GODSDIENSTIGE VERTOOGEN. t. De Oorlog niet onbeftaanbaar met de Leer eener God' delyke Voorzienigheid. 3. De Heerschzucht, 3. Hoe, en wbimb, uoa g^egd kan worden voor een Volk te zyn. 4. Vaderlandsliefde niet uitdrukkelyk in het Euangelie geleerd, maar r.ogthans in hetzelve vervat. 5. De Nieuwsgierigheid der Menfchen in Oorlogsrydeiw é. Vervolg en flot van het zelfde onderwerp. Door FREERK HOEKSTRA; tEERAAR DER DOOPSGEZINDEN TE HARLINGIW^ ?Per Drukkerye van V. vA» dsb PLAATS, 179%  V O ORBERIGT D eeze iïukjes, fehoon by eene andere gelegenheid opgebeld, zouden naar myne gedagten in den tegenwoordige™ tyd niet te onpas komen, althans wat'de onderwerpen be« treft. Zekerlyk hadden de aanmerkingen hier en daar Wel verbreed kunnen worde», en iou over *t geheel de be« handeling uitvoeriger kunnen zyn, dan het eerfte bellek my heeft toegelaaten. Doch twyffelende of eene verdere uit* breiding de voordeelen, die in 't algemeen de kortheid en eene fpoediger afwisfeling van onderwerpen aanpryzen, wel konda opweegen, heb ik deeze vertoogen laaten blyverj zoo als zê waren; Of ik nu den Leszer hier mede een uur van ftigtend genoegen ( gelyk myne bedoeling is ) zal kunnen bezorgen, moet de uitkomst leeren. FREERK HOEKSTRA! Harlingen den 1790.  DE OORLOG NIET ONBESTAANBAAR MET DE LEER R ENER GODDELYKE VOORZIENIGHEID. O orlog. — Schrikbaarend woord! — dat allerleie denkbeelden van jammer en ellende influit! — Oorlog. — Waarvan het gerugt alleen den vrolyken lach, welken de vrede en voorfpoed op het gelaat der IHlle land- en ftadbewooneren verfpreid hadden, eensklaps verjaagt, en de benaauwde trekken van angst en vrees in de plaats voert. — Die den doodfchrik vooruitzendt om de harten der menfchen te doen Adderen , die waar hy komt, flagting, verwoesting en verwarring aanregt en bitteren weedom agterlaat. —— Het gekletter van doodelyk wapentuig knerst door de lucht onder het geloei van woedend krygs* volk. .—~ De blyde veldgezangen veranderen in jam- jnerkreeten. Alles zucht en vlugt by het nade- rend moordgevaarte, dat van alle kanten wordt aan» gevoerd, —— De geheele natuur fchynt in doods* angften, terwyl legioenen zich tot den flag bereiden om legioenen hunner natuurgenooten, die zynogthans nooit te vooren gezien, die hun nimmer beledigd hebben, ter neer te vellen. Menfchen vallen op menfchen aan; en fchynen onverzadelyk in bloedvergieten. Dieren ziet meu zelden tegen hun eigen geflagt woeden; en het is alleen de honger of de nooddruft hunner natuur, die hunophunne prooi doet aanvallen. Maar in den oorlog der menfchen voert men ftryd tegen zyns gelyken, tegen zyn eigen ge, flagten vo lftrekt tegen den eiscb, der natuur. —— A a Het  4 BE OORLOG NIET ONBISTAANBAAK Het ombrengen van zynen naasten wordt een werk van roem en verdienden. Den regtfchapen Menfc-henvricnd ondertusfchen moet het hait bloeden by bet aanfchouwen van alle ysfelykheden des vernielenden krygs. De vroome en gelovige ziel wordt 'er bykans wankelmoedig onder: terwyl de Vrygeest vermetel het hoofd opfteekt en de Voorzienigheid Gods gaat bedillen. „ Zie daar nu die waereld ( roept hy uit op een' zegepraalenden toon ) Zie daar nu die waereld, welke door de hoogde wysheid en goedheid van een Almagtig Weezen gemaakt zoude zyn en beftuurd worden. Waarom duldt uw Albefluurder dat zyne redelyke Schepzelen eikanderen op die wyz-e vernielen, en de fchoone aarde op veele plaatzen als in een' woesteny herfcheppen? Hoe is dat aanhoudend woeden van den oorlog immer over een te brengen met zulk een Goddelyk beduur? " — Laat ons hier over eens ernftig nadenken, — Waar uit ontfiaan in 't algemeen de oorlogen? SSsa Zekerlyk uit de .dwaalingen en verkeerde of buitenfpoorige driften der menfchen. En voor zoo ver de menfchen daaraan onderworpen zyn en blyven, mag men den oorlog een onvermydelyk kwaad noemen. Volgens de gefteldheid der waereld of der menfchen, zo als die nu is, kan het niet anders zyn, of'er moeten nu en dan zulke geweldige fchokken plaats hebben in het ryk der zedelykheid als de waereld bykans van het begin af ondergaan heeft — De dwaalingen, gebreken en ftrydige hartstogten veroor. zaaken eindely-k in het groote die uitwerkzels, welke  MET de GODLi VOORZIENIG HEid; 5 de onéénigheeden tusfchen byzondere perfoonen in het kleine hebben, alleen met dit ondeifcheid, dat dezel. ve geweldiger zyn 'naar maate 'er fterker magten tegen elkander overftaan. ■— Zoo lang men niet kan verwag. ten dat de menfchen allen dezelfde zaaken uit gelyke oogpunten befchouwen, zoo lang is het verfchil van gevoelens onvermydelyk, zoo in het burgerlyke en ftaatkuudige, als in zaaken van den godsdienst. De waarheid is wel altoos dezelfde; even weinig kan ook de natuur der geregtigheid veranderen, en het is onmogelyk dat twee ltrydende parryen beide het regt op haare zyde zouden hebben Maar de verfchil'ende. maate van vermogens, van kennis, doorzicht en be« fchaafdhcid; de onderfcheidene geaartheden, lighaa» melyke gefteldheden, voor- en tegeufpoed en meer dergelyke om handigheden hebben een merkelyken invloed op onze wyzï van denken, van befchouwen en ocrdeelen, zoo dat de voorwerpen by allen niet hetzelfde aanzien hebben, en eindelyk daar uit verfchillende begrippen, twisten en oneenighedcii geboren worden. Doch het is niet enkel het misveriknd, maar voor. naamelyk de bedorven gemoeds- gelteldheid of de zedelyke verbastering der menfchen, Welke voor den oorfprong, zoo wel als de aanftookfter, van het twistvuur moet gehouden worden. Dwaaze eigenliefde, valfche eerzucht, fnoode zelfzoekendheid, afgunst en heerschzucht brengen eerst verblindingen , ftraks onftuimigheid en geweldige verongelyking voort, zonder dat de waarheid, regt of onregt veel in aanmerking wordt genoomen. A 3 Op  f> DE OORLOG NIET ONBESTAANBAAR Op die wyze ontftaan de twisten tusfchen byzondere perfoonen; op dezelfde wyze ook de oorlogen, tusfchen Koningryken en Gemeenebesten, of tusfchen derzelver beftuurders, die niet minder dan alle andere menfchen aan dwaalingen en onberaaden drift onderworpen, dikwyls naarmaate zy meerder gezag en magt bezitten minder genegen zyn om iets toe te geven, of van hunne, het zy billyke, het zy onbillyke, eifchen vredes wille af te zien. — Het uiterfte middel, dat de amptelooze burger tegen zyne party te werk kan ftellen om zyn vermeend ofweezenlyk regt te verdedigen, is de beroeping op den aangeflelden Waereldlyken Regter, in wiens uitfpraak hy door de wet en zyn onvermogen verpligt is te berusten. Maar onafhangelyke ftaaten kunnen niet genoodzaakt worden op die wyze hunne gefchillen te laaten beflegten. Geene bemiddelende tusichenkomst kan 'er plaats hebben dan met wederzydlche vrywillige toeftemming, en daar het menfóben zyn, die hier over te beflisien hebben, zal het uiterfte middel niet altoos onbeproefd gelaaten worden, dat in dit geval het zwaard 'Of de oorlog is. Het blykt derhalven, dat de oorlog alleen het werk van menfchen is, en wel het gevolg van hunne zedelyke verbastering, of van verkeerde en ftrydige drif. ten. — Wat wil men nu dat God zoude doen om dit kwaad uit het ryk der dingen weg te neemen ? Zegt men, dat God de menfehelyke natuur anders had kunnen inrigten, zoo dat dezelve niet vatbaar ware voor eene zoo verregaande verbastering als waar van de oorlog het gevolg is ? dat hy ons, by voorbeeld. zwak-;  MET DE CODE. VOORZIENIGHEID, £ ■zwakker driften, of allen volftrekt gelyke inzichtei en neigingen had kunnen geeven, die nimmer met elkanderen ftrydig waren ? Dit zou eindelyk hierop uitkomen, dat God in 't geheel zulke weezens, als wy menfchen noemen, niet had moeten voortbrengen. Eu dus zou men eene geheele fchakel uit de keten der weezens rukken; waar door eene gaaping in het gefchapéne zoude ontftaan, welke nog veel minder met de wysheid van den Maaker zoude ftrooken, dan dat dezelve wordt aangevuld door het geflagt van menfchen aan zwakheden en driften onderworpen. — En grovelyk zou men zich vergisfen, wanneer men dagt, dat de inrigting der Waereld beter zoude zyn by aldien onder haare bewooners eene volftrekte eenftemmigheid van hartstogten en neigingen heerschte. Zy zouden dan allen het zelfde zoeken, het zelfde bedoelen, en ( om zoo te fpreeken ) den zelfden weg loopen. Allen zouden het zelfde land willen bewoonen, alwaar zy dus eikanderen zouden verdringen, terwyl de overige gedeelten van den aardbodem onbevolkt zouden blyven. Geene verfcheidenheid van beroepen en bedryven ( zoo noodzaakelyk voor het welzyn der zaamenleeving ) konde 'er dan plaats hebben. In 't kort: die volftrekte 'eenftemmigheid zou de geheele overeenftemming verbreeken, en oneindig meer verwarringen en onheilen ten gevolge hebben, dan immer de verfchrikkelykfte oorlogen kunnen veroorzaaken. —— In den ftaat van eindige en onvolmaakte Weezens moet zeker kwaad toegelaaten worden om bet goede te bewaaren of te bevorderen. — Schoon •de verfchillende driften der menfchen zomwylen meè A 4 ge»  8 DE OORLOG NIET ONBESTAANBAAR geweldige uitbarstingen verzeld gaan, tegen elkanderea in oproer en hevigen ftryd komen, en alzoo tooneelen vanfchrik en ellende op de waereld openen, her zou nogthans niet te wenfchen zyn, dat wy in 't geheal geene, of allen gelyke en even fterke driften hadden. —— Schoon het vermogen om zelf te werken of naar verkiezing te handelen ons bloot (lelt aan dwaa. lingen of het mishruik van dit vermogen; on/e natuur zou nogthans veel onvolmaakter zyn en veel laageren rang bekleeden, indien wy dat vermogen misten en als bloote werktuigen of door inftinct gedrccven wierden gelyk de dieren. — De waereld ondertus- fchen, zoo als zy is, heeft over het geheel zoo veel goeds en fchoons, dat men in bedaarden ernst niet zal kunnen wenfchen, dat de waereld niet behoorde tot het ryk der beftaanlykheden alleen om het kwaad dat 'er in gevonden wordt. De beste inrigting heeft haare zwaarigheden en on. gemakken; het grootfte. goed zyne nadeelen en misbruiken : maar daarom kan men niet ophouden de inrigting wys en het goed goed te noemen. Met even weinig grond van rede zou men bewe'eren, dat God ten minften de gevolgen van der "menfchen dwaalingen en bedorvenheid ( waar voor men ook de rampeu des oorlogs te houden heeft) zou verhoeden, indien Hy zyne zorg liet gaan over de dingen deezer waereld. Geen oorzaak is 'er of zy heeft haar eigenaartig uitwerkzel. Gierigheid, hcerschzuchc en andere ongeregelde driften moeten noodwendig onrust en ellende in de waereld te wee' brengen. God zou derhalven, om deeze gevolgen weg  met de godl. vooRziENiOHEm; 9 weg te neemen, wonder op wonder moeten doen, en 'er zou zoodanig iets niet beftaan kunnen, hetwelk wy de vietten der natuur noemen. En waar toe zou het verder dienen, dar de Allerhoogfte op die wyze wonderdaadig tusfchen beide kwame ? Tot niets anders dan dat de ondeugd van haaré natuurlykfte ftraffen wierd ontheven, dat het kwaad niet langer zich zelf ftrafte, en by gevolg des te vryer •zynen gang konde gaan. Doch in zulk eene fchikking zal niemand meer wysheid en goedheid ontdek* ken dan in de tegenwoordige. — De oorlog is buiten tegenfpraak een geesfel van het menfchelyk geflagt, maar ook gefchikt om de Volken te tugtigen, wanneer ligter kastydingen vrtigteloos zouden zyn. En als zoodanig befchouwd, is hy veeleer een bewys vah Gods befiuurover de waeield dan eene tegenwerping tegen hetzelve. ■ Bchooren tot eene goede rcgeering ook de ftraffen ter beteugeling van het kwaad, wat wonders of ongerymdheids dan dat de Opperfte Regter der waereld de Volken zich zeiven laat ftraffen door den oorlog? Zou het beter ayn, dat de onnoemelyke fchatten, die zekerlyk de oorlogen weg fleepen, in weelde en overdaad verteerd werden, en dus de zedelyke befmetving vergrooten, die beide ziel en lichaam bederft, dan dat de .Volken van dezelve op gemelde wyze beroofd werden of liever zich zeiven beroofden? Zulks moet noodwendig ten minften eeniger maate de befnoeijing der genoemde ondeugden by hun ten gevolge hebben , m kan hun naarftigheid en fpaarzaamheid leeren, A S waar*  «O DE OORLOC NIET ONBESTAANBAAR. waarop men dikwyls te weinig bedagt is in tyden Van vrede en voorfpoed. Dan ook ziet men niet zelden de veerkragt van een Volk verflappen j .het vuur van den geest hoe langs hoe meer uitdooven; de vermoogens ia werkeloosheid wegkwy. nen, en inzonderheid den yver in den Godsdienst verflaauwen. Doch dit alles begint wel ëens weder te herleeven in tyden van oorlog. Het gevaar fchynt alleen in ftaat te zyn om den doffen geest op te wek« ken en in werkzaamheid te brengen, In den nood ziet men na God uit; erkent men zyne afhangelykheid, werpt zich in ootmoed voor Hem neder, en roept Hem om hulp aan met een vuuriger ernst dan te vooren. — De zedelyke volmaaking van het inenschdom toch is het waardigfte doel, dat men zich kan voordellen, en buiten twyffel de Allerhoogfte bo. ven alles op het oog heeft in het beftuuren der Waereldfche zaaken. En de oorlog, hoe veele tydeiyke rampen hy anderzins over het menschdom moge uit» ftorten , kan nogthans in de hand van Hem die licht vit duijlernis fcbept tot dit allerverhevenfte einde mede werken, en niet minder nuttige bedoelingen hebben dan andere landsplaagen. , Wenfchelyk ware het ongetwyffeld, dat de zedelyke ftaat der waereld zulke geweldige middelen niet -noodig had om herfteld te worden, om de Volken tot inkeer te brengen en wysheid te leeren. Wenfchelyk ware het dat dezelven beftendigen vrede en voorfpoed konden verdragen zonder uit te fpatten en tot weelderige ondeugden te vervallen. — Maar wien is het te wyten dat de zaaken tot da,t uiterfte gedreeven worden? zeker*  DE CODLi VOORZIENIG HEID, zekerlyk den menfchen zeiven, en niet der GocMelyke Voorzienigheid. Heeft niet ieder het iu zyne magt zyne begeerten in te konen, zyne driften te beteugelen; in één woord: de zonde (die vuile bron van alle menfchelyke ellenden en ook van de rampen des oorlogs ) te vermyden en geregtigheid lief te hebben? En het geheel dat uit zulke deelen beftaat, gelyk de volken, moet ook dezelfde magt bezitten. Indien dan de leden der Maatfchappy in 't algemeen zoo wel aanzieulyken als onaanzienlyken, zoo wel grooten als kleinen konden befluiten zich meer door rede en menschlievendheid, dan door wraak, eigenbaat, ftaatzucht en dergelyke verwoestende driften te laaten beftuuren, de oorlogen zouden even onvermydelyk ophouden of verminderen als zy nu nood■zaakelyk zyn in den tegenwoordigen bedorven ftaat •der waereld, Veelen ( 't is waar ) zyn 'er altoos in een land, die noch onmiddelyk noch van ter zyden eenige fchuld aan den oorlog hebben, en die nogthans niet .minder in deszelven rampen deelen dan de eigenly,ke bewerkers van dit kwaad. Maar zulks behoort onder de tegenfpoeden der vroomen in deezen ftaat van onvolmaaktheid alwaar de goeden en kwaaden onder eikanderen vermengd zyn. En niet weinig zouden wy hier kunnen byvoegen wegens het nut deezer tegenfpoeden, indien ik niet moest vreezen . den bepaalden tyd deezer byeenkomst te buiten te zuden gaan. — Veel verfchrikkelyker ondertusfchen komt ons het lot der zulken voor, die zich zeiven . moeten aanmerken als de oorzaak.cn van alle die bloed»  ïl DE OORLOG NIET ONBESTAANBAAR bloedftortingen en verwoestingen des oorlogs. Hoe zwaar zullen zy de ellenden daar door over hetmen^ch* dom gebragt te verantwoorden hebben voor God en hun gewecten ! wyl men niet kan twyffelen aan de magt des Albeftuurders om deezen ter zyner tyd te ftraffen, en de onfchuldige flagtoffers rykelyk re beloonen voor het leed, dat zy hebben uitgedaan. Men denke hier aan den ftaat van algemeen.' vergelding in de gihdfche waereld Aldaar zal een groots klove gevestigd zyn tusfchen de werkers der on» geregtigheid en de getrouwe voor :anders van regt. fchapenheid en deugd; aldaar zal den eerften de magt benoomen zyn om de laatften te doen deelen in de gevolgen hunner dwaasheden en godloosheden. Welke uitftekende middelen ( om dit hier nog by te voegen j heeft ondertusfchen de goede Voorzienigheid niet in 't werk gefield om het kwaad te ver" hoeden, waarvan wy fpreken ? Daar toe dienden alle die lesfen van menschlievendheid onzer natuur ingeplant, en nader aangedrongen in het liefderyk Euangelie van den volmaaktften Wetgever en Leeraar» Wat heeft deeze in naam van God anders verkondigd dan vrede, verdraagzaamheid en liefde? Alle infiellingen van zyn koningryk hadden ten oogmerk om de menfchen , om alle Volken met eikanderen zoo wel als met hunnen Schepper te verzoenen, en als tot een eenig brocderfchap zaamen te trékken. Doch dat de Maatfchsppyen der menfchen integendeel dwaas genoeg zyn» die goede lesfen te verachten, zich onderling te Verdeden, het vuur van twist en tweedragt aan te ftoo. ken ,  met de coDi, voorzienigheid; ken, oorlog re voeren; dit is iets, dat wel >otoneer van het menschdom ftrekt, maar nimmer een weezenlyk bezwaar voor de leer eener Goddelyke Voorzienigheid kan uitmaaken. — Laat ons middelerwyl de hoop gevestigd houden op de wysheid van haar beduur, die langs zekere, fchoon voor ons dikwyls verborgene wegen, de weldaadige oogmerken van haare verhevene ontwerpen bedendig nadert en bereikt; en waarfchynlyk eenmaal den dag zal doen aanbreken, dat het geweld van menfchelyke driften over het geheel plaats maakt voor het zagt beltuur van rede en Godsdienst, dat, in weerwil van den tegendand der boosheid, bet Koningryk van God kome, en zyn wil op aardtgefcbiede gelyk in den hemel. o s  $4 DE KEERgCÖZUCHT» Pyrrhus, Koning van Epirus, een der berugfte oor-i logshelden van Griekenland , niet minder heersch. zuchtig van aart dan Alexander, kon zich niet te Vrede houden met het kleine en onbekende ryk Waar over hy het gebied voerde. Hem bekroop daarom de wreede lust, om door overmeesteringen, ware het mogelyk, zynen naam en zyne heerfchappye te vergrooten. — Op zekeren tyd zyne vuurige drift om de Romeinen te beoorlogen te kennen geevende aan den beroemden Cyneas zynen Raadsheer, eenen man zoo verlïandig en welfpreekend, als dapper en ftaatkundig, vroeg deeze hem wat hy met die» oorlog bedoelde. „ Myn doel is ( zeide Pyrrhus ) de Romeinen en geheel Italiën onder myne gehoor„ zaamheid te brengen. — En wat meent gy daarna „ te doen? ( hernam Cyneas ) — Na Sicilien over te fteeken (was het antwoord ) en die Eilanders „ te beteugelen. — En dit gedaan zynde C vroeg wederom de ftaatsman ) wat denkt gy dan te on„ derneemen ? — Pyrrhus antwoordde, Carthago te „ bevegten en geheel Africa te overmeesteren. — „ Maar wat zal toch ( hervatte Cyneas ) het einde „ weezen van alle deeze togten en overwinningen? Dan ( z-ade de Vor^t ) zullen wy te huis gerust leeven en ons vermaaken met den allerbesten wyn. Hoe! C het hierop eindelyk Cyneas volgen ) zullen „ wy dan beter wyn hebben dan wy nu drinken? en hebben wy niet reeds zoo veel vvyns als ons „ zou lusten?" Zeet \  Zeer voorzichtig zogt dus deez' fchrandere ftaats, man den koning die wyduitgeftrekte en oorlogszuchtige ontwerpen uit het hoofd te brengen, hem voorhoudende dat hy in alle die hachelyke onderneemingen zich te vergeefs zoude afflooven om zyn geluk te vermeerderen, dat in tegendeel, fchoon hy mogt zegepraalen , zulks tot niets anders zoude dienen dan dat hy een zeer langen tyd van de rust des Ieevens en het daadelyk genot zyner reeds verkregene bezittingen verfteken bleef. — Cyneas ried hem diensvolgens van die voorgenomen krygstogten af te zien, zich liever gerust neer te geeven, en het tegenwoordige te gebruiken, het welk overvloedig genoeg was om zyne lusten te voldoen, dart zich te waagen in zoo veele gevaaren en eene harsfenfchim van geluk na te jaagen. Dan deez' welmeenende raad, hoe verftaridig ook, hoe fchrander voorgefteld, mogt niets baaten. Pyrrhus geheel door heerschzucht verblind, en alleen luïfterende na deeze onbezuisde drift, offerde daar aan zyne rust, zyn leeven en dat zyner onderdaanen op. — Heerschzucht, die eeuwige vyandin van de rust der Koningen en Volken, heeft zich al vroeg van het verftand der vorsten en waereld» grooten meester gemaakt, en ondanks de waarfchuWende Item der Rede en Menfchelykheid hun zeiven en geheele volken in het verderf gefleept. — Heersch ■ zucht mag men aanmerken als de algemcene oorzaak der oorlogen, welke van tyd tot tyd zoo jammerlyk onder het menschdom gewoed hebben. — Ik zal nog «enige byzondere trekken van haare affchuwelyke ge«laante affcketzen. An.  DE HEERSCHZUCHT. Anderen te onderdrukken en over dezelven een willekeurig gebied te voeren, is het doel en vermaak der Heerschzucht. Geveinsdheid en geweld zyn de middelen waar door zy haare oogmerken zoekt te bereiken. — Listig genoeg van aart om te bczeffen, dat de geheele waereld zich tegen haar zoude verzetten, indien zy openlyk met haare bedoelingen voor den dag kvvame ( daar toch elk een natuurJyken afkeer heeft van flaaffche onderwerping) weet zy dezelve looslyk te ontveinzen , voorwendende, dat zy niets anders zoekt dan het menschdom of de volken gelukkig te maaken , rust, goede orde, en geregtigheid te herftellen. En maar al te dikwyls (gelyk de gefchiedenisfen van alle tyden leeren) gelukt het haar in deezen ftrik de groote en ligtgelovige menigte te vangen, als welke zich vergaapende aan de fchitterende en fchoonfchynende houding der gemaskerde Heerschzucht, haar geredelyk ten dienfte ftaat, en doldriftig mede werkt om zich zeiven het juk op den hals te fchuiven, tot dat zy eindelyk deszelfs knelling hoe langs hoe meer gevoelende zich deerlyk, maar te laat beklaagt, over baar kwalyk geplaatst vertrouwen. Deheerschzuchtige, door list en geweld meester geworden, toont weldra hot» weinig het algemeene welzyn ( zyn gewoone leuze ) hem ernst ware, en dat hy alleen de vermeerdering van zyn eigene magt en aanzien beoogde. ■ Te* vergeefs beroept men zich dan op voorige beloften ; te vergeefs dringt men aan op de eisfehen van alge. meen belang en geregtigheid. — Alles moet zwygen, zyn wil is de eeaiglte wet van 't land j en hy kent geert  » E HEERSCHZUCHT, jj/ geen ander regt dan dat van den fterkften. . Hoe! zoude hy, die in overheerfching zynen roem en geluk ftelt, zich laaten binden aan eenige regelen van billykheid ? Daar zyn geene banden voor bem tot den dood toe, de hovaardy omringt bem ah een keten; het geweid bedekt hem ah een gewaad, hy [preekt booslyk van verdrukking, by /preekt uit de hoogte. Maar alle ondeugden zyn zoo wel dwaas als fchafü delyk en zondig, wyl zy juist (trekken tot verderf van die geenen, welke zich aan haar overgeeven, inftede van hun geluk te vergrooten, gelyk hunne bedoeling was, en ook de natuurlyke begeerte is van alle gevoelige weezens. Insgelyks is het gelegen met die drift, van welke ik thans fpreek. — Niets kan het geluk verder van iemand verwyderen , dan eene bran. dende heerschzucht, die nooit het gemoed in rust iaat, om dat haare vlam niet te dempen is, maar zelfs door ieder voldoening, door elke zegepraal des te meer ontdoken wordt, en des te heviger brandt. — De heerschzuchtige komt nimmer tot het einde zyner wenfchen, hoe zeer ook zyne heerfchappye vergroot moge worden; en daarom zal 'er nooit voor hem een tyd komen, dat hy .rusten kan van zynen arbeid en genot neemen van 't geen hy bezit. — Terwyl hy anderen aan zyn willekeurig gezag zoekt te onderwer. pen, of onder het harde juk der flavernye doet gaan, is hy zelf de ellendigfte Slaaf van zyne eeuwig hongerige begeerte na grootheid en magt, Deeze is de grootfte Tyran van hem zeiven , die, na geene wetten of rede luisterende, op de wreed.Ie en willekeurigtteWyze in zyn gemoed heerfchappye voert, ,daar uit alle. £ rust  lJ DE HEERSCHZUCHT. rust en genoegen verbant, al wat edel en redelyk itt hetzelve is onderdrukt, en zoodanig zyne geheele natuur misvormt en verdraait, dat zy alle vatbaarheid voor weezenlyk geluk verliest. — De gierigaatt hlvft even arm en onvergenoegd, en dus even ongeluk* fcig, boe llerk zyne fchatten vermeerderen, jaa met dezelve vermeerderen ook doorgaans zyne begeerten. Even ouverzadelyk is de heerschzucht. Zy fchynt een foort van razerny te zyn, die den lyder op de Verfchrikkelykfte wyze teistert en foltert. ——- Schoon zy volk by volk overmeestere, haare zucht tot overmeesteringen ftrekt zich nog altoos verder uit. —Voor de heerschzucht van Alexander was eene geheele waereld niet groot genoeg: hy wenschte dat 'er buiten deeze nog andere waren te overwinnen. — Nkmand kon ooit het krygsgeluk beter dienen, dan het deczen grooten geweldenaar van den ouden tyd gedaan heefr. Dan hos meer-door het fortuin begunftigd, hoe meer hy verviel in eene krankhoofdigheid van eer - en heersch-lust; en by gevolg bleef hy altoos even ver verwyderd van het doel dat hy najoeg, floovende zich zeiven vrugteloos af om zyne uitzinnige drift te be* Vredigeh, die geftaag na meer en hooger reikhalsde. — Het voorbeeld van Pyrrhus toont ook de rusteloosheid en overzadelyke begeerte der heerschzucht. Rome en geheel ltalien te onder te brengen zou flegts het begin weezen van zyne hersfenfehimmige krygsyerrigtingen. Sicilien, Carthago en geheel Africa. zouden vervolgens aan de beurt liggen. En dan vleide hy zich wel gerust te huis te zullen kunnen leeven «n van alle verdere onderneemingen afzien»- Doch* ... il veel  DE HEERSCHZUCHT. Veel eer moest hy het tegendeel verwagten, indien hy naar zyn oogmerk in de voorgenomen togten had mogen flaageu. — Behalven dat de nieuw aangewon, nen landen hem nieuwe zorgen veroorzaakt zouden hebben, is het ook geheel ftrydig met den aart der heerschzucht zich binnen eenige paaien te laaten beperken : vooral wanneer de voorfpoed haare wapenen verzelt.-Daar door wordt zy fteeds grilliger, enfterker voortgezweept inhaaren onbezuisden loop; terwyl al. leen de ongenade van het lot in ftaat is haar te fluiten en een einde te maaken van haare woeste ondernee. mingen tegen de vryheid en regten der maatfchappy. Hoe wel zorgde derhalven de braave Cyneas voor het geluk van zynen koning, door hem de dwaasheid van zyne drift tot overmeesteringen onder het oog te brengen? Hoe veel wyzer zoude Pyrrhus ge¬ handeld hebben, wanneer hy, den raad diens eerlyken ftaatsmans volgende, zyne heerschzucht had beteu» geld! _ Zulk een zegepraal op zich zeiven behaald, zou met de daad een veel roemwaardiger heldenfluk geweest zyn, dan de ftoutmoedigfte bedryven in het oorlogsveld verrigt. De man die meester van zich zeiven is, fchoon ineen vergeeten ftand leevende, is veel grooter in de oogen van alle braaven en verftandigen, dan hy, die aan het hoofd van talryke legerbenden , alleen door roem en heerschzucht gedreeven, overwinning op overwinning behaalt, en hef eene land aan het andere trekt. — Vleizucht en misleide onkunde mogen de Alexanders van vroegere en laatere tyden groot noemen en om ftryd zich beyveren om liunneii lof uit te trompetten. Groot zyn zy alleen in  2.0 DE HEERSCHZUCHT. geweldenaryen en gruwelftukken; en hunne fchiffé» rende daaden waarop men met zoo veel verbaazing ftaaroogf en zich blind ziet, zyn flegts de voortbrengzeis van zwakheid, of laagheid van geest, waai* voor elke onbelïuurde drift als heerschzucht en dergelyke te houden is. — Gcenen behooren op de lyst van groote mannen aangefchreeven te worden, dan die moeds genoeg bezitten om zichzelven te beftryden, en te overwinnen; om Weezenlyke weldoenders van het menschdom te worden , inftede van hetzelve te ' overheerfchen en te verwoesten. — Indien de waereld wys genoeg ware, om de veel gerügts maakende bedryven der zoogenoemde helden naar dien regel te beoordeelen, hoe gering zou het getal worden der zulken die met regt deezen naam verdienden ? — Indien de waereïd wys genoeg ware , om het weldaadige van het ïtoute en fchitterende te onderfcheiden, en alleen naar maate van het eerde haare loftuitingen uitte deelen: '-gewisfelyk de heerschzucht zou een groot deel van 'haare fterkte en aanmoediging verliezen, het welk zy nu ontvangt van de kittelende hoop, dat haare ftoute fchoon in den grond verderfrelyke onderneemingen nogthans gefchikt zyn om haaren naam te vereeuwigen en by veelen verwondering , zelfs hoogachting en roem te verwerven. Ondettusfchen zyn 'er geene grooter fchandvlekken van het menfchelykgefi'agt, dan de zoodanigen, die op de vernedering en onderdrukking hunner natuurgenooten hunne grootheid ;en roem willen bouwen, gelyk het doel is van alle heerschzuchtigen. — De ongemecne fterkte van geest, welke zy in de gevaaren, des «•'" we.  DE HEERSCHZUCH*. al wegen ondergaan, aan den dag mogeu leggen, heeft geenerhande waarde, door dien het beginzel, waaruit zy werken, ten uiterften laag en fchandelyk is en de gevolgen daar van niet dan verwoestend zyn voor de welvaart der Maatfchappy. <—— Wat al jammeren heeft de waereld alleen door hunnen onderneemzieken en geweldigen aart moeten bezuuren ! ~ Zyn het deezen niet, die ten allen tyde de openbaare rust en vre. de der volken gefloord hebben ? . Zyn het deezen niet, die ter bereiking van hunne fnoode oogmerken geen onfchuldig bloed fpaardeu, geen heilig regt ontzagen ; maar al wat hun wreede drift weerllond, of waar van zy flegts tegenftand vermoedden, te vuur en te zwaard vervolgden ? Wie kan twyffelen of de meeste oorlogen zyn om der heerschzuchts wille aan» gevangen en doorgezet ? —- Haar rustelooze geest befchouwt altoos met nydige oogen den vrede, het geluk en de voorregten der natiën; zy woelt onophoudelyk om hier op inbreuken te maaken en het vuur van twist en partyfchappen aan te llooken; in welke troebelen zy haare voordeden zoekt. « Oorlog is eigenlyk het element, waarin de Heerschzucht leeft; deeze maakt voor haar de kans fchoon om zich met magt te wapenen, zich gedugt te doen worden en alomme fchrik en vrees te verfpreiden. —— Ongelukkig is zy zekerlyk in zich zelve: maar ongelukkig zyn ook alle die geenen, welke zy als haare werktuigen mede voert; ongelukkig zyn alle Volken, die in haare magt vallen , of over welke zy den gruwzaa- men fcepter zwaait. Ach! dat deeze gees- fel yan het menschdom, deeze beroerfter der B 3 wae;  aü DE HEERSCHZUCHT, waereld in de tyden der oude barbaarschheid of in den afgrond, waaruit zy is voortgekomen, voor eeuwig ware te rug gebleeven! —. Ach! dat onze agttiende eeuw, die zich op zoo veel hooger befchaafdheid wil beroemen, geene fpooren vertoonde, van deeze woedende drift! Maar nu wy het oorlogsvuur ook in onze dagen zoo hevig zien branden, ert de vlam bykans door geheel Europa (laan, hoe kan men zich dan weerhouden van te denken, dat Heersch. zucht hier onder haare bloedige rol fpeelt? die, zoo lang zy haaren zetel op aarde gevestigd houdt niet zal nalaaten de volken tegen eikanderen in het harnas te jaagen gelyk zy van de vroegfte tyden af gedaan heeft. -— Billyk zullen wy dan onder andere den Hemel mogen bidden om deeze voornaame oorzaak van het kwaad weg te neemen of te doen Verminderen. HOS  HOE 2N WANNEER GOD GEZEGD KAN WORDEN VOOR EEN VOLK TE ZYN. Indien God voor ons is wie zal tegen ons zyn ? Deeze vraag van den grooten Apostel der Heidenen fluit de fterkfte verzekering in, dat in de gunst van God de grootfte veiligheid gevonden wordt, of dat men, deeze gewonnen hebbende, alles Heeft gewonnen en voor niets in de waereld behoeft te vreezen. God is oneindig verheven boven alle magten, die buiten Hem beftaan. Hy fpreekt en V is 'er, Hy gebiedt en 't ftaat '6r„ ,,- De vereenigde kragten van duizenden en tienduizenden van ftervelingen vermogen even weinig tegen zyne Almagt als de pooging van eenen enkelen. . De adem van zynen mond doet de talrykfte heirlegers wegltuiven. > En wat ook de vorften en magtigen der aarde mogen onderneemen tegen zynen wil, tegen de rust en het geluk zyner gunftelingen, Hy kan in één oogenblik hunne aanflagen yerydelen. Hy maakt dat de koning niet behouden wordt door een groot beir, dat een held niet gered wordt door groote kragt, dat bet paard feilt ter overwinning en niet bevrydt door zyne groote fterkbeid. —— In 't kort op zynen wenk beweegt zich het ganfche heelal. De magt van God is dus ten allen tyde volkomen toereikend om zyne gunftelingen tegen hunne vyanden, hoe* talryk en gedugt ooit, te befchermen. —— En dit mag zoo wel op geheele volken als op hyzondere perfoonen toegepast worden. Een volk, dat God Voor zich heeft, heeft de almagt zelve op zynezyde;  &4 HOE GOD GEZEGD KAN WORDEN en waar voor zoude het behoeven te vreezen onder de befcherming van zulk een alvermogende fchutsheer? 't geen voor het overige tegen het zelve mag zyn, zal zyne weezenlyke welvaart en veiligheid ia geen groot gevaar kunnen brengen. Dit evenwel moet niet geheel zonder bepaalingen opgevat worden; en de vraag, boe en wanneer God gezegd kan worden voor een volk te zyn, byzonderlyk in geval van oor» log, eischt een naauwkeurige overweging. Men maakt zich te bekrompen denkbeelden van het waereldbefluur des Allerhooglten, wanneer men Hem den God noemt van eenig byzonder volk, als of Hy voor dit alleen zorgde met uitfluiting van andere. — In dien zin kan geen volk op den ganfchen aardbodem, hoe befchaafd en godsdienftig ook, hoe bloeijend en gezegend, zich beroemen, dat het God voor zich heeft. — De Israëlieten, die God voor een bepaalden tyd en om byzondere redenen , waarby nogthans geheel het menschdom belang had, tot zyn byzonder volk had uitgekoozen, Honden eertyds onder zyne meer onmiddelyke befcherming en regeering, hoewel Hy zich niet ten eenenmaale onbetuigd liet aan andere volken, noch hun zyne zorg en zegeningen onttrok. Maar zedert de Joodfche (laat ten gronde is gegaan kan geene Natie dus by uitneemendheid den Allerhoogften baaren God noemen. — De Gods Rcgeering (trekt zich uit over alleryken en ftaaten. —• De Schepper en Befluurder der- waereld is eigenlyk tegen geen volk maar voor allen , dat is , Hy bedoelt het welzyn van het menschdom in 't algemeen. Maar voor zoo ver dit algerneene welzyn kan vorderen, dat ZOIH-  VOOR EEN VOLK TE ZYN. jfj Kommige perfoonen boven andere befchermd en begunftigd worden, voor zoo ver de een de GoddeJyke gunst waardiger zy dan de ander, kan God ook meer voor geenen dan voor deezen zyn. —- En het zelfde heeft plaats ten opzichte van volken. God befchouwt niet allen met de zelfde goedkeuring. Het een is ook, het zy door zyne ligging, het zydoor zyne ftaatsgedeldheid, het zy door zyne zeden, of door alle deeze oorzaaken te gelyk, gefchikter dan eenig ander volk ter bevordering van Gods algemeen weldaadige oogmerken, en zal daarom boven andere van Hem befchermd en gezegend worden. En op die wyze kan men zeggen dat God voor een volk is. Trouwens, men zou hier uit te veel befluiten , wanneer men dagt te mogen verwanten, dat zulk een volk altoos beltendig zoude bloeijen, in dier voege dat alle rampen en plaagen van het zelve werden afgeweerd. Gelyk zelfs het vroom (le mensch zyne tegenheden en lasten in dit leeven heeft, doch die voor hem ten goede mede werken, is dit ook zomwylen het geval van een waardig volk, dat mag gezegd worden boven eenig ander onder de befcherming en in de gunst des Hemels te ftaan, Geene menfchen konden ooit met meerder regt vertrouwen, dat God voor hun zoude zyn, dan de Apostelen van onzen Zaligmaaker, in. zpaderheid met betrekking tot het geen zy in zynen naam verrigtten, de prediking van het Euangelie, of de zeddyke hervorming der waereld. Desniet egenltaande hadden zy te kampen met veele moeilykheden en tegenfpoeden : doch, die wel verre van ten bewyze te /trekken, dat zy God tegen zich hadden, by de uitkomst hun des te meer van zyne zorg en liefde te hunli 5 waarts  20 HOE GOD GEZEGD KAN WORDEN waarts verzekerden. —— De Israëlieten, een volk ineer dan andere in de gunst des Allerhoogften deelende, werden nogthans vaak met zwaare rampen en kastydingen bezogt, en zelfs overgeleverd in de magt van afgodifche volken. *—- Zulke rampen mag men befchouwen als liefderyke middelen om hun vfHt de toeneemende befmetting - der Oifd us e . 3 neezen, en dus voor grooter kwaaVt te den. Uit de inwendige gedeldheid van een v'< deszelfs betrekkingen tot nabuurige volken, Is h< gemakkelyk op te maaken, dat de zon van zyrrë voorfpoed niet altoos even helder kan fchynen, maat nu en dan door wolken van zwaarigheden moeï verduisterd worden. De Natiën beftaan uit zeer gemengde hoopen van goeden en kwaaden; en geene is 'er, fchoon het getal der eerften dat der laat» ften overtrelTe, die zich niet te beklaagen heeft over eene groote menigte kwaadwilligen, die niet ophoq» den de algcmeene welvaart te ondennynen. En God, niet gewoon op eene onweerftaanbaare wyze het kwaad te beletten, of door geduurige wonderen deszelfs gevolgen af te weeren, laat dikvvyls de onge. regeldheden en nadeelen, die volgens het natuurlyk beloop der zaaken voor de Maatfchappy geboren worden uit de verderffclyke poogingen haarer onwaardige leden, in zoo verre toe, als zy bevorder» lyk zyn kunnen tot zyne wyze, dikvvyls voor den mcnsch verborgene, oogmerken, of ten miniten daar mede niet ttryden. —*» En hoe kan het anders zyn of een volk, wanneer het door magtige en heersch- zuchtige  VOOR ÏEN VOLK TE ZYN. ff zuchtige nabuureu omringd wordt, moet voor derzelven beledigingen en geweldige aanvallen bloot liggen, en uit dien hoofde menigvuldige rampen ondergaan? »*— Wil men dat God voor een volk zynde hetzelve voor al het kwaad van die natuur zoude beveiligen of met eenen altoos even gelukkigen uitflag tegen zyne vyanden doen ftryden; dan wil men weder te veel het geluk van een byzonder volk afzonderen van het alge meen belang des geheelen menfchelyken gellagts; dan verliest men weder te veel uit het oog, dat God, hoe zeer een volk begunstigende, nogthans ook de befruurder en weldoender blyft der overige natiën; en dat tusfchen beiden komende tegenfpoeden ruim zoo noodzaai-elyk zyn om een volk op den duur gelukkig te maaken als zegeningen. In het kleine zien wy dikvvyls de nuttigfte uiiwerkzels der rampen en de fchadelyke gevolgen van langduurigen voorfpoed. En uit dit kleine, uit de gevallen van byzondere perfoonen mogen wy vryclyk tot het groote, het algemeene, tot een geheel volk een belluit trekken. Tegenfpoed maakt ren volk gehard: wekt het dikwyls op uit eene gevaarlyke flaapziekte : befnoeit de ondeugden, die onder hetzelve heerfchen of beginnen in zwang te komen, en ontwikkelt kragten, die het te vooren niet fcheen te bezitten; terwyl langduurige vrede en voorfpoed, verwyfdheid , vadzigheid, weelde en meer foortgelyke ondeugden ten gevolge hebben. Wil men nu dat een volk, wanneer God voor hetzelve ware, nimmer door vreemde magten aangevallen en in zyne rust en welvaart geftoord zoude worden, of overal zegepraalen waar het zich vertoonde, dan zou men dikwyls niets  *8 HOE GOD GEZEGD KAN WOORDEN niets anders dan deszelfs verderf en ondergang ver» langen, en by de uitkomst zoude blyken, dat God meer tegen dan voor hetzelve geweest ware; behalven dat dan waarfchynlyk de Allerhoogfle dikwyls den natuurlyken loop der dingen zou moeteu ftremmen door eene onmiddelyke en wonderdaadige tusfchenkomst; het welk onbegaanbaar zoude zyn met den aart zyner Voorzienigheid. De uitwendige lotgevallen van een volk zyn derhal. ven geene zekere blyken der goddelyke gunst en goedkeuring omtrent hetzelve; want voorfpoed kan veel* ligt weezenlyk kwaad, en tegenfpoed weldaadjgheid en zegen genoemd worden. — En ten uiterften roekeloos zoude het zyn de zaak te beflisfen naar het lot der wapenen, of den uitflag der gevegten. De oorlogskans is doorgaans verwisfelend, dan tot deeze dan tot die party overflaande. En wie zal dan hier uit kunnen belluiten voor welke der ilrydende partyen zich God verklaard hebbe? Men zou zyn beOuit moeten veranderen telken reize dat de kans des oorlogs keerde, en. dus nimmer tot eenige zekerheid kunnen komen, dan na het eindigen van den oorlog: wanneer men kon berekenen wien over het geheel het krygsgeluk meest gediend had, en wie eindelyk in zyne zaak zegepraalde. Maar behalven dat hier in ligt opgeilooteu dat een volk, geduurende den oorlog geen vertrouwen op God konde hebben, zou 'er ook uit volgen, dat de fterkfte party altoos de beste en in de oogen des Allerhoogften de waardigfte moest zyn; het welk nogthans met de natuur der 2aake en de gefchiedenisfen der waereld zeer weinig overeenftemu  VÓÓR. EEN VOLK TE ZYN. «9 »■»■* Wie kan geloven dat de Alexanders en de Csfars de geliefde gunftelingen des Hemels waren, daarom dat zy volk by volk overheerden ? God bezie ongetwyffeld de magt om de zwakken tegen de Kerkeren te befchermen; en bet is alleen eene vrywillige toelaating van zynent wege wanneer een fterke party op eene zwakke, een groot volk op een klein de overwinning behaalt, niettegenftaande de overwinnaat 'zyne gunst onwaardiger zy dan ;de overwonneling. Maar van alle zulke toelaa'ingen eh fchikkingen is het "voor ons menfchen niet mogelyk altoos voldoende redenen te geeven,"om dat ieder uitkomst, die wy zien "gebeuren, fiegts eene enkele fchakel is van die on'meetelyke keten der gebeurtenisfen, van welke wy noch het begin noch het einde kunnen nagaan. En van hier is het dat wy dikwyls verlegen moeten (laan , om het verband te vinden tusfchen de gebeurtenisfen en de Goddelyke wysheid, het welk zich niet altoos in het kort beftek van een menfchelyk leeven , 'maar gewisfelyk op het einde der eeuwen zal laaten 'verklaaren. Om dan te weeten of God in den oorlog byzonderlyk voor een volk zy, is de veiligfte weg in de.eerde plaats de natuur der oorzaak, waarom de oorlog gevoerd wordt, zoo veel mogelyk, te onderzoeken. —Veronderfteldzynde ("hetwelk nogthans niet geheel buiten tegenfpraak is) dat 'er immer een zoo gewigtig geval zyn kan, waarin de volken mogen befluiten van zulke geweldige en verwoestende middelen, als 'den oorlog, gebruik te maaken, nooit voorzeker kan zulks gebillykt worden ten zy ter verdediging van eene  30 HOE GOD GE ZE G Ö KAN WORDEN eene in zich zelve regtvaardige zaak, gdyk de men. fchelyke regten en vryheid, de algemeene welvaart en veiligheid van perfoonen en goederen 5 waar nog moet hykomen een ernftig verlangen om, zoo fpoedig als mogelyk is, den vrede op billyke voorwaarden en Vaste gronden te herltellen. in zulk een geval •alleen mag men hoopen op de goedkeuring en byftand des Hemels; want de regtvaardige Opperheer kaï nooit een begunftiger zyn van onregt en geweldaadige overheerfching ten voordeele van eenige weinigen, en ten koste van de natuurlyke vryheid, veilig, heid en welvaart in 't algemeen, Niet het geweld, niet de overwinning; maar de natuur der zaake moet beflisfen, wie de regtvaardigheid en by ge« Volg den Allerhoogften zelven op zyde heeft, — Wy erkennen dat zulks moeilyk is te beoordeelen, inzonderheid voor den gemeenen man, of voor allen die buiten het bewind van zaaken gefleld zyn, om dat de oorlog dikwyls geheime dryfveeren heeft alleen by eenige hoofden bekend. — Men leere dan hier uit, niet te driest den vyand te veroordeelen of by God aan te klaagen: maar geeve liever Gode het oor. deel over, die al het verborgen weet en eenmaal Refter zyn zal tusfchen ons en onze vyanden. Maar fchoon een volk in het geval van den oorlog de zaak der geregtigheid moge voorftaan, dit alleen is niet genoeg om zich volkomen van de God- delyke gunst verzekerd te houden. . De zeden van het volk, zoo by grooten als by kleinen, moeten over het geheel zoodanig gefield zyn, dat zy de goedkeuring van God kunnen wegdraagen. Wat vertrouwen  Vooit een volk te zyn. *jt trouwen kan een volk hebben a dat God voor hetzelve Zal zyn., wanneer het als 't ware het misnoegen des Hemels uittart door heerfchende ongeregtigheden en ondeugden? Schoon het te onregt worde aangevallen, of zelf den aanval gedaan hebbe, alleen ter afweering van buitcnlandsch geweld en onregt; de bedorven ftaat zyner zeden moet het veel eer voor de ftraffende hand der beledigde Godheid doen vreezen, dan op haare befcherming en gunst doen hoopen Te vergeefs roept het den Hemel tot getuige aan; te vergeefs bidt en verwagt het zyne redding en voorfpoed van den Allerhoogften, zoo lang het niet befluit afftand te doen van zyne ongeregtigheden en Werkelyk dit befluit uitvoert. Die zyn oore afwendt van de wit te hooren; diens gebed zelfs zal een gruwel zyn. • De zoodanigen ondertusfchen, Welken het algemeen bederf niet aankleeft, en welken zich in 't midden der boosheid als regtfchapen burgers, en ge. trouwe dienaars van God gedraagen, mogen gerust vertrouwen dat God voor hun za' zyn, fchoon niet Voor den geheelen Staat. God kent altoos de zynen en zal zorgen dat de regtvaardige niet als de onregtvaardige omkome en verloren ga. Schoon hun beiden op deeze waereld dikwyls eenerlei wedervaare, fchoon de gunftelingen van God zoo Wel in de rampen des oorlogs moeten deelen als alle anderen; Hy zal egter hun met de bezoeking een' uitkomst geeven die zalig .is, zorg dragende dat die rampen, gelyk andere, tegenfpoeden, ten 'goede mede werken. vader-  VADERLANDSLIEFDE NIET UITDRUKKILYI IN HET EUANGELIE GELEERD MAAR NOGTHANS IN HET ZELVE VERVAT. liefde tot het Vaderland wordt niet uitdrukkelyk in het Euangelie van J. Christus geleerd. — Dat hier voor byzondere redenen waren, en dat egter de leer van het Christendom die van de zuiverde vaderlandsliefde , of de beste burgerlyke deugden in zich bevat, zal ik by de tegenwoordige gelegenheid zoo veel de tyd toelaat, door eenige aanmerkingen ophelderen. Jefus was in de waereld gekomen om de menfchen te verlichten met betrekking tot de waarheden en pligten van den Godsdienst, en te gelyk met hunne begrippen de zeden te hervormen. Èene onderneeming allerbelangrykst voor het menschdom, en allermoeielykst in de uitvoering. Dit eigenlyue oogmerk van zyne zending was dus gewigtig genoeg om daar by zich enkel te bepaalen. — Ais een geestelykLeeraar konde noch moest hy zich voor dien tyd inlaaten met zaaken den burgerftaat betreffende, als het verklaaren van burgerlyke regten en het zuiveren en aanwakkeren van Vaderlands-liefde. — Hoe zeer de ftaat van het menschdom aan dien kant groote hervorming noodig hadde; deeze egter konde niet gefchieden te gelyk met zulk een zwaarwigtig en in den aart daar van zeer. verfchillend wérk als het invoeren van een niéuwen' en redelyken Godsdienst in eene eeuw, waarin de men-  SÉt-VK IN HET EUANGELIE CELEERD. 33 -menfchelyke Rede tot een zeer laag peil was gezonken , en afgodery, bygeloof, vooroordeelen en zedenbederf de waereld beheerschten. Wat zou 'er van geworden zyn , wanneer jefus zich öpenlyk verzet had tegen de magtigen der aarde, tegen de dwingelanden van dien tyd ? wanneer hy onder de volken den geest van vryheid en vaderlands - liefde hadde aangevuurd , en dus de gefchonden regten der menfchelyke natuur willen herdellen ? - Ontvyylfelbaar zoude Hy hier door het eigenlyke en voornaame oogmerk van zyne komst in de waereld grootelyks benadeeld, of wel geheel verydeld hebben. Die alles te gelyk wil hervormen , zal met de daad niets hervormen. Het één moest voor het ander wyken. En buiten tegenfpraak was de hertelling van den waaren Godsdienst, de bevordering van der menfchen hoogde en eeuwige belangen , eene zaak by voorkeuze der Goddelyke wysheid en haaren gezant waardig. Eer in de daatkundige waereld met eenig goed gevolg veranderingen gemaakt konden worden j moesten 'er dingen voorafgaan , die meer regtdreeks de verbetering en het geluk van ieder* mensch in 't byzonder betroffen. En hier toe drekte zich de arbeid vanj. Christus uit. Het burgerlyke moest hy aan de gevolgen van deeze zyne onderueeming en laatere tyden overlaaten. Als men ook de gedeldheid van het Joodfche volte in aanmerking neemt, zal men de wysheid inzien waarom Jefus alleen het Character van een' geestely' ken Leeraar aanneemende, zorgvuldig zich onthield van alle burgerlyke gefchillen en daatkundige bedry, ven. Dejooden , zyne landsgenooten, droegen zeef:  34 VADERLANDSLIEFDE NIET UITDRUK" aoode het juk der Romeinen. De geringde aanmoediging zoude hun in opfiand gebragt hebben. En ey verwagtten van den beloofden Mesfias , dat deeze riiet alleen de vryheid van Israels ftaat zou herftellen: maar ook aan denzelven heerfchappye geeven over , andere volken. —In deeze verwagting, geheel ftrydig met de goddelyke oogmerken en de algemeene be» langen van het menschdom, zouden zy teritond ver» fterkt zyn geworden zoo dra Jefus hun openlyk tot vaderlandsliefde aangefpoord, of de leeringen van den Godsdienst met die der ftaatkunde vermengd had. Nu zelfs, daar hy zorgvuldig alles van dien aart vermydde, bleek, by verfcheiden gelegenheden, hoe be« zwaarlyk de Jooden te weerhouden waren van Hem voor koning uit te roepen. Hoe veel bezwaarlyker nog zoude zulks geweest zyn, wanneer Jefus zelve daar toe eenige aanleiding had gegeeven door zich in het character van eenen ftaatsman te vertoonen en op burgerlyke vryheid aan te dringen? — Het kon niet anders zyn of Hy zoude hiermede te ontydig zich bloot gefteld hebben aan den haat en vervolging der grooten. En de Jood, airede trotsch genoeg op zynen naam en blinden yver voor zyne voorregten, zoude des te grooteren haat tegen andere volken opgevat en zich op het gezach van zynen Mesfias de geweldiglte onderneemingen veroorloofd hebben: het welk alles zoude uitgelopen hebben op de vernie» tiging van het verheven plan in de zending van J. Christus bedoeld. —• Woedende ftaatsorkaanen zouden zoo fchielyk de grondflagen van zynen nieuwen Godsdienst verwoest hebben als Hy ze gelegd had. £q  KEI.YKIN HET EUANGEU2 GELEERD. 35 En de liefde tot het aardfche vaderland zoude die tot het Hemelfche, verwaarts Hy de menfchen den weg wilde wyzen, geheel verdrongen hebben. — De wae. reld was overal genoegzaam in rust en vrede, toen Jefus begon te prediken, en zeer wyzelykhad de Allerhoogfte dit tydvak uitgekoozen om door zynen Zoon het ryk van waarheid en deugd op te regren. Doch om die zelfde redenen moest Jefus, ten einde die rust niet te ftooren en in zyne onderneeming geene te groote hinderpaalen te ontmoeten, het burgerlyke en ftaatkundige onaangeroerd laaten, en zich enkel gedragen als een algemeenen Prediker van Godsdienst en zedekunde. Door zulk een gedrag ook konde Hy de waereld te beter van zyne onfchuld en Goddelykheid overtuigen. -r- Indien Jefus zich fterk had uitgelaaten over regeeringszaaken en volksbelangen; indien Hy openlyk de vryheid en vaderlandsliefde gepredikt had, het zou tent minden den fchyn vertoond hebben, dat hy door heerschzuchtige oogmerken bezield, zyne eigene grootheid zogt. Men zoude Hem met meerderen grond by den Stadhouder en den Keizer aangeklaagd hebben als iemand, die het volk afvallig wilde maaken, en zelf na het opperde bewind ftond. Laatere vyanden van het Christendom zouden misfchien met voor» deel hunne aanvallen op dit punt gerigt, en 'er gelegenheid uitgenomen hebben om deszelfs digterte doerivoorkomen als een' daatkundigen bedrieger, hem eenert martelaar noemende van zyne eigene heerschzucht.' Doch nu blyft 'er geen Zweemzel over dat eenigen Voet kan geeve» tot dergelyke befchuldigingen en) C » yer;  $6 VADERLANDSLIEFDE NIET UITDRUK- verdenkingen, daar Jefus niet alleen rond,uit verklaarde , dat zyn koningryk niet van deeze waereld ware maar ook de fchoonfte kanzen tot zyn verheffing ftandvastig van de hand wees. Ondertusfchen kan men uit dit gedrag van den Zaligmaaker niet befluiten, dat het allen zynen navolgers even eens verboden zoude zyn , zieh de zaaken des lands aan te trekken, of immer eenigerhande ppoging te doen tot derzelver herftel en verbetering. De omftandigheden waarin Jefus leefde, en zyne hoedanigheid als buitengewoon geestelykLeeraar, maakeneene uitzondering, welke niet omtrent allen kan gelden. Eu evenwel heeft Hy ook getoond eene hartelyke liefde voor zyn vaderland te bezitten, fchoon Hy dezelve niet als eene byzondere deugd heeft aangepreezen. In alle zyne verrigtingen flelde hy zich tot een doelwit voor zyn volk, de verloorene fchaapen van hei huis Is* raels, tot welke Hy in de eerfte plaats was gezonden , gelukkig te maaken, of hun te bewaaren voor het verderf dat hun dreigde; En wat was het anders dan eene uitboezeming van de vuurigfte vaderlandsliefde, toen Hy met traanende oogen het naderend onheil van het verblinde Jeruzalem befchouwende uitriep: Jeruza.leml Jeruzalem] Gy die de Propheeten doodt en fleenigt, hoe menigmaalen heb ik uwe kinderen willen hy een vergaderen gelyk een Hen haare kiekens onder haare vleugelen bedekt! Maar gy hebt niet gewild. Zio uw buis wordt u woest gelaaten. De natuur van zynen Godsdienst brengt ook eigenaartig mede, dat de menfchen, daar door hunne eigene gaarde kerende kennen, niet onverfchilligkiuinen zyn om-  KELYK IN HET EVANGELIE GELEERD. 37 omtrent hunne regten en pligten als burgers. Een Christen moet zich zeiven en zyne Medemenichen befchouwen als Schepzels van dezelfde natuur en door de naauwfte betrekkingen aan eikanderen ;verbonden. —— De grondftelling van het Christendom, welke overal in zyne wetten hcerscht, is, dat de menfchen oorfpronglyk met eikanderen gelyk Haan, als zynde uit eenen bloede voortgekomen. Zy worden daar in aangemerkt als Broeders onder eikanderen, welke al« len tot God den gemeenen Vader, dezelfde betrekk ng hebben het zy arm of ryk, het zy aanzienlyk of onaanzienlyk. En dit zelfde moet de grondftelling zyn der Vaderlandsliefde ; zonder welke men met te veel verachting op zyne medeburgeren zal nederzien, of een te blind ontzach voeden voor waereld* fche grootheid, en uitwendigen luister, het welk door alle tyden heen den grond gelegd heeft toC overheerfching en flaverny. -—- 'Er kan geene weezenlyke zucht voor de vryheid en algemeene welvaart huisvesten in het hart der zulken, die, trotsch op het lot der geboorte en het aanzien van rang en tydelyke middelen, zich verheven fchatten boven alle anderen, als waren zy Schepzelen van eene hoogere afkomst dan hunne medebroeders. -— Het Christendom, gelyk ook de natuur, kent geen aanzien van perfoon: het fcheidr. naauwkeurig de toe» vallige bekleedzelen van den perfoon zeiven af: het geefc den eenen geen' vaorrang boven den anderen: het wil de waarde der menfchen alleen afgemeeten hebhen naar hunne weezenlyke of zedelyke verdienden, en kent tusfchen menfchen en menfchen geen ander •C 3 oU»  J8 VADERLANDSLIEFDE NIET UITDRUK- onderfcheid dan dat der Deugd - der deugd, die alleen denwaaren adeldom der Ziele uitmaaki, en de eenigfte grondflag is van het maatfchappelyk geluk. — En uit zulk eene leerftelling, die als een kenfchetzend hoofd artikel in het wetboek der Christenen gefteld is, moet natuurlyk de grootfte afkeer van onderdrukking en dwingelandy, en integendeel de billykfte hoogachting voor nederigheid , onderlinge dienstvaardigheid en algemeene goedwilligheid gebooren worden. Als Christenen worden wy ook verpligt de aange- ftelde magten en overheden te gehoorzaamen. . Doch te onregt beweert men ( gelyk het ongeloof zoo gaarn ziet beweeren 3 dat het Christendom eene blinde onderwerping en volftrekt lydelyke gehoorzaamheid vordert. Want waarop wordt in het N« V. de verpligting tot gehoorzaamheid aan de overheden gegrond? Daarop, dat de overheid Gods Dienaar Tesfe is ten goede; Dat zy naamelyk bet zwaard draagt om de onfchuld te verdedigen, de kwaadwilligen te ftraffen, de zwakken tegen de fterkeren te befchermen, en dus regt en geregtigheid te oeffenen, en de algemeene welvaart boven alles te bevorderen. Maar de Dwingeland, die, het oogmerk zyner aanftelllng vergeetende, het volk befchouwt als zyn byzonder eigendom alleen om zynentwille gefchapen, en waarmede hy naar eigen goeddunken kan handelen; die •menfchen, zyne naruurgenooten, Gods redelyke Schepzelen, in boeijen doet gaan; die met zyn'yzeren Scepter de onfchuld verplettert of moedeloos pwakt; die alleen de listige en vleizieke boosheid iiè zyne  KELYK IN HET EUANGELIE GELEE RD. syne gunst laat deelen; < die de vrugten der naarltigheid in hooffche weelde verteert; — die de regten der menschheid met voeten trapt; en het goed en bloed der ingezetenen aan zyne grootheid en heerschzucht opoffert . hoe kan die befchouwd worden als Gods Dienaar den Volke ten goede ? En dat Jefus noch zyne Apostelen zulk eene lydelyke gehoorzaamheid , die alle gevoel van Vaderlandsliefde zoude uitdooven, bedoeld hebben, blykt ook genoegzaam uit hun eigen gedrag, daar zy, in weerwil van het ftreng verbod der Overheid, voortgingen met het Euangelie te prediken, verklaarende dat men God meer moest vreezen dan de menfchen. Doch des te meer zal een Christen bereidwillig zyn gehoorzaamheid en eerbied te betoonen aan alle wettige Overheden die hunne magt en hun gezag alleen gebruiken ter handhaaving van geregtigheid, en die met een onbaatzuchtigen yver het heil van den lande ter harte neemen. Eneindelyk, wat is gefchikter om eene zuivere Vaderlandsliefde aan te kweeken, dan die algemeene menfchenliefde, welke J. Christus gepredikt heeft? — De liefde tot het Vaderland immers eischt niet, dat wy andere Volken of zelfs onze vyanden haaten; Maar veel eer, dat wy dezelven met alle mogelyke zagtmoedigheid en menschlievendheid behandelen. En is het waar ( gelyk niemand kan ontkennen ) dat de deugdzaamfte mensch de nutiigfte burger en de beste Vaderlander is, dan blyft het ook waar, dat de Godsdienst van Christus het best in ftaat is, om zulk eenen te vormen. — Waar vinden wy een voorC 4 trcffelyfcer  f}° VADERLANDSLIEFDE ENZ. trefiëlyker zaamenftel van goede zeden en grootmoe, dige deugden, dan by dien Goddelyken Leermeester? waar wordt de goede trouw, de naarftigheid, de fpaarzaamheid, de vredelievendheid, de kloekmoedigheid, en algemeene goedwilligheid in fchooner gedaante voortgefteld en kragtiger aangedrongen dan in zyn Euangelie? ■ , Waar vinden wy lïerker drangmid- dels om te arbeiden aan de welvaart van het geheele lichaam der Broederfchap, der Maatfchappy, en des noods met opoffering van ons belang in dit leeven, van het leeven zelf, dan in de waarheden van zynen Godsdienst? — Deeze kunnen ons by uitneemendheid in ftaat ftellen tot het oeffenen van de verhevenfte deugden, wyl zy ons wyzen op de belooningen ia een ander Vaderland. Dus zyn alle Christelyke deugden tevens burgerlyke deugden, ftrekkende tot heil der menfchelyke maatfchappy ; en de beste Christen is ook de regtfehapen minnaar van zyn Vaderland. Mogten dan de Volken langs deezen weg alleen hunnen roem en hun geluk zoeken ! —— Mogt hiertoe elk hoofd voor hoofd medewerken zich gedraagende als een waardig Christen. Dan zou weldra de zaamenleeving niets dan vreugde en genoegen ademen; en de zon van vryheid en voorfpoed van dag tot dag klimmende, zoude haare verkwikkelyke ftraalen over het gautfche aardryk veifpreiden. DE  DE NIEUWSGIERIGHEID DER MESSCH E.N. IN O OR LOGST YDEN. .A.1S 't oorlog is heeft de verbeelding der menfchen een nieuw voorwerp van werkzaamheid, dat haar by uitftek fchynt te behaagen. — Ce oorlog trekt terfïond de algemeene aandagt tot zich en houdt de nieuwsgierigheid bezig van alle klasfen en rangen van menfchen. De gedagten worden daar door niet zeiden geheel als verllonden, zoo in de eenzaamheid, als in het openbaar. Veldflagen , belegeringen en andere krygsverrigtingen zyn de geliefde onderwerpen der gefprekken. Elk is vol van 't geen by de legers gebeurd of Maat te gebeuren» en brandt tevens van verlangen om 'er iets meer van te weeten dan hy tot nog toe vernoomen heeft. Men fchynt zelfs niet in de regte luim te zyn voor dat het gefprek zich na dien kant gewend heeft. > Met een' byzondere graagte worden alle nieuwstydingen van dien aart gehoord vif geleezen, Algemeene berigten kunnen ons niet altoos voldoen: men verlangt ook even zeer de byzonderneden te weeten, hoe verfchrikkelyk die ook zyn mogen. • De man van ondervinding, die zelf het oorlogstoneel heeft bygewoond of daar in deel gehad, is welkom bykans in alle gezelfchappen , indien hy niet te veel van befchaafdheid en befcheidenheid ontbloot is. —— Alles zwygt, en wagt met ongeduld na zyne verhaalen, zich vleiende nu meer dan ooit den oorlog te zullen zien affchilderen in zyne weezenlyke en verfchrikkelyke gedaante. C 5 Allen  4* DE KIEUWSGIERIGHEID DER. Allen ondertusfchen betuigen eenen af keer te hebben van die tooneelen des bloeds: allen noemen den oor* log een barbaarsch werk; een gedrogt, waarvan de menfchelyke natuur moet yzen. En evenwel fchynt dat bloedige, dat barbaarfche, dat gedrogtelyke ons in de beipiegeling of in de verbeelding te behaagen ; ten minden niet zoodanig af te fchrikken cf wy kunnen het zeer wel, wy willen het gaarn aanhooren, wat al ysfelykheden en verwoestingen de oorlog heeft voortgebragt. De medelydende, de waare men- fchenvriend maakt zelfs hier geene uitzondering, laa« tende hy, gelyk alle andere, in dit opzicht eene groote nieuwsgierigheid blyken. Dit, inden eerden opilag vreemde verfchynzel in de menfchelyke natuur verdient, myns bedunkens» wel eene byzondere opmerking vooral in de tegenwoordige omftandigheden. Ik zal dan tragten daarvan eenige oplosflng te geeven. Het gezegde heeft reeds kunnen aanduiden, dat ik hier niet eigenlyk de nieuwsgierigheid der zulken op het oog heb, die van een' wreeden en ongevoeligen aart, weinig belang dellen in het lot hunner ongelukkige natuurgenooten; of die wel in de jammeren van bet menschdom ( indien zy 'er ilegts van bevryd blyven) een vermaak op zich zelf fchynen te vinden. —— Het raadzel is terdond opgelost, waarom deezen niet af keerig zyn van de ontzettende verhaalen der oorlogs - gebeurtenisfen, Hunne verdeende harten lyden 'er niets onder tervvyl hunne nieuwsgierigheid ( die algemeene eigenfchap der menfchen ) geprikkeld wordt om zich daarmede te voeden» ' Ook  HEKSCHEM IN O O R L O G S T YD E N, 43 Ook fpreek ik niet van zulke niets beduidende wee» zens, die geheel ledig rondloopende van vreemde «ieuwstydingen fchynen te leeven; of die voor hunnen vadzigen geest geene andere bezigheid weeten te vinden dan daarop te aazen. Deezen door eene kwynendë lusteloosheid geplaagd, zien geene fchooner gelegenheid voor hun geboren om het ydele en ledige, dat in hunne zielen heerscht, aan te vullen dan in tyden van oorlog, wanneer 'er dagelyks iets gebeurt of gehoord' wordt, dat hunne anderzins traage verbeelding kan treffen en haar eenig werk verfchaffen; dat door het ongewoone, het verbaazende, alleen de kragt bezit om hun uit den flaap op te wekken, waarin zy anders hun leeven doordroomen; dat hun de lange uuren der ledigheid eenigermaate verkort en dus een foort van hulpmiddel is tegen de lastige plaag van zelfsverveeling; dat hun tevens eenige verfchooning aan de hand fchynt te geeven om de zaaken huns beroeps, die hun airede tot een last zyn geworden, zorgeloos te laaten dryven; en eindelyk dat hun in ftaat fielt om in gezelfchappen ook eenige vertooning te maaken met de opgedaane nieuwstydingen. Maar op die wyze kan het gedrag niet verklaard worden van den gevoeligen menfchenvriend , van den man van bedryf. Hy evenwel ( gelyk de ondervinding leert ) verlangt insgelyks met groote nieuwsgierigheid na de ontroerende vernaaien van den woedenden kryg. —— Wat toch mag hier van de oorzaak zyn? De eerbied voor zyn character laat ons jpiet toe hier iets misdaadigs te veronderftellen, En ook  44 NIEUWSGIERIGHEID DER ook behoeven wy tot hetzelve geene toevlugt te neemen om de oplosfing te vinden. De Mensch haakt na verandering. Het één. paarige, het eenzelvige, hoe fchoon ook, heeft het vermogen niet, om ons op den duur met even groote leevendigheid aan te doen,- en even fterk onze aandagt te trekken boven 't geen minder geregeld, minder fchoon is; of zelfs boven 't geen eene ongewoone wanorde en woestheid vertoont. —. De natuur befchouwende reiziger kan niet altoos behaagen fcheppen in de opene vlakten van bloemryke en vette weiden,'en vrugtbaare koornveldcn. Het geeft hem eene aangehaame afwisfelingookmi en dan dorre heidennen donkere bos- fchen door te reizen. Met vermaak beklimt hy vervaarlyke bergen; hy kan zich verlustigen in de vertooning van derzelven vreesfelyke vuurbraakingen, van de omkeeringen en verwoestingen daar door veroorzaakt. Afgrysfelyke rotzen, een onftuimige zee cn hevige onweders hebben by het verfchrikkelyke tevens iets, dat zyne nieuwsgierigheid uitlokt en voldoet. In'tkort, het barre, het woeste van de natuur kan ons voor eenen tyd niet minder, jaa wel meer bekooren dan haare fchoonheden. Zou niet een dergelyk beginzel onder andere ons heimelyk aandryven om ook de grootfte wanorde in de zedclykc waereld ( gelyk buiten tegenfpraak de oorlog is ) te befchouwen en daarop onze verbeelding te laaten .werken? De onderzoeker der menfche¬ lyke natuur, de befchouwer der zedelyke waereld moet nu dan in zyne gedagten geweldig afgetrokken worden door de verfchrikkelyke hoogtenen diepten, die  MEN S C HE N IN 00RL0CSTYDEN. |J die hier en daar de woede van menfchelyke driften, veroorzaakt heeft; en hy kan niet nalaaten een geruimen tyd geheel verbaasd daar by ftil te ftaan. —• 't Is waar, die affchuwelykheden maaken eene geweldige tegenftelling met de liefde tot orde en deugd, met de zucht voor den vrede en het geluk van het menschdom, die hy in zyn hart gevoelt. Maar de fterkfte tegenftellingen behaagen ons zomtyds het meest om dat zy ons des te leevendiger de voortreffelykheid van het goede en fchoone doen gevoelen. ■ Hy wenschte ook wel, niet zoo groote wan- ftallige deelen in den ftaat van redelyke fchepzelen te ontdekken; en dat ten minften de driften niet tot zulke uiterften voortholden, dat menfchen tegen menfchen opftaan als verfcheurende dieren, die elkanderen zoeken te verüinden en waar zy komen flagting en verwoesting medebrengen. Maar, nu zyns ondanks, zulke bloedige tooneelen geopend worden ; of, geopend fchynen te moeten worden, nu kan hy 'er niet altoos zyn gezicht van aftrekken. Hymoet zelfs ten uiterften begeerig zyn om de menfchen te befchouwen in de vreemde en onnatuurlyke charac ters, welke zy dan aauneemen. En ieder treurig bedryf, dat hy ziet, kaïi niet anders dan hem des te nieuwsgieriger maaken na de uitkomst. Deelneeming in het lot der ongelukkigen, het me. delyden zelf is eene andere oorzaak van dien fterken trek tot het anderzins verfchrikkelyk oorlogsnieuws, welke te gelyk deezen trek kan billyken. . Bloeden moet het gevoelige hart op de gedagten van die duizenden en duizenden ongelukkige ilagtoffers, welke door  4,6 DE NIEUWSGIERIGHEID DER. door het fraai en donderend moordtuig worden tet neer geveld of deerlyk verminkt. — Ons medelyderi moet van alle kanten gaande worden wanneer wy ons verbeelden de traanen van alle die ellendige berooiden, welke in één oogenblik uit den ftaat van overvloed of middelbaare welvaart in de uiterfte armoede gedompeld worden; van alle die vrouwen, welke haare maniien, van alle die kinders, welke hunne vaders, van alle die ouders, welke hunne zoonen te befchreijen hebben. Dan, hoe veel ons hart ook moge lyden onder de verbeelding van alle deeze akelyke tooneelen, wy vinden nogthans daarin eenig genoegen, eenige verligting voor ons zeiven. Wy maaken oogenblikkelyk eene ftille vergelyking tusfchen onzen eige. «en ftaat, en dien der rampfpoedigen, welken wy voor oogen hebben; en tegelyk fcbatten wy ons zelvcn boven maate gelukkig als die no» bevryd zyn van zulke zwaare rampen. Althans de befchouwing van het leed, dat.grooter is dan het onze, of het welk wy in 't geheel niet kennen dan in befpiegeling, zal ons met grooter vergenoegdheid doen berusten in ons eigen lot. Van hier ook, dat het medelyden met zekere aangenaame gewaarwording gepaard gaat, waarom wy gaarn toelaaten dat het opgewekt worde. De vertederende aandoeningen i van ons gemoed, indien men ze niet laat ontaarten in redelooze en verwyfde zwakheden, hebben een mengzel van fmart en zagte ftreeling, dat welgeftelde zielen verre zullen verkiezen boven eenen ftaat van koude gevoelloosheid. — Ydele ligtzinnigheid moge het vreemd dunken, dat het bezoeken van het kh*g- buis  MSKSCHEN II* OORLOGS TYDEN. 4/ èuis zomwylen een grooter genoegen aan het hart kan fchenken, dan de vreugde der maaltyden, de medelydende menfchenvriend, fchoon voor het overige gantsch geen vyand van de onfchuldige vermaaken der waereld, zal hier aan terftond zyne toeftemming geeven. — En misfchien zou met regt beweerd kunnen worden, dat, hoe gevoeliger en weekhartiger iemand zy, hoe meer hy zich zal laaten onderregten wegens de rampen van het menschdom. Is hy niet in ftaat, die rampen weg te neemen, hy kan toch niet nalaaten veel aan de ongelukkigen te denken, veel van hun te fpreaken, om ten minften het genoegen te hebben van hun in zyn hart te be« klaagen. ■ Dus geeft ons de meewaarige en teergevoelige gefteldheid van een menschlievend gemoed zelve de rede aan de hand waarom het zoo dikwyls de droevige tooneelen van den oorlog zich voor den geest brengt. — En deeze algemeene redenen worden nog onderfteund door meer byzondere. Kan het wel anders zyn of elk voorftander van regt en billykheid moet met yver party trekken tusfchen de oorlogende volken of ryken wanneer, zoo veel hem het onderwerp van den oorlog bekend is, het een ftrydt voor vryheid en de algemeene belangen van het menschdom, het ander om die te onderdrukken; of wanneer het een zich met magt zoekt te handhaven ia zyil regt en bezittingen, tegen de geweldige aanvaller», van het ander. — Het is dan by hem een ftryd tusfchen geregtigheid en fnood geweld, tusfchen de deugd m de ondeugd, waar by geheel het menschdom belang heeft,  '4% fiE NlÉUVVSfilERÏGHEin DER. heeft. En dit doet hem met zoo veel drifts den loop van den oorlog nafpooren onaangezien des?elven affchuwelykheden. Dit doet hem met zoo groote nieuwsgierigheid den uitllag der gevegten te gemoet zien zonder afgefchrikt te worden door de beklagenswaardige omftandigheden die 'er mede verzeld gaan. „ Deeze partyzucht fchynt ons eenigermaate tegen dezeU ve gehard te maaken haar aanmerkende als offeranden voor de zaak der geregtigheid. Wy hoopen telkens van derzelver nieuwe zegepraalen te zullen hooren; en de- teloorfielling fchynt zelfs onze hoop en nieuwsgierigheid by wylen te vermeerderen, en des te ongeduldiger te maaken. Maar vooral werkt de partyzucht mede tot het gemelde einde, Wanneer ons eigen vaderland een regtftreeks belang en weezenlyk deel in den oorlog genomen heeft. Dan worden de zaaken voor ons van des te grooter aangelegenheid; en men mag ze meer of min als zyne eigene befchouwen. Geen wonder dan, dat iederen burger, hoe groot zyn natuuriyke afkeer van bloedvergieten zyn moge, de loigevallen des oorlogs zoo zeer ter harte gaan, dat hy zich niet kan weerhouden vaa al het nieuws desaangaande na te vorfchen om daar uit van tyd tot tyd zoo veel hy kan de eindelyke beflisfing en het lot van zyn vaderland op te maaken. ' Hier toe worden wy ook nog aangezet door de zorg voor onze eigene, voor onze byzondere welvaart, Welke niemand geheel kan of mag afleggen. — Het lot van den oorlog heeft niet alleen een verbaazenden invloed op de algemeene lbatsbelangen en regeerings- vorm,  MENSCHEN 1M OORLOGSTYDErf, 40 *orm, waarin het geheele omwentelingen km te weeg brengen; maar het beftaan en de welvaart van veele byzondere perfoonen zo niet van allen, hangen daar Van meer of min onmiddelyk af. En met rede is ook de opregtlte menfchenvriend ten deezen opzichte nier geheel zonder bekommering. Doch deeze bekommering is eene der oorzaaken, waarom de oorlog zog fterk zyne aandagt trekke, en hy elke nieuwstyding van dien aart zoo greetig ontvangt. Zoo lang hy niet onverfchillig is omtrent zyn eigen lot, en dat der zynen, moet hy zich daar aan ten uiterlTen laaten gelegen zyn. Schoon dus de groote nieuwsgierigheid, die men in oorlogstyden vry algemeen onder de menfchen befpettrt omtrent krygsbedryven, Zeer wel beltaanbaar kan zyn met waarê tederhartigheid en menschlievendheid; fchoon zy niet altoos uit berispenswaardige oorzaaken Voortkome, zy vordert nogthans een oplettend toezicht, en eene verftandige bcftuuring. — Ligtelyk zoude zy te ver kunnen gaan indien wy hierin nalaatig waren. Wy moeten zorg draagen dat wy ons aan dezelve niet geheel overgeeven ten nadeele van onze eigene zaaken, dat zy den lust tot andere nuttige bezigheden en oeffeningen niet verdoove, ons niet te veel van den kostelyken tydwegneeme, noch, te onverzadelyk in haare begeerten wordende, de rust van het gemoed itoore, De Rede moet over haar, gelyk over alle driften, zorgvuldig de wagt houden om haar te bepaalen binnen de grenzen van het geoorloofde en onfehadelyke.  &« NIEUWSGIERIGHEin OER MENSCHE» IN OOKLOGSTYDEN. C Vervolg en Slot van ht zelfde onder-werp. ) Jn myne voorgaande aanfpiaak, by eene gelegenheid als deeze, heb ik gehandeld over de nieuwsgierigheid der menfchen in Oorlogstyden. Het bellek des tyds liet my alleen toe om met een enkel woord in het Hot aan te dringen op het wel befhiuren van deeze Nieuwsgierigheid. — Dit onderrusfchen verdient wel eene uitvoeriger befchouwing; en hiertoe zal ik de tegenwoordige oogenblikken bedeeden.- • De Nieuwsgierigheid, fchoon uit onfehuldige oorzaaken voortkomende, en op geene onwaardige voorwerpen gerigt, kan nogthans in trap het geoorloofde te buken gaan, berispenswaardig worden en voor ons zeiven-ten hoogden nadeelig. Zy is eene drift, die gelyk andere driften, zekerlyk van den Schepper tot nuttige einden onder de eigenfchappen der menfchelyke natuur geplaatst is, maar die tevens onder een naauw opzicht en verftandig beduur moet gehouden worden, zal zy aan die oogmerken beantwoorden. Inzonderheid is het zoodanig gelegen met dezelve omtrent krygsbedryven. Nooit wordt de Nieuwsgierigheid fchielyker, algemecner en derker gaande gemaakt dan door voorwerpen van dien aart; nooit loopt zy dus meer gevaar van tot fchadeiyke u'terderv vervoerd te worden dan in zulke gevallen En de konst om haar wel te beduuien beftaat dan meer in haare  I N OORLOGST'/DEN. 5r haare hevigheid te bedwingen dan op te wekken alzoo het meer te vreezen is dat zy te fterk zal worden dan te zwak blyven. —- In eenige byzonder» heden zal ik dit nader ontwikkelen. Het verlangen na nieuwstydingen kan zoo fterk en onverzadelyk zyn dat het een alles verreerende kragt bezit, en de ziel in een geduurigen ftaat van behoefte houdt, die nimmer vervuld wordt» — Wy kunnen ons wel geen denkbeeld van Nieuwsgierigheid vormen zonder een uitgeftrekt verlangen, zonder eene leevendige begeerte om kennis van zaaken te verkrygen, waarin wy belang ftellen: maar wanneer deeze begeerte van een zoo gulzigen aart is, dat zy als zonder fmaak haar voedzel verflindt en geftadig na meer hunkert; wanneer zy altoos eene lastige ledigheid en onvoldaanheid agterlaat, dan dry» ven wy ongetwyffeld onze Nieuwsgierigheid te ver, en zy houdt op onfchuldig en onfchadelyk te zyn. Integendeel mag men haar ééne der lastigfte en nadeeligfte driften noemen. ——■ Niet dan met een pynlyk ongeduld ziet men het tydftip te gemoet waarin onze Nieuwsgierigheid weder eenige voldoening zal kunnen erlangen door verfche berigten, tusfchen beide doet zy 'ons in eene ïustelooze zelfsverveeling leeven, of met eene kinderachtige gretigheid allerleie loopende gerugten opzamelen, en zelfs aan beuzelingen en onwaarfchynlykheden vergaapen om daar mede onze gedagten bezig te houden en onze ongeduldige en hongerige begeerte eenigermaate te ftillen, tot den tyd toe wanneer men verwagt langs* Da den  $% tt% NIEUWSGIERIGHEID DER den gêwoonen weg weder zekerder en gewigticrgr tydingen te zullen ontvangen. Doch wanneer wy hierin te loor gefield worden ( gelyk met de daad dikwyls moet gebeuren ) en des. ze teloorftellir'g groote onrust- en gemelykheid in het gemoed veroorzaakt, dan is het een bewys, dat onze Nieuwsgierigheid te hevig werkt en zich reeds te veel onttrokken heeft aan het beftuur der Rede .. — Eene bezadigde en bedaarde gelykmoedigheid behoort tot het character van een verftandig man, die meester van zich zeiven, het gemoed in een vreedzaame ge« fteldheid weet te bewaaren, byzonderlyk in gevallen, wier beloop en uitkomst geheel buiten zyne magt zyn, en waaromtrent het niet van hem afhangt eenige Verandering te maaken. Men begrypt dan ligtelyk hoe Weinig aanfpraak men op zulk een character hebbej hoe nutteloos men zich zeiven kwelle, wanneer de Nieuwsgierigheid het vermogen bezit van ons gemoed by elke teloorftelling te ontrusten , of ons in eene kwaa. de en gemelyke luim te brengen, wanneer tegen onze verwagting het oorlogsnieuws te fchaars is, of wan. neer men geene dan onaangenaame en ongunstige tydingen hoort. — Ik wil wel bekennen , dat het bezwaarlyk is in het laatfle geval de vlaagen van droef. geestigheid af te keeren; want de Nieuwsgierigheid gaat verzeld met, of komt voort uit eene hartelyke deelneeming in het lot van den oorlog, het zy met betrekking tor zyn eigen belang, het zy met. betrekking tot het belang van anderen en het algemeene welzyn der burgerlyke maatfchappy, of wel uit hoofde van alle «leeze betrekkingen te gelyk. De leer zou daarom te v«  MÏNSCHEN i» O ORLoOST'yDEN, 53 ver boven de natuur gaan, wanneer men wilde, dat men alle verfchillende berigten, bet zy gundig, het zy ongunlïïg, met dezelfde gemaedsgefteltenis moest ontvangen , zonder door de eerden merkelyk verheugd , of door de laatften merkelyk bedroefd te worden. Dan de gelykmcedigheid, die wy hier bedoelen, en die het uitwerkzel is van bedaarde redeneering of van eene verftandige zelfsbeduuring, bedaat niet in koelbloedige onverfchilligheid, of in altoos dezelfde aandoeningen te gevoelen; maar hierin, dat die aandoeningen , van welken aart ook, nooit eene te uitgelaaten hevigheid en ongeftadigheid vertoonen. De bezadigde en wel bedagtzaame man moet 'er altoos in doordraaien; deeze blyftzieh zeiven in zooverre gelyk, dat men by hem, onder alle verrchïllende ontmoetingen en daar uit voortfpruitende verfchillende aandoeningen, zoo van vreugde als van droefheid, zelden of nooit derk affteekende uiterden befpeurt, noch zeerfchielyke en geweldige overgangen in zyne gewaarwordingen ontdekt. Zulk eene gemaatigdheid van geest behoort dan gepaard te gaan met onze vreugde en droefheid, omdaande uit de berigten van het oorlogsnieuws. Wanneer onze geestgedeldheid zoo veranderlyk is als de aart dier •berigten, uitermaaten vrolyk, als het naar wensch, en tot neerflagtigheid toe bedroefd, als het tegen loopt, dan maakt men de rust van zyn gemoed ten eenenmaale af hangelyk van de zoo grillige oorlogskans, of wel van bloote gerugten en de afwisfelende tydingen van den dag. Dikwyls zal men het hartzeer hebben van te befpeuren, dat men zich geheel zonder grond verheugd of bedroefd heeft; en naar maate de ititgeD 3 taa»  5£ DE NIEUWSGIERIGHEID DER laatenheid in beide gevallen grooter geweest is, zal het ons naderhand tot grooter verwyt en fchaamte ftrekken. Is het onbetaamlyk in werkeïyken voorfpoed eene uitgelaatene vreugde te toonen, als ware men volkomen meester van zyn lot, en had men voor geene verandering meer te vreezen; is het van den anderen kant onbetaamdyk onder de rampen, die ons treffen, zich terftond aan neerflagtigheid over te geeven, als waren wy geheel zonder hoop en vertrouwen op Hem, die met eene liefdei yke zorg over onze belangen waakt, nog onbetaamelyker is het, zekerlyk, zich te onderwerpen aan de willekeurige heerfchappy van vreemde nieuwstydingen, den ftaat des oorlogs betreffende en even ongeluk en tegenitrydig van humeur te zyn, als die tydingen dikwyls in haaien aart verfchillen. Schoon al het voordeelige en nadeelige, dat ons berigt wordt, bevestigd mogt worden, de voorzichtigheid eischt nogthar.sde wisfelvalfigheid van het lot der wapenen niet uit het oog te verliezen. Dit zal ons leeren met befclieidenheid en zedigheid verheugd te zyn, wanneer de loop der zaaken onzen wensch volgt , en onze droefheid maatigen en troost in het hart ftorten in tyden van tegenfpoed, De Nieuwsgierigheid ten deezen opzichte niet behoorlyk geregeld zou veelligt onze eenigfte drift worden, die alle andere heilzaame neigingen en begeerten onderdrukte. Die gefteldheid van ziel is de gelukkiglle, wanneer alle hartstochten in een behoorlyk  MENSCHEK IN O0R.L00STY DE-N. 5J Jyfc evenwigt (laan, zoo dat de ééne geen overheerfchend vermogen boven de andere bezit. Niet dat zy allen gelykelyk en met dezelfde kragt moeten werken , want dan zouden zy eikanderen tegenhouden. en wy zouden werkeloos blyven. leder drift heelt ook haar byzonder voorwerp, dat haar gaande maakt, en voor zoo ver de omlhndig'needen des tyds het eene voorwerp meer in de nabyheid van onze gewaarwordingen brengen, of met meerder onderfchei. dkig ten toon (lellen dan het ander' moet ook de eene drift werkzaam-r zyn dan de andere. Maar haare werkzaamheid moet niet zoo fterk en aanhoudend zyn, dat de overige driften daar onder geheel bezwyken., en buiten ftaac geraaken van zich ter regter uure te doen gelden, en behoorlyk haare kragt teoeffenen. Dat nu in tyden van oorlog de nieuwsgierigheid der mentenen daaromtrent dikwyls bovendryve kan zoo onfchuldig zyn als natuurlyk; doch wanneer de/elve zoodanig bovendryfr, by ons zulk een heerfchend beginzel wordt , dat zy andere beginzelen het vermogen beneemt om op hunnen tyd behoorlyk werkzaam te weezen; wanneer zy grootendeels alle au» ik-szclven Opcnbiin-ge , opgehelderd en toegepast op den Ht*rc Jefus en zvn Ruineelium, in een'ge Leerredens, door [OANNÉS ST'NSTRA, Leeraar derDoops. gezinden te Hgrlingen.lil. Deelen. In gr. 3vo. ƒ 6 r 12 ; PRYSVERHANDELINGEN ter beantwoording der gedaane V aa^ door een Genootfchip van Vrye Friezen , jiqpens de beste inttellingen voor Je Vry Corps en Schu teryen, door de E. Ë Heeren JOHAN GEORG HERBIG, Vaandrig in her liegimem van Z F D der: biesje Colonel Prinfe van Hesfeji - Darinftadt ten diende deezer Landen, HARMANUS ONEïDES, Erferz. te ■ te Ëxmorra.ea JACOB van MANEN, Aoz , Secretaris van het G noot» fcrup van Wapenhandel p-o Patrio .ft L brttate té Utregt. Aan de Schryvers vin welke di'i- Eïrepryz n?,yn toe eweezen, te (innen van Tachtig Gouden Dukaatcn, be.ievens Een Gouden en 'I wee Zi.veren Medaiijcs van het ExercitieGenootfchap te Ucregt. In 8^0. ——— ƒ 1 - 18 : PRYSVERHANDELINGEN .ver de . .Vraage: of het voor de Provincie van friesland vqordeeliger zy den Uitvoer van HOOI ééns vooral te verbieden; rit' wel voor altoos onbepaald open te Hellen? Dar wel of het beter zy, dat de Wetgeever naar gelegenheid den Ujtvoer betliere;en welke Jaartyd tot die bepaaling , met betrekking tot de Veehoedery, de gefchiktfte zy? In gr, 8vo. ƒ 1 - 5 - ; REIZE door IERLAND, waarin de Ieren worden ver. deedigd van den blaam als wilde, en woeste Ierlanders; de armoede der Boeren en Handwerklieden; de Gastvryheid der ir;eer vermogenden ; de natuurlykeRykdom des Lanjs, en gelegenheid tot Koophandel, indien de onderdrukking der JEngelfchen hen niet belemmerdei hunne Vei-fokhery en Landbouw; zeldzaame Rivieren en verrukkelyke iJosfchaadien; Krygsmagt en Regeering; zie daar byzonderheden welke de Enge'fche Heer John Busch zynen Land. genooten edelmoedig heeft onder de oogen gebragt. „ Ierland, ( dus fcfryfc hy onder anderen ) zou inderdaad een ryk land zyn. indien de vereischte middelen daartoe ,5 wierden in't werk gefield: door naaroelyk die onna. ,» tuurlyke bepaalingen en Egyptifche Staatkunde uit den „ weg te ruimen , waardoor deszelfs Koophandel en Landbouw wordt geftrwnt, en de Inwooners voor t-t hunne moeite niets anders hebben dan aardappelen en V elende". — Dit werk is - o'urzien met een fraaie Kaart van IERLAND. In groot 8vo. f t - ; - : • DE  ( 59 ) DB OPKOMSTen BLOEI van de Republiek der Vereent^, de Nederlanden; door S. S'I YL. Onder anderen vindt men in dit Werk een beredeneerd Verflagvan ue OOST en WESTINDISCHE Maatfcbappyen , derzelver Opkomst, Bloei en Belangen; maar bovenal derzeiver invloed op de Welvaart van het Vaderland: al het tveikhier in een geheel ander licht geplaatst is dan by den vermaarden Schryver van de His. toire Philof. etPolit. des Etablisfeme'nts et du Commerce des Européens dans les deux JnJes. Deeze Tweede Druk is vermeerderd met eene VOORREDE (ter beantwoording van PIETER PAULUS), nopens de onzekere begrippen van de Oppermagt der vereenigde Staaten; —— beneffens een SLOTZANG ter liefde van het Vaderland. In gr. 3vo. . . ƒ3-:.: VERHANDELING ovfr de QUOTAE der Zeven Veréenigde Provinciën, waarin wordt getoond wat men behoorde te weeten, om de Quotae van iede^e Provincie genoegzaam Wiskonflig te berekenen, en hoedanig dsc, uit het geene men waarfchynelyk weet, op die wyze, ten naasten by bepaald kan worden, door NICO LA US YPEY, Mathefeos tt Architectura; Miliuris Profesfor Ordinarius in Eritslands Hooge School te Franeker. In gr. 8vo. —. — ƒ ï • ; . : De FRANSCHE SPION, of de Geheimen van het Hof van LODEWYK den VYFTIENDEN. Dit Werk, door eene meesterlyke hand en ma de vryheid van een Republieksgezinden gyest gtfchrecven, fchetst niet alleen hef karakter des overleedenen Monarchs, maar ook v\u Domino, ever) goed valsch kan fpeelen, als met de Kaart. Hy leert de konst om, ponder vtcl te wetten, voor geleerd door te gaan. Hy ontdekt einielyk eene bedriegelyke proef, op welke een geh' el SteUel, omtrent den oorfprong der Inftcten, was gevestigd. ■» 1 " 11 Jerome Sharp, en zyn Reisge. noot, logeeren te Auxerr'e in eene kleine Herberg? met eene Troep Markt - Reizigers. Uitleggi-g van den naam en 't beroep der zogenaamde Bi'-quisten. Zamenfpraak tusfchen den Schryver en een driftigea Toneelmeester, die zyne kwaalyk fpeelende Acteurs gewoon was te vermoorden. Menigvuldige Fielteryen .der Banquisten. Middel om een. ouden fleener» Waterpot voor drie Gouden Loulfen te verkoopen. ■ - Ontmoetingen op eene reis te water van Aux-rre nasr Parys. Eenige zwaarigheden in 't Systema van Copernicus, Proefondervindelyk opgelost, zie fïg. C. Natuurkundige proeven over 't breek en der Licht, ftraalen; zie firt. 7. Werktuigkundig Voorftel en Bewys; !t geen in veele ontmoetingen van een groot nut kan zyn; zie fig. 10, 11 en 12. Bonifacius in gevaar om te Fontainebhau door twee Fielten te worden van de beurs geiigt; ~—" naderhand in de verbeelding gebragt van blind te zyn. Zonderlinge onderneemingen om den Schryver te doen gelooven dat hy zi.k was. Ontmoetingen te Eüfone. Aartise Weddenfch. ppen en Geestigheden van verfchillende zoort. Deprysisflegts fi - 10 - : Nog  Nog AMSTERDAM IN ZYNEN TEGENWOORDIGEN STAAT, tot op i?03 BESCH REEVEN, En opgehelderd met Pourtraiten en Plaaten j In AGT DEELEN. ,Ten Vervolge op bet Werk van Jan Wagenaar* Dit Werk bevat éen UITVOERIG Verhaal der •wonderbaare Gebeurtenisfen in de laatfte TWINTIG jaaren voorgevallen als mede de Stichting en inrichting der Openbaare GEBOUWEN — ook da Levensbyzonderheden der voornaamfte Mannen en Vrouwen , waarop die Stad mag roemen, enz. enz. De prys van het gantfche Werk COMPLEET in Agt Stukken is In groot Octavo met de Tien Plaaten. / 14 - 4 - : ]n Ordinair Folio Veertien Plaaten. 19 - 6 - 1 In Groot Mediaan Folio met de Veertien Plaaten. 23 - 8 - : Op best Fransen papier —■ ' . 31 - 18 - * Alles te zien en te bekomen by G. WARNARS^ en by P. E. BR1ËT , te Amfteidam.