VERHANDELING OVER HET GETAL DES B E E S T E S. OPENB. XIII: 18. Daar in aangetoont werd, dat het niet in eenïgerlye Naam of Eertytel van den Paus ; maar ia geheel iets anders gelegen is. Waarby voorkomt eene beknopte ontleding van bet geheele Boek der Openbarhge , als mede van verfcheide Prophetifche Gezichten des O. Testaments. dook JÓH\ BEUN Wed. As. BOONEN, Te AMSTERDA M, %y H. W. d k B R U Y N , Boekverkoper op het Konings - plein. MDCCLXXXIJJ.  Uitgegeven na voorgaande Vifitatie en Approbatie van de Wel Eerwaarde Clasfis van Amfterdam. Den 6de Oüoier 1783.  AAN DEN L E E Z E R. "Y\e deuren der Zanggodinnen zyn zoiu JLJ der Nydt ,\vas van oudts een ipreekwoordt onder de Grieken, willende te kennen geeven, dat een iegelyk die lust hadde tot Weteiifchap den vrycn toegang tót haarieh Tempel vergunt wierd : en men nie-^ mand door afgunst van daar moest weeren; maar veel eerder alle zonder onderfcheid daar in behulpfaam zyn. Immers behoort dit plaats te hebben onder de Christenen, Wanneer iemand tracht te vorderen in dé kennis dier Schriften die ons konnen wys maaken tot zaligheid. Nochtans twyfel ik niet, of daar zullen wel zodanige gevon* den werden, die het geene ik onderneem * zullen achten voor my een dwaas fee/laan te zyn, en zeggen is dat Vrouwenwerk! daar zo vcele Geleerde Mannen hebben getracht dat Raadtfel uyt te leggen, zonder tot nog toe' iets gevonden te hebben, waar op men volkomen gerust kan zyn : Zulke Mannen zyn'er altoos geweest, zo dat de Oudtvader Clemens de Alexandryner, die in de tweede Eeuw leefde * zig al heeft verpligt geoordeelt, de Vrouwen daar in te verdedigen, zeggende (volgens de Ge» leer-  n aan dïn L E E Z E R. leerde} in zyn Stromata, 4e Boek, „ dat zy tot zo groote volmaaktheid in ken|', nisle konnen komen als de Mannen , dat hy met veele voorbeelden bevestigt." Daar van zyn veele blyken van alle tyden en onder allerlye Landaardt, gelyk ook onder ons, tot op heden Vrouwen gevonden werden, welkers Schriften wel aanwyfen dat zy met uytmuntende kennis begaaft zyn: niet dat ik my zelve daar by wil Hellen, neen geenfms! wel bewust zynde dat myne wetenfchap zeer gering is: en tot dit Stuk werd geen geleerdheid vereischt, dewyl het maar in een uytvinding beftaat. Coccejus zegt, „ ik meen dat niet ligt iets „ verworpen moet werden; al wat zig hier van gevoeglyk opdoet , alhoewel men misfchien daarom, om dat 'er veele din' oen zyn bygebragt, van overdenken niet ' moet ophouden, om dat onder veele dini, gen een wel het allereenvoudigfte zal „ behoren te zyn. Behalven dat ook den Vrouwen niet minder gelegen is, aan het kennen van den Antichrist, dan den Mannen, als dte^oock 'medegenoten der genade des levens zyn *, op dat zy zig voor zyne valfche Leere konnen wasten, om niet te zyn als onnoofele Vrouwb kens * i Pet. III: 7. Zie de O. Overzetting.  AAN MN LEEZER, III kens die altydt Ieeren en nimmermeer tot kennisfe der waarheid komen, om dus vervoert te werden door allerlye windt van Leeringen: en het onderzoek voor Geleerden te moeten overlaaten, is immers een Leerffcuk van den Antichrist, welke ik niet denke dat iemand in onze Hervormde Kerk zal willen verdedigen. Hadde wel gewenscht dat genoegen te hebben o;n de grondtaalen te konnen verflaan, om ook daar in uyt eigen oogen te zien, hebbende in myne jeugd myne Ouders ernilig verzogt, daar in te mogen onderwezen werden , doch zulks niet konnen verwerven, hoe zeer ik daarom aanhield, om dat zy tot myn ongeluk, gelyk veele andere van dat verkeert gevoelen waaren, dat de kennis dier Taaien voor een Vrouw van geen nut konde zyn. Wanneer ik dit Werk begon op te flellen, was ik niet voornemens dat ooit in 'ï licht te geeven; maar eenige Jaaren geleden , toen het zaaklyke der Eerlle Afdeeling flegts in 't rouwe ontworpen was, waar in de oplosfing van het Raadtfel vervat Waare, is my dat ontvreemd geworden ? doör middel myner Dienstbooden, daar toe aangezet door Lieden die tegen de vermaning van Apostel Petrus zig met een anders doen bemoeyen, waar by zy nogtans geen * A hec  IV AAN DEN LEEZER. het minde belang hadden: en welke my het zelve na verloop van eenige weeken, op eene behendige wyze weder lieten toekomen, waarom ik bedugt was dat zulke onbefcheidene Lieden dat na myn doodt, zynde toen reets in Jaaren gevordert, zo rouw en gebreklyk mogten in 't licht brengen, waarom ik te rade wierd dat zo veel myn vermogen toeliet eenigfins in orde te Hellen en af te maaken, om hen voor te komen," niet van meening zynde, dat zo breed te doen uytlopen; maar dat hebbe ik niet konnen vermyden, dewyl ik vondt dat in de famenhang der zaaken, zo als die door het geheeleBoek der Openbaringe zig uytftrekt, het voornaamfte bewys voor myn gevoelen gelegen was, dat ik niet konde afbreken, zonder de kracht daar van te benemen , en de zaaken voor myne Leezers min verdaanbaar te maaken, het welke dan my dus verre henen geleidt heeft. Eerst om te betoogen dat den Engel des Afgronds, die de Koning der Sprinkhaanen is, en met een Hebreeuwfche en Griekfche Naam genoemt werd, den Antichrist niet is, en men gevolglyk geen reden heeft, om zynen Naam in 't Hebreeuwsch en Grieksch te zoeken, hier toe dient de Tweede Afdeeling: dusben ik ongevoelig dieper daar in geraakt dan myn voornemen was. Dit heeft my ook  AAN DEN LEEZER. V ook tot de Derde hoofczaak gebragt, namelyk om aan te toonen, dat de Vier Dieren de Vier Euangeiisten zyn: dewy] dat diende om myne meening te ftaaven aangaande den Engel des Afgronds en de verdere inhoud der Zegelen. En dit hebbe ik ondervonden in het behandelen dat dit Boek op verre na zo duyster niet is als veele meenen, en hoe verder men zig daar in begeeft, hoe meer de duysterheid opklaart, die zig in den cerften opflag voordoet:- wanneer men eens de draadt gevat heeft, laat het zig verder gemaklyk ontwinden, indien men maar de Gefchiedenisfen te rade neemt, want de zaaken volgen alle in orde van tydt ageer eikanderen, en zyn geenfins zo"afgebroken nog zo verward, ais het doorgaans genomen werd, zulks dat men nu in 't Oos^ ten, en met een fprong weder in 't Westen zou zyn , dit is een verkeerde mcening, en dat maakt de duysterheid grooter dan die is: dit vindt men wel in andere Prophetiën, maar niet in dit Boek, in tegendeel, hier vindt men een befchryving van de voornaamfte Lotgevallen der Christenkerk, zo als die agter den anderen in tydt volgen: eerst die van de Kerk in 't Oosten, als die de oudtfte is; daar na die van 't Westen; tot dat die eindelyk alge* 3 meen  ■m aan. den L E Ë Z E R. meen werd, wanneer die van het Oosten herfreld, en met die van het Westen vereenigt zal zyn. Dit hebbe ik eenvoudig zo als het my voorkomt ter nedergeftelt , waar onder veele dingen den Leezer zekerlyk vreemd Ziuen voorkomen, om dat ik zeer veel van de gemeene uytlegging verfchille; maar ik houde my verzekert, dat de Tydt myn gevoelen meer en meer zal bevestigen. Maar als ik my erinner het geen Scalu ger gezegt heeft van- Calvinus', Hy is wys dat hy over de Openbaring niet geschreven heeft, zou 't my wel de moedt benemen, om dit'het licht te doen zien, als zulke groote Mannen dat voor zo zwaarwigtig houden ; doch daar is een groot onder* fehe'id tusfehen de vroegere tyden en da onze , dewyl ieder Eeuw dienaangaande nieinv licht aanbrengt , alzo wy ook by de uytkomst veele zaaken'hebben leeren kern nen , die te voren verborgen waaren , welke kennis vermeerderen zal naar maate dat men meer naar "t einde fpoedt , zullende als dan de wetenfehap vermenigvuldigt worden. Cajetanus zegt daar en tegen, laat die het uytleggen, dien het God gegeven heeft: Het is dan evenveel wie het is, Geleerd of Ongeleerd 3 indien hem maar het nodi-' ge  Aan den L E E Z E R. vu ge Licht daar toe van boven gefchonken is, waar toe een aangeboren onverzadelyke leeslust, die van myne kindsheid aan by my gehuysvest heeft, zo 't fchynt my mede heeft moeten dienen. Verder bidde ik den geëerde Leezer geftadig in gedagten te willen houden, dat dit het werk is van een Vrouw, die geyolglyk niet gelyk de Mannen in de Schooien^ onderwezen is; dierhalven geen bekwaamheid hebbende zo als daar toe vereischt werd : hebbe ook het geluk niet gehad eenige omgang met Geleerde Lieden te hebben , zo verre dat ik my dat eenigfms konde te nutte maaken, het zy in 't famenftellen; in een voegfame orde te fchikken of te befchaven: waar toe ik mogelyk gelegenheid zou hebben konnen vinden, inuien ik het gezogt hadde; maar dat hebbe ik met voordagt vennydt, om dat ik een anders bekwaamheid niet voor de myne wilde doen doorgaan: zo dat het te voorfchyn komt, zo als het my uyt de Penne gevloeyt is , dierhalven ongetwyfelt in veele opzigten voor een kundigcn Leezer zeer gebreklyk. Ook hebbe ik zo veel tydt daar aan niet konhen befteeden als het wel vereischte, alzo ik nu al Vyfentwintig Jaaren in een eenfame Weduweftaat, dewyl de Heere my geen kinderen * 4 ge-  VIII AAN DEN LEEZER. gegevèn heeft, hebbe doorgebragt, en ik iëdert het verlies van myn waarde Echtgenoot, my in deszelfs plaats met de Koopmanfchap hebbe bezig gehouden, waarom ik met te meer recht mag verzoeken, het gebrekkige gunftig te willen voorby zien 5 ondertusfchen moogt gy u, beminde Leezer, verzekert houden dat ik ü alle heil ben toewenichende. KOL  EERSTE AF DEELING. "JTTT ei onder-werp dat hier voorkomt , ti «e« JLJL Beest:, en deszelfs Getal., Wat men door het eerfte te verflaan heeft. Bladz. "ï Dit Beest had Zeven Hoof den ende Tien Hoornen. 4 Op zyne Hoornen Tien Koninklyke Hoeden. De reden dat dit Getal op, meer nog min dan Tien hepaalt werd. - - - . 5 Een der Zeven Hoofden wierd tot V doodt ge•wondt: dit moet men in de Paus niet zoeken> alzo die geen der eigen Hoofden van het Beest is. 9 Werd ook in een der Zeven eigen Hoofden gevoitden , dat ook eindelyk weder berftcld wierd, Nogtans verwonderde haar de geheele aarde agter het Beest. - - - 10 Belangende het Getal, daar werd tot nader opening by gedaan, dat het is het Getal eenes Menfche. Dit werd door de Uytleggers aangevult met het woordt Naam. - - j g Deze dan liehhen het gezogt in Taaien welkers letteren Talletteren zyn, om daar in een Naam te vinden die op den Antichrist toepasfelyk is , welkers Letteren dat Getal zouden konnen uitleveren. - - - 14 • | Wat KORTE INHOUD.  x KORTE INHOUD. Wat het Hebreeuwsch belangt, dat is zeer oneigen, en bet Griekscb beeft ook geen reden. Bladz. 15 Men meent echter dat het daar in wezen moet, om dat den' Engel des Afgronds , die men denkt met het Beest dezelve te zyn, met een Hebreeuwfche en Griekfche Naam genoemt werd. 20 Dog den Engel des Afgronds, die de Koning der Sprinkhaanen genoemt werd, is den Antichrist niet, als uyt de famenhang van '£ geheels Openbaringsboek blykt. - - ibid. Indien het Getal in de woorden van eenige Taaie moest gezogt werden, zou voorzeker de Latynfcbe voor alle andere moeten gejlelt werden. 21 Het Getal moet in geenerlye Taaie gezogt werden, zynde het oneigen een Getal uyt een Naam op te 'maaken. - - - 22 Het moet een eigentlyk Getal zyn, dewyl het telkens wel duydelyk van de Naam en bet Merkteken onderfcheiden wérd dat echter betrekking , tot beide heeft. - - 23 Andere hebben met meerder grondt dat gezogt in bet Getal der Jaaren, doch daar in niet voldoende konnen aantreffen. - 16 Dit Getal moet betrekking hebben tot alle de Paufen. - - - - 29 Dit Raadt fel werd opgelost op eene byzondere en teffens eenvoudige wyze, - ibid. Deze oplosfing geflaaft - - 3 E Hier in werden alle de vereischten gevonden, die 'door  KORTE INHOUD. xi . door de Geleerden daar hy gevordert werden, ah , daar i£, - - Bladz. 34 Dat het eenvoudig en van geen br.eeden omjaag . moet zyn. Dat daar in de Sesfen moeten doordraaien. Ah mede dat bet de boedanigheid van het Beest te kamen geeft. Ook dat hst een Getal moet zyn dat algemeen bekent is. Dat het ook van de aanhangers van het Biest moet . erkent werden. Dat daar aan ook de Koopers en Verkoopers moeten deel hebben. Werd getoont dat het aan alle die .vereisebtens voldoet. . - • 35 Ah mede dat hetzelve dat voordeel heeft, dat het in alle Taaien in de Christen - weereld in gebruyk, kan dienen. 4° Ten tyde van Ireneus bad men verfebil over de fchryfwyze, op welke dit Getal geschreven was , willende eenige dat het op eene andere wyze zy geweest, dan die welke hy beweerde. 43 Deze oplosfing voldoet aan beide de fchryfwyze. 45 De tyd: van de opkomst der Cyfer tekens nagefpoort.^ 8 Dit Getal is van de Naam onderfcheiden, even ah bet in de Text voorkomt , gelyk ook van het Merkteken. - - - $1 Waar bet Merkteken in beflaat. - ibid. Wat zynen Naam is, en hoe men daar aan deel b.eeU. - r * t • 54 ths  xii KORTE INHOUD. Hoe dat te verftaan zy, dat niemand mag Koopen ofte Verkoopen, dan die dat Merkteken heeft, 1 ofte den Naam des JSeestes, ofte het Getal zy. nes Naams. - - Bladz. 55 Welke Koopmanfchap hier gemeent werd. ibid. Dat het Getal werd genoemt het Getal zynes Naams , gelyk ook het Merkteken, het Merkteken zynes Naams, is, om de'betrekking welke die drie dingen tot elkander hebben. - . 57 Nader aangetoont dat dit gevonden Getal, niet al, leen de hoedanigheid van het Beest aanwyst; maar ook het grondtbeginfel der Pausfelyke macht, en de oorzaak van al zyn trotsheid en dwinglandye. - . .". . ^ g In de eerfte tyden was de Roomfche Bisfchop niet meer dan andere Bisfchoppen , en wierden ook Jlegts Priesters genoemt gelyk andere ; maar hy . beeft van tydt tot tydt, zo door list als gewelt, de Opperheerfchappye weeten te verkrygen. 59 Sedert had hunne hoogmoed maat nog paaien, doende zig als Hooft der Kerke eer en, waar door hy betoont den Anti- of Tegencbrist te zyn. 64 Hebbende eindelyk eene driedubbele Kroone opgezet, zig aanmatigende gezach te hebben in Hemel en op Aarde, ook onder de Aarde. . 66 Dewyl dan dit Getal de oorfpronk aanwyst, waar uyt alle die trotsheden en geweldenaryën zyn voortgefproten , mag men veilig befluyten , dit het rechte Getal te zyn, te meer, dewyl bet ean beide de fchryfvyze voldoet, - 68 Daar  KORTE INHOUD, xni Daar in heeft men ook een grondjlag van waar de Tweeënveertig maanden zyner Leeftydt te beginnen , dewyl men daar in zyn geboortejaar vindt, en men dus zyn ft erf jaar kan bepaalen. ... Biadz. 68 v Men meene niet dat dan ook het einde der weereld zal daar zyn : dat heeft geen de minfte betrekking tot eikanderen. 69 Het is klaarblyklyk uyt het geen wy daaglyks zien gebeuren, dat zyn gezach niet lang meer duuren zal , en dat alles daar toe famenlcopt, dat men gerust het gefielde Jaar voor zyn fterfjaar houden mag. - - 70 TWEEDE AFDEELING. Dat den Engel des Afgronds ,, de Koning der Sprinkhaanen, den Antichrist niet is, als uyt de befchryving en famenbang blykt. JVat men door de Sprinkhaanen te verftaan heeft , is kennelyk - - - 72 De Sterre die uyt den Hemel gevallen was, Cap. IX: 1. is dezelve niet met den Engel des Afgronds. - - - 76 Wie de Koning der Sprinkhaanen is, en wie door de Sterre werd aangeduydt: gelyk ook wat bet te zeggen is, dat die de Put opende. 7 8 Waarom de Naam van den Engel des Afgronds, in het Hebreeuzvsch en Griekscb genoemt werd: dit behelst eene byzonderbeid. - 83  xrv KORTE INHOUD, Nader aangetoont wie de Sprinkhaanen zyn, uyt hun bedryf. Daar op volgt dat het Eer fit Wee was wecbgegaan: waar. in dat beftont. Biadz 84 Volgt de Zesde Bazuyn, die bet Tweede Wee zoude aanbrengen: beftaande in de Ontbinding der Vier Engelen, die gebonden waar en by de groote Rivier e Eupbrates. - - 9 r Wie men door de-Vier Engelen, en wat men door . baare ontbinding, te verft aan beeft, als mede wat tydt dit gebeurt is. - - 92 Dat zy bet Derde aeel der menfchen zoude dooden. 97 Wat door baare Steerten te verftaan is. 10 1 Dat de Engel Cap. X: 1. voor een gefchapen Engel, en het Boekje dat hy in de handt Meldt , voor een eigentlyk Boek moet gehouden werden. 107 Is geenfins het zelve Boek met dat van Cap. V: i. dat Zeven Zegelen badde , waar aan zo veel achting betoont wierd: in tegendeel werd over dit een vloek uytgefproken: daar op volgen de Donderftagen. - - - 109 Welk een '^Boekje dit zy , in Jt breede bewefen. 11 o Wat het te kennen geeft dat dit Boekje open was. 119 ffiannes werd verboden te fchryven , wat de Donderftagen gefproken hebben, en gelast dat te verzegelen. - - - 123 Wat de Donderftagen betekenen. - 124 Joannes werd bevolen dat Boekje op te eeten, dat zoet in zynen mondt was, maar zynen bnyk bitter maakte. - - - 126 Zo was 't ook met de Rolle die aan Propheet Eze-  KORTE INHOUD. sv Ezecbiël vertoont wierd, en ook gelast op te eeten» Cap. III: i. - Bladz. 127 Waar in dat zoet en bitter van beide beftont. 128 Hier is nu een ftot van zaaken, zo verre het den Engel des Afgronds betreft, blykende daar uyt ten klaarften, wie daar door verftaan moet wer. den, bet welke nog nader uyt 't volgende werd aangedrongen. - - • 132 Vooraf werd getoont , dat bet verhandelde in 't IX. en X. Cap. aangaande den Engel des Afgronds , reets in de Zegelen was afgefcbetst, beginnende met 't tweede Zegel. - 133 Den inhoud van het eerfte Zegel in het breede overwogen. Wie de Ruyter van dat Witte Paardt is. - - 134 Welk een Kroone hem gegeven wierd, en wat zynen Booge betekent. - - ibid. De Zegelen volgen bier in orde van tydt op de Zeven Brieven, welke Historisch zyn , dog waar van het Prophetiscb niet kan uytgeftoten werden. - - - 138 Tot hoe verre de Brieven zig in tydt uytftrekken. 139 De man op het Roode Paardt, nam de Vreede van der aarde wech, welke die van het Witte Paardt daar aan gefchonken hadde , alles in bloedt verkeer ende. - - - - 141 Wat het te zeggen is, dat zy malkanderen zoude dooden. - - • 142 Dat hem een groot Zwaardt wierd gegeven. 146 Dit is zaaklyk bet geene by en zyne Opvolgers zoude  xvi K'Ö'R T Ë I N HOU a de uytriclMn , ctvwr van meer byzonderbed^n in de andere Zegelen volgen. Bladz. 149 De Ruyter op het Zwarte Paardt, met het Derde Zegel 5 is geenfins den Antichrist, dewyl men hier met de befcbryving in 't Oosten is, en van waar men zonder klaarblyklyke reden niet tot het Westen moet vverfpringen. . ibid. Deze Ruyter was het die de Kerk in rouwe dompelde , die ketmelyk werd gemaakt , door de Weegfchaale die hy in de handt hield, als Op. pervorst zeker aanmerklyk -gefchil befiisfende : aan de Tarwe en Gerfie klaar te kennen. 151 Waar in dat gefebil beftont. - . 157 Wat betrekking dit geval tot de Vier Dieren badde , uyt welkers midden deze Stemme voortkwam. - - . J^g Vm welk Dier die voortkwam, en de reden daar van. . .. . . . l (. ^ De Zegelen hébben geen evengelyke Tydtperken , nog ook de Bazuynen. - i6g Het vierde Paardt behoort volgens de orde van tydt en aaneenfcbakcling der zaaken, tot de drie vorige : dewyl het ook door een der Dieren werd aangewezen : brengt ook het Tweede Wee aan. 169 Met bet vyfde Zegel werd aan de Overwinnaars die om het Woordt Gods gedoodt waar en, geduur ende bei Eerfte en Tweede Wee, lange wit* te kleederen gegeven, en dient verder tot aankondiging dat nog meer rampen te wagten waar en. - . . jy^ Toen  KORTE INHOUD, xvir 7'oen het zesde Zegel geopcnt was, ontftout daar een groote aardbeevinge: de Zonne wierd zwart als een hairen zak; de Maane wierd ah bloedt. Bladz. 174 Wat daar door te verftaan zy, dat de Hemel wechgeweken is. • - - 177 By het openen van bet zevende Zegel is een ftilfwygen van een halve mare. - - 178 Dat zal duuren tot aan de zevende Bazuyn, wanneer het daar mede gedaan zal zyn. 180 Het zelve werd afgebeeldt door den Engel ftaande in de Zonne, Cap. XIX: 17. vergeleken met Ezechiël XXXIX: 17 — 20. - 183 Of de ondergang dier Volken te gelyk zyn zal met het eindigen der Tweeënveertig maanden, dat zy de H. Stadt zouden vertreden, werd beredeneerd. - - - ' 185 Hoe lang die tydt is. - - 187 De drie W°.eën, waar in die heftenden: de ontbinding der vier Engelen is gefchiedt tusfehen het tweede en derde Wee, werdende dat laatfte door hunne ontbinding veroorzaakt. 193 De Zevende Bazuyn naakt het ftot der gefchiedenis ■ -van dat Volk. - - - 199 De Zegelen en Bazuynen komen niet fluk voor jluk met malkander overeen , de vyfde en zesde Bazuyn bevatten famen , het geen de zes laatfte Zegelen behelfen , de zevende Bazuyn ftrekt verder. - ... ibid. De vier eerfte Bazuynen bevatten geheel andere * * zaa-  xvni KORTE INHOUD. zaaken, die buyten dit bejïek zyn, nogtans werd jlegts met een woordt, den inhoud van yder derzelve gezegt. - - B!adz. 199 Met het XI. Capittel, waar in een nieuwe Prophetie voorkomt , werd nog nader bevestigt het geene wy gezegt heiben, aangaande Mahomeih en zyn Boekje. - - • 201 Die Prophetie begint met een Gezicht van den Tempel. Deze moet men aanmerken als een Tweede Tempel, zynde die van hei Westen, de eerfte in het Oosten gefticht geweest zynde. ibid. Het XI. Capittel is een Inleiding tot de befcbryving van de Kerk in bet Westen, zvelke befcbryving met het XII. Capittel begin neemt. 202 Joannes werd bevolen den Tempel te meeten,. en den Altaar, en de geenen die daar in aanbidden. Wat men door het meeten verf aan moet, ..als mede welk een Altaar dit zy ibid. Verder werd Joannes gelast den Voorhof uyt te laaten en niet te meeten, om dat die den Heidenen gegeven was. Hoe veele Voorhoven aan den Tempel geweest zyn, en wat dezelve bier betekent. - - . - 204 De H. Stadt die de Heidenen vertreden zouden : welke Stadt en welk Volk dit zy. 207 Deze verbanning of affnyding nader bevestigt met Cap. XXII: 2.by de befcbryving van het Nieuw Jerufalem : werdende baare ftandtsgelegenbeid befcbouwtf die hnnelyk is door die Rivier e, aan wel-  KORTE INHOUD, nt Welker beide zydcn den Boom dei Levens gevoH-. den wierd. - - Bladz. 210 Dat het dat Volk zy werd bevestigt door het geen in dit XI. Capittel voorkomt, als voomamelyk aan de Twee Getuygen. - - 212 Deze Getuigen wier den gevonden in den Tempel, niet in den Voorhof , die was ter vertreding overgegeven aan het Volk van bet Boekje. 214 Die befcbryving gee'indigt zynde, werd ook weder de Aardbeving gedagt, die bet zelve is met de Donderflagen die Cap. X. hy bet Boekje voorkomen, welke nu van de zyde der tegenpartj befebouwt werden. ibid» Zy zouden Propheteeven 1260 dagen met Zakken bekleedt: deze tydt is niet dezelve met de 1260 dagen die de Vrouw zou vluchten in de Woestyne. - - - - 215 In welke tydt het Beest dat uyt den afgrond opkomt , haar kryg aandoen en dooden zoude. 217 Wat men te ver [taan heeft, door de tydt van drie dagen en een half , dat baare doode lichamen zouden leggen.op de ftraate der groote Stadt. 218 Dat men niet zou toelaten dat haare doode lichamen in graaven gelegt wier den. - 231 Haar levendig worden en opvaaren ten Hemel in de Wolken. - - - 233 De aardbeving waar -door het Tiende deel der Stadt is gevallen, en de Zeven duyzendt Naamen van menfehen gedoodt, moest voorvallen in de Zelve tydt dat de Getuygen doodt lagen, 2 3 ó ** 1 Wat  xx KORTE INHOUD. Wat de Zeven duyzendt Naamen van menfchcn beteekenen. - - Bladz. 239 Na die aardbeving volgt aanftonts bet Tweede Wee is wechgegaan , ziet bet Derde Wee komt baast. - - - - 242 Ter dier tydt begint het Jlilfwygen van een halve uure onder het Zevende Zegel, zullende duur en zo lang als dat Ryk van dat zelve Volk beheerscht werd , waar na de Zevende Bazuyn zal blaafen, en die Jlemme gehoort werden: dat de Koninkryken der We'ereld zyn geworden onze s Heeren, enz. - - ibid. Vit dit alles vastgeftelt dat de Twee Getuygen het O. en N. Testament zyn: welke volgen in te > genftelling van. den Engel des Afgronds de valfche Getuyge Mahometh. - - 243 De reden waarom deze Zevende Bazuyn hier voorkomt , daar de Bazuynen eigentlyk tot het Oosten beboeren. - - - 244 Men konde dan ook zien, hoe het zig in 'J Westen in deze Tweede Tempel zou toedragen, ter zeiver tydt dat in het Oosten zo fel tegen de Ongelovigen geftreden , en de Kerk aldaar verwoest wierd. -. ibid. De Lotgevallen der Getuygen afgehandelt zynde, volgt een befcbryving van de Kerk in bet Westen , die met bet XII. Capittel begint , afgebeeld als een Vrouw bekleedt met de Zonne enz. , werdende eerst baare herkomst gemeldt. Dit is vervat in de zes eerfte Veerfen. - 245 Daar  KORTE INHOUD, xxr Daar na begint met bet 7 vs. een volledige befcbryving van haar wedervaaren , aanvang nemende met de ftrydt in den Hemel, tusfeben Micha'èl en de Draak, zynde het zelve dat gemeld ivas Cap. VIII: 5. en in de Eerfte Bazuyn. Biadz. 245 Hier werkte de Satan tegenftrydig met het geen hy deed by de wederopbouiving des Tempels, vertoont in 't Gezichte van Propheet Zacbaria , Cap. II: 1,2. waar van Apostel Jade meldt in zynen Brief vs. 9. - - 247 Het einde dezer ftrydt was de nederwerping des Satans uyt den Hemel: dit had de Hcere Christus al voorzegt Luc. X: 18. - 251 Na dat de Satan was nedergeworpen, zo volgt dat hy groote toorne hadde , hebbende maar eenen kleinen tydt, om de Kerk door de Heidenen te vervolgen. - - - 252 In het XIII. Capittel vindt men de opkomst van den Antichrist, zo als wy in de Eerfte Af deeling in het ureede gezien hebben. 253 In het XIV. Capittel, bet geen de valfcbe Propheet en den Antichrist betreft, dai zy elkander zouden aandoen. Hier werden nu de Don' derftagen befchreven , die wy boven zagen de Kruysvaarten te wezen, waar in een verbafencl getal menfeben zouden omkomen. ibid. Wat daar door te verftaan zy, dat de Wynpersbakbuyten de Stadt getreden wierd: welke Stadt daar mede gemeent werd. - 255 Wat door de duyfendt feshondert Stadiën. 256 ** 3 Dit  xxit KORTE INHOUD. Dit is niet meer toekomende, maar rects vervult. Bladz. 258 jfoannes zag een Engel vliegende in hei midden des Hemels , ende hy hadde het eeuwig Euangelium, enz. - - - 259 Verfchynt een Tweede Engel, die de val van Babel aankondigt, om daar op niet ie betrouwen. Dit beeft de uytkomst beantwoordt, dat de zulke die naar die waarfchouwing niet en luysterde, by Honderdtduyzer.den zyn gefneuvelt. 260 Dat werd afgebeeldt door d'e Maayers. 264 Waar in de Oogst der Aarde en die der Druyven beftont. - ... 265 Van beider Oogst wierd niets ingezamelt. 269 Het treeden der Wynpersbak vergeleken met dat men vindt ^cfaia LX1I!: 2,3. enz. ibid. Dat was de Wynpersbak des Tooms Gods, even als gezegt werd , de Drinkbeker des Tooms Gods: alle Drinkbekers die in de H, Schrift voorkomen, zyn geen Bekers des Tooms. 271 Dat de Wynpers buyten de Stadt zou getreden werden, geeft groot licht, wat men daar door te verftaan heeft. - - - 276 Daar uyt kan men ook eenigermaaten de tydt bepaaien van deze gebeurtenis. - 277 Met Capittel XV. komen Zeven Engelen, met Zeven gouden Phiolen, die over den Antichrist en zyne menigte zouden uytgeftort werden. 27 8 Deze bebelfen aanmerklyke gebeurtenisfen, die allen in de Kerk in het Westen- zouden voorvallen., dien  KORTE INHOUD, xxm dierhalven komen die geenfins met de Zegelen en Bazuynen overeen , welke tot het Oosten behooren. - - - Biadz. 278 Wat het woordt van de Ovcrzetters Phiolen ver-. taalt, beteekent. - - ibid. Beduyden geen evengelyke Perioden of Tydtperken, zo min als de Zegelen en Bazuynen. 279 Werden genotmt de laatfte plaagen, waar mede de Toorne Gods eindigt: firekken nogtans niet tot het einde der Weereld. - - 2 8 r In de drie laatfte Capittelen van dit Boek komen zaaken voor die verder ftrekken, en reiken tot de eeuwigheid maar die werden niet gevonden in de Z'.gelen , Bazuynen, nog Phiolen : want die ftrekken niet verder als tot dat de duyzentjaarige ruste begin zal neemen. - ibid. Als dan zal de Satan gebonden werden, het welk duyzendt Jaaren zal duuren, waar na hy voor een kleine tydt weder losgelaten zal werden, om de Volken uyt de Vier hoeken der aarde tegen de Kerk aan te voeren. - - 282 Welke Volken men daar door te verftaan heeft , geenfins den Antichrist, uyt vergelyking van Ezech.XXXVUL - - 283 Of die tydt van duyzendt Jaar en naar de Letter moet verftaan werden. - - 287 Tot wat tydt men eenigfins waarfchynlyk (dewyl daar van niets gemeld werd~) de bekeering der Jooden zou mogen ftelleny benevens de wederkeering in hun Landt. - ibid. ** 4 Wat  xxiv KORTE I N II O U D. Wat te houden zy van het Duyzendtjaarig Ryk. Bladz. 29a De hertelling der zaaken in het Oosten, gepaart met die ruste der Kerke , werd genoemt een Nieuwe Hemel en Nieuwe Aarde. Dit Jlemt overeen met het Zesde Zegel. - 293 Dat is de H. Stadt, het Nieuw Jerufalem, nederdalende van God uyt den. Hemel, het welk gedeeltelyk van het aardfthe, en gedeeltelyk van het hemelsch Jerufalem te verftaan is. 294 Ier wederzyden der Rivier e was de Boom des Levens. - - . 297 Ezech. XLVII: 12. werd gemeld van zeer veel Spysgeboomte. Dit is niet het zelve met de Boom des Levens , die maar enkelvoudig is. 298 Werd van fommige op de Leeraars gepast, doch zeer oneigen ; want komt met de befcbryving niet overeen. x - - 300 Waar uyt die menigte zoude voortkomen. 301 De Standts gele genheid van het Nieuw Jerttfalem nader bevestigt door de Twee Beeken by Ezech. Cap. XLVII: 9. en Pf. LXXXVII: 7. 302 Nog nader betoogt uyt de uyidrooging der Riviere , om te bereiden de weg der Koningen die van de opgang der Zonne komen zouden, volgens de Zesde Phiole. - - 303 Daar waren ter dier tydt drie machtige vyanden van de Kerk teffens in beweeging, de Draak, het Beest, en de Valfcbe Propheet. Wie deze *yn. • » . ibid.  KORTE INHOUD, xxv Uyt derzelver monden zag Joannes drie onreine geesten gaan: vergeleken met bet Gezichte van Micha , i Koningen XXII: i. en i Cbron. XVill: 20. - - Bladz. 304. Daar door was het dat die bloedige Reügions Oor. log ontftont, welke die groote dag des Almachtigen Gods tot een gevolg had-. - 308 Welke plaats het zy, die in het Hebreeuwsch ge. naamt werd Armageddon; als mede welke Volken aldaar zyn vergadert, en wat daar is voorgevallen. - ■ - 310 Een plaats, die na veele heftige aanvallen doorgeftaan te hebben , eindelyk de befchermers der Christenheid ontrukt is : niet tegenftaande een groote menigte van haare befpringers aldaar zyn omgekomen. - - 316" Deze plaats kan wegens baare ftandtsgelegenheid, volkomen voldoen aan de naam van Armageddon : zo dat de Zesde Pbiole ook reets vervult is. - - ■ - 320 Dit komt juyst in tydt overeen met de vorige Vyfde en de volgende Zevende Pbiole. 322 Den inhoud der overige Phiolen kortelyk overgelopen, waar uyt men zien kan, hoe die elkander in orde van tydt volgen. - - ibid, Jn plaatfe' dat die groote Riviere Euphrates wus uytgedroogt, om de weg te bereiden tot de overkomst der Koningen, die voornemens waar en de Kerk aan deze zyde derzelve te verwoesten, zoude nü in tegendeel die Riviere weder vloeybaar ** 5 g2*  xxvi KORTE INHOUD. gemaakt werden , door wateren des Geestes. Bladz. 328 Het bejluyt dat het begin der Duyzendtjaarige ruste het tydtpunt is , tot welke de Phiolen zig uytftreiken, en waar mede de Toorne Gods eindigt. - - - 329 Uyt dit alles wat in dit Boek vervat is, ziet men dat de Kerk in het Westen zeer onderfcbeidentlyk van die van het Oosten befchreven werd, en dat gevolglyk den Engel des Afgronds, welke tot het Oosten behoort, den Antichrist onmogelyk zyn kan. ... ibid. Het jlot dezer Af deeling, en dat men uyt^de reets vervulde zaaken ten vollen overtuygt moet zyn, dat de Openbaring van ^oannes een Godlyk Boek is. - - - 330 Volgt een korte ontleding van dat geheele Boek, tot beter begrip der Leezers. - 332 DERDE AFDEELING. Dienende om te betoogen dat men door de Vier Dieren Cap. IV: 6. de Vier Euangelisten te verftaan heeft. - - . 343 De Dieren werden ook met de Vierentimntig Ouderlingen byeengevoegt , welke naar fommiger meening de Boeken des O. Tesiaments zyn, wezende oudtydts in Vierentwintig, en in laater tydt in Tweeëntwintig Boeken, verdeelt, ibid. De Ouderlingen werden gezegt te zitten op Vieren- tixiw  KORTE INHOUD, xxvu twintig Throonen: gelyk aan de Twaalf Apostelen werd belooft te zullen zitten op Tivaalf Throonen oördeeiende de Twaalf Gejlachten Israëls. Wat dit beteekent. Bladz 347 Wat de reden is dat de Ouderlingen goude Kroonen op baare hoofden hadden , en de Vier Dieren ni.t, die nogtans nader by het Lam geplaatst waar en. - - - 34 & De befcbryving der Gedaanten van deze Dieren , komt overeen met die van de Cherubim Ezech. I. Dit Gezichte en de tydt wanneer de Propheet hetzelve zag, kan veel licht daar aan geven, 349 De Propheet had dit Gezichte in het derligfte Jaar. Akn weet niet wel te bepaalen van welk Tydtftip dit moet gerekent werden. Van dat Gezichte te rug tellende, komt men op bet achtiende Jaar van Jofias regeering, wanneer het Wetboek gevonden wierd. - - ibid. Jn dat zelve Jaar wierd ook door Jafias de Godsdienst op eene zeer plechtige wyze her (lelt. Werd in 't breede overwogen welke van beide die gebeurtenisfen de gezmgiigfte zy , en men dierhalven voor dat tydtpunt te houden heeft. 35c Of dit Wetboek den geheelen Pencateuchis, and.rs gezegt, de vyf Boeken Mofes -> bevatte, ibid, Bejluyte dat het 't Boek Deuteroliomium alleen zy geweest, om verfcheiden redenen daar van gegeven , en gevolglyk dat alle de vyf Boeken Mofes niet verloren geweest zyn. - 355 Dat het Boek Denteronomium alleen voor bet aan-  xxviii KORTE INHOUD. gezichte des Heer en moeste gelegt worden, en niet alle de Boeken Mof es. Bladz. 362 Waarom dat van Samuël daar gelegt wierd, het welk opgeheldert werd uyt Flavius Jofephus , die aan veele zaaken licht geeft, welke in de H. Schrift zeer kort ter nedergeftelt werden. 366 Hier van ftrekt ten voorbeeld den XX. Pfalm, die anders niet wel te verftaan is, en welkers inhoud overwogen werd. - - 371 Wat de oorzaak mag geweest zyn, waar door dat Wetboek vermist is. Als mede of bet met een goed of kwaad inzigt verborgen is geworden. 380 Dat het ten tyde der godloofe Koning Manasfe waarfchynlyk niet meer voor banden waare, maar al eerder was fzoek geraakt. - 384 De plaats daar het gevonden is, werd niet gemeldt, dan alleen dat het was in bet Huys des Heeren. Niet by of omtrent de Schatkist; maar ergens elders, opzettelyk verborgen. - 385 Eene gisfing aangaande het Hol in den wandt by Ezechiël Cap. VIII: 7 , 't welk ongetwyfelt eene byzondere beteekenis heeft. - 389 Dit Wetboek niet meer dan alleen het Boek Deuteronomium zynde, heeft men zo het blykt konnen ontbeeren, zonder eenig nadeel aan de plechtigheden in den Godsdienst, of aan de Rechtsplegingen toe te brengen. - - 396 Zo dat het zo ons dunkt eerder fcbynt te zien, op de herftelling der Godsdienst, welk gefchiede door Ko-  KORTE I N II O U D. xxix Koning Jofias, in dat zelve Jaar, met het vieren van dat plechtige Paasjcben. Bladz. 397 Welke ook op de Penning, geflagen ter gedachtenis van Jofias rcgeering, zo wy meenen door het geene op dien Penning fiaat afgebeeldt , werd aangeduydt, - - - - 398 Dit uyt vergelyking van eene andere Hehreeuwfcbe Penning met dergelyken Omfchrift. 399 Ezechiël heeft naar allen fchyn van dat tydtftip die dertig Jaar en getelt: het welke te eerder befluyte, om dat die gebeurtenis zeer gepast is by bet Gezichte dat hy ter dier tydt badle. - 410 Het Gezichte begint met een Stormwindt uyt het Noorden enz. beteekenende de rampen die hen nog boven het geene zy nets ondergaan hadden zouden treffen. - ibid. Maar gelyk de Heere, wanneer Hy door de Propbeten zwaare rampen aankondigt, ook dikwerf de Verlosfing door de Mesfias daar op laat volgen om ben te troosten, zo ook bier. - - 411 De Godsdienst door Koning Jofia voor byna dertig Jaar en zo plechtig her fielt, zoude nu weder voor een tydt opgefchort werden , door de verbranding van Stadt en Tempel: daar en tegen werd bier vertoont , dat die Oude Scbaduwdienst geheel zou •werden afgefcJfaft , en H Euangelie in 'de plaats geftelt. ' - 412 De Propheet zag de gelykenisfe van Vier Dieren, werdende baare gedaanten befcbreven. ibid. De Cberubim en Seraphim werden van veele voor de-  xx% KORTE IN M O U D. dezelve gebonden. Dog onzes bedunkens hebben die ydtr eene byzondere leteekenis. IVaar van nader. Blndz. 4f 3 Deze Dieren zegt Ezechiël Cap. X: f5. 20 det Cberubim waaren, namelyk zo als in dm Tempel gevonden wier den, dewyl hy daar van fpreckt, als van iets dat bekendt was. « 414 Wat het woordt Chcrubim betcekent. jbid, Zy hadden Vier aangeziehten , doch nochtans geen Vier hoofden, maar Vierderlye aanzien of gelykenisfen, als men befpeuren kan uyt Cap. XLI. 416 Deze gelykenisfen werden niet altydt, daar van de Cherubim gemeldt werd, of van de Dieren, in dezelve orde genoemt 5 maar de drie eerfte zonder onderfcheid door eikanderen gsjlslt , dog dat van den Arend niet. Reden daar van in 't vervolg. 4 s 7 Doe men die Aangezichten te neemen heeft, als mede baare Vleugelen. - . 4 < 3 lïaare gedaante was als brandende Kooien des vy.rs, als de gedaante der fakkelen, en zo voorts. 4 • 9 By die Dieren was een Radt, en baare gedaante was als een Radt in het middtn van een. Radt, welkers bitytenjle Velgen za groot, waaren, dat zy vreeslyk waaren. ... jbid. Ende baare Velgen waaren vol Oogen, gelyk ook de lichamen en vleugelen der Dieren. 421 Boven ket uytfpanfel bet welk was boven bcare hoofden , was de gelyienisfe eenes Tbroons, en als ds gedaante eenes Menfche daar boven op zynde. Verder de beteekenis bier van. - ibid. A Is  KORTE INHOUD, xxxi Als ook wat de vierderlye gelykenisfen der Dieren te kennen geeven, en waarom in die te noemen niet altydt dezelve orde werd gehouden; maar die door eikanderen vermengt , behalven alleen het Arends aangezicht. ... Bladz. 422 Deze Cberubim waaren geplaatst in den Tempel en in bet Heilige der Heiligen, zo ook op het Verzoendekfel, met hetzelve één ftuk uytmaakende ; hier uyt leeren wy haar waare beteekenis kennen. 425 De reden waarom dat Jehova van boven dat Verzoen, dek/el , van tusfehen de Cberubim zyne antwoorden gaf. ... 427 Belangende de Cberubim die by het Paradys ge (telt waaren, waar by geen omfebryving is: waarfebynlyk een verfcbynfel als aan Bileam Num XXII. dog in gedaante verfchillende. - - 428 Overwogen hoe derzelver gedaanten mogen geweest zyn, en wat zin/peeling dat hadde , gelyk ook wat bet te zeggen is, voor bet Paradys te blyven of te woonen. - - - ibid. Deze waaren daar geftelt om den gevallen Menscb te weeren van den Boom des Leevens. Die in den Tempel in tegendeel den Menscb de weg weezen naar den Boom des Leevens. - 429 De reden dat de Dieren by Joannes yder maar eener- ■ lye gelykenisfe hadden : het eerfte Dier als een Leeuw, het tweede Dier als een Kalf enz. 4'}o Als mede wat hun Viertal aanduydt, en boe zy daar door , gelyk ook door andere tèekenen , voor de Evangelisten geksnt wirden. '- 431 Welke  xxxn KORTE I N H O U D. Welke Gelyku~iife men gevoeglykct aan yder derzelvg teefcbryft. - Black. 432. Boe deze fier der lye gelykenisfen te famen genomen ie verftaan gee-oen, dat de Kerk onder 't N. Testament , dezelve is met die va-n den Ouden dag, toenbeftaande uyt de Twaalf Geftachten Israels. 434 Wat bet te kennen geeft, dat de Dieren by Ezechiël haure licbaamen met baare Vleugelen bedekten , gelyk ook de Cberubim in den Tempel. - 437 De vyerigheid en beerlykheid die baar omringde: en dat uyt bet Vyer een Blickfem voortkwam, ibid. Tl aar e beweging die als een Weerlicht was. 438 Wat de Raderen aanduydcn: en dat die opgeheven wierden, of ftille fionden , om dat de Geest der Dieren in de Raderen was. - - 4-.; 9 De. gedaante der Raderen, welke was een Radt in het midden van een Radt. M Wat het binnerfte Radt beteektnde. '. -' 441 Dat de Dieren gelyk ook de Raderen vol oogen waaren. Waarom die in de Grondttaale als de oogen van een Dier benoemt werden, en waar voor men dezelve te neemtv. heeft. - 443 Het zelve dat bier door de Oogen verftaan werd , wierd onder den Ouden dag afgebeeldt door de Granaatappelen aan bet Hcogepriesterlyke kleedt, gelyk ook bet geruyscb der Hengelen door de klinkende Schellen. - - . - Het ondetficheid tusfben de Cberubim in den Ten pel en de Dieren. • - - . 446 Daar kwam een Stemme van loven bet uytfpanjel, als  KORTE I N' HOU D. xxxnr als zy ftonden en haare Vleugelen nedergelaten hadden. Deze Stemme was niet gericht tot Ezechiël. - - • Bladz. 447 Aldus werd hier in dit Gezichte onder de afbeelding van Dieren en derzelver bewegingen , de geheele handelwyze der Euangelisten, in de verkondiging van bet Euangelie, vertoont. 44.9 Hier by was het zeer gepast, dat Ezechiël de herftelling der Godsdienst door Koning Jojïa gedaan erinnerde : dezvyl die , hoe plechtig ook weder ingevoert, t'eeniger tydt voor het Euangelie zou moeten wyken. - - ibid. Zo kwam dan ook die Stemme Openb. VI: 6. zeer gepast van tusfcben de Pier Dieren of Euangelisten , om dat het was in een geval welk de Christenen bejegende om baare aankleving aan het Euangelie. - - - 450 Dat de Seraphiih met de Cberubim niet dezelve , maar van elkander onderfcheiden zyn, blykt uyt den inhoud en het oogmerk van 't Gezichte van Jefaia Cap. VI. - - ibid. Hier heeft men een afbeelding van de Kerk eveh na Christi Hemelvaart, welke hier ten Tbroon verheven was, en wel in den Tempel, te westen in zyne Gemeinte. - . - 451 Daar tegen ftrydt niet dat Apostel Paulus zegt, dat de H. Geest bier gefproken heeft: waarom men bet zo neemt, dat hier de Vader, Zoon-en H. Geest moet verftaan werden , dat wederlegt werd. - - - 452 *** Dg  xxxiv KORTE INHOUD. De plaats des Tempels daar deze Tbroon gefleït waare, was naby den Altaar, en wat door dezelve bier beteekent wierd. Bladz. 454 De reden waarom men de Serapbim voor geen Engelen kan neemen: als mede waarom zy boven den Tbroon geplaatst waaren, dat aan dienaaren niet past. - - . 456 Waaren gevleugelt ; maar niet met Oogen bezet als de Dieren. Reden daar van. 457 De afvaardiging van die Evangeliedienaar door de perfoon van Jefaia verbeeldt. En Wat de aanraking zyner mondt, door een der Serapbim met een Koole van den Altaar, te kennen geeft. 458 Men vindt hier in zeer veel overeenkomst met de bekeering van Saulus, Hand. IX. 459 De afbeelding der Cberubim en Serapbim byeen genomen , bevatten de zaaklyke inhoud van het Euangelium. a 466 Het fchynt door Jefaia niet verftaan te zyn, dat ' dit Gezichte zig uytftrekte tot den Euangeliedag, als aan zyn vraage vs. I I. te befpeuren is: in welker opzigt hem antwoord gegeven werd, aangaande het toenmaalige Joodfche Volk. ibid. Dit Gezichte (temt overeen met dat groote Gezichte van Ezechiël Cap. I. het welk men als een vervolg van dit mag aanmerken. Wat het oogmerk van beide is. - - 461 Beftuit dezes Boeks. V E  VERHANDELING OVER HET GETAL DES B E E S TE & uit OPENBARINGE Cap. XIII: 18. Hier is 'de wysheit: die het verjlant heeft rekene het getal des Beestes: want het is een getal eenes menfchen: ende fyn getal is fes hondert fes ende festigi EERSTE AFDEELING. AVTat het raadtfel aanbelangt - daar word tt vooraf gezegt, Hier is de wysheit: die bet verjïant heeft rekene het getal enz. Dit wil alleenlyk zeggen, die het begrip heeft om dat te konnen uytvinden, die overweege naauwkeurig het getal, het welk hem verder licht zal geeven j want in dat getal is de wysheit of de kennis daar van, gelegen. Hier in komen twee zaaken voor* I. Het onderwerp, het welk is het Beest. tt r- L i 5 Welk een Getal. II. Het Getal. ). Het is juyst dit Jaartal waar in men naar myne bevatting die drie getalen vindt. 00 Ibid. bladz. 79, 80, 130. (*jZie onder andere Pi-of'r. Jansfen, Betoog enz. Voorn voor 't Hde Deel, bladz. 215.  het GETAL des BEEST ES. j| vindt. De eerfte Letter daar van, maakt meü byvoeging van de twee andere, volgens onze tellinge 600 uyt, de laatfte daar afgefneden aldus 60/6. maaken de twee eerfte te famen 60, en de laatfte alleen genomen 6. Zo dat daar in die drie getalen gevonden wordan. Dit is wel niet naar de gewoone telwyze, maar waar werd dat gevordert ?, Daar werd alleenlyk te verftaan gegeven, dat 'er ten tyde des Beests een zeeker bekent getal zal zyn tot hem betreklyk, waar in die drie getalen konden gevonden werden, en waar aan hy te kennen zou zyn. Het is den aardt der raadtfels dat die duyfter zyn en moeylyk te ontwinden, en by aldien dit getal geftelt was geweest naar de gewoone wyze 606 of met woorden omfchreven, zo, dat het van een yder verftaan wierd, was het geen raadtfel, nog nodig daar toe een byzondere oplettenhcid te gebruyken om het uyt te vinden , gelyk de Geest te kennen geeft met die woorden die het verftant heeft rekene het enz. Wel is waar dat op gemelde wyze de Letteren tweemaal tellen, dat tegen het gebruyk is, dog het was waarfchynlyk even zo met het fchrift aan den wandt gefchreven voor den Koning Belfafar Dan. V: 5 , 25. het welk niemand zelf de Sterrekykers, de Chaldeën en de Waarzeggers niet konde leefen, hoewel het echter als uyt vs. 25. blykt in goede Chaldeeuwfche taal  32 VERHANDELING over taal gefchreven was: want daar werd niet alleen van gezegt, dat zy het Schrift niet konde uytleggen , maar zelf dat zy het niet konde leefen, gelyk dan ook de woorden door Da■ niël het eerst zyn uytgevonden. De Hr.B. Bekker zegt hier van in zyne Uytlegginge over Daniël O): „ Ook ftaat 'er niet, dat de Wyfen „ 't Schrift niet fagen; maar datfe 't niet le„ fen konden. Wat moghter dan aan hape„ ren ? dat konde meer als eenerhande oorfaak hebben: maar 't naaste is te denken, „ dat het was gelyk 't wel meer gebeurd, de „ letters Honden misfchien in hunne gewone„ lyke orde niet, ende en was, hoe menfe „ fchikte, geen fin daar uit te maken: het-zy „ datfe van achteren na voren, of van boven „ na beneden, of over dwers, of met halve regels, of by letterkeer, dat de Grieken anagramma noemen, of op eenige andere wyfe te lefen waren. Dienvolgens was 't onmo„ gelyk dat fchrift fonder 't eigen onderrigc „ des fchryvers te verftaan." Indien die Letteren in de 'gewoonlyke fchryforde hadden geHaan , had een yder die- konnen leefen, en flegts de woorden voortbrengen, al waare het geweest dat zy die niet konde uytleggen. En of wel de Kantteekenaars, als te zien is op N°, 31. met fommige het zo begrypen ,' dat God OOBladzyde 219. § 328. Zie ook bladz. 235. § 354..  'het "GETAL des BËESTES. 33 God hunne oogen en verftant verblinde , zo houden andere het dog met het eerfte gevoelen , welke my ook het vvaarfchynlykfte voorkomt , en denke daarenboven dat fommigé^ misfchien de Capitaale of Hooftlecteren meer dan eenmaal moesten gebrüykt werden , om die woorden uyctebrengen, en een voegfamén zin te geeven, dewyl anders de Wyzen hoe verward de Letteren ook door elkander mogten geftaan hebben, die ligtelyk hadden konnen fchifcen en in orde brengen, óm die weinige woorden uyf temaaken , waar toe zy ongetwyfelt, om de belooning of anders de on« genade des Konings die zy tcwagten hadden, hun uyterfte best wel zullen gedaan hebben ^ rhaar waar toe een byzondere uytvinding vereischt wierd, 't welk dan Daniël door verlichting van Gods Geest uytgebragt heeft. Ook kan men tegen dit tweemaal gebruyken der Letteren te minder inbrengen , om dat hier niet een famengevoegt en opgerekent Getal werd opgegeven, maar drie Getalen , in drie Letteren beftaande, welke in 't Getal van 'fc Beest zoude te vinden zyn, en 'er in onze Cyfferletteren geen gevonden werd, die alleen en op zig zelve 60 maakt in de tellingë, waar toe men twee Letteren moet gebruyken, die echter niet van elders bygevoegt worden , maar met deze zelve Letteren kan worden uytgeC maakt j  34 Verhandeling over maakt, dewyl het maar drie Letteren moeten blyven. Daar zyn ook Geleerden die van gevoelen zyn, dat de Letteren of 666 voor een verborgen en geheimzinnig Getal moeten aangezien werden, in welkers famenftel en vereeniging het Raadtfel zelve zou zyn opgefloten (a). Dit ftemt verwonderlyk met onze oplosfing overeen , dewyl het juyst op die wyze daar in gevonden hebbe, dog die Geleerden leggen echter het op een geheele andere wyze uyt , als in de aangehaalde plaats te zien is. f Bovendien heeft dit Getal de vereischtensdie daar in door Geleerden gevordert werden (T) als, Dat het eenvoudig en van geen breeden omflag is, maar als met een opüag van het oog kan gezien werden, (niettegenftaande men een grooten omflag van duyftere uytreekeningen daar over maakt.) Dat daar in de Zesfen moeten doorftraalen (c)* Als mede, dat het de hoedanigheid van het Beest te kennen geeft. Ook, dat het een Getal moet zyn dat algemeen bekent is. Dat (a) H. van Herwerden, Verloog over Openb. XIII: iS. bladz. 82. (b) Profr. Pet. Jansfen , Betoog over den Naam en 's Getal enz. Openb. XIII: 18. II. DeeJ, bladz. Si- § 3-« (c) Dezelve, bladz. 52. § 34. uyt Vitringa.  het GETAL dès BEESTES. 35 Dat het ook van de aanhangers van het Beest moet erkent werden. En dac daar aan de Koopers en Verkoopers moeten deel hebben. Wat het eerfte belangt, dat het enkelvoudig en van geen breeden omflag is enz. ziet een ieder ligtelyk, en behoeft dus geen bewys. Het tweede, dat daar in de Zesfen moeten doorftraalen. Dit is een Getal dat uyt Zesfen beftaat, en mynes weetens is 'er zo geen van iemand aangewezen, hier in vindt men het Zestal op bovengemelde wyze, Eenmaal, Tienmaal en Hondertmaal, en juyst is het dat de middeifte de 60 maakt, even als het van joannes in 't Grieksch is opgegeven, en ook in drie Letteren, dierhalven geheelenal voldoende. De Hooggeleerde Vitringa is van gevoelen dat in dit Cyffergetal iets geheims fteekt (V). Dat is zo ik meen alleenlyk het famenftel der Letteren op gemelde wyze. Ten derde, dat het de hoedanigheid van 't Beest moet te kennen gceven. Dit vind men hier in duydelyk, dewyl hy in dat Jaar Algemeene Bisfchop geworden is, in welken Eertytel, volgens 't zeggen van Paus Gregorius zelve, (by gelegenheid dat Joannes Patriarch van Conftantinopolen die voor zig zogt te ver- kry* (a) Zie P. Jansfen , Betoog enz. II. Deel , bl. 65, 66. § 45. c %  36 VERHANDELING over krygen) de hoedanigheid van den Antichrist gelegen was. En wanneer dien Eertytel door Eulogius Patriarch van Alexandryen aan hem zelve in een brief, gegeven wierd, tegen zyn verbodt, noemde hy die in zyn antwoord aan dezelve een hovaardige benaeming, en. getuygt dat die meermaals aan zyne Voorzaaten (te vveeten uyt vleyerye) opgedragen zynde, echter nooit iemand van zyne Voorzaeten had toegejlemt zoo onheilige benaeming te gebruyken (a), gelyk het dan ook in 't Kerklyk Regtboek den Paufen verboden is, zig dus te laten noemen , het welke nog ten huydigen daage daar in gevonden werd (o). Des niettegenstaande liet Bonifacius de Derde, die waardigheid van den Keizer Phocas verkregen hebbende, nog in dat zelve Jaar in een Kerkvergadering zig daar voor erkennen. En al is het dat zy die zelve bewoording niet gebruyken,. nochtans van dien tydt aan hebben de Paufen zig het gezach aangematigt als Hooft der Kerke , en welk de oorfpronk der dwinglandye en trotfche hoogmoed der Paufen geweest is y waar door zy zig in Gods Tempel verheffen en als God willen geëert zyn, volgens de befchryving die Apostel Paulus van , den Antichrist * (a) Verhandeling over den Eertitel van Algem. Bisfchop, ■bladz. 3S, 39. (6) Dezelve, bladz. 40, 41, 42, uyt Gratianus.  het GETAL des BEESTES. 37 christ geeft 2 Thesf. II: 4. welke onzes oordeels voornameiyk daar in beftaat, dat by wil heerfchen boven de Vorften, zig aanmatigende de Koninkryken naar believen weg te fchenken , als blykt aan de Trotfche Taal van Paus Celestinus, welke Keizer Hendrik de VIde de Kroon op 't hooft zette, en die met de voet daar weder afftiet, zeggende, dat hy daar mede de Forst wilde leer en dat hy de macht had, om 't ryck te geven en te neemen. Waar mede hy zigGode gelyk ftelt, dewyl dat naar het zeggen van Propheet Daniël tegen Nebueadnefar Cap. IV: 25. God alleen toekomt , die heerfchappye heeft over de Koninkryken der menfehen, ende geeftfe wien hy wil. Dergelyke taal hebben meer andere Paufen gevoert. Zo heeft ook Innocentius de IIIde een Wet gegeven , dat alle die den Paus lasterde gedoodt zoude worden. Zo als die God lasterde volgens de Wet. Lev. XXIV: 15, 16. Waar door veele menfehen gedoodt en verbrandt zyn (a). Dit kon geen plaats hebben indien hy niet tot de Opperfte der Bisfchoppen verheven waare , maarjlegts met andere in gelyke rang gebleven was. En dit recht meenen de Paufen , zelfs de befcheidenfte onder hen, dat hen toekomt, als behoorende tot het Pausfelyk gezach, waar van de eene min de andere meer (a)JW. Goeree , Kerkl. en WereUU Eist bladz, 455. C 3  38 VERHANDELING over zig bedient heeft, naar gelegenheid dei; tyden. Dit wyst dat gemelde Jaartal aan, dewyl uyt die verheffing in 't jaar 6o6~. alle die Trotsheden en Willekeurige Wetten en bevelen hun oorfprong genomen hebben. Het vierde. Dat het een Getal moet zyn dat algemeen bekent is, Het is de geheele Christenweereld bekent, dat hy op dien tydt, van Keizer Pnocas de Tytel en 't gezach van Algemeen Bisfchop verkregen heeft. Alle en een iegelyk , 't zy dat zy aanhangers van den Roomfchen Stoel zyn of niet, moeten bekennen dat dit Jaar voor den Roornfchen Bisfchop van de liyterfte aangelegenheid geweest is, werdende dat zelve ook van Kerklyke en Weereldlyke Schryvers als het geboortejaar van den Antichrist aangetekent, zo dat Prof. Andala vraagt Wie weet niet dat in H jaar 606. de Antichrist is geopenbaart , als Bonifaciu/s de lIIdQ Algemeen Bisfchop is geworden Qa) , zynde dit de grondfteun van zyn geheele gez,ach. (Hoewel zyn H. Eerw. 't Raadtfel in dat Jaargetal niet zoekt, zo min als andere.) Ook zyn de Cyfertekqns algemeen bekents want alle Europilche Volkeren , hoe zeer in aardt en taal verfchillende j gebruyken dezei Letteren (&). Moet (a) R. Andala, Verklaring over de Openb. bladz. 639. (6) G. van Loon , Inleiding f«t de bedend. fennpigk.^ |ladz. 82.  het GETAL des BEESTES. 39 Moet (ten vyfde) ook van zyne aanhangers erkent werden. Dat erkennen zy gaarne, want hoewel zy volgens hun verkeert begrip, zyne aanftelling als waare hy een Opvolger van den H. Apostel Petrus in hoedanigheid als Hooft 75, 7$. C 4  4o VERHANDELING over Jaaten, Zielrnisfen en diergelyke verkopen zal',, welke macht zy van den Paus moeten hebben , dus hebben die Verkoopers alle deel daar aan. Zo ook de Koopers, die hun zelve dat ook trachten ten nutte te maaken, en daar door vergevinge van zonde, vrylaating uyt het Vagevuur, en wat dies meer zy, meenen te bekomen. Dit konde geen plaats hebben, indien hy geen algemeen Bisfchop waare ; het eenige Hooft der Kerke, want dan konde, hy aan alle de Geestelyken , die macht niet verkenen , nog ook aan de Leeken dat alles doen genieten, om dat hy dan niet als Christi Stedehouder (zo hy voorgeeft) de macht hadcle. in herjief en op aarde. Zo dat dit Getal aan alle die vereisclTens voldoet. Uyt alle het welke wy mogen befluyten, dat. de H. Gees.t dit Jaartal bedoelt heeft,, Boven dat alles heeft dit Getal nog dat voordeel , dat het niet als een Getal dat uyt een Naam of eenige bewoording werd opgemaakt, aan deze of geene Taal gebonden, is, maar ia alle Taaien der Christenen gebruykt werd, als Zynde eigentlyke Talletters. , want of wel de, H breeuwfche, Griekfche en Latynfehe Letteren , ook om te tellen gebruykt werden, zo. zyn dat dog geen eigentlyke Tal of Cyfferletters, dat deze maar alleen zyn, en welke tot geen ander gebruyk dienen, en daar toe van alle Christenen gebcfigt werden > ook altoos de-  het GETAL des BEESTES. 4ï dezelve Letteren moeten blyven, en niet bygedaan of afgelaten kan werden, gelyk men met woorden kan doen, om de Letteren zulk een getal te doen uytleveren als men hebben wil. Voeg hier by dat de Jaartelling der Christenen dezelve is in alle gewesten der Weereld, en het is opmerklyk dat zulks niet lang voor dien tydt begonnen is, door eenen Dionyfius Parvus, bygenaamt Exiguns (de kleine) een Abt tc Romen, omtrent het midden der Zesde Eeuw , of zo andere naauwkeuriger ftellen in 't jaar 532 (a), welke Jaarrekening vervolgens algemeen geworden is: te voren had men andere reekeningen. De Romeinen telden de Jaaren naar de regeertyd der Confules of Burgemeesteren : de naamen der gener die ter dier tydt regeerde daar by Hellende. Ook de Keizers reets Christenen zynde, deeden hetzelve, dog eindelyk naar de Jaaren hunner eigen regeeringe. Zo deeden ook andere Vorften in hun Ryk. Zelf ook de Christenen , hebben veele eeuwen na de geboorte onzes Heiiands ook de Jaartelling naar de gewoonte der geenen die onder de Romeinen waaren, moeten ftellen naar de regeering der Confules, of ook wel naar de bouwing der Stade (Z>), In (a~) G. Arnold, Kerkl, enJVereldl. Hist. bladz. 449. O) Pet. Reland. Fafti Confuiares, Rep. der Gd. Jan» Teb. Ac J716. bladz. 80, 81. C 5  42 VERHANDELING over In de Handelingen der Kerkvergadering gehouden te Keulen in 't jaar 346 vindt men gereken t («): Op den dertienden May, na het Burgermsqsterfchap van Amantius en Albinus in 't jaar 742. in de Kerkvergadering beroepen te L'Kstine in Henegouwen, door Carloman Hartog en Prins der Franken, Broeder van Pipyn Kaning van Vrankryk, vindt men voor de eerilema*! in openbaare gefchrifte, de Jaarrekening naar de geboorte des Heilands gemeld, in plaatfe van naar de regeeringstyd des Konings (ö): eindelyk is die Jaartelling van Dionyfius algemeen geworden in de geheele Christenheid , zonder het welke het Raadtfelgetal van joannes moeilyk en alleen maar door de tydrekenaars te vinden zou zyn geweest. Hoewel zy echter hunne Jaaren niet alle op dezelve tydtllip begonnen, fommige met Dionyfius van de geboortedag onzes Zaligmakers den 2 5fte van Wintermaand, andere met den dag der befnydenisfe den eerften van Louwmaand, nog andere met de 2sfie van Lentemaand, of ook met het Paaschfeest, zo dat in een en dezelve Landftreek het begin niet gelyk Ca) Nota ftaat NA het Burgem. enz. om dat» als men m afgelegen gewesten in 't begin des Jaars niet wisê welke Burgemeestet en nieuwlings verkoren waaren, (telde men de naamen der geeuen die 't laatst warén afgegaan. Q) G. van Loon, Aloude Hist. I. Deel.  het GETAL des BEESTES. 43 ]yk genome» wierd, doch is ten laatften op een vasten voet gebragt. Het isbekendt dat ten tyde vanlreneus verfchil was over de middelfte der drie Letteren van het Raadtfelgetal, willende fommige dat Joannes voor de I (Xi) een ( (Jod) zoude gefchreven hebben: dierhalven zoude men moeten leefen. Ende zyn Getal is fesbondert, tien, fes. Niet feshondertfestien, zo min als volgens de andere fchryfwyze feshondertfesenfestig , om reets gemelde reden, te weeten dat hier geen opgerekent getal, met omfchryving van woorden werd opgegeven (0), maar drie Cyfertekens of wel getalen, die in het getal dat tot het Beest betrekking heeft, gevonden werden , want by aldien Joannes dit mee woorden geftelt had, konde daar geen verfcb.il over de middelfte der drie Letteren zyn. Die beiderlye wyzen van de getalen uyt te drukken, had men lang voor Christus geboorte en ook daar na in gebruyk, als te zien is aan het gefchil over eenige woorden by Thucydides, een Grieksch Schryver , geboren in den jaare vierhonderteenenfeventig voor Christus , welke een zeker getal daar mede omfchryft (ó). En daar en tegen in de levensbe- fchry» (". Mezeray mogelyk de eerfte geweest die deze Konst in Vrankryk geleeraart heeft («). Hebbende misfchien die Letteren daar toe gebezigt. Hoewel de Hr. G. van Loon van gevoelen is, dat die eerst na de Twaalfde Eeuw in Europa in gebruyk gekomen zyn, wezende Oude Spaanfche of Punifche A. B. C Letteren, en dat volgens de Jefuiet Papenbroek, Alphonfus, de Tiende Koning van Kastiliën en Leon, bygenaamt de Sterrekyker, de eerfte geweest is, die in den jaare 1240. in het opftellen van zyne Sterrekundige Tafelen dezelve zou gebruykt hebben (£). Hoe bet daar mede zyn mag, men kan over de laate opkomst dier Letteren deze aanmerking maaken , dewyl juyst ter dier tydt de dwinglandye van 't Beest ten hoogften top geftegen was, dat het God behaagt heeft, zyn moedtwil eerst op 't hoogfte te doen klimmen, en hem als dan openbaar kennelyk te maaken voor de zulken die lust hadden het na te fporen. Men zegge daarom niet, dat men dan't Antichristisch Beest niet regt konde kennen, om dat (a) De Mezeray, Cbron. van Vrankryk, I Deel, bladz. 384, 386 390. (&)' G. van Loon» Inleiding tot de leiend. Penningkunde, bladz. 76—79«  het GETAL des BËËSTES. 5* dat men hetRaadtfelgetal niet konde oplosfen, zo lang de CyfFerletteren niet bekèndt waaren. Daar waaren immers behalven dat, kenteekenen genoeg opgegeven , daar men het aan kennen kon, en men had het Godlyk Woordt waar aan men zyne inftellingen konde ter toetfe brengen; ook heeft men genoeg geweeten wie daar voor te houden was, niettegenstaande men door zo veele Eeuwen heen, tot op den huydigen dag getracht heeft, dat raadtfel op te losfen, zonder het nogtans te konnen eens werden. Dit Getal is van de Naarri onderfcheiden* Dus begrypen het ook fommige Geleerden temoeten zyn , gelyk ook in 't voorgaande 17 Veers met duydelyke woorden drieërlye dingen genoemt werden, want daar werd aldus gezegt Ende dat niemand mag koopen ofte verkoopen dan die dat merckteecken beeft, ofte den mem des Beestes , ofte het getal fynes naems, welke dus duydelyk van elkander on« derfcheiden werden, niettegenstaande daar gezegt werd het getal fynes naems, en Cap. XIV: 11. het merckteecken fynes naems, dat ook zyn reden heeft. Door het Merkteeken verstaan de Geleer de Kantteekenaars en andere Uytleggers het ChrismaCa) in 'tSacrament desVorinfels,waar mede («) Op No. 33. D %  52 VERHANDELING over mede een yder door een Bisfchop met het Chrisma of zogenaamde H. Olie met Balfem gemengt en door een Bisfchop gewydt, welke de naam van 't Chrisma verkregen heeft Qa), aan 't voorhooft geteekent werd. Het fchynt my toe, dat het niet alleen dit Sacrament is , waar op hier gezien werd , maar ook en voornamelyk op de wyze hoe zy geteekent werden , te weeten, met het teeken van het Kruys , onder het uytfpreeken dezer woorden Signo te figne crufis confirmo te Chrismate falutis in nomine Patris & Filii & Spiritus S. volgens het tractaat des vormsels; aldaar gevraagt werdende, Welke zyn deze woorden? is het antwoordt „ Het generaal Concilie van Florencie gehouden „ in st jaar 1439. den H. Thomas p. 3 q. 72 5, art. 4 ende den Catechismus van Roomen, 3> feggen dat het zyn defe naervolghende woor„ den. Ick teeckene u met het ieecken des H. j, Cruys, ende ick vorme u met het Chrisma der Saligheyt, inden naem des Vaders, ende des „ Soons, ende des H. Geest" (b~). Het Kruys mag wel het voornaamfte Kenmerk van den Antichrist genoemt werden, het is immers het Kruys waar door zyne aanhangers in de algemee- (a) TraB. van 't H. Sacram. des Vormfels , door den, E. Br. Ludov. Oft. Leerra. der H. Godtheit, bladz. 19. weest aan wien Clovis of Clodoveus de eerfte Christen Koning (van Vrankryk) in 't jaar 514 een Kroone van Goudt gezonden zou hebben. Dit moet men neemen als flegts een blyk van achting, maar men heefc aangemerkt dat van dien tydt aan hunne hoogmoed maat nog regel gehouden heeft. Geen wonder dan dat zy trachtede die macht te bekomen, om Tuin gezach overeenkomende met die grootheid te konnen doen gelden. Een ander zegt van de Kroon, „ Men leest dat Nicolaus de Ifte (ver,, koren in 't jaar 858) die ten tyde van Karei „ den Kaale Paus was, de eerfte geweest is, „ die zig van de Kroon heeft bedient. Boni„ facius de VIIIfte (verkoren in 't jaar 1294) „ heeft aangevangen de Pausfelyke Muts met „ twee Kroonen te verderen" (a). En Benedi&us de XIIde heeft de derde daar bygevoegt, (b~) (hy is verkoren 1334). Andere ftellen de derde Kroone laater. Wat daar van zy, het is zeker dat zy de driedubbele Kroone draagen, en dit is de Kroone die men in 't jaar 1465 onder Paus Paulus de IIde het ryk van de weere ld dorst noemen, volgens '''t getuygenis van den Je/uit Bonanni (f), eindelyk zyn zy (a) Natalis Alexander CDominicaaner Godgel. te Pa~ rys) by E. S. Cyprianus, Wasdom des Pausfcbapi. (6) Imm. Weberi, als vooren. {e) E. S. Cypriaan, Wasdom des Pausfcbaps, E 2  58 VERHANDELING over zy zo verre gegaan, dat zy in bedenken namen, of zy de Roomfche Keizers wel Heeren wilde noemen, gelyk de Jefuit Joh. Garherius getuygt O). Al die grootheid is alleen veroorfaakt door die verheffing tot Algemeene Bisfchop of Hooft der Kerke, en alle zyne geweldenaryen daar uyt voortgefprooten , want die konden onmogelyk plaats gehad hebben, indien hy niet tot de Opperfte was verheven gewordan , maar flegts in rang en macht gelyk gebleven waare met andere Bisfchoppen, als nu al meermaalen gezegt. En dewyl in het Jaargetal van die aanftelling, het juyste opgegeven Raadtfelgetal gevonden werd , en wel op beiderlye fchryfwyze, mag men mynes oordeels veilig befluyten, dat 'er dat Getal en de Algemeene of Roomfche Bisfchop mede gemeent werd , dewyl dit alle de kenteekenen verzegelt, die boven dien in hem gevonden werden. Hier in heeft men ook een grondflag, van waar de Tweeënveertig maanden te tellen die liet Beest gegeven zyn om te doen, dat is, tot zyn geheele bedryf, dat men gevoeglyk zyn Leeftydt kan noemen, en gevolglyk met zyn geboorte begint , het welk wy gezien hebben het Jaar 606 te zyn, wanneer hy door de gemelde verheffing als 't waare in de Ca) E. S. Cypriaan, Wasdom des Pausfebaps.  het GETAL des BEESTES. 69 de Weereld kwam; en met zyn fterfjaar eindigen moet, het welk men dan ftellen moet» het Jaar 1866 te zullen zyn : de Tweeënveertig maanden gereekcnt zynde voor 1260 Prophetifche dagen , waar mede die verwisfeit werden Cap. XI: 3. dat zyn Jaaren, waar voor die van alle Uytleggers gereekent werden, (waar van nader over Cap. XI: 2.) Het werd van verfcheiden Geleerden yder op zyne wyze op dat Jaar (1866) uytgebragt (a), dog geeft meerder zekerheid, indien men dat Jaargetal, ontwyfelbaar voor het Getal van het Beest mag houden, volgens de meening des Geests, gelyk wy meenen betoogt te hebben, en daarom is het dat het zo juyst in het Raadtfel werd opgegeven , om het Beest te kennelyker te maaken , en te weeten, wanneer den tydt zyner aanwezen beginnen en eindigen zoude. Niet dat dan ook het einde der Weereld zal daar zyn, neen geenfinsi dewyl dat geen de minfte betrekking tot eikanderen heeft. De Weereld zal nog lange ftaan, want het vereischt nog vry wat tydt eer alles vervult zal zyn,dat volgens de Prophetiën nog vooraf moet gaan: en alle gisfingen die daaromtrent gemaakt werden, O) Men zie van Pareus by R. Andala, Verklaring over de Openb. bladz. 124, J. van Herwerden, Aanmerk, over de Verborgentb. der laatfle Tyden , bladz. 91. Profr. P. Jansfen, Betoog uyt Propb. en Hist. Kundigb. enz, bladz, $2—35> en andere. E 3  7o VERHANDELING over den, om die tydt naauwkeurig te bepaalen,, zyn zonder grondt, dewyl den Heiland zelve zegt Matth. XXIV: 3 6. en Mare. XIII: 3 2. Moer van dien dag en die nure en weet niemandt, noch de engelen die in den hemel zyn, noch de Sone, dan de Vader, hetwelk van voorname Godgeleerden getoont is, op 't einde der Weereld , én niet als het voorgaande op Jerufalems verwoesting te zien. Maar wy maaken onderfcheid tusfehen het geene ons vergunt is, ja dat meelis , bevolen werd na te reekenen, die bet ver. ftant heeft, reekene het, en het geene opzettelyk voor ons verborgen werd gehouden; maar verftaa daar door alleenlyk dat het met het gezach van den Antichrist als dan zal uyt zyn, en zyne Opperheerfchappye ten gronde toe verdelgt, na dat hy van trap tot trap gedaalt zyn zal, zo als hy opgeklommen is, en de Hoer •woest en naakt gemaakt zal wezen , volgens Cap. XVII: 16. En het is klaarblyklyk te belpeuren dat zulks al zeer naby is , wy reets de tydt belevende dat de Orden der Lojolisten of zogenaamde Jefuiten , die groote fteun van het Pausfelyk gezach; die met de Franciscaanen en Dominicaanen , de drie voornaamfte Ordens der Geestelykheid uytmaaken, vernietigt is geworden, en die der Dominicaanen ook reets aan het vallen is; en wy daaglyks zien, dat de Vorften zig meer en meer ontflaan van de Roomfche Stoel te eerbiedigen; befchikkinge doen-  het GETAL des BEESTES. 7x doende naar hun welgevallen, zo over veele inkomften der Geestelyken , als andere zaaken , die voorheen onder de beftiering van den Paus waaren: als mede het overgroot getal Kloosters, als nutteloos merkelyk vermin», derenen tot andere gebruyken fchikken;'t vieren van een goed deel H. dagen , als mede veele bygelovigheden, in de Roomfche Landen affchaffen; en dus toonen dat zy uyt andere oogen beginnen te zien, zo dat het met hem fterk naar het einde fpoedt, en wy dierhalven gerust dat gemelde jaar 1866 voor zyn fterfjaar houden mogen, als zynde het einde der Tweeënveertig maanden, die volgens het Raadtfel met 606 begonnen zyn. E 4 TWEE-  ?s VERHANDELING TWEEDE AFDEELING. Verhandeling over denengel des afgronds. T¥^"y hebben hier voor gezegt dat den En. ▼ ▼ gel des Afgronds Cap. IX: i r. den Antichrist niet is, zo als de meeste willen. Dereden daar van is, om dat de geheele befchryVing die daar van gedaan werd, gelyk ook de famenhang der zaaken daar tegen ftrydt; ooit zyn daar al van oudts Uytleggers geweest, als daar is, Napeir, Thompfon, Jurieu (a), en andere , die door dezen Koning der Springkhaanen, niet dert Antichrist, maar Mahometh willen verftaan hebben: welke uytlegging my' het aahneemlykfte voorkomt , dewyl die befchryving der Springkhaanen veel natuurlyker op Krygsvolk dan op Geestelyken past, en inzonderheid op de Turken, om veel overeenkomst die daar in gevonden werd, zo wegens haar© ' 00< rerJcl. over de Openb. gefehr. in »t jaar 1590. bi. 4; Thompfon, over Openb. VIII. hi zyne Harmonie agter Napeir.. Als mede Jurieu, Vervulling der Propbetië,i*  den ENGËL des AFGRONDS. 73 haare menigte , gelyk de Springkhaanen in grooten getale in . de Oosterfché Landen gevonden werden, en een groot en talryk heirleger daarom by de menigte der Springkhaanen vergeleken werd Judicum VII: 12. als ook om haare verwoestende aardt en verdere eigenfchappen , zo als de Reizigers die befchryven (ö) , gelyk dan ook daarentegen de eigentlyke Springkhaanen by krygsvolk die alles vernielen en verderven,./ vergeleken werden Joëi I: 2. waar mede deze befchryving veel overeenkomst heeft. Ook denk ik dit te meer, om dat men hier met de verhandeling der zaaken in het Oosten is, en Mahometh in orde van tydt hier volgen moet, daarenboven onmiddelyk daar op, klaarblyklyk van de Turken gefproken werd vs. 14, 15. gelyk in 't gemeen van alle Uytleggers de vier Engelen die gebonden zyn by de groote riviere Eupbrates, voor de vierderlye Volken onder de Turken , gehouden werden, namelyk Arabieren , Saraceenen , Turken en Tartaren. Zie ook de Kantteekening op N°. 16. Het welk men dan houden moet, als het vervolg van het voorengemelde in de Vyfde Bazuyne» fta eenige tusfchenloop van tydt, het" welk tot een O) Zie onder andere Dr. Shaw , Befcbryv. van Bar* laryen, Letterverl. 11. Deel, bladz. 330. Verklaar, ovet Mattb. Uix 4. E 5  74 VERHANDELING over een ander Wee behoorde , dat de Zesde Bazuyn aanbragt. Dus hangt het gevoegelyk met het vorige aan een, en ook met het volgende: beter dan dat men fielt, dat in de voorgaande veerfen Van den Antichrist, en in deze namelyk 15.16 en vervolgens van de Turken werd gefproken , en wel van een gebeurtenis , die niet minder dan Zeven Eeuwen na de geboorte van Mahometh zoude voorvallen, zonder dat van hem of zyne opkomst in de Bazuynen nog iets gemeld was : daar doorgaans in dit Boek de zaaken befchreven werden van haar begin aan, als men ziet Cap. XIII. daar het Beest zullende befchreven werden, eerst zyn opkomst werd gemeld, en vervolgens zyn bedryf. Op dezelve wyze is het met Mahometh, zo komt hy ook voor in de Zegelen, te weeten met zyn eerfte inval in het Christenryk, waar van hier in de Bazuynen een nader uytbreiding Is: want tot hier toe is naar myn begrip van de Kerk in het Westen nog geen het minfte gewag gemaakt, en hier was de plaatfe alwaar het bedryf der Turken breedvoerig zou ver» handelt werden. Men moet niet meenen dat in dit Boek de zaaken zo verwart voorkomen, dat men nu in het Oosten is, en onmiddelyk daar op weder in het Westen, en wel zonder dat het de minfte betrekking tot elkander heeft. Neen geenfins J  den ENGEL des AFGRONDS. 75 fins! de zaaken werden altemaal in goede orde voorgeftelt, eerst die van het Oosten, als zynde de oudtfte Kerk, in de X eerfte Capitteien, dan die van het Westen, dat Capittel XI. op een kenneiyke en ftaatelyke wyze begin neemt, met het gezichte van den Tempel, die met den Kandelaar verplaatst ftont te werden, volgens de bedreiging in de eerfte der Zeven Brieven Cap. II: 5. dienende dat XI Cap. als tot een Inleiding , waar na de befchryving met het XII Cap. begint, .vooraf daar in gemeld werdende, wat de oorzaak was, dat de Vrouw (deKerk) gevlucht was inde Woestyne in het Westen, namelyk, de vervolging der Heidenfche Keizeren, afgebeeldt door de groote roode Draak; dan volgt de befchryving, beginnende met de krygh van Michaël en de Draak , dat is , de vervolging die de Joodfchen Raadt'aanving tegen de prediking des Euangeliums: ten blyke, dat zy de Apostolifche Leere beleedt; en mede tot die zelve Kerk behoorde, die eerst door de Jooden, vervolgt was geworden. De Draak op de aarde geworpen zynde, vervolgde haar door de Heidenen, waarom voor de tweedemaal gezegt werd(vs. 14) dat zy vluchte in de Woestyne, dat nu in orde van tydt volgde, ter welker plaatfe zy thans de Heidenen ontvlucht zynde, eerlang ftont verdrukt te worden door den Antichrist, welke onmid- de-  ?6 VERHANDELING OVER delyk daar op van zyne geboorte aan in het breede befchreven werd. Indien men dan die eerfte Veersfen van 't IX Capittel ook op Mahometh duydt, gelyk ik meen die te moeten verftaan, dewyl ook de befchryving van de Springkhaanen in het 9 en i o Veers , zo na overeenkomt met het volgende 17 en 19 Veers, dat men daar uyt befluyten moet , dat de onderwerpen , hoewel onder verfchillende afbeeldingen voorgeftelt, dezelve zyn, dan zo vindt men hier dezelve orde gehouden, als in 't XIII Capittel betreffende den Antichrist. Hoewel in 't eerfte vs. van Cap. IX. gemeld werd van een Sterre, (die uyt den hemel gevallen was op de aarde,) en dat daar mede in dit Boek op Leeraars of Opzieners der Kerke gedoelt werd, volgens Cap. I: 20. waarom ook de Uytleggers in het gemeen het zo verklaaren , dat door die Sterre de Roomfche Bisfchop moet verftaan werden, die dezelve zou zyn met den Engel des Afgronds, die de Koning der Springkhaanen is: desniettegenftaande meent de Heer Napeir (a) dat dit nochtans op Mahometh wel kan geduydt werden, om dat die voormaals was als een Sterre de Christen (a) Uyt Cedrenus , Comprendo. Hist. Sert. 158, G, Thompfon, Vier Harmoniën over de Openb. 3 Harm. agter J. Napeir.  den ENGEL des AFGRONDS. 77 ten Godsdienst zeer toegedaan; Christus voor de allerhoogfte Propheet hield ; en met de Christenen vriendelyk omging; maar daar weder van afgevallen is, volgens Cedrenus. Zo dat fommige hem voor een Ketter te boek ftellen, een Arriaan of Manicheër (a). Wat daar van zy, het komt my voor dat die Sterre van de gemelde Koning onderfcheiden is, om dat ik geen de minfte blyk in den Text vinde, dat die Sterre die uyt den Hemel gevallen was, de Koning was van de Springkhaanen die uyt den Afgrond opkwamen, en dierhalven yder een zeer verfchillende herkomst hadden, hoewel hy de Put opende en gelegenheid gaf daar uyt te komen. Deze werd genoemt Sterre, en geene den Engel des afgronds, dierhalven heeft men tweederlye onderwerpen te verftaan. En al is het dat Cap. XVT: 5. de Engel die zynPhiole in de wateren had uytgegooten, dm Engel der -wateren werd genoemt, om die Engel daar door van de andere Engelen die de Phiolen uytgooten, te onderfcheiden, zo is dat geen gevolg dat daarom hier de Sterre die de Put des Afgronds opende, met hem, die den Engel des Afgronds genoemt werd , dezelve zou moeten zyn: dat ligt in de woorden geenfins , (<0 G. Arnold , Kerkl. en Ket. Hist. I. Deel, 7 bladz. 471. Par. 7.  f* VERHANDELING over fins, de befchryving geeft juyst bet tegendeel te verftaan : want na dat de opkomst der Springkhaanen; hun bedryf, als mede hunne gedaante befchreven was tot vs. 10. zo volgt vs. 11. En fy hadden over zig tot eenen Koning den engel des afgronds , als een onderwerp waar van nog niet gemeld was, zonder dat daar van de Steire een woord gerept werd , of maar eenige de minfte blyk gegeven, dat die met de Koning der Springkhaanen dezelve was : ja het tegendeel blykt, wanneer daar aan de Sleutel van de Put werd gegeven, om dat gefpuys daar uyt te laten, een teeken dat hy daar niet by behoorde ; maar van onderfcheiden was:want men moet het daarvoor houden, dat dien hoop befchreven werd, zo als die beftont, reets een Koning hebbende; maar niet dat die zig van elders daar by voegde. Dit ligt in de woorden, want daar werd gezegt, En zy hadden over zich tot eenen Koning enz. een blyk dat zy die Koning hadden, eerder dan de Put geopent wierd: dus kan het dan dé Sterre niet zyn, waar van ook niet gerept werd. Dat komt ook met de gefchiedenis overeen, dewyl Mahometh, wanneer hy in de Christen Weereld te voorfchyn kwam, reets door zyne Leere een aanhang had gemaakt , dewyl die door geheel Arabiën al was aangenomen, zo dat hy zynen aanhang niet in 't Christenryk eerst  den ENGEL des AFGRONDS. 79 eerst maakte ; maar geheele zwermen daar van, welke hier Springkhaanen genoemt werden , met zig herom voerden, om de Lieden te nodigen zyne Leere te omhelfen, die hy verder dan zyn eigen landt,ja door de geheele Weereld poogde te verfpreiden, en wanneer zy zulks weigerden, op hen aan te vallen. En hoewel Mahometh zelve de aanvoerder varl dien hoop die uyt de Put kwam, niet was , zynde reets uyt de weereld toen zy de Christenen op 't lyf vielen, het welke onder zyn Opvolger of Caliph Abubeker eerst begonnen is, en door Omar, die hem volgde, verder voortgezet, zo werden die nogtans onder hem (Mahometh) als hun Hooft begrepen, dewyl dat ook op zyn uytdruklyke last gefchiedde, welke inhield, zo lang te ftryden tot dat alle Volken tot hun Godsdienst waaren overgekomen (a). En al is het dat de eigentlyke Springkhaanen volgens de woorden van Salomon Prov. XXXI: 27. geen Koning hebben, werden die hier nogtans een Koning toegekent, waar door men te verftaan heeft, een Hooft en Voorganger of Aanvoerder: het zy dan dat men het wil toepasfen op de Roomfche Bisfchop, of volgens myne meening op Mahometh , dat het zelve (a) S. Ockley , Verovering van Syriën door de Sara. ceenen, bladz. 21. uyt de Koran, Hoofdft. 8. 9.  8o VERHANDELING over zelve blyft , of men moest my tegenwerpen* dat die Koning daarom van hun eigen foort niet konde zyn, als ftrydende met den aardt der Springkhaanen ; dog dat werd niet ver^ eischt, dac alle de eigenfchappen der Springkhaanen daar in gevonden werden, dewyl het maar de voornaamfte zyn , daar hier op gedoelt werd, namelyk hunne ontallyke menigteen verwoestende aardt. Gelyk daar ook Staarten aan toegepast werden, welke de eigentlyke Springkhaanen mede niet hebben. Wat de toepasfing der Sterre belangt, die zai niet moeylyk vallen, dewyl men daar door een Leeraar of Opziener der Gemeente dient te verftaan , want past uitnemend op den Roorofchen Bisfchop, welke ook juyst aan de fpreekwyze belangende de tydt, voldoet, want daar werd gezegt ende ick fagb een Sterre gevallen uyt den hemel enz. niet dat die viel, maar in den voorleden tydt, zo dat die Sterre was gevallen: dat volkomen op de Roomfche Bisfchop past, het zy dan dat men het met Pareus brengt, pp den Bisfchop die in 't jaer 606 tot Algemeen Bisfchop wierd verklaart, namelyk Bonifacius de Derde, en de geheele Roomfche Stoel (a), (van gevoelen zynde, dat de Sterre met den Engel des Afgronds dezelve is,) het zy dan dat men het op vroeger tydt wil {d) By R. Andala, bladz. 04.  f den ENGEL des AFGRONDS. -8f wil brengen , welke dan eerder was gevallen als Mahometh opiïont , wiens bedryven ge» ftelt moeten werden begin genomen te hebben; met de hegira, dat is zyne vlucht vari Mecca naar Medina, in den jaare 622 , welke het tydtftip is van waar ook hunrte Jaarrekening begint, moetende geacht werden in den Put des Afgrond? bt floten te-zyn geweest, vaii zyne geboorte in 'c jaar 570 af, tot 'er tydt toe dat hy in de Christcnweereld verfcheen. Even als die Vier Engelen Cap. IX: 15. gebonden waaren aan de groote Riviere Euphra* tes , welke ontbonden wierden , tegon de uwe, ende dag, ende maand, ende jaar, dat zy bereid waaren, te weten de tydt die beftemt was, op dat zy enz. En dewyl Mahometh uyt afgodifche Arabieren oorfpronklyk was, zynde in vroeger tyden gcnoegfaam geheel Arabiën met de Afgoderye der Sabeën (die al 't heir des hemels diende) béfmet j gelyk het ook was ten tyde van Job, als te zien is Gépï XXXI: 26, 27. kan hy gevolgiyk gezegt werden uyt den Afgrond te zyn , zo als ook wegens zyne Leefö die hy aanbragt; daar in tegendeel de Stam, die den Antichrist'of Roomfche Bisfchop is, wat zyn herkomst betreft,1 uyt den Hemel , namelyk der Kerke,- Was , zynde uyt een opvolging van Kerkbeftierders, waar hy uyt gevallen is', ter tydt wanneer hy van de zuyvere Leere is afgeweken, het welk F ai  8a VERHANDELING over al verfcheiden eeuwen voor Mahometh begin genomen had, en dierhalven te recht in den voorleden tyde , dewyl hy toen al was gevallen. Maar aangaande zyne leeringen, werd het geheele Antichristendom genoemt het Beest dat uyt den Afgrond zoude opkomen , Cap. XVII: 8. zo wel als Mahometh en zyne Leere uyt den Afgrond was. Dat de Sterre de Put opende, kan men dus verftaan. Om dat door de dwalingen die men van tydt tot tydt ter Kerke invoerde, en welke door toedoen des Roomfchen Bisfchops ten hoogften top geftegen waaren , inzonderheid het aanbidden der Heiligen, voornamelyk der Maagd Maria , waar in zy maar weinig verfchilden van de collyridiaanen, uyt Arabiën voortgefproten, ten tyde van Theodofius den Grooten, welke daar van een Godheid maakten, dewyl ook zy haar noemde k oninginne deshemels, de moeder Gods, de vervulling en volmaking der drieenheid, en wat dies meer zy, zo dat ook fommige Roomfche zelve zig daar aan ergerde: behalven nog het bederf in de zeden der Geestelyken: door welke dan veele van het Christen geloove wederhouden wierden, en de Leere van Mahometh om* helsde , volgens Kerklyke en Weereldlyke Schryvers : dewyl Mahometh alle Afgoderyer verfpeyde, gelyk ook het eeren van Maria, en  den ENGEL Des AFGRONDS. gij- en alle beeldendienst, waar tegen by zo zeer yverde , dat hy allerlye beelden verbrak waar? hy die vondt, willende dac men God alleen aanbidden zoude , dry vende fterk de eenheid van het Godlyke Wezen: waarom dan veele die Leere veel zuyverder en redelyker keurde, waar door hy een menigte nieuwlinks tot het Christen geloof bekeerde Jooden , die eert afgryfen van den beeldendienst hebben , en andere, tot zig trok: dus heeft de Roomfche Bisfchop daar aan als 't waare een opene deure geftelt, en gelegenheid gegeven dat die Godsdienst zig wyd en zyd over het aardryk verfpreide, en door veele vrywillig aangenomen wierd. De Rook was de Leere van Mahometh *, onder welk bedekfel hy veele aanhangers maakte, die hem voor een Propheet hielden $ uyt welke Rook vervolgens Krygbsknechten té voorfchyn kwamen, dewyl zy die Leere met 't zwaardt voortplantede, en onder dat voorwendfel alles vernielde en verwoestede, even als de Springkhaanen het groene kruydt, waar1 zy zig nederzettede. Dat de Naam van den Engel des Afgronds in 't Hebreeuwsch en Grieksch genoemt werd^ en welke in beide Taaien verder ver betekent : daar van meene ik de reden te zyn 4 dat de Verderflyke Leere van Mahometh * die' hy onder de Naam van propheet en gods F si j&Pos-  U VERHANDELING over apostel, voortplanten zoude, uyt 't He^ breeuwsch, dat is, het Joodendorn, eh uyt het Grieksch , dat is, het Heidendom , zou zyn t'faamgeraapt, en door beide Verderfïyk. Geheel ftrydig met de waare Zaligmakende Leere, zo als ons die in 't Hebreeuwsch door de Propheten,en in 't Grieksch door de Apostelen is aangekondigt, ftrekkende ter Verlosfinge des Menfehen, en ter verkryginge van een eeuwig heil. Dat de Leere van Mahometh op de gezegde wyze is t'faamgefmeedt , blykt overvloedig uyt den Koran, om welke te verbreiden hy zo veele verwoestingen heeft aangeregt, zo dat hy dierhalven by uytftekenheid een verderver konde genoemt werden , zynde zulks door zyne Leere en Wapenen teffens. Men heeft dan daar uyt geen reden om de Naam van het Antichristisch Beest in 't Hebreeuwsch en Grieksch te zoeken, dewyl dat zulks hier met den Engel des Afgronds deze byzondere oorzaak had, en die den Antichrist niet is, gelyk wy gezien hebben. Na dat vs. 13 gezegt was dat uyt den Rook Springkhaanen te voorfchyn kwamen,zo volgt hun bedryf, werdende aan baar macht gegeven om de menfehen te pynigen vyf maanden. Hieromtrent zyn deUytleggers zeer verfchillende, wat tydt men daar door te verftaan heeft. Dat van de Geleerde Kantteekenaars, zo als men ziet  den ENGEL des AFGRONDS. 85 ziet op N°. 9, is, '„ den tydt dat de Sprink„ haanen in 't velt in hare kracht plegen te „ zyn, van het beginfel van de lente tót nae ,, den ooghst, ofte den tyt des geheelen fo„ mers." Dus zoude men het dan op deze wyze moeten neemen : dat zy hier voorkomende als Springkhaanen , ook de tydt derzelve benoemt werd, dat eigentlyk wil zeggen , dat hen een beftemde tydt was gegeven om te doen, zo als 'er van het Beest werd gezegt Cap. XIH: 5. namelyk de tydt van zyn aanwezen en bedryf: zo ook van deze Springkhaanen : dit is zeer aanneemlyk; doch de verklaaring van de H'. Napeir is niet te verwerpen, welke na dat hy geftelt heefc,' dat door de Koning der Springkhaanen Mahometh te verftaan is, aldus vervolgt. „ Maar het is alfo , dat als men in haare fpraake, de na,, men harer Princen onderzoeken wil, men bevinden zal, dat de namen van hare beide ,, Weereltlycke en Geestelycke Koningen ,, even dat felve beduyden, dat aebadon „ in 't Hebreeuwsch, ende apollyon in ,, 't Grieksch doen: want hare Weereltlycken „ Koning word genoemt Turca, 't welk zo „ veele te zeggen is , als eenen Verwoester ofte Verderver, gelyck P. Melanchton over „ Canons Cronycke getuyght. Ende haren 3, Geestelycken Conings name is Mahometh 3, 't welk beduydt delens, een Verderver ofte F 3 v Va*  156" VERHANDELING over 5, Verwoester derhalven is het zeker ende 3, gewis , dat defe Sprinkhaanen achtervoU „ gende de name van hare Gverfte de Tur3, ken zyn. „ Ten tweeden, aengaende den tyt harer „ heerfchappiën , de Turkfche fieeren ofte Overften , hebben geregneert 150 Jaren, „ endefo langhe gheduurden de Sprinkhaanen , „ te weten Vyf maenden, Het weicke op Pro„ phetifcher wyze ghcnomen (overmks dit 3, een Prophecie is) maackt juyst 150 Jaren, „ Ende even fo langhe gcduerde de Heer9, fchappie der Turken , aleer fy t'onderge3, bracht waren van de Tarters , te weten „ van de daghen Zadoks haer eerfte Domina3, teurs ofte Heeren in 't jaer Christi 1051, 5, totter tyt datfe Changius, Chan van Tarta,, ri'én t'onderbrachte in den jare Christi 1201, „ foo dat defeSprinckhanen dan achtervolgen3, de de langhduerichheyt harer heerfchappie 3, de Turken zyn (a). En in zyne verklaring van deze Vyf maanden , zegt zyn Ed: over vs. 5. ,, Ende alfo fy ,, niet machtig waren defelve om te brengen" (te weeten de Christenen uyt te roeyen) „En- de Europam te veroveren , fo gingen fy 3, voort in 't ftelen ende rooven, van de dav gen Zqdaks haren eerften Dominateur ofte (s) j. Napeir j- bladz. 5. derde Prop.  den ENGEL des AFGRONDS. 87 „ Heerfchapper in den Jare C. 1051. ter tyt „ toe datfe Cbangius, Cban van Tartariën on„ der zyn ghewelt brochte in den Jare 1201. „ d'welcke was den tyt van een Hondert ende » vyftig Jaren («). Ende nog eens „ Ende „ aengaende hare Dominie ofte Heerfchappie, „ hoe dat van den eerften Jare, haers eerften „ Heerfchappers Zadok in den Jare C. 1051. „ totter tyt dat hen-lieden de Tarters onder haer ghewelt brochten in den Jare 1201. „ net 150 Jaren zyn, verclaren (nota bene) „ verfcheiden Historiën (/>)• Meer zegt zyn Ed: daar niet van; doch men zoude hier tegen konnen inbrengen, dat dit niet geheel en al voldoende is, want, van 't jaar 1051. tot 1201. is wel de tydt van vyf Prophetifche Maanden , (indien deze tydts aanwyzing vast gaat) is ook daarenboven een tydt die voor de Christenen zwaar is geweest, waar in gedeeltelyk de Kruysvaarten invallen, welke begonnen zyn in 't jaar 1096. tot oogmerk hebbende om de Griekfche Christenen te verlosfen , van de verdrukking der Turken, die daar toe in 't Westen hulp moesten zoeken, welke Kruysvaarders dan ook niet zonder ftroomen van bloedt te vergieten van beide Zyden, het H. Landt de Turken ontweldigde, en (a) J. Napeir, bladz. 173. C&) Bladz. 180. F 4  n VERHANDELING óver en daar 't KonfökryJi van Jerufalem oprigtede jn 't jaar 1099.. dat zy in gedurige oorlogen -met de Turken, die hen fel beftookten, om hen weder van daar te verdryven, niet langer dan tot ii 87. behielden , dus 88 Jaaren, wanneer zy het de Turken weder moesten inruymen; maar de. Mahomethaanen hebben voor en na die tydt de Christenen even zeer geplaagt, en dierhalven langer als vyf maanden, waarom dm mag men vragen, deze vyf maanden daar. van uytgezondert? Men zou mynes bedunkens het zo kunnen Opvatten: dat deze vyf maanden zien op de eigentlyk genaamde Turken, en dit een duydeJyk kenteeken is, waar aan men weeten konde van wat Volk hier 'gefp roken werd, gelyk de II1". Napeir zegt; maar voornamelyk, dat het dat Volk is, welke de Christenen vyf Prophetifche maanden hebben geplaagt onder de beheerfching van die Oppcrvorften, naar welk dat geheele Volk , hoewel ^uyt verfcheideu Natiën beftaande, de Naam draagt, zynde zy juyst, ais gezegt, even zo lang daar van overheert geweest, en welke Naam zy tot hier toe behouden heb.ben , niettegenftaande zy federt onder éene andere heerfchappye (de Tartaren) gekomen zyn :. want zy draagen nog heden ten daage, de Naam van Turken, en hun Oppervorst werd tot op dit opgenblik de groote, ïürk genoemt3 hoewel zy met het oprichten  den ENGEL des AFGRONDS. 89 ten van hun Keizerryk , ook de Naam van ottomannen, naar den Stichter daar van, hebben aangenomen, Dus is dit weder een klaare blyk, dat men hier de Turken heeft te verftaan. Zy zouden de menfehen pynigen. Niet dat zy die dooden zoude , want zy waaren wel van God gezonden tot een geesfel der Christenen , maar niet om het geheele Christendom uyt te roeyen , gelyk dan ook hun voorftel aan de Christenen, was telkens als zy die op ■t lyf- vielen, of zy Mahometaansch wilde wort den, of Cynsbaar: want hun oogmerk was, de geheele Weereld tot het Mahometaansch, geloof te brengen , of anders Schattinge te doen betaalen voor de vryheid van hun Godsdienst. Vs. 7. Ende de gedaante der Sprinkhanen waKen den peerden gelyck, die tot de oorloge hereit Zyn, ende op hare hoofden waren als kroonen den goude gelyck , ende hare aengejichten als aan^e* fichten rcan menfehen. Hier van zegt de Hr. Napeir (zo my dunkt zeer gepast) ti ende de. „ verdrukkers waren als geharnaschte peer„ den, die met ghewelt, vrymoedigheyt ende' „ cloeckheyt ten ftryde gaen, ende in haer „ verdrukken triumpheerde zy zo , dat zy ,, regneerde als gekroonde Koningen, die door- haren roof ryck geworden waren." En h> derdaadt de Schryvers getuygen ook eeiiparig „ ? 5  oo VERHANDELING over dat de buyt die zy telkens bekwamen, door de overwinningen die zy op de Christenen behaalden , onbefchryflyk groot was , hier op waren zy ook trots genoeg dat, zy zo gemaklyk de rykdommon der Christenen machtig wierden , men zie maar het eerfte deel der Veroveringen van Syrië door S. Ockley uyt de Arabifche Scbryvers, waar in men overvloedige bewyfen daar van zal vinden. Dat haare aangefichten als aangefichten van menfehen waaren , wil te kennen geeven voor eerst, dat men hier Menfehen te verftaan heeft. Ten anderen, dat zy vriendelyk zig aanftelde om de Lieden over te haaien tot hunnen Godsdienst. Ook hadden zy hair als hair 'der vrouwen, zeer aanlokkende, gebruykende tot een lokaas, de belofte van fchoone Maagden te zullen genieten in het Paradys , om daar door hunne Leere te beter ingang te doen vinden, maer hare tanden waren als tanden der Leeuwen vs. 8. waar mede zy by weigering alles verfcheurde en vernielde : met het welke de verdere befchryving zeer wel overeenft&mt. Na dat de Koning onder welke zy behoorde befchreven was, zynde een verderver, zo volgt onmiddelyk daar op vs. 12. Het een «jee, is wech gegaen, fiet daer komen noch twee ween na defen. In 't laatfte Veers van het voorgaande VIIIrte Capittel was gezegt wee, wee, yaee, den genen die op de aerde woonen, van de . - . ow»  den ENGEL des AFGRONDS. 91 overige Jlemmen der bafuyne der drie Engelen die (noch) baftiynen fidlen. Dit eerfte Wee, dat gezegt werd nu voorby te zyn, was vcroo.rfaakt door de opkomst, van die Verwoester of Verderver Mahometh , en zyne verovering van het H. Landt, benevens geheel Syrië, en de verwoesting van de Christen Godsdienst aldaar. Nu volgt met de Zesde Bazuyn vs. 13. een gebeurtenis van dat zelve Volk van laater tydt , dat het Tweede Wee zoude uytrnaken. Het welk was de ontbinding der vier Engelen, die gebonden waaren by de groote riviere Euphrates. DeUytleggers verftaan dit in 't gemeen van de Turken, maar verfchillen veel in de tydt op welke het moet gebragt werden: daar zyn 'ér die meenen dat het nog aanftaande is, als onder andere Prof. Andala (a). Het is zecker dat het niet vroeger geftelt kan werden, dan wanneer zy uyt Vierderlye Volken beftonden, die nu onder een Hooft gebragt waren, werdende daar door te gelyk ontbonden, gezamentlyk bereid zynde om op de Christenen aan te vallen, en geen Vier byzondere machten , gelyk als Cap. XVI. de Draak, bet Beest ende valfche Propheet, die wel op defelve tydt in beweging zoude gebragt wer- 00 VerkU van ds Openb. bladz, 651. 657.  92 VERHANDELING over werden , dog yder afzonderlyk , maar deze moet men aanmerken als één Volk te zyn en by elkander te behoren. • Sommige tellen deze Volken aldus: Arabiers, Saracenen, Tartaaren en Turken, andere we ■ der anders , en ftellen Perfiaanen daar by ; maar ik.zou die liefst op deze wyze neemen, Saracenen of Arabieren, dat het felve is, dewyl de Arabieren de naam van Saracenen hebben aangenomen , Turken , met welke zy in 't jaar 763 vereenigt zyn, Tartaaren, zynde daar door overheert in 't jaar 1201 door Changius, Chan van Tartaryën, die andere Chinguin noemen, en laatftelyk Ottomannen, genoemt naar den Stichter van het Turkfche Keizerryk, van wien zy nog heden ten daage de naam voeren, toen als in hun Vierde tydtperk gekomen zynde. Deze Engelen hadden hun verblyf omtrent den Euphraat , welke tusfchen hen en de Christenen als tot een fcheidsmuur verftrekte. ' Zo 't my toefchynt werd deze ontbinding1 gevoeglykst geftelt ter tydt wanneer het Turkfche Keizerryk wierd opgericht in 't jaar 1303 door Ottoman, waar van het de naam gekregen heeft van ottomannische por te. Waar na Soliman, de Zoon van zyn Opvolger Orchanes , het eerst in Europa overkwam, winnende in 't jaar 1357 de ftadt Kalüpoli, leggende volgens de Landbefchryvers aan deze zyde  den ENGEL des AFGRONDS. 93 zyde den Euphraat in Europa. Dus wierden zy van daar ontbonden. Vervolgens wierd Amurath de Eerfte (zo de Gefchiednisfchryvers aanmerken) onvoorzigtig door Keizer Johannes de VIde Paleologus uyt Azië tegen de Bulgaaren te hulp geroepen , het welke hy ook vriendelyk aannam en uytvoerde, zig byzonder minzaam aanftellen.de, dog konde niet weder uyt Europa verdreven worden, maar deeden niet dan rooven en ftroopen. Op deze tydt kan men wel byzonderlyk toepasfen, het geen vs. 7. 8 gezegt werd ende hare aengefich» ten (waren) als aengefichten van menfehen, dat is, vriendelyk, in opzigte van de verwoestentende aardt der Springkhaanen. vs. 8. Ende fy hadden hair als hair der vrouwen, dat is, aanlokkende , maar ondertusfehen hadden fy tanden als (tanden) der Leeuwen, zig toonende zeer roofzugtig cn wreed. Hy (Amurath) won in 't jaar 1360 Adrianopolen, alwaar hy zyn zetel vestigde midden onder de Christenen. Deze Amurath heefc de Krygsknechten onder eene geregelde orde gebragt, en ook de benden der Janitfaren opgerigt, uyt gevangen Christenen en Christenkinderen , dat echter fommige aan Ottoman toefchryven. Hier van daan is het dat het zelve Volk dac in de vorige Veerfen, onder de benaming van Springkhaanen voorkomt, om dat het in den beginne onder Mahometh en zyne eerfte Opvolgers een woes-  $f VERHANDELING over woesten hoop was, die even als de Springkhaanen in 't wilde nedervielen en alles vernielde en verdorven , nu ais Krygsknechten werdenafgebeeldt vs. 16", 17,18, zynde thans Onder geregelde benden gebragt. Hetwelk dan de juyste tydt aanwyst , op welke men 'die ontbinding Hellen moet, namelyk met de oprichting van hun Keizerryk met het begin der Veertiende Eeuw. Zy waaren te voren beteugelt en als gebonden, dat zy in Europa niet op de Christenen konde indringen, zo lang die het H. Landt, dat zy in de Kruysvaarten de Turken weder ontweldigt, en daar 't Koninkryk van Jerufalem hadden opgericht, in bezit hadden. Toen hielden zy de Turken daar door eenigermaten in bedwang , en verhinderden dezelve om tot in Europa hunne veroveringen voort te zetten, dewyl die zig gedurig bezig hielden met de Christenen te ontrusten , om die weder van daar te verdryven. Zo dat de Koningen van Jerufalem geen macht hebbende om zig tegen hen te verweeren, by de Christen Vorften om hulp aanhielden , en ook met derzelver goedvinden al in den beginne van hun Ryk verfcheiden Ridder-Ordens inftel* den, ter befcherminge van de Christen Godsdienst , en om de Christenen die ter Bedevaart naar 't H. Landt wilde reizen, te begeleiden* Hier door bekwamen zy veele dappere Edellieden uyt alle gewesten, werdende daar uyt die  den ENGEL des AFGRONDS. 9$ ' die Ordens van tydt tot tydt opgerichc, tot Vier in getal , als daar is , die van Sc. Jan (daar na deRhodifche genoemt, en hedendaags de Malthefer Orde) die van 't FL Graf, de Tempelieren, in den jaare n 18. onder Koning Balduinus de IIde, en laatftelyk de Duytfche Orde , in den jaare 1190. ter tydt dat Ptolomais belegert wierd. Deze hebben zig moedig tegen de Turken verweert, en hen zeer veel werks verfchaft; ook in laater tydt, inzonderheid de Tempelieren, en die van S1. Jan. Dog des niettegenftaande moest men het ter dier tydt opgeeven , en 't H. Landt den Turken weder inruymen. Hebbende de Kruysvaarders nog lange daar na, wel getracht hen weder te verhestelen, en ook een en andermaal Jerufalem weder ingenomen, dog alles te vergeefs, het welk geduurt heeft tot 't jaar 1291. wanneer Ptolomais, de laatfte Stadt die de Christenen in bezit hadden, aan de Turken wierd overgegeven. Dit hen nu gelukt zynde, en zy niet meer zig behoevende bezig te houden , met dat den Christenen te betwisten , kreegen zy de handen ruym en wierden als losgelaten , waar door zy gelegenheid bekwamen om in Europa te vallen. Men zegge niet dat de Arabieren dat wel veel vroeger gedaan hebben, wanneer zy in den jaare 714 Spanjen innamen, doch dit waaren de Vier Engelen niet, maar de Mooren of Ara.-  p6 VERHANDELING OVER Arabieren uyt Mauritaniën , thans genoemt Barbaryën , waaren derhalven ook niet gebonden naby den Euphraat, maar kwamen van de andere zyde van de Straat van Gibraltar uyt Africa daar heenen overfteeken. In tegendeel deze Vier Engelen hadden als gezegt, hun verblyf tot hier toe in die gewesten aan den Euphraat gehad, zynde de Zetel der Caliphen te Bagdad aan den Tigris geweest, in het Oude Chaldea of Babyloniën $ eenige dagreizens van de plaats daar het oude Babyion gelegen heeft, welke Rivier (Tigris) zig ook met den Euphraat vereenigt. Dit gewèst hebben zy al vroeg na Mahomeths doodt verovert. Nu wierd hun Zetel geplaatst in Europa, zynde het niet genoeg dat zy de Christen Koning uyt het H. Landt verdreven, maar daar en boven werd van hen een nieuw Keizerryk gefticht onder de Christenen , alwaar zy zig van tydt tot tydt verder uytbreidede. Op deze wyze waren zy nu losgelaten of ontbonden. Een gebeurtenis aanmerklyk genoeg om een Wee over uyt te roepen, het welk de geheele Christenheid niet machtig was geweest te beletten , niettegenftaande het zo veel bloedt» gekost hadde: dat boven dien nog de ondergang van het geheele Griekfche Keizerryk na zig fleepte, gelyk ook de volkomen verwoesting der Christen Kerke in het Oosten, dat het derda  den ENGEL des AFGRONDS. 97 derde Wee uytmaakte , als wy beneden zul. len zien. Uyt de befchryving in de volgende Veerfen van 16 tot 19. ziet men dat die Engelen met groote hoopen Krygsvolken zoude komen , wel toegerust ten ftryde, om het derde deel der menfehen te dooden, waar toe zy reets lange bereid warén, maar wederhouden tot aan de ure ende dagh , ende maent ende jaer dat zy ontbonden wierden, welke tydt nu gekomen was. Ende bet getal van de heyrlegers der ruyterye was tweemaal tien duyfenden der tien duyfenden: ende ick hoorde haer getal. Deze omfchryving geeft een groote menigte te verftaan. Ende de hoofden der peerden waren als hoofden der leemven, ende uyt bare monden gingb uyt vyer ende roock ende fulpher, door defe drie wiert het derde (deel) der menfehen gedoot , (namelyk) door het vyer, ende door den roock, ende door het fulpher , dat uyt hare monden uytgingh. Het komt daar op aan wat men door de Paarden te verftaan heeft, om hier aan een uytlegging te konnen geeven. Ongetwyfelt moet men daar door het Turkfche Volk verftaan, zo als dat in grooten getale op de Christenen is aangevallen, met de geene die daar op faten, die byeengevoegt werden , en welke men hier ter plaatfe houden moet voor het zelve Volk; geheel anders als G in  98 VERHANDELING over in de Zegelen, daar de Ruyters en de Paarden zeer verfcheiden waaren. Ook werd aan de Paarden toegekent, het geen aan het Volk eigen is. Be hoofden der peerden waren als hoofden van leemven, dat wil zeggen ftoutmoedig, wreed en verfcheurende, braakende uit haare monden niet dan vyer en vlam tegen de Christenen; met dezelve bevelen geevende van te moorden, te branden en te blaaken; maar nog daar en boven, zo als fommige Uytleggers het ook verftaan, dat de Rook en het Sulpher , ziet op het Buskruydt, en dan zou het de tydt aanwyzen, wanneer dit gebeuren zoude , namelyk als het Buskruydt uytgevonden zou zyn, dat men ftelt in 't jaar 1388 te zyn geweest. Dit bevestigt myn gevoelen , dewyl zy hunne voornaamfte veroveringen, als daar is dat van 't Griekfche Keizerryk, niet lang daar na gedaan hebben, en wel toen het Gefchut eerst in gebruyk gebragt wierd, want nog voor de belegering van Conftantinopolen , vervoegde zig een Ingenieur, die een ongemeen zwaar Stuk Gefchut tot een proef gegoten had, by Keizer Conftantinus, doch hy wierd daar zo wel ontfangen, dat hy by Sultan Mahometh overging, die daar van met veel voordeel gebruyk maakte , in het veroveren der Stadt, zulks dat op de eerfte fchoot, die daar mede gedaan wierd, de Grieken als over iets ongewoons uytfchreeuwde hee-  den ENGEL des AFGRONDS. 99, heere ontfermt u onser. Echter zyn 'er van die gemelde Uytleggers , welke meenen dat de vervulling hier van veel laater te zoeken, en fommige, dat die nog aanftaande is. Maar het heeft immers meer nadruk, en is een naauwkeuriger tydtaanwyzing, indien dit zag op de eerfte tydt van het Buskruydt en Gefchut, dan na dat dit nu verfcheidene eeuwen in gebruyk zou zyn geweest; gelyk ook de volgende woorden de vervulling ter dezer tydt aanwyzen. Zy zouden het derde deel der menfehen dooden + dit moet men niet verftaan als of dat juyst een derde deel van het getal der menfehen zoude zyn, neen! dit geefc iets byzonders te kennen. Zo 't my voorkomt ziet het op de verovering van het Griekfche Keizerryk, zynde een derde deel van de Roomfche Alleenheerfching, dewyl ter dier tydt die Heerfchappye in drie deelen verdeelt was ; als daar is het Oostersch of Griekfche Ryk, ten anderen , dat van Trebizunde, dat federt 't jaar 1204. toen de Latynen Conftantinopolen innamen , en dierhalven zeer naby 250 jaaren te voren, van 't Griekfche was afgefcheurt, en welke Vorften eerlang de Tytel van Keizer van Trebizunde aannamen; het derde was het Westersch Keizerryk De Turken dan dit derde deel, namelyk het Griekfche Ryk veroverende, zulks dat die heerG 2 fehap-  too VERHANDELING over fchappye vernietigt wierd, en als verdween, (het welk van de Hooftftadt Conftantinopolen, de zetel des Ryks, in 't jaar 1453. flormenderhand op de allerysfelylrite wyze toeging, niet zonder ftroomen van bloedt te vergieten, dewyl men jong nog oudt verfchoonde,) zo mogt men het daar voor houden, dat zy het derde deel der menfehen doodde, dat is veroverde, om dat het Roomfche Ryk eertyds geacht wierd, de geheele Weereld te beheerfchen, zo als wy hier voor in de Eerfte Afdeeling bladz. 3. gezien hebben. En hoewel de Turken vervolgens ook het Ryk van Trebizunde innamen 10 of 11 jaaren daar na, en gevolglyk toen meer als een derde ja twee derde deel, het geheele Oosterfche Ryk hadden, zo werd nogtans hier maar op dat eene derde deel gezien, en voornamelyk de inneeming van Conftantinopolen, om dat dit de zetel des Keizers was, en dus het voornaamfte, het welk voet gaf tot de bemachtiging van het geheele Oostersch Ryfy, waarom zy daar ook zo zeer naar haakte, voor lange daar toe bereid geweest zynde , hebbende reets te vooren tweemaalen het beleg daar van ondernomen , eerst door Sultan Bajazeth, in 't jaar 1399. daar na door Amurath de Tweede, in 't jaar 1424. maar het niet konnen winnen, en onverrigter zaake moeten aftrekken , doch dat hen nu eindelyk gelukte, zynde de uwe, ende  den ENGEL des AFGRONDS. 101 mde dagh, ende maent, ende jaer nu gekomen , op dat zy dat derde deel inneemen zoude, zo als dat in het Zesde Zegel werd afgebeeldt. Dit zou gefchieden door het vyer , ende roock, ende fulpher , dat uyt hare monden uyt. gingh. vs. 19. Want hare macht is in haren mont, ende in hare ft'eerten. Dat haare macht in haaren mondt is , daar door moet men verftaan , dat zy door middel van de Mahomethaanfche Leere, die zy met de mondt verbreide, en waar door deze Vier Engelen onderling verbonden waaren, zo machtig waaren geworden , dat zy ontfachlyk waaren voor de geheele Christenheid, en in ftaat geftelt om die bedreigingen van moorden , branden , blaaken, verbeeldt door het vuur,, roock en fulpher, dat uyt haare monden uytging, ter uytvoer te brengen. Haare {teerten is hunne Krygsmacht. De Angels der Springkhaanen waarmede zy de menfehen befchadigen zoude, waaren ook in haare fteerten , gevolglyk de Wapenen die zy gebruykten, want'dit werd gezegt, na dat zy befchreven waaren, met menfehen aangefichten, en hun hair als hair der vrouwen: dat is voornamelyk die aanlokkelyke Mahomethaanfche Lee. re , waar toe zy de menfehen trachtede te overreden, dit niet konnende te wege brengen, zo volgde dat zy ftaaken met de fteerten, en wel zo vinnig als Scorpioenen, dat niet alleen G 3 fmer-  102 VERHANDELING over frnertelyk valt, maar veelal ook ongeneeslyk geacht werd : dat waaren de Wapenen waar mede zy de Volken ten onderbragten en van hunnen Godsdienst beroofde, het welk ten uyterfte frnertelyk, en daar en boven onherftelbaar was, immers ter dier tydt, door dien de geheele Christen Kerk in het Oosten eindelyk door hen verwoest wierd, gelyk die tot hier toe gebleven is, zedert zo veele Eeuwen, en gevolglyk ongeneeslyk. Zo werd ook van deze Paarden , dewyl het dat zelve Volk was , gezegt, dat zy feerten hadden, en wel den jlangen gelyk, ende hebben hoofden, ende befchadigen met defelve. Deze fteerten werden by Slangen vergeleken, want zy zouden even zulke venynige en doodelyke kwetzuuren aanbrengen, als de fteerten der Springkhaanen, welke by Scorpioenen vergeleken werden , deze zouden ook ongeneeslyk zyn, ende befchadigen met defelve , te weeten met de fteerten, in tegenftelling van baaren mont , waar mede zy wel doormiddel derMahomethaanfche Leere haare macht zoude vergrooten, door verbindtenisfen dieswegens, en de Christenen bedreigen; maar niet eigentlyk befchadigen , dat moesten . de Wapenen doen, en het is opmerklyk dat van die hoofden eerst gemeldt werd, ter tydt dat zy als geregelde Krygsbenden voorkomen, en zulks niet van de Steerten der Springkhaanen werd gezegt, dewyl het toen nog maar een  den ENGEL des AFGRONDS. 103 een woestcn hoop was, zonder in eenige benden verdeelt te wezen , daar Hoofden over geftelt waaren, zulks dat de hoofden der fteerten dan, zyn de Bevelhebbers, Basfa's en andere. Daar zyn Uytleggers die deze fteerten die den Paarden toegefchreven werden, zo verklaaren dat het zouden zyn de valfehé Mahomethaanfche Leeraars, om dat Jef. IX: 14. gezegt werd van Israël de oude en aanfienlyke is de, Kop, mer de propheet die valscheyt leert is de (leert. Maar dit geldt niet overal, en kan hier althans geen plaats hebben, dewyl Mahometh de valfche Propheet, immers in zyne Opvolgers, dat het zelve is, geacht moet werden hier het Hooft en de aanvoerder te zyn van d>ze Heirlegers, zo wel als van de Springkhaanen , zo kan hy dan de Steert niet wezen. Men weet dat de Veldtoverften onder de Turken , behalven de Vaanen of Vaandels , Standtaardts voeren, waar aan Paardeftaarten gehecht zyn, welke aan de Bevelhebbers gegeven werden, met meer of min Staarten , van één tot zeven, naarmaate hun gezag is: dat hoogde getal alleen voor den Groot Vizier zynde De oorfpronk hier van kan men vinden by de W. O. Dapper, en dat dit gebruyk by hen heeft plaats gehad van't begin der Turkfche heerfchappye (a) , het welk heden ten daags (3) O. Dapper, Befchr. van Morea, bladz. 30. G 4  ïo4 VERHANDELING over cfeage nog duurt, en waar mede zy zeer veel op hebben, die by alle plechtigheden "voor zig doende draagen, om hun pracht en aenzien te vermeerderen, gelyk een yder bekent is. Als mede dat wanneer de Grooten Heer een oorlog zal voeren, zulk een Standaarde (touk genoemt) op de Voorplaats van het serrail werd uitgefteken, ten teeken dat hy een Leger op de been wil brengen. Zo dat men niet verre behoeft om te zoeken, wat die woorden m den Text beteekenen, dewyl dat met naame genoemt werd: zynde dan die hoofden en fleerten de Krygsoverften die het bevel hebben over de benden, en derzelver Standaardts, (to Tite en) dienende ten teeken van hun gezach, door welke zy 't Volk aanvoeren. Deze uytlegging zal aan veele . mogelyk Vreemd voorkomen; maar waarom is het min gevoeglyk dat hier het Krygsteeken der Turken by naame genoemt werd? (echter door de omfchryving eenigfins verbloemd) als de Perfiaanen en Grieken by Daniël Cap. VIII. genoemt werden de Ram en de Geitenhok- welk eerfte het Wapenteeken was van de Koningen van Perfen, het ander dat der Macedoniers, die federt Cardanus een Bok in hunne Wapenen hadden. Zo mag men het dan ook hier by Joannes eenvoudig en naar de letter opneeinen, en het zo verftaan,, dat de Turken hier met haar Krygsteeken afgebeeldt werden, en ik  Den ENGEL des AFGRONDS. 105 ik befluyte dat de macht die in haare mondt is, beteekent de Mahomethaanfche Leere, die zy met de mondt belyden, en haare fteerten, hunne Krygsmacht, door welke beide dit Volk zeer kennelyk is. Op deze wyze beftont hare macht in haren mont, ende in hare fteerten: niet in de Wapenen alleen, met welke zy de menfehen op 't lyf vallen en dooden zoude ; maar in deze twee zaaken , haare Geloofsleere en Wapenen teffens. Aldus heeft men hier een befchryving van de Mahomethaanen , zo voor, als na de ftichting van hun Keizerryk. Hunne opkomst uyt den Afgrond , en de inneeming van het H. Landt, gepaart met de verwoesting der Christen Kerk aldaar, veroorfaakte het eerfte Wee. De tweede verovering van het H. Landt in de vernietiging van het Koningryk van Jerufalem door Saladin, het tweede Wee, het welk voltooyt werd door het oprichten van het Ottomannifche Ryk in Europa. Hier nu was het derde Wee, beftaande in de inneeming van Conftantinopolen , wanneer zy het derde deel der menfehen doodde, met de daar op gevolgde verovering van 't geheeele Oostersch Keizerryk. Ik zoude hier mede konnen volftaan, dewyl dit overvloedig bewys uytlevert , dat in het IX. Capittel, niet van den Antichrist; maar G 5 van  106 VERHANDELING over van de Turken werd gehandelt; doch om dat het X. Cap. een vervolg is der gefchiedenis van dat Volk , waar uyt het nog klaarder blykt, zo kan ik niet voorby om de famenhang der zaaken den Leezer onder het ooge te brengen , dewyl dat gefpuys uyt den afgrond daar door nog kennelyker werd gemaakt: doch ik vrees dat myne uytlegging die eenvoudig naar de letter is, en geheel vreemd zal voorkomen, niet alleen verworpen, maar mogelyk wel voor ongerymt zal gehouden werden, om dat die al te veel van de gemeene verklaring verfchilt,en veele Geleerden niet zelden diepzinnige geheimnisfen zoeken, daar de H. Schrift klaar en duydelyk fpreekt, zo dat dezelve door groote geleerdheid dikmaals eerder verduyftert dan opgeheldert werd. Doch een yder heeft zyn gevoelen vry, en wy zo wel als andere, vooral indien men meent goede redenen daar voor te hebben, althans ik kan niet op my verkrygen , om uyt een verkeerde fchroom myn meening agter te houden, welke ik denk dat tot beter vcrftant van ditGodlyk Boek kan dienen, om het voor een ygelyk (ten zy ik grovelyk dwaale) verftaanbaarder en klaarder te maaken, dan het tot hier toe geweest is, van welkers gegrondheid den kundigen Leezer kan oordeelen, en volgens de vryheid welke een yder heeft, die aanneemen of verwerpen, paar hem goeddunkt. Ik  pen ENGEL des AFGRONDS. 107 Ik meene dan dat het X Cap. een vervolg is der zaaken in het voorgaande IX. Cap. vervat ; en dat men het Boekje dat in het 2t1e Veers voorkomt in de handt van den Engel, op een eigentlyken bekendt Boek moet thuys brengen. Verre de meeste üytleggers zyn van gedachten dat dien Engel die in 't eerfte vs. voorkomt met het Boekje in de handt, de Heere Christus is, en houden dan dat Boekje voor dat zelve met de Zeven Zegelen het welk Hy nog in de handt hield; maar hier voor vind ik geen de minfte grondt: want daar werd duydelyk gezegt dat het een Engel was, en wel eenen anderen Engel, om hen te onderfcheiden van die Engelen waar van te voren gefproken was,even als Cap. VII: 2. en VIII: 3. die dog echter mede onder de Engelen behoorde: hy werd ook vervolgens beftendig een Engel genoemt: dit werd zelf dikmaals herhaalt , zie vs. 5. 8. 9. 10. en teffens op zulk een wyze van hem gefproken als van eenen dienaar , Gaat henen neemt dat boecksken dat in de handt is des Engels vs. 8. Ende ick gingh henen lot den Engel, zeggende tot hem, geeft my dat boecksken vs. 9. als bevelende, volgens de last der ftemme uyt den hemel. Ende ick nam dat boecksken uyt de handt des Engels vs. 10. Indien deze Engel de Heere Christus was geweest, zoude daar toe eerbiediger fpreekwyzen gebruykt zyn geworden dan die, dewelke te-  *g8 VERHANDELING over tegen een dienaar niet gemeenfamer konde zyn. En wat belangt de heerlykbeid daar hy mede bekleedt was, dat is ook geen bewys, dewyl de Engel Cap. XVIII: i. en welken ook eenen anderen Engel werd genoemt, mede met zo veel glans en majefteit omringt was, dat de aerde was verlicht geworden van zyne beerlykheyt, en die waarfchynlyk dezelve is, welke tot Joannes wanneer die hem wilde aanbidden, zeide, fiet dat gy dat niet (en doet) ick hen uw mededienstknecht , ende uwer broederen Cap. XIX: 10. want die iterke Engel Cap. XVIII: 21. werd daar zo 't fchynt tusfchen ingevoegt; zo gelyk ook die verfcheiden ftemmen uyt den hemel, terwyl Joannes nog ftont voor dien anderen Engel van Cap. XVIII: i. en welke hem Cap. XIX: 9. na dat die ftemme der groote fchaare ophield, beveelt te fchryven Salig zynfe die geroepen zyn enz. dewyl het ook waarfchynlyker is, dat hy een aanbidden wil-1 de die met zo veel majefteit verfcheen, dat hy twyfelen konde of het ook een Godlyk Perfoon waare , dan een die zo luyfterryk niet was. Ook was die Engel met veel heerlykbeid bekleedt, voor welke Joannes andermaal nederviel om ook hem te aanbidden , Cap. XXII: 8. welke hem dat ook verbiedt, zynde een van de Zeven die de Gouden Phiolen hadden , zie Cap. XXI; 9. deze allen waaren bekleedt met ? eyn  den ENGEL des AFGRONDS. 109 reyn ende blinckende lynwaet ende omgordt om de borst met gouden gordels, Cap. XV: 6. even als de Heere Christus zelve,Cap. 1:13. waar over geen twyfel kan vallen dat het de Heere was, dewyl Hy zelve zegt vs. 17. lek ben de eerfte ende de laetfte. vs. 18. Ende die leve, ende ick ben doodt gemest enz. Zo dat men geen reden heeft, om wanneer een Engel met groote luyfter verfchynt , daar uyt aanftonts te befluyten, dat het een Godlyk Perfoon, 't zy de Zoon of de H. Geest, moet zyn: en het is immers ligt te bevatten, dat het eeuwig, oneindig Opperwezen , dat een ontoeganklyk licht bewoont, ook dienaaren heeft waar op zyne heerlykheid eenigermaaten afftraalt. Daar werden 'er meer gevonden die dezen Engel met het Boekje , voor een gefchapen Engel houden, hoewel men van het Boekje eene geheel andere verklaring geeft als ik doe. Als daar is Andreas Cefarienfis, Lyra, raeenende te verbeelden, de Keizeren Justinus enjustinianus, Lambertus, eenige uytmuntende Godgeleerden («)• Men heeft wel te letten dat by het Boekje vs. 2. geenerlye omfchryving is, om eenige achting voor dat zelve te verwekken, zo als by het vorige Boek met Zeven Zegelen Cap. 00 Zie hier van by R. Andala, VerlU over de Openb. bladz. 656»  iio VERHANDELING over V: i. en vervolgens , gevonden werd , beÉ welke niemand in den hemel nog op de aerde, weerdig was te openen ende te lef en. noch hetfelve in te fien dan alleen de Leeuw uyt de ftamme Juda, die dat nam uyt de handt van Hem die op den Tbroon zat, waar door men God de Vader te verftaan heeft: hier is niets diergelyks : dit Boekje was in de handt, flegts van een Engel , waar uyt Joannes dat nam, en dit gefchiede op de aarde, zie vs. i. 8. 9. van die X. Capittel, een teeken dat dit Boekje op de aarde thuys hoorde, en geenfins in den hemel; daar het vorige Boek over 't welke Joannes zo zeer weende , dat niemand weerdig was, dat te openen .enz. in den hemel hem vertoont was. Hier integendeel werd daar over een vloek uytgefproken , en zelf met een Eedt bevestigt, dat 'er namelyk geen tydt meer zal zyn, wanneer de Zevende Bazuyn zal geblafen werden , te weeten voor de aanhangers van dat Boek. Dewyl nu in het vorige Capittel van de Mahomethaanen gehandelt was, gelyk wy gezien hebben, en dit onmiddelyk daar op volgt, en zeer toepaffelyk daar op is, gelyk het dan ook met het volgende famenhangt, als nader zal blyken, zo denk ik dat dit Boekje byzonderJyk de Mahomethaanen betreffen moet, en kan dierhalven niet anders zyn , dan Mahomeths Koran of Alkoran zo als wy zeggen. Die  den ENGEL des AFGRONDS. ui Dit Boekje werd by Joannes in den grondtext genoemt Bi/3A*p/e/W (Bïblaridion), anders als het vorige Boek met Zeven Zegelen, Cap. V: i. het welk genoemt was Btfaiov (Biblion), dat van fommige Uytleggers nochtans voor hen zelve werd gehouden, doch dat de befchryving, als wy gezien hebben, gelyk ook de geheele famenhang, tegenfpreekt, als men uyt het vervolg nog nader zal befpeuren. Beide deze benamingen zyn volgens de Taalkundigen, verkleiningen van't woordt B/Sao? (Biblos) Boek, doch onderfcheiden, als men ziet, gelyk ook de Overzetters voor het eerfte hebben gezet Boek, en dat beilendig zo noemen, van vs. 2 tot 5. en vs. 7 tot 9. En voor het andere ftellen zy Boekje, en noemen dat ook zo by aanhoudendheid vs. 2. 8. 9. 10. Mogelyk dat van Mahometh met een meer verkleinend woordt Bibiaridion, zo genoemt uyt verachting , als een gering boekje ; van weinig aangelegenheid. Zynde anderdeels ook niet zeer groot, beftaande uyt 114 Afdeelingen of Hooftftukken , werdende yder dag in hunne MosqueënK uytgelefen (a). Dit Boekje werd by de Arabieren genoemt Koran, afftammende van 't werkwoord Kaara, lefen, het welk dezelve zin en betekenis heeft als 't woordt Karah, waar mede de Pentattu- cbus (a) G. Sale, Verb. over de Arabieren, bladz. 132. 139.1  ii2 VERHANDELING over cbus benoemt werd, Neh. VIII. werdende dus Gods onfeilbaar Woordt gelyk geftelt. Ai h een voorzetfel dat de beteekent , en dan zo veel zegt als de Koran, dat is, de lezing , of liever, dat, wat behoort gelezen te worden, dat zy ook noemen al Moshaf, de Rolle , en al Kitab , het boek, by uytftek, dat aan 't Griekfche woord Biblia beantwoord , volgens G. Sale, en als 'er het Artikel al voor geset word, onderscheid HliT den al koran van alle andere boeken (V), dit zegt mede S. Ockley (V). Voor dit Boek betoonerj zy een ongemeene achting , ,, loochenen volftrekt dat het door ,, hun Propheet zelf, of iemand anders voor hem, opgeftelt was, zynde hun algemeen „ en rechtzinnig gevoelen, dat het van godlyke öorspronk, eeuwig en „ ongeschapen is, blyvende , gelyk ,, fommige het uytdrukken, in de we zen t-, „ lykheid van god zelf; dat het „ eerste afschrift van allen ty,, den by gods throon is geweest, 5, gefchreven op een Tafel van een groote „ uytgeftrektheid , genaamt de behoude tafel, waar op ook alle de Godlyke be- „ fluy* (a) G. Sale, Veib. over de Arabieren, bladz. 132—134. (b) Sim. Ockléy. Verovering der Saracenen, Regiltes? I Deel, Let. en bladz. 112.  den ENGEL des AFGRONDS. lij ,, fluyten , zo voorledene als toekomende 1 ,, aangetekent ftaan: dat een kopy daar van i-, door den dienst van den Engel Gabriël, naar ,, den onderften hemel gezonden vviérd, —~ 4, van waar Gabriël bet aan Mahomethby ftülw ken en brokken openbaarde , fommige te *3 Mecca , en fommige te Medina , op ver„ fcheide tyden, geduurende den loop van j, 23 jaaren, naar dat het de omftandigheden van zaaken vereischte, gevende hen echter,, de vertroosting, van hem het geheel eens „ in 't jaar te tonen 5 ('t welk volgens htm verhaal in zyde gebonden was, met goud en edele geftéentens van het Paradys ver,, ciert,) behalven in 't laatfte jaar van zyrx „ leven, wanneer hy het geluk had van het tweemaal te zien (a). De Heer J. Gagnier zegt in het leven van Mahometh , dat de Alkoran do eerftcmaal iu haar geheel van den hemel nederdaalde , en naderhand in 2 3 jaaren niet anders dan by lt.ukken. Dit komt in zo verre met de Heer Sale overeen , mits deze nederdaaüng verftaande tot aan den onderften hemel te zyn geweest* (Mahometh ftelt dat 'er zeven hemelen zyn,) en van daar door Gabriël naderhand by ftukken aan hem geopenbaart. Mahometh zegt in zyn Koran op tferfebeid* plaat- £s) G. Sale, bladz. 152. 153. H  ii4 VERHANDELING over plaatfen, dat dezelve van den hemel is nedef'gedaalt of afgezonden, als in 't VIII. Hooftdeel bladz. 153. „ Toen God eenig Hooftdeel j, van d'Alkoran uyt de hemel dee afdalen, ,, zeiden eenige van hen uyt fpot: dat zal het geloof van dit volk doen toeneernen. 53 Toen God eenig Hooftdeel des Alkorans van j, de hemel afzond , zagen zy op rnalkandes, ren; en zeiden: Ziet niemant ons ? Zy zyn 3, weer tot hun boosheid gekeert, enz. In de Franfche Overzetting van den Koran ftaat Chap< X. pag. 9. • il n'y a point de men' Jonge dans VAlkoran , il confirme les anciennes Ecritures, & les expliques intelligiblement, il n'y a point de doute qvCil procédé du Seigneur de V Univers. dat is 3 de Alkoran behelst geen loogenen, hy bevestigt de oude Schriften, en legt die uyt op een klaare wyze, daar is geen twyfel aan dat hy voortkomt van de Heere van 't Heel al, Hooftdeel X. bladz. Ï65. daar werd God Zelve ingevoert, zeggende : „ Zy zullen ze3, kerlyk zeggen , dat gy d'Alkoran verdigt 3, hebt, en dat hy van u vinding is, Zegt tot „ hun: Komt en brengt my tien Hooftdeelen 3, van u vinding by 3 die met d'Alkoran in on,3 derwys en welfpreekentheid gelyk zyn, en „ roept tot u hulp d'afgoden die gy aanbid, „ zo gy vroom zyt. Zy verhoren u gebeden * „ en geven u geen hulp. Bekent dan dat d'Al- a ko-  den ENGEL des AFGRONDS. lij g, koran, door Gods toelating uyt dè hemet gedaalt, en dat 'er niet meer dan een eenig „ God is, de geenen die 't geen, 't welk ,, God geboden heefc waarnemen j oeffenen „ zig in d'Alkoran, en geloven dat hy van zyn Goddelyke Majefteit voortkomt , om de regte weg te loeren, en zyn barmhertig„ heid te verkrygen, gelyk voor hem Mofes „ boek. De genen die in d'Alkoran geloveri ;> zullen zalig zyn. 't Helfche vuur is zonder „ twyfel voor d'ongelovigen, die daar in niet „ geloven, bereid (a). Hooftdeel XVI. bladz. 216. Warelykj j, wy hebben d'Alkoran uyt den Hemel aan u 3, gezonden, om de vreugde van 't Paradys te boodfehappen, en de helfche pynen te ver- 4, kondigen, enz. Hooftdeel XVII. bladz. 217. „ Lof zyGod^ 3, die d'Alkoran aan zyn dienaar gezonden j, heeft. In dit boek is geen tegenzegging » 3, het leert de rechte weg, verkondigt aan da 3, bozen dat zy grote pynen zullen gevoelen, „ en bootfehapt den vromen, dat zy een eeu^ j-, wige gelukfiligheit zullen genieten (li). Hooftdeel XXlV. bladz. 266. „ Gelooft zf 3, de geen, die d'Alkoran aan zyn dienaar ge- zonden heeft, om de werelt t'onderwyzen (a) Franfche Overzett. Chap. ir. pag. 108. (&') Chap. *8. pag. 172. Chap. 25. pag. 2^3. 21$: H %  n6 VERHANDELING over „ hy is Koning der hemelen en der aarde, Bladz. 269. alwaar God weder werd ingevoert; D'ongelovigen hebben gevraagt, of d'Alko„ ran geheel in eenmaal gezonden is. Ik heb dit dus gedaan, om de waarheid in u hant „ te bevestigen: ik heb hem ft.uk voor Huk ,, gezonden. Zy zullen niets diergelyks aan u vertonen, Ik heb de klare en verftanelyke ,, waarheid aan u geleert. D'ongelovige zul- len in 't helfche vuur gebannen worden en 5, zeer ram'pfalig zyn (a). Hooftdeel XXV. bladz. 278. daar werd God nogmaals' fpreekende ingevoert , zeggende : „ Zeker d'Alkoran is van de Heer des Wee„ relds gezonden : de gelovige geest heeft hem „ in uw hart ingegeven. Diergelyke plaatfen, die al het zelve zeggen, wegens de herkomst van die Boek, werden daar menigvuldig in gevonden. Dog andere byzonderheden, gelyk hier voren gemeld hebbe, zyn my in het doorbladeren, niet onder 'c ooge gekomen, dog dat zoude echter daar in wel konnen zyn, dewyl ik tydt nog lust hebbe, om die walgelyke herhalingen van dezelve zaaken die men byna op yder bladzyde vindt, altemaal te doorleezeil. Nochtans zyn daar al van den beginne Secten onder de Mahomethaanen geweest, welke dat (a) Franfche Overzett. Chap/97. pag. 470,  den ENGEL des AFGRONDS. 117 dat Artykel , dat de Koran van eeuwigheid en ongeschapen is, Volftrekt geloochent hebben, zeggende , dat de geene dewelke dat ftaande hielden twee eeuwige Wezens Helde. De twist hier oves rees zo hoog, dat daar veel bloedt om vergoten is, volgens G. Sale,welke zegt „hoe deCaliph Almamum ,, in 't jaar van de Hegira 218 een openbaar „ Manifest latende uytgaan , waar by hy ver- klaarde „ dat de Koran gefchapen was , 't welk ,, door zyne Opvolgers AlMotafem en Al Wba„ tek bevestigt wierd, welke, die van het te„ genftrydige gevoelen waren, geesfelde, in ,, de gevangenis wierp , en ter doodt liet 3, brengen. ,, Maar eindelyk maakte Al IFota-zmkkel, die }, Al Whatek in bet jaar 242 van de Hegira 3, opvolgde, een einde van defe vervolging, ,, met de voorgaande Manifesten te herroe,, pen, de genen, dfe om deze reden gevan,, gen zaten, loslatende, en ieder een de vry„ heid gevende, om hier omtrent te geloven ,, wat hy wilde (). En opdat niets daar van verloren zou gaan, hebben de Mahomethaanen daar van de Letteren getelt (c), even als onder de Jooden de. Mazoreten die van de H. Schrift. Zy mogen dat Boek (de Koran), niet met ongewasfchen handen aanraken; niet laager dan de Gordel houden; nooit iets daar boven op leggen, en wat dies meer zy (J). Het werd ook in alle openbaare plechtigheden medegevoert en begeleidt. YoornameJyk in de Jaarlykfche Bedevaar- Ca) G. Sale, Verb. enz. bladz. 155. (b) S. Ockley, 1. Deel, bladz, 112, 113. Cc) G. Staje, bladz. 138. uyt Reland, ReL de Mobam. ?ag. 25- ' Cd)'G, Sale, bladz. ifia  den ENGEL des AFGRONDS. 119 vaarten uyt Syrië, Egypten en andere Oorden naar Mecca, wanneer die op een fraay opgefchikte Kameel werd geplaatst, onder een Pa* viljoen of Tent, met tot op den grondt nederhangende, zwarte zyde Gordynen (a). Deze Kameel die reize gedaan hebbende , behoeft geen lasten ooit meer te draagen , en werd echter geduurende zyn leven wel gevoede: zy geloven ook dat die daarom in 't Paradys zal Komen. Dat dit Boekje zo als het aan Joannes vertoont wierd oopen was in de handt des Engels, vs. 2. geeft te kennen, dat het geen verborgenheden behelsde zo als dat vorige Boek met Zeven Zegelen , dat een yder niet vergunt was te openen ; maar dat het geene hier in vervat waare voor het openbaar gefchikt was, en alomme verfpreidt wierd, dewyl Mahometh trachte de geheele Weereld daar toe te brengen, om de Leere daar in begrepen aan te neemen; bezendingen doende aan verfcheiden Vorften buyten Arabië; als aan de Koning van Perfië , de Griekfche Keizer Heraclius, naar Egypten, Ethiopiën en andere Rycken , om hen te nodigen zyn Leere te omhelfen (T). En (») H. Maundrel, Reize, bladz. 509. E. v. d. Nyen. burg en Heyman, Reizen, 2. Deel, bladz. 202. en an-, dere meer. (6) G. Sale, Vtrh. over de Hist. der Arabieren, bladz.; 123—126, H 4  I2Q VERHANDELING over En dit komt hiervoor, om aan te wyzen welke vde beweegende oorzaak zou zyn, van de onderlinge verbindinge dier Volken , van welke in de twee voorgaande Capittelen gehandélc was, om alle die verwoestingen aan te richten en die Weën te veroorfaaken die daar. in gemeldt werden. Dit Boekje bevatte niet alleen hunne Geloofsleere, maar ook hunne Wetten, en was dierhalven de bandt van vereeniging die hen t'famen bond: dewyl Mahometh in de hoedanigheid van Propheet, onder voorwendfel van die Leere te verbreiden, alle die aanhangers maakte die dat bedry ven zouden. Als mede om daar door nog kennelyker te maaken van welk Volk hier gefproken werd, namelyk dat Volk, welke die Geloofsleere in dat Boekje vervat, op die gemelde wyze, te weeten als Krygsknecbren , met het zwaard t voortpkvntede, en door haar getal ontfachelyk waren voor de geheele Christenheid. Dit Boekje was aanraerklyk genoeg om daar van gewag te maaken, dewyl Mahometh onder het voorgeven , van dat uyt den hemel ontfangen te hebben, en waar in God zelve, fpreekende werd ingevoert, als aan het Menschdom die valsheden bevestigende, zynen aanhang heeft gemaakt; dit aangenomen zynde, en als een fnelle ftroom die nergens door te Öuiten js, voortlopende, ftelde.hem in ftaat alle die veroveringen te doen, en is .nog tat pp,  den ENGEL des AFGRONDS. 121 op die uur den bandt die hen vereenigt houdt. Een Boekje dat zo veel beweging zoude veroorzaakeü, dat de geheele aarde daar om beroert zou worden; behelfende eene Leere die door het grootfte gedeelte der Weereld zoude werde-i aangenomen, en om welke in den beginne alle de gevangene die dezelve weigerde te omhellen ter doodt veroordeelt wierden , dat echter in 't vervolg wanneer die Leere wat meer bevestigt was, als al te ftreng geoordeelt werdende,wierd afgefchaft (a). Eene Leere waar door de geheele Christenkerk in het Oosten verwoest is, en welk niet maar ilegts voor een korte tydt zoude ingevoert werden, maar nu reets al meer dan elf en een halve Eeuw heeft ftant gehouden, en welkers aanhangers een veel grooter getal uytmaaken dan de Christenen. Waar op dan den Engel zig bereidende de volgende zwaare eedt te doen, cn hemel en aarde, onder welk laatfte de zee mede behoort, tot getuigen te neemen, God zelve uyt den hemel, met de donderilagen, die veelal in de H. Schrift voorkomen, om te dienen tot teekenen van Gods ontfachlvke tegenwoodigheid , daaraan getuygenis geeft, om te bevestigen de Eedt die den Engel ftont te doen, dat daar bellen , afvallige van Mahometh, en valfche Propheten , genoemt , hadden zy de overhandt, en maakte hem met tienduyzendt van de zyne ter neer , de overige de Mahomethaanfche Leere weder aanneemende. 1 Als mede Al Aswad, regeerende over de Stam  den JENGEL des AFGRONDS. 145 Stam van Aris (a), en nog andere Stammen der Arabieren, deze was ook een afvallige van Mahometh, en begon in 't laatfte jaar van Mahomeths leeven zig ook uyt te geeven voor Propheet, en moest ook t'ondergebragt werden , om de Mahomethaanfche Leere te doen boven dryven. Ter dier tydt voorfpelde Mahometh, dat daar voor den Oordeelsdag, nog Tien bedriegers. behalven Mofeilafnah en AI Aswad zouden opftaan (&), gelyk het dan ook ten naasten by dat getal belopen heeft (Y), onder welke ook uytmunte Babec, bygenaamt Al Khami, die zeer geducht was.. Deze begon in het jiar 201 van de Hegira den naam van Propheet aan te neemen, handhaafde zig twintig jaaren lang tegen de macht der Caliphen, en bragt over de 250,000 man op een wreede wyze ter doodt , „ zynde het zyne ge. „ woonte, nooit man, vrouw nog kindt te „ -fpaaren, 't zy van de Mahomethaanen , 't zy „ van hunne bondtgenooten (cl). Diergelyke zyn 'er meer geweest. Dierhalven konde van hen wel te recht gezegt werden dat zy eikanderen zoude dooden, alles veroorzaakt door Mahometh en zyn val- fche (a) S. Oekley, i. Deel, bladz. 17. G. Sale, bi. 45.3, O) G. Sale, bladz. 354. (c) Dezelve, bladz. 470. ld) Bladz. 461. uyt Abulpharat , Elmacin , Schanda*rair. Zie Herbelot. K  I45 VERHANDELING over fche Leere, het welk zo op geen ander Volk van die tyden toepasfelyk is, en zo volkomen met alle de verdere befchryving overeenftemt; doch dat voornamelyk ziet op de tydt van Mahometh , en kort daarna, zo lang dat Zwaardt woedde, waarvan nu volgt. Ende hem wierd een groot zvoeerdt gegeven. Dit kan in 't gemeen betekenen, dat hy veele zoude ombrengen, zo in zyn eigen Landt, als daar buiten , zynde van God als tot een geesfel der Christenheid gefchikt. Want na in Arabiën alles t'ondergebragt, en zyne Leere opgedrongen te hebben, zyn zy daar buiten getogen , de Vreede van der aarde wechnemende, en die als een vloedt overftroomende , willende die Leere over den geheelen aardbodem verbreiden , „ tot voortzetting „ der waarheid, (want zo noemen zy hun „ valsch geloof,) en hen te dwingen om Ma„ homethaansch of cynsbaar te worden , want „ haar Propheet Mahometh had hun een ruy„ me en onbepaalde last gegeven, naamelyk 3, te vechten tot dat alle Volkeren tot hun„ nen Godsdienst waaren overgekomen (ci5  den ENGEL des AFGRONDS. i6*r ger gegeven, en Caled, om veele buytenfpoorige en roekeloofe onderneemingen die hy gedaan hadde, ontnomen : moetende vervolgens als een minder Bevelhebber dienen, v/aar door hy echter niet naliet (om dit met een woordt in 't voorbygaan te zeggen,) den geesfel der Christenen te zyn. Hoewel hier geen gewag gemaakt werd van de Olie ende Wyn, moet men het daar voor houden, die onder al het overige begrepen te zyn, dewyl de geheele bezittinge der inwoonderen in het verdrag op welke de Stadt overgegeven wierd, begrepen was, en de Olie en de Wyn volgens de H. Schrift, by de Oosterlingen onder 't voornaamfte daar van gereekent wierd, als bekent is, gelyk ook onder andere te zien is Joel II: 14. en de landtftreek van Damascus van alle tyden, volgens de Landtbefchryvers , daar van overvloedig is voorzien geweest , meer dan eenig oordt van dat gewest , en dat men daar byna 't geheele jaar door versch gefneeden Druyven vindt, en zeer hooge en fchoone Olyfboomen , grooter en fchoonder dan elders. Die niet te befchadigen, wil zo veel zeggen, als die niet te rooven , niet te onbruyk te maaken , als de Overwinnaars veeltyds doen, inzonderheid de Mahomethaanen , welke boven dien vyanden van den Wyn, die hun door Mahometh in den Koran verboden is, en dierL hal-  162 VERHANDELING over halven ook hier zekerlyk zou gefchied zyn, ten waare de uytfpraak van den Caliph, werdende daar door voor ditmaal verhindert, de inwoonderen te beroven van een ryke voorraad van hun edelfte voortbrengfelen, en zy dus een overvloedige ruymte van Tarwe en Gerfte behielden, zo dat als 't waare een maatje Tarwe voor een penning, en drie maatjens Gerfte voor eenen penning te bekomen was. En Olie en Wyn uytdruklyk daar by genoemt, om te naauwkeuriger te verftaan te geeven, dat haare geheele bezitting volgens het verdrag zoude, vry gekent werden. Zo dat door de uytfpraak van dit gefchil, gewogen op de weegs cha al e der gerechtigheid , de inwoonders van 't Zwaardt verfchoont wierden, die men alle door de Kling wilde jaagen; en die heerlyke Stadt, die men de Oogappel van 't geheele Oosten noemde, van plonderinge en verwoestinge bevrydt. Dus werd door het geval van die Tarwe en Gerfte kennelyk genoeg gemaakt , op wat tydt en Volk dit te pasfen zy. Onder deze zelve Caliph Omar was een weinig laater een duurte in Arabiën, waar door groot gebrek geleden wierd, waarom hy zyn Gezaghebber in Egypten, (welk Ryk hy kort te voren verovert had,) bevel gaf, om Koorn naar Arabiën af te zenden, 't welk hy in zulk een overvloed deed, dat de Kemelen die daar mede  den ËNGEL des AFGRONDS. 163 mede beladen waaren , in een onafgebroken linie, zig' uytftrekte van Egypten tot aan Medina, zulks de voorfte al te Medina waaren aangekomen , wanneer de acbterfte nog op de grenfen van Egypten waaren (V). Doch dit is ook het geval niet dat bedoek werd , dewyl de Euangelisten hier toe geen betrekking hadden * nog ook,een gefchil by te pas kwam, dat ge* wikt en gewogen moest werden, en welkers beflisfing die overvloed van Tarwe en Gerfte zoude aanbrengen, en verhinderen dat de Olie en Wyn befchadigt wierd; maar dit geval te Damascus is het welk aan dat alles voldoet. Ook de betrekking die het tot de Euangelisten heeft, want de Stemme kwam ^van tusfchen, of uyt het midden der Vier Dieren, als of 't waare van alle uyt eene mondt, de* wyl alle de Dieren hun getuygenis maar eenerlye is; alle daar het zelve belang by hadde ; hier in beftaande, dat de inwoonderen dat alles ondergingen om de aankleving aan de Euangelieleer, zynde altoos het voorftel der Sara. eenen aan alle de plaatfen die zy opeischten. Of zy de Mahomethaanfche Godsdienst wilde omhelfen, of cynsbaar werden: geen van beide willende kiefen , moest het Zwaardt het beflisfen, en overwonnen werdende, alles ten prooy zyn. Zie maar een Godvruchtig Mufelman, en was niet van het getal der genen, die god deelgenoten geven. Alcoran 3, Hooftft. 60 (a). Dezelve Caliph fchreef eens een Brief aan de Keizer Ileraclius , waar in 'deze woorden ftonden, Ecre zy God;-Heer vandeze en de andere wereld : die geen v n o u w nog zoon heeft enz. Alcor. i.Hooftft. i. en 72. Hooftft. 3 (&). Hooftft. 1. 11. 3. vindt men, Zegt niet dat God een medegenoot heeft die met hem gelyk is, dewyl gy het tegendeel weet. Hooftft. 3. bl. 77, Gelooft dan in God , en in. zyn Profeten, en zegt niet dat 'er drie goden zyn, maakt een ein. de van deze redenen, zo zult gy wel doen: want daar is niet meer dan een eenig god. Gelooft zy God; hy heeft geen k 1 nt. De Mesfias acht het voor geen oneer dat hy Gods dienaar is; gelyk ook niet ff Engelen en Cberubim., Hooftft. 4. bl. 81. Zeker , de geen , die zegt dat de Mesfias, Maria's Zoon, god i s, is een Goddeloze , zeg tot hem : Wie kan God beletten, de Mesfias, en zyn Moeder, en al H geen, dat op aaria) S. Ockley, li Deeï, bladz. 257. 258. (b) Dezelve, bladz. 310,  den ENGEL des AFGRONDS. 167 carde is , te verdelgen , als 't hem goeddunkt ? Hooftft. 1. bl. 13- Zy (de ongelovige) hebben gezegt: Gelooft gy dat god een zoon heeft? God zy gelooft; in tegendeel, al 'f geen , >t welk op d'aarde en in de hemelen is, behoort aan zyn Goddelyke Majesteit, en alle dingen zyn hem gehoorfaam. Hooftft. 5. bl. 110. Daar is niet dan een eenig god, zegt niet dat hy medegenoten heeft, die hem gelyk zyn. Diergelyke plaatfen vindt men daar in menigvuldig. Dierhalven heeft het de meeste eigenfchap Joannes daar voor te houden, van wien die Stemme zou gekomen zyn, dewyl hy dat hoogwigtig Leerftuk van Christi Godheid zo nadruklyk in zyn Euangelie verhandelt: en ook daarom van de vicrderlye gedaantens der Dieren, die van den Arend , die de hoogvliegendfte der Vogelen is, werd toegekent. Het is opmerkclyk dat de Veldoverfte Caled, dat zogenaamde Zwaardt, welk het werktuyg geweest is, waar door de Christenkerk in 't Oosten is verwoest, voornamelyk om de belydenis van dat Leerftuk, een (zwarte) Arend in den Standaard voerde, die hy van de Caliph Abubeker te gelyk met het Opperbevel ontfangen had (ff) , welk Veldteeken hy altoos behield, endaar onder het Leger aanvoerde, ook hier voor Damascus, alwaar door hem dat gc- 0) S. Ockley , I. Deel, bladz. 166. uyt Alwakidi. L 4  i68 VERHANDELING over gefchil wegens de Tarwe en Gerfte ontftondt. Dus komt dan hier den Antichrist met zyne Weegfchaale om koopmanfehap "te dryven , geenzins te pas, alzo het hier om de Christen Leer te doen was, waar over de Kerk eerst vervolgt wierd door de Jooden, daarna door de Heidenen, hier door de Mahomethaanen, welke nu door dit alles kennelyk genoeg gemaakt zyn. Veelligt zal men denken dat deze Zegelen dus uytgelegt , het tweede en derde, al te fchielyk op elkander volgen, dewyl dat daar maar weinige Jaaren tusfehen beide verlopen zyn; het zy dan dat men het reekene van Mahorncths geboorte, in den jaare 570, of van Zyne Vlucht, van welke hunne tydtreekening begint, wanneer hy eerst met nadruk in de weereld kwam, en begon zig voor Propheet uyt te geeven, dat dan nog veel korter is, zynde de Ruyter van het Derde Paardt , de Caliph Omar, onder wien dit laatfte geval gebeurde , tot het Caliphaat verkoren het Elfde jaar van de Hegira of Vlucht, in den jaare C632, het welk dan veel verfchilt van den tydt tusfehen de andere Zegelen, welke eenige Eeuwen bevatten. Maar men overwege, dat door de Zegelen aanmerklyke gebeurtenis, fen werden aangeduydt-, welke geen evenge* lyke tydtsbepaling hebben, dewyl God zig daar in aan geen tydt verbindt 5 maar fommige fchielyk  den ENGEL des AFGRONDS. 169 ]yk op elkander laat volgen, en weder andere na verloop van langen tydt tusfehen beide, zo dat men geen'bepaalde en evengelyketydt daar aan moet geven, als fommige hebben geroeent, gelyk ook van de Bazuynen, om dat oudtydts hef.Vryjaar op een gezette tydt, namelyk ten einde van 49 Jaaren , met Bazuynen wierd aangekondigt, Levic. XXV: 9. dit is hier zo niet, het welk de gefchiedenisfen anders uytwyzen: want zien maar op aanmerklyke voorvallen en groote veranderingen , die zo veel gerucht maaken als of het met Bazuynen wierd uytgetrompet, al is het op ongelyke tyden, zo als de zaaken gebeuren. Wat het Vierde Paardt belangt, daar voor is weinig zekerheid op wat tydt dat ziet, dog ongetwyfelt op dat zelve Volk, dewyl in dit Boekalles ineen goede orde verhandelt en aaneengefchakelt werd, beter dan men doorgaans daa?van denkt, zo brengt de orde der zaaken mede, dat het by de drie voorgaande behoort, dewyl het ook door een der Dieren werd aangewefen, even gelyk de vorige Zegelen, welke , als wy gezien hebben, de Kerk in 't Oosten bedoelde, en dierhalven alle Vier de Paarden daar toe moeten gebragt. werden. Dus zal het dan het verdere vervolg daar van te kennen geeven, gelyk ook. de overige Zegelen. ' Gevoeglykst werd het dan gebragt tot die tvdt, dat de Turken ten tweedenmaale het L 5 H-  i7o VERHANDELING over H. Landt hebben ingenomen, zynde hetzelve door de Christenen weder gewonnen, federt dat het door de Ruyter van het Zwarte Paardt, met het naastvoorgaande Zegel, verovert was. Deze herwinning gefchiede door deKruysvaarders, als in 't XIV. Cap. vermeldt werd, beteekent door de Donderflagen, het welk voorgevallen is tusfehen het Derde en Vierde Paardt. Door deze Ru5?ter op het Vierde Paardt heeft men dan te verftaan, den Egyptifchen Sultan Juzef Nazir Saladin , welke omtrent het einde der Twaalfde Eeuw het H. Landt de Christenen weder ontweldigt heeft, na eerst Syriën verovert te hebben, waarom hy fomtyds Koning van Syriën werd genoemt: deze nam Jerufalem in op Vrydag den 20 van Somermaand des jaars 1187. volgens Abulfarai («), volgens Douhdan 1188. nemende de Koning Guido gevangen, die wel terftont op vrye voeten wierd geftelt, maar moest echter het Koninkryk van Jerufalem voor eeuwig afzweeren, en dus kwam dat gantfche Koninkryk, na 88 jaaren geftaan te hebben, weder in de handen der Turken , niet zonder een afgryslyk bloedvergieten aan beide zyden, volgens de Arabifche Schryver Bohiadin (è), waar- (V, (Foordeboek van F. Halma, bladz. 1S0. T. Hubner, li. Dec-I, Wadz. 430. (h) Uyt 'r Arabisch i» 't Latyh' vert'. door 'Profesfor j. Schulteas, Rep. der C&l. Sept. OQ. 1731.  den ENGEL des AFGRONDS. ijt waarom hy wel te recht, de Doodt genoemÊ mogt werden, dcw-yl hy de doode overal met zig omvoerde, waar hy zig met zyne benden keerde ? en dus natuurlyker wyze de -Helle, anders gezegt , het Graf hem navolgde overal daar verflagene vielen, want daar vonden zy hun graf. Het Vierde deel der aarde zoude gedoodt wer* den, door het zweert, honger, de doodt en de wilde beesten der aarde. Dit zyn de gemeene plaacen inde Godlyke oordeelen: ziet Ezech. XIV: 21. De eerfte zyn van den Oorlog onaffeheidelyk, door de laatfte mag men hier de Saracenen wel verftaan , die toen nog zeer woest en onbefchaaft waaren, en in zwaare oorlogen zonder orde als wilde Beesten woedde. Dit deel dan zou minder zyn, als de Vier Engelen zoude dooden , want dat zou een Derde deel wezen, Cap. IX: 15. maar dat zou nochtans een aanzienlyk deel zyn, gelyk dan het H. Landt; dat nieuw opgerigte Koninkryk aldaar , voor de Christenen van veel belang was: te meer dewyl het misfen daar Van gelegenheid gaf, dat ook het Derde deel door hen verovert wierd. De Vaale, of zo als'de Kantteekenaars en andere Geleerden zeggen , bleek groene koleur , welke dit Vierde Paardt hadde: moet men neemen als een verwelkte of liever verdorde koleur, gelyk de bladeren der boomen kry-  172 VERHANDELING over krygen, wanneer de winter op handenis, en die eeriang zullen afvallen. Indien men in acht neemt dat in de Oosterfche Landen veel geboomte gevonden werd, 't welk nooit geheel bladeloos werd, maar de oude bladeren wanneer die zullen afvallen , flegts verwelken en verdorren, terwyl weder nieuwe aankomen: zo kan door dat vaale of verwelkte groen zeer eigentlyk de Wintertydt dier gewesten werden verftaan, en op de Kerk toegepast, zynde ter dier tydt als in het afgaan van den Herfst of dorre Winter gekomen, dewyl God de Kandelaar van zyne plaatfe, nam, en eerst Syriën , daar by het H. Landt, en vervolgens het geheele Griekfche Keizerryk overgaf aan de Ongelovigen. Zo dat de Beftierder van dat Paardt , de Kerk die koleur deed aanneemen, door dien hy haar in een kwynende ftaat ftelde, de Christenen t'onderbrengende, en door het Mahomethaandom, voor altoos in te voeren, immers voor veele Eeuwen, dus een barre Winter aanbragt , en een dorre woestheid daar over verfpreide. Aldus hebben een yder der Ruyters , het Paardt dat zy befchreden hebben, die koleur waar mede die afgefchildert werden , doen hebben. Wy hebben dan nu gezien dat deze Paarden alle vier tot het Oosten behooren. Dit  den ENGEL des AFGRONDS. 173 Die was nu de tweedemaal dat de Mahomethaanen het H. Landt den Christenen ontweldigde , het welk men voor het tweede Wee moet houden, het derde Wee volgde haast. Met het openen van het Vyfde Zegel ,vs. 9. zag Joannes onder den altaar de zielen der gener die gedoodt waaren om het woort Gods, ende om het getuygenisfe dat zy hadden. Vs. 10. Ende zy riepen met grooter ftemme , /eggende, Hoe lange, O Heilige en waerachtige Heerfcher, en oordeelt en wreeckt gy ons bloedt 'niet van de geene die op de aerde woonen ? Dit moet men verftaan van de waare gelovigen die onder deze Zegelen in het Oosten door de Mahomethaanen gedoodt waaren, met het eerfte en tweede Wee. Vs. 11. Ende aan een yegelyken wier den lange witte kleederen gegeven, ende haer wiert gefeght, dat fy noch eenen kleynen tyt rusten fouden, tot dat oock hare mede - dienstknechten, ende hare broeders fouden vervult fyn , die gedoodet fouden worden gelyck als fy. Dat is, dat zy voor Overwinnaars wierden erkent, wegens het ftantvastig faelyden van het Euangelie, en het verwerpen van de valfche Mahomethaanfche Leere. Door haare mede - dienstknechten ende broeders die ook gedoodt zoude werden gelyk als zy, dient men te verftaan de gcenen die onder het volgende Zesde Zegel, ook nog door de Mahomethaanen gedoodt zoude werden , zo als wy aanftonts zullen zien: dienende dit Zegel om aan te  174 VERHANDELING OVER te kondigen, dat het nog niet afgedaan was $ maar nog meer rampen ftonden te volgen , voor de overige leeden hier op aarde, die met de verheerlykte een lichaam uyemaaken. . Vs. j 2. Ende ick zacb doe het den fesden fegel geopent hadde, ende fiet, daar wier dt een groote aardbevinge: ende de fonne wierdt fwart als een hayren fack, ende de mane ivierdt als bloedt. Vs. 13. Ende de Jlerren des hemels vielen op de aerde, gelyck een vygeboom fyne onrype vygen afwerpt, als hy van eenen grooten windt gefcbuddet wordt. Vs. 14.. Ende de hemel is wech -geweeken, als een boeck dat toegerolt wordt. Een diergelyke befchryving vindt men by Joël Cap. li: 30, 31. van den ondergang der Joodfchen S:aat door de Romeinen, als blykt, door dien het. gepaart zou gaan , met de overvloedige uytftorting des H.Geests, welke vervult is op het eerfte Pinxterfeest na Christi Hemelvaart,gelyk het ook van Apostel Petrus daar op gebragt wierd Hand. II: 16. en vervolgens. En de verwoesting van Jerufalem door de Romeinen niet lang daar na volgde, want die grote en vreeslyke dag des Heeren kan den dag van het laatfte oordeel, niet zyn , als fommige meenen. Petrus noemt deze tydt het laatfte der dagen, dat is, in de laatfte tydt van de Joodfchen Staat, wanneer de Mofaifche Wet ftont afgefchaft te worden. Dit ziet jnen uyt het  den ENGEL des AFGRONDS. 175 het vervolg der reden van Joël vs. 32. Ende het zal gefchieden al wie den name des Heer en zal aanroepen, zal behouden worden: want op den berg Zions, ende te Jerufalem zal ontkominge zyn —— 'ende dat by de overgeblevene die de HEERE zal roepen, het welk geen plaats kan hebben in den laatften oordeelsdag, maar zeer eigentlyk past op de verwoesting van Jerufalem en de omkeering van den Joodfchen Staat, alzo voor de Overgeblevene op den berg van het geestelyk Sion en Jerufalem, namelyk de Kerke Christi, ontkominge zou zyn, zulke die de Heere door zynen Geest daar toe zoude roepen. Dus moet het dan tot die tydt gebragt werden. Zo ziet ook deze befchryving van het Zesde Zegel op de ondergang van zeekere heerfchappye : de aardbevinge geeft te verftaan groote beroeringe onder de Volken; zwaare oorlogen; veroveringen van Ryken, en wat dies meer zy. Hier ziet het op de ondergang van het Griekfche of Oostersch Keizerryk. De Zonne en Maane, de grootfte der hemellichten van onzen aardbol te befchouwen: daar van beteekent het eerfte, de Keizer, de hoogfte der Weereldlyke macht, deze was aireede verduyftert, door 't geduurig afneemen van het Keizerryk , het welk zo zeer verzwakte dat het geen kracht meer in zig behield, en de Keizer Emanuël , volgens de gefchiedfchryvers , door de Turkfche Keizer Bajazeth als een  i7er VERHANDELING over een Slaaf behandelt wierd , zeggende , geen achting te hebben voor een Keizer die zyn Landt niet konde befchermen. Toen had die Zon , die met het eerfte Zegel zo heerlyk opgerefen was in Conftantyn den Grooten, en in volgende Keizeren zo luyfterryk gefchenen hadde, nu haaren glans verloren, en was geworden als een hairen zak, die licht nog fchynfel van zig geeft: zynde reets lange aan het ondergaan, en daalde nu geheellyk onder de kimmen, zonder ooit, immers tot hier toe, weder op te ryzen. De Maane, die een duyfter lichaam in haar zelve is, en al haar fchynfel van de Zon ontleent, ook veele veranderingen van licht en duyfternis is onderworpen, is de Kerk, die ïn haar zelve geenerlye licht nog verdienften heeft; maar geheel duyfter is, doodt in zonden en misdaden, moetende haar licht en leven ontfangen , en al haare heerlykheid afftraalen van de Zonne der gerechtigheid: deze js op aarde beneden de Weereldlyke macht geftelt , waar van zy haar fchynfel bekomt , welke veele wisfelvalligheden onderworpen is, en naar maate zy van die macht befchermt werd, uytwendig meer of min luyfter heeft. Deze was als bloedt geworden, niet alleen door het geduurig bloedtvergieten van tydt tot tydt , maar ook voornamelyk , dat daar vergoten wierd by het veroveren van 't Keizer;  den ENGEL des AFGRONDS. 177 zerryk en het inneemen van Conftantinopolen 5 door de ïurkfche Keizer Mahometh de II. in den jaare 1453. De Sterren des hemels, zyn de onderdaanen, waar van men de grootfte en meest fchitterende kan neemen voor de mindere Vorften, Prinfen , Opzienders der Kerke , en andere aanzienlyke Standtsperfoonen ; de kleinderè, de Onderdaanen in het gemeen. Deze vielen op de aarde, als onrype vygen, of wel, wierden uyt haare plaatfe gerukt, ter tydt wanneer de Stadt Conftantinopolen ftormenderhandt wierd ingenomen, en alles ter neergemaakt, zonder onderfcheid van geflacht, ftaat of jaaren, waar in ook de Keizer Conftantinus de XL by het overweldigen van een Poort die hy met eigen handt wanhoopig. verweerde, zelve omkwam. Dus wierden die wel te recht als onrype vygen afgeworpen, die van een grote windt gefchudt worden. De Hemel, is het Keizerryk, waar in Zon, Maan en Sterren geplaatst waaren, het welk wechgeweken is, als een hoeck dat toegerolt word, door dien het met die Heerfchappye gedaan was, welke door de Turken wierd ingenomen , en voor de Christenen gansch verloren ging en wechgeweken is. Ende alle hergen ende eilanden zyn heweeght uyt hare plaetfen: dat zyn de overige Vorftendommen van dat Ryk, die de een na den anM de-  t7i VERHANDELING over deren mede moesten bukken, en dus als uyü haare vorige ftandtplaatfe bewogen wierden, toen zy onder het jock der Turken wierden gebragt. Dit aldus geftelt zynde, heeft al het overige van het Capittel geen verklaaring nodig. By het openen van het Zevende Zegel, Cap. VIII: i. werd niets nieuws aan Joannes vertoont, zo als in de vorige, alleenlyk was daar een ftüzivygen van een halve uure. Dit valt moeylyk te verklaaren, gelyk als blykt aan de twyfelachtige uytlegging daar van door de Geleerden. Naar myn begrip'zo moet volgen, dat, dewyl de Zes voorgaande Zegelen, zo als wy gezien hebben, tot de Kerk in het Oosten behooren, en het laatfte zo kennelyk de ondergang van dat Keizerryk befchryvende, ook dit Zevende daar toe moet gebragt werden. In den eerften opflag zou het wel fcbynen te kennen te geeven, een diépe verflagenheid en treurig nadenken aan de zyde der Christenen , wegens al het gebeurde , gelyk ongemeene rampen niet zelden een mensch doen verftommen, geen woorden konnende vinden, om de Imerte uyt te drukken die men in de ziel gevoelt: dit leert de daaglykfche ondervinding. Hier was reden genoeg tot zulk een zieltreffende droefheid , zynde nu door het geheele Oosten de Kerk verwoest en 't gant- fche  den ENGEL des AFGRONDS. 179; fche Keizerryk verloren, en dat gepaart rret zulk een fchriklyk bloedtvergieten, en allerJye wreedheden en baldadigheden door het Krygsvolk gepleegt. Dit heeft wel, als gezegt, veel fchyn, dog wel overwogen zynde, kan het geenzins vol. doen, alzo dat maar een natuurlyke uytwerking is, van zwaare rampen en onheilen, waar toe geen Zegel behoefde opgebroken te werden , om dat als een verborgenheid aan te kondigen, gelyk alle de andere Zegelen verborgenheden inhielden , welke door het bpbreeken daar van geopenbaart wierden. Evenwel zyn 'er Uytleggers die het op deze wyze neemen. Men zal dit mynes bedunkens moeten verftaan , van de zyde der Turken, en wanneer dan na het opbreeken van het Zegel een diep ftilzwygen volgt, zal het te kennen geeven, dat van dien kant voor eerst niets byzonders te melden was, nog aanmerklyke verandering te wagten, maar dat zy in een ftüle en geruste bezitting van dat Keizerryk, dat zy nu geheel bemachtigt hadden, een tydt lang zouden blyven , en dienvolgens in 't Oosten niet meer aan te kondigen was,voor een geruymen tyde. Hier door heeft men niet te verftaan dat de Turken nu voortaan zouden ftil zitten, en de Christenen niet meer ontrusten ,, dit heeft men anders gezien, maar dat was in het Wes« M 2 ten,  ïgo VERHANDELING over ten, zynde wel menigmaalen in 't Duytfche Ryk gevallen, hebben Hongaryen ingenomen, en wat dies meer zy, maar dat was flegts voor korten tydt, dan is hen dat weder ontnomen, en daar door is geen verandering in de heerfchappyen ontftaan , zo als voorheen , wanneer zy het eene Koninkryk na het andere veroverde, en dit betrof ook het Oosten nier. In tegendeel zyn zy daar, na het veroveren van Conftantinopolen, al meer dan 325 jaaren in die geruste bezittinge geweest, en zal ongetwyfelt duuren tot aan de Zevende Bazuyn, wanneer voor hen geen tydt meer zal zyn, namelyk van aanwezigheid, van geweldenaryen en overheerfching van Gods volk, door het bezitten van verfcheiden Koninkryken der Christenen , maar de verborgentheid Gods vervult voorden , gelyk hy fynen dienstknechten den Propheten verkondigt heeft, volgens Cap, X: 6. 7. het welk nog nader verklaart werd in de Zevende Bazuyn, Cap. XI: 15. De Koninckryken der weereld zyn geworden onfes Heeren, ende fynes Christi, dat noodwendig moet verftaan werden van Koninkryken die Onchristenen in bezit hadden gehad, namelyk het volk van dat Boek, volgens de eedt van den Engel, Cap. X: 7. en welke nu voortaan den Christenen wedergegeven wierden. Cap. XII: 10. daar zegepraalt de Kerk over het Joodendom, hier over het Mahomethaandom. Dit kan önmogelyk van den  den ENGEL des AFGRONDS. i8ï den Antichrist verftaan werden , dewyl die mede tot de Christenen behoort, daar en boven geen Koninkryken bezit, en hier van de Mahomethaanen gehandelt en daar aan bedreigt werd. Het is opmerklyk het geen de Heer Thevenotze?t, in de befchryving van Alexandriën en de° woonplaatfen der Franken (genaamt Fondiks) aldaar. „ Alle avonden worden deze „ Fondiks van buiten gefloten, en de fleutels „ daar af aan den Aga des Kasteels gebragt, „ die ze dan des morgens wederom ftuurd. „ Ook worden ze alle Vrydagen, mitsgaders de Zeepoort, geduurende het Middag-ge„ bed, toegefloten, gelyk als te kairo de „ poort van 't Kasteel , en op alle andere „ plaatfen van het Turksch gebied daar Fran„ ken zyn; vermits zy een Prophetie zeggen „ te hebben , welke hen dreigd , dat de Fran„ ken hen t'eeniger tyd op een Vrydag onder „ 't Middag-gebed vermeesteren zullen (a). Dat zelve werd ook nog van laater tydt gezegt door de Heer Shaw, in zyne Reifen door Barbaryën, Syriën, 't H. Landt, enz. (b), welk naar myne vertaaling dus luydt , „ evenwel „ kan (O Thevenot's Reizen, l. Deel, „bladz. 20Ö. gedrukt in 'c jaar i63i. s f i}*TomiM. pag. 481. Pranfcne Vert. alzo ik dit eerder eefchreven heb dan de Nederd. Vert. in 't licht was, yelke my niet onder.'t oo? gekomen [..■ M 3  i82 VERHANDELING over „ kan ik eene hunner Prophetiën die aanmerk,, lyk is niet voorhy gaan, (waar van de tyde en de uytkomst de waarheid ontdekken zal) daar door zy aan de Christenen beloven de herftelling hunner Godsdienst, in alle die Koninkryken die hen voorheen door de Saracenen en Turken ontnomen zyn. Het allerbyzonderfte daar van is , dat die voor„ zegging, gelyk ik reeds elders heb aange„ merkt, algemeen is aangenomen in alle de „ Staaten der Mahomethaanen , en om die re„ den fluyten zy zeer zorgvuldig alle Vryda. gen de Poorten -hunner Stadt , van tien ,, uuren des morgens tot aan de middag, het „ welk , zo zy zeggen , öe tydt is, tot die „ droevige gebeurtenis beftemt. Men gelieve te weeten dat de Vrydag dooi? Mahometh tot de Godsdienst gefchikt is, om dat die dag reets lange voor zynen tydt, diende om het volk te doen vergaderen, hoewel zo men meent meer tot burgerlyke zaaken dan tot Godsdienstoeffeningen. Ook zyn op Vrydag verfcheiden aanmerklyke zaaken onder hen gebeurt («). Wat van die Prophetie zy, of van waar zy die mogen hebben , het is zeker uyt de gemelde plaatfen , als mede uyt Daniël Cap. VIL 18. dat zyn (Mahomeths) ryck gegeven £q) Zie beneden bladz. 208. 205.  den ENGEL des AFGRONDS. 183 zal worden aan de heilige der booge (plaatfe), dat is, dat het aan de Christenen zal overgaan, welkers ryeke een eeuwig ryeke zyn zal, hier beginnende, en in de eeuwigheid voleind werdende. Zo werd ook door Joannes zyn ondergang befchreven Openb. XIX: 17. zo het my toefchynt na den val van Babel, te weeten zyn uiterfte einde , daar den Engel Jlaande in de Zonne met een groote ftemme alle de Vogelen des hemels tot zig roept, om te komen en zig te vergaderen tot bet avontmael des grooten Godts, na dat de ftrydt gevoert was door Hem die op 't witte Peerdt zat , gevolgt van de hemelfche heirlegers op witte Peerden , de Koninck der honingen en de Heere der heer en. Indien men zig erinnert, dat in 't Zesde Zegel door de Zonne wierdt aangeduydt,de Christen Keizer van 't Oosten, zo zal men ligt begrypen, dac door deze Zonne, weder de tegenwoordige Keizer van dat zelve Ryk moet verftaan werden, de Grooten Heer, of anders gezegt de Turkfche Keizer : want de Zonne diende aan den Engel die daar in ftont, niet, om hem glans en luyfter by te zetten, zo als Cap. XII: 1. aan de Vrouw (de Kerk) die bekleedt was met de Zonne, en een Kroone op haar hooft hadde, tot cieraad en heerlykheid, beftaande uyt Twaalf Sterren. Hier is niets dïergelyks, in tegendeel de Engel roept de M 4. Vo-  **4 VERHANDELING over Vogelen des hemels als tot die Zonne, om daar van het avondmaal te houden des grooten Godts, dewyl hy, die door de Zonne verbeeldt werd, verflagen zoude liggen op den velde met zyne Mahomethaanfche Vorften, op wiens vleesch en dat van zyne heirlegers, de Vogelen genodigt wierden om het avondmaal daar van te houden : gelyk de. verflagenen in den krygh veelal op het flagveldt ten prooije der Vogelen blyven. Even zo als by Ezechiël Cap. XXXIX: 17 tot 20. ook de Vogelen geroepen werden om het vleesch te eeten van de verflagene, na de nederlaag van Gogs menigte, vs. ij. Ghy dan, menfebenkint, foofeyt de Heere HEERE; fegt tot bet gevogelte van allen vleugel, ende tot al 't gedierte des velts vergadert u ende kornet aen, verfamelt u van rontomme, tot myn flachtoffer, dat ik voor u geflacht hebbe, een groot flachtoffer, op de bergen Israëls; ende etet vleesch, ende drincket bloet. Vs. 1 8. Het vleesch der helden fullet gy eeten, ende het bloet der vorften der aerde drincken: der rammen, der lammeren , ende boeken , (ende) varren , die altemael gemeste van Bafan zyn. Vs. 19. Ende gy fullet het vette eten, tot verfadinge toe, ende bloet drincken, tot dronckenfebap toe: van myn ftachtojfer dat ick voor u geflacht hebbe. Vs. 20. Ende gy fult verfadiget worden aen myne tafel van (ryd) peerden ende wagen (peerden)  den ENGEL des AFGRONDS. 185 den) van helden ende alle krychslieden, fpreeckt de Heere HEERE. Om de overeenkomst hier van hebbe wel eens gedagt of ook wel aldaar op 't zelve dat .men by Joannes vindt, gedoelt wierd , doch om fommige tegenftrydigheden kan dar, niet zyn. Of nu die tydt der ondergang van bet Mahomethaanfche of Turkfche Ryk, te gelyk moet geftelt werden met het eindigen der Tweeënveertig maanden, dat zy de H. Stadt zouden vertreden , is twyfelachtig , want het zoude konnen zyn, dat zy de H. Stadt, anders het H. Landt, de Christenen voor altoos zouden moeten inruymen, zonder dat het met hun geheele heerfchappye gedaan zou zyn ; maar dat zy nog in het overige van hunne bezittingen een tydt lang zoude blyven, gelyk te voren gefchied is in de Kruysvaarte-n, en nog laater aan Keizer Fredrik: dus zou het konnen zyn, dat die Twee-enveertig maanden , dat zy de H. Stadt of 't H. Landt zouden vertreden, eindigden voor het blaafen van de Zevende Bazuyn, en zy nog eenige heerfchappye behielden; maar om dat ook Tweeenveertig maanden gegeven zyn aan het Antichristisch Beest, na het eindigen van welke zyn geheele val zou daar zyn , en zy byna gelyk zyn opgekomen , zou men dan ook mogen gisfen, dat zy omtrent gelyk zouden ondergaan , want het jaar 606 werd doorgaans, als M 5 wy  186 VERHANDELING over wy gezien hebben, gelyk ook Profesfor Janfen zegt (a), van de Geleerden geftelt voor het geboortejaar van den Antichrist: en dewyl men Mahomeths opkomst moet ftellen met zyne Vlucht uyt Mecca, in 't jaar 622, zynde het begin der Turkfche Jaartelling, die ook daarom Hegira of Vlucht werd genoemt, zo is het verfchil maar Zestien jaaren, dat weinig is op een getal van 1260. en dierhalven byna gelyk. Hoewel de Twee-enveertig maanden die aan het Beest gegeven zyn, veel bepaalder geftelt werden, want daar werd gezegt Cap. XIII: 5. ende betfelve wierd macht gegeven,, om te doen', twee ende veertig maanden, dat is, tot zyn geheele levensbedryf , want het woordt fulks is daar maar ingevoegt, anders zou men dat enkel tot zyne lasteringen konnen brengen; maar du moet zyn gantfche bedryf verftaan werden. Dit is hier van 't Mahomethaandom zo niet, daar van ftaat Cap. XI: 2. dat zy de H. Stadt zoude vertreden twee énde veertig maanden , dierhalven zoude hun tydt van heerfchappye langer konnen zyn. Dit vindt men klaarder by de Propheet Daniël Cap. VII: 25, 26. alwaar gezegt werd, ende zy zullen in desfelven bant te weeten van het kleine Hoorn overgegeven worden, tot eenen tyt, ende tyden, ende een gedeelte eenes tyts, daar N A Ca) Profesfor'janfen, bladz. 225 van de Voorreden.  den ENGEL des AFGRONDS. 18? n a fal het gerichte zitten , ende men zal zyn heerfchappye ivechnemen, hem verdelgende en verdoende tot den einde toe. Wy hebben boven gezegt, dat men door dit kleine Hoorn van vs. 8. Mahometh te verftaan hebbe, zo als ook fommige Geleerden dat neemen. De tydt die hem hier werd gegeven, werd genoemt eenen tyt, tyden, en een gedeelte eenes tyts. Het Chaldeeuwfche woordt idddn , dat volgens taalkundigen hier gebruykt werd, is niet anders te zeggen als een tydt, daar 't woordt moëed (V), 't welk gevonden werd Dan II: 16. Cap. VII: 22. VIII: 19. XI: 27, 29, 35. in alle die plaatfen betekent eenen zekeren tydt, die door zyne hyzondere gebeurtenis die daar in zoude voorvallen leftemt en bepaalt is Qi). Een tydt werd wel eens in de H. Schrift genomen voor een Jaar, als te zien is Dan. IV: 16. aan de Zeven tyden die over Nebucadnefar nioesten voorby gaan, dat geen weeken nog maanden konnen zyn geweest, dewyl dat niet kan overeen komen met het geen van hem gezegt werd vs. 33. maar gevoeglyk met Zeven Jaaren (c): dog dit kan hier niet zyn, alzo (Y) Zie li. Ikkker, over Daniël, bladz. 396. (b) Profesfor Janfen, Voorreden voor 't II. Deel van 't Betoog van de toekomflige tyden, bladz. 47. J. van Herwerden, Vert. over Openb. XIII: 18. bladz. 84. O) Zie van 't onderfcheid der Jaaren in de H. Schrift V.'. Goeree, Jóödf. Oudb. I. Deel, bladz. 416. en verv  188 VERHANDELING over alzo die tyden moeten overeenftemmen, met Twee-enveertig maanden, of 1260 dagen, waar mede die verwisfeit werden, Openb. XII: 6", 14. alwaar op de laatfte plaats het vorige van vs. 6". herhaalt werdende, voor de 1260 dagen geftelt werd eenen tyt, ende tyden , ende eenen halven tyt, dat dan maar drie en een half Jaar zoude uytmaaken, de maanden tegen dertig dagen gerekent, zo als by de Jooden in gebruyk was, als te.zien is in de befchryving van de Zondvloedt: welke tydt veel te korc is, om alle die groote zaaken uyt te voeren, die aan dat kleine Hoorn werden toegefchreven. Dierhalven zal het dan een Prophetisch Jaar moeten zyn , van 360 Jaaren , yder dag voor een Jaar genomen , zo als by Ezech. Cap. IV: 6. ick hebbe u gegeven elcken dagb, voor elck Jaer. gelyk de Seventig weeken van Daniël Cap. IX; 24. zo veele Jaaren betekende als 'er dagen in die weeken zyn, te weeten 490, gelyk by de uytkomst gebleeken is. De Jaaren wierden by de Jooden gereekent tegen 360 dagen: de dagen die te kort fchooten by het Zonnejaar om de Zes Jaaren met een maandt aanvullende. Dit Prophetisch Jaar van 360 Jaaren, zo veel als 'er dagen in een gemeen Jaar zyn, ftaat gelyk met de 360 Graaden van den Teekenkring (Zodiac) welke de Zonne in een Jaar doorloopt , het welke een Jaar maakt  den ENGEL des AFGRONDS, 189 maakt van 365 dagen 5 uuren 49 minuuten, maar de Maanjaaren zyn van 354 dagen, en dus 11 dagen korter , en komen dierhalven met de Zonnejaaren niet overeen, als na een omloop van 360 Jaaren , wanneer die weder byna gelyk uytkomen. De Heer Napeir zegt (a) : „ tot bevestiging „ hier van (namelyk dat een Prophetisch Jaar „ 360 Jaaren is,) moet men verftaan, dat de „ geene die de tyden eerst gemaakt ofte ge- fielt hebben, te weeten de Caldeen, de Grie,, ken en de Jstrologienen, in haare reekenin„ gen overeen komen met deze befchryvinge des tyts: want zy deelen den Equinoctiaal „ ofte Middellinie in 360 graaden,ende reec„• kenen een Jaar voor elcken graadt, waar „ by de gantfche tyt van de groote revolutie „ ofte ommeloop des geheelen Equinoctiaals „ wezen zal 360 Jaaren. Ende alfo hebben „ Daniël in de Caldeeuwfcbc fpraecke fchryven„ de aan de Kercke Godts, die doen in Cal„ deen was, ende Sf. Jan öock in de Grieckfcbe „ fpraecke fchryvende aan de Kercke Godts, „ die doen in Grieckenlandt was, haer manier • „ onderhouden van 't rekenen der tyden, als „ een Rekeninge die haer zeer gemeene, en„ de genoeg bekent was. De Grieken hadden ook maanden van 30 dagen j (a) A. Napek, 16 Prop. bladz. 30.  19? VERHANDELING over gen, en ook Schrikkeljaaren, orn die met 't natuuriyke Jaar overeen te brengen , even als de Jooden, volgens Jofeph Scaliger, de emendat temporum, by dezelve Napeir (V). Andere zeggen ook dat de Chaldeen Jaaren hadden van 360 dagen (b~), en dierhalven was Daniël niet alleen verftaanbaar voor de Jooden, die zig aldaar bevonden, maar ook zelve voor de Chaldeen, -Deze tyden van 360 Jaaren, werden ook genoemt Groot Jaaren (c) , Jaar der Jaaren (d) , Tyd. der Tyden, zo als W. Goeree leest Openb. XII: 14. (e) het welk ik meen zo te moeten verftaan , als of daar gezegt wierd, een tydt van fommige tyden , te weeten van fommige zulke Groot Jaaren. in 't meervoud, want anders was het maar een tydt, en dezelve verwisfeit niet de 1260 dagen van vs. 6. ziet men dat drie zulke tyden of Groot Jaaren moeten zyn en een helft, dat dan Volkomen overeenftemt met de twee en veertig maanden. Daarna zal het gerichte zitten, Dan. VII: 26. zo zoude zyn oordeel beginnen na de 42 maanden, misfchien eerst met de ontruyming . .. . des (s) Verkl, over de Openb. bladz. 26. 31. (i) H. S. van Alphen , qver Dan. IX. (O Rolpb. Robbertz, Tydkaart, by D. Rembrands van Niërqp, Peesten Israëls,, bladz. SS. gedr. in 't jaar 1Ö54. : (d) A. Napeir, 4 Propof. bladz. 2. 00 Joudjcbe Qu4k> I.;DeeI, bladz. 416.  d3n ENGEL des AFGRONDS. 191 des H. Landts, en zo vervolgens, dat nog wel eenige Jaaren zou konnen duuren, het welk onzeker is: want men moet zig niet verheelden dat zulk een machtige heerfchappye zq plotzeling op eenmaal zal te gronde gaan. Dit ziet men in tegendeel aan de Kerklyke heerfchappye van den Antichrist, welke langfaam by trappen valt, dat al met de Reformatie zigtbaar begonnen is, en echter nog duurt, hoewel zyn gezach en achtbaarheid voor tegenwoordig , te reekenen by het geene hy was in de Elfde en Twaalfde Eeuw, niet veel meer is dan of hy 'er niet en waare. Evenwel dit is zeker, dat hy (Mahometh) voor het eindigen van de Zevende Bazuyn geheel verdelgt en verdaan zal zyn, Hy die het hooft is over een groot Landt, volgens Pf. CX: 6. dat op niemand beter kan gepast werden, dewyl hy met zyne aanhangers een groot deel der aarde behcerscht. Indien men wilde zeggen dat die tydt, geduurende welke de Mahomethaanen in die bezitting zoude blyven, veel te lang is voor het ftilfwygen van een halve uwe, gelyk dit Zesde Zegel meldt: zo overweege men hoe fchielyk alles op elkander volgt, dat aan Joannes vertoont werd, zelve zonder eenige tusfchenpofing daarom moet men voor dit halve uure in de vervulling, al een geruymen tydt Hellen : en deze is in vergelyking van de 42 maanden  tgz VERHANDELING over den die hem gegeven zyn, niet zeer groot 5 want die begonnen zynde met de Hegira of Vlucht van Mahometh , waar mede hunne Jaarrekening begint, in 't jaar C 622. moet die eindigen in 't jaar 1882. en federt het veroveren van Conftantinopolen, in 't jaar 1453. van waar dit gereekent moet werden, als bezitter van dat Keizerryk, is maar 429 Jaaren, gevolglyk maar 8 of 9 Jaaren meer dan een derde van zynen tydt, en zelf was hy toen nog niet volkomen meester daar van, waar mede nog eenigen tydt verliep. Of zo men het reekenen zoude van den tydt dat Omar het H. Landt, (nu den Voorhof zynde) heeft ingenomen, zou het maar 10 Jaaren verfcheelen , zynde Omar tot Caliph verkoren in 't jaar 632. wanneer men begonnen had Syriën te veroveren: want ik meene dat die tydt dat de Christenen het H. Landt weder in bezit hebben gehadt, daar niet moet afgetrokken, maar mede onder de twee en veertig maanden getelt werden, dewyl dat maar een tusfchenpoos was. Dit is nu het Derde Wee. De inneeming yan Conftantinopolen, de hooftftadt van het Ryk en de zetel des Keizers, benevens het geheele Keizerdom, zo als dat in het Zesde Zegel; breedvoerig is befchreven , waar toe ook behoort de tydt dat de Mahomethaanen dat in bezit zouden houden , gedurende het  den ENGEL des AFGRONDS. iqj ftilfwygen van dat halve uure , volgens het Zevende Zegel. Even voor de opkomst van Mahometh werd met het laatfte Veers van Cap. VIII. dat driemaal wee., wee, wee wegens de drie Engelen die nog Bazuynen zouden, uytgeroepen, door een Engel vliegende in het midden des hemels , (verftaa tusfehen hemel en aarde) en onmid* delyk daar op, met 't begin van 't IX. Cap. volgt met de Vyf de Bazuyn zyne opkomst, en na dat hy met zyn gefpuys befchreven was, werd vs. 12. van dat Cap. gezegt, het eerfte wee is wechgegaen. Zo dat men voor dat eerfte wee te houden heeft , de opkomst van*Mahometh , met de daar op gevolgde verovering van Syriën met 't H. Landt, door de Saracenen, onder Omar, gelyk ook de verdryving der Christenen uyt Arabiën, welke in groten getale daar henen, als een vry landt zynde , geweken waaren , wegens de onlusten in de Oosterfche Kerk, ontftaan door het opkomen van allerlye gezintheden, en daar uyt voortkomende vervol, gingen (a), meest veroorfaakt door de twist der Bisfchoppen. Deze wierden ook door. Omar zo wel als de Jooden uyt Arabiën ver* dreven (£)< Na (n) Zie G. Arnold, K. H. h Deel, bladz. 41Ö. (i) S. Ockley, Ftrovirmg vanSyrifn, I.Deel,bl. 354^ N  194 VERHANDELING over Na dat Cap. XI: 2. gezegt was, dat zy (de Mahomethaanen) de H. Stadt zoude vertreden , werden de twee Getuygen befchreven van vs. 3—12. waar op dan volgt vs. 13. die zwaare aardbeving in welke gedoodt wierden Zeven duyzendt namen van menfehen, welke voorvallen zoude, geduurende die ty^dt der twee-emveertig niaanden dat zy de H. Stadt betreden zouden, en ook geduurende dezelve tydt dat de twee Getuygen zouden Propheteeren roet Zakken bekleedt, het welk werd te kennen gegeven, met de woorden in die zelve uure, en blykt van achteren, dat het zou zyn, in die drie en een halve dag dat de Getuygen doodt waaren. Na dat zulks gezegt was, zo volgt vs. 14. Het 'tweede wee is wechgegaen. Zo dat men dan die aardbevinge met de gevolgen van dien, moet houden voor het tweede wee, en deze twee veerfen 13 en 14 moet verftaan te volgen op vs. 2. zynde die befchryving van de twee Getuygen een inlasfinge, welke om redenen , zo ftrak's te melden, hier ingevoegt is, waarna den draadt der gefchiedenis weder vervolgt.. Door deze aardbeving heeft men in 't gemeen te "verftaan , een groote beroeringe onder de Volken, zo als wy over bet Zesde Zegel gezegt hebben, maar in 't byzonder meenen wy dat deze moet gepast werden op de Kruysvaarten, welke veel beweeging en beroering onder allerlye Volken veroorzaakt heb-  den ENGEL des AFGRONDS. 193 hebben, en als zwaare donderflagen, de aarde wel hebben doen beeven en daaveren, als wy boven gezien hebben, en welke juysc hier in orde van tydt volgde, terwyl de Turken wer, kelykdien Voorhof of de H.Stadt, vertraden, hoewel de Christenen haar die toen voor een poos deede ruymen. En het komt ook zeer wèl overeen met de Zevenduyzendt namen van menfehen die in de aardbeevinge gedoodt wierden, indien men daarvoor neemt de eerfte en zwaar» fte optocht, welke beftont uyt Zevenmaalhon» dert duyzendt menfehen, waar van maar een zeer gering getal te ruggekomen is, die daar in zeer wel te vinden zyn, als wy ftraks nog nader zullen bezien, en de uytwerking van die aardbeeving ook tot het tweede Wee behoort: want alhoewel de Christenen in het eerfte zegenpraalde, zo is dat niet alleen met een fchriklyk bloedvergieten verzelt; maar ook van korten duur, geweest, flegts 88 Jaaren, welke hetKoninkryk van Jerufalem geftaan heeft, en dat nog in een geduurige Oorlog, om dat tegen de Turken te verweeren. Zo dat men volgens een oudt Schryver (V) de plaats Zach. XII: 3. daar wel op toepasfen mogt, Ende het zal te dien dage gefchieden, dat ick Jerufalem ftellen zal tot eenen lastigen fleen allen volcken, alle ih (a) Dirk Rembrantsz van Nierop , in zyne Tydttaftf Of Feesten Israëls, bls,üzw 1 N a  196 VERHANDELING over die fich daer mede beladen, fullen gewisfelyl door* fneden worden: ende alle de volcken der aerde fullen ficb tegen haer verfamelen. Waar na het H. Landt ten tweedenmaale door de Mahorcethaanen wierd ingenomen , onder beftiering van den Ruyter van 't vaale Paarde, in het Vierde Zegel, de vermaarde Egyptifche Sultan Saladin , in 't jaar 11 87. Ter dezer tydt moet men Hellen dat de Vier Engelen ontbonden wierden, die toen tot vierderlye Volken geworden waaren of wierden , naar dat men die tellen wil. De Ottomannen daar by komende met het oprichten van het Keizerryk door Othman , naar fommige gefchiedfehryvers maar 7 Jaaren, volgens andere 10 óf 12 Jaaren daar na , dus nog met het einde van die zelve Eeuw, of uyterlyk met het begin van de volgende Dertiende Eeuw, waar na Orchanes, zyn Opvolger, in 't jaar 1 1357. het eerfte in Europa overftapte, waar in hy de Stadt Kallipoli won, waar op Amurath de Eerfte volgde, die in 't jaar 1360. Adrianopolen veroverde, en aldaar zyn zetel vestigde midden onder de Christenen. Waar uyt ten klaarften blykt , dat die Engelen die tot die tydt toe om en by den Euphraat gebonden waaren, nu waren losgelaten: gaande hunne veroveringen van tydt tot tydt al verder voort, tot dat zy het geheele Keizerryk onder haare heerfchappye bragten. Toen  be'n ENGEL des AFGRONDS. 197 Toen de Christenen het H. Landt hun in de Kruysvaarten ontweldigde, wierden zy gebonden , en verhindert daar over te zegenpraalen, moetende gedogen dat die in het bezit bleeven , dewelke zy echter by aanhoudendheid wel kwamen beftoken om die weder van daar te verdryven, dog zo lang hen dat niet gelokte, waaren zy als in bedwang, en wierden geduurende dien tydt daar door belet verder op de Christenen in te dringen ; maar eindelyk die van daar verjaagt hebbende, hadden zy de handen ruym, en waaren als losgelaten: daar door gelegenheid bekomen hebbende hunne veroveringen verder voort te zetten. Zulks het tweede Wee (om het eens kort by een te neemen) beftont, in die vreeslyke Kruysvaarten of felle donderflagen van Cap. X: 3., en die Cap.*XlV. zo breedvoerig befchreven werden , die als 'e waare de geheele aarde beroerde , waar van eindelyk de uytkomst was, de tweede inneeming van het H. Landt door de Turken , zynde toen weder alles verloren dat zo veel bloets gekost hadde geduurende een tydt van byna 200 Jaaren, zynde in 't jaar 1099 begonnen, en in 't jaar 1291 geëindigt, welk verlies de ontbinding der vier Engelen, gemeldt in de Zesde Bazüyn, veroorfaakte. Dit alles mogt wel het tweede wee genoemt werden, zynde nu het H. Landt ten tweedenmaale verloren: gelyk dan ook onmiddelyk op de be. N 3 fchry.  ipg VERHANDELING over fchry ving van de aardbeving vs. 14. van dat XL Cap. gezegt werd. Het tweede wee is wecb'gegeten: hoewel in de Bazuyn die het tweede wee zoude maaken, alleeniyk maar de uytkomst Werd gemeld. In dat zelve 14 vs. werd daar bygevoegt, fïet, het derde wee komt haest. Dit was by het eerfte wee riiet gezegt, waar uyt te verftaan is s dat de tydt die verlopen zoude tusfehen het tweede en derde Wee, op verre na zo lang niet zyn zoude, als die tusfehen het eerfte en 'tweede Wee was geweest. Welke eerfte tydt, tusfehen het eerfte inneemen van Jerufalem door de Saracenen, in 't jaar 634. en het tweede doorSaladin, in 't jaar 1187. beloopt 553 jaaren. Of byaldien men tot de geheele verovering van het H. Landt wil tellen tot dat de laatfte plaats aart de Turken overging, in 't jaar 1291. zullen het 657 Jaaren zyn, daar de inneeming van Conftantinopolen, in't jaar 1453. dat als gezegt, het derde Wee uytmaakte, getelt van 1291. rnaar 162 Jaaren zyn, of zo mén al wilde tellen tot de ondergang van het Keizerryk van Trebizunde, dat door Mahometh de Tweede verovert wierd, en te voren ook tot het Griekfche Keizerryk behoort hadde tot aan 'tjaar 1204. wanneer het daar wierd afgefcheurt, zal het 10 of 11 Jaaren langer zyn, en dierhalven komt die tydt niet in Vergelyking > met die welke verlopen was tusfehen het  den ENGEL des AFGRONDS. 199 het eerfte en tweede Wee, en even daarom tet recht gezegt, Jiet, het-derde wee komt haest. Daar op volgt vs. 15. met de Zevende Bazuyn , de Koninkrycken der weereld zyn geworden onzes Heer en ende zynes Christi, enz. het welk de uytkomst van het derde Wee zal zyn, welk wee zal duuren, zo lang de Turken in 't bezit van die Koninkryken zyn, voor dat het die heerlyke uytkomst heeft. Dit behoort nog tot de Manornethaanen,en maakt hetflot der gefchiedenis van dat Volk, het welk hier ter plaatfe voorkomt, om dat het mede tot het weder, vaaren der Getuygen behoort, die als dan ook over Mahometh en zyn Boekje van valfche Leere volkomelyk zullen zegepraalen, dat nu hier in orde van tydt volgt. Als mede,., om dat waarfchynlyk zyne Landen aan die van 't Westen zullen overgaan. Men ziet hier uyt klaar dat de Zegelen en Bazuynen, niet ftuk voor ft uk mee eikander overeenftemmen; zo als veele Uytleggers willen ; want alleen de Vyfde en Zesde Bazuyn , behelfen al het geen dat in de Zes laatfte Zegelen begrepen is: de Zevende Bazuyn ftreke verder. De Vier eerfte Bazuynen vervatten geheel andere zaaken, doch dat is buyten myn beftek , alleenlyk zal ik maar met een enkel woordt myn gedachten daar van zeggen. De Eerfte Bazuyn, Cap. VIII: 7. ziet op de vervolging door de Jooden-, even na Christi N 4 He-  aoo VERHANDELING over Hemelvaart. Zynde die Bazuyn het uytwerkfel van de toebereiding die gemaakt was in 't 5 vs., want Vuur betekent verdeeltheid Lucas XII: vs. 49 , 51—53 : dit was van den Altaar genomen en op de aarde geworpen, waar uyt blykt dat de twist ontftaan zoude over den dienst des Altaars, dat is, den dienst der Wet. Dit zelve ziet men ook Cap. XII: 7. daar de Kerk in 't Westen zullende befchreven werden, beginnende met haar wedervaaren in 't Joodfche Landt, '(want 't is dezelve Kerk) aldaar genoemt werd een ftrydt tusfehen Michaél en de Draak, als wy daar ter plaafcfe zullen zien. Als hier gezegt werd Haer gefchiedden ftemmen , dat geeft te kennen een luydt geroep en getier , als doorgaans met groote beroeringe gepaart gaat, gelyk ook het overige allerlye onftuimige bewegingen. Met de Tweede Bazuyn werd gemeld, de ondergang van den Joodfchen Staat. De Derde behelst de opkomst van de Aartsketter Arrius. De Vierde de twist der Bisfchoppen in de Vyfde en Zesde Eeuwen, die zeer hevig is geweest, waardoor, als ook door het opkomen van veelerlye gezintheden, het zeer onftuimig in de Kerk is toegegaan > en de eene party de andere vervolgt heeft, op een fchriklyke wyze, waar in de Weereldlyke macht ook haar deel had, zo dat nog het licht van den dag, dat zyn de groote en aanzienlyke , nog van  den'ENGEL dés AFGRONDS. 2or van den nacht, dat is de Kerk, die door de Maan werd afgebeelt, Cap. Vf: 12. haar lichc naar behooren lieten fchynen. Tusfehen deze en de volgende Vyfde Baeuyn , werden de drie Weën aangekondigt, van wegen de drie volgende Bazuynen. De Vyfde Bazuyn berigt de opkomst van Mahometh, met de gevolgen van dien, in de Zesde Bazuyn , werdende in de Zevende alleen te kennen gegeven , het uyteinde van hunne ïangduurige heerfchappye, welke zy volgens het ftilfwygen van het Zevende Zegel in bezitting hielden , zo als wy in 't breede gezien hebben. Wy zeiden boven, dat met het XI. Capittel een Nieuwe Prophetie begint, welker 14 eerfte Veerfen, myn gevoelen aangaande Mahometh en zyn Boekje bevestigen: dat laat ons nu bezien. Deze nieuwe Prophetie dan begint met een gezichte van den Tempel, en daar werd aan Joannes een meetroede gegeven, daar by gelast dien te meeten. Zo als aan Ezechiël Cap. XL.de tweede Tempel welke Zerubbabel zoude opbouwen vertoont werd, en ook belast dien te meeten. Zo ging de man m&t het meetfnoer Zach. II: 1—3- welkeGrotius meent Nehemia te zyn , om Jerufalem te meeten hoe groot haare breedte en haare lengte zou zyn. Deze Tempel mag raen ook ^vel aanmerken als een N 5 Twee-  2é2 VERHANDELING OVER Tweede Tempel, zynde de eerfte in het Oos» ten gefticht , waarom derzelver Lotgevallen ook het eerst befchreven zyn. Deze heeft men' te neemen voor die van 't Westen. De eerfte wierd door deMahomethaanen verwoest, waar door de Kandelaar van zyne plaatfe genomen wierd , en in het Westen in dezen Tempel overgebragt, den Nieuwen of Tweeden Tempel zynde. Naderhand wanneer de Kerk weder in het Oosten van nieuws gefticht zoude werden , en gemaakt het N. Jerufalem , zo als wy ftraks gelegenheid zullen hebben te zien, wierd dat ook door den Engel gemeeten, Cap. XXI: 15-17. Het geen in deze Tweede Tempel gebeuren zoude, ftont nu verhandelt te werden, waar toe het XL Capittel als tot een Inleiding dienr, waar na met :het XII. Capittel de befchryving begint. Joannes werd belast den Tempel te meeten, ende den Altaar, ende de geene die daar in aanbidden, namelyk in den Tempel; maaide maat daar van werd niet opgegeven, zo als by Ezechiël,om reden dat hier geen ftoffelyke Tempel ftont opgebouwt te werden, zo als daar moest gefchieden, waar toe die maat tot een voorfchrift moest dienen, even als Salomons Tempel hadde geweest. Zie hier van in 't breede by de Heer Goeree (V). Dit meeten zal (O W. Goeree, J. O. II. Deel, bladz. 1689. en verv.  den-ENGEL des AFGR*ONDS. 203 gal dan hier te kennen geeven, dezelve aandachtig te befchouwen, met zo veelnaauwkeurigheid als of hy die meeten moeste. Zo ook die daar in aanbidden, waaromtrent het eigenr.lyke meeten niet wel plaats kan hebben; maar alleen opmerkende te zyn * op de groote menipte die tot dien Tempel zoude toevloeiden , °welke ontelbaar zou zyn, en even daarom meeten. Zo als Xerxes de Eerfte, Koning van Perfiën, deed, die zyn machtig Leger, dat hy tegen de Grieken aanvoerde, en het welk door de groote menigte niet te tellen was, en van fommige op twee, van andere op drie Millioenen menfehen begroot werd, in vierkante hoopen van Tien duyzendt digt byeen fchaaren, en vervolgens die van rondom mee ten liet, om volgens dien een overflag te konnen maaken van het geheel. Dus zou men het meeten ook wel voor tellen konnen neemen. Door den Altaar moet men ongetwyfelt den Peukaitaar verftaan , die in 't Heilige ftont, dewyl hier van 't binnenfte des Tempels gefproken werd, want den Brandtaltaar ftont in den Voorhof, welke vervolgens bevolen werd van den Tempel af te fnyden, gevolglyk kan^ die hier niet gemeent werden. Ook om dat die onder 't N. T. van geen dienst in 't geheel was , dewyl alle flachtofferen ophielden ; maar Wel 'den Reukaltaar, om den Wierook der gebeden , door de gelovigen, dis als geestelyke Pries-  2o4 VERHANDELING over Priesters in het Heiligdom ingingen, Gode op te offeren, Openb. VIII: 3. hier op moest hy ook zyn aandacht vestigen. Joannes werd belast, vs. 2. den Voorhof die van huyten den Tempel is (fommige Griekfche affchriften hebben den binnenflen Voorhof) uyt te laten en dien niet te meeten, om dat die den Heidenen gegeven was. Onder de Geleerden is verfchil over 't getal der Voorhoven, dat hier echter weinig ter zaake doet. Men twist, of aan Salomons en Zerubbabels Tempel een Voorhof der Heidenen zy geweest , of aan de verbeterde Herodiaanfche Tempel. Jofephus en de Thalmudisten brengen dat getal tot Vier. Eerst een Voorhof der Heidenen , 't Tweede der Vrouwen, 't Derde der Israëliten , 't Vierde der Priesteren. Andere maar tot Twee, waar van alleenlyk de H. Schrift fpreekt. Van den binnenfte Voorhof werd gefproken 1 Kon. VI: 36. en VII: 12. en 2 Chron. IV: 9. werden die onderfcheiden, in het Voorhof der Priesteren, en het Groote Voorhof: dat der Priesteren was het binnenfte, alwaar den Brandaltaar ftont, en de offerhanden geflacht en geoffert wierden , en het groote of buytenfte Voorhof, was dat, daar de gemeene toeloop was, Ezech. X: 5. genoemt 't uyterfte Voorhof. Zie breeder Goere (a). Hier (a) W. Goeree, J, O. If. Deel, bladz. 1645. en verv.  den ENGEL des AFGRONDS. 205 Hier ter plaatfe heeft men door den Voorhof te verftaan alles wat buyten den Tempel was , zo veele Voorhoven als daar mogten zyn, dewyl alleenlyk de Tempel daar van afgelneden werd, en gezegt, den Voorhof die van buyten den Tempel is, zonder onderfcheid van binnenfte of buytenfte, zynde alle de Voorhoven daar buyten. Deze dan wierden onder die enkele benaming van het Voorhof, aan de Heidenen, of zo als men het ook vertalen kan, den Volken gegeven, het welk evenveel is, alzo men in de H. Schrift, onder de naam van Heidenen alle Volken verftont, die niet tot Israël behoorden. Dezen Voorhof moest Joannes uytlaten. Hier werd een woord gevonden (eapixAs) dat volgens taalkundige betekent affnyden of affcheiden, en ook gebruykt werd in 't affnyden van deGemeinte, of verbanning ([Excommunicatie). Indien zin komt het voor 3 Joan. vs. 10. Dit woordt komt hier juyst te pas,niet om den Volke welke den Voorhof gegeven was, af te fnyden van den Tempel, de Kerk, want het geene daar nooit toe heeft behoort, kon daar van niet afgefneden werden, maar om den Voorhof af te fnyden van den Tempel , als nu voortaan daar toe niet meer behorende , zynde den Heidenen of Volken gegeven , dat Volk waar van in de twee naastvoorgaande Capittelen zo breedt gehandelt was; de aanhangers van dat Boekje; de Mahomethaa- nen«  *o6- VERHANDELING over nen. Want met fommige daar door de Heide» nen te verftaan, welke ten tyde van Conftantyn den Grooten geveinsdelyk tot de Kerk toevloeide, en daarom maar gezegt konde werden flegts in den Voorhof te zyn : of in 't gemeen huychelaren te verftaan , kan niet zyn, om dat zulks wel konde plaats hebben, in die eerfte tyden der Christen-Keizers uyt vleyzucht, om tydelyk gewin, maar had in laater tydt geen plaats: en ook werd hier aan een bepaalde tydt gegeven van 42 maanden, dat zyn 1260 Jaaren, zo lang konde de geveinstheid in 't om. helfen van het Christendom niet duuren, en huychelaars werden ten allen tyden in de Kerk gevonden , zullende altoos Kaf onder het Koorn zyn. Ook niet de aanhangers van den Antichrist, zo andere ftellen, om dat deze veele Heidenfche plechtigheden nog in gebruyk hebben,en daarom niet veel beter als Heidenen zouden te achten zyn. Alhoewel dit waar is, en zy dat zelve bekennen, als D°. van Wefel aantrekt uit de Jefuit Cotton. Injlitut. Lib. 2. Cap. 57. „ Gelyk men de Tempelen die de 5, Afgoden waren gewydt, heeft gemaakt tot Kerken, Gode toegeeigent, zo heeft men „ ook de Ceremoniën der Heidenen om rede„ nen overgedragen tot den Godsdienst." En uyt Baronius, op 't jaar 200. § 5. „ Men heeft „ de plichten , en ofSciën der Heidenfche Su- „ per-  den ENGEL des AFGRONDS. 20? „ perftitiën met voordagt gebruykt tot den „ Godsdienst;gelyk men 't AgnusDei, 'twelk „ men om den hals hangt, heeft ingeftelt in „ navolginge der Bullen, die de Heidenfche „ knechten aan den hals hingen, tot weering ,, vünToverye" («). zo kan dit niet zyn, om dat zy echter mede onder Christi belyders behoren , hoewel zy Hem wezentlyk en met de daadt verloochenen; zyne geboden niet volgende, maar leerende leeringen die geboden van menfehen zyn, zo behoren zy nochtans tot de uytwendigeKerk,en hier ook maar van een uytwendige Kerk gewaagt werd , en van Heidenen, welke benaming nooit gebruykt werd van zulke die tot de Kerk behoren; zo konnen zy dan die niet zyn. Vervolgens werd daar bygevoegt, ende zy zullen de Heilige ftadt vertreden, enz. Deze H. Stadt kan niet geestelyk genomen, en daar door de Kerk verftaan werden , hoewel die een Stadt werd genoemt, ook het Nieuwe Jerufalem, Cap. XXL en wat dies meer zy, om dat de Voorhof die hen gegeven was, van de Kerk afgefcheiden wierd. Dierhalven komt het my voor, dat hier de H.Stadt genoemt werd, om tot een nader verklaring te dienen van dien Voorhof, en dat die Voorhof in de H. Stadt gelegen was, en naar de letter, waar by men zo (a) By R. Andala, Vtr\l, van ds Openb. bladz. €86.  so8 VERHANDELING over zo veel mogelyk dient te blyven, moet opge* nomen werden. Maar welk een Stadt is die. H. Stadt? Romen kan het niet zyn, dewyl zy wel genoemt werd de grote Stadt, Cap. XIV: 8. Cap. XVI: 19. Cap. XVIII: 16. de Stadt die het Konfnkryk heeft over de Koningen der aarde, Cap. XVII: 18. de Jlerke Stadt, Cap. XVIII: 10. maar nooit de heilige Stadt, welke in volle nadruk alleen van Jerufalem kan gezegt werden, zynde de plaats des Heiligdoms. Zy wierd niet alleen van oudts zo genoemt, Nehem. XI: 18. Matth. IV: 5. en XXVII: 53 : maar ook injaater tydt: wanneer de Saracenen in den jaare C 634 (V) of 35 kwamen om haar te belegeren, gebriiyfcte de Patriarch Sophronius dit tot een drangreden , om hen te beweegen daar van af te zien, dat het de heilige Stadt was, en zy gevolgJyk die zo ligt niet zouden overgeven: dit erkenden ook de Saracenen, zeiden even daarom tot die Stadt een groote begeerte te hebben, nis zynde de zetel en begraafplaats van een groote menigte der oude Propheten, waar in zy oordeelde dat niemand meer belang hadde dan zy (F). Gelyk zy dan ook ter dier tydt dezelve vermeesterde, cn behielden tot 't jaar 1099. wanneer zy door de Kruysvaarders, op Vrydag de 15 van Hooymaandt , volgens Abulpheda , hen ont- i (a\ Volgens Abulpheda, by S. Ockley, I. D. bl. no> (6) Dezelve, bladz. 23,5. 238, 230,  den ENGEL des AFGRONDS. 209 ontweldigt wierd. Vervolgens is die Stadt de Christenen weder ontnomen, door Nazir Saladin, Sultan van Egypten en Koning van Syriën , (welke even te voren Syriën verovert hadde) in 't jaar 1187. op Vrydag den 20 van Somermaandt , volgens denzelve Arabifche Schryver. Ook volgens hem 1227. of zo andere zeggen 29. (a) is die Stadt weder door Keizer Fredrik de Tweede hernomen, dog de Mahomethaanen moesten den Tempel behouden , te weeten dien Tempel die zy zelve daar gefticht hadden , voor de Mahomethaanfche Godsdienst, ter plaatfe daar Salomons Tempel geftaan hadde. In 't jaar 1239 wierdt die Stadt nogmaals den Christenen ontnomen, door David, Zoon van Ifa, 1243 ga^ David die weder over aan de Christenen, dog wierd hen voor de vierde en laatftemaal 't volgende jaar 1240 weder ontrukt door Ajob, federt welke tydt de Turken in het bezit gebleven zyn tot op dezen dag (Z>). Zo dat de Turken metterdaadt de H. Stadt betreden, welke federt niet als de plaats des Heiligdoms moet aangemerkt werden , maar flegts den Voorhof der Heidenen, zynde van den Tempel afgefneden of verbannen en als buytengeworpen, het Heiligdom verplaatst zyn- (a) J. Ilubner, II. Deel, bladz. 439. (2>)Doubdan, uyt Abulfarai, Halma fVoordeioek,.bl. 180. 9  aio VERHANDELING over zynde in het Westen, het eigentlyke Kerkland geworden , welke Voorhof hen gegeven was alsmaar by toelatinge, gelyk blykt, om dat zy dezen Voorhof, nader verklaart door de H. Stadt, of wel daar in gelegen, zouden vertreden, dat is vertrappen, onrechtmatig en als met ge welt betreden, dewyl dit woord nooit in een goeden zin werd gebruykt. Dit past volkomen op de Saracenen, als tot deze Stadt het Heiligdom niet behorende; maar die het geheele H. Landt, ja het ganfche Oosten geweldigerhandt de Gunstenen ontrukt hebben , het welk God in zyn toorn heeft toegelaten , of laat ik liever zeggen , alzo befchikt heeft, om te dienen tot kastydinge der Grieken , dit Landt van 't Chris tenryk affnydende en verbannende. Waarom ik niet.twyfel of zy zyn die Volken welke hier bedoelt werden, dewyL het alles volgens^de voorgaande befchryving in hen zeer-eigentlyk werd gevonden. Deze verbanning Excommunicatie werd ook bevestigt , door het geen gezegt werd Cap. XXII;. 3. Na dat in 't vorige Capittel na den val van Babel, het Nieuw Jerufalem nederdalende van den hemel, en na den krych die gevoert was , door hem .die op 't Witte Peerdc zat ^ tegen de Koningen der aarde, befchreven was, als mede de heerlykheid van dat Nieuw Jerufalem vervolgt, tot zelf na de voleindinge der eeuwen , zo,keert de Spreeker . met  den ENGEL des AFGRONDS. 211 met het XXIIrte Capittel weder te rug, tot de dingen die haascelyk geleideden moesten, te weeten, in opzigte van het geen in de twee vorige Capittelen XX. en XXI. gezegt was, ech« ter mede tot het Nieuw Jerufalem behorende, want deze woorden zien op het begin der vorensgemelde zaaken , dezelve nader uytbreidende, en niet op het einde, en dan zo zegt de Spreeker , Ende geen vervloeckinge (ofte geen verbanninge zeggen de Kantteekenaars, op N°. 9) en zal 'er meer tegen iemand, zyn. Gelyk als ook byZacharia Cap. XIV: 11. Ende daer en zal geene verbanninge meer zyn. Dit ziet in het algemeen op de verbanninge dier gewesten, welke van't Christenryk waren afgefneden, en den Turken overgelaten, maar inzonderheid die Cap. XI: 2. gedaan was van dezen Voorhof, Ende den Voorhof die van buyten den Tempel is , laet uyt, (sjcpaA?) ende en meet dien niet, want hy is den Heydenen gegeven. Want dat hier Cap. XXII. het Oosten en voornamelyk de bezittinge der Turken bedoelt werd, blykt aan die Riviere, ter wederzyden van welke de Boom des Levens gevonden wierd, waar door men den Euphraat te verftaan heefc, waar om heenen het Mahomethaandom zig gevescigt heeft. Hier ter plaatfe zou het Nieuw Jerufalem , de Kerk, weder op nieuws gefticht werden, zo als die voorheen in 't Oosten was geweest, eer dat die O a door  si2 VERHANDELING over door de Mahomethaanen wierd verwoest, ja veel luysterryker dan te voren. Deze Riviere (Euphrates) had lange gedient als tot een fcheidsrnuur tusfehen de Christenen en Mahomethaanen , hoewel zy ook in 't vervolg daar over zyn gekomen; dog het Mahomethaandom nu t'ondergebragt zynde , zo verre de heerfchende macht betrof, en de Kerk zo wel aan geene, als aan deze zyde der Riviere uytgeitrekt wezende, had die verbanning nu geen plaats meer, dewyl die Voorhof thans mede tot den Tempel, de Kerk , behoorde, waar door nu de Boom des Levens ter wederzyden gevonden wierd. Dat het dat Volk zy, werd bevestigt door het geen in dit XI. Cap. voorkomt: blykende voornamelyk aan de Twee Getuygen welke aanftonts met den Nieuwen Tempel werden ingevoert: dat ik meen te gefchieden in tegenftelling van de valfche Getuyge Mahometh en het Boekje zyner bedrieglyke Leere, den koran, waar van in 't naastvoorgaande Capittel in het breede gehandelt was, dewyl Mahometh in dat zelve Boekje ook de getuyge werd genoemt: dit wierd door Keizer Heraclius eens gevraagt aan een in den Koran ervaren Mufelman of zulks waar was ? waar op die ten antwoord gaf, ,, dat hy (Mahometh) „ de getuyge in defe weereld was, en de getuyge tegen de menfehen in de toesi ko-  den ENGEL des AFGRONDS. 213 komende , om dat God zegt Koran Hooftft. „ XLVIII: 8. en XXXIII: 44. o propheet! wy hebben u tot een getuyge 5, gesonden een verkondiger vam 5, goede tydingen en een v e r m A« „ ner (a). Deze valfche Getuyge en zyn Boekje waaren de oordeelen over uytgefproken van d© Zevende Bazuyn, Cap. X. daar en tegen werden deze Getuygen befchreven te.zyn de twee\ Olyfboomen en de twee Kandelaren die voor deiz Godtderaerde Jlaen, vs. 4. uytZach. IV: 2. 3. 14. narnelyk, het O. en N. Testament, dewyl da volgende befchryving vs. 5 en 6. van dit XI. Cap. der Openb. op geen menfehen kan gepast werden , Ende foo yemant die •wil befchadigen* een vyer fal uyt haren mondt uytgaen, ende fal haere vyanden verflinden : ende foo yemant haer wil befchadigen, die moet alfoo gedoot worden. Vs. 6. Defe hebben macht den hemel te fluyten, op dat geen regen en regene, in de dagen harer propheteringe; ende fy hebben macht over de wateren om die in bloedt te verkeeren , ende de aerde te fiaen met allerlye plage foo menighmael als fy fullen willen. Dit past op geen Menfehen; maar alleen op het Woordt dat uyt des Heeren mondt uytgaat, en door zyne dienstknechten de fa) S. Ockley, Verover, van Syriën, enz, I, Deel, fel. 293> uyt de Arabifehe Schryver Alwakidi. O 3  2T4 VERHANDELING over de Propheter) en Apostelen werd aangekondigt. Deae Getuygen zouden ook nooit uytgeroeit warden, gelyk Mahometh en zynen aanhang benevens zyn Boekje , voor welk geen tydt meer zou zyn , narnelyk van aanwezigheid , want al waare het dat de vyanden dezer Twee Getuygen het zo verre bragten, dat zy doodt lagen, dat is geest- en levenloos zonder werkfaamheid een tydt.lang zouden zyn, nogtans zouden zy niet begraven , verftaat niet geheel van der aarde wechgedaan; maar levendig en ten hemel opgenomen werden , dat is, niet alleen boven het bereik van haare vyanden, maar ook voor een yder ter befchouwinge geftelt. Deze Getuygen waaren te vinden in den Nieuwen Tempel, niet in den Voorhof in het Oosten, die was afgefneden en ter vertredinge gegeven aan het Volk van het Boekje, welke deze waarachtige Getuygen van daar verdreven hadden, daarom wierd eerst den Tempel aan Joannes vertoont, in tegenftelling van de valfche Getuyge Mahometh , die buyten den Tempel (de Kerk) was, met zyn Boekje van valfche Leere door hem t'faamgeraapt,heE welk daar toe niet behoorde. Deze Getuygen werden als tegen over eikanderen geftelt, en het onderfcheid daar van aangewezen. Die befchryving geëindigt zynde, werd aanftonts den draadt der gebeurtenisfen van het Wes-  den ENGEL des AFGRONDS. 215 Westen, zo verre die mede tot het wedervaren der Getuygen behoren , weder opgevat en vervolgt vs. 13. en de aardbeving nu hier ook gedagt, die het zelve is met de donderflagen , w°elke Cap. X. by het Boekje gevoegt werden : want ik vinde daar in zo veel overeenkomst met de Kruysvaarten, dat ik op my niet kan verkrygen die voorby te zien,en met de Uytleggers dat op laater tyden, als tot de Reformatie of daaromtrent, te brengen, dewyl dat dooden van Zeven duyzendt naamen, of wel menfehen in groten getale, dan geen goede zin kan gegeven werden. Als ook om dat hier on niddelyk op volgt de uytkomst van het tweede Wee , welke zo als boven gezien is , was het verlies van het H. Landt ten tweedenmaa e, waar door die Aardbeving, of wel die Optochten, die als Donderflagen de aarde deede bee/en , vruchteloos waren geweest. Deze werden nu befchouwt van den anderen kant, narnelyk hier van de zyde van den Antichrist , dewyl hy en de Oosterfche Antichrist (dat ik hem eens zo noeme) dat onderling elkander aandeeden. Dit zal nog nader blyken als men de Lotgevallen dier Twee Getuygen verder inziet. Zy zouden Propheteeren 1260 dagen met zakken bekleedt. Dit werd in 't algemeen genomen voor zo veele Jaaren , dat zouden zy al dien tydt doen in droefheid en kommer, om dat zy O 4 zo  ii5 VERHANDELING over zo lang zyn zoude onder de heerfchappye en verdrukking van den Antichrist , dewyl de Getuygen befchreven waaren te zyn in den verplaatsten Tempel, alwaar zyne heerfchappye juyst zo lang duuren zoude, het welk men moet beginnen, met den aanvang van zyn oppergezach, in 't jaar 606. en gevolglyk eindigen in 't jaar 1866. met zynen ondergang. Doorgaans begint men die tydt vroeger, en wel met de Vlucht der Vrouwe in de Woes tyne, onder de befcherming der Keizer Con.ftantius Chlorus, die eindigende met de Pasfaufche Reügions Vreede, in 't jaar 1552. dierhalven terug tellende, zo komt het op 't jaar •292. dog dat kan niet zyn, om dat toen wel de waare Kerk vryheid kreeg; maar de mishandeling van de Getuygen nog bleef duuren: want men moet de onderwerpen niet door elkanderen verwarren: Gods Woordt is onderfcheiden van Zyne Gemeinte , waarom die ook yder afzonderlyk befchreven werden: met de aanvang der befchryving van de Kerk in het Westen , werden eerst de Getuygen en desfelfs wedervaren befchreven in het XI. Capittel, daarna die van de Gemeinte, beginnende met het XII. Capittel: het Roomfche Beest houdt nog niet op de Getuygen te on-, derdrukken en te mishandelen tot op dit uur, met die aan zyne uytlegginge en glosfen te onderwerpen, willende zyne Decreeten of Be-  den ENGEL des AFGRONDS. 21? fluyten boven de H. Schrift geftelt hebben, waarom zy nog treurende zyn, en propheteeren wel, maar nog met Zakken bekleedt in alle de Roomfche Landen en overal daar de Paus eenig gezach voert, en men zyne leerftellingen aanneemt. Daarom kan het begin zo vroeg niet geftelt werden , aanvang neemende in 't jaar 292. om dat de Ketters van de eerfte eeuwen zig altoos beroepen hebben op de FL Schrift, daar in tegendeel het Roomfche Beest die verwerpt, en houdt voor een doode Letter: even daarom kan dat treuren niet eerder als met zyn heerfchappye begonnen, en met zyn Val geëindigt werden. Dus ziet men klaar dat dit tweederlye reekeningen zyn , die duyzendt tveeehondert festig dagen, dat de Vrouw in de Woestyne zoude gevoedt werden , en die van de Getuygen : beide wel even lang, maar die niet van het zelve tydtftip begin neemen. De eerfte is afgelopen in 't jaar 1552. wanneer vryheid van Godsdienst verleent wierd, waar van alle die zig van 't jock van Babel wilde ontflaan, het genot konde hebben; maar de andere zal niet eindigen als met de Val van den Antichrist, in 't jaar 1 866". En ah fy haare getuygenisfe fullen geëindigt hebben, vs. 7. dat is, niet na de 1260 dagen,, zo als 't doorgaans verftaan werd; maar als zy haare getuygenisfen zo verre volvoert hebO 5 ben,  2i8 VERHANDELING over ben, dat de Christenleere bevestigt is, zal het Beest dat uyt den afgrond opkomt haer krygh aandoen, ende het falfe overwinnen, ende falfe dooien. Vs. 9. Ende (de menfehen) uyt de volcken ende geslachten ende talen, ende natiën fullen haere doode lichamen fien drie dagen ende eenen balven. Deze tydt van drie dagen ende eenen halven , meent men dat volgen moet op de 1260 Jaaren, zonder te bepaalen wanneer, en dierhalven nog aanftaande zy, waar van men zig dan ook wonderlyke dingen voorftelt; doch ik begrype het anders, en meene dat dit een nader befchryving is, van de byzonderheden welke in die tydt van 1260 dagen of Jaaren zouden voorvallen: volgens de gewoone ftyl der Pi opheeten , welke eerst een rouwe fchets van de zaaken geeven, en die vervolgens breeder ontvouwen, nu al meermalen gezegt. Dierhalven heeft men te zien in de gefchiedenisfen geduurende den loop van die 1260 Jaaren , naar een tydt dat die Getuygen op een ongemeene wyze onderdrukt zyn , want daar is onderfcheid tusfehen Propheteeren in droeffenisfe met Zakken bekleedt, en doodt te liggen op de ftraate, en dan een tydt waar in zy zichtbaarlyk herfielt zyn. ! .Dit moet mede in 't Westen gezogt werden , dewyl dat behóórt by 't vorige ter zelver plaatfe daar zy Propheteerde. Die plaats werd nader aangewezen veers 8. Ende haere doode  den ENGEL des AFGRONDS. 219 doode lichamen (lullen liggen) op de ftraete der groote ftadt, die geestelyk genoemt word Sodoma ende Egypttis, al-waer oock onfe Heere gekruyst is, Die groote Scadt, kan niet anders zyn dan het Roomfche gebiedt, alwaar thans den Antichrist zyne dwingiandye oeffent, genoemt de groote Stadt, Cap. XIV: 8. en XVIII: 19, 2x. die het Koninkrycke heeft over de Koningen der aerde, Cap. XVII: 18. Zynde wel het Kerkland, alwaar den . nieuwen Tempel voorheen gefticht, en de Kandelaar die uyt het Oosten was wechgenomen , geplaatst was , maar nu verbastert door den Antichrist, en aan Sodom en Egypten gelyk geworden , in weelde en wellustigheden , zo als ook in allerlye grouwelen , overheerfching en verdrukking van Gods Vork. De Egyptenaaren werden in de H. Schrift haatelyk afgcmaalt. De Thalmudisten melden van eenige fcherpe bevelen Gods , waar by den Jooden verboden wierd hun Vaderland te verlaten en zig elders met 'er woon te begeven, dan alleen uyt hongersnoodt en diergelyke. Dog daar van was Egypten uytgefloten, het welk hen door drie wetten van God verboden was, in welk een noodgeval het zyn mogte, en dat geenerlye reden hen daar in konde verfchonen. Maimonides zegt, om dat de daaden van dat Vo'k flimmer zyn dan van an- de-  22o VERHANDELING over dere (a), Jofephus geeft van hen ook geen voordeelige getuygenis (b"), maar als van een ontuchtig Volk , waarom Abraham ook zo zeer bekommert was voor zyne huysvrouwe Sara. Maar voornamelyk waaren zy affchouwelyk om hunne Afgodifche grouwelen, allerlye wangedrochten en nietigheden eere bewyzende. Ook hier in behoeft dit Antichristisch Babyion hen niet te wyken, het welke nu eens voorkomt als een Scadt, dan wegens haare grouwelen als een Hoere, in tegenftelHng van de Vrouw, de waare Kerk. Alwaar ook onfe Heere gekruyst is. Dewyl het Joodfche Landt ter dier tydt onder de heerfchappye van Romen was , alwaar thans den Antichrist zyne dwinglandye oeffende , daar zouden de Getuygen doodt liggen. De tydt zou zyn drie dagen en een half. De Uytleggers zyn hier in zeer verfcbillende van gevoelen, hoe lange tydt men daar door te verftaan hebbe. Sommige welke het nog aanfiaande ftellen,neemen het naar deletter voor drie eigentlyke dagen en een half. Andere Uytleggers voor zo veele Jaaren , waar onder Brichtman , welke ziet „ op 't Concilie van „ Trenten, als de 1260 Jaaren, (te weeten 9j van (a) By P. Ciuieus, Rep. der Hebreen, I. Deel, bladz. 354, 355- (6) Joodfche Gefcbied. 2. Boek, Fol. 13, Col. a. Fol.6. Col. b. Zie Gen. XII.  den ENGEL des AFGRONDS. 221 „ van de vlucht der Vrouwe in de Woesty„ ne) geëindigt waaren, op den 8 April in de „ derde Sesfie. R. Andala zegt dat Concilie begonnen te zyn 7 February 1546. O. Panvinius, Schryver van 't Vervolg van het Leven der R. Paufen, door B. Platina, en welke ter dier tydt leefde, zegt, dat de eerfte zicting waar mede dat Concilie aanvang nam , was 13 Dec. 1546 O). G. Arnold Helt 13 De* cember in 'c jaar 1545 0)> «toen zouden defe s, Getuygen zyn gedoodt en doorftoken, de „ Hebreeuwfche en Griekfche Copyen van 't 5, O. en N. T. doen zynde verftoten ; de be„ dorve Latynfche overzetting voor authen„ tyk verklaart ; de ongefchrevene traditiën „ in gelykweerdigheid met de H. Schrift ge„ ftelt; de kracht desfelfs weggenomen, en de macht van den Paus onderworpen. Hy „ eindigt die tydt 9 November 1549. als 't „ Concilie opgebroken is, door de doodt van Paus Paulus de Derde (c), die op den 10 „ overleedt. Nota bene, die genomen befluyten zyn daar door niet verandert , nog dit Concilie daar door geëindigt , maar is weder herftelt onder zyn Opvolger Julius de Derde, den 1 Mey 1551.cn onder Pius de Vierde, zyn- (a) Vervolg op Platina, bladz. 211. (i) K. en K. Hist. II. Deel, blad2. 361, Cc) By R. Andala, bladz, 716.  222 VERHANDELING over zynde de laatfte zitting geweest 3 en 4 Dec, in 't jaar 1563. Alle de vergaderingen van byzondere tyden byeen gereekent vyf Jaaren geduurt hebbende, volgens O. Panvinius (a). G. Arnold eindigt dat op dezelve tydt 4 Dec. in 't jaar 1563.. in alles vyfentwintig zittingen, gehouden in den tydt van 18 Jaaren (è). Men ziet hoe verfchillende die tydt door de Schryvers gefteld werd: dus kan dat niet zyn. Hy (Brichtman) fielt ook „ de drie Jaaren „ en een half van het boofe Interim (of Interreligio. Een Boek alzo genoemt , om dat het maar voor dien tusfchentydc, tot dat het Concilie geëindigt waare, op bevel van Keizer Karei, na dat hy in Augustus in 't jaar •1548. een ryksvergadering gehouden had, opgeftelt was , het welk hy wilde dat tot een richtfnoer der Godsdienst zou dienen , tot dat die door 'c Concilie op een vasten voet gebragt was, dog dat Interim was dermaten ingerigt, dat de Proteftanten zig daar aan niet konde nog wilde onderwerpen) „ en eindigt „ defe drie dagen, dat is Jaaren, en een half, „ den 1 October 1550. doen zouden deze ,, Propheten weder levende zyn geworden, de ,, autoriteit en majesteit der II. Schriften zyn 3, hcrftelt y ende het Concilie van Trenten ge- vloekt (a) O. Panvinius , bladz. 342 . 343. C&) G. Arnold, als voaren.  den ENGEL des AFGRONDS. 223 „ vloekt tot den afgrond der bellen , van die van „ Maagdenburg, tot fchrik der vyanden (a). G. Arnold zegt, dat de twist over dit Interim Vier geheele Jaaren lang geduurt hebbe, tot het jaar 1552. wanneer 't door de Pasfaufche Vreede is vernietigt, en de Protestanten vryheid van Religie gegeven fo). Dit verdrag wierd gefloten den 2 Augustus van dat genoemde Jaar (V). Wat daar van zy, de tydt van drie en een half Jaar is al te kort , voor het geene de Text zegt, dat, de menfehen uyt de Volken, ge» flachten, taaien ende natiën, dat is, Volken uyt allerlye geflachten, zullen hare doode lichamen fien. Ende die op de aerde woonen, narnelyk die overal over de aarde verfpreid zyn, die zullen verblydt fyn over haer, ende fullen vreughde be* dryven, ende fullen malkanderen gefchenken fenden: dit kan in zo korten tydt niet wel algemeen zyn over de aarde, te minder als men ziet waar in die gefchenken beftaan. J. Napeir zegt. „ Sy verheuchden haer als „ de verfchriklyke dreygementen van Godes Woordt verborgen , ende den paus aenghename pardoenen geopent werden, ende waren vrolyck op haer Christ - dagen , ende „ Paesch- (a) R. Andala, als voeren. (b) G. Arnold, K. H. II. Deel, bladz. 652. NB. inde Druk van 't jaar 1701. zyn 2 bladz. van dat N. CO Dezelve, bladz. 656.  224 VERHANDELING over „ Paeschfeesten, fendende van blyfchap hare „ giften ende gefchenken, op nieu-jaers ende verzwooren-maendach: daer fy doch indien 5, fy de vreeslyke fententie der fchrifture ge„ weten en verftaen hadden, haer felve alfo niet en foude verheucht hebben in men., fchen traditiën , ende aertfche wellusten (a). D. Groenewegen zegt, en mynes bedunkens zeer gepast , „ De Koningen fchonken den „ Paus den jaarlykfen tribuit uyt hare konink„ ryken: zy deelden de geconquesteerde lan5, den en ryken, die zy in 't lichaam van dit ,, Beest hadden ingelyfc, onder malkanderen uyt. De Paus zond haar gewyde zwaarden ,, om de Ketters uycterueijen, (of ook de foj, genaamde heilige RELiquiEN) ende be„ fchonk haar met aanzienlyke naamen en „ voorrechten (Z>). Dit vereischt veel langer tydt: dewyl ook de Schrift altoos op groote zaaken ziet , en dit Interim maar een bevel was, dat het gewenschte gevolg niet hadde, alzo veele'zig daar aan niet onderwierpen, maar zig met kracht daar tegen ftelde. Wat het Concilie van Trenten betreft, dat betoonde wel tot den Antichrist te behooren, dewyl zy de Getuygen (de H. Schrift) verwierpen, maar Voor Ca) Joh. Napeir, bladz. 199. Cb) By R. Andala, bladz. 708.  den ENGEL des AFGRONDS. £25 Voor eerst, is die tydt veel te laat geno» met? , om de Getuygen te konnen dooden, dat was toen niet meer in de macht van den Paus nog dat Concilie, dat bleek ook aan die van Maagdenburg, die op hun beurt dat Concilie vloekte en de Getuygen in 'haar eer en achting herftelde , 1 October in den jaare 1550. waar uyt men ziet dat die befluyten geen kracht meer hadden, dit had wel plaats in vroeger eeuwen , wanneer men den Paus meer onderworpen, en de H. Schrift niet in elks handen was. Ten anderen , komt het ook niet overeen met de aardbeevinge , welke als het tydtftip daar by gevoegt werd, en waar in de feven duyfendt naamen van menfehen gedoodt wierden, moetende dat in die felve uure gebeuren dat de Getuygen dood lagen, en ophouden met haare herftelling, dat wy ftraks nader zullen bezien. De drie dagen en een halve werden van andere geleerde Mannen, als Coccejus en Groenewegen, gehouden voor drie byzondere tyden , en een vierde in zyn begin. Of ook drie Eeuwen ep een halve (a). Dit laatfte is zekerlyk het allergepaste, en het fchynt my toe, dat men natuurlyk uyt de woorden van • den Text een onafgebroken tydt te verftaan hebbe. Men («) R. Andala, bladz. 130. 707. P  %i6 VERHANDELING over Men behoeft dan maar in de Kerklyke Gefchiedenisfe te zien , naar een tydt waar in die Getuygen op een ongemeene wyze onderdrukt en zichtbaarlyk herftelt zyn. Die onderdrukking vindt men byzonderlyk, in de Twaalfde, Dertiende, Veertiende, tot aan de helft van de Vyftiende eeuw gefchiedt te zyn : wanneer men niet wilde dat de Leeken den Bybel zouden leefen; en de Geestlykheid zelve ter dier tydt daar in meer dan ooit onbedreven waaren; waar by nog kwam dat het door Paus Innocentius de Derde, en zyn navolger Honorius de Derde, volftrekt verboden wierd den Bybel in de gemeene Taal te leefen, werdende Petrus Waldus, Burger van Lions, opgeftaan in 't jaar n6o.< (waar van de Waldenfen, zo fommige meenen , oorfpronklyk zyn, hoewel het van andere werd tegengefproken,) zeer vervolgt, om dat hy den Bybel in de gemeene Taal (de Franfche) had overgezet, en een yder te leefen gegeeven. En het geen de Getuygen eigentlyk den doodfteek gaf, was , dat alies wierd gerigt naar de Aristotelifche Wysgeerte; de menschlyke fchriften van deSchoolleeraaren, wierden ingevoert, om te zyn een Regel in 't Recht en in de Godsdienst, in Kerken en Schooien, narnelyk die van de Twaalfde Eeuw, als Van Gratianus, een Italiaanfche BenedicTyner Monnik, welke bloeyde in den jaare 1120; van Pe-  den ENGEL des AFGRONDS. 22? Petrus Lombardus, deze wierd in 't jaar 1159 Bisfchop te Parys , en zyne Schriften hield men wel haast veel hooger dan de Bybel zelve; en Petrus Comestor,een Priester te Trece, in 't jaar 1 [50. het welk genoegzaam tot aan de Reformatie geduurt heefc ; hebbende Paus Innocentius de Derde in 't Concilie van Lateraan doorgedrongen , dat het Bock van Petrus Lombardus als een regelmaat van de geheele Theologie moeste gehouden werden, buyten het welke men niet behoefde te ftudeeren. Daar door Is de Bybel en het lee„ fen derzelve allengskens buyten gebruyk „ en in verachtinge , ja eindelyk geheel in „ vergetenheid gekomen (a). Gelyk ook M, Luther , in zyne Tafelredenen , van Joh. Carlftadt zegt, dat die 8 Jaaren Do&or in de Theologie was geweest, zonder ooic den Bybel geleefen te hebben. Daar toe werkte de Inquifitie ook mede. In 't jaar 1207 wierd Dominicus (van welken de Orden der Predik» monniken haaren oorfpronk heeft ,) naar Vrankryk afgezonden, om het geloof derWaldenfen te onderzoeken, dit gaf de eerfte aanleiding tot de Inquifitie; in 't jaar 1229 wierd te Thouloufe een Concilie tegen de Walden* fen gehouden, en daar in befloten in het 7 Ar. ti- O) G. Arnold jV. H. I. Deel, bladz. 624. Par. tj, P 3  223 VERHANDELING over ticul , „ Wy verbieden alle Leeken toe te ,, liaan, de Boeken des Ouden en Nieuwen les3, taments te hebben; toelatende alleen als ie- mand het Pfalmboek of een Brevier tot den „ Godsdienst , of een Getydeboek van Maria ,, uyt Godtvruchtigheit wilde hebben. Doch ,, verbieden wy ten allerftrengften, dat nie„ mand de gemelde Boeken , in de gemeene taaie overgefet, fal mogen hebben («). In de Nederlanden wierd een Boekdrukker ter doodt veroordeeld , zonder te weeten waarom , ,, hy verzogt dat men hem de re,, den van zo een vonnis wilde zeggen , en by 3, aldien hy aan eenig misbedryf fchuldig was, hy God om vergeving zoude konnen bid„ den. Het antwoord was, dat hy den doodt „ had verdient, om dat hy den Bybel in 't „ Nederduytsch gedrukt had, waar door die ,, van een yder konde geleefen worden Dit meldt Titius,Prof. Theol.Hist. Art. i. P. 14. uyt Senon Paulus (è). • Men ziet ook in de Voorredenen van de oudtfte vertaalde Bybels, het welk niet voor den jaare 1300 was , met welk een fchroom voor deGeestlykheid zulks ondernomen wierd: dat (0) Le Long, Boekz- der Nederi. Bybels, bladz. 130. (f>) Waordeboek van 'Scockiui, Profesfor te Jena, np 't woordt Bybel, alwaar men meer diereejyke gevallen zal vinden, en J. le Long, bladz, 404—409.  den ENGEL des AFGRONDS. 229 dat dan ook nog geen geheele Bybels, maar flegts gedeeltens daar van waaren. Waar by nog kwam, dat voor de uytvinding der Drukkonst, de Bybels onmatig hoog in prys waaren , werdende een gefchreven Bybel verkogt voor vier of vyfhondert Kroonen (Y), die daar en boven nog in 'c Latyn was, welke dan maar hier en daar te vinden waare, en geenfins voor de gemeene Leeken te bekomen , welke naauwLyks wisten wat de Bybel was, houdende daar Voor die Boeken van bovengemelde Schryveren, die men in Kerken en Schooien gebruykte , voornamelyk dat van Petrus Comestor , die een Werk had opgeftelt, waar in hy den inhoud des Bybels in 'c kort byeen getrokken had; dit meenden zy dat de Bybel zelve waare. Door dit alles was de onkunde zeer groot, zelf onder de Geestlyken , dat zo verre ging dat veele naauwlyks leefen konde (b"). Zulks „ dat als 'er Bisfchoppen of Priesters moesten „ aangeftelt worden , niets anders van haar ,, vereischt wierd, dan dat zy mei konde Lee„ fen, Singen, het Gebedt des Heeren, de Ge-. 5, loofsbelydenisfe , de Pfahnen , de B°fweerin,, gen, en de Feestdagen uytreekenen. En wanneer derfelver geheele Bibliotheek alleen „ be- O) Joh. Wallichius, by J. le Long, bladz. 363. (b~) Mezeray, Chronyk van Vrankryk, op 't Jaar 1517. bladz. 120. en andere meer. P 3  23o VERHANDELING over „ beftont in een Misfale of Misfe-Boek, een „ Pfalterium of Pfalm. Boek, een Lectionarium 3) of Lesfe-Boek, een Antiphonarüim of Ge* 3, fang-Bock, een Poenitentiale of ifc'egf en Pe•5, mtenlie- Boek, en een Martyrologium of Mzrs, telaars - Bock, dan oordeelde men haar Boes, ken genoeg te hebben, om haar Ampt te bekleeden ; fonder dat 'er het minst van >} een Bybel gefproken werdt (a). Toen in 't jaar 1415 de Hooge School te Leuven zoude opgerigt werden moest men daar toe verlof vraagen aan de Paus, zynde ter dier tydt Martinus de Vierde, (tot 1417) die zeer gereedelyk vryheid verleende om aldaar allerlye Wetenfchappen te Onderwyzen, uytgezondert de Godgeleertheid , om dat hy niet wilde dat die in 't openbaar geleert zou worden. Zo was het ook met andere Hooge Schooien. En het was op het nadruklyk verzoek van Philips de Tweede, Hartog van Braband, en Evard van Mark , Prins van Luyk, dat Paus Eugenius de Vyfde, in 't jaar 1431, aan de Academie van Leuven vergunde, aldaar ook in de Godgeleertheid te onderwyzen (b~). Dus was het dat de Getuygen doodt lagen op de ftrate der grote fladt. dat is , door het geheele An- (a) F, A. Lampe, Synopus Bist. Ecclef. P, 170. Fidt ttinm Usjeri Hist. Dogm, P, 346, 347. by J. Ie Long, bladz. 101. (b) Verro. van Braband, I. Deel, bladz, 19, 20,  den ENGEL des AFGRONDS. 231 Antichristifche ryk, zonder geest en leeven. En men zoude niet toelaten dat haare doode lichamen in graven gelegt mierden , dat een al* lerhooggaanfte boosheid, haat en verachtinge te kennen geeft, die fomtyds zo verre gaat, dat het niet genoeg is, dat men zig van zynen vyand wreekt, zo dat hy ook het leeven daar door verliest, maar dat men hem de aarde niet vergunt om tot een begraafplaats te verftrekken. Gelyk gebeurde aan Keizer Hendrik de Vierde, die zeer in de haat van den Paus was, welke door last van zyn eigen zoon, die hem in zyn leeven zo veel verdriets had aangedaan , dat hy eindelyk van hartfeer en kommer geftorven was, na dat hy genoodfaakt was geweest, zyn Ryk en Kroone aan hem af teftaan, reets begraven zynde, weder opgegraven wierd, om dat hy kwanswys onder den Pausfelyken Ban geftorven was, werdende eerst na vyf jaaren weder in de aarde gelegt, in 't jaar uil. Zo deed men ook de getuygen der waarheid , die men lang na hunnen doodt weder opgroef, gelyk gefchiede aan Johannes Wiclef, Profesfor te Oxfort, die in 't jaar 1383 de Bybel in 't Engelsch overzette; deze in 't jaar 1387 overleden zynde te Lutterworth , daar hy Rector was , wierd 1428, (fommige ftellen eenige jaaren eerder) weder opgegraven , en te Oxfort verbrandt. Zo ook Martinus Bucerus, die eerst een DoP 4 mi*  '232 VERHANDELING over minicaner Monnik was, maar na dat hy Luther te Worms in tegenwoordigheid des Keizers zyn geloof had hoorcn verdedigen, tot de Hervormde Godsdienst overging, en 20 jaaren te Straasburg Bedienaar des Godlyken Woordts geweest, van waar hy beroepen wierd op de Hooge Schooi te Cambridge, daar hy veele jaaren met veel luyfter onderwyzing in de Godgeleertheid gegeven heeft, deze wierd ook eenige jaaren na zyn doodt , wanneer het Pausdom aldaar de overhand kreeg, opgegraven en verbrandt. De meeste Uytleggers verftaan die gezegde woorden ende en jullen niet toelaten dat hare doode lichamen in graven geleght worden, zo, dat zy den Bybel niet geheel wilden wegruymen, om dat zy wilden fchynen in hunne leerftukken zig naar dezelve te regelen, dog het blykt wel dat zy daar over weinig zwarigheid maakte , dewyl zy zeiden, dat de Bybel een, doode Letter was, die hunne uytlegging nodig hadde: waaróm zy die dan buyten gebruyk ftelde. Dat dit uyt een bittere haat was, ziet men ook daar aan, dat zy zig verheugen zouden in het befchouwen van die doode Lichaamen, en malkanderen gefchenken zenden , om dat defe tweeJPropbeeten, de gene die op de aerde ivoonen gepynight hadden, dewyl hunne leeringen niet overeen kwamen met her geruygenis der Propheeten , die daar door hen pynlyk vielen, en x " zy  den ENGEL des AFGRONDS. 233 zy daarom die liever wilde wech hebben, indien het in hun macht was, zig verheugende dat zy het zo verre gebragt hadden, dat de H Schrift geheel buyten gebruyk was, en de Paus zulke Leerftukken de Kerk konde opdringen als hem en zyne Geestelykheid goeddachte, om het Volk in eene blinde gehoorfaamheid te houden, en onder zyne heerfchappye te doen bukken, dat wel ras een andere keer nam, wanneer men de H Schrift begon in te zien , welke regelrecht daar tegen ftreedt. Vs. 11. Ende na drie daven ende eenen balven , is eenen geest dti levens uyt God Ml haet gegaen: ende fy JloruUn op bare weten, du is, dat God door zyn Geest de herten der menfehen bewerkte, dat zy bes?eerig wierden naar zyn H. Woordt, en hen bekwaam maakte om dat in de gemeene Taaie over M zetten, waar door als een geest des levens daar in kwam , daar het te vooren als een do:>de letter was, voor de zulke die geen Latyn verironden, al waare het dat zy het in handen hadden. Eude daer is groote vreefe gevallen op de gene die haer aanfcbouivden. Voor eerst, om dat het een groote verbaastheid verwekte in haare vyanden. Ten andere, om dat men door het leefen van dat Woordt verflagen wierd, ziende hoe verre men van de zuyvere Leere was afgeweken. Nu ontdekte zig het geen in de Eerfte Phiole P 5 ver'  234 VERHANDELING over vermelde werd, Cap. XVI: 2. Ende daer -wierd een quaet en boos gefweer aen de menfehen, die bet merckteecken des Beestes hadden, ende die fyn heelt aanbaden. Die betekent, dat de Kerk een affchuwelyke gedaante kreeg, door de valfche Leerftellingen , die de Bisfchop van Romen invoerde; gelyk menfehen vol vuyle zweeren affchuwelyk zyn om aan te zien. En nu hier ter plaatfe, die Leerftukkeruby het licht van Gods Woordt befchouwt zynde, toen de Bybel in elks handen kwam, wierden die affchuwelyk bevonden, en voor valfche Leerftukken bekendt. Vs. 12. Ende fy hoorden een groote femme uyt den hemel, die tot haer feide, komt herwaerts op, ende fy voeren op nae den hemel in de wolcke, ende haere vyanden aenfehouwdenfe. Dit opvaren ten hemel, wierd veroorfaakt door de uytvinding der Drukkonst, omtrent het midden der Vyf> tiende Eeuw , welke het middel was , waar door de Getuygen in yders handen geraakte, en voor elks gezicht gebragt wierden, min nog meer dan of zy in de Lucht waren opgeheven geworden, en aldaar voor een yder terbefchouwinge geftelt. En teffens ook boven het bereik van haare Vyanden , die hoe ongaarne ook, dit echter moesten aanzien, dewyl zy het niet konde beletten, en het leefen derzelve thans niet meer konde verbieden. De groote femme uyt den hemel, moet men houden als vcor een God-  den ENGEL des AFGRONDS 235 Godlyk bevel, of liever uytwerkinge , waar door Hy naar zyn welbehagen die alfo deedt gefchieden* Dit was het geen in de Vyfde Phiole werd afgebeelde, Cap. XVI: 10. Ende de vyfde En* gel goot fyne Pbiole uyt op den tbroon des Beests. endefyn Ryeke is verduystert geworden: ende fy toornden bare tongen van pyne: dit deedt het Ryk van den Paus fterk verduysteren, waar over hy en zyne Geestelyken haare tongen kaauwden van fpyt en verdriet. Vs. 11. Ende fy lasterden den Godt des hemels van wegen bare pynen: en van wegen hare gefweren: even als menfehen die door booze zwoeren vinnige fmerren lyden, fomtyds alle gedult verlieten, en aan het woeden flaan: konnende hier op van hen niet anders dan ipyt en woede volgen , van wegen hare pynen , en hare gefweeren , dewyl die ,van haar waaren voortgekomen : waar door zy dan ook zig niet bekeerden van hare wereken ; maar in haare woede en wraakzucht volharde tegen de bclyders der waare Leere. Een oudt Schryver, met naame Robert Robertsz , in zyne Tydtkaart of Feesten Israëls (0), was al van dit gevoelen : dat de Drukkonst het middel was waar door de Twee Ge- (a) By D Rembrants van Nierop, Matbem. Tydtbefcfc\ der IVeereidt, 4. Druk, in 't jaar 1675. bladz. lol.  23^ VERHANDELING over Getuygen (de Boeken des O. en N. Testaments) weder levendig zyn geworden, en onder den gemeenen Volke zyn gekomen , (hoewel hy van de tydt der Propheteeringe, en het doode liggen op der ftraate, een geheele andere uytlegging doet,) zo ook veele na hem, die echter in de verdere verklaringe, van deze myne befchryving merkelyk verfchillen. Wat de Aardbeving belangt. Wy zeiden boven, dat het Concilie van Trenten, met de tydt derzelve niet overeenflemde, moetende nogtans in diefelve uure gebeuren, dat de Getuygen doodt lagen, en ophouden met haare herftellinge. Deze Aardbeving zoude in den eerfte opflag wel fchynen dezelve te zyn , waar van gemeld werd, in het Zesde Zegel, maar daar in is dit onderfcheid, dat in deze maar het Tiende deel der Stadt is gevallen, dat wil zeggen, een aanzienlyk deel eener groote en machtige Heerfchappye, en in geene ging het geheele Ryk verloren. Wy zeggen een groote Heerfchappye, want indien het maar van een klein gebiedt was, zou het Tiende deel niet veel zeggen, en was niet waardig melding van te maaken. Ook werd doorgaans door de Stadt een wyduytgeftrekt gebiedt verftaan , 'c zy het verre uytgeftrektKerklyk gezach van den Paus, of ook het Keizerryk. Het gevoeglykst is alhier te verftaan het Opstersch Keizerryk, dewyl  den ENGEL des AFGRONDS. 237 wyl aldaar den oorlog gevoert wierd. Het was een aanzienlyk deel daar van, wanneer geheel Syriën , Palestina daar onder begrepen, verloren ging. Ook zyn in deze Aardbeving gedoodt feven duyfent naamen van menfehen, dat van de andere niet gezegt werd. Evenwel is het niet geheel en al mis, want is gedeeltelyk dezelve. Door Aardbevingen heeft men , als reets gezegt, te verftaan, groote beroeringen onder de Volken, waarom wy meenen dat men in deze daar voor te houden heeft , de hier boven befchrevene Ki uysvaarten, Cap. X. genoemt Donderflagen. Welke juyst zyn voorgevallen in die zelve tydt dat de Getuygen doodt lagen, narnelyk begonnen met't einde der Elfde, in 't jaar 1099; geduurende de geheele Twaalfde , en byna Dertiende Eeuwe, waar by geheel Syriën , het H. Lande daar onder gerekent, verloren ging, in 't jaar 1291. het welk te voren een aanzienlyk deel van het Oostersch Keizerryk uytmaakte, en zeer wel het Tiende deel kon genoemt werden. De laatfte fchokking van deze Aardbeving was de inneeming van Conftantinopolen , op de helft der Vyfciende Eeuwe, in den jaare 1453 , welke in het Zesde Zegel befchreven werd, en de ondergang van het geheele Oosterfche of Griekfche Keizerryk was : dat het Derde Wee uytmaakte. Zo dat die Aardbeving maar Vier  23§ VERHANDELING over Vier Jaaren meer dan drie en een halve Eeuw geduurt heefc, welke zo het biykt genomen moec werden voor die drie dagen en een halve, welke naauwkeurig genoeg die cydt uyemaaken, Dierhalven ook een gedeelte van die zelve aardbeving waar van hier in het XL Gap. gemeldt werd: welke juyst voorviel en een einde daar aan maakte, op het zelve oogenblik als 't waare, dat de Getuygen door de Drukkonst, in 't jaar 1440, of wel volgens 't Jaartal der oudefte boeken, 1445, levendig wierden; ih allerlye Taaien gemeen gemaakt; en dus als ten hemel, dat is, in de Wolken, opgenomen wierden, om van elk befchouwt te werden : wanneer ook teffens de geleertheid met de vluchtende Grieken , in 't Westen overkwam. Zo dat de tydt dezer twee gebeurtenisfen, zo die van het dooden en levend worden der Getuygen , als die der Aardbevinge, de eene door de andere werd kennelyk gemaakt. Moetende al het geene in die tusfehentydt is voorgevallen , van het verlies des H. Lands ten tweedenmaale, tot de inneeming van Conftantinopolen , aangemerkt werden als zo veele fchuddingen, die de eene min de andere meer hevig zyn geweest. Als daar is, het oprichten van het Turkfche Keizerryk door Ottoman, met de aanvang van de Veertiende Eeuw, even na het verlies van het H. Land; dat Orchanes zyn Opvolger het eerfte in Europa overkwam, in  den ENGEL des AFGRONDS. 239 in 't jaar 1357» winnende de Scadt Kallipoli; daar op volgde dat Amurath de Eerfte, 1360, te Adrianopolen zyn zetel vestigde midden onder de Christenen , gaande die veroveringen al verder en verder , tot zy in 't jaar M53 Conftantinopolen innamen, en zo het geheele Griekfche Keizerryk vermeesterde, dat de laatfte en hevigfte fchokking was, en welke het Derde Wee voltooyde. Dat de Kruysvaarten mede tot die Aardbeving behooren, en dierhalven de drie en een halve dag van daar begonnen moeten werden, blykt aan de feven duyfent naamen van menfehen die daar in gedoodt wierden. Het zal daar nu op aankomen, wat men door die feven duyfent naamen van menfehen te verftaan heeft. Men vindt dat, dat zelve woord het welk hier duyfent vertaalt werd , Micha V: 1. genomen werd voor Vorften, vergeleken met Matth. II: 6. By Micha ftaat, Gy Bethlehem Ephrata, zyt gy kleyn om te wefen onder de duyzenden van Juda. Daar by Mattheus, alwaar deze plaats werd aangehaalt, ftiat in plaats van duyfenden , vorsten Juda , en werd genomen , voor Krygsoverften , Leidsmannen, voorgangers of Heirtochtleiders, zo men thans zegt Hartogen, als blykt aan de volgende woorden, want uyt u fal de leydtsman voortkomen, die myn volk Israè'l weiden fal. Welke by Micha een Heerfcber werd genoemt: uyt  24o VERHANDELING over uyt ufal my voortkomen die een heerscheR zal zyn in Israël. Gelyk ook de geleerde Kantteekenaars Micha V. op N°. 4. aanteekenen, j, dat de twee Hebreeuwfche woorden , die j, duyfent ende een Leidsman ofte Voorganger „ betekenen , malkanderen zeer na verwandt, „ ende van eenen oorfpronk zyn. Als mede „ dat het ziet op de afdeelinge der Stammen „ in hare duyfenden, hebbende elck duyfent „ zyn hooft ende overften , ofte leidtsman en„ de voorganger. Zo heeft dan daar ter plaatfe Propheet Micha willen zeggen. Dat hoewel de Stadt Bethlehem, dewyl zy zeer klein was, niet veelKrygsvolk zoude konnen uytleveren , om onder de Overften, Vorften of Leidtsmannen van Juda getelt te werden, nochtans uyt haer. foude voortkomen , die een heerscher ofte leidtsman, zo als by Mattheus ftaat, zou zyn in Israël. Dierhalven kan men dan hier by Joannes door feven duysent naamen verftaan, Krygsvolkeren onder hunne Overften , Leidtsmannen of Vorften , van Zevenerlye Natiën of Landtaart, naar welke hunne Naamen genoemt wierden, als by voorbeeld, Duytfchen, Franfche, Nederlanders enz. : welk getal, by aldien men op 't juyste Zevental wil ftaan, in dat machtig Leger van zevenmaal hondert duyzendt menfehen, die in de eerfte Kruysvaart naar 't H. Landt zyn opgetrokken, en veelal daar  den ENGEL des AFGRONDS. 241 daar gefneuvelt zyn, zeer wel kan gevonden werden: dewyl dat Leger uyt allerlye Taaien en Natiën beftont, die dan aldaar zyn gedoodt, en wel in die felve uwe, dat de Getuygen doodt lagen. Zo dat hier geen Concilie van Trenten eenigfins te pas komt, Nog ook de Pausfelyke heerfchappye, dewyl zynWeereldlyk gebiedt, (werdende hier eigentlyk op een Weereldlyk gebiedt gezien,) veel te gering en van te kleinen omtrek is , by geen machtige Ryken in vergelykinge te brengen, werdende ook nog door de Landtbefchryvers aangemerkt , dat zyn grondtgebiedt , dat men de Kerklyken Staat noemt, wel het flegtfte deel van Italië is. Ook heeft het Pausfelyk gebiedt, nog ook zyn gezach by deze Aardbeving, waar in die Zeven duyzendt Naamen gedoodt zyn, iets geleden , dewyl die Oorlog buyten zyn Landt gevoert is, gelyk gezegt was, dat de Wynpers buyten de> Stadt, dat is, buyten 't Roomsch gebiedt, zoude getreden werden, Cap. XIV: 20. Belangende zyn gezach, dat is daar door integendeel veeleer hooger geftegen , dewyl hy in 't afwezen der Vorften, dat te beter kon doen gelden, dat ook wel zyn voornaamfte oogmerk met dien geheelen Oorlog was, dewyl nog daar en boven op het eerfte Lateraanfche Concilie (gehouden in 't jaar 1122) befloten wierd, „ dat de goederen der geenen, die in 't H. Q Lande  2+ï VERHANDELING over „ Landt trocken onder de befchuttinge van „ den H. Petrus, of eigentlyk van den Paus, „ zou zyn. Waar op G. Arnold, in zyn K. Historie (V), aanmerkt, „ dat daar mede dan „ het Schaap, rechtfchapen aan den Wolf be- volen wierd; dierhalven moet hier een ander Ryk werden bedoelt, 't welk dan niet beter gepast kan werden, als op dat Ryk waar in dien Oorlog gevoert wierd, met zulk een lcwaaden uytflag, narnelyk het Oostersch Keizerryk, waar van eerst het Tiende deel, Syriën , waar onder Palestina , gevallen is , en aan de Turken overgegaan, na korten tydt in de macht der Christenen te zyn geweest, waar op ook aanftonts gezegt werd, bet tweede wee is wecb gegaen. te weeten, het verlies van het H. Landt ten tweedenmaale: en met de laatfte fchokking van die zelve aardbeving, die ten opzigte van de vorige Weën haast volgde , eindelyk het geheele Griekfche Keizerryk: het welk van tydt tot tydt al zeer was afgenomen, zo dat het geenfins by de luyfter van vorige tyden haaien konde. Ter dezer tydt, te weeten na het inneemen van dat Keizerryk, moet men het half uur Uil. fwygens van 't Zevende Zegel ftellen te beginnen, duurende zo lang als her Keizerryk onder de beheerfching van den Turk blyven moet, (a) I. D eel, bladz. 634. Par. a.  een ENGEL des AFGRONDS. 243 moet, dewyl daar van niets canmerklyks aan te kondigen was, zo lang die Heerfchappye in den zeiven ftant bleef. Zie boven bladz. 179. Daar op volgt vs. 15. bet blaafen van de Zevende Bazuyn. Ende daer gefchiedden groote (temmen in den heniel, /eggende, de Koninckryclen der werjelt zyn geworden onzes Heeren ende fynes Christi, ende hy /al als Koninck heerf hen in alle eeuwigheidt: welkers begin hier aan te kennen zal zyn , als de heerfchappye van den Turk begint af te neemen, in diervoegen dat van zyne Staaten aan de Christenen overgaan, als dan mag men veilig ftellen dat de Tydt van de Zevende Bazuyn begint, met welkers einde zyn geheele Val zal daar zyn, volgens de bedreiging van Cap. X: 7. dat voor hen geen tydt meer zal zyn. En zo het my voorkomt, moet men uyt het geene wy in deze onze tydt zien gebeuren, befluyten dat dezelve niet verre af is, want dat zyn gezach onder de zyne in die wyduytgeftrekte heerfchappye merklyk vermindert, beleven wy reets, dewyl hy op verre na zo gedugt niet is als voorheen, en verfcheiden Landtfchappen tegen hem opftaan. Dog men kan niet volftrekt zeggen, dat die Bazuyn reets begin genomen heeft, dewyl hy dat Ryk nog beheerscht, en gevolglyk 't ftilfwygen van het Zevende Zegel nog duurt. Aldus Is het dat naar myne meening de zaaken die hier voorkomen te famen hangen, dertQ a ken-  244 VERHANDELING over kende daar uyt te mogen vastftellen: dat de gemelde Twee Getuygen het O. en N. Testament zyn , de twee waarachtige Getuygen y die uyt het Oosten verdreven waaren, en die in deze Kerk die nu befchreven zoude werden, gevonden wierden: welke eindelyk over het Mahomethaandom zouden zegenpraalen , en ter plaatfe van waar zy verdreven waaren, herftelt werden. Daarom is het, als reeds boven gezegt, dat hier de Zevende Bazuyn ingebragt werd, die eigentlyk gelyk de andere Bazuynen tot het Oosten behoort, om dat die betreklyk is tot het wedervaren der Getuygen , waar door de Koninkryken onfes Heeren ende Christi zouden werden: dewyl de Christenen weder aldaar zouden heerfchen als voorheen, en over veele andere Barbaarfche Koninkryken meer, en Christus die in zyne Leden regeeren ; het welke voortaan onafgebroken zoude duuren, tot aan het einde der Eeuwen, waar na Christus zelve zal als Koninck heerfchen in alle eeuwigheidt. Ook kan men uyt deze befchryving zien, hoe het zig in 't Westen in ^len Nieuwen Tempel toedraagen zoude ter tydt dat in 't Oosten tegen de Ongelovigen zo fel geftreden wierd, met dien ongelukkigen uytflag, dat de Kerk aldaar geheel verwoest wierd, en het Mahomethaandom zegenpraalde: daar in tegendeel in 'c Westen dezelve op nieuws wierd gevestigd  den ENGEL des AFGRONDS. 245 rigt, door het levend;g worden der Getuigen. De Lotgevallen derzelve afgehandelt zynde, dan werd verder een volledige befchryving gegedaan van de Kerk in het Westen of Nieuwen Tempel, dat met het XII. Capittel van zeer hoog werd opgehaalt , van Christi komst in het vleesch, hier door werd haare herkomst bekent, wie en van waar zy is. Zy werd af. geheelde door een Vrouw bekleedt met de Zonne, narnelyk de Zonne der gerechtigheid; de Maane was onder baare voeten. Verftaa, de plechtigheden van Mofes Wet, die veelal naar het vernieuwen der Maane geregelt waaren, als dezelve verwerpende, zynde onder haare voeten geftelt, alzo zy nu tot verhevener ftaat gebragt was , en niet meer aan die lastige dienstbaarheid verbonden ; ende op haer hooft een Kroone van twaelf Sterren. Dit was de Apostolifche Leere die zy beleedt, die haar Cieraad en Kroone was, waar voor zy leedt en ftreedt. Welke befchryvinge vervolgt werd , tot de Kerk onder de Heidenen was , die gehoedt zoude werden met eene yzere roede, om de zwaare vervolginge dien zy de Vrouwe zoude aandoen, die daar door genoodfaakt zou zyn te vluchten in de woestyne in het Westen. Dit is vervat in de Zes eerfte Veerfen,waar na haare Lotgevallen volgen : beginnende vs. 7. met de krygh in den hemel, tusfehen Michaël en de Q 3 1 Draak,  245 VERHANDELING over Draak,'dat is, de twist tusfehen -.Christenen en Jooden, kort na Christi hemelvaart, geenfins die Draak met Zeven Hoofden en Tien Hoornen , waar van in 't 3 Veers gemeld werd, die dezelve is met Cap. XIII: 1. daarom werd tot onderfcheid hier by gedaan de oude Slang, die Cap. XX: 2. gezegt werd de Duyvel en de Satanas te zyn: deze werkte in de Jooden om Mofes Wet :te doen ftant houden. Dit is het zelve dat reets vermeld was Cap. VIII: 5. dat de Eerfte Bazuyn behelst, 't welk hier met eene andere omfchryving voorkomt» Dat de twist bier over deze Wet was, ziet men uyt het vervolg der reden, vs. 10. daar die genoemt werd de verklaeger der broederen, die haer verklaegde voor onfen Godt dagh ende nacht, enz. het weik de Ceremcnieele Wet.is, om dat in de daagljiïfche Offerhanden een bekentenis was dat de fchult nog open ftont, Hebr. X: 1 — 3. De Zaligmaker zelve zegt dat Joan, V: 45. En meint niet dat ik u verkla e gen zal by den Vader : die u verklaegt is moses, op wekken gy gehoopt hebt. Waar in beftont de hoop die zy op Mofes hadden ? Zekerlyk hier in, dat zy meenden , dat het onderhouden zyner Wet, haar buyten fchult zou ftellen, en dat dezelve altoos in ftant moest blyven, als zynde een eeuwige inzettinge, (want indien zy ooit te recht begrepen hadden, dat die met de komst van de Mesfias moeste afgefchaft werden,  den ENGEL des AFGRONDS. 247 den, waaren de Jooden al voor lange bekeert geweest,) waarom zy zo zeer daar voor yverde. De Zaligmaker laat daar op volgen, dat zy dan Mofes, daar zy zo zeer op fteunde , ook in zyne woorden moesten geloven, die hy van Hem gefchreven had ; maar het eerfte duydt aan zyne Wet die hen verklaagen zoude , onderfcheiden van zyne woorden. Het blykt ook uyt het volgende 11 vs. Ende zy hebben hem overwonnen door het bloedt des Lams, ende door het ivoordt harer getuygenisfe: het welk juyst dat geene was, dat vereischt wierd om dat handfchrift dat tegen ons was, in inzettingen beftaande , zo als Paulus 't noemt Coll. II: 14. uyt te wisfchen , narnelyk het bloedt des Lams, daar by 't woordt harer getuygenisfe , dat is , het Euangelium dat zy verkondigde, waar door Mofes Wet te niete gedaan wierd. Hier werkte de Satan nu juyst het tegendeel van het geen hy voortyds deedt, by het weder opbouwen van den Tempel, toen hy de herftelling dier Godsdienst trachte te verhinderen, vertoont in 't Gezichte van Propheet Zacharia Cap. II: 1, 2. waar op Apostel Judas het ooge heeft in zynen Brief vs. 9. noemende Michaël, de perfoon die by Zacharia de Engel des Heeren werd genoemt, en welke geen oordeel van lasteringen durfde voortbrengen. Sommige Geleerden zyn van gevoelen, dat hier door Q 4 Mi-  a4§ VERHANDELING over Mfchiël de Heere Christus moet verftaan werden; doch dar fluyt geenfins met de woorden van Apostel Judas, die hem voor een gefchaperi Engel houdt, als uyt dit zelve 9 Veers blykr. Zo ook Apostel Petrus 2 Pet. II: 11. En ik vinde geen genoegzame reden, waarom de Heere Christus by Zacharia de Satan niet zou hebben durven beftraffen , wat men ook daar van zegge. En dat Apostel Judas dat zelve Gezichte bedoelt, blykt te meer, dewyl liy dezelve woorden gebruykt , de Heere beflrafe u. Welke woorden men nergens anders in de H. Schrift vindt, want die zeggen het zelve, als de Heere fcbelde m, zo als by Zacharia ffeia'ti gelyk men zien kan Pf. IX: 6. Pf. LXV11I: 31. Pf. LXXX: 17. en andere plaatTen meer; want het fchelden van den Heere, is zo veel als oordeelen en ftraffen zenden. Michaël komt ook voor Dan. X: 13. 21. en Cap. XII: 1. in welke plaatfen men ook de Heere Christus wil verftaan hebben; maar zo God wil en wy leeven, zullen wy in een afzonderlyk Vertoogje over de laatfte plaats , trachten aan te toonen dat Hy dat niet is ; maar een Mensch , die door den Engel Michaël 'werd afgebeeldt. De twist aldaar (by Zacharia) was volgens Judas over bet lichaam Mofes. Daar door heefc men te verftaan, het lichaam zyner Wetten: zo als het Roomsch Rechtboek werd genoemt het  den ENGEL des AFGRONDS. 249 het Corpus Juris, dat is, het lichaam der Rechten : zo zegt ook Cicero Corpus Homeri , 't lichaam van Homerus, te wee ten , de werken van Homerus. Cicero leefde even voor de tydt der Apostelen, zo dat men ter dier tydt die fpreekwyze gebruykte. Dierhalven niet het eigentlyke Lichaam Mofes, het welk men verkiert, dat de Kinderen Israëls door ingevinge des Satans zouden begeert hebben, om daar mede afgoderye te pleegen, waarom dan God om zulks te verhindefen, het verborgen had (a). Maar van zulk een twist vindt men nergens in de H. Schrift iets vermeldt: het werd dwaaslyk genoeg van de Papisten voorgegeven, die een eigentlyke ftrydt daar van maaken , vertoonende nog als een H. Overblyffel QReliquie) een klein Zwaardtje met het welk de Engel Michaël zoude geftreden hebben, daar Calvyn mede fpot in zyn Rommelzode van Paapsch.heiligdom. Het was in dit Gezichte van Zacharia te doen, 00 Een zeker Schryver, die my thans niet te binnen komt, geeft daar van deeze eenvoudige en téfferts gewigtige reden : narnelyk. Om dat God gedreijd had Mum. XX: 12. en XXVII: 13- dat Mofes niet in 't Landt Canaan komen zoude, waar onder men ook zyn doodtgebeente verftaan mag, 't welk de Kinderen Lraëls órigetwyfelt met zig over de Jordaan gevoert , en in 't Landt Canaan zoude gebragt hebben, indien dat onder hun macht was geweest. 0. 5  25o VERHANDELING over doen, om de herftelling van het lichaam van Mofes Wetten, te weeten, de Tempeldienst, of die zoude her/lelt werden, dan niet: de. wyi in die tydt de Jooden in het herbouwen <3ès Tempels onder Zerubbabel en Jofua den Hoogenpriester, zeer wierden benaauwt, en alle verhindering toegebragt door hunne wederpartyders, voornamelyk de Landtvoogden desKonings van Perfiè'n , denwelken daar op toeleiden om den opbouw te beletten , niettegenftaande de Koning Cyrus daar toe vryheid hadde gegeven. Dit vindt men breedvoerig Ezra Cap.III, IV, V. Dit werd by Zacharia , welke ter dier tydt propheteerde , in dit Gezichte voorgeftelt , onder twee twistende partyën, de eene verbeeldende de Hoogenpriester Jofua, en de andere de Satan , als werkende in de vyanden van Gods Volk , gelyk doorgaans in de Prophetifche Gezichten de zaaken'die gebeuren zullen, onder deeze en geene vertooningen werden voorgeftelt. Zy waren nu wel verlost uyt deBabylonifche gevangenis, en het Volk grootdeels in hun Landt wedergekeert; maar hadden nu nog met vyanden te ftiyden, waarom deze vertooning hier by Zacharia diende, om de Jooden te fterken, op dat hunne handen niet verflappen zouden; maar zy het werk dat nu lange door list haarer vyanden "vertraagt was, wederom met moedt en dapperheid moesten aanvangen, en verwagten dat de  den ENGEL des AFGRONDS. 251 de Heere hunne vyanden fchelden zoude en Jerufalem vsrkiefen, zynde hen nu de gelukkige uytkomst vertoont : waarom ook. de Heere voor der zeide Cap. IV: 9. de handen. Zerubbabels hebben dübuys gegrondvest, fyne handen fullen 't oock voleinden. -Hag. II: 5- 24« Zo dat men by Judas geen andere ftrydt te verftaan hebbe dan deze van Zacharia in dat Gezichte gezien, al is het, dat zo men zegt, hetzelve in zeker Apocryph Boek , genaamt de Hemelvaart Mofes , gevonden werd, want zelf aan den Tytel van dat Boek, blykt waar' voor men dat te houden heefc, en al het geene hier van naar waarheid zweemende daar in gevonden werd, is ongetwyfelt uyt deze plaats van Zacharia genomen. Even zo was ook hier by Joannes de krygli in den hemel, die nogtans op de aarde in de Joodfche Kerk is geweest. Veele zaaken werden in dit Boek aan hem vertoont als in den hemel te gefchieden, die echter niet zyn, dan een afbeelding van de Kerk hier op aarde, en het geene daar in gebeuren zoude. De uytkomst dezer ftrydt was de nederwerping des Satans uyt den hemel. Dit had de Heere Christus al voorzegt Luc. X: 18. Ik zag den Satan als een blickfem, uyt den hemel val-, len. Dewyl iemancf gezegt werd te vallen, die in aanzien en macht vernedert werd. Zo werd Mi XIV: 12. van de Koning van Babel gezegt, J"" Hoe  252 VERHANDELING over Hoe zyt gy uyt den hemel gevallen, 6 Morgenfterre. Die werd hier ter plaatfe gezegt van den S.itan, dewyl de H. Schrift doorgaans by perfoonsverbeelding fpreekt ; zo gebruykt ook Paulus dezelve fpreekwyze, en in dezelve zin, Rom. XVI: 20. Ende de Godt des vredes zal den éatan haast onder uwe voeten verpletteren. Op deze wyze zoude de Satan vallen , dierhalven niet uyt den hemel, maar als werkende in de kinderen der ongehoorfiemheit, Eph. II: 2. de tegenftanders van het Euangelie, want de Zaligmaker zegt dit daar ter plaatfe niet enkel op die woorden van de Discipelen, oock de Duyvelen zyn ons onderworpen in utioeri name, maar op de prediking waar toe Hy hen hadde uytgezonden , en waar van zy met Uydfchap wederkeerde, daar zy dan op laaten volgen, oock de Duyvelen enz. In diervoegen zoude de Satan vallen, en wel als een, blickfem uyt den hemel, valt, te weeten, zeer fchielyk, dus meen ik dat het moet verftaan werden , al is het dat de zinfnyding by dat laatfte woordt niet ftaat, want het legt in de reden , dewyl het Euangelium een fnelle loop zoude hebben over de geheele aarde. ' Als dan Joannes gezegt hadde dat de Satan was nedergeworpen, zo volgt vs. 12. Dat hy groote toorn hadde, hebbende maar een kleine tydt, narnelyk, om nu voortaan de Kerk te doen vervolgen door de Heidenen, konnende door  den ENGEL des AFGRONDS. 253 door de Joodfche Wet nu niet meer uytrechten : welke tydt maar weinig langer duuren zoude, dan tot de Vlucht der Vrouwe in de Woestyne , alzo Keizer Conftantyn het Heidendom zou t'onderbrengen , zullende de aarde, narnelyk, een zeker gewest behorende onder de vleugelen of onder de heerfchappye eenes groten ar en Is, de Vrouw te hulpe komen en haar befchermen, waar na de Satan zig weder bereiden zoude om krygh te voeren tegen de overige van haar zaadt, wanneer zy dan weder te lyden zoude hebben van den Antichrist, wiens opkomst onmiddelyk daar op in het XIII. Capittel volgt. Hier aan ziet men klaarblyklyk , dat deze krygh of vervolginge, was die der Jooden over Mofes Wet, dewyl die der Heidenen daar op volgt, en daar na die van den Antichrist, juyst zo als het zig in orde van tydt in de Kerk in 't Westen heeft toegedragen. Met het XIII. Cap. werd befchreven de opkomst van het Beest, den Antichrist met zyn geheele bedryf, waar op volgt in het XIV.Capittel, het geen hen beide, de Valfche Propheet en den Antichrist te famen betreft, het geen zy elkander onderling zouden aandoen in de Kruysvaarten, in het X. Cap. Donderflagen genaamt, die nu hier befchreven werden. En hoewel men maar Vyf groote Optochten van  254 VERHANDELING over van die Kruysvaarders telt («), en hier Zeven Donderflagen zyn, zo zyn 'er echter te meermaalen groote Legers in dien tyde naar het H. Landt getrokken. Ook werden 'er Uytleggers gevonden , welke meenen dat in dit Boek, niet altydt juyst het bepaalde Zevental behoeft verftaan te werden, maar flegts verfcheidene. Wat daar van zy, daar voor konnen dan evenwél de Zeven grootfte genomen werden, zynde in het geheel Tien veldtochten gedaan. Men reekent dat van tydt tot tydt in die gemelde 200 Jaaren , meer dan Zes Millioenen Christenen daar heen getrokken zyn uyt allerlye Volken en Taaien van geheel Europa, welke alle van de geheele Westerfche Christenheid onder 't opperbevel van Godofridus, Hartog van Bouillon, Honden, zulks dat by de eerfte optocht, na dat het Leger onderweg zeer veel geleden hadde , en door verfcheidene oorzaaken zeer vermindert was, nog Zevenmaal hondert duyzend in 't Oosten aankwamen Qf). Zo dat door de Optochten van zulk een menigte die door zo, veele Landen moesten trekken, de aarde wel dreunen en daveren moeste, behalven nog dat het geene zy zouden uytrichten, veel geruchtmaakende en ver- ffl) G. Arnold , K. en K. H. I. Deel , bladz. 586. ï>ar. 10. (b) J. Hubner, Staatk. Hist. II. Deel, bladz. 427. 430.  den ENGEL des AFGRONDS. 255 verbaafende zou zyn, en daarom wel by Donderflagen mogt vergeleken werden, gelyk dan ook van zo veele Menfehen, die daar heenen trekken zouden, verre de meeste zouden fneuvelen. Zo dat het bloedt gekomen is tot aan de toornen der peerden, duyfendt fes hondert ftadiën verre., Cap. XIV: 20. Waar mede een grouvvfame bloedtvergietinge werd te kennen gegeven , waarom die Kruysvaarten ook om haare yslykheid, als zwaare Donderflagen verfchriklyk waaren , want dit ziet op dezelve zaak, het welk die geheele befchryving klaarlyk te kennen geeft. Daar werd gezegt vs. 20. Ende de wynpersbak wierd buyten de ftadt getreden. Door deze Scadt heeft men Romen te verftaan, de Stadt die het Koninckrycke heeft over de Koningen der aerde, Cap. XVII: 18. waar van in het vorige gefproken was, of liever eigentlyk de heerfchappye van den Antichrist, flegts de Stadt genoemt, in tegenftelling van de Stadt Godts, de heilige Stadt, Cap. III: 12. daar buyten zoude Wynpersbak getreden werden, gelyk het dan ook zo gebeurt is, buyten die heerfchappye, zynde die bloedige Oorlog gevoert in het H. Landt, het welk de Turken in bezit hadden, en te voren aan de Griekfche Keizer behoorde, hebbende de Roomfche Bisfchoppen in het Oosten nooit eenig gezach gehad , nochtans waaren het  256* VERHANDELING over het zyne aanhangers die daar moesten omkomen, en hy zelve was de oorzaak van dien oorlog, waar door hy hen aldaar op de flachtbank bragt, onder voorwendfel van de Grieken te hulp te komen, waar mede hy zyne oogmerken had. En daar is bloedt uyt de ixynpersbak gekomen tot aan de toornen der peerden, duyfendt fes hondert ftadïèn verre. Het is opmerkelyk dat het Landt Canaan juyst festien hondert Stadiën groot is , volgens fommige Joodfche Rabbynen, zo als D. Groenewegen uyt P. Forbefius, een Schots Godgeleerde, aanhaalt. (Ligtfoot zegt Rabbi Menacbem in Gen. Fol. 66") te vinden by de Profesfor Andala (V). Ook brengt Grotius de festien hondert Stadiën op Judea (b~). Medus in zyn Clavis Apoc: zegt, dat bet Roomsch territoir of die landftreek zig uytftrekt tot 1600 stadiën (c). Dit zo zynde, zo worden dan de beide ftrydende partyën zeer duydelyk aangewezen , en dat het ook het Roomfche Beest, immers in zyne aanhangers zoude treffen, hoewel de ftrydt niet op zyn bodem, maar buyten de Stadt, te weeten buyten zyn heerfchappye , in een ander gewest zou zyn: gelyk ook de Tweede Phiole te kennen (a) R. Andala, bladz. 852. (fr) Dezelve, bladz. 854. 00 Dezelve, bladz. 852.  den ENGEL des AFGRONDS. 257 nen geeft, Cap. XVI: 3. (waar van nog iets in het vervolg.) En al waare dat gefielde van Medus zo niec, is het genoeg dat met het vorige de plaats der ftrydt zeer klaar werd aangeduydt, zo als de uytkomst heefc geleert, dewyl de gefchicdenis met die befchryving volkomen overeenftemt, hebbende het geheele H. Landt, als 't waare, en dus 1600 ftadiën verre, van bloedt geftroomt. Sommige Uytleggers twyfelen , of wel de langduurigheid des tydts, narnelyk festienhondert Jaaren , waar in de vervolging der Kerke zoude geëindigt werden , daar door werd betekent. Dit is niet waarfchynlyk, dewyl zulk een fchriklyke bloedtvergietinge maar op enkele gevallen kan zien , die zwaar treffen zouden, gelyk 'er dan ook van Zeven Donderflagen werd gemeld , maar dat'men op geen vervolging kan brengen van iöoo Jaaren: dewyl ook de befchryying in het geheel daar niet mede overeen komt. Geene van al de genoemde Uytleggers brengen dat op de Kruysvaarten , zelf ook Vitringa niet, welke nochtans meent dat de Donderflagen daar op zien, als gezegt, maar is van gevoelen , gelyk ook Medus , dat de vervulling van den oogst der velden en der wyndruiven nog toekomende zy. (Cap. XIV.) ()• Dit trof beide de partyën,zo wel den Oogst der Aarde, als de Druyvenoogst, hoewel het maar alleen van de Druyven werd gezegt, dat die in de Wynpersbak des Toorns Gods gefmeeten wierden, en niet van het afgemaayde der Aarde; maar dat kwam zo met den aardt van het Zinnebeeldt overeen , doch daarom moet men niet denken dat die maar alleen Gods Toorn zouden ondervinden, en dat het afgemaayde der Aarde in de fchuuren zoude ver- za* (a) J. Hubner, Staatk. UUt. II. Deel, Madz. 428. (JO G. Arnold, K. en K. Hist. I. Deel, bl. 583. Par. 10* s  274 VERHANDELING over zamelt werden, neen! zy zouden beiden een gelyk lot ondergaan, beiden als wecbgemaayt, dat is, afgefneden uyt den lande der levendigen , en wel in grooten getale. Dit nu zyn de Donderflagen welke aan Joannes Cap X: 4. verboden werden te fchryven, waar van wy de reden hebben gezien, zynde dit de rechte plaats daar toe, en welke nu hier eenigermaten geopenbaart werden, genoegfaam om na de uytkomst gekent te werden. Die waaren aanmerklyk genoeg om daar melding van te maaken : ongetwyfelt van veele met een Godsdienftig oogmerk ondernomen , om de Saracenen het H. Landt te ontweldigen , en daar een Christenkoningryk op te richten, dog met een verkeerden yver, dat hen echter wel in zo verre gelukt is, dat zy het H. Landt wonnen , Godofridus ,^Hartog van Bouillon, tot Koning van Jerufalem kroonde, in 't jaar 1099. doch dat Ryk heeft niet langer geduurt dan tot het jaar 1187. dus 88 Jaaren, wanneer het weder alles, dat zo veel Honderdtduyfendt menfehen het leeven had gekost, aan de Egyptifche Turken vervallen is, werdende ter dier tydt ingenomen door Saladyn, Sultan van Egypten. Daar na heeft de R. Keizer Fredrik de II. het Koninkryk Jerufalem de Egyptifche Sultan weder ontweldigt, in 't jaar 1229. en liet zig tot Koning van Jerufalem kroonen, dog 1244. wierd het weder,door de Turken her-  den ENGEL des AFGRONDS. 27$ herwonnen. Werdende ook door de Gefchiedfchryvers gemeld , daü de Kruysvaarders zo fchriklyk zyn te werk gegaan , met roven , moorden , branden en Maaken, dat het wel bleek dat dit werk niet uyt God, maar van den Antichrist was («). Dat dan ook zo wel zyne aanhangers , als die van Mahometh tot een zwaar oordeel geftrekt heeft, hoewel de Saracenen zo verre waaren, van t'ondergebragt te zyn, dat zy in 't jaar 1300 hun Keizerryk oprichte, dus wierd de Eedt van den Engel in zo verre bekrachtigt, dat zy met de Zevende Bazuyn zouden ondergaan, en niet eerder. Ook zoude het den Antichrist wel treffen, maar niet in zyn perfoon of gebiedt, dierhalven was de Wyngaard niet uytgeroeit, dat ook niet bedreigt werd, maar flegts de Druyftrosfen daar van afgefneden, volgens de Tweede waarfchouwen de Engel , (die eigentlyk de Derde in orde voorkomt,) dat het zyne aanhangers zouden zyn, die zyn Merkteken droe. gen én mede optrokken: want dat-die Tweede Engel daar tusfehen beiden inkomt, en de Val van Babel vermeldt, gefchiedt om boven» gemelde redenen, narnelyk, op dat ik het nog eens herhaale, om de gefchiedenis van 't Antichristisch Beest, waar op in 't vorige XIII. Cap. Ca) G. Arnold, K. en K. Hisi,, I. Deel, bladz 5%$. en meer andere Schryvers. S 3  276 VERHANDELING over Cap. geen befluyt gemaakt was, te voleindigen , welke nu hier te pasfe kwam, om dat zy op dat Babel niet moesten betrouwen ; maar dit gefchiede niet om dat deszelfs Val met deze gebeurtenis verknogt was, want daarom werd vs. 20. gezegt , dai de. wynpersbak buyten de fiadt wierd getreden, het welk, zo als wy gezien hebben, te kennen gaf, dat het buyten 't gebiedt van den Antichrist zou zyn, en de plaats der ftrydt, het H. Landt duydelyk daar by aangewefen: blyvende haare Stadt, narnelyk de Antichristifche heerfchappye , nog in llant. Dit laatfte frak inzonderheid , wel gevat zynde , verfpreidt een groot licht over de zaak, en in tegendeel, niet wel begrepen zynde , brengt het veel verwarring voort , en breekt den geheele famenhang. Hier van daan is het dat de Uytleggers , door dien zy dat wel büyten de ftadt Romen, maar niet in een ander Weereldsdeel buyten de Antichristifche heerfchappye zoeken , deze gebeurtenisfe in de Gefehiedenisfen niet vinden , en even daarom meenen, dat het nog aanftaande en zeer verre af is. Het is hier mede als de Eerw. Heer Joh. D'Efpagne van de uytlegging der Propheciëa zegt, ,, Dit is gemeen, dat men zig inbeeldt, „ dat de Propbeti'ën niet fpreeken , als van din- gen , die ons zelfs, of ons Land aangaan.. „ In-  den ENGEL des AFGRONDS. 277 „ Indien 'er eenige voorzeggingen zyn, die nog „ niet vervult zyn, zo meenen wy dat de Star 3, regelregt boven onze Hoofden ftaat; en dat derzelver invloeing maar alleen op ons Ge„ west doelt; in plaats datfe mogelyk op ons „ niet ziet. Zoodanige Prophetiën kunnen 'er „ zyn, die niet zullen vervult worden als in „ Afia of in America enz. (a). Qndertusfchen kan men uyt die woorden, dat de wynpers buyten de Stadt zou getreden werden, eenigermaaten de tydt van deze gebeurtenis bepaalen, te weeten , dat het gefchieden moest, voor en aleer, dat den Anti. christ zyne aanhangers in 't H. Landt hadde; dit nu was juyst deze tydt, want de Griekfche Christenen die. daar gevonden wierden, Honden onder hunnen eigen Patriarch, en de Paus heeft daar over nooit het minfte gezach gehad, zo dat het te recht buyten de Stadt, dat is, zo wel buyten zyn Kerklyk als Weereldlyk gebiedt , was. En onder voorwendfel van deze Grieken te hulp te komen, tegen de onderdrukking der Turken , troonde hy zyne aanhangers daar heenen , en op deze wyze gebeurde het dat de Latynen zig aldaar vestigde. Dus is het dat dit alles zeer gevoeglyk famenhangt. Ook komt de befchryving van deze H. Ca) J. D'Efpagne, Sbibboletb, bladz. 443. S 3  78 VERHANDELING over H. Oorlog zo naauwkeurig overeen met de Donderflagen, en voornamelyk dit laatfte van de Maayers in alle zyne omftandigheden, dat 'er niet aan te twyfelen zy, of het hier op toepasfelyk is : dit werd hier afzonderlyk in 't breede verhandelt. . Met Cap, XV: i. komen Zeven Engelen uyt den Tempel, hebbende Zeven Phiolen, welke in 't XVI. Cap. befchreven werden, behelfende eenige aanmerklyke gevallen, die gebeuren zoude ten tyde der aanwezigheid van 't Beest, en welke alle-tot de Kerk in 't Westen behooren , en wel over den Antichrist en zynen aanhang werden uytgegoten, waar in echter de waare Kerk mede deelt, zo als wy reets gedeeltelyk gezien hebben. De Phiolen komen dierhalven op geenerjye wyze, als boven gezegt, met de Zegelen en Bazuynen overeen, zo als de Uytleggers willen , dewyl die geheel andere zaaken bevatten, betreffende de Kerk in het Oosten, en konnen dus onmogelyk met de Phiolen overeenftemmen. Het Griekfche woordt

. 14. 15.) Ter wederzyden der Riviere was de Boom des Levens, Cap. XXII: 2. niet dat men dien Boom in het meervoudt moet neemen, evtn pf die langs de boorden der Riviere overal T 5 ge-  208 VERHANDELING over geplant waren, zo als de Heer Johan D'Efpagne O) en fommige andere uyt deze plaatfen Ezech. XLVII: 7, 12. befluyten , het welk hier tegen de Letter is , dewyl die dezelve maar in het enkelvoud noemt; maar dat heeft men zo te verftaan , dat de toegang tot de Boom des Levens nu ter wederzyden van de Riviere was , zo dat die van beide zyden te vinden waare, dewyl de Stade nu ter weder zyden lag uytgefrrekt., het welk voorheen zo niet was, wanneer de zichtbaare Kerk federt veele Eeuwen maar alleen in het Westen was, en in het Oosten, by die Rivier, het Mahomethaandom, bloeyde, want de Boom des Levens, die maar één is, beteekenende de Heere Christus , ftont in het midden der ftrate , dat is, de voornaamfte ftraat, daar de doortocht is , zoals niet alleen oudtydts in de Steeden was; maar ook zelf hedendaags in veeIe werd gevonden. Of ook het midden der Stadt, Merckt of Plein, als Cap. XX: 21. Zie de Kantteekening op N°. 45. en dus was die Boom van de eene en andere zyde, van 't Oosten , nu daar ook de Christen Godsdienst heerschte, zo wei als van 't Westen toegankJyk , en voor een yder te genaken. Ezech. XLVII: 12. werd gemeld van Spys. geboomte dat in overvloed aan deeze en geene zyde 00 j. d'Efpagne, blzdz. 451.  den ENGEL des AFGRONDS. 299 zyde der Beeke was ; maar dat geboomte is niet het zelve met de Boom des Levens, die hier by Joannes maar enkelvoudig voorkomt. Door dat fpysgeboomte meene ik dat men de Gelovigen te verftaan heeft, die met menigte in dat Nieuw Jerufalem gevonden zouden werden , zo wel aan geene , als aan deze zyde van die Riviere , welker vrucht zou zyn tot fpyfe, en zyn hladt tot heelinge, narnelyk gelyk de fpyfe den mensch dient tot voedfel en verkwikking , zo zouden ook de vruchten des Geestes dezer gelovigen, ftrekken , tot voeding en verkwikking van hunnen evennaasten, om den geestelyken mensch te doen aanwasfchen, en te verftrekken tot opbouw in het Geloove; verfterking in de Hoop; opwekking in de Liefde, en wat dies meer zy: „ dewyl ?, elk fich moet fchuldig weeten zyn gaaven ten nutte ende ter zaligheid der andere le„ demaaten, gewilliglyk en met vreugde aan „ te leggen (a). En gelyk de bladeren van een Boom de gedaante daar van uytmaakt , welke aan desfelfs Loof gekent werd, zo zoude de belydenis derChristelyke Leere, gepaart met de godzaligen wandel der gelovigen, dienen , om de Heidenen, door welke benaming men allerlye Volken, die nog buyten de Kerk zou- (a) Volgens de uytdrukking van de Iïeidelbergfche Catechismus in 't Antwoord op de 5S Vraage.  300 VERHANDELING over zouden zyn , moet verftaan ; ook Mahome. thaanen , welke nog in die gewesten zouden overig zyn, na dat hen de heerfchende macht ontnomen was, uyttelokken , zo dat zy zouden zeggen wy zullen met u lieden gaan, want wy hebben geboort (dat) Godt met u lieden is. Zach. VIII: 23. ën zo „ door haaren godzali5, gen wandel hunnen naasten ook Christi ge„ wonnen werden (a), en zy mede op deze wyze zoude ftrekken tot genezinge der Heidenen , zo als door Joannes aan den Boom des Levens werd toegekent , welke eigentlyk de verdienende oorzaak is ; maar ook zyn volk gebruykt tot uytbreiding van zyn Koninkryk, en dierhalven ook tot heil en genezinge hunner naasten : dus haar bladt tot heelinge. Sommige Geleerden verftaan door dat Geboomte de Leeraars; maardat werd hier befchreven in al te grooten menigte, om die daar voor te houden: in het 7 Veers van Ezech. Haat/eer veel geboomte, en in 't 12 vs. aller, i-ye fpysgeboomte. Als mede de verdere omfchryving , wekkers bladt niet en fal afvallen, nochte de vrucht van dien vergaen, in fyne maendenfal 't nieuwe vrucht voortbrengen, enz. gelyk by Joannes Cap. XXII: 2. aan den Boom des Levens werd toegefchreven, afgebeeldt door den Palmboom, die alle maanden een nieuwe tak CO Cathccb: in 't Antwoord op de 86 Vraage. '  den ENGEL des AFGRONDS. 301 tak uytfchiet , en geplaatst was tusfehen de Cherubim in het Heiligdom: welke hoedanigheden ook aan de gelovigen eigen zyn, dewyl zy Christus zyn ingeënt ; daarom waaren zy naby den oever der Riviere geplant, alzo zy rycklyk befproeyt zoude werden, met wateren des Geestes, om altydt vet en groene te zyn en veele vruchten te draagen. Al het welke beter past op de gelovigen in 't gemeen, dan op de Leeraars in 't byzonder; maar door de Visfchers, waar van gemeld werd in 't 10 vs. van dit zelve Cap., dient men de Leeraars te verftaan. Zo zoude Rahab (dat is Egypten) en Babel, de Phüiftyn, de Tyrier met de Moor mede aangefchreven werden onder de Volken die tot Zion zouden behoren, volgens Pf. LXXXVII: 4. want deze allen behoren tot hetTurkfche Ryk, dewyl hy Pheneciën en 't geheele Landt Canaan, waar in oudtydts de Philiftynen woonden , onder zyn gebiedt heeft, ook de Mooren zyn aan hem Cynsbaar : dog hier moet men niet verftaan de eigentlyke Mooren uyt Ethiopïën , dewyl de Abisfynen en andere Ethiopiërs al voor lange de Christelyke Godsdienst omhelst hebben; maar die Mooren of Mauren , die Mauritaniën , thans Barbaryën genoemt, bewoönen, het welk Turken of eigentlyk Arabieren zyn: altemaal Volken waar by het Mahomethaandom heerscht, en die tos het  302 VERHANDELING over het Turkfche Ryk behoren. Zo zullen alle die gewesten daar voortyds Christen Gemeentens zyn geplant geweest, en in laater tydt tot de heerfchappye van de Griekfche Keizers behoort hebben, en nu onder den Turk ftaan, weder tot de Kerk gebragt werden, met nog veele andere daar en boven: want men heeft wel op te merken by Ezech. XLVII. dat hoe verder de man met het meetfnoer Oostwaart op ging, hoe grooter de Aroom wierd, der wateren die uyt het Heiligdom kwamen vlieten, zo dat de Propheet eindelyk daar niet doorgeien konde, vs. 5. Zulks dat de ftaat der Kerke, of dat Nieuw Jerufalem, de Stadt Gods, veel luysterryker en heerlyker zyn zal dan ooit voorheen , welke glans van tydt tot tydt vermeerderen zal, tot dat Je Heere een zal zyn, ende zyn naame een , over de gantfche aarde, Zach. XIV: 9. Dat by Ezechiël gemeldt werd van Twee Beeken , Cap. XLVII: 9. bevestigt myn gevoelen aangaande deze Rivier, en de ftandesgelegenheid van dit Nieuw Jerufalem , want hier werd klaarblyklyk gedoelt op den Tigris zo wel als op den Euphraat, de twee Rivieren dieMefopotamiën influyten en zig vereenigen, waar na zy in de Perfifche Golf vallen: aan welke Rivier Tigris de Scadt Bagdad is gelegen , de Zetel der oude Caliphen, en dus het hart van het Turkfche Ryk. ' Zo  den ENGEL des AFGRONDS. 303 Zo volgt ook vs. 7. van Pfalm LXXXV1L En de fangers gelyk de fpeellieden, dit ziet op de Reyen oudtydts (mitsgaders) alle myne fonteinen, beeken of rivieren, dit is een toefpeeling op de gemelde rivieren , waar van ook Ezechiël gewaagt, zullen binnen in u zyn. Narnelyk in dat Zionhier befchreven ; de Kerk; het Nieuw Jerufalem, dat zig zo wyd uitftrekken zoude , dat deze Rivieren , mitsgaders nog veele andere, als 't waare binnen haare muuren zouden befloten zyn. Al is het dat de Kantteekenaars op N°. 21. 22. en andere Geleerden , daar van een geheel andere verklaring geven, is dit nogtans myn gevoelen, dewyl die woorden alle myne fonteinen naar myn begrip een plaatsaanwyzing zyn, tot hoe verre de Kerk zou uytgeftrekt werden. Dezen Euphraat was uytgedroogt ten tyde van het uytgieten des Zesde Phiole, om te bereiden de weg der Koningen die van den opgang der zonne komen zoude, Cap. XVI: 12. om waare het mogelyk het geheele Christenryk t'onder te brengen , en dus de waare Kerk te verwoesten. Daar waaren ter dier tydt drie machtige vyanden van de Kerk tenens in beweeging, de Draak, het Beest, en de valfche Propheet. De Draak, dat is de Keizer, met naame Karei de Vyfde , welke naauwlyks den Keizerlyken Throon .beklommen hadde , wanneer hy de Schrif-  3o4 VERHANDELING over Schriften van Martin Luther verboodt, waar-» na eerlang die zwaare en bloedige Religions oorlog volgde. Het Beest. Leo de X. ter dier tydt op den Pausfelyken Stoel gezeten , welke door het verkopen zyner Aflaaten , die hy opentlyk dooide Jacobiter Monniken in alle Landfchappen door prediken liet te koop veilen, om geit te verzamelen, ten einde om zig tegen de voortgangen der Turken te verzetten , oorzaak was pne Soliman volgde hem op als Sultan, volvoerdebet voorgenomen beleg, en veroverde de Stadt» Vervolgens trok hy met dat mach:ige Leger naar het Eilandt Rhodes, op dé raadt van zyne Basfa's, boven gemelde, welke hem erinnerde, dat de vorige Sultans, niettegenstaande dit hun toeleg by aanhoudenheid was geweest, dat nooit hadden konnen bemachtigen, en gevolglyk dat te veroveren , hem tot groote roem moest ftrekken. Dit Eilandt hadden de Ridders der Orden van St. Jan (naderhandt Ridders van Maltha genoemt) in bezit. Déze verdedigden zig zo wel, dat het beleg negen maanden duurde, werdende alles te werk geftelt wat de Krygskunde vermag, in aanvallen en verdedigen, en niee eerder by verdrag overgegeven , na tusfehenkomst van verraadt, dan na dat Soliman (volgens de opgaave van verfcheiden Basfa's) 88 duyzend van de zyne daar by verloren had («). Een vreeslyke flachtinge ! Hier O) N. de Clerck, Tooneel der Eeyzeren en Koningen van 't Cbristenryk, bladz. 354.  3i6 VERHANDELING over Hier ter plaatfe waaren al ten tyde der Apostelen Christen Gemeenten geplant, gelyk PauJus daar aan ook Brieven gefchreeven heefc, als die aan de Calosfenfen , werdende de Bewoonérs van dit Eilandt alzo genoemt, naar de vermaarde Colosfus, welke op deze plaats, aan de Haven geftaan heeft; als mede aan de Gemeente van Galatiën , welke fcadt , zo men meent, ook op dat Eilandt zoude gelegen hebben O). Deze plaats wierd nu overgegeven aan een Leger der vervloekinge of verwoestinge, een verderflykeh hoop, zynde het den Turken " aangeboren aardt alles te verwoesten en te verderven , wat zy onder hun macht krygen, hun voornaamfte toeleg zynde om waare het mogelyk het geheele Christendom uyt te roeyen: aan zulk een hoop wierd deze plaats overgegeven, en zo als geheel Natoliën voor altoos van de Kerk afgefneden als door verbanning, excommunicatie, even als den Voorhof van den Tempel, als boven over Cap. XI: 2. gezegt, om door de Turken een tydt lang vertreden te werden ; dat nu al meer dan Tweehondert en festigvjaaren geduurt heeft, (hebbende zy dat bemachtigt in den jaare 1522) het welk waarfchynlyk duuren zal zo lang als het Turkfche Ryk in ftant blyft. Een Eilandt dat ontnomen is aan] Ridders, wel- (a) J. Hubner, Gcograpb. bladz. 593. i  den ENGEL des AFGRONDS. 317 welker Orden is ingeftelt ter befcberming van de Christenen en derzelver Godsdienst, tegen de Turken: het welk zy ook manmoedig gedaan hebben t'allen tyden, in menigerlye aanvallen , geduurende den loop van ruym Tweehondert Jaaren, dat zy hetzelve in bezit hebben gehad , hebbende hen telkens met veel verlies afgeflagen, zynde zy daar gekomen na dat Jerufalem (alwaar hun Orden tot dat gemelde einde is ingeftelt) aan de Turken was overgegaan, tot hulp der Rhodiërs, die zeer dik wils van de Turken met groote macht aangevallen wierden, welke het echter niet eerder konde winnen, zynde deze Grootmeester Philip de Villiers Heere vanL'Isie Adam in Vrankryk, door J. Hubner Liliedamus genoemt (0) naar de plaatfe zynes Stamhuys, eindelyk genoodfaakt dat by verdrag over te geeven, na dat de Stadt byna tot een puynhoop geworden was , konnende geen hulp van de ChristenVorften krygen , die elkander werks genoeg verfchafcen, behalven nog de twist met Luther over de Godsdienst, die hevig aan het branden was, zo dat zy dit Eilandc ten prooy lieten van de Ongelovigen. De Paus had wel, als gezegt, zig willen toerusten, om de voortgangen van den Turk te ftuyten, maar het middel dat hy gebruykte om geit daar toe te verzamelen, was Ca) Staatk. Hut. II. Deel, bladz. 463.  31S VERHANDELING over wasjuj'st het middel door het welk de Turk onverhinderc zyn voornemen konde uytvoeren, dewyl daar door in 'c Christenryk alles in repen roer geraakte, en men dierhalven op geen ontzet der Rhodiërs kon denken, waar door hy toen bekwam idat geene het welke zyne voorzaten, niettegenftaande alle pogingen, nimmer hadden konnen machtig werden. Onder de veelerlye naamen welke dit Eilandt van oudts gèhad heeft, (die van Rhodis bekomen hebbende naar de voornaamfte der Vier Steeden welke op dit Eilandt geweest zyn,) volgens Plinius, Strabo en andéren , en wel ten gfïtalevan Twaalf, is ook die van Stadia, het welk zo men zegt verwoesten betekent (a). Deze naam wierd daar aan gegeven, na dat het van Slangen, welke te voren daar zeer menigvuldig waaren, en de inwoonders veel onheil toebragten , gezuyvert was : mogelyk om in geheugen te houden, de verwoesting die dezelve aldaar, hadden aangerigt. Immers die naam past zeer wel by de verwoesting die hetzelve t?eëniger.tydc ondergaan zoude door de tegenwoordige bezitters. Ook heeft de plaats zelve al vry veel verwoesting van tydt tot tydt te wege gebragt onder haare befpringers, de Turken; als onder andere ten tyde "der Grootmeester (V) Van der Nyenburg en Heymans Reizen, J. Deel. bladz. 277.  den ENGEL des AFGRONDS. 319 ter Pierre Reine d'Aubusfon, in 't jaar 1480. wanneer zy na een belegering van drie maanden onder Mahometh de II. en dertig duyzendt mannen daar voor verloren te hebben, gedwongen waaren af te trekken. Ter welker geheugenis men nog te dezer tydt een Infcriptie gefteldt vindt, in de StadtRhodis aan de verwoeste Kerk van de H. Maagdt der Overwinninge. Daar en boven voegt haar die naam zeer wel naar haare Veroveraars een Leger der. vervloekinge of verwoestinge, een verderflyken hoop, aanhangers van hem die by uytftek de Verwoester , ook met een Hebreeuwfche Naam, even ais deze plaatfen, werd genoemt , in 't Hebreeuwsch Abaddon , en in 't Grieksch Apollyon, van welken Hoop ter dezer plaatfe een groote menigte omgekomen is. Indien men deze verklaring verkiest : anders zo men zig houdt aan die uytlegging der woorden voor Excommunicatie , Vloek, zo kan dat ook voldoen , door haare affnyding van het Christendom , zo dat het op beiderlye wyze daar in gevonden werd. De weinige Christenen die zig thans aldaar bevinden, zyn, indien zy niet naby de Stadt woonen, meest arm,, en hebben daar de vryheid niet, die zy elders in de Turkfche Staa- .; -i j ..< sb ■• I -.>:>t*ii (V) Van der Nyenburg en Heymans Reizen, li Deel, bladz. 279.  Sao VERHANDELING over ten hebben, want zy mogen niet in de Stadt; woonen, maar flegts in de Voorftadt: zy hebben wel binnen de Stadt haare winkels, maar mogen daar geen eene nacht hun verblyf houden, moetende die met Zonnenondergang fiuyten, en zig naar hunne woonplaatfen.begeven. Deze plaats kan ook wegens haare ftandtsgelegenheid aan de benaming van Armageddon voldoen , te weten, Berg en Dal, dewyl Rhodis eertydtsop een Berg gelegen heeft, aan de Zeekant , tot op den huydigen dag genoemt Vecbio Rhodus, of het Oude Rhodus, en door de Grieken QtAupm (Phüeirenon'), gelegen anderhalve Myl van het Dorp Trianda, (alwaar oudtydts een menigte Slangen zig onthielden, als by de Ridder Vertot kan nagezien werden ,) aleer die fraaye en fterke Stadt, die door de Turken is ingenomen, door de Ridders in de vlakte gefticht was. Van dit Oude Rhodis werden nog heden ten daage veele overblyffelen op dien Berg gezien, als van een Kasteel, Kerk, Klooster, 't huys van den Grootmeester, als ook van verfcheide Toorens en Bolwerken, het een en ander met de Wapenen v^n de Ridders. Tot dezen Berg op te klimmen heeft men een half uur nodig, waar op men een fraaye vlakte vindt, -wel van Twee Mylen in den omtrek, waar in dat alles -gezien werd. Volgens de befchryving van de Hee-  den ENGEL des AFGRONDS. 311 Heeren E. van der Nyenburg en Heymans («). Zodat hier Berg en Dal gevonden werd. Indien men dan wil dat deze plaats een tegenbeeldig Dal Megiddo moet zvn, zou men voor die Voorftander der Kerke, die zo als Koning Jofia daar zoude omkomen, de Orde der Ridders konnen neemen , die hoewel behorende tot de valfche Kerk, Voorftanders der Christenen tegen de Turken waaren, zynde de Orde uytdruklyk daar toe ingeftelt, om de Christenen met Goed en Bloed tegen hen te befchermen. En hoewel ter dier tydt de Grootmeester daar het leeven afbragt, kreeg hy niet te min met de zyne de nederlaag, en kan in zo verre gezegt werden omgekomen te zyn, dat de geheele Orde , niettegenftaande de overgroote flachting aangeregt onder haare befpringers, van daar verdreven is, en in 't vervolg naar het Eilandt Maltha de wyk heeft moeten neemen , naar het welke zy thans de naam voeren , en waar door die 'van Ridders van Rhodis verdorven is. Zo dat hier in deze plaats ten vollen alles gevonden werd, dat men meent in die zinnebeeldige naam Armageddon opgefloten te zyn. Zulks dat deze Zesde Phiole ook réets voor lange vervult is. Dit 00 Van der Nyenburg en Heymans Rtiztn, I. Deel, als boven. X  322 VERHANDELING over Dit komt ook in orde van tydt overeen met de voorgaande Vyfde en volgende Zevende Phiole. De Vyfde wierd uytgegoten op den Throon des Beestes, ter tydt toen de Drukkonst wierd uytgevonden, in 't jaar 1440. waar door de Getuygen weder levendig wierden, en in elks handen kwamen, dat het Ryk des Beestes deed verduysteren, waar over hy en zyne Geestelyken bare tongen kaeuwde van pyne, fpyt en verdriet, als wy gezien hebben, by het levendig worden der Getuygen, Cap. XI. De Zevende Phiole was de Reformatie, waar van hier flegts de uytkomst werd gemeld, met deze woorden bet is gefchiet. Welk nader verklaart werd vs. 19. door de fcheuring der groote ftadt in drie deelen, zo als wy gezien hebben , veroorfaakt door alle die beroeringen en de groote aardbeving die gemeld werd vs. 18. waar door het gebeurt was, dat de Turk in dat Armageddon de overhand hadde, dewyl dat in dien tusfchentydt geduurende die beroeringen voorviel, en men daar door op geen ontzet der Rhodiërs kon denken. Belangende de overige Phiolen , zal flegts met weinige den inhoud daar van naar myne meeninge, ter nederftellen , op dat men daar uyt kan zien, hoe die in orde van tydt elkander volgen, - De eerfte Phiole, Cap. XVI: 2. wierd uyt-  den ENGEL des AFGRONDS. 323 gegoten op de aerde, ende daer wierd e•n quaed en boos gezweet, aen de menfehen die bet merckteecken des Beests hadden, enz. Deze booze zweeren, v/aaren de valfche Leerltellingen , door hec Pausdom ingevoert, al van den beginne der Pausfelyke Oppermacht, als voornamelyk den' Beeldendienst, en het aanbidden van Maria, benevens al de overige dwalingen van tyde tot tydt daar by gekomen, die men alle daar onder begrypen moet. Dat het dit is, blykt, dewyl het niet algemeen aan de menfehen wierd gezien , maar alleen aan de aanhangers van het Beest. Dit werd ook bevestigt by het uytgieten der Vyfde Phiole op den Tbroon des Beests , door het uytvinden der Drukkonst, wanneer de Bybel in elks handen kwam, en zy by het licht van Gods Woordt, de affchuwelykheid hunner Leerftukken ontdekte, daar door veele het Beest afvielen, waar over hy zyne tonge kaeuwde van pyne. Ende zy lasterden den God des hemels van wegen hare pyne, en vanwegen hare ges wee ren, als woedende dat die op deze wyze aan 't licht kwamen; het* zelve zyne heerfchappye zo zeer verminderde , en hy daar door in veragting kwam : toen raakte Babel aan 't waggelen , en eerlang bagon met 'er daadt haaren val, wanneer 'c groote Babyion gedacht wierd voor Godt, enz. waar onder men ook wel tellen mag, dat de Stadt Romen in den jaare 1527. door de Keizerfchert X a ftor-  3-m- VERHANDELING over ftormenderhand wierd ingenomen , en zeven: dagen ter pionderinge was ; het welk zeer onftuimig toeging, werdende door 't Krygsvolk zeer veel moedwilligheid bedreven, onnoeme» lyke fchatten gerooft , uyt Paleizen, Kloosters , Kerken, de Heiligdommen vertreden; fommige Kardinalen, Bisfchoppen en andere Geestelyken, in hunne plechtgewaden, wierden op Ezels gezet, en met veele fpotternyen door de Stadt omgevoert: de Paus al fchielyk gevlucht zynde op het Kasteel Engelenburg, daar hy bezet wierd en gevangen gehouden («). Dit gebeurde ook ter tydt dat de fcheuring dier groote Stadt reets begin had genomen, en de twist der Lutheraanen en Zwingliaanen, tegen 't Pausdom hevig aan 't branden was. De Tweede Phiole wierd uytgegoten in de zee, welke bloedt wierd, als eenes dooden, (dit wil mynes bedunkens zeggen, dat het bloedt zo geftelt fcheen , als van iemand die alles werd afgetapt, en daar door de geest geeft:) ende alle levende ziele is geftorven in de zee. Dit waaren de Kruysvaarten naar het H, Landt, inzonderheid de eerfte, op het einde der Elfde Eeuw, daar eenige Hondertduyzendt aanhangers van den Paus fneuvelde, zo dat daar als een Zee van bloedt ftroomde , en byna alle zie- (a) Hist. der Nederl. Vurflen , door F. van Mieres , II» Deel.  den ENGEL des AFGRONDS. 325 zielen die daar henen trokken daar in omkwamen. Dit werd Cap. XIV. onder een ander zinnebeeldt voorgeftelt, en wel, dat van de Maaijers. De Derde Phiole wierd uytgegoten, in* de rivieren , ende in de fonteinen der wateren, die bloedt wierden. De Zee van de vorige Phiole, en de Rivieren en Fonteinen van deze, hier tegen elkander geftelt , heeft men door het eerfte een buytenlandsch gewest te verftaan, waar voor men het H. Landt mag neemen, als zynde verre afgelegen in een ander Weereldsdeel: en door de Rivieren en Fonteinen een binnenlandfchen Oordt. En ik meen dat die ziet op de Siciliaanfche Vesper, voorgevallen in't jaar 1282. dewyl Siciliën niet alleen in Europa ligt, het zelve Weereldsdeel van den Antichrist; maar zelve eene der omliggende Eilanden van Italiën is, waar van het alleen door de Engte van Mesfina is afgefchciden , dus naby den Pausfelyken zetel, in vergelyking van het H. Landt, en men 't dus voor een naburige Oordt mag houden: daar en boven een Eilandt, dat volgens de Landtbefchryvers door veele Rivieren befproeyt werd. Dit komt ook zeer wel overeen met de befchryving in 't 6 Veers, Dewyle.fy het bloedt der heiligen, ende der Propheten vergoten hebben, alzo zy reets veele Waldenfen en Albigcnfen, die zig met menigte in Duytsland, Vrankryk, X 3 Ita»  S26 VERHANDELING over' Italiën en elders bevonden, hadden omgebragt, dewyl Innocentius de Derde, in 't jaar 1208. vollen Aflaat beloofde aan alle de geenen die hen wilde vervolgen, waar op veele duyzenden tegen haar optrokken, zo dat daar door alieen in Vrankryk 60 of 70 duyzendt verflagen wierden (a). Waar tegen ook Keizer Fredrik de Tweede, veel grouwelyke Ordonnantiën maakte, in welke hy het zwaardt, de eeuwige gevangenis, en diergelyke meer, tegen haar niet alleen geboden , maar metter daadt zelve te werk geftelt heeft. So hebt gy baar ook bloedt te drincken gegeven , werdende als bekent is, alle de Franfchen op tweede Paaschdag van het gemelde Jaar, op 't uur van de Vesper, door de Siciliaanen, over 'c geheele Eilandt, ten getale van Acht duyzendt, in twee uuren tydts, op een wreede wyze omgebragt. De Vierde Phiole was de vervolging dooide Inquifitie of Geweetensraad , (door dezelve Innocentius de Derde ingevoert,) wanneer die allerhevigst aan 't branden was, waar door niet alleen de valfche Zon, de Paus, en zyne Geestelyken ; maar de menfehen in 't algemeen , met een dollen yver tegen elkander verhit waaren, en men niet deed, dan aanklaagen, verketteren en verdoemen, waar van een roe- Ca) G. Arnold, K. fitst., 1. Deel, bladz 668.  ben ENGEL des AFGRONDS. 32? nïgte ten vuure verwefen wierden, zo dat men den eenen Brandtpaal by den anderen oprichte. Zy lasterden den name Godts, die macht heeft over defe plagen uyt wrevelmoedigheid, om dat zy de zogenaamde Ketters niet naar hun genoegen konde uytroeijen; maar dat in tegendeel die meer en meer aanwiesfchen. Daar door wierd dit hen ook tot een oordeel, dat het anders eigentlyk genomen voor het Beest niet was, om dat hier door de waarheid der zuyvere Leere te meer doorftraalde, en meer navolgers vondc: even als ten tyde der Heidenfche vervolgingen , toen het bloedt der Martelaaren het zaadt der Christen Kerk was: zo dat het Beest hier door zyn eigen val bewerkte. Met de volgende Vyfde Phiole, hebben wy de uytwerking gezien, hoe dat met het uytvinden der Drukkonst, het algemeen zig bevlytigde Gods Woordt te onderzoeken, waar door de Throon des Beestes veel minder verheven was, en zyn Ryk grootelyks verduystert wierd. De Zesde Phiole bragt de Religions oorlog aan, geduurende welke, de Draak, het Beest en de valfche Propheet, yder op zyne wyze, in beweging waaren, en de aanhangers van het Beest, door die van de valfche Propheet, in Armageddon overwonnen wierden. Met de Zevende Phiole wierd de Reformatie bevestigt, het welk niet zonder veele beweeX 4 SinS  328 VERHANDELING over ging en beroering onder de Volken toeging, genoemt, flemmen, donderflagen, blickfetnen en groote aardbevinge, die de groote ftadl in drie deelen "fcheurde. Ende alle eilandt is gevloden, ende de bergen en zyn niet gevonden. Dat zyn Koninkryken en Vorftendommen, waar op het Beest en zynen aanhang meenden te konnen ftaat maaken, om hulp van te erlangen. Even gelyk men in tydt van noodt en gevaar, naar Bergen en Eilanden vlucht en daar een fchuilplaats zoekt; dog die zoude hen ontwyken, en van gedaante in beheerfching veranderen , zynde zyne aanhangers jnet meer, waar door die voor hem als weggeweken zouden zyn. Dit zoude alles met groote onftuimigheid toegaan, afgebeeldt door den hagel (elk) als een talent (pondt) fwaer. Waarom ook die Phiole in de lucht wierd uytgegoten. Dat is grootendeels vervult ten tyde der Ilervorminge , en het overige ftaat nog vervult te worden, by de geheele ondergang van den Antichrist, het welke wydlopig in .de twee volgende Capittelen XVII. en XVIII. befchreven werd. Dit brengt ons dan tot dat zelve tydtpunt, als het einde van het Zevende Zegel en 't begin der Zevende Bazuyn. Qm nu den draadt der zaaken weder op te vatten, zo gelieve den Leezer zig te erinne- ren a  den ENGEL des AFGRONDS. 329 ren , dat door het uytgieten der Zesde Phiole den Euphraat was uytgedroogt, om de overkomst der Koningen van het Oosten te bevorderen , welkers oogmerk was, om waare het mogelykde geheele Christenkerk ook aan deeze zyde der Riviere te verwoesten; maar nu in tegendeel, zoude met het begin der Duyzendtjaarige ruste, aan geene zyde der Riviere, welke nu weder vloeybaar gemaakt wierd door Wateren des Geestes, de Kerk die zy te voren daar verwoest hadden, weder op nieuw en veel hcerlyker , gefticht werden , en aldaar geen verbannings meer plaatfe hebben , zo als Cap. XI: 2. gedaan was, wanneer dien Foorhof, van de Kerk wierd afgefneden, en aan het Mahomethaaudom ter vertreedinge overgegeven. Het begin dezer Duyzendt Jaaren is dan de itydt en het einde der zaaken tot welke de Phiolen zig uytftrekken , en waar mede de Toorne Gods een einde neemt, voor de Kerk in 't Westen, zynde met de Zevende Phiole in de Reformatie de Zegepraal dier Kerke over den Antichrist begonnen, die met zyn ondergang voltooyt werden zal, ter tydt als de Duyzendt Jaaren begin neemen. Zo dat men ziet dat deze laatere Kerk, narnelyk die van het Westen, zeer onderfcheiden van die van het Oosten, dat in de Zegelen en Baaüynéfi vervat is , befchreven werd , tot' aan die zelve tydtpunt, te weten het begin X 5 der  33° VERHANDELING over der Duyzendt Jaaren, zo als wy in 't breede gezien hebben: waar uyt volgt, dat den Engel des Afgronds, alzo die tot het Oosten behoort , onmogelyk den Antichrist zyn kan ; maar geenen anderen is dan Mahometh. Aldus is het dat naar onze meening de zaa. ken in dit Boek vervat aaneengefchakelt zyn, en daar uyt ziet men dat die in goede orde op elkander volgen, en niet zo afgebroken, nog ook zo duyster, als doorgaans gemeent werd: deze duysterheid konde wel plaatfe hebben in de eerfte Eeuwen, toen nog maar zeer weinig vervult was, van het geene hier voorzegt werd: want alle Prophetie is duyster zo lang die niet vervult is. Daar door is het ook veroorfaakt, dat fommige hebben getwyfelt, of dit Boek wel een Canonyck of regelmatig Boek waare. Dionyfius, Bisfchop van Alexandryën, in \ jaar 246 of 248. was van beter gevoelen, zeggende, „ Dit is myn fententie „ van denzelve boecke, dattet ghene datter „ inne gefchreven is te boven gaat, de mas, niere des Menfchelyken verftants , ende ,, daer inne is een wonderlycke heimelycke „ ende verborghen finne, den welcke ick verwondere en eere, al is 't 00c dat ickfe niet „ en verftaa. En zo voortgaande, zegt hy verder, ,, ende daerom en wil ick niet ver- . „ werpen, 't ghene dat ick niet en verftaa, „ maar zo veel te min als ick dat verftaa, zo „ veel  den ENGEL des AFGRONDS. 331 „ veel te meer ist my een verwonderinge (V). Doch hadde hy eenige tvvyfel of het wel van den H. Joannes was, om het verfchil dat 'er is in de flyl en fchryfwyze by zyne andere Schriften, dat niet te verwonderen is, dewyle dit geheele andere zaaken behelst. Ziet hier van W. Cave (J). Nu ter tydt, nu het grootfte deel daar van reets vervult is, zo als het daar in voorzegt werd, kan daar geen twyfel meer over de regelmatigheid van hetzelve overfclyven: en de zulke die zig te dezer dagen bezig houden , met die twyfelingen uyt de Oudheid op te zaamelen, doen nurteloofe arbeid : dan alleen dat zy ons gelegenheid geeven te zien, in welk verkeert begrip fommige onder de Ouden daar omtrent zyn geweest, alzo het thans zonneklaar blykt aan al het gebeurde,dat dit Boek der Openbaringe van den Euangelist en Apostel Joannes , een Godlyk Boek is. Ca) Eufeb. Pamph. Fol. 136. Vert. van Van derMeersch, bladz. 423. (ZO W. Cave, dpost. Oudb. bladz. 300. 301. Tot  332 VERHANDELING over Tot heter begrip der Lefers, zal ik een beknep, te ontleding van dit Openbarings Boek bier byvoe. gen, op dat men zien kan hoe de zaaken agter elkander volgen , uyt welkers famenbang des te klaar, der zal blyken dat den Engel des Afgronds tot het Oosten behoort, Cap. I. begint met een Inleiding, en groe. tenisfe aan de Zeven Gemeinten van Klein Afiën, vervat in de 8 eerfte Veerfen. Met vs. 9. begint het verhaal, hoe en op wat wyze aan Joannes deze Openbaring gedaan is: benevens een bevel om die te fchry ven in een Boek, en te zenden aan de gemelde Zeven Gemeinten. Verder volgt een befchryving van de heerlykheid die Christus hadde by den Vader na zyne Hemelvaart: wandelende tusfehen de Zeyen goude Kandelaaren, ten blyke zyner zorge ; befcherminge en bewaring zyner Kerke. Hier mede eindigt dit Capittel. Capittel II. begint eene befchryving van de Kerk hier op aarde , en allereerst zo als die bloeyde, in de Zeven genoemde Gemeinten, bevattende de tydt geduurende de Tien groote vervolgingen , door de Heidenen , dat is, toe het einde der regeeringe van Keizer Diocle- tiaan: beflaandê het Tweede en Derde Capittel. Cap. V: 1. werd een Boek vertoont met Zeven Zegelen, behelfende de verdere Lotgeval-  den ENGEL des AFGRONDS. 333 vallen der Kerke in het Oosten , zo als befchreven werden Cap. V. en VI. en 't eerfte Veers van Cap. VIII: beginnende het Eerfte Zegel met Keizer Conftantyn den Grooten , die onmiddelyk na Diocletiaan den Throon beklom , en de vervolgingen deed ftaaken, de Kerk Vreede fchenkende: ftrekkende die befchryving in tydt zig uyt, tot aan de geruste bezittinge van het Griekfche Keizerryk door de Turken, geduurende het half uur ftiifwygens, het welke nog niet geëindigt is. Met het 2 vs. van Cap. VIII. werd aan Zeven Engelen Zeven Bazuynen gegeven , met welke die befchryving nog eens gedaan werd, op eene andere wyze, dienende tot nader verklaring en uytbreidinge van de vorige : komende daar in veele byzonderheden voor, die in de Brieven nog in de Zegelen gemeldt werden , beginnende in 't Joodfche Landt met de prediking van het Euangelie, en dus zo veel vroeger als de Zegelen, welke nogtans eerder befchreven werden. Dit moet een byzondere reden hebben , die mynes bedunkens geenen andere is , dan dat de Zegelen een vervolg zyn op de Zeven Brieven, die den ftaat der Kerke befchryven, buyten het Joodfche Landt, tot aan dat zelve tydtftip daar de Zegelen beginnen. De Bazuynen dan , als gezegt, beginnen met de prediking van het Euangelie, waar door he-  334 VERHANDELING over hevige twist ontftont tusfehen Jooden en Christenen, over het onderhouden van Mofes Wet, afgebeeldt door Hagel ende Vyer, gemengt mee bloedt en zo voorts, vs. 7. als te befpeuren is, aan het Wierookvat dat met Vyer van den Altaar gevult was , en op de Aarde geworpen wierd: het welke verdeeltheid betekent, waar op Stemmen, verftaa een luydt geroep en hooggaande twist; Donderflagen ; Biikfemen ende Aardbevingen volgde, altemaal onftuymige beweegingen , waar by ook bloedt vergoten zou werden : een blyk dat alle die beroeringen zouden zyn, over den dienst des Altaars: en dat daarentegen, de gebeden der Heiligen zonder Offer, den Heere aangenaam waaren, als men in de drie naastvoorgaande Veerfen ziet. Deze Bazuynen beginnen met 't 7 Veers van Cap. VUL tot het einde van Cap. X., waar in Zes daar van befchreven werden: Strekkende de Zesde Bazuyn zig ook uyt, even als het Zevende Zegel, tot de geruste bezittinge van het Oostersch Ryk door de Turken, dat nog duurt. Cap. XL begint de befchryvinge der Kerke in het Westen, afgebeeldt als eenen Nieuwen Tempel: waar van nog niets gemeld was: waar in den Kandelaar uyt het Oosten, benevens den Reukaltaar , en dus het Heiligdom dat verplaatst was , gevonden wierd: den Voorhof aan den Turken, van welke in de twee vo-  den ENGEL des AFGRONDS. 335 vórige Capittelen breed gehandelt was, overgelaten zynde ter vertreedinge. Het eerfte dat in dezen Tempel voorkomt, zyn de Twee waarachtige Getuygen: het Oude en Nieuwe Testament: in tegenftelling van de valfche getuyge Mahometh en het Boekje zyner verderfiyke Leere , welke in 't naastvoorgaande Capittel befchreven was. Het wedervaren dezer Getuygen is vervat van vs. 3. tot 12. ftrekkende in tydt zig uyt tot aan haar levendig worden, na drie dagen en een half doodt op der ftraate gelegen te hebben , dat is tot byna aan de Reformatie , die door haar levendig worden veroorfaakt wierd. Veers 13. en 14. werden daar bygevocgt gelyktydige gebeurtenisfen, die in het Oosten zouden voorvallen , geduurende het doodtliggen der Getuygen in het Westen : waar door men niet alleen den tydt derzelve kan afnemen, dewyl het eene het andere verklaart , maar ook , om dat die gemeenfchap met eikanderen hadden , dewyl die van het Westen de aanleggers daar van waaren , en zelve aldaar moesten gedoodt werden, waar door het gebeurde dat de Getuygen geheellyk van daar verdreven wierden. Vs. 15. volgt de Zevende of laatfte Bazuyn, dat een vervolg is en het einde der zaaken die in vs. 13. en 14. gemeldt waaren: dit werd gevoegt by de befchryving der Getuygen, om dat  336" VERHANDELING over dat het die in het byzonder betrof, dewyl zy dan ten volle zegenpraalen zullen, en weder herftelt werden, ter plaatfe van waar zy verdreven zyn geworden; waar door de Kerk in het Oosten en Westen algemeen zal zyn. Het wedervaren der Getuygen afgcbandelt zynde , werd met Cap. XII. de Lotgevallen der Kerke befchreven, dienende de 6 eerfte Veerfen tot een Inleiding , in welke vooraf haare herkomst gemeldt werd, wie, en van waar zy is: dat zy is die Kerk die de waare Apostolifche Leere belydt, die haare Cieraad en Kroone was , waar voor zy alles onderging ; als mede de oorzaak van haare vlucht in het Westen in de Woestyne. Daar op werd met de befchryving een aanvang gemaakt , Veers 7. beginnende in het Joodfche Landt, met de eerfte vervolging die zy Onderging, en wel van de Jooden , by de eerfte prediking, van het Euangelie. Toen wierd daar krygh in den Hemel, dat is niet anders dan de Joodfche Kerk, over het onderhouden van Mofes Wet: dat het zelve is 't welk gemeld was , in de befchry ving van het Oosten, in de eerfte Bazuyn, dewyl zy die zelve Kerk is. Daar na de vervolging, die zy geleden heeft onder de Heidenen, waarom zy vluchte in de Woestyne : dat voor de tweedemaal gezegd werd, om dat het nu in de befchryving van haar wedervaren in orde van tydt volgde. Eindelyk de ver»  ben ENGEL des AFGRONDS. 337 vervolging van den Antichrist, wiens opkomst en bedryf in het XIII. Capittel verhandelt werd. In het XIV. Cap. van het 6. Veers tot het einde van het zelve, vindt men breedvoerig befchreven het geen Cap. XI: 13. 14. by de Lotgevallen der Getuygen in het kort gemeldt was: dat zelve het welk Cap. X: 3. 4. voorkomt als Donderflagen, en daar niet befchreven werd, om dat het hier de rechte plaats was , dewyl den Antichrist met zyne aanhangers de aanvallers waaren in dien krygh, welke ook aldaar in de Kruysvaarten zouden fneuvelen: en daarom hier ter plaatfe by het bedryf van den Antichrist geftelt. Cap. XV: 1. komen voor Zeven Engelen, hebbende de Zeven laatfte plaagen, die Cap. XVI. gezegt werden vervat te zyn in Zeven Phiolen, die uytgeftort zoude werden geduurende het aanwezen des Beests , welke plaagen befchreven werden waar in te beftaan , ftrekkende in tydt tot aan de Reformatie, vs. 19. waar mede de Val van den Antichrist begint, het welk vervolgt werd in alle desfelfs byzonderheden, Cap. XVII. en XVIII. en nog nader Cap. XIX: 11—16. gelyk ook die derMahomethaanfche heerfchappye over het Oostersch Keizerryk, van vs. ij, tot het einde van het Capittel. Y De  338 VERHANDELING over De Vyanden der Kerke in Oosten en Westen ten ondergebragt zynde , zo volgt Cap. XX. als van zelve de binding des Satans, want zyne vverktuygen hem ontnomen zynde, waren zyne handen als het waare gebonden, en hy aan een Keten geklonken , en wel voor een tydt van Duyzendt Jaaren: in welke tydt de Kerk een beftendige ruste zal genieten, en de Heerfchappye voeren voor altoos, zittende op Throonen: welke ruste na de Duyzendt Jaaren geftoort zal werden , door de loslatinge des Satans voor een kleine tydt, om den Gog en den Magog te vergaderen tot den krygh. Deze befchryving werd met weinig woorden vervolgt, tot aan den Dag des Oordeels, met het einde van het Capittel. Cap. XXL de 5 eerfte Veerfen, met Cap. XXII. befchryft de heerlyke ftaat dsr Kerke, zo als die wezen zal na de verdelging van den Antichrist en het Mahomethaandom, het welke men moet aanhechten aan Cap. XIX., zullende als dan de Kerk in het Oosten en Westen algemeen zyn , en dezelve van tydt tot tydt in heerlykheid toenemende, als Koningen heerfchen in alle eeuwigheid. Hier op volgt het Slot in de laatfte Veerfen. Op deze wyze loopt den draadt der zaaken door dit Boek: het geene hier tusfehen overgeflagen is , zyn Tusfehen Gezigten , gepast naar  den ENGEL des AFGRONDS. 339 naar de omltandighpid der zaaken tot welke de befchryving gevordert was. Als daar is Cap. IV. een nieuw Gezigte, om dat de Kerk toen een nieuwe gedaante kreeg door de Vreede die Conftantyn den Grooten haar fchonk. Men vind hier een befchryving van de heerlykbeid van Gods Tbroon , omringt met de Vierentwintig Ouderlingen, zynde de Schriften des Ouden Testaments, en de Vier Dieren, die de Vier Euangelisten zyn i welke hier vertoont werden, om dat de vervolging , waar van in de Brieven gemeldt was, om diens wille geleden zoude werden, onder 't Heidendom; narnelyk om den dienst des waaren Gods, zo als die zig in zyn Woordt geopenbaart heeft. Cap. V. van vs. 2. tot het einde, werd veel lof , eer en heerlykheid toegebragt aan het Lam, dat in hemel en op aarde alleen weerdig was , het Boek dat vs. 1. vertoont was , te openen ende zyne Zeven Zegelen op te breeken. Cap. VIL daar werden de gelovigen verzegelt, door een Engel uyt het Oosten opkomende , dienende tot verzekering , dat die geene die alle die rampen zouden ondergaan ^ van hem die uyt het Oosten, dat is uyt Arabiën voortkomen zoude, (Mihometh) en de Kerk in 't geheele Oostersch K .'izerryk zoude verwoesten, nochtans niettegenstaande zy in Y 2 dia  340 VERHANDELING over die rampen zoude omkomen, of wel niet, bewaart zouden blyven dat zy niet afvielen van het waarachtig geloove, nog door de zwaarte der verzoeking bewogen werden de Mahomethaanfche Leere aan te neemen. Hier op werden een menigte Overwinnaars vertoont, vs. 9. een groote fchare die niemant tellen en konde, uyt alle natie , ende gejlachten , ende volcken, ende talen, ftaende voor den tbroon , ende voor bet Lam, bekleet zynde met lange witte kleederen : ende palm (tackeii) waren in bare handen enz., vs. 14. werd van dien gezegt, deze zyn 'f die uyt de groote verdrukkinge komen; Deeze moet men mynes bedunkens aanmerken die geene te zyn , die uyt de groote verdrukkingen waaren gekomen onder de Heidenfche Keizeren , voornamelyk uyt de laatfte , die onder Dicletiaan was geweest, en welke over de geheele Weereld gekomen was , en daarom gezegt, uyt alle natie, -ende geslachten, ende volcken, ende talen. Want deze werden duydelyk onderfcheiden van de 144 duyzendt die uyt de Twaalf Geflachten Israëls waaren : welke benaming de Kerk ook behoudt onder 't N. Testament, als zynde dezelve, dewyl deze uyt deOosterfche of Griekfche Kerk , zo gelyk als die van Cap. XIV. uyt de Kerk onder den Antichrist genomen waaren, hebbende nu van over lange federt vee-  den ENGEL des AFGRONDS. 341 veele Eeuwen tot de Christen Kerk behoort: daar de groote fcbare uyt nieuwlinks bekeerde Heidenen in de drie eerfte Eeuwen, was, welke echter ook wel Leeden van dezelve Kerk waaren, die maar één is", door alle de tyden heen, doch hier onderfcheiden werden, wegens de tydt tot welke zy behoorden, om dezelve kennelyk te maaken. Cap.XIV. 1—5. komen weder die 144 duyzendt verzegelde te voorfchyn , om dat het hier weder te pasfe kwam, om ook bewaart te blyven, voor de verleiding van den Antichrist , om zyn Merkteeken niet te ontfangen , en mede ter Kruystocht op te trekken naar het H. Landt, op de bedrieglyke aanbieding van den Paus, om volkomen Aflaat te zullen fchenken , voor bedreven en nog te bedryvene zonden. Zo ook Cap. XV: %—4. dat een vervolg daar van is , met een Lofzang na de uytkomst, gelyk Cap. XIX: 1 — 8. na de befchryving van de Val van Babel , den Heere wegens zyna oordeelen daar over, gelooft en geprefen werd : zeggende Halleluja want de Heere de Almachtigs Godt heeft als Koning geheerscht. Zo zyn alle die tusfchenvoegfels gepast by de zaaken ter plaatfe daar zy voorkomen , doch behooren eigentlyk tot den draadt der gebeurtenisfen niet , welke daar door afgebroken , maar ook aanftonts daar na weder opgevat cn vervolgt werd. Y 3 Cap.  542 VERHANDELING over Cap. XXII: 6. volgt het Slot des Boeks, na dat de heerlykheid der Kerke in de laatfte tydt, befchreven is. Indien men dit weinige wel in zyn gedagten prent, zal daar geen duysterheid aangaande het beloop der zaaken in dit Boek vervat, meer overig blyven. DER-  be VIER DIEREN. 343 DERDE AFDEELING. Nu ftaat ons nog te bezien, om welke reden men door de Vier Dieren, de Vier Euangelisten te verftaan heeft, het welke ik, om den draadt der zaaken niet af te breeken, alzo dat van wat veel omflag is, liever wilde laaten volgen. Dat is het gevoelen van de eerfte Kerkvaderen geweest, als van Ireneus, ook dat van Hieronymus en andere meer, ontleent van de gedaanten der Cherubim by Ezech. Cap. I. (V) het welk van andere laatere gevolgt is. Dit komt my zeer gepast voor, ook om dat in die Boek der Operbaringe de Vier Dieren en de Vierentwintig Ouderlingen doorgaans byeen gevoegt werden, zie Cap. IV: 9. 10. en vervolgens. En dewyl daar gevonden werden welke meenen, dat de Vierentwintig Ouderlingen , zyn de Boeken des O. T. of wel derzelver Schryvers, zo pasfen die zeer wel by elkander. Joh. Napeir (T) zegt, „ Na dat bewezen 55 is, O) W. Goeree, Joodfche Oudh. I. Deel, bladz. 464. Zie ook R. Andaia, over de Openb. bladz. 406. (i?) J. Napeir, Ferkl.van de Openb. 18 Propof. Y 4  344 VERHANDELING over is, dat deze 24 Ouderlingen op de aarde 5, zyn —— zo zeggen wy nu voort, dat zy „ ons afbeelden, de 24 boeken des O. T. met 3, naame uytgedrukt van Hieronimo in Prologa Galeato, en de 24 Schryvers derzelver wor3, den ook genoemt van Hieron. Zanchio. (a) „ Van deze 24 Ouderlingen, en hoe zy betekenen de 24 Authentycke boeken des ,, O. T. deze noemt S. Hieron. in Prolog. Ga3, leato op dezer wyze, Genef. 1, Exod. 2, „ Levit. 3 , Num. 4, Deut. 5, Jofua 6, Ju3, dith 7 , Ruth 8, Sam. 9, Reg. 1 o, Paral. 11, „ Esra 12, Hester 13, Job 14, Pfalm. 15, 3, Prov. 16, Ecclef. 17. Cant, 18, Efaia 19, „ Jer. 20, Thren. 21, Ezech. 22 , Dan. 23 , 3, de 12 kleine Propheten 24. „ Van deze 24 Ouderlingen, en hoe zy be3, tekenen ook de Schryvers der boecken des „ O. T. welke Zanchius (de Script. S. Quest. 3, 4 Propofit. 2) aldus telt, 1 Mofes, 2 Job, ,, 3 Eleazar, (die men meent het boeck Jofua „ gefchreven te hebben,) 4 Samuel, 5 David, 3, 6 Salomon, 7 Esdras, 8 Mordechai, (die 3, naar 't gevoelen van Rabbi Kimehi het boeck „ Esther gefchreven heeft,) 9 Efaia, 10 fe,, remia, ir Ezechiël, 12 Daniël, ende dan de 12 kleine Propheten. Men ziet wel dat hier de Boeken der Rich- te- («) J. Napeir, Cap. IV. bladz, 134.  de VIER DIEREN. 345 teren en Ruth, welke laatfte gefcbiedenis ten tyde der Richteren is gebeurt, en dus als een aanhangfel daar van kan gehouden werden; als mede die der Koningen en Chronyken zyn uyt«ielaten. Het is zeer onzeker door wie dezelve gefchreven zyn, voornamelyk het eerfte. Die der Koningen en Chronyken zyn Jaarboeken, door verfcheidene Schryvers opgeftelt, als bekent is, en men zien kan 1 Chron. XXIX: 29. 2 Chron. IX: 29. XII: 15. XIII: 22. en XX: 34. en welke men meent door Jeremia, of wel Esdras, om eenige Chaldeeuwfche benamingen die daar in gevonden werden , t'faamgebragt te zyn, zo als ook 't Opfchrift meldt dat daarvoor geftelt is in den Bybel. De twee Boeken der Chronyken, genoemt in 't Hebreeuwsch ivoorden der dagen, als of men zeide Daglyst of Register, daarom door de Seventige genoemt Paralipomenon, zyn als een aanvuïlinge van alle de vorige Boeken: dewyl die veele dingen behelfen, die in de vorige niet werden gevonden, of ook in 't kort de zaaken verhaalt , welke in de andere breedvoeriger verhandelt werden. De Hebreeuwfche Jofephus, Zoon van Gorion, fpreekt van 24 Boeken desO.T. die door de Seventige vertaalt zyn, volgens het handfchrift te Conftantinopolen en Venetie'n (V). Ori- (a) Rep. der Gsl. Sept. 1710. bladz. 252. Y 5  346 VERHANDELING over Origenes fchryft van de Boeken des O. T. aldus, „ Het is kennelyk datter 22 Boeken zyn, in 't Canon des Ouden Testaments, ,, naa het getal der Hebreeuwfche Leiteren die „ by haar zyn. Ende daar na zeit hy, ,, dit zyn de 22 Boeken, Genefis, Exodus, Levi„ ticus, Numeri, Deuteronomium, dat Baec ,, Jofua, dat Boec der Rechteren, dat eerfte „ en tweede Boec der Koningen , word by „- den jooden voor een gerekent, 't welk zy „ noemen Samuël, ende dat derde en vierde, wordt van haar ook voor een gerekent,. het „ welk zy noemen Davids ryk: ende het eer„ fte en tweede Boec Paralipomenon werdt ook voor een gerekent, en werdt genoemt, „ de Sermoonen der daghen. Dat eerfte ende „ tweede Boec Esdre is een, daer na is dat Boec der Pfalmen, en de dry Boecken Salo„ monis, als Proverbia, Ecclefiastes, en Can„ tica Canticorurn. En de 12 Propheten is „ een Boeck, en daer na Efaias, de Propheet ,, Jeremias, Ezechiël, Daniël, Job , Esther. ,, Hier mede befluyten zy dat Canon der H. „ Boecken (Y). Fl. Jofephus fpreekt ook maar van 22 Boeken , (gelyk Origenes meent naar het getal der Hebreeuwfche Letteren,) en telt dezelve op deze wyze, „ 5 Boeken Mofes, de Propheten „ en (a) Euzefc Pamph. K. H. Fol. 117. Col. 1.  DE VIER DIEREN. 347 „ en Gefchiedenisfen in 13 Boeken befchreven , de andere 4 Boeken de Lofzangen Gods." Hy telt de Boeken zo als die te zyner tydt afgedeelt waaren. W. Goeree zegt (a), „ deze Schriften zyn eerst verdeelt in 24Boeken, en daar na om „ gemakkelykër te onthouden in 22 , volgens „ 't getal der Hebreeuwfche Letteren: en werd „ dit getal van veele Christenen en Jooden „ aangenomen. Sommige Jooden houden eg„ ter noch het getal van 24, 't geen eenige „ Christenen navolgen, om dat 'er 24 Ouder„ lingen in de Openbaringe voorkomen. Het is om die zelve reden, dat ik my verzekert houde , dat door de 24 Ouderlingen niets anders moet verftaan werden, dan de Boeken des O. T., werdende gezegt te zitten op 24 Throonen, Openb. IV: 4. dewyl zy geduurende de Oude huyshouding de regeering in de Kerk hebben gehad. Gelyk ook werd toegezegt aan de 12 Apostelen, onder den dag des N. T., welke zitten zouden op twaalf throonen , oordeelende de twaalf gejlachten Israëls , Matth. XIX: 28. en Luc. XXII: 30. Dit zitten der Apostelen op Throonen om te oordeelen, is zo te verftaan, dat zy, wanneer defone des menfehen zoude gezeten zyn, op den tbroon zyner beerr (a) W. Goeree, Joodfche Ondb. I. Deel, bladz. 112.  343 VERHANDELING over heerlickbeyt, volgens Mattheus, niet als Hy zal komen om te oordeelen levende en dooden; maar als Hy ten hemel gevaaren en aldaar gezeten zou zyn aan 's Vaders rechtehandt, van hunne predikingen en Schriften het oordeel zou afhangen ter zaake der Leere des geloofs, naar welke de Twaalf Gedachten Israëls, die ter dier tydt, en vervolgens zo halftarrig het Euangeliurn zouden verwerpen , zig zouden moeten richten, om zalig te worden. Zo zouden ook deze Ouderlingen , de richtfnoer zyn voor de Israëlitifche Kerk onder den Ouden dag, by wien alle de Wetten en Inftellingen dier Kerke, als mede de echte kenmerken van den Mesfias te vinden waaren : zullende het oordeel daar over van hen afhangen, en zy dus als Koningen heerfchen op de aarde. Zy werden ook gezegt Cap. IV: 4. gouden kroonen op haare hoofden te hebben, 't welk de Vier Dieren niet hadden, hoewel die nog nader aan den Throon geplaatst waaren dan deze , zie vs. 6. daar van denk ik de reden te zyn: dat de Ouderlingen hun werk reèts hadden afgedaan, zynde de Oude huyshouding afgefchaft, hebbende de Propheten gepropheteert tot op Christum, en zyne komst voorzegt, welke nu gekomen was, waar door bet gezicht en den Propheet verzegelt waare, Dan. IX: 24. dat is, bevestigt, zy daarom voor waare Propheten erkent,  de VIER DIEREN. 349 kent, en dus met eere en heerlykheid gekroont. Dit was met de Vier Dieren of Euangelisten geheel anders, dewyl zy door hunne Euangeliën de Weereld moesten overtuygen dat Jezus van Nazareth de waare Mesfias was, van de Propheten voorzegt, het welk een geruimen tydt zou duuren, eer de geheele Weereld dat zoude aanneemen, zo dat hun werk nu maar pas begon, en zy daarom nog niet konde gekroont wezen. Dat zy echter nader by den Throon geplaatst waaren , bevestigt zo my dunkt het gevoelen dat zy de Euangelisten zyn, welke nader betrekking tot het Lam hadden, als hebbende daar mede ter zeiver tydt op aarde omgewandelt, en de Propheten in tegendeel hem maar van verre gezien. De befchryving der gedaante van deze Dieren, Cap. IV: 6—8. ftemt overeen met die van de Cherubim in 't Gezichte van Ezechiël Cap. I.: dat gezichte, en de tydt wanneer de Propheet hetzelve zag, wel overwogen zynde , zal veel licht aan het een en ander geeven. De Propheet had zo hy fchryft vs. i. dit Gezichte in het dertig (ie Jaar, in de vierde maand enz. Dit was het Vyfde Jaar na de wechvoering des Konings Jojachins, vs. 2. Maar de Uytleggers weeten niet wel te bepaalen, welk Dertigfte Jaar hier gemeent werd, als ook te zien is in de Kantteekening opN°. i. alzo daar niets werd bygedaan , waar uyt men weeten kan 5  35o VERHANDELING over kan,van welk tydtpunt dit bereekent is: evenwel kan dat veel licht geeven aan.het geene volgt. Sommige meenen dat dit genomen is van 't begin der regeering van Nabopolasfer, de Vader van Nebucadnefar , Koning van Babel. Maar ik vinde geen redenen waarom de Propheet.de tydt van daar zoude berekenen, naar de regeertydt eenes vyandlyken Konings, die nu reets overleden was, hebbende volgens Jofephus, uyt Berofus de Chaldeër (d), Negenentwintig Jaaren geregeert, en niet veel eer ftellen het Tweede Jaar Nebucadnefars, gelyk het toen was , vergelyk hier mede Jerem. XXV: li dus komt die rekening niet uyt; of liever naar eenige gebeurtenis onder zyn eigen Volk, zo als hy in 't vervolg doorgaans doet, gelyk ook in dit zelve Veers: zo mede Cap. VIII. Cap. XX. en vorders te zien is. Hierom foeene ik dat dit tydtftip onder zyn eigen Volk gezogt moet werden. Doch ook niet, zo als andere willen, op het vinden van 't Wetboek in den Tempel, in 't Ach tiende Jaar van Jofias, 2 Reg. XXII: 3. 8. 2 Chron. XXXIV: 14. öm dat men van dit Gezichte, narnelyk van het Vyfde Jaar Jojachins tot in het Dertigfte jaar te rugtellende, op 't Achtiende Jaar van jofias uytkomt. Zie hier van de reekening opgemaakt Ezech. I. in de Kantt. op N°. 9. 'ütü • ■ • .' . . Ook : £0 Jöfephus tegen Appion, F. 321.  de VIER DIEREN. 35* Ook in dat zelve Jaar , wierd door Jofias de Godsdienst herftelt. Nu is de vraag op welk van beide die gebeurtenisfen dan hier gezien werd , en welke men voor het gewigtigfte moet houden. Het blykt klaar , dat de vinding van het Wetboek tot de herftelling der Godsdienst niets heeft toegebragt, dewyl die evenwel voortgang zoude gehad hebben, al waare dat Boek niet gevonden geweest, alzo het maar by geval in het opruymen van den Tempel, en 't herftellen van het geene daar aan door den Afgodendienst ontmaakfelt was, om die weder tot de waare Godsdienst bruykbaar te maaken, ontdekt wierd. Hierom is het ook dat ik niet kan geloven, dat dit Wetboek den geheelen Pentateuchus bevatte , en dat daar van niet meer, dan dat eene handfchrift zou zyn geweest, zo als doorgaans geméent werd, en waar van de zulken die het gezach der H. Schrift pogen te ondermynen, veel ophef maaken , dat 'er maar een handfchrift van die Boeken geweest is, en dat nog t'z:vk was geraakt , willende te kennen geeven , dat men daar mede heeft konnen handelen, zo als men wilde, en dierhalven daar op niet veel ftaat te maaken is. Doch dat kan niet waar zvn, want men konde dat in den Tempeldienst, waaromtrent zo veel in acht te neemen was,.om dat naar Mofes inftellingen te doen,  352 VERHANDELING over doen, onmogelyk ontbeeren, dewyl daar veel aan gelegen waare om het alles te doen naar de Wet , en daar tegen zwaare bedreigingen gedaan waaren, indien men dat op eene andere wyze deedt: dierhalven zoude de Godsdienst in geen goede orde hebben konnen herftelt werden , zo lang dat Boek niet gevonden was, en het welke nogtans voortgang had. Dat had ook Koning Manasfe na zyne bekeering niet konnen doen , dewyl die zonder Voorfchrift niet konde waargenomen werden. Ook had men het Recht niet konnen oeffenen naar behoren, indien alle de Wetten ver* loren waren geweest,:en dat wel voor zo een lange tydt, als dit fchynt geweest te zyn, dewyl de inhoud van dat Boek geheel uyt het geheugen der menfehen geraakt was, want anders had het leefen daar van, de hoorders zo niet konnen ontzetten, dat zelf de Koning op het hooren van den inhoud, in de eerfte verbaastheid zyne kleederen fcheurde. Dierhalven moest dan alles in verwarring zyn geraakt, indien daar van geen affchriften waren geweest, waar van nogtans niet het allerminfte gerept werd. Immers moest de Koning daar van ook een affchrift hebben, volgens Deut. XVII: 18. om daar in te leefen alle de dagenfyns levens, vs. 19. om volgens dien de Rechten en de Godsdienst te handhaven, dat waren 'er dan twee, en het c is  de VIER DIEREN. " &$$ is niet te denken dat die beide verloren waaren , zo by aldien nog maar één en hetzelve affchrift, voor alle de Koningen by opvolging heeft gedient, en niet yder by zyn komst tot de Throon een nieuw affchrift moeste hebben , dat nog in twyfel is. Ten zy dat men die wilde houden voor uyttrekfels, behelfende alleen maar de Wetten en inftellingen om te dienen tot Voorfchriften in de Godsdienst en rechtspleging, dog dewyl zy de Wetten volledig in alle haare uytgebreidheid nodig,hadden, gelyk als die in Exodus, Leviticus en Numeri vermeld ftaan, zo denke ik dat zy de Boeken in haar geheel zullen gehad hebben. Zo ook de Priesteren, als te befpëuren is 2 Chron. XVII: 7— 9. wanneer Jofaphat de Priesteren en Leviten uytzondt om te leeren in d'e Steden van Juda. Gelyk ook Mofes bevolen had, dat yder huysvader zyne kinderen die moeste voorhouden, zeggende, Ende gy zultfe uwen kinderen infcherpen , ende daar van fpreeken, enz. De ut. VI: 7 — 9. niet alleen de geboden die zy onderhouden moesten; maar ook de groote daaden des Heeren, welke tot een aandrang van haare verpligting moesten dienen, waarom die ook telkens daar by gevoegt werden: als men ziet Deut. I: 6. daar werd gezegt, Doe hief Mofes aan defe wét uyi te leggen, cn'hy begint met een verhaal van al het gebeurde dat hen in de WToescyne wederZ va-  354 VERHANDELING over varen was: zo dat zulks mede onder de Wet begrepen wierd, en men het een en ander onder de benaaming van de Wet verftont , als mede uyt veele plaatfen van het N. T. te zien is. Zo dat die Vorften, Priesteren en Leviten, die door de Koning Jofaphat uytgezonden wierden, de Boeken in haar geheel, behelfende alle de Gefchiedenisfen , nodig hadden , om den Volke daar uyt bekwamelyk te onderwyzen, en dit meedegenomen Wetboek niet maar flegts een uyttrekfel daar van, dat alleen de Wetten en Inftellingen behelsde, zal geweest zyn: hoewel uyt die gemelde plaats blykt, dat de affchriften ter dier tydt niet menigvuldig waaren, want zy hadden niet nodig gehad, het Wetboek mede op de reize te neemen , indien zy verzekert waaren geweest, dat aan alle plaatfen daar zy kwamen te zullen vinden. Deze Wet wierd ongetwyfelt wel dikmaals den Volke voorgelefen en uytgelegt, als men kan afnemen uyt de woorden van Propheet Azaria, de Soone Obeds, die dat als een bezoekinge fielt , dat 'er eens een tydt waare (onzeeker wanneer) dat zulks niet gefchiede, 2 Chron. XV: 3. 4. Israël nu is vele dagen geweest , /onder den waren Godt, ende fonder een kerende Priester, ende /onder de Wet enz., dat is, zonder de uytlegging der WTet op gemelde wyze, welke al van Mofes tydt af moet heb- ben  de VIER DIEREN. 35S ben plaats gehad. Uyt allen deze blykt, dat zy de Gefchiedenisfen door Mofes befchreven in haar geheel moeten gehad hebben, en meer dan één affchrift daar van zy geweest. Dus vervalt dan ook het gevolg dat men daar uyt trekken wil, dat men narnelyk daar mede naar welgevallen konde omfpringen. Wat belangt de bekende Sabbathleefingen der Wet: de Geleerden meenen, dat die eerst na de Babylonifche gevangenis aanvang genomen hebben. Maar dan mag men billyk vraagen,by aldiert zy de Wet van Mofes met alle derzelver uytgebreidheid in 't geheel in handen hebben gehad, van waar dan die verflagenheid van de Koning en het Volk op het hooren leefen van dat wedergevonden Boek? want dat geeft te kennen, dat zy de inhoud daar van te voren niet wisten , en ftrydt daar tegen : daarom moet het zyn dat dit gevonden Wetboek dat zelfde ntet was, dat men in handen hadde. Om my dan nader te verklaren. Ik rneene dat dit gevonden Boek, het Boek Deuteronomium of herhaalde Wet alleen zy geweest, het welk een byzonder Stuk is , waar in al het zaaklyke van de Wetten door Mofes in de andere Boeken in het breede befchreven, kort byeen getrokken is. Zynde de Vier eerfte Capittelen tot het 40 Veers ingefloten, een voorafgaande reden,als een Inleiding tot het geene Z a ver*  s56 VERHANDELING over verder volgt: zeker!yk in eene andere en vroeger tydt gefproken als het geene gemeldt werd Cap.V, zo als blykt aan vs. 41,42, 43. welk een verhaal is van 't geene Mofes deed, voor dien tydt dat hy de vólgende reden fprak, welke begint met Veers 44 tot 49. ingefloten, behorende tot het volgende V. Capittel, welke Ilrekt tot 't einde van 't VIII. Capittel, alwaar die fchynt te eindigen, en met 't IX. Cap. een nieuwe reden te beginnen, die onafgebroken vervolgt werd, tot 't einde van 'tXXVI. Cap., wanneer weder een nieuwe reden begint, vervat in Cap. XXVII. en XXVIII, weder eene andere Cap. XXIX. en XXX, en laatftelyk met Cap. XXXI. en zo voorders. Dit gebeurde ter tydt wanneer hy in de Vlakke velden Moabs, kort voor zyn doodt, het Verbondt vernieuwde , het welk God eertyds aan Horeb met de kinderen Israëls gemaakt hadde. Zie Deut.I: 1. en Cap. XXIX: r. om dat die alle in de Woestyne geftorven waaren , zynde niemand van de ter dier tydt getelde van Mofes endeAaron, als zy de kinderen Israëls telden in de Woestyne van Sinai, meer overig, dan Caleb en Jofua, Num. XXVI: 64, 65. Thans voegt Aiofes hier by zeer breedvoerig alle de Zegeningen en Vloeken voor de betrachters en overtreders van dat Verbondt, die op 't allernadruklykfte voorftellende , zo als nergens in Zyne andere Boeken gevonden werd. In het XXVII.  de VIER DIEREN. 357 XXVII. Cap. vindt men een Wet van Elf geboden , met even zo veele bygevoegde vervloekingen , op yder van welke het Volk, Amen, zeggen moest. Het begin daar van vs. 15. is , Vervloekt zy de man die een gefnede, ofte gegoten heelt, eenen grouwel des HE EREN, een werck van 's werckmeesters handen , fal maken, en fetten in 't verborgen: ende al '£ volck fal antwoorden , ende feggen, Amen. enz. van welke Wet het Slot is. Vervloeckt zy, die de woorden defer wet nieten fal bevestigen, doende defelve: ende al '£ volck fal feggen, Amen. Deze Wet beval Mofes dat Jofua als hy over de Jordaane zoude gekomen zyn, op eenen Altaar, welke hy op den Berg Ebal maaken moest, van onbehouwen Steenen met Kalk beftreken, met duydelyke Letteren zoude fchryven. Als mede dat op de Bergen Gerizim en Ebal, op eene plechtige wy?e, op yder de helft van de Hoofden der Scammen, de Zegeningen en Vloeken over het Volk zouden uytfpreeken , volgens vs. 11 —14. Ende de Leviten fullen betuygen ende feggen tot alle man van Israël met verbeven ftemmen enz. te weet.sn alle die vervloekingen. Zie het geheele XXYTI. Capittel, (en de uytvoering daar van Jofua VIII: 30 — 35). Verder volgen in 't breede alle de Zegeningen en Vloeken voor de gehoorfame en ongehoorfame, Cap. XXVIII. Dit Boek moet het geweest zyn, het welke Z 3 die  358 VERHANDELING over die verfiagenheid veroorfaakte, zo dat de Koning daar over zyne kleederen fcheurde. Dit konde geen andere uytwerking hebben, indien zy overwogen, hoe lange tydt zy grouwelyke afgoderye hadden gepleegt, waar door zy alle die Vloeken op zig geladen hadden, gelyk de Woorden van vs. 11. en 13.dat medebrengen, want het gefcbiede als de Koning de woorden defes Wetboecks boorde, dat hy zyne kleederen fcheurde, 2 Reg. XXII: 11. en 13. en 2 Chron. XXXIV: 19. en 21. Waarom hy ook in deze verlegenheid zondt by de Prophetesfe Hulda, om den Heere». te vragen voor gansch Israël, wat best in die zaake te doen waare, want (zeide hy) de grimmigheid des HEEREN is groot , die tegen ons aangefteken is, om dat onfe vaders niet geboort en hebben na het woordt defes loecks, enz. En het blykt ook uyt het antwoordt van de Prophetesfe, dat dit de zaak was die zo veel ontfteltenis te wege bragt, want zy zegt vs. 16. $00 feit de HEERE; fet, ick fal quaet over defe plaetfe brengen, ende over hare inwppnderen; (hamelyck) alle de woorden des boecks , dat de Koninck van jfuda gelefcn heeft. vs. 17. Daerom dat fy my verlaten, ende anderen goden geroockt hebben, op dat fy my tot toom verweckten, met al bet werek harer handen; fo fal myne grimmicheyt aengefteken worden tegen defe plaetfe , ende niet uytgehluscht worden. 2 Chron. XXXIV: 24. ftaat ake de cMai die gefchreven zyn in het boeck ,idat  de VIER DIEREN. 359 men voor 'i aengefichte des Konings van Juda geiefen heeft. Dit Boek dan wierd den Koning voorgelefen, en uyt het verhaal blykt, dat luiks maar een'korte wyle duurde voor dat de Koning zyne klederen fcheurde, zo dat het dan alle de Vyf Boeken Mofes niet bevatte: want dan had het,indien men van voren aan had begonnen, zo als wel het gcvoeglykst was , al vry wat tydt vereischt , eer dat de Koning door den inhoud tot d'ie verbaastheid konde gebragt werden; maar dit komt zeer wel overeen met den inhoud van het Boek Deuteronomium, waar in men al in het Vierde Capittel voorzeggingen en bedreigingen vindt, die de Koning verflagen konde maaken, van het 15 Veers af, inzonderheid vs. 25, 26, 27. wanneer hy overwoog wat grouwelyke afgoderyc men bedreven hadden hoe zy den Heere daar door tot toorn hadde verwekt, en daarom onder de Heidenen ftonden wechgevoert te werden. Dus is daar by my geen twyfel aan, of dit gevonden Boek dat zy niet kende is het Boek Deuteronomium alleen geweest. Zo zvn ook de Jooden van gevoelen. Wy zeg^n alleen, om dat het een byzondere reden had, waarom dit Boek voor het aangezigte des Heere , nevens de Arcke gekgt wierd, waar toe do andere Vier Boeken Z 4 niet  SÖo VERHANDELING over riet wierden vereischt, als wy ftraks zullen zien. De Bisfchop Tb Hobbes was ook van die meening dat het 't Boek Deuteronomium alleen geweest is; maar dat was uyt een andere oorfaak, narnelyk, om dat hy twyfeide of Mofes wel de Schryver van de Vier andere Boeken was. Hier in is hy ten overvloede van de Geleerden wederlegt, die dat Huk boven alle tegenfpraak geftelt hebben. Aldus zyn zyne woorden, na dat hy eenige zwarigheden daar tegen ingebragt heeft; „ derhalven befluyte „ ik, dat de Vyf Boeken van Mofes na zyn „ tydt gefchreven zyn; doch hoe lange is ons „ onbekent. Maar of Mofes defe Boeken niet „ voikomentlyk heeft t'faamengeftelt, nochte „ tot die forme gebragt, in dewelke wy die „ nu hebben, foo foude het nogtans wel kun3, nen zyn ,dat hy die dingen gefchreven heeft, 3, dewelke in die Boeken verhaalt worden van „ hem gefchreven te zyn: gelyk als het Boek „ des IVets, 't welk na het fchynt, begrepen 3, is in het Elfde Cap. van Deut. tot het XXVII, „ toe , het welke als bevolen was dat het „ foude gefchreven worden op fteene Tafe„ len, wanneer zy zouden ingaan in 't Landt. „ Canaan. Dit dan alfo van Mofes felfs ge,, fchreven zynde, foo heeft hy aan de Priesn ters, ende de Oudtften Israëls bevolen, dat s> het  de VIER DIEREN. 361 „ het foude gelefen worden alle feven Jaar, in 'c by weten van gantsch Israël, wanneer „ zy op het Loofhutten feest foude vergadert „ fyn. Ende dat was die Wet, uyt dewelke „ dat Godt wilde, dat haare Koningen, wan„ neer zy die manier van Regeeringe zouden „ hebben vastgcftelt, een Copie zoude ligten ., van de Priesters ende Leviten: aan dewelke „ Mpfes bevolen hadde, dat zy dit Wetboek zoude, leggen aan de zyde der Arke des Ver„ bondts. Dit Boek is ook voor een lange „ tydt verloren geweest, maar wedergevon„ den van den Hoogenpriester Hilkia, en ge„ ibnden aan den K. Jofias enz. (ei). Mofes had ook wel zekerlyk de Vier andere Boeken geheel, maar veel vroeger, en waarfchynlyk van tydt tot tydt gefchreven, en welke onder de Priesteren en Leviten beruste. Dat hy (Hobbes) meent dat de Koning van dit Boek Deuteronomium een affchrift moeste vorderen van de Priesteren en Leviten, dat vat hy heel verkeert „ want die moest het hebben van de geheele, en niet van de verkorte Wet, zo als wy boven gezien hebben, en indien zy dat van dit Boek hadden gehad, konde den inhoud niet onbekent zyn geweest, zo als gebleeken is dat die was, want alle die affchriften zouden niet te gelyk veloren geraakt zyn. Ook was het niet (aï TA-. Hobbes, Leviathan, bladz. 39». x Z 5  362 VERHANDELING over niet onder der macht der Leviten, en konds die derhalven daar van geen affchriftgeeven, want het wierd wel door Mofes aan de Leviten overhandigt, om dat die dienstbaar waaren in 'e bezorgen van alle de heiligdommen, maar moest vervolgens werden geplaatst aan de zyde der Arke des Verbonts des H E E RE N, Cap. XXXI: 25, 26. in het Heilige der Heiligen, daar niemand dan den Hogenpriester vermogt in te gaan, en maar eenmaal des Jaars, zo dat zulks niet kan zyn; maar daar door heeft men ongetwyfelt een affchrift van de andere Boeken Mofes te verftaan , als men zien kan uyt Cap. XVII: 18. Voorts fal het gefchieden, als hy op den ftoel fyns Konïnckrycks fal fitten: foo fal hy fich een dobbel van defe wet affchryven in een boeck, uyt (het geene dat) vo or het aangesich- tk der levitische priesteren is, het welk dan onderfcheiden was van dit Boek dat nevens de Arke lag. De zulke welke meeiien dat hier ook de Vier eerfte Boeken van Mofes zyn by geweest, geeven voor reden, dat het anders geen volkomen , maar een gebrcklyk ftuk werks zou geweest zyn, het welk naar hunne meening niet gevoeglyk waare voor het aangezigte des Heeren te brengen (a). Maar men. kan geen ding volkomen of gebrcklyk noemen, als ten op- zig- (.1) Repulilyk der 'Hebreen, 11. Deel, bladz. 187.  de VIER DIEREN. 363 zicrte van het geene waar toe het dienen moet: indien het daar toe alle de vereischtens heeft, moet men het voor volkomen houden , hoewel het in andere opzigten gebreklyk mogt zyn. Dit Boek was volkomen ten opzigte van dat geen waar toe het gefchikt was, want het oogmerk was niet, om een affchrift van de Boeken Mofes voor het aangezigte des Heeren te leggen: gelyk men dan ook nog daar by gevoegt heeft, dat van alle de Canonycke Boeken een- affchrift nevens de Arke gelegt moest werden , en alle die daar niet gevonden wierden , niet voor Canonyck of regelmatig wlerden gehouden. Dog dit heeft voor zo verre ik weet geen grondt altoos; maar dit fteunt daar op, dat dit Bock, en dat van Samuël de Propheet, daar gelegt wierd. Men'vindt JofuaXXIV: 16. ende Jojlia febreef defe woerden m 'i wetboeck 'Godts, (narnelyk de woorden des Verbondts ,) dat was waa rfchynlyk in dat Wetboeck , dat voor 't aangerichte der Levitifche Priesteren was , Deut.XVII: 18. het welk de IV. eerfte Boeken Mofes bevatte, cn tot daaglyks gebruyk diende, maar niét dat Wetboek dat nevens de Arke lag. En dit gefchiede om dat het ook een Verbondt waare, dewyl Jofua op dien tydt alle de Stammen bycen had doen komen, wanneer hy dngt te gaan in den wegb der gantfebe aerde. Cap. XXIII: 1. 14. om het Volk aan den ' dienst des Heeren tc verbinden, voor bet aan- ge-  364 VERHANDELING over geficbte Godes , Cap. XXIV: i. waar toe hy haar alle de redenen voorhieldt, die haar daar toe verplichte, vervolgens zeggende, kiest u heden wien gy dienen zult, 't zy de goden welcke uwe vaders, die aen d'ander zyde der riviere waren, gedient hebben, enz. v*. 15. Doe antwoor.de het volck endefeide: het zy verre van ons, dat wy den HEERE verlaten [ouden, om andere goden te dienen, v?. 16. Want de HEERE is onfe Godt, enz. v«, 17. Zie ook vs. 21. en 24. Al-' foomaeckte Jofua op dien Jelven dagh een verbont met den volcke: ende by ftelde het haer tot een infettinge ende recht te Sichem, v% 25. Ende Jofua febreef defe woorden in 'f wetboeck Godes: ende hy nam eenen grooten fteen, ende by recht ede dien daer op onder de eyeke , die by het heiligdom des HE EREN was. v*. 26. Ende Jofua feide tot den gantfehen volcke, Siet defen fteen fal ons tot' een getuygenisfe zyn, enz. v*. 27. Maar hier uyt volgt niet dat alle de Boeken der H. Schryveren nevens de Arke geplaatst moesten werden, dewyl het ook zelf van dit gefchrift van Jofua niet werd gezegt , daar het nochtans van de twee andere,, te weeten van Mofes en Samuël, uytdruklyk gemeld werd, ten einde t'eeniger tydt te dienen-tot een getuygenisfe tegén de Kinderen Israëls, daar Jofua in tegendeel feyde tot den volcke ghy zyt getuygen over u selven dat ghy u den HEERE verkoren hebt om hem te dienen, ende fy feiden, wy zyn ge- tuy-  öe VIER DIEREN. 365 tuygen, vs. 25. Ende hy fielde het haer tot een infettinge ende recht te Sicbem. Zo dat het te denken is, dat dit tot daaglyks gebruyk moest dienen , even gelyk de Steen die hy oprichte, volgens vs. 26. t'allen daage voor hunne oogen was, tot een getuygenisfe. De waare reden waarom dit Boek van Mofes nevens de Arke gelegt moest werden, was, om dat het een Boek des Verhondts was, 2 Reg. XXIII: 2. en 2 Chron. XXXIV: 30. of zo veel als een Verbondtsbrief, 't welk met nadruk van het Boek Deuteronomium kan gezegt werden. Ook het Wetboek genoemt, behelfende de Wetten en Inftellingen, waar op dat Verbondt was aangegaan, welke God met hunne Vaderen gemaakt hadde aan den Berg Horeb, en 't welke hier vernieuwt wierd. Zie Cap. XXIX: 1 9—15. gelyk Mofes zegt, op defen dag zyt gy den HEER E uwen God tot een volk geworden , Cap. XXVII: 9. om dat zy toen dat Verbondt aangingen. Deut. XXVI: 16 — 19. en plechtig beloofde dat te zullen onderhouden , op alles Amen zeggende. Daarom moest dat Boek naby de Steenen Tafelen desVerbondts geplaatst werden, volgens Mofes bevel, dewyl het een vernieuwing van dat zelve Verbondt was, om te zyn tot een getuygenisfe tegen de Kinderen Israëls, Cap. XXXI: 26. Want zegt Mofes, ick kenneuwe wederfpannigheit, ende uwen harden necke: fiet, terwyle ik nog heden met u lieden leve, zyt  366 VERHANDELING over zyt gy wederfpannig geweest tegen den HEERE, boe veel te meer na mynen doodt, vs. 27. 29. En wanneer zy dat Verbondt door overtredingen kwamen te verbreeken en zig te wenden tot andere Goden, zo als de H E E R E zegt dat gefchieden zoude , vs. 16. 20. dan zou dit Boek met desfelfs bedreigingen, zo als die.vervat waaren in het Liedt dat in het volgende XXXII. Cap. befchreven werd, tegen hen getuygen. Ende 'i fal gefchieden, wanneer vele quaden ende benauwtbeden, 'i felve fullen treffen, dan fal dit liedt voor fyn aengefichte antwoordden tot getuygen. Cap. XXXI: 21. narnelyk zo als de Kantteekenaars zeggen op N°. 31. „ tot een gedachtenisfe van alle myne getrouwe waarfchou3, wingen, en tot haare overtuyginge van de „ rechtveerdigheid myner ftraffe. Dit was dan de eigentlyke reden dat die Verbondtsbrief als 't waare, ter bewaringe voor het aangezichte des Heeren wierd gelegt,,en niet om daar maar flegts een affchrift van Mofes Boeken te hebben. Zo was het ook met dat Boek het welk Propheet Samuel fchreef van de Rechten des Koninkryks, 1 Sam. X: 25. Wanneer de Kinderen Israëls een Koning begeerde, waarfchouwde hy hen op Gods bevel op het nadruklykfte, dat zy zig des beklagen zouden, en hield hen voor, alle de onrechtmatige handelwyze der Koningen, 1 Sam. VIII: 9—18. dog zy daar niet  de VIER DIEREN. 36*f niet naar willende luysteren, zo gaf .hen de HEERE in zynen toorn Saul tot eenen Koning. Waar na volgt vs. 25. van Cap. X. Sa- mud nu fprack tot den volcke het recht des Koninckrycks, ende febreef het in een boeck , ende leide het voor bet aengefichte des HEEREN. Zonder eenige verdere omfchryving, zodat het twyfelachtig is, in welken zin die rechten des Konincksryks te neemen zyn, of men daar door de Wetten, of de gewoone wyze van doen, die'de Koningen hebben, te verftaan heeft. Het woordc Miscbphatb, hier door het Recht vertaalt, werd, zo als de Kantteekenaars op N°. 40 te kennen geeven, 1 Sam. VIII: 9. vertaalt door wyze van doen, en zo werd het c ok gebruykt Cap. II: 13. XXVII: n. 2 Reg.XVII: 33 , 34. en 40. Zie de Kante. 1 Sam. VIII. op N°. 11. En ik vinde in het Woordeboek van Rabbi E. Soesman , dat het Viergeletterde woordt Miscbphatb op beiderlye wyzen genomen werd. Dog men meent dat het hier indien kwaden zin niet genomen moet werden, zo als Samuel zelve dat gebruykt Cap. VIII. Nogtans \'erftonden het oudtydts de Jooden alzo, gelyk te zien is by Jofephus, welke zegt, „ maar „ de Propheet febreef alle lasten die over hen ko„ men zouden in een boeck, en las die in de „ tegenwoordigheid des Konings, ende leidde dat boeck in de Hutte des Heeren, den na„ komelingen tot een getuygenisfe, dat hy haar „ dat  368 VÉR HANDELING over •„ dat alles te voor en gezeit hadde Qa). Dit ftrydt niet tegen de H. Text, maar die bevestigt dat veel eerder: want daar ftaat wel dat by het den Volke aanzeide , Samu'él nu fprack tot den volcke enz. vs. 25. maar dat kan wel in eenige andere bewoording gedaan zyn als Cap. VIII: 9—15. dewyl hy (Jofephus) zegt, dat dit gefchiede in de tegenwoordigheid des Konings, gelyk men ook uyt de H. Text niet anders verftaan kan, maar echter zulke bewoording welke inhielden wat het te zeggen was onder een Koninglyke regeering te zyn, de macht en voorrechten eenes Konings, ten naasten by als hy haar Cap. VIII. had voorgeftelt: in die zin kan men hier het woordt Recht behouden , en nogtans dat Hebreeuwfche woordt ook in den anderen zin neemen, als Rabbi Soesman zegt, voor eene wyze , maniere, ook gebruyk of ge. wooonte. Dat moesten zy zig nu laten welgevallen, dewyl zy zelve dat begeert hadden , en dus moest dit Boek ter tydt als zy zig des beklaagde, tegen hen tot getuygenisfe zyn, narnelyk dat hy haar dat alles had voorgehouden, maar dat zy naar zyne waarfchouwingen niet hadden willen Juysteren. Volgens dien zin zyn ook alle zyne redenen ingerigt die hy tegen het Volk houdt, te weeten om hen te beftraffen en Ca) Fl. Jofephus, Jaodfcbe Oefcbied, Fol, 53, Col. 2.  de VIER DIEREN. $69 en voor oogen te ftellen dat zyGod daar mede vertoornt hadden. Zie Cap. X: 19. Cap. XII: i. 12. vs. 16. Oock fielt unit (bier) ende fiet die groote fiake die de HEERE voor uwe oogen doen fial. Vs. 17. Is 't niet van dage de tarwen ooghst? ick fal tot den HEERE roepen, ende hy fal donder ende regen geven: fo wetet dan, ende fiet, dat u quaet groot is, dat ghy voor de oogen des HEEREN gedaen hebt, dat ghy eenen Koning voor u begeert hebt. Vs. 18. Doe Samuël den HEERE aanriep, foo gaf de HEERE donder, ende regen te dien dage: daer-omme vreesde al het volck J"eer den HEE*+ R E ende Samuël. 4 Vs. 19. Ende al 't volck feide tot Samuël, Biddet voor uwe knechten den HEERE uwen Godt, dat wy niet en fier ven: want boven alle onfe fenden hebben wy dit quaet daer toe gedaen, dat wy voor ons eenen Koningh begeert hebben. Deze regen en donder die God liet komen, diende om de woorden van Samuël te bevestigen , en gevolglyk moest hy hen de wyze of manier van een Koningkryk; alle voorrechten die de Koningen hadden, op het zwaarfte voorhouden. Men dient het noodzaaklyk op deze wyze op te vatten, want by aldien dit Boek den Koning betroffen had , en hem daar in eenige Wetten of Rechten wierden voorgefchreven, naar Aa welke  370 VERHANDELING over welke hy zig richten moest: had Samuël dat Boek aan hem moeten ter handt ftellen, gelyk het affchrift van Mofes Wetboek, het welk den Koning moest gegeven werden, wanneer zy zulk een wyze van regeeringe zouden hebben vastgeftelt, volgens Deur. XVII: 18. het welk Samuël ongetwyfelt ook niet zal verfuymt hebben te doen, dewyl Mofes dat zo uytdruklyk bevolen had, dat dan van dit Boek onderfcheiden was, en de Text zegt ook duydelyk dat Samuël'dit den Volke aanzeide, en niet de Koning, Samuël nu fprak tot den volke ende febreef het in een boeck, dat alleen tot een getuygenisfe tegen het Volk moest dienen, en daarorryier bewaringe voor het aangefigte des HE EREN gelegt wierd, Cap. X: 25. hoewel de H. Text die reden niet uytdruklyk meldt, dog dat uyt de geheele befchryving gemaklyk is op te maaken. Het gebeurt meermalen dat de H. Schryvers, fommige zaaken maar in 't kort verhaalen, die Jofephus breedvoeriger behandelt, en daar uyt konnen opgeheldert werden, gelyk ook fommige dingen uyt andere Joodfche Schryvers. Zie Th. Hafei (0), het welk ik denk dat men veilig doen mag, indien het met de H. Text niet ftrydt, nog buytenfporige vertellingen behelst, (a) Thom. Hafei, di Lapide Fundair.enti, Rep. dsr Gilettden, Jtily, Aug. 1718. bladz. iqi., 102.  de VIER DIEREN. 371 helst, waar van de Jooden in 't gemeen niet Vies zyn , en Jofephus zelve niec Vry is , om de zaaken groot en breedt uyt te meeten, waarom dat met omzigtighcid moet gefchieden. Den Eervv. Heer Alb. Alberthoma (Pred. te Leiden) zegt, (a) in zyne Aanmerkingen ovzr Jofephus, Art. 1. „ Hy verhaalt doorgaans wydlopiger het geene van Mofes en de volgende H; Schryveren in 't kort nagelaten is; geven„ de door zyn verhaal vele Schriftuurplaatzeil ,, licht, enz. Om daar van een voorbeeld by te brengen van deze zelve tydt en Perfoonen, hoewel dat tot deze ftof geen betrekking heeft. Ziet het geene Samuël wedervoer, met de Philiftynen $ Welke Israël overvielen te-Mispa, 1 Sam. VIL vergeleken met Jofephus , joodfche Gefcbied. F0I.5Ï. Col. 4. dien daar een byzonderheid byvoegt ,die licht geeft aan den geheele XX. Pfalm Waar van de woorden vs. 9. anders onverftaan» baar zyn, door dien men geen geval by de Ui Schry veren vindt, daar die op toepasfelyk zyn , en men dus de tydt of gelegenheid van 't maaken dier Pfalm niet weet, nog ook de Maaker. In dat gemelde Veers werd gezegt, Zy hebben zig gekromt en zyn gevallen; maar wy zyn gere* fen ende ftaende gebleven. Jofephus fpreekt daar van aldus, „ Maar den krygh nam veel eenen (3) Flavii Jofcphi, Rep. Nov. Dec. 172Ö. bl. 44Ö. Aa d  3?2 VERHANDELING over „ anderen uytganckals veele konden geloven, „ wanneer men 't haar te voren gezeit hadde : „ Want ten eerften fchudde de aarde door „ Gods fchikkinge onder de voeten der Phili„ fteen, ende beweechde haer zo zeer, dat „ geen een vasten tret (houden) of recht liaan „ en konden, maar nu op deze dan op gene ,, zyde tuimelden, ende hier en daar in de re- ten vielen. Daar na (dit wil zeggen ten anderen) „ verfchrikte haar God ook met don„ der ende blixem , verlengde en verbrande „ haar de aangezichten ende de handen, datfe „ de wapenen moesten laten vallen en haar „ daarom in de vlucht geven moesten. Dit was niets ongemeens, dewyl men weet hoe veele wonderen de Heere gedaan heeft ten voordeele van Israël, dat ook hier noodzaaklyk was, dewyl zy onverhoeds van de Philiftynen overvallen wierden, en zo als Jofephus zegt, noch met wapenen voorzien, fiocb tot den ftrydt gerust waaren. Waarom zy in groote verflagenheid zeiden tot Samuël vs. 8. En fwyght r.iet van onfent wege, dat gy niet en foudt roepen tot den HEERE onfen Godt, op dat by ons verïosfe uyt de bant der Pbiliftynen. Vs. 9. Doe nam Sumuët een melcblam, ende by offerde bet geheel den HEERE ten brand-offer : ende Samuël riep tot den HEERE voor Israël, ende de HEERE verhoorde hem. V\ 10. Ende bet gefekiedde, doe Samuël dat brand-  de VIER DIEREN. 373 brand-ofcr offerde, foo quamen de Philiftynen aen ten ftryde tegen Israël: ende de H E ERE donderde te dien dage met eenen grooten donder over de philistynen, ende by verfchricktefe,foo dat fy verflagen wierden voor het aangeficbte Israëls. Zo dat het op dat roepen was van Samuël tot den Heere , gevoegt hy het brandoffer, dat de Heere die groote donder, (verftaa een ongemeene zwaare donder), Het komen over de PMlisflynen. Dit komt wel overeen met het geeri Jofephus daar van zegt, hoewel in de H. Text alle die byzonderheden niet gemeld werden, en in 't geheel geen gewag gemaakt van de aardbeving of fchudding : het fchynt dat de H. Schryver die begrypt onder die groote donder. Men weet dat maar gemeene donderflagen dei aarde doen dreunen en daveren, hoe veel te meer zulk een or.gemeene groote donder, die de Heere liet komen over de Philiftynen, tot Israëls verlosfing, die kon dan wel de Aarde doen fchudden en beeven. Indien men dan ftelt dat de Aarde een golvende beweging heeft gemaakt, waar door de Israëliten rezen en ftaande konde blyven, daar en tegen by de Philiftynen met holtens daalde en van één fpleet, waar door zy waggelende zig kromde, niet als Sifera toen hy van Jaël gewondt was, zig kromde van wegen de fmerte, Richt. V: 27. dat wss niets byzonders ; maar om dat zy door het Aa 3 fchud*  374 VERHANDELING over fchudden der Aarde niet konnende liaan, in allerlye bogten daar henen tuymelde. Dit zo genomen zynde , dan zyn die woorden klaar te verftaan. Dit gebeurde volgens de voorzegging van Hanna, de moeder Samuëls, in haaren Loffang i Sam. II. wanneer zy haaren Zoon ter Tempel bragt, om die den Heere toe te wyden, door Gods Geest gedreven zynde, voorzeide het geene Israël onder het bellier haares Zoons wedervaren zoude , zeggende vs. 10. die met den HEERE twisten, fullen verplettert worden ; hy fal in den hemel over hen donderen. Wan neer nu Samuël kort daar na op Israëls begeerten hen een Koning gaf, en die ten anderenmaale, nu op eene plechtige wyze in het Ryk bevestigde, in tegenwoordigheid van al het Volk, daar toe uytdruklyk te famengeroepen zynde, te Gilgal,Cap. XI: 14, 15. en die aldaar ten anderenmaale zalfde, (volgens Jofephus met de H. Zalfolie, voor gansch Israël,) (a) is het meer dan waarfchynlyk, ja genoegfaam zeker te achten, dat hy ook ter zeiver tydt, een nadruklyke Zegen over zyn perfoon en regeering zal uytgefprooken hebben voor ai het Volk, te meer dewyl dit de eerfte Koning over Israël was, gelyk men vindt dat zy vervolgens in diergelyke gelegenheden die gewoonte («) Fl. jofephus, Joodfche Cefcbied. Fol. 53. Col. 4.  de VIER DIEREN. 375 te hielden van zegenwenfchingen te doen. Zie i Kon. I: 36, 37. daar Koning David last gaf aan Zadok de Priester en Nathan de Propheet, met Benaja de Overfte der Crethi en Plethi, Davids Lyfwachten, om Salomo voor Koning uyt te roepen en te Zalven, voor al het Volk: zo antwoordt Benaja aanftonts de Koning met een Zegenwensch , vs. 36" , 37- emls feyde > Amen. Alfoo fegge de HEERE de Godt myns heeren des Konings. Gelyk als de HEERE met mynen heere den Koning gemest is, alfoo zy hy met Salomo; ende make fynen tbroon groeier dan den tbroon myns heeren des Konings Davids, En na dat zy het bevel volbragt hadden , foo fyn oock de knechten des Konmgs gekomen, om onfen heer den Koning David te zegenen ; feggende. Ubt Godt make den naem van Salomo beter dan uwe naem , ende make fynen tbroon grooter dan uwe tbroon, vs. 47. Dewyl dan des Konings knechten, dat is, zyne Amptlieden , kwamen om den Koning David te zegenen , hoe veel te meer mag men denken, dat Zadok de Priester en Nathan de Propheet, Salomo zelve by de Zalvinge gezegent zullen hebben voor al het Volk, hoewel zulks ook niet gemeld werd. Zo mag men dan ook vryelyk ftellen door Samuël by deze gelegenheid gedaan te zyn. ï-Iier toe zyn de woorden van den XX. Pfalm uytnemend gepast, gelyk die van 't 7. Veers. Als nu weet ik dat de HEERE fynen Gezalfden Aa 4 fa  375 VERHANDELING over behoudt, enz. op de overwinning die Saul, voor de eerftemaal als Koning te velde getrokken zynde, op de Ammoniten behaalt hadde, en welke ftrydt Samuël had bygewoont, waar op hy zeer gepast laat volgen, het geene hy zelve nog onlangs, terwyl hy nog in het Rigterlyk beftier was, van de Godlyke byftant tegen de Philiftynen ondervonden hadde te Mizpa, verhaalt Cap. VIL vergeleken met de gemelde befchryving van Jofephus, en waar van hy met nadruk konde zeggen wy zyn gerefen ende ftaende gebleven , alzo hem zelve dat wedervaren was. Zo mede 't laatfte Veers , die Koninck verhoore ons ten dage onfes roepens. Dit zegt hy in tegenftelling van Saul, die nu ook wel tot Koning gehuldigt was, maar nochtans een nietig mensch waare, die zyne hulpe van de Koning des hemels verwagten moest. En zo werd geen woordt in dezen Pfalm gevonden, dat nieiTongemeen gepast waare by die gelegenheid. Dat nu deze Zegening van Samuël in gefchrifte bewaart is, meer dan eenige andere die by Jaatere Koningen gedaan wierden, kan zyn, om dat ter dier tydt de voorzeggingen zyner Moeder in haaren Loffang, i Sam. II. gedeeltelyk vervult wierden,zo wel het geene Samuël zelve wedervaren zoude, volgens het eerfte lidt van vs. 10, als dat geene dat dien Koning betrof, die over Israël ftont verkoren te werden, begrepen in 't laatfte lidt van dat Veers j  de VIER DIEREN. 377 Veers, ende fal fynen Koningh fterkte geeven, ende den boom fynes Gezalfden verboogen , dat is, dat de Heere hem zou onderfteunen ; moede en dapperheid fchenken, het welk zou uytwerken, dat zyn hoorn, alzo hy de Gezalfde des Heeren was, zoude verhoogt werden , narnelyk dat hy in macht en aanzien zoude toenemen: daarom werd vooraf gezegt, de HEERE fal de einde der aerde richten, ende fal fynen Koning enz. De einde der aarde wil niet altydt zeggen, de allerafgelegcnfte Volken, hier zegt het niet meer, dan die Volken die aan 't Landt Canaan grensde. Die fpreekwyze komt van dat men 't daar voor hield, dat gelyk Jerufalem in 't midden van Judea was gelegen, zo pok Judea of 't H. Landt het middelpunt des aarbodems was. Gelyk ook by Ezech. ftaat Cap. V: 5. Dit is Jerufalem dewelcke ick in het midden der Heydenen gefet hebbe; ende landen rontom haer henen. Derhalven rekende zy de Volken die rondom Canaan gelegen waaren, de einde der aarde ta bewoonen. Deze zoude de Heere richten , wanneer Hy Saul daar over zoude doen zegenpraaien. Dit begon nu vervult te werden, met de overwinning door Saul op de Ammoniten behaa'.t; daarom is het dat Samuël met zo veel vertrouwen zegt, vs. 7. Als nu weet ick dat de , HEERE fynen gezalfden behoudt, enz. met toefpeling op die woorden zyner Moeder de HEERE fal de hoorn fynes Gezalfden verAa 5 boo-  378 VERHANDELING over hoogen: uyt het voorensgaan.de hoope hebbende op het toekomende, dat de Heere dat ook verder vervullen zoude. Hier uyt ziet men dat deze woorden van Hanna alleen op Saul zien, hoewel fommige Geleerden die willen uytftrekken tot op David en Salomon, doch dat komt om dat men niet heeft begrepen, dat Saul het onderwerp was van de XX. Pfalm, en Samuël de Spreeker, dewyl men anders ligt het tegendeel daar uyt had konnen zien, want indien dit verder zag dan op Saul, had Samuël hier goede gelegenheid, daar ook tc laten invloeyen, dat de HEERE dit thans opgerichte Koninkryk ook onder de naastvolgende Koningen zoude bloeyende en heerlyk maaken; dog hier van geen woordt, maar hy bepaalt zig alleenlyk tot Saul, zynde ook de eenigfte Koning die by zyn tydt geregeert heeft, want al is het dat hy David heeft gezalft, om t'eeniger tydt Koning over Israël te zyn, zo heeft die nogtans by het leven van Samuël het ryk niet verkregen , dewyl Saul nog regeerde toen Samuël ftierf, welke ook zo lang deze leefde voorfpoedig was, en langer niet, want is kort na zyn doodt, in een fiag tegen de Philiftynen , omgekomen. Kan my hier niet dieper inlaaten, dewyl het my reets meer dan al te verre henen geleidt heeft. Men houde my deze uytftap ten goede. Om alle welke redenen ik voor my zelve vast-  de VIER DIEREN. 379 vastftelle, dat dezen Pfalm een Zegening is, door Samuëi by de gemelde gelegenheid over Saul uyegefproken, (gelyk ik in de beryming van dien Pfalm onder fommige andere op myne wyze tot eigen gebruik gedaan , hebbe getracht eenigermaaten uyt te drukken,) niettegenftaande het Opfchrifc luydt , Een PJatm Davids. Het kan zyn dat David deze nadruklyke Zegening van den Eerften Koning, om in.geheugen te houden de Overwinning daar in vermeldt, door een Wonderwerk op de Philiftynen , behaalt, 1 Sam. VII. dezelve in Dichtmaat heeft gebragt om gezongen en gefpeelt te werden, en die daar door de naam van een Pfalm Davids bekomen heeft. Gelyk men dan hier in veel licht krygt uyt Jofephus , heeft men het ook aangaande dat Boek van Samuël gefchreven, en. wechgelegt voor het aangezigte des Heeren, om gelyk wy mogen vastftellen, te dienen tot een Getuygenisfe tegen de Kinderen Israëls, wanneer zy zig t'eeniger tydt beklagen mogten een Koning begeert te hebben. En dit kan de reden zyn, dat hetzelve niet meer voor handen is, dewyl men dat na de omkeering van den Joodfchen Staat, niet meer van die aangelegenheid rekende te wezen. Zo moest ook dit Wetboek van Mofes dienen ,  38o VERHANDELING over hen , tot een Getuygenisfe tegen hen wari= neer zy andere Goden zouden nagaan, die haerë vaderen niet gekent noch voor gefchrikt hadden, era a/s dfl/J veel: kinaaden en benaautvtbeden haer zouden treffen , cian zoude dit Verbondtsboek e tegen haar getuygen : te weeten , dat zulks' was, om dat zy niettegenstaande alle de weldaaden dre zy van den Heere ontfangen hadden ; dat Verbondt zo plechtig aangegaan, onder zulke zwaare vervloekingen; nochtans hadden verbroken , volgens Gap. XXIV: 24-27; en Cap. XXXI: 20, 21. Daarom moest dat Boek geplaatst werden, naby de Steene Tafelen des Verbondts , die in de Arke befloten waaren., en moeste alle Zeven Jaaren als gansch Israël op 't Loofhuttenfeest te Jerufalem vergadert was, den Volke werden voorgelefen, Cap. XXXI: 10 , 11. om dat plechtig aangegaane Verbondt, in de geheugenisfe te doen blyven. Wat de oorfaak geweest is, waar door dit Boek dus lange vermist is, en of het met een goed of kwaad inzigt verborgen zy, is onzeker. Men vindt 'er die meenen, dat de Hoogepriester ten tyde dat Koning Manasfe de afgoderye invoerde, dat zou gedaan hebben met een goed oogmerk, narnelyk om dat in veiligheid te ftellen , op dat Manasfe het niet aan een kant • hielp %  de VIER DIEREN. 381 hielp: dog dit wel overwogen zynde, is zulks niet waarfchynlyk, om dat de Hoogepriester in dat geval ook wel zorg zou gedragen hebben , dat de plaats daar het verholen was, aan fommige vertrouwde Perfoonen bekent bleef: want wat mogt het baaten, dat hy hst verborgen had, indien het voor altoos in 't duyster moesce blyven? Dus deed wel de Koning Jofiat met de H. Zalf-Oiie; dog dat gefchiede opzettelyk, op dat die door de Asfyriers niet zoude gevonden werden. Ook konde de Hoogepriester dat onmogelyk alleen doen,alzo hy volgens deRabbynen, nooit vermogt achtbaarheidshalven , alleen ter Tempel te gaan, maar moeste altyd ten minfte van Twee perfoonen verzelt zyn: die moesten dan daar ook kennis van hebben. Daar en boven was het hem niet geoorlooft meer dan éénmaal des Jaars, in 't Heilige der Heiligen, alwaar dit Boek geplaatst was , te gaan, op dat by niet en Jlierve, Levit. XVI: 2. en Hebr. IX: 7. en geenfins t'allen daage, zo dikmaals hy het goed vondt, veel min om iet van daar wech te neemen. Het is ook niet te denken dat het in eene andere bewaarplaats zy geweest, dewyl dat geenfins met het oogmerk waar toe het dienen moest overeen kwam: het welk was om t'eeniger tydt tegen de Kinderen Israëls te getuygen , dat zy het Verbondt hier in befchreven verbroken hadde. Dierhalven paste het bec-  %%% VERHANDELING over beeter naby de Steene Tafelen, die het Vtf^ londt des HEEREN) door Salomo werden genoemt, t Reg. VIII: 21. en 2 Chron. VI: iIs dat de Heere aan Horeb gemaakt hadde, en welke in de Arke lagen, die ook de Tafelen der Getuygenisfe werden genoemt , waar van ook de Arke de naam der Getuygenisfe gegeven is, en daarom uytdruklyk door Mofes gelast, dit Boek nevens de Arke te leggen , Deut, XXXI: 26. dewyl dit de vernieuwing van dat Verbondt was, Cap. XXIX: 1. alwaar het blyven moest. En daarom zoude ook veele eodvrugtige Koningen, als nog onlangs Hiskja, die alles in de Godsdienst herftelde, dat niet geleden hebben, dat het tegen het uytdruklyk bevel van Mofes, elders geplaatst was, immers de Text geeft daar niet de minfte aanleiding toe, om dat te denken. 't En blykt ook niet dat Manasfe tegen de H. Boeken, 't zy dan dit Boek, of ook die welke onder de Priesteren beruste, iets ondernomen heeft, met die op te eisfehen of iets diergelyks, zo als Antiochus Epipbanes in volgende tydt deedt, die de Wetboeken opeischte en verbrandden liet, waar van Jofephus zegt, desgelyks deede ook Antiochus (Epi„ phanes) aan alle plaatfen de H. Boeken vvech », doen , ende die by dewelke zy gevonden j, worden, zeer pynigenen tormenteeren (a)f Ge- 00 Joodfche Cefchiedsn. ia, B. 7 Cap. Fol. 135. Col, g.  de VIER DIEREN. 383 Gelyk ook de Schryver van 't 1 Boek der Ma. chabeen zegt, (a) ,, Ende verbranden deBoec„ ken der wet die zy vonden, na datfe defelve „ gefcheurt hadden." Want indien hy (Manasfe) zulk een fchreeuwend Huk beftaan hadde , was dat zekerlyk mede te boek geflagen, zo wel als zyn andere godloofe daaden : dit dan niet gefchiedzynde, nog door de II. Schryvers, nog door Jofephus, die doorgaans zeer omftandig is, en dat wel van Antiochus Epiphanes meldt, is het zeker dat Manasfe daar tegen niets te werk geftelt heeft, en dus de Hoogepriester daar door geen reden had, voor dit Boek bevreest te zyn. Het is veel eer te denken dat dit met een kwaad opzet verborgen is, en wel door de Afgodendienaars , wanneer die meester waaren van den Tempel, en daar het gefneeden beelt des boschs en wat dies meer zy plaatfte, op dat zy het Volk te beter tot de Afgoderye konden verlokken , dewyl dit Boek inzonderheid, veele vervloekingen daar tegen, behelsde, en dier* halven daar in moest hinderlyk zyn. Dat zy echter dat niet uyt de weereld hielpen, kan zyn , om dat zy vreesden, dat het Volk als het vermist wierd, daar over oproerig werden, en het flegt met hen vergaan mogte, en 't daarom liever behielden tot hun eigen veiligheid, om des (O Cap. I: 60.  384 VERHANDELING over des noods weder ten voorfchyn te konnen brengen, dog dit niet gevolgt, en zy van die vrees ontheft zynde, hebben zig daar aan weinig laten gelegen zyn: en de Koning zo het fchynt zig ook des niet bekreunende, kan het zyn dat onder zyne langdurige regeering, door het afftcrven van de perfoonen by welke die plaats bekent was, het verder in 'c duyster is gebleven : zo by aklien de Koning ook die plaats geweeten hadde, zoude hy ongetwyfelt by zyne bekeering, het Boek weder voor den dag gebragt hebben; maar het blykt niet dat hy ter dier tydt eenig onderzoek gedaan heeft, om het weder te vinden; om alle welke reden ik van gevoelen ben , dat het ten tyde van Koning Manasfe niet meer voor handen was, en dat het misfchien wel al door de Zoonen van de Koninginne Athalia is verduystert, wanneer die het huys Gods geweldigerhandt beroofde, waar van gezegd werd 2 Chron. XXIV: 7. Want ah Athalia godlooslyk handelde, hadden haare foonen, het huys Gods opgebroken, ja zelfs alle geheiligde dingen van het huys des HEEREN befteedt aan de Baalim. En dewyl zy door de vyanden weebgevoert en gedoodt wierden , 2 Chron. XXI: 17. en Cap. XXII: 1. kan het daar door veroorfaakt zyn, dat het dus lange in 't duyster is gebleven. Dat ook zylieden dat Boek niet uyt de Weereld hielpen , kan mede om bovengemelde redenen zyn. Dat  de VIER DIEREN. Dat het al een geruyme tydt moet Verloren geweest zyn, blykt daar aan, dat den inhoud geheel onbekent fcheen te wezen, waar uyt die verflagenhcid ontftont, op het hooren leefen van hetzelve, echter zo lang niet, dat het Boek eenigfins vergaan waare, dewyl het aanilonts zonder moeite geleien wierd; doch hoe lange is onzeker, gelyk ook de plaats daar het gevonden wierd, dan alleen dat het in den Tempel was: want hoewel de Hoogepriester Hilkia ter dier tydt met Saphan de Schryver, en wie daar meer by waaren , mogt gegaan zyn , zo als men gemeenlyk fielt, om geit uyt de Schatkist te ligten, voor de betaalmeesters van de werklieden , zo is dat geen bewys dat hy het daar gevonden heeft, want dat belet niet, dat hy zig ter dier tydt op veele andere plaatfen van den Tempel konde begeven, het zy om te zien naar de vorderingen van het werk, want zy waaren reets bezig met het herftellen van den Tempel, als men zien kan 2 Chron. XXIV: 10. of om eenige bevelen te geven, als andersfins, en zo zoude het konnen zyn,dat hetmisfehien niet verre van daar, toen in zyn byzyn, onder het arbeiden en mogelyk door zyne opmerkfaamheid, agter een of ander befchot, of in den wandt, zo als in zulken gevalle, wanneer men iets verbergen wil al veel gefchiedt, ontdekt wierd. Zo heeft Koning Salomon, volgens de Thalmudisten, een Gat of Hol laten B b maa<  336* VERHANDELING over maaken, op een onbekende plaats , wanneer hy van de Propheten vernomen had, dat de Asfyriers t'eeniger tydt, den Tempel zouden verwoesten, waar in Koning Jofias naderhand de H. Zalfolie verborg , welke federt nooit konde wedergevonden werden (a). Indien men de woorden wel inziet 2 Reg. XXII: 3 tot 10.'en 2 Chron. XXXIV: 8,9. en 14 tot 18. zo fchynt het dat de Hoogepriester, of met de andere niet is geweest, in den Voorhof by de Schatkiste, want van de Schatkamer werd niets gemeld, ofte immers dat hy 2ig voor eenige oogenblikken daar van heeft afgezondert. Ik zegge in den Voorhof, onderltellende dat de Schatkiste daar geplaatst was , even als ten tyde van Joas 2 Reg. XII: 9. en 2 Chron. XXIV: 8. alzo dit geit ook grootdeels van vrywillige giften fchynt verzamelt te zyn geweest, en zulk een OfFerkiste nog ten tyde onzes Zaligmakers daar geplaatst was, Mare. XII: 41. en Luc. XXI: 1. Hier dan werd gezegt 2 Reg. XXII: 3, 4. dat de Koning den Schry ver Saphan zondt, zeggende, Gaat op tot Hilkia de Hoogepriester op dat hy het geit fommeere, enz. Dan volgt vs. 8. (want tusfehen beide werd maar gemeld, hoe verder met het geit gehandelt wierd,) Boe zeide de Hoogepriester Hilkia tot Saphan den Scbryver. Ik hebbe het Wetboek 00 z'e P. Cuneus, Rep. der Hebr. L Deel, bl. icó.  de VIER DIEREN. boek in 't huys des HEEREN gevcnyden , en 2 Chron. XXXIV: 8. ftaat , dat de Koning zondt, Saphan denfone vanAzalia, ende Maafeia den overften der ftadt om het huys des HEEREN fynes Godts te verbeteren, vs. 9. Ende zy k vv a Ü e n tot Hilkia den Hoogenpriester, ende s y gaven bet geit dat ten huyfei Godts gebracht was, 't welk de leviten die den dorpel bewaerde vergadert hadden, enz. Uyt deze woorden blykt het klaar, dat hy by het krygen van het geit niet tegenwoordig is geweest, dewyl daar met ronde woorden ftaat, Ende fy kwamen tot Hilkia ende zy gaven het geit, gevolglyk was hy niet by haar toen zy het kreegen; maar na dat zy het gekregen hadden, gingen zy tot hem , om hem dat te brengen, mogelyk in dat vertrek het welk voor hem in 't byzonder gemaakt was, om over dag zyn verblyf te neemen, als hy niet in bediening was (V). Zo was ook ten tyde van Koning Joas 9 2 Chron. XXIV: 11. de Hoogepriester zelve daar niet by; maar de beftelde des Hoogpriesters , dat is, die welke hy daar toe last gegeven hadde, hoewel 2 Reg. XII. 10. dat van hem zelve gezegt werd. Zie de Kantteekening x opN°. 27. Dit legt ook in de woorden 2 Chron. XXXIV: 14. En als zy dat geit uytnamen} dat in (sf. Ws, Goeree, Mof. KisU IV. Deel, bladz. 347» Kb 2  38c VERHANDELING over in hethüys des HE EREN enz. vondt de Priester Hilkia bet Wetboek des HEEREN, v*. 15. Ende Hilkia antvooorde: ende feyde tot Sapban den Schryver: Ik hebbe het Wetboek gevonden 1 n het huys des HEER EN, een teeken dat het in hun byzyn niet was gebeurt,en dierhalven niet by of omtrent de Schatkiste, want d^n konden zy daar van niet onkundig zyn geweest; maar hy doet het verhaal aan Saphan als van een zaak waar van die niets wist. Dit werd op beide de plaatfen, zo in 't boek der Koningen als der Chronyken , duydelyk genoeg gemeldt: want dat vs. 14. gezegt werd, als zy dat geit uytnamen , werd dat van den Schryver daar bygevoegt om de tydt aan te wyzen, wanneer dat voorviel; maar niet de plaats daar 't gebeurde. Een opmerkende ziet ligt dat die woorden van Hilkia gansch niet fluyten zoude op het voorgevallene , indien Saphan met de andere daar by hadden geweest. Het komt my voor dat vs. 14. een nieuwe reden begint, het vorige wegens het geit afgehandelt zynde, nu betreffende het vinden van het Wetboek, dat juyst op die tydt gebeurde, terwyl Saphan en de andere het geit uyt de Kiste namen, en door Hilkia aan hem verhaalt werd zo dra hy tot hem kwam. In dezervoegen brengt ook Saphan die tyding aan de Koning, vs. 10. van de eerfte, en vs. t8. van de laatstgenoemde plaats, zeggende, Hilkia  de VIER DIEREN. 389 Ha heeft my een hoek gegeven, zonder dat daar een woordt gerept werd, waar uyt men zou mogen afneemen, dat zy daar by tegenwoordig waren geweest; maar juyst het tegendeel. Hilkia zegt alleenlyk dat gevonden te hebben in'tbuys des HEEREN, zonder de plaats te bepalen: zo dat het mogelyk in eene of anderen hoek of doorgang zal geweest zyn, alwaar men gedagt heeft dat het allerminst zoude gevonden werden; maar nogtans naby de plaats, daar de arbeiders bezig waaren, alzo het my waarfchynlykst voorkomt, dat zulks gelegenheid heeft gegeven, dat het door Hilkia ontdekt wierd. Terwyl ik dit fchryve komt my in gedachten, het Hol in den Wandt, in 't Gezichte dat Propheet Ezechiël had, gemeld Cap. VIII: 7. dat moer. iets byzonders aanduyden, want men moet vastftellen, dat in de Gezichten van de Propheten niets vertoont werd , hoe gering ook, 't welk zyne betekenis niet heeft. Men neemt het gemeenlyk daar voor, dat het diende om Ezechiël aan te wyzen, de plaats daar hy graven moest, om die Deure te vinden , waar van vervolgens gemeld werd. Zie de Kantteekcning op N°. 31. dewyl vs. 8. aan hem gezegt wierd , graeft nu in dien wandt. Maar die reden is niet voldoende, want alzo het in een Gezichte was: een verrukkinge van zinnen: zo kon hy die Deur gevonden hebBb 3 ben  fgo VERHANDELING óver ben overal daar hy groef in dien Wandt, zonder de aanwyzing door dat Hol. Ookbefpeure ik niet dat hy dat Hol doorgroef, en die opening zo groot maakte dat het een Deure wierd, gelyk gemeent werd , maar dat hy door het graaven een Deure ontdekte die hy te voren niet konde gewaar werden , onderfcheiden van dat Hol. Dus luyden de woorden, Doe fach ick, ende fiet, daer was een bol in de wandt. Ende hy feide tot my, menfchenkint , graeft nw in dien wandt, ende ziet daar was een deure. Daar werd niet gezegt dat hy in dat Hol groef, en dat tot een Deure maakte, maar dat hy in den Wandt groef, en (zo als het natuurlykst te verftaan is) daar een Deure vondt, zonder dat het Hol daar eenigfins toe betreklyk was. Dierhalven moet dat Hol op zig zelve genomen werden , en eenigerlye betekenis hebben. Zoude het niet wel konnen zyn , dat het Wetboek in zulk een Hol in de muur gemetfelt gevonden was ? dewyl 't dikwils gebeurt dat men op zulk een wyze iets verbergt, het welk men niet wil dat gevonden Zal werden, dat men wel in den grondt begraaft; in een muur metfeit; achter eenig befchot influyt; cf diergelyke, zo als wy reets gezegt hebben , en zo zou het konnen zyn, dat het daar, of daar naby, die plaats daar dit Hol vertoont wierd, geweest was. Dit zal té waarfchynlyker werden, indien mep ip cyerweeging neemt, wat dQ  de VIER DIEREN. 391 de Propheet door middel van die Deure gewaar wierd. Hem wierd belast.daar in te gaan, om te zien de boofe grouwelen die men daar bedreef, vs. 10. So ginck ik in, ende ick facb, ende fiet, daer was alle beeldtenisfe van kruypende dieren, ende verfoeylyke beesten, ende alle dr.eckgoden van bet buys Israëls. Vs. 11. Ende feventig mannen uyt de oudjïe van bet buys Israëls, met Jaazanja den fone Saphans fiaande in 't midden van hen, flonden. voor haere aengefichtcn; ende een yeder (hadde) zyn rookvat in fyne bant; ende een overvloedige wolcke des reuckwercks ginck op. Dat wil zeggen, dat zy die afgoden den wierook toefwaayde, en Godlyke eer bewefen. Dan volgt Vs. 12. Hebt gy gefien menfchenkint, wat de oudjle van bet huys Israëls doen, in de duysternisje , een yeder in syne geheelde binnenkamer en ? Men heeft wel te letten, dat van die Seventig mannen uyt de oudfte, niet de Seventig Oudtfte, waar door men de Raadsheeren zou mogen verftaan, maar uyt de Oudtfte, dat zyn de aanzienlykfte, niemand met naame genoemt werd, dan alleen Jaazanja den Zoone Saphans, het welk mynes bedunkens wel eenige opmerking verdient: waarfchynlyk, naar de tydt die tusfehen beide verloopen was, de Zoon van Saphan de Geheimfchryver , waar aan Hilkia het gevonden Wetboek overgaf, en welke het Bb 4 aan  $92 VERHANDELING over aan den Koning bragt, en hem voorlas. Het is als of daardoor het geval van 'tWetboek erinnert wierd: en te gelyk te verftaan gegeven, dat ook uyt het huysgezinvan hem, die de verflagenheid des Konings, op het hooren lefen daar van, had bygewoont, en mede in die uyterfte verlegenheid zelve met zyn Zoone Ahikam om raadt was geweest, by de Prophetesfe Hulda, 2 Reg.XXII: 14. nogtans zegge ik,een zyner Zoonen, (zie het tegendeel van deszelfs broeder Ahikam) ook tot die boosheid vervallen waare, dat hy dit in het heimelyk pleegde: daar werd gezegt in de duysternisfe, in hunne binnenkameren, zo dat het niemand van buyten konde gewaar werden : dit was een blyk dat zy het niet uyt dwang; maar uyt eigen verkiezing deeden, met toegeneigtheid des herte. Ik verbeelde my, dat men ter dier tydt wel geweeten heeft, wat dit Hol te kennen gaf, en byaldien het zo waare volgens myne gisfing, moest dat geval nog in verfche geheugenisfe zyn, en was daarom genoeg dat zulk een Hol maar genoemt wierd zonder meer, en daar op nog aanftonts de Zoon van Saphan daar bygevoegt was ten overvloede. Hier nu erinnerde haar de HEERE waarom haar defe qiiaden en benaamvtheden troffen, zo als de Heere haar in dit Boek bedreigt hadde, Cap. XXXI: 21. nu moest dit Liedt voor Jyti aengejictye antwoorden tot getuyge. Want zegt Ma-  de VIER DIEREN. 393 Mofes, ick weet dat gy let na mynen loot feker]ick fült verderven , ende afwycken van den wecb , dien ick u geboden hebbe. vs. 29. Hoe zoude nu een eenige duyfent jagen, ende mee tien duyfent doen vluchten. Dit zegt 00 \ofua tot Israël, in navolging van Mofes, j >f. XXIII: 10. Ziet ook Lev. XXVI: 8. 't en ware dat haerlieder rotzfteen haer verkocht , ende de HEERE haer overgclevert hadde. Cap. XXXII: 30. te weeten in de handt des Konings van Babel. Want hare wyn fok was uyt de wynflok van Sodom: ende uyt de velden van Gomorra. vs. 3 2. Mofes fpreekt hier op een Dichtkundige trant, vermits dit een Liedt is, waar in fomtyds ook God zelve als fpreekende inkomt. Mofes noemt op eene Poëtifche wyze, haare beste werken de vruchten van eenen Wynftok, als zynde eene der edelftc voortbrengfelen des Lants; maar welke werken zo boos waren, dat hy zeggen moest, dat die zinnebeeldige Wynftok was uyt Sodom, enz. Men zie maar eens de famenhang van v*. 26. af, lei feide in alle boecken zoua ickfe verftroyen; ick foude hare gedachtenisfe van onder de menfehen doen ophouden. 2j.'t En ware dat ik de toornigheid des vyands fchroomde, enz. 28.' Want fy fyn een volck dat door raetjlagen verloren gaet, ende daer en is geen verftant in ben. Dus verre fpreekt de Heere. 29. Spreekt Mofes, zeggende, O dat fy Bb 5 wy*  394 VERHANDELING over ivys waren, foo foude een eenige duyfent jagen, ende twee tien duyfent doen vluchten, 't en ware dat haerlieder rotzfteen haer verkocht , ende de HEERE haer over gelever t hadde. 31. Want haer rotzfteen, te weeten die der vyanden, is niet gelyk onfe rotzfteen: zelfs onfe vyanden richters fynde. Die zouden narnelyk dat zelve moeten bekennen. Dit Veers moet men neemen even als 't 27. Veers, zie de Kantt. °P N°. 53. Als of het tusfehen twee haakjens ftont, waar na de reden weder vervolgt. 32. Want haer wynflock is uyt de wynftock van Sodom, ende uyt de velden van Gomorra: hare wyndruyven fyn vergiftige wyndruyven : fy hebben bittere befyën. Haer wyn is vyerich draken venyn: ende een wreet adderen vergift. 34. Spreekt verder de Heere. Als Mofes zegt hare wyndruyven fyn vergiftige wyndruyven : heeft men hier door in de Letter te verftaan, verfche rypgeplukte Druyven, waar in het fap nog vloeit, en welke dus gegeten, of ook geperst werden: en door de Befyën , zo 't my toefchynt , de gedroogde Druyven,' die wy Rofynen noemen , welke eerfte in plaatfe van aangenaam en verkwiklyk te wefen a vergiftig genoemt werden, en de andere welke van een goede Wynftok zynde, van natuure zoet zyn, werden bitter genoemt: werdende de Wyn gezegt te zyn vyerich draken ve-  de VIER DIEREN. 3*95 vmyn, dat op het fpog der Draken ziet, en men dierhalven op de Druyven moet toepasfen,en het tareet adderen vergift, dewelke zonder vocht alleen door denzelve aan te raaken befchadigen, (ziet *t geval van Paulus Hand. XXVIII: 5 , 6.) past op de drooge Befyën. Dewyl haare werken zeer boos waren, en fchadelyk voor andere, die zy mede in het verderf fleepte, daarom werden die vergeleken by Draken venyn en Adderen vergif, waar door zy even als die andere befmettede. Zy werden ook daarom aangefproken als Sodom zelve , Jef. I: io. Ghy Overfte van Sodom ghy volk vanGomorra: by Ezech. Cap. XVI: 46—49. werden zy genoemt de fister van Sodom. Dat van de Druyven en Befyën van de Wy lift ok van Sodom niets gemeld werd, is, om dat het maar alleen op de herkomst van haar Wynftok ziet, van waar die was voortgefproten, werdende geen Druyven nog Befyën tot derzelver voortkweking vereischt, dewyl den eenen Wynftok uyt de ranken des anderen genomen werd, gelyk dan ook 't bezaaijen der Akkers, en het planten der Wyngaarden , in de H. Schrift , wel duydeiyk onderfcheiden werd. De Heere wilde door dit Gezichte haar dat onder 't oog brengen, dit was dan zeer gepast, dat by hunne grouwelen ook wierd aangewefen»de plaatfe daar het Boek of Schrift, van 't Ver-  396 VERHANDELING over Verbondt, het welk zy zo plechtig hadden aangegaan, en door zulke boosheden zo fcbandelyk verbroken hadden, dus lange verborgen hadde geweest : door het • vermisfen van het welke de Afgoderye te meerder was doorgebroken, waar van anders het Volk mogelyk zou zyn te rugge gehouden, om de zwaare bedreigingen en vervloekingen daar in vervat, indien het op zyn tydt waare voorgelefen: het welk zo het my voorkomt, wel de oorfaak van de verberging zal geweest zyn, eerder dan dat het met een goed oogmerk, narnelyk om het te beveiligen, zou zyn gefchiedt. Ik geeve dit echter aangaande hqt Hol niet hooger op dan voor een gisfinge, waar voor ik geen de minfte grondt hebbe: hier in werd ik van geleerde Mannen voorgegaan, die wel dikwijs hunne gedachten opgeeven , fchoon zy volgens haar eigen woorden, daar voor geen de minfte zekerheid hebben : dierhalven kan men het ook in my verfchoonen, en zulks te eerder,dewyl het veel waarfcbynlykheid heeft, en overeenkomftig is met het oogmerk van dit Gezicht. Evenwel kan het zyn dat het iets anders beteekent, dan ik hier ter nederftelle, het welke ik aan de Geleerden ter overweginge geeve. Die Boek.dan niet meer als alleen het Boek Deuteronomium bevattende, heeft men zo het blykt,konnen ontbeeren, zonder eenig nadeel aan  DE VIER DIEREN. 397 aan de Godsdienst of Rechtsoeffening toe te brengen, waarom ik niet denke dat het vinden daar van, voor zulk een aanmerklyk tydtftip gehouden zy, dat Ezechiël van daar die Dertig Jaaren telde: maar veel eer van de laatfte herftelling der Godsdienst, welke gefchiede door Koning Jofia, 2 Reg. XXIII: 23. en 2 Chron. XXXIV: 8. 15. ingewydt in dat zelve Jaar, mét het vieren van dat plechtige Paasfchen, zo als 'er geen was gehouden, van de dagen der Richteren aen, die Israël gerlchtet hadden, nochte in alle de dagen der Koningen Israëls, nochte der Kovingen van Juda ,2 Reg. XXIII: 22. en 2 Chron. XXXV: 18. dierhalven eene aanmerklyke gebeurtenis na die langduurige Afgoderye onder de Koning Manasfe en zyn Zoone Amon, welke daarom ook op zyne (Jofias) Penning gedacht werd. Onder de Hebreeuwfche Penningen vindt men eene , die de Penningverklaarders , immers Villalpandus, gist uyt de Talletters die daar op gevonden werden, geflagen te zyn in het begin der règeeringe van Jofia. De afbeelding en befchryving daar van is te vinden by W. Goeree («). Dezelve heeft een Omfchrift met Samaritaanfche Letteren , dewelke daar vertaalt werden te behelfen Te Jerufalem gefneden, na defcbrift, ter tydt der zalvinge. Andere lee- 0») Joodfche Ondb^ï. Deel, blada. 84> U>  393 VERHANDELING over leefen , na de befdryvinge, ter tydt der vettig, béid. Op dezelve zyde weifdt verbeelde een Schenkkan, zo als; gezegt werd, dat in de Offerdiensten, wïerden gebruykt; en een Oiyftak, als het Zinfeeken van Vreede. Op de andere zyde een Keten of Koninklyke Haisbandt (zo men het noemt) van eedele gefteentens , in welkers midden Letteren gevonden werden (mede Samaritaanfche) die naar de Getalen dier felve Chaldeeuwfche Letteren gereekenf 860 uytmaken, weike, zo men wil de tydt aanwyzen, die volgens de H. Schrift verlopen is, federt den Uyttocht der Kinderen Israëls uyt Egypten tot op de regeering van Jofias: Ik voor my meene dat dezen Penning ter gedachtenisfe van die aanmerklyke gebeurtenis , de herftelling der Godsdienst narnelyk , geflagenzy: of wel ter geheugenisfe van Jofias r-geering, waar by dan het aanmerklykfte van zyn bedryf, als doorgaans gefchiedt , gedagt werd, hebbende hy -zo 't fchynt geen andere groote zaaken verrigt, want dat werd niet gemeld; en geen Oorlogen gevoert, dan alleen waar hy zig nodeloos inwikkelde, tegen Pharao Necho, Koning van Egypten, waar by hy het leven infehoot. De reden welke ik daar voor hebbe, is, om dat het my toefchynt, dat de beeldtenisfen van den Penning dat aanwyzen,zo wel als hetOmfchrift, na de/drift, ter tydt der zalvinge. Of ala  de VIER DIEREN. 399 als andere leefen, na de befcbryvinge} ter tydt der vettigheid. Indien men die laatfte woorden wel verftaat, zullen de eerfte, na de fchrift, of befcbryvinge, te klaarder zyn. De tydt werd genoemt, der zalvinge, of wel meest der vettigheid, hier door verftaat men een tydt van overvloed. De Rabbynen noemen inzonderheid de tydt van Salomon, wanneer daar een groote 'overvloed van alles was, den tydt der vettigheid. Maar ik twyfel zeer of dat hier uyt die woorden te verftaan is, om dat ook een Penning gevonden werd, die men gist geflagen te zyn, ten tyde van Jofua, waar op die zelve woorden gevonden werden, doch waar by die uytlegging zo zeer niet past. Daar op ftaat, Ten tydt der vettigheid, der befnydenisfe: het welk op geen andere tydt kan zien, dan waar van men leest Jof. V. toen de Kinderen Israëls te Gilgal gelegert waaren , en aldaar ten tweedenmaale. befneden wierden. Den tydt der vettigheid voor een tydt van overvloed te neemen, kan op de omftandigheid waar in de Kinderen Israëls toen waaren, niet al te wel pasten: wel is waar dat zy toen meer overvloed hadden, dan kort te voren in de Woestyne, zy begonden nu het Koorn des Landts te eeten, in plaatfe van het Manna , waar mede zy tot hier toe gefpyfigt waaren , dat ook des anderen daags ophield, en waar van  4oo VERHANDELING over van zy nu reets walgde ; doch waren echter nog wel verre van overvloed van alles te .hebben» moetende nog veele ftryden voeren, alvorens bezit van des Landts inkomften te hebben , alhoewel zy veel buyt van de vyanden bekomen hadden; maar men kan dat niet eigentlyk een tydt van overvloed noemen als men niets heeft, dan dat met het zwaardt gewonnen moet werden. Echter hadden zy nu het genoegen, van in het beloofde Landt te zyn ingetrokken , en weder het Paaschfeeft te vieren na dat zy befneden waaren : dierhalven zoude men het konnen neemen voor een tydt van blydfchap; geluk; vergenoeginge, wanneer men zig door een of ander gebeurtenis in heuchelyke omftandigheden bevindt. Zo werd ook zelf de Geestlyke blydfchap en vergenoeginge , genoemt een vette maaltydt, Jef. XXV: 6. en Jer. XXXI: 14. Ende ick fal de ziele der ^priesteren (met) vettigheid dronken maken, dat is, door geestelyke vreugde. Zo ook Pf. XXXVI: 9. Sy worden droncken van de vettigheid uwes buyfes , en andere plaatfen meer : te weeten door innerlyke verheuginge , geen tydelyke overvloed. Zulk een tydt van vreugde was het nu voor de Kinderen Israëls, na lang fukkelens en omfwervens in de'Woestyne, in 'e beloofde Landt te zyn ingegaan. Daar en boven ontfingen zy ook nu weder het  de VIER DIEREN. 401 het Teeken des Verbondcs dat de Heere met Abraham gemaakt hadde, narnelyk de befnydenis£é, want, Te dier tydt fprack de HEERE tot Jofua, Maak u fteene mesfen, ende befnydt wederomme de.kinderen Israëls ten tweedenmaale, in 't 2 vs. van dat zelve V. Cap. van Jofua. De Geleerden hebben zig veel werk gegeven , over dat tweemaal befnyden, doch dit moet zo niet werden opgenomen, als of dezelve perfoon tweemaal befneden moeste werden, dat ook in 't Hebreeuwsch niet ftaat, zie de Kamt. opN°. 4. alleenlyk Keert weder befnydt, dat is, dat zy nu tot de befnydenis moesten wederkeeren , en die weder aanvangen (V), om voort.i:n te onderhouden als in vorige tydt, dewyl dat in de Woestyne was nagelaten, want zy waren nu over de Jordaan getrokken en in 't Landt Canaan gekomen, en die befnsden uyt Egypten waren getogen, waaren in de Woestyne geftorven, vs. 4. 6. die niet mogten in 't beloofde Landt ingaan om hunne wederfpannigheid, zynde niemand van de getelde, dat is die boven twintig Jaaren oudt waaren, daar in gekomen , dan alleen Jofua en Caleb, Num. XfV: 29, 30. en Cap. XXXII: 11 — 13. Dit gedichte dan , dat in de Woestyne geboren was, dat was nog onbefneden, en moeste nu be- (a) Zie P. Cimeus , Rep. der Hebr. ï. Deel , b'aüz. '449 -453- W. Goeree, Mojai/cbe Hut. IV. Deul, bl. 692.  452 VERHANDELING over befneden werden. Die zege de Text: duydelyk vs. 5. 7. Van dit gevoelen is ook de gemelde Heer Cuneus, dat daar niets anders mede te verftaan gegeven werd, zeggende, daarom „ als 'er gezeidt wordt, dat Jofua de regeer„ der des volks over de Jordaan gekomen zyn„ de't volk nog eens belast beeft te befny„ den, dat is te verftaan van die geene die ,, nog niet befneden waaren , om datfe in de „ woestyne waren geboren, en daarom werd ,, 'er van weer te befnyden gewag gemaakt, om dat 't gebruyk van dien te dier tydt herftelt „ is, dewelcke eertyds in Egypten onderhou- den, daar na verlaten , en ten laatften t'ee„ nemaal vergeten was (V). Dit zal echter mynes bedunkens meerder nadruk hebben,indien men in acht neemt, dat de HEERE, by 't maaken van't Verbondt met Abraham de befnydenisfe hadt ingeftelt, om te zyn tot een teeken des Verbondts , welk bevel nu herhaalt wierd, by de aanvangklyke vervullinge van die belofte by de eerfte inftellinge gedaan. Mofes had even te voren op 't einde zynes leevens het Verbondt vernieuwt, Deut. XXIX: 1. dat de Heere met hen gemaakt hadde aan Sinai. Nu toonde de Heere de Jehova , de waarmaker zyner belofte te zyn , Deut. VII: 9. en daarom gezegt weder te keeren tot de befnydenis, na zo lange tydt nagelaten te (a) Gemelde Cuneus, bladz. 456.  de VIER DIEREN. 4^3 te zyn geweest, nu zy de vervulling van die belofte reets begonden te fmaaken : waarom men het daar voor houden moet, dat het niet zonder Gods byzondere beftiering is geweest, dat het dus lange in de Woestyne was nagelaten , om dat de vernieuwing daar van te dezer tydt te meerder klem zoude hebben. Want of men al zegt, dat zy de befnydenis in deWoes. tyne niet konde onderhouden, om dat zy niet wisten wanneer het leger opbreeken en voorttrekken moeste, en dierhalven op de gezette tydt niet konde gefchieden, nog ook aan de befneden kinderen de vereischte rust te geeven, dat is geen voldoende reden, dewyl men de moeders daar van wel ruste konde en moes* te verfchaffen, ter herftellinge uyt bet kinderbedde, en zo had men die ook ter zeiver tydt aan de kinderen konnen geeven, waar toe geen lange tydt vereischt wierd , want men vindt hier dat zy den Elfden der maandt befneden wierden , en den Veertienden derzelve mede het Pafcha aaten. Ziet ook W. Goeree (a), en dus wel gelegenheid voor 't een en ander konnen vinden, maar hier in ziet men klaarlyk, dat God het alzo befehikt heeft om ge* melde redenen, narnelyk om dat het te meerder nadruk zoude hebben , wanneer het gehruyk van dit Verbondtsteken weder ingevoerd wierd, nu zy tot een Volk waren geworden, vol* (a) Mof. Eist. IV. Deel, bladz. 692* Ca &  4o4 VERHANDELING over volgens de woorden van Mofes Dent. XXVII: ob. op defen dach zyt gy den HEERE uiven Godt tot een volck geworden, en wel Gods eigen Volk, naar zyne belofte by de inltellinge gedaan , waarom zy ook weder van nieuws het teeken des Verbondcs moesten aanneemen. Zulks die woorden ten tweedenmaale, betreklyk zyn tot het bevel, en niet tot de befnydenis, om die tweemaal te bedienen aan dezelve perfoonen. Zullende nu ook het Paaschfeest ten tweedenmaale na hunnen uyttocht vieren, zynde dat nog eens gehouden in de Woestyne, het tweede Jaar na hunne uyttocht, Num. IX: i. en welk geen onbefnedene mogten eeten. Verder volgt dat God zegt Jof. V: 9. Heden bebbe ick den fmaet van Egypten van u lieden afgewentelt. Dit werd doorgaans verftaan, als of die fmaat beftont in de onbefnedenheid , welke dan door de befnydenisfe zou weggenomen zyn geweest; doch dit was de fmaat der Egyptenaaren niet meer dan van andere Heidenen , want alle de Heidenen hebben de voorbuydt, Jerem. IX: 26. Ook is 'er verfchil onder de Geleerden , of de Egyptenaaren niet zelve te dier tydt de befnydenis in gebruyk hadden. Wat daar van zy, het is zeker, dat hen de onbefnedenheid niet van de Egyptenaaren was aangekleeft, want zy hadden in Egypten de befnydenisfe onderhouden; en waren alle befneden toen zy daar uyttrokken, zie Jof. V: 5. daar  de VIER DIEREN. 4°5 daar dit zeer nadruklyk gezegt en nog eens herhaalt werd. Ook ftaat daar niet de fmaat, der Egyptenaaren, narnelyk van hunne gebruyklykheden, maar van Egypten, te weeten het Lande, zo dat het een andere zin moet hebben. Ook niet deze , narnelyk de fmaat die de Egyptenaaren God en zyn Volk zouden nagegeven hebben, indien de Heere hen niet in 't Lande Canaan hadde ingebragt; volgens Mofes woorden Deut. IX: a8. zie ook de Kantt. op N°. 10. doch dac was maar eene vermoedelyke onderftelling van Mofes, dewelke niet ongegronde was, en waarfchynlyk zou gevolgt hebben , dog die niet wezentlyk beftont, en dierhalven wel kon voorgekomen, maar niet wechgenomen werden : behalven , en dat wel hec voornaamfte is, dat het iets moet zyn , dat zy in 't Landt van Egypten ondergaan hadden, ook volgen die woorden eerst na dat de befchryving der befnydenis geheel was afgedaan, en gezegt vs. 9. voorder fprack de HEERE enz. hier begint een nieuwe reden, welke dierhalven geen betrekking tot het vorige heeft. Ik vindc dat de Heer W. Goeree het ook zo verftaat, „ dat de Egyptifche Jlavernye ben tot „ smaadheid" geweest was («). Het was een fmaadt voor het Zaadt van Abraham, aan wien zulke groote beloften gedaan waren dat Ko- «) Mof. Hist. IV. Deel, bladz. 692. Cc 3  4o6 VERHANDELING over Koningen uyt hem zoude voortkomen, Gen. XVII: 6. dat die in een harde dienstbaarheid Onder de Heidenen waren geweest: dit hadden zy ondergaan in 't Landt van Egypten. Deze fmaatheid had de Heere nu afgewentelt, nu zy tot in dat Landt gebragt waren dat aan hen belooft was , en zy zegenpraalende door de Jordaan waren gegaan , welkers wateren om hunnent wille op een hoop geftelt waren geworden , om droogvoets daar door te konnen trekken, waar door het Landt van rondsomme met fchrik vervult was : dat Landt welk zy eerlang in bezit zoude hebben , en in plaats van dienstbaar te zyn, aldaar heerfchen, volgens de belofte Gen. XVII: 6—8. Dit was dan een heuchelyke tydt voor de Kinderen Israëls : de fmaat van Egypten op deze wyze wechgenomen zynde, was dat voor henlieden een tydt van vettigheid of voorfpoed en vergenoeginge, in zulk een gelukkige omkeering van zaaken, na zo lange fukkelens en orofwervens in de Woestyne, en daarom de plaats genoemt Gilgal, naar de omwenteling van een Radt. Zulk een tydt van vettigheid of vreugde en vergenoeninge, was het ook voor het waare Israël, wanneer Koning Jollas de Godsdienst herftelde: na dat door de godloofe Manasfe en zyn.Zoone Amon, de afgoderye zo lange de overhand hadde gehad. En ik meene dat hier op  DE VIER DIEREN. 4°7 op gezien werd, en niet op overvloed van tydelyke goederen. De verdere omfchryving der gemelde Penning van Jofias, is als wy zeide Te Jerufalem gefneden, dit behoeft geen uytlegging: na de fchrift, of als andere leefen, na de befcbryvinge. Het is waarfchynlyk dat met de herftelling der Godsdienst ook nieuwlinks veele Priesteren zullen aangeftelt zyn , na het uitroeijen van ■ die menigte van Baals Priesteren , en van zulke die op de hoogten geoffert hadden, en daarom van den Altaar gevveert wierden: want de Godsdienst in verval geraakt zynde, is het ontwyfelbaardat ook de Priesterordeningen dat zelve ondergaan hebben ; en tot het (lachten van zulk een aantal Offerdieren, belopende meer dan Vyftig duyfendt, 2 Chron. XXXV: 7 tot 9. een groot getal Priesteren vereischt wierden: waarom dan ook groote Geflachtlysten zullen moeten gemaakt zyn geworden , om alle de Vierentwintig Ordeningen naar de huyfen deiVaderen weder te herftellen, als men kan afnemen uyt 2 Chron.XXXV: 2 , 4, 5- het welk men dan de tydt der befcbryvinge zeer wel heeft konnen noemen. Ook komt de beeldtenis der Penning hier mede overeen. De Schenkkan in de Offerhanden gebruyklyk, past zeer wel by de herftelling der Tempeldienst. De Olyftak is het algemeene Zinteeken van Vreede, èn kan dierhalCc 4 ven  408 VERHANDELING over ven aanduyden , dat zulks gefchiede in een tyde van rust en vreede van rontsomme: gelyk Jofias in zyn leeftydt vreede hadde, doch echter zig nodeloos in den Oorlog ge wikkelt heeft en in den ftrydt gefneuvelris. Indien men de woorden der vettigheid, wil uytleggen der zalvingë, als fommige doen, zou dit ook een gevoeglyke zin hebben , dewyl men daar door verftaan kan, dat ten tyde van Jofias (want deze Penning is waarfchynlvk na zyn doodt geflagen,) de H. Zalfolie nog in gebruyk was: want na zyn tydt wierd dezelve vermist, zynde door hem in een Put of Hol, reets door Salomon, volgens de Thalmudisten , daar toe vervaardigt, verborgen, uyt vreefe voor de Chaldeën , die hy wist dat na zyn doodt ftonden te komen om alles te verwoesten • en welke nooit konde wedergevonden werden. Belangende de Overpriesteren , deze wierden zo men meent na dat de Zalfolie vermist wierd,alleen met de Heilige kieederen ingewydt (a). En zo kan dit aanduyden, dat het gebruyk van de H. Olie met Jofias een einde genomen heeft. Op de andere zyde des Pennings vertoont zig (zo als men 't noemt) een Koninklyke Halsbandt, of liever een Keten van eedele Geiteen, tens, zynde als een dubbeld fnoer, welke op 8 plaatCO P. Cuneus, Bef. der Helr. I. Deel, bladz, icjq,.  de VIER DIEREN. 4°9 8 plaatfen door een enkel, 't zy dan Gefteente,Peerel, of wat het wezen mag, is t'faamgevat, en op de 9 plaats met iets fchynt toegemaakt te zyn, zo dat het zo veele opgebogen fchakels vertoont, binnen welkers omtrek in 't midden het getal 860 gevonden werd: het welk men meent ,'t getal der Jaaren te zyn die verlopen waaren, na den uyttocht uyt Egypten , tot aan de regeering van Jofias. Indien men die tydt mogt neemen voor 't Jaar zyner geboorte, zo zoude die 9 ichakels van de Keten konnen aanduyden het getal der Ecuwen, welke dan met het leeven van Jofias waaren ten einde gelopen: want met 8 Jaaren op den Troon gekomen zynde, en 31 Jaaren geregeert hebbende, maakt famen 39, dit gevoegt by 860 , komt 899 , en dewyl hier volle Jaaren werden getelt, en het naar waarlchynlykheid wel wat meer zal geweest zyn, zo kan Jofias leeftydt geëindigt zyn in 't laatfte Jaar van de 9 Eeuw. Dit komt wel niet juyst overeen met de Tydtrekenaars , want die ftellen dat hy A°. M 3374 begon de Godsdienst te herftellen , welke was 't 12 Jaar zyner regeering, en dierhalven zou dat 6 Jaaren verfchillen, dat juyst niets ongemeens is by de Tydtrekenaars , doch hier van geen kennis hebbende, alzo ik my nooit op de Penningkunde hebbe toegelegt, zo geeve dat alleenlyk ter overweging aan de Geleerde PenningverCc 5 klaar-  4io VERHANDELING over klaarders, om dat my dunkt, die Keten met juyst 9 fchakels, daar hoe 't gerekent werd, de 9 Eeuwen met Jofias byna ten einde liepen, meer beduyden moet, als de rykdom of overvloed van dien tydt: dat enkel fteunt op die woorden de tydt der vettigheid, dien wy gezien hebben, een tydt van vreugde te betekenen, buyten overvloed van tydelyke goederen. En daar en boven zulk een ïlag van Halsbandt, zo ik geloof, zeldfaam op de Penningen voorkomt. Dus zou volgen dien Penning, als boven ge. zegt, na de doodt van Jofia ter zyner gedachtenis geflagen zy. Belangende de Reekening van Ezechiël, die blyft daarom dezelve. Dewyl dan de herftelling der Godsdienst te dezer tydt, met zo veel plechtigheid gefchiede, en voor zulk een aanmerklyke gebeurtenis gehouden wierd, dat men zulks ter geheugenisfe op zyn (Jofias) Penning gefield heeft: is het veel eer te denken, dat Ezechiël van ditTydtpunt die Dertig Jaaren telt, dewyl ook het Gezichte daar toe veel meer betrekking hadde, dan tot het vinden van het Wetboek. Dit zal te klaarder blyken, als wy zullen gezien hebben , wat het Gezichte van Ezechiël behelst. Ezech. I: 4. Doe facb ick ende ziet een ftormwindt enz. Deze ftormwindt, die van het Noorden kwam, betekent, de rampen die hen nog over 't hooft hingen van de kant van Babel: dat  de VIER DIEREN. 41 ï dat Vyer moet men houden voor het Vyer van Gods Toorn , die nu hevig aan het branden was, waar van zy reets een gedeelte ondervonden hadden, zynde de Koning Jojachin met een deel van het Volk gevangen naar Babel gevoert. Zie vs. 2. en welke onheilen nog vermeerderen zoude , 't welk te kennen werd gegeven met die Rolle van Klaagliederen ende zuchtingen ende ic«,Cép.II: 9, 10. en welke zy nu aan 't einde van die weg, die hen zo zoet fcheen , zoude ontwaar werden , en die zo verre gaan zoude, dat de Stadt belegert zoude werden, als men zien kan Cap. IV. en eindelyk benevens den Tempel met Vyer verbrandt, Cap. X: 2. en het geheele Volk wechgevoert, Want het einde ixas gekomen , ende des Heeren oogen en zoude niet verfchoonen nogte fpaaren ,Cap. VII: 2. en vervolgens. Want deze volgende Gezichten van die genoemde Capittelen ftrekken tot een nader verklaaring van dat, van Cap.I. even als by Daniël, daar in 't eerfte Gezichte Cap. II. de hooftfomme der zaaken werd voorgeftelt, en de volgende tot nader verklaaring daar van dienen: zo ook hier. De glans rontom die wolcke vertoonde de heerlykheid des Heeren. Doch gelyk God in zynen Toorn des ontfermens gedenkt, en veeltyds wanneer Hy door de Propheeten zwaare onheilen aan zyn Volk doet aankondigen, ook de heuchelyke toekom- fte  4ia VERHANDELING over fte des Mesfias daar byvoegt, om de gelovigen welke naar dezelve reikhaisde, te troosten , en te verlekeren dat Hy haaren verlosfer en haaren God zou zyn tot in eeuwigheid. Zo ook hier , waar van de vertooning van den Regenboog vs. 28. een klaare blyk is, dat men 't hier dus op te vatten heeft, gelyk dan ook met het Vyer des Toorns , de Vier Dieren voortkwamen, die het genadenlicht aanbragte, zo als wy nader zullen zien. By de aankondiging van het kwaade , dat haar van wegen de Koning van Babel verder zoude overkomen , waar door de Tempel, dienst, die zo plechtig en met zo veel vreugde door Kouing Jofias herftelt was, waar van de Propheet nu het Dertigfte Jaar telde, weder ftont opgefchort te werden, door de verbranding van Stadt en Tempel, werd te gelyk te kennen gegeeven, dat de Heere voorhadde die t'eeniger tydt geheel af te fchaffen , en met de komfte van de Mesfias eene geheel andere huyshouding in te voeren, van welke hier in dit Gezichte een kl aare fchets gegeven werd; behelfende het hoofdzaaklyke van de geheele Euangelieleer, als mede de wyze op welke het Koninkryk van den Mesfias ftont uytgebreidt te werden over de geheele Aarde. Vs. 5. Ende uyt het midden daar van (quam) de gtlyckeni'fe van vier dieren: ende dit was haare  de VIER DIEREN. 4i3 gedaante ; fy hadden de gelykenisfe van een mensche. Vs. 6. Ende elk een hadde vier aangezichten: insgelyks hadde elk een van haar vier vleugelen, en zo voorts tot vs. 10. ingefloten. Hier werd gezegt Dieren, om dat zy naar verfcheidene Dieren eenigermaten geleeken , • nochtans volgt aanftonts daar op wegens haare gedaante, dat zy de gelykenisfe hadden van een menfche, dit heeft men ongetwyfelt van het meerdere en voomaamlle deel van haare gedaante te verftaan, want zy hadden ook menfehen handen en armen, Cap. X: 8. waar na de Propheet dan laat volgen, welke gelykenisfen zy nog boven dien hadden. Ook moet men dat noodzaaklyk opmaaken uyt Openb. IV: 8 , 9. daar zy gezegt werden te roepen dag en nacht, heilig, heilig, heilig is de Heere, enz. ende eer en dankzegginge te geeven aan hem die op den throon zat. en Cap. VI: 1. 3- 5 en 7. tot Joannes zeggen komt ende ziet, 't welk gevoeglykst aan Engelen of Menfehen werd toegefchreven. Zo deeden ook de Seraphirn in het Gezichte dat Propheet Jefaia hadde Cap. VI: 3. werden daarom ook voor Engelen, en met de Cherubim voor een gehouden; doch ik ben van gevoelen , dat die van eikanderen onderfcheiden zyn: deze werden genoemt Serapbim, en geene Cberubim > waar over ik my nader verklaren zal,  4U VERHANDELING over. zal , wanneer Wy het Gezichte van Ezechiël zullen afgehandelt hebben. Orn weder tot de Dieren te keeren. Deze noemt Ezechiël Gap. X. daar hy die andermaal zag, Cberubim, en zegt dat dit dezelve Dieren waaren, vs. 15. en nog eens vs. 20. Dit is het dier dat ick facb onder den God Israëls by de riviere Chebar: ende ick bemerkte dat het Cberubim waren, narnelyk zulke als in den Tempel gezien wierden, zo dat die gedaante genoeg bekent moest zyn; maar door de verbaastheid waar in hem dat eerfte Gezicht, dat met zo veel heerlykbeid verzelt was, gebragt hadde, had hy dat niet bemerkt. Ziet de befchryving Cap. I: 13. Hare gedaente 2. werd gezegt dat de Dieren ook vol Oogen waaren , Haer gantfche lyf nu , ende hare ruggen, ende hare handen , ende hare vleugelen ; mitsgaders de raderen , waren vol oogen rontom. Zo werden zy ook befchreven van Joannes Cap. IV: 6. 'Vier dieren zynde vol oogen van voofen, ende van achteren; ook haare Vleugelen, dat die waren van binnen vol oogen, Veers 8. Verder volgt (Ezech. I: 26.) Ende boven het uytfpanfel 't welck was boven hare hoofden, was de gelyckenisfe eenes throons, als de gedaente eenes Saphyrfteens: ende op de gelyckenisfe des throons was de gelyckenisfe, als de gedaente eenes menfehen daer hoven op zynde. Uyt alle het geene hier van dit Gezigte gemeld is, kan men gevoeglyk niet anders opmaken , dan dat men hier de Soone des Menfehen te verftaan heeft, op eenen Throon als zynen Zegenwagen orngevoert werdende, als Koning zyner Kerke: vs. 28. zegt de Propheet op 't einde van het Gezigte tot flot daar van, Dit was de gedaente van de gelyckenisfe der bterlyckheyt des HEER EN. 'Dit is niemand dan den Zoone , die het affchynfel is van zyne D d 3 ('s Va-  42a VERHANDELING over ('s Vaders) beerlyckbeyt, en bet uyt gedrukte beeldt Z-yner zelfftandïgbeit, Hebr. 1: 3. Hier werden de voornaamfte dienaren van dat Koninkryk by dezen Zegen wagen ge voegt, dewelke wy boven zeide Engelen of Menfehen te moeten zyn, het eerfte kan niet zyn, dewyl de Dieren daar van onderfcheiden werden Openb. V: 11. gevolglyk Menfehen , voornaame Euangeliedienaren , welke door hun Viertal en bedryf, als mede hunne gedaanten, zig aanftonts doen kennen voor de Vier Euangelisten : welke zo door haare Predikingen als Schriften , dezen Koning zouden omvoeren door alle gewesten der Weereld. Daar tegen ftrydt niet, dat de Dieren zeggen Openb. V: 9. Gy bebt ons Gode gekocht met uwen bloede, uyt alle geflachten, talen, volcken ende natiën. Dat eigentlyk op de Euangelisten niet past; maar hier van nader. De gedaanten der Dieren geven te kennen, de byzondere waardigheden van dien Koning wiens Ryk zy zouden uytbreiden. Het Leeuwen aangezigt betekent , dat Hy was de Leeuw uyt de Stamme Juda, Openb. V: 5. Hebr. VII: 14. die de Heidenen zoude hebben tot zyn erfdeel, ende de einden der aarde tot zyne bezittinge, Pf. II: 8. en dus zyn Koninklyk Ampt. Ten anderen, het Osfen, of zo als Joannes legt Gap. IV; 7, Kalfs mngcjlcbt, te weeten, ds  de VIER DIEREN. 423 de Kalfs voeten: z'et op de Offerhanden, en dierhalven zyn Priesterampt, zullende Priester zyn in der eeuwigheid naar de Ordeninge Melchizedeks, Pf. CX: 4. Hebr. Vil: 17. dat is, zonder Opvolging en zonder Wettifche Offerhanden ; als mede Koning en Priester te gelyk, Zach. VI: 13. Dat die Kalfs voeten , welke de Offerhanden aanduyden , aan het Menschlyk lichaam vast waren, geeft te kennen , dat die Offerhande, welke Hy als Priester zoude opofferen, zyn eigen lichaam zoude zyn , waar door Hy de zyne verlosfen zoude, en met die eene Offerhande in eeuwigheid volmaken alle de geene die geheiligt werden , Hebr. X: 14. fen derde. Het Menfehen aangezigt, duydt aan, zyne Menschlyke natuur: dat Hy een waar Mensch zou zyn, en gelykerwys de kinderen vleesch en bloedt deelachtig werden , Hebr. II: 14. zyne broederen in alles gelyk ys. 17. uytgenomen de zonde: daar en boven zyn Prophetisch Ampt, om onder de menfehen te leeren en propheteeren. En welke, ten vierde, nogtans God was, boven al te pryfen in der eeuwigheid, Rom. IX: 5. 1 Joan. V: 10. voorzegt Jef. IX: 5.. aangewezen door het Arendts aangezigt of gelykenisfe , eigentlyk de Vleugelen van den Arendt. Deze is de Koning en de hoogvliegendfte van alle Vogelen: die de Zonne het naaste komt, Dd 4 cn  424 VERHANDELING over en regelregt haar licht befchouwt, zonder hinder zyne oogen daar op vestigende. Zo is'het ook met de Mesfias, dewyl God een toegancklyck licht bewoont, dewelcke geen mensch gefien en heeft, noch zien en kan, i Tim. VI: 16. zo zegt Joannes in zyn Euangelie Cap. L ig. Niemand en heeft ooit God gefien, de eeniggeboren Soone, die in den fchoot des Vaders is, die beeft (hem ons) verklaart, zynde eenswezens met den Vader, Joan. X: 30. ^ En gelyk de Arendt zyn nest opwekt, Deut. XXXII: 11. zo wekt Hy de zyne op tot het geloof, en maakt haar yverig in goede werken , en boven zyne jongen zweeft, zo kan dat zyne alomtegenwoordigheid te kennen geeven , waar door Hy altoos by zyne Kerke is, zynde in 't midden van haar, Matth. XVIII: 20. daar over zyne vleugelen uythreidt, neemtfe en draagtfe op fyne vlerken , zyne byzondere zorge over haar, waar door hy haar koestert, en yvert om haar te befchermen en te bewaaren,zo dat zy niet zullen verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand dezelve uyt zyn handt zal rukken , Joan X: 28. Dit nu waaren de hooftzaken vervat in het Euangelie, welke deze Vier Dienaaren zouden prediken onder alle Volken. Dat de drie eerfte aangezigten der Dieren, zonder orde daar in te houden van eerst of laatst^ door elkander genoemt werden Ezech. I. en  de VIER DIEREN. 4*5 I. en X. zo ook Openb. IV: 7. en dat van den Arend niet, is , om dat die eerfte alle drie zyne Menschlyke natuur betreffen , en daarom geen onderfcheid daar in gemaakt werd; maar dat van den Arend zyne Godlyke natuur, welke wel naa met de menschlyke natuur vereenigt, maar daar niet onder vermengt is. De Cherubim waaren geplaatst in den Tempel , gelyk alles wat daar gezien wierd , de Mesfias moest aanwyfen, zo wel de vercierfelen als alle de offerhanden en geheele Tempeldienst, zynde niet dan een fcbaduzve der toeko* mende dingen; maer bet licbaem is Christi, Coll. II: 17. welke Cherubim al dat zelve van de Mesfias afbeelde, als de Dieren, alleenlyk was daar in dit onderfcheid, dat die in den Tempel maar afbeeldfels waaren, daar de Dieren in dit Gezigte voorkomen als levende fchepfelen : menfehen die hun werk verrigten, en verkondigen dat geene dat de Cherubim in hunne gedaanten vertoonen, welke ook daarom met geen Oogen bezet waaren, dat alleen aan de Dieren paste, gelyk ook aan de Raderen, dat by de verkondiging van het Euangelie behoorde. Dat de Cherubim ook in het Heilige der Heiligen geftelt waaren, waar in niemand dan de Hoogepriester gaan mogte , betekent het Hoogepriesterlyk Ampt van Mesfias. Ook waren zy geplaatst op het Verzoendekfe!, uyt Dd 5 wel-  426 VERHANDELING over welkers einden zy voortkwamen, Exod. XXV: 18, 19, 20. Dit duyde aan, dat geen verlosfing nog verzoening voor den mensch wegens de overtredinge der Wet, welke onder dat Dekfel gelegen was, te verkrygen waare, dan alleen door Hem. In welke verborgenheid de Engelen begeerig zyn in te zien, 1 Pet. I: 12. Dan men behoeft daarom de Cherubim niet voor Engelen te neemen, want al is het dat de Engelen begeerig waaren kennisfe te hebben van de verlosfing des menfehen, even gelyk door Petrus in 't voorgaande 10. Veers gezegt werd van de Propheten, zo volgt daar uyt niet noödzaaklyk dat men de Cherubim voor Engelen neemen moet, om dat die welke op het Verzoendekfel geplaatst waaren, met het aangezigte naar het Dekfel, daar fcheenen te willen inzien ; maar de geftalte die daar aan gegeven was met op 't Dekfel te zien, geeft te kennen, dat Hy die daar door betekent wierd, de Verzoening zoude te wege brengen, voor de overtreding dier Wet, die onder dat Dekfel verborgen lag, op welke zyde oogen. als 't waare gevestigt hielden. Dat zy uyt de einden van dat Dekfel voortkwamen , en van dezelfde ftoffe waaren, niet afzonderlyk daar aan gemaakt zynde, maar famen één ftuk uytmaakte, gelyk P». Salomon, Arias Montanus en Tremelhus ook van gevoelen waaren,en de leefing by de Chaldeeuwfche Uyt*  de VIER DIEREN. 4*7 Uytbreider Onkelos dit ook medebrengt O), zie ook de Kantt. Exod. XXV. No. 26. dat was, om dat zy totdat Dekfel, dat Christus afbeelde, die onze verzoening is, Rom. III: 25. onaffcheidelyk behoorde, waar uyt wy leeren wat haare betekenis zy. Konnen ook daarom, naar myn gevoelen , voor geen ander foort van fchepfelen, en dierhalven voor geen Engelen genomen werden, welke met de Mesfias niet uyt eenen bloede, maar geheel van 't Menschdom onderfcheiden, zyn: zo dat wy dienvolgens gerust mogen vastftellen, dewyl zy maar één ftuk uytmaakte, dat zy ons dingen afbeelden, die de Mesfias in Perfoon betreffen, en daar van onaffcheidelyk zyn, en daarom, als gezegt, zyne hoedanigheden, door welke Hy de Verzoening zoude te wege brengen. Dat Jehova van boven dat Verzoendekfel met de Cherubim daar op, zyne antwoorden gaf, was niet om dat Hem dit als voor een Troon verftrekte, zo als de algemeene uytlegging is; maar betekende, dat Hy voor den Zondaar niet te genaken waare, dan in den Mesfias. Wat belangt de Cherubim die by het Paradys geftelt waaren, welke gedaante die mogen gehad hebben, is, dewyl men die benaming aan allerlye afbeeldfels gaf, geheel onzeker ; als mede wat door het Vlammig Lemmer des Zweerts (s) Rep, 4er Hebreen, II. Deel, bladz, 164, 165.  4*S VERHANDELING over Zweerts te verftaan zy. Sommige Uytleggers neemen 't laatfte naar de letter op. Andere verftaan daar door de Verzengde Luchtftreek, welke zo brandende was, dat zy daar door verhindert wierden, óm weder naar 't Paradys te keeren (a). Ik verbeelde my dat dit een. verfchynfel waare dat zig aan Adam en Eva vertoonde , telkens als zy zig naar het Paradys wilde wenden, even als den Engel die zig in den Weg ftelde om Bileams Ezelinne het voortgaan te beletten, Num. XXII. 't zy dan dat het aan. Bileam in den droom vertoont is, zo als 'er gedagc werd; het zy dat het, volgens de gemeene uytiegging, wezentlyk gefchied zy. Zulk een verfchyning aan Adam en Eva kan met 'er daadt plaats gehad hebben, om den weg te bewaaren naar den boom des levens. En waarom zoude men het niet daar voor mogen houden ? dat zy dezelve gedaante hebben gehad, als naderhand de Cherubim in den Tabernakel en in den Tempel: dewyl zy niet met de naam van Engel, als in het geval van Bileam, maar Cherubim werden genoemt; dat eenigerlye byzondcre afbeeldfels moeten geweest zyn : en het dan een fraaye toefpeeling maakt, want dan kan het te kennen geven, dat zy thans geen 'recht meer hebbende aan den Boom des Levens van het Paradys, die hen een onderpandt was van 00 W. Goeree, Joodfche Otidb. II. Deel, bi. 973. 975,  DE VIER DIEREN. 4*9 van het eeuwig zalig Leven, het welk zy nu niet konde deelachtig worden , dan dóór Hem die de waare Boom des Levens is, het beloofde Vrouwen Zaadt, door het geloove aan te neemen, in wien alle die waardigheden zouden gevonden werden, die in de gedaante der Cherubim vertoont wierden: narnelyk Propheet; Priester; Koning; God en Mensch in een Perfoon , zo als Hy nader ftont geopenbaart te werden: en dat zonder dezelve God voor den gevallen Mensch een vertcerend vyer was, afgebeeldt door het vyerig of Vlammig Lemmer des Zweerts dat zig omkeerde, een vyerig verfchynfel dat geleek naar een Zweerde, het welk heen en weder zweefde. Dit heefc meer eigenfehap dan hier een heet Gewest of Verzengde Luchtftreek te verftaan. Dat de grondtwoorden zo veel betekenen als by of voor het Paradys te blyven of woonen, kan dus verftaan werden, dat zy by aanhoudendheid aan Adam en Eva verfcheenen, telkens als die zig daar henen wilde begeven, waar door zy eindeiyk genoodfaakt waaren daar van af te zien. Gelyk dan de Cherubim voortyds geftelt waaren by het Paradys, om den gevallen Mensch te weeren van den Boom des Levens, zo waaren in tegendeel die van den Tempel geftelt om den Mensch te wyzen naar den Boom des Levens, welke alle maenden zyne vrucht voortbrengt, Openb. XXII: 2. zeer bekwaamlyk af-  430 VERHANDELING over gebeeldt door den Palmboom, wyl die alle maanden een nieuwe Tak voortbrengt, waar uyt vervolgens ook nieuwe Vrugt voortkomt, naast welke Boom zy geftelt waaren, met het ■ aangezigte daar naar toe gekeert, i Reg. VI: 29. en 2 Chron. III: 5. 7. vergeleken met Ezech.XLI: 18 — 20. als daar henen wyzende, gelyk zy tot die Palmboom, de waare Boom des Levens, onaffcheidelyk behoorde, als zyne Ampten en Waardigheden afbeeldende, even gelyk die op het Verzoendekfel ook tot dat zelve Dekfel behoorde. De reden dat de Dieren by Joannes yder maar een gelykenisfe werd toegekent, is, om dat wy daar aan zoude weeten , dat het de Euangeliscen waaren, die aan hunne wyze van het befchryven der Euangeliën, yder in 't byzonder aan eene van die gelykenisfen zouden kennelyk zyn, zo als ook aan hun Viertal, en dat die gefamentlyk de eenige Verlosfer en Koning zyner Kerke , wien3 hoedanigheden door hunne gedaanten wierd aangewezen , zouden bekent maaken in de geheele Weereld, en dat die nochtans geen Vier Euangeliën, maar zo veel het zaaklyke betreft, maar één Euangelie verkondigde , en dat deze vier Euangeliën te famen, maar het eenig eeuwig Euangelie , zo als den Engel Cap. XIV: 6. dat enkelvoudig noemt, zoude nytmaken : narnelyk dat Euangelie, welke de verzoening des zondaars  de VIER DIEREN. 431 daars met God, zo als dat eeuwig in de Godlyke Vierfchaar beftaanbaar zou zyn, aankondigt ; en zy daar door voor eeuwig gezaligt werden: en daarom het eeuwig Euangelium genoemt. Werdende daar in de Middelaar in zyn Perfoon en Ampten befchreven, even als de gedaantens der Dieren te famen genomen, afbeeldede. Alzo konden wy ook aan hun Viertal weeten , dat 'er maar Vier echte Euangeliën zyn: en de andere die men mogt voorgeven te hebben , voor onregelmatige boeken moeten gehouden werden : als daar is dat van Barnabas , dat de Turken in't Arabisch onder zig hebben , gelyk ook de Mooren in Africa een overzetting daar van in 't Spaansch, zynde daar van ook een Italiaanfche Overzetting: in dit Euangelie hebben de Mahomethaanen het woordt napeexX^To? (Paracletos) of de Trooster, dat gevonden werd Joan. XIV: 16. 26. Cap. XV: 26. en XVI: 7. verandert in Perinclitus, dat is de beroemde of de doorluchtige, zynde dat de betekenis van 't woordt Mahometh, in 't Arabisch, voorgevende dat de komst van Mahometh by naame daar in voorfpeld werd. In dit Euangelie werd ook de gefchiedenis van onzen Heer© Christus op eene geheel andere wyze verhandelt dan in de echte Euangeliën , overeenkomende met den Koran (Y). Als mede hetEuan- ge- 00 G. Sale, Hist. der Arabieren, bladz. 178, 179.  432 VERHANDELING over gelium van Petrus (V), waar van den Bisfchop Serapion zegt, dat fommige valfche dingen daar in gefchreven waaren, waar door de broeders te Rhofe n in Ketteryen vervallen waaren (V), dat van Thomas, Matthias en andere meer. Dit Viertal van echte Euangeliën noemt de Oudtvader Eufebius de Hemelfche Wagen van alle Euangeliën (c), ziende ongetwyfelt op de Wagen van Ezechiël met het viertal Cherubims. Deze nu zouden kennelyk zyn yder in de wyze en nadruklyk befchryven van eenig byzonder deel van dat Euangelium, waarom ook al van oudts, zo door de Oudtvader Ireneus, als andere, in volgende tyden, aan yder eene van die gelykenisfen is toegekent : als aan Matth eus een Mensch, om dat zyn Euangelie begint met de geboorte van Christus als Mensch, en zyn geflachtlyst uyt de Menfehen opgeeft. Marcus een Leeuw, beginnende met de prediking van Joannes den Dooper, roepende als een Leeuw in de Woestyne. Aan Lucas een Os of Kalf, om dat die begint met het Offer van de Priester Zacharias. Aan Joannes een Arend , om zyne hooge vlucht , beginnende met de befchryving van Christi eeuwige Godheid. Het Ca) Eufeb. Fol. 37. Col. 2. (V) Dezelve, K. Hist. Fol. 51. Col, I. Vert. van Van der Meersch, bladz. 135 (O Eufeb, Fol. 50. Col. 1.  de VIER DIEREN. 433 Het komt my voor, dat veel eer Mattheus den Leeuw moest toegeëigent werden, om dat die begint met de befchryving van het gefiachte Jefu Christi , dat brengende van Juda dei Zoone Jacobs door David tot op Christus, daar mede aanwyzende dat Hy was de Leeuw uyt dé ftamme Juda, de wortel Davids, de Koning zyner Kerke, die als een fterke Leeuw overwinnen zoude: overeenkomende met deZegeningd Jacobs over Juda, Gen. XLIX: 9. en zo meri meent met de Baniere van Juda, Num. II: 3. Aan Marcus die van een Mensch, om dat hy begint met de predikinge van Joannes den Dooper, om den weg des Heeren te bereiden, en teffens de Doop van de Heere Christus, waar op hy aanftonts de prediking van de Heere zelve, als zyn Prophetisch Ampt aanvaardende, Iaat volgen op vs. 14. En dus zeer klaarblyklyk zyn Prophetisch Ampt aanwyst. Ik vinde ook dat Augustinus enBeda dit 00M zo aan die beide toekennen (V). Men kan hier by voegen het geen de Heer Napeir daar van fchryft (», na dat hy gezegt hadde, dat de Vier Dieren de Vier Euangeliën afbeelden en betekenen , vervolgt hy aldus $ i, Ten derden, zo komen zy overeen in haare 3, byzondere Tytelen of aangefichten, merkrte* men> (a) By R. Andala, Pttitt. over de Openb. bl. 406, 4Ó7. (Sï Kirkl, over de Openb. 19. Propof. bladz< ti> E^  434 VERHANDELING over ,, mende op de gewoonte van de Ouders, die ,, de Boecken pleghen te intutileren naar 't „ begin derfelver, gelyck in 't Hebreeuwsch, „ Genefis worc genaemt Berefchith, om dat het „ begint Berefchith laar ah Elobim &c. ende alfo „ ook d'andcre boecken , ghelyk wy oock on„ fe Boecken, in de Rechten den Tytel ghe* ven , Regiam Majestatem, om dat zy alfo ,, beginnen. Door verghelykinge, dan wor„ den de aangefichten van defe Dieren verghe„ leken met de Tytelen ofte beginfelen van defe Boecken, om dat ghelyk de Menfehen „ ofte de Dieren alderbest tusfehenkent ende „ onderfcheyden worden aan haare aangefich- ten, Alfo oock de Boecken aan haare Ty„ telen ende beginfelen. Deze Vierderlye gedaantens der Dieren geeven ook daar en boven te kennen, dat de Kerk die zy zouden uytbreiden over de geheele Aarde, dezelve was, met die van den Ouden dag, toen beftaandé uyt de Twaalf Geflachten Israëls, welke onder die Vier Hooftbanieren tegens hunne Vyanden ten ftryde gingen: Want men heeft al van oudts gelooft, dat in de Vier Hooftbanieren van het Leger Israëls, waar van gemeldt werd Num. II: 2, 3 , 10 , 18, 25. die zelve gedaanten waren afgebeeldt (0). Zo zouden ook die Vier Dieren, of eigent- lyk CO Rep. der HelreSn, II. Deel, bladz. 488. 492.  de VIER DIEREN. 435 lyk Euangelisten, de Kerk onder 't N. Testament ten ftryde aanvoeren , tegen de Vier Hooftvyanden der waare Godsdienst, door de Vierderlye gedaanten aangewefen. Het Kalfs aangezigt beduydt het Joodendom , welke de eerfte Vyanden der Kerke zyn geweest , onder 't Euangelie, en waar van zy zo veel heeft moeten lyden, over de onderhouding van Mofes Wet met derzelver Offerhanden , welke de Jooden nog blyvefi aankleeven. De Leeuw , die de Vorst der Dieren is, fterk in kracht en verfcheurende van aardt, betekent het machtige en woeste Heidendom, waar door de Kerk zo langdurig en hevig vervolgt is; het welk zo veel Christenbloedt vergoten , en als een verfcheurende Leeuw tegen de Christenen gewoedt heeft. Den Mensch , de dwalingen omtrent de Menfchelyke natuur van Christus, als voornamelyk der Eutychiaanen, Jacobiten en Neitoriaanen, waar van men de Kerklyke Gefchiedenisfe, byzonder van de Vyfde Eeuw, kan nazien, welke in die tyden zo veel twist in de Kerk veroorfaakt heeft, voornamelyk der twee laatfte, met welke nog tot op den huydigen dag het geheele Oosten befmet is. He: zou wel fchynen dat men hier alleenlyk den Antichrist, den Mensch der zonde, de zoom ks verderfs, als een hoofdvyand der Kerke Ee % had  435 VERHANDELING over had te verftaan. Dat zou konnen plaats hebben, indien het maar alleen zag op het Prophetisch Ampt van de Mesfias, dewyl den Antichrist eene andere Leere leert, dan Christus en zyne Apostelen geleert hebben; leeringen die geboden van menfehen zyn ; maar hier komt het ook aan op de waare Menschlyke natuur van Christus, zo als die geljdcerwys de kinderen vleesch en bloedt deelachtig is geworden, en vereenigt met deGodlyke natuur: daarom kan dat niet zyn, want wat het Leerftuk der twee natuuren in Christus betreft, dat belyden zy even gelyk wy, en het is niet daarom dat hy de waare Kerk vervolgt heeft; maar nochtans is hy daar onder begrepen , dewyl het Pausdom een dwaalleere ingevoert heeft aangaande de Moedermaagdt , daar als eene Godheid van maakende, haar aanbiddende als de Koninginne des Hemels , de Moeder Gods , en wat dies meer zy, en hierom de Kerk vervolgende , zo wel als om andere door hem ingevoerde valfche Leerftukken. Ten laatften den Arend , de beftryders van het hoogwigtig Leerftuk van Christi Godheid, zo Arriaanen als Mahomethaanen, en alle de geene die daar onder konnen begrepen werden , aangaande de vereeniging der twee natuuren in Christus. Zo zoude de Kerk onder het N.Testament, even als oudtydts Israël, ook onder die Vier, Hooft»  de VIER DIEREN. 437 Hooftbanieren , als Hooftzaken van het Euangelie, ter verdediging derzelve ten ftryde gaan. De Vier Vleugelen , waar mede zy haare lichaamen herwaart en derwaart bedekten , geeven te kennen, dat zy geen acht zoude flaan op haare eigene lichaamen , wat folteringen die mogten ondergaan, om de verkondiging van het Euangelie, gelyk zy ook de marteldoodt gewillig geleden hebben, de-oogen fluytende voor alle weereldfche inzigten, als Paulus zeide Hand. XX: 24. Maer ick en achte op geen dinck, noch en honde myn leven niet dierbaer voor my zelve, op dat ick mynen loop met blytfchap mach volbrengen , ende den dienst welcke ick van den Heere Jefu ontfangen hebbe, om te hetuygen het Euangelium der genade Godts: alleen bedoelende de eer van hunnen Koning. Gelyk dan ook de Vleugelen der Cherubim in den Tempel, waar mede zy haare aangefichten en voeten bedekten, en dus byna haar geheele lichaam, niet was uyt eerbied of fchaamte, zo als dat werd uytgelegt, maar betekende, dat de Mesfias ook geenfins zyn eigen lichaam zoude in acht neemen, maar dat opofferen voor de zyne, welke om de vreugde die hem was voorgeftelt het kruyce heeft verdragen, en de f bande veracht, Hebr. XII: 2. De vyerigheid en heerlj'ke glans die haar omringde , welke was als brandende kolen des vyers, als de gedaente der fackelen, Ezech. 1:13. Ee 3 be.  438 VERHANDELING over betekent de glans van het Euangeliurn dat zy verkondigde, welke onwederltaanbaar was, en de grootfte vyanden van hetzelve zou doen zwichten en tot onderwerping brengen: Een licht, dat opgaan zoude tot verlichting der Heidenen , en tot heerlyckheid des voleis Israëls, Luc. II: 32. Dat felve (vyer) gingb fteeds tusfehen die dieren, dat wil te kennen geeven, dat die vyerige glans bleef by de Dieren, welke zy overal met zig omvoerden, daar zy 't Euangeliurn verkondigde. Ende uyt het vyer kwam een blickfem voort. Deze werd onderfcheiden van de fnelle beweging der Dieren , die als een weerlicht was , volgens vs. 14. hier betekent het de werkinge des H. Geests byde prediking van het Woordt, want de Heere wrocht felve mede. Hier doorwierden zy aan wien het Euangeliurn verkondigt wierd, getroffen als van een Blickfem, welke fchielyk , verbaafende en treffende is, gelyk gefchiede door de prediking van Petrus op het Pinxterfeest, zo dat zy verflagen in het herte uytriepen wat fullen wy doen mannen broeders, Hand. II: 37. Of als de Stokbewaarder, Hand. XVI: 30. (lieve)heeren wat moet ick doen, Op dat ick falig worde ? Vs. -T4- De dieren nu liepen en keerden weder als de gedaente van een weerlicht. Dat is, de wakkerheid en yverige werkfaamheid der Dieren , Waar door zy qnophoudelyk bezig waren in heq werk  de VIER DIEREN. 439 werk des Heeren, zig dan herwaart dan derwaart begevende , als men zag aan Apostel PW lippus, nu bevondt hy zig op den weg van Jerufalem naar Gaza by den Kamerling., ftraks weder wierd hy gezien te Azoten , Hand. VIII: 26. 40. en daarom gezegt liepen en keerden weder van de eene plaats naar de andere, het helderfchynende Licht des Euangeliums overal met zig brengende, zo dat hetzelve,een fnellen loop kreeg over de geheele aarde , dewyl zy zig naar alle gewesten begaven, waar door het zo fchielyk verfpreidt wierd, gelyk een Weerlicht van het Oosten tot het Westen fchiet. Dus kan men ook ligtelyk verftaan wat de Raderen te kennen geven: narnelyk niets anders dan den loop der Dieren, anders gezegt Euangelisten , in de verkondiging van het Euangeliurn door de Weereld, want de Raderen of Wielen van een Wagen, veroorfaken desfelfs voortgang , gelyk dan ook de Euangelisten door hunnen loop over de aarde, de Zegenwagen van hunnen Heer overal omvoerde , waarom by elk Dier een Radt was na de vier aangezichten derzelven: dat verftaa ik te zyn , naar de vier zyden der Dieren zo als die geplaatst waaren, by yder één: zo als Cap. X: 9. Ende ziet vier Raderen waren by de Cherubim, een radt ren , dat beter daar mede begonnen waare , Ende ick boorde een ftemme, eenes die fprack. Ende hy feide tot my; menfehenkint; ftaet op uwe voeten, (alzo hy uyt verbaastheid ter aarde was gevallen, even als Daniël Cap. X.) ende ick sal met ü spreeken,Cap. II: 1. om hem een last te geeven, zeggende, Ick fende u tot de kinderen Israëls, en zo voorts vs. 10. Zo  be VIER'DIÈÏIEN. 440 Zo werd hier onder de afbeelding van Die^ ren in dit Gezigte van Ezechiël het geheele bedryf der Euangelisten in de verkondiging vari het Euangelie vertoont, en door haare gedaanten het hoofdzaaklyke van het geen die Leere behelsde aangeduydt. Uyt dit alles blykt nu zo ik meene ten overvloede, dat men door de Dieren by Joannes, gelyk ook by Ezechiël , de Euangelisten te verftaan hebbe, en gevolglyk dat daar de verandering in de huyshouding met de Euangeliedag werd afgemaalt: waar in de affchaffing vah de Tempeldienst ligt opgefloten, die niet meer dan een fchaduwe was , maar het Lichaam Christi. Daarom was het zeer gepast dat Ezechiël daar by erinnerde de tydt, dat die dienst door Koning Jofias zo plechtig was herftelt , tot Vreugde van al het Volk, zynde het Dertigfte Jaar. Een tydtftip welke ongetwyfelt toen zeer bekent was, en daarom geen verdere omfchryving nodig hadde, genoeg zynde dat hy die maar noemde: welke dienst echter zou moeten wyken voor het Euangelie, ter tydt wanneer dit Gezigte vervult wierd. Dit kwam mynes bedunkens daar by Veel beter te pasfe, dan het vinden van het Wetboek, mede in dat zelve Jaar: ten zy men die gebeurtenis ook daar toe wilde betrekken , afzo het vermisfen van dat Verbonduboek ook Ff on<  45° VERHANDELING over , ongetwyfelt oorzaak is geweest, dat de Afgoderye te meer was doorgebroken, 't welk dan rm gevonden zynde , by de herftelling der Godsdienst ook van nadruk konde zyn. Men ziet dan ook hier uyt dat by Joannes Cap. VI: 6. de Stemme van tusfehen de Vier Dieren by dat geval te Damascus met de Christenen en Mahomethaanen , in der Dieren mondt, alzo zy de Euangelisten zyn, zeer eigentlyk paste , dewyl zy (Christenen) dit alles ondergingen om de 'aankleving aan het Euangelie. Het is ook daarom dat de Dieren aan Joannes yder een van de Vier eerfte Zegelen aanwyzen. Zeggende, Komt ende ziet, om dat den inhoudt dier Zegelen de belydenis van het Euangeliurn betrof, om het welke zy van de Heidenen en Mahomethaanen zo veel lyden. zoude , welke Vierde of laatfte dier Ruyters, die Christenen in 't H. Landt en geheel Syriën zoude t'onderbrengen: dat den inhoud van bet Vierde Zegel is. Laat ons nu bezien om welke reden de Serapbim en Cherubim niet voor één en dezelve gehouden, maar van elkander moeten onder, fcheiden werden : het zal daar op aankomen by wat gelegenheid, en op wat wyze de Seraphim hier voorkomen. Jefaia zag den Heere zittende op eenen beogen en verhevenen throon, ende zyne zoomen vervullende den tempel. Cap. VI: i. Vs. 2.  de VIER DIEREN. 4$i Vs. 2. De Serapbim ftonden boven le:n , een yegelick hadde fes vleugelen : met twee bedeckten (yeder) fyne aengefichte, ende met. twee bedechte by fyne voeten, ende met twee vlooch hy. Vs. 3. Ende de eene riep tot den anderen, ende feide: beylicb, heylich, beylicb is de HEER E der beyrfebaren: de gantfche aerde is zyner beertickheyt vol. Naar myn begrip is hier een afbeelding van de Kerk in de eerfte tydt na Christi Hemelvaart : dat vertoont werd in den Tempel welke nog ftont, en waar in men ftellen moet dat die Throón was opgerigt, waar op de Heere Christus gezeten was: nu verheerlykt zynde door zyne Opftanding en Hemelvaart : daar door voor Gods Zoon erkent, volgens Rom. I: 4. en als het waare ten Throon verbeven. Na zyne Hemelvaart is Hy wel op 's Vaders Throon geplaatst , en gezeten aan deszelfs rechtehandt; maar daar werd hier niet op gezien : want deze Throon was geplaatst in den Tempel , verbeeldende zyne Gemeente , de Kerk des N. Testaments. Zyne kleederen met dcrzelver zoomen vervulde den Tempel: alzo Hy de vervullinge der Wet, en van al den omflag der geheele Mofaifche Tempeldienst is: de Kleederen de Gerechtigheid betekenende, die Hy voor de zyne verworven had; den Mantel, waar mede alle de fchult bedekt was, waar van in de daaglykFf 2 fchef  452 VERHANDELING over fche Offerhanden , die geduriglyk opgeoffert wierden , voedergedacbtenisfe gehouden wierd , Hebr. X: 3. welke nu ten einde waaren, en Hy het eenige voorwerp, waar mede de Gelovigen zig thans moesten bezig houden. Daar tegen ftrydt niet dat Paulus zegt Hand. XXVIII; 25. dat de H. Geest hier ter plaatfe gefproken heeft , door Efaia den Propheet , zeggende, Gac$ lenen tot dat volck ende zegt, met bet gehoor zult gy booren ende geenfins verftaan, enz. waarom het van de Kantteekenaars zo genomen werd, dat hier door de Heere die op den Throon gezeten was , door vergelyking van het 3de met het 8fie Veers , verftaan moet werden de Vader , Zoon en H. Geest , zie N°. 3. Wat vs. 3. belangt, daar in vindt men niet dan het driemaal heilig roepen, dat daar omtrent niets bewyst: en aangaande Veers 8, welke woorden door Apostel Paulus aan den H. Geest werden toegekent; zo meene ik dat zo te moeten verftaan, dat die woorden niet kwamen uyt de mondt van Hem die op den Throon zat; maar van elders: want het fchynt my toe, dat het Gezichte van deri Throon met al het overige toen reets verdweenen was, alzo de Propheet zegt: daer na hoof de ik de Stemme des Heeren, enz. na dat Jefaia van zyne verbaastheid weder bekomen, en na dat dit Gezichte geweken was: even als by Ezechiël, na dat die dat groote Gezichte gezien hadde, ' Cajp.  de VIER DIEREN. 453 Cap. I. waar door hy van verbaastheid ter aarde was gevallen, daar na eerst die Stemme tot hem gerigt wierd , wanneer waarfchynlyk ook dat Gezichte verdwenen was; want daar werd niets meer van gemeldt; maar wel van een nieuw Gezichte, in het welke een handt tot hem uytgefteken was , met de Rolle eenes Boeks : en dierhalven die Stemme ook niet voortkwam van Hem die op den Throon zat, maar van den Heere HEERE, Cap. II: 4. zo als doorgaans by de Last die den Propheeten gegeven wierd. Die Stemme hier by Jefaia kwam niet van zo naby als de geen die op den Throon gezeten was geweest; maar in eene verderen afftant, dit lege in de woorden, als hy zegt, daar na hoorde ik de Stemme des Heeren , waarfchynlyk uyt de hoogte, en Paulus onderrigt ons dat het de H. Geest was die fprak. De Euangelist Joannes deze plaats aannaaiende Cap. XII: 40, 41. zegt, Dit zeide Efaias doe hy syne heerlickheit fach. Hier heeft men geen ander te verftaan dan de Zoone, in onderfcheiding van de Vader en de H. Geest, dewyl hy in 't vorige van Hem gefproken had, vs. 36. Defe dingen fprak Jefus. vs. 37. Ende hoewel hy fo veele teekenen voor haer gedaen hadde (nochtans) en geloofde fy in hem niet. Zo ook in 't volgende, vs. 42. Nochtans geloofden oock fclfs veele uyt den overften in hem, narnelyk Ff 3 wiens  454 VERHANDELING over wiens heerlykbeid Efaia gezien hadde, dewy^ die woorden onraiddelyk volgen. De eigentlyke plaats des Tempels alwaar dezen Throon geftelt was , werd niet gemeld.. Het komt my voor dat het in den Voorhof der Priesteren was, om dat het naby den Altaar waare, van welke een der Seraphim een Koole met de Tange nam; N>^— Daar waaren in den Tempel maar Twee AItaaren, den Koperen Brandofferaltaar, in den Voorhof der Pi icsteren , en den Gouden Reukaltaar, in het Heilige: dog by deze laatfte was geen Tange ; maar wel by den Brandaltaar , waar by die daaglyks nodig was, en van welke de Kooien genomen wierden in de Wierookvaten, en op den Reukaltaar gezet, als men ziet in het geval van Nadab en Abihu, Lev. X: i. en het bevel Cap. XVI: 12. Wel is waar (zo de Geleerden zeggen) dat 't grondtwoordt dat Tange vertaalt werd, het zelve is dat men ook Srsuyter vertaalt, willende maar zeggen een tweeledig gereedfchap , dat men noemt naar het gebruyk dat daar van gemaakt werd„ Daar was wel Zulk een gereedfchap in het Heilige, dat men dan ook Tange zou konnen Vertaaien; maar dat behoorde met de Bluschvaten, mede van Goudt gemaakt,by den Kandelaar, dierhalven moet men daar een Snuyter door verftaan , cn gevolglyk niet zeer bekwaam om,Kooien mede te vatccn; cok was geen  ds VIER DIEREN. 455 geen bevel gegeven by het maaken van den Reukaltaar eenigerlye gereedfchap daar by te vervaardigen, zo als by de Tafel der, Toonbrooden en by den Kandelaar. Ook werd in dit Gezichte van geen Kandelaar nog Tafel der Toonbrooden , gewag gemaakt ; maar alleen van den Altaar, waarom ik dan den Voorhof met den Brandaltaar daar door verftaa. Ten tweeden. Om dat dit best overeen komt, met het geene in dit Gezichte betekent wierd : narnelyk dat de geheele Tempeldienst, met alle'de Offerhanden, Wasfchingen en Reinigingen en zo voorts, moesten ophouden , nu de verzoening door de Mesfias was te wege gebragt: en dierhalven best voegde in die zelve plaats, alwaar men te voren zig bezig hield , met zulks te verrigten : en daar de toeloop des volks was, die Offerhanden kwamen aanbieden , die zy voor zig wilden geoffert hebben. - Van al welke toeftel thans daar niets befpeurt wierd, dan alleen den Brandaltaar, die te voren de Offerhanden van Stieren en Bokken enz. verteerde, welke diende tot reinigmaking des vleefches naar de Wet; welkers Vuur nu alleenlyk ftrekte tot een zinnebeeldt van de reinigmaking en heiligmaking des H. Geestes, als men ziet aan het gebruyk dat van deze Kooien gemaakt werd. vs. 6, 7. Ten derde. Om dat het overdekte HeingFf 4 dom  $$6 VERHANDELING over dom de wooninge was van Jehova , die hier van de Mesfias moet onderfcheiden werden , en welke zyn woonfteede daar hield zo lang de Tempel ftont: en dit op die eerfte tydt ziet, op de verandering in de huyshouding , ter tydt dat het Licht des Euangeliums begon op te gaan. Dat de Tempel vervult was met Rook, Geeft te kennen Gods gunstryke tegenwoordigheid en goedkeuringe: dewyl Hy zelve dat middel der verzoeninge had daar geftelt , en door de Offerhanden der Wet laaten voorbeelden, het welke nu vervult was; in welkers plaatfe thans van de Gelovigen niet anders gevordert wierd , dan den Heere lof , eer en heerlykbeid toe te brengen , met woorden en werken , tot dankbaarheid voor de verkreegene verlosfing. Dit meene ik dat afgebeeld wierd door de Serapbim, die de Gelovigen, zo van de ftrydende als de verheerlykte Kerk, vertoonde, welke met een brandende yver , want het woordt Serapbim zegt brandende, als bekent is, God loofden en verheerlykten over het middel der Verlosfing, waar door Hy behoudens zyne Heiligheid en Rechtveerdigheid de God van een zondaar konde worden , en daarom jdat roepen onderling heilig, heilig, heilig is de H-.EERË der heyrfcharen , de gantfche aerde is frjner heerlykbeid vol. Hier in, hadden de Engelen  de VIER DIEREN. 457 len dat belang niet, dewyl zy geen deel hebben in de Verlosfing , dewelke alleen het Menscndom betreft. Dat zy geplaatst waaren boven den Throon, dat eigentlyk aan Dienaaren niet past, is, om dat het wel de geduurige bezigheid der Gelovigen hier op aarde moet zyn, den Drie-eenigen God te danken en te verheerlyken over het werk der Verlosfing ; maar dat hier gebreklyk zynde, voornamelyk plaats hebben zal in den Hemel , daarom zo in de hoogte geplaatst , en nochtans in den Tempel op de Aarde, dat is , in de Gemeinte, om dat het van beide, zo de ftrydende als de verheerlykteRerk teffens moet verftaan werden, die beide één zyn. DezeSeraphim waaren ook gevleugelt, even als de Cherubim en de Vier Dieren of Euangelisten , hebbende ook yder Zes Vleugelen , op dezelve wyze geplaatst. Dierhalven in gedaante eenigermaaten daar mede overeen komende : ten blyke dat zy belyders waaren van dat zelve Euangeliurn, dat door de gedaante der Cherubim , en die der Vier Dieren, zo als wy gezien hebben, wierd afgebeeldt, en de Mesfias voor haaren Heer en Verlosfer erkende, diens eigendom zy waaren , en daarom zyne kenteekenen droegen: belydende dat jfefus Christus de Heere zy, tot heerlickheyt Godts des Vaders, Phil. II: n : dit voegt dan niet aan Ff 5 d?  458 VERHANDELING over de Engelen, diens Verlosfer Hy niet is. Ook moesten hier by de Gelovigen in dat Gezichte vertoont werden, als mede haare bezigheden nu voortaan in plaatfe van den Mofaifchen dienst, of de afbeelding der Nieuwe huyshouding was niet volkomen. Zy waare$ niet met Oogen bezet gelyk de Dieren, om dat zy zelve die geene waaren, die door de Oogen aan de Dieren., verbeeldt wierden. Dat dit Gezichte gebragt moet werden, tot de gemelde eerfte tydt van het Euangelie, is af te neemen uyt de afvaardiging van dieEuangeliedienaar of Dienaaren door de perfoon van Jefaia verbeeldt, waar by gezegt wierd, Segt tot defen volcke loerende hoort, maer en verftaet niet, ende fiende fiet, maer en merekt niet, vs. 9. en zo voorts , het welke door den Heiland zelve Matth. XIII: 14. en ook door den Euan-1 gelist Joannes, op den tydt der prediking van het Euangelie onder de Jooden , gepast werd, Joan. XII: 40. gelyk ook van Apostel Paulus mede op de verwerping van het Euangelie dooide Jooden, Hand. XXVIII: 25—27. De aanraaking der mondt van Jefaia, door een der Seraphim met een Koole van den Altaar, vs. 7. wyst aan , hoe de Euangeliedienaaren, zouden bekwaam gemaakt werden tot hun werk, om met mondt en lippen het Euangeliurn te verkondigen , narnelyk door den II.  de VIER DIEREN. 459 H. Geest, deze zoude haar heiligen, en alle de nodige gaaven tot den dienst fchenken, afgebeeldt door de Kooien des Altaars: in plaatfe van die ftaatelyke inwyding der Priesteren onder de Wet , die met zo veele uyterlyke plechtigheden gefchieden moeste. Dit is ook de reden waarom de H. Geest vervolgens in 't 8. Veers als de Spreeker voorkomt, zeggende , Wien fal ick zenden ? ende wie fal ons henen gaen ? dewyl Hy den Heere des oogjles is, die de arbeiders in fynen oogst uytftoot. Matth. IX: 38. Hand. XIII: 2. Seide de H. Geest fondert my af, beide Barndbam ende Saulum tot het werk, waer toe ick fe geroepen hebbe. Men vindt hier zeer veel overeenkomst in de perfoon van Jefaia met die van Saulus en zyne-bekeering , Hand. IX. gelyk ook in de handelwyze van Ananias en het geen hy aan Paulus verrichte, zo als door de Wel-Eerw. Heer J. H. Westerhof, in zyn Wel-Eerw. Verklaaring van dit Gezichte, naauwkeurig is aangewefen, hoewel zyn Eerw. voor 't overige van dat Gezichte eene geheele andere verklaaring geeft als deze. Echter bevestigt dit myn gevoelen, dat hier door de perfoon van Jefaia Euangclïedienaaren te verftaan zyn, zo in de volgende , als voornamelyk in die eerfte tyden , daarom een daar van zo kennclyk afgemaalt. Zo heeft men ook de Seraphim voor Leden der Kerke te neemen, zo de gecne die hier  4ÓO VERHANDELING over hier op Aarde zyn, als de verheerlykte in den Hemel, om alle gemelde redenen, en geenfins voor Engelen, noch ook dezelve met de Cherubim , gelyk die ook daarom yder met een byzondere naam genoemt werden, bevattende beider afbeelding van Cherubim en Serapbim byeen genomen, den inhoud van het Euangelie. Dus alles wat in dit Gezichte vertoont werd, ftrekt om op het nadruklykfte aan te duyden, de verandering in de Godlyke huyshouding, met de dag van het Euangelie, en de geheele vernietiging van de Ceremonieete Wet, nu de Verzoening door Gods eigen Zoon Was te wege gebragt, en vervult, alles wat door de Wet der Schaduwen was afgebeeldt; waar toe naar myn begrip, dit Gezichte alleen, lyk is dienende. Dit fchynt door Jefaia niet verftaan te zyn, als uyt zyn vraage v*. rr. blykt, Hoe lange Heere ? te weeten , dat die hardnekkigheid des Volks duuren zoude, niet begrypende dat dit Gezichte zig uytftrekte tot den Euangeliedag, en dat die hier werd afgebeeldt : dewyl de Propheten niet fich [elven maer ons bedienden defe dingen, i Pet. I: 12. waar op dan ten zynen opzigte, aangaande het toenmaalige Joodfche Volk, geantwoord werd^ tot dat de fteden verwoest werden, enz. Even als by Ezechiël, na dat by Cap. I. dat Gezichte van den Euan-  de VIER DIEREN. 46"! geliedag gezien had, met het II. Cap. volgt > het geen het toenmaalige Volk betrof. Dit Gezichte komt veelfins overeen, met dat gemelde Gezichte van Ezechiël, van de Wagen met de Cherubim, ziende beide op da affchaffing der Schaduwdienst, en het invoeren van 't Euangeliurn, mogende dat van Ezechiël wel gehouden werden als een vervolg van dit Gezichte, dewyl daar in afgebeeldt werd, hoe en op wat wyze dat Euangeliurn, dat hier by Jefaia in de eerfte opkomst vertoont werd, terwyl de Tempel nog ftont , verder zoude verbreidt werden over de geheele Aarde. Zo dat deze met malkander de geheele Nieuwe huyshouding in de Kerk, afbeelden , waar na de byzondere Lotgevallen daar van, verder in het Boek der Openbaringe Joannes befchreven werden : zo als ik dat naar myn vermogen , volgens het gevoelen dat ik daar van hebbe, den Leezer hebbe voorgeftelt: of het God behagen mogte myn geringe arbeid eenigfins te doen dienen tot nut der Kerke, waar toe een yder verplicht is het zyne toe te brengen, naar de maate der gaave die hem gegeven is. Hier toe werke de Heere zelve mede door zynen Geest!