadlijk , Christendom Maakt al den fpot des vijands ftom; En is Gods welbehagen,, 6.  CHRISTEL IJ K E GEZANGEN. aog 6. Leer ons , ó Gorl 1 uit dankbaarheid Naar uw gebod te leeven; Zo worden wij , door U geleid , Tot 't hoogst ^eluk verheven. Zo vuuren we onzen naasten aan , Met ons in 't zelfde fpoor te gaan ; En U wordt de eer gegeeven. Li 3 G E-  ajo CHRISTEL IJ K. E GEZANGEN. G ï Z A N G CXIV. De beminlijhheid der Deugd, j. Rijke bron van zaligheden En van waare vreugd ! Sieraad aller maatfcbappijen ! Lelijblanke deugd ! Gij , troost der ftervelingen! Die 't grievendst leed verzacht, Gij doet den droeven juichen , En geeft den moeden kracht., &• Lieflijk a's een zomer-regen , Die het aardrijk drenkt: Zoet , verkwiklijk , zijn de gaaven , Die ge uw vrienden fchenkt. Gij doet hen 't hoofd verheffen, In ftormen van verdriet, 't Geweld moog' hen begrimmen. Maar zij bezwijken niet. s.  CHRISTEL IJ KE 'GEZANGEN. aft 3. Roozen ftrooit gij over doornen , Waar ge uw gangen wendt. Nimmer doet ge uw minnaar bloozen , Die uw paden kent. Gij kunt de drifren temmen , En uwe heerfcbappij Maakt, door de zachtfte wetten , Den Christen waarlijk vrij. 4- Vergenoegd doet ge onlcbuld woonen In de fcbaamle hut: Lacben, fcboon voor 's lasters pijlen , Daar zelfs niet befchut. Gij tooit in feestgewaaden, Bekommring, zorg en druk. Uw pad, hoe fteil 't moog' weezen, Is 't pad van waar geluk. *5- Deugd! gij fchenkt ons eer en luister, En het zaligst lot; De aard' herfchept ge ons in een' hemel» En voert ons tot God. s Hoe fcboon zijt ge in onze oogen , Beminnelijke Deugd! Door u rijst onze waarde; Met U groeit onze vrengd. 6.  a7i CHRISTEL IJ KE GEZANGEN., 6. Wij , wij willen op uw wegen, Zelfs in onfpoed , gaan. Blinken ons niet reeds aan 't einde De eere-palmen aan ? Ja! als de dood zal grimmen, Zult ge ons de onfterflijkheid, En zaligheden , wijzen , , Waarheen ge ons juichend leidt. © E»  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 27* GEZANG CXV. De haatüjkheid der Ondeugd. 1. . \ 6 Ondeugd ! bron van zielsverdriet '. Die , in uw uirgeftrekt gebied , Niets teelt, niets kweekt dan plaagen; Die, werwaards gij uw fcbreden wendt, Niets dan elende en angsten zendt, Die 's levens rust verjaagen : Verdelgfter van het heilrijkst goed! Wat zijn uw gaaven ? gal en roet. De zoetfte honig, die gij fchenkt. De wijn , waar meê ge uw minnaars drenkt, Zijn wrang en bitter tevens. Verleiding gaat u fteeds op zij' , En in uw vuige heerfchappij, Verpest de vaag des levens: De ontloken bloem der deugd verkwijnt, Als ge in onze oogen glansrijk fchijnt. Mm 3'  a?4 CHRISTELIJKE G E Z.A N G E N. 3. Hoe haatlhk zijt ge, 6 ondeugd! niet! Gij tooit de heiren van verdriet In valfche praalgewaaden : De mom der loosheid dekt uw oog ; i Dus blinkt gij als een ftarrenboog, En doelt Hechts op verraaden ; Daar ge eiken dienst , aan u betoond , Met fchaamte , fchande en wroeging loont. ¥ Uw hand ontrooft ons 't zaligst lot; Gij fcheidt ons van de gunst van God ; Gij fchendt onze eer en luister ; Gij leidt ons langs een bloemenbaan , V\ aar wrange vrugten , bloozend', ftaan , Naar 't aakligst, bange, duister. Elk fchittrend uur , waar in gij lacht , Gaat zwanger van een' zwarten nacht. 5. Vlied, ondeugd ! vlied van ons gezicht! 6 Deugd beftraal ons met uw licht. Om 't zondenpad te ontvlugten! Het pad, door de ondeugd blij betreên ; Is 't pad van troosteloos geween, Van immerduurend zuchten. De orkaanen ftormen op ons hoofd , Daar gij ons kalme rtijt belooft. 6,  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 475 6. Maar, voor bet deugdverloofd gemoed Lacbt zelfs de hoop in tegenfpoed, Vloeit zelfs de troost in traanen ! Geleid ons aan de hand der deugd , ó Bron van zuivre hemelvreugd ! In 't woeden der orkaanen : Op dat, hoe listig de ondeugd vlei', Haar toverftem ons niet vei lei'. Mm a G E-  376 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN". G E Z A N G CXVI. Het leven der deiigdzaamen leerrijk. 1. Zingen wij ten lof der deugd, 't vHeil , tot eer der deugd te leeven : Eedlen .' die in rouw en vreugd, Moedig aan haar zij' blijft ftreeven! Dat uw wandel, deugdenrij ! Ons een fchittrend voorbeeld zij! 2. Doornen kwetfen vrij uw voet ; Gij , gij wandelt vol vertrouwen : 't Donkre van den tegenfpoed ^ Doet u 't glansrijkst licht befchouwen ; 't Licht, dat van den Hemel ftraalt, En , naast doornen], roozen maalt! 3- Slaan we onze oogen op uw pad , 6 ! Hoe kalm zien wij u wandlen ! 't Is uw rijkdom, 't is nw fchat, Eerlijk, lijdzaam, groot, te handlen : Groot in welvaart, groot in mood; Groot in leven en in dood ! 4>  CHRISTELIJKE GEZANGEN. 377 4- 't Loon, dat iedre deugd u geeft , Is 't gevolg van uwe pligten; Bloemen , welker gloed niet fneeft , Die voor geene ftormen zwichten ; Bloemen , door de deugd geplant , Voor het hemelsch vaderland. 5. Godvereerend deugden-koor ! ó ! Hoe klinken uwe plalmen ! Dingt gij niet , op 't deugdenfpoor , Naar de onwelkbre glorie-palmen ; Kranfen, die geen tijd verdooft, U door Jefus zelf beloofd ? 6. Ja ! aan deeze zij' van 't graf, Zij uw leven louter ftreevcn : 't Dierbaarst heil dat God u gaf, Is der eeuwen eindloos leven ; Leven , dat, geen tijd U rooft, U door Jefus zelf beloofd! 7- Leer ons lijden, deugden-fchaar! Leer , te midden van bet lijden, Ons, in den Alzegenaar , Ons , in onzen God , verblijden .' Leer ons , dat de waare vreugd Slechts de ,bloeifem zij der deugd ! Mm 3 6.  a-8 CHRISTELIJKE GEZANGEN. 8. Leer ons inrijden , deugden-rei I Leer ons 's waerelds fmaad verachten , En te midden van 't gevlei, Naar het fchittrendst doelwit trachten ; 't Kleinnood , dat in de eeuwen blinkt, Als de waereld ons ontzinkt. 9- . 6 1 Wij ftreeven , aan uw hand, Moedig, deeze baan ten ende , Naar het hemelsch vaderland , Hoe zich 't wanklend lot hier wende : Deugdbeminnaars ! licht ons voor! Trekt ons op het deugdenfpoor ! 10. Ziet! wij luisiren naar uw ftem. o ! Wij hooren reeds de klanken Van het nieuw Jerufalem , Bij uw looven, juichen, danken. Wij, ook wij, 6 deugden.fchaar! Staamlen uwe toonen naar ! GE* l  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. «79 GEZANG CXVII. Het voordeel der deugd voor het legerwoorillg levert. 1. ó Christnen ! gorden we ons ten ftrijd' ! Laat ons, geheel der deugd gewijd, Noch ftrijd, noch bloed, noch traanen, fchroomen,! Al ware een leven zonder vreugd, Een wreede dood; het loon der deugd; Laat ons den dood noch 't leven fchroomen! 2. o! Schoon, fomtijds, in bang verdriet, Het 00» der deugd een traan ontvliet'; God heeft haar de aard' tot vreugd gegeeven. De bron; die 't heil der deugd omvat, Vloei' mild langs ons toekomstig pad , Zij ruischt ook zacht door 't aardfche leven. 3- Ja, wie in zijn oprecht gemoed , Gods wet de hoogfte hulde doet, Schoon woeste driften 't hoofd veiheffen, Die fmaakt al 's levens rein genot, En vrede en vriendlchap met zijn' God, Als aardfche rampen 't hoofd verheffen. 4-  a8o CHRISTELIJKE GEZANGEN., 4- God heeft ons niet to t finart gevormd; Maar , als 't om onze wooning ftormt, Gevoelen wij der deugden waarde. De pijl der wroeging en der fmart, Dringt diep in der godloozen bart. De deugd blijft kalm, al wankelt de aarde. 5. Vergeefsch dat nijd en wrevel woel', Der Maatfcbappijcn val bedoel', Zij fnoert die t'faam door menfchenliefde. \ergeefsch dat zich de haat vermoei', De traagheid bart en oordeel boei' , Zij heerscht door werkzaamheid en liefde. \ 6. Den vroomen lacht ze, op 's levenspaên, Met fchuldeloozen wellust aan : Maar drift , die 't edel hart ontluistert , Wier heerfchappij Gods wet weèrftreeft , Den mensch aan 't rijk des doods hergeeft, Houdt ze in 't beftemde perk gekluisterd. 7- Komt Chrirtnen! gorden we ons ien ftrijd', Voor ons , aan Jefus dienst gewijd, Zal de overwinning eeuwig bloeien. Haast , haast wordt de oogst der deugd gemaaid; Maar hem , die in den tijd niet zaait, Zal nooit der eeuwen zege bloeien,, O GE-  CHRISTEL ij KE GEZANGEN. a8i gezang cxviii. De nadeelige gevolgen der zonden. i. Hm; die zijn grootheid niet gevóélt, Mooge op zijn hoosheid roemen ; Maar wie der zonden Haaf wil zijn, Moet God geen Vader noemen. Hij beeft . gelijk een fchuldig kind , Dat zich in 't hart veroordeeld vindt , En 't kwaade wil verbloemen. a. De orkaan drijft met geen grooter kracht Den 'woesten drang der baaren , Dan hem de boosheid, rustloos, drijft Tot de eer van haare altaaren: De rust, die 't hart der vroomen ftreelt , En wellust zelfs in fmarten deelt , Zou hem vertwijfling baaren. Nu 3.,  *6a CHRISTELIJKE GEZANGEN, 3. Schoon Je aarde voor Gods Rem verfchrikt, De hemel dreigt te vlieden , De vroome weet, dat hem zijn God, Ook dan, de hand kan bieden. Hij klemt, bij 't groeien van de fmart. Zich vaster aan zijn vader - hart Waar van de boozen vlieden. 4- De zondaar llaapt, gevoelloos , voort, Vermoeid van al zijn zwoegen : Maar , door de hoop op nieuw genot, Reeds dronken van genoegen; Hij tuimelt in den afgrond néér; Ontwaakt in d' arm der wanhoop weêr , En doemt zijn eindloos zwoegen. 5. De vroome moog' voor 't naar tafreel, Voor 't beeld des zondaars, beeven: Ach ! hij gevoelt door de eigen magt Der zonde zich omgeeven: De bron des kwaads ontwijkt hij niet , Daar ze in zijn' eigen boezem vliet, Hem , voor zich zelv', doet beeven. t  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 235 G. Maar hij miskent Gods goedheid niet ; Hij durft vergeeving vraagfcn. Laat , Vader ! die zijn ftruiklen zag , U zijn geloof behaagen. 't Verderf, dat in zijn' boezem floop, Gevoelt hij aan zijn' vreugde en hoop, Helaas! onlijdlijk knaagen. i 7' ' ' ' Hoe vreeslijk is , u zonde ! uw kracht, Die 't all' dreigt om te rukken ; Gods kindren hun geluk ontrooft ; Heel 't menschdom wilt doen bukkken. De vroome zweere it plegtig af, Gij , wreede ! poogt, tot aan zijn graf. Hem 't heilfpoor af ts rukken. Nn 2 GE-  =84 CHRISTELIJKE GEZANGEN. G E Z A N G CXIX. De Boetvaardigheid. I. AWtend , heilig , God ! zo Ge in 't gericht Trilt treeden , Welk zondaar zal voor u beftaan! Och! zie mij met ontferming aan ; Zie op mijn fchuldbefef, mijn traanen en gebeden; Beftuur mijn fchreden ! 2. Ik hoor 't herhaald verwijt van mijn ontwaakt geweten; Ik beef, bekommerd op 't gezicht Van mijnen , vaak, verzuimden pli^t; Hoe menigmaal ik U, uw liefde , heb vergeeten. Ach! 'k hoor 't geweten! 5. Genaè, 6 God! genaè! ik heb uw wet gefchonden. Mij uw kastijding waard gemaakt, En, met mijn pligt, mijn heil verzaakt, Hoe bitter is "t gevolg, het nawee van de zonden , Die 't hart doorwonden ! 4-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. iS3 4- 'k Gevoel , betreur , veifaei mijn misdrijf, mijn gebreken. Och ! ftraf mij naar verdienste niet! ó God! die in mijn binnenst' ziet, Ontferm u op 't berouw! ontferm u op mijn fmeeken 1 Heel mijn gebreken! 5. Gij toch, Gij zijt die God, wiens vaderlijk meedogen Uw dwaalend fchepfel niet verlaat; Die gaarn vergeeft, ongaarne flaat ; Wiens naam Ontfermer is ; die , met zijn fmart bewogen , Hem helpt in 't po.ogen. C. Hier werpt mijn hoopend hart zich aan uw voetbank neder; En in den naam van uwen Zoon , Genaak ik uw' genade-troon, Ik wagt vergiffenis en ziele-rust hier weder; Och ! zend haar neder ! 7- Behoed en fteik me , 6 God ! dat ik mij zelv' mistrouwe , Omzichtig , waakende in 't gebed , Op all' mijn levens gangen lett', En, bij uw licht, mijn hulp , en mijn gevaar , befchouwe , Op U vertrouwe. Nn 5 GE-  h «86 CHRISTELIJKE GEZANGEN.. GEZANG CXX. De Bekeering. i. 6 Vader! zie ons a»n, Daar we onze fchuld beweenen; Daar wij, van U verftrooid , Ons weèr tot U verëenen ! Wij hoopen op uw tederheid. Het kind , dat aan uw voeten fchreit, Door fchaamte en diep berouw verflagen, Zal niet vergeefsch vergeeving vraagen. 2. Wij dwaalden kommerloos , Van 't aardsch geluk omgeeven , Door 't zin - genot bekoort. Door weelde en lust gedreven: Nu door een woeste drift gejaagd, Dan door haar tover-kracht belaagd ; Maar , beevend voor uw Alvermogen , En vreemd aan 't Vaderlijk meedogen, 3..  CHRISTEL IJ K E GEZANGEN, *87 5. Maar Gij, die ons bewaakt, Ook als wij U ontvlugten, Gij booJt ons zelf uw band , En weerdet de ongenuchten. Uw geest beeft onze ziel verlicht; 't Verftand den [luier afgeligt; De driften aan uw' wil gekluisterd , En 't vleiend fchoon der zonde ontluisterd, 4- 6 Vader! wij zijn zwak; Laat ons uw Geest niet derven, Daar wij, tot U bekeerd, Der zonde en dwaasheid fterven. U, die. ons vriendlijk trekt en leidt, In 't effen fpoor der heiligheid , U rijze 't lied der Christen - kooren : ,, Wij zijn verlicht, wij zijn herboren!" 5. Dan zullen wij , met vreugd, Alle uw geboón betrachten; En de ondeugd, die ons vleit, Met helden-moed verachten: Al voert zij over de aard' gebied; Zij dreigt en vleit, maar dwingt ons nied Doe ons, daar wij den ftrijd beginnen, Door uwe liefde en kracht verwinnen ! # GE-  «88 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN., GEZANG CXXI. De nuttigheid -van het Gebed. I. • Hoe zalig , Vader ! is ons lot! Hoe onuiifpreekli'k 't heil-genot, Dat bier uw kind mag fmaaken! Dat zelfs in ramp en ftrijd U roemt; In vreugd en fmart TJ Vader noemt, Die 't alles wel zal rnaaken; Dat ü zijn' angst en nooden klaagt, En, vol vertrouwen, redding vraagt! Ja, zalig zijn wij bij 't gemis Van all' wat waereld - blijdfchap is, En zege-vol in 't ftrijden , Als wij, vertrouwende op uw Zoon , Ons. biddend, wenden tot uw troon, En ftaaren op zijn lijden. Ja! dan daalt, bij de zwaarste fmart, Zelfs hemel-vreugd in 't biddend hart. 3,,  CHRISTELIJKE GEZANGEN. 289 3. Wat teil voor zondaars ! welk een' eer! Vertrouwlijk met den Opperheer , Als vriend , te mogen fpreeken ; Van Hem vertroosting, flerkte, licht, Eeftuuring , onderwijs in pligt, Ja alles , af te fmeeken ! Hier zwijgt all' 'c morrend zorgen ftil, En 't kinder-hart aanbidt Gods wil. 4- Gij toch , ó God ! Gij kent en weet Alle onze zwakheên , al ons leed : Gij wilt verlosfing zenden. Wij zijn uw kindren! wat ons trefF, Wat ramp of vijand zich verheff', Hoe zich ons lot moog' wenden; Gij , God! wien 't biddend hart vereert , Gij zijt het, die 't Heel-al regeert. 5'. Dat dan geen donker oogenblik Ons hart vervuil' met angst en fchrik, Geen vijand ons doe wijken ! Neen , voor Gods troon , waar "t heil ons wagt, Is raad en troost , en moed en kracht. Zou dan ons hart bezwijken ? Hij is 't, die onze traanen telt, En 't fmeekend kind ter hulpe fnelt. O o 6.  CHRISTELIJKE GEZANGEN. \ 6. Al ftort ons, vaak, ons dwaalend hart In jammer-volle zonden-fmart , Door fchijn bekoord, bedrogen : Hij is een Vader, die vergeeft; Die wellust in genade heeft , Met 's Zondaars fmart bewogen. Voor Hem wordt, bij bet ftil gebed, Ons hart verbeterd en gered. 7' Volmaakte Jefus ! die in 't leed , Voor Zondaars worstlend, biddend ftreedt, Gij wild't ons bidden leeren. Uw geest vuure onzen ijver aan ; Leere ons tot God ook biddend gaan , En Hem als Vader eeren. Zo worden wij reeds hier bereid Voor 't eenwig lied der dankbaarheid. G E-  CHRISTELIJKE GEZANGEN. 291 GEZANG CXXII. Dankbaarheid aan God pliglmaatig. 1. Zouden wij , met blijde klauken, Met ontroernis, U niet danken, Voor bet mild en ruim genot Van uw gaaven , zeegnend God? Wee den ftervling i die een' zegen, Onverdiend van U verkregen, Vaardig zich ten nut befteedt ; Maar den geever ras vergeet. 2, Neen , weldaadig Alvermogen ! Zie ons voor uw troon gebogen Met een'ziel die eedier denkt, En den warmften dank U fcbenkt. Door uw onwaardeerbre gaaven , Wilt Ge uw Vader-liefde ftaaven. Dit gevoelt ons hart, ó Heer! 't Smaakt uw liefde en geeft U de eer. O o 2 3,  a9> CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. \ 3. Voor uw liefde , zo verheven , Zal geheel ons aardfche leven , U , die 's levens oorfprong zijt , / Als een offer zijn gewijd. Duldt Gij, dat het ftof U nader', è ! Dan belgt U, teder Vader! Schoon Gij onze zwakheid zier , Onze fchaainle hulde niet. 4- Sterk onz' ijver , geef ons krachten , Dat wij uw gehoon betrachten, Onze daaden, meèr en méér, Reeglen tot uw' lof en eer' ! Dat we uw' naam niet flechts belijden ; Maar U ziel en lichaam wijden , Is de waardigste offerand, Die de ftervling U ontbrandt. G E,  CHRISTEL IJ KE G Ji Z A fl ü K JS. aas GEZANG CXXin. / De nuttigheid van het. Godsdienstig zingen. éi Welk een voorrecht, God te dienen'. Welk eene eer, dien ongezicnen , Wien de Seraf hulde biedt, Vrij te nadren met ons lied! Ja , laat ons dien Vader prijzen, Die , met duizend gunst bewijzen , Ons omringt , ons leidt en hoedt, Zingt dien God, want Hij is goed. 2. Laat ons Jefus eer verheffen ! Kunnen wij die toonen treffen , 6'. Dan juicht het Englen-koor; 't Loflied rolt den hemel door; En , bij onze feestgezangen , Groeit der Englen rein verlangen , Om , met ons vereend , Gods lof Eenl te roemen boven 't ftof, Oo 3 S-i  ag4 C H II I S T E L IJ K È GEZANGEN. 3. Welk een ftroom van zegeningen Vloeit bij ons Godsdienftig zingen ; t Zingen , dat de rampen tart, Troost en blijdfebap geeft in fmart! Ja , wij kunnen , ouder 't lijden , Zingend , ons in God verblijden ; En ons hart blijft, kalm in nood, Dankend juichen: ,, God is groot." 4- Welk een heil, dat Christnen fmaaken ! Laat de waereld zich vermaaken ; Hier, in Jefus heiligdom, Zingen wij haar blijdfehap ftom. Wij genieten hier beneden Reeds de hemel-zaligheden.i Zingend worden wij bereid \oor het lied der eeuwigheid. GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 2c>5 GEZANG CXXIV. Htt nut der openbaare Godsdienstoefeningen. i. De Godvrucht moge in de eenzaamheid Ons hart ten hemel heffen ; De traan der fmarte, daar gefchreid, Den Hemel-vader treffen. Hier, waar het lied der broedren rijst, Kan hij, die 's Vaders liefde prijst, Al zijn geluk befeffen. 2 Hier daalt, op ons vereend gebed, De Geest der waarheid neder , En brengt ons, voor den vloek der wet, Den troost der liefde weder. Hier , in des Vaders arm vergaêrd; Hier, in zijn' wooning t'faam gefchaard, Belonkt zijn oog ons teder.  •3» christel IJ ke gezangen., 3. De driften, die in de eenzaamheid , Vaak , uit haar fluimring rijzen, Vergeeten haar geducht beleid. Daar we U , ó Jefcrs ! prijzen. Daar we U , 6 heilig beeld der deugd J Zo kalm in onfpoed als in vreugd , 'Eenfterumig, eer bewijzen. Vtrlosfer ! aan uw' kruis geknield, Vergeeten we al ons lijden : Daar we U, door liefde alleen bezield , Den ftrijd des doods zien ftrijden ; Daar wij , verheven boven 't ftof, Uw liefde den vereenden lof, Met dankbre harten , wijden. 5. Gij zult, in hooger heiligdom, Waar op wij hoopend ftaaren , Ons voeren in den dichten drom Der reeds verhoogde fchaaren: Dan zullen wij met dat genacht , Dat nog op aardfche zangers wagt , Onz' eerdienst eeuwig paaren. ge.  CHRISTELIJKE GEZANGEN., =9? GEZANG CXXV. De Reden. i, Ecdle vraagbaak van 't verftand ; Morgenzon van 't heilrijk Eden; Waardst gehhenk van 's Hoogften handSchat des ftervlings; dierbre Reden! Dat uw licht, in zegepraal , Onzen geest met licht beftraal'! 2. Dat wij , door uw' glans verlicht, 't Doel van ons beftaan befchouwen ; Dat uw infpraak ons verpligt' Op geen' valfchen fchijn^te bouwen ; Vijandin van 't onverftand ! ó ! Geleid ons aan uw hand ! ; 3- Dat wij , op ttw heider fpoor , Duisternis inet moed trotfeeren ; Dat de waarheid ons bekoor' ; Wij der waarheid hulde zweeren. Dat uw fchoone heerfchappi) Onze roem en luister zij l PP, *  «9« CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 4- Waartoe, Geever van al 't goed'! Waar toe fchonkt Gij ons de Reden , Dan , in voor en tegenfpoed * Moedig aan Laar zij' te treeden; En , op onze levens baan, '. Uwe wegen ga<5 te Haan? 5. è! Daar wij dit heilrijk pand, Tot het heilrijkst doel , ontvingen ; Dat wij, ftreevende aan haar hand, Meèr en meèr naar wijsheid dingen ; Wijsheid, die vsn boven daalt, Als zij onzen geest bcftraalt! 6, Dat geen menfchelijk gezag Onzen geest in boeien klinke; Dat, op iedren nieuwen dag, 't Licht der Reden voor ons blinke; Dat het onze zinnen toon' , Waar de dierbre waarheid woon'! 7- Dat geen heerschzucht ons verkloek'; Onzten vrijen geest beperke ; Maar , dat eigen onderzoek Ons gevest geloof verfterke Dat , waar twijfling ons beftrij' ; Reden onze leidsvrouw zij | s,  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. »99 8. Dat noch hij —< noch ongeloof Ooit in onzen boezem woone ; Voor de ftem der Reden doof Ons op 't pad der dwaaling troone ; Neen ! dat fteeds ons luistrend oor, Reden l naar uwe infpraak hoor' ! 9- Dan, dan ftraalt het Goddlijk licht Ons in 't oog , op alle wegen ; Dan, dan treedt , voor ons gezicht, Ons, alóm , Gods grootheid tegen; Dan zal liefde , in vollen fchijn , "t Kenmerk van Gods fchepping zijn ! Pp 2 GE,  3oo CHKIS TEL1JKE GEZANGEN. GEZANG CXXVI. De onvolkomenheid der menfchelijke kennis. i. Vl^ij z\en ia 't uitgebreid verfcbiet, De keten aller dingen ; Maar d' aanvang en bet einde niet. Wij , kortziende aardelingen , Wij worden , vaak , hoe de aandacht haar' Den eindpaal onzer kracht gewaar, Out dieper door te dringen. 3. Ons predikt heel het fcheppingrijk , Door aller eeuwen monden: De mensch kent flechts gedeeltelijk; Wat kan hij hier doorgronden? Hoe hooger zich zijn geest verheft, Hoe meèr hij de eindigheid befeft, Waar aan hij is verbonden., S.'  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. ' 3oi. 3. ó! Daar ! Deeden we, in dit heiligdom, Uw' lof van zuivre lippen hooren ! 3 ó Bron ! ó Oorfprong van all' 't goed! Doe ons de Oprechtheid hoog waardeeren ; Op dat geen valschheid ons gemoed, Geen logens onze ziel , ontëeren! 5. Geef, vlekkelooze Majesteit! Geef, dat wij vlekloos voor U wandlen ; Bekleed ons met rechtvaardigheid , Op dat we oprecht en eerlijk handlen! 4' 6! Dat we 't kleed der huichlaarij, De mom van loos bedrog, verfoeien ; De Oprechtheid onze luister zij, En wij voor haar in liefde gloeien t Tt i.  : 53o CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 5. God! zingen wij uw' naam ter eer', Dat hart en lippen , fremmend', zingen ! Oprechtheid doe ons, meer en meèr, Naar hemel-wijsheid , waardig , dingen ! 6. Als onze mond uw' naam belijdt, Dar ook ons hart uw' naam belijde; En als uw gunst ons oog verblijdt. Dat ook uw gunst ons hart verblijde! 7- Het hart, dat U oprecht bemint Slaat open , om uw gunst te erlangen ; Maar 't hart, dat zich aan fchijn verbindt, Blijft in den ftrik des kwaads gevangen. 8. Ontvlieden wij dan , door uw kracht, ó God! bedrog en list en logen! Want wie, wie heeft, ó Opperniagt! Ooit uw alzienend oog bedrogen ? 9' Beproef Gij zelf, 6 God ! ons hart! Geef ons een zuiver, rein , geweten ! Laat ons , in 's waerelds vreugde en fmart, Nooit, fpoorloos, onzen pligt vergeeten!, 10,  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. &* I 10. Hoe blinkt de kroon der eere in 't oog Van ben, die naar Oprechtheid ftreeven ; '.Tien ramp no-di voorfpoed ooit bewoog Hun deugd der valschheid prijz' te geeven ! t II. De Oprechtheid is der Christnen roem: Heil dien , die waarheid durft belijden , En , fchoon hem heel de waereld doem', Opiecht in God zich kan verblijden ! 12. o! Deeze paerel, deeze kroon, Moete , eindloos, ons geloof doen blinken! Zo doe eens , op verheevner toon , De Oprechtheid onze zangen klinken! T : 2 « ^  S5a CHRISTEL IJ KE GEZANGEN., G E Z A N G CXXXIX. Rechtvaardigheid. i. 6 Christen! zo gij flechts de pligten, U zelv' verfchuldigd, hleeft verrichten , Werd dan des Hoogften wil voldaan ? Neen! ruimer kring is u ontfloten. Daar ziet ge ontelbre lotgenooten, Met n , naar de eigert rechten ftaan. 2- Naar 't wijze doel des Albehoeders Is 't menschdom éune fchaar van broeders, Hij Vader van dat groot gezin. Wees gij dat Goddlijk voorbeeld waardig; Wees ook weldaadig, ook rechtvaardig : Uw eerfte deugd zij broeder-min. 3. Wat gij van andren zoudt verwagten, Blijf gij dat zelf, het eerst, betrachten, Zo wint ge'op do eigen liefde rechte Zult gij in nooden hulp verwerven , Wen ge armen van gebrek liet fterven, Der onfchuld bijftand hebt ontzegd? 4-  CHRISTELIJK E GEZANGEN, 333 4- Uw oog zij nooit voor 't recbt gefloten; De zaak van fchaamlen en van grooten Zij even trouw door u bepleit. Bekleed veeleer een' mindere orde, Dan dat uw frand verbeterd worde Ten koste van uwe eerlijkbeid. * 5. Rechtvaardigheid geleide uw' wandel* Haar invloed ftuure uw' minften handel ; Ook fchoon het u tot fchade fchijn'. Durf boven fchatten haar verkiezen ; Al moest ge ook alles hier verliezen , Gij zult door God vergolden zijn. T t 3 G Zr  354 C H R I S T E L IJ K E GEZANGEN. GEZANG CXL. Barmhartigheid. I Hoe werd Let leed , de tegenfpoed Van onzen evenmensen verzoet! Wat werden , in 't gemeene loven , Ondraagbre lasten opgeheven , Waar onder de onfchuld zwoegt en .chieit, Indien , alom , Barmhartigheid , Naar waarde , werd gekend, geacht , En met getrouwen ernst betracht ! a. Gij, Christnen! kent het groot gewigt Van deezen onzen fchoonen pligt, Om zo in 's naasten leed te deelen, Als u , in eigen nood , zou ftreelen ; En hoe verheven moogt gij dien, In all' zijn kracht en waarde , zien Op 't fpoor uws Heilands , wien gij eert, Als ge op dat fpoor Hem volgen leert! - "■ •" fV 3.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. o Broeders! komt! bewijzen wij Hoe billijk en boe zoet het zij Vereende dienften aan te wenden, Tot hulp of uitkomst in elenden. Hoe zalig is hij , die , gereed ', Den armen fpijst en drenkt e:i kleedt; Den vreemdling huist; den kranken troost, En des gevangnen druk verpoost! i&a*jtór.*^ ^< ia Gevoel uw roeping , Christen-fchaar ! En volg den Opperzegenaar, Hij zorgt voor boozen en voor goeden. Leer dan , alöm , uw broedren hoeden , Waar ge ooit elendigen ontmoet : Zo vindt gij^ troost in tegenfpoed, En 't heerlijkst loon , voor u bereid Door de eeuwige Barmhartigheid ! GE-  536 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. GEZANG CXLI. Menscldievendhcid. i. Hij , die in 's naasten rampen deelt; Hun fmart verligt; hun wonden heelt; De traanen droogt, die de armoê fchreit, Is 't beeld van de Oppermajefteit. 2. Hij feilt het angfrig kloppend hart; Verzacht der droeve weeuwen fmart ; De wees zinkt op zijn' boezem neêr, En vindt in Hem een' Vader weèr. 3. Hij is, door Godsdienst en door deugd, Der aarde- en hemellingen vreugd ; Hij draagt, met roem, de beeldenis Van Jefus, die zijn Leeraar is. 4- Die Leeraar gaf ons dit bevel: ,, Doet aan uw arme broedren wel ; ,, 'k Zal u vergelden voor all' 't goed, „ Dat gij elendelingen doet." S.  CHRISTELIJKE GEZANGEN, 53.7 5. Gij zijt het , ü Menchlievendheid! Dio licht op donkrc paden fpreidt; Die de aarde met geluk bedeelt, En in woestijnen roozen teelt; 6. De droefheid lacht, waar gij verfchijnt. Ge ontboeit het hart dat zorgend kwijnt. Dan heft de moed weêr 't hoofd omhoog , En dankbrö vreugd blinkt in zijn oog. 7- Geen kerk-genootfehap bindt uw hand. Daar , waar uw heilig outer brandt, Daar kent men geen geloofsverfchil; Daar zwijgen twist en tweedragt ftil.. 8. Uw broeder ziet ge in ieder mensch. Hij lijde Hechts', gij hooit zijn wensch j Uw hart gevoelt terltond zijn' nood , En teedre zorg wijst hem uw' fchoot. ■ 9- Welzalig hij , die u bemint, En in het weldoen blijdfehap vindt ! Hij is de lieveling van God, En fmaakt reeds hier het zaligst lot. Y r,  53S CHRISTELIJKE GEZANGEN., lo. Hem vlecht Je Seraf yoor Gods troon Een' onrerwelkbren eere-kroon , Die, als de dood hem de aarde ontrukt, GoJs Zoon Lem op den fchedel drukt, i \ Hij, die in 's naasten rampen deelt ; Hunn' druk verligt, hunn' wonden heelt; De traanen droogt , die de armoe fchreit , Is 't beeld van de Oppermajefteit. G E.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 139 G Z A N G CXLII. Weldaadigheid aan lijdenden. t> Hoe diep , rampzaalgen ! dringt uw klagt Ons in *t meedogend barte ! Daar gij uw nooddruft biddend vraagt, Uw leven voedt met fmarte. Docb weent niet langer: God is goed. Hij geeft bet menschdom overvloed. Der Christnen hart, met Hem vereend, Was nooit verfteend. Juicht vrolijk gij , die angftig weent ! 3. Hij, die uit liefde leefde en ftierf, Heeft de armoede ook gedraagen; Maar moest zijn lijden de eenzaamheid, Of wreede moordren, klaagen. Hij, die , in 's levens avondftond , yy a Voor  *4° CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. Voor 't moede hoofd geen rustplaats vond , En toen , in zijn b.enaauwde klagt , Nog werd veracht , Heeft , door de liefde, uw lot verzacht. 3. Hoe gloeit ons hart van wedermin, Daar 't gaarne goed en leven Voor hem , wien 't niets te dierbaar fchat, Nog duizendmaal zou geeven. Hoe gloeit ons hart van zaligheid , Als 'ge op uw paden vreugd verfpreidt ; Als ge , om de wisfling van uw lot, U buigt voor God, En met ons deelt in 't aardsch genot. 4- Als onze hand den kranken laaft; Als wij den naakten kleeden; En, waar de onnoozle in boeien zucht, Zijn' kerker binnen treeden ; Dan zegent ons die menfchenvrind, Die 't weldoen bovenal bemint; Daar hij, die 't brood der fmarten at, En moedloos bad , Hem looft, die ons gezegend had. 5.,  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 34» 5. v i Wie Jefus broedren blijdfcbap geeft, Dien zal Hij 't leven lebenken ; Hij zal aan bem , als aan zijn vriend, Aan 't eind des tijds , gedenken. Maar bem , die weeldrig de aard' betreedt, Gevoelloos voor der droeven leed 5 Hem drijft een felle blikfemfchicht, Van 't aangezicht Des menfehenvriends , die de aarde richt! Yv 3 G>  ?4a CHRISTELIJKE GEZANGEN. GEZANG CXLIII. Milddaadighcid. i. Wie is zij, die , in duisternis, Den nacht der zorg doet kwijnen ? Waar 't kwellend onheil heerfchend is , De rampen doet verdwijnen? Wier hart om 's naasten wonden bloedt, En, in den nacht van tegenfpoed, De zon der hoop doet fchijnen? 2. Wij kennen u f Milddaadïgheid ! Aan die verheven trekken. Elk traantjen , dat de elende fchreit, Kan uwe deernis wekken : Ge ontfluit voor haar uw hand en hart; En doet verduurde boezemfmart Tot kalme blijdfchap ftrekken.. 6.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 345 ' 3. è Gij, der Christnen roem en eer! Doe ook ons harte gloeien ! Dan ziet ons oog, ontfermend, neêr Op 't oog, welks traanen vloeien; Dan droog' 't gefchenk, dat God ons gaf, Door uwe hand, die traanen af; En doe de welvaart bloeien! 4- Gij zelf; wiens naam Ontfermer is, ó Bron van zaligheden ! In !t midden van de duisternis Beftuurt Gij onze fchreden. 6 Toevlugt, Redder in den dood! Werd bij U hooggeklommen nood Ooit vrugtloos afgebeden ! En zouden wij , ontfermend God! Wij, die uw' naam belijden, Niet tegen 't knellend , kwellend, lot, Met onzen broeder', ftrijden ? Hem niet ten troost, ten redder, zijn ? Hem niet van druk , van fmart en pijn, Zo 't mooglijk zij , bevrijden? 6,  544 CHRISTEL IJ KÈ GEZANGEN* 6. / Heil ons, zo wij, op Jefus fpoor. Den liongerigen fpijzen ! Die 't uitzicht op de hoop verloor, Een troostrijk uitzicht wijzen! Den drosven vrolijk tegentreên! Dei naakten armen, minzaam, kleên, El vieugde uit druk doen rijzen! 7- Zo, milde Geever van all' 't goed' ! Weldaadig Opperwezen! Zo worde , in voor- en tegenfpoed, Uw wijs beftuur geprezen! Zo toon', wat lot ons zij bereid , 't Beöefnen van milddaadigheid , Dat wij U, waardig, vreezen! GE-  CHRIS TE LIJKE GEZANGEN., 54' GEZANG .CXLIV. Nederigheid. i. Wat zachte glans verfpreidt Gij , lieve Needrigheid ! Op 's Christens woord en wandel ! Hij , die uw lesfen waarlijk mint , En volgt in all' zijn handel , Is Jefus volgeling en vrind. 2. Gij maakt ons lijdzaam , ftil , Gehoorzaam aan Gods wil, Wanneer de rampen drukken. Ja, in 't ontzettende, hachlijkst, lot, Leert ge ons ootmoedig bukken Voor de altijd goede hand van God. 3. Gij vuurt de erkentenis aan ; Leert ons de toonen flaan Van 't danklied , voor den zegen , Dien de Alverzorger mildlijk geeft; Daar 't goed , dat wij verkregen , Alleen van Hein zijn' oorfprong heeft..  346 CHRISTELIJKE GEZANGEN. e *' De trots , tlic bron van fmart ; De nijd, die pest voor 't hart , Moet voor uw' invloed zwichten. Veredeld door het, waar gevoel, Doet ge ons de daaden richten , Naar 't zuiverst evangeliesch doel. De mensch , die needrig leeft , Voor zelfverheffing beeft, Is groot in all' zijn daaden ; Door u in 't rechte fpoor geleid , Mijdt hij de flinkfche paden Van hoogmoed en laag-geestigheid. 6. Hij knielt in ootmoed neêr Voor aller fchepslen Heer ■ En toont, voor aller oogen , Dat hij des Heilands les betracht ; Die hem eens zal verhoogen , Daar , waar de duurzaamfte eer hem wagt. GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN., S47 G E Z A N G CXLV. JMdatigheia. t ' t 1. ilde Vader! zecgnend God 1 W ijze fchikker van ons lot ! Die aan al wat is en leeft Aanzijn kracht, ja alles , geeft, . Ons hlijft Ge ook in gunst gedenken { Gij , die all' uw' fchepslen voedt , Wilt ons, uit uw overvloed , Nooddruft en verkwikking fchenken. Ieder onzer , in zijn ftand , Smaakt de gunften uwer hand, Die Ge in ruime maat verfpreidt. Och ! mogt nooit onmaatigheid Ons, in 't blij gebruik, befmetten' Maar wij , maatig in 't genot, Met een dankend hart , ó God! Op uw milde goedheid letten ! X 1 3 fc,  S18 CHRISTELIJKE GEZANGEN* 3. Maatigheid! die 't lichaam fterkt, Ziekten -weert , en drift heperkt ; Zielsvermogens vaardig maakt ; Vadfigheid en wellust wraakt, Zouden we u niet fteeds betrachten! Ja, gij zijt, ö eedle deugd! De onderhoudfter van de vreugd, En de voedfter onzer krachten. 4- Maatigheid! die ons betaamt , 't Leven ons veraangenaamt , Och ! werd gij altijd vereerd , Hoe veel ramp werd niet geweerd! Zegen woonde in alle kringen. Maatig ging ons Jefus voor; Door zijn voorbeeld wees Hij 't fpoor. Komt ! zijn wij zijn' volgelingen ! GE,  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN, %g GEZANG CXLVI. Kuischheid. 1. o God! Gij, die de kuischheid mint; Hebt in uw woord verklaard, Dat Gij een welgevallen vindt In hem, die zich aan haar verbindt, En 't lichaam rein bewaart. 2. Die deugd is 's Christens roem en eer, De heiligheid zijn lust; Gewijd ten tempel van zijn' Heer , Schuuwt hij onluchtig, los, verkeer, Dat vaak het hart ontrust. 3. Hij , die dit kostlijk fieraad draagt, En , door 't geloof verzeld , ' Naar waare heiligmaaking jaagt, Zal eenmaal, als een reine maagd Aan U zijn voorgefteld. Xx 3 &  55a CHRIS TELIJKE GEZANGEN; 4-i Och! dat dan nooit onkuifche gloed Wiens gif zo ras befmet, In ons verwekt worde of gevoed! Maar elk met een oprecht gemoed Daar tegen zich verzett' ! 5. Werd meèr de zedige eerbaarheid , Alóm , altijd , betracht! Wat heil werd niet op de aard' verfpreid ; En. orde en rust ea vreugd bereid Voor 't menfchelijk gefiacht! Sd Misdreven wij in woord of daad, Vergeef het ons, ö God! Bereid ons voor volmaakter ftaat! Zo juichen we eens , verlost van 't kwaad , Om 't heilrijkst, zaligst, lot. GE-  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN- 35* GEZANG CXLVII. . Vergenoegdheid. i. Geen zachter balfem voor het hart , Geen goed , dat méér de rampen tart', Dan 't zalig Vergenoegen. De waereldling , die , op deeze aard', Op wellust, eer en rijkdom haart , Moge onophoudlijk zwoegen : ' «, Hij woel': Hij doel' Op vermogen : / AI zijn poogen, Al zijn ftreeven , Kan aan 't hart de rust niet geeveu. 2. De Christen , met zijn lot te vreèn, Kan zelfs in fmart en tegenheèn, En vrede en hlijdfchap fmaaken ; Hij weet, dat God zijn Vader is : Zijn wijsheid zal, in duisternis, Het alles voor hem maaken. Die  55* CHRISTEL IJ KË GEZANGEN^ v»i»g v- br.ia 1 ftcfi b;s:.;3:... u ï ^ gezaag clv. Da Christen in voorfpoed. i. Befcliikker van ons lot ! U wijden we onze zangen. Weldaadig , liefdrijk , God ! Gij wilt dien lof ontvangen. Wij knielen juichend voor U neêr; Wij brengen U onze offers, Heer I U zij all' de eer van ons vermogen ! Wij blijven, dankend , U verhoogen. 2. Met iedren morgenftond Zien wij uw liefde rijzen , Daar 's avonds hart en mond Die zelfde liefde prijzen, A a a a Dia  ?7-> CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. Die liefde , die zich om ons fpreidt; Ons vreugd op 's levens pad bereidt , En zaligheid aan 't eind' wil geeven; Dit doet ons dankbaar, juichend, leeven. 3. o Vader ! onverdiend , Lacht ons de voorfpoed tegen. Meedogend, teder, vriend! Den ramp herfchept Ge in zegen. Gij velt den dwang; Gij maakt ons vrij. Neen : de aarde is ons geen woestenij. Ons loflied klinkt, daar zegens vloeien', Die , mild en zalig , de aard' befproeiën. 4- Ontfermer 1 ons ziet Ge aan Met liefde en welbehagen; Schoon we U, vaak, tegenftaan , In Jefus wilt Ge ons draagen ; Hem zondt Ge op aarde — en Golgotha Werd ftraks een Eden , teelde dra , Bij hemelsch heil , ook aardfchen zegen. Hoe groot is 't heil door ons verkregen ! 4V  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 3*3 5. Wij knielen voor U neêr, ó Vader vol genade t Wij brengen U all' de eer. Slaa ons, in liefde , gade ! Vergeef ons alle ondankbaarheid. Vertroost ons , zo Ge ons fmart bereidt. Uw liefde fpreid' haar' zaligheden , En voere ons eens in 't hemelsch Eden! Aa a 3 GE-  574 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. GEZANG CLVI. De voortrejlijkheid van den mensch. I- Edel fchcpfel van uw God! Juich in uw voortreflijk lot. Beeld der hoogfte majesteit! Juich in uwe heerlijkheid. Ken u s*«lven; ken uw Waarde. Voel dat gij Gods gunstling zijt , Bij 't geluk , dat u verblijdt , Op deez' fchoone, vrugtbaare, aarde. 2. God ontfluit u, ieder uur, All' de fchatten der natuur; Maar deez' gunst ', die hij u biedt, Is zijn grootfte weldaad niet. Door de ziel, Hechts u gegeeven , Zijt gij eedier gaaven rijk; Zijt gij de Englen zelfs gelijk, Voorbereid ten eeuwgen leven. '5.  CHRIS TEL IJ KE GEZANGEN. Zj5, 3. Jefus , Vorst van 't Hemelhof, Daalde om u , als mensch , in 't ftof ; Onderging voor u den dood. Op een heil , zo eindloos groot, Kan geen Engel zich beroemen. Voel, o ftervling ! uw waardij. Welk een fchepfel durft, als gij, Jefiu zijnen broeder noemen? GE-  376 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. G E Z A N G CLVII. De Nietigheid van den mensch. t> Hoe nietig zijt ge, ó fterveling! Beperkt in deezen laagen kring, Waar ramp en onrust om u zweeven. Hoe teèr, hoe broos, hoe zwak gevormd, hoe kort van duur2 Zijt gij verzekerd in dit uur, Of gij het volgend zult beleeven ? Voorziet gij in den duistren nacht Welk lot u aan den ucbtend wagt? 2. Befcbouw de fchepping om U been ; Hoe groot is God ! en gij ? hoe kleen ! Hij is het eeuwig Alvermogen. Hij is de Heer , wiens magt het alles worden liet. Bij Hem is zelfs 't heelal een niet. Wat moet gij weezen in zijne oogen ! Gij , wien zijn adem 't aanzijn geeft , Die enkel door zijn liefde leeft! 5.  CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 577 Sjjj 3. ( Maar zie op uwe zonden neêr , En voel uw nietigheid nog meêr« Als God, è^mensch ! u wilde richten ; Als Hij , in gunst, uw fchuld , uw zwakheid, niet verdroeg , % Maar boete voor uw zonden vroeg, Zoudt gij niet ijlings voor Hem zwichten ? Vondt gij in Hem geen liefdrijk God , Eefef dan uw verfchrikhjk lot! 4*. Dit bang gevoel, • Hier , op den weg naar 't zalig Eden , Moog' vrij hun voet op doornen treeden; Maar, heilrijk uitzicht! de eeuwigheid. Het oord der rust , waar ze eenmaal landen, Toeft hen op bloeiende, waranden , Waar hen de kroon der eer verbeidt! r ? ;'• £• '; ' ■ o ! Dat, in onheil en in fmarte , Der vroomen uitlicht ook ons ha te , Met troost en hoop en moed beziel' ! Komt ! dat we op 't pad der vroomen ftreeven ; Dan zal de hoop ons niet begeeven, Offchoon de ganfche fchepping vjel. 1 D i i O E-  5g4 .C H R IS TELIJKE GEZARGE»., G rE Z A N G CLXIV. De heerlijkheid en gelukzaligheid van het toekomend levert., .1- • Deeze waereld gaat voorbij. Jefus broedren ! Vreemdelingen ! Laat ons 't lied der kindren Gods , t Lied van 't eeuwig leven , zingen. Zingen we in deez' donkren nacht, t Lot, dat ons bij Jefus wagt. -'• *" ' ■ ' L"- - t ' ' \ - ~ 't Zuchtend menschdo^p , eeuwen lang , Door de vrees des doods bevangen , Hcff', blijmoedig , 't hoofd omhoog ; Zinge Jefus lofgezangen! Jefus , die , op dood en graf , 't Menschdom de overwinning gaf. 3. Ja! Hij leeft ! en door zijn kracht . Zullen we eeuwig met;Hem leeven., - De eigen glans , die.'Hem omvangt , Zal zijn broedren ook omgeeven. Eén met Jefus, één met God ; Welk een' grootheid ! welk een lot ! D - li T. if ' 4-  CHRISTELIJKE GEZANGEN. 3g5 A- Sterflijke oogen ! wendt u' af; Dekt u de aard' met vreeslijk duister ? I ' * Wie op 't hemelsch leven ftaart., Staart zich blind op Jefus luister. Hij i wiens lof ten hoogften ftijg' , Stemm' zijn lied, bidde aan, en zwijg'! 't Beeld ontvlugt het vlugst verftand. 't, Woord de hooghe. lofgezangen. 't Edelst hart is zelfs te zwak., .Om die heerlijkheid te omvangen , 's Hemels luister werpt ons neêr: Maar zijn liefde wekt ons weèr. 6. God is liefde ! welk gevoel! Niet misleid door zwakke zinnen , Zal men , heel.den hemel door , Heilig en volmaakt,beminnen. God is'liefde! 't groot heelal Zing', hoe zalig 'r worden zal! * ' : 7; - v..' , \ God is liefde! it hoogst "geluk, Dat elk zaalge kan genieten , Zal , tot ééno bron van vreugd, Poor den ganfcben hemel, vlieten. 't Leven, dat ons allen wagt , Yormt ons weèr tot één geflacht., D d d 3 8;  S96 CHRISTEL IJ KE GEZANGEN. 8. Eèn geUacht, één heilig volk ; Vrij van zorgen, vrij van plaagen ; Heilig , zalig, als God zelf; Kindren van zijn welbehagen. Zalig door de liefde alleen. Christnen ! juicht! de tijd fpoedt heen, 9' Deeze waereld gaat voorbij. , VVij, die hier met traanen zaaien, Zullen , aan haar' jongften dag , Juichend, volle garven maaien. Deeze waereld gaat voorbij : Dat heel 't menschdom heilig zij! GE-  christel ij ke gezangen., Sgr GEZANG CLXV.. Jefus de tockomftlge Rechter. é> o Jefus! groote Zoon van God ! Die , fchuldloos , hier heneden , Dit mededogen met ons lot, Zo grievend hebt geleden; Eens zult Ge in *t aanzien van 't heelal, Met algemeen bazuin gefchal , Ten jongst gerichte treeden. U zal, op 's waerelds jongften dag; In heerlijkheid verheven , Een glans al3 nooit de Seraf zag, Op uwen troon omgeeven. Dan draagt Gij in uwe eene hand De ftraf, die de ondéugd van U bant, In Se andre eeuwig leven., d a a j 5.  SyS; C gfeftfl ,J TE E IJ K E GEZANGEN. 3. ó Gij , die Jè'fus nog ontvliedt i Blijft aan die toekomst denken ; Verfmaadt de hooge gunften niet , Die Hij u nog wil fchenken. Want Hij , die , als uw vriend nu fpreekt, Zal , als een God , die loont of wreekt, Ten jongst gerichte u wenken. 4' S Och ! ware elk onzer reeds bereid j > Zo verre in deugd gerezen , Dat wij de komst der eeuwigheid; Verwagtten zonder vreezon ! Dan zou de groote dag van God Een wislifjg van ons droevig Io. , .Voor beter leven , weezen. 5.- o God! pub gunstig op ons neer ! Vergeef, daar wij misdeden ! 't Geloof in Jefus toekomst -leer' Ons 't pad der deugd betreedeu! Dan zullen dood noch oordeeldag , Ons fiddring baaren noch geklag; Maar vreugde en zaligheden..  B L A D W IJ £ E ito - !•'/■*' f>»ii \u ~ï jj r*i Aanbiddlijk is het wijs. beleid - - jij, Ach! wiers hart wordt niet bewogen, - . 3},. Acht! ziet den Mensch! ach! ziet . . Als voorfped ons begeeft en wij in tegenfpoeden ,, - 363.1 Als 't meifchelijk gedacht, . 247.1 Alweetend, heilig, God! zo Ge in''t gericht wilt treeden;, 284.' Aiwijze Sheppar van 't heelal ! - so/j, B. Barmhartij God ! hoe eindloos goed ■ ■ - - 2l3. Beeft , Bnedren! niet , of fchoon verdrukt -. » ig5. Befchikkei van ons lot 1 - _ 371,, Broedren! wij, die ons beroemen ; nS4-i D. Daar Hijg de juichende Englenfchaar m jg. Dat dwirïlandij het recht doe zuchten ! - tiQ De booseid ziet in 't eind' haar ftrafbren wensch vervuld. Go., De Chriten kent geen dwinglandij. - . 320.- De dend hebb' vrij op aard' te ffrijden; » 392. Deeze vaereld gaat voorbij. - - 39/j. De godrucht moge in de eenzaamheid - 20,5!: De groce maat van onze fchuld - —, - 2i5. De heil disch "werd ons weèr bereid , - lig. De' hooe feestdag is nabij. - - ii5.i De mench , van 't fpoor der deugd 'gedwaald , - Soz". Den  BK A D W IJ Z E ÉL Den heiligen , den ongezienen, * - BI. i63. Des zwakken ftervliogs lied - - 206. Dé zon hervat haar wentelhaan , - * 7-! Dikwerf is de aarde., een traanendal . - 3ó8. Door liefde wcrrdt Gods wet betracht, - - 3t3./ Dringt ; dringt met uw geloovig oog , . 87. .E- • -^MfcèLs:.#; iLA Eedle vraagbaak van 't verhand! - - Edel fchepfel van uw God 1 - - ^74^ Een vrugtbaare uchtenddaauw ; » ifl5. Eén zijt Ge , almagtig God ! ó Schepper der natuur ! • 189., Eeuwige eer en dank zij God ! - - 225* ' - G. Gaan wij op 't graf van Jefus weenefi ; * Geducht, rechtvaardig Alvermogen! . , jA^. Geen zachter balfem voor het hart , - - 351. Gezegend is de menfchenvriend, - - 1C7. Gij , die gedaald uit hooger orde , - 230. Gij hebt dan uw ftrijd volftreden , • - 85, Gij naamt, 6 God! verlegen zondaars aan. - iog. Gij , ó weldaadig God ! hebt van alle eeuwigheid - 179. God is een geest, ö Broeders! - - 187. God is groot ; dat de aard' Hem roeme ! - 210. God is waarachtig en getrouw. - - God! onnadenkbaar in bcftaan , - - 190, God! ontzaglijk Albeftuurer! - «, i3g. Gods  B L A D W IJ t JE ÉL Gods teêrgeliefde ' Zoon , - - BI. 4*' Gods wonderlijke werken • - g/J. God ! uw wet aan ons gegeeven. - - 3o5. God zij de eer, ó dankbre broeders l - - tn 't Groot beelal verbreidt uw eer , - - soa., II. Hebt Ge ons de magt der duisternis onttogen, - 96. Heel de aard' vall' biddend neêr , - - 22a. Heilig, beilig, heilig Koning! - - 24, Hemellingen daalden neder , - - i5. Herdenkt, ó dischgénooten ! - - 122. Het raenschlijk hart zij ftug en koel , - 257., Het wisllend lot des fterylings zij - - 324« Hij , die in 's naasten rampen deelt , - 336. Hij, die zijn grootheid niet gevoelt , - 2S1. Hij weene , die op aard' zijn hoogst geluk ziet groeien. . 5., Hoe blinkt uw wonderdoende magt, - - 240. Hoe blonk de'olijfberg toen Gods 'Zoon. - - 85. Hoe diep, rampzaalgen! dringt uw klagt - - 33q. Hoe diep werd gij vernederd , - - 58. Hoe! durft de fnoode Iskarioth , jt Hoe du..r zijn wij aan U verbonden - . jjj Hoe glansrijk, aller hsemlen Heer' » lïi»i Hoe groot is God, wiens majefteit , - . 2oo. Hoe heilrijk , hoe verheven , . .. agj Poe mensch.vereedlend is de leer , - . 5,5^ E e • Hoe  BLAD W IJ ZE. R. Hoe nietig zijt ge^ 6 fterveling! - - ,£1. 376. Hoe plegtïg, Christnen! is dit uur! - • 104. Hoe fnel vervliegt dit wisfelvalüg leven 1 - 3- Hoe ftaatig dekt der eeuwen natht - - 14S• Hoe vreeslijk woedt een opgeruid gpmeen - 46. Hoe werd het leed , de tegenfpoed , - - 334. Hoe zaüg is 't Gods wil te doen , - zSj. Hoe zalig , Vader ! is ons lot ! . - 288. Hoe zalig zijn zij, groote God! • ' - i83. Houdt vrij in 's waerelds wisfelloop. - - Sn. I. In Jefus is 't volkomenst beeld , . . a3,a. In 't ontoegauglijk licht, .. . . Ik leef, maar zal eens fterven . . 3'<.?>. 't Is volbragt; Gij fterft, ö Heiland! . . 6a. Ja ween, ó Petrus! om uw fchuld, . ; » F 8. Ja zwakke en bsooze fterveling ! . . 384. Jefus heeft den ftrijd gewonnen . . igj. Jefus! Jefus! Menlchenminnaar! . . 227. Jefus U zij lof gezongen ! . . (5 Juich, ö menjsch ! juich in uw lot . . 245. Juicht, 6 Christnen! Jefus leeft.' . 81. K. Kan hij , die 't fiof ten. grondflag heeft, . 20. Komt, Christnen! zingen wij Gods lof! . 251. • - Laat  BLADWIJZER , • . . L. Laat ons, Christnen! thans gedenken . . no. Laat ons , t> Christnen ! vrolijk zingen . 316, laat vrij een fterrenlooze naclit . . 35g. Liet gij door uw trouwe boden . , 117M. Milde Vader! zeegnend God! . « 347. Mijn ziel! rijs op, verbeug u in bet licht . 126*. N. Nu heff' mijn ziel een heilig danklied aan! . l35. O. 6 Bloedig Goïgötba'. . . St ó Christen'! zo gij fleebt* de pligten . . 3J2. 6 Christnen ! Broedren ! juichen vrij ! . 249. ö Cbiistnen! gorden we ons ten ftrijd' . . 279. 6 Cfcristnen ! heft een treurzang aan ! - . 26. 6 Christnen! looft den Heer der heeren . 77. 6 Christnen 1 ziet op Jefus! . . 235. 6 God! boftier , verfterk Gij onze fchreden , 12/1, ó God! gij, die de kuischheid mint . 3''9- ó Gij! die bittre rampen lijdt, • . "9°., 0 Gij ! die , om heel de aard' voor eeuwig vrij te maaken 3/>. f, Jefus! die, voor ons geftorven , , , , u7> 6 Jefus! dierbre liefdebron! , 2.j2, 6 Jefus! elk, die vriendfchap mint, . - 238. 6 Jefus ! groote Zoon van God J ' j . 3q-_ E e e 2 o Je-  BLADWIJZEN, 6 Jefus! Jefus! ons gezicht . ; J>] ^ b Jefus! onze blijde toon . . jjt. (6 Middelaar! gij trekt ons hart naar hoven; , 2a. o Middelaar I van de Englen aangebeden, . 12g 6 Middelaar! wat was uw liefde groot! f 67 Ontfermend Vriend der menfchen! . , ^f1gf & Ondeugd ! bron van zielverdriet! . , 273, b Sieraad van het Christendom ! . , 32g, 6 Vader! Vader! Heer en God! . . j^. 6 Vader! zie ons aan , . , 286'. t) Vriendlijk God en Vader! . t J^I> 6 ' Zaalge morgenfrond ( «72 6 Zwijgt van ,'t woeden, zuchtende-eeuwen! . 25cj. R. Rijke bron van zaligheden . £ SyQ> s. Schonkt gij, o ftil Gethfemané ! Schoon om ons heen de rampen woeden . 5J7, ü. U , .God ! oneindig wijs en goed , . . 2g2. U, Vriend der-zondaars ! Heilgezant! • 102. Uwe goedheid , God der liefde ! , Sog U zij de dank", 6 Opperheer ! . . V. Verbaazing treft het hart der Volken. , Jg_ Vergun, ontfermend God en Vader! . Z>65. Ter-  BLADW IZER. Verhef u uit het traage ftof, -pi . & • Dl. igj., ■ Verheven deugd! ó Dankbaarheid! . 3^ Voortreffelijke Lijdzaamheid! . j 3^ w. Waarom toch zou de Christen vreezen? • 100^ j Wat kan de boosheid klimmen 54. Wat fterrling, 6 Voorzienigheid! . j lgl Wat zachte glans verfpreidt . . Wat zijn fchatlen? wat is eer? . g ?1 't Was ftil in Bethlems needrig oord. l3 Weder is een jaar vervlogen. . ; , Weet Gij , ontzaglijk God t Weldaadig God! zou Jefus Kerk * ib5 Welk droevig fchouwfpel treft onze oo»en! Welk een voorrecht God te dienen | - t Welk licht verblindt ons 00» ! . wr„. Wie is sij , die in duisternis, , • . 042 Wij durven in ons ftaamlend lied, j ' Wij zien in 't uitgebreid verfchiet . . g0o Wij zouden, Vorst van 't Hemelhofl j 2ao. Z. Zie neêr, 6 God! verheven Majefteit! t Zingen wij ten l