LEERREDENEN e n BEDESTONDEN» D O O E ^OANNES ALB. S. MÖEKSf RAk 1EERAAR DER HERVORMDE D ÖÓP S GE ilÜ D © CHRISTENEN TE OTRECHtj IdïDEBESTUÜREND EN CORREïPONDEEREND" LlO DER EDAMSCHE MAATSCHAPPIJ VAN KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN Onder de Zinfpreukt Tot kut van 't al ge MEE^^ip^. b"2££ Té ü t n e c ii r, Bij G. VAN DÉR VëER.en ZOONc WDGCLXXXVlIé   AAN DEN WEL EERWAARDIGEN HEER S. S. HOEKSTRA, LEERAAR DER DOOPSGEZINDEN TE EMBDEN; MEJUFFROUW M. HOEKSTRA, geboorne VALR{ MEJUFFROUW L. J. B R O U W E Ri en MEJUFFROUW J. S. HOEKSTRA; WORDEN DEZB LEERREDENEN E N BEDESTONDEN  Het een kinderlijke eerbied en pughtschpldig^ PAN^BAAR^EID VOOR. ALLE CENQOTENE, WELDAADïNj $ET eek ZUIVERE LIEFDE en ACHTINft E N BROEDERLIJKE TOEGENKOENHKIOj, PfG^ORAAGEN, DOOR gERZELVER DIENSTVAARDIGE EN OPRECHT. LIEFHEBBENDE ZOON, SUiVEK EN STANDVASTIG BEMINNENDE yRIENDi EN WELMEENF.NUE BROEDER. $OAXNES JLBER.TVS S. HOEKSTRA  AAN DIN h E Z E R, Tot het uitgeeven van de Eer/ie dezer Leerredenen ben Ik bewoogen, door zeker brief, geplaatst in No, 394 van den Politieken Kruijer, alwaareene, zich noemende Timidius, mij iets aantijgd, dat ten eenemaal onwaar ; — welke.leugen ik het mijne Plicht achtede te keer te gaan en in zijn geboorte te fnuiken, door het algeineen maaken van die Leerrede, van welke in het leugenfchrift gefpropken word, om dus elk geleegenheid te geeven, om in te zien hoe diep bedorven en eerloos het hart van den lasterzugtigen Timidius is, en tevens hoe onrechtvaerdig hij omtrend mij handelt, — Ware ér deze Beweegreden niet geweest, nimmer zoude ik hebben kunnen befluiten, om eene zoo gebrekkige en in. der ijl opgeftelde Leerrede te laaten drukken: — Gij tmtfangt ze zoo vol gebreeken en onuitgewerkte ftukken, als ze door mij gedaan is, en zult, vertrouwe ik, het onvolkoomene daar in, met een gunstig oog en Menschlievend hart, betrachten en iri aanmerking neemende, dat ik dezelve gedaan heb, na flegts den korten tijd van ruim één Jaar Predikant geweest te zijn, de Onvloeibaarheid van ftijl en bekrompenheid der Voorftellingen gaarne daarin verfchóonen. lk zag, gelijk uit het voorige reeds kan opgemaakt worden, zelve duidelijk in, dat ze, zoo als ze is, niet zonder dringende noodzaaklijkheid biefi iorde gedrukt te worden, in zulk een verlichte Eeuw, a.' ij tans beleed ven: — maar wat zoude ik doen ? — -oude ik ze verwerken ? — dit kon niet wel gefchiedei-, indien ik mijn Oogmerk bereiken wilde, want dan zouae ue laster er  2 VOORBERICHT. er nog altijd vat aan hebben. ■— Dus wilde ik mij rechtvaerdigen, dan moeste deze Onrijpe Vrucht, zoo als ze woordelijk is opgedist, aan mijne Landgcnootem worden aangebooden : — dit nogtans moet ik er bij erinneren, dat ik mijne Aanfpraaken aan de Gemeente en den Kerkenraad er afgelaaten hebbe, als ook de Aanreden , die ik als Beftuurder des Edamfchen Genootfchaps van Kunsten en Wetenfchappen, tot nut van 't algemeen, gehouden heb, bij die plechtige Gelegenheid aan den Befchermheeren, Beftuurderen en Medeleden van die Mensch- en Vaderlandlievende Maatfchappije. — De eersten laat ik agter, om in geene zaakelijke herhalingen te vervallen, 't welk bij het uitgeeven van twee affcheidsreden bijkans niet kan vermijd worden. — lk zoude wel is waar, bij deze de Aanfpraaken hebben kunnen plaatzen en bij de Volgende hebben kunnen weglaaten; — doch de Bewusth«id. dateenige, om niet vecle te zeggen , mijner vorige Lieve Westzaanfehe Gemeente, de gekoozene handelwijze zeker de voorkeur zullen geeven, en van de Begeerte der lidammers om de gehoudene Aanfpraaken indruk te zien, niet overtuigd zijnde, heb ik geen vrijheid gevonden, om anders te doen, i\s nu gefchied is — Wat voorts de Aanreden aan Befchermheeren, Beftuurderen en Medeleden des Fdamfchen Genootfchaps aanbelangt: —— Deze zijn in het zaakelijke al te veel overeenftemmende met mijne, in druk zijnde, Aanfpraaken aan hen op de Algemeene Jaarlijkfche Vergadering in 1785 gehouden, gedaan : terwijl ik er niet aantwijtèle of onder denLezeren dezer Leerrede zullen zeker Medeleden des Genootfchaps gevonden worden, en indien ik dan deze Aanreden  VOORBERICHT 9 den geplaats had, zou zulks juist niet al te fmaakelijk zijn. — voor kiefche ooren waarlijk is het ook niet aangenaam om tweemaal zaakelijk hetzelfde tehooren, veel min, in druk te leezen. — Dit was verfchoonlijk vuor mij te Edam zijnde, de tederfte gevoelens van Dankbaare erkentenis perften mij toen, om niet te zwijgen, — ik durfde het niet laaten, wilde ik Vrede met mijn Eigen Gewceten houden en niet in gevaar ftaan, dat de Ondankbaarheid, het kenmerk van laage zielen, mij in het Aangezicht zoude vliegen, echter mijn tijd was toen kort en het werk veel, dit en de overweging van de Menschlievende gevoelens der Braave Medeleden der Kdamfche Maatfchappij deed mij beüuiten , om het zaakelijke der Voorgemelde Aanrede in een ander gewaat te kleeden en eenige zulke bijvoegzelen erbij temaaken, die er nog eenige verandering in konden te weege brengen Zie daar een gulle Belijdenis mijner gehoude- ne handelwijze. — het uitgeevcn der Tweede Leerrede in dit Bundeltje is een uitwerkzel van mijne zuivere liefde voor mijne voorige Westzaanfche Gemeente en indien dezelve , fchoon een gebrekkige vergoeding voor al die Wek daden, die ik in den korten tijd van ruim een half jaar, aldaar genooten heb,eenigermate de ontfangene batelooze liefde van deze braaven , met wederliefde bekroond, —- wanneer ik hier van langs hoe meer overtuigd worde, daar ik de harten mijner vrienden aldaar al te wel kenne, als dat ik mij hier mede in vooruitzicht niet vleien zoude: dit zeker zal de Edelfte genoegens en heugelijkfte gevoelens in mijne Dankbaare en Erkentelijke ziel ftroomen. Mijne Intrede hier te Utrecht, iïseen derde, wilde ik niet onbedrukt laaten, daar ik a over-  4. VOORBERICHT. yertuigd ben, dat mijne tegenwoordige Gemeente, wat ten miii.ten zommige derzelve betreft , dit gaarnezaageii en ik, van mijnen kant, het ook mijilen Plicht ach* tedö , om daar door mijne waare liefde en ongeveinsda achting te toonen voor mijne tegenwoordige Gemeen* lü, in welke nJi reeds veel liefde beweezeil is. —— ■Aangaande de overige Leerredenen en de BedejiondeH heb ik niet anders te erinneren , als dat dezelve daarom voornamelik het licht zieii, om eensdeels de Lezereheen d?nkbei;'dte geeven van mijne Godsdicnftige en Vaderkvn ' ■ vaide gevoelens: en anderdeels om aan het bijzonder verlangen van veele Vrienden en Vriendinnen te voldoen, —s onder welke zekei mijne Braave Edamf:he Vriendin de oude Juffrouw * . ; . . met het grootfte recht geteld kan worden. ■—i Denk niet, dat ik deze fchriften opdis als een 't zamenftel van nieuwe vindingen: — liet zij verre, zulke waanwijze gedachten van mij te vermoeden; — Neenl — het ziin eenvouwigc bekende Godgeleerde Waarheden en Zedenkundige Bedenkingen, die op de Oude, maar eeuwig en ohWrikbaare vaste, grondflag def Waarheid, Gods genade in Jezus Christus, gebouwd zijn. —Brengt dit werkjen bij den Lezeren of Lezeresfen eenig feestelijk Nut en Zedelijke verbectering te weegc, dan zal de Opfteller zijne moeite, aan het opftellen en uit geeven derzelve befteed, dubbeld vergoed achten. —I AP-  AFSCHEIDS-R.EDE VAN DE MENNONIETEN GEMEENTE TE EDAM GEHOUDEN den 29 Januarius. 1786. OVER Handel. 20: vs. 3a. En nu broeders, — ik heyee* le u Gode en het woord Zijner Genade, die mach' tig is u op te bouwen en u een erfdeel ie geeven onder alle de geheitigden, INLEIDING. i D aar deze dag bepaald is, om van mijne Edamfche Gemeente een behoorlijkaffcheid te neemen, —■ zoo konde ik geene woorden gefchikteren regtftreeks toepasfelijker op hec oogmerk van dezen dag vinden als de zoo even afgelezene: — deze Apostolifche woorden immers behelzen in zich eene regt Christelijke zegegroet, geuit door den Grooten Apostel der Heidenen, bij gelegenheid, dat hij affcheid nam van de Gemeente te Ephezen. — Dan om terftond, zonder omhaalens, UI. te openbaaren, welke eene orde wij voorneemens zijn te houden, zoo weet, dat wij in de 1. plaats, kortelijk onzen Text zullen verklaaren. — en in de 2. plaats Paulus voorbeeld volgen en affcheid neemen van deze Gemeente, van UI. Broederen en Zusteren , onder welken wij eenen korten tijd werkzaam zijn geweest, als een Leeraar, als een dienaar des Alderhoogften, — A de  a AFSCHEIDS.REDE; I. Da eerfte zaak nu wat aanbelangt, namelijk de verklaaring van den tegenwoordigen Text, daarin, om ze wel te behandelen , moeten wij letten op drie dingen, voor (O op de perzoonen, tot welke de Apostel fpreekt, ten (2) op den Apostolifchen zegenwensen, en ten (3) op de omichrjjving van God, als een machtig, Heiligenden Zaligend wezen; waar door de gepastheid van dezen wensen openbaar word. — A. De perzoonen , die hier door Apostel Paulus aangefprooken worden zijn eigenlijk de Ouderlingen en Opzienderen van 's Heeren Gemeente te Ephezus, welke in die 3 jaaren, die Paulus had doorgebragt te Ephezen, als een dienaar des Heeren, door middel van zijn Euangeli - verkondiging, in die Eerw. posten, van Beftuurderen der Gemeente te zijn, waren aangeftdd. — Deze Eerw. Lieden nu worden door 's Heeren Apostel Broederen genoemd, en waarlijk hier voor zijn zeer gewigtijje redenen, redenen, die ons van de gepastheid dezer benaaming' overtuigen. Want voor (1) Paulus en de Ouderlingen te Ephezen hadden eenen Vader, namelijk God, daar zij uit God gebooren en wedergeboren waren door Gods Geest, tot Heiligmakinge des levens. — Zij alle dus waren kinderen van dat Volzalig en liefde-volle wezen, 't welk zoo Goedertieren is geweest, om met den menfchen in een Verbond te rreeden en hen uit kragt hier van als kinderen en Bondgenooten aan te neemen. -— Paulus noemt hen (2) Broederen, om dat dit een bemaling is, welke alle Geloovige en waare Christenen met tlkanderen gemeen hebben, dewijl Jezus onder den Godzaligen en deugd/.amen , niet alleen de oudfte en eerfte der Broederen is, —maar ook uitdrukkelijk  AFSCHEIDS-REDE. 3 lijk gewild heeft, dat ziine leerlingen en volgeren elkanderen, tenteeken van ootmoec, onderlinge liefde en hunne betrekking op hem hunnen Heer en Meester , dus zouden noemen , zie maar zijne verklaaringe des aangaande bij Matth. 23: vs. 8. alwaar onze Zaligmaaker zegt cot een groote zaamgefchaarde menigte en bijzonder tot zijne Discipelen , Doch gij en zult niet Rabbi genaamt ■worden, want een is uw Meester, namelijk Christus en gij zijt alle Broeders. — en Hij laat 'er terftond op volgen, — Gij en zult niemand uwen Vader meniën op der /larden, want een is uw Vader, namelijk, die in den Hemelen is. — Ten (3) wierd het reeds als eene allerheuglijkfte zaak opgegeeven in den 133. Pf. wende Geloovigen, overeenkomftig hunnen plicht, als kinderen van eenen Vader 't zaamen leefden, zie maar den geheelen Pf. doch bijsonder het eerfte en laarfte vers, alwaar wij leezen , Ziet hoe goed en hoe lieflijk is hety dat Broeders V zaamen woonen, — IVam de Hee~ re gebied aldaar der, zeegen en het keven tot in de Eeuwigheid — Geen wonder dan, dat Paulus hier den Opzienderen zijne Broederen noemt, daar hij ievrig met hen hadde 't zamengewerkt, om de Ephezifche Gemeente te doen bloeien, door de Kerke van Christus in belijderen, maar vocrnaamlijk in Geloovige beleeveren te doen toeneemen. — En eindelijk met het hoogfte recht geeft de Apostel den Ouderlingen den naam van Broederen; immers hij had met hen gedeel i in voor en tegenfpoed, in vrolijkheid en drukkende vervolgingen of hartgrievende fmaadheóen. — Ja hij had met hen een en het zelfde erfdeel te wachcen, namelijk de ftaat der Heerlijkheid, — de kroone der Rechtvaerdigbeid, Ja een eindeloos gelukkig leven in de gewesten der zalige onllerveiij kheid. — A 2 B.  £ AFSCHEIDS - REDE. B. Van deze zijne Broeders nu neemt de Apostel plegtig affcheid, door hen harteliik den Godlijken zegen toe te wenfchen , zeggende En nu Broeders! ik beveele u Gode en het woord zijner Genade. —■ Paulus had getrouwelijk aan hen het Euangelium ver* kondigt en hen met nadruk onderwezen in de groote Liefde Gods in Christus, om daar door opgewekt te worden tot eene heilige en vuurige wederliefde, en daar hij nu van hen zal fcheiden en heenen gaan na elders, zoo beveelt hij hen dan, in de hoede en naukeurige zorge van dien God, die de fontein en wezenlijke oorzaak van alle Liefde en Genade Betooningen is, ten einde zij daar door meerdere Heiliging en eindelijk de Volmaaking mogten erlangen, terwijl hij hen tevens aanbeveelt aan de leidinge en wijze beftuuringen van het woord der Genade, het Euangelium, 't geen hij als een aangenaametijding, eene blijde bocdfchap en als eene groote Zaligheid aan hen fiadde bekend gemaakt. — Op dat zij van deze Heilleer niet mogten afwijken, maar zich getrouw houden aan en bewt-aren in dcszelfs zegenrijke leeringen en zich dus niet door de zondige begeerlijkheden, noch door de bedriegelijke onderwijzingen van valfche Leeraaren mochten laaten afleiden van het pad des levens . Deze handelwijze van den Apostel, omtrent de Ouderlingen en opzienderen van Christus Gemeente te Ephezen , is allerkragtigst; immers hij Beveelt ze aan God. — daar deze, hun maakeren regeerder zijnde , hun fteun en Heilige bewaarder kon zijn in voorfpoed en verzoekingen. —■ hun vertroos-, ter in tegenfpoed, — hun Rechtvaerdigmaaker na betooning van boetvaerdigheid over afwi|kingen. —■ hun Heiligmaaker in het reinigen van ongerechtigheden. — hun Vader in het fchenken van zegeningen en weldaaden. — hun raadgever in verlegene en kom-  AFSCHEIDS-REDE. 5 kommerlijke omftandigheden. — hun airredder in de uure der benauwdheid. — hun Leidsman en hulpe op de bewandeling van het pad des levens. — hun onderfteuner in het ondergaan van vervolgingen. —■ Ja hun Genadige Belooner in den Hemel, het Vaderland der oprechte Christenen. — En waarlijk aan niemand beter, als aan God, de goede Hemelfche Vader, konde Paulus " afscheids-rede. ik, hadden de Apostelen dus gehandeld, dan konden zij zich ook na recht iets goeds van de Thesfalonicenfers belooven en ze in dat opzicht hunne hoope noemen. — Ten anderen het goede, t geen men hoopt moet nog toekoomende zijn, want indien betrekkelijk ons iets voordeligs tegenwoordig is, dan zijn wij bezitters daar van en hoopen niet meer. dus nu ook waren de Thesfalonikers der Apostelen hoope. — want of fchoon zij der Apostelen leer hadden omhelst, dadelijk, door een werkzaam geloof, Christenen waren geworden, — en zich verbonden hadden tot een duurzamen Godzaligen levenswandel, zoo lag daar in wel een grond , op welke men zoude kunnen bouwen een liefderijk vertrouwen omtrend hen, dat zij wel zouden volharden in het waare gelool en het beoefenenen van deugd, maar echter hier omtrend kon men nog geen volle verzekerdheid hebben, dit dus bleef hoopen , daar die llreelende hoop den Apostelen bezielde, dat de Thesfalonikers, trots alle verlmading en verachting, zich zouden houden aan die zuivere leer, die hun door hen was voorgedraagen en voleinden in het betrachten van het goede hunnen levenswandel, om eens opgenoomen te worden in eeuwige Heerlijkheid. — Ten 3den. — Die zaak of dat voorwerp, waaromtrend onze honp werkzaam is, daaromtrend moet zich eenige zwarigheid opdoen, of anders zou men het niet meer hoopen, maar zekerheid moeten noemen: — ten dezen aanzien nu ook noemden de Apostelen de Theslaloni/che Gemeente hunne Hoope. -— De zwarigheid, die zich bij den Apostelen opdede, omtrent de Thesfalonikers befiond daarin, of in hun afzijn niet misfehien valfche, het Euangelium onzuiver verkondigende Leeraaren, hun tot een kwaden  AFSCHEIDS-REDE. 17 den wandel aangezet, en het Apoftolifche Onderwijs iedel gemaakt zouden hebben. zie het laatfle van het 5de vers des volgenden Hoofddeels; — Zagen de Apostelen op hunne betoonde liefde voor het Christendom en hunne goede oogmerken, dan wierd de vrees voor deze verleiding zeer gering, — doch dewijl deze zwarigheid altoos eenigermaate overig bleef, zoo lang zij op deze benedenwaereld bleeven, konden de Apostelen omtrend hen nooit tot een volle zekerheid koomen, — maar moesten (leeds hoopen , dat de Thesfalonikers tot het einde toe zich aan de zuivere waarheid mochten vast houden en beieveren, in een duurzaam gelooven en betrachten dier Leere, die hen door de Apostelen was voorgehouden, en waardoor zij navolgers der Apostelen, ja navolgers van den Zaligmaaker Jezus Christus geworden waren, hebbende het woord der Apostelen aangenoomen met blijdfchap des Heiligen Gee/les. — En eindelijk — Het Voorwerp, omtrend welke wij iets goeds hoopen, moet in de moogelijkheid zijn, om dat goed te kunnen erlangen, — Ja de verkrijging daar van moet zelfs waarfchijnlijk worden, door eenigen grond, welke zich als een (leunzel der Hoope opdoet, — dus dan nu ook hadden Paulus en zijne Mede-Apostelen redenen genoeg voldoende, om den Thesfalonikers hunne Hoope te noemen: —■ want hoopten de Apostelen hunne volharding in het goede, hier aan konden zij beantwoorden, door zich te houden aan de Genade Godsin Christus: hoopten zij hunne zaligheid, deze was te verkrijgen, wanneermen zich maar hield aan de zuivre leer der Apostelen. —Ja maar ook hadden de Apostelen voor hunne hoope eenigen grond en lleunzel: — want de Thesfalonikers waren in het werk des geloofs, in den arbeid der liefde en de verdraagzaamheid der hoope op onzen  38 AFSCHEIDS-REDE- Heer Jezus Christus zoover gevorderd, door deLesfen der Apostelen, op te volgen, — dat zij voorbeelden^ geworden waren allen den geloovigen Christenen in Macedonien enAchajen, zie het / de vs. van het Eerfte Hoofddeel dezes Briefs. — De Apostelen dus hadden zekere fteunzels, op welken zij hoopen konden, dat de Thesfalonifcbe Gemeente zicii zoude houden aan de zuivere leer der waarheid. — Voorts getuigt de Apostel ook uit naam van twee zijner medearbeiders, dat de Thesfalonikers hunne blijdfchap waren. — Men kan mecvolkoomen reche iemand onze Blijdfchap noemen, wanneer hij aan onze oogmerken beantwoord, — en ons daardoor ftof tot vreugde en vergenoeging geeft: — Dus is een Zoon de blijdfchap zijner ouderen, wanneer hij hunne welmeenende voorzorg erkent, en met onderwerping hunne lesfen en raadgeevingen opvolgd, beantwoordende danrdbor aan de heilrijke oogmerken zijner ouderen. — Dus ook konden de Leeraaren derThesfaloniefche Gemeente, de Apostelen, de Thesfalonikers, hunne Blijdfchap noemen: — want deze hadden, met alle bereidvaardigheid, de oogmerken der Apostelen omtrend hen begunftigt: zij hadden het Eu» angelium omhelsd, zich bekeeid, — het Koningrijkvan Christus was door hun geloof, uitgebreid,— zij waren gehoorzaam geworden omtrend der Apostelen onderwijzingen , zij ftonden vast in de waar. beid en {leunden alleen op Jezus Christus als het hoofd en de Heer van het Christelijke Genoocfchap, zij wandelden waardig hunne roeping en verkiezing, —■ en toonden omtrend de Apostelen een wezenlijke liefde en oprechte achting te hebben, fchoon deze ook van hen afeefcheiden waren, om in andere Gemeentens het Euangelium te verkondigen , — met recht: zeker konden daarom dc Apostelen hen hunne Blijdfchap  AFSCHEIDS-REDE. ig fchap noemen, daar ze dus werkzaam waren tot vreugde hunner Leeraaren. — En ten Iaatften hadden de Apostelen eene voldoende rede, waarom zij de Thesfalonikers, even zo wel als alle anderen, die zij tot het Christen Geloof bekeerd hadden, noemden hunne Kroone des Roems: —• of de Apostel hier zinfpeelt op de Kroonen, waar mede de overwinnaren in de Griekfche fpeelen vercierd wierden , of op die Kroonen, die bij de Huwlijks feesten in gebruik waren, of op de zulke, die de Priesteren in de gewijde diensten droegen , — die kan met zekerheid niet bepaald worden: — echter denken wij op de Iaatften, — want gelijk als het bij de Kariers, — de inwoonderen van Azien, — de Tarfers, en bij de Magnefiers een bijzonder voorrecht: voor de Priesteren was, om Lauwer • Kroonen te draagen, en zij daar op met recht konden roemen, als zijnde de blijken hunner getrouwigheid in de waarneeming der Heilige dienst, — zoo kon de Tarfifche Apostel, met betrekking tot hemzelven en zijne mede Apostelen, de Thesfalonikers ook de Kroone hunnes Roems noemen, — dewijl deze door hunne geloofswerkzaamheden en beoefeningen der Godzaligheid ook deden blijken, — dat de Apostelen getrouwe Priesteren Gods en dienaaren van Jezus Christus waren, die wel degelijk zich bevlijcigd hadden, om het Koningrijk van Christus onder hun uittebreiden, die als goede Leeraaren hunne amten in alle oprechtheid hadden waargenoomen. — B. De betrekking nu, in welke voornamelijk de Thesfalonikers de Hoop, Blijdfchap en Kroone des Roems der Apostelen waren, voegt Paulus 'er nader bij, en zegt, — dat zij zulks in 't bijzonder waren voor onzen Heer Jezus Christus in zijne toekomst.—■ Buiten twijfel doelt de Apostel hier op dien Grooten B 2 Oor-  30 AFSCHEIDS-REDE Oordeelsdag , in welke alle menfchen zullen verfchnnen voor den Rechterftoel van Jezus Christus, als zijnde die man, die God gefteld heeft, om het geheele, bijkans taüelooze nakomeiingfehap van Adam, rechryaerdiglijk te oordeelen: — dan , wil de Apostel zeggen, dan o Thesfalonikers! zal onze Hoop ia ulie» den vervult worden, — dan zal onze blijdfchap vermeerderen tot een verzadiging van vreugde, — en onze Kroone des Roeras omtrend ulieden vergrooten tot eene zegepralende Heerlijkheid, wanneer gijlieden tot den einde toe met ons getrouw blijft en wij als dan in den jongften aller dagen, voor onzen Heer Jezus Christus fhande , ulieden als onze onderwijzelingen zullen kunnen befchouwen en met blijdfchap tot den Richter van Hemel en Aarde zeggen, ziet Heer! Tiier zjn wij, als uwe Dienaar en, — en hier zijn Zij, die gij ons ter onderwijzing en opbouwing gegeeven hebt. — II. Na dat de Apostel nu deeze treffende betuiging omtrend de Thesfalonifche Gemeente gedaan heeft, voegt hij 'er deze nadere bevestiging bij, Want gij zijt onze Heerlijkheid en Blijdfchap. — Wanneer er tusfehen een Leeraar en een Gemeente een oprechte liefde plaats heeft, —- wanneer de Leden gaarne de Lesfen en onderwijzingen huns Leeraars hooren, en dit toonen door de onderlinge bijeenkomften niet na te laaten, — ja wanneer daar uit voortvloeit eene wezenlijke weerkeerige eeRftemmigheid, verbeetering en volmaaking in het goede, dan is zulk een Gemeente de heerlijkheid en blijdfchap van hunnen Leeraar, — en weerkeerig de Leeraar de heerlijkheid en blijdfchap voor zijne Broederen en Zusteren, voor de Leden zijner Gemeente. — Ten dezen opzichte nu konde Paulus en zijne Medearbeiders de Thesfalonikers hunne heerlijkheid en blijd, fchap  AFSCHEIDS-REDE- 31 fchap noemen, en dit zelvs als bij verdubbeling doen— daar de Thesfalonifche Gemeente in alle deze opzichten een oorzaak van verheuging was voor hunne Leeraaren, — en de Apostelen konden hoopen, met grond vertrouwen, dat hunnen dienst aldaar hen eens tot verheerlijking zoude gedijen, in den dag van Christus toekomst. — Dit nu zij genoeg ter opening dezer woorden. — TOEPASSING. Ziet mijne Vrienden! dus overwoogen wij met eikanderen de liefde-volle gezegdens van Paulus en zijne Meda- arbeiders omtrent de Thesfalonifche Gemeente, en zagen de kracht en nadruk derzelve in de verklaring van mijne Textwoorden: — Dan, dewijl wij, met deeze Leerrede, ons dienstwerk, als Leeraar dezer Gemeente , onder ulieden befluiten, zoo past het ons, nu onze redenen bepaald te wenden tot u mijne waarde Gemeente] om van u al zegenende, met een vriendelijk vaarwel , af te fcheiden, — O mogt deze mijne jongfte aanrede, als den uwen bekroond worden met de dierbaare Vaderlijke zegeningen des Alderhoogften, zoo dat ik uw een rijken overvloed van geestelijk heil konde agterlaaten! — Konden de Apostelen; Paulus, Silvanus en Thimotheus de Thesfalonifche Gemeente hunne Hoope, Blijdfchap en Kroone des Roems noemen, — Streelend is het voor mij, dat ik met recht zulk een getuigenis van ulieden kan geeven. — Gij zijt ook mijne Hoope waarde Broederen en Zusteren, — voor zoo verre ik van mijnen kant overtuigd ben, dat ik fteeds ulieden getrouw den weg der Zaligheid heb verkondigd en mij nooit heb opgeB 3 hou-  22 AFSCHEIDS-REDE. houden mee menfchen te behagen of pluimftrijkende woorden te gebruiken, — en ik dus nu ook, van u affcheidende, mij van ulieden iets goeds kan belooven, te meer, daar de ondervinding mij leerde, dat mijne redenvoeringen ulieden niet onaangenaam waren, gelijk dadelijk van uwen kant getoond wierd, door vlijtig de onderlinge bijëenkomften bij te woonen Gij zijt mijne Blijdfchap en Heerlijkheid, daar door uw, aan mij veele reden tot wezenlijke vreugde en vergenoeging zijn gegeeven: — Ja gij zijt mijne Kroone des Roems, terwiji ik in dat ftreelende vooruitzicht leeve, dat mijne Leerredenen ter dezer plaats gehouden, hoe zwak en gebrekkig ook zoms mijne pogingen waren, echter niet ligt uit uw geheugen en hart zullen verdwijnen, maar zulke zaaden daarin fteeds laaten blijven, die voor onzen Heer Jezus Christus in zijne toekomst, zalige geneugtens en onafgebrokene blijdfchap aan ulieden, en weerkeerig aan mij als een uwer Leeraaren zullen geeven. — Ik behoeve aan u niet te vraagen of mijn Hoope omtrend ulieden eenigen grond heeft? —■ want het is u bekend, hoedanig ik mij, als een Christen Leeraar- geduurende den korten tijd mijns verblijft alhier gedragen heb; —immers Broeders! wij kunnen met alle vrijmoedigheid tot u zeggen, — 't geen de Apostelen weleer zeiden tot die van Thesfalonika, onze Vermaaningen, onze Leerredenen in V gemeen, .— zijn niet geweest uit verleiding, — noch uit enreinigheid , -— noch met bedrog , — Maar gelijk wij van God beproeft zijn geweest , dat ons het Euangelium zoude toebetrouwd worden, alzoo fpraaken wij, niet als menfchen behagende, ■maar Gode , die onze harten beproeft. — Gij zijt getuigen , en God, hoe heilig, rechtvaardig en onberispelijk wij u, die gelooven, geweest zijn,  AFSCHEIDS-REDE. 23 Peiïjk gij weet, hoe wij een iegelijk van u, als een Fa der zijnen Kinderen vermaanden en vertroosteden, en betuigden dat gij zondt wandelen, waardiglijk Gode, die u roep tot zijn Koningrijk en Heerlijkheid. — De Leere der Genade in waarde te houden, en door de invloed der genade, deugdzaam en godzalig te wandelen, deze twee voornaame ftukken beoogde ik in alle mijne Redenvoeringen, om onder ulieden krachtig te doen toeneeruen. — en in hoe verre ik nu hier in wel of kwalijk geflaagd ben, dit zal elk uwer voor zich zeiven best weten te beoordeelen: -— wij voor ons hoopen en vertrouwen, dat onzen arbeid onder ulieden niet iedel geweest is. — 't is waar onze hoop; ons vertrouwen, zoude fterker grond gehad hebben, indien wij langer onder u verkeerd hadden en ook, overeenkomftig onze voornemens, met de jeugd dezer Gemeente werkzaam waren geweest, — doch dit nu zoo niet zijnde , blijven wij echter hoopen, dat gij u moogt houden aan die Leere der waarheid, die wij u verkondigd hebben, en onze opvolger de Eerwaarde de Bkuin onze zwakke en geringe werkzaamheid, met luister, tot heil der Gemeente, mooge vervangen en in zijne onderwijzingen omtrend de jeugd een cieraad, blijdfchap, heerlijkheid en kroone des roems voor u zijn mijne waarde, mijne dierbaare Gemeente! — dk altans te verneemen zal voor mij een wezenlijk genoegen zijn! — o dat de Alzegenaar geeve , dat daar ik in zwakheid werkzaam ben geweest, — zijn Eerw. in Merkte krachtig den opbouw en't heil dezer Gemeente mag bevoi deren tot zegen voor ulieden en tot vreugde van allen, die het geluk dezer Gemeente ter harten gaat en die onzen Heer Jezus Christus lief hebben in onverderfelijkheid. —— Vraagt gij mij mijne vrienden! wat de reden is, dat li 4 ik  24 AFSCHEIDS-REDE, ik u zoo fchielijk zal veriaaren en na elders gaan, daar ik nog maar den korten tijd van ruim een halfjaar bij u geweest ben? — ik betuige, ter beantwoording hier van, voor den overal zijnden God en deze vergadering, dat geene wispeltuurige drift of onbedachtzaame haking na verandering van mijne gehoudene handeling de rede is: — ik heb ook het beroep in de Utrechtfche Gemeente niet aangenoomen, om dat ulieder verkering mij mishaagde, — God weet het, en ik kan met een waare overtuiging des harten zeggen, dat het tegendeel bij mij plaats heeft, — ik verlaate deze Gemeente ook geenzins, om dat ik hier geene waare vrienden zoude nebben, want deze heb ik hier, geduurende mijn kort verblijf niet fchaarsgekreegen, terwijl ik, eer ik hier als Leeraar ftond, reeds mijne vrienden ter dezer plaatze had. —■ Liefdeloosheid doet mij ook niet van hier gaan, — want deze Gemeente heb ik hartelijk lief en het is niet zonder wezenlijke aandoeningen, dat ik dezelve verlaate: maar na rijpelijk de zaak overwoogen en met eenige mijner bloedverwanten en goede vrienden desaangaande geraadpleegd te hebben, — oordeelde ik, dat mijne betrekking in de menfchelijke Maatfchappij en mijn geluksbevordering, in den weg der Godlijke voorzienigheid , zulk een handelwijze van mij eischten, als ik dadelijk gehouden heb, terwijl ik tot nog toe, tot mijne vreugde niet anders kan zien, of ik heb in dezen mij van mijnen plicht, als mensch, als Christen en als een Leeraar der Christenen , gekweeten. — Zie daar de waare reden, waarom ik na Utrecht gaa, — nu zij het mij dan vergunt, om aan de innnerlijke toegenegenheid mijnes harten omtrend ulieden te voldoen, door al zegenende affcheid te neemen. — ïk wende mij dan ten voorften tot u] Eerwaardig Amtgenoot.'en oud Leeraar dezer Gemeente.' — onze  AFSCHEIDS-REDE- a<£ onze verkeering, die wij met eikanderen gehad hebben, is weinig geweest, weegens den korten tijd van mijn verblijf alhier, doch zoo veel en zoo dikwerf'wij het genoegen genooten, om bij een te zijn, is het altoos geweest, — hier houde ik mij van verzekerd, en dit zal u eigen hart ook getuigen,— in liefde en oprechte Christelijke verdraagzaamheid : nooic hebben tusfchen ons beiden twistredenen, veelmin een duurzaam ongenoegen, plaats gehad: — dit moet ons zeker tot eene weerkerige vreugde en blijdfchap verltrekken. — aangenaam is het voor mij te herdenken, dat gij» onaangezien uwe hooge jaaren, echter zoo veel maar immer doenlijk was, mijne openbaare reden voeringen hebt aangehoord. — ik bedank u Eerw: voor de liefde en dienst , gedurende mijn Amtsbediening alhier, aan mij beweezen, en wil niet nalaaten affcheidende van u, ook U Eerw: den dierbaren zegen Gods toe te wenfchen. — Ik beveele U Eerw dan Gode en het woord Zijner Genade, die magtig is U Eerw. in den grijzen ouderdom meer en meer op te bouwen en wanneer uwe levensdagen geëindigd zijn, een erfdeel te geeven onder alle de geheiligden. — Nu keere ik mij tot U Eerw. Kerkenraad dezer Ge. meerite !(metinfluiting van den ouden dienst) —waarde Heeren, zeer geachte vrienden en broederen in Christus! gijlieden weet hoedanig ik mij gedragen heb In de opbouwing van Christus Kerk alhier: —■ of ik niet, overeenkomftig mijne beloften, het Euangelium verkondigd en alle pogingen in mijne openlijke redevoeringen, aangewend heb totinftandhouding van liefde en eene welbeltuurde verdraagzaamheid: — heb ik bij mijne intrede, aan UI. openlijk beloofd , om mijne verkiezing en roeping getrouw te zullen handelen, in leer en leven , ik laat het tans aan u te beoordelen, of ik zulks niet dadelijk gedaan en mij B 5 in  is AFSCHEIDS-REDE. ïn dezen van mijnen pÜchc gekweeten heb,— dan , daariknuvan Ul affcheide', zoo neemt toch dezen oprechten raad van mij aan. — Brëedera! leeft fteeds waardig dien Post, welken gij hebt waar te neemen.—• zijt voorftanders van de grondwaarheden van den Christelijken Godsdienst! — houd de verborgenheid des geloofs in een reine confcientie! — bouwd deze Gemeente op door waarheid, gerechtigheid en godvrucht! Ja toont bij volharding, door uwe daden, dat gij lust hebt, om daar toe uwe pogingen aan te wenden, dat het wezenlijk geluk van deze Gemeente bevorderd worde. — in hoope hier van en op dien grond nu, wenfche ik ulieden hartgrondig de genade Gods in Christus. ■— de Algenoegzame en Alwijze beftuurder der menfchen doe ül. nooit zijn genadenrijken zegen ontbeeren , Hij onderwijze en geve ulieden zijnen heilzamen Raad, zijn oog zij fteeds op u, ■— zijt gij zwak, dan worde zijne kracht in uwe zwakheid volbragt, •— Christus en zijne genade zij ulieden fteeds dierbaar: ■— ja God, onze Hemelfche Vader, geleide ulieden door zijnen Raad en neme w daar na op in eeuwige Heerlijkheid. — Tans wende ik mij met mijne aanrede tot u, waarde westzaander Gemeente! geagte Broederen en Zusteren! — heb ik, geduurende mijn Heilig dienstwerk onder u, van dezen leerdoel, eene'meenigce Godgeleerde en Zedenkundige onderwijzingen aan u gegeeven, om ulieden waare Godvrees te leeren of daar in te verftcrken, weest overtuigd, dat gijl: door uwe liefderijke gedragingen omtrend mij en het lijpe opkomen in de Godsdienrtige vergadeiingen mijne Hoope, blijdfchap en Kroone des Roems geworden zijt, dat ik Ul van ganfeher harten lief hebbe, en uwe duurzame heiliging en verbeeteriog hoope en oprecht fteeds van mijnen God zal affmeeken. —Broederen en  AFSCHE IDS-REDE- 9/ en Zusterea! ik bedanke Ul. welmeenend voor hec goede aan mij beweezen : De Heere de Jehovah zegene u aiïen mee zijne heiligende kracht en genade, die wijs kan maaken tot Zaligheid. — Hij doe binnen kort uwen nieuw beroepen Leeraar met een rijken overvloed van geestelijke zegeningen tot u keeren en och ! wilt hem ook met die liefde en gulheid ontfangen, waar mede gij mij, bij mijne overkomst tot Ul. aangenoomen hebt. — God zelve verleene u allen met gezondheid der dagen en Voorfpoed des levens bekroond te worden: — Hij bevestige de band der volmaaktheid liefde en vrede onder ulieden. Hij zegene Ul. en allen, die u lief en waard zijn mee heil. — Ja mijne waarde Gemeente! ik beveele'uin de voorzorg en befcherming van die God, die u kan opbouwen, met die hartelijke bede, dat hij u eens wil doen beërven, dien volmaakten en allergelukkig ftenftaatvan Heerlijkheid, waar in gij deel«i zult in de erve der heiligen boven in het licht en kooraen toe de algemeene vergadering der Eerstgeboornen in den Hemel. — Nu keere ik mij tot u O Jongelingichap ,en Jeugd dezer Gemeente ! — Gij mijne jonge vrienden en vriendinnen! Zijt in zulke jaaren, in welke het voor ulieden zeer noodzaaklijk is, om regelmatige denkbeelden te ontfangen van de Waarheid en Dierbaarheid des Christelijken Godsdienst: — wegens de kortheid van mijn verblijf ter dezer plaats is het mij niet te beurt gevallen; om ulieden daarin te onder wijzen:— dan, daar dit nu zoo is, laat het mij vergunt zijn, om als een uwer Welmeenende Vrienden, Ulieden echter eenige Raadgeevingen voor te Hellen en daarop den zegen Gods toe te wenfehen. — wanneer alles wel gaat komt binnen kort weder een eigen Leeraar in deze Gemeente, verzuimt dan niet, om de leslen en  21 AFSCHEIDS-REDE. en Godgeleerde onderrichtingen van dien Eerw. vlijtig bij te woonen: . beichonwd hem als eenen Vader en getrouwen Raadgeever, die u waare geluk zoekt: — Zoekt door zijne leeringen uwe verffcindelijke vermoogens te verbeteren, maar benaerftïgd u ook, om door hem onderweezen te worden in gehoorzaamheid, liefde en waare godzaligheid: —neemt niets aan, zonder voorgaand onderzoek, op dat u ziel zich vroeg gewenne , om zelve werkzaam te zijn: ■— wanneer ge u bevlijtigd in de kennis der waarheid, bid dan ook dikwerf uwen Goden Hemel Vader, om voor dwaaling bewaard te moogen blijven. — God zelve zij uw voornaamfte Leeraar en Onderwijzer, Hij bewerke uwe gedachten, om aan htm te gedtnken in de dagen uwer Jongelingfcltap: ■— Hij geeve u het licht van zijnen Geest, als de geest der waarheid, — Hij vergunne u, door zijne medewerking, om fteeds aan het oogmerk uwer ouderen en leermeesteren, maar bijzonder aan de oogmerken van hem,uwen Maaker, te beantwoorden.— Is het tegenwoordig mijn taak, om plegtig, al zegenende, affcheid te neemen, dan wil, dan kan ik Ulieden ook niet vergeeten, mijne waarde Vrienden en Vriendinnen, die ik hier, geduurende mijn verblijf en inwooning niet fchaars gekreegen heb. — Ach! tot welk een rang of Christengezindheid gijl. ook behoort, zijt verzekerd, dat het enkele aandenken aan Ul. mij dierbaar is. .— Hoe meenige uuren hebben wij met eikanderen in de zoetfte geneugtens doorgebragt, terwijl de een ih 'sanderen vreugde op eene vrolijke, doch onfchuldige wijze deel nam. — O mijne waarde! eer ik Ulieden, en uwe betoonde liefde en vriendfchap vergeete, eer vergeete ik mij zeiven : — W?et, dat een Vriend van u afgaat, die de band der Vriendfchap heilig is, en daarom, al fcheiden  AFSCHEIDS-REDE. *9 den wij binnen kort na het Lichaam van den anderen, — mijn ziel zal echter, door zuivere betrekking en recht Christelijke liefde, als met een fterke band, aan de uwe verbonden blijven. — Het is mij aandoenlijk, — het valt mij hart, om van Ulieden te fcheiden, en weerkeerig vertrouw ik, dat dit ook bij Ui. plaats heeft. — Ik danke Ul. voor alle blijken van weldadige goedheid, en beveele mij in Ul. gunllig aandenken, en ernftige fmekingen tot den Alzegenaar. — God zij u gids en onderfteuner op het pad des levens. — Hebt fteeds Jezus ,Chri3tus lief in onverderfelijkheid: — de onveranderlijke God blijve altoos u hoogfte Vriend, en zijne genade en gunst fcheide nimmer van u af: — en daarom, daar ik van u af ga, beveele ik Ul. aan dien God en het woord zijner genade, die machtig is u *p te bouwen en een erfdeel te geeven onder alle de geheiligden. — Ten einde ons eens, door de genade Gods, dat geluk mooge te beurte vallen, om na het eindigen onzer levensjaaren, eeuwigduurende vriendfchap te houden in den Hemel, ons waare Vaderland, alwaar de God der liefde, de harten van waare Vrienden nooit van een fcheid, maar eindeloos aan een verbonden doet zijn door den band der volmaaktheid. — Dan op dat ik niemand dezer aanzienelijke Vergadering vergeete, zoo keere ik mij ten befluite tot UI. allen Toehoorderen, die hier bij een gefchaard zijt, van welke jaaren, ftaat, rang of Christen gezindheid ook. — Voor het laatft mijne Vrienden! dat het mij, als Leeraar hier ter plaats, vergunt zij , van dezen Leerdoel te fpreeken, vordert van mij mijn Amt en Plicht, om aan U allen nog eene Beede en getrouwe aanmaaning te doen. Gelooft Christenen toch van gantfcher harten in den Heere Jezus, en drukt in uwen wandel zijn gezegend voetfpoor, en indien ge / op-  A|F SCHEIDS-REDE. oprecht in hem gelooft, volhard dan tot den einde toe, daar niets toch heiliger en duurzaamer genoegen kan opleveren, als het betrachten van den inwendigen en waaren Godsdienst.— op deze Christelijke raadgeevingen, wenfche ik Ul. allen de Godlijke gunfte toe. God zij Ulieden een God van Vreede, heil en zaligheid, Hij zij fteeds nabij u, en doe u uit zijne Volheid geduurige genade voor genade erlangen, — Hij doe u altoos ftandvastig, onbeweeglijk en overvloedig zijn in het werk van hem, ■— Hij geeve u de goederen van zijn koningrijk , gerechtigheid, vreede en blijdfchap door den Heiligen Geest, — Ja God doe u, in de liefde tot Hem en tot Jezus zijnen Zoon het leven uwer zielen vinden. AMEN.  I N T K. E - i E JD E, IN DE DOOPSGEZINDE GEMEENTE TE UTRECHT.' Uitgefprsoken den 3 September 1786. UIT 1 Thesf. a: vs. 4. Maar gelijk wij'van God beproeft zijn geweest, dat ons het Euangelium zoude toe. betrouwd worden, alzoo fpreeken wij, niet als menfchen behagende, maar Gode; die onze harten beproeft. VOOR AFRED E. H et Oogmerk, om welke te bereiken, deze aanzienlijke vergadering is bijëengefchaard; beftaat buiten twijfel voornaamlijk daarin, om van mij eene Intre - Rede te hooren, door welke ik mij aan Deze Gemeente verbinden en een begin van mijn heilig Dienstwerk ter dezer Plaats zoude maaken: Dit is ook bet geene men tans van mij verlangd; . terwijl ik aan deeze Begeerte en dit verlangen volwaardig ben te beantwoorden, daar ik ook Juist met dat Doel en oogwit dezen Leerftoel ben opgeklommen: Maar is> het waar; dat naar maate een werk zwaarwigtiger is, men ook in de volvoering van hetzelve, bijzonder in. het Godsdienffjge, des te meer Voorzigtigheid , . Ge-; trouwheid, ■—. Ernst, Vrijmoedigheid, en nauwkeurigheid moet gebruiken: Dan voorwaar is mijne tegenwoordige taak allerzwaarwigtigst en vordert alle de opgenoemde plichtsbetrachtingen van mij, ■— immers door het houden eener Intre-rede verbind men zich op nieuw aan den dienst en de gehoorzaamheid van God, als den opperflen Leeraar:— daar  5, INTRE-REDE. daardoor verplicht men zich, om getrouw en voorzichtig eene Gemeente te leiden en te beftuurenovereenkomftig de voorfchriften en den onfaalbaaren regel van Gods Heilig woord: Ja daar door neemt men aan, om eens in den jongden aller dagen voor Christus als den Richter van Hemel en Aarde rekenfchap af te leggen, van onze handelwijze omtrend die zielen, die aan onze voorzorg en toebereiding tot eene zalige onlterfeliikheid waren aanbevoolen. —- Edoch! indien men dus het gewicht van mijne tegenwoordige taak overweegd. dan mag ik de taal van Paulus a Cor. 2: vs. 16. wel de mijne maaken en zeggen, wie is tot deze dingen bekwaamt Dit in te denken verwekt eigenaardig bij ons een Heilige vrees en eerbied jegens den Allerhoogften: het doet ons echter niet te rugge deinzen , dewijl wij een zegenrijk vertrouwen hebben, door Christus bij God, —— n et waanende dat wij van ons zeiven bekwaam zijn iets te denken, als uit ons zeiven, maar overtuigd zijnde, dat onze bekwaamheid is uit God, die ons bekwaam gemaakt heeft te zijn een Dienaar des Nieuwen Verbonds, niet der letter, maar des Geests.—— Zoodanig een vertrouwen dan nu hebbende, zal he<: nodig zijn, om eer wij een begin maken met onze werkzaamheid als Uwen Leeraar, vooraf God om zijnen zeegen aan te fmeeken, daar onze hulp toch eenig en alleen van den Heer, onzen Hemelfchen Vader , te verkrijgen is, — zijt gij geneegen, om ook uit overtuiging van uwe afhangelijkheid en dat ge de genade en zegen Gods nodig hebt, met mij te verzugten tot den Allerhoogften , volg dan, voor zoo verre gij daar op Ja en Amen kunt zeggen , mijne ftemmelijke voorbede op deze of dergelijke wijze.—  INTREEREDE. & INLEIDING. Zoo edel en voortreflijk de Waarheid is, zoomoeielijk valt het om dezelve op te fpeuren, in veele zaaken van gewicht, voor eindige wezens voor ffcervelingen: — Zij die Leeraaren en Verkondigers der Waarheid zijn, hebben in 't bijzonder een zwaarwigtige bediening. Hun Atnt vordert eene duurzaame on-. derzoeking en getrouwe mededeeling van zulke zaaken» die waarheid zijn: •— doch zoo dra zij dit werklïelligmaaken en dadelijk in beoefening brengen, —dan vind men al veele hunner Natuurgenooten,. die «ver de onderzogte en medegedeelde zaaken geheel anders denken en ze uit andere, met het Toorftel der Leeraaren verfchillende, oogpunten befchouwen : —deze echter meenen ook bevlijtigers der waarheid te zijn en gelooven zeker het rechte doel getroffen te hebben. —• wat moet een Leeraar dan in dezen' doen , wanneer jaist zulke, met hem in denkwijze, omtrend de waarheid, verfchillende, menfchen, een aanzienlijk gedeelte zijner toehoorderen in de Godsdienftige vergaderingen uitmaaken? — moet hij, om hen te behagen , zijne Redenvoeringen buigen na hunne begrippen ? of moet hij in de onderzoeking der waarheid volharden en alzints dus leeren en onderwijzen» als hij gelooft, dat waarheid en Gode zijnen Former en Hemelvader welbehaaglijk is? — Hij, die wel denkt en wien de Godsdienst ter harten gaat, zal gaarne de eerfia vraag met ontkenning en de laatfle mee bevestiging heantwoorden: en dus werkzaam zijn^ overeenkomftig het getuigenis der Apostelen in mijnen Text, —: alwaar Paulus, Silvanus, en Thimotheus, oprecht, rondborftig, deze verklaring doen, aan de Christelijke Gemeente te Thesfalonika, — maar ge-. lijk wij van God beproeft zijn geweest, — dat om c ha  54 I N T R E - R E D É. het Euangelium zoude toebetrouwt worden, alzoofpreehen wij, niet als menfchen behagende, maar G ode, die onze harten beproeft. Verwacht niet van mij, Mijne Vrienden! dat ik, bij deze gelegenheid, uitvoerig mijnen Text zal verklaaren, — Neen, mijn oogmerk is, om in mijn Ifte deel zulks kortelijk, zoo veel doenlijk, tevens zaakelijk te doen, —— ten einde in mijn Ilde deel, eenige zaaken te kunnen overweegen, welke rechtftreeks in den Text leggen opgeflooten: •— Ziet! dit zal mijne te houdene orde zijn. — Verleen mij dan daar toe uwen aandacht, —.. en geef gij o God! tot het een en ander uwe genade, — uwen zegen, Amen. I. Na dat de Apostel in het voorgaande, het derde vers getuigt had, dat zijne en zijner mede Apostelen leeringen, Prediking en vermaningen niet voortkwaa- rnen uit verleiding, onreinigheid noch bedrog, en dus dat daar in geen oogmerk was, om hunne medemenfchen door verdichtzelen, loosheid of kunftenarijen te bedriegen, of om ter uitbreiding van het Euangelium de menfchen in zonden en ondeugden te ftreelen, ten einde dusdoende veele Heidenen tot het Christendom overtehaalen; Na dat de Apostel zich zeiven en zijne mede arbeiders van dien, ten onrecht. door de vijanden van het Christendom , aangetijffden blaam gezuiverd had, — zoo fielt hij in mijnen Text voor de kracht hunner Apostolifche zending en hoedanig zij als dienaaren van Jezus Christus werkzaam waren ln de uitbreiding van den Chrisrelijken Godsdienst: — zeggende, — Maar gelijk wij van God beproeft zijn geweeft, dat ons het Euangelium zoude toebetrouwt worden, alzoo fpreeken wij, niet als menfchen behagende, maar Gode, die onze harten be-  ÏNTRE.REDEï 35 beproeft. — Paulus leert door deze woorden de 4 volgende waarheden; Voor Eerst, dat Hij en zijne mede Aposrelen een Godlijke aanftelling hadden: —i w.aar gelijk wij van God beproeft zijn geweest, dag ons het Euangelium zoude toebetrouwt worden, im ten anderen, dat Zij als zulken, die Gods Dienaaren waren, ook het Euangelium verkondigden, — £U zoo Spreeken wij, —— ten derden , dat zij geen Menfchen Behagers waren, niet als Menfchen behagende , — en ten vierden, dat dit hun doel was; om naar het welbehagen Gods werkzaam te zijn, maar Gode, die onze Harten beproeft. A: Wanneer wij de eigen kracht en nadruk van het Griekfche Grondwoord AJIw/mssjmm hier door beproeft geweest vertolkt, opfpeuren en in den zamenhang overweegen, dan betekend het eigenlijk goedgekeurd, bevestigd en verzegeld: terwijl als dan de waare zin dier woorden hierop uitkomt, __„ Wij Apostelen, IkPau„ lus benevens Silvanus en Thimotheus, hebben eene „ allergewigtigfte bediening, die. niet voortfpruit uit „ een toeleg, om door laage en oneerlijke konstgree„ pen de Menfchen te verleiden en te bedriegen, —. „ maar in tegendeel wij zijn in onze bedieningen, — „ zoo gewichtig en voorrrcflijkzijn dezelve, —, door „ God zelve aangeftcld, Goedgekeurd, . be- „ vestigd en verzegeld: Wij zijn dus wel dege- „ lijk onderfcheiden van die Leeraaren der Wet, j „ die bedriegelijke Arbeiders, welke zich tot Fabe- „ len begeeyen, arglistigheden koefteren, —, „ zich toewijden aan onreinigheid en onreine leerin- „ genieeren: want op onze Bediening heeft God „ zelve het Zegel gedrukt, wij zi)n door hem „ daarin bevestigd, — en op onzen Arbeid rust de „ Godlijke goedkeuring". —. Uit de redekaveling des Apostels blijkt duidelijk, dat het ApostelamtgeeC 2 ne  3« INTRE-REDE. ne willekeurige bediening, maar een, door God vervordend, Amt was,— iets, 't geen bij oplettenden, hoe verflaaft ook aan ongerechtigheid, bijgeloof en ongeloof, ligtelijk overtuiging en geloof kon verwekken. Hierom was het ook, dat de Apostelen dit dikwerf tot een beweeggrond gebruikten , — dus immers noemde Paulus zich een Apostel, geroepen, tïiei van menfchen, noch door een menfche, — maar door Jezus Christus , en door God den Vader, die hem uit den Dooden opgewekt heeft. Zie Gal: i vs: i,—Dus was verder ook zijne betuiging tor den Galateren, tk maake u bekend Broederen! dat bet Euangelium, het welk van mij verkondigd is, niet en is na den menfche, want ik heb ook het zelve niet van eenen menfche ontfangen noch geleerdV—maar door de openbaringe van Jezus Chri.tus, gelijk wij dit leezen kunnen bij Gal. i: vs. n en 12. Ja zelfs dikwerf, om duidelijk hunne Goddelijke zending te toonen en dat zij ais gezanten Gods door eene hoogere magt befhiurd wierden, ja zelfs dikwerf, ter aantooning hier van, deden de Apostelen wonderwerken. — en beweezen ook dan, door God beproeft, of üever goedgekeurd , bevestigd en verzegeld te zijn, wanneer zij, door oplegging der handen den Heiligen Geest uitdeelden, — of wanneer een Paulus, door een Godlijk vermoogen, Elijmas den bezweerder met blindheid floeg. — Aan zulke Achtbaare en van God gezondene Mannen, die eene godlijke goedkeuringe hadden , was de verkondiging des Euangeliums toebetrouwt: — De leere der Verzoening, Rechtvaerdigmaaking en Heiligmaaking , ten grondflag hebbende Jefus Christus, ais de Verlosfer en Zaligmaaker der waereld ; — die rijke Schat van zoo'n groote waa;de en prijs , van het uiteri'ce gewicht, — die Rijkdom van Genade en  INTRE-REDE. s? en Zaligheid , — die Blijde en Aangename Boodfchap, — was -aan hunne zorge aanbevoolen , —i om dezelve kennelijk te doen worden allen creatuu- ren. Terwijl Paulus en zijne Mede Apostelen hieraan getrouwelijk zochren te beantwoorden. — B. Daarom immers zegt de Apostel in den Text, Alzoo fpreekgn wij , namelijk als zulken, die Gods Dienaaren zijn, — die door God zelve zijn goedgekeurd , om het Euangelium te verkondigen , en welkers Plicht het is , om hetzelve zuiver voor te dragen. — De Apostel brengt daar door de Tiiesfalonikers onder 't oog , dat Hij en zijne Mede Arbeiders moesten aangezien worden als Menfchen , die uit last en op bevel van God zelve fpraaken , en die tevens in de uitbreiding van hec Christendom , zich benaerftigden, om aan het godlijk welbehagen te beantwoorden. —- Hetzeifde, hetgeen de Apostel hier doet, ftelde hij ook niet duifter aan de Korintifche Gemeeme voor, wanneer hij tot haar zeide : Alzoo houde ons elk mensch als Dienaaren van Christus en Uitdeelders der Verborgenheden Gods. Zie i Kor. 4:1. En waarlijk de Apostelen verkondigden het Euangelium met alle getrouwigheid , 'overeenkomfhg hunne heilige Bedieningen, zonder er iets af of bij t» doen, zonder hetzelve dus te verontreinigen door eenige konftenarijen , of deszelfs leer te vervalfchen.—— Trouwens hoe zouden zij dit ook hebben kuunen doen, daar zij geen Menfchenbehagers waren: ——• dat de Gnostikers en Wetpredikers zulks deden , laat zich begrijpen, deze zochten Eer uit den menfchen, en bedienden zich daarom van zulke bedriegerijen en beguichelingen , waardoor hunne medemenfehen in de waan gebracht wierden, dat men wel een Christen kon zijn, al pleegde men ook onreine afgodifche werken, of al zocht men zijne rechtvaerdiging uit de C 3 Wet  38 INTRE-REDE. Wet, iets, 'tgeen hen bij hunne aardsgezinde Natuurgenooten in een aangenaam daglicht ftelde. Maar hier was het de Apostelen niet om te doen , zij zochten geen eer uit menfchen , — zij gingen niet om met pluimftrijkende woorden. C. Maar fpraken niet als menfchen behagende. — Hierdoor moet men niet verftaan, dat Paulus en zijne Mede-Apostelen in geene gevallen ten genoegen van hunne medemenfehen zouden geleeft en werkzaam geweest zijn ; dikwerf immers zocht Paulus op eene onfchuldige, onzondige wijze, zijnen naasten welbehagelijk te zijn : getuige hier van zijn fchrijven aan de Romeinfche Christenen,— Maar •wij, die fierk zijn, z'jn fchuldig de zwakheden der onflerken te dragen, en niet ons zeiven te hehagen; dat dan een iegelijk van ons zijnen naasten behags ten goeden en tot jiichting. ZieRom. 15: r. en 2. —Getuige hier van zijne llellige uitdrukking aan de Corintifche Gemeente , Ween zonder aanftoot te geeven en den Jooden , en den Grieken , en der Gemeente Gods: — gelijkerwijs ik ook in alles allen behage , niet zoekende mijn eigen voordeel, maar het voordeel van veelen , op dat zij mochten behouden worden. — Zoo als wij dit leezen kunnen 1 Cor. 10:33. — Ja om den Broederen geen aanftoot te geeven, zoude deze groote Leeraar der Heidenen en waare Menfchenvriend alles gedaan hebben, wat bij moogelijkheid, behoudens een eerlijk hart en goed geweeten, konde gedaan worden : — om welke redenen hij, 1 Cor. 3: vs. 13, konde en vrijelijk durfde zeggen, Daarom , indien de Spijze mijnen Broeder ergert, zoo zal ik in Eeuwigheid geen vleesch eeten, tp dat ik mijnen Broeder niet en ergere. — Wanneer de Apostel hier dan zegt, alzoo fpreeken wij, niet als menfchen behagende, dm geeft hij daardoor  INTRE-REDE, Sj, door te kennen, dat Hij en zijne Medearbeiders in de verkondiging des Euangeliums, overeenkomftïg hunne Godlijke aanftelling, de waare leer der Verzoening, die hen was toebetrouwd, met alle vrij. moedigheid, voorftelden, zonder daardoor zich aangenaam te maaken aan het welbehagen van natuurlijke , aardsgezinde menfchen: —■ Ja zonder hierin te bedoelen eene algemeene toejuiching hunner Natuurgenooten of om daardoor fmaad, verguizing en vervolging te ontgaan; Ja het was er zoo verre van daan, dat Pauius zich, in het verkondigen van de genadeleer, zoude gefchikt hebben na net behagen der Menfchen, — dat hij in tegendeel aan den Galateren fchreef, daar zijnzommige, die u omroeren, en het Euangelium van Christus willen verkeeren: — doch al waar V ook dat wij. of een Engel uit den Hemel u een Euangelium verksndigde , buiten het geene wij u verkondigd hebben, — die zij vervloekt! zie Gal. i: vs, 7. en 8. — Dan wil men nu eens Heilig weeten, wat het wezenlijke oogwit der Apostelen, van Paulus, Silvanus en Thimotheus wss, men leze dan de laatfte afdeeling van ons Textvers, alwaar de Apostel getuigd aan de Thesfalonikers, dat het is, D. Om Gode te behagen \ dus immers zegt hij alzoo fpreeken wij, niet als menfchen behagende, maar Gode, die onze harten beproeft.— Hadden Paulus en zijne Mede-Apostelen eene goedkeuring en verzegeling Gods op hunnen Dienst, waardoor aan hen de Heilleer des Euangeliums,de uitdeling eener groote Zaligheid was toevertrouwt, — niets moeste hen dan ook meer ter harten gaan, als om Gods welbehagen in de verkondiging der waarheid te volgen: —• dit nu deeden zij ook, — zij bevlijtigden zich niet zoo zeer om gunst, genegenheid en achting bij den C 4 men  jp' ÏNTRE-RE DE. menfchen te verkrijgen, als wel om fteeds bij God aangenaam en goedgekeurd te zijn en te blijven. — Zij wisten, dat alle gaven, die zij ontfangen haddem aan hen, door God, gefchonken waren: 1— zij waren overtuigd, dat God hunne harten kende en beproefde, dat al wat zij dachten, fpraken of deeden, gefchiede in de tegenwoordigheid van een Alwee- tend God. Ja zij bezeften heel duidelijk, dat ze eens van hunne talenten en amtsbediening rekenfchap zouden moeten geeven aan dien Volmaakt Wijzen, Heiligen en Rechtvaerdigen God, wiens Dienaaren zij waren: — terwijl'deze bewustheid bij hen uitwerkte, om Hem ter eeren en na zijn welbehagen het Euangelium te verkondigen, zonder acht te geeven op het oordeel der menfchen. — Met alle recht dus kan Paulus van hem en zijne mede Apostelen in mijnen text dit getuigenis afleggen: — Maar gelijk wij van God beproeft zijn geweest, dat ons het Kliangelhtm zoude toebetrouwt worden, alzoo fpreeken wij niet als menfchen behagende, maar Gode, die onze harten beproeft. Laat ons nu overgaan tot ons tweede deel. II. Om eenige zaaken nog kortelijk te overweegen, die rechtftreeks in den Text leggen opgeflooten- —- A. Een eerste zaak, ln mijnen verklaarden Text begreepen,. is, dat het amt eens Christen - Leeraars eene goddelijke goedkeuring, bevestiging en verzegeling heeft: — Want was 't werk der Apostelen, om den menfchen tot het geloof in Christus en de waare bekeering te beweegen, — dit moet ook nog de geduurige bezigheid van Jezus Dienaaren, de Leeraaren des Christendoms, uitmaaken. Mochten de Apostelen, uit kracht daarvan, niet willekeurig handelen, in de verkondiging des Euangeliums, maar in tegeudeel overeenkomstig die heilleer, die aan hen was  I N T R E - R E D E.T 4* was toevertrouwt, ook nog is en altoos zal het blijven de wezenlijke verplichting der Leeraaren, om nooit af te wijken van die genade-leer, waarvan Jezus Christus de hoekfteen en grondflag is, en welke ook hen door God is aanbevoolen, om dezelve zuiver, naar het welbehagen Gods te verkondigen. — Hadden de Apostelen eene goddelijke aanftelling, —* deze kan men rechte Christen - Leeraaren ook niet betwisten: — want offchoon hunne verkiezing middelijK gefchied, — het is echter door het wijs beduur, en in den we» der Voorzienigheid, van dien God, ■—die zommige gegeeven heeft tot Apostelen, —— zommige tot Propheet en, —— zommige tot Euangelisten, —— en zommige tot Herders en Leeraaren, terwijl ze ook Dienaaren zijn van dien Albefhmrder, die hen geroepen en aangefteld heeft, om uitdeelders zijner Verborgenheden te zijn. ;— B. Een twisdr zaak is, dat den Apostelen het Euangeliutu was toebetrouwt: —■ dit is voor een Christen-Leeraar ook wel degelijk nodig te bedenken, dat hem niet een menfchelijke leering of 't zamenftel, maar het Godlijk Euangelium is toebetrouwt: op dat hij, door dit in te denken, leere bezeffen, dat het zijnen onvermijdelijkcn pligt is,om de Hoofdwaarheden van deze genadeleer fteeds in zijne Leerre» denen en Onderwijzingen voor te ftellen. — C. Dn derde zaak is, dat de Apostelen geen menfchen behagers waren : dit doet ons opmerken, dat rechte Christen-Leeraaren ook nooit zich, in de prediking van het Euangelium, moeten fchikken na de begrippen der menfchen, maar zich daaraan houden, om dus de waarheden van het Christendom voor te ftellen, als zij gelooven, dat overeenkomstig den inhoud van Gods woord is; — immers zulke Leeraaren, die, om menfchen te behagen, tegens het C 5 licht  42 INTRE-HEDE. licht van hun gewisfe en beterweecen aan, valfch* leeringen voorftaan, — die om maar geëerd en algemeen bemind ce worden, —■ om een algemeenen aanhang te maaken, — en Tijdelijke Voordeelen te verkrijgen, het Woord Gods verdraaien, en de leer der Zaligheid verdonkeren: — immers zulke Leeraaren, moet men voor gevaarlijke vleijers befchouwen, die door hun laag Charaéler toonen de afkeuring van Christus waardig te zijn, toen Hij zeide , Wee «, wanneer alle menfchen wel van u fpreeken. Zij zijn geen verkondigers der waarheid, maar Huichelaaren, ■— zij zijn niet oprecht noch rechtvaerdig, maar fpreeken mee een dubbeld hart en vleijende lippen, — daar bij hun de valschheid en het bedrog, onder de uiterlijke vertooning van menschlievenheid, verborgen leggen. — D. En eindelijk een vierde zaak is, — dat de Apostelen naar Gods Welbehagen het Euangelium verkondigden , onder heilige indrukzelen van Gods Alomtegenwoordigheid en alleswetende kennis, dus nu moet ook fteeds de werkzaamheid zijn van rechtgeaarde Christen-Leeraaren. — In het opllellen en uitwerken hunner Leerredenen en bijzondere Onderwijzingen moeten zij zich altoos voordellen het welbehagen van dien God en Heer, wiens Dienaaren zij zijn. —■ Dikwei! behoorden bij den Christen-Leeraar die vraagen plaats te hebben, — is dit volgens den wil van God ? — heeft Hij deze of die zaak wel zoo in zijn Woord geopenbaard? en zoo dra 'er twij- veling plaats heeft, moet een nader onderzoek, gepaard met een vuurig gebed tot den Allerhoogften, hem onledig houden. ■—Zag hij, dat een voorgaande werkzaamheid niet genoeg het welbehagen Gods bedoeld heeft, hij moeft dan, met fchaamte daarover, zijne Plannen en Werkzaamheden veranderen en bij ver-  INTRE-REDE. 43 verdubbeling zijn werk er van maaken, om ter Eere en naar het Welbehagen Gods, zijne Prediking en verkondiging des Euangeliums in te richten, met die bewustheid, dat God zijn hart beproelt en hem eens rekenlchap van zijn werk zal afvorderen. TOEPASSING. Zie daar waarde Broederen en Zusteren ■' heb ik uw in mijne eerfte openlijke Leerrede, als uwen Leeraar, afgetekend de waare gefteldheid der Apostelen,—■ de navolgenswaardige Charakters van Paulus, Silvanus en Thimotheus, — en hoe nuttig en nodig het is, dat Christen - Leeraaren de voetltappen van deze voorgangeren drukken. Ik toonde, dat, in gelijkheid met de Apostelen, de Leeraaren eene Goddelijke goedkeuring en verzegeling hebben, — dat zij, uit kragt van de waardigheid hunner Amts - bediening, het liuangelium Zuiver moeten verkondigen, — dat zij in hunne Leerredenen niet werkzaam moeten zijn, wat de Waarheden des Christendoms aanbelangd , om menfchen te behagen, — maar in tegendeel in de Verkondiging van de Genadeleer zich moeten bevlijtigen , om welbehaaglijk te werken voor dien God, die hunne harten beproeft en bij wien ze zullen moeten verantwoorden, hoedanig zij gehandelt hebbenen omtrent hunne Gemeentens werkzaam geweest zijn. — Het geene nu Apostel Paulus van hemze'ven en zijne mede Apostelen tot de Thesfalonifche Gemeente zeide, dit zeggen wij dan nu ook tot u. Waarde Utrechtfche Gemeentel Maar gelijk wij van God beproeft zijn geweest, dat ons het Euangelium toebetrouwt zoude worden, alzoo zullen wjj tot u fpreeken, niet als menschen behagende, maar Gode, die onze harten beproeft. — Om  44 INTRE-REDE* Om tans redenen op te geeven, die mij hebben overgehaald, om mijne voorige lieve Westzaander Gemeente te verlaaten en tot ulieden over te koomen, vinde ik onnodig,— [daar dit voor ons immers voldoende moet zijn, dat wij wederzijds de begeerce onzer harten verkreegen hebben en dat gijl. mij tans als uwen Wettigen Leeraar kunt befchouwen: —■ Het zal dan, naar mijn gedagten , beeter zijn, dat ik fchetswijze Ui. opgeef, hoedanig ik voorneemens ben, onder Ul. als een Christen en doopsgezind Leeraar te werken. —- Weet dan mijne Waarde Broederen en Zusteren! dat ik als uwen, Leeraar, tot een Grondflag mijner Leerredenen, zal ftellen, Jezus Christus en zijn te weeg gebrachte Verlosfing tot heil van het Mensendom. — Ik zal u afceekenen de Groote Liefde Gods in het zenden van Zijnen Zoon rot een Heiland en VerlosferderMenlchen, — entevens de Menie hen liefde van Jezus Chrisrus, door voor zondaaren gewillig te lijden en te fterven. Spreek ik tot Ul. over Deugdsbetrachting en het Beoefenen der Godzaligheid, dan zal mijn grond zijn, het zuivere, en door de Liefde werkende Geloof in Jezus Christus als de Middelaar des Nieuwen Verbonds. — In mijne te houdene Leerredenen zal ik rechtftreeks de Waarheid verkondigen, echter altoos met die voorzigtig. heid en op zulk eene wijze, dat daar door niemand, tot welk een Christen-Gezindheid ook behoorende, aanftoot of ergernis kan gegeeven worden. — Ik zal in n ijn Leer en Wandel daar na trachten, om ulieden ie overtuigen, dat ik mij zeiven, — mijnea God,— en deze Gemeente getrouw ben in het verkondigen van het Euangelium en het najagen van de Vreede en Heiligmaaking. -— Ik ben voorneemens; om mij, als een Leeraar in een Mennonieten Gemeente te houden  INTREEREDE. 45 den aan den zaaklijken inhoud onzer Uitftaande Belijdenisfen , om dat ik overtuigd ben, dat dezelve gegrond zij op het Onfaalbaar Woord van God, ■ welk woord p.üereigenlijkst mij rot een Richtfnoer zal zijn in mijne Predtkingen en bijzondere Onderwijzingen. — In mijne Openbaare Redevoeringen ter, dezer plaats zal ik, bij afwisfeling, dan God geleerde, dan Zedekundige ftoffen verhandelen, dewijl ik denk, dat beide even nodig zijn te ovcrweegen en men hier door ook het best kan voldoen, aan het waare Doel der Prediking des Euangeliums, daar het zelve niet alleen is om te Onderwijzen, maar ook en wel voornamelijk om te Stichten, om, onder Gods Genade, mede te werken ter Verbetering der Zeden, . in mijne Zedekundige Voorftellen zal ik Ulieden ernftig aanmaanen, om Vreedelievend onder elkande-, ren en omtrend anderen te verkeeren, — als Broederen van een Huis, — als Kinderen van eenen Vader en als Verlosten van eenen Heiland, en bij, de veronderftelling van zulk een charakter te bezitten », krachtig daarin zoeken te verfterken. Voorts zal ik ulieden trachten op te wekken, , om over be- gaane misdaaden boetvaerdigheidte betoonen, om in den Zoon van God te gelooven, om geene Rechtvaerdigmaaking noch Zielen Vrecde buiten Christus tc zoeken, om te wandelen na des Heilands Voorbeeld in waare Deugd en Godzaligheid, en in Betooning van zijn gezegend Voetipoor te drukken, — ik zal u aanmaanen, om u te bekeeren, teneinde in Christus Genade te vinden, — om Jezus betoonde liefde nooit te bedenken, dan met oogmerk, om .dankbaare wederliefde ce bewijzen, om ievrig, nooit traag , te zijn in het nafpeuren van Heilige Wetenfchappen, ' om , u eigen Zaligheid uitwerkende, vuuiig te zijuin het Gebed tot den Heer der Heir- fchaa-  \6 INTRE-REDE. ichaaren en dankbaar jegens hem, door het onderhouden van zijne geboden: — om Jezus, als de Zoon van God , bedendig, duurzaam , en dus in onverdervelijkheid lief te hebben, — om in den drijd des geloofs te volharden tot den einde toe, en wac dergelijke nodige , leerzame en zedenverbeeterende voordellen meer zijn. Uit het geene ik fchetsgevvijze opgegeeven heb kunt ge zien Waarde Broederen en Zusceren! hoedanig wij voorneemens zijn onder Ulieden te werken en dat ons oogwit is, overeenkomdig onze Amtsbediening, alzoo te fpreeken, niet ah menfchen, maar Gode behagende, die onze harten beproeft, — terwijl wij Hoopen langs hoe meer in deze werkzaamheid te moogen toenemen. Ja hier kunt ge van verzekerd zijn, dat één vooornaam oogmerk altoos het hoofd - bedoelde in onze pogingen zal zijn , namelijk, om Deze onze Gemeente in al wat goed is op te bouwen, en om daar door te beantwoorden aan onze Roeping en Verkiezing. — Dan ! laat mij mijne Reden wat nader aanbinden, laat mij wat bijzonderer zijn, en rans benoorlijkmij op eene Plegtige wijze aan ulieden verbinden. Ja laat mij al zegenende een begin van mijnen Diens: alhier maaken. God geeve zijnen Zegen over deze verrichting en vervulle mijne Welmeenende Beden, Hij doe dit om Jezus zijns Zoons wille. Amen. — Ik wende mij dan ten voorden tot U Eerwaarde Kerkenraad dezer Gemeente, met influiting van den Ouden Dienst, — Waarde Heeren, Zeer geachte Vrienden en Broederen in Christus Jezus! door wien ik tot Leeraar dezer Gemeente verkooren ben.— Erkent gij mij, als ulieder Leeraar, ik erkenne ook ulieden voor mijne medearbeiders! kom aan dan Broeders! laat ons 't zaamen, met vereende krachten, aan  1NTRE-R. ËDE. 47 aan den opbouw dezer Gemeente werken, — dat liefde en vriendfdhap ons heilig zij, ■— laat ons fteeds bedenken dat daar, waar oprechte Broederliefde, Vreede en Eensgezindheid woond, God zijnen Zegen gebied en het leven tot in eeuwigheid, — Wil mij uwen Leeraar toch geduurig als, een uwer waare Vrienden, opwekken in mijne verrichtingen, door de betooning van welgemeende toegenegenheid. — verfchillen wij al eens in denkbeelden van den anderen of word de een of ander in zijnen medebroeder gebreeken gewaar, nimmer zij dit een oorzaak tot koestering van hatelijke tweedragt: veel meer geeve dit aanleiding, om onderling in liefde te fpreeken en elkanderen als Broederen te raden, — zijn wij beftuurderen eener aanzienlijke Gemeente, onze Posten mijne Vrienden! zijn zeer gewigtig, laat ons, onder afbidding van den Goddelijken bijftand, echter waardig dezelve wandelen, en een voorbeeld in Deugd en Godvrees geeven aan onze medemenfchen in 't ge. meen, en in 't bijzonder de leden dezer Gemeen. te voorlichten door het voorftaan en beoefenen van wezenlijke goede werken, ten einde onze wandel mooge zijn tot verheerlijking van Gods naam en tot bevordering van het waare geluk dezer Gemeente:—— God zelve maake ons daar toe bekwaam door zijn Woord en Geest. — Hij verfterke onze verftandelijke vermogens, — Hij doe ons gelukkig flaagen in alle onze heilzame oogmerken, zijne goedertierenheid en Vaderlijke onderfteuningen; —zijn zeegen naar hec lichaam en na den onftervelijken Geest. — zijne liefdebetooningen omtrend ons, onze bloedverwan. ten en allen die ons dierbaar zijn, — dat wij dit njec fchaars, maar in een ruime maate moogen erlangen. . Ja God doe ons eens deelen in die ftaat van geluk, waar verzadiging van vreugde zal zijn en lieflijkheid aan  4« INTRE-REDE. heid aan Gods rechtehand eeuwig en altoos. —-I Nu keere ik mij tot U, mijne Waarde Utrechtfche Gemeente! aan wien ik mij tans dan ook plegtigver- binde. zoo dat ik reeds in zeker opzicht tot u kan zeggen, gij zijt de mijne en ik ben de uwe. Gij hebt gehoord, Waarde Broederen en Zusteren, dat ik voorneemens ben, om alle mijne Pogingen aan te wenden tot bevordering van Ulieder wezenlijk heil, door in Openbaare Re den voeringen Ul. te onderwijzen en in Godzaligheid op re bouwen, dan het zal ook tevens uw Plicht zijn Mijne Vrienden] om de Onderlinge Bijéénkomften niet na te laaten, om vlijtig en aandachtig de verkondiging van Gods Woord te hooren, en met een Geloovig en Godsdienftig hart te gehoorzaamen, ten einde dus tot Blijdfchap van mij uwen Leeraar en tot Heil uwer eigene Zielen werkzaam te zijn In dit Itreelende vooruitzicht en in deze heuglijke verwachting fiaande, zoo geeve ik mij aan u over, om geduurig nauwer, door den Band der Vriendfchap, aan u verbonden te worden, op dar onze wederzijdfche Keuze ons aan weerkanten nooit berouwen moge , maar wij in Vreede en Blijdfchap bij en onder eikanderen moogen woonen, tor eer van den Volzaligen God, tot Opbouw en Verlterking van Jezus Koningrijk, en tot Zaligheid van onze Onftervelijke Zielen: En om dit Oogmerk, zoo veel in mij is en mijne gebrekkige vermoogens toelaaten, te bevorderen, zoo zal ik fteeds gulhartig Godgeleerde en Zedenkundige onderrichtisigen geeven, zoo wel aan den geenen, welke nodig hebben onderweezen te worden in de Eerfte Beginzelen der Waarheid, als aan die, welkers verftaod en jaaren een verhevener Onderwijs toelaaten, — of welke begeerig mogten zijn, om met den Heiligen Waterdoop bediend te worden, op dat dus kennis, wetcnfchap en godsdienltigheid onder ons mooge aan-  INTRE-REDE. 49 aangroeijen en fterk worden , —terwijl wij wenfchen, dat de Heer, dejehovah, ulieden zegene, met zijne heiligende kracht en genade, die wijs kan maakentoc zaligheid. —- God zelve geeve u allen met gezondheid der dagen en voorfpoed des levens bekroond te worden. — Hij legge den band der Volmaaktheid Vrede en Liefde om uwe lendenen. — Hij zegene u met heil en doe u eens aan geene zijde des grafs beërven een volmaakte ftaat van Heerli jkheid ter liefde van den grooten Verlosfer der waereld. — Dan om niemand dezer vergadering te vergeeten , zoo kcere ik mij ten befluite tot Ulieden allen Toehoorders! die hier bij een gefchaard zijt, van welkeJaaren, Staat, Rang of Christen gezindheid ook. — Mijne Vrienden! ik Hoope met befcheidenheid, gelijk een Dienstknecht des Heeren betaamt, onder Ulieden te wandelen , en als een Burger der Stad mij te fchikken na alle billijke en rechtmatige Wetten van de Regeerderen dezer Stad: terwijl ik in '1 verborgen en in 't openbaar voor het heil en de rust van Neerland m 't gemeen en van deze Provintie en Stad in 't bijzonder tot den God der liefde envreede zal bidden. God zij dadelijk Ul. allen een God van Heil en Zaligheid: —j- Hij bekroone alle uwe pogingen, die tot Eer van Hem en tot heil des Vaderlands verftrekken kunnen, met zijne dierbaare begunstigingen. —• Hij doe Ul. altoos ftandvastig, onbeweeglijk en overvloedig zijn in het werk van hem. — Ja God vergunne Ulieden, Hij geeve ons allen, eens eene Eeu» wige Zaligheid, om Jezus zijns Zoons willen. AMEN. D LEER:   TL E E R. R E D E OVER HET G E E O O F, GEHOUDEN TE UTRECHT. den 12 November 1786. u 1 T Hebr. XI. vs, 1. Het Geloof nu is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaaken , die men niet en ziet. INLEIDING. j^iecs is voordeliger voor een mensch,die begeerte heeft, om eindeloos gelukkig te leeven en gaarne eens de vervulling zijner begeerte wenschte te erlangen in de gewesten der onftcrvelijkheid , als het Geloof, dat eenmaal den heiligen is overgeleverd: —• want daar door zijn wij bevoorrechte deelgenooten van de beloften, die God met zijn Liefde Verbond vereenigt heeft: — daar door zegepraalen wij over de zonde en alle verderfelijke begeerlijkheden: — daar door bezitten wij onze zielen in lijdzaamheid en fmaaken eene vreede , die al het verftand te booven gaat en ons doet deelen aan de goederen van Gods Koningrijk, Gerechtigheid, Vreede en Blijdfchap door den Heiligen Geest: — daardoor hebben wij vrijmoedigheid, om tot God te naaderen: — daar door weeten wij en zijn f*B vollen verzeekerd, dat wij Vrienden en Kinderen Gods zijn, die op zijne Vaderlijke goedheid, bewaaring en hulpe veilig ftaat kunnen D 2 »naa-  52 LEERREDE maaken en ftaan dus in de lieflijkfte betrekking: tot dien Hemel - Koning, welke Hemel en Aarde"gemaakt heeft , befiuurd en, na de wijste regelen, zijne bijzondere gunstrijke Voorzienigheid laat gaan, over hen, die hem in Geloof en Godvrees dienen en vereeren. — Ja daar door zijn wij érfgenaamen des Eeuwigen Levens en kunnen eene levendige hoope hebben op de erlanging dier volzalige Heerlijkheid, welke God toegezegd heeft aan zijne gunstgenooten, daar God onveranderlijk dezelve is en trouwe houd tot in Eeuwigheid. — Maar is nu het Geloof zoo zegenrijk en van zulke heilrijke uitwerkzelen , het behoeft ons dan niet te verwonderen, dat op de betrachting dezer Hoofddeugd zoo dikwerf in de gedenkfchriften des Ouden en Nieuwen Verbonds word aangedrongen; immers dit in het oog houdende, kunnen wij begrijpen, waarom den Geloovigen Abraham, den heerlijken Eernaam gegeeven wierd van een Vertrouweling, een Vriend Gods te zijn, — waarom de Ziender Gods Habakuk getuigde, dat een Rechtvaerdige door zijn geloof zal keven: — Waarom Jezus Zendelingen ook daardoor het heil des Volks zochten, dat ze den Menfchen geduurig toeriepen, Bekeert u en gelooft het Euange. Uum: — En om niet meer zulke fpreekende bewijzen , in welke de voortreflijkheid en heilzaamheid des geloofs met levendige verwen gefchilderd word en waarvan de ganfche Eijbelrol vervuld is, bij te brengen, zoo was het hierom ook, dat-denneerflagtigen, en bekommerden ftokbewaarder door Paulus en Silas deze troostrijke woorden wierden toegefprooken, gelooft in den Heere Jezus en gij zult zalig worden. En waarlijk! Jezus Kruisgezanten, de Heilbooden van het lieflijk Evangelium, hadden 'er de gewigtigfte redenen voor, waarom ze in hunne Leerrede-  OVER HET GELOOF. 53 denen en Schriften nergens meer op aandrongen als op het Geloof, — want zonder het geloof en eene daar mede verbondene Godzalige levenswandel kan men zich niet onder het getal der waare Christenen telien.— zonder het geloof is men Gode niet behaaglijk: — zonder deze daad, kan ons hart niet gereinigd worden tot goede werken: zonder het geloof, met een woord, kaa men aan zijne Godsdiendige verplichtingen niet beantwoorden noch in tijden wan tegenfpoed dien troost genieten, welke ons nodig is, om, met onderwerping aan Gods wil en vertrouwen op zijne toezeggingen,lijdzaam door deze wisfelvallige waereld heen te dreeven, en als vreemdelingen te reizen na het Hemelsch Vaderland. — Maar hadden dus de eerfte Leeraaren der Christen kerk eene genoegzaame en overvloedig toereikende reden , om op het geloof aan te dringen : — nog is dit nodig voor de Leeraaren des Christendoms , om zich hier mede bezig te houden, want zijn onze Zielen met den Goddelijken glans en luider des geloofs niet omhangen , dan kunnen wij niet deelen aan een genadige vergeeving der zonden, noch aan de heiliging des harten door Gods Genade in Christus, noch aan de Heerlijke beloften des Eeuwigen Levens. En daarom nog heeft het voor ons de grootfte nuttigheid , dat men niet beruste in den eernaam van Cnrisren , maar daar op lette of men zich die waardig maake, door geloovig voor Gods Aangezicht te wandelen ; immers de bloote naam van Christen te draagen zal ons in de jongde uure niets baaten, maar daar komt het op aan of wij het geloof hebben, daar bij tieszelfs gezeegende vruchten de Heerlijkheid van Julfcfs Caefar, de overvloed van Krezus, de voorfpoed van Augustus en het uitgedrekte Rijk van Darius, wac al deszelf» luister aanbelangd , in het verfchiet verdvvijO 3 nen  54 LEERREDE. dwiinen : — want ontfangt men, na Gods onverdiende goedheid, de laatfte uitkomst des geloofs, het Eeuwige ieeven, dan zal men, met Eer en Heeriijkheid omhuld,'met de eindeloos dankbaare en gelukkige Seraphs zitten op den Troon der onveranderlijke gelukzaligheid, om het Schepter van beftendige weltevredenheid en van Goddelijke vreugde over einde'ooze Koningrijken, de gewesten des Hemels,te zwaaien.' 13an om ulieden niet langer in de inleiding op te houden, zoo laat ons overgaan, om deze hooft-deugd zelve wat meer van nabij te befchouwen, en in de verklaring van mijnen text de volgende orde waarneemen, als voor I. Uefchouwen het voorwerp, dat de Apostel voordraagd, het Geloof, en dan ten II. De befchrijving, die hij daarvan geeft, wanneer hij zegt, het is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaaken, die men niet en ziet. — I. Wat het eerfte nu aangaat: — In het 36 vs. des voorgaanden Hoofddeels, had de Apostel den Hebreeuwen gezegt, Gij hebt Lijdzaamheid van nooden, op dat gij den wille Gods gedaan hebbende , de beloftenisfe moogt wegdragen: deze woorden liaan na onze gedagten, in een juist verband met mijne tegenwoordige textwoorden: — om dit wel te begrijpen, denke men, dat de Hebreenfche Christenen tijden van wrange tegenfpoed beleefden, ■ om hier in nu getrouw te blijven, aan den Godlijken wil en om zijne wegen niet te berispen, was het voor hen noodig, om lijdzaamheid te gebruiken, en op dat ze des te gereder hier toe zouden befiuiten, zonder doon den ftorm der verdrukkingen weggevoerd en wankele moedig te worden, zoo fchilderd de Apostel hen af, het heilrijke en heerlijke van een levendig geloof, dat door  OVER HET GELOOF. Sï door de wederwaardigheden niet verflauwt of uitdooft. — Hij brengt daar toe bij het gezegde van den Propheet, dat dé Rechtvaardige uit het geloof zal keven, en dit ftaafd hij in mijn texchoofddeel, door een heele trits roemrugtige geloofs-helden, met bijvoeging van het uitneemende hunner werkzaamheden, om dusdoende hen te leeren fteunen op dit onbeweegbaare anker, daar zij dan verzekerd konden zijn, dat zij, trots alle rampen, met innige vreugde in God, de woestenij dezer waereld zouden doorkruizen en de haaven der gelukzaligheid befteevenen. ■— Zie daar de t'zaamenhang, in welke deze textwoordea voorkoomen, dat wij nu de zaak zelve befchouwen. De Apostel begint zijn troostrijke Aanrede in dit Hoofddeel en mijn Textvers. A. Met het Geloof: Zonder tans breedfpra- kig re verhandelen, in welke Betekenisfen het geloof in Gods woord voorkomt, zoo zeggen wij alleen in 't voorbijgaan, dat het nu eens getrouwigheid, dan ftandvastigheid, dan oprechtheid, voorts eens de leer des Euangeliums, en nog weer, in andere betrekkingen een bloote kennis, of ook wel een zeker foort van vertrouwen betekend: — in alle die betekenisfen komt het voor in de gewijde Bladeren der Godlijke openbaring: — Het is hier de plaats niet, om zulks te betoogen, daar we tans een ruime ftoffe hebben, indien we flegts middelmatig aan] dien taak beantwoorden, welke ons mijne textwoorden opleve- ren- Het is dan tegenwoordig voornamelijk mijn zaak, om te zien. in welk een zin het geloof in den te*t genomen word. — B. Wij kunnen niets anders zien of de Apostel verftaat daar door het waare levendige en regtvaerdigende geloof, zoo als zulks werkzaam is, en uitzicht heeft op de toekomftige genade - goederen, en zoo als D 4 het  S6 LEERREDE het daarom gewillig alle woorden en toezeggingen Gods met voivaerdigkeid aanneemt, berustende op de onveranderlijkheid van Gods Verbond en Getrouwheid m Christus, waaruit ontflaat eene bereidwillige overgeevmg en onderwerping van zichzelven aan God, en een verbintenis, om de waarheden van den Godsdienst openhartig te belijden en getrouw tebeleeven, — zich daardoor verplichtende tot een heiligen en godzaligen levenswandel. — Overeenkomstig deze belchnjving nu, zullen wij de eigenfchappen des geloofs zoeken op te fpeuren , om des te beter in vervolg de nadere omfchrijving te kunnen verklaaren, die de Apostel zelve 'er van opgeeft. Voor eerst dan, om hier mede een begin te maaken, zal iemand bet geloof hebben, dan moet hij wetenfchap en kennis hebben aan de onbedrieglijke en onfeilbaare waarheden en getuigenisfen van Gods Woord : — daarom zeide de Apostel der Heidenen, Hoe zullen zij gelooven, van welke zij niet gehoord en hebben, zie Rom: 10: vs. 14. — Hierom ook word het geloof befchreevem te zijn de kennis der waarheid die na de godzaligheid is. — en ook daarom getuigde de Verlosfer der waareld, dit is het Leuwige leven dat zij U kennen den eenigenwaarachtigen God en Jezus Christus, dien gij gezonden hebt, Joan. 17: Vs.. 3. — En dat onaflcheideiijk het geloof vereenigt is meten rust op de kennisfeaan God, en die Waarheden en voordellen, welke daar mede' in een onaffcheidelijk verband ftaan, iaat zich zeer ligt bevatten, want wij kunnen onmooglijk gelooven, indien wij niet weeten, wat het voor zaaken zijn, die* geloofd, omhelst en aangenomen moeten worden,—. en indien wij de waare gronden niet overtuiglijk kennen , waarop deze zaaken rusten. — Ten anderen, de voorwerpen, omtrend welke de ken  OVER HET GELOOF. 57 kennis des geloofs werkzaam is, zijn alle zulke voornellen van Gods woord, welke ter zaligwording onontbeerlijk zijn te kennen, — als Bijvoorbeeld, Het aanweezen en de Volmaaktheedenen Deugden van God, — dat God een Genadig God des zon .laars wil zijn en met denzelven als een Bermhartig Vader een Verbond ingaan, op voorwaarde van Geloof en Bekeering , — dac de grondllag van dit onverdiend Welbehagen Gods legt in Jezus Christus , als de Waare Mesfïas en Zaligmaaker der waereld, — dat deze Doorluchtige en gezeegende Perfoon, aan de Vaderen belooft, door veele voorbeelden afgefchaduwd, en op den bepaalden tijd , door de Propheeten Gods voorzegt, in de waerelt is gekoomen, dat hij, als Propheet, Prieder en Koning al wat tot ons Eeuwig geluk kan (trekken in onze plaats verdiend heeft, —dat God, met opzicht op hem en zijne verdienden de Heerlijkde en zegenrijkiie Beloften heeft gedaan, zoo welaan de Vaderen onder het Oude Verbond, als aan hen, die onder het Nieuwe leeven, — dat men uit kracht van zijne betoonde gehoorzaamheid, de Rechtvaerdigmaaking, vergeeving der zonden en de Eeuwige zaligheid kan deelachtig worden, — en eindelijk, dat dus de weg der Zaligheid volkoomen voor den zondaargecpend is tn elk dus, die de Genade van God in dezen omhelst en geloovig aanneemt, veilig Haat kan maaken op eene Eindeloos Heerlijke gelukflaat na dit leeven. — Ten derden, Op deze kennis nu moet volgen eene Bereidvaerdige Overgaaf en gewillige Toedemmingaan die Waarheden, ter wijl wij overtuigd zijn, dat God zelve, de onfaalbaare, die aan ons geopenbaart heeft . Het zijn niet voortbrengzelen van een eindig en feilbaar mensch, — het zijn geen kondig verdichte fabelen: — maar woorden Gods, die getrouw zijn en D 5 alle  $9 LEERREDE alle aanneeming waerdig, , waar door men, indien men ze hartelijk omhelst, verzegelt, dat God waar ach. tig is: Het zijn gedenkschriften, in welke men God zelve hoort fpreeken en waardoor men dus, bij alle moogelijkheid niet bedroogen kaa worden: — Met zijn. nog eens, openbaaringen, die ons opwekken, tot al wat goed is, voor ons tot geluk kan zijn en tot verheerlijking tevens van God, waar in we ons derhalven behooren te verheugen en met waare blijdfchap Gods Eer, Genade , en Wijsheid roemen. — Zulk een overweeging brengt eigenaartig te weege, dat men, met een vaste Toe (temming en met een Onderfcheiden Oordeel des Verftands , de Getuigenisfen Gods, als waarachtig en wezenlijk goedkeurd, —. daar door neemen wij de liefde der Waarheid aan, om zalig te worden, — dit doet ons belangrijk, met een hartgrondige overweeging van dészelfs dierbaarheid, overdenken, door welke gewichtige Middelen God ons uit den ftaat des onheils en der rampzaligheid verlost en in dezegenrijkftegelegenheid, om eindeloos gelukkig te kunnen worden, gefteld heeft. — dit leert ons de verhevene Eindens en Oogmerken Gods, in onze herftelüng, opfpeuren, om God over den rijkdom zijner Genade, met lichaam en Geest, te verheerlijken: — terwijl wij, dus ziende en overdenkende de grootheid der Goddelijke liefde en het zegenrijke zijner toezeggingen, onrfonkt worden , met een heilige begeerte , om te moogen deelen aan Deze Zegeningen des Allerhoogften en zijne Vaderlijke Vriendfchap: — Deze begeerte nu en dit ernftig verlangen werkt uit, dat wij, op het zien van ons eigea gebrek en zondigheid en van de Algenoegzaamheid van Jezus als de Heilvorst en Verlosfer der waereld , zoeken met Christus vereenigt en in hem gevonden en behouden te worden: — wij erlangen eene zui>  OVER HET GELOOF. & zuivere en hartelijk gemeende Liefde tot den Heiland, wij befchouwen Hem, als de eenige middel-oorzaak, waar door wij tot den Vader kunnen gaan en dus in een verzoenden Haat kooraen met God, als het heiligde en beste aller Weezens, — en dit doet ons niet rusten, voor en aleer wij ons de zegenvolle toezeggingen van heil en zaligheid durven toeeigenen : — De Gerechtigheid van Christus en de Liefde Gods in hem komt ons zoo beminlijken voldoende voor, dat wij daar op verlieven, en reikhalzen na de dierbaare Gemeenfchap van God in Christus. — Das in liefde tet Christus ontftooken omhelst men Hem met een teder gevoelige en belangrijke toegenegenheid, zoekt men in Hem zijn waare vertroosting: — vind men in hem den Rotfteen des heils en zoo veel vreugde en wezentlijke vergenoeging, — dat men gewillig daarom de zondelijke begeerlijkheden wil verzaaken en afftand doen zelfs van zulke vermaaken, die hoe geliefkoosd ook, na onze gedachten, met onze betrekking, als leerlingen van Hem, ftrijden: — en ons in tegendeel met eene volvaardige en bereidwillige Gehoorzaamheid willen verbinden, om ons aan hem, als de oorzaak onzer Rechtvaerdigmaaking, te onderwerpen, met belofte, om zijne Beminnenswaardige Beveelen, met gehoorzaamheid, heiiiglijk te zullen betrachten, en, volgens de Werkingen en Leidingen van Gods Geest, te zuilen leeven en in getrouwheid wandelen op het Pad der Deugd en Godzaligheid, als Nieuwe Schepzelen, welkers leven is tot Prijs en Heerlijkheid van Gods Genade. — En eindelijk: Behelst dit Geloof in zich een waar en uitmuntend Zegenrijk vertrouwen der Ziel op den Volzaligen God in Chridus ten Eeuwigen Leven. — Dit vertrouwen doet ons deunen op Jezus Christus, in welke gevallen wij ookkoomenj — Hierdoor zijn wij  6o ■ LEERREDE wij overtuigt, dat dit voor ons genoetr is Hm rJ ^^"ZoonnUt Rerpaard t^\%%J£ mjcnenken. ~~ Hierdoor ver aaten zich de Waare K nderen der Hemelfche Majefteit op de oZroZJjke toezeggingen van den Aivermoogenden en Uefdadigenverbonds-God; — Hierdoor imaaken zH de £ hÊ" V"hf en?e S^oegms en kunnen ïo zelfs m het m.dden der verdrukkingen weetende dar vomeer God, de Beftuurder van al w t aa'nzt heeft, met hun is, dat niets tegen hen kan«£Z dat gee„ fcheprel hen kan fckeidtn voTJStfTdoZ de welke ts tn Qhristus Jezus hunnen Heer Hierdoor weeten zij d^t Jehovah zelve hun Herder en Le.dsir.an is en z., dus niets te vreezen hebben joo dar zij volhardende in het geloof, fa de G°ASA°i Zïigheid bewaard blijven: E„ eindelijk hierdoor zijn zij vergewist, dat al moeten ze h.er op deze waereld ook omzwei'ven onder heeï voehg hjden van veele ongeneugtens, ze echter aïn Ïebbenl6 T ,0°Pbaan' plooi b Ud" hebbende> h ,ve een dadeg « » met den Godvrezende,, Azaph, fa den 73 der P/hlmen, Gtj zult mij leiden door uwen Ragd en daar na zult gtj mij in Heerlijkheid opneemen. Z wten heb ik nevens■ U tn den Hemel, nevens U lus ml ook niets op de Aarde, — bezwijkt mijn v e ch Jn mijn harte, zoo is God de Rotfieei mijl Harten en ™f Deel tot tn Eeuwigheid!- Zie daar WaTrde afeefc 'etst TWerP " de° Tt'XC' *" Se W~~ l3at °"S nU befth0^en in ons Zulk een r1Cref Bef?riJvinS' die ^ Apostel van Zulk een Geloof geeft; — Hij zegt, Het is een Vas-  OVER HET GELOOF. 61 Vaste grond der Dingen, die men Hoopt, en een Bewijs der zaaken, die men niet en ziet. — A. Het grondwoord iTos-*™? hier door vaste grond vertaald, betekend allereigenlijkst eene Zelffêandigheid, eene Beftaanlijkheid, iets, dat een dadelijk aanzijn heeft. — dus immers komt het voor bij Hebr. i. vs. 3. al waar Jezus Christus genoemd word, het uitgedrukte Beeld' van zijns Vaders Zelfjlandigheid. — B. De Dingen die men Hoopt, zijn die Genadegoederen, welke men van God verwacht te zullen erlangen , uit kracht van zijn Verbond en gunftrijke Toezeggingen in Christus, terwijl men hier op eenigen ftaat maakt, dewijl men eene Levendige Overtuiging heeft, door op eene verftandelijke en gemoedelijke wijze Gods Deugden en Volmaaktheden te overweegen, dat God getrouw, Waaragtig, Alvermogend en onveranderlijk in Goedheid is, ■— en men dus zeer gereed kan belluiten, dat zulk een Wezen zeker aan zijn Verbond en genaderijke Beloften zal beantwoorden. A—B; Enderhalven, wanneer nu de Apostel in Mijnen Text zegr, het geloof is eene Zelfftandigheid der dingen, die men hoopt, — dan geeft het te kennen , — dat het Geloof aan de Toekomende Dingen, die men hoopt, een Wezenlijkheid geeft en ze zoo gerustftellende en krachtig aan des Menfchen Geest vertoond, alsof ze tegenwoordig waren. — Dus, bij voorbeeld, was de Werkzaamheid van het geloof zoo krachtig in den Vaderen onder het Oude Verbond, dat ze zich de Komft van 's Werelds Heilvorft in het vleesch zoo leevendig vertegenwoordigden, als cf de Mesfias reeds werkelijk gebooren was en de heugelijke gedenkdagen des Nieuwen Verbonds verfcheenen waren, — daar ze erkenden, dat de Be-  Óa LEERREDE Beloften Gods onbeweeglijk zijn en zijn Verbond onveranderlijk is, — en derhalven, zoo waarachtig als God zelve is zoo zeker ook des Zaligmakers Komfte in de Waereld eens ter beftemder tijd zoude gefchie- Jn'j~~n n? en "0* wei te meer, daar de Dagen des Nieuwen Verbonds beleefden, moesten de kleinmoedige, en met veele wederwaardigheden omringde Hebreen, geloovig ftaroogen op de genadegoederen, die de Onfeilbaare VerbondsGod aan zijne Kinderen en Bondgenooten en dus ook aan Hen belooft heeft, — dit moesten ze aanhoudend en ftantvastig doen, dan zeker zouden zij, bii het overdenken van Gods Onveranderlijkheid en Trouwe, zoo levendig zich de toezeggingen van Hemeliche vreugde en emdelooze Heerlijkheid kunnen vertegenwoordigen, als of deze toekomftige zaaken reeds Wezenlijkheid en Zelfftandigheid hadden, als of de Eeuwig Zalige Duuring en het Nieuwe Leven in de Woomngen der Hemelfche Gewesten reeds begonnen was, — daar die hen bijzonder krachtig kon troosten en opbeuren in hunne Rampfpoedige Omftandigheden, want Zulk een Verhevene Geloofswerkzaamheid bezittende en dus Hoop vol, met e»n zekere en vaste Grond ukziende na de Hemelfche Paleizen van volle vreugde en voorlöoed, konden zii fchoon gevolterd door de tegenfpoeden, met een 1 cldenmoed, als geheiligde gunstgenooten Gods, de Heirbaan eener Zalige Onfteryelijkheid opdraaven, en denken, het Lijden dezes tegenwoordigen tijds en 2 meJle vaardeeren, tegen het gantsch zeer uitnemend Eeuwig gewicht der Heerlijkheid, dat hier na aan ons zal geopenbaard worden. — Een zeer ee wichtige Rede derhalven had de Apostel, om de Geloovige en verdrukte Hebreen op het Geloof te doen *ien en hen, gelijk hij in 't vervolg van dit Hoofd- deel  OVER HET GELOOF. 63 deel doet, te betoogen, door eene geheele Wolk van getuigen uit het oude Verbond, die reeds in die vroege fchaduwagtige tijden leefden en echter, door het geloof, op den Dageraad des Nieuwen Verbonds en een Hemelsch Vaderland, zagen, dat zij hun geloof moesten levendig houden, en dan die Groote Lijdzaamheid zouden kunnen oefenen in hun lijden, welke hen nodig was, om, voor afwijkingen berisping der Godlijke Wegen, bewaard te blijven. — C. Hierbij nu voegt de Apoftel nog een tweede befchrijving van het Geloof, zeggende dat het is een Bewijs der Zaaken, die men niet en z;et. — Het Grondwoord EAiyy* zegt eigenlijk een Onwrikbaar Bewijs, /leunende op gewisfe Redenen, die zoo zeker zijn, dat ze niet met een genoegzaamen grond kunnen 'weerlegd worden: — En dus geeft het te kennen een Betoog, — daar men na recht niet aan mag twijfelen. — De Zaaken, die men niet en ziet, zijn zulke dingen, die wij door onze Lichaamlijke óogen niet zien kunnen en welke of een Dadelijk beftaan hebben , —■ of aanweezig geweest zijn , of in het toekomende nog een dadelijk beftaan zullen hebben. — dus, Bij Voorbeeld, kunnen wij het Weezen Gods niet zien nog doorgronden, nochtans is het zeker dat God beftaat, — dus zien wij de toebereiding dezer waereld niet, evenwel dezelve is eens gevormd, — en dus ook zien wij de Toekomftige Gelukftaat der Geloovigen na dit leven niet, echter zeker zullen Gods Gunstgenooten eens verzadiging van vreugde en liefelijkheden' aan Gods Rechterhand genieten. — Maar vraagt men nu op welke zaaken, die niet gezien worden de Apostel hier in den Tent het oog heeft? — Wij kunnen niet anders zien , of Hij bedoek daardoor alle geestelijke en Hemelfche Geluk- za-  4 LEERRED E zaligheden, welke God belooft heeft aan zijne Geloovige en Gehoorzaame Kinderen. En derhalven , wanneer de Heilige Paulus zegt Het geloof is een Bewijs der Zaaken die men niet en ziet, geeft het te kennen, door het geloof weeten wij zeker, onfaalbaar gewis, daar het fteunt op God, op zijn Verbond en zijne Beloften en dit alles onbedrieglijk is, dat God zijne Bondgenooten nooit verhaten zal, in welke drukkende Omftandigheden zij ook koomen, maar hen zeker zal troosten en verkwikken bijzonder in den Dag der Benaauvvtheid en eens doen deelen in de Erve der Heiligen boven in het licht, alwaar ze dan met glans en Heerlijkheid bekroond, gezeten in den Rei der Zalige Hemelingen en zuivere Seraphs, zullen zijn boven alle verguizing, befpotting en verdrukking der Rampzalige Waerelddienaarsenin tegendeel eene Hemelfche, onuitfpreeklijke ja Godlijke Vreugde genieten, want al zijn dit zaaken, die men niet en ziet, het Geloof nochtans bewijft de onfaalbaare zekerheid daarvan, dewijl het fteunt op God, die niet liegen kan en zulks evenwel gezegt heeft, zich daartoe in Christus verbonden en in zijn Nimmer wijfelend Woord zulks ftellig belooft heeft. — Welk eene Troostvolle befchrijving en Juistgefchikte voorftelling,^ omtrent den Aart en Natuur des Geloofs, vinden wij in deze woorden niet, wanneer wij daar bij een oplettend oog vestigen op de omzwervende Hebreuwen! — Hier leerden zij, hoe ze in hunne Nooden en Rampvolle omftandigheden het Rechte Gebruik moesten maaken van hun Geloof en met Lijdzaamheid verbeiden de vervulling der Goddelijke Beloften: — Hier wierd hen onderweezen, hoe zij door hun Geloof alle uiterlijke gevaaren konden tarten: —Ja hier bracht Paulus hen onder het oog,  OVER HET G K L O O F. 65 oog, dat ze door het Geloof zich konden verbeelden die dag der volle Zaligheid,-op welke de gordijnen der Eeuwigheid opgetrokken zullen worden, dan wanneer de Tijd in het voorig niet zal verzinken. — Heerlijk! Uitmuntend Geloof!! — Zalige Verwachting voorde Geloovige Hebreeuwen! !! — Hiermede meenen wij voldaan te hebben aan de verklaaring van onze Textwoorden, Nu gaan wij over ter TOEPASSING. III. Zie daar Miine Waarde Vrieaden! zoo naauwkeurig ons doenlijk was met ulieden overwoogen de Waare Aart en Natuur van het Levendige en Rechtvaardigende Geloof, en tevens in opmerking genoomen de Naauwkeurige en Troost-volle befchrijving, welke Apostel Paulus er van geeft: — dan! zullen wij er nu dat nut en die Richting van hebben, welke ons ter Eeuwige Zaligheid voordeelig kan zijn, dan dienen wij nog een wijle tijds ons onledig te houden met Toepasfehjke bedenkingen en voordellen.—• i. Omtrent dat geloof nu, het welke wij inde Verklaaring van den Text belchouwden. kan men eigenaardig deze Vraag doen, is dit Geloof een Daad van het Verftand of van den wil? — Ter Beantwoording hier van dient, dat, na ons inzien, Het Geloof zoo wel een Daad van het Verftand als van den Wil is: en bij omkeering, zoo wel tot den Wil als tot het Verftand betreklijk gemaakt moet worden. —■ Het Geloof is een Daad van het Ver (land, voor zoo veel een Mensch naauwkeurig die Waarheden van het Christendom moet onderzoeken, welke tot zijn Zaligwording te kennen, nodig zijn: Hij moet de gronden weeten, op welke hij kan befluiten, om het E Chris-  «6 LEERRJSD1. Christendom boven alle andere Godsdiensten det» Voorkeur te geeven: — Ja Hij moet, al is het ook op een Eenvouwige wijze, nogtans met zijn oordeel, door zekere gevolgtrekkingen kunnen beredeneeren, dat Jezus Christus de langbeloofde Mesfias is en das Hij als Zaligmaaker der Waereld zoo iets heeft uitgewerkt, waardoor het hem vrijftaat, om, door den Verlosfer, tot God te gaan, — terwijl een Menseh, met zulk een verftandelijke overtuiging der waarheid voorzien, Jezus aanneemt. — Het Geloof voorder is een Daad van den 'wil, voor zoo veel men daar door de Waarheid, die ons vrij kan maaken, met een volkomene bereidvaerdigheid en gewilligheid des Harten omhelst, en zijne wilsneigmgen buigt, onder affmeeking van Gods genade , tot gehoorzaamheid aan Christus en zijne beveeJer». — Hierom nu ook word het Geloof in de Heilige Schriften wel nitdruklijk genoemt, — gewillig te zijn, — met het Harte en van ganfcher Harten te gelooven, — tot Jezus te willen koomen, — en daarom word het Ongeloof afgefchetst door onwillig te zijn, en niet te wtllen koomen. — En bovendien blijkt dit ook daar uit, dat iemani wel eene verftandelijke kennis kan hebben , van de Waarheden, welke tegelooven noodigzijn, maar dat hij echter zulk een Hartelijke toeftemming daar aan niet wil geeven, als toereikende is en vereischt word, om zoo te gelooven, in God en den Zaligmaker, dat men daar door den Zonden * Dienst vaarwel zegt» dewijl iemand wel overtuigt kan zijn , op eene verftandelijke wijze , van de waarheid, maar met zijn wil e» genegenheid deze overtuiging en dus de beginzelen des Geloofs onderdrukt, om dat hij geen lust 'er aan heeft, om zijne fchouderen te vleien onder het juk van Christus noch om afftand te doen van zijne ge- woone  OVER HET GELOOF. 67 woone zondelijke vermaaken en (na de regelen van het Christendom) Ongeoorloofde uitfpanningen. — Uit deze overweeging nu volgt, dat het Waare Geloof, zoo wel een Daad van het Verftand als van den wil is. — 3. Hier kan men nog een andere en tweede vraag doen, of 'er namelijk meer dan één Geloof is ? —■ Deze vraag word beflisfend beantwoord door Apostel Paulus in zijnen Brief aan de Ephezifche Gemeente, het 4 Hoofddeel het 5de vers, alwaar deze Heilige Schrijver ftellig zegt, dat 'er maar éénen Heer , éene Doop, één oriLooF is. — Zegt men, dat de Discipelen van Jezus Christus echter de gaave ontfangen hadden, om wonderwerken te kunnen doen en ze dus boven het geene de tegenwoordige Geloovige Christenen bezitten een wonderdadig Geloof hadden, en dac 'er derhal ven meer dan één Geloof in de H: Schrift voorkomt, hierop diend, —dat men , zulke ge-; volgtrekkingen maakende, uit het oog verliest, dathec vermoogen om wonderwerken te kunnen doen geert hijzonder Geloof was in Jezus leerlingen, maar eene verheevener trap in het waare leevendige Geloof als tans de Christenheid bereiken kan , dewelke de Al-, wijsheid, inde eerfte dagen des Christendoms, noodig oordeelde, om dat de Apostelen, ten teken van de echtheid hunner zending en de Goddelijkheid diec leere, die zij verkondigden, dergelijke Geloofsbrieven en Onfaalbaare Bovennatuurlijke Getuigenisfen dienden te geeven , zouden zij hunne tijdgenooten toe het Geloof en de omhelzing der Waarheid beweegen. — Men zegt verder, dat Christus bij iVlatth. 13. vs. 20 en 21, van een Tijdgeloof fpreekt, — doch men vergist zich en tast deerlijk mis, want de Heiland fpreekt wel van een tijdelijkheid, maar field die in de geene, die gelooven en niet in het Geloof zelve. —■ E 2 Eins  " LEERRBDR Eindelijk zegt men nog, dar Jacobus in zijnen Brief, het ade Hoofdeel. het 26 vs fpreekt van een dood Geloof, eh dat 'er ten minfren doch twee geJooven zijn, een Levendig en een Dood, dan hoe weinig (trookt het meteen gezonde Redeneering, om te zeggen; dewijl de Apostel zegt, dat het Geloof zonder de werken deed is, dat is, niet beilaan kan, daarom zijn 'er twee Gelooven. — Eer ik hier nog afftap dien ik aan te merken, dat wanneer er van den Duivelen getuigt wort, dat zij gelooyen, dat God één éènig God is, — zie Jac. 2. vs. 19. — dit Gzloof\ geen Plaats heeft in de Rampzalige Geesten, nier verfchilr, wat deszelfsAarr en Natuur aangaat, van de beginzelen van het Waare Christelijke Gelocf, doch zij nogtans daar door nimmer Jezus als hunnen Zaiigmaaker kunnen aanneemen, noch Gerechtvaerdigt worden voor God , dewijl eensdeels de Zaiigmaaker met zijne Verlosfing niet de gevallene Engelen, maar bet menschdom, het zaad Abrahams, heeft aangenoomen, 'Hebr. 2. vs. 16. en anderdeels, uit'kracht hiervan^ hunne zonden onvergeeflijk zijn , Het Geloof is wel even vast en zeker omtrend het Wezen Gods en het geen hij voor den Menfchen , als één éénig God gedaan heeft, als het is in den Geloovigen, maar zij vinden daarin getn vertroosting, dewijl ze wel eenen dezelve zaak , op even zekere gronden , met den Christenen gelooven , macr deze zaak op hen geen betrekking heeft cn zij daar door niet gelukkeg kunnen worden. — waarom Jacobus ook zegt, zij gelooven, maar zij t/idderen. Wanneer wij dit alles nu bedaard overdenken, dan zien we duidelijk de Waarheid van deze (telling, dat er maar één Geloof is, even zeker als 'er maar één God en Zaiigmaaker is. — 3. Nog een derde Vraag verdient onze opmerking, /»-  OVER HÊ. T GELOOF. €9 Indien het waar is, dat niets anders een voorwerp van het Geloof behoord te zijn, als het geene waar is, wat hebben dan de Ninivieten, wat heeft Hiskias en wat heeft Abraham gelooft? heeft de uitkomst niet geleert, dat deze alle, in bijzondere om- flandigheeden, iets geloofd hebben, dat valsch was? Hier op antwoorde ik, — dat de Ninivieten de verwoesting van hunne ftad in zoo verre geloofd hebben, dat indien ze zich binnen den tijd van veertig dagen niet bekeerden, en oprecht boete deeden. God dan zeeker, op den bepaalden tijd, Ninive zoude verderven j — en dus zij geloofden iets dat waar en door den Onfeilbaaren God gefprooken was. Dat, wat Hiskias aangaat, deze moest gelooven, dat hij zeker zoude fterven, indien God geen Wonderwerk voor hem wilde doen, en derhalven was de WTaarheid een Voorwerp van zijn Geloof, want zeker ook zoude hij geftorven zijn , had God, door een Wonderwerk zijn leven niet verlengt. — En eindelijk wat Abraham betreft, toen deze geloovige Aartsvader het bevel ontfing, om zijn Zoon Izaak op te offeren, omhelsde hij dit gebod en geloofde deszelfs Goddelijkheid: — de vrugt van dit geloof was een kinderlijke onderwerping aan Gods Vaderlijk welbehagen en daarom, hoe hard voor de Natuur ook, zocht hij zulks echter, door een geheiligt en Zegepralent Geloof re volbrengen: — zegt men, ia maar de cffering van ïzoak is niet gebeurd en derhilven, was het voorwerp van Abrahams Geloof va!«ch. — ik z^g, rer beantwoording hier van, dat de opoffering van Izaak geen Voorwerp van Abra~ hams Geloafwas, want het Geloof is een bewijs der zaaken , die men niet en ziet, maar wel van zijne overdenkingen; — immers Abraham konde niet wetten, welke bijzondere oogmerken God met E 3 het  7» LEERREDE het geeven van dit gebod zogt te bereiken, of Hij daar door hem bijzonder wilde beproeven, zijne gehoorzaamheid op den toets brengen en hem daar door tot een Doorluchtig voorbeeld ftellen voor zijn volgende geflagt, — dan of Hij hem dadelijk dit bevel wilde dnen uitvoeren: — deze wegen der Voorzienigheid waren den Aartsvader te diep om te doorgronden , — en daarom was aan de eene zijde het voorwerp van Abrahams Geloofde Goddelijkheid van het ontfangene Bevel en aan de andere zijde, dat God machtig was, al wierd Izadk ook dadelijk geofferd, om hem uit den Dooden te verwekken, hier in had hij een vaste grond der dingen, die hij Hoopte, en dus was zuivere waarheid, met Gods Verbond en Beloften in een naauw verband ftaande, het voorwerp van Abrahams Geloof, — Deze dingen nu wel indenkende zullen wij daar door bevestigt worden, dat niets als zuivere waarheid een voorwerp des Geloofs kan zijn. — Een vierde vraag kan men hier gepast maaken, namelijk, of het Geloof, indien het oprecht en hartelijk gemeend zal zijn, dan ook waare gehoorzaamheid en werken der Godzaligheid voort moet brengen ?— Hierop antwoorden wij met den Apostel Jacobus, wat nuttigheid is het mijne Broeders\ indien iemand zegt, dat hij het Geloove heeft en heeft de werken niet, kan dit Geloove hem zalig maaken? —indien nu een Broeder of Zuster naakt zoude zijn en gebrek zoude hebben aan daagelijks voedzel en iemand van u tot hem of haar zoude zeggen, — gaat heenen in vrede, word warm en verzadigd, — en gijlieden zoud hen niet geeven de nooddrufiigheeden des lichaams, wat nuttigheid is dat? alzoo ook het Geloove, indien het de werken niet en heeft, is bij zich zeiven dood. zie Jac. I. vs. 14—ijr ingefloocen. — En waarlijk de Ge.  OVER. HET GELOOF» 7* Gehoorzaamheid is zoo naauw en natuurlijk aan het Rechtvaerdigmaakende Geloof verbonden, dat men bijkans niet weet, of men dezelve eene onmiddehj« uitwerking, of een volgende vrugt des Geloofs moet noemen; — terwiil dit uit de Aart en Natuur der zaake zelve ook voortvloeit, want hoe zoude doch iemand, die door het Geloof in de Liefde Gods m Christus is ingeworteld, met opzet, lust en hartelijke toeftemming kunnen ongehoorzaam zijn , aan het welbehaagen zijnes Goedertierenen Hemelfchen Vaders en ontferming vollen Verlosfers? — Zeker de liefde tot God en Christus dringt den Geloovigen 'Christen, om, in wederliefde en het betrachten van Euangeliefche Deugd en Zuivere Werken der Godzaligheid, het Pad der Heiligmaaking te bewandelen : terwijl hij, {leunende op de onfaalbaare toezeggingen Gods, rustig voorttreed en zijn harte verheffende boven de verganglijke waereld en deszelfs begeerlijkheden , zich op een geestelijke wijze, verlustigt met de Befpiegeling en Vertegenwoordiging der onzienelijke dingen, die hij eens hoopt te erlangen: — de werkzaamheid zijns Geloofs geeft voor hem deze dingen een Zelfftandigheid en maakt dezelve zoo duidelijk, als of de Dageraad des Aanfchouwens, reeds was aangebrooken: — zijn Geloof, aU 't waare opent voor hem den Hemel en doet hem dankbaar naderen tot voor den Troon van God: — Nu luistert hij opmerkzaam na de Heilige Beurtzangen der Gezahgden en Engelenfchaaren. — Hij ziet de Heerlijkheid der Majefteit Gods en knield vol Eerbied voor zijnen Troon: hij verneemt, in dien Kring der Hemelmgen, verfcheidene zijner Boezemvrienden en Vriendinnen, op welke hij, hier op Aarde, de naauwfte betrekking had, en zijne Lofzangen Vol van vreugde, met de E 4 hun-  ?2 LEERR EDE hunne verbindende, zingt hij het Driemaal Heitor* — zijn Verftand word veredeld en Hij dringt in de geheimen der Godheid: — zijn rfél (maakt onbedenkelijke Zaligheden omringt door Gods Algenoegzaamheid en diep verzonken in zijne tedere Liefde- -- Ziet ■ indien een Geloovig Christen dus, door hetGeloof' de onzienlijke dingen befchouwt en dus met zijne befpiegehngen den Hemel invliegt en dit als een tegenwoordige Zelflhnaigheid betracht, — dan is de WaeSd voor hem van weinig waarde in vergelijking van die Heerlijkheid- die zijn Geloof aan hem vertoond,-! dan ,s de zonde hem al/erhatelijkst, en niets meer zijn lus als om Deugdzaam en in Zuivere Dankbaare wederliefde te wandelen in de Nabijheid van dien God enZahgmaaker, door welke aan hem, deze grooté Zaligheid onder voorwaarde van Volharding, belooft «voor hem genadiglijk verdiend is. — Ja dl wel inaenkendeis het buiten alle twijfel, dat de gehoorzaamheid en Godzaligheid allernaauwst, aan eenzuiver en hartelijk gemeend Geloof, verbonden zijn. — , , z Alhec. S;ene' datt°t dusverre voorgedraag is leeren wij, hoe onontbeerlijk het is, om het Geloo , de Vorstin en Beiiuurstcr aller Deugden, door welke men indringt tot in de geheimenisfen en V-rborgenheden der Verlosfing en Levendige Denkbeelden maakt van een toekomftige gelukftaat, in ziïs Hart te bezitten en in zijne Daaden te vertoonen -~ÏSm « ri' hoepv^rlijkhecis op den blooren Naam van Christen te bouwen, want is men ontbloot van het Geloof en nadert men met dezen zwakken Rietftaf op den Rand des Grafs, — ze zal ons on" verwens door de Handen booren en dan helaas ' zullen wij in de Kuile der verteering , tot een onhérftelbaar verderf, nederdaalen, en dan, fchoon te laat, moe-  OVER. HET GELOOF ?j moeten gewaar worden , dat niet alle die Heere Hcere zeggen, zullen ingaan in het Koningrijk der Hemelen, maar alleen Zij, die doen den Wil des Vaders , die in de Hemelen is, en dat het de Wil des Vaders is, om te gelooven in Zijnen Zoon Jezus Christus, die Hij gezonden heeft: — Daarom dan. Mijne Vrienden! voor zoo veel -wij nog het Geloof, dat Kortelijke Juweel , niet bezitten, waar bij het Fijnfte Goud van Ophir en alle de Schatten en vermaaklijkheden dezer Waereld haar waardije verliezen , — laat ons dit Overdierbaare Pand zoeken in Eigendom te erlangen, —■ laat ons ten dien einde Jezus Christus en zijne Allesvergoedende Gerechtigheid leeren kennen en hem met Liefde en Vertrouwen voor het Onbeweeglijke Steunzel der Hemelfche Ervenisfe aanneemen, want anders kunnen wij nooit Vrienden Gods worden noch Zalige Deelgenooten in de Eeuwige en Stooreloos gelukkige Duuring, die, na den Doorluchtigften aller Dagen in de Hemelfche Gewesten plaats zal hebben. — En wij, Mijne Vrienden! die reeds dadelijk geloa vig wandelen, moeten wel degelijk bedenken, dat het onze plicht is om ftandvastig re volharden , want die doende en de Vastigheid des Geloof* behoudende, hebben wij fteeds de Zegenrijkfte Troost en opbeurings gronden: — welke omftandigheden, — Lotgevallen of Wrange Tijdkringen wij dan ook be'eeven, wij kunnen ons bier mede verkwikken, dat Hij, die in den Zoone gelooft, het Eeuwige leven heeft en dat wij eens, uit kracht hiervan, met de Woonftede, die uit den Hemel is, zullen overkleed worden: dit doet ons ftaroogen op Hemelsch geluk en met Paulus vol vreugde uitroepen onze Wandel is in den Hemel, — En zeker! blijven wij getrouw tot E 5 den  f# LEBRREDK- den Einde toe in de Oefening des geloofs , dan zullen de Dingen die wij Hoopen maar niet zien, ons eens door de genade van God, met de zegenrijkfte Eerekroon bekranst, doen pronken in een Eeuwige Gelukzalige Heerlijkheid. — AMEN. LEER-  EEER.ILEBE over het GELOOF der O U D E N en hit Zegenrijke gevolg daar van, gehouden Te UTRECHT den 19 November. 1786. uit Hebr. 1 r. vs. a. Want door hetzelve hebben de Ouden Getuigenis bekoomen. INLEIDING. Zfoo groot het Nadeel is, dat uit het niet welbefteden en misbruiken van den Kostelijken Levenstijd voortvloeit, zoo heilzaam zijn de gevolgen, op welke men ftaat kan maaken, indien men den Tijd befteet overeenkomftig de verhevene eindens, waartoe aan den Menschdeze Duuring vergunt wort. — Wanneer men in het afgetrokkene den Tijd des levens befchouwt, — het is een Korte, maar tevens Aller- gewichtigfte Duuring, een Duuring, die ons door Jehovah, waarin Eeuwige wijsheid en fterkte huisvest, gegeeven is, om, door ieverig hier op deze beneden waereld aan ons waare geluk te werken, dus te zaaien, dat men eensin de Eeuwige Duuring een Blijden Oogst kan erlangen. — Hieruit volgt, dat, daar het Leven ons, met dat einde en verheven Oogwit der Godheid, vergunt is, — dan zeker een welbeftede Tijd voor ons, een Onderpand is van Eeuwigduurende Heerlijkheid, maar  76 LEERREDE over HET maar een verwaarloosde een jammerlijk voorfpel van Eeuwig verderf en nimmer eindigende fmarten. — Misbruikt en verkwist nu iemand deze gewichtige Duuring, donr zijn Zaligheid niet uit te werken,' terwijl het belangrijk heden des Tijds nos; niet met het heden der Eeuwigheid verwisfeld is, dan zal Hij zeker, om dat hij in het fchool der ongerechtigheid verkeerd, ook wis door deszelfs verderveiijkeninvloed worden weggefleept en het deerlijk gevolg van een verzuimden en verwaarloosden tijd alsdan ondervin den , wanneer de Slaap des Doods zijnen Levenskring fluit, —- wanneer Hij, op den wenk van Gods wefbehagen, in de onwillige noodzaakelijkheid gebragt word, om het Toneel der Srervelijkheid, waarin voor dezen zijn oog zich verlustigde, af te treden. — Doch! het meest nadeelige Uitwerkzel van een fchandelijke tijdverkwisting, door zich aan de Verlokkende iedelheid en de betoveringen der ondeugd over te geven , zal de veronachtzaamer zijner Eeuwige Belangens alsdan ontwaar worden, wanneer het Schouw- Toneel van Gods heiligheid en Rechcvaerheit op het plegtigst geopend word en de ftraffchuldige overtreder moet verfchijnen voor den Richter van Hemel en Aarde, aan vvien, door eene alDs bevattende weetenfehap, alle zijne daaden , woorden en gedachten kenbaar zijn; want dan zal de onherireibaare tijd in een Eeuwige Duuring verfmelten, in welke zijn loon en deel gelijk zal zijn, aan dat van alle, die geen acht en naamen op die groote Zalig, heid , welke God door de Heilbooden des Euangeliums aan allen in der tijd allerwelmeen/mdst aanbied, Wie, die dit nog verder nadenkt, beeft óp het Denkbeeld van weenen derOojjpn enwanhoopigkner- zen  GELOOF d til OUDEN. 7? zen der Tanden! — O Rampzalige Uitkomst!! — Edoch! geheel anders is hec gevolg van zulk een Leven, in welke men bezig is, om het groote werk der Zaligheid uit te werken; — Hij immers die dus den tijd tot de rechte eindens zorgvuldig waarneemt, wandelt vergenoegt door de valeie van een gelukkig leven. — Gezeten onder het gewelf van een gewijde tempel neemt hij de Ernfligfte voorneemens, omzijn Geloofs- werkzaamheid en Heiligmaaking te voltoien. — de Voorhooven des Heeren zijn voor hem verblijfplaatzen der verlustiging, hier word zijn ziel, door Godlijke Genade, verkwikt: Ja hier heeft hij onvergelijkiijk grooter genoegelijkheden en aanloklijker bekoorlijkheden, als het Toneel dezer Waereld immer aan deszelfs Beminnaaien heeft kunnen opleveren. -— Is hij in het Eenzaam, dan is Peinzende werkzaamheid en afwislëlende befpiegeling zijne onzondige en vervroolijkende uitfpanning: — is Hij in zijne betrekkingen, dan werkt hij ievrig, maanner, een zeer naauwkeurige voorzigtigheid ,wetende dat de waereld een holle Zee is, op welkers flingerende Golven de Voorzichtigheid wel degelijk moet in acht genoomen worden, zal men geen Schipbreuk lijden aan het Geloof noch op de gevaarlijke Klippen der waereldfche begeerlijkheden vermorfeld worden: —v Zijn voornaamfte bezigheid is, om geduurig met de Oogen des geloofs te zien op Jezus, de helderblinkendé rVIorgenlter, overtuigt zijnde, dat deze met een onvergelijklijken luisteren weergadeloozenglans ftraalt, wanneer het hart een Woonftede der Godzaligheid is, en de beguicheling der Waereld daarop geen vat heeft. — Dus neemt de Geloovige Vereerer der Godheid zijn tijd waar: — Hij leeft en werkt, als in de tegenwoordigheid van dat wezen, wiens Oogen door de Schaduwen en Donkerheden henen dringen en  ?» LEERREDE over HET en helderer dan tienduizend Zonnen zijn. — Zijn fierren is daarom Zegenpraalen, f— op het oogenblik, dat bij deze waereld verlaat, word zijn ziel beflraalt met een Hemelfchen Dag: — nu word zijn Hoop op een onverdervelijke ervenis met' de dadelijke vervulling bekroont: — terwijl de Gerechtigheid van Christus hem, in de Reine Oorden der Zaligheid, in volkoomen gelukkig te leeven, doet ondervinden het Eeuwig Zalige van de Goedkeuring en de getuigenisfen Gods. — O Zalige Staat! — Driewerf Gelukkige Uitkomst!! ! — D *raat ons nu' na zulk e«n Inleiding gemaakt' te hebben, de woorden van den tegenwoordigen iText befchouwen, en wij zullen overtuigd worden, dat de Oudvaderen onder het oude Verbond wel degelijk karig op hunnen tijd zijn geweest, en dezelve tot de gewichtigfte eindens hebben hefteed, ja dat zij bijzonder werkzaam zijn geweest in geloofsoefeningen, en daardoor ook getuigenis van God bekoomen hebben: Dus immers ftaat 'er in den Text, door het zelve, namelijk door zulk een levendig geloof, dat op de beloften Gods en de onzienlijke dingen oogt, hebben de ouden getuigenis bekoomen. — |&In )iet verklaaren van den Text, dienen wij te letten op drie(j bijzondere ftukken, als voor I. Op de Perfoonen, die door den Apostel genoemd worden, het zijn de Ouden, — ten II. Op de verklaarde:, die op hunne Godsvrugt gedaan word, — zij hebben getuigenis bekoomen,— «n ten III. Op het middel, waar door, Art Geloof, en tevens op het verband, waar in deze woorden met de voorgaande van het eerfte vers ftaan, — want, zegt de Apostel in den t'zamenhang van den Text, door hetzehe hebben de Ouden getuigenis bekoomen. — I. Was-  GELOOF p « s. OUDEN.* r I. Wanneer de Apostel fpreekt van Ouden, dan moet men zeker daar door verftaan die Eerwaardige Mannen en Vaderen der grijze Oudheid, welke in het vervolg van dit Hoofddeel, na recht, verheft en als Vaderen in het Geloof, met de Kroon eener zegenrijke nagedagtenis gelauwerd worden , want om hier te denken aan de Ouderlingen der Christen Gemeenten , ftrookt niet met het verband , \ welk in dit Hoofddeel bewaart word; immers hoewel deze ook een treffelijk getuigenis omtrent hun geloof verkreegen hebben, zoo zoude dit echter eensdeels geen genoegzaam toereikend bewijs opleeveren, aangaande het geen in het eerfte vers gefield is, — en anderdeels worden in 't vervolg ook niet deze Eerwaarde Opzienderen en Beftuurderen der Christelijke Genootlchappen door den Apostel voorgedraagen, maar de braave Vaderen en Helden die onder het oude Verbond leefden-, en reeds in die fchaduwagtige tijden de fteunpilaaren van Gods Kerk waren. — Paulus doelt dan op de roemenswaardige Voorouderen der Hebreeuwen, tot welken God voortijds veelmaal en op ve» lerlije wijzen gefprooken had, en aan wien de tegenwoordige Hebreenfche Christenen, naast God en in den weg zijner aanbidlijke Voorzienigheid, alles, het leven, den godsdienst en wat al meer, verfchuldigt waren. — En hier onder begrijpt hij in de eerfte plaats alle dje achtbaare en fierk geloovige Mannen , waarvan vervolgens gewag gemaakt wordt, en voorts elk, die zich, in den tijdkring van Adam af tot op Christus, door het geloof een onftervelijken Naam gemaakt heeft. — Hier moeten wij dan denken, aan eenen voorbeeldig zacht - en ootmoedigen Abel, wiens offer aan God welbehaaglijk was, en 't geen daarom met een liefelijken geur ten hemel fteeg. — Aaa  *e LEERREDE over HET Aan eenen godvrugtigen Henog, die voor Gods aangezicht wandelde, en die zulk een heerlijke goedkeuring der hemelfche Majefteir erlangde, dac na een wijle tijd levens, de Wolken hem tot een Zegekoets veifhtkten, waardoor deze geloofsheld gevoerd wierd in de glansrijke wooningen Gods.'— Aan eenen van God zonderling beminden Noach, die door God, wegens zijn geloof en gerechtigheid verkooren wierd, om, met zijn geflacht een tweede waereld te bevolken, toen de eerfte, van wegen hec heilig misnoegen der Godheid, aan het verderf en den wisfen ondergang, wac deszelfs inwooneren bstrol, wierd overgegeeven, — die, op des Albeftuurders bevel, en met zijn hoogwijze raad en goedkeuring daarom de Arke bouwde, — als een Prediker der gerechtigheid den zondaaren vermaande en toe boete en godzaligheid zocht te beweegen, ja die in alles de oogwenk aan Gods Welbehagen volgde en werkelijk, met den zijnen, een middeloorzaak eener nieuwe volksplanting wierd, toen het eerfte geflacht der menfchen, door den watervloed was verzwolgen , en toen God de fonteinen des afgronds en de lluizen des Hemels had tcegeflooten. -— Aan eenen geloovigen en bij uitftekenheid gehoorzaamen Aartsvader Abraham, die, met de diepfte en eerbiedigde onderwerping, — met een zuiver geloof, — meteen onbezwalktjvertrbuwen,— met waare kinderlijke lijdzaamheid, en, met een geheiligt uitzicht op de geluk volle toekomst, als de Vader der Kerk door alle Eeuwen heen, zich bevlijtigde, om aan het welbehagen Gods te beantwoorden, welke zwaare verzoekingen ook aan hem gedaan wierden, — Die een Doorluchtig voorbeeld wierd voor zijn] geflacht en vooralle waare geloovigen, toen hij, door het geloof, in Moria de heerlijkfte zegepraal en de hartftrcelcndfte uitkomst erlangde. —■ Aan  GELOOP der OUDEN, 8t ■ Aan eenen gewilligen ïzaaï , die, met mannen* moed, in de dagen zijner Jongelingfchap, als eeri Roemrijk Voorbeeld van 'swaereldsgrooten Verlosfer, bereidvaardig den Doodsberg optreed , om door de Handen van zijn eigen Vader den doodfteek te erlangen, — die voor het grimmen des g^afs noch het vrees» lijke van deze oefening fchroomt, om dat hij door 'c Geloof, op Gods beloften en heilig welbehagen oogt. —1 Aan eenen beweldadigden Jacob, die door het Geloof, eenen veelbetekenenden zegen uitfprak over zijne Twaalf Zoonen, de Stamvaderen van zijn geheel toekomstig nakroost, — die in hen te zegenen , dus, als een welmenend vader, een heil af-, fmeekte over een bijkans ontelbaare meenigte. — Aan eenen Kuisfchen Jozeph, die, door het Ge* loof geiterkt, Ramp op Ramp, Ja de Wrangfb Tegenfpoeden doorworftelde en in alle verdrukkingen lijdzaam op den kruisweg wandelde en gehoorzaam bleef aan het Godlijk welbehagen; — die met een levendig bezef van Gods overalheid en met overtuigde kennis aan zijnen plicht, de wellustige aanzoeken van Potiphars aanzienelijke Huisvrouwe, fchoon ook dit een tijdelijk ongeluk voor hem berokkende , echter met een ras beraden befluit weerftond; — die, na dat hij uit de laagheid tot de aanzienlijkfte in Egijpten , naast Pharao , verheven was, de Uictogt der Ifraelleren uit Egijpten, door het Geloof, voorfpelde. J—■ Aan eenen on fier vel ij ken Mos es, welke groote Leidsman der Ifraeliten, door het Geloof, Christus verimaadheid meerder rijkdom achte te zijn. dan alle de fchatten van Egijpten, ziende op de vergelding des loons. — Met een woord aan den IsrAellëren, Rachab, Gideon, Barak, Simson, Jephta, David , Samuel en de Puopheeten, — welke F al  82 LEERREDE o rta HET alle door het Geloof, werkzaam zijn geweest, omtrent de Godlijke beloften, — gezien hebben op de heugelijke Dagen des Nieuwen- Verbonds, Jezus getrouw bleeven in het midden der Rampen, —- of denken wij aan het Heerlijk getuigenis, dat de Heme! - Majefteit op hun Geloofoefening gaf, öf bdbiegelen wij de nadruk die onze verhandelde woorden hebben, met betrekking tot het reeis verklaarde eerfte vers, — alles is hier belangrijk voor ons, —■ alles vol leeringen en toepasfelijke bedenkingen. —. it. Zien we, op de werkzaamheid en de Godvrugc der Ouden, —- leezen we met een ftille Aandacht en opmerkzaamheid in de gewijde gefchiedfchriften des Ouden Verbonds hunne Edele en recht Godsdienftige Daaden : — hunne verhevene Oogmerkenen onvermoeide pogingen, om God te verheerlijken en de Verbonden met hem opgericht getrouw te blijven: — Ja hunne diepe onderwerping aan Gods Welbehagen en kinderlijke vrees voor de Opperkoning van Hemel en Aarde, dan zien wij zeker een meenigte Toneelen van fchoonheid , op welke Edelmoedige Perzoonen, Vereereren der Godheid, verfcheinen en de belangi rijkfte en gewigtigfte roljen fpeelen: — dan worden wij, door de kracht der Waarheid overwonnen, ten vollen overreed, dat de Vaderen onder den Ouden Tijd , zeer naarftig hunnen Tijd tot die eindens hefteed hebben, waar toe deze duuring aan hen verleend was geworden , — door ievrig het groote werk hunner Zaligwording uittewerken. terwijl dit aan ons leert, om in dezen de zegenrijke voetfpooren der Ouden te drukken: -— het leert ons, om karig op den ras voorbijgaanden en nimmer terugkeerenden tijd te zijn , om dezelve tot al wat nuttig is te befteeden, maar bijzonder om daarin ons zeiven voor te bereiden voor de Eeuwige Duuring, in welke de tijd eenmaal zal wegzinken: want hier hangt alles van af,- immers eens zal die Dag vol luifter aandaagen, op welke de Raderen der Natuure zullen F 5 ftille  fg LEERREDE over HET ftille ftaan en waar in op het nimmer wijfelend Woord des Heeren, de ganfche waereld aan de ontbinding zal worden overgegeeven: — waarin het geheel e,'bijKans tallelooze , nakroost van Adam het fterfelijke met de onfterfelijkheid zal Verwisfelen. — dan echter zal het onderfcheid in de onfterfelijkheid te bezitten zeer groot zijn, — deze zullen daar door eindeloos zalig,—■ en geene eisdeloos rampzalig zijn. Ziet! 'wanneer dat gewichtige tijdpunt venchijnt, 't welk de afrolling der Eeuwen en de geduurige voortgang der gedachten zal doen ophouden. dan zal 's Wae- reldsGrooce Richter, Koning Jezus, omhangen mee het blinkend kleed der Rechtvaerdigheid, op de Wolken des Hemels verfchijnen en een beflisfend vonnis vellen over elk der redelijke ftervelingen: — en hoe zal de uitkomst daar van zijn?— zeker gelukkig voor den genen, die met een geduurig bidden om Genade en fterkte, met een diep gevoel der onwaarde en afhangelijkheid, — en met een ievrig en gewillig werken aan hunne Eeuwige belangeus, den ontfangenen levenstijd befteed hebben ter Verheerlijking van ^God en den Verlosfer: Maar tevens zeer ongelukkig voor hen, die hunne bekeeriug zoo lang uitftelden tot dat de dood hunne oogen onverwacht deed fluimeren, om, na een wijle tijd flaapens na het lichaam, en een fmartelijk voorgevoel na de ziel, met fchrik op den Plegtigften der daagen te ontwaaken. — a. Immers om van de laatften het eerst te fpree3 Het eerfte Wonder van een Godlijk Alvermoogen, dat zichonaer het oog onzer befpiegeling , in het Rijk der Natuur, opdoet, is de Zon, — een verbsazend groot Hemellicht, 't geen na de opgaaf van den beroemden Neuton. 900000 maal grooter dan onze Aarde is, 't geen daarom ook tot een heerlijk middelpunt des Hemels verftrekt en door derzelver rustelooze draaiing in haar Aspunt onze Aarde en het hek der overige Pianeeten , na maate van derzelver afftanden* licht en warmte als een onbekrompen geeffier toedeeld. deze Zon, de - middeloorzrak van het leven , de voortduuring en de genoeglijkheeden dezer Aarde, en derzelver bewoonderen, — fchijnt,fchoon ze ftilleftaat, als een Bruidegom uit de kameren van hec lievelijk Oosten te koomen en als een fnelloopend postpaard door de lucht te rennen, tot ze des avonds in de Westerkimmen nederzinkt, om de dagtoorts voor onze tegenvoetelingen te ontfteekeu. — Zij fchijnt op en onder te gaan, fchoon eigenlijk onze Aarde om haar bewoogen word, als een veel kleinder lichaam.—1 Door deze glansrijke Vorftinne des Dagonraads hebben wij aangenaame warmte, lievelijke verkwikking eri geduurige afwisfelingen van vergenoegingen en noodwendige nuttigheeden: — Door haar bijzondervoordeeligeti invloed worden de Vier Getijden des Jaars afgemeeten en elk der zelve nuttig. — Zij kenteekend en bewerkt Zaaiing en Oogst, Lente en Zoomei Dag en Nacht en naar gelange zij haare draaien meer fchuins nederwerpt op de Aarde hebben wij Herfst of Winter. — Deze Str-aaknde Bron en Milde Oorzaak van onzen Dag is niet alleen zulk eene or.begrijplijk groote Vuurklomp, dat de verst gevorderde Wijsgeereri in hunne Befpiegelingen verrukt en tot vvrbaazens toe verwonderd worden, over debefchouwing van deszelfs Middellijn en Omtrek, gelijk wij daar van preuven G 2 kan?  300 LEERREDE kunnen vinden in Dirhams Sterrekundige Godge: leerdhfid , in Neutons, Nieuwentijds en Her veis Schriften ; — maar deze Vuurbai, eens in beweeging gezet, brand van Eeuw tot Eeuw zonder ontbonden , verteerd of verminderd te worden, terwijl ze, door het machtigfte en weldadigfte weezen, in den onafmetelijken Hemelvloed als 'aan een niet is opgehangen en zoo Juist geevenredigt met betrekking tot onze Aarde geplaatst, dat wij'niet verteerd worden door haar gloeiend licht,—noch dat deszelfs afftand ons door koude kan doen verfhjven. — Maar voorts, daar wij het Groote Lichten de tweede oorzaak van den dag met bewondering befchouwt hebben, laat ons nu ook met onze befpiegeling toetreden, om de Zilververvige Maan met haare heerlijke nutnghecien en glansrijke gedaante te betrachten, — oeze blaakende Nachttoortze, geplaatst m den Tempel der Natuur, fchicterende van een blinkend wit, ksatst ons de itraa!en der rustelooze Zon , als derzelver gehoorzaame Dienares, weldadig toe en doet daar door het akelige en vale der duifternis verdwijnen en deszelfs plaats vervangen worden door een Verlicht loneel van Pronkcieraaden : het lachend gelaatvan den Dagen de aanminnige Toneelen des Lichts worden door haar als herfchaapen. — zij gemaakt tot Heerfchappij des Nachts , fpant zaamen met het Heir der overige Planeeten, om den mensen tot de gewigtigfte beichouwmgen op te leiden: — zij verkwikt ons lichaam met haaren verfri&fcnenden en verkoelenden invloed: — zij is de leidsvrouw en Leeraai es van den Hovenier, Landman, en veele anderen: — zij is de veroorznakfter van Ebbe er Vloed — en bevorderd de uitzichten der Nachtrei/igers, zoo van hen die over land, zoms doorwoeftenüen moeten reizen, ais van de zulke, die de woeste en bolle Baa- ren  over pe TOEBEREIDING der WAERELD. 101 ren der zee moeten overfteevenen. Door het fchijnzel van deze Nachtverkwikfter, die fchoon in zich zelven een donker lichaam, echter door de ontleende glans der Zonne lievelijk pronkt aan de Blauwe Gordijnen van het Luchtgewelf, word de Zeeman Klippen en Zandbanken gewaar, op en tegen welke in de donkerheid ligcelijk zijn fchip zoude hebben kunnen verbrijzelen: — door Haar ontfangen Dieren en Planten eenen gelukkigen Wasdom: Ja door haare zachte en aangenaame Glanzen worden de lange verdrietige Nachten, die de Noordfche Volken maanden agter een moeten doorbrengen, verdraagelijk gemaakt, terwijl door Haar de Druiven ain de Wijnftokken zwellen en bij gevolg de Edele Wijn in onze kelken gloeit, om het harte des menfchen te vemwikken en hem te verfterken. — op zulk, eene befchouwing moogen wij, met den heiligen Propheet Jerernias, dan wel dankbaar en tot lof van Goduirroe- pen. Jehovah heeft de Zon gegeeven tot een Licht des daags en de Ordeningen der Maan en der Sterren ten lichte des Nachts. — Naderen wij verder, met onze Opmerkingen, tot de Vaste Sterren en de Planeetbn, wij ftaan verftomt op de Gedachten , dat deze Groote Hemelbollen door de wijde ruimte des Uitfpanzels rollen, Wij bevlijdgen ons der Sterrekunde en ftaan verbaast op de ontdekking, dat die Sterren, welke ons bloot oog, wegens den verren afftant, befchouwt, als kleine lichtjes en Tintelende Diamanten geheele Waereldenen Zonneninhun Stelzel zijn. — Hier fharen wij van verwondering, terwijl onze ziel met haar denkvermoogen opklimt tot de uitmuntendfte Befpiegelingen van Gods Almacht en Wijsheid. — Dus in een Eenzaam uur de Shoonheeden des Hemels befchouwende, — dus ons onledig houdende met G 3 met  ïm Leerrede met betrachtingen die onzen geest langs hoe edelder m boenen. Bühoepen ja ontelbaare Waerelden doenden- ttftt Trt° V aanSefP°J°rd' om „et onze Eeuwige geest met aan het nietig ftof te blijven hangen, maar om, met eer, vluggen vaart, door de kreitzèn der f heppmg heen te Hijgen en te aanbidden hem d e deze verbazende gevaartens en heerlijke hemelklooten heeft toebereid en een juiste orde en beweegmg gegeeven. — Ja dus, met onzen geest werkaam z.jnde, worden de banden der iedelheid verbroken, — de toegangen tot de waare Vrijheid geopend en wij verbezen ons zelven, met traaien van blijdfchap en onder het gewaar worden der tederfte gevoelens, m de Liefde, Wijsheid en Mogen hed de, Heeren; — immers wie, die de onafmeetbaare werker, Gods en de omloopkringen des Hemels befpiegelt zoude kunnen nalaaten, om gevoelvol en met dankbaare aandoeningen, met David op te juicht Gij ztjt bekleed met Majefleit en Heerlijkheid. J_ Hoe groot zijn uwe Werken O Heer!! —- Giiheht ze alle met Wijsheid gemaakt > " Na dus de Hemelfche Lichaamén befchouwt te hebben, zoo laat ons, zonder tans een bijzondere overweeging te maaken over de Trawanten van Jupiter en Saturnus of de verborgene Cieraden van den Órï on, netZevengefternte en den glansrijken Meikwee ju overgaan om kortelijk de nuttigheden en Ciérf! den onzer Aarde te bewonderen en tevens de Wa teren, oie derzelver oppervlakte doorfnijden, __ deze Kloot, waar aan wij de meeste kennis hebben door dat wij aezelve bewoonen, is op de weldadX wijze m order geile t: — de beste verdeeling heeft daar op plaats: — beitont dezelve alleen uit een aaneen. fcha.  oyki de TOEEBERIDING der WAERELD. 103 fchakeline van aklig ruuwe rotzen en fteile Bergen, Iff was alles Zee, Ie zou onwoonbaar, onbruikbaar J n dal:: de tegenwoordige verdeeling ondoorgrondtliike Wiisheid en goedheid oplevert, -— De BerSfctenken ons Metaalen, heilzaame Kruiden en SeSen Wijn: — Daalen en weiden geeven Sdehjk gezond L verkwikkend voedzel en mes en ten onzen nutte het redenlooze vee. —- De Zee it voor ons een voorraad-kaamer, uit welke wij onbeI?ompen veele nuttige en fmaakelijke Schepfelen erE ja deze en ?de Rivieren zijn tevens voor ons aleSefelijkft, om met onze nabuuren in andere GeS eenen weerkeerigen gemeenschapdijker.envoordeelizen handel te drijven: — terwij nog daar en Sn de Oppervlakte des Aardrijks vol is van vrugtbaarbeJd, oni planten, kruiden en Booraen op te Ieven, die dieren en Menfchen onderhouden en verEken kunnen. - Dan! niet alleen het nuttige maar ook het verlustigende worden wij hier ent— dan eens worden wij, Bewooners derzelve, verrukt door het aangenaamfte Verfchiet: en1 bewondeen Groene Velden, — Welgeordende Bos. frlll — ruifchende Watervalleu, — met Koorn w-tte Akkers,— Geurige Moestuinen , — bprmS de F^ntdnen< en de babbelende Golven eener Rivier, — welk' alles wij van eene hevehjke hoogle met ftil vermaak befchouwen: —dan eens verlusten wij onze oogen met te merken op de Bloeiende Natuur — met te befchouwen de voortrefl.jke Pracht van Lelii, Hijacinth, Ranunkel, Roos, Angeher en TdeVe geurige en cierlijke Bloemen: — en dan eens wordengonzeëooren geftreeld en onze z.elen tot tedere dankliederen opgewekt, door opmerkzaam «= uisteren rade eenftemmige Gode verheerlijkende enDankbaare toonen van het&Lomrig Bosfchaadje. — Zie daar  1«4 LEERREDE dus is onze Aarde ook een gewijde Tempel der Hemelmajefte.t, waarin overal de voetfpoor^n des Aiom, tegenwoordigen gedrukc (laan en eeï Zegenrijke ver! blyfplaacs van noemeiooze nuttigheeden en verlustigd En eindelijk, om hiermede mijn'eerfte ftuk te flunen laat ons nu in onze peinzende en befpksgejerrde waereld. — Zten we op ons Lichaam, hoe kunstrijk is hetzelve met Aderen en Zenuwen doorvlochten J -Ü hoe weldadig en evenredig word hetzelve in leven en beweeging onderhouden door den omloop van het warme bloed, \ geen door een net geplaatfte lonj verkoeld word! — boe wonderbaar is dir^eeriijke ee? wroChtvanaen bestenallerZeimandige Wezens door den Hoogstwnzen Werkmeester, met juisrgeo dende zintuigen voorzien en meteen fterkte begaafc, om tot alleri.je geluksbevorderingen der Menfcheliike Maatfchappne te kunnen gebruiken ! — Maar wanden w i onzen Aandacht op 'smenfcAen Onjlervelijkm Geest hier zien w.j nog heerlijker tekenen van fcboonheiden TSetGnrenS \en aa"ee»^hakeli„g van wondere! en verrukkende ja verbazende uitwerkingen. — Deze denkende geest is een Overdierbaar Pand. — Hieruit fpruiten en koomen alle gedachten en overleggiu,iherdoor maakc ™n onderfcheid rusfchen S>Lel * ~~ dCZe lViCeSter der 2i""e" heeft de Edelfte vermoogens, — hij denkt zijn eigen beMan, de gehetme werkingen der Natuur en het be- wnH JnYeï bfmdoos ^zen na:— door dezelve worden de kunften ontdekt en de wetenfchappea be- S ST h,erd°0r de MeSch het lch^ne der fcheppmg en vind overal een kunftig Ta- Seneva„U'Cf WKrk-fChil,dei'ij' Sewr0chc *™ de8 fingeren van den begmnenloozen en hoogstwijzen iVlaa- ker  over de TOEBEREIDING ma WAERELD- i©5 ker. — Zierrwij eindelijk op de onnafpturlijke vereeniging, die tusfchen dezen geest en het Lichaam plaats heeft. Welke een heuglijk en allerheramendst ontzag en Eerbied moeten dan alle deze Wonderen van den Goeden Schepper ons doen erlangen ! — en welke onzondige genoeglijkheden kunnen wij dus in eene Aandachtige Befpiegeling van Gods Werken Imaaken! Ziedaar Mijne Vrienden! dat alles, wat wij met uwe opmerkzaame Aandacht befpiegelt hebben, maakt, met nog een oneindig aantal levendige en levenlooze Schepzelen, de W aereld uit, ■—- dit zeker zijn ook Dingen die door ons gezien, befchouwt of overwoogen worden. Deze waereld nu, alle de opgetelde dingen, worden of door de Wijsgeeren in 't gemeen betracht of verdeelt in de gedaante en Stoffe der Waereld. — Door de Gedaante verftaat men de Beweeajngen der Hemelfche en Aardfche Lichaamen, de " Veranderingen, die 'er geduurig op deze wisfelvallige waereld plaats hebben, en de opeenvolging der Gedachten . zoo als het eene van het andere voorkomt, de eene Mensch van de andere, het eene Dkr van het ander en zoo als dit ook plaats heeft om trent de Planten en alle moogelijke Beweegingen. -7Doch door de Stoffe der Waereld word te kennen gegeeven alle die fijne Deeltjes, uit welke deze Waereld, al het zichtbaare en gcfchapene, beftaat. —< van deze Dingen nu getuigt de Apostel in het tweede deel II. De Dingen die men ziet, zijn met geworden uit Dingen die gezien worden. Door de Dingen die men ziet, verdaan wij hier al het gefchapene, zienelijke en onzienelijke dingen; daar wij niet kunnen denken, dat de Apostel in dezen alleen maar op groove Lichaamen zoude doelen en niet ook hieronder G 5 be-  ïc6 LEERRede befluitenhet Rijk der Geesten, — de fijne derftiea er'jgC'u~ ,de Verb0^nbeden i„ den KnS aan den Hemel en die weemelende Schep»],™ op deze waereld en onder de Aarde, -— welke alle wH ÏZ^t V?aamiij5f. °°S«ni« zien kunnen: «J Neen zeker! door de Dmgendiemenztet, verilaatPauwat door ons gezien, befchouwt, befpiegelt vv, onder de Verklaaring van het Woord Waere d in beure nuttigheden en fchoonheden nageoogt nebben Zon, Maan, Sterren, Hemel, Aardefzee, en •11e: bewoonderen, zoo der hemelfche lichaamen al» dezer aarde, uirmaakende het Geheelal, de (toffe en de gedaante der waereld. — Van deze zienlijke « onzienlijke dmgen nu zegt de kruisgezant, datJZ werden ^« gelijk dit opgeflooteo leg, in de onrtSnende uitdruk waar uit ze niet zijn voortgekomen en dus beweerd hier de groote en diepdenkende Apol' tel, dat noch de gedaante, noch de (toffe der wal «ld van Eeuwigheid is. En in de daad deze (telling des Apostels, waardoor hij de ongerijmde gevoelen? van eemge der oude Wjsgeeren verbreekt, ium op de Bortdigfte betooggronden en duidelijk»/ bewijzen want dj gedaante der Waereld kan even min EeS \J»0Öf*k is' om van de tegenwoordig gedachten bewegingen en veranderingen tot de naastvoorgaande en van deze tot de verdefvoorgaande te kunnen beflunen , zonder ooit een eerfte Geflacht Beweegmg en Verandering aan te treffen \ geen c volÜkngenjm'd 'S- ~P^tofderWae\eld\JoX vofttrek. met Eeuwig zijn, want men kan ft * 2SSi af beweeg''"g^ verandering zoude ajn bloot geftelt, en dus, indien de (toffe der waereld Eeuwig zou weezen, dan moest eene oneindige terug gang  over de TOEBEREIDING der WAARELD. 107 trang in Beweegingen en Veranderingen moogelijk ziin, maar deze is volftrekt onmoonelijk: dus dan kan noch de gedaante noch de Stoffe der Waereld Eeuwig zijn. — Terwijl wij hierdoor tevens overtuigt worden, dat Plato , Ariitoreles, de volgeren van Zeno en in latere tijden Spinoza en zijn Aanhang deerlijk misgetast hebben, wanneerzij (telden, dat de Waereld de Dingen die men ziet, geworden waren uit een voorbeltaande (toffe. — Daar Paulus uitdruklijk zegt, dat de waereld niet geworden is uit dingen die gezen worden. — En welk* een Dwaas denkbeeld is het ook zeker, om te ftellen, dat of de Waereld zelve God is en dus het hoogfte wezen vol veranderingen, en afwisfelingen zoude 'zijn en geduurig, in deel en dan beftaande, met het eene Deel tegen het andere inwerkt — of da: God, beginnenloo*. beftaande, buiten zich"in het heden der Eeuwigheid nog een beginnenloos, doch dood wezen, zou gevonden hebben, en zekere ruwe verwarde (tof en ongeeffende klomp ontdekt hebbende , toen daaruit door zijn wijsheid en Almogenheid, zoude zaamengcfteld hebben deze Waereld, daar uit dus gevormt de Zon, als de befiuurfter van den Dag, — de Maan als een helderfchijnende toorts voor den Nacht, — de glansrijke en fchitterende Sterren, — de Aarde en derzelver Bewooneren mitsgaders aile planten, kruiden en verdere nuttige Cieraden des Aardrijks, den Mensen na Lichaam en Geest, en wat al meer, — welke ongerijmde delzelen, zeggen wij, zijn dit niet! — hoe los, hoe ongegrond en dwaas moet zulk' een ontkenner der Luistervolle Deugden en volmaaktheden Gods en dus van Gods Geestelijk, Volkoomen Machtig, Onafhangelijk en Onveranderlijk Gelukkig beftaan, niet redeneer en ! — wij Happen liefst van deze fchadelijke en fchandelijke Dromerijen van zulke Dwaalgeesten af, en  co» leerrede en vraagen , daar dan nu, na de taal van Paulus de dmgen die men ziet, niet geworden zijn uit dingen die gezien worden, waar door zijn dan alle die uitmuntende gewrocbteu ontftaan, die door onze oogen aanfchouwt of door onzen rusteloozen Geest betracht worden. j "j'^j Antwoorden hierop, in ons Derdedeel, dat de Waereld met alldde fchoonheden en voortreffelijkheden, die daar in gevonden worden, is toebereid door het Woord Gods. — Door het Woord Gods verftaan wij het zelfde Wezen waar van Joannes onder de benaming van zegt in den beginne was het Woord, en het woord, de a.w, was bij God en het Woord was God, — dit was in den beginne bij God. — en alle dingen zijn door het zelve gemaakt en zonder het zelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is, zie Joh. i. vs. 1-3. _len derhalven verftaan wij daar door Jezus Christus, de Zoon van God zoo als hij is het affchijnzel van Gods Heerlijkhelden het uitgedrukte beeld zijner Zelf dan. digheid en tevens de waarachtige God en het eeuwige leven , -— de Groote God onze Zaiigmaaker, ~ de alleen wijze God, en God boven al te triizen in d°r Eeuwigheid Zoo als, door dit Woord, door Christus, alle dmgen zijn gejehaapen, die in den Hemel en op de Aarde zijn, die zienlijk en die on. zienlijk zijn — zoo als alle dingen door hem en tot hem gefchaapen zijn > m aU aUe di t zaamen door hem beftaan. — Ik weet wel, dat ik in dezen met de meeste Christen Uitleggers het niet eens ben, maar echter, indien ik geen blinde navolger wil weezen en, uit eigen oogen ziende, voldoen aan de overtuigingen van mijn Verftand, dan kan ik geene beetere en gefchikter uitlegging daar van geeven ; immers wat is het hoofd bedoelde van Paulus 1R  over de TOEBEREIDING der WAERELD. !<* in den text? wil hij daar in niet leeren, dat men door het Geloof verftaat, hoe alles uit geen voorbeftaande ftoffe, maar door het Woord Gods is toebereid? ■— immers ja. Maar is dit zoo, hoe kan men dan b»J moogelijkheid denken, dat het Woord Gods hier Gods Wjisheid en Macht beteekent, want dat de de waereld door Goddelijke Wijsheid en Almagt gevormd is. is geen voorwerp des Geloofs, maar zulk een Wiskundige Waarheid, die nimmer in de befchouwin* kan geloochend worden, hoe wel ze in de beoefening dikwerf dwaaslijk ontkent word: dit is een wetenfchap , die zich in een helder daglicht in het Rijk der Natuur openbaart, voor elk die een redelijk denkvermoogen ontfangen heeft; — hier omtrend dus kon, na ons inzien, Paulus niet zeggen, dat wij zulks door het Geloof verftaan: — maar volgen wij onze uttlegging, dan was dit zeker van het gewichtige aanbelang en vol van eene zegenrijke troost voor den Hebreeuwen, dat wij door het Geloof, zoo als zulks de Waarheden van Gods Woord aanneemt, alleen maar weeten kunnen, dat door het Woord Gods, door Heilvorst Jezus , de waereld toebereid, dat is, gefchaapen en op eene Heerlijke wijze uitgewrocht, fs ^ — dat dus door den Verlosfer der Menfchen tevens alles gemaakt is, en men derhalven veilg in nooden, verdrukkingen en vervolgingen kan vertrouwen op zijne herfcheppende, vertroostende, beveiligende, heiligende en genadevolle werkingen: daar hij als de Alpha en Omega door grondelooze Almacht de Aarde gegrond en de Hemelboogen op het heerlijkst uitgefpand heeft. IV. Waarom ook Paulus zegt m het vierde deel Dat wij zulks verftaan door V Geloof: — Het grondwoord f»»^» hier vertaald door verftaan, zegt eigenlijk, met een veiftandelijk begrip en welbe-  -tor fc» woord des Heeren, door de krach van Vorst Mesfiah de Hkmel.h gemTakt . En waarJiJk! op de* wijze den text verklaar nde de Zegennjkfte troostgronden voor den sukkelenden Werken Gods betracht en met een IhUe Opmerkinbetegelt, en die door de Wonderen in her Rijk der Natuur tor de verheerlijking van God en zijn genat m Christus zoekt opgeleic te worden. — Geliik a, WH d« laati c nog wat nader zullen zien in onze cóepa Inke bedenkingen, waartoe wij nu overgaan. ^? TOEPASSlNG. Hebben wij mee den anderen befchouwt de heerlii ke Werken der Natuur en aangetoond, hoe die alle" geworden zijn, door de werking van Gods Zoon: — laat  cvw de TOEBEREIDING dhr WAARRLD. ui kat ons dit heerlijk Tooneel nog wat meer van nabij befchouwen, om de innerlijke fchoonheden en vveergadelooze nuttigheden daar van, na recht, te keren kennen. Hetzij mij dan vergunt nog eens de werken der fchepping door te loopen en tevens met een te befpiegelen, de Liefde, Wijsheid en Macht van Tezus, als de Schepper en Uitwerker van al die heerlijke en verlustigende vertooningen, die wij op het fchouwconeel der Natuur aantreffen, ja als de formeerder van onze lichaamen en geesten, — verleen mij hier toe uwen aandacht, en bewondert met mij de voortreflijkheid van 's waerelds Verlosfer. — Is Jezus Christus de oorfprong der Eeuwen, de Alvermogende werkmeester van noemenlooze waerelden en van deze aarde en derzelver bewoonderen, en heeft hij hemel en aaide niet uit een voorbeftaande ruuwe of werkelooze (toffe, maar door een onbepaalde Almacht voottgebiacht, het behoeft ons dan niet te verwonderen, dat de werken der natuur pegels zijn, waar in wij het uitgedrukte beeld des eeuwig eezegenden Verlosfers befchouwen, en dat wij, door het geloof, befpeuren, bij eene aandachtige overweging, dat de hemelen de eer en heerlijkheid van denÖgrooten Zaiigmaaker verkondigen, terwijl de aarde hem juichend looft, en voor haaren weldadigen maaker erkent. — Dan! om het gewicht en de voortreflijkheid hiervan in te zien, en onzen geest met geloovige en liefelijke befpiegelingen te verlustigen, zoo laat ons toe treden, ent de zon, dat onuitputbaar licht, te befchouwen, zoo als zij, rijzende uit het Oostan met verwarmende glanzen en een prachtige vertooning, ons aan de eene zijde de volmaakte wijsheid en rnachc van den Heiland afbeeld, en aan den anderen kant een heerlijk zinnebeeld geelt van zijn voortreflijke P^r-  110 LEERREDE Perzoon en Middelaars werk. — Wanneer de zon üff hm tent, als uit een Koninklijk Paleis mL een gloei- Wï Vpe" ,rchuiven, om deze Princesfe des öU. mds, eenen itmtervollen opkomst te doen erlangd voor het oog der opmerkzaame Waereldburgr ^ f"kucT Ch''isten hier' door 't geloof" fen fch.> derij befchouwen van de Zonne de?, GerèchSodd zoo a,s dezelve eenmaal met een Hemels licht efTod J1»"» °Pg^n is, toen deVorften des Henfels *el, om Jicht en vrolijkheid te verbreiden over alle volken; — röeri verdweenen, als fa eenen de nf c ringende wolken der fcfaaduwen: ^ftoenti"d LTZ'7~ ^Christen merkt verderop, dat zonde, „e Zon en derzelver verwarmende ft aaien aües v n en frft^' ^ «onder Ie! ven en vergenoeging zoude wezen, en dac dus ook alles zonder de genezende ftraaien van de Zonne der Gerechtigheid, zonder Christus en ziine Genade zou de wezen een aklige Middernacht van naarheid en ee„ heilloze zamenhang van rampzaligheden, ^ wa " ha de weldoende Schepper dér Zonne zijne ftraf en van vieede en genade niet op den afgeweLen Zon" daaren uirgegooten, de fchoonheid dor deugd de S id°enef VCl^e ^ofsoefeninV: het leven naar den geest en de zoete kalmte en weltevredenheid des gemoeds zouden onkenbaare %M zijn, — terwijl nu, daar het Licht des Heeren°en de  «ver de TOEBEREIDING der WAERELD. H3 de Algenoegzaame Bron van heil en Zaligheid verrezen is, de deuren tot een Eeuwige gelukzaligheid ziin geopend en niemand behoeft verlooren te gaan, indien hij maar bereidwillig wil gehoorzaamen aan de voorwaarden van het heilrijk Euangelium en zich in een verzoenden ftaat laaten brengen door de heilige Offerhande en gehoorzaamheid van Christus. — Zien wij voorts op de Blanke Maan, het hetr der Planeeten en de Tintelende Vaste Sterren, laat ons deze groote Lichaamen in haare nuttigheden en keurige voortreflijkheden niet betrachten, zonder te denken aan Tezus, als de Helderblinkende Morgenfter, waardoor deze onmeetbaare Klooten en Oceanen van vuur en licht het Aanzijn en de beweging ontfangen hebben: — laat ons veelmeer denken, aan de luistervolle grootheid van den Zaiigmaaker die, door een wenk va» zijnen Almachtigen wil, deze Hemelbollen in den altijdvloeibaaren vloed des Heme s heelt doen drijven en ze een bepaalden regel voorgelchreeven, welke ze nimmer in hunne omdraaiingen en omwentelingen overfchrijden, en laat zulk een Denkbeeld onze harten heiligen tot geduurige geloofsoefemng omtrent den Godlijken Jezus, die fpreekt en het ts er die gebied en het ftaat er, en dfe alles gefchapen hebhende, zoo liefderijk is, dat hij den heilbegeengen fterveling ook gaarne wil herfcheppen en tot heihgmaaking beftraalen met zijne Godlijke en alvermogende genade. — , . Befchouwen wij de Aarde en de nette verdeehng, die daar op plaats heeft, mitsgaders derzelver geurige en lievelijk riekende Moes en Bloemtuinen, en andere Toneelen van Verlustiging, of letten wij op de Algemeene Vrugtbaarheid des Aardrijks, of de uitwerkzelen zelve, Boomen, Planten, gras en kruiden, dan moogen wij billijk vraagen, wie heeft du alles zoo  "4 *-EERREDE S^X^^ * Aardezo, gen oplosfen, ~- maar Jeunende op de V3S?Cenn,f?X baare Getu.gemsfen van Gods Woord, en diSSSSf^" baanng zeggen wij, door het Woord S onzen Verbsfer is rWAor,ni oor* tj,'«y» door nuttigheden°en1^Ict^^' ^i^16 Zelfflandige Woord word S^fl ■ ! d '• e" door dic beid ^uo^*^£l££g™ Cnhrr«ikjert, om der zonden wille zou Je ri n "f^ baai' jezus Christus niet iSer^l^ „^T' W6n tredende tusfehen God en ^^cL? **V?.' ^ «ge Gerechtigheid had aangebrag !1 n^^een Christen, door 't Geloof iJSLi u" moet hij bij de Befpiegeh ■ d^aXoo^ V™ *Ü befchouwen de G?ooteg liefdeln Christ*d^"' ^ «, een BMntzoen geeven ett ^Tnh 5 ^ gg zwfe kunnen Jchenken, 2 ^ Deugden en Volmaaktheden ~- *'t^^T word overal het Geloof aangevuurd en bet"chtende Iijke wederliefde frefWr X n een betaame. deloovieenSontt'vïnïet ** tot de gevoeligfte dankbaarhe 3 a^EM?™"' omtrent den Verlosfer, opïSweS bfi dfföi.OI,B?& van de geringfe voortbreng de?N tu$ zandkorrel, het mostaardzaadje en het kle SSwSl d zyn bij hem even belangrijk als de HooX r fek5?' zijn kruin door de wolifh^S^S'Jf « Ceder en Denneboom of als d groóte Leviat n ^aadigefs^et'Ver^^ Tuevef' heuen en „jke voordeden, die de menfchen vant Aarde  over de TOEBEREIDING der WAERELD. n$ Aarde , Zeen en Rivieren erlangen toanen hem, dac voor de zonde voldaan is, hier ftaart hij blijmoedigop door 'c Geloof en nu vliegt zijn Geest opwaarts en Juicht niets zal mij kunnen fcheiden van de liefde. Gods in Christus. — - En eindelijk betrachten wij den kunjligen bouw onzer lichaamen en de verhevene vermogens van onze onfterfelijke zielen, dan zien wij door t Geloot, dac Christus, de formeerder van alles ook ons gevormc heeft, maar dan zien wij verder, dat wij eene Zalige. Heerlijkheid, die na ziel en lichaam beide zal zijn, veilig kunnen inwachten, indien we Jezus als onze Gerechtigheid aanneemen en ons, na zijn beeld, tot heiligheid en gerechtigheid 'laaten herfchep* pen, om lichaam en geest, welke beide Gode toebe. hooren, zuiver te bewaaren tot den Dag van Christus toekomst: — Jadau zien wij, dat Christus voor ons deze Eeuwige Zaligheid verworven en aangebracht heeft> — Hier moogen wij wel zeggen, dit is eene weeraadelooze liefde! —Niemand zeker gezegendeVerlosfer! kcntgrooter liefde, als gij Schepper, herfchepper en Zaiigmaaker der Menfchen betoont hebt en nog in de wooningen uwes Vaders betoont! — Ziet* Mijne Vrienden! wanneer wij dus door het geloof verbaan, dat de waereld door Christus als de waaragme God en de Zoone Gods is toebereid, dan hebben wij, onder affmeekingen van Gods genade en onder geduurige toevlugtneeming tot Jezus, geen gevaar, Ten minflen niet ligt, om door de verlokkende ledelheid en de betoveringen der zonde in een geestelijke llavernije gebracht te worden. — Dan is de Waereld voor ons niet een fchoel van ongerechtigheid, maar een Toneel van zaligheden , vervult en overvloeiende van heilige ftof tot verheerlijking van God en den Zaiigmaaker. — Dan (maaken wij edele genoegens en 6 Ha voor*  H« fL I E R R E D B> voorpreuven van de zuivere weltevredenheid, die in de volmaakte gewesten van geluk, aan geene zijde derjordaane des grafs, zullen ftand grijpen, en dan kunnen wij uitroepen met Paulus, onze wandel is in den Hemel. ~- Ja dan hebben wij de zegenvolfte vertroosting in Jezus, die machtig is om pand bij hem veggelegt te bewaaren tot dien Dag. — Laat ons daarom, geloovige Christenen zijnde, dikwerf dus de zienlijke en onzienlijke dingen met de oogen des geloofs befchouwen en ons zoo in geloofcoefenine en heihgrnaaking verfterken. — Maar is de Begeerte van onzen Eeuwigen Geest nog aan het nietig ftof verbonden, — verheerlijken wij nog niet op de rechte wijze swaerelds Werkmeester en Verlosfer, — Zijn onze verlangens en uitzichten met flaaffche kluisters vastgehegt aan de zonde en iedelheid, — laat ons door genade doch deze banden en kluisters verbreefcen; laat ons doch de groote Uitwerker van alles, de roemrijke Koning der Natuur en der genade aanneemen en in hem zoeken gevonden te worden, daar wij dan de zegenrijkfte en genoegelijkfte befpiegelingen hier op deze waereld omtrent de werken van Gods Alver, moogen zullen kunnen maaken en in de oorden der onfterfiijkheid deze befchouwingen met een gezuivert verftand vervangen, tot verheerlijking van den Grooten God en onzen Zaiigmaaker Jezus Christus. AMEN. LEER-  O Y E * HABELS GELOOF EN VOORTREFLIJKE OFFERHANDE GEHOUDEN T» UTRECHT dtu 3 Dectmber. 1786. UIT Hebr XR vs. 4 Door het Gehof heeft Habel een meerder Oferhande Gode t^*°^\.*Z. welk hij getuigenis bekoomen heejt, dat ftij reent vaerdiz was: alzoo Gtd over zijne gaaven getuigenis gaf en door hetzelve Geloof [preekt hij nog na dat hij geftorven is. INLEIDING. T)at wij kortzichtige fchepzelen, die een omfchreeven en bezwalkt verftand bezitten, dikwerf zeer onnauwkeurig en onvolkoomen, omtrend onzen naasten oordeelen, zoo wel ten goeden als ten kwaden.leert even onbedriegelijt de ervarenis, als het zeker is, dat Goi, die eefT volmaakt verftand bezit, die met zoo zeer op den buitenften fchors en het vormelijke der diaden ziet, als wel op de beginzelen let, weet wat deu»d en overtreding is, zonder in zijn wetenfehap te faalen, — beide kunnen wij ligtelijk toeftemmen wanneer wij maar een korte wijle tijds ons onledig houden me de charafter fchetzmg van zulke men. ïchen, die op het toneel dezer waereld gevaarlijke of allerheilzaamfte en belangrijkfte rollen fpeelen —Het charaéler van den gevaarlijkften aller menfchen, H 3 aen  IlJ LEERREDE denfchijnvriend, valt het eerst onder mijne oplettinz en beipiegelende aandacht, om de ontworpene ftellinl te betoogen. — Deze nadert tot ons met vriendelijkheid en eene bevallige inneemenheid: hij bied ons eene gulle vriendfchap aan, ja geeft zulke teekenen en' didelijtte bewijzen zijner genegenheid, dat wij met anders beflmten ofhij is voor ons een Boezemvriend! -~ Wij verblijden ons over deze gewichtige ontdekking en traanen van vreugde en dankbaarheid tintelen' m onze oogen, zoodra wij overweegen, dat wij een tTTü^ebh?> met WeIke wiJ eens «end en eens willend de valeie dezes levens kunnen doorwan- i ' Z~7 In w.iens fchoot wij onze geheimen en aangelegenheden vrij en onbekrompen kunnen uitftorten— niets, wat het ondermaanfche betreft, is ons tans heiliger en van meer belang, dan de band dezer vriendenap door openhartigheid en onbaatzurage liefde langs hoe naauwer toe te binden — hoo/en wij iets van aanbelang, — ontftaan e/ bij ons zwarigheden omtrend de eene of £ndere zaak, - doen wij ge" wichtige ontdekkingen, - hebben wij plannen gevormt die tot ons eigen welvaaren of het heil des vaderlands kunnen verftrekken, in dit alles kennen wij onzen vriend , pleegen met hem raad en vertrouwen op zijne belangneeming: nu juicht de oneerlijke en verraderlijke ziel van den Schijnvriend, nu "hij ziet, dat hij door zijne vleiende lippen en verdervelijken firenen Zangn°n^hart heeft ingen°omen en ons dus ongevoelig «anflaaffche ketenen gekluisterd; echternogontdekt het monfter zich niet, nog worden de eigenbaatzugtigfte oogmerken van dezen verderver niet zichtbaar • fNeen! hij verbergt wel zorgvuldig zijn haatelijke gedaante onder hetgrijnsderfchijnvriendelijkheid, tot zoolange hij| of opde eene of op de andere wijze in een meerder of minder opzicht ons welvaaren aan zijne baatzugt * kan  over HABELS GELOOF. iiO kan opofferen, — zie daar nu, maar veeltijds te laat, zienwijdefcbellen.Van onzeoogengelichten erkennen , dat hij , die wij tot onzen Boezemvriend weleer welmeenend aannaamen, aan wienwij onze geheimen toevertrouwden , een haatelijk monster en wangedrocht is, dat tot ons naderde met de vuilfte voorneemens en ■t geen niets dan onze laagheid en eigen grootheid bedoelde, en daartoe de vriendfchap ja wat meer is de Godsdienst en al wat heilig is misbruikte. — Maar wat is nu de rede, dat wij niet dan na alvoorens op de klippen van fchijn fchipbreuk geleden te hebben meesten tijd eerst den geveinsden Vriend ontdekken/ wat anders, dan dat wij menfchen ons aan den vorm en de uiterlijkheid der daaden vasthouden, en daarom is het zelfs onvermijdelijk, of wij, die op de beginzelen en beweeggronden niet kunnen zien, door onze bekrompene kennis, moeten nu en dan door den fchijn bedroogen worden. — Dit is ook de rede waarom wij zoo vaak misleid worden, door een uiterlijke vertooning van godvrugt. — Wanneer Wij iemand ontmoeten, die ernftig en belangrijk fpreekt over God en den Zaiigmaaker, die betuigt de voortreffelijkheid van waare Godzaligheid te waardeeren , — die het geloof voorgeeft tot een grpndflag zijner werkzaamheden te leggen, die dadelijk vele werken verricht, welke den fchun van Deugd en Godzaligheid hebben: — wat zullen wij over den zulken oordeelen, wij kunnen zeker met anders zeggen, of hij is een vereerder der Godheid en heilige volger van Jezus, indien wij öp het uiterlijke zien en anders zeker kunnen wij niet, om wij dat het hart niet kunnen doorgronden, terwijl echter God, die debeginzelen , welken voor ons verborgen waren, op het duidelijkst ziet, den zodanigenbefchouwd, .als een mensen vol van onreine overleggingen, baatzuchtig in oogH 4 mer*  120 leerrede merken en gevemst in zijne werkzaamheden. — Ln bij tegen over/telling van voornoemde Charak ters kan iemand zeer Godvrezend en op^hTciloovte SoLZ,Jnen Wandd God«% *ijn, fchoon hU zich zoodaanig aan ons niet opdoet. Neem maar eens Z ff irs Chris-cen'deze is ™™ s deW™ E ' en-in teSendeel ziJ° harthèm op Mn f ?' °m V Vandit fPreekwoord te bedie- afraad K**' dat hii dMe of die dinge" ° oCn IT: d3t -hlJ. d,f °°gmerken niet zoude begunfli- fehandelt hli85 m b,JZ,°nder ftuk niet"chtftreeks Et als LnnC** W" *' meer' — deze word heel a! een SiST*" T^i men befchouwc he<* iVli De£nlIe/> — als iemand, die voor het eezeïhge leven en de vriendfchap onvatbaar is, -- en met welke men onmooglijk de genoeglijkheden des Tevens kar. deelen: — ondertusfchen konden wij ziin hart peilen konden wij zien en overtuigelijk befthoi" wen zijne hC1hge beginzelen, en zijne wilmeenendhe!d en hartelijkheid, wij zouden ons fchaamen zulk een vonnis te vellen, en veel meer erkennen Sat deze juist gefchiktis voor onze vriendfchap en w ïouwen. ^ geheimen V3n °ns hart kuanen S [ H«ge^» 't geen ik nu na recht hier uit afleide is, dat wij menfchen nimmer die verwaaten Denkbeelden moeten vormen, dat wij volkoomen onz'n naasten kennen en beoordeelen moogen, maar dat ln tegendeel, de Alweetende God alleen maar zulk' eén nn deelen" Verftand..bezi^ om beflisfend te kunnen oordeelen. — terwijl er verder uit voortvloeit, dat twee menfchen een en hetzelvde werk kunnen verrichten, en het eene zal goed en het andere kwaad zijn ~ Bij Voorbeeld, de Veinfaart en de waare Boezemvriend, — de Christen en de Schijnheilige, — deze doen  over HABELS GELOOF. 121 doen en beoeienen een en dezelve dingen, doch de Beginzelen en oogmerken verfchillen hemelsbreedte; terwijl wij dit ook door de voorbeelden in den text bevestigt zien, wij treffen daaarin twee Offeraars aan, — ze doen eenen het zelve werk, ze offeren ,—maar de beginzelen zijn zeer verfchillende, gelijk wij dit in de Textverklaaring duidelijk zullen kunnen ontdekken, waartoe wij nu overgaan. — In de verhandeling van den text zelve zullen wij de volgende 5 vraagen zoeken te beantwoorden en wij twijfelen niet, of dan zal onze text eene genoegzaame opheldering ontfangen hebben, als voor I. Wie was Kain en\wie Habel? — en welk eene werkzaamheid van hen beiden fielt de Apostel voor? — II. Waarom was het of er van Hebei beter, dan dat van Kainl en in hoe verre kan men zeggen, dat Habel door V geloof geoffert heeft? —■ III. Wat bet eekent het ? wanneer de Apostel zegt, dat Habel door zijn geloovig offeren getuigenis bekoomen heeft dat hij rechtvaerdig was en dat God alzoo over zijne gaaven getuigenis gaf? — IV Wat geeft het te kennen, wanneer in den text Getuigt word, dat Habel doorat geloof nog fpreekt, na dat hij ge flor ven is? — V. Welk" een troost len opbeurings grond legt in deze woorden voor den Hebreeuwen? — Eerste Vraag. I. De eerfte vraag die ons hier ter beantwoording voorkomt is deze, wie was Kain en wie was Habel?— en welk een werkzaamheid van hen beiden fielt de Apostel voer? — U aandacht ziet lichtelijk, dat deze vraag drieledig is en wij dus op drie bijzondere ftukH 5 ken  &z L E E R. R E B E- ken in dezen dienen te letten, namelijk eerst op Kaini dan op Habel en dan op de eenzelvige Werkzaamheid van hen beiden. ■— om dan een begin te maaken. Kain was de eerfte zoon van Adam, voor zoo verre ons dit bekend is, door de heilige gefbhiedkunde, ten minften Mofes noemt in zijn geflachtregister fgeen vroeger. — Eva zijn moeder gaf hem den veelbetekenenden Naam van Kain, 't geen eigenlijk een bezitting, iets dat men dadelijk erlangt heeft, te kennen geeft, daar dit woord afftamt van het Wortelwoord nip (Kanalf) 't geen allereigenlijkftbeteekend, het is verkreegen, hij heeft het ontfangen en reeds in bezit* ting. — dit zeker ook duide Eva er mee aan, wanneer ze na de naamgeeving dadelijk uitriep, ik nebbe eenen man, eenen Zoon, van den Heer verkreegen. —— Zonder hier te onderzoeken of onzer aller moeder Eva niet gedacht heeft, dat in Kain ter Waereld te brengen, reeds de Godlijke belofte omtrent den Meslias als het zaad der Vrouwe vervulling had ontfangen, 't geen ons boogwaarfchijnlijk voorkomt, —■ zoo zeggen wij ftellig met Mofes, dat deze Kain was een Landbouwer of Akkerman. — Waaruit wij zien , dat de Dromerijen der Egijptenaaren omtrent eenen Ifis en Ofiris, welke zij houden voor de uitvinderen der Landbouw , iedel zijn, daar reeds de Eerstgeboorne aller Menfchen deze beoefening tot zijne bezigheid had aan- genoomen en zeker daarin onderwijs zal erlangt hebben, van zijnen kundigen vader Adam, welke met dat oogmerk van God in den Lusthof was geplaatft, om die te bebouwen endoor zijn zorg en aibeid in ftand te houden. — Habel was de tweede Zoon onzer eerfte Ouderen: — Hij omringden naam van foti (Hebei)oï gelijk het met het onderfcheidings teken ook gefchreeven word bzn (Habel} het geen iedelheid betekent, daar dit woord afftamt van het wortelwoord "?an (Habal) het geen re ken  over. HABELS GELOOF. 125 nen geeft, het is iedel geweefi. — Of deze naamgeevinp- dus door Eva bepaald wierd, om aan te duiden , dat ze een nietig en fterfelijk mensch had ter waereld gebragt, of, gelijk als wij denken, om te toonen, dat ze overtuigt was, dat haare denkbeelden omtrent Kain, die ze voor den Veriosfer had gehouden, niet juist maar iedel waren geweest, zullen wij hier niet onderzoeken: — dit is zeeker, dat toen Habel de jaaren van onderfcheid bereikt had, wierd hij een'fchaapherder of Veehoeder, — terwijl we hieruit kunnen zien, dat de Veehoeder ij van eenen zeer vroegen oorfprong is, ea dac men dus met de Grieken niet behoeft te ftellen , dat deze beoefening het eerst in trein gebracht en werkftellig gemaakt is bij dep Egijptenaaren. — Dit nu zijn de Perzoonen, van welke in den text melding gemaakt word, en dus waren hunne bezigheden, de een namelijk Kain was een Landbouwer en Habel een Schaapherder. — De Werkzaamheid welke de Apostel van deze beide Perzoonen voorftelt, beftaat daarin , dat Kain en Habel Gade een offerhande geoffert hebben, — Moses verhaalt ons zeer naauwkeurighoedaanigde waare toedragt, dezer zaake is geweest in het é^de Hoofddeel van Genefls. — Hij zegt aan her 3de vers, en het gefchiedde len einde van eenige Dagen, dat Kain van de vrucht des Lands den Heere offer bracht. — Na dat Kain reeds een Landbouwer wa» en Habel een Schaapherder, na dat ze beide de Mannelijke jaaren bereikt hadden en in den tijd , tusfchen hunlieder geboorte en de bevestiging in hunne bijzondere bezigheden, verfcheidene kinderen zoonen en dochteren door hunne Ouderen waren voortgebragt, — Zoo gebeurde het ten einde van eenige dagen of liever ten einde van een Jaar, na dat',de Oogft was ingezameld, dat Kain aan den Heer een Offer bragc van de vrucht des Lands, van  "4 LEERREDE van allerlije veldgewasfen. — hierin zal hij, na alle waarfchijnlijkheid, zijnen vader Adam hebben nagevolgt en deze zal denkelijk den Offerdienst van God zelve geleerd hebbben: — dus Offerde Kain als een Akkerman. — Dan! Mozes tekent in het ±de vs. van het 4de Hoofddeel tevens ook aan, dat Habel ook een Offer bragt en wel van de Eerstgeboorne zijner Schaapen en van haar vet: — dus Offerde Habel als een Veeman. Hiermede denken wij voldaan te hebben aan onze eerfte vraage , zonder tans te onderzoeken, of 'er ook waarfchijnelijke redenen voor zijn, om te denken, dat ze in dien vroegen tijt reets een geheiligde Offerplaats hadden en of men ook grond heeft, om teveronderftellen, dat Kain en Habel hunne Offeren tot Adam gebragt hebben en deze door God tot een Priester gebeiligt is geweest en uit kracht daarvan de dadelijke Offerdienst heeft kunnen verrichten. Zonder mij met dergelijke gisfingen op te houden ga ik over tot de T wei de Vraag. 2. welke hier in beftaat, *— Waarom was het tferyan Habel beeter of meerder, ais dat van Ka- inl en in hoe verre kan men zeggen, dat Ha- lel door '* Geloof geofert heeft? — op het eerfte antwoorden wij, dat het offer van Habel daarom meerder en beeter was , dan dat van Kain, dewijl 'er zuiverder beginzelen bij den eerften, dan bij den Jaatften plaats hadden , en God juist op de beginzelen en oogmerken , waar uit iets gefchied, naauwkeurig let en met zoo zeer op de uiterlijke vorm der daaden, —■ Wij zijn echter niet van gedachten, fchoon eenige Chris  cve& HABELS G I L O O F. ïag Christen Uitleggeis daar na toehellen, dat dewijl Habel met bloedilorting geoffert heeft en dus een zoenoffer bragt, terwijl Kain alleen maar een dankoffer aan God toe wijde; God daarom het offer van Habel meerder geacht heeft, dan dat van Kain, dewijl ons voorkomt, dat, wat de uiterlijke vorm der werkzaamheid van beiden aangaat, daarin elk handelt, zoo als plichtmatig was, Habel is een veeman en hij offert eene van de besteen gezegendfte lammeren uit zijne kudde, en Kain, die een landman is, offert de beste en meest gefchikfte veitvruchten, dus [uiterlijk geeven ze beide een blijk van dankbaarheid over den ontfangenen zeegen, waarin kan opgeflooten leggen een verzugtiag om verderen zeegen en een ernftige beede, om dat alles weg te neemen, wat den zegen zoude kunnen verhinderen. —- Wij houden ons dus liever bij het reeds gefielde, dat bij Habel zuiverder beginzelen plaats hadden, als bij Kain: en dit meenen wij met gegronde redenen te kunnen aantoonen. — Want voor eerst, het hart van Kain was zonder vrees voor God en zonder liefde tot zijnen Broeder; immers had het geringfle vonkje van het een of ander bij hem plaats gehad, dan zoude hij in vervolg niet hebben kunnen befluiten, om in gramfchap tot verbleeking en verkwijning toe uitte barften omtrend eenen onfchuldigen en liefderijken Broeder, — om tevens geen opmerking te willen Haan op de plechtige Aanrede van God zelve, —i ja om eindelijk uit nijt tot die onmenfchelijke daad te koomen, om een mensch, met wien hij daaglijks omging , om een Zoon zijns Vaders, die door zijne Ouderen teder bemind wierd, — om zijnen Broeder, die hem geen andere dan bewijzen van echte liefde en vriendfchap betoond had, onfchuldig om 't leven te brengen, en dat niet bij ongeluk of overijling, maar met een  *2S L E E R R ED E een voorberaaden opzet, — niet zonder kennis van.' zijn plicht te hebben, maar na ernftig gewaarfchouwt te zijn door God zelve. — een daad, waar door hij veilig konde denken, dat het hart zijner Ouderen en verdere maagen, moeste doorboord worden. — een daad, die een fterken inbreuk zoude maaken op zijn eigen geluk en waar door hij zich zeker tot een ver. vloeking zoude ftellen. — een daad die hij echter uitvoerd, fchoon de tederfte harten daar door gevoelig zouden gekwetst worden. — Ziet! wanneer wij dit overweegen en deze latere omftandigheid betrag, ten, dan kunnen wij Jigtelijk en met alle zekerheid befluiten, dat Kain, die zo bedorven van hart was dat noch liefde tot God, noch liefde tot den naasten in hem woonde, met geveinstheid met zijnen Broeder heeft omgegaan en niet uit een beginzel vanGodsdienftigheid noch met geloof in God en zijne Beloften geoffert heeft, maar in dezen als een fchijnheilige gehandelt. — Maar ten anderen, Habel was een geheel ander mensch, — deze had God boven alles lief, hij was zachtmoedig van inborst; hij beminde hartelijk zijn Broeder en geloofde in God en zijne beloften. — deze offert met een nederig gemoed, met omhelzing van Gods ontfermende liefde en de 'vuurigfte gebeeden en ernftigft« dankbetuigingen'in zijn han. — Ziedaar de beginzelen, waar door beide de offeraaren bewoogen worden, de innerlijke ge- fteldheid, die in hunne harten plaats heeft, — en het groot verfchil, dat tusfchenbeiden ontdekt word:— Een verfchil, dat wij kortziende menfchen uit de ge» volgen moeten leeren kennen en dan nog zeer onrmauwkeurig zijn in onze beoordeelingen; — want al leefden 'er zulke gelijk werkende menfchen tans, waaruit toch zouden wij kunnen opmaaken, dat de handeling van den een beter dan van den anderen was?  o vs& H ABÉLS GELOOF. iê? was? . om nader te koomen, wanneer wij twee menfchen zien bidden en hunne waare inborst is ons onbekend, wat onderfcheid zullen wij dan vinden in hunwerkingen? — Maar dus is het met God niet, deze doorzoekt en d^rgrond de harten en proeft de nieren, — deze verftaat de gedachten der menfchen van verre, geen fchepzel is voor hem onzigtbaar, maaralle dingen zijn naakt en geopenbaartvoor zijn Alwetende kennis, en dit nu was ook de rede, waar door God het offer van Habel beter keurde, dan dat van Kain: Hij zag allerduidelijkst zoo wel de goede beginzelen en de gepaste gemoedsgeftake van Habel, als de kvwtade beweegingen, liefdeloosheid en het ontbloot zijn van waare Godsdienstigheid en Godvrees in den nijdigen Kain. — God zag, dat bij den eerften waare eerbied en hoogachting omtrent hem plaats had en bij den laatften niets van dat .alles ea Cegts een bloote fchijn. — Op het tweede in hoeverre men zeggen kan, dat Habel door het Geloof geofert heeft? — daarop antwoorden wij, dat deze Godvruchtige Offeraar, «aar onze gedachten, door de fchaduwen zal zijn doorgedrongen tot het wezen der zaake zelve: — dat hij zich zelven erkent heeft een zondaar te zijn, en dat hij door zijne Offerhande gezien heeft op het beloofde vrouwen zaad, om daardoor gerechtvaerdigc te worden: — dat hij zich dus de onzienlijke, maar gehoopte dingen, vertegenwoordigt heeft en door de opoffering van het beste zijner lammeren gezien en geftaroogt op de beloofde Mesfiah, als het onftraflijke en onbevlekte Lam Gods, dat de zonden der waereld zoude wegneemen, om daar door verzoent en gereinigt te worden. — Ja dat hij dus door de toekom» ftige tijden heenen drong en zig die dagen van zegening en algemeen heil vertegenwoordigde, in welke het  Ja8 L E 1 fc R £ » £ het heerlijkfle OfFer zoude geoffert en Gode tot een llagtoffer gebragt worden, om voor de zonde» voldoening en voor de oDvolkoomene gehoorzaamheid een Eeuwige gehoorzaamheid te leveren. — Zulke beginzelen nu moesten noodwendig ia Habel te weeg brengenj de Diepfte Ootmoed, de heiligde Eerbied, het Hoogft Ontzag, de Welmeenendfle Boetvaerdigheid; de Vuurigfte Liefde, de belangrijkfte toevlugtneemingen deKrachtigfte Dankbaarheid omtrent God, en hierdoor ook was hij en zijn Offer Gode welbehaaglijk. — Op deze wijze nu denkende over Habel en zijne Offerhande, en over de beginzelen en inzichten , die in zijn tederlievend en Godvreezend hart plaats hadden, kunnen wij duidelijk zien, dat Habel doot het Geloof eene meerdere Offerhande dan Kain geoffert heeft. —— Derde Vraag. 3. De derde Vraag nu is deze, wat betekent het, wanneer de Apostel zegt, dat Habel door zijn geioovigefferen getuigenis bekoomen heeft, dat hij rechtraerdig was, en dat God alzoo over zijne gaaven getuigenis gaf? — ter beantwoording dezer vraag fchen het offer van Abraham doorging, en zeker het veneerd heeft: dit denkwaardige geval, 't geen voorviel, toen God met Abraham een plechtig Ver  over HABELS GELOOF. 131 Verbond maakte, kunnen wij leezen, bij Gen. 15. Zoo kunnen wij hiervan ook een treffend voor- val zien bij Levit. 9: vs. 23 en 24. alwaar ons verhult word, dat het offer, door Mofes en Aaron bij het inwijen van den Altaar geoffert, tot vreugde van h^ volk, tnet hemelsch vuur op eene Majefheufe wijze verteerd wierd. — Zoo leezen wij voorts bij Richt 6' vs 21, dat het offer van Gideon door vuur, 't jrcen uit een fteenrots kwam, verteerd wierd. Hierdoor ook, door het nederdaalen van een vuurvlam uit den Hemel, waardoor het offer van Elias verteerd wierd, zegevierende deze beroemde Propüecc des Alderhoogften over de Baals Priesteren, en deed hen cioor dit wonder en heerlijke uitwerksel van Jehovah God befchaamd worden, gelijk wh zmks aangeXid vinden bij 1 Kon. 18: vs. 38 — En om S meer ter fbaving hier van bij te brengen zoo zernren wij. dat dit de reden zijn, waarom het ons hefwaarfchijnlijkst voorkomt, dat God ook zulk een bewijs van goedkeurend getuigenis ann Habel zal ge-even hebben. — God dan verteerde, na dit gevoelen , Habels offer met vuur, en deed daardoor blijken dat deze geloovige offeraar zijn gunftehng was, ja dat hij in zijne verre uitziende werkzaamheid zulk een heilig welbehagen en Godhjkgenoegen nam, dat hij niet wilde nalaaten, om door een uiterlijk bewijs van liefde en genade het werk van dezen godvreezenden te bekroonen.— Hier mede nu gaan wij over tot de Vierde Veaag. 4 Welke dus luid: — Wat geeft het te kennen, wanneer in den Text getuigt word^ dat Habel door 't geloof nog fpreekt, na dat htj geftorven is? Ter betntwooraing hier van dienen w,j het vernaaien  134 LEERREDE Mofes te bsat te neemen, en zien op welk een wijze Habel geftorven is, en dan hoe men zeggen kan, dac hij nog na zijnen dood door 't geloove .preekt. —- Mofes verhaalt ons, dat toen Kain zag, dat God een goedkeurend en zegenrijk getuigenis gaf. over hen offer door Habel gebragt , — maar zijn offer niet wilde aanzien,'— Hij daarover zoo zeer in toorn en grimmigheid tegens zijn broeder onrflak, [dat zijn aangezicht er door verviel, dat de nijd hem deed uitteeren en mager worden: — dat hij echter dit zorgvuldig verbergde voor Habel 'zijnen broeder, om des te beeter zijn vervoejelijk oogmerk te kunnen volvoeren: dat deze onrechtmatige haat nochtans niet onbekend was voor den Alweetenden God, en dac deze daarom door het reeken van zijn bijzondere tegenwoordigheid, uit de Schechinah tot Kain fprak, en hem aan de eene zijde aantoonde het miadef waardoor hij ook een zegenrijke goedkeuring over zijne ofFeringen konde erlangen, en aan den anderen kant kennen deed het liefderijke en tedergevoelige hare zijns broeders jegens hem, en dat dus zijn gramlchap* ten eenemaal onrechtvaerdig was: dat Kain echter niet luisterde na deze Goddelijke aanrede, maar op eene vriendelijke wijze, zoo het fcheen. echter met eer hart vol liefdeloosheid tot zijnen Broeder naderde en hem uitlokte, om met en nevens hem na het veld te gaan: — dat de zachemoedige Habel hier in bewilügde: en dat Kain met hem in het vela zijnde tegens hem opftond en eindelijk zijnen woedenden toorn die hoogte deed beklimmen, dat hij iets, denkelijk een ijzeren gereedfehap, 'c geen hij tot den Akkerbouw gebruikte, nam en zijnen Broeder dood floeg. — dit verhaalt ons Mofes in her 5, 6, 7 en 8 'vs, des vierden Hoofddeels van Genefis, en hier uit zien wij, op welk eene wijze Habel geltorven en on- Ichul-  ovm HABËLS GELOOF. *S3 fchuldig door zijnen nijdigen en godloozen Broeder Kain vermoord is. Laat ons nu zien wat er volgens Mofes verhaal verder is voorgevallen, om dus ook te kunnen opfpeuren, in welk een zin de Apostel het neemt, wanneer hij zegt, dat deze Habel nog fpreekt na dat hij geftorven is. —- Toen Habel ontmenscht door zijnen broeder om het leven gebragt was, toen verfeheen Jehovah zelve, denkelijk met het luistervolle zijner Majefteit en tekenen zijner Heerlijkheid, aan den misdadigen Kam en zeide tot hem, — waarichijn;ijk uit de fchechinah5 — vaar is Habel u Broeder? — en na dat de Broederaioorder dus hoonend en oneerbiedig dit Afwijzend Antwoord aan den Volmaakcen gegeeven j,ai', — ik weei het niet ben ik mijns Broeders hoej(r? _ is Habel niet reeds oud genoeg, om voor zich zelven te kunnen zorgen, moet ik nog over hem de hoede hebben, daar hij reeds een man van jaaren is?-— zoo toont hem de volmaakt verftandige , dat zijn Daad van overtreeding hem niet verborgen kon zijn en dat hij deszelfs gruwlijkheid in aüe deelen inzag , weshalven hij tot hem zegt, wat hebt gij gedaan? daar is een ftemme des bloeds uwes Broeders, dat Mj roept van den Aardbodem om wraak, en nu zijt gif vervloekt van den Aardbodem, deze heeft zijnen mond open gedaan, em uwes Broeders bloed van uwe hand te ont/angen, Hij zal voortaan zijnen vruchtbaaren l'choot, voor uniepmeer openen; de Aarde, wen gij ze bouwt zal u haar vermoogen niet meer mede deelen, maar gij zult op den Aardbodem zwervende en dooiende zijn, waar gij uwe treeden, — waar gij uwe woonplaats vestigt, — Werwaards gij vlied om heul en troost re vinden, — overal zal U ziel geflingerd worden door kwelling en ongerustheid, ner. gens 'zult gij de liefelijke weltevredenheid ontmoe-  134 LEERREDE ten. -~ Rampzalige ! overal zult gij het Bloed uwes on.chaldig verboorden Broeders zien, — overal die donderende Item hooren, wreekt dezen Boosdoen^Cr' ™T Nimmer zuIt g*j "we grijze Ouderen en verdere Maagen kunnen zien, of Habels Bloed, waardoor bnnne tedere harten doorwond zijn, zal u doen beeven én met de ijsfelijkfte zelfsverwijtingen vervullen ! — Ja deze Daad beeft u tot een fchandvlek gemaakt zelfs bij een toekomend geflacht. — Dit alles meld Mofes ons zaakelijk in het 9, 10, 11 en 12. vers van het voornoemde vierde Hoofddeel. — Terwijl wij deze Gebeurtenis overwegende dan duidelijk inzien, wat het beteekent, wanneer Paulus zegt, dat Habel door het Geloove nog fpreekt, na dat hij geflorven is; — hierdoor immers word ons dan te kennen ?efeeven, dat het onrechrvaerdig vergooten Bloed van Habel, van dien Godvreezenden Marrijraar, vereeuwigt,is, door de gefchiedkunde, — dat dit Bloed nog dagelijks aan den welkeren der ongerechtigheid het heiligen rechtvaerdig misnoegen der Godheid voorfteld en wraake roept over hen, die Kains voetfpoor drukken. — 't Welk bevestigt word, wanneer wij inzien het geen Jezus Christus tot den Pharizeern en Schriftgeleerden zeide, gij dan ook vervult de maate uwer Vaderen, op u koome al het rechtvaerdige bloed, dat vergooten is op de Aarde, van het Bloed des reehtvaerdigen Abels af, — Math. 23. vs 32 en 35. Dit Bloed van Habel roept om een waare Broederliefde in de gewijde fchriften , dus daarom kunnen wij leezen in den Eerften brief van Apostel Joannes, het 11 en 12 vs- van het Derde Hoofddeel. — Dit is de verkondiging, die gij van den beginne gehoort hebt, dat wij malkanderen zouden lief hebben, niet gelijk Kam, dk uit den beozen was en zijnen Broeder dotd floeg  over HABELS GELOOF. 13? floes — En om wat oorzaak floeghij hem dood? ~— {m%t zijne werken boos waren en zijns broeders rechtvaerdig. — Het Bloed van Habel (preekt ook op een heerlijke wijze in den text alwaar de Naam van dezen geloovigen1 onftervelijk gemaakt word. — Zie dus fpreekt Habel nog na dat hij geftorven w. Dus heeft hij nagelaaten een fpreekend voorbeeld van Liefde, Geloof, Zachtmoedigheid, Lijdzaamheid en Godvrucht. — Dus geeft hij, die door het geloove Olferde en hierin op den Mesfiah zag, ors een treffend tafereel van Gods liefde en genade: m Dood en het aanneemen zijner zaake aoor den Aiü-rhoogften doet ons zien, dat al word men hier verdrukt, vervolgt, gehoont en zelfs ter dood gebracht, indien men onfchuldig lijd en ftetfc, God dan onze zaak zal bepleiten en met zijn geducht misnoegen den werkeren der ongerechtigheid vergelden, daar Habel nog na zijn Dood hiervan fpreekende en overtuigende bewijzen oplevert. — Laat ons nu overgaan tot de VlJFDÏ EN LAATSTE VRAAG. e Deze nu beftaat hierin, Welk'ten troost en opbeuring grond legt in deze woorden voor den Hebreett? _ Om hierop te antwoorden, neemen wij m aanmerking de ftaat, in welke de Hebreenfche Christenen waren, en zien dan, dat deze gebeurtenis flegts door hen behoefde ingedagt te worden om de zegenriikfte troostgronden daar door te erlangen. — Waren zij geloovig, het aandenken aan Habels Geloof en zijne Offerhande moeste hen krachtig opbouwen in hunne geloofsoefeningen. — Wierden zij vervolgt en onderdrukt door 'hunne Broederen na den vleefche, zij kondsn lijdzaamheid leeren door op Habel 1 4 18  *J«5 LEERREDE gebSr^ie^ ^w^'T br°eder '°m heC leven gebracht wierd. — Wierden zij gefmaad en onder- drukt door gruwzaame Dwingelanden, zij leerden uit het m^ukken vanKainsOlTer, dat God gein welbehagen heeft aan de liefdeloos hartenen ondeugdzaanie werk" zaamheden; terwijl de goedkeuring van Habels Offer hen verzekerde, dat zij vnj geloovige gebeden kon" den uitftorten en ftaat maaken op de goedkeurende SlëAmf\Gu°dS- ~ NamGodPzelvegHabekïï aan,, dit deed hun zien, dat God eene tedere Vaderterne heeft omtrent zijne Kinderen en het zich op rZ geWi'chti?e en heiJige wijze aantrekt, wan¬ neer zijne gunstgenooten beledigt worden. ~L Gaf God aan Habel een zichtbaar teken van zijn welbeha- E3\hien,a l°"den Zij ,eeren' hoe Mngenlam den Alderhoogften het geloof is en de daarmede verbondene ■dankbaare betragting der Godzaligheid: — daar die hen eigenaardig aanfpoorde, om in weerwil van alle verdrukkingen volftandig te blijven in het levendig hou! den van hun geloof en de beoefening van de Kinderlijke gehoorzaamheid. — Wierd Habel rechtvaS verklaard en fpreekt hij nog na dat gij gefto ven i § hierdoor wierden zij onderweezen, dat zij oS God met zouden verftooten worden, maar veel mee? m Christus rechtvaerdig verklaart en dat hun Geloof Wet alleen eens bekroont zoude worden met eene eindelooze Zaligheid m de zuivere gewesten des Hemel" maar dat Zij ook HabelS voetfpooren in lijdzaamh^ drukkende, vereeuwigt zouden worden bij de volgende genachten. -~ Ziet! zulke heerlijke en troifvofte eeringen, zulke krachtige opbeuringsgrondenlagentr T-t?ZTeF"g Va" deZe ^rden L Apostels voor den sukkelenden en omzwervende Hebreeuwen, _ Wanneer aj dit Voorftel van Paulus recht mdagten dan .Wker voeateeeoeGodUjke Vreede en hemelfche Wellust  oaï* HABELS GELOOF. 137 lust hunne neerflagtige zielen doorftroomen. — Dan konden zij in het midden der rampen geloovig zien op het tegenbeeld van Habels Offerhande en denken aan den overfl en leidsman hunner Zaligheid en voleinder van hun geloof, zoo als deze voor de vreugde, die hem was voorge/leld het kruis verdraagen en de fchande veracht heeft. — ter wij! dit zeker hen aan den eenen kant de tederfte gevoelens van hartelijke liefde tot Jezus en tot zijnen dienst moeste inboezemen en doen ontbrand worden in de zuiverfte werkzaamheeden, en aan den anderen kant wierden zij, door dit in te den* ken, overtuigt, dat niets meerder hen paste dan om. lijdzaam zonder eenige murmureering den weg des lijdens te bewandelen onder geduurige opofferingen van geloovige gebeeden en hartelijk gemeende dankbetuigingen. — O Zegenvolle Nagedachtenis van den geloovigen Habel, voor de Hebreenfche Christenen!! wanneer ze namelijk van het vuorftel des Apostels zulk een zegenrijk gebruik maakten. — Edoch laat ons niet verder hierin uitwijden, op dat we nog eenige oogenblikken kunnen doorbrengen met toepasfelijke en leerzame bedenkingen ter onzer ftichting te maaken. — TOEPASSING. Hebben wij nu met eikanderen overwoogen hoe Habel door 't Geloof eene meerdere offorhande Gode geoffert heeft, dan Kain, hoe de eerfte getuigenis bekoomen heeft, dat hij rechtvaerdig was en de Iaatfte tot de fnoodfte daad door ongeloof en liefdeloos heid is vervallen, terwijl Habel nog leeft, na dat hij geftorven is. — Wij leeren daar uit, hoedanig wij al en hoe wij niet werken moeten, indien wij Gode behaaglijk zullen wandelen en zijn goedkeurend ge1 5 tui-  ÏS* L E ?R R £ D E tuigenis Verwerven, —■ dit nu zullen wij kortelijk uit de overweeging van beide Characters aantoonen; op dat het befchouwde zaaden van Geloof en liefde in onze harten mooge flrooien en wij daar door voorbereid moogen worden voor eene zalige onflervelijkheid. — Voor eerst zullen wij het Character van Kam en dan den zachten inborst en het Geloof van Habel befchouwen. —■ Kain had een liefdeloos beftaan omtrend God en was een huichelaar; — hierom immers pleegde hij dat feit, dat wij in de verklaaringe van den Text hebben aangetoond en daarom ook offerde hij zonder geloof en Godvrees: terwijl wij daar uit leeren, dat elk, die voorgeeft een kind van God en een heilige vereerervan Jezus te zijn, zonder dat waare hartelijke liefde tot God in zijn gemoed plaats heeft, in dezen de booze werken en fnoode handelingen Kaïns beoefent en zich zelven daar door bloot legt voor het bil. lijk misnoegen Gods. Kain Was een fchijnvriend omtrend zijnen Broeder» aan deze zonde maakt men zich fchuldig, wanneer men zijnen medebroederen en medechristenen vleit; — met pluimftrijkende woorden omgaat, — en blijken van liefde en vriendfchap geeft, terwijl men hier mede de bereiking van zekere kwaade oogmerken bedoeld en in de afwezigheid van onzen Broederen hen laakt. — Kain was zonder liefde tot zijnen Ouderen, dit word nagevolgt van alle zulke kinderen, die ongehoorzaam zijn omtrend de ouderlijke beveelen, raadgeevingen en vermaaningen, en welke de mannelijke jaaren bereikt hebbende geen acht flaan op hun grijze en eerwaardige ouderen, maar dan eerder teekenen van heerschzugt als van liefde en onderdanigheid gee- Kain  «ver HABELS" 8 ê L O O P 139 Kain was met een ongefchikt hart uiterlijk Godsdienftïg, bier in zijn zijne navolgers alle zulke mond en naam Christenen, welke uit gewoonte God aanbidden en danken, terwijl hun hart verre van hem js. — en tevens alle die bijwooners van de openba'are Godsdienstoefeningen, welke opgaan in het huis des Heeren zonder oogmerk, om zich tot ongevemsde bekeering en een zuiver Geloof te laaten overtui. gen< — die de iedelheid en het geen de zinnen bekoort overdenken, terwijl de belangrijkfte en gewichtigfte voorlbllen gedaan of de ernfliglte gebeeden voor hen uitgettort worden: de zulke die Heere ! Heere ! zeggen zonder den wil van hunnen Hemelfchen Vader te doen , door in Christus te gelooven en zijn voetfpoor te drukken. Kain was wreevlig en nijdig van aart: mt beeld ons alle zulke bedorveneen rampzalige Characters af, zulke zedelooze menfchen, die onverzoenbaar van hart zijn,— die hen, door wien zij denken beledigt te zijn niet alleen het kwade toewenfchen, maar zich dadelijk met voorbedagten raad 'er op toele ggen, Om den zulken te wreeken en de gevoelige gevolgen hunner gramfchap te doen ondervinden. Kain was ongehoorzaam omtrend de Goddelijke vermaaningen, hier in legt een fchets van alle zulke Menfchen, die overtuigt zijn, dat iets een Godiljke Waarheid en een gebod des Alderhoogften is, maar het echter niet willen involgen, noch daar na hunne daden befluuren, dewijl het niet overeendraagt met de overleggingen en voorneemens hunner harten. —■ Kain eindelijk was ongeloovig van hart, hierin word hij nagevolgt van alle zulke Christenen, die zoo onbuigzaam van harten zijn , dat ze zich niet willen begeeven tot de rechtvaardigheid des geloofs: — Die de  140 LEERRBDB de gerechtigheid van Christus van zoo veel vvaardiï I.'SmSI e'V'h ^-t* God met een Uiepe Eerbied, Waar Ontzag en geheiligde Hoogagting, voor hun hoogfte en zaLE S erkennen, die hem daar om liefhebben met hun^e heelehart, met hun geheele ziel en metaUunne Ver «wegens en die om deze liefde zuiver te bewaarerTga ne de zonde willen verzaaken, al zijn het ook de gelief- ol°ZfTkTgea bereidvaar<% daarvan afiland Sn om maar kinderen en gunstgenooten van God te blij. ven, ja met een woord die al hun heil en geluk in de vriendfchap van. God ftellen ë tenv,,l hij h,enn nagévolgt word door afle zulke Ch^ tenen d.em weerlooze lijdzaamheid de heirbaan d*r eeuWIge Za igheid opwandelen, om eenseeultftoo relooSgelukk,gte leeven in den Hemel, het Vale and der Christenen , waar een Eindelooze Vreede en wel tevredenheid heerscht. . Habel geloofde in God en in zijne beloften omtrent  ove* HABELS GELOOF Ut -creat het Vrouwenzaad, in dezen ftrekt zijn voorbeeld tot befchaaming van alle zulke Christenen, die;, fchoon zede Dagen der vervulling beleeven, echter nog het waare levendige en regtvaerdigmaakende ge-: loof niet bezitten. — Habel had waare liefde tot zijne ouderen, hier door word ons afgetekent het edele en voortreflijke character van zulke zoonen en dochteren, die de weldaaden hunner ouderen met dankbaare harten erkennen en met zuivere, met batelooze wederliefde vergelden. Habel offerde met bereidvaerdigheid het beste lam zijner kudde, dit leert ons, dat wij, indien wij dezen geloovigen offeraar willen volgen, dan onbekrompen , met volvaardigheid des harten, weldadigheid moeten beoefenen , overeenkomftig die omftandigheden, in welke wij door de Godlijke Voorzienigheid gefield zijn. — Habel zocht in den Mesfiah zond vergeeving en eene voldoende gerechtigheid en zag daarom op de onzienlijke dingen, op de heugelijke dageraad des nieuwen verbonds, dit leerd ons Christenen, die de blijde toekomst zelve beleeven, om nooit in eigen werken onze rechtvaerdigmaaking bij God te zoeken, maar om nedrig de Gerechtigheid van Christus te omhelzen en daar door trachten verzoend geheiligt en eenmaal gezaligt te worden. — en eindelijk Habel geniet nu reeds de voorfmaak van Eeuwigduurende Zaligheden en zal de volie verzaadiging erlangen, wen de lieflijkheden des Heeren aandaagen op den denkwaardigften aller dagen. _ Dit leerd ons, dat willen wij ook ee.is Hemelburgerenworden, wij dan Habel moeten navolgen in Geloof, Liefde en zachtmoedigheid. ■—- Doen wij dit nu Mijne Vrienden ! dar. zal het bloed van Habel over ons niet om wraak  142 LEERREDE wraak roepen, want wij zijn dan geen kinderen Kains, maar dan zal het bloed van Christus, het bloed der Verzoening voor ons beetere dingen fpreeken, dan dat van Habel, ja dan zullen wij de vreede Gods genieten en door het getuigenis van Gods Geest in onze harten verkwikt worden en eens met den geloovigen Habel deeien in een eeuwig geluk AMEN. LEER-  3LEEILÏLED E OVER BNOCHS GELOOF EN ZEGEPRAALENDE HEMELVAARD, GEHOUDEN TE UTRECHT! den 10 December 1786. UIT Hebr. xi: vs. 5, Door het Gtïonf is Enoch weggenoomen geweest, op dat hij den dood niet zoude zien: — en hij en wierd niet gevonden, daarom dat hem God weggenoomen had; want voor zijn wegneeming heeft hij getuigenis gehad, da* hij God behaagde. INLEIDING.. "Welgelukzalig is de Man, die God vreest, dit zal men niet ligt loochenen: — geen mensch, die wat nadenken en oplettendheid bezit, zal in dezen de Ervarenis en het getuigenis van Gods Geest tegen fpreeken. Maar onbegrijpelijk zeker is het, dat die mensch zoo ligt zich aankant tegen die dingen, die tot de Vreeze Gods , tot een waar deugdzaam le ven, behooren: — daar hij doch zonder dit de gevolgen, daaraan verbonden, niet kan erlangen. — Onbegrijpelijk zeker! — wanneer men dit oppervlakkig befpiegeld,— want wie begrijpt het, dat iemandzeeket goed wil hebben, dat hij niet verkrijgen kan, dan na alvoorens eénen weg bewandeld te hebben, die hij zelve goed en gelukkig noemt, en dat evenwel die zelfde Perfoon, die dit inziet en overtuiglijk weet met  met voorbedachten raad zich aankant tegen alle'ver- r"ngerern^e ra3dSeevi»Sen, die* hemgedTan u orden, orn op oien weg te wandelen? -1 Dus echter^ handelen alle die gene, die den Naam v Cbns enen draagen, maar hem onrcieren door eenerï ofMmmn wandel: _ deze Menfchenwee en recht (B g ]gI* Zegenn>e uitk«™ van een recht GoJvrtezend leven, — ze bezeffen, dat de 2 noncer heÜV01 " "^«eden. «£ kamen hen „? T Cege" al,e ?ulke voorllellen, die hen op den rechten weg zoeken te brengen , die ingencht z.jn om hen gelukk^ te maakeg. vu is h,er doch wel de reede van, dat een redeliik wezen zo moedwillens aandruist tegen ziin ei/en wi ze,l>jk geluk ? Zou men daaruif bffiKT dat de Menfchen die dus leeven niet gelukkig w'S zijn? —. dit volgt, zoo 't fchijnt, uit hunnehandeliagen, maar nogtans is.het zooniet; wie der Cfr-k tenen immers heeft niet begeerte tot een gelukkig Ieven, en me ook, hij ieeve dan zoo godloos als hij rnaar immer vermag, zoude in de jongfle oogenblikken,iet met Bileam begeeng zijn den üood eens rechtvaetdigen te >W Doch! is dit derede niet, dat de Mnsch zich niet genoeg onledig houd met zijne waare beftemming en verplichting te bedenken en tevens de begeerte tot een waar Gelukkig leven zoo veel moogelijk onderdrukt? — Gaarne Hemmen wij toe dat dit er helaas! zeer veel toedoet, maar dit nochtans kan de waare reden niet zijn, want zoo dit waar was dan moest die Mensch, die dus geflingerd wierd door onbedachtzaamheid en hartnekkigheid , doch in be daarde oogblikken en op elke plegcige aanmaaning befluiten om te rugge te keeren en dit moest dan ook een zegenvollen en zijn hart verbeterenden invloed od hem hebben. Ja maar zoude de rede hier van ook te  over ENOCHS GELOOF. 145 te vinden zijn daarin, dat de Mensch een Zinnelijke Natuur bezit en hij daar door het fchepzel meer, dan den Schepper aankleeft? Terwijl dit, fchoon hij ge* lukkig wil en verlangt te leeven, hem evenwel van het rechte pad afhoud? — Dan wat verftaat men in dezen door de Zinnelijke Natuur? Duid men daar door aan , dat wij een zekere neiging en betrekking gevoelen tot de zienlijke dingen en een helling hebben om dezelve te befchouwen, dan kan dit derede niet zijn, want de zinnelijkheid dus genoomen doet ons voorwerpen befchouwen, welkers befpiegelingons niet afhoud van den weg des geluks, maar eerder krachtig aanmaant om dien te bewandelen, —, Verftaat men voorder door de Zinnelijke Natuur van den mensch, zijne hartstogren, deze gewis, indien ze zoo zijn, als ze oorfprongelijkals hartstogten behooren te zijn ' kunnen nimmer den mensch aanraaden, om het fpoo'r der dwaazen te drukken, om ondeugdzaam en oneodsdienitig te leeven, en om daar door zijn eigen ramp en ongeluk te bewerken; immeis begeerte , blijdfchap droefheid, misnoegdheid en wat al meer kunnen niet kwaad zijn, indien ze binnen hunne grenzen blijven en zich bepaalen tot de rechte voorwerpen.— Zou, kan men vraagen, echter dan de onkunde niet de waare reden zijn, waarom men, offchoon men begeerte heeft tot geluk, den verkeerden weg iafla£c? — dit kan ook de waare reden niet zijn, hoewel wij gaarne gelooven, dat 'er dezelve niet weinig aan toebrengt, want zoo onkundig is niemand of hij weet onderfcheid te maaken tusfchen deugd en ondeugd, door dat zijn gewisfe hem duidelijke merkmaaten van een en ander aancoond, welke richter nooit zoo kan verontreinigt worden, dat hij niet geduurig zijne vermaaningen en veroordeelingen zoadegeeven.— Dan! zal men ligt vraagen, daar 'er niets is of het K heeft  t*6 LEERREDE HL&w' fe" u!twerkzel'"s of het beeft zijn oo.zaa*? Wat: » dan toch de vvezentlijke reden, dat zou vele menfchen, zelfs zulke, die den naam van tienen voeren eenen weg bewandelen, diens uiteinde rampzaligheid is, fchoon ze overtuigd zijn , dar dit doen hen regelrecht afdrijft van hun eeuwig gelu/& en dat ze, dit inziende door zekere gevolgen noé echter voortgaan op denzelven. zonder hunne trèeden te zetten op dien zaaligen weg, aan welkers einde de Kroone der Rechtvaerdigheid is opgehangen ? — Wü antwoorden, het zedelijk bederf, waaraan het gehee' ie menschdom onvermijdelijk hj blootgefteld door de zonde, daar niemand van Adams nakoomelingen eenen reinen uit den onreinen kan geeven. Wil men dit nu een Zinnelijke Natuur, of een bedorven begin°f ee"/rffmet noemen of iets anders, de naam veranderd de zaak niet en dit ook komt op een uit — Zegt men ja, maar indien dit de waare reden is, de bronwel waaruit be bewandeling van denverkeerden en verderfelijker, weg der ondeugd voortvloeit, danzeeker is het noodzaaklijk, dat men ondeugend leeft en teegen zijn eeuwig geluk aanhandelt, want niemand kan maaken dat het zedelijk hederf, 'tgeendoor wi fe volgen van den een op den anderen nederdaalt, wijkt en dat dus de bronwel weggenoomen en in deszelfs plaats zuivere beginzelen gelleld worden? wü antwoorden, dat men dus doende het geheele werk der Genade uit het oog zoude verliezen: — want o fchoon het zedelijk bederf algemeen is, zoo is dit Wel ae bronwel van alle verkeerde handelingen, maar met een onvermijdelijke beftuurder van al wat gedaan moet worden, daar de braave daaden der Geloovigen hiervan bewijitn genoeg opleveren. — Om dit wat meer te omwikkelen en daar door duidelijker te maaken. • De mensch is uit kragt dat de zonde in de wae-  ovér E N O C H S GELOOF. Hf waereld is gekoomen, zedelijk bedorven. —DU gevol» van Adams Val maakt, dat hij natuurlijk over heftot zulke bedenkingen, en werkzaamheden, welke hem op den weg des onheils doen wandelen,:_ -—■■ bü heeft een begeerte , om te leeven , om eeuwig ce leeven ja om eeuwig gelukkig te leeven: —■ deze begeerte is hem oveigebleeven van het beeld Gods, welkers zuivre trekken hij veriooren heeft: hij wilde wel dat eens aan die verlangens voldaan wierde, * hij ziet door zijn verftandelijke vermoogens den weg* die hem daar toe kan brengen, maar heeft zich zelven zoo vast gekluifte-d aan de zonde door de leidingen van zijn hart op te volgen, dat hij op den verkeerden, weg blijft wandelen. — Zie daar, hier Z'en wij,daC het 'zedelijk bederf de oorzaak is der dwaaze en verkeerde handelwijze bij den zondaar: — Deze inwoonende zonde behoeft nograns niet zulk een verderflijken beftuurder der daaden te zijn, dewijl men door 't Geloof en de Genade Gods in Christus haar heerfchappije zoo fterk. kan ontworftelen, dat men een overhellende neiging t»t deugdzaame bedrijven erlange en den weg tot ons waare geluk leere bewandelen ; immers die mensch, die wij evtn zagen als een flaalen dienaar der zonde, door zich door het zedelijk bederi geheel en al te laaten beltuuren , deze ontfangt door Gods Geest in bedaarde ogenblikken bet licht der waarheid in zijn ziel • dit brengt in hem een begin zei van opmerkzaamhe'd, — daaruit omfpruit een overweeging van den weg des levens en der rampzaligheid , — hij ziet den eerden als onvergehjilijk beeter aan dan den tweeden en verkiest den zelven : ■ zijn ziel is nu boet vat rdig en hij neemt toevlucht tot Christus: zijn bezwalkte natuur werkt echter rechtftieeks regen zijne genomene keuze aan.^ maar het zuivre licht der Waarheid fchijnt, dooi 't geloot, K s zoo*  L E E R R E D K mtI rn?nHGfest',da^ij ce£etl d"e werki"S™ ftrnd en Gods Heiligende Genade ter Wedergeboorte en Hedigrnaaking afl-rneekt: - 2ij„ dikwerf herhaalde gebed word verhoord: — nu beeft hij een overhelling tot de deugd en is een nieuw fchepzel in Chris\ ^'«ebbende den Nieuwen mensch aangedaan -1 Zie daar zoo word een mensch de magt der duifternis en de heerfchapp/j der zonden onttoogen : — terwijl tot dit Heil, alle menfchen kunnen geraaken, wanneer Ze maar die Genade opvolgen en ten hunnen nutte gebruiken, welke de Goede God aan allen' overeenkomihg hun toeftand verleent Hier uit volgt dat het zedelijk bederf de waare bronwel der ondeugden is en Gods Genade en wederbaarende kracht de oorzaak der deugd- en te vens dat een mensch genoegzame kracht en verlichting verleend word, om de beerffchappij der zonden te verbreeken en door een heiligende kracht werkzaam te leeren worden. — en wil men nu eens een rreftend voorbeeld zien van iemand, die zich op eene heerlijke wijze tegen bet kwaade door 't Geloof verzettede en de genade Gods liet zegepraalen, men denke dan om den geloovigen Enoch, die met God wandelde, en daarom ook bijzonder door den Alder hoogften wierd goedgekeurd. — Hiervan nu kunnen wij overreed worden door de woorden van den Text te befchouwen, waarin wij deze order zullen in acht neemen: — als voor I.. Overweegen het Character van Enoch, zoo als de Apostel zulks aficbetst door van hem te beweeren dat ftjgetuigenis had, van God te behaagen en dat hij dadelijk tn God geloofde. — U- Vat Hij weg genoomen is geweest, op dat Hij den Dood met zoude zien en nies gevonden wierd, daar-  ove* ENOCHS GELOOF. H9 daarom dat hem God hadweggenoomen. — En ein- deÏü Dat de rede van Enoch's Hemelvaart te vinden is in'zijn voorbeeldig geloovigen en Godvruchtigen HVeXadnatede^postel het Geloof van Habel met eene nette teekening gefchildert heeft en het groot onderfcheid aangetoont tusfchen deszelfs en Ka ns Character, door de Offeringen van beide en de handeling van God daaromtrent te befpiegelen, — £00 gaat Hij tans over tot den bijzonder Godsdiensugen Enoch en toont welke zegenvolle gevolgen zijn voorbeeldig Godvrugdgen wandel gehad hebben. Enoch was een Man, die eenen heerlijken naam droeg en denzelven zich waardig maaKte door edele en met denzelven overeenftemmende Werken te verrichten; zijn Naam immers zegt, na de kracht van het Hebreeuwfche grondwoord, dat bij Gen. 5. gevonden word, een toegeweide, een Verzegelde of geheiligde des Heeren, terwijl Hij ook als zulk eere werkzaam was en hij zijn hart en wandel aan God toeuewiid en geheiligt had en hierop met de Godlnke goedkeuring op een uitmuntende wijze verzegelt ^ierd- — Gelijk wij in onze tegenwoordige leerrede naauwkeurig hoopen aan te toonen. Deze Enoch, Zoon van den Braaven en Godvreezenden lered, moet niet verward worden met Enos d- Zo. n van -Seth, de vader van Kenan, 't geen echter ligt gefchieden kan, door de overeenkomst, die in deze naamen gevonden word, want lchoon Mofes van dez eok een allertrefieiijkst getuigenis geeft, daar Hij de eerfte openlijke Leeraar en Propheet wa.s, de eerfte, die de Godlijke Openbaaringen voorbelde en ontwikkelde in, tot een gemeenfchaplhk gebruik, gefchikte vergaderplaatzen: — zoo was hij  *S* £ E\ % * R E p g SavanH rad 5 °LHmoch "**»» nWb de Va. oer van Hirad, de Zoon „,„ d wr(.ee«Fnocb HU de vader van Mertaalem en die EK penden tfuntvasug geneed zijne beveelen ojvuj Een roemrijk voorbeelt van ongeveinsde en reek™, yrce Dfu,d,betrachting! die nefg en zoo Godtfg ug eefce, aacMoses van hem getuigt, dat Jjm%. Gcd wanaelde_ en de Apostel : in den To^zeït Dar.! zullen wij het luistervolle Characler van de zen uumuntenden Geloovigen wat meer van nab , bT febouwep, zoo dienen wij eeritelijk te onderzoeken wat het beteekend, wanneer Moses zferl' dit Pi l met God Wandelde, en dan £2fiiS£E* ^iij getu gr, dat Enoch voor zi n wegncermw aetul Stiftte f Gehaaide en tieda™ zijn beloof m God werkzaam was * aJv ^ het«er?ed»nbetreft, wanneer Moses ze-r ^Enocfcmet God wandelde, dan ge£fchij ^ardo^te. ken  ovir ENOCHS GELOOF. 151 kennen, dat Enoch leefde onder diepe indrukzekn van Godsoveralheid en hij dus zijne daaden mnchrede, dat hij met eene waare vreede en(kalmte desgewetens God nabijheid konde indenken. — Voorder zegt het, dat Enoch Gods Volmaaktheden en wegen naau«eung overwoog, om daardoor gerechtigheid, kmderlijfce vrees en ootmoedsvolle heiligheid te leeren dat hij tevens in dezen God zelve voor »,o Hoogfte goed , beste Raadgeever en weldadigfte leermeester aannam meteen gewillig hart, om daardoor geleerd, ondervezen en beftuurd te worden: — dat bij tot dat einde met Gods genade medewerkte en den wil van zi nen hemelfchenleidsman met innerlijk vermaak en zielgenoegen opvolgde en zich geduurig dezelve mo een wee en onfaalbaar rigtlnoer voorltelde. Ja dat hij God, voor zjjnihoogtte vriend erkende , zich aanïamende'tegen Jes, wat inbreuk op deze oelangrijke Vriendfchap zoude kunnen maaken en zich m tegendeel broeiende in die dingen re betrachten, waardoor zijn) betrekking tot God meer en meer naauwer en tederder wierd. — En%inddi,k het wil zeggen dat Enoch zich zoo heilig en welmeenend aan God tod toegewijd , dat zijn oog geduurig op God geveste was en hij zich nergens meer over bekommerde, dan om dus zich in heilige geloofsoetemngen en Deugdbetrachtingen bezig te houden, dat bij aar, zijn Phcht, als een kind en gunstgenoot van God, beantwoorde en overtuigt was, daardoor God te behaagen en zijn Vaderliefde levendig te houden. — o Ten anderen Wanneer de Apostel in den Text zeC7, dat Enoch voor zijn wegneeming getuigenis gehad heelt, dat hij God behaagde, dan geeft du niets a,ders te kennen, als dat Jebovah zelve aan Enoch zijn goedkeuring gegeeven heeft, door hem terecht|£, 4. vaci  «S» LEERREDE1 vaerdigen en langs hoe meer van zijne VaderlÜke liefde te overtuigen. J 3- En ten derden, Enoch geloofde in God en zijne germ,Cni»fen: - Hij wist Gods welbehagen in beloofde Vrouwenzaad en zocht daarin al zijn gerechtigneid: -- zijn wandel voor Gods aangezicht wierd dus niet alleen gellerkt en levendig gehouden door eene oppervlakkige befchouwing van God en zijn werken maar biizonder daardoor, dat hij zag op de onzienlijke Dingen, op Jezus en zijne Middelaars werkzaam neden, —■ dat hij door zijn geloof doordrong tot de Dagen der toekomst en met hoogachting, kinderlijk ontzag en geheiligde eerbied volle liefde omtrent den Aldcrhoogften Haarde op die tijden, in welke God z,Jne genade en ontferming het hoogde toppunt zoude doen beklimmen tot wezenlijk, tot Eeuwig heil der zondaaren. to Zie daar het Beminnenswaardige Charaóter en de 1 iefeïijke gemoedsgeftaltevan den Godvruchtigen Enoch: —Van dien vroegen en door God verzegelden Propheet die m een tijd vol van Godloosheid en overtreeding leef' de en echter de glansrijke ilraalen van zijn t-eioJf uit" ichoot en die de pleegers van ongerechtigheid geduuri-r aanmaande tot Deugd en Godzaligheid, door zel ve e-nen geloovigen en Godvruchtigen Levenswandel te voe- vn: ~i Van de*en Man nu' v™ dezen Vereerer der Godheid, die den Alderhoopften op het fpoor zijner gebooden met vreugde navolgde, getuige word in het Twende Deel öctu'gt II. Dat hij Weggenoomen is geweest, op dat hij den Uood met zoude zien en niet gevonden wierd daarom dat hem God had weggenoomen. — De recht' vaerdige Enoch, die zoo bijzonder Godzalig wandelde, dat,  over ENOCHS GELOOF i53 dat na 't gevoelen van eenen kundigen Bochartus, de Heidenen hem geëert en aangebeeden hebben_ onder den Naam van Kannakos, word door Gods hand we-genoomen, uit het midden vaneen boos geflacht gerukt en overgevoerd tot de Paleizen van Eeuwige Sge Heerlijkheid. - De Apostel zegt Hi, »»£ genomen ge**** — Het grondwoord w*, befeekend opneemen, overvoeren en wc gneemen De gevoelens der geleerden zijn zeer verkillende omtrent het geene men door Enochs weguee mag_ve*ftaan moet: bijzonder vind men zulks bij dejoodiche Leeraaren, daar de Christen uitleggers wat de meesten derzelve betreft, het in dezen eens ziin. ~ Zommige onder de de Leermeesreren der Wet beweeren, dat Enoch een zeer flegt Caraeier op het laatft zijns Levens gehad heeft en God hem daarom door een vreeslijk ultwerkzel zuuer Almagt hebb. weggenoomen, dat die een rtraf was voor zijn godloosheid, en dat hij daarom maar de heltt zijner Dagen bereikte, levende 365 jaar, een korten tijd m vergelijking van zijne ^^f^^^t^L en zommige over de 900 jaaren leefden, Vooral kort in vergelijking met de levenspart? van zunen Zoon Methuzalem, welke den hoogen Ouderdom van 069 paren beklom: men voegt er bi) , dat MetSaïem zulk een hoogen Ouderdom heeft neklomrnen dewijl deze bijzonder Godvruchtig gewandelc heeft', als of hij daardoor, als Ywaare, de werken E Vaders be.ch.amde: — doch deze gedachte is waarlijk een uitbvaakfel van godloosheid en mets *der dan vuile Spotrernije; —.hierdoor immers zoekr men het getuigenis van Mofes en de Urfprnk van Paulus verdacht te maaken , — wanneer de eerfte zegt. dat Enoch met God wandelde en de andere getuigt, dat God zelve dezen Propheet een g0*^  *54 LEERREDE rend getuigenis verleende voor zijne we«nieemimf waardoor bleek, dat hij aan God behaagde? ~ S Sn fW e" ï33"^' d3t het ^emen van Enoch » fterf"ur,beteekf«d, en dan verklaaren ze S frV'ri "am hnoch we?' hii nam hem zoo » nu Iherl, dat hij namelijk de angften des Doods » n,ec Sjoelde, terwijl de Alderhoogfte dit deed " hZ um V°°r VCeIe onhei,ea te be^aren en om' " deze ZZ^^Ï* d0en fmaaken" dan «ij op ïevoelen Zt" W8?e,d ^ §eniecen'' — Di< ilTkertn r" d°0ra,Ie Zulke P!aatzen> die duidelijk Jeeren, dac wegneemen in de Heilige eederk. fchr^doorgaans beteekent fterven. Zie f/on p vs. 4, Ezech. 24' vs. ,6.— Pf. o7. vs ;6 __1 en Jona 4. vs. 3. ___ Hit gevoelen heeft waarlijk in d«n 00 te o"'ft fchijn der Waarhdd e» hS zoude z de «rï h Ze," f'S' i0dien Paulus niet ui^ruküjk zeide opdathij den Dood niet zien zoude: dit ?e7el* 01 net^SS^, daAmen d-door den pikkel tii «ln deS D°°dS Z°Ude Verftaa"- ~ .Wij gelooven daarom dat de wegneeming van Enoch Zw rs^weesVs' daYene Z^»« wanneer J J ^ 10 deZ£ ^hten verfterkt, wanneer wij overweegen de' Hemelvaart van Eüas daar m het verbaai derzelve eenige maaien di woord wegneemen gebruikt word cn telkens des P olZt Heme reis beteekenr. Zie 2 Kon. *\ geheel ect?etndVCStT °nS i0 ditdenkbeeid, her geen aangeZgeS?nd7T "T™ He™e1™" van onzen gezegenden Zaiigmaaker; immers, bij Handi. r vs o leezen w„, ee„ ^ ^ j™^^^ be woord ^g«;2 beteekend ook daa een He Sdiürip,aats der nemel. Maar nog meer, niet alleen de  over ENOCHS GELOOF isS de gewijde, maar ook zelfs de ongewijde gefchiedfchi ïjvers gebruiken du woord , wanneer ze een opvaring ten Hemel willen uitdrukken. — Dus bezingt Griekenlands Puikdichter Pjndauus de verwende ' llemelvaard van Pelofs en gebruikt in zijne kunstr jweelen woorden, aan de onze in kracht gd;;k. En dm ook rekent de nette gefchiedfehrijver Liv.usuan» wanneer hij een denkbeeld wil geeven omtrend de verdichte I ierrelvaard van Romulus de eerlle Stichter va» Roomen, „ dat de Koning door een dikke wolk der„ mate bedekc wierd, dat hij uit hun gezicht wierd „ weggenoomen.., — waaruit wij zien, dat hef woord wegnemen v volgens het Oordeel en georuik zoo der ongewijde als gewijde Schrijveren, zeer ge», fchikt is , om een Zegepralende verhuizing van deze waereld te beteekenen, een opvaring met ziel en lichaam na de Hemelfche Gewesten. dit nu zi|n eer.vouwig de reden , die ons overhaalen , om ooos Enochs wét neeming ie verftaan , dat hij door jihovzh zoo zeer bij uitnemendheid bemind en goedgekeurd wierd, dat deze goedertierene God voor hem de wolken tot een zegekoets maa' plaatzen bevestigen dit; immers wanneer David vraagt, vat man leeft Vr, die den dood niet zien zfingen. zoo lang men de onmooghjkheid daawjn met kan aancoonen mooKlijk, ja zelis waaricbijmijk, kunnen geacht worden. — Enoch als een roemrijk Voorbeeld van 's Waerelds Verlosfèr, fteeg van de Aai de, klom van trap rot trap hooger en wierd onder he*op«jgas veranderd in gedaante, zijn lichaam wierd langs hoe heerlijker en zuiverder; terwijl zijn ziel niet minder veredelt en in üenkvermoogen opgekJaarder wierd. — Hij fteeg door lucht en wolken en oeipiegelde met verbazing en heilige verrukkende Aandacht de Voorraadkaameren des Regens, der Sneeuw, des Hagels er» de Wonderbaare Werkingen ües Donders. — (ijj klom hooger en naderde geneeie Waerdditelzelen, al klimmende en in heerlijkneid toenemende juichte hij in Peinzende Aandacht over ceze Wonderen en kunsdtukken van Gods Almagt, in dezen Vaart leerde hij die Hemelbollen in baare juiste groote en heerlijkheid befchouwen. — Snel der dan een Gedachte doorwandelde hij hier de ommekrwgen van den Sterrenhemel en ontfing ontelbaare gewaarwordingen bij elke befchouwing. —• Nu waren voor hem de verborgenheden in het Planeeter, flelzel en den Dierenriem zienlijke Dingen. — Nu wierd hij langs boe meer door de Mogeuheid des Heeren omringt.—Nu ondervond hij allerkrachtigst, dat de Hemelen Gods eer en het uitfpanzel zijner handen werk verkondigt. — Al hooger en hooger klimmen-  LEERREDE 15? mende kwam hij al meer en meer in zuiverder gewesten Meef nog voorbij noemenlooze Zonnen en Waereldflelzels en zag eindelijk met de tederfte doch heilige gevoelens de wooningen, die in het huis des Hemelfchen Vaders zijn, terwijl hij als in eenen wegfmolt in de zuiverile liefde tot God en den Verlosfer, op wien het oog zijn's geloofs Staroogde Ja overkleet wierd met de Woonftede Gods en de Zoete Gencugtens des Hemels. — Ziet! deze Hemelreis denken wij, dat Enoch volvoert heeft, als een overdierbaare en buitengewoone belooning, van zijn levendig geloof en blaakende Godvrugt. — Derde Vraag. Be Berde Vraag is, welke nuttigheid lag in dit geval voor Enoch en zijne tijdgenooten ? — Hierop antwoorden wij, wat Enoch aanbelangt was zeker de nuttigheid zeer groot, 't geen wij gaarne zullen kunnen toeftemmenopde overweeging, (dat hij in een tijd leefde in welke het ongodsdienstig, zorgeloos en zondig leven een vermaak en gewoonte geworden was: in welke men noch naberouw noch bekeering kende, maar volhardde met een dwaaze gerustheid en zelfsbevrediging in het pleegen der ongerechtigheid: onder zulk een krom, boos en verdraaid gedachte te leeven, kon zeker niet dan gevaarlijk en verdrietig voor Enoch zijn; — terwijl God hem wegneemende en een heerlijke hemelvaard vergunnende, hij daardoor van alle gevaar en kommer niet alleen verlosc wierd, maar in Mede daarvan den zaligen en vrolijken hemel tot zijn deel kreeg. — Waariijk eene allerheilrijkfte verwisfeling voor dezen geloovigen Propheet des Alderhoogften. —■ Ja maar dit geval was zeker ook zeer nuttig voor Enochs tijdgenooten. — Voor hen die Godloos leefden en de lesfen van dezen vroomen leeraar niecgenoorzaamd, maar veronachtzaamt hadden, was dit een fterke aan- maa-  16a LEERREDE maaning en krachtige drangrede, om hunnen levenswandel te veranderen en zich te bekeeren. — Zij leerden daardoor, dat deze Enoch zeker aan hen de waarheid verkondigd had, en hen welmeeiiend tot hec goede opgewekt, daar ze nu van achteren zagen, dat zijn wandel zoo bijzonder aangenaam was in de oogen Gods, dat God zelve hem met luister en majefreit voor hunne oogen wegnam: en daardoor aan zijne lesfen de fterkfte goedkeuring en verzegeling gaf, de krachrigfte oevestiging en heiiigfte tekenen ziins welbehagen. — Ja maar voor dezulke, die geloovig waren, en ook voor Gods aangezicht wandelden, was deze gebemtenis nuttig: ze veiftrekten hen tot een onderpand hunner hemelfche Erfenis: — ze konden denken, al zijn" wij aan het loc der ftervelijkheia onderworpen : — Zeker, zoo wij door "t geloof wan 'ehn, zal God ons ook eens een hemelfche heerlijkheid vergunnen, terwijl dit hen krachtig aanfpoorde, om in geloofsoelening en deugd te volharden tor aan het einde hunner loopoaane toe. — Ziet! dus was Eoochs hereelvaard nuttig voor hem, heilzaam voor zijne tijdgenooten, en zal zeker zegenrijk blijven, voor alle zijne nakomelingen, die in geloof en godvrugt wandelen. — Vierde Vraag. En eindelijk de vierde vraag is deze, hoe /remt dit geval overeen met het getuigenis van Paulus, dat het den mensch gezet is eenmaal te jlerven, en met die /lelling, dat de dood een gevolg üer zonde is? — Tot beantwoording hier van dient, dar, wel is waar, een fteiflijk lichaam alle menfchen bij hup geboorte oncfangen, door dat de zonde in de waereld gekoomen, en het zedelijk bederf onvermijdelijk doorgedrongen is, tevens is waar, dat uit kracht hiervan niemand den dood ontvluchten kan, ten waare God een  a?S& 1 N O C H S G S h O © F. ï& éen wonderwerk voor hem deede, en de fterfelijkheid met de onftervelijkheid verwisfelde, daarvleesch en bloed het koningrijke Gods nier. beërven kunnen. Maar hieruit volgt niet, dat alle menfchen lter- ven moeten, want God kan, zoo hem zulks maar behaatn, dergelijk een wonderwerk omtrent den een en anderen doen: dan dewijl God den algemeenen loop der Natuur niet wil ftremmen omtrent de meeste menfchen , 200 kan Paulus met recht zeggen, dat t den mensch gezet is eenmaal te /fcrv*«,neemende daar het grootfte verre weg het grootfte gedeelte der menfehen voor t geheel ; zonder daardoor nochtans te bedoelen, dat 'er geen menfchen zouden gevonden worden, die nimmer den Dood zullen zien: want indien dit het oogmerk des Apostels was, dan zoude hij zich zelven hebben tegengefprooJken, daar hij op een andere plaats zegt, wij zullen niet alle ontflaapen, maar wij zullen alle verandert wor4en. — En zeker die geloovige menfchen ook, welke overblijven zullen en dan nog leeven als de jongfte der Dagen gekoomen is, deze zullen ook den Dood niet zien, maar verandert worden en het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig gemaakt. —3Nu deze verandering en verheerlijking heeft Enoch en ook Elias moeten ondergaan, om dat ze uit kracht der zonde den hemel niet konden ingaan, of ze moesten van alle verderfelijkheid gezuivert zijn en de onfterfelijkheid aangedaan hebben. — Terwijl wanneer wij het dus overweegen, deze omftandigheid omtrent Enoch zeer wel overeendraagd met de algemeene «erfelijkheid en ook daar mede, dat de Dood een gevolg der zonde is. — ; Enoch dan is weggenoomen, op dat Hij den Dood niet zien zoude, en voegt Paulus er bij, Hij wierd niet gevonden, daarom dat hem God weggenoomen —. Hierdoor herhaalt de Apostel zaakelijk,  f%6a 7 l E E r R e d k onV: ? f tM- f aenri^'k te bedenken w^ m a fe daa? Co7rChtig,ft e",be,-^"ikft * overweg -mmfvanF^ doorde *egnee- ming van Enoch deze dingen zeker ons leerd, voor eerst o emarrda^00'Cnde ^«'feheid bemind de b ! 1* f w?,b5Hen beoefend ntt 'over" f,nTl' I r "gZ1J d33rin vo,harden, aan de vergu zmg en befpomng, 200 deze hun zedelijker wfze zouden kunnen bederven En emMüir 2, ] volhardende geloovige eens zd/chenk d ^ n°Crnf nade,°0n- °P dit Ln "en tat ™ n?' *WII,fI?ï"eenfeabaar en veranderlijk we de yk nog zienün onsjDerde Deel 111. Hoe men de rede van Enochs Hemelvaard vinden kan in zijn voorbeeldig geloovigen en Godvrueugen Levenswandel. — wü men Paulus geloovl en zijn onderwijs omhelzen, dan zeker moer men erkennen en hartelijk roertemmen, dat Enochs Geloof oe adder rs geweest langs welke deze beminnaar der Deugd ten Hemel is geklommen: — Het geloof deed hem op God zien en met een reikhalzen" verlan o ren • °r?" T dC vervuli% der Godlijke Beionen. — Door het geloof wandelde bij in de nabij-  0VEK. ENOCHS GELOOF. iG$ ■bijheid van God en was hem welbehaaglijk : — doof \ geloof vond hij in her Vrouwenzaad rechtvaerdigmaaking en heiliging, en her, geloof deed hem ondervinden , dar God een belooner is der geenen, die hem zoeken. — Laar. het niemant verwonderen, dat Enoch dus geloovig werkzaam was, daar het niet uit hec oog moet vei looren worden; dac hij meer dan 300 jaaren met Adam verkeert heeft en bovendien eenen Godvreezenden Jered tot zijnen Vader had, terwijl deze beide perzoonem hem overruiglijk konden bericht geeven van de Belofte des onfeilbaaren Gods , omtrent het Vrouwen zaad; en dat nu dit geloof hem welbehaaglijk maakte in de oogen Gods verdient even min verwondering, wanneer men i maar overweegt,, dat een leevendigj geloof door de liefde tot God werkzaam is en ten gevolge heeft, Heiligheid, Godvrees, gehoorzaamheid, Gerechtigheid en allerhande Deugtsbetrachtingen, — en tevens, dat hij, die het geloof in den Mesfiab heeft daardoor deelt aan de liefde en gerechtigheid van Vorsc Meifias, welke nootwendig Gode welbehaaglijk moeten zijn. — Geen wonder dan dat Enoch. door God geliefkoost en in zegepraal opgenoomen wierd. — Uit alles nu moeste zeker allertroostrijkst zijn voor de gevoherde Hebreeuwen, want wandelden zij ook voor Gods aangezicht en beleefden ze even als Enoch tijden der Godloosheit en der verdrukking, zij konden hunne zielen met de goedkeuringen Gods verkwikken en denken , die zelfde, God, die Enoch weggenoomen heeft, kan ook ons door een zalig fterfuur van deze Aarde voeren en na de ziel in de Voorhooven des Hemels plaatzen: — en daarom moeten wij volharden , want dan kunnen wij op anbeJriegelijke gronden inwagren de Komft des Heeren in Heerlijkheid en het uiteinde des geloofs, zijnde niet minder, dan E a ees  1Ö4 LEERREDE een 'gantsch zeer uitneement Eeuwig gewicht der Heerlijkheid. ■— TOEPASSING Hebben wij nu dus met den anderen de zegepraalende Hemelvaart van Enoch befpiegelc, en daarin gezien de uitmuntende en heerlijke gevolgen, welke het geloof en de; Godzalige levenswandel van dezen Eerwaardigen Propheet had, zoo laat ons, om een wezenlijk nut uit het verhandelde te' trekken , onzen Aandacht nu bepaalen, tot de overweeging van de volgende Leeringen en Toepasfelijke Bedenkingen. i. Als voor eerst, Enoch, die een roemrijk voorbeeld was van 'sWaerelds Verlosfer, had een heerlijke naam mtar ook een heerlijke wandel; immers had de vroome Jered hem genoemt Enoch, dat is een geheiligde en toegewijde des Heeren, aan deze veelbeteekenende Naam beantwoorde hij wel degelijk, door dusgeloovig met God te wandelen, als wij afgefchilderd hebben in de verklaaring. — Maar hoe ftaat het met ons Christt nen! — wij draagen ook eenen allervoortreflijkften Naam,— een Naam, die niets minder beteeked, als dat wij Volgeren van Christus zijn en in geloof en liefde zijne gebooden bewaaren: — zijn wij wel andere Enochs? — Hebben wij een geheiligde afkeer van alle godloosheid en waereldfche begeerlijkheden? — Zijn onze Harten toegewijd aan God en den Zaiigmaaker? Zijn onze Lichaamen tempelen des Heiligen Geestes en gereinigt om heilige Offerhanden Gods te zijn ? — Woont de Geest van Christus in ons, zoo dat wij begeerte hebben, om den grooren Verlosfer op het fppor van zuivere liefde en Deugd na te volgen?  BV" E N O C H S GELOOF. 16$ gen? — zoo wij deze vraagen met neen moeten beantwoorden, dan zeker zijn wij nog niet te tellen onder het waare Christendom, ja dan voeren wij den Naam van Christen te onrecht, daar wij dus doende geene der merkmaalen, waardoor een Christen zich van een zondig waereldling onderfcheid, bezitten: want op deze wijze woont noch het waare Rechtvaerdigende Geloof, noch zuivere Liefde tot God en den Naasten in onze harten. — Dan! zijn wij de zulke, die op de voorgeftelde vraagen Ja en Amen kunnen zeggen , voorwaar wij zijn dan echte Volgeren van den braaven Enoch en voeren met recht den eernaam van Christen. — Onze ftaat is gelukkig, — ons valste beurte het zalige genoegen, dat weleer het hart van den Propheet Enoch verkwikte, door in gelijkheid met hem te deelen in de ontfermende Liefde Goda en de tedere opbeuringen en vertroostingen van 's Waerelds Zaiigmaaker, op welke de oogen onzes geloofs gevestigt zijn, — Wij hebben ook Verzoening en reiniging onzer zonden in Christus en zijn door de allesvergoedende Gerechtigheid van den Heiland omkleed, wij genieten die Vreede, die al het yerjtand te boeyen gaat en welke onze harten en zinnen bewaaren kan in Christus Jezus, den Zoon yan God, — onze zielen zijn beftraald met dat zegenvolle Denkbeeld, dat wij in den hemel eenen Hoogepriester hebben, die voor ons bid, die medelijden kan en wil hebben met onze zwakheden en die machtig is, om meer te kunnen geeven, als wij bidden of wenfchen kunnen. —■ Wij zijn Kinderen Gods en gunftgenooten ja Broederen van den grooten Verlosfer, — wij ftaan door 't geloof met den Alderhoogften in het zegenrijkfte verbond en kunnen onze zielen, in welke drukkende omftandigheden wij ook koomen moogen, verkwikL 3 kon  365 LEERREDE- leen met de goedkeuringen en Getuigenisfen Gods,—. ja wij zijn in hoope Burgeren'des \\en\eh endeefenï' dóór een geloovige •vertegenwoordiging' van hemelfche gelukzaH'neid, in de Ervenis der 'Heiligen hoven in het licht. — Z)o gelukkig zijn wij Mijne-Vrienden 5 door £ geloof in Vbrft Meelas, — dm ftaan wij 2ls Geloovige Christenen in zekere gelijkheid rner den Voorbeeldig geloovigen en Godzaligen Enoch. —i Dan ! zullen wij blijven bij zulk' eene Ede;? werkzaamheid en in die heilige betrekkingen, dan moeten wij tot den einde ons Geloof levendig' houden door voor Gods Aangezicht re wandelen: — dan moeten wii;geduurig, door onze gebeden, roevlugt neemen tot Christus en de Üierhaarfte en gevvichtiglle geloften aan hem doen, maar die ook, door zijn kracht, zoeken re beraaien: dan moeren wij de zonde en derzelver heerfchappije meer en meer trachten te ontwortelen en ons dagelijks naar Gods beeld laaten veranderen tot Heiligheid, Gerechtigheid en Wijsheid: dan moeten wij ons licht laaten fchijnen door de betrachting van zuivere Deugd en Oprechte goede Werken, tot heerlijkheid van onzen Schepperen Verlosfer en booven alles op onze hoede zijn, wegens de verleidingen-en bekooringen eener zondige waereld, om in geen gelijkheid te koomen met eenen terugtreedenden Demas of-afvallige Sardifche Gemeente^ want dan zoude o\s lot rampzalig en anders zeker zal zulks volkoomen gelukkig zijn: — En eindelijk willen wij fteeds gelijk blijven aan het Edelaardige Charadter van Enoch, dan moeten wij ons nooit flooren aan het Oordeel , dat door laaghartige Waereldlingen over ons geveld word, maar integendeel rustig tot den einde toe wandelen op den weg des geloofs, vergeetende het geen, dat achter ts en ons uittrekkende na het geen, dat voeren is, jagende na het wit, den Prijs, tot da  ötEi ENO CHS GELOOP. \Cf i toepinge Gods, die van b oven is in Christus Jezus. — a. Enoch , die in God en zijne Beloften geloofde had i diepe indrukzelen van Gods Nahijheid, waarom er van hem getuigt word' dat hij met God wandelde, —f dit leerd ons Geloovige Christenen! om in dezen het voetfpoor van Enoch te drukken: — terwijl zulk* eene werkzaamheid buiten twijfel niet dan zegenrijk ; en ■ heilzaam kan zijn; immers het gedenken aan ■ Gods Alomtegenwoordigheid en Nabijheid fpoort ons J krachtig aan om in de beoefening van het goede te •, volharden. — Want door een heilig indrukzel van Gods Overalheid en een ernftige Overweeging van zijn nabijhejd , hebben wij, even als Enoch in zijnen leeftijd, de kragcigfte troostgronden. — Worden wij in de bewandeling van den weg des levens bloot gdleld aan veele beproevingen, verzoekingen en tegenlpoeden, j hoe zegenrijk is voor ons dan het bezef. die gedach- , te, dat God bij ons is en wel als een liefderijk wezen, 't welk een oneindige macht en wijsheid bezit en genegen is om ons bij te ftaan en te verfterken: —■ Dan hebben wij den Heer geduurig bij ons en om \ dat hij aan onze rechtehand is, worden wij bewaard voor wankelen : — dan zijn wij met er daad welge- , lukzaHg, daar wij de God Jacobs tot onze hulpe hebben: — terwijl ons harte volkoomen is tot hem: — dan zelfs behoeven wij niet te vreezen, al veranderde • de Aarde haare plaatze en al wierden de Bergen > verzet in het harte der Zeen. — Dan zullen wij nog vrolijk zijn, offchoon wij ook afgezonderd van onze Vrienden en-Bloedverwanten, moeten leeven, daar wij fteeds ons kunnen verheugen met die ge- daqhte, God is bij ons. —- Dan zal Gods Zaligende | tegenwoordigheid .ons.geduurig verkwikken;. —s Ja L 4 met  séf LEERREDE met een woord dan zullen wij dadelijk ondervinden het gewicht en de waare rede, waarom Enoch in de nabijheid Gods leefde en zich bevlijtigde, om de gedachte van Gods tegenwoordigheid in zijn ziel levendig te houden. ♦—> 3. Enoch wierd voor zijn tijd weggenoomen en wel ïn een Eeuw, dat de godloosheid en het betrachten) der ondeugd vrij algemeen was, daar hii dus voor vetl gevaar, verleidingen fmartenbewaard wierd, —• Hier hebben wij een Tafereel van Gods wijze en weldadige Voorzienigheid en een krachtige aanfpooring, om de wegen Gods niet te berispen. — Zien wij dat veele Nuttige Leden der Menfchelijke Maatfcbappije, braave Leeraaren des Christendoms of andere Vroorae Menfchen, uit het midden onzer worden weggenoomen, fchoon, volgens den gemeenen loop der Natuur, hunne dagen niet ter helfte zijn gekoomen, laat ons dan aan Enochs wegneeming gedenken en ons daar mede troosten, dat de goede God, de gewichtigfte redenen heeft, waarom hij dus en niet anders handelt en dat hij, die altoos het Nut van 't Algemeen bedoeld, deze Jonge Geloofshelden nieE zoude wegneemen en doen reizen na hun Hemelsca Vaderland, wanneer door hun verfcheiden zijne gewichtige plannen en Oogmerken in de uitvoering verhinderd of gefnuikt zouden worden: — Ja dat de wegneeming van zulke Jonge Deugdlievende Perzoonen veelal ook gefchied, om hen voor veel gevaar, verleiding en fmart te bewaaren. — 4. En Eindelijk Enoch voer ten Hemel, — dit was voor zijne Tijdgenooten nuttig, — is daar door enfterfelijk geworden bij de nakomelingfchap, ■—- hij had getuigenis dat hij God behaagde voor Zijn wegneeming, — God zelve nam henr^ weg, — en hij is tans een Inwoonder en Burger in &9  «ver ENOCHS GELOOF. 169 den derden Hemel, de plaats der hoogfte gelukzaligheid. — .... Dit leerd ons, dat, willen wij nuttig zijn voor onze Tijdgenooten en onftervelijk bij de nakoomelingfchap, willen wij door God zelve eens met de Hoogfte Gelukzaligheid bekroont worden en daardoor Burgeren des Hemels worden, wij dan ons benaerstigen moeten, om eer wij het Toneel der Stervelijkheid aftreeden, het goedkeurend getuigenis van God te erlangen. — En derhalven, zullen wij voorzichtig en Wijs handelen, dan moet het onze Hoofdzaak zijn , 4tn het Koningrijk van God en deszelfs Gerechtigheid te zoeken, dan moeten wij onze rechtvaerdigmaakmg nimmer trachten uit te werken door eigen Gerechtigheid, maar al ons heil zoeken in de Verdienden van Vorst Mesfiah, dan moeten wij onze zonden boetvaardig betreuren en toevlugt neemen toe Christus en zijne ailesvergoedende gerechtigheid, dan moeten wij hartelijk en met liefde den Heiland aanneemen als de Oorzaak onzer Zaligheid en als die Beminnelijke Perzoon, welke zijn ziel in den Dood over gegeeven heeft en een verzoening is geworden voor de zonden der geheele waereld, dan moeten wij ons heilig verbinden tot de betrachting van Euangelifche Deugd en Godzaligheid en daartoe vuurig de Genade Gods en de werkingen van den Heiligen Geest affmeeken, ja met een woord, dan moeten wij terwijl God in ons werkt beide * het willen en werken na zijn Eeuwig welbehagen, dit uur van Genade, dit tijdpunt, van heil en Zaligheid, daartoe befteeden, op dat deze Genade Gods aan ons niet te ver geefsch en zij, om onze eigen Zaligheid uit te werken met vreezen enbeeven. — Doen wij nu dit Waarde Vrienden! dan zullen wij zeker welgelukzalig zijn en, voor dat wij de reis na de Gewesten der Onftervelijkbeid-aanneemen, het;Goedkeurend Getub ' L 5 8P«  *7ït LEERREDE gcnis van God in onze harten erlangen: — dan zullen wij het gewicht dier heilige Spreuke leeren kennen, dat de Godzaligheid tot alle dingen nut is en de belofte heeft van dit en het toekomstige leven. — dan zuilen wij vergenoegt en met vrolijkheid de valeie dezes levens kunnen doorwandelen en aan het einde van oneen loopbaan de Kroone der Rechtvoerdigheid erlangen : — Ja dan zullen wij op den Jongften aller dagen verwaardigt worden, om in te treeden in die oordep der Zaligheid, waar verzadiging van vreugde en liefelijkheeden aan Gods rechtehand eeuwig en altoos zullen gefmaakt worden. AMEN. LEER-  BED.EST-O.jNB.. OVER HtT VOORDEEL VAN EEN OPRECHTE GEHOORZAAMHEID. GEHOUDEN TE UTRECHT. den 25 October 1786. UIT Exod. 23: vs. 22, Maar zoo gij zijne Rem naar(lelijk gehoorzaamt en doet al wat ik fpreeken zal t zoo zal, ik uwer Vijanden Vijand en uwer weder* .par tijder s Wederpartije zijn. WAARDE MEDECHRISTENEN. D e Tocftand, waar in het Vaderland en ook deze Stad is, kan men nog niet ten eenemaal veilig, veel min gelukkig noemen: —- de toedragt, omftandigheden en 't zamenhang der zaaken, die men ontwaar word, leeren ons wel degelijk, dat het gevaar nog, niet geweèken en de volle rust in hét midden van Nederland heifteld is. -— Hij, die bet geen gebeurt is, — 't geen nog dagelijks gebeurt, en de aart en natuur dier dingen befchouwt en als dan het waagt om £in de toekomst te zien, word nog een akelig donker gewaar en ontdekt een nevel- van zwarigheeden, ( een dikke durfternis, die niet te doorzien is en die een tedergevoelig, aandoenlijk hart, met fchriken. beeven vervullen. — Ik behoeve ulieden niet te zeggen, dat wij nog Vijanden en Wederpartijders , hebben noch aan te toonen wie dezelve zijn, — wie sich helaas daar op toeleggen, om onze dierbaare. Voor-  *7* BEDESTOND, Voorrechten te fnuiken en op onzen ondergang ftaroogen , ten einde daarop eigen grootheid te bouwen, dit behoeve ik niet voor te draagen, want eensdeels is dit ulieden zoo goed, misfchien beeter, dan mij bekend: en anderdeels is mijne roeping, als Christen en vooral als een Mennonietisch Leeraar ook niet, om Staatkunde te Prediken, maar veel meer om Godgeleerde en Zedenkundige voordellen voor te draagen. — bovendien vorderen de weeklijklche, Bedeunren , na mijn inzien, ook inzonderheid van mij zoodaanige Opwekkingen, Aanmaaningen en Gebeden, welke opgevolgd en verhoord wordende ons vergewistheid doen erlangen van de Goddelijke gunst en bewaaring, want zijn wij hier in ootmoed van verzeek^rd, — zijn wij dat gelukzalige Volk, dat God zich ten erve heeft uitverkooren en wiens God de Jehovah is, dan kunnen wij inj alle omftandigheeden gerust zijn en ons daar mede troosten , dat de Almachtige onze zaak dan bepleiten en onzer Vijanden Vijand en onzer Wederpartijders Wederpartije zal zijn. — Uit het reeds gezegde ziet ge nu ook de gepastheid van mijnen tegenwoordigen Text, laaten wij ons fpoeden, om dezelve wat nader teoverweegenen in de verhandeling daar van letten op de volgende zaaken, —als voor r. de eisch, die hier voorkomt onder die uitdrukkingen. Maar zoo' gij zijne (lemme naarfliglijk ge. hoorzaamd, en doet al wat ik fpreeken zal. ten ' 11: de belofte, zoo zal ik uwer Vijanden Vijand, en uwer Wederpartijderen Wederpartije zijn. - I, Wat het eerfte nu aanbelangt, namelijk de voorwaardelijke eisch , onder welke God aan Israël laat bekend worden de zegenrijkfte beloften ; . deze beftaat hier in, dat ze dan naarfliglijk gehborzaamen moesten de ftemme van dien Engel, waar van in het voorgaande ao vs. gefprooken was  ©vs* S X O D aj: vi. 2» i?3 was en voorts oplettende zijn [op de woorden Gods. — A. Die Engel nu, welke in mijnen Text voorkomt word bij Exodus 3: vs. 6, voorgefteld als de Jehovah1, de God Abrahams, Jzaaks en Jakobs, welke de onrechtvaerdige verdrukking der Israellern gezien en hun gefchrei gehoord had en hen voorneemens was uit te leiden uit de flavernij van Egijpten, — die hunne zaak de zijne maaken en hen verlosfen wilde van het Onrechtvaerdige geweld en de harde, onverdraaglijke tirannieke bverheerfchingen van Pharao: — deze Engel dus , die ook meermaalen voorkomt als de Engel des Heeren en de Engel des Verbonds, Zie Maleach. 5; vs. 1 denken wij, dat de Mesfiah ,Jde Zoone Gods is, die Eigen Gezante, Uitlegger en Propheet des Alderhoogften, welken nog door de Christenen gehoorzaamt en geeerbiedigt moet worden,- — deze Engel of Gezante des Heeren had tot Israël gefprooken op Sinai, deze had hen onder 't oog gebracht , wat zij doen moesten, — had hen vergezelt in de woeftijne des daags als een leidsman in een wolk en des nachts in een Vuur Kolom; — Ja deze had hen uitdrukkelijk aangezegt, dat Hij de Jehovah zijnde, geene andere Goden nevens hem wilde hebben, Deze rngel nu, — deze Hoogwaarde zendeling des Alderhoogften moesten zij naarlliglijk, met alle vlijt en iever, gehoorzaamen, — zijn wil moesten zij betrachten, — zijne geboden getrouw nakoomen; — en zijne verboden omzichtig in aanmerking neemen , om zulke daaden na te laaten, welke met de Eer en Heerlijkheid Gods ftrijdig waren. — B. Bij het gehoorzaamen van dezen Verbonds-Engel nu voegt God en doet al wat ik\ fpreeken zal.—i Het (ïemeenebest der Hebrecm was een Gods - Repeering,— God was daarin Koning, en vorderde eene  r% e2-.w «7* 8 E D E S T O N & eene getropwe opvolging zijner Souveraine beveele».} — Hij woonde ten dien einde op eene bijzonder majeftieuze wijze tusfchen den Cherubim, 'daar konde Kriel hem raad vragen , echter fprak hij niet onmiddehjk tot lfrael, maar middelijk door zijnen getrouwen Dienstknecht Mofes: — Eens had de Heer, onder het ver-azend geluid van den krakenden donder , tot geheel Iirael gefprooken, doch dit was voor het volk zoo heerlijk en fterk treffend, dat ze vrees, den te zullen fterven, indien de Heer zich weder aan hen in zijn heerlijkheid bekend maakte, en daarom zeiden zij tot Mofes, fpreekt gij met ons, en wij zullen hooren. dat de Heer niet -weder tot ons fpreeke, op dat wij niet en derven: — Zints dien tijd fprak God met de Iftaelleren door zijnen getrouwen Dienaar Mofes, terwijl ze echter verplicht waren de woorden van Mofes aan te neemen als woorden Gods, daar God met hem fprak van Aangezichte tot Aan gezichte, en daarom deze woorden van Jehovah, wat ik fpreeken zal doet dat beteekenen, alles wat Mofes ulieden in mijnen Naan.e zat voorftellen en beveelen, moet door ulieden aangemerkt worden, als of ii onrniddelijk aan ulieden zulks zeide, en de/.e voorftellen en beveelen moet gijlieden gehoorzaamen en naarlliglijk doen, — daar na moet gij uwe ooren neigen, — deze dingen moeten gelovig aangenoomen worden, — hierop moet men Icherp en met aandacht letten, — men moet ze met oprechtheid, ftandvasrighetd en liefde, zonder eenige uitzondering te maaken, in het werk ftellen, men moet hier geen keuze maaken om het eene al en het andere niet te gehoorzaamen, neen! dit moet alles naauwkeurig in achr genomen worden, als eifchende zulk een doen deechre gehoorzaamheid, daarom dan gehoorzaamt» zijne ftem naarftiglijk, en doet al wat ik tot ufpree- /pree-  over K X O D. 23'. vs. sa. <75 1 hen zal. — Zie daar de voorwaardelijke eisch van " Jahovah. II. Waar op nu in mijn tweede deel deze heerlijke belofte volgt, in her verband der woorden, Maar zoo gij zjne jlem naarfttglijk gehoorzaamt, en doet al. wat ik fpreeken zal, zoo zal ik uwer vijanden vijand, en uwer wederpartijderen wederpartije zijn. — A. De Ifraeliten zouden door verfcheidene vijanden beftreeden worden, eer het hen vergund wierd, om, onder de genieting van een zegenrijke Vrijheid, Kanaan te bewoonen, — deze vijanden worden in hét volgende vers befchreeven, — dit dan zouden zijn de fterk gefpierde en de geduchte Amoriten, Hethiten, Pherezïten cn Kanaaniten, en tevens de krijgskundige en fterk gewapende Heviten en Jebuziten.— ' deze zouden het welvaren der Ifraeliten met nijdige oogen begluuren, en daardoor bewoogen worden, om hen, hoe onrechtmatig ook, te beooiioogen : deze zouden zich van alle uit te denkene middelen bedienen , om Ifrae! aan te vallen, en in hunne rechten zoeken te verkorten: — Ja deze zouden zich er op 'toe leggen, om het volk van Ifrael de jammerlijkfte teekenen en gevolgen van hunnen haat gevoelig te doen ondervinden. — Dit machtige en tirannieke • volk, deze heerfchcren en dwingelanden zouden de vijanden der Ifraelleren worden , en wat meer is hunne wederpartiideren . na de kracht van het grondwoord, dezulke, die haar benaauwen zouden, die baar beanglligen en in groote verlegenheid brengen zouden. — Een geheel heir wreedaards dus zoude zich aankanten tegens Ifrael,— een geheele drom Oorlogsknechten zoude hun naderen, en als wapenkundige vijanden zoeken te verdelpen, terwijl hun krijgsmagt daar tegen niet zoude kunnen opwegen.-— ' De  Kf6 BEDESTOND De Israelleren derhalven zouden wel degelijk in een groot gevaar gebracht worden: — een gevaar, waaruit ze door menfchelijke hulp niet verlost noch gered konden worden: — dit vooruitziend onheil en wisfen ondergang, indien deeze naare tijden verfcheenen, zoude echter noch van hen zegenrijk afgewend kunnen worden, ja aan hen zoude de heerlijkfte zegepraal gefchonken worden, wanneer ze na de ftem van den Engel des Heeren hoorden, en dien gehoorzaamden, en wanneer zij deeden, hetgeen Jehovah tot hen door Mofes zoude fpreeken, want dan B. Zeude God hunner Vijanden Vijand, en wederpartijderen wederpartije zijn. — Deze Belofte fteme overéén met het geene weleer aan Abraham beloofd wierd, toen Jehovah tot hem zeide, ik zal zegenen die v zegenen, en vervloeken, die u vervloeken. —, Deze toezegging ook ftemt overéén met de uitfpraak van Bileam, wie u, wie de gehoorzaame kinderen Cods, zegent, die is gezegent, maar wie ze vloekt, die zij vervloekt. — Zoo zegt ook Jeremias, de Heer is met mij als een verfchriklijk Held, daarom zullen mijne vervolgers ftruikelen en niet vermoogen. Door deze woorden nu belooft God aan Ifrael, op voorwaarde van gehoorzaamheid, de volgende gewichtige zaaken. Voor eerst, dat hij de Almachtige Regeerder en Bevelhebber over alles zich verzetten zoude tegen hunne vijanden en wederpartijderen, door hen als een fterke Held te keer te .gaan, — in benaauwdheid te Wrengen, van alle zijden door zijne geduchte oordeelen te omfingelen, — en met fchrik en beving te bevangen. — ten Anderen dat hij dezulke, die zich tegen hen verzetteden, als zijne vijanden en wederpartijderen zoude  over E X O D. fa vs ik xr? He aanmerken, — hunne raadflagen veriedeleri, hunne plannen en wreede oogmerken verbreeken, _ hunne voorneemens tot dwaasheid maaken j ert hen ra hunne arglistigheden vangen -ten Derden, dat hij hen in ftede van Ifrael re benadeelen, zoude doen wroeten in hunne eigen ingewanden^ ■— hunne poogingeti doen uitloopen tot hun eigen verderf en ondergang, — ja hen doen nederltorten in de groeve, en doen vallen in deftrikken, die zij voor anderen hadden toebereid, en met opzettelijke: boosheid gereed gemaakt. — ten Vierden, dat hij hen zoude brengen in verlegenheid en benaauwdheid en de overwinning geeven aari de Ifraeliten, zo dat zij meenende te zegevieren, ia tegendeel zouden vallen in de handen van hem deri levendigen God. — En eindelijk ten Vijfden, dat God de Albeftuurder, als hunne vijand, opftaan en rechtvaerdiglijk hun hoogmoed eri zelfsverhefflng zoude bedwingen doof zijn Alvermogen, —■ hun vernedeien, en aan hen de kracht ontiieemen om zijne gehoorzaame kinderen eenig nadeel ■ te kunnen toebrengen. — Ziedaar eene belofte eri toezegging Gods, die zoo waarachtig is, als God zelve* en welke met de aart en natuur der Godlijke ^werkzaamheden ook juist overeendraagt; immdrs zij, die geloovig en onder betooning van gehoorzaamheid God de jehovah dienen, en zijne vaderlijke beveelen opvolgen, ftaan met hem, den Alderhoogften , in een verbond, en kunnen uit kracht daarvan veilig zijne hul pe inwachten: zij kunnen met alle recht deze roermaal gebruiken, indien God voor ons is, wie zal ddn tegen ons zijn? en waarlijk ! zoude God zijne Kinderen en liondgenooten wel verhaten , wanneer ze een Rechtvaerdige zaak bepleiren mét vertrouwen op hem? Zoudede Vader der Liefde1 toelaat  ï;8 BEDESTOND ten, dat zijne gehoorzaame kinderen verlooren gin» gen , — dat zij, die hem dienen en na zijn welbehagen wandelen tot flaaven gemaakt of in hunne we/ zenlijke voorrechten in zijn gunst verkreegen, verkon wierden? Zoude de Rechtvaerdige Albeftuurder dit met onverfchillige oogen aanzien en de Verdrukking zijn's Volks niet merken? —- Zeker, de Richter der Aarde en Alwijze Weldoendervanhen, die hem vreezen , bewaakt en befchermthen, die hem gehoorzaamen en dienen en verzet zich tegen hunne Vijanden en Wederpartijderen.— Ja mijne Vrienden! dadelijk heeft God aan het volk van Israël getoond, dat Hij, die hem gehoorzaamen, bewaard, maar die hem niet dienen bezoekt; immers toen het volk Israels van hem en zijne intzettingen afweek ,'gaf Hij ze in de handen der Moabiten en Philiftijnen en ftrafte hen voor hunne weerfpannigheid , maar zoodra kwaamen zij niet tot inkeer of God betoonde hun Vriend en Verbonds God te zijn, gelijk hij onder anderen aan eenen Jozua verfcheen , toen deze held de oorlog tegen de kanaaniten zoude voeren en hem van zijne hulpe verzekerde, zeggende, Ik ken de Vorst van *iheir des Heeren en nu tot uwe hulp gekoomen, , TOEPASSING. Zie daar mijne Waarde mede - Christenen zulk eenftof verklaart, welke in onze tegenwoordige omftandigheden zeer toepasfelijk is, daar'er na recht deze Hoofdleering uit getrokken kan worden , dat wanneer wij geloovig God en zijne woorden gehoorzaamen en doen, wij dan zeeker 'er ftaat op kunnen maaken, dat hij ons zegenen zal en de geduchte Vijand en Wederpartij onzer Vijanden en Wederpartijderen zijn, maar tevens indien wij hem niet gehoorzaamen, maar ons on-  OVER e r o d. 23 VS. 22i onledig houden met dingen tegens zijn eer ftrijden-j Hij dan tegen ons zal zijn en onze oogmer* ken niet begunftigen- — Had Israël te kampen mee Vijanden, die hunne Vrijheid, Rechten en Welvaaren zochten te verbreeken, — waren deze Vijanden niet ver van hun af, maar nabij hen, — wierden zij door deze Wederpartijders benaauwd, —zochten de trotfche Amoriten en Kanaaniten hunne grootheid en geweldenarijen te bouwen op de ruine van de Hebreen ifche Republiek, de toepasfing van dit alles laat ïk aan ulieden zelve over en voeg 'er overeenkomftig den inhoud van mijnen Text dit bij S dat willen wij verzeekerd zijn van eenen gelukkigen uitkomst Jl wij dan niet vertrouwen moeten op eenen menfchelijken arm, deze voorwaar is te zwak, om ons te redden van alle onaangenaamheeden, die 'er plaats hebben en welkers einde de beste Staatkundige nog niet zien kanj — Noch 0p de Rechtvaerdigheid onzer zaak, want fchoon dit zoo is, het is meer gebeurd, dae eene rechtvaerdige zaake verdrukt is en ondergelee- gen heelt, neen zeeker! indien wij iets doen en met een gewenscht gevolg werkftellig maaken willen, dan moeten wij ons daaraan gewennen, om te hooren na de ftemme van Gods Zoon en dien nsarftiglijk gehoorzaamen en om dat al te doen, wat God tot ons fpreekt in zijn woord: — want hier toch komt het op aan, of God met, dan of hij tegen ons js ___ ijj g0(j Cegen om , dan zal ons 't zaamenkoomen, om de zaak der Vrijheid en des Vaderlands te bepleiten, door het uitdenken en dadelijk verbinden tot de uitvoering van de gewigtigfte Plannen niets kunnen baaten , ^ dan zal ons het waaken en zorgen voor het heil dezer Stads en billijke Volksrechten niets hejpetl • — wanc het werkt niets uit, dat de wachter waakt, indien de Heere Je Stad niet bewaard, —- m 2 y.  ll<3 'BED EST O' ND; Ja dan zal ons, het, anders zoo gezegend Bondgenootfchap mee het machtig Frankrijk, geen voordeel kunnen geeven, .—. en daaren tegen is God met en voor ons, dan kunnen wij verzekerd zijn, dat bet ons wel zal en moet gaan, al zoude de Natuur ook voor ons itrijden, — en dit is zeer ligt te begrijpen, is God immers niet dat Wezen, dat op eene wenk van zijn Alvermoogenden Wil geheele waerelden aanzijn deed erlangen en door wiens enkel begeeren alles weder in het vorig niet moet nederzinken? — is God niet de dadelijke onderhouder van alle beiTaanbaare wezens en welke flechrs hunnen'adem wegneemt en zij derven? Is het door God niet, dat alles geregeerd en belluurd word?—Kan 'er wel een eenige daad zonder zijn toelaating gebeuren ? — Word door zijn Alvermoogen het kwaade niet paal en perk geileld? —- Gehoorzaamt hem, indien hij beveelt, niet de geheele gefchapene Natuur? Hangen zelfs de vrijwillige daaden der menlchen niet af van zijn Regeering of toelaating? — Neigt hij niet de harten der Koningen, Voriten en alle die in hoogheid zija als waterbeeken ? — Doet hij niet al wat hem behaagt en moet zijn wille niet zoo wel in den Hemel als op de Aarde gefchieden, zonder dat iemant de zelve wederlTaan kan ? — ziet mijne Vrienden ! zoo lang dit met ja beantwoord moet worden tn waarheid is, daar niemand 'er aan kan twijfelen, dat zulks Eeuwig, wat het weezen der' zaake betreft, waarheid zal blijven , zoo lang en dus altoos is en moet het voor ons ten uiterften belangrijk zijn, of deze Hemelkoning onzen Vriend en Belchermer is en zoo lang ook kunnen wij zeer geredelijk be"grijpen, dat hij, die door God behoed en bewaard word, zeker veilig is; — Doch Christenen is het iets grootsch een Vriend van God te zijn en zich op zijne hulpe te kunnen verlaaten ,— wil-  OVBR I X O D. ag: v«. es. i«t willen wij dan goede Vaderlanderen en rechte Christenen ziin , dan moeten wij wel degelijk die middelenter hand neemen, waar door wij ons kunnen ftellen of behouden in de Vriendfchap Gods, dan moeten wij dus ons zelven naauwkeurig onderzoeken en ongeveinsdelijk zondige daadpn befpeurende in onzen gehoudenen levenswandel die boetvaardig voor God met fchuldbelijdenis betreuren, — dan moeten wij geloovig Gods Zoon en zijne Gerechtigheid aanneemen, —dan moeten wij na de ftem van Jezus Christus, na zijne gebooden, opmerkzaam hooren en die gehoorzaamen , — Ja dan moeten wij alles doen, wat God 'ot ons fpreekt of aan ons gebied en dus zonder eenige uitzonderinge de ondeugd nalaaten en het goede betrachten. — Doen wij dit, handelen wij dus, dan verzekeren wij u in den Naam en agtervolgens het getuigenis van God, dan zal God de Alregeerder mr t ons en de Vijand en Tegenpartij zijn van allen, die op onzen ondergang loeren, — hunne oogmerken zullen dan veriedelt worden: wie ze ook Hm mooger, ze zullen ons nooit kunnen ter onder brengen. — terwijl wij gerust kunnen vernachten op onze legerplaatzen en in de fterkte van onzen God en zijne V; derlijke bewaaring vertrouwende een vreugdten heerlijke blijdfchap genieten meer dan^ de godlooze. als hun kaorn en most vermeenigvuldigd word. Ja dus doende zullen wij gewaar worden, dat de Jehovah aan onze rechtehand is en voor ons een Schilden rondasfe. God nu zelve geeve ons allen door zijne Genade te ondervinden de waarheid van het voorge ftelde. A M E N. M 2  -BEDESTOND over PE ZEGENVOLLE GEVOLGEN der DEUGD JiN DE HEILLOOZE UITWüRZELEN der ONDEUGD. gehouden Te UTRECHT den i Nov. 1786. U I t ^ez.i: vs.TQen zo.. Indien Gijlieden willig zijt en Hoort, zoo zult: gij het goede Dezes Lands eet en. — ao. Maar indien gij weigert en Wederfpannig zijt, zoo zult gij van het Zwaerd gegeeten worden, — want de Mond des Heeren heeft het gefprooken. — Waarde Mede-Christenen! Is het waar, dat de volle rust nog niet in het mid. den van Nederland herfteld is, — maar gebeuren er pog veele onaangenaamheden, welke veroorzaaken, dat de weldadigfte en waarlijk zegenrijke oogmerken nu en dan in haaren vrijen loop geftremd en niet weinige van de Inwoonderen van dit gemeene best in omftandigheden gebracht worden, in welke zij, overmeestert door geweidenarije en verdrukt door Overheerfching, hun Brood alzugtendeen mettraanen moeten eeten en de Wateren der tegenfpoed en des lijdens drinken met volle teugen: — Is het waar, dat, hoe fterk de Braaven in het Vaderland werken om de Waare Rechten van een Vrij Volk te herftellen en hoe zeer Sten ook tot vermoeiens toe arbeid, om ingefloopene Misi  ov«r J E Z. i: VS. 19 en 2».* 183 Misbruiken en he: Vervallene in den Burgerltaat te doen wijken, echter men nog niet ten eenemaal vergewist is, dat Neerlands en ook deze [Stads Inwoonderen binnen korten Tijd de Zegenpraal der Vrijheid zullen beleeven en dat alles genieten, wat met de Aart en Natuur eener Onaf hangelijke en Vrije Republiek overeendraagt. — En eindelijk is het waar, dat 'er noch veele gewichtige dingen moeten gebeuren, indien men dat Toppunt van Welvaaren zal erlangen, 't geen men gaarne begeerde , dat dan onder anderen de gerezene twisten en onlusten moeten wijken en deszelfs plaats vervangen worden door Eendragt, Vreede en eene Welbeftuurde Vaderlandsliefdé. — Is, zeg ik, dit alles waar, dan zeker moet het voor Elk onzer, ja voor ieder Inwoonder dezer Stad en In of Opgezetene in Nederland ten uiterften belangrijk zijn, Wanneer hen zulke middelen Worden voorgefteld, door welke te gebruiken men onfaalbaar een zegenrijken uitkomst kan verwachten, — dusdanig een Middel vinden wij in] de Woorden van mijnen tegenwoordigen Text, als in welke ons een volkoomen zegen word aangebooden, indien wij maar gewillig wilden gehoorzaamen, 't geen God ons voorftelt, ■ maar ook een onvermijdelijken vloek aangekondigt» zoo wij niet met eerbied naar het Welbehagen Gods luisteren en hetzelve tegenftreeven; — dus immers kunnen wij daar leezen Indien Gijlieden willig zijt, • en hoort, zoo zult gij het goede dezes Lands eeten, — Maar indien gij weigert en 'wederfpannig zijt, zoo zult gij van het zwaerd gegeeten worden, — want de Mond des Heeren heeft het gefprooken. — | In de verklaaring dezer woorden dienen wij te letten, (1) op de Plicht, die hier voorgeftelt word en de daar tegen overgeftelde Ondeugd, ten (2). op de M 4 Be-  *H BEDESTOND, Belofte aan de eene, en de Bedreiging aan de andere zijdi , en eindelijk ten (3) op het Onfaalbaar Bewijs van de zekere Voordeelige uitkomst voor den gehoorzaamen en de wisfe nadeelige uitkomst voor den weerfpannigen en ongehoorzaamen. — I. _ Wat het eerfte nu aanbelangt, namelijk de Plicht, die hier gevorderd en voorgedragen word, deze beftaat in gewillig te zijn en te hoor en, terwijl de tegengengefte-ide Ondeugd voorkomt onder de benoeming ■van weigeren en wederfpannig zijn, — A. Iirael had reeds ailerlije bezoekingen en Oordeelen Gods onderranden, hun ftaat was al meenig* maaien den ondergang gedreigd en nog waren de Kraellers in netelige omftandigheden: — maar wat was de Rede hiervan? — Wat anders, dan dat ze piet wilden hooren noch acht Haan op de ftem en Vaderlijke waarfchuwingen des Alderhoogften! — dit was de waare rede en Oorzaak, om welke ze kampen moesten met tegeaheden. — Voor dit afgedwaalde Volk derhrjven wierd het wel degelijk tijd, —- Ja Hoog tijd, orn te rugge te keeren van hunnen Doolweg tot Gqd, den Springader des Levens: — En om hen nu tot ztük een wijze handeling te brengen y zoo eischf God tans nog op eene ernftige wijze van hun, dat ze nu hunnen Plicht betrachten zouden, door na hem te Hooren en gewillig te zijn. — Door dit Hooren , eischt God van den IftaeUern eene volkoomene betrachting van hunnen gantfchen Gods- . dienstigen Plicht, in welken dat alles te doen is opgeflooten, wat God behaaglijken dat alles te laaten, wat hem mishaaglijk is. — Dus immers ook bevattede dit woord alle die plichtsbetrachtingen in zich, welke men verfchqldigd is waar teneemen, omtrend Jezus de Zoon van God, toen de Alderhoogfte zulks gebruikte, qmcrend Christus, verheerlijkt zijnde op  over J E Z. v. vs. ij en 20. 185 den BergThabor, want toen, (leezen wij bij Math. xvn: vs. s,) overfchaduwde Jezus Leerlingen Petrus, Jacobus en Joannes, eene luchtige wolke en eenftem■me kwam uit dezelve, zeggende, deze is mijn Geliefde Zoon, in den welken ik mijn Welbehagen heb, hoort hem. —— Door dit Hooren dan zal God in het bijzonder van Ifrael vorderen de volgende zaaken; — Voor eerst: Dat het Ifraelitifche Volk opmerkzaam en met aandacht moest hooren na de woorden, die in den Naam van God hen voorgedraagen wierden, door de Propheeten en de Leeraaren , die in het midden van hun waren, dat tevens de Godlijke bezoekingen hunnen Aandacht moesten opwekken en bepaalen, tot een naauwkeurige overweeging en opfpeuring der beweegredenen, die aan de zijde Gods gevonden wierden en welke hem aanzetteden, om met hen in tegenheid te wandelen, — en dat ze bijzonder oplettend moesten weezen, wanneer hun door den Propheeten wierd toegeroepen, Hoort des Heeren Wlord, — Ja dat ze dit als een middel moesten aanzien, om hen af te trekken van den weg des verderfs en op den weg des Vredes te brengen. — > Ten anderen vordert God van den Ifraellern door dit Hooren, dat ze de Woorden Gods door het Geloof moesten aanneemen, die van gantfcher harten goedkeuren, — in heilige eerbiedvolle liefde toeItemmen en met ootmoed en onderwerping omhelzen; terwijl zulk een geloovig hooren niet alleen noodzaakelijk is voor een Mensch, zal Hij met God een Verbond maaken, maar hij zonder hetzelve ook nimmer tot de waare Bekeering of aanvangelijke Heiligmaaking kan koomen: want zal een en ander plaats hebben, dan moeten de Woorden Gods en zijne Beloften aangenoomen worden, ja dan moet men de M s ftem-  i85 bedestond; Stemme van God en zijne Wegen en Werkzaamheden goed en aller aanneeming en liefde waardig keuren, want dus doende grijpt men geloovig de ontfermende liefde en goedheid Gods aan en fteunt op zijne genadige toezeggingen. En eindelijk Ten derden: Eischt God door dit hooren van den Ifraeliten, dat zij zich aan de Woorden Gods zoo heiliglijk moesten verbinden, dat niets genoegelijker voortaan bij hun waare, als om dezelve hartelijk te gehoorzaamen en na deszelfs regel te wandelen: want waarlijk die uit God is, moet de woorden Gods hooren, dat is , die gehoorzaamen en daarna getrouw zijn levenswandel ter verheerlijking van God beftuuren. — Hierom word er ook gezegt, zalig zijn ze, die het ÏVoord Gods Hooren en dat bewaaren en weer opeen andere Plaats, indien gijdeze dingen, de •woorden en het welbehagen Gods, weet, zalig zijt gij, zoo gij ze doet. " Dit geloovig gehoorzaamen omtrent God en zijn Woord nu, moeste niet een gedwongen werk zijn, —■ de Iftaellern moesten zulks niet doen, door een bloote uiterlijke vertooning, en uit Dwang, — maar zij moesten dit hartelijk en met blijdfchap verrichten, en daarom gewillig zijn om te hooren: — zij moesten ras zijn om te hooren en volvaardig met een innerlijke vergenoeging en goedkeuring des Harten gehoorzaamen, wanneer God tot hen fprak, — Zij moesten met toegenegenheid de beveelen Gods Ontfangen en met vreugde het Pad Zijner Gebooden loopen. — Zij moesten dat gewillige Volk des Heeren worden, 'c welke God liefheeft uit geheel hunne Zielen, met een onverdeeld Harte en alle de vermoogens en het geen zich bereidvaardig onderwerpt aan het welbehagen Gods. — Ook moesre het gewillig Hooren na Gods wil zoo krachtig werken in de Harten der Ifrael- Iers  over J E Z. l: vs. 19 en io. ' 18? Iers, dat ze zich niet vernoegden met eene gebrekkige gehoorzaamheid, maar veel meer met lust en iever ftreefden na de volmaaktheid, zij moesten dus in zeker opzicht gelijk ftaan aan den Apostel Paulus welke getuigde , niet dat ik airede volmaakt ben of het alrede gekreegen hebbe, — maar ik jage daarna, of ik het hijgen mochte, namelijk de volkeomene gehoorzaamheid en volbrenging der GodsdienftigePlich- B. Tegen over her. gewillig zijn en hooren nu word gefteld een tweetal ondeugden, namelijk weigeren en wederfpannig zijn. 1 Weigeren het tegendeel van hooren en gehoorzaamen zijnde beteekent, na de kracht des Grondwoords, met een opzetlijke boosheid en hartnekkigheid aan te druizen tegen het licht en de overtuiging der waarheid, — zich aikeerig te houden van het betrachten en volbrengen dier dingen, die men redelijk oordeelt en niet anders, dan Plichtmatig kan aanzien, niet tegenftaande alle waarfchuwingen, — Beloften, 1 bedreigingen, — en vermaaningen: — dus word het gebezigt bij Exod. 7. vs. 14., al waar van Pharao getuigt word, dat zijn Harte zwaar was en hij weigerde het volk te laaten trekken, — . Voorts word in tegenoverftelling van gewillig zijn gefteld wederfpannigheid: — het woord in den grond text geeft te kennen, verandering te zoeken, afvallen, verbitteren en muitziek te worden: en inderdaad dit ook brengt de Natuur der zaake met zich; immers Iemand, die niet gewillig hoort na Gods Beveelen , maar dezelve in den wind flaat, wijkt af van God en verandert daardoor, want in ftede van te gehoorzaamen aan God zijnen Hemelfchen Vader, overeenkomftig de betrekking, die er plaats heeft tusfchen hem en zijnen Former en Weldoener, geeft zoo iemand  i«8 bedestond. mand gehoor aan de vleitaal en de verleidingen van den Vorst der Duisternis en neemt daardoor eenen anderen Heer en Vader aan, namelijk de Vader der leugenen: — Hij, die dus handelt, mag ook met recht een afvallige genoemd worden, door dat hij niet alleen het heiligfte verbond verbreekt, maar ook afgaat en verlaat die wegen, welke hij, als een ge-; hoorzaam en gewillig kind van God moeste bewandelen: —- zulk een Mensch voorder verbitterd God, daar hij door zijne ondeugdzaame werken zich het heilig misnoegen des Alderhoogften op den halze haalt: — En eindelijk zoodanig een verdwaasde fterveling, die dus wederfpannig is, handelt, niet alleen tegen de zegenrijke oogmerken Gods aan , maar toont ook een muiteling tegens zijnen Goedertierenen Langmoedigen en Bermhaitigen Hemelvader te zijn, door de goede en liefderijke werkingen Gods ter zijner bekeering en herftelling moedwillig, tot zijn eigen verderf, te dwarsboomen en doortusfehen hem en zijnen Medoogenden Schepper en Verlosfer, door zondige daaden met lust en vergenoeging te pleegen, eenen nadeeligen icheidsmuur op te richten. — Zie daar nu tegen over het gewillig hooren, doorjezaja een hardnekkige weigering en onwilligheid, ja een opzetlijke weerfpannigheid gefteld: Zie daar dus twee dingen, welke zoo fterk met malkanderverfchillen als Hemel en Aarde, —• Waarheid en leugen, licht en Duisternis, —— daar her eene God behaaglijk en het andere hem mishaagiijk is, — het eene de Zaligfte en het andere de Rampzaligfte Gevolgen heeft, gelijk als wij dk overtuiglijk kunnen zien in mijn Tweede Deel, H, Alwaar wij deze Heerlijke Belofte voor den Gehoorzaamen en gewiiligen vinden, dat zij het Goede des Lands zullen eeten en tevens deze geduchte be- drei-  j E Z, i: vs. 19 en ia? 4Ï> dreiging voor den weigerenden en ongehoorzaamen ; dat zij door het zwaerd gegeeten zullen -worden. — A. Den gehoorzaamen en gewilligen word hier eene heerlijke en Zegenrijke Belofte gedaan: — hen word toegezegt, dat Zij het goede Dezes Lands zouden eeten. — Door dit Land moet men zeker verftaan het Joodfche Land, het vruchtbaare Kanaan, 'e geen den Godvreezenden Abraham en zijn zaat tot een Erfdeel gegeeven en tot een Voorbeeld en onderpand der Hemelfche erffënisfe gefteld was. — Het goede dezes Lands geeft te kennen, eene vrije, vreedzaame, aangenaame en geruste inwooning in het zelve, gepaart met de genieting van alle vruchten en verkwikl-ijke voortbrengzelen, die dit land opleverde, welke aangenaame voortbrengzelen niet weinige, maar veele waren, gelijk wij zien kunnen, wanneer wij fiegts opmerkzaam leezen , 't geen we vinden bij Deut. 8: vs. 7, 8 en 9. — Dit Goede aes Lands nu zouden zij zelve eeten, het zou niet door vreemden, door Haateren en .overheerfcheren verteerd en ten nadeele van hun opgeflokt en daardoor hen ontvreemd worden, neen! zij zelve zouden deze Heerlijke Gefchenken Gods gebruiken, — zij zouden in Vrijheid, liefde en onderlinge Vreede in Kanaan woonen en de vrugten des Lands met zegen genieten, doch op voorwaarde van gehoorzaamheid en gewilligheid; want zoo dit niet, maar weigering en weerlpannigheid bij hen plaats greep, dan zouden ze niet alleen hiervan verftooken maar nog bovendien B : Door het Zwaei d Geèiten worden indien men met de vervulling dezer bedreiging raadpleegd en de kracht des woords in aanmerking neemt, dan moet men hier door het zwaerd twee dingen verftaan, namelijk Onderlinge Verdeeldheid en de Woede des . Oor-  :ï9© Bedestond Oorlog*: — Dit zwaerd der Tweedragt endesKrifgi zoude der Hebreeuwen Land en vooral her Prachtige Jeruzalem verwoesten, verteeren en geheel verfijnden, dit Zwaerd zoude hun uitroeien, — ja dit zwaerd' zou hungantfche land doorgaan, en vet geworden van Menfchen vleesch, dan gedoopt en geverfd worden in hun bloed, — Zwaare Bedreiging ! — Naar vooruitzicht!! — dit nogtans zoude zeker gebeuren,' wanneer de Israëliërs weigerden en weerfpanning waren, ja even zeker, als dat zij het goede des lands zouden eeten, indien zij willig waren en gehoorzaamden , want van beide zegt de Propheet. III: In mijn derde Deel, want de Mond des Heeren heeft het gefprooken. — als behelzende dit in zich een onfaalbaar bewijs van de zekere voordeelige uitkomst voor den gehoorzaamen en de wisfe nadelige uitkomst voor den weerfpannigen en ongehoorzaam en. — De Betoog grond, waarmede de Propheet zijn zeggen ftaaft is volledig beflisfende, want wie toch zoude durven twijfelen aan het nimmer wijfelend Woord des Heeren: — en dit, dat de Mond des Heeren zulks gefprooken had , dat het een getuigenis was van God zelve, moeste zeker bijzonder krachtig zijn voor den Israelleren, Daardoor wierden ze opgewekt om op te fpeuren de gezegdens en woorden, die Jehovah weleer aan hen gedaan had of' welke hij voortijds hunne Voorvaderen had voorgedraagen. ; Gelijk wij zien kunnen dusdanige betuigingen van God bij Levit. s6 vs. 3— 25. en in heTgèheele i%(ie Hoofddeel van Deutern: — want daar vinden weeën geheel 't zaamenfiel van bezoekingen en plaagen voor den weerfpannigen en van zegeningen voor den gewilligen en gehoorzaamen, en Mijn Vrienden ! wilt ge eens naauwkeurig zien een nette uitbreiding en juiste verklaaring van het geene in mijnen Text met  óvir j E 1. i. vs. 19. en 49. 191 tnet korte woorden word Voorgedraagen, leest dan met aandacht Deut. 30: vs. 15 — 20. ingefloo£en. — En waarlijk! het behoeft niemand te verwonderen , dat God dusdanige Beloften en Bedreigingen aan het Ifraelfche Volk doed, want God kan uit kracht van zijn verbond en zijne Deugden en Eigenfchappen zijn zegen niet onthouden aan zijne gehoorzaame Kinderen en gunstgenooten, dewijl hij zich zelven niet kan verloochenen maar overeenkomftig zijne toezeggingen en de Aart en Natuur van zijn weezen trouwe houd tot in Eeuwigheid. — Desgelijks ook kan God, met eerbied gefprooken, den weerfpannigen zondaar, die opzedijk met een opgeheeven hand zijne goede Vaderlijke oogmerken geduurig dwarsboomd en zich niet tot het goede wil te rug laaten brengen, niet ongeftraft laaten, daar hij een beilig God is en den fchuldigen geenzins onfchuldig zal houden. — Met volkoomen recht der. halven mag de Propheet in mijnen Text zeggen, Indien gij willig zijt en Hoort, zoo zult gij het goede dezes Lands eeten, — Maar indien gij weigerd en wederfpannig zijt, zoo zult gij door het zwaerd gegeeten worden, want de Mond des Heeren heeft het gefprooken. — TOEPASSING. Zie daar Mijne Vrienden! zulke woorden verklaart, welke niet toepaslèlijker konden zijn, al waren ze voor ons gefchreeven en onmiddelijk.door God, in de tegenwoordige omftandigheden, aan het Volk van Nederland en de inwoonderen dezer Stad geopen-» baard: — want eveneens ais voor heen voor het volk van Ifrael ftaat nu ook voor ons een twee- vou-  19* BEDESTOND voudfge uitkomst der zaaken open: of, dat wij door het Zwaerd der tweedragt of het flaaffch juk der Overheerfching verteerd worden, of dat wij, in Vrijheid, met behoud onzer wettige Rechten en Voorrechten Eendrachtiglijk en onder het genot van eene Algemeene Weerkeerige Liefde het Goede Dezes Lands eeten. — Zoo wij nu als Braave Vaderlanderen en Christenen een afkeer en walg van het eerfte hebben en begeerte tot het laatfte, Dan moeten wij gewillig zijn en Hooren en integendeel niet weigeren en weerfpannig handelen: daar als dan de uitkomst voor ons gelukkig en het tegengeftelde plaats hebbende rampzalig zal zijn, — Want de Mond des Heeren heeft het gefprooken. —• Was Kanaan een Land op eene bijzondere wijze gezegend, Neer. lands inwoonderen kunnen ook al dankende betuigen zulk een land te bewoonen; immers met recht kan men zeggen, dat God hier zijn Wijngaard geplant heeft op een Vetten Heuvel, wanneer men maar oplettend overweegt, welke en hoe menigvuldige zegeningen en uitgelezene Weldaaden'God in het midden onzer heeft uitgeftort. — Niet alleen heeft de Koophandel en een meenigte Fabrieken ons doen bloeien en aanzienelijk gemaakt, maar de Kunften en Wetenfchappen, die in de Voorzienigheid mods, aangekweekt worden door de Welmeenenden des Vaderlands doen ons wandelen in het Licht der Wijsheid en des Christendoms en maaken ons geerd en aanzienelijk bi] Vreemdelingen: —■ dit is een algemeen goed van dit Land. — Een bijzonder goed is waarlijk de betoonde liefde Gods, die wij daarin hebben kunnen gewaar worden, dat God ons gerust heeft doen woonen onder onzen Wijnftok en Vijgeboom. — Wel is waar zomwijlcn wier  • «IK J l Z. i. VI. en 4«. ÏJ3 wierden wij gedreigd door Oorlog, dan weer door Hooge Watervloeden, dan door Veepest en dan door Verdeeldheden , maar dit waren Vaderlijke Kastijdingen en bezoekingen, die ons om onzer zonden willen overkwaamen, en waarin God onze waa* re Bekeering bedoelde , terwijl die [tegenheden nog doormengt waren met Vaderlijke ontfermm- een. * — En overweegen wij of God ook zijne Goedertierenheid aan deze Stad en deszelfs Inwoonderen betoond heeft, dan moeten wij aan de Eene zijde vol uit betuigen Ja, want hij heeft hier Dingen doen gebeuren, Plannen laaten beraamen en braaven verwekt tot de uitvoering derzeive, de dadelijke werkzaamheid daarvan zoo genadig gezegent, dat men 'er over verbaast moet ftaan, —— maar aan de andere zijde toont God aan ons, dac deze Bewijzen van Liefde en Langmoedigheid gegeeven zijn met oogmerk om ons ter bekeering te brengen, door toe te laaten, dat het Zwaerd der tweedragt Neerlands Inwoonderen dreigt te verfiinden,- terwijl die nooit anders, als voor een bezoeking kan aangemerkt worden: En daarom tans komt het 'er op aan, indien we in ons Vaderland en onze onftervelijke zielen een wezenlijk belang ftellen of wij befluiten kunnen, om geloovi.r en gewillig te gehoorzaamen de Vaderlijke leidingen en beveelen van God , daar wij dit Voornoemende en met er daad volvaefdig uitvoerende, " onder afbidding van Gods Genadige Hulp en bijftand, verzekerd kunnen zijn, dat wij niet, noch door het Zwaerd dei Tweedracht, noch door het Zwaerd der Heerschzugc en Geweldenarije, gegee. ten zullen worden, maar integendeel het Goede N des  ïj+ BEDISTQNb des Lands genieten, Vreede, Welvaaren, Vrijheid, Eendracht en alle Wenfchelijke Voorrechten. — God zelve beiluure onze Harten ten goeden en vergunne ons dit heil en dezen Zegen, om Jezus zijns Zoons willen AMEN. B E-  BEBESTOHB* OVER DE WAARE AART EN NATUUR VAN EENÊ NATiONAALK GERtCHTlGHrilD EN DER* ZKLVER ZEGüNRilKrj; GEVOLGEN. GEHOUDEN TE UTRECHT,* den 8 Novemher. 1786. ü I T Spreuk. 14 vs. 34* Gerechtigheid verhoogt eefi Volk: — maar de zonde is een fchandvlek der ISatien. WAARDE MEDECHRISTENEN. 'Foen wij deze woorden van den wijzen Koning Salomo laazen en herbazen en daar bij in aanmerking naamen de tegenwoordige omftandigheden, kwam het ons voor, dat dezelve zeer gepast waren voor de tegenwoordige Bedeuuren: — wij beflooten dadelijk om twee Bedeftonds verhandelingen over dezelve te houden ; — dewijl ze voor een te zaakenrijk zijn. In onze tegenwoordige nu zullen wij aantoonen, dac c te kennen gegeeven word. — Om dan nü onderfcheideniijk te bepaalen, hoedanig een Gerechtigheid hier voorgedragen word, zoo kunnen wij'er geen betere befchrijving van geeven, als dat het die ftandvastige en geduurige wil en werkzaamheid van den mensch is, waar door hij met blijdfchap geneegen is, om oprechten getrouw omtrend zijnen Naasten te handelen, waar door hij zich tevens weldaadig betoond omtrend zijne medemenfchen en met vreugde elk geeft, dat hem toekomt. —• Deze befchrijving van de Gerechtigheid nu brengt met zich, dat niemand anders de Gerechtigheid beoefent, als wanneer hij werkzaam is, overeenkomftig die verbintenisfen, in welke hij tot zijn Evenmensch, als een lid der menfchelijke maatfehappije, ftaat. — In het algemeen is het geheele menfeheiijke Geflacht een lichaam, waar van alle menfchen leden zijn ,daar uit ontftaat de verplichting van elk mensch, om als mensch, als zulk een lid, zijne mede-menfchen en mede leden oprecht en getrouw, rechtvaerdig, te behandelen: hier toe is hij door het rechc der Natuur y«rbonden. —- Maar  o«t SPREUK. 14. vi, 3 zonder uit het oog te verliezen het Doeleinde, tot welke God den mensch gevormd heeft, — de Betrekking, die daaruit ontftaat, tusfchen her Redelijke fchepzel en zijn Oorzaak, de Heiligheiden Recht- vaerdigheid van God als een Overal zijnde Zelfftandigheid, — de onbepaald groote liefde des Alderhoogften en dat alle zijne wegen enkele wijsheid en vaderlijke goedertierenheid ademen en nooit anders clan het waare heil des menfchen bedoelen, — en dus dit zijn Zondenen Ongerchtigheden, waardoor men rechtftreeks niet beantwoord aan zijne Betrekkingen en verplichtingen omtrend God en den Zaiigmaaker. — Ver-  ovEit S P R E ü K E. 14-vs. 34b. 2" Verder, die zonden en ongerechtigheden, waardoor men zich niet houd aan de waare liefde! de. naasten, worden alsdan begaan, wanneer men iemand haat, en hem de gevoelige gevolgen van zulk een haat doet ondervinden, — wanneer men onvergeeflijk is omtrend de beleedigingen , die ons zijn aangedaan, en de voorfpoed van dezulke, van welke wij denken mishandelt re zijn, met nijdige oogen beghiurd, — wanneer men twist en tweedracht verwekt, bevorderd en aankweekt, — wanneer men geen liefde noen fuZvooreen waare Christelijke en Broedertje oegevenheid,dienochmeteengoedge^ het Woord van God ftrijd, — wanneer men zijnen naas Ïn verlekt, en het op deszelfs ondergang toelegt — wanneer men geen weldadigheid beoefent fchoon in zulke omftandigheden gefteld zijnde do«r de Godlijke Voorzienigheid, in welke men « ftaat is, om wel re kunnen doen aan den behoeft.gen — wanneer men belust op woeker is, en de gulde regelen der waarheid veronachtzaamende, zijnen evenmensch verongelijkt, door leugen en bedrog, — _ wanneer men door oneerlijke en onreine woorden zijnen.naasten ergert, of, door laage, onberaamelijke fcherzerijen hem zoekt befpotiijk te maaken , en zich dus doende ten nadeele van een ander vrolijk maakt, — wanneer men zijnen medebroeder lastert, en hem zaaken aantijgt, die onwaarachtig zijn,'— wanneer men als Regent, — Leeraar, — Koopman — of in welke andere betrekking men in de menfehehjke1 Maat, fchappije in 't gemeen, en het Vaderland in t bijzonder gefteld is, niet beantwoord, aan den waaren inhoud van zulk eene plichtmaatige gerechrigheid aIs in eene voorgaande Bedertonds Verhandeling gefchetst is __ En eindelijk laat ik hier nog bijvoegen, de Hartstogtelijke ondeugden , door welke men aanzon-  *iü BKDESTOMÖ digt, tegens zijne verplichtingen, omtrend den naasten en het Vaderland, en waardoor men tevens ook onrechtvaerdig omtrent zich zelven handelt, deze zijn Ei. genbaat, — Hoogmoed, — Kleinachting omtrent zijnen Evenmensch,-—Heerschzucht, — onbermhartigheid, — lafhartigheid, — wraakzucht, — gierigheid, .— onvoorzichtigheid, — onkuisheid,—— dronkenfchap, — luiheid, — verkwisting, —onmatigheid , en wat al meer. — Dit alle zijn waarlijk ondeugden, die met de gerechtigheid ftrijden, en welke men maar alleen behoeft te noemen, om in te zien, dat dezelve een fchandvlek der Natiën zijn, en de ondergang van een Land en Volk bewerken. — En inderdaad het is ontwijfelbaar zeker, dat eeneNationaale ongerechtigheid een Volk en Land verderft: — Want betreffende het niet beantwoorden aan de plichten jegens God, daardoor verwekt men het heilig misnoegen van den Aibefluurder: Nu is het zeker, dat geen Land of Volk gezegend kan worden, indien God, de oorfprong alles goeds, zulks niet doet. — En derhalven dat het zeer ongelukkig en rampzalig 'er uit moet zien, wanneer God zijn zegen onttrekt en zijn wettig misnoegen toont, over een geheele Natie; terwijl dit nochtans zeker zoo is, indien een volk niet zoekt te beantwoorden aan de verplichtingen, die tusfchen hetzelve en den Alderhooglten zijn. — in dezen is bet dan zeker, dat de zonde een fchandvlek en verderf der Natiën is. — Maar dit word niet minder duidelijk, wanneer wij zien op die ongerechtigheden, welke opzicht hebben op den naasten, ons zelven, de Maatlchappije in 't gemeen en het Vaderland in 't bijzonder; — immers onkuisch, wellustig, verkwistende, lui en on- ma-  ovER S P R. É U K E. 14. vs. 34b ais matig levende, terwijl men zoo wel de ongerechtigheid , als de leugen en laster bemind, verderft men zijn eigen welvaaren, verliest men de achting van den nabuur!, daalt vroegtijdig in het graf, verderft hec Vaderland, is zoo lang men leeft, een fchandvlek, en na het leven doet men, fchoon bezeffeloos in het graf leggende, nog de zaaden des verderfs opgroeien in een zwakke en diep bedorvene Nakomelingfchap. — Hij die zich overgeeft aan deze ongerechtigheid kan nooit eenige wezenlijke dienften verrichten, aan het Staats of Kerkgebouw, terwijl dit vervallende een Land daardoor aan de verwoesting en het onvermijdelijke verderf word overgeleeverd : gelijk dit geredelijk moet toegeftemd worden, door elk, die oplettend den Aart en de Natuur der Ongerechtigheid betracht en derzelver Rampzalige Gevolgen naoogt.—■ II: Brengen wij dit nu over op de gefteldheid van Nederland, welke der Opgetelde Ongerechtigheeden moet men dan niet bekennen, dat dadelijk in dit Gemeenebest plaats hebben, Ja menigvuldig gevonden worden, —- Want om nu niet van het gaande weg toenemende Ongeloof, Ongodsdienftigheid , Geveinsdheid en Eerbiedeloosheid omtrend God te fpreeken, zo neeme men maar eens opmerkzaam in overweeging, hoe groot en menigvuldig de zonden dezes lands zijn, in het vloeken en misbruiken van de Heiligde Naamen, — in de Verblijfplaatzen der duisternis en de kameren der ontugt te bewandelen, — in het fpotten met een waar Godsdienftig leven, — in de fchaale des om echts te waardeeren en die der Gerechtigheid met een Baatzuchtig hart te verwerpen, — in woeker en bedrog na te jaagen en zijnen evenmensch te bezoedelen met het vuile zwadder der laster, — in hoogmoed, Heerszugt, Wraaklust en Dartelheid aan te kweeken, — en, om niet meer te noemen,— O 3 in  si4 BEDESTOND jn een luie en verkwistende levenswijze in trein te brengen. — laat hier de ondervinding fpreeken, —zijn Neerlands inwoonders niet aan zulke ongerechtigheden fchuldig? — zijn veele Ingezeetenen van dit Gemenebest ten dien aanzien niet een Schandvlek in het midden der Naden, door de zonde geworden? — Waar vind men daarom ook de Sterkte, Arbeidzaamheid, lever en Vaardigheid der oude Bataven, .— Waar de ieverige onderhouding van den openbaaren Godsdienst, zoo als die bij de Voorradederen plaats had? — Hebben de Weldenkende in den Lande in het eerfte en tweede geval geen reeden tot klaagen? Was het wel ten onrechte, wanneer de braave Staaten van Holland en Westvriesland in hunne uitfchrijvings brieven bij een menigvuldige herhaling daar over klaagden? Ach! waar zijn de oude Zeden en loffelijke Hoedanigheeden der Oude Bataven? — Wij willen hiermede niet zeggen, dat er niet nog zeer veele Braave en Welmenende Beminnaren van God en het Vaderland in onze Republiek zouden zijn: want het tegendeel bewijst in dezen de Ervarenis ook aüerduidelijkft. — Maar dit beoogen wij hier mede, dat fchoon er Gerechtigheid in den lande woond , het tevens ook waar is, dat de Ongerechtigheid der Nederlanderen tot den Hemel toe geklommen is; — terwijl dit laatfte een wezenlijke Schandvlek en Verderf voor het Vaderland is. — En wel eens deszelfs ondergang zoude kunnen zijn, — indien het geen de Hemel verhoede, het eens gebeurde, dat het Onrecht Zegepraalde over de Gerechtigheid. —• Wij, Waarde VrLnden! leeren uit het tot dusverre voorgedragene, dar wij wel degelijk ons bevlijtigen moeten , onder affmeeking van Gods genade, om de opgetelde grove Ongerechtigheden en ook alle meer  BEDESTOND 21$ meer verfijnde Wanbedrijven te mijden , om ons zorgvuldig daarvoor te hoeden, en overtreding gewaar wordende boervaerdig en met hartelijk gemeend Berouw God in Christus om Genade te fmeeken, om tevens , met eene Plichtfchuldige Christelijke waakzaamheid , de daar tegen overftaande Deugden te beoefenen, — om dus geloovig, — Lijdzaam, — Vredelievend, — Nedrig, — Voorzichtig, — Matig, Rechtvaerdig en Godzalig te wandelen, als in de Nabijheid en fteeds onder het Alziend Oog van God, want dan zullen wij, de Belangens van den Godsdienst, — het Welvaaren van den Naasten,—ons eigen waar Geluk, — de voorfpoed des Vaderlands, ■ en het Heil der Menlchelijke Maatfchappije, krachtig bevorderen en daardoor in onzen kring teekenen en fpreekende bewijzen geeven van het Echte Christendom en de Zuivere Vaderlandsliefde, —ja dan zullen wijbetoogen, dat wij Zoonen der Vrij- " heid, Dankbaare Telgen des Vaderlands, Beminnaaren der Gerechtigheid, Kinderen Gods • Broederen van Christus, En Erfgenaamen van een Eeuwig Heerlijke Zaligheid zijn , die, in- ftede van een Schandvlek der Natiën te weezen, eens vlekken loos heerlijk en onbezwalkt gelukkig zullen overkleed worden met de driewerf zalige woonftede Gods in den Hemel. Laat ons nu hartelijk om een en ander God aanfaieeken. __,