GEVALLEN VAN LORD EDUARD BOMSTOK.   VAN lord EDUAftD BOMSTOK, ITALIË X. E E N ZEDELYKE ROMAN I "N BUI E V E N. Vit het Iloogduitsch vertaald. In HOLLAND   Pag; i EERSTE BRIEF Lord eduard bowston aaa saint-preux; Turin. y, myn vriend, verwagt inyfae brieven uit Frankryk , en ontfangt die uit Italiën. Ik ben thans op den weg n% Romen, een weg, die ik voorgenomen had nooit weder te bewandelen. Want ik had aan u niet flegts mondelyk beloofd , maar dok by ïny zelve eene gelofte gedaan, om dc Napelfche Circe, gelyk gy haar noem-^ de , die te Romen haare gevaarlyke verblyfplaats houdt, en my reeds zo dikwyls derwaards gelokt had, nooit weder naby te zullen komen. Niet als of ik vreesde, gelyk gy, dat het haar eindelyk gelukken mogt, my door haare verleidende ftem in het nee tc lokken; maar alzo ik reeds begon te wanhoopen, dat ik myn beftendigvoorneemen , A o»  . co ojm haar uk het betoverend geweld der weilust te veriosfen, en tot de deugd op te leiden , ooit zou kunnen uitvoeren. Het waren eensdeels de poogingen, die zy geduu» rig aanwendde, om my tot het voldoen haarer driften te overreedeti, waarin zy door myne Öandvastige weigering telkens te leur gefteld wïerd, en ten anderen de veelerhande, doch ^altoos vergezogte', ontfchuldigingen, waarmede zy, ongeacht de drift die haar kwelde, endévryheid die haar als weduwe toekwam, myne huwelyksvoorüagen geduurig van de hand geweezen heeft, welke my al te overtuigende blyken van haare wezendlyke oogmerken gaven, dan dat ik als een man van eer, nog langer^ op dien voet, eene gemeenzaame omgang met haar had kunnen houden. •; Toen ik in uwe tegenwoordigheid deze gelofte deed yötn namentlykhaar nooit te zullen wederzien, drukte de omhelzing waarmede gy my deswegens bedankte, het zegel uwer goedkeuring op myn voorneemen. Het was toen myn waare ernst, om in in de fchoot myns  ■( 3 ) toyn's vaderlands, van dit vruchteloos zoeken na vreemde ontmoetingen, uit te rusten Daar gekomen zynde, wilde ik'er ook voor u een woonplaats bereiden , alwaar wysheid en deugd , die ik te vergeefsch getracht had met de wulpfche liefde overeen te brengen , eene te fchooner harmonie met de waare vriendfchap zouden maaken. Dan zo haast aan ons beste voorneemen flegts de geringste plicht in den wegkoomt-* zyn wy verbonden van het eerfte aftezien \ en aan deeze laatfte gehoor te geeven. En hoe veel te aangenaameris het dan voor ons, wanneer het een of ander groot en fchoou onderwerp, welker verbeetering wy bedoelen, het vermaak met die plichtbetrachting zelve, onmiddelbaar verceiiigd. Ik omring, te Geneve zynde, het antwoord van de Gravin, op myn brief6 in welke ik haaf dit voorneemen aankondigde. Zy geeft daarin te kennen , dat zy zicli veeleer in alles zou kunnen fchikken, dan m het denkbeeld my nccit weder te zien ; dat de liefde, die om zo tefpreekeu heton-.. A 2 mooi"  CO «ooglyke by den mensch mooglyk maakt, haar geweeten, ten opzichte van de zwaarigheden welke de verfcheidenheid van' godsdienst betreffen, volkomen had gerust gefield; waardoor de wensch, die haar hart reeds zedert lang gevoed had, om namentlyk haar lot met het myne te vereenigen, over alle bedenkingen had gezegepraald. Ik,2egt zy wyders in dien brief, zou aan elke buitenfpoorigheid waartoe de liefde haar ver. voeren mogt, fchuldig zyn , by aldien ik deze haare wensch verydelde , doch wanneer ik die begunstigde, dan zou eveneens al hetgeen door haar goed en edel verricht wierd J- aan my alleen moeten toegefchreeven worden. Eene verwaarlöosde menfchelyke geïïalte Weder te herftellen, is altoos een verdienst; doch om eene aardfche fchoonheid, die met ééne oogwenk duizend harten kan omkeeren, haar oorfpronglyk recht op de deugd, die de waare fchoonheid is , weder te geeven, dat, Saint-Preux, noem ik een onmiddelbaar beroep des Hemels j en geze¬ gend  (5 ) gend is hy, die tot zodanig beroep waar* dig geacht word. Vaarwel ! Alzo ik voorgenomen heb , myne reis na Romen , zonder my op weg ergens op te houden, rnet alle fpoed voort te zetten, is het zeer onzeker of ik u wel weder fchryven zal, voor dat ik daar aangekomen ben. A3 TWEE-  ( C 6.) TWEEDE BRIEF. Bologna. JTHoen ik dezen nadcmiddag, om-het heerlyk uitzicht over de 'ftad en om¬ liggende velden te genieten, en het alom beroemde crucifix van Guido Rheni nog ééns te bezichtigen , naar het Capucyner klooster was gewandeld , vond ik de kerk daarvan byna opgevuld met priesters en monniken, die in een ronde kring zaten redetwisten. Ik was juist in begrip om heen te gaan, toen ik met verwondering merkte, dat één derzelyea ten nadeele van de fchoone féxe iprak, en een ander die verdeedigde, . De tegenparty was een volbloedige fterkgefpierde priester, van omtrent dertig jaaren oud. Deze verdeedigde niet alleen met de mond, maar als het ware met handen en voeten, de door hem aangenomen Helling, dat de vrouw na Gods evenbeeld niet gefchapen is. De fchrift, zeide hy, getuigd , ' f ■ ■*>.> zelve  C 7 3 •jelvc, dat alleen aan onzen ftamvader, denadem, in welke eigentlyk de ziel en het waare evenbeeld van God beftaat, wasingeblaazen. Terwyl de goede priester dit be: toogde , ademde hy ettelykemaalen zeer fterk, als of hy daardoor aantoonen wilde, op wat wyze de Schepper zulks ten naasten by verricht had. De vrouw vervolgde hy, was alleen uit het ftoffelyk deel van Adam genomen, en had ook hoegenaamd geene andere beftemming. Hy liet ten opzichte dezer ftolFelyke of zinnelyke beftemming zo veel ondervinding blyken , en 'er vloeide wegens dit onderwerp zo veele welipreekendheidvan hem uit, dat het duidelyk bleek, hoe zeer hetzeive hem ter harten ging. De ander die de fchoone fexe verdeedigde, was een jong Capucyn, met nog maar een korte zogenaamde vlasbaard , en een zeer eerbaar onnozel aangezicht. Deze bloosde en verbleekte beurt om beurt, om dat hy van een gedacht,, ann welke men■fchen van zyn zoort eigentlyk geen deel behoorden tc..hebben, zo vry hoorde fpree• ^ A 4 ken,  t*) ken, en daarover zelve taal en antwoord geeven moest. Hy wist niet hoe of op wat wyze hy dit ingewikkeld onderwerp zou opvatten , en maakte bykans dezelfde vertooning, als waare het in plaats van een onxvezendlyk en bloot denkbeeld, eene lighaamelyke wellust-ademende vrouw geweest, die hy in de bedwelming zyner jeugdelyke onfchuld had zullen aanvatten. De overige Capucyners luisterden alle met de grootfte aandacht toe, en fcheenen zich aan debloote klank van het woordje Vrouw,, op zekere wyze te verkwikken. Een verborgen en heimelyke drift, draalde hen ten oogen uit , en trilde tot in het krulzel hunner baarden. Digt by deze kring Honden twee jonge vrouwsperfooncn, die dikwyls met den tegen haare fexe yverenden priester lonken wisfelden, welke duidelyk genoeg te kennen gaven , dat zyne (telling 'zo weinig van hem in ernst gemeend, als door haar in ernst opgenomen wierd. Boven over het altar zweefde middelerwyl de geest van Guido, aan de voeten van den godr  (9) delyken Verlosfer, die door dezen konste-. naar wel zogoed, en misfchien oneindig beter was afgebeeld, dan zulks door de mees^ te zyner zogenaamde navolgers gedaan word, en wel inzonderheid door dat zoort , op welke hy thans, niet zonder medelyden, nederzag. A5 DER-  C 10) DERDE BRIEF. Florence. Ti AToct ik het, zo als myn volk voorgeeft, -LVX aan myn onftuïmig jaagen, of liever aan de woefte en hobbeligewegtusfchen Florence en Bologna, of wat wel het waarfchynlykfte is, aan beide die oorzaaken te gelyktoefchryven, dat een wiel aan myn reiskoets gebroken is ?— Genoeg, ik wist geen bekwaamer middel myn ongeduld te verdryven, geduurende de tyd die vercischtword om deze breuk te herftellen , dan met eene wandeling te doen door dat heiligdom der konst, ik meen de overheeriyke Tribuna^ in welker befchouwing, gy , myn vriend, en ik, ons zo menigmaal verlustigd hebben. Ik ben dit oogenblik van daarteniggekeerd, en vermits ik nog zofpocdignïct vertrekken kan, wil ik zoo lang aan u l'chryven, tot dat myn r\ tuig herteld zal zja, Z f Vraag  Vraag eens aan onze Julia, die by alle haare ben innenswaardigheid , aan vooiteekens en een heimelyk voorgevoel geloofd,wat het toch beduiden mag, dat op deze myne rei-, mnr Romeu, my overal de geestelykheid in den weg komt? Ook hier trof ik voor het beroemde beeld van Fifnus de Medicis, een welgevoedde rondhoofdige monnik aan, die haar van alle kanten zeer aandagtelyk befchouwde. Hy, die in gevolge zyner gelofte, geen naakt vrouwsperzooii behoorde te kennen, vond aan dit beeld alles zo natuurlyk, zo verrukkelyk, datzy.ne ontvlamde oogen over de fchoone gedaante der Godin, onophoudelykheen en weder rolden;hy gaasde echtermeest van allen, op de verblindende toverkracht harer wellustig uitzwellende heupen. Het betoverende , of liever het■ goddelyke, dat, buiten het marmer, om het aangezigten haare welgevormde led en uitfehitterde 5 zagen zyne oogen niet, veel minder het beeld zelve, zo als het zich aan eencn wysgeer vertoond. Deze bewonderd enkel de koust,die daaraan bé- ' - •' Reed  C 12 ) Meed is; het blyft in zyne oogen bevallig , zonder nogthans de driften op te wekken; hy befchouwd het als een goddelyk beeld der deugd, dat niet minder volmaakt in fchoonheid als in verftand, eene dochter der eeuwige harmonie kan genaamd worden, welke, als boven toeval, vrees en begeerte verheeven, alleen door de mededeeling haarer verhevener eigenfchappen gelukkig maakt, en den befchouwenden wysgeer van zyne zegepraal over de dierlyke driften overtuigd , waardoor hy met zich zelve vergenoegd, onder de gelukkigste zyner medeftervelingen , niemand gelukkiger kend dan zich zelve. VIER.  (13) ■i-r- ■ " ,. - .=» VIERDE BRIEF. Zy is de myrie. Haar verftand door de liefde gewapend', heeft eindelyk over alle bedenkingen gezegepraald; en door het verftand geholpen, mag ik thans van haare liefde alles hoopen. Een zuiverder vuur, dan wat de wellust ontvonkt, zal voortaan in haare zwarte oogen fchitteren. Met uwe Julia vermaagfchapt, zal men in haare gedaante, in elke beweeging, de aangebooren fchoonheid van haare ziel zien uitblinken; en, gelyk deze nieuwe herfchepping haare bekoorlykheden vermeerderd, zo zal ook tevens myne gelukzaligheid toeneemen. Onze trouwdag is alleen ui;gefield, tot op de aankomst van cenige haarer nabe11 aan den uit Napels, die dagelyksch verwagt worden. Ik merk, hoe zeer ieder oogen- biik  C t.4) blik Van vertoeving myne Gravin pynigt, en ik deele in haare pyn , hoewel buiten twyffel uit een zeer verlchillende oorzaak. Misfchicn is' wel hetzinnelyk gevoel, de voomaamfte beweeggrond haarer groote ongeduldigheid_, terwyl de myne alleen uit een innig verlangen voortkomt, om eene groote onderneeming te beginnen. Vvr-  C 15 9 H=^=^~ . » VYFDE BRIEF. \YZat maa^t e'genl:1yk den mensch een vry en verheeven fchepzel, dan dat hy die keetenen, welke de waan van anderen voor haar zelve gefmeed heeft, afwerpt of verbreekt; wanneer hy aan geen toeval onderworpen , alle toevallen aan zich onderwerpt, geen ander dan zyn eigen óórdeel vreest, en in de overtuiging zyner goede oogmerken, het rustpunt zynes leevens gevestigd heeft. Zyne edele denkbeelden zullen hem alsdan te rug houden, van de weg, die de groote menigte bewandeld , en op welke, door de algemcene dwaalingen voortgedreeven, een ieder hunner zyne flaaffche ketenen voortfleept. De natuur is dan zyn ecnigst voorbeeld. Haare wenk verwekt en bcvreedigt de meenigvuldige behoeften haarer kinderen , in eén enkel oogenblik. Zy heeft aan de planten en dieren, doch geen-  C -O geenzins tot dcrzclver kwaal, eene wedcrzydfchc neiging ingeprent; en door,haare weldaadigheid de paaien van drift en wellust zo naa aaneengefchakcld, dat zich de een in de ander verliest.— Kon in de goude eeuw eener nog onbedorven waereld, haare handelwyze met den mensch anders zyn? Waarom, ó ongelukkig' gaflacht, moest gy uwe weldoenster den rug toekeeren ? en een juk van heillooze wette n e gewoonten op uwe halzen laaden, dat u thans ter aarden drukt?— Gy hebt u nietontzien $ het eeuwig zegel der natuur uit te wisfeu, en eeii laag vernederend ftempel over hetzelve heen te drukken, welker losfe en oppervlakkige caracters, door de oorlpronglyke glans van het eertte geheel en al Verdoofd, geduurig vernieuwd, en wederom telkens met hetzelve verward worden. Eenige edeler zielen hebben het oorfpronglyk zegel behouden : deze hebben haaren aart, hoewel in een zeer gering aantal voortgeplant , zy bewaaren' het met yver, als hun Paladium, en (tellen haaren roem daarin, dat zy in alle gevallen  K ZE g. leu, in plaats van zich aan ydele gewoon, ten te verbinden, met de natuur zelve te raade gaan. Het is haare godfpraak SaintPreux, die my van een menigte uiterlyke plechtigheden, welke nog daarenboven door Veelcrhande verhinderingen vertraagd Wórden , ontflaat, en my inftaat field, om zonder „ dezelve inacht te neemen, de verbinding met myne Gravin te voltrekken. God en de natuur zullen onze priesters en getuigen zyn, en deze eerstkomende nacht is onzen tempel.  C is) ZESDE BRIEF. De ycrbiudtenis is voltrokken. Ik kom dit oogenblik uit haare armen. De eerfte fchoonheid van Italiën is thans myn eigendom ; geene ydelc wellust, geen eigenbaat, maar de liefde, en wel de tederfte liefde , beeft my haar bezit te weeg gebragt.—Maar, durf ik het u ontdekken ? nimmer was ik in myne verwagtingzoergbedrogen. Ik ondervond in haare omhelzingen , op verre naa die vreugde niet, die ik my vooraf verbeeld had. Het was eveneens , als of een bleek en dreigend fpook, my van haare omhelzingen affchrikte. Ik trilde terug, als voor het afgryzen eener bloedfchande. Haare liefkoozingen overweldigden my; ik beantwoordde dezelve, maar ondervond niets anders dan eene gedwongen en beangftigende wellust. De Gravin dagt dat myn hart van ver-  ( 19 ) verrukking klopte, maar, ach! het was een pynigende hellèhe geest, die het zo geweldig deed zwoegen. Hetfchyut, Saint-Preux, als of de natuur, wel verre van zich over de inbreuk des menschdoms op haare voorrechten te wreeken, integendeel haare tegenftreevers niet alleen vergiffenis verleend , maar ook tot een teken haarer verzoening, deburgerlyke inflellingen met haar eigen zegel heeft bekrachtigd, waardoor het nakomen dezer ingevoerde plechtigheden, even zo wel met een bevreedigend genoegen beloond, als derzelver overtreeding met inwendige onrust der ziele geflraft word. En niet tegengaande de onder ons ingevoerde wetten, welke de natuur behoorden te onderfieunen, zich tegen haar gezag aankanten, vaart zy echter, eeuwig haaf zefve gelyk blyvende, altoos voort, om haare belofte zo heilig te houden als zy zelve is; De liefde van de Gravin, moet waarlyk wel de hoogfte trap bereikt hebben, nadien ey in Maat geweest is, om deze flem van B * het  C ) het beleedigd recht, welke het hart vaa eenen wysgeer kan doen ziddercn, en door een niet geringe maate varl vooroordeel en bygeloof in haar nog veel fterker moet ingedrongen zyn , geheel en al te verdooven.— Wat my betreft , ik zal zonder haare nabeflaanden van Napels langer aftewagten , deze verzuimde plechtigheid laaten voltrekken; al ware het maar alleen , om aan zeker overfchot van vooroordeel, dat zich nimmer geheel laat uitroeijen, een billyk genoegen te geeven. Een dwaasheid is ook zelfs den wysgeer aangenaam, wanneer daardoor flegtszyn hart gerust gefield word. ZE-  O) < ■ 1 ==-! -=B ~» ZEVENDE BRIEF. Zy heeft my bedrogen; ja allerfchandelykst bedrogen. Zy is geen weduwe. Haar man is in krygsdienst te Weenen. Een myner vrienden , die te gelyk myn landsman is, had daarkennismethem gemaakt, en een brief van aanbeveeling , van hem, aan zyne gemaalin ontfangen. ■ Die eerlooze! Zy heeft my aan eene misdaad fchuldig gemaakt, waarvoor ik een afgryzen heb. Ik moet my zelve verfoeijen. En wat ben ik nu beter dan andere roovers? Beter?'—■ Neen!de ergfte Rooveris,by my vergeleeken, een man van eer. Niet genoeg, dat ik het eigendom van een ander onteerd en geroofd heb ; maar roovcr en moordenaar tevens, heb ik den regtmaatigen bezitter op een verraadcrlyke wyze een wonde toegebragt, voor welke de gcheele natuur geen geneesmiddel heeft. Helaas, onB 3 ge-  (aa > gelukkige! het herdenken aan uwe geliefde echtgenoot, wasmisfchieu decenigfte troost die haare afwezendheid voor u verdraaglyk maakte. Gy hoopte in het ccrfre oogenblik, waimecr gy haar zoudt wederzien, jaaren van afwezendheid te vergoeden. Valfche en geveinsde verzekeringen van eeuwigduurende trouwe, die zyu liet toekomen, haddén buiten twyfï'el uw edelmoedig hart zeker, en trots op haar bezit gemaakt, Waarmede kan ik toch de wonde heelcn, die ik n heb toegebragt? En wat kan het u baatcn, dat myn hart om dit misdryf oneindig meer fmert gevoeld, dan het uwe? Deze waren dan haare menigvnldige zwaarigheden? Deze de oorzaak van hetgeduurig uitftellen der huwelyks-plechtigheden, waarmede zy my, gelyk een redenloos dier aanlokte, en in haaren ftrik deed vallen ? Hoe zal nu haare trouwlooze ziel met myne ligtgcloovigheid fpotten!— En nietzonder reden. Zy heeft my gemaakt, wat zy my hebben wilde: ik ben de elendige flaaf haarer driften, een vcrraaderlyk roever, een  C*3 3 een fchandelykc echtbreeker; ja dat alles ben ik tegenwoordig. Wat de natuur met geenefcmooglykbeid in my kon uitrichten, heeft zy met weinig moeite ten uitvoer gebragt. O vrouwen ! hcillcoze klippen voor wysheid en deugd ! Eeuwige verflocrsters van alles, wat de natuur goed en edel in, ons geprent heeft! In uwen boezem fchuilt etn adder, die zonde'- ophouden zyn gift inzuigt , en wede- uitfpuugt. Wanneer gy weend, dan (leekt hy; wanneer gy lacht dankittcld hy u. Gy ademt bederf en dood op de bloesfem van ons leeven , en vergiftigd het voedzel der onfterflykheid, die de eere ons aanbiedt. Rust noch vryheid wooncn nimmer onder een dak met u. Doortraptheid, vcinzcry en boosheid, die uwe genadige metgezellen zyn , dulden daaronder geene andere gasten dan haar's gelyken , en htt giftig gclrocdzel dat zy zelve voort«eeJen , argwaan , misnoegen en wanhoop. Laat ik in de handen van moordenaars vallen , of geef my ar.n de woedende golf B 4 ven  ( H ) ven over; men werpe myop het brandende zand der woesfteinen van Arabien, en laat daar myne ooren met het fchui (Telen der (langen die my omringen, of het hongerig gehuil van bloeddorstige tygers vervuld worden ; zo ken ik daar toch overal myn ge-vaar, en zoek my te redden, of moet in hetzelve omkomen. Maar dat lachend, lieftallig , vleyend fchepzel, de vrouw, herfchept haar zelve in de gedaante onzer gelukzaligheid , en terwyl het onze heerlykfte aandoeningen, als wapenen tegen ons zelve gebruikt, overmeesterd het den wellustigen door wellust, den wyzen dorwysheid, ja zelfs de deugdzaame door zyu eigen deugd. Waarom moest toch de man , die het evenbeeld der Godheid is, de zwakheid aangebooren zyn, om zich door deze hersfenfchim, even als een kind te laaten misleiden? Of zouden zymisfehien voor den wyzen hetzelve zyn, wat voor het moedig paard in den renbaan een horfel is, die terwyl zy het edel dierpynigt, het tevens aan- fpoord ,  C 25 ) fpoord, om met verdubbelde yver naar den prys te dingen? Ik wil zelve naarWeenenreizen, cmhaaren bedrogen echtgenoot de oogen te openen, en hem alle voldoening diehy eifchen kan, aan te bieden, Hy zal weeten aan welk een flang hy zich verbonden heeft, Hy zelve zal my van myne onfchuldige misdaad vryfpreeken ; en wil hy dat niet doen, dan is hy zyn noodlot waardig. Myzal intusfchen de geleeden fchipbreuk geleerd hebben, hoe ik voortaan op den weg naar deugd en geluk, deze gevaarlyke Sireenenwoorby kan zeilen, zonder, gelyk, U/ysfes noodig te hebben, my met handen en voeten aan de mast te laaten binden. ACT-  C 26 > AGTSTE BRIEF. Fenetien. Nauwlyks heeft het vroolyk liedje van een' gondelier, die zo even myne vensters voorby voer, my 'net krieken van den dag aangekondigt, of ik verlaat ten fpoedigsten myn bed, om u het zeldzaam geval te verhaaien, dat my gisteren, kort na myne aankomst in deze ftad, ontmoet is. Ik had voorgenomen het genoegen nog eens te hebben, dat ik dikwyls ondervonden heb wanneer ik my deze merkwaardige ftad, te water rond liet vaaren. — De zon had reeds , by eene zeer fchoone hemclblaauwe lucht, den horizon genaderd. De terugkaatzinghnarer blinkende draaien, verfpreidde eene bevallige fchemcring over de ganlche ftad, en verguldde haare ontelbaare toorens. De uitgeftrekte rei van huizen, wel-  C * ) welker cryftallen vensterglazen door de oh* dcrgaandezon beftraald wierden, gafdezel* ven het aanzien, alsofzetot het vieren van een prachtig feest verlicht waren. Venetien Aak haar hoofd uit de fchoot der zee, met eene majestueufe glans om hoog, en fcheen op nieuw, of liever bevestigender wyze , tot koningin der Adriatifche zee gekroond te worden. De huppelende golfjes namen aandeel in dit feest, en kusten de voeten van haare gebiedster. Ikwierd allengskens door dit fchouwfpel geheel opgetogen. De pracht dezer grootelbid, het fchoone wonder haarer vryheid, defchranderheidhaarer wetten, vermeesterden langzamerhand myne ganfche verbeeldingskracht , en bragten my over in het gebied der verhevenfte voorwerpen van het menschdom, In plaats van Venetien alleen , doorreisde nu myn geest den geheelen aard. bol, en ontdekte overal een treurig toonee! van veelerhande elende. Terwyl zich deze denkbeelden met de prachtige;gedaante der ftad vermengden, wierd  C 28 ) wierd ik uit'myne diepe opgetogendheid opgewekt, door eenhemelfcheharmonie,welke uit eene agter my aankomende gondel voortkwam. Ik fchoof de blinden toe, en liet het zwarte dekkleed van vooren nedervallen. Het waren fagotten en waldhoorens, welker melodie, het verukkelyke van dien fchoonen avondltond , onmiddelbaar fcheen uit te ademen. Derzelver toonen waren zoo aandoenlyk, dat die op de langzaame vaart des gondels haare invloed fcheenen te hebben. Het was eveneens als of dezelve my aan myn voorgaande verblyfte Romen poogden te herinneren; ten minsten floop het denkbeeld van die ftad daarmede te gelyk in myn gemoed. Myn voorgenomen reis naar Weenen, kwam my thans voor geheel orayld, en zoal niet nadeclig, ten minsten zeer nutteloos te zyn. Ik verbeeldde my, als of de Gravin zelve , my met de zoetvloeyendfte woorden toeriep : „ Waarheen ? waarheen vlucht gy , myn „ geliefde? Kunt gy haar ontvlieden, die M u zoo teder bemint ? Wie heeft fchuld, als  C*9) „ als gy alleen? Myne misdaad was aileen overmaat van liefde. Keer toch weder ! „ Vergeef! Geen edel hart veroordeeld de „ dwaalingen der liefde; want elk edelmoeu dig hart kent haar vermogen." Tervvyl de een of ander bemoei-al vaneen kwaade geest, in dezervoegen ieder toon van dit aangenaam mufiek ineen woord veranderde , en alle de verheeven denkbeelden , die my even tevooren bezighielden,fcheen uit myn hoofd te bannen, floeg myn lakei het dekkleed van vooren op , en ik zag een ander binnen treden. Een vreemdeling, zeide hy, die in een gondel agtermy aankwam, wenschte de eere te hebben met my te fpreeken; doch alzo deze een 'bende mufikanten by zich had, dagt hy, dat het my misfchien aangcnaamer zoude zyn, by hem te komen , dan hem in myne gondel af te wagten. Ik liet my aan dezelve aanzetten, en vond daar een mansperfoon in reis-gewaad, die ik, omdat het reeds begon "te fchemeren, niet nauwkeurig in zyn aangezicht kon zien. Gy  C p ) Cy kent myniet , zeide liy , maarindicii gy my wat nqder befehouwd, zult gy zien dat ik eenige gelykheid heb met één vait uwe bekenden. Met de Gravin Malatesta te Romen! riep ik uit. ik ben hacr broeder, was het antwoord, en van Padua henvaards gekomen, om fatisfaétie van u te eislchen. Gy hebt daar oorzaak toe* Ik heb, hoewel buiten myne fchuld, haare familie be» lecdigt, en ben bereid u alle genoegen te geeven. liet was te wenfchen dat'er meer zulke broeders waren; zy verdienen de ach-1 tingvan alle braavemcnfchen. Gave God $ dat ik u, en ook my zelve, op deze wyze konde wedergceven , wat wy beide doof myne ongelukkige omgang met uwe zustef verboren hebben. De maan fchynt zo hel* der, als tot ons oogmerk noodig is. Wy zyn hier digt by het eiland §u Giovannh Dewyl ik , het fiads gewoel ontweken die geheiligde plaats , meenig uur met het aandenken aan de Gravin ontheiligd heb, zo  C 31 i! zo ken ik ook geen gevoeglyker oort tot ons voorneemen, dan deze zelfde plaats. Ik heb u reeds voor lang als een man van moed gekend , antwoordde hy: doch de uïtdaaging die ik u te doen heb, koomt van myn zuster zelve, om dat gy Romen en haar, buiten haar weeten, zo eensklaps verlaaten hebt. De Gravin is waarlyk zeer grootmoedig; haare goedheid kent geene paaien. Zy heeft my opgedragen , u te ftraffen. Ik zal in haare gein-engheid nog meer genoegen neemen. Zedert wanneer, zo ik u vraagen mag, hebt gy meer genoegen in haare geftrengheid? Zedert dat ik voorgenomen heb, om by haaren gemaal te IVeenen een bezoek afte leggen. Ik ontfing hierop geen antwoord; de bedienden kreegen bevel om de mufiek te doen ophouden, 'en de gondel naar huis te brengen. Terwyl wy, zeide de vreemdeling  C 3^ D ïing, In een zelfde herberg huisvesten, zal iku derwaards geleiden. Hy fprak vervolgens over onverlchilligezaaken, klaagde eindelyk over onpasfclykheid , beloofde by het uittreden uit het vaartuig , my de volgende dag te komen fpreeken , en wenschte my een goede nacht. Ik ging hierop na het fchouwburg , daar ik door toedoen van den uitmuntenden Sacchi en zyne mede - afteurs, alle myne grillen van den voorigen dag verdreef; en moest nadat ik reeds te bed gegaan was, nog menigmaal in my zelve lachen, over zyne koddige invallen, di: een zo goede uitwerking op my gehad hadden. Nauwlyks was ik in flaap gevallen, of ik droomde dat gy by my waart. Ik wilde u omhelzen.—,, Gy hier?" riep ik overluid , in uwe moedertaal. „ Zytwelkom, Saint- PreuxV „Hoe?" hoorde ik hierop, met een klaagenden toon , in Italiaansch zeggen, „ ben ik u zo vreemd geworden ? Helaas ! ben ik zelve verplicht u te onderrechten , dat gy de Gravin Malaijsta. aan „ uwe zvde hebt ?" ' Ik  (33) Ik ontwaakte, even als van een donder* flag, en zag haar met een wasch-kaars in de hand, in een wit nachtgewaad geklecd,ovei' het bed hcengebogen; haar gelaat was met alle deszelfs natuurlyke bekoorlykhedcn gewapend j en zy Haarde met doordringende blikken in myne verbaasde oogen* Ik ben het, zeide zy, en ik was het, die gisteren in mansklederen vermomd, aan uw hart onkenbaar konde blyven. Ik ben van Romen hcrWaards gekomen, om u myne vei'oiltfchuldiging te laatCn aanhooren- Verontfchuldiging? De vrouwen zyn altoos vetontfchuldigd zelfs eer men haar gehoord heeft. Wat kan onfchuldiger zyn , danzy? zoo oprecht! zoo getrouw! En dat ik da-arvart onweetend konde blyVen! 't is immers vei'foeyclyk! dan wanneer men ons mannen gelooven wilde , dan hebben de vi'ouweh altoos fchuld aan alle onheilen. Ik ben fchuldig, Milofd, gaf zy met de lieftaaligde fteni des waerelds ten antwoord. Ik ben ftrafwaardig, trouwloos, alles wat  C 34) gy wilt. Ik heb ubedrogen; maar zeg my, hoe had ik anders uwe onbuigzaame grondftellingen kunnen ondermynen ? Myne buir tenfpoorigc liefde kende geene paaien meer. Ik had beiloten gelukkig te zyn, of myn leven te verliezen.— Ik wierd gelukkig. De beminnenswaardiglle aller mannen lag in myne armen; het edelste hart, eener Godinwaardig, klopte aan mynen boezem. Niets ontbrak nu nog aan myn geluk, dan alleen dat het door eene bloote ceremonie gewettigd wierd. Deze is, laat ons hart getuigen, niet het werk der natuur, maar enkel van het geval; zoudt gy u dan daaraan zo ilaafsch onderwerpen?— Wat kan het baaten, dat gy thans een derde perfoon, die van dit alles onkundig is, tot.wanhoop brengen wilt? Of is het u om wraak te doen? zo jaa, fpaar dan vry uw voorgenomen reis. Zie, hier ben ik, bereid om met uwe liefde, het eenigfte wat my inderdaad dierbaar is, ook.te gelyk myn leeven te verliezen.—• Myn echtgenoot, is een woedend mensch; en  C 35 ) en één van ons driën, zou derhalven het flagtofler uwer onvoorzigtigheid moeten worden. Zo u dat lot treffen tnogt; helaas! kunt gy denken dat gy het dan alleen zoudt zyn? Bezin uwel, Milord! weesttevreden,myn allerlieffte! (terwyl zy my de wangen ftreelde) Myn leeven hangt van uwe oogwenken af. De gelukzaligheden der liefde hebben ons vereenigd; laat ons hillyk zyn, en nu ook haare rampen voor lief neemen» Zy, welker minfte aanraaking my te vooren in vuur en vlam zette, goot thans een yskoudc rilling over myn geheele lighaam. Denk niet, vervolgde zy, op een bedaarder toon, dat ik met ecnig ander oogmerk van 'Romen naar Venetien gekomen ben, dau alleen om u van uwe voorgenomen reis naar Weenen aftehouden. Deze geheele nacht fiaapeloos doorgebragt hebbende, kon ik nietlanger uitflellen om u, myn Waarde,ecrt bezoek te geeven. Wie weet , dagt ik by my zelve, of de herinnering aan de vreugde, die wy weleer nm elkander deelden , zal C a hem  ( 35) hem daartoe te eerder overreeden; maar ik zie met innerlyke fmert, hoe weinig moeite het u kost, my van het tegendeel te overtuigen. Het zy dan zoo, ontmenschtc ! Doch ik wil voortaan van alle myne voorige eifchen afzien; maak van my , wat gy Wilt, «we leerling, Vriendin, laat ik u flegts gezelfchap houden, ik wil alles zyn, zo ik niet langer uwe beminde wezen mag. Wilt gy my aan de folteringen der liefde overgeeven, zo red my toch ten minden uifJmyne tegenwoordige wanhoop. ■ Zy weende, en hield niet op met fmeekcn, tot dat ik beloofd had met haar terug te reizen; ik verklaarde nogthans vooraf met ronde woorden , dat zy geen de minste hoop moest hebben, dat die nauwe bebetrekking , die tot nu toe tusfchcn ons bedaan had, in het vervolg plaats kon hebben; en voegde met dezelfde openhartigheid daarby , dat ik tegenwoordig rust noodig had.— Het daglicht begon middel- erwyl reeds te fchemcren. Zy verliet my, en  (37) en ik wagte zonder weder in te ilaapen, het oogenblik af, dat de opkomende dageraad my in ftaat Helde, om u dit alles te kunnen fchryven. C 3 NE-  C 33) NEGENDE BRIEF. Padm. De trotschheid van myne Napelfche Gravin begmt reeds merkelyk te verminderen. . Ik had haar nooit tot die onderwerping bekwaam geoordeeld, die ik thans in haar ondcrvinde. Zy koomt zelfs myne geringste begeortens te vooren, met eene yver, die ten minsten alle tekens draagt van oprechtheid. Het fchyntals of het beweegrad van haare bedryvcn, dat te voorendoor een felle droom omgedraaid wierd , nu ftilftaat, of alleen by -wyze van mededeeling , door my in bewceging gebragt word. In plaats van haare voorigeltormachtige eigensinnigheid , ziet men thans een zagte en buigzaame aart in haar uitblinken, even als of zy alle haare grilligheden en inbeeldingen a  C 39 ^ gen, aan de bevalligheden zelve had opgeofferd. Ik verzelde haar gisteren avond naar die fchoone en ovcrheerlyke plaats, doorgaans Pra della valk genaamd, welke men onlangs » in een ovale kring, met een gragtomringd, en rondom met de ftandbeelden der groo'tfte mannen die Padua heeft voortgcbragt, vercierd heeft. Offchoon tot nog toe niet voltooid , is zy nogthans nu reeds de fchoonste fchouwplaats, een open tempel van verdiensten. In geene muurcn beflooten, onder geen ander dak dan de open hemel, zo vry als hunne zielen waren, fbian zy daar, Vcldhceren, Staatsmannen, Gcfchicdfchryvcrs, Gencesheeren ; geen verdienst is daarvan uitgefloten. Op het voetftuk van ieder flandbceld, is het ampt dezer beroemde mannen met weinig woorden aangetekend. By Livius fiaat alleen zyn bloote naam. Het aanfchouwen dezer beroemde • mannen , verwekte in rr.y eene geweldige aandoening; myn hart klopte. My dagt ik C 4 zag  ( 40 ') gag'de geesten dezer Half-goden neder-' daalen, om hunne afbeeldzels te bezielen, Zyfcheenen my myne zwakheden te veiwyten. Deze, zeide ik tegen de Gravin , zyn geene mannen, die flaaven van een bekoorlyk aangezicht, in verwyfde zorgeloosheid, de fchandelyke ketenen van een vrouwsperfoon omgefleept, of wat nog erger is , het eigendom van andere mannen geroofd hebben. Het zyn ftandbeelden , antwoordde zy, en waren misfchien altoos levenlooze ftandbeelden. Ja wel ftamlbeelden, tot hunne onftervelyke roem. Levenloos tegen de vergifte aanfpooringen van fchandelyke driften, menfchen, in al wat groot en goed genaamd mag worden. Mannen die de roem hunner tydgenooten waren, gelyk zy nu, tot een vernederend verwyt voor hunne nakomelingen ftrekken. Wat zyn wy gelukkig , dat onze fexe niet zq ftreng beoordeeld word. Niet?  C 41 ) Niet ? zeg my dan, van wat zoort van vrouwen , word de gedagtenis by het nakomelingfbhapgeëerd? Indien deze fchouwpiaats aan uwefexewastoegeweid, meent gy dan, dat men hier het ftandbeeld van eene echtfchendige Mesfalina zou geplaatst hebben ? of van die Egyptifche flang, Cleopatra, die de edele Antonius in een' onkuifchen llaaf der liefde herfchepte? Waarom niet veeleer de eer- en achtings-waardige gemaalin van Brutus, en eene Paulina , welker roemwaardige bleekheid uit verlies van bloed veroorzaakt, toen zy het noodlot met haarcn Seneca willende deelen, zich nevens hem de aderen liet openen, en door den wreeden Nero in het fterven verhinderd, zo lang zy leefde, de roemruchtige merktekenen van haare hulyksliefde in haar aangezicht en op haarlighaam omdroeg ? En van dat juweel de&s menschdoms, Epicharis , die dat deed , waarop mannen en zogenaamde wysgeeren alleen fnoeven konden; die veel liever de afgrysfelykfte pynigingen trotfeerde , haar zelve veel liever van het leven beroofde, C 5 dan  C40 dan eene zamenzweering ontdekte , die het weldaadig oogmerk had, om het aardryk van eenen fchandelyken en woedenden tyran te bevryden?— En wanneer dan één van dit eerwaardig gezelfchap, van het voetftuk waarop zyftond, afftapte, u toewenkte , en u haare plaats aanbood, zoudt gy u zelve wel in zulk een luisterrykc kring befchouwen kunnen ? Zonder my te antwoordden, keerde zy zich om, en trok my van die plaats weg. Haare boezem hygdezeerfterk; endemaan, als of die haare ontroering toejuichte, blonk in een paar groote traanen y die uit haafd zwarte oogen persten. T 1 E N-  C43) TIENDE BRIEF. Rome», "T^Tauwlyks had ik de Gravin in Romen terug gebragt, of zy begon, waarfchynlyk uit vrees dat ikhaarnuverlaatenmogt, zeer dringende te fmeeken , om haar nog één maand gezelfchap te houden; deze wilde zy op één der landgoederen van den Cardinaal ***, die ecu nabeftaande van haar is, doorbrengen.—Ik vernam met leedweezen, dat deze Cardinaal en zy bloedverwandtcn zyn, alzo hy als een tweede hcharioth, het haatelykfte en verachtelykfte uitfehot van de overige leden van dat collegic is, die ik meerendeels voor zeer eerwaardige mannen houde.— Op het land, zcide zy, wil ik my by u in defchooledervriendfchap ocffenen, in welke gy, zedert weinig dagen, eenjzo hooggeleerde meester geworden zyt. De-  (44) Dewyl ik daarin nog zeer verre ten agteren ben, en derzelver eerste grondbeginzelcn zeer bezwaarlyk vatten kan, is het noodig dat ik myn vlyt en y ver om dezelve te leeren, verdubbel ; doch gy weet, beter dan ik, dat het ftudeeren met het gewoel der fteden niet al te wel overeenkoomt. Van vwe byzondere gaaven in het geeven van onderrechtingen overtuigd, kunt gy verzekerdzyn, dat gy metuwefchoolierster,hoe hardleerig zy ook zyn mag, niet weinig eer zult inleggen. . Misfchien verricht deze ééne maand, wat jaaren nietkonden te weeg brengen. Hoegemeenzaamer wy met eenig voorwerp worden, zo veel te meer verliest het doorgaans van zyne bekoorlykheden. Het uitmuntende dat de Gravin tot nog toe in myn perfoon meende te ontdekken, zal haar welhaast als een gewoone zaak voorkomen ; en wie weet of eene dagelykfche onafgebroken omgang, die zy metmy hebben zal, niette weeg brengt, dat onze verkeering haar eindelyk, zo niet jrdrietig, ten minsten onverfchillig word? Na-  (45) Nadien men ook, ten opzichte der vroüwelyke fexe meent opgemerkt te hebben , dat die doorgaans van natuuretezwakis , om langen tyd op één zelfde voorwerp gehecht te blyven; hoe kan dan aan de minzieke Gravin een grooter dienst als deze, beweezen worden ? De onthouding , die haar nu met zo veele gein-engheid opgelegd is, kost haar oneindig meer, dan zy met woorden te kennen geeft; doch haar verbleekt aangezicht en kwynende oogen, welker vuur bykans uitgeblust fchynt , geeft de pynelyke ftaat van haar gemoed zeer duidelyk te kennen. Ik zelve hoop, wat nog aan myne rust ontbreekt, in deze tusfehentyd te voltooijcn. Wanneer wy mannen zoo gelukkig ol ongelukkig zyn, dat wy deze verleidende fchepzels wel lecren kennen , dan vinden wydezelven maar al te dikwyls, zo weinig onzer achting en zo zeer het tegendeel waardig,"dat wy haar niet eens voor ons gelykcu, maar ten hoogstcn als eene verwaarloosde byzoort van onsgellagt, of laat ik liever  CM J ver zeggen, als een misgeboorte der natuur kunnen aanmerken. Dan fchynthetonsals of de natuur, om haarmislukte werk teverfchoonen en haare eer te redden, over deze wanfchepzcls een valsch licht verfpreid beeft, het welk ons dikwerf zodanig de oogen verblindt, dat wy dezelven, niet vooi' hetgeen zy inderdaad zyn, maar veeleer, zo lang die verblinding duurt, alseenmeesterlt.uk der natuur aanmerken.— Zou dan zo eene verblinding myne rust verftooren kunnen? Zou het befchouwen van Goden en Helden, welker af beeldzeis my hier omringen , op myn gemoed geen dieper indruk manken ? Is het deze les , die de geesten van groote en beroemde mannen, welke hier om hunne vervallen graftomben zweeven, my inprenten ? is het dit, dat hunne eerwaardige fchimmen my leeren willen ? Wanneer myn hartopwaards klimt, zal dan het doelwit zyner begeerte niets beter zyn, dan een wyf ? Ben ik aan myn vaderland niets vcrfchuldigd ? niets aan de vriendfchap ? zal myn geest gebrek Jyden, en zyne beste'» kas-  Ca?) krngten in zich zelve verteeren, tenvyl my. ne zinnen zwelgen , en over den onltervelykcn geestheerfchen? Neen! Ikwilzeverbreekea deze fchandelyke ketenen, hoezeer ook eene noodlottige gewoonte die verltaald heeft. Deugd is fterker dan gewoonte en liefde. Zy is de voornaamfte drift der wy zen. Door haar bezield, offerd hy zyn leven op aan zyn beminde, gelyk hy zyne beminde opolferd aan zyne plicht. ELF-  (40 ELFDE BRIEF. Het doet myleed, dat myn lang ftilzWygcn uw tot vriendfchap genegen hart ontrust heeft; doch ik yze, een koude trilling kruipt door alle myne aderen, wanneer ik thans herdenk , hoe weinig het zedert mynen laatllen brief gefcheeld heeft, of onzebriefwisfeling, en vriendfchap tevens, zou voor eeuwig een einde gehad hebben. Ons eenzaam landleeven is (legts een nieuwe (trilt geweest, die my door de Gravin gefpannen was. Zy dagt, dat wanneer ik daar zynde, door gcenc andere voorwerpen afgetrokken wierd, zydau te eerder haare gevaarlyke oogmerken zou bereiken. By onze eerde komst aldaar, was zy geduurig en alleen aan myne zyde, ten einde my het fchoonc haarer bekoorlykheden, zo veel te levendiger te doen gevoelen. Devryheid, die  (49) die op het land meer dan in dc {leden plaats heeft, gaf haar gelegendheid omhaareklccding elke dag een gevaarlyker zwier van nalaatigheid te gceven. In diervoegen geleide zy my door de afwisfelende tooneelen vart dit fraaije landgoed, door deszelfs lommerryke wandelvVegen en donkere alleen , in welke natuur en konst, met haar, tot myn verderf fcheenen zaamentefpannen» Onder het voorwendzel , om de overgang haarcr liefde in vriendfchap te bevorderen, veroorloofde zy zich alle zoorten van gemeenzaamheden. Welk eene gelukzaligheid, riep zy dikwerf uit, is het, een vriend aan zyn' boezem te drukken ! Maar terwyl haare mond het Woord vriend uitfprak, noemden haare oogen de beminde. By een genadige omgang met een bekoorlyk vfouwsperfoon, treft men oogenblikkcn , waarin de natuur ook dc wyste llervelingen aan hunne menschhcid herinnerd. Deze herinneringen begonnen my zeer dikwyls te verrasfen. Te vergeefs zogt ik dezelve tc ontvlieden; ik kampte daartegen, maar merkD te  C5°) te met fchrik en ontfteltcnis, dat myne kfagten als door eene onzichtbaare macht ontzenuwd wierden. Tot myn geluk veranderde de Gravin, zonder twyffel uit ongeduld, haare, hande1wyze. Tervvyl zy meende met tederheid haaren tyd te verliezen, begon zy my met eene gemaakte onverfchilligheid aan te lokken. Hooffche, zeer koele beleefdheden, vervulden thans de plaats van de alles ontvlammende driftige oplettendheid, die ik te vooren by haar gewoon Was* Ik keek haar eenige oogenblikken aan ; en eindelyk omhelsde ik haar met alle kentekenen van genoegen, Thans, riep ik uit, kan en mag ik u op nieuw omhelzen. Verheug u nevens my! Uwe driften zyn verwonnen , deze beginnen u te verhaten; laat ons zorge dragen dezelve niet terug te roepen! Zo ook al de vriendfchap derzelver plaats niet vervullen wilde, al genoeg, dat wy vooreerst van haare last ontflagen zyn. Zy fcheurdezich, zondereenig antwoord te geeven, uit myne armen, zag my met fty-  (5i 3 flyve en betraande oogen aan, eii kwairi atlengskens weder in haare voorige gemoeds* gcfteldheid. Na deze mislukte proef, kwam zeker Abbé op het tooneel , aan wien zy alle voorrechten , die my te vooren waren aangeboden, fcheen toeteftaan, Eerst fchrikte ik, en was in my zelve befchaamd, want ik vond dat myu hart genegen Was om aan het zwarte fpook der jaloufie gehoor te geeven. Wantfchoon ik vast befloten had,van het aangeboden rechtop de Gravin geen gebruik té maaken, wilde myn hart nogthans ook niet dulden, dat een ander dan de regte eigenaar , haare gunsten fmaaken zoude. Het gelukte my echter, doch maar even in tyds,ook dit gevaar te ontwyken, alzo ik wel dra het wezendlyke oogmerk der Gravin bevroedde,, en eindelyk begreep, dat zy door detusfchenkomst van delistigfte kopperlaarster, ik meen de jaloufie, dat uitwerkzcl verwagtte, wat haare geveinsde onverfchilligheid niet te weeg had kunnen brengen. Zo haast ik dit haar oogmerk ontdekt had, verzamelde ik alle myne vrolykheid, zogt zelfs zo veel in D 2 myn  C50 myn vermogen was, het genoegen van dit paar nieuwe gelieven te bevorderen, efl ontmoette inzonderheid den Abbé zo vriendelyk en minzaam, dat zulks veeleer alles , dan de minste jaloufie van myn kant aanduidde . Dit had een zeer zonderbaar gevolg; want eer ik zulks voorzag, was hy eensklaps verdweenen , en de Gravin bekende naderhand, dat zy dit te leur gefield ontwerp, vooraf zelve, met dien gewaanden minnaar had afgefprooken. Thans geraakte ik op nieuw indcallcrgeVaarlykfte beproeving. Door generhande zoort van afleidingen verhinderd, door de eenzaamheid begunftigd, en door de behoeften der natuur aangedrongen, had de liefde nu alle mooglyke gelegendheid, om de dryfveeren ter voldoening haarer begeerte in het werk te (tellen. Een leven van bezigheid verfierkt de deugd; rust ontzenuwd haar. Ik voelde dat myne voornaamfte krachten, die het gebied der deugd moesten handhaven, allengs verdweenen, en kon haar nauwlyks langer redden. Vluchten kon ik niet; want ik  0 53 ) ik had de Gravin heilig beloofd, dat ik de ge heelc maand met haar op het landgoed zoude blyven; en zo ik bleef, dan zag ik daar de dood van myne eere voor oogen.Nogmaar één hulpmiddel bleef my over. Wat is dit leeven, dagt ik by my zelve , dan het fpeeltuig van éeVenkel oogenblik , Myne eere overleeft my, en is onftervelyk, Kan geen ander middel , dan moet de dood haar redden. Wy laaten ons door onze zinnen overmeesteren, niet om dat wyzwak, maar om dat wy bloodaards zyn. Al wie de dood minder vreest dan de ondaigd, is voor alle verzoekingen veilig. lk befloot derhalven te flerven; en vond my daardoor op nieuw, tegen alle aanvallen gewapend. De Gravin befpcurdc in myeenzoortvan neêrflagtigheid, die waarfchynlyk het denkbeeld van een aannaderende dood, als haa_ re lchaduwc over my verfprcid had; zy leide dit tot haar voordeel uit, en fchreef het enkel toe aan die onderlinge dwang> waarin wy beide ons bevonden. Het vvastusfchen dc middag en den avond. D 3 De  ( 54 ) De hitte van de eene , en de koelte van de andere waren zodanig ineengéfmolten , dat beide van elkander , juist zo veel ontleenden, als toereikende was, om een gematigde lucht voorttebrengen, die het waare element der wellust fcheen te zyn, toen de Gravin my naar zekere afgelegen plaats in de wyduitgeftrekte tuin van dit aangenaam landgoed geleidde, welke zy my tot nog toe niet had laaten zien. Dit was een diepe kom, tot welke men langs marmeren trappen nederdaald, die in drie terrasfen van verfchillende hoogte afgedeeld , met een ze lfde getal fontynen bezet zyn. De grond van deze kom is met het fynste zoort van mos begroeid; de kanten zyn vercierd met zeldzaame bloemen en planten, die op de wyze van een heining ineengevlogten zyn, en van boven fpannen mirthe, laurier en oranjeboomen, welker bloesfems met haare welriekende geuren de lucht vervullen, een natuurlyke boog over dezelve, waardoor de zonneftraalen niet kunnen heenendringen, In de agtergrondis eene  C 55' ) ne van visfchen en zwaan en bewoonde vyver, uit welker midden de Godin der liefde , als uit een bad , in marmer opryst. Rondom dezelve heen, zyn aan alle kanten wellustige grasbanken, die als zo veele altaaren der daa'rby tegenwoordige Godinne, door de handen van dartele Cupidotjes gemaakt fchynen. Vermits de vriendfchap een oneindig verhevener hartstocht is, dan de liefde, zeide ik tegen de Gravin, terwyl wy dit ftandbeeld naderden, zo is het niet wel te denken , dat de ouden, die zeer fync aandoeningen hadden , haar ten voordeele van deze laatfte, zo byzonder verwaarloosd zouden hebben, Jk ben dcrhalven van gedagten, dat meenige fiatmë die door ons voor een Fenus aangezien word, in der daad de vriendfchap beteckend, en dat deze die wy hier befchouwen, niets anders dan het beeld der vriendfchap is. Gy vergist u,Milord, gafzy ten antwoord. Het ènthufiasmus alleen, kan flatuSn vormen, die bezield fchynen; doch de vriendD 4 fchap  (56 ) fchap is eene veel te koude hartstocht, dan dat dezelve een beeld, gelyk dit is, had kunnen Voortbrengen. Befchouw het eens met aandagt. Het is de vriendfchap niet, het is de liefde. Eenieder, hervatte ik, beltempeld de uitterlyke voorverpen, volgens zyne eigen aandoeningen. Ik , voor wien de vriendfchap eene hemelfche vlamme is , een vlam die wel ontvonkt maar niet verteerd, ik hou liaande dat dit beeld niet de liefde is, het is de vriendfchap. Neen Eduard, zeide zy, het is de liefde. Ja wel een vlam, die verteerd. Maar wie zal op den ongelukkigen fchelden, die een prooi der vlamme word ? Wie beklaagt hem niet? Beklaag my dan , Milord. Met is de vriendfchap niet, het is de liefde. Zy omhelsde my. Haare traanen biggelden over de ^gloed haarer wangen, zonder dien gloed te blusfen. De Godin die wy voor ons zagen, fcheen alle haare wraakzucht, over de onverfchilligheid waarmede ik de driften der in haare dienst lydcnde Gravin be- ant-  (57) antwoordde, tegen my uittefpuuwen. Het vuur haarer wraak, drong geweldig aan tegen de borstweering mynerdeugd. Dekusjes die de Gravin my gaf, waren als zo veeIe pylen der vergramde Godin, die ontelbaar,gelykeen ftoitregen,myne deugd en wysbegeerte beftormden, en dezelve byna verdoofden. Een onzichtbaare Godheid, de natuur zelve, fcheen de liefde haare byftand te bieden, in my te beftryden. Red my, riep de Gravin, of beneem my het leeven. Ik laat niet los, voor dat gy my met tegenliefde of den dood, van deze ysfelyke folteringen bevryd hebc. Misfchien had myn befcherm-engel haar dit woordje Dood ingeluisterd. Dit wekte "myn Animerend voorneemen om te Iferven, oogenblikkelyk weder op. Ik wil Gravin, voegde ik haar toe , tenvyl ik my uit haare armen losrukte, ik wil u van deze folteringen bevryden. Ik verliet haar ylings , liep naar myn flaapvertrek, (loot de deur daarvan agter my toe, en laadde dén myn er piltoolen. D 5 Nog  C 58 ) Nog eens dagt ik toen aan myn vader- derland en vrienden, en vatte het welddaadig werktuig op, eer zeker zoort van kleinmoedigheid, die my in dat tydftip overviel meer krachten konde winnen. Ik had het nauwlyks in de hand gevat, of de Gravin ftortte door een verborgen deur na binnen , rukte my onvoorziens het piftool uit de hand, fchoot hetzelve uit het venster af, en viel voor myne voeten neder. Myn God ! riep zy uit , hebt gy my op deze wyze willen redden ? Bykans was ik uwe moordenaarster geweest! Kunt gy my vergiffenis geeven ? Myne ongelukkige drift , ik beken het, wilde deze maand de laatfte proef neemen, ofhetmooglyk was uwe ftoïsfche ziel tot tedcrer aandoeningen te bcweegen. Maar thans zweer ik u , dat het van my voortaan geen meer aanvechting zal te duchten hebben. Nooit, Milord! Leef derhalven ; en vergeef my alles, wat ik tegen u misdaan heb. Ik  (59) Ik hielp haar op , keerde met haar in den tuin terug, en wy vertrokken de volgende dag weder na de ftad, hoewel nog maar de helft van de maand verftreeken was. TWAALF.  «— ■ » TWAALFDE BRIEF. Nimmer had ik het geloofd; zy is waarlyk zoo verre gevorderd, dat zy inderdaad bemindt. Zedert dat ik haar alle hoop, om haar oogmerk te bereiken, benomen heb, fchynt zy haare brandende, hatire glocijende hartstocht in een tederder aandoening te veranderen , en met grootmoedigheid gepaard, een voorbeeld der edelfte aart van liefde te willen geeven. Zy vergeet thans haar zelve om my te' behaagen. Haare kleeding is welvoeglyker, haare gefprekken zyn befcheidener , haar ganfche voorkomen is edeler. Het onverzadelykfle van alle wanfchepzels, de vrouwelyke behaagzucht, by andere zo fchrikbarende en wild , is by haar zo agtcrhoudende en fchuw geworden, dat zy eerder vreesachtig fchynt, dan vrees te willen inboezemen. Het fchynt als of zy my, gelyk een  (6i ) een hóogef wezen, met zuiverder liefde bemint, die haar, vermits nü niet langer eenige eigenzinnigheid by dezelve plaats vindt, zoveel te bekoorlyker maakt. Wanneer ik haar flegts vergenoegd aanzie, dan helderen alle trekken van haar gelaat zich aanftond s op; en geef ik haar over iets datzy fpreckt of doet myne goedkeurig te kennen, dan valt zy in een zoort van kinderachtige verrukking, even als of haar geen andere wensch bezielde, dan alleen om myne achting te erlangen. Beproef ik nu en dan, om haar met het waare fchoon gemeenzaamer te maaken, en dat ik de afbeeldzels daarvan in haare ziel poog in te prenten, dan fchrikt en ontfteld zyin den beginne wel eens over deze nieuwe en ongewoone verfchyningen, maar zy wint van trap tot trap meer vertrouwen in dezelve. De vlam der deugd begint haar reeds te vatten. Zy bloosd, ziddert, weent. Zekerlyk maar voor weinig oogenblikken ; dan de deugd, die meen oproerig hart veld wil winnen, vordert langzaam , ten einde el-  (60 elke hartstocht die zy aan haare macht nog niet onderworpen heeft, by trappen onder haar geweld te brengen. Als nog zie ik dit onzeker fchouwfpel met bedaardheid aan; ontwikkeld zich hetzelve tot haar voordcel, dan zal alle myne wysbegeerte moeite hebben , my te troosten, dat het noodlot haar tot een's anderen eigendom gemaakt heeft. DE 11-  ( 63) « DERTIENDE BRIEF. TTet beste, wat wysheid en liefde met elkander gemeen hebben, is buiten tvvyffel het vermogen, om uit de onaangenaamste gebeurtenisfen voordeel te trekken. Vervolging, dwang, alle zoorten van rampen moeten haar, om zo te fpreeken, tot olie in haare geheiligde lampe dienen. Wanneer alle goederen van dit leeven ten prooi van een ongelukkig noodlot vallen , dan zweeven deze des te vryer en ongedwongener over derzelver ruïnen , en de ondergang van geene, geeft aan deze een nieuw leeven. De onvcrfchilligheid waarmede ik de liefde der Gravin tot nog toe beantwoord had, wist zy op eene verwonderingswaardige wjrze tot haar voordeel aan te wenden. Niet genoeg, dat zy zich daardoor in gcenen deele affchrikken liet, maar zy vond gelegend- heid,  C64) heid, om door middel van dezelve, haai1 geheele weezen zodanig te verbeteren , en alles wat haar voorkwam zulk een edele zwier te geeven, dat het fcheen als of zy eensklaps in een kring van waare heldenaart verplaatst was, voor welke ik haar tot nu toe geheel onbekwaam geoordeeld had. Zy bragt my gisteren aVond, by de orangerie, op een terras, van waar men een zeer uitgeftrekt gezicht over het grootfte gedeelte van Romen heeft. Ik gaf my zelve geheel en al over aan dit vruchtbaar en heerlyk uitzicht. Myne werkende verbeeldingskragt, ruimde de nieuwere byvoegzelen van kerktoorens en kapellen altezamcn uit den weg, herftelde de halfvervallen aloude overblyfzels, en bragt de thans geheel vernietigde gedenktekens van voorige eeuwen, ter plaatze daar die weleer gefhtan hadden. Ik meende het oude Romen voor myne oogen te zien: hier zag ik het Capitool, in zyne oorfpronglyke pracht; daar de paleizen der Keizeren, waar nu de geringe overblyfzelen van dezelve zyn; met één woord, tempels, am- phi-  ''(65) 'phitcaters, waterleidingen, triumfboogen , grafzuilen, liet romeinfche Forum, het volk; 'ik zag dit alles. Myne vruchtbaare en fteeds " voortwerkende verbeelding , befchouvvde hier een eindclooze zegepraal, die met majestueufe verfcheidenheid , langzaam naar het hooge Capitool voortging ; midden in ■dezen prachtigen (loer, zag ik een met lauwrieren gekroonde Imperator in zyn blinkend krygsgewaad , aan wien de wierook van wel' verdiende lof wierd toegezwaaid, terwyl wolken van aangenaame geuren, om zyn gelauwerd hoofd zweefden. Onder het machtig triumf-gefchrei van fterkgefpierde krygshelden, die hem omringden, hoorde ik de ketens der gevangen Koningen rammelen, over welker vernederende Haat ik een onge! veinsd medelyden zou gevoeld hebben, indien niet het trotfche ongeduld, waarmede zyn hunne ketenen begrimden, hetzelve in myn gemoed had uitgedoofd. Terwyl zich dit alles voor mynen geest verti genwoordig"ïle, trok de Gravin my by den ;:rm. Eensklaps was, zonder dat ik de oorzaak daar■E van  (66) van gemerkt had, dit betooveren d fchouwfpel verdweenen, ik zag .het nieuwe Romen weder voor myne oogen , en vol misnoegen daarover, riep ik uit: helaas! waarom zyt gy niet nu meer dezelfde als in vroeger tyden? Het is uwe fchuld Eduard, hoorde ik de Gravin antwoorden, ik zou niet dan met het einde van myn leeven opgehouden hebben, dezelfde te zyn. Dit antwoord , en de vertrouwelykheid waarmede zy het uitte, gelyk aan die waaraan wy ons in de tyden myner dwaalinge dikwyls blootgefteld hadden, ontwaakte my ten vollen uit myne verrukking. De ftad Romen, zeidc ik, met een glimlach, zou op de perfoon die in haare naam antwoord , hoogmoedig kunnen .zyn; doch ik denk, datzy de verandering die zy ondergaan heeft, aan veel gewichtiger perfonaadjen toefchryft, dan "aan my. Zy nameen ernstig voorkomen aan, zonder, gelyk ik verwagt had , verftoord te fchynen. Haare oogen doorwandelden den geheelen'gezicht-einder, met eenzoort van  C s7) "Van wildheid, die ik nooit te vooren aarf haar befpeurd had. Een betrokken kalmte in haai- gelaat, fcheen het een of ander gewichtig voorneemen haarer ziel te verbergen. Al is het, hervatte zy na een lange tusfchenpoozing, dat uwe uitroeping, niet my , maar de ftad Romen betroffen heeft, zo wil ik ze nogthans op my zelve toepasfen. Ja Milord, ik wil weder dezelfde als te vooren zyn. Zoudt gy dat zyn kunnen , Gravin? Hebt gy dan zo weinig vertrouwen in u zelve, Milord? die kunst is zeker zwaar, doch Eduard is daarin myn leermeester. Deze kunst zwaar; en ik uwen leermeester ? Ik moet myn antwoord uitftellen , tot dat gy uwe woorden duidclyker verklaard hebt. Ik wil dezelfde weder zyn die ik geweest ben, of met andere woorden, ik wil u het zelfde vermaak weder geeven , dat gy te vooren in myne armen gefmaakt hebt. ' Is dit niet duidelyk genoeg? E 3 Voor  < 68 ) . Fopt my niet, Gravin; en voor u al zo weinig. Hec duidelykfte dat een droomende zegt, blyft altoos duister. Want zo gy niet droomde, dan wist gy wat gy zegt, en tot wien; maar dat gy het weetcn en evenwel zeggen zoudt,.is openbaar tegeniny_ dig. i Gy zult nogthans zien, dat een vrouw dikwyls te zamen rymt,'wat gy met alle uwe philofophie niet kunt overeenbrengen.— Laura! Nauwlyks had zy deze naam uitgeroepen, .of dc deur van haar tuin-kabinet, dat zy doorgaans het heiligdom der liefde noemde,ging eensklaps open, en uit dcszelfs wellustige duisternisfe kwam , gelyk de fchitterende avondfter, een jeugdig meisje te voorfchyn, welgemaakt en bekoorlyk, en even zo ccuvouwdig als zindelyk gekleed. De Gravin liep na haar toe, en bragt haar tot my. Het noodlot gebied, zeidezymet eene bevende (tem, dat wy het genoegen der liefde niet meer te zamen deelen zullen; ont-; langt het dan ten minsten uit myne handen. Dat  C 69 ) Dat Laura de plaats bekleedde, waarvan' ik uitgefloten blyf. Laat haar het loonmyncr liefde genieten; maar dat zy ook de eenigfte zy. Het zal'voor my geluk genoeg zyn, wanneer dit gefchenk u by wylen aan de hand herinnerd, van welke gy hetzelve ontfangen hebt. Nog kon ik van myne verbaasdheid niet terug koomen, toen zy tusfchenons beiden trad, en ons by de hand vattende, tot my zeide: koom Eduard, zoo fchuldeloos heb ik u nimmer in het heiligdom der üefde ingeleid. Onbegrypelyke vrouw , gaf ik haar ten antwoord; terwyl ik, om haar de intrede in het kabinet te beletten, waarin zy ons-' brengen wilde, my regt voor haai- plaatste, laat my toe de edelmoedigheid te bewonderen , die u dit bedryf ingegeeven heeft.— Maar zeg my eens, myne waarde Gravin, waardoor heb ik toch verdiend, in uwe oogen zoo klein, zoo neederig te fchynen ? Waarom denkt gy van my, dat ik niets beter zoude zyn dan een dier, dat door de E 3 drif-  ( 70- driften van één oogenblik aangezet, noctt tyd noch plaats onderfcheidt ? Indien gy oordeelt, dat ik tot zulk eene laagheid bekwaam ben, om in uw eigen huis van deze uwe aanbieding gebruik te maaken , dan is die offerhande die gy aan uwe liefde doet, zo min als het verlies van myn perfoon , niet der moeite waard dat men daarvan fpreekt. En hondt gy het herdenken aan dit kabinet niet voor heiliger , dan dat gy de fpooren van het daar ter plaatze genotene vergenoegen, als door fchaamtelooze en onvernuftige dieren zoudt laaten vertrappen? Van dat vergenoegen, antwoordde zy, zeer ontroerd, zyn geene fpooren meer overgebleeven ; myne traanen hebben die reeds uitgewischt. De aanmerking die ik op haare vreemde aanbieding gemaakt had, had evenwel eene gewenschte uitwerking; de Gravin liet onze handen los, en wierp zich, als door da inwendige ftryd haarer hartstochten afgemat , op een nabyzynde grasbank neder, i Ter-  <7i ) ' Tera^l ik uniet bezitten zal, vervolgde Zy, wenschte ik zekerlyk dat ook niemand anders u bezitten mogt. Maar zo myne oprechte liefde gedwongen word, van het recht dat haar toekomt, te moeten afzien, laat haar dan ten minsten de vryheid , om dat recht over te geeven aan wie zy wil. Waarom zoudt gy myn gefchenk weigeren ? Of vreest gy door hetzelve aanteneemen, ondankbaar te zyn ? Hier! neem dit — by deze woorden reikte zy my het adres van Laura toe — maar zweer , dat gy u van alle verkeering met andere vrouwen zult onthouden. Ik nam het adres dat zy my toereikte aan, 'en kon my nu niet langer wederhoudcn haar te voet te vallen. Schoone en verheven ziel, riep ik, waardig om alle die van uwe fexe zyn , in edelmoedigheid;, gelyk in fchoonheid en bckoorlykhcden te overtreffen ! nog nooit hebt gy my uwe liefde zó krachtig doen gevoelen. Neen , waardfte Gravin,wat een vyandig nootlot aan onze liefde weigerd, beneemt van hetwezendlyE 4 kc  ke derzelvc niets , cn vermeerderd alken haare innerlyke waardy. Gy zyt te groot en te verheven voor gemcene liefde"; het is om bewonderd, om aangebeden te worden, dat gy gefchapen zyt, Alles wat in myn gemoed goed en deugdzaam is , (dit zeggende drukte ik haare hand met verrukking aan myne borst} en ik aan hooger weezens bad toegeweid, zal u zo, lang ik leef, geheiligd blyven; en wanneer ik ook m dc aanbidding , waarmede ik u vereeren zal, buiten het fpoor mogt treden of te verre gaan, dan zal uw becldtenis en deze uwe edel; moedige daad , myne buitenfpoorigheid rechtvaardigen, Met oogen, die van vreugde flikkerden, over den indruk welke haar zeer zonderbaar bedryf op my gemaakt had, hief zy my weder op ; en de aaunadcrende nacht gebood ons , dit fchoon tooneel haarer grootmoedigheid te verlaaten. By het avond eeten moest Laura ons gezelfchap houden. In de oogen der Gravin , en in haar geheele voorkomen, blonk dat  • C 73-) dat verhevene, een zeker iets, dat ik te vooren als de cenigttc vermeerdering, tot de beminnenswaardigheid van haar perfoon gewenscht had. Nu fcheenen wy voor de eerflemaal elkander volmaakt te kennen. Ik verbeeldde my uit het vloeibaar vuur haarer oogen, de deugden zelve te zien opklimmen ; en by aldien zy in de myne leezea kon , dan moet zy ongetwyffeld het juichendfte genoegen, in myn geheel gelaat waargenomen hebben. Onze oogwenken verkondigden de triumf der gelukkigfte liefde. Elk woord, dat een van ons tegen den ander zeide, ademde de warmfle tederheid. Het 1'cheen een ftrydfpel van twee godheden der liefde, die beide overwinnen, en waarvan ieder zich voor overwonnen houdt. Een tafereel van liefde, zo als dezelve by hooger wezens plaats vinden mag, betoverde myne in verrukking opgetogen ziel; ik befchouwde hoe derzelver wederzydfche liefde met elkander worftelde, tot dat in onbefchryffeJyke wellust fmeltende, hunne beide weezens als het ware indénvloeijen. E 5 Law  < 74) Laura was jong en fchoon; maar dewyl ik thans geheel doordrongen was, met die verheven aandoening, welke de Gravin in myne ziel had opgewekt, kon ik nauwlyks van my zelve verkrygen, om nu en dan een vluchtig oog op haar te werpen; haare oogen ontmoeteden daarentegen telkens de myne, en fcheenen eene byzondere gemoedsbeweeging te verraaden; ik had echter op dien tyd gecnerhande begeerte, de oorzaak daarvan te onderzoeken. Zy verzogteindelyk, het zy dat dit op de wenk der Gravin of uit eigen beweeging gefchiedde, onsgezelfchap te mogen verlaaten; zo haast zy weg was, vernam ik, dat zy in haare tederfte jeugd, door de fchandelyke baatzucht van eerlooze ouderen , aan den Cardinaal, die gelyk ik reeds gezegd heb, een nabeftaande was van de Gravin, verkogt was, en door dat middel in die ongelukkige levenswyze, die zy tegenwoordig nog volgde, was ingewikkeld; dat zy zich echter, door een pverblyfzelvan welvoeglykheid en befcheidenlicid , zeer merkclyk van andere fchep-1 ze-  selen van haar zoort onderfcheidde. Hierom, voegde de Gravin daarby, alzo ik volgens uwe wil, maar alleen dc ziel moet uitmaaken, en gy nogthans een geheel bezitten zult, heb ik haar bcltcmd om het lighaamelyk deel daarvan te zyn. Dit offer dat z'y aan de liefde deed, misfchien het, grootfte dat aan dezelve oait tocgebragt is; de innerlyke ftryd die deze ftap noodwendig in haar gemoed moest vëroorzaaken; het edel voorkomen , hetwelk de overtuiging eener fchoone daad aan haar perfoon mededeelde,. en ik het meest van allen te duchten had; dit alles drong tot in hetdiepfte van myn hart, en bragt myne geheele philofophie, tot op derzelvcr fondamenten toe, aan het wankelen. De fchcidsmimr , die tot nog toe tusfehen haare en myne liefde beftaan had, fcheen eensklaps uit myn gezicht verdweenen. Het vernuft verborg , zich voor de uitberstende ftraalen der natuur. Ik zag geene andere wet meer, dan die der liefdc;de herkenning van twee voor elkander gefchapen zielen.— Maarnauwlyks zag de  (76; ( 7ö; de Gravin myne in dezer voege deugd wankelen . of alle de machten der aardfche Venus ftormden, om haare zege te verhaasten, uit dcrzelver hinderlaag te voorfchyn. Zytrok my, met oogen die van begeerte brandeden, na haar toe ; eensklaps herkende ik aan dit gedrag de Italiaanfche wouw, rukte my uit haare armen los, en verliet haar. VEER-  C7?) < ===== — =» VEER TIENDE BRIEF. De natuur heeft, gelyk dc deugd, haare eigen rechten; doch de yverzucht waarmede zy beide waaken, dat aan dezelve niet te kort gedaan word, is by de ééne ongelyk fterker dan by de andere. Zolang de natuur haare eisfchen niet bevredigt ziet, zal zy het de deugd inoeijelyk , dikwyls onmooglyk maaken,'om de haare door te petten. Door myne dagelykfche omgang met de Gravin, de geduurige befchouwing haarer bekopriykheden , en door de herinnering aan genotcne vcrmaaken geholpen , drong de natuur alle dagen meer en meer op de voldoening haarereifchen aan; en het fcheelde zeer weinig, of zy zou de ftem der deugd, geheel en al in my verdoofd hebben. Het gevaar wierd dringende. Ik was genoodzaakt de ééne te bevreedigen, zonder de andere te beleedigen. De fpitsvindigheid ee-  " C 78) eener wezcndlyke delicatesfe , kon daarby in geene verdere aanmerking komen.— Ik ging derhalven na Laura. Tcrflond by myne intrede in haar vertrek, ontdekte ik daar eene buitengewoone zindelykhcid, diergclykc men doorgaans in Italien zeer weinig, maar minst van allen op zoortgclykc plaatzcn aantreft. Zy zat aan een borduurtafel , en fchoof terug , toen zy my zag. Ik groette haar niet onbeleefd, maar echter met die vertrouwelykheid, tot welke ik by haar meende bevoegd te zyn. Zy beantwoordde myne groet zeer befcheiden, en op eene zedige wyze, zonder van haare ftoel op te fiaan. Dit bragt my in het denkbeeld, dat zy één van dat doorfleepener zoort zyn moest, die uit de ondervinding geleerd hebben, dat de fchaamteloosheid zelve, om zich in iemands gunst in te dringen, een zekere fchyn van agterhoudendheid en befchaamdheid noodig heeft. * Toen ik haar van naderby befchouwde, ontdekte ik eene droefgeestigheid in haar gelaat, die ik in den beginne niet gemerkt had.  (79) had.— Zyt gy treurig, Laura ? vroeg ik haar. Zo veel te erger voor my. Was haar antwoord. Ik dagt dat myn bezoek u vrolyk zoude maaken. Gy ziet Milord, dat gy u vergist hebt. Ik bezit nogthans een middel tegen de droefgeestigheid, dat by zeer weinige zyne goede uitwerking misfen zal. Misfchien zou ik één van deze weinige kunnen zyn. Denkt gy zo nadeelig van u zelve Laura? Laat ik eens de proef neemen. Zie hier—< terwyl ik een diamant van geen kleine waardy van myne vinger trok — deze ring heeft eene fympathetifche kracht. Gy hebt die zo haast niet aan uwe vinger , of uw hart klopt ligter, en uwe neerflagtigheid veranderd in genoegen. Gy zult zelfs niet wee* ten wat u overkomt. Ik fchoof nader by, vatte haare hand, en wilde de ring aan haare vinger fteeken. Gy ziet my —■ gaf zy ten antwoord, terwyl  C 80) wyl zy de ring oppervlakkig befchoiiwdeen haare hand uit de myne rukte ■ voor veel bygelooviger aan, dan ik vvezendlyk ben. Ik hou niet veel van zulke fympathetifche middelen, en verzoek dat gy het uwe by iemand anders aanbrengt, daar het meer geloof vinden mag. Ik lei de ring op de tafel; zynam die,en ftak ze weder aan myn vinger. Ik wierd een weinig mocijelyk over dit gedrag, dat ik als eene belachclyke veinzery aanmerkte, en haar -om den hals vattende wilde ik , ongeacht de tègenftand die zy my bood, myn vermeend recht op haar perzoon doen gelden. Zy van haare kant fmeekte , worstelde, weende en fchreide. Eindelyk rukte zy zich uit myne armenlos, en vloog na de overzyde van het vertrek. Vermoord my, riep zy met eene Item, die door myn ziel drong; maar zo lang ik leeven heb, zult gy my niet aanraaken. , Nu merkte ik, dat hetgeen ik eerst voor •veinzery aangezien had, waare ernst was; haare oogen, de klank van haare ftem, en dê  'èe gebaarden die zy daarby maakte, lieten my niet langer hieraan twylFelen. Myne verbaasdheid is met geen pen uittedrukken, en dit verdreef zeer natuurlyk het geheele voorneemen, om 't welke alleen ik haar bezogt hadi Welaan, Laura! zeide ik, ftel ugerusti Ik geef myn woord, u met vrede te zulleii haten. Kom nader by b en vrees niets. Ik trad na haar toe, en leidde het beevend meisje naai- een fopha, plaatste my regt tegen haar over , en terwyl ik ftilzwygende myne oogen op de haare hegtte, verwagttede ik met ongeduld , de ontwikkeling dezer zeldzaame cömedie. Zy fprakgeen enkel woord, maar zat met neêrgeflagen oogen; haare ademhaalingwas ongelyk, haare boezem klopte, en alles droeg by haar het kenmerk cener buitengewoone aandoening. Ik brak eindelyk dit ftilzwygen af. Heb ik misfchien, vroeg ik haar, my vergist ? Zyt gy niet Laurcttt Pifana'i F wil*  ( «O Wilde de hemel, dat ik het niet was ? antwoordde zy met eene beevcnde (tem. Hoe zo ? hernam ik met een fpottende glimlach. Gy hebt misfchien uwe voorige leevenswyze dan veranderd? Neen , ik ben nog (leeds dezelfde. Men kJomt uit dien laagen (laat, waarin ik geflort ben , niet ligt weder terug. Haare lippen trilden , terwyl zy deze woorden fprak ; haare oogen (londen te zeiver tyd zoo verwilderd, endc klank haarer (tem was zoo beweeglyk , dat ik niet langer wist wat ik denken moest, en begon cmdelyk te gelooven, dat het meisje krankzinnig was. Waarom dan , bekoorlyke Laura, verVolgde ik, ben ik alleen van uw e gunst uitgeflooten ? Zeg my, waardoor heb ik uwe haat verdiend? Myn haat? riep zyop een levendige toon; ik heb niet één van hen ooit bemind, die ik tot het genot heb toegelaatcn. Ik kan een ieder dulden, doch u alleen kan ik niet. Maar  t*3> Maar waarom, Laura? Verklaar unaderY Ik weet niet wat gy zeggen wilt. Ach, weet ik het zelve wel ? Alle's wat ik weet, is dat gy my nooit zult aanraaken. Neen! dit herhaalde zy nog een* met veel aandoening, nooit zult gymyaanraaken,want het denkbeeld,dat gymy als eene Vuile verworpeling in uWe armen hebt, zoil my vanfmartraazende doen worden. Haare ftem en kleur wierden öngelyklee* vendiger, terwyl zy dit zeide. Ik zag dé duidelykfte kentekenen van fmait en wanhoop in haar gelaat, wierd daardoor bewogen, en nam een weinig minder minachting in myn gedrag, en een zagter ftemme aan. Zy poogde haare oogen van myafte wenden, en bedekte die met haare handen. Ik vatte op eene tedere wyze één derzelven , en had die nauwlyks aangeraakt, of zy fbrtte met haaf mond op myne hand, drukte die aan haare lippen, fnikte, en vergoot een vloed van traanen. Ik begon nu het eigentlyke van de zaak, F 2 naar  flaar waarheid te bevroeden ; maar wilde jiog meer overtuiging daarvan hebben. Spreek Laura , zeide ik. Zie op my* Lees in myne oogen, dat ik waarlyk aandeel in uw noodlot neem. Verfchoon my niet, by aldien ik in ftaat ben u eenige verligting toe te brengen. Vertrouw op my, en zeg my lieve meisje, wat het is, dat uw jeugdig hart zo zeer ontrust ? 'Zy hief haar bekreeten aangezicht opvvaards, en veegde de traanen , die zy met fchrik op myne handbefpeurde, met een loshangende lok haarer fchoone haairen af. Nooit, begon zy, hebt gy een elendiger fchepzel als ik ben , leeren kennen. Het eerde en laat Me geluk van myn leeven, waren myne kindfche jaaren, die my niet eens merken lieten, dat dezelve met gebrek en armoedeverzeldgingen. Myne ouders wisten dit zo veel te beter; deze konden zich cindclyk niet langer met eeren door de waereld redden. Zy zagendatik eene tamelyk fraaije geftalte had, vonden gclegendheid zich door middel van myn perzoon uit haart  (85) re nood te helpen> en gaven my derhalven weg. Ik wierd aan een Cardinaal verkogt. Nog jong zynde , kende ik geene andere begeerte, dan flegts het voldoen eenerydelheid, die aan de vroegste jeugd eigen is. Alzo de Cardinaal die op alle mooglyke wyze te vreeden ftelde , meende ik wonderbaarlyk gelukkig te zyn, en hield het zelfs voor eene eere, dat zyne emenentie zich, zo diep, volgens myn toenmaalig begrip, ten mynen opzichte vernederde. Eene oude tante die ik had, maakte my bywyleii ongerust, alzo zy my en myne leevenswys veroordeelde ; doch de Cardinaal maakte teiftond alles weder goed, alzo hy my verzekerde , dat in onze levenswyze niets onbehooiïyks was , en ik verbeelde my, dat hy zulks beter behoorde te weeten, dan myne oude tante. Op deze wyze wierd de bloei myner vroegste jeugd bedorven, zonder dat ik het minste erg daarin had. Myn leeven was een beflendig fpel myner ligtvaardigneid, die my in een draaiftroom van ver3naaklykheden, zonder voor andere aandoeF 3 nin-  C 86) ningen vatbaar te zyn, onophoudelyk omüingerde. De Cardinaal wierd met den tyd zwak en oud, en begon te mynen opzichte nalaatiger te worden. Een lange tyd het tegendeel gewoon zynde, wierd ik door deze verandering ten uitterflen getroffen, en dagt, dat de leedige tusfchcnruimte die my verveelde , niet anders dan op de gewoone wyze kon Vervuld worden. Eenige andere lieden van ■aanzien, poogden door hunne aanhoudende gedienstigheden ook in myne gunsten te deelen. De Cardinaal trof zomtyds van dezelven in myn gezelfchap aan i maar wel verre dat hy zich door haare bezoeken zou beleedigd vinden, liet hy integendeel veeleer den wensch blykcn, dat een ander hem van zyne zorg voor my ontheffen mogt. Ik vermoede uit dien hoofde, dat hy zelVe, als een nabeftaande der Gravin Maklesta, my voor u in voorflag gebragt heeft. Men kwam my zeggen, dat ik aan een jongen Engelschman zou voorgefteld worden , cn dit gaf my geen geving genoegen; eensdeels  (8?) deels om dat ik de oude Cardinaal moede was, en ten anderen wegens de roem van milddaadigheid, die uwe landslieden in Jtalien hebben. Het eerfte gezicht dat ik van u had, vermeerderde terRond en op eene zeer aangenaame wyze myne verwagting j want ik befchouwde in u één der fraaiste mannen, die my ooit te vooren gekomen was. Doch alle myne vooruitzichten, bepaalden zich toen nog maar enkel tot vergenoegingen, waaraan myn hart niet het minste, en myne heerfchende en tot nog toe ecnigfte hartstocht, de ydelheidnamentlyk, alleen aandeel had. Maar toen ik u dienzelfden avond tegen over de Gravin zag zitten, en getuige was van de oogwenken die gy met elkander wis.felde, en aanhoorde wattusfehen u beide gefproken wierd, wist ik niet wat my overkwam. Ik had in myn geheele leeven nog nooit iets diergelyks gezien of gehoord, noch nimmer datgeen gevoeld, wat ik toen gevoelde. Ik wierd door een nieuwe en onbekende hartstocht geheel doordrongen, F 4 Nooit  (ss y Nooit heeft de aandoenelykfte rmrfiek, die indruk op my gemaakt, als uwe Item. Ik zag door uwe oogen, als in een nieuwe waereld van gelukzaligheden. Helaas! zeide ik in my zelvi, het recht om die gelukzaligheid deelachtig te worden, is verbeurd ; want nu gingen myne oogen voor de eerstemaal over mynen elendigen toeftand open. Nooit, dagt ik, zal ik op dusdanige wyze, liefde om tegenliefde wisfelen. Ach ! geene tegenliefde, zuchtede daarop myn bekommerd hart ; mogt ik ilegts dat één- geluk deelachtig worden, dat myne liefde, uit enkel edelmoedigheid, aangenaam gehouden wierd! Mogt ik flegts. zoo gelukkig zyn, hem te mogen aanbidden! Wilde hymy flegts veroorloven, om dat onuitfpreekelyk gevoel, dat hy my nr boezemd, in zyne aanfchouwing te genieten ! My flegts de weldaad toertaan, van zynen adem te mogen leeven! De wellust, dat ik hem moge bewonderen! en zomtyds die oogen weder te zien, die aan myn gemoed £en nieuwe hemel geopend hebben.— Ik  C3o) flendige ! vervolgde zy, terwyl zy verfchriktvan haare ftoel opfprong: wat heb ik gezegd?-Ik ? — Verlaat — vlucht, van dit verworpen fchepzel. Alles wat ik van u hoopen durf, is, 'dat gy edelmoedig genoeg zyt, my vergiffenis te fchenken. Laat my over aan myn eigen noodlot. Zo als dit tegenwoor-. ■ dig op my werkt, kan het my niet lang meer kwellen. Dat zal het ook niet doen, Laura. Al wie zyne fchuld op die wyze gevoeld , als gy, kan die ook weder goed maaken. Schep moed, en laat ik, wannger"ik weder koom , u bedaarder vinden. Myn God ! riep zy , zo ben ik dan niet geheel en al ongelukkig? Gy wilt wederkomen? Gy verwaardigt my om weder teko* men? Is het mooglyk ? Durf ik dat geluk hoopen ? Ja , by al dien gy belooft, u zelve gerust te willen ftellen. De hoop alleen, die gy my geeft, kan u daarvoor borge zyn. De vreugde brak toen voort, gelyk een helF 5 <^  dcrt ligtftraal, door de vochtige nevel die haare oogen bedauwde; zy vergat uit enkel blydXchap dat ik een proteftant ben, en wenschte my in 't heenengaan, dat de gezegende maagd my alle myne goedheden mogt vergelden.  (9i ) ywr-ri . ■.= -r-r ■ ===a VYFTIENDE BRIEF. Gisteren bezogt ik Laura , en (loop ongemerkt in haar vertrek. Zy lag op haar fopha, met gevouwen handen, en (liep. Haare bevochte wangen, en de traanen-droppelen die nog vcrsch op haare vingeren zichtbaar waren , gaven my te kennen , dat zy nog niet lang in flaap gevallen was. Nevens haar lag" een paternoster. Was 'er nu maar flegts een zandlooper en doodshoofd by geweest, dan had zy de fchoonste afbeelding der boetvaardige Magdalena kunnen voorftellen. Met vreugde had ik toen , voor één oogenblik het vermoogen te bezitten van weldaadige befcherm-engelcn , om aan eene beangfte ziel troost inteboezemen, jaaren van myn leeftyd willen mis- fen.  C90 fen. Ik befchouwde haar een korte poos met aandacht, en ging even zo zagt en ongemerkt weder heenen , als ik daaj gekomen was. Zr s«  (93? ZESTIENDE BRIEF. ' "T aura heeft gelyk. Ik heb nooit ongelukkiger fchepzel als zyis, gekend. Alle overige kwaaien, waarmede de liefde zoo verkwistende is, kunnen op verre naa die niet opweegen, welke dit arme meisje boven haar hoofd hangen. Eene getrouwe minnaares, die haareri minnaar, op wat wyze ook, verliest, is altoos onzer medelyden waardig; maar zodanige is niet ten vollen ongelukkig; wantzy heeft blyderdagen gezien , en kan door eene aangenaame herinnering , de drukkende last van haar tegenwoordig ongeluk verligten. De bewustheid van haare trouwe alleen, zal haar niet geheel en al troosteloos laaten. Het lyden van eene minnares, die zonder met Laura in een zelf de geval te zyn, te vergeefs bemind , is zo veel te grooter, naarmaate zy tederder en kragtiger bemind; nogthaus word der-  C 94 ) derzelver kwaal door eene, hoewel valfche fchemering van hoop, merkelyk verminderd, of uit deze kwaal zelve zal een bron, zoniet Vart troost, ten minsten van verkwikking voor" haar ontfpringen. Maar wat kan toch de arme Laura verkwikken? Hoe zullen haare •rastrien, ook maar de minste vermindering van haare kwaal uitwerken ? Wel is waar, dat het eerste begin der liefde altoos aangenaam is. De gewaarwordingen Waarmede zich deze hartstocht aankondigt, belooven eene groote menigte van gelukzaligheden, van welke zy ons naderhand de minste laat proeven. De aangenaame verwarring, in welke haare eerfte beginzelen ons dort, gaat met verrukkingen verzeld, die niet befchreeven kunnen worden. Deze vreugde viel ook Laura te beurt, doch flegts voor één enkel oogenblik. Nauwlyks hadzy in de eerde betoverende opgetogendheid haare oogen rondlaaten gaan , om te ontdekken of haar ingebeeld geluk , iets meer mogt zyn dan een droom, of zybefchouwde, albeevendc, den gefieelen rampzaligen om  ( 95) omvang haarer elende. Eerst had de liefdé haar de oogen en een vooruitzicht in derzelver hemel geopend, om aan dit meisje naderhand, door de tegenoverftelling van die vreugde, op welke zy al haar recht verloren heeft, het affchuwelyke van haaren wezendlykeu (laat, met zo veel te meer levendigheid te laaten ondervinden. Alles wat by andere verliefden de hoop en het verlangen voedt, wordtin haare ziel enkel wanhoop. Wel verre van gegronde hoop te mogen koesteren,om het geliefde voorwerp eindelyk eens te bezitten, blyft haar geen andere vêrwagting over, dan defchandedie eene elendige verworpeling bedekt, welke man verfmaadt, terwyl men dezelve liefkoost; en in plaats van het loon eener gelukkige liefde deelachtig te worden, kan zy ten hoogstên de fchandelyke omhelzingen vervvagten, die aan eene ligtekooi te beurt vallen. Op deze wyze ontfpruiten voor haar de onlydelykfte kwaaien, uit haare eigen hartstochten; en hoe minder moeite het haar  haar eertyds koste , deze te bevrêedigcri 4 zo veel te verfchiïkkelyker moet haar thans haar noodlot toefchynem Zy heeft zonder' hoop, zondereer, zonder hulp, de liefde keren kennen, alleen om na derzelver gei lukzaligheden te vergeefs ste fmagten. Doch wat Laura dus in haare eigen 00gen vernedert, verhoogt haar in de mynei Deze uitfpruitehde hartstocht overtuigdmy* dat'de zaaden der deugd in haar harte niet verflikt , maar alleen onderdrukt, en flegts door eene lange gewoonheid, die als het ware een harde körst om dezelve getrokken had $ in haare groei verhinderd geweest zyn. A1-» leen deze hartstocht bedekt al het fchandelyke haarer voorige levenswyze, gelyk het jeugdig groen een aardryk, dat te vooren woest en onvruchtbaar was. Om dezer hartstocht wille, kan ik dat arme meisje nu reeds niet langer verachten; en mogt dezelve eens, waartoe zich geen geringe hoop opdoet, de overige deugden, die nu nog in haar verborgen leggen , insgelyks doen uifc» fpruitcn, dan kan en wil ik haar myne hoog- aeh  C "97 ^ achting even zo min weigeren , als thans" myn medelyden. Doch wat zal ik tot haare toekomende rust Veel k unnen toebrengen ? Wat kan zy van my vcrwagten, dan die zwakke deelneeming, op welke een voorwerp desmedclydens, dat nog zo veel gevoel van eere overgehouden heeft, als noodig is haare eigen fchande te ontdekken, van iedermenfchelykhart mag hoopen? Het zou niet eens betaamelyk zyn, wanneer ik over haar eigen tocftand met haar fpreeken wilde. En wat zou het baaten, indien ik die afkeerigheid nog vermeerderde , die zy nu reeds daartegen opgevat heeft? Nog minder durf ik haaraanraaden, die ievenswyze te verlaaten. Zo ik inaar één enkel woord over dat onderwerp met haar fprak, dan zou ik haar misleiden moeten , nadien zulks het aanzien zoude hebben, als of ik haar nader aan my verbinden wilde, dat echter nimmermeer gefchiedcn kan. En zou zy daardoor haare toeftand verbeteren, wanneer zy haare leÖ Veiis-  venswyze veranderde? Het grootfle ongeluk van eerlooze bezigheden is , dat men by dezelve te verlaaten, niets hoegenaamd kan winnen. Z E-  C 99 ) ZEVENTIENDE BRIEF. Teen ik heden de vermaarde St. Peters* kerk bezogt, óverdagt ik by my zei* ve, wat voor eene uitwerking het eerfte gezicht daarvan op u zou hebben, nadien onze St. Paulus-kcrk te Londen , reeds eert zo fterke indruk op'u gemaakt had. Be, die Veel minderaandoenlykben, alsgy, endoor: geene uitterlyke voorwerpen zo ligt getroffen Word, kan, hoewel ik deze kerk nu alzo» menigmaal bezien heb, die majestueuze plaats Welke ons tot dezelve brengt, nooit betreden , of deszelfs verheven grootschheid , doet elk onwaardig denkbeeld terftond uit myn gemoed verdwynen. Wat zou van u worden, Saint-Preux , wanneer gy tus* ichen eene eerwaardige vergadering van heilige en groote mannen, tusfehen de gewelven die den toegang des tempels omringen, en tusfehen de vcrkwikkclyke regenbuïjen der G e. twee  C lod o twee fonteynen die daarvoor geplaatst zyri de trappen naderde , en het plechtig wal tergeruisch aanhoorde, dat om zoo te fpreeken, de naby zynde bron der onllervelykheid, de Godheid zelve, in den tempel aankondigd? En wanneer gy dan die heerlyke gedenkzuil voorby gingt, die op het midden dezcrplaats , gelyk het vvcezen der Godheid onverdeeld , zonder ontleende cieraad van hieroglyphen, door eigen innerlyke waardyverwonderingswaardigis, en zonder zicht-, baare bevestiging daarftaande, op den rug van vier verbaazend groote leeuwen, die aan zyne voeten liggen, zich trotsch ten hemel verheft ? Neen &?/«/-Pr verfpreid noodwendig een bitter verdriet en i'chrik over vermaaklykheden , en maakt dat de liefde een afkeer van dezelve krygt. Zulke eleudige zielen, die met geen ander oogmerk II dart  c tu) dan de voldoening hunner toomeïooze driften tot haar naderen, worden in fpyt van zich zelve, zo haast zy de wederkcereude deugd in het voorwerp hunner wulpfche begeerte aantreffen , door eene te vooren nooit gekende hoogachting overmeesterd; zy vergeeten de gewoone taal van ongebondendheid, een onwillekeurige verbystering vergiftigd hunne ontvlamde begeerten, endoor dit fchouwsfpel der wreekende deugd getroffen, keeren zy terug, haar beklaagende, en befchaamd over zich zelve. En nogthans blyft Laura in dezen onteerenden ftaat. De wanhoop heeft haare ziel overweldigt, en biedt haarden allerbittersten beker aan. Zy drinkt daaruit met groote teugen, en, ongeduldig over de bewustheid haarer eigen fchande, fpoedt zy zich, om die tot den laatftcn druppel toe uit te drinken, Zomtyds houdt zy, uit achting voor mynelesfen. wel een tydlang daarmede in, doch alleen om zich kort daarna, zo veel te erger aan haare wanhoop overtegecven. Te-  C i*5 ) Tegen den Cardinaal, die haare deugd gckogt en haare eer geroofd heeft, berst zy uit in de hevigfte verwenfchingen , en zy verhaald dikwyls in haare verbittering, zulke affchuwelykheden door hem gepleegd, dat zyn purpereklecding daardoor gitzwart gemaakt word; Dat arme bedorven meisje, dorst nu en dan na Wraak, even als of haare eer door wraak herfteld kon worden. Nu eens wil zy zich voor de voeten van den heiligen vader nederwerpen , en den Cardinaal aanklagen ; dan weder tracht zy haar bekneld hart, door fchriftelyke verwytingen een weinig lucht te geeven , maar nauwlyks heeft zy haaren brief aan dien bederver,haarer onfchuld begonnen > of die word, als veel te zwak zynde , oogenblikkelyk weder Vcrfcheurd. Hoe zeer ik haar door alle middelen tot bedaaren poog te brengen, wil ik haar echter dit laatfte voornemen niet afraaden, alzo het misfchien van een' goed gevolg zou zyn , en 'den Cardinaal bewecgen kunH 2 nen$  neli, om haar een jaarlyks penfioen toe te leggen, gelyk reeds voorlang zyn plicht geweest was. TWEE-  TWEE-EN-TWINTIGSTE BRIEF. De Gravin is woedende van minnenyd. Zy dreigt Laura, en ook my. Alle lauwrierboomen in haare tuin , zyn reeds op haar bevel uitgeroeid; zyzegt, datzy de naam daarvan niet kan dulden, en het zal zeker perfoon , die dezelve draagt , niet veel beter gaan. Zy fpreekt nu van byna niets anders dan flegte vrouwlieden, en hoe onbegrypelyk, dat een man, die niet geheel en al dier is , eenig genoegen in den omgang met zoortgelyke ichepzels kan vinden.— Had ik wel ooit kunnen droomen , zeide zy deze morgen tegen my, dat Eduard zich zo verre zou hebben kunnen vei*gcetcn. Die trotfche, die wyze Engelschman, die by een vrouw van den eersten rang, en die ten opzichte van veele andere gaaven ook van de minste niet is, den dcugdzaamen, ja denPhilofoophvertoonen H 3 wil-  C n8 ) Wilde, kleeft nu gelyk een vinkje aan de lymroede, aan de verleidende bekoorlykheden van een gerieffelyk juffertje. Die ten minsten niet gehuuwdis! voegde ik haar vry fchamper toe, en op een toon , die tot in haar geweeten moest doordringen. Dat gerieffelyk juffertje, dat gy bedoeld, is op zekere wyze vry, en haar misdryf, zo zy 'er een begaat, treft haar zelve het meest. Zy ontroofd geen echtgenoot wat hem alleen toekomt; en verdient ook by gevolg zekere bynaamen niet, die ik thans niet eens zal liitfprecken. De Gravin wist van fcbaamtc niet, waar zy haare oogen zou henenwenden; doch dewyl ik myn oogmerk hiermede reeds bereikt had, kwam ik ook aanftonds haare verwarring weder te gemoct. Laat ons billyk zyn, myne waardfte Gravin, vervolgde ik , op een zagter toon, toegevendheid tegen andere , ontfchuldigd de al te groote toegevendheid tegen ons zelve. Maar zeg my eens, zedert wanneer kent gy Eduard zoo laag van ziel, dat gy zyn gedrag ten haarën opzien-,  C»9Ü gichtc, aan geen andere oorzaak, dan eene wellustige liefde kunt toefchry ven ? Is niet het medclyden een zoort van tol, ons door de natuur opgelegd? en heeft niet ieder ongelukkige het recht, die in haare naam van ons tc eisfehen? Moest ik dan de nrmt Laura aan haar rampzalig lot overlaaten ? En hoe kon ik haar, boetvaardig en hulpeloos als zy is, myn troost en byftand weigeren ? Al gefchiedde het dan maar alleen , voegde ik met een lachend weezen daarby, omdat de Gravin Malatista zelve , haar aan my 'aanbevolen heeft, Zy begon hierop een weinig te bedaaren , doch begeerde en drong 'er zeer fterk op aan , dat ik haar beloovcn zou oLaura nimmer weder te zien. Toen ik zulks niet wilde noch kon belooven , begon zy op nieuw- te dreigen; misfehien had ik deze onaangenaame twist nog langen tyd moeten uithouden , indien het uur om na de opera tc gaan, ons gefprek toen niet afgebroken had. Ik verzelde haar derwaards. Men fpeelde H 4 dc  ( 12© ) de verhaten Dido. Zy fchimpte bynazon* der ophouden op den armen zanger, die de perzoon van Dido voorflelde, en riep eens; elendig halfmannetje! zoo overluid, dat men zulks in de naaste loges hooren kon, en van alle kanten de hoofden uitftak, om te zien van wien deze woorden voortkwamen, De gebaarden en het gelaat der Gravinne , voltooiden alles wat aan het flaauwe fpcl van dezen zanger ontbrak; en ik, of ik wilde of niet , vertoonde in ter genftelling van haar, de koude en vroome /Eneas. DRIE-  ( 121 "> < <9> DRIE-EN-T WINTIGSTE BRIEF, o Qiabit Preux! wanneer iknooit geloofd had, dat deugd en onfchuld haare pnzichtbaare befchermengelen hebben, dan moest ik zedert gisteren zulks beginnen te gelooven. Ik bad gehoord dat in de Kerk van St.—, des avonds het Mifererevm Jome/Ii zou gezongen worden, om deze plechtigheid by te woonen , ging ik derwaards, en plaatste my, om die in zyne volmaaktheid onge(loord te genieten, in de hoek van een kapel. Dit ftuk is een wezendlyk wondervan konst; zo eenvouwdig, en evenwel zouitjiccmend aandoenlyk; het is moeijelykvoor den zanger, terwyl het zeer ligt en diep tot }n de ziel doordringt. My dunkt het is nog verhevener, volmaakter, en ryker van (tof, dan het nooit II 5 g£-  C »« ) genoeg bewonderde Stabat Mater van Per* golefe. Ik wierd door het zoet geweld dezer betoverende harmonie overmeesterd, Het was eveneens, als voelde ik my gedrukt door een zwaare last van misdryven. Ik hadmy zelve in dat oogenblik ter aarden nederwerpcn , en geheele becken van traanen vergieten kunnen. My dunkt, dat 'er nauwluk één zo groot e zonde is, waarvan men de vergiffenis , ten tydc eener zo fterke gemoeds beweeging , als door deze mufiek uitgedrukt en voortgebragt word, niet van den hemel zou kunnen affmeeken. Ik weende, gelyk Dante zich uitdrukt, in alle myne zinnen en gedagten. Toen alle toegangen van myn hart aldus voor de edelfte en beste denkbeelden geopend waren 4ging ik natuurlyker wyze tot de zulke over, die my het allerwaardsfte zyn. Ik dagt aan Julia en u, en beweende het ongelukkig lot uwer liefde. Ik dagt aan Laura en beweende haare zonden. De rampzalige toevallen, aan welke de lydendc menschheid onderhevig is, wemelden een  ( 123 ) een tyd lang In myne gedagten; doch verheve» ner denkbeelden verftroöiden dezelve weder. My dagt, de deugd zelve verfchcen in al haare verkwikkende glans voor myne oogen; haare tegenwoordigheid die ik myvast verbeeldde, verrukte my nevens haar in onbekende gewesten , alwaar de beelden van al wat fchoon en edel is, myne verheugde ziel te gemoet kwamen. Toen ik eindelyk, van al dit droomen vermoeid, de oogen weder opfloeg, hoorde ik geen meer mufiek, en zag niet één mensch om my heen; de kaarsfen waren alle uitgeblust, nog maarééne blinkende lamp, fchemerde eenzaam voor het hoog altaar, pn verfpreidde haare zwakke lichtllraalen door deze heilige nacht des tempels. Ikftondop, vond de deuren overal gefloten, en my zelve aan de huivering deinacht, in een eenzaame kerk blootgelteld. Dewyl ik echter lang gewenscht had zodanig fchouwfpel by te woonen, was my het tegenwoordige zo veel te liever, om dat ik het aan zulk een aangenaame oorfprong te dan-  C 124 ) danken had, en gaf derhalven my zelve geheel en al over, aan de diepe indruk, die dit geval op myn gemoed maakte. Dc akelige ftilte die alom heerschte, en in welke de rondom ftaande beelden van Heiligen en groote mannen, my. als het ware aanvaarden, toonde my met eene ftomme welfprekendheid het duistere doel der menfchelyke grootheid aan, alwaar derzelver levensbronnen opdroogen, en een yskoude grafzerk, de grenspaal haarer hoogmoed word. Tei> wyl ik dit ftilzwygende overdacht, begon wat ook zelfs dit doel trotzeerd, meer en meer in myne ziel te ontwaaken. Nooit befpeurde ik in myn gemoed meer achting yoor de deugd, noch grooter begeerte om de een of ander fchoone daad ten uitvoer te brengen, die myne naam, in plaats van op marmer, ip de harten der mcnfchcn en van het nakomelingfchap onftervclyk zou maaken. Ik wenschte dat alle groote en edele zielen , uit alle wacrclddeelen daar byëen mogten zyn (en ik vrees die kleine ruimte zou dezelven zeer ligt kunnen bevat.  vatten) om met en nevens dezclven tezweéren, dat wy de wetten der natuur altoos getrouw zouden nakomen. Haat en verontwaardiging tegen de onderdrukkers en tyrarinen der aarde, deed myn hart zwellen.—1 Ik Wandelde middelerwyl tusfehen de pilaaren van graniet en grieksch marmer, met rasfe fchreclen heen en Weder, en hoorde geen ander geluid, dan de echo mynervoetfhppen, en de klokkeflag, die het uur van middernacht aankondigde, wanneer eensklaps een gedruis aan de deure, my uit mylie buitenfpoorige droomeryen opwekte. De deur wierd geopend. Eerst kwam eenCapucyn binnen, een tweede volgde met'een vrouwsperzoon, en hierna kwam een derde', die de deur agter hen toefloot. Ik plaatste my een weinig ter zyden af, van waar ik myne nieuwsgierigheid, om het gevolg hiervan te zien, ongemerkt voldoen kon. Zy gingen, ftilzwygende, naar het hoog altaar. Een zwarte fluijer bedekte het vrouwsperzoon , dat door deze monniken geleid, zo my toefcheen , als met tegenzin voortgefleept wierd.  wierd. Zy hield een witte doek vóórhaar aangezicht; en toen zy eens de oogen oplloeg, en het licht der lampe die befcheen, merkte ik dat zy weende. Myn God! riep zy eindelyk uit, en terltond herkende ik Laura aan haare ftem ; wat zal lk te dezer plaatzedoen? en dat om middernacht? Gy lacht en fchynt Zo gerust te zyn; kunt gy my ook iets van die gerustheid mededeelen, die u zoo gelukkig maakt? Ik floop zoetjes nader, vol verbaasdheid en nieuwsgierigheid. Nog meer;, gal' een der monniken haar ten antwoord. Doe het dan , en God zal het u honderdvouwdig bclponen. Kniel! Zy knielde. Bid zeven Paternosters. Zo veele bad ook de heilige Candida, eer zy van het leeven ter dood gebragt wierd. Hebt gy my daarom hier gebragt. Verdient gy het niet ? Maar al te wel. Doch zeg my, heeft de Car*  C li? 3 Cardinaal zelve dit bevolen?— Toen ik zag dat zy zoo llandvastig was , wilde ik dit afgrysfclyk toneel nog vooreerst niet flooren. Zyne Eminentie zelve. Dank zy hem daarvoor. Ily was altoos zeer goedertieren jegens my, en poogde geduurig myne wenfchen voortekomen. Zeg hem, dat hy my nooit grooter weldaad beweezen heeft, als deze. Geef hem ten teken myner dankbaarheid, het dierbaarfle dat ik by my heb.— Dit zeggende nam zy een gouden fnoer van haare hals, die ik haar dikwyls had zien omhebben, en waaraan het afbeeldzel hing van eene vriendin, diezy in haare vroegste jeugd gehad had. — En gy , goede vrienden, deel deze kleinigheid onder elkander.— Zy nam haare oorringen af, en gaf die aan één dezer monniken, die monnik genoeg was, dezelven, eer hy die by zich flak, tegen het licht te houden,om dc waarde daarvan te onderzoeken.— Wanneer ik myn gebed gedaan heb , vervolgde zy, kunt gy uwe plicht volbrengen.  C "8 ) Laura bad hierop een tydlang in ftiifi aandacht, en met een blymoedig gelaat; maar eindelyk berste eensklaps een traanenvloed uit haare oogen. Op dit oogenblik zag' ik een vervaarlyk groot mes, in de hand van een dezer monniken blinken, terwyl de twee andere bee-> zig waren de zerk van een grafkelder op te ligten. Dit gedaan hebbende omringden zy haar, en één van hun haalde een groote zak te voorfchyn, waarin zy na alle vermoeden dit offer fleeken wilden. • Nu wierd het tyd dat ik daartusfehen kwam. Laura, riep ik, eer ik haar nog naderde, fehrikniet, Eduard is hierom u te redden! Dit zeggende, drong ik met de bloote degen in de hand, door dit fchandelykmoordricht, vatte Laura by de hand, en op he* gezicht van myne kling alleen , weck dit gefpuis zidderende terug. Het mes viel den daartoe beftemden moordenaar, uit zyne beevende,vuist op de marmeren bodem, en gaf een vreesfelyk kletterende weerklank. Mons-  (Ï20) Monsters! onder het eerwaardigftc mas* ker vermomde booswichten! riep ik met een dreigende Rein; gV zyt te eerloos om doof my geftraft te worden! Maar ik ken u; en geheel Romen zal. u aan een plaatis leerert kennen, die voor uwe föhanda nog op verre naa niet befchimpélyk genoeg zal zyn. Zy vielen op hunne kniën, en fmecktcn 'om genade* Ik rukte den één zyne lleutels uit de hand, en leidde Laura weg, diemy ondertusfehen fmcekte dat ik haar mogt haten derven, cnmyop eene tedere wyze verweet, dat ik haar van deze troost, deeenigfle die zy thans vefvvagten kon beroofd had. De monniken bleeven, als verReend, op haare kniën leggen; ik floot de kerk- deur' • open, toen weder agtermy toe, en nam dc fleutels mede* Ik geleidde Laura, die fchrikkelyk beefde , na haare wooning $ alwaar zy een weinig bedaard zynde, my verhaalde , dntzy in een aanval van Wanhoop, een zeer u-her-, pe brief, die met dé bittetRe bedreigingen I en  C 130) ert verwringen opgevuld was, aan den Cardinaal gefchreeven had; op dezen brief had hy met de zagtzinniglle en vleijendfte uitdrukkingen geantwoord, en haar verzogtop een derde plaats te komen, daar zy elkander in vroeger tyden dikwyls ontmoet hadden. Daar gekomen zynde, was zy door deze drie monniken uit naam van den Cardinaal ontfangen * en na de kerk gebragt. Ik poogde haar, zo veel ik kon, moed in te boezemen , en zond uit voorzorg tegen alle onaangenaame voorvallen, twee van myne bedienden in haar huis, om hetzelve te bewaaken, Alzo ik thans weinig trek tot llaapen had , begon ik aanflonds dezen brief, en wilde het overige van de nacht befteederi, om u dit voorval te verhaaien. Zo haast het dag word, denk ik naar den gepurperd'en huichelaar te gaan, en zal hem dan een fpicgel voor oogen houden, in welke hy, niet zyn momaangezicht, maar wel degelyk zich zelve zal befchouwen: hy zal dit meisje, zo veel als mooglyk is , voldoening geeven , of de braaf-  ( I3Ï ) braafheid van eenen Engelschman, dia weet wat de waare eere is , tot zyn fpyt Jeeren kennen. I 2 VIER-  VIER-ËN-TWINTIGSTE BRIEF.» T^e Cardinaal was dezen morgen ten elf 1J uuren, toen ikmybyheroliet aanmelden, nog te bed. Ik kreeg na lang toeven eindelyk gehoor, alzo ik hem liet zeggen, dat ik zyne eminentie over een zaak van het uitterfte belang fpfecken moest. Hy ilond half droomende, met een roode fluweele muts op zyn hoofd, in een zyde damasten flaaprok van dezelfde kleur gekleed, Voor den haard, en had een vuurfcherm in Zyne hand* Ik zeide hem dat ik een vreemdeling was, die in een zeer dringende zaak zyne befchcrming kwam verzoeken. Vreemdelingen, antwoordde hy met eene gemaakte Vriendelykheid, hebben dubbeid recht op de befcherming der Overigheid. De  (133) De zaak, vervolgde ik , betreft niet zq zeer my zelve, als één myner bekenden, die in de voorleden nacht op de onmen-. fchelykfte wyze behandeld is ; het is een jonge romeinfche jufier, en ik heb oorzaak om my haarer aan te ..eemen. Hoe is haar naam ? Laura. Laura , hernam hy een weinig getroffen , is bier te landt een zeer gewoone naam. Misfchien kent gy haare familie-naam niet? Pifana, Hy aarfelde van verbaasdheid een weinig agtcruit, en hield de vuurfeherm voor zyn aangezicht; maar deze beefde zodanig in zyne handen, dat hy het kwaad nog veel erger maakte, en zyne gemocdsbeweeging daardoor te meer verried. Indien zy dood is, zcide hy, in de verwarring waarin myne woorden hem gebragt hadden, welke hulp kunt gy danby my komen zoeken? Ik herinner my niet, uwe eminentie tot I 3 5>°S  C 134 ) nog toe gezegd te hebben , dat zy dood is.— Hy wierd nu rooder dan zyne muts, en was zonder deze treffende aanmerking , misfehien de geheele dag zo wakker niet geworden , als hem myne woorden maakten. Ik wilde fmeeden terwyl het yzer heet was, en vervolgde dus: zyne eminentie en ik zyn onder vier oogen, en gy kent het noodlot van de arme Laura beter dan ik. Een gelukkig toeval heeft my in de voorleden nacht een werktuig gemaakt , om haar leeven te redden. Zy verdient uw medelyden, en kan de elendige ftaat waarin zy tot nu toe geweest is, niet langer uithouden. Indien ywe eminentie haar geliefde te onderdennen , en zy meent een gegronde aanfpraak op dien eisch te hebben, dan zou haar on•gelukkig lot daardoor eenigermaaten verzagt kunnen worden. Hoe? Wat raakt my deze Laura? Ken ik haar dan? Wie zytgy, d'emy in dezer voegen , zo onbefchaamd, overeen flegtvrouwsperzoon durft aanfpreeken ?— Hy veifprak zich hier ten tweedemnale, alzo de woorden ;  035) den: flegt vrouwsperfoon aantoonden, dat hy haar kende.- Weet gy wel, vervolgde hy, tegen wie gy fpreekt ? Tegen Laura s verleider, gaf ik hem vrybits ten antwoord , gy zyt het, die dit meisje moede zynde, of om uwe hoogejaaren nu niet langer noodïg hebben de, dieongelukkige , in den voorleden nacht voor goed en al uit den weg hebt willen ruimen. Onbefchaamde! Toen hy dit woord uitte , haalde ik de fleutels voor den dag. Deze ,zeide ik, terwyl ik daarmede een weinig rammelde, deze zyn de fleutels van de St.- kerk, die tothetmoorddaadigtooneel beftcmd geweest is, waarvan gy gaarne zoudt fchynen geene kennis te hebben. Ikgaaheenen, om die voor de voeten van den heiligen vader neder te leggen. Ik ben Lord Bomston, een vriend van uwe nicht de Gravin Malatestd. Deze fleutels en myn naam, zullen, voor de waarheid van hetgeen ik daar ontdekken zal, borge biyven. I 4 Zo  ( &) : 'Zo als ik in begrip was om heen te gaan, trok by my terug. Niet zo haastig, Milord, zeide hy, met een lachend weezen. Wat wilt gy dat ik voor die kleine basterd doen zal? Wat aan haar basterd is, komt geenzins óp reekening van het meisje zelve. De begeerde voldoening, hoe weinig die ook overeenkomstig is met het aan haar tocgebragtc, leed , zal niet meer bedragen dan een klein jaargeld van vyfhonderd dukaaten. ' Zal? En dit zal, van u? Ei lieve laat eens zien , wat my • daartoe verplichten zal? Indien niet uw eigen verfland- en dc bil-, ïykheid, dan heb ik hier de fleutcl tot uwe. 'geldkist. Ik fleldc vervolgens de lyf-rentebrief op £ hy ondertekende dezelve, en moest een jaar vooruit betaalen. Dit verricht hebbende, zond ik alles te zamen aan Laura, met een briefje , waarin ik haar de geheele1' toeftand der zaak verhelde , en nu ben ik ongeduldig om te wee-. X tcn^  ( 137 ) ten, hoedanig gebruik zy daarvan zalmaakeu. * * % Nog eer ik deze fluit, ontfang ik een briefje van Laura, met bericht, dat zy zich tcrftond na dat ik van haar afgegaan was , in het Kloosrer te * * begeeven heeft; zy verzoekt my dat ik haare terug geblccven zaaken redden, en haarebcfchermer blyven mag. Ik ging op ftaande voet na haare wooning, en liet tcrftond , hoewel nie t zonder veele tegenftand te ontmoeten , alles wat haar toebehoord inpakken, en naar het klooster brengen.  C 138) Ib=:-=x = "-^fr VYF-EN-TWINTIGSTE BRIEF. ry^ocn ik, na dat de zaaken van Laura in order gebragt waren , dat meisje in haare nieuwe verblyfplaats bezoeken wilde, hield myn koetzier juist op eenzelfde oogenblik voor de poort van het klooster ftil, dat de Gravin in haare koets daaruit reed. Zy knikte my toe, met eene allerkwaadaartigfte glimlach. Ik beefde voor Laura, vloog de trappen op , en in het fpreekvcrtrck komende, vond ik daar deze nieuwe kostjuffer, in't midden eener kring van nonnen. Nog heden dezen dag, (riep de eenejmoet zy het klooster uit! Wat een onbefchaamd fchepzel! (riep een andere) zal een vrouwsperzoon, zo als zj is, ons klooster ontweijen? Na dat ik alle deze nonnen , dc den na de ander, met een minzaam wezen gegroet had  C 139 ) had, waarbydeze nogthans in myn gelaatjigt een kleine twyffeling aan hunne zelfeigen heiligheid leezen konden, keerde ik my eerbiedig na de Abdisfe, en fprak haar met deze woorden aan : alzo ik de perzoon ken, die naar my toefchynt het onderwerp uwer gefprekken is, zo zy het my geoorloofd u tevraagen, wat toch haare misdaad zyn mag ? Zo haast Laura, die tot hiertoe haar gezicht neergeflagen hield, myne ftem hoorde, floeg zy terltond haare oogen op, en liep naar het traliewerk. De Gravin Malatesta, zeide zy, is zo even hier geweest, en heeft my als het fchandelykftc fchepzel van geheel Romen afgefchilderd , en hierom wil men my niet langer in het klooster dulden* Ik verzogt haar te gaan zitten, en niets te vreezen. Hoewel, dus fprak ik deze geheele vergadering aan, dit toeval aan myne vriendin /.eer onaangenaam zyn moet , heb ik nogthans daaraan te danken , dat ik thans het ge-  C H° ) geluk mag hebben, om eene zo luisteiryke vergadering van onfchuldige, en alleen den hemel toegeweide fchoonheden, byëen te zien. Wat zyt gy alle gelukkig, dat gy dc verzoekingen, waarvan de waereld helaas ! wcmeld, zo ongefchonden ontwecken zyt! Gy hebt, te gelyk met uwe fchoonheid , derzelver grootfte cieraad , de onfchuld, in volkomen veiligheid gebragt, en vertoond thans aan hemel en aarde het fraaiste fchouwfpel, dat de geheele natuur ergens opleverd. . Terwyl ik deze woorden fprak, fchoof de ééne haare lluijer een weinig terug, dc andere fuik een klein en welgemaakt voetje vooruit, in'tkort,'er was nauwlyks een onder haar alk, die my nie t door het één of ander teeken, of door zekere beweeging deed twyffelen , of deze heilige zusters niet by haar zelve wenschten, om hoofd voor hoofd een gedeelte van Laura's fchuld op haare reekening te hebben. Deze Juli'er, vervolgde ik, is op verre naa zo gelukkig niet. Zy wierd ia haare eer-*  ( Ut ) feerfië jeugd verleid, en was reeds ftrafbaar 5 eer zy het zelve wist. Doch zy keerde eindelyk weder tot haare plicht, en verkoos uit een hartgrondig berouw deze heilige plaats, om in dezelve voor haare misdryven te boeten. Gelieft flegts aan de fchoone zondaresfe Magdakna te denken ; de Verlosfer zelve, had een welbehaagen aan haare boete. Gy fpreekt zeerwel, myn heer, antwoordde de Abdis; maarvehnitswy de eercniethebben u te kennen, zult gy ons wel ten besten willen neemen, wanneer wy aan uwe woorden en verzekeringen dat geloof niet kunnen geeven, dat dezelve waarlehynlyk Verdienen. Ik bad die eerwaarde dame, dat zy flegts haar oordeel tot morgen geliefde op te fchorten, en beloofde voor de waarheid van het geen ik thans gezegd had, alsdan een borg te zullen brengen , die haar terftond alletwyf* fel zou benecmen ,• welk verzoek door dc Abdis aangenomen wierd. Van hier ging ik oogenblikkelyk na den. Car-  C 142 ) Cardinaal, die my beleende, dat de Gravïii deze laatfte flap ten nadeele van Laura, met zyn medeweten en goedkeuring bad ondernomen ; hy gaf vervolgens ook te kennen, dat zy van de moorddaadige aanflag in de kerk geweeten, en geen gering aandeel daaraan gehad had. Ik overreedde hem, haltdoor fmeekingen en half door bedreigingen, om een' van heiligheid druipenden brief, door welke hy zich op zekere wyze voor Laura borg ftelde, aan de Abdisfe te fchiy"'ven. Deze bragt ik zelve naar het klooster, en Laura loopt thans geen gevaar, om daaruit verjaagd te worden. ZES-  ( 143 ) ZES-EN-TWINTIGSTE BRIEF. ■A Hes Saint-Preüx, wat over het algemeen ■genomen, van de voormaalige groot" heid en heerlykheid der aloude Romeinen is overgebleeven, beftaat enkel in marmer en ia hunne nagelaaten fchriften. Geene fpooren zyn hier thans, ja niet het minste overblyfzel meer te vinden , van die verheven denkwyze, die eertyds als eene dochter der vryheid, hunne edele zielen kenmerkte. Deze is zo volkomen , zo geheel en al uitgewischt, dat'de hedendaagfcbc bcwoonderen van Romen, niet eens in ftaat zyn om het minste denkbeeld te kunnen vormen, van zulke edelmoedige en fchoone handelingen , als hier in vroegere eeuwen byna een dagelyksch werk geweest zyn. En dewyl thans de inwoonderen van deze ftad, om de wezendlykc vvaardy yan eenigzedelyk bedryfte fchat- ten,  C 144 J ten, gëene andereffiëètftafkennen, dan flegts hunne eigen laage en ontaarte zielen , zo word ook zeernattturlyk alles, hetzy goed of kwaad, by dezelve afgeniecten. Deze verbasterde aframmelingen van eert edelmoedig volkj de roem hunner voorouderen onwaardig, en welker bedorven ingekrompen hart alleen voor zich zelve, nooit, of te minsten zeefzelderi, voorzynen evenmensen klopt, kunnen met gcene moöglykheïd begrypen j (want zulks is voor haar een veel te verheeven deugd) dat iets anders dan bloot eigenbelang j de dryfveer myncf dagelykfche verkeering met Laura zou kunnen zyn. Zy befchouwen datnreisjc als een veel te lekker brokje, ter voldoening hunner dierfche driften, dan dat myne oplettendheid voor haar, aan deze aterlingen nietten uitterften verdagt zou voorkomen; Die clendige ilaaffche zielen!— Maarmisfchieii is het deze zedelyke ongevoeligheid alleen, die haar hunne thans zoo nederige en vervallen flaat, verdraaglyk maakt. Want wat •zou anders het vermogen kunnen hebben, bot  C H5) bin dit volk met deszelfs rampfpoedig lotte verzoenen, indien het bekwaam was zuiké verheven denkbeelden tc voeden, als onder andere deze is: dat de onthouding van een genot, dikwyls het heerlykst genot zelve, verre te boven gaat ? Doch om Laura in haare tegenwoordige fchuilplaats niet langer aan haatclyke agtefklap bloot te (lellen , hebben wy onderling afgefproken, dat ik haar in het toekomende wat minder zal bezoeken, en wy ons daarvoor te dikwylderfchryven zullen. Een tweede beweegreden, die my in zekeren opzichte daartoe noodzaakt, is myne eigen veiligheid; alzo ik telkens, wanneer ik naar het klooster gaa of van daar wederkeer, door heimelyke daartoe gehuurde moordenaars belaagd worde, en nu al meer dan ééns, ter' hauwet* nood het gevaar ontfnapt ben, om ift dcrzelvcr handen te vallen. ZB*  ( 146 ) « ' "" » ZEVËN-ÊN-TWINTIGSTE BRIEF.' Bomston aan Laura. "fjoe lang, goede Laura, wilt gy aan dé JLjL fmert gehoor geeven, die het bevallige van uwe jeugd ondermynd? Wanneer zal ik uwe wangen onbetraand, en uwe oogen vroJyk zien"? Hoe lang zult gy de troostgronden hardnekkig verwerpen, die ik u zo dikwyls voorgehouden heb ? Wanneer eens beginnen' een vriendin van u zélve te worden ? Terwyl andere menfchen haare misdryven voor zich zelve en de waereld trachtente verbloemen , en die een geringer fchyn te geeven , fteld gy, onbill'yk en wreed tegen u zelve , uwe misdryven aan de waereld en aan uw eigen gemoed integendeel veel grootervoor, dan die inderdaad geweest zyn. Neen Laura , gy zyt zoo ftrafwaardig mei, als gy u verbeeldt. Ik wil niet zeggen ,■  C 147) gen, dat uwe voorige lceveriswj'ze niét eerloos geweest is; 0 neen , alle glimp van verzagtende toegeevendheid, kan die voor het zuiver oog van waare eere in geen voordeelig licht plaatzen. Maar toen gy op dieri weg gevoerd wierd, op welke gy thans met feene billyk afkeer terugziet, bewandelde gy die met dezelfde onbedachtzaamheid , als gy in een tegenovérgedeld geval, uwe voetdappen op den weg der deugd zoudt gedrukt hebben. Gy kende tóen nog geen Van beide, en wist niet waar dezelve u zou henenleiden. De eerde dap die gy op den iveg derdeugd eri onfchuldgedaan hadt, zou' * éven zo weinig verdiendelyk geweest zyn , als die op de andere drafbaaf Was. Eeri arm hulpeloos meisje, kon ligt, in de zwakdeid van haar nog ongevormd hart, zonder veele moeite verleid en bedrogen worden. Hoe ligt verdikte niet de ydelheid der jeugd, het een of ander zaad van eerbaar nadenken, dat nog onontwikkeld in uwe jonge ziel fchuilde? Het nog Animerend verdand had geen aandeel in uwe misdappen;en gelyk zoi> , R z der  der verftand geene deugden zyn kannen-, zo kan ook zonder haar geene ondeugd plaats hebben. Onweetende waarheen , in een moordkuil gefleept, wie zal u veroordeelen om dat gy daarin geftort zyt? In dezelve te willen blyven , hoewel gy het gevaar van die plaats kende, zulks ware een wezcudlyke misdaad geweest. En wanneer ook deze uwe misftap de verfchrikkelyke naam van misdaad verdiende, is dan uw berouw niet geëvenreedigd met dezelve. Hoe hadt gy aan uw beleedigd geweeten ooit beter voldoening kunnen geeven, dan op die wyze, op welke gy de fchandelyke ketenen eener lange gewoonte eindelyk verbryzeld, en midden in eene waereld van boosdoenders gewaagd hebt, het oorfpronglyk recht der deugd in haare waarde te herftellen? Kan een fterveling aan de hooge Goden wel een fchooner fchouwfpel geeven, dan de tweeflxyd tusfehen zyn hart en de ondeugd? Wcest dan billyk genoeg, beste Laura , om dat geen wat gy in andere verëercn zoudt, in  C 149 ) in u zelve niet te verachten. Gy hebt immers de overwinning behaald; daarom is het tyd, om nu ook de vruchten der zeege te genieten. K 3 AGT'  C 150 ) * ACT-EN-TWINTIGSTE BRIEF. Laura aan Bomston. Myn hart, Milord, fchecn een korte poos door uwen hrief in rust gewiegd ; maar welhaast ontdekte de vrecsfelyke waarheid, dat edelmoedig bedrog. Want, gelyk gy zelve my dikwyls geleerd hebt, niet wat een ander van ons zegt, maar wat wy zelve ondervinden , is de waarheid. Helaas! een flang die het harte knaagt, blyft doof, ook zelfs tegen alle troostgronden des hemels. Hoe zeer die. ook by andere haar licht verfpreideu, kunnen zy nogthans de bange duisternisfe myner ziel niet verdryven. Ben ik dan daarom te minder onteerd, om dat ik buiten myne fchuld ontëerd wierd ? Terwyl dikwyls een ongegrond yer-  ( i5i ) vermoeden, op de eere van een onfchuldig meisje eene fchaduwe kan werpen, die dezelve voor altoos verduisterd; wat kan dan de verworpen Laura hoopen, welker fchande het algemeen gerucht reeds zo zwart gemaakt heeft, als het aangezicht van eenen moor, dat door niets onder de zon kanwitgewasfehen worden ? En al liet de ganfche waereld haar zelve omkoopen of bedriegen, zo dat zy haare billyke verachting jegens. my,in eerbied en aanbidding veranderde, dan zou echter myn eigen geweeten, dat zich niet laat omkoopen, daardoor nimmer verzoend kunnen worden, ó Deugd! 6 ééns ontheiligde en dan voor eeuwig onverzoenbaare onfchuld, hoe bitter wreekt gy u aan hen, die u ongetrouw geworden zyn ! Leer gy my een middel tegen dezegrootfte en tevens verfchrikkelykfte aller kwaaien, tegen de verachting van my zelve, en ik zal dan de hoop op beter dagen, niet geheel en al uit myn hart verbannen. Het is overmaat van grootmoedigheid, Iv 4 Mi'  C 152 ) Milord, die uw edel hart misleid, en als door eene betoovering, de affchuuw die my van rechtswegen toekomt, in medelyden heeft herfchapcn. Deze betoovering zal eindelyk eens ophouden, en dan zult gy in Laura dat vcrachtelyk fchepzel herkennen, dat zy werkelyk is. Ik bezweer u laat het nimmer zo verre komen. Uwe onttoovering zou eene vermeerdering zyn van myn ongeluk , dat my tot wanhoop zoude brengen. Laat my ten minsten die troost, dat ik van uniet veracht geweest ben. Verlaat my dan, beminnenswaardigfte aller mannen, en mogen alle zegeningen des hemels uwe groote, uwe koninglyke ziel bekroonen. Keer, eer het te laat word, uw deugdzaam aangezicht in jtyds van my af, en vestig uwe oogen op een waardigcrvoorwerp. De lucht zelfs, die my omringd, is giftig.; Bedenk wie gy zyt, en wat ik ben. Betoon dan datzelfde edelmoedig medelyden voor uw eigen goede naam, dat gy mee myne etende gehad hebt. Zo dikwyls. als  ( *53 ) als ik li in myne tegenwoordigheid befchou w, moet ik over my zelve van fchaamte bloozen; hefbaar my dan die vernederende denkbeelden , die telkens in my opkomen, wanneer gy uit louter goedheid, my arme rampzalige verre, zeer verre boven myne wezendlyke vvaardy wilt verheffen. Laat my voortaan over aan myn eigen noodlot; dit zal niet altoos noch voor ecuwig ongelukkig zyn. Misfchien laat zich de hemel, door een aanhondend oprecht berouw veeleer verzoenen, dan myn eigen geweeten, en de waereld die nimmer vergeeft. De liefde zal zeer dikwyls myne fmert verzagten, en de herdenking aan het aanbiddelyk voorwerp van dezelve , u, die ik nimmer vergeet , my zomtyds uit den afgrond van myn lyden weder opbeuren. Wel is waar, om my daarna zo Veelte dieper daarin te Horten; doch wanneer dan door het geweld van zulke geduurig afwisfelende hartstochten myne krachten uitgeput zyn, zal ik eindelyk in den fchoot K 5 de?  C «*5 der aarde die rust wederyinden , die ik> op derzclfvcr oppervlakte voor altoos vër-t loqren heb.  ( i55 ) NEGEN-EN-TWINTJGSTE BRIEF. Bomston aan Laura. Laat uwe fchoone ziel moed houden , Laura , en leer u zelve naar waarde kennen 1 Verdryf de wanhoop die u nederdrukt, en leen de behulpzame hand aan uwe tot nog toe zwakke en befchroomde deugd.1 Droog uwe traanen af; deze traanen , die hoe meer dezelve ïtroomen , hoe meer zy ook van hunne waardy verliezen. Het berouw moet de afgedwaalde deugd den regten weg aanwyzen, doch het mag haar op dezelve niet verzeilen. Hoe kunt gy hoopen , om met eene zo, wankelende en altoos, weenendc reisgenoot, verre te vorderen, of fpoedig het beoogde doelwit te bereiken. óNcen! Gymoetdeloopbaan, diegythans zo moedig ingetreden zyt, niet met traanen be=  C 156 ) begieten, gy moet die met de bloemen der deugd beftrooijen. Overtuig uw eigen hart, dat zo gewillig myne lesfen aanneemt, van deze waarheid , die ik u zo dikwyls voorgehouden heb,dat namentlyk de waardy of het onwaardige van alle onze bedryven., alleen gefchat word na de wil die met de kennis daarvan verbonden is. Zo lang het hart flegts gezond blyft, is de zieke niet verlooren. Eén 00genblik heelt de wonden, die uit dwaaling of zinnelyke begeerten voortkomen; maar het gift van een waarlyk boosaardig gemoed, kan in eeuwigheid niet uitgedreeven worden. Zou het mooglyk kunnen zyn, Laura, dat in uw bekoorlyk beeld een boos enhaatelyk hart huisveste ? Zou het zich ooit verheugen kunnen, om dat de onfchtild lydt; oflyden, om dat een ander gelukkiger is, dan gy? Kent gy het affchuwelyk bedrog, om in de zoete drank van vleijende woorden , het gift van vyandelyk verraad te mengen? Kan uwe mond lachen en liefkoozen, ter-  (157)' terwyl uw hart heimelyk haat en vervloekt? Zoudt gy met de eerwaardige deugd, die zonder erg zynde geen erg deukt, den fpot kunnen dryven, en haare geheimen willen uitvorsfchen, om die als wapenen tegen haar zelve te gebruiken? Kent gy u zelve bekwaam , om aan een blinkend voordeel de heilige vriendfchap op te offeren? Of met verraaderlyke agterklap , de goede naam van eenen man van eer heimelyk te kwetzen? Of om leugens en fchandelyke voorneemens , onder het masker van waarheid en goede trouwe te verbergen ? Hebt gy ooit de verwenfchingen eencr verleidde onfchuld, of het jammerende zuchten vanongelukkigen u op den hals gelaaden ? Wordt gy in uwe droomen door bange fchimmen beangftigd, die wraak tegen u uitroepen ?— Waarom klopte uw hart daarentegen geduurig fterkcr, wanneer ik u het een of ander voorbeeld van fchoone en edelmoedige daaden voor oogen flelde? Waarom vercierdc gy de zegepraal der vervolgde deugd, met de edelfte traanen , die de befcherm- en-  ( *5S ) engel der men?chheid, als kostbaare klein» hoodien opzameld? Wat was het, wanneer gy my het lyden van de arme Ckmentina, of het ter aarde beltellen van de ongelukkige Clarisfe wilde voorleezen, dat dan uwe tong deed verltommen, en de woorden dezer harttreffende gefchiedenisfen , .als met éenë donkere nèvel bedekte ? Wat was dit anders, dan het kenmerk van een gemoed dat voor de deugd gefchapen is ? Is 'etiemand; wiens geluk gy niet wenfchen , en zo het flegts in uwe macht ftond, zoudt zoeken te vermeerderen ? Mag niet uw grootItevyand, de Cardinaal zelve, in gevalle' van nood, op uw medelyden ftaat maaken? En wenscht gy niet, terwyl gy dit leest, dat het géval u in eèn ftandgeplaatst had, om de geheele waereld uwe edele denkwyze te kunnen toonen , en door het geluk Uwer medemenfchen, ook met een uw eigen geluk te bevorderen? En gy wilt aan ü zelve wanhoopen, Laura ? Gy wilt op den weg die voor u openftaat, onder traanen en weeklachten angst- v al-  ( i59 ) valh'g heen en 'weder ftruikelen ? in plaats datgy, door de ondervinding geleerd, en door ocffening gefterkty die hoogte, welke den mensch tot het heiligdom der deugd opleidt , met Veel vaster en 1'neller fchrceden kunt beklimmen, dan één, die nog geene aanvechting gehad hebbende , alle oogenblikken ffil ftaat, en,of met eene heimelyke begeerte na de een of ander verhindering rond ziet, of om dat hem geene hindernisfen ontmoeten willen, zich op zyn weg, met een afmattend verdriet langzaam voortfleept,- DER  'DERTIGSTE BRIEF* Laura aan Bonistcn. Tndicn ccn boosaardig hart alleen , den -*- mensch voor eeuwig ontëerd, dan voel ik iets in het binnenlte my, dat myne voorigc misdryven weder goed kan maaken. Veracht zal ik wel altoos moeten blyven , maar ik zal het niet verdienen, en ik zelve zal my voortaan niet meer verachten. De afkecrigbeid die edeler weezens voor dc ondeugd, en by gevolg voor my hebben , zal my in 't toekomende minder bitter frnaaken, nu ik van de ondeugd afgeweeken ben. En wat verfcheelt het my , van dc geheele waereld veracht te worden , indien flegts Eduard my niet verfmaadt. Laat hy zyn werk befchouwen , en mishaagd hetzelve hem niet, dan kan by alleen, my voor' alles fchadeloos houden. Indien al niet myne  C ) ne eere, dan zal ten minsten myne liefde daardoor bevoordeeld worden. Ja, deze zal in het hart dat zy ontvlamd heeft, eenzuiverderwooning vinden, óLiefde,hemelfche aandoening! Nooit zullen uwe verrukkingen, gelyk te vooren door my ontheiligd worden.— Doch helaas ! ik kan niet volmaakt gelukkig zyn, en weet dat ik het nimmer zyn zal. Ik ben de gelukzaligheden die de liefde fchenkt, onwaardig ; maar nooit zal eenig ander geluk, dat daarvan afgezonderd is, in myne boeaem huisvesten. EEN-  C I6a ) EEN-EN-DERTICS TE BRIEF- Bomston aan Laura. TVTa eene flaapelooze nacht vol onrust en ^ doorgebragt te hebben , kon my de aanbrcekende dag nimmer aangenaamerzyn, dan het helder morgenrood, dat ik thans in uwe ziel zie opryzen. Ik zelve word daardoor vervroolykt, en zie thans met een blyde hoop het volle daglicht te gemoet. Schep moed , fchoone Laura ; niet één maarvecle, zeer veele heldere dagen verwagten u. Gy laat u zelve, tot nog toe, geene volkomen gerechtigheid wedervaaren. Ik kan en mag het verdienst, dat gy my toefchryft, aan my alleen niet toeeigenen; niet flegts om dat het myne eigenliefde in gevaar zou kunnen brengen, maar voornamentlyk om dat het u alleen toebehoord. Ik ben •T? I het  ( IÖ3) het niet, door wien gy gered zyt, gy zelve goede Laura, gy zyt het, uw eigen hart heeft u gered» Uwe lieve verdoolde ziel had flegts édu enkelde lichtltraal noodig, om door alles wat haar in den weg Hond, heen Te dringen* Hoed u dan , dat gy uwe eigen krachten niet te veel mistrouwd; want al wie in zich zelve te weinig vertrouwen field, zal geene groote daaden Verrichten. Ik wil u zeer gaarne bekennen, indien dit iets tot uwe gerustheid kan toebrengen, dat ik u Veel minder zouwaardeeren, byaldien gy niet te Vooren {traaf baar geweest waart. Gy zoudt dan misfchien een goed maar om bemerkt meisje gebleeven zyn; nu vertoond gy n in myne oogen als eene heldenaartige, en fchynt gelyk een blinkend luchtverfchynZei, wier heerlyke glans door eene voorbydryvende wolk, flegts eenige oogenblikken bedekt geweest is. Ik poog hiermede uwe Voorgaande misdryven geenzins teverdeedigen; oneen! ik meen alleen met zwakke Woorden uittedrukken, welk een verheven daad gy verricht hebt. Hoe dieper de afL a grond  ( i64 ) grond van fchande was, in welke gy verzonken waart, zo veel te meer moed en eigen krachten hadt gy noodig, om u zelve daaruit te redden; het kan derhalven niet anders zyn, of zulks moet u in myne oogen des te grooter, en aan myn hart zo veel te dierbaarder maakeu. Een jonge boom, die door eenig toeval fchade geleedcn doch zich 'weder herfteld heeft, verkrygt daardoor meer recht op onze toegenegcndheid. Naa regen en onweder, verfpreiden de kruiden en bloemen een des te heerlyker en balfemachtigcr geur. Een traagftilftaand water verrukt noch verfchrikt ons niet, en onze oogen bly ven daarop niet gevettigd; maar de bruisfehende zee, wanneer die na eene rampfpoedige ftorm , zich weder allengskens tot rust begeeft, bekoord het oog, vervuld dezelve met vreugdetraanen, en het hart met eene blyde verrukking. TWEE;  ( lós} < '■= 1 = ■ -=> TWEE-EN-DERTIGSTE BRIEF. Laura aan Bonman. Ik ben niet eerloos, want een man van eer neemt aandeel in myn lot. Ik zegene, o heil, de traanen om uwent wil geftort, en de zuchten die ik zo dikwerf uitgeboezemd heb, want gy hebt die alle weder rykelyk vergoed. Gy waart het die my aanmoedigde; nu zyt gy zelve myn loon. Terwyl gy my leerde myne plichten tc beminnen, wordt gy en myne liefde voor u, de eerfte en voornaamfte plicht. Welk een geluk, dat alleen aan my gebeuren mag! Die liefde verheft my, en lïrckt my tot eere; zyis het die my aan de ondeugd ontrukt, en my van voorgaande fchande bevrydt. Zy kan niet anders, dan met de deugd te gelyk, uit myn gemoed wyken. O Eduard, zo L 3 het  C 166 ) het ooït gebeurde dat ik weder verachtingswaardig en een prooi der ondeugd wierd, weet dat ik dan vooraf moest opgehouden, hebben, u met hart en ziel te beminnen» DRIE'  DRIE-EN-DERTIGSTE BRIEF. Bomston aan Saint-Preux. Napels. Ik heb op den weg naar Napels, alwaar ik dezen avond aangekomen ben, met zeker perzoon kennis gemaakt; maar met wie , dit zult gy niet ligt kunnen raaden. Terwyl te Capua de' post-paarden omgewisfeld wierden, kwam een courier in volle gallop na my toe, en vroeg of ik Lord Bomston was ? Toen ik jaa geantwoord had, fprong hy aanftondsvan zyn paard, kwam aan het portier van myn koets, en gaf met weinig woorden te kennen, dat een vreemdeling, wiens naam hy niet noemen kon, my tcRo~ men had opgezogt, doch daar gehoord hebbende dat ik reeds vertrokken was, was hy my L 4 met  C iö3 ) ttet alle fpoed nagevolgd. Vermits deze vreemdeling , vervolgde hy, wegens een zaak van de uiterfte aangelegen dheid metmy t£ fpreeken . had, zou ik denzclven ongemeen verplichten , indien ik flegts eenige minuuten vertoefde, alzo hy niet zeer verre van ons af kon zyn. Ik ging hierop uit myn koets, en liet my in dé herberg in een kamerbrengen. Naauwlyks had ik in dezelve eenige maaien op en neêr gewandeld, of een kelzerlyk officier kwam met een woest gelaat binnenftormen. Zyt gy Milord Bomston? deze waren zyne eerste woorden. Die ben ik, was myn antwoord. De Hemel zy gedankt, vervolgde hy. Ik ben vixiWeenen naar Romen gereisd, alleen om met u te fpreeken , van Romen herwaards, en had ik u hier niet aangetroffen, dan zou ik u tot aan het einde der waereld opgezogt hebben. Laat my nu eens raaden wie gy zyt, hernam ik. Gy zyt de gemaal van de Gravin  C 169 ) Malatesta te Romen. Ik beklaag u , myn Heer! Gy hebt waarlyk wel reden om my op te zoeken, en fatisfaclie vanmyte eisfchen. Die gy my niet fpoedig genoeg geeven kunt. Op dat gy, vervolgde ik zeer bezadigd, te eerder overtuigd moogt worden, dat ik niet in ftaat ben u die te kunnen geeven. Het is met de eere eveneens als met de tyd; het verlies van beide kan nimmermeer vergoed worden. Wat kan toch de wonde die, ik 11 heb toegebragt, ik wil niet zeggen geneezen, maar flegts verdraaglyk maaken? • Wraak! riep hy uit, terwyl hy van woede met de voeten ftampte. Ik gun en beloof u die verzagting; doch verzoek, dat gymy vooraf flegts eenige 00genblikken gehoor wilt geeven. Hierop verhaalde ik hem , op wat wyze ik eerst met zyne gemalin bekend geworden was, en in het denkbeeld (zonder hem nogthans te zeggen wie deze waan veroorzaakt had) dat zy eene weduwe was, aan haar een huwelyk had voorgeflagen; voorts, hoe ceL 5 ne  C 170 ) 11c ongelukkige hartstocht de Gravin bewo^ gen had om my een gunst te doen genieten, die hem alleen toekwam; dat zo haast ik van myne dwaaling overtuigd gcweestwas , ook terftond die ongelukkige gemeenzaamheid had opgehouden, waartoe dezelve my verleid had. Ben ik daarom te minder in myne eere gefchonden? antwoordde hy. En zyt gy daarom minder , het zy weeten.de of onweetende , het werktuig myner fchan- de, dat ik voor eeuwig haaten moet? Brand daarom minder dat hclfche vuur in myne aderen, dat lucht moet hebben, of my aan de wanhoop en razerny ten prooi zal geeven. Neen! eerwaardige doch ongelukkige man! Gy zult en moet lucht hebben. Dochwy zyn flegts weinige uuren van Napels af, daar gekomen zullen wykundige heelmeesters vinden ; want wie ook van ons tweën, op deze plaats in het geval mogt komen, dat hy dezelven noodig had, die zou zich hier in een zeer erge ftaat bevinden. Men  070 Men ziet wel dat gy de lydende perfoon niet zyt, alzo gy het geduld kunt hebben , om by deze gelegendheid aan een chirurgyn te denken. Een oogenblik uitftel is , wanneer men wraak bedoeld, eene eeuwigheid. Ik heb te Nafels, de geboorteplaats myne fchandelyke echtgenoot, niets te verrichten. Zo haast wy onze reekening hier vereffend hcbb&n , dan gaat myn weg , regt door na Wennen terug. Vrees Graaf, voor uwe al te groote drift. Deze kan ik het ten besten duiden , dat gy om daaraan te voldoen, alle toegeevendheid voor u zelve zo wel als voor my ter zyden fteld. Doch bedenk dat ik my in dezen naar uwen wil moet fchikken, en derhalven voor de gevolgen niet verantwoordelyk ben. Hy drong aan op eene oogenblikkelyke fatisfacfie ; en vermits wy toen in een ruim vertrek waren , dat, op de Italiaanfche wyze, met groote vierkante ftcenen bevloerd was, en onze beweegingen derhal-  C 17O balven geen groot geraas konden maaken, nam ik één van de twee degens die hy met dat' oogmerk medegebragt had, en poogde flegts my zelve zoo lang te vcrdecdigen , tot dat ik hem een (toot zou kunnen toebrengen , die , zonder doodelyk te zyn , nogthans toereikend was om hem voor-dat oogenblik tevreden te Hellen. Hy doelde integendeel alleen op myn hart, en toen hy eindelyk met geweld dat oogmerk bereiken wilde, liep hy zelve in myn degen , en viel oogenblikkelyk ter aarde. De wond die hy ontfangeu had, was in dc onderbuik, enfeheenmy toe nietdoodelyk te zyn. Ik ftempe het bloed, tot dat men een chirurgyn daarby gehaald had. Aan deze Hopte ik een vry aanzienlykefom in de hand, op dat hy den Graaf naar zyn beste kennis verbinden, en dit geval verzwygen zou. Hierop reisde ik door dit gelukkig land, dat ik eertyds als het voorhof tot de ejifeefche velden befchouwdc,. met ongemecne fpoed, treurig cn moedeloos naar Na-1  Napels, alwaar de Graaf, in een zoort van onmacht, eenige uuren na my aankwam', terwyl een zeer kundig heelmeester, die ik tot dat einde reeds ontboden had, daar op zyne aankomst wagtte. VIER-  ( m ) VIER - EN - DERTIGTIGS TE BRIEF. Bomston aan Laura. Napels» Uwe deugd, beste Laura, is nu wel in veiligheid, maar uwe rust zweeft iii zo veel te grooter gevaar. Gy erkend de liefde, zegt gy, als uweeerfteplicht. Laura, Laura', herroep die woorden! Laat de liefde maar alleen uwe vriendin , uwe fpeebgenoot zyn, en alsdan zal zy met u door dit leeven henen huppelen; doch zo gy haar als uwe gebiedster erkennen wilt, dan zeg ik u, zyt gy onvefmydelyk verlooren. Mogt zy u, bekoorlyke ziel, alle vreugde van haaren hemel laaten fmaaken, en flegts zoo veel bitterheid daaronder mengen , als  075) als noodig is, om u het genot haarer* zoetheden , des te levendiger te doen on. dei-vinden. Maar hoe kan ik de vervulling van dezen' mynen wensch hoopen? Ach, de liefde! de liefde! Wie haare ketenen draagt, mag vry op rust en vryheid, de hoogde goederen dezer aarde, alle hoop vaaren laaten. Haare grootfte gelukzaligheid is niets anders , dan een verleidend lokaas tot de grootste kwaaien ; want zelfs de geheele volheid van tegenliefde , is niet zonder alle bitterheid. En gy , arm , beweenenswaardig meisje, waarom moest gy dan gedoemd zyn,uwe liefde op een voorwerp tc vestigen, dat het noodlot alleen beftemd heeft om u te mogen bewonderen? Uwe gelukzaligheid legt my zeer naaaan myn hart; zo gy omtrent dezelve niet onverfchilliger zyt, vlucht dan niet van haar weg, en hou op my te beminnen. Zoudt gy kunnen ?— Ach dat gy het doen konde! Maar dit gaat boven uwe krachten. Een  C i76) Een jong hart, dat voor de eerstemaal bemindt, bemind voor altoos; de tyd en afwezendheid alleen, kunnen dat uitwerken, waartoe gy zelve niet in ftaat zyt. De natuur heeft het in niet één opzicht beter met den mensch gemeend, dan toen zy de menigte der boven zyn hoofd hangende kwaaien overziende, dat weldaadig geneesmiddel, ik meen de gewoonte, tot verzagting van dezelven beftemd heeft. Deze kan, wat aan de krachtigfte poogingen van het verftand onmooglykis, uitwerken. Zy beneemt elke dag iets van het gewicht der droefheid dié ons drukt, tot dat ongemerkt niets meer, dan flegts de bloote herinnering daarvan overblyft. Zo zal ook Laura, met elke dag myne afweezendheid ligter draagen, tot dat eindetyk de herinnering daarvan, in haar hart alleen zal overblyven. Schryf my naar Napels , by aldien zulks eenige verligting aan uw bekneld gemoed geeven kan , want ik denk hier eenigen tyd te blyven. Maar ondervindt gy  ( 177 ) ry dat dit het kwaad verergeren en de wonde meer en meer ontfleeken zou , laat dan uwe ftilzwygendheid my tot een bewys verftrekken, dat de kwaal van myné Laura aan het geneezen is. M V Y F»  ( 1/8 ) VYF-EN-DERTIGS TE BRIEF. Laura aan Bomston. Romen, Neen Milord, het is geen liefde, het is eerbied die gy my hebt ingeboezemd; of liever eene uit eerbied en liefde te zaamgeftelde hartstocht, eene innerlyke aandoening der ziele, die bevryd van de aanvechtinge der uitterlyke zinnen, niets begeerd maar flegts geniet. Ik had daaraan, om dat zy de meeste overeenkomst fchynt te hebben met de liefde, die ongelukkige naam gegeeven, die uthans zo veele ongerustheid veroorzaakt. Doch hy hoord myne Item nu niet meer. Een onbarmhertige grootmoedigheid heeft my van zyn aangenaam byzyn beroofd ; He-  C 170) Helaas! hoe zal ik de doodelyke kwaal zyner afweezendheidkunrien draagen? Waarom adem ik thans nog, daar de ziel myn's levens van mygeweeken is ? Op wat wyze zal ik de zoete gewoonte ontwennen, om in zyne oogen als in de bron myner gelukzaligheid, eene verkwikkende laaffenis voor myn brandend hert te fcheppen? Wie zal voortaan^ aan myne nog zwakke ziel, op het fteilepad der deugd, de hand biedert? Ieder woord van hem was aanwakkering , om op dien weg te volharden; ieder oogwenk ecu lichtftraal, om my op dat pad te verlichten. Ik Was al te gelukkig; ik was het genot vari een waarachtig genoegen nog veel te ongewoon , dan dat ik my verbeelden kon, dat hetzelve van een zo korten duur zou geweest zyn. Een geluk dat ik onafgebroken , eerst in de verwagting, daarna in zyne tegenwoordigheid, als het Ware dubbeld genoot, behoorde my al voor lang overtuigd te hebben , dat het veel te groot, Veel te uitgebreid voor my was , om van langen duur te kunnen zyn. Doch myn M ï leef-  c m) leeftyd was toen tusfehen het voorgevoel en het genot van gelukzaligheden verdeeld, zo dat ik dronken was van vreugde, en onzeker aan welk gedeelte daarvan, ik den voorrang geeven moest. Ja voorzeker Eduard , het was liefde. Wie buiten haar kon my zoo gelukkig maaken? Ach! ik voel het, een ftem roept uit het binnend van myn hert, dat het liefde was. Doch eene liefde, die haar voorwerp waardig is; eene liefde, die zonder iets te eisfehen, zich zelve beloond; eene liefde, die door geen eigenbelang verzeld gaat. ó Hoe dikwerf heb ik myn jammerlyk noodlot , dat my van alle recht en aanfpraak op tegenliefde beroofd heeft, in myne eenzaamheid befchreid; maar nooit , Milord , nooit was myn hert, zelfs niet in de hoogde graad van waanzinnige gecstdryvery , zoo vermetel, dat het op de wederverkryging van dit voor altoos verbeurde recht,, de minste aanfpraak durfde maaken. Alle myne eergierigheid bcdond alleen daarin, dat ik de afgod myner ziel zag en hoorde, e»  ( I8i ) en ik van hem gezien en gehoord wierd. Wanneer myne oplettende oogen, die myn 'beminde zogten, het rytuig zagen aankomen , dat hem tot my voerde; of wanneer ik hem ontdekte, hoe hy tusfehen debleeke aangezichten en verdorde gedaanten der Romeinen , in bloeijende jeugdige kracht omwandelde , ó ! hoe vloog dan myne verrukte ziel hem met blydfchap te gemoet ! Met welke vreugde noemde dan myn hert hem welkom! Met welk een aandacht vierde ik zyne fchoone tegenwoordigheid !— Neen, niets op deze waereld evenaarde myne vreugde, zo dikwyls het my gebeuren mogt hem te zien en te bewonderen, de lucht in te ademen, die hy inademde , myne oogen te weiden aan zyne edele geftalte, met verrukkking zyne bekoorlykheden te aanfehouwen, in zyne welgevormde gedaante, in elke beweeging, in ieder oogwenk , de fpooren van die godheid te ontdekken, die, wat den droom van dit ons kortftondig leeven betoveren kan , alleen onder de ftervelingen uitdceld Dan zo M 3 haast  ( ï82 ) haast zyne oogen op my elendige nederza» gen , zyne goedheidademende lippen my moed inboezemden, en door het getuigenis dat geen gemeene menfchelyke ziel in my woonde , my allengs vrypostig genoeg maakten, om myne oogen tegen de beledigd de deugd weder op te heffen; wanneer hy zelfs, gelyk de hefcherm-engel myner gelukzaligheid, myne hand vatte, zo dat het vuur zyner verheven ziel tot in myn weezen doordrong, dan, ja dan gevoelde ik my zelve beter en edeler, en als boven de neederige aarde opgeheven , zweefde ik dun met hem in een hooger hemel-kring, en de blinkende fpheren draaiden, als door hem beftierd, in nooit gehoorde harmonie om my neenen. Alle deze welëergenotenezooonbefchryf* felyke vreugde , is nu de meetftaf myner . kwaal geworden. Zyt welkom zoete kwaal! die ik tegen alle vreugden der aarde niet verwisfelen wilde. Woed ! Verteer my! Ik lyde met wellust; want ik lydc' om zynent wil, En wilde de hemel, dat ieder ramp  v C 1*3 3 ramp of kommer, van de meenigte die my ter aarden drukken, in eene gelukzaligheid voor hem veranderde, en dat ieder dag die deze van myn leeven zullen afkorten, aart de lengte zyner dagen wierd toegevoegd; mogt ik daarvan verzekerd zyn, ik zou dan gewis de verhevenst'e vreugde genieten, en geen fterveling zou my aan gelukzaligheden overtreffen. Hoe op dit oogenblik de herinnering aan hem, als in eenhemelfcheverrukking, myne ziel opbeurd en vertroost!— My dunkt ik zie u thans voor myne oogen, en weide die met wellust aan uw volmaakte beeld , het eenigfte in zyne zoort. Uwe ingebeelde tegenwoordigheid maakt my opmerkzaam op my zelve , en alles om my heenen heilig. Ik doe niets dan in uw aanfchyn. Wanneer ik moed of raad noodig heb, dan zytgy het, tot wien ik my keere. Ik roep uwen geest aan, en durf my zelve altoos meer, dan ik verwagten kon, van hem beloovcn. Deze druppeld eene balfemachtige M 4 oly  C 184 ) oly in myne wonden, en ontvlamd myn ziel, om uw voorbeeld na te volgen. Gelyk de zonnebloem haar aangezicht altoos naar het fchoonste licht des hemels wendt, zo Haard ook myn oog, onveranderlyk op u. Doch zy verwelkt , wanneer de zon zicli onder den horifon verborgen heeft. Zy fterft dan gelyk een koninglyke bloem, en haare nederige zusters benyden haare roemwaardige dood, ZES1»  Ci85) ZES-EN-DERTTGSTE BRIEF, Laura aan Bomston. Gy,"die aan myn hart veel dierbaarder zyt dan alle myne voorgaande vreugde, gy traanen der liefde, vloei! wisch elke fpoor van ontuchtige kusfen af, die myne wangen nog bevlekken. Ach! dat gy myne geheele fchuldkondeafwasfchen! opdat ik zonder vlekken wierd, gelyk hy , en waardig om in zyne armen Vloei heviger ó traanen ! Waarom kunt gy niet een ftroom, en tot een graf worden van die rampzalige, die op heteeniglegoed dat haar gelukkig maaken kon , alle recht zonder wederverkryging, ja zelfs tot de geringste fchemering van hoopetoe, verbeurd heeft. M $ ZE-  C i8ö; ZEVEN - EN - DERTIGS TE BRJEF. Bomston aan Laura. Pofilipo. iaura! Laura! welk een verbaazende weg is uwe vooruitfpoedende ziel nu reeds het gros van uwe fcxe voorby geloopen ? Ik zie hier allerwegen om, als in een onbegrensde zee , zoekende een beeld dat by u kan vergeleeken worden. Dat overheerlyk uitzicht, dat ik thans voor myne oogen heb, word van dit denkbeeld geheel verllonden. Hier, op de kruin van Pofilipo, op het landgoed van één myner waardigfte vrienden, daar ik het trotiche Napels , door eene drievouwdige agter elkander opge- too-  ( i87) toorende keten van gebergten befchut,- de vreesfelyke doch fchoone Fefuvius, de aan een paradys gelykende kusten van Portici en Sorento, de uitgebreide zee en derzelver eilan» den, waar ik dit al te zamen zeg ik voor oogen heb, verplaatfe ik my in uwe eenzaame cel, en geef boven het befchouwen dezer prachtige natuur, en der aangenaamste-geuren die my hier van alle kanten omringen, verre weg de voorkeur aan de bekoorlyke bloesfems van uw nieuwe wezen, en het wee, klaagen der liefde. Dit op zich zelve zo fchoon als overheerlyk fchouwtooneel is thans van ,voor myne oogen verdweenen , en ik befpeur met innerlyk genoegen , dat ik diar niet langer ben , waar ik ben. Niet hier , maar waar het beter deel van my is , vinde ik het beeld uwer pieuwgefchaapen ziele, Gy zyt ten mynen opzichte gelyk aan het licht in het roomfch Pantheon , dat regtftreeks van den hemel afdaalende , zich overal, met een gelyke glans door den geheelen tempel  C 188 ) pel verfpreid, en een ieder die dezelve intreedt, als met eene heilige opgetogeud^ ^eid vervuld. AGT-  C189 ) AGT-EN-DERTIGSTE BRIEF. Laura aan Bomston* 17"on, Milord, van uwe tegenwoordige verblyfplaats, wel ooit onaangenaamer nicuwstydiug herwaards komen? Men verzekerd ons dat de Fefuvius, eenige dagen geleedeu, Jmet eene verfchrikkelyke uitbersting aan het woeden geraakt is. De gloeijende (teenen, zegt men, zyn veele mylen verre door de lucht gevlogen ; en deze ramp zou, zo ons hier verzekerd word , nog veel grooter geweest zyn, indien niet de befcherm-heilige van Napels, de wonderdoende St. Januarius, alle verdere ongelukken verhoed, en de woede des bergs tot bedaarcn gebragt had. En ongeacht zyne tuslchcnkomst, bleef men daar nog fteeds in de grootfte angst, alzo men vreesde dat de  C i9° ) de berg van één bersten, en de geheele ftad met dcrzelver omtrek vernielen zou. de. Ik heb zedert deze verfchrikkelyke tyding niet één oogenblik rust gehad. Myn God! hoe knnt gy toch aan een oort vertoeven, waar uw dierbaar leven, elke minuut, aan bet zichtbaarfte gevaar blootgefteld blyft ? Vlucht dan , ontvlie dat gevaar, gy die' deronfterflykheid waardig zyt! en zo gy Romen even ontvluchtenswaardig oordccld, verkies dan liever elke andere verblyfplaats , wanneer die flegts verre af zy van dat akelig fchouwtoneel des doods. Is de ftem van een ongelukkig meisje te zwak, om eenige indruk op u te maaken, luister dan na de Hem eener begunstigde liefde, na die der vriendfchap, of na de iTcm Van uw vaderland, en fpoed u, eer het te laat word , om aan één van deze gehoof te geeven. De duurzaamheid van dit ons menfchelyk leeven , is wel is waar niet eens der moei-' te waardig, dat men daarvan fpreektj doch  101 ) doch laat nuttelooze dwaazen , laat booswichten, met welker verlies de waereld ge* diend is, het haare verkorten, maar aan geen mensch (gelyk gy zelve in de dagen myner troosteloosheid my zo menigmaal hebt voorgehouden) aan geen flerveling in wiens boezem een mcnschlievend hert klopt, is het geoorloofd de oogmerken zyner beftemming op eene willekeurige wyze te verydelen. En o! wiens hert is meer uit de fynstedeelen der menschlykheid gevormd ? welk hert is meer tot edele bedryven gefchapen? dan het uwe , dat de weldaadigc vaten zyner grootmoedigheid, wel heeft willen openfluiten voor de arme Laura. Of zou het uwe misfchien een meer dan menfchelyk hert zyn, dat door de een of ander godheid, tot heil dezer aarde bewoond word? Dit is Milord , nogthans een denkbeeld , hetwelk myn herttegenfpreekt, nadien hef in zommige oogenblikken eener hemelfche verrukking zich verbeeld, het uwe getroffen te hebben, en alsdan tusfehen het uwe en het myne een zeker zoort van overeenkomst meent  C 19a) meent te kunnen vinden .Mogelyk gefchiéd dit maar alleen uit eigenbelang, alzo het beter met myne tegenwoordige denkbeelden ftrookt, dat ik voor uw leeven als een ftervelyk mensch zidder, dan u als een oüfterflyk weezen aan te bidden. Ach ! dat gy wist Milord , hoe ik zedert deze fmertelyke tyding , voor uwe veiligheid beangstigd ben!— En daar ik nog in myn geheugen heb, hoe eens iri vroeger tyd i het woeden van dien berg tot zelfs in Romen toe gehoord wierd, zo fchynt my thans ieder gedruis t de minste fchudding dïe ik voel of meen te Voelen, eenkenteeken dat ons de ondergang van Napels aankondigd; en zulks veroorzaakt my dezelfde zenuwtrekkingen , die Ik wel eens, in de doodsangst der haute oogenblikken van fter- venden gezien heb. De nacht«. die' haare fluijer van weldaadige vergetelheid, ook over de ongelukkiglïen uitfpreid, voltooid by my de verfchrikkingen myner beangfligende verbeeldingkracht, en vertegenwoordigd in beangftigende droomen , dit nke-  C 193) akelig fchouwfpel voor myne öogen. Nóg lieden deze morgen zag ik, eer ik ontwaakte, een vuurftroom, in grootte aan den 77ler gelyk, van den berg afrollen, en alles wat haar in den weg kwam, vernielen , of met zich voortrukken. Ik wilde vluchten, doch niet zonder mynen Eduard. Overal zogt en riep ik u, maar te vergeefsch. Ik liep terug, en zag tt, o ysfelyke fchrik! een prooi der vuurige golven geworden , met dezelve op my afkomen. Nog midden in de vlam fcheen uw gelaat helder en be' daard; gy ftak uw hoofd boven dezelven uit, gelyk een rots, waarvan ik wel ge'eezen heb, dat die dikwyls door deze vuurftroomen worden medegefleept. Gy wenkte my vriendelyk met uwe hand , dat ik vluchten en my zelve redden zou. Maar' ik, ik ftorte my daarin, om u niet te veiv Laaten, en ontwaakte door een fchreeuw, die myne benauwdheid my afperste , om waakend mynen droom voort te zetten. De geringste voorwerpen worden dikwyls van de Goden, tot werktuigen ter bevorN de-  C 194) dering van hunne oogmerken, gebeezigd. Befchouvv dan deze myne droom, als eene Waarfchouwing Van uwen befchefmgeest. Volhard ftandvastig, dit fmeek ik 11, bydie aangenomen ftelregel, die ik u meer dan ééns hoorde verdeedigen , dat namentlyk zo min als de wyze eenige bedenking draagt» om wanneer het zyn moet, zyn leeven voof de deugd, of aan een onvermydelyk noodlot op te olferen, hy hetzelve ook even min, zonder nut of nood, in dc waagfchaal Hellen zal. Hy, in wiens weezen het ftempci vaneen verhevener doeleinde zoo diep ingedrukt is, moet een dood, die flegts het uitwerkzel van een ongelukkig toeval zoude zyn , als zyner onwaardig, en als een ftrafwaardigc inbreuk in de voorrechten der, alles bcleevendo natuur, aanmerken. Gyzult, wanneer gy dezen brief leest, misfehien denken, dat alleen om u te eerder te overreden, myn hert thans de fpraake des vernufts aanneemt. Helaas! deze koude en droogs vernuft verflikt in my een ftem,  (ion ftém, die met een zuiver en hertgrondig Verlangen gaarne zou willen uitroepen : kooin ter plaatze, daar een minder gevaarlyk vuuf uwe komst verbeidt! Dit vuur verteerd gewis die arme rampzalige, die het liefkoost en koesterd, wanneer het nog langer in haare aderen opgefloten vooftglimd. Koom ! op dat het door uwe aanfehouwing lucht verkryge. Vermaak, indien gy wilt daarmede u zelve, gelyk met de fraaije vertooning van een vuurpyl, die wanneer ze allengs in de lucht uitgeteerd is , cok eindelyk dc vorm Waaruithaare draaien voortfehoten, gelyk een levenlooze klomp dnet ter aarde ploffen»  C is*.) 4 ' — ==fr NEGEN-EN-DERTIGSTE B1UEP. Bomston aan Saint-Preitx. Napels, Waarom, Saint-Preux , waart gy in deze. voorleden dagen niet te Napets , om een der heerlykste fchouwtooucelen aan te zien , waardoor de natuur ons fterveiingen kan verbaazen, en ons de geheele poppenkraam, waarmede wy ons doorgaans vermaaken, voor een langen tyd kan doen vergeeten'; Ik verliet eergisteren morgen het zagte dons, reeds lang voor dat de zon met haare blinkende ftraalen de toppen der bergen vergulde; en alzo dan meest altoos myne oogen zich eerst van allen naar den regt voor my liggenden Fefuvius wenden, zag ik met geen minder verbaasdheid dan  C 19?5 dan genoegen, dat twee onderfcheiden ffroomen van lava, van de kruin des bergs afvloeiden. Een dikke rook, gelyk aan eene overgroote zwartgraauwe rots, rees midde-i lerwyl uit deszelfs opening in de hoogte ; deze fehecn van tyd tqt tyd, door het uit-, berstend vuur, niet anders dan eene ontzachelyke vlam, terwyl weder in zommige andere oogenblikkcn , veeie duizenden van' zwartachtige vuurkogelen door dezelve naar de wolken vloogen, Deze genadig uitftroomende kvvalm, klom geduurig honger, en breidde zich in golfachtige wolken, naar alle kanten des hemels uit. Het bovenfle gedeelte daarvan , het welk byna de gedaante van een dik bosfchaadie aangenomen had , was reeds een half uur voor de opgang der zonne van der-, zeiver draaien befcheenen. Het geleek thans aan de machtige reus Alcyoneus in een don-, derwolk gekleed, en met een vergulde helm op zyn hoofd, die uit den kerker ontfnapt, op nieuw de Goden trotfeerde. De bran-. dende lava vloeide van hem uit, eveneens N 3 als  C 198 ) als of hy vloeibaar vuur,in plaats van bloed in zyne aderen had, en nam den weg naar het paradys van Portici. Defchitterende entrotlche morgenfter verbleekte , en verdween voor hem. De geheele natuur was, als het ware van fchrik, in eene akelige ftilte des doods. Men hoorde geen ander geluid dan de doffe donder ^ welke dezen oprocrigcn Titan in zyne woede uiffnoof. Naarmaatc de opbruisfchcndemasfamcer op een ftapeldc, vervolgens uit elkander woelde, en zich door de luchtverfpreiddey zo dat flegts de uitterfte boorden van dezelve door de zon beftraald wierden , veranderde ook meteen haare gedaante, en fcheen eindelyk een groep van machtige reuzen te verbeelden , die van blinkende geesten des hemels omringd, eene vreesfelyke vertooning maakten. Al wie de bovenmenfchelyke figuuren van Michael Angelo gezien had, moest noodwendig in het denkbeeld komen, dat die beroemde konstenaar ooggetuige van een zoortgelyk fchouwtoneel geweest is. Dit vreesielyk heirleeger nam thans zynweg naar.  C 199) «aar Napels, en de inwoonderen van deze ftad begonnen door dit fchrikbaarende ver» fchynfel uit haaren flaap te.ontwaaken. Middelervvyl naderden eenige ligte wolkjes , door de wind dervvaards gedreeven, die als in eeneu zwarten afgrond verzonken, of door dezelve vcrflonden wierden. De zon brak eindelyk door, maar niret gelyk op andere dagen , gloeijende in de? volmaakfte fchoonheid der aarde; zy kwam in tegendeel langzaam en bleek, van agter dit treurig fchermgordyn opryzen! Haare tegenwoordigheid deed wel het vuur van den Vefuvius veel van zyne glans verliezen? maar de zwarte dampen die uit deszelfs opening voortkwamen , verfpreidden rondom dien berg eene zo dikke duisternis, dat men ook op het heldere van den dag, de vlam daaruit zag opbruisfehen. Hoe was thans het hoogmoedig Napels gedemoedigd1 Terwyl op andere tyden een mecnigte van blinkende koetzen, tusfehen het woelende 'gedrang heen en weder rol-> den, zoo liep thans huilende, de handen N 4 wrü>  200 ) wringende, blootvoets, en met losfe met doornen doorvlogten haairen, een bang en wanhoopend volk. Een gedeelte daarvan drong ter kerke in , vecle andere Aroom-, den weder daaruit. Duizenden Honden op de platte daken hunner huizen, ftaarende met verftyfde oogeii op het onmeedogend voorwerp , dat geheel Napels met bange fchrik vervulde. Hunne kinderen op den arm, en hun vee voor zich heenendryvcnde, kwamen uit dc nabuurige plaatfen, mannen en vrouwen, met jongelingen en meisjes, by geheele fchaaren naar de ftad vluchten, onzeker of zy ooit getroost naar hunne haardftedcn zouden wederkeeren. Het menigerlei gedruis der nyvere arbeidzaamheid was tegenwoordig ftorm, en wierd niet meer geboord. Men hoorde daarentegen niets anders, dan de tusfehen het gebrul des bergs zwak doordringende ftem van fchrik en vertwyffeling. De geheele dag was een geduurig afwisfelend tafereel van angst en verbaasdheid. Maar wat was dit alles tegen het gezicht,, toen  C 201 ) toen de nannaderende nacht het vreesfelykfte, doch tevens fchoonste fchouwfpel van dezen berg vertoonde ? Na een plofzelylc donderend gebrul, voer de vlam, gelyk een vuurige pyramide, en als of zy tot in de verre boven de wolken verheven hemelruimte wilde doordringen, omtrent tweemaal zo hoog als de berg zelve , in de hoogte, en platfte van boven in veele duizend blixemitraalen en brandende fleenen, die ten deele woedende in de wolken omzweefden, ten deele weder op de berg terug vielen, en van alle kanten, als vuurraderen , over derzelver fchuinfche oppervlakte nederwaards rolden , doch ook ten deele van de wind voortgedreeven, veele mylen verre door de lucht vloogen. De zee, zo ver het oog dezelve kon bereiken, kaatfte, verfchrikkelyk fchoon, het fchynzel dezer vuurkolom van haare oppervlakte terug; de geesten der helle fcheenen , uit haare verblyfplaats de Fefuvhis, een vlammende brug over dit vloeibaar element geflagen te hebben, om aan de waereld. die N 5 met  C 202 y met dezelven fpot, daardoor een zegepraaïend bewys van haare macht te geeven. HeC geheele bovenlte gedeelte van den berg was met een gloed overdekt. Een bosch op de naast aangelegen hoogte daardoor aangeftoken, (stond in volle vlam. De zee gloeide door de terugkaatzing , en de hemel, die den mensch redden zou, fcheen zelve door de woedende vlam in brand geraakt. De geheele landsftrcek was verlicht; en dit was de eerftcmaal, dat ik deze wyde en prachtige omtrek, met medelyden befchouwde. Stel aan u zelve voor, dc algemeene, de onbel'chryffelyke jammer, welke ditverbaazend fchouwtooneel veroorzaakte. Eene fchrikkelyke harmonie van wanhoop , op duizenderhandc wyze uitgedrukt. Overal, zo in kerken als op dc Itraaten, zag men het volk en den adel door elkander gemengd , op de kniën, de moeders met loshangende haairen , die onder een jammerlyk gehuil haare kinderen in de hoogte  ( 203 ) te hieven, en deze onnozele wichten aan hunne heiligen en priesteren toehielden ; terwyl over de aangezichten dezer laatften , die helpen zouden maar niet konden, de angstdroppelen ïtroomwyze nedcrroldcn. De boosheid die geene Goden vreest, en ook derzelver wraak tot haar voordeel aanwendt, wordt door deze algemeens Verwarring en elcnde niet getroffen, maar valdt roofzuchtig op de boetvaardige voorbygangers aan, houdt zelfs de koetzen der naar de kerk ylende grooten tegen, en beroofd dezelven , terwyl intusfchen andere beuden van dit gcfpuis, de van inwoonderen verlaaten paleizen uitplunderde. Midden in deze akelige toeftand, kwam de geruste maan te voorfchyn , en vervolgde ongeltoord haare nu van fchyn beroofde , maar nogthans zekere weg; gelyk dc onbemerkte wysgeer, die altoos even welgemoed en vry, door geene vrees beangstigd , door geene hoop befpot, en onaangevochten door het nog fterker vuur der hartstochten, bedaard en gerust zy- uen  C 204 ) nen loopbaan vervolgd, zonder zich door de om hem heen afvvisfclcnde tooneelen, ■yan hetregtefroor te laaten afleiden, VEER*  ( "5 ) VEERTIGSTE BRIEF. Bomston aan Saint-Preux, Komen. X 11e myne poogingen om de Gravin geJ-*- rust teilellen, zyn vruchteloos; want hoe ik haar ook dc toelland van Laura affchetze, is nogthans niets vermogende haar te overtuigen, dat myn hert geen aandeel hoegenaamd , aan myn' omgang met dat meisje heeft. Na dat zy geen middel onbeproefd had gelaaten, om my van Laura te verwydcren, doch in geen derzelven gelukkig gedaagd was, heeft zy een zoortvaii woede en afkeerlgheid in haare rampzalige 1 iefde voor my gemengd. Zy vervloekt my , zonder nogthans haare verkeering met my te willen afbreeken; en getuigd zelve , dat  t *oe brengen, doch by u vergcleckcu, daarmede nog zo verre agter ait te blyven, als of ik inderdaad niets vergoed had. Want ik weet het, gy hebt nooit opgehouden my, boven alle andere van myne fexe te beminnen. In het binneufte van uw hart, hiervan ben ik overtuigd, heerscht  (Sa') hog immer het beeld uwer dierbaarfte Gravin, dat geene Laura, zelfs niemand van oneindig meer waardy als dat fchepzel is , ooit daaruit heeft kunnen ban* nen. Gy arme mansperfoohen , gy weet waarlyk niet, hoe ligt wy u doorgronden kunneu. Neem tienderlei momaangezichten aan • huppeld , wanneer gy droevig zyt; veins dat gy ernstig of onverfchilligzyt, wy doorzien u nogthans met een half oog. Gy ftaat met lighaam en ziel voor ons gezicht, gelyk als voor een heldere kriftallen fpiegelen dan zien wy duide" lyk alle de fprongeii en grimasfen,, die uw geest en hart als in den fpiegel maaken. Die kluchtige marionetten ! Het zogenaamde verftand komt onder allen eerst te voorfchyn; dit is een opgeblaazcn heerschzuchtig dwergje, met een grootte zeer achtbaare paruik op zyn hoofd, gelyk die aan een venetiaanfchen edele zou pasfen, doch gekleed in zyn kakelbont harlekyns gewaad , met een houtendegen op zynzyde. Het arme verliefde hart, gelyk een klaagend kleuter*  ( 213 ) tertje, zit op haar bedelaarsbankje, en zou gaarne zeggen willen: ik heb honger; maaide kleine harlekyn ftaat met zyn opgeheven houten zwaard voor het noodleidend meisje, en het durft haare mond, uit vrees voor. dien kleinen dwingeland, niet eens opendoen. Ik befluite mynen brief, op dat onze blyde zamcnkomst niet één oogenblik langer, dan volftrekt noodig',is , moge uitgcfteld worden. Vaar wel! O 3 TWEE-  c i TWEE-EN-VEERTIGSTE BRIEF, Bomston aan de Gravin Malatesta. Genua. TTs het mooglyk , Mevrouw ? Nauwlyks J- hebt gy een uur lang de tyding gehad, van het overlyden van uwen echtgenoot , of gy reikt reeds weder aan een ander uwe hand. Met de één drukt gy hem dc oogen toe, en ftrekt de andere na my uit. Immers behoorde gy over een verre bloedverwand, ja over dén van uwe huisbedienden, langer te treuren. Hoe zou, indien niet eene droevige en ongelukkige hartstocht uwe ziel verblindde , dit verlies van uwen echtgenoot, unietal traanen kosten? lly was een edelmoedig man, en waarlyk een veel beter noodlot waardig. Hy beminde  ü, en jaloers op zyne eere, op zyn' rechtmaatigen eigendom, en op de fchat die hy meende in uwe perfoon te bezitten, fpoedde hy zich van Wenen na Romen, en van daar na Napels, om zich te wreeken aan ecu, die hem in hetgeen hem op de waereld dierbaarst was , hoewel buiten zyne , fchuld, bcleedigdhad. Hy was bereid, om met zyn bloed of dood een getuigenis te geeven van zyne ftandvastigc liefde. Dit, Mevrouw, heeft hy maar al te wel gegeeven, zonder dat gy daardoor in het minst getroffen zyt. Zyn bleeke fchim zweefde, toen gy uwen laatlren brief gefchreeven hebt, misfehien angstvallig om u heenen, begeerig om de indruk tc leeren kennen, die de tyding van zyn dood op uw gemoed maaken zoude. Het minste téken van droefheid, ja één enkclde traan die hartelyk gemeend was, zou zyne ziel met u verzoend hebben. Maar hy zag u juichen over eene tyding , die een regtmaatige droefheid had zullen veroorzaaken ; en toen hy voorts myn beeldtenis in uwe oogen zag, keerde O 4 hy  hy zyn aangezicht treurig van u af, en vloog van fmert overkropt, door de donkere wolken heenen, om in een beter waereld die troost te zoeken, die hy van zyne egaa hier op aarde te vergeefs gehoopt had. Laat ons billyk handelen Mevrouw, en bekennen , dat een van ons beide de waarfchynlyke oorzaak geweest is, van zyn te vroegtydig enjammerlykoverlyden. Genomen dat de ongetrouwheid, waarmede gy zyne oprechte liefde zo kwalyk beloond hebt, niets het minste tot zyncn dood had toege. bragt; zoudt gy dan wel van u zelve kunnen \'erkrygen, om de plaats die hy eertyds in uw hart bekleedde, aan zynen moordenaar intertuinen ? Ja Gravin, ik heb reden om te denken, dat de ongel ukkige wonde, hem door my gegeeven , en die by zyn vertrek van Napels nog niet volkomen geneezen was, de waare oorzaak van zyn' dood geweest is, Deze twyffeling alleen, doet, zo lang ik van het tegendeel niet overtuigd worde, myue ziel zidderende van uwen voorflag terug dehh  C 217 ) deinzen , en alle myne begeerte om u te bezitten, verdwynt voor de eerwaardige verfchyning van zyne fchiin, aan welke ik het lidteeken zie van deze doodelyke wonde, Het is waar, dat na het overlyden van een echtgenoot, ook alle zyne rechten op de perfoon, aan welke hy door het huwelyk verknogt geweest is, te gelyk met hem ten grave daalen; deze rechten fterven dan met hem' ten opzichte van alle andere menfehen, maar niet voor zynen moordenaar; voor deze blyven zy in 't leeven , en deze mag hem daarin nimmer opvolgen, Indien de menfehelykheid , de deugd, ja de burgerlyke wetten zelve, ons dien aangaande; geene fterke verplichtingen opgelegd hadden , dan zou; ten minsten ons eigen vernuft ons leeren, dat het genoegen en de wellust die de voortplanting des menschdoms verzeilen, geenzins voor de prys van bloed gekogt mogen worden. Zo het anders ware, dan zouden die zelfde middelen, die de natuur befte md heeft om ons het leeven te geeyen,inderderdaad bronnen zyn des doods; O 5 e"  Oi8) liet mcnfcr.elyk geflacht zou dan onvermy» delyk te gronde gaan, door de poogingen die wy zouden aanwenden om hetzelve voortte planten. Ik zou byna gelooven, waardile Gravin, dat het de befcherm-engel uwer gelukzaligheid zelve geweest is, die deze , in den eersten opflag treurigfchynende verandering in myn gemoed veroorzaakt heeft. Hy heeft u daardoor niet flegts een overvloedidigc bron van heilzaam nadenken geopend, maar hy wil ook zeer waarfchynlyk, door middel van het misbruik dat gy van dit ongeval meende te maaken, het voorwerp uwer ongelukkige hartstocht voor altoos verre van u verbannen. Want ik kan en mag u niet ontveinzen, dat, gelyk het leeven van uwen gemaal, zo haast het my ter ooren kwam dat gy door de trouw aan iemand , my toen onbekend, verbenden waart, onze gemeenzame omgang binnen de behoorlykc paaien van welvoeglykheid inperkte, zo nu ook zyn dood, my voor ecuwig van o afzonderd. Zyn geest heeft zich, in  ( 219 ) in de gedaante van een onoverkomelyke ; fchcidsmuur tusfehen ons beide gefield , en met een gansch ander zwaard, dan waarvan gy in uwe onbezonnen vreugde gewag maakt, ik meen liet vreesfelyk zwaard der eeuwige gerechtigheid , de band die ons weleer verknogt hield, aan tweën gehouwen. Zyt dan nevens my overtuigd, dat het einde dezer rampzalige hartstocht, hetbegin van uwe gelukzaligheid zyn zal. Wanneer bedaarder zinnen eens de toegangen tot uw hart en ziel niet langer belemmeren, dan zal het waare fchoone, als met een zoet geweld daarin dringen, De thans daaruit verbannen deugd , zal dan weder in haare rechten treeden, en u, zo haast gy door haare glans een weinig verlicht zyt, tcrftond overtuigen, dat zy het is. die den mensch alleen gelukkig maakt. Dan zult gy , in plaats van roozen en viooltjes, die ras verwelken, de onvergankelyke bloemen eener fchoone ziel op het graf van uwen echtgenoot planten; en zyn geest, die zo gaar-  C 22Q ) gaarne verzoend wil zyn, zal dan uit zyn pa* radys nederdaalen, om zich in dat behaaglyk én aangenaam offer te verheugen» DRIE-  f 221 ) DRIE-EN-VEERTIGSTE BRIEFBomston aan Saint-Preüx. Parma, TT) irma is één van dié lieden van Italien, welke, ieder voor zich waardig zyn, dat men alleen om haarentwil eene reize naar dit fchoone land onderneemt. Ook bezoek ik deze nooit anders, dan gelyk een godsdienstig Pelgrim zyne heilige plaatzen, dat is met een byzondere zoort van aandacht. Niet om dat in deze llad, het eenzaam over* blyfzel van het groot operahuis, met ruim zo groote ophef aan den reiziger vertoond word ; want wel verre van daar, dat hetzelve zo een diepe indruk op my zou maaken, als de nog overgebleven fchouwburgen der ouden, die men nooit moede word te be-  • ( 222 ) bezichtigen, heeft de merkwaardigheid van dat geb nnv, na dat ik het zelve ééns ge zien had, my integendeel nooit bcwecgert kunnen, om het ten tweedeumale tebczoeken; maar om dat hier de onftervclykc Correggio, voor ieder vreemdeling van gevoel en fmaak, een gastmaal in gereedheid houdt, waarvan hy het aandenken zo lang hy leeft, gewis vieren zal, Wanneer ik te Florence, Romen, of Na* pels zynde, myn ziel gevoed heb met beelden van een verhevener zoort, dan wil ik myne oogen, voor myn vertrek uit Italicn, ook nog gaarne eens vergasten, met de aanfchouvving vantafereclen , waarvan de weerga a nergens gezien worden. Zo haast Saint-Preux, dc dén of andere dwingelandfche hartstocht uw gemoed ontrust , en dat uw geest, een walg hebbende aan zo veele verwaarloosde fchepzelen, als u overal voor het oog komen, naar betelen verheevener wezens verlangt, die u gelyk zyn, fpoed u dan na Parma, ten einde daar het tafereel der fchepping .van Correg»  C 223 ) gto., niet aandacht te beièkniwen, Doof dit gezicht zult gy met het ongunstig noodlot wederverzoend worden, en door de konst van dien grooten meester, van de weldaadigè oogmerken der natuur overtuigd, zult gy wenfchen met ftervclingen omgang te mogen hebben, die gelyk zyir aan de zulke als daar afgebeeld zyn. Nog hooit heeft eenig konstenaar het denkbeeld van een fchooner en beter waereld zo wel afgemaald, als Correggio. Zyne menfchen zyn nogthans fchepzelen gelyk wy, en wy moeten bekennen dat wy tot dezelfde clasfe behooren, uitgezonderd dat wy in de fchoonfte gedaanten van ftervelyke lighaamen , ook tevens de fchoonfte menfchelyke zielen ontdekken. Het zyn wel kinderen der aarde , doch die, om zo te fpreeken, reeds een voorfcbyn van toekomende vcrklaaring in hunne geftalte hebben , en door haare geheele lighaamen , hemelfche aandoeningen adei men. Haar bloed, eene uitvloeijng van inwendige zuiverheid, fchynt, als by de Geien  ( 224 ) den der Grieken, flegts de fchyn van bloed te zyn. Woorden vol van tedere denkbeelden, toonen zoetluidend uit haare lippen ^ en de tederfte gevoeligheid ftraald haar tert oogen uit. Wanneer gy met haar glimlacht^ dan zullen traanen van vreugde uwen glimlach verzeilen; en zo haast gy weent onl haare fmert, dan zal al het aangenaame vari een wellustig medelyden, zich in uwe traanen mengen. Men kan de levensloop van dezen grooten konstenaar niet zonder aandoening lee* zen. Myn gemoed word met verontwaardiging vervuld, zo haast ik overdenk, dat een man van zulke uitmuntende talenten, die nog nooit zyn's gelyke gehad heeft, veel minder door iemand overtroffen wierd, gedoemd geweest is om eert kommerlyk eii armoedig leeven te moeten leiden. Hy had voor zyne goddclyke werken nauwlyks eenige andere belooning, dan die deze zyne werken zelve hem verfchaften ; en dat vermaak zou ook in der daad elke andere beJ 1og-«  05) ■looning verre overtroffen hebben , wanneer hy flegts daardoor de noodwendigheden des levens had ontbeeren kunnen; Doch door de zorg voor een talryk huisgezin, waarmede hy zyne kleine winsten deelde, nedergedrukt, verliet hy in het beste tydftip van zyn leven eene waereld , die zyner niet waardig was, oni dat zy hem niet wist te fchatten. Maar neen! hy heeft die niet geheel verhaten, Zyn fchoone en achtingswaardige ziel, leeft en ademd nog in zyne onftervelyke tafereelen, welke de allesvernielende tyd, in meer dan derdehalve eeuw zo wei-' nig heeft kunnen befchadigen, dat het fchynt als of dezelfde geest die ze voortgebragt heeft, dezelve nog van tyd tot tyd met fris* fe kleuren ophelderde* Indien gy het geluk hadt zyne Werken te kennen, dan zou ik eenigermaate in ftaat zyn, u, door dezelve, een denkbeeld van Lama's uitterlyke gedaante te kunnen geeven. Ik weet haar met geen anderbeeld P hief  C 226" ) hier op aarde te vergelyken, maar kan haare ganfche gèftalte, uit de verftrooide deelen en trekken dezer hemelfche figuuren ligt te zamen ftellen. Hierdoor zon ik haast in het denkbeeld kunnen komen , als of Correggio , in zyne po-, ëtifcbc verrukkingen , de eerfte fchets Van Laura gezien had ; en dat de natuur , vermits zy aan de voltooijing haarer volmaaktheden twyffelde , hem uit dien hoofde had aangemoedigd om elke afzonderlyke fchoonheid die zy bezit, in zyne betooverende beelden te verdeelen, en dus zo wel zyn eigen genoegen , als dat van alle ftervelingen , aan welke het vergund word zyne werken te bezichtigen , op zekere wyze te vermenigvuldigen , tot dat het haar zelve , door dit voorbeeld aangewakkerd , na veele vruchtelooze poogingen eindelyk. gelukt is, om in dc perfoon van Laura dit fchoone wonder ter waereld te brengen. Het nydig noodlot over haare volmaaktheden  C 227 ) den ontrust, poogde haar voortreffelyk beeld door de ondeugd te misvormen; doch het wierd in tyds gered , door de over alles zegepraalende liefde. I> % VIER-  ( 418 ) VIER -EN- VEERTIGSTE BRIEF. Laura aan Bomston. Romen. VVTaarom edele Bomston , heeft niet ïtl uwe plaats één der heiligen of onzichtbaare hemelfche-geesten, my van den dood kunnen redden, op dat ik deze, ondereen willekeurig aangenomen beeldtenis , de tol myner oprechte dankbaarheid, zuiver, en door geene lighaamelyke hartstochten ontweid , had mogen betaalen ? Wat ben ik ongelukkig, dat ik in hem die my van den dood, gelyk te vooren van het verderf redde, de fchoonfte man moest vinden, die ooit één van myn geflacht betoverd heeft! want de. wyl ik hem als myn befchermengel moet aanbidden, moet ik hem noodwendig ook beminnen. Maar  C 220 ) Maar zo eens één der heiligen of hemelfcbe geesten, in uwe plaats, onzichtbaar my gered had , welk waardig beeldtenis had ik, in dat geval, buiten het uwe verkiezen kunnen , om ter zyner eere aan te bidden ? Helaas! het kwaad zou dan nog veel erger geweest zyn, en myne tegen— woordige rampen , waren vermeerderd geworden dooreen zwaare misdaad, nadien ik dat beeld tot mynen afgodzougemaakthebben , en myn' onzichtbaaren weldoender misfchien geheel uit myne gedagten bannende , aan u de -wierook van aanbidding toezwaaijen , die alleen aan myn' onzichtbaaren redder behoorde toegebragt te worden. P 3 VTF-  C 23° ) VYF-EN-VEERTIGSTE BRIEF. Laura aan Bomston. "pv e tegenwoordige lente is de eerfte dia J-^ ik beleef, want geen derzelven heeft ooit te vooren zodanige indruk op my gemaakt. My waaid van alle kanten, waar ik my ook henenwende, een zielverukkende geest van liefde tc gcmoet. Het is uwe geest o Eduard; want zedert dat ik u leerde kennen, heb ik ook dit naamlooze gevoel het eerst gekend, dat thans alle myne zinnen betoverd. Wanneer ik myne, door het weenen afgematte oogen, op het jeugdig groen nederflaa, dan zuigen zy zo veele heilzaame verkwikking daaruit, dat dezelve als verjongd, onzen ganfehen uit-. geftrekten horizon omvatten 1 Het geurig wind-  ( 231 , windje, dat over de golvende grasplantjes huppeld, verkoeld myne blaakende wangen, en ademd blydfchap en genoegen in myn hert,— Ik word verrukt van vreugde door de zoete waan, dat ik met hemel en aarde weder verzoend ben.— Indien de natuur goed is, Milord, dan geloof ik ook goed te zyn, want ik werk eveneens als zy ;doch terwyl zy alleen bloemen en bloesfems voortbrengt, ontfpruit in myne ziel een nieuwe lente van bekoorlyke gewaarwordingen, die k te vooren nooit gekend had. P 4 ZES-  C ) ZES - EN - V EERTIGSTE BRIEF. Bomston aan de Gravin Maktesta, Londen. T Tet is waar, Mevrouw, ik ben onlangs -L I te Romen geweest, zonder u te zien, maar gy kunt verzekerd zyn , dat ik onze byëenkomst, alleen uit achting voor uw eigen geluk heb willen vermyden; gy behoorde my daarom vojr dat verzuim veeleer te danken , dan daarover misnoegd te zyn. Ik ontfing byna te gelyk met uwen brief, ook één uit Weenen, waarin zeker Arts, die uwen overleedcn gemaal in zyne laat» fte ziekte bygellaan heeft, op het'bericht, go alg hy fchryft, dat ik de dood van den Graaf  (233) Graaf, als of die door my veroorzaakt was, al te fterk heb aangetrokken, my plechtig verzekerd, dat de wonde in ons ongelukkig gevecht aan hem toegebragt, zedertlang uit de grond geneezen is geweest, en dat alleen eene onverdouwelykheid zyn dood veroorzaakt heeft. Het belang dat hy in deze zaak fchynt te neemen, en zyne poogingen om my gerust te Hellen, hebben my zeer voordeelige gedagten van zyne denkwyze ingeboezemd; ook heeft die briefmyne zwaarmoedigheid' zeer merkelyk verminderd. Het is echter nog zeer verre van daar , dat ik hierdoor ten vollen gerust gefteld. ben; o neen! want zo lang geen waar genoegen en vreedein uw gemoed huisvest, kan het myne niet hoopen , zodanig geluk ongeftoord te bezitten, Gy zegt dat niemand buiten my , u gelukkig zou kunnen maaken ,• en' gy noemt my de onreebtvaardigfte, jade ondankbaarfte aller menfehen, indien ik zulks niet doen wilde. Gy hebt P 5 niet  C 234 ) niet noodig , waardfte Gravin , my door fterke drangredenen , tot alles wat uw geluk bevorderen kan , aan te fpooren ; want geloof my , wat ik n hiermede plechtig verzeker , dat ik nog nooit opgehouden heb n in myn ziel te beminnen, en geen geringer macht, dan wat ten mynen opzichte in de natuur het allerfterkfteis, ik meen de alles vermogende plicht, heeft my tot nu toe kunnen weerhouden, om myn lot voor altoos met het uwe te vereenigen. De ftaale keten eener noodwendige plichtbetrachting, aan welke ik gekluisterd was , is thans verbroken ; de liefde roept my om in uwe armen weder te keeren , en ik gehoorzaam haare ftem. Zekere hnisfeiyke beezigheden , die ik niet wel verzuimen kan , dwingen my nog eenige weinige dagen hier in Londen te vertoeven. Zo haast deze afgedaan zyn ,' zal ik naar een land terug fpoeden , dat door de natuur onder de wel-  C 235 *> weldaadigfte luchtsgefteldheid geplaatst , van de ontelbaare fchatten die het bevat, de allerdierbaarfte daarvan,in mv perzoon, voor my bewaard. ZE'  ( «3°~ ) Urm ":„.,i ", ' — =p.. ZEVEN-EN-VEET] GSTE BRIEF. Bomston aan de Gravin Matatcsta. Weenen. Tk had voorgenomen den weidenkenden geneesheer, die my aangaande de dood van uwen gemaal het voorheen gemelde bericht gefchreeven had, in eigen perzoon te bedanken, voor de dienst welke hy my daardoor beweezen heeft, en om meteen my zelve nog meer van eene omftandigheid te overtuigen, waaraan my by uitftek veel gelegen is. Hierom befloot ik myne tegenwoordige reis naar Italien, over W'.enen te neemen. Ik kan echter niet ontveinzen, dat nu en dan een onwillekeurige twyffcl, wegens de waarheid van het aan my toegezonden bericht, myn gemoed pynigde, en my  ( ) my te gerceder tot dien kleinen omweg deed beil uiten.— Ik draag te minder bedenken om zulks aan u openhartig te bekennen, nadien de uitkomst van myn onderzoek, dat mistrouwen maar al te wel gerechtvaardigd heeft. De geneesheer ftond verbaasd over myne havtelyke dankbetuigingen. Hy zeide, dat hy de Graaf wel in zyne ziekte bygeftaan had, maar dat de brief voor welke ik hem thans bedankte , door hem zelve niet gefchreeven was. Men had zodaninige brief inderdaad begeerd, en hem daarvoor een zeer aanzienlyk gefchenk aangeboden ; maar, vervolgde hy met een lagchend weezen, ik heb reeds te veele dooden op myne reekening, dan dat ik my zo ligt zou laaten overreeden, om het getal daarvan met nog één te vermeerderen, die ik weet dat tot dezelve niet behoord. Zo was dan de ongelukkige woinle, vroeg ik zeer verlegen en half wanhoopéude, die hy in Italien bekomen had, inderdaad de waare oorzaak van zyn dood? Bie  Die wonde niet, gaf hy ten antwoord • terwyl hy met een goedertieren en aanmoedigend gelaat myne hand drukte; maarten deele de onkunde van zyn heelmeester, en ook de Graaf zelve, alzo die veel tc ongeduldig was, dan dat hy dè geneezihg daarvan te Napels zouafgewagt hebben. Doch om de waarheid tc zeggen, de voornaamlte oorzaak was wel niets anders dan zeker1 zoort van knaagend hartzeer, waarvan hy my de oorfprong niet ontdekken wilde, hoe zeer ik die ook uitwendig aan hem befpeuren kon; deze heeft, na dat zyn bloed cn alle levensgeesten daardoor vergiftigd waren , de nog niet zorgvuldig genoeg geheelde wonde op nieuw ontltoken, waarop de dood, om welke hy reeds langen tyd te vergcefsch geroepen had, als met geweld door dezelve ingedrongen is. Ik verliet dien eerlyken Duitfcher, zonder eenige verdere opheldering van hem te eisfchen, en ging met een veel ligter hert uit zyn huis , dan ik kort te vooren daarin getreden was. Ik  £>39 ) Sc heb, Mevrouw, zaaken van het gfodt> ftc belang in myn vaderland onafgedaan geïaatén, en ben u met een getrouw hert te gemoet gevlogen. Gy hebt my in vroeger tyden, gelyk gy weet, reeds menigmaal misleid. Door de dolheid eener ongegronde jaloufie aangedreeven, hebt gy my, wie weet hoe dikwerf naar het leven geftaan , en het aan uwe minnenyd willen opofferen. Om alle argwaan eener ongeoorloofd de doch door n gezogte minnehandel, van uwen hals te fchuiven, hebt gy by menfchen, aan welker achting my zeer veel gelegen is, getracht myne eere te bezoedelen. Dit alles; en nog veel meer , had ik u uit grond van myn hert vergeeven ; zelfs had ik alle deze uitwerkingen van een boosaartig gemoed , cükel aan de werking eener onweerftaanbarc drift toegefchreeven. Dan dit laatfte bediyf, draagt maar al te zeer de ongelukkige kenteekens van eene door de deugd verhaten ziel, en alle myne voorige twyffelingen aangaande uwe wezendlyke inborst, zyn daardoor verkeerd in een  C 240 ) een angstvallige en yolflagen moedeloosheid* om dezelve ooit te zien verbeteren. Het was dan Mevrouw, wel eene onverdouwelykheid, zo als men het in dien bedrieglyken brief noemde, die dc dood van uwen ongelukkigen gemaal veroorzaakt heeft; maar het was eene onverdouwelykheid van die menigvuldige trouwloosheden, waarmede gy zyn teder hert hebt overlaaden; en het is diezelfde zoort van onverdouwelykheid , waaraan nu ook myne liefde ovcrleeden is. AGT-  ( Hi ) ■' = ' ■ = ■■■■ " ■ -====» AGT-EN-VEERTIGS TE BRIEF. De Gravin Malatesta aan Bom$ion% Rome». Is 'er dan geene ttiooglykheid, Milord, om u dat fchoolflof eener valfche redeneer* kunde, die gy op uwe wyze deugd gelieft te noemen, en u geduurig als een kleine leerjongen onder de plak houdt, te doen affehudden? Ik, Eduard, lach om alle grillen , die deze uwe zogenaamde wysbegeerte haare yverige navolgers doet begaan; ja ik wil het u en een ieder die daarmede gediend is, zeer gaarne gunnen, u zeiven, zo lang gy lieden het goedvindt, met wysheid en deugd te vcrmaaken. Ik merk reeds hoe het met uwe liefde eigentlyk gefield is; dat knaapje heeft geene andere behoeften dan Q nacht-  < ) nachtegaaien en maanefchyn, hy volgd flegt9 ftync hcrsfcnfcbirnmen van plicht en wys. heid. Het zy dan zo ! en hy vergeeve my, dat ik bynade oorzaak was geweest, dathy alle zyne aandoenelyke bloempjes , ja zyn bron. van wysheid zelve was ongetrouw geworden. Laat hem mynenthalven uit dien bron drinken, of daarin verdrinken ; laat h&m vry, zo vaak hy wil, één van zyne grillen , al was het maar een bont kapelletje vervolgen, en zich daarmede op zyne wyze vcrmaakcn, zonder dat hy behoefd te vreezen, om doormy, als eene onheilige, in deze zyne verheven bezigheden gefloord te worden. Maar ik zal ik de veele jaaren van moeite, die ik nu reeds genomen heb, om my naar zyne wonderlyke grondftellingen te voegen, en op zyne wyze, zo als hy het noemd, deugdzaam tc zyn , dan altenmal voor niet te rug gelegd hebben? óNeen! dc loopbaan myner hartstochten, die ik noch kan noch wil bedwingen , heeft my thans tot aan de groote wegfeheiding gebragt, waarvan  ( 243 ) Vari de één op aangenaame hoop, doch de andere op wanhoop uitloopt. Ik kan de Weg die ik reeds afgelegd heb, nu niet meer terugkeeren, veel minder ftfflé (laan. Myn noodlot dryft my aan, om één dezer twee wegen te betreden, en laat my naauwlyks zo veel tyd over, om uwen laatften wenk af tc wagten, die my aanwyzen zal, welke Van deze twee ik zal moeten inflaan. Gy kunt ligt begrypenuit die eigenzinnige ftandVastigheid, waarmede ik deze vcrwenschte hartstocht, tot aan het einde van haar gebied gevolgd heb, of ik al of niet in ftaat zal zyn om nu ook bet üitterfte te onderneemen, en de laatfte flap, al moest die ook tot myn verderf fixekken , moedig te waagen. " Wat uwe ziel,indien deze bekwaam was oprechte liefde naar waarde te fchatten"1, met hoogachting en toegencgendhcid voor my behoorde vervuld te hebben, heeft zo het fchynt, een geheeltcgenflrydige uitwerking by u gehad, en u thans nog meer dan tc vooren van my vervreemd.' Wat toch was myne laatfte pooging anders, dan een Q 2 be-  C 244 ) bewys, dat myne liefde den hoogden trap beklommen heeft, en alle mooglyke hinderpaaien die haar in den weg flaan, zo verre beneden zich ziet, als een mensch, die op de top van eenen berg geklommen, een kudde vee onder in het dal ziet weiden, wel?ker beweeging hem niet anders toefchynt, dan het gewemel van flegts kleine beweeglyJte flippen. Eene liefde die niet alles aan haar belang bpofferd, wat de geheele nrtuur, om haar te dwarsboomen, in den weg kan dellen, is flegts in myne oogen eene met oude vodden behangen bedelaarsdrift, en de naam van liefde onwaardig. Wac kan het toch die blaakende en alles verteerende hartstocht fcheelen, of haare geweldige voortgang hier aan een infect, of daar aan een bloempje het leven kost, wanneer zy flegts daardoor haar doelwit nader komt? Maar alzo zy, om over haar geliefd voorwerp alles te vergeeten , noodwendig de hoogde trap van derkte moet bereikt hebben , zo kan zy van de oogen der nederige kudde, die beneden in het dal weidt, even min  ( 245 ) min in haare volmaaktheid befchouwd worden , als hy, die van boven op de kudde nederziet, derzelver verkleinde gedaanten nauwkeurig onderfcheiden kan. Maar gy, ondankbaare en overfchillige Eduard l Zoudt gy wel van eene andere plicht durven fpreeken, indien gy (legts de plichten der liefde kende ? En moet de kleiner plicht niet altoos wyken voor een die oneindig grooter is? Zou de van u zo hoog gepreezen deugd, het u niet gaarne vergeeven indien gy door het overtreeden van flegts één haarer plichten, een nieuwbekeerde onder haar gebied gebragt had ? Het is derhalven deze plicht alleen, die u daartoe aanmaant, al legt u aan myn leeven en toekoomend geluk ook weinig of niet gelegen gelyk uwen laatften brief maar al te wel te kennen geeft. Doch voor wien verkwist ik in dit oogenblik alle deze uitvloeijingen van myne tederheid? Een enkel woord, één wenk door my gedaan, was in vroeger tyden reeds genoeg, om u van Londen naar Romen, en Q 3 tot  C 240 > lot in myne armen te lokken.-— Is het nu, daarmede zo geheel en al veranderd? Welaan ik wil myn noodlot volgen, cn Eduard zal over myne rampen juichen. Tevergeefs zal ik in myne laatfteftrydmet de wanhoop, myne armen naar hem uititrekken. Ik zal myne heilloozc liefdedrift vervloeken, maar het voorwerp daarvan zegenen. De zoete cn aangenaame herinneringen van genoten, vreugde, zullen Zich vermengen met de bitterheid des doods; deze zullen dc fmert daarvan verzagten , cn het laatfte woord dat myne dervende lippen uitten zullen, zal de naam van mynen moordenaar zyn.— Vaarwel, Eduard \ Moogt gy nimmer dïe kwaaien leeren kennen , die gy my hebt doen ondervinden! Het is waar, gyhebt myook dikwerf vreugde veroorzaakt, en deze wensch ik, zal het een of ander waardigciwoorwerp, u eens weder rykclyk vergelden ! Om u die vreugde metwoeker te vergoeden,was eertyds myn aangenaamfle hoop. Ik eleadigc was langen tyd verdwaasd, in het nu verydeld voorneemen, om myn door het vuur der lief-  .( 247 ) liefde gezuiverd weezen , geheel en al in de voortreffelyke vorm uwer edele denkwyze omtegieten, Ja, Milord , gy zoudt een fterveling meer ten dienste van de deugd, dat is de gelukzaligheid zelve, hebben aangeworven, met evenzo weinigmoeite, alsgy zedert uwe afvalligheid, my van de eenemisdaad na de andere aangedreven , en thans aan de bitterfte wanhoop ten prooi gegecvc'n hebt. Q 4 "NE-  NEGEN-EN-VEEPvTIGSTE BPJEF. Bomston aan de Gravin Malatesta. XVTwvMe, doch ongelukkige Gravin ! Tot welk uitterfle heeft de onzaligfte van alle hartstochten u vervoerd? Wat zal, wat kan ik op uwen laatften brief antwoorden ? en hoe weinig laat gy my daarin gerechtigheid wedervaa -en ? Ik ben bereid alles in deze waereld , deze eenige plicht alleen uitgezonderd, ieder oogenblik voor u opteofferen. Maakt my die plicht niet reeds ongelukkig genoeg ; en waarom moeten dan uwe bittere verwytingen, deze myne ramp nog vermeerderen ? Gelyk geene be- Londen.  C 249 ) beleediging aan een aandöenlyk mensch dieper wonden toebrengen kan, dan de ondankbaarheid, eveneens zal hem van alle onverdiende befchuldigingen , ook deze als de onverdraaglykfte voorkomen; Zy is tot in myn ziel doorgedrongen, en beweegt alles wat in my is, uitgenomen deze flrenge plicht alleen, die zich niet beweegen laat. Hoe kan ik hoopen haare ftrengheid te verzagten, daar uwe bekoorlykheden zelve zulks niet doen konden? En nogthans "daagt gy haar, te gelyk met de haar toegeweidc dankbaarheid, op nieuw uit ten ftryde. In alle tweegevechten , myne waardfte Gravin , heeft hydie bedaard blyft, een oneindig voordeel boven zynen driftigen tegenfrreever ,• ik vrees derhalven om uwent wil, dat de bedaard' (te dezer twee kampvechters, myne plicht namentlyk, de ftryd zal moeten winnen. Ik zeg nogmaals dat ik het vrees; en om n daarvan te overtuigen, wil ik alles doen wat tot uw voordeel ftrekken kan; de twee partyen zullen op gelyke voet gefield worden, en hunne ftryd zal in uwe tegenwoordigheid ■gefchieden, Q 5 Ik  C 250 ) . Ik denk nog voor het einde dezer maand te Romen tc zyn. Keer dan, tot dien tyd toe, uwe bekoorlyke oogen naar het fchoone doel eener aaugenaame hoop, tot welke ik u, hand in hand, zo gaarne wilde opleiden. VYF-  VYFTIGSTE BRIEF. Laura aan Bomston. De mecfte van myne klooster-gezellinnen kunnen of willen niet begrypeu, waarom ik altoos de eenzaamheid zoeke, vermits zy nu byna alle., volgens haar zeggen, gaarne in myn gezelfchap willen zyn. Zy zien en vermoeden niet, dat ik in het midden van haar veel meer alleen ben, en dac ik in tegendeel in myne eenzaamheid hetal- leraangenaamfte gezelfchap geniete. Nog heden deze avond was uw lieve beeld, tenis niet één oogenblik van my geweeken. De avondfchemering begon den dagallengskens te verdryven, en de nachtegaaien zongen hem tot rust , terwyl ik buiten het klooster geheel alleen omdwaalde. Uw bceldtcnis fclieeu mee de duisternisfe, als het  C ^ ) het ware bezield te worden. Ik zag u met die zelfde edele wezenstrekken, en in diezelfde houding," als wanneer gy gelyk een weldaadigc geest des hemels, my zo dikwyls troost inboezemde, en aan myn bekneld hert rust en vrede verkondigde. Dit verfpreidde eene aangenaame verkwikking door myne ziel,eveneens gelyk de fchemering,door de draaien van het bevallig avondrood zo fraai word opgehelderd. Toen kort daarna de zilvere maan, in haare volle geftalte, van agter het bosfehaadie oprees, en zoo heerlyk blinkende in myne oogen draalde, meende ik de deugd zelve, waarmede gy my tot myn geluk verzoend hebt, in haare zuivere glans te aanfehouwen, en èene heilige huivering trilde toen door alle myne ledemaatcn. ' Ik herhaalde nogmaals, en in haare tegenwoordigheid, de reeds zo dikwerf gedaane gelofte, dat iktt eeuwig getrouw wilde blyven. Maar toen eindelyk ook de fchittcrendc fterren zich aan den hemel vertoonden , toen dagt ik myn Eduard zelve voor myne oogen  C 253 ) oogen te zien. De aangenaamfte herinrie» ringen verzelden dit heuchelyk denkbeeld in meenigte, en vermeerderden trapsvvyze myn genoegen , want het was eveneens , ■als of gy in der daad tegenwoordig Waart; ja ik zag u, en meende dat ik uwe Item hoorde.— Dus Hond ik daar, in deze aangenaame verrukking, die alle myne zinnen opgetogen hield, wanneer eene oude knikhoofdige non my zeer gemeenzaam op myne fchouder klopte, en meer grimmende dan lachende tegen my zeide : God zegen u myn lieve kluizenaarster. Dit ontwaakte my uit myne aangenaame droom ; doch ik verwenschte deze bejaarde geestelyke, die myne vreugde ftoorde , in myn hert, en ging ftilzwygende en onwillig weder met haar in het klooster. EEN  EEN-EN-VYFTIGSTE BRIEF. Bomston aan Saïnt-Preux. Londen. Tk hoop, myn vriend, binnen weinige ■- dagen een bezoek by u af te leggen. Gy kendt het doelwit onzer voorgenomen reis: dc twaalf jaaren van ondervinding die ik nu reeds , omdwaalende , cn in onrust heb doorgebragt, hebben my eindelyk een volkomen mistrouwen tegen my zelve ingeboezemd. Ik was tot nu toe ftcrk genoeg» om aan alle verleiding wcdcrfïand te bieden ; maar ik heb om eene goede verkiezing te doen, de oogen van een vriend noodig, en wilde gaarne alles , de dankbaarheid zo wel als dc vriendfchap, tusfehen ons gemeen heb-  .-hebben. Ik moet u nogthans vooraf verwittigen , dat, eer ik u dezen myn vertrouwen fcbenke, ik nauwkeurig onderzoeken zal of gy hetzelve wel verdient, en of gy waardig zyt thans zoortgelyke diensten te vergelden, als ik u in vroeger dagen wel beweezen heb. Het is niet genoeg Saint-Preux, dat ik de goedheid van uw hert heb lecrcn kennen, en verzekerd ben dat het edel is; maar ik heb thans ook uw oordeel noodig, by eene keuze, welke het verftand alleen beflisfen kan, en waarin het myne my zeer ligt zou misleiden kunnen.— Ik vrees zulke hertstochten niet, die ons door openbaare. aanvallen noodzaaken, om fteeds op onze hoede te zyn, en ons zodanig niet verblinden, of wy ontdekken door het fluijcr der vooroordeelen heen, ten minsten onze eigen misflagen , waardoor wy dan in ftaat gefield zyn, om daaraan niets verder toe te geeven,dan wat wy zelve toegceven willen; maar ik vrees een veel gevaarlyker zoort van ver-  ( ) Verleiding, die ons, eervyVohs daartegen Wapenen kunnen, nipt met dwang, maar op eene bedriegelyke wyze zoo Verre brengt, dat wy zomtyds juist bet tegendeel doen, van bet geen wy Voorgenomen hadden.-— Men heeft., om de driften te bedwingen, 'niets noodig dan zyne eigen aange* booren krachten wel aan te wenden; maar om te onderfcheiden , aan welke neiging het geoorloofd zy den vryen teugel te vieren , daartoe heeft men dikwyls de oogen noodig van een ander; en wie is bekwaamer zulks onpartydig te beflisfen, dan een fchrander vriend , die de voorwerpen , van welker nauwkeurige kennis ons toekomend geluk of ongeluk afhangt, in onze plaats, en uit een gansch ander gezichtpunt befchouwd?— Onderzoek gy zelve nu Saint-Preux , of gy nog langer ten prooi van eene vruchtelooze droefheid blyvende, geftadig voor u zelve en andere nutteloos wilt zyn ; dan of gy, door u de heerfchappy over uwe  C *57 ) towe ziels Vermogens weder toe te elge« hen , ook meteen bekwaam wilt wóirden , om uwen Vriend op den regteü Weg te wyzen ? & TWES  TWEE-EN-VYFTIGSTE BRIEFi Laura aan Bomston. Behalven dat myne gedagten bynaonophoudelyk op mynén vriend en weldoender gevestigd zyn, is het leezen, terwyl ik uw gezelfchap misfen moet, genoegzaam myn eenigst tydverdryf. lk heb de Engelfche boeken , waarmede uwe goedheid my voorzien heeft, reeds alle met aandacht gcleezen, en ben nu, Voor de tweedemaal , met een nieuw vermaak daaraan begonnen.— Welk een fchat van verheeven denkbeelden en doordringend oordeel legt daarin opgefloten ! Veele van uwe nationaale gedichten en toneelflukken, welke de verwondering van een ieder waardig zyn, biyven als van zelve in myn geheugen; deze hebben myne fmaak in de poëfie zo geheel verander.!, dat ik geene onzer Italiaan  Sahfche dichters, behalvcn alleen Dafiteéii •Ariofto, langer met eenig genoegen leezeri kan.— Ik heb dit zeer natuurlyk , doch Voor dé roem en eere van myh Vaderland vry riadeelig gevolg hieruit getrokken j dat in een land, daar de boeken zo veel voor'treffelyker dan in ïtalien gefchreeven worden, de m?nïchen die dezelve fchiyven , 'ook veel uitmuntender en voortreffelyker zyn moeten.— Doch wat heb ik uwe boefeen 'noodig om my daarvan 'te overtuigen * daar gy zelve die waarheid , al voor lahg^ ta mét oneindig méér nadruk bcwcezen hebt»,  (260) DRIE-EN-VYFTIGSTE BRIEF. Saint-Preux aan Wolmar. Milanen. Door uwe hulp, gy die myn vader en weldoenderzyt, heb ik myn verftand dat ik verboren had, weder verkregen. Ik heb aan uwe goede raad alleen te danken, dat myn hert geneezen is, en ik my thans bemind zie, van alle, die my waard en dierbaar zyn. Het bekoorlykfte vooruitzicht van beter dagen zou voortaan voor my geopend ftaan , en myn toeftand kon verrukkelyk worden, zo flegts in het boek des noodlots niet gelchreeven ftond , dat myne ziel nimmer vrede hebben zal. Maar helaas! de ééne onrust volgt by my geduurig op de andere j want terwyl wy, zo ik me«r  ( *6r ) ? meende, het doeleinde onzer reize met rasfè fchreden naderden, en' ik de haven om van veele zorgen uit te rusten, reeds in 't verfchiet voor myne oogen zag , daar zie ik thans een nieuwe ftorm opryzen, diemy dezelve, veelligt nogmaals, uit het oog zal doen verliezen.— Gy Wolmar kendt, de zeer zonderlinge toefland van onzen edelen vriend Bomston, en weet, hoe hy thans op het punt ftaat, om tusfehen twee perzoonen die hy beide bemind, en van welke beide hy, doch op eene zeer verfchillende wyze bemind wordt, eene keuze te doen , die zyn toekomend geluk of ongeluk zal beftemmen. Ja Wolmar, ik zie de ontwikkeling van dit geval met een beangst hert te gemoet, want ik , onervaren jongeling als ik ben, word van hem opgeroepen, om hetzelve te helpen beflisfen.— Mogt ik nu in ftaat zyn, om door één goede en verftandige raad, dat geen voor hem te doen,wat hy meermaalen voor my verricht heeft, wanneer hy my uit de klaauwen des verderfs redde • en mogt het my gelukken , de R 3 groot-  ( afo ) grootftc en voornaamfte aller plichten, dieder vriendfchap, naar waarde te vervullenï O, dan zou myn hert gerust gefield zyn, en ik zou my die toegenegendheid waardig achten, waarmede gy en Bomston, my x al reeds van myne vroegfte jeugd af aan be*i gunstigd hebt. Uwe my onlangs aanvertrouwde raad % blyft in het binnenst van myn hert opgeflo-. ten, eii ik zal trachten dezelve in alle dee-. len na te komen. Was bet flegts in uwe macht, om my ook uw verftand en ryp. oordeel in te boezemen , om het by deze gewichtige gelegendheid, tot nut van onzen vriend aan te wenden!— Zo ik daarmede, gelyk gy, begaafd was, dan mogt ik met reden hoopen, onzen Eduard eens volmaakt gelukkig te zien, en dat wy volgens het ontwerp door u en hem gemaakt, ons al te zamen vereenigen zullen, om nimmer wederom van een te fcheiden. « En zo dat gebeurde Wolmar, wat zou ons. dan nog overig kunnen blyven, om hier op Iftrde te wenfehen? — O ja, ééne wensch, weU  welker vervulling noch van u, noch van eenig an der (terveling, maar alleen van hem afhangt, in wiens macht het is de deugden uwer vroome echtgenoot te beloonen, en die al het goede dat door haai-verricht word, in het verborgen aantékend. R 4 VIER"!  C 264 ) VIER-EN-VYFTIGSTE BRIEF. Saint-Preux aan Mevrouw d'Orbe. Mitanen. \T7y eerg'steren te Milanen aangekomen , en zullen overmorgen onze reis verder voortzetten. Na alle gcdagten zyn wy binnen agt dagen te Romen , daar ik van uwe brieven hoop te vinden. Ik ben zeer begeerig, om die twee verwonderenswaardigevrouwsperzoonen eindelyk eens te zien en te leeren kennen , die de rust van den besten mensch , nu alreeds zo lang ge- ftoord hebben. ó Julia ! ó Clara 1 in.  C 265 ) indien eenig fterveling verdiende hem gelukkig te maaken , dan moest die nood» wendig één van u beide evenaaren 5 R % VYF-  C ) VYF-EN-VYFTIGSTE BRIEF. Sci\nf*Prcux aan Wolmar. Romen, T~\cze brief blyft onder ons. Laat een J-^ eeuwig ftilzwygen de dwaalingen bedekken , waarin ■ de edelfte van alle menfchen thans gevallen is.— Hoe bezwaarlyk is de onderneeming, waarin ik nu ben ingewikkeld! Ach ! myn fchrandere, myn weldenkende vriend, waarom is niet elke goed raad die gy my welëer gegeeven hebt, zo diep in myn geheugen geprent, als alle uwe weldaaden in myn hert opgelloten zyn!— Nooit heb ik meer verftand noodig gehad, dan in dit geval; en nïm? nier heeft de vrees, dat hetzelve aan de taak  ( ) laak die my opgelegd is, te kort zal fchie* ten, zo veel nadeel toegebragt aan het weinige , dat ik in der daad myn eigen noemen mag. - Waar zyn thans uwe vaderlyke zorgen ? uwe onderwyzingen ? uwe fchranderheid ? Hoe zal ik aan myn plicht , zonder uwe hulp , voldoen kunnen ? Alles wat ik in deze waereld nog te hoopen heb, zou ik gaarne willen misfen, wanneer ik u by deze gelegendheid (legts ééne week binnen deze ftad mogt zien , om my in myn gewichtig werk te onderfteunen. Zie hier, Wolmar, een uitvoerig verhaal yan alles wat door my, tot nu toe, in deze zaak verricht is. Ik heb, wel verre van die in den beginne naar behooren aan te vatten , my zelve veeleer in alle myne gisfimgen bedrogen, en, tot heden toe , niets dan enkel misflagen begaan.— Toen ik de Gravin gezien hal, en haar een weinig, zo ik meende, had leeren kennen, vreesde ik alleen voor haar ; ik befchouwde haare buitengewoone fchoonheid, verzeld niet  ( a68 ) met een doordringend oordcel, en haare konstgreepen, als de gevaarlykfte klippen, op welke onzen vriend zeef ligt fchipbreuk zou kunnen lyden, en poogde om die reden, de edele ziel van haaren ouden minnaar , flegts alleen van de kluisters, die hem door haar opgelegd waren, te bevryden. Ik fprak , om hem naar dien kant te doen overhellen, van welke ik meende dat hy geen, of ten minsten zeer weinig gevaar te duchten had, onophoudelykvan Laura, en prees haar geduurig met die ongemeene hoogachting, die zy my werkelyk had ingeboezemd.—- Terwyl ik dus de fterker band, door een die veel zwakker was, dagt op te losfen, meende ik dat het my gelukken zou , om hem zo wel van de ééne, als de andere te bevryden. Het fcheen dat myn ontwerp met een goede uitflag zou bekroond worden; want het gedrag van Eduard , Hemde reeds van het begin af aan, volmaakt met myn ontwerp overeen. Hy dreef zyne toegevendheid nog veel verder dan ik durfde hoopen; en, gelyk  C269) gelyk ik toen • dacht, misfchien alleen ortl my voor myn iïerk en al te lastig aandringen een weinig te (traffen , geliet hy zich, als of hy veel liever Laura dan de Gravin bezogt.— Wat zal ik daarvan veel zeggen, Wolmar■? want ik weet zelve tot nog toe niet, of het in den beginne flegts geveinsdheid, dan of het oprechte meening was. Dit weet ik, dat zyne neiging om (leeds by Laura Xe zyn, nog altoos dezelfde blyft; hy veinsd het echter nu niet meer, en ik ben maar al te wel van zyne waare ernst overtuigd. Zyn hert, door eene lange tweeflryd afgemat , verviel eindelyk in eene zoort van zwakheid, die zy tot haar voordeel heeft weeten aantewenden , om zyne genegendheid na haare kant te doen overhellen.— Maar genomen , dat hy van den beginne af aan geene regte liefde voor haar had, dan was echter aan hem, die het voorwerp is dat zy oprecht bemind , zo wel als aan een iegelyk ander gevoelig mensch , bykans onmooglyk geweest, om langen tyd by Laura, alleen in fchyn een minnaar te rer-  C f70 > vertooheït; want geloof my JVohnar, tiieii kan dat ongelukkig meisje haast niet zien* veel minder lang met haar verkeeren, of men moet door haar bevallig gebaat en edel voorkomen, tot in dc ziel getroffen worden* De levendigheid van haare wezenstrekken , Word thans wel een weinig verdoofd, dooi' de merktekenen van droefheid en neerflachtigheid, dié haar bekoorlyk aangezicht byknns nimmermeer verhaten ; maar zy wekt daardoor meteen te meer de aandacht op , Van elk een die haar befchouwd, én treft dezelven des té fterkcr. Eveneens gelyk de zonneflraalen., wanneer ons die dooreet! bewolkte lucht befchynen, doordringender zyn, en meer aandoening verwekken, dart wanneer ze van een heldere hemel tot ons ïiedcrdaaien , zo fehieten ook haare van fmert benevelde oogen, des te fchcrpcf py» len vart zich uit. Haare nederigheid bezit zelfs alle bekoorlykheden eener bevallige cn oprechte befcheidenheid; zo haastmen haal' flegts ziet, word men gedwongen haar té kklaagen, en men is genoodzaakt haar te ee4°en 5  C m) eeren , *o dra zy haare (tem iaat hdó* ren. Om kort te gaan, ik moet tot ver* ontfchuldiging van onzen vriend getuigen , dat ik maar twee mannen ken, die by haar geen gevaar zouden lobpen, vah op gelyke wyze door haar te Worden getroffen. Hy gemakt dan naar alle oogenlchyü, ge* wis op eenen dWaaïweg. Ja Wolmar ! ik eiè , ik beipeui- het ai te duidelyk; en het is met innerlyke fmert en aandoening, dat ik tl dit groot geheim openbaaren moet. Ik fchrik, wanneer ik overweeg, hoe hy in dezervoege zich zelve, en wat hy aan zyne spigen verdiensten fchuldig is, zo jam» meriyk vergeet. Zyne moedige deugd , die hem 'de algemeene vooroordeelen en volksdwaatingen doet verfmaaden, zal hem }iu waarfchynlyktothetandere uitterlte doen overflaan, en herii zo verre brengen, dat -hy de noodwendige plichten van welvoeg» lykhedd en eère geheel en al terzydeil (leid. Maar zal dan Eduard Bomston een huwelyk, gelyk dit is, aangaan?. ... en datafe onder het oog van zynen vriend?...-, die zulks  toilks toelaat?.... die zich daartegen niet met alle kracht zou aankanten ? en dia nogthans alles wat hem in dit leeven dierbaar is, alleen aan hem te danken heeft.... Neen I hy zal veeleer myn hert met eigen handen uit myn, boezem rukken, eer ik door zulks toe te laaten, fnooden ondankbaar worde , , of myne eere zo fchandelyk bevlekke. Doch door welke middelen zal men zulks beletten? Hoe zal ik my in dezen gedragen ? Gy kent immers zyne drift, en weetdat men met onderlinge gefprekken weinig by hem kan vorderen. Zyne manier van fpreeken heeft zedert eenige tyd myne ongerustheid merkelyk vermeerderd. Toen hy my, voor de eerftemaal zyn voorneemen om met Laura in den echt te treden, op eene verbloemde wyze te kennen gaf, geliet ik my als of ik zyne meening niet begreepen had, en meende hem van dat befluit aftetrekken, door zyne bekende Hellingen met algemeene grondregelen des vernufts tekeer te gaan; hierdoor dagt ik hem weder tot bedaarder zinnen te brengen , maar toen wilde  c m ) Wilde hy op zyn beurt my ook [niet begrypen. Wanneer ik zyn voorneemen met fterker drangredenen beltryde, dan wordt by driftig, en maakt gebruik van uitdrukkingen die geen vriend betaamen , en op Welke ook de vriendfchap geen behoorlyk antwoord geeven kan. Ik ben by deze gelegendhcden gansch niet befchroomd noch bloobartig, want wanneer men zyne plicht betracht, is men dikwyls maar al te veel genegen om fcherp door te tasten doch het koomt hier op geen doortasten , maar alleen op het gelukken aan. Men wordt nogthans een weinig inoedeloos, wanneer men ondervindt, dat de beste poogingen geene gewenschte uitwerking hebben; hierom durf ik tegenwoordig nauwlyks waagen, om met hem in eene nadere opheldering te treden, Want ik word ieder dag meer en meer overtuigd, dat de raad my door u gegeeven, zeer gegrond is, om my in geene dispuuten met hem in te laaten, alzo hy veel fterker in het redetwisten is, dan ik. Hy ontmoet my ook van dag totdagkoelS der,  C m 3 .der, en het fchynt byna als of hem myn • gezelfchap begint te verveelen. Dit bewyst na myn gedagten, dat een mensch die wezendlyk fterker is dan zyne tcgenparty, en de overmacht over denzelven aan zyne zyde heefti, nogthans in een oogenblik van zwakheid , door vrees kan overmeesterd worden. Ja ik zie het, de groote, de verheven Eduard is thans bevreesd voorzynen vriend, voor zyn eigen creatuur , voor zynen kweekeling.-- Het fchynt uit zommige uitdrukkingen, die hem ten opzichte der keuze eener toekomende verblyfplaats , zo het gebeuren mogt dat hy haar niet trouwde, ontvallen zyn, als of hy myne getrouwheid door eigenbelang op de proef wilde Hellen. Hy behoorde nogthans overtuigd te zyn, dat ik hem niet kan noch wil verhaten • want Wolmar , ik zal altoos myne plicht betrachten, en dezen mynen weldoender overal volgen. Wat zou het my toch baaten, wanneer ik laag of trouwloos wilde handelen? Zoudt gy en uwe echtgenoot, de deugdzgame Julia , uwe kinderen wel i - 'ó ooit  C 275 > . ooit aan het opzicht van een mensch willen Aanvertrouwen, die zyn vriend en weldoender verraaden had ? Ik heb u meer dan ééns hooren zeggen , dat de kleiner menfchelyke driften en hertstochten , doorgaans op hun beoogde doel-» wit aanloopen , zonder zich door eenige Verhindering van den weg naar hetzelve te laaten afleiden, maar dat men ten aanzien van grooter hertstochten, de één tegen de andere kan wapenen. Van deze grondltelling oordeelde ik by deze gelegendheid gebruik te moeten maaken , en ondervind ook in derdaad, dat het daarmede, zo als gy zegt gelegen is; want alles wat in dit geval op het gemoed van Eduard werkt, gelyk medelyden, het verfmaaden van vooroordeeïen, de gewoonte en diergelyke meer, ontfnappen, wanneer ik die in hem beftryden Vvil, telkens door haare kleinheid , waardoor taen op dezelve nauwlyks vat kan krygeii , terwyl in tegendeel de waare liefde van de grootmoedigheid onaffcheidelyk is, en door dezelve veel ligter kan beltreeden worden. Sa. ' Ik  ( 276 ) Ik heb derhalven ook reeds deze indirecte weg beproefd, en wanhoop aan een goed gevolg tot nog toe niet. Dit hulpmiddel fchynt in den eerften opflag wel wat wreed, en ik heb het daarom zeer ongaarne by de hand genomen, maar alles wel overwogen hebbende, denk ik Laura zelve, zo wel als hem, daardoor een wezendlyke dienst te zullen doen. AVant in zulk een ftand geplaatst zynde, waartoe een huwelyk met Eduard baar verheffen kan , zou immers haare voorgaande fchande onvermydelyk openbaar moeten worden, en haar aan geduurige onaangenaame bedenkingen moeten blootflellen ; doch indien zy blyft zo als zy tegenwoordig is, dan is zy in der daad groot, en eens ieders achting waardig. En indien ik my in myn gevoelen, ten opzichte van dit zonderbaar meisje niet bedrieg, dan is zy zeer wel in ftaat, om de rang die haar nn aangeboden word, aan haare eigen toekomende rust op te offeren, en dezelve by gevolg grootmoedig van de hand te wyzen.  m C w) Doch] zo onverhoopt ook dit middel mogt mislukken , dan blyft my nog één overig, waarvan ik my niet anders , dan ingevalle van de uitterfte noodzaaklykheid , zal bedienen • dit is hunne verfehillende godsdienst, welke de regeering , zo haast deze van zyn onveranderlyk voorneemen om haar ten echt te neemen word verwittigd, wel beweegen zal om haar gezag aan te wenden , ten einde zodanig huwelyk te fluiten. Ik zal in alle gevallen niets onbeproefd laaten, om dit onwaardig en voor hem ontëcrend huwelyk voortekomen. Dus zal ik waarde Wolmar, yverig trachten, om zo lang ik leef uwer achting te verdienen ; en wat ook Eduard u fcbryven moge , of welke geruchten u ter ooren komen, zyt nogthans verzekerd, dat zo lang een eerlyk hert in myne boezem woont, Laura Pifana , het koste wat het wil, nimmer eene Lady Bomston zal worden. Indien gy myne maatregelen goedkeurd , is het onnoodig dezen brief te beantwoorden* maar denkt gy dat ik verkeerd handeS 3 le,  ( -78 ) , heb dan de goedheid , my ten fpoedigftcn met eene goede raad te helpen, want-7 wy moeten in deze dringende omftandigheid niet één oogenblik verzuimen. Ik laat het opfchrift van dezen brief door een vreemde hand fchryven, doe gy hetzelfde wanneer gy antwoordt. Verbrand myn brief, zo. haast gy hem geleezen, en overwogen hebt wat ons hierin te doen ftaat. Het tegenwoordige geheim is het eenigfte, dat ik ooit zo lang ik leef voor dc twee nichten zal gehad hebben, of in 't toekomende hebben kan; cn wanneer ik in myne eigen bekwaamheden wat meer vertrouwen durfde ftellcn, dan zoudt gy zelve niet het minfte van dfc alles vernomen hebben. ZES-  t m) t ' ■ ' .,' ■ r— , , = -O- ZES - EN - VYFTIGSTE BRIEF. Laura aan Bomston. VV/at was het Milord, dat toen gy laatst by my waart, my in een toeftand plaatfte,die ik nooit te vooren kende?Iiet was geenzins een droom; want ik ben te wel overtuigd, dat ik u in eigen perzoon zag en hoorde - uwe tegenwoordigheid maakt altoos veel te diepe indruk op myn ziel, dan dat ik daarin met mooglykheid had kunnen dwaalen. My dunkt ik zie u in dit oogenblik nog op dezelfde wyze, namentlykhoe gy, met eene alles overtreffende goedheid , eveneens als of een nieuwe bron van grootmoed zich .in uwe ziel geopend had, en gy de ganfche .volheid daarvan, gelyk een verkwikkelyke reegen over myn kwyuend hert wilde uitgieten, een lange wyl flilzwygendby myftond, S 4 en  ( 230 ) en my met de grootfte opmerkzaamheid aan» fchouvvde, als of uwe blikken tot in het biunenftevan myn vveezen wilden doordringen. Het was voor my niet mooglyk, om in dien toeftand langen tyd bedaard te blyven; ó neen! Ik voelde my daardoor meer dan ooit getroffen, myn hert fmolt, een traanen vloed borst met geweld uit myne oogen, en deze durfde ik even min tot u opheffen, als ik in ftaat was om dezelve van u af te wenden. Gy vatte in datzelfde tydftip zo liefderyk myne hand, en uw aangezicht boog ncderwaards om het myne te ontmoeten.— Tot hier toe kan ik my deze omftandigheden zeer duidclyk herinneren; dan ik verloor van dat oogenblik af aan het gebruik van alle myne zinnen. Het was nogthans geen onmacht; want wel verre van eene zwakheid te befpeuren, voelde ik veeleer, tc midden in myne ontroering een nieuw 'Jccven, dat zich gelyk een vloeibaar vuur door alle myne aderen verfpreide. Alles in myn ziel was aandoening , zelfs dc dampkring die my omringde, trilde om my heen; ik  t *8i ) ik wist niet wat my overkwam, want in myn gemoed ontftond eensklaps eene onbekende vreugde, die my volmaakt opgetogen hield. Toen ik weder tot myzelvekwam, en een weinig bedaarder was geworden, zag ik u aan myne zyde zitten ; uwe arm omvatte my, en myn hoofd leunde tegen uwe mannelyke borst. Ik hief myn aangezicht , bykans als dronken, naar u op, en meende dat hoewél gy my met een minzaam en lachend weézen toelonkte, ik echter voor de eerftemaal eenige uitberstende traanen in uwe oogen ontdekte. Gy drukte middelerwyl myne hand, en eensklaps van uwe ftoel opryzende , verliet gy my met eene aandoening, die gelyk een gloeijendedolk, naar maate gy u verder van my verwyderde, hoe langer hoe dieper in myn herte drong. Ik heb van dat oogenblikafaan geene rust gekend; thans woedt een vuur in myne aderen , dat my verteerd, en nogthans veel zorgvuldiger door my gekoesterd en aangekweekt word , dan myn eigen leeven. S 5 Een  ( s3a ) Een onwillekeurige ongeduldigheid, of lie*, ver onbekend verlangen, beangftigdmyzonder ophouden, cn dryft my geduurig gins en hervvaards, terwyl ik evenwel zeer vergenoegd in my zelve ben. Gezegend zyn dan myne misdryven, indien deze aangenaame kwaal het loon derzelven is.— ó Eduard ! beminnenswaardigfte van alle mannen, ik denk aan geen ftcrveling dan alleen aan u. Uwe geest heeft zich, te gelyk met de alles vermogende liefde, geheel en al over my uitgeftort , cn in duizenden van vuurvonken, zich door myn ganfche weezen verfpreid.-— Helaas! hoe rampzaa}ig zou Laura zyn , indien gy van haar waart' afgegaan1, om nimmer weder tc keeren! .Wat gaf ik in dit oogenblik niet al, voor het geluk om u, al was het flegts van verre te mogen zien. Ik gaf alles , ja duizend leevens, indien ik dezelve had, voor één enkel woord uit uwe mond, voor datzelfde opflag van uw oog , en voor dat onbekende iets , waarmede gy , als met een toverkracht, die hemelfche verrukking in my-  ( 283 5 myne ziel te weeg gebragt hebt.- * Maar helaas! ik elendige, wat ben ik toch, om eene vreugde gelyk deze was , op prys te durven ftellen! Het is immers uwe goedheid maar alleen, die my dezelve fchcnken kan. ; Koom dan, gy afgod myner ziel11 Waar toeft gy ? Als de aanbiddelyke oorzaak myner verrukkelyke kwaal, zult gy ook zeker eenig middel kennen , om dezelve te verzagten. Koom herwaards, en zie welk een verborgen vuur in myne aderen fmeuld; zie en voel, hoe dit bange hert in? myn ontftelde boezem klopt.- Eén weldaadige opflag van uw oog, kan deze ftormdie in my woedt, in eene ffille en bekoorlyke kalmte veranderen , en de zoete klank van uwe Item de kwellende geest bevreedigen , die my zo onophoudelyk ontrust.— Laat nog eens uwe oogen met diezelfde vricndelykheid op my gevestigd zyn • nyg nogmaals uw aangezicht in diervoegen tegen het myne, en laat my wederom, gelyk in dat wellustig tydftip, de allerzoetlïe dood flerven , al ware het dan om nimmer weder te hergeven» Maar  C 284 ) Maar door welke onbezuisde drift word ik thans voortgedreeven ? welke dronken waan fpreekt in dit oogenblik uit myne mond , en befticrd in dezervoegen myne pen! Wat mag het zyn, dat my he¬ laas! van myne zinnen heeft beroofd? Ik bezweer u zeg my wat het is, dat alleen door de herdenking aan die onuitfpreekclyke verrukking, aan die aangenaaroe kwaal, op myn gemoed zo hevig werkt, en terwyl het myne elende'vermeerdert, my ook met een de hoogftc vreugde doet genieten ?  (285) ZEVEN-EN-VYFTJGSTE BRIEF. Bomston aan Laura. Het was eene fchatting Laura, die ik u voorlang fchuldig ben geweest; het plechtig zegel, vvaarmede ik in de naam der deugd, de vernieuwde adel uwer fchoone ziel bekrachtigde.— Het was te zeggen : ik bemin u!— in de ipraak van het hert, welker zieltreffende uitdrukkingen met geene woorden kunnen nagebootst worden.— Het was de laatlte flag, waarmede ik, bekoorlyk meisje, u aan my zelve heb toegeëigend; het plechtig handgeld, waardoor ik het toekomend bezit van u, aan my zelve verzekerde. Het was het zein der vereeniging van ons beider noodlot, het voortéken eener op ons wagtende gelukzaligheid.— Eene verborgendheid, die in de gouden  C 586)) gouden eeuw eener nog onbedorven wae■Jreld, van hemelfcbe geesten den ftcrvelingen wierd aanbetrouwd, en zelve in onze zo. bedorven dagen , eene dagvaarding tot het genot der allerbekoorlyfte verrukkingen, voor de onfebuldige liefde gebleeven is, maar die nu veeltyds, door de fchandelyke wellust, offchoon deze haare waare beteekenis nauwlyks denken veel minder genieten kan, word nageaapt.— Met eert Woord Laura , het was — een kus. AGT-  ( 28? ) AGT-EN-VYFTTGSTE BR. IE F. Bomston aan Wotmar, TVTanncerik de verfchillende gelukzalig, heden van difons kortftondig men- fclielyk leeven , ik meen zulke niet, die alleen van ons zelve afhangen, of in ons eigen gemoed berusten , maar die de gevolgen der zamenleeving zyn, de één na de ander befchouw, dan ontmoet ik onder dezelven niet één, waarby myn hert zo gaarne een lange tyd vertoeven mag, dan by de afbeelding vanhethuisfelyk geluk, voortfpruitende uit de vereeniging van twee deugdzaame en voor elkander gefchapen zielen. Ik kan wel niet ontkennen, dat ik in dat geval altoos Julia en u, als het fchoonfte voorbeeld van zodanig geluk my voor oogen flel, en by gevolg een dubbeld genoegen  gen ondervinde, wanneer ik langen tyd myne aandacht daarop vestige. Maar zeg my Wolmar, zou zonder deze toegift onzer vriendfchap, die ik tot aan Myli einde toe als de kostelykftefchatmyn's levens zal waardccren, dat verrukkelyk tafereel van huisfelyk geluk, hetwelk gymet Julia te zamen aanbiedt, my wel zoo levendig als nu treffen ?— Het is een blyk van zuivere toegenegendhcid , wanneer zy haare oogen op u vestigd ; ik verbeelde my in dat oogenblik de eerstgeborene des hemels, de deugd zelve te zien, die haare lieveling met een lachend weezen vol bevalligheid aanfchouwd ■ Wie zou de moed, om altoos groot en edel tc handelen , de geduurige bedaardheid midden in het wankelend bedrog der waereld, de verheven zegepraal boven laage en onwaardige hertstochten, de gerustheid en bedaardheid van geest naar welke de wyze altoos ftreevcn moet — wie zou, zeg ik, dit alles beter in u, zo niet voortbrengen ten minsten koesteren, onderhouden en aankweeken, dan uwe  ( 289 ) Uwe Julia ? Wie zou in de kuisfche otri hélzingen van zuivere huwelyksliefde, uwe Vreugde die dë natuur gebiedt enzyohs zo weldaadig febenkt, ja welke de deugd zelve goedkedrd enzegend, aan u zuiverder en met meer verrukking doen genieten ? Wie aart 'uwe geest het denkbeeldige der volmaaktheid zodanig voot oogen (lellen, dat daar doof de zwakke menschheid, hoe minder zy bekwaam is om het wezendlyke van die volmaaktheid te bereiken, tot een veel hooger trap van waardigheid verheft? Ik bedrogene ! wat was myn leeven tot uit toe anders, dan flegts een blind tasten naar gelukzaligheden P dan fmagtende te verlangen» zonder ooit te genieten? te ftryden, zonder ooit tezegepraalen?— Ik wierd wel is waar , nooit overwonnen , maar ik was ook nimmer overwinnaar. Ik behield het veld, doch behaalde geene buit. En ik was misfehien, met alle myne geWaande ftandvastigheid , niets beter dan een oproerig rebel; dan een, die zich tegen de wyze oogmerken der natuur mei; T moed'  ( ^90 ) ftto£chvil verzet. Ja Wolmar , thans begin ik de echtelooze Haat aantemeikcn als eene Haat van oproerigheid jegens de natuur , die van het aanbegin der waereld af, door zo veele opvolgende genachten hcencn, het gefchenk des leevens van den één op den anderen laat overbrengen. Wie haare Hem hierin niet gehoorzaamd , maar deze algemeene wet weigerd te vervullen, wat is die in der daad anders dan een openbaar rebel? En is niet dc maatfebappy met recht bevoegd om een zelfde dienst, als waaraan ik myn eigen leeven te danken heb, Weder op myn beurt van my tc eisfehen?— Wat toch ben ik, om in dc keten der groote aaneenfchakeling Van bezielde weezens , eene uitzondering in die algemeene plicht te willen maaken ? Gy bcgrypt zeer ligt de gevolgtrekking dezer grondftelling. Ja Wolmar , ik wil eer myn oude dag aannaderd, en my tot die plicht onbekwaam gemaakt heeft, de door my beleedigde natuur verzoenen, en trachten my die gelukzaligheden waardig te maaken , waarvan gy en 'Julia een zoo treffend beeld  '( 291 ) beeld geeft. ■ Het is misfchien in- my eene dubbelde verdienst, dat het Laura is, die deze verzoening zal te weeg brengen.— Laura, die, wanneer my; alle omftandigheden niet bedriegen, van het begin af aan, door de natuur zelve voor my beftemd geweest is, ën flegts door een ongelukkig toeval , uit dien rang was verfchoven, in welke wy ons, volgens de aangenomen menfchelyke Vooröordeelen, hadden ontmoeten zullen, doch tot weike rang ik haar thans weder herftellen wil. Gy zult haar zien, Wolmar, en ik ben verzekerd, dat maal* weinige oogenblikken van haare tegenwoordigheid veel meer zullen uitwerken, om myne gedaane keuze byu te rechtvaardigenj dan alles wat ik daarover met woorden fpreeken of fchry ven kan'. De Gravin Maïatesta is doödelyk ziek , én buiten hoop van opkomst. Saint-Preux heeft my overgehaald, om haare herftelling of overlyden te Napels aftéwagten. Wy vertrekken morgen derwaards. Zo haast wy van daar terug gekeerd zyn , trede ik T 7, mét  C 292 } met Laura in den echt, en zal haar vervolgens aan een plaats brengen, alwaar zelfs de ftrenge deugd van JVolmar, haar zal moeten eerbiedigen. NE-  (293 ) NEGEN-EN-VYFTIGSTE BRIEF. Bomston van-Wolmar, Neen waardfte Wolmar , gy zyt in uwe meening niet bedrogen , want onze jonge vriend is het gevaar te booven; ik voor my ben het maar nauwlyks even ontworsteld , en het fcheelde zeer weinig, of ik zou de toets waarop ik hem gefield heb, duur genoeg betaald hebben; ja misfchien , zonder zyne edelmoedige byfland, zelve het flagt-olfer daarvan geworden zyn. Ik gaf gelyk gy weet, alleen omniet telaatenblyken, dat ik geen ander voorneemen had dan hem van zyne droefgeestigheid te geneezen , en zyn hert met nieuwe voorwerpen beezig te houden, een fchyn van veel grooter aanbelang aan onze reize, dan die T 3 in  C m > ïn der daad verdiende; wantde eenigfteoorzaak waarom ik dezelve ondernam. was, be hal ven wat Saint-Preux betrof, flegts om aan myne oude genegeudheid voor de Gravin nog eens eenige voldoening te geeven, en meteen de gewoonte die ik had, van alle jaaren eene reis naar Italien te doen , voor de laatstemaal op te volgen • voorts om aan iets, dat my in de dagen myner jeugd bekoorde, het laatfle vaarwel te zeggen , cn dan als een vrucht die ik daarvan wilde inzamelen, een vriend, na dat hy uit de grond gcneezen zoude zyn, met my weder terug te brengen. Ik heb tt reeds gefchreeven, dat hetgeen te Vilknezivc voorgevallen is, mytenzynen opzichte een weinig ongerust gemaakt had, en dat ik daar de eerste argwaan tegen hem opvatte, uit hoofde van zyne buitenlpoorige vreugdeblyken , tooi* ik hem bekend maakte, dat het alleen van hem zou afhangen, om uwe kinderen op te voeden , en ?! : geheele leeftyd, zo hy wilde, in uw gezelfchap en in uw huis door te bren- , 8S#,  gen. Om hem te beter by de uitboezemm* gen van zyn hert gade te liaan, had ik vooraf alles wat hy daartegen zou hebben kunnen inwenden, uit den weg geruimd , doordien ik hem te kennen gaf, dat Ik voor het toekomende myn verblyf by hem zou neemen, op dat hy dus onze onderlinge vriendfchap tot geen voorwendzel kon gebruiken, om zich daarvan te verontfchuldigcn. [Doch een gansch ander voornemen dat ik kort daarna opvatte , noodzaakte my om welhaast op een andere toon met hem tc fpreeken. Hy had de Gravin nauwlyks driemaal gezien, of hy kende haar reeds, en wy waren het ten haaren opzichte volmaakt eens 'want alzo zy zeer begecrig was om hem in haare bek'igen te winnen , moest zy hem ook noodwendig alle haare konstgreepen openleggen.— Die clendige ! hoe veele groote eïgenfehappen bezit zy niet zouder deugd! hoe veele liefde zonder eer!— Het was die blaaker.de, die ongeveinsde'liefde, .waardoor ik in het eerst: getroffen wierd, diemy T 4 ua«  C 59S ) naderhand tegenliefde inboezemde , en zo langen tyd tot een gedumig voedzel voor myne genegendheid ftrekte; doch deze haare liefde ontaarde eindelyk in ondeugd, nam de kleur aan van haare zwarte ziel, en wierd my toen tot eene affchuuw.— Wy hebben van dat oogenblik af aan, haast niet meer aan haar gedagt. Maar toen hy Laura insgelyks gezien had, toen hy haar minzaam hert, haare fchoonheid, haar verftand , en die onvoorbceldelyke zagtzinnighcid, die zo bekwaam zoude zyn om my voor altoos gelukkig te maaken, eveneens had lecren kennen, wierd hy ten voordcelo van dat meisje zodanig vooringenomen, dat ik haar liet bekwaamde voorwerp oordeelde , om daardoor de waarcdenkwyzc van Saint-Preux, op eene volmaakte wyze te doorgronden. Ik geliet my dan , ais of ik buiten /(aar niet kon leeven. Zo ik ooit mét Lama in den echt trede, zeide ik tegen hem dan is myn voorneemen haar nooit te Londen tc brengen , alzo het ligt gebeuren kon , dat  ( 297 ) dat zy'daar door den een of ander herkend wierd voor hetgeen zy wezendlyk geweest is; maar ik wil haar aan een andere plaats geleiden, daar de deugd , onverfchillig in welke gedaante men die aantreft, altoos geëerd word, Gy kunt dan meteen uwe plicht betrachten, en gy enikblyven, zo lang wy leeven, altoos by elkander: maar trouw ik dat meisje niet, dan word het tyd om naar myn, vaderland terug te keeren. Gy, Saint* JPreux, kend myn landgoed in QxfarêMre, en kunt dan één van beide kiezen, om of de kinderen van één uwer vrienden te on? derwyzen, of om een ander vriend in zyne eenzaamheid te verzeilen, Hy gaf hierop zodanig antwoord, als ik juist van hem verwagte.; maar ik wilde meer weeten, en zyn gedrag in allen opzichte gadeflaan. Zo hy verkiest om liever by u teClarence te leeven, dan zal hy, dagt ik, een huwelyk begunstigen, dat hy behoorde af te keuren, of hy moet, door zich tegen hetzelve aan tc kanten, metterdaad aantoo«en, dat hy de eere van zynen vriend, ver* 5 re  C 293) re boven zyn eigen geluk waardeerd. 'Hoé dan deze proeve ook mag uitvallen, zal ik ten minsten by deze gelcgendheid de waare gedeldheid van zyn hert volmaakt leeren kennen. ■ Ik vond hem in den beginne eveneens als ik vvenschte, dat is te zeggen ftandvasi tig om myn voorgewend huwelyk met Laura , zo veel in zyn vermogen was te beletten , en met alle drangredenen gewapend , om al hetgeen ik ten voordeele van hetzelve kon inwenden, met hoop op een gewenschtc uitkomst te bedryden. - Misfchien voelde ik de kracht zyner drangredenen veel beter dan hy zelve- maar geliet my^eerst, alsof dezelve geen de minste indruk op my maakten, tot dat ik eindelyk zodanig in de (hikken der liefde verwarde, dat myne flegts gewaande zucht om haar te bezitten, ten laafden in waare ernst veranderde, en zie daar'' myn vriend! de klip, op welke ik zonder zyne hulp, gewis fchipbreuk zou geleeden hebben. Om myn ontwerp voort tc zetten, moest" ik  t «99 ) ik noodwendig Laura dagelyks bezoeken, en veinzen, als of ik haar gezelfchap byna nimmermeer ontbeeren kon. Ik bezogt haat daarom alle dagen, en ik vond haar telkens droefgeestig, teder, en verliefd. Deze myne onafgebroken verkeering metdatbekobrlyk meisje, kluisterde myn bert, dat nu ten vollen van zyne liefde voor de Gravin ge-. neezen was, geheel en al aan haare waarachtige verdiensten ; want ik leerde haare fchoone ziel geduurig beter kennen, dit vermeerderde allen gskens de genegendheid , die zy my reeds vrocgtydig had ingeboezemd, cn herfchcpte dezelve eindelyk in oprechte liefde. Thans, wierd ik fchaamrood over my zelve, nadien ik in vroeger dagen had kunnen befluiten, om de achting die ik haare uitmuntende diensten verfchuldigd was, aan een bloot vooroordeel dat ik nogthans in myn ziel verfmaaddc, namentlyk aan rang en geboorte optcofferen. Ken ik , dus dagt ik by niy zelve, dan niets vèrfchüldigd aan de booj , waarmede ik de arme Laura, zo ai niet met woorden, ten mins-  ( 3°o 3 minsten door middel van de ongemeene hoog» achtingen genegenheid, die ik haar tot nu toe betoonde, reeds zo langen tyd gevleid heb ? want offchoon ik nimmer met uitdrukkelywoorden beloofde, om met haar in den echt te treden,kan zy echter uit myn gedrag jegens haar niets anders vermoeden ; deze haare Verwagting te leur te ftellen, zou het zelfde zyn als of ik haar bedroog , en dit Was dan waarlyk wel een wreed bedrog.— Ik redekavelde op deze wyze byna zonder ophouden, cn raakte daardoor hoe langer hoe meer in het begrip , als of myn plicht vereischte dat ik Laura met hert en ziel beminde; ik beminde haar ook wezendlyk , om reden van de zo even aangehaalde grondftelUng, en verbeelde my in tusfehen , als of ik voor Saint-Preux flegts veinsde dat ik een huwelyk met haar befloten had, maar dat het tot de uitvoering daarvan nimmer komen zou , ten zy ik my op geene andere wyze , zonder jegens Laura onbillyk tc handelen, uit deze onulandigheid koude re Idcn. Ik  ( 30i ) tk wierd middelerwyl, ten aanzien van Siint-Preux ongeruster, ziende dat hy de rol welke hy in dit geval ipeleu moest , naar myn begrip geen kracht genoeg byzette. Het is waar, hy beftrecd wel myn voorneemen, en misbillykte de huwelyks Verbindtenis, die ik volgens myn zeggen wilde aangaan; dan dit geichiedde telkens zoo flaauw, en hy fprak in tegendeel by alle gelegendheden zoo voordeelig van Laura , dat hy door zyne gefprekken myne toeneemende liefde flegts vermeerderde, in plaats van die hertstocht uit myn gemoed te bannen. Dit tegenflrydige in zyn gedrag was gansch niet naar myn fmaak, en ik had veel liever gezien, dat hy zich met meer fïandvas« tigheid daar tegen aangekant had. Het fcheen my toe, dat hy geen moeds genoeg bezat, maar dat de tegenfland die ik hem bood, hem in zyn plicht deed aarsfelen, en het was eveneens als of hy vreesde my te zullen beleedigen. Om kort te gaan, hem ontbrak naar myne gedagten die edelmoedige openhartigheid, welke het vertrouwen dat men al-  C sp? ) alleen zyne plichtbctracht, aan een weimeéhenct vriend kan en moet inboezemen. De argwaan die ik zyuentwegen bad opgevat, kreeg nog meer voedzel door zekere omftandighcdcn, die my van tyd tot tyd ftcrk in 't oog vielen: lk vernam, dat hy Laura dikwyls heimelyk bezoet, en merkte dat zy wederzyds veel vertrouwen in elkander fielden. De hoop die zy kon en natunrlyker wyze moest koesteren , om zich door het huwelyk met een man te vereenigen, welke zy zo zeer beminde, maakbaar, tegen myne verwagu'ng in het minst hietvroolyk. lk las in haare oogen nog altoos diezelfde tedere aandoeningen, als weleer; doch daarin blonk nu niet meer die vreugde uit, en dat overgroot genoegen, welke myne bezoeken haar in vroeger tyden veroorzaakten; nu waren dezelve in tegendeel , wanneer ik haar bezogt, doorgaans als van innerlykc droefheid benéveld. Nog, meer, ik befpeurde dat zy menigmaal, terwyl zy haar hert in de tederfte uitdrukkingen voor my uitboezemde , een geftolcu blik wierp  C 303 p wierp, op Saint-Preux, en dan volgden daarop aanltonds traanen, diezy voor my poogde te Verbergen.— Dit waren altezamen geheimen, die ik met geene mooglykbeid bcgrypen kon, en ik kan geenzins ontkennen , dat ik daardoor by uitneemendlieid ontrust wierd. Oordeel gy zelve Wolmar, van myne onzekerheid en twyffelmoedigheid. En wat kon ik in der daad van dit alles denken? Heb ik, dus dagt ik zomtyds als tegen wil en dank, dan een (lang in mynen boezem gekoesterd ?— Ja, ik vierde deze myne argwaan hoe langer hoe meer den vfyen teugel, en durfde myn vriend verdagt houden, als of hy my misleidde.—■ Wat zyn wy menfchen toch rampzalige fchepzelen! Wy zelve zyn de fchcppers onzer' eigene elenden, en durven dan nog. alle oogenblikken klagen en jammeren, dat de boosheid van tanderen ons plaagd, terwyl ook zelfs de deugdzaamfte gemoederen , Veeltyds een plaag voor eikander moeten zyn. Alle deze omftandigheden deeden my be-  ( 304 ' befluiten, om flegts de uitvoering van myn Voorneemen te verhaasten • want hoewel ik de oorzaak hunner onderlinge verftandbouding niet kon doorgronden , befpeurde ik nogthans dat het hert Varl Laura altoos het zelfde bleef, en de verzoeking aan welke ik haar zo langen tyd bloot gctleld had, moest haar voor my (leeds dierbaarder mnaken. Ik had echter voorgenomen, om eer hetbcflisfend oogenblik daar was, in hetwelk ik haar myn hand, te gelyk met myn hert zou aanbieden, hierover eene nadere opheldering van haar te eisfehen, en wilde middelerwyl alles opzamelen, wat myin deze zaak, buiten haar, ecnig licht kon geeven. Voorts wilde ik, wat Saint-Preux betrof, van deszelfs dubbelzinnige handelwyze vooraf ten vollen overtuigd zyn, eer ik hem daarover te reden (lelde; met één woord, ik wilde de geheele zamenhang der zaake volmaakt doorgronden, voor dat ik hem daarover onderhield , of zynentwegen een beflisfend oordeel velde; want ik kon zeer ligt vooruit zien, dat daarop terftond een onvernry- d>  C 3°5 ) inydelyke breuk onzer vriendfchap zou moé> ten volgen. Dit onderzoek was des te nood-zaaklyker, alzo ik nauwlyks in myne ge-~ dagten durfde neemen, om zyn deugdzaam gemoed zonder vólkomen overtuiging, van eenige kwaade oogmerken te verdenken, en twintig jaaren van beproefde rechtfehapenheid, tegen een bloot vermoeden in de weegfchaal te leggen. De Gravin wist alles wat onder ons omging , nauwkeurig uit te vorsfehen, want zy had overal haare geheime befpieders, tot zelfs in het klooster waarin Laura zich toen onthield. Zy vernam door middel van dezelven , dat aangaande een huwelyk tusfehen ons gefproken fvierd, en 'er was niets meer dan deze omftaiidigheid noodig, om haare woede op nieuw gaande tc maaken. Zy fc-hreef my dienvolgens brief op brief, en deze waren alle opgevuld met de. bitterde yerwytingen. Zy deed nog veel meer dan fchryven , cn wilde my van kant ïaaten helpen - doch haare booze aanllagen mislukten telkens , nadien wy thans niet voor de V ' eer  C 306) eerstemaal genoodzaakt waren , om tegen haare listen en laagen zorgvuldig op onze hoede te zyn. Ik ondervond by die gelegcndhcid met inuerlyk genoegen, dat Saint" Preux geenzins befchroomd was zyn eigen leeven aan de grootfte gevaaren bloot ts Hellen , ten einde dat van zynen vriend te redden. Het zy dat deze hevige aanvallen haarer woede, of eenige andere oorzaak, de gezondheid der Gravin oudermynden , zy wierd ten minsten doodelyk ziek, en naderde allcngskcns het einde haarer kwaaien, en van haare gepleegde misdryven. De eerHe tyding van haare zeer gevaarlyke toeHand, ovcrftelpte myn gemoed met ongeveinsde droefheid. Een overblyfzel van voorgaande liefde en achting bewoog my, om de zorg voor haare geneezing, aan den beroemden Doctor Eswin te bevelen. SaintPreux geleidde hem uit myn naam tot haar, maar zy wilde geen van beide zien, en niet eens myn naam hooren noemen ; want zo dikwyls dezelve in haare tegenwoordigheid wierd  ( 3ö? ) wierd uïtgcfprookcn, braakte zy een menigte van Vervloekingen uit , tegen my, die zy de oorzaak van haare rampen noemde. Ik was middelervvyl over haare eleiidc tot in myn ziel getroffen; deze deed my menigen zucht uitboezemen , en ik befpeurdö met Verbaasdheid en ontfteltcnis, dat myne oude wonde groot gevaar liep om wedef open te breeken. Het vernuft redde my nogmaals b Van niet weder in de Krikken haarer liefde te verwarren > ik zou echter de fnoodlïc en ondankbaarfte aller menfehen geweest zyn, indien ik aan bet voltrekken van niyii voorgenomen huwelyk flegts had kunnen denken, zo lang deze perfoon, die my eertyds zo dierbaar geweest was, in de angst des doods verwylde. Saint-Preux vreesde evenwel, dat ik het verlangen om de zieke Gravin voor haar einde nog eens te zien, niet zou kunnen Wederhaal)' hy was beducht voor de heillooze gevolgen van zodanige byëenkomst, cn om deze te vermyden, ftelde hy my voor om eene reis V 2 naar'  C 3°3 > naar Napels te doen, waarin ik ook om de* zelfde redenen zeer gaarne bewilligde. De tweede dag na onze aankomst in die ftad, zag ik hem op een vroege morgen met een zeer ernstig gelaat en een briefin zyn band, myn kamer,binnen treden. Ik ontftelde.— Dc Gravin is dood! riep ik oogenblikkelyk uit.—— AVilde de bemel, gaf hy zeer koel ten antwoord , dat het niets anders was; want het is beter niet, dan zonder de deugd tc leeven. Wy hebben tegenwoordig met de Gravin niets tc doen ; maar luisterna my. Ik zweeg, en was zeer nieuwsgierig om aan te hooren wat hy zeggen wilde. MiIord,zeidc hy, toen gy my in vroeger dagen de geheiligde naam van uwen vriend hebt gefchonkenjeerde gy my tevens,hoe ik dezelve zou kunnen waardig zyn. Ik heb de plicht betracht, diemy door uzelve was opgelegd. Gy hebtophetpuntgeftaanu zeivete vergeten ; ik moest daarom myn vriend weder tot zich zelve brengen. Gy waart aan t weder-  C 309 ) clerici ketens gebonden, en moest met de eene baud de andere oplosfen , want ze waren beide uwer onwaardig. Indien bet maar alleen om een ongelyk huwelyk te doen geweest was, dan zou ik openhartig tegen u gezegd hebben : bedenk wel myn vriend, dat gy een Pair van Engeland zyt; deze hoedanigheid lydt geen afbreuk door zodanige echtverbinding, dan flegts in het oog van bevooroordeelde dwaazen , en gy lacht om zulke menfchelyke vcoroordeelen. Maar het is hier geheel iets anders, want gy hebt in een huwelyk willen treden, dat fchande" lyk voor u is. En zoudt gy daartoe kunnen overgaan ? Ik fmeek en bid u, denk aan uwe eigen eere, en laat uwe keuze op een waardiger voorwerp dan Laura vallen. Het is immers niet genoeg dat zy deugdzaam is, maar zy behoorde ook zonder vlekken té zyn Ken waardige gemaalin, is voor Eduard Bomston nog zo haast niet gevonden; doch zie hier wat ik voor uverricht heb. Hierop gaf hy my de brief in handen; ik zag dat die van Laura kwam , V 3 ea  ( 3 ÏQ > 'en kon dezelve niet zon der fchrik cn aandoening openen; dezelve was van dezen in-, houd: „ De min heeft gezegepraald, Gy hebt met my in den echt willen treden; ik ben s, daarmeê voldaan. Uwe vriend heeft my „ myn plicht voor oogen gehouden, cn ü; „ vervul dezelve zonder leed üf frnert, Ik 9, zou al rqyn leeven lang ongelukkig zyn 5, geweest. wanneer ik uy c eer gefchonden s, had; doch nu verbeeld ik my aan dczels, vc deel te hebben., alzo zy niet door my „ benadeeld word. Daar ik thans al myn „ tydclyk geluk aan deze wrêede plicht „ opoffer, zo vergeete ik om dezer offciv „ handewille,ookaldevoorigefchande my-. „ ner jeugd, en worde in myne eigen oo- „ gen weder eerbaar. ■ Vaarwel! Ik ben „ van dit oogenblik af aan, zo min in uwe ,, macht, als in de myne. Vaar wel voor eeuwig!— Ach Eduard] breng de wan„ hoopnietinmyne cenzaamc verblvfplaats, „ die voortaan door geene aardlche denk5, beelden mag ontweid worden: maar geef ge,  Cs" ) ,, gehoor aan deze myne laatfte wensch,"en „ fchcnk de plaats die ik niet kan bekleden, „ aan geen llerveling wie het ook zyn mo„ ge. In deze waereld was maar één hert „ te vinden, dat voor u gefchapen was , „ en dit is geweest het hert van Lau„ ra." Ik was te veel ontfteld,' dan dat ik één enkel woord ,-had kunnen uitten. Hy nam uit dit ftilzwygen gelegendheid om my te zeggen, dat Laura zedert myn vertrek van Romen, in hetzelfde klooster , waarin zy als kost-juffer geweest was, het geestelyk gewaad had aangenomen; voorts, dat het lloomfche Hof, aan het welke terooren was gekomen dat zy met een Pro tenant in den echt zöu treden , bevel gegeeven 'had om my nooit weder in haare tegenwoordigheid toe te laaten; hy bekende vervolgens zeer openhartig, dat hy zelve in dezen haare raadgcever was geweest. Ik heb , zeide hy, tegen uw voorgenomen huwelyk met haar, my niet opentlyk zo fterk durven aankanten , als ik wel had kunnen doen , alzo ik V 4 vrees-  (3iO vreesde, dat gy in .dat geval uw hert op nieuw aan dc Gravin zoudt fchenfcen, en wilde dcrhalven uwe liefde voor haar, doof de bekoorlykheden van Lauraóndermynen, Maar toen ik ondeivoud, dat myne aanpryziilgen al te veol invloed op u hadden , en gy dc zaak tc fterk voortzette , nam ik het verftand te baat, cn wilde u door hetzelve op andere gedagten brengen ; doch daar ik in vroeger tyden, door myne eigen misdagen had geleerd, hoe weinig ons menfchelyk verftand tegen de k -achtiger drangredenen der liefde ten allen tydc beftaanbaar is, cn ik u dcrhalven nu, zj wel als ccrtyds my zelve moest wantrouwen , zo bclloot ik om het hert en de dcnkwyzc van Laura nauwkeurig te onderzoeken. Hierin ontdekte ik alle kentekenen van die grootmoedigheid, welke van de waare liefde onaffcheidciyk is, cn bediende my dcrhalven van dezelve, om haar te overreeden, datzy die olferhande aan dezelve toe mogt brengen , die zy nu aan de liefde tocgebragt heeft. De overtuiging dat zy van u niet ver--  t" 3T3 ) verfmaad word , maakte haar nog moediger, en daardoor uwer hoog ichting te meer waardig. Zy heeft reeds haare plicht gedam, volbreng gy nu ook dc uwe. Dit gezegd hebbende , vloog hy in een zoort van verrukking naar my toe, cn drukte my aan zyne borst. Myn vriend , vervolgde hy,ik lees in het groote hoek des noodlots, dat de hemel ons éénzelfde wet heeft voorgcfchrccven, die wy beide moeten nakomen. Het ryk der liefde is ten onzen opzichte voorby; laat nu de vriendfchap haare opperheerfchappy aanvaarden. Myn hert boord thans geen andere, dan haare geheiligde ftcm; hetkent geen andere band, dan door welke het aan haar verbonden is. Kies nu uwe toekomende verblyfplaals, waargy ook uw leeven 'wilt doorbrengen. Laat het Ciarenee, Oxford, Lörtdon, Parys of Romen zyn; ieder plaats , waar wy flegts te zamen mogen leeven , is my aangenaam, lk wil u, myn vriend, overal volgen waar het u behaagd, en al wilde gy al het overige van uwe leeftyd in eene woeftyn V 5 door-  C »4 ) doorbrengen ; ja, ik zweer biermede voor het aangezicht van den leevendigen God, deze allerplechtigfte eed, dat ik u, tot den dood toe, nimmermeer verhaten zal. Zyne woorden ontroerden my zodanig, dat ik door dit bewys zyner onbaatzuchtige vriendfchap tot in myn ziel getroflén wierd; terwyl in zyne oogen het vuur eener zuivere en oprechte vriendfchap flikkerde, lk vergat eensklaps Laura en dc Gravin beide, en het overblyfzel myner voormaalige liefde voor deze twee perfoonen, welke mynog kort te vooren tot de' grootfte dwaas• heden kon verleid hebben, verdween, gelyk. de morgendauw voor dc doorbreekende zonneftraalen. Ach V/olmar , wat is hier toch in deze ondermaanfche waereld voor ons zo kostelyk of dierbaar, dat wy het verlies daarvan betreuren zouden, zo lang ons flegts één trouwe vriend overblyft, met wien wy lief cn leed declen mogen?— Zyn befluit by dczegelcgendheid genomen,zonder dat hy zich één oogenblik beraadde, en hetwelk hy zoo plechtig bekrachtigde, overtuigd  1315 3 tulgd my dat hy van zyne voorige zw-akhe-* den geheel en al gcneézèn is, en gy dcrhalven geene vergceffche moeite aan hem gedaan hebt; cn zyne belofte, door de allerkrachtigfl'e eed .bevestigd, om my nimmer te verhaten, geeft my geen minder bewys, dat hy meer liefde heeft voor de deugd, dan aarikleeving aan zyne vroegere neigingenen gébréekén. Ik durf hem dan zeergcrust tot u terug brengen ; ja Wolmar , hy is waardig dat men de opvoeding der jeugd aan zyne zorg vertrouwd, en Wat meer is , hy is waardig om in uw huis te woouen, lk ontling eenige dagen na dit geval tyding, dat de Gravin overheden was. Zy was reeds voorlang ten mynen opzichte dood geweest- dus heeft my dat fterfgeval zeer weinig kunnen treffen, lk had het huwelyk tot. heden toe aangemerkt, ais een zoqrt van fchüld of verplichting, welke aan ieder mensch ten aanzien van zyn geflachr. en vaderland, reeds by zyne geboorte is opgelegd. Myn gevoelen dien aangaande is thans merkelyk veranderd- wantik oordeel, dat  dat zodanige verplichting in gcencn deele algemeen kan zyn, maar dat die voor een groot gedeelte" afhangt, van de ftaat en omftandigbeden, waarin 's menfehen geboorte of het toeval hem geplaatst heeft. De echtclooze ftaat is fchadelyk, ten opzichte van den konstenaar, den landman, cn alle de zodanige, die inde maatfehappywezendlyknuttige en vceltyds onontbeerlyke leden zyn; dan zulke van een hoogcr rang, cn welke het geluk verre boven haare medeburgeren geplaatst heeft, mogen het huwelyk niet flegts vermyden, maar dit word zelfs voor een gedeelte derzelvennoodzaaklyk, nadien hun aantal, naar evenredigheid van de nuttiger leden, altoos veel te groot moet zyn. Dc ftaat zou dcrhalven , door dc al te iterke vermeerdering van een zoort van menfehen , die haar alleen tot last kunnen zy n, en flegts gelyk de hommels, de vruchten van de nyvere en arbeidzaame byë in lediggang verflinden, noodwendig in rykdom, macht en aanzien moeten verminderen. Zo lang de waereld in haare tegenwoordige toeftand blyft  ( 317 3 bïyft, zullen 'er ten allen"tyde overvloed van heeren , lediggangers cn kleine dwingelanden onder de menfchen gevonden worden; en het zal Engeland, by voorbeeld, veeleer aan boeren, dan aan pairs ontbreeken. Ik denk dcrhalven , dat in de ftaat waarin de hemel my heeft doen geboren worden , ik volkomen vry en myn eigen heer mag blyven. In die jaaren die ik thans bereik, kan een verlies zo als myn hert nu onlangs geleden heeft, niet ligt weder vergoed worden ; het behoord nu flegts aan te kweekeu wat daarin is overgebleeven, en dit kan nergens beter, dan op uw landgoed te Claren* ce gefchieden. Ik neem derhalven uwe vriendelyke aanbieding, om myn toekomend verblyf by u te houden, van herten en zeer gaarne aan, mits onder deze voorwaarde, dat ik nu en dan myne eigen goederen mag bezoeken, op dat dezelve niet geheel braak mogen leggen. Na de verplichting welke Saint-Preux zich zelve opgelegd heeft, ken ik geen ander middel om hem by u te doen ver- wy-  t 3*8 ) \vyleii, dan dat ik zelve by u Wyf; doch wanneer gy zyn gezelfchap ooit moede wordt, dan behoef ik my flegts van u te verwyderen, en gy zult ook tehtond van hcm.ontflagen zyn. Dc ceuigftc zwaarighcid is maar, wanneer ik zomtyds naar Engeland zal moeten reizen ; want olfchoon ik doof myne lange afwezendheid , genoegzaam al myn invloed in het Parlement aldaar veflooren heb, is het echter genoeg dat ik een medelid van hetzelve ben, om my dienaangaan* de , tot aan myn dood toe , zekere verplichting op tc leggen, en Saint-Preux zal nimmer willen nalaaten, om my dcrwaards te geleiden. Deze zwaarighcid is nogthans ligt uit den weg te ruimen, want ik heb een zeer getrouw en beproefd vriend iu die vergadering , aan wien ik het geven van myne item, by voorkomende gelegendheden zou kunnen opdraagen ; en zo myne tegenwoordigheid zomtyds voiftrekt noodig is , dan kan onze kweekeling my op de reis verzeilen; zo ook uwe kinderen , over welker opvoeding hy het opzicht zal hebben, zo haast deze  C 3*9 ) deze een weinig grooter zyn, en gy dezelve aan onze zorg betrouwen wilt. Diergelyke reisjes zullen hen tot nut (trekken, wy zullen nimmer laag wegblyven, cn de aft ftand tusfehen Clarence en Londen-is niet verre genoeg, om aan uwe echtgenoot de minste kommer voor haare kinderen tc veroorzaaken. Saint-Preux heeft dezen brief niet geleezen, want het is onnodig dat hy den ganfchen inhoud daarvan weet. Laat hem ook niet geheel aan onze vriendinnen zien; want het is beter, dat al het geen by deze gelegendheid voorgevallen is, aan niemand buiten u en my bekend worde. Gy weet immers dat de vrouwen niet wel zwygcn kunnen ; deze mogten derhalven , al was het te mynen kosten, alles aan den dag brengen, wat tot roem van onzen vriend (trekken kan.— Ik zend u hiernevens het plan van myn zomerhuis ; verbeter of verander liet naar uw eigen goeddunken ; doch laat zo het zyn kan, de arbeid daaraan tcrftond beginnen. Ik had eerst voorgenomen de mu-  C 3^ ) iriiiziek-zaal te taatefl wegbreekèn, want het is met myne liefhebberyen over, en 'er is genoegzaam niets dat my langer behaagen kan. Ik heb die echter, op verzoek van Saint-Preux, op den ouden voet gélaaten, alzo hy uwe kinderen daarin wil oell'enen. Binnen kort zal ik u een goed aantal boeken, als een appendix tot uwe bibliotheek toezenden; maar wat kunt gy, dat nieuw voor u is, in boeken vinden ? o Wolmar, om de wyste van alle ftervelingen te zyn, ontbreekt tiniets, dan dat gy voortaan u zelve maar alleen, met het groote boek der natuur beezig houdt, en u daarin oeifend.  ZESTIGSTE en Üatfle BRIEF. Wolmar aan Bomston, Clarence. lTk venvagtte, rnyn lieve Bomston, deont* wikkeling van uw langwylig avontuur, juist zoo als hetzelve uitgevallen is. Het had my in der daad een weinig vreemd toegefcheencn, wanneer gy, na zo lang de heerfchappy over uwe eigen hertstochten gevoerd te hebben, u nogthands eindelyk door dezelve hadt laaten overmeesteren , hoewel gy ten laatften door een vriend onderfteund wierdt; doch, om de waarheid te zeggen, hy die op een ander fteund, zal Veeltyds zwakker tegenftand bieden, dan die zich alleen op zyne eigen krachten verlaat. X ik  C $** 3 ik wil echter wel bekennen , dat uwe laaf. de brief, waarin gy uw voorgenomen huwelyk met Laura, als eene uitgemaakte «aak aankondigde, my een weinig ongerust mM-te, Nogthans twyffelde ik , niet 'te, genlTaande uwe vaste verzekering, of het wel ooit daartoe komen zou , en wanneer ik my in deze myne venvagting had bedrogen gevonden, dan zou Saint-Preux, zo lang ik leef, nimmer weder onder myne oogen hebben moeten komen. Maar gy hebt, zo de édij als de ander juist dat geengedaan, wat ik van u hoopte, en beide hebt het gevoelen dat ik uvventwegen koesterde, te wel gerechtvaardigd, dan dat ik niet O lieden, met het waarachtigde genoegen, tot ons eerde ontwerp zou zien terug kee* ren.— Koom dan zeldzaamc en voortreffelyke menfehen, om het geluk myner woo* ning tc helpen vermeerderen, en daarin te deeien. Hoe het ook, ten opzichte van de hoop op een toekomend leeven zyn mag , ik wil ten minsten, by voorraad, dit tegenwoordige zeer gaarne in uw gezelfchap door-  • C 323 ) doorbrengen; én zo als gy thans denkt, bs* haagdgy my oneindig beter, dan of gy het ongeluk hadt , om daaromtrent eveneens als ik tedenken. Ik vind u\v gevoelen ten aanzien van den tchtert ftaat, en wie zich al of niet daarin begeevenmag, nieuwen fcherpzinnig. Het fchynt my zelfs der overweeginge van den fraatsmau wel Waardig, die, om het evenwicht in den ftaat te onderhouden, de be* trekkelyke krachten van dezelve, de één tegen de ander afweegd. Ik benevenwel nog «iet ten vollen overtuigd, ofdeomftandigheden waarop gy uw gevoelen grondt,toereikenue zyn, om inenfchen van eene voornaame geboorte, van haare plicht jegens de natuur Vry te fpreeken. Men zou daartegen mogen inbrengen, dat het leeven een gefchenUs, hetwelk men op geene andere voorwaarde ontfangt, dan met de verplichting om het Weder aan anderen te fchenkcn, cn dat het by gevolg eenzoort vau fuilingis, die van ge* flacht tot geflacht moet Voortgaan; zodat, al wie een vader gelmd heeft, verbonden. X 2. is  C 324) •is om weder op zyn beurt een vader te wor. den, Dit was certyds ook uw eigen gevoelen , en één der voornaamfte oorzaaken van uwe reize; doch ik merk reeds waar gy deze uwe nieuwe wysbcgecrte opgedaan hebt. Ik heb namentlyk inde laatfte affcheidsbrief van Laura dc waare ooifprong van uw tegenwoordig gevoelen ontdekt, en uw hert is niet in ftaat, om haar dat genoegen te kunnen weigeren. Het is waar Milord , van twee geliefde perfoonen bemind te zyn, en ten laatften in 't bezit van geen derzelven te geraaken , zulks doet u in den eersten opfiag in een vry belachelyk licht verfchynen. Maar uwe deugd verfchafte u, door haar zelve, Jeen veel zoeter wéllust , dan welke de fchoonheid u had geeven kunnen, en die niet, zo als deze , door het genot word uitgeput. Gy waart veel gelukkiger, door u zelve het genoegen te weigeren , dan de wellustige door hetzelve te genieteu; dus was ook uwe liefde daardoor ftandvastiger en duurzaamer, gy  ( 3-5 ) gy bleeft ohdertusfchen vry, en genoot liet leven oneindig beter, dan zy die het door een overtollig gebniikafnyr.cn.—' Wy, die gelyk blinden, (leeds in het duistere omdwaalen, brengen onsleven enkel daarmede, door, datwy hersfenfehimmen naaj'aagenj doch znllen wy dan nimmer leeren begrypendat van alle menfehelyke dwaasheden, ons niets gelukkig kan roaaken, dan wat alleen uit een regtfehapen en deugdzaam hert. voortkomt.