TWEE BIJ HET TOEDIENEN VAN DEN CHRISTLIJKEN DOOP, sa a r* n k n » TEN AFSCHEID VAN DB DOOPSCEZINDE GEMEENTE TE UTRECHT; ALDAAR. GEHOUDEN Ben iödün en 3often van Zomermaand I."5J» DOOR. JOANN. AIJB. S. HOEKSTRA, Thans Ltcrt>itr hij de Gemeente ier Doopsgezinden yen Hamburg en Al'ona, enz. Vooraf is geplaatsc eenïg verslag aangaande iiet Doopsgezind kerkgenootschap., TE UTRECHT, %9 j. v ft n ROSSÜM, 179I,  Christus haft mij niet gezonden om te doopeit, maar om de V.ijdS toodfchap te verbreiden , niet met redekundige wijsheid, opdat het Kt uil van Christus niet zoude te niet ranlcn. Want hoewel de leere aangaande het Kruis dwaasheid is voor hen die verloren gaan, zooW zij voor hen die behouden worden, voor ons ,eene kragt i/an God.-. Want dewijl de wereld door \}:aare~\ wijsheid God in zijne wijsheid niet gekend 'heeft, heeft liet Gode goedgedagt, hen die fjslooven te behouden door de dwaasheid der verkondigde leere. Zuo verkondigen wij dan cenen gekruisten Christus , den j'oodeis wel een aanjloot en den Heidenen ■ eene dwaasheid ; maar den geroepenen zeiven, zoo wel joodeiz als Griek:n, Christus Gods kragt en Gods wijsheid. _ Want , Broeders , gij ziet hoe gif geroepen zijt« dat gij niet yeele wijzen zijt naar het yleesch , niet yecle magtigen, niet veelen van aanzienlijke geboorte: maar God Reeft het iwaaze der wereld ', en liet zwakke , het onedele , het ver. worpene en 't gene niets is uitgekozen , opdat hij de wijzen en 't geae Jlerk b befchaamen, en V irene iets is vernietigen zoude ; eit alzo niets wat vleesch is zich beroemen zoude voor God. Uit heat toch zijt gij in Christus Jefus , die ons wijsheid geworden is van, Gode , rechtvaardigheid namelijk en heiliging en verlcsfing ; op. dat, gelijk er gefclireeyen fieat, dis roemen wil in den Heers. £i'cU beroeme.. Ap. Paulüs, I Kor. I. V». 17 3'» ad Ed. Grie'ï.  BEVATTENDE TEFFEÏfS EENIG VERSLAG AANGAANDE DEN TOESTAND VAN HET DOOPSGEZIND KERKGENOOTSCHAP. 0e Christen - gezindte , welke die der Doops* gezinden genoemd wordt 3 rekent den oorfprong haarer leere zoo oud als het begin des Christendoms ; ook meent zij t dat, in de donkere tijden der volgende eeuwen, die leere, of het meest kenmerkende derzelve , mede voorgeftaan is door de brave Waktenfen en derzelver Voorgangers,die, de felle vervolging der Roomfche Keizgren ontweeken zijnde, in dePiemontFche valleijenen elders jbeftendiglijk van de leere Van Rome en van dm invloed van zijnen Bischop rijn afgefcheiden gebleeven , belijdende eeneji meer zuiveren Godsdienst, waar van zij ook hier en ginder, van tijd tottijd, ftraalen. hebben d$en * -3 fchie*  46 & fchieten, en ook denzei ven vaak hebben moeten verzegelen met hunnen marteldood Geen wonder dan, dat, in de latere tijden der groote hervorming, welke van de uitmuntende mannen, Luther en Calvin, benoemd pleegt te worden, ook het aantal dar Doopsgezinden, reeds uitneemend groot en zeer verre uitgeftrekt geweest zij , offghoon zij toen gewéldiglijden moestenten ten doele ftaan aan de heetfte vervolgingen en wreedfte martelftraffen, om dat zij, bijzonderlijk ook door hunne verwerping van den Kinderdoop en de gevolgen van dit begrip, nog meer dan andere Hervormden, gehaat waren; vooral, daar de oproerige geest der geestdrijvende Wederdoopers aan deeze gehee* 1* (a) Breeder te zien bij den, in leeven, zeer waardijen Leeraar der Utrechtfche Doopsgezinden, M. Scha» gen: de Kerk der Nederlavdfch* Doopsgezinden in der' zeiver Reformatie; Haarl. i?43» bladz. 13? tot 140. Ook begunstigt de beroemde Mosheim deeze afkomst der Doopsgezinden , welken hij anders niet, zeergunstig fchijnt: Injlit, Wft.Ec$Ief, maj. Ed. 1764. pag. ^3, feq.  * 7 * ie 'Gezindte werd toegekend , niettegenftaande dathunne voornaamfte Leeraars van dien tijd , ea daar onder de geleerde en bezadigde MennoSimons, de waare Doopsgezinden, tegens dien blaam en laster, openlijk en kragtig verdedigd en daar van wel degelijk gezuiverd hebben. Zodanig was, voor ruim derdehalve eeuw 1 liuntoeftand , wanneer men hen , volgens de uitfpraak van een kundig Oordeelaar , met regt, onder de overige Hervormden- mogt pnderfcheiden, met de benoeming van fïillcn en zagUnoe. digen in den lande , wier grond en doelwit was, niet alleen om de verbasterde Leere , maar ook om den christlijken Wandel te verbeteren (c). Ten deezen einde, volgens denzelfden Schrijver, drongen zij , eerstlijky op eene onwrikbare aankleeving aan Gods befchreeven woord ten regelmaat huns gelocfs , en, volgens het zelve , vowal op het algenoegzaam zoenoffer (£) Schagen, ter aar^eli. plaarfe, bladz. ip. (O Dezelfde, bl. 31. *4  3S offer van Jefus ; als het éenlg voorwerp vai hun vertrouwen; wijders op een'e ernstige waare wedergeboorte en nieuwigheid des leevens; ten vierden, beijverden zij zich, om onbefmet te blijven van wereldfche pracht en grootheid , met ver., mijding van allen twist, ftrijd eii fecterije ; zij keurden , ten vijfden, af den Kinderdoop, het Eedzweeren, en het Oorlog voeren ; en voortt ftelden zij zich de betragting voor van nedrigheid, onbekendheid inde wereld, weerloosheid .teffens rnet een ftandvastig aankleeven aan de zaak des Heeren,met opzetting van alles, tot den laatften blocddroppel toe, voor zijne ecre en waarheid GO* Dit weinige geeft eenig denkbeeld van het oorfprcnglijk gevoelen en hoofddoel dier welmeenende Christlijke Gezindte, welke 3 ook in dien tijd, niettegenlraande allen tegenfpoed, welhaast tot veele duizenden zich uitbreidde, yoornaamlijk in de Nederlanden > doch ook in ver- (i) Mcnno Simons Fundament der Christl. leere \ zie Schagen, bladz 31,  * 9 5» Verfcheidene andere landen van Europa, e« niet min ih het nabuurig Engeland In dien tijd en laater,gafook het toepasfen varj de christlijke Zedeleere op kleine bijzonderheexfen in liet uiterlijk gedrag , vooral in onze Gewesten j in 't verloop van ruim eenc eeuw, aanleiding tot twisten en fchcuringcn; doch de gewigtige Leerftellingen werden toen nog niet aangetast. Verfcheidene gedrukte Belijdenisfen geeven dit te kennen. Doch naderhand werden fommigen afkeCrig van alle Belijdenisfen, en gaven gelegenheid tot langzaame Veranderingen in leerftellige ftukken ; terwijl anderen daar tegen bleeven werken door Geloofsleuzen. Onder deeerstgemelden, die allengs de talrijkRen werden, bleef nog vervolgens het voorftaan en uitoeffenen van den Doop der bejaarden wel het algemeen en beftendig kenmerk, waar aan eij met andere Gemeenten der Doopsgezinden feeh hieldeiijen waar vanzijzich met hen benoemden ; CO Schagen, bl. 38 — 40. '5  % IO den; doch buiten dit, was er welhaast bijna geenbijzonder leerftuk van hunne oude christlijke Belijdenisfen overig, waarin zij volkomen overeenfremdcn, of waarover zij allen zich,eenpaariglijk, meer bijzonder en duidelijk zouden begeeren te verklaaren , dan met de woorden der h. Schriften, doch welker zin en meening dan onder hen zeer verfchillend werd opgevat en verftaan. Inzonderheid heeft welligt in ons Land de verdeeldheid in de openlijk gevestigde Hervormde Kerk, waar op de uitdrijvinge der Remonftran* ten, na het begin der voorige eeuwe , gevolgd is, ook het haare toegebragt, dat veelen der onzen met dcezen , welken men als verongelijkten befchouwde, en met welker denkwijs men, in de bekende vijf artikelen, vrij nabij overeenkwam , vertier partij getrokken hebben, en, zeo als het gaar, met hen allengs ook verder afgeweeken en veranderd zijn , zelfs in zulke lea-ftukken, welke men voorheen , metde algemeene Christenheid ; voor zeer wezenlijk en hoogst gewigtig plagt te houden. Althans is de on.  «II * - onderlinge verdeeldheid aldus verfterkt, de band der waarè christlijke broederliefde veelal verflapfi of afgebrookcn } en daar voor, bij het gros, iu plaats gefteld dc belijdenis eener onbepaalde verdraagzaamheid; welke verdraagzaamheid, zoo ze een anderen gron d had dan onvcrfchiiligheid of afwijking in gewigtigc leerrrukken,of zoo zij nunog iets meer betcekene dan de enkele begeerte van verdraagen te willen worden: zoo moet er bij een onzijdigen befchouwer natuurlijk de vraag opkomen, waar men, bij dceze verdraagzaamen , in hun onderzoek en beoordeeling der gevoelens van anders denkende Broederen, vooral van de zogenaamde regtzinnigen , - en waar men, in een weimeenenden omgang met deezen, bij hen de blijken zal vinden eener regt onzijdige en Waare liefderijke verdraagzaamheid? Maar het zijn doch niet alleen de Doopsgezinden , bij welken men nog hedendaags veelen van zoo eene verflapte of eenzijdige denkwijze ontmoet : de zugt tot nieuwigheeden , tot verandering , die zulk eene belacblijkc heerfcruppij voert  voert in het geduurig vervormen der kleder3rügt enhut5gcraaden, oeffent ook haar gewisfen invloed op de leiding van denkwijze en leerbe* grippen van den grooten hoop, in alle ftanden en gezindheeden ; overal toch zijn er, die op nieuw licks boogen , en , met de modekramers fteeds genegen zijn , om, voor eenen nieuwen fnuf, het voorige agter den bank te werpen $ alleen om dat dit nu gewoon en ©uwerwetsch is, al ware het dan nog zoo goed en wel beproefd» Zulk een geest nu kan natuurlijk vrijer doorwerken , en moet meer openbaar worden in Genootfchappen , welke, in hunne leerwijze, door geen gezag of vastgeftelde bepaalingen weerhouden worden ; hoedanig, gelijk wij boven aanmerkten , het geval is onzer Doopsgezinde gemeenténs , in welke meest alle i enkele mogelijk uitgezonderd , nu geene der oude geloofsbelijdenisfen een wezenlijk verbindend of bedingend gezag meer hebben ; zoa dat , buiten ■ weinige en algemeen erkende • grondfteliingcn of artikelen des geloofs, alleen da  4 J3 » de heilige Schriften,, in de ftraks gemelde ruim. te » de eenige regelmaat blijven van leere en leeven. En, daar deeze vrijheid thans niet al. leen plaats heeft bij die Doopsgezinde Gemeen^ ten, welke verder van het oud en meest algemeen geloof zijn afgeweeken, maar ook veelal bij de zulken , die nog daar aan zich nader houden; zoo ziet men ligtelijk , dat, in alle die Gemeenten, ook fommige Leeraars kunnen zijn en volkomen geduld moeten worden j welke anders denken en leeren dan hunne Amptgenotcn j gelijk dit dan ook onder hen, en onder de Ledeuntten zeiven , thans dikwijls plaats vindt. Enzoo zijn er dan ook, onder de hedeudaagfche Doopsgezinden, nu nog veele en zeer bekwame lieden te vinden, dieniet meer zoo gereed ftaan, om maar ruimfchoots bot te vieren aan allen wind van nieuwe leeringen, noch,om den ouden en algemeenen koers, uit enkele nieuwbegeerte of verveeling,te verlaten, en dan met eene ingebeelde meerderheid een fporzick oog te werpen op'da meer befteiidigen J Ja daarzijn er, die, nadat zij met,  4 i4 met den draaifcoom van de lugtlge menigte eeiï tijd lang waren medegefleept en afgeweeken, 'ziende dat zij dus niette regtraaken, daarom met Zoo veel meer overtuiging en ijverwcderkeeren, en voortgaan langs den meer beproefden {treek. Dit fchijnt vooral thans ook in Engeland het geval te zijn. Men verzekert, dat de Baptists, of Doopsgezinden "aldaar, die, niettegenilaande het vrij denken van veelen hunner voorgangeren, en midden onder zoo veel zogenaamd nieuw licht der Britten , de oude leere, van de Godlijke waardigheid des Verlósfers , van zijne verdienften enwaare opoffering in deplaatfevan zondaaren , en van hunne godsdienllige verpligting tot waare heiligheid dcsleevens , met ijver zijn toegedaan en ernstig op dezelve aandringen, zeer veele en zeer groote Gemeenten ukmaaken, ja, datdeeze hedendaags nogfteedskragtigtoeneemenin bloei en aantal,verre boven de anders denkenden (ƒ). In (ƒ) In 't jaar 174a fchreef de «nauwkeurige S. F. Rues, in zijnd Iegenw,flaat der Doopsgezinden of Men» itêf  *r J5 * Doch in ons Land zijn de aldus denkenden ge wis de tuhiten (Amft. 1745.) bladz. 176: „ huiten de Neder>, landen komen inzonderheid de Doopsgezinden van >j Engeland allernaast aan deze foort," bedoelende de foort der Hollandfche ruimer denkenden , welken hij Remonftrantsgezinden noemt. Doch de doorkundige Vertaaler merkte hier bij toen reeds aan, datveele Engelfche Doopsgezinden, die allen den doop der Bejaarden, en wel door indompeling, voorftaan, in veeIe ;ftukken merklijk van die Nederlandfchen verfchildcn, daar er onder hen niet alle°n univerfal ,maar ook par- tkutar Baptists waren ; onder welke eerften , in dien tijd, de naam van J. Foster zeer beroemd was. En deeze onderfeheiding houdt niet alleen nog he« den ftand, maar ook neemt, het aantal vooral van die foorte, welke meest verfchilt van de Remonftrantsgezinden , en naast komt aan de leere der zogenaamde regtzinnige Hervormden, zodanig toe, als wij in den text te kennen geeven. Wij gronden ons hier in op do imuwkeurigfte hedendaagfehe berigten van Ribbon, in deszelfs Baptist «tsr.ua! register. Volgens deezen, is ook het aantal der Baptists of Doopsgezinden in America zodanig toegenomen, dat zij in dat werelddeel wel fcestig duizend ledematen zouden tellen.  4f ï6 ^ de magtigften cn talrijkften nog niet; maar ik bedrieg mij zeer, indien toch, onder onze Doopsgezinden, de voorftanders en hoogagters derzoa even gemelde algemeene Christlijke leerftukken, in waare godsdienstigheid, in zedigheid,in opregt' heid, in liefde tot den naasten, en andere christ. lijke deugden , bij de overigen te kort zouden fchietcn :-veel min kan ik mij verbeelden, dat de ruimer denkenden, federt ruim een halve eeuwe herwaarts, dat is federt hun nieuw licht met meer toeftel verfpi eid is, tefïens hunne grootfte en zeer vermogende Gemeenten, even als die der Remonftranten, al gaande weg zoo fterk zouden hebben zien verminderen, vervloeijen, enin godsdienst-ij ver, althans voor't tiiterlijke, zoo zigtbaar verfiappen (g); indien hun veranderde fmaak van leeren en prediken den geest regt had kunnen vervullen, en het hart roeren, met krag- Het getal hunner godsdienstige vergaderingen en predikbeurten is meest overal merklijl; minder dan bij andere gezindheeden, en nog thans fchijntde ijver, om, volgens des Apostelsles, de onderlinge bijeenkomften niet r.»  ' 4 i7 > kragtige denkbeelden en een levendig bellendig gevoel van de voortrenijkhcidonzes Godsdiensts en eener opregte vereerijige van Gode en zijnen Zoone, natelaaten, fiaauw te zijn; althans het aantal van ledige ftoelen en plaatfen bij de godsdienstoeffeningen, in hunne veelal verfraaide Kerken , loopt doorgaans zeer in *t oog; waarvan doch ook de reden mede te zoeken zal zijn, in het allengs sfneemen der meeste Gemeenten , door het overgaan van Ledemaaten tot andere Gezindheeden, om verfchillende redenen. Dit verflaauwen en afneemen is zelfs zeer blijkbaar in hunne grootfte, aanzienlijkfle en vermogendüe Gemeente van Nederland, haare vergaderingen houdende bij het Lam en dén Toren te Amfterdam, welker Ledematen, volgens den ftraks gepreezenen Rues en zijnen Ver'taaïèr (bladz. 164), over de Tweeduizend plagtéri flerkte zijn, doch omtrent het jaar 1742 niet meer dan Vijfdenhonderd, en welke ik vastflel ,dat nu zekerlijk geen Duizend zullen beloopen ; fchoon die ze'.fde Gemeente , weinige jaaren voor dat Rues fchreef, een Kweekfchool, dat nog bloeit, opgeregt , veele kostbaare inrigtinr gen gemaakt, en naderhand vermeerderd hebbe , om zich en anderen te voorzien van bekwaamere Leerairerv Zie Rues, bladz. 116,117, 163. Wat toch kan de rellen zijn van zulk zigtbaar verval, en wel federt dien tijd 3  4 i» > Zoone , öpgewakkerd door een waar'geloof in het werk der Verlosfinge, gelijk mede van den invloed van dit alles , en ook van geduurige onderlinge Godsdienst-oeffeningen, op de ijverige mtoeffening van alle waarc christlijke Deugden; vooral, zoo ook deeze aangekweekt werden op den milden grond , en gefterkt door de kragt van het Euangelie der genade en des Geests. Daar is toch een planten en natmaaken, waar op God den wasdom wil geeven ! (*) En hoe men, al verder, ook denken moge over de godsdienftige waardije van uitwendige ingetogenheid , van de eenvoudigheid en nedrigheid der Ouden, ook in kleding , leefwijze en allerleije genietingen der wereld: dit is zeker, dat men thans in ons Land, genoegzaam bij geene Doopsgezinden, van welke foorte ook, dit algemeen ken-merk der Voorgangeren meer vinden kan. Namelijk , de ruimere denkwijze in de Leere is ook allengskens gevolgd door meerdere vrijheid in de uiterlijke Leefwijze , vooral in de groote ftcden; zoo zelfs, dat ook zij, die nader bij de oude leerbegrippen bleeven, zich echter in de leefwij(») l.Ktr. III: 6- zc»  * 19 * 2e, fcfioon dan wat langzamer, Vervolgens ook zeer veel toegegeeven hebben. Dus is'er eindlijk eene meerdere gelijkheid met het overige der we. reld ontftaan;deeze gelijkheid werkte verder op de denkwijze enonderneemingen,de oude paaien zijn algemeen verzet, en men beroemt zich nu, de ouderwetfche naaügezetheid en fijnheid al lange geheel ontwasfen te zijn. Bij de rijken tieeft die ingetogenheid, meest overal, plaatsgemaakt voor de konst en den fmaak van leeven naar den toon der wereld, of, zoo men hen no^ onderfcheidan kan van de vermogenden der andere gezindheeden, dan is het, door een bijzonder keurig gebruik en rijken aanleg van den overvloed, welken de Voorzaten , door nijvere vlijt enfchrandere werkzaamheid, boven anderen zich eerlijk hadden verkrecgen , en denselven, meer ten nutte van den evenmensen en hunne nakomelingen dan wel voor eigen onmiddelijk genot, mildelijk wisten aan te leg* gen en aanzienlijk te vermeerderen. ■ En zulk meer dan eenerlei verloop is ook; ran de rijken en vermogenden, te ligter afgedaald ' 3 qg ran de rijken en vermogenden, te ligter afgedaald  % 2 * op de minderen, bijeen Genootfcbap , 'dat oor} fpronglijk bijna geen onderfcheid van ftande» onder zich kende, om dat het geene eerampten, welke doch den voornamen ftandert uitmaakenvan rangen, zogt of verkreeg; zoo dat het voorbeeld hier natuurlijk een meer verderflijken invloed hebben moest, op de dwaazo volgzugt der minderen, die zich en de hunnen ui dus niet zelden ten val gebragt hebben. Of zoude men deezeonze ontworpeneteekening te donker, deeze befchouwing te eenzi/ig vinden, van iemand, die noch Godgeleerde noch Wijsgeer is van beroep ? — men lette dan op ttél roggen van zekeren Schrijver, die beide deeze hoedanigheeden vereenigt, zijnde een man van fmaak en geleerdheidin eene Verhandeling, over de gewigtige Vrage, waarom de Christlijke Godsdienst, die zoo zeer gefchikt is om de harten tot deugd te vormen, echter die uitwerking f echts bij weinigen van deszel/s belijders heb* terji)?~ Deeze menschkundige Schrijver, zeg- • ik, «iteo wqy<»H-' • ^ paaldelijk op het Doopsgezind genootfehap; IÖ j£) B'.adz. 55 eav, (0 Bladz. S$  «É 33. f» zij pasfen, mijns cragtens, op allen , die, voL gens de voorzegging van den Apostel der Heidenen , de gezonde leere niet zouden verdraagen, maar naar hunne eigene zinlijkheid zich Leer aar en opgaderen, kittelagtig geworden zijnde van gehoor ; zullende het gelmr afwenden van de waarheid en zich keeren tot verdigtfèlen. (II. Tim. IV: 3*4.) En het ware zeker te wenfehen, dat zulke uitfpraaken geheel niet op de onzen pasten ! Doch indien verder , volgens de uitdrukking van zekeren Engelfchen Godgeleerden, " de deugd eener leere , even 3J als die van eenen boom,beoordeeld moet wora) den, niet uit den blocsiem , maar uit de j, vrugten: '•' dan mag men vraagen, of dit voor vrugten van waare godzaligheid , dan alleen voor bevallige bloesfems gehouden kan worden a het welk ontfpruiten meet ,uit eene veeltijds aangenaam aangelegde prediking van eene vrijalgejjieene zedeleere, aangedrongen (zoo als, naam, lijk,toch voor zulke verlichte en fatfoerJijke Christenen voegt!) door eene infchiklijke en zagte ** 4 toe*  tocpasfing , die de toehoorders veelal laat, o£ fterkt, in hetdenkbeeld vanhunne eigene waarde , verhevenheid en deugdzaamheid, welke zij dan ook nu en dan treflijk uitoeffenen, vooral in fommige uitfteekende gevallen van pligten der menschlijkheid; terwijl zij nochtans de moeite nietneemen,vante treden op de dagelijkfche paden van eene naangezette godsvrugt, van zelfsverloochening, en verloochening der wereld? waar op men namelijk fchroomen zoude te vervallen in de , zoo ondraaglijke, verdenking van fijnheid of dweeperije! Met betrekking tot dit , kan ik niet nalaaten hier nog bij te voegen het volgende van denzelfden ernstigen Schrijver: " Die Predi„ kers (zegt hij) welken ten naasten bij daar s, toe komen , om onze eigene verdiensten te „ leggen tot een grond van aanneeming in Gods „ gunst, zullen zeer zelden het har; of gewee„ ten hunner toehoorderen treffen. Laaten zij „ hunnen flandert nog zoo hoog verheffen , zij „ worden zonder bekommerende indrukken» •5 ja-  4 25 * ja , indien zij net en fierlijk prediken , niet 3, vermaak gehoord , zelfs van de losbandi"-. j, Hen. Aan de zulken houden zich ook ge„ woonlijk alle ijdele en sardsgezin.de men» fchen , overal, waar zij de uiterlijke gedaan)3 te en vorm van Godsdienst niet hebben afge»i legd ; maar het meercndeel van ernstige ,> Christenen , - volgt Leeraars vaneen „ anderen koers. D'er zijn doch gecne belij.-, ders, die de gefïrengheid en verpligting der „ zedelijke wet , teffens met de heiligheid en „ regtvaai digheid van God, in zulk een fterk „ licht zetten en befchouwen, als zij, die ge. & looven , dat 'er geene befclmtting tegen den „ vloek der wet en de ongenade van het bele„ digd Opperweezen, buiten de Verzoening in „ het bloed van Christus,te vinden is."- En zoo is ook , volgens hem , de prediking van der Menfchcn onwaarde en fchuld, van Christus zoenoffer, en de ncodzaaklijke vernieuwing, des leevens door Gods Geest, het allermeest van kragt, om wezenlijke hervorming van ha.it *VS ea  «£ 26 > en zeden onder het menschdom voort te brengen en te bevorderen (m). En waarlijk zij , die het onaffcheidlijk verband , ja den allerkragtïgflen invloed niet begrijpen , van het geloof in onze verzoening met God, door de gehoorzaamheid en den dood van Jefus , met en op eene duure verpligting tot christlijke deugd en heiligheid , — die verftaan gewislijkde leere niet van den grootenPaulus, wanneer hij fchrijft: — door de gehoorzaamheid van dien eenen zullen veelen tot regtvaardigen gefield worden; en waar de zonde meerder geworden is, daar is ook de genadezo» veel overvloediger geweest : opdat , gelijk de zonde geheerscht heeft in den dood, alzoo ook de genade door regtvaardigheid zoude heerfchen ien eeuwigen keven, door onzen Heere Jcfus Chris- (m) Proeve ever het noodver.dig verband tusfehett het leer/lui van Christus toegerekende Geregtigheid, en de Heiligheid des Leevens, bladz. 117 en verv. Vertaald en uitgegeeven door den Eerw. M. Schagen, Utr. 176-1.  €"27 J* Christur. Wat zullen wij dan zeggen ; Kullen wij in de zonde blijven , opdat de genade)'zo» yeel meerder worde? - dat zij verre ! Wij zijn dan met hem, door den doop, begraa* ven tot den dood, opdat ook wij in nieuwigheid des leevens wandelen zouden. (Rom.V: 19-ai, en VI: i, 2,4.) En elders: of weet gij niet . dat gij « zeiven niet toebehoort?- want gij zijt voor een prijs gekogt, zoo verheer* lijkt dan God, in uw lichaam en in uwen geest, welke Gode toebehoor en. (I. Kor. VI: 19,20.) Doch zodanig }s ook het misverfiand niet van alle de onzen; want dit naauw verband van genade enpligt, en de noodzaaklijkheid van een fteeds werkdadig Christendom , bezield door dankbaarheid, en gegrond op een waar gevoel en ootmoedige erkentenis van eigene onwaarde, voor 't oog van een heiligen doch in Christusverzoenden God, gelijk mede op den zoo noodigen als verkrijgbaren bijftandvan zijnen Geest, ter regte vordering op het pad Van deugd en godsvrugt, was altoos, wis ook nog, bij de miisst  $ a8 >, minst afgeweekenen , eene hoofdleering der Doopsgezinden. En zoo vertrouwen wij , dat alle onzijdige godvrugtigen met ons zich vereenigen zullen iji den wensch , dat, ten aanzien van leere er* leeven, de ftijl der voorige dagen niet verder moge verlooren raaken. Ook vleijen wij ons, dat dit niet geheel hopeloos zij ; en de reden hier van is gedeeltelijk in het hier voor reeds aangemerkte te vinden, Afwijking kan toch ook niet in 't oneindige voortloopen , en ver» melende oorzaaken < vernielen eindlijk zich zeiyen , terwijl nadenkende, en voor 's menfehexj waare behoefte niet gansch ongevoelige, Christenen zich ook niet fteeds zullen kunnen voeden met debuitenfte fchorfedes Cliristendoms, fioch hunne heilbegeerte voldaan vinden door enkele vertooning der zaake, door klanken, waar in de waare geest en de eenvoudige beteekenis yan de eigenlijke blijde Boodichap ontbre kt! Deeze aanmerking past weer op alle Protestantjfche Gezindheeden j en in die der Doopsgezinden blijkt  '4 20 £ blijkt het duidlijk , dat zij te niet loopenzal; zoo zij zich niet herftelt; —— en zij moet zich Iierftellen , zonder na hervorming bij de overig ge te wagten. De Gemeente der Doopsgezinden teUtrechft is van oudsher ook meermaaïen beroerd geworden , en heeft veel aanzienlijk verlies geleden, door.de afwijkingen van fommigen, vajt het hoofdzaaklijke der oude algemeene leere , en door de daar uit geborene ontftichtin 2; en hevige gefchillen. Reeds kort na het midden dei* Voorige eeuwe, toen de denkwijze der beven aangeduide Remonftranten , en vooral die de? meeste , in hunne naaugezette godsdienstigheid waarlijk uitmuntende , Collegianten , gelijk te Amfierdam en elders, zoo ook hier veld had gewonnen , volgden 'er geweldige fchokkenj welke eindlijk afliepen in het gezaghebbend opfchorten des diensts van vier der toenmalige zeven Leeraaren, befchuldigd ftaande van afwijking in geloof en leere, zonder dat zij daar  * 30 * Van zich, overeenkomftig den inhoud der ook alhier aangenomene Belijdemsfen , hadden be. geert te zuiveren («). In deeze tegenwoordige eeuwe is de geheugenis van diergelijke ongenoegens, fchoonniet lot zulk een uiterfte gedreeven, te Utrecht ook nog niet uitgewischt , en liet al voortgegegaan aanmerklijk verloop der wel eet vrij talrijke Gemeente, gevoegd bij een zekere om derliuge koelheid , fchijnt daar van een vrij zigtbaar blijk te zijn. Veelen doch onder dezelven hebben liever verkozen tot een andere Kerkgemeenfchap over te gaan , dan zich, bij de hunnen, verftoken te zien van die leeringe en vertroostinge des gelools , welke zij hielden yoor het waare zielenvoedfel des Christendoras. Maar («) Zie*. Kort vtrhaei van de Bijéénkomst door eenigt iïlettniste Leeraaren, gehouden binnen Utrecht, enz. Utr» 3661. en de Belijdenis van vier geweezene Doopsgezind de Vtrmaanders tot Utrecht, mitsgaders eenige aantey keningen, en berigt van den gevolge aldaar, TJtr.i652.  4 3i 3* Maar deeze Gemeente geheugt ook veel &i\ü genaamer tijden. De gedagtenis toch is bi) veelen onzer tijdgenoten nog in zegening, van dien langduurigen enregtchristlijkenleerdienst jïes allezins eerwaardigen en wel geleerdeu Harten Schagen ; een man, die, doorzijn uitgebreid liefderijk hart, zijne grondige kundigheeden , zij-i ne evangelifche prediking, en ook door zijn hare; lijk aankleeven en voorftaan van de oude leere der waare verzoening door Christus lijden, en der heiliging door den Geest, blijkbaar in eene ernstige betragting van deugd en godzaligheid CO> niet min aller eerbied en liefde verdiende en bezat, dan hij agting verworven heeft, door zijne uitgegeevene ernstige en weldoorwrogte fchriften (p), En waarlijk , geduurende de bijna O) Men zie , onder anderen , zijne etrfie Kerkrede over de reformatie der NedtrU Doopsgez. bladz.77. 0>> Onder zijne oudile Schriften behooren : Dê Historie der TValder.fm, in 1732, en weder in 1765 liicgegeeven ; .— Kerkrede ever de Kruisdragt en Kruit*  * 32 y bijna dertig jaaren van zijnen dienst ging het ader Gemeente wel, de onrustige geest van par* tt*y # Rruisfiging des Zaligtn. ï?35 , waarin hij de leere der eigenlijke Verzoening voorftelt, zoo als hij dezelve dtoos ftandvastig aangekleefd beeft; Schriftuurlijke ftelUtigen tot onderwijs van Geloofsleerlingtn, 1738 en 1751; Eenvoudige handleiding tot de algemeene waarheeden van het Christendom, 1741; De Kerk der Neder!» Doopsgezinden in haar Reformatie vertoond, !743 5 ■Leerredenen over 'Joel, nejTéiss Boetpredi' katicn cn Bedeftonden, 1745 en l~Cz. Voorts heeft hij zeer veele goede Vertaalingen bezorgd , en dezelve met belangrijke aanteckeningen voorzien, vooral: Rtiëi tegenw.oordige jlaat der Doopsgez. in de Nedertan: den, met veele verbeteringen enbijvoegfels, 1745;—• Burlamjqui over het Natuurlijk en Burgerlijk Recht. met usmteek. 1750, 52 , ■" Hervey's Thefon enAspf- fio; — Stigtelijke brie ven en mengelingen ; — PearfalPs 'Mefpiegelingen; Green de vier uiterfien des Men' fcheu, met toepaslijke Gezangen, 1749 ; Bennet'i Godsdienstige Christen, met Vaerfen en Voorr. 1744; —— OttervaWs Sleutel des Bijbels, en andere fchriften therfpoon verband van de toegtrekende geregtigheidmet de  * 33 y tijdigheid en fcheuringe fcheen te zwijgen voor dien der eenigheid des geloofs. Zijn laaifte Ampt- Jieiligheid des leevens, 1764; Doddridge's Huis- uitkgger, welken hij , inzonderheid de toepasfingen, veeltijds verrijkte en omwerkte, doch, door zijn invallenden dood, niet verder bragt , dan juist tot de plaats bij Matth. XXIV: 46; Zalig is de diettstknegt, welken zijn heer komende zal vinden alzoo doende. Eindlijk fehreef hij ook, in deezen zijnen laatften tijd,eene Verdediging der zuivere leere van Doddridge , onder welker afdrukken hij geftorven is. Waar bij komen nog zeer veele andere , zoo vertaalingen , als eigene fuikjes, meest in de Leerzame Veilmtigingen en Vermaaklijkheden , ook in de tloll. Maatfchappije uitgegeeven, te veel om alle op te noemen. Wanneer men nu bij deeze veelheid van fchriften voegt de zonderlinge naaukeurigheid, in alles, wat hij uitgaf, blijkbaar, zijne netheid en zuiverheid van taal en ftijl, zijnen lust voor taal- en dichtkunde , welks roem hem ook tot een der eerfte Medeleden van de .Maatfchappije der Nederlandfche Letterkunde te Leijden deed verkoren worden: dan zal men zich verwonderen moeten, hoe dit alles, neffens eene zeer goede  4 34 Amptgenoot zelf , fchoon van andere denkwijze , gaf den Overledenen dit openlijk getuigenis, öude en hedendaagfche taalkunde , waarin hij zich «elven voortgeholpen had, hebbe kunnen vallen in een Man , die , maar een klein deel van eene geleerde op« voeding genoten hebbende,zich,bijzijnsVadersvroege dood, op den Boekhandel toegelegd en dien handel, te Amfterdamvan 1723 tot 1738,ijverig gedreeven heeft, bekleedende daar bij teffens, van 1727 af, den predikdienst in eene der Doopsgezinde Gemeenten, zonder bezolding te trekken! Den Boekhandel heeft hij in 1738 geheel afgeftaan , wanneer hij naar Alkmaar op eene jaarwedde beroepen werd, van waar hij Verder in 1741 naar Utrecht verplaatst is, en daar,tot zijn dood, den post van Leeraar bij de Doopsgezin, den heeft blijden waarneemen. Een voorbeeld gewislijk van uitgeftrekte bekwaamheid , werkzaamheid en verdiensten, dat niet veele gelijken heeft! Welk voorbeeld daarom ook te deezer plaatfe wat uitvoeriger is voorgedragen, om dat, in het zesde Deeltje vmAmtjddam en zijne gejchiedenisfen , nu in den voorleedenen jaare, bh' den Boekverkooper J. Allart, uitgegee^ ven, onze Sekagen, bladz, 156 en 57, wel als een der Ge?  4 35 .» nis: dat hij niet alleen was „ een vohnaaktRe. „ denaar , een deftig Prediker , een edelmoe, dig Christen, een eerwaardig en vredeliea vend Godgeleerde en een uitmuntend Voor- ganger deezer Gemeente , van wiens lippen >i een lieflijke baifem rolde , wanneer hij den „ boctvaardigcu zondaar door de verkwikkcn- de beloften des genaderijken Euangeliums „ vertroostte en opbeurde , doch die teffens „ met alle kragt en ernst zijn Hem verhefte tes, gens de hardnekkigheid en moedwilüge boos„ heiddie , eindlijk,allen treffen , beweegea en roeren kon." Hij ftierf, volgens dien Lijk. redenaar, „ in de vrolijkfte hoop en verwagting „op Geleerden van die Stad wordt opgenoemd, doch alleen gekenfehetst als „ een kundig Boekbandelaar. „ van een Itil en onbefproken gedrag, vandeDoops„ gezinde Gemeente, en beroemd geworden door zijne „ uitgegeeven Vermaaklijkhoden, " zonder dat van zijne zoo zonderlinge verdiensten, vooral ook als Christen* Leeraar, iets gerept wordt.  * 36 > 't, op eene zalige opftanding, en ftervende liet hij, door denzelven; der Gemeente boodfchappen , w dat hij, niet aanbeveling van haar aan Godc en het woord zijner genade , niets vuuriger ,, wenschte , dan. dat zijne plaats weder ver. ,j vuld mogt worden,, door een Man, die haar 35 bondiger mogt leerert , kragtiger bewecgen ,3 en heiliger voorgaan, dan hij gedaan had Q). Dan, na Schagens dood , in den jaare 1770 voorgevallen , fcheen de geest van verdeeldheid en onlusten allengs weer leevendig te worden , om nogmaals heftig aan het woeden te flaan. 's Mans plaats was wel vervuld , maar deeze vervulling viel niet uit haar den wensen der voorftanders van de oude leere, en de Gemeente leed nu weder felle fchokken en nieuw Verlies. En of, buiten dit, in vervolg des tij ds, de zoo algemeene Staatsbewecgingen, en de drift (/>) Zie Tis.Jo. Cuperus Lijkrede op M. SchageN, bladz, 34 en verv. Utr. \7?o.  •€ 37 * drift der wapenoefening, in deeze Stad ook veelen der onzen , met anderen, verder in de wereld vervoerd en afgeleid , en hen voor de gemoedelijke belangen hunner Gemeente, en voor den openbaren Godsdienst nog onverfchilliger gemaakt hebbe? wil ik niet beflisfen ; — wel, dat zulk eene oorzaak zeer zou ftrijdcn tegen den aart [en de oorfpronglijke inftellingen deezer Gezindheid , en haare daarop verkreegene burgerlijke voorrcgten! Maar eindlijk doch was 'er allengs , geduuren. de deeze laatlle zeven jaaren, eene aangenaame kalmte en eendragt in deeze Gemeente te rug gekeerd , terwijl men ook weder het genoegen had , van één der twee Leeraarsplaatfen bekleed te zien door eenen,wcl nog jeugdigen, Prediker , doch die, in zijne denk- en leer-wijze, gelukkiglijk de voetflappen drukte, van den zoo regt eerwaardigeu cn beminlijken grijzaard Scha. gen. Deeze was de Eerwaardige Joam. S. Hoekftra \ geboren uit het bekend gcflagt der verdienstlijke Leeraaren van dien naam, ***3 die,  4 sS * die 3 in de eerfte vaag zijner manlijke jaaren, van Westzaan herwaarts geroepen, in 1786 alhier zijnen leerdienst aanvaardde , onder bctui» ging van „ tot een grondflag zijner Leerrede* „ nen te zullen ftellen Jef'us Christus en zijne „ te wege gebragte verlosfing tot heil van 't „ menschdom, — daar in af te zullen teeke„ nen de groote liefde Gods, — en tevens de menfchenliefde van den Heiland , •— aan te „ zullen dringen op Deugdsbctragting en be„ oefening van Godzaligheid , gegrond in het zuivere en doorliefde werkend geloof in den „ Middelaar des N. Verbonds, — om geene ;, regtvaardiging noch zielenvrede buiten hein ,„ te zoeken ; en voorts het waare doel der pre„ diking des Euangeliums houdende te zijn, „ niet alleen om te onderwijzen , maar ook om „ te (lichten, en, onder Gods genade , mede te werken ter verbetering der zeden , voor„ al om vredelievend , als B10 eders van één „ huis , als Kinderen van één Vader, als Ver„ losten van één Heiland , onder eikanderen. jj en  4 59 » „ en met anderen te verkeeren ; terwijl hij voorts verklaarde „ voorneemens te zijn, om zich,als Menno'sgezind Leeraar deezer Ge-: „ meente, te houden aan den zaaklijken inhoud der uitltaande Belijdenisfen , om dat hij de. „ zelve hield voor gegrond op Gods onfeil* „ haar wooi-d, welk Woord dan inderdaad het ,, rigtihoer zoude zijn zijner leeringe ; — „ eindlijk, zoude hij in deezcn altoos de waar„ hexd verkondigen , doch met die voorzig5, tigheid en op zulk eene wijze , dat daar door „ geenen anders denkenden ergernis gegeeven „ wierd (O" En hoe die waardige Man hier in zich doorgaands gekweeten hebbe , kan de Gemeente zelve getuigen. Zij toch, fchoon ook uit anders denkenden beftaande, kwam fteeds , naar heur doen, vooral niet minder geftadig , niet minder voltallig ter preeke bij Hem, dan bij • - (f) Zie J. A. S. Hoeklria's Leerredenen en Bedefiott* ien, TJtr. 1788. bladz. 44»'45* * * 4  * 4° * * zijnen ons overgebleevenen Amptgenoot; ten blijke j meen ik, van algemecne ftichting door zijnenleerdienst, en ook van eene in deezen wel geitemde verdraagzaamheid en christlijke toegeeflijkheid, bij Leeraars zoo wel als bij Toehoorders , te meer, daar men nu ook van oneenighcid of partijzugt geene haatlijke blijken meer zag , -r-- althans niet, tot den tijd toe van het aangekondigd aanftaand vertrek van onzen Hoekftra ! —— Dan van deeze en andere 's Maas goede deugden en loflijke hoedanigheeden kunnen ook zijne Leerlingen getuigen , wien hij de redelijke vrijheid liet van proeve en onderzoek in zaaken desgelcofs, ;— zijne veele opregte Vrienden,— en allen, die hem kenden, kunnen hier van getuigen , daar zij met de grootfte hartlijkheid en liefde aan hem gedenken ; — ja zeer veelen builen zijn Kerkgenootfehap, die hem dikwijls en gaarne kwamen hooren prediken , en gaarne met hem om« gingen, zullen ook dit getuigenis geeven. Doch van zulk eenen zoo nuttigen en ge; wensen.  wenschten Mede-leeraar is deeze Gemeente thans weder berooid, door zijn vertrek naar het veel grooter Kerkgenootfchap der Doopsgezind den van Hamburg en Altona ! — Veelen zullen gewislijk dit verlies in zijn gewigt gevoelen, en het-zelve van harten betreuren, terwijl hunne erkentenis en beste wenfehen den Leeraar ook in zijne nieuwe ftandplaats fteeds verzeilen zullen ; en ik durf allen vraagen , ofwel iemand, die niet ilegts de uitgedrukte begeerte van het meerderdeel der tegenwoordige Broederfchapgade flaat , maar ook in. de oude en doorgaans gehandhaafde geiïeldheid, in den waaren welvaart , in de rust en cendragt der Gemeente regt belang fielt, — als welke wij gezien hebben , dat „ zoo verre men geheugt, dan in den besten ftaat geweest zijn , wanneer ten min» ften één van derzelver Leeraaren der oude Geloofsleere , met verftand enbefcheidenheid, was toegedaan , gelijk ook, nu laatstlijk, de tijden van Schagen en Hoekftra , bij de anders onrus'dge tijden vergeleeken, oogfchijnlijk doen ** * zien;  4 42 * zien; of dan wel iemand, zeg ik, ópregtelijk hier aan kan twijffelen : dat het niet flegts christlijk pligtmaatig, maar ook voor deeze Gemeente hoogst raadfaam en noodig zij, om den thans alleen gebleevenen Leeraar weder eejien ^mptgenoot toe te voegen, in den verlangden finaak, dat is, van den ftempel, dien Schagen, bij zijn fterven , en Hoekflra , bij zijn affcheid, der Gemeente zoo ernstig hebben aanbevolen ? Terwijl men dan ook in dit verlangen blijft volharden , en in de hoope , dat de zwaarigheede», die fommigen in zulk een beroep thans meenentc zien, vervallen mogen, en, met algemeen genoegen , tijdiglijk uit den weg geruimd worden;— meent men intusfehen geen onaangenamen dienst aan 's Mans Vrienden, Leerlingen en de geheele weldenkende Gemeente te doen , met hen thans door den druk mede te deelen de twee laatfle, beide plegtige, Leerredenen, welke de Eerw. Hoekftra aan deeze plaatfe heeft mtgefprooken, en met welke hij, lief-  liefderijk en welwenfchcnd , van ons is gegaan. Zoo blijve zijne gedagtenis, zijne vriendfchap, zijn goed hart . en zijne Evangeüfclie prediking , van het begin zijner bediening af tot dit einde toe, in meer duurzaam aandenken , nut, en zegening! Deeze preeken werden ook met betuiging van veel genoegen gehoord, door een buitengemeen talrijke en zeer aanzienlijke vergadering van Toehoorders ; zij werden daar en tegen niet gehoord dooreenigen van hen, voor welken zij mede, en naast, gefchikt waren. Men wenscht, dat nu ook deezen hun opgevat vooroordeel willen afleggen, leezen , en 's Mans vriendfchap en hartlijke toegenegenheid agter na regt doen! Dit is het algemeen oogmerk der uitgave, niet zco zeer eenige nieuwheid van ftoffe, of bijzonderheid van behandeling ; welke ook , zoo als wij boven aanmerkten , de hoofdverdiensten van nuttige Leerredenen niet zijn. Het was dan ook alleen op verzoek van Vrienden , dat deEerw. Man, bij zijn vertrek, toe- ftemde,  '4 44 * ftemde, om deeze preeken, fclioon niet voor de drukpers door hem opgeftcld , ter hunner befchikking over te geeven. Daar derhalve de uitgave geheel buiten zijn toezigt, en zonder zijne befchaving, gefchied is , moet men ook de mooglijke misftellingen of gebreken aan den Schrijver niet toerekenen. Dat nu ook dit oogmerk der uitgave, onder Gods zegen, bereikt worde! —dat Utrechts Doopsgezinde Gemeente voorts aanwasfe en bevestigd worde in regt christlijk Geloof, Hoope, en Liefde !— en dat zij, tot ftichtingvan veelcn , uit haare onlangs aangenomene Christlijke Gezangen (s), nog dikwijls toepaslijk zinge: Geef dat we, o God! aan U verbonden, hooit wanklen in 't geloof, Geef dat geen overmagt van zonden Of dwaaling V ons ontroov' .' Ont* (O Door" een Gezelfehap van Dichters van ve,feheidene gezindheeden vervaardigd, en ten gebrüike der Doopsgezinde Gemeente, te Am/Ierdam vergaderende iij hei  4 45 > Ontwaakt, e zorgelooze zielen! Ontwaakt, om , met berouw, Foor 't Heilands voetbank neer te knielen] Bat u V Geloof behoW ï (Gez. X.vs. 7.) Wij hebben Jefiis, ah ons hoofd, Op Godes troon gezeten, Op 't plegtigst onze trouw beloofd} Ach , laat om V nooit vergeeten ! Maar breng ons , Heer , ook voor den 'geest} Hoe v/ij wel haast bezwijken; Hoe onbedagt wij zijn geweest, In van U af te wijken ! ^Gez. XVIII. 0.2,) Ach ! meest, te ligt door fchijn misleid, Ons a1 indruk dier gedachten Niet waapnen met ootmoedigheid ? Nooit fïoitt op eigen krachten ! Zij het Lam en den Toren , dit jaar uitgegecven , en nu ook bij de Utrechtfehe Gemeente, door eene gepaste Leerrede van den teger.swooi dlgen iénen Leeraar, den Eerw. V. Brouwer , in de voorige maand , ten openbaaren gebruike ingevoerd, om, nelTens de oude Liedeten en eene nieuwe Pfalmberijminge, gezongen te werden,  4 46 > Zf)' 2»j» de fterkften, die, o Heer] Hun zwakheid leerden kennen, En zich, boetvaardig, meer en meer, Aan uwen dienst gewennen. (vs. 4. Laat eigenliefde of dwaaze waan Ons  ]LEEM»-3rLEBE B 2J DEN H. DOOP,  Jaag na gsregtigheid, godvrugtigheid, geloove , liefde , lijdzaamheid , zagtmoe* digbeid. Strijd den goeden ftrijd des ge> loofs, grijp na bet eeuwig keven, tot welk gij ook geroepen zijt, en de goede belijdenis voor veele getuigen beleeden hebt, ( i. Timoth. VI: 11, 12.)  LEERiEDE BIJ HËT TOEDIENEN VAN DES CHR.ISTLIJKEN 3DO0P* OVZR. HAND. Vllh vs. i?. Indien gij van ganfcher harten gelooft, zoo is het geoorloofd. VOORAFSPRAAK. dxaat dan henen , onderwijst alle de voU ken , dezelve doopende in den naam des Vaders t des Zoons en des heiligen Geestes : kerende hen onderhouden alles wat ik u geboden hebbe. — Dus fprak Jefus, als een wetgevend Koning zijner Kerke en de Infteller van den gezegendfteiï Godsdienst, tot zijne Leerlingen , na dat hij den volwigtigen losprijs , het vereischte rant-  LEERREDE foenvoor ftrafwaardige zondaaren,naar Gois welbehagen betaald had , en , als een overwinnend Vorst uit den dood verrezen zijnde , nu gereed ftond, om in de oorden der volzalige heerlijkheid op te vaaren : ten einde aldaar , tot heil der menfchen, als een koninglijke Hoogepriester, bezit te neemen van die vreugde, die Hem was voor gefield , en om welke Hij de bitterfle fmarten en den veragtflen dood kloekmoedig had verdragen. — Dit bevel van Jefus 3 om het mcnschdom te onderwijzen , en de onderwezenen te doopen, in den naam van Vader , Zoon en heiligen Geest, als den eenigen waaren God, tot heiligmakinge des levens en ter opbouwing van het waare Christendom , verplicht ook nog den Leeraaren der Christlijke waarheid en deugd, om wel onclerwezene , boetvaardige en gelovige Perionen te doopen , en zoo door de verzegeling hunner zondvergeving der Gemeente in te lijven , en hen op het kragdgst tot dankbare wederliefde en de beoeffening der Godzaligheid cp te wekken. — En hoe gewigtig , mijne veel geagte Toehoorders ! moet dan niet ons, dit indenkende , het uur dezer Godsdienstige afzondering zijn , als welk ons gelegenheid geeven zal , om dit nadruklijk bevel yaa onzen Goddelijken Verlosfer plegtig uit te voe-  BIJ DEN H. DOOP. 3 voeren, daar er thans drie Perfoonen met "dat voortrefli k oogmerk zich in ons midden geplaatst hebben, om, r.a de openbare belijdenis van hun geloof en boetvaardigheid , met den heiligen Waterdoop bediend te wordm. Edoch, zullen wij hoopen om in dit gewigtig werk onzer bedieninge en in onze overige verrichtingen wel te flagen , dan zal het ons, als afhanglijke ftervelingen , ten hocgften pas'fen, om, alvoi enswij verder gaan, den zegen van God, door een vurig en heilbegeerig gebed , ootmoedig , gelovig en in geest en waarheid , af te fmeeken. — Welaan, Christenen ! verheft dan uwe harten en overdenkingen naar beven,— fraait met uw geloof op de onzienlijke dingen , - en fpreekt, op deze of dergelijke wijre , tot den Vader der lichten , van men alk goede gaven en volmaakte giften afkompig zijn, enz. [ S E B E D, ] ❖ 0 A 4 (NJ  4 LEERREDE INLEIDING. Wanneer men oplettend zijne aandagt vestigt op de kragtdadige en vrugtbare uitwerking van der Apostelen prediking , dan moet men billijk verwonderd ftaan , dat het Euangelium terftond zulke groote vorderingen maakte en zoo veel kragt deed op de gemoederen van menfchen , welker harten zo zeer verkleeft waren aan dingen , die met den inhoud en het oogmerk van het woord der genade en verzoening ten eenemaal ftrijdig waren. Dan, als men de zaak wat meer van nabij befchouwt, zal men bevinden , dat er twee voorname redenen zijn, aan welke men dit bijzonderlijk heeft toe te fchrijven. De eerfte reden is, dat de Apostelen zich immer van zulke nadrukkelijke en harttreffende bewoordingen bedienden, fpreekende in betooning van geest en kragt , dat zij eensdeels de gemoederen hunner toehoorderen, door ernstige en overredende betoogen , wisten in te neemen, terwijl zij hen aan den anderen kant op eene niet minder wpnderkragtiga wijze overtuigden van den zondigen en ftraffchuldigen Haat aller menfchen voor God, van de waar-  B IJ DEK 'h. n o c p„ 5 waarheid en zekerheid der goddelijke beloften, nu in het volle licht gefield door de komst van Jefus Christus, - van de grootheid der goddelijke wijsheid , rechtvaardigheid , liefde en genade, in der menfchen verlosfing bewezen, - en van de kragt van Christus lijden en het eeuwig gewigt van zijnen dood , als genoegzaam magtig om den zondaar met God te verzoenen en eeuwig te zaligen. - Zaaken, van welke de redenvoeringen van Petrus, en anderen, door Lucas , in de Handelingen der Apostelen, opgeteekend , de klaarde blijken opleveren. - Ja > hoe kragtig en nadruklijk deze laatstgenoemde kruisgezant doorgaans redekavelde, kan niemand geheel onbekend zijn , die immer , met de vereischte aandagt, de voorftellen , aanfpraaken en brieven van dien vermaarden Apostel heeft geleezen en nagedagt. Het welke reeds bij den Oudvader Augustinus zoo fterk eenen indruk maakte, dat men van hem aangeteekend vindt, dat hij, onder zijne wenfehen op aarde , deeze twee als de greotfte zoude hebben uitgeboezemd, om namelijk den Heere Jefus in het vleesch, en den Apostel Paulus in zijne prediking re hebben mogen zien en hooren. Dan, offchoonhet waarheid is, endeonderA 3 vin-  6 leerrede' yindingvan alle tijden zulks bevestigde, dat een welfpreckende tong en kragtig redebeleid zeer veel vermogen hadden op het hart der menfchen , zoo zoude echter deeze welfpreekendheid in betrekking tot de leer der waarheid , die naar de godzaligheid is , om menfchen uit diep ingewortelde vooroordeelen , zedelijke wandaden, en een daar mede in verband ftaand verderf te trekken , van weinig of geea vrucht zijn geweest , noch hen hebben kunnen buigen tot het geloof in Jefus Christus den gekruisten , indien hier niet nog eene tweede , veel kragtiger beweegrede en middeloorzaak ware bij gekomen 'a die de voordellen en aanfpraken der Apostelen gewigten aandrang moest bijzetten , en vooral hunne redenen vrugtbaar maaken aa\i de gemoederen der genen, die hen hoorden, — en deze was de medewerken* de overtuiging van den Heiligen Geest. En hierom hooren vuj ook dien wclfpreekenden en fchrar.deren Paulus met nadruk verklaaren, dat hij en zijne medekrui.'gezanten fpraken, met met woorden , die de msnfchelijks wijsheid leerde, maar met woorden, die de Heilige Geest leerde : alsmede , dat het te vergeef ch was, dat hij plantte en Apoüot natmaakte, zoo God piet den wasdom gaf. Dus  8!J DES H. DOOP; J Dus ziet men dan ook, dat met de prediking dér Apostelen te gelijk de medewerking "an Gods Geest moest gepaard gaan, en dat ook hier aan wel voornamenüijk de inelle voortgang van het Euangelium in die vroege tijden is toe te fchrijven. Een opmerkelijk voorbeeld hier van, onder zoo veele anderen, ontmoeten wij in het geval van Philippus en den Moorman : zijnde deeze laatfte een Kamerling van de magtige Candace , Koninginnc derMooren, welke over een aanzienlijk gedeelte van /Eihiopien , en wel bijzonder over Meroë , het gebied voerde. — Deze aanzienlijke man, een der voornaamfte ampten , namelijk dat van Schatbewaaider, in het Rijksgebied van Candace bekleedende, was een jcdengencot, en had als dusdanig, op den tijd van Pinkftcren , zijnen ^Godsdienst te Jeruzalem gepleegd, en keerde nu weder, vervuld met godsdienstige overdenkingen , naar Mercë. — Dus te rug keerence, en zittende op zijnen wagen, las hij, met eene ftille aar.d*£t , die aanmerkelijke voorzeggingen van. den Propheet Jelaias , welke in het riufte.Hoofcfiuk van zijn Prcphetieboek te vinden zijn. — Doch , niet vei'ftaaude, van yvien de Propheet iprak„ wierd hij hier in onA 4 der-  8 i. e e r r e "d & derwezen door Phiiippus , welke door Gods Geest tot hem gezorden was. - Gelijk wij dit alles in ons Texthoofddeel vrij omftandig. en niet jminder duidelijk, aangetekend vinden , van vers *6 — 36. Deze onderwijzing nu was van die kragt en zalige uitwerking • dat de Moorman bekeerd , en-tot het waare geloof in Christus, op welken Phiiippus hem gewezen had, gebragt wierd, in diervoegen zelfs , dat hij, des doops begeerig, met eene gevoelige godsdienstige aandoening, in verlangen naar den rijkdom van Gods genade in Christus, uitriep: Zie daar water — wat verhindert mij gedoopt te worden ? — Waar op dan ook Phiiippus, in onzen text, dit nadruklijk en veel betekenend antwoord gaf-—Indien gij van ganfcher harte gelooft , zoo is het geoorloofd ! Eene nadrukkelijke betuiging in de daad, die wij voor onze tegenwoordige Godsdienstverrichtingen en overdenkingen zeer gepast en hoogstgewigtig keurden: als waar in ons levendig en kragtig gefchetst wordt, wat er noodzaaldijk in den doopeling moet plaats hebben, xai het ons betamen , om aan denzelven den heiligen Waterdoop toe te dienen , _ zai \xtt ons betamen denzelven toe te dienen aan de boetelingen , die voor onze aangezichten zijn nt.  B IT D E TC M» DOO J>. 9 tiedergezeten , en den Doop , zoo ais die de vraag is eener goede confcientie tot God, begeeren, tot verzegeling hunner zondvergeving in het bloed des Lams, en om door denzelven in de gemeenfchap van God en Jefus, en naar zijne infielling , in de Christelijke Kerk te worden ingelijfd. Verleent ons dan hier bij, Christenen ! uwe onbevooroordeelde en eerbiedige aandagt,— en laat, o God ! uw Geest met onze prediking verzeld gaan ; opdat het werk van dezen mor^ en onzer aller zielen ftichte. Amen , — in Jefus naam, Amen! rERKLAARING. Twee voorname hoofdzaken zullen wij, tot verklaring van onzen text, in aanmerking nemen. Voor eerst zullen wij befchouwen het gewigtig ftuk, dat Phiiippus hierin den doopling vordert, namelijk — het geloof , en wel een geloof, dat van ganfcher harten is: — en dan, ten tweeden , zullen wij nader zien , op wat gronden het fteunt, dat Phiiippus , alleen en niet anders dan op zulk een geloof , de toediening van den doop geoorloofd verklaart, A 5 zeg- '  20 t E E R R E D E «eggende , indien gij van ganfcher harten gei looft, zoo is het geoorloofd. I. Wat het eerfce nu aanbelangt , namelijk de zaak, welke hier door Phiiippus volftrekt gevorderd wordt in iemand, die den Christelijke» Waterdoop zal ontfangen , en zonder welke hij zulks piet geoorloofd verklaart , deeze is het Geloof; waar door wij hier niet fiegts te verftaan hebben eene overtuiging van de waaih«id,en eene toeftemming van de voortreffelijkheid der zedenleer, van den Christelijken Godsdienst, en van de noodzakelijkheid der betrachting ceniger zedelijke deugden, als die der oprechtheid, ftandvastigheid , getrouwheid , en dergelijke meer : — maar teffens eene volledige overtuiging en blijmoedige aanneming van alle die waarheden van het Euangelium, welke de volmaaktheden van denverheven God in het helderfte daglicht Hellen, - den mensch zijne betrekking, waar in hij tot God als een zondaar ftaat, recht leeren kennen, en hem alzo geheel overtuigen van de ncodzakelijkh eid om met God verzoend te iwoeten worden,— welke hem de genade van God , docr Christus voor ons verworven begeeiig doea aangrijpen , als het eenige  BIJ DEN H. DOOP. 13 en heilrijle middel , het welke God door Jefus Christus heeft daargefteld om doemwaardige en anders verlorene zondaren weder tot zijne gemeen fchap te brengen, en deelgenoten zijner liefde te maken ; — waar door hij zich vervolgens tot gehoorzaming van Gods geboden voor altoos en van harten overgeeft, en vastelijk vertrouwt op de vervulling van alle Gods heilbeloften, die hier bij Voorgenot gefmaakt , doch eens, bij eene zalige verrijzenis ten eeuwigen leven , geheel volbragt zullen worden. Uit deze zaaklijke befchvijving zien wij dan , dat het eerde vereisehte des geloofs , *t welk zich aan den mensch voordoet, is het getuigenis der waarheid, door welke aan te nemen de mensch openlijk bevestigt, dat God waarachtig is; — en vervolgens dat in iemand, die tot het waarachtig geloof in Christus zal komen, nood" zaaldijk vereischt wordt - eene duidelijke kennis aan de leere dcsEuangeliums, zoo als die , aan' den cenen kant, des menfchen rampzaligheid door de zonde, en, aan den anderen kant .Christus , als het eenig Gode behaaglijk middel ter verzoening, en den weg, om aan zijne te wege gebragte verlosfing deel te erlangen , voorftelt. - Hier bij moeten wij echter het volgende opmerken: Foor  13 LEERRE DE Voor eerst, dat, "om tot het waare zaligmakend Geloof te komen , het niet genoeg is, dat een mensch in het algemeen wete, dat hij een zondaar is ; — maar hij moet ook daar van een gevoeligen indruk en volle overtuiging in zijn hart omdragen , en tevens een levendig begrip hebben van de fchadeüjkheid en G^de mishagelijkheid van het zedelijk kwaad , zoo dat hij met David kan zeggen : ik kenne mijne ongerechtigheden , en mijne zonden zijn /leeds voor mij; - door welkbezef alleen in den mensch dan ook een waarachtig berouw over zijne zonden , — een innerlijke at keer van alle ongerechtigheid, en eene boetvaardige fchuldbelijdenis voor God, geboren worden. Deze dingen nu , welke tevens de eerfte beginzelen der bekeering uitmaken, moeten noodzakelijk het:geloof, dat alleen harten reinigt en zielen zaligt, vergezellen , zal men uit het gelove in Christus gerechtvaardigd worden, Ten anderen , is het ook niet genoeg te weten, dat Jefus van God in de waereld gezonden is, en dat hij zich tot een zoenoffer voor de ongerechtigheid heeft gefield ; - maar bij die kundigheid moet ook in de ziel eene hartelijke goedkeuring van dat werk der verlosfing ftand grijpen, waar door men alleen de verzoening die  B IJ DEN H. DOOP. 13 die in Christus is, voor Gode betamelijk en voor zich zeiven hoogstnoodzaaklijk keurt, om alzoo in Gods gemeenfchap ingeleid en eeuwig behouden te mogen worden. Door zulk eene toeftemming dan aan het getuigenis der waarheid worden de wil en de begeertens van den mensch ontvonkt en gaande gemaakt , om de heugelijke aanbieding der genade en de beloften des Euangeliums gretig aan te nemen, en zich teffens tot de opvolging der goddelijke geboden wilvaardig over te geven» En , Christenen ! zulk eene werkzaamheid van de ziel maakt allereigenlijkst het waare geloof uit; zij doet ons Jefus, als de eenige oorzaak onzer zaligheid, blijmoedig aannemen ; — zij ook is de waare en Gode behaaglijke bron en oorzaak eener christelijke zelfsverlocchening en waare godzaligheid; - terwijl, verders, in en bij deze werkzaamheid en daad des geioofs de volgende drie dingen famen gaan. — INamelijk , het Geloof onderfielt; Voor eerst, een vurig en onverdeeld verlangen naar Christus en zijne gerechtigheid, gepaard gaande met ernstige gebeden om rechtvaardigmaking en heiliging des harten. — Dit had plaats in David, toen hij betuigde : O Heers l ik verlaag  »4 t E E R R E D È /<^£ naarluw heil! - in den Tollenaar, toen hij niiriep : O God! z>jt mij zondaar genadig! — en dit wordt in het Euangelium genoemd, een hongeren en dorjlen naar de gerechtigheid. Ten tweeden , is van Int geloof onaffcheid. baar een hartelijke aanneming van Jefus, en een wilvaardige overgave van ons zeiven aan hem, waar door men vrijmoedigheid erlangt, om, met dankbare wederliefde, God, als een verzoend Vader, te durven befchouwen, waar door men zijne hoop en heilverwagting «p Christus , als Verlosfer, vastltelt, en ge. xustelijk Haat maakt , dat God alle zijne beloften , in Christus Ja en Amen zijnde , zoo al niet in dezen tijd ten vollen, dan ten minlien hier na, in eene zalige eeuwigheid, 'volkomen zal vervullen , en alzoo ons pand, hij hem weg. gelegd, bewaren tot op den dag der toekomfte, zijns Zoons in heerlijkheid. — Voorts moet, Ten derden , met het geloof verbonden zijn eene volkomene genegenheid en bereidvaardigheid des harten , om , agtervolgens het zede. lijk voorbeeld van Jefus en de lesfen van zijnen gezegenden Godsdienst, duurzaam, in gehoorzaamheid aan alle de geboden des Euangeliums , op de paden der deugd en gedsvrugt te wandelen, - vergeld met eene belofte , om, im-  B IJ DEK H, DOOP. 15 irrimer en altoos, onder den bijftand van Gods genade, God boven alles , en zijnen naasten als zich zeiven te zullen liefhebben en beminnen , zoo dat men met de volle oprechtheid Van zijn hart met eenen godvreezenden David betuigen kan: Ik hebbe gezwooren, 0 God J en zal het bevestigen , dat ik onderhouden zal de rechten uwer gerechtigheid. Uw woord toch is een lampe voor mijnen voet en een licht voor mijn pad. Uwe getuigenisfen zijn mij tot eens eeuwige erve! Ziet daar, Geliefden! UI. den waaren aart en de eigene natuur voorgefteld van het waare zaligmakende Geloof, waar door wij tot Jefus toevlugt nemen , om in hem behouden en gezaligd te worden, - Dit is het/geloof, waar bij men afftand doet van zonden, en zich tevens van harten bekeert. - Dit is het geloof, dat ons met God en Jefus vereenigt , en in verbonds - gemeenfchap met den Allerhoogfen doet verkeeren. - Dit is het geloof, waar uit wij, om Christus gehoorzaamheid en bloedigen kruisdood , bij God gerechtvaardigd worden, en waar door men die genade en vrede erlangt, in welke men kan roemen in de hope der heerlijkheid Gods. - Dit is het geloof, met  ié leerrede % met één woord , dat alvorens vereischt wordt ia iemand, die volgens den eisch van het Euangelie, en recht fchriftmatig , het heilig bondzegel des Doops zal ontfangen. — En zulk een geloof berust dan ook niet enkel in den mond j maar daar van is het ganfche verftand , en wel voornamelijk het geheele hart doortrokken. Het is een geloof in ernst, oprechtheid en waarheid; — een geloof van ganfeher harten, — welk Phiiippus van den Moorman eischte , en op hoedanig een geloof alleen Phiiippus de toediening van den Doop aan hem geoorloofd verklaarde ; want op de vraag van den Moerman, ziedaar water, wat verhindert mij gedoopt te wordeni leczen wij dit treffend en recht euangeliseh antwoord : indien gij van ganfeher^ harte gelooft , zoo is het geoorloofd, - >. • - » 11. En inderdaad , om , bij het overgaan tót ons tweede hoofddeel, van deze nadrukkelijke en waaragtjge taal van Phiiippus nog meer volkomen overtuigd te worden, behoeven wij alleen maar, volgens de leere van Jefus Godsdienst, den eigen aart en de inftclling van den heiligen Wateidoop oplettend te overwegen De heilige Waterdoop , namelijk , is die plechtigheid des Nieuwen Testaraents , welke  bij den h. doop; Jëfus Christus , als het aanbiddenswaardig Hoofd en de Heer zijner Kerke , zelf heeft ingefteld, en welke in onze dagen onder ons geoefend wordt door overftorting of befprenging met rein water , in den naam van den éenigeu Waarachtigen God , Vader, Zoon en Heiligen Gëcst , aan de zulken , die in.dê grondwaarheden van den Christelijken Godsdienst ondersvezen en boetvaardig van harten zijn , en welke betuigen oprecht te gelooVen: — {trekkende deze Doop tot derzulkcil openlijke inwijding in de gemeenfchap van Christus Kerk op aarde , tot verzegeling hunner zöndvcrgeeving door Christus dood, tot hunne openlijke verbinding aan dén dienst van Jefus , en ten teeken van hun voorneemen , ont zijn zedelijk voorbeeld, in de betragting vari deugd en godsvrugt, na te wandelen. Uit deze omfchrijving zien wij, dat de doo« peling , alvorens aan hem dit bondzegel worde toegediend , moet onderwezen zijn. Dit toch immers vorderde jefus bij de inftelüng van den Doop , Wanneer hij tot zijne leerlingen zeide : Gaat dan henen, en onderwijst alle dé volken, dezelve doopende in den naam dei Vd-t dêrs, en des Zoons en des Heiligen GeestCs, gelijkwij dit omftandigiijk in onze vooraffpraak gezien B heb*  IS ÜEEKREDS hebben. — En dit niet alleen ; maar de doopeling moet ook eerst van ganfcher harte geheven , gelijk Phiiippus in onzen text van den Moorman eischte. — Hij moet zich bekeeren, volgens het geen Petrus voorftelt: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den naam van Jefus Christus. — Terwijl verder de voorname kragt des Doops gelegen is in de verzegeling van de vergeving onzer zonden in Christus, en dat wij ons, in gemeenfchap met Christus , verbinden tot de betragting van waare deugd en godzaligheid. Het eerfte leert Petrus, wanneer hij beweert, dat men op den doop de vergeving der zonden ontfangt; en Ananias, wanneer hij tot Paulus zeide: Staa op ! laat u doopen, en uwe zonden afwasfchen. En het laatfte verklaart Paulus, wanneer hij ftelt, dac zoo veele men in Christus gedoopt wordt , men Christus aandoet; als ook Petrus , wanneer hij den Doop noemt de vraag eener goede confcientie tot God , door de opftanding van onzen Heere Jefus Christus. Uit welk alles, bijeengenomen , volkomen blijkt, dat, volgens het eenvouwig en zoo alleszins duidelijk onderwijs van Jefus Godsdienst, alvorens een oprecht , levendig en vrugtbaar geloof in den Doopeling vereisckt wordt, zal hij,  B IJ DEN H. DOOP» jg hij , op eene waardige en regt euangelifche wijze, het bondzegel des Doops , tot zijne gerustftelling en geluksbe vordering , kunnen en mogen ontfangen. Dan gelijk, volgens de leere van Jefus en zijne Apostelen , een waarlijk oprecht geloof, het gene ongeveinsd en van ganfeher harten is, voor de toediening van den Doop , in den Doopeling vereischt wordt; zoo laat zich ook dit even duidelijk door de gezonde reden begrijpen. Want immers is het geloof het middel, waar door wij Jefus , in de kragt zijner verzoening, tot onzen verlosser, en God, als een verzoend God in Christus, tot onzen v ad e r aannemen ; en dit aannemen is de door God vastgeftelde voorwaarde, zonder welke wij niet gereinigd kunnen worden van onze zonden. Maar- hoe zullen , - ja, - hoe kunnen wij danden Doop ontfangen als een zegel van onze zondvergiffenis, - en als een waaragtig teeken dat wij in Christus bloed gewasfehen en gereinigd zijn , — zoo wij niet alvorens van ganfeher harten gelooven ? Immers moet anders de Doop voor ons ten eenemaal kragteloos zijn, en wij zouden denzelven onwaardig ontfangen ; want, daar de zaak niet is, die verzegeld en beteekend moet worden, - wat kragt B a heeft  5.3 LEERREDE beeft daar het zegel? — vrat kragt heeft daar het teeken ? Nog meer, — 'er moet niet alleen een zeker geloof bij den Doopeling plaats hebben, maar hij moet ook van ganfeher harten geloo" ven. Hij moet, met eene volkomene overtuiging van zijn verftand en hart, Jefus eerbiedigen , als fijnen goddelijken , algenoegzamen , eenigen en volkomenen Zaligmaker. — Hij moet van harten wenfehen en zoeken , door de genade van onzen He ere Jefus Christus , voor God gerechtvaerdigd en in zijne gemeenfehap aangenomen te worden. — Hij moet, met een hartelijk berouw over zijne zonden , en met ernftige voornemens tot heiligmaking , biddende en fmeekende , tot Jefus toevlugt nemen,, verkiezende voor daan niet meer zich zelveu, maarden Heere te leven. — En waarlijk, zonder zulk een geloof, waarj aan de beginfelen van eene welgemeende bekeering onaffcheidbaar. verbonden zijn, zijn wij onbevoegd tot den doop. Want — hoe zuilen wij toch , bij den doop, ons openlijk kunnen verbinden tot den dienst en de navolging van Jefus Christus , zoo die gefteldheid niet in ons plaats hebbe ? - Is dan de Doop niet een Sacrament, dat is , een geestelijke krijgs-eed , .waar bij wij , in oprecht-  B IJ DEN H. DfJ P. 21 rechtheid des harten, getrouwheid aan God en Jefus beloven , en ons verbinden, fom tegen den grooten en menschlievenden God om zijnen bijftand en zegen op dit hoogstgewigtig werk alvorens aan te roepen. Terwijl ik ulieden alle , mijne aandachtige Hoorders! tot welk een Christlijk Genootfchap C 4  4Ö £> E K K JR E p F. ook bcliooren moogt , indien gij eenig belang in den Godsdienst en deze tegenwoordige plechtigheid ftelt, nadmkiijk verzoeke, om met uwe ftille verzuchtingen mijne ftcmmelijke bede te volgen: ten einde Gods Geest op mij en op deze Boetvaardigen , bij welke ik thans in uw midden eerbiedig nederkniel, moge afdalen ,^ ja opdat de harten van ons allen met geloof, ootmoed en godsvrugt geheel vervuld mogen Worden! s GEBED. Hoogstweldadige en barmhartige hemelfche Vader! wij danken U voor de genade en den vrede, die Gij ons in uwen Zoon , onzen eeuwig gezegenden Verlosfer, Jefus Christus, hebt aangeboden, en ons boetvaardigheid en verge-, geving der zonden in zijnen naam laat prediken. - Dan , onuitputbare bron van alle heil en zegen ! - daar wij nu voor uw genadethroon, tot een hoogstgewigtig einde liggen nedergebogen, bidden en fmeeken wij Unu ook nu bijzonderlijk, en pleitende op Jefus zoenofferhande, dat Gij deze uwe dienstknechten en dienstmaagd, die thans gereed en begeerig zijn den heiligen Doop te ontfangen , ten dien einde genadig ^ltzija, doende hen de afwasfching hunner zonden,  I bij den h, qoor, 4T den, in het dierbaar offerbloed van Jefus Chris, lus, erlangen, opdat zij niet alleen met water gedoopt mogen worden , maar daar ze, vol berouw , in liof en asiche , hunne overtredingen hartelijk betreuren , ook hunne doop , door uwe genade, hun volkomen de vergeving hunner zonden, en wederbrenging tot uwe gemeenfchap in Christus aan hunne harten mag Verzegelen ; zoo dat zij daar door, als op nieuw ingeleid wordende in uwe goddelijke liefde, met U een eeuwig verbond der gerechtigheid mogen oprichten. - Omhang hen daar toe met den mantel der gerechtigheid en heiligheid zoo dat ze in het zaligend geloof in Jefus Chris, tus meer en meer mogen toenemen , en immer vrugtbaarer worden in de betrachting Yan alle deugd en godzaligheid. - Geef, dat ook uwe genade voor hen immer eene gewigtige drangrede zijn moge , om voordaan altoos arbeidzaam , vrolijk en voorzichtig aan hunne betrekking , waar in zij tot U en hunne evenmehfchen liaan , getrouw te beantwoorden. — Schenk hen vooral dien vrede des gsmoeds3dh al het verftand te boven gaat: - ja' fchenk hen eenmaal de zaligheid hunner onftervelijke zielen ! - Dan , - goede en liefderijke God ! daal ook met uwen zegen neder op uwen geC 5 ringen  42 LEERREDE ringen en in zich zeiven zoo diep onwaardigen Dienstknecht, die in uwen naam het werk der Doopbediening verrichten zal, — vergeef ook hem zijne veelvuldige zonden, welke hij , hier op zijne knien ter nedergebogen , voor uwe al. wetenheid erkent en hartelijk betreurt. — O ! wasch en reinig ook hem in het dierbaar bloed van Jefus, — en doe hem, daar Gij hem zoo vaak geholpen en uwe kracht in zijne zwakheid volbragt hebt, ook nu dat geluk erlangen, dat hij deze aan U geheiligde plechtigheid mag waarnemen, en in zegening ter uitvoer brengen , alles tot eer van U , den eenigen waarachtigen God, en van Jefus Christus , dien Gij gezonden hebt] - Daal ook, barmhartige God! ja - daal ook met uwen zegen, met uwe zondvergevende en heiligende genade neder op mijnen Amptgenoot der bedieninge (*_), en op allen , die hier vergaderd zijn, - om Jefus wille amen! Dus dan voorbereid, regt ik mij op a om mij weder tot Ulieden te wenden , Gij ver- oot- (°) Deze afwezig zijnde, werd zijne plaats door cenen der Diakenen vervuld.  b ij den h. doop, 43 ootmoedigde Heilbegeerigen ! en over te gaan, om aan elk Uwer den heiligen Doop toe te dienen , in dezer voege; '„ Op uwe belijdenis, dat alle uwe zonden '„ u van ganfcher harten leed zijn; op uw get) loof in God, den Schepper, Onderhouder „ en Beftuurder van alle zienelijke en onziene„ lijke dingen;— op uw geloof in Jefus Chris„ tus, den Zoon des levendlgen Gods;— op „ uw voornemen, om uwen Verlosfer in ge- hoorzaamheid te willen dienen en navolgen;— „ en op uwe begeerte, om hier op van mij met „ den heiligen doop bediend te worden; —ziet! „ zoo doope ik u met Water, in den naam des vaders , des zoons , en des heiligen gees- „ tes! De Heere zelf wil u met zijnen heiligen 5, Geest en met vuur van boven doopen!" Op uwe belijdenis enz.] J3 Op uwe belijdenis enz. amen! Ziet daar , geliefde Broederen en Zuster; u tot den heerlijken ftaat van verlosten door onzen Heere Jefus Christus, van gewasfenen in ziju  4,4.. E E E R R E B % zijn bloed , gekomen, zoo gij anders dit -heilig Bondteeken waardig ontfangen hebt. O kouds dan nu ook hut gene gij hebt, opdatniemand uwe kroone neme i Denkt, dat gij' nu uwe voeten gezet hebt op de loopbaan des levens i alwaar de prijs niet aan 't begin, maar aan het einde is opgehangen. Denkt, dat het niet genoeg is, Jefus als zijne rechtvaardigheid te hebben verworven en aangenomen , maar dat men hem ook moet aannemen in zijne heiligheid , en zulks doen blijken door eenen deugdzamen en godzaligen wandel. - Houdt U ftceds vast aan Jefus Christus den ge kruisten, cii volgt .hem, als het Lam Gods, na, waar hij ook henen gaat. - Buigt vaak in het eenzame uwe knien voor God en Jefus , en bidt dan met ootmoed en bedaarden ernst om den aanhoudenden bijftand van Gods Geest,terwijl wij, waar wij ook "zijn , hoe verre ook van u afgefeheiden, uwer ook in onze voorbiddingen tot God hoopen gedagtig te blijven ; ja God ootmoedig zullen fmeeken , dat Hij, naar den onuhfpreekelijken rijkdom zijner genade , ons eens allen verwaardigen moge , om te deelen in de erve der heiligen in het licht! Staat nu op, Geliefden ! uit uwe verneder-; de'  "BJJ DEN H,v DOOP. 45 • de geftalte , opdat wij u ook thans , ten openbaaren blijke dat wij UI. als leden van Jeius zichtbaare Kerk op aarde erkennen , de hand van broederfchap plechtig en blijmoedig toereiken. Zijt dan welkom geliefde Zuster , als een lid van Christus Kerk in het algemeen , en van deze Gemeente in het bijzonder ! — Is aan de ernftige engodvrugtige begeerte uws harten mi voldaan ; — bewaar dan ook, als eene godvrugtige Maria , alle deze dingen in uw harte ! — Verkeer , als eene godvreezende Anna , zoo veel u immer zal mogelijk zijn , in den dienst en het huis uwes Gods! — wees altoos werkzaam in het gene goed en Gode behaaglijk is! — wast op in de genade en kennis van onzen Heere Jefus Christus ! — zijt werkzaam in voorfpoed, en lijdzaam in tegenfpoed] — volhard tot den einde toe, en gij zult zalig worden] En ook gij , geliefde Broeder , zijt me,de welkom als een lid van jefus Kerk in 't gemeen , en bijzonder van dit ons Doopsgezind Genootfehap! - Hebt gij voorgenomen en u ver-  46 leerrede verbonden , om gelovig en deugdzaam voor Gods en Jefus aangezicht voordaan te zullen wandelen ; - volhard dan hier in, en zoek immer, met een geheiligden ernst, Gode uwe ge. loften te betaalen; - verder , met inroeping van Gods genade, uwen wandel met allerlije Christlijke hoedanigheden ; - flrijd, met iever, denfirijd des geloofs; - en ontfang eens , aan het einde der loopbaane, de kroon der rechtvaar, digheid! Zijt ook gij welkom , geliefde Broeder! als een lid van Christus Kerk in 't gemeen , en bijzonder van deze onze broederlijke Gemeenfchap ! — Hebt gij Christus aangedaan, wan. del dan ook in hem; -, blijf altoos gedenken aan uwen Schepper in de dagen uwer jonge-, lingfehap ! — Word immer meer en meer geworteld, opgebouwd en bevestigd in uw geloof wees getrouw tot den dood toe , en gij zult de kroone des eeuwigen levens verkrijgen! amen! Vergunt mij nu, geliefde Christenen ! terwijl ik weder op dezen Leerftoel ben opgeklommen , nog eenige weinige woorden tot Ui. te fpreeken. Gij  Bij den m. doop. 47 Gij zaagt, weliswaar. eene zeer eenvouwige handeling , en voor hem , die den aart noch de natuur dezer plechtigheid niet kent, van zeer weinig aanbelang. Gij £aagt eenige Perfooneiï met eenvouwig en rein water befprengen. Dan, dringen wij met ons verftand tot de beteekening der zaak zelve door, dan beteekent dat rein water dat bloed des onbeftraffelijken Lam Gods, dat de zonden der waereld wegneemt, en de befprenging met dat water de afwasfching der zonden van die genen , welke den heiligen Waterdoop op de rechte wijze ontfangen ; — ja 3 dan worden dezen , daar door , als met Christus begraven in den dood , — erlangen God tot een verzoenden Vader , verzegelen hun aandeel aan Jefus lijden en fterven , en verkrijgen zoo recht op eene eeuwige gelukzaligheid , terwijl hunne naamen dan worden opgeteekend in het boek dos leevens: Dat dan, Broeders en Zusters in onzen Heere Jefus Christus ! ja gij allen , mijne Toehoorders , tot welk eene Gezindheid gij ook behoort , en die Jefus in onverdervelijkheid lief hebt , — dat dan ook deze heilige plechtigheid , thans wederom in ons midden verlicht , ons allen moge opbouwen in ons geloof  4^ LE EK'REÖE B IJ den ft. DOOP, loof , en tot waare deugd en ongeveinsde godsvrucht meer en meer opwekken , opdat, daar dezelve ons aan de duurfte onzer plichten en heilige verbintenisfen herinnert , wij toch altoos getrouw 'mogen bevonden worden in het werk onzes Heer en , opdat eenmaal Ons aller deel zij aan den boom des leevens, die in het Paradijs onzes Gods jlaat ! - De h e e r e vergunne zulks eenmaal aan ons allen, om Jefus zijns Zoons wille ! Amen! ja AMEN.  AFSCHEHJDS-R.EDE.   AFSCHEÏÏBS-REBE VAN DS DOOPSGEZINDE GEMEENTE T B UTRECHT, QVË.A a COR. VI: vs. x. En wij , als medearbeidende , bidden u ook s dat gij de genade van God niet te vergeeft en moogt ontfangen hebben. Altoos was het voor mij eene hoogstgewigtige en aandoenelijke zaak , wanneer ik van dezen Leerdoel de genade van God verkondigde , en mijne Toehoorderen tot boetvaardigheid , geloof, godsvrugt en deugd zogtop te wekken:-'  $2 AFSCHEIDS-REDE, altoos had ik, tot het verrigten van deze mijne amptsbediening , hoogstnodig den bijftand en de kragtdadige hulpe van Gods goeden en heiligmakenden Geest : — doch , bijzonder thans ben ik vervuld met het gevoel en de erkentenis van deze mijne behoefte. En wie Uwer, mijne Toehoorders , zich te binnen brengt , waar toe onze tegenwoordige bijeenkomst is ingerigt, — wie" bedenkt , dat ik thans voor het Laatfte , als Leeraar dezer Gemeente , en misleiden voor de laatfte keer van mijn leven , van dezen Leerftoel de genade van God zal verkondigen , en al zegenende affcheid neernen van eene vergadering van menfchen , waar onder zulken gevonden worden , aan wien mijn hart door de fterkfte banden en de tederfte betrekkingen verbonden is,- diezalligtelijk begrijpen kunnen, dat ik, zoo ooit, thans de genade en kragtige onderfteuning van God onzen Vader en van onzen Heere Jefus Christus behoef, om mijn aangenomen werk , in dit morgenuur , met zegen te voltrekken. — En ook deze genade van God en Jefus behoeven wij allen, Christenen! zuilen wij waarlijk opgebouwd, vertroost en bevestigd , of in die waarheid onderwezen worden , welke naar de godzaligheid is. Laat  AFSCfeEïDS-REDE. $3 Laat ons dan allen, in gemeenfchap des geloofs, — althans in gemcenfchap der liefde , — God ootmoedig , en , zoo veel mogelijk , in geest en waarheid, dankbaar daarom aanroepen , op deze of dergelijke wijze : | O ï B E D, j * •$> VERHANDELING. Drie gewigtige zaken zullen wij , in de behandeling van onzen tegenwoordigen texü 1 in opmerking neemen. Voor eerst — de genade van Cod, van welke de Apostel fpreekt. — Ten anderen — wat het zegt , die niet te ver* geefs te ontfangen. — En 7c» derden — van welk een nadruk de betuiging des Apostels is, wanneer hij , in den faménhang der textwoorden, zegt , en wij , als medearbeidende, bidden u ook, dat g;j de gena. de Gods niet te vergeefs en moogs ontfangen hebben. D 3 f. Wat  5^ AFSCHEI D S - R E D E I. Wat het eerftc aanbelangt, daar in moeten wij de genade van God befchouwen , van welke de Apostel , in den text, fpreekt , en hier in zullen wij de volgende orde houden: Vooreerst, in het algemeen bepalen, wat wij hier door de genade van God verftaan. Ten anderen, onderzoeken, of God ook in zijn bellier van de natuur, dat is, inden algemeenen weg zijner voorzienigheid , gezegd kan worden genade jegens het menschdom uit te oenenen. Ten derden, nafpeuren, of de uitdrukking, genade van God, ook zomwijlen het Euangelium beteekent. En eindelijk, ten vierden , aantoonen , in welk eenen zin wij deze woorden , de genade van God, in onzen tegenwoordigen text, moeten neemen. ï. De genade van God dan is die hoogstbeminnelijke en uitgeftrekte goedheid in de goddelijke natuur , waar door zij, voor alle zondaaren en overtrederen harer wetten , den weg ter verzoening en ter deelagtigwording van eene eindelooze gelukzaligheid, boven , ja tegen hunne verdienften, openftelt. Ik zeg, dat de genade eene eigenfchap' Gods is, waar door hij boven, - ja - tegen verdienften van anderen handelt, het welk ons de A- postel  AKSCHEIDS-REDE. 'v 5$ postel Paulus duidelijk leert, Rom. ïi: vs. 6; Indien het door de genade ïs, zw-etris het niet uit de werken: anderzins zoo en is de genade geen genade meer; en indien het is uit de werken , zoo en is het geen genade meer , anderzins is het werk geen werk meer. — En dit ook bevestigt die zelfde Apostel , Eph. 2 :vs. 8 en 9, alwaar wij lezen , want uit genade zijt gij zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave: niet uit de werken, opdat niemand en roeme. Deze genade van God is voor het mensch' dom zeker hoogstbeminlijk, wijl alle menfchen zondig zijn, en dus niemand , zonder de werking derzelve , in de gunst van God deelen, of eindeloos gelukkig worden kan. Deze genade is eene uitgeftrekte goedheid in de goddelijke natuur ; dewijl ze den weg ter verzoening en het deelagtig worden van een eindeloos geluk, door Christus en de prediking des Euangeliums ,volftrekt voor alle menfchen open fielt ; waarom ook de Apostel Paulus , tot bevestiging hier van , aan zijnen geestelijken zoon Titus fchreef, dat de zaligmakende genade Gods verfcheenen is allen menfchen. Zie maar Tit. 3: vs. 1. D 4 *s  56 AFSCHEIDS-REBÏ 2. Nu gaan wij tot het onderzoek over , of God ook in zijn beftier van de Natuur . dat \s in den algemeenen weg zijner voorzienigheid, gezegd kan worden het menschdom genadig te .zijn. — Dan , hier op mjeten wij aanftonds antwoorden : — de geheele natuur i,s een gevolg en bewijs - des rijkdoms van Gods genade. — Die geneigdheid immers in God , waar door hij den rrensch een vergeeflijk en verzoend God geworden is in Christus, deed- de dingen worden, en doet dezelven nog voordduuren ; dewijl God nooit lust zoude kunnen gehad hebben , of nog hebben , om zulke wezens te doen werden en te doen voordduuren, welker wel voorziene overtreding hen eens, zonder hcrftel, onvermijdelijk ongelukkig zoude maken, fin hierom zi,n en blijven ook alle die werken der fchepping in aanwezen , welke, met betrekking tot den mensch, voordgebragt zijn , en onderhouden worden. — Uit dit. oogpunt befchouwd, kan de opmerkzame , — kan de Christen, — "Wijsgeer en Natuurbefchcuwer de genade van G<. d, in alle de doelen der fchepping . ontwaar Worden: terwijl hem , door te letten op het verhand der dingen, zoo wel het geringfte gras. fcheutjè en het meest onmerkbare bloedeloze dkitje, als de rijkttbeladcne vrugtboom en het meest  AFSCHEIDS-R E D Ei 51 meest voordeeligfte lastdier , volkomen overtuigen en tot eenen duurzamen lof en welgegronde verheerlijking van Gods. genade kunnen opwekken en aanfpooren. En betiagt men verder met aandagt den alzins, we Idadigen weg van Gods voorzienigheid,— da.i ziet men, dat God de bronader alles goeds en de altoos fpringende fontein van den hoogften en mtgeftrektflen rijkdom van genade is, — dan ziet men eene liefderijke onderhouding en weldadige befturing omtrent het redelijke fchepzel, welke vergezeld gaat met ontelbare bewijzen van onverdiende goedheid, — en waar door die waarheid, op de Qvertuigendfte wijze, ten toon gefpreid wordt, dat die hoogstbcminnelijke en uitgeftrekte goedheid in de goddelijke natuur plaats heeft , waar door God , boven en te*, en verdienden , zich aan den mensch openbaart, als een vcrzoenlijk en hoogst genadig Wezen. 3. Thans moeten wij naafpeuren , of de uitdrukking, genade van God, ook z om wijlen het Euangelium beteekent. Dat het Euangeliura Waarlijk eene genade Gods is , — dit kan noch mag niemand in twijffel trekken, die den naam van Christus draagt, en zich, op goede gronD 5 den,  58 'afscheids-REde. den, na hem, een Christen , een belijder en voorftander van zijnen gezegenden Godsdienst, noemt. - De waare vriend van God en Jefus zal, met volkomen overtuiging ,' des te gereeder dit begrijpen, wanneer hij opmerkzaam naafpeurt de goede bewijzen van Gods gunst , in het Euangelium voorgefteld: In het Euangelium immers wordt op het nadruklijkst , zoo men moedwillens zijne oogen voor het licht der waarheid niet fluit , God geopenbaard als een verzoend Vader in Christus , die niet wil, dat ''er eenigen verkoren gaan; — en daar in worden de weldaden en gefchenken der goddelijke liefde, de rechtvaardigmaking des geloofs, eene goddelijke vrede , de heiliging des harten en eene eeuwige gelukzaligheid — welmeenend — allen den genen beloofd , die den wil van God gehoorzaam zijn , door in zijnen Zoon Jefus Christus te gelooven. — Dan, behalven dit, er zijn ook verfcheideue plaatfen , in het Nieuwe Testament, welke aan ons een volkomen recht geven , om het Euangelium, als eene genade van God , te mogen befchouwcn. Zoo lezen wij bij Joan. i: vs. 17. dat de wet door Blozes gegeven, maar de genade en waarheid door Jefus Christus geworden is: wordende hier de wet en het Euangelium tegen elkan-  A F S C H E I DS - RE DE. 59 elkandeven over gefield. Zoo fchrijft ook de Apostel Paulus bij Rom. 6: vs. 14. Want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade , dat is, onder de genaderijke bedeeiing des Evu angeliums. En zoo ook wordt het Euangelium de genade Gods genoemd , wanneer die zelfde Apostel, in zijnen brief aan de Galaters , het volgende fchrijft : Ik doe de genade Gods niet te niete , dat is , ik zoek de waarheden des Euangeliums zuiver te verkondigen , en deszelfs eifchen en beloften niet te vermengen met eene wettifche heiligheid ; want indien de rechtvaardigheid door de wet is, zoo is dan Christus te vergeefs gefiorven. Zit Hoofdd. 2: vs. ar. Te recht zegt daarom ook een geleerd Engelsen Uitlegger: „ De genade beteekent me. ,s nigmaal het Euangelium, om dat het Euan„ gelium behelst groote weldaden Gods: daar ,, God door geene verdienden kon bewogen „ worden die te fchenken." 4. Dan het wordt tijd, dat wij nuaantoonen, in welk eenen zin deze woorden , de genade van God, in onzen tegenwoordigen text , gebezigd worden. — De aanmerkingen op deze plaats van zekere vermaarde hedendaagfche Schriftuitleggers verdienen zeer onze opmerking  6e AF3 CHins.rede. king en goedkeuring , dat namelijk de uitdrukking, genade van God, in den text gebezigd, ziet op het geen de Apostel , in het voorgaande hoofddeel , van vs. 18— 22 , gezegd had, alwaar wij namelijk deze opmerkingswaardige taal vau den kruisgezant kunnen iezen : Alle deze dingen, te weten de verzoening door , en de vereeniging met Christus , zij» uit God, die ons met zich zeiven verzoend heeft, door Jefus Christus „ en ons ds bediening der verzoening gegeven heeft. Want God was in Christus de waereld met zich zeiven verzoenende, haar haare zonden niet toerekenende, en hij heeft het woord der verzoening in ons gelegd. Zoo zijn wij dan gezanten van Christus wegen, als of God door ons bade. Wij bidden van Christus wegen, laat u met God verzoenen. Want dien , die geen zonde gekend en heeft > heeft hij zonde voor ons gemaakt , opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in hem. — Terwijl wij , volgens dezen famenhang , dan door de genade van God. in den text voorgeftold > verftaan moeten de leere der verzoening , en de verkondiging en bediening van deze zoo gewigtige als troostrijke leere. Dit toch is die genade van God , van welke Petrus zegt , dat de Propheten in den ouden dag  AF S C H E I D S-R E D E; 6j dag van dezelve gepropheteerd hebben. — Ja — dit is die genade, van welke Paulus fpreekt bij Epb. 3: vs. 2, en welke, volgens des Apostels eigen verklaring , ziet op de verborgenheid van Christus, en daarom ook, doorhem, genoemd wordt de onnafpeurlijke rijkdom van Christus. En inderdaad , met het hoogfte recht , wordt en de leer der verzoeninge , en de verkondiging en bediening van deze zoo gewigtige en troostrijke leer eene genade , een onverdiend en voor het menschdom hoogstgewigtig en bij uitnemendheid voordeelig gefchenk van God genoemd. Immers — wat de leere der verzo«ning aanbelangt, des aangaaudG getuigt de Apostel Paulus , de bezoldi.ig der zonde is de dood: maar de genade Gods is het eeuwig kvon, door Jefus Christus onzen Heere. — Alle menfchen hebben gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods, z'j worden om niet gerechtvaardigd, uit zijne genade, door de y er los fin g, die in Christus Jefus is. — Gij weet de genade van onzen Heere Jefus Christus , dat hij om uwent wille is arm geworden, daar hij rijk was : opdat gij, door zijne armoede, zoudet rijk worden.— Wij zien Jefus met heerlijkheid en eere gekroond, die een weinig minder dan de Engelen geworden was,  (rx AFSCHEIDS-REDEj -was, van wegen het lijden des doods: opdat hij, door de genade Gods, voor allen den dood fmaaken zoude. — Terwijl de Apostel Joarmes er dus over redeneert: God is liefde , en hier in is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God zijnen eeniggeborenen Zoon gezonden heeft in de waereld, opdat wij zouden leven door hem.— Hier in is de liefde, niet dat wij God lief gehad hebben; maar dat hij ons lief gehad heeft , en zijnen Zoon gezonden tot een verzoeninge onzer zonden. ~ Daar nu alle deze duidelijke uitdrukkingen van Jefus Zendelingen ons volkomen overtuigen kunnen, dat de leer der verzoening, met het hoogfte recht, eene genade van God genoemd moet worden; zoo leerenzij ons boven [dien nog aan den eenen kant „ dat wij, buiten de geoj, Denbaarde genade Gods in Christus , van de gunst en vaderlijke toegenegenheid van God ,, eindeloos onzeker zouden hebben moeten „ blijven: " en, aan den anderen kant, dat 3, Jefus Christus de eenige oorzaak is van onze 3, rechtvaardigmakinge en eeuwige zaligwor„ ding." — En zoo doen dezelve uitdrukkingen het leerftuk der verzoening , als voor het menschdom hoogstbeininnelijk, en eene groote genade van God, op zijnen waaren prijs ftellen.  AFICHEIDS-R.EDE.' 'Oj Dan verder, ook de verkondiging en de bediening van deze leere der verzoening is, naar alle recht, eene genade van God te noemen.— Want, daar de menfchen , door de overtreding der goddelijke wetten, de liefde van God verbeurd hebben, zoo zijn alle de weldaden en zegeningen, die zij van God ontfangen , en* kei gefchenken der goddelijke genade , waar op zij, uit en van zich zeiven, geen het minde recht , geen de minfte aanfpraak hebben: en vooral derhalven is dit waar omtrent de aanbieding en toediening van .alle zulke middelen, waar door zij weder in de gunst van God herfteld kunnen worden ; — terwijl dan hier uit eigenaartig voordvloeit , dat de verkondiging en bediening van de leere der verzoening , als waar door die eigene middelen worden opgegeven, niet alleen eene onverdiende genade van God is ; maar ook met nadruk , zulk eene genade Gods, zonder welker gebruik wij tot het geloof in God en Jefus niet kunnen geraaken ; trouwens ook dit laatfte leert ons de heilige Schrift, wanneer daar in ftellig beweerd wordt, dat het geloof uit het gehoor, en het gehoor ui% het woord van God is. II. Ni»  AFSCHEID S-REÖE, II. Nu gaan wij tot het tweede hoofddeel onzer Leerreden ovet, waar in wij moeten na. apeuren , wat hec zegt , die genade van God niet te vergeefs te ontjangen, I. Het grondwoord , door ontfangen vertaald , geeft in nadruk zulk een deelachtig worden van iets te kennen , dat met goedkeuring en gunftige aanneeming gefchiedt. — Hier van daan gebruiken ook de Overzetters van den Bijbel in het Grieks , doorgaans de Zeventigen genoemd , dit woord in de beteekenis van „ iets „ met welbehagen en goedkeuring aan te ne„ men." — Het vcorftel van den text nu, overeenkomftig deze bet.ekenis , opvattende, blijkt daar uit, en trouwens ook uit veele andere plaatfen, dat aan de Corintifche Christenen de leer der Verzoening was voorgefteld , en dat zij 'dezelve blijmoedig hadden aangenoo. men. Het vriendelijk verzoek en de ernfiige waar* fchuwing van den Apostel, dat zij de genade van God niet te vergeefs mogten ontfangen hebben, behelst dan in zich eene hoogstgewigtïge en niet minder getrouwe aanmaning , dat de Corintifche Christenen zouden blijven vasthouden aan het troostrijk leerftuk der Verzoening,  fiPSCHEIDS-RE DSi 6j ïiing, en ook , dat de verkondiging daar van hen ook immer moest blijven opwekken , orri hunne gerustftelling , w-gens de vergeving hunner zonden te verzegelen door eenen godVrugtigen wandel; wijl anders het groot einde en hoogstweldadig doel , van hen in Christus te zaligen , niet zoude bereikt worden. 2. Edoch3 is de genade van God , namelijk de leer der verzoening en de verkondiging der-a zelve , van dien aart, dat ze ook te vergeefs, vrugteloos, en zonder deszelfs waare einde te bereiken, kan ontfangen worden, gelijk de Aj postel dit in onzen text onderlielt; dan voorzeker zal het der moeite waardig wezen , dat wij nu kortlijk, maar tevens met naauwkeurigheid, toonen: — welke perfoonen het zijn , van wien men kan zeggen, dat zij de genade van God te vergeejs ontfangen hebben; ~ eii welken men, op goede gronden , kan en mag befchouwen als zulken, die deze genade niet te vergeefs, niet vrugteloos, ontfangen hebben. Vooreerst, die perfoonen, van welken men zeggen kan , dat zij de genade van God te vergeefs ontfangen hebben, — ' Zijn, of dezulken, - welke deze leere van Gods liefde en ontferming, volgens welke Jefus Chris. E taa  5& HFSCHEÏOS.REÖÏ. tus ons met God verzoend heeft, geheel verwerpen , hoe zeer dezelve ook aan hen , doorliet Euangelium en de Leeraaren des Christendoms, als aanneemlijk zij voorgefteid , en hoe zeer hen worde toegeroepen „ wij bidden u van Christus wegen , laat u met God verzoenen ; want God was in Christus de waereld met zich zeiven verzoenende. Of zij zijn dezulken, - die deze leere wel aannemen , maar enkel en alleen door inzien van hun verftaiid , erkennende in dezen wei de grootheid van Gods genade, doch zonder dat hun hart geroerd worde of regt deel daar in neeme, en dus zonder dat zij daar van, met heilig gevoel en daukzegging , tot zaligwording voor zich gebruik manken. Of zij zijn eindelijk de zulken, - die van de eenmaal gefmaakte genade weder veragteren, zoo als er Hebr. is: vs. 15. gezegd wordt, dat is zulken, die hun geloof omtrent de aangekomene en eenmaal erkende waarheid, dat Jefus eene verzoening is voor de zonden der -eheele waereld , niet levendig houden , noch ijyeri" ten deezea dllde wevkzaaai ' dat Zii najagen den vrede en de heiligmaking , zonder welke echter niemand God zal zien. - De zulken zijn het ook, die de leere der verzoening J tu  AFSCHEIDS-RE D E. 67 tot eenoorkusfen leggen voor het vleesch, en welke verwaarloozen, jaonteeren, door hunne handelingen en werkzaamheden , die Euangelifche en allergewigtigfte waarheid , dat Christus zich voor ons gegeven heeft, opdat hij ons zoude verlosfen van alle ongerechtigheid, en zich zeiven een eigen volk reinigen, ijverig in goede werken. Ja de zulken handelen lijnrecht ftrijdig met het voorftel van Paulus , wanneer hij leert, dat de zaligmaakende genade van God, welke aan alle menfchen verfchenen is, ons onderwijst, dat wij de godloosheid en waereldfche hegeerlijkheden verzaken, en matig , rechtvaerdig en godzalig leven moeten in deze tegenwoordige waereld ; en dat wij op dien grond alleen verwagten kunnen de zalige hope en de verfchijning der heerlijkheid van den groeten God en Zaligmaker Jefus Chris-, tus. Dan wat, ten anderen , die genen betreft, van welken men kan en mag beweeren , dat zij de genade van God , namelijk de leere der verzoening, en de voorftelling en bediening derzelve , niet te vergeefs ontfangen hebben, — Deze zijn die edele en godlievende Christe. nen , welke God in Christus als zondvergeven. de, en Jefus als den Middelaar des Nieuwen Verbonds, tot hunne verzoening en rechtvaarE 3 dig«  (j8 AFSCHEIDS-REDi; digheid, door het geloof, dat op de onzienlijke dingen ziet, hebben aangenomen, en die dit hun geloof levendig houden door eene geduurige en onvermoeide beoeffening van waare godsvrucht en menfchenliefde. - Zij zijn die oei moedige en voortreffelijke volgers van den cverflen Leidsman huns geloofs , die , getroffen door de grootheid der genade Gods , aan hun bewezen in Christus Jefus, uit dankbare wederliefde , niet zich zeken wenfchen televen,maar Hen , die zich voor hun in den dood heeft over. gegeven. - Het zijn , met één woord , zulke Christenen , die , naar de taaien vermaanlesfe van Petrus, den genen tot een Vader aanroepen, die zmder aanneming des perfoons oordeelt, en wel naar eens iegelijks werk, en die zoo in kin. der lijke vreeze wandelen den tijd hunner inwooninge: wetende, dat zij niet door vergankelijke dingen , zilver of goud, verlost zijn; - maar door het dierbaar bloed van Christus , als van een onbefirafelijk en onbevlekt lam , en die daarom hunne zielen reinigen in de gehoorzaamheid der waarheid, door den geest, tot ongeveinsde broederliefde, malkanderen vuur iglijk lief nebbende uit een rein hart. ■ Zulke Christenen nu , welke zco gefield zijn, en  A F S C H E I D S-R E D E. 6Q. en die dus bij hun geloof euangelifche deugd, uit een beginfel van dankbaarheid en wederliefde, voegen , hekben de genade van God, deleer der verzoeninge en de verkondiging en bediening derzelve , niet vrugteloos , niet te vergeefs ontfangen : eensdeels, wijl zij aan het waare doel en oogmerk hunner verlosfing beantwoorden , door de leere der genade te doen dienen tot verheerlijking van God, en door in hunnen geheelen zedelijken wandel dat gevoelen te vertoonen , het gene ook in Christus Jefus was ; — en anderdeels , wijl voor den zulken geene verdoemenis is, naar de taal van Paulus: zoo] en is er dan geen verdoemenis voor den genen , die in Christus Jefus zijn, die niet naar den vleefche wandelen, maar naar den geest. III. Dan, daar wij nu gezien hebben , in de twee voorgaande Hukken , wat de genade van God is, van welke de Apostel in mijnen text fpreekt, en wat het zegt , die niet te vergeefs te ontfangen : zoo laat ons nu nog , voor ons derde hoofddeel, in aanmerking nemen , van welk een nadruk de betuiging des Apostels is, wanneer hij , in den famenhang der textwoorden zegt: en wij, ah medearbeidende, bidden E 3 u  fO AFSCHKIDS'RÏDE. u ook , dat gij de genade van God niet te vergeefs fnoogt ontfangen htbben. i. Had onze Apostel , in liet softe vers des voorgaanden hoofdftuks, de Corintifche Christenen , als een Zendeling en Afgezant van, Jefus , gebeden , om zich met God te laten verzoenen , hij bézigt dan nu ook wederom deze nadruküjke wijze van vermanen, niet zonder gewig' tige redenen , in mijnen tegenwoordigen text, daar hij zegt : wij bidden u ook; terwijl hij daar door, aan deneenen kant, zijne zagtmoedigheid en nederigheid des harten toont, daar hij over het geloof der Corintifche Christenen ge ene heerfchappije wilde voeren, maar hen veel meer, als een welmeenend vriend, wilde vermaanen, en zoo tot hun waar geluk opleiden : en , aan den anderen kant, doet hij ons hier in bemerken , van hoe veel gewigt en groot aanbelang hij de leere van Gods genade, de leere der verzoening en de verkondiging van dezelve hield, daar het gevoel hier van hem zelfs aandreef, om de Corintifche Christenen te bidden, dat zijdezelve toch met te vergeefs mogten ontfangen hebben. Men kan toch hier uit zien, hoe zeer de A- poste*  A VSCU EIDS-EEDE. 7I prstcl doordrongen was van het gevoel der waarheid, dat Jefus voor ons geworden is wijsheid van God, rechtvaardigheid, en heiligmaking en verlosfing. Deze recht liefderijke en allerkragtigfte wijze van vermaning en opwekking, welke te wenfchen ware, dat door alle de Leeraaren van den zagten Godsdienst van Jefus gevolgd wierd, als best gefchikt om ingang te vinden in de harten der menfchen, bezigde de Apostel meermalen, gelijk wij , ten bewijze hier van , onder anderen, leczen kunnen Rom.12 : vs. 1. Ik bidde u dan , Broeders, door de ontferminge Gods , dat gij uwe lichamen fielt tot eene levende , heilige en Gode welbehaaglijke offerhande , welke is uwe redelijke Godsdienst; en Rom. 15 : vs. 30. Ik bidde u, Broeders , door onzen Heere Jefus Christus, en door de liefde van dm Geest, dat gij met mij flrijdet in de gebeden tot God voor mij; en wat dergelijke uitdrukkingen des Apostels meer zijn. c. Dan, de groote Paulus zegt niet alleen, wij bidden u, maar hij voegt er, in vollen nadruk , bij , wij bidden u , als medearbeidende,— Deze uitdrukking is van veel gewigt , en wij E 4 kun-  1'% AFSCHEIDSREDE kunnen dezelve op meer dan eene wijze uitleggen en opnemen, „ Immers waren de Apost:len van Jefus, voor eerst, Gods medearbeiders, voor zo verre zij .het doel en werk van God, in het zaligen van zondaren, naar zijn welbehagen , door de verkondiging van de leere der verzoening , zochten te bevorderen , en in dezen door God als werktuigen gebruikt wierden , om het koningrijk zijner geriade , het rijk van waarheid en deugd , uit te breiden. - Zoo getuigt daarom Paulus elders : want wij zijn Gods medearbeiders, Gods akkerwerk, - Gods gebouw - zijt gij; — na de genade van God, die aan mij ge. geven is, heb ik, als een wijs bouwmeester , het fundament gelegd; — en niemand kan een ander fundament leggen , dan het gene gelegd is, het Welk is Jefus Christus. Ten anderen, waren de Apostelen medearbeidende , voor zo verre zij allen tot dat doel en oogmerk vereenigd waren , om, tot een grondflag hunner leerredenen en heilige verrichtingen , de leere van Gods genade, de leere der verzoeninge te leggen, en met elkaudercn, de een zoo wel als de ander, medearbeidden , ©m dit groot doel en oogmerk , tot zaliging van zondaren, te bereiken. Dit  AESC1IETDS-RED.E. f3 Dit was dan nu het algemeen, bet gemeen, fchappelijk gebed van Paulus , van ïimotbeus , en van alle Verkondigers en bedienaars des Euangeliums , als medearbeiders van God en van eikanderen , dat de Corintifche Chrittcnen de genade van God niet te vergeefs mogten ontfangen hebben. En inderdaad, van hoe veel invloed behoorde ook dit gebed der heilige Apostelen voor de Corintifche Christenen niet geweest te zijn! — Zij weiden tot hunnen plicht en tot de bewan* deling van den weg des waaren gduks gebeden, en daar van overtuigd door den grooten Apostel Paulus , vau wien zij de genade van God, het troostrijk woord der verzoeninge , hadden ontlangen, en door wien aan hen de leere der verzoening op het vriendelijkst en dringendst was aangeboden. - Wien toch zou zulk eene liefde niet ter harten gaan , of wie zou zich kunnen verharden . om dit alles te beantwoor. den met ondankbare ongehoorzaamheid! — De Apostelen toch handelden , in de verkondiging van de genade van God, als medearbeidersvan God, en dus, wie dat voorftel van de leere der verzoening , wie hunne prediking en bede verfmaadde, die verfmaadde den grooten God zeL ven. E 5 Dao  "7/jr AFSCHEIDS-REDE. Dan laat dit nu genoeg zijn ter verklaring van den text, en ter verhandeling van deszelfs inhoud, opdat wij nog eenigen tijd met zulke toepasfelijke bedenkingen en aanfpraaken mogen doorbrengen , als meest betrekkelijk zijn tot het plechtig oogmerk van dezen dag. TOEPASSING. Zagen wij dus , in de verhandelde leerftoffe , geliefde Medechristenen! hoe de Apostel Paulus en zijne Mede-Apostelen, met ernst en vriendelijkheid, als Gods Mede-arbeiders , en famcn tot één doel en oogmerk vereenigd , de Corintifche Christenen baden , dat zij toch de genade van God, de leere der verzoening en de verkondiging dcrzelve, niet te vergeefs mogten ontfangen hebben: - het zij dan thans ook ons vergund, mijne waarde Broederen en Zusteren! om aan Ulieden, en ook niet min aan alle onze Toehoorders, met de woorden van onzen text, hartelijk toe te roepen : en wij, als medearbeidende, bidden u ook , dat gij de genade van God niet te vergeefs moogt ontfangen hebben ! Het zelfde geluk, dat weleer de Corintifche Christenen genooten, geniet ook Gijlieden door de  AT S C II E I D S-E E DE. 75 de amptsverrigtingcn der waare Christen Leeraarcn in het midden uwer. - Die genade van God ,waar door Hij. in Christus zijnde, de waereld met zich zeiven verzoende, en dus ons onze zon' den niet wil toerekenen , heb ik ook aan uliedcn met nadruk flccds verkondigd, en ,tot onze eeuwige behoudenis , welmeenend aangedrongen: en fommigenuwer, God zij geloofd! hebben ook, dit weet ik, onder het middel dezer onzer prediking, de zegenrijke goedheid en de genade Gods aan hunne harten blijmoedig ondervonden. Niet zelden doch , op het vast fundament der Propheten en Apostelen bouwende, verkondigden wij ulieden Jefus Christus en dien gekruist , u toeroepende, laat u met God verzoenen ! Wij meenen dan nu ook recht te hebben, om met Paulus te wenfehen en te bidden om met de Zendelingen van Jefus Uiieden te vermanen en te fmeeken , dat toch deze genade van God door ulieden niet te vergeefs moge ontjangen zijn! En , wanneer wij ,in onze onderfchcidene leerredenen , ulieden voordroegen de leere der verzoening , en dezelve aanpreezen als eene groote genade van God , dan toch hebben wij in dezen  ^ AFSCH EID3-REDE. zen gevolgd • en getragt te beantwoorden aan het overoud en duidelijk onderwijs van de Proprieten, van Jefus, en van zijne Apostelen. In het aloude Boek der Pfalmen toch vinden wij leeds de duideljjkfte fpooren geteekendvan eenen lijdenden Heüa.id, die , om de ongerechtigheden weg te nemen , en den zondaar met God te bevredigen, zijne ziele zoude uitftorten in den dood, en die , als een van God verlatene, deangflen der helle zoude ondervinden. En hoe duidelijk worden wij niet op de lee« re der verzoening , en op Jefus Christus, den Zaligmaker van zondaren , gewezen in de oude voorzeggingen van Jefaias. - Bijzonderlijk wordt ons in het mifte Hoofdftuk geleerd , dat de Christus , de waare langbeloofde Mes(ias, om onze ongerechtigheden verwond , en om onze overtredingen verbrijzeld zou worden: - dut de jlrafe op hem zoude komen, die ons den vrede zoude aanbrengen: ~ en dat de Heere onzer aller ongerechtigheden op hem zoude doen aankopen. En komen wij nader tot het duidelijk onderwijs van Jefus zeiven omtrent dit gewigtig ftuk , koe vol van overreding en nadruk is elk gezegde , alle verrichting van dien grooten Heiland van zondaren zeiven . om ons in onzege,. da&r  AF SCHEIDS-REDE. 71 ffegteii , aangaande de leere der verzoening . kragi'dadig te bevestigen. Immers Jefus, de eeuwige en geliefde Zoon des Vaders , Hij , die in de volheid des tijds uit eene vrouwe geboren is, en alle de beloften van God op het volkomenst en nadruklijkst vervuld heeft, verzekerde niet alleen zijnen leerli.igen , dat hij, tot hun voordeel en tot heil der menfchen in 't gemeen , zoude lijden en fier ven; dat hij zijn leven vrijwill'g afleide , en dat hij niet gekomen was om gediend te worden , maar om te dienen, en zijne ziele te geven tot een rantfoen voor veekn : maar hij (lelde hier toe ook eene heilige maaltijd, het hoogwaardig Avondmaal, in , om daar bij plechtig te gedenken aan zijn verzoenend lijden en fterven. Daar toe dienden immers die uitdrukkingen , dat het brood zijn 9 aan den flam des kruifes, verbroken lichaam, en de drinkbeker zijn bloed, het welk vergoten werd tot vergeving der zonden, zoude moeten beteekenen. — En om den mensch van de leere der verzoening in en door hem te overtuigen, ftrekten ook de woorden van Jefus tot Nicodemus , gelijk Mo fes de flang in de woefiijne verhoogd heeft, alzoo ook moet de Zoon des menfchen verhoogd worden, opdat een iegelijk, die in hem gelooft, niet  AF SCHEIDS-REDE» niet en verderve, maar het eeuwig leven hehbe: en, God heeft zijnen Zoon gezonden, opdat de waereld door hem behouden zoude worden. Voorts, toen Jefus met majefteit en heerlijkheid uit den dooden was opgeftaan, zeide hij tot zijne leerlingen , dat de Christus , agtervolgcns de oude voorzeggingen , het lijden des doods voor 't menschdom had moeten lijden, en alzoo in zijne heerlijkheid ingaan. Dan, Christenen! wanneer wij verder naderen tot het onderwijs, dat wij van de leere der verzoening , als eene groote genade van God , door Jefus Zendelingen ontfangen, hoe veelvuldig zijn de plaatfen niet, waar in wij, omtrent dit ftuk , de fterkfte verzekeringen en de grootfte gerustftelling ontfangen ! - Joannes eikent, dat Jefus een verzoening is voor onze zonden, en voor de zonden der geheele waereld; en dat het Hoed van Jefus , den Zoone Gods , ons reinigt van alle onze zonden. - Petrus eerbiedigt den Verlosfer, als dien Helper en Heiland der menfchen , die onze zonden in zijn eigen lichaam gedragen heeftop het hout, opdat wij der gerechtigheidzottden leven.-En de ApostelPaulusbcweert, dat God zijnen Zoon voor gefield heeft, tot cent verzoening door het geloof in zijnen bloede, tot betooning van zijne rechtvaardigheid, tot ver ge. vinge  AFSCHEI DS-REDE» 79 vittge der zonden, — dat wij, vijanden Godt zijnde, verzoend zijn door den dood zijns Zoons,-* en dat Christus ons verlost heeft van den vloek der wet, toen hij een vloek voor ons wierd. —■ Dit zij genoeg , om geen meer plaatfen en duidelijke onderwijzingen , omtrent dit ftuk, bij te brengen; — kunnende wij uit dit alles met genoegzame zekerheid befluiten tot de vaste waarheid onzer ftelling : dat de leere der verzoening waarlijk door de oude Propheten , en door Jefus en zijne Apostelen , als eene groote genade van God, alzins is voorgefteld geworden. Wanneer wij dan ook .geduurende onze amptsverrigting ter dezer plaatfe, als ia de tegen' woordigheid van God , tot heil der Gemeente, dusdanig gepredikt en vermaand hebben , dat deze leere in haare uitgebreidheid, deze genade van God de voorname grondflag van alle onze leerredenen en het meest gewigtigc onzer voorftelling en uitmaakte, — dan meenen wij ook daar door de wavrheid, die naar de godzaligheid isf recht en euangelisch voorgedragen , en alzoo niet anders dan rechtftreeks aan onze roeping beantwoord te hebben. Ziet daar dan tevens ook dereden, Christenen ! waarom wij de betragting der deugd > zog  AF SCHEIDS-REDE. zoo hocgnoodzaaklijk voor een Christen, altoos op dezen grondflag, en als een dankbare wederliefde, hebben aanbevolen^ Edoch , opdat nu deze genadé van God, welke ik van dezenleerftoel nu bijna zeven jaren aldus gepredikt en aangedrongen het), van niemand uwer te vergeefs moge ontfangen zijn, zij het mij vergund, thans, als voor 't laatst , nog eenigd Raadgevingen en vermaningen medetedeelen. i. Zijn er , onder anderen , ook zulken onder Ulieden , die de eigenlijke leere der verzoening nog niet als Gode waardig befchouwen, noch dezelve voor zich noodzaaklijk ter behoudenis keuren; maar die veel meer alleen door hunne deugdbetrachting voor God zoeken gerechtvaardigd te worden : dezen bid ik, om het behoud hunner ohftërfeüjke zielen, om de volgende Hukken ernftig en met een ootmoedig hart te willen overwegen. Foor eerst, wat zulke fpreekwijzen beteekenen : Die geen zonde gekend heeft, is voor ons zonde gemaakt Indien één voor allen gcflo' ven is, dan zijn zij allen ge flor ven ; - PFij zin verlost , niet door vergangelijke dingen, zilver of goud, maar door het dierbaar bloed van Chriflus ; - en wat diergelijke zeer menigvuldige Ichriftuuriijke uit, druk-  AFSCHEI DS-REDE. 8 % drukkingen meer zijn. Ten tweeden ', waar toe , onder het alwijs en hoogstweldadig beftuur der goddelijke Voorzienigheid, alle de ofFcrhauden' en de geheele plechtige Godsdienst onder Israël gediend hebben . en op welke wijze Paulus daar over redekavelt in zijn voortreffelijken Brief aan deHebreërs. Ten derden , welk een zin wij aan de woorden van David moeten hegten, wanneer hij den mensch zalig fpreekt , wien God de rechtvaardigheid toerekent , zonder de werken. — Ten vierden , of wij wel, niet tegenftaande onze dagelijkfche en menigvuldige afwijkingen van den weg der waare deugd en godsvrugt, met een gerust geweeten, en met het uitligt op dood en eeuwigheid, troostrijke denkbeelden van Gods genegenheid jegens ons durven opvatten, zoo lang wij niet vertrouwen, dat God met ons verzoend is in zijnen Zoon.— Eindelijk, ten vijfden, hoe men de leere van Gods volfirekte heiligheid en onkreukbare recht» vaardigheid met de leere zijner onbeperkte vergeeflijkheid en liefde jegens zondaren zal kunnen vereenigen , zonder teffens de leere' der verzoening, als eene groote genade van God, aan te nemen en vast te houden. Ik bidde u dan , -mijne lieve Broeders en Zusters ! deze dingen toch wel en ernftig te F wil-  Bi AFSCHEIDS-REDE, willen onderzoeken, cn daar bij, in eene zaak van zoo veel gewigt, vuuriglijk God te bidden om de veel vermogende verlichtingen en onderwijzingen van zijnen goed:n en in alle waarheid leidenden Geest. — En , o mogt dan het gevolg hier van zijn, dat gij blijmoediglijk, tot uwe Verzoening, Jefus», den Zcon van Gods liefde, aannaamt; welk een vrede, vreugdeen troost zoude dan uwe geheele ziel vervullen! — ach! mogt ook deze jongfte Leerrede van mij, als Leeraar ter dezer plaatfe , daar iets aan toebrengen! — hoe veele , hoe blijde ftoffe van dankbaarheid zoude dit voor mij en u zeiven niet nog opleveren ! — Bij dit mijn henen gaan verzeker ik u , dat ik, bij mijne goede pocgingen , ook om uwe verlichting gebeden heb, en dat ik voornemens ben dit nog dikwerf te doen; — hoopende , dat gijlieden nog eens alles zult fchade en drek achten , om de uitnemendheid van Christus , en Hem, den eeuwig gezegenden Zoon van God , zult liefhebben in onverdervelijkheid. — En, — o mogten deze beden vervuld worden ! — dan zoudt gij, tot lof van Gods genade, eens zijn de kroone des roems uwer Leeraaren in den dag van Jefus toekomfle. 2. Maar  AFSCHEIDS- RED E. S3 2. Maar , zijn er verder ook zulken onder ulieden, welke de genade van God, de leere der verzoening en de verkondiging derzelve , in hunne befpiegeling wel hoogstgtwigtig keuren ; doch welke , door hunnen dagelijkfchen wandel, het opvolgen hunner driften , en het gei duurig afwijken van Jefus heilig onderwijs , toonen , dat zij nog niet met Christus vereenigd zijn tot heiligmaking, noch gelovig zijn zedelijk voorbeeld en zelfsverloochening zoeken te volgen ; — ook dezen bidde ik ernftig , dat zij toch niet mogen berusten in hunne befchou" wende denkwijze, zonder die oprechtte belecvcn ! — Waarlijk het zal ons , in de uure des doods , nietmetal baten , den wille des Heer en geweeten te hebben, — zoo wij dien niet gedaan hebben: veel meerzoude deze omftaudigheid ons oordcel , in het gerichte Gods , verzwaaren moeten. — Erkent en belijdt gij dan , dat Jefus Christus een volkomen Zaligmaker van zondaren is , o mijne lieve Broeders en Zusters! neemt hem dan ook biddende , met boetvaar?i dige fchuldbelijdenis , als dusdanig , tot uwe gerechtigheid en heiligmakinge, aan. — En , ten bewijze, dat gij u met God hebt laten verzoenen , en jefus waarlijk lief hebt, zoo bidden F % Wij  $4 AFS C H E I D S-REDE, wij u , om dit te willen toonen door eenen zagtmcedigen „ ootmoedigen , en naar Jefus hai. lig onderwijs aanhoudend ingerichten wandel: opdat ook wij, het goede van ulieden in dezen vernemende , mede mogen verblijd worden, tot roem en heerlijkheid der genade Gods, dat onze gebeden verhoord zijn tot zaligheid uwer zielen! , Thans zoude ik kunnen overgaan , om de re„denen op te geven , . die mij bewogen hebben, om deze mijne Gemeente te verlaten , en het beroep in de Doopsgezinde Gemeente te Hamburg en Altona aan te nemen , — dan, hier van verkies ik niets meer te zeggen, dan dat ik in dezen , na de overtuiging van mijn verftand en dc genegenheid vanmijn hart , met ernffi ge gebeden tot God, om onderrichting , en na den raad van verflandige Vrienden ingewonnente hebben» gehandeld hebbe,— eri dat deze handelwijze, zoozeer dezelve thans onherroepelijk is , zoo zeer ook , tot op dit oogenblik , in den volften zin, kan genoemd worden bij mij onberouwelijk te zijn. — Zonder mij dan hier verder in te laten , ga ik nu over, om van mijne TJtrechtfche Gemeente , mijne Vrienden, en alle mijne hier Yerga. derd  abscheids-red e. 85 derd zijnde Toehoorderen , op eene befcheidene, vriendelijke en Christlijke wijze , al zegenende, affcheid te neemen. AANSPRAAKEN. Ik wende mij dan . in de eerfte plaatfe , tot U, Weleerwaardig Heer en a m p t g e n o o t (.*_)• met wien ik een geruimen tijd het Leeraarampt in deze ■ Gemeente heb waargenomen. — Terwijl ik U Weleerwaarde hartelijk en openlijk bedank voor de waarneming van zoo veele Predikbeurten, in mijne plaats, wanneer onderfcheideüe omftandigheden mij beletteden die zelf te vervullen ; en U tevens , in gemoede, en met een gevoelig befef van mijne verplichting in dezen , plechtig verzekere, dat ik uwer, tot een blijk mijner erkentelijkheid, hoop gedagtig te blijven in mijne gebeden tot God : — zoo aehte ik mij verbonden, bij deze gelegenheid , U en uwe Huisgenooten , op euang elifche groB- Deze aanfptaak aan Ds. p. er oh we r, felioon zijn Eerw. niet tegenwoordig was, is echter volledig door den atTeheidnemendên Leeraar uitgesproken, alleen met perfoons verandering , sis tot een afwezenden» F 3  Só ftrsCHElDS-P.EDE. gronden, den zfgen van God toe te wenrchcn.-. Schoon wij ,.in veele opzichten , over de waarheden van den Christlijken Godsdienst zeer onderfcheideh denken, is en blijft het echter onze roeping, waar van wij eens rekenfehap zullen moeten afleggen voor God en Jefus, in den , jongden der dagen , om de genade van Gcd, Jefus Christus en dien gekruist, te prediken. — Zijt aan deze roeping getrouw , opdat de genade van God ook voor \J niet te vergeefs moge zijn , en ontfang nu daar op van mij den hartelijkften , den welmeencndften zegenwensen ! God fchenke U , naar den rijkdom zijner genade , met uwe Echtgenoote en lieve Kinderen, tijdejijken en geestlijken voorfpocd!Hij doe uwen arbeid en. amptsverrigtingen dienen tot zijne eer en tot waarachtig heil uwer medemenfehen ! - Zijne wijsheid en algenoegzaamheid weere van ü allen tegenfpoed , en verfiere uw verftand , hart en wandel , met Euangclifche kennis en ongeveinsde godsvrugt!Blijf, voor 't overige, met alle uwe waarde aan-' hoorigen , Gode en den woorde zijner genade aanbevoolen, tot in alle eeuwigheid! Nu keer ik mij tot U, Eerwaarde Heer en en Broederen! leden des keresnraads  af s c h ei d s-r e de. 87 dezer gemeente, met infiuitinge van die van den ouden Dienst, en toe ulieden Eerwaarde Heeren , Leden der Vergadering van commissarissen ! - Sommigen uwer hebben mijne genoegens in geen geringe maate vermeerderd , - dezen bedank ik hartelijk en openlijk voor hunne oprechte liefdebetooningen; terwijl ik', van ulieden affcheid neemende, hoop, dat gij dezen mijn. n welmeenenden ïaad gulhartig zuit aaimeenien. - Volgens de lesten van Jefus Godsdienst, is het uwe plicht. Broeders! om de grondwaarheden van het Christendom ijverig voor te liaan , en de verborgenheid de; geloof) te houden in eene reine CviifcieKtie; en , volgens de gefteldheid dezer Gemeente , zijt gij, neffens de stemhebbende broederschap , verbonden , om , zoo dra mogeliik, mijne plaats te vervuilen door cencn Leeraar, welke'er vror uitkomt, dat hij overeenftemt in de ikwijze met den inhoud onzer uitftaar.de BclijdcnLfen. - Leeft dan waardig den post, welken gij hebt waar te nemen , en bouwt zoo deze Gemeente op, door waarheid , rechtvaaidigheid en godsvrugt ! - In hope nu hier van , en op dien grond , wensch ik ulieden de genade van God in onzeil Heere Jefus Christus, - God zelf geve ulieden en uwe F 4 lieve  83 af3ciieids '« rede. lieve Aanhoorigen tijdelijke en geestelijke zegeningen , welvaaren naar het lichaam, en vrede naar de ziele , tot dat gij eens verzameld zult worden in het koningrijk der heerlijkheid na dit levêli ! - God zij ulieden een God van volkomene zaligheid, nu en eeuwiglijk! Ik wend mij tot Ul ..mijne waarde utrechtsc ii e gemeenfe ! geachte Broeders en Zusters! Werd het aan mij vergund , in den weg van Gods Voorzienigheid, om ulieden , nu bijna zeven jaren ,'lang, de genade van God, den ge-kruiten Jefus, in de kragt zijner verzoening, te mogen verkondigen , en de leere des Euangeliums voor te draagen ; ik bedank ulieden voor het flipt opkomen in onze godsdienftige vergaderingen ,' en voor alle de bewijzen van oprechte vriendithap, bij U genoten. - Sommigen uwer kenne ik , die onze Euangelieverkondiging , als een kragt Gods tot zaligheid , blijmoedig hebben aangenomen ; - anderen , die, op mijnen raad , wilvaardig het hunne hebben toegebragt , om de traanen deiverlatene armoede , en van hulpelooze weduwen en weezen , door edelmoedige weldadigheid, op te droogen; - en nog weer anderen, die ock mijne belangen en genoegens de hunne i maak-  afscheids-rede. maakten , die met mij weenden , wanneer ik weende , en met mij vrolijk waren, wanneer ik vrolijk was, — ja wier gezellige verkeering mijnen ijver in mijne amptsverrigtingen niet zeiden kragtig onderfcbraagde. — Ulieden nu , waarde Broeders en Zusters ! en ook hen, die minder aan mijne hope en verwagting hebben beantwoord , wensch ik van harten de genade van God toe ! — Ontfangt eerlang , in mijne plaatfe, een waardigen , een euangelifchen Dienaar , welke , als eene grondwaarheid des Euangeliums, hoog fchat de leere der verzoening en de verkondiging derzelve. — De Heere zegene Uliedcn met zijne heiligende kragt en met zijne genade, die wijs kan maken tot zaligheid ! — Hij verleene U gezondheid der dagen, voorfpoed des levens , en vrede naar den geest! — Ja — mijne lieve Gemeente ! — ik beveel U aan in de befcherming van dien God, die U kan opbouwen, en alle waare gelukzaligheid fchenken ; — Hij zij en blijve uw God en hoogftc goed in Christus tot in eeuwigheid! Nu keer ik mij tot UI. , waarde jongelingschap en jedgd dezer Gemeente ! — F 5 Som-  9<5' afsche ids-r ede. Sommigen uwer, en God weet, met welk eene hartelijkheid , heb ik onderwezen , en anderen werden geheel aan het onderwijs van mijnen Amptgenoot toevertrouwd. - Schoon natuurlijk mijne betrekking tot de eerfte Ondeiv wijzelingen het grootst is, kan ik echter oprecht ulieden alle verzekeren, dat ik U hartelijk lief heb, en niets vinniger wensch, dan dat gij allen meer en meer moogt komen tot waare wijsheid en zuivere godsvrugt! - Zoekt, mijne lieve Vrienden, in uwe jeugd den Heere, en gij zult hem zeker vinden ; - gedenkt aan uwen Schepper in de dagen uwer jongelmgfchap ;— gelooft inden Heere Jefus ^ opdat genade van God, die ulieden ook verkondgd is , ook door Ulieden niet te ver. geefs moge ontfafigen zijn ! - God vergunne U, door zijnen goeden Geest , om immer aan het oogmerk uwer Ouderen en Leermeesteren , zoo verre uwe heiligmaking zulks toelaat , maar bijzonderlijk aan de oogmerken van Hem, uwen Maker en Verlosfer , te beantwoodren! Bijzonderlijk nog nader ik , met mijne aan_ fpraak, tot Ul.; mijne lieve en dierbare Vrienden! die door mij , door den doo3, tot I-eden dezer gemeente zijt aangeno. men*  AFSCHEID S-R ED E. 01 men. — Wat lieb ik, — wat hebt gijlieden niet gevoeld, toen gij,hier nedergeknield voor het oog der Gemeente, uw verbond met God oprichtet , en voor altoos getrouwheid beloofd hebt aan den Almagligen ! — lk, weliswaar, die aan U den Doop toediende, ga van U, — en misfchien —, zonder dat wij eikanderen ooit hier op aarde weder zien; - doch , mijne lieve Vrienden en Vriendinnen ! God in Christus, dien Gij als een verzoend Vader hebt aangenomen , blijft bij U, en zijne genade is U genoeg; zoo gij anders getrouw beantwoordt aan uwe beloften en heilige toezeggingen. — Ach! mogt ik toch geen uwer verliezen! — daarom ftaat vast, — houdt u bij uw geloof in Jefus den gekruisten; — laat U nooit afbrengen van die erkende en gelovig beledene waarheid, die naar de godzaligheid is ! — Dit te vernemen , dat uw geloof zuiver en opregt, uw wandel euangelisch blijft, zal mij altoos aangenaam en eene rijke ftof van hartelijke dankzegging zijn. — Zijt en blijft dan Gode en het woord zijner genade bevolen ! — Wij bidden U , als medearbeidende, dat de genade van God en Christus ook aan U toch niet te vergeefs zij! Daar  9? afscheid s-red e. Daar ik thans al zegenende affcheid neem, Wil ik ook ulieden niet vergeten, mijne dierbaa. re vrienden en vriendinnen! die i geduurende mijn verblijf alhier , mij in den weg van Gods voorzienigheid zijt toegevoegd, om mijne blijdfehap te vermeerderen. - Ach! tot welk een rang of Christen-gezindheid gijlie-, den ook behoort, of welke uwe betrekking ook zij tot Kerk- of 15urgerftaat, Wel Edele , Hooggeleerde, Hoog Eerwaarde , Eerwaarde, dierbaare, braave Vrienden en Kunstgenooten, hooggefchatte Broeders en Zusters in onzen algemeenen Verlosfer Jefus Christus ! liet enkel aandenken aan Ulieden was mij fteeds dierbaar, en , God weet het, zal mij altoos dierbaar blijyen. - Hoe veele uuren hebben wij niet met eikanderen , leerzaam, in de zoetfte en onfchuldigfte genoegens doorgebragt, hoe vaak haakten wij niet met een uitgeftrekt verlangen naar de oogenblikken, dat wij bij den anderen zouden komen, om ons over God en Jefus , onze uitzichten in de eeuwigheid , of ever de belangen der menfchelijke maatfehap-, pije te onderhouden ! - Hoe dikwerf hebben wij niet onderling middelen beraamd, om treurigen te vertroosten, de armoede te onderfteuvga , en onze eigene zedelijke geruètfteiling te  /VFSCHtlDS-REDE. 93 te bevorderen , en boe menigwerf gelukte het ons , tot prijs en lof der genade van God* hierin gelukkig te flagen! - O mijne waarde ! Lievelingen van mijn hart! eer ik uliedcn en uwe vriendfchap , - eer ik onze geloofsvereeniging en onderlinge godsvrugt. vergeete, — eer vergeet ik mij zeiven! — Weet, dat een Vriend van U af gaat, wien de vriendfchap heilig is; — een Vriend , die als zijn verzoenden Vader in Christus den overal tegenwoordigen God heeft aangenomen , en die, blijmoedig op een gelukkig wederzien ftarende , opeuangelifche gronden van U affcheid neemt !— Schoon het mij aandoenlijk is, fchoon het mij hard valt , dierbaare Vrienden ! van ulieden tefcheideu, — echter fterkt mij in dezen de Godsdienst en mijne uitzichten in de eeuwigheid ! — Eéne bede, - en hier mede zal ik zegenende affcheid van ulieden nemen, en ook van ulieden , mijne lieve Amfterdamjche Vrien* den , die hier thans mede tegenwoordig zijt! — Wij bidden U, om het behoud uwer onfterfelijke zielen , dat de genade van God door U toch niet te vergeefs mag ontfangen zijn ! — Bidt voor ons , cm onze verzoening en heiligmaking ! wij zullen ook uwer in onze gebeden  9l Afscheids-rede; den tot God gedagtig zijn. ~ Laat U nooit door de zonde overbeerfehen , maar houdt de fterkfte vriendfchap met God en Jefus! - De genade en barmhartigheid van God en Jefus fcheide nimmer van U af. - De almagtige en hoogstgenadige God geve , dat wij eikanderen ten laatften hoogstblijmoedig mogen ontmoeten in de zalige gewesten der onfterfelijkheid ! En , opdat ik niemand dezer aanzienlijke Vergadering moge overflaan , zoo keere ik mij , ten befluite , tot ulieden allen , toehoor, ders ! die hier bijeen gefchaard zijt, van welke jaren , ftaat, rang of Christen--gezindheid ook. - Voor het laatst, Geliefden ! dat ik als Leeraar dezer plaatfe tot ulieden fpreeke, zij het mij vergund , om , volgens mijn ampt en plicht, nog eene getrouwe aanmaning aan ulieden te doen. - Gelooft toch van gan* fcher harten , Christenen! met boetvaardigheid in Jefus Christus den gekruisten , 'er is toch onder den ganfchen hemel geen anders vaam gegeven, door welken wij kunnen zalig worden'. — Drukt in uwen zedelijken wandel zijn gezegend voetfpoor ! — En , zoo gij in Hem gelooft, ~ volhardt dan tot den einde  af scheids-rede, 0$ de tot! - Volgt dezen raad , en gij zult zalig worden, — God zelf, en onze Verlosfer Jefus Christus, fchenke aan ons allen eens dat geluk , en maake ons daar toe bekwaam door zijnen goeden en heiligmakcnden Geest! Amen, ja AMEN]  "jefus Christus is gisteren en heden en in eeuwigheid dezelfde: [zoo] wordt [dan] met omgevoerd door verfcheidene envreem* de leeringen. — [Want] het woord des Heer en blijft in eeuwigheid; en dit is het woord dat ondsr u verkondigd is. (Hebr. XIII: 8,9. - 1 Petr. I:»50  LAATST VAARWEL.   Toen mij de Dood, mijn dierb're hoekstra] Den Liev'Iing van mijn hart ontnam, Den besten Broeder mij ontrukte, Een Vriend, dien voor mij alles was: •4' Toen zuchte ik , treurende om miju Broeder, „ Moet ik , o God ! hu zonder Hem, ,, In deze woeste wereld dolen? Waar zo veel kronkelpaden zijn l j, Moet ik nu voordaan eenzaam wand'len ? „ Zal niemand meer mijn Leidsman zijn? „ Wie zal mij dan , wanneer ik itruikel, „ Vriendfchaplijk onderfi:euning fciênt 4- Ga „ wie  4 100 3» f, Wie zal me in deze woeste wereld, Waar zo veel kronkelpaden zijn; „ Wanneer ik van den weg afdwaale, „ Nu bieden zijne broederhand? 4- t, Wie zal mij, troostloos, nu vertroosten? ., Wie met mij zuchten , als jk zucht? „ Wie zal mij , raadeloos , nu raaden ? „ Wie helpen , waar ik hulp behoef?" Zo zuchte ik , treurende , in het eenzaam, Toen ik mijn Jacob niet meer had, Én mij hier op den weg des levens De Dood mijn Broeder had ontrukt. f Dan nog , terwijl ik eenzaam zuchte , En , moed'loos , om mij henen zag, Ontdekte ik , onverwagts een Engel, Die minlijk mij te nad'ren fcheen. t  Ik zag, l—en dacht, — „ Wat mag die Engel ? —. „ Zo vriend'lijk als een Engel Gods! „Zou hij mijn Jacobs Engel wezen, „ En voordaan mijnen Leidsman zijn ? $ Zou hij me ïn deze woeste wereld , „ Waar zo veel kronkelpaden zijnl „ Van mijnen Jacob uit den hemel „ Tot hulp en troost gezonden zijnl 4 j, Zou hij . . . dan welk een zielsverrukking 5 Toen hij aan mijne zijde ging, Ontdekte ik in dien zaal'gen Engel, Mijn hoekstra! mijnen Boezemvriend! En Vriend! hoe honsta niet mijn boezem, Hoe vreugde vol mijn treurend hart! Toen Gij , aanminnig als een Engel, Mij, met uw hart , uw vriendfchap fchonk! G 3 Zo  4 ioa > Zo als de zon , na 't ak'ligst duister, Weêr vrolijk door de kimmen lacht; Of door da zwartfte donderwolken Een fh'aal van hoop en leven fchiet. Zo fchoot een flraaï van hoop en leven Ook nu weer in mijn treurig hart; En vrolijk lachte ook nu dé toekomst Mijn droeve ziel weer blijdfchap toe J Nu zuchte ik niet meer in het eenzaam, Om hem , die mij eens alles was, Daar ik in U een and'ren Ja cob, Een lieven Broeder wedervond ! + Nu , dacht mij , was weer gantsch den hemel Bij mij op de aarde neergedaald: Nu voelde ik weer dien zaal'gen invloed Dier Vriendfchap , die de hemel maakt. NU  4 ï°3> Nu konde ik weer vertrouwlijk Wand'len» Mijn hart ontfluiten voor een Vriend, Met Hem van god en Jesus fpreeken, Van dood en o a a f , en eeuwigheid! O meer dan dubb'le hemelvreugde! Waar aan ik met verrukking denk; Wanneer wij zó van jesus fprakeri, Zijn kruisdood, of zijn 't is volbracht! f* Ja hoe doordrong niet onze harten, Des eeuw'gen levens zacht gevoel, Als wij van zijn v er rij z' nis fpraken, En ons verrijzen uit het graf! O driemaal zaalige herinnerirg! Van dien zo ras vervlogen tijd, Waar in we als voor den anderen leefden, En voor den Godsdienst en de Deugd. w G 4 Zo  4 i°4 3» Zo ffil en vreedzaam , als een beekje Zacht murm'Iend door de dalen vloeit, Zo vreedzaam vloeide ook onze dagen, Toen door dit dal des levens heen. Dan, ach! zij aijn , —- zij zijn verdwenen. Die dagen , zo vol zaligheid! Welhaast! maar weinige ogenblikken, En wij ! —- wij zien elkaêr niet meer! '4- .<■ Niet meer ? —— o peen! niet meer: — reeds nadert Dat zo verfchriklijk ogenblik, Dat ons, hoe vast aan een verbonden, Misfclüen voor eeuwig fcheiden zall Voor eeuwig! ... O mijn dierb're hoeksxraI Wat kost dit denkbeeld aan mijn hart! Wij eeuwig van elkaar gefcheiden l Eikanderen niet wederzien ! —-r Niet  IJiet weder % >■—. ja! — en dit vertroost mij, Eens zien we elkander zeker weer! Is 'c hier mqt , dan is 't in den hemel, Daar zien we elkander zeker weer', ■k Zo rukt een ftorm veréénde fchepen Wel onverwacht op zee van één; Maar worden ook vaak weer veréénig&V Daar , waar hun aller haven is. f Laat dan het lot vrij ons ook fcheiden ! Eens zien wij toch elkander weer, Daar, waar nu reeds mijn zaal'gen jiCOB, En ook onze aller haven is ! Wat ons dan ook te beurt moog' vallen, Wat ook Gods wil in dezen zij , Aanbidden wij, „ Uw wil gefchiede 1 ff Haast kome , ö nisn! uw koningrijk!" + G 5 Uk  < io6 J» Ia, Broeder .' — ja , dat Rijke kome! v Dat Rijk van Waarheid en van Deugd J En roept God U ook daarom elders, Welaan gehoorzaam aan dien wil! ë Ja!, Broeder ! — hoe mijn hart mag bloeden, Gehoorzaam aan Gods vaderwil! En ' denk , offchoon wij moeten fcheiden, Dat mijnen geest toch met U blijft. $ Ja, Beste ! — waar Ge ook heen moogt reizen, l. Geloof, mijn hart reist met TJ meê : Dat hart, zo naauw aan *t uw verbonden, Zal immer zijn , waar Ge U bevind. Voert ooit de r.acht der tegenfpoeden, U zwarte wolken boven *t hoofd; Dat hart deelt in die tegenfpoeden, Of drijft die zwarte wolken weg. ■$ Ver-  4 IO? * ' Vermaakt Ge U in den kring van vrienden, Dat hart is in dien vriendenkring En zijt Gij lustig blijde en vrolijk, Dat hart deelt in die vrolijkheid. Wanneer, als met fhrweele handen, De flaap U over de oogen ftrijkt; Dan denk', ik aan U op mijn leger, En ïkup met mijnen Halsvriend irj. Vertoont de dag zich weer in 't oosten, Bij 't krieken van den morgenftond; Dan ijl ik U, mei Ëng'Ien fnelheid, Op vleug'len • der gedachten toe. . • # : Vermaakt Ge U, in de groene dreeven, Of tusfehen 't fchomm'lend lenteloof ; Zo zweeve ik op den zachten adem Der zuidewindjes, naar U toe.  ÜÉ 108 > Of buigt Ge TJ , bij $ gedruisch der ftormen, Ootmoedig voor Gods Majefteit, En bid Gij dan den heer der fchepping! Getroffen door sijn grootheid , aan: ■k Dan val ik ook vol ootmoed neder, En buig mij voor Gods Majefteit, En bid dan ook dien God der ftormen! Dien grooten heer der fchepping aan! W ja! .— waar Ge ook zijn zult, zal ik wezen: 't Zij werkzaam op uw boekvertrek, t Zij wand'lend', zittend', op uw leger. Mijn geest zal immer bij ü aijn. ♦ Zelfs , als Gods wil TJ t'huis mogt roepen , En Ge afgemat op 't doodbed ligt; Zal nog mijn geest uw ziel verkwikken, Dien jongften ftond nog bij TJ zijn ! # Of  * 109 > Of als ik voor U weg mogt flerven, Denk dan niet, dat ik TJ verliet; Maar, met mijn jacob TJ verbeide In *t eeuwig Rijk dér zaligheid! -*- En nu , mijn Vriend !. . . mijn lieve Broeder! —— Voor 't laatst . . . vaar wel! vaar eeuwig well Tot wij elkand'ren eens ontmoeten, In 't Rijk der zaalige eeuwigheid ! G. van B O SPELT.   Bij den Uitgeever dezes word met goed fucces gedebiteerd een nuttig Wcrkj Proeve eener K aTe c h is» mus der Gezondheid, gevolgd naar het Hojg. duitfch door G. van Bos velt ; meteen Foorbeticht van den Hooggeleerden Heer S. J. van Geuns • H\z. Profesfor in de Phyf. en Botan. aan de Hooge- fchool te Utrecht. De Uitgeever twijffelt niet, of dit Werkje , dat in ons Land geheel nieuw in zijn foort is, en van de uitgeftrektfte nuttigheid ter bevordering en bewaring der algemeene Gezondheid zijn kan, zal de goedkeuring zijner Landgenooten Weg dragen, daar het zelve grootendeels eene vrije ve;-; taling is van de Hoogduitfche Gezondheids - Kate. chismus, ten gebruike der Schooien in het Graaffchap Schaumburg - Lippe, door den Heer B. . C. Fauet, bekend door zijn werkje over het draagen van Broeken, ukgegeeven, en nog met eenige gewichtige Hoofdfrukken vermeerderd , als onder anderen, over het gedrag dat men omtrent Drenkelingen te houden heeft, over de nadeden aan de vienfchelijke Gezondheid, van het begraven der Lijken in Kerken on op Kerkhoven enz. in gr. 8vo a . 8 ftuiv, en eenige weinige op best fchrijfpapier a25ftuive"rs. II. C. van den Broek Verhandeling, waarin het gevoelen , va» onze Hervormde Kerke over de Demons en Demonilche Bezetenen in het N. Verbond tegen derzelver Beftiyders opgehelderd, verdeedigd, getoetst en wederlegd wordt. In gr. 8vo. a i Gl.' III. C. W. R. S c h o l t e n ernstige en vvelmeenende , Waaifchöuwing tegen het misbruik van Gods Naam. met een Voorbericht en een Vers over Gods Alomtegenwoordigheid, door J. A. S, Hoekstra, Predikant bij de Doopsgezinde Gemeente te Altona en Hamburg In kl. 8vo. a 4 ftuiv. IV,  fV\ W. Hessen Judicleel Formulier - boek van allerhande Schriftuuren, dagelijks in de Praktijk gebruikelijk voor Hoogere en Laagere Rechtbanken inde Provinciën van Holland en Utrecht, benevens de Utrecktfche Manier van Procedeeren, als ook eenige Formulieren gebruikelijk voor Subalterne Collegien . zeer geriefelijk voor Prakticijns dienende tot een Supplement van de Papbgaij, cf Fo rm u li e r-boek van Mr. Willem van Alphen &c. In klein Quarto 2 deelen 4 ftukken t 4 Gulden. V. Proeve eener Natuurlijke Hi/Iorie van den Mol, en verfcheide middelen om hem uit te roeijen irjet plaaten , door den Heer de la FaiLle Honorair Lid der Keizerlijke Akademie der Weetenfehappen en fchoone Kunsten te Augsburg, der Koninglijke en Keurvorstelijke Sociëteit te Lunenburg , van het Oekonomisch Genootfchap te Bern , der Koninglijke Akkerbouw Gezelfchapperi te ïoulon > Tours en Bretagne, als ook befcendige Secretaris van de Akademie der fchoone Weetenichappen en van het Akkerbouw Gezelfchap der Generaliteit van Rochelle , enz. In Gr. 8vó k 15 ftuivers. VI. Bes ciiRrjviNG eenes algemeen nuttigen en beproefden Werktuigs, ten ëinde de Mie. ren en ander fc'nadelijk Ongedierte op eene vaardige onfeilbaare wijze met weinig kosten en eena geringe moeite uit eene gantfche ftreek te verdelgen , door den Heer Baron van HupscHj, met een Plaat. In Gr. 3vo. a 6 ftuiv