ROMEINSCHE GESCHIEDENISSIN. VIJFDE DEEL.   ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN DOOR M. S T U A R T. mbt kaarten en plaaten. VIJFDE DEEL, BEHELZENDE DE GESCHIEDENIS VAN HET GEMEENEBEST VAN HET TWEEDE VREDEVERBOND MET DE SAMNITEN TOT AAN HET EINDE VAN DEN EERSTEN CARTHAAGSCHEN OORLOG. te AMSTERDAM, by JOHANNES ALLART, MDCCXCIV.   BERICHT VOOR DEN BINDER. DEEL V. Plaat XVII. (Curius de aangehoodenefchatten der Samniten verfmaa dende.~) tegen over bladz. 144 Plaat XVIII. (Fabrkius het dreigen van Pyrrhus verachtende,'} tegen over a3a Plaat XIX. (De enterdreggen vin Dut' lius.) tegen over 396 Plaat XX. (Rcgulus naar Carthago we' a'erkeerende.') tegen over 496"  VERBETERINGEN VOOR DEN EERSTEN DRUK DES VIERDEN DEELS. Op bladz. *6t reg. 14 ftaat voor de beheerfcbers van Sicilië; men leze voor de zulken die in Sicilië woonden enz. Op bladz. a^4 reg. 17 en verv. {laat uit dit verdrag enz., men leze uit dit verdrag blijkt duidelijk, dat de Cartbagers meester van geheel Sardinit maar niet van Sicilië waren. Op dezelfde bladzyde reg. 23 ftaat reeds toeeigenden; men leze nog niet konden toeeigenen. Op bladz. 448. in de aanmerking reg 16 en verv. ftaat zou een rechtsgeleerd enz. men leze fchoon de meeste rechtsgeleerden van onzen tijd met eenen ch. thomasius (de fpor.pme Romanerum Caudina Dif. 7. Vol. I. Diftert. Academ.) de verplichting der Romeinen blijven beweeren, om alies in zijn geheel te brengen, zoo als het vóór het aangaan van het verdrag was.  VERVOLG van het DERDE BOEK. VIERDE HOOFDSTUK. van het tweede VREDEVERBOND met de S A M N I T E N tot aan den oorlog met P Y R R H U S. R ome genoot thands eenen vrede , die haar geenzins door de goede gezindheid van haare nabuuren werd toegedaan, maar van dezelven alleen door het onwederftaanbaar geweld haarer wapenen was afgedwongen. Dezelve kon dus van geen langer duur zijn, dan tot dat de onderV. deel. A druk J. voor C. 302. J. van R. 450. L. GENU- cius en SER. cor. (\ei 1US Cojf.  III. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C 302. J. van R, 450. (1) Men onderfcheide dit Alba, in het land der Marfers gelegen, van het aloude Alba longa. (2) Arpinum zal men aan de rivier Liris nabij Sara en in de nabuurfchap van Frusino vinden ; Trebula Mutusea ligt in het Sabynfcbe land. Zie de kaart agter D. III. 2 ROMEINSCHE drukte volkeren zich weder in eenigen ftaat bevonden, om haare overheerfching te wederftaan. Dit voorziende zorgde de 'Romeinjche Raad , om de verkreegene meerderheid van hetgemeenebestingansch Italië door het aanleggen van volkplantingen voor nieuwe afbreuk te beveiligen; of door het toeftaan van een gelijk burgerrecht de afgelegenfte Steden van gevaarlijke onderdaanen tot getrouwe leden van hunnen Staat te maaken. Zoo werden 'er zes duizend volkplantelingen naar Alba (1) en vier duizend naar .Sera gezonden ; terwijl het burgerrecht gefchonken werd aan de inwooners van Arpinum en Trebula Mutusea. (2) Daar en tegen ftrekte Frusino ten voorbedde der Romeinjche geftrengheid tegen de genen, die magtelooze poogingen zouden willen aanwenden, om het aanzien des Staats te fnuiken. Men  GESCHIEDENISSEN. 3 Men wist dafc de inwooners dier Stad de Hernicers tot vijandlijkheden tegen Rome hadden aangezet, men ontnam denzei ven daarom een derde gedeelte van alle derzelver landerijen, en liet de hoofden dier j zamenfpanning, na een ftreng onderzoek, met den halze hunne vijandlijkheden boeten. (1) De Confuh lücius genucius en ser. cornelius bragten evenwel hun \ ganfche regeeringjaar niet zonder eeniger krijgstoerusting ten einde. Eenige gewapende roovers, die zich in een onderaardsch hol in Umlrie ophielden, ontrusteden de landerijen door veelvuldigen diefftal en moord. De Romeinjche benden traden fiout het aangeweezen hol in, maar konden 'er de roovers, die haar in den donker uit hunne fchuilhoeken veele wonden toebragten, niet uitjagen: gelukkig ontkwamen zij zelve nog door den tweeden uitgang, dien dit hol had. Zij legden het nu anders aan, om deze roovers meester te worden. Aan beide de uitgangen hout ge* (O Llv- L« X. c. 1. Vell. Pa ter c. L. I. A 3 11% BOEK IV. iOOFDST. f. voor C. 3°»' '. van R. 450. Eene ooverben» !e uitgejoid.  III. boek IV. hoofdst. J. voor C. J. van R, 45o. J. voor C. 301. J. van R. 45i. M. livius tenter en m. «mimus pa'jlLUS Cof, 4 romeinsche gelegd en in brand geftooken zijnde, deed de vlam en rook, welke van beide zijden naar binnen floeg, hun in hunnen fchuilhoek verflikken, of midden door het vuur de vlucht naar buiten zoeken , alwaar zij allen door gewisfe flagen der RomJnen wer-? den ter neder geveld. Bij nader onderzoek werd het getal dezer rooverbende op twee duizend bevonden. De volgende Confuls m. livius denter en m. ^milius paul lus zagen hun beftuur terftond ontrust door eenen krijg, die weinig meer , dan de rooverbende hunner voorgangers, om het lijf had. De Jequiërs, die zoo geheel verflagen waren onder de laatst voorgaande Confuls , dat men naderhand van hunnen naam fchier geen gewag meer vindt, vergaten echter hun onvermogen zoo zeer, dat zij met het geringe overfchot hunner afgeftreedene krachten de volkplanting wilden verdrijven , welke de Romeinen in Alba gelegd hadden. Deze volkplanting zelve floeg hunnen aanval af: maar die zelfde zwakheid der Aequiërs , welke den Raad geenenwederftand waardig fcheen, deed denzelven ver-  GESCHIEDENISSEN. 5 vermoeden, dat hunne vijandlijkheden het fein van eenen algemeenen nieuwen oorlog der nabuuren zijn moge. In dit vermoeden voorzag men den Staat van eenen Opperbevelhebber, die na de nederlaag der Jequiërs reeds met den agtften dag te rug keerde, en, hoe onverdiend ook in ons oog, de eer van eenen zegepraal van den gerustgeftelden Raad genoot. VdÖr het nederleggen van zijn Opperbevel wijdde hij eenen tempel aan de Godinneder gezondheid in, dien hij als Conful weleer beloofd en als Schatmeester gefticht had. (i) Bij dezen tempel vinden wij het eerst in de Romeinjche gefchiedenisfen gewag gemaakt van eene kunst, welke tot in onze dagen haaren hoogften zetel in Rome gevestigd houdt. Wij vinden het pinceel in de hand van c. fabius, wiens geflachtnaam zijne aanzienlijke geboorte bewijst , en zien hem hetzelve in den fmaak der Etruriërs, van wien hij de fchilderkunst leerde, ter eere der onfehatbaarfte gave der Godheid op de wanden van den CO Llv- L. X. c. i. A 3 irn BOEI IV. iOOFDST. f. voor C. 30'. [. van R. C. JUNIUS 5UBUI-CUI Diltator,  6 romeinsche III. BOEK iv. HOOFDST. J. voor C. 301. J. van R. 451. Landing eener Griekfche vloot aan de kust van Italië. den tempel der gezondheid voeren. Hij plaatfte zijnen naam onder zijn werk, en werd voords met alle zijne afftammelingen den s c h i l d e r f p i c t o r) bij genoemd : eenen bijnaam, dien wij in de aanzienlijkfte waardigheden van den Staat, en op de zegekarren der fchitterendfte overwinning dikwijls zullen wedervinden. Ci) Het beftuur was naauwlijks in handen der Confuls wedergekeerd, of eene Griekfche vloot landde onder het bevel van cleonymus eenen Lacedemoniër aan de Italiaanfche ftranden, en nam de ftad Thurii in (2). De Conful aemilius, die tegen deze vijanden uitgezonden werd, dreef hun met. e'énen flag naar hunne fche- (0 Plin. Hifi. Nat. L. XXXV. c. 7. Val. Max. L. VIII. c. 14. ex. 6. Pliniüs zegt, dat dit fchilderwerk in wezen bleef tot den tijd van Keizer claudius toe, wanneer deze tempel ia brand geraakte. (2) Livius plaatst Thurii, tegen de berichten van alle oude landbefchrijvers, bij de Salentynen in Japygie, terwijl hst zelve door hun allen in Lucatiie wordt aangesveezen. Fi4e drakenborch, in *. /.  geschiedenissen. 7 fchepen te rug en gaf de heroverde ftad aan haare oude inwooners weder. Schoon hier terug geflagen gaf echter c l e o n ym u s zijn oogmerk, om elders te landen of misfchien alleen om zich door rooven te verrijken, geenzins op. Zijne vloot zeilde het Japygifche voorgebergte om, en vertoonde zich weder op de hoogte van Brundufium, maar een ftorm floeg haar van de Italiaanfche kusten af, welke aldaar ook zeer onherbergzaam zijn. Hij Huurde zijne fchepen de\ Jdriatifche golf op en deed nog eene landing bij de Venetiërs, welke hem nogthands zoo flegt bekwam, dat hij flechts een vijfde gedeelte zijner fchepen overig hield, om met dezelvennaarLacedemontekeeven. (i) Schoon Rome in dit jaar eene nieuwe fterkte kreeg door een nieuw bondgenootfchap met de Vestiners, hoorde men echter op het einde van het zelve zulk een nieuw en ontzaglijk krijgsgerucht, dat de Raad goed vond , den beroemden krijgsman Q. fabius maxim ijs tOt DitïatOT te doen benoemen, en onder zijn opper- be- (i) Liv. L. X. c. 2. A 4 m. BOEK IV. H00FDST. J. voor C. aoi. ]. van R. 451. J. voör C. 300. J. van R. 45a.  8 romeinsche III. boek IV. h0opdst. J. voor C, 300. J. van R. 45*. De wederibanmgeMarfers tot inkeer gebragt. bevel de verkiezing van nieuwe Confuls voor het volgende jaar in geene aanmerking te nemen. (1) De Marfers, die zich met den gewapenden arm verzet hadden tegen de invoering van vierduizend volkplantelingen mzï.Carfeoli, hadden, van wegen hunne naauwe betrekking tot de Samniten, Rome om zulk een krijgshaftig oppergezag doen denken. Fabius, tot zijnen Onderbevelhebber m. aemilius paul lus aangenomen hebbende, leverde den wederfpannigen Marfers eenen teflisfenden llag, die hun uit het veld naar hunne verfterkte lieden joeg, waarvan hij . 'er (1) Livius beeft dit jaar geenzins van het voorige onderfcheideu: de Fa/li Capitilini bewijzen echeer, dat het zelve onder het beftuur van twee agtervolgende Diclators zonder Confuls afgelopen is. Men zie hier over drakenborch in b. h en Pighii Annal. T. 1, p, 581, 382. De bijnaam van den Diélator fabius, dien hij hier voor het eerstee veld zal voeren (Zie D. IV. bl 551.) zou nog tot op dezen dag onder de afftammelingen van zijn geflacut aanwezig zijn: de Marcbefi Masfimiit Rome beweeren ten [minsten nog hunne afkomst van de oude Fabii Maxiini. Rom. Convcr. T. 1. p. 144. in not.  GESCHIEDENISSEN. 9 'er binnen weinige dagen drie veroverde. De Marfers, hier door fpoedig tot inkeer gebragt, werden in het bondgenootfchap herfteld, ten kosten evenwel van een gedeelte hunner landerijen. Niet min vreeslijk, maar nog meer wezenlijk , was het gerucht van den algemeenen opftand van Etrurie. In het zelve heerschte eene tweedragt, welke voor .Reme niet onverfchillig kon zijn. De Aretiners, die het minst de onderwerping aan het gemeenebest konden uitftaan, verwekten eenen algemeenen haat tegen een veel vermogend geflacht, het geen zich, ter beveiliging van deszelfs bezittingen, misfchien het meest in de voorige vernederende onderhandelingen met de Romeinei had ingelaten. Het wezenlijke deel, hei geen de Staat dus aan deze gefchillen had, en de vijandelijke houding, welke Etrurie daadlijk aannam, haalde den Raad over, om het Dictatorfchap van q. ïa bius te laten vervangen door dat var m. valeriüs corvus, die p. sem- pronius sophus tot zijnen Onder bevelhebber aanftelde. Terwijl valeiuus verplicht was, on , A 5 eenif Itt BOEI IV. HOOFDST. J. voor C. 300. J. van R» 458Ontru»tende oneenigheden voor ' Rome in Etrurie. I l  III. BOEK IV. H0OFDST. J. voor C, 300. J. van R. 452. M. VALEHIUS COR» vus Diilater. \ i 3 i l 1 c t \ IO ROMEINSCHE eenig gebrek in de voorteekenen bij zijne aanftelling, zijn leger te verlaten, het geen hij reeds op 's vijands bodem ter nedergeflagen had, was zijn Onderbevel, hebber, die te onbedacht op voerageeren was uitgegaan, in eene vijandlijke hinderlaaggeraakt, waaruit hij niet, dan met verlies van verfcheiden veldteekenen en zeer veel volks, was kunnen ontkomen. De tijding hier van bragt Rome in geene mindere verflagenheid, dan wanneer het geheele leger was omgekomen. Alle rechtpleeging werd terftond opgefchort, de dad werd dag en nacht bewaakt, en de Dictator, zich van betere voorteekenen voorzien hebbende, bezwoer al de jonge nanfchap zich onder zijn bevel te voe;en en trok met deze nieuwe benden den ïoodlijdenden te hulp. Alles was echter n een veel beteren ftaat, dan hij ver- > vacht had. De Onderbevelhebber had eeds eene veiliger legerplaats betrokken, ;n die benden, welke haare veldteekenen tadden verlooren, buiten de legerwal zoner tenten aan hun eigen lot overgelaten, 2rwijl het ganfche leger vol ongeduld ras, om de geleedene fchande hoe eer, zoo  GESCHIEDENISSEN. II zoo liever, uit te wisfchen. Hoe wel voldaan over de genomene maatregelen zijns Onderbevelhebbers verkoos valerius^ echter, zijn leger andermaal te verleggen, • waar in hij ook door de vijanden gevolgd . werd. Het behaalde voordeel had hun nieuwen moed gegeven, evenwel geenen genoegzaamen, om niet liever den weg van geheime krijgslist, dan dien van openlijke dapperheid te verkiezen. Cn. Fulvius lag met eene Romeinjche bezetting in eene fterkte, niet ver van des Diclntors leger af: in de hoop van hem uit zijne verfchanzing te lokken, en ,afgefneeden van het groote leger, met de zijnen gevangen te nemen, legden de Etrurie'rs in een afgebrand dorp eene menigte krijgsvolk verborgen, en lieten zij anderen in het gewaad van herders eenig vee tusfchen de fterkte, welke de Romeinen in hadden, en tusfchen dit dorp weiden. Nie mand der bezetting liet zich hier door verlokken , maar toen één dier gewaande herders de overigen op eenen farrenden tooi toeriep, dat zij al het vee Hechts uit he dorp zouden drijven, wijl men veilig zelf mid in. B O» IV~ JOOFDST. . voor C. 300. . van R, 452. Mislukte Krijgslist der Etruriërs. I  III. 10 i K IV. H00FDST. J. voor C. 300. J. van R. 45a. < i 1 e a 1 c t e /> ij ti Vi u Nederlaag der EtrU' rilrt. ë 12 ROMEINSCHE midden tusfchen de Romeinen kon heenen weiden, ging de verontwaardiging der bezetting tot onverduldigheid over, en weerhield haar het gezag van haaren Bevelhebber alleen van eenen onvoorzichtige uitval. Fulvius gebood hun, die het best de Etrurifche taal kenden, om te letten op de uitfpraak der vijanden, of iezelve waarlijk boersch was en of hunne' ;eheele houding wel in de daad met die fan waare herders overeenkwam, en wel3ra door dezen van het tegendeel verzekerd zijnde, liet hij hun door de zijnen oeroepen: „ dat de Romeinen alles wisten n zich even min door list lieten vangen, Is door geweld overmeesteren." DeEtruiërs zich alzoo in hunnen fchuilhoek ontekt waanende, kwamen uit denzelven ;n voorfchijn en booden de bezetting enen geregelden flag aan. De Romein.he Bevelhebber zijne manfehap te gering 1 aantal bevindende, om eenen uitval s waagen, liet den DiSlator van alles verittigen, en verdeedigde zich intusfehen it zijne verfchanzing. Deze tijding bragt in des Diclators le. ?r alles in beweging. Elk brandde van be-  GESCHIEDENISSEN. 13 begeerte om de geleedene fchande te herftellen, men kon het gefchreeuw der be zetting, welke hevig beftormd werd,hooren; 'er kwam bericht, dat de geheele krijgsmagt der Etruriërs zich tegen dezelve gekeerd had; en het ganfche gezag des Opperbevelhebbers was 'er noodig, om het krijgsvolk deszelfs noodlijdende medeburgers bedaard en geregeld te hulp te doen komen. Op eenen kleenen afftand van de beftormde fterkte genaderd, zag de Dictator zelf van eene hoogte den nood der bezetting en deed daarop zijne benden meer in ilagorde voordrukken. Hij vermeed echter zorgvuldig, om den vijand terflond zijne ganfche krijgsmagt te vertoonen, en liet opzetlijk zijne ruiterij agter zijn voetvolk optrekken. De vijanden booden eenen moedigen, doch zwakken weerftand, daar zij reeds vermoeid van den ftorm waren.' De Romeinfche ruiterij viel voords eensklaps door de tusfchenruimte van de rotten der voet knechten op de Etruriërs uit en voltooide lpoedig derzelver nederlaag. Zij namen de vlucht naar hun leger, maar werden zoo driftig vervolgd, dat zij hunnt over- lil. BOEK IV. EIOOFDST. f. voor C. 300. f. van R. 452.  III. boek IV. hoofdst. J. voor C. 299. J. van R, 453Tweejaarig beltand met Etrii' rië. i j M. vale rius corvus en q. ap- i puleius pansa Cüjf. * F h ^ g b z z: z( k *4 ROMEINSCHE overwinnaars bij zich hadden, eer zij hunne legerplaats fluiten of verdeedigen konden. Gelukkig ontkwamen zij nog aan de andere zijde door het toevallig inftorten van hunnen legerwal. Deze nederlaag kraakte de Etruriërs op nieuw: de DiStator ftond hun eene onderhandeling toe ten kosten van een jaar fol3ij voor zijn leger en den leeftogt voor :wee maanden. De Raad weigerde hun len vrede, maar vergunde hun een tweeaarig beftand. M. valerius coRvus,diethands 'oor de tweedemaal het Opperbevel had 1 handen gehad, keerde, na deeze over/inning voor de vierdemaal Rome zegeraaiende in, en werd door het Volk, et welk de waarde van dezen grijzen reldheer wist te fchatten, tegen het volende jaar voor de [vijfde maal tot Conful snoemd, fchoon hij zelf bij die verkieing niet tegenwoordig was. ("O Dit CO Fafii CapitoJini. Liv. L. X. c. 3-5. Zeld. am voorzeker is het, dat deze v a l e r i u s , die zich »o vroeg tegen de C^w-jonderfcheiden had, en die >rt agter een met zoo veel lof viermaal Conful ge. wee»  GESCHIEDENISSEN. 15 Dit regeeringsjaar werd door geenen buitenlandfchen krijg ontrust. De Etruriërs hielden zich ftil: de Samnitvn waren nog te weinig van hunne veelvuldige nederlaagen bekomen, om zich met hun bondgenootfchap niet te vreden te houden. Inwendig kon men zich een even vreedzaam beftuurvoorftellen, wijl de onderfcheidene volkplantingen der laatfte voorige jaaren den Staat ontlast hadden van een zeer groot aantal der behoeftigfte en onrustigfte leden. Maar deze uit - en in - wendige rust fcheen den Gemeensmannen q. en cn. ogulnius eene gefchikte gelegenheid , om de laatfte hand te leggen aan die burgerlijke gelijkheid, waar mede tegenwoordig de bevoorrechtheid van den Adel tot weest was, twee en dertig jaaren geheel en al vergeten fcheen in het gemeenebest (Zie D. IV. bi. 355.) en nu in eenen zeer hoogen ouderdom weder het roer van Staat in handen kreeg: het blijkt echter uit de welbeweezene jaarboeken van pighjuï dat hij intusfchen geduurig de overige hooge waar* digheden van Praetor, Adelijken Bouwheer enz. be* kleed heeft, en dus geduurende zulk een lang tu»« fchenvak geenzins geheel verwijderd van het ftaatibeftmir geweest is. III. BOEK IV. SOOFDÏT. \. voor C' 299. f. vao R, 453.  III. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 299. J. van R. 453- l Misnoegen des . Adels hier»' over. ] 1 I ( r n I \ g b d t v i 3 ï6" ROMEINSCHE tot de Priesterlijke waardigheden nogallerwezenlijkst ftreed. Zij deeden het voorftel, om voordaan, wijl men tot nog toe flechts vier Wigchelaars en vier Opperpriesters had gehad, derzelver getal te vermeerderen, en wel, met nog vier Priesters en vijf Wigchelaars ïit den burgerftand. (1) Dit voorftel was den Adel voorzeker ïoogstgrievend. Het verlies van deszelfs /oorrechten tot den gewijden dienst zou ïunne edele geflachtnaamen voordaan ot geheel niets beduidende titels maaken, terCO De Opperpriesters waren van hunne aanftel. ng door numa af Hechts vier in getal gebleeven Zie D. I. bl. 148-150). maar de Wigchelaars wa. ïn oorfpronglijk flechts drie in getal geweest. R0. iülüs had uit elke flads wijk 'er één gekoozen (Zie ). I. bl. 61-63.) en het is waarfchijnlijk, datSEKius, die de ftad in vier wijken verdeelde, hun enootfchap reeds tot vier gebragt had (Zie D. I. I. 3250 fchoon l 1 vius aanmerkt, dat hij meene, dat zij reeds een zestal moeten uitgemaakt heben, en alleen door het afiterven van twee derzeler tot een viertal terug gebragt moeten zijn. Adam om. Anu p. 298. Beauf. Rep. Rom. T. I. p. :o.  geschiedenissen. Ï7 terwijl dit overfchot van alle hunne voorige voorrechten hun altijd nog had kunnen vergoeden het gemis van hunnen vroege-! ren invloed. Onze gefchiedenisfen heb-^ ben ons van tijd tot tijd voorbeelden ge-', geven van de behendigheid der Grooten in allerleie toepasfingen der wigchelaarijen, en wie weet, welk een veelvuldigen dienst hun dezelven niet zullen gedaan hebben bij een bijgeloovig Volk, zonder dat de oude gefchiedfchrijveren , die zelve alle de kunftenaarijen des bijgeloofs niet geheel doorzagen of die, met den ouden Adel vooringenomen , ze zorgvuldig bedekt hielden , ons daarvan eenige blijken gegeven hebben. Hun tegenftand had thands veel belangeloozer fchijn, dan weleer: het was nu meer om de eer der Goden te doen, wier heiligdommen men door zulk eene gemeenmaaking van hunnen dienst zou bezoedelen , dan toen men hun de voorrechten op de Overheidsambten ontwrongen had. De ondervinding van de vruchteloosheid van hunnen toenmaaligen tegenftand weerhield hun echter thands van alle daadlijkheden. Men beftreed het gedaane voor- V. deel. B ftei W. BOEK IV. iOOFDST. . voor C 299. . van R 453-  i8 romeinsche iii. BOEK iv. MOOrOST. J. voor C. 299. J. van R, 453- Tegenftand van AVP CLAÜ' MUS. 1 i 1 ftel door aanfpraaken, welken men in denzelfden toon en met dezelfde redenen voerde, waarmede men zich tegen het voorftel van licinius ter gemeenmaaking van het Confulfchap eene halve eeuw geleeden verzet had. (1) App. cl aüdiüs, als had hij het eene erffchuld van zijn ganfche geflacht gereekend, om zich altijd het meest bij alle veranderingen in den Jrijlocratifchen geest van het Gemeenebestbeftuur te laten zien, was thands de voornaamfte beftrijder des voorftels, fchoon zijne eigene willekeurige veranderingen en toelatingen omtrend den gewijden dienst hem nog onlangs als Schatmeester den algemeenen haat hadden op den hals gehaald Het waren nu echter geene bloote Gemeensluiden en derzelver aanhang uit de geringere menigte, wien men te beftrijden had: alle die burgers, die zich reeds zoo roemrijk en verdienstijk bij het Gemeenebest gemaakt hadden loor hun uitmuntend krijgsbeleid en Staatsjeftuur, waren nu ftilzwijgende zelve de velfprekendlle voorfpraaken voor het ge- daa- (0 Zie D. IV. bl. i63.  geschiedenissen'. 19 daane voorftel. Een hunner,p.deciüs mus , die reeds tweemaal Conful, eens Diftator en eens Schatmeester geweest was, liet het echter bij deze daadlijke voorfpraak niet berusten, maar kwam tegen de afgefleetene bedenkingen van claudius ter baan, met eene geheel nieuwe en volftrekt beflisfende welsprekendheid. Hij, wiens vader zich eens zoo grootmoedig had opgeofferd voor het behoud van het Gemeenebest, plaatfte zich thands op het fpreekgeftoelte in de houding van dien vereeuwigden vader, zoo als hij in zijnen opgefchorten tabbaard boven den pijl geftaan had, toen hij zich zelf aan de onderaardfche Goden toewijdde voor het behoud des volks en der Romeinjche keurbenden (1); en fchoon veelen, die deze zelfsopoffering hadden bijgewoond, ;terftond door deze vertooning alleen alles gevoelden, wat hij met dezelve wilde zeggen, voegde hij 'er echter voor de overige menigte deze aanmerkingen bij:,, of die decius een min zuiver en heilig offer in de oogen der Goden geweest was, dar» (1) ZieD. IV. bl. 334 en vervolg. B 2 III. BOEK IV. HOOFD3T. J. voor C. 299. J. van r. 453. Uitmuntende verdeedigingies voorHels door P. DECIUS.  III. BOEK IV. HOOFDST. J4 voor C 299. J. van R, 453. 20. romeinsche dan zijn raadsheerlijke ambtgenoot zou hebben kunnen zijn ? Of hij, die zich zelf geofferd had, ook ooit den priester-rang dntheiligd zou hebben ? Of a p p i u s zelf zou durven zeggen, reinere handen, dan hij, ooit ten hemel geheven te hebben ? Wie toch zou durven beweeren, dat de beden of geloften van burger - Confuls en Dictators minder verhoord waren , dan die der Raadsheerlijken ? Welke onvoeglijkheid 'er toch zijn kon, in den genen, wien men in het tooizel der Goden liet zegepraalen, tot den rang van derzelver dienaaren toete'aten? Ja, of men integendeel, met eerbied gezegd, den altaardienst niet vereeren zou, door denzelven aan zulke zegevierende Helden op te dragen? Te recht merkte hij voords aan, dat de burgers reeds deel aan de bewaaring en raadpleeging der Godfpraaken van het Gemeenebest hadden, en dat de Gemeensmannen geenzins het beftuur der plegtigheden aan den Adel wilden ontnemen, maar denzelven alleen, door toevoeging van ee-' nige burgers in den gewijden dienst, wilden behulpzaam zijn. — Hij wilde, dat app. claüdius zich even min zou fchaa-  geschiedenissen. 21 fchaamen over eenen burgerlijken ambtgenoot in het priesterfchap, als in zijne oyerige ftaatsbedieningen, en wel te minder , daar zijn Adel in het gemeenebest flechts opgeraapt was, toen zijn voorvader het Sabynjche land verlaten had. — Alle oude tegenwerpingen beandwoordde hij door deze vraag alleen: wat dan toch eigenlijk een Patriciër was? of zulk een zijne afkomst van den hemel bereekenen kon, dan of hij oorfpronglijk niet zoodanig een geweest was, die als een vrijgebooren zijnen vader had kunnen noemen ; maar dat hij dan in zulk een geval zijnen vader noemen kon, gelijk zijn zoon zich eens op zijnen grootvader zou kunnen beroemen. Eindelijk verzekerde hij het Volk, dat de ganfche tegenHand des Adels tegenwoordig alleen in de vertooning beftond, en niets meer, dan eene bloote redetwist was, waarmede hij de menigte tevens wederhield van allen onnoodigen opftand." De redevoering van decius was in de oogen des Volks zoo afdoende, dat; het zelve terftond de afzondering in wij^r ken ter (temming wilde gebooden hebben.! B 3 Eeni- nr. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 209. J. van R. 453- De Plebe- ;rstot den :eestlijk'-'n in;; toege. iten.  III. BOEK IV. hoofdst. J. vour C, 899. j. van R, 453. Hernieuwing der lex de provocartdo. 22 romeinsche Eenige Gemeensluiden, die zich in de belangen des Adels hadden laten brengen, wederhielden zulks thands door hunne tusfchenkomst, doch des anderen dags ging het voorftel met eenpaarige ftemmen van alle de wijken door, en werd p. Dacius mus onder anderen de eersfte als Burger-opperpriester benoemd, (i) De eene Conful m. valerius deed kort daarna op nieuw de beroemde wet van zijnen voorvader poplicola bekrachtigen, welke den burger, die door de Overheid veroordeeld was, het recht gaf, om zich op de uitfpraak des Volks te beroepen. O) Deze heilzaame wet voor de perzoonlijke vrijheid en veiligheid der burgers, welke onder de dwinglandij der Tienmannen geheel en al vertreden, en na derzelver verbanning door eenen an- de- (i) Liv.lL. X. c. 6-9. De drie overige Burger-opperpriesters warenp.sempronius sophus, c marcius rutilus, en m. LIVIUï denter. De vijf Wigchelaars waren c genucius, p. ae- MüS PAEIüS, M. minuciu8 fes sus, C. 5iarsivs en t. publihus. (O Zie D. II. bl. 59.  geschiedenissen. 23 deren naneef van ïoplicola herfteld was (O, had thands weder eene nieuwe bekrachtiging noodig, wijl het fteeds aan-' groeijend gezag der hooge Overheden den burgeren om dit recht van beroeping niet denken of naar het zelve niet luisteren liet. Schoon de doodftraf wel zinds lange reeds gefield was op elk, die eenige Overheid boven dit recht van beroeping zou willen verheffen, was 'er echter geene andere bedreiging op de verwaarloozing van zulk eene beroeping gefield, dan die der oneer: zoo dat elk, die deze wet overtrad, gehouden zou worden, liegt gedaan te hebben. Eene bedreiging, welke livius verklaart, dat in zijnen tijd befpotlijk zou geweest zijn, maar die daarom de edele denkwijze zijner voorvaderlijke dagen, dien wij thands befchrijven, in een voortreflijk daglicht ftelt. De krijgsverrichtingen van dit jaar waren naauwlijks melding waardig. Valemus deed de wederfpannige Jequiérs, die aan hunnen ouden hoogmoed alleen nog kennelijk waren, bukken. Appijle i- (3) Zie D. III. bi. 319* 35°' B 4 III. BOEK IV. tOOFDST. [. voor C. 299* f. van R. 453.  IH. BOEK III. HOOFDST. J. voor C. 399. J. van R. 453. Q. FABIUS verzoekt, niet als Conful be noemd te Worden. 1 3 i ^ c a l s4 romeinsche leius ondernarn het beleg van Nequinum in Umbrie gelegen, maar moest uithoofde der natuurlijke fterkte dier ftad, haare verovering onvoltooid voor de Confuls van het volgende jaar overlaten. (1) Bij derzelver verkiezing had deze meldingwaardige bijzonderheid plaats: dat q. fabius, zich door alle de Centuriën tot Conful benoemd ziende, fchoon hij opzetlijk de verkiezing niet had bijgewoond, om toch thands in geene aanmerking te komen, de vrijheid nam van openlijk te verzoeken, om deze vereerende keuze op !iem te bewaaren tot een ander jaar, het *een zich oorlogzuchtiger vertoonen zou, er bijvoegende, dat hij voor het tegenwoordige zich liever in eene geheel burgerlijke post wenschte gefield te zien. Het lomeinfclie Volk had onderfcheiding geloeg voor dezen uitmuntenden krijsman, n wien een geoorlofd gevoel van eigene iraarde en geenzins eene ijdele eerzucht :us openhartig fprak, om voor hem eenen nderen Conful te benoemen, en hem zelf et Adelijk bouwheerfchap op te dragen, in wel,. (!) Liv. L. X. c. 9.  geschiedenissen. C5 welke waardigheid fabius zich bij eene algemeene fchaarsheid van leefmiddelen zoo voortreflijk gedroeg, dat het gemeen 1 hem dankbaar den behouder van hun lee- ■ ven noemde. ] M. fulvius PAETINUSen T. man- lius namen het Staatsbewind aan. Dei eerste trok naar het leger, het welk voor '. Nequinum lag, en zou zich de langwij-1 ligheid des belegs voor die flad al mede hebben moeten getroosten, indien het verraad van twee trouwlooze burgers hem niet binnen deszelfs poorten gebragt had. Van deze ftad, als van eene vesting tegen de Umbriërs gebruik willende maaken, zond de Raad derwaards eene volkplanting , en noemde haar, naar de rivier , die haar befpoelde, Narnia.. (2) Dit zelfde jaar kreeg onverwacht nog een krijgshaftiger aanzien door de vijan- ] delijke toebereidzelen der Etruriërs, diezich op nieuw ten oorlog tegen de Romeinen toerusteden. Het nog niet geëindigde Cl) Liv. L. x. c. 9, io. Fülvius vierde over deze verovering eenen zegepiaal volgends de Fa/li Capita lint. B 5 III. BOEK IV. [oofdst. . voor C, 298. . van R. 454- M. ful'ius pae- 'inus eu '. MANLIUS Tof. Nieuwe fijandlijkïeden der Etruriërs.  III. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C, J. van R, 454- i i i i 1 1 i % v r: z b h le tc '26 ROME I NS C HE digde beftand zou hun van geenen openlijken aanval hebben te rug gehouden, maar de Galliërs, die hunne eigene grenzen met een talrijk leger beiprongen, ga. ven eene andere wending aan hunne oog/ merken. De Etruriërs, die zich met een dubbeld misnoegen van den aanval op Roffie tot eene zelfsverdeediging, te rug gehouden zagen, trachteden, door het aanbieden van aanaienlijke fchatten , hunne vijanden in bondgenooten te veranderen ;n alzoo gezamenlijk te zekerer op de domeinen los te gaan. Daar de Galliërs lezen voorflag fcheenen te omhelzen, vas men het weldra eens over den prijs: laar toen het op een uittrekken tegen lome aankwam, hielden zij trouwlooslijk iaande , dat de ontvangene geldfommen loote brandfchattingen geweest waren, 'aardoor Etrurie zich van eene plundeng had vrijgekogt, en dat zij niet geïnd waren, de Romeinen met hun als sndgenooten te beftrijden, ten zij zij un, die nog fteeds een rondzwervend even leiden, een gedeelte van Etrurie »t eene duurzaame inwooning wilden toeaan. Niet zoo zeer gebrek aan land, als  geschiedenissen. 27 als wel een algemeene afkeer bij de befchaafde Etruriërs van deze woeste horden, deed dit voorftel, na eene rijpe overweging, afflaan, waarna de Galliërs weder vreedzaam met hunnen rijken buit, die bloed noch zweet gekost had, aftrokken. Eer de onderhandeling tusfchen de Etruriërs en Galliërs dit uiteinde genomen had, was Rome in groote onrust, en haare vrees voor de vereeniging van twee nog alzins zoo geduchte volkeren, maakte haar zeer gemaklijk in het aangaan van een bondgenootfchap met de Picentiners. De Conful t. manlius, wien het beleid van dezen krijg te beurt viel, bereikte maar even de grenzen van Etrurie, wanneer hij door eenen val van zijn paard het leeven verloor. De bijgeloovige vijanden , die zijnen dood voor een duidlijk voorteeken hielden van den tegenfpoed der Romeinfche wapenen, hernamen nu weder al den moed, dien zij door het fchaa. delijk bedrog der Galliërs verlooren hadden. Te Rome bragt deze tijding flechts droefheid voord over het gemis van een waardig man in eenen hagchelijken tijd: in HL BOEÏ IV. 300FDST. [. voor C. sp8. ]. van R, 454. Bondgenootfchap3er Picentiners niet Rome. De Coiu Cul MAW- uoi fterft onvervacht.  £8 ROMEINS CHE Hl. BOE K IV. hoofdst. J. voor C. , 298. J. van R. 454- M. valeRA 1US cor- vu* VI af 1 1 l Charakcer van m. va- , IJtRiUS " coavi-s. 5 ll d k R al v( p w in zijne plaats benoemde men den beroemden m. valeritjs corvus VOOr de zesde maal tot Conful, terwijl de Raad reeds was bedacht geweest, om hem als Dictator aan te ftellen. - Zijn naam alleen joeg de Etruriërs eenen bangen fchrik aan: bij zijne komst aan het hoofd der Romeinfche keurbenden verlieten de lafhartige vijanden het veld en flooten zich mgstvallig binnen hunne lieden op. Het iwaarfte beleg had hun niet naauwer binien hunne muuren kunnen houden, waar iit hun de plundering en brandftichting unner landerijen geenzins drijven kon. (1} Deze ongeveinsde eerbied voor de krijgsekwaamheden van den grijzen valeius ftrekte dezelve tot fchitterender u'ster, dan hem een nieuwe zegepraal na ï bloedigfte overwinning zou hebben mnen geven. Aldus geëerbiedigd van ome's vijanden, en zoo hartlijk bemind, s hoog geacht, van zijne medeburgeren, :rliezen wij den waardigen naneef van aPLicola uit onze gefchiedenisfen, iarin hij geduurende eenen langen leeftijd 'O Liv. L. X. c. 11.  GESCHIEDENISSEN. 2$) tijd zulk een groot en edel deel gehad heeft. — Onzeker, door de onkunde van zijnen flerfdag, waar wij het offer zullen brengen, het geen wij ons zijner nagedachtnis verfchuldigd reekenen, willen wij hem van het verhevene tooneel der Romeinjche heldendaaden niet laten aftreden zonder zijn onopgefmukt charakter tot de onpartijdigfte lofrede zijner verdienften gemaakt te hebben. — Hij, wiens honderdjaarige ouderdom het zegel dei goedkeuring op zijn maatig gedrag drukte , droeg den onbefproken lof weg, van als burger en huisvader een uitmuntend voorbeeld geweest te zijn. (i) Een en twintig maaien zat hij, in onderfcheidene ftaatsbedieningen, op den ijvoiren floel, en geene foort van aanzien deed hem die zuivere volksgezindheid vergeten, welke zijn edel geflacht zoo roemrijk onderfcheidde. (2) Zijn omgang als Veldheel met zijne krijgsluiden naar de zuiverfte denkbeelden der burgerlijke gelijkheid be- ree- (O Val. Max. L. VIII. c. 13. ex. i. (2) Plin. Hifi. Nat. h. VII. e. 49. Itti bom IV. HOOFD5T. T. voor C 298. J. van R. 454-  III. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C, 298. J. van R. 454- 1 i i < 1 r. 3° ROMEINSCHE reekend CO, zijne vredelievende aanfpraak aan muitend krijgsvolk, in den toon der tederhartigfte burgerliefde gevoerd (2); zijne hernieuwing van de befchermwet der perzoonlijke veiligheid voor de onrechtvaardigheden eener onverandwoordlijke Overheid (3); — geven allen de beflisfendfte trekken op van de zedelijke fchoonheid zijns charakters , het geen hem tot in deze laate eeuwen met den onbezwalkften glans in de oogen van elk, die waare burgerdeugden eerbiedigt, moet loen praaien. Het Staatsbeftuur kwam op het einde /an dit jaar, waarin de negen en twintigIe fchatting des Volks volvoerd en een >aar wijken bij de overigen, waarin Ronc's grondgebied verdeeld was, gevoegd verd, tot eene tusfchenregeering, zonder lat de gefchiedenis de reden daarvan verneldt. (4) Voor CO Zie D. IV. bi. 289. C2) Zie D. IV. bl. 300. C3) Zie boven bl. aa. (4) Liv. L. X. c. ir. De naimen der nieuw* rijken waren Anten-fis en Terentin»,  geschiedenissen. $1 Voor l. cornelius s cipio «1 cn. fulvius, de Confuls des volgenden jaars, liet zich het bewind al vroeg 1 zeer moeilijk aanzien. De nieuwe bond- ^ genooten van Pktntum gaven de eerste] berichten van de nieuwe uitbarfting van eenen krijg, wiens ijslijkc menfchenver-1 nieling geduurende een zeer aanmerklijkj tijdvak hun in de oogen van het oorlog-( zuchtige Rom$ zelfs verfchriklijk gemaakt had. De Samniten begonnen nieuwe vijandlijkheden en hadden bij de Picentiners vruchtlooze aanzoek tot zamenfpanning gedaan. Deze tijding, waarvoor de trouwe bondgenooten bedankt werden, deed 'weldra den Etrurifchcn krijg voor den Samnitifchen vergeten. Kort daarop kwamen 'er afgezanten^, der Lucaners bij de Romeinen befcher-a' ming fmeeken tegen de Samniten, die metd een vijandlijk leger over hunne grenzen gerukt waren, om dat zij geen deel hadden willen nemen in hunne nieuwe vijandlijke aanflagen tegen Rome. De Raad had weinig ovcrlegs noodig, om het raadzaam te vinden, van alle voorige weder-* fpan- iir. BOEK IV. IOOFDST. . Toor C. 397. . van R., 455. L. COR- IELIÜI sa. 10 en cn. ulvius SamnitU be vijidlijkhe:n.  iii BOEK IV. HOOFDIT. J. voor C 397. J. van R 455Vergeeffche poogingen tot vrede door het Geineenebest. Overwinning van scipio in Etrurie. 32 ROMEINSCHE fpannigheden der Lucaners zelve te vergëten en hun thands als bondgenooten vari het Gemeenebest aan te nemen. Wel verre van de minste vrees voor den nieuwen krijg te laten blijken, werden 'er weldra Verbondspriesteren naar Samnium gezonden, om het terugtrekken des vijandlijken legers van den grond van Romers bondgenooten af te eisfchen. — De Samniten van hunne zijde werden zoo min door de vruchtloosheid hunner aanzoeken bij andere volkeren en de koenheid van den Romeinfchen Raad in hunne hernieuwde krijgsdrift bekoeld, dat zij den Verbondspriesteren te gemoet gingen, om hun aan te zeggen, van geenen voet in den Samnhifchen Staatsraad te zetten, indien zij ongefchonden wilden te huis komen. Deze ondraaglijke hoon deed den Raad en het Volk van Rome eenftemmig tot den Samnitifchen oorlog befluiten. De Confuls verdeelden onder zich het krijgsbewind: scipio zou Etrurie bedwingen, fulvius tegen de Samniten uittrekken. De eerfte, die eenen weinigbeduidenden veldtogt, aan dien des voorigen jaars ge-  geschiedenissen. gelijk , verwacht had, vond een vijandlijk leger bij Folaterrae in flagorde gefchaard, en had tegen het zelve eenen langen en moeilijken ftrijd. De laate avond van den dag, waarop hij flags geraakt was, maakte een einde aan het hardnekkigfte gevecht, en de volgende morgen kon eerst uitwijzen , wie zich de overwinning toe mogt eigenen, wijl de Etruriërs 's nachts in ftilte waren afgetrokken. De Conful plunderde de verlatene vijandlijke legerplaats en bragt den gemaakten buit benevens de bagagie van zijn eigen heir te Fahrii in veiligheid, om voords onbelemmerd het platte land van Etrurie af te lopen. De vijanden hielden zich binnen hunne welbewalde Steden, waarop de gebrekige krijgskunde van dien tijd geen aanval durfde doen : doch daar tegen kondigde de vlam, uit dorpen en flerkten rijzende, de algemeene vernieling der overwinnaars op de onverweerde landerijen aan. De Conful fulvius leverde den Sant' fitten bij Bovianum eenen flag, die dezen] ganfchen veldtogt befliste, en hem in ftaat ftelde, niet flechts deze ftad aan te tasten, maar zelfs Aufidena in eenen ftorm V. DEEL. C weg lff. BOE* IV. HQOFDST. f. VOO; Ci 297. f. van Ré 455» Vin Fuiïus in \anindum.  34 ROMEINSCHE III. boek IV. HOOFÜST. J. voor C. 297. J. van R, 455- Ontzaglijk aanzien des tegenwoordigenkrijgs. weg te nemen. Zijne roemrijke overwinning vereerde hem met eenen zegepraal. (1) Schoon Rome's magtige vijanden in dit jaar wel weder overwonnen waren, nogthands waren zij geenzins te onder gebragt. Eer het zelve nog ten einde was, hoorde men integendeel reeds van hunne maatregelen fpreken, om met grooter magt en meerder beleid eene nieuwe krijgskans in het volgende te beproeven. De Etrurifche Opperhoofden moesten van de hunnen hooren, dat zij het bondgenootschap der Galliërs , tot welk eenen prijs ook, niet hadden aangenomen; de Samnitifche Veldheeren droegen het verwijt van de Romeinen flechts te hebben aangetast met een .middelraaatig leger, het geen alleen tegen de Lucaners was gefchikt geweest. Daar het zich alzoo liet aanzien, als of de eerften met de Galliërs als bondgenooten , de laatften met alle hunne eigene krachten in het veld zouden komen, zag het Volk, tegen den aanftaanden kies- dag (1) Liv. L. X. c. t2, 13. De Fa/li Capitslini atea fui vius zoo wel over de Etruriirs, als over it Samniten, zegepraalea.  GESCHIEDENISSEN. 35 dag van nieuwe Overheden, angstvallig'naar de bekwaamfte Romeinfche Veldheeren om. Het oog moest onder anderen noodzaaklijk vallen op den beroemden q. fabius maximus, die zoo menig eene fchitterende overwinning behaald had op beide de volkeren, welke thands zulk eene dreigende houding aannamen, en die zich onlangs ontfchuldigd had van het Confulfchap aan te nemen, om dat alles toen een vreedzaam jaar beloofde: doch daar veele voornaame mannen zich greetig betoonden naar de eer, welke in de hagchelijke loopbaan des volgenden jaars zou te behaalen zijn, liet zich deze grijze krijgsheld geenzins onder de mededingers naar het Confulfchap zien. Het Volk hield zich echter tot zijne benoeming gereed en bleel 'bij dat opzet, fchoon hij openlijk vooi deze onderfcheiding bedankte : ,, waarom zoudt gij, dus liet hij zich hooren, eenen grijzaard lastig vallen, die reeds zoo veele togten met roem volbragt heeft, bij wien ziels-en ligchaams- krachten dezelfde niet meer zijn, en die de nukken de! fortuin vreest , wijl haare ongewoone beftendigheid voor hem haar in de ooger C ? de; IIT. BOF.K IV. HOOFDST. ], voor O. 207. J. v»n R, 455-  Hl. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C, 297J. van R 455' 36 ROMEINSCHE der Goden anders te partijdig zou doen fchijnen. Ben ik zelf bejaarde Helden in roem opgevolgd, gaarne zal ik in andere mijne opvolgers zien: en ontbreekt het der dapperheid flechts aan geene vereeringen , het zal der eereposten ook nimmer aan heldhaftige bekleeders ontbreken." Daar deze befcheidenheid echter aller oogen nog Merker op hem vestigde, toonde hij, door zich te beroepen op eene wet, welke het weder aanftellen van eenen Conful binnen den tijd van tien jaaren verbood, (1) even openlijk, dat zijne weigering geene gemaakte nedrigheid was, als zijne voorige heldendaaden borg bleeven , dat geene lafhartigheid hem tot deze uitvlucht brengen kon. Het algemeene gefchreeuw tegen zijne weigering maakte het voorlezen der aangehaalde wet naauwlijks hoorbaar, terwijl die wet zelve, welke zoo vaak overtreden was, weinig kracht aan zijne ontfchuldiging fcheen bij te zetten. (2) De Gemeens. (O Zie D. IV. bl. 303. (a) Hij zelf had zich twee jaaren agter den anderen tot Conful laten benoemen, naamlijk in't jaar 444 sa 445 van R.  GESCHIEDENISSEN. 37 roeensluiden , die voor de handhaving der burgervvetten moesten waaken , durfden zich wel op de algemeene verwaarloozingK dier wet tegen fabius niet beroepen , ^ maar fielden daar tegen voor , om hem ] door de flem des Volks boven deze wet te verheffen. Fabius volhardde in zijne weigering en beweerde , dat men, op zulk eene wijze , de wetten regeerde , in plaatze , dat de wetten regeeren zouden: zijn tegenftand was echter vruchtloos, het Volk ging daadelijk ter flemming over, en elke Centuris gaf den naam van fabius op. Door deze eenpaarige gezindheid der burgerij jegens hem getroffen, onderwierp hij zich aan den algemeenen wil en verzogt!nu flechts, dat men hem den braaven burger p. decius, dien hij reeds eens als Ambtgenoot had leeren kennen, toe mogt voegen. Daar dit verzoek zoo geieedlijk werd toegeflaan, als zijn voorige om ontflag hardnekkig was afgeflagen, werden q. fabius maxuius en p., decius mus de Confuls. voor het volgende belangrijke jaar. In het tegenwoordige werd 'er nog C s eer" III. BOEK IV. OOF0ST. . voor C. 397. van R. 455-  33 romeinsche III. B O EK ÏV. HOOFDST. J. voor C 297. j. van R 455- j. voor G 296. . J. van R. 436. Q. FABIUS MAX1MUS K (JULIANUS IV. en p. DKC1US MUS III. Coff. Krijgsverrichtingen in 1 ■Samnium* < I eene volkplanting naar Carfeoü, op dert Aequifclen grond, gezonden; en voords liep dit jaar ten einde met de ftrenge uitvoering van de wet ter bepaaling der grootheid van de landerijen, welken elk bezitten mogt, en waartegen veelvuldige overtredingen plaats hadden. (1) Terwijl de nieuwe Confuls den veldtogt tegen Etrurie en Samnium beraamden , kwamen 'er afgezanten van Sutriumi Nepete en Falerii de tijding brengen, dat op de algemeene Vergadering der Staaten van Etrurie over den vrede met de Romeinen gehandeld werd. Deze berichten fcheenen zoo Heilig, en men zag tevens zoo weinig van eenige oorlogstoerustingen aan deze zijde, dat men veilig de ganfche magt fan het Gemeenebest tegen de Samniêrs neende te zullen kunnen gebruiken. Beide Confuls trokken dus Samnium in, naar ieder van hun langs eenen anderen veg, om de vijanden in te grooter verlegenheid te brengen: Fabius nam den lijnen over Sera, decius over Sidici•um. Hoe zeer zij de plunderzucht hunner (O Zie D. IV. bi. 150.  geschiedenissen. 39 ner benden bot vierden op het vijandlijke grondgebied, beide echter rwaren zij ten uiterften omzichtig, om alzoo in geene hinderlaagen te geraaken, waarin de Romeinen reeds meer dan eens der Samniten bedreevenheid ondervonden hadden. Fabius ontdekte 'er ook weldra eene bij de rivier Tifernus, alwaar de vijanden zich bij eene diepe valleie gereed hielden, om de Romeinen , indien zij dezelve mogten intrekken, even als weleer in de Caudynfche engten, te overvallen. De Conful veranderde hierom echter zijnen togt geenzins, maar liet flechts zijne legerbagagic onder eene genoegzaame bedekking agterj en trok alzoo met eenen digt in een geflooten drom op der vijanden fchuilhoefc aan. De Samniten , hunne ontdekking hier uit klaar bemerkende, kwamen mei hunne verborgene krijgsmagt moedig ter voorfchijn en booden fabius eenen ge regelden flag. De zamentrekking van hui ganfche bondgenootfchaplijke vermoger en het bezef van het beflisfend gewigt vat dit treffen, ontftak in het hart der vijanden eenen moed, die den Romein bij der eerflen aanval reeds bezwaarlijk te over C 4 win III. BOEK iv. HOOFDST. J. voor C. 29(5. J. van R. 456.  40 romeinsche Hf. feO E K IV. SiOOFBST. J, voor C 296. J. van R 45^ winnen fcheen. De Conful fpoorde door twee zijner Onderofficieren de ruiterij tot eenen bijzonder hevigen uitval op de Sam' raten aan; maar hoe vaak de Romeinfche ■ Ridders de vijandlijke flagorde wel eer ook in verwarring bragten, thands renden zij als tegen eenen onverzetlijken muur en ivaren verplicht, daar 'hun terug fluiten hun eigen voetvolk in verwarring feragt, zich weder voor het front weg te pakken. Daar de moed der Samniten nog onverwinnelijker door den gelukten tegenftand werd, beproefde fabius in plaats van onnut geweld eene krijgsjist. Eenen Onderbevelhebber met eene aanzienlijke krijgsbende ongemerkt agter zijne flagorde hebbende om doen trekken naar de hoogten, welke den rug der Samniten dekten, hield hij den vernieuwden vijandlijken aanval door het voordrukken van zijne tweede linie uit, en zag hij weldraziin afgezonden krijgsvolk de tegenovergelegen ije hoogten bereiken. Zijne krijgsbenden gagen de Romeinfehe legervaanen hunner fpitsbroederen niet, of zij geloofden, dat liet leger des anderen Confuls hun bij kwam (km, Zij fchreeuwden eikanderen dis  GESCHIEDENISSEN. 41 luidkeels toe, en verdubbelden, door die nieuwe hoop bemoedigd, het getal en gewigt hunner Hagen. De Samniten van hunnen kant zich even zeer door een gansch leger van agteren aangevallen waanende, bezweeken angstvallig voor den ijdelen fchrik eener krijgslist, daar zij als Helden geenen voet voor de vijandlijke wapenen hadden geweeken. Zij floegen ongeregeld op de vlucht en lieten alzoo de Romeinen de overwinning. Hun verlies was echter bij deze nederlaag niet zeer groot. Drie duizend en vier honderd bleeven op het flagtveld, en flechts drie honderd en dertig in de handen der overwinnaars; terwijl drie en twintig agtergelatene legervaanen de ongeregeldheid van hunnen aftogt beweezen. (i) De Conful Decius had bij Maleventum een Jpulisch leger gevonden , het geen gereed ftond, om zich bij de Samniten te voegen , en door eene tijdige vereeniging de overwinning nog veel bezwaarlijker voor de Romeinen zou gemaakt heb- (l) Liv. L. X. c. 14. frontin. Straieg. L» II, c. 4, ex. 2. C 5 in. boek IV. hoofdst. J. voor C. 296. J. van II. 456.  42 romeinsche III. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 096. J. van R. 45°"., ! ] 1 i FABIUS verzet zich 1 tegen zijne wederbe- * noeming tot Conful. ( I hebben. Decius dwong hetzelve tot een treffen, en dreef het fpoedig uit een : twee duizend Apuliërs verlooren bij dezen flag het leeven. Zich geenzins met hunne vervolging bemoeijende, zogt hij voords de Samniten zelve op, in wier land hij nu met zijnen Ambtgenoot vijf maanden lang rond zwierf, zonder eenige tegenweer tegen hunner beiden plundering, vernieling en brandfHchting op den vijandelijken grond te ontmoeten. Op vijf en veertig plaatzen had Decius zijn krijgsvolk in Samnium laten woeden; Fabius had op ses en tagtig plaatzen zijn verblijf door auin en bloed gebrandmerkt , de ftad Cimetra (1) was zelfs in zijne handen gevallen , welke, na het verlies van vier ïonderd en dertig verdeedigers, vier en wintig honderd krijgsgevangenen overgaf. Tegen den tijd der verkiezing van nieuve Overheden kwam Fabius te Rome, :n hoorde zich aldaar door alle de voor- flem- (0 Eene ftad, waarvan norgens elders bij de oi> en gewaagd wordt. Vide duienc. ad. b. I. ■ tv. L. X. c. 15.  geschiedenissen. 43 Hemmende Centuriën weder tot Conful voor het volgende jaar benoemen. Hij verzettede zich hiertegen andermaal, maar met beteren uitflag, wijl App. Claudius, die met ernst naar het Confulfchap ftond en zich van zijne kuiperijen wel verzekerd hield, openlijk met den overigen Adel Fabius aanftond, om zich toch nevens hem te laten benoemen en alzoo weder het hooge regeeringsgezag uit de handen van den gemeenen burger te wringen, welke het zelve reeds lang genoeg ontreinigd hadden. Hierop andwoordende , dat hij gaarne twee Patriciërs als Confuls beveiligen zou , wanneer men hem flechts niet genoemd had, maar dat hij nu, zelf voorzitter der kiesvergadering zijnde, geen kwaad voorbeeld door eenen onwettigen handel wilde geven, bedaarde eensklaps 's Volks genegenheid voor fabius, die de vergevorderde burgerlijke gelijkheid door zulk eene taal beleedigde, en werd l. volumnius een Plebeier, nevens app claudius tot Confuls benoemd. Hoe ontevreden de Adel ook was ove: de weigering van fabius, wie.n zij ee m III. BOEK IV. BOOFDST. J. voor C. 296. J. van R. 456. J APP. CLAUDIUS II. en . L. VOLUM. NIUS II, : Of.  III. »0 EK IV. HOOFDST, J. voor C, 295. i« van R, 457. j 1 I ] d Be Sam niten vet- \ eenigen zicti met 1 de- Etruri- { ets.. È e ti r £ 44 ROMEINSCH* ne befchroomdheid voor de bekwaamheden in het burgerlijke beftuur van appius weeten, noch hun misnoegen, noch *s Volks verontwaardiging over zijne trotfche adelijke gevoelens, deeden in hem den bekwaamen Veldheer voorbij zien , wiens, arm de Samniten beteugelen kon. Hij, nevens zijn voorige Ambtgenoot p. d ec 1 v s , werden als Proconfuls aan de fpics 3er heiren gelaten , die nog in Samnium agen. Beide zetteden zij hunne ftroope•ijen zoo vreeslijk voord , dat de Samnien, zich niet weder alleen tegen twee vijmdlijke legers in het veld durvende waajen, hun eigen land verlieten, en met ale manfchap, dien zij hadden, kunnen te iamen trekken, Etrurie introkken. Meermaalen hadden zij een bondgenootchap met de Etruriërs tegen Rome gezogt» naar alle onderhandelingen daartoe waren reeds afgefprongen : nu herhaalden zij unne oude voorftelien en drangredenen % n lieten tevens een gansch heir zL'n, faarmede zij den Etrurifchen grond waïn betrokken, om klem aan hunne voorrellen te geven. Een Etrurifchen landdag  geschiedenissen. 45 dag hebbende bij een doen roepen, toonden zij: „ dat het hun onmooglijk was zulk eenen krijg langer alleen te voeren;1 dat zij den bijftand hunner nabuuren reeds ■ beproefd, en tevens den vrede reeds van Rome verzogt hadden, toen hun de oorlog ondraaglijk werd; dat het gevoel, hoe veel zwaarer de vrede eenen flaaf, dan de oorlog eenen vrijman valle, hun weder de wapenen had doen opvatten; dat hun eenige hoop zich op Etrurie vestigde; dat zij zeer wel wisten, dat hetzelve het magtigfte land van Italië was, en in de Galliërs de geflagenfte vijanden van Rome tot nabuuren had; dat de Etruriërs niets meer dan den moed der dagen van poe.sena behoefden, om den Romeinen alles aan deze zijde des Tibers te ontnemen, en dat zij daartoe hun eigen welgewapend, welgezind en welbezoldigd heir ten dienst aanbooden". Terwijl de Samniten deze poogingen in Etrurie deeden en zich in ijdelen waan ;met derzelver gevolg flreelden, woedde het Romeinfche oorlogsvuur met ongeftuite vaart door hun eigen land. Verzekerd van den ganfchen aftogt van hun leger, Hl. BOE* IV. IOOFDST. [. voor C. 295[. van R. Woede des krijgt in Sa mui. urn.  46 romeins che ra. BOF.K IV. HOOFDST. J. voor C. J. van R. 457. 1 : ger, fprak de Proconful decius zijne benden in dezer voege aan : „ waarom zouden wij langer ten platten lande rond zwerven en in weerlooze vlekken onze legervaanen oprichten, daar het vijandlijke leger 't veld verhaten,en zich angstvallig in vrijwillige ballingfchap begeven heeft ? " Daar alle hem eenpaarig toeftemden, rukte hij rechtftreeks op het fterke Murgintia aan, en vond hij zijn krijgvolk uit liefde jegens hem en door hoop op eenen rijker buit, dan bet land tot nog toe Dpgeleverd had, tot zulk eene onvertzaagdheid ontvlamd, dat hij aanftonds den vollen ftorm waagde en op denzelfden dag de ftad voor zijn geweld deed bukken. De rijkheid van den buit voldeed dubbeld tan de verwachting; twee en .twintig honlerd krijgsgevangenen maakten een we. lenlijk deel van denzelven uit. Thands op veroveringen uit zijnde, en -net den meeflen fpoed van het afzijn des Samnitifchen legers gebruik willende maacen, riep decius zijn krijgsvolk toe: „ of het zelve zich met deze ééne overwinning wilde te vreden houden en geene even Jnbegrensde uitzichten durfde vormen als des-  GESCHIEDENISSEN. 47 deszelfsmoed onbeperkt was? Dat hij hun de verovering van alle de Samnitifche fteden durfde belooven, na dat zij de dikwijls verflaagene vijanden nu reeds uit hun eigen land hadden gejaagd. Hierom raadde hij hun, den gemaakten buit niet mede te fleepen, wijl die den fpoed hunner veroveringen zou belemmeren. Zoekt koopluiden, zeide hij, die u uit winzucht gaarne zullen volgen, en ik zal zorgen, dat gij geduutig zult te verkopen hebben. Laat ons op Romulia afgaan , voor minder moeite wacht u aldaar nog grooter buit." Zulke aanfpraaken bragten den geest der Romeinjche benden in de hoogfte drift. Zij verkogten al den gemaakten buit, en fpoorden nu zelve haaren Veldheer aan. Romulia kon geen weerftand bieden tegen den hevigften iform , dia, zonder de minfte werktuigen, waarvan de krijgskunde anders reeds gebruik had leeren maaken, met het zwaard in den vuist ondernomen werd. Drie en twintig honderd ftedelingen hadden hunnen onvermogenden tegenftand met den dood geboet, zes duizend an- iri. BOEK IV. IOOFDST. J. voor C, 295. J. van R 457-  m. SOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 205. J. van R. 457. j J i < / 48 ROMEINSCHE anderen vielen den veroveraars lèevendJg in handen. Na het verkopen van den gemaakten buit rukte het overwinnende leger zonder de minfte rust en met den meeften fpoed op Ferentinum aan. De natuurlijke ügging, de fterke verfchanzing en de moedige verdeediging dezer ftad maakten haare verovering veel bezwaarlijker: maar krijgsvolk , het geen aan de plundering gewend is, ontziet geene gevaaren. Drie duizend Samniten bleeven bij de muuren, 3ie zij verdeedigden, liggen. (1) Intusichen was de onderhandeling der Samniten in Etrurie geenzins vruchteloos. Uallius egnatius, die dezelve ïoofdzaaklijk befluurde , wist fchier alle le Toskaanfche volkeren tot deelgenootschap in den krijg tegen Rome te bewe;en. De nabuurigfte Umbriërs vatteden mede (O Daar Livius inde befchrijving dezer krijgserrichtingen van verfchillende berichten gewaagt, reiken wij niet kunnen beoordeelen, volgen wij in nze opgave blootelijk het oordeel van dien Romein"■ben gefchiedfchrijver zelf, L. X. c. 17.  'geschiedenissen. 49 mede de wapenen op, en bij de Galliërs deed men poogingen om eenige gehuurde benden te werven. Eer de ontzettende berichten hiervan te Rome waren gekomen, was de Conful voLumnius reeds met een nieuw leger, uit twee keurbenden en vijftien duizend hulptroepen beftaande, Samnium ingerukt, om den Proconful decius te onderfteunen in zijne geheele verovering van dat land, terwijl fabius beflendig bezig gehouden werd door inwendige oproerigheden der Lucaniërs, dien hij ten genoegender Grooten van dat bondgenoodfchaplijke land en tevens ten voordeele van hel Gemeenebest min roemrijk, dan wezenlijk nuttig , tot algemeene ondergefchiktheid bragt. Maar naauwlijks zag men de zeer ernfti ge gedaante, welke de Samnitifchc krijg ir Etrurie aannam , of 'er werd een vierde leger, twee keurbenden en twaalf duizenc hulptroepen fterk, onder het beleid vat den anderen Conful appius in het veh gezonden. Het burgerlijke ftaatsbefhm veel meer, dan hetkrijgsbeleid, de zaak va: dezen Conful zijnde, ging het echter de V. deel. D R{ III. BOEK IV. 300FDST. f. voor C. 295J, van R. 457« ■ OfigUfiftige uit- 1 flag der : Romeinfche wape» l nen in Ê- (trurie, l f 1 1 i-  in. bock IV. hoofdst. J. voor C. 393J. van R. 457- VoLt'MNI" us komt appius te hulp. Gefchil tusfchen de beide Confuls. 50 romeinsche Romeinen in Etrurie niet voordeelig. De vijanden, die de onbedreevenheid des Romeinfchen Veldheers fchierlijk ontdekten uirzijne verkeerde keuze van legerplaatzen en tijdsgelegenheden, gevoelden niet flechts hunne eigene klachten, maar werden geduurig ftouter, terwijl een ontftaan wantrouwen tusfchen appius en zijne krijgsbenden de eer van het Gemeenebest aan deze zijde geheel in de waagfchaal bragt. Weldra ontvong volumnius, die reeds in Samnium drie kafteelen veroverd had, eenen brief, dien hij voorzeker door zijnen Ambtgenoot gefchreeven hield, en die zijnen bijftand in Etrurie met de dringendfte woorden verzogt. Terflond zijne welgelukte ondernemingen ftaakende, om zijnen noodlijdenden Ambtgenoot te hulp te komen, liet volumnius de verdere verovering van Samnium aan d ecius weder over, en trok met allen fpoed naar Etrurie af. Het krijsvolk van appius zag met de uiterfte blijdfchap den bijftand opkomen, dien het wezenlijk noodig had : maar deze Conful zelf nam eene houding aan, welke  geschiedenissen^ 51 ke zijnen Ambtgenoot verbaasde en beleedigde. „ Wat doet u uwe post in Samnium verlaaten ?" was de eerste vraag, welke volumnius ten uiterften bevreemdde. Uw brief", was zijn andwoord: „ maar is die onecht, of kan ik van geenen dienst in Etrurie zijn, dan keere ik terftond naar Samnium te rug, waar mij alles naar wensch gaat." — „ Trek vrij af, daar niemand u houden wil: weinig past het u, die misfchien uwe eigene taak niet volbrengen kunt , op uwen aangebooden bijftand bij anderen roem te dragen." Deze fchimpende en hoogstbeleedigende taal, welke allerfchandelijkst was, wanneer appius waarlijk om hulp gevraagd had, en zulks thands wilde ontveinzen , en welke even verontwaardigend bleef, wanneer volumnius in de daad door een verdichten brief misleid was, benam echter den getergden Conful zijne verwonderlijke bedaardheid niet, in tegendeel zeide hij met eene edele grootmoedigheid : „ liever wil ik te vergeefsch gekomen zijn , dan dat één Conful in Etrurie onbeftand zou wezen." Hier mede zou volumnius affcheid van zijnen AmbtD a ge¬ ur. BOEK IV. KOOFDST. J. voor C 395J, van R 457-  52 romeinsche III. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C, 295* J. van R 457. genoot genomen hebben : maar de Onderbevelhebbers en Offiicieren uit het leger van appius hielden hem tegen. Een gedeelte hunner bad hunnen eigen Veldheer, om den bijftand, dien hij waarlijk zou hebben moeten verzoeken, toch niet trotfchelijk van de hand te wijzen: de overigen hielden volumnius voor: ,, dat hij den Staat toch niet zou opofferen aan een gefchil met zijnen Ambtgenoot, vooral niet daar de mogelijke andeelen van zijnen aftogt hem meer, dan appius, zoudengeweetenworden , en dat het weldra blijken zou, wanneer hij naar de (tem der krijgsknechten wilde luisteren , dat het leger en dus het Ge meenebest hem houden wilde, fchoon zijn Ambtgenoot hem van de hand wilde ftuuren." Wanneer het door deze tusfchenfpraak zoo ver gekomen was, dat het krijgsvolk tot eene vergadering was bij een geroepen, en volumnius zoowel, als appius, zijne redenen voor het gehouden gedrag inbragt, beet de laatfte, die niet dulden kon, dat volumnius meer voor zijne zaak, welke in de daad deugdelijk was , dan hij, te zeggen had, hem dit verwijt toe: „ dat hij hem wel dank-  geschiedenissen. 53 dankbaar mogt zijn voor de welfprekendheid, welke hij, die wel eer de ftomme in volksvergaderingen fpeelde, van hem geleerd had." — Volumnius liet zich door deze fchimpfchoot geenzins verwarren , maar weerde dien aldus zeer behendig af: „ gaarne zag ik, dat gij van mij zoo veel krijgsbeleid, als ik van u welfprekendheid, geleerd had, wijl het hier om geenen redenaar, maar om eenen Veldheer, te doen is." Het voords aan de keuze van appius gelaten hebbende, of hij ook van post met ham wilde verwisfelen, riep al het'volk uit, dat zij te zamen vereenigd den Etrurifchen krijg moesten voordzetten. Zoo dra volumnius aangenomen had, om de volkftem hierin te gehoorzaamen, ging 'er uit de beide heiren zulk eene geweldige vreugdekreet op, dat de vijanden , dezelve vooreen veldgefchreeuw houdende, terftond hun leger uittrokken en zich in'dagorde fchaarden,om het treffen aftewachten, het geen zij meenden, dat hun werd aangebooden. Volumnius beval hierop zijn krijgsvolk de wapenen aan te grijpen, terwijl appius D 3 k UI. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C 295J. van R 457-  IJl, BOEK IV. HOOFDST. j. voor C, 295. j. van R. 457- Overwinning op de Etrut icrs. 54 romeinsche in twijfel ftond, wat hij doen zou, daar nu toch, het zij hij mede aan den flag ging, het zij hij denzelven werkeloos aanfchouwde, zijn Ambtgenoot alleen al den roem van denzelven weg zou dragen: eindelijk vreezende, dat zijne legerbenden zich van zelfs bij die van volumnius zouden voegen, gaf hij ook van zijne zijde het teeken van den ftrijd. Wederzijds was het treffen niet zeer geregeld. De vijandlijke Veldheer was met eenige Cohorten uit voerageeren, en alzoo was zijn overige krijgsvolk meer uit eigene beweging, dan wel door eenig Veldheer aangevoerd, voor den dag gekomen. De Rome inen daar tegen waren niet te gelijk uitgetrokken en hadden geen tijd gehad, om zich behoorlijk te fcfeaaren. Volumnius was reeds aan den flag, eer appius bij hem was: de eerste vond de Etruriërs, de tweede de Samniten te beftrijden. Onder het treffen ging het evenwel met den Romeinen recht dapper: appius deed geloften van eenen tempel aan bellona, en voords dong het krijgsvolk der onderfcheidene legers met allen naarijver naar de eer, van het eerst  geschiedenissen. 55 eerst den vijand te rug te drijven. Dit gelukte ook weldra: de vijandlijke flagorde kwam in verwarring en nam de vlucht. Gellius kwam nog tijdig genoeg den zijnen te hulp, maar moest hun lpoedig in de vlucht volgen. De vijandlijke legerplaats zelve was niet beftand voor den mededingenden aanval der Romeinen, maar viel hun met eenen rijken buit, die aan het krijgsvolk gelaten werd, in handen. Zeven duizend en driehonderd vijandlijke lijken bedekten het flachtveld, een en twintig honderd krijgsgevangenen vielen den overwinnaars in handen. (O Terwijl beide de Confuls met de voornaamftekrijgsmagt;der Romeinen zich thands in Etrurie bevonden, hadden de overgableevene inwooners van Samnium wedei een paar legers op den been gebragt, waarmede zij in Campanie op den Falernifche, grond vreeslijke plunderingen aanvongen Het Proconfulfchap van fabius en decius het geen hun flechts voor een half jaa was opgedragen, liep ten einde, en du von £i) Liv. L. X. c. 18, is». D 4 in. BOEK IV. SOOFDST. }. voor C. *95[. van R, 457- Nieuwe krijgstooneeien in ■ Samnium, t C s i  III. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C 295. j. van R, 4S7« 1 56 romeinsche vond zich volumnius verplicht, weder naar Samnium met zijne krijgsbenden te keeren. Op de vruchtbaare Caleenfche landerijen komende, zag hij overal de blijken van vernieling, en hoorde hij tevens, dat de vijanden reeds naauwlijks met den nafleep van gemaakten buit konden voordkomen, en dat daarom hunne aanvoerers beilooten hadden, denzelven eerst in Samnium te gaan bergen, om daarna weder onbelemmerd nieuwen te komen haaien. Volumnius verliet zich op deze berichten, hoe waarfchijnlijk zij.waren , niet geheel , hij zond zijne befpieders uit, en nu de ftelligfte verzekering gekreegen hebbende , dat het vijandlijke leger thands bij de rivier Vulturnus fiand hield, en met de derde nachtwaak weder Samnium in zou trekken, rukte hij daarop eensklaps met zijne benden los, en bleef op zulk eenen afftand van den vijand liaan, dat zijne te groote nabijheid hem niet merkbaar bij de Samniten maakte en dat hij tevens digt genoeg bij de hand zijn kon, wanneer zij len optogt aannamen. Tegen den dageraad voerde hij zijn krijgsvolk nog nader jij de vijanden, en zond tevens eenige be- fpie-  geschiedenissen. $7 fpieders, uit die bekend met de OscifcJie taal der Samniten waren. Dezen , die zich bij de algemeene beweging en in de duistere fchemering gemaklijk genoeg onder de vijanden konden begeven, zagen, dat reeds verfcheidene vaandels , door geringe manfchap begeleid, vooruit waren getrokken, dat de buit nu volgde, en het overige heir uit eene ongeregelde menigte beflond , welk zonder eenen aanvoerer ongefchikt door een liep. Schooner gelegenheid 'tot den aanval kon volumnius niet verwachten. De dag brak door, de Conjul. liet het fein tot den aanval geven en overrompelde het vijandlijke heir. Eene algemeene verwarring maakte het zelve weerloos: het minfle gedeelte was gewapend, zommigen dreeven hunnen buit voord, anderen bleeven ftaan, onzeker of zij meer veiligheid in de vlucht, dan in het wederkeeren naar hunne legerplaats zouden vinden; hunne krijgsgevangenen zelve deeden geweldige poogingen, om zich vrij te maaken, en Haagden hiei in niet alleen, maar maakten zich zelfs meester van der Samniten Bevelhebber . dien zij in zegepraal bij den Conful brag D 5 ten, ui. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 395J. van R. 457-  53 ROMEINSCHE IK. BOES iv. HOOFDST. J. voor C, 295* J. van R, 457» Dankdag in Rome over de. ' zege der j 'ten. Door het terug keeren der vooruitgezondene vaandels kreeg de verdeediging der Samniten nog eenige gedaante van eenen geregelden flag, maar derzelver tegenftand was zoo onbeduidend, dat zij veel eer fcheenen terug gekomen zijn, om de grootheid der overwinning van de Romeinen aan het verlies van dertig veldteekenen kennelijk te maaken. Zes duizend lieten 'er het leeven; vijf en twintig honderd hunne vrijheid ; zeven duizend en vier honderd door hun gemaakte krijgsgevangenen keerden ontflagen naar hunnen huisgezinnen weder; de fchat aan buit, san Rome's bondgenooten ontroofd, was behouden ; elk , die zijn eigendom herkende, hernam dien dankbaar te rug, het Dverfchot viel den krijgsbenden ten deel, iet geen zij echter moesten verkopen, wijl haar Veldheer wilde, dat zij om niet mders, dan om hunne wapenen, zouden te Jenken hebben, (i) De nu geflrafte plundering van Campaiie had te Rome veel geruchts gemaakt en ia het vertrek van het leger van v o l u m- . nius O) Liv. L. X. c. 20.  geschiedenissen. 59 nius naar Samnium, had men tevens de ontrustende tijdingen bekomen van eene nieuwe algemeene wapening van geheel Etrurie en van de poogingen van gellius egnatiusdenSamnitifchen Veldheer, om de Umbriërs mede te doen vechten en de Galliërs in foldij te nemen. In deze algemeene onrust had de Raad eenen ftilftand van allen rechtshandel ingefteld, eene nieuwe algemeene werving geopend, oud en jong, vrijgeboorenen en vrijgemaakten in dienst genomen, op de verdeediging der Stad gedacht, en het beleid van dit alles overgelaten aan p.semphonius den Praetor. -J—- De blijde tijding der overwinning van Samninm verligtede weldra deze zorgen aanmerklijk: ten blijke hier van werd 'er een dankdag (i) voor de zege van volum.nius ingefteld, en de ftilftand van rechtzaaken, die agttien dagen geduurd had, opgeheven. Om de geplunderde landftreeken tegen nieuwe aanvallen te bewaaren, vond men goed twee volkplantingen derwaards te zen- (i) Supplicaüo genoemd. Zie"ADAji's Kóm. Anl. p. 331. ii r. boek IV. EIOOFDSr. ]. voor c. 295f. van R. 457- wapenen onder decius. Volkplan. tingen uitgezonden. )  CO romeinsche III. BOEK IV. HOOFD ST. J. voor C 295. J. van R. 457. 1 1 ] ] ( t J l 2 ( Ontzettend aanzien des ^ Etrutï. ^ fchen krijgs. I i zenden, de eene naar Minturnae, de andere naar Sinuesfa: doch 'er waren bezwaarlijk burgers te vinden, die zich hier toe aanbooden, wijl elk hunner begreep, dat zij meer als grensbewooners tegen een vijandlijken nabuur , dan als vreedzaame landbouwers naar eigene vruchtbaare akkers geftuurd werden. De verzwaarende geruchten uit Etrurie ;n de veelvuldige brieven van den Conful appius zelf, waarin hij het bondgenootrchap der Etruscers, Samniten, Umbriërs , ;n Galliërs als zeer dreigend afmaalde, en evens kennis gaf, dat deze vier volkeen , hun talrijk leger niet langer bij een :unnende houden, zich reeds op twee onlerfcheidene plaatzen hadden nedergefla;en, haalden den Raad over, om den Con~ul volumnius uit Samnium op te ontdeden , te meer daar de tijd der verkieing van nieuwe Overheden toch op hanlen was. Volumnius verkleende het gevaar an den Etrurifchen krijg geenzins,- hij bezeerde : „ dat het toen reeds, wanneer de Tmbriërs en Galliërs nog geen volkomen eel in denzelven genomen hadden, éénen Con-  geschiedenissen. 01. Conful ondoenlijk geweest was, om met één leger denzelven te voeren; en raadde daarom het Volk ten ernftigilen aan, om twee bekwaame Veldheeren tof Confuls te verkiezen, openlijk verklaarende, dat indien hij zich minder verzekerd hield van de wijsheid hunner keuze, hij ,zelf veel liever terfïond dien man tot Dictator benoemen zou, dien hij nu vertrouwde, dat zij voor den grootften krijgsman van zijnen tijd zouden houden." Niemand kon twijfelen,wien volumnius bedoelde, alle de voor Hemmende Centuriën noemden q. fabius en nevens hem volumnius, wienskrijgsbekwaamheden geenen twijfel leeden. De grijze krijgsman verzogt andermaal op voorige gronden zijn ontflag, doch door 'sVolki eenftemmigheid overgehaald, liet hij zij ne aanftelling toe onder voorwaarde: „ da p. decius, dien hij reeds tweemaal al, Conful en eens als Schaimeefier als Ambt genoot had leeren kennen, bij hem be noemd mogt worden , wijl hij vreesde dat zijn oud hoofd zich niet gemaklijk aai eenen nieuwen Ambtgenoot zou kunnen ge wennen, daar het heil des lands echter va bl Hf. BOEK IV' B0OFDST. f. voor C. 295J. vaa R. 457. » t 1 t  nr. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 295. J' vaa R. 457' < 1 1 1 i 2 6l romeinsche het goed verfhnd der Overheden afhing." Schoon volumnius zich door dezen eisch van fabius uitgeflooten zag van de nieuwe krijgseer, welke hij wezenlijk verdiend had , en fchoon een min edel hart, dan het zijne, de bitterfte krenking en beleediging door dezen eisch zou gevoeld en willen wreeken hebben: zijne grootmoedige ziel, welke hem reeds boven de onwaardige behandeling van zijnen Ambtgenoot appius verheven had, werd zoo min geraakt door de rondborftige taal van den eerlijken grijzaard: „ dat hij zelf eene lofrede op p. decius hield, de eensgezindheid onder Confuls als onmisbaar in het veld affchetfte, en de beide irijgsluiden , fabius en decius vernaande, om fteeds eensgezind te blijven, /erklaarende daarbij openlijk , dat zij, ,'oor den krijg gebooren, groot in daaden, mbedreeven in woordenftrijden, en rechr'chapene Ctnfuls waren; raadende eindelijk iet Volk aan, om fchrandere, fcherpzinlige, rechtsgeleerde en welfprekendemanlen, gelijk een app. claudius was, x het burgerbefluur als Praetors te plaaten." Het volk, overreed door de waarheid,  geschiedenissen; 63 heid, welke met zulk eene verrukkende en eenvouwdige fchoonheid uit zijnen mond kwam, benoemde dags daar aan q. f abius en p. decius tot Confuls, app. claudius tot Praetor, en droeg den edelmoedigen l. volumnius vooi een gansch jaar het Preconfulfchap op. (1) Het uiteinde van dit jaar was aan een gansch ander tooneel kennelijk. Om eenige ontrustende voorbeduidzelen af te weeren had de Raad eenen dubbelden bededag vast gefteld. Alle tempels ontvongen bij zulke gelegenheden hunne onderfcheidene offers. Eene kapel ter eere der vrouwelijke Eerbaarheid gefticht, en tot nog toe altijd door Patricifche vrouwen bezogt, werd nu door derzelver on- ede. (1) Liv. L. X. c. 91, 23. Kon 'Ir meer waare Adel in het hart van eenen Patriciër, dan in dat van dezen Plebejifchen Conful zijn? Maar deze vraag, die in Rome zou je pas gekomen wezen, beleedigt misfchien den Geraeenebestgezinden geest mijner lezeren en de gezuiverder begrippen der menfchelijke gelijkheid van mijnen leeftijd1. — Verfchooning dan voor een hart, het geen, bij het gevoel van zulk eene zedenlijke grootheid, het bezef eener kiefche welvoeglijkheid niet gewaar werd, —j III. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C 29S« J. van R. 457. Gefchil tusfchen de Adelijke en Burger vrou; wen. \  m. BOEK iv. HOOFDST. J. voor C, 295. J. van R, 457. 64 romeinsche edele kibbelaarijen ontheiligd. Zij weigerden naamlijk derzei ver toegang aan virg 1 n 1 a , de dogter van eenen Patriciër, om dat zij zich tot een huwlijk met den Plebejifcheri Conful volumnius vernederd had. Te recht beroemde zich de gelukkige echtgenoote van den voortreflijken volumnius op de verdiensten van haaren man , en beweerde zij, dat haare geboorte en haare onbefprokene eerbaarheid , als vrijster en als vrouw, haar den toegang tot dit heiligdom onbetwistbaar maakten. Eindelijk bragt de onverzetlijke trotschheid der Patricifche Mevrouwen haar tot den ftap, om openlijk een gedeelte van haar eigen huis ter oprichting eener kapel aftezonderen, waarin zij eenen altaar voor de Plebejifche eerbaarheid ftichtte, bij welks inwijding zij de Plebejifche vrouwen ten ernftigften vermaande: „ om nevens haar even naarijverig in eerbaarheid te zijn , als haare echtgenooten in dapperheid waren, en om voor al haar best te doen, om dezen altaar zuiverer, dan dien der Patricifche vrouwen te bewaaren." — Deze altaar werd voórds4 even beroemd, als de andere,  GESCHIEDENISSEN. 6" 5 re, en gelijk deze, zoo ook alleen genaakbaar gelaten voor vrouwen van eenen ondubbelzinnigen naam, welke flechts eenmaal gehuwd waren, (i) Bij het algemeen verval der Romeinjche zeden naderden ook eerlooze vrouwen dezen altaar, en verloor eene inflelling, waaraan men het zegel zijner goedkeuring naauwlijks weigeren kan, haare ganfche uitmuntende bedoeling. Uit de aanmerklijke boeten van verfcheidene woekeraars, die door de Bouwheeren te recht gefteld en verweezen waren , werden eindelijk in dit jaar nog verfcheidene cieraadien en verbeteringen aan tempelen en openbaare gehuchten vervaardigd, die alzins blijken droegen zoo wel van den vorderenden fmaak voor pracht en fchoonheid, als van de Godsdienflige geestgefleldheid des Volks, (a) Hoe (i) Liv. L. X. c. 23. Tweede huwelijken fchij nen altijd met de hoogfte denkbeelden der eerbaarheid bij de ouden geftreeden te hebben. Properi IV. 11. 35. Virgil. AZneid. IV. 24 &c. V Ah Max. L. II, c. 1. ex. 3. Mo zes Levit. XXI. 13. (a) Liv. L. X. c. 23. V. DEEL. E III. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 295. J. van R. 457- Verfraaijing der Stad.  66 romeinsche m boek IV. hoofdst. J. voor C. 394. J. van R. 458. q. fabius maximus rullianus V en p. decius mus IV Cof. Hoe volkomen de eensgezindheid tusfchen de twee op nieuw verkoorene Confuls alzins in hunne voorige ambtsbedieningen geweest was, echter ontftak de eerzucht thands het vuur van tweedmgt in hun hart, het geen door de onverzetlijke partijfchap der twee rangen in den burgerftaat werd aangeblaazen, maar ook weder na de billijke uitfpraak des Volks onder de edelmoedigheid van beider geest begraven werd. Het was beiden dezen Krijgshelden om het opperbevel in eenen oorlog te doen, het geen andere min krijgshaftige mannen gaarne zouden ontweeken zijn. Alle de gevaaren van den hagchelijken krijg in Etrurie voorbijziende, fchitterde hun alleen derzelver luisterrijke overwinning in het oog. De Patriciërs, die nog fteeds met nijdige oogen de roemrijkfle bedrijven van Plebejifche Veldheeren begluurd hadden, zetteden fabius op, om voor zich op het beleid des oorlogs aan te dringen : de Plebejers integendeel wilden, dat hun decius zich de kans niet zou laten ontnemen, om door zijn heldhaftig krijgsbeftuur eenen nieuwen luister aan den burgerftand te geven. Beide  geschiedenissen. 67 de de Confuls het dus hierover oneens zijnde, en de Raad tusfchen hun geenzins onpartijdig beflisfende, kwam dit gefchil voor het Volk, en bepleitede elke Conful zijnen eisch in den toon van krijgsluiden, die meer van vechten, dan van kibbelen , weten.,, Zou een ander, zeide fabius, de vruchten plukken van eenen boom, dien ik geplant heb? Heb ik met het zwaard in den vuist den Romeinen geenen weg gebaand door het Ciminifche bosch? Waarom laat men mij in mijnen ouderdom niet met vrede, indien men door een ander den krijg wil laten voeren. Ik eisfche niets meer, dan dat men mij die post toevertrouwt, indien men mij dezelve waardig houdt: ik heb mij aan den Raad onderworpen , en zal mij naar 's Volks uitfpraak gedragen." Decius klaagde daar tegen over het onrecht van den Raad, die eerst den burgers de eerambten betwist had, en, na dat de dapperheid zich in alle Handen had doen eerbiedigen , niet flechts 's Volk< ftem, maar zelfs de uitfpraak van het lót aan deszelfs Ariftocratie wilde dienstbaar maaken. Hij beweerde te recht: dai men altijd de Confuls had laten loten ovei E 2 hun zijnae, en ae ïvdau cusicucn uuu gccu^ina jv. onpartijdig beflisfende, kwam dit gefchil hoofdst. III. boek IV. ' hoofdst. J. voor C 094. T. van R 458.  68 romeinsche rrr, BOEK IV. HQOFDST. J. voor C 294. J. van R. 458. hunne posten, en dat de krijgsroem van fabius op deze gewoonte thands zulk eene uitzondering niet kon maaken, wijl die , hoe groot hij ook zijn mogt, in zijne vernedering geenen nieuwen luister mogt zoeken. Roemt fabius , zeide hij, op zijne bedrijven in Etrurie, gemaklijk kan ik mij mede op mijne daaden beroepen , en misfchien wel met de hoop vleijen, dat het mij gegund zal zijn, een oorlogsvuur geheel uit de dooven, het geen fabius flechts onder de asfche begraven had. Wat echter zijnen roem en zijne eer betreft, gaarne wil ik hem hier in om zijnen ouderdom en zijn aanzien wijken , maar daar het om gevaar en ftrijd te doen is, zal ik tot geen toegeven komen of gebragt worden : hoe dit gefchil ook uit mag vallen, liever zal ik de wetgevende flem des Volks, dan de partijdige des Raads hooren, en nooit zal het tot oneer des Romeinfchen Volks kunnen verftrekken , die genen tot Confuls te hebben gehad, van wien elk alleen tegen den Etrurifchen krijg was opgewasfen." — Na deze waardige aanfpraak van decius deed fabius dit eene verzoek aan het Volk, om, alvoo- rens  geschiedenissen. 69 rens het tot een flemmen kwam , de brieven te willen lezen, dien de Praetor a ppius uit Etrurie gezonden had. Terwijl dit gefchiedde verliet hij de volksvergadering, welke hem voords met geene mindere meerderheid, dan de Raad zulks gedaan had, het krijgsbeleid, zonder daarom te loten, aanbeval. Eene algemeene geestdrift, om ondei fabius te dienen, heerschte onder d( ganfche jonge manfchap van Rome, zoc dat hij, in plaatze van eene werving fc houden, zich verplicht vond te zeggen ,, dat hij flechts vier duizend voetknecli ten en zeshonderd ruiters meende aan t nemen." Met deze uitgelezene benden, welke moed te grooter was, naar maate ha; Veldheer een volkomer vertrouwen c haare genoegzaamheid gefield had, tro fabius tot bij de ftad Aharna (i) voorc alwaar de Vraetor appius gelegerd w: in de nabijheid der vijanden. Eenij d\ O) Op de kaart van Italië agter D. III. on< den naam van Arna langs den Tiber te vinden, i it « a a R b n b. ad Liv. L X. c. a|. E % III. boek IV. hoofdst. J. voor C. 294. J. van R, 458. Geest. drift, om i onder fa( bius te dienen. r Optogt tegen r Etrurie. P k » is liIer  nu b;o f k IV. hoofdst. J. voor C. J. van R. 45»' I 1 1 j ] J < f C e z •V a ti b / 70 romeinsche duizende fchreden vroeger kwamen hem verfcheidene houthakkers onder geleide eener fterke bedekking tegen, die, op het zien van fabius aan het hoofd des nieuwen legers, daarvoor openlijk de Goden dankten en 'er het gemeenebest geluk mede wenschten. De Conful vroeg hun : waar gaat gij heenen;" hun andwoord was: „ naar het bosch, om hout te hakken." — „ Is dan, herhaalde fabius, ïwe legerplaats nog niet omheind?" op leze vraag ten andwoord gekreegen hebbende , dat zij binnen eene dubbelde lagerwal en graft lagen en zich evenwel log niet veilig reekenden , gaf hij hun dit :onderling befcheid: „ gij hebt geen hout neer noodig, keert te rug en haalt uw :ene wal omver." Dit krijgsvolk, het ;een de ftoutheid van fabius verre boen de befchroomdheid van appius eere, ging met verfnelde fchreden terug, n joeg hunne medemakkers in het leger 00 wel, als appius zelf, eenen nieuwen fchrik op het lijf, door eensklaps lle de buitenfte veldflaaken uit den grond ; rukken. . De verzekering, dat faius in aantogt was en deze afbraak bevo-  geschiedenissen. ? i bevolen had, verminderde weldra deze ijdele vrees. Kort daarop kwam hij zelf in het leger, zond appius als Praetor naar Rome, en brak des anderen dags met zijne ganfche krijgsmagt op. Fabius koos geene andere vaste legerplaats voor zijne benden : het krijgsvolk moest, naar zijn begrip, niet ftil liggen , maar door geduurig trekken en veranderen van plaats, vlug en gezond gehouden worden. Daar evenwel de winter zich nog ftreng liet gevoelen, waren deze martenen dagelijks niet zeer lang. In het begin der lente, vóór het openen van dezen veldtogt, deed hij eene keei naar Rome, terwijl zijne tweede keurbende bij Clufium bleef liggen, en l. scipio het bevel over de overigen voerde. Onzeker is het, of fabius uit ziel zelf naar Rome terug kwam, na dat hi door zijn heen en weder trekken dooi het vijandlijke land het hagchelijke vat dezen krijg meer had ingezien, dan hi weleer had willen gelooven; dan of d Raad hem hebbe terug geroepen op aan drang van app. c l a u diu s ,die nu flfe ophield den Etrwifchen oorlog als veel t • E 4 nioei iv. £0 EK tv. lOOïDST. [. voor C. 29+. f. van R. 453. 1 Dfcios . tot bijftand I van fabius . naar Etrurie gezoni den. i » t 3  iii. BOER IV. HOOFDST. J. voor C. 294. j. van r. 458. I 1 ( 3 i 1 i i ] 2 1 C tl i c romeinsche moeilijk voor éénen Veldheer af te maaken. Dit is zeker, dat fabius in den Raad en voords voor het Volk over den Etrurifchen oorlog op zulk eene wijze fprak, dat men duidelijk zien kon, dat hij het vreeslijke van denzelven even min wilde verkleenen als vergrooten , maar tevens dat hij eenen deelgenoot in dit krijgsbefhiur begeerde, meer om der vreesachrigheid van anderen, dan om eenig wezenlijk gevaar van het gemeenebest te jemoet te komen. De Medebevelheb)er, dien hij begeerde, was niemand anlers, dan zijnen Ambtgenoot decius., net wien hij verklaarde altijd krijgsmagt jenoeg en nooit vijanden te veel te heh>en. In geval, echter, decius hierin ;een genoegen mogt nemen, dan zou hij volumnius bij zich wenfchen. Zijn Ambtgenoot liet hem, even als de laad en het geheele Volk eene vrije keue in eenen Medebevelhebber; en daar > e c 1 u s edelmoedig genoeg geweest was, ril even gaarne volumnius in Som'mm te gaan vervangen, als om fabius 1 Etrurie bij te ftaan, was de vreugde es Volks, bij zijne verkiezing tot Mede- be-  geschiedenissen. 73 bevelhelhebber zoo groot, als of het zelve beide deze Confuls, in plaats van te veld te trekken , reeds zegepraalende had 1 zien wederkeeren. (i) Behalven dat de Confuls thands te veld \ trokken met vier keurbenden en eene zeer talrijke ruiterij, waarbij duizend uitgelezene Campaanfche ruiters en een nog veel grooter heir van de Latynfche bondgenooten gevoegd waren, lieten zij nog twee legers agter, om den Romeinfchen grond naar den kant van Etrurie tegen allen inval te dekken : het eene onder bevel van c n. fulvius bij Falerii, het andere, onder bevel van l. postuwius meg e l l u s, op den Vaticaanfchen berg. — Alles had dus een veel ernftiger aanzien, dan toen fabius aan ééne keurbende meende genoeg te hebben, en weldra zag hij met eigene oogen, de ganfche magt der vijanden nog niet geheel gekend te hebben. Eer (l) Liv. L. X. c. 24.-26. Deze Schrijver vond echter noodig aan te merken, dat zijne berichten over den aanvang van dit jaar tot hier toe onzeker zijn, maar in het verhaal der volgende gebeureaisfen des te volkomener overeenlkmrn.u. E 5 lil, BOEK IV. IOOFDST. [. voor C. 294'. van R. 458.  III. b o e k IV. hoofdst. J. voor C. 294. J. van R. 458. Eene keurbende door de Galliërs verilagen. ] i \ ] > 1 c i h d n Krijgsveri'chringen < in Etrurie. L Z 74- romeinsche Eer het nieuwe heir den vijandlijken grond bereiken kon, was 'er reeds eene ontzaglijke bende van Galliërs op de Ro. meinjche keurbende aangevallen, welke fabius onder bevel van scipio bij Clufium had agter gelaten. Te vergeefsch had derzelver Bevelhebber door de keuze eener gunftige ftandplaats voor zijne flag3rde haare minderheid in manfchap wilen vergoeden, gebrek aan befpieders had ïem den vijand in den rug gehaald, en, ndien al deze ganfche keurbende, geijk zommige Schrijvers willen, tot den aatften man niet is gegekomen, zoo dat er geen bode voor de geleedene nederaag overfchoot, zeer zeker is het, dat 'e Confuls het eerste bericht van dezen ag kreegen door de ontmoeting der Galfche ruiters, die de afgehoudene hoofen der Romeinen aan den borstriem huner paarden hadden gehangen. De beide Confuls legerden zich digt bij 'entinum (1) op twee onderfcheidene plaaten , welke vier duizend fchreden van el- kan- 0) Deze Stad ligt aan geene zijde van het Apeninfi.be gebergte in Umbiie.  GESCHIEDENISSEN. 75 kanderen aflagen. De vijanden, wier grootfte krijgsmagt zich mede op die hoogte bevond, zonderden zich eensgelijks af in twee legers: in het eene bevonden zich de Samniten en de Galliërs, in het andere de Etruriërs en de Umbriërs. Het ontwerp hunner krijgsverrichtingen behelsde tevens, dat zij geen treffen met hunne ganfche krijgsmagt zouden aangaan, maar dat.de Etrurvirs en Umbriërs de Romeinjche legers zouden beftormem, ter wijl de beide andere volken in flagorde flreeden. Dit hun ontwerp werd echtei verijdeld door drie Clufynfche overlopen uit hun leger, die fabius bij nacht kennis kwamen geven van het vijandlijki overleg, en, zich voords door hem oj. nieuw als befpieders lieten gebruiken. De Confuls fchreeven voords aan d< twee Bevelhebbers des legers, die to dekking van den Romeinfchen grond warei agtergebleeven , om terftond naar Clufiui op te trekken, en met de hevigfte woe de de vijandlijke grenzen aldaar te plur deren. Het oogmerk van dit bedrijf wer volmaakt bereikt: de Etruriërs de vei woe: III. BOEK IV. HOOFD5T. J. voor C. S94- J. van R. 458. t i t i  Hf. BOEK IV. H00FDST. J. voor C. 394. J. van R, 458. 1 ] 1 ( 1 1 r 1 ROMEINSCHE woesting hunner eigene landerijen hoorende, verlieten tot derzelver ontzet het bondgenootfchaplijke leger, en van hun afzijn maakten de Confuls gebruik, om de vijanden tot een treffen te dringen. Dezen lieten zich twee dagen lang geduldig tergen, zonder meer dan eenige fchermutzelingen te willen aangaan , welke wederzijds weinig volks kofleden: op den derden dag namen zij echter de uitdaging tot eenen algemeenen veldflag aan. Terwijl zij en de Romeinen in flagorde gefchaard flonden, rende eene hinde, welke door eenen wolf vervolgd en van het gebergte afgejaagd was, midden tusrchen de beide ilagorden heen, en nam de klucht tusfchen de gelederen der Galliërs, iie haar terflond met pijlen doorfchoo:en, terwijl de wolf de wijk tusfchen de lomeinen nam en van hun onverhinderd ioorgelaten werd. Het bijgeloovige Rawnfche krijgsvolk, het geen altijd op vooricduidzelen loerde, dit zeldzaam geval iet opmerking ziende, riep vol vreugde tit:„ aan de overzijde heerscht de vlucht n de dood, hij ons de overwinning, wel^  geschiedenissen. 77 welke ons de aan mars geheiligde wolf belooft, die ons tevens onze afkomst herinnert." Aan den vijandlijken rechtervleugel fton- ■ den de Galliërs, aan den linker de Smniten: tegen de laatften ftond f a b i u smet de eerste en derde, tegen de eersten decius met de vijfde en zesde keurbende over. — De tweede en vierde Romeinjche keurbende dienden onder l. v olumnius in Samnium. — Bij den eersten aanval woogen de beide vijandelijke flagorden eikanderen zoo juist in krach.ten op, dat der Romeinen nederlaag gewis zou geweest zijn, indien de Umbriërs en Etruriërs thands hadden mede gevochten. Hoe gelijk overal in beide de ilagorder de krijgsmagt zijn mogt, de wijze van vechten verfchilde echter aan de rechte] «n linker vleugel zeer veel. Fabius liet zijn krijgsvolk meer verweerender. dan aanvallender, wijze vechten, om dal hij zeer wel wist dat de Samniten zoo wel als de Galliërs het meeste te duchten wa ren bij den aanvang van eenen veldflag dien men flechts uit te houden had, on ' voords zeker van de overwinning te zijn. - D nr. BOF. K IV. 30OFDST. i. voor C. 294. |. van R. » 1  IIT. boek IV. hoofdst. J. voor C. 594. J. van 458. 1 i J ] t ] ( \ f I r 78 ROMEINSCHE De Samniërs bedaarden meest al op den duur en de Galliërs waren in den begin meest al meer dan mannen, doch op het einde altijd minder dan vrouwen. . Fabius ipaarde uit dien hoofde de krachten zijner benden tot den tijd der verflapping bij de vijanden. —. Decius in tegendeel, die zoo veel jonger en zoo veel driftiger tevens dan fabius was, gebruikte terftoad bij den ïersten aanval alle zijne krachten, en dreef zelf, daar het voetvolk hem te traaglijk vocht, zijne ruiterij aan, om op de vijmden in te breken. Tweemaal had dezelve de Gallifche ruiterij reeds te rug jedreeven, maar voor de derde keer zich ïog verder onder de vijanden waagende, :eerden zij met de grootfte verwarring e rug op het geheel vreemd gezicht van egerwagens, die met twee of vier paarlen befpannen fnellijk onder hun werden -oordgedreeven, terwijl één man het gepan beftuurde en een ander gewapend ondom zich heenen floeg. (1) Het geaas der raderen dezer veldkarren, en derCO Esfedum genoemd. AdamSji». Ant.p. 554.  geschiedenissen. 79 derzelver flingerende vaart tusfchen de in een geflootene ruiterbenden door, joeg den Romeinfchen Ridderen eenen doodlij-1 ken fchrik aan, die weLdra overfloeg tot' de twee keurbenden onder het bevel van ! decius en de geheele nederlaag van zijnen vleugel dreigde. In dezen nood, waar in de Item van decius, om zijn volk te doen fland houden, niet gehoord werd, nam hij het heldhaftig beiluit, om zich, op het voorbeeld zijns beroemden vaders, op te offeren voor het behoud zijner legerbenden. Deze ontzettende plegtigheid op gelijke wijze, als zijn vader weleer, verricht hebbende (i) vloog hij met losfen teugel den dikften drom der vijanden in, en viel hij weldra onder hunne veelvuldige flagen. Op dit zelfde oogenblik fcheenen de Romeinen eenen meer, dan menfchelijken, onderfland te krijgen. Het verlies des Confuls, het geen anders den moed ter nederflaat, bragt denzelven thands in vertwijfelde woede. De vluchtende keurbenden hielden fland en hervatteden den ftrijd zoo geweldig, dat de (8) Zie D. IV. bl. 334-336". III. BO EK IV. IOOFDST. . voor C. 294. . van R. 458.  III. BOEK ' IV. HOOFDST. J. voor C 294. J. van R 453. 80 ROMEINSCHE de Galliërs, en boven al zij, die rondom het lijk van decius zich bevonden, verftijfd van fchrik Honden en zoo min om ' vluchten, als om vechten, dachten. De •Priester m. livius , in wiens handen decius den zelfvervloekenden eed afgelegd en tevens zijne bijldragers gelaten had met last om hem als Propraetor in het krijgsbevel op te volgen, bemoedigde de Romeinen alverder door hun toe te roepen: „ dat de overwinning reeds ophunne zijde was, dat de ontlijfde decius de vijandlijke flagorde reeds met zich naar de onderaardfche Goden wegfleepte." Bij dit alles , het welk een bijgeloovig volk waarlijk onverwinnelijk maaken kan, kwa. men nog twee krijgsbenden door den oplettenden fabius ter onderfteuning van zijnen noodlijdenden Ambtgenoot afgezonden , en hier mede verklaarde zich de 0verwinning aan dezen vleugel weldra ten eene maal voor de Romeinen. De andere Conful had intusfchen volgends zijn fchrander ontwerp den ganfchen dag zijne tegenpartij op den tuil gehouden , en had ten laatften, na dat hij de hevigheid der Samniten genoegzaam afgemat oor-  geschiedenissen. 8l oordeelde, den geweldigflen aanval met zijne ganfche krijgsmagt te gelijk ondernomen, waarin hem het gerucht der opoffering van zijnen Ambtgenoot zoo uitmuntend te flade kwam, dat hij niet flechts de beflisfendfte overwinning op de Samniten behaalde, maar tevens de verbijfterde Galliërs in den rug*kwam, van hun leger affneed en hetzelve flormenderhand veroverde. Vijfentwintig duizend vijanden waren 'er dien dag gefneuveld; en daaronder was gellius egnatiu's der Samniten Veldheer mede gevallen. Het getal der krijgsgevangenen bedroeg agt duizend. Deze roemrijke overwinning was den Romeinen echter mede duur te flaan gekomen : bij den vleugel van decius waren zeven duizend dooden, bij dien van fabius twaalfhonderd. De ganfche roof van dezen veldflag werd op eenen flapel bij een gebragt ter eere van den overwinnenden jupiter: tot zulk eene gelofte had fabius zijne toevlucht moeten nemen, om ook den zijnen het veel vermogend vertrouwen op den bijftand eener Godheid in te boezemen. Men zogt V. deel. F ee- III. BOEK iv. I0OFDST. \. voor C 294. [. van R 458.  32 romeinsche III. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 294. J. van R. 458. Lof van p. DECIUS MUS. ïenen ganfchen dag te vergeefscb naar het [ijk van decius, het geen, onder eenen berg van vijandlijke lijken begraven, eerst den volgenden dag gevonden, en als dat van eenen vader door alle de krijgsknechten beweend werd. Fabius vereerde zijnen gefneuvelden Ambtgenoot , met wien hij zoo vaak in de hagchelijkfte omftandigheden op het naauwfte vereenigd was, met eene uitvaart, waarbij de prachtigfte krijgseer in acht genomen en de welverdiende lof van dien uitmuntenden Krijgsheld geenzins vergeten werd. (1) Eenen lof, dien wij zijner nagedachtenis in deze afgelegene eeuw zelve niet mogen onthouden. Decius, de braave zoon van eenen uitmuntenden vader, kon zijn edel hart niet bevredigen met dien vereeuwigden voorganger flechts op te volgen in den roem van een voortreflijk ftaatsbeftuur en heldhaftig krijgsbeleid , maar naarijverig op deszelfs recht op den eerbied van alle volgende eeuwen, nam hij mede blijmoedig de gelegenheid waar, welke zijnen (1) Liv. L. X. c 26-29. Au R. vict. de-vir, *7/. c. 37.  geschiedenissen. 23 nen dood tot heil zijns Vaderlands de eer eener onfterfïïjke zelfsopoffering ; geven kon. Zulk een naarijver fchonk Ro- me Helden onder de Plebejers , dien zij van den erflijken Adel alleen onder de Patriciërs nooit zou gevonden hebben. — Rijk in Helden, waarvan de ganfche gefchiedenis van andere volkeren fchaars enkelde voorbeelden oplevert, moesten haare wapenen zegepraalen over alle tegenllreeving; en ingenomen met de zedenlijke fchoonheid hunner bijgeloovigfte bedrijven zelve, kunnen wij haar bezwaarlijk de heerfchappij over anderen misgunnen , hoe zeer dezelve anders tegen onze geestdrift voor vrijheid en onafhanglijkheid aandruischt. De Propraetor cn. fulvius hield in 'Etrurie Rome's eer op: hij verrijkte niet\ flechts zijne benden met veelvuldige plun-| deringen op de vijandlijke landerijen, maar bragt ook den inwooneren van Perujia en Clufium een verlies van wel drie duizend mannen en twintig legervaanen toe. In Samnium had l. volumnius met een leger te doen, het geen zich op den berg Tifernus gevestigd had, maar in de F 2 voor¬ in. BOEK IV. IOOFDST. f. voor C. 094. f. van R.. 458. Krijgsverichtingenn Etrurie ;n Samlium.  romeinsche III. boek IV. hoofdst. }. voor C, 294' J. van R 4s«. Zegepraa van fabius. Peru/ia te onder gebragt. voortreflijkheid dezer ligging geene veiligheid tegen de overweldigende wapenen der Romeinen vond. q. fabius liet het leger van den ge,fneuvelden de cius in Etrurie agter, en kwam met zijne keurbenden te Rome zegepraalen over de Galliërs, Etruriërs en Samniten. Zijne roemrijke overwinning werd in vrolijke feestgezangen gevierd en de lof van zijnen grootmoedigen Ambtgenoot daarbij in geenen deele vergeten. Elk foldaat kreeg uit den buit een gefchenk van twee en tagtig ponden kopers (i) en van een mantel en onderkleed; eene gift, welke livius getuigt, dat in dien tijd al zeer aanmerklijk was. Wel verre dat alle deze overwinningen den vrede met de Etruriërs en Samniten zouden ten gevolge hebben gehad , had de Conful naauwlijks het veld verlaten, of die van Perufia fchooten weder de wapenen aan, en vielen de Samniten andermaal roofzuchtig op de omliggende landen.der Romeinfche bondgenooten uit. Fabius bedwong Perufia en deed haar den nieuwen (i) Ter waarde van omtrent 50 Stuivers.  geschiedenissen. 8$ wen opftand met een verlies van vijf te half duizend man, en van zeventien honderd en veertig krijgsgevangenen boeten, wien hij echter weder vrijgaf tegen een' rantzoen van drie honderd en tien ponden. kopers voor elk. (i) — App. claudius, de Praetor trok tot bijftand van volumnius tegen de Samniten uit, en bragt met hem hun voor dezen veldtogtten onder. In zulk een hagchelijk jaar, als het tegenwoordige voor Rome geweest was, j kon het, bij het toenmaalige bijgeloof,! niet aan allerleie voorbeduidzelen ontbroken hebben : eene befmettende ziekte, het regenen van aarde en het omkomen van verfcheidene krijgsknechten in het leger van appius door het onweder, moestan natuurlijk daarvoor gehouden worden. Een wezenlijker voorteeken van Rome's eenmaaligen ondergang meenen wij in het * ontuchtige gedrag van verfcheidene voornaame vrouwen te vinden, welke in dit jaar door het Volk veroordeeld, en door den Bouwheer q.faeius gurges, den zoon £1) Een weinig meer, dan 9 Guldens. F 3 nr. BOEK IV. iOOFDST. . voor C. 294. [. van R, 458. VerfcheN lene voorieduidzesn opgeïerkc. Ontucht er vrou■en.  86 romeinsche III. boek IV. hoofdst. J. voor C 294. J. van R 458. Hervatting van den Samtiitifchenkrijg. zoon van den grijzen Krijgsheld, dien wij thands voor het laatfte op het oorlogstooneel gezien hebben, tot eene geldboete veroordeeld werden. (1) — Zoo lang even1 wel het algemeene gevoelen dergelijke ongeregeldheden zoo ftreng veroordeelde, was de overhand eener algemeene zedenloosheid, de bron van allerleie volksrampen, nog niet als kort aanflaande te duchten. Ter vereeuwiging der fchande dezer trouwlooze echtgenooten, werd 'er uit haare geldboeten een tempel ter eere van v e n u s nabij het groote renperk gefticht. (2) Reeds zes en veertig jaaren lang had Rome thands eenen fchier onafgebroken krijg tegen de Samniten gevoerd, en, hoe dikwijls deze ftoute verdeedigers hunner onafhanglijkheid en rustelooze mededingers van het groot wordende gemeenebest gellagen waren, nogthands waren zij zelfs nu (1) Hij werd alzoo bijgenaamd, om dat zijne geldverfpiUingen zijns vaders bezittingen, als eene poel verzwolgen hadden; naderhand vergoedde hij echter door uitftekende deugden de ongeregeldheden zijner eerfte jeugd. Magrob. Saturn. L. II. c. 9. (a) Liv. L. X. c. 30, 31.  geschiedenissen. 87 nu niet afgeftreeden, daar zij anders door vier nederlaagen in één jaar ondervonden hadden, dat vreemde bijftand zoomin, als eigene krachten hun de onderwerping kon doen ontworftelen, waarmede hun het heerschzuchtige Rome dreigde. Een volk, 't welk liever wil overwonnen worden, dan dat het zelf geene kans naar de overwinning waagen zou, blijft onverwinlijk, zoo lang het nog de minfte krachten bezit , om eene hardnekkige verdeediging der onafhanglijkheid te onderfteunen. Min vermoeid van eindeloos ftrijden, dan de pen der gefchiedenis van de eenzelvige befchrijving van ontelbaare gevechten, rukten de Samniten weder nieuwe legerbenden voor het volgende jaar bij een , terwijl wij het geduld onzer lezeren zonder de beloften eener hoogstmogelijke kortheid niet op nieuw ter proeve durven brengen. (O L. postumius megellus en m. atilius regulus waren naauwlijks de beide Helden des voorigen jaars opgevolgd , of beiden werd hun het krijgsbe, leid (1) Liv. h. X. o 31, F 4 ui. boek IV. 100FDST. [, voor C. 2P4[. van R. 458. J. voor C f 293. J. van R. 459l. postu» MiUS ME»  83 romeinsche HE BOEK IV. KOOFDST. J. voor C. 293J. van R. 459- gellus II. en m. ati- lius regu ■ LUS Cojf. Stout beftaan der Samniten. leid in Samnium aanbevolen. Men hoorde dat de vijand aldaar drie legers had op den been gebragt, een, om Etrurie bij te ftaan en alzoo in bondgenootfchap te houden, een ander om het rijke Campanie te plunderen, en een derde om de grenzen van hun eigen land te verdeer digen. Ongefteldheid hield postumius nog eenigen tijd te huis, terwijl atilius, op last van den Raad, terftond te veld ging, om de Samniten te overvallen, eer zij nog buiten hun eigen land waren. Hij ontmoetede den vijand juist op deszelfs grenzen, en floeg zich digt bij hem neder. De Samniten, wien eene wanhcopige woede bezielde, deeden hier eene onderneming, welke de Romeinen zelve, hoe vaak zij hun ook overwonnen hadden, niet zouden gewaagd hebben. Eenen zeer dikken nevel, die alles op eenen kleenen afftand onzichtbaar maakte, te baat nemende , overrompelden zij van ééne zijde het Romeinjche leger, en drongen alzoo tot midden in het zelve door, voor dat het den Conful gelukte hun te rug te drijven. Schoon zij hun oogmerk al niet bereikten,  geschiedenissen. s9 ten, en omtrend drie honderd man bij deze mislukte onderneming verlooren, wonnen zij echter zeer veel aan moed, daar zij den Conful zich zagen vergenoegen met hun blootlijk het leger te hebben uitgedreeven, zonder uit vrees voor hinderlagen bij den dikken mist hun buiten het zelve te hebben durven vervolgen. Atilius door de nabijheid en ftoutheid der Samniten belemmerd, was niet in ftaat eene gunftiger legerplaats te kiezen, en moest zich allen toevoer van zijne eigene bondgenooten laten aanbren^ gen, zonder het minste onderhoud zijner benden uit het vijandlijke land te kunnen trekken. De tijding van dezen neteligen toeftand, welke denzelven nog veel hagchelijker overbragt, drong den anderen Conful, eer hij nog geheel herfteld was, in het veld te komen. Hij liet al vast zijne legerbenden bij Sora te zamen trekken, en wijdde vooraf nog eenen tempel der Overwinning in, dien hij als Bouwheer uit verfcheidene geldboeten had doen bouwen. De opkomst van een tweede leger deed F 5 den in. BOEK. iv. 30OFDST. [. voor C, 293. [. van R, 459- De tempel der Overwinning inge: wijd.  III. BOEK IV. H00FDST. J. voor C. 293J. van R. 459. Milonia Ferentinum en andere lieden ingenomen. oo romeinsche den Samniten bij het leger van atilius aftrekken. Beide de Confuls floegen voords eenen verfchillenden weg met hunne keurbenden in, om niet Hechts het platte land te plunderen, maar ook de vijandlijke Heden aan te tasten. Postumius viel de ftad Milonia (i) aan, maar kon dezelve in den eersten ftorm geenzins bemagtigen: zij bezweek voor een geregeld beleg, en hield zelfs toen de overwinnaars nog vier uuren lang door eene wanhoopige verdeediging op. Voords op Ferentinum aantrekkende vond hij eene verlatene ftad, welke hij uit vrees voor eene krijgslist niet durfde inrukken , voor dat eenige vooruitgezondene ruiters hem van de algemeene vlucht der burgers hadden verzekerd. Enkelde ftokoude en bedlegerige menfchen, die hun lot niet hadden kunnen ontwijken, verhaalden hun, dat verfcheidene andere lieden eensgelijks door derzelver burgers ter prooie ge'a.en waren, waarvan postumius de waarheid ondervond. Ati- (0 Voor deze ftad is door de landbefcbrijvers gee, ne zekere plaats aangeweezen. Cel las. uf«>£r. Jet. T. I. p. 6l5.  geschiedenissen. 91 Atilius had het gansch zoo gemaklijk niet. Luceria willende ontzetten, het geen hij hoorde, dat door de Samniten belegerd werd, ontmoetede hij die vijanden reeds op de grenzen van het Lucerynfche! grondgebied. Het kwam tot een treffen, waarin de woede gelijk maakte, het geen in krachten verfchild mogt hebben. De flag was weifelend en bleef onbeflist: bij de uitkomst viel dit den Romeinen evenwel het hardfle, wijl deze aan de overwinning gewoon waren , en bij het aftrekken eerst gevoelden, hoe veele dooden en gekwetften zij hadden, waarom zij in de hitte des gevechts niet hadden gedacht. De verflagenheid hierover was in hun leger zoo groot, dat zij met de helft dier moedeloosheid ongetwijfeld de geheele nederlaag in het veld zouden gekreegen hebben. Den ganfchen nacht bragten zij in vreeze door, dat de vijanden hun in hunne tenten zouden overrompelen, of met het aanbreken van den dag tot een twee. den flag zouden dwingen. Intusfchen waren de vijanden, fchoon hun verlies al minder was, niet minder moedeloos Dezen' wilden met den dageraad in ftilt< af ifr. BOEK IV. IOOFDST. |.voor C. 293' . van R. 459- Treffen iva ati^ius met )e Samni' ten»  92 romeinsche III. BO EK IV. HOOFD5T. J. voor C, _ 393J. van R, 459- aftrekken, maar hadden hiertoe maar éénen weg open, langs welken zij de Romeinen voorbij moesten trekken. Dien weg zelve befchroomdlijk langs trekkenden fcheenen zij in de oogen hunner angstvallige en waakzaame vijanden derzelver leger rechtftreeks te willen beftorrnen. De Conful gaf zijne bevelen tot eene algemeene verdeediging, maar al het krijgsvolk kwam openlijk voor deszelfs onvermogen en moedeloosheid uit. Atilius ging, zelf bij hunne tenten rond, om het zelve de fchande en de zekerheid van eenen weerloozen dood voor oogen te Hellen, en door de mogelijkheid der overwinning bij eenen moedigen tegenfland op te wekken : maar alles was vruchtloos. Het Samnitifche heir naderde al vast, en was, dit zag men nu duidlijk, met veldftaaken beladen: 'er fcheen» dus geen twijfel , of de vijanden zouden de legerplaats blokkeeren. Atilius fprak zijne moedelooze benden nu andermaal met den uiterften ernst aan, en verklaarde eindelijk, veel liever geheel alleen, wanneer hem niemand wilde volgen, eenen eerlijken dood in het midden der vijanden te willen  GESCHIEDENISSEN. £3 len zoeken, dan den fchandelijkften onder zijn eigen lafhartige volk af te wachten. Deze taal vond ingang bij alle de Officieren en Ridders en deed den befchroomden krijgsknecht uit fchaamte mede traaglijk naar zijne wapenen grijpen. De Romeinen trokken met eenen langen, ongeflooten, moedeloozen en reeds half overwonnen fleep uit: doch de even bevreesde Samniten zagen de Romeinjche legervaanen niet, of hieven eensklaps eene jammerkreet aan, dat men den tegenftand in den doortogt nu reeds vond, dien men gevreesd had. Geene uitkomst langs eenen anderen weg ziende en zich dus den dood voorftellende of eenen doorgang over de vijandlijke lijken, wierpen de Samniten alle hunne bagagie bij een, fchaarden zich in flagorde, en Honden niet ver van de Romeinen derzelver eersten aanval af te wachten: maar dezen deeden het zelfde, en hadden beiden flechts veilig te rug kunnen trekken, het zou zeer zeker tot geenen flag gekomen zijn. Eindelijk liet de Conful het eerst eenige ruiterij eenen uitval doen, doch daar zommige ruiters van hunne paarden vielen en de ove- BOEE IV. ÏOOFDST. f. voor C. 293[. van R. 459.  94- ROMEINSCHE UT. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C 293J, van R. 459- overigen daardoor in de war geraakten, deed deze pooging eene verkeerde uitwerking : zij bragt wel eene algemeene fchermutzeling voord, maar die zoo flaauw door de Romeinen werd aangehouden , dat de Samniten allengs moediger wierden, en hunne tegenpartij op de vlucht floegen. De nederlaag had ongetwijfeld deze lafhartige vlucht gevolgd, indien de Conful zijne wijkende benden niet vooruitgereeden was, en aan het hoofd eener ruiterbende voor den ingang der legerplaats ftaande haar toegeroepen had: „ dat zij dezelve niet, dan overwinnende, in zouden kunnen trekken, voor dat zij hem, die haar tegen zou houden, hadden om hals gebragt." De ruiters, die met gevelde lanzen de vluchtelingen afwachteden, dwongen het voetvolk den flrijd te hervatten. Gelukkig hadden de Samniten de vluchtende Romeinen niet kort genoeg vervolgd, om hun de herftelling hunner flagorde te beletten. Het zien dezer traagheid hunner vervolgers gaf voords den Romeinen moed, dien de Conful eindelijk tot het oude zelfsvertrouwen bij zijn krijgsvolk wist te verheffen, door openlijk  geschiedenissen. 95 lijk eenen tempel aan jupiter den Standhouder te belooven voor de overwinning zijner benden. Weldra waren nu de Samniten te rug gedreeven tot hunne eerste flandplaats, alwaar zij zich in hun wijken verhinderd vonden door hunne bij een geworpene goederen. De Romeinjche ruiterij middel gevonden hebbende, om hun in den rug te komen, voltooide s'ConJuls overwinning, die zijne zeven duizend en drie honderd krijgsgevangenen onder het juk liet doorgaan, fchoon een verlies van even veel dooden aan zijne zijde hem weinig rede tot zulk eene praaiende overheerfching gaf. Op zijnen terugtogt naar Rome behaalde atilius gelukkig een voordeel, hetj geen de geleedene fchaade een weinig vergoedde. Hij ontmoetede naamlijk een ander vijandlijk leger, het geen te vergeefsch de Romeinfche volkplanting Interamna, aan den Latynjchen weg gelegen, beftormd hebbende, beladen terug trok met eenen veelvuldigen buit, dien het plunderende op het platte land had bij een gehaald. Dit leger moest niet flechts al het geroofde agter laten, maar werd zelf lil. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 393. J. v»n R. 459- Voordeel 3oor ati. -ius beïaald.  96 ROMEINSCHE III. boek IV. hoofdst. j. voor C. 293' J. van R. 459Een zegepraal aan atilius geweigerd. RufelJae veroverd, en Voljinii Perufia ei Aretium tot een be ftand gedrongen. zelf door atilius geheel in Hukken gehakt. Zijn leger bij Interamna Ci^ agterlatende vertrok atilius om te Rome de keuze van nieuwe Overheden te regelen. Hij moest de ftad, tegen zijn verzoek, zonder zegepraal binnen trekken; zijne overwinning fcheen den Raad daar toe te veel bloeds gekost en hij zelf in het onder het juk laten doorgaan der Samniten zon. der eenig ander beding zijn loon reeds weg te hebben, (a) Na dat zijn Ambtgenoot postumius in Samnium niet meer te vechten gevonden ihad-, was hij met zijn leger Etrurie ingetrokken , en had aldaar rijken buit gemaakt , de Etruriërs geflagen, de Stad Rufellae ingenomen en de drie magtigfle Heden van Etrurie, Volfinii, Perufia en Aretium gedrongen tot het kopen van eenen veertigjaarigen wapenftilfland voor eene brandfchatting van vijfmaal honderd duizend ponden kopers (3) voor elke Had. Om (1) Zie D. IV. bl. 487 Aam. (a) Liv. L. X. c. 32-36. (3) Te recht merkt liviüs (L. X. c. 37.) bij het  g e s c hiede nxss e n. 9? Om alle deze roemrijke krijgsverrichtingen maakte hij aanfpraak op eenen zegepraal. Dezelve werd hem geweigerd onder voorwendzel, dat hij te laat te veld was getrokken en zonder ftelligen last zich naar Etrurie begeven had, maar wezenlijk alleen uit bijzondere ongunst jegens hem , en om zijnen Ambtgenoot, wien men zulk eene eer ontzegd had , geene nieuwe grieve aan te doen. Postumius voerde daarop den Raad ftoutlijk toe: „ mijn eerbied voor u doet mij geenzins mijn eigen gezag als Conful vetgeten: met dat zelfde recht, waar mede ik gevochten en overwonnen heb, zal ik over Samnium en Etrurie zegepraalen." Meermaalen had het Volk eenen Veldheer tegen het genoegen van den Raad doen het (lot van dit jaar aan, dat onderfcheidene gefchiedfchrijvers over hetzelve vrij oneenszijn, daar het uit de Fa'fti Capitolini niet flechts blijkt, dat postumius gezegepraald heeft, het geen anders zei den aangeteekend werd, wanneer de Raad zulks nier. had toegeflaan ; maar dat ook atüius déze eer wel degelijk eenen dag vroeger, dan zijn Ambtgenoot, genooten heeft. V. deel. G ITI» fOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 293J. van R. 459PosTrwics zegeviert op sigen ge. zag.  III. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C, 293. J. van R, 459- Schattin! des Volk! 98 romeinsche doen zegepraalen, maar niemand had zich nog ooit op eigen gezag deze eer aangemaatigd. Dit deed den Gemeensluiden onderling in gevoelen verfchillen, of zij zich tegen zulk eene aanmaatiging wilden verzetten , dan wel den welverdienden zegepraal des Confuls bevorderen. Dit gefchil kwam ten laatften voor het Volk, bij welke gelegenheid postumius verklaarde : „ dat zijne overtuiging, als of de Gemeensluiden Hechts afhangelingen van den Adel waren, hem wederhouden had van zijne aanfpraak op deze wettige eer bij het Volk te doen." Drie Gemeensluiden drongen op zijnen zegepraal aan en het Volk legde hem denzelven tegen den zin der zeven overige Gemeensluiden en van den ganfchen Raad toe. (1) In dit jaar bevond men bij de dertigfte 'fchatting des Romeinfchen Volks deszelfs weerbaare manfchap tweemaal honderd en zeventig duizend fterk. (2} Naast (1) Fa/li Capitolini. (2) Euseb. in Chron. Liviuï ftelt deze fchatting in het volgende jaar, noemt dezelve verkeerdlijk de een en twintigfte en begroot het getal op 26a, 322 mannen, Pich, Ann. T. H p. 395'  geschiedenissen. 99 Naast sp. carviliüs kwam l.papirius cursor, de zoon van hem, wiens heldenarm voor alle de vijanden van Rome zoo vreeslijk was, voor het vol gende jaar aan het Staatsbeftuur. De toebereidzelen door de Samniten andermaal tot den oorlog gemaakt, fcheenen het wanhoopige uiterfte hunner hardnekkige poogingen tegen de onderwerping te kenmerken. Schoon de ondervinding hun reeds geleerd had, dat de krijgshaftige Romeinen zich door geene fchitterende krijgscieraadien lieten verblinden (i) , meenden zij echter, thands den moed hunner benden nogmaal te moeten prikkelen door de pracht haarer wapenrusting, en haar boven al tot eenen vertwijfelden tegenweer te moeten dwingen, door de duurfte eeden van te fneuvelen of te overwinnen. Hunne legerwervingen gefchiedde door gansch Samnium op eene ongewoone wijze; alwie op 'sVeldheers oproeping niet opkwam of zonder deszelfs verlof naar huis keerde, werd aan jupiter ten HachtoiTer gewijd. Jquilorna CO Zie D. IV. bl. 522 Verv. G 2 HU boek IV. hoofdst. J. voor C. 292. J. van R. 460. L. papirius cursor en sp. carvil1us cojj: Krijgstoerustingender Samniten.  IOO ROMEIN SCHS mi EO RB IV. BOOFDST. J. voor C. 292 J. van R, 4Ó0. nia (1) was de algemeene verzamelplaats, waar zich veertig duizend weerbaare mannen lieten vinden. Om dit talrijk heir, het geen de ganfche Samnitifche krijgs'magt bevattede zoo onverwinlijk in moed, als onwederftandlijk in krachten te maaken, had de Veldheer een vierkant Huk lands van twee honderd vierkante voeten laten affteken , affchieten, en op zekere hoogte van boven met linnen overdekken. Een eerbiedwaardige grijzaard verrichtte onder deze tent de plegtigfte offers naar overoude voorfchriften, welken hij uit linne boeken voorlas, wier ftof van zelf hunnen hoogen ouderdom kennelijk maakte. Na het flachten van veelvuldig offervee, het geen rondom den altaar lag, die in het midden der tente opgericht was en door 's Veldheers Hopluiden met blanke zwaarden in eenen grooten kring omzet was, werden de aanzienlijkfte en verraaardfte mannen uit het ganfche heir een voor een oproepen en binnen dien ontzettenden kring, als waren zij zelve de flacht- (O Eene flad der Hirpiners tusfchen Luceria en Bene ven turn,  GESCHIEDENISSEN. 101 fiachtoffers, naar het bloedige altaar geleid. Een duure eed legde nu elk hunner eer?t een diep ftilzwijgen van alles op , het geen ' hij zag en hooren zou: maar naauwlijks had de beklemde mond dien fidderend uitgefproken , of een tweede veel 3 verfchriklijker dwong hem de zwaarste zelfvervloekingen en ijslijkfte verdoemenisfen over zijn ganfche huisgezin en nakroost uit te Horten, wanneer hij zelf uit den flag mogt vluchten, of eenen anderen vluchteling in het leeven mogt laten. Eenigen, wien men dezen eed voorhield , weigerden zulk eenen fchroomlijken vloek uit te fpreken en zulk eene vreeslijke verbindnis aan te nemen , maar . daarom terflond als fiachtoffers op het moorddaadige altaar geflacht zijnde, leerden hunne nog lillende lijken, die tusfchen de gevelde offerdieren daarheenen geflingerd werden . aan de overigen, die na hun werden binnen geleid, zich te onderwerpen aan allf eisfchen. Deze onmenfchelijke plegtighek door de aanzienlijkften des Lands vol hui vering verricht zijnde, benoemde de Veld heer tien zulke beëedigde perzoonen , on elk voor zich eenen fpitsbroeder te kie G 3 zen in. BORK IV. IOOFDST. . voor C. 2QJ. . van R. 4.Ó0. I 1  IIT. BOEK IV. HOOPDST, J. voor C. 592. J. van R, 460. Amitervum in Duronia ingenomen. 102 romeinsche zen, en zulks voords door dezen weder te laten gefchieden, tot dat zij met eikanderen eene bende van zestien duizend mannen uit maakten (1), aan welke de naam der linne keurbende gegeven werd, om dat haare aanvoerers onder het linne dekkleed gezwooren hadden. Deze manfehap muntte onder de overigen uit door derzelver cierlijke wapenen en gepluimde helmen , fchoon de meer dan twintig duizend overigen noch in geflalte, noch in krijgsroem, noch in wapening veel van deze linne keurbende verfchilden. Deze ganfche ontzaglijke krijgsmagt floeg zich voords bij het zelfde Aquilonia neder. (2) Op het bericht van dezen verbaazenden toeflel in eenen tijd, waarin men de Samniten voor geheel afgeftreeden houden moest, trokken de beide Confuls te veld. Carviliüs nam het leger over, het geen atilius, zijn voorganger, bij Interamna had agtergelaten, en, terwijl de vijanden met (O Dezen zin fchijnt het formulier van livius vir virum legere, te hebben, vide Drakenb. ia b. I. (O Liv. L. X. c. 38.  geschiedenissen. I03 met hunnen bijgeloovigen toeftel nog bezig waren, ontnam hij hun ftormenderhand Amiternum (i), alwaar hem, na1 eene flachting van agt en twintig honderd • mannen, meer dan vierduizend krijgsge- \ vangenen in handen vielen. Papirius trok met een nieuw geworven leger uit, en veroverde Duronia (2), alwaar hij meer dooden en minder gevangenen, maar voor het overige eenen vrij gelijken buit met zijnen Ambtgenoot maakte. Voords bragten de Confuls overal de verwoesting mede, waar zij door het vijandlijke land trokken, tot dat zich c a rv 1 l 1 us bij Cominium en papirius nabij Aquilonia nederiloeg. Beide hunne legers lagen twintig duizend fchreden van eikanderen, doch fchoon carvilius het beleg van Cominium bedoelde, hield hij het oog veel meer op den toeftand van zijnen Ambtgenoot, die met de ganfche krijgsmagt der vijanden te doen had. Pa. (1) Eene oude Sabynfche ftad bij de Fejiiners ge, legen en aan de Sanwiten onderhoorig. f2) Men weet deze plaats niet meer aan te v/ijzen Cell. Ceogr. Ant T. 1. p. 697. G 4 111. BOEK IV. IOOFDST. . voor C. 292. . van R, 46Q. Papirius tast de Samniten aan.  III. BOtK IV. HOOFDST. J. vo r C. 292. J. van R, 460. 104. romeinsche Papirius, die in dezen hagchelijken krijg niets voorbaarig noch zonder overleg met carvilius wilde doen, liet, na eenige dagen ftil gelegen te hebben, den anderen Conful aanzeggen, dat hij voornemens was, des anderen dags onder gunftige voorteekenen een treilen aan te gaan en daarom wenschte, dat carvilius zijne ftad met alle geweld beftormen zou, om alzoo te zorgen, dat het vijandlijke heir uit dezelve geene verfterking kreeg. Eenen bode met dit ontwerp afgezonden en gelast hebbende om des nachts reeds te rug te komen, riep de Conful zijn krijgsvolk tot eene vergadering bij een, en hield eene redevoering over den ongewoonen toeftel der Samniten, .waarin hij onder anderen zeide: „ vederbusfchen brengen geene wonden toe; gefchilderde en vergulde fchilden doen geene Romeinfche werpfpies affpringen, en zulk eene witte keurbende wordt fchierlijk in den flag met bloed bemorscht; mijn vader heeft wel eer hunne verzilverde en vergulde flagorde in de pan gehakt, en als overwinnaar had hij meer eer van hunnen buit, dan zij van hunne wapenen; mis-  geschiedenissen. 105 miöfchien is het voor mijnen familienaam bewaard, om den grootften toeftel der Samniten te verijdelen , en onze markt met1 hunne verderfden op te pronken ; hun • dikwijls vragen en verbreken van den vre- j de mishaagt den Goden zeker; en, makken wij eenig gegrond denkbeeld van de Godheid, dan zal zij geene benden begunfligen , welke haaren dienst met menfchenbloed onder dat van offervee vermengd bezoedelt hebben, terwijl hunne afgedwongene en fchriklijke eeden hun even zeer voor hunne eigene medeburgers , rals voor de Goden,en hunne vijanden, moet doen vreezen." (1) Papirius, die van deze onmenfchelijkheden der Samniten door ontrouwe * overlopers kennis gekreegen had, bragt de gemoederen zijner benden, die reeds hoogst verbitterd tegen deze vijanden waren, tot zulk eenen hoogen trap van verfoeijenden afkeer van hun, dat zij naauwlijks geduld genoeg hadden, om het overfchot van dien dag en den daarop volgenden nacht aftewachten, maar zich (1) Liv. L, X. c. 29- G 5 IIT. BOEK IV' iOOFDST. . voor C '.91. . van Ru 4Ö0. Bedrog fins wighelaars.  III BOEK IV. HOOFDST. J. voor C 292. J. van R. 460. icö romeinsche zich beklaagden, van terftond de wapenen niet aan te kunnen grijpen. Nadat de afgezonden bode met de goedkeuring des ontwerps tot eenen aanval door carvilius te rug gekomen was, liet papirius met de derde nachtwaak den Opzichter der hoenderen zijne voorteekenen nemen. Daar elk, die in het leger was, brandend naar den flag verlangde , wenschte een ieder, die bij het nemen van dit voorteeken tegenwoordig was, dat het zelve gunftig uit mogt vallen , en daar de hoenderen evenwel geen voedzel wilden gebruiken , nam de Wigchelaar op zich, om den Conful te verzekeren, dat zij greetig gegeten hadden. Zich volkomen vergenoegende met dit bericht, maakte papirius voor het ganfche leger de gunst der Goden bekend , onder wier geleide hij daarom het teeken tot den flag gaf. Onder het uittrekken des heirs werd hem door eenen overloper kennis gegeven , dat 'er twintig Samnitifche cohorten , elk omtrend van vier honderd mannen fterk, tot ontzet van Cominium uit het vijandlijke leger waren afgezonden. Oogenbliklijk zond hij een bode  GESCHIEDENISSEN. I07 bode met dit belangrijk bericht naar zijnen Ambtgenoot, en verdubbelde zelf den algemeenen fpoed van zijn krijgsvolk om in flagorde te komen. Terwijl de Veldheer zijne bevelen hier toe aan zijne onderbevelhebbers mededeelde , hoorden de Romeinjche Ridders , dat de Opzichters der hoenderen hun bezwaar aan eikanderen mededeelde over de voorteekenen van dezen dag, en zulks als eene zaak van zeer veel belang befchouwende maakten zij dit aan sp. tapirius, den neef des Confuls, bekend. Deze jongeling, die zelf eerst alles bij de Opzieners der hoenderen angstvallig onderzogt had, kwam nu met eene heilige huivering op het gelaat den Conful zulks melden : maar deze, die zeerwel wist, dat het vertrouwen des krijgsvolks op de uitfpraak des bijgeloofs de wigchelaarij alleen noodzaaklijk en veel vermogend maakte, andwoordde hem zeer bedaard : „ wat u betreft, blij! braaf en zorgvuldig: maar heeft de Wigchelaar geloogen, zoo wagt de ftraf hem op. Mij is het beste voorteeken voor Rome en het krijgsvolk bekend gemaakt, en daarmede is het wel." Voords gelas- tede lil. BOEK IV. IOOFUST. |. voor C. 292. \. van R. 460. Pafiiuus fpeelt met s'Volks bijgeloof.  I TREDE K IV. HOOFDST. J. voor C. 292. ]• van R, 460. Wettel uk tekrijgslis van papi- k1us. ia3 IOMÏINSCHE tede hij den Hopluiden, dien Wigchelaar voor aan in de flagorde te plaatzen, en zorgde tevens, dat, eer het tot een treffen kwam, een bij toeval kwanswijs ontfchooten pijl hem voor aller oogen nedervelde. — „ Of de Goden ook met ons zijn, daar zij terftond dien misdaadiger ftraffen!"riep papirius geveinsdlijk uit, wanneer men hem den dood des Wigchelaars met fchijnbaare verbaazing meldde : en voords het gehoorde krasfchen van een raaf voor het allergunfligfte voorteeken opgevende, viel zijn heir met het blinde- vertrouwen des bevredigden bijgeloofs op de reeds gefchaarde en prachtige vijandelijke flagorde aan. CO In het begin van den flag weerden zich de Samniten, bijzonder diegenen, die onder den gemelden ijslijken eed lagen , dapperlijk. Het herdenken aan hunne zelfvervloekingen deed hun eenen aanval uitftaan, waar voor zij anders , die zoo vaak gewend waren overwonnen te worden, zeker (1) Liv. L. X. c. 40. ZoofcbranderTprong bet beleid met hetblia.de ea echter zeer vee! vermogend bijge'ouf om.  geschiedenissen. ioq fceker zouden bezweeken zijn. Maar eensklaps ging 'er op zekeren afftand eene wolk van ftof op: dezelve werd veroor-K zaakt door de muildrijvers des Romein-^ fchen legers, dien papirius geheimen] last had gegeven om onder bevel van s p. nautius agter het gebergte langs te trekken en zich, onder het vechten, op deszelfs kruin te vertoonen. Deze krijgslist werd zeer wel uitgevoerd, wijl de ezeldrijvers, met takken van hoornen over den weg fleepende en flaande, nog een veel dikker wolk van ftof deeden opgaan, dan anders aan de geringheid-van hun .aantal geëvenredigd was. De Romeinen werden hier door zoo wel, als de Samniten, misleid en in hun denkbeeld van een ander aanrukkend leger bevestigd door den Conful, die luidkeels tusfchen de voorste gelederen uitriep , zoo dat de vijanden zulks konden hooren: ,, Cominium is over; carvilius rukt aan; overwint, eer hij in den roem van uwe zege deelt!" (O Voords liet hij op een (O Frontin. Strateg. L. II. c 4. ex. i. III. BOEK ■ v. OOFDST. . voor C. 292. . van R. 400.  110 romeinsche een afgefproken fein zijne ruiterij tusfchen het voetvolk dóór op de vijanden in vallen, die nu, zonder om eed of zelfver' vloeking te denken, vol verwarring de ■ vlucht namen: de linne keurbende werd geheel uit een geflagen, het overige voetvolk werd terug gedreeven in het leger bij Aquilonia, de Adelende ruiterij vluchtede naar Bovianum. De rechter vleugel der Romeinen rukte onder l. volumnius naar het vijandlijke leger voord, en maakte 'er zich fpoedig meester van: de linker vleugel tastede onder l. scipio de ftad Aquilonia aan, welke niet moediger, dan het vijandlijke leger, verdeedigd werd, maar van zelfs meer wederftand bood. Scipio overrompelde ze echter in den eersten fchrik der burgers en zou van zijne overwinning fchier geen gebruik hebben durven maaken, indien zijn Veldheer, die met verbaazing de Romeinfche legervaanen op de vijandlijke muuren zag, niet meer volks had laten aanrukken, om hem van zijne verovering te verzekeren. Deze flag van Aquilonia kostede den Sam- in. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C 392. J. van R 400.  GESCHIEDENISSEN. III Samniten, volgends orosius, CO twaalf, en volgends livius, meer dan dertigduizend mannen. Zoo belangrijk dezelve voor1 Rome was, zoo roemrijk opende bij de loopbaan voor den bekwaamen Veldheer papirius, die door deze eerste proef van zijn krijgsbeleid reeds den lof van zijnen vader behaalde, en zich in het midden des gevechts onderfcheiden had als den luchthartigften Veldheer, dien men immer zag. De betwiste voorteekenen noch de hagchelijkheid des ftrijds benamen hem zijne natuurlijke en op een grootsch zelfvertrouwen fteunende blijmoedigheid niet. Zijne ganfche gelofte aan jupiter den Overwinnaar belfond in de plenging van eenen beker gehonigden wijn, wanneer hij de overwinning behaalde. (2) Even (1) Oros. L. IiI. c. 22. De grootere waarfchijnlijkheid van deszelfs opgave valt van zelfs in het oog, wanneer wij bedenken , dat het ganfche heit der Samniten maar 40,000 mannen fterk was, en reed» eene afgezondene bende van 8000 mannen miste; terwijl de Adel en ruiterij nog veilig naar Bovianum fchijnt gevlucht te zijn. Ca) Liv. L. X. c. 41, 4a. Ut. boek IV. ioofdst. f. voor C. 292. f. van R. 460. Roemrijke ) ver winling der Romeinen,  112 romeinsche ra. boek IV. hoofdst. j. voor C 392. j. van R 460. Comim'un door car vilius ver overd. Even gelukkig had carvilius hij Gbminium gevochten : volgends overleg met zijnen Ambtgenoot had hij des morgens ' vroeg die ftad geheel ingeflooten en derzelver poorten met eene fterke bezetting tegen allen uitval bewaakt. Op het punt • van den ftorm te waagen had hij het be' richt van den optogt van twintig vijandlijke Cohorten door den bode van papirius gekreegen, het geen hem den ftorm had doen uitftellen, tot dat hij zijnen Onderbevelhebber d. brutus scaeva met de eerste keurbende en twintig Cohorten hulptroepen had afgezonden om, wat het ook kosten mogt, deze verfterking aftefnijden. Voords had hij den ftorm ondernomen en Cominium veroverd. Vijftien duizend en vierhonderd inwooners hadden zich op zijne genade overgegeven, over de vier duizend waren 'er gefneuveld. De twee afgezondene benden waren niet flags geraakt. Die der Samniten waren uit het leger nog tijdig genoeg van Cominium terug geroepen , maar hadden Aquilonia niet bereikt, voor dat de vlam reeds uit die ftad en legerplaats oprees. In vertwijfeling, werwaards zich te wenden  GESCHIEDENISSEN. II3 den hadden zij den nacht onder den blooten hemel doorgebragt, en waren zij den volgenden dag door de vlucht aan de ver-' volging der Romeinjche bende ontkomen, • welke haar te vergeefsch had nagezet, (i) . Beide de Conjuh gaven de veroverde Heden ter plundering aan hun krijgsvolk, en lieten ze voords in brand Heken. Vol vreugde over hunne eigene en elkanders overwinning, trokken de beide heiren bij een, en deelden de Conjuh de welverdiende prijzen van dapperheid openlijk in elkanders aanzien uit. De beide Veldheeren waren van één begrip, dat men thands, daar de vijand niet één leger in het veld had, geheel Samnium volkomen moest, zien te onder te brengen, en daartoe deszelfs Heden een voor een aantasten, het geen de krijgsbenden verrijken en de Samniten vernielen zou. Het Volk en den Raad dus kennis van hunne onderfcheidene verrichtingen door brieven gegeven hebbende, voerde papirius zijne benden tegen Saepinum, carvilius de zijnen tegen Volana aan. (2) Een (1) Liv. L. X. c. 43. (a) Saepinum lag negen mijlen ten westen van het V. deel. H var iii. BOEK iv. [OOFDST. . voor C. 293. . van R, 460.  H4 ROMEINSCHE m: b o e i! IV. hoofdst. J. voor C, 202. J. van R 460. Vreugde bedrijven ie Rome. Den bond genooten hulp tegei de Etruriërs beloofd. Opftand der Faleriêi . Een algemeen dankfeest geduurende vier dagen deed de vreugde blijken van geheel Rome over deze roemrijke en tevens zeer tijdige overwinningen. Een nieuwe ppftand van Etrurie had den Raad reeds bezorgd gemaakt voor het behoud van den Staat, wanneer de kans eens ongelukkig keeren mogt in Samnium, alwaar thands meest al de Romeinjche krijgsmagt was. . De gezantfchappen der bondgenooten > welke zich in den Raad kwamen beklaagen over de vernieling hunner grenzen door de nabuurige Etruriërs, kreegen nu het bemoedigende andwoord : „ dat zij zich niet beklaagen zouden over hunne trouw als bondgenooten, wijl Etrurie eerst dags het zelfde lot van Samnium ondergaan zou." Men zou evenwel min werkzaam aan deze zijde gebleeven zijn, om den Confuls hunne handen geheel vrij in Samnium te laten, indien men niet gehoord had van den qpftand der Faleriërs, die zinds lange trouwe bondgenooten geweest waren. Na eene vruchtelooze bezending van Verbondspriesters aan deze ftad, ge- las- veroverde Aquilonia: Volana is niet wel aan te wijzen. Vid. Drakenb. in b. I.  geschiedenissen. 115 lastede de Raad den Confuls dus, om een van beiden, bij het lot, Samnium voor Etrurie te verlaten. Carvilius, die reeds Volana, Palumbinum en Herculaneum ingenomen en in die drie lieden tien duizend Samniten om hals gebragt of krijgsgevangen ; gemaakt had, trof het lot, om naar Etrurie op te breken. (2) Papirius vond na het vertrek van zijnen Ambtgenoot zeer veel werk voor Sae pinum, het geen even moedig verdeedigd werd , als het flerk bewald was. Na het afkeerenvan verfcheidene zeer hevige uitvallen gelukte het hem ten laatften , een geregeld beleg rondom deze ftad te flaan, en haar daardoor tot de overgave te dwingen. Daar de Samniten hun meeste vermogen in eenige fterke fteden gebragt hadden, lever* ("O Palumbinum en Herculaneum kunnen als Samnitifcbe fteden door de landbefchrijvers niet worJen aangeweezen. Cell. Ceogr. /Int. T. I. p. 696. (2) Livius merkt aan, dat dit lot hoogst aangenaam was voor het krijgsvolk van carvilius, om dat het de koude van den winter in Samnium niet kon uitftaan ; — Etrurie ligt evenwel veel noorderlijker, - wij kunnen dit niet oplosfen. H a in. boek IV. 300fdjt» [. voor C. 592. f, van R. 460. Carvilius ïaar Etru>ie. Saepinum )oor papiuus vsro« ;erd.  III. bo 6k IV. hoofdst. J. voor C ■292. J, van R 460. Zegepraa van papirius. Il6 ROMEINSCHE leverde deze verovering eenen buit op, waarmede zich het Romeinjche krijgsvolk waarlijk verrijken kon. De dik gevallene fneeuw en ftrenge 'koude dreef den Conful uit het veld, om de eer van eenen zegepraal te Rome te genieten. De fchitterende roof der Samniten, de menigte van aanzienlijke krijgsgevangenen , de kranzen en eereteekenen van alle de ruiters en voetknechten, de rijke buit, dien de verkoping der krijgsgevangenen had opgebragt, (1) en al het zilver, het geen uit de veroverde fteden was opgezameld, (2) maakten dezen zegepraal gansch ongemeen in luister, maar ftelden tevens den overwinnaar aan de wangunst zijner krijgsknechten en het verwijt der burgeren bloot, wijl al die fchatten, waarop de greetige oogen des krijgsvolks gevlamd hadden, in 's Lands fcbatkist werden geftort, en 'er eene belasting geregeld werd ter betaaling der foldij van de talrijke legers, welken de Staat (1) Dezelve bedroeg 2,533»°°o ponden kopers, en dus, naar onze bereekening, 75,9^0 Guldens. (2) Het zelve beliep 330 ponden.  geschiedenissen, 117 Staat geduurig in het veld moest houden. De cieraadien, in dezen veldtogt aan de Samniten ontroofd, waren zoo menigvuldig, dat papirius daarmede niet al-; leen den tempel, door zijner vader aan quirinus beloofd, en door hem thands 1 plegtig ingewijd, oppronkte en de ganfche markt behong, maar dat derzei ver overfchot aan de Romeinfehe volkplantingen en bondgenooten ter verfraaijing hunner tempelen en openbaare plaatzen verzonden werden. (1) Nog eene bijzonderheid onderfcheidde dezen zegepraal zoo wel in de gefchiede- j nis der kunsten en wetenfchappen, als* op de rollen der vernielende menfchenflachting. Daar de Romeinen tot nog toe hunne dagen in geene uuren hadden weten te verdeelen bij gebrek vaneenig werktuig, om den fteeds voordfnellenden tijd, die nu eens langer, dan eens korter valt, in gelijke afilanden te kenmerken, plaatfte papirius den eersten zonnewijzer aan den tempel van quiRinus. Waar- fchijnr (1) Liv. L. X. c. 45, 4. H 3 ut. BOEK IV. IOOFDST. |. voor C. 295. . van R. 460. Schitteende buit. De eerfte :onnewijer te Ro-  III. boek IV hoofdst. J. voor C, 292. J. van R. 460. Hö ROMEINSCHE fchijnlijk vond hij denzelven bij zijne veroveringen, wijl het naderhand mede als eene bijzonderheid is aangeteekend, dat m. valerius messala eenen anderen uit Sicilië medebragt. De Romeinen, die tot nog toe van geene andere dagverdeeling, dan in vóór en na den middag hadden geweeten, zijn zeer waarfchijnlijk zelve niet op eene uitvinding gevallen, welke allereerst met zeer veel lof aan anaximander of anaxim e n e s van Mileten, ten tijde van c yrus den Grooten, is toegefchreeven. Scipio nasica vond lang nadeihand het eenvouwdige middel eerst uit, om den tijd door eenen waterloper af te meeten , die ook des nachts of bij eene betrokkene lucht van dienst kon zijn; terwijl de uitvinding van andere uurwerken voor de Romeinen altijd een diep geheim bleef, (ij Na het genot van zulk eenen luisterrijken zegepraal bragt papirius zijn overwinnend leger weder naar het Ves- cyn- (1) Plin. Hifi Nat. L. VJl. c 6a Censor. de die tiatali c. XXIII. Adam. Rom. Ant. p. 332, 333*  geschiedenissen. iiq tynfche land, om het zelve door eene overwintering tegen nieuwe vijandlijkheden der Samniten te dekken. Intusfchen had de Conful carvilius de ftad Troilium (i) in Etrurie aangetast en veroverd, na alvoorens aan vier honderd en zeventig van derzelver rijkfte inwooners eenen vrijen aftogt ten kosten van zeer veel fchats vergund te hebben. Voords had hij vijf fterke fohanzen vermeesterd, en den Faleriers eenen wapenftilftand voor één jaar doen kopen voor honderd duizend ponden kopers (2) en een jaar foldij voor zijne benden. Na deze krijgsverrichtingen kwam hij eene dubbelde zege te Rome vieren , welke , indien zij al min fchitterend over de Somniten was, dan zijn ambtgenoot had genooten, aan de voorige echter in luister gelijk gemaakt werd door zijne Etrurifche overwinningen. 'sLand; (1) Troilium kan door de iandb.-fchrijvers niei worden aangeweezen, die daarom ineenen, dat hei zelve Trosfulum zal moeten zijn, het geen ter zijde van het I'alfmifebe meir lag. Zie de kaart ag'tt D l. — D 8 A K K N B, in b /• (2) 3000 Guldens. li 4 III. BOES IV. HOOFDST. }. voor C, 392. J. van R, 4Ó0. Overwinningen van CAUViilUS. 1  120 romeinsche III. boer IV. hqofdst, J. voor C 292. J. van B. 460. Uitdeelingen van carvilius. 'sLands fchatkist werd door hem verrijkt met drie honderd en negentig duizend ponden kopers, (1) die 'ervan den buit overfchooten, na dat hij daarvan eerst eenen tempel ter eere van de dappere Geluksgodin gefticht en eiken voetknecht twee honderd ponden kopers gefchonken had. (2) Eene uitdeeling, welke, hoe gering ook, het krijgsvolk teaangenaamer was, om dat papirius dezelve aan zijne benden onthouden had. De gunst, waarin carvilius hier door bij het Volk geraakte, was groot genoeg, om l. postumius, den Conful des voo- (1) 117,00 Guldens. (2) Daar men ahijd gewoon was, den Hopluiden eens zoo veel en den Ruiteren twee maal zoo veel, dan den voetknechten, in foldij en bedeeling te geven, laat zich deze plaats van Livius ("L, X. c. 46.) niet wel begrijpen , waarin gezegd wordt, dat Ca rviiius flechts de helft aan de Hopluiden en Ruiters gaf Vide Drakenb. in h. I. — Volgends Plinius (L. XXXIV. c. 18) zou Carvilius ook een Colosfus-beeld ter eere van jupiter op het Capitolium uit zijnen buit, op de Samniten be. haald hebben opgericht, terwijl de Fafti Capitolini hem eene maand vroeger, dan papirius, over de Samniten alleen doen zegepraalen.  GESCHIEDENISSEN. 121 voorigen jaars, dien hij wilde befchermen, van de vervolging te bevrijden van eenen Gemeensman m. scantius. Waarfchijnlijk voerde m. atilius, de andere Conful des voorigen jaars, die nu Praetor was, thands eene wet in omtrend de voogdijfchap van weezen, wier vaders zonder uiterften wil waren geftorven, en die geene naauwe bloedverwanten hadden. De twaalf tafelen had dan voor deze ongelukkigen niet bijzonder gezorgd, de wet van atilius ftelde daarom vast: dat de Praetor en de Gemeensluiden bij meerderheid van ftemmen in zulk een geval eenen voogd benoemen zouden, (i) In dit jaar voerde men ook voor het eerst de gewoonte in, om met die kranzen en eereteekenen, welken men in het veld behaald had, en inzonderheid met palmtakken in de hand, in naarvolging der Grieken, de groote feestfpelen bij te woónerü .Bij de verandering van Overheden werd o_. fabius gurges eilD. juniusbru- t us CO Pighii Jtw. T. i. p. 397. Caji Injlit.L. 1. Tic. 7 de tulelis: H 5 UL boek iv. hoofdst. f. voor C, 292. f. van R, 460. Wet over de voogden. Het gebruik der kranzen bij openlijke feesten ingevoerd. q. fabius gurges en d.  122 ROMEINSCHE iii. boek IV. hoofost. J. voor C, 291. J. van R. 461. juniüs brutus scaeva Cof. Hevige pest. tus scaeva tot Confuls benoemd. (1) Hun regeeringjaar , het geen zich , na zulke luisterrijke overwinningen zoo vreedzaam liet aanzien, werd weldra door eenen ramp beftreeden, waaronder Rome, bij gebrek aan geneeskundigen , telkens allerongelukkigst leed. De pest woedde thands zoo hevig onder de burgers, dat dezelve als een bijzonder ftrafgericht der Goden befchouwd, en de Sibyllynfche Godfpraaken over de middelen tot deszelfs verzoening geraadpleegd werden. De bekwaame raadpleegers dezer Godfpraaken zagen ongetwijfeld te recht in, dat de geneeskunde, welke elders reeds met zoo veel toejuiching geoefend werd, de beste hulpmiddelen tegen zulke volksrampen zou kunnen aan de hand geven, wanneer het Volk flechts eerst (,) Vaierius Max. (L. IV. c. 1. ex 5.) verhaak, dat de oude fabius maxi mus zich inet alle kracht, fchoon vruchteloos verzettede tegen de verkiezing van zijnen zoon , niet om dat hij zijne be" kwaamheid of braaihekl in twijfel trok, maar op dat het hooge Staatsbeftuur niet al te lang onder één geflacht zou blijven, daar hij zelf vijf maaien, en zijn vader, groo:vadsr en voorouders zeer dikwijls Casfuk geweest waren. •  geschiedenissen. I23 eerst eene behoorlijke achting voor deze kunst wilde bewijzen, (i) Hier aan ten minsten fchijnt ons de Godfpraak der 53byllen toe te fchrijven, welke gebood om aesculapius, den God der Geneeskunde van Epdaurus, eene Stad van Peloponnefus, naar Rome te brengen. (2) Het Gemeenebest genoot even min uitwendig die rust, welke het zich van afgeftreedene vijanden had mogen belooven. Men verbeeldde zich, dat men de Samniten nu eens voor altijd zou kunnen te onder brengen, wanneer men de vervolging tegen hun hervattede, eer zij eenigen adem- togt (1) Vergelijk hier de aanteekening onder D. III. bl, 198, 199. (2} Liv. L. X. c. 47. Hier verliezen wij onzen uitmuntenden leidsman livius, wiens tien volgende gefchiedboeken , tot fmart der ganfche letterkunde en vooral van ons „ die hem fteeds zorgvuldig van verre naarvolgden , zijn verlooren geraakt. Met het begin van dan tweeden Punifchen oorlog zal hij andermaal onze gids zijn, intusfchen zullen wij de aanvulzelen dezer tien verloorene boeken , welken een Duituh geleerde (. freinsheMius daarvan met zeer veel moei'e heeft zamen* gebragt in de helft der voorgaande eeuw, gebruiken, maar zelve tekens met verdubbelde zorgen andere Ouden naarflaan. III. BOEK IV. IOOFDST. |. voor C. 291. f. van R. 461. Uitwendige on. 'ust.  124 romeinsche III. BOEK iv. hoofdst. J. voor C. 291. J. van R. 461. Onvoor. zichtigheid van fabius. togt konden haaien. Men zond dus den Conful fabius tegen hun uit, terwijl b r u t u s met een leger Etrurie introk. Maar de toenmaalige pest binnen Rome en de aanflelling van twee Confuls, wier ondervinding of ontzag in het veld nog niet zeer te vreezen was, maakten de Samniten flout genoeg, om wedereenigekrijgsmagt bij een te brengen en de Campaners, dien zij altijd veracht hadden en echter als de bewerkers van den ganfchen heilloozen oorlog met Rome bleeven befchouwen, aan te tasten. Fabius bragt tegen hun wel al het vuur zijner voorvaderen ten veld, maar zijne eigene drift om aan den flag te komen en zijne geringachting van vaak overwonnene vijanden^ benamen hem derzelver fchrander beleid. Met verfnelde marfchen op Samnium voordrukkende , en weldra eenige vijandlijke befpieders in het oog krijgende , die op het zien van zijnen aantogt terftond terug keerden, meende hij, dat het ganfche vijandlijke leger terug trok en verdubbelde hij zijne poogingen, om, zonder de minfte omzichtigheid naar het getal der vijanden of de gefteldheid der plaat-  geschiedenissen. 125 plaatze, alwaar hij zich bevond, het gewaand vluchtende leger te agterhaalen. Bij de Samniten, die van alles door hunne befpieders waren verwittigd, had het zorgvuldigfte beleid plaats : zij koozen eene uitmuntende ftandplaats , fchaarden zich geregeld in ilagorde, en bemoedigden zich onderling door de gunftigfte uitzichten op eene overwinning. De uitflag van den eerften fchok der Remeinfche benden, welke vermoeid van den verfnelden marsch en ongeregeld op wel geüootene en onvermoeide vijanden aanvielen, was, gelijk men dien verwachten moest. Fabius verloor drie duizend krijgsknechten en had nog veel meer gekwetflen : de nacht alleen behield het overfchot zijns heirs. Hij floeg zich nu op eene gefchikter plaats neder en verfchanfle zijn leger: maar in het zelve had alles het rampzaligfte aanzien. Het ontbrak den vermoeiden aan rust, den hongerigen aan voedzel, den gewonden aan bijftand: hunne wapenen alleen' hadden zij uit hun voorige le. ger behouden. Het akelige van dien nachi geleek nog niets naar de vrees voor der aan- lil. BOEK IV. iOOFDST. [. voor C, 391. ƒ. van r. 461. Nederlaag van fabius.  I2Ö romeinsche iii. BOEK iv. HOOFDST. j. voor C api. j. van Ri 461. Fabius ter verandwoordinggeroepen. aanftaanden dag, wanneer men zich voorHelde als offervee geflacht te zullen worden van vijanden, wien men zoo vermoeid, 'zoo verhongerd, zoo gewond, zoo verminderd geenen tegeniland zou kunnen bieden. Een valsch gerucht, dat de andere Conful met een versch leger zijnen Ambtgenoot te hulp kwam , wederhield echter de Samniten van eenen aanval op de legerplaats van fabiu s, en deed hun, wel te vreden met hunne behaalde overwinning, elders aftrekken. De Romeinen maakten zich deze onverwachte uitkomst mede ten nutte en zogten eene veiliger ftandplaats. Bij het ontvangen der rampzalige tijding hiervan werd het misnoegen der burgers nog meer door de geleedene fchande , dan door het verlies ten hoogften top gevoerd tegen den roekeloozen Conful, wiens onbezonnenheid eenen oorlog , die reeds al te lang geduurd had, maar al te veel nieuw voedzel gegeven had. In den Raad zoo wel, als bij de Gemeensluiden, hoorde men over hem op de hevigfte wijze fpreken, m een volkomen Raadsbefluit riep hem voor eenen bepaalden dag te rug, om zich te vcrandw-oorden. Bij  geschiedenissen. 127 Bij zijne komst vond fabius zich door eene menigte befchuldigers aangevallen , die, daar hij zijn bedrijf niet kon verdeedigen , om zijns vaders wil, in plaatze van hem te verfchoonen, te heviger aanvielen, wijl het te onvergeeflijker fcheen, dat de zoon van zulk eenen man , die onder de zegepraalen zijns vaders groot geworden was, niet flechts den Romeinfchen naam, maar tevens den overgeërfden roem van alle zijne voorvaderen door zijne onvoorzichtigheid zoo fchandelijk bezoedeld had. De verbitterde gemoederen, die naauwlijks een oor wilden leenen aan het geen fabius ter zijner verdeediging wilde inbrengen, werden echter eerst door de kinderliefde zijns grijzen vaders en daarna door deszelfs redenen verzacht. Vreezende, dat hij zijnen zoon niet vrij zou kunnen pleiten van alle fchuld , gaf hij aan zijne voorfpraak eene geheel andere wending. „ Zedig gewag maakende van zijne eigene dienden en dien zijner voorouderen, bad hij voor zich, vrij te mogen blijven van de bkterfte grieve zijns ouderdoms, en voor zijne ganfche geflacht van de ra. BOEK IV. HOOFDST. j. voor C. 291. J. van R. 4.6 J. Hevige asnval tegen FABIUS. Worde door zijnen vader voorgefproken.  III. BOBS IV. HOOFDST. J. voor C. 2pr. J. van R. 461. Fabius vrijgefproken. 128 ROMEINSCHE' de onuitwischbaarfte fchande in de veroordeeling zijns zoons. Terdond voegde hij hierbij, geenzins de vergifnis van eene dwaaling ter erkendnis van overoude of pas beweezene dienden van den Staat te begeeren , indien het Gemeenebest meer voordeel in derzelver drenge draf dellen mogt, wijl zijne zucht voor het algemeene welzijn alle andere gevoelens onderdrukte : hem echter fcheen het, dat eene vroege dwaaling meestal heilzaam was, en dat de Staat in het vervolg niet meer van eenen wijs geworden jongeling zou te vreezen hebben. Hier voor durfde hij borg blijven, en verder bood hij zich tevens aan, om als Onderbevelhebber zich bij zijnen zoon te voegen, en alzoo hem, wien het alleen aan voorzichtigheid ontbroken had, om de eer van zijn geilacht en van het gemeenebest daande te houden, tot eenen Veldheer te vormen, in Wien het Volk niets meer zou te vergeven vinden." Het Volk leende aan deze redenen gehoor en liet den Conful, onder het geleide van zijnen vader, nu met zoo groote verwachting naar zijn leger wederkeeren, als  geschiedenissen. 129 gis het hem met verontwaardiging uit het zelve had zien terug komen. Alles kreeg terftond door de zorgen1 van den ouden fabius eene andere ge-J daante : de bondgenooten, die aan hem zoo J veele verplichtingen hadden, {tonden hem gereedelijk ten dienst, en de moedelooze krijgsknechten herleefden op zijne aankomst. Bij de Samniten had de behaalde over- i winning geenen minderen moed gegeven,] en daar dezen even gezind waren , om hunnen behaalden roem flaande te houden , als de Romeinen, om den hunnen van de jongfte vlek te zuiveren , kwam het fchierlijk tot een algemeen treffen. De kans fcheen den laatften andermaal ongunflig , en de vijandlijke Veldheer had reeds den Conful met eene uirgelezene bende omcingeld , wanneer de oude Krijgsman zijn paard op den dikflen drom der vijanden aandreef, en door de ruiters gevolgd, die zich fchaamden door het vuur des grijzaards overtroffen te worden , eene beflisfende wending aan den ganfchen flag gaf. De Romeinfche keurbenden kwamen door zulk eenen voorvechter tot ftaan en weldra V. deel. I tot ui. BOEK IV. IOOFDST. . voor C. 291. , van r, 461. Da Samtiten gelagen.  III. B O B K IV. HOOFDST. J. voor C. 291. J. van R 461. I3Ó romeinsche tot eenen onwederftaanb'aaren aanval. Te vergeefsch gedroeg de oude en beroemde vijandlijke Veldheer, c. pontius heren n 1 u s, zich als een uitmuntend Bevelhebber en krijgsknecht tevens; hij kon de vlucht zijner benden bij dezen fchok niet keeren, en verloor daardoor zelf de gelegenheid, om te ontkomen. Vier duizend Samniten werden nevens hem krijgsgevangen gemaakt, twintig duizend waren 'er op het flachtveld gebleeven. De vijandlijke legerplaats werd veroverd en derzelver rijke buit vermeerderd met eene uitgebreide plundering van Samnium en de verovering van verfcheidene Steden. Zoo veel hing 'er af van het beleid eenes mans, dat het overwonnen leger nu in 0verwinning kon wederkeeren, en de vijandlijke Veldheer, die eerst overwinnaar was , thands als gevangen den zegepraal zijns overwinnaars doen fchitteren moest, waar toe hij tot het volgende jaar bewaard werd, waarfchijnlijk om dat de woedende pest Rome tegenwoordig ongefchikt voor de vreugde van zulk een zegefeest maakte. Terwijl dit in Samnium voorviel, had de  geschiedenissen. I3I de andere Conful brutus, die den eenen Conful des voorigen jaars, sp. carvilius, als Onderbevelhebber had bij' zich gehad , van het begin van dezen ^ veldtogt af, gelukkig in Etrurie geoor-^ logd. Het afzijn van hem en zijnen Ambtgenoot ten tijde der verkiezing van nieuwe Overheden deed het ftaatsbeftuur tot eene Tusfchenregeering vervallen. L. postumius megellus zat bij de verkiezing voor en liet zich, tegen alle denkbeelden van welvoeglijkheid van dien tijd aan, nevens c. junius brutus tot Conful voor het volgende jaar benoemen. (O Trotsch op zijn derde Confulfchap en met verachting op zijnen Burgerambtgenoot nederziende, weigerde postumius (O F r einsh. L. XI. c. 1—u. P ighius meent (T. 1. p. 400), dat men app. claudius tot Dictator benoemd had, om deze verkiezing te regelen , maar dat eenig gebrek in ?ijne aanftelling hem dit Opperbevel had doen nederleggen, waar door het beftuur tot eene Tusfchenregeering zou gekomen zijn. I 2 m. boek iV. ioofdst. . voor C. 291. . van R« 461. L. pos- ruiwius megëlxus [II en C.  UT. boek IV. HOOFDST. J. voor C. 290. J.van R. 462. junius brutus Cof. Aankomst van aesculapius te Rome, 132 romeinsche mius het krijgsbeftuur in Samnium aan het lot tusfchen hem en zijnen Ambtgenoot over te laten, zijne voorige krijgsbedrijven in dat land als eene rechtmaa:ige aanfpraak op dit voorrecht volftrekt willende doen gelden. C. junius, die :e edel dacht, om het gemeenebest aan ie halftarrigheid van deszelfs Overheden te willen waagen, verklaarde geheel vrijwillig afiland te doen van zijn recht ter loting over deze post. Thands kwamen de afgevaardigden terug, die volgends de Sibyllynfche Godfpraaken, aesculapius van Epidaurus gehaald hadden. Zij bragten eene makke flang mede, welke het onnoozel bijgeloof des volks voor den God der geneeskunde zelf aanzag, om dat die onder zulk eene gedaante elders gediend werd, en uit hoofde der vertelling, welke men van deze flang deed. Zij zou naamlijk in den tempel van aesculapius te Epidaurus geheel onverwacht van agter eenen altaar naar de afgezanten toegefprongen hebben, door de Priesters van dien God voor de begeerde Godheid opgegeven, en voords met de afgevaardigden  geschiedenissen. 133 den gewillig te fcheep gegaan zijn, maar voords, te Antium met het fchip aan land gekomen zijnde, zou zich eenige dagen in * den tempel aldaarop gehouden hebben, doch ^ daarna ook weder gewillig aan boord geko- ] men zijn. Den Tiber opgevaren zijnde kwamen tallooze burgers den afgezanten te gemoet, om den God der geneeskunde te begroeten, dankbaar het afnemen der ziekte, welke zekerlijk van zelf reeds bedaard was , aan zijne komst toefchrijvende : maar , misfchien door alle deze begroetingen verwilderd, was aesculapius in den Tiber gefprongen, en naar het eilandjen gezwommen , het geen in die rivier voor Rome is, zonder zich ooit weder zichtbaar voor zijne aanbidders gemaakt te hebben, die, hoe fpijtig ook over deze zijne eigenzinnigheid, echter dat eilandjen voords ten eeuwigen dage dankbaar naar zijnen naam noemden. (O De (1) Freinsh, L. XI. c. 11—14. „ Wat aesculapius zelf betreft, men weet te weinig van zijn Ieeven, en men heeft 'er daarom te veale verdichtzelen van verteld. „ De Epidauriin geven 'er dit verhaal van; Ben I 3 ber lil. boek IV. oofdst. . voor C. 990. , van R. 462.  III. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C 290. J. van R 462. I34- romeinsche De Conful postumius bragt dezelfde trotschheid in het veld mede, welke hij te Rome tegen zijnen Ambtgenoot getoond had. Hij zond eenen brief voor uit aan fabius, die als Proconful door een raadsbefluit in Samnium gebleeven was, herder had zijnen hond en eene geit verlooren; hij zogt ze en vond ze weder op eenen bijgelegen berg; de geit zoogde en de hond bewaakte aldaar eenen zuigeling, die rondom van een luisterrijk licht fchitterde. Dit kind was aesculapius, de zoon van APOLLoen coronii. Zijn ganfche leeven was gewijd aan den bijftand v*n ongelukkigen. De gevaarlijkfte wonden en ziekten verdweenen onder zijne bewerkingen, geneesmiddelen, welluidende gezangen en geheimzinnige magtlpreuken. De Goden fchikten zulks in , maar ten laatften de dooden in het leeven durvende herroep-n, werd hij, op aan- klagte van pluto, door den blikzem gedood. Andere verhaalen laten nog eenigen fchiju van waarheid over, en geven ons eenen draad in handen, dien wij een oogenbiik kunnen volgen, zonder den ganfchen doolhof der vertellingen met denzelven te doorlopen. - De wijze C hir o n , de leermeester van achilles, had eenige oppervlakkige kundigheden bekomen van de krachten der kruiden en de herftelling van gdbrokeue en ontwrichte beenderen; hij liet deze kundigheden zijnen afftainmelingen na, die eeuwen lang in TbètfaUt woonden en zich edelmoedig toe-  geschiedenissen. 135 was, hem bevelende, eene post te verlaten , waartoe hij zelf zich genoeg in ftaat gevoelde. Fabius andwoordde hem,1 dat hij geene taak kon nederleggen, wel- ■ ke hem door den Raad was opgelegd.; Men hoorde zulks te Rome en vreesde alles kwaads van de tvveedragt tusfchen twee toelegden, om zieken bij te ftaan. Aesculapius fchijnt zijn leerling geweest te zijn, en, agter zijne geheimen gekomen zijnde, dezelven medegedeeld te hebben aan zijne zoonen machaon en podali- eiu j. Beiden waren zij bij het beleg van Treje en gedroegen zich zoo dapper in het ftrijden, als handig in da verzorging van wonden, waarin de ganfche geneeskunde in vroege eeuwen hoofdzaaklijk beftond. Machaon liet het leeven voor Troje en zijne asfche , werd zorgvuldig door nestos. naar Peloponnefus overgcbragt, alwaar zijne kinderen het handwerk huns vaders voordzetteden, en altaajen ter eere van hunnen grootvader oprichteden, welken zij zelve door hunne diensten aan de mensch- heid wel waardig waren. De ftaravader van zulk een verdienstlijk gedacht werd weldra het voor, werp eener openlijke vereering. Zijne verheffing tot den rang der Goden moet echter Inater daa den tijd van homerus geweest zijn, die van hem flechts als van een bijzonder perzoon fpreekt." Foyage 4» jtune Atiacbarjjïs. Cbap. 53. alwaar wij tevens zien hoe mak de (langen in Epidaurie waren. I 4 in. BOEK IV. IOOFDST. . voer G. 290. . van R. 462.  III. BOER. iv. hoofdst. J. voor C. 290 J. van R. 462. I36 romeinsche twee Veldheeren; waarom men terftond afgezanten naar postumius afzond, om hem uit naam van den Raad af te vorderen, van het leger van fabius mede in Samnium oorlog te laten voeren. Hij gaf aan deze bezending dit onverdragelijke befcheid: ,, dat hij, zoo lang hij Conful was, niet naar den Raad, maar de Raad naar hem moest luisteren " En tevens willende toonen, dat het met hem geene enkele woorden waren , zond hij op ftaanden voet afgezanten naar het leger van fabius, het geen voor Cominium lag, om te eisfchen, dat hij het beleg opbreken en aftrekken zou, of dat hij hem anders met geweld zou verdrijven. Ongelukkig had het 'er voor Rome uitgezien, wanneer fabius zich onverzetlijk tegen zulk eene onbefchaamdheid gedragen had. Zelf handelbaarer van aard zijnde en den voorzichtigen vaderlijken raad bij zich hebbende, verliet hij Samnium, na vooraf verklaard te hebben: „ dat niet 's Confuls onbefchoftheid, maar 'sLands weizijn, hem deed wijken." (1) Bij (O Freinsh, L. XI. c. 15, 16.  GESCHIEDENISSEN. 1^7 Bij zijne wederkomst ontvong Rome hem , na de herflelling van zijnen eersten misflag, edelmoediglijk, leggende hem ee-1 luisterrijken zegepraal toe. Hij vierde denzelven dankbaar en werd door zijnen 1 grijzen vader te paard gevolgd, die nu even blijmoedig zijnen zoon zag zegevie- 1 ren, als hij wel eer hem zelf, toen hij nog een kleene knaap was, op zijnen arm in den zegewagen rondgedragen had. Een gedeelte van zijn veroverden buit werd aan zijne krijgsbenden uitgedeeld. De vijandlijke Veldheer, die voor dezen zegepraal bewaard was, werd na denzelven onthoofd. Hij was een man geweest,! wiens beleid Rome's magt lang had wederftaan, en onder andere aanmerklijke fchaaden het gemeenebest de fchande der Caudynfche engten had aangedaan. Menigmaal , zegt men, dat hij zich beklaagde, dat de Romeinen onomkoopbaar waren, wijl hij Jhun anders het overheerfchen fchierlijk zou hebben afgeleerd. — Gelukkig voorwaar, dat, bij den eersten bloei van het gemeenebest, de braafheid van zeden geen minder fteun voor het I 5 zel- III. boek IV. ioofdst. ■ voor C. aoo. . van R. 462. Zegepraal 'an faïus. PONTIUS li KKNNIUJ en dood ;ebragc.  138 romeins c he ut. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 390. J. van R, 462, Krijgsverrichtingenvan POSTUMIUS. zelve was, dan de onwederftaanbaarheid der wapenen. (1) Postumius weerde zich ongetwijfeld in Samnium dapperlijk : hij veroverde weinige dagen na den aftogt van fabius Cominium, voords nam hij Venufia weg, en voerde daarna zijn overwinnend leger van de eene ftad naar de andere, welke hem allen gedeeltelijk door geweld , gedeeltelijk bij overgave in handen vielen. Tien duizend vijanden waren 'er door zijne wapenen gefneuveld, meer dan zes duizend hadden zich aan zijn goeddunken onderworpen. Zijne eigene trotschheid ftond dezen Conful het meeste in den weg. Hoe erkentlijk Rome alzins was voor de verdienstlijke krijgsverrichtingen haarer Overheden, floeg haar Raad echter thands geene acht op alle de overwinningen van eenen laatdunkenden Conful, die in zijne voorige hooge waardigheid reeds tegen deszelf's zin en zonder de toeftemming des Volks zich eenen zegepraal had toegelegd, en die zich nu weder ftoutlijk boven deszelfs gezag verheven (0 Freinïh. L. XI. c. 18.  geschiedenissen. 139 ven had. Hij gaf den Raad in eenen brief verflag van zijne daaden, en raadde tevens het uitzenden eener volkplanting naar Fenufia aan. Men zond derwaartis terftond twintig duizend volkplantelingen, wier overgroot aantal noodig fcheen, wijl Venufia tot eene vesting tegen de Apuliërs en Lucaners verftrekken moest: maar men bood hem geenen zegepraal aan, dien hij zich anders zekerlijk met recht mogt hebben toegefchreeven , en men fchonk aan anderen de eer, om als Hoofden deze nieuwe volkplanting te geleiden. Zulk eene vernedering was den hoogmoedigen Conful, wien de zegepraal van fabius bekend was, onverdragelijk. Hij onthield zich niet van de bitterfte fmaadredenen tegen de Raadsheeren, en lasterde derzei ver ganfchen rang: hij deelde den geheelen buit aan zijn krijgsvolk uit, en ontfloeg het zelve uit den krijgseed, voor dat zijn opvolger in het leger benoemd was. Door zulk een bedrijf flechti den haat tegen hem vergrootende, zag hij zich, zoo dra hij als Conful was afgetreeden, door twee Gemeensluiden vooi het Volk gedaagd en bei'chuldigd, var twet lil. BOEK v IV. lOOfDST. j. vooi C. 090. J. van R. 462. Een zegepraal aan POSTUMIUS onthouden. Postumius door gemeensluiden aangevallen.  140 ROMEINSCHE III. boek iv. hoofdst. J. voor C 289. J. van R 463. P. CornE' lu' s ru- finus en m'. curius bkntatus twee duizend mannen uit zijne keurbende als flaaven aan zijne akkers te hebben laten arbeiden, eer hij met hun was in het veld getrokken. Te vergeefsch wil■ de hij zich tegen eene befchuldiging verdeedigen;, welke bij het Volk nog vrij wat meer moest gelden, dan zijne halftarrigheid tegen deh Raad; hij werd met algemeene Hemmen in eene zwaare geldboete verweezen. (ij De Conful brutus, van wiens krijgsverrichtingen in Etrurie geen gewag gemaakt wordt, zat bij de verkiezing der volgende Confuls voor. P. cornelius rufinus en m'. curius dentatus, de nieuwe Overheden, trokken weldra, elk met afzonderlijke keurbenden Samnium in, en dwongen de Samniten , die zich hier en daar nog te/ weer fielden tegen de verwoesting hunner landerijen en fteden, door veelvuldige flagen, om den vrede te fmeeken. Dit was het oogmerk van Rome, het geen zinds het begin van den langduurigen Samnitifchen krijg wel vier en twintig maaien des^ (l) P REI ns ii. L. XI. c. 16, 17, !£.  geschiedenissen. 141 deszelfs poorten voor zegepraalende Veldheeren ontflooten, maar tevens zoo veel fchats en zoo veel volks tegen de-1 ze krijgshaftige vijanden verlooren had, ■ dat het met het uiterfte verlangen naar ] ademtogt van zulk eenen moorddaadigen krijg reikhalsde. Met het verlies van hunnen bekwaamen Veldheer ïontius, hadden de Samniten tevens allen raad ver-1 looren, en eer zij het overfchot hunner krachten onder eenig ander beleid konden bij een zamelen , beflisten de nieuwe Romeinjche legers hunne volkomene nederlaag. (O De grootfle lof van dezen geè'indigden krijg kwam thands den Burger- Conful, curius toe: hij kon, 'zonder eenige grootfpraak in het verflag van zijne krijgsbedrijven aan den Raad zeggen : „ ik heb zoo veel lands voor u veroverd, dat het zelve eene woestenij zou worden, wanneer ik geen volks genoeg had te onder gebragt, om het te bearbeiden, en ik heb zoo veel volks aan uw gezag onderworpen, CO Frbinsh. l, xi. c. 20. Ui. boek IV. i00ïdbt. voo" C. 289. f. van R. 463. Neder- aag der \amniten.  142 ROMEINSCHE III. bo ek IV. hoofdst. j. voor C j. van R, 463. Lof van m'. curius DENTATUSi pen, dat het van honger vergaan zou , indien ik 'er tevens zoo veel lands niet voor gewonnen had." ("1) Zijne veroveringen hadden zich uitgeftrekt tot langs de Jdriatifche zee, en maakten hem ver boven zijnen Ambtgenoot, van wien men geene bijzondere melding vindt, de eer van eenen zegepraal waardig. Om den voleinder van den Samnitifchen krijg nog meer, dan door zijnen zegepraal te vereeren, liet men aan hem eene landverdeeling van den gewonnen grond aan de burgers, en het voorfchrift der vredesvoorwaarden voor de overwonnene vijanden over. Hij deelde aan elk flechts eene kleene plek gronds toe , en vermeerderde met het overige veel grooter gedeelte des gewonnen lands de bezittingen van het Gemeenebest. Zommigen berispten hem over deze bekrompenheid, doch daar hij zich zei ven niet meer, dan anderen toedeelde , vond zijne aanmerking te grooter gewigt: „ dat niemand eenen akker te kleen . (1) Aur. Vict. de vir. HL c. 33.  geschiedenissen. I43 kleen moest vinden, die hem voeden kon." (O De Samniten, de beflisfing van den aard f hunner onderwerping ziende afhangen^ van de min of meerdere ftrengheid vanï' éénen Romein, deeden poogingen, om de bijzondere genegenheid van curius te winnen, en vaardigden eenige afgezanten aan hem af, die hun vleijend verzoek om eenige toegevendheid in de voorwaarden des vredes door het aanbod van eene aanzienlijke hoeveelheid gouds konden onderfteunen. De afgevaardigden vonden den Conful, daar hij van zijnen zegepraal voor eenige dagen terug gekeerd was naar zijne kleene landhoeve, om het woelige en onmenfchelijke krijgstooneel te verwisfelen met de oefenplaats zijner weldaadige wijsbegeerte. De overwinnaar van Sam* nium was bij hunne aankomst in zijne armoedige hut, en zat aldaar op eenen Hegten houten floel bij den haard zijn eigen maaltijd gereed te maaken, die uit eenige wortelen beftond. Het gezantfchap, 't welk CO Aur. Vict. dt vit: HU c. 23. Plut. /ipophtb. T. II p. 194. III. BOEK IV. oofdst. .voor C. 2Ü9. van R. 463.  144- romeinsche m. boek IV hoofdst. J. voor C. 2X0. J. van R, 463. welk deze foberheid voor gebrek aanzag, terwijl zij uit eene willekeurige verachting van rijkdom en gemak ontfïond, waarin de oude wijsbegeerte eene hooge verdienfte ftelde, waagde gerustlijk het aanbod der gefchenken en voorfpelde zich van derzelver verbijfterenden invloed op een behoeftig hart alles goeds. Maar curius, zijn ernftig gelaat nu eensklaps in eenen grimlach trekkende , die de diepfte verachting van alle laage omkoperij en zijne eigene verhevenheid boven dergelijke verzoekingen te kennen gaf, zond hun met dit befcheid terug: „ vertelt den Samniten , gij bedienden van een onnut ja vernederend gezantfchap, dat m'. curius de wet aan rijken voor te fchrijven verkiest boven zelf rijk te zijn: neemt uw goud , tot 's menfchen verderf uitgegraven, mede, en onthoudt, dat curius zoo onomkopelijk , als onverwinnelijk, is : " (1 )• — De vredesvoorwaarden door (1) Val. Max. L. IV. c. 3. ex. 5. Plut. /jpopbtb. T. II. p. 195. Cic de Senecï. c. i5. „ Hozv tuany luxurious andcouvctom Cbristians ought to blufh atreading fucb charaBen?" Rom. Converf. T. I. P. 179.    geschiedenissen. 145 door den Conful aan de Samniten opgedrongen, zijn nergens gemeld: maar wie durft der gefchiedenis hierover eenig verwijt' doen, daar zij, door het getrouw overbrengen van de gemelde trekken uit het ver \ hevene^charaktervan curius,demenschheid zuivert van denverachtlijkftenblaam, waaronder de veelvuldige fchandelijke omkoperijen van volgende eeuwen haar dikwijls gebragt hebben ? Na eene korte tusfchenpoozing trok curius andermaal te veld. De Sabynen, die , van de eerste dichting van Rome af, deszelfs bondgenooten reeds geweest waren , hadden onlangs uit vreeze, dat de onderwerping van Samnium hunnen toedand zou verergeren, eene afwending der krijgsmagt tegen dat land willen bewerken door verfcheidene ftrooperijen op den Romeinfchen grond. Curius bragt hun weldra te onder: doch de oude betrekkingen tusfchen hun en de Romeinen bezorgden hun eene zeer zachte behandeling van hunne overwinnaars. Den Sabynen werd het burgerrecht toegedaan , maar het demrecht onthouden. Deze overwinning des Confuls , fchoon met een enkeld woord ver- V. deel. K meld, III. BORK IV. IOOFDST. [. voor C. 2S9. '. van R. 463. Curius rengt de Sabynen :>nder.  ITT. boek IV. hoofdst. J. voor C. 289. J. van R, 463. Curius zuivert zich van de befchuldiging van oneerlijkheid. Ï46 romeinsche meld, was groot en belangrijk genoeg voor Rome, om hem andermaal eenen zegepraal aan te bieden. (1) De verdiensten en de roem van dezen burger - Conful fchitterden den Patriciërs zoo pijnlijk in de wangunftige oogen, dat zommigen hunner het waagden, om hem, in weerwil zijner beweezene onomkoopbaarheid , openlijk te befchuldigen van zich aanmerklijk in ftilte verrijkt te hebben van den Samnitifchen en Sabynfchen buit. Op eenen eed ter zijner verfchooning gedrongen, liet de eerlijke curius een kleen houten oliekannetjen zien, het welk tot gebruik bij den offerdienst flrekte, en zwoer voords heilig niets anders te hebben agtergehouden. (2) Daar niemand aan de oprechtheid van eenen man twijfelde, die zonder zulk eene kleenigheid te openbaaren geenen eed durfde doen, viel de fchande der geheele aanklagte op de befchuldigers te rug, die zich weldra op nieuw (O Freinsh. L. XI. c. 21, 22 Fa/li Capito'ini. (2) Aur. Vict. de vir, UI, c. 13. Plin. L, XXXIV. c. 18,  geschiedenissen. 147 nieuw gegriefd gevoelden door een derden roemrijken togt van curius. De inwooners van Thurii verzogten Rome 's bondgenootfchaplijken bijftand tegen de lucanërs, die hun tweemaal vijandlijk hadden aangetast. Het gemeenebest, welk fteeds gereed was, om zulke vleijende erkendnisfen van haar gezag tot aan de uiterfte deelen van Italië te vergelden, zond curius nogmaal met zijn leger uit, die zich wederom in dat gewest zoo voortrefiijk gedroeg, dat de Thuriërs uit dankbaarheid den gemeensman c. aelius, die de verplichting der Romeinen om hun bij te ftaan het meeste had aangedrongen, een ftandbeeld oprichteden , en dat de Raad aan den zegevierenden curius de eer eener Ovatio toelegde. (O Na het eindigen van zulk eenen langen en bloedigen krijg tegen de Samniten, fcheen een volgend jaar naauwlijks iet meldingwaardigs op te kunnen leveren* Thands was een mededingend volk afge- (i) Aur. Vict. de vir. ill. c. 23. Pighii Ann, T. I. p. 404. K 2 in. boek IV. hoofdst. J. voor C. 280. J. van R. 4Ó3- Curius houdt eene Ovatio over de Lucaners. Einde van den eigenijken Sam» litifchen crijg.  148 romeinsche III. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. 289. J. van R, 463. J. voor C 288. J. van R 464- M. VALE Rius coa- afgeftreeden, wiens vermogen, om de krijgskosten uit te houden, zichtbaar was uit deszelfs weelde tot in hunne wapenen toe; wiens gevaarlijke beftrijding uit de menigte van deszelfs bosfchen en bergengten bleek; wiens woede tegen Rome aan deszelfs duure vervloekingen en ijslijke menfchenoffers kenlijk was; en wiens hardnekkigheid, na eene veelvuldige verbreking van alle verbonden, door de bloedigfle nederlaagen zelve nog heviger werd. (ij Alle huislijke oneenigheden hadden geduurende dezen vreeslijken krijg meestal gezweegen, of het geweld der wapenen had ten minsten het gemor der burgeren onhoorbaar gemaakt. Bij het zwijgen dier wapenen, welke nog nimmer zoo behendig, zoo dapper, zoo hardnekkig tegen Rome gevoerd werden, verhief zich weldra de rampzalige toon der burgertwisten. ' M. valerius corvinus en Q. ■ caedicius n o c tua, die als nieuwe Confuls voor het volgende jaar benoemd waren, ontlasteden het gemeenebest wel van CO FLOR* Lt I. C. 16,  geschiedenissen. 149 van eene talrijke menigte der onrustigfte burgers door het uitzenden van volkplantingen naar Ca/lrum, Hadria en Sena, (1) maar de veele duizenden , die anders jaarlijks te veld trokken, en zich thands bezwaarlijk aan het ftille genot der huislijke rust konden gewennen, maakten de bediening des rechts zoo bezwaarlijk, dat de gemeensman l. papirius het voorftel deed : „ om eiken Praetor jaarlijksdrie mederechters toe te voegen, die nevens hem de uitfpraaken over geldboeten zouden kunnen doen, en voords het opzicht over de gevangenhuizen en over de uitvoering der lijfftraffelijke vonnisfen zou• den hebben, om welke reden zij den naam van halsrechters f zouden dragen." (2) — Het getal der weerbaare mannen, die bij de fchatting van dit jaar werden op- (1) Caflrum, aan de Hadriatifc&ezee, in heiland der PraetutiSrs gelegen, werd,volgends Vell. Paterc. L. u c. 14 eerst in het begin van den eersten Cartbaagjcben' oorlog eene FLomeinfcbe volkplaii' ting. Iladiia ligt op dezelfde hoogte , Sena aai dien zelfden zeekant boven Ancona. (2) De aanltelling dezer Halsrechters wordt dooi powrowius de ecig. jur. laater gefteld. K 3 irr. boek IV. hoofdst. J. voor C. J. van R. 464. vinus en Q. CAïGI- eins rvoctua Co ff. f Triumvi* riCapita', les.  III. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C, a88. J. van R 464. J. voor C, 287. J. van R. 4°5. Q. Mar- C1CS TREWÜLÜS If. en p. cos- KELIUS AR. VlKA II. Cof. I50 romeinsche opgefchreeven en twee honderd drie en zeventig duizend uitmaakten, laat ons gemaklijk begrijpen, welk een bezwaarlijk huisbeftuur de Regeering aan zulk eene menigte vond. —- Bij deze fchatting werd q. fabius maxim us rullianus als het eerste lid van den Raad opgefchreeven ; eene eer, welke de oudfte dier eerwaardige vergadering genoot, en welke het geluk erflijk fcheen te maaken in het geflacht der fabiussen, want gelijk deze rullianus zijnen vader ambustus in die eer was opgevolgd, zoo liet hij ook dezelve vervolgends onmiddelijk voor zijnen zoon gurges over. (O Onder het volgende Confulfchap van q, biarcius tremulus en iv c o r n e- lius arvina, die beide voor de tweedemaal deze waardigheid bekleedden, liet zich het vuur eener burgertwist, welke reeds jaaren lang gefmeuld had en tot nog toe door hagchelijke veldtogten of moed benemende ziekten des Volks onderdrukt was, in lichte vlammen zien. De (O Freinsh. l. XI. c. 23.  geschiedenissen. 151 De woeker der rijken, de geweldenaarijen en wreedheden der fchuldeisfchers, en de ongelukkige toeftand van onvermogende ichuldenaars, welk alles weleer geweldige onrust in de burgerij verwekt had, was andermaal de reden van het lang gemor des geringen burgers, het geen zich nu flechts bij zekere aanleiding daartoe in luide klagten liet hooren. T. veturius, een dier ongelukkige Confuls, die zich in de Caudynfche engten hadden laten verrasfen, was in zulke bekrompene omftandigheden geftorven, dat zijn zoon, een fchoon en braaf jongeling zich genoodzaakt had gezien , om van zekeren c plotius het geld voor zijns vaders uitvaart op te nemen. Deze woekeraar, die reeds meerdere eisfchen op dit huisgezin had, vervolgde den jongeling, en dwong hem, om als flaaf vooi hem te werken, tot dat zijn arbeidsloon de fchuld zou gelijk gemaakt hebben, De ongelukkige veturius onder wierf zich gelaten aan den flaaffchen arbeid, maar zijn edel hart onderwierp zich geen Zins aan de fnoode begeerten van zijnet eerloozen meester, De fchandelijkfte ver K 4 202 III. BOEK IV. I00FDST» f voor C. 287. [. van R. 465. Schandalijk gedrag van eenen rijken woe« keraar. I  III. boek iv. hoofdst. J. voor C 287. J. van R J. voor C! aU. J. van R, 466. M. cr.au- dius mar cellüs en c. kaut1üs rutilus Of. CO zie D. IV. bl. 386"-33p. (2) Ibid. 152 romeinsche zoekingen vermogten op zijne deugd even min, als de onmenfchelijkfte bedreigingen en wreedfte mishandelingen. Hij 'ontworstelde de magt van den wellustigen ■ aterling en jammerde openlijk op de markt van zijns meesters wreedheid en fchande. Een dergelijk geval had wel eer het ganfche Volk in beweging gebragt CO : om zulk eene algemeene opfchudding op nieuw te voorkomen, lieten de Confuls den fnooden plotius openlijk naar de gevangenis brengen, en tevens alle fchuldenaars, die, in weerwil van eene Heilige wet daar tegen, (2) gevangen mogten gehouden worden, ontdaan. Deze oplettendheid wedcrhield wel de oogenbliklijke uitbarsting des misnoegens, maar nam geenzins den geheelen grond des gemors weg. Onder de volgende Con~ fuls ,m. claudius marcellus en c nautius rutilus trokken de Gemeensluiden zich de zaak der fchuldenaars aan, en eischten, wel verre van zich te vreden te houden met de hernieuwing der aan-  geschiedenissen. 153 aangehaalde wet, welke wel ligt weder overtreden zou worden, niets minder , dan eenen volkomene kwijtfchelding der" fchulden. De fchuldeisfchers kwamen hier ^ tegen met geene mindere hardnekkigheid J op en vonden overal bijftand, waar de goe- } de trouw zich belangeloos liet hooren. <3 Thands gebruikte het gemeen het uiterfte ■ middel om deszelfs zin te krijgen, het' geen tot nog toe, zoo vaak het gebruikt was , nooit mislukte.' Zij verlieten Rome en gingen op den berg Janiculus de voldoening hunner eisfchen afwachten. De nieuwe Confuls, m. valerius potitus en c. aelius paetus, die vóór deze uitwijking tot Overheden benoemd waren, gaven gaarne hun ongenoegzaam gezag aan ten Dictator q. horte n s 1 u s over, om deze burgergefchillen op de best mogelijke wijze bij te leggen. De Diélator, alle mogelijke zachtheic jegens de uitgeweekenen gebruikende, wisi niet flechts de ontruste gemoedereu tc bedaaren, maar tevens aan de begeerte de; Volks eene gansch andere wending te ge K 5 ven III. BOEK IV. 30FDST. , voor C. 2S6. , van R. 466. Jicwijking es Geïeens om e zaak er fchulen. J, voor C. 285. J. van R. 467. M. VALÏKIUS POTITUS en c. aelius paetus Cof. Q. HOR- te.nsius DiSlator i om de burgers te bevredigen.  III. BOEK IV. HOOFDST. J. voor ( 285. J. van I 467, f Plebiscita. Ï54 ROMEINSCHE ven: hij liet het zelve vrijmoedig alle bazwaaren voor den dag brengen, en ver^ wijderde alzoo de infpanning, welke zich " tot nog toe alleen op de kwaade fchulden ..gevestigd had. De Gemeensluiden, die reeds lang in een goed verftand met den Raad flonden, en misfchien thands tot hunne buitenfpoorige eisfchen alleen waren gekomen, om hun vertrouwen bij het gemeen te herftellen, fchijnen zelve den Dictator hierin behulpzaam geweest te zijn. Men kwam althands nu met geheel andere bezwaaren voor den dag: men klaagde, dat de wet, welke alle de Romeinen aan de volksbefluiten f onderwierp, overtreden werd, en men drong tevens op de hernieuwing dier wet aan, dat de Raad zich vooraf ftellig zou moeten verklaaren voor die voorftellen , waartoe het Volk in groote vergaderingen beiluiten zou.(1) Hortensius nambeidedezQ klagten door eene nieuwe afkondiging en bekrachtiging dier oude wetten weg, en • was (1) Beiden waren op voorftel van plblilius vastgefteld in het J. van R. 416. Zie D. IV. W. 345» 34<5.  geschiedenissen. 155 was daardoor reeds aanmerklijk in de bevrediging des gemeens gevorderd, wanneer de dood het gemeenebest van dezen ' bekwaamen Staatsman beroofde. Men benoemde nu den ftokouden q. '. fabius tot zijnen opvolger in het oppergezag, die het zelve voor de derde, maal aannam, en het geluk had, dat de vijandlijkheden der Volfiniërs een volkomen einde aan >de reeds bedaarde burgertwist maakten, fchoon dezelve van zoo weinig belang waren , dat de gefchiedenis ze ter naauwernood heeft aangeftipt. (1) Deze bevrediging der burgerij, welke nu wederkeerde naar haare wooningen, bekroonde het werk, door q. fabius rullianus maximus in den vrede en in den oorlog zinds vier en veertig jaaren verricht. Hij leefde zekerlijk na dezen tijd nog eenige jaaren, doch daar wij wel bericht vinden van de algemeene kostbaarheid zijner uitvaart, maar niet van den juisten tijd zijns doods, nemen wij deze gelegenheid waar, om den man, die (ï) Freinsh. L. XI. q. 14—29, Men zie over het duistere van dit tijdvak Piguu Ann. ad bof annos. III. BOEK IV. IOOFDST. . voor C. 285. [. van R, 467. q. FABIUS Dicïator II. Charakter van q. fa- B.Ui RULLIANUSMAXIMUS.  nr. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C. J. van R. 467. 156 romeinsche die zoo lang in onze gefchiedenisfen uitmuntede , in voorraad te vereeren. Rome was aan hem grootendeels haaren tegenwoordigen roem verfchuldigd. Zijn naam had Etrurie en Samnium doen beeven : zijn aanzijn aan het hoofd van legers, die reeds vernederd waren, was genoeg geweest, om trotfche vijanden angstvallig te doen vluchten. De zeldzaame vereeniging van den krijgsman en den Staatsman vond in hem plaats: zijn fchrander beleid in Rome's huisbeftuur deed hem den bijnaam van maximus verwerven. Te recht erkende het gemeenebest bij zijnen dood zijne verdiensten : de burgers bragten vrijwillig zoo veel toe, om zijn lijk met de pracbtigfte uitvaart te vereeren, dat zijn zoon op het geflachre offervee geheel Rome onthaaien kon. (ij Of evenwel de bron van zijne fchitterendfte daaden zoo zuiver, als derzelver uiterlijke glans, geweest zij, kunnen wij naauwlijks gelooven, hoezeer wij anders huiverig zijn, om onedele beginzelen te vooronderftellen bij roemrijke bedrijven. Zijne eerzucht en zijne in, (1) Auu.-ViCT. éevir. Ui. c. $3,  GESCHIEDENISSEN. 157 genomenheid met de ingebeelde voorrech, ten eener adelijke geboorte zijn toch zichtbaar in verfcheidene betrekkingen: gelukkig hield de eerste y hem rustloos in het ftrijdperk voor Rome 's roem, en hinderde de laatfte geenzins in eenen tijd, waarin men den Adel, na de vernietiging van deszelfs wezenlijke voorrechten, gaarne de genoegens eener ijdele inbeelding vergunde. VIJF- IN. BOEK IV. SOOFDST. J. voor C. 285. [. van R» 467.  VYFDE HOOFDSTUK. Inleiding. D E OORLOG TEGEN DE TARENTYNERS EN DEN KONING P Y R R H U S GEVOERD. 2ü als om Aretium te ontzetten , tastede nu de Conful de heiligfchennige vijanden aan, maar met zulk een ongelukkig gevolg, dat hij zelf met zeven Bevelhebbers van keurbenden en dertien duizend mannen, waaronder veele voornaamen waren, het leeven verloor. Op de droeve tijding van zulk eenen nadeeligen flag, werd n'. curius met een nieuw leger te veld gezonden. In plaats van eenen vijand, die ftout op zijne overwinning was, aan te tasten, voerde deze Veldheer zijne benden met voorbijgang van Aretium rechtftreeks in des vijands eigen onverdeedigd land , en nam aldaar voor Rome de geduchtfte wraak over den moord haarer afgezanten en den dood haarer krijgsluiden. Hij vernielde het ganfche gewest der Senoners zoo geheel te vuur en te zwaard, dat het zelve eene onbewoonde woestenij geleek. (1) De (O Polyb. L. II. c. 19. Waarfchijnlijk was curius thands Praetor, en had de andere Confut elders bezigheden, welke hem beletteden, zijnen Ambtgenoot te wreeken. Doch de gefchiedents van dit, het voorgaande en volgende jaar is zoo duisier, dat wij  geschiedenissen. 165 De woede over de vernieling van hun land, en het gevangen nemen of ombrengen hunner landgenooten, deed de Senoners onder het volgende Staatsbefluur van P. CORNELIUS DOLABBLLAenCN. DOMiTius calvinus Aretium verlaten, om tegen Rome zelf op te trekken, en op gelijke wijze de vernielende vlammen andermaal uit deszelfs daken te doen opgaan. Hun togt door het land van Rome 's bondgenooten vond echter geduurige verhinderingen verzwakte hunrtekrachten door veelvuldigen tegenfland. Ten laatften ftuiteden zij tegen een geducht heir, 't welk de Conful domitius had in het veld gebragt, en 't welk hun benevens de Bojers en verfcheidene Etruriërs , die deel in hunnen optogt genomen hadden, niet flechts tegenhield, maar zelfs aantastede en verfloeg. De uiteengeflagene vijanden verzamelden zich echter weder bij het meir, Fa- > dimonis genoemd, en zagen zich aldaar door nieuwen onderftaud van Bojers en Etru- wij de grootfte reden hebben, ons over het gemis van livius te beklaagen. L 3 ITT. B OEK v. ioofdst. f. voor C. 282. \. van R. 470. P. cornelius do- mbelia en CN. DOMInus CAL- y;nus Coff. Sla? bii '*adimor,it.  i66 romeinsche III. BOF.K V. hoofdst. J. voor C. 28a. J. van R. 470. J. voor C. 281. J. van R, 471- Q. aemtliüs papus en c. fa- BMCHJS Cof. Etruriërs onderfteund: maar hun vernieuwde moed was even onbeftand tegen een ander heir van den Conful cornelius, die hun zoo geweldig aanviel, dat 'er van de Senonifche Galliërs ten minsten niemand overig bleef, om zich te beroemen, dat zijne voorvaderen wel eer Rome hadden kunnen in brand Heken. Wel verre dat de geheime werkingen der Tarentyners tegen het gemeenebest door deszelfs nieuwe overwinningen zouden gefluit zijn, wisten zij door hunne bedekte onderhandelingen de verflagene Etrurièrs en Bojers niet flechts tot eene . herzameling hunne krachten voor het volgende jaar op te zetten, maar tevens een bondgenootfchap tusfchen de Bruttiërs, Lucaners en Samniten te bewerken tegen de roofzuchtige vijanden van geheel Italië, gelijk de Romeinen door dat bondgenootfchap genoemd werden. Q. aemilius papus en c. fAbricius, de Confuls des volgenden jaars, hadden dus het gemeenebest in eenen ftorm te redden, die van alle zijden met vereenigd geweld te zamen trok. De eerste trok Etrurie met een leger in en hield aan  geschiedenissen. 167 aan die zijde alles in een vreeslijk bedwang: de laatfte voerde zijne troepen tot ontzet van Thurii aan, welke ftad door de bondgenootfchaplijke krijgsmagt belegerd werd. Het gelukte fabricius, Thurii te ontzetten, het vereenigde heir te verflaan en zelfs de ganfche vijandlijke legerplaats te veroveren. Het laatfte viel echter den Romeinen zoo bezwaarlijk, dat zij deze verovering aan den onmiddellijken bijftand van den Krijgsgod toefchreeven. Hun bijgeloof grondde zich op deze bijzonderheid. Een forsch en moedig jongeling had het eerst de ftormtadders tegen het vijandlijke leger geplaatst, maar was bij deszelfs verovering niet te vinden. De Veldheer riep te vergeefsch den heldhaftigen knaap op, om zijne uitftekende daad te beloonen, en befloot uit dien hoofde, of maakte ten minsten zijn krijgsvolk wijs, dat mars zelf de vijandlijke legerplaats beklommen had. De behaalde overwinning was zeer belangrijk, twintig duizend waren 'er van het leger der bondgenooten omgekomen , vijfduizend, waar onder da Opperbevelhebber statius sta heiL 4 us, Hl. BOES v. hoofdst. J. voor C, 081. J. van R. 471. Fabrichj» anczet Thurii.  ith boek V. hoofdst. J. voor C 281. J. van R. 471. ' Openlijke viiandlijkheid van Tarentum- (1) Freinsh. L XU. c. 1-6. Fabricius zegepraalde, fchoon hij aan mars de verovering toekende. Fa/li Capitolini. l68 ROMEINSCHE us, krijgsgevangen gemaakt, en twintigveldteekenen veroverd. (1) Hoe veel reden de lafhartige Tarenty'ners ook hadden, om zich, nu vooral na het mislukken hunner bedekte Staatkunde , niet openlijk tegen Rome te verklaaren, het geen zich de nieuw vereenigde vijanden zoo vreeslijk van het lijf geflingerd had, bragt echter hunne eigene ligtzinnigheid dit voor hun zoo doodlijk geheim aan den dag. De zucht tot vermaaken, welke bij hun de overhand had genomen boven alle wezenlijke bedrijven van een werkzaam leeven , en het getal hunner feestdagen waarlijk grooter, dan dat hunner werk? dagen , gemaakt had, was de oorzaak dezer belangrijke ontdekking. Hun prachtigfte fchouwburg, waar het lediglopen-? de volk zich dagelijks vermaakte mt-.t de verachtlijke kluchten en laage poetfen van fchaamtelooze tijdverkwisters, was zoodanig ingericht, dat deszelfs fchitterende too-  geschiedenissen. ï6o tooneel, tegen over de haven geplaatst, een zeer ver uitzicht in den Tarentynfchen zeeboezem gaf. Van daar zag men 1 eene Romeinjche vloot van tien fchepen op ■ de haven aanzetten, J Eigene bewustheid van ilinkfbhe handelingen tegen het gemeenebest deed den Tarentyners denken, dat deze fchepen, waarover l. vaeerius het bevel voerde, van Rome waren uitgezonden, om hun over hunne verraaderlijke trouwloosheden te (haffen : terwijl eene geveinsde of wezenlijke onkunde omtrend de gevoelens der Tarentyners de Romeinen alhier Hechts eene veilige legplaats in eene gastvrije en vriendfchaplijke haven had doen zoeken. Wat evenwel het waare oogmerk der Romeinen met de opzending dezer kleene vloot naar Tarentum ook geweest mag zijn, dezelve had ten minsten dit gevolg, dat het gemeenebest deszelfs vijanden openlijk leerde kennen. Een zekere philocharis, wiens fchandelijke zeden hem den bijnaam van thais (i) biï da (i) Thais, was eene vermaarde Crietfcbe hoer, L 5 weIk m. BOES V. IOOFDST. . voor C, 281. . van R, 47'.  III. boek V. hoofdst. J. voor C, 281. J. van R. 47»' 1 i^o romeinsche de Tarentyners deeden dragen, beweerde openlijk: „ dat een oud verdrag den Romeinen verbood het voorbij varen van het voorgebergte Lacinium, en dat men dus die onbefchaamde zeefchuimers te keer gaan en hunnen hoogmoed met geweld vernederen moest." Zonder het minste onderzoek naar dit voorgegeven verdrag gaf het brooddronken Tarentynfche volk den verachtlijken philocharis luidruchtig gelijk. De Romeinen, die om geene vijandlijkheden, voorzeker om zulk eenen oogenbliklijken aanval niet gedacht hadden , begaven zich op het gezicht van den gewapenden zamenloop der Tarentyners uit hunne haven, maar waren niet in ftaat het nazetten hunner fnelle fchepen te ontkomen. De helft der Romeinfche vloot viel den Tarentyners in handen , die vier fchepen in den grond boorden, waarop zich ook de Vlootvoogd bevond, en welke de ganfche Atbeenfcbe jongelingfchap aanhaara onedele bekoorlijkheden kluisterde, voords a l e x a nder op zijnen kruistogt vólgde, en ten laatften nog de geraaaltn van ptolemaeüs werd. Bas^e. D«3 C'it.  GESCHIEDENISSEN. I^I en één fchip in hunne haven opbragten, waar van zij het krijgsvolk ombragten, en het overige fcheepsvolk tot llaaven verkogten. (O De Tarentyners aldus openlijk voor hunne gezindheid tegen Rome uitgekomen zijnde, tasteden nu rechtftreeks de Thuriè'rs aan, hun verwijtende, dat zij de Romeinen in deze gewesten van Italië hadden gebragt, door liever bij die woeste veroveraars, dan bij hunne eigene aanverwanten en nabuuren befcherming te zoeken. Deze ftad viel hun in handen, derzelver voornaamfte burgers werden door hun verjaagd, de Romeinfche bezetting had eenen vrijen aftogt bedongen, en vooi het overige werd alles geplunderd. Zeer groot was de verontwaardiging van den Romeinfchen Raad over dezen onverhoeden en kwaadaardigen aanval : maar hoe luid het bloed der gefneuvelde ben den en het verlies van vijf fchepen ook it deszelfs vergadering om wraak riep, nog thands was het,bij de nieuwe zamenfpanninj van zoo veele vijanden,gevaarlijk, derzeive geta (O Freinsh. L. xh. 0 7, 8. III. BOEK V. hoofdst. J. voor C. 281. J. van R. 471. Thurii door de Tarentyners ingenomen. Gezantfchap naar, Tarentum, j 1 l  TfS romeinsche III. BOEK V. HOOFDST. J. voor C 281. J. van R 471. Mishandeling der Roméinfche afgezanten. getal door dezen te vermeerderen. Men befloot, deklagten der billijkheid dooreen gezantfchap te Tarentwn te doen hooren , ' en eer men tot eene oorlogsverklaring • kwam, in onderhandelingen aan te dringen op eene vrijgeving der als flaaven verkogte Romeinen, op eene uitkeering of fchaadeloosftelling der geplunderde goederen aan de Thuriërs , op de terugroeping der ballingen in hunne ftad, en eene uitlevering der aanleggers dezer vijandlijkheden in de handen der Romeinen. Naauwlijks vonden de afgezanten, aan wier hoofd l. postumius was, toegang tot de volksvergadering, welke, daar het thands weder een feestdag was , in den fchouwburg bij een was en meer eenen gemengden hoop van baldaadige en brooddronkene ligtmisfen, dan eene ftaatige bijeenkomst geleek, om over 's Lands belangen -te handelen en een eerwaardig gezantfchap op te wachten. Bekend met het trotfehe charakter van postumius (O en met ^e algemeene ernsthaftigheid der Romeinen valt het ons gemaklijk (l) Zie boven bladz. 131. 132.  geschiedenissen. i73 lijk naar te gaan, hoe hoogstbeleedigd hij , die zich reeds driemaals als Conful in den Raad en in het veld had geëerbiedigd gezien, zich moet gevoeld heb* ben, wanneer men hem, zoo dra hij den mond opende om zijnen last uit te brengen, eenpaarig befpottede, en, in plaat! van eenig andwoord, een luidruchtig gelach over zijne gebrekige voordragt ir het Grieksch liet hooren. Buiten ftaat. zoo wel door hoogst gefteegene gramfchap als door zijne mindere vaardigheid ir de Griekfche taal, zich naar waarde ove zulk eene mishandeling te uiten, verlie postumius met zijn gevolg den fchouw burg. Als ware echter de beleediging de Romeinfchen naams en de fchending vai het geheiligd recht der volken nog nie tot eene genoegzaame hoogte gebragt zo onderftond zich zekere baldaadig lchurk, philonides geheeten, de achtbaaren tabbaard van den ftaatig ai tredende gezant te bewateren. He verfoeilijke volk juichte eenpaarig de zen gruwel toe, dien men anders aa de fchaamteloosheid van éenen verach lijken rekel zou hebben toegefchreevei Po ITTj BOEK ' IV. HOOFDST. J. voor C. 281. J. van R« 471. l f t 5 1 t 5 h 1 t ■ ). J-  III. BOEK V. HOOFDST. J. voor C 281. J. van R 471. J. voor C 280 J. van R '472. L. AEMILIÜS bar- bcla en q. marciu6 PHIL1PPUS Cojj If4 romeinsche Postumius keerde zich hierop met de diepfte verontwaardiging om en zei, in de taal des Romeinfchen bijgeloofs , ter' Wijl hij zijnen bezoedelden tabbaard vertoonde : ,, wij nemen dit, o fchobbejak, voor een voorteeken aan, dat ons meer zal gegeven worden, dan wij nu geëischt hebben." Maar wanneer zich het algemeene gefchater hier over flechts verdubbelde en de dolle dronkene menigte fchandliederen tegen geheel Rome aanhief, vervorderde postumius zijnen weg na het uitfpreken van deze nadruklijke woorden : „ lacht nu vrij, o Tarentyners, hierna zult gij weenen, wanneer gij dezen tabbaard met veel bloeds fchoon zult moeten wasfchen." (1) De bijlbundels waren reeds in de handen van l. aemilius barbula en q. marcius philippus overgegaan , wanneer het gehoonde gezantfchap te Rome wederkwam. In plaatze van den Raad eenig andwoord op deszelfs eisfchen :terug te brengen , vertoonde postumius zijnen tabbaard, tot welks reiniging CO Diom. hal» Excerpt. Legat. p.743.  geschiedenissen. 175 ging opzetlijk geene moeite gedaan was, en voegde daarbij een verhaal van den veelvuldigen 1'maad en verongelijking, welken de afgezanten zoo wel van het ganfche volk, als van enkelde onverlaaten hadden ondergaan. •Het kwam bij den Raad in geene be-1 denking, of men zulk een hoonend on-; gelijk aan het Gemeenebest ook fcen ftreng-' ften zou wreeken , maar het verdiende de ernftigfte overweging of menden Staat, die zich weder door vijanden omringd zag, zou durven waagen aan eene hagchelijke verdeediging van deszelfs eer. Ganfche dagen hield men zich met een rijp beraad bezig, of men eerst den algemeenen opHand van nabuurige volkeren zou dempen, dan of men térftond Tarentum den oorlog aan zóu doen. Tot geene eenpaarigheid van gevoelens hierin kunnende komen, nam men ten laatHen de onderfcheidene Hemmen op, welker meerderheid befliste, om 's Volks toeflemming tot den Tarentynfchen krijg te vragen. De menigte, welke meestal naar wezenlijk of ten minften fchijnbaar recht oordeelt,zonder iu. BOEK v. 100FDST. [. voor C 280. [. van R, 472De oorlog egen de 'arenty ■ ters verjaard.  m boek V. hoofdst. J. voor C. 280. J. van R. 472. Gedrag der Tareri' tyners. 1?Ó romeinsche der ooit ftaatkundig te denken, lettede alleen op Romers gefchortdene eer en eischte eenftemmig derzelver herftelling. (1) Van dit befluit werd onmiddelijk kennis gegeven aan den Conful aemilius , die zich reeds met een leger tegen de zamenverbondene vijanden in Samnium bevond , en tevens Heilige last gegeven, om alles, wat hij thands mogt voorhebben, agter te laten , ten einde den Tarentyners door de rechtvaardigfte wapenen tot eene voldoening voor de fchreeuwendfte mishandelingen te dwingen. Thands bekwam Tarentum voor één 00genblik van deszelfs bedwelmende ligtzinnigheid. Het aanrukken van een aanzienlijk leger , het geen door lagchen noch door fpotten was af te weeren, deed de lloute onbedachtheid van dit volk weldra veranderen in eene even fchandelijke angstvalligheid. 'Er fchoot nu geene andere keuze voor de Tarentyners over, dan zich aan de eisfchen van Rome te onderwerpen of eenen oorlog te beginnen met eene krijgs- (i) Dion. Hal. Excerpt. Legat. p. 744*  GESCHIEDENISSEN. iff Üjfhadden willen houden, en welke hun echter thands rechtftreeks dreigde. Even ongezind, om de dartele vermaaken van hun weelderig leéven op te offeren aan alle de moeilijkheden van eenen geduchten krijg,'. als om den Romeinen, wien 2ij als onbefchaafde en onkundige menfchen met de diepfte verachting befchouwden > eenig genoegen te geven > namen, zij tot een middel toevlucht, het welk hun toefcheen, hun van de Romeinen op eene krachtdaadige wijze te zullen bevrijden, zonder dat zij zich met de krijgsbezwaaren zouden te bemoeijen hebben. Dit middel kwam hun des te noodzaakelijker voor, daar zij toch wanhoopten, van met de ongemeende infpanning hunner eigene verzwakte krachten ooit den Romeinen te zullen kunnen ftaan, en zich nu nog vleidden $ dat dezen, op het hooren van hunnen aanzoek om vreemden bijftand, zich liever met hun op zachter voorwaarden zouden willen vereenigen, dan den tegenwoordigen Koning van Epirus in Italië afwachten, wiens voorzaat zij, fchoon die min beroemd was geweest, weleer ontzien hadden, (i) Een (i) Men zie over de invallen van alexan» V. DEEL. M ss» IIL BOIÜ V. HOOFDST. f. voor Ctf 280. [. van ï\t 472.  III. Boek V. hoofdst. J. roor C, 280. J. van R 47*. Gedrag van zekeren mf.to? te Tarentum. 178 ROMEINSCHE Een hunner braaffte burgers, m e t 0 rt genaamd, liet zich door het fchijnfchoone van dit middel geenzins zoo verblinden, dat hij het hoog gevaarlijke daarvan voor de onaf hanglijkheid van Tarentum voorbij zag: in tegendeel zeer duidlijk begrijpende , dat het gedaan is met de vrijheid van eenen Staat, die zijne diepbedorvene gefteldnis moet ftaande houden door den bijftand van heerschzuchtige, vreemde Mogendheden , poogde hij zulks zijne medeburgers eensgelijks te doen bezeffen. In plaatze van hier toe eeneernftige aanfpraak te doen, fchikte hij zich naar den geest der Tarentyners. In de houding van een dronken mensch, met eene verwelkte krans op het hoofd ,eene fakkel in de hand en door eene fluitenfpeelfter gevolgd, zich in de volksvergadering begeven hebbende, trok hij weldra de aandacht der burgeren van hunne gewigtigfte raadpleegingen af. Elk vond behaagen in de klucht en gaf zulks door luidruchtige gefchater te kennen; zomin i- Ber van Epirus In Italië, en over het voormaalig gedrag van Farsntum D. IV. bl. 3»» *«"•> 3Óo, 384-386.  geschiedenissen. 179 rhigen fchreeuwden hem toe, dat hij eens raar de wijs der fluitenfpeelfter zingen zou. Zich nu houdende , als wilde hij zulks doen, maakte me ton van de ftilte, welke hierdoor onder het Volk kwam, gebruik, om den Tarentyners toe te roepen : „ gij doet wel, dat gij elk laat danzen en zingen, dien het nog maar lust, en zult wijs handelen, wanneer gij u allen van deze vrijheid bedient, want als p y rr h u s in de ftad is, zullen wij naar andere pijpen moeten danzen." Men gevoelde dezen trek, en men begon het genomen befluit reeds te herkaauwen : maar die genen, die wel wisten, dat zij als aanftookers der vijandlijkheden met de Romeinen zouden uitgeleverd worden, wanneer men den weg der onderhandelingen infloeg, wierpen meton gezamenlijk de vergadering uit, en beftraften het Volk, dat het zich alzoo liet befpotten. (O De tegenwoordige Koning van .Epirus was alom vermaard om zijne krijgsbe- kwaam- (0 Plut. in Pyrrh. p. 390. M a lil. boek v. hoofdst. j. voor C. 380. J. van R. 472.  III. SOEK V. hoofdst. J. voor C, 280. j. van r 472. Afkomst van pyr- RHÜS. l3o romeinsche kwaamheden, welke ten vollen beandwoordden aan zijne afftamming van den vereeuwigden achilles, De zoon van dien Griekjehen Held, neoptolemus, had zelf zich een throon in dat gewest opgericht, die onafgebroken door zijne afftammelingen bezeten was, tot dat aeacides, de vader van den tegenwoordigen Vorst, dien door het misnoegen des Volks had moeten ruimen. Pyrrhus, toen nog een zeer kleen kind zijnde, was door glaucias, den Koning van Illyricutn, aangenomen, opgevoed, en voords in zijn twaalfde jaar reeds met geweld op den vaderlijken throon herfteld. Een nieuwe opftand zijner onderdaanen had hem in zijn zeventiende jaar het rijk echter doen ontvluchten, tot dat hij door den bijftand van den Aegyptifchen Koning ptolemaeus en van zijnen fchoonbroeder demetrius andermaal in het zelve herfteld was. Intusfchen was hij groot geworden in de leerzaame fchool des tegenfpoeds, en had zich zoo wel door den roem zijner oorlogsdaaden , als door zijne naauwe betrekkingen met veel ver-  GESCHIEDENISSEN. l3l vermogende Vorsten, ontzaglijk gemaakt niet flechts bij zijne onderdaanen, maar tevens bij zijne nabunren. (i) Zijne krijgshaftigheid en eerzucht ver- • gunden hem echter geene rust op zijnen wel gevestigden throon : met den geest der Macedonifche veroveraars bezield verlangde hij naar eene uitbreiding zijner Staaten, en was hem het verzoek der Tarentyners, om hun tegen de Romeinen te hulp te komen, hoogst aangenaam, wijl hem hier bij terftond het bezit van Tarentum, de overwinning der Romeinen en de verovering van gansch Italië en Sicilië voor den geest kwam. De Tarentynfche afgezanten, die hunnen toegang tot den Koning met kostbaare gefchenken vergolden, riepen zijnen bijftand in uit naam van alle de Griekfche fteden van Italië, en verzekerden, dat het hun alleen te doen was om zijne uitmuntende krijgsbekwaamheden, daar hij bij zijne overkomst een heir van twintig duizend ruiters en drie maal honderd en vijf- (i) Plut. in Pyrrho p. 383, 384. Justi: L. XVII. c. 3, M 3 in. BOEK V. IOOt'DST. ;. voor C. 280. [. van R, 472. Tarentynfche afgezanten bij PYRRtiUS.  III. boek V. hoofdst. J. voor C. 280. J. van R. 472. Aanmerklijk gefprek van cineas met pyrrhus. l82 romeinsche vijftigduizend voetknechten, uit Lacaners, Mesfapiërs, Samniten en Tarentyners beftaande, gereed zou vinden, om onder zijn geleide Rome te verdelgen. (1) Pyrrhus was alleen niet ingenomen met deze nieuwe uitzichten zijner eerzucht, zijne eigene onderdaanen fpoordemhem tot dezen togt aan, even als of hunne eigene onderwerping daar door draaglijker of min onteerende worden zou, wanneer ook andere volkeren zich voor hunnen Meester moesten nederbuigen. Cineas, een leerling van den weergadeloozen Griekfchen redenaar demosthenes, en door wiens welfprekendheid pyrrhus betuigde meer fteden veroverd te hebben, dan door zijne wapenen, was de eenige, die van zijne gemeenzaamheid met den Koning een gebruik maakte, hetgeen duidlijk uitwees, met welk een medelijden hij de verbijstering der eerzucht van zijnen meester befchouwde. Hij hield naamlijk dit gefprek met hem. — ,, Wat zullen wij na de overwinning der Romeinen doen? Italië veroveren. — Wat dan? (O Plut. in Pyrriio p. 390.  geschiedenissen. I83 ^an5 _ Het rijke Sicilië vermeesteren. Zullen wij dan uitfcheiden ? — Neen, dan zal Carthago en geheel Africa bukken. — Al verder! —- Dan zullen wij, andwoordde pyrrhus grimlagchende, met eikanderen eten, drinken, praaten en vrolijk zijn. — Waarom, voerde hem hierop c ine as toe, kunnen wij dat zelfde thands niet doen, zonder dat het ons zoo veel zweets en bloeds behoeft te kosten?" CO Deze wijze aanmerking van cineas maakte wel eenigen indruk op het hart des Konings, maar geen genoegzaam uien, om dien zijner eerzucht uit te wisfchen , welke, volgends den Dichter e n« nius, eene nieuwe bemoediging in de Delphifche Godfpraak zou gevonden hebben, daar dezelve, op eene dubbelzinnige wijze, de everwinning der Romeinen var, pyrrhus voorfpeld had. 00 On (O PluT. in pyrrho p. 391. Ca) Aio, te, AZacida, Romanos vincere poffè, ii het bedoelde vers van en nius door cicero Qde t#v. L. U. e. 56) aangehaald. Schoon cicero grondige redenen aanvoert tegen de echtheid deze QoJfpraak, i§ het echter zeker, dat alle G.Qdfpraa. M 4 * IÏT. boek V. HOOFDST, J.voor C 280. [. van R 472. I \  III. 80 EK V. HOOFDST. J. voor C. 280. J. van R. 472. Overwinningen der Romeinen. 184 romeinsche Om te beter zijn oogmerk voor de Tarentyners te verbergen, vorderde hij geveinsdelijk van hun eene verzekering, dat zij hem, na den beweezen dienst, terflond naar zijne eigene Staaten zouden laten te rug keeren, en, om eenige gijsfelaars voor hunne goede trouw in handen te hebben, hield hij een gedeelte des gezantfchaps bij zich onder voorwendzel van huane hulp te behoeven. (1) Geduurende deze buitenlandfche onderhandelingen , welke den Romeinen, aan wien ze weldra bekend werden, alle -hoop op eene redenlijke voldoening voor den geleeden hoon benamen, vierde de Conful aemilius hunne wraakzucht bot, in de plundering der Tarentynfche landerijen , in de beftorming en verovering van verfcheidene Griekfche lieden, en in geheel Mesfapia fchrik aan te jagen. Nog on- ze- hen in gevallen, wier uitkomst zich door de fchrandere Priesters niet waarfchijnlijk liet gisfen, zulk eenen dubbelzinniger: toon aannamen, als wij door de lijdende en werkende beteekenis van het woord overwinning in onze taal eenigzins meenen begrijplijk gemaakt te hebben. Zie D. I. bl. 469. (Q Zonar. F*. VIII.  geschiedenissen. 185 zeker omtrend den uitflag van hunnen aanzoek in Epirus, hadden de twijfelmoedige Tarentyners zekeren agis het opperbevel hunner krijgsmagt gegeven, daar in tusfchen die man een groote aannader geweest was, om vrede met Rome te houden; en voords van verfcheidene vrij gegevene krijgsgevangenen hoorende, hoe menschlievend zij door de Romeinen behandeld waren, begon 'er reeds in Tarentum een algemeen verlangen te rijzen, om zich Hechts op de best mogelijke wijze met hun te bevredigen, (i) De landing van c ine as met drieduizendmannen, door pyrrhus vooraf naar Tarentum gezonden, bragt echter weldra eene verandering in de denkbeelden dezer vijanden. Aan agis werd door hem het bevel over de krijgsmagt afgenomen, het zelve werd in handen gefield van eenen der afgezanten, die met hem uit Epirus waren te rug gekomen, en kort daarop kwam een ander Bevelhebber , milo geheeten, op naam van pyrrhus de bezetting van het kafteel en de £1) Freinsh, L. XII. c. 17. M 5 Hl. BOEK v. HOOFDST. f. voor C. 280. J. van R. 472. Landing van ei- NEAS.  III. BOEK v. HOOFDST. J. voor G 280. J. van R, Afrogt der R». tueinen. l86 romeinsche de wallen van Tarentum door 's Konings troepen vragen. Gemaklijk hadden de burgers nu reeds kunnen inzien, wat 'er van hunne onafhanglijkheid worden zou onder den bijdand van eenen veroveraar, maar in plaats van zich in tijds hier tegen door eenen vrede met de Romeinen te beveiligen, gaven zij gewillig de ftads bezetting aan de Epiroten over, zich verheugende van den last der beftendige wachten en togten ontflagen te zijn. (1) Deze aankomst van overzeefche troepen deed aemilius om een veilig winterkwartier voor zijn leger denken. Het zelve in Apuïie willende zoeken was hij verplicht,-een fmal pad tusfchen fteilerotzen aan den eenen en de zee aan den anderen kant langs te trekken. Als dit hem allerbez waarlijk st gemaakt werd door de vijanden , die hem met fchepen vervolgden , van welken zij door middel van zekere werktuigen eene hagelbui van flee» nen en pijlen op zijn voordtrekkend heir Wierpen, zonder dat het zelve den minften wederftand tegen dezen volkvernie- (1) Freinsh. L. XII. c. 2c  geschiedenissen. 187 lenden aanval kon doen; liet de Conful alle de Tarentynfche krijgsgevangenen op de zijde zijner benden gaan , welken hij hier door volkomen beveiligde, wijl de Toren-' tyners hunne land-en ftadgenooten niet, konden ontzien, zonder tevens de Romeinen te fpaaren. (i) Zijne benden alzoo in veilige winterkwartieren gebragt hebbende, begaf aemilius zich naar Route, alwaar hij zijnen Ambtgenoot marcius in zegepraal over zijne overwinningen , in Etrurie behaald, zag wederkeeren. (2) In den tegenwoordigen hagchelijken toeHand voor het gemeenebest benoemde het Volk p. valerius laevinus en TIB. coruncanius tOt Confuls VOOT het volgende jaar. (3) De laatfte was geen Romein van geboorte; hij was af komftig -uit de vrijftad Camerium, en dus alleen uit hoofde zijner uitftekende verdiensten tot de hoogfte waardigheid in den Staat verCO Frontin. Strategf L. 1, c 4, ex. 1. (2) Fafti CapitoUni. (3) Fafli Confulares. Plutarchus noemt den eersten verkeerdiijk albinus, (in PuiiiRiio .p. 3*-0 III. boek v. ioofdst. [. voor G, 280 |. van R, 47*. |. voor C. 279. }. van R. 473- P. valerius laevinus en tib. coruncanius Cof.  III. boes V. HOOFDST. J. voor C. 379. J. van R. 473- De Proletarii in dienst genomen. (1) Tacit. Ann. L. XI. c. 24. (2) Zie D. I. bl. 342, 343. 188 romeinsche verheven. (1) Hetlot wees hem het krijgsbeleid in Etrurie toe, zijn Ambtgenoot zou tegen Tarentum optrekken, terwijl aemilius als Proconful naar zijn leger te rug keerde, om het zelve aan te voeren tegen de bewooners van den uiterflen hoek van Italië, aan de zijde der Hadriatifche zee, de Salentynen, die zich voor Tarentum verklaard hadden, en de beste gelegenheid hadden, om eene landing van pyrrhus te bevorderen. Had men tot nog toe in Rome uit eene wijze ftaatkunde het behoeftigfte gedeelte des Volks, het welk in de laagfte Clasfis te huis behoorde, uit den krijgsdienst gehouden , om alzoo eenen edelen naarijver tusfchen de min en meer vermogende burgers uit laagere {landen te verwekken: (2) thands oordeelde men, dat de buitenge ivoone gevaaren, die Rome dreigden, veilig eene uitzondering op dezen vastgehouien regel mogten maaken. De Proletarii, die tot nog toe genoeg fcheenen te verrichten , wanneer zij den Staat flechts bevolk-  geschiedenissen. 189 volkten, werden nu mede in den krijgseed genomen en op 's Lands kosten gewapend, om de ftad tegen allen aanval te verdeedigen, terwijl alle de keurbenden, welken eene ftrenge werving had bij een kunnen brengen, in het veld werden gezonden. Eene voorzorg, welke Rome echter weinig zou hebben mogen baaten, wanneer het goed geluk haar in de duisterde omftandigheden geene Veldheeren gegeven had, wier gelijken men bezwaarlijk in de gefchiedenisfen van andere volkeren vindt. Waren 'er fabiussen, papiriussen en valeriussen,die het hardnekkig Samnium te onder bragten, thands was het gemeenebest curi- ussen, fabriciussen en corun- caniussen rijk, die, zonder op hunne geboorte of op hunne bezittingen zich te kunnen verheffen , groot waren door hunne deugden, trotsch op hunne verachting van den rijkdom, en even gefchikt, om de wapenen van eenen veroveraar te verftompen, als om zijne verleidende fchatten te verfmaaden. (i) InCO Feeinsh, U XII. c. 22. Hf. boek v. ïoofdst. f. voor C. 279. [. van R. 473-  III. boek V. hoofdst. J. voor C. 279J. van R. 473. Ongeduld van pyrrhus. Schipbreuk van pyrrhus. ÏQO ROMEINSCHE Intusfchen was pyrrhus, verwittigd door C ine as van de gemaklijkheid , waarmede de Tarentyners zich reeds het bevel over de bezetting hunner ftad hadden laten ontnemen, met eene veel geduchter krijgsmagt aan boord van een groot aantal van galeijen en andere fchepen gegaan, na dat hij het bewind zijner eigene Staaten aan zijnen zoon j eenen jongeling van vijftien jaaren, had aanbevolen, (i) Zijne onrustige begeerte naar vreemde veroveringen, deed hem zoo wel het nog ongunftige jaargetijde, als de onvolwasfenheid van zijnen ftedehouder vergeten. Zonder de komst der lente aftewachten, ging hij met twee en twintig duizend voetknechten , drie duizend ruiters, twintig duizend elephanten en vijfhonderd boogfchutters en flingeraars in zee. Deze voorbaarigheid had hem echter fchier zijn eigen leeven gekost. Een noordlijke ftorm verftrooide zijne vloot en dreef haar uit de coers. De galei, waarop hij zich bevond, was door haare grootCO Justin. L. XVIII. c i.  GESCHIEDENISSEN. IQI grootte beter beftand tegen den flag der golven, en werd door de bekwaamheid zijner bootsluiden op de haven van Ta 1 vtntum aangeftuurd. Eenige kleenere fche- ■ pen, welke hem nog waren bijgebleeven, konden het voorgebergte van Japygium niet te boven komen, en ftrandden ongelukkiglijk op de klippen van dat land. Op het oogenblik, dat *s Konings vaartuig de gewenschte haven zou bezeilen, ftak 'er een landwind op, die het zelve weder eensklaps in de holle zee dreef, en de doodlijke vrees voor fchipbreuk met verdubbelde kracht vernieuwde. In het gezicht van een land te vergaan, het geen hij wenschte te veroveren, was voor 's Konings geest ondragelijk: hij fprong in zee en zwom met het grootfte lijfsgevaar tegen den flag der golven op. Zijne vrienden en lijfwachten zwommen hem na, zonder hem de minste hulp te kunnen bewijzen : met het aanbreken van den dag , wanneer de wind ging liggen, bereikte hij, gansch afgemat van krachten , maar gansch onbezweeken van moed, het Mesfapifche ftrand, alwaar hij allen dienstvaardigen bijftand vond, dien hij hoog noo- IH. BOEK V. IOOFDST. . voor C. a 79[■; van R, 473.  III. boek V. hoofdst. J. voor C. 079. J. van R. 473- Uiterlijk voorkomen van PYHRIIUS. ipa ROMEINSCHE noodig had. Door behulp der ftrandbewooners van dit gewest werden 'er nog verfcheidene fchepen behouden met twee duizend voetknechten , eenige paarden en twee elephanten : de overige krijgsmagt ftrekte nog ten fpel van zee en winden , of was reeds gedeeltelijk door fchipbreuk vernield. Met dit kleene heir trok pyrrhus op Tarentum aan en werd aldaar ingehaald door cineas, die hem met zijn krijgsvolk was te gemoet gekomen, terwijl de ganfche burgerij hem als haaren verlosfer met onmaatige blijdfchap begroetede en verwelkomde. (1) Pyrrhus had evenwel niets aanvallig in zijn voorkomen. Zijne ganfche houding was zelfs meer forsch, dan achtbaar. Eene ontzettende fpeling der natuur had hem , in plaatze van afgefcheidene tanden , twee doorgaande en buiten het tandvleesch verre uitflekende kaakbeenderen gegeven, waarop flechts eenige groeven, als tanden verbeeldende, zichtbaar waren. Zoo geheel krijgsman zijnde , dat hij Ci) Pi.ut. in Pyrrh. p.391? 39a. Afpiak. excerpta. Stimnit,  geschiedenissen. 103 hij eenmaal gevraagd, wien zijner zoonen hij zijnen throon zou nalaten, aan den genen , andwoordde, wiens zwaard hetfcherpfte is, en zich geheel op den krijg toeleggende, als ware het menfchenmoorden het hoogde toppunt der menfchelijke vatbaarheid en beftemming, was hij weinig bedreeven in die befchaavende kunften , welke de zeden verzachten en denmensch alle woestheid benemen. Men liet hem eens twee uitmuntende toonkunftenaars hooren en vroeg hem naar zijne voorkeur : maar in plaats van te andwoorden, hield hij eene lofïpraak over een bekwaam krijgsman. Zijne uiterlijke houding was intusfchen vreeslijker, dan zijn hart, het geen , voor edelmoedige gevoelens vatbaar, boven alle laage wraakzucht verheven , en ongenaakbaar voor laster en agterdocht was. De hoogmoed zelf, hoe fchijnbaar onaffcheidlijk van eene verkeerd gerichte eerzucht, vond g'eenen toegang in zijnen geest: na de roémrijkfte krijgs bedrijven noemden hem zijne onderdaa nen hunnen Adelaar: „ dan zijt gij mijni vleugelen , was zijn andwoord, zondei welken ik niet zou van den grond geko V. deel. N mei III. BOEK V. 1O0FDST. J, voor C, 279. J. van R. 473- I  lil. BOEK V. hoofdst. J. voor C. 279J. van R. 473- VerbeteringendoorPYRRHUS te Tarentum. I94 ROMEINSCHE men zijn." Het menschlievend medelijden , niet minder vreemd bij eenen forfchen krijgsman , als de nedrigheid bij eenen eergierigen veroveraar, was hem zoo uitftekend eigen, dat hij zelf met eigene handen den miltzuchtigen zekere hulp bewees. Eerzuchten ongeftadigheidwaren zijne grootfte gebreken. De roem van bezwaarlijke overwinningen was hem meer waard, dan het bezit van moeilijke veroveringen , en geduurig nieuwe ontwerpen ter uitbreiding van zijn gezagmaakende en uitvoerende, liet hij het uitgevoerde drijven, even als een gelukkig fpeler, die, op het fpel verzot, nooit denkt om het genot van zijn gewonnen geld. (1) Een Vorst van zulk een charakter mogt juist gefchikt zijn, om Romeinen te beftrijden , geenzins kon hij in verwijfde Tarentyners genoegen vinden of hun op den duur behaagen. Binnen weinige dagen (1) Aldus geeft plut archüs hei charakter van 'yrrhus op. (p. 384> 387, 388, 40°-) JusriN. L. XXV. c. 4. Cicero maakt ergens geivag van eenige gefchiften van pyrrhus over da krijgskunde. (Epiit. ad divers. L. IX. Ep. 25 )  GESCHIEDENISSEN. 195 gen zag hij, die zijne oplettende oogen op de burgers hield, vooral orn te zien , welk gebruik men van hun in het veld zou kunnen maaken, dat Tarentum, ten zij de burgerij de wezenlijkfte hervorming on-, derging, zoo weinig verdeedigbaar was, dat het deszelfs verdeedigers te gelijk met zich verderven zou. Van tijd tot tijd kwamen zijne verftrooide fchepen aan land, en vermeerderden zijne aankomende benden het gezag, het welk hij tot zulk eene hervorming behoefde. Nu liet hij zijn ingehouden misnoegen over de. fchandelijke leefwijze der burgers blijken , door terftond alle openlijke plaatzen te fluiten, waar de ledig gaande jeugd den dag met wandelen en beuzelen doorbragt, door tevens alle gastmaflen en drinkgelagen te verbieden, en de volksvcrmaaken binnen zeer maatige perken terug te brengen. Voords opende hij oefenfchoolen van wapenhandel voor de jeugd en Helde niets minder , dan de doodfhaf op jongelingen , die dit onderwijs verzuimden. Eindlijk hield hij eene ftrenge legerwerving, waarbij hij de grootfte en welgemaaktfte N 2 man- iir. BOEK v. HOOFDST. [. vo. r C. 179. f. van R. 473.  III. boek V. hoofdst. J. voor C. 279. J. van R 4-73- Misnoegen der Tarenty ners over zijn beduur. (1) Front. Strateg. L. IV. c. I. ex. 3. (2) Plut. in pyrrho p. 392. Appian. Excerpt. Samn, I96 ROMEINS CHE manfchap alleen liet aannemen, verzeke^ rende, dat hij zelfs 'er wel goede foldaaten van maaken zou. (O Het verbod, om op hunne wijze vrolijk te zijn en onbelemmerd te leeven ; de ftrengheid zijner krijgstucht, zoovolftrekt ftrijdig met alle voorige losbandigheid; en het woest gedrag zijner lijfwachten, die naar eigen welgevallen hun verblijf in de huizen der burgeren namen en zich allerleie vrijheden tegen derzelver vrouwenen dogters veroorlofden , deeden de Tarentyners weldra onderling bitter klaagen, dat zij, in de verwachting van eenen verlosfer, eenen onderdrukker in hunne ftad hadden gehaald, wiens overheerfching zij niet wederftaan, maar alleen ontvluchten konden. De verhuizingen uit Tarentum werden ook fchierlijk zoo algemeen, dat pyrrhus daar' tegen de poorten liet fluiten en door eene wacht bewaaken. (2) Bij dit fprekend bewijs van het verlies hun-  geschiedenissen. iq? hunner vrijheid onthield het Tarentynfche volk zich geenzins van zulk een gemor tegen de dwinglandij, als het duidlijkfte blijk van een volflagen onvermogen tegen dezelve is. Gelukkig was pyrrhus geen agterdochtig of laaghartig meester: zelden hoorde hij naar verachtlijke verklikkers, die door hunne onedele dienstvaardigheid de partijdige gunst eens overheerfchers bejagen , en, liet hij zich al eens overhaalen, om openlijk te toonen , dat hij niet geheel onverfchillig was omtrend de algemeene denkwijze en gefprekken over hem, dan zelfs beftuurde geene laage wraakzucht immer zijn gedrag. Dit ondervonden eens eenige losfe knaapen, die bij hem waren aangebragt, als zeer onbetaamlijk van hem in hunne zwelgpartij gefproken te hebben. Door hem gevraagd, of zij zoo veel kwaads van hem hadden gefproken, andwoordde een hunner zoo vrijmoedig, als oprechten geestig : „ zeer zeker: en wij zouden nog veel meer gezegd hebben, was onze fles niet ledig geweest!" Het ernftige ge. Jaat des Konings veranderde hierop in eenen guniligengrimlach, ten bhjke, dathij N 3 g32^ IK BOEK V. HOOFDST. J. voor C, 279. J. van R. 473-  KL boek V. hoofhst. j. voor C 279, j. van R 4/3- (1) Val.max. L. V. c. 1. ex. ext. 3. Quincti l. Inftit, Orat. L. IV. c. 3. I98 romeinsche gaarne zijn kwaaden naam aan de uitwerking van den wijn wilde toefchrijven. (1) Wanneer echter zijne Staatkunde meerder oplettendheid vorderde, was hij min toegevend. Vrij onverfchillig voor een onvermogend gemor der burgers, was hij dubbeld werkzaam tegen alle werkdaadige maatregelen, om hem van zijn gezag over Tarentum te ontzetten. De voornaamlTe hoofden der Stad, van wien hij den meesten daadlijken tegenftand te vreezen had, zond hij gedeeltelijk onder allerleie voorwendzelen naar Epirus, liet hij gedeeltelijk door geheime middelen van kant maa,ken, of nam hun , onder den fchijn van welvoeglijkheid, onder zijne gemeenzaamfte vrienden aan , om hun het vertrouwen hunner medeburgers te doen verliezen. Onder dezen was ook aristarchus , een man, die geheel Tarentum door zijne welfprekendheid als redenaar kon medefleepen, en daarom, als te gevaarlijk voor pyrrhus , door hem naar Epirus gezon-  geschiedenissen. 199 zonden werd, kwanswijs om eene zaak van groot belang aldaar te bevorderen. De Redenaar , die 's Konings oogmerk' doorgrondde , bood geenen ijdelen tegenftand aan deszelfs wil , maar begaf zich met de fchijnbaarfte onderwerping aan boord van een vaartuig, waar van hij echter, in de ruimte gekomen zijnde,den {buurman overhaalde, om naar Italië, in plaats van naar Griekenland, te wenden , en wel de haven van Ostia in te lopen. Hij kwam te Rome , vond geloof aan zijne berichten, en deed alzoo den Raad de allerbelangrijkfte ontdekkingen omtrend den toeftand van Tarentum. (1) De berichten van aristarchus vermeerderden de voorzorgen en toerustingen van den Raad: de legerwervingen werden nog flrenger gehouden, de belastingen fcherper ingevorderd, en de oplettendfte zorgen aangewend, om de bondgenooten van den Staat in trouw te houden. De algemeene geruchten van den geringen ftaat , dien men op zommigen zou kunnen maaken, en van de begeerte van (1) Fulikjh. L. XII. c 25. N 4 lil. BOEK V. IOOFDST. \. voor C. 2/9- . van R, 473- Ernftige toerustingen te Rome.  20o romeinsche UI. BOEK V. HOOFDST. J. voor C 279. J. van R 473. Snood gedrag dei Romeinfche bezec< ting te Rhegium, van anderen, om zich thands te ontflaan van alle afhanglijkheid en onderwerping, waarmede hun bondgenootfchap met Rome ' toch alzins gepaard ging, maakten deze ■voorzorgen hoog noodig. C. fabricius, die alom zoo geacht als bemind was, werd met de taak belast, om naar vereisch vanzaaken, door minzaame onderhandelingen of door het leggen van bezettingen in gefchikte plaatzen, het gemeenebest van derzelver trouw te verzekeren. Behalven, dat pyrrhus zich als een verlosfer van dat ganfche gedeelte van Italië, het geen Groot Griekenland heetede , voordeed, en dat zulks verfcheidene bondgenooten , vrijfteden en volkplantingen van Rome op eene gunftige verandering deed hoopen, had 'er thands ook een geval plaats, het welk gefchikt was, om geheel Rome alom gehaat en verdacht te maaken. Rhegium, eene Griekfche ftad, aan dien uithoek van Italië gelegen, die tegen over Sicilië is, had bij de landing van pyrrhus aan den anderen uithoek, en bij het opkomen van veelvuldige gewapende Carthaagfche fchepen, die de Jo- n'tfchi  geschiedenissen. 20l nifche zee doorkruisten, van Rome eene aanzienlijke bezetting verzogt, uit vrees van aan vijandelijkheden bloot gefield te geraaken , waar tegen deze handeldrijvende Had zich mede bezwaarlijk dacht te zullen kunnen verdeedigen. Niets kon den Raad aangenaamer zijn, dan flerke bezettingen op vaste plaatzen in deze gewesten te hebben: terflond werden 'er vier,, duizend mannen uit de Campanifche volkplantingen geligt, en onder den naam van de Campaanfche keurbende ter bezetting van Rhegium aan het bevel van eenen decius jubellius toevertrouwd. Schoon dit krijgsvolk met geene kwaade oogmerken te Rhegium kwam t en eerstalles ijverig in het werk flelde, om de ftad in ftaat van tegenweer te brengen, kreeg echter de verwijfde leefwijze der Griek' fche inwooners en de werklooze ledigheid. door het ver afzijn van het krijgstooneel. weldra den fchaadelijkflen en fchandelijk flen invloed op de bezetting. Men be gon ongunflige vergelijkingen te maaket tusfchen de bezwaaren van eenen oorlog zuchtigen Staat, en de gemakken eene vredelievende weelde, en men beklaagdi N 5 ziel ui. BOES v. HOOFDST. ]. voor C. 279. J. van R. 473. I 1  202 ROMEINSCHE III, BOEK V. HOOFDST. J. voor C. 279. J. van R. 473- zich fchierlijk onderling, aan een zooveel harder lot onderworpen te zijn. De Bevelhebber, die reeds lang voor zich zelf dergelijke vergelijkingen gemaakt , en tevens het verraaderlijk opzet genomen had, om zich op de eene of andere wijze van het eigen en duurzaam bezit dezer ftad meester te maaken , hoorde dit gemompel met genoegen, en meende in het ver afzijn van Rome, het geen ook elders te veel werks vond, de beste gelegenheid te hebben, om zijn heilloos ontwerp te volvoeren. Zelf eenige brieven opgefteld hebbende, als waren die van de burgers aan pyrrhus gefchreeven, om de Romeinfche bezetting aan hem over te leveren, riep decius zijn krijgsvolk in het geheim te zamen en las hun dezelven voor, zeggende, dien toevallig onderfchept te hebben. De hevigfte wraakzucht blaakte terftond in aller boezem over de verdichte ontrouw der Rheginers; eenigen , daar toe vooraf opgezet, riepen overluid: ons geweer moet ons behouden, de flag, tegen ons beraamd, ftorte op hunnen eigeu kop neder." Om de algemeene drift des  geschiedenissen. 203 des krijgsvolks nog meer te ontvonken, kwam een ander kwanswijs kennis geven: „ dat de vloot van pyrrhus in het1 gezicht van Rhegium was, en dat de burgers ■ overal de hoofden bij een hadden." Daar \ nu wraak en zelfbehoud medewerkten met de voorige misdaadige wenfchen des krijgsvolks, kwam het zelve fpoedig tot dit eenpaarig befluit: „ dat men de trouwlooze burgers onverhoeds overvallen, al wat manlijk was over den kling jagen, en voords de bezittingen van ftad en burgerij aan de keurbende af moest ftaan." Dit gruwelijk ontwerp werd volvoerd. Decius deed eenige voornaame burgers , dien hij aan zijne tafel noodigde, aldaar den dood vinden; gelijktijdig drong de moord, in alle wijken der ftad, de huizen der overige burgers in, die hun weerloos leeven door dat zelfde vreemde krijgsvolk lieten, het geen zij nog kort geleeden, als eene befchermende hulpbende blijmoedig hadden ingehaald. Na dit ijslijke bloedbad, zogt de roofzucht geregeld haare prooi, en fleepten de vuisten, die nog van de flachting rookten, de vrijsters HL BOEK v. IOOFDST. . voor C. 379. . van R. 473.  li r. BOEK v. HOOFDST. J. voor C. 279. J. van R. 473Onvermogen van Rame om het wangedraghaarer fceurbende te straften. 1 t ', 204 ROMEINSCHE ters en jonge weduwen tot echtverbindnisfen voord met de moordenaars haarer vaderen en echtgenooten. (1) Het bericht van dezen gruwel-kwam te Rome in eenen tijd, waarin de Raad alle deszelfs zorgen op den voordgang van pyrrhus vestigen moest, en zich alzoo door eene fpoedige ftraf dezer eerlooze fchelmen geenzins van de blaam kon zuiveren, dat eene ganfche krijgsmagt van Epiroten min gevaarlijk in Ta. *entum, dan eene keurbende der Romeinen in Rhegium, was. Lang daarna loonde dit kwaad deszelfs meester wel, maar voor iiet tegenwoordige moest Rome haare goede trouw bij de bondgenooten door deze [trafloosheid zien daalen, daar zij, hoe rmfchuldig ook aan de eigenlijke misdaad lier keurbende, echter het wezenlijkfte verwijt verdiende, van het uitfchot haarer eigene burgers , welken zij alleen naar volkplantingen te zenden gewoon was, uit zulke volkplantingen te hebben opgefoepen, om noodlijdende bondgenooten i>ij te ftaan. — Of zou zulks geen verwijt verdienen ? Op (O Fkeinsh. L. 511.e. 27-30, Appian. lts.  geschiedenissen. 205 Op het gerucht van den aantogt des Confuls laevinus tegen Tarentum, en van zijne vijandlijkheden in Lucanie, meende pyrrhus, niet langer {til te moeten J zitten, fchoon de bondgenooten der Ta-. rentyners den beloofden onderftand nog niet hadden opgebragt. Hij trok met zijne eigene krijgsmagt, benevens die, welke hij in Tarentum had opgericht, den Conful tegen , maar zond hem vooraf, om tijd te winnen, eenen brief toe van dezen inhoud.,, Koning pyrrhus wenscht laevinus heil! Ik hoor, dat gij tegen de Tarentynen met een leger in aantogt zijt. Laat dat agter, en kom bij mij met eenige weinigen : uw onderling gefchil verftaan hebbende, zal ik der billijkheid doen gehoorzaamen." Laevinus andwoordde: „ Wij erkennen u voor geenen fcheidsman, noch vreezen u als vijand: maar vinden uw gedrag zeer ongerijmd, daar gij u in de gefchillen van anderen wilt ftcken, die zelf aan ons voldoening fchuldig zijt, van buiten ons verlof eener voet in Italië gezet te hebben. Wij zijn daarom niet minder tegen u, dan tegen Tarentum in aantogt en erkennen den Krijgsgod; in. bo ek V. ioofdst. . voor C. 279. . van R. 473« Eriefwiseiingtusrchen' pyrrhus en laevinus.  in. boek V. hoofdst. J. voor C. 279. J. van R. 473. Pyrrhus prijst de Romeinfche legerwijze. Krijgslist van laevinus. 20 0 romeinsche god, onzen ftamvader, alleen voor onzen fcheidsman." Pyrrhus trok, na ditbefcheid, met zijne benden voord en hield tusfchen de ftad Heraclea en de rivier Siris ftand. Bewust, dat laevinus aan gene zijde dier rivier gelegerd was, dreef zijn ongeduld, om zijne nieuwe mededingers naar een uitgebreid gezag te leeren kennen, hem op eene hoogte, van waar hij de ligging des Romein/eken legers kon overzien , en deszelfs regelmaatigheid deed hem tegen een zijner vrienden zeggen : ,, de ligging dier barbaaren is gansch niet onbefchaafd; wij zullen zien, wat zij in ilagorde zijn." (1) Het bezwaarlijke, om de Romeinen in hun leger aan te tasten, aldus zeer duidlijk inziende, verfterkte pyrrhus zich aan zijne zijde der rivier, en zorgde vooral, om door welbezette -fchanzen den vijanden derzelver overtogt te beletten. • Eene krijgslist des Confuls maakte hem nog meer op zijne hoede. Laevinus had eenige vijanden, die zijne legerplaats kwa- (0 Plut, in Pyrrho p, 393, 393.  geschiedenissen. 20f kwamen befpieden , opgevangen, maar ook weder vrijgelaten, na hun wijs gemaakt te hebben, dat hij elders nog een ander en veel grooter leger had, en dat de befpieders van phyrrhus altijd vrijelijk zijne ligging konden op nemen, (i) Pyrrhus kon het opzien zijner benden over haar lang ftil liggen binnen haare verfchanzingen gemaklijk afleiden, door met recht te beweeren, dat de Romeinen het in een vijandlijk land niet lang door gebrek aan leeftogt konden uithouden: maar laevinus, die juist om deze reden verlangde, dat het tot een treffen komen mogt, riep, na een flil liggen van vijftig dagen, zijn krijgsvolk tot eene vergadering op, en wist het zelve, door den roem van pyrrhus en den fchrik, dien zij voor zijne elephanten hadden, te verkleenen, tot zulk eene drift aan te vuuren, dat zij allen gezind werden, om hem zelve te gaan aanvallen , wanneer hij hunne uitdaging niet aan mogt nemen. Daar pyrrhus zich aan een treffen ont- (0 Front. Ó7n?/ echter had zij den eenen Conful over twee volkeren van Etrurie zien zegepraalen en aan den Proconful aemilius barbula over zijne uitmuntende krijgsverrichtingen bij de Salentynen, Samniten en tevens, bij het uittrekken van pyrrhus, tegen de Tarentynen eene gelijke eer mogen toeleggen. (2) Terwijl laevinus met hetoverfchot zij- (1) Freinsh. L. Xilü c U-13. (2) Fafii CapitoM, l|L BOES V. 100fdst. f. voor C 179. '. van Rs 473» I Onder-  romeinsche HL BOEK V. HOOF i J. voor C. 379. J. van R. 473- handei logen g.jJ:i 1rende den winter. Ronta'nfcbe geranten om met PYRRHUS overkrijgsgevangenen te handelen. { i i ] 1 1 ] ^ i zijner eerfte keurbenden bij Setia in Latium den winter onder tenten van dierenhuiden doorbnigt, om tegen alle onverhocdfchë aanvallen te waaken, liep wedcrzijdsch te Rome en te Tarentum de tijd1 in nuttelopze onderhandelingen om. In den Raad nam men het lot der krijgsgevangenen , die in handen van pyrrhus waren, in erriftige overweging. Schoon itinen zich anders weinig bekommerden , óm hun buitgemaakte manfehap te losfen, befloot de Raad thands echter, om daar over met pyrrhus te handelen, wijl de meesten hunner krijgsgevangenen Ridders waren, wien het niet kon jeweeten worden , dat hunne paarden, door ie elephanten verfchrikt, hun hadden afgeworpen , of dat zij zelve door zulk een rreemd gezicht in verwarring waren geraakt. Men zond tot deze onderhandeing de aanzienlijkfte mannen uit den Raad, cornelius d ola bell a, door :ijne verdelging der Senonifche Galliërs >eroemd, en c. fabricius lusciïus met q. aemilius papus, die 'oor twee jaaren elkanders Ambtgenooten n het hooge beftuur geweest waren. m  Geschiedenissen. 221 Het gerucht, welk de aankomst van het Romeinjche gezantfchap te Tarentum vooruit liep, was pyrrhus hoogst aangenaam : hij verwachtede van het zelve niet anders dan voorflagen van eenen vrede , dien hij zelf ten uiterflen verlangde , wijl hem de afgelopen veldtogt overtuigde, dat zijn ontwerp ter verovering van Italië aan onbereekende bezwaaren was bloot gefield. Om de afgezanten van Rome zijne eigene hoogachting te bewijzen, en tevens voor nieuwe beleedigingen van de onbefchofte Tarentyners te beveiligen, zond hij hun aan de grenzen van het Tarentynfche grondgebied een gewapend geleide te gemoed , en wachtede hij zelf hun op een prachtig gezadeld paard buiten de poort dier Stad op. Na het vereerendfle en gulfle onthaal verleende pyrrhus hun terftond een gunflig gehoor : doch hun voorftel van de wisfelvalligheid der ondermaanfche zaaken en boven alles van de nooit te betrouwene oorlogskans , gevolgd door de opening van hunnen last , die zich alleen tot de losfing der Romeinjche krijgsgevangenen, het zij tot zekeren prijs, het zij bij uitwis* III. B O EK V. HOOFDST. J. voor C 279. J. van R. 473. Door PYRRHUS minzaam onthaald.  III. BOEK v. HOOFDST. J. voor C 279. J. van R, 473- £22 romeinsche wisfeling voor Tarentynen of anderen, bepaalde , zonder dat het minste verlangen naar vrede uit hunnne redenen bleek, was den Koning zoo onverwacht en tevens zoo verbaazend, dat hij, na eene poos zwijgens, andwoordde, hunne voordragt in overweging te zullen nemen, en hun daarna zijn befluit bekend te zullen maaken. 'Er waren in 'sKonings Staatsraad, die hem alle onderhandeling met vijanden , aan wier overwinning hij reeds een gelukkig begin in hunne oogen gemaakt had, ontraadden:maar cineas, wiens fchranderheid de belangen zijns meesters beter doorzag en tevens deszelfs verlangen naar den vrede ontdekte, gaf den Vorst eenen gansch anderen raad, om, naamlijk, van zijne zijde het charakter van eenen edelmoedigen overwinnaar aannemende, zelf afgezanten naar Rome te zenden met aanbod van den vrede en van eene teruggave der krijgsgevangenen zonder eenig losgeld. De zichtbaare blijken van 'sKonings genoegen over dezen raad, deeden zijne overige vleijende gunftelingen denzelven terftond goedkeuren»  geschiedenissen. 223 Pyrrhus gaf zijn befluit aan de Rotneinfche afgezanten in dezer voege te verftaan: „ het is onbeftaanbaar, U krijgsgevangenen vrij te geven , dien Gij weder tegen mij wilt wapenen; bewerkt den vrede tusfchen mij en uw gemeenebest, en als dan zullen de gevangenen, uwe burgers, mijne bondgenooten, om'niet hunne vrijheid bekomen." Aldus in het algemeen en op de minzaamfte wijze openlijk voor zijn gevoelen uitgekomen zijnde, riep pyrrhus, na het einde van dit ftaatelijk gehoor, fabricius afzonderlijk tot zich. De lof van dezen voortreflijken Romein was reeds ter ooren van den Epirifchen Koning gekomen en had den Vorst het belang van dezen man in zijne aanftaande onderhandelingen op eenen rechten prijs doen Hellen. Even zeer verwittigd van deszelfs behoeftigen leevensftaat, hoopte hij, door een zedig gevlei en een kiesch aanbod van aanzienlijke fchatten, het hart van fabricius aan zijnen dienst te verbinden. „ Wenschte ik, dus fprak hij hem aan, alle de Romeinen tot mijne vrienden, gij inzonderheid zoudt mij dierbaar zijn, o FA- III. BOEK V. HOOFDST. J. voor C. 279. J. van R. 473Andwoordvan PYR- IHUÏ. 's Koning* jfzonderlijke vleijende aanipraak aan FABRICIUI.  III. BOEK V. H00IDST. J. voor C. " 279j. van R. 473. %eleedigd te worden, liet pyrrhus liet na, den braaven f ab Riciusalom te prijzen bij hun, die meer gewoon waren » loor laage vleijerijen het vorstelijke hart e bederven. Ten blijke van zijn verbouwen op de algemeene eerlijkheid van ;en volk, wiens afgezant hij had leeren termen, gaf hij zelfs het terugreizende ïezantfchap alle de krijgsgevangenen meie, met verlof voor hun, om het feest ier Saturnaliën te Rome bij te woonen , en karna eerst, wanneer de vrede niet tot [rand mogt komen, op hun woord van  geschiedenissen. 235 eer als gevangenen weder te keeren. Een vertrouwen, waarbij pyrrhus niets waagde, wijl de Raad terftond bij de1 terugkomst der afgezanten de doodrtraf vast flelde tegen elk, die, na het ver-; loop van den bepaalden verlof tijd, zich niet weder naar Tarentum zou willen begeven. (1) Kort na het vertrek der afgezanten van Rome Zond pyrrhus zelf een gezant-" fchap derwaards, om rechtflreeks uit zij " nen naam over den vrede te handelen/ Aan deszelfs hoofd werd cineas geplaatst, een man, van wiens welfprekendheid de Koning zelf betuigd had, meer vrucht, dan van zijne wapenen gezien te hebben, 'sKonings eisch was alleen een vrede verbond met het gemeenebest, waarin tevens Tarentum en alle de Griekfche fteden van Italië, als geheel onaf han.*lijke Mogcnheden, zouden begreepen zijn , en waarbij al het ontroofde aan de Somniten, Apüiërs, Lucaners en Bruttiërs zou terug gegeven worden, waar voor hij van zijne (2) Plit. in Pyrrho p. 396. Zie over dat feest D. H. bl. 164-168. nr. boek' v. ioofdst. [. voor C. 379. • van R. 473- Pyrrhus endt zelf ;n gezantiii ap r,aar '.ome.  romeinsche ra BOEK V. HOOFDST. J. voor C. 279. J. van R. 473. Onderhandelingvan ci- N&AS. zijne zijde eene teruggaaf van alle Romeinfche krijgsgevangenen zonder eenigen losprijs aanbood. Deze eisch fcheen hem zoo gemaatigd en de uitwerking der aanzienlijke krijgsgevangenen, die door zijn verlof thands voor eenigen tijd aan hunne nabeftaanden en feestvierende burgers werden wedergegeven, was in zijn oog zoo bevorderlijk voor zijne onderhandeling , dat hij niets anders bij de wederkomst van zijnen cineas verwachtede,/ dan het aangenaame bericht, van met eenig aanzien weder te kunnen keeren naar zijne eigene Staaten. — Maar pyrrhus bedroog zich even zeer in zijne verwachtingen van den Raad, als wel eer in zijne gedachten van fabricius. Cineas was fchrander genoeg, om . niet terflond met zijnen last bij den Raad te komen, terwijl dezelve nog geheel ingenomen moest zijn met het verüag van deszelfs eigen gezantfchap: in tegendeel wist hij behendig zijn eerste gehoor eenen geruimen tijd uitgefteld te houden, om intusfchen de wezenlijkfte onderhandelingen te openen met de afzonderlijke Raadsheeren en voornaamffe burgers. Alle, kum-  GESCHIEDENISSEN. 237 kunstenaarijen der overreeding gebruikende en dezelven telkens naar vereisch van perzoonen veranderende, vond hij hier gehoor voor zijne fchoonfchijnende redenen , daar erkentenis voor rijke gefchenken, dien hij uit naam.van pyrrhus aan de aanzienlijkfte huizen zond, elders vrouwen, wier genoegen over de Griekfche welleevendheid haar tot veel vermogende voorfpraaken van pyrrhus bij haare echtgenooten maakte, (i) Eindelijk waagde hij het, den Raad zijnen last voor te houden, dien hij echter door eene breede opgave van de goede gezindheid zijns meesters jegens het Gemeenebest, voor het uiterlijke van allen bezwaar ontdeed ; ten befluite 'er zelfs bijvoegende , dat de Romeinen, wanneer zij flechts ophielden 's Konings bondgenooten te ont- rus- (1) Schoon Plutarchus (/« Pyrrho p. 395) ons verhaalt, dat geen Romein, het zij man of vrouw, eenige gefchenken van pyrrhus aannam, fchijnt echter het luisteren van den Raad zelf naar de voorltellen van cineas meer geloof te geven aan de ongunftiger berichten daar omtrend van Zo nar as Catrou & Rouille Hifi. Rom. T. VI. p. 12a, 123. Freinsh. L. XIII. c. 30, 31. III. boek V, hoofdst. [. voor C. 279. f. van R, 473.  iir. BOEK V. HOOFDST. J. voor C 279. J. van R 473- 523» ROMEINSCHE rusten, in pyrrhus zelf eenen magti» gen bondgenoot zouden vinden , wiens medehulp hun volkomen zou verzekeren 'van de verovering en het bezit van het ganfche noord - westelijke gedeelte van Italië. Het voorftel van pyrrhus werd geenzins van de hand geweezen, een groot gedeelte van den Raad leende het oor aan de drangredenen van cineas en vooral het uitzicht op eene gevestigde overheerfching van het overige Italië deed veelen naar het aannemen van den voorflag wenfchen. Intusfchen was deze uitwerking ruim zoo veel het gevolg der geheime onderhandelingen van den fchranderen Griek , dan van de tegenwoordige klem zijner welfprekendheid : want fchoon de geheele Raad al uit geene fabriciussen beftond, waagde het de meerderheid echter geenzins, zonder nader en rijp overleg , het fchoonfchijnende voorftel aan te nemen. Het in overweging houden van den voorflag van pyrrhus geduurende eenige dagen en de voordzetting der afzonderlijke onderhandelingen van cineas, dee- den  geschiedenissen. C39 den weldra de geruchten van eenen aanmaanden vrede door Rome lopen. Zinds eenigen tijd had app. claudius zich uit hoofde zijner blindheid van allen Staatsbeftuur verwijderd , en zich vergenoegd met zijn eigen huisbeftuur. Vier volwasfene zoonen , vijf dogteren, eene menigte afhangelingen en bedienden maakten zijne huiszorg van belang; en, fchoon grijs en blind, behield zijn opgehelderde geest, die altijd als een boog gefpannen was zonder de minfte verzwakking desouderdoms, niet flechts het huisvaderlijke gezag, maar tevens het nadraklijkfte ontzag over zijn uitgebreid gezin. CO Het gerucht van vrede met eenen vreemden overheerfcher kwam naauwlijks ter oore van dezen grijzen Staatsman, of de vrees, dat het zelve maar al te veel gronds in de langwijlige overleggingen des Raads zou vinden , deed hem het manmoedig befluit nemen, om zich alleen tegen de neiging van gansch Rome te verzetten. Hij liet zich op een draagbed in den A: Raad CO Aldus fchildert cicero ons het huislijke keven van dezen Romein af. (Zte Senecl. c. ÉI.) nr. bo ek V. hoofdst. J. voor C. 279. J. van R. 473. mfpraak  m. boek V. hoofdst. J. voor C, 279. J. van R, 473van ap pius in der Raad. i fF-en Vol van Epirui 24.O ROMEINSCHE Raad brengen, alwaar hij terftond door zijne zoonen en fchoonzoonen werd verwelkomd, en tevens door de zeldzaamheid zijner tegenwoordigheid en de achting, welke elk hem wilde bewijzen, eene algemeene ftilte verwekte. Zich van dezelve bedienende liet hij, die altijd beroemd was geweest om zijne welfprekendheid , zich terftond in dezer voege hooren." Wel eer was mijne blindheid mij een last, maar thands verheuge ik mij zoo zeer , niets te kunnen zien van het geen 'er om gaat , dat ik mij beklaage, niet tevens doof geworden te zijn voor de tegenwoordige fchande van Rome. Waar is thands uw verftand, waar thands uw voorige moed ? Gij immers plagt te zeggen, wanneer u de roem van den Macedonifchen alexander ter ooren kwam, dat hij dien aan 't geluk, en niet aan zijne dapperheid verfchuldigd was, want dat die roem weldra zou daalen, wanneer hij eens Romeinen te beftrijden vond: en waar is nu een zweem dier oude groothartigheid ? Gij, die op de Macedoniër* nederzaagt, beeft gen niet bijzonder aangeteekend zijn , j heeft men nogthands twee fprekende be-J wijzen van den voorfpoed hunner wapenen, in den zegepraal van fabius overc de Samniten, Lucaners, en Bruttiërs, en in de poogingen, welken deze volke-1 ren zoo wel door afgezanten, als door \ brieven, bij pyrrhus aanwendden, om hem weder te doen keeren in Italië, hem verzekerende: „ dat zij, het Romeinfcke krijgsgeweld niet langer kunnende verduuren, zich zouden moeten onderwerpen , indien hij hun niet fpoedig bijftond." (a) Hoe ontijdig deze drang der Italiaanfche bondgenooten voor pyrrhus in den loop zijner gelukkige veroveringen ons ook fchijnen mag, was dezelve hem echter geenzins onaangenaam, wijl de zaaken in Sicilië voor hem eenen gansch ande- (O Fafi. Triumpb. (2) Justin. L. XXlII. «. 3. Px,ut. in Pyr- III. BOEK V. iOOFDST. . voor G. 275. . van R> 477. Pyrrhuï oor zijns ondgeooren ia talie te^ pg verogt.  III. BOES V. HOOFDST. •J. voor C J. van R, 477Alies loopi in Sicilië' fWt mee PYRRHUS af. &/& ROMEINSCHE anderen keer hadden genomen, en hem thands niet minder deeden verlangen naar eene gefchikte uitvlucht, om dat eiland, dan weleer om het vaste land, te verlaten. Zijne al te fpoedige overwinningen hadden hem tot eenen hoogmoed vervoerd, die het beste hart bederft, en gehaatte dwingelanden van beminde Vorsten maakt. In plaats van zich te verzekeren van de lieden Lilybceum en Mesfana, of naar het verzoek der Carthagers om vrede te luisteren, had hij terftond in Africa eene landing willen doen, om het Carthaagfche gemeenebest zelve aan te randen : doch deze nog te voorbaarige en heerschzuchtige pooging had wederftand gevonden bij zijne eigene vrienden in Sicilië, en tevens gelegenheid gegeven aan de twee nog onoverheerde fteden, om zich in tusfchen nog meer te verfterken. De Carthagers zonden eene ganfche krijgsmagt naar Sicilië , om hunne verloorene bezittingen te heroveren; de onderhoorige fteden van Syracufen waren misnoegd over de willekeurige regeeringbeftellingen aan vreemden en hovelingen van pyrrhus; verfcheidene burgers vonden reden, om over ge:  GESCHIEDENISSEN. 2?' geweld te klaagen; en de algemeene ach. ting, welke hij bij zijne komst gevonden, en door zijne krijgsbedrijven bevestigd had, ging weldra in eenen even algemeenen afkeer^ tegen den onftaatkundigen dwingeland over. Veele lieden , welke hem met vreugde hadden ingehaald, gaven zich nu vrijwillig aan de Carthagers over, om met hun en met de Mamerty. ners Sicilië van dezen overheerfcher te ontdoen. Alle de Siciliaanfche benden , welke eerst op zijne wenken vloogen, weigerden hem dienst ter onderdrukking van haar vaderland: en eindlijk vond hij zich met zijne Epirotifche krijgsmagt alléén in een vreemd gewest, alwaar alle partijen , hoe haatlijk ook anders onderling, zich met eikanderen vereenigden, om hem met fchande te verdrijven. Aldus was het met pyrrhus gefield, toen de afgezanten zijner Italiaanfche bondgenooten zijnen fpoedigen bijftand kwamen fmeeken. Geene bede kon hem aangenaamer zijn: nu kon hij Sicilië verlaten, zonder dat men hem verwijten kon de Carthagers ontvlucht te zijn. De gefteldheid van dit rijke eiland en deszelfs V. dësl, S lig- I in. E O BB V. HOOFDST. J. voor C. 275J. van R» Pyrrhus verlaat Si' ■ilie.  w. BOEK v. hoofdst. J. voor C. 275J. van R. 477- Gevecht van pyrrhus met de Mamer tyners in Italië. (1) Plut. in Pyrrho p. 398. (2) Appian. Excerpt. Samnit. Plut. in. pyrrho p. 398, 393. 274 romeinsche ligging tusfchen Italië en Africa nadenkende, zeide hij met eenen waaren voorfpellenden geest bij zijn vertrek tot zijne vrienden: „ welk een luisterrijk ftrijdperk laten wij hier voor Rome en Carthago agter!" (1) De Carthagers vergunden pyrrhus geenen vrijen overtogt: zij vielen zijne ■vloot in de engte tusfchen het eiland en het vaste land aan , en behaalden door hunne meerdere bekwaamheden ter zee op dezelve eene volilagene overwinning. Gelukkig kwam hij zelf met twaalf galeijen nog behouden aan land : zeventig fchepen zijner vloot, welke twee honderd zeilen groot was, toen hij Italië verliet, werden door zijne vervolgers indengrond geboord, en de overigen wijd en zijd uit een geflagen. (2) Hij landde bij Rhegium en wilde zich met het overfchot zijner krijgsmagt in die Had werpen , maar de Campaners, die dezelve op zulk eene fnoode wijze, als wij  geschiedenissen. 275 wij verhaald hebben, nog in bezit hadden, floegen hem ftoutelijk af, en fielden hem daardoor aan eene nieuwe vervolging bloot. Omtrend tien duizend Siciliaanen, meestal Mamertyners, die, het zij door hunne afkomst , het zij door de gelijkheid hunner onrechtvaardige zetels, in vriendfchap met die van Rhegium ftonden , waren pyrrhus reeds voorgekomen in zijnen overtogt en hadden zich tusfchen bosfchen en bergen op het vaste land verftoken, om hem onverhoeds op zijne marsch door Italië aan te vallen. Het kwam tot een treffen, en p yrrhus, die nu den vasten wal onder zijne voeten had , vocht weder met zijne gewoone dapperheid aan de fpits zijner benden. Aan zijn hoofd gewond , was hij verplicht zich eenige oogenblikken te verwijderen, maar hoorende dat een der vijanden van eene reusachtige geftalte hem tot eenen bijzonderen tweeffrijd uitdaagde, vergunde hij den heelmeester geenen tijd, om een verband te leggen , maar ijlde met zijn bebloed eri afzichtig gelaat den vermetelen tegen, en velde hem met den eerften flag ter neder : een flag, die zijne overwinning befliste , S 2 wijl nr. BO EIt V. HOOFDST. ƒ. voor C. 275. f. van R. 477-  2?6 romeinsche III. BOEK V. hoofdst. J. voor C 275' J. van R 477- Pyrrhus wreekt zich aan Locri. wijl de overige vijanden voor zijne woede beefden cn hem ongeftoord lieten voordrukken. (O Bij zijne fchepen de zeekust langs trekkende , vierde hij zijne wraakzucht bot tegen de inwooners van Locri, die zich in het voorige jaar aan de Romeinen hadden overgegeven. De bezetting dier Stad was niet in ftaat, om pyrrhus buiten te houden, te meer, daar de koningsgezinde burgers haar van binnen tevens aanvielen. Zijn bloeddorst ging bij deze herovering de paaien eener billijke wraakzucht, zoo als de Ouden dezelve, hoe verkeerdlijk ook , pleegden te noemen , verre te buiten , en reeds onvermogend geworden zijnde, om langer de foldij aan zijne benden te betaalen , fchraapte hij thands niet flechts alle de bijzondere bezittingen der burgeren weg, maar floeg hij op aanzetten zijner hovelingen, die meestal de (i) Polyb. L. I. c. 8. Plut. in Pyrrho p. 399- Geen wonder, dat elk hem na dezen flag ongeftoord liet, daar dezelve, volgends plut ar* chus, zoo wel getroffen was, dat zijti tegenpartij, in eens midden doorgehouwen , aan twee ftukken Yoor zijne voeten daar neder viel! —  GESCHIEDENISSEN. 277 de fchuld zijner wandaaden hadden, zelfs heiligfchennige handen aan de gewijde fchatten der Godinne proserpina. Bij het vinden van zeer veel gouds in de onderaardfche gewelven van den tempel dezer Godinne, riep hij vrolijk uit: „ontijdige godsdienftigheid is toch de lastigfte zaak der waereld, en zamengebragte fchatten niet aan te nemen is volflagene zotheid !" Hij laadde zijnen tempelroof in het overfchot zijner fchepen , om dien naar Tarentum te voeren, terwijl hij zelf te land voordtrok. Het lot zijner fchepen deed hem weldra de ingebeelde flerkte van zijnen geest verliezen, en tot een affchrikkend voorbeeld voor de bijgeloovige oudheid ver' frrekken. Een hevige ftorm beliep zijne vloot en deed dezelve geheel fchipbreuk lijden. Al het fcheepsvolk kwam om hals , de ganfche laading werd verzwolgen , de gewijde fchatten alleen werden door de golven op ftrand geworpen niet verre van den tempel, waaruit zij geroofd waren. Pyrrhus, een vrijgeest door neiging , maar niet uit beginzelen, liet zorgvuldig de behaudene fchatten bij een S 3 bren- III. COBI V- IOOFDST. J. voor C. 275' J. van R. 477»  273 romeinsche nr. boek V. HOOFDST. }. voor C. 275J. van R. 477. J. voor C. 274J. van R. 478. M'. Ct'RIUg DENTATUS ii. en l. corneliuï lentulus Cof. brengen, ter bevrediging der vertoornde Godinne in haaren tempel onverminderd terug geven, en voords de Raadsluiden, die hem tot zulk eenen gruwel gebragt hadden, als offers voor proserpina Hachten. (1) Na dezen nieuwen ramp vervolgde pyrrhus zijnen terugtogt onverhinderd naar Tarentum. Rome ftelde intusfchen m'. curius dentatus etl l. cornelius lentülus tot Confuls aan. Derzelver eerste werk was, eene aanzienlijke krijgmagt op te richten tegen den terug gekeerden pyrrhus en de, door zijne wederkomst bemoedigde , vijanden: doch daar de legerwerving zeer traaglijk toeging, wijl de langduurige pest veele burgers moedeloos gemaakt had, en de eenzelvigheid van dezen oorlog anderen verveelde, meende Curius inzonderheid, zulk eene onwilligheid door een affchrikkend voorbeeld voor altijd te moeten tegengaan. Gereed zittende op het Capitolium, om de CO Appian. Excerpt. Samn. Val. Max. I,. I. c. i. ex. ext. 1. Liv. L. XXIX. c. 18.  geschiedenissen. 279 de manfchap in dienst te nemen, en niemand vrijwillig ziende opkomen, om zijnen naam op te geven, riep hij alle de wijken bij een en liet derzelver naamen in de ftembus werpen. De wijk Pollia werd het eerst getrokken, en zonderde zich af, om haare manfchap uit te loten: maar de eerste, wiens naam nu getrokken werd, weigerde halftarrig naar den Conful te gaan, om dienst te nemen. Curius verklaarde daarop zijne goederen voor aangeflagen, en toen deze knaap zich op de Gemeensmannen durfde beroepen , verkogt hij zijn perzoon terftond aan den meestbiedende voor flaaf, na vooraf openlijk uitgeroepen te hebben : „ het gemeenebest heeft geene halftarrige burgers noo» dig." De Gemeensluiden bemoeiden zich met deze zaak niet, welke als een nuttig voorbeeld geduurig gevolgd werd, wanneer de een of ander zich vervolgends verzettede tegen eene algemeene geregelde werving, (i) De bepaalde keurbenden waren nu fpoe- dig (0 Val. Max. L. VI. c. 3. ex. 4. Cic. pre CfliCiNA C- 34. S4 III. boek V. hoofdst. J. voor C. 874. J. van R. 478. Derda veldtogt  28o r omeins c h e iii. boek v. hoofdst. J. voor C, 374. J. van R .478. tegen pyr. RHUS. dig voltallig, beide de Confuls trokken met dezelven de vijanden tegen: 1,entul. us rukte in Lucanie , Curius tastede Samnium aan. Op de tijding hiervan, hield pyrrhus te Tarentum eene wapenfchouw zijner troepen, wier getal nog op twintig duizend voetknechten en drie duizend ruiters beliep: met deze krijgsmagt, welke hij door eene uitgelezene bende van jonge Tarentynfche manfchap verfterkte, rukte hij terftond naar Samnium voord. Het liep lang aan, eer hij alhier behoorlijken onderftand van de Samniten kreeg, wijl dezen , wrevelig, om dat hij hun door zijn vertrek naar Sicilië aan het geweld der Romeinen had bloot gelaten, door hun volftrekt eigen belang thands alleen overgehaald werden, om hem zulks niet wederkeerig betaald te zetten. — Zijn heir echter hier ook aanmerklijk vermeerderd ziende, zond hij een gedeelte zijner benden naar Lucanie, om de vereeniging der twee Romeinfche legers te beletten, terwijl hij zelf met het overige heir den Conful Curius wilde aantasten, zich verzekerd houdende, dat de verdere zege na deszelfs  geschiedenissen. 281 zelfs overwinning hem zeer gemaklijk vallen zou. (1) Curius, wiens fchrandere krijgskunde reeds had ongemerkt, dat de digt ineengeflootene flagorde der Epiroten het moeilijkst te verwinnen was, wanneer zij flechts plaats genoeg had, om zich uit te breiden, hield zich zorgvuldig in engten en oneffene plaatfen op, en vermeed tevens alle aanleiding tot een algemeen treffen, wijl hij hoop had, dat zijn Ambtgenoot hem uit Lucanie weldra bij zou fpringen. (2) Pyrrhus in tegendeel verlangde om dezelfde reden naar den flag , en trok des nachts met de beste manfchap uit zijn ganfche heir en eene menigte elephanten tegen het leger van Curius op. Zijne verwachting van deze overrompeling werd verijdeld door de moeilijkheid van zijne marsch langs ongebaande wegen. Zijne toortzen waren verbrand, de duisternis deed hem dwaalen, en (1) Plut. in Pyrrho p. 399. (2) Front. Sjraieg. L. II. c. 2.exe. Plut. *'* P yrr ho p. 390. S 5 in. boek v. hoofdst. [. voor C. 274. [. van R. 478. Beflisfenie flag tus"chen pyrïhus en ;uriuï.  2u2 romeinsche III. BOEK V. HOOFDST. J. voor C 374. J. van R 478. en de dageraad ontdekte zijn oogmerk terftond, daar de Romeinen hem nu reeds van verre in de Taurafinifche velden, alwaar zij digt bij Maleventam gelegerd lagen, zagen afzakken. Curius deed terftond eenen uitval op het aanrukkende heir, het geen, zich niet fpoedig genoeg in flagorde kunnende ftellen, veel van deszelfs voorhoede verloor, en met gfoote verwarring in deszelfs marsch geftuit werd. Bemoedigd door dit behaalde voordeel, fchaarde de Conful alle zijne benden in flagorde en bood den Koning een geregeld treffen aan. P y rr h u s beandwoordde deze uitdaging terftond , maar werd bij den eersten aanval reeds gewaar, hoe zeer de vermoeidheid zijne benden verzwakt, en het verlies aan zijne voorhoede de vijanden verftout had. Zijn voetvolk tot wijken gebragt ziende, liet hij zijne elephanten op de Romeinen losrennen, maar, behalven dat de fchrik voor dit gedierte bij hun reeds geheel was verdweenen, zoo had Curius ook eene ganfche bende in zijn leger agter gelaten, om, met de noodige brandftoffen gewa-  GESCHIEDENISSEN. 283 gewapend, den aanval van het zelve alleenlijk aftewachten. Door de ondervinding geleerd, dat de elephanten meer voor het vuur , dan voor het ftaal vreesden, hadden de Romeinen wijngaardranken met bepekt vlas omwoeld , waar tusfchen zij fcherpe haaken hadden vastgezet. Dezen wierpen zij brandende op de elephanten, in wier huid de haaken zich hechteden , en waardoor deze dieren niet flechts deerlijk gewond en gebrand werden, maar waardoor tevens de houtene toorens, dien zij vol gewapende manfchap op den rug droegen , in brand geraakten. (O De overwinning der Romeinen was nu volkomen. Pyrrhus trachtede te vergeefsch, de verwarring zijner benden, door het woedend terug lopen der elephanten veroorzaakt, te hernellen; hij was zelfs buiten ftaat, eenen geregelden aftogt te maaken, maar vluchtede met een gering overfchot zijner ruiterij naar Tarentum, zes en twintig duizend dooden, dertien honderd krijgsgevangenen, CO Plut. /'« Pvrrho p.399. Oros. L. IV. c. 2. III. boek V. hoofdst. J. voor C. 274. f. van R. 478.  £04 romeinsche nen, agt leevendige elephanten en zijn ganfche leger vol krijgstuig agterlatende. Geene overwinning 'was voor Rome, indien zij ooit haare verbaazende grootheid bereiken zou, gewigtiger dan deze, zij verzekerde het Gemeenebest van het oppergebied over Italië, zij maakte den Romein/eken naam ontzaglijk bij verafgelegene volkeren, zij volmaakte de krijgshaftige Romeinen al verder in de oorlogskunst , en leerde hun verbeteringen in de ligging hunner legers te maaken, welke derzelver onverwinnelijkheid verzekerden, (i) Pyrrhus werd gansch niet aangenaam te Tarentum ontvangen , zij, die reeds lang (i) Orosius zegt, (L. IV. c. 2.) dat pyrrhus in dezen flag 80,000 Voetknechten en 6,000 ruiters aanvoerde. — Frontinus verzekert {Strareg. L. IV. c. 1. ex. 14) dat de Romeinen, na de verovering van het leger van pyrrhus, eerst eea recht denkbeeld van het legeren hunner benden gekreegen hebben , doch daar wij p y r r h u s , bij p l utachus, reeds de inrichting der Romeinfcbe legerplaats hebben hooren prijzen, meenen wij flechts te mogen boeken, dat de Romeinen eenige verbeteringen overnamen. — Plut. in Pyrrho pr 399. III. BOCK V. hoofdst. J. voor C 274. J. van R, 478. Ptrriius verlaat lialie.  GESCHIEDENISSEN. ÊÖ^ ïang tegen eenen roemrijken overheerfcher gemord hadden, werden thands geheel onrustig tegen eenen op de vlucht ge-: dreeven meester. Hij zelf, die den Romein/eken oorlog moede was en geene kans zag, om denzelven met roem te eindigen , verlangde Italië te verlaten, maar vreesde de vervolging zijner eigene bondgenooten te zeer, om dit oogmerk niet allerzorgvuldigst voor hun te verbergen. Terwijl hij naar gelegenheid uitzag, om weder te keeren naar zijne eigene Staaten, hield hij hun nog geveinsdlijk voor: ,, dat ééne nederlaag hun nog niet gansch verflagen had; dat de Romeinen twee maaien het zwaarfie verlies geleeden hadden , zonder den krijg "op te geven; en dat hij veel vermogende vrienden in Griekenland had, van wien hij hun nieuwen onderftand durfde toezeggen." Om den fchijn van waarheid aan zijne voorflellen te geven, zond hij afgezanten naar onderfcheidene Vorsten, met wien hij in vriendfehap flond, bij den eenen om geld, bij den anderen om manfchap aanhoudende. Hier mede het eerste misnoegen zijner bondgenooten gemaatigd hebbende, las hij, iii. BOER v. iOOFDST. f. voor c. 274. [. van Rj 478,  iii. BOEK V. HOOFDST. J. voor C 274. j. van R. 478. i 1 i (1) Fpeinsh. L. XIV. c. 35-37. Plut. ia Pyrrho.. p. 400. 236 romeinsche hij, na het bekomen van geheel andere andwoorden, hun eenen verdichten brief van den nieuwen Macedonifchen Koning 'antigonus voor, de grootfte beloften van fpoedigen bijftand in manfchap en in geld beide behelzende. Eindelijk zijn vertrek niet langer willende uitftellen, gaf hij voor, ongeduldig te zijn over het agterblijven der beloofde benden en ze nu in perzoon te zullen haaien. Hij liet milo intusfchen met eene fterke bezetting te Tarentum agter, en gaf hem bij zijn vertrek eenen ftoel, die bekleed was met den huid van dien verraaderlijken geneesheer nicias, die eenen aanilag op sijn leeven gemaakt had, op dat deszelfs gebruik en aandenken hem voor de minste irouwloosheid jegens zijnen meester doen jeeven mogt. Agt duizend voetknechten :n vijfhonderd ruiters vergezelden hem op lijnen overtogt, dien hij, na een afzijn /an zes jaaren uit zijne eigene Staaten, jelukkig volbragt. (1) Gelijk de voorgewende beloften van pyr-  geschiedenissen. 287 pyrrhus zijne bondgenooten hadden misleid, zoo hadden zij ook de Romeinen, onder wien hij dezelfde geruchten had laten verfpreiden, het ganfche jaar in het veld gehouden. Tegen deszelfs einde keerden de beide Confuls zegevierende te rug: de zegepraal van Curius, die alleen de eer weg droeg, van pyrrhus uit Italië gejaagd te hebben , was echter zoo luisterrijk, dat hij niet flechts alle voorigen verre overtrof, maar zelfs dien van lentulus geheel en al verduisterde. Hadden de Romeinjche Veldheeren wel eer flechts gefcheurde legervaanen, ge- \ brokene wapenen, Gallifche veldwagens, of, op zijn hoogst, verzilverde fchilden in zege rondgevoerd; beflond hun ganfche buit, op meestal arme nabuuren veroverd, gewoonlijk in runderen en fchaapen: thands zagen de Romeinen goudene vaten, purpere tapijten , kunstrijke beelden, fprekende fchilderftukken en alles, wat de ver gevorderde befchaaving en weelde van 0ver zee had mede gebragt, of 't geen reeds in de Griekfche fteden van Italië te vinden was , voor hunne verbijsterde oogen rond in. BOEK v. HOOFDST. J. voor C. 374. J. van R. 473. Zegepraal an Culüs.  III. boek V. hoofdst. J. voor C 274. J. van R 478. Edele trek van Curius. 2o3 ROMEINSCHE ronddragen. Voords zag men krijgsge* vangenen van verfcheidene volkeren voor den zegewagen uitgaan: Epiroters, Thesfali'érs, Macedoniër s , Apuliërs, Lucaners , en Bruttiërs, die, onder pyrrhus dienende, door Curius verwonnen waren, maakten eenen langen trein uit, die in de oogen van het heerschzuchtige Rome de aangenaamfte vertooning was. Eindelijk volgden 'er vier elephanten , met hunne fchiettorens op den rug: dieren , wier vreemde gevaarte wel eer den heldhaftigen Ridderen eenen doodlijken fchrik aanjoeg, doch die nu door vrouwen en kinderen met verrukking befchouwd werden. CO De Raad, die de ongemeene eer van Curius nog als geene genoegzaame belooning voor zijne diensten aan den Staat befchouwde, legde hem, terwijl 'er eene algemeene uitdeeling van zeven bunderen gewonnen lands aan eiken krijgsman gefchiedde, vijftig bunderen toe : maar dezelfde curius, dien wij zelf reeds eenmaal als den foberften landuitdeeler gezien (O Flor. L. I. c. 18.  GESCHIEDENISSEN. 289 zien hebben, bedankte nu ook voor zulk eene onderfcheiding, en wel met deze voortreflijke aanmerking: „ dat hij, die zich niet te vreden hield met het algemeene deel van anderen , een ongefchikt burger was voor een Gemeenebest." (i) Lentulus zegevierde eenige dagen laater, dan curius, maar hoe loflijk ] zijne krijgsbedrijven ook geweest waren tegen de Lucaners en Samniten, hoe veele fteden hij ook in dezen voordeeligen veldtogt veroverd had, de glans des zegepraals van zijnen Ambtgenoot overfcheen den zijnen geheel. (2) Terwijl beide deze Confuls de eer van het Gemeenebest zoo uitmuntend buiten had- \ den ftaande gehouden, hadden tweevoortrefïijke Schatmeesteren, q. fabricius luscinus en q. ^emilius papus een treffend voorbeeld aan de nakomelingfchap gegeven, hoe de eenvouwdigheid eens Volks met deszelfs waare grootheid vereenigd is. P. cornelius rufinus, die reeds twee maaien Conful en eens CO Val. Max. L. IV. c. 3, ex. 5. C2) Fafti. Capit. V. DEEL. T nr. boek v. hoofdst. f. voor C. 374. f. van It. 478. Zegepraal an len- 'ulus. Strengiid tegen ï weelde.  r ïn. BOEK V. HOOFDST J. voor C 274. J. van R 478. y £00 ROMEllSlSCHi eens Dictator geweest was, werd thands van dien zelfden fabricius, die hem nog onlangs tot Conful om zijne uitmuntende krijgsbekwaamheden benoemd had , uit den lijst der Raadsheeren gewischt, en wel uitdruklijk alleen om deze reden: „ wijl men bevonden had, dat hij tien ponden gemaakt zilver tot cieraad van zijne tafel gebruikte." Zijne vernedering 'droeg de algemeene goedkeuring des Volks weg, en was zoo weinig toe te fchrijven aan de bijzondere ftrengheid of onmin der tegenwoordige Schatmeesteren, dat derzelver vlek op zijne familie gehecht bleef tot aan de tijden van syi.la. Ci) En geen wonder waarlijk, dat rufinus als een vreeslijk voorbeeld der verderflijkfte weelde befchouwd werd in" eenen tijd (O Val. Max. L. II. c. 9. ex. 4. Liv. Épit. L. XIV. Aul. Gell. L. IV. c. 8. L. XVII. c. oi. Welke tooneelveranderingen belooven ons de Romeiufche gefchiedenisfen niet, daar de bezitting van tien ponden zilverwerk, thands door de ftrenge foberheid veroordeeld bij een der voornaamfte mannen van den Staat, eenmaal het onaanzienlijke eigendom der geringde burgers in de oogen der weelde uit zal maaken!  geschiedenissen. zgi tijd toen al het zilverwerk der beide Schatmeesteren beiïond in één fchaaltjen er één zoutvat, beide ten plegtigen gebrui) ke gefchikt. Papus bezat het fchaaltjen als een erfgoed en vond zich daarom verplicht, het te bewaaren: fabricius had onder zijn zoutvat eenen hoornen voet gemaakt, om 'er dagelijks dienst van te hebben. (1) Een plegtig zuiveringoffer befloot de fchatting van dit jaar, waarbij het getal der weerbaare burgeren twee honderd een en zeventig duizend twee honderd en vier en twintig bedragen had. (2) Daar de Romeinen nog alzins van begrip waren, dat pyrrhus met nieuwe en grootere magt zijne eer in Italië zou willen herflellen, benoemden zij voor het volgende jaar andermaal tot Confuls m'. curius en nevens hem serv. coR-j nel ius merenda, die in het voorige eene goudene kroon verworven had ,' door .de verovering eener Samnitifche Stad onder den Conful lentulus. In Cl) Val. Max, L. IV. c. 4. ex 3. (2) Li r. Epit, L. XIV. T 2 . lil. BOEK V. HOOFDST. J. voor C. 274. J. van R. 478. [. voor C. «73J. van R. 479- m'. curius >entatus HL en erv. cor- •IEL1US iÏERENDA .  III. boek V. HOOFDST. J. voor C. 273J. van R 47P. J. voor C 272. J. van R. 480. C. FABIU! dor'0 en c- Ci.ftUd.US C/Ekina Cof. 20.fi ROMEINSCHE In de hoop, dat Tarentum weldra bezwijken zou door eigene verdeeldheden, wijl de burgers aldaar reeds in opftand tegen de bezetting waren gekomen, en dezelve gedrongen hadden, zich binnen den burg op te fluiten, lieten de Confuls die ftad voor dit jaar aan haar eigen lot over, om hunne wapenen onbelemmerd tegen de Samniten, Lucaners en Bruttiërs te wenden, die zich echter binnen hunne fteden opflooten , en alzoo dit jaar onvruchtbaar voor Rome in lauren maakten. (O Het volgende jaar was roemrijker in de gefchiedboeken van Rome. C. fabius dorso en c. claudius csnina waren Confuls, wanneer een plegtig gezantfchap, door den JEgyptifchen Koning, ptolem^eus philadelphus afgezonden , den Raad geluk kwam wenfchen met deszelfs overwinning op pyrrhus , en. tevens om vriend -en*bond-genootfchap met het Romeinfche Volk verzogt. Zulk eene eer bragt de Romeinen in verrukking, de roem hunner dapperheid had zich dus uitgebreid (O Zonar. L. VIII.  geschiedenissen. 293 breid tot verafgelegene volken, en magtige Koningen fchaamden zich niet, hun belang te erkennen in de vriendfchap van 1 het Gemeenebest. De afgezanten, de ver-J eerende boden der Romeinfche grootheid] bij Rome zelve, werden zoo minzaam en prachtig onthaald, als de ftrengheid en f foberheid der Romeinfche zeden maar ee- \ nigzins gedoogden. Het bondgenootfchap i met PTOLEMiEus werd erkentlijk aangenomen , en, om tevens niet agterlijk bij dien Vorst in beleefdheid te zijn, werden van deze zijde vier afgezanten naar JEgypten gezonden met last, om het verdrag des bondgenootfehaps uit naam van het Gemeenebest tot ftand te brengen en te bekrachtigen. Naarijverig, om aan het hof eens magtigen Konings zoo wel, als in het veld tegen beroemde krijgsluiden , het gezag van den! Staat te bewaaren , koos den Raad met de grootfte zorgvuldigheid , q. fabius gurges, c, en numerius fabius pic tor, benevens q. ogulnius tot deze bezen* ding uit. (i) De CO Ectkop. L. II. c. p. Lir. Ej>ii.L.SlY, T3 in. BOEK v. [OOfDST. . voor C. 272. . van R» 480. Gezant:hap van TOLEM/ES PHILAELPHUS.  III. boek v. hoofdst. J. voor C. 272. J. van R, 480. Zegepraal van claudius. J. voor C. *7«J. van R 481. L papirius cuRsoft 11 en SP. CARVI- (1) Faft, Capit. (2) Liv. Epit. L. XIV. (3) Liv. Epit, L. XIV. 204 romeinsche De zegepraal over de Lucaners, Samniten en Bruttiërs, dien de Conful cl aud 1 u s vierde , toont genoegzaam , dat deze vijanden, 't zij uit nood van zelfverweering, het zij in hoop op de terugkomst van pyrrhus, nog alzins de wapenen bleeven voeren. (1) Het beklaagenswaardige lot van eene Vestaalfche Priesteresfe, sextilia genaamd , welke ontrouw aan haare belofte van kuischheid geworden was, verbitterde alleen de genoegens van dit jaar. (1) Cofa , in Etrurie aan de Tyrrheenfche zee gelegen, en Pcejlum, naderhand Pofidonia genaamd, aan dezelfde zeekust, maar in Lucanie gelegen , kreegen thands Romeinfche volkplantingen in. (3) Het volgende jaar had twee beproefde Veldheeren tot Confuls , l. papirius cursor, den zoon van den beroemden krijgsman van dien naam, en sp. carvilius. Beiden waren opzetlijk door het Volk gekoozen in de hoop, dat zij een  geschiedenissen. 295 een einde aan den Tarentynfchen oorlog zouden maaken, die, na het genot der luisterrijkfte overwinningen, niet dan verveelend werd: en beiden voldeeden zij volkomen aan de van hun opgevattene verwachting. Carvilius bragt de Samniten zoo geheel te onder, dat men thands veel veiliger , dan wel eer, op het aannemen deivredesvoorwaarden door hun , kon ftaat maaken. L. papirius drong de Bruttiërs en Lucaners tot dezelfde onderwerping. Beiden, eindelijk , deelden gelijklijk in de eer der verovering van Tarentum , en de bevrediging van Rome met derzelver burgerij. De onderwerping dier vijanden en de overgave dier Stad was echter niet enkeld aan de meerderheid der wapenen van het Gemeenebest toe te fchrijven : maar hing voornaamlijk af van het lot van pyrrhus en van het gevolg der onderhandelingen van papirius met den Bevelhebber van, de Epirotifche bezetting te Tarentum. De Koning van Epirus behouden in / Griekenland aangeland zijnde, had zijne troepen , aan wien hij reeds foldij was « T 4 fórtui* HL BOEK v. HOOtDST. J. voor C. 271. J. van R. 481. MUI II Ue Sam» viiten , Bruttiërs ?n Lucaners te onder gebragt. .floop des itgevaües tn rvn.  iii. BOEK V. HOOFDST, J. voor C 271. J. van R, 481. 596 romeinsche fchuldig 'gebleeven , terftond tegen den Macedonifchen Koning antigo nus gevoerd , om dat deze Vorst hem geenen onderftand in Italië gezonden had. Het geluk had alhier den veroveraar begunftigd , en zijne volflagene overwinning van antigonus had den moed zijner bondgenooten in Italië een nieuw vuur gegeven. —— Maar , nog even dwaas , na de leerzaamfte ondervinding gebleeven zijnde, dacht hij niet, om eenig wezenlijk nut van zijne verovering te trekken, maar ondernam hij terftond een nieuw ontwerp, om zich meester van geheel Peloponnefus te maaken, onder den fchijn van den Lacedcemonifchen Koning CLEONYivruste willen herftellen op den throon , waarvan zijne vrouw en neef hem hadden afgebonst. Zijn aanval op Lacedcemon werd afgeflagen, en te Argos, alwaar hij zich, inhetbarnen der Griekfche burgertwisten eenen throon had willen oprichten , vond hij zijnen dood door de handen eener vrouw. Terwijl de eene partij hem des nachts ter ftad had ingelaten, had de andere gelijktijdig voor een leger van den verdreevenen antigonus en de aan- ge-  GESCHIEDENISSEN. agjr gevallene Spartaanen eene andere poort geopend. Dit veroorzaakte een bloedig gevecht in de ftraaten der Stad. Een Argisch jongeling bragt pyrrhus eene ligte wond toe, en deszelfs moeder , welke boven van een dak het gevaar aanfchouwde, het geen haaren zoon terftond door de woede des gekwetften overweldiger gedreigd werd, fmeet met alle haare magt een groote dakpan op het hoofd des Konings neder, die, hem van agteren in den nek treffende, hem gevoelloos van zijn paard deed vallen. Z opyrus , een Macedoniër herkende hem onder het verwarrend gedrang, en floephem, met eene beevendehand, het hoofd af, wijl pyrrhus op dit zelfde oogenblik weder bijkomende, den verachtlijken fchender van een ongelukkig gevallen K:ijgsman met een gelaat aanzag, het geen dien lafhartigen moordenaar onverdragelijk was. Antigonus befchouwde het hoofd van zijnen overwinnaar met eerbied , en bedreigde zijnen zoon met ftokflagen op het denkbeeld, dat hij de fchender van het Koninglijke lijk geweest was, het geen hij voords benevens het T 5 af- nr. BOEK V. HOOFDST. f. voor C 271. f. van R* 481.  10 ek V. hoofdst. J. voor ( 971. J. van R 4S1. De Samni ten, Brut tiers en Lucaners te ondergebragt. Verovering van Tarentum, 298 romeinsche afgehouwen hoofd op eenen prachtigen houtmijt'deed verbranden. (1) Het gerucht van den dood van pïr" r h u s had den wezenlijkften invloed op ■ den toeftand van Italië: Samnium verviel daardoor eensklaps in de wezenlijkfte ver• twijfeling, van nu ooit Romeh grootheid te kunnen wederftaan. Door de veelvuldige en vernielende veldtogten der Romeinen was Samnium niet meer in Samnium te vinden : buitenlandfche bijftand was de eenige hoop van dit afgeftreeden gewest gebleeven, en die hoop was hetzelve thands ten eenemaal ontzonken. De Lucaners en Bruttiërs onderwierpen zich weldra aan het zelfde juk. Tarentum alleen bleef buiten onderwerping: de Epirotifche bezetting van haaren burg, benam haar alle vrijheid om over haare eigene belangen to raadpleegen. Gedrongen van twee zijden, door hes Romeinfche leger van buiten, en de bezetting des burgs van binnen, zogten de Tarentynen bijftand bij de Carthagers, die weldra met eene talrijke vloot voor de haven (1) Plut. in Pyrrho p. 404, 405.  geschiedenissen. 299 haven kwamen , in fchijn, alleen om het overfchot der benden van pyrrhus te beftrijden. (i) De Romeinen, die niets minder begeerden, dan eene bezitting der, Carthagers in Italië, en dezelve echter zekerlijk vooruitzagen, wanneer zij de bezetting uit Tarentum verdreeven, en zich in derzelver plaats aanbooden, Helden alle mogelijke middelen te werk, om zulks te voorkomen. De Corful papirius liet milo, den Bevelhebber der Eproten polsfen , of hij niet, onder belofte van eenen veiligen aftogt voor de ganfche bezetting, Tarentum in zijne handen zou willen Hellen. Milo, die zich voMrekt geene gunftiger uitkomst belooven kon, trad hierop in onderhandeling met de Tarentynen en beloofde hun de getrouwfïe behartiging hunner gemeene belangen , wanneer zij hem als afgezant tot den Conful wilden laten vertrekken. Afgemat door rustelooze zorgen , en een eind aan hunnen hagchelijken toeftand wenfchende, lieten de burgers mil o vertrekken , die, zijne affpraak met papirius naar we- derCO Liv. Epit. L. XIV. IÏÏ. BOEI V. HOOFDST.' ƒ. voor C. 071. [. van R. 481.  ROMEINSCHE ra. «oek v. hoofdst. J. voor C 27'. ]. van R 481. VerfcoeJing rusfchenCavtbagd en Rome, derzijdjch genoegen gemaakt hebbende,^ wederkeerde met de vleijendfte toezeggingen van eenen gunftigen vrede. De ligt* geloovigheid aan de bedrieglijke beloften •van milo ontnam den Tarentynen nog al die werkzaamheid en voorzorg, waarvoor hun onnadenkend charakter door tegenfpoeden en onderdrukking was vatbaar geworden, en gaf den trouwloozen Ep'u root de beste gelegenheid, om niet flechts den burg , maar de ganfche ftad tevens in 's Confuls handen te ftellen. (1) De Carthagers vonden in dezen afloop der zaak weinig genoegen, zij zakten echter weder met hunne vloot af, en hielden openlijk flaande, dat zij, als vrienden der Romeinen, niets anders bedoeld hadden, dan de verdrijving van milo. Dit voorwendzel was te handtastelijk om, zoo al niet eene oorzaak van den eerlang uitgebarsten Carthaagfchen oorlog te zijn, ten minsten eene verkoeling tusfchen beide de Gemeebesten voord te brengen , welke voor de ftaatkundige heerschzucht de gefchiktüe , ge- (1) Front. Strsteg. L. III, c. 3. es. 1*  GESCHIEDENISSEN. 30I gefteldheid is, om van wezenlijke of gezogte verongelijkingen te fpreken. CO Na den zegepraal der beide Confuls 0ver Rome's te ondergebragte vijanden, befloot de Raad alle die volkeren, die de wapenen tegen het Gemeenebest gevoerd hadden, een gedeelte van derzelver landerijen te ontnemen , maar den Tarentyners, als de berokkenaars van dezen bezwaarlijken krijg , en de fchandelijke onteerers van der Romeinen afgezanten, niet zoo gemaklijk den vrede te fchenken : zij moesten hunne wapenen en fchepen overleveren, de muuren hunner Stad flegten, en waren het behoud hunner vrijheid voor het overige alleen aan het opbrengen eener jaarlijkfche fchatting verfchuldigd. (2) Intusfchen waren de Romeinfche afgezanten uit Alexandrie terug gekeerd met het ftreelende bericht voor den Raad:. „ dat zij minzaam en met alle achting tevens ontvangen en onthaald waren; dat hun, bij het eerste en laatfte gehoor, kostbaare gefchenken waren aangebooden; dat zij CO Freinsh. L. X[V. c. 4Ö. CO Fafii Capit. Freijnjh. L. XV. c. t. III. boek V. hoofdst. J. voor C. 971. J. van R. 481. Strengheid tegen Ta 1 ent urn. Terug, komst der Romeinfche afgezanten uit /Egypten.  302 ROMEINSCHE HI. boek V. hoofdst. J. voor C 371. J. van R 481. zij voor de eersten bedankt, doch de laatften, welken zij niet hadden durven weigeren , reeds nedergelegd hadden in 's Lands fchatkist, terwijl zij de goudene kroo• nen, waarmede men hun op een gastmaal vereerd had, voor hun vertrek op 's Konings ftandbeelden geplaatst hadden." De Raad, die zich niet minder verheugde over het waardige gedrag der afgezanten aan het hof van eenen magtigen Koning, dan over den goeden uitflag hunner zending, bedankte hun plegtig voor het ophouden der eer van het Gemeenebest bij vreemde volkeren , en ftelde aan het Volk voor, om hun de nedergelegde gefchenken uit 's Lands fchatkist terug te geven. Het Volk, het welk, over de kieschheid der afgezanten verrukt, uitriep :„ dat dan eerst de Staat wel beftuurd zou worden, wanneer de fchandelijke zucht, om zich van 's Lands middelen te verrijken, alzoo werd tegengegaan :" Hemde het voorftel van den Raad volmondig toe. CO Thands de handen van andere vijanden ruim CO Just. L. XVIII. c. 2. Val. Max. L. IV. c. 3. ex. 9.  geschiedenissen. 30^ ruim hebbende , warén de Romeinen met ernst bedacht, om zich van den blaam te zuiveren, dien de trouwloosheid der Campanifche keurbende te Rhegium op den ganfchen naam van het Gemeenebest geworpen had. De ftraf hunner boosheid terftond vooruit ziende, hadden de fnoode overweldigers dier Stad alles tot tegenweer in het werk gefteld, en tevens ftaat maakendeop den bijftand der Mamertynen, hunne fpitsboeven, waren zij ten laatften ftout genoeg geworden , om de Stad Croton, door een van derzelver burgers verraaden, te overweldigen, te verdelgen, en de ganfche Romeinfche bezetting aldaar over den kling te jaagen. De wrekende ftraf van zoo veele fnood-J heden werd den Confuls des volgenden j jaars aanbevolen. L. genucius trok hier toe te veld, terwijl c. quinctiusc in Rome bleef. De geweldenaars ilooten Q zich binnen hunne muuren op, maar verdeedigden zich uit dezelven , door deMa-vt mertynen onderfteund, met zulk eenen fia-" druk, dat de Conful zijnen aanval in een'« beleg moest veranderen, het geen hij me-g' de nr. BOEK V. HOOFDST. J. voorC. 271. }. van R. 481. voor C. 270. van R. 482. L. GENU- us en c. ''INCTIUS 'f. tèegium roverd de Cam- nifcie urbende ftraft.  III. BO EK V. HOOFDST. J. voor C 270. J. van R 482. 304 ROMEINSCHE de fchierlijk uit gebrek aan leeftogt zou hebben moeten ligten', indien hiero, de tegenwoordige Bevelhebber van Syra. • cufen hem geeaen toevoer van leeftogt en ■manfchap tevens gezonden had. Door dezen tijdigen onderftand, het zij genucius dien had te danken aan den haat der Syracufèrs tegen de Mamertynen en derzelver medefchurken, het zij aan de toenemende grootheid van Rome, welke hiero zich in tijds genegen wilde maaken , in ftaat gefteld , om het beleg met nadruk voord te zetten , dwong de Conful ten laatften Rhegium tot de overgaaf. Omtrend drie honderd mannen van die Campanifche keurbende vielen genucius leevendig in handen, dien hij allen naar Rome zond, om aldaar loon naar werk te ontvangen : de Mamertynen, dien hij in de overwonnene vesting vond, ontfloeg hij onder bepaalde voorwaarden, doch de 0verige overlopers en ftruikroovers, die in Rhegium van elders eene vrijplaats gevonden hadden, joeg hij over den kling. De Raad eenmaal voor altijd een affchrikkend voorbeeld willende daar ftellen tegen misdaaden, waartoe de veelvuldige  GESCHIEDENISSEN. 30 dige volkplantingen van het Gemeenebesi overal aanleiding konden geeven, liet alle de medegevoerde muiters in de gevangenis werpen, tot den dag hunner openlijke te rechtflelling, en, fchoon een Gemeensman zichberiepop hun burgerrecht, het geen hun op 's Volks uitfpraak alleen lijïftrafiijk kon maaken, echter befloot dezelve op eigen gezag tot de doodttraf tegen fchurken, wier misdaad hun den naam van burgers had onwaardig gemaakt, en die zich ook reeds vijandelijk tegen den Staat gedragen hadden. Om evenwel geene opfchudding in Rome te verwekken door het gelijktijdig onthalzen van alle die gevangenen, werden 'er'zes dagen agter eikanderen vijftig van hun gegeesferd en onthoofd, zonder dat hunne nabeftaande rouw mogten dragen over hunnen dood of hunne lijken op eene eerlijke wijze begraven, (i) Decius jubellius, het opperhoofd der muitende keurbende , had reeds v: eenigen tijd geleeden een gedeelte des * loons zijner fnoode geweldenaarij ontvangen : CO Freinsh. L. XV. c. 1-3. V. DEEL. V 5 UI. BOEK v. HOOFDST, f. voor C. a/o. J. van R. 482. Uiteinde n decius BüLLlUS.  B OS IC y. HOOFDST. J. voor C, 270. J. van R 482. 306" ROMEINSCHE gen: een ongemak aan zijne oogen gekreegen hebbende, had een Siciliaansch Geneesheer, te Mesfana woonachtig, maar eigenlijk een Rhegièr van afkomst, hem een paar pleisters op de oogen gelegd, met last, om die eerst na zeker tijdverloop daaraf te nemen, welk eene hevige fmart zij ook mogten veroorzaaken. De Geneesheer, wiens zucht, om zijn vaderland van eenen overweldiger te wreeken, hem fpaanfche vliegen- zalf op de oogen van decius had doen leggen, van dien tusfchen tijd zich bediend hebbende , om een goed heen komen te zoeken, bevond de fnoodaard, na het uitftaan van de allerhevigfte pijn, bij het afligten van het verband zijner oogen, zich van alle gezicht beroofd. (1) Op gelijke wijze van den genen mishandeld zijnde, van wien hij genezing verwacht had, als de Rheglërs door hun vermoord waren, van wien zij bijftand verlangd hadden, fleepte hij zijn rampzalig * even voord, om het zelf met gewelddaadige handen te Rome in de gevangenis, voor den dag zijner te rechtftelling te eindigen. Rhe- (1) Freinsh. L. XII. c. 32.  GESCHIEDENISSEN. 30? Rhegium zelf werd aan de oude burgers dier ftad, zoo veelen als daarvan nog den Campaanfchen moord hadden kunnen ontkomen , te rug gegeven met alle hunne oude vrijheden en eigene wetten. Eene handelwijs, wier rechtvaardigheid en billijkheid de Romeinfche trouw alom herftelde en hun bij alle de volkeren van Italië even geacht maakte, als zij thands door hunne wapenen gevreesd waren. In het volgende jaar kwamen echter, zonder dat de reden daar van gemeld wordt, of dat het zich laat gisfen, hoe ééne burgerij Rome's magt durfde tegen ftaan, de inwooners van Sarfina (j) tot( vijandlijkheden, welken de Conful c n. ! cornelius fpoedig deed eindigen. De zegepraal van dezen Conful en de zonderlinge ftrengheid van den winter kenmerkten alleen dit jaar in de Romeinfche registers. (2) Gelijk het bijgeloof alle ongewoone en onaan- (0 Eene Ümbrifche Stad, aan de rivier de Sapis op de hoogte van Ariminum gelegen: zie de kaart agter D. UI. (2) Fafti Cap. Frbinsh. L. XV. c. 4, 5. V 2 III. BOEK V. HOOFDST. J voor C. 270. J. van R. 482. f. voor C. f. van R. 4*3- C GENU- :ius 11 en :. CORNE1US BtA- 10 Cejf.  III. bo E li V. hoofdst. J. voor C 268, J. van R 484. Q. Osut NIUS GAL' lus en c. fabius pictor. Cof. Oorlog tegen roo vers. 308 E.OMEINS6HÏ onaangenaame werkingen der natuur voor ftrafgerichten aanziet, en de beangfte gemoederen voords met allerleie onheil•fpellende voorbeduidzelen kwelt, zoo ontbrak het onder de regeering der volgende Confuls Q. OGULNIUS GALLUS en c. fabius picTOR aan geene ontrustende voorteekenen, die evenwel gelukkig door geen wezenlijk leed werden agtervolgd. Een nieuwe oorlog in Picenum ontflaan gaf flechts gelegenheid tot eene nieuwe vergrooting van Ronie's grondgebied in het volgende jaar. In het tegenwoordige vonden de Confuls hun werk tegen eene rooverbende, welke zich in Samnium bij de Caraeeners ophield, onder zekeren Samniet lollius genaamd,die ,als gijsfelaar te Rome geweest zijnde, aldaar zijne gijsfeling ontkomen was, en alhier in een veroverd kafleel zich op rooveiïjen had toegelegd, te gelijk de gemoederen der Samniten tot nieuwe onrust opzettende. Bij de beftorming van dit roofnest was de krijgskans der Romeinen onzekerer, dan zij, bij de eerste beftrijding der roovers in het open veld, verwacht hadden.  GESCHIEDENISSEN. 309 den. Hunne braave manfchap aan geene fchelmen willende waagen, hadden de Confuls door belofte van ftraffeloosheid eenigen hunner omgekocht, om hun bij nacht eenen toegang tot hunne fterkte te bezorgen: maar bij het volvoeren van dezen aanflag, juist op het oogenblik, dat de roovers de overrompeling merkten, en tot eene wanhoopige tegenweer opkwamen, viel 'er zulk eene zwaare fneeuwvlaag, dat de Romeinen uit hunne oogen niet kunnende zien en tevens den weg in deze fterkte niet kennende in het uiterfte gevaar zouden geraakt zijn, indien deze bui niet fchierlijk had opgehouden, en de helder lichtende maan hun wederom hunne vrienden van hunne vh> anden had doen onderfcheiden. (i) Thands begon men voor het eerst te ■ Rome het zilver ten gebruike in den han- mi del te munten, waartoe men tot nog toe he zich van koper had bediend, het geen eerst bij het gewigt in baaren verhandeld, en daarna met de beelden van een rund, een ram of een beer was gemunt (0 Freinsh. L. XV. c. V 3 in. boek V. HOOFDST. J. voor C. 268. f. van R, 3e eerde int van t zilver.  3io romeinsche III boek v. hoofdst. J. voor C. a68. J. van R, 484. geworden. (O De tempel van juno op het Capitolium werd tot de munt voor deze laiuiiigcn. )nderwer* ing der ^alentiers.  HIJ boek V, hoofdst. j. voor C a66. j. van F 486. M. atiliu regulus en c. ju- 1. us l1bo 314 ROMEINSCHE veroveringen, welke kennelijk in Rome was van deszelfs eerste (lichting, dreef de> Romeinen, hoe rechtfehapen zij anders in " hun burgerlijk gedrag ook mogten zijn, • ongetwijfeld zeer dikwijls tot onrechtvaardigheden, welke de ingenomenheid der fcbrijveren, dien wij moesten volgen , voor Romers eer, ons echter bezwaarlijk gemaakt heeft aan te wijzen. In den krijg tegen de Piceners, waarvoor geene reden wordt opgegeven, is die bloote geest der overheerfching zichtbaar, en daaraan hadden de Salentyners voorzeker het verlies hunner onafhanglijkheid mede alleen toe te fehrijven: de heerschzucht, welke te Rome den fchijn der rechtvaardigheid beminde , vond echter in hunne diensten aan pyrrhus en de Epiroten beweezen, een gefchikt voorwendzel ter befchuldi- t De nieuwe Confuls m. atilius r egulus en c. julius libo zagen hunne welgelukte onderneming tegen dit gewest, welks overwinning de uitgeftrektfte uitzichten naar Epirus en lllyrie opende, door twee zegepraalen bekroonen. Brundufium de hoofdfladvan dat gewest  geschiedenissen. 315 west had voor hun geweld gebukt, fchoon zij de eer dier verovering aan pales de Godin der Herderen toefchreeven, als1 had zij zelve hun haaren bijftand aange- j booden onder beding van eenen tempel ] te Rome te hebben. (1) Nume- (1) Freinsh. L. XV. c. 10,11. Het is zonderling, dat p a l e s, de Godin der Herderen nog geenen tempel te Rome had , daar de grondlegger dier ftad zelf onder de Herderen was opgevoed, en de inwijding des gronds bij derzelver ftichnng op het feest dier Godinne was in gevallen. (Zie D. I. bl. 37 ) ., Het feest der PaKlien.oï Parilien, waardoor men zich bij pales bemind wilde maaken , san welker befcherming de Herders zich met hunne kudde aanbevolen , was een der oudften en onfchuldigfte 'landfeesten. Het zelve was een jaarlijks inwijding-en verzoeiiogfeest voor den Herder en zijne fchaapen. De misdaaden, waaraan hij zich fchuldig had kunnen maaken, waren hoofdzaaklijk, wanneer hij onvoorziens onder eenen gewijden boom , of aan plaatzen , waar lijken verbrand waren , geweid had; wanneer hij 2ijn vee in een bosch had gedreeven, waar zijne onreine oogen Npnphen of Boksvoeten hadden doen fchr'nken; wanneer hij, bij eene hagelbui, zijne kudde onder eenen landtempel had geborgen; of wanneer zijne fchaapen de heldere beekjens der Nymphen hadden troebel gemaakt. Voor zulke vergrijpen bad men '«jaarlijks op den ïden van Grasmaand de Godin pales nr. boek V. oofdst. . voor C. 266. . van R. 4»«.  III. boek V. hoofdst. J. voor C 265. J. van R 487. 3I6 ROMEINSCHE Numerius fabius en c. junius , de Confuls des volgenden jaars, voltooidende overwinning der Salentyners en genooten eene eer , welke nog niemand voor hun was ten deel gevallen, van beiden naamlijk in één jaar twee maaien te zegepraalen. Be- hal- les om vergifnis, vooral op dat de kudde niet ontgelden mogt, het geen de Herder misdreeven had, terwijl men op nieuw plegtig beloofde, de Dryaden en Boschgoden niet te na te zullen komen. De verzoeningmiddelen waren even eenvouwig, als de genoemde vergrijpen zAve. onfchuldig waren. Den dag voor den feestdag, deelde eene Festaalfche Priesteres de zorgvuldig bewaarde asfche uit, van ontijdig geboorene kalveren, die op een ander feest verbrand waren. Deze asch werd nu weder over gloeiende kooien uitgeftrooid, met paardenbloed befprengd, en met boonen• ftroo overdekt; waarover de herder, zoo dra het zelve vlam had gevat, drie maaien heeaenfprong, ter zuivering zijner voorige misdrijven. — De kudde zelve werd na haar avondvoeder uit de (lal gelaten en door den herder met eenen lauriertak, in heilig water nat gemaakt, befprengd: voords werd de Hal met zwavel berookt en van alle onreinheid gezuiverd; derzeiver deuren werden metgroote kranzen van "risfche bloemen vercierd; en, na dit alles, werd aan pales een offer gebragt van eenen meelkoek, een korfjen met meel, en eene kan vol melk. Het geued aan deze Godin was, om de herders, fchaapv-n, en  GESCHIEDENISSEN. 31 halven hunne geheele onderwerping der verafgelegenfte bewooners van Italië, fchrijft het Capitolynfche marmer elk hun- 1 ner nog eenen zegepraal over de Umbriërs toe, zonder dat de overblijfzelen der ge-. fchiedenisfen ons een bericht van deze nieuwe beftrijding van een reeds onderworpen Volk bewaard hebben, (i) Thands kon Rome zich met recht de meesteresfe van geheel Italië noemen : zoo als het zelve was ingeflooten van boven i door de rivier Eridamis of Padus, (2) beneden door de Jonifche, ter zijden door de en waakzaame houden in het leeven te fpaaren; den wolf te verjagen ; pras en .kruiden te doen groeijen; den lammeren zachte wol, der uijeren overvloed van melk, en den herder alzoo voordeel tefchenkcn, dan zou men in het volgende jaar weder groote koeken bakken, en ze aan de goede pales ten offer brengen.,, Roms Altberth. von k. p. morisz. S. 103—105 bij wien men tevens eene befchrijving vindt van het feest, waarmede 'het hedendaagfche Rome dezen feestdag der ouden vervangen heeft. (1) fafti Capit. (2) Deze rivier, thands de iVgeheeten loopt een weinig boven Ravenna op de hoogte van 440 40' en vak dus even buiten de kaart agter D. III. geplaatst. II!. boek V. joofdst. f. voor C. 265. i. van R. 487. Uitge- Irektheid fan Rotu9S ;ebied.  3i8 romein s c he III. BOEK V. HOOFDST. J. voor C 065. J. van R 48/. de Tyrrheenfche en Hadriatifche zee, bevattede het zelve niet één volk, het geen onaf hanglijk van het Romeinfche Gemeene' best was. De wijzen , waarop de onderfcheidene landfchappen deze afhanglijkheid gevoelden, mogten zeer verfchillend zijn; het eene mogt fchatting, het andere manfchap , een derde beiden opbrengen aan het overheerfchend Gemeenebest; een ander mogt deelen in alle rechten des bondgenootfchaps, of in alle voordeden van het burgerfchap, terwijl zommigen naar eigene wetten beftuurd werden, of wel vreemde wetten moesten opvolgen, allen waren zij even af hanglijk van Rome, en gevoelden flechts die afhanglijkheid min of meer dragelijk gemaakt naar maate van derzei ver gehoorzaamheid, trouwen medewerking ter verdere verheffing van het toenemend Gemeenebest. Na de aanmerklijke fteigering van Rome 'f gezag door de overwinning van pyrrhus en de onderwerping van zijne Ita. liaanfche bondgenooten, breidde het aanzien van het Gemeenebest zich verre uit aan gene zijde der omringende zeeën, en werd deszelfs vriendfchap of bijftand weldra  GESCHIEDENISSEN. 319 dra door verafgelegene volkeren, uit vrees voor deszelfs vermogen of uit hoop op deel in deszelfs grootheid, angstvallig gezogt. Apollonia volgde het eerst het voorbeeld J van den JEgyptifchen Koning. Deze ftad, welke, door de Corinthiërs en Corcyrceërs^ aan gene zijde der Hadriatifche zee ge-' bouwd en tegen over Brundufium gelegen , de fchoonfte uitzichten op nieuwen handel en vermogen voor de Romeinen in Griekenland gaf, zond haare afgezanten rmx.Rome, om een bondgenootfchap met het Gemeenebest te fluiten. Tusfchen de Illyriërs en Macedoniërs bezwaarlijk haare eigene onafhanglijkheid als eene vrijftad kunnende behouden, zogt zij in dit bondgenootfchap de verdeediging haarer vrijheid : en de Raad, die, hoe gering de beteekenis dier ftad voor het tegenwoordige nog zijn mogt, duidlijk de aanftaande voordeden eener vereeniging met haar vooruit zag, ontvong haare afgezant en met de grootfte minzaamheid en aanvaardde haar aanbod met het uiterfte genoegen. Des te fterker ftak hierbij het wangedrag rrr. BOEK V. 3COFDST. |. voor C. 2*5- . van R. 487. Gezanrchsp van apollonia.  m. boek V. hoofdst. J. voir C, 265. J. van R, 487. Mishandeling en eerherftelling dezer afgezanten. (O Val. Max. L. VI. c. <5. ex.5. Liv. Epit. L. XV. 320 ROMEINSCHE drag van twee jonge Raadsheeren af, dié in twist met deze afgezanten gekomen $ hun geflagen hadden. De Raad liet deze fchennis van het recht der volkeren niet ongeflraft. De luister van zijn geflacht, het bekleeden van een Overheids- ambt zelf kon q. fabius, die zich aan deze misdaad had fchuldig gemaakt, zoo min, als c n. apronius, die met hem thands Bouwheer was, befchermen tegen eene plegtige uitlevering aan de beleedigde afgezanten. Verbondspriesters leverden hun over, en eene bende krijgsvolk onder bevel van eenen Rentmeester geleidde hun nevens de afgezanten tot Brundufium, op dat zij op weg door hunne vrienden en maagen niet ontzet zouden worden. (1) — De Maatkunde vorderde ongetwijfeld dit blijk van eerbied voor het recht der volkeren : maar dat zelfde beginzel de Apolloniërs tevens leerende, dat zij hun voordeel meer zouden vinden bij een minzaam onthaal en edelmoedige vrijgeving der gevangene Romeinen, dan bij derzelver wel-  geschiedenissen. 32: welverdiende ftraf, lieten zij hun zonde: het minste leed, maar overladen met be leefdheden weder zorgvuldig naar .Rome ge. leiden, (i) Dit voorval gaf den oorfprong aan eene wet, welk daarna in alle tijden van het Gemeenebest zorgvuldig werd in acht genomen: dat zij, die de afgezanten van eenen vrijen Staat mishandelden, aan het verongelijkte volk zouden uitgeleverd worden. ( 2) De Confuls des volgenden jaars, q. fabius gurges en l. mamilius vi- tulus, legden zich, na de volkomene onderwerping van geheel Italië, zorgvuldig toe, om de inkomsten van het Gemeenebest uit deszelfs uitgebreide bezittingen te regelen, en alzoo een zekeren ftaat der geldmiddelen van het Land op te maaken, die even noodzaaklijk voor Rome was, als haare herhaalde tellingen haarer weerbaare burgers. De inkomften van den Staat, uit de verpachtingen, belastingen of tienden der veroverde landerijen 9 (1) Freinsh. L. XV. c. 13. (2) Dig. Parag, de Legatis. V. deel. X : Hl. bo ejc V. hoofdst. J. voor C. 265. J. van R. 487. J. voer C. 264. J. van R. 488. Q. fabius GURGES Hl en l. mamilius vitulus Cof.  III. BOEK V. HOOFDST. J, voor C, 264. J. van R. 488. Vermeerdering der Rentmeesters. 322 romeinsche en, uit last - veil - en hoofdgelden, en cin-* delijk uit de inkomende en uitgaande rechten in den handel voordfpruitende, Honden tot nog toe onder de beheering van vier Rentmeesteren. (1) Poplicola had de twee eersten aangefteld (2) kort na de oprichting van het Gemeenebest ; lang daarna (3) was hun getal verdubbeld; maar dat paar, het welk te veld trok met de Confuls, werd na de veelvuldige veroveringen van Rome even zeer onmagtig, omalies, het geen den ganfchen ontvangst en uitgaaf in de legers betrof, waar te nemen, als het andere, het geen in de ftad bleef. Om deze reden verdubbelde men nu nogmaal het getal der Rentmeesters (4) door bijvoeging van vier nieuwen onder den titel van Provinciale Rentmeesters, dien men afzonderlijk naar vier onderfcheidene gewesten van Italië zond, waarin thands Rome 's heerfchappij verCQ Pilati Loix Polit. des Rom.T. i. ch. 8. (2) Zie D. II. bl. 61. (3) Zie D. Ui. bh 431. (4) Liv. Epit. L. XV. Tacit. dnnal.L. XI. C. 22.  , GESCHIEDENISSEN. 323 verdeeld werd. De een hield zijn verblijf bij de zeehaven Ostia: deszelfs rentmeesterfchap ftrekte zich uit van de rivier de Arms in Etrurie tot aan den mond van de rivier Liris in Latium, en befloeg alzoo Etrurie, Umbrie, Sabinie en Latium. De ander had zijn verblijf te Calés in Campanie, en had onder zich al het land van de Liris tot aan den zeeboezem van Tarentum, het geen Campanie, Samnium, Lucanie, het land der Bruttiërs en de eilanden aan de Tyrrheenfche kust befloeg. Het derde rentmeesterfchap ftrekte zich uit van het Apenninisch gebergte tot aan de Hadriatifche zee, en befloeg het land der Senonifche Galliër's van de rivier de Rubico tot de JEfis, voords Ficenum, en het land der Frentaners. Het vierde wingewest bevattede de overige volkeren, de Apu'iërs, Calabri'Jrs, Mesfapiërs en Tarentyners. Alle agt de Rentmeesters werden 'sjaarlijks door de wijkvergaderingen f benoemd, entrokken als dan openlijk het1 lot over de verdeeling hunner bedieningen. De twee Veldthefauriers vergezelden de Confuls in hunne veldtogten, hielden de krijgskas, betaalden de foldij, 'en verX 2 kog- iir. E O EK V. HOOFDST. ƒ. voor C. 264. J. van R. 488. Verdeeling van Italië in vier win» gewesten. f Comitia ributa,  Hf. boek V. hoofdst. J. voor C. 264. j. van r. 488. Grootmoedigheid van c. marcius censori- LNUS. (1) Pighii Atmah ad, b. a, Beauf. Rep. Rom. T. VI. p. 213 fuiv. 30.4 romeinsche kogten de gevangenen en buit, op de vijanden veroverd. De Stadsrentmeesters hadden de bezorging over 's Lands gemeene fchatkist. Het Provinciale rentmeesterfchap van Italië was het begeerlijkfte in de oogen der eerzuchtigen, zoo lang Rome haare wingewesten niet elders in het Oosten en Westen gemaakt had: maar na dat ganfche koningrijken zich aan haare wetten moesten onderwerpen, werden de afgelegenfle wingewesten vaak als de gefchiktfte plaatzen befchouwd om eene geweldige onderheerfchappij te voeren, en zich ftraffeloos te verrijken. (1) Cn. cornelius blasio en c. marcius tot Schatmeesters benoemd wordende, voer de laatftê in eene ernflige beftraffing tegen het Volk uit, het welk onvoorzichtig genoeg was, om hem ten tweedemaal zulk een gewigtig Ambt toe te vertrouwen , welks bediening de voorouderen om wijze redenen binnen eenen engen tijd hadden willen beperken. Deze grootmoedige onthouding van marcius  geschiedenissen. 325 cius vond eene algemeene toejuiching, zij fchonk hem den bijnaam van censorinus, en van dezen tijd af zorgde men' door eene bijzondere wet, dat niemand^ tweemaal Schatmeester worden mogt. (i)i Dit eeriie jaar na de onderwerping van geheel Italië zou alzoo in vreedzaarnei fchikkingen voor het huislijk beftuur zijn J afgelopen, ten zij in de nabuurfchap van 1 Rome eene onrust ontdaan was, ter wel-' ker demping het Gemeenebest deszelfs wapenen leenen moest. De Vulfmiers hadden voor eenige jaaren, het zij om daar door hunne verloorene krachten voor den oorlog te herftellen, het zij om zelve den last der wapenen op de fchouderen van anderen te kunnen leggen, alle hunne flaaven op éénen tijd vrijgemaakt, tot burgers aangenomen, als zoodaanigen wapenen in handen gegeven, en weldra verkieslijk tot Raadsluiden en Overheden verklaard. Zulk een onmiddelijke overgang van ilaavernij tot vrijheid, van de blindde onderwerping tot den gezagvoerenden rang (O Val. Max. L. iv. c. i.-ex.'3, P*ut, in Cu..iol, p. «14. v O iii. boek V. 'oofdst. . voor C, 264. . van R, 438. Regee* iugloos. iei;t te 'ruiftnii, ntt moeie door de Romeinen leriteld.  III. BOEK V. HOOFDST. J. voor C 264. J. van R, 488. O) O ros. L. IV. c. 5. (2) Val. Max. L. IX. c. 1. ex. ext. 1. 32fj ROMEINSCHE rang had weldra alle die rampzalige gevolgen voor de algemeene rust, waarvoor de menfchenkenner beeft, wanneer hij zelfs de edelfte beginzelen der menfchelijke gelijkheid eensklaps in werking gebragt ziet in eene maatfchappij, waar men te voorenomdie beginzelen in de bloote befchouwing zelve niet dacht. De Vulfiniërs zagen eerlang, dat zij het willekeurige, en ongeregeldfte geweld tot de geftoelten des Raads hadden toegelaten: (1) het recht van den eerfien nacht, het geen zich deze Regeerers toeeigenden , en de vrijheid van ontucht te pleegen met de dogters en vrouwen hunner voorige meesters, welke zij zich door openlijke afkundigingen voorbehielden, toonen genoegzaam, welke beginzelen het hart van zulk flag van Overheden beftuurden. (2) Zulk eenen overlast en geweld niet kunnende verdragen noch tegenftaan, befloot de oude burgerij geheimlijk , gezanten naar Rome te zenden, om aldaar, niet in de groote Raadzaal uit vrees voor de ontdek-  geschiedenissen. 327 dekking hunner geweldenaaren, maar in afzonderlijke bijeenkomflen der Raadsheeren, ootmoedig om bijftand te fmeeken. Die bijftand werd hun beloofd: maar hun geheim gezantfchap werd door eenen Samniet, die als gastvriend aan dat huis had ziek gelegen, waar de Raad op de bede der afgezanten was bijeen gekomen, en op wien men geen kwaad vermoeden had, verklikt , en kostede aan veele voornaame burgeren het leeven. De Raad zond den Conful q. fabius tegen deze geweldenaars te veld. Bij zijnen aantogt wilden zij in de vlucht hun behoud zoeken, maar veelen vielen hem in handen ; de overigen flooten zich binnen de Stad op, welke hij met eenen geregelden ftorm aanviel. De belegerden verdeedigden zich wanhoopig , en de Conful, zich te ver onder hunne pijlen waagende, ontvong eene doodlijke wond. Den vijand? lijken Veldheer voor hunne wallen ziende fneuvelen, waagden de geweldenaars eenen woedenden uitval, maar dezelve werd door de Romeinfche benden afgekeerd. De o vermag t der vrijgemaakte flaaveii en derX 4 gel* irr. BOCK V. HOOFDST. J. voor C 564. f; van R 488.  til. BOF.S V. hoofdst. J. voor C. 263 J. van R, 480. Algemeen overzicht van het derde boek. 328 romeinsche zei ver aanhang te Vulfinii,zx\ de geringheid der in haast bijeengebragte Romeinfche benden, noodzaakten echter de laatften, om van de verovering der overheerde Stad af te zien, tot dat de eene Conful van het volgende jaar een gefchikt heir tegen dezelve te veld bragt, en ze toen nog door uithongering tot de overgaaf dwong. Het te onderbrengen van dit flaavengefpuis fcheen den Raad toen eenen zegepraal waardig. M. fulvius genoot dien. De Stad Vulfinii werd geflegt, haare geweldenaars werden als flaaven met het kruis gefïraft, de burgers en die flaaven, die van hunne vrijheid geen misbruik gemaakt hadden , verhuisden naar andere verblijven, welke hun werden aangeweezen. (1) Na het aflopen van dit derde tijdperk der Romeinfche gefchiedenisfen kunnen wij met genoegen terug zien op alle deszelfs onderfcheidene bijzonderheden, om overal nieuwe achting voor dat Volk in te zame- (0 Freinsh. L. XV. c. 14-17. L. XVI. C 39-  GESCHIEDENISSEN. 329 zamelen , het geen wij met onze doorgaande aandacht verwaardigd hebben. Reeds vroeg in dat tijdperk zagen wij het Confulfchap gemeen maaken onder den burgerftand, en daarna de Priesterlijke waardigheid alleen aan zuiverheid van zeden verbinden: — maar te dikwijls merkten wij reeds den gelukkigen invloed dier burgerlijke gelijkheid op den geest des ganfchen Volks op, te onlangs hoorden wij 'er eenen fabricius nog de uitmuntendfte taal over voeren, (i) om onzen geest niet te rug te houden van eene aangenaame wederkeering tot dat onderwerp , het geen zich geduurig met nieuwe bekooring aan onzen Gemeenebestgezinden geest voordoet. Hadden de Romeinen hunne vorderingen in de krijgskunde alleen doen dienen ter verdeediging der vrijheid en onaf hanglijk-' heid van hunnen Staat, gaarne zouden wij (O Eene taal, waarmade Mr. p. paulus zijne voortreflijke verhandeling over de richten en plichten der menfcbelijke gelijkheid nog gemeend heeft te kunnen verfraaijen, X 5 lil. BOEK V. hoofdst. Gelijkheid der burgeren te Rome. Krijgskunlige vorleringen.  33° ROMEINSCHE m. BOEK V. OOFDST. Rechtsgeleerdheid. wij in het verlopen tijdvak terug keeren, om van de verandering hunner wapenen naar vereisch hunner vijanden, van de aanneming van nieuw krijgstuig, waarvan zij het nut hadden leeren kennen, en van de verbeteringen hunner legers naar het voorbeeld van eenen pyrrhus tefpreken; doch daar zij deze vorderingen in de, op zich zelfs reeds zoo rampzalige, kunst van menfchen moorden deeden flrekken, om de vrijheid en onafhanglijkheid van andere Staaten met eene onwederflaanbaare overmagt van beleid zoo wel, als van moed aan te randen, willen wij dezelven flechts in zoo verre gedenken, als zij eene oplettende leerzaamheid van den Romein/eken geest bewijzen, welke zoo zichtbaar affteekt bij de eigenzinnigheid van andere volkeren , en intusfehen wel degelijk onder de oorzaaken van Rome V grootheid door den fchranderen montesquieu (O gefield wordt. De rechtspleeging won zekerlijk in dit tijdvak; de aanflelling van Praetors en Tri- (i) Caufes de U Grandeur &. ch, JJ.  geschiedenissen. 331 Triumviri Capitales (i) verbeterde ongetwijfeld de bediening en uitvoe.ing des rechts, en de openlijke uitgave van het Jus Flavianum (q) maakte verfcheidene denkbeelden van den loop der pleitgedingen onder de burgers gemeen. Langzaam waren alzins de vorderingen der kunsten en wetenfchappen bij een Volk, het geen zich beflendig in oorlogen gewikkeld zag, en met het ganfche hart aan de belangen des vaderlands gehecht was. De fchilderijen van fabius pictor, (3) het Colosfus-bttld van jupiter op het Capitolium opgericht, (4) de voortreflijke aanleg van den ftraatweg van appius, en de uitmuntende waterleidingen, welke dien zelfden naam vereeuwigen, (5) getuigen echter van den toenemenden fmaak in 't algemeen en tevens van de vergevorderde bouwkunde der Romeinen in het bijzonder. Dat (1) Zie boven bl. 149. (2; D. IV bl. 548, 549. (3) Zie boven bl. 5, 6. (4; Zie beven bl. iüo Aant. (5; D. IV. bi. 4j!a, 493. nr. boek V. hoofdst. Konsren en wetenfchappen.  ITT. BOEK v. HOOFDST. Weelde. Go°de zeden. i 332 romeinsche - Dat de weelde reeds ingang te Rome zogt, leert ons rufinus met zijne twintig ponden aan tafelzilver, maar zijn ftrenge vonnis wees ons tevens aan, hoe zeer aan die verderffter der zeden de grond van voet tot voet betwist werd. (i) En liaan wij ons oog, van dweepzieke vooroordeelen vrij, op de lange rei van voortreflijke mannen, wier deugden wij van tijd tot tijd onze hulde beweezen hebben, met welk eenen eerbied zullen wij als dan geen affcheid nemen van een tijdperk, het geen wij veilig, in deze onze gefchiedenisfen, de guldene eeuw der menfchelijke voortreflijkheid mogen noemen. De gadelooze ouderliefde van eenen m a n l i u s , en de opoffering der tederfte kinderliefde van dien zelfden man aan het algemeene welzijn ; de wijsgeerige foberheidvan curius en fabricius, en de onverzetiijke eerlijkheid van beiden; de grootmoedige opofferingen van cürtiu s en de d e c i u s s e n , en de verfcheidene feheizen der voortrefh'jkfte charakters, die wij gaven; de grootfche, en echter onpar- (i) 2:2 boven bl. 3Ï3, 290.  «sEScHiEbÉNissËNr. 333 onpartijdigfte, getuigenisfen door Rome's vijanden aan de voortreflijkheid haarer zeden gegeven (O, blijven ons de zekerfïe waarborgen voor de veiligheid onzer aanprijzing van dit tijdvak der Romeinfche deugd. Twee fchandelijke misdrijven door fnoode wellustelingen aan hunne jonge fchuldenaars beproefd leverden ons zekerlijk wel een afgrijslijk denkbeeld op/ van de verbastering der driften zoo wel, als der reden van den mensch: maar de volflandige eerlijkheid dier beide jongelingen, 's Volks algemeene verfoeijing van zulk eenen gruwel, en deszelfs gevolgen op het lot der fchuldenaars (2) wederhielden ons tevens van de fchreeuwendfte onrechtvaardigheid, om de verfoeilijkfte aller misdaaden in ons tijdperk den Romeinen algemeen ten last te leggen. Beide deze fnoode aanflagen, het wangedrag van twee keurbenden in Capua en te Rhegium, en het misdrijf van veele aanzienlijke vrouwen jegens (O Zie boven bl. 137 en 243. (2) D. IV. bl. 386-389 en D. V. bl. 151, 152. III. BOEK V HOOFDST.  334 ROM. GESCHIED. III. M UK V. HOOFDsf, VIER- gens haare mannen CO maaken echter, dat wij ons wel zorgvuldig wachten, van het verlopen tijdvak, hoe hoog ook geroemd door laatere Romeinfche Redenaars en Dichters, op te geven, als dat eener menfchelijke volmaaktheid. CO D- IV. bl. 36.-364. vergeleeken met de Aanteek. en D. V. bl. 85, ü6.  VIERDE BOEK. GESCHIEDENIS DER. ROMEINEN, van den eersten oorlog met de carthagers tot aan de verdelging van derzelver stad. EERSTE HOOFDSTUK. de eerste carthaagsche oorlog. Schoon Rome haare veroveringen ten eenemaal binnen de natuurlijke grenzen van het oude Italië had willen bepaalen, de uitgeftrektheid van haar gebied zou waarlijk groot genoeg geweest zijn, om den op- Inleiding,  IV. boek I. hoofdst. 336 ROMEINSCHE oplettenden waarnemer van het ftaatsbeftuur en de gefchiedenis der volkeren bij de lotgevallen van dit Gemeenebest te bepaalen : maar dat zelfde Volk, het welk bijna vijf eeuwen doorbragt in onophoudelijke oorlogen, eer het zich een beflisfend gezag over die landftreek kon toefchrijven, had naauwlijks twee eeuwen noodig, om . zich door het grootfte gedeelte der bewooneren van de drie toen alleen bekende gewesten der geheele aarde te doen eerbiedigen. „ Even als eene vlam, welke lang door een dikken rook onderdrukt, ten laatften uitbreekt, zich voords langzaam aan alle zijden uitbreidt en, eindlijk, in korte oogenblikken wijd en zijd de ijslijkfle verwoestingen aanrecht. " (1) Het is onnoodig, dat wij alle de volkeren , welken Rome van tijd tot tijd buiten Italië ftond te beftrijden, van derzelver vroegfte afkomst kennen, welke toch meestal met zoo veele verdichtzelen omgeven is, dat het fchranderfte oordeel zich te vergeefsch uitput, om overal het waa- (1) Flor. L. II. c. I, 2.  GESCHIEDENISSEN. 33^ waare van het valfche te onderfcheiden en dikwijls den gevaarlijken dienst der verbeelding aanneemt, om in de veraf, gelegenfte eeuwen eenen nieuwen oorfprong aan volkeren te geven, om\welken de oudfte Schrijvers zelve niet gedacht hebben, (i) Van het wezenlijkfte belang in tegendeel is het, met den ftaatkundigen en burgerlijken toeftand dier volkeren bekend te zijn ten tijde, wanneer zij verweerender of aanvallender wijze de wapenen tegen het Romiinfche gemeenebest voerden, Zulk eene kennis kan ons vaak de bronnen doen ontdekken der ontftaane oorlogen, en tevens de leerzaamfte proeve opleveren voor de waarheid der Gefchiedenisfen, wanneer derzelver uitkomften juist beandwoorden aan het geen een geoefend oordeel uit derzelver onderfcheidene ftaatsgefteldnis en bijzondere belangen natuurlijk had moeten verwachten. — Deze aanmerking verdient de volle dig- CO Zie b. v. de gisting over de opkomst van Rome van den Eer w. g. bruining: nieuw gevielen tver de grondvesting der Asfyrifshe Heerfcbappij enz. bl. 16-28. V. DEEL. Y IV. boek I. hoofdst.  IV. BOEK I. HOOFDST. Oorfpron; van Carthago. Carthag een op zich zelv< llaande Gemeenebest. 338 romeinsche ledigfte toepasfing op het Carthaagfche Gemeenebest, welks oorlogen met de Romeinen wij thands te befchrijven hebben. Zonder van den tijd en wijze der {lichting van Carthago juiste bepaalingen te kunnen geven, is dit echter zeker, dat deze ftad, gelegen aan de kust van Africa in de middellandfche zee, weinige mijlen van Tunis, het geen nog door deszelfs zeerooverijen vermaard is, eene volkplanting was van de beroemde Phosnicifche koopftad Tyrus en, fchoon eene groote eeuw voor Rome 's bouwing gefticht, echter lang na eene andere volk. planting der Tyriërs op die zelfde hoogte, Utica geheeten en door den dood van cato vermaard, werd aangelegd tot eene ftapelplaats voor haare handeldrijvende moederftad. j De voordeden van den handel lokten , eene menigte van inboorlingen des lands naar deze volkplanting, en derzelver aangroeiende vermogen deed haar weldra alle onderwerping aan haare moederftad opzeggen. Tyrus nam vruchtlooze proeven van haar vermogen zoo wel, als van haar gezag tegen den opftand haarer landskinde-  GESCHIEDENISSEN. 339 deren: Carthago hield haare aangenomene onafhanglijkheid Maande, en nam eenen eigen regeeringsvorm aan, om zich voor inwendige onrust te beveiligen. Dezelve was geheel Aristocratisch. Het Volk droeg den naam des oppergezags, maar vertrouwde deszelfs uitoefening aan eenen Raad toe, die uit den Adel beftond. Aan deszelfs hoofd waren twee Overheden, welke, onder de zedige benaaming van Rechters, een gezag voerden aan dat der Romeinfche Confuls gelijk, zoo wel in duurzaamheid als in uitgeflrektheid. De wetgevende magt berustede, in den beginne, bij de volksvergadering, derzelver ftem kon alleen de kracht van wetten geven aan de befluiten van den Raad, die zich echter weldra van dezen band ontfloeg, door in het vervolg dan alleen het Volk op te roepen, wanneer de Raadsluiden met eikanderen niet eens konden worden, en zinds maakte de eerzucht, om het Volk buiten allen ftaatsbeftuur te houden, alle de raadsvergaderingen eenftemmig, of deed ten minften dezelven alzoo fchijnen. Het Volk nu ziende, dat de RaadsheeY 2 ren IV. BOEK t KÜOFDST. Regeeringsvormte Cartha«o.  34° ROMEINSCHE iv. BOEK L HOOFDST. Staatsom wentelingen van Cartbago. ren zoo veele Koningen geworden waren , die eerlang onverdragelijke dwingelanden werden, eischte eenen waarborg tegen de flaavernij, en vond denzelven in een aantal van honderd en vier Opzichters over de bedoelingen der Grooten , van wier gedrag zij reekenfchap voor de hooge Overheden konden eisfchen, en over deze Overheden zelve, welke uit het veld terug keerende, bij hun eeneverandwoording van hun krijgsbeleid moesten afleggen. Deze Staatsinrichting, welke de onderfcheidene rangen der maatfchappij door den fchrik in evenwigt hield, verduurde de volgende eeuwen. De regeeringloosheid liet zich zoo min, als de overheerfching zien in dit Gemeenebest: doch de vrees voor die twee uiterften, waarin alle Staaten hunnen ondergang vinden, en de invloed van eenen Godsdienst, die wreede en onverzoenlijke Goden eerbiedigde, bragten wetten voord, welke zoo onrechtmaatig als onmenfchelijk waren, wijl zij de dwaaling en onkunde als misdaaden ftraften, en de ongelukkige Veldheeren zelve als flaaven ten kruisdood doemden. Sa-  geschiedenissen. 341 Saturnus (i) was de hoogst geëerbiedigde God der Carthagers, in wiens welgevallen aan menfchenoffers zij geloofden. Zijne overgroote koperen beeldnis frak twee verfchriklijke armen uit, waarop de bijgeloovige ouderen hunne eigene kinderen nederlegden, en waarvan deze onfchuldige flachtoffers der rampzaligfte afgoderij nedervielen in eene brandende kolk, welke hun verteerde. Rijke burgers, die de flem des bloeds boven de ingebeelde eisfchen van den Afgod hoorden, vonden onder hunne arme medeburgers ellendigen genoeg, die hun kroost verkochteden , om in de plaats van de kinderen der rijken te worden geofferd. Na de verdelging van Tyrus werd Carthago, zoo gunftig op een fehiereiland in de middellandfche zee gelegen, de. voornaamfle handelplaats van alle volkeren. De zeevaart, welke haar deed bloeijen, en de oefening haarer krachten eerst tegen de inboorlingen van Africa en daarna tegen haare eigene moederftad, maakten (i) Catrou & Rouille Hifi. Rom. T. VI., P- 309-3H Annotat. Y 3 IV. boek 1. hoofdst. Godsdienst der Carthagers. Grootheid /an hec Cartbaagm rche gerieenebest,  IV. BOEK 1. HOOFDST. Verbaste ringen va den Staat. 34a romeinsche ten haar vroeg te water en te land geducht. Inhaaligheid en heerschzucht deeden haar eerst op de mijnen van Spanje aanvallen onder het voorwendzel van Gades , welke mede eene volkplanting der Tyriërs was, bij te ftaan. Geheel Sardinië werd daarna haar eigendom. Ten laatften kreeg zij voet in Sicilië, breidde aldaar haare veroveringen uit, en vleide zich thands met niets minder, dan de ganfche verovering van dat eiland, wanneer de Romeinen, de voorfpelling van pyrrhus vervullende, het zelve ten woritelperk hunner beide mededingende grootheid maakten. - Zorgvuldig , om van alle de veroveringen van den Staat, behalven de bloote eer der overheerfching, waarmede zich vaak de ijdele eerzucht der Vorsten vergenoegt, tevens die algemeene en bijzondere voordeden te trekken, welken zij van te vooren met eenen koopmansgeest bereekend hadden, werden de kisten der voornaamfte burgers zoo wel, als die des Lands met fchatten opgevuld: maar werd tevens de hoegrootheid der fchatten van den Staat voor eenen deugdzaamen maatftok aan-  GESCHIEDENISSEN. 343 aangenomen van 's Lands vermogen boven andere volkeren, en de veelheid der bezittingen van eenen burger als het peil zijner algemeene bekwaamheden en verdiensten befchouwd. Eene zekére hoeveelheid van eigendom maakte eiken burger tot de hoogfte waardigheden verkieslijk , en bij de verkiezing zelve waren de belangrijklte ftaats- en krijgsbedieningen voor den hoogden bieder veil. De eerzucht zelve werd daardoor een prikkel der gierigheid, wijl elk eerst rijk moest zijn, om naderhand groot te worden. De eigenlijke Aristocratie van den ouden tifd ging nu in eene regeering der rijkifen over, welke, door de algemeene ongefladigheid der rijkdommen aan den handel gewaagd, geduurig verwisiëlde van perzoonen, en eindelijk door veelvuldige omkopingen in eene regeering van Factiën ontaarde. Van dien tijd af werd het Gemeenebest een bloot gevaarte zonder inwendigen fteun, tegen alle aanvallen alleen gewapend met den fchrik haarer voorige onverzetlijkheid. Twee partijen verdeelY 4 den IV. BOEK I. HOOFDST. Facïie•egeering.  344 ROMEINSCHE IV. BOEK I. HOOFDST. Oorzaaker van Carthagé's val den nu de volksftem : de eene, welke reeds door rijkdom was in aanzien gekomen , drong geduurig op nieuwe en grootfche ondernemingen aan; de andere, welke eerst nog fchatten moest zamenfchraapen, om in aanzien te komen, hield het behoud van den vrede, tot welk eenen prijs ook, niet te duur. Zulk een geduurige tegenfland vertraagde de werkzaamheid des befluurs en benam de klem aan het ganfche bewind. Eindelijk delfde de fchandelijkfte zedenloosheid, het gevolg eener toomelooze weelde, uit de veelheid der rijkdommen gebooren, het graf der Carthaagfche grootheid, na dat dezelve nog eenigen tijd was ilaande gehouden door vreemdelingen, aan wien de ontaarde burgers zich niet fchaamden, het ganfche lot van hun Gemeenebest toe te vertrouwen. Hunne krijgsmagt beftond meestal uit Numidiërs, Mauritaniërs, Spanjaards, Galliërs en'gevluchte flaaven van nabuurige volkeren, die, zonder de verzekering hunner overmagt boven andere heiren in het veld, het zij in aantal, het zij in krijgsbeleid, gee-  GESCHIEDENISSEN. 345 geenen anderen prikkel hadden, om zich voor een Land , het geen hun vaderland niet was, op te offeren, (i) Wij hebben van tijd tot tijd de betrekkingen opgegeven, welken Carthago reeds zeer vroeg met Rome had, en vooral de houding aangeweezen, welke beide die gemeenebesten voor eikanderen in den Tarentynfchen oorlog aannamen. (2) Het ontzag, welk het eene zichtbaar voor het andere had; de belemmering, welke zij wederzijdsch in hunne veroveringen door de oude verbonden gevoelden; de vrees voor elkanders grootheid, en de voordeelen, welken beide zich van het volle bezit van Sicilië, dien voorraadfchuur van alle de kustbewooners der middellandfche zee, beloofden, waren zoo veele aanleidingen , om den oorlog, die eindelijk tusfchen de beide Gemeenebesten uitbaritede, en niet dan met den ondergang van een (1) Fargus Rom. Cefch. Th. 1. S. 127-132. Dampmartin Hifi. de la Rival. de Carthage & de Rome. T. 1. p. 20-24 & 38-40. (O D- If- bl. 65-59; D. IV. bl. 263, 541. en D. V. bl.351, 355. Y 5 IV. boek I. hoofdst. Betrekkingen tus fchen Carthago en Rome.  ROMEINSCHE iv. BOEK 1. HOOFDST. een van beiden eindigde, te verwachten, dat pyrrhus waarlijk geene onmiddellijke ingeving behoefde, om dat eiland met eene voorfpelling daarvan vaarwel te zeggen. En wat nu den uitflag van dezen beilisfenden wedlïrijd betreft, zoo behoeven wij flechts aan het charakter der krijgshaftige , vaderlandminnende , thands volkomen eensgezinde Romeinen te denken, en het zelve met de opgegevene trekken hunner mededingeren en beftrijderen te vergelijken, om vrij zeker vooruit te zien, dat het opkomende Gemeenebest, 't welk thands, alle kinderkrakeelen ontwasfen, het vuur eener bloeijende jeugd gevoelt en tevens door veelvuldigen ftrijd met krijgshafte nabuuren de ondervinding van eenen rijperen ouderdom vervroegd heeft, eenmaal de zege weg moet dragen over eenen reeds vervallen en ontzenuwden Staat, die met den luister van deszelfs reeds verkreegene grootheid fchitteren , maar niet befchadigen kan. — De Carthaagfche meerderheid ter zee in fcheepen en in zeemanfchap kunnen ons echter doen vermoeden, dat de Romeinfche jeugd het vuur haarer verheel-  geschiedenissen. 347 beelding zoo wel, als dat haarer wezenlijke krachten zal behoeven, om zich boven dezelve te verheffen: en laat ons nu de gefchiedrollen van Rome verder ontwinden , en zien, in hoe verre derzelver berichten overeenkomen met de bereekeningen des oordeels uit de ftaatsgefteldnis van haar en van Carthago opgemaakt. Na dat de Romeinen het overfchot der Campaanfche keurbende, welke Rhegium had vermeesterd, geftraft en die ftad al-, zoo van het bondgenootfchap1 der Mamerafgefcheurd hadden, bevonden zich deze overweldigers van de Siciliaanfche ftad Mesfana aan hunne eigene verdeediging overgelaten tegen hiero, den Bevelhebber der krijgsmagt van Syracufen, die hun verfcheidene hunner veroveringen op dit eiland ontnam en eindelijk kloekmoedig onderftond, hun in hun eigen roofnest te beftooken. De Mamertyners, na verfcheidene flagen van den voortreflijken Veldheer hiero duidlijk gevoelende, dat zij, hunnen voorigen bijftand uit Rhegium mislende, buiten ftaat waren , zich zelve te verdeedigen, en bewust, dat zij even gehaat bij de Carthagers- als bij iv. BOEK I. HOOFDST. Aanleiding tot den Carthaag. hhen ourlog.  343 romeins che IV. bo ek r. hoofdst. J. voor C. 263. J. van R. 489. Appius claudius caudex en m. fulvius flaccus Of bij de Syracufers zelve waren, zonden afgezanten naar Rome, om den veel vermogenden bijftand van dat Gemeenebest te verzoeken. De zachte behandeling, welke zij te Rhegium hadden ondergaan bij de verovering dier ftad, en de vermoedens der ftaatkundige belangen van Rome deeden hun zekerlijk dezen ftap waagen. Appius claudius en m. fulvius flaccus waren Confuls te Rome, wanneer dit zonderling gezantfchap zich bij den Raad vervoegde. De eerzucht der Overheden, welke na de bevrediging van gansch Italië haaren naam gaarne wilden vereeuwigen door de opening van eene nieuwe loopbaan voor het zegepraalende Gemeenebest, zag alle bedenkingen der welvoeglijkheid over het hoofd, en moedigde het Volk tot deze nieuwe onderneming aan door de hoop , van eerlang alle de drukkende lasten der voorige oorlogen door rijke veroveringen in het vruchtbaare Sicilië vergoed te zullen zien : maar de Raad, die bedaarder de wanvoeglijkheid inzag, van muiters en overweldigers bijftand te verleenen tegen eenen Vorst g  geschiedenissen. 349 Vorst, die de Romeinen nog onlangs had bijgedaan dn het ftraifen van dergelijke misdaadigers, werd uitfchaamte terug gehouden van eene deelneming in de zaakenvan Siciliëj waarnaar deszelfs ftaatkundige uitzichten anders reeds heenen ftrekten. Schoon het Volk dus openlijk verklaarde, de Mamertyners te willen bijftaan, weigerde de Raad daartoe deszelfs gezag te leenen, maar hield tevens het Mamertynfchc gezantfchap eenigen tijd door onzekere overleggingen op. Intusfchen had de Carthaagfche Veldheer hannibal, ("O die zich op een der nabuurige Liparifche eilanden bevond, hiero van zijne uitzichten op Mesfana door trouwlooze geveinsdheid weten te berooven. Met zijne benden naar Sicilië overkomende, ging hij kwanswijs den Veldheer van Syracufen geluk wenfchen met zijne veroveringen op hunnen gemee- nen CO Deimmenvan hannibal, hasdrubal, hanno en meer anderen zijn zeer gemeenzaam in de Carthaagfche gefchiedenisfen; men late zich dus hierdoor niet terftond op de gedachten van den Grooten hannibal brengen. IV. boek 1. hoofdst. J. voor C. 063. J. van R, 489. Gefteldheid vaa Mesfana.  IV. BOEK I. HOOFDST. J. voor C, 263. J. van R 480. 350 romeinsche nen vijand, maar hield hem tevens behendig van zijnen aanval op Mesfana te riig en wist zelf zich eenen toegang in de benaauwde ftad te bezorgen, alwaar hij de burgerij gereed vond, om zich aan hiero overtegeven. Dit juist hebbende willen voorkomen, op dat de Syracufen de meerderheid boven de Carthagers in Sicilië niet mogten verkrijgen, hield hij de Mamertyners van deze mismoedige gedachten te rug, door hun zijne medegebragte bende ter bezetting te leenen, en nog verderen bijftand uit Africa te belooven. Hiero, zich te laat bedroogen ziende door den oneerlijken Carthager, zag van zijnen aanval op Mesfana af, welke hem nu te moeilijk fcheen, en keerde naar Syracufen te rug, alwaar hij met algemeene toejuiching, ten dank zijner overwinningen , tot Koning verheven werd: maar de Romeinen daar en tegen de vereeniging der Mamertyners met de Carthagers als eene voorbereiding tot de geheele verovering van Sicilië voor het Africaanfche Gemeerfebest befchouwende, en zulk eenen mededingenden Staat volftrekt tot geenen aan-  geschiedenissen. 351 aangrenzenden nabuur begeerende, fielden thands, uit kracht van een volksbefluit, de deelneming aan de zaaken van dat eiland vast. De Conful appius, wien het beleid der onderhandelingen met de Mamerty. ners en van hunnen daadlijken bijftand werd aanbevolen, liet vooraf eenen krijgsman van aanzienlijken rang, claudius genaamd, naar Mesfana overfteken, om aldaar de toedragt der zaaken op te nemen en alle volgende onderhandelingen voor te bereiden. Deze afgevaardigde volvoerde zijnen last op de uitflekendfle wijze: de Mamertyners onderling verdeeld vindende, wijl zommigen zich bij hunne onderwerping aan de Carthagers wilden houden, en anderen gezind waren, om den Romeinfchen bijftand, hoe laat die nu ook komen mogt, aan te nemen , bemoedigde en vermeerderde hij de Romeinschgezinde partij in dier voege, dat zij niet flechts de meerderheid boven de andere verkreeg, maar zelfs in ftaat geraakte, om de geheele Carthaagfche bezetting Mesfana te doen verlaten. Verwittigd, hoe hij thands met opene armen IV. BOEK I. HOOFDST. f. voor C. 263. ], van R. 489. Appius vertrekt om de Mamertyners bij te [laan.  IV. boek I. hoofdst. J. voor C. s63. J. van R, 489. Overtogt van appius. 352 romeinsche armen in die ftad verwacht werd, ftond appius nu gereed, om met zijne krijgsbenden de engte bij Rhegium over te fteken. Het ontbrak hem aan geene fchepen tot den overtogt zijner troepen; de aan zee gelegene Italiaanfche fteden verfchaften hem daartoe een genoegzaam aantal: maar eene Carthaagfche vloot, welke deze zeeëngte bezet hield, deed hem toevlucht tot eene krijgslist nemen, eer hij den overtogt waagde. Het misnoegen der Carthagers was, naamlijk, op het gerucht der omwenteling te Mesfana zoo hoog gefteegen, dat zij niet flechts den Bevelhebber der verdreevene bezetting kruicigden, maar terftond van hunne land- en zee- magt tegen de trouwlooze ftad gebruik maakten, om haar van de eene zijde tot volftrekte onderwerping te dwingen , en van den anderen kant van allen verwachten Romeinfchen bijftand aftefnijden. Zijne benden gaarne eenen veiligen overtogt willende bezorgen, zonder aan eenen ongelijken zeeflag met zijne ongewapende vaartuigen tegen de oorlogs- galeijen der Carthagers bloot gefteld te zijn, gedroeg zich de Conful, als of hij, uit hoof-  GESCHIEDENISSEN. 353 hoofde der Carthaagfche vloot van zijn ontwerp geheel afzag, en maakte dezelve daardoor onoplettend op de haar aanbevolene wacht. Eenen fchijnbaaren te-rugtogt in Italië bij dag gemaakt heb-, bende, gelukte hem bij nacht de overtogt met zijne troepen en kwam hij behouden te Mesfana binnen, (i) De billijke verontwaardiging van den Koning hiero daarover, dat die zelfde Romeinen, die zich zoo ftreng tegen het misdrijf der Campanifche keurbende te Rhegium betoond en van zijnen bijftand, om dezelve te ftraffen, gebruik gemaakt hadden, zich thands inlieten met de zaak der Mamertyners, wier vestiging in Mesfana (1) Polyb. L. I. c. 10, ii. Front. Strat. L. 1. c. 4. ex. ii. Volgends Aur. Victor (de virisill. c. 37) zou appius zelf eerst met eene visfchers-fchuit naar Sicilië overgeftoken zijn en den Carthaagfchen Bevelhebber in Mesfana overgehaald hebben, om de ftad te ontruimen, eer hij met zijne ganfche krijgsmagt overvoer. De berichten van zon ara s zijn ten dezen opzichte veel wijdlopiger; wij hebben alleen van hem het voorafzenden van claudius overgenomen, en zijn voords den uitmuntenden gefchiedfchrijver polybiui gevolgd. V. DEEL. Z IV. boes 1. ioofdst. . voor C, 063. \. van R. 4^  IV. BO EK 1. HOOFDST. J. voor C. 263. 'J. van R. 4&9. Toeftand der Romeinen in Mesfana. Vergeeffche, inaar tevens ook onwelmeenende onderhandelingen. g54 romeinsche fana even onrechtmaatig was, had hem de laatfte ontrouw der Carthagers en alle derzelver voorige vijandlijkheden tegen de Syracufers geheel over het hoofd doen zien, om thands met hun al zijne krijgsmagt te vereenigen, ter verdelging der Mamertyners in weerwil van allen vreemden bijftand. De ftoute en gelukkig uitgevallen overtogt van appius had zijne keurbenden alzoo flechts voor de gevaaren van eenen zeeflag beveiligd, om haar op een eiland aan het moeilijkfte beleg bloot te ftellen. Aan de eene zijde lag hiero met een leger voor Mesfana, aan de andere zijde der ftad ftond een Carthaagsch heir, en eene vijandlijke vloot bewaakte, na het ontdekken van 's Confuls krijgslist, met verdubbelde zorg de zeeëngte, zoo wel om hem den terugtogt naar Italië, als den toevoer van nieuwen onderftand, af te fnijden. Schoon appius zeer wel begreep, dat de eenige uitkomst in zijnen toeftand afhing van eenen fpoedigen uitval, eer de beide legers van hiero en Carthago zich te zamen vereenigden, meende hij ech-  GESCHIEDENISSEN. 355 echter, de eer van den Staat niet te moeten waagen aan eenige vijandlijkheden tegen bondgenooten, alvoorens eenige on-' derhandeling of oorlogsverklaaring had ^ plaats gehad. Hij vaardigde daarom uit J Mesfana afgezanten af naar hiero en den Carthaagfchen Bevelhebber met de voordellen eener minlijke fchikking en bevrediging tusfchen hun en de Mamertyners, aan wien Rome haare gedienftige bemiddeling niet had willen ontzeggen- CO Hiero andwoordde: „ dat de misdaaden en rooverijen der Mamertyners het v beleg van hun roofnest volkomen rechtvaardigden; dat het den Romeinen, wier trouw en eerlijkheid zoo breed werd uitgebeten, weinig voegde, de fchenders van alle eer en deugd in hunne befcherming te nemen; en dat de billijkheid, om den zwakken bij te ftaan , op deze fnoodaards toegepast, een handtastelijk voorwendzel in de oogen van alle volkeren zijn zou, om flechts eene fchande- lijke (O polyb. l. i. c. ii. Z 2. IV. boek I. iOOFDST. . voor C. 263. ■ van R, 4Ü0. Verwijt in uii.no.  IV. boek I. hoofdst. J. voor C 263. J. van I 489. Ste lige ve klaarir der Carthagers. Hiero geilagen. 356 ROMEINSCHE lijke roofzucht naar de fchatten van Sicilië te bewimpelen." (1) Bij de Carthagers was het zoo ver af, ' dat de afgezanten van appius eerugun- ftiger gehoor zouden gevonden hebben, dat derzelver Veldheer in tegendeel den gRotneinen liet aanzeggen: „ dat zij, indien ze vrienden der Carthagers wilden blijven, Mesfana moesten ruimen en binnen eenen voorgefchreeven tijd geheel Sicilië verlaten." (2) Zonder zich door de dreigende taal van dezen te laten affchrikken, of door de verwijten van genen den last van het gemeenebest onvolvoerd te kunnen laten, deed appius zulk eenen onverhoedfen en hevigen uitval op de Syracufers, dat hiero, buiten ftaat om denzelven, hoe dapper zijne -benden ook ftreeden, af te . weeren, terug gedreeven werd in zijn leger en openlijk erkende: „ door de Ro- mei- (1) Diod. Sic. Echg. L. XXIII. evenwel laat deze Schrijver deze onderhandeling plaats hebben, terwijl appius zich nog te Rhegium bevond. (a) Zonar L. VIII.  GESCHIEDENISSEN. 357 meinen verflagen te zijn, eer hij fchier hunne aankomst in Mesfana geweten had." Deze overwinning was den Conful dubbeld voordeelig, daar zijden Koning tevens het veld deed verlaten, wijl deze Vorst, het trouwloos charakter der Carthagers nog onlangs ondervonden hebbende, en zich niet kunnende verbeelden, hoe de Romeinen eene welbewaakte zeeëngte hadden durven overfteken, in de daad in het vermoeden kwam, dat de eerfte reeds in geheime verflandhouding met de laatften ftonden , en hem in gevolge daar van ook reeds aan den aanval des Confuls hulploos hadden overgelaten. Den eerften nacht na zijn verlies te baat nemende brak hij in ftilte zijn leger op , en begaf zich naar Syracufen, (i) latende het uiteinde van eenen oorlog aan twee vijanden over, wier magt elkander opwoog, en in wier deelgenootfchap zijn eigen te gering vermogen hem nooit eenig voordeel belooven kon. (2_) Van (l) polyb. L. ï. C. II, 12. DlOD. sic, (.dog. L. XXIII. Flor. L. If. o, s.' (aj Hooee Rm. Hift. V. IV. p. 37, * 3 iv. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 263. ƒ. van R. 480.  358 romeinsc he IV. BOEK i. HOOFDST, J. voor C. 263 J. van R. 489. Her Car. tbaagfche lege; aan gevallen. Van dezen eenen vijand dus fpoedig ontflagen, wilde appius zich terftond van den fchrik bedienen, dien zijne fnelle overwinning op den anderen maaken moest: en het zelfvertrouwen des Confuls ging zoo ver, dat hij den Carthaagfchen Veldheer in deszelfs eigen leger beftond te beftormen. Met het aanbreken van den volgenden dag zijne benden aangevoerd hebbende, om dezen ftorm te waagen, ondervond hij echter weldra, dat derzelver dapperheid weinig vermogt tegen het ongenaakbaar liggend en met beleid verdeedigd leger der vijanden: gelukkig verbeeldden zich de Carthagers, dat zij het terug wijken der Romeinen aan hunnen moed, in plaatze van aan hunne ligging, hadden toetefchrijven , en alzoo ftoutelijk den deinzenden Conful naarzettende, gaven zij hem gelegenheid, om in het open veld te toonen, hoe ver de Romeinfche wapenen boven de Carthaagfche uitmunreden. De krijgskans nam nu terftond eene andere wending. Appius behield als volkomen overwinnaar het veld, en zag de vijanden zich angstvallig binnen hun leger en vaste fteden opfluiten, om,  geschiedenissen. 359 om, zoo lang hij te Mesfana was, geenen voet buiten hunne fchanzen te zetten. De Conful, geenen tijd en moeite vruchtloos aan het beleg van eene legerplaats willende befteeden, welker veiligheid voor eenen ftorm hem gebleeken was, liet eene genoegzaame bezetting in Mesfana en maakte van den fchrik zijner wapenen het voordeeligfte gebruik in eene ongeftoorde ftrooping van de rijke landerijen der Syracufers en hunne bondgenooten. Eindelijk verftoutede hem deze weerloosheid der vijanden tot eene onderneming op Syracufen zelve : *doch hier vond hij eenen tegenftand, die hem, na het grootfte gevaar van zijn eigen vrijheid en leeven te hebben gelopen, noodzaakte tot bet aanbieden van onderhandelingen , welke door hiero werden afgeflagen, doch hem intusichen gelegenheid gegeven hadden, om door eene tijdige verplaatzing van zijn leger aan eene geheele influiting te ontkomen, waarmede de voordgezette vijandlijkheden hem zouden gedreigd hebben. De onvolvoerbaarheid van zijnen aanZ 4 flag IV. BOEK 1. HOOFDST. J. voor C. 263. J. van R, 489. Aanflag 3p Syracufen.  360 ROMEINSCHE IV BOEK i hoofdst. J. voor C 3Ö3 J. van R 489. CO POLYB, L 1. c. 12. eutrop L. II. c. ïo. Freinsh. L. XVI. c. 36-38, De Fafti Capit. gewaagen van den zegepraal niet, dien eutrofius en siLios italicu» {Punk. L. Vl. p. 660-662) dezen Conful toefchrijven. Volgends seneca (de brev. vitae c. 13) kreeg appius zijnen bijnaam caidex thands daarom, dat hij met lompe vaartuigen van op eikanderen gefpijkerde planken de zeeëngte was overgeftoken. Het is ten uiterften bevreemdend , hoe deze fchrijver, even als polybius Cl" I- c' 20) den Romeinen eene volflagene onkunde van den fcheepsbouw en de zeevaart hebbe kunnen toefchrijven, daar het uit het zeer vroege verdrag tusfchen de Romeinen en de Carthagers (7Je D. 'I. bl 67-69) uit herhaalde veroveringen van galeijen in de Griekfche en Latynfcbe zeehavens van Italië (Zie D. IV. bl. 352.) en, om niets meer aan te haaien, uit de aanrtelling van twee Vloot- flag op Syracufen ziende trok appius tegen het einde van zijn regeering- jaar naar Mesfana terug, verdubbelde aldaar de bezetting ter verdeediging der Mamertyners en kwam met zijne overige benden gelukkig weder te Rhegium aan, om als overwinnend Veldheer over hiero en den Carthaagfchen Veldheer eene nieuwe zege, in overzeeiche gewesten bevochten, te vieren. CO Dit  GESCHIEDENISSEN. S^1 Dit jaar, waarin de andere Conful, m. fulvitjs, gelijk wij reeds gemeld hebben (O, eenen zegepraal over het dempen der ongeregeldheden van vrijgemaakte flaaven te Volfinü vierde, werd beflooten met een zuiveringoffer na de ge- hou- Vlootvoogden van den Staat (Zie D. IV. bl. 496.) ten duidlijkften blijkt, dat de Romeinen nimmer het zeewezen geheel en al verwaarloosd hebben. Om zulk eene fchijnbaare tegenftrijdigheid op te losfen, meenen wij vast te mogen ftellen, dat alles, wat tot de fcheepvaart betrekking had, bij de Carthagers, die eeuwen lang het gebied der tniddellandfche zee gevoerd hadden, eenen trap van volkomenheid bereikt zal hebben, waar bij de mindere bedreevenheid der Romeinen, die onophoudlijke landoorlogen te voeren hadden, eene volflagene onkunde geleek; en dat de uitftekende verbetering der galeijen van delaatften, naar de modellen der eerften, aan de vroegere en gebrekiger vaartuigen den naam van lompe blokken (Caudices) zal gegeven hebben, even gelijk wij nog met verachting fchepen noemen, welke, hoe misvormig ook in onze nog veel bedreevener cogen, echter zeer verre zouden uitgemunt hebben boven de fchoonfte galeijen der Carthagers. —r Appius had nogthands met zulke lompe vaartuigen eene landing op Sicilië weten te doen , en de verlichting, welke met de voorige mindere verlichting Z 5 fP0U IV. BOEK I. HOOFDST. ƒ. voor C. 363. J. van R. 489. "  IV. boek i. hoofdst, J. voor ( «63. J. van i 489. Eerde zwaard vechters te Rome. 362 IOMEINSCHÏ houdene fchatting der burgeren, wier getal thahds twee honderd twee en negentig duizend, twee honderd en vier en " twintig beliep. Een getal, 't welk bij het herdenken aan de geduurige en volkvernielende oorlogen en pestziekten ongelooflijk zou voorkomen, wanneer de gefchiedenis ons niet intusfchen bericht had gegeven van het aannemen van ganfche fteden tot het Romeinfche burgerrecht volgends eene Staatkunde, welke romulus reeds had ingevoerd, en zinds en in het vervolg zeer veel tot Rome 's grootheid gedaan heeft. (2) Dit zelfde jaar, waarin hiero den Romeinen eene inhaalige heerschzucht ten kosten hunner wijdberoemde goede trouw en eerlijkheid verweet, bragt het eerst de onmenfchelijkfte wreedheid bij hun in zwang, wier menfchelijkheid wij, in de eerfte en onbefchaafdfte tijden van hunne ge- fpottede, noemde hem voordaan naar zijne gebrekige fchepen. CO Zie b'. 3a8« (2) Liv. Epit. L. XVI. Tacit. Annal. L. XI. c. 24.  geschiedenissen. 363 gefchiedenisfen, gepreezen hebben, (i) m. en d. junius brutus lieten bij de uitvaart van hunnen vader eenige zwaardvechters eikanderen beftrijden ten aanzien des Volks, het geen in dit lettouw-j fpel terftond zulk een vermaak vond, en in het vervolg zoo fchandelijk verzot op het zelve werd, dat wij ons verplicht vinden, van dit jaar [af de tederhartigheid af te trekken van de loflijke eigenfehappen, welken wij tot nog toe in het Romeinfche volk beminden. (2) Eene fchuldig bevondene Festaalfche Priesteresfe onttrok zich door eenen zelfmoord aan de ijslijke ftraf der gefchon dene kuischheid. Haar verleider en deszelfs flaaven, die hem in deze heiligfchennis hadden ten dienst geflaan, werden (O Zie D. I. bl. 215. (2) Het valt den menfehenkenner gemaklijk, op te losfen, hoe een heldhaftig Volk een af keer van alle martelende (traffen, doch het uiterlte genoegen in de bloedigfte tweegevechten hebben kon, fchoon de wreedheden der laatUen zoo verre gingen, gelijk wij naderhand zullen melden, dat dezelven oppervlakkig met allen menfehebjk gevoel 1'cheenen t» foijden. IV. BOEK f. HOOFDST. J. voor C. . van R. 489. Zelfmoord eener onkuifchefestaalfche Priesteres.  3°4 ROMEINSCHE IV. koek I. hoofdst. J. voor C 262. J. van R 49°. M. vale rius maxi mus en m, otacilius ciiassus Cof. ■ den volgends de wetten geftraft. —i Voords hield men in dit jaar een naauw toevoorzicht op het algemeene gedrag ' van den Priesterftand, wijl het bijgeloof aan het zelve de pest, welk thands , weder vreeslijk woedde, als een blijk van 1 Het misnoegen der Goden toefchreef. (1) Geene andere zorg wederhield den Raad in het volgende jaar, om al het vermogen van den Staat aan te wenden ter voordzetting der reeds behaalde voordeelen in Sicilië. Beide de nieuwe Confuls-, m. valerius maximus en m. otacilius crassus werden met hunne keurbenden naar dat eiland gezonden, en hadden aldaar, na eene onbelemmerde overvaart, eenen gelukkigen veldtogt. Na de verovering van eene en andere ftad zagen de Romeinen verfcheidene andere fteden zich van zelfs aan hunne overwinnende wapenen onderwerpen. Door deze nieuwe vrienden onderfteund, zetleden de Confuls hunne veroveringen wijd en zijd voord, dan eens te zamen vereenigd, dan eens afzonderlijk, maarfteeds met (O Fr eins h. L. XVI. c. 4a,  geschiedenissen. 365 roet de volkomenfte overeenftemming en het gelukkigfïe gevolg te werk gaande, zoo dat de Carthagers en Syracufers overal de nederlaag kreegen, waar zij weerftand booden, en dat het getal der fteden, welke zich aan Rome onderworpen hadden, zeven en zestig bedroeg, waaronder zich de voornaame fterkten Tauromenium en Catana bevonden. Dagelijks uit alle deze fteden dien onderftand erlangende, dien zij begeerden, trokken de Confuls ten laatften op Syracufen zelve aan, en.misfchien zou die ftad thands minder tegen de Romeinfche wapenen beftand geweest zijn, wanneer hiero, nog meer ftaat op de goede trouw der Romeinen, dan der Carthagers, maakende en zich tevens weinig heil uit de tegenweer van zich en zijne bondgenooten beloovende, geenen afzonderlijken vrede met de Romeinen geflooten had. Het aanzoek des Konings hier toe was denv Confuls hoogst aangenaam, want, behalven dat de uitzichten op de beheering van Sicilië den Romeinen hier door helderer werden, konden zich de krijgsbenden van het Gemeenebest daardoor tevens iv. - BOEK I. HOOFDST. J. vcorCi 262. J. van R. 490. ■Vredeverdrag met HIERO.  566 romeinsche IV. BOEK I. HOOFDST. J. voor C 262. J. van F 49.0. vens eenen rijken voorraad van leevensmiddelen uit de vruchtbaare Syracufaanfche landerijen belooven, terwijl de Car' thaagfche fchepen, die allen toevoer uit • Italië affneeden, haar [anders met een gebrek dreigden, waardoor appius in het voorige jaar meer volks verlooren had, dan op het flachtveld. De voorwaarden des verdrags waren: „ dat hiero alle veroveringen, op de Romeinen of hunne bondgenooten behaald te rug geven, alle gemaakte krijgsgevangenen zonder rantzoen ontflaan, en honderd talenten zilvers (1) betaalen zou, doch daartegen in het vreedzaame bezit en befluur zou blijven va» Syracufen en de overige fteden, welke onder deze hoofdftad ftonden." De Raad te Rome nam volkomen genoegen in de voorwaarden van dit vredeverdrag, en het geheele volk bekrachtigde het zelve voor vijftien jaaren; doch de uitmuntende verftandhouding tusfchen het Gemeenebest en dezen Vorst, en inzonderheid de vleijende hulde, welke hij fteeds aan Rome V (1) 180,000 Guldens.  geschiedenissen. g6j Rome's grootheid bleef bewijzen, maakten het zelve zoo duurzaam, als zijt rijksbefhiur, waarin hij tot eenen ouder dom van negentig jaaren de beminde weldoener zijner onderdaanen bleef, na dat de Romeinen hem in het veertigfte jaai zijns ouderdoms in het zelve bevestigd hadden, (i) Het gerucht van dezen afzonderlijken vrede deed den Carthaagfchen Bevelhebber hannibal, die tot ontzet van Sy racufen met eene vloot te Xiphonia aangeland was, met nog grooter fpoed, dan waarmede hij gekomen was, Sicilië veria.. ten. (2) Na deze vereeniging der Syracufers met de Romeinen bevonden zich de Carthagers al te zwak voor dezen veldtogt: zij verboren verfcheidene fteden, zonder dat derzelver verovering den Romeinen veel kostede. De Segesters bragten zelfs de Carthaagfche bezetting om , welke in hunne ftad lag, om zich aan de CO P olyb. L. ï. C. 16. C2) Diod. Sic. Erf. L. XXIII. Volgends dezen fchrijver zou hiero flechts 150,000 Drachmen C45>°oo Guldens) betaald hebben. IV. boek I l. , hoofdst. J. voor C, 262. J. van R, 490. Verovering van veele Carthaagfchefteden in Sicilië.  IV. boek 1. HOOFDST. J. voor C. 262. J. van R. 490. Strenge krijgstucht van oTACt" Lius. 3d8 romeinsche de Romeinen over te geven, dien zij hurine broederen noemden , wijl zij mede hunne afkomst van /eneas bereekenden. Anderen, die getrouw aan de Carthagers bleeven, bezvveeken voor een kortftondig beleg of kunstmaatigen ftorm. Slechts twee welverfterkte plaatzen noodzaakten de Confuls te rug te trekken: terwijl de Tyndariten door de Jfricaanfch» bezetting terug gehouden werden van den Romeinen bij te vallen, en hunne aanzienlijkfte burgers naar Lilybceum , de hoofdftad der Carthagers op dit eiland, als gijsfelaars hunner goede' trouw gevoerd werden. (1) Geduurende dezen veldtogt gaf de Conful otacilius een nieuw voorbeeld der oude Romeinfche krijgstugt. Eenige krijgsknechten, in handen der Carthagers gevallen zijnde, hadden hunne vrijheid en lijfsbehoud gekocht ten kosten der fchande van onder het juk te zijn doorgegaan : de Conful wilde hun bij hunne terugkomst niet door laten binnen het leger, maar liet hun buiten deszelfs wal aan (1) Diod. Sic. EcI. L. XXIII.  geschiedenissen. 369 aan alle aanvallen der vijanden bloot lig. gen, om ze alzoo hunne lafhartigheid af te leeren. (i) Met het aannaderen van den .winter legden de Confuls de noodige bezettingen in de veroverde fteden, en bragten het overige gedeelten hunner overwinnende legerbenden weder te huis. Valerius, wiens krijgsbedrijven in Sicilië verre moeten uitgemunt hebben bo ven dien zijns Ambtgenoots genoot alleen de eer van eenen zegepraal, en kreeg zelfs den bijnaam van mess al a naar de ftad, die hij dus bij uitflekendheid in het begin van den veldtogt tegen de vijanden moet verdeedigd of naderhand zeer loflijk moet beftuurd hebben. (2) Bij dezen zegepraal trok een zonnewijzer , dien de Conful uit Catana had me- \ degebragt, de algemeene opmerking., De' Romeinen mogten reeds eenen anderen voor negen en twintig jairen aan den tempel van quirinus door papirius hebCi) Front. Straf. L. IV. c. 1. ex. 19. 1 (2) Fa/li Capit. Sbnec. de Brtvit. vit. «. ij. V. deel. Aa IV. BOEK i. HOOFDST, [. voor C. 262 f. van R. 490. Zegepraal 'an vale— uus mejiala. Tweede onne*ijer te Ro' 11.  n. BOPt L HOOFDST. j,- voor c. j. van R. 4po. Deeerfte fchilderij eenerover winning. CN. FULVllJS CENTU\TALUS Diclatór. 37O ROMEINSCHE hebben zien plaatzen (1), zij wisten echter nog zoo weinig van de gronden der fterrekunde, "tot het ftellen van zonnewijzers vereischt, dat zij de miswijzingen van derzelver fchaduw dagelijks opmerkten , zonder om het verfchil der poolshoogten van Catana en Rome te denken , totdat marcius philippus orritrend eene eeuw laater in ftaat was, eenen beteren naast dien van valerius te plaatfen. (2) Valerius was eindelijk, de eerfte, die eene fchilderij van zijne overwinning op hiero en de Carth;gers behaald ophing in de zaal van het oude Konings verblijf van hostilius, alwaar de Raad gewoonlijk verzamelde. (3)- De woede der pest, in het voorige jaar reeds begonnen, had in het tegenwoordige weder toevlucht doen nemen tot hev bijgeloovige fpijkerflaan, tot welke verrichting cn. fulvius als Dictator be, .. , a« ïooc eu ." isi'J.p öev iflöé'ffid (1) Ziebl. 117. (s) Varro ap Pllf». Hijl. Nat.'L. VII. c. 60. Censor, de die Nat. c. XXlil. (3) Plin. Hifi. Nat. L. XXXV. c 7.  geschiedenissen. 3?; noemd was: (i) terwijl de ftaatkunde drie nieuwe volkplantingen had aangelegd , te Mfernia in Samnium, te Firmum aan de Hadriatifche zee in Picenum, en te Cajlrum aan de zelfde kust bij de Prcetutiërs gelegen. (2) L. postumius megellus en q. mamilius vitulus kreegen beide als nieuw verkoozene Conjuh voor het volgende jaar bevel, om den krijg in Sicilië voord te zetten, doch de legerwerving werd flechts tot twee keurbenden bepaald, wijl men, op den bijftand der nieuwe bondgenooten reekenende , de helft der krijgsmagt des voorigen jaars genoegzaam voor den aanftaanden veldtogt hield, en het een doorgaande regel der Romeinfche ftaatkunde was, om geene grootere legers in het veld te brengen, dan het vijandlijke vermogen vorderde, vermits de overmagt lafhartige en onacht. zaame benden vormt en tevens eene alzins gevaarlijke fchaarsheid aan leefmiddelen veroorzaakt. We- CO Fafl( Capit. CO Vell. Paterc. L. i, c. 14. Aa 2 r ! IV. boek I. hoofdst. ƒ. voor C. 262. J. van R. 490. J. voor C, 26 r. J. van R. 491. L. Postumius megellus en q. mamilius vitulus Cojf.  iv. BOEK 1. HOOFDST. j. voor C. 2ÓI. j. van r. 49'- Alle krijgsmasi der Carthagers te Agrigen turn. $f2, romeins chs Weder veilig de kleene zeeëngté overgetrokken zijnde, rukten de Romeinen met de Syracufers vereenigd terftond op Agrigentum aan. Deze ftad, welker natuurlijke ligging en kunstmaatige verfterking haar onverwinbaar voor de toenmaalige krijgskunde fcheenen te maaken, hadden de Carthagers opgevuld met magazijnen, wapenen en krijgsvolk, om in dezelve zoo wel eene voorraadfchuur van alle noodwendigheden, als eene veilige wijkplaats voor den aanftaanden veldtogt te verftrekken. Zoo onbegrijplijk als het is, dat de Carthagers, die hunne meerderheid ter zee boven de Romeinen kenden, zich van dezelve niet hoofdzaaklijk bedienden, om hun den herhaalden overtogt op Sicilië door eene aanzienlijke vloot aftefhijden, zoo zeker echter is het, dat de gefchiedfchrijveren van geene de minste pooging gewag maaken, welke het Africaanfche Gemeenebest als de allereerfte fchijnt aangewend te moeten hebben, om de gebrekige landingen der Romeinen te voorkomen. Het volkomenfte bezef, dat de verbindnis met hiero hun zeer geducht op  GESCHIEDENISSEN. 37-3 op Sicilië gemaakt had, en dat de verovering van dat eiland Hechts een onmiddellijke overgang tot de Africaanfche gewesten zijn zou, deed de Carthagers geen ander befluit nemen, dan zich met alle magt te land te verzetten tegen de Romeinen , dien zij in tusfchen als onverwinlijk voor hunne zamengeraapte en ge-» huurde benden hadden moeten aanzien. Alleenlijk fchijnen zij , door eene groote krijgsmagt op Sardinië over te brengen, de Romeinen voor eenen aanval van hunne eigene kusten bevreesd te hebben willen maaken, in de hoop, dat zij alzoo de zaaken in Sicilië zouden laten drijven, om tegen zulk eenen aanval op hunne eigene hoede te zijn: maar uit de affche* ping van de helft hunner krijgsmagt opmaakende, dat de Romeinen nog beftand genoeg zouden zijn, om Italië te verdeedigen, zagen zij weder af van dit onN werp, om nu alle vermogens aan te wenden , ten einde aan de geringere Romeinfche krijgsmagt in Sicilië weeritand te Lbie^ den. (1) De. (O FREiNSH.L XVI.c48, 49. Polvb,, i.c,. ifr A% 3 IV. BOEK I. ÏOOFDST. f. voor C. 261. [. van R» 4VI.  IV. BOEK I. HOOFDST. J. vo >r C 261. J. van R 491 Beleg var Agrigentum. 374 ROMEINSCHE De Confuls floegen hun leger, na dat zij eenen uitval der vijanden dapper te rug geflagen hadden, op eenen afftand ' van een groot kwartier uurs van Agrigentum neder. Het rijpe koorn flond rondom op de vruchtbaare landerijen, en daar de Confuls zeer wel vooruit zagen, dat het beleg voor deze ftad van eenen langen duur zou zijn, gaven zij hun krijgsvolk vrijheid, om het zelve voor het leger in te zamelen. Zulks ging echter te onvoorzichtig toe: men vergat de nabijheid van eenen waakzaamen vijand, en men dacht, bij het afmaaijen en verzamelen der koornfchoo ven, — dien verrukkenden arbeid des vredes, — om geene gevaaren des oorlogs. De Carthagers, die den milden zegen der natuur misfchien wel van te vooren als een lokaas des verderfs voor hunne vijanden befchouwd hadden, deeden eenen onverhoedfchen uitval op de voerageerende Romeinen, die dezen allerdoodlijkst zou geweest zijn, wanneer hunne welbekende dapperheid het gebrek hunner roekeloosheid niet ten vollen vergoed had. Verftout door het weerloos terug deinzen der uit een verfpreidde voe- ragee-  GESCHIEDENISSEN. 375 rageerende vijanden, ondernamen de Carthagers eenen ftorm op het Romeinfche leger, het geen echter door de voorposten , zoo lang en wanhoopig verdeedigd werd, tot dat de overige verftrooide ben- ! den zich weder konden verzamelen; waarna zij zelve met een groot verlies in hunne vesting werden te rug gedreeven. Het wanhoopig ftrijden dezer voorposten werd ti recht toegefchreeven aan de ftrengheid dier Romeinfche krijgswet, welke eenen ieder met den dood dreigde, die, om welk eene reden ook, zulk eene post verlaten had. (1) Dit voorval maakte de Carthagers be-. vreesder, om eenen uitval te waagen ende Romeinen omzichtiger in hun voerageeren. Daar het nu zomwijlen flechts tot kleene fchermutzelingen kwam, ondernamen de Confuls eene verdeeling van hun leger, en floegen het eene gedeelte naar den kant van Heraclea, het andere aan gene zijde van Agrigentum neder, ter» wijl zij tusfchen beide die legerplaatzen eenen wel verlchanften lijn van vereeni- (O Polyb, L. 1, c. 17. Aa 4 IV. BOEK j.j 'oofost. . voor C. < 261, • vari R, 4y».  IV BOER 1 HOOFDST. J voor C. J. Van R. 491- ROMEINSCHE ging trokken, zoo wel om alle uitvagen der belegerden af te keeren, als om hun allen toevoer van de lan-izijde af te fnijden. De menigte van &iciliaanen, die van tijd tot tijd zich bii de Romeinen voegden, om de Carthagers, die meest al op het geheele eiland gebaat waren, te verdrijven, ftelde de Confuls in ftaat, om een beleg, het geen zoo veel manfchap vorderde, te vormen. Hunne krijgsmagt bedroeg thands honderd duizend mannen, en -voor zoo veele monden ontbrak het aan generleien leeftogt: eene nabijgelegene Stad, Erbesfus, was de verzamelplaats van alle noodwendigheden voor de Romeinfche legers, welke van alle gedeelten van het eiland zoo gedienftig werden aangevoerd, dat 'er veel eer overvloed, dan fchaarsheid, bij het krijgsvolk heerschte. Het beleg op zulk eene wijze vijf maanden lang voordgezet zijnde, zonder dat het in dien tusfchen tijd tot eenige feiten van belang tusfchen de vijanden kwam, begonden zich de Carthagers eindelijk in groote verlegenheid te gevoelen. Vijftig duizend krijgsknechten, die in Agri'  geschiedenissen. 377 Jgrigentum lagen, kreegen ten laatften de ontzaglijke magazijnen dier ftad ledig en hun Bevelhebber hannibal had reeds veelvuldige berichten van den dreigenden hongersnood en de overmagt der belegeraars naar Carthago gezonden. Op het punt, dat dus de belegerden zonder hoop op ontzet zouden hebben moeten bezwijken, landde de Carthaagfche Veldheer hanno, met een nieuw geworven leger van vijftig duizend voetknechten, zes duizend ruiters en zestig elephanten te Lilybceum aan, en trok rechtftreeksch tot ontzet van Jgrigentum op het Romeinfche leger bij Heraclea aan. De vrees voor deze nieuwe krijgsmagt maakte zommige burgers van Erbesfus trouwloos jegens de Romeinen , en deed deze ftad met al derzelver leevensvoorraad in handen van Hanno overgaan. Nu kwam de hongersnood in de legers < der Confuls, en werd aldaar weldra door' ziekte en befmetting gevolgd. Spoedig/ begoa men van het afzien van eene onvolvoerbaar gewordene onderneming te fpreken, en de tijdige toevoer van Koning hiero, die niets onbeproefd gelaAa 5 ten iv. BOEK i. HOOFDST. j. voor C. 261. J. van R. 491. h 'ngerslood te dg'igen'urn. ïêlijk ook 1 'ie legers es C»n. du  37» romeinsche ten had, om zijne bondgenooten indezen nood bij te liaan, fchortede alleen de raadpleeging over het opbreken des belegs op. Het gebrek in Agrigentum dreef hanno even zeer, als zijne verbeelding van de uitgeputheid der Romeinfche krachten, om zijne benden, die gezond en wel gevoed waren, nader bij de vijanden te brengen, en de eerste gelegenheid tot eenen beilisfenden flag aan te grijpen. Met vijftig elephanten en zijne ganfche overige krijgsmagt uit Heraclea voordrukkende, zond hij zijne Numidifche ruiterij vooraf, om de Romeinen uit hunne verfchanzingen te lokken , doch zijne ruiters, alleenlijk door de Romeinfche Ridders befireeden, met groot verlies te rug gedreeven ziende, verflaauwde bij hem het verlangen naar den algemeenen flag, en bemoedigde hem flechts het nadeel, het welk hij uit zijne hinderlagen der Romeinfche ruiterij had toegebragt, om zich op den afftand van een kleen halfuur van het Romeinfche leger op eenen heuvel neder te flaan. Deze nabijheid van twee vijandlijke legers IV. BOEK l. HOOFDST. J. voor C 261. J. van R 491. Ontzet voor /fgrigeu/uw.  geschiedenissen. 379 gers bragt zulk een fpoedig hoofdtreffen niet voord, als men uit hoofde der behoeften van de belegerden had moeten verwachten. Zoo lang hanno zich begeerig naar den flag betoonde, waren de Romeinen, die met een taai geduld de fchaarsheid verdroegen, agterlijk, en toen de Confuls eindelijk liever verkoozen, tegen het zwaard der vijanden, dan van eenen volflagen hongersnood te ftrijden, had de Carthaagfche Veldheer alle de noodteekenen der belegerden noodig , om hem den aangebooden flag te doen aannemen. Hannibal wist hanno tenlaatften kennis te doen krijgen , dat de honger te Agrigentum onverdraaglijk was, en dat al, leen een gelijktijdige aanval op het eene en uitval tegen het andere leger der Coht fuls in ftaat zou zijn, de overgave der ftad voor te komen. Hier door kwam het tot eenen algemeenen en beflisfenden flag, Hanno viel postumius aan, ter- • wijl hannibal gelijktijdig op mami-"1 lius uitviel. Het gevecht tegen den/1 eersten was langduurig en hevig, maar ten laatften deeden de Romeinen, die als bur- IV. BOEK i. HOOFDST. J. voor C. 261. J. van R, 4°'. /eroveig van %rigenm.  IV BOEK 1. HOOFDST. J. voor C. 26i J. van r, 380 ROMEINSCHE burgers voor de eer en het belang van hun Gemeenebest {treeden, de gehuurde benden der Carthagers, welke in de fpits van der vijandlijke flagorde ftonden , wijken , en derzelver ongeregeld terug deinzen bragt eene verwarring in de overige gelederen, welke tot de elephanten, die agter aan geplaatst waren, doordrong en den ganfchen flag ten voordeele der Romeinen befliste. Thands kwam het van een gevecht tot eene flachting: het grootfte deel der Africaanfche benden bleef op het veld liggen , en derzelver overfchot liet haar ganfche leger in den loop, om binnen de muuren van Heraclea lijfsbehoud te zoeken. De overwinnaars veroverden elf elephanten en den ganfchen legerbuit. — De uitval van hannibal was even ongelukkig geweest: ma mili u s had hem met een zeer groot verlies weder in Agrigentum gedreeven. Eene uitgelatene vreugde vervong met het vallen van den avond de gevaaren en moeilijkheden van dezen bloedigen dag, maar ongelukkig tevens de langduurige zorgen der belegeraars , wijl hannibal, die thands om het behoud van Agri-  GESCHIEDENISSEN. 381 'Agrigentum niet meer denken kon, daardoor gelegenheid kreeg, om in den nacht met zijne ganfche bezetting de ftad te verlaten, zonder dat de Romeinen, die nu te zorgeloos op hunne wachten niet letteden, zijnen aftogt gewaar werden, voor dat hij met zijne benden reeds zoo verre was voordgetrokken, dat zijne agterhoede alleen aan vijandlijke vervolgingen bloot kon ftaan. De Romeinen, die met het aanbreken van den dag het ontkomen der bezetting bemerkten, deeden eenige aanvallen op het aftrekkende Carthaagfche heir, maar de verlatene ftad noodigde haar te gul met opene poorten, dan dat zij eenen nieuwen flag tegen vertwijfelde vijanden boven eene ongehinderde bezitneming van het magtige Agrigentum zouden verkoozen hebben. Deze ftad was echter het tooneel van moord en verwoesting reeds, voor dat de Romeinen dezelve innamen. Bij hel aftrekken der bezetting hadden de burgers , die de hardnekkigheid des Bevelhebbers (1) Pol yb. L. I. c. 19. O ros. L. IV, c. 7 Dioo. Sic. Eclog. L. XXIII. IV. BOEK 1. HOOFDST. J. voor C. 261. J. van Py. 49'- .  IV. boek I. hoofdst. J. voor C, 261. J. van R. 491. Belang dei verovrring van Agrigentum. 382 ROMEINSCHE bers reeds lang verwenscht hadden, hunne wraak tegen de Carthagers, dien zij als geene meesters begeerden, bot gevierd , en bij het inrukken der Romeinen zetteden zij, om gunst bij dezen te bejagen, hunne vervolgingen tegen elk voord, die Carthaagsch - gezind geweest was. Dit fchandelijk gunstbejag bevrijdde echter de ftad van geene algemeene plundering, noch de burgerij van het verlies haarer geheele vrijheid, daar de Romeinen meer dan vijf en twintig duizend burgers als flaaven verkochten. De verovering van deze ftad was Rome van zeer veel belang, maar tevens zeer duur te ftaan gekomen: meer dan dertig duizend mannen waren 'er van de keurbenden des Confuls zoo wel, als van de hulp troepen der Siciliaanen geduurende het beleg van zeven maanden omgekomen. Deze verzwakking hunner krijgsmagt en de aannadering van den winter deeden de Confuls naar Mesfana te rug trekken en van daar naar Rome weder keeren. (i) De (O Polïb. L. I. c. 10. Diod. Sic. Excerpt. L. XXllI.  geschiedenissen. 38; De 'vreugde der Romeinen over den gelukkigen uitflag van dezen veldtogt deed hun ras vergeten, dat de bloote verdeediging der Mamertyners het eenige openlijke doel van dezen oorlog geweest was, en dat zij zich thands, indien zij niet openlijk voor veroveraars wilden te boek ftaan , zich met de bereiking van dat oogmerk behoorden te vrede te houden. De uitzichten, dien zij thands kreegen op de verdrijving der Carthagers uit geheel Sicilië, waren te fchoon, om zich dat verwijt niet te getroosten en met hun geheime doel openlijk voor den dag te komen. (2) Met dit oogmerk zonden zij beide de nieuwe Confuls l. valerius flac-- c u s L. XXIIT. Eutropius alleen (L. H. c. 10) maakt in dit jaar van eenen zegepraal over de Cartba^ers gewag, waarvan de Fa[ii Cup. zwijgen, en dien de Raad aan deze Confuls waarfchijnlijk zal geweigerd hebben, wijl zij eerst hunne benden te zorgeloos als landbouwers in den oogst gebruikt, en op het laatst door verwaarloozing der krijgstucht de bezetting van Agrigentum hadden laten ontkomen Catrou & Rodille Hifi Rom. T. VI. p. 37Ö. (a) Pol yb. L. 1. c. ao. 5 nr. boek V. hoofdst. J. voor C. «61. f. van R. 491. J. voor G. 260. . van R. 492.  IV. boek I. hoofdst. J. voor C 260. J. van R 402. L. vale. rius flac cus en t. OT C1LIÜS CK.HS8US Cof. List van hanno je gens zijne huutbanden. 384 romeinsche cus en t. otacilius cr as sus naar Sicilië: maar deze veldtögt, hoe voordeelig dezelve ook zijn mogt, deed hun 'de onvolvoerbaarheïd hunner onderneming inzien, zoo lang zij zich buiten ftaat bevonden , om den Carthageren hunne meer- derheid ter zee te betwisten. De fchrik van het voorbeeld der Agrigènters onderwierp zeer veele fteden van Sicilië aan de nieuwe Confuls, zonder dat de Carthagers, in wier leger eene muiterij door de wanbetaling der foldij aan de huurlingen ontftaan was, hunne bezittingen tegen de Romeinfche wapenen konden verdeedigen. Hanno gebruikte echter eene fnoode list, om zich van de muiters, die voornaamlijk Gallifche huurbenden waren, te ontftaan. Hun beloofd hebbende, de eerfte ftad, welke hij heroverde, aan hun allen ter plundering te zullen geven, liet hij tevens door eenen omgekogten overloper den Conful otacilius verwittigen, dat vier duizend Galliërs den volgenden nacht de Stad Entella door verraad zouden innemen. Te gelijk gaf hij aan die benden daadlijk bevel tot zulk eene  GESCHIEDENISSEN. 385 eene onderneming, geheel onverwacht door de Romeinen aangevallen, vonden zij allen den dood, in plaats van den beloof-1 den buit, maar weerden zich echter met zulk eene wanhoopige woede, dat de fnoo- J de hanno hetdubbeld genot van zijne verraaderlijke list had, door zich, ten kosten der vijanden, van zijne muitende benden te hebben gewrooken. (i) De Carthagers, die hunne ongelukkige veldtogten gewoon waren aan hunne Veldheeren te wijten en derzelver tegenfpoeden en misdagen als de wezenlijkfte misdaaden op eene verachtlijke wijze te ftraffen, riepen hanno uit Sicilië te rug en verweezen hem in eene zwaare geldboete. Hamilcar, dien wij niet moeten verwarren met den vader van den beroemden hannibal, nam het krijgsbevel in Sicilië over, en voerde het zelve op eene gansch andere wijze. De meer- der- (i) Front. Strateg. L.III. c. 16. ex.3.DioD. Sic. Ëclog, L. XXIII. De naam der ftad wordt bij diodorus Entellina genoemd: dezelve is echter te recht Entella op de kaart van Sicilië agter D. III. gefteld volgends Cell. Geogr. Ant. T. i. p. 811, V. DEEL. Bb IV. boek ioofdst. [. vo, r C. a6o. • van R. 492.  iv. BOEK 1. HOOFDST. J, voor C 2rto. J. van Ri 492. 386 romeinsche derheid der Romeinfche benden boven zijne meestal gehuurde troepen op het vaste land erkennende, bemande hij met zijne krijgsmagt eene aanzienlijke vloot, waarvan hij een gedeelte onder het bevel van hannibal, wiens aftogt uit Agrigentum hem zijne achting had doen behouden , afzond , om de kusten van Italië te ontrusten, terwijl hij met de overige fchepen Sicilië rondzeilde, en alle de zeelieden, welke zich reeds aan de Confuls onderworpen hadden, heroverde, en bij de overigen zulk eene onderwerping voorkwam. De Italiaanfche zeelieden , door Romeinfche bezettingen verfterkt, leeden niets van de gedreigde , maar telkens afgekeerde landing van het fmaldeel onder hannibals bevel, maar de nieuwe krijgsinrichting op Sicilië fcheen dat eiland ttufchen de Romeinen en de Carthagers te zullen verdeelen: alle de landlieden van ' Sicilië gehoorzaamden aan de eerften , de meeste zeefteden in tegendeel bleeven de bezittingen der laatften. Daar zulk eene verdeeling van den rijken buit geenzins aan het begeerig uitzicht  GESCHIEDENISSEN. 387 gïcht der Romeinen kon voldoen, waren zij tegen den volgenden veldtogt met al len ernst bedacht, om den Carthageren de meerderheid ter zee zoo wel, als teland, te betwisten : te meer, daar zij met J misnoegen gezien hadden, dat Carthago zelve in volle rust gebleeven was, terwijl zij geduurig door gedreigde landingen op hunne ftranden ontrust waren, (i) De volvoering van dit ftoute ontwerp J werd cn. cornelius en c. dui-j nus, de Confuls des volgenden jaars, aanbevolen. ( Schoon het zeewezen bij de Romeinen^ tiiet zoo geheel verwaarloosd was, dat zij Z geen het minste denkbeeld van den bouw 1 en het beftuur van oorlogsgaleijen zou- % den gehad hebben, waren zij echter zooR ver in dit opzicht ten agteren bij de Car c thagers, die de bekwaamife zeeluiden van^' dien tijd waren, dat het de wanhoopigftem onderneming geweest zou zijn, om deze vijanden met veel kleener, veel gebiekiger en veel logger vaartuigen ter zee te beftrijden. Hunne galeijen met enkelde roei- (0 Polyb. L. I. c. 20. Bb 2 iv. BOEK i.' 100FDST. '.voor C 260. , van R. 492. . voor C.' *59 van R, 493. -n. CORïLIUS SCI- 0 ASINA 1 c. nuius Cof. 1 ergelij. ng tuslen de mein'ie en rtbaag■>e zeaigt.  IV. BOEK I. HOOFDST. J. voor C, 250. J. van R. ,493- 388 ROMEINSCHE roeibanken waren volftrekt onbeduidend tegen die der Carthagers, die drie, vier ja vijf roeibanken boven eikanderen had- • den, en alzoo door fnelheid van beweging en ongelijkheid van gevaarte ongenaakbaar of overwinnelijk voor hun waren : en de grootere galeijen der Griekfche zeelieden in Italië, als Tarentum, Locri en anderen, waarmede zij den overtogt op Sicilië gewaagd hadden , waren , behalven dat zij flechts drie dubbelde roeibanken hadden , en alzoo nog geenzins tegen de Carthaagfche aan konden, fchier onhandelbaar voor de Romeinen, die nog geene bedreevenheid op zulke vaartuigen hadden. CO De CO Men is het onder de oudheidkundigen niet ëens, hoe men over de galeijen met drie, vier, vijf en meerdere roeibanken moet denken. Zommigen meenen, dat dezelven (kchts drie, vier of meer ban. ken agter eikanderen hadden, gelijk wij in onze booten; anderen denken, dat zij aan elke riem, drie, vier of meerdere roeijers hadden ftaan ; de meesten echter beweeren, dat zij drie, vier of meerdere verdiepingen, dekken, boven eikanderen haddtn. Wij hebben het laatfte gevoelen omhelsd, om dat Vibgiliüs (JEneid* L, V. f. 119, 120) Lucanus (Pbarf. L. III. f. 533-53/0 en Silius Itali- cü9  GESCHIEDENISSEN." 38$ De ganfche zeemagt, hoe groot dezelve ook zijn mogt, moest alzoo eene geheel andere gedaante krijgen, eer zij iet wezenlijks tegen de Carthaagfche zou vermogen, en de onverfchrokken geest der Romeinen, die geene onoverkomelijke zwaarigheden in het krijgsbeleid kenden, on dernam zulks met eene voorbeeldelooze ftoutheid en ijver. Een Carthaagsch^ fchip van vijf roeibanken, welk bij den eerften overtogt der Romeinen in Sicilië, op de kusten van Italië geftrand was , ftrekte ten voorbeeld van den nieuwen fcheepsbouw: de Confuls gaven een algemeen bevel, om naar het zelve andere fchepen te vervaardigen, en alles was op de timmerwerven terftond in zulk eene rustlooze werkzaamheid, dat Rome binnen den tijd van zestig dagen eene zeemagt van cus Punk. L. XIV. f. 4?4-426) het zelve ten vollen bevestigen, terwijl de afbeeldingen van de ontzaglijke gevaarten der fchepen van eene Cleo* patra, Ptolembus en anderen, ons terug houden , van uit bloote verlegenheid met de zestien roei. banken, waarvan Livius elders (L. X-V. c 34.) gewaagt, de eerstgenoemde begrippen ajn te nemen, Adam's Kom. Ant, p. 300-401. Bb a IV. BOEK 1. ïoofdst. f voor C 259. . van R 493- Nieuwe nrichting Ier Roneinfche'chepeiï<  39° romeinsche IV. SO EK I HOOFDST. J. voor G 259J. van R. 493- De Confu CORNELIU! met zeven tien fchopen ge^an gen geno men. van honderd en zestig dergelijke galeijen had. Van dat korte tijdverloop hadden zich tevens de Confuls bediend, om de aanftaande vloot terftond van bootsluiden te voorzien. De werking van roeijers, die flechts in ééne rei agter clkanderen zaten, of in verfcheidene reien boven elkanderen moesten werken, verfchilde zoo wezenlijk, dat 'er de uiterfte zorgvuldigheid noodig was, om het geworvene bootsvolk, daarin vooraf wel te onderrichten. Men floeg hier toe roeibanken boven eikanderen op het ftrand op, en oefende de roeijers daarop dagelijks, zoo dat zij terftond bij het in zee komen der galeijen in ftaat waren, op de wenken van den ftuurman alle hunne bewegingen zoo vaardig met eikanderen in de maat te maaken, dat de Confuls zich zelve en hunne keurbenden binnen weinige dagen aan boord van deze vloot durfden waagen. l Het lot aan duilius den landoorlog in Sicilië toegeweezen, en cornelius tot Vlootvoogd verklaard hebbende, was de begeerte des laatften om eene proef van het nieuwe vermogen van het Gemeenebest te nemen zoo groot, dat hij voor-  geschiedenissen. 39Ï vooraf met een finaldeel van zeventien fchepen in zee ftak, doch tevens door deze voorbaarigheid de vreugde van Rome over haare vloot van korten duur deed zijn. Gelukkig te Mesfana aangeland zijnde, floeg hij geloof aan de misleidende berichten, welken hij aldaar kreeg, dat Lipara gezind was zich aan hem over te geven. Terftond ftevende hij met zijn fmaldeel naar dat eiland, en legde het zelve in de haven aldaar ten anker. H a nnibal, die met zijne vloot op de hoogte van Panormus was, zond op de tijding hier van twintig fchepen onder het bevel van eenen boödes af, die des nachts voor de haven van Lipara kwam en de Romeinfche fchepen in dezelve opfloot. Zich des morgens door den vijand geblokkeerd ziende, zou de Conful het gewaagd hebben door deszelfs fchepen heenen teflaan, indien boödes hem niet op eene verraaderlijke wijze gevangen genomen had. De Carthaagfche Bevelhebber noodigde naamlijk den Conful en zijne Onderbevelhebbers minzaam aan boord van zijn fchip, om met hun in onderhandeling te treden, en misbruikte B b 4 her IV. BOEK 1. HOOFDST. f. voor C. 259. J. van R, 493*  IV. boek L hoofdst. ). voor C. «59J. van R 493Overwinning der Romeinen rer zee, j 1 392 ROMEINSCHE het vertrouwen der Romeinen, door hun terftond in boeijen te flaan; Nu gaf zich de overige manfchap van zelfs gevangen, die benevens de Conful naar Carthago werd opgezonden. (1) Hec leed echter niet lang, of hannibal zelf zou den Romeinen door eene gelijke onvoorzichtigheid in handen gevallen zijn. Gehoord hebbende, dat de overige groote vloot van Rome langs de Italiaanfche kusten op de zeeëngte van Sicilië aanhield, ftak hij met vijftig fchepen van wal, om zelf van nabij het aantal der Romeinfche fchepen en de wijze /an derzelver vereeniging en beftuuring 3p te nemen: maar al te zorgeloos voordzeilende door de geringe verwachting, ivelke hij van zijne vijanden voedde, zag lij zich eensklaps door eene welgefchaar3e vloot overvallen, welke agter een voorgebergte kwam omzeilen, en hem terftond CO Eutr L. II. c. 10 Liv. Epit. L. XVII. ?lor. L. II. c. 2. O ros L. IV; c. 7. Deze aatlt- fchrijver zegt, dat cornejlius door de Carters werd omgebragt. Polybius CL. I. 20, meldt, dat hij zich vrijwillig gevangen gaf.  geschiedenissen. 393 ftc-fid zoo veele fchepen ontnam, dat hij zelf naauwlijks met een gering overfchot ontkomen kon. Geduurende dezen zeeflag, dien de Romeinen door hunne groote overmagt gewonnen hadden, was echter door verfcheidene Scheepsbevelhebbers opgemerkt, dat zij in fnelheid van bewegingen en vlugheid van wending zeer verre moesten onderdoen voor de Carthagers, bij wier vlug zeilende fchepen de hunnen nog logge blokken bleeven gelijken. Het mismoedigend uitzicht, het welk dit gaf, om ooit eene overwinning in eenen geregelden flag met gelijke magt te behaalen, en de berichten, welken men nu eerst van de Carthaagfche krijgsgevangenen aangaande den Conful cornelius ontvong, verminderden deze vreugde over deze eerste overwinning ter zee grootelijks. (i) Duilius, die reeds in Sicilië het bevel over de landmagt voerde, en door 1 het gemis van zijnen Ambtgenoot tevens het opperbevel over de vloot moest opvatten, vond bij de aankomst der overwin- pen- CO POLY3. L. I. C. 2,1. Bb 5 IV. BOEK HOOFDST. J, voor C. 259. [. van R, 493- Uitvin, ling van )uim s.  394 ROMEINSCHE IV. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 259. J. van R, 493. nende galeijen deze bedenkingen zoo gagrond, dat hij her beftrijden der Carthagers ter zee niet wilde waagen , voor dat dit gebrek aan de Romeinfche fchepen door eenig ander middel vergoed was. Welke verbeteringen 'er door den tijd in den Romeinfchen fcheepbouw mogten gemaakt worden, en welk eene bedreevenheid van de ondervinding en oefening 'er in het vervolg voor de bootsluiden te wachten was, 'er moest thands tegen veel vlugger fchepen en bekwaamer zeeluiden gevochten worden, en, daar de Romeinen eene befliste meerderheid hadden, wanneer zij met de Carthagers op het vaste land handgemeen waren, fcheen de groote zaak nu alleen maar te zijn, op welk eene wijze men zich best van die meerderheid aan boord zou kunnen bedienen, om daardoor de' minderheid in roeijen en in zeilen te vergoeden, De fchrandere Conful bedacht hier toe een geheel nieuw werktuig, om de vijandlijke fchepen aan boord te klampen, en zoo vast te enteren , dat de ftilliggende vaartuigen de gedaante van eene vaste plek gronds voor de ftrijdende henden kreegen. Dit weik-  geschiedenissen. §95 werktuig, het geen voor aan de fchepen als een boegfpriet geplaatst werd, had de gedaante van eene dubbelde opgehaalde valbrug, aan beide zijden met leuningen bezet, en van eene fcherp gepunte, dreg voorzien. Een vijandlijk fchip aan boord krijgende, had men die dubbelde valbrug door touwen en de dreg door ijzeren ketenen langs katrollen te gelijk neder te laten, wanneer men gewapend langs deze brug op het vast geklampte vijandlijke fchip overlopende, het zeegevecht, als het ware, in een landgevecht veranderen kon. (1) Alle de Romeinfche fchepen met dit nieuwe werktuig gewapend hebbende, gaf duilius het bevel over de landmagt aan Onderbevelhebbers over, en ging hij zelf als CO Por.yb. L. I. c. 21. Van deze dreggen, door de Romeinen Corvi genoemd, geeft polybiüs eene zeer uitvoerige, maar niet zeer duidelijke, befchrijving. Wij hebben de teekenpen te baat genomen, om door de nevensgaande afbeelding, gevolgd naar die van Catrou & Rouille (Hifi. Rom. T. VI. p. 390) het gebrekige onzer befchrijving te gemoet te komen. Front. Strat. L. II. c. 3. ex. 24. Flor. L. II. c. 2. IV. boek I. HOOFDST. J. voor O. 259. f. van R» 493.  IV. boek i. hoofdst. J. voor C, J. van R 493- Overwinning ter zee door do;uus bevochten. 396 ROMEINSCHE als Opperbevelhebber der vloot in zee, om den vijand, die bij Mylae alles plunderde en verwoestede, op te zoeken en te verdrijven. Het gerucht, dat de Romeinen den krijg ter zee wilden voordzetten, was den Carthageren hoogst aangenaam, daar zij zich van derzelver onbedrevenheid eene zekere overwinning beloofden: hun voorbeeld leerde echter, dat men nooit eenen vijand te kleen moet achten. Die zelfde h a n n i b a l , die Jgrigentum ontruimd had, was de vijandlijke Vlootvoogd, dien duilius te bevrijden vond , en had onder zich een fchip van zeven roeibanken, het geen weleer aan pyrrhus had toebehoord; zijne overige fchepen volgden hem zonder de minfte orde, wijl men niet dacht, om kinderen ter zee geregeld te beftrijden, maar elk een Romeinsch vaartuig, zoo als het zelve maar voor de boeg mogt komen, voor eigene reekening nam. De beide vlooten nader in elkanders gezicht gekomen zijnde, zagen de Carthagers eerst met ber vreemding het zonderlinge der Romeinfche voorftevens, maar fpotteden weldra overluid  XV////   geschiedenissen. 397 luid met derzelver wanftallig aanhangzel. Weldra echter had deze fpotternij een einde : de eerfte fchepen, welke op de Romeinfche afgingen, kreegen de vreemde dreg aan boord, dezelve drong door het dek heen, en verijdelde alle aangevoerde poogingen om los te komen ; het Romein' fche krijgsvolk flroomde voords, met onwederftaanbaar geweld, over de nedergelatene valbrug op het vijandlijke fchip; daarop kwam het tot een geducht gevecht tegen mannen in den vuist, en naauwlijks was de jok in ernst overgegaan bij de Carthagers, of zij vonden zich reeds als gevangenen in handen hunner vijanden. De uitwerkingder enterdreggen deed overal de grootfte eer aan haaren uitvinder. Weldra waren 'er dertig vijandlijke fchepen uitgevochten: het admiraalfchip zelf werd veroverd. Hannibal ontkwam de handen der Romeinen, door de vlucht in eene boot te nemen: de overige Scheepshoofden waren, na het gemis van hunnen Vlootvoogd , verlegen, zoo wel om de Romeinfche fchepen, welke overal met zulke gehaatte dreggen dreigden, aan te tasten, als IV. BOKS HOOFDST. |. voor Cé 259. J. van R. 493*  IV. boek I. hoofdst. J. voor C 359. J. van R 493. 39o ROMÉINSCHE als om ze zonder flag of floot eene vrije zee te laten. Duilius bediende zich voortreflijk van deze raadeloosheid, en, na dat hij veertien Carthaagfche fchepen in den grond geboord, een en dertig genomen, zeven duizend mannen krijgsgevangen gemaakt en drie duizend omgebragt had, nam het overfchot der vijandlijke vloot, welke uit honderd en dertig galeijen beftaan had, geheel moedeloos de vlucht. Deze zeeflag, op de hoogte der Liparifche eilanden voorgevallen, gaf Rome zeer veel voordeels, maar nog veelmeer roems. Duilius nam, na deze overwinning, terftond weder het bevel zijns legers op, ontzettede Segefla, het welk door de Carthagers belegerd werd, nam Macella ftormenderhand in, verzekerde zich van de goede gezindheid van Rome's vrienden, en keerde in het najaar naar zijn vaderland te rug, zonder dat hamilc a r het had durven waagen, tegen den overwinnenden Conful op te komen. (1) . han- (t) Pol yb. L. I. c. 22-24. O ros. L. IV. fc. 7. Eutr. L. II, c. io. Flor. L. II. c, 2.  geschiedenissen. 399 H a n n 1 b ax , de ftrengheid zijner landgenooten tegen ongelukkige Bevelhebbers vreezende, zogt dezelve door eene list te ontduiken. Hij zond eenen vertrouwden van zich vooruit naar Carthago, om k wans wijs den Raad te vragen: ,, of de zelve begeerde, dat hij de Romeinfche vloot ter zee aan zou tasten." Daar elk deze vraag volmondig met ja beandwoord had, was het bericht van den vertrouwden daarop onmiddellijk geweest: „ hij heeft zulks gedaan en is overwonnen." De Carthaagfche Raadsheeren, door hunne eigene uitfpraak verrast, lieten hannibal dedoodftraf ontgaan, welke hun misnoegen hem anders zou aangedaan hebben, maar ontnamen hem nogthands het bevel der vloot. (1) Terwijl de Carthagers hunnen tegenfpoed alzoo aan hunnen Bevelhebber wreekten, \ waren de Romeinen volijverig, om de verdienden van hunnen Conful te vergelden en te vereeuwigen. Duilius genoot den eerften zeetriumph, die thands hoo- ger CO Val. Max. L. VII. c. 3. ex. ext. 7. Aür. Vict. de vir. Hl. c. 38. IV. BOEK I. HOOFDST. ƒ. voor C. 259J. van R. 493- Kunstsr-ep van hannibal. Uitffekenie v.-reeirg van Jen zegepraalemlen JUlLIUS.  IV. boek I. hoofdst. J. voor C 259J, van R. 493. 40Ö ROMEINSCHE ger gefchat werd, dan alle voorige zege* praaien van Confuls en Dictators over gewonnene veldflagen: CO hem werd daar te boven, zijn leeven lang, eene eer vergund , welke niemand voor hem genooten had behalven alleen op den dag van den zegepraal, om naamlijk altijd met flambouwen en fpeeltuigen te worden te huis gebragt, wanneer hij elders te gast geweest was; (2) en, om zijnen roem tot de laatfte nageflachten over te brengen, werd 'er op de markt eene zuil van fneeuwwit Parisch marmer ter zijner eer opgericht en zilvere gedenkpenningen van zijne overwinning geflagen. (3) Het Cl) Fafii Capit. Liv. Epit. L. XVII. Qa) Liv. Epit. L. XV1L Aur. Vict. c. 38. Cic. de Serieel, c. 13. Flor. L. II. c. 2. De twee laatfte fchrijvers fchijnen te beweeren, dat duilius, niet te vreden met den zegepraal van eeneri dag, zelf zich dat voorrecht aanmaatigde. C3) Plin. Hifi. Nat. L. XXXIV, c. n. Sil. Ital. Punic. L. VI. f. 661. Pigh. Ann. ad, b. a. Deze gedenkzuil, welke Columna Roftrata genoemd werd, om dat zij rondom met voorftevens van fchepen vercierd was, ftond ten tijde van plinius, inde cerfte eeuw na J, C., nogopdemarkr te  geschiedenissen. 40I Het vertrek van duilius gaf den Carthaagfchen Veldheer hamilcar de handen ruimer, waarvan deze zich ook terftond voortreflijk bediende. Hij deed het agtergelatene leger van Romeinen en Sicilianen het beleg van Mytijlratum opbre, ken , en vernomen hebbende, dat zij onderling in eenige verdeeldheid gekomen waren, overviel hij hun tusfchen Raropus en Thema met zulk een geduchten flag, dat hij hun ganfche leger fchierveroverd had, en te Rome, en is in het jaar 1560 van onze tijdrekening toevallig wedergevonden en door de bezorging van den Cardinaal alexander farneze in het Capitool te Rome geplaatst. Aan dit uitmuntend gedenkftuk van den ouden tijd zijn nog zes voorftevens te zien , die ter opheldering van den alouden fcheepsbouw verftrekken, en op deszelfs voe.ftuk vindt men nog het overfchot van een opfchrift, hetgeen door de oordeelkundige j. lipsius en p. ciaconius zoodanig is aangevuld, dat het zelve ons thands, behalven een echt bericht der Romeinfche overwinning, tevens een voorbeeld oplevert van den fchrijf. irant en uitfpraak der Latynfche taal in dien tijd. In het affchrift, welk wij 'er van geven , zullen wij de bijvoegzelen der genoemde geleerden op de uitgedeetene plaatzen onderfcheiden van het groot fchrift, waarvan men zich oudtijds alleen bediende. V. deel. CC IV. boek I. hoofdst. J. voor C. 359. J. van R, 493- Voordeeen Hoor l.lMir.CAR Dehaald.  IV. B oek 1. eoofdst. J. voor C, 259- J. van R 493. C. Bilios. M. F. Cof. advorforn. Canacinienfeis. en. Siceliad. Rem. cerens. Eceflanos. cocnatos. popli. Romani. Artifumad. ObfedeoneD. exemet. lecioheis, Cartacinienfeis, Omneis. Maximosque. macistratos. Lucaes. bovebos. reMeis. Novem. castreis. exfociont. MACELam. moenitam. urbem. PUCNAÏ-dod. cepet. enque. eodem. MACeftratU od profpered. Rem. kaveeos. marid. consol. primos. Cefed. retinecosque. Clasesqjcje. navales. primos. ornavet. PAravetque. Diebos. lx. Cumque. eis. navebos. C laseis. poenicas. oMneis paratasque. gUMAS. copias. CARTACINIEISSEIS. PRAESENTEd. maXU- mod. Dictatored. oloroM. in altod. mirid. pucnandod. vicet. 402 ROMEINSCHE en weldra verfcheidene fteden voor zijn geweld of op nieuw gefteegen gezag zag bukken. De tijding hier van maakte weinig in druk te Rome, alwaar men nog vol vreugde over de nieuwe overwinning was en wel-  ! geschiedenissen. 403 weldra in het zelfvertrouwen kwam, dat de wapenen van het Gemeenebest zoo onverwinnelijk te water als te land zou. den worden. Van de twee nieuwe Confuls l. cornelius scipio en c. aquilius florus;, viel den eerften het bevel over de vloot, den laatften dat over het leger in Sicilië te beurt. CoR- xxx. qüe. naveis. cepet. cum. socieis. SEPTEmres- momque. Ducis. Quinresmoso_uE. triresmosque. naveis. xx. deprefeT. Auroivi. captom. numei. Qcc Arcento-m. captom. pkaeda. nomüi. cccIddd c... Crave. captom, aes. cccIddd. cccIddd, cccIaoD. ccclooo. ccc^od. cccIddd. cccIddd. cccIddd. ccciooo. cccIddd. cccIodd. cccIdod. cccïodd. CCClDDD. CCClDDD. CCClODD. ccc'odd. CCcbOD. cccIddd. cccIodo. cccIddd. pondod. TriompoQUE. navaled. praedad. poplom. Roma- nom. donavet. Captivos , cARTACiNienfeis. hicenuos. duxet. ante curom. Primosque. Confol. de. sicelEis. clafeque. CARTaci" nienfeora. Triompavet. .Earum. rerom. erco. S. P. Q, R, ei. hance. columnara P. In het Laeyn der eeuw van Augu/lus zou het zelfde opfchrift aldus zijn gefteld geweest. Cc 2 Cajus iv. BOEK i. HOOFDST. f. voor C. 258 f. van R. 4P4- L.corneL1US scipio in c. aql'i.ius flo- ius Cof.  404 ROMEINSCHE IV. eo ek I. hoofdst. J. voor C J. van R 51494- Cornelius verlof gekreegen hebbende, om de twee eilanden, Sardinië en Corfica, als belangrijke bezittingen der Carthagers , aan te tasten, wendde terftond zijne fteven derwaards. Schoon beide deze eilanden zoo digt bij eikanderen gelegen zijn, dat zij, in den eerften opflag als één éénig eiland voorkomen, bragt derzelver aanmerklijk ver- Cajus duilius, marc. Filius, Conful, adverfus Car- tbaginienfes in Sicilia Rem gerens, Egeftanos, (Socios atque~) Cognatos Po* puit Romani arfiifjtmd Objidione exemit. Legiones Carthaginienftum mines, Maximufque (eorutn) Magiftratus (Hamilcar) elephantbus reliiïis Novem, caftris effugerunt. Macellam, munitam urbem, Pugnando cepii. Inque eodem magiflratu prospere Rem navibus mari Conful primus gefftt. Remiges Clajfesque navales primus ornavit paravitque, diebus lx. Cumque iis navibus claffes Pum'cas omnes, paratafque Summas copias Cartbaginienfium, prcefente Hannibale llkrum dicHatore, in allo mari pugnando fuperavit, Et xxx  GESCHIEDENISSEN. 405 verfchil van grond en luchtftreek echter het wezenlijkfte onderfcheid in den aard en zeden van derzelver bewooners voord.1 Sardinië, in het oog der ouden naar • eene voetzool gelijkende, droeg van daar ] wel eer den naam van Jchnufa, en had al vroeg haar deel in de verhaalen der \ omzwervende Trojaanen. Haare uitge-' iïrektheid en vruchtbaarheid doen haar wei- Et xxx naves cepit cum fociis, feptirememque pra toriam Atque quinqueremes ac triremes naves xx de. merfit. Aurum captum in pr . voor C 258. . van R 494. Befchrij- ing van 'orfica,  IV. boek I. hoofdst. J. voor C. 258. J. van R, 454- Bei Je die eilanden waren Carthaagfche bezittingen. 40S ROMEINSCHE diende toch den derden rang onder de eilanden der middellandfche zee. Dit] ei" land', bij de Grieken Cyrnus genaamd, was bergachtig, ruw, meestal ontoegangüjk: deszelfs bewooners waren onbefchaafd, woest, onvatbaar voor alle ondergefchiktheid. Honig was deszelfs voornaamfte voordbrengzel, maar van eenen bitteren fmaak, wijl de bijen dien voornaamlijk uit de bloemen van busboomen trok* ken 1 dezelve werd echter voor heilzaam gehouden. Geene groote of volkrijke, maar meer dan dertig, fteden befloegen deszelfs grond : Aleria, eene volkplanting der Phocceërs en Niccea eene der Etruriërs (1) waren onder dezen de voornaam fte fteden, welke alleen dezen naam fchijnen verdiend te hebben. Na langen ftrijd hadden zich de Car. thagers weleer van beide deze eilanden geheel meester gemaakt, wier verovering hun veel gemaklijker, dan derzelver bedwang (l) Nicaa is naderhand Mariana, als eene volk. planting van c. ma mus, genoemd, en onder dien naam geplaatst op de kaart agter D. III. - Cellar. Gtogr. Ant. T. 1. p. 768.  geschiedenissen. 409 dwang gevallen was, zoo dat zij eindelijk hunne toevlucht hadden moeten nemen tot. de vernietiging van derzelver ganfchen landbouw, om de halflarrige eilanders door de noodzaaklijkheid, om hun voedzel bij hun te komen zoeken, tot ondergefchiktheid te dwingen, (i) Verdiende Sardinië, even als Sieilie, den naam van eene voorraadfchuur van, Rome, gelijk valerius maximus (2) het zelve noemt, en gaven beide de nabuurige eilanden, van welken wij fpreken , den Carthageren gelegenheid , om_ de Tyrrheenfche zee en de kusten van Italië te ontrusten, gelijk wij reeds gezien hebben , geen wonder is het dan, dat de Ro. meinen fchierlijk het belang van derzelver bezit bezeften, en hun eerfte vermogen ter zee gebruikten , om 'er zich meesters van te maaken. Het gelukte cornelius op het eiland Corfica Aleria te veroveren, waarna , de overige fteden zich gewillig aan hem onderwierpen : maar zijnen togt naar Sardinië CO Freinsh. L XVII. c. 13-1& CO Val. Mak, L. VIL c. 6. ex. j. Cc 5 IV. boek 1. hoofdst. f. voor C. ■5.6. f. van R. 494. Aanflag Ier Romeilen op dia ïilanden. Zeetogt an cor- 1el1us. \  410 romeinsche dinie voordzettende, ontmoetede hij eerst eene vijandlijke vloot, welke hem nog» thands de zee vrij liet, en zag hij voords eene ganfche zeemagt in de haven van Olbia liggen, welke hij, uit vrees van niet fterk noch genoeg bemand te zijn, niet durfde aantasten. Daar de vijandlijke vloot, welke hem nu ontvveeken was, bij eenen aanval op Olbia hem waarfchijnlijk van agteren zou hebben ingeflooten, mogt Rome zich verheugen, dat haar Conful vooraf om meerderen onderftand terug, keerde. Andermaal voor Olbia met grooter magt gekomen flapte hij moedig met zijne bende aan land, alwaar hanno, in de plaats van hannibal door de Carthagers aangefleld, hem eenen bloedigen veld{lag leverde, die echter ongelukkig voor de vijanden uitviel, derzelver Bevelhebber het leeven kostede, en door de overgave der ftad zelve gevolgd werd. Corneliüs behaalde geenen minderen lof door het edelmoedige blijk zijner hoogachting voor eenen dapper gefneuvelden vijand, dan door de heldhaftigheid zijner ganfche overwinning, Hij liét het IV. BO EK L pOOFDSTr J. voor C c58J. van R, 494' Overwinning ven COhNELIUS.  geschiedenissen. 411 het lijk van hanno uit zijne eigene tent met de plegtigfte uitvaart vereeren en vierde openlijk de gedachtnis van eenen krijgsman, wiens doodindendikften drom der Romeinenxoemnjk geweest was. Voords, verzuimde hij geenen tijd, om van den eerften indruk zijner overwinning op dit eiland gebruik te maaken, en daar zijn beleid hem even dienstbaar als zijne dapperheid was, vielen hem weldra veele fteden van Sardinië in handen. Meestal bediende hij zich tot derzelver verovering van deze krijgslist, dat hij des nachts met zijne vloot ter plaatze aanlandende, waar hij eene ftad wilde innemen, eenige uitgelezene benden vooraf in eene hinderlaag legde, daarna met zijne overige manfchap door eenen zwakken aanval de burgers tot eenen ftouten uitval lokte, en door een geveinsd terug wijken het verborgene krijgsvolk gelegenheid gaf, om de openftaande en ledig gelopene ftad te betrekken. Deze list gelukte hem vaak, en voor het einde van dezen veldtogt hadden zijne wapenen alle de Carthagers uit Sardinië zoo wel, als uit Corfica, verdreeven, waarvoor hem bij zijne terugkomst met het IV. BOEK I. IOOFDST. [. voor C. 258. f. van R. 494-  412 ROMEIN S CHE IV. BOU I. hoofdst. J. voor C 258. J. van R 494. Tegenfpoed der Romeinen in Sicilië. Iven oproer te Rome gelukkig gefmoord. het hoogfte recht een zegepraai werd toegelegd, die door den veelvuldigen buit en verfcheidene duizenden van krijgsgevangenen voor Rome zoo voordeelig als ' luisterrijk was. (1) In Sicilië waren thands de wapenen van het Gemeenebest zoo gelukkig niet geweest : eene gevaarlijke onrust in Rome zelve had den Conful f l o r u s te lang opgehouden, om den gunftigen keer der zaaken voor Carthago op dat eiland onder het beleid van hamilcar in dezen veldtogt tegen te kunnen gaan. Meestal namen de Confuls het fcheepsvolk om hunne vloot te bemannen uit de pas verwonnene volkeren. Omtrend vier duizend Samniten, tegen hunnen zin aan de roeibanken gezet, morden daarover onderling, en beraamden het heillooze ontwerp , om Rome te plunderen en in brand te Heken. Zij zogten eenen aanhang oqder de flaaven en hadden • reeds drie duizend (O Flor. L. II. c. 2. O ros. L. IV. c. 7. Val. Max. L. V. c. 1. ex 0. Sil. Ital. Punk. L. VI. f. 671-Fa/li Capit. Eutr. L. II. c. 10. Front. Strat. III. c. 9, ex. 4, &. c. 10. ex., u  geschiedenissen. 4Ï3 zend daarvan in hunne zamenzwering deel doen nemen voor dat dezelve ontdekt werd. Erius potilius, een Bevelhebber der Romeinfche hulptroepen , kreeg kennis aan hun oogmerk door den fchijn van het te willen bevorderen, en verijdelde het zelve op eene zeer voorzichtige wijze. Uit gebrek aan een volkomen vertrouwen der Samniten op hem, zich zelf overal befpied ziende, had hij geene gelegenheid, om hun ontwerp rechtftreeks aan den Raad te ontdekken : maar, na eenige dagen met dit vreeslijk geheim te hebben zwanger gegaan, deed hij de zamengezworenen op zijn listig voorftel het befluit nemen, om op den eerstkomenden rechtdag openlijk op de markt te klaagen, dat hun onrecht gefchiedde in de uitdeeling der bepaalde maate van koorn; zulk een beklag, gaf hij voor, dat hun gelegenheid ter volvoering van hun oogmerk geven of ten minsten doen zien zou, wat men van den Raad bij een uitbarftend oproer zou te vreezen hebben; hij zelf durfde wel vooroptreden en het eerfte woord tegen den Conjul voeren. Bij de uitvoering van zijn ontwerp gaf hij, IV. BOKS ft, 1O0FDST, [. voor C. 258. [. van R. 494- '  414 ROMÈINSCHÊ IV. BOEK L HOOFDST.- J. voor C 358. J. van R, 494' hij, die als voornaamfte woordvoerer alleen binnen geroepen werd, den Raad in weinige woorden kennis van den gan'fchen toeleg. De Raadsheeren hielden zich daarvan voor de overige zamengezwoorenen onkundig, en zonden eenige hunner bedienden af, om de menigte met minzaamheid te belooven, dat men de reden hunner klagt zou trachten weg te nemen , en dezelve aan te raaden, van daarop gerust uit een te gaan. Dit middel had het gewenschte gevolg. De zamengezwoorenen, die zich verzekerd hielden, dat hun geheim nog niet ontdekt was, verheugden zich met de fchijnbaare proef van de bevreesdheid der regeering, en gingen thands vol vertrouwen op den goeden uitflag van hun groote ontwerp in ftilte uiteen: maar dien zelf. den nacht verzekerde elke Heer zich van zijne flaaven, die deel aan den toeleg hadden en door potilius bekend gemaakt waren, terwijl de meesten der Samniten gelijktijdig in hunne verblijven werden opgevat, (i) De (1) Oros. L. IV. c. 7. Freinsh. L. XVII. :. 17-19.  geschiedenissen. 415 De Conful florus door deze zaak, welke van de heilloofte gevolgen voor Rome bad kunnen zijn, en ongetwijfeld 1 verfcheidene nieuwe voorzorgen ter alge- ■ meene. veiligheid vorderde, opgehouden, i kwam eerst laat in Sicilië aan, eh zag al daar zulke groote vorderingen door ha-^ milcar ter herwinning van de Carthaag- ^ fclie bezittingen op dat eiland gemaakt,. dat hij met het einde van den veldtogt niet terug durfde keeren, uit vrees, dat Rome.zlte haare voordeden, op het zelve reeds behaald , ten eenemaal verliezen zou. De vijandlijke Veldheer had, na de reeds opgegevene veroveringen, waarmede hij terftond was begonnen na het vertrek van duilius in het voorige jaar, Canurina en Enna bij verraad in handen gekreegen , en de ftad Drepanum, welke eene uitmuntende haven had, tot eene geduchte fterkte gemaakt en naar dezelve de Eryciners overgebragt, wier ftad hij, op den tempel van ven us na, geheel verdelgd had, op dat zij den Romeinen van geenen dienst zou kunnen zijn. De wapenen van het Gemeenebest, hoe weinig fchitterenden roem zij in de handen i ~ IV. boek I. ioofdst. [. voor C. S58. . van R. 494- Knjgsberijven van lorus in kilte.  iv- boek I. hoofdst. J. voor C. 358. }. van r. 494. J. voor C. 257J. van R. 495- C. atilius cala- tinus en c. sulpicius paterculus Coffl (l) Diod. Sic. ÊcL L. XXtfl. Freinsh. L. XVII. c. 19, 21, 22. 416* romeinsche den van den Conful florus ook behaalden, fronteden echter den loop der vijandelijke veroveringen en werden ten laatften weder aanvallender wijze gevoerd tegen de fterke plaats Mytijlratrum, welke andermaal door de Romeinen .belegerd werd, 'fchoon zij in het volgende jaar eerst vermeesterd werd. r^i) C. atilius calatinus viel het krijgsbeleid in Sicilië te beurt: zijn Ambtgenoot c. sulpicius paterculus nam het beftuur der vloot op zich. Atilius, die terftond den Proconful tegen Mytiflratum te hulp trok, vond deze ftad door het nieuwe beleg van florus tot den uiterften nood gebragt, zoo dat derzelver Carthaagfche bezetting , eindelijk vermurwd door het gejammer der burgers en geene uitvallen meer kunnende doen tegen het verdubbelde beleg der Romeinen, op zekeren nacht deze plaats verlieten. Met het aanbreken van den dag zetteden de belegerden hunne poorten voor de belegeraars open, wier hart door  geschiedenissen. 41? door de langduurigheid des moeilijken eri gevaarlijken belegs echter der maate verbitterd was, dat zij, bij het inrukken der weerlooze ftad, op eene onmenfchelijke wijze alles , wat hun voorkwam, zonder onderfcheid van rang, jaaren of geflacht, om het leeven bragten. Atilius, die zich over dezen fchandelijken bloeddorst der Romeinen fchaamde, was niet in ftaat, den zeiven te beteugelen, dan alleen door openlijk af te roepen, dat elk zijnen eigen gemaakten buit behouden zou. De gierigheid maakte nu een einde aan den moord: alle de burgers> die de eerfte woede ontkomen waren , werden als flaaven verkogt, en de ftad zelve, na de inhaaligfte plundering, tot den grond toe geflegt. (O Bij gebrek aan genoegzaame omzichtig- ( heidbragt atilius zijn leger, waar me-j de hij op Camarina los ging, in eene g allergevaarlijkfte engte. De vijandlijke Veldheer, die alle de hoogten bezet had, tusfchen welke de Romeinen eene valleij waren ingetrokken, deed hun niets minder, CO Freinsh. L. XVII. c. 32, 33. V. DEEL. Dd IV. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 257. \. van R* 495. fevaar de» '.Qmein. :ben laera.  IV. BOEK l. HOOFDST. J. voor C. J. van R 495- Heldendaad van CALPUR- Nius en 300 Romeinen. (1) D. IV. bl. 4«-433. £2) D. IV. bl. 283-285. 418 romeinsche der, dan de vernedering der Caudynfche engten (1) vreezen, wanneer m. calpurnius flamma, de Bevelhebber eener keurbende, even als wel eer p. decius in dien zelfden rang in Samnium gedaan had f», met drie honderd krijgsknechten , die zich zeiven eenen zekeren dood maar tevens de verlosfing des ganfchen heirs voorflelden , afzonderlijk den vijand op zekeren heuvel aantastede. „ Dat wij fterven, krijgsknechten, maar ftervende onze keurbenden behouden!" Dit was zijne taal, en dit was hun lot. Het bloedig en hardnekkig gevecht dezer drie honderd Helden', die den verbitterden vijand al zijn geweld tegen hun deeden wenden, en hem hunnen eerlijken dood ten allerduurflen deeden betaalen, gaf den Cenful tijd, om met zijn heir de gevaarlijke engte te ontkomen, te meer nog, daar de Carthagers, met de ontdekking van hunnen toeleg deszelfs ganfche nut verboren waanende, zelve aftrokken. De Held, wiens groote ziel het eerst het  geschiedenissen. 4T jp het onzettende denkbeeld van zulk eene heilzaame zelfsopoffering voor zijne medeburgers vormde, en zijne vereeuwiging in den tempel der groote mannen naast eenen leonidas (i) verdient, had het zonderling geluk, het geen in zijn geval een wonder fcheen , van zelf de getuigen te zijn van de uitwerking van zijn edel bedrijf. Met diepen eerbied voor de fchimmen der gefneuvelde Helden, hunne lijken onder de flapels der gevallene vijanden zoekende , vond men caipur. nius nog leevende midden onder de dooden. Zieltoogende aan de verzwakking van veelvuldige wonden, waarvan echter niet één doodlijk was, vond hij zich, na bekomen bijftand, in de armen zijner medeburgers weder, wier leeven hij gered had , wien zijn leeven dierbaarer, dan van eenen vader, was. Door hunne tederhartigfte zorgen volkomen herfteld, werd hem eene belegeringkroon opgezet, gevlochten van het gras der valieije , waar de Conful was ingeilooten geweest, en ftrek- (0 Barthel. Anachar%. D. I. bl.aoi-2i3. Dd 2 IV. BOEK I. HOOFDST. f. voor C. 257. [. van R. 495*  420 romeinsche IV, boek i L HOOFDST. J. voor C. 257. J. van R. 495'. Veroveringen van ATILIÜS. ftrekte hij nog lang ten fchrik der vijanden. (1) Zulk een groot gevaar en fchande ontkomen , zettede atilius zijne marsch tegen Camarina met dubbelde voorzorg en infpanning voord. Ontbloot van het noodige ftormtuig vond hij haare muuren echter onverwinbaar voor den hevigften aanval: doch daarvan in tijds door hier o voorzien veroverde hij ze fpoedig^ Enna, het geen bij verraad aan hamilcar was overgegeven, kwam weder door verraad uit zijne handen. Sittanae werd ftos- (0 Front. Strat. L. IV. c. 5, ex, 10. Liv. Epit. L. XVII. L. XXII. c. 60. O ros. L. IV. c. 8. Aur. Vict. de vir. ill. c. 39. Aui, Gell. L. III. c. 7. Zeldzaam is het, dat men zich alleen bij de meerderheid der oude fchrijveren moet houden, om den naam van dezen Hdd op te geven, die bij anderen q. c/edicius genoemd wordt. Deze onachtzaamheid omtrend de vereeuwiging van zulk eenen naam verfterkt intusfchen zeer de aanmerking van cato bij Aul. Gel li os 1. c. over het verfchil tusfchen de fchitterende vereeringen dar nagedachtnis van den Lac edxmonifchen leonidas bij de Grieken en de eenvouwdige graskroon van denRdniein cal?urnius. Freinsh. LXVII. c. 24.  geschiedenissen. 421 ftormenderhand ingenomen. Verfcheidene kleenere fteden openden na deze veroveringen vrijwillig haare poorten voor de Romeinen, en alzoo fcheen de'ganfche krijgskans van dezen veldtogt zich ten hunnen voordeele te zullen verklaaren. Dit verftoutte den Conful, om eenen aanflag op Lipara te waagen, te meer, daar hij van denkbeeld was, dat de mééste inwooners dier ftad en van het ganfche eiland van dien naam thands Romeins'c/j-gezind waren: maar hamhcar, zijnen toeleg ontdekt hebbende, had zich reeds in voorraad derwaards begeven , om den zei ven te verijdelen, Atilius ondervond bij de beftorming dier ftad eenen geheel onverwachten tegenftand, en was genoodzaakt met een zeer groot verlies aan manfchap af te trekken, (1) De Raad, die de verdienden der Veldheeren wel wist te onderfcheiden van der-' zei ver goed geluk, legde den Proconful aquilius eenen zegepraal toe (2); doch CO Diod. Sic. Eclog. l. XXW Polyb. l, 1. c. 24. (s) Fafii Captt. Dd | \ IV. BOEK 1. hookpst. j. voor c. 257J. van R. 495» Mislukte aanflag cp Lipara. Zegepraal 'an Aqyir .ius.  422 romeinsche Boek I. HOOFDST. J. voor C J. van R, 495- VooHee. len door SULPICIIS behaald. doch ging den Conful atiliüs met deze eer voorbij, fchoon hij veel gelukkiger, dan de Proconful, den krijg gevoerd 'had; het gevaar, waarin zijne onvoorzichtigheid de Romeinfche keurbenden bij Camerina gebragt had, en het verlies voor Lipara geleeden, waren ongetwijfeld de redenen dezer ongunflige onderfcheiding. Intusfchen was de andere Conful sulpicius eenige maaien gelukkig met de Carthagers in Sardinië flags geweest, en daardoor zoo ftoutmoedig geworden, dat hij zijne vloot rechtftreeks op Africa zelve aan had durven ftuuren. De Carthagers , die nu voor het eerst hun eigen land door de Romeinfche wapenen zagen bedreigen, hadden denzelfden hannibal, dien zij om zijne voorige nederlaag beboet en afgezet hadden , nu weder als hunnen bekwaamflen Vlootvoogd aangefteld, en hem de bedreevenfte Scheepsbevelhebbers onder zich gegeven met volflrekte last, om de vijandlijke fchepen van hunne vaderlaudfche fhanden aftekeeren. Hannibal liep met zijne vloot in zee, gereed om zijnen last te volvoeren: doch  geschiedenissen. 423 doch een hevige ftorm noodzaakte hem zoo wel, als sulpicius, naar veilige havens om te zien, dien zij beide aan het havenrijke Sardinië vonden. Misnoegd over het mislukken van zijnen toeleg op Africa, was sulpicius te ijverzuchtiger naar de eer van eenen roemrijken zeeflag, en, zijnen vijand in volle zee willende beftrijden, liet hij in Sardinië het gerucht verfpreiden, dat hij andermaal op Africa los wilde gaan. Hannibal ligtede op dit gerucht terftond zijne ankers, en ontmoetede, eenen zekeren hoek omzeilende zonder nog om eenen flag te denken, de ganfche Romeinfche vloot tegen zich in flagorde gefchaard. Stormachtig weder en eene donkere lucht waren den Conful behulpzaam geweest in zijnen aanflag: verfcheidene Carthaagfche fchepen gingen reeds naar den grond, eer hannibal wist, wat 'er gaande was. Buiten ftaat, zich fchierlijk genoeg tot geregelden tegenweer te bereiden, werd zijne ganfche vloot weder naar Sardinië gejaagd, alwaar het fcheepsvolkhunne vaartuigen op ftrand liet zitten, om zich door de vlucht op het eiland te redden. Dd 4 IIan- IV. B O F. K 1. HOOFDST. J. voor C. 257J. van R. 495Nederlaagózx Carthagers ter zee.  IV. BOEK I. HOOFDST. j. voor C 257. j. van R 495. 424 romeinsche Hannibal zelf werd het flachtoffer zijner verbitterde benden , welke, alles aan zijne-onkunde en onvoorzichtigheid toe' fchrijvende, hem te Sulci aan een kruis• hout hongen. Deze overwinning der Carthaagfche vloot maakte de Romeinen een weinig te onbedacht in hunne plunderingen van Sardinië , als de fchuilplaats hunner Vijanden: een ander Bevelhebber, die de vluchtelingen bij een gebragt en derzelver magt door eene menigte van eilanders zelve verflerkthad, leerde hun weldra, ten hunnen kosten, altijd op hunne hoede te zijn. Sulpicius voerde te Rome zijne zege met den gewoonen luister. (1) Na Ci) Polyb. L. 1. c. 24. O ros. L. IV. c. 8'. Volgendsdezen fchrijver zou hannibal gefleenigd zijn. Liv. Epit. L. XVII. Fafti Capit. In dit jaar werd de zes en dertigfte fchatting der Romeinfche burgers volbragt, doch derzelver* getal is niet tot ons overgekomen. Pighii Ann.ad.h. a.— Volgends Tacitus (Ann. L. II. c. 49) had de eene Schatmeester, c. d u i l i u s eenen tempefjter eere van janus gedicht, onderfcheiden van den grooten en beroemden tempel door numa ter eere van dien God opgericht. D. \. bl. 152.  GBSCHIEDENISSE N. 4^5 Na dat de volgende Confuls, c. atilius regulus enCN. cornelius blasio, de eerfte weeken van hun befluur hadden doorgebragt aan de verzorging van eenige Godsdienstplegtigheden, wijl het bijgeloof zich allen onheil fpelde uit het nedervallen van eene fleenbui in en nabij Rome, benoemden zij eenen Dictator, om de Latynfche vierdagen (i), die zederd eenigen0 tijd verwaarloosd waren (, te herftellen, en voords alles te verrichten , wat het angstvallig bijgeloof dier tijden in zulk een zeldzaam geval hoognoodig mogt oordeelen. Den Conful atilius, serranus bijgenaamd, wijl men hem met het bezaaijen van zijnen akker bezig gevonden had, toen men hem zijne verkiezing tot hooge Overheid was bekend komen maaken, viel het opperbevel der vloot ten deel. De algemeene verwachting, welke dezen man zonder de minfte mededinging, alleen uit hoofde zijner verdienflen, aan het roer van Staat gefteld had, bedroog zich geenzins. — Met zijne vloot naar Sicilië gezeild (0 Zie D. I. bl. 416-428. Dd 5 IV. boek I. hoofdst. ƒ• voor C. [. van' R. 405. C. ATIUUS RFGULUS en cn. SORNEUUS nr.Asio II. af. Overwin* aing van ATILIUS SERRANUS :er zee.  426 10MEINSCHB IV. BOEK I. HOOFDST. J. voor C J. van B 4S>5. zeild en aldaar bij Tyndaris geankerd zijnde, zag hij de Carthaagfche vloot onder bevel van hamilcar zeer ongeregeld ' voorbij de Liparifche eilanden heenkrui. zen, en vleidde zich daarop met eene zekere overwinning, wanneer hij ze flechts kon agterhaalen. Zonder te wachten, tot dat alle zijne fcheepen zeilvaardig waren, ging hij met tien galeijen op den vijand af. Hamilcar, zich door zoo weinige vaartuigen naargezet, en de overige Romeinfche fchepen nog op eenen verren afftand, ja zommigen nog in de haven ziende liggen, omcingelde des Confuls fmaldeel als eenen zekeren buit, met zijne ganfche vloot. Negen Romeinfche fchepen gingen fchierlijk naar den grond, het admiraalfchap alleen, het geen beter gebouwd en van de bekwaamfte roeijers voorzien was, hield het zoo lang tegen de Carthagers uit, tot dat de vloot opkwam, en het zelve niet flechts ontzettede, maar, na tien bemande fchepen der Carthagers genomen en agt in den grond geboord te hebben, alle de overigen verifrooide. De Raad vereerde deze overwinning met eenen zegepraal, fchoon de groO'  geschiedenissen. 427 groote overhaasting des Confuls, zonder zijne uitftekende dapperheid, zeer ligt door eene ganfche nederlaag zou kunnen gevolgd zijn geweest. Zonder eenig bijzonder verflag van de krijgsverrichtingen te land in dit jaar te kunnen geven, blijkt het, dat de Procon /«/atilius calatinus thands eenen zegepraal genoot, die hem als Conful in het voorige jaar onthouden was, terwijl het den anderen Conful blasio aan gelegenheid fchijnt ontbroken te hebben, om zich thands roemrijk te onderfcheiden. (1) Van de nieuwe Confuls, m. manl ius en q. c^dicius, ftierf de laatfte in de eerfte dagen van zijn beltuur: in deszelfs plaats werd m. atilius regulus aangefteld, die zich reeds eenmaal als Conful met eenen zegepraal over de onderwerping van Mesfapia had zien vereeren Ca), en wien wij in dezen oor-' log een voorbeeld van goede trouw aan • wree- (O Polyb. L. I. c. es. Freinsh. L. XVII. c 28, 29. Fafli Capit. (2) Zie bl. 314. IV. BOEK 1. HOOfDST. ƒ voor C. 256. [. van R, 496. Zegepraal van atilius CALATINUS. ]. voer C. 255f. van R. 497- M. man- .ius yulso .ongus en J. CAEDI- :>usdoch /oords in k'szelfs >!aats m. iTlLIUS  4 428 ROMEINSCHl IV. BOEK I. HOOFDST. J. voor C T fl55' J. van I 497. REGULUS li. Cof. Nieuwe aanflag tegen Africa. Toerustinj der Romeinfchevloot. wreede vijanden zullen zien geven, het geen het verwijt deT Romeinfche ontrouw tegen dienstvaardige bondgenooten fchier " geheel heeft doen vergeten. " Schoon het den Romeinfchen Raad eenmaal mislukt was, het tooneel des oorlogs op den eigen bodem der Carthagers overgebragt te zien, gaf dezelve echter geenzins dit ontwerp op, wijl het zelve, eens volvoerd zijnde, de vijanden dwingen zou, om hunne krijgsmagt van de eilanden te rug te trekken en derzelver ongeftoord bezit aan Rome over te laten, en wijl de overwinningen, zoo wel te water als te land op het Africaanfche gemeenebest • bevochten, reeds meer dan flaauwe hoop op de onderwerping van dien ganfchen mededingenden Staat gaven. : De ernst dezer bedoeling bleek uit den last, die aan beide de Confuls gegeven werd, om den krijg in Africa over te brengen, en was kennelijk aan de vloot, die aan hun bevel werd toebetrouwd. Dezelve was drie honderd en dertig fchepen fterk, en elk fchip had drie honderd roeijers en honderd en twintig krijgsluiden aan boord. De Carthagers daartegen met  geschiedenissen. 429 met alle magt den krijg van hunnen grond willende af keeren, zonden drie honderd en zestig fchepen onder bevel van hamil^1 car en hanno in zee, met last, om ^ de Romeinen op te zoeken, en hun het ] naderen der Africaanjche kust met allen geweld te beletten. De Confuls ftaken met hunne vloot naar Mesfana over, ftevenden de linker kust van Sicilië voorbij Pachynum langs en namen op de hoogte van Ecnomus het krijgsvolk in, het geen bij die ftad op eenen heuvel gelegerd was. De Carthaagfche vloot was intusfchen voor Lilybceum gekomen, en voords bij Heraclea Minoa gaan liggen, om aldaar de Romeinen op te wachten en aan te vallen, wanneer zij zeil op Africa wilden maaken. (t) De nabijheid van twee zulke talrijke vlooten, waarvan de eene omtrend hon- \ derd en veertig duizend zielen aan boord 1 had, en tegen welke de Carthagers meer dan honderd en vijftig duizend mannen aanvoerden, — toerustingen, waardoor de verbeelding zelve van de volkvernielende oore- (0 polyb. L. L c. 25. IV- BOEK L 00FDSTV . voor Cé 255. van Ro 497* Slagorde Ier beide 'ijandlijke rlooten.  IV. BOER 1. HOOFDST. J. voor ( J. van F 497' 430 ROMEINSCHE oorelogen der ouden zich overtroffen gevoelt, maakten de wederzijdfche Bevelhebbers ten uiterften oplettend op het " beste gebruik der toevertrouwde magt. - De Confuls, die zich zoo wel op een» landing, als op eenen zeeflag gewapend en daarom de uitgelezenfèe keurbenden aan boord genomen hadden, hielden zich van de overwinning verzekerd, wanneer maar de fnelheid hunner vijanden ter zee hun de gelegenheid niet benam tot proeven hunner dapperheid. Wel voorziende , dat zij in volle zee zouden te ftrijden hebben, wanneer zij den overtogt wilden voordzetten, onttrokken zij zich geenzins aan den geduchten flag, maar poogden zij tevens door de gedaante van eenen veldflag aan het aanflaande zeegevecht te geven, hun krijgsvolk van de gelegenheid tot het bedrijven hunner gewoone feiten te verzekeren. Zij verdeelden hunne ganfche vloot in vier fmaldeelen, welken zij als zoo veele keuibenden befchouwden. Het eerfte, tweede en derde fmaldoel richteden zij in de gedaante van eenen gelijk /.ij hgen driehoek ; atrter denzelven plaatften zij, in eenen rechten lijn, hunne last-  geschiedenissen. 431 lastfchepen met touwen aan de galeijen van het derde fmaldeel, den grondlijn van den driehoek, vast gemaakt, waaragter voords het vierde fmaldeel mede in eenen rechten lijn lag. De beide Confuls met hunne galeijen van zes roeibanken naast eikanderen gelegen maakten de fpits dezer driehoekige flagorde uit. De Carthaagfche Bevelhebbers bemoedigden hunne manfchappen op alle mogelijke wijzen tegen eenen flag, die beflisfen moest, of zij Sicilië alleen aan de vijanden te ontrukken zouden hebben, dan of zij hun eigen gemeenebest in het hagchelijkfle gevaar zouden zien: voordslieten zij de uitdagende flagorde der Romeinen opnemen, en richteden zij tegen dezelve hunne vloot in eene gansch andere gedaante. Zij verdeelden zè mede in vier fmaldeelen : maar het eene nam deszelfs ligging zeer hoog in zee en ftrekte tot eenen vleugel voor het tweede en derde, die in eenen enkelden rechten lijn zich tegen over de vijanden fchaarden, terwijl het vierde, als de linkervleugel zich in eenen krommen en dubbelden lijn langs het ftrand uitftrekte. Hanno had in IV. BOEK 1. HOOFDST. J. voor C. 255. J. van R. 497»  IV. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 255J. van R. 497. Verflag van den vermaar. den zeeflaj bij Heraclea Mitioa- 43a ROMEINSCHE in den rechtervleugel de fnelfte galeijen van vijf roeibanken, om de Romeinen met dezelven te omcingelen: hamilcar voerde het bevel over het midden en den linkervleugel. (1) De Confuls vielen met de fpits hunner flagorde op het midden van den lijn der vijanden in, alwaar hamilcar zich van deze krijgslist bediende, dat hij zijne fchepen terftond deed vluchten, en daar dooi' de Romeinen uitlokte, om ze te vervolgen , in hoop van hunne 'magt daardoor te zullen verdeelen. Zijn oogmerk gelukte : het eerfte en tweede Romeinfche fmaldeel vervolgden de Carthaagfche fchepen met zulk eene fnelheid, dat het derde fmaideel, door de op touw genomene lastfchepen belemmerd, ze niet kon bij blijven, terwijl het vierde fmaldeel, het geen bij den aanval ftil was blijven liggen, zich nog (1) Polyb. L. 1. c. 26, 27. De Romeinfche flagorde Hond alzoo in deze gedaante >A tegen de Car- thaagfche over, die aldus ingericht was — ^ Waar van men zich gemaklij k een klaar denkbeeld zal kunnen vormen uit de befchouwing van Sicilië op de kaart agter D. III.  geschiedenissen; 433 nog veel agterlijker bevond. Deze uitwerking van zijne geveinsde vlucht ziende, wendde hamilcar eensklaps tegen het eerfte en tweede fmaldeel der Romeinen, en ten zelfden tijd viel hanno met zijnen rechtervleugel het vierde fmaldeel aan, terwijl de linkervleugel zich in eenen rechten lijn fchaarde om het derde fmaldeel met de lastfchepen aan te tasten. Van de vier zeeflagen, die alzoo ten gelijken tijd in het gezicht van Sicilië werden geleverd, was die tusfchen hamilcar en de beide Confuls het eerst beflist. Al het voordeel der bedreevenheid van de Carthagers gold niets tegen de dapperheid der Romeinfche krijgsbenden, zoo dra de enterdreggen hunne fchepen aanboord geklampt hadden. Onbefïand tegen de beide Confuls, die door hunne tegenwoordigheid den ijver der roeijers en den moed der krijgsknechten verdubbelden, werd hamilcar genoodzaakt, met het overfchot zijner fchepen, waarmede hij eerst eene gewaande vlucht gemaakt had, zijn wezenlijk behoud in de fnelheid zijner galeijen te zoeken. — Het zien vluchten V. deel. Ee van IV. BOEK l. flOOFDST. f. voor C, 255. ]. van R. 497*  IV. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 255J. van R. 497- 434 romeinsche van den Vlootvoogd met zijn fmaldeel, deed den moed der twee andere vechtende partijen daalen, die fchierlijk eenen verdubbelden tegenftand gevoelden, wijl regulus, na de overwinning op hamilcar, terftond het vierde fmaldeel zijner vloot, het welk het te kwaad tegen hanno zou gekreegen hebben, te hulpfchoot, en kort daarna manlius, na de overwonnene vijandlijke fchepen en krijgsgevangenen in verzekering geno- » men te hebben, het derde fmaldeel, het geen door de vrachtfchepen in deszelfs bewegingen belemmerd werd, bij kwam ftaan. De vrees der Carthagers voor de Romeinfche enterdreggen had hun te lang doen marren met eene volkomene influiting dezer twee fmaldeelen , thands werden zij door de beide Confuls omcingeld en van alle zijde door dat gevreesd wapentuig aangeklampt. Vijftig vijandlijke fchepen vielen nu den Romeinen met derzelver ganfche manfchap in handen; een gering overfchot der geheele vloot vond eene uitkomst naar de kusten van Sicilië', en hadden de Carthagers zich de overwinning bij den laatst gehoudenen zeeflag durven toe  geschiedenissen. 435 toefchrijven, thands was dezelve zoo beflisfend ten hunnen nadeele, dat zij hier aan nu zelfs niet denken konden. Hun ganfche verlies beftond in vier en zestig veroverde en meer dan dertig in den grond geboorde fchepen: de Romeinen misten vier en twintig vaartuigen, doch van dezelven was 'er niet een in 's vijands handen gevallen. De beide Confuls voerden, na deze overwinning, hunne zegevierende vloot voor eenige dagen naar Mesfana te rug, tot herftel hunner fchepen en krijgsluiden en om tevens zich van nog grooteren voorraad aan leefmiddelen te voorzien, wijl zij zich thands van eene landing en verblijf op 's vijands bodem ten vollen verzekerd hielden, (i) Hamilcar, die na de nederlaag der Carthaagfche vloot geene kans zag, om de1 Romeinen met geweld van de Africaan-\ fche ftranden te keeren, poogde door on \ welmeenende onderhandelingen den tijd te winnen, om nieuwen onderftand, waarop hij hoopte, uit Carthago af te kunnen wach- (0 Polyb. L. i. c. 57, a8, Ee 3 IV. boek I. hoofdst. J. voor C< 255. ï. van R, 49?. Trouwooze onlerhande'ingen deï lartbaers.  43ö romeinsche wachten. Ten dien einde zond hij hanno naar de Confuls. Deszelfs onthaal was zeer ongunftig. Elk riep bij zijne aankomst als uit eenen mond: „ men moet hem vergelden, het geen de Carthagers aan cornelius asina misdreeven hebben." Hanno bleef bij dat gefchreeuw onverfchrokken en beandwoordde het zelve zoo ftout als onbefchaamd: „ wanneer gij dit doet, zult gij niet beter, dan de Carthagers zijn." De Confuls maakten door hun gezag een einde aan deze moordkreet, daar zij hanno met al de waardigheid van het ganfche Romeinfche Volk te gemoed voerden : „ van die vrees bevrijdt u de eerlijkheid van onzen Staat." Zijne onderhandelingen waren echter van den kant der Romeinen zoo vruchtloos, als trouwloos van de zijde der Carthagers. Het was den eerften thands om geenenvrede met een mededingend volk te doen. Het oogmerk om tijd te winnen, door het rechtftreeks afflaan der onderhandelingen, verijdeld ziende, befloot hamilcar voor Heraclea te blijven liggen, om Sicilië niet ten eenemaal aan de Romeinen over te laten, terwijl hanno met IV. SOEK I. HOOFDST, J. voor C 255J. van R, 497- De Confuls (taliën naar rifri' ca ovtr.  GESCHIEDENISSEN. 437 met eenige fchepen naar Carthago overftak, om die ftad zelve in behoorlijken ftaat van tegenweer te doen ftellen. (i)1 Schoon de Romeinen thands, bij eenevrije zee, eenen gunftigen wind en goed'. weder voor hunnen overtogt naar Africa hadden, ontbrak het echter geenzins aan zulken op hunne vloot, die tegen dien overtogt aanzagen, het vijandlijke ftrand vreesden, en op den naam van Africa alleen eene angstvallige huivering gevoelden. Onwilligheid werd het gevolg dezer moedeloosheid, welke nog meer fteun vond, daar de Bevelhebber eener keurbende, manniüs genaamd, zelf zich aankantede tegen de bevelen der Confuls. Het dreigen van regulus, dat hij hem en elk, die onwillig was, zou doen geesfelenen onthoofden, deed echter weldra de vrees der ingebeelde gevaaren voor die van wezenlijke ftraffen wijken. (2) De voorzeilende fchepen kwamen gelukkig voor het voorgebergte Hermaum, het (O Freinsh. L. XVIII. c,p, iq.Yal.Max. JL. V. c. 6. ex 2. Ca) Flor. L. II. c. 2. Ee 3 IV. boek L ioofdst. '. voor G. 255. van R, 497'  438 ROMEINSCHE IV. e o ek I. hoofdst. J. voor C. S55]. van R 497' het geen zich het verfte in zee uitftrekt naar de kusten van Sicilië: aldaar wachteden zij de overige vloot op, en voeren met dezelve digt in één geflooten de Jfricaanfche kust langs tot op de hoogte van Clypea. Bij deze ftad beftonden de Romeinen hunne eerfte landing, en in derzelver haven borgen zij hunne fchepen agter eene graft en wal, waar mede zij de haven verfchanften. De ftad zelve werd opgeëischt; zij weigerde de overgave; doch de eerfte pooging, om dezen eisch aan te dringen, maakte de burgers reeds onderwerplijk, fchoon het onzeker is, of zij Clypea ontruimden of overgaven. (1) Vreemd en hard was het voor de Carthagers , die zinds langen tijd, op hunnen eigen grond veilig, den fchrik des oorlogs, dien zij zelve niet meer kenden, aan andere volkeren hadden aangejaagd, vijandlijke landingen op hunne eigene kusten, veroveringen hunner eigene fteden, en bedreigingen van den eigenlijken zetel hunnes (1) Polyb. L. i. c, 29. Oros. L. IV. c. 8, PLQR, L, II. c. 2.  GESCHIEDENISSEN. 439 nes wijd uitgeftrekten gebieds te zien. Hun eerfte fchrik op de berichten hunner nederlaag ter zee en hun angst voor* eenen rechtftreekfchen aanval op Carthago J zelve, bedaarde en verminderde echterJ. eenigzins op de tijding, dat de Romeinfche vloot van Hermceum af eenen anderen koers genomen had. Terftond beraamde zij nu eenen moedigen tegenweer, en het middenpunt van hun ganfche gebied te Carthago alleen hebbende, beflooten zij die ftad en derzelver ommeftreeken alleen onverwinbaar te maaken door het zamen trekken van hunne wijdverfpreidde krijgsbenden, (i) De beide Confuls lieten den vijanden tijd tot deze verfterking, zij zonden de belichten hunner gelukkige landing naar Rome af en vroegen den Raad om nieuwen last, ten einde van dezelve gebruik te maaken. (2) Een gedrag, 'twelk ons een juist denkbeeld geeft van het toenmaalige gezag des Raads, van wiens befluiten de Confuls flechts uitvoerers waren: en daar desCO polyb. L. i. c. iq. C-0 P ol YB. L. 1. c. 29. Ee 4 IV. boek I. oofdst. . voor C. 255van R, 497'  44° romeinsche IV. BOSK f. HOUFDST, J. voor C. 255J. van R, 497? Veroveringen der Romeinen iaAfiica. i i ( J ( 2 deszelfs vergadering grootendeels uit leden beftond, die zelve het krijgsbevel gevoerd hadden, konden derzelver bedaarde raadflagen, fchoon zij de fnelheid der krijgsverrichtingen zomtijds ftremden, niet dan heilzaam voor de wapenen van den Staat zijn, die anders ligtelijk aan de eigene eerzucht van Veldheeren of de verblindingen van eenen vroegen voorfpoed te ongelukkig gewaagd worden. De Confuls bleeven echter, geduurende het verbeiden der bevelen van den Raad, niet werkeloos: zij verfterkte ClyDea als den Romeinfchen krijgszetel in dele gewesten, en eene genoegzaame bezetting ter bewaaring dier ftad en het onliggende land agter gelaten hebbende, trokken zij met hunne overige benden op frooperijen uit langs welbebouwde en rijke landerijen, waarin, zinds de tijden van igathocles, den dwingeland van ncilie, geen vijand deszelfs verwoestenle krijgsknechten gezonden had. De 'choonfte en prachtigfte landgoederen keverden den rijkllen buit aan de onverhinierde Romeinfche benden. Bij het ontaglijk aantal van weggevoerd vee, keerden  geschiedenissen. 441 den zij met meer dan twintig duizend gevangenen weder: verfcheidene kleene fteden waren voor haar geweld of voor haare bedreigingen bezweeken; en de bevrijding van eene groote menigte Ro. meinfche krijgsgevangenen uit de veroverde fteden verhief den prijs dezer overwinningen zeer hoog. Onder de laatften meent men zelfs, dat cn, cornelius asina zich bevond, dien wij twee jaaren laater andermaal tot Conful zullen benoemd zien. rji_) Intusfchen waren de bevelen van den Raad ingekomen. Zij luidden: „ dat de! eene Conful in Africa zou blijven met1 zoo groot een gedeelte der geheele krijgsmagt, als hij voor de belangen van den Staat zou noodig vinden; en dat de ander met het overige gedeelte naar Rsme te rug zou keeren." In gevolge van dezen last bleef regulus met vijftien duizend voetknechten, vijfhonderd ruiters, en veertig fchepen in Africa, terwijl man li us de overige vloot met buit (O Polyb. L. 1. c. 29 Freiksh. L. XVIII. c. 12. ■Ee 5 IV. BOEK I. HOOFDST. J. voor C 255ƒ. van R» 497' Beval van lenRaad 'oor de lotifuh.  442 romeinsche iv. boek 1. hoofdst. J. voor C 254J. van R 498. 'Serv. fulviüs pstinus nobilior en m. ae- mil1us paullus Cof Zeldzaan verzoek van regu lus. buit en twintig duizend krijgsgevangenen beladen, gelukkig te Rome binnen bragt, en aldaar eenen welverdienden zeetriumph 'over de Carthagers vierde. (1) ■ Na de verkiezing van servius f u lvius enm. aemilius paullus tot nieuwe Confuls befloot de Raad, aan hun het beleid in Sicilië en van de vloot over te laten, en regulus, wiens goed geluk in Africa men niet wilde afbreken , als Proconful in dat gewest te laten. 1 Dit raadsbefluit, zoo vereerend als het elk ten opzicht van regulus voorkwam , viel dezen zonderlingen Romein echter zeer hard. Hij verzogt den Raad in de ernftigfte brieven om zijn ontilag, en voerde, onder andere redenen, wel voornaamlijk deze aan: „ dat een arbeider op zijn landgoed in Italië zich van den dood zijns pachters bediend had, om met al zijn veldgereedfchap door te gaan, en dat zulks zijne tegenwoordigheid noodzaaklijk maakte, indien zijne vrouw en kinderen geen gebrek zouden lijden door CO Polyb. L. 1. c. 29. Oros. L. IV. c. 8. Freinsh, L. XVIII. c. 13. FafliCapit.  geschiedenissen. 443 door zijne ongebouwde landerijen." Hoe vreemd deze reden ons ook fchijnen mag, die geen denkbeeld van eenen overwinnenden en grooten buit maakenden Veldheer kunnen vormen, wiens vrouw en kinderen voor gebrek zouden blootgefteld liaan door den diefifal van- eenig veldgereedfchap; de Romeinfche Raad echter vond dezelve gewigtig genoeg, om het befluit te nemen: „ tot de bebouwing van zijne akkers, die zeven bunderen groot waren, op 's Lands kosten; tot het aankopen van nieuw gereedfchap, en tot de zorg voor het onderhoud van des Proconfuls vrouw en kinderen." (i) De Carthagers, zich. geheel van hunnen eerften fchrik herfteld hebbende, riepen hamilcar uit Sicilië te huis, en ftel-, den nevens hem a s rj r u b a l , den zoon van hanno, en bostar tot.Veïdheeren aan, om elk over een derde gedeelte hunner bijeengetrokkene benden het bevel te voeren, en gemeenfchaplijk den RoOl Liv. Epit. L. XVIII. Wal. Max. L. IV. c. 4. ex. 6. IV. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 254. J. van R. 498. Tegen-] land der ~artha* *ers.  444 ROMEINSCHE IV. BOE K I. HOOFDST. J. voor C. 254}. van R. 498. Strijd der Romeinen tegen een waterdier. Romeinen het maaken van verderen buit en veroveringen te beletten. (1) Schoon de vijanden alzoo drie heiren te veld bragten, ftuitede regulus echter den 'oop zijner overwinningen niet. Hij voerde zijne alles onderwerpende benden tot aan den oever der rivier Ragrada: maar vond aldaar eenen tegenftand, die, hoe gei-:g dezelve in ons oog mag fchijnen, den Romeinen vreeslijker voorkwam, dan een gansch vijandlijk leger. De krijgsknechten , die uit deze rivier water voor het leger haalden, werden verfchrikt, aangevallen en verflond'en door een watergedrocht, hetgeen hun ten eenemaal vreemd was, en door hun, die met den fchrik alleen vrij kwamen, een ijslijke waterflang genoemd werd, doch waarfchijnlijk êene ongemeen groote crocodil was. Meermaalen zagen wij de Romeinen, die voor geen ftaal beefden, voor vuur vluchten, voor gedrochtelijk gekleedde Priesters beangst worden, en op het eerfte gezicht van elephanten bezwijken; thands bragt een dier (!) P o lyb. L. I. c. 30.  GESCHIEDENISSEN. 44$ dier den fchrik in het ganfche leger. Men waagde het niet, in de nabijheid van dezen gevreesden vijand te komen, wiens ijslijke muil een gapend graf geleek, en wiens adem alleen men als doodelijk befchouwde; men viel hem op eenen afftand met van verre treffende wapenen aan, maar deszelfs fchubbige huid deed de fcherpfte pijlen affpringen , zonder dat het ue ramfte wonden kreeg. — Carthago had geene drie legers noodig, om regulus te keeren, één vreemd dier was genoeg, om zijne vaart te fluiten. — Na veele vruchtlooze poogingen fchaamde men zich niet, een gansch ftormgevaarte tegen dit beest opterichten, en zwaare fteenen van boven op het zelve neder te fmakken. Het dier in den rug getroffen en verpletterd bezweek voor geenen minderen aanval, dan menig eene ftad tot onderwerping dwingen kon, en deze afgemaakte vijand bleef zoo verfchriklijk in der Romeinen oogen, dat zij verklaarden : „ liever Carthago zelve, dan nog een zulk dier, te willen beftrijden." Men brak fpoedig het leger van zulk eene gevaarlijke plaats op; men hield het water en de lucht beiden door het IV. BOEK I. KOOFDST. f. voor C, 254J. van R« 498.  IV. boek li HOOFDST, J. voor C 254J. van R 408. 446 ROMEINSCHE het gedrocht befmet, en de Proconful zelf fchaamde zich zoo weinig over de kinderlijke vrees zijner benden, dat hij de afge' trokken huid van dat beest als eenen rijken buit naar Rome zond, en aldaar in eenen tempel ter gedachtenis op deed hangen. Deze huid zou honderd en twintig voeten lang geweest en tot aan den Numantifchen krijg in wezen gebleeven zijn. (1) Na (1) Flor. L. II. c. 2. Oros. L. IV. c. 8. Liv. Ap. Val. Max. L. i. c. 8. ex. ext. 19. Plin. Hift. Rom. L. VIII. c. 14. Tubero ap. Aul. Gell. Ne&.Att. L. VIII. c. 13. - Polybjus maakt geene melding van dit geval: maar bewijst zijn ftilzwijgen, daar zoo veele anderen het zelve ftellig verzekeren, wel iet meer, dan dat hij het verhaal daar van beneden de waardigheid zijner gefchiedenisfenheeft gehouden? —- Wij, die wel willen gelooven, dat alles ten uiterfteu vergroot zal zijn door de oude gefchiedfchrijvers, meenen echter het geval zelf niet in twijffel te mogen trekken, het geen omtrend 114 jaaren lang door alle Romeinen kon onderzogt worden, wijlde huid der crocodil zoo lang duurde: noch deszelfs verhaal aan onze lezeren te moeten onthouden, wijl de befchouwer van den mensch hierin nieuwe ftof ter overdenking krijgt, hoe de ulterfte onvertzaagdheid in wezenlijke ge- vaa«  geschiedenissen. 447 Na deze zonderlinge en belagchelijke overwinning wendde regulus zijne wapenen tegen eene ftad, wier naam alleen door zijne veroveringen in wezen gebleeven is, doch van wier ligging niets meer kan gezegd worden, dan dat zij niet verre van Carthago moet gelegen hebben. Zij heetede Adis en verfchafte door haare fterkte den Proconful meer moeite, dan hij tot nog toe in zijne veroveringen gevonden had. De drie Carthaagfche Veldheeren fnelden haar te hulp, en floegen zich op eenen heuvel neder, van waar zij de belegeraars ligtelijk hadden kunnen bedwingen. Regulus, die fchierlijk inzag, dat het ongelijke en boschachtige van dien heuvel den vijanden hunne ruiterij en elephanten, die hunne grootfte fterkte uitmaakten, ondienftig maaken zou, wachtede hun in de vlakte niet af, maar bemoedigde zijn krijgsvolk, om de Carthagers , eer zij de ongefchiktheid hunner ligging in zagen, in hun eigen leger te beftormen. Hij begon zijnen aanval met het vaaren met de kinderachtigfte angstvalligheid in ingebeelde verfchrikkingen gepaard kan gaan. IV. BOEK L HOOFDST. J. voor C. 254. J. van R. 498. Nederlaag der Carthaagfche benden.  IV. BOEK li HOOFDST. J. voor C 054J. van R, 498. 44.3 ROMEINSCHE het aanbreken van den volgenden dag: de ftoutheid daar van verfchrikte de Carthagers , paarden en elephanten waren daar tegen van geenen dienst, maar vermeerderden de verwarring in het ontruste leger De Spaanfche en Gaüifche keurbenden weerden zich nogthands dapperlijk: zij deeden eene Romeinfche keurbende wijken en zouden den ganfchen aanval afgeflagen hebben, indien de Proconful geene andere bende agter deze vijanden had om doen trekken en hun in den rug doen vallen, wijl zij zich te ver van hun leger verwijderd hadden, om de terugdeinzende keurbende te vervolgen. De Carthagers , de nederlaag hunner beste hulptroepen ziende, verlieten hun leger: de Romeinen vervolgden hun. De elephanten en ruiters ontkwamen de overwinnaars, zoo* dra zij in de vlakte gekomen waren; maar het voetvolk leed veel in deze vlucht. Deze overrompeling kostede den vijand twee en twintig duizend mannen, waar van 'er vijf duizend krijgsgevangenen gemaakt werden. Het verlaten leger en agttien elephanten maakten den buit der Romeinen uit, voor wier overwinnen- nen-  geschiedenissen. 44c nende wapenen niet flechts Ad/s en de nabij gelegene plaatzen , maar zelfs verafgelegene fleden zich onderwierpen, zoo dat zich binnen weinige dagen omtrend tagtig fteden, fterkten, en vlekken aan den Proconful overgaven, (i) De verovering van het nabij gelegen Tunes bragt de Carthagers fchier tot volflagene wanhoop. De fterkte, de nabijheid, en de ligging dier ftad deed hun het uiterfte duchten van eenen vijand, die alle deze voordeden inzag en gebruikte. Hun toeftand werd nog hagchelijker door de ijslijkfte verwoestingen, welken de Numidiërs, de oude en onverzoenlijke vijanden van Carthago, hadden beginnen aan te rechten, zoo dra zij het onvermogen van dat Gemeenebest bemerkt hadden, om zich tegen de Romeinen nadruklijk te verzetten. Alles, wat rondom op het platte land de woede dier bloeddorftige vijanden was kunnen ontkomen, had zich binnen Carthago begeven, maar daardoor tevens die ftad met zoo veele onnutte mon- (1) Polyb. L. j. c. 30. Osos, L. IV. c. 8, Eutrop. L. II, C. ii. V. deel. Ff i IV. BOEK I. hoofdst. j. voor C. 254. J. van R. 408. Wanhoop der Car-" thagers»  IV. boek 1. hoofdst. J. voor C. 254. J. van R. 493. Regulus fciedt onderhandelingen aan. (1) Polyb. L. i. c. 30. (2) Polyb. L. 1. c. >r* 450 romeinsche monden opgevuld, dat de fchriklijkfte hongersnood voor de deur ftond, zoo dra de Romeinen het beleg ondernamen, het geen alzins hun doel bleek te zijn. (1) In deze gefteldheid van zaaken hoorden de Carthagers met vervoering van blijdfchap, dat de vijand hun liet aanmaanen, om in tijds op het zoeken van vrede te denken. Regulus, die hun reeds te water en te land verwonnen achtede, en de mogelijkheid van Carthago zelve te veroveren inzag, fcheen zelf alleen de eer te begeeren, van Rome's mededingfter gefnuikt te hebben: vreezende, dat Carthago evenwel niet fpoedig genoeg bezwijken zou , of een opvolger in het krijgsbevel zou hem deze eer kunnen betwisten , wenschte hij, dat die ftad zich aan zijne wetten zou onderwerpen, zonder dat zij tot gehoorzaamheid zou behoeven gedwongen te worden. En deze was de reden, waarom hij zelf de benarde vijanden hoop op onderhandelingen gaf. (2) Spoedig zonden zij de voornaamffe mannen  geschiedenissen. '45: hen uit hun Gemeenebest, om met den Proconful te handelen , doch dezen keerden ook even fpoedig met onverrichte zaaken weder. Zij vonden in regulus eenen hoogmoedigen vijand, die hun wetten voorfchreef, waaraan eene volflagene overwinning hun alleen zou hebben kunnen onderwerpen. „ Geheel Sicilië en Sardinië afte ftaan; alle Romeinfche krijgsgevangenen zonder losgeld vrjj te geven, en hunne eigene te rantzoeneeren; de onkosten des oorlogs te betaalen ; en eene jaarlijkfche belasting op te brengen; dezelfde vrienden en vijanden met het Romeinfche Volk te hebben; niet meer dan ééne oorlogsgalei in dienst te houden, doch, zoo dikwijls zulks afgevorderd werd, den Romeinen vijftig bemande fchepen van drie roeibanken te leveren :''" deze waren de eisfchen, die de afgezanten verftomden. Te vergeefsch verzogten zij, dat hij gemaatigder voorftellen doen zou. Regulus andwoordde hun:,, dat zij zelve overwinnen of zich aan hunne overwinnaars onderwerpen moesten." (i) De CO Frbinsh. L. XVIN. c. ai. Liv. L. XXX. Ff a c.30. IV. BOES |. HOOFDST. J. voor C. 354J. vm R. 498. Schrikt de Carthagers door buitenfpoorigeeisichen at.  1 IV. boek I. 1 hoofdst. . J. voor C.. 254J. van R 498. Aankomst van Griek fche hulptroepenmet eenen bekwaamen Bevelhebber. c. 30. Dïod. Sic. Ecl. L. XXIII. Polyb. L, 1. c. 31* 151 ROMEINSCHE De Carthagers, die liever allés Wilden ifvvachten, dan voorwaarden aannemen , ïvelke hun tot eene flaaffche onderweraing zouden vernederen, zagen gelukkig in hunnen nood de fchepen j uit Griekenland wederkeeren, welken zij in tijds uit gezonden hadden, om eenige krijgsbenden uit dat land in foldij te nemen. Deze hulptroepen werden aangebragt door eenen Lacedcemonie'r, xanthifpus genaamd, die als een Onderofficier in zijn eigen vaderland deszelfs vergevorderde krijgskunde volmaakt kende en in derzelver gebruik ten vollen bedreeven was. Deze krijgsman den toeftand der Carthagers en hunne ongelukkige oorlogsbedrijven tegen regulus vernomen hebbende maakte geene zwaarigheid, om openlijk te beweeren : „ dat zij geenzins door de Romeinen, maar door de onkunde hunner eigene Veldheeren , overwonnen waren , als die geen gebruik hadden weten te maaken van hunne wezenlijke fterkte." Zulk eene taal, welke altijd gehoor vindt  GESCHIEDENISSEN. 453 vindt bij een ongelukkig ftrijdend volk, vond inzonderheid ingang bij de Carthagers, die hunne Veldheeren gewoon wa-1 ren voor hunne misdagen te ftraffen. Door ■ de Regeering ter ftaaving van zijn gezeg ] geroepen wees hij alle de fouten in het te veld trekken, legeren en flag leveren« der Veldheeren op ,zulk eene overtuigen-' de wijze aan, dat de Overheden niet flechts' zijne inzichten erkenden enpreezen, maar, dat zelfs de drie Carthaagfche Veldheeren, edelmoediglijk 's Lands behoud boven hunnen eigen rang ftellende, het voorftel deeden, om den vreemdeling het opperbevel der ganfche krijgsmagt op te dragen, (i) Met dit Opperbevel bekleed oefende xanthippus zijne krijgsbenden dagelijks in eene nieuwe wijze, om in eenen flag fchierlijk van ftand te veranderen en alle de bevelen der Bevelhebbers vaardig uit te voeren. Het krijgsvolk, het geen zich leerzaam aan deze oefening onderwierp , ondervond zulk een groot ver* fchil tusfchen deze en deszelfs voorige be» wegiq, (O Polyb. L,. I. c. 32. Frejnsh. L,. XV1H, C. 22. Ff 3 IV. BOES I. IOOFDST. . voor C. aS4. . van R. 498. ' l'"en Lacel emoniër leomt het irijgsbe-" rel der lartbaj-e/sover. Betere krijgsinriebtingenbij de Car tbagen.  454 romeinsche IV. BOEK h HOOFDST. j. voor C. 254« j. van R. 408. Xanthippo' trekt tenen re- GÜLUS Uit. wegingen, dat het vol vertrouwen den aan (taanden flag te gemoet zag en de ganfche burgerij uit de werkeloofte wanhoop tot de leevendigft'e verwachting overhaalde. De drie Onderbevelhebbers, die met verbaazing de verandering aanfchouwden in de houding hunner krijgsknechten, vuurden derzelver moed naar vereisch aan , en, na verloop van weinige dagen, zag regulus een vijandlijk heir van twaalf duizend voetknechten, vier duizend ruiters en honderd elephanten tegen zich uittrekken. (1) De optogt van dit heir midden door de vlakten heen trok terftond de opmerking des Proconfuls, die de verkeerde gewoonte der Carthagers kende, om door engte en langs hoogten voord te trekken: doch voor het overige zich weinig over eenen vaak verwonnen vijand bekommerende, van wien hij reeds aan den Raad te Rome had gefchreeven, dat hij hunne poorten door fchrik op flot hield, haastede hij zich, om denzelven door eenen b.e- (0 Polyb. L. i. c. 38.  geschiedenissen. 455 beflisfenden flag tot het aannemen zijner harde voorwaarden te dwingen. Het Carthaagfche heir zich in eene opene vlakte ziende legeren, begreep r egulus wel, dat hem, wiens fterkte in voetvolk beftond, eenen ongelijken grond beter zou dienen : maar tevens gelooven-1 de, dat een dapper man zich aan den \ grond niet te bekreunen had, trok hij ftoutmoedig den vijand in de vlakte tegen , ging eene rivier over, die tusfchen beiden was, om zijne onvertzaagdheid te toonen, en floeg zijn heir op den afftand van twaalf honderd en vijftig fchreden van het vijandlijke leger neder. Zoo dra xanthippus deze roekeloosheid des Proconfuls zag, verzekerde hij, te zullen volbrengen, het geen hij den Carthagers beloofd had, wijl de legering van benden, die door eene overhaafte marsch waren afgemat, juist ter plaatze, waar hij ze begeerde, hem eene zekere overwinning voorfpelde. Tevens drong hij 'er op aan, om terftond den Romeinen een treffen aan te bieden, fchoon de dag reeds ten avond helde, wijl zijn krijgsvolk, in alle de wegen des lands Ff 4 ku«' IV. boek I. ÏOOfDST. |. voor C, 254[, van R. 49». Regulus rekt hem e onbelacht te^ jen.  IV. boek I. hoofdst. J. voor C 254. J. van F 49». Slagorde der Carthagers. m 1 456 ROMEINSCHE kundig, bij eene onvermoedde nederlaag veilig in den duifter zou kunnen ontkomen , of bij eene gehoopte overwinning in • ftaat was, de onkundige Rcmeinen met ..voordeel te vervolgen. (1) De Carthaagfche veldheeren wilden zijn voorftel in overweging nemen, maar het krijgsvolk, het geen van niemand anders, dan van den Griek wilde hooren, en van verlangen brandde, om deszelfs eer van de Romeinen wederom te haaien, deed hun befluiten, om aan xanthippus alleen het ganfche beleid van zaaken over te laten. Met deze onbepaalde magt bekleed fchaarde hij terftond zijn heir in eene flagorde, welke geheel en al verfchilde van de gewoonte der Carthagers. Alle de elephanten plaatfte hij digt naast eikanderen geflooten voor aan op ééne rij. Op eenen genoegzaamen afltand vandezelven fchaarde hij zijn voetvolk in eenen digt in een geflooten lijn van zestien mannen diep. Een (1) Freinsh. L. XVIII. c. 24, 25, Front. Strat. L. II. c. 2. ex- 11. App. Alex. Punk. c. 2. Polyb. L. i. c. 33.  geschiedenissen. 45*/ Een dedeelte der Griekfche keurbenden ftak hij onder de gelederen van zijnen linkervleugel; het overige gedeelte, uit ligtgewapend volk beftaande, plaatfte hij agter de ruiterij, welke ter zijde voor den rechter en linkervleugel van zijn voetvolk ftond. Regulus, den vijand in flagorde ziende ftaan, voerde terftond zijne benden uit, welke, |hoe onvertzaagd en vol zelfvertrouwen zij ook eerst waren, zich echter op het gezicht der elephanten, die den eerften aanval dreigden, niet weinig ontzetteden. Zijn ligt gewapend volk vooraan gefteld hebbende , plaatfte hij agter het zelve zijn overig voetvolk in vijftien digt in een geflootene colonnen, tusfchen welken hij voords eene genoegzaame ruimte overliet, om den elephanten eenen vrijen doorgang te laten, en alzoo onverhinderd op de vijandlijke benden aan te rukken. Voords ftond zijne ruiterij aan den rechter- en linker- vleugel zijner flagorde; maar, behalven dat dezelve flechts vijfhonderd tegen vier duizend mannen uitmaakte, bleek het tevens, dat reF f 5 g u- IV. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 254. J. van R. 498. Slagorde der Romeinen,  IV. BOEK L HOOFDST. J. voor C 254J. van R 4P8. Nederlaaj tier Romei tien. I 453 romeinsche g u l u s de werking der vijandlijde ruiterij geenzins had vooruit gezien. Eenige oogenblikken van beide kanten " de gelegenheid tot eenen aanval afgewacht ■ hebbende, gaf xanthippus aan de rdrijveren der elephanten bevel, om de ■ Romeinfche flagorde in verwarring te brengen, en aan zijne ruiterij, om dezelve rechts en links in de zijde te vallen. Gelijktijdig hieven de Romeinen hun gewoone veldgefchreeuw aan en rukten op de vijandlijke 'flagorde voord: maar de Carthaagfche ruiterij dreef de hunne van beide de vleugels terug en viel hunne colonnen in de zijde, terwijl de elephanten hunne ligtgewapende benden vertrapten. Het digt op een geflooten voetvolk hield den aanval dezer dieren geregeld uit, en drong gedeeltelijk na het verlies der voorfte gelederen door de elephanten heen, doch hier vond het de nog onvermoeide Carthaagfche benden, waar tegen de dapperheid der afgematte Romeinen te minder vermogt, daar de vijandlijke ruiterij en ligt gewapend volk hun van agteren en ter zijde befprong. Het ganfche heir des Con-  GESCHIEDENISSEN. 459 Confuls werd fchier in de pan gehakt; zij, die 'svijands flagen afweerdden, werden nedergeveld door zijne werpfpiezen, ver-1 treden door de ruiters, of verpletterd' door de elephanten: een gering gedeeltej zogt heil in de vlucht, maar kon op het vlakke veld, door de fhelle Numidifche paarden vervolgd, in dezelve geen lijfsbehoud vinden. De Conful zelf, die met vijfhonderd mannen op de vlucht gegaan was, werd agterhaald en met hun allen gevangen opgebragt, Twee duizend mannen van den Romeinfchen linkervleugel, die de elephanten hadden weten te ontwijken, en de Carthaagfche huurlingen, welken, zij tegen zich over vonden, te rug gedreeven hadden, kwamen alleen behouden te Clypea te rug. Het verlies der Carthagers zou daar tegen alleen in agt honderd dier huurlingen beflaan hebben. (O Na (O Polyr. L. i. c. 33, 3i. vergeleeken met de uitmuntende krijgskundige aanmerkingen van den beroemden Veldheer c. guischardt in zijne Memoires militaires fur lei Grecs & les Rtmains. T. i. ch. s. IV. boek 1. ioofdst. . voor C. 254. van R, 4p8.  IV. BOES I. HOOFDST. J. voor ( S54« J. van T 498. Zegepra: der Carthagers. 460 romeinsche Na zulk eene volflagene overwinning keerde het vijandlijke heir met den uitgefchudden roof der gefneuvelde Romei" nen en hunnen gevangen Proconful zege- vierend naar Carthago te rug: eene verbaasde menigte, welke naauwlijks het gerucht der overwinning gelooven kon, ftroomde het zelve met vreugdegejuich tegen; de overige burgers zagen den zegepraalenden Veldheer voor hunne huizen met verrukking voorbijtrekken, zonder hunne oogen volkomen te durven vertrouwen of hunne vervoering in hun hart te kunnen bevatten; elk aanfchouwde beurtlings xanthippus, die den Staat gered, en regulus, die denzelven op den oever des ondergangs gebragt had. De trotschheid van den laatften , wanneer hij aan Carthago reeds waande de wet te kunnen voorfchrijven, verdubbelde thands zijne vernedering, en de geringheid van perzoon voor het uiterlijke van den eerilen, die zeer kleen en tenger van geftalte was, vermeerderde de algemeene verwondering en hoogachting. Beiden gaven zij de heilzaamfte lesfen voor anderen, die zich aan voorbeelden willen fpiege- len;  geschiedenissen. 461 len : regulus leerde , dat het wankel geluk de gevaarlijkfte grond voor ongevoeligen hoogmoed is, daar hij, die wel eer alle gunst aan de Carthagers weigerde, thands geheel van hunne genade afhing; terwijl xanthippus het voortreffelijke gezegde van den Griekfchen Treurfpeldichter ,euripides, bevestigde, dat één wijs hoofd meer dan veele handen is. (i) De verlosfer van Carthago kende den aard der menfchen te wel, om zich te vleijen, dat de nijd zijnen roem niet volgen zou. Hij wist, dat de haatlijke wangunst groeide, naar maate eene roemrijke daad minder door uiterlijk aanzien onderfteund werd, en dat dezelve hoogstgevaarlijk voor eenen vreemdeling zijn moest, die vrienden noch bloedverwanten ter zijner befcherming om zich had. Kort na zijnen fchitterenden zegepraal wilde hij daarom naar Sparta wederkeeren, maar niet kort genoeg, om de heillooze aanflagen der wangunst te voorkomen. Het trotsch en ondankbaar Carthago zag het vertrek van eenen vreemdeling met genoegen, CO Polyb. L. i. c. 35. . IV. BOEK I. HOOFDST. j. voor C. 254- J. van R. 498. Ondankbaarheidder Carthagers tegen hunnen verlosfer.  IV. boek I. hoofdst. j. voor C. j. van R. 498. i t «I < 1 ] 5 ( t i è \ li § 0 z tl v CO Polyb. L. i. c. 35, 36. O ros. L. IV. c.9. romeinsche gen, aan wien het zich fchaamde deszelfs behoud verfchuldigd te zijn: zelfs ging deze onedele eergierigheid zoo verre, dat zij niet dulden kon, dat een buitenlander zich bij de zijnen beroemen zou, het Carthaagfche Gemeenebest verlost te hebben. Hier tegen bedacht de trouwloosïeid fnoode middelen, van wier uitflag le gefchiedenis ons echter niet volkomen /erzekert: het eene bericht meldt, dat de Carthagers xanthippus meteen fchip vilden doen vertrekken, het welk uiterijk met zeer veel pracht opgefchikt, doch ;oo geheel bedurven van inhouten was* [at hij zeer zeker met het zelve fchipTeuk zou geleeden hebben, indien de :hrandere Griek, dezen aanflag vermoeende, zich niet wijslijk op een ander aartuig begeven had; een ander verhaal jidt, dat men hem kwanswijs met eene anfche vloot naar Griekenland geleidde, m in volle zee het fchip, waarop hij ich met de zijnen bevond, in den grond ! booren, en dat dit heilloos ontwerp 3lbragt werd. (1) De  GESCHIEDENISSEN. 463 De tijding van de nederlaag der keurbenden in Africa en het gevangen nemen der Proconfuls bragt in Rome de diepfte 1 verflagenheid. Men vreesde aldaar thands ^ niets minder, «dan dat de Carthagers,] trotsch op zulk eene overwinning, weldra de kusten van Italië zouden aanran-t< den, om op hunne beurt Rome zelve te| benaauwen. Beide de Confuls kreegen uit dien hoofde last, om Italië op het zorgvuldigfle aan den zeekant te verflerken, en zelve met alle de fchepen, welken zij bij een konden krijgen, naar Sicilië te varen, en, wanneer zij het raadzaam oordeelden, op Africa aan te houden, om de vijanden alzoo van zulk eene onderneming te rug te houden. De Carthagers warenintusfehen bedacht, om hunne vervreemde bezittingen in Afri- H< ca uit de magt der Romeinen te heroveren, de afgevallene onderdaanen van hunnen Staat hunne trouwloosheid te doen boeten, en het overfchot hunner vijanden uit c. 9. Appian. Punit. c. 3. Sil. Ital. Punie. L. VI. f. 680. Val. Max. L. IX. c. 6. ex. exc, 1. IV. BOE£ 1. IOOFDST. • voor C. 254- van R. 498. Nieuwe •erustin:n der omeinen. rfielling Car.  IV. BO EK I. HOOFDST. J. voor C «54. J. van R 498. Nieuwe zeetogt der Romei nen. 464 ROMEINSCHE uit Clypea te jagen. Het gelukte huil de beide eerfte oogmerken hunner krijgsverrichtingen te volvoeren; zij vonden alom ' wijd uitgeftrekte, maar geene moeilijke, . overwinningen en veroveringen; Clypea alleen verdeedigde zich dapperlijk en hield den hevigften aanval uit, tot dat het gerucht der uitgezeilde Romeinfche vloot de Carthagers met meer ernst, om het in zee brengen hunner fchepen, dan het voordzetten dezer belegering, deed denken. CO De rustelooze werkzaamheid ècrRomei.nen, om het geleeden leed te herftellen , had reeds vroeg in den zomer eene vloot van drie honderd en vijftig fchepen in zee gebragt, waarmede de Confuls, eerst Sicilië bezogt, en aldaar overal de noodige bezettingen en verfterkingen agter gelaten hebbende, om allen nadeeligen invloed van het gerucht der Romeinfche nederlaag te voorkomen, rechtftreeks op Afru ea aanhielden. Een noordwestlijke ftorm dreef hun echter uit hunnen koers, en deed hun aan het eiland Cosfyra, omtrend op halfweg van Sicilië en Africa gelegen, ver- 0) Freinsh. L. XVIII. c. 3a, 33.  «'£ S C THE DENÏS'SEtJ. 46" verzeilen. De Confuls bedienden zich van -dit toeval, om zich meester van dat eiland te maaken, en ftaken, na eene plundering van deszelfs landerijen en het agtarlaten van eene Romeinfche bezetting, voords naar' Africa over. Op de hoogte van het voorgebergte Hermceum genaderd, het geen tusfchen Carthago en Clypea inhgt, ontmoeteden zij eene vijandlijke vloet, waarmede het Weldra tot eenen flag kwam, wiens gelukkige uitkomst zij voornaamlijk te danken 'hadden aan den onderfland, dien zij van de hunnen uit Clypea kreegen. De Carthagers verlooren omtrend vijftien duizend mannen en honderd vier en dertig fchepen, waar van 'er dertig door de Romeinen genomen waren. Het verlies der Confuls belfond in elf duizend mannen en negen fchepen. (i) De overwinnende vloot hield voords op Clypea aan, alwaar de ganfche krijgsmagtd ontfcheept en onder de muuren dier ftad * gelegerd werd: twee Carthaagfche Veld-? heeren , heiden hanno geheeten, daagden de Confuls weldra tot eenen Veldfl&g uit, (0 Polyb. L. i. c. 36. V. DEEL. Gg IV. b o ek j. KOOFDST. J. voor C J. van R. 498. Nederlaag er -Car'lagersoor Cty-  IV. BOEK I. HOOFDST. j. voor C. 254> j. van r 4p3. De Romeinen verlaten Africa romeinsche uit, maar, te vroeg xanthippus misfende, kostede hunne nederlaag fchier negen duizend mannen, waaronder veele aanzienlijke perfoonen uit Carthago door de Conjuh krijgsgevangene gemaakt en tot gijsfelaars voor den gevangen m. regulus gehouden.werden. (O Na een rijp beraad beflooten de Romeinfche Bevelhebbers, de ganfche bezetting van Clypea aan boord te nemen en Africa te verlaten. De beide bevochtene overwinningen deeden hun wel hoopen, dat zij zich op den Carthaagfchen grond zouden kunnen ftaande houden, maar de verwoesting der omliggende landerijen in de .voorige veldtogten, deed hun eenen hongersnood vreezen, die hun bij gebrek aan toevoer, welken de vijand alzins zou affnijden, met den hagchelijkften toeftand fcheen te dreigen. Het groote oogmerk van dezen ganfchen oorlog was ook alleen de verovering van Sicilië, en de ontrusting van Carthago, om het zelve te dwingen tot het weg trekken van alle krijgsmagt uit dat eiland, was niet meer dan een middel (1) Eutrop. L.II. c. 12. Oros. L. IV. c.p.  geschiedenissen. 46 del geweest, om dat oogmerk te berei ken, fchoon de eerfte voordeden der Romeinfche wapenen in Africa reeds hadden doen denken, om dat middel zelf tot een oogmerk te verheffen en alzoo het mededingende Gemeenebest zelf te onder t£ brengen, (i) De terugtogt naar Sicilië was zeer voorfpoedig, en de overwinnende vloot zou den ganfchen rijken buit, dien regulus weleer in Clypea had te zamen gebragt, veilig binnen Rome gebragt hebben, indien de Confuls, met hunne dubbelde zege te vreden, niet in den zin hadden gekreegen, om eenige zeefteden van Sicilië in het voorbij zeilen aan de Carthagers weder te ontnemen. Te vergeefsch beweerden de fluurluiden het gevaarlijke der zeevaart langs de onherbergzaame zuiderftranden van Sicilië, tusfchen hetgeftarntevan orion enden Hond, (2) wanneer men de meefte onweeren te duchten heeft: de Confuls wilden zoo min voor de Ci) Eutrop. L. II. c. 12. Hooxe Rom. Bijl. V. IV. p. 80-82 in nou (2) Gednurende de zomermaand en hooimaand Gg 2 r IV. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 254J. van R. 498. Schipbreuk der Romein, fche vloot.  IV. boek I. hoofdst. J. voor C. 254. J. van R. 498. Goede dienden van hiero. J.68 ROMEINSCHE de natuur, als voor den vijand wijken y maar leeden ook door een allerhevigst onweder zulk eene vreeslijke fchipbreuk, als de gefchiedenis ooit voor of na dien tijd gemeld heeft. Van de drie honderd vier en zestig oorlogsgaleijen werden 'er flechts tagtig behouden, door het uitwerpen van derzelver ganfche laading; geen minder aantal van transportfehepen en andere vaartuigen ging bij dezen ftorm ten grond; van Camarina tot Pachynum, op welke hoogte het onweder de vloot vernield had , lag het ganfche ftrand vol lijken van menfehen en beesten, en met wrakken van fchepen bedekt. (1) De Koning hiero bewees den overgebleevenen fchipbreukelingen denmenschlievendften dienst. Hij gaf hun fpijs en klederen, en het noodige fcheepsgereedfchap, om veilig naar Mesfana te komen, werwaards hij zelf hun behouden heenen bragt. (2) De Carthagers maakten zich den tegen- fpoed (O Polyb. L. I. c. 37. Diod. Sic. Eclog. L. XXIII. C2) Diod/ Sic. Eclog. L. XX HL  GESCHIEDENISSEN. 2 fpoed hunner vijanden fchierlijk ten m Zij heroverden het eiland Cosfyra, ftak< «onder eenig verwijl naar Sicilië ovei floegen het heleg onder het beleid va carthalo om Jgrigentum, en name deze ftad, welke vruchteloos op ontze wachtede, ftormenderhand in. Het groot fte gedeelte der in'wooners dier ftad vei loor leeven of vrijheid; zij, die dezen noo ontkwamen, begaven zich naar Syncufer, Gansch Sicilië zou zich weldra aan d Carthaagjche overweldiging weder onder Worpen hebben, indien het gerucht var het herftel der Romeinfche zeemagt Ro me 's bondgenooten op dit eiland niet toi eenen dapperen tegenftand bemoedigd had. De Romeinen, die door het verlies hunner rijkbelaadene vloot konden leeren, dat hunne ftoutmoedigheid, welke hun meestal allen menfchelijken tegenftand te land had doen overwinnen, niets vermogt tegen de alvermogende werkingen der natuur, hadden de herhaaling dezer lesfen der ondervinding nog langen tijd noodig, eer zij hunne vermetelheid in gevaaren, waar in hunne dapperheid niets gold, leerden afleggen. Op nieuw rusteden zij Gg 3 eene 6*9 it. iv. BOEK !" 1. . HOOFDST. ƒ. voor C 254. n J. van R. t 4p8' ' Voordee- • Jen der Carthagers. i t Nieuwe toerusiing der Romeinen ter zee.  IV. BOEK i. hoofdst. J. voor C 253. J. van R 4PP' Cn. coR' keuus scipio asina II. en a. atiuos calatinus II. Of. (1) Polyb. L. L c. 37» 38. (2) Val. Max. L. VI. c. p. ex. 1. 47t> romeinsche eene talrijke vloot toe, en hunne voorbeeldelooze werkzaamheid ter bereiking hunner oogmerken bragt binnen drie maanden twee honderd en twintig nieuwe fchepen in zee, met nieuw geworven dapper krijgsvolk bemand, en gelast, om met de eerfte gelegenheid over te fteken. (1) De keuze des Volks verhief cn. co rnelius scipio asina en a. atilius calatinus beide andermaal tot het thands zoo moeilijke hooge Staatsbeftuur. Cornelius, dezelfde Conful, die voor zeven jaaren op eene trouwlooze wijze krijgsgevangen der Carthagers geworden was, aanvaardde met dubbelde blijdfchap zijne hooge bediening, door de zeldzaame verwisfeling van zijn lot, uit het purper tot de gevangenis en uit de gevangenis weder tot het purper, eenen ieder leerende, geenen hoogmoed bij de grootfte verheffing, en geene moedeloosheid bij de diepfte vernedering aan te nemen. (2) Beide de Confuls gingen weldra aan boord  GESCHIEDENISSEN. 471 boord der nieuwe vloot, en ftaken met dezelve de zeeëngte naar Mesfana over, alwaar zij het overfchot uit de rampzalige fchipbreuk des voorigen jaars gereed vonden, om met hun eenen nieuwen togt te ondernemen. De noordkust van Sicilië langs zeilende werd hun de ftad Cephalce-, dis overgegeven: voords ftevenden zij den westerhoek van dat eiland om, en waagden eenen aanflag op Drepanum, doch de tijdige onderftand, dien de Carthaagfche Veldheer carthalo binnen die ftad bragt, deed den zei ven mislukken. Van daar-keerden zij naar Panormus te rug, ontfcheepten hun krijgsvolk in de haven dier ftad, en ondernamen derzelver geregeld beleg, na dat de inwooners geweigerd hadden, zich over te geven. Het veelvuldige hout, 't welk zij rondom deze ftad vonden, maakte hun het, oprichten hunner ftormtuigen gemaklijk; weldra ramciden zij den zeetoorn omver, en ftroomde het krijgsvolk woedend ter bres in. Deze aanzienlijke zeeplaats der Carthagers was in tweeën verdeeld, waarvan het eene gedeelte de nieuwe, het andere de oude ftad heetede: de Romeinen hadden Gg 4 ftor- IV. BOEK I. HOOFDST. }. voor C. 253J. van r. 499Krijgsverichdngenter zee.  TV. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 253. J. van R, 499- 4ffi ROME IN SOKJE. ftormenderhand de-nieuwe ftad veroverd',., en weldra drong gebrek aan leefmiddelen de andere helft, zich op genade, onder beding alleen van lijfsbehoud, te onderwerpen. De Confuls, die den hulploozentoeftand hunner vijanden kenden, weiger-, den hunne onderwerping op die voorwaarden aan te nemen, maar ftelden hun' lijfsbehoud op twee mines hoofd voorhoofd. Door den nood gedwongen, om deze voorwaarden aan te nemen, kochten, zich veertien duizend perzoonen vrij van. de flaave.v.ij, waarin de ganfche overige', menigte verkogt werd. (1) Deze verovering had voo% de Romeinen de? gelukkigfte gevolgen : veele fteden in dien omtrek en verfcheidene i^gelegene zelve verdreeven hsare Carthaagfche bezettingen en omhelsden het bondgenootfchap van Rome. Na zulk eenen gewenschten togt lieten de Confuls eene genoegzaame bezetting in Panormus agter, en keerden weder naar Mesfana en van daar (1) Elke- Mina op 30 Guldens gefield zijnde, kreegen de Romeinen 840,000 Guldens aan losgeld, behalven den prijs der flaaven en van den buit.  CESC Hïfi J>ENISSE N. 4?ï daar verder naar Rome te rug: de Carthagers , die zich agter zekere hoogte met hunne fchepen verborgen hadden, fqeeden echter eenige fastfchepen van de terug keerende vloot af. (1} U dit jaar zegepraalden de beide Confuls des voorigen jaars, wier gebied als Rroconfuh geduurende het tegenwoordige verlengd was, over de beide overwinningen door hun op de Carthagers te water en te land behaald, en over hunne verovering van Cosfyra, fchoon het zelve thands reeds weder in 's vijands handen was. Waarfchijnlijk bleef cornelius als Proconful in Sicilië agter, wijl wij hem in het volgende jaar in die hoedanigheid eerst zullen zien zegepraalen, en had atilius te weinig deel aan de gemaakte veroveringen gehad, of was te onachtzaam bij het te huis brengen der vloot geweest , om mede die eer te genieten, (z) Cn. servilius c^pio en c. sempronius bljesus gingen in het vol- O) Polïb. L. I. e. 38 Dior>. Sic. Eclog. l. XXIIf. Freinsb. L. XVIII. c. 39-41. • (2) Fafti. Capit. Gg 5 l IV. boek I. hoofdst. J. voor C. «53J. van R„ 499» Cn. serilius CJ£~ 9 esc,  474 ROMEINSCHE ÏV. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. J. van R 500. SEMFRCNI. VS BL.ïSUS Cof. Schipbreuk der Romeinfche floot. volgende jaar met eene vloot van twee honderd en zestig fchepen op Sicilië af, van waar zij, na eenen vruchtloozen aanflag op Lilybceum, rechtftreeks naar Africa overftaken. De vijandlijke kusten aldaar langszeilende deeden zij verfcheidene landingen en veroverden veele zeeplaatzen en grooten buit; echter mislukte het hun door de werkzaamheid .der Carthagers, eenige verovering van aanbelang op 's vijands bodem te maaken. Hamilcar had met zijne bemoedigde benden reeds gansch Numidie en Mauritanië doorgetrokken, en overal, waar de voorfpoed van regulus weerfpannigheid en ontrouw tegen Carthago verwekt had, de ondergefchiktheid en welgezindheid herfteld. Het gevaarlijke der Africaanfche ftranden liet den Confuls buiten dien niet lang toe, in de vernederende houding van zeerovers voorbij de vijandlijke kusten te kruisfen. Op de banken der kleene Syrtis, aan de oostzij, de van Africa, gedreeven, ontkwamen zij de fchipbreuk door het uitwerpen van een groot gedeelte van den gemaakten buit, en door het tijdig wederkeeren van den vloed weder vlot geraakt zijnde, verlieten zij eensklaps  GESCHIEDENISSEN. 4?*}< klaps de onbekende en gevaarlijke ftranden, en keerden zij, fchier als vluchtelingen , met den meesten fpoed naar Sicilis te rug. Behouden in de haven van Panormus aangekomen, zetteden zij weldra hunnen terugtogt naar Italië voord, maar zagen zich op de hoogte van het voorgebergte Palinurus door eenen ijslijken ftorm belopen, die over de honderd en vijftig galeijen en veelvuldige vrachtfchepen met man en muis deed ten gronde gaan. Deze rampzalige zeetogt maakte geheel Rome mismoedig; zee en winden fcheenen het zelve niet minder, dan de bedreevenheid der vijanden, alle meerderheid ter zee te betwisten, en, tot nog toe geen gevormd ontwerp onuitgevoerd gelaten hebbende, kwam het zelve thands door moedeloosheid tot het befluit, om voor het volgende niet meer dan zestig fchepen in zee te houden, ter dekking van de kusten van Italië en ter onderhouding der gemeenfchap met Sicilië, zonder voor eerst om nieuwe aanvallen op Africa te denken, (i) In CO Polyb. L. I. c. 30. Oroi, L. IV. c. 9. JDlOfi. IV. BOEK I. HOOFDST. f. voor C. 253. f. van R. 500. Mïsffloe* lig befluit der Romeiicn.  IV. BOEK I. hoofdst. J. voor C. 25'. J. van R. 501. C. aurelius cotta en p. servi li us geminus Coff. Verovering van Lipara. 1 4?6 ROMEINSCHE In het volgende voorjaar ftaken de beide nieuwe Confuls, auaelius cotta en p. servilius ge min us naar Sicilië over, en ontnamen den vijanden aldaar onder andere bezittingen ook de ftad Himera, welke hun echter niet in handen viel, voor dat de Carthagers ze ontruimd en alle derzelver inwooners vervoerd hadden. De ftad.en het eiland Lipara, welke de hoop van verfcheidene Confuls reeds verijdeld had, bukte thands mede voor den welberaaden en geduchten aanval van den eenen Conful,aurelius. Hiero vervulde het gebrek aan fchepen, en de tijdige wederkomst des Confuls, die voor eenige dagen eene keer naar Mesfana gedaan had, om aldaar nieuwe yoorteekenen te nemen, herftelde gelukkig de roekeloosheid zijns Onderbevelhebbers, die tegen zijn uitdruklijk verbod intusfchen eenen onbedachten ftorm op de ftad gewaagd had. De ongehoor- zaam- Diöd. Sic. Excerpt. L. XXIII. Eutrop. L. II. :. 13. Uic de Fafti Capit. biijkc de zegepraal van hoknelius scipioals Proconful in Sicilië, en evens van den eenen Conful, sempronius.  GESCHIEDENISSEN. 477 zaamheid van dezen Onderbevelhebber, q. cassius, of, gelijk anderen willen, p. aurelius geheeten, werd met eene geesfeling en verlaaging tot den geringften foldatenfland geftraft. (i) Bij de overheerfching van Lipara bleek de Romeinfche erkendnis voor beweezene dienden uit de ontheffing van het nageflacht van eenen timasitheus van alle be lasting, wijl hun voorvader eenen gouden beker door den Romeinfchen Raad aan den Delphifchen apollo tengefchenkgezonden , doch door Liparifche zeerovers buit gemaakt, als een onfchendbaar heiligdom aan de Romeinen te rug gegeven had, benevens de afgezanten, die hetzelve naar Griekenland zouden gebragt hebben. (2) Na deze roemrijke verovering vereenigden zich de Confuls weder tegen het fterke kafteel Ereta, het geen zij met eene krijgsmagt van veertig duizend voetknechten en duizend ruiters aanvielen: maar hun geweld was te zwak tegen deze op eenen berg aan den zeekant gelegene plaats, (O Val. Max. L. II. c. 7. ex. 4. (2) Liv. L. V. c. a8. Zie D. III. bl. 527. IV. BOEK 1. HOOFDST. J. voor C. 251. f. van R. 501. Romeinfche erkentlijk.beid.  4/8 rom eins c he IV. BOEK f. HOOFDST. J. voor C 251. J. van r 501. . Uitputting der beide Staaten. plaats, en de fchrik, die den Romeimn, na de nederlaag van regulus, voor de Carthaagfche elephanten weder in het hart zat, deed hun tevens een hoofdtref•fen in de vlakte ontwijken. Deze ganfche veldtogt leverde geen blijk op dervoorige Romeinfche overtzaagdheid: de Confuls zogten zichtbaar hunne veiligheid en de moeilijkheid van den grond, dien zij fteeds betrokken, en lieten meer dan eens de vijandlijke benden op eenen afïïand van zes honderd fchreden onaangevallen liggen. De moed der Carthagers kreeg hier door een nieuw vuur: herfteld in hunne meerderheid ter zee, en te land zelfs de Romeinen als wel verwinnelijk leerende kennen, vleiden zij zich met eene fpoedige herovering van gansch Sicilië. De langduurigheid van dezen kostbaaren oorlog had echter hunne fchatkist uitgeput, en de Aegyptifche Koning ptolem^eus, de vrienden bondgenoot der Romeinen, had hun eene geldleening geweigerd met deze eerlijke verklaaring:,, dat hij zijne vrienden wel wilde bijftaan tegen hunne vijanden  GESCHIEDENISSEN. 479 anden, maar geenzins tegen andere vrienden van hem." (i) In dit jaar kwam het Opperpriesterfchap voor het eerst in handen van eenen Plebejer, tib. coruncanius. (t) Thands werd ook de fchatting van Rome 's burgers volvoerd, welke in het voorige jaar door den dood van eenen Schatmeester verhinderd was, (3) en deze fchatting bleef den Romeinen altijd in een bijzonder aandenken van wegen haare ftrengheid , waardoor dertien Raadsheeren uit den Raad gezet, en aan vier honderd Ridders hunne paarden ontnomen waren. De laatfïen ondergingen deze vernedering op de klagten des Confuls aurelius over hunne onwilligheid geduurende den veldtogt, en met dezelve nog niet voldaan, drong hij bij den Raad door, dat hun de reeds verlopene foJdij, als onverdiend, ont- CO Polyb. L. i. c. 39. Freinsii. L.XVIII. c. 44-47. (2) Liv. Epit. L. XVföfc (3) Bij deze fchatting was het getal van burger» *97, 797' Val. Max. L. II. c. 9. ex. 7. Frontin. Strateg. L. IV. c. 1. ex. as. Fa/li Capit. MO EK I. hoofdst. J. voor C. 251. J. van R. 501.  480 romeinsche rv. soek I. HOOFDST. J. voor C. 250, J. van R. 5°2' . l. CAECILIUS M ELTELLUS er 0 FURIUS PACILUS Cef. Nieuwe fcrijgstoe. rustingen der Romei«e» ter zee onthouden werd. Deze ftrenge handhaver der krijgstucht genoot de eer van eenen zegepraal, die evenwel' na zulk eenen moedeloozen veltogt geringen luister moet gehad hebben. De volgende Conjuh, l. caecilius metellus en c. furius pacilus voerden den krijg in Sicilië flechts verweerender wijze, en daar de Carthagers, hoe bemoedigd zij ook reeds tegen de Romeinjche. ilagorden te land rnogten zijn, echter nog geenen lust lieten blijken, om ze zelve het eerst aan te tasten, verliep deze veldtogt fchier geheel werkeloos. Het dreigend gebrek aan geldmiddelen, het geen zich te Rome mede reeds vertoonde, en het in zee brengen van eene vloot van twee honderd vijandlijke fchepen, deed echter den Raad fpoedig bezeffen, dat op zulk eene wijze de oorlog niet langer zou te voeren zijn, en geheel . Sicilië aan Carthago weder afgedaan of het befluit, om ter zee werkeloos te blijven, geheel ingetrokken zou moeten worden: men befloot het laatfte. {1) C. FU- £0 Polyb. L. i. c. 40.  geschiedenissen. 481 C furius pacilus werd met de helft der krijgsbenden uit Sicilië te rug geroepen, de andere helft werd onder1 het bevel van mbtelus, als Proconful voor het volgende jaar, in Panormus ge-] laten. Terwijl de nieuwe Confuls, c. atilius regulus en l. manliusvul*o hunnen last ijverig uitvoerden, om het' ganfche zeewezen van het Gemeenebest te herftellen en uitte breiden, had me tel-! lus in Sicilië met den Carthaagfchen Veld-1 heer hasdrubal te doen, die onlangs1 met twintig duizend zoo ruiters als voetknechten en met honderd en veertig elephanten op het eiland gekomen was. (i) • Door het aftrekken van de helft der Romeinfche krijgsmagt bemoedigd ging hij \ met het ontwerp zwanger, om den Pro-' conful in zijne eigene vesting aan te tas-' ten. Zijne geheime befpieders, dien hij in Panormus had, deeden hem het beste van zijnen aanflag hoopen: maar de fchrandere me tel los benam hem weldra derzelver dienst, Vermoedende, dat zulk flag CO Eotrop. L. II, c. 13. Oaos. L. IV. c. 9. V. DEEL. Hh IV. boek 1. I0OFDST. r. voor C. 250. . van R. £03. f. voor C. 249. [. van R. 503. c. ATIUUJ lEGUt.US I. en l. 1ANL1US 'ULS0 II, Nederlaag Ier Carbagersoor Pa~ 101 mus.  482 ROMEINSCHE IV. E O G K I. HOOFDST. J. voor C 249. J. van R 503. flag van volk in zijne vesting was, liet hij eenen ieder afvragen, wie hij was, en wat hij te Panormus deed, en, daar hij dit onderzoek aan de welbekende burgers zelve had overgelaten, werden hem weldra de vreemdelingen aangebragt, uit wier mond hij den ganfchen aanflag des vijands hoorde. Om den zeiven nu geheel te misleiden, veinsde hij eene angstvallige vrees, toen de Carthaagfche benden zijne wallen naderden, en iiet hij eenigen tijd de vijandlijke plunderingen en brandflichtingen op het omgelegen land onverhinderd toe, met oogmerk om h a s d r ubal door deze geveinsde weerloosheid ftout genoeg te maaken, om den vloed Orethus over te trekken, 's Vijands eigene roekeloosheid bevorderde zijn ontwerp tot eenen overrompelenden uitval. Stout op zijne benden en elephanten, en de bloohartigheidvan metellus befchimpende floeg hij zich onder de muuren van Panormus neder, zonder zich eens door eenen legerwal voor eenen onverhoedfchen uitval te dekken. Eene menigte van zoetelaars lieten zich ter plaatze vinden, alwaar men geen het minfte gevaar fcheen te  geschiedenissen. 483 te vreezen, en het zorgelooze krijgsvolk wist zoo weinig van eenige maat in fpijs of in drank, dat deszelfs dronkenfchap door luidruchtig getier binnen Panormus kenbaar was. Van deze gelegenheid maakte de oplettende méteuüs terftond gebruik : hij liet den vijand door eenige ligte benden in zijne ongebondene vreugde ftooren, om hem in de wapenen te brengen, en door zulk een geringen uitval tot eenen algemeenen aanval op te wekken ; voords fchaarde hij zijne overige ligtgewapende troepen voor de drooge graft, welke de ftad omringde, met last, om de vijandlijke elephanten, dien hij, volgends de nieuwe krijgsinrichting bij de Carthagers, weder voor aan verwachtede, met pijlen en werpfpiefen te rug te drijven, of, wanneer hun zulks niet gelukte, zich in de graft te werpen en aan de ftadszijde weder op te klimmen, om alzoo de vervolgende elephanten in eene doodlijke hinderlaag te lokken; den geringen inwooners van Panormus gelastede hij met het aanvoeren van werptuig op de wallen, om het zelve het ligtgewa* pende volk geduurig toe te werpen, en Hh 2 alzoo IV. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 249, J. van R. 503.  IV. BOES l. HOOFDST. J. voor C. 249. J. van R, 503. 484 ROMEINSCHE alzoo gebrek aan wapenen te voorkomen; op de wallen plaatfte hij de boogfchutters, terwijl hij zelf met het zwaargewapende krijgsvolk zich' binnen de ftad tot eenen uitval 'gereed hield. De uitflag voldeed volkomen aan des Proconfuls verwachting en vereerde zijn fchrander beleid. De vijand kwam op de eerfte ontrusting vol verwarring in de wapenen; het gering aantal zijner aanvallers veranderde den eerften fchrikjin een ongegrond vertrouwen; hij vervolgde de ligte benden in volle flagorde; dezelven deinsden uit overleg fpoedig te rug, maar bragten wijkende reeds den elephanten veele wonden aan ; de drijvers dier beesten werden naarijverig op de eer der overwinning en vervolgden derzelver beftrijders tot dat zij, digt bij de graft genaderd, door eene hagelbui van pijlen overdekt werden ; de elephanten werden woedend door hunne veelvuldige fmarten, zij luisterden niet langer naar eenig beftuur, maar wendden zich met hun vreeslijke gevaarte tegen de Carthaagfche krijgsbenden om; op dit tijdftip deed de Proconful zijnen uitval en vermeerderde de verwarring der uit een gedree-  «ESCHIEDENISSEN. 485 gedreevene vijanden. Zijn goed geluk deed zelfs een toeval tot zijn voordeel dienen, het geen vooruitgezien het groot fte nadeel moest gedreigd hebben. Te midden van dezen flag, vertoonde zich eene Carthaagfche vloot voor de kust: in plaats van nu op hoop van ontzet te moediger te vechten, vluchteden de vijanden ongeregeld naar de fchepen, en vielen grootendeels weerloos voor de flagen hunner vervolgers, of werden ellendig door de narennende elephanten vertreden, of kwamen ongelukkig in zee om, daar zij aan boord wilden zwemmen cf eikanderen bij 'het beklimmen der fchepen verdrongen. (1) Geene overwinning kwam den Romeinen ooit tijdiger, dan deze, daar zij den be-^ zweeken moed van het anders zoo held-" haftige Gemeenebest herftelde , en den vij- * anden eensklaps alle aangenomen zelfsvertrouwen op hunne landmagt weder ontnam.' Zij was ook geenzins van gering (t) Polyb. L. I. e. 40. Dion. Sic. Edog. L. XXlti. Frontin. S/ra:eg. L. UI, c. 17. ex, I. L. II, c. 5. ex. 4. Hh 3 IV. boes 1. 300FDST. [. voor C. 249. [. van R,. 503. Het beng der verwining van .fc.TELL.US»  IV. boek 1. hoofdst. J. voor G ]. van R 5°3- Moedeloosheidder Carthagers. 486" ROMEINSCHE ring belang ten aanzien der beh lalde voordeelen: twintig duizend vijanden waren 'er gefneuveld, zes en twintig elephanten omgebragt, en alle de overigen opgevangen. Me tellus had behoud van leeven en van vrijheid laten aanzeggen aan elk der overwonnenen, die hem behulpzaam wilde zijn in het opvangen, tot bedaaren brengen en beftuuren dezer beesten. Langs dien weg ze allen in zijne magt gekreegen hebbende zond hij ze op vlotten , door aan een gehechte ledige tonnen gedragen, en met graszooden als eene weide bedekt de zeeëngte over, en kwamen zij voords behouden te Rome -aan, alwaar het Volk zich vermaakte met ze tegen eikanderen in het groote renperk te laten vechten. (1) Vierde de Proconful den luisterrijkflen zegepraal, de Carthaagfche Veldheer, die de algemeene flachting ontkomen was, werd, terwijl hij zich te Lilybceum ophield, in zijn afzijn te Carthago veroordeeld , (1) Polyb. L. I. c. 41. Oros. L. IV. c. 9. •Frontin. Strateg. L. I. c. 7. ex. I. Plin. I» via. c. 6.  GESCHIEDENISSEN. 4S; deeld, en bij zijne wederkomst terftonc gevangen genomen en ten dood gebragt Deze doodftraf van eenen misleidden Veldheer, op wiens bekwaamheden de Carthagers anders den hoogden prijs gefield hadden, herftelde echter hun verlies niet: het wijten van hunne nederlaag aan hei kwaad beleid eens Bevelhebbers kon zelfi hunnen moed tegen de Romeinen niet doer flaande blijven; het verlies hunner leger benden, het gemis hunner elephanten. het gering overfchot van twee eigendommen, Lilybceum en Drepanum op gehee Sicilië, hunne uitgeputte fchatkisten, er de nieuwe ontzaglijke uitrusting der Ro meinen ter zee zoo wel, als te land, dee den hun ernflig om den vrede denken en naar billijke voorwaarden van denzelven verlangen. ("O Zij wilden zelve den eerften ftap wel doen, om in onderhandelingen daarover te geraaken, en beflooten eengezantfchap naar Rome te zenden met last, om ovei de voorflagen van eenen billijken vrede oi O) Fafl. Capit. Oros. L. IV. c. 9. Eut&op, 1. it. c. 13. Hh 4 l iv. boek I. hoofdst. J. voor C. 249» J. van R. 5=3. ! \ M. REr.uhvs door de Carthagers in gezantschapnaar Rome gezonden.  488 romeinsche IV. BOEK 1 HOOFDST. J. \w>or C. 249. J. van R. 503. 1 1 i 1 of ten minften de uitwisfeling der krijgsgevangenen te fpreken. Om zich van het gelukkig gevolg van dezen vernederenden ifap te verzekeren, riepen zij m. regulus uit de gevangenis ten voorfchijn, waarin zij hem reeds vijf jaaren lang medogenloos fchier aan alles gebrek hadden doen lijden. Zich vast verbeeldende, dat die ongelukkige Conful door het vuurig verlangen naar een eind van zijn lijden, door de verrukkende Dmhelzingen van zijne gade en kinderen, sn door de hoop op eene nieuwe verheffing tot het oude aanzien in zijn vaderland niets onbeproefd zou laten, om hunne oogmerken te bevorderen, en tevens door zijne voorige dienlten en door zijne bloedverwanten in den Raad alles vermogen zou, om dezelven te bereiken, Hellen zij hem mede in dit gezantfchap, onler du uren eede van als krijgsgevangen veder te keeren, wanneer het oogmerk, jijner zending mislukken mogt. Regulus liet zich dien last welgevallen , verbond zich plegtig door den afgedwongen eed en begaf zich met zijne nedeafgezanten naar Rome. Hoe zeer, het  GESCHIEDENISSEN. 489 het hart van eenen echtgenoot en vader, die weleer aan de zorgen voor zijn gezin de fchoonfte uitzichten in de loopbaan der eer had willen opofferen, ook trekken mogt naar zijn lang verlaten huis; hoe zeer de nadering van eiken mijlpaal hem dat hart met verfnelde flagen van een hijgend verlangen mogt doen kloppen; eerbiedigde hij echter 's Lands gebruik, 't geen den afgezanten van vijandlijke volkeren niet binnen Rome's muuren toeliet, maar buiten dezelven in den tempel van maks gehoor verleende: ja, daar de verrukking der Romeinen over den wederkeerenden regulus hun dit gebruik deed vergeten, en hem vol blijdfchap in de ftad deed noodigen, wederftond hij grootmoedig deze verzoeking, wier gewigt men zich ligtelijk kan voorftellen, en herinnerde hij zelf hun aan dat oud en eerwaardig gebruik, (i) De (O Het zelve was waarlchij'nlijk in de eerde dagen van het Gemeenebest opgekomen , na dat men de verraaderlijke aanfhgen van de afgczauen van den verbannen tarquinius ondervonden had. Zie D. li. bl. 16 en volg. - Hh 5 IV. BOEK I. HOOFDST. J. VOOS C. 849. J. van R, 503.  IV. BOEK I. HOOFDST. J. voor G 249. J. van R, 503. Aanzoek tot vrede of verwisfeling van gevangenen. Gedrag van REGULUS in den Raad. 49 b romeinsche De Raad kwam buiten Rome bijeen en verleende den Carthaagfchen afgezanten gehoor. Regulus zeide op zijne beurt: „ dat hij, als lijfeigen der Carthagers, het voorftel zijner meesters voor moest dragen , om den oorlog op billijke voorwaarden te eindigen of ten minften de krijgsgevangenen 'uit te wisfelen." Na het uitbrengen van zijnen last, wilde hij met de overige afgezanten den Raad verlaten, maar deszelfs leden drongen 'er op aan, dat hij hunne overleggingen bij zou woonen: hij luisterde echter naar dit verzoek niet, voor dat zijne medeafgezanten hem zulks veroorlofd hadden. Slechts één woord had het regulus thands te kosten, om in eene vergadering, waarin zoo veelen zijner bloedverwanten zaten, waarin men zoo lang zijn rampzalig lot beklaagd, waarin men reeds dikwijls naar het einde van eenen uitputtenden oorlog verlangd, en zich nog naau wlijks van eene volflagene moedeloosheid herfleld had, door de volvoering van het oogmerk zijner zending zich in vrijheid gefield, aan zijne dierbaarfle panden te rug gegeven, en weder tot het hoogde aan  geschiedenissen. 491 aanzien in zijn vaderland geroepen te zien: maar dat woord kwam regulus niet uit den mond. Zich zelf bij de behartiging der algemeene belangen van zijn vaderland vergetende, bewaarde hij een diep ftilzwijgen, tot dat de Voorzitter van den Raad hem zijn gevoelen afvroeg, en toen liet hij zich in deze onverwachte taal hooren. „ Ik ben lijfeigen van uwe vijanden, Befchreevene Vaders, maar mijne ziel is vrij, en regulus blijft een Romein. Mijn geest, die voor geen onheil bukt, weerfpreekt eenen romp, die onder rampen lijdt: zijne uitfpraak, welke ik alleen wil hooren, raadt U de verwisfeling van gevangenen en allen vredeshandel af. Het vrijgekogte krijgsvolk, het geen eens den dood meer, dan flaaffche banden, vreesde, zal niet moediger ten ftrijd keeren: en de vrede zonder voorafgaande overwinning of de voordeeligfle voorwaarden 9 is; fchandelijk en fchaadelijk voor den Staat. — Ik weet, dat de oorlog U bezwaart, maar al wat groot is, is bezwaarlijk : vergelijkt uwe krachten, met dien uwer vijanden, en Gij zult uwe fterkte gevoelen. Eens bezweeken wij, 't zij door IV. BOES 1. HOOFDST. J. voor & 249. J. van R, 503.  492 ROMEINSC HE IV. BOEK i. HOOFDST. J. voor C, 249. J. van R 5o3. door mijne Tchuld, 't zij door mijn ongeluk ; hunne benden vielen dikwijls en hun aangenomen moed uit mijne nederlaag is door de zege van Panormus reeds beneden hunne voorige wanhoop gezonken. Op twee fteden na zijn zij Sicilië reeds kwijt, en de overige eilanden kunnen zij hun eigendom niet meer noemen. Uwe vloot dwingt hun ontzag, en uwe voorige fchipbreuk heeft U fchattèn der ervaring doen winnen. Geld ontbreekt U beiden: maar Italië is U cijnsbaar; Africa is hun wederfpannig en reikhalst naar eene nieuwe landing op haare kusten. — De gemaklijkheid uwer werving, de voltalligheid uwer keurbenden, de braafheid van uw krijgsvolk, de vereeniging uwer manfchap in taal, in zeden, in godsdienst, en in burgerftaat verzekeren U alleen van de overwinning gehuurde en vreemde benden , fchoon dezelve over U in alle andere opzichten ontzegd wierd. Ziet daar de redenen , waarom ik U het afilaan van Carthago's voorftel raade." De Raad gevoelde het gewigt dier redenen, maar zag in regulus een voorwerp van zoo groot een medelijden, als he-  geschiedenissen. 493 bewondering: zou men hem, die zich zelf om het vaderland vergat, als een gevangen flaaf naar verbitterde vijanden laten vvederkeeren, of zou men *s Lands belangen vervvaarloozen, om één /grootmoedig man te redden, die zich voor dezelven wilde opofferen? In deze engte begon men op de ontbinding van den eed te denken, en fpoedig meende men, dat regulus, als burger in Rome te rug gebragt, door geenen gedwongen eed aan eenen vijand gehouden was. Het bijgeloof, het geen aan het breken van geenen eed durfde denken, maar zich met alle fchijnbaare uitvluchten gemaklijk liet paaijen, zogt en vond bij den Opperpriester de verlangde gerustflelling in deze gewetenszaak. Regulus kon zonder meineed te Rome blijven: dit was 's Priesters uitfpraak. Het eerlijke hart van regulus was niet te bevredigen met zulk eene uitvlucht, noch het priesterlijke woord had bij hem eenig gezag, daar zijn geweeten fprak. „ Breekt uw onedel marren af, volgt mijnen raad, en denkt om mij niet: was zijne taal. Vergeefsch zoekt Gij voor mij IV. BOEK l. 100FDST. f. voor C. 249. f. van R. 503.  494. ROMEINSCHE iv. BOSK 1. HOOFDST. J. voor C. 249' J. van R. 503. mij eene uitvlucht, die U zei ven onaangenaam, het vaderland onnut en mij fchandelijk zijn zou. Misfchien zoudt Gij, wanneer ik naar U luisterde, mij in het eerst met verrukking weder bij U zien : maar weldra zou de fchande van mijn verblijf U onverdragelijker, dan het gevoel van mijn gemis worden. Ik begeer geen leeven in eenen burgerilaat, waar de fchande mijner flaavernij mij alle waardigheid ontzeggen zou, en, al kon ik zulks wenfchen, mijn eed voor mijne wederkomst te Carthago maakt mij dit onmogelijk. Men fpreke mij van geen ontflag dier heilige verbindnis uit kracht van priesterlijke boeken en plegtige verzoenmiddelen; der Goden majesteit, door meineed gefchonden, heeft haare bevre» diging aan geene menfchelijke uitvindingen toevertrouwd, en geen dieren- bloed kan onze zortden uitwisfchen. — Ik voor mij weet zeker, dat de uitgezogtfte foltering mij te Carthago wagt: maar da meineed is mij vreeslijker. Deze zou regulus rampzalig maaken: die kan flechts zijn ligchaam floopen. Hij lijdt niet, die 't lijden uit kan ftaan. Slaa- vernij,  geschiedenissen. 495 vernij, verachting, fmart, gebrek en onrust, welken ik nooit als eenig wezenlijk kwaad befchouwde, zijn mij door eene vijfjaarige gewoonte nu zelfs niet lastig meer. Van zwaarer onheilen zou mij de dood weldra bevrijden, en wat heeft hij te vreezen, die voor den dood niet beeft en zijne verhaasting in zijne magt heeft : hij was reeds mijne toevlucht geweest, indien ik het niet heldhaftiger hield, de fmart te overwinnen, dan te ontvluchten. — Naar Carthago terug te keeren is mijn plicht, mijn lijden aldaar; is der Goden zaak." Door zulk eene heidentaal verftomd befloot de Raad de weigering van vrede en verwisfeling, en, fchoon zommige leden wilden, dat men regulus tegen wil en dank te Rome zou houden, deeden tevens de Confuls het befluit doorgaan, om hem, wanneer hij wilde blijven, niet uit.te leveren, of, wanneer hij wilde vertrekken, niet op te houden. Thands was het aan de vrienden, de kinderen, de echtgenoote van regulus toe, om hem van het ijshj'kfte lot te rug iv. BOEK I. rlOOFDST. f. voor C» 249. f. van R. S°3«  49° ROMEINSCHE rug te houden en in de fchoot der vriend* fchap en der liefde de vergoeding van allen geleeden leed te belooven; en had een achtbaare Raad de eer van den Staat aan zijn behoud reeds willen waagen, wat onderftonden eene tederrainnende gade en lieve kinderen niet, om, in plaatze eener verlatene weduwe en droeve weezen te worden, het gelukkigile huisgezin van het Gemeenebest weder uit te maaken. Maar regulus, die heldhaftig alle verzoekingen overwon, waar tegen men zijne reden vrijelijk liet pleiten, waagde zich aan geene tederheden, welke gevoelen, doch niet hooren. Zonder de klagten zijner vrouwe te beandwoorden,' zonder de omhelzing zijner kinderen toe te laten, haastede hij zich, om de plaats te verlaten, waar het hem te heet in 't ftrijden zou geworden zijn. De woede zijner vijanden werd reeds door 't wrevelig gelaat zijner medeafgezanten voorfpeld, wien hij met een diep ftilzwijgen en een hart, 't geen van innerlijk weedom dreigde te barflen, volgde , tot dat hij, Rome ontvoerd, zich weder IV. BO EB I. hoofdst. J. voor C 2i0. J. van R, 50.3. Regulus keert weder naar zijne vijanden.    GESCHIEDENISSEN-. 49 der vrijelijk herflellen kon in het zali gend gevoel zijner zedenlijke grootheid. Dit edel zelfsgevoel moest hem te ftade komen bij het lijden, het geen men hem te Carthago bereidde. Hoe verfchillend het zelve ook is opgegeven, kan het.niet dan ijslijk geweest zijn bij een misnoegd volk, het geen deszelfs eigene Veldheeren vaak den kruisdood aandeed, Men zou hem, woedend over zijne ontraading der voorgeflagene onderhandelingen, de oogleden afgefneeden, ineen donker hol geworpen,' daarna eensklaps in het fchitterend zonlicht gebragt, voords in eene naauwe kas, rondom met feherpe ijzere pennen doornageld, nacht en dag -opgeilooten en eindelijk aan het kruis doen fier ven hebben. CO Het bericht van deze onmenfchelijke wreedheid zou den Raad ter (O Appian. in Punic. c. 3. Liv. Epit. L. XVIII. Aur. Vict. de vir UI. G. XL. Eutrop. L- II. c 14. ClC. de Offic. L. III. c. a7. Sil Ital. Punic. L. VI. f. 34o feq. Tuditanus •p. Aul Gell, L. VI. c. 4. Flor. L. II. c. a. Ho rat. Carm. L. UI. od. 5. Oros. L. IV. c. 10. Val. Max. L. IX. c. 2. ex. ext. 1, V. DEEL. Ii 7 IV. BOES I. hoofdst. J. voor C. 249, J. van R. 503. De dood van regulus.  IV. boek I. hoofdst. J. voor C 249J. van R 503. 4.98 ROMEINSCHE ter wedervergelding aan de troostlooze weduwe van regulus eenige voornaame krijgsgevangenen der Carthagers hebben doen overleveren. Onder dezen waren de beide Veldheeren hamilcar en bostar; de wraakzuchtige weduwe deed hun in eene dergelijke doornagelde kas bij eikanderen fluiten, waarin bos"tar- op den vijfden dag ftierf en hamilcar nog vijf dagen langer bij het zelfde lijden ook den flank van het verdervende lijk van zijnen ontbonden lotgenoot doorftond, tot dat de menfchelijkheid van het Romeinfche charakter den Raad deze gruwelijke wreedheid deed eindigen door een bevel, om de asfche van bostar naar Carthago te zenden, en hamilcar met de overige gevangenen menfchelijker te behandelen. Edeler had zekerlijk het Romeinfche charakter bij dat der Carthagers afgeftoken, wanneer men geene gelegenheid tot zulk eene wreede wedervergelding gegeven had: maar zou het volkomene dan alleen flechts lof ver- die- (1) Diod. Sic. ap. Vues. L. XXIV. Zonar, i.. VIII. Ajjl. Gsli., L. VI. c. 4.  GESCHIEDENISSEN. 49c dienen, en wij het min edele, fchoonnog oneindig van het onedele verfcheiden, onze goedkeuring moeten weigeren ? wat zou 'er dan prijswaardig in de gefchiedenis der menschheid overig blijven ? Die zelfde bedenking geldt bij het charakter van regulus, het geen wij eerbiedigen, fchoon wij 'er de onvolmaaktheden van zien. Het flot zijns leevens vertoont ons hem op eene zedenlijke hoogte, wier befchouwing ons duizelig maakt, wanneer wij onze oogen eensklaps naar dezelve opflaan uit die laagte, waarin hem zijn hoogmoed jegens een ootmoedigen vijand, die hem om den vrede bad, had doen neder flor ten. Die ontijdige hoogmoed, — indien dezelve anders ooit tijdig zijn kan, — kostedehem zijnen on, dergang, en zijn vaderland veele duizende burgers, (i) Het CO Niet flechts de wreede dood van regulus, fflaar zelfs zijne ganfche zending naar Rome i* niet zelden in twijfel getrokken. Het ongeloof aan bei, den vestigde zich op het Itüzwijgen van p o l ybi us , 4ie van het eene noch andere gewaagt, en op de aan, gehaalde plaats yan diodorus iiculus, di? li £ vm i IV. boek I. eo jfdst. J. voor C 249. J. van R. 5°3Charaktefvan b.esp» lus.  IV. boek I. hoofdst. J. voor C. a.aO. J. van R. 5-3- gOO ROMEINSCHE Het vertrek des Carthaagfche gezantfchaps werd fpoedig gevolgd door dat der beide Confuls, die door de overwinning van metellus bemoedigd, met de nieuw gebouwde vloot naar Sicilië over» ftaken. Te Panormus aangeland zijnde namen van zijne zending niet rept, maar. van de getluitte mishandeling der Carthaagfche gevangenen door de weduwe en zoonen van regulus (prekende uitdruklijk zegt:,, datzij, het overlijden, van haaren man in zijne, gevangenis vernomen hebbende en aan de vermoedde mishandeling zijner vijanden toefchrijvende, op eigen gezag zulk eene onmenfchelijke wraak over zijnen dood nam." Uit deze plaats heeft palme r i u s, in zijne aanteekeningen op a p p i a n u s, de volgende onderftelling opgemaakt:,, dat dé Raad ten troost voor de vrouw van regulus over haaren gevangen echtgenooc, de beide gevangene Carthaagfche Veldheeren in haare bewaaring als de ge. fchiktlïe gijsfelaars voor haaren man gegeven heeft; tegen welke gevangenen haare wraakzucht woedde op het'bloote vermoeden, dat de dood haares mans, waarvan zij hoorde, aan mishandeling te wijten was." Deze orderfteiling van palmerius 'is voords door anderen omhels5. Hooke Rom. Hifi. V. IV. p. 92-97in not. fergus. Gefch der Rom. Th..l. f. 138. — Hoe weinig geloofs wij ook gezind zijn aan allerleie volksvertellingen te flaan; hoe onzeker in ons oog de foort van dood zij, dien regulu* te  GESCHIEDENISSEN. 501 «amen zij aldaar de overgebleevene benden en fchepen onder hun bevel, en gingen nu, met eene vloot van twee honderd f en veertig oorlogsgaleijen en zeer veelei andere fchepen, op Lilybceum af. Deze ] ftad was de fterkfte van Sicilië en, behal- ven te Carthago onderging; hoe zeer wij de partijdige berichten van Romeinfche fchrijveren ten opzicht der Carthagers wantrouwen, van wien wij ongelukkig alle eigene gefchiedvernaaien roisfen; en in welke twijfelachtige bewoordingen wij uit dien hoofde het uiteinde van regulus hebben opgegeven; - verbiedt ons echter ons oordeel te gelooven, dat een feit van zuik eene openlijke bekendheid, als het gezantfchap van Carthago was, ooit verdicht kon zijn, zonder dat de veelvuldige aangehaalde fchrijveren in ftaat geweest zouden zijn, om de valschheid daarvan uit'sLands registers op te maaken. — Polybius zwijgt: maar wat bewijst zulks te£efi zoo veele getuigen? Wanneer dat.zwijgen in dit geval alles móet afdoen , welke gefchiedenis zal dan zeker zijn. — De plaats van diodorus is flechts een overgebleeven fragment, het zelve had beltasnbaar kunnen zijn met de ganfche opgave der bezending, en bewijst dus in ons oog ge^enzins het tegendeel der algemeene berichten. —. Dampmartjn heeft (in zijne Hijh de la rival de Carth. & de Rome T. Ii. p. 72, 73) 11a eene zeer twijfelachtige opgave der zenli 3 ding IV. boek u oofdst. , voor C. 2:9. . van R. 503-  iv. BOEK 1. HOOFDST. J. voor G J. van Ri 5°3' Sterkre van Lily- bxum. £01 iOMtlNSCHÈ ven Drepanum, de eenige bezitting der Carthagers op het ganfche eiland: haar te bemagtigen was den oorlog te eindigen, die toch hoofdzaaklijk om Sicilië gevoerd werd. Op hét voorgebergte gelegen , het welk een der hoeken van het driehoekige eiland uitmaakt en zich tegen over Carthago uitftrekt; door een zwaaren muur en diepe graft, en moerasfen van zeewater omringd; alleen genaakbaar ter zee voor bedreevene lootzen, die de haven tusfchen deze ondiepten kenden; en op eenen afftand van flechts vijf en veertig mijlen van Carthago den fpoedigften onderftand kunnende erlangen , was de verovering van Lilybceum zoo bezwaarlijk > als begeerlijk. De Confuls, die zich voor* gefteld hadden dezen langduurigen krijg ten einde te brengen, ftelden alle krijgskunde te werk om deze fterkte meester te worden, en de Carthagers, die haar aan- ding beide en des doods van re gulus, zich verftoat, het gedrag van dien Romein in zijn gezantfchap van oneerlijkheid jegens de Carthagers te befchuldigen, om dat hij de belangen zijner zenderen tegenwerkte. ■ Rem, tonverf, V. ï. p. 220-246*.  geschiedenissen. 50$ aanbelang zeer wel kenden, zorgden zoo oplettend voor derzelver verdeediging, dat zij geduurende negen jaaren lang onwinnelijk was. Thands voerde himilc o in dezelve het bevel over eene bezetting van tien duizend gehuurde Galliërs en Grieken, en een talrijke gewapende burgerij. (1) De Romeinen, onder zich den aanval dezer hoofdplaats verdeeld hebbende , ■ floegen zich ter wederzijde van dezelve in twee afzonderlijke legers neder, dien zij met eikanderen door eene diepe graft, bedekt met eenen wal en borstweering vereenigden. De eerfte poogingen, tegen den verst uitftekenden zeetooren aangewend , gelukten en werden even voordeelig voordgezet tegen zes andere toorens, die met den zevenden in verband ftonden en tot aan den ftadsmuur reikten; alle zeven bezweeken zij voor'het Romeinfche ftormtuig. De Confuls, die het zelve nu rechtftreeks op de ftads wallen wilden doen werken, vonden eerst eene graft van (O Polyb. L. I. c. 42. Diod. Sic Eclog. L. XXIV. ü 4 IV. boek L ïOOf'DST. f. voor C. 349. f. van R. 503. "Beleg van LilyÈceum.  5°4 ROMEINSCHE IV. BOER [. HOOFDST. J, voor C. 049. J. van R 503. van negentig voeten breed en zestig voeten diep te dempen. Deze afgrond fchrikte hun niet af, zij ondernamen het ontzettend werk, de vijand maakte hetzelve nog bezwaarlijker, door de ingeworpene aarde weder met zekere werktuigen in de ftad op te hijzen, het grooter aantal handen , welken zij echter in het werk hielden , om dè graft vol te werpen, overtrof de poogingen der belegerden, en deed hun dit werk ten einde brengen. Zoo dra himilco zag, dat hij het dempen der graft niet beletten kon, en dat dus bet rammeijen der muuren eenen aanvang zou nemen, wierp hij van binnen in de Stad met ongelooflijken fpoed een tweeden wal op, om de beftorming des eerften onbeflisfend te maaken. De Romeinen alzoo geenen dienst van hun ftormtuig verwachtende , begonnen de vijandlijke wallen te doorgraven, maar werden door de gravers van den oplettenden himilco tegengewerkt. Niets liet deze Bevelhebber onbeproefd, om zijne eigene vestingwerken te beveiligen of dien der Romeinen X.Q vernielen; geduurige uitvallen ontrusteden de belegeraars, en deze veelvuldige  GESCHIEDENISSEN. 505 dige fchermutzelingen kosteden den Confuls meer volks, dan menigeen beflisfende flag. Ci) De afmattende wachten tegen twee vijandlijke legers begonnen echter de bele gerden moedeloos te maaken: dit deed eenige Bevelhebbers der huurbenden za~menfpannen tot eene verraaderlijke over-' gave der ftad, en zich van dezelfde ge- ■ zindheid hunner onderhoorigen verzekerd' houdende, begaven zij zich bij nacht naar de Confuls. Hun fnood ontwerp was intusfchen door eenen Griek , alexon genaamd, ontdekt, en met diezelfde trouw, waar mede hij wel eer het verraad van Agrigentum voorkomen had, aan himilco bekend gemaakt. Deze riep op dit bericht de nog overige Bevelhebbers te zamen, en wederhield hun van allen deel in de trouwloosheid der anderen, door hun borg te blijven niet flechts voor de foldij der benden, maar zelfs voor een rijkelijk loon, wanneer de ftad behouden werd, terwijl hij het krijgsvolk zelf door eene onmid- de- (1) Polyb. L. I. c. 43. Diod. Sic. Eclog. L. XX iV. ü 5 IV. boek 1. ïoofdst. f. voor C. 249. f. van R. 503. De Carhaagfcbe/eldneer roorkomt :ene veraaderlijke•vergave.  IV. BOEK I. hoofdst. J. voor C. 349. J. van R. 503. Ontzet voor Lilyheum. 506 ROMEINSCHE delijke uitdeeling van al het geld, 't geen hij bij een kon brengen, het gemor over wanbetaaling ontnam. Het gevolg van zijn voorzichtig gedrag was volkomen naar zijnen wensch: toen de verraaders uit de Romeinfche legers te rug keerden, om hunne heillooze ontwerpen ten uitvoer te brengen, was het 'er zoo verre af, dat men naar eenige beloften der vijanden door hun medegebragt zou hebben geluisterd , dat men hun in tegendeel van de wallen der ftad af ter neder fchoot. (1) De moed der belegerden werd kort daarop geheel herfteld. Eene Carthaagfche vloot vertoonde zich voor de haven en beloofde wapenen, geld, manfchap en leefcogt. Schoon himilco geene berichten van zijnen toeftand had kunnen verzenlen, hadden de Carthagers den nood der lang belegerde ftad van zelve begreepen : en de Vlootvoogd hannibal agter het eiland Mgufa eenen gunftigen wind afgewacht hebbende, zeilde roet zijne vijftig galeijen en gereed ftaande gewapende tien duizend mannen de haven in midden door de (1) Polyb. L. I. c. 43.  geschiede nissen. 50? de vloot der Romeken heen, die door de fnelle en onverwachte komst van zulk een dreigend ontzet verbijsterd, bloohartig de haven ruimden, om binnen dezelven niet opgeflooten te worden. Zoo gelukkig binnen gekomen ontfcheepte de Vlootvoogd ftoutmoedig zijne manfchap en bragt ze onverhinderd en fchier] zegepraalend het juichende Lilybceum binnen, (i) Himilco, die te recht begreep, om de geestdrift zijner blijde en vermeerder-; de benden niet te laten bekoelen, riep haar in eene vergadering bijeen en be-' moedigde haar tot eenen algemeenin uitval. Zijne aanfpraak ontiïak het krijgsvolk met een brandend verlangen naar den flag, hij beval hun echter eene bedaarde nachtrust aan, overlegde intusfchen met zijne Officieren de uitvoering van zijn ontwerp, om alle de werken der belegeraars te vernielen, en riep met het aanbreken van den dag alle zijne benden in de wapenen. De Confuls, die zulk eenen uitval na de bekomene verfterking der belegerden wel (O Polyb. L. I. c. 44. IV. BOEK I. 300FDST. f. voor C; 249. [. van R, 53. Hevige litval ui: lilybaum.  IV. BOEK I. hoofdst. J. voor C. .549J. van R. 503. 508 ROMEINSCHE wel voorzien hadden, waren te werkzaa* nier geweest, om zich in hunneverfchanzingen te verfterken, naar maate zij zich meer fchaamden over het weerloos binnen laten der Carthaagfche fchepen. De uitval gefchiedde met den besten aanleg en den vuurigften moed, maar werd beandwoord met de hardnekkigfle dapperheid en oplettendfte verdeediging. Het kwam fchier tot een algemeen treffen der beide vijandlijke magten, en het zelve was te bloediger, daar de wederzijdfche benden geene flagorde inrichten of bewaaren konden. Inzonderheid vond de dood een rijken oogst bij de Romeinfche werken, derzelver aanvallers en verdeedigers fneuvelden meest allen op de plaats , daar zij Honden: maar fchoon 'er veel toeliel ter belegering werd. vernield, bleef 'er genoeg overig, om himilco den lof, van zijn ganfche oogmerk.bereikt te hebben , te onthouden. - Hij- zelf deed het onbeflisfend bloedvergieten eindigen door het teeken totiden aftogt, en de Romeinen, verblijd, van -niet alles verloorsn te hebben, ontrusteden dien geenzins. (1) Den (O Polyb. L. I. c. 45.  GESCHIEDENISSEN. 509 Den nacht na dit hardnekkig gevecht, dien de vermoeide en gewonde Romeinen in diepe rust doorbragten, nam de Carthaagfche Vlootvoogd.waar, om de ruiterij , welke van geenen dienst in Lilybceum zijn kon, naar Drepanum te vervoeren, en het gelukte hem weder, ongemerkt met zijne galeijen uit te zeilen. Behou-' den te Drepanum aangekomen, het geen flechts zes mijlen van Lilybceum afligt, deed hij met de overgebragte ruiterij zeer veel afbreuk aan de voerageerende Romeinen en onderfchepte hij vaak hunnen ganfchen toevoer te land, terwijl zijne galeijen hun den leeftogt ter zee afhandig maakten. CO Het gebrek begon zich in de legers der Confuls te doen gevoelen, en, om de be- \ hoeften te verminderen, befloot de een zijne beide keurbenden naar Rome te rug te voeren. De ander, zich fterk genoeg met zijne benden achtende, om Lilybceum te bedwingen, wanneer het zelve flechts geenen onderfhnd in volk of leeftogt kreeg, verfterkte intusfchen zijne blokkeering (O Polyb, L. I. c. 46. " V. boek I. hoofdst. }. voor C. 245. [. van R. 503. Blokkee- ng van •ilybicum.  5io romeinsche IV. BOEK 'L HOOFDST. J. voor C. 249. J. van R, S03. Stoutheid van hawnibai. den Rbodiër, ring en trachtede den mond der haven door gezonkene fchepen, ingeworpene fteenen, balken en modder te verfloppen. De geduurige eb en vloed en het ftormachtig jaargetijde fpoelden meest alle deze verftoppingen weg: het gerucht zijner bemoeijingen echter had fchier den zelfden uitflag, dien hij van derzelver wezenlijke uitwerking had kunnen verwachten, wijl de Carthagers zich waarlijk voorftelden, dat de haven van Lilybceum volftrekt ge» flooten en alzoo alle toevoer onmogelijk was. De Carthagers vonden in hunne zorglijke onkunde aangaande den toeftand hunner voornaamfte bezitting in Sicilië eenen man, hannibal de Rhodiër genaamd, die zich ftoutelijk aanbood, om binnen Lilybceum te komen, alles op te nemen, en daarvan een omftandig befcheid te rug te brengen. Daar men wist, dat de Romeinfche vloot voor de haven ten anker lag, floeg men zijn aanbod in den wind, doch niet te min ftak hij zelf nu met een eigen zeer fnel zeilend fchip op een der eilanden over, die voor Lilybceum liggen, sn fnelde dags daar aan met eenen ftij- ven  GESCHIEDE NISSEN. 5" ven voor den wind, als een pijl uit eenen boog gefchooten, tusfchen de Romeinfche fchepen door, de haven in. De Conful, met alle zorg het weder uitlopen van dezen waaghals willende be-. letten, plaatfte tien zijner ligtfte vaartuigen in den mond van de haven, hield zich zelf met zijne benden, zoo ver hij kon, op ftrand gereed, en gaf het overige bootsvolk last, om vooral dezen vijand niet te laten ontfnappen: maar de ftotite zeeman, die zich gerust op zijn fnelzeilend fchip en zijne eigene kunde verliet , maakte 's anderen dags onbefchroomd zijne touwen los, vloog andermaal tusfchen de Remeinfche vaartuigen door, befpottede derzelver logheid een geruimen tijd, door moedwillig in volle zee af en aan te varen, en bragt voords te Car. thago het volledigfte bericht van den toeftand der belegerden over. Het wel gelukken dezer [ftoutheid be- I moedigde verfcheidene andere zeeluiden, ^ die even kundig op deze kusten waren,ha' om hetzelfde te beproeven. De Romeinen g&\ verdubbelden vruchtloos hunne poogingen , om de haven geheel en al te floppen, het IV. BOEK I. ÏOOFDST. f. voor C. 249. f. van R, 503. >e Re. inert iden de 'en van ibieum ootaa.  512 ROMEINSCHE IV. BOEK t hoofdst. J. voor C 249. J. van R 5o3. Het Re- tneinfche ftortntuig in brand geftoken. het gehikte hun flechts, op zekere hoogte eene bank te werpen , waarop een Carthaagsch fchip van vier roeibanken bleef zitten. Zulk een fnel vijandlijk vaartuig in hunne magt hebbende, bedienden zij zich van het zelve uitmuntend, om een einde aan die, voor hun zoo fchandelijke als nadeelige vaart te maaken. De Rhodiër was andermaal bij nacht binnen Lilybceum gekomen, en wilde weder^ftoutelijk met den dag uitlopen, maar vond zich door dit vaartuig, met de beste Romeinjche roeijers bemand, agtervolgd, agterhaald, tot tegenweer gedwongen, overwonnen , en veroverd. Na het verlies dier twee fchepen, waarmede de Conful de haven ten naauwften liet bewaaken, verfloutede zich geen waaghals meer, om dezelve op te zeilen. (1) Van deze zijde volkomen verzekerd, gebruikte de Conjul de ledige handen zijner benden, om nieuwe ftormtuigen tegen de ftad op te richten, en den aanval met vernieuwd geweld te hervatten. Himilco wendde denzelven weder even dap- (0 Polyb. L. I. c. 46, 47.  GESCHIEDENISSEN. 513 dapper af, en bleef rusteloos werkzaam, om alle gemaakte bresfen terftond te herftellen en geduurig nieuwe gevaarten op te richten, om de belegeraars te ontrusten. Hier mede bezig ftak 'er een ge-, weldige wind op, die hunne gevaarten om ver wierp, maar tevens den bekwaamen Bevelhebber, die geene gelegenheid ongebruikt liet, deed denken, om de houtene ftormtuigen der belegeraars met het zekerfte uitzicht op een goed gevolg in brand te fteken. Gelijktijdig eenen uitval uit drie poorten doende, wierpen zijne krijgsknechten vuur in de Romeinfche werken, het geen, door den wind aangeblazen en voordgejaagd, alle hunne ftormgevaarten in volle vlam zettede, en het ganfche leger met rook en asch en vonken vulde. De Romeinen weerden zich dapper, maar vruchtloos, om het vuur te blusfchen en de vijanden terug te drijven: hunne pijlen, in het wild gefchooten, troffen niet, of maakten, door den tegenwind vertraagd, flechts ligte wonden, terwijl die hunner aanvalleren gewis en vreeslijk raakten, (i) Hi- (1) Polyb. L. I. c. 48. V. DEEL. Kk IV. BOKS I. soofdst. f. voor C. 249 :. vau R. •503.  5i4 romeinsche IV. 1 O E K I. HOOFDST. J. voor C 249. J. van R 503. J. voor C 248. J. van T 5°4« P. CLAXJ DIÜS PUL- cher en 1 ]ÜNIUS PULLUS Cof. IIimilco trok, na het bereiken van zijn oogmerk, de ftad weder in, terwijl de Conful, den moed opgevende, om 1 dezelve door geweld te vermeesteren, het . befluit nam, om haar lot aan den tijd over te laten, waartoe hem een behouden aanvoer van leefmiddelen door den Koning hiero nog in tijds in ftaat ftelde. De berichten hier van waren te Romt zoo ontrustende, als zij ongunftig[waren: het befluit echter, om de fchaaden van den oorlog door den oorlog te herftellen, ftond in den Raad zoo vast, dat men verhaalt, dat het fpreken van vrede eenen Raadsheer het leeven zou gekost hebben. Men maakte den grootften toeftel om het beleg voord te zetten, en nam op nieuw tien duizend roeijers in dienst. :. P. Claudius fulcher en l. tunius pullus waren tot Confuls des " volgenden jaars benoemd, en den eerften - dezer viel het krijgsbeleid in Sicilië ten ,. deel. Ongelukkig kon de zaak van Rome in geene onhebbelijker handen gevallen zijn. In hem vereenigden zich alle de haatlijke gebreken van het geflacht der claudius se n, zonder eene dier bekwaam-  geschiedenissen. 515 kwaamheden, welke zijne voorvaders nog altijd onderfcheiden hadden. Trotsch op zijne adelijke afkomst, heerschzuchtig, ongevoelig, wreed, laatdunkend en onbedacht, was hij naauwlijks met de nieuwe krijgsbenden voor Lilybceum gekomen, of hij weet openlijk in eene aanfpraak voor het ganfche krijgsvolk da vruchteloosheid van het beleg aan de werkeloosheid en het verkeerd beleid zijner voorgangers, en gaf echter dezelfde bevelen, om den ijdelen arbeid aan het floppen der zeehaven te hervatten. (i_) Het onmogelijke hier van weldra zelf ondervindende, en zich evenwel door een c uitftekend bedrijf beroemd willende maa- ^ ken, nam hij het befluit, Drepanum van1 den zeekant te overrompelen, zich verzekerd houden de, dat ad her bal, die aldaar het bevel voerde, op niets minder, dan op zulk eenen aanflag, denken zou. Twee honderd en twintig galeijen tot dit oogmerk uitgekoozen, en met de beste roeijers en krijgsknechten, dien hij een (2) Polyb. L. I. c. 40. Diod. Sic. Eclog. L. XXIV. Kk a IV. BOEI I. «OOFDST, ƒ. voor C. 2*8. J. van R. 50*. Dwaas beleid van :laudius. Nederlaag er Ro- teinfebe loot voor [repanu?K»  IV. BOER I HOOFDST. j. voor C. vO> ]» van R 504. 516 romeinsche een gewisfen buit voorftelde, bemand hebbende, maakte hij des nachts voorfpoedig zeil, en vertoonde zich met den morgenftond aan den bevreemden adherbal. Deze Bevelhebber, het vijandlijke oogmerk des Confuls ziende, befloot terftond, 'er alles aan te waagen, om het zelve te verijdelen; zijn boots- en krijgs- volk bij een geroepen hebbende, ftelde hij hetzelve kort, doch nadruklijk, het uiterfte belang voor, om eenen zeeflag te waagen, indien zij de onheilen van een beleg wilden voorkomen. Zijne redenen vervulden allen met moed. Benevens de fchepen van Drepanum zelf, ging de vloot van hannibal, die van Lilybceum aldaar gekomen en gebleeven was, terftond in zee, en volgde en lettede beftendig op de feinen van het admiraalfchip, het geen adherbal zelf beklom. De Carthaagfche Bevelhebber verfchool zich met zijne vloot agter de nabijgelegene rotzen, tot dat 's Confuls fchepen reeds voor een gedeelte de haven waren opgezeild. Nu vertoonde hij zich eensklaps in geregelde flagorde en verbijsterdedoor deze krijgshaftige vertooning alken  geschiedenissen. 51^ leen claudius niet weinig, daar deze zich gevleid had, eenen moedeloozen vijand te zullen verrasfen. Schoon genoeg1 in ftaat, om met zijne fchepen, welke nog in volle zee waren, adherbal; te beftrijden, riep de Conful geheel ontijdig dat fmaldeel te rug, het geen reeds in de haven was. Het zelve keerde ongeregeld te rug en bragt de overige vloot veele fchaade en verwarring aan. Het was claudius onmogelijk, zijne ligging te kiezen of zijne flagorde in te richten: door den vijand tegen het ftrand gehouden, konden zijne fchepen niet terug wijken, zonder op de banken vast te geraaken, De Wigchelaars, die het heilloos gevolg van zulk een treffen voorzagen, bragten hem het ongunftige voorteeken, dat de hoenderen geweigerd hadden te eten: maar de waardij van hun voorgeven kennende of zich door goeden raad noch voorteekenen willende terug laten houden van zijnen aanflag op Drepanum, beging hij, wanneer hij waarlijk bijgeloovig was, de godloosheid, of, wanneer hij wezenlijk om geene voorteekenen dacht, de. roekeKk 3 loos* IV. BOEK I. tOOFOST. 9 voor C. 248. . van R. 404.  5i8 romeinsche IV. 10 El ï. HOOFDST. J. voor C 24.fi. J. van R, 4°4- loosheid, van hun te andvvoorden: „ werpt de hoenderen in zee, en laat ze drinken, wanneer ze niet eten willen." Het gerucht van het ongunflige voorteeken en van zijn godloos bevel verfpreidde zich fpoedig over alle zijne fchepen, en benam het Romeinfche krijgsvolk, op wiens geest het bijgeloof den onwederftaanbaarften invloed had, eensklaps allen moed. De uitkomst van den zeeflag beandwoord» de volkomen, aan het geen 'er van eene ongeregelde en moedelooze vloot tegen eenen bekwaamen en dapperen vijand te wachten was. Adherbal had het ganfche ruim der zee tot zijne kunstmaatige wendingen: claudius verloor eene menigte fchepen op de droogten en banken van het ftrand. Zijne nederlaag onherftelbaar ziende nam de Conful met dertig fchepen, welken hij het naaste bij zich had de vlucht, doch om veilig de Carthaagfche bezettingen langs de ftranden naar Lilybceum voor bij te zeilen, liet hij ze allen de gebruiklijke zegeteekenen ophijzen, waardoor hij de Carthaagfche ftrandbewooners misleidde, en den  geschiedenissen. 519 den belegerden Lilybceërs zeiven fchrik in het hart joeg. (i) De vijand nam de drie en negentig1 agtergelatene fchepen met al derzelver manfchap weg, uitgezonderd een gering; gedeelte, het geen hunne vast geraakte vaartuigen zwemmende naar ftrand nog in tyds ontkomen was. De overige fchepen van de Romeinfche vloot waren geduurende den flag reeds veroverd, of vernield, en dus had claudius den Staat thands niet minder, dan honderd en negentig fchepen doen verliezen. Deze overwinning, welke den vijand niet een fchip en flechts weinige wonden gekost had, kwam Rome op agt duizend dooden en twintig duizend krijgsgevangenen te ftaan. (2) Het bleef niet bij dezen eenen rampfpoed, hoe zwaar dezelve ook was: verfcheidene fchepen met leeftogt voor de belegeraars uit Cl) Poltb. L. I.c.49-5,. Diod. Sic. Eclog. L. XXtV. Eutrop. L. li. c. 15. Flor. L. II. c. Val. Max. L. i. c. 4. ex. 5. Frontin. Strat eg. L. II. c. 13. ex. 9. (aj Oros. L. IV. c. 10. Kk 4 IV. BOEK I. joofdst. f. voor C. 848. f. van R, 504.  520 ROMEINSCHB IV. boes I. HOOFDST. J. voor C. 248. J. van R. 504. Ongeluk' kig beleid van juNius. 1 1 I < i 1 < uit Panormus in zee gezonden vielen den vijand in handen, die daartegen den belegerden van de landzijde allen toevoer wist te bezorgen. (1). De andere Conful, die zestig galeijen onder zijn bevel gekreegen had, om daar meede eene groote vloot van rijkbeladenen vrachtfchepen met toevoer voor het beleg van Lilybceum veilig derwaards te arengen, kwam behouden te Mesfana over, :n nam van daar alle de vracht- en oorlog-fchepen, dien hij vond, onder zyne ploot, waarmede hy voords op Syracufen lanhield. Het gedeelte, 't welke gelijkijdig met hem voor Syracufen gekomen vas, onder bevel zijner Penningmeesters laar Lilybceum opgezonden hebbende, vachtede hy het overig gedeelte, hetgeen ïem niet fpoedig genoeg had kunnen volden , op en verzamelde intusfchen al lien leeftogt, dien de bondgenooten der domeinen alhier by een bragten. Maar idherbal zyne veroverde fchepen en krijgsgevangenen naar Carthago opgezonlen en van daar nieuwen byftand ge- kree- CO Di»d. fic. Eclog. L. xxiv.  geschiedenissen. 521 kreegen hebbende, zond carthalo, die met zeventig galeijen uit Africa overgekomen was, met deze vloot, waar bij hij nog 1 dertig galeijen voegde, naar Lilybceum,om de Romeinfche fchepen, die aldaar voor de haven lagen, te vernielen of te verwijderen. Deze vijandelijke vloot kwam vroeger aan, dan het fmaldeel van Syracufen afgezonden. Terwijl zij eenen hevigen aanval op de Romeinfche fchepen deed, maakte himilco eenen uitval uit Lilybceum: de verwarring en fchrik bij de Romeinen was echter grooter, dan hun verlies. Carthalo, van het opzeilen des rijken fmaldeels van den anderen Conful verwittigd, voltooide zijne voordeden op de fchepen voor Lilybceum niet, maar wendde zijne fteven naar Heraclea, om aldaar den rijken buit op te wachten. Zijne vloot hier tot honderd en twingtig galeijen vermeerderd hebbende zeilde hij de Romeinfche fchepen tegen, en ontmoetede ze op de hoogte van Phintia. Daar deze ftad in vriendfchap met Rome. ftond, weeken de Penningmeesters, die eenen ongelijken flag met hunne weerlooze lastfchepeu vreesden, naar derzelver ftrand, waar cp Kk 5 zij IV. BOEK I. IOOFDST. . voor C. 248. [. van R. 5<=4.  522 ROMÊINSCIIfc IV. boek I. hoofdit. J. voor C. 248. J. vtn R, 504. zij hunne manfchap ontfcheepten, vermits Phintia geene haven had. De burgers bragten gedienftig alles aan, wat ter verdeediging van het frrand en beveiliging der fchepen kon dienen: de Cathagers deeden eenen aanval, in de hoop, van de Romeinen met agterlating hunner fchepen ftadwaards te doen vluchten, maar, deze hoop door derzelver moedigen tegenftand verijdeld ziende, vergenoegden zij zich met den belegeraars van Lilybceum flechts dezen toevoer te onthouden. (1) Terwyl carthalo beftendig voor Pinthia lag, verwachtende dat een heviger wind het den Romeinfchen fchepen onblijf baar onder het rotsachtige ftrand dier ftad maaken zou, kreeg hij bericht van zyne adviesfchepen, dat de Conful jUNiusmetde overige vloot reeds het voorgebergte Pachynum omgezeild was. Op deze tijding liet hij alle zeilen en CO Polyb. L. i. c. 52, 53. Volgends diodorus sic. (Eclog. L. XXIV.) zouden de Romei. ten bij dezen aanval van carthalo naar Phintia jevluchc en hunne vloot ten besten gegeven hebben, svaar van zestig fchepen in den grond geboord en dertien onbruikbaar gemaakt zouden zyn.  geschiedenissen. 523 en riemen bijzetten, om junius, die nog onkundig van het lot zyner Penningmeesters was, zoo ver zulks mogelijk was van Phintia aan te vallen. De Conful,fpoedig de vijandelijke vloot in het oog. krijgende en dezelve niet durvende beftrijden, waagde zich aan de onhcrbergzaame I ftranden van Camarina, om den gevrees-' den aanval te ontwijken. Carthalo, het gevaar der hem bekende ftranden vreezende vervolgde junius niet, maar ging in zulk eene richting agter zeker voorgebergte liggen, dat hij de vloot der Pénningmeesteren die des Confuls in het oog kon houden. Eerlang ftak nu de gewensctv te wind op, dien carthalo gehoopt had , dat de Romeinen tevens dwingen zou om zee te kiezen, maar zijne ervarene zeeluiden deeden hem tevens in tijds het opfteken van den vreeslijkften ftorm opmerken, dien hij zelf genoodzaakt was, agter het voorgehergte Pachynum te gaan ontwijken. Nu verging het der ganfche Romeinfche vloot allerrampzaligst: de ftorm verbrijzelde ze op de rotsachtige ftranden; flechts twee fchepen met fchipbreukelingen opgevuld , ontkwamen de woeden der zee, en wer« IV. BOEK [. IOOFDST. '■• voor C 348. :. van R. 504. Schip ireuk der lomeinen.  IV. boek I. P00FDST. J. voor C 548. J. van R 5°4- Een Diéta tor voor Steilte aan gefteld. (1) Polyb. L. I. c. 54. D:od. Sic. Eclog/, h. XXVI. Oros. L. IV. c. io. Eutrop. L. li, c. 15. 534 ROMEINSCHE werden door den Conful behonden te Lilybceum gebragt: De meeste overige manfchap was echter nog al gelukkig door de nabijheid van het ftrand den dood ontzwommen.(1) • De Raad, die reeds den Conful claudius te Rome opontbooden had om zijn fchandelijk krijgsbeleid, kreeg de rampzalige tijding dezer fchipbreuk niet, of de moed, om ooit ter zee de Carthagers te dwingen, ontzonk denzelven geheel: doch daartegen volhardde hij hardnekkig bij het genomen befluit, om den krijg met alle geweld te land voord te zetten. Men wilde van het opbreken des belegs voor Lilybceum niet hooren , maar ftelde bekwaame mannen aan in Sicilië, het geen fchier geheel en al aan Rome onderworpen was, om den belegeraars van al het noodig te voorzien: en, daar de fchriklijke rampen van dit jaar eene huivering voor het beftuur van Confuls bij het Volk ver» wekt hadde, befloot hij eene Difiater te be-  geschiedenissen. 525 benoemen, om de zaaken. op dat eiland te befluuren. Claudius, wiens hoogmoed door zijne nederlaag voor Drepanum en zijne terug roeping uit Sicilië de bitterfte vernedering, had ondergaan, was fchaamteloos genoeg, om zich over het laatste te willen wreeken, door zekeren m. claudius glicias, die hem tot fchrijver en gerechtsbode diende, tot den DiSator vooxSicilie te benoemen. De algemeene billijke verontwaardiging barstede hierover echter op het hoofd van claudius uit, die voor het Volk gedaagd, afgezet, veroordeeld en in eene zwaare geldboete ver weezen werd. (i) De Schimpdiftator, g l i c i a s , werd ge noodzaakt, het gezag , 't welk hij onteerde, af- (2) Liv. Epit. L. XIX. Cic. de Nat. Deer. L. (L c. 3. de D'win. L. I. c. 16. L. II. c. 33. Fa/li Capit. Om de gens Claudia van de fchande dezer veroordeeling te ontheffen, gaf men naderhand voor, dat het bij het Volk tot geene uitfpraak gekomen was, wijl men een hevigen flagregen, die de Vergadering uit een dreef, voor eene hemelfche tusfchenkomst ten voordeele des gedaagden hield, dien men uit dien hoofde niet verder wilde vervolgen. Val. Max. L. VIII. c. 1. as. 4. IV. boek 1. ioofdst. \. voor d 248. . van R» 54-  526 romeinsche IV. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 948. J. van R, 5°4- Verove» ring van Eryx. afteleggen: echter vergunde de Raad hem de eer, om in het vervolg de algemeene fpelen met een breed omzoomden tabbaard bij te woonen. A. atilius calat 1 n u s werd in zijne plaats tot Diclator benoemd en vertrok terftond met l. cjecilius metellus,die reeds "eenmaal over de Carthagers gezegepraald had, als Onderbevelhebber naar Sicilië, alwaar hij echter geene uitfteekende daaden verrichte. (i) De Conful junius, de rampen van zijn beïïuur door eenen uitftekenden dienst aan zijn vaderland willende vergoeden, veroverde met zijne krijgsbenden , die na het ontkomen der algemeene fchipbreuk zich weder bij zijn leger gevoegd hadden, de belangrijke fterkte Eryx. Dezelve was tusfchen Drepanum en Panormus gelegen in het hangen van eenen berg van dien zelfden naam, die, na deJEtna, de hoogfte van geheel Sicilië was. Naar de zijde van Drepanum had deze ftad flechts eenen fmallen en zeer fteilen toegang, en de uitmuntende en fchatrijke tempel van de vermaar- (1) Fajli Capit.^iv. Epit. L. XIX.  geschiedenissen. 52^ maarde ven u s Erycina, die op den kruin des bergs gebouwd was, verftrekte haar van de andere zijde tot een kasteel. Junius had haare verovering niet aan zijn dapper krijgsbeleid, maar aan het verraad van omgekochte burgers te danken. Om ze te behouden, legde hij aan den voet des bergs eene andere fterkte aan, en plaatfte hij eene bezetting boven in den tempel. Schierlijk kwam carthalo ter herovering van Eryx op, doch het gelukte hem alleen, beide derzelver voorposten te vernielen, en de bezettingen weder binnen de ftad te drijven. Een enkeld bericht van zon ar as wil, dat j u n i u s krijgsgevangen van den Carthagcr werd: maar cicero en valerius max. vernaaien, dat hij, uit vrees voor deverandwoording der verloorene vloot, geweldige handen aan zich zelf floeg. (i) Alle de rampen van dit jaar werden ƒ eenigzins door eene algemeene vruchtbaarheid en overvloed aan leefmiddelen voor Ro. CO Polyb. L. I. c. 55. Diod. Sic. Ecleg, L. XXIV. Zon&k. L. VIII. Cic. de nat. Deor. L. II. c. 3. Val. max, L. I. c. 4. ex. 3. IV. boek I. hoofdst. J. voor C, 248. J. van R. 504. . voor C. 247» . van R. 505.  iv. »oek i. HOOFDST. J. yoor C. 247. J. y&n r. '505. C. AURELIUS COTTA 11- en p. servilius geminus li. Of 52g romeinsche Rome goedgemaakt. Voor het volgende ftelde men weder Confuls aan, wijl men bij het buitengewoon gezag des Diêlators geenen bijzonderen dienst in het langwijlig beleg van Lilybceum gevonden had. C. aürelius cotta en p. servilius geminus namen de teugels des befluurs moedig op, en wisten, fchoon zij het beleg niet konden ten einde brengen noch eenige fehitterende overwinning behaalden , echter de Carthagers in Drepanum en Lilybceum zoodanig opgeilooten te houden, dat zij geene uitvallen of ftroopingen waagden, en hunne bezettingen langs de ftranden introkken. Carthalo, zich te vergeefsch tegen de beide Confuls in Sicilië verzet hebbende, was op de ontrusting van Italië bedacht, ten einde hun van het eiland af te trekken : maar de Raad, die den Preetor met genoegzaame benden afzond, om de bondgenooten van het Gemeenebest tegen allen overlast te beveiligen , deed dit oogmerk mislukken. Op zijne terugtogt naar Drepanum geraakten zommigen der vreemde huurlingen onder zijne benden over wanbetaaling der lbldij aan het muiten,  geschiedenissen. M ten, en het middel door hem gebruikt om zich van hun te ontflaan, bragt fchie; alle de overigen tot eenen algemeenen af val. Hij had de met reden misnoegdkrijgsknechten gedeeltelijk op onbewoonde eilanden aangezet, gedeeltelijk gevangen mar Carthago opgezonden, en de verhittering hier ovej bij de anderen dreigde hem met alle de vcrfchrikkingen van eenen in^wendigen oorlog binnen Drepanum. Gelukkig voor Carthago werd hij nog in tijdè afgelost door den beroemden hamilcar, bijgenaamd barcas, die verre de voortreflijkfte Veldheer van het Afrïcaanfche gemeenebest zou geweest zijn, indien bij zelf het leeven aan den vereeuwigden hannibal niet gegeven had. De onrust der misnoegde krijgsbenden fchierlijk bevredigd hebbende, deed deze' eenen geduchten inval op Italië, verwoes-< tede wijd en zijd het land der Locriërs en' Bruttiërs, en keerde met rijken buit naar Sicilië te rug. In plaatze van zich hier binnen Drepanum te laten beiluiten, legerde hij zich ftoutelijk op den zeer breeden kruin van den berg, Epiercta of Ertïa genaamd , aan zee tusfchen Panormus en Eryx V. deel. LI gö- 9 I ff. BOES I. , HOOFast. J. voor Ö. 247. :J. van R. 5°5- Krijgsrér.3 ichtingen an hamilcar uah- :as.  IV. BOEK I. hoofdst. J. voor C 247. J. van R 505. 530 romeinsche gelegen. Deszelfs rotsachtige fteilte maakte hem flechts van drie wegen toeganglijk, waar van de eene ftrandwaards, de twee andere landwaards liepen. In vruchtbaarheid behoefde hij voor geenen anderen berg in Sicilië te wijken, en de rivier van zoet water, welke van deszelfs voet in zee ilroomde maakte hem even gefchikt, om veilig naar Drepanum, Lilybceum of Italië uit te lopen, als hij aan de landzijde gelegenheid tot de gelukkigfte uitvallen gaf. In den beginne ftak hamilcar telkens naar Italië over, en kwelde de kusten van dat land allervreeslijkit tot op de hoogte van Cumce: en toen naderhand de Romeinen, ook zijne veelvuldige uitvallen op den grond hunner bondgenooten in Sicilië moede , een leger, op den geringen afftand van zeshonderd en vijfentwintig fchreden van den berg, dien hij in bezit hield, nederlloegen, leverde hij, drie jaaren agter een fchier onophoudelijk de geduchtfie flagen, die echter telkens met gelijke dapperheid en hardnekkigheid werden afgekeerd. (O De (O Polvb. L. L c. 56, 57.  geschiedenissen. De uittekende dienften, welken Rome geduurende den ganfchen oorlog van den Koning hiero genooten had, werden thands dankbaar door den Raad erkend, door hem te ontheffen van de jaarlijks op. J gelegde fchatting, en een vriend-en bondgenootfchap zonder eenig beding met hem voor altijd aan te gaan. (i) Onder de volgende Confuls l. c/eci-J lius me te l l us en num. fabiusj 3 u t e o bleef de Raad bij deszelfs befluit tegen eene wapening ter zee volharden doch leverde aan verfcheidene bijzondere * burgers, die de vrijheid om voor eigene l reekèningin zee te gaan verzogten, 's Lands T fchepen, onder beding van ze den Staat weder te zullen geven of te Vergoeden. Het getal der galeijen op kosten van de burgers uitgerust was geenzins gering, en de voordeden, door dezelve op de Afticamfche kusten behaald, maakten deze zucht ter kaapvaart zoo algemeen, dat 'er fpoedig eene aanzienlijke vloot in zee was, welke zich niet flechts tot landingen, maar zelfs tot aanvallen op vijandlijke fteden verCO F Reins h. L. XIX. c. 34. LI a iv. BOEK t. ÏÖOFDST. '. voor C. 247. . van Ri 505. voar CL 246. van R. s06. L. C.SCI. IWS MEiLLUS \\, 1 NUM. IBIUS BU- '■o Cof.  532 b.omeinsche verftoutede. Aurelius, de Conful des voorigen jaars, voerde over dezelve als Proconful het bevel. De onvertzaagdheid dezer kaapers liet den inwooneren van de ftad Hippo een gedenkwaardig bewijs agter. De haven dier zeeftad opgezeild en alle de daarin liggende fchepen en verfcheidene nabij gelegene huizen in brand geftoken hebbende , vonden zij desfelfs uitgang, wanneer zij weder in zee wilden loopen, door eene ketting afgeflooten : maar wel verre van zich door dit beletfel moedeloos te laten opfluiten, beproefden zij terftond om over dien kéten heen te zeilen. Dit gelukte hun door deze kunstgreep, dat zij, de fnelste vaart door zeilen en riemen aan hunne galeijen gegeven hebbende, al hunne manfchap agter op plaatften, wanneer zij voor de ketting kwamen, en terftond met alle mannen naar de voortleven liepen, wanneer dezelve over de kéten heengeligt, weder diep gaan moest om het agterftuk over dezelve heen te wippen. Op de hoogte van Panormus geraakten deze kaapers tegen eene vijandlijke vloot aan IV. BOEK I. HOOFDST, J, voor C. 946. J. van R, S06. Onvertzaagdheidvan Romeinfchekaapers.  geschiedenissen. 533 aan den flag, en gaven geene mindere blijken hunner dapperheid, dan wij van hunne onvertzaagdheid konden opgeven, (i) De beide Confuls zetteden in tusfchen den J oorlog alleen te land voord, metellds] nam het beleg van Lilybceum voor zich, terwijl fabius Drepanum ingeflooten hield. Het ganfche jaar verliep echter weder zonder enige beflisfende vordering. Fabius maakte zich alleen van een eiland, Pelias genaamd, meester, het geen vlak voor Drepanum lag, en,door hem aan Sicilië vastgehecht zijnde door het opwerpen van eenen dijk, gelegentheidgaf, om die ftad van den zeekant tevens door ftormtuig aan te tasten, (z) De vijandlijke aanvallen van hamilc a r op de Italiaanfche kusten en op den!i grond van Rome's bondgenooten in Sicilië v\ had de Carthaagfche gevangenisfen met eene meenigte weerlooze en vervoerde burgers en vrienden van het Gemeenebest gevuld, terwijl de Romeinfche kaapers' geen minder aantal Africaanfche kustbewooners hadden opCO Zonar. L. VI.il. pighii ann. ad h. a, CO Polyb. L. i. c. 57. LI 3 IV. boek I. t 100fdst. . voor C. 246. . van R. 506. verwisfeig van ijgsgengenen.  534 ROMEINSCHE IV. BOEK I. HOOFDST. J. voor C. 346. J. van R. 5PÓ. Schatting, Volkplati tingen. (1) Liv. L,. XXIÏ. c. 23, zonar. L. VIII. (2) Fasti Capit. opgebragt. Uit dien hoofde kwam men thands tot eene uitwisfeling van krijsgevangenen tusfchen de beide Mogendheden, waar tegen een atilius regulus zich thands op wel eer door hem aangevoerde gronden niet zou kunnen verzet hebben. De Carthagers, die bij deze algemeene uitwisfeling veel meer krijgsgevangenen te rug kreegen [ dan zij konden uitleveren, betaalden een vooraf bepaald losgeld voor alle gevangenen , dien zijniet konden uitwisfelen. (1) De fchatting, welke in dit jaar twee honderd en een en vijftig duizend, twee honderd en twee en twintig burgers opleverde , was een zichtbaar blijk, hoe veel deze oorlog den Staat kostede, daar de laatfte fchatting fchier drie maal honderd duizend weerbaare mannen had opgebragt. (2) - In weerwil van deze vermindering van burgers zond men echter in dit jaar twee voikplantigen uit, naar Mfulum en JIJium, en maakte men de Siliaanfche keur-  GESCHIEDENISSEN. 535 benden weder geheel voltallig eer men derzelver bevel aan nieuwe Confuls opdroeg, co. M. otaciliüs CRAssus en m. fabius licinus namen het krijgsbeleid in Sicilië op zich, maarbragten, even als hunne voorgangers, eenen kostbaaren veldtogt nutteloos ten einde. '. Ongetwijfeld was het een groot voordeel voor de Carthagers, denzelfden Veld - \ heer jaaren agter een aan het hoofd hunner benden te hebben,terwijl de Romeinen 'sjaarlijks van Bevelhebbers veranderden, en hunne nieuwe Confu's telkens langen tijd behoefden, om zich met de geheele toedragt der zaaken bekend te maaken. Inzonderheid wist de voortreflijke hamilcar, die geen voordeel ongebruikt liet, zich hier van meesterlijk te bedienen. O?Rome het thands gevaarlijk voor haare vrijheid reekende, de verovering en be- CO.VeLl. pater c. L. L c. 14. Aljium lag even boven Rome in Etrurie. Zie de Kaart agter D. III. JEfuium moet in Latium op de hoogte van Tibur gelegen hebben, maar is niet juist.aan te wijzen. Cell. Geogr. Ant. T. |. p. 643. LI.4 'V. boek I. hoofdst. f. voor C. 245. f. van R. 507. m. ota- :ilius :rassüs l en m. 'ab1us li- :inus  IV. BOEK I. HOOFDST. J. voor C 245. J. van R, 507. De zuster van claudius pulcher veroordeeld. 536 ROMEINSCHE beheering van liet rijke en magtige Sicilië langen tijd aan éénen Veldheer toe te vertrouwen; dan of de eerzucht der nieuv aangekomene Confuls niet kon dulden, dat hunne voorgangers een uitfluitend voorrecht op den roem van de gewenschte overwinning van dat eiland zouden bezitten ; de Raad deed althands tegen dit gebrekige in het krijgsbeleid niet anders, dan dat hij tegen het einde van dit jaar eenen Diftator ter voorzitting in de kiesvergadering van nieuwe Confuls benoemde, om de tegenwoordigen niet ontijdig uit hunne legers te roepen. (1) De welgeflaagde kaapvaart des voorigen jaars had thands, naar het fchijnt, geenen voordgang, zoo min'als dezelve den Raad van het genomen befluit had kunnen afbrengen, om niet meer, dan zestig fchepen in dienst te houden. De oorlog , die op zulk eene wijze niet gelukkig ten einde te brengen was, verveelde het volk vreeslijk en maakte het zelve zoo vrewelig, dat het de zuster van claudius pulcher, niet tegen- ftaan- (1) Fasii Capit. f kei ns. L. XIX. c 39. 40.  geschiedenissen. 537 ftaande alle voorfpraak van haar aanzienlijk en veel vermogend geflacht in eene geldboete verwees van vijf en twintig duizend ponden kopers, omdat zij, in het zeer moeilijk voordrijden van haaren wagen, door het gedrang van het uitgaande fchouwfpel,het geen zij meede had bij gewoond, onbedacht gezegdhad : „ mijn broeder moest maar herleeven en op nieuw Vlootvoogd zijn!" (1) Uit deze en andere geldboeten werd der vrijheid eene heiligdom op den Jventynfchenbeïggeïticht. (z) M. fabius bu te o.en c atilius J bulbus voerden het bevel met geen gelukkiger 'gevolg in Sicilië, dan hunne ^ voorgangers. Hamilcar behield zijne ligging, zettede zijne vijandelijke uit- c vallen meest al met een gelukkig gevolg £ door en bleef de eenige, maar tevens de fterkelteun van den CarthaagfchenSmt. Zijn (O Val. max. L. VIII- c. 1. ex. damnat. 4. Aul. ge-ll. L. X. c. 6. Claudia moest dus haare wenfch, om eenen broeder, die met zijne fcheepstogten geheel Rome zou kunnen ontvolkt hebben, met eene fom van 750 Guldens boeren. (2). Liv. L. XXIV. c. 16. LI g IV. boek I. hoofdst. f. voor C, 245. f. van R. 50?. ■ voor C. 244. . van R. 508. M. FABIUS lite o en • atilius l'lbus of.  538 ROMEINSCHE IV. boek I. hoofdst. J. voor C 244. J. van R 508. Zijn fchrander beleid wist Lilybceum van gebrek te redden en voor moedeloosheid te bewaaren. De Romeinfche fchepen, ' door een gedeelte zijner vloot'van voor de ■ haven in de diepte 'gelokt hebbende, zeilde hij zelf met een ander gedeelte, het welk hij zorgvuldig verborgen gehouden had, onverhinderd de haven in, loste zijnen toevoer, en ontkwam bij nacht de misleidde Romeinen weder. (1} Ter verfterking der kusten bij Rome werd 'er thands eene volkplanting te Fregencs aangelegd. (2) In het volgende jaar werd de krijg onder de Confuls a. manlius torquatus en c sempronius bl-esus met minder eenzelvigheid, maar ook met min- (1) Front. Strateg. L. III. c. 10. ex 9. (2) Vell. paterc. L. 1 c. 14. bij wien echter die volkplanting verkeerdlijk Fregella genoemd is Cell. Geegr. ant. T. I. p. 590. Men viadz F/ ege • na tusfchen Alfium en Rome op de kaart agter D. I. Volgends florus (L. II. c. 2.) zou 'erin dit jaar een voordeelige zeedag voor de Romeinen voorgevallen zijn: dit bericht is onaannemelijk, of de vloot der bijzondere kaapers moet andermaal in zee geweest zijn. —  geschiedenissen. 539 minder geluk voordgezet. Tot nog toe waren de Romeinen in het bezit van de ftad Eryx gebleeven, en, na dat cu-1 t h a l 0 derzelver voorposten vermeesterd ^ had, waren dezen door de Confuls fteedsJ met te grooter zorgvuldigheid bezet gehouden. Tands was het hamilcari ernst geworden, zijnen vijanden deze postq te ontnemen. Van geene onoverkomelijke p hinderpaalen wetende, deed hij bij nacht c in de diepfte ftilte eene landing aan den voet van den berg, beklom ftoutmoedig aan het hoofd der zijnen het fteil voetpad, verraste en overrompelde de ftad, welke, op haare voorposten betrouwende, in diepe . rust lag, bragt de meeste burgers, dien hij vond, om het leeven, en fcheepte de overigen naar Drepanum af. Door deze verovering bevond zich ha- £ milcar andermaal tusfchen twee vij-'* andlijke fterkten. De Romeinen hielden den kruin des bergs bezet, waar de tempel van ven us Erycina hun kasteel was, en lieten zich JEgithallum,de fterkte, welke zij beneden aan het eene voetpad hadden aangelegd, niet voor de tweedemaal ontweldigen Gemaklijk verbeeldt men zich iv. SOEK i. IOOFDST. . voor C. 243van R. 509. a. MANIUS TORUaTUS ii. 1 C. se1i-J ilONIUÏ .mus 'f. ryx door MILCAR roverd.  IV. boek I. hoofdst. J. voor C. 243. J. van R. 50S». Volkplat ring. 540 ROMEINSCHE zich de onophoudelijke onrust en geduurige fchermutzelingen, uit deze ligging ontftaan. De Romeinen lieten niets onbe* proefd, om van beide zijden de Carthagers uit Eryx te verdrijven, en het fcheen eenen hamilcar alleen mogelijk, om de dub ■ belde aanvallen van de hoogte en uit de laagte op de ingeflootene ftad te verdüuren. Hij zelf liet van zijnen kant den Romeinen geene rust, om zich met geweld van hun te ontflaan. Wederzijds verdroeg men den vreeslijkften last des oorlogs; onophoudelijk aangevallen of ontrust, telkens met gebrek worftelende, en fteeds met krijgslisten bedreigd of bezwangerd , verduurde men denzelven echter zoo lang, totdat de ganfche krijg langs andere wegen beliegt was. (1) ; Men zond in dit jaar eene volkplanting naar Brundufium, maar men kwam tevens van het denkbeeld te rug, dat het genoeg Zijn zou, om de Carthagers door het aanleggen van volkplantingen af te houden van de ftranden van Italië, ten einde eene zeemagt te kunnen misfen en den oorlog door (1) Polyb. L. I. c. 58.  GESCHIEDENISSEN. 541 door landvolk ten einde te brengen. De ondervinding had nu reeds jaaren lang geleerd , dat de Romeinfche meerderheid te1 veld alleen in de onbekwaamheid van de 1 vijandlijke Veldheeren beftaan had, daar] één hamilcar, even als weleer één xanthippus, hun die meerderheid zeer nadruklijk betwist had. De Raad liet daarom in het volgende jaar het onfhatkundige befluit varen, om zich door zestig galeijen blootelijk ter verweering in ftaat te ftellen. De nieuwe Confuls c. fundaniusj fundulus en c sulpicius gal-, lus waren intusfchen nog alleen als Veldheeren hunne voorgangers in Sicilië c opgevolgd, en zoomin, als zij, in ftaat d geweest, om h a m i l c a r uit Eryx te °' verdrijven of de twee andere fteden «*£ de overgave te dwingen. De wanbetaalmg der gehuurde troepen in het naauwbeflooten Eryx had onder de zeiven het ontwerp voordgebragt, om de ftad, welke hamilcar on verwin nelijk maakte, bij verraad in der Romeinen handen over te leveren: maar de Carthaagfche Bevelhebber, ontdekte en verijdelde hunnen fnoo- iv. E OEK I, IOOFDST. . voor C. 243. van R. 5°9- voor C. 242. . van R. 510. . FUNDA:us FUN- jlüs ea IULPI- US GAL- is Cof.  III. BOEK V. HOOFDST. J. voor C 34.2. J. van R 510. Edeltnoe dige bijftand van Rome's burgers aan den Staat. 542 ROMEINSCHI fnooden aanflag, zonder dat de overige bezetting iet daarbij leed. De trouwlooze huurlingen, inzonderheid de Galliërs, liepen tot de Romeinen over en , werden van de Confuls in dienst genomen. Dit voordeel, het geen zij aan de ontrouw van vijandlijke benden te danken hadden, en in min beknelde omftandigheden misfcbien edelmoedig van de hand zouden hebben geweezen, ftelde hun echter niet in ftaat^ om eenen vijand te verwinnen, die door geene krijgslisten te vangen, door geene overmagtte overweldigen was. Het duidlijkfte inzicht der noodzaaklijklijkheid van eene aanzienlijke vloot, om, de Carthagers de heerfchappij der middellandfche zee te ontweldigen vond thands eene zeer wezenlijke belemmering in de uitgeputte fchatkisten van den Staat, en, in plaatze van den oorlog op nieuw uittebreiden, zou het volflagenfte geldgebrek veel eer gedwongen hebben , om dien op alle voorwaarden te doen eindigen, indien de bijzondere veel vermogende leden van den Staat niet edelmoedig hunne eigene fchatkisten tot 's Lands welzijn geo-  geschiedenissen. geopend , en elk voor hun hoofd, of met hun beiden of drieën eene galeij met vijf roeibanken volkomen bemand en toegerust aan het Gemeenebest geleverd hadden, onder geene andere voorwaarden, dan dat'J het Land, in beter ftaat gekomen, hun deze uitfchotten vergoeden zou. Eene vloot van twee honderd galeijen met vijf roeibanken, getimmerd naar het voorbeeld van het foei zeilende vaartuig W D hannibal den Rhodier , het geen men voor Lilybceum veroverd had, was haar aanzijn aan dezen Vaderlandslievenden ijver verfchuldigt, en boezemde den Romeinen het onwankelbaarfte vertrouwen in, dat eene gelukkige beflisfing van den krijg fchierlijk deze burgertrouw op het vereerendfte beloonen zou. (i) De Confuls des volgenden jaars, c lv]^ tatius catulus en a. postu-, miüs albinvs, alles goeds van den l verlevendigden moed des Volks en het c nieuwe vermogen van den Staat verwach- ™ tende, verlangden beiden even zeer naar P0ST het ftrijdperk, het welk hun veele lauren be- loof- (O Polyb. L. I. c, 50. IV. boek I. joofdst. f. voor C. 242. . van R. 510. oor C. >4i. 'an R. 11. lutacatu» en a. a.Mius •us  IV. boek I. hoofdst. "J. voor C, 241. J. van R 544 romeinsche loofde: maar de Opperpriester, l. cmcilius me tellus, verzettede zich met zijn gewijd 'gezag tegen het vertrek van postumius, die, Priester van mars zijnde, de altaaren van dien God niet verlaten mogt. Het eerbiedig gehoörzaamen des Confuls aan de geheiligde uitfpraak des Opperpriesters maakte zijn voorbeeld zoo loflijk als beflisfend voor volgende tijden, tot dat de verbastering van zeden den Godsdienst eindelijk alle rechten onthield. (1) In den tegenwoordigen hagchelijken toeftand van 's Lands zaaken verbood de Raad den anderen Conful, om zich van vreemde wigchelaarijen te bedienen, inzonderheid niet van het Prenejlynfche lot, (2) en het inzicht, welk ons de Romein' (1) Val. Max. L. I. c. 1. es. 5. (2) De voornaamfte wigchelaarij te Pranefte betond bier in, dat de Wigchelaar uit eene bus vol vierkante ftukjens hout, waarop onderfcheidene teekenen ftonjen, door een kind eenige ftukjens liet trekken, uit welker te zamenvoeging hij zijne voortelling las. Wij behoeven ongetwijfeld de verzekering van cicero niet, dat zulks niet anders dan bedriegerij was, welke, door baatzucht uitgevonden, fit  geschiedenissen. 545 meinfche gefchiedenisfen doorgaands inden aard der wigchelaarijen van dit Gemeenebest hebben gegeven, doet ons duidlijk het heilzaame van zujk een verbod inzien, om toch de uitfpraaken der wigchelaaren nimmer buiten het befhmr der Staatkunde te laten zijn. Het krijgsbeleid te water en te land met recht te uitgebreid voor éénen Opperbe 1 velhebber befchouvvende, benoemde men thands in de plaats van den te huis blijvenden Conful postumius eenen tweeden Pretor, die door den bijnaam , van peregrinus (buiten- Pretor) van den anderen onderfcheiden werd, wien men van dit jaar af den bijnaam van ürbanus (StadsPretor) toevoegde. (2} q. VA- op bijgeloof rustede, en ter misleiding werkzaam was. (De divinat. L, If. c. 41.) CO Deze nieuwe aanftelling hield Hand , zeifs wanneer de twee Confuls zeivete veld trokken. De bei. de Prators, in de algemeene volksvergadering gekoozen, wierpen het lot over hunne ftedelijke of uit. heemfche bediening, fchoon de eerfte in veele opzichten den voorrang boven den anderen had: want behalven.dat de Stads-Prater het recht tusfchen burgers en burgers uitfprak, terwijl zijn Ambtgenoot al. V. DEEL. Mm leeft IV. BOEK r. HOOFDST. f. voor C. 941. [. van R. SU. Een Buien Prat or ian^eftcld.  546 romeinsche IV. BOEK r. HOOFDST. J. voor C 241 J. van R 511. Zorgploosheidder Carthagers. Q. valerius falto was de eerfte in deze nieuwe waardigheid, en ging met het vroege voorjaar nevens den Con'ful lutatius aan boord der vloot, welke bevonden werd , na het bij een brengen van alle eigene vaartuigen van bijzondere burgers, fchier drie honderd galeijen uit te maaken, met een gevolg van zeven honderd vrachtfchepen en ponten. De Carthagers, die in vijf jaaren geene vijandlijke zeemagt tegen zich hadden zien opkomen, verbeeldden zich ontijdig, te water niets te vreezen te hebben en te land alles van hunnen hamilcar te mogen verwachten: in dit begrip, waar uit de algemeene onoplettendheid der ouden op alle de huislijke bewegingen hunner leen de gefchillen tusfchen burgers en vreemdelingen beflegtede, verftrekte ook de afkondiging van den Stads - Prater op den eerften dag zijner ambtsbediening voor een doorgaanden regel van recht voor het ganfche jaar zijns beftuurs, welk gebruik, uit de onvolledigheid des Romeinfcben wetboeks ontftaan, vervolgends meer en meer geregeld en bepaald werd, — Men zie voords de aanmerking onder D. IV. bl. 183, 184 en de aldaar aangehaalde Schrijvers.  geschiedenissen. 547 ner vijanden hun geenzins geholpen had, waren alle hunne fchepen met den win ter voor Africa opontbooden, en lagen de havens van Drepanum en Lilybaum onbezet. Lutatius, alle de voordeelige posten van Lilybceum vermeesterd hebbende, 1 zeilde de haven van Drepanum op , en be- 1 gon terftond deze lang belegerde ftad van de zee en landzijde te gelijk te beftormen , terwijl hij tevens, fpoedig eene vijandlijke vloot verwachtende, zijn bootsvolk, het welk nog onbedreeven was, dagelijks oefende in de kennis en vaardigheid der vereischte bewegingen bij eenen zeeflag. De ftad werd hardnekkig ten uiterften toe verdeedigd en bezweek niet onder het omverrammeijen haarer muuren. De Conful, die zijn krijgsvolk bemoedigde, om hem ter bres in te volgen , werd zwaar in zijne dije gewond, en de fchrik over zijnen val deed zijne benden, welke hem ter hulpe toefchooten, ontijdig den ftorm opgeven. Eer lutatius geheel herfteld was van zijne wonde, kreeg hij de tijding van het opdagen eener Carthaagfche vloot. Mm 3 Eene IV. bo ek I 100fdst. . voor C. 241. [. van R. 5»ïVooniee»n van UTATIUS.  548 romeinsche iv. BOEK i. HOOFDST. j. voor C 3+1. j. van r Eene ftuipachtige tezamentrekking van het overfchot der krachten van het ganfche Afrkaanfche Gemeenebest had dezelve, op het vernemen der Romeinfche wspe■ ning, in zee gebragt; zij was vier honderd zeilen flerk en fchier overladen van leefmiddelen, geld, wapenen en manfchap voor de drie Carthaagfche bezittingen op Sicilië. Hanno, haar Bevelhebber, Huurde ze op Eryx aan, met oogmerk, om zich in de haven dier ftad onder de befcherming van hamilcar veilig te ontladen, nieuwe benden van dien Veldheer aan boord te nemen, en daarmede de Romeinfche vloot aan te tasten. Lutatius verijdelde door zijn beleid het vijandlijke ontwerp. Te recht begrijpende, dat de overwinning eener zwaarbeladene vloot hem het gemaklijklijkfte vallen moest, nam hij zijne beste manfchap aan boord en liep, den agtften van Lentemaand met zijne ganfche vloot de haven van Drepanum uit. Op de hoogte van het eiland JEgufa, het geen bij Lilybceum ligt, gekomen, kreeg hij de vijandlijke fchepen reeds in het oog en be- moe-  geschiedenissen. 549 moedigde zijne manfchap tot een beflisfend treffen tegen den volgenden dag. Die dag vertoonde zich echter zeer ongunftig voor de Romeinen. Het weder was ftormachtig, de zee ging hol, en de wind was hun vlak tegen. Lutatius bereekende alle de nadeelen van den tegenwind, maar oordeelde dezelven van minder belang, dan de voordeden, om eene logge vloot te beflrijden, en de gevaaren van eene vereeniging tusfchen hanno en hamilcar. Na rijp en moedig beraad volhardde hij bij zijne voorige bevelen, en liep hij ftoutelijk uit de haven van JEgufa den vijand tegen, die met een noorden wind van het eiland Hiera opkwam. 0 De Carthagers, zich den pas door eene in orde gefchaarde vloot afgefneeden zien-' de, fielden zich terftond in de houding, \ om door dezelve heen te flaan. Hanno, die zijne vijanden te gering geacht en derzelver veelvuldige fchipbreuken als zoo veele nederlagen befchouwd had , was te onoplettend in de keuze van zijn fcheepsvolk geweest, en had, met zijne zwaarbeladene fchepen, thands niet anMm 3 ders, IV. BOEK L JOOFDST. f. roor C. 241. f. van R. 511. Nederlaag !er Carbagers t« ee.  55© ROMEINSCHE IV. BOEK I. HOOFDST. J. voor C, 241. J. van R, SIK ders, dan derzelver grooter getal en den wind voor zich. Deze voordeden waren te gering tegen de vlugheid der welgebouwde Romeinfche fchepen, welke van allen onnoodigen last ontladen waren, tegen de bedreevenheid van roeijers, dien i/TJTATius dagelijks geoefend had, en de bloem der Romeinfche keurbenden, aan wier hoofd de Conful zelf, fchoon men hem op het Admiraalfchip had moeten dragen , het bevel voerde met eenen Prcetor bij zich, die alles vaardig uitvoerde, het geen hij wijslijk beval, maar door eigene ongefteldheid niet verrichten kon. De overwinning verklaarde zich, na den eersten aanval, fpoedig aan die zijde, waar het opgegeven verfchil der beide vijandlijke magten dezelve natuurlijk moest doen verwachten. Vijftig Carthaagfche fchepen gingen 'er naar den grond, zeventig werden 'er met volle lading en manfchap weggenomen, de overigen ontkwamen dit lot, door het tijdig omlchieten van den windt, waarvan zij zich bediende om met volle zeilen naar Hiera te iug te keeren. Lutatius bragt zijnen buit in de haven van Lilybceum op, om zich met de be-  geschiedenissen. 551 belegeraars dier ftad te vereenigen, en tevens fchikkingen te maaken over de veroverde fchepen en manfchap, welker getal ien duizend beliep, (i) De onverwachte tijding van deze nederlaag bragt het Carthaagfche Beftuur niet weinig in de war omtrend de keuze der aanftaande maatregelen. Overtuigd, dat hamilcar het zonder toevoer in Sicilië niet langer kon uithouden, en geene kans ziende, om hem denzelven te bezorgen , daar de Romeinen zich meesters van de zee gemaakt hadden, bellooten de Carr thagers, wier krachten wel, maar wier moed nog geenzins, waren uitgeput, volmagt aan hunnen Veldheer te geven, om naar zijn best vermogen de belangen van het Gemeenebest te behartigen. Hamilcar, die, zoo lang Carthago zelve de hoop niet op gaf, niets onbeproefd gelaten had, om haar de overwinning te bezorgen, maar midden tusfchen de vijanden van het Gemeenebest zulk eene hardnekkige dapperheid als onuitgeputte fchranderheidbetoond had, oordeelde, na .v hes (O Polyb. L. i. c 59, 6i3 Cu Mra 4 iv; boek 1. hoofdst. ]. voor C. 241. f. van R, 511- Carthago taac aan jamilcar iet beleid m vrede af oorlog over.  552 ROMÉINSCHB IV. BOEK 1. HOOFDST. J. voor C 941. j. van B SU- Voorflise van vrede het bekomen van deze volmagt, zijn vaderland thands op eene andere wijze te moeten dienen, en het leeven zijner onderhoorigen voor eenen nutteloozen dood te fpaaren. Zich zonder geld of leeftogt voor zijne benden weldra op genade aan zijne vijanden moetende overgeven , zond hij gezanten naar den Conful,om over den vrede te handelen , terwijl hij voor denzelven nog alzins geducht in Eryx was. 1 Dit gezantfehapwaslutatiusgeen' zins onaangenaam; hij kende den uitgeputten ftaat van zijn vaderland, en kon zich zelf niets grootfeher voordellen, dan den roem, van den Carthaagfche oorlog ten einde gebragt te hebben, waar van hem misfebien een opvolger nog zou hebben kunnen berooven , wanneer hij het uiterfte geweld tegen hamilcar, die tot nog toe onvervvinlijk gebleeven was, had willen beproeven. (1) Het bleek ook, dat de Carthaagfche Veldheer nog geenzins gezind was, om zich aan alle voorwaarden des Confuls te onderwerpen. Hij floeg den eifch van lu- (1) Polyb. L. I. c. 62.  geschiedenissen. 553 lutatius, dat de bezetting van Eryx haare wapenen zou overgeven, volftreckt af, ftellig verklaarende :,, liever te willen fterven , dan zoo fchandelijk naar zijn vaderland te rug keeren, het geen hem de , wapenen had toevertrouwd, om ze tegen de vijanden te gebruiken, maarniet om ze aan dezelven over te geven." fi) De uiter. fte nood kon hun niet verder dringen, dan om tegen agttien denariën (2) voor ieder man den vrijen aftogt te koopen. ("3) Na verfcheidene onderhandelingen ftemde hamilcar toe, om het volgende ontwerp van den vrede naar Rome ter bekrachtiging af te zenden. Den Carthageren zij de v/iendfchap met de Romeinen, wanneer het Romeinfche Folk dit goedkeurt, op deze voorwaarden toegejiaan. De Carthagers zullen geheel Sicilië ontruimen ^ geenen krijg tegen hiero voeren; de Syracufers noch de bondgenooten der Syrakufers beoorlogen. De Carthagers zullen den Romeinen alle krijgs- CO Corn. Nep. »V»Hamii.c. c. I. (2) Voor 5 Guid, 8 ft. HDllandich. C3} Liv. L. XXI. c.41. Mm 5 m boek 1. BOOFDST. f. voor C. 241. |. van R. 5". Vredestroorwaarlen.  IV. BOEK I. HOOFDST. J. voor C 341. J. van R 5U. Tien gezantendoor'c Volk be-" noemd. Verzwaa ring der voorwaarde. 554 ROMEINSCHE krijgsgevangen zonder losgeld wedergeven. De Carthagers zullen, aan de Romeinen twee en twintig honderd Eubadfche zilvere talenten in gelijke paaijen binnen twintig jaa< ren betaalen. Deze voorwaarden, door afgezanten van lutatius en harmilcar naar Rome overgebragt zijnde , vonden geene volledige goedkeuring bij het Volk: twijfelende, of de eerzucht des Confuls, om den Carthaagfehen oorlog te eindigen, hem ook te toegevend in de vredes onderhandelingen gemaakt mogt hebben, zond het zelve tien gezanten naar Sicilië met last, om naar den ftaat der zaaken aldaar behoorlijk onderzoek te doen, en met de vredes voorwaarden naar derzelver bevinding te handelen. Deze gemagtigden des Romeinfche Volks eischten duizend talenten meer, dien zij terftond betaald wilden hebben, verkorteden den tijd ter betaaling der reeds toegeftemde fom voor de helft, en drongen op :eene gelijktijdige ontruiming van alle de eilanden tuslchen Italië en. Sicilië gelegen. Hamilcar, die den vrede uit nood afging» en te gelijk het opzet had, om , bij  GESCHIEDENISSEN. 555 bij de eerfte herftelling van den ftaat zijns vaderlands, de Romeinen op nieuw aan te vallen en niet te rusten, voor dat zij eene volflagene overwinning behaald of eenevolkomene nederlaag geleeden zouden hebben, meende om dit verzwaar van Rome's eisfchen denzelven niet temoeten af flaan. (i) Hij nam de voorgefchreevene voorwaarden aan, en voldeed aan dezelven van zijnen kant terftond door Eryx te verlaten, en 'met de bezetting van Lilybceum vereenigd, naar Carthago over te fteken, zonder alle de plegtigheden der bekrachtiging van den gemaakten vrede af te wachten, welke eerst in het volgende jaar plaats had. Alzoo eindigde de eerfte Carthaagfche krijg, die, door de Romeinen om het bezit van Sicilië gevoerd, drie en twintig jaaren onafgebroken geduurd, en hun door fchipbreuk zoo wel, als in zeeflagen zeven honderd galeijen gekost, had. Hunne vijanden hadden meer dan vijfhonderd fchepen (O Polyb. L. L c. 62, 6^. Volgends Aur. Vict. c 41 zou Sardinië en Corjïctewidz omruimd moeien geworden zijn. IV. bo es I. BOOFDST. ]. voor C. 241. J. van R. 5". Vrede tusfchen Rome en Cartbage. Kostbaarheid van den CartbaagIcben krijg.  55$ romeinsche TV. boek 1. hoofdst. J. voor C. 240. J. van R. 512. q. lutat1üs cer- co en a. manlius atticus Cof. pen verlooren, en de onverzetlijkheid van een Volk beproefd, wiens eerzucht en vaderlandsliefde den ongelijkflen ftrijd vereffend hadden. (1) C. lutatius, die als Proconful in Sicilië bleef, benevens q.. valerius, als Proprator, kreeg fpoedig de nieuw verkoozene Confuls, q. lutatius cerco en a. manlius atticus bij zich, om gezamenlijk het geheele eiland , na zulk eenen langen krijg, in rust [te brengen, en aan het Gemeenebest de duurzaamfte voordeelen van deze kostbaare verovering te bezorgen. Alle de eilanders , die den Carthagers in den krijg gediend hadden, werden door hun ontwapend, en de Galliërs, die hamilcar verlaten hadden, werden, ongetwijfeld om terftond geene ergernis aan Carthago te geven , uit den Romeinfchen dienst ontflagen en met fchepen buiten het grondgebied van het Gemeenebest gebragt, hunne verzending ging zelfs met eene verbanning gepaard, om dat zij zich aan de gewijde fchat- (0 Polyb. L. I. c. f53.  geschiedenissen. 557 fchatten van venus Erycina vergreepen hadden, (i) Uitgezonderd het kleene Koningrijk van den trouwen bondgenoot hiero, werd geheel Sicilit voor een wingewest van Rome verklaard, het geen door Romeinfche Overheden naar Romeinfche wetten beftuurd zou worden, 's Jaarlijks zou het zelve van Rome eenen Pretor als Opperbeftuurer ontvangen, en eenen Penningmeester ter inzameling der belastingen, die terftond op alle de fteden en havens des eilands, evenredig aan derzelver vermogen, werden gelegd, of als tienden van den landbouw en als tollen op den handel moesten opgebragt worden. - Deze eerfteling van Rome's veroveringen buiten Italië bleef fteeds het voordeeligfte en geiiefdfte wingewest van het Gemeenebest (2), en gecoot in deszelfs geheele onderwerping aan dezen Staat eene rust, welke het eeuwen lang door inwendige verdeeldheden, en de mededinging van vreemde volkeren geenzins genooten had. De gelukkige voleindigers van den Car- thaag- CO Polyb. L. II. c 7. Freinsh. L. XIX. c 02, 63. (•3) Cic. in Verrem. M. II. L. 2. c. 1. IV. BOEK 1. HOOFDST. f. voor C. 340. ƒ. van R. 512. Sicilië eeD wingewest van Rme.  55' ROMEINSCHE IV. boek I. hoofdst. J. voor C 240. J. van R, 51». Zegepraa van den Piocor.ful en Pr oprei tor. Beteugeling der Faliscers. thaagfchen krijg werden te Rome opgewacht met blijde verrukking. De Raad hadLutatius eenen zegepraal toegelegd, maar de Propretor valerius, die op dezelfde eer aanfpraak maakte,vond in den Proconful zelf eenen wangunftigen betwister, die ftaande hield, dat hij niet meer, dan een onderbevel gevoerd had. Atilius coLLATiNUs,tot Scheidsman in dezen eerzuchtigen ftrijd gekoozen, fprak over denzelven ten nadeele van valerius uit: doch de Raad, zijne verdienden erkennende en ten prikkel van anderen willende aanmoedigen, legde hem tevens eenen zegepraal toe. CO Dit zelfde jaar was vruchtbaar in twee zegepraalen der toenmaalige Confuh. De onbegrijpelijke roekeloosheid van Falerii, om de wapenen tegen Rome op te vatten, verfchafte der burgerij dit dubbeld overwinning feest. Beide de Confuls, waarfchijnlijk alleen om beide te kunnen zegevieren , trokken tegen deze wederfpannige ftad op, en voleindigden den krijg in zes dagen. De Faliscers gaven zich op genade aan hunne overheerfchers over: wapenen, (O Fasti Capit. Val. Max. L. II. c. 8. exa-  geschiedenissen. 559 nen, paarden, huisraad, flaaven en de helft hunner landerijen werden hun als eene boete hunner muiterij ontnomen, en hunne ftad zelve, op welker natuurlijke en kunstmaatige fterkte zij zich verlaten hadden, geflegt, doch met vergunning, om aan den voet des bergs, waarop zij gelegen had, eene nieuwe te ftichten. De gramfchap der Romeinen over de veelvuldige ontrouw der Faliscers zou hun allen een nog veel harder lot befchooren hebben , indien papirius, de fchrijver der Confuls bij het opftellen van de voorwaarden hunner overgave, niet beweerd had, dat zij zich aan de goede trouw en geenzins aan de magt des Romeinfchen Volks onderworpen hadden, (i) Twee vernielende rampen hadden in dit jaar de vreugde der Romeinen verbitterd." Eene geweldige overftrooming van denR Tiber, welke zeer veele huizen omver fpoelde of ondermijnde, en een ontzaglijke brand, die rondom de markt alles in de asfche legde, en den tempel van v e s t a verCO Liv Epit L. XIX. Eutrop. L. II. c. 16. Oros. L. IV. c. II. Val. Max. L. VI, c. 5. ex. 1. Fasti Capit. IV. b0 bk i. HOOFDST» J. voor C. 340. J. van R, 51a. Waters, jod en and te ome.  $6o rom. geschied. verteerde. De Opperpriester l. cscilius metellus 'sLands dicrb^arite heiligdommen hier door in gevaar ziende, begaf zich heldhaftig midden in de vlammen , en rukte dezelven, door de Priesteresfen aireede verlaten, uit het vuur. Hij verloor bij dit loflijk bedrijf beide zijne oogen, en ontkwam met een halfverbranden arm het uiterst leevensgevaar: maar, behalven den troost van zijn edel zelfgevoel , trachtede de Raad dit leed te vergoeden, door hem zijn leeven lang te vergunnen, zich met een rijdtuig naar deszelfs vergadering te laten brengen. — Eene eer, welke voor hem, zoo lang Rome gedaan had, niemand had moogengebeuren, (i) De een en veertigfte fchatting, waar mede dit jaar beflooten werd, bragt tweemaal honderd en zestig duizend weerbaare mannen op, en bragt het getal der wijken, waarin de Romeinfche burgerij verdeeld was, door de bijvoeging van twee nieuwen tot vijfendertig, waarop hetzelve voords beftendig gebleeven is. (2) (1) Oros L. IV. c 10. Val. max. L. I. c.4. ex.4. Liv.Epit. L XIX Dion.halic. L. II p. 156. (1) Pighii annal. ad b. a. L i v. Epit, L. XiX. Euseb. Cbronic. A'ot». mdcclxxiii. EINDE VAN HET VIJFDE DEEL. IV. boek I. hoofdst. J. voor C. 2 40. J. van R. 512. Schatting des Volks.