81 1093 5598 UB AMSTERDAM  AAN ZIJNE DOORLUGTIGE HOOGHEID, WILLEM DEN VIJFDEN, PRINS VAN ORANJE EN NASSAU, ERFSTADHOUDER, CAPITEIN EN ADMIRAAL GENERAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN. ENZ. ENZ, ENZ.  Mijn citer zij aan U gewijd; In U aan 't vaderland, waar gij de zuil van zijt. ó Neêrlands roem en welbehagen! Gij, boven allen groot, kunt best de zwakken dragen. Uw liefde en ijver voor den Staat Heeft nooit, een klein gefchenk aan 't vaderland, verfmaad. 't Ge-  En ik, die dankbaar en verheugd Den lof der helden zong, getroffen door hun deugd, Heb mij, door eerbied aangedreven, Voor't oog van 't juichend volk, naar U, mijn Vorst! begeven. Verraadt mijn toon een zwakke hand, Ik weet, 't is u genoeg; ik zong voor 't vaderland V O Of-  VOORBERIGT. T^Xaav de gefchiedenis van ons vaderland aan den dig-' ter zulk een ruim veld opent, waar in hij zig, in ledige uureri vermaken, en bezig houden kan met nuttige en aangename befpiegelingen, zal zig niemand verwonderen, dat het vooruitzigt van dien dag, welken wij eerlang beleven zullen, mijnen digtgeest heeft opgewekt. Ik gevoelde waarlijk eenen inwendigen aandrang, om ook, in het vervaardigen van Nederlandfche Gezangen, bij deze gelegenheid mijne kragten te beproeven, en daarom floegik, zonder lang te dralen, hand aan't werk , enheb vol aandoening en gevoel die weinige ftukjes opgefteld, welken ik op dezen dag aan mijne landgenooten in handen geef. Was ik niet gezet geweest om die bij deze gelegenheid aan het gemeen aantebieden, ik zoude zeker dit bundeltje grooter gemaakt hebben: waarbij egter ook dit kwam, dat ik, eenen nieuwen weg inflaande, altoos liever eene proeve vooruitzende. Men fchrijft tog doorgaands voor het gemeen; en dat moet daarom uitfpraak doen, of de digter voord zal gaan', * 4 daa  1 VÖÖRBERIGT. geest waren dien grootften Veldheer van zijn tijd wet altoos eigen ; maar de omftandigheden van dien flag vertoonden die voor het oog onzer natie toen meer dan ooit; ten minden zij hebben zig bij geen gelegenheid zo fterk aan mijne verbeelding vertegenwoordigd dan bij deze; en dit is de reden dat ik in dezen tijd mij dezen flag herinnerende, niet kon nalaten , mijne gewaarwordingen, door eene digterlijke taal, aan het publiek medetedeclcn. Het digtftuk over het Bejland is in een zagter toon opgefleld, en wel alleen met een oogmerk om die voordcelen, welken ons Vaderland uit een regt gebruik van deze korte rust verkrijgen kon, voorteftellen. Of het beftand,in den grond, en op den duur, voor onze natie voordeelig was; dan of men beter gedaan had , door Spanje verder af te matten, eenen fpoedigen en volkomenen vrede te bevegten, önderneme ik niet te beflisfen. Ik heb de zaak niet ftaatkundig maar alleen poëtisch befchouwd; en daarom mij, met opzet, onthouden van zulke uitdrukkingen, die eene beflisiing vanditftuk opgaven of vooronder-  VOORBERIGT. xi derftelden. Dit alleen heb ik niet verzwegen, dewijl het uit onze Vaderlandfche gefchiedenis overvloedig blijkt; dat Spanje, buiten adem geoorloogd, zijne kragten door een ftilftand van wapenen zogt te herftcllcn, om ons Vaderland naderhand met vernieuwde woede aantevallen ; waarom men zig zeer voor deszclfs lagen te wagten had. De Zegezang der Matroozcn m de verovering der Spaanfche Zilvervloot, en het Polkslied na de afkondiging van den Munfterjchen vrede, zijn op den laagftcn toon geflemd, en zodanig moeften zij ook wezen, uit hoofde van den vorm, waarin zij gegoten zijn. Ik had ze zeker op eene andere wijze kunnen behandelen; maar ik heb hier in, zo wel als in het verkiezen der doffen zelve, mijne "enie gevolgd : en ik wil beproeven, wat men van zulke volksliederen , die men zeker te weinig heeft en gebruikt, denken zal. Ook zou in een ftatig vers over den Munfterfchen vrede veel herhaald zijn geworden van het geen bij gelegenheid van het beftand gezegd was; en dit wilde ik vermijden. Mogelijk zal eene nieu-  Yu V O O R B E R I G T. nieuwe digtluim mij een nieuw oogpunt opgeven om die doffe eens op eenen anderen toon te behandelen. Eene algemeene aanmerking moest ik niet vergeten; namelijk: dat ik mij bij het opffellen dezer dakjes, (het eerde gedigt, gelijk elk ziet, uitgefloten) in mijne verbeelding verplaatst heb in den tijd, waar in de gebcurtenisfen, die er de onderwerpen van zijn, voorvielen. Ik heb gemeend daar door aan mijne poëzij meer levendigheid en natuurlijkheid te zullen geven, dan bijaldien ik, in dezen tegenwoordigen tijd geplaatst, die voorvallen flegts op een afdand befchouwd had. Hier door is veroorzaakt, dat men wendingen en gedagten daar in aantreft, die de gelegenheid van dien tijd "W zig bragt; en dat men er te vergeefseh zulken in zoeken zal, die een digter van de XVIIJde eeuw zoude kunnen voordellen, wanneer hij zig de zaken zo vertegenwoordigde, als men ze thans, na zo veel opgevolgde gebeurtenisfen, zoude kunnen befchouwen. Overhetlaatde ftukje heb ik niets aan te merken. Dan, vermits ik niet gaarne aantekeningen onder gedigten' Plaatfe, wil ik ter onderrigting van fommige lezers al- leen-  aan PRINS WILLEM DEN EERSTE Ns ter gelegenheid VAN HET TWEEDE EEUWFEEST DER UNIE, Aandoenlijk oögenblik!' mag ïk öok u beleven: En zou mijn hart niet (laan; mijn luit geen toonen geven? Neen 't vaderlandfclie bloed, dat door mijne aders firelt, Laat mij geen zwijgen toe: mijn digtgeest, niet te dwingen* Moet nu de deugden zingen Van neêu.lands besten held. A 2  4 NEOERLANDSCHE ó Eer van Nederland! ó voorbeeld aller Grooten; 'k Sta weenend bij uw graf, met al mijn Iandgenooten; Men is verrukt, en ziet uw ftandbeeld zwijgend aan. Het oog, waar 't hart ia fpreekt, kan flegts door tranen melden; „ Wat hebt ge, ö roem der Helden! „ Voor neórland niet gedaan?" Wie, vader willem, kan van uwe deugden fpreken, Wie zwijgen?...NEêRLand kniel! laat vrij uw tranen leeken! . Gij zaagt in zijn beleid de wijsheid van uw God: Hij fchetste u door geduld, door hoop in tegenfpoeden, Hoe God met al het woeden Van aardfche magten fpot. Hij ftreed, als alles viel, voor mecrland in gebedenj Hij heeft, niet min dan gij, van span je finaad geleden: Wie werd er onderdrukt, wie voelde 't nakend leed Meer dan zijn groote ziel, die, moedig in gevaren, Beleid bij deugd kon paren, En onverfchrokken ilreed. Had  GEZANGEN. J> God zeide: ,,'t is genoeg: werd willem zo verraden; Houdt spanje nog niet op, zig in het bloed te baden „ Van' zulken, in wier heil ik mijn genoegen vind ? „ Gij, groote ziel, finaak rust! gij hebt genoeg gebeden, • „ Verdragen en geftreden; „ Mijn Geest rust op uw kind". Gij hebt, verhoogde ziel! niet noodig, dat we uw roemen. God deed het: gun ons flegts, dat wij u vader noemen. Ons kinderlijk gezang vloeit voord uit dankbaarheid. Het eeuwfeest van dien band, die onze magt deed groeien, Doet onzen boezem gloeien, En maakt, dat necrland fchreit. Geen tranen meer van rouw: God wiffchteze uit onze oogen^ Maar tranen van een hart, door blijdfehap opgetogen. Die beek vloei ongeftuit door 't vrije Nederland! Ze ontfprong bij uwen zerk, en zal dien fchooner fleren, Dan krakende laurieren, Rondom uw graf geplant. A 4 A1  GEZANG EN, 9 DE DOOD VAN PRINS WILLEM DEN EERSTEN. ,, Daar ligt de hoop van Staat! wie fluit nu spanjes woeden? „ De handen hangen flap: de held is bleek van fchrik! „ Wie leeft er, die na hem ons NEêRLAND kan behoeden?" Zo fprak het weerloos volk-vmaar NEênLANDs god zei:... „t k !" A5 DE  GEZANGEN. 13 HET BESTAND. Slijt nu eens geruste dagen ^ afgeftreden Vaderland! Doet den oorlogstrommel zwijgen, hangt de wapens aan den wand. Laat nu geen mortieren dondren, laat geen bulderend kanon Steden in den afgrond ftorten, die geen list verwinnen kon. Bijkans zijt ge vrijgevogten, SPANjEs hoogmoed daalt alreê; En zijn afgezonden dienaars brengen nu geen boeien meê. Spinola fpreekt zagte woorden, al va hoort men nu niet meer; Spanje legt, van toon veranderd, afgemat de wapens neêr. Daar  i% NEDERLANDS C HE Daar het zijne kisten ledig, en zijn hoop verijdeld ziet, Moetge wel zijn lagen mijden, maar te vreezen is het niet. Spanjes onbetaalde benden ziet men ftraks met fchrik vervuld,Als de leeuw van holland oprijst, en vol moed de manen krult. Richardot mogt dreigend razen, spinola, die 't Spaanfche bloed Had zien ftroomen, dagt aan maurits, en verloor zijn heldenmoed, 't Werd eens tijd om laag te bukken; néér la nd beefde nu niet meer; 't Lagchte met de bloedplakaten, wierp de moordfchavotten neêr. 't Hijgend span je moest nu rusten, of bezwijken, NEêRLANDS held Dreef het uit zijn diepfte holen, en bleef meester in het veld.  ÖEZANGEN. I? Waar het vaderland zijn vooffpoed, gij uw blijdfchap van verwagt. Vrijheid wordt Biet' lang genoten, waar men deugd en godvrugt ha'at; Dapperheid en reine zeden - zijn dc zuilen van den Staar, juicht dan, edle Batavieren! eerlang wordt ge vrij verklaard; ö De naam van vrije volken blijve u meer dan 't leven waard! Vielen ook de flaaflche boeien" van üw vrij geweten afj Looft den rieer der legerfcharen, die u dezen zegen gaf; God gedagt aan zijn genade; zag uw angst en fchreien aan: Zegt dan met vereende harten! „ God heeft aan ons welgedaan " J» Last  18 NEDERLANDSCHE Laat uw wandel blijken geven, dat gij 't euangeliewoord, Vrijgemaakt van wanbegrippen, binnen uwe muuren hoort, 't Is nu niet, gelijk voorhenen, op verlies van lijf en goed, Dat gij, om Gods wet te hooren, uuren, dagen, reizen moet. Heller licht eischt ftrenger zeden, meer geloof en waakfaamheid; "i Is geen vrees voor martelvlammen, die thands om verfchoning pleit. Maar verdraagt ook hen die dwalen! Gij, door bijgeloof vervoerd, Waart aan rome's wreeden zetel jaren, eeuwen, vastgefnoerd. Eert ze als burgers, Heft ze als menfchen, en laat hun geweten vrij! Wie verlangt niet God te dienen, zo gerust en ftil als gij. Laat  GEZANGEN. Ip Laat hun ook de vrugten plukken van hun trouw en dapperheid. Neerland moet geen fchepfel dragen, dat vergeefsch om redding fchreit. Wilt gij hen gelukkig maken, voeren uit de duisternis, Laat uw wandel eerst getuigen, dat uw leer de waarheid is. Leeft in blijdfchap, leeft ih liefde, laat uw hart, aan God gewijd,Ongeveinsd met daden toonen, dat ge in aanvang zalig zijc. Vielen dan de flaaffche boeien van uw vrij geweten af, Dient den Heer der legerfcharen, die u dezen zegen gaf. Smaakt dan nu geruste dagen, afgeftreden vaderland! j§ 2 Doet  ho WEDERLANDSCHE Doet den oorlogstrommel zwijgen, hangt de wapens aan den wand. Drijft nu handel, zendt uw fchepen door den ruimen oceaan. Duizend kielen, welgeladen, fnellen met uw welvaart aan. Woont de vrijheid in uw havens, zij verzelt u ook op zee; En de verstgelegen temden bieden u een vrije reê. Handel moet het peru wezen, dat u rijk maakt en gedugt; Door den handel breektge uw boeien, ademt gij een vrije lugt. Slaat de zee fomtijds uw duinen, ja uw fterkfte dijken af, Zij is 't ook, die, ter vergoeding, u de rijkfle fchatten gaf. Bragt de zee de watergeuzen met lumei niet aan den briel, Da»  22 »EDERLAHDSCHE Maar aan duizend grage monden ongettoord lum voedfel geeft. Zoekt naar onbekende landen, door de hoop op winst bekoord, Hudson heeft u 't fpoor gewezen, zet zijn arbeid moedig voerd. Slijt zo uw geruste dagen, afgefireden vaderland! Laat den oorlogstrommel zwijgen, hangt de wapens aan den wand! Haalt nu adem, jonge helden, en verlaat het oorlogsveld; Ach! ik zie uw zogende egaês, van hun dartiend kroost verzeld, Sprakeloos aan uwe voeten, en, door blijdfehap fchier ontgeest, Schreiend toonen, hoe angstvallig ze in uw afzijn zijn geweest. Ach  GEZANGEN. 3,5 Ach! omhelst uw lieve wigtjes, drukt hen aan uw vaderhart! Geeft uw vrouwen duizend kusfen voor haar tranen, voor haar fmart. Dikwijls zag men haar verflagen, met een bleekbeftorven mond, Aan de legerboden vragen, wie geveld was, wie gewond? Rust nu zagter in haar armen, dan gij in het harnas deed, En verhaalt haar, vrij van zorgen, al uw doorgeworsteld leed. Toont haar uw ontvangen wonden, teekens van uw dapperheid: *t Vrouwenhart mint heldendaden ^ fchoon haar medelijden fchreit. Jonge elize wagt, verlangend, op de thuiskomst van haar held; B 4 Dage  .26 NEDERL ANDSCHE Neen, er dient nog meer gefireden, eer ge uw vrijheid zeker zijt; Maar bezwijk niet, *t is de hemel, die aan uwe fpitfe ftrijdt. Neemt dan, met herflelde kragten, weer de wapens van den wand, En verbreek uw laatfle boeien, Onvervvinbaar vaderland! ZE-  GEZANGEN* S§ Daar kregen wij de hoofdiom weer; Ons uitgefchoten geld, Door neürxand aan zijn wreeden Heer Gedwongen toegeteld. Wij hadden lang genoeg geduld, Maar nu, dat marren moê, Betaalt men ons eene oude fchuld, En wat, voor 't wagten, toe. Verlaat piet hein! 't Havaanfche ftrand, En kies de volle zee! Zeil vliegend naar het vaderland, En flecp uw rijkdom meê! Ontlaad de fchatten die men wagt, Verdeel den rijken buit; Dan zeilen wij, op nieuwe vfagt, Met leege fchepen uit. VOLKS-  «EZANOEK. 33 Houdt dan altoos wakende oogen; Duldt tog niet, Dan men uw gedugt vermogen Kwijnen ziet. Laat uw welvaart eeuwig duuren! Voertze in top! Trekt uw vaderlandfche nuturen Hooger op! Necrlands god zal ons bewaren, Als ons hart Zig moedwillig in gevaren Niet verwart. Hij gebiedt ons, faamtevoegen Hart en item. Door een dankbaar vergenoegen Eert men Hem. C Wie  gezangen. 35 DE LIEFDE VOOR HET VADERLAND een pligt VAN HET CHRISTENDOM. "W"'2 God voor God erkent, en j e s u s wil behagen, Bemin zijn vaderland. Nooit heeft het Christendom, o jenyns! ons ontflagen Van dezen liefdeband. Het keurt geen deugden af, waar door de Staaten bloeien. Het rijzen van de maan Deed nooit den Sirius inwendig minder gloeien, Maar flegts wat bleeker ftaan. o Burgermaatfchappij! de Vorst, dien wij belijden, Is 't zelf, die ons gebiedt, Dat wij en goed en bloed aan uwe welvaart wijden; Trouwloosheid duldt 4iij niet. C a Die  37* 't Mag een aalmoes billijk heten, die de werkende armoê krijgt, Daar de naarftigheid, door mangel van verkwikking, nederzijgt. Sluit dan nimmer milde handen, Utregts edle burgerij! v God aanfchouwt in gunst die gaven, die gefchenken vordert Hij. Kleedt, beloont, verkwikt de kinders, die, door naarftigheid en deugd, Zig voor andren waardig maken, dat uw rijkdom hen verheugt. Zo beklimt hun vlijt, gekoesterd en gekroond, den hooglten trap; Ja zo vlugt de veege luiheid op uw vrolijk handgeklap. Zo verheugtge u, in 't aanfehouwen van dat groeiend nageflagt, Door uw mildheid tot een fteunfel van de welvaart opgebragt. Zo verblijde hun eens uw poging, ja zo zegent u hun mond, Als zij eens in rijper leeftijd zien, hoe gij behagen vond, A 4 In  In hun naarftigheid te kroonen; hun den weg weest naar geluk; En behoed hebt, eer zij 't wisten, voor verleiding, armoê.drpfc, 7 M^iMgt ons Vaderland om rampen, door het oorlogsvuur verzeld, Kwijnt de handel, rooft men fchepen door bedrog en door geweld; Klaagt gij, dat' men thans de zeden onzer vaderen verfmaadt. Dat ons de ijver is ontweken; dat men 't oog op wellust flut; Ach 1 hervorming ziet men zeiden in den grijzaard, in den man, Neen, bet zijn de jonge fpriiiten, die men veilig buigen kan. Luiheid, aj te diepgeworteld, is een vijand, dien de tijd /eilig in een ves-ing plaatfte, die men vaak vergeefsch beftrijdt. On-  Burgers, die door vlijt en ijver deelen in het ruim genot Van de gaven , hun gefchonken door een vlijtbeminnend God, Dragen willig pest en honger. Tuig dit Leidens burgerij! Uw ftandvastigheid in 't ftrijden roemen en vereeren wij. Naarftigheid kweekt dan ook helden. Hij, die naarftigheid beloont, Geeft der dapperheid een vesting, waar zij eeuwen veilig woont. "Vaart dan voort, mijn ftadgenooten! kweekt door vlijt den welvaart aan! Utregt toone met zijn voorbeeld, hoe men kunsten voor moet ftaan. Hoe men door beleid en ijver, 't geen vervallen was, herftelt. 't Zie zijn naam in s'lauds gefchigten daarom ook met lof gemeld. 't 11  14 Als u eens, maar God bewaar u, ziekte of armoê overviel, En men hoorde u naam maar noemen, dan zou menig edle ziel Aan die naarftigheid gedenken, daar gij hier de proef van geeft; En ge zoudt ook dan gevoelen, wat men voor u over heeft, 't Spinnen is een edele arbeid, 't is de welvaart van ons land, Die de kroon door blijvend voordeel boven alle kunsten fpant. Schaamt n nimmer; o die wielen zijn bij ons op 't hoogst geëerd. Twijfelt gij, Ja, deze handen hebben 't fpinnen ook geleerd. Maar ik wil u niet vermoeien: Vaart mijn lieve kinders, wel! God verleen zijn besten zegen aan uw naarftigheid! Vaartwel! Toont nu eens, dat uwe handen aan het werken zijn gewoon; Heft, bij 't draaien uwer wielen, famen op een blijden toon. DEZE  •REBERLAin) S CUE GE Z A. ^ G E N a. 'nr HIERO¥YMUS ~VAN ALPHEI. TE AMSTERDAM BY JOHAHES ALLART. MBC CL XX IX.   't Getrouwe volk, dat U bemint; In uw beleid en deugd uw Vadren wedervindt; En reeds, in drie gewenschte loten, Den aart ziet van den ftam waaruit zij zijn gefproten, Houdt fteeds het oog op U gevest, En wagt van U den bloei van 't vrij Gemeenebest. De blos van vreugd, die op 't gezigt Der vrijgevogten fchaar zo ongedwongen ligt, Moet U vernieuwde blijken geven, Wat zaligheid het zij voor 't vaderland te leven. Een vorst, die 't volk gelukkig ziet, Voelt nieuwe kragt en denkt aan al zijn moeite niet; * 3 Ea  VOORBERIGT. xin leenlijk'zeggen , dat jenyns, aldaar in den 3den regel aangehaald , een Engelsch Schrijver is, die in een ftukjeover de klaarblijklijkheid van het Christendom, dat veel gelezen is, en veel gerugts gemaakt heeft, beweerd heeft, dat de liefde tot het Vaderland door de Christelijke leer niet bevolen werd, maar dat in tegendeel de algemeene goedwilligheid en liefde tot het menschdom in het algemeen, zo als zij door dezelve wordt ingeplant, die vuurige liefde tot het Vaderland, welke men het Patriotismus noemt, meer ondermijnt, dan aankweekt. Welk een rijke ftof geeft niet de gefchiedenïs van ons Vaderland aan de poëzij ! Wat geven de verdere overwinningen van maurits, fredrik henrik, vanwiLLEM den derden, die het vallend, ja ik mag zeggen, gevallen Vaderland wederom heeft opgerigt, geen aanleiding tot digten? en hoe zouSé' ik mij verblijden, bijaldien andere en grooter digters dan ik, werden aangefpoord, om hunne lier aan het Vaderland toetewijden : ja ik zoude mij Verheugen en het mij tot een eer rekenen, wanneer deze weinige  *™ VOORBERIGT. ge gedigten zo veel genoegen gaven, dat ik mij gedrongen vond om mijn vaderlandsch hart in meer gezangen uitteboezemen; en, gelijk ik met willej! DM EERSTE» begonnen ben, met willem oen vijfden mijne 'gezangen te eindigen. , Ütregt den 18 Januarij i77Qt  NÉDERLANDSCHE GEZANGEN*  Our fathers contended in battle; kit we meet together at the feaft. OSSIAN.  GEZANGE». 'g Had hooffclie vleierij hem in haar web gefponnen; S Had hoon, of druk, of fpot zijn fterke ziel verwonnen; Had hij, fchoon vogelvrij, geweld of list gevreesd; Onze onbefchutte maagd, uit haren tuin verdreven, Zou nog voor span je beven, Keen! was vertrapt geweest. Zijn meer dan heldenziel Hond pal in tegenfpoeden; De donder, blikfem, ftorm, de hoogde watervloeden Verfpilden op die rots vergeefsch hun vuur en kragt. Zij leerden hem alleen, kloekmoedig en gelaten, Zig meer op God verlaten, En licht zien in den nagt. Zijn geest boog, met een wenk, de harten tot elkandren; Smolt duizend zinnen faam; kon twist in rust verandren; Gaf toe daar 't noodig was; brak egter nooit zijn woord; Zag jaren lang voor uit; en, hoe veel zwarigheden Hem uur op uur bedreden, Hij werkte zwijgend voord. A 3 Zijn  • NEDERLANDSCHE Al ziet men 't oorlogsvuur, van alle kanten, blaken, Ons zalig Nederland mag rust en vrijheid finaken, Men hoort geen wapenkreet, men ziet geen tenten ftaan. De liefde dringt ons faam; men ziet in onze landen Slegts vreugdevuuren branden, En hoort er citers flaan. 't Verbond, door uw beleid, en in uw brein gefchapen, Staat na twee eeuwen nog: wij dragen nog dat wapen, Dat zeven pijlen heeft, die Eendragt famenvlegt. Geen tijd, geen list, geen druk, geen oorlogsvuur kon banden Verfcheuren of verbranden, Door Willem vastgehegt. Laat dan mijn lage toon dóór lugt en wolken dringen, Zo ge in het zalig oord der blijde hemellingcn Nog iets van Nederland, aan u zo dierbaar, weet: Wie ooit ondankbaarheid voor weldoen moge vreezen, Gij zult de laatfie wezen, Dien Nederland vergeet, de  IO NEDERLANDSE HE » e SLAG BIJ NIEUW POORT. PT X Jelp God! de ftnjd genaakt, en maurits dappre hand, Gewoon den muur van Staat te fchoren in gevaren, Gespt weer het harnas aan; en 't vuur, dat in hem brandt, Ontfteekt den moed in 't hart der Staatfche legerfcharen. „ Nooit1',roept hij vol gevoel, „was nec'Bland meer in nood; „ Ja één lafhartig uur kan ons in boeien klinken. „ Komt helden!.. aan den flrijd!... den lauwer of de dood! „ Laat nu den moed ons niet, o necrla^ds god! ontzinken, „ Mijn vere trek voor uit! van solms Itreef hem op zij'» „ Gij telg uit mijn geflagt, gebiê gij de ngterhoede! „ Mijn oog zal op u zijn, 'k ben altoos u nabij; „ Deze arm, den Staat gewijd, zwigt voor geen Spaanfche woede. „ De  GEHANGEN, 11 „ De lonten aan 't gefchut, ten teeken van den ftrijd! „ Vliegt op den vijand in; verftrooit zijn trotfche bendent „ Steekt gij de zwaarden op, eer gij verwinnaars zijt, „ Dan zal men uwen vorst, geboeid, naar span je zenden." Daar fhorren van het duin nu de eerfte kogels heen, Verzeld van 't krijgsgefchrei der Nederlandfche helden: Wat wordt er bloeds geftort! Hoe ftuift het volk op eent Ach zou't mijn Vaderland en onze vrijheid gelden! De ftrijd blijft ongewis, en vere ftort van 't paard; Zijn kragten nemen af: zal zulk een held nu fneven? Horatio ruk aan! als gij 't gebied aanvaardt, Kan vere welgemoed zig uit den ftrijd begeven. o Brave lodewijk! waar heen voert u de moed, Uw klepper voelt de fpoor, en ik beef voor uw leven. Wie redtU?.. ik bezwijk!.... Onfterfelijke kloet! Gij hebt ons dezen held, God looi? u! weergegeven. Na  12 NEDBRLANDSCHE Nu zwigt de Spaanfche moed, en nassauws ruiterij Rent toe met losfen toom: zij doet de benden wijken. Het ylugten is vergeefsch; men vliegt hen ftraks op zij' En-over heuvels heen van opgehoopte lijken. De zege blijft voor ons, al heeft zij bloed gekost. Albertus mist zijn doel; mendoza is gevangen. Mijn zugtend Vaderland is uit zijn angst verlost; En m au rits ziet om hoog met tranen op de wangen. Beroemde heldenfchaar, die 't leven hier verloor, Rust zagt! een lauwerkrans zal uwe graven fleren. Uw onbofmette roem klinkt gansch Europa door, Gij leeft in 't dankbaar hart der vrije Batavieren. Wie gaf in zulk gevaar aan maurits tog dien moed, Wie gaf hem dat beleid, dat arendsoog, die kragten? Verwinnend Vaderland, val uwen God te voet; Zijn almagt fchiep den arm, waarvan we ons heil verwagten. het  GEZANGESi 15 Slijt dan eens geruste dagen, afgeftreden Vaderland! Doet den oorlogstrommel zwijgen, Hangt de wapens aan den wand! Juicht nu, dappre Batavieren! eerlang wordt gij vrij verklaard; ó De naam van vrije volken is u meer dan 't leven waard. Schoon er duizend tranen vielen, fchoon uw bloed, bij beeken, vloot; Die de vrijheid willen koopen, , agten gcenen prijs té groot. Hoorden uw getergde vaders eens in 't graf, hoe flips hun bloed, Met verlies van eer en Matten, hopeloos betalen moet, Hoe zou zig hun .geest verheugen? Zij, vol moed, den dood getroost, Stre-  16 N E O E R L A N D S C ft Ë Streden, weinig tegen veelen, om de vrijheid van hun kroost. Smaakt verheugd nu de eerde vrugten, die hun dapperheid u gaf. Zingt eerbiedig zegezangen, fpoedt u dankend naar hun graf. Strooit daar bloemen, plant laurieren, voegt er zegeteekens bij. Zou hun asch geen blijken dragen' der verbroken dwinglandij? Neen, hun naam, in duurzaam marmer, aan de onfterflijkheid gewijd, Rloet den nazaat eeuwig toouen, wat gij hun verfchuldigd zijt. Boezemt dan voor NEéRLANDS helden aan uw nakroost eerbied in: En verhaalt hun gloriedaden zingend aan uw huisgezin. Zulk een deugd kan fporen geven, aan dat groeiend nageflagt, Waar  GEZANGEN. 21 Daar van uw gezwollen handen onverwagt een keten viel? Neerlands vlag doet spanje beven, neerlands handel fnuikt zijn magt: En wie kan de havens tellen, waar men op uw kielen wagt? Mulei zaiden zoekt uw vriendfchap, achmet reikt u ftraks de hand; Zoudt ge dan geen fchuren bouwca voor de waaren der levant? Groenland wagt op uw harpoenen; vreest het ijs dier zeeën niet: Neerland kan door dammen breken waar een ander 't hoofd voor fliet, Neerlands volk, aan zee geboren, leeft te water en te land; Slaapt op 't bonsfen van de golven, kiest de kielen voor het ftrand. Zeilt nu rustig haringbuizen! wijl ge voor geen vijand beeft, B 3 Maar  24 NEDEE1ANDSCIIE Dagt te vliegen in zijne armen, Toen zijn dood haar wordt gemeld. • Wonden, die wel moed getuigden, maar geen heelkunst ooit genas, Velden hem, die s'Iands befchermer; en elizes blijdfehap was. Zij, die ftraks bevallig bloosde, zingend uitzag, zwijgt verbleekt — Kan niet fchreien — Harende oogen zijn het flegts waar 't hart in fpreekt. Spraakloos fchijnt ze tog te vragen waar zijn lijk is, waar zijn graf, Wie hem, in zijn bangfte nonden, Troost en artzenijen gaf? Ach! verzwijgt uit medelijden, met wat finarten hij ontfliep; Hoe hij, met verftijfde lippen, nog om zijne elize riep. Hoe hij, met gebroken oogen, rondzag, maai- geen egad vondt. Zwijgf  OEZANCEN, Zwijgt het eeuwig, zulke pijlen maken al te diepen wond. Treur elize! zie ons weenen! ja gij mist uw troost en vreugd: Maar —- voor 't vaderland te fterven is beloning voor zijn deugd. Daar gij dan uw krijgslaurieren naast cypresfen ziet geplant, Moest gij 't oorlog eeuwig fchuwen, afgeftreden vaderland! Eeuwig fchuwen! ach ik fidder; neen; uw rust is kort van duur; Eerlang zietge op uwe grenzen weer het woedend oorlogsvuur. $panjers hoop is niet bezweken, daar hij kragt zoekt in de rust; 't Zou gewis uw vrijheid gelden, waart gij flegts in flaap gcfust. B 5 Nee»,  28 wederla.nd.sc he Wij maakten op die zeilen jagt, 't Was hein, die 't ons beval. Zij beefden voor. hun rijke vragt, En ftoven naar den wal. Wij klommen in de boten neêr, Vol ongeduld en moed, Zij hoorden pas ons fchietgeweer, Of vielen ons te voet. Toen fpeelden wij het fehoonfle fpel; En, niet belust op moord, Verleenden wij hun 't leven wel, Maar fprongen fluks aan boord. Daar zagen wij de kisten flaan, Daar loeg, aan alle kant, Ons blinkend goud en zilver aan, Robijn en diamant. Daar  GEZANGEN* 31 t Ziet zijn magt en rijkdom groeien Wijd en zijd. Koopmanfchap en kunsten bloeien Daar om ftrijd. 't Juichend volk heft dankbre handen Heraelwaard, Nu filips de zeven landen Vrij verklaart. Denk, o neerland! aan die helden, Die hun bloed Deden ftroomen langs uw velden; Prijs hun moed! Laat met roem den naam dier fteden , Die 't geweld Van hun zwakken wal beftreden, Zijn vermeld. Toon  *9V Onze kindren, waardfte burgers! aan het werken vroeg gewend, Zouden ons in hoop doen leven op verzagting van ellend. Zij door vlijt voor wellust veilig, en aan fpaarzaamheid gewoon, Zouden Neerlands roem doen z'ngen, ons ter eer, op hogen toon. Zij, o God! aan U geheiligd, zouden dankbaar en verblijd, Weecan, dat gij, als voorheenen, nog de God van Neerland zijc "X^erden kunften en fabrieken , als voorheen, alom geagt, Hoe veel afgeleide beeken zag men weêr terug gebragt. Ziet men nu verbleekte wangen door gebrek met kommer aan, Op die treurige aangezigten zouden roozen bloeiend ftaan. A 5 Lui-  Luiheid baart verdriet en armoê; bang gebrek aan kleed en brood: Vlijt geeft beide, en koos gezondheid tot haar disch- en reisgenoot. Waar de voorfpoed harten kluistert aan 't belang van 't vaderland, Neemt men graag voor huis en akker zwaard en fpiesfen in de hand. Men verkoopt zijn eigen have niet, dan met verlies van bloed; Strijdt voor vrouw en kroost gewillig met voorzigtigheid en moed. Armoê, dogter van de luiheid, is te vrede, wien zij dient; Kweekt zelfs flangen in haar boezem, vreest geen vijand, kent geen vriend. Zij verheft, in alle (treken, klagten van het bangst verdriet; Maar een vaderland, en pligten, daaraan fchuldig, kentze niet. Zou men helden zien verfchijnen, als de welvaart ons verlaat; Neen, de welgezeten burgers zijn de helden van den ftaat. Eur- 10»  »t Klage nimmer, dat zijn kouter loope door 't onvrugtbaar ïlrand: Neen, het zij door kunst en arbeid 't eeuwig fteunfel van ons land. Zo werde ons, in elke lente , dit vermaak, op nieuw, bereid! God van vrede, heil, en zegen, woon bij ons in eeuwigheid! P VTij vooral, geliefde kinders! gij verdient der hoogften lof! *K ben om u hier opgeklommen; gij, gij gaaft mij zingensflof. 'K prijs u thands, uit naam van allen , plegtig hier bij een vergaérd; ja, gij zijt ons, kleine burgers! om dat fpinnen lief en waard. Zijn wij rijker dan uw ouders, ó, dat geeft ons geen waardij; Wilt gij braaf en vlijtig wezen, dan zijt ge zo goed als wij. Wij  Wij ook zullen onze kindren op u wijzen, en hun vlijt Zal ons, hoop ik, blijken geven, dat gij hun ten voorbeeld zijt. Hoort! de naarftigheid past allen, rijk en arm; gering en groot: Vaart gij voort met lust te werken, eet met vreugd uw eigen brood; 't Is niet edel, dat gij bedelt om een aalmoes, als uw mond Door die handjes zig kan voeden: foei! 't is laag, en ongezond. Leertge nu gewillig werken, dan hangtge ook van niemand af; Luiheid deed u zeker kwijnen, en veragt zijn tot in 't graf. Lagchen u verdwaasde kinders om uw naarftigheid eens uit, Och! beklaagtze, maar verandert daarom geenszins van befluit. Is 't geen eer, hier zo te fpinnen voor een groot en edel tal Onzer brave ftadgenooten , wien dat altoos heugen zal. Als ii3<  DEZE AANSPRAAK GEËINDIGD ZIJNDE, IS GEZONGEN HET VOLGENDE L I E D J E N. Dankbaar vrolijk en voldaan, Heffen wij dit liedjen aan. Voor ons werken , voor ons fpinnen, Kregen wij den eereprijs: Naarftigheid kan alles winnen, Deze gaven zijn 't bewijs. U, o Utregts burgerij! U, beftierders! danken wij; God verleen u heil en vrede! Ja uw rijkdom en beleid Deel esns weer gefchenken mede Aan vernieuwde naarftigheid. Spot vrij luiaards dat men fpint, En zo eer en voordeel wint; Och wij zullen u beklagen, En, o dierbaar Vaderland 1 U , al fpinnend, onderfchraagen Met een onvermoeide hand.      vin VOORBERIGT. dan of het beter voor hem zij, zijn begonnen werk te iaaten fteken. Het is tog beter niet te fchrijven, dan te fchrijven en niet gelezen te worden. Men kan dikwijls van zijne eigene gedigten niet oordcelen. Zij kunnen met inwendige aandoening gemaakt zijn en egter geen verdienfle genoeg hebben, om algemeen te behagen. Zij kunnen welmeenend zijn, zonder te treffen; cnook, uit dien hoofde, wil ik eerst, metopzigttot deze gedigten, deftem van het gemeen hooren, eer ik mij verder op weg begeve. Over fommigen dezer Stukjes heb ik nog het een en ander aantemerken. Aan het eerfte, dat onmiddelijk op dezen tijd betrekking heeft, heb ik den toon der hooge ode zoeken te geven;of laat mij liever zeggen; de ftoffe, daar in verhandeld, bragt dien toon van zelf mede. Men kan, bijaldien men eenigzins gevoelig is, aan den eerften grondlegger onzer vrijheid niet denken , dan met enthufiasme. Wat men ook van Hem zegge, men zegt altoos te weinig. Hoe fterk men zig wil uitdrukken , men fpreckt altoos te flaauw, en zo ooit  VOORBERIGT. ix Ooit eenig held verdiende, door eene pen als die van den Hr. thomas , geroemd te worden, het is Willem de eerste. De Unie, door Graaf jan voornamelijk tot ftand gebragt , is aan zijn beleid, doorzigt, en doorzettenden geest haar aanwezen verfchukligd. Gedrukte en ongedrukte berigten, die ik gelezen heb, leveren ons menigvuldige trekken op van den arbeid en onbezweken ijver, welken deeze voorzigtige en nooit vermoeide Vorst heeft aangewend, om, op zulk eene wijze, zijne beminde Nederlanders het hoofd te doen opheffen: en fchoon hij zig wijsfelijk in den beginne niet als den voornamen aanvoerder liet zien, was hij daar in gelijk aan die groote zielen, welken dan het meest werken, wanneer zij fchijnen Uil te zitten. Weinig gerugt en veel dadigheid was een der eigenfchappen van willems grooten geest. Den Jlag bij Nieuvpoort heb ik in onze gefchiedenis mogelijk vijfentwintig maal gelezen, en altoos met aandoening. Maurits is in het veld mij nooit grooter voorgekomen dan in dat hachlijk oogenblik. De hel•denmoed , de bedaardheid, en tegenwoordigheid van * 5 geest  6 1ÏEDERÏ.ANDSCHE Zijn moed had, onder God, de vrijheid ons befchoren, En wou naar geen verdrag, hoe vleiend, immer hooren; Was hem zijn vriend bekend, zijn vijand was 't nog meer, Hij, aan het Spaanfche hof van jongs af opgetogen, Werd door geen fchijn bedrogen: Hem tergde geld noch eer. Zo lang zijn adem ging, jvas NEêRland niet te dwingen. De Spanjaard riep verwoed: „ die handvol muitelingen „ Rukt band en keetens los, zo ras zij Willem hoort;" De fchrik floeg flip s om 't hart: zijn trotsheid kon'tniet dragen; Gebrek aan moed zogt lagen, En uitkomst door zijn moord. Hij viel!... te vroeg!... maar neen, zijn (tem om hoog gezonden Drong door de wolken heen. Zijn Vaderlandfche wonden Verfchenen voor dien Gcd, die redding geeft in nood. Hij heeft de bloesfemknop van vrijheid, die zijn leven Aan necrland had gegeven, Poen zetten in zijn dood, Go4  • O E 7 A B O E BT, S7 ZEGEZANG DER MATROOZEN NA DE VEROVERING DER SPAANS CUE ZILVERVLOOT. H oezee! Hoezee! de Spaanlche vloot Bragt haren rijkften fchat Den Nederlander in den fchoot, Eer 't volk geftreden had. Wat baten goud en zilver daar, Waar moed en kragt ontbreekt; Wanneer men, in het grootst gevaar, In plaats van vegten, fmeekt. Wij  1'j nederlandsché VOLKSLIED na de afkondiging van DEN MUNSTER SCHEN VREDE. N Iiederland is opgerezen Uit het fiijk; En behoeft niet meer te vreezen 't Spaanfche rijk. 't Heeft in 't eind zijn flaaffche keten Gansch geflaakt, En zijn dvvangeloos geweten Vrij gemaakt. 'i Zfet  3S NED E 3 L A W D Sf C H £ Toon, o neerland! met uw zeden, Met uw vlijt, Datge een luistervollen vrede Waardig zijt. Moed en eendragt in gevaren Zijn de band, Trouw en vlijt de fteunpilaren Van ons land. Afgunst ftaat getergd te wagten ,< Om, wanneer Ge u door wellust laat verkragten , Nog veel meer Dan voorheen, uw land te plagen: Ze is belust, U te lokken in haar lagen, Door de rast. Houdt  3+ nederlandsche Wie zou neéklands god niet eercn, Die zijn raagt, In ons onheil aftekecren, Heeft volbragt. Laat ons dan zijn goedheid roemen, Hand aan hand; En hem fteeds den redder noemen van ons land» D £  GEZANGEN. SP 'c Was david niet te laag voor 't Staatsbelang te waken. Eliza's wonderkragt Dreef Syriers op dc vlugt, om isrel vrij te maken Van 's vijands overmagt. 't Was ezra's grootfte zorg zijn isrel te bevrijden Van ongeluk en fmaad. 't Geloof aan Jacobs God deed nehemia ftrijden En bidden voor den Staat. Streed Vader willem dan voor vrijheid en geweten, En gaf hij U verlof, Om 't Vaderlandsch belang lafhartig te vergeten? Die dwaling is te grof! o delft! o Hofpaleis! gij deedt mijn boezem gloeien, Toen ik die trappen zag, Waar langs mijn Vaderland een tranenftroom deed vloeien, Toen willem daar op lag. Mijn ziel werd gansch gevoel; ik moest mijn vingers ftekea In dien doorfchoten wand. Ik zag, ik hoorde hem die laatfte woorden fpreken. Mijn God! Mijn Vaderland 1 C 4 Z*  £0 NEDEKÏ.ANDSCHE Zo ge ooit, mijn landgenoot! zijn heilige asch moogt nadren, Kniel dankend bij zijn graf! Er ftroomt geen Hollandsch bloed in uw verbasterde adren, Gaat gij er koel van af. Wilt gij een Christen zijn, die, teder van geweten, Den God van neórland dient, Dan moetge ook uwen pligt, als burger, niet vergeten, Weest dan een menfchenvriend! 't Verzwakkend Vaderland eischt faamgevoegde handen; Roept om beleid en moed. Het is de welvaart ook, die onze vrije landen Voor flavernij behoedt. Zet weefgetouwen op, doe kunst en handel bloeien, En fpoor den landbouw aan: Vormt helden voor den Staat, dan zietge uw welvaart groeien, Dan hebtge uw pligt gedaan, c Stad! o Vaderland! mijn vrijheid, mijn vermogen Ontving ik uit uw hand; Hoe wordt mijn hart, o God! tot dankbaarheid bewogen! Weldadig Vaderland! 14  GEZANGEN. 41 Ja 'k zal in mijnen kring ook tijd en kragt belleden, God lof! mijn boezem gloeit; Mijn banden moeten 't zijn, zo wel als mijn gebeden, Waar door uw welvaart groeit. Maar treure ik, dat die hand zo weinig kou verrigten, Van 't geen dit hart gebiedt, Neem dan, ten onderpand van meer en grooter pligten, Dit vaderlandfche lied.  AANSPRAAK van Mr. HIERONIJMUS van ALPHEN. aan de leden des ceconomischen taks, DEPARTEMENT UTREGT. bij gelegenheid van de u1tdeeling der. prijzen op het spinnen. d. 5. April MDCCLXXXL Te U T R E G T, Bij A V. PADDENBURG. Gedrukt ten voordeek van het Spimverk, en te hekomen voor een Zesthalf   I JÜdle Vrouwen! brave burgers! ffadgenooten! Zijt gegroet! jï| Gun mijn Zangfter, dat ze U heden met een klein gezang ontmoet,