LEERZAAME'en VERTROOSTENDE V GEDACHTEN, opzichtel YK 's menschen DOOD: bïzonper van h^ A ** 65*1 GODVRUCHTIGE en NUTTIGE VRIENDEN. door JVTTZE STTZES HOEKSTRA, Leeraar der ChristeJyke Doopsgezinde Gemeente te Rotterdam. Te ROTTERDAM, By NICOLAAS CORNEL, Drukker en Boekverkooper, ijp/.  Daarom zal ik niet verzuimen u altydt daar van te vetmaanen, hoewel gy het weet, en in de teegenwoordige waarheid verflerkt zyt. 'En ik achte het recht te zyn zoo lang ik in deezen Tabernakel ben, dat ik u opwekke door vermaaningen : - " - alzoo ik weete dat de aflegging myns Tabernakels haast zyn zal. . . Doch ik zal ook naarfligheid doen by alle geleegenheidt dat gy na mynen uitgang moogt van deeze dingen gedachtenis hebben. Petrus. 2. Petr. i: is, 13, 14, 15.  O P D R A G T Aan de Christelyke Doopsgezinde Gemeente te Rotterdam en te blokzyl. Waarde Gemeentens! Toen ik oordeelde genoegzaame reedenen te hebben om dit Werkje (fchuon met dat oogmerk geenfins zynde opgefteld) ter Drukpersfe te zenden en alzoo algemeen te maaken , hadde ik geen lang beraad noodig, aan wien ik het in de eerfte plaats zoude aanbieden en opdraagen. Als Leeraar hebbe ik zfedert omtrent elf Jaaren eene allernaauwfte betrekking op U myne teegenwoordige dierbaare Rótterdamfche Gemeente! tot welker dienst ik my in de vreeze des Heeren hebbe overgegeven en plechtig verbonden. — Om uwe rust, Welvaard en onderlinge ftichting naa myn vermogen raeede te helpen bevoorderen, hebbe my in gemoedé verplicht gehouden, om my, op uwe begeerte en Roeping van een Gemeente los te maaken aan dewelke ik door de fterkfte banden eener onderlinge hartelyke tOegeneegenheid ten naauwften verknogc waarë: zoo dat ik meenigmaalen dachte met haar te zullen leven en fterven. — 'Zeedert myn overkomst tot olieden ftrekt het my toe een ftoffe van een zoet 2 ver.  iv O P D R A G T. vergenoegen^ en vroolyke dankbaarheid , dat ik niet myne zeer waardige Ambtgenooten, met de verdere Leeden van de Eerwaardige Kerkenraad, en met alle de Leeden van myne dierbaare Gemeente, met zoo veel liefde en vriendfchap hebbe mogen verkeeren, dat ik my zeedert al dien tyd geen weezentlyk misnoegen erinneren kan: maar wel dat ik vry algemeen zoo veele blyken van toegeneegenheid hebbe moogen ontvangen, dat het in my een onverfchoonelyke ondankbaarheid zoude zyn, wanneer ik van myne zyde geen poogingen wilde aanwenden, om dezelve zoo veel in my is te beantwoorden. — Hoe ik my in dien verluopen tydt in myn heilig dienstwerk gedraagen hebbe, en hoe ik myne gaaven en talenten ten uwen nutre hebbe zoeken te gebruiken , is u allen bekend. Maar moogelyk zyn 'er meer dan een die wel eens by zich zeiven denken, dat ik hen in hunne huizen wat meer behoorde te bezoeken. Ik wil myne ge* brekkigheid, gelyk in meer opzichten, ook in 't byzonder hier in wel erkennen , en verzoeken dat uwe liefde my desweegen verfchoone! Maar vergun my ook, Waarde Gemeente! dat ik by deeze geleegenheid openlyk betuige, dat dit echter by my niet veroorzaakt word uit gebrek aan liefde, veel minder uit eenige kleinachting omtrent iemand: neen, maar myn lichaamsgeftcl, gelyk veelen uwer niet onbekend is, Iaat my dit zomwylen niet wel toe. Myne natuurlyke neiging breng: hier ook ieis meede, en veroorzaakt dik-  OPDRAGT. v dikwils dat ik my daar toe opzettelyk moet opwekken , of door anderen daar toe moet aangefpoorc worden, of myn uitgaan blyft zomtyds agter. Ik neeme daar en boven de vryheid om by deeze geleegenheid als een voornaame reede te zeggen , dat ik doorgaans op myn Studeerkamer zoo veel werks hebbe , dat ik oordeele bykans geen tydt te konnen misfen, zal ik dat verrichten 't welk de heerfchende lust van myn hart is, en waar uit ik dikwils door Gods genaade een örêelendé rust en een zoet vergenoegen des Geest mag trekken! —— Zoo hebbe ik de uuren die ik behoudens de uitoefFening van myn hoofdwerk, noch uitkoope, gefleeten in het opiïellen van eenige ftichtelyke Werkjes, en ook van dit, dat ik u tans ter leezing algemeen aanbiede. Mogt het u, en allen die het leczen zoo veel ftich. ting geven, als ik 'er reeds voor my zei ven uit genooten hebbe, o! Welk een aangenaamc vergelding zoude ik dan van mynen arbeid genieten , en myn fchaarfer bezoek zoude daar door dan ook eenigzins vergoed konnen worden. — Ik durf altans (niet roe» mende maar needrig ter eere van die genade die met my is!) betuigen dat de groote beweegreede die my aanfpoorde, en teffens vrymoedig gemaakt heeft, om dit Werkje door den druk gemeen te maaken , geen andere is, a!s een bezef van verplichting om de ontvangene talenten op winst te moeten uitzetten , eo een harcelyke begeerte, dat ik myne ineede-Christe» * 3 nen  vi O P D R A G T. aen ia 't gemeen en in 't byzonder m myn fwak vermoogen zoude leeren en ftichten. En zoude ik U, Blokzyknaaren, in 't gemeen , en U myn oude dierbaare Gemeente in 't byzonder, dan konnen vergeeten? o neen; eerder vergeete myn Rechtehand zich zeiven! — Onder u hebbe ik de Jaaren myner Jongheid en de bloei van myn leven aangenaam mogen doorbrengen, en drie en-dertig Jaaren en vier Maanden en dus een derde van eene Eeuw myn heilig dienstwerk met genoegen moogen waarneemen. — Van u hebbe ik veele blyken van een oprechte en hattelyke Vriendfchap genooten — Veele van u zyn myn Leerlingen en dierbaare Doop, kinderen. — Veele onder u die nu al ontflaapen zyn en veele uwer die thans leven, zyn ook mynehoope, myne blydfchap en zoo als ik vertrouwe de Kroone mynes roems in den dag onzes IIeere,n Jëfus Christus. — Veelen uwer weeien hoe ik onder u verkeerde , dat ik vyf zeer goede beroepingen in vier onderfcheidene Gemeentens om uwent wille bedankte, dat ik meer. maaien met ter zydeficlling van myn byzonder eigenbeia^ g, uwe bevoordering en (lichting trachte te bewerken t eindelyk hoe dikwils ik u met traanen ver. maand hebbe , om toch uwe eeuwige Zaligheid te behartigen. —— Nu kan ik u niet meer als voorheen ©p die wyze dienen, noch u met levendige ftemme meer orKkrwyzen, Edoch-, uwe welfland gaat my noch ter harte, en daarom, Waarde Gemeente! bie- de  O P D R A G T. VII de ik ook u onder zonderlinge beweegingeri der liefde die myn Werkje aan; en raag ik my van u ook niet verzeekert houden , dat U zulks in 't byzonder aangenaam zal zyn ? De onderwerpen die in dit Werkje voorkoomen zyn meest alle uitvoeriger, en door mannen die my in bekwaamheid zeer verre overtreffen reeds te vooren behandelt, zoo dat myn Werkje in zoo verreovertollig konde geacht worden: maar behai-ven dat hunne Werken juist daarom niet in al!er handen zyn» en de zaaken wel zoo gewichtig en belangryk dat dezelve nooit te veel met ernst konnen over-woogen worden; zoo behaagt het God ook zomtyds op het eenvouwige zynen zeegen te leggen; en ik voeie daar te boven ook een inwendige Roeping, of vuurige begeerte om myne verleende gaven ten uwen nutte te bsfteeden; en daar ik door de prediking des Woords doorgaans maar een klein getal van Men. fchen kan ftichten, door di: middel noch meer Men. fchen was 't my mogelyk van nut te mogen zyn. — Ontvang het dan Waarde Genieentens! en gy alle die het leest niet zulk een liefderyk hart, waar mee.de ik het u tans aanbiede; — Verfchoon het gebrekkige dat gy in dit gefchrift zult aantreffen ; — En lees het met die vrucht voor uwe ziele die ik daar in bedoele allen van harten gunne en met een biddent opzien naar God toewenfche ! God zeegene u. myne zeer Waarde Ambtgenoo. * 4 ten  vm O P D R A G T. ten, de Leeden van beide de Kerkenraaden , en alle de Leeden van de my dierbaare en lieve Gemeentens, in uwe Perzoonen, Bedieningen en Huisgezinnen! Hy verlenge uw aller leven , gezontheid, en welvaaren in zyne gunste! Vooral is myne beede over U, dat Hy uit welke al het geflachte in den Hemel en op de Aarde genaamd word, u allen in 't gemeen en elk in 't byzonder veriïerke door zynen Geest in den inwendigen Menfche: op dat Christus door het gelove in uwe harten woone, en gy in de liefde geworteld en gegronder zyt: op dat gy ten vollen kon. det begrypen met alle de geheiligden, welke de breete, de lengte, de diepte, en de hoogte zy, en be. kennende de liefde Christi, die de kennisfe te boven gaat: op dat gy vervuld word met alle de volheid Gods! - Hem nu die machtig is, meer als overvloediglyk te doen boven al dat wy bidden ofte denken , na de kracht die in ons werkt, hem zegge ik zy de heerlykheid in de Gemeente, door Christus Jefus In alle gedachten, tot alle Eeuwigheid. Amen! Dit is, Waarde Gemeentens! de vuurige wensch van uwen dienstvaardigen Dienaar en heilzoekende Vriend. W. S. HOEKSTRA. Rotterdam zoo aangenaam en „ nut-  Aanleiding, Oogmerk en korte Inhond. vf „ ttuttig voor den Menfch, niet veel liever aanmer„ kelyk verlengt? of waarom bezorgt de Almach- tige voor zyne Kinderen niet eene gemakkelyker „ en aangenaamer overgang uit dit leven, in de „ Eeuwigheid?'" Daar nu zulke gedachten ligtelyk overgaan tot zondige murmureeringen teegens God, die het goeder' tieren Opperweezen, onéére zoude aandoen, en on. ze [marten vermeenigvuldigen, zoo is het voor ons Menfchen zskerlyk belangryk genoeg, dat wy dit /luk met eene gezette aandacht overv/eegen: dat wy ons Waapenen: met het Zweert des Geeft.es, dat is Gods Woord, met den Schild des Geloofs, en met den helm der hoope, waar door wy de vuurige pylen des Bozen konnen afweeren en ukblusfchen, om alzoo ook in deezen flryd te konnen ftaan, alles overwinnende, ftaande blyven. —- Hierom wil ik tot myn eigen oefening zoo wel, als tot tuit van hun die dit gefchrift ooit zouden moogen leezen, en vooral van hun die aireede om fmartelyke verliezen in het fwarte gaan voor het aangezichte des Heer en, of V eeniger tyd bedroevende fier]gevallen zullen beleven, eenige aanmerkingen en bedenkingen ter nee der feilen, dewelke, wel begreepen zynde, my krachtig ge' noeg fchynen om alle gemelde bedenkingen voor te hoornen; om ons te leer en, om in het Bef uur der Hemelfche Voorzienigheid met goedkeuringe te bsrus • ten ; om ons in bedroevende flerfgevallen, een machtige ver • *  xyr Aanleiding, Oogmerk en korte Inhmd. vertroostinge toe te dienen; ja om om uit deeze bedroe, vende vrucht der Zonde, door het Onderis der God. delyke Genade, zulk een vrucht te leeren trekken, die ons hier gelukkig na den wille Gods leert leven, en die ons voor de Goddelyke gemeenfchap hier en namaak in alle Eeuwigheid zal toebereiden. Ik wil ten dien einde aantoonen: — Voor eerst dat God den Memch, na den oneindigen Rykdom van zyne goedheid, zoo voor als na den Zondenval tot een eeuwig gelukkig leven gefchikt heeft, en dat derhalven de zonde alleen de oorzaak is van ellende en aood — Ten tweeden, dat de uitvoering van het Vonnis des doods over heel het Menschdom, in alle gevallen, Gode betaamende is. — Ten derden, zal ik my bezig houden met de befchouwing van de Troost en Plicht der Ouders by de dood van hunne jonge Einders. — Te.i vierden, zal ik byzonder fpreeken yan de dood van Godvruchtige en Nuttige Vrienden , en hoe wy daar by verkeeren moeten. — En eindelyk zal ik de eigenfchappen van den tyd der genade en deszelfs recht gebruik be. fchouwen. — De God aller genaade en der vertroosting, {dit is myn hartelyke wensch en vuurige beéde:) beftuure myne overdenkingen door het onderwys van zyn Woord en Geest, en geve datze het bedoelde oogmerk mogen bereiken! ■ LEER-  LEERZAME en VERTROOSTENDE GEDACHTEN, OPZICHTELAK 's MENSCHEN DOOD: byzonder van GODVRUCHTIGE en NUTTIGE VRIENDEN. EERSTE AFDEELING. Dat God den Mensch tot een Eeuwig gelukkig Leven, zoo voor als na den Zonden-Val, gefchikt heeft, \ § i (jelyk het leven, de grondflag van aangenaame genietingen , hoogst dierbaar en begeerlyk is ; voor al het leven der ziele, betraande in de kennisfe, genieting en de verheerlyking van God , en influitende een ftaat van volmaaktheid, genoegen, vreede en blydfchap , die het verhand te boven gaat : alzoo is de dood, de beroving van het leven een kwaad 't welk de mensch hoogst ellendig maakt. De lichaamelyke dood is reeds in haar Natuure en gevolgen een' Koning der verfchrikking, waar van de Menfchelyke natuure een afgryzen heeft: maar de dood der ziele, die ons van het Goddelyk leven berooft, van zyn liefde en gunst, en in een Rampvolle ftaat doet overgaan, is oneindig fwaarder. Het hoogde kwaad dat A den  2 God heeft den Mensch zoo voor als na den Val den Mensch derhalven treffen kan is, de dood te fierven, en in dien fa at eeuwig te hlyven. Vraagen en onderzoeken wy na de oorfprong van dit kwaad, dan is het ligt voor ons te bezeffen , dat wy die in God, de Fontein des levens, niet aantreffen;— Neen: in tegendeel God heeft den Mensch daar toe een aanweezen gegeven , op dat hy gelukkï^ , Ja Eeuwig gelukkig zoude leven. — De waarheid van deeze heugelyke ftelling konnen wy reeds met eene hooge trap van waarfchynelykheid opmaaken , uit de vatbaarheid van onze Natuure voor, en uit de ingefchapene begeerte onzer Ziel na zulk een geluk: want het fchynt niet reedelyk van een oneindig goedertierene God en weldaadige Schepper te denken, dat by die vatbaarheid aan zyn reedelyk fchepzel gegeven zoude hebben, zonder dat Hy genegen zoude zyn, om daar aan te willen voldoen. — Te meer mo« gen wy dit van God veronderffellen , dat Hy's menfchen Eeuwig gelukkig leven by zyne Schepping bedoelde, als wy in aanmerking neemen, den ftaat waar in Hy den Menfch by zyne Schepping plaatfte , zyndc na Gods beeld en gelykenis gevormt: hebbende van 't eerfie oogenblik van zyn beftaan, ten aanzien van de zeedelyke gefteldheid van zyn verirand en wille eene daadelyke overeenkomst met de Godheid, en een aanleg tot een leven en werkzaamheid , in web ker behendige beoeffening hy zynen Maker in kennis,  • tot een- Eeuwig gelukkig leven gefchikt. 3 nis, heiligheid en deugd fteeds nader: konde komen: •en het konde niet misfen of hy moest zyn Schep•per daar door behaagen, hy moeste dus een voorwerp zyn van deszelfs goedkeuring en liefde: het werk der liefde is, haar voorwerp hoog te achten, wel te willen en wel té doên, ja zich daar meede te verëenigen. -Zoo immers reeddeneert de Opperfte W.ysheid Spreuk: 8: 17. Ik hebbe lief die\.my lief hebben; Jefus hoezemd ons ook zulke denkbeelden in Joh. 14: 23. 'Zoo iemand my lief heeft die zal myn Woord be. ■waaren; en hy zal van mynen Vader gelievt worden, en wy zullen tot hem koomen, en Wooningen by hem maaken. Zulk eene zaligende betrekking tusfchen God en den Rechtgefchapen .Mensch konde niet ophouden zoo lang hy in dien ftaat-. volharde, maar moefte beftendig voortduuren , zoo -lang de Mensch het luisteryke beeld van God in zich enge. fchónden bewaarde. Toen God den Mensch in. Edens Lufthof plaatfte, èn zyn Verbond goedgunftig met hem oprichte., zoo gaf Hy hem ook uitdrukkelyk te kennen, dat hem, zoo hy Gód volftandig gehoorzaamde, geen dood, noch na de ziel noch na het lichaam zoude weeder. 'vaarten, zeggende tot den Mensch: „ van alle de Boo„ men deefes Hofs zult Gy vryelyk eeten; maar van ,, den Boom der kennis des goeds en des kwaads, „ die in het midden des Hofs is , daar van en zult A 2 » gy 1  4 God heeft den Mensch zoo voor ah na den Val „ gy «iet eeten :" want ten welken dage gy daar van eet, zult gy den dood ft erven. — Zoude den Mensch ter oorzaake van zyn ongehoorzaamheid alleen fterven , dan verzeekerde hem deeze Goddelyke bedreiging te gelyktydig , dat hy gehoorzaam zynde i ftaat konde maakendat hy dat gelukkig Teven dat hy aireede bezat, voor altoos zoude behouden, en dat hy ulzoo in de gunfte van God eeuwig gelukkig zoude leven, — Wy zien hier uit, dat God den Mensch door dit proefgebod geenfins aan een reedenlooze willekeurige bepaaling wilde onderworpen maaken , noch veel minder dat hy hem daar door een valftrik zoude hebben willen leggen: verre van daar 1 Want als wy deeze handelwys van God in alle haare omftandigheeden befchouwen , zoo ontdekken wy hier in de goederderene en gunstryke oogmerken die de groote Schepper met den mensch hadde: die hem behalven die groote weldaad der Schepping , waardoor hy aireede zoo veel heils genoot, noch alle de vermaakelykheeden van het Paradys mildadig toevoegde, en alleen maar één Boomvrucht uitzonderde : eene uitzondering die zichtbaar diende om hem niet alleen zyne afhankelykheid fteeds in te prenten, maar ook om hem door. dit gemakkelyk proefgebod tot het getrouw beoeffenen van de Natuurwet kragtig aan te zetten , zonder welks onderhouding de volmaaktheid en het geluk van het redelyk Schepfel niet beftaan konde. Als  tot een Eeuwig gelukkig leven gefchikt. 5 Als God dan de voortduuring van 's Menfchen ge*lukkig leven aan de voorwaarde van gehoorzaamheid op deeze wyze verbond, zyne heilige en heikaame wetten, door beloften zoo wel als dreigementen krach* tig aandrong, dan vinden wy Hem hier door ook bezig, cm den Mensch de weg tot een beftendig geluk aan te wyzen ; zyne wille een afkeer van de zonde in te boezemen , en de lust tot het goede te verfterken, tot een duidelyk bewys dat zyn Schepper ook zyn Verbonds God wierd, om'hem in zyne ge. meenfchap beftendig gelukkig te doen leven. Deeze Aardbol die wy bewoonen , zoude by- de vermeenigvuiding van het Mecshdom zoo zy alle daar op, in dien behoeftigen ftaat waar in wy ons in dit leven bevinden, beftendig gebleven waaren , te klein zyn voor de ontelbaare Millioenen van Menfchen , die 'er aireede geweest zyn, noch zyn, en vervolgens noch zyn zullen; zy zouden niet gefchikt zyn om aldien voorraad van Levensmiddelen op te leveren, die dit onnoemelyk heir van Aardbewooners tot hunne onderhoudinge en ter vervulling van alle hunne behoeftens noodig hebben. En hier uit konnen wy met een hooge waarfchynelykheid opmaaken, dat het nooic tot het wys plan van God behoorde , zelfs niet al was da Mensch in zyne oorfpronkelyke Natuurftaat in de ftaat der Rechtheid gebleeven , om hem hier op Aarde voor altoos te laaten blyven ; maar dat gelyk A 3 God  6 God heeft den Mensch zoo voor als na den Val God hem niet in her. Aardsch Paradys gefchaapen , maar hem daar in gebragt beeft , toen Hy met hem zyn Verbond oprichce, hy hem alzoo ook na her, volbrengen van het proefgebod , van de Aarde in den Hemel, dan waare Paradys Gods, zoude overgebrachc hebben. Trouwens heeft God den Mensch, die zyne genaade in Christus gelovig omhelst en Hem gehoorzaam is, zyne beftendige gunst en de zalige hoope des Eeuwigen levens gefchonken, zoude Hy dan voor den Recht, gefchapenen Mensch , by zyne volmaakte en volftandige gehoorzaamheid , een ander, een minder goed weg gelegt hebben ? zoude het mogelyk konnen zyn dat Hy hem van het zalig Hemelleven zoude hebben uitgeflooten, en maar voor een tyt zyne goedheid en liefde hebben doen fmaaken? zulke gedachten konnen wy van God niet vormen. En dit zoude ook weinig over een koomen met de Leer van Paulus : die ons Rum. 8: 3. duidelyk zegt, dat God door het zenden van zynen Zoon dat gedaan heeft, V welk de wet onmoogelyk was, dewyl zy door het vleesch krachteloos was: doch het is zeeker dat .Christus door zyn gehoorzaam Lyden, niet alleen voor ons verworven heeft dit aardsch en tydeïyk leven, met al het goede dat wy daar in na 't lichaam en den Geest genieten, maar ook het eeuwig heeriyk en zalig leven in den Hemel. Dit nu zegt de Apostel dat de wet onmoo«  tot een Eeuwig gelukkig leven gefchikt. 7 gelyk was ; niet zeekerlyk om dat dit goed aan de volmaakte onderhoudinge der wet, niet door Gods bebfcen verbonden zoude geweest zyn; want de Wet, zegt die zelve Apostel Rom. 7. 10. is ten leven : maar, gelyk hy het zelve verklaart; om dat ze door het vleesch krachteloos was. Indien derhalven ■ de zonde deeze krachteloosheid niet veroorzaakt hadde, zoo zoude de volmaakte onderhouding van de Wet, den Mensch ten leven hebben geleid: tot dat leven dat ons nu door Jefus Christus geworden is, dat Hy zyn gelovig en gehoorzaam Volk belooft heeft, en fchenkt. — Die zelve gerechtigheid ten leven , die nu door het gelove in Christus Jefus verkregen word, maakt Paulus Rom. 10: 5, aan de volmaakte onderhouding der Wet vast, zeggende: Mofes befchryft de Rechtveerdigheid die uit de Wet is^, zeggende, de Menfche die deeze dingen doet zal door dezelve Ieven: het is dan het zelve goed , maar het middel om het te verkrygen is zeer onderfcheiden: de Wet vordert ten dien einde haare volmaakte onderhouding maar het Euangelie een levendig geloof in Hem, die met een Offerhande in Eeuwigheid volmaakt alle den geenen die geheiligt worden. "t Is waar, God heeft aan den Mensch door zyne Schepdaad eene ftervelyke natuur toegevoegd: dat is hy heeft hem een lichaam gegeven, wiens Natuur, verval en ontbinding toeliet, een lichaam dat fterven A 4 kon-  8 God heeft den Mensch zoo voor als na den Val konde, waarom het toe zyn onderhouding ook in den ftaat der Rechtheid, Rust, eeten , drinken enz. van noden hadde. De Ziel, ( fchoon een onltoffelyke zelfHandigheid zynde, en daarom een Natuuiiyke onftervelykheid bezittende, konnende door niets ontbonden, door niets dan alleen door de Goddelyke Almacht vernietigt worden, en ophouden van te beftaan en werken) de Ziel kon door het misbruiken van haare Vryheid en redelyke vermoogens, haare oorfprongely ke zeedelyke volmaaktheid, en dus haar gelukkig aan. weezen verliezen. Dit heeft de droevige ondervindiD. ge geleerd. Maar elk bevat ook ligtelyk dat 'er een groot onderfcheid tusfehen deeze twee dingen is, in den gemelden zin van natuure ftervelyk te zyn, ofte konnen fterven ; en uit dien hoofde noodzaakelyk en cnvermydelyk te moeten fterven: Op de eerfte wyze waaren onze Stam-ouders alleen ftervelyk gefthapen, doch de zonde vermydende, gelyk zy konden en be« hoorden te doen, zoo zouden ze voor altoos voor ds dood na ziel en lichaam veilig geweest zyn, en eeuwig gelukkig gekeft hebben. Dus is de mensch door de zonde, door zyne welvermydelyke ongehoorzaamheid een noodzaakelyk fterven onderworpen geworden: door eene Mensch is de zonde in de Weereld gekomen, en door de zor.de de dood, en de dood is alzoo tot alle Menfchen doorgegaan, in welken zy alle gezondigt hebben, Kom. 5. 12. II.  lot het Eeuwig gelukkig leven gefchikt. $ II. Mee hec bedryf van de zonde, en de fcher.ding van Gods Verbond wierd de hoop op een eeuwig gelukkig leven wel verbeurd , en de Mensch bragt zich zeiven onder het Rechtvaardig oordeel van den bedreigden dood: 'smenfchen geluk wierd met eene Rampftaat verwisfeit, die zonder Gods tusfehenkomst groot, en eindeloos geweest zoude zyn: maar God die ryk is in barmhartigheid, na zyne groote liefde waar meede hy ons heeft lief gehad, ook doe wy dood waaren door de misdaaden , heeft ons levendig gemaakt met Christus, Hy wil ons uit Genade zalig maken. Ephez. z: 4. 5. Straks na den Zondenval openbaarde God zich aan onze Stam-ouders, als een God van Genade: hy iprak namelyk zyn vonnis over hen niet uit , dan na dat Hy hun zynen. Genaadenraad vooraf bekend gemaakt hadde; want Hy fprak het oordeel ten aanhooren van Adam en Eva over de Helfche Slange, of den fnoode verleider der Menfchen in zulke bewoordingen uit, die hem wel de grooifte verneedering en ellende, maar hen Gods verfchooningen en gunfte aankon, digde: „ Doe zeide God tot die Slange ,• " dus fchryf t Mozis Gen. 3. 14» 15 „ Dewyle Gy dit gedaan hebt, „ zoo zyt gy vervloekt boven al het vee, en boven „ al het gedierte des velds; op uwen Buyk zult gy A 5 ., gaan,  io God heeft den Mensch zoo voor als na den Val „ gaan, ftof zult gy eecen alle de dagen uwes levens: „ en ik zal 'vyandfchap zetten tusfchen u en deeze „ Vrouwe, tusfchen uwen Zade en haaren Zade; en dat zal u den kop vermorzelen, en gy zult het de „ verzenen vermorzelen," Woorden die in de zaak zelve die heugelyke Waarheid leeren , die Paulus Hebr. %. 14: 15. dus uitdrukt: „ Overmits de Kin„ deren des vleesch en des bloeds deelachtig zyn , „ zoo is Hy ook desgelyks dezelve deelachtig gewor* „ den : op dat Hy door den dood te niete doen „ zoude den geenen die het geweld des doods heeft, „ dat is den Duivelden verlosfen zoude den geenen „ die met vreeze des doods door al hun leven der „ dienstbaarheid onderworpen waaren." — Schoon nu onze Stam-ouders deeze dierbaare Euangeliewaar> heid niet zoo klaar in dit woord der belofte als wy van achteren in de vervulling, in alles bafchouwen konden, zy konden hier uit egter in 't algemeen zeer we} verftaan, dat God niet voorgenoomen hadde om hun na ftreng-recht en ca 't geen zy verdient hadde te iïraffen, maar dat hy zich hunner ontfermde, zoo zelfs dat Hy de Kop der helfche Slange, zyn recht en macht door de zonde op den Mensch verkregen, door het Vrouwenzaad wilde en zoude verbreeken , en allen die door zyne genadewerking in Vyandfchap en ftryd met hem zouden treeden, wat fmart hy hen mogte toebrengen," egter een heerlyke overwitminge , ge-  tot het Eeuwig gelukkig leven gefchikt. i\ geven. Die was voor hun ook genoeg om de wanhoop voor cs koomen. hen geleegenheid te geven 0,3 zyn aangeboden heil aan te neemen , en gelovig tot den Heere te koomen die alleen de Roefteen van hun heil" was. Adam dit gelovig vattende, noemde daarom de naam zynes Wyfs Eva, om dat ze een Moeder aller le vendigen zyn zoude. En als onze Stam» Moeder haaren eerstgeboorenen Zoon gebaard hadde, zoo riep zy, in een vreugderyk en dankbaar gejuich uit, ik hebbe een Man van den Heere verkreegen! zeekerlyk om dat zy daar in een aanvangelyke vervulling van dit Woord des Heeren opmerkte. Ook behaagde het de Menschlievende God het woord zyner genade van tyd tot tyd meermalen te laa:en hooren, en deszelfs troostryken inhoud nader te ontvouwen ; fpreekende voortyds veelmaalen en op veelderhande wyzen tot de Vaderen, door de Pro. pheeten, tot dat hy in de laafe dagen tot ons fprak door den Zoone; die Zoon: „ die Hy een tonge der „ Geleerden gegeven heeft, om met den moeden een „ woord ter rechter uure te fpreeken: want de Geest „ des Heeren , Heeren was op Hem , om dat de „ Heere Hem gezalft heeft om een blyde boodfehap m te brengen den Zachtmoedigen; om te verbinden „ de gebrookene van harten, de gevangene Vryheid „ uitteroepen, en de gebondene opening der gevan„ genisfe, om uit te roepen het jaar van het welbe- „ ha-  12 God heeft den Mensch zoo voor ah na den Val 5, hagen des Heeren, en den dag der wraake onzes }, Gods: om alle creurigen te troosten, om den treu„ rigen Sions te befchikken, dat hen gegeven worde Cieraad voor asfche, vreugde,n olie voor treurig„ heid, het gewaad des lofs voor eenen benauwden „ geest: op datze genaamd worden eiken boomen „ der Gerechtigheid, eene planting des Heeren , op „ dat Hy verheerlykt^ worde." (Jef 50. 4. En Cap. 61. fï 2. 3.) Heiland Jefus onderricht ons met de duidelykfte woorden, dat deeze troostvolle leere van de vroegfle tyden af den Menfchen is bekend gemaakt, en in de H Schriften des O. T. begreepen is, zeggende tot de Joden van zynen tyd, Joh- 5. 39. Onderzoekt de Schriften, die zyn het die van my getuigen, en gy meent in dezelve het eeuwige leven te hebben. Dat ze dit niet by misveritand en dwaalinge gemcent hebben , blykt, om dat de Heere Jefus daar van geen de minfte melding maakt , 't welk Hy als dan egter iheer dan waarfchynclyk gedaan zoude hebben : dewyl dit dan konde gedient hebben , om de Joden niet alleen uit die dwaaling te redden, maar ook om hun een indiuk te geven van de belangrykheid zyner leere, als zynde de beloften des Eeuwigen levens niet in de Schriften des O. T., maar alleen in zyne leete begreepen. Hier by komt dat de gemelde onderftelling ook duidciyk aanloopt teegens het oogmerk van 's Hei-  ttt eet» Eeuwig gejukkig leven gefchikt. 13 'sHeilands vermaaning: Want zoo zyn gezegde zoo moest opgenoomen worden, dat de Joden by misverftand en dooling meenden dat de Leere der Genade en de belofte des Eeuwigen levens in de Schriften des O. T. zouden te vinden zyn , hoe konde hy dit dan gebruiken tot een drangreede om die H. Schrif* ten te onderzoeken? Hy pryst den Joden dan het dagelyks onderzoek der H. Schriften aan, eensdeels om dat die van hem als de beloofde Mcsfias en de Zalig, maaker der Weereld getuigen; anderdeels om dat daarin de leere des Eeuwigen levens te vinden is, waarom hy ook ten aanzien van het Eerfie, vs. 45 , 46, .47. tot den Joden zegt: Meent niet dat ik u verklaagen zal by den Vader; die u ver klaagt is Mo~ fes, op welken gy gehoopt hebt; want indien gy Mofes geloofde, zoo zoudt gy my geloven, want hy heeft van my gefchreven: maar zoo gy zym Schriften niet en gelooft, hoe zult gy myne woorden geloven? En in opzicht tot het tweede ftuk houd hy Matt 22, 3r. 32, met de Sadduceè'n deeze aanmer. kelyke reedekaveling : Wat aangaat de opflandinge der dooden, hebt gy. niet gelezen het geene van God tot ulieden gefprooken is, die daar zegt: ik ben de God Abrahams, de God Izaiiks , en de God Jacobs; God nu is geen God der dooden, maar der levende. En hierom zeide hy vs 29. aldaar tot hen : Gy dwaalt niet wettende de Schriften nog de Kracht Gods. D4  14 Gód heeft den Mensch zoo voor als na den Val De Woorden van Paulus die wy vinden aangeteek'enc: Hand. 24. 14, 15. zyn ten deezen einde ook onze opmerking waardig, daar hy in zyne verantwoordiging teegens de befchuldiging der Joden zegt : dit bekenne ik u, dat ik na dien weg die zy fexte noemen den God der Vaderen alzoo diene, gehavende alles wat in de IVet en de Propheeten gefchreeven is: hebbende hoope op'God, welke deeze ook zelve verwachten, dat 'er een Opfanding der dooden wezen zal, beide-der Rechtveerdigen en der Onrechtveerdigen. De woorden, (welke ook deeze zelve verwachten} zien, of op de Joden, of op de WTet en de Propheeten: maar hoé men 't ook neemt, daar is altoos een duidelyk bewys in, van die Waarheid die wy hier leeren , verllaat men daar onder de Wet enfde Propheeten, zoo geven 'sApostels woorden te kennen , dat de leere van de Opftanding der dooden ten eeuwigen leven, die Hy geloofde en verkondigde , in de Wet en de Propheeten te vinden was, en dat dit den Joden daar uit behoorde bekend téVz'yn. Maar maakt men die woorden tot de Joden zelve betrekkelyk, zoo zegt Hy, datze die verwachting, immers voor een groot gedeelte, zelve hadden: en die konden zy van nergens anders hebben, als van het Goddelyk Onderwys in de Wet en de Propheeten. Beide diende het tot ftaving van 's Apostels gezegde , en het nam allen grond van befchuldiging wég. *k  tot een Eeuwig gelukkig leven gefchikt. ' 15 Ik kan ook niet wel nalaaten om hier aan te voe. ren de gewichtige en troostryke woorden van den H. Petrus s , C in het eerde Hoofdduk van zynën eerden brief,) daar hy de heerlyke genade llaat der gelovivigen aldus befchryfc: Die na zyne groote barmhartigheid ons heeft weedergebooren tot eene levendige hoope, door de Op/landing van Jefus Christus uit den dooden; tot een onverderfyke, onbevlekte, on -oti' verwelkelyke er ff enkfe in den Hemel; die gy in de kracht Gods bewaard word door het gelove, tot de zaligheid die bereid is om geopenbaard te worden in den laasten tyd; yerkrygende het einde des ge ■ loofs namelyk de zaligheid der zielen. Doch dit gefchrcven hebbende zoo laat Hy daar op terfiond doe ze woorden volgen: van welke zaligheid (zcO aandonds gemeld:) ondervraagt en onderzogt hebben de Propheeten, welke gepropheteert hebben van de genade aan u gefchied: onderzoekende op welken óf hoedaanïgen tyd de Geest Christi, die in hun was, beduide en te vooren betuigde, het Lyden dat op Christus koomen zoude, en de he'erlykheid daar op volgende. Ten tyde van onzen Zaligmaker, waaren veelen ja de meesten onder de Joden, door ingezoogene vooroordeelen jammerlyk verblind, en vormden niet alleen zeer aardfche en verkeerde' denkbeelden van Mesfias en zyn Koningryk , maar 'er was ook een geheele Sexce  l6 God heeft den Mensch zoo voor als na den Val Sexte van Sadduceën onder hen , die een leven na dit leven lochenden ; doch daar uit moogen wy niet befluiten , dat zy niet beter uit het Woord van God konden en behoorden te weeten, noch ook dat de Vaderen voor de komst van Gods Zoon in de Weereld, door de zalige hoop op het heil door onzen Heiland verworven in 't gemeen , en de verwagting des Eeuwigen levens in 't byzonder, niet zouden gevoed zyn: neen, het was hun eigen verzuim, en een ichandelyke afwyking van het geloof en de verwachtinge hunner brave en gelovige Voorvaders. —• Abra< ham immers: verwachte een Stad die Fondamenten heeft, wiens Konftenaar en Bouwmeejler God is. —• Jacob, als hy op zyn (terf bedde lag , bezig was, een iegelyk van zyne zoonen te zegenen , en door een Propheetifchen geest hunne toekoomende lotgevallen te verkondigen , fprak niet alleen nadrukkelyk van de komst van Vorst Mesfias, maar brak ook tusfchen beiden in dit vreugderyk gejuich uit; op Uwe zaligheid wacht ik', o Heere'. — „ Mofes heeft „ door het geloove geweigert, een Zoon van Pha,i raös Dochter genaamd te worden, verkiezende lie„ ver met het Volk Gods kwaalyk gehandeit te wor„ den , dan voor één tyd de genieting der zonde te hebben ; achtende de verfmaadheid van Christus , meerder rykdom dan alle de fchatten van Egip- ten: want by zag op de yergeldinge des loons" Azaph  tot een Eeuwig gelukkig leyen gefchikt. 17 Azaph hooren wy in den 73ibn Pfalm zeggen; ik zal dan geduuriglyk by U zyn: Gy hebt myn rech. tehand gevat. Gy zult my leiden door uwen raad, en daar na zult Gy my opneemen in he^rlykheid. Wien hebbe ik nevens u in den Hemel, nevens u en lust my ook niets op de Aarde : befwykt myn hart en myn vleesch: God is de Rotfteen mynes harten, en myn deel in Eeuwigheid. — Hier mcede overeenkomflig zegt David in den i6den Pfalm. Hierom is myn hart verheugd, myne eere verblydt zich: want gy zult myn ziel, (myn leven,) in de helle, (in het Giuf,) niet verlaaten; Gy zult niet toelaaten dat uwe heilige de verdervinge zie : Gy zult my het pad des levens bekend maaken, verzaadiging van vreugde is voor uw aangezichte, en lieflykheeden aan uw Rechtehand eeuwiglyk. Want of fchoon men dit als de taaie des Mesfias kan en moet befehouwen, gelyk af te neemen is uit Handt 2: 24-3?. En Cap 13: 32—37. Nochtans zien wy daar uit ook, dat David voor zich zeiven een in. 2ien hadde van die Waarheden die hy daar leert; waarom hy ook in den volgende i7den Pfalm zegt: Ik zal Uw aangezichte in gerechtigheid aanfchouwen, Ik zal met Uw beeld verzaadigt worden als ik zalopwaaken. — Men kan derhal ven van alle gelovigen, die voor de komfte van Christus in het vleesch geleeft hebben, in 't gemeen dat zeggen, 't geen B Pau-  18 God heeft den Mensch %oo voor als na den Val Paulus van Abraham, Izaak, Jacob, en Sara in 't byzonder Heb. li. getuigt: deeze alle zyn in het gelove geftorven, de beloftenisfen, (de beloofde zaak in dit leven,) niet verkreegen hebbende , maar hebben dezelve van verre gezien , geloof en omhelst, en hebben beleden datze gasten en vreemdelingen op der Aarden waar en; die nu deeze dingen zeggen betoonen klaar lyk, dat ze een Vaderland zoeken , en in* dien zy dies gedacht hadden uit welke zy uitgegaan waar en, zy hadden tyt gehad om weeder te keer en; maar nu zyn zy begeerig geweest na een beter, dat is het Hemelfche, waarom God ook hunner niet gefchaamd heeft, hun God genoemd te worden : want hy hadde hun een Stad bereid, zoo zegt immers Jacob niet alleen tot Koning Pharaö by zvn. komst in Egypcen Gen. 47. 9 de dagen der Jaaren myner vreemdelingfchap zyn hondert en dertig 'Jaaren, weinig en kwaad zyn de dagen mynes levens geweest, en hebben niet bereikt de dagen van de jaaren myner Vaderen, in de dagen hunner vreemdelingfchappen: maar ook Koning David, die in Ca. naan op den Troon Ifraëls gezeeten heeft; of een ander Godvruchtig lidt van de Joodlche Kerk; Ik ben een vreemdeling op Aarde. P/alm 119: ig. Boven dit alles , hoe groot is de zekerheid die de Goddelyke openbaaring van deeze belangryke waarheid, onder de dagen des jNicu/ven Testaments geeft.  tot een Eeuwig gelukkig leven gefchikt, 19 Jefus Christus heeft de dood te niete gedaan, en het leven en de onverdei fiykh;id aan het licht gebracht door het Euangeüë , zegt Paulus 2 Tim. 1: 10. — De blyde boodfchap van genaade en zaligheid die gevallene Menfchen door het Euangelie verkondigt word, wierdt niet altyt op dezelve wyze en met dezelve gronden van zeekerheid geleeraardt: de God delyke Wysheid ging ook hier met gereegelde trappen en vorderingen voon, en zette deeze zalige leere van tyd tot tyd meerder licht en kracht by. Maar in de zaak zelve, was het geen ander, maar het zelve Euangelie: „ Want gelyk 'er maar één God is, zoo ook maar één Middelaar Gods en der Menfchen , de Menfche Jefus Christus, die zich zeiven gegeven heeft tot een randzoen voor alle, •— Hy is daarom de weg, de waarheid, en het leven , en niemand komt tot den Vader dan door Hem; — want Jefus Christus is gisteren en heeden dezelve en in Eeuwigheid. Het leven en de onverderflykheid, was dan ook een weezentlyk Huk van dat Euangelie, 't welke Abraham volgens Gal. 3: 8. in de beloften verkondigt is; en waarom die zelve Paulus ons leert, dat ook de Jooden, in de zaak zelve, het Euangelie ver. kondigt is als om Heb, 4. 2. Weederom lcezen wy Hand. 15: n. Wy geloven door de genade otizes ■Heeren Jefus Christus zalig te worden , op zulk eene wyze als ook zy: — want i gelyk alle PropheeB 3 ten  2 o God heeft den Mensch zoo voor als na den Val ten deezen getuigenis geven , dat een ie gelyk die in Hem gelooft, vergevinge der zonden ontfangt in zyne naame volgens Hand. 10: 43 ; zoo hebben wy ook airede gezien, dat de Leer van het onflerflyke le« ven, in de H Schriften des O. T begreepen is, en dat de gelovige Voorvaders daar op gehoopt hebben — Behoudens deeze waarheid mogt de Apostel in die aangehaalde woorden nochtans te rechte zeggen , dat gelyk Jefus door zyn lyden en dood , de dood daadelyk te niete heeft gedaan, Hy alzoo ook het leven en de onverderflykheid doar het Euangelie der vervulling; waar op hy daar ziet , aan het licht heeft gebracht: want behalven dat men dit toen meer van verre, in beloften en fchaaduwen zach, zoo was deeze leere door het verzuim der Menlchen vry wat in het duistere geraakt, en meer en meer onbekend geworden , na maate de Sleutels der kennis meer te zoek gebracht wierden; zoo dat de leere der genaade en van 't onflerflyk leven , ten tyde van de komst van 'sWeerelds Heyland, by de Heydenen niet alleen , maar ook by het Gros der Joden , bykans geheel verlooren was. — Doch in 't midden van die dikke duisternisfe, die de Volken ook in dit opzichte bedekte, verfcheen Jefus als het licht des levens , en bracht het leven en de onverderflykheid aan het licht door het Euangelie der vervulling. Hy zegt met de klaarde woorden: lk ben de op/landing en het leven, die  tot een Eeuwig gelukkig leven gefchikt. 21 die in my geloof zal leven al was hy ook ge/lorven, en een eigelyk die in my gelooft, zal niet fterven in Eeuwigheid. Joh. H: 25. 26. En weederom : dit is de wille des genen die my gezonden heeft, dat een iegelyk dis den Zoone aanfchouwd en in Hem gelooft het eeuwige leven hebbe , en Ik zal hem opwekken ten uit erft en dage. Joh. 6. 39. Wie kan aan de vervullinge van deeze groote. en dierbaare beloften eenigzins twyfFelen , die dit befchouwt in verband met de doorgaande leere des Euangeliums, noopens de Perzoon , ambten , ftaaten en weldaaden van Jefus Christus ; die in hem een geduurige vervulling van de Propheetifche Voorzeggingen opmerkt ; die zyne Leere, zyn leven , zyne Goddelyke Wonderwerken befchouwt, en die zich door deeze dingen overtuigt vind, dat Jefus een Goddelyk gezandt , een waarachtige getuige is. — Die gelovig overdenkt dat de eigen en eenig geboorene Zoone Gods, die Heerlykheid by den Vader hadde eer de Weereld was , in de weereld is gekomen om te zoeken en zalig te maaken dat verlooren was j en dus niet flegst alleen om ons Gods genaade en onzen plicht te verkondigen, en om ons een voorbeeld te geven van de zuiverfte deugd en Godsvrucht; maar ook om in een bitter lyden en fterven, voor ons en om onzer zonden wille , zyn ziel te geven tot een randzoen voor veele, om onze zonden te verzoenen, B 3 en  22 God heeft den Mensch zoo voor als na den Val -èn een eeuwige gerechtigheid aamebrengen; wordende Hy die geen zonde gekendt heeft, tot zonde voor -ons gemaakt, op dat wy zouden worden rechtvaaraigheid Gods in Hem. - Te meer mogen wy de vervulling van zyne groote beloften door gelove en hoope verwachten , om dat wy den Grooten Herder der Schaapen door het bloed des Eeuwigen Te^taments van den dooden hebben weeder gekreegen; want nadien het openbaar is dat Jefus om geen andere' reede als wy gezegt hebben: is gekruist en geflorven, en dat God geen bedrieger uit den dooden zoude opwekken, zoo is hier door onteegenzeggelyk bewee. zen , dat Hy geen bedrieger, maar de Christus is, de Zoon des Jevendigen Gods; die. overgelevert zyn' de om onze Zonden, opgewekt is om onze Rechtveerdigmaaking ; die niet alleen in de Hoedanigheid van God Macht. maar ook als Middelaar Recht heeft om dat Heil te fchenken, dat hy in zyn Euangelie zyn gelovig en gehoorzaam Volk heeft beloofd paar om is hy ook door zyn eigen bloed ingegaan, in het Hemelfche Heiligdom , om nu te verfchynen voor het aangezichte Gods, voor ons; Ja ook om ons daar plaatze te bereiden, en om ons by zyn -weederkomst op te neemen daar Hy nu is. Waarom Hy ook ter meerdere bevestiging van dit alles zynen H. Geest wonderdaadig en overvloedig uitilorte op zyne Apostelen en de etrf:e Christenen , tot een a. Zegel  tot een Eeuwig gelukkig leven gefchikt. &3 Zegel van onze Verlosfinge , en tot een onderpand van onze erffenisfe; een Geest door welke Hy zoo krachtig wrogte, dat Hy in weerwille van den machtigen teegenftand van Helle en Weereld, door de zwakfte werktuigen van Nacuure, zyn Koningryk onder beide Joden en Heidenen voorfpoedig oprichte , en zyn Euangelie aan alle Plaatzen deede Triumphee. ren Een Geest die noch werkzaam blyft , om ons verduistert verftand te verlichten , onze harten te reinigen , Zondaars tot de bekeering ten leven te bewerken, den Gelovigen zulke gaven meede te deelen , die de Eerftelingen zyn van den vollen Oogst der Zaligheid, die bereid is om geopenbaard te worden in den laasten tydt. —■ Hoe vast gaat dan dit troostryk befluit van den Apostel, Indien wy vyanden zynde verzoent zyn door den dood des Zoons Gods. veel meer nu verzoent zynde, zullen Wy behouden worden door zyn leven, o Ja! de Christen , fchoon hy het fterflot onderworpen blyft , mach nu echter vrolyk Juichen: dood, waar is uw prikkel? Helle, waar is uw overwinninge ? de Prikkel des Doods is de Zonde, de kracht der Zonde is de Wet. maar Gode zy dank die ons de overwinninge geeft door onzen Heere Jefus Christus. B 4 III.  24 God heeft den Mensch zoo voor als na den Va P Was het niet aireede een Wonder van Gods goedheid , dat Hy den Mensch door zyn Alvermogend Woord uit Niet deede voorkomen, hem het leven en aanweezen gaf, op dat hy gelukkig, Ja Eeuwig gelukkig zoude leven? hoe verrukkelyk moet ons die goedheid niet voorkoomen dat Hy gevallene Menfchen met zich zeiven in Christus verzoend heeft, de Genade tot Rechtvaerdigmaaking des levens over hun allen laat koomen, en hun door het gelove in zynen Zoon het Eeuwig zalig leven fchenken wil! Hoe moeten wy door deeze befchouwing getroffen; fteeds in vroolyke dankbaarheid, en in een heilige weederliefde uitroepen: ziet, zoo lief heeft God de Weereld gehad, dat hy zynen eenigen gehooren Zoone gegeven heeft op dat een iegelyk die in Hem gelooft niet en verderve, maar het eeuwige leven hebbel Was 'er geen ander, geen beter goed dan dit Aardfche leven, en de zinnelyke genietingen die daar toe behooren , dan hadden alle menfchen zeekerlyk reedenen, om na de verlenging van hun Aardsch leven vuurig te verlangen, om dit leven , door allerhande yermaaken na te jaagen , zoo aangenaam en genoegelyk te maaken als immer mogelyk was. zoo wy hier in na onzen zin wel Haagden , zoo zoude ons geen groo-  tot een Eeuwig gelukkig leven gefchikt, 25 groener kwaad konnen weedervaaren, dan daar van door een vroegen dood berooft te worden ; de dood van onze Goede en Nuttige vrienden , die veel tot on» aardsch geluk en genoegen toebrachten , moest ons dan by uitfteekenheid hard voorkomen , maar neen; de Christen voor al; heeft de beste gronden, waarop hy met volkoomene zeekerheid kan en mag vast ftellen, dat offchoon wy door de zonde de hoop op een Eeuwig gelukkig leven verbeurd hebben , Gods goedheid in Christus nochthans zoo groot is, dat Hy ons niet alleen die tydelyke leven, en veeiderhande zinnelyke genietingen fchenken wil , maar dat Hy ook een iegelyk die gelooft, en zich van harten tot hem bekeerd , Hem oprechtelyk eerd en diendt, vergeving van zonden, zyne Goddelyke Vree. de, zyn zalig kindfehap en het Eeuwige leven fchenken wil — Troostryk is dan deze leere onder het gevoel van de Rampen en tegenheden dezes levens ; in 't verlies van onze lieve, nuttige en Godvruchtige vrienden , in het vooruitzicht van de vast aan naderende dood: B 5 „ Z'  i6 God heeft den Mensch zoo voor als na den Val &c. (*) „ Z' is 't Menschdom meerder Waard , „ Dan 'c fynfte Goud op Aard; ,, Niets kan haar glans verdooven: „ Zy ftreefc in heilzaam zoet, „ Tot fireeling van 't gemoed, „ Den Honig ver te boven." Denk dan eens, o Christen! hoe zeer zouden wy ons benadeelen, hoe zwaar ons bezondigen , en hoe weinig zouden wy konnen ontvlieden indien wy op zulk een grooten Zaligheid geen acht en gaven, als ons verkondigt is van den Heere. — laat ons dan alle zonden; de oorzaak van ellenden en dood, ercftig haaten en vlieden ; het leven in Christus Jefus de Vorst en Fontein des levens van harten zoeken, en nergens meer na ftreeven , als na dien Christenftand dar wy in Waarheid konnen zeggen; ik hen met Christus gekruist, en ik leve ; doch niet meer ik, maar Christus leeft in my: het geene ik nu in den Vleefche leve, dat leve ik door het gelooye des Zoons Gods, die my heeft liefgehad, en zich zeiven voor my heeft overgegeven. D E $y Pialm 19: vs. 5.  27 De TWEEDE AFDEELING. De uitvoering van het Vonnis des doods over het gehetle Menschdom, is in alle gevallen Gode beiaamende. I. c Schoon God den Mensch , gelyk wy in de voorige afdeeling gezien hebben, niec alleen by zyne Schepping tot hec genot van een eeuwig gelukkig leven heeft gefchi't, maar hem ook na den oceindigen rykdom van zyne bermhartigheid en Menfchenliefde, in en door het gezeegende Vrouwenzaad, zelfs na den droevigen - Zondenval zyne genaade tot red. ding en Zaligheid van het menschdom aan bood: het blykt nochtans, dat God door zyne onmiddelyke tusfchenkomst niet alle de rampzalige gevolgen der zonde op eenmaal heeft willen voorkomen ; maar dat hy eenigen van dezelve, hoe zeer gematigt en ver. zacht, vooreenen tyd daadelyk over den Mensch laat koomen : op dat hy met het verkenen van genade, vergeving en zaligheid op alle wyzen ten duidelykften voor  s8 De uitvoering van het vonnis des Doods voor de ogen zyner reedelyke fchepzelen openbaar zoude maaken, welk een kwaad 'er in de Zonde fteekt, hoe gehaat die zyn in zyne heilige ogen , en om den Mensch daar door krachtdaadig aan te zetten, om op zyne bedreveae zonden en dwaasheeden met een hartelyk berouw en leedweezen needer te zien , de genaade van God dies te bereidvaardiger aan te neemen, in zyne kracht den dienst des Duivels te verzaaken , tegens de zonde en derzelver verleiding te waaken, zynen Schepper en Verlosfer bereidvaardig te dienen en ftandvastig te gehoorzaamen. Want na dat God de helfche Slang z.vn vonnis hadde aan. gekondigt, en daar in zyne genaderaad over de Menfchen opende , zoo verhaald Mofes wyders, dat God onze Stam-ouders in deezer voegen aanfprak: „ tot ,, de Vrouwe zeide Hy: ik zal zeer vermeenigvuldi„ gen uwe fmarte, namelyk uwer dragt, met fmarte „ zult gy kinderen baaren : en tot uwen Man zal „ uwe begeerte zyn, en hy zal over u heerfchappy „ hebben. En tot Adam zeide Hy : dewyle gy ge„ luistert hebt na de ftemme uwes Wyfs, en van dien „ Boom gegeten, daar Ik u van gebood, zeggende ,, gy zult daar van niet eeten , zoo zy het Aardryk „ om uwent wille vervloekt, en met fmarte zult gy „ daar van Eeten alle de dagen uwes levens. Ook zai het u doornen en Distelen voortbrengen : en „ gy zult het kruid des Velds eeten. In het fweet „ uwes  over alle Menfchen is Gode betaamende. 29 „ uwes Aangezichts zult gy brood eeten , tot dat gy „ tot de Aarde weederkeert, dewyle gy daar uit ge„ noomen zyt: Want gy zyt flof, en tot (lof zult „ gy weederkesren l " Een vonnis gelyk de ondervinding van alle eeuwen leerde, dat ook alle hunne Nakomelingen even als hen aangaat. Befchouwen wy ondertusfchen deeze Goldelyke uitfpraak, voor al in vergelyking met het dreigwoord en in 't verband waar in zy met het voorgaande ftaat, dan bemerken wy ten duidelykften dat het op verre na niet in zich vervat alle die ellenden die in het dreigwoord leggen opgcflooten, die de zonde verdiende, en den Mensch hadden moeten treffen, zoo hy aan zich zeiven en alle de nacuurlyke gevolgen der zonde waare overgelaaten; zoo dat God zich daar in weederom als een Genaadig God aan hem ten duidelykften openbaarde. Want offchoon de Man en de Vrouw beide in hun leven zouden moeten ondervinden, dat de Mensch een ftryd op Aarde heeft, dat zyne dagen zyn als de dagen eenes dagboners, en zy eindelyk tot het ftof moesten weederkeeren: egter wierd hun leven verlengt; zy zouden in het zelve zaad zien; de gunstige Godde. lyke Voorzienigheid voor hen, zoude hun Brood doen eeten, de noodige behoeftigheeden deezes levens aan hun toevoegen ; zy zouden in hun leven goedeuierenheden genieten, die, volgens de uitdrukking van een  30 De uitvoering van het vonnis des Doods een heilig Dichter, beter zyn dan het leven ,• Ja zy zouden, zoo zy door de genaade des Heeren , die hun aaesgokondigt en aangeboden wierd in vyandfchap met de ilelfche Slange en zyn Zaad leefden, eene heerlyke overwinning behaalen , dewyl de God des Vreedes den Sathan haast onder hunne voeten zoude verpletteren. Wat dunkt u , hadden onze Stam-ouders by dit alles noch eenige reede van klachte, als of zy eenig. fins hard behandeld wierden? moesten zy in teegen. deel niet tot eere van hunnen grooten Weldoener vrolyk en dankbaar juichen: genaadig en bermhartig is de Heere, langmoedig en groot van goedertieren' heid; Hy doet ons niet na onze zonden, Hy vergeld ons niet na onze ongerechtigheden! If. Denkt iemand echter dat het eenigzins hard fchynt dat God de gevolgen der Zonde Adams ook laat werken over alle zyne nakomelingen, die niet fchuldig zyn aan zyne misdaad; nademaal niemand fchul• dig kan zyn aan een daad die hy niet bedreven heeft, waar toe hy geen aanleiding gaf, en die hy niet beletten konde. — Wy denken ook niet dat de leere der H. Schrift, ons noopens dit ftuk zulke denkbeelden][inboezemt, als of God het daar voor houdt , dat  ever alle Menfchen is Gode betaamende. 31 dat de Nakomelingen Adams aan die daad die hy bedreven heeft, en waar door zonde en dood in de Weereld gekoomen is, fchuldig zyn, en daarom ver» dienen geftraft te worden: neen, gelvk de gehoorzaamheid van eenen , van den tweeden Adam Jelus Christus, waar door de genaade komt over alle Menfchen tot Rechtveerdigmaakinge des levens eeuwig en onveranderlyk dé zyne is, en zulks van allen fteeds erkent rrfoet worden: alzoo is ook die eene misdaad van Adam door welke de fchuld tot verdoemenis komt over alle Menfchen, eeuwig en onveranderlyk de zyne. — Maar de ondervinding leert ons daage« lyks, dat het naauw verband dat 'er is tusfchen ou» ders en kinders te weege brengt, dat de daaden der ouders ook invloed heeft op de ftaat en het lot der kinders; zyn de ouders braaf, zuinig en werkzaam, gewinnen zy goederen , en geraaken zy dus in ruime en aangenaame tydelyke omftandigheden , de kinders van zulke ouders deelen in zul!; een- gelukkigen en aangenaame ftaat: maar brengen welgezeetens ouders , door een ongeregeld gedrag hunne goederen door, brengen zy zich zeiven dus tot een ftaat van armoede en ellende, niemand zal de onnoozele kinderen dit verwyten, als of zy de 001 zaak daar van waaren, of aan dat wangedrag fchuldig ftonden; maar evenwel de;kinders van zulke ouders worden in en door hen arm en ellendig, even zoo zeeker als of  32 De uitvoering van het vonnis des Doods. zy zelve zulk een wangedrag gehouden hadden; en dit gevolg is geheel onvermydelyk, zoo 'er niet iets tusfchen beiden komt dat zulks voorkomt, wegneemt of verzacht. Op dezelve wyze krygen wy gemeen, fchap aan de zonde Adams en derzelver gevolgen , voor zoo verre een oneindig wyze God , met betoo. ning van zyn heiligheid, Rechtveerdigheid, en goedheid , zulks heeft willen toe'aaten: want de dood is door eene Menfche, wy jletven alle in Adam. (a) Stel eens een zeer vermogend en weldadig Heer, die uit enkele goedheid twee jong getrouwde Men. fchen, die van zich zei ven niets bezaten, op een zeer heerlyk Landgoed plaatfte , om daar op eeuwig en eiflyk ie woonen, ten einde hun en hunne nakomelingen door die daad de rykfte en gelukkigfte Men. fchen te maaken: egter onder die billyke voorwaarde datze zyn landgoed wel gebruiken, en hem uit dank. baare erkentenis flegts een kleine rente zouden geven van zyn goed; maar ook met die by voeging dat zy, zulks nalatende, van dat landgoed terftond zouden afgezet worden, en van alle aanfpraak op het zelve vervallen. Wat dunkt u, zoude dat geen daad van s Lands Heers gunste jegens hen zyn ? En zouden deze jonge Menfchen geene groote reedenen hebben, om het daar voor te houden, en om deeze aanbieding (a) i Cor. 15. 21, 22.  over alle Menfchen is Go de betaamende. 33 ding mee blydfchap en dankbaarheid te aanvaarden ? Maar (tel het geval eens verder z65, dat deeze jonge Menfchen des niet teegenftaande, in plaats van deeze gefielde voorwaarde te voldoen , ftraks na het aan. vangelyk bezit van dat heerlyke landgoed, het rechte tegendeel deeden, maakten zy zich daar door dan niet aan de grootfte dwaasheid en een tergende zonde fchuldig? verdienden zy daar door niet, om na de kracht van het dreigwoord terfiond van dat Landgoed afgezet te worden, zonder dat de Landheer, zulks doende , van eenige hardigheid of onrecht zou de te befchuldigen zyn? te meer als hy duidelyk konde voorzien , dat zonder zyne tusfehenkomst, zulk een wangedrag by hen en hunne nakomelingen beftendig te wagten was. Nochtans zoude dit door een natuurlyk gevolg veroorzaaken , dat de kinderen van die Menfchen zoo wel als hunne Ouders van de bezitting en genieting van dat landgoed zouden beroofd zyn: iets 't welk voor bun allen wel een treffend onheil zoude zyn, door welks gevoel de fnoodheid van 't gedrag dier ouderen, tot hunne fchande en tot een fmartelyk verwydt des te meer. openbaar zoude worden, maar de Landheer zoude in dit alles nochtans niet het minste te befchuldigen zyn. — En dit zoude als dan met des te minder reede konnen gefchiéden, wanneer de Landheer uit een overmaat van goedheid zieh over hen en hunne kinderen ontfermde, een middel C be-  34 De uitvoering van het vonnis des Doods beraamde en in 't werk Helde , hoe veel hem die ook moeste kosten , om deeze wel verdiende ellende voor te komen , en hun met al hun nakroost, in hun voorig geluk te hertellen ; fchoon hy wyslyk goedvond om eenige imartelyke gevolgen der'zonde voor een tyd toe te laten, geichikt om hun allen geduurig te eiinneren de onbegrypelyke goedheid van hun nen Landheer, de fhoodheid van de zonde en on« dankbaarheid jegens hem, en om hen krachtdaadig aan te ipooren cm niet tot hunne voorige dwaasheid , tot hun eeuwige fchande en verwyd weeder te keeren. Zouden wy zoo dit of zoortgelyk geval onder de Menfchen gebeurde 'er niet verre af zyn, om, zulk een Landheer van eenig onrecht of hardigheid te befchuldigen ? Zouden wy zyne goedheid jegens die Menfchen in teegendeel niet bewonderen en pryzen. Dit geval nu treffen wy aan in de handel wyze van God met ons gevallene Menfchen. Wanneer God Adam en Eva na de ovei treeding van het heilig gebod en de fchending van zyn Verbond, na verdiende behandelt hadde, en hun ten zeiven dage na de kracht van zyn dreigwoord aan het oordeel des doods hadde overgegeven, dan haddenze geen kinderen konnen gewinnen, en alle hunne Nakomelingen zouden van het genot des gelukkigen levens voor eeuwig uitgeflooten geweest- zyn om hunne Zonde. Dit was inder daad een  «ver alle Menfchen is Gode betaamende. 35 een zeer hard gevolg der Zonde geweest, en dit zoude de befchuldiging en de wroeging van de Sramou. deis niet weinig hebben moeren vermeerderen; zonder dat dit eenigzins met Gods rechtveerdigheid zoude hebben geflreeden, of iemand eenige reede van klachte tegens Hem konde geven. Want God was niet verplicht iemand het leven , veel min het eeuwig gelukkig leven te geven. Is 'er dan eenige hardigheid in, dat God dit gevolg der Zonde willende voorkomen, en echter, in weerwil van den Zondenval, zyn wys voorneemen, o:n uit eenen bloede het talryk gedacht der Menfchen re formeeren, willende uitvoeren , ons daar door wel eenige gevolgen der zonde doet ondervinden, en aan de lichaamelyke dood onderworpen heefc gemaakt, maar zoo. dat hy dit niet doet, zonder dat Hy zich Over ouders cn kinders ontvermt, en door de gehoorzaamheid van zynen Zoon , de genade laat komen over alk; Menfchen tot rechtveerdigmakmg des levens, zoo dat zy in en dour hem het leven en Zyn ontvangen; ontelbaare Zeegeningen van het goede genieten , voor hun allen de weg ten leven , ten eeuwigen leven open daat; cn niemand dan alleen hardnekkige Zondaars en verwaarloozers van Gods genaade, eenig gevolg van de Zonde Adams ondervind, 't welk hem van Gods gemeenfefvip en gunst onvermydelyk zoude uitfluiten; niemand dan dezulken die zich zelven door hun eigen zonden ongefchikt maken voor G 2 Gods  36 De uitvoering van het vonnis des Doods Guds wonderbaare Menfchen liefde, de dood behoe. ven te ondergaan met die fcbrikbaarende gedachten dat God hen daar in tegen komt als een vertoorend Recht 'er verre af dat God een draf Mensch gelyk zoude zyn, die zoude willen maaijen daar hy niet gezaaid en heeft, vergaderen daar hy niet geftrooit en heeft. Vergelyk hier meede de merkwaardige gelykeni* die wy vinden Luc. 19: 12-26.  over alle Menfchen is Gode hetaamende. 39 het voor hen in die omftandigheid zeedelyk, onmoo* gelyk was, wyzer en beter te konnen zyn als zy waaren: dat dezulke zeg ik, even als de kinderen byna onraiddelyk , de verdiensten van Jefus Christus zal worden toegereekent. Het komt 'er maar op aan dat men in zynen tyd, dat licht en die geleegenheid gebruike, die de genaaderyke God ons verleent. .Denken wy aan Menfchen, die zich door den rykdom van Gods goedertierenheid, verdraagzaamheid en langmoedigheid niet ter bekeering laaten leiden , maar die de genaade Gods te vergeefs ontvangen en misbruiken , verdienen zulke hardnekkige Zondaars in 't algemeen wel, dat hun leven op een aanmerkelyke wyze verlengt zoude worden? Zouden zy, zoo dat doorgaans gefchiede, en zy zich (door de ondervin. ding geleerd zynde) dus eenen hoogen ouderdom belooven konden, daar door niet dies te meer aangezet worden, om hunne zondige begeerlykheeden den ruimen teugel te vieren, en alzoo hun oordeel verfwaaren? En zoude dit veelligt op anderen ook dien invloed niet maaken , dat ze dies te gereeder op hun voetfpoor zouden volgen? De ondervinding bevestigt doch dagelyks de waarheid van Salomons taaie , om dat het oordeel niet haastelyk over de booze daad komt, daarom is het harte van de kinderen der Menfchen in hen vol om kwaad te doen. Moet  40 De uitvoering van het vonnis des doods Moet men niet bekennen dat 'er veele Menfchen zyn, die hun leven teegens den wil van God verkorten ? - Ik ooge nu niet alleen op zulke Menfchen, die hoe zeer zy te vooren met 'de liefde tot de Wee-reld en derzei ver begeerlykheeden waaren ingenoo. men, en die driftig na jaagden , echter wanneer zy daar in niet na hunnen wensch flaagen , of zich zelven door hun gedrag in benaauwende , en voor hun onverdragelyke verdrietelykheeden inwikkelden , eindelyk des levens zoo zad worden , datze met Achitophel en Judas tot die zinnelooze flap overgaan, dat zy de geweldige handen aan zich zeiven flaan. - Noch ik bedoele niet alleen dezulken , die door hun wangedrag, zich de verkeering in eene gereegelde Maatfchappy geheel onwaardig maaken , en daarom door de Wet ter dood veroordeeld worden. — Maar ik denke r.u ook aan alle die Menfchen , die zulk een lëvensivyze leiden, het welke de gezomheid des lic. haams krenkt, en dik wils een verhaaste dood ten gevolge heeft: gelyk dit meermaalen het uitwerkzel is van onbeftuurde en woedende hartstochten; van toorn, gekyf, krygen en vegteryen; van het leven in brasfe' ryen en dronkenfehappen, en het wandelen in Slaapkameren en ontuchdgheeden. Immers hier op raag men de taaie van Salomon, Spreuk. 7: 26, z7. wel torpasfen : „• i Zy .heeft veele gewonde ter neederge,, veld , en alle haare gedoode zyn machtig veele , „ haar  oVer alle Menfchen is Code hetaamende. 41 „ haar huis is een huis des grafs , daalende na de „ b innenkaraeren des doods." 1 — En waarom laat God in het gehenge en beftuur van zyne aanbiddelyke Voorzienigheid zyr.e gcrichten en oordeelen op de Aarde koomen; vernielende oorloogen, befmette . lyke ziektens en dergelyken meer, waar door zomtyts veele duizenden weggcraapt, en zoo veele bitterheeden voor de noch levenden worden veroorzaakt? Op deeze vraag antwoord God zelve, onder anderen Jer. 4: 18. daar hy tot zyn oude Volk zegt: „ uwe weg „ en uwe. handelingen hebben u deeze dingen ge„ daan; dit is uwe boosheid , dat het zoo bitter is, „ dat het aan het harte gaat." —~ Hoe meenigmaalen gebeurt het ook dat de dood van onheilige zondaaren een bevvaaring ea redding is voor anderen , zomtyds niet alleen voor byzondere perzoonen , huisgezinnen en familien, maar ook wel eens voor g&heele landen en volken , voor welken zy, zoo hun leven langer waare uitgerekt, in het Uurgeriyke en Godsdienitige hoogst nadeelig zoude geweest zyn. Als, by voor. beeld, Pbaraö en zyne Ruiteren, m de Schelfzee verdronken , zoo mogten Mofes en de Ifraëliten , God ter eere, een vrolyk danklied zingen, weegens hunne zonderlinge verlosfiog en befcherming die zy daar door genooten. Zoo iets gebeurde 'er ook ten tyde van de vroome Koning Hiskias , wanneer een Engel des Heeren in een Nacht iu het Leeger der Asfiriërs C 5 hon-  42 De uitvoering van het vonnis des Doods hondert en. vyf en tachtig duizent mannen dood floeg.. En, om geen andere voorbeelden meer by te brengen ; hoe heugelyk was het voor de Ouders des Heeren, en hoe heilzaam voor het ganfche Menschdom, wanneer tot hen in Egipten gezegt wierd, zy zyn geiïorven die de ziele des kinds zogten. Vroomen en Godvruchtigen, 't is waar, zyn het licht der .Waereld en het zout der Aarde ,. en zy zouden aan de Kerk en de Burgerftaat, noch meer nut konnen doen , indien hun leven op Aarde noch langer uitgerekt wierd: maar het is ook waar dat de tyden zoo boos konnen zyn , dat de waereld hunner niet meer waardig is», (Hebr. u 38.) de Vader der Barmhartigheid kan hun ook wegneemen voor den dag des kwaads Qef. 57: h) En wierd hun leven hier op Aarde aanmerkelyk verlengt , dan zoude die daad ook ten gevolge hebben , dat zy de gebreeken en rampfpoeden deezes levens ook zoo veel te langer zouden moeten ondervinden; dat hunne iTryd op Aarde zoo veel te duurzaamer zoude weezen ; en zy zouden geduurende al dien tyd van het zalig Hemelleven verftooken blyven. God zoude zyn gelovig en gehoorzaam Volk wel een anderen, en een gemakkelykcr overgang konnen geven uit de tyd in de eeuwigheid , als juist door den dood: de voorbeelden- van ffenoch, Eli'as, en zeer waarfchyneiyk ook van Melchizedek, die zonder den  over alk Menfchen is Go de betaamende. 43 den lichamelyken dood te zien, met ziel en lichaam teffens, in den Hemel zy n overgebracht, toonen die zeer duidelyk, en waarom zoude de Almachtige met alle zyne kinderen niet op dezelve wyze konnen handelen , zoo als hy doen zal met hen , die, ten jongllen dage noch leven zullen, die alle, na de leere van Paulus, in een ogenblik, in een puncl des tyds verandert zullen worden ? Zulk t eene gemaKkelyke overgang in de eeuwigheid, hadde de Mensch, 1 gelyk wy voorheen al opmerkten,) zeer waarfchynelyk van God mogen verwachten, zoo hy in den ftaat der rechtheid waare gebleven ; maar nu wy gevallene Adamskinderen zyn , nu behooren wy zyne wysheid en goedheid daar in te erkennen ,. dat Hy zelis zyne kinderen van het fterflot niet wil uitzonderen, Veroorzaakt de dood van lieve en nuttige Vrienden , tans zulk een groote fmart en geweldige; aandoening by de overgeblevene , dat het leven , vooral in 't eerde treffen, daar door haar aangenaamheid verliest? Welk eene gevoelige en byna onverdraagelyken dag zoude hunnen dood dan niet moeten zyn, indien 'er geen andere Menfchen dan alleen onbekeerde Zondaars ftierven! want als wy dan van onze Vrienden en Naastbeftaanden verlooren , zoo zouden wy daar door teffens van hunne eeuwige rampftaat verzeekert woiden: dit nu zoude alle dagen zulk een droefheid en ellende in de geheele Waereld veroorzaaken , dat by  44 De uitvoering van het vonnis des Doods by na alle Menfchen de lust tor het leven en de Werkzaamheid zoude ontvallen , en de Aarde zoude daar door in zulk een Jammerdal verandert worden , dat niemand daar op met' genoegen zoude konnen woonen Het is 'er dan zoo verre af dat wy reeden zouden hebben, om over het algemeens fterfloc van beide vroome en onvroomen te klagen , dat wy in teegendeel daar in met dankbaarheid moeten opmerken , dat de wyze en goedertierene God ons Menfchen niet plaagt, noch van harten bedroeft. De wysheid en goedheid van God moeten wy in deezen dies te meer met vrolyke dankbaarheid opmerken, om dat dit een krachtig werkend middel kan en behoord te zyn , om het Menschdom de waare wysheid, de vreeze des Heeren te leeren ; cm ons tot die zeedelyke verbetering op te leiden , die wy alle behoeven om voor de Goddelyke gemeenfchap, en een eeuwig gelukkig leven bekwaam te worden. Hierom zegt de wyze Prediker Cap. 7: c, 3,4:,, het is beter te gaan in het klaaghuis, dan „ in het huis der. maalryden : want in het zelve is ... het einde aller Menfchen, en de levendige legt „ het in zyn haite Het treuren is beeter dan het „ lacchen : want door de droefheid des aangezichts „ word het harte gebeetert. Het harte der wyzen is „ in het klaaghuis: maar het harte der zotten in het „ huis der vreugde/' En die twee groote mannen Da-  ever alle Menfchen is Gode betaamcnde. 45 David en MoGs baden in die erkentenis ootmoedig den Heere; de eerfte: „ Heere, maakt my myn ein„ de bekend, en welke de maate myner dagen zy, „ op dat ik weete hoe vergangelyk ik ben.1' Pfalm 39: 5. En de tweede: Leert ons alzo onze da,, gen tellen, dat wy een wys harte bekoomen," Pfalm 90: 12. Zien, hooren, en ondervinden wy dagelyks, dat 'er niets zeekerder is dan de uitvoering van dit vonnis , over heel het Menschdom: „ (lof zyt gy, en „ tot ftof %ult gy weederkeerent" Zyn 'er daarom reeds zoo veele ontelbaare gedachten geweest, zoo veele oude, beroemde en machtige volken geftorven, vcrfchoond de dood noch Koning noch Bedelaar, ryk noch arm, man noch wyf, jong noch oudt, word den eenen zoo wel als den anderen vroeger of laater weggenoomen uit dit Land der levendigen, en aller Lichaamen tot ftof vergruist. Wat is 'er dat ons krachtiger kan overtuigen, van de nietigheid en broosheid van alle Menfchenkinderen • dat de waereld voorby gaat met alle zyne begeerlykheeden; en dat Salomo van alles wat tot dit Aardfche leven behoord, na waarheid gezegt heeft: Tdelheid der Tdelheeden, Tdel- heid der Tdelheeden; het is al Tdelheid l Zou- den wy bier uit niet opmer.en, dat het hoogst dwaas in ons zoude zyn, ons op lichaamelyke fchoonheid te verheffen; dat lichaam mee zilver en Goud, met kos» te.  46 De uitvoering van het vonnis des Doods telyke kledingen, alles na de nieuwite fmaak ingerigt, te vercieren, ten einde zich groot te vertoonen, en waereldsgezinde Menfchen daar door te behaagen, het welke welhaast met een enkel doodkleed naa het graf gezonden zal worden , om al haar cieraad met verd'-rvinge te verwisfèlen, een fpyze der wormen te worden, en tor dof wee-der te keeren. — Mo^st de dood die wy dagelyks in anderen voor oogen hebben, ons niet leeren, dat wy als dwaazen zullen handelen , als wy wel werken om de fpyze die vergaat, maar niet om die fpyze die overblyft in het eeuwige leven; als wy Aardfche goederen en rykdom vergaadtr:n, onze hoope dellen op de ongedaadige rykdemmen, en ons geluk zoeken in allerhande zinnely. ke genietingen, zonder ons van harten te bekomme. ren over de goederen van Gods eeuwig blyvend Kohingryk? gewLfelyk ja! gelyk de Heere Jefus ons dat op eene treffende wyze fchildert in het voorbeeld van den ryken dwaas. Luc 12: 16-21. zeggende: „ eenes ryken Menfchen land hadde wel gedragen : „ en hy overleide by zich zeiven, zeggende, wat zal „ ik doen? want ik hebbe niet, waar in ik myne ,, vruchten zal verzamelen. En hy zeide, dit zal ik „ doen: ik zal myne fchueren afbreeken, en gróoter „ bouwen, en aldaar verzamelen alle dit myn gewas „ en deeze myne goederen. En ik zal tot myn ziele „ zeggen , ziele gy hebt goederen die opgelegt zyn ?, voor  over alle Menfchen is Gode betaamende. 47 „ voor veele jaaren, neemt ruste, eet, drinkt, zyt „ vroolyk. Maar God zeide tot hem , gy dwaas, „ in deeze nacht, zal men uwe zielé van, u afei„ fchen: en het geene gy bereid hebt, wiens zal „ het zyn? alzoo is dien, die zich zeken fchatten „ vergadert, en niet ryk en is in Gode." — Is dit bezef ook geen krachrige fpoor, om niet op eenig Menfchenkind, zelfs niet op Koningen en Prinfen te betrouwen, die hoe macfhtig zy ook mogen zyn, en welk een goedwilligheid zy ook ten o»zen opzichte mochten bezitten; echter dikwils onvermoogende zyn, om hunne aireede genoomene ontwerpen ten onzen nutte uit te voeren: alzoo hunnen Geest uitgaat. en ten zeiven dage vergaan alle hunne raadflaa* gen, — Zullen wy by dit bezef, noch zoo blyven iteunen op onze jeugd, gezontheid en krachten, dat wy in onzen hoogmoed zouden zeggen , wy zullen heeden of morgen na zulk eenen Stad reizen , daar een jaar overblyven , koopmanfchap en winste doen ? zullen wy niet liever leertn afhaögelyk van God te leven, om Hem te kennen in alle onze weegen, handelingen en onderneemingen , om te zeggen: zoó God wil en wy leven , zoo zullen wy dit of dat doen? Immers hoe zeer betaamd ons dit, indien het waar is , dat ons leven is als een damp en rook die voor een kleinen tyd gezien word en daar na vei- dwynt. Noch eens , zoude de levendige ea daa» ge-  48 De uitvoering van het vonnis des Doods gelykfche ermnering van i deeze waarheid ons niet krachtig aanzetten , cm niet zoo zeer te bedenken de dingen die men ziet welke tydelyk zyn , maar de dingen die men niet ziet die eeuwig zyn , om daar wy hier geen blyvende Stad hebben , met ernst de toekoomende te zoeken, die Stad die fondamenten heeft wier Konstenaar en Bouwmeefter God is? Met een woord zullen wy niet ernflig ftaan en ' trachten , na zulk een gemoedsgeftalte en gedrag, dat wy de woorden van A-aph de onze konnen maaken , die ons deeze heerlyke taais heeft nagelaten: „ ik zal „ dan geduurig by u zyn; gy hebt myn rechtehand „ gevat: gy zult my leiden door uwen raad: en „ daar na zult gy my in heerlykheid opneemen. „ Wien hebbe ik nefTens u in den Hemel? neffens u „ lust my ook niets op der Aarden. Befwykt myn „ vleesch en myn harte , zoo is God de Rotileen myns harten, en myn deel in Eeuwigheid, Want „ ziet , die verre van u zyn , zullen vergaan, gy „ roeit uit allen die van U afhoereeren. Maar my t, aangaande, het is my goed naby God te weezen: „ Ik zette myn betrouwen op den Heere Heere; om „ alle uwe werken te vertellen." Pfalm 73; 23*28. Zelfs de onderfcheidene wyzen op welke de Men« fchen fterven, zyn Goddelyke roepitemmen voor de noch levende. — Sterven zommige Menfchen eenen geweldigen en verhaasten dood, die voorbeelden lec- ren  over alle Menfchen is Gode betaamende. 49 en ons op eene treffende wyze, waar toe een Mensch niet al vervallen kan, indien hy den Heere verlaat en zyne vreeze niet by hem en Is: hoe krachtig moet ons dit aanzetten om God te danken, indien wy een beter onderwys en opvoeding dan wel zy genooten hebben, en zulks by ons een heilzaamer uitwerking heeft gehad dan wel by anderen; hoe moeten wy hier door aangezet worden om die genaade vast te houden, door welken wy onderweezen worden ; de Waereld en haare Godloosheeden te verzaaken , matig rechtveerdig en Godzalig te leven in deeze teegenwoordige Waereld; om ern. ftig te waaken teegens de verleidingen van het boos ongeloof, en de verzoekingen van zonde en waereld; om te bidden, leid ons niet in verzoekinge, maar verlost ons van den boozen. — Hebben alle ftervenden geen voorbereidende ziektens, noch in dien tyd geen voegzaame geleegenheid, om zich tot den dood en de Eeuwigheid te fchikken, 01 hoe krachtig vermaanen ons zulke voorbeelden, om in gezonde dagen in allen ernst die Goddelyke roe. ping te betrachten: „ bereid uw huis, want gy ,, zult fterven. Wat uw hand vind te doen , doet ., dat met al uw macht: want daar is geen werk, „ noch verzinning, noch weetenfchap, noch wys„ heid in het graf, waar heenen gy gaat. Zyt dan „ waakende en bereid: want gy weet niet wanneer D » uw  V 50 Be uitvoering van het vonnis des Boods firV. „ uw Heere , komea zal," ~ Eindelyk , is 'er niemand die met zyn verfand fterfc, d e als dan berouw heeft dat hy zynen God en Heiland vroeg cn getrouw gedicnt heeft, maar is de erinnerir.g daar van voor fiervende gelovigen zeer aangenaam en trocstlyk, terwyl anderen die dit verzuimd heb ben, zich daar over niet weinig beklaagen , bekommeren en bedroeven? dit is alweederom een gepast en krachtig werkend middel, om de genade Gods aan te grypen en vast te houden , door welke wy Gode wclbehagelyk dieren moogen in alle Eerbaarheid en Godzaligheid; om getrouw te zyn tot in den dood, op dat niemand onze Kroone neeme. Als wy het gezegde in ernst overweegen, zullen wy dan niet overtuigt zyn, van de waarheid deezer ftellmg, dat de uitvoering van het vonnis des doods over heel hét Menschdom Gode betaamende is? Moeten wy, in plaats van eenigzins te klaagen over de fterfgevallen die wy dagelyks beleven , ons niet in tcegêndeel met dankbaarheid verwonderen over die Goddelyke goedheid; over die goed. heid, die doodfchuldige Zondaars in Jefus Christus niet al. leen de genaade des levens wil fchen ken, maar die ook dee. ze bittere vrucht der zonde onder het Menschdom da. gelyks laat- werken , op dat het de noch levende tot een'heilzaam en krachtig werkend middel zoude dienen, om in den tyd zyner genaade uit te zien na dat leven , waar in wy onzen vrucht hebben rot hei ligmaaking, en in het einde het eeuwig leven. De  Si De DERDE AF DEELING. Troost en Plicht van Christen-Ouders t by de dood van vroeg afkervende Kinders. i Dewyl de oneindig wyze en Goedertierene God door eene natuurlyke generatie of geboorte het Mensch • dom voortplant en onderhoudt, zoo is hier door de betrekking tusfchen ouders en kinders zeer naauw, teder en groot. Daarom ilaan de ouders hunne oogen doorgaans met de vuurigfie liefde, en eene wonderlyke zielsvreugde op hunne kinderen neder: zy zyn hun dierbaar als hun eigen leven, waar door zy krachtdadig aangezet, en op eene zonderlinge bereid, willige wyze aangedreven worden; om, wat moeite, waaken en werkzaamheid hun dit by dag en nacht ook kosten mooge, egter onvermoei: in hunne behoeften te voorzien, en voor hunne opvoeding, belang en bevoordering in deeze waereld zorge te dragen: te meer, om dat men zich in hun levèn veel D 2 ver-  52 Troost en Plicht van Christen Oudsrs vermaak, genoegen en dienst, op meer dan eenerlei wyze voorlleld, Godvruchtige Ouders merken hunne kinderen zelfs aan als een erfdeel, en des buiks vrucht als een belooning, als een dierbaar gefchenk der Hemelfche Voorzienigheid , waar in hunnen naam ook na datze geftorven zyn, genoemd zal worden, en die na de vuurigfte wensch van hun hart, noch tot een zeegen zullen verftrekken voor Kerk- en Burgerftaac, en dus tot eere van God en den Verlosfer op Aarde onder de levendigen verkeeren. Wanneer dan die kinderen Cdat egter niet zelden, maar dagelyks en overal gebeurd) hun door een vroege dood ontrukt worden , zoo kan het niet wel anders zyn, of de Ouders worden hier door niet weinig getroffen, en op eene verre gaande wyze be. droeft, en het gebeurd niet zelden datze in die omftandigheid, wel eenigen troost en belliering van noo« den hebben. — Het levendig bezef hier van, en de zucht die ik by zulke gebeurtenisfen in myn hart gevoelde, en noch ondervinde, fpoort my aan om door deeze letteren, zoo veel myn fwak vermoogen onder den Goddelyken Zeegen , tot dat einde zal konnen meedewerken, hen in die omftandigheid van eenigen dienst te zyn. Bedenk dan, o Christen Ouders! die om het verlies van uwe vroeg afgeftorvene kinderen treurt, of 't eeniger tyd bedroeft zult worden, datoffchoon 'er  by de dood van vroeg af ft ervende Kinders. 53 'er dagelyks een groot getal van jonge kinderen ten gfave daalen , de ondervinding van alle Eeuwen ons echter leert, dat dit geen wezentlyk nadeel aan de bevolking der Aarde, en aan den welftand der Menfchelyke Maatfchappyën veroorzaakt: want dit zal ons ligt overtuigen, dat deeze vroeg afkervende kinderen , tot bereiking van dat einde, geen langer verblyf op de Aarde noodig hebben: hadde de oneindige wyze en goedertierene Regeerder en Onderhouder van de Waereld , de Heiland en Koning zyner Kerke, uwe kinderen tot dat einde aanweezen gegeven, als dan zoude hy ook zceker hun leven door zyne almachtige invloed verder verlengt hebben. Is de volmaakte wysheid van God in alles te erkennen en te aanbidden, dan moet u dit, zoo gy God vreest en lief hebt, een heilig ftilfwygen, en een gewillige onderwerping aan de weegen der Voorzienigheid inboezemen. Zoude het niet dik wils gebeuren dat Ouders zonder genoegzaame reedenen traanen Horten over de dood van vroeg afkervende kinderen ? — 't Is waar, het was mogelyk , indien zulke kinderen in het leven wasren gebleven , dat zy aan het ftreelend vooruitzicht dat de Ouders zich daar by maaken, zouden hebben konnen voldoen; dat zy hun tot dienst , vermaak en genoegen geweest, en in hunnen kring tot nut van het Menschdom gewerkt zouden hebben : doch D 3 zyn  54 Troost en Plicht van Christen Ouders zyn 'er geen Ouders, die zich ten aanzien van hunne kinderen met dergelyken hoope vleiden, die uit dien hoofde de verlenging van hun leven begeerden, cn die daar in ook hunnen wensch verkreegen, welke egter met eene hartgrievende fmarte daar na moesten ondervinden, dat 'er door hen op verre na niet aan hunne verwachting voldaan werd. — Waereldsgezinde Menfchen , die in hun Huwelyksleven geen Zaad Gods, maar voornamelyk de voldoening van hunne vleefchelyke begeerlykheeden zoeken, voeden hunne kinderen dikwils geheel op voor de Waereld en derzelver Ydelheeden, zorder datze zich in 't minste bemoeien, om hen vroeg beginzelen vari waare Godsdienst in te boezemen , noch ?ich om hunne bekeering en eeuwige \ Zaligheid bekommeren. Is het dan wel te verwonderen , dat dit niet zelden zulk een levenswyze ten gevolge heeft, 't welk de 5 kinders na lichaam en ziel hoogst benadeelt , en de Ouders eene gevoelige fmarte veroorzaakt ? — Het gebeurd zelfs in weerwil van eene betere opvoeding en heilzaam onderwys, dat het leven van de kinderen , door de verleiding van zonde en waereld op eene bedroevende wyze, jammerjyk verdorven word. — En of fchocn zy voer de grove bermttu'ng der waereld bewaard blyven , hoe dikwils gebeurd het ncchlans, dat men geen weezentlyke blyken van een le« vendig geloof, en van de waarachtige Godsvrucht by hen  by de dood van vroeg afkervende Kinders. 55 hen ontdekt, waar by de Mensch nochrans hier en hbr, namaals, alleen gelukk;g leven kan. — Eindelyk , hoe meei igmaalen zyn ze in dit leven , op meer dan eene wyze rampfpoedig, waar uit voor hen zeiven, en voor allen die een nnauvve betrekking op hen hebben , geen geringe onaangenaamheeden ge- booren worden. Konden wy dit allés vari voo- rën zoo duidelyk. inzien , als wy het in anderen dikwils van achteren ondervinden , zouden wy dan niet in veele gevalhn overvloedige reedehen vinden , om Gods goedheid met dankbaarheid te erkëfiqen, wanneer hy door een vroege dooi der kinderen, hun voor zoo veel verderf en ellende beveiligt , hun lot gelukkiger, en ons leven aangccaatfier maakt. Moesten wy aan de geluklhat der vroeg afftervende kinderen twyflèlen, dan zeeker moest ons hunnen dood recht aandoenelyk voorkoomen : maar wat reeden heeft een Christen voor zulk een bedroevende gedachten? 't Is waar, de H. Schrift én dè dagelykfche ondervinding leefen ons duidelyk genoeg, dat de kinderen door de naiuurlyke geboorte , een beginzel van zeedelyk verderf met zich in deeze waereld brengen: want dat uit vleesch gebooren is, is vleesch. (Joh. 3: 6.) Een beginzel derbalven dat uit zyn eigen aart geen andere dan ongeregelde werkzaamheeden kan voortbrengen ; werkzaam hoeden die teegens^ de heilige wil en wet van God ftryden , eft D 4 d5e  55 Troost en Plicht van Christen Ouders. die teegens de volmaaktheid en het geluk van den Mensch aanloopen : want een yder kwaade Boom brengt kwaade vruchten voort; en die in den vleefche zyn bedenken dat des vleefches is, en het be. denken des vleefch is vyandfchap teegen God, want het onderwerpt zich de wet Gods niet, het en kan ook niet. E Christus , zynen Rechter in waaren ernst om genaade gebeeden, noch zich in zy. ne kennis en dienst verlustigt. Dit alles , waar op hy te vooren weinig of geen acht. doeg , word befn by de aannadering van de dood doorgaans door zyn fchuldig geweeten op eene gevoelige wyze erinnert: Ziet hy na boven , hy befchouwt God nu als een vet' toorende Rechter; herdenkt hy den voorheen get;ootene genacetyd , die is nu voorby , verwaarloost en mis  8o Het onderfcheid tusfchen Goddelooze misbruikt; de Eeuwigheid waar heenen hy gaat, vertoont naauwelyk iets anders dan fchrikbeelden aan zyn gezichte, Leeraars en Vrienden konnen hem niet helpen , de vertroostingen des Euangehums hebben veel al ten zynen opzichte , bykans baar kracht ver • looren: en alzoo rusten de verfchrikkingen des AImachtigen zich teegens hem. Hierom zegt Job Cap. 21: 17, 18: „ Hoe dikwils gefchiedt het dat ii de lampe der Goddeloozen uitgeblust word, en haar verderf haar overkomt; dat God haar fmar, te uitdeelt in zynen toorn? datze gelyk flroo wor„ den voor den wind , en gelyk kaf dat de wervel„ wind wegfteelt:' Even gelyk wy van Belfazar leezen, als hy fchryvende vingeren zag, die hem den dood voor oogen teekenden : „ doe, ftaat 'er ,, veranderde zich de glans des Konings, en zyne „ gedachten yerfchrikten hem; de banden zyner len ■ denen wier den los, en zyne kniè'n ft iet en zich teey; gen malkander. Dan. 5: 6." Ik zal hier by voegen een verhaal dat wy in eene Predicatie door een onzer Godvruchtige Lceraaren uitgegeven, leezen konnen , en 't welke zyn Wel Eerwaarde aanvoerd cm zyne leezers klaar te deen bezetten , wat het zy als Salomon Spreuk. 15: 10 zegt, die liet pad yerlaaten , en die de beftrajfingen haat, zal fterven. Het aandoentlyk verhaal luidt aldus : „ zeeker vermoogend man , in den bloei van ;} zyn  en Rechtveerdigen in het Sterfuur. Ut „ zyn leven, had, zonder zich te bekommeren over „ zyn eeuwige belangen , na 't goeddunken van zyn „ hart geleefd, en weinig acht geflagen op het geen „ de Godsdienst vorderde ; de beftraffingen wierden „ by hem verfmaad, en hy deed zoo als het goed „ was in zyne oogen. — Dees man word op 't on„ verwagtfie, door de Almachtige Hand van God „ geflagen met eene kwaal, die binnen weinig dagen „ doodelyk wierd geoordeeld. — Men verzogt den Leeraar, hem in deeze toefland aan te fpreeken ; „ deeze verfchynt voor 't ziekbedde, ten tyde dat de kranke reeds begreep , dat zyn toefland doode„ lyk was; maar eer noch myn Meedebroeder tyd „ had om hem toe te fpreeken , rees de zieke met „ een verwildert gezicht over einde, en riep, by her„ haalinge, en met eene toeneemende verheffing van „ item: moet ik jlerven! moet ik ft er yen l o God! „ moet ik fterven! ... En op 't oogenblik blies hy „ den adem uit, en was overgevoerd in eene ont„ zachelyke eeuwigheid! " (a) Maar geheel anders is het met een dervende ge* lovige geleegen. - Hy weet dat God in Christus was, de waereld met zich zeiven verzoenende; dat Gods Zoon in de waereld is gekoomen, om te zoe- ken O) P. Beets, Pred. ads öuk, pag. 591. F  82 Het onderfcheid tusjchen Goddelooze ken en zalig te maaken dat verlooren was , en dat Hy gezecgent met een offerhande In eeuwigheid volmaakt, allen die geheiligt Worden. - Hy weet dat hy de genade des Heeren die hem verfcheenen is, en in het Euangelie wierd aangebooden, gelovig heeft aangenoomen, dat hy zyn heil in Jefus gezogt heeft tot rechtveerdig- en- heiligmaakinge, en dat hy, hoewel in veele fwakheeden en gebreeken, egter in waarheid en ^oprechtheid voor 's Heeren aangezicht gewandelt heeft. Zyne teegenwoordige gelteltheid en werkzaam, heeden kan hem verzeekeren , dat hy zyne zondige fwakheeden, die hem voorheen fmartelyk vielen, ook nu ernftig betreurt; dat Christus hem door het gelove dierbaar, en in alles wat aan hem is zeer begeerlyk is; dat hy de gemeenfchap en dienst van God zeer bemind, hoog fchat, en vuurig begeert. — Hy mag derhalven 6& troostryke beloften in het woord der genaade voorkoomende, voor zich neemen; groote en dierbaare beloften van een getrouwe en alge. ncegzaame God, en zich daar meede opbeuren en bemoedigen, Hy mach vertrouwen dat hy een zalige geloofsbetrekking op Jefus Christus heeft, dat Hy in en door Hem vergevinge van zonden „ de vreede Gods, en zyn zalig kindfchap verkreegen heeft. Hy mag zyne befchuldigers in het Hemelfche gerichte wyzen, op zynen Borg en Voo^fpraak by den Vader, die gezegc heeft: „ alle injlrument dat teegen u be-  en Rechtveerdigen in het Sterfuur. 83 ,, bereid word -zal niet gelukken, alle tonge die tee» ëen u opftaat in het gerichte zult gy verdoe„ men; dit is de erve der knechten des Heeren, en „ hunne gerechtigheid is uit my, /preekt de Heere" (a) Hy mag dan vertrouwen , dat die God die ons zyn eigen Zoon niet heeft onthouden, die hem zoo genadig geroepen, gerechtveerdigt, en aanvangelyk geheiligt heeft, ook zynen God zyn zal eeuwig en altoos! — Hierom komt de dood den gelovigen in een geheel andere gedaante voor, als wel den Goddeloozen: de verfchrikkinge des doods zyn voor hun, in een meerdere of mindere maate, geweeken ; zy konnen de verbreeking van den aardfchen Tabernakel hunnes Lichaams, het gemis van hunne aardfche goederen, en van de zinnelyke genietingen deezes levens, met een bedaard gemoed in wachten , hunne zielen met vertrouwen aan den getrouwen Schepper, en algenoegzaamen Verlosfer aanbeveelen, ja zy konnen zomtyts hunne om hun ftaande Vrienden weegens hunnen dood vertroosten. Zoo zien wy den vroomen aardsvader Jacob, op zyn Ziek. en doodbedde bezig, om zyne Zoonen te zeegenen, terwyl hy tus. fchen beiden als in een vreugderyk gejuich uitroept: op uwe zaligheid wagt ik, ê Heere! (Gen. 49: 18,) De (i*) Jef. 54: 17. F *  84 Het onderfcheid tusfchen Goddelooze De lydende en Lydzname Job, voerd tot zyne Vrienden deeze taaie: al fchoon hy my doode, en zoude ik op Hem. niet hoopen? Ik weet myn Verlosfer leeft, en ah zy na dit myn huid doorknaagt zullen hebben , zal ik uit myn vleesch God aanfchouwen; den welken ik voor my aanfchouwen zal, myne oogen hem zien en niet een vreemde; myne nieren verlangen zeer in mynen fchoot. (Job 13: 15, 16 en 19: 25—27.) De oude Simeon, het kindeken Jefus in de armen hebbende, hooren wy uitroepen: nu laat gy Heer, uwen dienstknecht gaan in vreede na uw woord: want myne oogen hebben uwe zaligheid gezien. (Luc. 2: 29, 30.) Stephanus, die onder een Hagelbui van moordileenen den Geest moeste geven , zag de Hemelen geopend, en de Zoone des Menfchen ftaande ter Rechtehand Gods, en riep uit: Heere Jefus ontfangt mynen Geest. (Hand. 7: 55, 59.) En als Paulus tot een drankoffer Hond geoffert te worden, zoo zong hy vroolyk deeze heerlyke Swaanenzang: nu, hebbe ik den goeden flryd geJlreeden, den loop voleindigt, het gelove behouden , voorts is my weggelegt de kroone der Rechtveerdigheid, welke den Rechtveerdigen Rechter my geven zal in dien dag; en niet alleen my, maar ook alle den geenen die zyne verfchyning hebben lief gehad. (2 Tim. 4: 7, 8.) Ziet zoo waarachtig is het zeg. gen van David, Pfalm 37: vs. 37. Let op den vroo- men  en Rechtveerdigen in het Sterfuur. 85 men, en ziet na den oprechten ; want het eir.de van dien man zal vreede zyn. Mogelyk denkt iemand dat de ondervinding, immers in zommige gevallen, dit fthynt teegen te fpreeken. 'Er zyn doch wel onheilige Zondaaren die God verhaten, den Godsdienst verzuimen, ja daar meede den fpot gedreeven hebben, welke veel minder vrees voor den dood toonen dan veele Christenen, die 'er zomtyds zoo verre af zyn , datze met een juichend vertrouwen na de eeuwigheid zouden gaan, dat zy daar en teegen vol vrees en bekommering den geest geven. — Maar weeten zommige van de zoo genoemde flerke geesten de inwendige aandoeningen van hun vreesachtig hart wonderlyk te verbergen, wy zouden uit vroegere en laatere voorbeelden , ook konnen aantoonen , dat veelen van hen, als het op een fterven aankomt, de valschheid van hunne veroadcrftellingen, en de fnoodheid van hun daar uit voortvloeijend ongodsdienltig gedrag , met een felnypend wroegend naberouw erkend en beleeden hebben; doch ik fchroome de akelige tooneelen daar van te vertoo- nen. Behalven dit hoe zeer een Zondaar in en door eene verbaazende onkunde, of ook door valfche reedekavelingen , in een boos ongeloof verblind en verhard kan worden, 'er blyft noch een zeer uitneemend groot onderfcheid tusfchen hem , en een waar gelovig en Godvruchtig Mensch : want indien het F 3 al  86 Het onderfcheid tusfchen Goddelooze al eens waarheid was, 't geen de ongelovige zich zeiven en anderen wil dies maaken , dat de dood na. melyk een eeuwige vernietiging van den Mensch zal zyn , en dat hy noch loon noch firaffe na dit leven te wachten heeft, zoo moet de dood hem nochtans volgens zyn eigen beginzel zeer verfchrikkelyk voorkoomen, om dat hy veronderflreld, dat de dood voor eeuwig een einde maakt van zyn bellaan , van dat leven , en van alle die genoegens , waar in hy al zyn geluk en zaligheid Held en ftellen moet, hy heeft derhalven niets waar meede hy zich in de uure des doods kan vertroosten en opbeuren; en zoo zyne beginzelen eens valsch bevonden worden , myn God! hoe duur zal hem dan zyn ongelove en onheiiigen war/del te ftaan koomen! Maar al was die zalige hoope die de II. Schrift den gelovigen inboezemd, niet genoegzaam gegrond, ja eene enkele inbeelding, zoo zou de waare Christen uit zyn geloof en hoope de zaliglle vertroostingen in leeven en fterven mogen trekken, zonder dat hy in de eeuwigheid daar by cenig nadeel lyden zal, — zien wy nu onder de belyders en aankleevers van den Christelyken Gods* dienst, Menfchen, die in hun fterfuur wel zeer be. kommert. en'bevreest zyn, dit is geenfins te verwonderen , nadcmaal "er veele zyn , die hunne belydenis doen niet na een behoorlyk onderzoek van de gron* een der zeekeihcid waar op onze troostvolle en edele Gods  en Rechtveerdigen' in het Sterfuur. 87 Godsdienst rust; zonder datze een bchoorlyk inzien hebben van de waare gefteldheid van de dierbaare leer do's Euangeliums ; zonder een hartgrondig en zieireinigent gelove; en zonder eene ernftige belee. ving van de waarheeden en plichten die Gods woord van otts afvordert: al het welk in het Sterfuur zeer dikwils veele onzeekcrheid, fling.:ring van gedachten , en vreesachtige bekommering natuurlyk ten gevolge moet ■ hebben. — Wy die geen hartenkenners zyn houden waarfchynelyk ook wel eens zulke voor gelovigen en Godvruchtigen die het in der waarheid niet zyn , en wiens geweetcn hen daarom op hun fterf bedde, daar van op eene aandoenelyke wyze overtuigt — Ook kan de aart der ziekte hier veel toebrengen. —— Maar boven al moeten wy opmerken, dat die bekommering en vreeze, die wy by zommige fiervende Christenen ontdekken, nooit voortvloeijen uit het beginzel van geloof en Godsvrucht, maar altoos uit gebrek aan het zelve: want nimmer zullen wy eenig dervend Mensch daar over hooren klaagen, dat hy God te vroeg en te hartelyk heeft gedient , maar wel dat dit niet eerder en beter gefchied is: het bezef van verzuim en nalatigheid in deezen, is de eenige oorzaak van hun bekommering, dit alleen ftaat hun in den weg , om een vrolyk en welverzeekert vertrouwen voor zich zeiven op de beloften van het woord der genaade te konneu oenenen. • Met dit F 4 alles  88 Het onderfcheid tusfchen Goddelooze &c. alles blyft dit zeeker das alle waare gelovigen en Godvruchtigen gemeenfchap hebben met Jefus Christus , en door Hem deel aan de beloften van het zalig Euangelium, zoo dat, zy die met een boetvaardig hart tot God in Christus toevlucht neemen, van hem niet uitgeworpen worden, maar ook in dit hun vertrou wen welgelukzalig zyn. Pfalm 2: 12. Be gelukpaat der ziele na den dood des. Lichaams. ;l ]VIoest men veronderftellen dat de iichaamelyke dood ons llolFelyk deel niet alleen tot de Aarde deede weederkeeren , maar ook de vermoogen der edele ziel buiten alle werkinge bracht, en den Mensch tot den tyd der weederopitanding in een Haat van ge. heele ongevoeligheid deede overgaan , dan noch zou den wy wel eenige reedenen vinden, om by de dood vooral van Godvruchtige Menfchen , den Heere te fwygen, en om vast te nellen dat de weg van zyne Voorzienigheid in deezen weldaadig kon cn moest genaamd  De gelukfi. der ziele na den dood des Lichaams. 89 naamd worden: voor zoo verre de geftorvenen in dien ftaat zoo wel voor het onaangenaame en fmartelyke zouden bevryd zyn, als zy aangenaame genietingen zouden derven; voor zoo verre dien tydt byna op die zelve wyze fchielyk zoude voorby gaan gelyk die ,' welken wy in een gerusten ftaap doorbrengen; en eindelyk voor zoo verre alle Godvruchtigen dus zou. den flaapen , om wel draa heerlyk en zalig op te ftaan. — Dan hoe zeer deeze veronderftelling eenigen ook mooge behaagen, zy komt my nochtans niet gegrond en aanneemelyk voor. Te ftellen dat de ziel geen zelflhndigheid is maar veel meer een bloote hoedanigheid des lichaams die zonder het zelve niet beftaan immers niets werken kan, fchynt duidelyk teegens haare geeftelyke natuur te ftryden: en de Tyrannen die het lichaam dooden, zouden dan met een ook de ziele dooden: daar de Heere Jefus nochtans duidelyk het teegendeel leert, Matth. 10: 28. — De ziel, ik bekenne het zoo lang zy met het lichaam vereenigt is, kan zonder het zelve haare werking niet volbrengen; en daarom kan ze ook zoo vlug en gereegeld niet werken , als dat werktuig door het een of ander toeval , min of meer ongefteld en ongefchikt geworden is: maar daar uit vclgt geenfins, dat zy, van het lichaam ontbonden zynde, buiten het zélve niet zonde konnen beftaan eu werken: het teegendeel leert de Heere Jefus in F 5 de  90 De geluk/iaat der ziele de bygcbrachte woorden. Paulus boezemd ons ook duidelyk dat zelve denkbeeld in, 2 Corintb. 12: 2, 3, 4. want daar verhaald hy dar hy een Mensch in Christus kénde , die opgetrokken is geweest in den derden Hemel , in het Paradys Gods met deeze herhaalde byvoeging: of het in het lichaam ofte buiten het lichaam gefchied zy, weet ik niet, God weet het. Doch deeze woorden hadde den Apostel niet konnen fchryven , indien hy van gevoelen was geweest dat de ziel buiten het lichaam niet beftaan en werken kan; om dat hy dan zeeker geweeten hadde, of het ten minsten als zeeker hadde moeten veronderilellen , dat het niet buiten, maar alleen in het lichaam gefchied was. Dat hy veronderfteld en leert dat de ziel zoo wel buiten als in het lichaam belfaan en werken kan , blykt wyders daar uit, dat hy zich volkoomen bewust was dat hy niet alleen in den derden Hemel, in het Paradys Gods was opgetrokken geweest, maar ook dat hy aldaar onuitfpreekelyke woorden hoorde die geen mensch geoorlooft zyn om uitte fpreeken. Maar kan orze ziel buiten het lichaam beftaan en werken, dan is het zelftf meer dan waarfchynelyk , dat zy in haare afgefcheiden ftaat haar denkvermogen vry wat beter zal konnen uitoeffenen , als wel, toen zy hier met het fwakke lichaam vereemgr was: want die belemmeringen die daar uit ontitaan , de invloed der zitmen , de verflreoijingen en verblinding van de din-  na den dood des Lichaams. 91 dingen deezes levens houden dan op, en de ziei hcefc in die ftilte alleen met God en met zich zeiven te doen: zy kan derhalven zich van die dingen die haar bekend geworden zyn veel zuiverder denkbeelden vor. men, het belang van alles beter opmerken , en haare erndige overdenkingen onafgebrooken voortzetten. De ziel heeft in die ftaat met de dingen deezer waereld niets te doen, als voor zoo verre zy zich nu herinnert het goed of kwaad gebruik dat men daar van heeft gemaakt; boe men de nu verloopen genadetyd heeft bedeed , of men daar in zyne verzoening met God door de oeffening van gelove en bekeering, gezogt en verkreegen , dan of men die verwaarloost en misbruikt heeft, uit welke overdenking, natuurlyk of een vrymoedig vertrouwen in Christus tot God, vreede en vreugde des harten, of anderfmts be. fchuldiging en een fmartelyk naberouw, angst en vreeze moet gebooren worden , en dat alles in veel grooter nadruk als dit ooit in dit leven, ja zelfs by de dood plaatze hadde. — Te meer om dat de ziel na de taal van Salomo dan tot God keert, Pred. 12: j. De Alwcetende, Heilige en Rechtveerdige Rechter der ganfche Aarde, die zich of in gunste als een verzoend God in Christus, of in toorn en misnoegen aan de ziele openbaare zal, na de onderfcheidene zeedelyke toedanden der ontbondene zielen , na 't geen in het lichaam gefchied is het zy goed het zy kwaad: want God oordeelt hier al zonder aanneeming des perzoons  92 De gelukftaat der zïrfc zoo;?s na een iegelyks werk, (i Petr. n 17.) en hy zal het in groener nadruk doen na de lichaamelyke dood, want het is de Mensch gezet eenmaal te fterven en daar na hst oordeel (Hebr 9: 27.) — in de gelykenis van de Ryke man en Lazarus, verbeeld de Heere Jefus den ftaat dier Menfchen na datze gefiorven waaren , niet als een ftaat van onbewustheid en ongevoeligheid, waar in zy beide op gelyke wyze niets goeds noch niets kwaads zouden ondervinden , maar hy zegt: als Lazarus ftierf, hy toen door de „ Engelen gedraagen werd in de fchoot van Abra., ham, cn wordende aldaar verkwikt; maar dat de „ Ryke man geftorven en begraven zynde , zyne 00 „ gen ophief in de Helle zynde in de pyne , dat hy „ Abraham van verre zag en Lazarus in zynen fchoot, „ zeggende , Vader Abraham ontfermt u myner , en „ zend Lazarus dat hy het uitterfte zynes vingers in „ het water doope en verkoele myne tonge , want „ik lyde fmarte in deeze vlamme." (Luc. 16; 19-24) (1) Kom: iemand dit bewys (om dat het een gelykenis (|) Het is myns ooideels byna om 't even of men dit voorftel als een gefchiedenis of wel als een gelykenis befchouwt: want fchoon het laaste my meest waarfchynelyk voorkomt, in de zaak zelve maakt het geen weezentlyk veifchil , en de bedoeling blyft het zelve. — Maar van meer belang is het dat  na den dood des Lichaams. 93 nis is onderfcheidene uitleggingen onderworpen) noch wat fwak voor, het ontbreekt ons ook niet aan plaatzen der H. Schrift, waar in de gefielde belangryke waardat men de eigentlyke bedoeling van deeze gelykenisfe onderzoeke en bepaale. En daar ik my in dit Werkje op deeze plaats der H. Schrift meermaalen beroeps , fcbynd het ook eenigzints nut en noodig te zyn , dat ik met een enkel woord die reedenen zegge, welk my beweegen om deeze gslykenisfe byzonder op de 'ftaat der ziek , na de licbaamelyke dood, toe te pasfen, die, wanneer zy bondig mogtcn bevonden worden, myne gedachten dies te meer kracht ter overtuiging zouden byzetten. — Deeze reedenen zyn, dat men het fterven dat hier aan beide Lazarus en de ryke man word toegefchreven dan niet in een verbloemden, en dat noch in een verfchillende zin, behoeft op te vatten, maar de eigentlyke beteekenis van dat woord kan plaats geven , dat altoos verkiefelyk is, zoo lang 'er geen dringende reedenen voor koomen die ons noodzaaken om een oneigenlyken zin aan te neeraen. Dan zulke reedenen zie ik niet alleen niet in het verdere beloop van deeze gelykenisfe, maar meest afle de trekken van deeze fchildery zyn zoodanig dat ik daar door krachtig tot die gedachten opgeleid worde, die ik h dit Werkjen blyken laat. -— Laat ons de gelykenisfe zelve eens aandachtig inzien en dan opmerken wat men daar uit reedelyker wyze befluiten moet. In de gelykedsfe zelve zien wy, dunkt my, vry duidelyk onder anderen deeze dingen. i. Dat Lazarus hoe arm, veracht en ellendig hy in zyn leven was, echter befchouwt moet worden als een waare Zoon van Abraham, de Vader der gelovigen, en als een zonderlinge gunstgenoot des Ilee-  94 Be geluk/laat. der ziele waarheid , ook zonder gelykenisfen vry duidelyk ge leerd word: God noemd zich de God Abra¬ hams, de God Izadks, en de God Jacobs, lange na dat Heeren, Want na dat hy geftorven was: „ wierd hy doet de Engelen gedraagen in de fchoot van Abraham, vs. 22.'' —— 2. Dat de Ryke man, met wat verachting hy de arme bedelaar in zyn leven ook aanzag , van de gezegde waarheid wel zeer levendig overtuigd was, na dat hy ook geftorven en begraven was: ,, want hy hief zyne oogen op in de helle „ zynde in de pyr.e en zag Abraham van verre en Lazarus in „ zynen fchoot, vs. 23." 3 Hier van was hy zoo klaar overtuigt, dat hy, door dienst van dien voormaalige arme en verachte Lazarus hulp en eenige verkwikking begeert: „ hy riep en zeide, Vader Abraham ontfermt u myner, en zend „ Lazarus, dat hy het uitterfle zyns vingers in het water doope „ en verkoele myne tonge: want ik lyde fmarte in d eze vlam„ me. vs. 24.' — 4, Hy ziet en erkend met een felny. pend naberouw, dat zyne teegenwoordige ellendeftaat een rechtveerdig gevolg was van zyn voorheen gehouden zondig gedrag: want daarom wil hy onder anderen dat zyne vyf Broeden die "noch dien zeiven verderfsweg wandelden, door Lazarus mogten gewaarfchouwt worden , op datze niet mogten komen in de plaatze dier pyniging, maar door de oeffeninge van bekeering dat verderf ontvlieden , en het geluk van Lazarus na jagen; ten welken einde hy vs 27, 28 en 30 de allerernftigfte verzoeken aan Abraham doet, en dus alles aanwend wat hem mogelyk was om dit voor zyne broede. ren te verkrygen. 5. De vyf Broeders worden ons in de gelykenisfe gsfchildert als Joden die wel dien zeiven weg tot  na den dood des Lichaams. 95 dat die Aardvaders lichamelyk geftorven waaren, maar is dan God een God der dooden? neen , zegt onzen Heiland, hy is een God der levende. En Hy voegd 'er tot noch toe bewandelden die de Ryke man te vooren betreeden hadde; maar zy worden niet alleen van de Ryke man zelve duidelyk onderfcheiden , maar' hunne teegenwoordige ftaat en toeftand was in een ander opzichte ook wyd en verre van de zyne onderfckeiden: want hy was aireede geftorven en begraven, hy bevond zich in de Helle in de pyne ; maar zy koomen daar en teegen' voor als noch in een aangenaame Haat en ryke omftandigheeden in huns Vaders huis televm: hem wierd geweigert dat Lazarus hem de minste verkwikking toebragt, om zyue tonge met één droppel koud waters- te verkoelen ■ hém word door Abraham op een gevoelige wyze onder het oog gebracht, hoe hy door het misbruik van Gods góedheid dat verderf 't welk by nu leed rechtveerdig verdient hadde; hem word daar en boven alle hoop op eenige verkwikking en uitkomst geheel afgefneeden: „ Kind, zegt Abraham vs. 25 26. Kind gedenkt dat gy uw goeit ontvangen hebt in uw leven en Lazarus desgelyks het kwaade: en nu word hy getroost en gy Iyat [manen. En boven dit alles, tusfchen ons en ulieden is een groote klove geve.tigt, zoo dat de gesne die van hier tot u willen overgaan niet en zouden kunnen , noch ook die daar zyn van daur tot ons overkomen." Doch zyne ncch levende vyf Broeders bevonden zich niet in die zelve ellende ftaat die hem trof, maar zy worden zeifs befchouwd in die gunftige geleegenheid te verkeeren van zich te konnen bekeeren. Dat denkt de Ryke man niet alleen van hen, gelyk hy vs. 28 en 30. duidelyk genoeg te kennen geeft; maar Abraham bevestigt  96 De gelukftaat der ziele 'er daarom noch by : Zy leven Hem alle. Luc. 20: 38. — Wie kan denken dat de toezegging van Heiland Jefus aan de bekeerde Moordenaar, zeggende, hee. den tigt dit ook, als die vs. 29 tot hem zegt: „ Zy hebben Mo„fes en de Propheeten, datze die hooren." En vs. 31 geeft hy te kennen dat dit Goddelyk onderwys ten dien einde voor hun znlk een genoegzaam en krachtig werkend middel was, dat hunnê hardnekkige onbekeeriykheid duidelyk zoude blyken, indien zy daarna niet wilden hooren , want daar zegt Abraham: „ indien zy Mofes en de Propheeten niet hao • „ ren, zoo en zullen zy ook, al waar het dal iemand uit den „ dooden opftonde, zich niet laaten gezeggen." Dit dit alles dunkt my zeer klaar te biyken; — 1. Dat men met geen genoegzaame grond onderftellen kan, dat die groote omwending in deeze gelykenis gefchildert, ziet op iets dat in deeze tyd gebeurd is of gefchied; dat men deeze gelykenisfe derhalven niet wel verftaan kan, van de genaderyke bedeeling van de goederen des N. T. aan Jefus Difcipelen, arm cn veracht volk; en van de verwerping van de Joden, de beroving van hunne Burgerlyke en Godsdienftige Voor* rechten , en de rampen die hun in de verwoesting van Jeruzalem, Stad en Tempel zyn overgekoomen : want dan komen by my teiftond vragen op die ik niet weet te beantwoorden. By voorbeeld: ziet de verwerping der Joden dan. maar alleen op éèn deel des Volks terwyl het andere, en wel het groote meerderdeel in die ellenden niet deelden , maar noch dezelve voorrechten bleven genieten ? gelyk hier gezegt word dat de Ryke man alleen geftorven is en be. graven wierd, zynde in de helle in de pyne, daar zyne vyf Broe-  na den dood des Lichaams. 07 den zult gy met my in het Paradyszyn, niets meer be. teekend ais dat hy noch dien dag lichaamelyk fterven zoade, en na de ziel in een ftaat van eene vol- ftrekte Broeders noch leefden in zyns Vaders huis. Of ziet de verwerping der Joden op hei geheele Volk zoo veele als 'er in het ongelove bleven , waarom word de Ryfce man dan alleen en dat in onderfcheiding van z/nevyf Broe* ders gezegt dat hy geftorven en begraven" is enz. ? Waarom worden de laatite dan met uitfluiting van de Ryke man gezegt te leven datze Mofes en de Propheeten hebben, en dat ze die konden en moesten hooren ? Waar blykt het dat een zeeker deel der Joden , en wel byzonder die welke in uitterlyke voorfpoed in Canaan leefden de aanzienelyken en ryken des Volks, na hunne verwcrpinge en de verwoesting van Jeruzalem, erkend hebben dat Jefus Difcipelen en Volk de waare gunstelingen des Heeren waaren en dat zy om hun gehouden gedrag van alle hunne voorrechten berooft wierden , en zich in de ellendigfte ftaat bevonden ? Datze heul en troont door de Christenen gezogt hebben, zonder dat hun zulks in de geringde maate mogte..gebeuren? in .teegendeel keerden de Apostelen des Heeren met de Prediking van het zielverkwikkend Euangelie eerst tot de Joden. Waar blykt he: dat een deel van xie verworpene Joden, blyvende die zy waaren egter pogingen hebben aangewend om hunne Broeders te waarfchouwen en tot bekeering te brengen om niet meede tot hunnen rampftaat te koomen? — 2. Blykt uit de gelykenisfe ook vry duidelyk , dat die groote ftaats.verwisfeling van Lazarus en de Ryke man na datze geftorven tvaaren niet byzonder ziet op die zalig- vreugde des G He-  93 De gelukftaat der ziele ftrekte ongevoeligheid eh onbewu-iheid zoude overgaan ? En zoude men zonder ra is te tasten dit ook van de ziel van jefus wel mocgen veronderftellen, die hy by zynen dood zoo nadrukkelyk in de handen van zynen Hemelfchen Vader beveeJd? en dit dient men dan te doen, om dat Jefus zoo nadrukkelyk z?gt, gy zult met my in net Paradys zyn: want zegt dit ten aanzien van de moordenaar zoo veel als in een ftaat van onbewustheid en ongevoeligheid te zyn , dan fchynt dit ook het zelve ten aanzien van Jefus ziele in te fluiten. Maar hoe vreemd luidt dit van die ziel die. met de Goddelyke natuur aüernanuwst en onaifcheidelyk vereenigt was? Paulus geeft op meer dan eene plaats in zyne brieven ten duidelykften te kennen dat hy over de ftaat der ziele Hemels en die rampzaligheid der helle die na den algemeenen oordeelsdag zal genooten en onaervonden worden; want dan konde bier niet gezegt worden , dat de vyf Broeders van deeze Ryke imd, noch leefden in hun Vaders buis, en wederom: zy hebben Mofes en de Propheeten , datze die hooren. — Dus blyft 'er eindelyk ten 3 niet anders over ajs dat men denke dat de Heiland met deeze gelykenis voorna-imelyk wilde fchetzen de zalige ftaat van zyn gelovig en gehoorzanm Volk , en öe diepe ellendeftaat van onbekeerde we | d.ingen na datze lichaamelyk geftorven zyn , welke van die tyd af aan ondervonden zal worden , en zich cmverandeiiyk 2al uitïlrekken tot in alle eeuwigheid-  na den dood des Lichaams. 99. ziele na den dood, geheel anders dage: het leven zegt hy , is my Christus , het fterven is my gewin. Ik hebbe een begeerte om ontbonden te worden , en met Christus te zyn : want dat is zeer verre het beste. Philip. 1: 21. 23. En weederom , Wy hebben goede moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te woonen en by den Heere in1 te woonen. 2. Cor. 5: 8* Is dan een ftaat van volftrekte ongevoeligheid gewin, ja verre het beste, en dat voor een Mensch die zeggen kan het leven is my Christus? die door het gelove op het naauwfte met Hem vereenigt leeft , Hem kent, Hem verheer. lykt, en in zyne gemeenfchap de uitneemenfte ge« naade gaven tot zyne heiligmaaking en vertroosting op eene aangenaame wyze geniet: is men in zulk een ftaat niet veel meer met Christus , als in een ftaat waar in men niets meer van God , van Jezus, en van zich zeiven weet, waar in men niets geniet; niets ondervind? Zulk een veronderrtelling komt myns oordeels ook weinig overeen met Openb. 14: 13. daar wy leezen: „ lk hoorde eene ftemme uit den „ Hemel, dié tot my zeide, fchryft zalig zyn de „ dooden die in den Heere fterven , van nu aan , ,, ja, zegt de Geest, op datze rusten moogen yan ,, hunnen arbeid, en hunne werken volgen hen na:* 't Geene hier van den toeftand der dooden die in den Heere fterven gezegt word , ziet niet op een ftaat G 2 die  ioo De geluk/laat der ziele die lange na hun dood, maar ter fond daar na volgen zal; van nu aan zegt de geest. Maar welk een ftaat is het die orimddelyk op de dood volgt? zy zyn van nu af aan zalig: maar is dat een Haat van ongevoeligheid en onbewustheid van iets? verre van daar! hu deni> beeld van zaligheid bevat niet alleen de atwee^igheid van eenig drukkend kwaad, maar ook de bevatting, van een wenfchelyk ziel verheugent en vergenoegenr goed, dat men of in zeekere maate met bewustheid aireede geniet, of ten minsten op zeekere gronden verwachten kan. Hier kan dit woord zalig ook geen andere beteekenis hebben , ah men in aanmeiking neemt de 'gewichtige reede die de geest daar van geeft; zy rusten van hunnen arbeid en hunne werken volgen hen na. in den ftaat der dooden die in den Heere iierven is dan de, afweezighcid van dat kwaad waar aan zy in dit leven onderworpen waaren , ,, zy rusten van hunnen arbeid, " van dien arbeid namelyk waar in wy hier in het fweet onzes aangezichts brood moeten eeten, en van al die moeite en ftryd waar aan wy zeedert den zondenval algemeen in een meerdere of mindere maate onderworpen zyn, en weli e Godvruch. tigen als zoo Janigen 'm hunnen levensloop op Aarde meermaalen weedervaaren: „ zy gaan in, in vreede, „ zy rusten op hunne (laapfleede, een iegelyk die in „ zyn oprechtheid wandelt, " volgens Jef. 57: 2. — In  na den dood des Lichaams. JOI In dit leven draagen wy een verneedert lichaam om, een licrmm onderworpen aan allerhande beh eftigheeden, toevallen en gebreeken, en waar in daar en boven meenigeihande driften en begeerlykheeden ontftaan: door alle welke dingen de reedelyke geest, en vooral de geheiligde en na Godzoekende ziele, niet weinig belemmert, needergedrukt, en als met banden gekluistert wordt , en waar door dit leven in een meerdere of mindere maate met moeite en onaange. naame dingen doormengt is. Hierom zegt |ob Cap. 7: 1, a, 3. „ heeft nut de Men ch een'flryd op dé Aarde ? en zyn zyne dagen niet als de dagen ,, eeneS daglooners, gelyk de dienstknecht hygt na ,, de fchaaduve : en gelyk de daglooner verwacht zyn werkloon: alzoo zyn my maanden der ydtlhtid ,, ten erve geworden , en nachten der moeite zyn „ my voorbereidet:' Maar van dit lichaam der zon. de en des doods: van deeze banden der ydelheid, en het lastig gevoel daar van , worden de gelovigen in hun fterfuur ontbonden, en vry gemaakt Hier * word de Mensch , vooral de God/ruchrige Mensch meermaalen gedrukt door allerhande bekommeringen ■, zorgen en vreeze, nu over den toefiand van bun zdven ; dan over die van hun huisgezin , van hunne vrienden en bekenden, ook wel weegens dea toeftand van het Land hunner inwooning, en van de Kerke waar van zy leeden, of ook wel voorgangers en huisG 3 be'  ioa De geluk/Iaat der ziele bezorgers zyn: O ! hoe meenigmaalen word de peinfende Geest" daar door afgemat, en hoe dikwils leggen zy een lichaam , door werkzaamheid ten nutte van die beide vermoeit en afgemat ter needer. Maar met de dood neemen ook alle deeze dingen een einde, hun zorgen cn werk is voor altoos afgedaan; hunnen Heere die zy dienden geeft hun gedaan , en laat hun in yreede heenen gaan na zyn woord —— Godvruchtige Menfchen moeten hier dagelyks waaken en ftryden teegen ds vyanden der zaligheid , teegens uitwendige verzoekingen en inwendige begeerlykheeden: en hoe meenigmaalen worden zy uk hoofde van onvoorzichtigheid, traagheid, en een verfwakt gelove, in deezcn ftryd verrast, ja deerlyk gewond, zoo dat zy noodig hebben om met Petrus bitterlyk te weenen, en met David te zuchten, „ geef my weeder „ de vreugde uwes heils, en uwe vrymoedige Geest ,, onderfteune my , laat my vreugde en blydfchap „ hooren, dat de beenderen zich verheugen, die gy „ (uit hoofde van myne voorgaande zonde en val) „ verbryzelt hebt! " Maar als de gelovigen door den dood na de eeuwigheid gaan, dan zullen zy die vyanden die hun in dit leven zoo zeer benaauwden , tot in eeuwigheid niet meer zien, noch hunne aanvallen niet meer onderwerpen zyn; zy hebben in het bloed des Lams en onder deszelfs baniere overwonnen , volkoomen, en voor altoos overwonnen: de laafle  na den dood des Lichaams. 103 laafte vyand die te niete gedaan word is de dood. Zy mo,*en nu in een vreugderyk Triumph uitroepen: „ Ik hebbe den goeden Jlryd geiireeden, den loop „ geëindigt, hst gelove behouden, voorts is my weg»> geks* de kroone der rechtvaardigheid, die den „ Rechtveerdigen Rechter my geven zal l" Im ners hunne werken volgen hun na. Wat Werken? Hunne Zondige Werken, voor of na hunne be« keering tot God gedaan, moogen hen in dien zin navolgen , voor zoo verre zy een bezef hebben, en eeuwig zulien behouden, dat ook zy van natuurc kinderen des tooms waaren gelyk ook de andere , dat hunne heiligirmking , hunne toegang tot Gods gunst en zalige gemeer.fchap, alleen in de Middelaars ver« richtingen, van den grooten Verlosfer en Zahgnaaker der Menfchen gegrond is, die daar voor, nevens den Vader en den H. Geest eeu vig vroolyke lof en dank, eer en heerlykheid moet worden toegebracht: anderfins weeten wy d.it hunne zonden vergeven , en alle derzei ver rampzalige gevolgen weggenoomen zyn, zoo dat het bezef daar van met geen fmartelyk verwydr, onrust en kwelling meer vergezeld zal gaan. Het zyn derhalven inzonderheid de werken hunnes geloofs en der liefde dia hier bedoeld worden : welke hen navolgen, om dat zy de troostryke gedachten daar van in de eeuwigheid met zich neemen , hun by den Alweetende tot getuigen verftrekken, daize zyne geG 4 nade  J°4 De geluk/laat der ziele nade niet te vergeefs ontvangen hebben, maar datze in en door dezelve, gemeenfchap gezogt en verkreegen hebben met Hem die met eene offerhande in eeuwigheid volmaakt allen die geheiiigt worden; wer. ken derhalvcn die de genaderyke God ook geenfins vergeeten zal, maar met de zaligende blyken van zyn goedkeuring en liefde achtervolgen. De dood ^van Gelovige Menfchen maakt dan niet alleen een einde van het drukkend gevoel van meenigerleie bedroevende dingen die zich^in onze teegen. woordige ftaat inmengen, hunne dood is niet alleen een dag, van veriesling, van overwinning en glooriryke zeegenpraal; maar zy gaan dan ook over tot een veel beter heerlyker en gelukkiger leven Moeten zy hier hunne aardfche goederen agter zich laaien , zonder datze daar van ooit meer eenig genot zuilen heb. hen: zy hebben die dan ook niet meer van nooden; zy hebben in deszelfs plaats ook andere en beetere goederen; goederen die geheel Geestelyk en Hemelsch zynde met de edele natuure van den reedelyken Geest overeenkomen, alle haare behoeften heerlyk voldoen, alle haare vermoogens volmaaken, en haar de zuiverfte genoegens doen fmaaken. Was het verkeer met Menfchen , bloedverwanten , goede bekende en vooral van Godvruchtige Vrienden hier op Aarde nuttig, goed en zoet , in den Hemel het huis des Va. ders zullen zy een ge^elfchap aantreffen dat oneindig meer  na den dood des Lichaams. 105 meer tot hun volmaaktheid en geluk zal toebrengen. Keert het lichaam by den dood tot het ftof, de ziel keert tot God, die haare God in Jefus Christus geworden is, in wiens gemeenfchap en nabyheid zy nu meer dan ooit te vooren ingeleid worden. Want word de Hemel ons befchreven als de plaats daar God woond , om dat hy daar zyne heerlykheid allermeest vertoond , en zich zeiven aan de bewooneri des Wemels te genieten geeft, dan blykt daar uit datze daar in de nabyheid van God , meer dan by iemand hier op Aarde gebeurde, zich bevinden zullen , en een veel nasuwer verkeering met het. Drieéénig volzaf«Opperweezen zullen hebben , als Mofes in zyn vërblyf geduurende veertig dagen op den Berg vergund wierd. Hoedaanig nu deeze verkeering eigentiyk Wee* zen zal , zien wy in dien Spiegel die wy nu gebrui. ken raadzelachtig: maar dit weeten Wy echter zeeker dat God op den Geest onmiddelyk werken kan , tot derzelver verlichting , heilig- en- heerlykmaaking. Wat Goddelyke weerenfehap wierd Mofes in zyn verkeer met God op den Berg meedegedeelt en die omme. gang had by hem die uitwerking, dat zyn ziel niet alleen met eene heilige eerbied, liefdeen gehoorzaamheid jegens God vervuld wierd , maar dat het vel zyns aangezicht» ook glioilerde: wat uitwerking zal dan de verkeering met God in den Memel niet hebben! Welke klaare en ziel vergenoegende denkbeelden G 5 van  io6 De gelukfaat der ziele van God en van zyne werken, zal door zyn invloed in die zielen veroorzaakt worden, die voor den troon Gods zyn. (Openb 7: 15.; Welk eene heiligheid heerlyxheid en gelukzaligheid zal daar uit gebooren worden, zy zullen Gods aangezicht in gerechtigheid aanfchouwen , en met zyn beeld verzaadigt worden. (Pluim 17: 15.) Dit is zeekérlyk al genoeg om ons te overtuigen van de zalige Haat der geenen die in den Heere ontilaapen zyn» Maar hebbenze hier door het gelove gemeenfchap met Gods Zoon Jefus Christus ontfangen. zyn zy door zyn woord en geest geleerd, geheiligt, geleid en vertroost, en hebben zy zich in zyne kennisfe en dienst verlustigt, in het huis des Vaders zullen zy den verheerlykten Verlosfer ook aantreffin, en daar geen minder naauw, heilryk en leerzaam verkeer met hem onderhouden, als hy eertyts hier op Aarde met zyne byzonderile Vrienden zyne Difcipukn onderhield. Gelyk hy toen met hun door het Land Canaan wandelde, fpreekende van de dingen die het Koningryke Gods aangaan zoo zal hy ook de zielen zyner lievelingen tot zich neemen, hen door het huis zynes Vaders leiden hen aantoonen de meenigvuldige wooningen van dat Hemelfche Paleis, en hen , voor zoo verre zy daar voor vatbaar zyn, verklaaren de Natuur en her Drieëenig beftaan van God, de wyze en gbedertierene inrichtingen der Schepping,  na den dood des Lichaams. 107 ping, de wegen zyner Voorzienigheid , en het aanbiddelyk plan van 's Zondaars verlosfing en deszelfs heerljke uitvoering. Hier op word gezien Openb. 7: 17: „ Het Lam dat in het midden des throons is „ zalze weiden , en hun een leidsman zyn tot de le. ,, vendige Fonteinen der wateren" En Cap„ 2 : 23, 24. word van de Stad Go4s het Heraelsch Jemzalem gezegt, ,» dar zy de Zonne noch de Masne niet „ behoeft dat zy in dezelve zoude fchynen, want de „ heerlykheid Gods heeftze verlicht, en hst Lc-m is „ haare kaarsfe en de volken die zalig worden zul- „ len in dat licht wandelen:'' . Zy dus naauw omgaande met Hem waar in de volheid der Godheid lichaamelyk woond; met Hem door welken alle dingen, zienelyk en onzieneiyk geichaapen zyn; die alle dingen draagt door het woord zyner kracht; die het Ambt van Middelaar Gods en der. Menichen beklee-. de, en door wiens tusfehenkomst alles- gefchiede: zy geduurig in de nabyheid van dien Perzoon gemeen, zaara verkeerende, zullen door zyn enderwys dan eerst te rechte bemerken wat het zegt, dat hy is het affchynzel van Gods heerlykheid.,, en het Bitgedfukta beeld zyner Zelflïandigheid; zy zullen dan zyne heerlykheid aanfchouwen die de Vader hem gegeven heeften duizende ontdekkingen van tyd toe tyd .genieten van God, van het wer* der Schepping, Voorzienig, beid en Verlosfiag, van dirgen die nooit ooge gezien, ncoir  io8 De geluk/laat der ziele rooit oore gehoord heeft, en die nooit in *s Menfchen haTte zyn opgeklommen , van dingen die de ziel verrukken, vergenoegen, heiligen, en zaligen Behalven dat de veel duizenden der gezaligden die geleeft hebben , en nu geesten der volmaakte rechtveerdigen zyn , een naauwe onderlinge gemeenlchap met hun zullen oeffenen , zullen zy ook verkeeren met de H. Engelen die fteeds zien het Aangezichte des Vaders dat in den Hemel is; en daar zy God er, bet Lam onderling zullen verheerlyken, zoo fchynt dit duidelyk een vermogen in te fluiten , waar door alle de Hemèllihgen in ftaat zyn om malkander hunne inwendige gedachten en gewaarwordingen op de volmaakte wyze te konnen meededeelen : gelyk Paulus l Cor. 15, van een taaie der Engelen gewag maakt. Deeze verkeenng met de veel duizenden der gezaligden, en vooral met de heilige Engelen, moet zeer nuttig en hoogst aangenaam zyn. Want behalvm da: deeze verkeering met de H. Engelen, de verheerlyk. ten wel ras zal ontdekken waar in hunne natuur, eigenfchappen, verrichtingen, en onderlcheidene rangen teftaan, zoo zal ook die gemeenzaame ommegang met hun , hun veel konnen leeren : zy hebben doch een veel vlugger en diepdenkender veriknd dan wy; zy hebben van de Schepping der waereld af aan voor den ïhroon Gods verkeerd ; zy wierden zeedert ver» fcheidene Eeuwen van God uitgezonden , om deeze en  fia de dood des Lichaams. 109 en geene dingen in de beneeden waereld te verrichten , uit dien hoofde weeten zy berichten van God, van den Hemel, en van het ganfche ryk Gods meede te deelen , waar "an zy te vooren byna niets wisten, noch nimmer iets hoorden. Wanneer Gelovige en Godvruchtige Menfchen hier maar een klein ftukje van Gods weegen en werken befchouwen , en toegelaaten worden tot dat groote gezichte God in Christus de waereld met zich zeiven verzoenende; warneer zy jn (tillen en. eerbiedigen aandacht moogen overweegen de raad Gods tot zondaars Zaligheid; de Goddelyke hoogheid-van den Verlo:-fer; zyn diepe verneedering voor den armen zondaar; zyn fwaarwichtig Zoenlyden, en daarop volgende heerlykheid ; uit Welk een diepte van ellende Gods Zoon ons gered heeft; welke dierbaare goederen Wy door hem deelachtig moogen worden; hoe wy in hem vergevinge van zonden, de vreede met God, de aan. ncemirg tot kinderen , de gemeenfchap des Heiligen Geest, de heilig- en- heerlykmaaklng mogen ontvangen: wanneer zy zegge ik, bier deeze wonderen van Gods genade en de onnafpeurlyke rykdom van Christus aandachtig befchouwen, zoo worden zy daar door verrukt, hunne harten branden in hun, door een heilig vuur van Goddelyke liefde; hunne zielen gevoelen daar by den iïerkiten afkeer van alle zonde , en een levendige begeerte om geheel voor den Heere , en  Iïo De geluk/Iaat der ziele en tor eer van den Vcrlosfer te leven; zy worden de zachte aandoeningen van blydfchap , dankbaarheid en vergenoeging ;n zich gewaar, aandoeningen welks waardy zy niet wel weeren uit te drukken en wenfchen zouden altoos te mogen behouden. — Maar gebeurt dit hier in de tyd , nu zy noch maar door een Spiegel zien in een duistere reede , wat zal 'er dan gebeuren als zy eens van aangezichte tot aangezochte zullen aanfchouwen? als zy een duidelyk inzien zullen verkrygen van Gods hooge volmaaktheeden, beminnenswaardige deugden, van Gods beftaan als Vader, Zoon , en H, Geest, en van die groote verborgenheid der Godzaligheid, God geopenbaard in het vleesch, van alle die Godsgeheimen die wy hier wel cenigzins weetcn en in de Spiegel van Gods woord zien, zoo verre wy die tot ons gelove en heiligmaaking behoeven', maar echter in veele opzichten noch maar raadzelachtig befchouwen; als wy den Goddelyken Verlosfer, wiens kennis hen hier zoo dierbaar was, datze alle andere dingen daar by maar als drek en fchaade reekenden, in zyn hoog beftaan, in zyn hecriykc Ambten, in de kracht van zyne verdienden, in de onuhputtelykc rykdom van zyn genaade en heerlykheid zullen kernen ; als zy hn volmaakfte plan , 't welke de cneind'ge wysheid en goedheid , in het ryk der Na uur en der Genaade vormde , in een alJcrküïverst hebt en in haar'heerlyk verband zuilen inzien ;  na den dood des Lichaams, in zien, als zy niet meer , gelyk hier op Aarde meenigmaalen gebeurd moeite zuilen hebben in het verftaan van Gods weegen, m-ar als al het kromme recht, en al het hobbelachtige een vlak veld zal zyn, en zy overal eene vrrukkelyke fchakeering, van oneindige wysheid, heiligheid , rechtvaardigheid, goedheid, betaamelykheid, en eyenreedigheid zien doorftraalcn. — Toen Mofes met God op den Berg gefproolten hadde, en de acruerfte deelen van zyne Majefteir hadde gezien, glinfterde het vel van zyn aangezicht, in dier voegen dat' hy nodig hadde om een dekfel op zyn aangezicht te leggen , als hy met (ftaël zoude fpreeken, en Paulus hier op fpeelende zegt van de gelovigen des N, T. „ Wy alle als met on„ gedekten aangezichte de heerlykheid des Heeren „ als in een Spiegel aanfchouwen de, worden na dat „ zelve beeld in gedaante verandert van hcerlykhetd ,, tot heerlykheid,, als van des Heeren Geest? (2 Cor. 3: rs.) maar als men in' de onmiddelyke nabyheid van God zal verkeeren , zyn grootheid en goedheid alierduidelyks zal ontdekken ; als men den grooten Verlosfer zal zien gelyk Hy nu is, en met hem gemeenzaam zal verkeeren; als men met de volmaakte Hemelingen, met de H. Engelen geduurig over God en zyne werken zal handelen ; als men fteeds in het fchoonfte licht nieuwe befchouwingen en ontdekkingen zal opdoen, en alle hinderpaaien uit  U2 De gelukfïaat der ziele ui: den weg zuilen geruime zyn , om in het ryk der waarheid en deugd, van tyd tot tyd ohbelemmert voort te gaan: o! hoe vol zal de geest dan zyn van de heiligiie aandoeningen, van blydfchap , verwondering, vreede en dankbaarheid! Hier, ja hier is zaligheid! een zaligheid grooter dan wy hier op Aarde kennen ! J . Dit is een heerlyke gelukitaat die de ziel bereids na de dood des lichaams deelachtig word, zy zalze beftendig zonder eenig inmengzel van eenig verdriet, en onvolmaaktheid, onveranderlyk tot in eeuwigheid genieten. Hier is ons geluk veele veranderingen onderworpen. Mu zyn wy gezond en welvaarende, kort daar na overvalt ons eene geweldige koorts, een fleepende ziekte, een fmartèlyk toeval, en drukkende tecgeoheedan; wy worden gefpyst met traanenbrood, en gedrenkt met traanen uit een drieling. Gebeurt het een Godvruchtige dat hy eens met Jefus op Tabor mag verkeeren, hy kan daar geen Tabernakelen bouwen; een Hemel op Aarde duurt zelden lang. Maar de dood brengt de ziel van Gods gunstgenooten in een ftaat van volmaakte heiligheid, onveranderlyke en eeuvvigduurende Gelukzaligheid: „ Verzaadiging van „ vreugde is voor Goas aangezicht, en Ueftykhee„ den aan Gods Recht ehand, eeuwiglyk" Is hun lichaam tot de groeve der verteering ge» keerd, het'rust niet alleen in het ftof maar de over- bly-  na de dood des Lichaams» 113 blyvende ziel is ook volkoomen verzeekert, dat die heugelyke dag eerlang zal aanbreeken , dat Jefus na zyn onfeilbaare beloften weederkoomen zal om het verncedert lichaam te veranderen, en het zyn ver. heerlykt lichaam gelykformig te maaken , na de werking waar door hy zich alle dingen kan onder-: werpen. Behaagd ons, waarde Meede.Cbristenen! deeze ftaat van geluk, dat wy dan God en Onzen Verlosfer met vrolyke harten danken , dat hy ook voor ons zulk een zaligheid heeft bereid , en ons zulks in het Euangelie bekend maakt en aanbied. —— Dat wy 'er veire af zyn dat wy ons door de zinnelyke feegeerlykheeden van vleesch en waereld laaten verblinden , en ons laaten aftrekken van ons waar en hoogde goed: maar dat wy in teegendeel niet verzaaking van zonde en ydelheid, bedenken en zoeken de dingen die boven zyn, daar Christus is zittende ter Rechte hand Gods. En is het ons geen geringe troost en een ftofFe tot hartelyke blydfchap, wanneer wy van onze lieve Kinderen en Vrienden, in wiens ommegang.en verkeering wy anders het zoetde vergenoegen vonden, voor eenen tyd moeten fcheiden, als wy uit zeekere berichten weeten datze gezond en welvaarende leven, en ons daar by erinneren, dat deeze afweezigheid oru goede en gewichtige reedenen gefchied, of om datze H zich  U4 De geluk/Iaat der ziefc zich elders in'nutte konsten en Weetenfchappen zouden oeffenen, of op eene andere wyze winst en voordeel voor zich zouden doen: ftreeld het ons ook niet weinig wanneer zy eenigen tyd in een vreemd Land verkeerd hebbende , na een gevaarlyke reize niet alleen behouden t'huis koomen, maar ook bezitters geworden zyn van een groot goed? — hoe! zoude het ons dan ook niet konnen opbeuren , en tot een (toffe van hartelyke blydfchap en dankbaarheid verftrekken, wanneer wy overdenken het groot gewin dat onze Godvruchtig overleedene Vrienden in hunne afgefcheidene ftaat genieten : als wy ons te binnen brengen , niet alleen datze noch leven na de ziele , gelukkig cn heerlyk leven, en dat zy na het lichaam geftorven zyn , niet om in dien ftaat des doods te blyven, maar om gelyk een tarwen graan in de aarde geworpen zynde daar na heerlyk te herleven ; maar ook als wy ons daar en boven herinneren , dat zy uit den ftaat hunner vreemdelingfchap , waar in zy hier op Aarde verkeerden , zyn overgebracht in het huis van hunnen Hemelfchen Vader, in het gezelfchap van hunnen Oudften Broeder Jefus , van de heilige Engelen, en zalige Hemelgeesten; dat zy leven, niet in die gebrekkigen ftand als hier op Aarde, maar dat de vermoogens van den Geest reeds zeer veredeld zyn, en dat zy bezitters geworden zyn van eene vol. maakte  na den dood des Lichaams. u5 maakte en eeuwigduurende gelukzaligheid : van een onverdei flyke onbevlekte en onverwelkte erfenis in den 'Hemel! Be gemeenfchap der Heiligen word door den dood niet geheel afgefneeden. m dood een fcheiding maakt rostrien ons en onze Godvruchtige Vrienden, zo^ moeten wy niet denken, dat de gemeenfchap der heiligen daar door geheel afgebrooken word: neen, zy die meedeburgers der heiligen en huisgenooten Gods in- en door Jefus Christus geworden zyn , behouden eeuwig die zalige betrekking op malkander; fchoon zy de bovenftad, den Memel, en wy de beneedenfhd, de Aarde be woonen. Gelyk wy nu met üefde en ach;hg aan onze ontflaapené vrienden denken, ons haï'teWk fri hun geluk verblyden, en verlangen dat Wy, als orize verandering koomen zal, met hun die zaligheid, die zy 'bereids bezitten, meede deelachtig moogen worden : alzoo denken zy weederkeerig in liefde aan ons. H * Wat  / jt6 De gemeenfchap der Heiligen Wat de afgelTorvene na hun verfcheiden te weeten komen van den ftaat der geenen die zy hier op Aarde gelaaten hebben , konnen wy niet met zeekerheid bepaalen , hoe wel het niet geheel onwaarfchynelyk voorkomt te denken, dat zy van zommige belangryke dingen, Cmoogelyk door den dienst der H. Engelen) die in dee^e beneeden waereld voorvallen, zelfs eenige kennisfè krygen: alzoo 'er, naa het zeggen van den Zaligmaaker , blyafchap in den Hemel is over een Zondaar die zich bekeerd. —~ Dit akans ichynt vry zeeker te zyn, dat zy die denkbeelden die zy, hier zynde, opgezaamelt hebben, van God, van den Ver* losfer, van hunne eigene werkzaamheeden , en van hunne betrekkingen in deeze beneedenwaereld , met zich neemen en behouden, voor zoo verre dit hunne teegenwoordige gclukftaat bevoordert, en hun ftofte tot Godverheerlyking oplevert. Behalven dat zulks uit het reeds gezegde fchynt te volgen, zoo geeft de H. Schrift, myns oordeels, tot die gedachten op meer dan eene plaats aanleiding. — In die merkwaardige gelykenis die onzen Heiland, Luc. 16. voorfteld, word de Ryke man verbeeld, voor eerst, dat hy Abraham van verre zag en Lazarus in zynen fchoot, terwyl hy zich in een ftaat van duldeloaze pyne bevond; ten bewyze dat hy bewustheid hadde, van het groot onderfcheid dat 'er is tusfchen den Rechtveerdigen en den Gcddelozen, tusfchen dien die God  werd door den dood niet geheel af gefneeden. 117 God dient en niet en dient, dat hy zich duidelyk er« innerde , dat de verwanrloozipg en het misbruik van Gods goedheid, de grondflng en de eenige reede was van zyne teegenwoordige eüendeftaat, en waar aan hy nu met een bitter en wroegend naberouw zeeker. lyk dachte. Ten anderen, erinnerde hy zich ook, dat hy in zyns Vaders huis noch vyf Broeders had. de, die het zelfde zondige fpoor, den breeden weg des verderfs wandelden, gepaart gaande met die begeerte , dat Lazarus tot hun gezonden mogte worden, om hen tot boete en bekeering op te wekken, op datze niet meede mogten koomen in de phatfe der pyniging. Maar worden deeze dingen ten aanzien van die ongelukkige Ryke man gezegt, zoo is daar uit met betrekking tot hun , die zalig in den Heere ontflaapen zyn, ligtelyk op te maaken, datze geen minder geheugenis hebben van hun die zy in deeze waereld achter zich hebben gelaaten : en daar zy in dit leven zynde , ons geluk van harten begeerden, en niet nalieten om zulks na vcrmoogen daadelyk te bevoorderen , zoo moogen wy zulks van hen niet minder denken , nu zy het Hemelsch geluk be. ter kennen en daadelyk genieten , en nu zy veel zuiverder en vuuriger beminnen , als toen zy hier op Aarde woonden. ■ In het boek der Openbaaring Cap. 6: 9-11. leezen wy dat Johannis zag de zielen der genen die onthoofd waaren, zynde onder den H 3 AU  nS De gemeenfchap der Heiligen Altaar, dat is, in de nabyheid van Jefus Christus, mee>maaien oneigentJyk een Akaar genaamd, roepende met een grocte ftemme: „ hoe lange , o Heilige en „ waarachtige Heerfcher, oordeelt en wreekt gy ons ,, Moed niet van de geene die op Aarde woonen? „ En aan een iegelyk van hun werd gegeven witte „ kleederen, en tot hun werd gezegd , datze noch „ een kleinen tyt rusten zouden tot dat ook hunne „ meede dienstknechten, en hunne Broederen zouden „ vervult zyn^ die gedood zouden worden gelyk als „ zy." Hier uit konnen wy afneemen niet alleen de veilige, jheerlyke, en zalige (laat deezer afgeftorvenen, maar ook datze in dien (laat bewustheid hadden van hun lotgeval in deeze waereld, dat zy om het getuigenis dat zy hadden , gemartelt en gedood waaren. Al verder, dat zy ook bewustheid hadden , van de ftrydende ltaat der Kerke op Aarde , dat zy daar ouder verdrukkingen leefden. Noch meer, dat 'er by hun een lleik verlangen plaatze hadde, dat in de ukvoering van Gods rechtveerdige oordeelen , over ce Vyanden zyner Kerke, hunne verdrukte Meedebroecers ademtogt, veilosfinge, en aangenaame verkwikkirg mogter. bekoomen , en datze dit van de Heere en Heiland zyner Kerke vuurig begeerden. Eindelyk dat de Heeie op hunne wenfehen acht doeg, en hun van de uitvoering van zyn wyze en heiligen raad, met betrekking tot hun die op Aarde woonen, niet  word dóór den dood niet geheel afgefneeden. 119 niet geheel onkundig liet. En dit geeft ons dan weeder aanleiding om van de overleedene te veronderiTellen, datze in den ftaat hunner afgefcheidenheid, met de vuurigfte liefde aan ons denken , ons geluk en welzyn , ernftig willen, en ons daarom ook aan de leiding en voorzorge des Heeren aanbeveelen. En gelyk de heilige wenfchingen en vuurige gebeeden die wy hier op Atrde voor malkander doen, de Heere aangenaam zyn ; in zoo verre dat zyn oogen zyn op de Rechtveerdige en zyne ooren tot hun geroep, en dat hy doet den wensch der zachtmoedigen: zoo mogen wy, dunkt my, ook veronderftellen, dat dit liefderyk aandenken aan ons, by God en onzen Zaligmaaker aangenaam is, en heilzaame uitwerkingen voor ons hebben zal, indien wy ons llegts na Gods wyzen raad laaten leiden. Niemand trekke teegen myn oogmerk deeze befpiegeling nochtans zoo verre, als of men daar door dan ook grond en'aanleidinge gaf tot de aanbidding der afgeftorvene heiligen: neen , dit is een Eere die God alleen toekomt en gegeven moet worden. En gelyk 'er maar één God is, zoo ook maar één Middelaar Gods en der Menfchen , de Menfche Jefus Christus die zich zeiven gegeven heeft tot een rand. zoen voor alle, die nu als Koning en Priester gezeeten is op zynen Troon, en daar van daan volkoomen zalig kan maken , den geenen die door hem tot H 4 God  l io De gemeenfchap der Heiligen God gaan , alzoo hy altyt leeft om voor ons te bidden. — Het is waar, \ is ons behoudens deeze waarheid geoorlooft om goede en Godvruchtige Vrienden te verzoeken , datze onzer gedachtig mogen zyn in hunne Voorbidding tot God: maar behalven dat zulke verzoeken niet hooger zyn aan te zien als vriendelyke opwekkingen om die plicht aan ons te vervullen, die de Broederlyke liefde van ons vordert: zoo zyn dergelyke opwekkingen met betrekking tot de afgeftorvene heiligen noodeloos en overtollig. Noodeloos , om dat het hemelsch vuur eener volmaakte liefde, hun, voor zoo verre zy kennisfe aan ons, aan onze ftaat en lotgevallen hebben, van zelve tot eene geneegen aandenken aan ons bewerkt , zonder datze daar in ooit flap en nalatig konnen worden. Overtollig en dus ook geheel nutteloos; om dat zy onze verzoeken aan hun niet hooren konnen, en van onze lotgevallen en toeftand na hun verfcheiden van hier niets weeten, ten zy God hun zulks op de eene of andere wyze wil openbaaren. Hierom zegt ook de Kerke Jef 63: 16. Gy doch zyt onze Vader; •want Abraham en kent ons niet, Ifrae'l en weet van ons niet: Gy, 0 Heere! zyt onze Vader, onze Verlosfer van ouds af is uwe naame. Ondertusfchen zyn wy noch niet anders dan zeer gebrekkige Aardbewooners, leeden van de ftrydende Kerke. En wat de afüeftorvenen aangaat, hoe groot hun  word door den dood niet geheel afgefnteden. \ii hun geluk ook zyn rnooge , hunne lichaamen liggen in het ftof der Aarde; het ryk der duisternis is nu niet volkoomen te niete gedaan, alle dingen zyn Jefus nu noch niet daadelyk onderworpen gemaakt, het geheele plan van onze herftelling is noch niet uit. gevoerd, en het getal der heiligen niet vol: dit alles verwachten zy, en wy , by de weederkomst van Je. fus, wanneer hy verheerlykt zal worden in zyne hei. lige , en wonderbaar in alle die geloven , en dan zullen wy met alle die zyne verfchyninge hebben liet gehad, die groote zaligheid genieten, die bereid is om geopenbaard te worden in den laasten tyd: dan zul. len in volle nadruk veele koomen van het Oosten en het W?sten , en zullen aanzitten met Abraham , Izaak en Jacob, in het Koningryke Gods. Dit is de reedc waarom de beloofde zaligheid der Godvruchtigen meer dan eens aan den dag des Oordeels word vast gemaakt. H5 Wy  121 Wy zullen onze Godvruchtige Vrienden in het andere leven herkennen. IV. Schoon wy omtrent veele dingen aangaande onze toekomende ftaat onkundig gelaaten zyn , en Wy ook met geen volkoomene zeekerheid willen bepaalen, cf wy onze Vrienden in die ftaat zullen herken, nen: indien wy nochtans Jefus verheerlyking op den Berg konnen en moogen aanzien ("dat my zeer waarfchynelyk is) als een flaauwe fchets van zyne , en der gelovigen heerlykmaaking in den Hemel, dan word ons daar door genoegzaame aanleiding gegeven om te veronderftellen , dat zy die hier met malkander te gclyktydig en in een naauwe betrekkinge geleeft hebben, elkander ook in den ftaat der heerlykheid zullen herkennen, niet minder onderfcheiden als de Difcipulen hunnen Meester en malkanderen kenden ; Ja ook dat de verheerlykten , den eenen den anderen zullen kennen, zelfs zy, die malkander in deeze beneedenwaereld van aangezichte niet gekend heb-  Ify zullen onze Godvruchtige Vrienden enz. i43 hebben; even g<=Iyk de Difcipulen Mofes en Elias zoo wel als hunnen Meester en malkander lenden, Ik hebbe myn byzundere reedeneti om dit fluk hier wat nader voorteftellen met de woorden van mynen eenigen, dierbaaren, en nu reeds overleedenen Zoon Sytze Hoekftra fVytzesz, laast Leeraar te Westzaandam, die in eene Verhandeling over dit onderwerp, in zeeker tytfchrift (a) zich op deeze wyze uitdrukt. ,3 Leevert de Christen Godsdienst verfcheidene „ troostgronden op, die het gemoed van den neerge„ flaagen fterveling kunnen opbeuren, als hy gedrukt „ word door het verlies van waarde' bloedverwanten „ of dierbaare boezemvrienden ; dan niag men ook ,, onder deeze gronden van troost het vooruitzicht tel. „len, dat wy zulken, van wier zalige vei huizing „ wy eenige gegronde hoope voeden , niet voor al' „ toos verlooren hebben. Dan zoo ras dit denkbeeld „ ons begint te iïreelen , ryst aanflonds de vraage „ of wy dan in de zalige gewesten der oniiei dikheid' „ waarlyk het voorrecht zullen genieten , om met „ eene weederzydfche herkenning malkanderen te ont« „ moeten. — Ik vermeete my niet dit ftuk tot den „ trap van volftrekte zeekerheid. te zullen brengen : doch f>D 7Je Algcmeene Vaderlandfcbe Letteroeffening, 7 deel, No. 4. Mengelwerk, pag. 141 enz.  r£4 Wy zullen onze Godvruchtige Vrienden doch wil echter myne poogingen aanwenden, om „ de waarlchynelyke bewyzen, die ik hier vcor vin„ de, voor te draagen. Mogelyk zal ik niets rieuws „ ter baane brengen. Doch waarfchynelyk komt dit „ blad in de handen van eenen leezer, dien dit nut- „ tig kan weezen. Ik zal dan eerst de be- „ wyzen, die ik voor dit ftuk hebbe opgeeven , — „ en daar na aantoonen , welk gebruik men daar van „ te maaken hebbe, zoo wel ter zeedelyke verbeetc „ ring , als ter vertroosting in treffende omftandig. „ heeden. „ 'Er zyn, volgens myne gedngten , twee voor„ naame grorden, waar uit men mag opmaaken, dat „ de vroomen in eene zalige eeuwigheid malkander „ zullen kennen. „ De cerfte grond van bewys word ontleent uk „ het denkbeeld, dat de daaden , die wy in dit tee„ genwoordige leeven verrichten; de lotgevallen, die „ ons bejeegenden; de betrekkingen, in welke wy „ tot anderen ftonden, in het toekoomend leeven niet „ uit de geheugenis zullen uitgewischt zyn, maar in „ teegendeel tot eene ftoffe van overdenking, en on. „ derlinge fZaamenfpraak zullen verflrekken. — Het „ geheugen, dat edel gefchenk, waar meede de Schep. „ per des Menfchen geest heeft begiftigt, geheel „ werkeloos te ftellen, en dat in den ftaat der hoog„ fte volmaaktheid, die den Mensch kan beklimmen, „ ichynt  in het andere leven herkennen. 125 „ Tchynt eene volftrekte teegenftrydigheid. — Was „ men in het andere leeven onkundig van de inwen„ dige gefteldheid der vrye daaden, in deeze benee„ den waereld verricht; niemand zoude dan geleegen„ heid hebben, om de handelwyze, die de Godheid „ in een ander leven zal houden, te rechcvaerdigen. — „ Met de erinnering onzer bedryven is die van onze „ lotgevallen, van de betrekkingen, waar in wy ons „ bevonden hebben, onmiddelyk verknogt , om dat „ deeze omiïandigheeden onze daaden of goed , of „ kwaad, of beloon- of ftrafbaar, of verfchoonelyk „ maaken. — Onze groote Leermeester zelve geeft ,, duidelyk genoeg te kennen, dat in den toekoomen„ den ftaat het eene zoort van Menfchen, de daaden „ der liefde, aan de minste zyner Droederen verricht, „ zich zal erinneren , terwyl het andere bewustheid „ zal draagen van de onbarmhartige behandeling aan „ zulken gepleegt. (Matth. 25: 40, 45.) en ande„ ren voert hy fpteekende in: Wy hebben in uwe „ teegenwoordigheid gegeten en gedronken, en gy „ hebt op onze ftraaten geleerd: (Luc. 13: a5.) — „ Is het in de eeuwigheid eerst recht de tyd om de ,, werken der Godheid met verhelderde oogen te be„ fchouwen: dan moet ook het plan der Voorzienig. „ heid zich daar voor het verlland der gezaligden „ ontwikkelen; dan moet men da^r zien, waarom de „ Albeftierder deezen en geen anderen weg met Ko- v Ding.  125 Wy zullen onze Godvruchtige Vrienden „ ningryken , met Cemeenebesten, met Keikelyke en „ Burgerlyke Maatfchappyen , met Huisgezinnen en ,, byzondere Perzoonen heeft willen bewandelen, dan „ moet men dakr ontdekken, om welke reedenen de in wyze en liefderyke Vorst, de getrcuwe en ieverige „ Staatsman, de nuttige Leeraar der Kerke, de voor „ hun Kroost zoo dierbaare Huisvader en Moeder „ in het luiken der jaaren, in de volle kracht des „ leevens van hunnen post -wierden geroepen , om ., het tydelyke met het eeuwige te verwislelen; waar» om een hardnekkig Zondaar zyne gangen in boter „ heeft gewasfehen , terwyl een vriend van God cn „ de deugd byra ieder dag nieuwe beitraffingen heeft „ moeten onder-inden! — Alle deeze fchikkingen , waar van veele voor fterfelyke ongen tans zoo don„ ker zyn, inzoideiheid als ze op byzondere geval„ len, en Perzoonen worden toegepast, zullen zich „ namaals in een helder licht vertoonen — De wys„ heid en goedheid van den Grooten Alleenheerfcher „ eisfehen, dat zulks gefchiede. — En zullen zy, — „ die' op de ontdekking van zulke geheimen , door ff verwondering , dankbaarheid , en blydfchap gevoé„ l g getroffen werden; — die ook daarom een lic- haam ontvingen, om andere hnnr.e denkbeelden en gewaarwordingen meede te deelen; —- die ook ge„ zint zyn , om ook anderen tot lof van den Aller» „ hooglten op te wekken; — zuüen zy, eeven als „ of  in het ander leeven herkennen. 127 „ of ze ftom en ongevoelig waaren, van deeze fchik„ kingen der Voorzienigheid, in de beneeden waereld „ met hun gehouden, geheel en al zwygen? Neen: „ elk der zaligen , zal zyne poogingen aanwenden , „ om het Hemels gezelfchap tot eere van den Schep» per en Verlosfer te doen begrypen, dat hy juist geleid is langs eenen weg, gefchikt om de begin„ zelen van geloof en deugd by hem in te planten ,, en te verfterken , en om zyn tydelyk en eeuwig „ geluk te bevorderen. Ja hy zal aan anderen too„ nen, dat hy zich ook thans in dien kring van vol„ maaktheid en heerlykheid bevind j waar in hy uit „ hoofde van zyn gehouden gedrag volgens de God» delyke wysheid en goedheid geplaatst moeste wor- „ den. Gelyk nu Mofes en Elias aan de Leer- „ lingen van Jefus kenbaar wierden uit de gefprek„ ken, die op den Berg tusfchen hunnen Leermées. „ ter en deeze hun anders onbekende mannen voerik vielen, zoo zal ook uic deeze onderlinge t'zaamen„ fpraak der Hemelburgers eene herkenning van per„ zoonen gebooren worden. - Een der verheerlykten „ geeft bericht; dat de Voorzienigheid hem verwaar. „ digt heeft , om door eene reedevoering op den „Joodfchen Pinxterdag te Jeruzalem drie duizent „ Menfchen tot het geloof in Christus te brengén ; » hy verhaald die in de teegenwoordigheid van eeni' ti gen, die-zich bewust zyn, datze op dien tyd door „ de  ja3 Wy zullen onze Godvruchtige Vrienden ,, de Leerreede van Petrus ter omhelzing van den „ Christen Godsdienst zyn bewoogen ; — Dan ont„ dekken zy, dat de Perzoon, die zy hooren fpree„ ken de Apostel Petrus is. En hy kan niet nalaa- ten, om uit hunne betuigingen weeder op te maa* „ ken , dat hy daar de Perzoonen befchouwt, die „ wel eer door hem tot het geloof gebracht wierden. „ En dit voorbeeld mag men toepasfen op alle daa„ den en lotgevallen des leevens, die van eenig ge„ wicht zyn, en betrekking hebben op anderen. — „ Hier uit volgt ook, dat wy in de aanftaande eeu„ wigheid zulke Menfchen moeten kennen , met „ wien wy wel niet hebben omgegaan , maar van „ wien wy echter door middel van de gefchiedenis 5, bewustheid draagen. Ook wy dien de gefchiedenis „ van den Pinxterdag bewust is, zouden uit het ge„ melde gefprek wel ras opmaaken, dat wy dair den „ Apostel Petrus ontmoeten. Dus zouden wy ook „ Abraham en Izaak uit de OfFerhande ; Jacob uit „ zyn Worfteling; Jofeph uit zyn Slaaverny en ver„ heffing in ligipten ; Job uit zyne Lydzaamheid ; „ David uit zyne Omfwervingen ; Paulus uit zyne bekeering op den weg naar Damafcus , en ande,, ren, uit andere daaden en lotgevallen kennen. „ Het ander bewys voor de aangehaalde ftelling „ rust op de overweeging , dat in den ftaat der vol„ maakte heerlykheid en gelukzaligheid alb die zui- „ vue  in hst ander leven herkennen. HQ ;, vcre en reedelyke genoegens Willed gefrnaakt war. „ den, voor welke de Menfchelyke Natuur vatbaar „ is; — en men kan ligtelyk begrypen , dat deeze 5, kennis eenen merketyken invloed zal hebben op „ he: geluk der zalige Hemelbewooners. — By elk ,* Mensch is eene begeerte, orn groote ei doorlucht „ tige Perzóriagi-'n, die zich beroemd gemaakt heb„ ben , met kennis te befchouwen. Dus voelen wy „ een neiging , om die voornaame mannen , die in „ geloof en vertrouwen , in lydzaamheid en gehoor. ,, zaamheid , zoo zeer hebben uitgemunt, nader te i, kennen; zoo met hun om te gaan, dat we weeten „ dat zy de voorwerpen zyn, van welke wy hooiden „ gewaagen. De vervulling van ieder begeerte vol* „ doening aan ons gevende , zou het ons zonder „ twyffel een groot vermaak opleveren die helden „ des geloofs en der deugd in de eeuwige Taberna„ kelen met kennis aan te treffen. - De herkenning „ van Perzoonen, met welke wy eertyts• omgingent „ is op zich zei ven aangenaam. Als zy die in een ,; vreemd land kennis met elkander gemaakt, en onderlinge verkeering gehouden hebben, naderhand „ t'huis gekoomen van die ontmoeting beginnen te fpreeken, dan worden zy de zachtile aandoeningen ;, van blydfchap ontwaar. Als dan wy, die in de 4, Woeflyne deezes levens t'zaamen omwandelen, eens « ih het huis van onzen Hemelfchen Vader zullen * »» aan-  13° Wy zullen onze Godvruchtige Vrienden aangeland zyn, en daar mee onderlinge kennis van „ onze tocht door de beneedenwaereld zullen (pree„ ken: welk een ltreelend genoegen zal zulks in onzen boezem verfpreiden! —— En wanneer ik, ó zalige Burgers van den Hemel, onder uwe veel„ duizenden, dan cok zulken mogte aantreffen, tee- ,, gen wien ik zeggen konde: „ Gy zyt het, „ „ die, naast God en den Verlosfer , my van de „ „ dvvaaling myns wegs hebt bekeerd ; die my op „ „ het pad na de wooning des geiuks hebt voort„ geholpen; die my door uwe goede woorden en „ „ werken in de betrachting van mynen plicht hebt „ ,, gefterkt. Gy waart in de hand der Voorzienig. „ „ heid de middeloorzaak myner eeuwige behoude,, „ nis. Heb dank voor uwe vermaaningen , voor „ „ uw loflyk voorbeeld! " ; indien ik zulke uit- „ drukkingen teegen iemand der Hemelbewooner» „ mogte gebruiken , of weeder van deeze of geenen „ hunner hooren : my dunkt, waarlyk, dit zoude „ geen gering deel van myn Hemelsch geluk uitmaa„ ken! En ik twyffele geenfins of Paulus zulks be< „ doelt hebbe, toen hy de Gemeente van Philippus 5, „ zyne blydfchap en kroone noemde', " (.Phil. 4: 1.) „ en aan de Thesfalonikers fchreef, welke is onze „ hoope, ofte blydfchap, ofte kroone des roemsi zyt „ gy die ook niet voor onzen Heere Jefus Christus „ in zyne toekomfe? gy zyt onze heerlykheid en  in het ander leven herkennen. 1^1 „blydfchap." Cl ThefT. 2: 19, 20.) -» Schoon ,, het zinnelyk gevoel der betrekkingen , 'die wy op „ onze bloedverwanten en hartvrienden hebben , in „ den ftaat der volmaaktheid zal vervallen : kan ik „ echter niet begrypen, dat de betrekkingen zelve „ geheel zullen ophouden, Zyn zy, van wien wy „ naast God eens het leeven ontfangen hebben, niet ,, eeuwig en onvtranderlyk onze Ouders ? Zyn zy „ die uit dezelfde Vader en Moeder gefprooten zyn, » niet altoos Broeders ?n Zusters? — Men zal, wei „ is waar, in den Hemel niet trouwen of ten Huwe„ lyk uitgegeven worden, maar nochtans kan ik haar, „ die ik nu op Aarde myn Echtgenoote noeme, ook „ in de gewesten der onilerfelykheid als zulk eene „ befchouwen, met welke ik eertyts door de zachae ,, band der liefde ten naauwften vereenigt was. En „ waarom zoude het my daar ongeoorlooft zyn, myn „ nakroost ook daar myn kinderen te heeten? Welk „ eene Staatsverwisfeling de Menfchen ondergaan, het „ geene ééns geweest is , blyft onverandert. Het „ zeedelyk bezef dier verbintenis zal dan ook in den „ Hemel moeten plaats grypen. En dat gevoel zal „ dan veel fyner veel edeler weezen , juist daarom, om dat het geheel reedelyk is. ~* Strecld het „ ons nu niet weinig, wanneer wy bemerken, dat zy, „ waar op wy een naauwe betrekking gevoelen, ge„ lukkig zyn; is dit genoegen aoo veel te grooter I 2 „ naar  132 Wy zullen onze Godvruchtige Vrienden „ naar matfte het gevoel der betrekking meer teeder „ is: Welk een vermaak zal het dan aan onzen Geest „ verfchaffen, wanneer we eens het geluk genieten , om onze Ouders, Echtgenooten, Kinders, Broe„ ders en Zusters, dierbaare Boezemvrienden, in den „ (laat der heerlykheid weeder te vinden, als we hen „ in het genot van een onafgebrooken en eeuwigduu* „ rend geluk mogen befchouwen! „ Nochtans zal het geen ongenoegen by iemand „ der verheerlykten kunnen baaren, wanneer hy dee„ zen of geenen van zyne naastbeftaanden in het eeu„ wig leeven niet ontmoet. — Niemand word van „ dat geluk uitgeflooten, ten zy hy zich zeiven door „ welvermydelyk wangedrag voor dien ftaat. volftrekt „ ongefchikt heeft gemaakt. Indien zulk een Mensch „ gelukkig zoude weezen, dan zoude het beste plan „ der Godsregeering geheel in duigen vallen , waar „ door de eere van God verduistert, en het algemeen ,, belang te leur gefield zoude worden. Dit denk„ beeld fweeft den Hemelingen geduurig voor oogen, „ als zy ooit aan het gemis van deezen of geenen „ beginnen te denken. Om dat nu de eere van den ., Schepper, en het algemeen welzyn der Maatfchappy „ hen boven alles ter harte gaat, word het reedelyk „ bezef der betrekking , die wy op eenen der ramp„ zaligen mogten hebben , daar door zoo beituurt, „ dat 'er nooit een begeerte opryst, dat zulk een „ Bloed-  in het ander leeven herkennen. igg „ Bloedverwant, die onvatbaar is en blyft voor het }) Hemelfch geluk , daar van geduurende dien ftaat „ een deelgenoot zoude worden. — Anders kan men „ ook zeggen , dat het ongenoegen, uit zulk een „ gemis ontftaande, geen plaats in het hart kan vin* „ den , om dat het geheel vervuld is met vreugde „ over de kennisfe van en omgang met dat gezelt„ fchap , 'c geen men daadelyk in den Hemel ont„ moet. (a) „ Deeze befchouwing ftrekt eigenaardig — zo wel „ om O) Wy weeten dat of feboon God het geluk zyner fchepzelen op de alleruitneemile wyze wil hy echter door de liefde tot zich zeiven en het algemeene Welzyn van het ryk zyner Schepzelen, bewoogen word, om de welverdiende ftraffe aan den hardnekkigen Zondaar uit te voeren , en hen aan de droevige gevolgen hunner zonden en dwaasheeden voor altoos over te geven; Ja om dat deeze daad God als Wetgever en Rechter, als de Wyze Bejiuurder zyner Schep, zelen betaamd, en God in de uitoeffening van zyne vol. maaktheeden altoos een welgevallen heeft , zoo word hy gezegt zich in het ftraffen der Zonde (dat Hem van weegen zyne goedheid aaders een vreemd werk is) te vcrblyden (Deut. 28: 63.) daar nu de volmaakte gelukftaat meedebrengt, datze hier van altoos een zuiver en levendig bezef hebben, en hunnen wil onveranderlyk met de wil van God vereenigt is, zoo vinden zy in alle de weegen en handelingen van God ook altoos een zuivere Bron van genoegen en blyd fchap; Gods wysheid, heiligheid, rechtvaerdigheid, waarheid 1 3 en  134 Wy zullen onze Godvruchtige Vrienden y, om ons aan te fpooren ter betrachting van onzen „ Christelyken plicht — als ook om ons gemoed in „ treffende omflandigheeden op te beuren. „ Zal de Zaligheid door deeze onderlinge kennis „ zoo veel vermeerdert worden , zal het loon onzes „ arbeids dus zoo veel meer uitmuntend weezen, „ dan vinden alle, die dit denkbeeld koesteren, eene „ meer fterke beweegreede om met verdubbelden yver „ op de loopbaan der Godzaligheid voort te ftree- „ ven. - en goedheid, die zoo wel in het ftraffen der Goddeloozen, als in de heerlykmaaking der Godvruchtigen zal uitblinken , van alle Hemelingen altoos zuiver gezien en eikend , zullen zy ook eeuwig met blydfchap bewonderen, verheerlyken en groot maaken. —— Men zoude eindelyk hier noch konnen byvoegen, dat dezelve fwaarigheid die hier febynt op te koomen, ook in aanmerking kan koomen, als men flegts denkt (en wie zoude hier aan echter twyffelen) dat de Hemelingen daar van bewustheid hebben, dat niet alle ieedelyke Schepzelen in dat zelve Hemelfche geluk met hen deelen, maar dat zommige derzelven door hun eigen wange. drag eeuwig ongelukkig zyn, indien nu deeze bewustheid beftïan kan met de volmaakte gcluktlaat der Hemelingen, zonder dat daar uit eenige inmengzels van verdriet en droefheid gebooren word, dit dan ook plaats kan hebben fchoon men de herkenning der gezaligden fteld, en dat dit met die bewustheid zoude gepaard gaan , dat eenigen hunner Vrienden en Naastbeftaauden , om de wyste reedenen van dit geluk zyn dtgeiLoten , daarom is deeze bedenking myns oordeels  in het ander leven herkennen. 135 „ ven, — Denken Wy, dat onze goede Vrienden, „ die ons met een deugdzaam gedrag voorgingen in j, de gewesten der zalige onflerfllykheid , niet alleen „ zyn aangeland, maar ook dat wy hun daar weeder „ zullen ontmoeten: dan krygt hun voorbeeld meer „ invloed op ons, Begeerig zynde om hun, die in „ den Heere ontflaapen zyn , in de eeuwige Taber„ nakelen weeder te zien, behooren Wy immers die „ voetftappen, die zy ons op het pad der deugd nav> lieten, beftendig te drukken, en wy moeten, om ,, op dezelve plaats te koomen, den zelfden weg be„ wandelen. — Dit denkheeld moet ons in 't by„ zonder beweegen, om, by het ingaan van Vriend„ fchap en Echtverbintenis, zulke Vrienden en Echt„ genooten te verkiezen, van welke wy moogen ver„ onderftellen , dat zy Godsdienftige beginzels bezit. „ ten. Zullen toch de vroomen malkander in de „ eeuwigheid weedervinden, dan verliezen wy deugd' j, zaame Vrienden en Echtgenooten alleen voor eenen ,, korten tyd, en vertroosten ons zo veel te gereeder als de dood dezelve van onze zyde , of uit onze „ ar- deels zoo veel te minder in ftaat, om eene veronderftelling te veifwakken , die op zoo veele reedenen fteunt , welker verwachting de ziele der levenden ftreeld, en die ons in het beoeffenen van onzen Christelyken plicht, krachtdaadig kan onderfteunen. Ï4  135" Wy zullen onze Godvruchtige Vrienden „ armen rukt. Terwyl wy anderen , die zulke be„ ginzels niet voeden , voor altoos moeten vaar wel „ zeggen, en by hun verlies eenen voornaamen grond 35 van opbeuring derven. — Hier vinden wy een ,, fterke drangreede, om andere Menfchen rechtveer„ dig en liefderyk te behandelen, hun door letrzaame „ gefprekken tot kennis en deugd op te leiden, en „ door eenen heiligen leevenswandel ons licht te laa„ ten fchynen voer de Menfchen: daar zulks onder „ den Goddelyken Zeegen aanleiding kan geven om de zeedelyke verbeetering en zaligheid van zulken 5, die onze goede werken zien , te bevorderen. Met „ welk een blyde erkentenis zoude zulk een , die „ door ons op deeze wyze te rechte was gebracht, Sr» °ns in den Haat der heerlykheid begroeten! welk ,, eene vreugde zoude de nagedachtenis van zulk een werk in onzen boezem verfpreiden ! Hoe dit den „ eenen zoo wel als den anderen aanzetten , om met ,, vereenigde krachten het lied des Lams ter eere van „ God en van zynen grooten Zoon op te zingen! — „ Laat deeze bedenking u aanfpooren , Leeiacrs en „ Voorgangers van Christus Kerk, om beide door „ Leer en wandel te (lichten! En gy alle, die door „ de Voorzienigheid met Kinders zyt gezeegend,'laat deeze overdenkinge u ten krachtigften dringen , om hun eene goede opvoeding te bezorgen , en uwe „ fpruiten op te kweeken in de leeringen en vermaa- „ nin  in het ander leven herkennen. 137 „ ninge des Heeren ! Dan zal nier. alleen uwe nage„ dachtenls op Aarde loflyk zyn , maar gy zulc ook „ in den dag der eeuwigheid van veelen gezeegent „ worden. „ Dit denkbeeld , zoo vol van aanfpooring, be„ moedigt het hart van den gelovigen en deugdlie„ venden Christen , als de dood hem roept, om „ deeze met de andere waereld te venvisfelen. Ver„ laat hy zyne Vrienden, hy fcheid echter niet vcor „ eeuwig. Steekt hy over naar het ryk der Zalig„ heid, hy zal in die onbekende gewesten, onder de „ algemeene Vergaadenng der rechtvaerdigen, ook „ zulken aantreffen, waar meede hy voor deezen door „ banden van Bloedverwantfchap en gezelligheid ver- „ bonden was. Zeide de beste Menfchen vriend, „ toen hy zyne bedroefde leerlingen over zyn aan„ (taande affcheid wilde troosten; noch een klei„ „ nen tyd en gy zult my weeder zien: want ik „ „ leve en gy zult leeven, V als de gelovige navol. „ ger van Christus gereed (laat, om van deeze wae„ reld te fcheiden, mag hy de fmart der treurende ,, omftanders verzogten, docr hun te crinneren, datze „ hem in een ander leven weeder zullen vinden. — „ Treurt dan niet te zeer Christenen , over het ver„ lies van Ouders en Bloedverwanten , van Echtge„ nooten en Kinderen, van waardige Boezemvrienden, „ wier zalige verhuizing gy mjogt veronderftellen : * 5 „ maar  ï3^ zulten onze Godvruchtige Vrienden &c. „ maar droogt uwe traanen af, en volgt bun geloof en wandel na. Dan zal de fchat, die u tans ont- ■; clraagen is, naderhand weederom in uw fchoot worden geworpen. En fchoon gy in den ftaat da* „ onfterfeiykheid niemand na den vleefche zult ken- „ nen, dat is, fchoon het zinlyk gevoel der betrekking daar geen plaats zal vinden: het zal u echter bewust zyn, dat de Perzoonen , die gy daar ontmoet, eertyts uwe naastbeftaanden en hartsvrienden waaren. Gy zult op een reedelyke wyze onder, vinden, dat zy het dan nog zyn. Hunne ontmoeting zal u verblyden. Altoos zult gy u verheugen „ in het gezelfchap van die verlichte , geheiligde , veiheerlykte Hemelbewooners; doch allermeest in 't gezelfchap van Hem , die zich niet gefchaamt heeft onzen Broeder te worden, die altoos de beste weldoener der Menfchen blyven zal, en in wien )} onvoorzichtig, om dat God en den liefderyken Zaligmaaker zulks niet alleen nergens uitdrukkelyk gezegt hebben, maar ook om de allerwyste reedenen, de heilryke beveelen des Êuangeliums, door de belofte van het eeuwig gelukkig leven, en de bedreiging van eene eeuwige Helfche verdoeme. nis, zóó aandringt, dat men daar uit natuurlyk aan. leiding krygt om te denken dat die beide ftaaten in de andere Waereld even duurzaam zullen zyn. — Deeze ondeiftelling kan ook hoogst gevaarlyk zyn. Zulk een Euangelie, indien het waar was , zoude zeer goed zyn om voor de verdoemden in de Helle gepre.  is de eenige Genaadetyd. 173 gepredikt te worden , om hunne duldelooze fmarten daar door te verzagten, hunne wanhoop voor te komen, en om hun de toegang tot bekeering en Zaligheid te openen: maar ons die Aardbewooners zyn, en die hier zeekerlyk door Gods onnafpeurelyke barmhartigheid in Jefus Christus , de geleegenheid genieten, om door geloof en bekeering eeuwig zalig te konnen worden , kan dat gemelde gevoelen hoogst gevaarlyk en benadeelende worden. '*r— Ik erkenne dat, of fchoon men veronderftelde dat de Helfche ftraffe maar voor eenen langen tydt zoude duuren t yder Menfch die eenigzins na de reegelen van wysheid en voDrzichdgheid te werke gaat, als dan noch overvloedige reedenen zoude hebben , om door een oprechte en fpoedige bekeering dien toekomenden toorn te ontvlieden; ja wat wys Mensch is 'er, die de waare aart en natuure van zonde en deugd wel heeft leeren kennen, die duidelyk bezeft dat de Zonde altoos teegens onze waardigheid ftryd, en ons nimmer eenig weezentlyk goed kan bezorgen; dat de oefièning der Godzaligheid daar en teegen tot alle dingen nut is, hebbende de belofte van dit en het toekoomende Ie. ven; wat wys Mensch zegge ik die dit weet en erkend, zoude hier uit alleen geen genoegzaame aanleidinge ontfangeu om de zonde te vlieden, en om de Heere onze God vuurig te beminnen , blymoedig en getrouw te dienen ? Maar handelen alle Menfchen daarom  174 Ons Aardsch leven daarom zoo wys? leert niet de droevige ondervinding hoe veel de zinnelyke en waereldfche begeerlykheeden op den Mensch vermag? hoe veelen 'er zyn die ter liefde van dezelve , en dat in weerwille van zoo veele Goddelyke Onder wyzingen, van de grootfte en dierbaare beloften des Euangeliums , en van de vreezelykfte bedreigingen, over de verwaarloozers en misbruikers van Gods Genade, nochtans zoetvoerig bly ven voonwandelen op den breeden weg die na het verderf leid? Om dat nu niet haastelyk het oordeel op de booze daad volgt, maar God langmocdig met den Zondaar handelt, daarom is het hart van de kinderen der Menfchen in hen vol om kwaad te doen t maar wat zoude 'er dan gefchieden als men meende op goede gronden te moogen vastftellen, dat de eeuwige ftraffe waar van de H. Schrift fpreekt, met die verzachting mag en moet opgevat worden, dat daar door alleen een korter of langer ellendeftaat word beteekent; en dat men 'er gerust ftaat op kan maaken, dat ieder een, hoe men ook geleeft heeft, egter daar na eeuwig zalig zal worden V Als de bederven Mensch dat denkbeeld word ingeboezemd , en hy zulks (dat ligt te verwachten is) gelooft, dan zal dat terftond, vry wat kracht uit de Goddelyke bedreiging wegneemen. Ja hoe ligt zal de dwaaze Zondaar by die gedachten noch een flapje verder gaan, hy zal veeiligt geheel ongelovig worden aangaande  'is de eenige Genaadetyd. ingaande de flipte uitvoeringe van de Goddelyke bedreigingen, hy rasakt zich dan veelligt wys, dat wel de wyze God reeden heeft gehad om fcherpe bedreigingen in zyn woord te laaten plaaizen, maai- dat zyn oneindige goedheid wel zal te weege brengen , dat hy van zyn uitterlle recht wel iets zal willen af> Haan, en daarom zyne bedreigingen juist zoo ftreng niet zal uitvoeren; dat God doet als veele Ouders die hunne Kinders wel ftreng bedreigen om hun daar door voor eenig daad bevreest te maaken, maar daar van juist niets meenen als het op de uitvoering aankomt; of hy maakt zich zêlven ligt dies, dat zoo 'eral èenige ftraffen volgen zal, dit nochtans ten zynen opzichte, juist zoo zwaar en langduurig niet zyn zal; dat hy ja moet erkennen dat hy juist in alles Gods beveelen niet heeft bewaard, maar nochtans ook veel goeds heeft gedaan; dat zyne fouten juist zulke zvraare misdaaden niet zyn , dat de oneindige barmhartige God weet wat maakzel wy zyn, hoe zwak zyn Schepzel is, dat hy zeeker, ja ras meedelyden mee hem zal hebben, zyn berouw aanneemen , cn hem met vergeving en zaligheid befchenken zal; dat dit zoo veel te gereeder van God te wachten is, en dat hy , volgens die aangenoomene veronderftelhng, in geene van zyne volmaaktheeden , daar toe eenig beletzei vind, en het dus niet alleen doen kan, maar ook zeeker doen zal, Af.ans hy zal, met dat denk- beeld  iy6 Ons Aardsch leven is de eenige Genaadetyd. beeld vervuld, ligc iets toegeven aan de genieting van zyne geliefkoosde begeerlykheeden. — Indien dit denkbeeld flechts weinige Menfchen bewoog, om niet zoo ernllig als noodig is , van de zonde te vlieden , indien men zich daar meede eens bedroogen zoude zien uitkoomen, o! welk een onherftelbaare fchaade zoude zulks dan veroorzaaken: en welk een wroegend naberouw zoude daar uit dan gebooren worden, voor zulke Menfchen die zich zeiven en anderen dit denkbeeld door eene fchynfchoone voordragt hebben fmaakelyk gemaakt, en daar aan onvoorzien, tig het oor hebben geleend ! Maar flel eens dat ie mand gelooft en geleerd heeft dat de verdoemenis eindeloos zyn zoude, maar dat men het teegendeel eerlang zal ondervinden , dan zoude men in zulk een gevalle wel hebben gedoolt, maar met die dooling zoude men echter geenfins zulk een lihade konnen lydtn. Het  Het Recht gebruik yan de Genaadetyd. II. zien uit het geene wy tot hier toe bereede» neerd hebben, zoo ik hoop met overtuiging, dat het hoogst dwaas is, zyn hart zbö aan de waereld, en de dingen die tot dit Aardsch leven behooren te hegten , de Aardfche goederen de zinnelyke vermaakelykheeden en de grootsheid deezes levens zbö te waardeeren en na te jagen, dat men zynen geheelen tydt en vlyt daar aan te koste leggen, zelfs met verwaarlozing van ons geestelyk en eeuwig heil. — Zy die deeze dingen zoo vuurig begeeren , datze ten dien einde alle hunne ziels- en lichaams vermoogens aanwenden , geen arbeid, noch moeite, noch gevaaren ontzien , ondervinden veelmaals, datze yveren om dingen die zy niet verkrygen konnen , immers niet in die maate als wel anderen, en zy die voor zich begeeren: en welke te leurftelling hun dan niet zelden veelderhande fmarten en kwellingen veroorzaaken. — M Krygt  178 Het recht gebruik Krygt raenze , hoe veele wisfelvalligbeeden , en onaangenaame veranderingen zyn zy onderworpen? Paulus noemt het Aardsch goed te rechte ongeftaadige Rykdommen; zy maaken zicli zomtyds na de taal van Salomon vleugelen, waar door zy weg vliegen gelyk een Arend. Heeden hoort men zomtyds juichende Hofanna's, maar morgen is het kruist hem , kruist hem , weg met deeze. Het zinnelyk vermaak kan niet lang agter een genooten worden , of het word zelfs onder het genot verveelende en lastig. En hoe dikwils gebeurd het dat ziekte en andere toevallen, byna al het genot van de Aardfche dingen, zeer belemmert en wegneemt. Maar Hel het geval zoo gunftig als het zyn kan ; denk aan iemand die een groote fchat van Aardfche goederen verzaamelt en al zyn leven lang in gezontheid en eere genoot, en daar te boven ook de hoogfle trap des Ouderdoms beklom, wat zoude dien ftaat dan noch weinig te beduiden hebben , indien zoo iemand geen andere en betere goederen en genietingen hadde: oude Menfchen hebben in dien leeftyd zeer weinig aan hunne Aard_ fche goederen, en hoe gering zyn hunne zinnelyke genietingen , hoe ras fneilen zy na het graf, waar meede alles wat tot dit leven behoord een einde; voor altoos een einde neemt. — Wat baat het dan een Mensch fchoon hy de geheele Waeield gewon , en leedt fchaade zyner ziele? ofte wat zal de Menfche ge-  van de Genaadetyd. j/p geven tot losfing zyner ziele ? Matth. 16"; ao". Hoe lang is daar en teegen de eeuwigheid! indien 'etieder Jaar één ftofje van alie dofjes waar uit deeze bewoonde Aarde beftaat, wierd weggenoomen, welk een onuitfpreekelyken tydt of welk een verbaazend getal van jaaren zouden 'er dan vereischt worden , om de geheele Aarde op die wyze weg te neemen? egter konnen wy begrypen dat dit op die wyze hoe langduurend ook, eens zoude konnen gefchieden: maar deeze lange tyd kan in 't minste niet met de eeuwigheid vergeleeken worden , die zonder einde altoos voortduurt; van welk een onnavolgelyk gewigt is dan een eeuwig wéé, of eeuwig wel! en hoe weinig zyn de dingen die men ziet die tydelyk zyn, teegens die dingen die men niet en ziet, welke eeuwig zyn, te waardeeren. Wanneer wy ondertusfchen het oog vestigen op het leven van veele Menfchen, op het gedrag mee aiieen van de Jeugd , maar ook zelfs van meer bejaarden dan konnen Wy niet wel twyffelen , of 'er ook zyn die het ontbreekt aan een levendig gelove , aan eea daadelyke bekeenng tot God, en dus aan die aanvangelyke heiligmaaking die wy alle van nooden hebben, om in Gods eeuwig Koningryk in te gaan , om in tydt cn eeuwigheid in de gemeenfchap met God gelukkig te leven. Wy konnen niet twyffelen , of 'er zyn niet weinige Menfchen die de waereld en 't geen in de waereld is veel meer waardeeren en liefhebben' dan God, dan Jefus Christus, en zynen heerlyken M a en  1io Het recht gebruik en zaligen dienst: Menfchen die derhalven tot noch toe in een onverzoenden ftaat leven , en die, indien zy zoo fterven volgens de uitfpraaken van Gods Woord zullen verlooren gaan. Wy konnen niet twyffelen of 'er zyn ook Menfchen die in zulk een ftaat, noch vleefchelyk gerust en zorgeloos leven: zy eeten en drinken , bouwen en planten, Trouwen en worden ten Huwelyk uitgegeven, verkeeren in vrolyke losfe en waereldschgezinde gezeltfchappen , bezorgen het vleesch tot begeerlykheeden , en bedenken dag aan dag niet anders dan Aardfche dingen, zonder zich te bekommeren over den ftaat hunner onfteifelyke zielen , over de gunst van God en hunne eeuwige zaligheid: even als of zy een Verbond gem.iakt hadden met den dood en een voorzichtig verdrag met de Helle, als of hunne Huizen eeuwis;, en zy van gedachte tot gedachte zyn zouden. Dit gaat dikwils zoo verre, datze doorgaans onder de gewichtigde onderwyzingen van Gods Woord , onder deszelfs ernftige vermaaningen , vreezelyke bedreigingen, en zielroerende beloften, ja, wat zegge ik, onder Gods flaande en tuchtigende hand, als dood en ongevoelig zyn. — Zoo dat men met den Propheet zeggm moet: „ word den Goddeloozen genaade bc„ weezen , hy leert daar door geen gerechtigheid ; „ hy dryft onrecht in ganscb richtigen Lande; t, hy ziet de hoogheid des Heeren niet aan. Heere „ is  van de Genaade tyd. 181 g, ïs uw hand verhoogt -zy zien het niet, maar zy ,, zullen het zien , en befchaamt worden." Wie doch die op het gezegde eenigfins wil agt geven , zal niet ras bemerken , dat de ftaat van zulke Cvlenfchen hoogst gevaarlyk is? gevaailyker dan van iemand die in hét harte der Zee in het boovenfte van de mast flaapt, of flaapt in een huis dat boven hem in de brand ftaat , en van oogenolik tot oogenblik dreigt in te ftorten. Hy zelve bezeft dit wel niet,maar daarom is juist zynen toeftand zoo veel te zorgelyker: want zag hy het gevaar van zynen toeftand, dan zoude hy noch op middelen bedagt zyn om was 't mcgelyk te ontvlieden van den toekoomenden toorn: daar nu zyn verderf, zoo blyvende zeeker is. —— Hierom zegt Salomon Pred. o: vs. 12. „ Dat ook de „ Mensch zynen tydt niet weet, gelyk de Fis fchen „ die gevangen worden door het boze net; en gelyk de „ Vogelkens gevangen worden door den frik: gelyk „ die, alzoo worden de kinderen der Menfchen ver. „ ftrikt ter bozer tydt, wanneer dezelve haastelyk „ over hun valt:'' Men kan dit wel in een zeekeren zin van de Menfehen in 't gemeen verftaan, tèr. wyl alle Menfchen van hunnen tydt zoo min weeten, als Visfchen en Vogelen den tydt weeten wanneer zy gevangen zullen worden; en waarom het dan ook meermaalen gebeurt, dat de Menfchen zonder on» derfcheid fchielyk komen te fterven, in een tyd M 3 en  12a Het recht gebruik en omftandigheid waar op men weinig dachte: doch deeze woorden van Salomo laaten zich nochtans in den meesten nadruk verklaaren van de kinderen deezer eeuwe, die wel kinderen der Menfchen zyn door de eerfte geboorte, maar geen kinderen Gods door het gelove en de weeder geboorte. Waare gelovigen leven in verwachting van den dood, waaken op de komst hunnes Heeren, en hebben zich met de wyze . maagden daar toe bereid. „ Broeders fchryft daarom „ Paulus, gy zyt niet in de duisternisfe , dat u dien „ dag als een dief zoude bevangen" (i TheiT $ 4.) Maar onbekeerde Menfchen is de dood als gen ftrik, die hun haastelyk en ©nverwagt overvalt; om datze vleefchelyk gerust zynde, den boozen dag verre ftel. len, en dikwils noch allerhande ontwerpen in het hoofd hebben, zich in veeïderhande Aardfche bedryven inwikkelen , vleefchelyke en zondige vermaakelykheeden najagen , en daar op driftig toefchieten ; even gelyk Visfchen en Vogelen op het hun begeerlyk lokaas, en dus in een onbereiden ftaat alleronver • wagtst van den dood overvallen worden. Zoo leezen wy van een ryken dwaas in het Euangelium , wiens Landgoed welgedraagen hadde, en die by zich zeiven overleide dat hy zyn Schuwen zoude afbreeken en grooter bouwen;, en aldaar vergaderen zyn ryk gewas en dat hy dan tot,zyn ziele zoude zeggen, ziele, gy hebt goederen die opgelegt zyn voor veele Jaaren eet  van de Genaadetyd. 183 eet en' drinkt, en neemt ruste , maar tot welke on« verwagt deeze Goddelyke ftemme kwam, „ gy dwaas, „ in deeze nacht zal men uwe ziele van u eisfchen, „ en dit uw goed , wiens zal het zyn ? " , De' dag des doods mag met betrekking tot deeze Menfchen • met het grootfte recht een booze tyd genaamd worden; even gelyk het Net door het welke de Visfchen gevangen worden, het boze Net genoemd word, om dat zulks teegen haat leven is , en haar geheel geluk doet eindigen: want de dood berooft zulke Menfchen niet alleen van dat leven en die genietingen waar in zy hun hoogst geluk en genoegen fielden , maar zy eindigt ook den dag huns heils, en zy worden heene gedreeven in hun kwaad. Hierom zegt Paulus (1 ThefT 5: 3.) „ Wanneer zy zeggen zullen, het is „ vreede, vreede, zonder gevaar, dan zal hun een ,, haastig verderf op de hielen volgen , gelyk de ,, baarensnood de bevruchte Vrouwe, dat zy niet ,, zullen ontvlieden:'' En daar op ziet ook de waarfchouwende vermaaning van Heiland Jefus (Luc. 21: 34, 35:) „ Wacht u dat uw harte niet ieeniger „ tyd en bezwaard en worde door brafferyen en „ dronkenfchappen, en de zorgvuldigheeden deezes „ levens , en dat u dien dag niet onvoorziens over „ en koome: want gelyk een frik zal hy koomen „ over alle den geenen, die (in zorgeloosheid name» ly*0 gszeeten zyn op den Aardbodem" M 4 Zei-  1 s4 Het recht gebruik Zelden word den Mensch nochtans zoo zeer verhard, of hy word op zommige tyden noch wel eens getroffen. Een Phelix word bevreest, als hy PaulU3 hoort Prediken van Rechtvaardigheid , matigheid, en een toekomend oordeel; en Koning Agrippa wierd door de reedenen van dien Apostel zóó getroffen, dat hy betuigt, gy beweegt my byna een Christen te worden, en het gebeurd noch meermaalen in tyden van ziekte , fchielyke en aandoenelyke fierfgevallen , en dergelyken, dat zulks in den Mensch zoortcrelyke uitwerkzelen heeft. Maar helaas! hoe veele °Menfchen zyn 'er die als dan noch aan die genaadige Goddelyke roepinge ongehoorzaam zyn, die, om hunne geliefkoosde begeerlykheeden aan de hand te houden , hunne bekeering voor als noch uittellen , en dus met hun gedrag tot God zeggen, „ voor ditmaal „ gaat heenen , en als ik geleegener tyd zal hebben „ bekoomen, dan zal ik u weeder tot my roepend Dan dit is een zonde en dwaasheid niet min fnood en gevaarlyk dan het voorgaande. Op wat vasten grond bouwt een Mensch doch die gedachten , dat hy noch eenigen tyd leven zal. Is het om dat men noch jong, gezond en fterk van krachten is ? Maar heeft de ondervindinge ons in veele gevallen riet duidelyk geleerd dat ook de Jeugd en de Jong. heid ydelheid is, en dat noch gezontheid, noch krach, ten, ons van het gemeene fterflot uitzondert. Het is wel  van de Genaade tyd. 185 wel niet geheel onmoogelyk dat iemand, die nu noch jong is, oude kan worden , de voorbeelden die reeds eens ja tweemaal zoo lang als zy geleeft hebben , bewyzen zulks, maar wat waerfchynelykheid is 'er in, dat zy ook zoo lang zullen leven? daar de meeste Menfchen in haare jongheid in den bloei en kracht hunner jaaren fterven. o! hoe veele duizenden zyn 'er voor heenen door de vleiende hoop op een lang leven bedroogen, en het ftaat wel zeer te vreezen , dat ook zy, welke aan die gedachten bodt vieren, op dezelve wyze onverwagt en onbereidt door den dood zullen overvallen worden. — Een Mensch altans die zyn bekeering uitfteld , is voor het teegenwoordige min of meer overtuigt, dat zyn ftaat en leven zóó geiteld is dat hy om zalig te worden van zin en weg veranderen moet, dat hy bekeerd moet worden, of dat hy zoude moeten verlooren gaan. Dit denkbeeld is voor het teegenwoordige by hem ook van dat gewicht, dat by op die gedachten aangedaan is," want waarom neemt hy anders voor, om zich naderhand tot den Heere te willen bekeeren? Maar bedenk', 6 Mensch! welk een onheilig beftaan dit in u veronderfteld, en welk een fncod voornee* men gy in uw harte voedt.' Gy verklaart immers hier door, dat, hoe gewichtig en waardig Gods gunst en goedkeurig ook moogen zyn, de waereld met haare begeerlykheeden u noch veel dierbaarder is. Gy M 5 wilt  l86 Het recht gebruik wilt uwe beste vermoogens aan de waereld opofferen, en God dan eerst beginnen te dienen, wanneer gy uwe zondige lusten en dwaaze begeeriykheeden van weegens eene afgeleefden ouderdom zoo niet meer genieten kont: en by gevolge, zoo uwe jeugd en krachten voortduurden, dan zoud gy ais een rechte Goddelooze altoos los van God blyven, en u nooit tot Hem bekeeren. Moest Gy, zoo er noch eenig bezef in U is, van onze verplichting jeegens God onzen Schepper en Weldoener, van de voortreffelyken aard en heilzaame gevolgen eener ongeveinsde Godzaligheid: moest gy dan niet fchrikken van U zeiven, en overtuigt zyn dat gy een zeer vervoetëlyk en Strafwaardig Schepzel voor God zyt? moest gy U niet verwonderen over de rykdom van Gods langmoedigheid en oneindige Goedertierenheid, die zulk een Zondaar noch draagt en tot zich roept,, U zeiven verfoeiende en berouw hebbende in ftof en asfche? moest gy niet met de diepfte verneedering van Uw hart, met de verlooren Zoon opftaan en tot uwen belcedigden maar niet min genaaderyken Hemelfchen Vader gaan, en zeggen: „ Vader! ik hebbe gczondigt, en ben niet waardig uwen Zoon genaamt te wórden, maak my als „ een vanuwe Huurlingen! " -— Denk obk eens wat bekeering het zyn zal die gy t'eeniger tyd voorneemt te doen ? zal zy uit liefde tor God, en het waare goade  Van de Genaade tyd. 187 goede fpruiten? verre van daar! maar veel meer enkel uit nood, uit eene ilaaffche vreeze voor hel en verdoemenis: want uwe liefde tot de waereld en derzei > ver zondige begeerlykheeden is zoo groot , ' dat de gedachten van uw te bekeeren, niet in u zouden op. koomen, indien uw geweeten u niet zeide , dat de verdoemenis anders zeeker volgen zal. Maar zal dan God, die alleen lust heeft tot waarheid in het bin. nenfte, en na waarheid ziet in zulk een bekecring een welgevallen neemen? Of denkt gy u dan hartelyk tot God te bekeeren: Maar oordeelt gy dan dat gy het altoos en ten welken tyde dat het u geleegen zal komen, in uw macht zult hebben , om niet alleen uwen uitwendigen wandel te befchaven, maar ook uw hart te vernieuwen en veranderen? Is het niet God die de bekeering ten leven geeft? Ik weet wel dat God belooft heeft zulks te willen doen , en dat hy zyne belofte zeekerlyk volbrengen zal , aan allen die zyne daar toe verleende genaade niet verwaarloozen, maar hem daarom ernfiig en aanhoudend bid. dén. Ezech. 36: 25—27. vergeleeken met het 3711e vers aldaar. Maar zy, die in weerwil van de overtuigingen en opwekkingen die God ten dien einde aan hun te koste legt, hunne bekeeringe uitflelien, daan eenen weg in om nimmer tot eene rechte daadelyke bekee. ring te koomen. Zal ook een Moorman, vraagt God by den Propheet zyn kuidt veranderen? en een Luipaard  i88 Het recht gel-ruik paard zyns vlekken? en by voege 'er by: alzoo zult gy lieden konnen goed doen die geleerd zyt kwaad te doen. Over deeze uicneemende moeilykheid van dit allerbelangrykst Huk, voor de geene die de Goddelyke Genaade werking, meermaalen weigeren aan te neemen, en hunne bekeering; van den eenen tot den anderen tydt uitftellen, moeten wy ons des te minder verwonderen, om dat de zonde dus doende niet alleen vermeenigvuldigen, de kwaade hebbelykheeden toeneemen en derker worden, maar om dat men dus ook van tydt tot tydt meer onvatbaar word voor de gewoone invloed van Gods Woord en Geest, die ter onzer zcedelyke verbeetering genaadiglyk aan ons verleend word: even gelyk iemand die, by de ingang van eenen weg, eene luide en waarfchouwende femme hoorde, maar die des niet teegenftaande op dezelve voortgaat, die ftemme ook minder hooren zal, namaate hy zich daar van al verderen verder verwyderr, tot dat hy ten laasten by. kans geheel niet meer hooren kan. Maar wanneer de gewoone Genaade middelen ten onzen opzichte haar kracht verlooren hebben, wat reeden hebben wy dan om na het verwaarloozen van Gods langmoedigheid en goedertierenheid, op een meer byzondere en buiten gewoone Genaade te hoopen ? moet zoo iemand niet veel meer vreezen, dat God hem aan zich zeiven, en, het oordeel vanj verblindirg en verharding zal over  Van de Genaadetyd. 189 over geeven? -— Ik weet wel dat één van die Moordenaars die met Jefus Gekruist wierd, in de laafte tyd zyns levens tot bekeering kwam, en die troostryke verzeekering op zyn boetvaardig en Geloovig toevlucht neeming tot Jefus, uit'sHeilands mond hoorde, heeden zult Gy met my in het Paradys zyn; en dat zy die ter elfder' Gure geroepe wierden , even zoo veel als de overige Arbeiders in den Wyngaard, door den Heere des Wyngaards beloond wierden. Maar het eerfte is één enkel en buiten gewoon geval, van waar men niet tot het algemeene befluiten kan noch mag. Enaangaande het tweede geval, men moetniet vergeeten, dat die Arbeiders eerst ter elfder Uure geroepen wier den, en dat ze toen die roeping ook ter pond gehoorzaamden : zoo dat hun geval dus geheel ongelyk is aan het gedrag van die Menfchen, die fchoon onder de bediening van het Genaaderyk Euangelie Gebooren en Opgevoed, de uitneemende Genaade raiddelen verwaarloozen, tegen licht en overtuigingen aan druifen, en zoo lang zy konnen in de zonden voortleven, ja die deeze voorbeelden tergende genoeg misbruiken. Zeeker zulke Menfchen hebbe reede om te vreezen, dat ze nimmer tot de bekeering ten leven zullen komen. De II. Schrift zegt ons dat een Zondaar dieHondert jaaren oud word vervloekt is. En och! of de ondervinding het in veele gevallen niet duide. lyk leerde, dat Menfchen die het Goddelyk Genaade Qo-  100 Het recht gebruik Onderwys in hunne Jeugd verwaarloosden, aan de verleiding van zonde en Waereld gehoor gaven, God en zynen dienst verlieten, en hunne Bekeering van tydt tot tvdt uirftelden, ook dan wanneer zy oud en grys geworden zyn, op de rand van het Graf ftaan, en ras in de Eeuwigheid overgaan zullen, dan noch de zelfde liefde voor dat zondig leven in hun harte koesteren, zoo datze, fchoon zy de Waereld zoo niet meer als wel voorheen ten diende konnen ftaan, egter aan hun voorig leven ncch met genoegen denken! met welgevallen daar van fpreeken, en het zelve zeer zeeker wenfchen zoude te konnen herbaaien: zynde noch geheel zorgeloos ten aanzien van de ftaat hunner Ziel. Hoor dan dit, ö dierbaare Jeugd! „ Gedenk aan „ uwen Schepper in de daagen uwer Jongelingfchap „ eer de kwaade dagen komen, en de Jaaren nade„ ren van welken gy zeggen zult ik hebbe geen lust „ in dezelve." — God die onze Schepper is, onze hoogfte weldoener, die wy geheel toebehooren, dieons met reedelyke vermoogens befchonken heeft, op dat wy zyne Macht, Wysheid en Goedheid, in onze Schepping zoo heerlyk uitdraaiende, met aandacht op merken, met verwondering, blydfchap en dankzegging" befchouwen, onze verplichting jegens Hem erkennen, en Hem in 'cdoen van zyne wille, in 'tnavolgen van zyne deugden, in het wandelen met en voor Hem, in Lich-  Van de Genaade tyd. 191 Lichaam en Ziel veiheerlyken zouden, God zegge ik begeer: van ons Menfchen vroeg rype vruchten En hoe zouden wy het verantwoorden konnen,. indien wy God onzen Schepper, die ook zoo Genadig onze her Schepper in Christus zynen Zoon, en in de werking van zynen Geest worden wil, in weerwille van dat alles ongehoorzaam zyn? hoe dwaas zoude het zyn, om zyne eeuwige Zaligheid in de Waagfchaal te Hellen, ter liefde van een Waereld die voorby gaat niet haare begeerlykheden; begeerlykheeden, die geen over. eenkomst hebben met onze reedelyke Natuure, daar onze Ziel geen voordeel uit trekt, die ons binnen den afloop van dit leven dikwyls al begeven , en zomtyds bitterheid en kwelling veroorzaaken; daar wy in den ouderdom zeer weinig aan hebben, en die ons in den dood vooral geen nut doen, en welks misbruik ons een eeuwige ellende brouwt. —• Maar over weegen wy het reeds gezegde met eene behoorlyke aandacht, zoo worden wy rasch overtuigd dat het een Mensch goed, zeer. goed is dat hy het Jok zyns Heeren in zyne Jeugd draagt. Zulke Menfchen die met Timotheus van Jongs af aan de H. Schriften weet en die ons wys maaken tot Zaligheid, door het Geloove dat in Christus is ; die men dien lof kan geven, die Johanflis aan zyne Jongelingen gaf, zeggende; Gyzytfterk, het woord Gods blijft in £7, en gy hebt den boozen overwonnen • die met Obadja kon-  lPa Het recht gebruik konnen zeggen, Ik vreeze den Heere van myne Jongheid af aan: zulke jonge Menfchen, zegge ik, worden voor veele zonden en ydelheeden bewaard, om welker wille God anderen zal doen komen in het gerichte. Zy konnen, zoo God hun leven tot een aan. merkelyken trap des Ouderdoms wil verlengen, veel nut doen in dien post waar in zy van God geplaast worden, beid? in de Burgerlyke Maatfchappye, en in de Kerke van Jefus. Zy konnen noch in den gryzen Ouderdom de daagen hunner Jeugd, ja hungeheele leven genieten; terwyl hun voorgaand leven hun een fchat van Geestelyken goederen bezorgt heeft, waar van zy oud zynde noch de heylzaamlte vruchten konnen plukken , en ondervindelyk leeren hoe waarachtig het is 'tgeen wy in den 92 Pfalm vs. 13 — 16 lezen: „ De Rechtveerdige zal groeijen als een „ Palmboom, hy zal wasfen als een Ceder.Boom op ,, den Libanon; die in het Huis des Heeren ge' ,, plant zyn, die zal het gegeeven worden te groei, „jen in de Foorhoven onzes Gods-, in den gryzen „ Ouderdom zullen zy noch Vet en Groene zyn; onu ,, te verkondigen dat de Heere Recht is; Hy is myn ,, Rot/leen, en in Hem is geen onrecht " Is dit van ons in de dagen onzer Jongheid verzuimt, hoe zeer hebben wy ons zeiven daar door benadeelt? hoe noodzaakelyk is het dan niec dat wy in ernst overdenken, hoe kort ons volgent leven zyn Zal, dat wy daar  Van de Genaadetyd. 193 daar by tot inkeer komende onzen kwaalyk belteedé) tydt betreuren? Gods ryke Jangmoedigheid bewonderen , en met dankbaarheid roemen, die den zondaar niet alleen noch draagt, maar ook ter bekeeringé nodigt onder de aanbieding van zyn Genaade en Heil. de Oud Vader Augustinus zeide eens „ Dat hy „ om de geheele Wtiereld geen kwartiers uur langer „ wilde Goddeloos blyven, om dat hy niet wist of God „ zyn leven in middels niet wilden aflhyden , en hem „ voor eeuwig in de Helle werpen." Hoe hoog noadig is het, vooral voor oud gewordene Menfchen, om van ftonden aan te ftaan na dat leven des Geloofs waar in wy onzen vrucht hebben tot een daadelyke Bekeering en Heiligmaaking, en in het einde het eeuwige leven. —- Denkt iemand ,, Ik ben een aller. „ grootst Zondaar voor God! hoe zeer zyn myne 3, overtreedingen vermeenigvuldigt in een lange reeks „ van Jaaren, by herhaaling, en tegen veel licht en „ overtuiging aan gepleegt: hoe zoude ik op Genaaide en Redding konnen en durven hoopen!" kont Gy nochtans wel twyffelen of het bloed Jefu Christi des Zoons Gods ons kan reinigen van alle ongerechrigheeden; dat Hy die door den eeuwigen Geest zich zelve Gode onbeflraffelyk heeft opgeoffert; machtig is om onze Consciëntien te reinigen van de doode werken, om den levendigen God te dienen? in die Jezus nu, laat God ons vergevinge van zonde N ver-  194 Het recht gebruik verkondigen, en dat van alle, waar van wy niet Gerechtveerdigt konnen worden door de Wet van Mozes, een iegelyk die gelooft vergeevinge der zonden ontfangt in zyne Naame. Heeft God zich, over den armen Zondaar zoo wonderlyk ontfermt, dat Hy zyne liefde teegens ons geopenbaard heeft, dat Christus voor ons geftorven is als wy noch Zondaars waaren, Vyanden Gods door het verftand in de boze werken, in zoo verre dat wy Vyanden zynde, ver, zoent zyn door den dood des Zoons Gods, zoude hy ons, nu verzoend zynde ook niet willen behouden door zyn leven? verneedere U dan met openhartige Belydenis van Uwe zonden voor den Heere, fmeek Hem in de naam van Jefus ernftig en aanhoudende om Genaade, en neem 'er de proef van of Jefus zich Uwer niet zal ontfermen, en ook aan U niet betoonen zal dat Hy volkomen kan zalig maaken, allen die door hem tot God gaan. Al moesten wy het op een enkel misfchien waagen om Genaade te fmeeken, waarom zouden wy dan noch agter blyven, daar wy dit nalatende en blyvende in onze Zondellaat, als dan zeeker moeten verlooren gaan. Maar neen; God is langmoedig over ons, ook over U, niet willende dat 'er eenigen verlooren gaan, maar datze alle tot bekeeringe koomen. Hy die U langmoedig draagt, die U nu noch overtuigd van zonden, Gerechtigheid en van Oordeel, die U gevoelig en bekom-  V Pan de Genaadetyd. 195 kommert gemaakt heeft over Uwe zonden, die Uw hart in zoo verre reeds verandert heeft dat Gy Uw gevaar erkend, belang fteld in Gods Genaade, en van harten, begeerig geworden zyt, na 'theil dat in Christus is, ftrekt zyn handen den ganfchen dag uit, roept U toe „ Komt herwaard tot my, ó alle die ver5, moeit en belast zyt, en ik zal U ruste geven; „ leer van my dat ik ootmoedig, zachtmoedig, en „ nedrig van harten ben, en Gy zult ruste vinden „ voor Uwe Zielen. Onze Gelovige toevlucht neeming tot Jefus kan dan niet te vergeefs zyn, maar moet ook met eene daadelyke bekeering agtervolgt worden, zonder het welke het blyken zoude dat wy tot noch toe het za« ligmaakend gelove niet bezitten: die zyn zonden bekend en laat, die zal barmhartigheid gefchieden. Zelfs is het met genoeg dat wy in de eerfte bekeeringe de flechtigheeden van zonde en Waereld verlaa» ten en aanvangelyk treeden in den weg des verftands. Want offchoon een Mensch die met den Tollenaar in ]efus naam boetvaardig en gelovig om Genade bidt, van die tydt af aan gerechtveerdigt afgaat na zyn Huis van die tydt af by God vergeving van zonden ontfangen heeft, zyn vreede geniet, tot een Kind Gods aangenoomen is, die onder het verlichtend en Heiligend bellier van den H. Geest leeft, en zoo ftervende zeekerlyk eeuwig zalig word; gelyk wy die M 2 al-  Het recht gebruik alles klaar konnen opmaaken uit de gelykenis van dên verlooren Zoon, en zoo veele toezeggingen aan het ootmoedig, doch oprecht toevlucht neemend Geloof en vertouwen vast gemaakt: nochtans om van dit alles eene troostryke bewustheid te ontvangen, en zoo God ons leven langer geliefd te verlengen, zoo is het ter verkryging van de Eeuwige Zaligheid volftrekt noodzaakelyk, dat wy ons benaarftigen om niet alleen niet te verachteren van de genaade aan ons gefchied, maar ook om met een voorneemen des harten by den Heere te blyven, ja om op te wasfen in de Genaade en kennisje onzes Heeren en Zaaligmaakers Jefus Christus, bouwende ons op ons allerheiligst gelove, biddende in den H. Geest. Paulus fchryft daarom zeer nadrukkelyk aan de Gelovige Gemeente des Heeren aldus: „ Trekt geen ander jok aan met ,, de ongelovige. Want wat meededeel heeft de ge. » rechtigheid met de ongerechtigheid! wat gemeen' „ fchap het licht met de duisternisfe ? wat famen„ ftemming heeft Christus met Belial? ofte wat deel „ heeft de Gelovige met de ongelovige? ofte wat famen^ 5, voeging heeft de Tempel Gods, met de Afgoden? „ Want gy zyt de Tempel des levendigen Gods: ge. „ lyk God gezegt heeft, ik zal in hun woonen, en „ ik zal onder hun wandelen, en ik zal hun God „ zyn, en zy zullen my een Folk zyn. Daarom „ gaat uit het midden van hen, en fcheidet U af » zegt  Van de Genaadetyd. „ zegt de Heere, ende en raakt niet aan het geen .», onrein is, en ik zal U Lieden aanneemen: ik zaï „ U tot een Vader zyn, en gy zult my tot Zoonen en Doehteren zyn, zegt de Heere de Almachti„ ge. Dev/yle wy dan deeze beloften hebben, Gelief de, laat ons ons zeiven reinigen van alle befmettin9, gen des Vleesch en des Geest, voleindende onze Hei. „ ligmaaking in de vreeze Gods" 2 Cor. 6. 14 — en 7—1. Is onzen leeftyd hier op Aarde zóó kort, en daar te boven zóó onzeeker, hangt van deszelfs verwaarloozing of gebruik zóó veel af, een eeuwige wéé of welvaaren, „ ziet dan," ö Mensch! wie gy ook zyt. „ Hoe gy voorzichtig wandeld, niet als onwyze maar „ als wyze; den tydt uitkoopende terwyl de dagen „ boos zyn." (Ephez. 5. 15. 16.) Eigendyk kan geen Mensch den tydt uitkoopen, waar dit moogelyk zegt de welfpreekende Joh. Houbakker, „ waar dit moge„ lyk, geen Koningen fpaarden hunne fchatten, geen „ Vermoogende hunne goederen: noch was Alexan. „ der bezig, om nieuwe Waerelden in te zwelgen, „ om zyn heerschzugt te verzadigen; noch zag men „ een Ca;zar, Augustus, en anderen, de overwonne„ ne Landfchappen den bloedigen voet op de nek „ zetten, en geen zoude 'er erger aanweezen, dan de „ zulken , die door armoede en geringheid, niet in „ ftaat waaren, eenig voorraad van tydt op te doen: N 3 „ maar  "98 Het recht gebruik „ maar dit is onmoogelyk, ryke Krefusfen en arme „ Irusfen; overwinnende Alexanders, en needrige Di„ ögenesfen; wyze Salomons en dwaaze Nabals; God,, duchtige Davids en Joabs, Mannen der verkeerd„ heid, hebben hier omtrend even veel voorrecht,' „ en noch den een, noch den ander, is machtig (in „ den gemelden zin) een oogenblik tyds uit te koo„ pen. Al het Goud en Zilver, alle Paarlen en „ Gefteentens, en alle Schatten van de Waereld zyn „ niet genoeg om één minuit die verloopen is, wee„ der te herhaalen." (a) En ik mag 'er by voegen om ons Aardsch leven te verlengen. Wy moeten dan onze dierbare tydt hoog waardee. ren, en met omzichtigheid te raade houden, zorgdragende dat wy daar van niets verliezen, gelyk wy zeeker zullen indien wy dien tydt die God ons verleend, en in welke hy onze gezondheid en krachten geeft, in leuije leedigheid doorbrengen, met eeten, drinken, flaapen en zoo voort, boven het geene de Natuure en onze gezontheid vereischt, of ook in iedele tydverdryven, en gezelfchappen verflyten, met een woord op zulk eene wyze laaten voorbygaan, dat wy daar uit noch na de Ziel, noch na het Lichaam, eenig weezentlyk voordeel trekken, maar waar by wy op zyn allerbest genoomen zoo gebleeven zyn als wy te voo« $ Zls zi'n Predicatien, ?de ftuk pag. 4pt  Van de Genaadetyd. 199 vooren „waaren. Maar inzonderheid behooren wy die tydt verlooren te achten, die wy tot zondigen misbruiken, en dus op zulk een wyze beleven, dat wy daar aan in tyden van bedaartheid en ernst, niet zonder droefheid en een fmartelyk naberouw gedenken konnen. Ik zegge met opzet in tyden van bedaart' heid en ernst, om dat het gebeuren kan dat een Zondaar, zóó door de verleiding van de zonde kan verblind en verhard worden, dat hy zelfs met vermaak ban denken aan, en fpreeken van die tyden, die hy op een geheel zondige wyze heeft doorgebracht, zoo dat het zoude kunnen fchynen, als of hy daar uit van achteren zelfs eenige vrucht trok; maar ik bidde U befchouw zulk een Mensch ook eens op zyn ziekbedde, met de dood voor oogen, hoe veel anders zult gy hem dan doorgaans gefteld vinden: erinnert hy zich dan die zelve tyden, ö! hoe gaarn zoude hy dan wenfehen, dat de geheugenis van die tyden uit het Registerboek van zyn geweeten, en vooral uit bet groote gedenkboek van den Alweetenden God en Richter over alle, voor eeuwig waare uitgewischt, of dat men dien tydt op een geheel andere wyze hadde beleeft. En dit is een klaar bewys dat het geweeten hem dan aanzegt, dat hy dien tydt geheel nutteloos heeft doorgebracht, en dat het misbruik daar van hem zwaar zal vallen te verantwoorden, in dien dag als God een iegelyk zal vergelden na zyne Werken. N 4 Maa!  *°° Het recht gebruik Maar zoo zeer wy ons hier voor moeten wachten, zoo ieverig moeten wy zyn , om onzen tydt zóó te beleven dat wy daar uit fteeds, en voor al ook in de dood en de eeuwigheid, waarlyk voordeel trek. ken, en beantwoorden aan de hooge oogmerken van onze Schepping en verlosfing. De Dagen, Maanden en Jaaren, die wy van onze geboorte af aan tellen, bepaalen wel onze duurzaamheid : maar zy die in dien tydt hunne wellusten volgen, zyn na de taaie van Paulus levendig geftorven. Door Eeten, Drinken, Slaapen, en alle de werkzaamheeden die tot ons Dierlyk leven behooren, leven wy noch niet als reedelyke Schepzels; want wy hebben dit met de Dieren gemeen. Maar dan leven wy eerst recht, wanneer wy by het onderwys van Gods Woord en Geest, vry gemaakt zynde van de dienstbaarheid der onweetenheid, en der zonde, met veriland en genoe. gen werkzaam zyn, in de betrachting van het waare goede, tot eere van God, tot ftichting van de Naasten, en tot bevordering van onze eigene volmaakt, heid en geluk. Hoe meer wy dan met des Heeren Genaade, in den korten tydt onzes levens ons benaarftigen, om de Waereld te overwinnen door het Ge]Ove, onze zondige begeerlykheeden te beftryden en af te leggen, hoe meer wy de edele vermoogens onzer Ziele zoeken te volmaaken, blymoediger en ftandpstiger loqpen op het pad van Gods gebooden, wat  Van de Genaade tyd. 201 wy meer leven tot verheerlyking van God en den Verlosfer, tot nut van onzen meede Menfchen. niet ilegts alleen ten aanzien van hun uiterlyken ftaat in deeze Waereld, hun tydelyk onderhoud en genoegelyk leven hier op Aarde, maar ook ten aanzien van hun Geeftelyk en eeuwig welzyn , wat wy onze beroeps bezigheeden, goederen, gaven en talenten ten dien einde getrouwer gebruiken , dies te meer zegge ik, konnen wy gezegt worden te leven. Zoo iemand leeft niet alleen als een Mensch en als een Christen, waardiglyk zyne roeping met welken wy geroepen zyn, maar hy leeft ook in alle ftaaten en ftanden gelukkig: hy trekt daar uit een vreede des harten, een vergenoeging des Geestes, die de Waereld cn 't geen Aardsch en zinndyk is nooit geven kan: die Gods PFet beminnen hebben groote vreede; een vreede Gods die het verpand te boven gaat. Zy konnen hun leven op deeze wyze doorgebracht noch daagelyks genieten, en deszelfs heilzaame vrucht geduurig fmaaken, nadien zy daar aan fteeds met ge. noegen konnen denken, en daar uit de echte kenteekenen opmaaken van hunne gemeenfchap met God in Christus, en zich van tydt tot tydt meer verzeekeren, dat zy zich zeiven vrymoedig mogen toeigenen, alle die groote en dierbaare beloften van het heilryk Eu' angelie, aangaande de vergevinge der zonden, de Goddelyke leiding en voorzorg voor hun, na Ziel en 5 Lich-  2 Het recht gebruik Lichaam, ende hec eeuwige zalig leven in de andere Waereld: toezeggingen waar door hun hart meermaaien zoo verlevendigt en vrooiyk gemaakt word, datze dankbaar en verheugd uit den 23de Pfalm mo' gen juichen. „ Be Heere is myn Herder, my en „ zal niets ontbreeken. Hy doet my nederliggen in „ graazige Weiden: Hy voert-my zachtkens aan zeer „ ftille Wateren: Hy verkwikt myn Ziele; Hy leidt „ my in het fpoor der gerechtigheid, om zyns Naams „ wille. Jl ging ik ook in een dal der Schaaduwe „ des doods, ik en zoude geen kwaad vreezen: want ,, Gy zyt met my, Uwen /lok, en uwen {laf ver„ troosten my, Gy richt myn Tafel toe voor myn aan. „ gezicht, teegen over myne Teegenpartyders: Gy „ maakt myn Hoofd Vet met Olie, myn Beker is „ overvlöeijende. Immers zullen my het goede en „ de weldaadigheid yolgen alle de dagen myns le. „ vens: en ik zal in het Huis des Heeren blyven M in lengte van dagen" Maar laat ons dit Christelyk leven eens van een andere zyde befchouwen , laat het ons befchouwen als een ftryd, gelyk het zoo ook eenigzins moet aangemerkt worden : niet in zich «elven , als zynde uit zich zelvcn gericht tot onze volmaaktheid en geluk, maar by toeval door het bederf dat in de waereld en in ons zelvea is. Want wat de waereld belangt, zy kent de waare Godvruchiigen, noch de heer*  van de Genaadetyd. 203 heerlykheid van hunne genaadettaat niet , om datze Hem niet en kent wiens kinderen zy zyn: Daarom konnen zy van de Waereldschgezinde Menfchen geen waare hoogachting en liefde maar veel eer het teegendeel verwachten. Zy zullen op zyn minst een geduurige pooging aanwenden, om, was het mogelyk, hun meede tot de liefde der Waereld te verleiden; hunne Godsdienllige beginzelen zoo veel zy konnen te verzwakken ; hunnen iever in het goede te doen verflaauwen, en hen door leer en voorbeeld trachten in te boezemen dat die naauwgezetheid in de aankle. ving en belydenis van de dierbaare verborgenheeden van de Christelyke Leere, noch ook in opzichte van derzelver beleving juist niet van een Christen geëtscht word; dat daar Godt zelve ons tot zinnelyke Schepzelen gemaakt heeft, men ook zoo fchroomachtig niet behoeft te zyn in het voldoen onzer zinnelyke begeerlykheeden, maar dat de onthouding daar van veel eer is aan te zien als een vracht van een klein verfland, en van dweepachtige en by gelovige vooroordeelen , waar aan de waare en mannelyke Godsvrucht niet wil dat wy zullen toegeven: onder welk een fchoonen fchyn zy zich zeiven veroorloven om het vleesch te bezorgen tot begeerlykheeden , en andere trachten te verleiden om de les van Petrus uit het oog te verliezen, die aan de Christenen fchryft; geliefde, ik yermaane u als Inwooners en Vreemdelingen, dat gy  20 \ Het recht gebruik u onthoud van de vleefchelyke begeerlykheeden, welke kryg voeren teegens de ziele, i Peer. 2: u. Als nu deeze en dergelyke listen de bedoelde uitwerking by de gelovigen niet heeft, maar zy zich ernitig en getrouw houden in geloof, belydenis en beleving aan het voorbeeld der gezonde woorden, dan mogen zy wel ftaat maaken op de kieinachting , verfmading en verachting, en zomtyds op de haat, ja min of meer op de vervolging van de Waereld: „ indien gy „ van de Waereld waart, " zeg: onzen Heiland tot zyne Difcipulen en Volk, „ Waereld zoude het „ haare liefhebben, maar nu haat u de Waereld, „ om dat ik u uit de waereld hebbe uitverkooren; „ maar weet dat de Waereld my eer dan u gehaat „ heeft" —— Maar ook ondervindt de gelovige dat in hem, dat is, in zyn vleesch geen goed en woond, dat men zyn hart fteeds behoeden moet boven al dat te bewaaren is; dat men door den Geest de werking des lichaams moet dooden, geërgerde oogen moet uitfteeken-, en geërgerde handen moet afkappen , en het vleesch dus kruizigen mee derzelver begeerlykheeden: al het welke zeekerlyk niet gemakkelyk valt voor vleesch en bloed, veel waakzaamheid arbeid en ftryd vcreischt. Maar fchoon die alles waarheid is, wie zoude zich daar door nochtans laaten affchrikken van een waar Godsdicnüig leven, die overdenkt de kortheid van die  van de Genaadetyd. 205 leven , en welke die heerlyke Kroone des eeuwigen levens die by het eindigen van deezen ilrydt za! verkreegen worden , met oogen des geloofs befchouwt? Zal men hier door niet krachtdaadig aangemoedigt worden, om in de voetftappen van Mofes te treeden: „ die door het gelove geweigert heeft een Zoon „ van Pharaös Dochter genaamd te worden; ver> „ kiezende liever met het Volk Gods kwaalyk ge„ handelt te worden, dan voor een tyd de genieting „ der Zonde te hebben, achtende de verfmaadheid „ van Christus meerdere Rykdom te zyn , dan de „ fchatten van Egipten: want hy -zag op de v er gel„ ding des loons? (Hebr. 11: 24-26.) Overweeg eens, o Mensch Wat weezentlyk goed word 'er zonder moeite en arbeid verkreegen? Wat doen wy niet al veel om Aardfche goederen cn tydelyke voordeelen voor ons te verkrygen? Ja, hoe zuur laaten de kinderen deezer eeuwe het zich dikwils worden, om hunne geliefkoosde begeerlykheeden te genieten? Maar wat is het Aardfche by het Hemelfche wat de tydt by de oneindige eeuwigheid? Zouden wy dan het laaste minder moeite en aTbeid waardig achten dan wel het eerlte? Dan zouden wy hier geheel anders handelen als alle wyze Menfchen in andere gevallen gewoon zyn te doen, hatende het minst waardige ligtelyk vaaren , om het meerdere en betere voor ::ich te verkrygen? Wat kan 'er in de gcheele Waereld, en vooral  20ö Het recht gebruik voord wat kan 'er in een zondig leven, ons zoo lief en dierbaar voorkoomen, dat wy liever verkiezen zouden voor eeuwig van het allerbeste goed verftooken te zyn, als dat, in zooverre als zulks vereischt word te verfmaaden, te meer daar wy zeeier weeten, dat wy het genot daar van binnen weinig oogenblikken moeten derven? En weederom wat kan 'er ons in een heilig en godzalig leven zoo zwaar en zoo moeiëlyk voor koomen, dat wy liever de liefde en goedkeuring van God zouden willen derven . en voor altoos van den zaligen Hemel uitgeflooten zyn , als zulk een leven hier op Aarde te willen leiden? Al moesten wy niet alleen onze zondige lusten en vleefchelyke begeerlykheeden verzaaken, maar zelfs om de belydenis en beleving van ons gelove en hoope verfmaadheeden en verdrukkingen ondergaan , fa al wierden wy geacht als Schaapen, ter flachting geleid , en behandelt als affchraapzels en uitvaagzeis der waereld, nooit kan nochtans het lyden van den teegenwoordigen tydt zoo groot, noch nimmer zoo langduurende worden, dat het eenigzins*te waardeeren zoude zyn , teegens dat zeer uitneemend gewicht van heerlykheid en gelukzaligheid, dat daar na aan hun die des Heeren zyn, zal geopenbaard worden. Ik eindige dan dit Werkje met de ernflige vermaa. ning van den Apostel Petrus in zynen 2den Brief, Gap. i: 3—11; „ Gelyk ons zyne Goddelyke kracht „ al  yan de Genaade tyd. sof alles wat tot het leven , en de Godzaligheid be„ hoord gefchonken heeft, door de kennis des geenen ,, die om geroepen heeft tot heerlykheid en deugd\ ,, door welken ons de grootfe en dierbaare beloften „ gefchonken zyn, op dat gy door dezelve der God' „ delyke natuure deelachtig zoud worden, na dat gy ontv.looden zyt, het verderf dat in de Wae- reld is door de begeerlykheid. En tot het zelve „ alle neerfligheid toebrengende, voegt by uw gelove ,, deugd, by de deugd kennisfe, by de kennisfe ma* ,, tigheid, by de matigheid lydzaamheid, by de lyd- zaamheid Godzaligheid, by de Godzaligheid Broe' „ derlyke liefde, en by de Broederlyke liefde, liefde „ teegen allen. Want zoo deeze dingen by u zyn, „ en in u overvloedig zyn, zy en zullen U niet leedig ,, noch onvruchtbaar laaten , in de kennis onzts „ Heeren jfefu Ghristi. Want by welke deeze din,, gen niet en zyn die is blind van verre niet zien. „ de, hebbende vergeeten de reiniging zyner voorige „ zonden. Daarom, Broeders, beheerfligt u te „ meer om uwe roeping en verkiezing vast te maa» „ ken: want dat doende zult gy nimmermeer ftrui„ kelen. Want alzoo zal u rykelyk toegevoegd wor~ ,, den den ingang in het eeuwig Koningryk onzes „ Heeren en Zaligmaakers Jefus Christus'' Amen!